Het grote Johannes evangelie
De
Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied - Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon:
05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Inhoud
hoofdstuknummer/omschrijving/tussen
haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd
Cursief worden de plaatsen van
handeling aangegeven.
1 Uitleg van de eerste verzen.
(2.8.1851 )
2 De oude en nieuwe getuige, Johannes
de doper.
3 De menswording van het eeuwige
woord.
4 Over wet en genade.
Bij Bethabara.
5 Jordaan. Johannes de doper getuigt
van zichzelf.
6 Johannes doopt de Heer met water.
7 Drie verzen als voorbeeld.
8 Bethabara. De Heer roept Andréas en
Petrus.
9 Jordaan. Ook Philippus en Nathanaël
volgen.
De bruiloft te Kana in Galiléa. De
tempelreiniging.
In Nazareth.
10 Kana. De drie stappen tot
wedergeboorte.
In Kana in Galiléa.
11 De bruiloft te Kana in Galiléa.
Kapérnaum en reis naar Jeruzalem.
12 Naar Kapérnaum. Begin van het
prediken.
In Jeruzalem.
13 Jeruzalem. De tempelreiniging.
14 Het afbreken en opbouwen van de
tempel.
15 De tekenen die doden.
Herberg buiten Jeruzalem.
16 De geestelijke betekenis der
tempelreiniging.
Jezus spreekt met Nicodemus. Johannes
spreekt over Jezus.
17 De slaapwandelaars.
18 Het onbegrip van Nicodemus.
19 Aardse beelden van geestelijke
dingen.
20 Nicodemus en het rijk van God op
aarde.
21 Wie niet in de Heer gelooft, is al
veroordeeld.
22 Alleen de liefde is het echte in de
mens.
In het Joodse land rondom Jeruzalem.
23 Judéa. Dopen met water, en met de
heilige geest.
24 Enon. Het grote getuigenis van
Johannes de doper.
Bekering van de Samaritanen. Genezing
van de koningszoon.
Onderweg in Samaria.
25 De Heer trekt door Samaria naar
Galiléa.
Bij Sichar aan de Jacobsbron.
26 Bij Sichar. Aan de Jacobsbron.
27 Het echte aanbidden van God.
28 De Heer maakt Zich bekend als de
Messias.
29 Genezing van de vrouw aan de
Jacobsbron.
30 De heiliging van de sabbat.
31 Het echte ereteken.
32 De Heer ziet het hart aan.
In Sichar en omgeving.
33 De dokter en de Samaritaanse
wetgeleerden.
34 In Sichar. De hemelse inrichting
van het huis.
35 De leerlingen zien de hemel
geopend.
36 De Heer trouwt Joram en Irhaël.
De eerste van twee volle dagen in
Sichar.
37 Bij Irhaël. Over de betekenis van
de droom.
38 Niet het horen, maar het doen
brengt heil.
39 Het oudste en echtste huis van God.
40 Op Garizim. Kritiek op de bergrede.
41 Onbegrip voor de beeldspraak der
bergrede.
42 De bergrede door Nathánaël
duidelijk uitgelegd.
43 Verdere uitleg van Nathánaël.
44 Symbolische ogen, armen en voeten.
45 Niet iedereen kan de Heer
lichamelijk volgen.
46 Terug naar Sichar. De genezing van
de melaatse.
47 Bij Irhaël. ledere heer heeft
dienaren.
48 Heerlijke belofte voor
daadwerkelijke volgers.
49 ledere dag is van de Heer.
50 Voor de naastenliefde kent geen
rustdag.
51 Het 'Evangelie van Sichar'.
De volgende dag in Sichar.
52 De belastering van de dochters van
Jonaël.
53 De bestraffing van de leugenaar en
lasteraar.
54 Bij Jonaël. Kritiek van de
leerlingen op de Heer.
55 Bij Ezau's slot. De koopman en het
hoogste ambt.
56 Het gevolg van leugen en waarheid.
57 Hoe de koopman de Messias
verwachtte.
58 Het vlees heeft een aards einde.
59 Ezau's slot. Vrees voor Wie hij
lief moest hebben.
60 Bij de Heer is de echte wil gelijk
aan de daad.
61 Een wonder maakt de geest niet
vrij.
62 De Heer opent voor allen de weg
naar de hemel.
63 De uitwerking van hemelse en aardse
wijn.
64 De wil van de Heer is de kracht van
de engelen.
65 Aangeklaagd en onschuldig
verklaard.
66 Dorpje bij Sichar. Genezing van de
verlamde.
67 Vesting bij Sichar. De nieuwe wet
der liefde.
68 De overste en het toepassen van de
leer.
69 Het verstand kan talloze goden
creëren.
70 De waarheid die alles doordringt.
71 De Heer getuigt van de Vader.
72 Het einde der wereld en het
oordeel.
73 Sichar. Johannes, de genezen
verlamde man.
74 Bij Irhaël. Nooit kwaad met kwaad
vergelden.
75 Behandeling van dieven, rovers en
moordenaars.
76 De mens kent het goede, maar doet
het kwade.
77 De Heer weet de juiste maat.
78 Straffen als geneesmiddel.
79 De behandeling van zielsziekten.
80 Vermijdt de eigendunk.
81 De Heer is de brug naar de
geestelijke wereld.
82 Afscheid van Irhaël en Joram.
83 De macht van het woord.
De reis naar Galilea.
Reis naar Kana in Galilea.
84 Naar Galilea. De zonsverduistering.
85 Het nieuwe en eeuwigdurende rijk.
In Kana
in Galilea.
86 Kana
in Galilea. De verlokking
van satan.
87 De Joden verlangen terug naar hun
zuurdeeg.
88 Overste Cornelius en de
tempelreiniging. (4.10.1851)
89 Twee rustdagen in Kana.
90 De genezing van de vorstenzoon.
(5/6.10.1851)
91 De Heer en tweeduizend jaar
evangelie. (7.10.1851 )
92 Gods alwetendheid en Zijn leiding.
(8/9.10.1851)
Onderweg naar Kapérnaum.
93 Naar Kapérnaum. De Heer dwingt
niemand.
94 Over de vloek en de gevaren van het
geld. (10/11/13.10.1851)
95 Het karakter van Judas.
(15.10.1851)
96 De wil van Judas. (16.10.1851)
In Kapérnaum.
97 Kapérnaum. De zieke knecht van de
hoofdman. (17.10.1851)
98 Het volk daagt de priesters uit.
99 Bethabara. De schoondochter van
Petrus. ( 18.10, 1851)
Aan en op het meer van Galilea.
100 De wonderbare visvangst.
101 Het bijzondere wijnwonder voor
Judas. (19.10.1851)
102 De genezing van alle zieken uit
Kapérnaum. (20.10.1851)
103 Op zee. Jezus en de storm.
(21.10.1851)
In Gadara.
104 In Gadara. De genezing van de
bezetenen. (22/23.10.1851)
In Nazareth.
105 Naar Nazareth. Ongeloof verhindert
de wonderen. (3/4.11.1851)
106 Leven, daden en leer van Jezus van
Nazareth.
107 Over het wereldse blijspel en de
kinderen Gods. (5.11.1851)
108 Maria de moeder van de Heer.
(8.11.1851)
109 Korenschoppen in de hand van God.
( 11/ 12.11.1851)
110 De Heer en de drie Farizeeën.
(13.11.1851)
111 De genezing van de Griekse vrouw.
(14/15.11.1851)
112 Het dochtertje van Jaïrus.
113 Het wezen van het Joh. en het
Mat.
114 Een les voor Judas. (18/
20.11.1851)
115 Nazareth. Het volk wil Jezus als
koning. (21.11.1851)
Bij Bethabara.
116 Bethabara. Genezing van de
jichtlijder. (22.11.1851 )
117 Toespraak van de jonge Romein.
(24.11.1851 )
118 Onthullingen over de tempel.
(25/26.11.1851)
119 Het voorbeeld van de reis naar
Rome.
Aan de zee van Galilea.
120 Aan de zee. Matthéus de tollenaar.
(27.11.1851 )
121 Gesprek over Jozef, Maria en
Jezus.
122 De twijfel van Johannes de doper.
(28.11.1851)
123 Het getuigenis van Johannes de
doper. (29.11.1851)
124 Gelijkenis van de nieuwe kleren en
de nieuwe wijn. (3.12.1851 )
125 Het vertrouwen van Matthéus de
tollenaar.
126 Gods onveranderlijkheid en Zijn
zegen. (4.12.1851)
127 De dood van de dochter van overste
Cornelius. (5/6.12.1851)
In Kapérnaum.
128 Kapérnaum. Opwekking van Cornelia.
129 Belevenissen in het hiernamaals.
(9/10.12.1851)
Onderweg naar Nazareth en in Nazareth.
130 Nazareth. De twee blinde
bedelaars. (11.12.1851)
131 De genezing van de bezeten
doofstomme man. (12/13.12.1851)
In het Galilese hongerdorpje.
132 De hebzucht en hardheid van
pachtkoning Herodes. (20.12.1851)
133 Een voedsel en kledingwonder.
134 Roeping van de twaalfapostelen.
(21/26.12.1851)
135 Opdracht aan de apostelen.
(27/30.12.1851)
136 De tegenwerpingen van Judas.
(1.1.1852)
137 Troost voor de apostelen.
(2.1.1852)
138 De vraag van Simon van Kana.
(3/10/12.1.1852)
139 Een belofte aan de getrouwen.
140 Het goddelijk geheim in de mens.
141 Eerste uitzending van de
apostelen.
142 De eerste daad van de uitgezonden
apostelen.
Aan de Galilese zee.
143 Aan de zee. Het antwoord van de
Heer.
144 Het getuigenis over Johannes de
doper. (26.1.1852)
145 De geest en de ziel van Johannes
de doper.
In Kis en op de berg van Kis.
146 Kis. Bekering van Kisjonah de
tollenaar.
147 De gelijkenis van de fluitende
kinderen.
148 De vervloeking van Chorazin,
Bethsaïda en Kapérnaum.
149 De opwekking tot het eeuwige
leven.
150 De bestraffing van de Farizeeën.
151 De berg beeft.
152 De geestenwereld.
153 Drie maangeesten spreken over de
maanwereld.
154 De terugkomst van de twaalf
apostelen.
155 Het verschil tussen wetenschap en
geloof. (28.2.1852)
156 Het scheppingsverhaal van Mozes.
(2.3.1852)
157 De eerste scheppingsdag.
158 De tweede scheppingsdag.
159 De derde scheppingsdag.
160 De vierde scheppingsdag.
161 Vervolg van de vierde
scheppingsdag.
162 De vijfde en zesde scheppingsdag.
163 Het einde van Jeruzalem.
164 De luchtreis van Judas Iskariot.
165 Waarom moeten de mensen geboren
worden. (16.3.1852) 166 Adam en Eva.
167 Kies uw vrouw met zorg.
168 Het heilige woord, de wereld en de
mensen.
169 Over het lachen.
170 De genezing van de blinde Tobias.
171 De verzinsels van Rhiba.
172 De vervloeking van de Farizeeër.
173 Vastgeroest in hun wereldse
voorschriften. (4.5.1852)
174 Gedragsregels voor rechters en
wetgevers.
175 Sabbatsheiliging.
176 Aren lezen op de sabbat.
177 De vervulling van de profetie.
Op de Galilese zee.
178 Aan de zee. Genezing van de
bezeten man.
In Jesaïra.
179 Jesaïra. De rekening van de oude
man. (10.5.1852)
180 Het plan van de jonge Farizeeër.
181 De oude Farizeeën om de tuin
geleid.
182 Het morgengebed van Jezus.
183 Ahab's list.
184 Farizeeën kunnen niet liegen.
(17.5.1852)
185 Het smaden van de Heilige geest
wordt nooit vergeven.
186 Eén met de duivel.
187 Jood of Griek.
188 Wie is Mijn moeder en wie zijn
Mijn broeders. (24.5.1852)
189 Duivelse aanval.
190 De leer van het Rijk der hemelen.
191 De gelijkenis van de zaaier.
192 Onkruid tussen de tarwe,
mosterdzaad en zuurdeeg.
Op de Galilese zee.
193 Op zee. De verwondering.
194 Het geestelijk huis van de mens.
In Kis.
195 Kis. Weerzien met Jaïruth en
Jonaël. (1.6.1852)
196 Engelenwerk.
197 Verklaring van de gelijkenis van
het onkruid.
198 De schat in de akker.
199 De gelijkenis van de grote parel
en het net.
200 Bescherm ons daarvoor, o Heer.
201 Twee redenen voor Gods
afzijdigheid.
202 De ware vrije kerk.
203 Lofrede van Jonaël.
204 Gelijkenis van de moeder met haar
twee zonen.
205 De liefde neemt.
206 Het dode lichaam.
207 Het echte vasten.
208 Aardbeven, storm en onweer.
209 Het doel van de storm. (18.6.1852)
In Kana in het dal.
210 Uitstapje naar Kana in het dal.
(21.6.1852)
211 Genezing in Kana in het dal.
212 De stoïcijn.
213 De reïncarnatie van Philopold.
(28.6.1852)
214 Over de samenhang van lichaam,
ziel en geest.
215 Aarzel niet als de Heer roept.
216 De laatsten en laagsten van de
gehele oneindigheid.
217 Gedachte en wil.
In Kis.
218 Genezingen in Kis en bij Kisjonah.
219 Gelijkenis van de gemeste os.
220 De rust en het nietsdoen.
221 De nachtprediking.
222 De vijf Farizeeën. (5.7.1852)
223 Een les in het geven van
onderricht.
224 Innerlijke zelfbeschouwing.
225 De leviathan.
226 De weg tot wedergeboorte.
227 Een tochtje op zee.
228 De dokter uit Nazareth.
229 Het verweer van Jaïrus.
230 Jozefs dood en zijn getuigenis
over Jezus.
231 Booswichten in de val.
232 Voorbereiding voor de rechtszaak.
(12.7.1852)
233 Romeinse rechtspraak.
234 Een goede vangst.
235 Weerzien met de opperrechter.
236 Het huwelijk van Faustus en Lydia.
237 Vervolg van de rechtszitting.
(20.7.1852)
238 Het verhaal van de diefstal.
239 De tempelschatten.
240 De afrekening.
241 Een woord voor onze tijd.
(26.7.1852)
242 Ons dagelijkse voedsel.
Voor de Christenheid, maar ook voor de
gehele mensheid kan er geen belangrijker gebeurtenis plaats vinden dan dat de
beloften van de Heer uit het Evangelie van Johannes in vervulling gaan: 'Ik zou
u nog veel te vertellen hebben, maar u kunt het thans nog niet begrijpen. Maar
als de Geest der waarheid komt, zal Deze u alle waarheid bijbrengen. Hij zal
niet uit zichzelf spreken, maar Hij zal zeggen wat Hij hoort, en Hij zal u
meedelen wat toekomstig is.' (Joh.16,12-14)
De inhoud van deze woorden Iaat er
geen twijfel over bestaan, dat hier toekomstige voorspellingen bedoeld worden.
In feite is er in de tijd na Christus, en niet alleen maar onder het oude
Verbond, een regelmatige stroom van profetieën gewest, waar de gevestigde
kerken helaas te weinig aandacht aan hebben geschonken. Met de op willekeurige
wijze vastgestelde en onbegrijpelijke stelling, dat in ieder geval na de dood
van de apostelen een eind is gekomen aan alle openbaringen, stond men de stem
van de Heilige Geest nog maar heel weinig speelruimte toe.
De in zijn tijd zeer beroemde
cisterciënzer abt Joachim van Fiore (gestorven omstreeks 1205), die zelf een
groot profeet was, heeft in zijn drietijden leer er al op gewezen, dat volgens
de openbaring van Johannes aan het begin van het zogenaamde geestelijke
tijdperk ( d.w.z. kort voor het laatste oordeel) een 'Eeuwig Evangelie' aan de
mensen verkondigd zal worden. De desbetreffende tekst bij Johannes luidt: 'En
ik zag een andere engel vliegen in het midden van de hemel, die een eeuwig
Evangelie verkondigen moest aan de aardbewoners en aan alle naties en
geslachten en talen en volken ...'. (Openb. van Joh. 14,6)
Dit is aanleiding om ons af te vragen:
Is die verkondiging er soms al of moeten wij daar nog op wachten? In ieder
geval kunnen wij het als een voorteken van de heilsgeschiedenis beschouwen,
dat, opmerkelijk genoeg, gelijktijdig met het begin van de nieuwe tijd, de gave
der profetie dermate toenam, dat niemand, ook de kerk niet, achteloos daaraan
voorbij kan gaan. Hoogtepunten daarvan waren reeds met J.Bóhme en E.Swedenborg
bereikt, maar deze werden ten slot te nog door de grootste van alle
christelijke profeten, door Jakob Lorber (1800-1864) verre overtroffen. Door
hem heeft de beloofde Heilige Geest Zich in al haar volheid uitgestort. Vooral
in het 'Grote Evangelie van Johannes' komt dit tot uitdrukking, dat aan de hand
van gedetailleerde beschrijvingen van alle gebeurtenissen uit het leven van
Jezus tijdens Zijn driejarige rondwandeling op aarde 'een inzicht geeft in alle
waarheid'. Hierin wordt pas goed de belofte van Jezus vervuld, waarin Hij zegt:
'De Helper, de Heilige Geest, Die de Vader in Mijn naam zal zenden, zal u alles
Ieren en in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.' (Joh. 14,26) Juist deze
woorden zijn zeer van toepassing op het 'Grote Johannes Evangelie'! Maar ook de
grote werken van Lorber over het hiernamaals zijn een onuitputtelijke bron van
diepe kennis.
Deze zogeheten Nieuwe Openbaring -die
in geen enkelopzicht in tegenspraak is met de Oude Openbaring, d. w .z. met de
overgeleverde vier Evangeliën, maar die deze juist tot volle ontplooiing
brengt, -is een 'Licht uit de hemel', dat alles duidelijk maakt en geen vraag
over laat. Ja zelfs de oude tegenstelling tussen wetenschap en geloof wordt uit
de weg geruimd, omdat ook de geestelijk-natuurlijke gebeurtenissen, verband
houdend met de schepping in de micro en de macrokosmos, helemaal belicht
worden. Deze profetie omvat zowel het totale fysieke universum als de astrale
en geestelijke kosmos, zowel hier als in het hiernamaals. Wij krijgen
informatie over het ontstaan der werelden en over het verloop van de
heilsgeschiedenis, over het wezen van God en van de engelen, en vooral over de
mens en zijn eeuwige bestemming. Dat Christus als geopenbaarde Vader en
Verlosser van de werelden bij dit alles in het middelpunt staat, spreekt
vanzelf.
Het is één van de vele wonderen, die
in de heilsgeschiedenis al zo vaak voor verrassingen gezorgd hebben, dat dit
proces van de 'wederkomst van Christus in het Woord' in alle stilte plaats vond.
In het diepste verborgene gebeurde het dat de 'schrijfknecht van God' Jakob
Lorber voor meer dan honderd jaar de grondslag mocht leggen voor een nieuw
tijdperk van de geschiedenis van de mens. Het was Gods plan om in een relatief
verborgen tijdsperiode alles gereed te maken voor het Licht, dat dan plotsklaps
te voorschijn zou treden. Alleen al de natuurwetenschappen bevestigen thans
het wereldbeeld van de nieuwe openbaring reeds zodanig, dat niemand dat voor
mogelijk gehouden zou hebben. Inmiddels hebben de Lorbergeschriften, bestaande
uit vijfentwintig ten dele zeer omvangrijke boekdelen, een oplage van meer dan
een miljoen exemplaren bereikt. En terwijl men er vroeger in kerkelijke kringen
nauwelijks aandacht aan schonk of het direkt afwees, houden zich thans in de
grote geloofscrisis en zielenood van onze tijd steeds meer geestelijken in alle
ernst intensief ermee bezig; velen van hen zijn zelfs zeer onder de indruk.
Zo verklaart bijvoorbeeld de
evangelische theoloog Dr. Kurt Hutten:
'Dit wereldbeeld heeft diepte en
kracht, het geeft de aarde en haar geschiedenis en heilsgeschiedenis haar
waardigheid terug, schenkt het geloof een kosmische verruiming, verweeft hier
en hiernamaals, microkosmos en macrokosmos met elkaar, prijst de liefde van
God die de gehele schepping doordringt en wijst de mensen met al deze dingen
een weg naar geborgenheid.'
Bij het onderzoek van de vraag hoe de
nieuwe en de oude openbaring met elkaar overeenstemmen, stelt de evangelische
dominee Hermann Luger vast: 'Beide staan op dezelfde goddelijke grond. Lorbers
geschriften ademen een volkomen bijbelse geest. Niet alleen de inhoud van zijn
beide hoofdwerken 'Het grote evangelie van Johannes' en de 'Huishouding van
God' is bijbels, maar ook zijn andere werken zijn door en door bijbels. Veel
uitspraken en gesprekken van de Heer in het grote evangelie van
Johannes hadden zonder meer in een van
de vier bijbelse evangeliën kunnen staan. Dat er bij Lorber veel zaken vermeld
worden die in de bijbel, speciaal in de vier evangeliën, volledig ontbreken
-zoals bijvoorbeeld de gesprekken van de Heer over de hemellichamen en de
geheimen van de schepping -, behoeft ons niet te verwonderen en doet aan het
bijbelse karakter van de nieuwe openbaring niets af. Het is maar al te
begrijpelijk dat Jezus in de drie jaren dat Hij in de openbaarheid kwam veel
meer gesproken en gedaan moet hebben dan in de evangeliën staat. Wij menen
daarom ook het recht te hebben de nieuwe openbaring net als de bijbel ook als
Gods woord te aanvaarden. Bijbel en nieuwe openbaring zijn voor ons twee
gelijkwaardige verschijningen, die uit één en dezelfde diepste grond afkomstig
zijn en waarvan de ene door de andere juist waardevoller en betekenisvoller
wordt.'
De voorzienigheid zorgde ervoor dat
een relatief uitvoerige levensbeschrijving van J. Lorber van de hand van zijn
jarenlange vriend Karl Gottfried Ritter van Leitner bewaard bleef. Deze bekende
dichter en novelleschrijver uit Graz was daar net de meest geschikte persoon
voor. Kort samengevat ontlenen we de volgende gegevens aan zijn biografie:
Jakob Lorber werd op 22 juli 1800 in het plaatsje Kanischa in de benedensteiermark
geboren. Hij was de eerste van vier kinderen van een familie van wijnboeren in
het gebied van de Drau. Al jong viel hij op door zijn grote muzikale begaafdheid.
Hij leerde meerdere instrumenten bespelen zoals viool, piano, orgel en harp. Na
de dorpsschool in Jahring leerde hij in de stad Marburg verder voor het vak van
onderwijzer bij het lager onderwijs. Na hiervoor geslaagd te zijn was hij
echter toch maar kort aankomend onderwijzer. Een geestelijke, die inzag hoe
begaafd hij was, had hem namelijk aangeraden zich aan het priesterschap te
wijden. En daarom studeerde hij vervolgens vijf jaar aan het gymnasium in
Marburg, waarbij hij ook Latijn leerde. Voor zijn levensonderhoud moest hij
gedurende die tijd zelf zorgen door het orgel in de kerk te bespelen en door
vioollessen te geven. Toen hij de studie aan het gymnasium niet verder
bekostigen kon, zorgde hij voor zijn levensonderhoud gedurende vijf jaar door
aan huis les te geven, voornamelijk in muziek en tekenen. In het jaar 1829
volgde hij een 'cursus hogere pedagogie voor leraren aan hogere scholen'
(Leitner). Ondanks een goed getuigschrift kon hij geen direkte aanstelling als
leraar krijgen, waarom hij toen definitief in de muziek verder ging. Hij gaf
'zangles en piano en orgelles, en componeerde ook enige liederen en
concertstukken' (Leitner). Door deze bezigheden kwam hij terecht in de
hoofdstad Graz in een vriendenkring waarin mensen met zeer bekende namen
voorkwamen. Hij concerteerde daar o.a. met Anselm Huttenbrenner, de bekende
vriend van Franz Schubert.
Toch doen de uiterlijke belevenissen
in zijn leven ten enenmale bescheiden aan vergeleken bij zijn roeping tot
'schrijfknecht van God'. In zijn veertigste levensjaar deed zich namelijk het
volgende voor: Toen hij zich op 15 maart 1840 's morgens klaar maakte om een
veelbelovende en eervolle aanstelling
als kapelmeester in Triest te gaan vervullen, hoorde hij plotseling 'ter hoogte
van zijn hart', zoals hij zelf zei, een stem spreken. De woorden klonken als
een bevel: 'Sta op, neem je schrijfstift en schrijf!' En Lorber gehoorzaamde
onmiddellijk. Terwijl hij al zijn persoonlijke belangen opzij zette, ging hij
meteen aan zijn schrijftafel zitten en schreef de eerste belangrijke vellen van
het driedelige openbaringswerk 'Huishouding van God'. Er was iets unieks
gebeurd: Lorber was door de Heer Zelf aangesteld tot Zijn schrijfknecht! En
deze profetische roeping bleef hij ook tot aan zijn dood trouw. Door het
'innerlijke woord', zoals dit in de godsdienstgeschiedenis genoemd wordt, werd
hem in de loop der jaren het gehele reusachtige geschrift gedicteerd, dat wij
thans aanduiden met de naam 'Nieuwe openbaring'. Het omvat 25 merendeels
omvangrijke boekwerken. Het belangrijkste deelwerk is zonder twijfel 'Het grote
Johannes evangelie' (10 delen met een aanvullend deel van Leopold Engel).
Hoe vond dat profetische schrijven nu
plaats? Lorber zelf schreef daarover in een brief uit het jaar 1858: 'Wat betreft
de manier waarop men het innerlijke woord hoort kan ik over mijzelf slechts
zeggen, dat ik het heilige woord van de Heer steeds in de hartstreek als een
heldere, lichte en zuivere gedachte, alsof deze gesproken werd, hoor. Niemand,
ook al staat hij nog zo dicht bij mij, kan iets horen wat op een stem lijkt,
maar voor mij klinkt deze stem der genade toch duidelijker dan een nog zo hard
echt geluid. Maar dat is dan ook alles wat ik U uit mijn ervaring kan zeggen.
Zoals altijd bij profetische
mededelingen bediende de Heer Zich ook bij Jakob Lorber van de eigen taal van
het medium. We moeten ons er dan ook niet over verwonderen dat ouderwets
aandoende uitdrukkingen in de stijl en de mentaliteit van die tijd overheersen.
Dat het in hoofdzaak een taal van het hart is met veel aan de volksaard
verwante bijmengsels maakt het lezen gemakkelijker. Het waarheidsgehalte en de
diepte der wijsheid van het goddelijke dictaat worden op geen enkele manier
beïnvloed.
Jakob Lorber zag vooraf het moment van
zijn dood. Voordat hij op 24 augustus 1864 na ontvangst van het sacrament der
stervenden het aardse toneel verliet, vroeg hij op het laatst of men hem anders
in bed wilde leggen. Hij wilde de laatste uren van zijn leven zijn blik op de
zonsopgang gericht houden.-Het omvangrijke handschrift van deze profeet viel
bijna ten offer aan de toenmalige door de kerk ingestelde huisinquisitie. Men
moest het op een geheime plaats bewaren, en het kostte veel moeite en geduld
voordat tenslotte de middelen opgebracht konden worden om het gehele werk in
druk uit te brengen. Daar gingen tientallen jaren overheen.
Prof. Franz DemI
werkgebied Jezus Christus
1.
Uitleg van de eerste verzen.
(In den beginne was het
Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
Joh. 1:1)
[I] Dit vers heeft al heel wat
veelsoortige onjuiste verklaringen en interpretaties ten gevolge gehad.
Uitgesproken godloochenaars maakten zelfs juist van deze tekst gebruik om
daarmee met nog meer succes Mijn goddelijkheid te bestrijden, omdat ze het bestaan
van het opperwezen over het algemeen verwierpen. Wij willen het nu niet over
deze kunstgrepen hebben, waardoor de verwarring slechts groter in plaats van
kleiner zou worden, maar meteen met de kortst mogelijke uitleg voor den dag
komen. Deze uitleg, die zelf licht is, in het licht van Het Licht, zal vanzelf
de dwalingen bestrijden en te niet doen.
[2] Het onbegrip voor zulke teksten
vindt zeker zijn voornaamste oorzaak in de zeer gebrekkige en onjuiste
vertaling van de Schrift uit de oorspronkelijke taal in de tegenwoordige
talen; maar dit heeft intussen wel zijn nut. Want zou de geestelijke inhoud van
zulke teksten tot nu toe niet zo goed verborgen zijn geweest, dan was het
heilige daarin allang grondig ontheiligd, wat voor de gehele aarde een grote ramp
zou zijn. Zoals het nu is, heeft men slechts aan de schors geknaagd en kon men
de levende heilige kern niet bereiken.
[3] Het is nu echter tijd, om de ware
innerlijke betekenis van zulke teksten aan allen te openbaren, die het waard
zijn daaraan deel te hebben. Degenen, die dat niet waard zijn, zal het duur te
staan komen als ze zich ermee bemoeien, want Ik laat in dat geval beslist niet
met Mij spotten, en van deze regel zal Ik nooit afwijken.
[4] Na deze onmisbare waarschuwing
vooraf, volgt dan nu de uitleg; alleen teken Ik daarbij nog aan, dat het hier
slechts om de innerlijke betekenis voor geest en ziel gaat, en niet om de
innerlijke pure hemelse betekenis. Deze laatste is te heilig en kan, zonder
voor de wereld schadelijk te zijn, slechts aan die mensen meegedeeld worden,
die daarnaar zoeken door hun levenswandel geheel te richten naar het woord van
het evangelie. De innerlijke betekenis voor geest en ziel is echter eenvoudig
te vinden, soms al door de juiste moderne vertaling, hetgeen nu dadelijk zal
blijken uit het commentaar bij het eerste vers.
[5] De uitdrukking 'In den beginne' is
erg onjuist en versluiert de innerlijke betekenis in hoge mate. Zoals het er nu
staat zou daarmee zelfs het eeuwige bestaan van het Opperwezen bestreden en in
twijfel getrokken kunnen worden. Dit is dan ook door een aantal denkers van
deze wereld gedaan, en men kan wel stellen dat de godloochenaars van deze tijd
uit hun school zijn voortgekomen. Als we nu echter deze tekst herwaarderen, zal
het omhulsel maar zeer dun blijken, en dan zal het niet moeilijk zijn de
innerlijke betekenis, door dat nauwkeurig te onderkennen.
[6] De juiste vertaling luidt: 'In de
diepste grond, of ook wel in de grondoorzaak (van al het zijn), was het Licht
(de grote heilige scheppingsgedachte, de werkelijke idee). Dit Licht was niet
alleen in, maar ook bij God, hetgeen betekent, dat het Licht zichtbaar uit God
kwam en dus niet alleen in, maar ook bij God was en op een bepaalde manier om
het goddelijke bestaan heen stroomde. Hiermee wordt reeds de basis zichtbaar
voor het toekomstig mens worden van God, wat in de eerstvolgende tekst al
duidelijk aangegeven wordt.
[7] Wie of wat was dan wel dit Licht,
deze grote gedachte, deze heilige grondgedachte van al het toekomstige,
werkelijke, vrije bestaan? -Dat was niemand anders dan God Zelf, omdat in God,
door God en uit God onmogelijk iets anders dan God Zelf Zich in Zijn eeuwig
volkomen wezen liet zien; en daarom mag deze tekst ook als volgt luiden:
[8] 'In God was het Licht, het Licht
vloeide door God en straalde om God en
God Zelf was Het Licht'
Dit was in den
beginne bij God Joh 1:2)
[9] Nu het eerste vers voldoende
belicht is en iedereen met een beetje verstand het zonder moeite kan begrijpen,
volgt de betekenis van het tweede vers vanzelf. Het getuigt, dat het ervoor
beschreven 'woord' of 'licht' of 'de grote scheppingsgedachte' niet ontstaan is
in de loop van het Goddelijke bestaan, maar dat het met God, als een deel van
Hem, eeuwig is en daarom nooit iets kan zijn, wat met een vroeger
ontstaansproces te maken heeft. Daarom geeft het tweede vers als een soort
getuigenis de verklaring: Het bestond altijd al in de diepste grond van al het
zijn en al het latere worden, als een deel daarvan in en uit God, en was dus
Zelf geheel en al God.
(Alle dingen zijn
daardoor geschapen en zonder dit is niets geschapen, dat geschapen is. Joh.
1:3)
[10] Dit vers zegt dat datgene actief
is geworden, wat al in het eerste vers als het 'Woord' of 'Licht' in de diepste
grond van al het Zijn en Worden geheel aanwezig was, maar zich nog niet als
iets wat al uitgetreden was, duidelijk zichtbaar liet zien.
[11] Daarom moet dit derde vers, op de
juiste manier weergegeven ook zo luiden: AI het geschapene ontstond uit deze
oergrond van de schepping, die in zichzelf de eeuwige diepste grond van zijn
totale bestaan is. Het licht, het woord en de wil brachten uit dit eigen wezen
het eigen licht, de eeuwige eigen scheppingsgedachte, in het vaste zichtbare
bestaan voort, en er is niets in de gehele eeuwige oneindigheid, dat niet op
dezelfde manier uit dezelfde oergrond in het zich openbarende en zichtbare
bestaan gekomen is.
[12] Degene, die nu deze drie
duidelijk uitgelegde verzen volledig begrepen heeft die begrijpt het vierde vers.
(In Hem was het
leven, en het leven was het licht der mensen. Joh. 1:4)
[ 13] Het is vanzelfsprekend, dat de
diepste grond van al het bestaan, het licht van al het licht, de diepste
gedachte van alle gedachten en ideeën, de oervorm als de eeuwige grond van alle
vormen, ten eerste niet vormeloos en ten tweede niet dood kon zijn, omdat de
dood in zijn realiteit het algehele tegendeel is van al het bestaande, in welke
vorm dan ook. In dit woord of licht of in deze grote gedachte van God in God,
en uiteindelijk dus God Zelf, was derhalve een volkomen leven. God was dus in
Zijn totaliteit de eeuwige volmaakte diepste grond van het leven. En dit licht
of leven riep de wezens uit zichzelf op, en dit licht of leven was het licht en
dus ook het leven in deze wezens, in deze uit Hem geschapen mensen. En deze
wezens en mensen waren zo een volledig evenbeeld van de bron van alle licht,
wat in hen de voorwaarden schiep voor een leven gelijk aan het Zijn, het Licht
en de eeuwige diepste grond van het Zijn.
[14] Maar omdat de diepste grond van
het leven van God volkomen vrij is en ook moet zijn, omdat het anders in feite
geen leven is, en dit net zo geldt voor het geschapen wezen en diens leven,
omdat het anders ook geen leven en dus geen 'bestaan' zou zijn, ligt het voor
de hand, dat aan het geschapen wezen, de mens, slechts een volkomen vrij leven
gegeven kon worden. Het moet dat leven voelen als iets, dat op zichzelf
volmaakt is, maar juist vanwege dit gevoel moet het ook vaststellen, dat zijn
leven niet uit zichzelf, maar uit God is ontstaan, en door Zijn eeuwige
almachtige wil, volledig aan Hem gelijk geschapen is.
[15] Dit besef moest in alle geschapen
wezens aanwezig zijn, net zoals het besef dat hun leven en bestaan volledig aan
dat van God gelijk moet zijn, omdat zij anders noch een leven, noch het een of
andere bestaan zouden hebben.
[16] Als we echter deze toestand nader
bezien, dan bemerken we, dat in het geschapen wezen daardoor noodzakelijkerwijs
twee gevoelens samen moeten komen, en wel als eerste: het gevoel van het aan
God gelijk zijn, ofwel Gods oerlicht in hem, en ten tweede: dat juist door dit
Licht onweerstaanbaar het gevoel ontstaat, dat men ergens in het tijdelijke is
ontstaan door de wil van de Schepper .
[17] Het eerste gevoel zegt, dat het
schepsel zonder meer gelijk is aan de Schepper, en daarom totaal onafhankelijk
van de oergrond, omdat het deze als het ware als een deel van zichzelf kan
zien. Het tweede gevoel, dat onweerstaanbaar uit het eerste levensgevoel
ontstaat, maakt dat er een afhankelijkheids gevoel ontstaat ten opzichte van
God, omdat het schepsel weet dat het ontstaan is uit de oorspronkelijke diepste
grond en dat het zich pas in de loop der tijden zelfvrij heeft kunnen
manifesteren.
[18] Dit gevoel maakt echter het
eerste hoogheids gevoel ook tot deemoed, die zoals hierna aangetoond zal
worden, beslist noodzakelijk is voor het hoogheidsgevoel.
[19] Het hoogheidsgevoel verzet zich
sterk tegen deze vernedering en wil het tweede gevoel onderdrukken.
[20] Door die strijd ontstaat wrok en
tenslotte haat tegen de diepste grond van al het bestaan, en daaruit volgt dan
haat tegen het lage nederigheids of afhankelijkheidsgevoel. Daardoor wordt
echter het hoogheidsgevoel verlamd en verduisterd, en Gods oerlicht in het
geschapen wezen gaat over in nacht en duisternis. Deze nacht weet nauwelijks
meer iets af van Gods licht in zichzelf en verwijdert zich daardoor van de
diepste grond van zijn bestaan en ontstaan, alsof hij blind is en toch nog
zelfstandig, en hij wil dat in zijn verblindheid niet toegeven.
(En het licht schijnt
in de duisternis en de duisternis begrijpt het niet. Joh. 1:5)
[21] Hoewel Gods licht haar uiterste
best doet, en al haar licht Iaat schijnen om deze nacht weer om te vormen in
het echte licht van God, herkent die nacht, die zelf uit het licht van God
ontstaan is, maar nu geen werkelijk zicht meer heeft, dit licht van God toch
niet.
[22] Zo kwam ook Ik, als de eeuwige
diepste grond van al het bestaan en als Gods bron van al het licht en leven, in
de wereld van de duisternis naar degenen, die uit Mij waren; maar ze herkenden
Mij niet in de nacht van hun verduisterd hoogheidsgevoel!
[23] Dit vijfde vers geeft aan hoe Ik,
door alle eeuwen heen onveranderlijk, in deze door Mij en uit Mij geschapen
wereld kom, en deze Mij niet herkent als haar eigen oorsprong.
[24] Maar Ik, als diepste grond van al
het bestaan, moest wel vanuit Mijn totale licht zien, hoe het hoogheidsgevoel,
als Gods licht in de mensen, door de voortdurende strijd steeds matter en
zwakker en daardoor als levenslicht duisterder en tenslotte geheel donker werd,
en dat daarom het grootste deel van de mensen Mij niet herkennen zou, als Ik in
die vorm tot hen zou komen, die zij, toen zij naar Mijn evenbeeld geschapen
werden, ook gekregen hadden; en dat ze Mij zeker niet zouden herkennen als Ik
geheelonverwacht en onvoorbereid als een Deus Ex Machina ( een plotseling
verschijnende God) in de beperkte mensenvorm tot hen zou komen. Ik zou het dan
aan Mij Zelf te wijten hebben, als de mensen Mij onmogelijk zouden kunnen herkennen,
omdat ze niet voorbereid waren op Mijn komst.
[25] Ja, dat zag Ik reeds eeuwen van
te voren, en Ik liet daarom al vanaf hun eerste ontstaan uit Mij tot aan Mijn werkelijke
komst, door vele duizenden zieners, die in de strijd het licht niet verloren
hadden, deze komst van Mij voorspellen en de aard en manier en zelfs de plaats
en de tijd van Mijn komst getrouw vastleggen. Bij Mijn daarop werkelijk
gevolgde komst liet Ik grote tekenen plaats vinden en verwekte een man, waarin
de geest van een hoge engel zijn intrek nam, opdat hij Mijn komst en lijfelijke
aanwezigheid op de aarde aan de blinden zou verkondigen.
2 De oude en nieuwe getuige. Johannes de Doper.
(Door God werd echter
een man gezonden, die Johannes heette 1:6)
[I] Deze man heette Johannes; hij
hield aan de Jordaan boetepredikingen en doopte de mensen, die zich bekeerden,
met water. In deze man woonde de geest van de profeet Elia, en dit was de
hemeling, die Lucifer in het oerbegin overwon en later weer met deze Lucifer op
de bekende berg vocht om het lichaam van Mozes (dus aartsengel Michaël).
(Deze kwam als
getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. Joh.
1:7)
[2] Hij kwam als een oude en tevens
nieuwe getuige van boven, d.w.z. van Gods bron van alle licht kwam hij als
licht om te getuigen van Gods licht, van de oerbron, Die nu de stoffelijke vorm
aannam en in menselijke gestalte Zelf als mens tot Zijn mensen, die uit Hem
zijn voortgekomen, kwam, om ze in hun nacht opnieuw te verlichten en ze op deze
manier Zijn licht terug te geven.
(Hij was het licht
niet, maar hij was slechts een getuige van het licht. Joh. 1:8)
[3] Deze man was weliswaar niet de
eigenlijke bron, maar net als alle andere wezens, een uit de bron van alle
Licht geschapen licht. Maar zijn vergevorderde deemoed maakte dat hij in
verbinding kon blijven met de bron.
[4] Omdat hij in doorlopend contact
stond met de bron, en Deze geheel los kon zien van zijn eigen licht, gaf hij
ook een waarheidsgetrouw getuigenis van de bron (hij was wel uit de bron
ontstaan, maar dat hield niet in dat hij zelf de bron was, het betekende wel
dat hij deze herkennen en juist beschrijven zou). Hij wekte daardoor zoveel
echt licht op in de harten van de mensen, dat zij daardoor, eerst wel zwak maar
later steeds beter en duidelijker, konden zien dat de bron van alle licht, Die
nu in het vlees was gekomen, Degene is Waaraan alle wezens en mensen hun
zelfstandig bestaan te danken hebben, en dat ze dit licht, als ze dat willen,
zelfstandig voor eeuwig kunnen behouden.
(Dat was het
waarachtige licht, dat alle mensen verlicht, die op deze wereld komen. Joh.
1:9)
[5] Niet de getuige, maar zijn
getuigenis en Degene, van Wie hij getuigde, waren de echte bron Die vanaf het
begin alle mensen die in deze wereld komen licht en leven heeft gegeven, en hen
nog steeds meer leven en licht geeft. Daarom staat in het negende vers, dat Dat
het ware en echte licht is en was, Dat alle mensen in het oerbeginsel vorm gaf
voor het vrije bestaan, en Dat nu kwam om dat bestaan in alle volheid te
verlichten en weer aan Zichzelf gelijk te maken.
(Het was in de
wereld, en deze is Daardoor ontstaan, maar ze herkende Het niet.
Joh. 1:10 )
[6] Hoe Ik, de bron van alle licht,
ondanks al de voorboden en verkondigers van Mijn komst miskend kon worden door
deze wereld d. w .z. door de verduisterde mensen, die met hun hele wezen uit
Mij of wat hetzelfde is, uit de bron (het Woord) ontstaan zijn, is reeds in het
vijfde vers duidelijk naar voren gebracht. Alleen moet daarbij nog wel aangetekend
worden, dat hier onder het begrip 'wereld' niet verstaan moet worden 'de aarde
als draagster van verloren zielen, die tesamen de materie vormen', maar alleen
'de mensen' als zodanig. Zij zijn weliswaar voor een deel uit de materie
genomen, maar als vrijgemaakte wezens behoren ze niet meer, of behoeven ze niet
meer te behoren, tot deze vanaf de zondeval reeds veroordeelde zielsmaterie.
Want het zou geen goede zaak zijn als Ik verlangen zou dat een steen, die nog
in het diepste gericht ligt, Mij zou herkennen! Dat kan Ik alleen terecht
verlangen van een vrij geworden ziel, die Mijn geest in zich heeft.
(Hij kwam naar Zijn
bezit, en de Zijnen namen Hem niet op. Joh. 1:11)
[7] Dus, zoals hiervoor reeds werd
aangeduid, moet niet de aarde, maar moeten alleen de zielen en de geesten van
de mensen gezien worden als het eigenlijke eigendom des Heren; en wel daarom
als eigendom, omdat zij zelf oorspronkelijk licht uit Mijn eeuwige bron van
alle licht zijn en daarom met Mij één geheel vormen.
[8] Maar zij herkenden Mij niet, omdat
juist hun oorspronkelijke licht d.w.z. hun hoogheidsgevoel verzwakt is, en dat
is de reden waarom Ik naar hen toekwam en nog steeds naar hen toekom, want zij
zijn Mijn eigendom. Zij begrijpen niet meer dat ze heel persoonlijk een deel
zijn van de diepste grond, dat nooit vernietigd kan worden, omdat dit van
oorsprong Mijn wezen is.
(Allen, die Hem
aannamen, gaf Hij de macht om kinderen Gods te worden, omdat zij in Zijn naam
geloven. Joh. 1:12)
[9] Het spreekt haast vanzelf dat bij
al degenen, die Mij niet opnamen of niet herkenden, de werkelijke orde
verstoord bleef en dat met deze verstoring een lijdende toestand, het
zogenaamde 'kwaad' of de 'zonde' bleef. Daartegenover verdween bij veel anderen
dit 'kwaad' zodra ze Mij opnamen d.w.z. in hun hart herkenden, omdat ze weer
met Mij en daarom met de orde en de oerbron van al het Zijn verenigd werden.
Daarin vonden zij zichzelf, en zij vonden ook Mijn oorspronkelijke licht als
het genoemde deel van zichzelf en daarin het eeuwige onverdelgbare leven.
[10] In dit leven vonden ze ook, dat
ze echt niet alleen maar Mijn schepsels zijn, zoals hun
minderwaardigheidsgevoel het hun ingeeft, maar dat ze zonder twijfel Mijn eigen
kinderen zijn, die Mijn eigen wil in alle vrijheid tot leven heeft gebracht.
Hun licht (hun geloof) is identiek aan Mijn licht,en bergt daarom in zich de
volle macht en kracht van Mij, en door die macht zijn zij niet alleen gerechtigd
Mijn kinderen genoemd te worden, maar het ook geheel en al te zijn!
[11] Want het geloof is een zeer
bijzonder licht, en Mijn naam, waarop de machtige stralen van dit licht gericht
zijn, is de kracht en de macht en het eigenlijke wezen van Mijn oerbron, waardoor
ieder in zichzelf het rechtmatige en geldige kindschap van God tot stand
brengt. Daarom staat dan ook in het twaalfde vers, dat allen, die Mij opnemen
en in Mijn naam geloven -de macht in zich hebben rechtmatige 'Kinderen Gods' te
heten!
(Die niet uit bloed,
noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren
zijn. Joh.1:13)
[12] Dit vers is slechts een nadere
aanduiding en verklaring van het voorgaande vers, en bij elkaar gevoegd zouden
de beide verzen ook zo kunnen luiden: Die Hem opnamen en in Zijn naam
geloofden, gaf Hij de macht 'Kinderen Gods' te heten, die niet uit het bloed,
noch uit de wil van het vlees (begeerte van het vlees), noch uit de wil van een
man, maar uit God geboren zijn.
[13] Het is duidelijk, dat hier geen
sprake is van een eerste geboorte als vlees uit het vlees, maar alleen van een
tweede geboorte uit de geest van de liefde tot God, en uit de waarheid van het
levende geloof in de levende naam van God, die Jezus-Jehova-Zebaoth heet. Een
goede omschrijving van deze tweede geboorte is -de wedergeboorte des geestes
door de doop uit de hemel.
[14] De - doop uit de hemel - is de
volle overgang van de geest en de ziel, met al haar begeerten, in de levende
geest van de liefde tot God en in Gods liefde Zelf.
[15] Als zo'n overgang eenmaal uit de
vrije wil van de mens tot stand is gekomen, en als alle liefde van de mens zich
in God bevindt, dan bevindt door zo'n heilige liefde ook de gehele mens zich in
God, en wordt daar tot een nieuw wezen gevormd, van kracht voorzien en
gesterkt, en zo na het bereiken van de juiste rijpheid door God opnieuw
geboren. Na zulk een tweede geboorte, die niet afhankelijk is van de begeerte
van het vlees, noch van de verwekkingswil van de man, is dan de mens een echt
Godskind; en dit wordt veroorzaakt door de vrije macht van Gods liefde in de
mens, die 'genade' genoemd wordt.
[16] Deze genade is nu juist tevens de
machtige aantrekkingskracht van God in de geest van de mens, waardoor deze als
het ware door de Vader naar de Zoon getrokken wordt, d.w.z. naar de goddelijk
bron van alle licht getrokken wordt, of, anders gezegd, tot de ware en levende
machtige wijsheid van God komt.
(En het woord werd
vlees en woonde onder ons, en wij zagen Zijn Heerlijkheid, een heerlijkheid als
van de eniggeboren zoon van de Vader, vol genade en waarheid.
Joh. 1:14)
[1] Als de mens zo door de
wedergeboorte een echt kind van God wordt, welke geboorte als het ware door God
of de liefde tot God plaats vindt, dan komt hij tot de heerlijkheid van de bron
van alle licht in God, ofwel tot het eigenlijke goddelijke bestaan. Dit bestaan
is de werkelijke eniggeboren zoon van de Vader, zoals het licht inwendig
verborgen rust in de warmte van de liefde, zolang de liefde het niet opwekt en
uit zich naar buiten Iaat stralen. Dit heilige licht, dat zo naar buiten
straalt, is in wezen de werkelijke heerlijkheid van de zoon van de Vader en het
doel van iedere wedergeborene; daar wordt de wedergeborene gelijk aan die
heerlijkheid, welke eeuwig vol genade (Gods licht) en vol waarheid is, en dit
is de echte werkelijkheid of, anders gezegd, het vlees geworden woord.
(Johannes getuigt van
Hem, roept de mensen op en zegt: Deze was het van wien ik gezegd heb: Die na
mij komt, is voor mij geweest, want hij was eerder dan ik.
Joh. I: 15)
[2] Johannes geeft van dit alles een
juist getuigenis, en hij maakt de mensen direct na de doop in de rivier de
Jordaan er op opmerkzaam, dat de mens, die hij zojuist gedoopt heeft, Degene
is, waarover hij al keer op keer in zijn boetepredikingen tegen het volk gezegd
heeft dat men Hem waardig moest ontvangen en dat Hij, Die na hem zou komen,
vóór hem geweest was, er dus eerder was dan hij. De diepere betekenis hiervan
is: Dit is de bron van alle licht en de oerbron van al het licht en zijn, Die
vóór al het bestaande was, en waaruit al het bestaande voortkwam.
(Uit zijn volheid
hebben wij allen genade op genade ontvangen. Joh. 1:16)
[3] Deze bron van alle licht is ook
Gods eeuwige grote heerlijkheid, en Gods wezen zelf in deze heerlijkheid; deze
heerlijkheid was eeuwigdurend Godzelf in God, en aan de volheid van deze
heerlijkheid hebben alle wezens hun bestaan en hun licht en vrije leven te
danken.
[4] AI het leven is daarom een
Goddelijke genade, die de levendragende vorm geheel en al vervult. De basis van
het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de heerlijkheid van God,
het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk gedaan door het
afhankelijke gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor volkomen
afhankelijk van de bron van alle licht en de diepste grond van al het bestaan.
[5] Omdat daardoor het eerste teken
van Gods gunst in de mens bijna geheel te niet gedaan werd, kwam de bron van
alle licht Zelf in de wereld, en gaf de mensen een zodanig onderricht, dat ze
dit eerste teken van Gods genade weer herkennen zouden, om vervolgens geheel
terug te keren tot de diepste grond van het leven en daar het oude licht in te
ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is het 'ontvangen van genade op genade'
of als het ware het oude, verzwakte, voor niets meer deugende leven inruilen
voor een nooit meer verloren gaand leven in de volheid van en uit God.
[6] Het eerste teken van Gods gunst
was iets noodzakelijks, zonder enige vrijheid en dus ook zonder duurzaamheid.
Het tweede teken van Gods gunst Iaat de mens echter volkomen vrij om het te
aanvaarden of niet, en daarom -omdat het in het geheel niet dringt of dwingt
-is het voor altijd en eeuwig onaantastbaar. Want waar geen vijand is, is ook
geen vernietiging; onder 'vijand' wordt hierbij alles verstaan wat een vrij
bestaan, hoe dat er ook uitziet, belemmeren zou.
(Want de wet is door
Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Joh.
I:17)
[1] Zo ziet de wet er uit die aan het
eerste leven gegeven moest worden, en dat begon al in het begin bij de eerste
mens en in het verdere verloop gaf Mozes deze nog eens door, waarom hij in dit
vers ook als vertegenwoordiger van de wet aangehaald wordt. Uit de wet kon
echter niemand ooit de echte levensvrijheid verkrijgen, omdat de wet een
belemmering en geen aanmoediging van het leven is.
[2] Door een positieve dwang van de
onwrikbare wil van de bron van alle macht werden de eerste scheppingsideeën in
een afgezonderd, op zelfstandigheid lijkend bestaan gesitueerd; de afscheiding
en het vormen van het door ruimte en tijd beperkte bestaan werden vervolgens
aan onveranderlijke wetten ondergeschikt gemaakt.
[3] Het wezen, de mens, was, hoewel
oorspronkelijk op een bepaalde manier de godheid zelf, of wel: het diepste
wezen van God Zelf, nu gescheiden van zijn diepste grond, die het nog wel
kende, maar daarbij door onwrikbare wetten in een beperkte vorm gebonden en
gehouden. Die toestand beviel het op deze manier vastgelegde wezen niet, en
zijn hoogheidsgevoel kwam geweldig in opstand tegen zijn gedwongen beperking
en buitensluiting.
[4] Omdat tijdens de allereerste
opeenvolging van wezens het gevecht steeds heftiger werd, moest de grote
grondwet verscherpt worden en de wezens moesten opgenomen worden in een
tijdelijk vast oordeel. Dat gebeurde door de vorming van stoffelijke vaste
hemellichamen en de daardoor ontstane grotere deling van de oorspronkelijke
wezens.
[5] In de tweede vorm van de wezens
verschijnt dan de mens met een vleselijk lichaam, staande op de bodem van het
resultaat van zijn eerste veroordeling. Ondanks dat hij nu op drievoudige wijze
was gescheiden van zijn diepste grond, herkende hij deze in zich zelf toch al
weer gauw, en werd trots, hoogmoedig en ongehoorzaam aan een niet zo strenge
wet, die niets dwingend voorschreef, maar alleen aangaf wat wenselijk was.
[6] Omdat de mens zich niets aantrok
van wat hem als wenselijk aangegeven was, werden hem zwaardere verplichtingen
opgelegd, voorzien van geweldige sancties, die bij niet nakomen van de
verplichtingen, prompt werden uitgevoerd (denk aan de zondvloed en nog meer van
dergelijke zaken!).
[7] Na deze tuchtiging kwam God in de vorm
van Melchizedek naar de aarde en leidde de mensen; maar die begonnen al snel
weer te vechten en moesten door nieuwe wetten worden gebonden en op zodanige
wijze tot de orde worden geroepen, dat hen alleen een machinale beweging
overbleef, die zich verzette tegen bijna al hun neigingen.
[8] Door de wet werd dus een grote
kloof gemaakt, waarover geen geest en geen wezen meer kon springen. Daardoor
werd ook het uitzicht op, en het innerlijke bewustzijn van een eeuwig
voortduren van het innerlijke, op deze manier erg beperkte leven, zeer
twijfelachtig.
[9] Tijdens deze beperking verschijnt
dan de goddelijke oerbron in Zijn eigen diepste volheid en wel in de persoon
van Christus.
[10] Op dit moment komt Gods gunst dus
terug, neemt alle zwakheden des levens van de mensen op zich en geeft hen
daarvoor een nieuw teken van Zijn gunst, een nieuw leven vol van het ware
licht; en daarmee en door Zich Zelf toont Hij hen de juiste weg, die zij moeten
gaan, en het werkelijke doel van hun bestaan.
(Niemand heeft ooit
God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot de4s Vaders is, Die heeft ons
over Hem verteld. Joh. 1:18)
[11] Eerst nu kregen zij, die Hem
herkenden, een echt Godsbegrip en zij konden nu voor de eerste maal God, Die
door geen wezen daarvoor ooit gezien kon worden, in Zijn volheid naast zich en
buiten zichzelf zien en herkennen, en zij konden nu door Hem ook zichzelf en de
eigen geheel vrije levensbestemming zien en herkennen.
[12] En daarmee is ook de
onoverbrugbare kloof, die door de wet geschapen was, weer weggenomen en ieder
mens kan nu, wanneer hij dat wil, het juk van de wet afwerpen als hij zijn oude
mens inruilt voor de nieuwe mens uit Christus. Daarom wordt ook gezegd, dat men
de oude mens moet afleggen en de nieuwe aannemen, ofwel: die het oude leven
lief heeft, die zal het verliezen; die het wegdoet, die zal het als een nieuw
behouden. Dat is de verkondiging uit de schoot van de Vader en het levende
evangelie van God.
[13] De uitdrukking echter die zegt:
'Hij die in des Vaders schoot is' betekent zoveel als: De diepste wijsheid van
God of het eigenlijke innerlijke wezen van God bevindt zich in de liefde, zoals
het licht thuis hoort in de warmte, en zoals uit de liefde een machtige warmte
ontstaat en ontspringt en deze na enige tijd om zich heen ook warmte opwekt en
deze warmte altijd weer licht opwekt. Zo ontstaat ook uit de liefde, die gelijk
is aan de Vader en eigenlijk de Vader Zelf is, het licht van de goddelijke
wijsheid, hetgeen gelijk is aan de Zoon, ofwel de eigenlijke Zoon Zelf is, die
echter niet uit Twee bestaat, maar volledig Een is met diegene, die Vader heet.
Het is te vergelijken met de manier waarop licht en warmte of warmte en licht
één zijn, omdat de warmte voortdurend licht en het licht voortdurend warmte
geeft.
5 Jordaan. Johannes de doper getuigt van
zichzelf.
(En dit is het
getuigenis van Johannes aan de Joden, toen deze priesters en levieten uit
Jeruzalem naar hem toezonden, opdat ze hem zouden vragen: Wie bent u? 1:19)
[I] Dit vers geeft een zuiver
uiterlijke gebeurtenis weer en heeft daarom geen innerlijke betekenis. Wel kan
men uit deze zending duidelijk zien, dat het hoogheidsgevoel der Joden al begon
te vermoeden dat de bron van alle licht of de diepste grond van het leven de
aardse mensen begon te naderen en al op aarde moest zijn, en het nam aan, dat
deze diepste grond van al het leven zich in Johannes bevond en dat hij
misschien de beloofde Messias was.
[2] Daarom zonden zij ook, meer
afgaande op de reeds vermelde vermoedens, dan uitgenodigd door de roep van
Johannes als prediker, onderzoekers naar hem toe, die hem moesten vragen, wie
hij was: Christus of Elia of een andere profeet.
(En hij zei hen de
waarheid toen hij zei: “Ik ben Christus, de beloofde Messias, niet.' En zij
vroegen hem verder: “Wie bent u dan? Bent u Elia?” – En hij zei: 'Ik ben het
niet!' -En verder vroegen ze: “Bent u een profeet?” - Hij antwoordde:
'Neen!' Joh. 1:20-21)
[3] De reden waarom ze Johannes ook
vroegen of hij Elia of een andere nieuwe profeet was, vond zijn oorsprong in
het feit dat er in hun profetische geschriften stond, dat Elia vóór de beloofde
Messias zou komen en heel Israël op de grote komst van de Messias zou
voorbereiden! Tevens zouden er in die tijd ook nog andere profeten opstaan, die
eveneens als herauten voor de Messias uit zouden gaan. Dat wisten de met de
Schrift bekende afgezanten uit Jeruzalem en daarom vroegen ze dat aan Johannes.
Deze erkende echter dat hij dat allemaal niet was.
(En zij zeiden verder
tegen hem: 'Zeg dan eens, wie u dan bent, opdat wij degenen, die ons gezonden
hebben, een antwoord kunnen geven?!' -'Wat zegt u dan van uzelf?' Joh. 1:22)
[4] En zo moesten ze hem natuurlijk
verder vragen wie hij dan wel was.
(Johannes zei echter:
“Ik ben de stem van een die roept in de woestijn en de weg bereidt voor de
Heer, gelijk de profeet Jesaja voorspeld heeft.” Joh. 1:23)
[5] Waarop Johannes dan pas erkent,
dat hij slechts een roepende in de woestijn is en - naar Jesaja's profetie - de
weg bereidt voor de Heer!
[6] Met recht zou je hier kunnen
vragen, waarom Johannes dat in de woestijn deed, waarvan je toch vooruit kunt
weten, dat zich daar zeker zeer weinig mensen zullen bevinden, en dat het
daarom verstandiger zou zijn, om als voorloper een plaats op te zoeken met veel
mensen. Wat kan in de dode woestijn zo'n geroep, al is het nog zo luid, voor
nut hebben, als het geluid van het geroep veel eerder verklinkt, dan dat het
waar dan ook een oor bereikt? En bereikt het toch toevalligerwijs een mensenoor,
dan is dat resultaat toch veel te mager voor een zaak, die toch voor alle
mensen van het grootste belang is!
[7] Op deze voorliggende vraag moet
gezegd worden, dat met de uitdrukking -woestijn -niet zozeer gelegen, bedoeld
werd, maar veel eerder de geestelijke woestijn in de harten van de mensen. De
woestijn van Bethabara, waar Johannes inderdaad leefde, predikte en doopte, was
voor dit doel slechts daarom gekozen, opdat de mensen konden zien hoe het er in
hun eigen hart uit zag, namelijk net zo woest, leeg, zonder edele vruchten,
maar vol dorens en distels, allerlei onkruid en vol adders en ander
verwerpelijk kruipend gedierte. En in die menselijke woestijn treedt Johannes
op als een ontwaakt geweten, wat hij zuiver geestelijk gezien ook is, en predikt
boetedoening ter vergeving van de zonden en bereidt zo voor de Heer de weg naar
de harten van de tot een woestijn geworden mensen.
[8] Dan blijft alleen nog de vraag
over, waarom Johannes zich niet als Elia of als een profeet bekend maakte,
terwijl hij volgens Mijn eigen getuigenis zowel het ene als zeker het andere
was. Want Ikzelf heb bij een bepaalde gelegenheid tegen de apostelen en ook aan
de andere toehoorders van Mijn leer rechtstreeks gezegd: Johannes was Elia, die
vóór Mij komen zou, als u het van Mij wilt aannemen.
[9] De oorzaak van de ontkenning van
Johannes ligt daarin, dat Johannes zich hier alleen de naam wil geven, die past
bij zijn huidige taak en niet die bij zijn eerdere taak paste, toen hij als
Elia op aarde was. Elia moest straffen en de Moloch vernietigen; Johannes moest
echter oproepen tot oprechte boetedoening, de vergeving der zonden uitdelen
door de doop met het water, en op deze wijze voor Mij de weg bereiden. En dit
werk bepaalde voor hem, wie hij werkelijk was.
(En die gezonden
waren, behoorden bij de Farizeeën. En deze vroegen hem nog meer en zeiden tot
hem: 'Waarom doopt u dan, als u noch Christus, noch Elias en verder ook geen
profeet bent?' Joh. 1:24-25)
[10] Omdat hij echter wel doopte, wat
overigens alleen aan de priesters en de daartoe geroepen profeten, die dat
konden bewijzen, toegestaan was, vroegen de door de jaloerse Farizeeën gezonden
priesters en levieten aan hem, waarom hij dan op deze manier de mensen doopte,
terwijl hij toch noch het een noch het ander was.
(Johannes antwoordde
hen en zei: “Ik doop alleen met water; Hij (de Christus naar Wie je vraagt) is
midden tussen jullie in gaan staan, maar je kent Hem niet.' Joh. 1:26)
[11] Johannes zegt: 'Ik doop alleen
met water, dat betekent, ik was alleen maar en ben een wasser van onrein
geworden harten, zodat ze waardig worden voor de ontvangst van de Ene, die om
zo te zeggen zich allang in jullie midden ophoudt, maar Die jullie door je
blindheid niet herkent!'
[12] Dit slaat ook op al diegenen, die
Mij, de Heer, uiterlijk net zo zoeken als deze onderzoekers hier; die de landen
en de zeeën bereizen en daar aan alle wijzen vragen: 'Waar is de Christus,
wanneer en waar komt Hij?' De ware, Die midden in hun harten een verblijf voor
Zich bouwde, en Die slechts daar te vinden is (het zijn toch zulke
dwaalgeesten!), Die zoeken zij niet, in ieder geval niet op die ene plaats waar
Hij alleen maar te zoeken en te vinden is.
('Hij is het, die
komen zal, Die vóór mij was, van wie ik niet waard ben, dat ik zijn
schoenriemen zou losmaken.” Dit gebeurde te Bethabara, aan de overzijde van de
Jordaan, waar Johannes doopte. Joh. 1: 27-28)
[13] Hier geeft Johannes toch wel een
zeer deemoedig getuigenis ten overstaan van de priesters en levieten, hij weet
dan ook heel goed Wie in Christus de aarde betreden heeft; maar wat kan dat nu
het wereldwijze priesterdom schelen! Ze laten het waarachtige getuigenis van
Johannes zonder meer aan zich voorbijgaan, want ze wilden geen deemoedige, arme
glansloze Messias, maar één waarvoor ogenblikkelijk alles en iedereen vol angst
en schrik zou ineenkrimpen.
[14] Voor hen had de Messias meteen
bij Zijn eerste optreden -natuurlijk nergens anders dan in Jeruzalem -,
rechttoe rechtaan duidelijk zichtbaar uit de hemel komend, vuriger stralend dan
de zon, begeleid door myriaden engelen en alleen de tempel verkiezend om te
wonen, alle toenmalige bestuurders moeten uitschakelen en vernietigen, - en
daarna had Hij de Joden ook meteen onsterfelijk moeten maken, hen al het geld
van de aarde geven, minstens ettelijke honderden overbodig schijnende bergen
met groot kabaal in zee slingeren, en daarbij ook nog het arme vuile gepeupel
in één klap terecht moeten stellen! Dan zouden ze in Hem geloofd hebben en ook
gezegd hebben: 'Heer U bent zowaar ontzettend sterk en machtig, alles moet zich
voor U zo diep mogelijk buigen en in het stof werpen en de hogepriester is niet
waardig U de schoenriemen los te maken.’
[15] Maar Christus kwam heel arm en
klein en, zo op het oog, zwak op de aarde, deed bijna dertig jaar lang geen
teken voor de ogen van de machtigen, maar werkte hard, was net als Jozef een
timmerman en ging daarna ook nog met het hele gewone volk om. Hoe kon Hij dan
zo in de ogen van de trotse en wijze Joden de zo lang verwachte Messias zijn?
'Weg met zo'n godslasteraar, zo'n magiër, die zijn daden alleen met behulp van
de overste der duivels uitvoert! Zo'n doodgewone, boven het eikenhout verruwde
en grove timmermansgezel, die ergens met behulp van de satan toveren geleerd
heeft, blootsvoets over de weg gaat en de vriend is van ingemeen gespuis, met
hen omgaat, hoeren aanneemt en met maar al te bekende zondaars eet en drinkt en
bijgevolg met zijn doen en laten de wet overtreedt; zal dat de beloofde Messias
zijn?! Nee, zo'n godslasterlijk idee hopen we nooit te krijgen!'
[16] Dit was het oordeel van de hoge
en wijze Joden over Mij toen Ik geheel en al in het vlees aanwezig was op de
aarde; en miljoenen hebben op dit moment nog precies datzelfde oordeel over
Mij, want ze willen beslist niets horen over een zachtmoedige, vriendelijke en
Zijn woord houdende God!
[17] Hun God moet ten eerste hoog
boven alle sterren wonen en uit louter eindeloze verhevenheid bijna niet
bestaan; iets wat minder dan een zon is, mag Hij niet scheppen als Hij
tenminste een waardig God wil zijn! Ten tweede mag Hij het niet wagen de een of
andere, en zeker niet de menselijke, gestalte aan te nemen, maar moet alleen
maar een soort onbegrijpelijk onding zijn!
[18] Ten derde mag, gesteld dat
Christus toch God was, Hij Zich alleen maar door het innerlijke woord openbaren
aan mensen van het vak, zoals bepaalde sociëteiten, concilies, buitengewone
piëtisten, met een aureool omgeven Zeloten en volleerde toonbeelden van deugd,
en aan zo'n gelukskind moest Hij dan ook meteen de macht geven om bergen te verzetten;
anders is het niets gedaan met de goddelijke boodschap en openbaring van
Christus!
[19] Aan een leek of iets wat op een
zondaar lijkt, mag de Heer Jezus zich nooit kenbaar maken; want in zo'n geval
is de openbaring al verdacht en wordt net zo min aangenomen als dat Ik Zelf
aangenomen werd door de hoge Joden, omdat Ik naar hun trotse en eerzuchtige
mening met veel te weinig goddelijke waardigheid opgetreden ben; maar -dat
alles doet niets ter zake! Alleen het getuigenis van Johannes geldt!
[20] De wereld zal nooit veranderen en
blijft altijd de woestijn van Bethabara, waar Johannes zijn getuigenis gaf.
-Maar Ik verander ook niet en kom steeds bij de mensen, net zoals Ik bij de
Joden kwam om hun hoogmoed te onderdrukken en de ware deemoed en liefde op te
wekken. Gezegend zijn allen, die Mij zo herkennen en opnemen, zoals Johannes
Mij heeft herkend en heeft opgenomen volgens zijn getuigenis dat hij Mij gaf in
het bijzijn van de trotse priesters en levieten uit Jeruzalem, die zich daaraan
zo ergerden!
(De andere dag ziet
Johannes Jezus naar zich toe komen en zegt: “Kijk, Dat is Gods lam, dat de
zonden der wereld draagt!' Joh. 1:29)
[21] De daarop volgende dag doet hij
tegenover hen nóg een keer een uitspraak over Mij, toen die onderzoekers zich
nog te Bethabara ophielden en daar informaties inwonnen over wat deze Johannes
nu eigenlijk deed, en wat zijn boodschap voornamelijk behelsde. Dat gebeurt dan
bij de bekende gelegenheid als Ik uit de woestijn naar hem toe kom en van hem
verlang, dat hij Mij moet dopen met het water van de rivier.
[22] Terwijl Ik hem nader, maakt hij
de leider van de onderzoekers, die 's nachts datgene wat hij van Johannes
gehoord heeft grondig overdacht heeft, op Mij opmerkzaam en zegt: 'Zie, Degene,
die daar aankomt is het Godslam, dat alle zwakheden der mensen op zijn
schouders genomen heeft, opdat de mensen, die Hem zullen aannemen, een nieuw
leven van Hem krijgen en zelf de macht zullen hebben om met dit nieuwe leven
Gods kinderen te zijn; want Jehova toont zich niet in de storm of in het vuur,
maar slechts in het zachtste fluisteren van de wind.
(Deze is het, van
Wien ik gezegd heb: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want hij was
er eerder dan ik.' Joh. 1:30)
[23] Johannes herhaalt hier nog eens
datgene, wat hij al de voorgaande dag over Mij' tegen de onderzoekers heeft
gezegd, en getuigt enerzijds van Mij, dat Ik als een spiegel van werkelijke en
noodzakelijke menselijke deemoed tot de mensen kom, en met deze deemoed laat zien,
dat Ik de mensen in hun zwakheid te hulp kom, maar niet in hun vermeende
kracht, een kracht, die ze heus nooit hebben. Anderzijds getuigt Johannes~ dat
het zo door hem genoemde 'Lam Gods' nochtans Diegene is, Die vóór alles wat
bestaat reeds bestond, want de uitdrukking: 'Hij bestond eerder dan ik'
betekent het volgende: Johannes - die gedurende een moment beseft welke hoge
geest er in hem leeft - geeft daarmee aan zijn onderzoekers te verstaan dat,
hoewel ook in hem dezelfde oorspronkelijke geest woont, hij daarentegen niet de
geestelijke bron van alle leven is die in dit Lam woont, maar dat hij slechts
door Diens kracht geheel vrij en zelfstandig geworden was. Omdat deze
zelfstandigmaking een echte daad van de geestelijke bron van alle leven was, begon
toen pas de eerste tijdsperiode; daarvóór was er niets anders in de gehele
oneindigheid dan Jehova,de bron van alle geestelijke kracht, en dat is tevens
Degene, die nu als Gods Lam zichtbaar voor hen staat en door hem gedoopt wil
worden.
6 Johannes
doopt de Heer met water.
('Ik kende Hem tot
nog toe ook niet; maar om Israël met Hem bekend te maken, ben ik gekomen om met
water te dopen' Joh. 1:31)
[1] Natuurlijk vroegen de onderzoekers
daarop aan Johannes: 'Sinds wanneer ken je deze merkwaardige man dan en waarom
voelde je je geroepen om dit getuigenis van Hem te geven?' Johannes antwoordde
toen geheel naar waarheid, dat ook hij als mens Hem niet eerder had gekend,
maar dat Zijn geest hem dat had ingegeven, en dat Die hem ook de impuls gaf, om
de mensen op Deze Man voor te bereiden en hen met water uit de Jordaan van hun
erge zonden schoon te wassen.
(En Johannes getuigde
en zei vervolgens: “Ik zag dat de geest van God neerdaalde uit de hemel, zo
zacht als een duif die naar beneden zweeft, en deze Geest bleef boven hem” Joh.
1:32)
[2] Johannes getuigt hier, dat ook hij
Mij voor het eerst in levende lijve voor zich ziet, en dat Mijn geest in hem
dat aan hem heeft geopenbaard. De onderzoekers bekeken deze Man natuurlijk goed
en sloegen Hem gade tijdens de kort durende handeling van de doop met het
water, die Johannes Mij eerst niet wilde geven, omdat Hij ervan overtuigd was
dat Ik meer bevoegd was om hem te dopen, dan hij Mij; -maar aan Mijn
uitdrukkelijk verzoek, om het zo te laten gebeuren, gaf hij gehoor en doopte
Mij toch, maar zag daarbij wat Ik door Mijn geest in zijn geest had
geopenbaard, toen Ik hem naar Bethabara zond, namelijk: hoe Gods geest, dat wil
zeggen Mijn eigen bron van alle geest, in de vorm van een licht wolkje, als een
duif zwevend, uit de met licht gevulde hemel naar Mij neerdaalde en boven Mijn
hoofd bleef hangen. Daarbij hoorde hij de bekende woorden:
[3] 'Dit is Mijn geliefde Zoon, of dit
is Mijn licht, Mijn eigen bron van alle kracht, aan Wien Ik, als de bron van
alle liefde, Mijn welbehagen heb, luistert naar Hem!'
('Ik zou Hem anders
ook niet herkend hebben; maar – Degene, Die mij zond om met het water te dopen,
zei tegen mij: “Boven Wien je de geest van God neer ziet dalen en boven Wien
hij dan blijft zweven, Die met de heilige geest zal dopen.' Joh. 1:33)
[4]
Daarom zegt Johannes: “Ik zou Hem anders niet herkend hebben!”
('Ik zag het en
getuig nu, dat Deze werkelijk Gods Zoon is” Joh. 1:34)
[5] Pas na deze doop vertelde Johannes
aan de onderzoekers wat hij had gezien en gehoord, en verklaarde onder ede dat
de Gedoopte, Die hij reeds bij Diens naderbij komen als het aan hem
geopenbaarde Lam Gods had aangekondigd, zonder twijfel de door geheel Israël
verwachte Messias was: 'Deze is naar waarheid Gods Zoon', ofwel het eeuwige
grondbeginsel Gods in God!
[6] Hij, Johannes, had met eigen ogen
Diens geest neer zien dalen en boven Hem zien blijven zweven, en dat gebeurde
niet om aan te geven dat deze Man die geest nu pas kreeg, maar het beeld
manifesteerde zich alleen maar ten behoeve van hem, omdat ook hij anders niet
geweten had, wie Hij was.
[7] Iedereen vraagt zich hier
natuurlijk af, of die afgezanten uit Jeruzalem met hun ogen en oren niets van
dit alles gemerkt hebben. Daarop is voor nu en altijd maar één antwoord: Alleen
aan de eenvoudigen en de onmondige wordt het geopenbaard, voor de wijzen van
deze wereld blijft het verborgen en verhuld.
[8] Dus zagen zij hier alleen maar de
doop met het water, en ze ergerden zich niet weinig, toen Johannes hen vertelde
wat hij had gezien en gehoord terwijl zij daarvan niets hadden bemerkt, en
daarom betichtten zij Johannes ervan dat hij loog. Maar toen kwamen
verscheidene leerlingen van Johannes naar voren en getuigden dat Johannes de
volle waarheid had gezegd.
[9] Maar zij schudden hun hoofden en
zeiden: ' Johannes is je meester en jullie zijn leerlingen van hem, daarom
bevestigen jullie wat hij heeft gezegd. Wij zijn daarentegen geleerd en wijs in
alle zaken van de Schrift die door Mozes en de profeten van God is ontvangen,
en wij zien aan jullie manier van doen dat jullie en je meester dwazen zijn,
die niets zien en niets weten en met je dwaasheid veel mensen het hoofd op hol
brengt op een manier, die al geruime tijd hoogst ongewenst lijkt, blijkens de
verhalen die de hoogsten uit de tempel daarover horen. Het beste zal zijn als
jullie gedwongen worden hiermee op te houden.
[10] Johannes wond zich echter op en
zei: 'Jullie addergebroed, jullie slangengebroed! Denken jullie daarmee het
gericht te ontgaan? Zie de bijl, waarmee jullie ons zouden willen vernietigen,
ligt reeds aan jullie wortel; ziet toe hoe je het verderf ontlopen zult! Als je
niet in zak en as boete doet en je niet laat dopen, dan zullen jullie te gronde
gericht worden!
[11] Want waarlijk! Deze was het, van
Wien ik tot jullie gesproken heb: Na mij zal Diegene komen, Die vóór mij is
geweest, want Hij was eerder dan ik. Van Zijn volheid hebben wij allen genade
op genade gekregen (dit werd reeds eerder in het 15e en 16e vers van dit hoofdstuk
gezegd, maar nog niet nader historisch belicht).
[12] Na het aanhoren van deze
krachtige taal van Johannes blijven er een paar over, die zich door hem laten
dopen; het grootste deel trekt echter woedend weg.
[13] Deze verzen hebben duidelijk
alleen maar betrekking op een historische gebeurtenis en ze hebben weinig
geestelijke betekenis, die ook al door de voorgaande commentaren niet moeilijk
te vinden is. Wel moet hier vermeld worden, dat zulke verzen beter begrepen
worden, als men alles, wat men in de beschreven tijd vanzelfsprekend vond, er
bij vermeldt. Want in de tijd, dat de evangelist het evangelie schreef, was het
de gewoonte om alle mogelijke omstandigheden die men vanzelfsprekend vond, als
onnodige ballast weg te laten, en alleen de hoofdzinnen op te schrijven en alle
bijkomstige omstandigheden zo gezegd, tussen de regels door, te laten lezen. Om
deze, voor onze tijd belangrijke zaak nader te belichten, willen we nu de
hierna volgende drie verzen vanuit deze gezichtshoek een beetje beter bekijken,
en dan zal de toenmalige manier van schrijven (de syntaxis) wel aan het licht
komen en te herkennen zijn.
(De volgende dag
stond Johannes weer met twee van zijn discipelen. Joh 1:35)
[1] Geheel volgens de grondtekst luidt
bijvoorbeeld het 35e vers: 'De volgende dag stond Johannes weer en twee van
zijn leerlingen'. Daarbij vraagt men zich dan af: waar stond hij en waren de
twee leerlingen bij hem, of stonden ze terzelfder tijd op een andere plaats?
-Het valt hier iedereen meteen op, dat hier geen standplaats en ook geen
handeling van de leerlingen omschreven is.
[2] Waarom heeft de evangelist die
omstandigheden niet vermeld?
[3] De reden hiervan werd hierboven al
aangegeven: het is een vanzelfsprekendheid! Zeker in die tijd, waarin het
gebruikelijk was om zo te schrijven, was het vanzelfsprekend dat -Johannes aan
de rivier de Jordaan onder een wilg stond en daar wachtte voor het geval er
iemand zou komen om zich door hem te laten dopen. En omdat hij meer leerlingen
had die zijn leer hoorden en ook opschreven, waren er gewoonlijk twee of soms,
afhankelijk van wat er te doen was, meer bij hem, die hem bij zijn vele
doophandelingen behulpzaam waren en ook wel in zijn naam en op zijn manier
doopten.
[4] Omdat in die tijd al die omstandigheden
bij de groep om Johannes overbekend waren, werden ze niet opgeschreven. Behalve
dat dit zo gebruikelijk was, had men daar nog een reden voor, namelijk het
gebrek aan schrijfmateriaal. Daarom schreef men slechts de hoofdzaken op en gaf
aan het begin van een zin door het verbindingswoord -en aan dat de losstaande
zinnen bij elkaar behoorden. Deze verbindingswoorden werden dan meestal niet
met letters weergegeven, maar met algemeen bekende symbolen vooraan de bij
elkaar behorende zinnen.
[5] De hier gegeven uitleg is
weliswaar op zichzelf geen evangelische verklaring, maar toch wel nodig, omdat
zonder deze de evangeliën, voor wat betreft hun uiterlijke historische
betekenis, in onze tijd nauwelijks te begrijpen zijn, en hun innerlijke geestelijke
betekenis nog veel minder. Dit geldt vooral voor de profetische boeken uit het
oude testament, waarin in plaats van verklarende zinnen alleen maar daarmee
overeenstemmende beelden voorkomen, en waar natuurlijk van een beschrijving,
van welke bijbehorende omstandigheid dan ook, geen sprake kan zijn. Omdat we nu
echter deze regels uit de toenmalige tijd kennen, zal het voor ons in het
vervolg niet zo moeilijk zijn om alle hiernavolgende teksten en verzen
gemakkelijker met elkaar te verbinden, juister te lezen en in ieder geval het
natuurlijke, historische deel beter te begrijpen. Wij willen zo'n korte analyse
ook nog maken van het 36e en 37e vers, zodat de gegeven regel begrijpelijk
wordt.
(En toen hij Jezus
weer zag wandelen, zei hij: 'Zie, Dat is Gods Lam!' Joh. 1:36)
[6] In het 36e vers staat
oorspronkelijk: “En als hij Jezus zag wandelen, sprak hij; Zie, Dat is Gods
Lam!” Het “en” geeft hier aan, dat deze tekst tot het voorgaande in een bepaalde
betrekking staat. Geschiedkundig wil dit zeggen, dat Jezus Zich na de verkregen
waterdoop nog enige tijd in de omgeving van Johannes heeft opgehouden, en
daarom zowel door twee jongeren als door Johannes zelf aan de oever van de
Jordaan wandelend werd gezien.
[7] Als Johannes Hem ziet, vat hij
onmiddellijk al zijn gedachten in één tezamen en zegt als in geestvervoering:
'Zie, Dat is Gods Lam!' Heden ten dage zou hij zoiets hebben gezegd als: 'Kijk
daar! Daar aan de oever van de rivier wandelt nu nog de allerhoogste Godmens zo
bescheiden en zo deemoedig als een lam'. Johannes slaat al deze nadere
aanduidingen over en zegt slechts datgene wat in het vers staat.
(En toen de twee
leerlingen Johannes zo hoorden spreken en volgden Jezus Joh.l:37)
[8] Het 37e vers, dat eigenlijk het vervolg beschrijft
van de beide voorgaande, begint daarom met 'en' en geeft slechts heel eenvoudig
aan wat gebeurd is, daarbij zo kort mogelijk de reden aangevend.
[9] De oorspronkelijke tekst luidt:
'En twee van zijn leerlingen hoorden hem spreken en volgden Jezus.' In onze
tijd zou het vers, zonder de betekenis en de zin geweld aan te doen, aldus
luiden: 'Toen echter de beide leerlingen, die bij hem waren, hun meester zo
hoorden spreken, verlieten zij hem dadelijk en gingen naar Jezus, en omdat
Jezus Zich nu van deze plaats verwijderde, volgden ze Hem.
[ 10] Alles wat in deze
tekstverklaring is aangedragen, moet bij deze gebeurtenis voorgevallen zijn,
omdat anders het voorval niet had kunnen plaats vinden. Maar zoals gezegd, volgens
de toen gebruikelijke schrijftrant worden slechts de twee begrippen - horen -
en het onmiddellijke - volgen - aangestipt, waarbij alle overgangs- en
verbindingswoorden als vanzelfsprekend worden weggelaten. Wie deze gegeven
regel goed begrijpt, zal tenminste het geschiedkundige deel van de
oorspronkelijke tekst op een begrijpelijker wijze bij elkaar zetten, en zich
daardoor ook de innerlijke betekenis makkelijker voor kunnen stellen
(Maar Jezus keerde Zich
om, zag de twee volgen zei tegen hen: Wat zoeken jullie?' Zij zeiden echter tot
Hem: 'Rabbi, waar houdt Gij verblijf!' Joh. 1:38)
[ 1] Ook deze tekst is een vervolg op
de voorgaande en is meer geschiedkundig dan geestelijk, want hiermee begint in
eerste instantie de bekende en op een bepaalde manier nog geheel stoffelijke
opname van de apostelen. Het vindt plaats in dezelfde omgeving waar Johannes
verbleef, en wel in Bethabara, een zeer armelijk, door arme vissers bewoond
gehucht, en dat is dan ook de reden waarom de beide leerlingen al zo snel naar
het onderkomen vragen, en eigenlijk van Mij willen weten in welke hut Ik woon.
[2] Omdat Ik Mij, vóór de doop,
veertig dagen in deze omgeving had opgehouden en Mijn menselijke wezen door
vasten en andere oefeningen op het komende geven van onderricht had voorbereid,
is het geschiedkundig logisch, dat Ik daarom in dit gehucht ergens een
onderkomen moest hebben dat in dezelfde woeste en zeer onherbergzame omgeving
lag die Ik voor Mijn doel het geschiktste achtte.
[3] De beide leerlingen wisten wel dat
Ik al enige tijd in deze omgeving woonde, want ze konden Mij al wel ettelijke
malen daar gezien hebben, zonder echter te vermoeden wie Ik was. Daarom vroegen
ze ook niet direct naar Mijn eigenlijke geboorteplaats, maar slechts naar het
onderkomen in het plaatsje Bethabara, dat voor het merendeel uit schamele
vissershutten bestond, die uit leem en biezen opgetrokken waren en vaak
nauwelijks zo hoog waren, dat een man er rechtop in kon staan.
[4] In zo'n hut woonde Ik ook; Ik had
deze hut met Mijn eigen handen tamelijk ver in de woestijn gebouwd. Uit die
tijd dateren nog heden de kluizenaarswoningen, die in bijna alle christelijke
landen voorkomen
(Hij sprak tot hen:
'Komt en ziet.' Zij gingen met Hem mee en zagen het, en zij bleven dien dag bij
Hem; het was omstreeks het tiende uur. Joh. 1:39)
[5] Het was, van de plaats waar
Johannes predikte, niet ver naar dat onderkomen; daarom zei Ik tot de beide
leerlingen: 'Komt en ziet!', waarop beiden Mij zonder meer volgden. Zij
bereikten samen met Mij spoedig Mijn onderkomen en verwonderden zich daar
bijzonder over het feit dat de Gezalfde van God vrijwel het armelijkste hutje
bewoonde, wat daarbij ook nog op een van de onherbergzaamste plaatsen van deze
woestijn stond!
[6] Dit alles gebeurde niet omstreeks
de tijd, waarop de tegenwoordige christelijke kerken gewoonlijk aannemen dat de
veertig dagen vasten plaatsvonden, maar twee maanden later. Toen wij het
onderkomen bereikten, was het volgens de toenmalige tijdrekening ongeveer tien
uur; dat is volgens de huidige tijdrekening ongeveer drie uur 's.middags, want
in die tijd bepaalde het opgaan van de zon het eerste uur van de dag. Omdat de
zonsopgang echter steeds verschuift, kunnen de toenmalig aangegeven dagtijden,
uren genoemd, niet exact, maar slechts benaderend met de tegenwoordige
dagindeling vergeleken worden; daarom zei Ik hierboven: Het was ongeveer drie
uur 's middags toen Ik met de beide leerlingen het onderkomen bereikte. -Omdat
de beide leerlingen deze dag tot zonsondergang bij Mij doorbrachten, zal zeker
bij onderzoekende lezers de vraag opkomen, wat wij drieën gedurende die tijd
van drie tot ongeveer acht uur in en bij Mijn onderkomen gedaan hebben, want
daarover staat niets geschreven. Nu, dat laat zich haast vanzelf raden:
Ik onderwees deze beiden over hun
toekomstige bestemming en vertelde hen ook, hoe en waar Ik het eerst met Mijn
onderwijzingen zou beginnen en hoe Ik in deze omgeving nog meer mensen, die wat
geest en wil betreft gelijk waren aan hen, tot Mijn leerlingen zou op en
aannemen. Tevens gaf Ik hen de opdracht om onder hun collega's, die merendeels
ook vissers waren, na te vragen en te overleggen, of er nog bij waren die zich
bij Mij wilden aansluiten. Dat bespraken wij gedurende die tijd. Toen echter de
avond viel, liet Ik de beiden gaan en ze begaven zich, ten dele zeer opgewekt,
ten dele echter ook zeer nadenkend, naar de hunnen terug, want ze hadden
vrouwen en kinderen en ze wisten niet wat ze daarmee aan zouden vangen.
(Andréas, de broeder van
Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem
gevolgd waren. Joh. I :40)
[7] Een van de twee, met de naam
Andréas, is met zijn besluit gauw klaar en wil Mij tot elke prijs volgen; hij
zoekt daarom broer Simon, die ergens nog met zijn visnetten bezig is.
(Deze vindt eerst
zijn broeder Simon en zegt tot hem: “Wij hebben de Messias gevonden!' Joh.
1:41)
[8] Als hij hem na enig zoeken vindt,
weet hij niets beters te doen dan hals over kop aan Simon te vertellen, dat hij
de beloofde Messias gevonden heeft, samen met een ander, die nog niet zeker
wist of hij Mij zou volgen
(En Andréas brengt
hem tot Jezus. Toen Jezus hem zag, zei Hij: “Jij bent Simon, de zoon van Jona;
van nu af aan zul je echter Céphas heten!” Joh I:43)
[9] Als Simon zo over Mij hoort
spreken, uit hij levendig de wens om Mij zo snel mogelijk te zien, want hij was
niet bij de doop aanwezig geweest. Andréas zegt: 'Vandaag kan dat met goed
fatsoen niet meer gebeuren, maar morgen zul je bij het aanbreken van de dag bij
Hem zijn!'
[10] Daarop zegt Simon, die steeds bij
zijn bezigheden over de Messias fantaseerde en van mening was, dat de Messias
de armen helpen en de rijken met hun harde harten geheel vernietigen zou:
'Broer, er is geen moment te verliezen; ik laat ogenblikkelijk alles liggen en
volg Hem tot aan het einde der wereld, als Hij dat wil. Breng me daarom direct
naar Hem toe, want ik voel een geweldig innerlijk verlangen en ik moet Hem
vandaag nog zien en spreken. De nacht is helder en het is niet ver naar Zijn
hut, dus laten we dadelijk maar op weg gaan! -Wie zal zeggen of we Hem morgen
nog aantreffen?!'
[11] Andréas zwicht voor deze aandrang
en brengt hem naar Mij toe. Als ze al tamelijk Iaat in de nacht Mijn onderkomen
naderen, blijft Petrus in zoete verrukking op dertig pas afstand staan en zegt
tegen Andréas: 'Het wordt me zo vreemd te moede! Ik voel een verheven zoete
angst; ik durf nauwelijks nog een stap vooruitte doen en toch heb ik zo’n groot
verlangen in mij om Hem te zien!'
[12] Op dit moment kom Ik uit Mijn hut
en ga de beide broers tegemoet, hetgeen wordt weergegeven met 'dat Ik hem zag'.
Het spreekt vanzelf, dat met dit 'zien' Mijn geestelijk tegemoetkomen bedoeld
wordt wanneer iemand, net als Simon, voornamelijk in zijn hart tot Mij komt. Ik
herken hem dan ook meteen, dat betekent, Ik neem hem direct aan, en een nieuwe
naam is voor hem het begin van zijn deelname aan Mijn rijk. Simon krijgt de
naam Céphas ofwel een rots in het geloof aan Mij, want Ik had al veel eerder
gezien welke geest in Petrus leeft en leefde.
[13] Voor Petrus of Simon bewees
hetgeen Ik zei voldoende dat Ik stellig de beloofde Messias was; vanaf dat
moment twijfelde hij daar niet aan, en hij vroeg Mij ook nooit met één enkel
woord of Ik wel de Echte was, want hij vertrouwde volkomen op wat zijn hart hem
ingaf. Beiden bleven ze nu tot aan de ochtend bij Mij en later verlieten ze Mij
niet meer.
(De volgende dag
wilde Jezus weer naar Galiléa gaan en Hij vindt Philippus en zegt tegen hem:
'Volg Mij" Joh.l:43)
[I] 's Morgens zeg Ik tegen hen: 'Mijn
tijd in deze woestijn is voorbij, Ik zal naar Galiléa gaan, waar Ik vandaan ben
gekomen. Willen jullie meetrekken? Ik laat jullie daarin geheel vrij, want Ik
weet dat jullie vrouw en kind hebben en deze niet gemakkelijk verlaten. Maar
niemand, die voor Mij iets verlaat, zal het verlatene verliezen, maar het
veelvoudig terug winnen.’
[2] Petrus zegt daarop: 'Heer! Voor U
verlaat ik mijn leven, dus zeker mijn vrouwen kind! Die zullen ook zonder mij
wel in leven blijven, want ik ben een bedelaar en kan hen maar weinig brood
geven; onze visserij brengt nauwelijks voldoende op voor een halve mensenmond,
laat staan dat je er een familie voldoende mee kunt voeden! Mijn broer Andréas
kan dat getuigen. In Bethsaïda zijn wij geboren, maar het levensonderhoud
moesten wij hier aan deze woeste, maar toch nog tamelijk visrijke oevers van de
Jordaan zoeken, waar wij nu ook door Johannes zijn gedoopt. Onze vader Jona is
nog sterk genoeg en onze vrouwen en zusters ook; daarbij nog de zegen van boven
en ze komen er wel door!' Ik prijs hen voor dit vertrouwen en we gaan op weg.
(Philippus nu was uit
Bethsaïda, de stad van Andréas en Petrus. Joh. 1:44)
[3] Langs de weg, die nog enige tijd langs de
oevers van de Jordaan slingerde, troffen wij Philippus aan, eveneens geboortig
uit Bethsaïda, die in alle vroegte met een slecht net in de golven van de
Jordaan een ontbijt zocht. - Petrus vestigde Mijn aandacht op hem en zei: 'O
Heer! Deze man lijdt veel en is zeer arm, maar tevens is hij een zeer eerlijk
redelijk en godvruchtig mens. Wat zou U er van denken, als U hem ook met ons
mee liet gaan?'
[4] Op zo'n hartverwarmend voorstel
van Petrus kan Ik alleen maar antwoorden met: 'Philippus, volg Mij!' Deze laat zich
dat geen tweemaal zeggen, laat zijn net op de grond vallen en volgt Mij, zonder
te vragen waarheen. Pas onderweg zegt Petrus tegen hem: 'Degene, die wij
volgen, is de Messias!' Philippus zegt dan: 'Op het moment, dat Hij mij zo
liefderijk geroepen heeft, heeft mijn hart mij dat al ingegeven'.
[5] Philippus was ongehuwd en omdat
hij tamelijk veel van de Schrift wist gaf hij onderwijs aan de arme vissers.
Hij kende Jozef van Nazareth persoonlijk, en kende Mij ook en wist daarom veel
van wat er bij Mijn geboorte en in Mijn jeugd was voorgevallen. Hij was ook een
van de weinigen, die in Mijn persoon heimelijk de Messias verwachtten; maar
omdat Ik vanaf Mijn twaalfde jaar niets wonderbaars meer deed, maar net eender
leefde en werkte als ieder ander heel normaal mens, verdween bij veel mensen de
eerste wonderbare indruk die Mijn geboorte achterliet, geheel en al. Zelfs de
meest enthousiasten van toen, zeiden nu, dat Mijn geboorte slechts door een
opmerkelijk samenvallen van alle mogelijke omstandigheden en verschijnselen zo
wonderlijk beroemd was geworden, maar dat Mijn geboorte daar beslist niets mee
te maken had gehad. Ook zou Ik het geniale uit Mijn jeugd zo totaal verloren
hebben, dat er, nu Ik man was geworden, niets meer van te ontdekken viel! -Maar
Philippus en nog enkelen hadden een zekere hoop behouden, want ze kenden de
voorspelling van Siméon en Anna, die bij Mijn besnijdenis in de tempel
uitgesproken werd, en daar verwachtten ze veel van.
(Philippus vindt
Nathánaël en zegt tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van Wien Mozes in de wet
geschreven heeft en waarvan de profeten geschreven hebben; het is Jezus, de
zoon van Jozef uit Nazareth.' Joh. 1:45)
[6] Terwijl hij Mij volgt, kijkt
Philippus opmerkzaam langs de weg in het rond en ziet Nathánaël, terwijl deze
onder een vijgenboom zittend zijn visgerei herstelt, en hij zegt vol vuur tegen
hem: 'Broeder, ik heb de hele lange weg al naar je uitgekeken en ben nu van
ganser harte blij, dat ik je gevonden heb, want kijk, we hebben Hem gevonden,
van Wie Mozes in de wet heeft geschreven en waarvan de profeten hebben
geschreven; het is toch Jezus, Jozefs zoon uit Nazareth!'
(En Nathánaël zei
tegen hem: 'Wat voor goeds kan er uit Nazareth komen? Philippus zei daarop:
'Kom en zie het zelf!' Joh. 1:46)
[7] Nathánaël reageert wat onwillig en
zegt: 'Wie kent het slechte nest Nazareth niet?! -Wat voor goeds kan er dan wel
uit dit nest komen?! En de Messias wel het allerminst!' Philippus zegt echter:
'Ik weet wel, dat je het in dit opzicht altijd met mij oneens was, hoewel ik je
wel honderdmaal mijn redenen verklaard heb, maar kom nu en overtuig je zelf, en
je zult beamen, dat ik volkomen gelijk heb gehad!'
[8] Nadenkend komt Nathánaël overeind
en zegt: 'Broeder, dat zou een zeer groot wonder zijn! Want het gepeupel van Nazareth
is toch echt wel het slechtste van de hele wereld! Met een Romeinse munt kan je
toch van een Nazareeër alles maken wat je maar wilt?! In dit nest is allang
geen geloof meer, noch aan Mozes noch aan de profeten! Kortom van een Nazareeër
kun je maken wat je wilt, en er is al heel lang een spreekwoord dat zegt: 'Hij
is nog slechter dan een Nazareeër!' En jij zegt dat de Messias daar vandaan
komt, en je wilt me naar Hem toebrengen, zodat ik Hem zal zien?! -Nou, nou, bij
God is wel niets onmogelijk, we zullen eens zien!'
(Als Jezus Nathánaël
tot Zich ziet komen, zegt Hij hardop over hem: 'Zie een goede Israëliet, in
dewelke geen bedrog is!' Joh.1 :47)
[9] Na deze woorden gaat Nathánaël met
Philippus in de richting van Jezus, Die intussen een honderd passen verderop
wat uitrust. Als beiden echter in de nabijheid van Jezus zijn, zegt Deze
hardop: 'Zie Israëliet, een goede waarin geen bedrog is!'
(Nathánaël zei tot
hem: Hem: 'Vanwaar kent U mij dan? Jezus antwoordt en zegt tot hem: “Eer
Philippus je riep, toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je'.
Joh. 1 :48)
[10] Nathánaël
verwondert zich hogelijk over deze rake beschrijving, die hij Mij zo luid hoort
uitspreken, en vraagt meteen: 'Waarvan kent u mij dan, dat u zoiets over mij
zeggen kunt? Want mijn innerlijk is alleen aan God en mij bekend; en ik was
nooit opschepperig en heb mij nooit op mijn deugden voor laten staan.
Waarvandaan weet u dan, hoe ik ben?' Terwijl Ik hem aanzie, zeg Ik tegen hem:
'Daarnet, toen Philippus je riep toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je!'
(Nathánaël antwoordt
en zegt tot Jezus: 'Rabbi! -U bent waarlijk de Zoon van God! U bent de koning
van Israël!' Joh. 1:49)
[11] Mijn uitspraak over hem maakt dat
Nathánaël zich zeer verbaast, en onmiddellijk reageert hij met een bewogen
hart: 'Meester! Hoewel U een Nazareeër bent, bent U toch waarachtig Gods Zoon!
Ja, U bent ongetwijfeld de koning van Israël waarnaar zo lang reeds verlangend
is uitgezien, Degene, Die zijn volk uit de klauwen van de vijanden bevrijden
zal! O Nazareth, o Nazareth, hoe klein was je en hoe groot word je nu! De
laatste zal tot eerste verheven worden! O Heer! Hoe snel gaf U mij het geloof!
- Hoe komt het nu dat iedere twijfel uit mij verdween, en ik nu volkomen geloof
dat U de beloofde Messias bent!'
(Jezus antwoordt en
zegt tegen Nathánaël: 'Je gelooft omdat Ik tegen je gezegd heb: Ik zag je onder
de vijgenboom. Je zult nog grotere dingen zien dan dat"
Joh. 1:50)
[12] Op de vraag van Nathánaël antwoord
Ik eerst met wat in het bovenstaande vijftigste vers staat, en toon daardoor
aan Nathánaël, dat hij weliswaar nu gelooft, dat Ik de beloofde Messias ben,
maar dat hij slechts tot dat geloof gekomen is door de in Mij ontdekte
alwetendheid, die alleen in God kan zijn. Ik zeg daar echter nog bij, dat hij
later nog grotere dingen zal zien, waarmee Ik hem zoveel wil zeggen als: Je
gelooft nu door een wonder, later zul je echter vrij geloven!
(En Jezus zegt verder
tegen hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie, -van nu af aan zullen jullie de
hemelen open zien en de engelen Gods zien opstijgen en nederdalen op de Zoon
des mensen! (Joh. 1:51)
[13] En Iet op, Ik zeg jullie: van nu
af aan zullen jullie allen de hemelen open zien en de engelen van God op zien
stijgen en af zien dalen naar de Zoon des mensen, -wat zoveel wil zeggen als:
In het vervolg, als jullie uit Mij de wedergeboorte van jullie geest zullen
verkrijgen, dan zullen de levenspoorten geopend worden. Jullie zullen dan, zelf
engelen zijnde, de door Mij in de wedergeboorte tot engelen en daardoor tot
'kinderen Gods' gemaakte mensen, van de dood naar het eeuwige leven zien
trekken. Daarentegen zullen jullie ook veeloorspronkelijk geschapen
hemelgeesten uit alle hemelen naar beneden naar Mij, de Heer van al het leven,
zien afdalen en daar in Mijn voetstappen, de voetstappen van de Mensenzoon,
zien treden, Mijn voorbeeld en Mijn getuigenis volgend.
[14] Dit is het einde van het eerste
hoofdstuk van het bijbelse evangelie van Johannes. Met de hierbij gegeven
uitleg moet het op de juiste manier te begrijpen zijn; maar niemand moet nu
denken, dat het begrip, dat hier gegeven is, alles omvat! O, dat doet het niet;
het is echter wel een praktische wegwijzer, waarmee ieder, die van goeden wille
is, in allerlei diepten van de goddelijke wijsheid ingeleid kan worden en
daardoor in elk vers op allerlei manieren de zin van het leven kan zien en
herkennen. Bij dit alles is, zoals reeds gezegd, deze gegeven uitleg een
waarachtig richtsnoer, waarmee alles gemeten en beoordeeld kan worden.
De
bruiloft te Kana in Galiléa De tempelreiniging.
10.
Kana. De drie stappen tot wedergeboorte
(En op de derde dag
was er een bruiloft in Kana in Galiléa en de moeder van Jezus was daar. Joh.
2:1)
[ 1] Het 'en' dat
hier aan het begin van het eerste vers van het tweede hoofdstuk van het
bijbelse evangelie van Johannes staat, geeft aan dat de beide hoofdstukken bij
elkaar horen, hetgeen ook al blijkt uit het feit, dat deze bruiloft in het huis
van een zeer met Jozef bevriende familie, op de derde dag plaats vond. Deze
derde dag werd namelijk berekend vanaf de dag dat Ik met Mijn -tot aan deze
gebeurtenis nog maar vier leerlingen -Bethabara verliet. Daarna was Ik een
volle dag in gezelschap van Mijn vier leerlingen in het huis van Jozef, die
echter niet meer leefde. Ik was bij de moeder van Mijn lichaam, die samen met
Mijn andere broers natuurlijk erg veel moeite deed om ons zo goed mogelijk te
verzorgen.
[2] Want Maria wist in haar hart wel
dat Mijn tijd nu gekomen was om als de verwachte Messias op te treden en te
werken; maar ze wist, net als zoveel anderen, niet waaruit Mijn werk zou
bestaan. Ook zij geloofde voorlopig nog steeds in de volledige verdrijving van
de Romeinen, en aan de oprichting van de machtige troon van David en het
daaraan verbonden onwrikbare en onoverwinbare, goddelijk heerlijke aanzien, dat
vanaf dat moment niet meer zou ophouden.
[3] De goede Maria en Mijn hele aardse
familie dacht dat de Messias een overwinnaar van de Romeinen en andere vijanden
van het beloofde land zou zijn; immers de brave mensen hadden van de beloofde
Messias ongeveer dezelfde foute verwachting, die veel eerbare mensen in onze
tijd ook hebben van het duizendjarige rijk. Maar het is nog niet het juiste
moment om hen tot andere gedachten te brengen.
[4] Omdat dus Mijn eigen huis, te
beginnen met Maria, zulke verwachtingen van de toekomstige Messias had, is het
niet te verwonderen, dat andere bevriende families er net eender over dachten.
[5] Daarom hadden veel families de
grootste belangstelling voor Mij en natuurlijk ook voor degenen, die Ik Mijn
leerlingen noemde, en daarom besloten Jacobus en Johannes ook om leerlingen van
Mij te worden, om dan samen met Mij de volkeren der aarde te beheersen! Want
ook zij waren al veel vergeten van wat Ik hen vaak als kind reeds behoorlijk
duidelijk voorspeld had.
(Jezus en Zijn
leerlingen werden ook op de bruiloft genodigd.2:2)
Dientengevolge had Ik in bijna alle
betere huizen in de hele omgeving van Nazareth, zelfs in bijna geheel Galiléa, de
verwachting gewekt een binnenkort optredende bevrijder van het Romeinse juk te
zijn. Pas sinds een paar maanden was Ik begonnen met het nemen van enige
maatregelen die in die richting duidden, waardoor in de bevriende huizen de aan
Mijn persoon verbonden voorspellingen weer tot leven kwamen, zoals zoveel wat
sinds achttien jaar ingeslapen en vergeten was. Dat was dan ook de reden waarom
Ik, tesamen met Mijn leerlingen, Mijn moeder Maria en een aantal andere
familieleden en bekenden zelfs naar Kana, een oud stadje in Galiléa, dat niet
ver van Nazareth lag, uitgenodigd werd bij een voorname bruiloft, waarop het
echt blij en vrolijk toeging. De vier leerlingen maakten daarover tegen Mij de
opmerking:
[7] 'Heer! Het leven is hier
aanmerkelijk beter dan in Bethabara! De arme Johannes zou waarschijnlijk ook
erg blij zijn als hij in plaats van zijn verdraaid slechte kost, die meestal
uit wat met kokend water overgoten sprinkhanen en uit honing van wilde bijen
bestaat, zo'n maaltijd als deze eens in zijn leven kon proeven!' (Er bestaat in
die omgeving net als in Arabië een soort sprinkhaan ter grootte van een duif,
die klaargemaakt en gegeten wordt, zoals men bij ons kreeften klaarmaakt en
eet).
[8] Daarop zei Ik tegen hen: 'Waarom
Johannes zo leven moet, begrijpen jullie nu nog niet; want hij moet zo leven
omdat anders de Schrift niet vervuld wordt. Hij zal echter weldra in een beter
leven komen. Jeruzalem zal hem in de woestijn niet lang meer laten begaan, hij
zal van nu af minder worden, opdat een ander toe zal nemen!
[9] Hoe staat het echter met die
leerling, die met jou, Andréas, eerst bij Mij was? Komt hij nog na, of blijft
hij in Bethabara?' Andréas antwoordt: 'Zie hij komt al, hij had nog wat te
regelen'. Ik zeg daarop: 'Zo is het goed! Want waar een Céphas is, daar moet
ook een Thomas zijn'. Daarop zegt Andréas: ' Ja, dat is zijn naam! Een eerlijke
ziel, maar ook steeds vol gewetensbezwaren en twijfel; wat hij echter eenmaal
aangegrepen heeft, dat laat hij ook nooit meer los, hoewel hij een zeer
vrijgevig hart heeft. Door deze vrijgevigheid heeft hij ook die bijnaam
gekregen. -Hij komt, Heer, moet ik hem binnenroepen, deze gesplitste persoon?'
Ik antwoord: 'Ja doe dat! - Want wie in Mijn naam komt, behoort bij de bruiloft
als gast uitgenodigd te zijn!'
(En omdat er gebrek
aan wijn kwam, zei Maria tot Jezus: 'Zij hebben geen wijn!' Joh. 2:3)
[10] Volgens het toenmalige gebruik
moest een binnenkomende gast met een beker wijn verwelkomd worden. Maria had
echter al een tijdje gemerkt dat de wijnvoorraad op was, en ze zag dat men de
nieuw aangekomen gast niet geheel volgens het gebruik verwelkomen kon; daarom
zei ze zachtjes tegen Mij: 'Maar m'n lieve zoon, dat zal me wat worden! Ze
hebben geen wijn meer! Zou Jij daar niet voor kunnen zorgen?'
(Jezus zegt tot haar:
'Vrouw, waarom meng je je in Mijn zaken? Mijn uur is nog niet gekomen.' Joh.
2:4)
[11] Daarop geef Ik Maria heel
zachtjes temidden van alle gasten een tweeduidig antwoord en zeg, rekening
houdend met de toen rond Nazareth gebruikelijke gewoonte: 'Vrouw, waar maak je
je druk over? - Ik, als uitgenodigde gast, ben nog niet aan de beurt om voor de
wijn te zorgen, Mijn tijd is nog niet gekomen!' - (In deze tijd en omgeving
moest namelijk iedere op de bruiloft genodigde mannelijke gast een vrijwillige
gift, in de vorm van wijn, als bijdrage meebrengen. Daarbij moest men met een
zekere volgorde rekening houden, zodanig dat de gaven van de naaste familie het
eerst gebruikt werden en pas als deze op waren, op volgorde van belangrijkheid,
de gaven van de gasten die geen familie waren) Maria wist echter dat de
wijnvoorraad van allen reeds verbruikt was; daarom richtte ze zich tot Mij en
vroeg Mij als het ware om dit keer de gebruikelijke volgorde niet in acht te
nemen, vooral omdat er juist een nieuwe gast aankwam en er voor diens
verwelkoming geen druppel wijn meer was! Dat was een ongewone vraag voor haar,
maar dat kwam omdat ze er zo op gesteld was, dat bij zo'n gelegenheid alles
volgens het oude gebruik verliep. Ofschoon Ik Mij niet erg toeschietelijk
toonde, kende ze Mij wel zo goed, dat ze wist dat Ik haar nooit iets weigeren
zou wat ze graag wilde.
(Zijn moeder zegt
tegen de bedienden: 'Wat Hij jullie ook
zal zeggen, doet dat!' Joh. 2:5)
[12] Dus wendde zij zich, in goed
vertrouwen op Mij, tot de tafeldienaren en zei tot hen: 'Wat mijn zoon tegen
jullie zeggen zal, dat moet je doen'.
[13] Tot zover gaat het eigenlijke
geschiedkundige van deze verzen van het tweede hoofdstuk van het bijbelse
evangelie van Johannes. Binnen deze historische gebeurtenis of ook wel gezegd
-boven deze geschiedenis uit, kan men reeds een geestelijke en derhalve
profetische betekenis ontwaren, die, als men zich geestelijk daarop bezint, al
snel duidelijk wordt.
[14] Wie ziet niet de zeer opvallende
overeenkomst tussen deze bruiloft, die op de derde dag na Mijn terugkomst uit
de woestijn van Bethabara plaats vond, en Mijn opstanding, die na Mijn
kruisiging ook juist op de derde dag plaats vond!
[ 15] Deze bruiloft kondigde op die
manier profetisch aan, wat na drie jaar met Mij gebeuren zou, en daarbij werd
in wat ruimere zin tevens aangekondigd, dat Ik na drie jaar beslist als eeuwige
bruidegom met Mijn volgelingen en degenen, die Mij werkelijk liefhebben, een
echte bruiloft, namelijk hun wedergeboorte tot het eeuwige leven, houden zal!
[16] In algemeen praktische zin echter
getuigt deze bruiloftsgeschiedenis, die exact drie dagen na Mijn terugkomst uit
de woestijn plaats vond, van de drie toestanden, die ieder mens door moet maken
om tot de wedergeboorte des geestes te komen of om de levensbruiloft in het
grote Kana van het hemelse Galiléa te bereiken.
[17] Die drie toestanden zijn: ten
eerste de beheersing van het vlees; ten tweede de reiniging van de ziel door
het levende geloof, wat alleen bereikt wordt door de werken der liefde, zonder
welke het geloof dood is; ten derde de opwekking van de geest uit het graf van
het gericht, dit wordt door het beeld van de opwekking van Lazarus het beste
verzinnebeeld. Degene, die deze hiervoor genoemde punten goed indachtig blijft,
zal hetgeen nu volgt beter kunnen begrijpen.
[18] Nu wij de algemene geestelijke
betekenis van deze bruiloftsgeschiedenis uiteengezet hebben, keren we terug
naar het verdere verloop van deze bruiloft, en aan het eind van de geschiedenis
bekijken we dan weer de speciale overeenstemmingen.
11
De bruiloft te Kana in Galiléa.
Er waren daar zes
stenen watervaten neergezet volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met
een inhoud van twee of vier metréten. Joh. 2:6)
[1] Nadat Maria tegen de dienaars gezegd
had: 'Wat Hij jullie zeggen zal, doe dat!', zei Ik dan ook tegen de dienaars,
dat ze de zes stenen waterkruiken met water moesten vullen. Deze kruiken, die
voor de reiniging van de Joden bestemd waren, maar waar de Nazareeërs en
Kanaänieten niet veel meer om gaven, stonden er meer voor de sier, dan voor het
gebruik waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren en ze hadden een inhoud van
twee of vier metréten.
(Jezus zegt 'Vul de
vaten met water! En zij vulden ze tot de rand. Joh.:2:7)
[2] De dienaren deden dat meteen,
omdat ze dachten dat de nieuw aangekomen gast zich volgens het oude gebruik
wassen en reinigen zou. De gast kwam binnen en kreeg, zonder zich eerst de
handen gereinigd te hebben, een plaats aan tafel. Dat viel de dienaars op en ze
zeiden onder elkaar: 'Waarom hebben we dan die zware kruiken met water moeten
vullen? Deze gast gebruikt het niet en het was dus moeite voor niets!' Daarop
zeg Ik tegen hen: 'Waarom vroeg je daarnet dan niet waarvoor het was, in plaats
van nu daarover te mopperen? Hebben jullie dan zoëven niet gehoord wat Maria
tegen Mij heeft gezegd, namelijk dat de gasten geen wijn meer hebben? Hoewel
Mijn tijd, zowel naar het gebruik als naar de geest gezien, nog niet is
gekomen, heb Ik toch het water in de kruiken veranderd in wijn, om de
heerlijkheid te openbaren van Degene, van Wie gezegd wordt dat Hij hun God is,
maar die als zodanig door hen nog nooit herkend is; en dit is geen toverij,
maar gedaan door de kracht Gods, die in Mij is.
(En Jezus zegt verder tegen de
dienaars: 'Schept nu en brengt het de spijsmeester!’ En de dienaars deden dat meteen. Joh. 2:8)
[3] Neem nu een beker vol en breng
deze naar spijsmeester om te proeven; hij moet zijn mening daarover geven!' De dienaars
brengen,diep onder de indruk van de verandering van water, deze wijn direct
naar de kok om te proeven.
(Toen de spijsmeester
de wijn proefde, die water geweest was, en daarbij niet, zoals de dienaars,
wist waar deze vandaan kwam, riep hij de bruidegom. joh.2:9)
[4] De kok begrijpt er niets van en
laat direct de bruidegom bij zich komen en zegt tegen hem: ' Je weet zeker nog
niets van de volgorde!?'
(En hij zegt tegen
hem: “Iedereen geeft eerst de goede wijn en pas als de gasten goed dronken zijn
de mindere; jij hebt echter de goede wijn tot dit ogenblik bewaard.' Joh. 2:10)
[5] Zet niet iedereen eerst de goede
wijn aan de gasten voor en pas als ze een beetje dronken geworden zijn en hun
smaak wat meer afgestompt is, een mindere soort? -Maar jij doet dat net
omgekeerd!'
[6] De bruidegom antwoordde echter:
'Jij praat nu toch wel als een blinde over de kleur! Kijk, deze wijn is nergens
ter wereld geperst, maar kwam zoals eens het manna, uit de hemel op onze tafel.
Daarom moet deze beslist beter zijn dan iedere wijn die op aarde te vinden is!'
[7] De kok zegt: 'Denk je dat ik gek
ben, of ben je het zelf? Hoe kan nu een wijn uit de hemel op jouw tafel komen?
Tenzij Jehova Zelf of wel Zijn knecht Mozes aan tafel zou zitten!'
[8] De bruidegom zei echter: 'Kom en
overtuig je zelf!'
[9] De kok gaat meteen met de
bruidegom de eetzaal in en overtuigt zich ervan, dat de zes vaten geheel met de
beste wijn gevuld zijn. Als hij zo het wonder in zich opneemt, zegt hij: 'Heer,
vergeef mij mijn zonden! Dat kan alleen God doen, en God moet hier bij ons
zijn! Want zoiets kan geen mens doen. ,
[10] Toen werd de wijn aan de gasten
geserveerd en toen deze hem proefden, zeiden ze allen: 'Zo'n wijn wordt in ons
land niet geperst! Dat is werkelijk een goddelijke wijn! Alle eer aan hem aan
wie God zo'n macht gegeven heeft!'
[11] Daarop dronken zij op het geluk
en een welkom voor Mij en de nieuw aangekomen gast Thomas.
[12] Allen, die op deze bruiloft aanwezig
waren, geloofden nu vast en zeker dat Ik echt de beloofde Messias was.
[13] Maar Petrus zei toen, zonder dat
de anderen het hoorden, tegen Mij: 'Heer, laat mij maar weer weggaan! -Want U
bent Jehova Zelf, zoals Uw knecht David over U voorspeld heeft in zijn psalmen;
maar ik ben een arme zondaar en U helemaal onwaardig!
[14] Ik antwoord hem: 'Als jij je niet
waardig genoeg vindt om bij Mij te zijn, wie acht je dan waardig genoeg? Weet
wel, dat Ik niet voor de sterken ben gekomen, gesteld al dat die er zouden
zijn, maar Ik kwam alleen voor de zwakken en zieken. Als iemand gezond is,
heeft hij de dokter niet nodig; alleen de zieke en de zwakke heeft de dokter
nodig. Blijf jij daarom maar rustig bij Mij, want Ik heb je je zonden reeds
lang vergeven en ook als je zondigen zult terwijl je bij Mij bent, dan zal Ik
je vergeven. Want niet in je kracht, maar in je zwakheid zul je zalig worden
door de enkele genade van boven, omdat je Mij herkend hebt en nu reeds een rots
in het geloof bent!'
[15] Petrus krijgt door Mijn woorden
tranen in de ogen en hij zegt heel geestdriftig: 'Heer - als iedereen U zou
verlaten, dan zal ik U niet verlaten; want Uw heilige woorden zijn waarheid en
leven!'
[16] Na deze woorden staat Petrus op,
neemt de beker en zegt: 'Heil aan U, Israël, en driemaal heil aan ons! Want wij
zijn getuigen van een vervulde belofte, God heeft Zijn volk opgezocht. Wat
eerst haast niet te geloven was, is nu werkelijkheid geworden! Nu mogen wij
niet meer uit de diepte tegen de hemel schreeuwen; want de hoogste hoogte is
tot ons in de diepste diepte van onze ellende gekomen! Laten we daarom alle eer
aan Hem geven, Die onder ons is en ons door Zijn macht en genade deze wijn
geschonken heeft. Laten we in Hem geloven en van nu af aan door Hem aan God de
eer geven!' Daarop heft Petrus zijn beker en allen drinken hem toe en zeggen:
'Dit is een rechtvaardig man!'
[17] Ik zeg echter zachtjes tegen
Petrus: ' Je vlees heeft je dat niet ingegeven, maar de Vader, Die in Mij is,
heeft het aan je geest geopenbaard. Maar van nu af aan moet je je wat inhouden;
er komt later nog wel een tijd, dat je zo hard moet roepen, dat de hele wereld
je hoort!' - Daarop kwam er weer rust onder de gasten en door deze daad
geloofden nu allen in Mij en zagen in Mij de echte Messias, Die gekomen was om
hen van alle vijanden te verlossen.
(Dit is het eerste
teken, dat Jezus deed, en dat zo gebeurd is in Kana in Galiléa, en waarbij Hij
Zijn heerlijkheid geopenbaard heeft. En Zijn leerlingen geloofden nu vast in
Hem. Joh. 2: 11)
[18] Dit was ook het eerste
buitengewone teken, dat Ik bij de aanvaarding van het grote verlossingswerk ten
aanschouwe van velen deed en Ik duidde met dit teken, hoewel verborgen, het
volgende grote werk aan, maar dat begreep niemand van het gehele gezelschap.
-Want zoals Mijn vasten in de woestijn de voorspelling was van de vervolging,
die Mij in Jeruzalem door de tempel werd aangedaan, en de doop door Johannes,
Mijn dood aan het kruis voorspelde, zo duidde deze bruiloft op Mijn opstanding,
en dat teken werd een voorbeeld van de wedergeboorte des geestes tot het
eeuwige leven.
[19] Want zoals Ik het water in wijn
veranderde, zo zal ook door het woord uit Mijn mond het natuurlijke zinnelijke
van de mens in de geest veranderd worden, als hij tenminste daarnaar leeft!
[20] Maar toch moet ieder in zijn hart
de raad opvolgen, die Maria aan de dienaars gaf, toen zij zei: 'Wat Hij tegen
jullie zeggen zal, doe dat!' Dan zal Ik ook aan een ieder datgene doen, wat Ik
in Kana in Galiléa gedaan heb. Zij krijgen van Mij dan namelijk een echt teken,
waaraan en waaruit ieder, die naar Mijn woord leeft, de wedergeboorte des geest
es in zichzelf gemakkelijker herkennen kan.
(Daarna daalde Hij af
naar Kapérnaum, en Zijn moeder, Zijn broers en Zijn leerlingen gingen met Hem
mee, maar zij bleven daar niet lang. Joh. 2:12)
[1] Zeven dagen na de bruiloft verliet
Ik Nazareth en trok met Maria, Mijn vijf broers, waarvan er twee tot Mijn
leerlingen behoorden, en met de tot dat tijdstip opgenomen leerlingen naar het
lager gelegen Kapérnaum. Dat was toentertijd een tamelijk belangrijke
handelsstad, die gelegen was op de grens van de provincies Zebulon en Naftali
aan de Galilese zee. Het lag ook niet ver van de plaats waar Johannes aan de
overzijde van de Jordaan in de omgeving van Bethabara doopte, zolang deze vaak
geheel droogstaande rivier voldoende water had.
[2] Men kan zich hierbij afvragen, wat
Ik in deze bijna geheel heidens geworden stad te zoeken had. - Daarvoor moet
men dan de profeet Jesaja 9 vers I en verder lezen; daar vindt men dan het
volgende: 'Het land Zebulon en het land Naftali, aan de weg langs de zee aan de
overzijde van de Jordaan, en het heidense Galiléa, dit volk, dat in duisternis
was, heeft een groot licht gezien en voor allen, die daar in de schaduw van de
dood zaten, is een geweldig licht verschenen.'
[3] Als men dat in Jesaja gevonden
heeft, en weet dat Ik datgene, wat in de Schrift staat, van A tot Z waar moet
maken, dan begrijpt men ook waarom Ik van Nazareth naar Kapérnaum gegaan ben.
Tevens moest Ik in deze streek nog twee leerlingen, met name Jacobus en
Johannes, zonen van Zebedéus, opnemen. Zij waren ook vissers en visten in de
Galilese zee, niet ver van de monding van de Jordaan en ook niet ver van de
visplaats van Petrus en Andréas, die beiden ook in de zee mochten vissen.
[4] Toen deze leerlingen opgenomen
waren en Mij aan Mijn woorden en door de enthousiaste verhalen van degenen, die
bij Mij waren, herkend hadden, startte Ik met het formele onderwijs aan de
mensen, en Ik begon hen tot boetedoening te manen omdat het Rijk van God
dichtbij gekomen was. Ik ging in hun synagogen en gaf daar lessen. Velen
geloofden, maar nog meer ergerden zich en wilden Mij grijpen en van een berg in
zee gooien. Ik ontliep hen echter, tesamen met allen die bij Mij waren, en
bezocht een paar kleine plaatsjes aan de Galilese zee. Ik verkondigde daar het
Rijk van God en genas veel zieken; en de armen en het gewone volk geloofden in
Mij en namen Mij liefderijk op. Een aantal van hen sloot zich bij Mij aan en
volgde Mij overal, zoals de lammeren hun herder.
[5] In Kapérnaum bleef Ik maar kort,
omdat daar vrijwel geen geloof en nog minder liefde te vinden was, want het was
een plaats waar veel handel gedreven werd. Waar men bezeten wordt door de handelsgeest
daar hebben geloof en liefde afgedaan en waar zijn, daar kan Ik weinig of niets
doen.
(En het Joodse
Paasfeest was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem. Joh. 2: 13)
[6] Het Paasfeest der Joden naderde al
en Ik trok daarom met allen die bij Mij waren, op naar Jeruzalem. Daarbij moet
men niet denken dat het oorspronkelijke Joodse Paasfeest op dezelfde datum
plaats vindt als waarop in de verschillende christelijke gemeenten het
gelijknamige feest gevierd wordt, vaak al in maart; maar bij hen vindt het
ongeveer een kwart jaar later plaats! Want op het Paasfeest dankte men Jehova
voor de eerste oogst, die uit gerst, rogge en tarwe bestond, en men at dan
reeds het nieuwe brood, dat volgens de wet ongezuurd was en niemand mocht in
deze tijd een gezuurd brood eten.
[7] Dit feest van de ongezuurde broden
kon dus pas plaatsvinden als het pasgeoogste graan tot meel gemalen kon worden,
dus niet in de tijd waarop het graan gezaaid wordt. Het graan wordt weliswaar in
Judéa, in een goed oogstjaar, ongeveer veertien tot twintig dagen eerder rijp
dan hier, maar zelfs in Egypte wordt het koren en de tarwe zelden voor eind mei
binnengebracht, Iaat staan in Judéa waar het veel koeler is dan in Egypte.
[8] De tijd van de ongezuurde broden
was dus aangebroken en zoals reeds vermeld trok Ik met allen, die bij Mij waren
op naar de hoofdstad der Joden, die ook 'de Godsstad' genoemd werd, want
Jeruzalem betekent zoveel als 'de Godsstad'.
[9] Daar echter bij dit feest altijd
veel volk naar Jeruzalem trok, waaronder ook veel heidenen, die daar allerlei
waren kochten en verkochten zoals gereedschappen, weefstoffen, vee en alle
soorten vruchten, had het feest toentertijd het geheiligde aanzien totaal
verloren. De hebzucht bracht de priesters zover, dat ze de hoven en de
voorportalen van de tempel gedurende deze tijd aan de kooplieden, hetzij Joden
of heidenen, voor veel geld verhuurden. Het huren van een stuk van de tempel
gedurende het feest kostte meer dan duizend zilverlingen, wat toen buitengewoon
veel geld was en wat nu ongeveer 28000 gulden zou zijn.
[10] Ten tijde dat Ik optrok naar
Jeruzalem was Kaiphas hogepriester. Deze had kans gezien om al meer dan een
jaar beslag te leggen op deze waardigheid, die veel geld in 't laatje bracht.
Het naleven van de wet van Mozes was in die tijd gedegenereerd tot een totaal
inhoudsloze ceremonie en de priesters hielden er net zoveel rekening mee als
met sneeuw, die honderd jaar geleden gevallen is. En deze totaal inhoudsloze
ceremonie had men ten top gevoerd om het volk met open ogen er in te laten
lopen.
[11] Kaiphas presteerde het zelfs om
in het binnenste van de tempel nog bepaalde plaatsen te verhuren aan de
duivenverkopers en een paar kleine wisselaars. Deze kleine wisselaars hadden
kleine munten, zoals groschen en staters, en zij wisselden voor hun klanten
deze kleinere munten tegen zilverlingen, Romeinse goudstukken of Romeins
veegeld, waarbij zij een zekere winst voor zichzelf hielden. Veegeld was geld
dat de Romeinen speciaal voor het kopen van vee gebruikten. Afhankelijk van het
dier , dat op de munt afgebeeld stond, kon men daarmee voor een soortgelijk
dier betalen. Als men dit veegeld bij de grote en kleine wisselaars wisselde
voor ander geld, dan werd een hogere winstmarge berekend.
13 Jeruzalem. De tempelreiniging.
(En Hij vond in de
tempel de verkopers van runderen en schapen en duiven, en de wisselaars. Joh.
2:14)
[I] Bij Mijn aankomst in Jeruzalem was
de situatie zo, dat het gewone volk nauwelijks meer in de tempel durfde te gaan
vanwege al het vee en de veeverkopers, omdat vaak een van de ossen wild werd,
waarbij zowel de mensen, als de aan God gewijde zaken, vertrapt werden. Ook was
het voor de meesten daar niet uit te houden van de stank en het lawaai, en men
raakte er niet zelden alle noodzakelijke bezittingen kwijt. Deze schandalige
gebeurtenissen begonnen Mij tenslotte erg te hinderen en Petrus en Nathánaël
zeiden tegen Mij: 'Heer, heeft U dan geen bliksem en donder meer?! Kijk toch
eens! Deze beklagenswaardige mensen staan te huilen voor de tempel; ze komen
van ver om God de eer te geven en kunnen door al die ossen en schapen, waarmee
de tempel volgepropt zit, zelfs niet binnenkomen, en veel van degenen, die met
moeite en gevaar in en ook weer uit de tempel kwamen, klagen dat ze daar van
alles beroofd en van de stank bijna gestikt zijn! - Ach, dat is toch wel te erg
en te slecht! -Aan zo'n schandaal moet tot elke prijs een eind gemaakt worden;
want het is daar nog veel erger dan in Sodom en Gomorra!'
[2] Een onbekende oude Jood, die
hoorde wat er gezegd werd, kwam dichterbij en zei: 'Beste vrienden, jullie
weten nog lang niet alles, maar ik was drie jaar geleden zelf een gewone knecht
in de tempel en ik heb daar toen huiveringwekkende dingen meegemaakt!'
[3] Ik zeg: 'Vriend houd het voor je,
want Ik weet overal van. Maar wees ervan verzekerd dat de maat vol is, en op
dit ogenblik nog zullen jullie zien hoe Gods macht en toorn zich met kracht in
de tempel zullen doen gelden. Gaan jullie liever een eindje van de poorten van de
tempel weg, opdat jullie ongedeerd blijven als zo dadelijk Gods macht de
boosdoeners uit de tempel zal drijven; zo'n misdaad zullen zij later niet nog
eens durven begaan. ,
[4] Daarop verwijderde deze Jood zich
en loofde God, want hij hield Mij na dit gesprek voor een profeet; hij ging
naar zijn eigen groep mensen en vertelde hen datgene, wat hij van Mij gehoord
had, en deze groep die uit ettelijke honderden mensen bestond, jong en oud,
juichte en begon God luid te prijzen, omdat Hij weer een groot profeet had doen
opstaan
(En Hij maakte een
gesel van touw en dreef allen uit de tempel, tesamen met de schapen en de
runderen; en het geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels
gooide Hij om. Joh. 2:15)
[5] Ik zei tegen Petrus: 'Ga naar de
touwslager, koop van hem drie sterke touwen en breng ze hier!' -Petrus deed dat
dadelijk en bracht Mij drie sterke touwen, die Ik snel in elkaar vlocht en
waarvan Ik zo een sterke gesel maakte. Met deze gesel in Mijn rechterhand zei
Ik tegen allen, die bij Mij waren en tegen Mijn leerlingen: 'Kom nu mee de
tempel in en let goed op, want nu zal zich Gods macht en heerlijkheid nogmaals
voor jullie ogen tonen!'
[6] Na deze woorden ging Ik de tempel
in en waar Ik ging, maakte men ruim baan en degenen, die Mij volgden hadden
daar geen moeite mee; wel lag de bodem vol met uitwerpselen en afval.
[7] In de laatste voorhof van de
tempel aangekomen, waarin de vermaardste ossen en schapenhandelaars hun vee
voor de verkoop tentoongesteld hadden, en wel aan de linkerzijde, terwijl de
rechterzijde van alle drie de hoven door de wisselaars bezet was, ging Ik op de
drempel van de poort staan en zei met donderende stem: 'Er staat geschreven:
Mijn huis is een bedehuis; jullie maken er echter een moordenaarshol van! - Wie
heeft jullie het recht gegeven de tempel van God op deze wijze te ontheiligen!'
[8] Zij schreeuwden echter: 'Wij
hebben ons recht voor veel geld bij de hogepriester gekocht en wij staan onder
zijn bescherming en onder de bescherming van Rome.'
[9] Ik zei: 'Inderdaad staan jullie
onder die bescherming, maar Gods arm is tegen jullie en je beschermheren. Wie
zal je tegen God beschermen als Hij Zijn arm over jullie en je beschermheren
uitstrekt?!'
[10] De verkopers en wisselaars
antwoordden: 'In de tempel woont God en de priesters zijn gewijd aan God,
kunnen zij tegen Zijn raad iets doen? -Degene, die zij beschermen, wordt ook
door God beschermd!'
[11] Daarop zeg Ik met een hele harde
stem: 'Wat kletsen jullie dwaze booswichten nu? De priesters zitten weliswaar
nog op de stoelen van Mozes en Aäron, maar zij dienen niet God, maar de Mammon,
de duivel dienen zij en hun recht is een recht van de duivel en in der
eeuwigheid geen recht van God! Sta daarom nu ogenblikkelijk op en maak de hoven
leeg, anders zal het jullie slecht vergaan!'
[12] Toen begonnen zij te lachen en
zeiden: 'Waar haalt die ordinaire Nazareeër de moed vandaan! - Gooi hem toch
gauw uit de tempel!' Tegelijkertijd stonden ze op en wilden Mij grijpen.
[13] Op dit moment hief Ik Mijn rechterhand
met de gevlochten gesel op en begon deze met goddelijk geweld boven hun hoofden
te zwaaien; degene, die door de gesel geraakt werd, kreeg ogenblikkelijk de
heftigste, bijna ondraagbare pijnen te verduren en dat gebeurde ook met het
vee. Er ontstond in een oogwenk een ontzettend gebrul van mensen en beesten, en
het vee ging er razend vandoor en liep alles wat in de weg kwam omver, en zo
vluchtten ook de verkopers en kopers onder het slaken van hartverscheurende
kreten van pijn. Ik gooide echter alle wisselkramen omver en verstrooide al het
geld wat er op lag, terwijl de leerlingen mij bij dit werk hielpen.
(En zei tot degenen,
die duiven te koop hadden: 'Draag dat weg en maak het huis van Mijn Vader niet
tot een handelshuis!' Joh. 2: 16)
[14] Daarop ging Ik de tempel in, waar
nog een groot aantal duivenverkopers met hun duivenkooien vol duiven van
allerlei soort en klasse op kopers wachtten. Omdat deze verkopers meestal arme
mensen waren en daar niet zaten om winst te maken, en omdat de verkoop van
duiven in de tempel al heel lang ingeburgerd was, hoewel dit vroeger alleen in
de eerste voorhof gebeurde, vermaande Ik deze armen slechts en zei: 'Draag dat
weg en maak Mijns Vaders huis niet tot een handelshuis; de buitenste voorhof is
de plaats daarvoor!' Deze armen gingen daarop zonder tegenspraak weg en namen
hun plaats in de buitenste voorhof als vanouds weer in. Hiermee was de
tempelreiniging een voldongen feit.
(Zijn discipelen herinnerden zich, dat
er geschreven staat: 'De verontwaardiging over Uw huis zal Mij verteren.' Joh.
2:17)
[15] De reiniging veroorzaakte echter
grote opschudding en de leerlingen waren heimelijk bang, dat de priesters ons
als opruiers door de Romeinse wacht gevangen zouden laten nemen, en dat het
vrijwel zeker was dat wij zeer vernederend ondervraagd en bestraft zouden
worden, want er staat geschreven: 'De toorn over Uw huis heeft Mij vernietigd'.
[16] Maar Ik zei tegen hen: 'Maak je
geen zorgen! Kijk maar eens in de voorhoven, en dan zul je zien, hoe de
dienaren en priesters hun uiterste best doen om het vele rondgestrooide geld op
te rapen en hun beurzen ermee te vullen! Ze zullen ons wel, terwille van
degenen die schade geleden hebben, vragen in wiens opdracht we dit hebben
gedaan, maar heimelijk vinden ze het heel goed, want hierdoor krijgen ze
duizend beurzen goud en zilver en een grote hoeveelheid ander geld, en dat
alles zullen ze nooit aan de eigenaars teruggeven. Ze hebben het nu te druk en
gunnen zich niet de tijd om ons ter verantwoording te roepen. Ook zullen ze in
deze zaak niet bereid zijn om klachten aan te horen; net zo min als de
slachtoffers, die hier zo overdonderend de les gelezen is, zo gauw een klacht
tegen Mij zullen indienen. Wees daarom niet verontrust.
[ 17] De toorn over Mijn huis zal Mij
wel vernietigen, maar nu nog lang niet! Hier zullen hooguit een paar ter
plaatse zijnde Joden vragen', wie Ik ben en wie Mij daar goedkeuring voor heeft
gegeven en zij zullen een officieel teken aan Mij vragen. Ik weet echter al dat
het zo moet gaan, en dat zal voor ons geen gevaar opleveren. Kijk maar bij het
voorhangsel, daar staan er al een paar die onder dit voorwendsel hun eigen
nieuwsgierigheid willen bevredigen; zij zullen dan ook meteen een goed antwoord
krijgen!'
14
Het afbreken en opbouwen van de tempel.
(Toen zeiden de Joden: 'Welk teken
toont u ons, dat u dit moogt doen?' Joh. 2: 18)
[I] Terwijl Ik nog sprak met Mijn
bange leerlingen, kwamen er al enige Joden naar Mij toe en zeiden: 'U heeft nu
wel iets geweldigs gedaan, mensen en vee vlogen voor uw hand weg als kaf in de
storm, en er kwam niemand terug om zijn rondgestrooide geld te halen! Maar wie
bent u en waarmee kunt u zich legitimeren, om uw optreden te rechtvaardigen?! -
U kent toch wel de onverbiddelijke strengheid van de wetten, die u voor zoiets
te gronde kunnen richten?!'
(Jezus antwoordde en
zei tot hen: 'Breekt deze tempel af en op de derde dag zal Ik hem doen
herrijzen. Joh.2:19)
[2] Ik zeg: 'Ik zou dit niet gedaan
hebben, als Ik ze niet kende en er bang voor was. - U wilt Mijn officiële
machtiging zien en Ik zeg u, dat Ik die niet heb; maar breek deze tempel af, en
op de derde dag zal hij daar weer volmaakt staan!'
(Toen zeiden de
Joden: 'Zes en veertig jaren had men voor het bouwen van deze tempel nodig, en
u wilt dat in drie dagen alleen doen? Want zij wisten niet, dat Hij over de
tempel van Zijn lichaam sprak. Joh.
2:20-21)
[3] Toen ze Mijn besliste uitspraak
hoorden, zetten de Joden grote ogen op en waren wat van hun stuk gebracht. Na een
poosje bedacht één van hen echter dat voor de bouw van de tempel ruim zes en
veertig jaren nodig waren geweest en dat vele duizenden handen er ononderbroken
aan hadden gewerkt. Daarom richt deze historisch onderlegde Jood zich tot Mij
en zegt: 'Jonge man! Heeft u wel bedacht wat voor doms u nu heeft gezegd?
Bedenk eens, zes en veertig hele jaren waren nodig voor de bouw van deze tempel
en dat gaf vele duizenden handen zeer veel werk, en u wilt dat helemaal alleen
in drie dagen doen, zonder hulp van anderen!? O, o, o, wat heeft u nu over
uzelf ten beste gegeven, en dat nog wel in de tempel, waar men toch z'n
uiterste best zou moeten doen om verstandig te praten!
[4] Dat wat u gedaan heeft, heeft ons
zeer verrast en we begonnen ons, als oudsten van Jeruzalem, af te vragen op
grond van welke macht u deze, op zichzelf zeer lofwaardige, daad gedaan hebt,
of hier sprake is van een wereldse of van een profetische macht; en dát was
hetgeen we van u weten wilden. En als u op een verstandige, voor ons
begrijpelijke manier gezegd had, dat u een door God gezonden profeet bent en
dit door de macht van God doet, dan zouden we u geloofd hebben. Maar nu gaf u
ons, in plaats van een verstandige verklaring, tegen alle verwachting in, een
nauwelijks te herhalen goddeloos opschepperig dom antwoord, waarin niet één
oprecht woord te vinden is. Daarom denken wij dat u iemand bent, die ergens in
een heidense school een beetje toveren geleerd heeft en die daarmee nu hier in
de stad van David wat geld wil verdienen door voor de Romeinen, of in het
geheim voor de Farizeeën, priesters en levieten te werken, want die zullen
vandaag wel als gevolg van uw toverhandeling, hun beste tempeloogst hebben
gehad! Het doet ons allen werkelijk verdriet, dat we ons zo op u hebben
verkeken.'
[5] Daarop zei Ik: 'Het doet Mij ook
erg pijn, dat Ik u zo totaal blind en doof moet aantreffen! Want iemand, die
blind is, ziet niets en iemand, die doof en stom is, hoort niets! Ik stel voor
u een daad, die vóór Mij nog nooit iemand gedaan heeft en spreek de volle
waarheid, en dan zegt u, dat Ik een domme, in de heidense toverij geoefende
praalhans ben en Mij hier wil verrijken, of geld verdien in dienst van Rome of
van de sluwe priesters. O, wat stelt u onbehoorlijke eisen! - Kijk die kant
eens op, daar staat een grote groep mensen, die Mij uit Galiléa hierheen
gevolgd is! Hoewel u zegt, dat de Galileeërs het ongelovigste en slechtste deel
van de Joden vormen, hebben zij Mij herkend en zij volgen Mij; hoe komt het dan
dat u Mij niet herkennen wilt?'
[6] De Joden zeggen: 'Wij wilden u ook
herkennen en stelden u daarom vragen, want we zijn noch blind noch doof, zoals
u denkt. U gaf ons echter een antwoord, waaruit een zinnig mens heus niets
anders op kan maken, dan wat wij u zonder omwegen gezegd hebben! Wij zijn van
goeden wille; dat zou u als profeet toch moeten zien! In Jeruzalem beschouwt
men ons als mannen van eer en wij zijn niet onbemiddeld. Als u een echte
profeet zou zijn, dan wachtte u een goede toekomst in ons midden; het blijkt
echter dat u dat niet ziet, en daarom bent u ook geen profeet, maar een gewone
tovenaar, die de tempel méér ontheiligt dan degenen, die u er uitgejaagd hebt!'
[7] Ik zeg: 'Ga weg en laat u
voorlichten door degenen, die met Mij gekomen zijn, die zullen u wel vertellen
wie Ik ben!'
[8] Nu gaan de Joden naar de
leerlingen en vragen hen om uitleg; deze vertellen wat ze van Mij aan de
Jordaan hebben gehoord, het getuigenis dat Johannes over Mij gaf, en wat ze,
toen ze bij Mij waren, hebben gezien en beleefd; daarbij geven ze echter wel toe,
dat ze datgene, wat Ik tegen de Joden heb gezegd, ook niet begrijpen.
(Toen Hij dan
opgewekt was uit de doden, herinnerden Zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd
had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Hij gesproken had. Joh.
2:22)
[9] Want zelfs zij begrepen het pas
nadat Mijn zeer wonderbaarlijke opstanding drie jaar later had plaats gevonden,
en ook begrepen zij toen pas de Schrift, die dat over Mij voorspeld had.
[10] Toen de Joden zo voorgelicht
waren door de leerlingen, kwamen ze weer naar Mij terug en zeiden: 'Na alles
wat we nu van Uw openhartige leerlingen over U gehoord hebben, ziet het er naar
uit dat U zonder enige twijfel de Beloofde bent! - Het getuigenis van Johannes,
die wij kennen, spreekt geweldig voor U, en Uw daden doen dat niet minder, maar
wat U tegen ons gezegd hebt is daar nu juist het tegendeel van. - Hoe kan de
Messias in Zijn daden een God en in Zijn woorden een dwaas zijn! - Verklaar ons
dat, en wij allen nemen U aan en willen U met al het mogelijke steunen!'
[11] Ik zeg: 'Wat zoudt u Mij willen
geven, dat u niet tevoren had ontvangen van Mijn Vader, Die in de hemel is?
Maar als u het heeft ontvangen, hoe kunt u dan nu praten alsof u het niet zou
hebben ontvangen. Wat wilt u Mij geven, dat al niet van Mij was?! Want wat van
de Vader is, is ook van Mij; want Ik en de Vader zijn er geen twee, maar Een!
Ik zeg U: alleen de wil is van uzelf, al het andere is echter van Mij. Als u
Mij uw wil uit de oprechte liefde van uw hart geeft, en als u gelooft dat Ik en
de Vader geheel Een zijn, dan heeft tl Mij alles gegeven wat Ik van u kan
verlangen! ,
[12] De Joden zeggen: 'Doe dan een
teken, dan geloven wij dat U de Beloofde bent!'
[13] Ik zeg: 'Waarom wilt u altijd
bewijzen? Wat heeft u toch een verkeerde instelling! Weet u dan niet dat de
tekenen niemand opwekken, maar alleen veroordelen?! Ik kwam echter niet naar u
toe om te veroordelen, maar opdat u het eeuwige leven zoudt ontvangen als u in
uw hart aan Mij geloofde! Er zullen weliswaar nog veel tekenen geschieden en u
zult er nog ettelijke zien, maar zij zullen u niet levend maken, maar voor
lange tijd doden.'
15
De tekenen die doden.
(En terwijl Hij te Jeruzalem was, op
het Paasfeest, geloofden velen in Zijn naam, omdat zij de tekenen zagen, die
Hij deed. Joh. 2:23)
[1] Ik zeg u: 'Het is nu Pasen en Ik
zal Mij gedurende deze tijd hier in Jeruzalem ophouden; als u in Mijn buurt
blijft, dan zult u veel van die tekenen zien, waar u nu om vraagt! Maar pas er
voor op dat de tekenen u niet doden!'
[2] De Joden verwonderden zich erg
over wat Ik zei; Ik liet ze echter staan en ging met Mijn leerlingen de tempel
uit naar buiten. De Joden volgden Mij heimelijk, want ze durfden Mij niet
openlijk te volgen, omdat Ik over het 'doden door Mijn tekenen' gesproken had.
Zij begrepen niet dat daarmee het doden van het geestelijk beginsel en niet het
doden van het lichaam bedoeld werd, en zij hielden, net als alle welgestelden,
erg veel van het aardse leven.
[3] Toch ging een van hen buiten de tempel
naar Mij toe en zei: Meester, ik erken U en zou graag bij U in de buurt
blijven: waar woont U op dit moment?'
(Maar Jezus
vertrouwde hen niet; want Hij kende ze allemaal. En het was voor Hem niet
nodig, dat iemand over een mens getuigde; want Hij wist heel goed, wat in de
mens was. Joh. 2:24-25)
[4] Ik zag echter dat hij het niet
meende en dat zijn wens om Mijn verblijfplaats te weten te komen, niet oprecht
bedoeld was, daarom zei Ik tegen hem, zoals ook later tegen nog menige
onoprechte vrager, het volgende aforisme: 'De vogels hebben hun nesten en de
vossen hun holen; maar de Zoon des mensen heeft zelfs geen steen waarop Hij
Zijn hoofd neer kan leggen, en hier in deze stad al helemaal niet. Ga echter
heen en maak uw hart zuiver en rein; kom dan terug met oprechte, maar niet met
verraderlijke plannen, en zie dan eens hoe u aan Mijn zijde leven kunt.'
[5] Hij zei echter: 'Meester U vergist
Zich in mij en mijn vrienden; als U nog geen onderdak heeft, kom dan toch naar
ons en wij verschaffen U en Uw leerlingen en andere vrienden een onderdak en U
bent onze gast zolang U wilt!'
[6] Ik zag echter heel goed dat dit
niet oprecht gemeend was en zei: 'Wij kunnen ons niet aan jullie toevertrouwen,
want jullie zijn vrienden van Herodes en net als hij zijn jullie
sensatiezoekers, vooral als het voor niets te krijgen is. Ik ben niet naar deze
stad gekomen om de Herodianen met een blijspel bezig te houden, maar om hier
bekend te maken dat het Rijk van God dichtbij is gekomen en dat jullie, als je
deel wilt hebben aan dit Rijk, werkelijk boete zult moeten doen! Kijk, dat is
het doel van Mijn aanwezigheid in deze tijd en daar is jullie behuizing niet
bij nodig! Want degene, die in een huis woont, kan alleen naar buiten door de
deur die van een slot en een grendel voorzien is, waarmee men van een gast een
gevangene kan maken. Degene echter, die in volle vrijheid zijn onderdak
uitkiest, is daardoor ook vrij en kan gaan en staan waar hij wil!'
[7] De Jood zegt: 'Hoe kunt U ons zo
beschuldigen! Denkt U dan dat wij de heiligheid van het gastrecht niet
eerbiedigen? Als wij U als gast uitnodigen en als U dan als gast in ons huis
komt, dan bent U het heiligste in huis en wee hem, die zich aan U zou
vergrijpen! Het gastrecht is bij ons het heiligste recht, hoe kunt U dit recht
dan verdacht maken?!'
[8] 'Dit heiligste recht van jullie
ken Ik wel', antwoord Ik,'maar Ik ken ook nog het andere: zolang een gast in
jullie huis is, geniet hij het gastrecht, maar als hij dan het huis verlaten
wil, wachten voor de deur de gerechtsdienaars en de lansknechten, zij nemen de
gast in ontvangst en ketenen en boeien hem! Zeg nu eens, behoort dat ook bij
jullie aloude gastvrijheid?'
[9] Daarop zegt de Jood ietwat
verlegen: 'Wie kan met een goed geweten onze huizen daarvan beschuldigen?'
[10] Ik zeg: 'Degene, Die het weet! Is
niet een paar dagen geleden een mens op deze manier in handen van het gerecht
gespeeld?'
[11] Nu zegt de Jood nog meer
verlegen: 'Meester, wie heeft U dat verteld? En als het al waar zou zijn, zegt
U dan Zelf eens, had die misdadiger dat dan niet verdiend?'
[12] Ik zeg: 'Bij jullie is veel een
misdaad, wat bij God en bij Mij geen misdaad is; want voor jullie harde harten
zijn er veel misdaden, waarvoor Mozes geen wet heeft gegeven. Dat betreft
voorschriften van jullie zelf en daardoor kan naar Mijn mening geen enkel mens
tot misdadiger verklaard worden! Want jullie voorschriften zijn zondig tegen de
wetten van Mozes. Hoe kan nu iemand, die zich aan de wetten van Mozes houdt,
door jullie voorschriften een misdadiger worden?! O, Ik zeg jullie: Jullie
zitten allemaal vol arglistigheid en schandelijke boosaardigheid!'
[13] De Jood zegt: 'Hoe kan dat nou?
Mozes heeft ons het recht gegeven om voor speciale gevallen voorschriften te
maken en dus zijn onze weldoordachte voorschriften net zo belangrijk als de wet
van Mozes! Is degene, die ze niet houdt dan niet net zo goed een misdadiger,
als degene, die tegen het rechtstreekse gebod van Mozes zondigt?'
[14] 'Bij jullie wel, maar bij Mij
niet!', zeg Ik, - 'Mozes schreef voor, dat je je ouders moet liefhebben en
eren; jullie zeggen echter en de priesters gelasten zelfs: Wie in plaats
daarvan offert in de tempel, is zelfs beter af, want daarmee koopt hij zich
vrij van het gebod van Mozes. Maar als er dan iemand naar jullie toekomt en
zegt: ' Jullie zijn godloochenaars en ellendige bedriegers, want je heft de wet
van Mozes op door een voorschrift van jezelf ter wille van je hebzucht, en
daarmee kwel je de arme mensen' -kijk dan heeft die mens volgens jullie een
misdaad begaan en dan lever je hem op de deurdrempel uit aan het gerecht. - Zeg
eens, heeft deze waardige mens dat wel verdiend, of zijn jullie tegenover Mozes
niet veel grotere misdadigers?'
[15] Nu werd de Jood ontstemd en ging
weg naar zijn andere genoten, waaraan hij alles vertelde wat hij van Mij
gehoord had. Zij schudden hun hoofden en zeiden: 'Vreemd! Hoe kan deze mens dat
weten?' - Ik verliet echter die plaats en ging met de Mijnen in een kleine
herberg buiten de stad en bleef daar enige dagen.
[I] Hetgeen hier boven is verteld, is
slechts een vrij beknopte historische beschrijving. Er is echter behalve het
genoemde nog op diverse plaatsen veel gebeurd, wat hier vanwege het geringe
belang niet werd verteld, omdat het ten eerste het werk onnodig zou verlengen
en ten tweede het geheel niet waardevoller zou maken en geen diepere kennis zou
geven.
[2] Daarom blijft nu alleen nog een
korte uiteenzetting over van de geestelijke betekenis van de tempelreiniging,
en deze is de volgende:
[3] De tempel stelt de mens voor in
zijn natuurlijke wereldse omgeving. Net als in de tempel bevindt zich in de
mens een allerheiligste. Zoals dat allerheiligste maakt dat de rest van de
tempel geheiligd en zuiver gehouden moet worden, zo moet bij de mens het geheel
geheiligd en zuiver zijn, wil het allerheiligste in hem niet ontheiligd worden.
[4] Het allerheiligste van de tempel
bevindt zich achter een dik voorhangsel, en het mag slechts op bepaalde tijden
alleen door een hogepriester betreden worden. Maar noch de voorhang, noch het
maar zelden geoorloofde bezoek behoeden het allerheiligste voor ontheiliging;
want als iemand met zijn lichaam zondigt, verontreinigt hij niet alleen zijn
lichaam, maar ook zijn ziel en daardoor ook zijn geest, die in ieder mens het
innerlijke en allerheiligste symboliseert en dat ook in werkelijkheid is. Dit
allerheiligste in de mens is, net als in de tempel, verborgen achter een dikke
voorhang, en alleen de liefde tot God, die de ware hogepriester van God in
iedere mens is, kan straffeloos de voorhang optillen en in dit allerheiligste
komen. Als echter deze unieke hogepriester in de mens, zelf onrein wordt, omdat
hij te veel waarde hecht aan onreine wereldse dingen en zich daarmee
vereenzelvigt, hoe kan dan het allerheiligste heilig blijven bij een bezoek van
zo'n onreine hogepriester?
[5] Als op deze manier zowel in de
tempel als in de mens alles onrein geworden is, dan is reiniging door de mens
niet meer mogelijk. Want als de bezem zelf vol vuil en viezigheid zit, hoe kun
je hem dan gebruiken voor het schoonmaken van een vertrek?! In zo'n geval moet
Ik dan jammer genoeg Zelf ingrijpen en met geweld de tempel reinigen, en wel
door middel van allerlei pijnlijke ingrepen, zoals allerlei soorten ziektes en
andere ogenschijnlijk onprettige voorvallen, die allemaal ten doel hebben de
tempel te reinigen.
[6] 'Verkopers' en 'kopers'
verpersoonlijken de lage onreine hartstochten van de mens; het ten verkoop
aangeboden vee duidt op de onderste trede van de dierlijke zinnelijkheid en
tevens op de daardoor opgeroepen grote domheid en blindheid van de ziel, wiens
liefde gelijk is aan die van een os, die zelfs niets weet van de zinnelijke
voortplantings - en geslachtelijke liefde, maar die alleen maar de grofste
poliepachtige liefde beleeft aan het vreten, en wiens begrip gelijk is aan het
bekende vermogen tot begrijpen, dat schapen hebben!
[7] Wat betekenen dan vervolgens de
wisselaars en hun geldzaken? -Deze duiden in de mens op alles, wat er naar
buiten komt uit de al geheel dierlijk geworden eigenliefde van de mens; want
het dier houdt alleen van zichzelf en een wolf vreet, als hij honger heeft,
zijn soortgenoten op. Deze 'wisselaars' ofwel deze dierlijke eigenliefde moet,
zoals beschreven, ook met veel pijnlijk geweld uit de mens verdreven worden,
en alles wat deze liefde in leven houdt moet omvergegooid en verstrooid worden!
[8] Ja, waarom dan niet geheel
vernietigd? -Omdat ook deze liefde haar vrijheid moet behouden; want het edele
zaad of de tarwekorrel zal het best opkomen in een akker, die goed bemest is
met dierlijk afval, en zal daar een rijke oogst geven. Zou men echter de mest
weghalen van de akker om deze zo geheel van afval te zuiveren, dan zou daardoor
de edele tarwekorrel maar slecht groeien en zeker een hele slechte oogst
opleveren.
[9] Het afval, dat aanvankelijk
hoopsgewijs op de akker wordt gestort, moet uit elkaar gehaald en uitgestrooid
worden en is dan nuttig voor de akker; zou men het echter op grote hopen bijeen
laten, dan zou het waar het ligt alles verstikken en voor de andere delen van
de akker geen nut hebben.
[10] Dit is de diepere gedachte in de
evangelische tempelreinigings geschiedenis, waarom Ik het geld en de wisselaars
alleen maar verstrooid en niet totaal vernietigd heb, wat Ik ook heel makkelijk
had kunnen doen.
[11] Wat is dan de betekenis van de
duivenverkopers in het binnenste van de tempel, die ook naar buiten en naar hun
oude oorspronkelijke plaatsen terug moeten?
[12] Dit slaat op de uiterlijke
deugden, zoals die te vinden zijn in allerlei ceremoniën, fatsoen,
hoffelijkheid, complimenteusheid, enz., die betrekking hebben op de puur
wereldse omgangsvormen en die de blindheid van de mensen verheffen tot een
innerlijke levensvervulling, en waarin men probeert het echte leven van de mens
te laten wortelen.
[ 13] De duif is een dier, dat in de
lucht thuis hoort, en dit dier werd in het Oosten vaak als postduif gebruikt,
vooral in liefdeszaken. Bij de oude Egyptenaren was de duif in het
hiëroglyphenschrift reeds het teken voor tedere en sierlijke conversatie en ook
in de tempel gebruikte men deze als het teken voor de uitwisseling van zulke
gedachten. Het was ook een gebruikelijk en zoals hierboven aangegeven
zinnebeeldig offerdier, dat meestal door jonge echtelieden bij de geboorte van
het eerste kind geofferd werd als een teken, dat het nu afgelopen was met al
die uiterlijke boodschapjes, complimentjes en ceremoniële versierinkjes, en dat
ze nu de ware, innerlijke, leven gevende liefde beleefden.
[14] Volgens de ordening der dingen
behoort het buitenste aan de buitenkant; de bast mag zich nooit in het merg van
een boom bevinden, omdat hij op zichzelf iets doods is, maar alles wat tot de
bast behoort moet in de bast zitten. De bast is van groot nut voor de boom, als
hij zich in de juiste hoeveelheid op zijn eigen plaats bevindt. Als iemand
echter eerst het merg uit de boom haalt en daarna de bast ervoor in de plaats
brengt, dan zal de boom verdorren en sterven.
[15] En daarom worden de
duivenverkopers verwezen naar de plaats waar ze thuishoren, ten teken dat de
mensen alle uiterlijke deugden niet tot iets geestelijks moeten verheffen,
waardoor de edele mens verlaagd wordt tot een sprekende pop. Parallel daaraan
moeten in ruimere zin alle uiterlijkheden, en in engere zin al de voorvechters
van deze uiterlijkheden, die hun waren tot innerlijke levensbehoeften trachten
te verheffen, door Mij, op een wat vriendelijker manier, uit en naar hun juiste
plaats worden gestuurd.
[16] Dit is dan de geestelijke
betekenis van de tempelreiniging, en uit deze juiste en passende gelijkenis
tussen de mens en de tempel, is goed te zien, dat een mens dit nooit zo uit had
kunnen leggen, maar dat God dit alleen kan, want Hij is de eeuwige wijsheid,
Die alles ziet en kent.
[17] Waarom blijft de Heer na deze
schoonmaak niet in de tempel?
[18] Omdat Hij alleen weet hoe het
innerlijk van de mens moet zijn, wil Hij daar blijvend kunnen wonen. Ook moet
na zo'n reiniging de mens zijn vrijheid behouden, omdat hij anders een ledepop
zou worden.
[19] Daarom mag de Heer zich nog niet
toevertrouwen aan zo'n met geweld gereinigd mens, want Hij alleen weet wat
nodig is voor een volledige vernieuwing van de innerlijke mens. Daarom gaat de
reiniger weer uit de tempel en komt alleen maar, alsof het toevallig gebeurt,
van buiten af naar het innerlijk van de mens. Hij gaat niet in op de eisen van
de mens, dat Hij bij en in hem zou moeten blijven en hem zou moeten
ondersteunen in de traagheid, integendeel, de mens moet geheel zelfstandig
worden en daardoor een volmaakt mens worden, zoals dat in het derde hoofdstuk
van het bijbelse evangelie van Johannes wat van meer dichtbij getoond wordt.
Jezus spreekt met Nicodémus. Johannes
spreekt over Jezus.
17 Jeruzalem. De slaapwandelaars
[l] Dat Ik Mij na de tempelreiniging
met al degenen, die Mij gevolgd waren, buiten de stad in een kleine herberg
ophield, dat is al in het vorige hoofdstuk verteld, maar het is begrijpelijk
als men zou vragen:
[2] 'Heer, wat heeft U daar dan
gedaan? Want U zult gedurende die periode van op z'n minst acht dagen, toch wel
niet niets gedaan hebben?'
[3] Dan zeg Ik: 'Zeer zeker niet! Want
er kwamen, zowel overdag als 's nachts, uit alle lagen van de bevolking massaal
mensen uit de stad naar Mij toe. De armen kwamen meestal overdag, de machtigen,
voornamen en rijken echter meestal 's nachts, want die wilden aan hun
kennissen niet laten merken, dat ze zwak en onzeker waren.
[4] Omdat ze deels gedreven werden
door nieuwsgierigheid en deels door een soort gelovig vermoeden, dat Ik toch de
Messias zou kunnen zijn, kwamen ze 's nachts en bezochten Mij om nader kennis
met Mij te maken. Meestal verdwenen ze nogal verongelijkt, omdat het ze stak,
dat Ik met hen niet minstens zo goed en aardig omging als met de vele armen,
die onafgebroken Mijn goedheid en vriendelijkheid roemden.
[5] Ook deed Ik als geneesheer veel
wonderen bij de armen, bevrijdde de bezetenen van hun plaaggeesten, deed
kreupelen weer lopen, maakte de jichtlijders weer recht, de melaatsen rein, de
stommen horend en sprekend, de blinden ziende, en Ik deed dat allemaal meestal
door het woord.
[6] Degenen, die 's nachts naar Mij
toekwamen, wisten dat wel en verlangden van Mij ook zulke tekenen, maar daarop
gaf Ik steeds ten antwoord: 'De dag heeft twaalf uren en de nacht heeft er ook
twaalf. De dag is bestemd voor het werk, de nacht voor de rust. Degene, die
overdag werkt, stoot zich nergens aan, maar degene, die 's nachts werkt, stoot
zich gemakkelijk, want hij ziet niet waar hij zijn voet neerzet'.
[7] Er waren er veel, die Mij vroegen
door welke macht en kracht Ik zulke wonderen deed. Het antwoord was dan altijd
heel kort: 'Door Mijn zeer persoonlijke macht en kracht, en Ik heb daarbij geen
menselijke hulp nodig!'
[8] Dan weer vroegen ze Mij, waarom Ik
niet liever in de stad zou gaan wonen, want bij grote daden behoorde toch een
wereldstad en niet een achterlijk dorpje, dat wel in de nabijheid van die grote
stad lag, maar waarvoor niemand aandacht had.
[9] Daarop zei Ik dan: 'Ik wil niet in
een plaats wonen, waar voor de poorten van de opgeblazen bewoners lansknechten
op wacht staan, die alleen de prachtig uitgedosten binnenlaten en de armen
genadeloos afwijzen, en waar men, als men een vreemd gezicht heeft of niet
schitterend genoeg gekleed is, in iedere straat minstens zeven keer aangehouden
en gevraagd wordt naar naam, herkomst en reden van aanwezigheid. Daarbij houd
Ik alleen maar van wat voor de wereld klein is en door haar veracht wordt, want
er staat geschreven: 'Wat voor de wereld groot is, is voor God een gruwel!'
[10] En ze vroegen daarop: 'Is de
tempel, waarin Jehova woont, niet groot en heerlijk?' - Ik antwoordde: 'Daar
zou Hij moeten wonen; maar omdat jullie de tempel ontheiligd hebben, verliet
Hij de tempel en woont er niet meer, en de ark van Mozes is leeg en dood!'
[11] De nachtelijke bezoekers zeggen:
'Wat is dat voor goddeloos geklets? Weet u dan niet wat God tegen David en
Salomo gezegd heeft? Kan datgene wat God gezegd heeft ooit onwaarachtig zijn?
Wie bent u dan, dat u de moed hebt zulke woorden tegen ons te zeggen?!'
[12] Ik zeg: 'Zo waarachtig als Ik in
en uit Mij Zelf de macht en de kracht heb om alleen door Mijn wil en door Mijn
woord alle zieken te genezen die tot Mij komen, zo heb Ik ook de macht en de
kracht en het volste recht, in jullie bijzijn dit over de tempel te zeggen en
Ik zeg jullie nogmaals, dat nu jullie tempel ook voor God een gruwel is!'
[13] Sommigen begonnen toen te morren,
anderen zeiden echter: 'Dat is kennelijk een profeet, en die waren altijd al
niet te spreken over de tempel! Laat hem maar! En zo vertrokken deze
slaapwandelaars weer.
(Nu was er een mens
uit de Farizeeën, zijn naam was Nicodémus, een overste der Joden. Joh. 3:1)
[I] In de voorlaatste nacht van Mijn
oponthoud in de omgeving van Jeruzalem, kwam een zekere Nicodémus eveneens 's
nachts naar Mij toe, omdat ook hij een voornaam iemand uit Jeruzalem was; want
ten eerste was hij een Farizeeër, wat in ambt, waardigheid en aanzien ongeveer
gelijk staat aan een huidige kardinaal in Rome, en ten tweede was hij als een
van de rijkste notabelen van Jeruzalem tevens in deze stad de overste der
Joden; hij was de hoogste burgemeester van de stad, en hij was aangesteld door
de machthebbers in Rome.
(Deze kwam 's nachts
naar Jezus en zei tot Hem: 'Meester, wij weten dat U van God bent gekomen als
leraar, want niemand kan de tekenen doen, die U doet, tenzij God met hem is.'
Joh. 3:2)
[2] Deze man kwam dus als burgerlijk
leider van Jeruzalem zelf ook 's nachts naar Mij toe en zei al meteen tegen
Mij: 'Meester! Vergeef mij, dat ik zo Iaat in de nacht tot U kom en U stoor in
Uw rust; maar omdat ik hoorde dat U deze omgeving al morgenochtend zult
verlaten, voelde ik mij verplicht om U mijn verschuldigde eerbied te komen
betuigen. Want ziet U, ik en verscheidene van mijn ambtsgenoten weten nu, nadat
wij Uw daden geobserveerd hebben, dat U als een hele echte door God gezonden
profeet naar ons toe bent gekomen! Want de tekenen, die U doet, kan iemand
alleen maar doen als Jehova met hem is! Omdat U dus een kennelijke profeet bent
en moet zien hoe slecht het met ons gesteld is, terwijl ons toch door Uw
voorgangers het Godsrijk beloofd is, zou ik het erg op prijs stellen als U mij
zoudt willen zeggen wanneer dat komen zal, en gesteld dat het komt, hoe men
zich dan moet gedragen om daaraan deel te hebben?'
(Jezus antwoordde en
zei tot hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren
wordt, kan hij het Rijk van God niet zien'. Joh. 3:3)
[3] Op deze vraag van Nicodémus
antwoordde Ik net zo kort als het vers dat aangeeft, namelijk: 'Waarlijk,
waarlijk zeg Ik u: Tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het Rijk van
God niet zien en nog minder binnengaan!', wat zoveel wil zeggen als: ' Als u uw
geest niet volgens de wegen, die Ik u met Mijn leer en daad aangeef, opwekt,
kunt u het goddelijk levende van Mijn woord beslist niet herkennen, Iaat staan
in de leven gevende diepte daarvan binnengaan!'
[4] De overigens rechtschapen
Nicodémus begreep dit antwoord van Mij niet, zoals uit het vervolg blijken zal.
Het goddelijk levende van Mijn woord is absoluut niet te begrijpen als iemands
geest niet tot leven gewekt is, en daarvan geeft Nicodémus duidelijk het bewijs
in het volgende vers, waar hij, totaal verbluft door Mijn gezegde, vraagt:
(Nicodémus zei tot
Hem" 'Hoe kan een mens dan nog een keer geboren worden, als hij oud is?
Kan hij weer in het lichaam van zijn moeder gaan en daaruit nogmaals geboren
worden?' Joh. 3:4)
[51 'Maar geachte Meester, wat zegt U
nu toch voor vreemde dingen? Hoe in 's hemelsnaam kan een mens nogmaals geboren
worden'? Kan een mens, die groot, oud en stram is geworden, door het enge
poortje in het lichaam van zijn moeder gaan en op deze wijze dan van daaruit
voor de tweede maal geboren worden'?! Kom, kom, geachte Meester, dat is
totaalonmogelijk! U weet niets van het komende Rijk van God, of op z'n minst
niet het ware, of U weet het wel en wilt het mij niet zeggen uit angst, dat ik
U Iaat oppakken en in de gevangenis werpen. 0, daarover behoeft U Zich geen
zorgen te maken, want ik heb nog nooit iemand van zijn vrijheid beroofd, tenzij
het een moordenaar of een grote dief was. -U bent echter een groot weldoener
van de arme mensheid en U heeft bijna alle zieken van Jeruzalem genezen, een
wonder van de kracht van God in U; hoe zou ik me dan aan U kunnen vergrijpen?!
[6] Maar geloof me geachte Meester,
het is mij ernst met het komende Rijk van God. Als U daarom iets naders weet,
zeg het mij dan op een manier, die ik begrijpen kan! Praat over het hemelse met
hemelse en over het aardse met aardse woorden, maar in begrijpelijke beelden,
anders heeft Uw uitleg nog minder nut dan het Oudegyptische vogelschrift, dat
ik niet lezen en nog minder begrijpen kan. Mijn berekeningen geven maar al te
duidelijk aan, dat het Rijk Gods er al moet zijn, alleen weet ik nog niet waar
en hoe men er in komt en er in wordt opgenomen. Deze vraag zou ik door U in
begrijpelijke en heldere taal beantwoord willen zien.'
(Jezus antwoordde: Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit water en geest kan hij het
koninkrijk van God niet binnengaan' Joh.3:5)
[7] Op deze herhaalde vraag gaf Ik
Nicodémus weer precies het antwoord, zoals dat in het bovenstaande vers 5
staat; dit antwoord verschilt met het voorgaande, want hier wordt nauwkeuriger
aangegeven, waaruit men eigenlijk wedergeboren moet worden om in het Rijk van
God te komen, namelijk uit het water en uit de geest, wat zoveel wil zeggen
als:
[8] De ziel moet eerst met het water
der deemoed en der zelfverloochening worden gereinigd en kan daarna pas de
geest van de waarheid opnemen, omdat een onreine ziel die nooit bevatten kan,
want een onreine ziel is als de nacht, terwijl de waarheid een volle zon is,
die overal het daglicht om zich heen verspreidt.
[9] Degene, die zo de waarheid opneemt
in zijn door de deemoed gereinigde ziel, en die waarheid als zodanig herkent,
wordt door deze waarheid vrijgemaakt in de geest, en deze vrijheid des geestes,
ofwel het ingaan van de geest in die vrijheid, is dan het eigenlijke binnengaan
in het Rijk van God.
[10] Maar zo'n verklaring gaf Ik niet
aan Nicodémus, omdat dat nog verder buiten zijn gezichtsveld lag dan het korte
versluierde beginsel zelf. Daarom vroeg
hij Mij ook nogmaals, wat dat betekende.
(Wat uit het vlees geboren is, is
vlees; en wat uit de geest geboren is, is geest.
Joh. 3:6)
[I] Ik gaf hem ten antwoord, wat in
het bovenstaande vers 6 geschreven staat, namelijk: 'Verwondert u er niet over,
dat Ik zo tegen u spreek! Want zie, wat uit het vlees komt is ook vlees, ofwel
dode materie ofwel buitenste omhulling van het leven; wat echter uit de geest
komt, dat is ook geest ofwel het eeuwige leven en de waarheid zelf!'
[2] Maar Nicodémus begrijpt er nog
niets van. Hij haalt zijn schouders op en verbaast zich steeds meer, niet
zozeer over het onderwerp, als wel over het feit dat hij, als zeer wijze
Farizeeër die toch de Schrift op zijn duimpje kent, niet in staat is om de zin
van wat Ik gezegd had te begrijpen; want hij was erg overtuigd van zijn eigen
wijsheid en was ook vanwege zijn grote wijsheid tot overste van de Joden
gekozen.
[3] Daarom was hij geweldig verbaasd,
dat hij in Mij nu geheel onverwacht een meester gevonden had, die hem zeer
vreemde wijsheidsnoten te kraken gaf! Omdat hij er helemaal geen raad mee wist,
vroeg hij Mij nogmaals: “Ja - hoe moet dat nu weer begrepen worden'? Kan een
geest dan ook zwanger worden en vervolgens een nieuwe geest baren'?"
('Verwonder u niet dat Ik u gezegd
heb: U moet opnieuw geboren worden.”
Joh. 3:7)
[4] Ik zeg tegen hem: ”Ik heb u al
gezegd, dat u zich niet zo verwonderen moet omdat Ik tegen u zei: U moet allen
opnieuw geboren worden!'
('De wind waait
waarheen hij wil, en u hoort wel zijn suizen, maar u weet niet waar hij vandaan
komt geboren is en waar hij heengaat. Zo is ieder die uit de geest geboren is.
Joh. 3:8)
[5] Want zie de wind
waait waar hij wil, en u hoort het suizen, maar u weet ondanks dat niet, waar
hij oorspronkelijk vandaan komt. Zo gaat het nu ook als u met iemand spreekt,
die uit de geest komt. U ziet en hoort hem wel, maar omdat hij op zijn
geestelijke manier met u spreekt, begrijpt en verstaat u het niet en ook niet
waar, wat hij zegt, vandaan komt, en wat hij daarmee bedoelt. Maar omdat u een
rechtschapen wijze bent, zal het u op het juiste moment gegeven worden om die
dingen in u op te nemen en te begrijpen.
(Nicodémus antwoordde
en zei tot Hem: 'Hoe kunnen deze dingen gebeuren?' Joh.3:9)
[6] Bij deze woorden schudt
Nicodémus bedenkelijk het hoofd en zegt na een poosje: 'Dan zou ik toch graag
van U vernemen, hoe zoiets in z'n werk gaat! Want wat ik weet en begrijp, dat
weet en begrijp ik door mijn lichaam; als het lichaam mij afgenomen wordt, dan
zal ik toch nauwelijks nog iets begrijpen en verstaan! -Hoe, hoe -wordt ik van
lichaam tot geest en hoe zal mijn geest dan een andere geest in zich opnemen en
opnieuw baren?! -Hoe, hoe zal dat mogelijk gemaakt worden?!'
(Jezus antwoordde en zei tot hem: 'U
bent toch een leermeester in Israël en u weet dat niet?' Joh. 3: 10)
[7] Ik zeg tegen hem: 'Maar - u bent
een van de wijste leermeesters in Israël en toch kunt u dat niet in u opnemen
en begrijpen?! - Als u, als meester van de Schrift, dat al niet begrijpen kunt,
wat moet dat dan met al die anderen, die van de Schrift nauwelijks meer weten,
dan dat er ooit eens een Abraham, een Izaak en een Jacob geweest zijn?'
('Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij
spreken over wat wij weten, en wij getuigen van wat wij hebben gezien, en u
houdt niet van ons getuigenis en neemt het niet aan!' Joh. 3'11 )
[9] Als U echter al zo iets eenvoudigs
in een begrijpelijk gesprek niet bevatten en begrijpen kunt, terwijl Ik toch op
een volkomen aardse wijze spreek over geestelijke dingen, die daardoor gewoon
aardse dingen worden, dan zou Ik wel eens willen weten wat uw geloof zou doen,
als Ik over hemelse dingen op een hemelse manier met u zou spreken!
[10] Ik zeg u: De geest, die in en uit
zichzelf geest is, is de enige, die weet wat de geest is en hoe zijn leven er
uit ziet! Het vlees is echter alleen maar een buitenste bast en weet niets van
de geest, tenzij de geest het aan het omhulsel, de bast, openbaart; uw geest
wordt echter nog te veel door uw vlees beheerst en afgeschermd en het kent hem
daarom niet. Eens zal uw geest echter, zoals Ik u dat al gezegd heb, vrij
worden; dan zult u ons getuigenis begrijpen en aannemen!'
[11] Nicodémus vraagt nu: 'Beste
Meester, U wijste van de wijzen! O, zeg mij toch op een begrijpelijke manier,
wanneer dit tijdstip, dat ik zo vurig verwacht, zal komen!'
[12] Daarop antwoordde Ik: 'Mijn
vriend, u bent nog niet rijp genoeg dat Ik u het tijdstip, de dag en het uur
kan zeggen! Zie, zolang de nieuwe wijn niet behoorlijk is uitgegist, blijft hij
troebel en als u hem in een kristallen beker doet en dan de beker tegen het
zonlicht houdt, dan zal zelfs dat onovertroffen licht niet door de
vertroebeling van de nieuwe wijn heen kunnen dringen, en precies zo gaat het
met de mens. Als hij niet behoorlijk uitgegist is en door het gistingsproces al
het onreine uit zich verwijderd heeft, kan het hemelse licht zijn wezen niet
doordringen. Ik zal u echter toch iets meedelen; als u het begrijpt dan zult u
voor u zelf vast kunnen stellen, wanneer het gebeuren zal! Luister dus naar
Mij!”
('En niemand vaart op
naar de hemel, dan Hij die uit n de hemel is neergedaald, namelijk de Zoon des
mensen, die in de hemel is. En zoals
Mozes in de woestijn een slang had verhoogd, zo moet ook de Mensenzoon verhoogd worden, opdat allen, die
in Hem geloven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben!' Joh.
3:13-15)
[1] 'Zie, niemand stijgt naar de hemel
dan alleen Degene, Die uit de hemel is afgedaald, namelijk de Zoon des mensen,
die altijd in de hemel is. En zoals Mozes in de woestijn een slang verhoogd
heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat allen die in Hem
geloven niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben! Zeg eens, kunt u dat
begrijpen?'
[2] Nicodémus zegt: 'Beste Meester!
Hoe moest ik dat, hoe kon ik dat?! U bezit een speciaal soort wijsheid; zoals
ik al een keer tegen U gezegd heb, zou ik gemakkelijker het oude Egyptische
vogelschrift kunnen lezen, dan Uw wijsheid begrijpen! Ik moet U openlijk
bekennen dat ik U, als ik niet door Uw geweldige daden aan U gebonden was, voor
een nar of een potsenmaker moest houden; want zoals U heeft er nog nooit een
verstandig mens gesproken! Maar Uw daden tonen dat God U als leraar gestuurd
heeft en dat U een overvloed aan goddelijke macht en wijsheid bezit, want
niemand kan anders zulke dingen doen.
[3] Als het ene echter zuiver
goddelijk is, dan moet het andere ook goddelijk zijn of ik het nu begrijp of
niet! Overdenk ik echter op een wat wereldse manier de stelling: 'Niemand
stijgt op naar de hemel, dan alleen Degene, die uit de hemel is neergedaald!' -
want dat zou namelijk de Mensenzoon zijn, die voortdurend in de hemel is - dan
weet ik het niet meer! Beste Meester, sinds Henoch en Elia heeft stellig geen
aards mens het geluk gehad om zichtbaar op te stijgen naar de hemel; wordt U
misschien de derde!'? En als U misschien de derde worden zou, had dat dan wel
nut voor al die andere mensen die, omdat ze niet uit de hemel afgedaald zijn,
ook nooit in de hemel kunnen komen?!
[4] Daarbij zegt U nog dat Degene, Die
zo afgedaald is uit de hemel, eigenlijk slechts schijnbaar op aarde aanwezig
is, maar in werkelijkheid voortdurend in de hemel is! Zo zouden dan voorlopig
alleen Henoch en Elia en later misschien ook U, deelnemen aan het Rijk van God
dat zal komen, maar alle andere miljoen maal miljoenen kunnen in het vochtige
donkere graf gaan liggen en daar voor alle eeuwigheid der eeuwigheden blijven,
en zo door Gods genade en barmhartigheid weer tot aarde vergaan en tenslotte in
het niets oplossen!?
[5] Beste Meester, voor zo'n Rijk van
God op aarde voelen de arme aardwormen, die in ieder opzicht belachelijk genoeg
-mensen -heten, niets! Wie weet niet dat het zo is en altijd al zo was? Een of
zelfs drie zwaluwen maken nog geen zomer! Wat had Henoch en wat had Elia ervoor
gedaan, dat ze van de aarde naar de hemel werden opgenomen? Uit de aard der
zaak niets wat ze al niet als deel van hun hemelse persoonlijkheid hadden
meegekregen! Daarom was het geen verdienste van hen en zijn ze volgens Uw
huidige verklaring alleen maar van de aarde in de hemel opgenomen omdat ze, net
als U, eerst uit de hemel naar de aarde zijn afgedaald!
[6] Weet U, in zo'n verklaring zit
ontzettend weinig hoop en haast geen troost voor de mensheid van deze harde
aarde! Maar zoals ik U al eerder gezegd heb, het verandert niets aan het feit
dat ik vind dat Uw leer toch goddelijk en buitengewoon wijs is, hoewel deze,
zoals ik aan de hand van Uw stelling bewees, met het gewone verstand bezien de
reinste dwaasheid is en zijn moet, en dat zult U net zo goed inzien als ik.
[7] Wat U echter met de verhoging van
de Mensenzoon bedoelt, die zou lijken op die van de toenmalige slang van Mozes
in de woestijn, en hoe en waarom allen het eeuwige leven zullen hebben, die in deze
op de manier van de slang verhoogde Mensenzoon geloven, dat zweemt al naar het
parabolische, ofwel naar iets dat op zichzelf pure onzin is! Wie is deze
Mensenzoon? -Waar is Hij nu? -Wat doet Hij? -Komt Hij ook net als Henoch en
Elia uit de hemel? -Moet Hij nog geboren worden? Wat moeten de mensen, die Hem
zeker net zo min als ik ooit gezien hebben, van deze Mensenzoon geloven? -Hoe
kan Hij op de aarde komen, als Hij voortdurend in de hemel is? -Waar zal Hij
verhoogd worden en wanneer? -Wordt Hij daardoor een van de onoverwinnelijkste
en machtigste koningen van de Joden?
[8] Kijk, beste Meester, dat klinkt
toch werkelijk erg vreemd uit de mond van een Man, Die tevens door Zijn daden
toont dat Hij vervuld is met goddelijke kracht en macht! Maar zoals gezegd, ik
wil mij door dat alles niet op een dwaalspoor laten brengen en houd U nog
steeds voor een door God gezonden grote profeet.
[9] Daaruit ziet U dat ik niet een van
diegenen ben, die een leer meteen verwerpen, als ze deze niet kunnen begrijpen;
maar daarom zou ik toch iets meer uitleg van U willen hebben, want in deze vorm
kan ik U niet volgen en begrijpen. -Kijk, ik heb veel invloed in het Joodse
land en wel speciaal in de stad Salem, want daar ben ik de overste van alle
Joden! Als ik U en Uw leer introduceer, dan zal deze worden aangenomen en men
zal er naar leven; als ik ze echter Iaat vallen, dan zal ze ook vallen en
nergens worden aangenomen. Wees daarom zo goed en licht me nog wat voor!’
[10] 'U heeft veel woorden gebruikt',
zeg Ik,'en u heeft gesproken als een mens, die onkundig is van de hemelse
dingen; maar dat kan ook niet anders, want u bevindt zich in de wereldse nacht
en kunt het licht niet zien, dat uit de hemel is gekomen om de duisternis der
wereld te verlichten. Het is wel schemerig om u heen, maar toch ziet u dat
niet, wat zo gezegd voor uw neus staat!'
(Want zo heeft God de
wereld liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat allen, die in Hem
geloven, niet verloren zullen gaan, maar het eeuwige leven zullen hebben! Joh.
3:16)
[I] 'Ik zeg u: God is de liefde en de
Zoon is diens wijsheid. God had de wereld zo lief, dat Hij Zijn eniggeboren
Zoon, d.w.z. Zijn uit Hemzelf alle eeuwigheden door uitgaande wijsheid, aan
deze wereld afstond, opdat allen die in Hem geloven niet verloren gaan, maar
het eeuwige leven zullen hebben! -Zeg Mij, begrijpt u ook dit niet?!'
[2] Nicodémus zegt: 'Het komt me wel
voor, alsof ik het begrijp, maar goed bezien begrijp ik het toch niet. Als ik
nu maar eens wist wat ik onder Mensenzoon verstaan moest, dan zou ik al een
eind op dreef zijn! U sprak nu ook over een eniggeboren zoon van God, Die door
de liefde van God in de wereld kwam. Is de 'Mensenzoon' en de 'eniggeboren Zoon
van God' één en dezelfde persoon?'
[3] Ik zeg: 'Let op! Ik heb een hoofd,
een lichaam en handen en voeten. Het hoofd, het lichaam, de handen en de voeten
zijn gemaakt van vlees, en dit vlees is een zoon van de mensen, want wat vlees
is ontstaat ook uit het vlees. Maar in deze Mensenzoon, die van vlees is, woont
Gods wijsheid, en dat is de eniggeboren Zoon van God. Maar niet de eniggeboren
Zoon van God, maar alleen de Mensenzoon zal net als de vroegere slang van Mozes
in de woestijn verhoogd worden, en daaraan zullen velen zich ergeren. Zij, die
zich niet zullen ergeren, maar aan Zijn naam geloven en zich daaraan zullen
houden, die zullen de macht krijgen om Kinderen Gods te heten, en aan hun leven
en hun Rijk zal voor eeuwig geen eind zijn.
(Want God heeft Zijn
Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij deze zou oordelen, maar opdat ze
door Hem behouden zou worden. Joh. 3: 17)
[4] Nu moet u echter niet een soort
wereldgericht verwachten, zoals oorlogen of overstromingen en zeker geen
verterend vuur uit de hemel dat alle heidenen verteert; want zie, God heeft
Zijn eniggeboren Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij deze wereld zou
oordelen, maar opdat ze door Hem geheel en al zalig zou worden; wat betekent
dat ook al het vlees niet te gronde gericht zou worden, maar met de geest zou opstaan
tot het eeuwige leven. Maar om dat te bereiken moet de stoffelijke hoogmoed in
het vlees vernietigd worden door het geloof, en wel het geloof dat de
Mensenzoon, Deze altijd al uit God geborene, in deze wereld gekomen is, opdat
allen het eeuwige leven zullen hebben, die in Zijn naam zullen geloven en zich
daaraan zullen vasthouden!'
(Wie in Hem gelooft
wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al geoordeeld, omdat hij niet
heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.
Joh. 3:18)
[5] 'Wie dan ook in Hem geloven zal,
Jood of heiden, wordt in der eeuwigheid niet veroordeeld en daardoor
vernietigd; wie zich echter stoot aan de Mensenzoon en niet aan Hem geloven
zal, die is dan al veroordeeld. Want juist het feit, dat hij niet geloven wil
en kan, omdat hij zich door zijn hoogheidsgevoel stoot aan de naam en het wezen
van de Mensenzoon, is al het gericht van zo'n mens. Begrijpt u het nu? Ik heb
het u nu overduidelijk in beeld gebracht!'
[6] Nicodémus zegt: ' Ja, ja, ik
begrijp zo half en half de zin van Uw bijzonder mystiek gehouden betoog, maar
het blijft toch allemaal in de lucht hangen, zolang de door U zo hoog
geplaatste Mensenzoon, in Wien het totaal van de goddelijke wijsheid woont, er
niet is, en U ook de tijd en de plaats kunt of wilt.
[7] Op die manier ziet ook Uw gericht,
dat U eigenlijk alleen van het geloof afhankelijk stelt, er zeer raadselachtig
uit! Als het gericht noch een zondvloed, noch oorlog of pest en evenmin een
verterend vuur is, maar alleen het ongeloof als zodanig, dan moet ik U, beste
Meester, openlijk toegeven, dat ik de zin van Uw redenering nog steeds niet
zie! Want wie van een redenering één of twee begrippen niet door heeft, die
ontgaat in de grond van de zaak de gehele redenering. Wat is dan toch wel Uw
'gericht'? Welke nieuwe betekenis hecht U daaraan?'
[8] 'Mijn vriend', zeg Ik,'weldra zou
Ik ook tegen u kunnen zeggen: Ik begrijp nauwelijks meer, waaraan het ligt dat
u niet in staat bent de overduidelijke betekenis van Mijn woorden te verstaan!
Het begrip 'gericht' begrijpt u niet en Ik heb het u toch zeer duidelijk en in
zijn geheel uitgelegd.'
(Dit is echter het
oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen; en de mensen hebben de
duisternis meer liefgehad dan het licht. Want hun werken waren boos. Joh.3:19)
[9] 'Kijk, onder gericht moet u
verstaan, dat nu het licht Gods uit de hemel in de wereld is gekomen. Hoewel de
mensen uit de duisternis gehaald en in het licht geplaatst zijn, houden ze toch
nog veel meer van de duisternis dan van het stralende licht van God! Dat de
mensen het licht afwijzen getuigt hun doen en laten, dat door en door slecht
is.
[10] Waar kunt u Mij het eerste echte
geloof aanwijzen, waar het echte leven uit het geloof? Waar houdt de een van de
ander, zonder dat hij er iets voor terug vraagt? Waar zijn zij, die van hun
vrouw hielden om haar levende vruchtbaarheid? Ze houden van de jonge meisjes
vanwege de wellust en bedrijven ontucht met hen en het is letterlijk hoererij.
Want als je het andere geslacht domweg verafgoodt terwille van de wellust en de
ontucht, dan maak je je schuldig aan hoererij en dat is het slechtste van al
het slechte! -Waar vind je een dief, die een lamp zou nemen en openlijk ging
stelen?!'
(Want ieder, die kwade dingen
bedrijft, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet
bestraft worden. Joh. 3:20)
[11] 'Zie, allen, die slechte en kwade
dingen wensen en doen, die doen het kwade. Degene, die van dit kwade houdt en
het doet, is een vijand van het licht en haat het en zal er zeker alles voor
geven om niet in het licht te komen, opdat zijn slechte werken, waarvan hij wel
weet dat ze door het licht verboden en veroordeeld zijn, niet in het licht in
hun volle weerzinwekkendheid herkend en bestraft zouden worden!
[12] Wel, dat is dan het werkelijke
gericht; wat u echter onder het gericht verstaat, is niet het gericht, maar
alleen een straf, die op het gericht volgt.
[13] Als u er van houdt om 's nachts
te wandelen, dan bestaat het gericht van uw ziél reeds daaruit, dat u meer van
de nacht houdt dan van de dag. Als u zich daardoor vaker stoot en u erg pijn
doet of zelfs in een greppel of een diep gat valt, dan is zo'n stoot of zo'n
val niet het gericht maar alleen het gevolg van het gericht in u, omdat, u van
de nacht houdt en de dag haat!'
(Maar wie de waarheid
doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden; want zij zijn in
God gedaan. Joh. 3:21)
[14] ‘Als U daarentegen een vriend van
het licht bent, van de dag, de waarheid uit God, dan handelt u ook naar de
goddelijke waarheid en zult u zeker vurig wensen dat uw werken voor alle ogen
aan het licht zouden komen en voor iedereen openbaar worden. Want u weet dat uw
werken, omdat ze in het licht van Gods waarheid verricht zijn, goed
rechtvaardig zijn en daarvoor erkenning en openbare beloning verdienen
[15] Zo 'n vriend van het licht zal
niet 's nachts, maar overdag wandelen en zal het licht direct herkennen, omdat
hij uit het licht is. En dit licht heet -het geloof van het hart.
[16] Wie zo gelooft dat de Mensenzoon
een licht uit God is, die heeft het leven al in zich; wie echter niet gelooft,
die heeft het gericht al in zich en het gericht bestaat alleen uit het
ongeloof.
[ 17] Ik denk dat u Mij nu wel
begrepen zult hebben.
[I] Nicodémus zegt: 'Op één punt na is
me nu alles duidelijk; maar dat éne mankeert nog steeds, en dat éne is nu juist
de buitengewone Mensenzoon Zelf, zonder Wie natuurlijk al Uw wijze taal met al
de heerlijke beloftes in het bodemloze niets valt! Wat heb ik aan het geloof of
aan de beste en vaste wil om aan de Mensenzoon te geloven als de Mensenzoon
Zelf er niet is? Uit de lucht of uit een enkel idee kan men geen Mensenzoon te
voorschijn toveren. Zeg me daarom waar ik deze eeuwige Godszoon aantref en wees
er dan van overtuigd, dat ik Hem met alle geloof tegemoet zal treden!’
[2] Ik zeg: 'Als Ik dat niet in u had
gezien, dan zou u van Mij deze uitleg niet hebben gekregen! Maar u kwam 's
nachts en niet bij dag naar Mij toe, hoewel u veel van Mijn daden gehoord en
gezien hebt! Omdat u zowel in de nacht der natuur, als ook in de daarmee
vergelijkbare nacht van uw ziel naar Mij toekwam, is het heel begrijpelijk dat
u nog geen weet hebt van de Mensenzoon!
[3] Ik zeg u: als iemand de Mensenzoon
's nachts zoekt omdat hij dat overdag verborgen wil houden vanwege zijn aanzien
bij de mensen, dan zal hij datgene wat hij zoekt niet makkelijk vinden. Want u
zult als wijste der Joden wel weten, dat de nacht, 't geeft niet welke, het
minst deugt voor het zoeken en het vinden. -Wie de Mensenzoon dus zoekt, moet
Hem overdag en niet 's nachts zoeken; dan zal hij Hem beslist vinden.
[4] Alleen dit zeg Ik u nog: Ga naar
Johannes, die nu nog vanwege het water te Enon in de buurt van Salim doopt, die
zal u zeggen of de eniggeboren Zoon van God er al is of niet! Daar zult u Hem
leren kennen!'
[5] Nicodémus zegt: ' Ach, ach, beste
Meester, dat zal moeilijk gaan! Want ik heb iedere dag zaken die direct
afgehandeld moeten worden, en daar kan ik niet gemakkelijk onderuit! Denk U
eens in dat er in de stad en naaste omgeving met de vreemden erbij geteld, meer
dan achthonderdduizend mensen leven, waarvoor ik als overste heel veel te doen
heb; daarnaast wachten er nog dagelijkse tempelzaken, die ik beslist af moet
handelen. Als de genade mij daarom niet hier in Jeruzalem ten deel kan vallen,
dan zal ik daar tot mijn spijt van af moeten zien! Kijk, op z'n allerminst zou
ik voor deze onderneming drie volle dagen nodig hebben en dat zou dan voor mijn
werk net zoveel achterstand opleveren als drie jaar bij iemand anders.
[6] Neemt U me dus niet kwalijk dat ik
Uw raad niet op kan volgen. Zo dikwijls U echter met Uw leerlingen naar
Jeruzalem komt, kom dan naar mij en ik zal U een goed onderdak bezorgen! Aan
mij zult u, tesamen met allen die met U zijn, steeds een oprechte vriend en
beschermer hebben. Mijn huis, dat groot genoeg is om tienduizend mensen
onderdak te verschaffen, staat aan het Davidsplein, binnen de Salomopoort, ook
wel de 'Gouden poort' genoemd; wanneer U ook maar wilt komen, het staat steeds
geheel tot Uw beschikking! Alles waar ik iets over te zeggen heb, zal altijd
tot Uw dienst gereed staan! Als U iets nodig heeft, hoeft U het maar te vragen
en ik zal het U geven!
[7] Want weet U, er heeft een grote
verandering in mij plaats gevonden! Goede Meester, ik houd meer van U dan van
alles waar ik ooit van hield en deze liefde zegt me op een bepaalde manier: Dat
U Zelf Diegene bent waarvoor U mij daarnet naar Johannes in Enon verwezen
hebt!? Dat gevoel kan misschien ook wel niet juist zijn; maar wat het dan ook
zijn mag, ik houd met geheel mijn hart van U, omdat ik in U een groot Meester
van de echte goddelijke wijsheid herken. Als Uw daden, die beslist niemand voor
U nog ooit gedaan heeft, mij al met diepe verwondering vervuld hebben, dan
heeft Uw grote wijsheid mij in mijn hart nog meer voor U ingenomen, goede
Meester! Ik houd van U! Zeg mij toch, heeft mijn hart gelijk?!'
[8] Ik antwoord hem: 'Wacht nog een
poosje geduldig af en het zal u allemaal duidelijk worden! Binnenkort zal Ik
weer bij u komen en uw gast zijn, dan komt u alles te weten!
[9] Volg echter de ingeving van uw
hart, dat zal u in één oogwenk meer zeggen dan alle vijf de boeken van Mozes en
alle profeten! Want zie, alleen de liefde is het echte in de mens! Houd u
daarom aan haar vast en u zult bij dag wandelen! -Nu echter een ander
onderwerp!
[10] Ik zal Mij nu in het Joodse land
begeven en daar het Rijk van God verkondigen. U heeft het beheer over dit land.
Geef Mij, niet voor Mijzelf maar voor Mijn leerlingen, een bewijs van
betrouwbaarheid zoals de Romeinse wet dat voor de Joden voorschrijft, zodat er
bij de grenzen en de tollen geen moeilijkheden ontstaan! De kinderen zijn
weliswaar vrijgesteld, maar ze moeten als zodanig officieel aangemerkt zijn. -
Het zou niet moeilijk voor Mij zijn om met ontelbaren overal vrij en zonder
moeilijkheden te passeren, maar Ik wil niemand ergeren en voeg Mij daarom naar
de wet van Rome. Doe Mij dat genoegen en geef Mij een bewijs van
betrouwbaarheid.'
[11] 'Goede Meester', zegt Nicodémus,
'dadelijk zult U het hebben! Ik zal het zelf uitschrijven en binnen een uur
brengen; want het is van hier naar mijn huis niet ver.
[12] Nicodémus gaat nu snel naar huis
en brengt al binnen een half uur het verlangde bewijs. Nadat wij de officiële
op perkament geschreven verklaring in onze handen hadden, zegende Ik de
rechtschapen Nicodémus in Mijn hart. Hij nam met tranen in de ogen afscheid en
vroeg Mij nogmaals om bij Mijn terugkeer in Jeruzalem van zijn huis gebruik te
maken, wat Ik hem beloofde. Ik verzocht hem er op toe te zien dat de tempel
rein bleef, wat hij Mij ook beloofde. En zo namen wij in de ochtend afscheid.
(Daarna kwam Jezus
met Zijn leerlingen in het Joodse land en hield zich daar met hen op en doopte.
Joh.3:22)
[1] Toen het helemaal dag was braken
we op en gingen het Joodse land in, dat in zekere zin tot Jeruzalem behorend,
net zo om Jeruzalem lag als in deze tijd een district om de hoofdplaats van het
district ligt. In een paar dagen kon men zonder moeite het hele land door
trekken.
[2] Wel, wat deed Ik dan in dit land?
Het vers zegt, dat Ik met hen bezig was en dan doopte. Men vraagt zich hier af,
wie dan met 'hen' bedoeld werden en waaruit die bezigheid bestond, die Ik met
hen had. Onder 'hen' worden in de eerste plaats de leerlingen verstaan, die in
Jeruzalem weer met een paar man uitgebreid waren, en verder al degenen, die aan
Mijn leer een gelovig interesse hadden.
[3] Allen, die Mijn leer gelovig
aannamen, werden door Mij zichtbaar met water, onzichtbaar echter met de geest
van Mijn eeuwige liefde gedoopt, en verkregen daardoor de macht 'Gods kinderen'
te heten. Daaruit bestond dus Mijn bezigheid met hen. Wat Ik zei en wat Ik deed
is in gedeelten door de andere drie evangelisten opgetekend en behoeft hier
niet weer herhaald te worden; het bestond voornamelijk uit het aan de kaak
stellen van alle grove gebreken waarmee de Joden en de Farizeeën behept waren,
en uit het roemen van de liefde voor God en de naaste.
[4] Ik wees hen op al hun gebreken,
spoorde de zondaars ernstig aan om boete te doen, waarschuwde allen, die Mijn
leer aannamen, voor de terugval in het oude zuurdeeg van de Farizeeën en deed
wonderen om daarmee Mijn lichte leer de nodige kracht bij te zetten in deze
barre materialistische tijd; Ik genas veel zieken, verloste bezetenen van de
onreine geesten en nam steeds meer leerlingen aan
(Ook Johannes doopte
nog in Enon bij Salim; want daar was veel water, en zij kwamen daarheen en
lieten zich dopen. Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. Joh.
3:23-24)
[5] Op Mijn tocht door het Joodse land
kwam Ik ook in de omgeving waar Johannes in de kleine woestijn bij Enon in de
buurt van Salim doopte. Hier had hij water, terwijl de Jordaan in de omgeving
van Bethabara zeer weinig water bevatte en dat water was ook nog troebel,
onrein en vol stinkende wormen. Daarom was Johannes van standplaats veranderd,
hield te Enon zijn indringende boetepredikingen en doopte daar ook zelfde
mensen die zijn leer aannamen en oprecht berouw getoond hadden.
[6] Onder hen waren er ook veel die
Mijn leer al aangenomen hadden, maar voordien nog niet door Johannes gedoopt
waren. Deze vroegen Mij of het nodig was om zich eerst door Johannes te laten
dopen. En Ik zei tegen hen: 'Eén ding is noodzakelijk, en dat is het
daadwerkelijk uitvoeren van Mijn leer! Wie zich echter eerst door Johannes wil
laten reinigen, zolang hij nog vrij zijn werk doet, die zal zo'n reiniging goed
van pas komen.' Naar aanleiding van dit gezegde van Mij gingen toen velen
daarheen en lieten zich door Johannes dopen
(Over de reiniging
ontstond toen een woordenstrijd tussen de leerlingen van Johannes en de Joden.
Joh. 3:25)
[7] Er ontstond weldra een strijdvraag
over de reiniging door Johannes en Mijn doop; want de leerlingen van Johannes
begrepen niet, dat ook Ik met water doopte, omdat hij verklaard had dat Ik niet
met water , maar met de heilige geest zou dopen. Veel Joden, die nu reeds
leerlingen van Mij waren, beweerden dat Mijn doop de echte doop was; want
hoewel Ik net als Johannes met water doopte, was toch Mijn doop de enig echte,
omdat Ik niet alleen met het water der natuur, maar ook gelijktijdig met het
water van de geest van God doopte en de gedoopten duidelijk zichtbare macht gaf
om Gods kinderen te heten!
(En zij kwamen naar
Johannes toe en zeiden: 'Meester, Hij Die bij u was aan de overkant van de
Jordaan, van Wie u hebt getuigd, zie, Hij doopt nu ook en allen komen naar Hem
toe. Joh 3:26)
[8] Naar aanleiding van zulke
uitlatingen gingen de leerlingen van Johannes samen met de Joden naar Johannes
en zeiden: 'Luister naar ons Meester! -Zie, dezelfde man, Die bij u was aan de
overzijde van de Jordaan, en Waarvan u dat getuigenis gaf dat Hij met de
heilige geest zou dopen, doopt nu ook hier in de buurt net als u met water! Hoe
moeten wij dat opvatten en begrijpen? Is deze doper wel Diegene, van Wie u het
grote getuigenis gaf?'
[9] Maar Johannes zei tegen zijn
leerlingen: “Ga en vraag Hem: - Bent U Degene, Die komen zal of moeten wij op
een Onthoudt wat Hij jullie daarop antwoorden zal en Mij! Daarna pas zal ik
jullie volledige uitleg geven.’
[10] Daarop gaan een aantal leerlingen
van Johannes naar Mij toe en vragen Mij dat, wat Johannes hen gezegd had. Ik
geef hen echter het bekende antwoord, namelijk, dat ze tegen Johannes moeten
zeggen, wat ze om Mij heen zagen gebeuren, dat namelijk de blinden zien, de
lammen lopen, de doven horen en dat aan de armen het evangelie van het Rijk van
God gepredikt wordt! En gezegend is hij, die zich niet aan Mij ergert! -Daarmee
keren de leerlingen naar Johannes terug en vertellen hem direct, wat ze hebben
gezien en gehoord.
24
Enon. Het grote getuigenis van Johannes de doper.
(Johannes antwoordde
en zei 'Een mens kan niets aannemen,
tenzij het hem uit de hemel is gegeven.' Joh. 3:27)
[I] Johannes wordt kalm en zegt tegen
zijn leerlingen: 'Luister, het lijkt mij toe dat het zo is: Een mens kan,
speciaal wat betreft geestelijke dingen, zich niets toeëigenen, wat hem niet
eerst uit de hemel gegeven wordt! De bijzondere mens, Die Zich door mij aan de
overzijde van de Jordaan liet dopen, en boven Wiens hoofd ik de geest van God
heel zachtjes, zoals een duif zich op haar nest neervlijt, als een lichtend
wolkje uit de hemel zag neerdalen, en van Wien ik dat getuigenis gaf, zou niet
kunnen hebben wat hij heeft, als Hij alleen maar mens was. Maar Hij is meer dan
alleen maar mens en schijnt de macht te hebben om wat Hij maar wil uit de hemel
te kunnen nemen, en daarbij het genomene te behouden of te geven aan wien Hij
maar wil! En ik denk dat wij allen, dat wat wij hebben, door Zijn genade
ontvangen hebben, en het is dus onmogelijk dat wij Hem voor kunnen schrijven
wat en hoe Hij moet doen! Hij geeft, - wij zijn degenen, die het van Hem
aannemen. Hij heeft Zijn grote korenschop in Zijn hand; Hij zal Zijn dorsvloer
vegen zoals Hij wil en Hij zal het koren in Zijn schuur verzamelen, het stro
echter verbranden met het eeuwige vuur, en uit de as maken wat Hij wil!'
('Uzelf bent mijn getuigen, dat ik
gezegd heb, dat ik niet de Christus ben, maar alleen vóór Hem uitgezonden.'
Joh. 3:28)
[2] Jullie zelf zijn mijn getuigen,
dat ik tegen de priesters en levieten, die uit Jeruzalem naar mij toegekomen
zijn, gezegd heb dat ik de Christus niet ben, maar vóór Hem uit ben gezonden!
Hoe zou ik me dan bezig kunnen houden met wat Hij doet, Die de eigen korenschop
in Zijn hand beeft? Laat Hij Zijn dorsvloer vegen zoals Hij wil, wij mogen Hem
niets voorschrijven! Want de akker is van Hem, en ook het koren en bet stro, en
van Hem is de schuur en van Hem bet vuur dat nooit dooft!
('Wie de bruid heeft,
die is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom staat en luistert naar hem
en verblijdt zich zeer over de stem van de bruidegom.Deze blijdschap van mij is
nu vervuld.' (Joh. 3:29)
[3] Hij, die de bruid heeft, is de
echte bruidegom; de vriend van de bruidegom staat echter naast hem en luistert
en verheugt zich zeer over de stem van de bruidegom! En zie deze vreugde is mij
nu te beurt gevallen! Als de Heer Zelf komt, dan is de taak van de aankondiger
afgelopen! Want de aankondiger heeft niets anders te doen dan de aankomst des
Heren aan te kondigen; als de Heer er is, dan heeft dc aankondiger geen nut
meer!'
(Hij moet méér, maar
ik minder worden.” Joh. 3:30)
[ 4] Daarom moet ik nu minder worden;
Hij als Heer moet echter méér worden bij de mensen van deze aarde! Jullie waren
steeds mijn leerlingen sinds ik als afgezant tot je kwam; wie van jullie heeft
ooit uit mijn mond gehoord dat ik mij daarop heb laten voorstaan?! Altijd
bewaarde ik de werkelijke eer voor Degene, Die deze toekomt. Toen ik getuigde,
dat ik niet waard was Zijn schoenriemen los te maken, was dat beslist geen
zelfverheffing, maar ik gaf Hem alleen alle eer, die ik zelf, omdat de mensen
zo blind zijn, had kunnen krijgen. En daarom zeg ik nogmaals: Nu is mijn taak
ten einde! Als de Heer zelf komt, dan heeft de voorloper geen nut meer; daarom
moet de afgezant nu minder worden en Hij, de Heer, moet boven al het vleselijke
uitgroeien! Er is een groot verschil tussen de afgezant en Degene, Die macht
heeft om de afgezant te zenden waar Hij maar wil.'
('Die van boven komt,
is boven allen; wie van de aarde is, is
van de aarde. Hij, Die uit de hemel komt, is boven allen.' Joh. 3.31 )
[5] Degene, Die de macht heeft om
voorschriften te geven, is boven; en hij, die gehoorzamen moet, is beneden. -Er
kan gevoeglijk echter niemand boven zijn, die boven niet thuis hoort. Degene,
die van boven komt, staat boven allen. Wie tot de aarde behoort, kan nooit van
boven zijn, maar is altijd slechts van de aarde en kan alleen maar spreken over
de aarde. Hij, die echter van de hemel komt, staat boven allen; want Hij is de
Heer en kan derhalve doen wat Hij wil, en kan dopen met water, vuur en geest,
want alles behoort Hem toe!
[6] Ik denk echter, dat Hij Zelf niet
met water doopt, maar slechts met het vuur van de geest; Zijn leerlingen
daarentegen zullen de mensen vooraf op mijn manier dopen, dat wil zeggen al
diegenen, die niet reeds door mij gedoopt zijn. -De mens heeft echter niets aan
de waterdoop, als hij daarna niet gedoopt zou worden met de geest van God.'
('En getuigt, wat hij
gezien en gehoord heeft; en toch wil bijna niemand zijn getuigenis
aannemen.' Joh. 3:32)
[7]
Het water getuigt alleen over het water en reinigt de huid van het vuil
van de aarde. De Geest van God, waarmee alleen de Heer dopen kan omdat deze Geest Zijn geest is, getuigt
echter van wat Hij alleen altijd in God ziet en hoort.
[8] Maar jammer genoeg neemt nog bijna
niemand dit getuigenis aan! Want wat vuil is, dat blijft vuil en wil de Geest
niet aannemen, tenzij het eerst door het vuur zou gaan en aldaar zelf geest
worden; want een echt vuur verteert alles tot op de geest na, die zelf een
geweldig Vuur is. Daarom zal de geestelijke doop van de Heer velen vernietigen,
en
dat is de reden waarom velen bang
zullen zijn om haar aan te nemen.
('Wie het echter ook aanneemt, heeft
bezegeld dat God waarachtig is.' Joh. 3:33)
[9]
'Wie echter deze doop en daardoor het heilige getuigenis zal aannemen, die zal
voor de wereld bezegelen, dat Degene, Die hem met de geest gedoopt heeft, Zelf
waarachtig God is en de Enige is, Die het eeuwige leven kan geven. Jullie
zeggen nu wel direct bij jezelf: 'Waarom moet dat Goddelijke getuigenis van de hemel
door God in iemand bezegeld worden?!' Ik heb jullie reeds gezegd: Het vuil is
en blijft vuil en de geest is en blijft geest; als echter de aardse mens, die
oorspronkelijk gemaakt is van vuil, in die toestand de geest krijgt, zal hij de
geest dan kunnen vasthouden, als hij deze niet zeer goed in zichzelf, d.w.z. in
zijn hart, bewaren zal?
[10] Of is er soms een bepaalde maat,
waarmee de geest verdeeld zou kunnen worden, zodat iedereen weet, hoeveel geest
hij gekregen heeft? Als zo'n maat er echter niet is, dan moet de aardse vuile
mens in zijn hart een plaats reserveren voor de ontvangen geest; en als de
geest in deze plaats blijvend rust heeft gevonden en in deze rust de nieuwe
plaats gevuld heeft, dan pas wordt de vuile mens in zichzelf gewaar hoeveel
geest hij heeft gekregen.
[11] Wat zou het je
baten als je aan zee een lek vat zou willen vullen met water? Kun je dan ooit
zeggen en vaststellen, dat je een bepaalde hoeveelheid water uit de naar jouw
mening mateloze zee geschept hebt? Als het vat echter goed waterdicht is, dan
kun je wel meten hoeveel zeewater je in het vat hebt! Het water van de zee is
allemaal hetzelfde; of je er veel of weinig van hebt maakt geen verschil. De
zee zelf is ook overal gelijk, en wie, waar dan ook, vee lof weinig uit de zee
schept, die schept puur zeewater en merkt daarna pas hoeveel.'
('Want Wie God gezonden heeft, Die
spreekt Gods woord. God geeft echter Zijn geest niet volgens de maat.' Joh.
3:34 )
[12] 'Zo is het nu ook met Hem, Die
van God gekomen is om van God te getuigen en het zuivere woord van God te
spreken. Hijzelf is de onmeetbare zee. Als Hij aan iemand Zijn geest geeft, dan
geeft Hij deze niet volgens de oneindige maat, die alleen maar in Gods
eindeloze volheid bestaan kan, maar naar de maat die in de mens is. Maar als de
mens de geest behouden wil, mag zijn eigen ruimte niet beschadigd en onafgesloten
zijn; maar deze ruimte moet dicht en goed afgesloten zijn!
[13] Degene echter bij Wie jullie
waren en waaraan je gevraagd hebt of Hij de Christus is, heeft, hoewel
uiterlijk ook een mensenzoon, de Geest van God niet naar de maat van de mens,
maar naar de eindeloze maat van Godzelf ontvangen; want Hij is Zelf de mateloze
zee van de Geest van God! Zijn liefde is Zijn eeuwige Vader en deze is niet
buiten de zichtbare Mensenzoon, maar in Hem; Hij Die in en uit de Vader, het
Vuur, de Vlam en het Licht der eeuwigheid is.
('De Vader heeft de
Zoon lief en heeft Hem alles in Zijn hand gegeven Joh.3:35)
[14] Deze goede Vader heeft Zijn
eeuwige Zoon zeer lief en alle macht en kracht ligt in de handen van de Zoon,
en alles wat wij volgens de juiste maat hebben, hebben wij uit Zijn mateloze
volheid geschept. Hij is volgens Zijn eigen woord nu een vleselijk mens onder
ons en Zijn Woord is God, Geest en Vlees, hetgeen wij de 'Zoon' noemen. De Zoon
is derhalve ook Zelf het eeuwige leven van al het leven ,
('Wie in de Zoon
gelooft, die heeft het eeuwige leven. Wie echter niet de Zoon gelooft, die zal
het leven niet zien. maar de toorn van God blijft op hem.' Joh. 3.36)
[15] Wie dus de Zoon aanneemt en in
Hem gelooft, heeft het eeuwige leven al in zich; want zoals Godzelf in ieder
woord Zijn eigen volkomen eeuwige leven is, zo is Hij het ook in iedere mens,
die Zijn volle levenswoord in zich opneemt en het behoudt. Wie daarentegen het
Woord van God uit de mond van de Zoon niet aanneemt, die dus de Zoon niet
gelooft, die zal en kan het leven ook niet ontvangen, noch in zich waarnemen of
voelen, en de toorn van God, die het gericht is over de dingen die alleen maar
bestaan kunnen onder de eeuwige onveranderlijke dwingende wet, zal net zolang
op hem blijven als zijn ongeloof in de Zoon duurt.
[16] Ik, Johannes, heb dit nu tegen
jullie gezegd en ik heb daarmee een ten volle geldig getuigenis gegeven. Ik heb
jullie met mijn eigen handen gereinigd van het vuil der aarde; neem Zijn woord
aan opdat de doop van Zijn geest je ook ten deel valt, want anders is al mijn
moeite voor jullie nutteloos en waardeloos! Ik zou zelf ook naar Hem toe willen
gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij in mijn geest, dat ik moet
blijven, omdat ik datgene al in de geest ontvangen heb, wat jullie nog niet
hebben.'
[17] Dit is het laatste en
belangrijkste getuigenis van Johannes over Mij en het behoeft geen verdere
toelichting, omdat het op zichzelf al goed begrijpelijk is.
[18] De reden waarom dit getuigenis in
het evangelie niet zo compleet gegeven is, is nog steeds dezelfde als die we
reeds eerder gaven: Omdat het ten eerste toen zo gebruikelijk was om zo te
schrijven dat alleen de hoofdpunten vermeld werden en dat al het andere, dat de
begrijpende lezer vanzelfsprekend vond, weggelaten werd; ten tweede opdat het
heilige levende in het Woord niet verontreinigd en ontheiligd kon worden.
Daarom is ieder vers een graankorrel met een behoorlijk dik omhulsel, waarin de
kiem voor een oneindig leven verborgen rust
Bekering
van de Samaritanen. Genezing van de koningszoon
25
De Heer trekt door Samaria naar Galiléa
(Toen nu de Heer merkte dat de
Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer leerlingen kreeg en doopte dan
Johannes, hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar alleen zijn leerlingen, verliet
Hij het land Judéa en ging weer naar Galiléa.
Joh. 4:1-3)
[I] Na
deze rede van Johannes gingen zijn leerlingen weldra naar Mij, en het aantal
van Mijn leerlingen vermeerderde zich dag aan dag, ja vaak van uur tot uur.
Want ieder, die in Mij begon te geloven, en die Ik naar de mate van zijn geloof
en na de doop met het water, die door Mijn eerste leerlingen gegeven werd, Mijn
handen opgelegd had, geraakte vol met geestelijke kracht en moed en had geen
angst meer voor de dood.
[2] Omdat velen dat ondervonden,
vertelden ze dat, ondanks Mijn verbod, aan iedereen die ze maar zagen; en
daarbij werden dan nog al Mijn daden, niet zelden uitgebreid en overdreven, in
heel Judéa rondverteld; en dat had bij de op wonderen beluste Joden het
natuurlijke gevolg, dat er van dag tot dag steeds meer bijkwamen, waarvan er
ook veel bij Mij bleven.
[3] Maar dat had ook het onvermijdbare
vervelende gevolg, dat alles in de grote oren van de Farizeeën terecht kwam en
zoals reeds gezegd, tesamen met veel toevoegingen en overdrijvingen, waaronder
er enige zo vreemd klonken, dat daardoor zelfs enige Romeinen begonnen te
geloven, dat Ik of Zeus zelf of minstens een zoon van hem zou zijn.
[4] Ook van Romeinse kant werden
onderzoekers op Mij af gestuurd, die echter niet datgene vonden waarvoor ze
naar Mij toegestuurd waren. In hun bijzijn deed Ik meestal geen wonderen, opdat
dit bijgelovige volk niet nog trager van begrip zou worden dan het al was.
[5] Uit zulke overdreven verhalen
ontstonden later een groot aantal valse evangeliën en daardoor werd het echte
evangelie verminkt.
[6] De Farizeeën, die slechte en
mateloos jaloerse leiders van de tempel en van de Schrift, begonnen direct
binnenskamers te beraadslagen om Mij en Johannes met ons werk op te doen houden
en ons op een geheel onschuldige wijze uit de wereld te helpen of op z'n minst
ergens in een levenslange verzorgingsplaats -zo aardig ondergronds gelegen -op
te bergen, zoals ze het later bij Herodes toch nog voor Johannes klaargespeeld
hebben.
[7] Dat die edele verdere oogmerken
Mij niet onbekend waren, dat behoeft wel geen uitleg, daarom bleef Mij geen
andere keuze, teneinde vechtpartijen en vervelende grote rellen te vermijden,
dan het ultramontaan duistere Judéa te verlaten en Mij naar het meer
vrijzinnige Galiléa te begeven
(En Hij moest door
Samaria gaan. (Joh. 4:4)
[8] Het was zelfs niet raadzaam
rechtstreeks naar Galiléa te gaan, maar het was beter via Samaria te trekken,
dat zich met behulp van de Romeinen allang van de priesters van de tempel had
losgemaakt.
[9] In de ogen van de priesters te
Jeruzalem waren de Samaritanen daarom dan ook het verachtelijkste en het
godslasterlijkste volk der aarde. Daar stond tegenover dat de priesters uit
Jeruzalem bij de Samaritanen zo'n aanzien hadden, dat zij gewoonlijk iemand met
'tempelpriester' aanduidden, als deze persoon in hun ogen zeer slecht was. Als
bijvoorbeeld een opgewonden Samaritaan zonder reden tegen iemand 'Jij
Farizeeër' zei, dan bracht de uitgescholdene dit voor het gerecht en de
belediger moest dan zijn onbezonnenheid vaak met een forse geldboete of een
jarenlange gevangenisstraf bekopen. Het is dus wel te begrijpen dat het voor
een Farizeeër of een soortgelijke priester niet geraden was ook maar een voet
in Samaria te zetten. Dat kwam Mij, en allen die Mij volgden, goed van pas,
want in Samaria waren we voor de kwade vervolging van de tempeljoden veilig.
(Toen kwam Hij bij een stad in
Samaria, Sichar geheten, dichtbij het dorpje,dat Jacob zijn zoon Jozef had
[10]
De weg ging door Sichar, een stad gelegen bij het oeroude dorpje dat
Jacob als geboortegeschenk aan zijn zoon Jozef gaf. De bewoners van dit dorpje,
die merendeels herders waren, kreeg hij toen hij met Rachel trouwde. Hoewel de
stad Sichar niet bepaald de hoofdstad van het land was, woonden er toch wel
zeer veel en zeer welvarende Samaritanen en ook menige rijke Romein, want deze
stad was zeer mooi gelegen en de omgeving was erg gezond
(Daar was de bron van
Jacob. Omdat Jezus moe was van de reis, ging Hij op de stenen borstwering van
de bron zitten, en het was ongeveer uur
het zesde. Joh. 4.6)
[11]
In Judéa waren wij volgens de huidige tijdrekening al tegen vier 's
morgens vertrokken, vervolgens zonder te rusten snel doorgelopen en we
bereikten precies om twaalf uur 's middags, wat toen het zesde uur genoemd
werd, de oude Jacobsbron, die nauwelijks veertig passen voor het dorpje in de
richting van Sichar lag. Deze bron stond op een zeer goede waterader, er omheen
bevond zich een ouderwetse sierlijk gemetselde borstwering en ernaast groeiden
schaduwrijke bomen.
[12] Omdat het hoogzomer was, heerste
midden op de dag een zomerse hitte en door de zware reis was Ik lichamelijk erg
vermoeid en dat gold ook voor allen, die Mij uit Judéa en reeds uit Galiléa
gevolgd waren, en deze zochten daarom deels in het dorpje, deels onder de
schaduwrijke bomen onderkomen en een
zeer gewenste rust, vanwege de grote vermoeidheid.
[13]
Zelfs de leerlingen, die zich het eerst bij Mij gevoegd hadden, zoals Petrus,
Mijn Johannes de evangelist, Andréas en Thomas, Philippus en Nathánaël vielen
alsof ze bijna halfdood waren op het malse gras onder de bomen neer; alleen Ik
zette Mij, hoewel ook erg moe, op de stenen borstwering van de bron, want Ik
wist al vooruit dat er zich aan de bron weldra een goede gelegenheid zou
voordoen om met de halsstarrige, maar overigens met weinig vooroordelen
behepte, Samaritanen een zeer nuttig debat aan te gaan. Tegelijkertijd was Ik
ook al erg dorstig en wachtte op een kruik om water mee te scheppen, waarvoor
een leerling het dorpje ingegaan was, maar waarmee hij nog steeds niet te
voorschijn kwam.
26
Bij Sichar. Aan de Jacobsbron
(Er komt een vrouw
uit Samaria om water uit de bron te putten. Jezus zegt tot haar: 'Vrouw geef
Mij te drinken'. Want zijn leerlingen waren de stad ingegaan om voedsel te
kopen. Joh. 4:7-8)
[1]
Terwijl Ik nog steeds tevergeefs wacht op een kruik uit het dorpje om water mee
te putten, komt er als geroepen een Samaritaanse uit Sichar met een kruik om
voor zichzelf op deze hete dag een kostelijke dronk uit de Jacobsbron te halen,
waarvan het water zeer koel was. Toen ze haar kruik met water aan een touw uit
de bron getrokken had, terwijl ze daarbij helemaal niet op Mij lette, zei Ik
tegen haar: 'Vrouw! Ik heb erge dorst, geef Mij uit je kruik te drinken!'
(Dan zegt de
Samaritaanse vrouw tegen Jezus: 'Hoe kunt u, die toch zo gezien een Jood bent,
aan mij, een Samaritaanse vrouw, om water vragen? Joden hebben toch geen omgang
met ons Samaritanen.' Joh. 4:9)
[2] De vrouw zet grote ogen op omdat
ze ziet dat Ik een Jood ben, en zegt na een poosje: 'U behoort toch ook tot
degenen, die mij stad inwaarts ontmoetten en vroegen waar men ergens eten kon
kopen? Dat waren trotse Joden; u bent beslist ook een Jood, zoals aan uw
kleding te zien is, en ik ben een Samaritaanse vrouw! Hoe kunt u nu van mij
verlangen dat ik u water te drinken geef?! Ja ja, jullie trotse Joden, als u in
nood zit is een arme Samaritaanse vrouw goed genoeg, maar in alle andere
gevallen tellen we niet mee! Nu, als ik met deze kruik water heel Judéa kon
verdrinken, dan zou ik u met groot genoegen uit deze kruik het gevraagde water
laten drinken; maar anders zie ik u liever sterven van dorst, dan u ook maar
een druppel uit deze kruik te geven!
(Jezus antwoordde en zei tot haar: '
Als je de gave van God kende en Wie Hij is die tot je zegt: Geef Mij te
drinken, dan zou je Hem smeken en Hij zou je levend water te drinken geven'.
Joh. 4: 10)
[3] Ik zeg: 'Omdat je niets beseft,
daarom praat je zo; maar als je een beetje inzicht had en je zou de gave van
God herkennen en Degene, die tegen je spreekt en gezegd heeft: 'Vrouw, geef Mij
te drinken!', dan zou je voor Hem neervallen en Hem smeken om het echte water,
en Hij zou je levend water te drinken geven! Ik zeg je, wie gelooft wat Ik
tegen hem zeg, uit diens lichaam zullen stromen van hetzelfde levende water
stromen, zoals dat geschreven staat in Jesaja 44 vers 3 en in Joël 3 vers I.'
(De vrouw zegt: 'Heer! U heeft toch
niets om mee te putten en de put is diep! Waar haalt u dan het levende water
vandaan?' Joh. 4: 11 )
[4] Maar de vrouw antwoordt: “U kent
de Schrift nogal goed! Maar, zoals ik kan opmaken uit uw vraag om een slok
water uit mijn kruik, en omdat u zeker niets hebt waarmee u het water uit deze
bron scheppen kunt, en u met de hand het water niet kunt bereiken omdat de bron
te diep is en niemand met de hand bij het water kan komen, daarom zou ik wel
eens willen zien met welke truc u dat water uit het niets te voorschijn kunt
toveren!? (Of wilt u mij misschien heel bedekt te verstaan geven, dat u zin
heeft om het met mij aan te leggen? Ik ben nog jong genoeg en aantrekkelijk
ook, want ik ben nog geen dertig! Zo'n vraag van een Jood aan een verachte
Samaritaanse zou echter toch wel een groot wonder zijn, want jullie vinden de
beesten aangenamer dan ons Samaritaanse mensen! Werkelijk daartoe zou ik me
nooit over laten halen!)'
('Bent u soms meer dan onze vader
Jacob, die ons deze heerlijke put heeft gegeven, waaruit hij, zijn kinderen en
zijn vee hebben gedronken?' Joh. 4:12)
[5] Wie en wat bent u dan, dat u op
zo'n manier met mij durft te spreken? - Bent u soms meer dan onze vader Jacob,
die ons deze bron gegeven heeft, waaruit hij, zijn kinderen en zijn vee
gedronken hebben?! Wie denkt u wel dat u bent? - Zie, ik ben maar een arme
vrouw; want als ik rijk was, dan kwam ik niet zelf in deze hitte om een koele
dronk voor mij te halen. Zou u als Jood mij nog ellendiger willen maken, dan ik
toch al ben?! Kijk eens naar mijn kleren, die nauwelijks voldoende zijn om mijn
schaamte te bedekken en dan zal het u toch wel duidelijk zijn, dat ik erg arm
ben! Hoe kunt u van mij verlangen, dat ik arme ellendige vrouw u, een trotse
Jood, zelfs zou smeken om uw lusten te mogen bevredigen?! Bah, als uw zinnen
daarop gericht zouden zijn! Maar ik zie u er toch niet op aan; daarom moet u me
wat ik zei maar niet kwalijk nemen! Maar omdat u dit gesprek met mij begon,
moet u me nu maar eens uitleggen wat u met dat levende water bedoelt!'
(Jezus antwoordde en zei tot haar:
'Ieder, die van het water uit deze bron drinkt, die zal na een poosje weer
dorst hebben.' Joh. 4:13)
[6] Ik zeg: 'Ik zei al dat je geen
besef hebt en daarom is het ook wel begrijpelijk dat je Mij niet verstaan kunt
en wilt. Kijk, Ik zei je ook: Wie Mijn woorden gelooft, uit diens lichaam
zullen stromen levend water stromen! Nu, Ik ben al dertig jaar in deze wereld
en heb nog nooit een vrouw aangeraakt; waarom zou Ik dan nu opeens jou begeren?!
0, jij begripsloze zottin! En gesteld dat Ik het met je aan wilde leggen, dan
zou je dorst toch weer terugkomen en zou je weer moeten drinken om je dorst te
lessen. omdat Ik je echter levend water aanbood, daarom is het wel duidelijk
dat Ik daarmee jouw levensdorst voor eeuwig wilde lessen! Want weet je, Mijn
woord en Mijn leer is dat water!'
('Wie echter het water drinken zal,
dat Ik hem geef, die zal eeuwig geen dorst meer hebben; want het water dat Ik
hem zal geven, zal in hem een bron van water worden, waarvan het water over zal
lopen in het eeuwige leven!' Joh. 4:14)
[7] 'Want wie het natuurlijke water
uit deze of alle andere bronnen drinkt, die heeft al gauw weer dorst. Wie
echter het geestelijke water drinkt, dat Ik alleen maar geven kan, die heeft in
eeuwigheid geen dorst meer. Want het water, dat Ik iemand geef, wordt in hem
een waterbron, waarvan het water opwelt tot in het eeuwige leven.
[8] Kijk eens, je denkt dat Ik een
trotse hoogmoedige Jood ben, maar weet dat Ik met Mijn hele ziel zachtmoedig
ben en dat Mijn wezen één en al deemoed is. Deze deemoed is Mijn levende water;
wie dus niet net zo deemoedig wordt als Ik, zal geen deel hebben aan het Rijk
van God, dat nu neergedaald is op aarde.
[9] Tevens is het je aangeboden
levenswater, ook de enig echte kennis van God en van het eeuwige leven uit God;
het welt zo uit God, het leven van alle leven, in de mens op als het eeuwige
leven. Daar wordt het een nooit opdrogende bron van eeuwig blijvend leven, dat
weer in het leven van God terugstroomt; en het is een totaal vrij leven, dat
gelijk is aan dat van God. Kijk, dat water bied Ik je aan; hoe kun je Mij zo
helemaal verkeerd begrijpen?!'
(De vrouw zei tot Hem: Heer! Geef mij
dat water, opdat ik nooit meer dorst zal hebben en ik niet meer hierheen behoef
te komen om water te putten.' Joh.4:15)
[10] De vrouw zegt: 'Graag wil ik dat
water van u hebben, zodat ik nooit meer dorst zal hebben en ik die vermoeiende
weg om water voor mij uit deze bron te scheppen niet meer hoef te gaan! Want
weet u, ik woon aan de andere kant van de stad en het is dus hierheen nog een
behoorlijk stuk lopen!'
(Jezus
zegt tot haar: 'Ga heen en roep je man en kom hier.' Joh. 4:16)
[11] Ik zeg: 'O vrouw, je bent
bijzonder dom, er is met jou niet te praten, want je hebt geen besef van
geestelijke dingen! - Ga maar naar de stad en roep je man en kom met hem weer
hierheen; met hem wil Ik praten, hij zal Mij zeker beter begrijpen dan jij! Of
is je man soms net eender als jij, dat hij zijn natuurlijke dorst zou willen lessen
met het geestelijke water van de deemoed?'
27
Het echte aanbidden van God
(De vrouw antwoordde
en zei tot Hem: 'Ik heb geen man.' Jezus zegt tot haar: ' Je hebt terecht
gezegd: Ik heb geen man.' Joh. 4: 17)
[1] De vrouw
antwoordt daarop heel bits: 'Ik heb geen man', waarop Ik dan enigszins
glimlachend tegen haar zeg: 'Kort, goed en waar, je hebt nu helemaal de
waarheid gesproken.’
(Vijf mannen heb je
gehad, en die je nu hebt, is je man niet! Dat heb je naar waarheid gezegd.'
Joh. 4:18)
[2] 'Want kijk eens,
beste vrouw, vijf mannen heb je al gehad, en omdat hun natuur niet met de jouwe
overeenkwam, werden ze al gauw ziek en stierven; want langer dan een jaar hield
het er niet één met je uit. Er zit een dodelijke worm in je lijf en degene, die
daarmee te maken krijgt, wordt daardoor al snel gedood. De man die je nu echter
hebt, is je man niet, maar je ondergeschikte minnaar -tot zijn en jouw verderf!
Ja, ja, je hebt dus echt wel de waarheid tegen Mij gezegd.'
(De vrouw zegt tot
Hem: 'Heer, ik zie nu, dat u een profeet bent.' Joh. 4:19)
[3] Inwendig schrikt
de vrouw hiervan, ze wil zich echter niet verraden en zegt na een poosje toch
nog: 'Heer, ik zie dat u een groot profeet bent! Als u zoveel weet, dan weet u
misschien ook wel, waardoor ik genezen kan worden!?
(Onze vaderen hebben
op deze berg God aanbeden; en u zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men God
moet aanbidden.' Joh. 4:20)
[4] Ik weet wel dat
in dit geval God alleen maar helpen kan; maar hoe en waar moet men Hem dan daarvoor
aanbidden? Onze vaders zeggen dat men op de berg Garizim, waar de eerste
aartsvaders God al aanbeden hebben, God moet aanbidden. De Joden zeggen echter
dat Jeruzalem de juiste plaats is om God te aanbidden. Omdat u echter duidelijk
een profeet van God bent, zeg me dan eens, waar men eigenlijk God moet
aanbidden om verhoord te worden. Want zoals u ziet ben ik nog jong en de mensen
zeggen dat ik een heel mooie vrouw ben; het zou toch iets verschrikkelijks zijn
als ik tijdens mijn leven al door de wormen opgevreten zou worden! O, ik arme
slechte vrouw!'
(Jezus zei tot haar:
'Vrouw, geloof Mij, er komt een tijd dat je noch op de berg, noch in Jeruzalem
God de Vader zult aanbidden.' Joh. 4:21)
[5] Ik zeg: 'Vrouw, Ik ken je armoede, je nood
en je slechte lichaam wel; maar Ik ken ook je hart, dat nu juist niet best,
maar toch ook niet slecht te noemen is, en kijk, dat is de reden waarom Ik nu
met je spreek. Waar het hart ook nog maar een beetje goed is, daar is ook nog
iedere hulp mogelijk! -Maar je bent wel heel verkeerd bezig als je twijfelt
over waar men God waardig zou moeten aanbidden, om door Hem verhoord te worden!
[6] Luister Ik zeg het je en geloof
Mij maar: Er komt een tijd en die is er al, datje noch op de berg, noch in
Jeruzalem de Vader zult aanbidden!'
[7] Nu schrikt de vrouwen zegt: 'Wee
mij, wee aan het hele volk! Wat zal er dan van ons terechtkomen?! Hebben we dan
net als de Joden verschrikkelijk gezondigd?! Maar waarom zond Jehova ons dit
keer dan geen profeet om ons te vermanen? U bent nu weliswaar als echte profeet
tot ons gekomen, maar wat hebben we eraan als u tegen mij zegt: Men zal God in
de toekomst noch op de berg, noch te Jeruzalem aanbidden? Als ik afga op uw
opeens heel bedenkelijk ernstig geworden gezicht, betekent dat dan zoveel als:
God zal Zijn oude volk helemaal alleen laten en bij een ander volk gaan wonen?
Op welke plaats ter wereld zal dat zijn? Zeg het mij toch, opdat ik daarheen ga
en daar als een ware boetelinge God de Vader aanbidde, opdat Hij mij
ongelukkige helpe, en niet mijn volk geheel verlate!'
[8] Daarop zeg Ik: 'Hoor Mij goed aan
en begrijp wat Ik je zeg! - Waarom twijfel je en beef je? Denk je dat God ook
zo ontrouw aan Zijn beloftes is als de mensen onderling zijn?!'
('Jullie weten niet wat je aanbidt;
maar wij weten het, want de redding komt toch van de Joden!' Joh. 4:22)
[9]
“Jullie beklimmen de berg wel en bidden daar, maar je weet niet wat je
daar bidt en tot wie je bidt. Zo is het ook bij degenen, die te Jeruzalem
aanbidden; ze lopen wel in de tempel en jammeren daar afgrijselijk, maar ze
weten ook niet wat ze doen en wat ze aanbidden!
[10] Maar toch komt het heil niet van
jullie, maar van de Joden, zoals God door de mond der profeten gezegd heeft!
Lees maar het derde vers in het tweede hoofdstuk van de profeet Jesaja en je
zult het vinden!'
[11] De vrouw zegt: 'Jawel, ik weet
wel dat daar geschreven staat, dat de wet uitgaat van Sion, omdat die daar in
de ark ook bewaard wordt; maar waarom zegt u dan: Noch op de berg, noch te
Jeruzalem?!'
('Maar de tijd komt, en is er nu al,
waarin de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; want
de Vader wil Zelf dat de mensen Hem zo zullen aanbidden.' Joh. 4:23)
[12] Ik zeg: 'Je hebt
Mij nog steeds niet begrepen. Kijk, God de eeuwige Vader is noch een berg, noch
een tempel, noch de ark en hoort net zo min thuis op de berg, in de tempel of
in de ark! Daarom zeg Ik je: De tijd komt en is nu al zichtbaar, waarin de
echte aanbidders God de Vader in geest en waarheid aanbidden zullen; want de
Vader wil Zelf van nu af aan, dat de mensen Hem zo zullen aanbidden!'
('Want
God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en in de
waarheid aanbidden!' Joh. 4:24)
[13] 'En zie je, daarvoor heeft Hij
noch een berg, noch de een of andere tempel nodig, maar alleen een hart, dat
zoveel mogelijk rein, liefdevol en deemoedig is! Als het hart is wat het zijn
moet, namelijk een vat der liefde tot God, een vat vol zachtmoedigheid en
deemoed, dan is de volle waarheid in dat hart; en waar waarheid is, daar is
licht en vrijheid, want het licht der waarheid maakt ieder hart vrij. En als
het hart vrij is, dan is ook de hele mens vrij.
[14] Wie op deze wijze, met zo'n hart,
God liefheeft, is een echte aanbidder van God de Vader, en de Vader zal zijn
gebed steeds verhoren en God zal er niet op letten of de plaats, die Hem totaal
niet interesseert, een berg of Jeruzalem is, want de aarde is overal op
dezelfde wijze van God. Hij let alleen maar op het hart van ieder mens! Ik
denk, dat je Mij nu wel begrepen hebt.'
28 De Heer maakt Zich bekend als de Messias
[1] De vrouw zegt: 'Ja Heer, nu heeft
u duidelijker gesproken! Maar zeg mij: Heeft u nu geen dorst meer en wilt u
niet meer uit de kruik van een zondares drinken?' Ik zeg: 'Beste vrouw, laat dat
maar rusten, want zie je, jij bent Mij liever dan je kruik of je water! Toen Ik
je te drinken vroeg, bedoelde Ik niet je kruik, maar je hart, waarin een veel
kostbaarder water zit, dan in deze bron en in je kruik. Met het water van je
hart kun je ook je hele lichaam genezen; want dat deel van jou wat Mij goed
doet, dat zal je genezen, als je het geloof daarvoor hebt!
[2] De vrouw zegt: '0 Heer, hoe moet
ik dat doen, hoe moet ik het water van mijn hart in mijn schaamte brengen?
Heer, vergeef mij dat ik zo vrij met u praat; maar ik ben een ongelukkige
vrouw, en weet u, de ellende ziet de schaamte niet als schaamte, maar ziet
alleen maar zichzelf en maakt het spreken gemakkelijker naarmate de nood hoger
is. Als ik niet zo ongelukkig was, echt dan zou ik u mijn hart geven! Maar - o
God, heilige Vader, Die mij helpen moge! -ik ben toch zo ellendig ziek en mag
aan mijn vele zonden geen nieuwe meer toevoegen; want het zou zeker de grootste
zonde zijn om aan een rein iemand zoals u een onrein hart aan te bieden!'
[3] 'Mijn beste vrouw', zeg Ik, 'je
bood weliswaar je hart niet aan, maar Ik heb het Zelf genomen toen Ik je om
water vroeg! Daarom mag je je hart toch aan Mij aanbieden, want Ik neem ook de
harten van de Samaritanen aan! Als je Mij liefhebt, dan is het goed; want Ik
heb je allang, nog voor je aan Mij denken kon, liefgehad!'
[4] Nu krijgt de schone vrouw een
kleur en zegt ietwat verlegen: 'Sinds wanneer kent u me dan? Was u dan al eens
in deze stad of in Samaria? Werkelijk ik heb nog nooit ergens ook maar een
glimp van u gezien! O, ik vraag u, waar en wanneer heeft u mij gezien? Zeg het
me toch!'
[5] Ik zeg: 'Noch hier in Samaria of
in welk ander oord dan ook, en toch ken Ik je al sinds je geboorte, zelfs nog
van vroeger al en Ik heb je altijd al als Mijn leven liefgehad! Hoe bevalt je
dat, ben je tevreden met Mijn liefde? Weet je wel, dat toen je op je twaalfde
jaar in Samaria in een regenput viel, Ik het was die je er uit trok; maar je
kon de hand niet zien, die je uit de put trok! Weet je dat nog?'
[6] Hierdoor raakt de vrouw helemaal
in verwarring en weet niets uit te brengen; want haar hart was erg vurig en
haar liefde groeide zichtbaar.
[7] Na haar hart even de tijd gegund
te hebben, vroeg Ik haar of ze niets wist van de Messias, Die komen zou.
(De vrouw zegt tot Hem: 'Ik weet dat
de Messias komt, die Christus wordt genoemd; als Hij zal komen, zal Hij ons dat
dan allemaal verkondigen?' Joh. 4:25)
[8]
Daarop zegt de vrouw, terwijl haar wangen nog erg rood zijn en ze diep
ademhaalt: 'Heer, wijze profeet van God, ik weet wel dat de beloofde Messias
moet komen en dat Christus zijn naam zal zijn! Als Hij echter komt, dan kan Hij
toch alleen maar datgene verkondigen, wat u nu tegen mij gezegd hebt?! Maar wie
zal ons zeggen wanneer en waarvandaan de Messias zal komen? Misschien weet u,
omdat u zo door en door wijs bent, ook over de komst van de Messias iets naders
te vertellen? Want ziet u, we wachten allang en er is helemaal nog geen sprake
van de Messias! U zou mij daarom een buitengewoon plezier doen als u me zou
willen vertellen, wanneer en waar de Messias precies komen zal om Zijn volk van
al zijn vele vijanden te verlossen! O zeg het mij, als u het weet! Misschien
zou de Messias Zich ook over mij ontfermen en mij helpen als ik Hem dat zou
smeken?!'
(Jezus
zegt tot haar: 'Ik ben het, die nu met je spreekt.' Joh. 4:26)
[9]
Liefdevol en ernstig zeg Ik kort en duidelijk tegen de vrouw: 'Ik ben het, Die
nu met je praat!'
(En tegelijkertijd kwamen Zijn leerlingen,
en zij verwonderden zich, dat Hij met de vrouw sprak. Toch zei niemand: 'Wat
vraagt U, of waarover praat U met haar?'
Joh. 4:27)
[1] Toen Ik dit zei, schrok de vrouw
erg, temeer omdat net op dit ogenblik de eten brengende leerlingen uit de stad
terugkwamen en heel verwonderd keken, toen ze Mij in gesprek met deze vrouw
aantroffen. Ze durfden echter noch aan Mij, noch aan de vrouw te vragen, wat
wij gedaan hadden of waarover wij met elkaar gesproken hadden. De andere
tochtgenoten inclusief Mijn moeder, die ook nog hier was, sliepen nog dermate
vast dat ze nauwelijks wakker te krijgen waren, want de lange tocht had hen
allemaal erg vermoeid. Tenslotte kwam ook de leerling, die naar een kruik om
water mee te putten gezocht had, met lege handen uit het dorpje terug: Hij
verontschuldigde zich en zei: 'Heer, het dorpje telt toch zeker twintig hulzen,
maar U kunt het geloven of niet, voor U is er niemand thuis en alle deuren zijn
afgesloten!
[2] Waarop Ik hem antwoord: 'Maak je
daarover maar niet druk! Want geloof Me, datzelfde zal ons lichamelijk en
vooral geestelijk nog heel vaak overkomen, als wij door de dorst van onze
liefde gedreven aan de deuren van de mensen zullen kloppen om een kruik te
zoeken voor het scheppen van het levende water; maar wij zullen de harten
afgesloten en leeg vinden! Begrijp je deze beeldspraak?'
[3] De leerling zegt zeer ontroerd en
pijnlijk getroffen: 'Heer, goede Meester, jammer genoeg heb ik U goed begrepen!
Maar als het zo zal zijn, dan zullen wij geen grote vorderingen maken!'
[4] Ik zeg: 'Toch wel, Mijn broeder!
Kijk eens naar deze vrouw! -Ik zeg Je: één verlorene te vinden is meer waard
dan negen en negentig rechtvaardigen, die volgens hun geweten geen boete
behoeven te doen, omdat ze menen dat ze op iedere sabbat God dienen op Garizim.
Maar hier halen ze zelfs op de dag vóór de sabbat al alles waarmee water geput
kan worden weg, opdat niemand op de sabbat een slok water uit deze bron zou
halen om zijn dorst te lessen, waardoor naar de mening van deze rechtvaardigen
de sabbat ontheiligd zou worden. O, wat een grote, ontzettend kortzichtige
dwaasheid van dit soort rechtvaardigen! Hier staat echter een zondares met een
goede kruik en zij zorgt voor ons. Dan vraag Ik je: wie is er beter: deze of
die negen en negentig beoefenaars van de sabbatsheiliging op Garizim?!'
[5] De
vrouw zegt echter vol wroeging: 'Heer! Zoon van de Eeuwige! Hier is mijn kruik,
bedient u zich daarmee; ik laat hem hier voor u achter! Laat, mij,echter snel,
naar de stad gaan, want ik sta in te onwaardige kleding hier voor u! - Ik
antwoord: 'Vrouw wees gezond en doe wat je denkt te moeten doen!'
(Toen liet de vrouw de kruik staan en
liep snel naar de stad en zegt tegen de mensen: ' Joh, 4:28)
[6] Met
vreugdetranen in de ogen laat de vrouw de kruik achter en gaat van de bron snel
naar de stad, ze kijkt onder het gaan nog vele malen groetend naar, Mij om,
want ze heeft Mij zeer lief. De vrouw komt bijna bulten adem in de stad en
ontmoet daar een groep mannen, die, zoals op de sabbat gebruikelijk, in een schaduwrijke
straat voor hun genoegen heen en weer wandelen. De mannen, die de vrouw wel
kenden, vroegen haar schertsend: 'Nou nou, waarom zo'n haast? Waar is de
brand?' De vrouw kijkt hen welwillend ernstig aan en zegt: 'U moet niet
schertsen, beste heren, want onze tijd is ernstiger dan u kunt vermoeden!'
(Komt en ziet een
mens, die mij alles heeft gezegd wat ik ooit gedaan heb, Is Deze niet de
Christus?' Joh, 4:29)
[7] Op dit
moment vallen de mannen haar in de rede en vragen vol ongeruste nieuwsgierigheid:
Nou, nou, wat is er dan, trekken vijanden ons land binnen of is er een
sprinkhanenzwerm op komst?'
[8] Helemaal uitgeput zegt de vrouw:
'Niets van dat alles! Het gaat om iets veel groters en buitengewoners! Luister
rustig naar mij!
[9] Al een uur geleden ging ik naar
buiten naar de Jacobsbron om voor deze middag water te halen, en zie, daar vond
ik een mens, van wie ik eerst echt dacht dat het een Jood was, zittend op de
borstwering van de bron! Toen Ik haast zonder op hem te letten mijn water uit
de bron geput had, sprak de mens mij aan en wilde dat ik hem uit mijn kruik zou
laten drinken. Ik stond hem dat niet toe, omdat ik dacht dat hij een Jood was.
[10] Hij ging echter door met praten,
net zo wijs als eens Elia, en vertelde mij alles wat ik ooit gedaan had. Aan
het eind begon hij zelf over de Messias en toen ik hem nog vroeg, waar, hoe en
wanneer de Messias zal komen, keek hij mij liefdevol en ernstig aan en zei met
een stem die mij door merg en been ging: 'Ik ben het, Die nu met je praat!' ,
[11] Ik had Hem al eerder gevraagd,
omdat Hij zei hoe ziek ik was, of ik niet weer gezond kon worden. En toen aan
het eind zei Hij tegen mij: 'Wordt gezond', en zie, mijn kwaal verliet mij als
een wind en nu ben ik helemaal gezond!
[12], Ga toch naar buiten de stad en
zie voor uzelf of dat niet werkelijk Christus, de beloofde Messias, is. Naar
mijn mening is Hij het zeker, want grotere wonderen dan deze mens doet, zal
Christus, als Déze het niet zou zijn, nooit kunnen doen! Ga dus naar buiten en
overtuig uzelf! Ik ga nu vlug naar huis om betere kleren aan te trekken want zo
kan ik niet in Zijn hoge bijzijn gekleed gaan! Als Hij de Christus niet zou
zijn, dan is Hij toch zeker méér dan een profeet of een koning van het volk.'
[13) De mannen voelen de ernst van de
situatie en zeggen: 'Ja als dat zo is, dan is deze tijd werkelijk zeer ernstig
en zeer belangrijk! Dan moeten we echter wel met meer mensen gaan en er moeten
er ook een paar bij zijn, die de Schrift goed kennen; het is wel jammer dat al
onze rabbijnen zich op de berg ophouden! Maar misschien kunnen we Hem overhalen
een paar dagen in ons midden te blijven en dan kunnen zij Hem ook toetsen!'
(Toen
gingen zij de stad uit en kwamen naar Hem toe, Joh, 4:30)
[14] Daarop
nodigen ze nog meer mensen uit om met hen naar buiten te gaan naar de
Jacobsbron, en zo gaat er een optocht van bijna honderd mensen, zowel mannen
als vrouwen naar buiten om de Messias te zien.
30 De heiliging van de sabbat
(Intussen vermaanden de leerlingen Hem
en zeiden: 'Meester eet nu toch!' Joh.4:31)
[1] Terwijl
de grote schare uit de stad zich in de richting van de bron bewoog, vermaanden
Mijn leerlingen Mij om nu eerst eens te eten! Want ze hadden gemerkt dat Ik
niets at zodra ergens mensen tot Mij kwamen. Zij hadden Mij echter lief en
waren bang dat Ik zwak en ziek zou kunnen worden. Want, hoewel ze wel wisten
dat Ik de Christus ben, hielden ze Mijn lichaam toch voor zwak en gebrekkig en
vermaanden Mij daarom dat Ik eten moest!
(Maar Hij zegt tot hen: 'Ik eet
voedsel, dat jullie niet kennen.' Joh. 4:32)
[2] Ik zie hen echter liefdevol en
ernstig aan en zeg: 'Mijn beste vrienden. Ik eet nu voedsel. dat jullie niet
kennen!.
(Toen zeiden de leerlingen onder elkaar:
'Heeft iemand Hem dan al iets te eten gebracht?' Joh. 4:33)
[3] Toen keken de leerlingen elkaar
aan, hielden ruggespraak en zeiden: 'Heeft iemand Hem dan al ergens vandaan
iets te eten gebracht? Wat kan Hij gegeten hebben? Heeft Hij het dan al opgegeten?
Er is niets te zien - behalve de kruik vol met water. Heeft Hij misschien het
water in wijn veranderd?
(Jezus zegt tot hen: 'Mijn voedsel is,
dat Ik de wil doe van Hem, die Mij heeft gezonden, en Zijn werk volbreng.' Joh.
4:34)
[4] Ik zeg tegen hen: 'O maak toch
niet zulke dwaze veronderstellingen over wat Ik wel of niet gegeten heb! Je
hebt toch meermalen gezien. dat Ik Mij bij jullie nooit iets extra 's heb laten
geven. Ik heb het tegen jullie niet over lichamelijk voedsel, maar over veel
hoger en waardiger geestelijk voedsel, en dat bestaat daaruit, dat Ik de wil
van Diegene doe. Die Mij gezonden heeft, en dat Ik Zijn grote werk afmaak!
Degene, Die Mij daarvoor gezonden heeft is de Vader, waarvan jullie zeggen, dat
Hij je God is, hoewel je Hem nog nooit herkend hebt. Ik ken Hem echter en
daarom doe Ik, wat Hij gezegd heeft en dat is Mijn echte voedsel. dat jullie
niet kennen. Ik zeg het je: Niet alleen het brood, maar iedere goede daad of
ieder goed werk, is ook voedsel, wel niet voor het lichaam, maar des te meer
voor de geest!.
(Zeggen jullie zelf niet: 'Nog vier
maanden, dan komt de oogst?' Zie Ik zeg jullie: 'Slaat de ogen op en aanschouwt
het veld; het is nu reeds wit om te oogsten!'
Joh. 4:35)
[5] 'Velen van jullie hebben akkers
thuis, en zelf zeg je: 'Nog vier maanden en de oogsttijd begint en wij zullen
naar huis moeten gaan en oogsten!. Ik zeg je echter: Doe je ogen beter open! Nu
al zijn alle velden wit om te oogsten. Maar Ik bedoel niet deze natuurlijke
velden, maar het grote veld, dat bestaat uit de gehele wereld, waarop de mensen
als gerijpte tarwe staan, dat voor de schuren van God geoogst moet worden!.
(De maaier ontvangt het loon en
verzamelt de vrucht voor het eeuwige leven, opdat een gemeenschappelijke
vreugde zal ten deel zal vallen aan degene die zaait en degene die maait!
Joh.4:36)
[6] En zie, dit oogsten is het ware
werk en dit werk is het echte voedsel, dat wij allen volop te eten zullen
krijgen. Wie op dit veld een goede maaier is, die verzamelt de ware vrucht voor
het eeuwige leven, opdat aan het einde van de oogst, zowel degene, die gezaaid
heeft, als hij, die gemaaid heeft, daaraan tesamen vreugde zullen hebben.
(Want hier geldt de spreuk: Deze
zaait, en een ander maait. (Joh. 4:37)
[7] 'Want na de oogst zal zaaier zowel
als maaier van één en dezelfde vrucht en één en hetzelfde brood des levens
eten; en dan wordt de oude spreuk geheel bewaarheid: De één zaait en een ander
oogst, maar beiden zullen op dezelfde wijze van hun arbeid leven en zij zullen
één en dezelfde spijs eten!
[8] Kijk eens naar de velen, die uit
de stad naar ons toe zijn gekomen om in Mij de Beloofde te zien, en zoals je
ziet, komen er nog steeds meer! Let op, dat zijn niets anders dan al overrijpe
tarwe aren. die al lang gemaaid hadden moeten worden! Ik zeg jullie met veel
vreugde: De oogst is groot, maar er zijn nog veel te weinig maaiers; vraag
daarom de Heer van de oogst, dat Hij meer maaiers in Zijn oogst zenden zal!.
(Ik heb jullie gezonden om te maaien
wat je niet gezaaid hebt; de anderen hebben gezaaid en jullie doen nu hun werk
verder. Joh. 4:38)
[9] 'Ik heb jullie opgenomen en
tijdens het opnemen heb Ik je ook al in de geest uitgezonden om te maaien wat
jullie niet gezaaid hebt; want anderen hebben gezaaid, en jullie maken hun werk
af, en daarover mag je je wel uitermate gelukkig prijzen! -Want degene, die
zaait, is nog ver van de oogst, wie echter maait, die oogst tevens en heeft
reeds het nieuwe brood des levens voor zich! Weest daarom ijverige maaiers;
want jullie moeite is gelukzaliger dan die van de zaaier!
[10] De meeste leerlingen begrepen
deze les wel en begonnen direct Mijn woord over de liefde tot God en over de
liefde tot de naaste aan de Samaritanen te verkondigen, en ook dat Ik werkelijk
de Christus ben.
[11] Maar een paar dommere leerlingen
kwamen naar Mij toe en vroegen Mij heel heimelijk in vertrouwen: 'Heer, waar
moeten we de sikkels vandaan halen, en het is toch ook nog sabbat vandaag?!.
[12] Waarop Ik hen antwoordde: 'Heb Ik
dan gezegd, dat jullie deze Voor ons liggende natuurlijke gerstevelden moeten
maaien? O jullie domkoppen, hoe lang zal Ik je op die manier nog moeten
verdragen?! -Begrijpen jullie dan nog niets?! -Luister dan en begrijp het:
[13] Mijn woord van het Rijk van God is
de geestelijke sikkel. Dit woord komt eerst in jullie eigen harten en van
daaruit over je tong naar de oren en in de harten van je medemensen en
broeders. Deze sikkel geef Ik jullie om de mensen, je broeders, te oogsten voor
het Rijk van God, het Rijk van de ware kennis van God en het eeuwige leven in
God.
[14] Het is vandaag inderdaad sabbat,
maar de sabbat is net zo dom en onzinnig als jullie hart, en je houdt rekening
met de sabbat omdat het er in je hart nog erg sabbatachtig uit ziet. Ik zeg je
echter, omdat Ik ook Heer over de sabbat ben:
[15] Verban in de eerste plaats de
sabbat uit jullie harten als je Mijn waarachtige leerlingen wilt zijn en
blijven! Ons werk blijft iedere dag doorgaan; waar de Heer van de sabbat werkt,
daar mogen Zijn knechten de handen niet in de zakken steken!
[16] Moet de zon op de sabbat niet net
eender op en ondergaan als op een werkdag? Als echter de Heer van de zon ook
de sabbat zou vieren, zou je dan tevreden zijn met een stikdonkere sabbat? Zie
eens hoe dom jullie nog zijn! Tracht het te begrijpen en doe daarom wat Ik nu
doe en wat je broeders doen, dan zullen jullie een voor Mij welgevallige, echte
levende sabbatsviering hebben!
[17] Na deze woorden gingen ook de
zwakkere leerlingen naar de Samaritanen, die nu in groten getale uit de stad
naar Mij toegekomen waren, en onderwezen hen wat Ik hen geleerd had.
31 Het echte ereteken
(Velen nu van de Samaritanen uit die
stad geloofden in Hem, terwille van de vrouw, die getuigde: 'Hij heeft mij
alles gezegd, wat ik heb gedaan'. Joh. 4:39)
[1] En zo ging het tot aan de avond,
en heel veel van degenen, die uit de stad tot Mij waren gekomen, geloofden nu
in Mij, eerst vanwege het getuigenis van de vrouw, die het stadsvolk in vurige
bewoordingen wist te vertellen, hoe Ik haar alles vertelde wat ze ooit gedaan
had; vervolgens echter geloofden velen ook aan de hand van wat de leerlingen
over Mij getuigden. Het grootste geloof echter hadden die Samaritanen, die zo
dicht bij Mij waren, dat ze Mij zelf konden horen spreken.
[2] Want sommigen van hen, die de
schrift goed kenden, zeiden: 'Deze spreekt als David, die zegt: 'De geboden des
Heren zijn waar en verblijden het hart; de geboden des Heren zijn zuiver en
verlichten de ogen! De vrees des Heren is onverdeeld en blijft eeuwig en de
rechten des Heren zijn onloochenbaar en geheel en al rechtvaardig. Ze zijn
kostbaarder dan goud en veel fijn goud; ze zijn zoeter dan honing en
honingzeem. Uw wil, Heer, doe ik graag en Uw wet heb ik in mijn hart; ik wil Uw
gerechtigheid prediken in de wereld. Zie, ik wil mij de mond niet laten
snoeren, Heer, dat weet u. Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart; ik
spreek van Uw waarheid en Uw heil. Ik verberg Uw goedheid en Uw trouw niet voor
de wereld' - Wij weten, en dit getuigenis van ons is vol waarheid en kracht,
dat Degene, Die zo spreekt en handelt zoals David vóór Hem in Zijn naam sprak
en handelde, dat dat werkelijk de beloofde Messias is. Hij is de enige, Die na
David zo gesproken en gedaan heeft als David; daarom is Deze ongetwijfeld de Christus,
de eeuwige gezalfde van God! Deze willen we daarom geheel en al aanvaarden!'
(Toen nu de Samaritanen naar Hem toe
kwamen, vroegen zij Hem bij hen te blijven! En Hij bleef toen twee dagen daar.
Joh. 4:40)
[3] Nadat deze Samaritanen zo onder elkaar
van Mij getuigden, kwamen ze gezamenlijk in alle eerbied naar Mij toe en
vroegen Mij, of Ik bij hen wilde blijven. Want ze zeiden: 'Heer, U, Die
waarachtig Christus bent, zoals wij U nu duidelijk herkend hebben, blijf bij
ons; want in Jeruzalem zult U weinig geloof vinden, in plaats daarvan echter
des te meer ongeloof en alle soorten vervolging! Want iets slechters dan een
Farizeeër is er op de hele aarde niet te vinden, noch op het land, noch in het
water. Hier zal men U echter behandelen, zoals het voor Diegene past, Die ons
door Mozes, David en de profeten voorspeld is!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Beste
mannen uit Sichar! Het verheugt Mij echt, dat Ik zo'n goede oogst op jullie
akker geoogst heb; maar het zou niet netjes van Mij zijn als Ik daar, waar Ik
de zieken genezen heb en waar ze nu gezond zijn, zou blijven en nooit meer naar
de vele andere zieken zou omkijken! Ik zal echter nog twee dagen bij jullie
blijven en pas op de derde dag verder naar Galiléa afdalen.
(En er geloofden nog veel meer in Hem
vanwege Zijn woord. Joh. 4:41)
[5] Daarop kwamen er nog veel meer
bij, die voordien nog niet helemaal vast geloofden, en zij getuigden nu van hun
rotsvaste geloof. Ook de vrouw was daar nu, netjes gekleed, en zij zei tot
degenen, die nu geloofden: 'Beste vrienden, jullie zult me nu zeker wel een
ereplaats geven? Want ik heb jullie als eerste de weg hierheen gewezen, toen je
mij uit de grap vroeg, waar de brand was!’
(En zeiden tot de vrouw: 'Wij geloven
voortaan niet meer omdat jij het zei; want wij zelf hebben Hem gehoord en
onderkend, dat Deze waarlijk de Christus is, de Heiland der wereld. Joh. 4:42)
[6] Toen zeiden de Samaritanen: 'Als
de Heer je eerder dan ons heeft aangenomen, dan krijg je bij ons ook de eer, zoals
dat in Sichar gebruikelijk is. Maar van nu af aan en in de toekomst geloven wij
niet meer vanwege jouw woorden; want we hebben Hem nu Zelf gehoord en herkend;
Hij IS waarlijk Christus, de Heiland der wereld! En jij zult ons nu nooit
geloviger maken, dan we al zijn! Maar van nu af aan zal je ook bij ons echt
geëerd worden, als je in het vervolg niet meer zondigen zult!'
[7] De vrouw antwoordt: 'Ik heb in al
die tijd heus niet zoveel gezondigd, als jullie tot mijn spijt nog steeds
veronderstelt. Voordat ik met een man trouwde, heeft er nog nooit een man mijn
lichaam aangeraakt; en nadat Ik getrouwd was, leefde ik geheel zoals dat voor
een gehuwde vrouw behoort. Dat ik geen kinderen kreeg en dat ieder van mijn
rechtmatige mannen, na gemeenschap met mij, weldra moest sterven, daar kon ik
werkelijk niets aan doen. Daarvoor kan men niet mij, maar hoogstens degenen,
die mij besmet hebben, aansprakelijk stellen. Nadat mijn vijfde man gestorven
was en ik mijn hartzeer nauwelijks verdragen kon, heb ik besloten om nooit meer
een man te trouwen. Maar na een jaar kwam, zoals jullie wel weten, een dokter
naar Sichar met kruiden, oliën en zalven en genas veel mensen; ik ging ook naar
hem toe, gedreven door mijn zeer voelbare nood, in de hoop dat hij mij kon
helpen.
[8] Hij bekeek mij echter en zei:
'Vrouw, ik zou de hele wereld er voor geven, als ik je kon helpen, want mijn
oog zag nog nooit een mooiere vrouw dan jij! Hoewel ik je er niet van af kan
helpen, kan ik je ziekte toch wel verzachten! Hij kwam in mijn armelijke huis
wonen, gaf mij iedere dag verzachtende middelen en zorgde voor mij; maar hij
heeft mijn zieke lijf nog nooit met slechte bedoelingen aangeraakt, zoals
jullie dat geheel ten onrechte schijnen te denken!
[9] En dus ben ik wel voor God altijd
een zondares, net zoals jullie ook zeker allen zondaars zijn, maar ik ben niet
datgene, waarvoor je mij belieft te houden. Degene echter, Die hier aan de
Jacobsbron zit, Die mij eerder gezegd heeft wat ik allemaal gedaan heb, Die
moet je maar eens vragen of ik de naam van openbare zondares verdien of niet,
en Hij zal het jullie zelf zeggen.'
[10] Nu kijken de Samaritanen elkaar
verbaasd aan en zeggen tegen de vrouw: 'Goed, goed, wees maar niet zo boos, we
hebben het eerlijk gezegd niet zo kwaad gemeend; om het goed te maken beloven
we je dat je nu ereburgeres van Sichar wordt. Zeg eens, ben je nu tevreden over
ons?'
[11] De vrouw antwoordt: 'O maak je
maar niet bezorgd over de eer van een arme vrouw! Ik heb mijzelf al het
grootste deel van het eerbetoon toegeëigend!'
[12] De Samaritanen zeggen: 'Hoe heb
je dat dan wel gedaan? Wij weten niets af van een ereteken dat de stad je
uitgereikt zou hebben! Waar heb je dat dan vandaan?'
[13] Dan zegt de vrouw, terwijl ze op
Mij wijst, met tranen van liefde en oprechte dank in haar ogen: 'Hier zit Hij
nog! Hij alleen is nu mijn hoogste eer, een eer, die mij niet door jullie en
ook niet door de hele wereld gegeven is en die mij dus net zo min afgenomen kan
worden! Want Hijzelf heeft hem mij gegeven en van Hem heb ik hem gekregen! Ik
weet wel, dat er niets in mijn hele wezen de moeite waard is om van Hem, de
Heer der heerlijkheid eerbetoon te krijgen; maar Hij gaf het en ik nam het voor
jullie en vertelde jullie van Hem, omdat je voordien niets van Hem wist. Zie,
dat is het wat ik hier heb en wat je mij niet gegeven hebt, en omdat ik het nu
eenmaal heb, kunnen jullie het mij niet meer afnemen, en het is een ereteken
van de juiste soort en het houdt zijn waarde tot in eeuwigheid. Jullie ereteken
is echter maar tijdelijk en dan nog alleen maar voor Sichar, en dat kan men
missen als men het eeuwige heeft. Ik hoop dat je nu begrijpt hoe en wanneer ik
mijn grootste deel van de echte eer genomen heb.'
[14] De Samaritanen zeggen: 'Heb je
dan een bevoorrechte positie, omdat je toevallig als eerste uit het dorp kwam
en hier de Christus aantrof? Wij hebben Hem nu ook gevonden en prijzen Hem nu
in onze harten net als jij, en Hij beloofde ons ook, net als aan jou, om hier
twee dagen in onze stad te blijven. Dit alles in overweging genomen, hoe kun
jij het dan hebben over een eerste eer, die jij nog voor ons kreeg?'
[15] 'Beste mannen van Sichar', zegt
de vrouw daarop, 'als ik jullie zou willen overtuigen, dan zouden we nooit
klaar komen. Ik heb het je nu gezegd, hoe het geheel volgens de waarheid is,
een tweede keer zeg ik het jullie echter niet meer! Verscheidene van jullie
hebben Romeins recht gestudeerd en zijn nu volgens deze wetten rechters en
zeggen, dat het een verstandig recht is! Ik heb deze wetten gelezen, want ik
ken het Romeins, en nu staat daarin: Primo occupanti jus! (Het recht van
degene, die er het eerst mee begonnen is) Aangezien ik hier de eerste was,
geeft mij dat het recht van de eerste, en dat kunnen jullie mij niet ontnemen.'
[16] Toen zwegen de Samaritanen en
hadden geen weerwoord voor de vrouw, want ze had hen op hun zwakke plek
geraakt, en ze wisten daartegen niets in te brengen. Hun antipathie tegen de
Joden maakte, dat ze grote vrienden van de Romeinen waren, en de wijsheid en
ordening van het Romeinse recht hoog achtten; daarom zwegen ze nu, omdat de
vrouw hen met de Romeinse wet om de oren sloeg.
[ 17] Dat de vrouw de Romeinse taal zo
goed kende is niet zo verwonderlijk, want de Samaritanen spraken bijna
doorlopend Romeins en ten dele ook Grieks, omdat ze zelfs in de taal iedere
overeenkomst met de Joden wilden vermijden.
32 De Heer ziet het hart aan
[1] Het was al avond geworden en
allen, die uit Judéa met Mij meegekomen waren en de hele middag geslapen hadden
omdat ze erg moe waren, werden de een na de ander wakker en verbaasden zich
erover, dat het zo vlug avond was geworden! En ze vroegen Mij, of ze onderdak
zouden zoeken, of dat Ik nu in de koelere nachtelijke uren verder zou trekken.
[2] Ik zei echter: 'ook al slapen de
mensen, dan waakt toch de Heer, en de Heer zorgt voor alles, en degenen, die
bij Hem zijn, behoeven er alleen maar voor te zorgen dat ze bij Hem blijven.
Maakt u daarom gereed, zodat we deze Samaritaanse stad in kunnen gaan! Daar
zullen we allemaal goed onderdak vinden. Deze vrouw hier, die Mij vanmiddag
geen water wilde geven, heeft een ruim huis en zij zal ons, naar Ik meen, twee
dagen onderdak niet weigeren.’
[3] Daarop valt de vrouw snikkend van
liefde en vreugde voor Mij op de knieën en zegt: 'O Heer, mijn Heiland, waaraan
heb ik, arme zondares, deze genade verdiend?'
[4] Ik antwoord: 'Je nam Mij in je
hart op en dat hart is veel heerlijker dan je huis, dus zal je Mij ook wel in
je huis op willen nemen, dat, net als deze bron, door Jacob voor zijn zoon
Jozef gebouwd is. Maar we zijn met veel mensen. Je zult daarom voor twee dagen
veel te doen en te zorgen krijgen; maar je zult er veel voordeel aan hebben!'
[5] De vrouw zegt: 'Heer ook al waren
jullie met tienmaal zoveel mensen, dan zouden toch, zover mijn middelen dat
toestaan, allen bij mij zeer goed onder dak zijn! Want mijn huis is hier en
daar wel zeer bouwvallig, maar het heeft veel schone vertrekken en is zo veel
mogelijk ook aardig ingericht en wordt slechts door mij, mijn dokter en enige
hulpen bewoond. Ik zeg U, o Heer, het huis is het Uwe, U alleen bent er de
rechtmatige bezitter van, want U heeft het oudste recht daarop. Kom daarom, o
Heer, en trek in Uw huis! Want van nu af aan is het geheel het Uwe en het zal
van U ook steeds blijven met alles wat er in is!'
[6] Ik zeg: 'O vrouw, groot is je
geloof en liefelijk je hart; daarom zal je ook Mijn leerlinge zijn en blijven.
En waar dit evangelie ook verkondigd zal worden, daar zul jij in der eeuwigheid
genoemd worden!'
[7] De Samaritanen waren hierdoor een
beetje verbaasd en geërgerd en er kwamen er verscheidene naar Mij toe en
zeiden: 'Heer, wij hebben ook huizen en het zou beter uitgekomen zijn, als U
bij ons ingetrokken was! Want het huis van deze vrouw staat bij ons in een
kwade reuk en het is meer een ruïne, dan een huis!'
[8] Ik zeg: 'Jullie zijn nu al drie
uur bij Mij, je weet wie Ik ben en het is inmiddels avond geworden; maar,
hoewel Ik toegezegd heb om twee dagen in jullie stad te blijven omdat je daarom
vroeg, heeft niemand Mij en Mijn leerlingen onderdak aangeboden!
[9] Ik zag echter in het hart van deze
vrouw, dat dit zeer verlangde dat Ik in haar huis zou trekken! Ik wenste dus
niet om bij haar in te trekken, maar haar hart verlangde dat. Omdat het zich
voor jullie niet luid dorst te uiten, kwam Ik dit hart tegemoet en wenste datgene,
wat het Mij zo volliefde en levend verlangen bereidwillig wilde geven.
[10] Dat is dan ook de gegronde reden
voor Mij om twee volle dagen in het huis van deze vrouw te blijven. Het ga hem
goed, die zich daarover aan Mij niet ergert!
[11] Ik zeg u echter: Zoals iemand
zaait, zo zal hij ook oogsten; wie zuinig zaait, die zal ook zuinigjes oogsten,
wie echter rijkelijk zaait, die zal ook rijkelijk oogsten. Van u allen heeft
niemand, noch aan Mij, noch aan Mijn leerlingen, iets aangeboden; deze vrouw
geeft echter direct haar hele hebben en houden aan Mij! Wie van u heeft dat
voor Mij overgehad? Is het dan onbillijk, dat Ik haar ten overstaan van u allen
een verdiend eerbetoon geeft Ik zeg u echter: Wie deze vrouw het recht daarop
betwisten wil, die zal het hier op aarde slecht vergaan!'
[12]
De Samaritanen kijken elkaar eens aan, ze ergeren zich zichtbaar, maar ze
vermannen zich en vragen Mij of Ik hen zou willen toestaan Mij de volgende dag
te bezoeken.
[13] Ik antwoord hen echter: 'Ik nodig
u niet uit en dwing niemand; wie van u uit vrije wil tot Mij wil komen, zal
geen gesloten deur vinden, maar kan zonder meer bij Mij komen. Wie dus komen
wil, die kome, wie echter thuis wil blijven, die blijve thuis, want Ik dwing en
veroordeel niemand!'
[14] Toen stonden de Samaritanen op en
gingen de stad in. Ik bleef nog een poosje bij de bron, en de vrouw gaf met
haar kruik al de dorstigen die bij Mij waren, te drinken.
[1] Maar haar dokter, die gelijk met
haar ook uit de stad was gekomen, liep ons snel vooruit om met zijn dienaren
voor Mij een goed onderkomen en een zo rijk mogelijk avondmaal in gereedheid te
brengen. Toen hij echter het huis binnenkwam, kon hij zijn ogen haast niet
geloven, want hij zag dat zijn mensen al bijna klaar waren met alles wat hij
wilde laten doen. Hij vroeg hen heel verheugd, wie dan wel daarvoor opdracht
had gegeven. Zij zeiden: 'Een goddelijk uitziende jongeman kwam en zei met zeer
zachte stem: 'Doe dat, want de Heer, die weldra in dit huis zal komen, heeft
dat allemaal nodig!' Toen we dat op die wonderbaarlijke manier hoorden zeggen,
lieten we alles liggen en staan, en deden en doen nu nog wat deze buitengewone
jongeman gebood. ,
[2] De dokter verwonderde zich en
vroeg: 'Waar is deze buitengewone jongeman dan?' De dienaren antwoordden: 'We
weten het niet, want nadat hij ons dat opdroeg om te doen, verliet hij snel dit
huis, en we weten niet waar hij heengegaan is'. De dokter zei toen: 'Doe dan
goed je best, want er valt dit huis een groot geluk ten deel en jullie allen
zullen daarin delen!'
[3] Daarna ging de dokter weer snel de
stad uit, om Mij te vertellen dat alles nu al klaar was.
[4] Onderweg ontmoette hij echter een
paar zeer rechtzinnige Mozaïsche schriftgeleerden, die hem tegenhielden en
zeiden: 'Vriend, het past je niet om op de sabbat zo hard te lopen; weet je dan
niet, door welke dingen men zoal de dag van Jehova kan ontheiligen?'
[5] De
dokter zegt: 'Jullie Mozaïsche letterknechten! Hard lopen op een sabbat, die,
daar de zon al ondergegaan is, nog slechts een na sabbat is, vinden jullie
zondig; maar als je op de sabbat je vrouwen maagden verkracht en met hen de
grofste ontucht, hoererij en echtbreuk pleegt, hoe vinden jullie dat dan? Heeft
Mozes geboden om dat op een feestdag te doen?' De Samaritanen zeggen: 'Als het
nu geen sabbat was, dan zouden we je voor zo'n uitspraak stenigen, maar voor
deze keer laten we je gaan!' De dokter zegt: 'Nou, nou, jullie durven nogal,
juist op een moment waarop de lang beloofde Messias vlak voor de poort van
Sichar wacht en ik Hem snel tegemoet ga om Hem te zeggen, dat in Zijn huis
alles al voor Zijn ontvangst klaar staat! Hebben jullie dan nog niet gehoord,
wat vandaag voor de poort van onze stad gebeurd is?'
[6] De Samaritanen zeggen: 'We hebben
wel gehoord, dat bulten bIj de bron een verzameling Joden gelegerd is, en dat
een Jood, waarschijnlijk hun aanvoerder, zegt dat Hij Christus is. Jij bent
dokter en toch begrijp je niet dat de Joden een streek bedacht hebben en nu
ons, die ze voor sukkels aanzien, er in willen laten lopen?! Dat zou me een
mooie Messias voor ons zijn! Denk je dan dat we hem niet kennen?! Komen wij ook
niet uit Galiléa en zijn wij niet jouw geloofsgenoten volgens de ondubbelzinnige
wetten van Mozes?! Omdat wij echter uit Galiléa komen, kennen wij deze
Nazareeër, die de zoon van een timmerman is. Omdat hij geen zin heeft om nog te
werken, Iaat hij zich nu als een schandelijk werktuig van de Farizeeën
gebruiken, doet een paar aangeleerde toverkunsten en geeft zich op hun kosten
voor Messias uit! En ezels en ossen van jouw slag lopen er in en geloven zijn
verlokkende woorden! Ze zouden ze allemaal op moeten pakken, met stokken
behoorlijk afranselen en vervolgens als vuil en drek over de grens moeten
gooien!'
[7] De dokter zegt: 'O jullie blinden!
In mijn woonhuis wachten Gods engelen op Hem en brachten voor Hem spijs, drank
en bedden uit de hemel, en jullie durven zoiets te zeggen! De Heer zal jullie
daarvoor straffen!'
[8] Vanaf dit moment worden tien van
hen ogenblikkelijk stom en kunnen geen woord meer uitbrengen, en ze blijven
stom gedurende de twee dagen van Mijn verblijf in Sichar. De dokter Iaat hen
staan en begeeft zich snel weer op weg naar Mij.
[9] Toen hij bij Mij kwam, zei hij:
'Heer! Uw huis is helemaal in orde! Er gebeuren daar wonderbaarlijke dingen;
maar op de weg hierheen, o Heer, kwam ik tussen een stel booswichten, die het
nodig vonden om tegenover mij een kwaad getuigenis over U te geven. Maar hun
geschreeuw hield niet lang stand! Uw engel sloeg hen op de mond en op twee na
werden ze volledig stom, die twee schrokken echter geweldig en maakten dat ze
wegkwamen. O Heer, dat is allemaal binnen een half uur gebeurd!' Ik zeg:
'Rustig maar, dat moest gebeuren, opdat degenen, die reeds in Mijn naam geloven,
zich niet van ons afkeren! Laten we nu echter gaan en vergeet jij, Mijn beste
vrouw uit Samaria, je kruik niet!' Meteen put de vrouw vers water en neemt het
mee naar huis. - Zo brachten wij een halve dag door aan de Jacobsbron voor
Sichar en oogstten in deze stad een tamelijk rijke oogst.
[I] Mijn leerling Johannes vroeg Mij
toen: 'Heer! Als U het er mee eens bent, dan zou ik vannacht nog alles op
willen schrijven wat hier gebeurd is!'
[2] Ik zeg: 'Niet alles, Mijn broeder,
maar alleen datgene, waarvan Ik zeg dat je het opschrijven moet! Want als je
alles zou opschrijven wat daar gebeurde, en wat hier in de komende twee dagen
nog gebeuren zal, dan zou je veel vellen vol moeten schrijven; wie zou dat vele
dan wel lezen en begrijpen? Als je echter de hoofdpunten juist en in de goede
zin van het woord, zoals het je gegeven is, optekent, dan zullen de
rechtschapen wijzen die in Mij geloven, zonder meer goed begrijpen wat hier
gebeurde en waarom het gebeurde, en je bespaart je veelonnodige moeite. Dus,
Mijn beminde broeder, maak het jezelf niet te moeilijk en dan zul je ondanks
dat toch altijd de voornaamste schrijver van Mijn leer en Mijn daden blijven.'
[3] Johannes kust Mij op de borst en
omdat het al behoorlijk donker is gaan we tezamen met de vrouwen de dokter de
stad in en aldaar in het huis van Jozef.
[4] Komend in het werkelijk grote
huis, vindt de vrouw in haar huis toebereidselen getroffen voor Mijn
huisvesting, waar ze nog nooit van gedroomd had. Want er staan veel goedgevulde
tafels en om die tafels ruim voldoende stoelen; en op iedere tafel staan helder
lichtende lampen, gemaakt van edele metalen; de vloer is geheel en al bedekt
met de prachtigste tapijten, de wanden zijn symmetrisch met bloementapijten
behangen, en in prachtige kristallen bekers zien de gasten een kostelijke wijn
fonkelen!
[5] De vrouw raakt helemaal uit haar
gewone doen en zegt pas na een poosje, terwijl ze zich blijft verbazen: 'Maar
Heer, wat heeft U gedaan?! Heeft U dat door Uw leerlingen laten doen en heeft U
ze daarvoor soms heimelijk hierheen gestuurd? Waar hebben ze dat dan allemaal
vandaan gehaald? Ik weet echt wel wat ik heb, beslist geen goud en zilver, en
het staat hier vol met dit metaal! Een kristallen beker, zoals deze hier, heb
ik nog nooit gezien, en er staan er hier honderden, die per stuk zeker dertig
zilverlingen waard zijn. Deze wijn, dat eten en die vruchten, het mooie brood
en zoveel heel dure tapijten, waarvan er één al wel honderd zware zilvermunten
kost! O Heer, zeg mij arme alstublieft of U dat allemaal meegebracht hebt, of
dat het ergens in de stad geleend werd?'
[6] Ik zeg: 'Kijk, beste vrouw! Buiten
aan de bron heb je toch gezegd, dat dit huis van Mij was. Ik heb die schenking
van je aangenomen, en omdat het huis nu van Mij is, zou het toch niet netjes
van Mij geweest zijn, als Ik jou als schenkster, in een kaal vertrek ontvangen
zou hebben! Wel zoals de ene hand de andere wast, zo is het ook hier; de ene
dienst is de andere waard! Jij schonk het zonder meer, zoals het was, van
ganser harte aan Mij; Ik geef het je weer terug, zoals het nu is ingericht. Ik
denk, dat je met deze ruil wel helemaal tevreden zult kunnen zijn?! Want zie
je, Ik heb ook wel een beetje verstand van sieraden en verfijnde smaak!
[7] En Ik zeg je: Dat alles heb Ik,
net als al het andere, ook van Mijn Vader geleerd! Want de oneindig vele
woningen in het huis van Mijn Vader zijn ook heel smaakvol ingericht en vol met
de prachtigste sieraden, wat je je wel kunt voorstellen als je naar de bloemen
op het veld kijkt, waarvan de eenvoudigste prachtiger versierd is dan Salomo in
al zijn koninklijke pracht!
[8] Als de Vader nu zelfs de bloemen,
die maar kort bestaan, zo versiert en tooit, hoeveel te meer zal Hij dan wel
Zijn woonhuis dat in de hemel is, sieren en tooien?! En wat de Vader doet, dat
doe Ik ook; want Ik en de Vader zijn in oorsprong Een! Wie Mij aanvaardt, die
neemt ook de Vader aan; want de Vader is in Mij, zoals Ik in de Vader! Wie voor
Mij iets doet, die doet het ook voor de Vader; en je kunt Mij daarom niets
geven, wat je niet weldra honderdvoudig weer terugkrijgt! Nu weet je alles wat
je weten moest.
[9] Laten we nu gaan zitten en het
avondeten gebruiken, want er zijn veel hongerigen en dorstigen onder ons. Als
wij ons lichaam gesterkt hebben, dan praten we nog verder over dit onderwerp.'
[10] Allen gaan nu aan tafel zitten,
danken en voeden zich dan met spijs en drank.
[I] Na
de maaltijd komt de vrouw weer naar Mij toe, maar durft haast niets te zeggen,
want tijdens de maaltijd hoorde zij van de bedienden van de dokter hoe alles in
huis gekomen was. En de bedienden zeiden: 'Beste vrouw, God weet hoe dat gegaan
is! Wij hebben heel weinig gedaan; de dokter helemaal niets, want toen hij
kwam, was alles al gedaan. Daarvoor, en lang voor de dokter kwam, waren we voor
hem bezig en toen kwam er opeens een jongeman, die er stralend mooi uitzag en
die tegen ons zei, dat we dit en dat moesten doen, omdat de Heer dat nodig had,
en we deden alles direkt wat die buitengewone jongeman gezegd had. Maar zie,
dat ging er erg wonderlijk aan toe! Als we iets wilden doen, dan was het al
gedaan en we kunnen u daarom niets anders zeggen dan: hier heerste kennelijk de
almacht van God, en de witte jongeman moet een engel van God geweest zijn!
Anders is dit niet te verklaren! De mens, die een poosje geleden samen met u
het eerst in de grote eetzaal kwam, moet een groot profeet zijn, als hij zo
door de hemelse krachten gediend wordt!'
[2] Omdat de vrouw dat van de
bedienden hoorde, durfde ze nog minder en dorst haast niets te zeggen. Pas na
een behoorlijke onderbreking zei ze heel zacht: 'Heer! U bent méér dan alleen
maar de beloofde Messias! U was ook Degene, Die de Farao strafte, de
Israëlieten uit Egypte voerde en hen vanaf de hoge Sinaï met donderend geluid
de wetten voorschreef!'
[3] Maar Ik zeg tegen haar: 'Vrouw!
Dit is nog niet het moment om dat aan de mensen bekend te maken, houd het dus
voorlopig voor jezelf! Zorg er echter nu voor, dat al die mensen, die uit Judéa
met Mij meekwamen, over de slaapvertrekken verdeeld worden; jij en de dokter en
Mijn leerlingen, waarvan er nu tien zijn, blijven hier! De vrouw, die naast Mij
zat en de moeder van Mijn lichaam is, geef je het schoonste bed, zodat ze
prettig kan rusten; want zie je, ze is niet zo jong meer en heeft vandaag een
lange weg afgelegd en heeft een goede rust nodig om weer aan te sterken!'
[4] De vrouw verheugt zich bijzonder,
dat ze in deze onaanzienlijke vrouw Mijn moeder mag herkennen en verzorgt haar
zeer goed. En Maria prijst haar om haar tederheid en drukt haar tevens op het
hart om alles te doen wat Ik zou zeggen.
[5] Als alles tot rust is gekomen, en
alleen de vrouwen de dokter met de tien leerlingen zich bij Mij in de grote
eetzaal bevinden, zeg Ik tegen de leerlingen: ' Jullie weten dat Ik in
Bethabara in Galiléa toen Ik jullie aannam gezegd heb: Van nu af aan zul je de
hemel open zien en de engelen Gods zien afdalen naar de aarde; en zie dat gaat
nu letterlijk voor je ogen in vervulling! Alles wat je hier ziet en wat je
gegeten en gedronken hebt is niet van deze aarde, maar door de engelen van God
uit de hemel hierheen gebracht. Doe nu echter je ogen open, en zie hoeveel
engelen er klaar staan om Mij te dienen!'
[6] Toen werden bij allen de ogen
geopend en ze zagen ontelbare engelen, klaar om Mij te dienen, uit de hemel
neerdalen. -Want toen hun ogen geopend werden, verdwenen de muren van het huis,
en zij zagen allen de hemelen open staan!
[7] Daarop spreekt Nathánaël: ' Ja
Heer, U bent waarachtig en getrouw! Wat U gezegd hebt gaat nu wonderbaarlijk in
vervulling! Waarlijk, waarlijk U bent de zoon van de levende God! God sprak met
Abraham door middel van Zijn engelen; Jacob zag in de droom een ladder waarop
de engelen omhoog en omlaag gingen, maar Jehova zag hij niet, behalve dan een
engel, die de naam van Jehova in zijn rechterhand had staan. En omdat Jacob met
hem streed alsof hij Jehova was, werd hij mank door een stoot tussen de ribben.
Mozes sprak met Jehova, maar hij zag alleen maar vuur en rook, en toen hij zich
in een spelonk verbergen moest omdat Jehova voorbij zou komen, durfde hij niet
te kijken voordat Jehova voorbij was. En toen hij daarna keek zag hij alleen
nog maar de rug van Jehova; maar daarna moest hij zijn gezicht drievoudig
bedekken, omdat het meer licht afstraalde dan de zon en niemand er naar kon
kijken zonder te sterven! Verder was er alleen nog Elia, die Jehova ge waar
werd in het suizen van de wind! En hier bent U nu Zelf!'
[8] Op dit moment val Ik Nathánaël in
de rede en zeg: 'Dit is genoeg, Mijn broeder, het is nog niet het juiste
moment! Alleen voor een reine ziel, zoals de jouwe, die geen valsheid of
achterbaksheid kent, is dit te onderkennen. Maar houdt het voor je tot het
juiste uur! Want zie, niet ieder die Mij volgt is zoals jij.
[9] Deze vrouw was niet zoals jij,
maar nu is ze ook net als jij, daarom vermoedde ze ook al wat je nu zeggen
wilde. Maar het is nu nog niet het juiste uur. Pas als in de tempel het
voorhangsel in tweeën gescheurd zal worden, neem dan de bedekking van Mozes
stralende aangezicht geheel weg!
36
De Heer trouwt Joram en Irhaël.
[1] Daarop vraagt Johannes Mij: 'Heer
dit moet ik toch wel opschrijven! Dit is groter dan het teken te Kana! Dit is nu
eens echt een teken, dat aangeeft waar U vandaan bent gekomen!'
[2] Ik antwoord: 'Ook dat moet je niet
doen, want wat je opschrijft is een teken voor de wereld; die heeft echter niet
het begrip om het in zich op te nemen! Waarvoor dan al jouw moeite? Denk je dat
de wereld zoiets zou geloven? Kijk, degenen die hier zijn geloven het omdat ze
het zien; de wereld echter, die in duisternis ronddoolt, zou nooit geloven dat
hier zoiets gebeurd was; want de nacht kan zich de werken van het licht
onmogelijk voorstellen. Zou je haar vertellen van de werken van het licht, dan
zou ze je uitlachen en tenslotte bespotten. Daarom moet het zo zijn, dat je in
de toekomst alleen dat opschrijft, wat Ik in alle openheid voor de wereld doe;
wat Ik echter in het geheim doe, ook al is het nog zo groot, dat teken je
slechts in je hart op, en niet op het gladde dierenvel!
[3] Er zal echter wel een tijd komen,
waarin deze geheime dingen aan de wereld geopenbaard zullen worden, maar vóór
die tijd zullen er nog heel veel bomen hun onrijpe fruit van hun takken moeten
laten vallen! Want zie de bomen hebben veel beloofd, maar daarvan zal
nauwelijks een derde deel rijp worden! Maar het twee derde deel, dat afvalt,
zal eerst vertrapt moeten worden en verrotten en verdorren, opdat een regen het
dan kan oplossen en een krachtige wind het weer in de stam kan drijven voor de
tweede geboorte!'
[4] Johannes zegt: 'Heer dat gaat te
diep, wie begrijpt dat?'
[5] Ik zeg: 'Dat is ook helemaal niet
nodig, het is voldoende dat je gelooft en Mij liefhebt, het diepere begrip van
dit alles zal wel komen als de Geest der waarheid over je uitgestort zal
worden. Voordat dat echter zal gebeuren, zullen er zich van jullie, ondanks al
deze tekens, nog velen aan Mijn naam stoten!
[6] Want je hebt allemaal nog een heel
onjuist begrip van de Messias en Zijn rijk en er zal nog veel moeten gebeuren,
voordat je dat begrijpen kunt.
[7] Want het rijk van de Messias zal
geen rijk van deze wereld zijn, maar een rijk van de geest en de waarheid in
het eeuwige rijk van Mijn Vader, en daar zal nooit of te nimmer een eind aan
komen! Wie in dit rijk opgenomen wordt, die heeft het eeuwige leven en dit
leven zal een zaligheid zijn, die nog nooit iemand heeft gezien, waar nog nooit
iemand van gehoord heeft en die nog nooit door iemand in zijn hart is gevoeld!'
[8] Petrus, die lang gezwegen heeft,
zegt nu: 'Heer, wie zal dan ooit voor zo'n zaligheid geschikt zijn?'
[9] Ik zeg: 'Beste vriend, kijk, het
is nu al laat en onze lichamen hebben rust nodig, zodat ze morgen sterk zijn
voor het werk! Daarom willen wij deze dag afsluiten en morgen, als het goede
licht er weer is, verder gaan. Laat ieder zijn slaapplaats opzoeken en daarop
geheel uitrusten, want morgen zullen we veel te doen krijgen!'
[10] Op dit moment komt ieder weer tot
zichzelf en ziet de muren van de zaal weer, waarnaast zeer goede rustbedden
sierlijk opgesteld staan die lijken op een soort divans. De leerlingen, waarvan
er een paar erg moe zijn, bedanken en gaan direkt liggen.
[11] Alleen Ik, de dokter en de vrouw
blijven nog op. Al snel slapen de leerlingen vast en dan vallen beiden voor Mij
op hun knieën en danken Mij uit het diepst van hun hart voor die
onuitsprekelijke genade, die Ik hen en hun gehele huis heb geschonken. Maar
tevens vragen ze Mij om hen toe te staan, zich bij Mij aan te sluiten en Mij te
volgen.
[12] Ik zeg echter tegen hen: 'Ter
wille van jullie zaligheid is dat niet nodig. Als je Mij toch wilt volgen, dan
is het genoeg, dat je Mij in jullie harten volgt! Je moet echter hier in dit
land blijven als Mijn getuigen! Want al gauw zullen er behoorlijk wat
twijfelaars opstaan en tot jullie komen; die moet je dan een waar getuigenis
van Mij geven.
[13] En jij, Mijn beste Joram, zult
van nu af aan een echte dokter zijn! Als je iemand de handen op zult leggen in
Mijn naam, dan zal het met diegene meteen beter gaan, hoe ziek hij ook zijn
mag. Tevens moeten jullie samen een echt en onverbrekelijk huwelijk aangaan,
want anders zou jullie samenwonen een ergernis zijn voor de blinden, die alleen
op het uiterlijke letten en geen weet hebben van het innerlijke.
[14] Joram, jij behoeft niet meer bang
te zijn voor Irhaël, want ze is nu volkomen gezond naar lichaam en ziel. En
Irhaël, jij hebt aan Joram een hemelse man en je zult geheel en al gelukkig met
hem zijn, want hij is geen aardse geest, maar een geest, die van boven gekomen
is.'
[15] De vrouw zegt: 'O Jehova, hoe
goed bent U! Wanneer wilt U, dat wij in het openbaar voor de ogen der wereld in
het huwelijk zullen treden?'
[16] Ik zeg: 'Ik heb jullie al
getrouwd, en alleen dit verbond is geldig in de hemel en ook op aarde, en Ik
zeg je: Sinds Adam was er geen volkomener huwelijk dan dat van jullie nu, want
Ik Zelf heb jullie verbond gezegend.
[17] Morgen vroeg zullen hier echter
een aantal priesters en andere mensen en burgers van deze stad komen; meldt het
aan hen, zodat ze er mee bekend zijn dat jullie nu officieel voor God en de
hele wereld getrouwd zijn! Als jullie kinderen krijgen, voedt ze dan in Mijn
leer op en doop ze ook in Mijn naam, zoals je Mijn leerlingen er morgen veel
zult zien dopen op de manier, zoals een zekere Johannes dat doet in de Jordaan;
van hem zullen jullie wel gehoord hebben. Ik zal daarom jou, Mijn Joram, morgen
de macht geven om in het vervolg iedereen te dopen, die in Mijn naam geloven
zal.
[18] Gaan jullie nu echter naar bed!
Maar zolang Ik in dit huis verblijf, moet je elkaar terwille van de kuisheid
niet aanraken. Gedurende deze tijd behoef je je geen zorgen te maken over de
tafel en de kelder, want zolang Ik hier in dit huis verblijf, zullen tafel en
kelder net als vandaag van bovenaf verzorgd worden. Zeg echter niet voortijdig
tegen iemand dat dit gebeurt, want de mensen zouden dit niet begrijpen. Als Ik
weg ben, dan kan je het nog altijd aan diegenen zeggen, die het begrijpen kunnen. En ga nu naar bed, Ik zal hier nu
alleen waken! Want de Heer mag niet slapen noch rusten, want de slaap en de
totale rust zou de dood en het verderf van de wezens zijn! AI zou dan ook de
hele wereld slapen, dan waakt toch de Heer en bewaart alle wezens.'
[19 Na deze woorden bedanken de beiden
Mij en gaan, ieder in een ander vertrek, de nodige rust genieten. Ik blijf
echter tot de morgen in Mijn stoel zitten.
De
eerste dag in Sichar
37
Bij Irhaël. Over de betekenis van de droom
[I] Vroeg in de morgen, terwijl de zon
nog nauwelijks een halve handbreedte boven de horizon stond, kwamen al veel
priesters, die in Sichar woonachtig waren vanwege de nabijheid van de heilige
berg Gerazim, voor het huis van Irhaël en maakten meteen veel kabaal en
schreeuwden: 'Hosianna boven hosianna en gezegend is Hij, die daar kwam in de
naam van de heerlijkheid Gods! Wacht, zon, en sta stil, o maan, tot de Heer
aller heerlijkheid met Zijn geweldige rechterarm al Zijn vijanden, die ook onze
vijanden zijn, verslaat en vernietigt! Maar bescherm de Romeinen, o Heer, want
die zijn onze vrienden, omdat ze ons beschermen tegen de Joden, die nu niet
meer kinderen van God, maar kinderen van Beëlzebub zijn, aan welke vader ze
offeren in de tempel, die Salomo voor U, o Heer, heeft gebouwd. U heeft er goed
aan gedaan, o Heer, dat U naar Uw echte kinderen gekomen bent, die Uw beloften
geloofden en U tot op dit uur verlangend verwachtten. U komt weliswaar van de
Joden er staat dan ook geschreven dat het heil van de Joden komt -maar we
hebben gehoord, dat U in Jeruzalem en in de tempel was, en dat U daar de Joden
met gesels sloeg en hun stoelen omgooide! O Heer, daarmee heeft U zeer veel
goeds gedaan en alle hemelen zullen U daarvoor loven met psalmen, harpen en
bazuinen! We hebben altijd al gezegd, dat als U komt, U niet voorbij zult gaan
aan de heilige plaats, waarop Daniël, Uw profeet, de verschrikking en de
verwoesting van Jeruzalem verkondigde! En op deze plaats zult U, o Heer, het
heil aan Uw volkeren verkondigen! Geprezen zij Uw naam, hosianna aan U in de
hoge en heil aan alle kinderen, die van goeden wille zijn!'
[2] Dit voor een deel zinnige, voor
een deel echter ook zeer onzinnige geschreeuw trok natuurlijk een aantal mensen
aan en vooral diegenen, die de vorige dag aan de bron bij Mij waren en Mij nu
weer zien en horen wilden. Het lawaai en de menigte werd van seconde tot
seconde groter, en iedereen in huis moest het bed uit en kijken, wat er aan de
hand was. De leerlingen waren het eerst op en vroegen Mij, wat dat dan toch
voor een lawaai was, en of het wel raadzaam was om te blijven of dat het
misschien beter was, om er vandoor te gaan. ,
[3] Ik zei echter: 'O jullie
bangeriken! Hoor toch eens, hoe ze hosianna roepen! Waar hosianna geroepen
wordt, is het echt niet zo gevaarlijk om te blijven!'
[4] Daarmee waren de leerlingen
gerustgesteld en Ik zei vervolgens tegen hen: 'Ga nu maar naar buiten en zeg
tegen hen, dat ze hun mond moeten houden en naar buiten op de berg moeten gaan,
want Ik zal na het zesde uur (dat is na twaalf uur 's middags) met jullie allen
naar buiten komen en dan zal Ik aan jullie en aan hen vanaf de berg het heil
verkondigen. Ze moeten ook schrijvers meenemen, opdat die opschrijven wat Ik
daar vanaf de berg zal leren.
[5] Johannes, jij behoeft het niet op
te schrijven, omdat Mijn leer toch al door meer mensen opgeschreven zal worden.
Er is hier een schrijver, ook een Galileeër, Matthéus genaamd, die heeft voor
zichzelf al veel uit Mijn jeugd opgeschreven, en omdat hij vlug schrijft, zal
hij zeker alles opschrijven wat hij horen en zien zal. Breng die man hierheen;
roep zijn naam en hij zal meteen volgen! Waarschuw ook de voornaamste priesters
en vraag of ze komen willen, en doe dat ook met een paar van de voornaamsten,
die je gisteren aan de bron gezien zult hebben. Maar roep eerst Matthéus voor
Mij, want Ik wil dat ook hij ons volgt!'
[6] De leerlingen daalden nu snel af
en deden wat Ik hen opgedragen had.
[7] Terwijl de leerlingen beneden op
straat in touw waren, kwamen alle andere gasten tesamen met Maria naar Mij in
de eetzaal en begroetten Mij zeer vriendelijk, bedankten Mij en vertelden heel
in 't kort de wonderbare dromen, die zij in deze nacht hadden gehad, en zij
vroegen Mij of zulke dromen ook een betekenis hadden.
[8] Maar Ik zei: 'Wat de ziel in de
droom ziet, dat is afhankelijk van haar aard. Is de ziel bezig
met het ware en goede, wat Ik jullie leer om te geloven en te doen, dan ziet
zij in de droom ook het ware en kan daaruit het goede voor het leven halen; is
de ziel echter bezig met het verkeerde en het boze, dan zal ze in de droom ook
het verkeerde zien en daar het boze uit maken.
[9] Omdat jullie nu door Mijn leer met
het ware bezig bent, waarom je Mij ook volgt, daarom kan je zielook in de droom
slechts het ware gezien hebben, waaruit ze veel goeds kan halen.
[10] Of de zielook
begrijpt wat ze in de droom ziet, dat is natuurlijk een heel andere zaak. Want
net zoals jullie niet alles opnemen en begrijpen wat je ziet in de buitenwereld
waarin je overdag leeft, zo begrijpt de ziel ook niet alles wat ze in háár
wereld ziet.
[11] Als in jullie echter de geest
opnieuw wordt geboren, zoals Ik dat in Jeruzalem aan Nicodémus heb uitgelegd
toen hij 's nachts bij Mij kwam, dan zal je alles in je opnemen en begrijpen en
geheel en al doorleven. Hiermee zijn ze allen tevreden en klaar met hun vragen.
[1] Nu komt de gastvrouw met haar
nieuwe gemaal, groet Mij heel innig en vraagt Mij en ook alle andere gasten of
we genegen zijn het ontbijt te gebruiken, daar het reeds op ons staat te
wachten.
[2] Ik zeg echter: 'Beste Irhaël,
wacht nog even, de leerlingen zullen dadelijk nog meer gasten brengen, die ook
aan het ontbijt zullen deelnemen en die tevens uit Mijn mond zullen vernemen,
dat jullie beiden, jij en Joram, nu officieel getrouwd zijn. Ze zullen ook zien
dat jullie huis niet een van de minste, maar in alles, zowel uiterlijk als
innerlijk, het eerste huis van deze stad is, en dat Ik daarom in dit huis Mijn
intrek nam.'
[3] Terwijl Ik dit tegen het echtpaar
zeg, openen Petrus en Johannes ook al de deur en tussen hen in komt Matthéus
binnen, die diep buigt en zegt: 'Heer, ik sta helemaal klaar om U alleen te
dienen! Ik heb hier wel een baan als schrijver en kan daarvan leven en mijn
kleine familie onderhouden; maar als U, o Heer, mij nodig heeft, dan laat ik
ogenblikkelijk mijn werk liggen; en U, o Heer, zult mijn kleine familie niet
laten verkommeren!'
[4] Ik zeg: 'Wie Mij volgt, die hoeft
zich alleen maar zorgen te maken over dat hij tijdelijk en eeuwig bij Mij
blijft. Zie dit huis eens; deze beide eigenaren zullen je familie in Mijn naam
opnemen en prima verzorgen, en ook jou, als je overdag of 's nachts hierheen
zou komen.'
[5] Matthéus, die dit huis al van
vroeger kende, toen het meer een ruïne was dan een huis, was uitermate verbaasd
en zei: 'Heer, hier moet een groot wonder gebeurd zijn! Want het huis was een
ruïne, en nu is het een paleis, zoals er in Jeruzalem maar enkele zijn! En wat
een koninklijke inrichting! Dat moet toch welontzettend veel hebben gekost!'
[6] 'Houd jij nu alleen maar vast voor
ogen', zeg Ik, 'dat bij God zeer veel dingen mogelijk zijn, die bij de mensen
onmogelijk schijnen, en dan zul je zonder moeite begrijpen, hoe deze vroegere
ruïne nu in een paleis kon veranderen! -Heb je wel voldoende schrijfmateriaal?'
[7] Matthéus zegt: 'Ik heb voor twee
dagen voldoende; moet ik meer hebben dan zal ik het direct gaan halen.’
[8] Ik zeg: 'Er is genoeg voor tien dagen,
daarna zullen we wel ander materiaal krijgen. Blijf maar hier en ontbijt met
ons; na zes uur zullen we de berg op gaan. Daar zal Ik deze menigte het heil
verkondigen; jij schrijft al het gesprokene voor Mij woordelijk in drie
hoofdstukken op en je maakt daarbij een indeling in kleine verzen, zoals bij
David gebruikelijk was. Zoek er nog een paar andere schrijvers bij, die het van
je kunnen overschrijven, zodat er in dit plaatsje ook een geschreven getuigenis
blijft!'
[9] Matthéus antwoordt: 'Heer, Uw wil
zal zeer nauwkeurig worden uitgevoerd!'
[10] Na dit noodzakelijke onderhoud
met Matthéus komen de andere leerlingen binnen, en daarop volgen de priesters
en de andere notabelen van deze stad en zij begroeten Mij zeer berouwvol. En de
voornaamste priester komt iets naar voren en zegt: 'Heer, U heeft dit huis zeer
goed voor U ingericht, zodat het waardig is om U te herbergen. Salomo bouwde de
tempel met veel pracht, opdat deze waardig zou zijn, om als woonplaats voor
Jehova bij de mensen te dienen. Maar de mensen hebben deze woonplaats door hun
vele ten hemel schreiende laster ontheiligd, en Jehova verliet de tempel en de
ark en kwam naar ons op de berg, net zoals U, o Heer, eerst in de tempel was en
weinig weerklank vond en toen naar ons, Uw van oudsher echte vereerders,
gekomen bent. En zo zal nu geschieden, zoals geschreven staat:
[ll] 'In de eindtijd zal de berg, waar
des Heren huis is, zeker hoger zijn dan alle bergen en zal boven alle heuvels
verheven worden en alle heidenen zullen er heen gaan. En ook zullen vele volken
er heen gaan en zeggen: Komt, laat ons op de berg des Heren gaan, naar het huis
van de God van Jacob, opdat Hij ons Zijn wegen wijst en wij op Zijn hellingen
wandelen! Maar toch zal Zijn wet uitgaan van Sion en het woord des Heren van
Jeruzalem komen (Jesaja 2:2-3).
[12] Wij allen zijn uitermate blij,
zoals een bruid is wanneer haar bruidegom komt en haar begroet en voor het
eerst zijn hart en zijn hand aanbiedt! Want waarlijk Heer, Jeruzalem, de
uitverkoren stad van de grote koning, is het verkeerde pad opgegaan en deugt
nergens meer voor en is U niet waard! Wij vinden ons zelf ook wel niet zoveel
waard want wat heeft men nodig om waarde voor God te verkrijgen?! -maar het is
wel zeker, dat als de Heer nu alleen tussen twee slechten te kiezen heeft, Hij
ons, als duidelijk de minst slechte, kiezen zal! En dat zien wij nu
wonderbaarlijk in vervulling gaan! U bent het waarop wij al zo lang wachtten,
daarom hosianna aan U, Die in de naam des Heren tot ons komt!'
[13] Ik zeg tegen de spreker: 'Ja, u
heeft het nu helemaal bij het rechte eind; maar Ik zeg U ook: Als u Mijn leer
zult horen, neem deze dan ook in u op en blijf haar volgen, want dan pas zult u
het heil werkelijk deelachtig worden, het heil dat Ik u vandaag van de
berghoogte zal verkondigen. Want ook al komt de genade onbelemmerd van boven op
u neer, dan is dat toch niet voldoende; want ze blijft niet, als ze niet
daadkrachtig aangenomen wordt, -net alsof je hongerig onder een boom vol rijpe
vruchten zou staan waar de wind de rijpe vijgen afschudt: als je die dan niet
opraapt en eet, zullen die je dan verzadigen?!
[14] Dus niet alleen het horen, maar
het doen volgens Mijn leer zal maken, dat u deel krijgt aan het heil dat uit
Jeruzalem tot u gekomen is! Heeft u dat begrepen?'
[ 15] De spreker antwoordt: 'Ja, Heer,
want zoals U kan God alleen maar spreken! ,
[16] 'Nu dan', zeg Ik daarop, 'omdat u
het begrepen heeft, laat ons dan nu de ochtendmaaltijd gebruiken! Na de
maaltijd moet u nog wel noteren, dat Ik gisternacht Irhaël en dokter Joram in
de echt verbonden en gezegend heb, en dat van nu af aan verder niemand zich
meer aan hen moet ergeren! Maar gaan jullie nu zitten voor de ochtendmaaltijd!
Het zij zo!'
[ 17] Allen gaan nu zitten, en het
zijn er veel, om de ochtendmaaltijd te gebruiken, die uit prima melk en
honingbrood bestond.
39 Het oudste en echtste huis van God
[1] Elders zou men deze
ochtendmaaltijd niet zeer kostelijk genoemd hebben, maar in het land, dat
spreekwoordelijk overvloeide van melk en honing was het wel een kostelijke
maaltijd, vooral omdat de honing van het beloofde land zeker de beste ter
wereld was en nu nog is, terwijl dat ook gold voor de melk, die nergens ter
wereld overtroffen werd.
[2] Na de maaltijd
werd heerlijk fruit gepresenteerd, en velen genoten daarvan en loofden God, Die
de vruchten zo heerlijk deed smaken, en Die aan de bijen de vaardigheid had
gegeven, om uit de bloemen des velds de zo voortreffelijke zoete honing te
puren en deze in hun kunstig gebouwde cellen op te slaan!
[3] Een wijze man uit het gezelschap
van de Samaritanen zei: 'Gods wijsheid, almacht en goedheid kan nooit genoeg
geroemd worden! De regen valt op de aarde, duizendmaal duizend vormen en
soorten planten, bomen en struiken zuigen dezelfde regen op en staan in
dezelfde aarde, en toch heeft iedere soort een andere smaak, een andere geur en
een andere vorm! Iedere vorm is mooi en aantrekkelijk om te zien, en zonder nut
groeit er niets, en zonder doel groeit zelfs niet de schraalste mosplant op een
steen!
[4] En kijk dan eens naar al de dieren
op de aardbodem,o in het water en in de lucht! Wat zijn het er veel en wat een
verscheidenheid, van de mug tot aan de olifant, van de bladmijt tot de
ontembare Leviathan, die bergen op zijn rug zou kunnen dragen en die zou kunnen
spelen met de ceders van de Libanon! O Heer, wat een macht, wat een kracht en
wat een eindeloos diepe wijsheid moet er in God zijn, Die daar de zon de maan
en de ontelbaar vele sterren in hun baan houdt en bestuurt, de zee in haar
diepten vasthoudt, de bergen op aarde gebouwd heeft en de aarde zelf
gegrondvest heeft door Zijn almachtige woord!'
[5] Ik zeg: 'Ja ja, dat is goed
gesproken, want zo is het: God is zeer goed, zeer wijs, zeer rechtvaardig en
heeft niemands raad en leer nodig als Hij iets doen wil; maar Ik zeg u: Ook de
mens van deze aarde is geroepen om volmaakt te worden zoals de Vader in de
hemel volmaakt is!
[6] Dat was
weliswaar tot op heden niet mogelijk, omdat de dood op deze aarde de macht had;
maar van nu af aan is het voor iedereen, die er ernst mee maakt om volgens Mijn
leer te leven, mogelijk!
[7] Ik denk wel dat, als God dit voor
zo iets eenvoudigs, namelijk voor het lichte volgen van Mijn leer, wil geven,
dat dan de mens toch wel geen moeite of werk uit de weg zal gaan om dit hoogste
te verkrijgen!”
[8] De opperpriester zegt: 'Ja Heer,
voor het hoogste moet de mens ook het hoogste inzetten! Wie genieten wil van
het uitzicht op een hoge berg, die moet eerst de moeite en de bezwaren van het
klimmen willen doorstaan. Wie oogsten wil, moet daarvoor eerst ploegen en
zaaien, en iemand, die weet dat hij iets kan winnen, moet eerst iets op het
spel zetten; degene, die niets waagt uit angst om te verliezen, die zal
onmogelijk ooit iets winnen! Daarom, als ons Uw wegen bekend gemaakt worden, o
Heer, zal het voor ons ook helemaal niet moeilijk zijn om datgene te bereiken,
wat U ons eerder verkondigd hebt, namelijk -net zo volmaakt te worden als de
Vader in de hemel volmaakt is!'
[9] Ik zeg: 'Zeg dat wel, en daar voeg
Ik nog aan toe: Mijn juk is zacht en Mijn last is licht! Maar de mensen hebben
tot op heden zware lasten te dragen gehad en konden daarmee niets bereiken; het
is maar de vraag, welke vorm hun geloof zal aannemen, als zij het aangeleerde,
zwaar drukkende, oude geloof moeten omruilen tegen een ongewoon licht nieuw
geloof. Zullen zij tenslotte niet zeggen: 'Grote moeite en zwaar werk brachten
ons niets op, wat zal dan deze, daarbij op kinderspel lijkende moeite, ons
kunnen opbrengen?'
[10] Ik zeg u: U zult de oude mens als
een oud kledingstuk uit moeten trekken en in plaats daarvan een geheel nieuw
aan moeten trekken! Dat zal in het begin tamelijk ongemakkelijk zitten; maar
wie zich door zo'n kleinigheid niet terug laat jagen in het gemakkelijk
zittende oude, en zich daarentegen enig onbehagen laat welgevallen, die zal die
volmaaktheid bereiken, waarvan Ik voorheen heb gesproken.
[11] Maak je nu echter allemaal
gereed, want Ik vertrek dadelijk voor het tochtje de berg op. Wie met Mij mee
wil gaan, moet zich nu gereed maken; en Matthéus, ga je schrijfgereedschap
halen! Kom gauw terug, want je ziet dat Ik al klaar sta om weg te gaan!'
[12] Matthéus zegt: 'Heer, U weet hoe
graag ik nu klaar sta om U te volgen! Als ik echter nu naar huis ga, en wel
daarheen, waar ik mijn door de Romeinen betaalde werk doe als tollenaar en
schrijver bij de hoofdtolboom voor de stad, dan is daar net als altijd, zeker
veel werk voor mij, en de Romeinse wachten zullen mij niet laten gaan voordat
ik het werk gedaan heb. Daarom zou ik liever zien, dat ik voor vandaag hier
genoeg schrijfmateriaal zou krijgen, en dat ik dan vanavond het mijne haal,
waarmee ik daarna, zoals ik reeds eerder zei, twee volle dagen genoeg voorraad
heb; want ik krijg van de Romeinen slechts voor drie dagen materiaal vooruit,
en dat verbruik ik haast altijd.'
[13] Ik zeg: 'Mijn vriend doe nu maar
altijd wat Ik je zeg, en het zal je steeds goed gaan! Ga nu maar, zoals Ik zei
en je zult vandaag geen werk vinden en er zal niemand aan de tolboom staan te
wachten! Neem nog wel je andere schrijvers mee, zodat in dit geval Mijn
toespraak door meer personen opgeschreven zal worden!' -Matthéus zegt: 'Ja, als
het zo gelegen is, dan wil ik wel gaan!'
[14] Daarna vertrekt Matthéus, de
tollenaar, en vindt thuis alles zoals Ik hem voorspeld heb. Heel snel komt hij
met nog drie schrijvers terug, en we gaan, met allen die in huis zijn, op weg
naar de berg Garizim.
En als wij na een uur gaans bij de
berg aankomen, vraagt de opperpriester aan Mij of Ik naar boven wil gaan en het
oude godshuis wil openen.
[15] Maar Ik wijs hem op de omgeving
en de vele mensen, die ons gevolgd zijn en zeg tegen Hem: 'Kijk, vriend, het is
het oudste en het echtste huis van God; maar het is erg verwaarloosd, daarom
wil Ik het nu herstellen, net zo als Ik het huis van Irhaël hersteld heb!
Daarvoor hebben we het oude huis zelf niet nodig, en hebben we voldoende aan
deze plaats aan de voet van de berg. Tevens zijn hier een aantal banken en
tafels, die goede diensten kunnen verlenen aan de schrijvers. Open nu je oren,
ogen en harten en bereid je voor, want nu geschiedt dat voor jullie ogen, wat
de profeet Jesaja voorspeld heeft!'
[16] Matthéus zegt: 'Heer, wij zijn
gereed om U aan te horen!'
[17] Nu begint de bekende bergrede,
die in Matthéus 5, 6 en 7 heel goed weergegeven staat. - Deze prediking duurde
echter ongeveer drie uren, want Ik sprak dit keer langzaam ten behoeve van de
schrijvers.
40
Op Garizim. Kritiek op de bergrede
[1] Maar
toen de prediking geëindigd was, werden velen, vooral de priesters, met
ontzetting vervuld, en enigen van hen zeiden: 'Wie kan zo zalig worden?! Wij
schriftgeleerden prediken toch net zo juist en rechtvaardig als eens Mozes
vanaf de berg de wet aan het volk verkondigde! Maar dat is allemaal niets
vergeleken bij deze strenge leer en deze overdonderende prediking! Er is
natuurlijk haast niets tegen zo'n leer in te brengen, maar ze is veel te hard
en het is voor een mens vrijwel onmogelijk om er ooit aan te voldoen.
[2] Wie kan zijn vijanden liefhebben,
wie kan diegene goed doen, die hem kwaad doet en wie kan diegenen zegenen, die
hem haten en slechts kwaad over hem spreken?! En als iemand iets van mij lenen
wil, moet ik mij dan niet van hem afwenden en mijn oor en hart afsluiten voor
zijn vraag, als ik heel goed zie dat de lener het geleende nooit terug zal
kunnen geven?! Ah, dat is toch te dom! Als de luien en werkschuwen dat
ontdekken, zullen ze dan niet direct naar de vermogenden gaan en net zo lang
bij hen lenen tot deze niets meer hebben?! Als deze dan op die manier alles aan
de niets teruggevende armen geleend hebben, en er gaat niets gemakkelijker dan
dat, dan hebben ze tenslotte zelf niets meer. Dan vraagt men zich af, wie dan
in de toekomst nog zal werken en van wie de armen dan nog iets kunnen lenen!
[3] Het is maar al te duidelijk, dat
door het in acht nemen van zo'n leer, die helemaal tegen de aard van de
menselijke instellingen ingaat, de wereld in korte tijd zou veranderen in een
onherbergzame woestijn. Als de wereld echter een woestijn is geworden, waar
vinden de mensen dan de een of andere opleiding, als alle opleidingsinstituten
noodgedwongen verdwijnen moeten omdat niemand geld heeft om ze te vestigen en
te onderhouden?!
[4] Deze leer voldoet beslist niet! De
slechte mensen en vijanden van de goede mensen en hun goede werken moeten getuchtigd
worden, en als iemand mij een oorvijg geeft, dan moet hij er minstens twee
uitgemeten terug krijgen, opdat hem in het vervolg de lust zal vergaan om mij
nogmaals een oorvijg te geven! De slechte lener zal in de werktoren opgesloten
moeten worden, opdat hij leert te werken en verder als een werkzaam mens met de
ijver van zijn handen zijn brood verdient, en de zeer arme moet om een aalmoes
smeken en hij zal het krijgen! Dat is een oude, maar goede wet, waaronder een
menselijke samenleving kan voortbestaan. Maar deze wetten die deze zogenaamde
Christus nu gegeven heeft, zijn voor het menselijke leven te onpraktisch en die
kunnen daarom onmogelijk aangenomen worden.
[5] Over al het andere wilde ik, hoe
onzinnig het ook klonk, niets zeggen, maar wat moet je nu denken van die
aanbevolen zelfverminking, als één van de eigen ledematen ergernis geeft; en
dan ook nog het kennelijk aanbevolen nietsdoen, waarbij iemand al zijn aandacht
moet geven aan een voortdurend op zoek zijn naar het Godsrijk, zonder voor iets
anders te hoeven zorgen, omdat al het andere van boven gegeven zal worden!? -
Laten we dat nu eens met een kleine proef van een paar maanden uittesten;
gedurende die tijd moeten de mensen alles laten liggen en niet werken, dan
blijkt wel of de gebraden duiven hen in de mond zullen vliegen!
[6] En hoe dom is tenslotte die
aanbevolen zelfverminking, als één van je ledematen je ergert! Stel dat iemand
met een scherpe bijl in zijn rechterhand, zich zijn linker afhakt en weggooit;
wat zal hij dan doen als zijn rechterarm hem daarna ergert, -hoe zal hij die
dan afhakken en hoe zal hij zijn ogen uitrukken en tenslotte zonder handen de
voeten afhakken, die hem mogelijkerwijs ook nog ergeren?! -Ah, loop heen met
zo'n leer! Die zou zelfs voor een krokodil te slecht zijn, laat staan Voor een
mens! -Als je de gevolgen een beetje bij elkaar optelt, kun je met je klompen
aanvoelen, dat zo'n leer alleen maar een gevolg van het oud joodse fanatisme
kan zijn!
[7] En al kwamen alle engelen uit de
hemel en leerden de mensen zulke wegen om het eeuwige leven te bereiken, en het
gebruik van zulke middelen om de hemel te verdienen, dan zouden zulke domme
leraren de wereld uitgeslagen moeten worden en hun domme hemel zelf op moeten
vreten! -Alleen al het tegenstrijdige daarin! -'Tand om tand' en 'oog om oog'
vindt Hij onrechtvaardig en gruwelijk; Hij predikt de grootste zachtmoedigheid
en het grootste geduld, zet zelfs voor alle dieven de deur wijd open, als Hij
zegt: 'Wie uw rok vraagt, geef die ook de mantel erbij!' Mooie leer! -Maar
daarentegen moeten de mensen zich zelf wel de ogen uitrukken en handen en
voeten afhakken! -Wie van u heeft er ooit grotere onzin gehoord?!
[8] Dan komt de priester naar Mij toe
en zegt: 'Meester! Uw daden laten zien, dat U meer kunt dan een gewoon mens.
Maar als U werkelijk in staat bent om normaal te denken, en daar twijfel ik
niet aan, want ik heb U in het huis van Irhaël heel wijs horen spreken, dan
moet U beslist bepaalde erg onpraktische leerstellingen uit Uw prediking
herroepen! Anders zijn wij genoodzaakt, ondanks al Uw daden, die zonder meer
een Messias waardig zijn, U openlijk te betitelen als een fanatiek magiër, die
opgeleid is in de een of andere oud-Egyptische school, en U Uit ons midden uit
te wijzen als een pure Messiasschenner!
[9] Bekijk Uw geweldige leer nu Zelf
eens een beetje preciezer, dan moet U toch inzien, dat Uw leer voor het
verkrijgen van het eeuwige leven totaalonbruikbaar is en door niemand ooit
uitgevoerd kan worden! Want als iemand op deze wijze de hemel verdienen moet,
dan zal hij die hemel wel niet willen hebben! Want het zou dan beter zijn, dat
hij nooit geboren was, dan dat hij op deze manier een hemel zou verdienen,
waarin hij slechts als een verminkte binnen zou kunnen gaan! Zeg mij nu eens
heel openhartig of U dat inziet, of dat Uw leer U werkelijk ernst is!'
[10]
Ik zeg: 'U bent toch een opperpriester en u bent blinder dan een mol onder de
grond; wat moet Ik dan van de anderen denken en verwachten?! Ik gaf u hier
beelden, en u neemt alleen de bijbehorende materie in u op en die dreigt u te
verstikken, maar de geest die Ik In deze beelden gelegd heb, beseft u niet.
[11] Geloof Mij: Zo wijs als u denkt
dat u bent, zo wijs zijn wij ook, en wij weten het zeer goed of een mens zich verminken
kan en wil om het eeuwige leven te verkrijgen! Maar wij weten ook, dat u de
geest van deze leer niet begrijpt en nog lang niet zult begrijpen! Ondanks dat,
nemen wij onze woorden niet terug. U heeft wel oren, maar die horen niet het
juiste, ook heeft u ogen, die echter evenzo geestelijk blind zijn, en, hoewel
uw oren en ogen open zijn, hoort en ziet u toch nog niets!'
41
Onbegrip voor de beeldspraak der bergrede
[I] De
opperpriester zegt: ' Ja, ja, U kunt daarmee wel gelijk hebben, en ik wil en
kan bij voorbaat ook niet bestrijden of, hoe en wat voor geestelijke zaken er
zich in Uw gebruikte beeldspraak bevinden; maar dáárin moet U me dan toch
gelijk geven, dat, als ik bijvoorbeeld iemand een les geef, waarvan ik wens dat
die door hem als mijn leerling begrepen en uitgevoerd zou moeten worden, ik die
les toch noodzakelijkerwijs zo brengen moet, dat mijn leerling de juiste
bedoeling daarvan begrijpt. Als ik nu weet dat mijn leerling mijn les naar de
geest van de daarin besloten waarheid geheel begrepen heeft, dan kan ik ook
geheel terecht van mijn leerling verlangen, dat hij mijn les uitvoert.
[2]
Als ik iemand echter in zulke beelden een les geef, dat deze niet herkenbaar
zijn, en vroeg de leerling dan aan mij: Wat betekent dat? Hoe moet ik mij om
het leven brengen, om het leven te winnen? Hoe zal ik mij doden en dan dood
zijnde uit de dood een nieuw, Ja zelfs een eeuwig leven verkrijgen?' - dan zal
ik tegen hem zeggen: 'Kijk vriend, dat moet je zo en zo begrijpen en
verkrijgen! Want Iet op, tussen het jou gegeven leerbeeld en de daaruit
gepuurde waarheid bestaat deze en die geestelijke overeenkomst, en je moet je
leven niet inrichten volgens het uiterlijke beeld, maar volgens het
overeenkomstige innerlijke beeld!'
[3] Kijk Meester, dan zal de leerling
het begrijpen en dan kan ik, zoals reeds eerder opgemerkt, geheel terecht van
hem verlangen, dat hij naar de geest der waarheid van mijn leer zal handelen!
Kan ik echter, zonder een dwaas te zijn, ook verlangen dat hij handelt volgens
mijn harde symbolische beeld? Als ik dat in volle ernst aan mijn leerling zou
vragen, dan zou ik mij voor alle denkende mensen toch wel gedragen als iemand,
die water in een goed gesloten kruik droeg, terwijl een dorstige naar hem toe
komt en hem smeekt, dat hij hem te drinken zou geven. De waterdrager zou hem
meteen de gesloten kruik aanreiken en zeggen: 'Hier heb je de kruik, -drink!'
Hij zou nu proberen te drinken, maar geen opening vinden en de drager vragen:
'Hoe kan ik daaruit drinken? De kruik is toch aan alle kanten dicht!' De drager
zou tegen hem zeggen: 'Als je blind bent en de opening niet kunt vinden, slok
dan de hele kruik op en dan zul je op die manier ook wel het water mee
opslokken!'
[4] Zeg mij Meester, U die overigens
goed en wijs bent, wat zou de dorstige tegen zo'n waterdrager zeggen?! Ik vind
dat de dorstige hier toch wel het volste recht zou hebben, om zo'n waterdrager
voor nar uit te schelden.
[5] Dat wil niet zeggen, dat ik U
direkt voor een nar houd; maar als U zegt dat wij de geest van Uw leer door onze
geestelijke blind en doofheid niet zien en begrijpen kunnen, dan is Uw leer
toch net als het water in de afgesloten kruik, die in alle ernst door de
dorstige tegelijk met het water opgeslokt zou moeten worden, een eis, die
slechts een ontsnapte profeet uit een gekkenhuis zou kunnen stellen! - U mag
erover denken, zoals U wilt! Zolang U aan Uw leer, die op menig punt veel goeds
en waars bevat, geen voldoende uitleg meegeeft, blijven ik en veel verstandige
denkers bij deze gedane uitspraak! Want echt, U zult nooit beleven, dat wij
volgens Uw leer nu meteen zullen beginnen om handen en voeten af te hakken, en
ogen uit te rukken! - Ook zullen we net als altijd werken en ons brood in het
zweet ons aanschijns verdienen, en degene, die zich boosaardig aan ons zal
vergrijpen, die zal zijn rechtvaardige straf niet ontlopen!
[6] Ook zullen we de dief, die een rok
van ons steelt, geen mantel er gratis bij geven, maar we zullen de dief grijpen
en in de gevangenis werpen, waar hem voldoende tijd gegeven zal worden om zijn
slechte daad te betreuren en zijn leven te beteren! Als U een werkelijk van God
afkomstige wijze bent, dan moet U ook doordrongen zijn van de heilige noodzakelijkheid
van de instandhouding van de wet van Mozes, die God Zelf onder bliksem en
donder aan de Israëlieten in de woestijn verkondigd heeft! Als U echter met Uw
leer de wet wilt schenden, dan moet U maar afwachten, hoe U dat tegenover
Jehova verantwoorden kunt!'
[7] Ik zeg: 'Ik ben echter van mening,
dat het de wetgever vrij staat de wet te
handhaven en deze zelf naar geest en waarheid uit te voeren, of deze ook wel
onder bepaalde voorwaarden geheel op te heffen!'
[8] De opperpriester zegt: 'Dat klinkt
nu heel vreemd uit Uw mond! Vanmorgen zou ik eerbied voor zo'n gezegde gehad
hebben, want toen dacht ik nog heel zeker dat U werkelijk de Beloofde was! Maar
n.a deze leer, die U ons nu heeft gegeven, bent U in mijn ogen een
gekkenhuisklant geworden, die het leuk vindt om zijn idee-fixe als wijsheid van
de beloofde Messias op te dissen. Ik zou daarom liever zien, dat U Uw harde
leer uitlegde, want zonder voldoende verklaring zal geen mens deze ooit
begrijpen en daarnaar gaan handelen!'
[9] Ik zeg: 'Zeg dan, wat u zo absurd
vindt in Mijn leer, en Ik zal het u duidelijk maken!'
[10] De opperpriester zegt: 'Ik heb
het U wel meer dan één keer gezegd; maar om U te laten zien, dat ik beslist
heel billijk en gematigd ben, zeg ik U nu, dat ik alle andere punten van Uw
leer aanneem als goede en wijze regels om te volgen, maar het ogen uitrukken en
het afhakken van handen en voeten kan ik onmogelijk accepteren! Bedenk toch
Zelf eens, of het wel mogelijk is jezelf een oog uit te rukken! Zal degene, die
zichzelf een hand of een voet afhakt, daarna niet doodbloeden en sterven? En
als hij dood is, wat zijn dan de vruchten van zijn verbeterde levenswijze?!
[11] Kijk, dat is het meest
onpraktische punt van Uw leer, dat bij het volle verstand nooit opgevolgd kan
worden! En zo er al werkelijk ooit ergens gekken te vinden zouden zijn, die
zo'n leer op zichzelf toepasten, dan zouden die daar beslist niet beter van
worden; want als iemand het leven daarbij niet verliest, dan zal hij vanwege de
ellende, waarin deze schijnbaar van God afkomstige leer hem gestort heeft, God
niet loven. Sterft hij echter, wat het waarschijnlijkste is, dan vraag ik met
David: 'Heer, wie zal U in de dood nog loven, en wie zal U prijzen in het
graf?!' Dus dit punt zou U ons minstens duidelijk moeten uitleggen; al het
andere willen wij als een weliswaar op de spits gedreven -humane leer aannemen!
[12] Ik zeg: 'Goed, uw verzoek is
billijk en Ik zeg u: Onder alle priesters na Samuël, bent u de wijste, want u
heeft een goed hart, u verwerpt in de aard der zaak Mijn leer niet, maar u wilt
hem alleen uitgelegd hebben; en Ik wil u daarom ook uitleg geven! Maar niet uit
Mijn mond, maar uit de mond van één van Mijn leerlingen krijgt u een uitleg!
Wend u daarom tot één van Mijn leerlingen, opdat het u duidelijk zal worden,
dat Mijn leer op dit ogenblik al zonder Mijn verklaring begrijpelijk is
geworden voor de mensen!
42 De bergrede door Nathánaël duidelijk
uitgelegd
[1] Dan wendt de opperpriester zich
tot Nathánaël en zegt tegen hem: 'Op aanwijzing van je meester wend ik mij op
goed geluk tot jou; verklaar mij daarom in ieder geval het hardste punt uit de
leer van je meester! Maar graag alleen in heldere, klare taal! Want als je
mistig praat over mistige dingen, dan wordt het er niet duidelijker op! Dus ga
je gang!'
[2] Nathánaël zegt: 'Staart u zich zo blind
op het verstandelijke, dat u een zo begrijpelijk gebrachte leer niet op de
goede manier kunt begrijpen? Hebben de profeten dan niet bijna allen zonder
uitzondering van Christus voorspeld, dat Hij slechts in gelijkenissen Zijn
boodschap zou brengen en niet zonder gelijkenissen met de mensen zou spreken?'
[3] De opperpriester zegt: ' Ja, daar
heb je gelijk in, want zo staat het geschreven.'
[4] Nathánaël zegt
verder: 'Wel dan, als u dat als schriftgeleerde wel weet, waarom scheldt u de
Heer dan uit voor een nar, als Hij geheel volgens de schrift Zijn prediking in
gelijkenissen brengt. U kunt voor het begrijpen daarvan aan de Heer wel om
uitleg vragen, maar u kunt Hem toch niet voor een nar uitschelden als u zijn
spreken in gelijkenissen niet begrijpt omdat u zelf in deze dingen van God heel
weinig inzicht heeft?!
[5] Zie, de werken der natuur hebben
hun orde en kunnen slechts in deze voor hen karakteristieke orde bestaan; en op
gelijke wijze hebben de geestelijke dingen hun zeer karakteristieke orde en kunnen
buiten die orde niet bestaan, niet gedacht en niet uitgesproken worden. Maar
tussen de natuurlijke dingen en de geestelijke dingen is en bestaat, omdat het
één uit het ander is voortgekomen, een nauwkeurige overeenstemming, die alleen
de Heer het beste kent.
[6] Als de Heer ons nu iets zuiver
geestelijks vertelt, terwijl wij toch met z'n allen in het starre keurslijf van
de natuurlijke orde zitten, dan kan Hij dat alleen maar doen door middel van de
overeenkomstige beelden in gelijkenissen. Om deze echter goed te kunnen
begrijpen, moeten wij proberen onze geest wakker te maken door volgens Gods
geboden te leven. Pas als de geest wakker is, zullen wij begrijpen, wat de Heer
door middel van zo'n overeenkomstig beeld in gelijkenisvorm allemaal gezegd en geopenbaard
heeft, en juist hierin zal Zijn goddelijk woord zich eeuwig van ons menselijk
woord onderscheiden.
[7] Let nu goed op! Wat bij de
natuurlijke mens het oog is, dat is bij de geest het zien van die goddelijke en
hemelse dingen, die voor het wezen van de geest een belofte inhouden voor zijn
zalige eeuwige bestaan.
[8] De geest moet echter tengevolge
van de orde, die God genoodzaakt was in te stellen, een bepaalde tijd in de
materie van het vlees van deze wereld ondergedompeld zijn, om sterk te worden
in zijn vrijheid en bijna volledige onafhankelijkheid van God. Wordt hij dit
niet, dan kan hij God niet zien en nog minder kan hij in, naast en bij God
bestaan. (Juist wanneer de geest echter in de materie rijp wordt, en gehard
wordt in de vrijheid en onafhankelijkheid van God, dan loopt hij onvermijdelijk
gevaar zelf door de materie verslonden en tesamen daarmee gedood te Worden, uit
welke dood men slechts zeer moeilijk en met veellijden weer tot leven in God
gewekt kan en moet worden) -Op deze wijze zei de Heer dus niet tegen de
vleselijke mens, maar tegen de geestelijke mens: “Als het oog je ergert, ruk
het uit en werp het weg, want het is beter met één oog de hemel in te gaan -
dan met beide naar de hel!', wat zo ongeveer betekent: Als het licht van de
wereld je te veel aantrekt, verzet je dan en keer je van dat licht af, want het
zou je in de dood van de materie trekken! Ontneem je dus zelf, als geestelijke
mens, het lege genot van de wereldse zaken, en wend je met je ziel naar de puur
hemelse dingen! Want het is beter voor je om zonder alles, wat de wereld als
kennis te bieden heeft, het rijk van het eeuwige leven binnen te gaan, dan met
te veel wereldse kennis enerzijds, en te weinig geestelijke kennis anderzijds
door de stoffelijke dood opgeslokt te worden!
[9] Toen de Heer hier over twee ogen,
handen en voeten sprak, bedoelde Hij daarmee niet de twee ogen en de twee
handen en voeten van het lichaam, maar alleen het kennelijk dubbele gezichts-,
bezigheids -, en verplaatsingsvermogen van de geest, en Hij waarschuwt niet het
vlees, dat geen eigen leven heeft, maar de geest, om zich liever niet met de
wereld bezig te houden als deze hem te veel zou aantrekken. In dat geval is het
beter zonder alle kennis van de wereld het eeuwige leven in te gaan, dan door
te veel wereldse kennis tenslotte door het onafwendbare wereldse gericht
opgeslokt te worden.
[10] De geest moet de wereld wel zien
en leren kennen, maar moet er niet verzot op raken! Als hij merkt, dat de
wereld hem aantrekt, moet hij er zich direkt van afwenden, omdat hij dan al
gevaar loopt! En kijk, dit noodzakelijke afwenden stemt overeen met het beeld
van het uitrukken der ogen; en Degene, Die ons zo'n treffend beeld kan geven,
moet echt heel goed thuis zijn in alle geestelijke en materiële verhoudingen
van de mensen. Volgens mij kan Diegene dit alleen maar zo weergeven, door Wiens
kracht, liefde en wijsheid alle dingen geestelijk en stoffelijk geschapen zijn!
Ik denk, dat U me nu wel begrepen hebt en nu zult inzien, hoe grof u zich
bezondigd heeft aan Hem, Die uwen ons aller leven in Zijn almachtige hand
heeft!?'
43 Verdere uitleg van Nathánaël
[1] De opperpriester staat perplex en
ook veel anderen zijn geweldig van hun stuk gebracht, en hij zegt na een
poosje: 'Ja ja, nu begrijp ik het toch echt wel! -Maar waarom sprak de Heer dan
ook niet direct net zo begrijpelijk als jij nu hebt gedaan, dan zou ik mij
zeker niet aan Hem bezondigd hebben!?'
[2] Nathánaël zegt: ' Als een
zevenjarige jongen op die manier vragen zou stellen, dan zou ik mij niet erover
verwonderen dat een zevenjarige jongen zo vraagt; maar bij u verbaas ik mij
bijzonder, u bent nog wel een van de belangrijkste wijzen van deze plaats!
[3] Wilt u de Heer soms ook nog de bekroonde
wijze vraag stellen, waarom Hij de zaadkorrels, die toch nergens mee te
vergelijken zijn, de vormings - en ontwikkelingsmogelijkheid van de daaruit
groeiende boom tot in de kleinste finesses heeft ingeprent. Zou Hij niet beter
alle vruchten rijp uit de hemel in de schoot van de mensen kunnen laten
regenen?! Waarom die tijdrovende ontwikkeling van zaadkorrel tot boom, en
vervolgens nog dat lange wachten op de rijpe vrucht?! Merkt u, hoe dom u nog
bent!
[4] Het woord van de Heer is net als
al Zijn werk. Hij geeft ons Zijn leer in de vorm van zaden. Wij moeten die
eerst in de voedingsbodem van onze geest zaaien; die voedingsbodem heet liefde,
daar zal het zaad dan groeien en een boom van de ware kennis van God en onszelf
worden, en op de juiste tijd zullen we dan van deze boom volkomen rijpe
vruchten voor het eeuwige leven kunnen verzamelen.
[5] Het voornaamste is echter de
liefde; zonder liefde is de geest niet vruchtbaar en geeft zij geen vruchten!
Zaai de tarwe maar in de lucht; en kijk of hij groeit en of je er vruchten van
krijgt! Als je de tarwekorrel echter in een goede voedingsbodem legt, dan zal
hij groeien en je veelvoudig vruchten opleveren. De echte liefde is de juiste
voedingsbodem voor de geestelijke tarwekorrel die ons door de mond des Heren
wordt meegedeeld.
[6] Daarom nam de Heer nu voor u
allemaal de harde Mozaïsche strafwet weg, opdat u zoveel te sneller meer
voedingsbodem in uw hart zou krijgen. Want wie volgens de wet straft, heeft
weinig of ook wel helemaal geen liefde; bij hem zal het goddelijke zaad van het
woord daarom heel slecht gedijen! Degene echter, die gestraft wordt, bevindt
zich toch al in het gericht, waarin geen liefde is, want het gericht is de dood
van de liefde.
[7] U kunt daarom beter niet klaar
staan om de fouten van uw naasten te zien, maar het is beter inschikkelijk en
geduldig met hen te zijn! En als ze in hun zwakheid iets van u verlangen, dan
moet u ze niets onthouden, want zo vermeerdert zich de liefde in uzelf en
evenzo in uw zwakke broeders! Als deze liefde eenmaal zowel in u als in uw
broeders rijkelijk aanwezig is, dan zal het goddelijke zaad goed in u gedijen
en de zwakke zal dan in zijn sterkte u welwillend aanzien en u viervoudig
vergelden, wat u hem in zijn zwakheid gegeven heeft.
[8] Als u echter karig bent en hard
tegen uw zwakke broeders, dan zult u zelf nooit tot enige godvruchtigheid
komen, en het oordeel der zwakken zal in het eind ook II mee in het verderf
storten.
[9] Toen de Heer zei: 'Die van u een
rok vraagt, geef die ook de mantel erbij!', wilde Hij alleen maar aanduiden,
dat u, als u rijk bent en veel bezit, ook rijkelijk en veel moet geven aan de
armen, als zij tot u komen! Want daardoor krijgt u ook snel veel voedingsbodem
in uw hart en zult u op die manier zeer gelukkig worden door het bezit van zo'n
echte voedingsbodem en de armen zullen u zeker zegenen; want uit uw hart zullen
ze de daadkrachtigste prediking van het echte evangelie van God horen, en
daardoor worden ze zelf sterk en u tot eeuwige steun! Als u echter karig geeft
en berekent wanneer en hoeveel u geeft, dan heeft dat noch voor uzelf, noch
voor de arme broeders enig nut, en deze zullen
u daarom nooit tot steun worden!'
44 Symbolische ogen, armen en voeten
[1] De opperpriester, die zeer opmerkzaam naar
deze toespraak geluisterd heeft, zegt: 'Dat is nu allemaal goed en wel, en ik denk,
dat ik nu zo ongeveer alles wel begrijp; maar één ding wil ik nog opmerken, en
dat is, dat de Meester eigenlijk alleen van het uitrukken van het rechter oog
en het afhakken van de rechter hand gesproken heeft. Ik heb in mijn
onderzoekingsdrang zo voor een totaalbeeld ook de voeten er maar bij betrokken,
en tot mijn verwondering heb je mij het afhakken van de voeten net eender
verklaard, als dat van oog en hand, die bij mijn weten alleen maar door de Heer
genoemd zijn. Je zegt echter, dat de woorden van de Heer alleen maar een
geestelijke betekenis hebben; hoe komt het dan, dat je in mijn aanvulling ook
een geestelijke overeenkomst vond?
[2] Nathánaël zegt: 'U vergist zich!
De Heer sprak ook van de rechtervoet; alleen gaf Hij de schrijvers een
aanwijzing, dat over de voet er uit te laten, want als u begonnen bent om uw
innerlijke blik naar de hemel te richten, en uw wil tot liefde, die overeenkomt
met de linkerhand, zijnde de hand van het hart, volgens de wil van God te
activeren, nadat u de rechterarm of de rechterhand, waaronder de puur
wereldlijke bezigheden verstaan worden, verwijderd hebt, dan is het niet meer
nodig ook de rechtervoet nog af te schaffen. Want als het eenmaal zo ver is,
dat het oog het juiste licht ziet en de hand, of liever gezegd de wil, zich
bezig houdt met het juiste doen, dan is de voortgang in het gebied van het
eeuwige leven er al vanzelf, of wel, dan is de rechtervoet, die de voortgang in
de wereld aangeeft, al vanzelf verwijderd en men behoeft dan daarvoor geen
extra moeite te doen.
[3] U, als Samaritanen, kunt echter
gevoeglijk met de voeten beginnen, want ofschoon uw oog nu naar het goddelijke
is gewend, en uw handen goed werk doen, is uw voet, of wel uw lust tot verder
gaan, puur op de wereld gericht! Want u verwacht van de Messias iets geheel
anders, dan wat u volgens de voorspelling van alle profeten van Hem verwachten
moet! En dat is geestelijk gezien uw rechtervoet, die u afhakken moet om de
juiste weg naar her rijk van God te kunnen inslaan. En daarom heeft de Heer alleen
voor u ook over de rechtervoet gesproken, maar Hij heeft het niet op laten
schrijven, omdat de latere aanhangers van de leer des Heren wel zullen weten,
waar en waaruit het rijk van de Messias bestaat, en wat men moet doen om daarin
te komen. Heeft u nog meer bezwaren?'
[4] De opperpriester zegt: ' Alles is
me nu wel duidelijk, in zoverre het me dan ook duidelijk kan zijn. Alleen moet
ik ondanks al het begrip dat ik er nu voor heb, toevoegen, dat jullie leer
zoals ze gebracht wordt, een harde en moeilijk begrijpbare leer is, en je zult
ondervinden dat velen zich er aan zullen stoten!
[5] Ik wil geen ongeluksprofeet zijn,
maar ik zeg je toch, dat je daarmee bij de verheven Joden niet zult bereiken,
wat je bij ons, ondanks onze veelvuldige domheden, bereikt hebt. Wij geloven
nu, ook al lijkt het nog of we dromen; maar de grote Joden zullen jullie niet
op die manier geloven! Ze zullen tekenen eisen en je vervolgens ook nog vanwege
de tekenen vervolgen; wij vroegen echter geen tekenen van jullie, ondanks dat deed
je ze vrijwillig.
[6] Wij geloven jullie niet vanwege de
tekenen, die voor een deel ook wel door mensen gedaan kunnen worden, maar wij
geloven zuiver vanwege de leer, omdat je die aan óns uitgelegd hebt! Je kunt
daarom beter bij 'ons blijven, want bij de hoge Joden en Grieken zal het slecht
voor jullie aflopen!
45
Niet iedereen kan de Heer lichamelijk volgen
[I]
Nathánaël zegt: 'Tot hiertoe moest ik met u spreken, het verdere ligt geheel in
de hand van de Heer. Wat hij wil, dat zullen ook wij willen en doen. Want wij
zijn allen geestelijk nog zeer arm; daarom moeten wij bij Hem blijven, opdat
het hemelrijk ons deel wordt. Wij willen met de Heer ook elk leed en iedere
vervolging dragen, opdat we door en in Hem de ware troost hebben. In Zijn naam
willen wij zachtmoedig zijn in al onze gedachten, oordelen, wensen en
begeerten, en in al ons doen en laten, opdat we echte bezitters van de ware
voedingsbodem, de zuivere liefde Gods in onze harten, worden.
[2] Wij willen ook het land niet
vermijden waar het hard en onrechtvaardig toegaat, wij moeten hongeren en
dorsten naar de ware gerechtigheid; we hebben Hem toch bij ons, Die daarvan
werkelijk voor eeuwig overvloedig kan geven!
[3] Wij willen zelf echter tegen
iedereen, of hij nu rechtvaardig of onrechtvaardig tegen ons is, vol
barmhartigheid zijn, opdat wij in des Heren ogen waardiger geacht worden voor
de grote goddelijke barmhartigheid.
[4] Wij willen dus overal, net als
hier bij jullie, onze harten zo goed mogelijk vrij houden van iedere
onzuiverheid, opdat de Heer niet van ons weggaat als wij Hem zien; want met een
onrein hart kan men God niet naderen en in geest en waarheid Zijn aangezicht en
de volheid van de wonderen van Zijn werken zien!
[5] Als we een rein hart hebben,
moeten wij vreedzaam, geduldig en zacht tegen iedereen zijn, want een toornig
hart kan nooit rein zijn, omdat de toorn steeds veroorzaakt wordt door de
hoogmoedigheid. Is ons hart echter vreedzaam, dan kunnen wij Hem ook heel
getroost als kinderen naderen, Hem, Die ons het kindzijn van God bracht, en ons
leerde tot God als onze Vader Zelf te bidden.
[6] Mochten wij naar uw mening, voor
onze beslist rechtvaardige zaak in andere landen en oorden vervolgd worden, dan
heeft dat niets te betekenen, mijn vriend, want wij hebben Hem toch, en door
Hem de hemel der hemelen! Dus zijn wij hier al gelukkig, overgelukkig, of de
mensen nu van ons houden of ons verachten en ons om Hem vervolgen, want Hij is
een Heer over allen en over alles! Want Hem, die alle hemelen gehoorzamen en
voor Wiens dienst zij steeds klaar staan, zoals wij gisteren en daarvoor al
hebben gezien, Die dienen ook wij in alles, en dat alleen al is voor ons het
hoogste loon en de hoogste eer! Maakt u zich dus maar geen zorgen over ons,
want wij weten en beseffen waar wij aan toe zijn!'
[7] De opperpriester was zeer verbaasd
over deze vastbesloten taal en zei: 'Werkelijk, als men mij hier niet nodig
had, en ik geen vrouwen kinderen had en nog een heleboel andere dingen, dan zou
ik zelf met u meegaan!'
[8] Nathánaël zegt: 'Wij hebben echter
vrouwen, kinderen en bezit verlaten en zijn Hem gevolgd, en ondanks dat, leven
onze vrouwen en kinderen! Ik zeg u wat ik ervan denk: Wie uit liefde voor Hem
in deze wereld niet alles, onverschillig wat, verlaten kan, die is Zijn genade
niet waard! Of ik u hiermee beledig of niet, het is nu eenmaal zo! Want mijn
hart geeft het mij in, en in het hart is alles waar als eenmaal de geest tot
het levende denken in God daarin is ontwaakt. Hij heeft ons niet nodig, maar
wij hebben Hem nodig.
[9] Heeft u Hem al ooit eens moeten
helpen om de grote zon over de wijde horizon omhoog te heffen en haar hemelse
licht over de hele aarde te verspreiden? Of heeft u ooit de boeien gezien, of
soms gesmeed, waarmee de Heer de winden in toom houdt, of heeft u wel eens gezien
hoe hij de bliksem en de geweldige donder en de zee in haar diepten vasthoudt?
Wie kan zeggen, dat hij de Heer ergens bij heeft geholpen?! Maar als dat zo is,
wie kan dan, als de Heer tot hem zegt dat hij Hem volgen moet, nog denken aan
zijn vrouw, zijn kinderen, zijn bezit. En wie kan dan niet onvoorwaardelijk Hem
volgen, de Heer van al het leven van alle hemelen en alle werelden, van Wie wij
al zo lang hebben gehoopt dat Hij komen zou, en Die nu is gekomen, precies
zoals alle profeten en aartsvaders het hebben voorspeld?!'
[10] Nu zegt de opperpriester: 'Was ik
nu maar geen opperpriester, dan zou ik werkelijk doen, wat jullie allen hebben
gedaan! Maar ik ben opperpriester, en omdat jullie nog slechts één dag bij ons
zult blijven, zoals ik heb gehoord, ben ik voor deze zwakgelovigen zo onmisbaar
als het oog bij het zien. Daarom zullen jullie wel begrijpen, dat ik niet
direct voor mijn vrouw of mijn kinderen of voor mijn bezit hier moet blijven,
maar vooral voor deze zwakgelovigen, die zich nog lang niet geheel los kunnen
maken van de vanouds geleerde opvatting over de hoedanigheid van de Messias en
over het doel van Zijn optreden. Het zal mij veel moeite kosten, maar wat kan
ik anders?
[11] Ik geloof nu eenmaal vast, dat
jullie Meester de beloofde Messias is; maar hoe staat dat met mijn gemeente?!
Je hebt gezien, hoe al tijdens de prediking een aantal mensen weg ging! Die
zijn vol boos ongeloof, en zullen dat nu ijverig verbreiden, en velen die hier
nog zijn gebleven en gisteren vol geloof waren, zijn nu ook vol twijfel en
weten niet, wat ze moeten geloven!
[12] Denk je mijn situatie eens in;
wat zal ik, het orakel van al deze mensen, nu moeten doen! Maar als ik ze niet
bekeer, dan blijven ze tot het einde der wereld alles wat je maar wilt, alleen
niet datgene, wat ze moeten zijn. Zie je, dat is de voornaamste reden, waarom
ik het beste hier kan blijven! En ik geloof dat de Heer me dat niet kwalijk zal
nemen. Want al ben ik dan niet lijfelijk in Zijn gezelschap, dan ben ik toch
altijd geestelijk daar, en ik zal Hem als een trouwe knecht en herder van Zijn
kudde getrouwen geheel volgens Zijn hier verkondigde leer trachten te dienen,
en ik meen dat Hij het daarmee eens zal zijn!'
[13] Ik zeg: 'Ja, zo is het volledig
naar Mijn zin! Want voor Mij ben je in deze gemeente een ijverig werktuig, en
je loon in de hemel zal evenredig groot zijn! Het is nu echter avond geworden,
laten we daarom weer naar huis gaan! Het zij zo!'
[14] Na deze woorden gingen wij van de
berg af naar huis. Maar, ondanks dat velen al eerder volongeloof en ergernis
waren weggegaan, was er nog veel volk toen Ik de prediking had beëindigd.
46 Terug naar Sichar. De genezing van de
melaatse
[1]
Zoals al eerder werd aangeduid, bevonden we ons niet precies op het hoogste
deel van de berg, maar vanwege de grotere en aangenamere ruimte meer beneden op
de eerste hellingen, omdat veel volk uit de stad Mij gevolgd was, en ook omdat
daaronder veeloude en al zeer zwakke mensen waren, die bij de aanmerkelijke
hitte van de dag de top van de berg nauwelijks zouden hebben bereikt. Maar
ondanks dat waren we toch tamelijk hoog en de stoet bewoog zich vrij langzaam,
omdat veel slecht ziende mensen door de schemering het pad niet zo goed zagen.
[2] Terwijl we zo behoedzaam lopend
van de berg af het vlakke land bereikten, lag daar aan de weg een mens bedekt
met kwaadaardige melaatse plekken. Deze mens richtte zich zo snel mogelijk op,
ging naar Mij toe, en zei met een klagende stem: 'O Heer, als U wilde, kon U me
wel genezen! , Ik strekte direct Mijn hand over hem uit en sprak: 'Ik wil dat
je genezen bent!' En de zieke was op datzelfde ogenblik genezen van zijn
melaatsheid; alle zwellingen, schurftige plekken en huidschilfers verdwenen
plotseling. Het was een hele erge melaatsheid, die door geen dokter te genezen
was; het volk zag het dan ook als een groot wonder, dat deze man zo plotseling
van zijn melaatsheid werd genezen.
[3] De genezen man wilde Mij nu
luidkeels gaan bejubelen; Ik waarschuwde hem echter ernstig en zei: 'Ik zeg je
dat je het voorlopig aan niemand zegt, behalve aan de opperpriester! Ga naar
hem toe, hij loopt achter ons bij Mijn leerlingen! Als hij zal hebben
bevestigd, dat je genezen bent, ga dan naar huis, pak daar de gave die Mozes
heeft voorgeschreven en offer die op het altaar!'
[4] De genezene deed dadelijk, wat Ik
hem had aangeraden. De opperpriester verbaasde zich ook buitengewoon en zei: '
Als een dokter tegen mij gezegd zou hebben: 'Kijk deze mens zal ik gezond
maken!', dan zou ik danig hebben gelachen, en dan zou ik hebben gezegd: 'Wel,
zot, ga naar de Eufraat en probeer die leeg te scheppen! Als je één emmer hebt
geschept, dan krijg je er honderdduizend voor in de plaats; maar toch zal het
je makkelijker vallen de Eufraat droog te leggen, dan deze mens gezond te
maken, want zijn vlees is al bijna helemaal vergaan!' En deze Mens, waarvan wij
nu geloven dat Hij de Messias is, gelukte dat door een enkel woord! - Waarlijk,
dat is voor ons voldoende! - Hij is in alle opzichten de Christus! - Wij hebben
nu geen verdere getuigenissen meer nodig.
[5] Heus, als iemand mij nu om een rok
vraagt, dan geef ik hem niet alleen de mantel erbij, maar ook mijn hele
voorraad kleren! Werkelijk, voor die prijs geef ik nu tot op mijn hemd alles
weg, en ik zie nu in, dat Zijn leer puur goddelijk is! Ja, nu is Hij Zelf als
Jehova in levende lijve bij ons! Wat willen we nu nog meer?! De hele nacht wil
ik voor heraut spelen en Zijn aanwezigheid in alle straten en stegen
verkondigen!'
[6] Na deze woorden, juist in de buurt
van de bron, loopt hij naar Mij toe, valt voor Mij neer en zegt: 'Heer wacht
even, opdat ik U aanbidden kan; want U bent niet alleen Christus, een zoon van
God, maar U bent God Zelf, Die in vleselijke gedaante bij ons is!'
[7] Ik zeg: 'Vriend, laat dat nu maar!
Ik heb jullie toch laten zien, hoe je moet bidden; bid daarom in stilte, dat
zal voldoende zijn! Doe vandaag niet te veel en vervolgens morgen des te
gemakkelijker te weinig! Men moet alles met mate doen! Als je bij de rok ook de
mantel voegt, dan is dat voldoende om voor altijd de arme tot een goede vriend
te maken; als je hem echter, terwijl hij slechts een rok vroeg, je hele
voorraad kleren zou geven, dan zal hij verlegen worden en bij zichzelf denken
dat je hem vernederen wilde of dat je zelf niet goed bij je hoofd was. En je
begrijpt wel, dat er dan niets goeds uit voortkwam!
[8] Als iemand je echter om een
zilverling vraagt, en je geeft hem er dan twee of ook wel drie, dan zal je het
hart van degene die van je leent, blij maken en dat van jezelf zalig; als je
echter degene, die naar je toe kwam om een zilverling te lenen, er zo maar
duizend geeft, dan zal hij schrikken en bij zichzelf denken: 'Wat heeft dat te
betekenen? Ik vroeg om één zilverling en nu wil hij mij zijn hele bezit geven?!
Houdt hij mij dan voor zo hebzuchtig, wil hij mij vernederen, of is hij
helemaal gek geworden?' En zie, zo'n mens zal geen winst voor jouw hart zijn en
jouw handelwijze zal net zo min een winst voor zijn hart zijn! Dus alleen maar
in alles een goede volle maat houden, en dan voldoet het volkomen!'
[9] Met deze les is de opperpriester
helemaal tevreden gesteld en hij zegt tegen zichzelf: 'Ja ja, Hij heeft in
alles gelijk! Precies dat doen wat Hij heeft gezegd, is het allerbeste; wat
daaronder of daarboven is, is slecht of dom. Want als ik nu alles weggaf, en er
kwam morgen iemand voor mijn deur die nog behoeftiger was, wat zou ik die dan
willen geven? Hoe hard en zwaar zou het mij om het hart worden, want ik zou dan
de nog armere geen hulp meer kunnen bieden.
[10] De Heer heeft in alle dingen
volkomen gelijk en weet overal de beste maat van aan te geven; Hem alleen zij
daarom alle eer, alle prijs en roem en de hoogste aanbidding uit alle harten!'
47
Bij Irhaël. Iedere heer heeft dienaren
[1] Inmiddels komen wij bij het huis
van Irhaël en Joram aan, waar alles al net als de dag ervoor, maar nu veel
rijkelijker, voor het avondmaal voorbereid is. In de hal van het huis willen nu
veel mensen uit Sichar, die op de berg waren, afscheid nemen, maar een aantal
witgeklede jongemannen nodigt hen direct al uit voor het avondmaal.
[2] De opperpriester, die bijzonder
verwonderd is over het grote aantal schone jongemannen en vooral over hun grote
minzaamheid, vriendelijkheid en menselijkheid, komt dadelijk naar Mij toe en
vraagt nu vol deemoed: 'Heer vertel mij toch alstublieft, wie zijn deze
heerlijke jongemannen? Er is er beslist niet één ouder dan zestien, en toch
verraden ze met ieder woord en iedere beweging, dat ze buitengewoon beschaafd
zijn! Zeg mij toch, waar ze dan wel vandaan zijn gekomen en tot welke school ze
behoren! Wat hebben ze een mooi figuur en wat zien ze er goed doorvoed uit. Hun
stem klinkt zo prettig en zo echt hartverkwikkend! Daarom Heer, zeg, toe zeg
het mij, wie zijn deze jongemannen en waar komen ze vandaan!'
[3] Ik zeg: 'Heb je dan nooit gehoord,
dat er al van ouds her wordt gezegd: 'ledere heer heeft zijn dienaren en
knechten!' Jij noemt Mij nu Heer, en dan is het dus passend, als ook Ik Mijn
dienaren en knechten heb! Dat ze zeer beschaafd zijn getuigt ervan, dat hun
Heer een wijze en liefdevolle heer moet zijn. De wereldse heren zijn harde en
liefdeloze mensen en dus zijn hun dienaren net eender. Maar de Heer, Die een
hemelse Heer is, en nu naar de aarde in de harde mensenwereld kwam, Die heeft
Zijn dienaren ook vanwaar Hij gekomen is, en de dienaren lijken op Hem, omdat
ze niet alleen Zijn dienaren, maar ook kinderen van Zijn wijsheid en liefde
zijn. Heb je Mij goed begrepen?'
[4] De opperpriester zegt: 'Ja Heer,
voor zover men tenminste Uw zeer gedenkwaardige beeldspraak kan begrijpen. Er is
weliswaar nog veel te vragen om deze zaak geheel te verstaan, maar dat laat ik
voor dit moment achterwege en ik hoop, dat daarvoor vandaag nog ruim
gelegenheid zal komen.'
[5] Ik zeg: 'O zeker! Laten we nu
echter aan het avondmaal gaan, want alles staat klaar!'
[6] Al het volk dat geloofde, at mee;
slechts een nog ongelovig deel ging naar huis, want dat dacht, dat het een
valstrik was. Dat kwam, omdat het merendeels geïmmigreerde Galileeërs waren,
waaronder velen uit Nazareth, die Mij kenden en ook Mijn leerlingen, die ze
vaak op de vismarkt hadden gezien. Zij zeiden ook tegen de inheemse
Samaritanen: 'Wij kennen hem en zijn leerlingen; hij is timmerman van beroep en
zijn leerlingen zijn vissers. Hij was bij de Essenen in de leer, en die zijn
goed bedreven in allerlei kunsten, in de heelkunde en in buitengewone toverij.
Dat heeft hij daar geleerd, en nu oefent hij zijn perfect geleerde kunst uit om
de Essenen een grote aanhang en veel inkomen te verschaffen. Deze jongemannen
zijn verklede en door dezelfde Essenen in de Kaukasus gekochte en welopgevoede
meisjes; die konden wel eens de grootste aantrekkingskracht uitoefenen! Wij
laten ons echter niet zo gemakkelijk verlokken, want we weten dat met de God
van Abraham, Isaäk en Jacob volstrekt niet te spotten is. Maar voor de Essenen,
die zo ongeveer van mening zijn dat hun voorvaderen de wereld geschapen hebben,
is het gemakkelijk te spotten met wat voor hen niet bestaat. Zolang wij aan een
God van Abraham, Isaäk en Jacob geloven, hebben we die Esseense goocheltrucs
niet nodig; en mocht het zijn, dat we ooit ons geloof verliezen, dan zullen de
Essenen met hun slimme afgezanten zeker niet in staat zijn om dat te vervangen,
maar dan zouden ze maken dat we pure Sadduceeën werden, die in geen opstanding
en eeuwig leven geloven. Daarvoor behoede ons Jehova!' Met zulke opmerkingen
gaan ze naar huis terug.
[7] Ik en een groot deel van die ons
gevolgd zijn, voornamelijk Samaritanen, zetten ons aan de maaltijd en laten
ons na gedane arbeid goed verzorgen en laten ons bedienen door de engelen; want
Ik werkte ook daar in een woestijn en er staat geschreven: 'Toen de satan zich
terug moest trekken, kwamen de engelen tot Hem en dienden Hem.'
48
Heerlijke belofte voor daadwerkelijke volgers
[I] Maar weinigen van degenen die aan
tafel zaten, wisten, dat ze door engelen met voedsel uit de hemel bediend
werden. Ze dachten echt, dat Ik zulke bedienden in Mijn gevolg had, en deze in
Klein-Azië voor geld gekocht had. Alleen begrepen ze hun grote opgewektheid en
vriendelijkheid en fijne beschaving niet; want zulke lijfeigenen trokken
gewoonlijk zure gezichten en verrichtten hun diensten zuiver slaafs als
machines, en van beschaving en menselijkheid was bij hen gewoonlijk geen
sprake. Kortom, de gasten hadden het zeer naar hun zin en de opperpriester, die
nu steeds meer inzag, dat deze vele dienaars bovenaardse wezens waren, begon
steeds meer, zoals men wel zegt op hete kolen te zitten, omdat hij er zich voor
schaamde, dat het volk zich wel keurig, maar toch te amicaal, met deze heerlijke
dienaren onderhield.
[2] Het meest schaamde hij zich voor
dat deel, dat ondanks alle tekenen uit de wijd geopende hemel, ongelovig naar
huis liep. Met een benauwd gemoed zei hij: 'Mijn Heer en Mijn God! Waardoor kun
je zulke mensen nu nog laten geloven, als zulke tekenen geen uitwerking hebben!
Uzelf, o Heer, en de vele engelen uit de open hemelen, waren niet in staat dit
gespuis te bekeren; wat zal ik arme sukkel nu met ze doen? Zullen ze mij niet
in m'n gezicht spuwen, als ik de moed zou hebben, om ze Uw leer te
onderwijzen?'
[3] Ik zeg: 'Je hebt toch ook een
groot aantal gelovigen om je heen; maak hen tot je helpers, dan zal het
gemakkelijker gaan. Want als er ergens een mens is, die een grote last moet
optillen en daar alleen niet sterk genoeg voor is, dan neemt hij een helper.
Gaat het met die ene nog niet, dan neemt hij een tweede en een derde daarbij en
wordt op die wijze de last de baas. Als er al een dergelijk groot aantal
gelovigen is, en hier is dat zelfs iets groter dan het aantalongelovigen, dan
is daar het werk licht.
[4] Geheel anders staat het er voor in
zulke plaatsen, waar helemaal geen gelovigen wonen! Wel moet men er een poging
wagen, zodat zich niemand daar kan verontschuldigen door te zeggen: 'Ik heb er
nooit een woord over gehoord.’
[5] Als er een gelovige is, blijf dan
bij hem en openbaar hem het rijk van Gods genade! Als echter ook niet één het
woord aanneemt, ga dan verder en schud op zo'n plaats ook het stof van je
voeten, want zo'n plaats is verder geen genade waard, behalve de genade, die
aan de dieren des velds en aan de bossen wordt gegeven. Dit is de manier waarop
je je verder tegenover al de ongelovigen moet gedragen!
[6] Maar Ik waarschuw je, dat je zelf
vast moet blijven geloven, anders zul je voor Mijn rijk maar weinig kunnen
bereiken! Laat je niet op een dwaalspoor brengen door allerlei mededelingen,
die je binnen enige jaren uit Jeruzalem over Mij zult ontvangen! Want Ik zal
daar aan het gerecht worden overgeleverd, en zij zullen Mijn lichaam doden,
maar op de derde dag zal Ik het weer levend maken, en op die wijze tot aan het
einde der wereld bij en onder jullie blijven! Want het gespuis in Jeruzalem zal
pas dan geloven, als het ervan overtuigd is dat Ik niet te doden ben!
[7] En daarna zal het ook op
verschillende plaatsen van de aarde zo zijn, dat de halstarrige mensen de
verkondigers van het evangelie lichamelijk zullen doden. Maar juist zo'n dood
zal hen gelovig maken, omdat ze daardoor zullen zien, dat al degenen, die hun
geestelijk leven gebaseerd hebben op Mijn woord, nooit gedood kunnen worden!
Want de gedoden zullen bij hun respectievelijke leerlingen terugkomen en ze
zullen hen Mijn wegen leren!
[8] Maar naar de harde wereldse
mensen, die geen geloof hebben of, als ze al geloof hebben, desondanks niet
handelen zoals het geloof hen leert, zullen noch Ik noch Mijn leerlingen komen
om de duisternis van de twijfel volledig uit hun hart weg te nemen. Wanneer het
eind voor hun vlees komt zullen ze het kwaad van hun ongeloof en de gevolgen
van het miskennen van Mijn leer daadwerkelijk voelen, terwijl degenen, die door
hun daden laten zien dat ze geloven, de vleselijke dood niet, zullen voelen en
beleven!
[9] Want
als Ik de deuren van hun vlees voor hen open, zullen ze hun: vlees verlaten,
net als gevangenen, die door de goedheid van hun meesters hun kerkers mogen
verlaten. :
[10] Laat je dus nooit iets wijsmaken
als er het een of ander over Mij, verteld wordt! Want degene, die tot aan het
eind toe trouw en onverstoord blijft in het geloof en in de liefde, zoals Ik
dat verkondig en verkondigd heb en voortdurend verkondigen zal, die zal zalig
worden in Mijn eeuwig: rijk in de hemelen, dat je nu boven je geopend ziet,
terwijl Mijn engelen opstijgen en neerdalen!'
49
Iedere dag is van de Heer
[1] De opperpriester zegt: Ik ben nu
op het goede spoor en hoop dat dit plaatsje dat binnenkort ook zal zijn. Maar
veroorloof mij nog één vraag en deze vraag is de volgende: Moeten wij nu nog de
berg en Uw oude huis eren en daar Uw sabbat heiligen, of moeten wij nu hier een
huis gaan bouwen, waarin wij ons in Uw naam zouden kunnen verzamelen? Als dit
laatste Uw wil zou zijn, zou U ons dan morgen een passende plaats aan willen
wijzen, een die U het beste aanstaat, dan zullen wij alles doen om Uw wensen
ook daarin te vervullen!'
[2] Ik zeg: 'Vriend, Ik heb je vandaag
op de berg verteld, waaraan jullie het meeste behoefte hebben.
[3] Om daaraan te voldoen, heb je noch
het oude huis op de berg en nog minder een nieuw in de stad nodig, maar alleen
je gelovige hart en je vaste goede wil."
[4] Toen Ik gisteren hierheen kwam en
rustte aan Jacobs bron en daar Irhaël ontmoette, vroeg zij Mij ook, toen ze Mij
beter leerde kennen, waar men God aanbidden moest, op de Garizim of te
Jeruzalem in de tempel. Laat haar zeggen wat Ik daarop ten antwoord gaf!'
[5] Hier wendt de opperpriester zich
tot Irhaël en zij zegt: 'Dit zei de Heer tegen mij:
[6] 'Er komt een moment en het is er
al, dat de echte aanbidders van God noch op Garizim, noch in de tempel te
Jeruzalem zullen aanbidden! Want God is
een geest, en degenen, die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en de waarheid
aanbidden!' Dat zei de Heer; u bent een opperpriester en zult nu wel weten, wat
er gedaan moet worden!
[7] Ik ben van mening: Als de Heer ons
allen reeds eenmaal de overgrote genade bewees om in dit huis te verblijven,
dat met mijn, maar Zijn huis is en blijven zal, dan zal dit huls daardoor voor
altijd een zeer gedenkwaardig huis blijven, en wij wensen ons daarin altijd in
Zijn naam te verzamelen en daarin tot Zijn eer de sabbat te heiligen!'
[8] De opperpriester zegt: ' Ja, ja,
je hebt wel gelijk, als wij allemaal al gelovigen zouden zijn, maar men moet
toch een beetje rekening houden met de zwakken! Die zouden zich daaraan nog
meer stoten.'
[9] Ik zeg: 'Irhaël heeft gelijk! Wie
zich stoot, die moet zich dan maar stoten en moet dan maar zijn berg beklimmen!
Als hij daar niets meer zal vinden, dan zal hij vanzelf wel iets beters gaan
bedenken.
[10] In het vervolg moeten jullie geen
bedehuizen voor Mij bouwen, maar onderdak en eetgelegenheden voor armen, die
daar niets aan jullie hoeven te betalen !
[11] In de liefde tot de arme broeders
en zusters zullen jullie Mijn echte aanbidders zijn, en Ik zal in zulke
bedehuizen vaak bij jullie zijn, zonder dat je het di rekt zult merken; maar in
de tempels, die, zoals dat tot op heden het geval was, speciaal voor de
lippendienst gebouwd zijn, zal Ik van nu aan net zo min wonen, als het verstand
van de mens in zijn kleine teen.
[12] Als je echter toch in een grootse
tempel je hart voor Mij wilt openstellen, en daar klein wilt zijn voor Mij, ga
dan naar buiten in de ruime tempel van Mijn scheppingen, en zon, maan en
sterren en de zee, de bergen, de bomen en de vogels in de lucht, zowel als de
vissen in het water en de talloos vele bloemen op de velden zullen je Mijn eer
verkondigen!
[13] Wat denk je, is de boom niet
heerlijker dan alle pracht van de tempel te Jeruzalem?! De boom is een puur
werk van God, hij leeft en geeft een vrucht als voedsel. Maar waartoe is de
tempel in staat? Ik zeg u allen: alleen maar tot hoogmoed, toorn, nijd en de
schreeuwendste naijver en heerszucht, want hij is niet het werk van God, maar
slechts een ijdel mensenwerk!
[14] Waarlijk, Ik zeg u allen: Wie Mij
eert en liefheeft en Mij aanbidt, doordat hij in Mijn naam goed doet aan zijn
broeders en zusters, die zal in de hemel zijn eeuwig loon krijgen; Wie Mij
echter van nu af aan door allerlei ceremonieën in een speciaal daarvoor
gebouwde tempel zal vereren, die zal ook zijn loon hier op aarde van de tempel
krijgen! Als hij echter na de vleselijke dood tot Mij zal komen en zal zeggen:
'Heer, heer, wees mij, Uw dienaar, genadig!', dan zal Ik tegen hem zeggen: 'Ik
ken je niet, ga daarom bij Mij vandaan en zoek je loon bij degene, bij wie je
in dienst was!' Dit is de reden waarom ook jullie je verder met geen tempel
meer moeten bemoeien!
[15] Maar in dit huis mogen jullie tot
Mijn gedachtenis steeds bijeenkomen, hetzij op de sabbat of op een andere dag;
want iedere dag is van de Heer, niet alleen de sabbat, waarop je in het vervolg
net als op de andere dagen ook goede dingen moogt doen!
50 De naastenliefde kent geen rustdag
[1] Het is
de beste heiliging van de sabbat, als je op die dag meer met al het goede bezig
bent dan op een andere dag!
[2] Alleen de slavenarbeid, waarmee Ik
het werken voor geld en werelds loon bedoel, moet je voortaan niet op een
doordeweekse dag en evenmin op een sabbat verrichten! Want van nu af aan moet
iedere dag voor jullie een sabbat, en iedere sabbat een volle werkdag zijn!
Hiermee heb je nu, Mijn vriend, de algehele regel, die aangeeft hoe je God in
de toekomst moet dienen! - En daarbij blijft het!'
[3] De opperpriester zegt: 'Ik zie nu
wel heel duidelijk de heilige waarheid in deze regel, die ik graag als wet
aanneem, maar het zal bij de wettische Joden heel wat voeten in de aarde
hebben, vóór hen deze regel, die uit de puur goddelijke wil komt, helder en
volgens de diepe waarheid die er in zit, begrijpelijk wordt! Ik ben van mening,
dat er zeer velen deze regel tot aan het einde van de wereld niet zullen
aannemen. Want de mensen zijn al sinds de oertijd te zeer aan de sabbat gewend
en zullen zich die niet af laten nemen. O dat, dat zal zeker heel veel moeite
en werk geven!'
[4] Ik zeg: 'Maar het is toch ook
helemaal niet nodig, dat de sabbat geheel opgeheven wordt; alleen maar het
dwaze van de sabbat! God de Heer heeft onze dienst en onze eer niet nodig, want
Hij heeft de wereld en de mensen zonder enige vreemde hulp geschapen en
verlangt van de mensen slechts, dat ze Hem erkennen en met al hun krachten zullen
liefhebben, en dat niet alleen op de sabbat, maar dag in dag uit zonder
onderbreking!
[5] Wat is dat dan voor godsdienst,
als je alleen op de sabbat aan God denkt en gedurende de week nooit?! Is God
dan niet iedere dag dezelfde onveranderlijke God? Laat Hij niet iedere dag, of
het sabbat of werkdag is, Zijn zon opgaan en haar licht geven aan
rechtvaardigen en onrechtvaardigen, waarvan er altijd veel meer zijn dan
rechtvaardigen?
[6] Werkt God niet Zelf dag in dag
uit? Als de Heer Zichzelf echter geen rustdag gunt, waarom zullen de mensen
zich dan rustdagen gunnen, alleen terwille van het niets doen? Want ze doen op
hun sabbat niets zo precies als zorgen, dat er niets gedaan wordt! Daarmee
bewijzen ze God echt wel de slechtste dienst!
[7] Want God wil, dat de mensen
voortdurend en steeds frequenter er aan zullen wennen om de liefde te beoefenen
om te zijner tijd in het andere leven tot alle werk en moeite in staat te zijn,
en alleen daarin de ware en hoogste zaligheid te zoeken en te vinden! Zouden de
mensen door niets doen in staat zijn, dat ooit in zich zelf te ontwikkelen?! Ik
zeg je: Nooit of te nimmer!
[8] Tijdens de werkdag oefent de mens
zich, ondanks dat hij werkt, alleen maar in de zelfzucht; want hij werkt dan voor
zijn vlees en noemt dat het zijne, wat hij aan goederen en geld met werken
verdient. Wie het verdiende van hem wil hebben, moet het van hem kopen, hetzij
door arbeid of met geld, anders krijgt hij van niemand Iets van enige
betekenis. Als de mensen nu op de werkdagen alleen voor hun zelfzucht zorgen en
op de sabbat, de enige dag waarop ze zich in de werken der liefde moeten
oefenen, tot de starste leegloperij gedwongen zijn, dan vraagt men zich in alle
ernst af, wanneer de mensen zich dan wel in de echte godsdienst oefenen moeten
of oefenen mogen, als je beseft, dat die dienst alleen maar bestaat uit het
liefdevol helpen van je naaste!
[9] God neemt Zelf geen ogenblik rust,
maar is altijd door voor de mensen bezig en nooit voor Zichzelf, want Hij heeft
voor Zichzelf noch een aarde, noch een zon, een maan en al de sterren nodig en
alles wat daarin is en daaruit voortkomt. Dat heeft God allemaal niet nodig;
maar al de geschapen geesten en mensen hebben dat nodig, en de Heer is dus
alleen voor hen, altijd maar door onafgebroken bezig.
[10] Maar als de Heer, Wiens werk
iedere dag gelijk is, al maar door voor de mensen bezig is, en wil dat de
mensen als Zijn kinderen in alles aan Hem gelijk zullen zijn, hoe kan Hij dan
ooit hebben gewild, dat de mensen na zes dagen van zelfzucht, Hem op de zevende
dag heel welgevallig door starre leegloperij zouden dienen, en Hem, die altijd
bezig is, eren door de traagheid?!
[11] Tegen jou, als opperpriester, zeg
Ik dit nu in duidelijke taal, opdat je in het vervolg -goed wetend, wie Degene
is, Die dit nu tegen je gezegd heeft - aan je gemeente de sabbat in een beter
licht zult laten zien dan het sedert Mozes tot op dit uur het geval was! Want
net zoals Ik je nu onthulde wat de sabbat is, zo is het aan Mozes ook gezegd,
maar het volk heeft dit maar al te snel veranderd in een heidense leegloperij,
en het meende God een aangename dienst te bewijzen door het nietsdoen, en door
diegene te bestraffen, die het bij tijden waagde om ook op de sabbat een klein
werkje te doen, of een zieke een heilzame dienst te bewijzen. O wat een grote
blindheid, o wat een zeer grove dwaasheid!'
[12] De opperpriester zegt vol
wroeging over deze waarheid: O wat een heilige pure waarheid komt er uit Uw
mond! Ja, nu is mij alles duidelijk! Nu pas hebt U, o Heer, de drievoudige doek
van Mozes geheel van mijn ogen weggenomen! Nu, o Heer, zijn er geen tekenen
meer nodig, want hier is Uw heilige ware woord alleen voldoende! En ik verklaar
nu uit volle overtuiging, dat van nu af aan, al degenen, die U geloven vanwege
de tekenen en niet vanwege het ware woord, geen echt levend geloof hebben en
slechts trage en machinale uitvoerders van Uw leer en Uw heilige wil zullen
zijn. Bij ons zal het echter anders zijn! Niet de tekenen, die wij tijdens Uw
aanwezigheid ontvingen, maar alleen Uw heilige ware woord zal in onze harten de
bron zijn voor het echte levende geloof en de totale liefde voor U en uit U,
en, terwille van U, zal het ook de bron zijn voor de juiste hoeveelheid liefde
voor alle mensen. En verder geschiede alleen Uw heilige wil, die U, o Heer, ons
nu zo overduidelijk en voor eeuwig waar hebt meegedeeld!'
[13] Ik zeg: ' Amen!
Ja, beste vriend en broeder, zo is het waar en goed! Want alleen zo zullen
jullie volmaakt kunnen worden, zoals de Vader in de hemel volmaakt is. Als
jullie echter zo volmaakt zijn, dan zijn jullie ook waarachtige kinderen van
God en kunnen jullie Hem altijd aanroepen met: 'Abba, onze Vader!' En waar je
Hem als Zijn echte kinderen om zult vragen, dat zal Hij je geven, want de Vader
is zeer goed en geeft Zijn kinderen alles wat Hij heeft! Eet en drinkt nu, want
het eten hier is niet van deze aarde, maar de Vader zendt het je uit de hemel
en Hij is Zelf nu bij je!'
51
Het 'Evangelie van Sichar'
[I] De opperpriester zegt: 'Heer, gaan
we nu nogmaals eten? Hoewel we tijdens het eten voortdurend over allerlei
onderwerpen hebben gesproken, hebben we aan het begin van het avondmaalons
direct gesterkt met spijs en drank! Ik ben helemaal verzadigd en kan niets meer
eten of drinken.’
[2] Ik zeg: ' Je hebt gelijk, want je
zit vol eten en kostelijke wijn uit de hemel. Maar er zijn er hier nog veel,
die niet durfden te eten of te drinken, want Mijn naam en Mijn woord zei hen
nog niets, en ze waren bang dat er hekserij in het spel was. Maar nadat ze ons
gesprek aangehoord hadden en daaruit het volle licht der waarheid zagen
schijnen, verdween hun dwaze angst, en honger en dorst kwamen daarvoor in de
plaats. Nu willen ze graag eten, maar durven niet van louter ontzag. Denk je,
dat we ze nu zo moeten laten gaan? Beslist niet! Ze moeten nu echt naar
hartelust eten en drinken! Want hierna zullen ze pas weer uit deze keuken eten
en drinken, als ze in Mijn rijk in de hemel zijn!'
[3] Na op deze wijze tekst en uitleg
te hebben gegeven, spoorde Ik de aanwezigen nogmaals aan om te eten en te
drinken, en Ik zei tegen de jongemannen: 'Laat het hen aan niets ontbreken!' -
En de jongemannen brachten opnieuw een behoorlijke hoeveelheid brood en wijn en
allerlei heerlijke vruchten.
[4] Er waren er echter, die niet wisten
of ze de vruchten, die ze niet kenden, wel eten mochten. Toen zeiden de
jongemannen: 'Beste broeders! Eet al deze vruchten maar gerust, want ze zijn
rein en smaken overheerlijk! Er zijn op aarde een aantal vruchten en grassen en
dieren, die in hun groei geholpen worden door onreine geesten, omdat dat zo
ingepast is in de goddelijke ordening, want ook duivels moeten de Heer dienen,
hoewel dat tegen wil en dank gaat! Want zoals een geketende slaaf zijn heer
moet dienen, zo moeten ook de duivels hun diensten verlenen; maar er rust geen
zegen op dit werk!
[5] En zo zijn er op de aarde, waarop
mensen en dieren en duivels meer dan eens onder een dak wonen en daar
ieder op hun manier werken, niet zelden allerlei daden, werken en vruchten, die
in hun aard en wezen slecht en onrein zijn. De mensen kunnen zich hier beter
afzijdig van houden, als ze verschoond willen blijven van al het mogelijke
kwade van de aarde.
De Heer heeft daarom
door Zijn knecht Mozes vast laten stellen, wat rein en goed is, en de Heer heeft
de mensen het gebruik van onreine dingen, waaraan ook boze geesten werken,
ontraden, - en dat is een voortreffelijk voorschrift. Maar alles wat u hier
wordt aangeboden om van te genieten, is rein, omdat het voor u op zo'n
wonderbare manier uit de hemel hierheen werd gebracht, daarom kunt u zonder
bezwaar van alles genieten! Want wat de Vader uit Zijn hemel geeft is rein en
goed, en helpt het leven van de ziel en de geest eeuwig vooruit.'
[6] Dit onderricht van de kant van de
wijze jongemannen deed alle gemoederen goed, en allen loofden God voor hun
vriendelijke wijsheid. Deze les werd later ook nog door sommigen uit het
geheugen opgeschreven, en nog veel jaren in deze stad en omgeving in ere
gehouden.
[7] Toen later echter allerlei
vijanden deze stad en omgeving erg havenden, ging er veel verloren en ook deze
les, waarover Paulus in zijn brieven met nogal mystiek aandoende woorden
spreekt, als hij het over 'allerlei geesten' heeft.
[8] Het hele grote gezelschap was nu
goed geluimd en de gesprekken gingen al gauw over Mij, over Mijn leer en over
deze maaltijd uit de hemel, en de jongemannen bespraken ook veel dingen met de
gasten.
[9] Maar Nathánaël ging staan en zei
tegen de gasten: 'Beste vrienden en broeders! Nog maar een paar maanden geleden
was ik visser in de omgeving van Bethabara aan de rivier de Jordaan, niet ver
van diens uitmonding in zee, toen er een heel onopvallende man bij Johannes
kwam en zich door hem liet dopen. Zonder dat Johannes Hem ooit persoonlijk op
aarde gezien had, begon hij direct over Hem te getuigen, en hij zei: 'Zie het
lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt!' En Johannes getuigde nog meer en
zei: 'Deze is het, van Wien ik gezegd heb: Hij, die vóór mij was, en ná mij
komt, en Wiens schoenriemen ik niet waard ben los te maken!'
[10] Ik hoorde dit getuigenis van de
prediker in de woestijn en moest er diep over na denken, en ik ging daar weg en
vertelde het thuis aan mijn vrouwen mijn kinderen, en deze waren erg verwonderd
dat de boeteprediker zo over een mens getuigde!
[11] Want je kon heel moeilijk met de
prediker praten, en als hij wat zei, waren zijn woorden nogal ruwen hij spaarde
niemand, of het nu Farizeeën, priesters of levieten waren; iedereen hekelde hij
met zijn vlijmscherpe tong!
[12] Maar toen Hij kwam, Die nu onze
Heer is, werd Johannes zo mak als een lam en sprak zo teder, als het zingen van
een leeuwerik in de lente! Kort en goed, mijn familie geloofde bijna niet wat
ik verteld had, want ze was te goed bekend met de manier waarop Johannes
gewoonlijk sprak.
[13] Twee dagen
daarna ging ik echter vrij vroeg aan mijn dagelijkse werk, ik zat onder een
boom en repareerde mijn visgerei. Toen kwam Dezelfde, waarover Johannes dat
tedere getuigenis had gegeven, in gezelschap van enigen die Hem volgden, naar
mij toe, riep mij bij mijn naam en zei dat ik Hem moest volgen. En toen ik mij
afvroeg, hoe Hij mij kende, omdat ik Hem nog nooit eerder had gezien, zei Hij:
'Verbaas je daar maar niet al te veel over , want je zult nog
verbazingwekkender dingen beleven! Vanaf nu zul je de hemel geopend zien en de
engelen boven de Zoon des mensen zien opstijgen en neerdalen!'
[14] En zie, wat de Heer toen tegen
mij heeft gezegd, wordt hier nu op een heerlijke manier werkelijkheid! Alle
hemelen zijn geopend en de engelen dalen neer en bedienen Hem en ons allen. Wat
voor overtuigender bewijs hebben we nu nog nodig om te bewijzen, dat Hij alleen
Degene is Die komen zal volgens de voorspelling, die reeds vanaf Adam tot op
heden aan alle kinderen Israëls is gedaan?! Ik denk echter, dat Hij meer is dan
de Messias! Hij is -,
[15] Hier onderbreek Ik hem en zeg:
'Mijn beste vriend en broeder, voorlopig tot hier toe en niet verder! Pas als
dit vlees door de Joden verhoogd zal worden, kun je alles watje van Mij weet
zonder terughouding zeggen, maar niet eerder, want de mensen kunnen dat nog
niet begrijpen!'
[16] Nathánaël stelde zich hiermee
tevreden, maar begreep toch niet goed, wat Ik bedoelde met de verhoging van
Mijn vlees, en er waren er veel die dachten, dat Ik in Jeruzalem op de troon
van David zou gaan zitten. Maar de opperpriester begreep wel wat Ik bedoelde
met de verhoging van Mijn vlees, maar hij zweeg en staarde treurig voor zich
uit! Ik troostte hem en wees hem op wat Ik in dit opzicht al eerder met hem
besproken had, en hij werd weer opgewekt en loofde Mij in zijn hart.
[17] Ondertussen kwam de ochtend van
de volgende dag al in zicht. Maar niemand voelde zich vermoeid, en men had ook
geen slaap, want allen waren zo verkwikt, als ze nog nooit eerder, ook niet na
de beste nachtrust, waren geweest. Zij smeekten Mij daarom allemaal of ze deze
hele dag bij Mij door mochten brengen. En Ik willigde hun vrome wens in.
Heer! Ik arme zondaar dank U voor deze
eerste dag in Sichar, een stad, die op mijn innerlijk leek. J. Lorber
De
volgende dag in Sichar
[I] De
opperpriester ging staan en vroeg Mij, zeggende: 'Heer, nu U ons toch de grote
eer bewijst om ook gedurende deze dag bij ons te blijven, heeft U dan zin om,
samen met mij, Uw leerlingen en alle anderen die in U geloven, de drie dichtbij
gelegen dorpjes te bezoeken? Misschien zijn daar ook nog mensen, die in U
zullen geloven, als zij U zien en horen.'
[2] Ik zeg: 'Niet voor hen, maar wel
voor jou! Jij verheugt je erop en Ik doe je graag dit plezier. Maar je hebt
toch ook vrouwen kinderen, wil je die ook niet aan Mij voorstellen? Waar zijn
ze en hoeveel zijn het er?'
[3] De opperpriester zegt een beetje verlegen:
'Heer, ik heb een lieve vrouw, die net als ik al enigszins op leeftijd is, en
ik heb ook zeven kinderen, maar tot mijn spijt zijn het alleen meisjes van
twaalf tot een en twintig jaar. Zoals U weet strekt het een Israëliet nu juist
niet tot eer als hij geen mannelijke nakomelingen heeft, daarom - Heer, heb
geduld met mijn zwakheid! - durfde ik niet met al die vrouwen in de
openbaarheid te komen!
[4] Als U er echter prijs op stelt, o
Heer, dan zou ik U willen vragen ook langs mijn huis te gaan, waar ik U dan
mijn vrouwvolk voor kan stellen. Maar ze hierheen laten komen komt niet zo goed
uit, want ziet U, ik heb weliswaar overal voldoende van en ik kan met mijn
familie hier redelijk leven, maar onze kleding is wat armelijk. Voor in huis en
voor de huiselijke bezigheden is het voldoende, maar om in een gezelschap, zoals
dit hier te verschijnen, zien ze er als familie van de opperpriester veel te
armelijk uit! En daarom is het in ieder opzicht beter, denk ik, als ze netjes
thuis blijven, waar ze niet bloot staan aan de bespotting van de wereld en geen
voedsel vinden voor hun aangeboren ijdelheid. En het is voor hen ook goed om zo
min mogelijk met de wereld in aanraking te komen, want de wereld is en blijft
altijd slecht!'
[5] Ik zeg: 'Ik zal doen wat je wenst,
maar dan moet je ze allemaal met ons mee laten gaan! Er zal voor wat betere
kleding gezorgd worden, zodat ze goed genoeg in onze kring passen! Dat je ze
zoveel mogelijk van de wereld afleidt is heel goed en wijs van je, maar bij ons
toch zeker niet wereldse gezelschap zouden ze, zoals ze waren, best gepast
hebben.
[6] Kijk naar Maria, de moeder van
Mijn lichaam! Ze heeft schone witte kleding aan en draagt daarover een heel
gewone blauwe schort, en ze is goed genoeg gekleed! Haar hoofd is meestal
bedekt met een vierkante doek tegen de zon, net zoals bij alle vrouwen, die Mij
uit Galiléa en Judéa gevolgd zijn, en zo passen ze bijzonder goed bij ons
gezelschap. Maar dat geeft verder niet,jouw vrouw en je zeven dochters zullen
vandaag ook in ons gezelschap zijn!'
[7] Een van de.
Samaritanen zegt: 'Dat is nu wel allemaal goed en best, en ik weet er zelf
niets van, maar wat ik van verschillende mensen uit deze omgeving gehoord heb,
dat wil ik nu toch zeggen, - dan kunnen jullie er mee doen wat je wilt. Er
wordt echter verteld, dat de vier oudste dochters iedere keer dat de opperpriester
niet thuis was, 's nachts op straat gezien zijn en vanwege hun schoonheid geld
aannamen van wellustige knechten, en zich door hen lieten gebruiken! Dat wordt
gefluisterd. Ik weet daar verder niets van! Maar ik meen echter, dat als deze
nieuwe leer door het nog zeer grote aantalongelovigen in deze plaats aangenomen
zou moeten worden, het vanwege het dwaze gepeupel aanbeveling zou verdienen,
tenminste de vier oudsten niet in het gezelschap op te nemen! Want broeder
Jonaël weet hoe spitsvondig en buitengewoon dwaas en ongelovig ons volk is. Als
ze zoiets zien en horen, kan zelfs Jehova niets meer met zo'n volk beginnen! Ik
geef deze raad alleen maar in verband met het feit, dat ons volk zo te keer kan
gaan en opdat de goede zaak niet geschaad wordt, je hoeft je er echter niets
van aan te trekken als je dat niet wilt!'
[8] De opperpriester wordt hierop erg
treurig en zegt: 'Heer! Als ik ook maar een beetje onverschilliger en nalatiger
zou zijn geweest bij de opvoeding van mijn dochters, dan zou het mij niet raken
zoiets te horen, maar ik weet, dat bij mijn dochters niets verzuimd werd om ze
geestelijk en verstandelijk te ontwikkelen en ik durf er de heiligste eed op te
zweren, dat ieder van mijn dochters nog zo rein is als een bloem op de berg van
Jehova! Wat is dan de reden voor deze schandelijke laster?!'
[9] Ik zeg: 'Beste broeder Jonaël,
maak je daar maar niet druk over! Als je dochters voor Mij rein zijn, dan is
dat voor jou meer dan voldoende! Want de wereld is nu eenmaal geheel van de
duivel en daardoor door en door slecht! Heb je ooit gehoord, dat men druiven
van dorens en vijgen van distels geoogst heeft?! Ik wist al lang van deze zaak
af en heb dat ook op de berg bij de vergelijking van de splinter in het oog van
de naaste duidelijk aangegeven! En kijk, dit beeld maakte, dat er toen veel van
de berg afgingen, want ze merkten dat Ik hen bedoelde.
[10] Ik zeg je echter: Nu gaan je
dochters zeker met ons mee, en Ik zal in hun midden gaan! Want wat des duivels is,
dat zal ook des duivels blijven, als het zich niet wil laten bekeren! Nu gaan
we echter meteen op stap! Ik heb je vrouwen je kinderen al op de hoogte
gebracht, ze zullen ons verwachten.'
53
De bestraffing van de leugenaar en lasteraar
[I] Onderweg zegt Simon Petrus opeens: 'AI die
wonderen stijgen me nu toch behoorlijk naar mijn hoofd! Nee, wie nu nog niet
beseft, dat deze Jezus uit Nazareth in levende lijve Jehova's echte zoon is,
die moet in een tiendubbele Egyptische duisternis ronddwalen, of hij is
morsdood! Zieken worden door een enkel woord plotseling gezond, blinden zien:
doofstommen horen en lammen lopen, en de ergste melaatsen worden zo rein of ze
nooit gezondigd hadden!
[2] Daarbij openen de hemelen zich en
de heerlijkste engelen zweven in grote getale snel naar beneden, bedienen ons
en gaan met ons om alsof ze sinds de schepping van de eerste mens de aarde
nooit verlaten hebben, en ze zijn zo mooi, dat men bij hun aanblik zou
wegsmelten van geluk! En als Hij nog nooit eerder gehoorde wijsheden zegt, dan
moet je eens zien hoe deze mooie dienaars van Jehova vol eerbiedige
opmerkzaamheid en heilige aandacht zijn, terwijl ze toch ook zo opgewekt zijn
als de zwaluwen op een prachtige zomerdag! Waarlijk, als er iemand is, die nu
nog zeggen kan: 'Deze Jezus is alleen maar een magiër en meer niet!', dan
zouden ze die meteen als een os moeten slachten! Want zo'n mens kan geen mens
zijn, maar alleen een beest dat praten kan, en moest dan ook niet sterven als
een mens, maar als een huisdier!'
[3] Terwijl Petrus zo loopt te
fantaseren en niet merkt, wat er om hem heen gebeurt, tikt een ongelovig burger
uit de stad hem behoorlijk hard op de schouder en zegt: ' Als dat zo is, dan
voel ik me als redelijk mens verplicht te voorspellen, dat jij als een klinkklare
os sterven zult! Want als jij het in je leven nog niet zo ver hebt gebracht om
te kunnen vaststellen wat een echte magiër allemaal kan, dan zou je in
gezelschap van ervaren en intelligente mensen je grote mond dicht moeten
houden!'
[4] Petrus zegt: 'Zeg eens, onbehouwen
duistere geest! Kunnen jouw magiërs ook alle zieken door één woord op slag
genezen, en de hoge hemelen openen die geen magiër met zijn hand of met zijn
verstand kan bereiken?!'
[5] De burger zegt: 'O jij domme
blinde Galileeër! Weet je dan niet, dat een echte magiër uit ieder stuk hout
een vis of een slang kan maken?! Nog maar kort geleden was er hier een uit
Egypte, die stokken in het water wierp en het werden direct vissen; als hij de
stokken op het land wierp, werden het slangen en adders; blies hij in de lucht,
dan waren er ineens sprinkhanen en ander vliegend ongedierte; hij nam een paar
witte stenen, wierp ze in de lucht, en het werden duiven die wegvlogen; dan
weer nam hij van de straat een handvol stof en verspreidde dat in de wind, en
een ogenblik later was de lucht vol muggen, zodat men de zon er nauwelijks
doorheen kon zien; toen hij daarna in deze muggen blies, kwam er een sterke
wind en deze wind dreef de muggen als een wolk weg! Hij bracht ons daarna naar
een poel achter de beek waar hij eerder vissen uit stokken maakte, daar raakte
hij met een staf het water aan en het veranderde in bloed, en hij raakte het
nogmaals aan en het werd weer water! 's Avonds riep hij naar de sterren en ze
vlogen als tamme duiven in zijn handen! En hij beval hen en ze vlogen weer
terug naar het hoge firmament! En zeg jij nu: 'Waar is een mens wiens handen
tot in de hemel reiken?' Dat dit hier allemaal gebeurd is, kan ik door honderd
getuigen laten bevestigen. - Wat zeg je nu over je Zoon van God uit Nazareth,
waarvan ik wel weet wiens zoon hij is, en waar hij dat allemaal geleerd heeft?'
[6] Petrus zegt:
'Dan moeten die allen, die in Jezus van Nazareth wel de Christus herkend
hebben, ook wel wat van deze magiër gehoord hebben, waarvan je hier al die wonderen
hebt verteld. Maar ik denk eerder dat je als een krokodil, met zijn klagende
kindergeluidjes, de zaak bedriegt, en aan je honderd getuigen wel
steekpenningen zult hebben gegeven! Ik zal het dadelijk aan Jonaël vragen! En
pas op als je me belogen hebt!
[7] De burger zegt: “Deze mensen
zullen je er niets over kunnen vertellen, omdat ze er niet bij waren uit angst
dat de magiër dat allemaal met de hulp van de duivel deed, en dat de duivel hen
iets zou doen! Alleen wij, die niet bang waren, gingen er heen, want wij
geloven met dat de duivel bestaat, omdat wij de krachten der natuur iets beter
kennen, en wij overtuigden ons en waren heel verbaasd over wat een mens
allemaal kan!'
[8] Petrus zegt: 'Je bent een mooie
klant, maar ik zeg je dat je het nu met mij aan de stok krijgt, en je zult je
straf met ontlopen!, Kom maar mee naar de opperpriester van deze stad, voor hem
zal dit zaakje uitgezocht en afgehandeld worden!'
[9] De
burger zegt: 'Wat heb ik met deze opperpriester te maken? Ik ben een Galileeër
en tevens meer Griek dan Jood; deze opperpriester is echter een domme ijveraar,
en er wordt gezegd, dat zijn vier oudste dochters 's nachts met toestemming van
de moeder, schandalige dingen uithalen en zich aan ontucht overgeven. Wat moet
ik met zulke stommelingen? Kunst en wetenschap vind ik het belangrijkst, en ik
heb veel achting voor geleerden en kunstenaars, maar dan moeten ze geen verbeelding
krijgen! ., ,
[10] Als jullie meester, die ik
werkelijk heel aardig en geleerd vind, in alle kunsten en wetenschappen
zichzelf bleef, dan zou hij een van de hoogst geëerde mensen onder de Joden,
Grieken en Romeinen zijn! Maar hij denkt dat hij God is, en dat is dom en hoort
thuis in de oude duistere tijden!
[11] Jullie
zijn in de aard van de zaak eerlijke en rechtschapen mensen, maar verder dan
het vangen van vissen schijnt jullie kennis en ervaring niet te reiken. Laten
we er verder maar niet over vechten! Jullie mogen geloven wat je wilt, maar ons
kun je moeilijk iets wijs, maken, want Wij bezitten kennis en allerlei
wetenschappen, Wij weten iets van magie af en weten daarom wat we aan jullie
meester hebben!' .
[12] Petrus zegt: 'Vriend, het zal je
niet lukken om wat zwart is weer wit te praten! Het gaat er hier niet om, wat
je over mijn meester denkt, dat is een aardig verhaal om mij te laten vergeten
hoe grof je, daarvoor tegen mij hebt staan liegen! Het kan me met schelen of je
van de opperpriester vindt dat hij een ijveraar is, hij moet, als openbaar
ambtsbekleder van deze kleine stad toch weten of er hier kort geleden zo n
magiër is opgetreden, zoals jij mij die hebt beschreven! Want dat is voor mij
het voornaamste, omdat ik daaraan wil afmeten, wat ik van mijn Meester moet
denken!
[13] Denk je eens in; ik en velen met
mij hebben alles, zelfs vrouwen kinderen, verlaten en zijn Hem onvoorwaardelijk
gevolgd, omdat we Hem dingen zagen doen die volgens ons geen mens ooit kan
doen, en omdat we Hem tevens zo wijs hoorden spreken als vóór Hem nog nooit een
mens gesproken heeft en ná Hem waarschijnlijk nooit meer iemand spreken zal!
[14] Jij vergelijkt Mijn meester
echter met een ander, die mijn Meester nog wel niet overtreft, maar toch wel
gelijk is, die dingen doet waarvoor ieder mens het grootste respect moet
hebben! En nu gaat het er alleen maar om, of mij klaar en duidelijk bewezen kan
worden, dat zo'n magiër werkelijk die dingen gedaan heeft die jij hebt
beschreven!
[15] Als het waar is, dan zweer ik je
dat ik mijn Meester, Die volgens mij goddelijke kracht heeft, direct verlaat en
terug ga naar mijn familie thuis! Want een schimmige magiër volg ik geen stap
verder; want ik ben nog steeds een echte Jood, die Mozes meer gelooft dan
honderdduizend fantastisch goede magiërs. Als je echter - wat voor mij
vaststaat gelogen hebt, om uit pure kwaadaardigheid mijn verheven Meester
verdacht te
maken,
dan ben je - zoals ik al eerder gedreigd heb -nog niet met mij klaar! Je zult
ondervinden, dat ook ik door de genade van mijn goddelijke meester al tot heel
wat in staat ben, zonder dat ik mij voor iemand als wonderdoener behoef voor te
doen!
[16] Kom daarom maar heel gewillig met
mij mee naar de opperpriester, die op dit ogenblik iets met jullie tollenaar
Matthéus bespreekt, die waarschijnlijk ook wel wat van jouw magiër af zal
weten, want hij was hier al die tijd in de stad en moet het dus weten. Kom nu
maar gewillig mee, anders gebruik ik geweld!'
[17] De burger zegt: 'Waarom geweld
gebruiken als ik niet mee wil? Wees verstandig, achter mij staan er een paar
honderd! Als je het waagt om mij aan te raken, dan zal het je slecht bekomen!'
[18] Petrus zegt: 'Ik zal je met geen
vinger aanraken, iets wat jij tamelijk onzacht met de jouwe wel beliefde te
doen, maar toch zul je gedwongen worden! Er gaan hele scharen engelen van God
met ons mee, die je kennelijk niet ziet! Eén wenk en ze brengen je daar waar ik
je hebben wil en hebben moet!'
[19] De burger zegt: 'Zijn die hier
meelopende witgeklede jongetjes soms jullie engelen? Ha, ha, ha! Nou als dat jullie beschermers zijn,
behoeven we alleen maar een paar dozijn uitbranders uit te delen en dan liggen
jullie samen met je witte beschermjongetjes buiten de muren van de stad!'
[20] Deze opmerking jaagt Petrus
helemaal in het harnas en hij doet direct een beroep op een jongeman om de
burger te bestraffen! De jongeman zegt echter: 'Ik zou het wel willen, als de
Heer het wilde; maar de Heer heeft me nog geen opdracht gegeven en daarom kan
ik je wens nog niet vervullen. Ga echter eerst naar de Heer en zeg Hem dat! Als
Hij het wil, zal ik het doen.'
[21] Petrus liep dadelijk naar voren
waar Ik was, en klaagde Mij zijn nood. Ik zei toen, terwijl Ik juist voor het
huis van Jonaël bleef staan: Ga en breng die mens bij Mij!'
[22] Voor Petrus was dit een pak van
zijn hart en hij liep snel terug en zei tegen de jongeman: 'Hij wil het!'
[23] Toen keek de jongeman de burger
aan en deze begon te beven en terwijl de jongeman hem voortdreef, volgde hij
Petrus zonder tegenspraak naar Mij. Ik zag hem aan en de burger bekende, dat
hij gelogen had en dat hij zo'n magiër nooit gezien had, maar dat hij alleen
maar over zo'n magiër had horen spreken en alleen maar had willen testen of
deze leerling wel gelovig genoeg was, waar hij overigens beslist geen kwade
bedoeling mee gehad had.
[24] Ik zeg: 'Jij bent er zo een, die
met een tweede leugen de eerste leugen wil goedpraten en daarom ben je een kind
van de duivel! Ga heen, hij zal je je loon geven, omdat je zo'n goede knecht
van hem bent!'
[25] Meteen nam een boze geest bezit
van de burger en begon hem verschrikkelijk te kwellen. Maar toen schreeuwde de
burger zo hard mogelijk: 'Heer, help mij! Ik beken voor iedereen dat ik
gezondigd heb!'
[26] Ik zei echter: 'Van wie heb je
gehoord, dat de vier oudste dochters van Jonaël hoeren zouden zijn? Beken het
hardop, anders laat Ik je kwellen tot aan het eind der wereld!'
[27] De burger zegt: 'O Heer, ik heb
het van niemand ooit gehoord, maar ik kwam zelf eens op een nacht de vier
dochters tegen toen ze water haalden aan de Jacobsbron, en ik deed ze toen
oneerbare voorstellen. De dochters dienden mij echter dusdanig van repliek, dat
ik maakte dat ik wegkwam, maar ik zwoer toen wraak te nemen; ik verzon met mijn
slechte hart dat schandelijke verhaal en strooide dit als een gerucht overal
rond! De dochters zijn beslist nog maagden! O Heer, alleen ik ben slecht, alle
anderen zijn goed en rein!'
[28] Nu gebied Ik de boze geest om de
burger met rust te laten, maar de burger moet Jonaël daarvoor in de plaats
genoegdoening geven! De burger is echter een koopman, hij gaat terug en brengt
voor de dochters tienmaal meer dan Ik gezegd heb en smeekt Jonaël en de
dochters om vergeving.
[29] Maar Ik zeg tegen hem: 'Je kunt
zo'n onrecht niet afdoen met een gift alleen! Ga heen en herroep overal al het
slechte, wat je over hen verteld hebt; afhankelijk daarvan zullen je zonden je
zijn vergeven! Zo zij het en zo geschiede het!'
[30] De burger belooft dat allemaal
meteen te doen, maar merkt daarbij nog op, dat als een vreemde het gehoord
mocht hebben, iemand, die hij niet kende en waarvan hij ook niet wist waar hij
woonde, dat Ik het hem dan niet kwalijk moest nemen, als hij zo iemand de
waarheid niet kon vertellen!
[31] Ik zeg: 'Doe wat mogelijk is, al
het andere zal Ik doen en het zal je verder niet aangerekend worden!'
[32] Dan is de burger tevreden en gaat
al het kwaad wat hij heeft aangericht weer goedmaken.
54 Bij Jonaël. Kritiek van de leerlingen op de
Heer.
[I]
Als de burger weg is, roep Ik Jonaëls vrouwen dochters, die toen ze de burger
bij Mij zagen, geschrokken uit het voorhuis terug in huis waren gegaan.
[2] op Mijn roepen komen ze allen snel
aanlopen, haasten zich met
verheerlijkte gezichten naar Mij toe,
en danken Mij met tranen in de ogen dat Ik hun door deze slechte mens
belasterde onschuld weer gezuiverd heb!
[3] Daarop leg Ik Mijn handen op hun hoofden,
zegen hen en zeg, dat ze de verdere dag naast Mij moeten wandelen! Maar zij
verontschuldigen zich en zeggen: '0 Heer, zo'n grote genade zijn wij niet
waardig! Wij zijn al overgelukkig, als wij U aan het eind van deze grote stoet
mogen volgen!'
[4] Ik zeg: 'Ik ken jullie waarachtige
nederigheid en juist daarom heb Ik graag dat je zo dicht mogelijk naast Mij
meewandelt op de weg, die Ik vandaag in deze omgeving zal gaan!'
[5] De dochters bedanken Mij voor die
voor hen nauwelijks te begrijpen hoge onderscheiding. Maar Jonaël vraagt zijn
dochters, zeggende: 'Mijn beste dochters! Hoe komen jullie aan deze prachtige
kleren, die werkelijk hemels mooi staan?!'
[6] Dan pas merken de dochters, dat ze
kleren aanhebben die gemaakt
zijn van zeer fijn en degelijk linnen
en dat hun hoofden met de kostbaarste diademen getooid zijn, en dat ze er uit
zien als koningsdochters.
[7] Als de zeven merken hoe prachtig
ze er uit zien, zijn ze volledig van hun stuk gebracht! Hun harten beginnen te
gloeien van liefde en bewondering, en in bekoorlijke verwarring weten ze
helemaal niet, wat er met hen gebeurd is. Pas na een tijdje verbaasd gekeken te
hebben, vragen ze aan Jonaël hoe dat nu gebeurd is, want ze begrepen in het
geheel niet, hoe die prachtige koninklijke kleren en diademen daar gekomen
waren.
[8] Jonaël, die zelf helemaal betoverd
is door de grote bekoorlijkheid van zijn dochters, zegt: 'Bedank Degene maar,
Die jullie gezegend heeft! Hij heeft het jullie op wonderbare wijze gegeven!'
[9] Dan vallen de kinderen Mij sprakeloos
om de hals, met tranen van vreugde en liefde in de ogen. De leerlingen achter
Mij zeggen echter: 'Kijk, als dat nu nog in huis gebeurde! Maar hier open en
bloot op straat ten aanschouwe van een paar duizend toeschouwers, dat geeft
toch wel veel te veelopzien!'
[10] Ik hoorde wel dat ze dat zeiden,
draaide Mij om en zei tot hen: 'Ik ben allang bij jullie, maar je hebt Mijn
hart nog nooit zoveel vreugde gegeven als deze zeven dochters hier! Ik zeg je,
zij zijn al op de goede weg en hebben het beste deel gekozen; als jullie niet
dezelfde weg gaan, dan zul je nauwelijks in Mijn rijk komen! Want de kinderen,
die zó tot Mij komen, zullen ook bij Mij blijven, degenen echter, die alleen
maar met lof en prijs komen, zullen slechts Mijn weerschijn, maar niet Mijzelf
in hun midden hebben!
[11] Mijn echte rijk is alleen maar
daar, waar Ikzelf werkelijk aanwezig ben! Onthoudt dit! De Heer is een volkomen
Heer boven al het wereldse, of het nu wel passend is voor de domme wereld of
niet! Hebben jullie dit begrepen?'
[12] Petrus zegt: 'Heer, heb geduld
met onze grote dwaasheid! U weet toch dat wij niet in de hemel, maar op deze
wereld opgevoed zijn. Het zal allemaal wel weer goed komen, want we hebben U
toch ook boven alles lief, anders zouden we U niet gevolgd zijn!'
[13] Ik zeg: 'Nu blijf dan in de
liefde en let niet op deze wereld, maar wel, door Mij, op de hemel!' De
leerlingen zijn daarmee tevreden en prijzen Mij in hun harten.
55
Bij Ezau 's slot. De koopman en het hoogste ambt
[I] We gaan nu verder met onze wandeling
en komen na een uur in een mooi schaduwrijk bos, dat eigendom is van een rijk
koopman uit Sichar. In dit bos zijn allerlei verfraaiingen aangebracht, zoals
kleine tuinen, beekjes, vijvers met vele soorten vissen, en allerlei vogels.
Aan het eind van het zeer uitgestrekte bos staat een oud en heel groot kasteel
met dikke beschermende muren. Dit kasteel had Ezau gebouwd en hij woonde daar
ten tijde dat Jacob in den vreemde was. De stormen der tijden hadden het niet
onberoerd gelaten, maar deze koopman had er veel geld aan besteed en het weer
geheel bewoonbaar gemaakt, en hij woonde met zijn hele huishouding vaak in dit
kasteel, en woonde er ook nu. Hij was weliswaar iemand die veel goeds deed, en
hij had nog meer landgoederen, maar op dit bezit was hij bijzonder gesteld en
hij vond het niet prettig, als zijn grote bos door te veel mensen betreden
werd, want hij gaf veel uit voor de aanleg en het onderhoud ervan.
[2] Toen hij uit zijn kasteel zag, dat
zich een grote menigte mensen door het bos in de richting van de kasteelmuren
bewoog, stuurde hij snel een groot aantal dienaren en knechten om ons uit het
bos te verwijderen en om te vragen, wat we daar deden.
[3] Ik zei echter tegen de knechten:
'Ga naar uw heer en zeg hem: zijn en uw Heer laat weten dat Hij, tesamen met
allen, die bij Hem zijn, bij hem het middagmaal zullen gebruiken!'
[ 4] De knechten en dienaren gaan
daarop meteen weer terug en zeggen dat aan hun heer. Deze vraagt ze echter of
ze ook wisten, wie Ik, die zoiets van hem verlang, wel was. De knechten en de
dienaars antwoorden en zeggen: 'Wij hebben toch al gezegd, dat hij ons
toegesproken heeft, alsof hij uwen onze heer is, waarom vraagt u dat dan nog
een keer?! Hij wordt omringd door zeven koninklijk geklede dochters en
daarachter volgt hem een onafzienbare menigte! Misschien is hij wel een vorst
uit Rome, en u zult er zeer zeker goed aan doen hem tegemoet te gaan, en hem
bij de grote toren aan de muur met alle eerbetoon te ontvangen!”
[5] Als de koopman dat hoort, zegt
hij: 'Breng mij dan direct mijn duurste feestkledij en zorg, dat iedereen er zo
feestelijk mogelijk uitziet! Want zo'n vorst moet schitterend ontvangen
worden!'
[6] Het hele kasteel is dan meteen een
en al actie, de koks en kokkinnen duiken in de provisiekamers en torsen massa
's eetwaren naar de keukens, en de tuinlieden haasten zich de grote tuin in om
allerlei heerlijk fruit te plukken.
[7] Na een poosje komt de kasteelheer,
omgeven door honderd van zijn
voortreffelijkste dienaren, in piekfijne
kledij naar Mij toe, buigt driemaal tot hij bijna de grond raakt, en verwelkomt
Mij en allen die Mij vergezellen, en dankt voor de hoge eer die hem te beurt
valt, want hij denkt dat Ik werkelijk een vorst uit Rome ben.
[8] Ik kijk hem aan en vraag hem:
'Vriend, wat vind u het hoogste ambt dat een mens op aarde kan bekleden?'
[9] De rijke koopman zegt: 'Heer,
vergeef mij, uw gehoorzame slaaf, ik was zo dom om uw buitengewoon wijze vraag
niet te begrijpen, zoudt u daarom van uw onmeetbare berg der wijsheid af willen
dalen, en de vraag genadiglijk zo willen stellen, dat het voor mijn absolute
domheid te begrijpen is!' (Hij had de vraag heel goed begrepen, maar men had in
die tijd het kinderachtige hoffelijke gebruik om ook maar de eenvoudigste
vraag niet meteen te begrijpen als een hooggeplaatst persoon Iets vroeg, want
daardoor verhoogde men de wijsheid van het hoge personage.)
[10] Maar Ik zeg tegen hem: 'Vriend, u
hebt Mij heel goed begrepen en u doet maar net alsof u Mij niet begrijpt,
terwille van een oude en geheel overleefde traditie. Laat die poespas maar
achterwege, en geef Mij antwoord op Mijn vraag!'
[11] De koopman zegt: 'Ja, als het mij
toegestaan is, o verheven heer, om direct op uw belangrijke vraag te
antwoorden, dan geloof Ik met uw verheven toestemming de belangrijke vraag wel
begrepen te hebben, en mijn antwoord zou dan het volgende zijn: Ik zie en houd
het ambt van keizer natuurlijk als het allerhoogste wat een mens op deze aarde
bekleden kan.'
[12] Ik zeg: 'Maar vriend, waarom staat
u zichzelf nu zo tegen te spreken
en gaat u
tegen uw eigen devies in, dat luidt: 'De waarheld is het hoogste en heiligste
op deze aarde, en een ambtenaar, die in zijn ambt getrouw is aan waarheid en
gerechtigheid, bekleedt het hoogste en verhevenste ambt op aarde!' Dat is toch
uw lijfspreuk?! Hoe kunt u dan nu zeggen, dat u het ambt van keizer als het
hoogste ziet, terwijl deze toch als hoogste bevelhebber met ruw geweld te maken
heeft, wat zeker niet altijd gebaseerd is op waarheid en gerechtigheid?!' .
[13] De rijke koopman kijkt hiervan
op, en zegt na enig nadenken: 'Machtige heer! Wie heeft u mijn lijfspreuk
verteld? Ik sprak hem nog nooit hardop uit, wel dacht ik hem meer dan duizend
keer! Want het is maar al te waar, dat de naakte waarheid maar beter niet
altijd gezegd kan worden, en uit politieke overwegingen kun je beter je mond
houden, wil je er bij de mensen zonder kleerscheuren afkomen!
[14] Maar ik merk nu wel dat u, o hoge
vorstenzoon, zelf een groot vriend bent van waarheid en gerechtigheid, en
daarom zult u het ook wel op prijs stellen als men tegen u de waarheid spreekt,
want hoge heren willen nooit de waarheid horen en zij houden daarom de vleierij
in eer, want dat bevalt hen veel meer, en alle rechten van de mensen, zijn zeer
tegengesteld aan hun wensen. Wat zij wensen, nemen ze van andere mensen -met
geweld, zo is het vaak gesteld. Of de armen over het onrecht klagen, nu en in
vroeger dagen, is niet iets wat hen bezeert, zij worden hoog geëerd. Wees
daarom politiek en volg hun tactiek, anders wachten kerkers en galeien, die
menigeen doen schreien!'
[15] Ik zeg: 'U heeft goed en oprecht
gesproken! Ik ben het helemaal met u eens, maar zeg Mij nu eens, wie u
eigenlijk denkt dat Ik ben!'
[16] De koopman zegt: 'Heer! Dat is
een hele lastige vraag. Waardeer ik u te hoog, dan wordt ik uitgelachen,
waardeer ik u echter te laag, dan is het met mij gedaan! Het lijkt me daarom
beter nu hierop het antwoord schuldig te blijven, dan daarna voor dit antwoord
in een kerker mij de tijd te verdrijven met kwelling en pijn!'
[17] Ik zeg: ' Als Ik u nu verzeker,
dat u noch het een noch het ander te wachten staat, dan kunt u Mij toch wel een
antwoord geven?! Zeg daarom zonder omwegen, wie u denkt dat Ik ben!'
[18] De koopman zegt: 'Een vorst uit
Rome, denk ik - als ik het nu toch zeggen moet!'
[19] Achter Mij zegt Jonaël: 'Dat kon
wel eens veel te gering zijn! U moet wel wat hoger raden, met die vorst komt u
er niet!'
[20] De koopman schrikt en zegt: 'Is
het dan toch de keizer zelf!!'
[21] Jonaël zegt: 'Nog steeds veel te
min, raad daarom hoger!'
[22] De koopman zegt: 'Dat zal ik wel
laten, want er is niets hogers dan een keizer van Rome!'
[23] Jonaël zegt: 'Toch wel! Er is
zelfs nog veel hoger, denk na en zeg het dan zonder te aarzelen! Want ik zie
aan uw gezicht, dat de keizer van Rome bij u op de laagste plaats staat, waarom
zegt u dan wat anders dan wat u in uw hart voelt en denkt!'
56
Het gevolg van leugen en waarheid
[1] De rijke koopman zegt na een
ogenblikje: 'Beste hoge gasten! Er is niets beters dan ijverig een slot op je
mond te houden en zo weinig mogelijk te spreken! Want men mag nooit, en in het
bijzijn van hooggeplaatste personen wel het allerminst, datgene frank en vrij
zeggen, wat men in zijn hart denkt en voelt; want gewichtige mensen hebben een
heel gevoelige huid, die de harde klap der waarheid niet verdraagt. Daarom is
het ook in aanwezigheid van zulke belangrijke personages speciaal gevaarlijk om
met de waarheid voor de dag te komen. Want zulke personen hebben iets
uitdagends over zich, en daarvoor moet men zich meer in acht nemen dan voor
slangen, adders en draken; want er zijn voorbeelden te noemen -beslist er zijn
heel merkwaardige voorbeelden! Denk wat je wilt, maar wees in je doen en laten
een goede vaderlander, dan kun je met alle mensen goed opschieten! Praat echter
zo weinig mogelijk, anders kun je heel gemakkelijk heel onaangenaam kennis
maken met de verschrikkelijke beulsknecht!
[2] Ik heb eigenlijk al veel te veel waarheden
gezegd! Daarom houdt ik het beslist op de keizer en zeg nog eens: Op aarde is
de keizer het hoogste; Caesarem cum love unam esse personam. Wat een keizer
wil, dat doet God stil!
[3] Dus weg met de waarheid op aarde,
gesteld al dat er ergens waarheid bestaat; die is toch onbruikbaar voor het
mensengeslacht! Hoeveel onheil heeft de waarheid al veroorzaakt, en haar
verkondigers hebben aan het kruis of onder het zwaard hun laatste adem der
waarheid uitgeblazen! De echte leugenaar is er echter nog altijd zonder
kleerscheuren afgekomen, -hetzij dan dat hij een enkele keer, als het een
domme leugen was, zijn ogen heeft neer moeten slaan; maar hij heeft er verder
niet veel van overgehouden, terwijl echter, een enkele uitzondering
daargelaten, toch bijna alle grote waarheidsvrienden door een gewelddadige dood
van de aarde zijn verdwenen.
[4] Als dat nu het 'loon' van de
waarheid is, welke ezel of os zal dan verder nog een vriend van de waarheid
willen zijn? Je kunt de waarheid beter als een gevangene in je eigen borst
opgesloten houden en je vrij onder de mensen bewegen, dan de waarheid de
vrijheid te geven, en zelf naar lichaam en ziel gevangene worden. Want als het
lichaam versmacht in een kerker, kan de ziel op haar beurt niet in een park
gaan wandelen.
[5] Ik heb ook nog nooit gehoord dat
de waarheid iets goeds veroorzaakt zou hebben. Laten we dit met een paar
voorbeelden duidelijk maken:
[6] Een dief is gearresteerd, omdat
men hem onder zware verdenking heeft, en hij staat voor de strenge rechter. Als
hij goed liegen kan, wordt hij ontslagen wegens gebrek aan bewijs; spreekt de
ezel echter de waarheid, dan krijgt hij de volle straf. Beëlzebub hale dan de
waarheid!
[7] Volgend voorbeeld: iemand betaalt,
zoals maar al te vaak gebeurt, aan een slimme handelaar veel te veel geld voor
bepaalde goederen. De bedrogene heeft veel geld en goederen en merkt niets van
het bedrog en voelt zich opperbest. Nu komt er echter een waarheidslievend
mens, die het bedrog gemerkt heeft, en die maakt het de bedrogene duidelijk,
hoe hij door zijn zakenman voor zoveel geld bedrogen werd! Pas op dat moment
wordt de bedrogene ongelukkig, hij gaat naar de rechter en geeft veel geld uit
om de bedrieger gestraft te krijgen. Heeft deze waarheid hem iets goeds
gebracht?! Nee, alleen toorn en wraak heeft het bij hem gewekt en het heeft hem
er toe gebracht nog méér geld uit te geven! De bedrieger echter, die goed
liegen kon, wist de zaak zo te verdraaien, dat men de waarheid van de verrader
niet alleen niet geloofde, maar hem ook nog als een kwaadwillige lasteraar in
de gevangenis zette! Vraag: wat voor loon gaf de waarheid hier nu weer aan haar
vriend?!
[8] Daarom, weg met de waarheid op
aarde! Zij alleen is de schuld van al het menselijke ongeluk, zoals ook Mozes
in het eerste boek zegt: 'Zodra je van de boom der kennis, de boom van de
veelvoudige waarheid, eten zult, zul je sterven!' En zo is het en blijft het
tot op dit uur! Met de leugen komt men op de troon en met de waarheid in de
gevangenis! Een mooi presentje voor de vrienden van de waarheid!
[9] Zoek daarom de waarheid waar je
maar wilt, maar betrek mij er niet bij! Wat in mijn voorraadkamers ligt
opgeslagen en wat in mijn tuin groeit, staat voor jullie klaar; het heiligdom
van mijn hart is echter als gift van Jehova, van mij alleen. U en de hele
wereld geef Ik wat ik van de wereld heb en dat is het heil der wereld! Het heil
van God houd ik echter alleen voor mijzelf!'
[10] De opperpriester zegt: 'Ik geef
zonder meer toe, dat u nu heel juist beoordeeld heeft hoe het werkelijk in de
wereld toe gaat, als men het van de wereldse kant bekijkt. Maar, omdat u alover
Mozes gesproken heeft, zult u ook wel weten, dat Mozes van God voor zijn volk
een wet kreeg, waarin de leugen of het valse getuigenis verboden is, en waarbij
alle mensen verplicht worden om waarheidslievend te zijn!? Als alle mensen deze
wet zouden houden, zeg dan zelf, zou het dan niet heerlijk zijn om op aarde te
leven?!
[11] Ik zeg
u en dat moet u kunnen begrijpen: Niet de waarheid, maar alleen de leugen is
het, die al het onheil op de aarde onder de mensen heeft gebracht, en wel
daarom, omdat de mensen over het algemeen heerszuchtig en hoogmoedig tegenover
elkaar zijn. Iedereen wil meer zijn dan zijn naaste, en zo pakt de blinde mens
alles wat hem in staat stelt om meer te zijn dan zijn naaste, en om de zwakkere
te laten geloven, dat hij veel meer en uitnemender is dan wie ook’
[12] Deze eerzucht verleidt dan de
mensen op den duur tot allerlei geroddel, zelfs tot moord en doodslag als het
met de andere manieren van leugen en bedrog niet gelukt om bij de andere mensen
tot groot aanzien te komen.
[13] Omdat volgens dit patroon de
mensen bijna allemaal beter en uitnemender willen zijn, dan ze zijn, blijft hen
werkelijk niets anders over, dan maar her en der steeds door te blijven liegen,
en de waarheid heeft te midden van zulke mensen een bijzonder moeilijke
standplaats.
[14] Als de mensen echter zouden
ontdekken hoeveel beter de waarheid is dan de leugen, en dat zou heel
gemakkelijk gaan als ze God en Zijn heilige wil in hun daden zouden
gehoorzamen, dan zouden ze de leugen nog meer schuwen dan de pest, en de echte
gerechtigheid van God zou dan een leugenaar met de dood bestraffen. Maar omdat
de mensen allemaal hoogmoedig en heerszuchtig zijn, houden ze van de leugen en
gebruiken haar woorden.
[15] Maar de mensen leven niet eeuwig
op de aarde, zoals een duizendjarige ervaring Iaat zien, maar ze moeten allen
na met al te lange tijd dit, lichaam verlaten, dat dan voedsel voor de wormen
wordt; maar de ziel komt dan voor het gerecht van God! Dan vraag ik mij wel af,
hoe ze met haar hoog geprezen leugen voor God bestaan zal!
[16] Ik vind echter en geloof echt,
dat het in deze wereld beter is ter wille van de waarheid aan het kruis te
komen, dan op een bepaald moment voor God te schande te staan en van Hem voor
altijd te horen: 'Ga weg van Mij!'
[17] Als u mij goed heeft begrepen en
geconstateerd dat wij echte vrienden van de waarheid zijn, spreek dan de
waarheid en heb niet zo'n dwaze angst dat wij u voor de waarheid zullen
straffen, en zeg open en eerlijk, wat u van ons en speciaal van Hem denkt, Die
nu met mijn dochters spreekt!'
57
Hoe de koopman de Messias verwachtte
[I] De koopman zegt: 'Vriend, u heeft
nu zeer juist en wijs met mij gesproken en mij datgene verteld, wat ik maar al
te vaak in mij heb gevoeld; maar ik begrijp niet waarom u er zo op staat, dat
ik vertel wat ik van u en speciaal van hem denk. Waar ik hem meteen voor
gehouden heb, daarvan zei u, dat hij dat niet was, maar veel meer! Hoe men
echter, zonder een God te zijn, meer kan zijn dan een God van de aardse mensen,
dat wil zeggen, dan een keizer, dat begrijp ik niet! Alleen Jehova is in aardse
en geestelijke termen meer dan de aardse God-keizer! Maar dat zal hij toch niet
zijn?'
[2] Jonaël zegt: 'Ik zeg u: Kijk eens
een beetje beter naar ons gezelschap; misschien valt u dan toch iets op! Wat
denkt u van die vele heerlijke jongemannen, die u in ons gezelschap ziet? Kijk
eerst en spreek dan!'
[3] De koopman zegt: 'Ik heb tot nog
toe gedacht, dat het edelknapen van de keizer en zonen van patriciërs uit Rome
waren, hoewel het vanwege hun zachte en blanke huid misschien eerder meisjes
uit Achter KleinAzië konden zijn. Want echt, ik heb al veel van dat schoons
gezien, omdat ik vroeger daarin handel gedreven heb op Egypte en Europa,
voornamelijk op Sicilië, ten behoeve van de grote en aan alle weelde van het
leven zeer toegewijde Romeinen; maar zulke onuitsprekelijk heerlijke figuren
heb ik daar nog nooit bij gehad! Zeg mij, waar ze vandaan komen en wie het
zijn! Uw dochters zien er ook schitterend uit, maar met deze men zou haast
zeggen -stralende gestalten, zijn ze echt niet te vergelijken. Als u ze echter
beter kent dan ik, zeg mij dan wie ze zijn en waar ze vandaan komen!'
[4] Jonaël zegt: 'Daartoe heb ik niet
het recht, maar dat kan Hij alleen die hier temidden van mijn dochters staat.
Vraag het Hem! Hij zal het juiste antwoord geven!'
[5] Nu wendt de
koopman zich geheel tot Mij en zegt: 'Heer van al deze mensen, die ut naar het mij
toeschijnt, volgen als lammeren hun herder, zeg mij toch, met wie ik de hoge
eer heb te spreken! Want ze vroegen het mij en ik raadde de hoogste aardse
positie die ik ken; maar men zei mij, dat ik het mis had. Daarmee houdt voor
mij alles op; wilt u mij daarom de eer aandoen, mij iets naders over uw
maatschappelijke staat te vertellen!'
[6] Ik zeg: 'U behoort ook tot
diegenen, die pas geloven als ze een teken zien. Zien ze dat echter, dan zeggen
ze: 'Kijk dat is een leerling van de Essenen of het is een magiër uit Egypte,
of zelfs uit het land waar de Ganges stroomt, of hij is een knecht van
Beëlzebub!' Maar wat blijft er dan nog over? Zeg Ik u echter zonder meer Wie Ik
ben, dan gelooft u Mij niet!
[7] U hebt uw mening gegeven, en die
was fout. Toen Jonaël u zei, dat Ik meer ben dan Uw aardse god, toen zei u:
'Alleen Jehova is meer, dan een keizer!' en u sloot stilzwijgend de
mogelijkheid uit, dat Ik meer zou kunnen zijn dan een Romeins keizer, die u in
de grond van de zaak alleen maar uit vrees voor zijn aardse macht, als hoogste
op aarde erkent. In uw hart veracht u hem echter meer dan de pest, en zijn
macht meer dan een sprinkhanenplaag.
[8] Het is nu al de derde dag dat Ik
in Sichar verblijf en het is van daar naar de stad een wandelingetje van enige
landwegen; het zou Mij erg verwonderen,
als u van uw collega 's uit de stad niets over Mij gehoord had!'
[9] De koopman zegt: 'O, u bent het
dus, waarover men mij gisteren en vandaag verteld heeft dat hij de Messias is,
en dat door wonderbare daden bewijst! Het oude huis van de mooie Irhaël zou u
gerestaureerd en wonderbaarlijk koninklijk hebben ingericht?! En men vertelde
mij ook over een harde prediking die u op de berg gehouden zou hebben, waaraan
zich echter velen hebben gestoten, omdat deze geheel tegen de wetten van Mozes
indruiste! - Wel, wel, dat bent u dus!?
[10] Nu het verheugt mij, dat u mij
heeft opgezocht en ik hoop u nog nader te leren kennen! Weet u, ik sta niet
afwijzend tegenover deze gedachte en geloof vast dat de Messias zal en moet
komen! Volgens mijn berekeningen zou de tijd daar heel goed mee overeen kunnen
stemmen, want de druk van de Romeinen is haast niet meer te verdragen! En
waarom zou u niet de verwachte Messias kunnen zijn?! O dat neem ik direkt
moeiteloos aan!
[11] Als u zich van uw kracht bewust
bent en het goed verstaat om u als Messias overal te presenteren, dan sta ik
onmiddellijk met mijn hele grote vermogen tot uw dienst. Die zwijnen uit de
heidense avondlanden moeten zo vlug mogelijk het land onzer vaderen verlaten!
Want weet u dat ik vanaf mijn jeugd al mijn inspanningen alleen dáárop gericht
heb, om zo veel mogelijk rijkdommen te vergaren te behoeve van de verwachte
Messias, omdat daarmee een groot leger van de dapperste en vermetelste en
sluwste soldaten voor goed geld gekocht zou kunnen worden! Ik heb ook al met
verscheidene van de dapperste volken uit Achter Azië gecorrespondeerd, en nu
zijn er maar een paar boden nodig en dan staat er binnen enkele maanden een
verschrikkelijke macht in deze landstreek! Maar nu niets meer daarover, in mijn
ruime huis bespreken we het verder!
[12] Nu zal het middagmaal voor u
allen echter wel klaar zijn; komt daarom allemaal en eet en drinkt naar
hartelust!'
[13] Ik zeg: 'Nu dan, alles is tot
zover naar wens; al het andere zullen we dan nog geheel doornemen en afspreken!
En breng ons dan nu maar allen in de grote zaal. Maar die mannen daar helemaal
achteraan, laat die hier, die horen niet bij Mij, maar alleen maar bij de
wereld!'
58 Het vlees heeft een aards einde
[1] De koopman zegt: 'Ik ken ze, het
zijn domme inwoners van Sichar, die in hun geloof en denken meer heiden zijn
dan kinderen van Israël. Maar de miserabelsten daarvan komen uit de omgeving
van de Galileese zee, die zijn zeer materialistisch en hebben van iets hogers
en goddelijks totaal geen weet! Pure herrieschoppers! Ze hebben liever een
magiër uit Egypte dan Mozes en alle profeten, en liever een welgevormde hoer
uit Boven-Azië dan goud en edelstenen! Ik ken hen maar al te goed; maar om hun
geroddel te voorkomen, zal ik ze in mijn grote tuinzaal laten verzorgen: Want
als ze niets zouden krijgen, waren we nog niet klaar!'
[2] Ik zeg: 'Doe wat je wilt en kunt,
want geven is zaliger dan nemen! Maar in het vervolg geef je alleen maar aan
behoeftigen en armen, en als iemand geld van je wil lenen, en zo rijk is dat je
kunt zien dat hij het je veelvoudig terugbetalen zal, dan leen je het hem niet!
Want als je hem geleend hebt, zal hij weldra in het geheim een vijand van je
worden, en het zal je veel moeite kosten om je geld tesamen met de rente weer
terug te krijgen.
[3] Als er echter iemand tot je komt,
aan wien je kunt zien dat hij arm is en niet in staat zal zijn om jou ooit je
geld terug te betalen, leen hem dan, en de Vader in de hemel zal het je
honderdvoudig op een andere manier hier op aarde al vergoeden, en zal het geld,
wat je aan de armen geleend hebt, voor jou in de hemel omvormen tot een grote
schat, die na dit aardse leven in het hiernamaals hoog boven het graf op je
wacht.
[4] Ik zeg je: Wat de liefde op aarde
doet, dat is ook in de hemel gedaan en blijft eeuwig; wat echter gedaan wordt
uit pure aardse slimmigheid, dat verzwelgt de aardbodem en voor de eeuwige
hemel blijft niets over. Wat kan al het aardse bezit voor de mens van nut zijn,
als daarbij zijn ziel schade lijdt?!
[5] Wie voor de aarde en voor het
vleselijke zorgt is een dwaas, want net zoals het vlees van de mens zijn einde
heeft, zo is het ook met de aarde! Als echter het einde der aarde eenmaal
onafwendbaar zal komen, op welke grond zal de arme ziel dan kunnen wonen?!
[6] Ik zeg je
echter, dat ieder mens die zijn lichaam verliest, ook tegelijkertijd voor
eeuwig de aarde verliest. En als hij niet door de liefde in zijn hart een
nieuwe aarde voor zichzelf geschapen heeft, dan zal zijn ziel zich over moeten
geven aan de wind en de wolken en de nevels, en wordt heen en weer gedreven in
de eeuwige oneindigheid. Zij zal nooit ergens rust en stilte vinden behalve in
het valse en waardeloze voortbrengsel van de eigen fantasie, en hoe langer deze
rust duurt, des te zwakker, duisterder zij wordt en tenslotte gaat zij over in
pikzwarte nacht en duisternis, waaruit de ziel vrijwel nooit zelf een uitweg
vindt! Daarom kun je in de toekomst ook maar beter zo doen als Ik het je nu
gezegd heb; maar doe voor dit ogenblik, wat je zelf wilt en kunt!'
[7] De koopman zegt: 'U bent bijzonder
wijs en kunt best in alles gelijk hebben, maar over dat geldlenen ben ik het
niet helemaal eens. Want als men veel geld verkregen heeft en het graag
gebruikt, dan kan men het toch beter tegen een matige rente uitlenen, dan dat
men het begraaft opdat de dieven het niet kunnen stelen als ze 's nachts kwamen
en alle kasten en kisten openbraken. Daarnaast kan men van zijn overvloed toch
altijd aan de armen geven wat ze nodig hebben; want als ik in één keer alles
weggeef en het vermogen niet goed beheer, dan zal ik weldra niets meer hebben
en ik zal niet in staat zijn om de vele armen nog iets te geven. ,
[8] Ik zeg: 'Laat het echte beheer
maar aan God de Heer over, en geef aan degenen, die de Heer naar je toestuurt,
en dan zal je vermogen niet kleiner worden! Heb je dan niet vele en grote
akkers en weiden, en tuinen volooft en druiven, en zijn je uitgebreide stallen
niet volossen, koeien, kalveren en schapen? Kijk, als je daarmee handel drijft,
dan zal de zegen van God je steeds datgene volledig vergoeden, wat je in de
loop van het jaar aan de werkelijk armen hebt gegeven; maar wat je op de
rentegevende rekening van de rijken wegzet, zal je van bovenaf nooit worden
vergoed, en je zult veel zorgen hebben en je steeds afvragen, of ze je geld wel
goed beheren. Doe daarom, zoals Ik je nu gezegd heb, dan zul je een goed en
zorgeloos leven hebben, en alle armen zullen je liefhebben en overal waar het
maar mogelijk is zegenend van dienst zijn, en de Vader in de hemel zal je doen
en laten steeds zegenen; en zie, dat zal beter zijn dan de steeds grotere
zorgen die de rentegevende rekeningen je zullen geven!'
[1] De koopman zegt terwijl wij het kasteel
ingaan: 'Mijn Heer en mijn vriend, volgens mij predikt u een zuiver goddelijk
vrome wijsheid, die zachter is dan ik ooi( uit een menselijke mond gehoord heb;
maar bij het volgen van die leer van u behoort een sterk vertrouwen in Jehova,
en ondanks mijn vaste geloof heb ik dat niet. Ik weet, dat Hij het is, Die
alles geschapen heeft, en Die alles nu leidt, regeert en onderhoudt, maar ik
kan mij niet levendig genoeg voorstellen dat Hij als allerhoogste geest Zich
met privé aangelegenheden kan en wil inlaten! Want Hij is voor mij zo
buitengewoon heilig dat ik het nauwelijks waag om Zijn allerheiligste naam uit
te spreken, laat staan dat ik van Hem zou verwachten dat Hij mij bij mijn
smerige geldzaken Zijn almachtige hand zou geven om mij te helpen!
[2] Ik geef echter wel aan de armen
die naar mij toekomen, en heb geen hond om een bedelaar van de deur te houden.
Alleen dit bos, waar ik erg van houd, zie ik niet graag gebruikt door vreemden
en armen, omdat ze de tuinen en nieuwe beplantingen vaak moedwillig
beschadigen, en omdat ze daarin als hongerigen en dorstigen toch niets vinden
waarmee ze zich kunnen verzadigen en hun dorst kunnen lessen. Daarentegen heb
ik op ongeveer twintig landwegen gaans van hier een groot vijgen en pruimenbos
aangeplant; daar mogen alle vreemdelingen en armen vrij plukken, alleen mogen
ze de bomen niet beschadigen, en daarvoor heb ik er ook een aantalopzichters
lopen.
[3] Daaraan kunt u zien, dat ik echt
wel aan de armen denk; maar het zij verre van mij, dat ik om die reden de verhevenste
geest zou vragen, dat Hij ofwel aards of hemels mijn geld zou beheren! Als Hij
iets wil doen en ook al werkelijk iets gedaan heeft, waaraan ik niet twijfel,
dan laat ik dat afhangen van Zijn vrije heilige wil! Ik heb echter zo'n
onbegrensde eerbied voor Hem, dat ik het nauwelijks waag Hem daarvoor te
bedanken, want ik geloof dat door zo'n zuiver materiële dank, waarmee ik Hem
eigenlijk zeg dat ik geloof dat Hij mij als handlanger van dienst geweest zou
zijn, ik Hem helemaal niet zou eren. Ik leef en werk daarom zo rechtvaardig
mogelijk volgens de wet met mijn door God verkregen krachten, en bind de bek
van os en ezel niet dicht als ze mijn oogst dorsen; maar de grote Geest eer ik
alleen op Zijn dag! Want er staat geschreven: 'De naam van uw God zult u nooit
ijdel uitspreken!'
[4] Ik zeg: ' Als Ik niet reeds lang
geweten had, dat je een rechtvaardig en uitermate godvrezend man bent, dan zou
Ik niet naar je toegekomen zijn. Maar weet wel, dat je Diegene vréést, die je
eigenlijk boven alles moest liefhebben; dat is niet helemaal juist van jou, en
daarom kwam Ik hierheen om je te tonen, dat je in de toekomst God meer moet
liefhebben dan vrezen. Dan zal God wel naar je afdalen en bij alles wat
je doet, jouw zekere, krachtige en betrouwbare helper zijn!'
60 Bij de Heer is de echte wil gelijk aan de
daad
[1] Na deze
opmerking van Mij hebben we nu ook langzaam voortlopende de grote binnenplaats
van het kasteel bereikt en daar komt de hele bediendenschaar verbaasd en
verlegen de koopman tegemoet, en de opperdienaar, het hoofd van de bedienden,
voert het woord en zegt: 'Heer, heer, dat is me een mooie geschiedenis! Onze
koks en kokkinnen kunnen niets koken, alles mislukt! Om toch iets te hebben
wilden we daarom de tafels in ieder geval voorzien van fruit en wijn en een
goede hoeveelheid (brood; maar de kamers zijn zodanig afgesloten, dat we
ondanks de grootste inspanning,niet één deur konden openen! Wat zullen we nu
doen?'
[2] De koopman, die deels bijzonder
verbaasd en deels zeer geërgerd was, zegt: 'Zo gaat dat nu, als ik ook maar één
stap buiten de deur zet; niets dan een opeenhoping van wanorde! Wat hebben die
koks en kokkinnen nu weer? Er zijn hier toch al vaak tienduizend gasten
verzorgd en dan ging alles zoals het behoort; en nu zijn het er nauwelijks duizend,
en overal heerst de grootste wanorde! Maar wat zie ik?! Uit alle ramen kijken
jongemannen naar buiten; mijn kasteel is dus vol mensen, en jij en je
ondergeschikte knechten zeggen, dat alle deuren in mijn kasteel afgesloten
zijn?! Hoe zit dat nu? Liegen jullie en wil je je voor je traagheid
verontschuldigen, of, als de kamers inderdaad afgesloten zijn, wie heeft ze dan
afgesloten?'
[3] Het hoofd weet niet, wat hij zijn
meester daarop zal antwoorden en de hele grote schaar dienaren van de
kasteelheer is tot zijn zichtbare ergernis zeer verlegen en onder de indruk;
niemand weet hoe te handelen of te helpen.
[4] Maar Ik zeg tegen de koopman:
'Beste vriend, laat de zaak maar op z'n beloop zoals het nu reilt en zeilt! Het
is namelijk zo, dat toen jouw dienaren en wachters een tijdje geleden door jou
naar Mij toegestuurd werden om Mij te vragen, wie Ik ben en wat Ik hier met
zo'n groot gezelschap zoek, Ik, als een heer, van jou verlangde dat je ons
allemaal een goed middagmaal moest geven! Je was meteen bereid om dat te doen,
hoewel je niet wist, wie Degene is Die Zich het recht aanmatigt om van jou voor
zoveel gasten een middagmaal te verlangen.
[5] Jouw dienaars en ook jij hielden
Mij eerst voor een Romeins vorst, en dat was voor jou een reden te meer, om aan
Mijn wens te voldoen; toen je echter tijdens ons veelzijdig leerzame gesprek
tot de erkenning kwam, dat Ik de Messias ben, was je hart gelukkig en wenste
nog sterker Mij en het hele gezelschap de beste verzorging te geven, zodat het
Mij bevallen zou om bij je te blijven tot je jouw noodzakelijk geachte
strijdmacht uit Boven en Achter-Azië tegen de Romeinen bij elkaar gebracht zou
hebben, om onder Mijn leiding alle vijanden uit het land van God te verdrijven,
omdat zij pure heidenen zijn en niet geloven in de levende echte God!
[6] Toen je dat in je binnenste
besloten had, heb Ik ook iets in het geheim besloten, en wel, dat jij nu in je
eigen huis Mijn gast zou zijn en Ik niet de jouwe! Daarom gaf Ik Mijn
voortreffelijke dienaren daartoe opdracht, en zie, alles staat geheel klaar, en
je zult vandaag aan Mijn zijde met hele echte hemelkost gevoed worden!
[7] Zet jouw tuinvruchten en dat wat
je keuken heeft geproduceerd, maar voor aan die lasterende schreeuwers uit
Sichar, die daar nog in het bos rondscharrelen en van ergernis niet weten wat
te doen, omdat ze niet zijn uitgenodigd! Ik denk dat je daar geen moeite mee
zult hebben; want als Ik bij iemand zie dat hij het goede wil, dan vind Ik die
wil al meteen net zoveel waard als het werkelijke doen! Bij jou heb Ik een
goede wil gezien en daarom bevrijd Ik je van de dure uitvoering daarvan. Want
Ik ben rijker dan jij, en Ik wil Mij daarom niet door jou laten verzadigen,
maar Ik wil dat jij door Mij wordt verzadigd!'
[8] Nu zet de koopman grote ogen op en
zegt na enig diep nadenken: 'Heer, dat is teveel ineens voor een arm zondig
mens! Ik ben niet in staat het wonder in al zijn grootte en diepte te
begrijpen! Als u alleen maar een mens zou zijn, zoals ik maar een mens ben, dan
zou u dat niet kunnen; want in uw gezelschap heb ik geen lastdieren gezien. Op
wat voor een bijzonder vreemde manier moet u dan langs natuurlijke weg aan eten
gekomen zijn?! Even geleden zag ik ook een paar van die hele mooie bedienden
-of zijn er soms ook dienaressen bij? -in uw gezelschap en ik zie ze nog en het
zijn dezelfde; maar waar zijn die dan vandaan gekomen? Ik heb veel vertrekken
in mijn kasteel en de meeste daarvan zijn groot en ruim; tienduizend mensen
kunnen er gemakkelijk een plaats vinden. Nu zie ik echter die mooie dienaren uit
alle ramen op ons neer kijken! Daarom vraag ik nog een keer: waar vandaan en op
wat voor manier zijn die dan hier gekomen?'
[9] Ik zeg: 'Vriend, als je uit dit
huis naar een willekeurig ander land zou gaan om daar te kopen of te verkopen,
dan neem jij toch ook de dienaren mee, die je nodig hebt, en laat je daardoor
bedienen; nu, zo doe Ik het ook! Ik heb er buitengewoon veel; hoeveel het er
zijn zou je bezwaarlijk ooit kunnen begrijpen. Als Ik dus op reis ga, waarom
zouden Mijn dienaren en knechten dan bij zo'n gelegenheid thuis blijven?!'
[10] De koopman zegt: 'Heer, zonder
twijfel is dat beslist zoals het hoort; ik wilde alleen maar weten, waar u en
al die schitterende dienaren van u vandaan zijn gekomen. Dat, ja dat wil ik o
zo graag weten.'
[11] Ik zeg: 'Laten we eerst het
middagmaal gebruiken en dan hebben we daarna nog wel tijd voor verdere uitleg.
Nu hebben we echter al genoeg gepraat en het wordt nu wel eens tijd om uit te
rusten, en de inwendige mens te versterken. Laten we daarom naar de grote zaal
gaan, die in dit slot aan de oostkant ligt, en van hieruit niet gezien kan
worden, omdat we hier net aan de westkant van het kasteel staan waar je de
grote zijvleugel van het kasteel niet kunt zien!'
[12] Van pure verwondering verliest de
koopman bijna het bewustzijn en na een ogenblik van grootste verbazing zegt
hij: 'Heer, nu wordt het geheel me bijna te overdreven wonderlijk! Er is ooit
wel eens een oostvleugel aan dit kasteel van Ezau geweest, maar sinds deze
oostvleugel heeft bestaan, zijn er toch al wel tweehonderd jaren weggegleden in
het onherroepelijke verleden; ik en mijn voorouders weten er nauwelijks meer
iets van. Hoe kunt u dan praten over de grote zaal in de oostvleugel van dit
kasteel?'
[13] Ik zeg: 'Pas als je in dit
kasteel van jou geen oostvleugel zult vinden, mag je wat zeggen; als je er
echter een vindt, denk en begrijp dan, dat bij God alle dingen mogelijk zijn!
Maar wees dan stil en zeg niets tegen Mijn gezelschap; want voor zulke dingen
is Mijn omgeving nog niet rijp!'
[14] De koopman
zegt: 'Waarlijk in alle ernst brand ik nu van nieuwsgierigheid om deze
oostvleugel van mijn kasteel te zien, waarover mijn voorvaderen slechts bij
geruchte wat gehoord hebben! De fundamenten zijn hier en daar nog wel te zien,
maar dat is dan ook alles wat ik ooit gemerkt heb van deze vleugel van dit
kasteel, die eens zo mooi moet zijn geweest.' -Nu pas gaat de koopman vlug
voorop en wij volgen hem.
[1] Als hij op de eerste verdieping komt,
ziet hij direct de voorspelde vleugel, loopt vol verrukking door de open deuren
naar binnen, beziet de grote zaal en krijgt een flauwte van verbazing. Meteen
lopen enige van de witte jongemannen op hem toe, helpen hem en brengen hem bij.
Als hij een beetje bij zijn positieven is, komt hij weer naar Mij toe en vraagt
Mij met een stem, die trilt van opperste verwondering: 'O Heer, ik smeek u,
overtuig me toch of ik wel waak of dat ik misschien slaap en nu heel vast
droom!'
[2] Ik zeg: 'Zoals je het nu vraagt,
lijkt het er op dat je meer droomt dan wakker bent; maar toch droom je niet en
wat je daar ziet is voelbare werkelijkheid! Je zei Mij zelf buiten in het bos,
dat je had gehoord dat Ik het oude huis van Jozef, dat thans door Irhaël wordt
bewoond en ook haar eigendom is, in een oogwenk helemaal heb vernieuwd. Nu, als
Ik Jozefs huis kon herbouwen, dan ben Ik toch ook wel in staat om de oude
vesting van Ezau te vernieuwen?!'
[3] De koopman zegt: 'Ja ja, dat is nu
zichtbaar en waar, maar het is toch welongelooflijk dat een mens zoiets kan!
Heer, luister naar mij! Als u geen profeet bent zoals Elia, dan moet u een
aartsengel in menselijke gedaante of uiteindelijk misschien wel Jehova Zelf
zijn! Want zulke dingen zijn bij God alleen maar mogelijk!'
[4] Ik zeg: ' Ja,
ja, als je geen teken gezien had, dan zou je Mij ook niet geloofd hebben! Nu
geloof je weliswaar, maar met dat geloof is je geest niet vrij! Opdat je in je
hart toch wat vrijer worden zult, zeg Ik je: Niet Ik, maar deze vele
jongemannen hebben dit gedaan; God de Vader heeft hen de macht daarvoor
gegeven. Aan hen kun je vragen, hoe ze dit hebben gedaan!'
[5] De koopman zegt: ' Juist! Ik heb
buiten al aan Jonaël gevraagd, wie en waarvandaan deze heerlijke schone jonge
wezens zijn, maar ik kreeg geen antwoord en werd heel eenvoudig naar u
verwezen. Toen ik daarvoor naar u toekwam, ben ik het vreemd genoeg helemaal
vergeten; Ik was alleen maar met u bezig en onze discussie nam een heel andere
wending. Nu pas herinner ik het me weer en ik zou nu van u een goed antwoord
willen hebben over alles wat betreft deze lieflijke jongemannen!'
[6] Ik zeg: 'Om je niet te lang in het
ongewisse te laten zeg Ik je dat het engelen van God zijn, als je dat gelooft.
Wil je het echter niet geloven, houd ze dan maar voor wat je wilt, als je maar
niet denkt, dat het duivels of dienaars van de duivel zijn!'
[7] De koopman zegt: 'O Heer, o Heer,
hoe staat het nu met me?! Daarnet vroeg ik u, of ik wel wakker was, of dat ik
sliep en droomde; nu vraag ik u, of ik nog leef. Want zulke dingen kunnen op de
echte aarde toch niet gebeuren!”
[8] Ik zeg: 'Oh, - en of je op aarde
bent! Ik heb je innerlijk gezichts vermogen ontsloten en
nu kun je ook de hemelse geesten zien!
Maar, vraag nu niet verder, want het is tijd voor het middagmaal! Alles is
klaar en nu gaan we aan tafel!'
[9] De koopman zegt:
'Ja, ja, dat is goed! Maar ik zal van verbazing niet veel kunnen eten, want de
wonderen stapelen zich hier op! Nee, dat had ik vanmorgen niet kunnen
vermoeden! Dit gebeurde allemaal veel te snel en te onverwacht. Pas drie uur
geleden bent u uit Sichar in mijn grote bos gekomen en wat is er niet allemaal
in die drie uur gebeurd?! - Het ongelooflijkste! -En toch is het er! Maar wie, buiten degenen,
die het gezien hebben, zal het geloven, ook al zouden duizend getuigenissen het
bevestigen?!
Heer, Heer, grote meester, door God
Zelf geleerd en geleid, ik geloof het, omdat ik het nu met eigen ogen zie. Maar
ook al vertellen jullie het aan duizenden, dan zullen ze het niet alleen niet
geloven, maar ze zullen zich ergeren en zeggen, dat de vertellers onbeschaamde
leugenaars zijn! Vertel het daarom aan niemand verder, want het is te
wonderbaarlijk! Wie heeft ooit zo iets heerlijks als deze zaal gezien?! De
wanden lijken gemaakt van zuivere edelstenen, het plafond van goud, de vloer
van zilver, de vele tafels van jaspis, hyacinth en smaragd, de voetstukken van
goud en zilver, het drinkgerei van het zuiverste diamant en de eetschotels als
uit het fijnste en vurigste robijn, de banken om de tafels eveneens van edele
metalen en de bekleding van dieprode zijde; en de geur van de spijzen en
dranken is hemels! En dat alles in - zeg maar - drie uur! Nee dat is meer dan
ongelooflijk!
[10] Heer! U moet God Zelf zijn of U
bent stellig minstens Gods Zoon!'
[11] Ik zeg: 'Heel goed, heel goed!
Maar nu aan de maaltijd! Na de maaltijd zul je nog genoeg beleven; maar nu zeg
Ik vóór de maaltijd niets meer. Kijk eens naar de velen, die honger en dorst
hebben omdat het vandaag juist zo warm is! Daarom moeten ze nu eerst worden
verkwikt en helemaal gesterkt, want dan komt geestelijk al het andere ook wel
weer!'
62 De Heer opent voor allen de weg naar de hemel
[1] Nu zegt de koopman niets meer,
dankt met Mij de Vader en zet zich dan aan een grote tafel, die in het midden
van de zaal staat. Ik en al Mijn leerlingen, Jonaël met zijn vrouwen kinderen,
Irhaël met haar gemaal Joram en in hun midden Maria, de moeder van Mijn
lichaam, gaan dan ook aan dezelfde tafel zitten.
[2] De koopman doet dat erg veel
genoegen en hij zegt: 'Heer, omdat U mij de eer aangedaan heeft om aan deze
tafel te komen zitten, waaraan: ik ben gaan zitten, zal ik van nu aan een
tiende deel van alles wat mijn goederen opbrengen aan de armen geven, en alle
belasting, die ze aan de Romeinen moeten afdragen, zal ik voor tien jaar
vooruit betalen! Daarna hoop ik dat God, Uwen onze Vader, ons door U, o Heer,
van deze plaag verlossen zal, waaraan ik met al de mij ten dienste staande
middelen zal meehelpen, zoals ik U dat buiten reeds waarachtig en getrouw heb
aangeboden.
[3] O Heer, bevrijd ons slechts van
deze plaag, en geef dat de Joden van Jeruzalem weer met ons samen willen gaan,
want ze hebben zich mijlenver van de oude waarheid verwijderd! Bij hen heerst
alleen maar zelfzucht, machtshonger en praal; aan God denken ze nooit en van
naastenliefde is geen spoor meer te vinden! Garizim verachten ze, maar de
tempel van Jehova in Jeruzalem hebben ze veranderd in een wisselkantoor en
handelszaak! En zegt men hen, dat ze misdadigers zijn in het heiligdom van God,
dan vervloeken ze degene, die ze de waarheid durft te zeggen! Heer, dat moet
anders worden, zo kan het niet meer blijven! En als het zo blijft, dan kunnen
we weldra een nieuwe zondvloed verwachten! Overal in de wereld niets dan
heidenen, en in Jeruzalem en in Judéa leven Joden, priesters, levieten,
schriftgeleerden, Farizeeën en wisselaars en handelaars, die allemaal bij
elkaar tienmaal erger zijn dan alle heidenen! Kortom, de wereld is nu vele
malen erger dan ten tijde van Noach! Als dit kwaad niet wordt verholpen en de
Messias geen vlammend zwaard in de hand neemt, komen we zeer waarschijnlijk
weer tot het bouwen van een nieuwe ark! Heer, doe dus, waar U mogelijkerwijs
toe in staat bent! Ik ben altijd tot Uw hulp bereid!'
[4] Ik zeg daarop: 'Beste Jaïruth!
Kijk naar Mijn jongemannen! Ik zeg je: Ik heb er zoveel, dat je ze op
duizendmaal duizend aardbollen niet zou kunnen bergen, en één van hen zou
voldoende zijn, om het hele Romeinse rijk in drie tellen te vernietigen. Maar
hoewel jullie meer geloof hebt dan de Joden, hebben jullie toch net als de
Joden een totaal foute voorstelling van de Messias en Zijn rijk.
[5] De Messias zal wel een nieuw rijk
op deze aarde stichten, maar let op! -geen stoffelijk met kroon en scepter,
maar een rijk van de geest, de waarheid, de echte vrijheid door de waarheid,
onder de alleenheerschappij van de liefde! ,
[6] Er zal op de wereld een beroep
gedaan worden om aan dit rijk deel; te nemen. Als zij hiernaar luistert, dan zal
het eeuwige leven haar loon zijn; als zij niet luistert, zal zij weliswaar
blijven zoals zij is, maar tenslotte zal de eeuwige dood haar deel zijn!
[7] De Messias is nu als mensenzoon
niet gekomen om deze wereld te oordelen, maar alleen om allen, die nu in de
duisternis des doods wandelen, uit te nodigen voor het rijk van de liefde, het
licht en de waarheid!
[8] Hij kwam niet op deze wereld, om
voor jullie datgene terug te winnen wat jullie vaders en koningen aan de
heidenen hebben verloren, maar alleen, om jullie datgene terug te brengen, wat
Adam verloren heeft voor alle mensen, die ooit op deze aarde geleefd hebben en
ooit zullen leven!
[9] Tot op heden is nog geen enkele
ziel, die het lichaam verliet, losgekomen van de aarde; tallozen, te beginnen
bij Adam en verder allen na hem tot op dit uur, smachten nog in de aardse
nacht. Maar pas vanaf nu worden ze vrij! En wanneer Ik naar de hemel op zal
varen, zal Ik voor allen de weg van de aarde naar de hemel openen en ze zullen
allen over deze weg het eeuwige leven binnengaan.
[10] Kijk, dat is het werk dat de
Messias moet volbrengen en niets anders! En je hoeft jouw strijders uit
Achter-Azië niet te roepen, want Ik zal ze nooit nodig hebben. Maar veel
geestelijke arbeiders zal Ik nodig hebben voor Mijn rijk, en Ik zal ze Zelf
daarvoor klaarmaken. Hier aan deze tafel zitten er al een paar, maar er worden
er nog meer in alle liefde en waarheid klaargemaakt.
[11] Zie je, het is Mijn taak om dat
ten uitvoer te brengen! Vorm je hier nu eens een mening over, en zeg Mij dan
eens, hoe je zo'n Messias vindt!'
[12] De koopman Jaïruth zegt: 'Heer,
daar moet ik nog eens goed over nadenken! Want van zo'n Messias heeft nog nooit
een mens gehoord! Het lijkt mij echter, dat de wereld op die manier niet veel
aan de Messias hebben zal! Want zolang de wereld wordt gelaten zoals ze is, zal
ze steeds de onaangenaamste vijand zijn van alles wat met de geest te maken
heeft! Ik wil er echter nu nog verder over nadenken.'
[I] Iedereen eet en drinkt nu, en
zelfs Jaïruth begint diep in gedachten te eten en daarbij ook flink wat te
drinken. Wanneer hij door de hemelse liefdewijn helemaal vervuld wordt van de
liefde, zegt hij tegen Mij: 'Heer, Ik kreeg net een heerlijke gedachte! Ik zou
graag, als dat mogelijk is, wijnstokken willen hebben van zo'n soort, dat ik
uit de druiven daarvan een wijn als deze zou kunnen persen! Want als ik zo'n
wijn in mijn kelders heb, dan vul ik de hele wereld met niets anders dan de
opperste liefde! Ik heb het nu aan den lijve ondervonden. Ik ben weliswaar ook
maar een mens die een zekere voorliefde heeft voor alles wat goed, juist en
mooi is, maar ik kan niet zeggen, dat ik ooit ook maar iets van een speciale
liefde voor de mensen in mij gevoeld heb.
[2] Tot nu toe deed ik alles wat ik
deed volgens een zekere norm, die Ik mij aan de hand van mijn wetskennis zelf
voorschreef. Het kon me weinig schelen of een wet goed of slecht was, daarover
heb ik eigenlijk nooit gepiekerd. Mijn lijfspreuk was: wet is wet, hetzij van
God of Caesar! Als de wet straf kan opleveren, dan eist het eigenbelang, dat je
het zó aanpakt, dat je je niet aan straf bloot stelt! Heeft een wet echter geen
sanctie, dan is het ook geen wet, maar alleen een goede raad die je op kunt volgen;
zonder straf is er geen plicht.
[3] Als je een goede raad niet
opvolgt, kun je weliswaar ook schade oplopen, die er bijna net zo treurig uit
kan zien als bij een wettelijke straf, maar het niet opvolgen van een goede
raad is toch geen zonde in die zin, dat er, behalve degene die de goede raad
niet opvolgde, nog meer mensen bij betrokken konden worden. Als een raad echter
slecht is, bega ik duidelijk een grote zonde als ik hem opvolg.
[4] Met de wet ligt dat anders. Of die
nu goed of absoluut slecht is, ik moet gehoorzamen omdat het een wet is.
Gehoorzaam ik niet, bijvoorbeeld omdat ik het slecht vind, dan zondig ik tegen
God of tegen het staatshoofd, en allebei zullen ze mij straffen! Daaruit blijkt
duidelijk, dat ik het mogelijke goede uit de wet nooit uit liefde doe, maar
alleen vanwege de mij steeds met innerlijke afkeer vervullende dwang van de
wet. Maar nu ik deze heerlijke hemelse wijn gedronken heb, zie ik overal liefde
en zou ik de hele aarde willen omarmen en zoenen!
[5] Bovendien zie ik ook dezelfde
uitwerking bij allen, die deze echte hemelse wijn gedronken hebben. Daarom zou
ik zelf een grote wijngaard vol met zulke wijnstokken willen verbouwen en dan
alle mensen van de wijn daarvan laten drinken, en dan zouden ze net als ik
beslist heel snel van liefde vervuld worden! Als ik dus zulke wijnstokken zou
kunnen krijgen, dan zou ik de gelukkigste mens op Gods lieve en mooie aarde
zijn!'
[6] Ik zeg: 'Druiven, die je net zo'n
sap zullen geven, kan Ik je wel bezorgen, maar daarmee krijg je bij de mensen
toch niet de gewenste uitwerking. Want deze wijn versterkt de liefde wel, als
deze zich reeds in de mens bevindt; heeft een mens echter geen liefde maar
alleen het boze in zijn hart, dan wordt dat boze net zo in hem versterkt als de
liefde nu in jou versterkt werd, en hij verandert in een volkomen duivel en zal
met evenveel enthousiasme het boze gaan stimuleren als jij nu het goede wilt
gaan bevorderen.
[7] Daarom moet men bij dit sap heel
goed opletten wie men ervan Iaat genieten! Maar Ik wil je toch wel een wijnberg
met zulke wijnstokken schenken, als je er maar op Iet wien je dit sap te
drinken geeft! De versterkte liefde kan wel veel goeds verrichten; maar het is
beter wanneer de liefde door Gods woord versterkt wordt omdat ze dan blijft,
terwijl ze bij het genieten van deze drank maar tijdelijk is, en dan weer
vervluchtigt zoals dit sap zelf. Let daar ook goed op, anders veroorzaakje iets
slechts inplaats van iets goeds!'
[8] Daarop zegt de koopman Jaïruth:
'Heer, als dat zo is, dan zou het niet goed zijn zo'n wijn te verbouwen! Want
je kunt toch niet weten, of een mens, die je dit sap te drinken geeft, liefde
of boosheid in zijn hart heeft. En als je dan de goede intentie hebt om zijn
liefde te versterken,
maar in plaats daarvan zijn boosheid
versterkt, dan zou je daardoor behoorlijk in verlegenheid gebracht worden en
bovendien gevaar lopen!
Nee, nee, dan zou ik het verbouwen van
die wijn toch maar nalaten!'
[9] Ik zeg: 'Het maakt me niets uit;
je krijgt wat je hebben wilt! Maar Ik zeg je: In meer of mindere mate heeft
iedere wijnsoort, die op aarde verbouwd wordt, deze zelfde eigenschap. Laat
maar eens verschillende mensen van je eigen verbouwde wijnen ongeveer net
zoveel drinken, als jij nu van Mijn zuivere hemelse wijn gedronken hebt, en dan
zul je zien, dat een deel vervuld wordt met liefde, en een ander deel zo
agressief wordt, dat je ze met touwen moet laten binden! Als de aardse wijn al
zo'n uitwerking heeft, dan heeft de hemelse wijn dat in nog veel sterkere
mate!'
[I] Jaïruth zegt: 'Heer, als dat wat
ik al enige malen door ernstig zelfonderzoek geconstateerd heb, waar is, dan
lijkt het mij het beste om tenslotte alle wijnbouw op te geven en het genot
daarvan in mijn huis helemaal af te schaffen. Volgens Uw mening, die ik heel
juist en goed vind, kan de ware liefde ook door het ware woord, en dan met
blijvend resultaat, opgewekt worden, en het boze moet daarbij zo ver mogelijk
op de achtergrond blijven. Als dat zo is, stop ik meteen met.alle wijnbouw en
leg mijzelf de verplichting op, om na deze hemelse Wijn nooit meer een aardse
wijn te drinken! Wat zegt U van dit plan?'
[2] Ik
zeg: 'Ik kan het noch loven noch afkeuren. Doe jij maar wat je het beste vindt!
Als het voor je ziel goed is, dan moet je jouw betere opvatting daarover
volgen! Overigens kun je, als je dat wilt, al het goede van Mij krijgen, omdat
je een man bent die in het goede zeer streng en rechtvaardig is en omdat Ik het
je beloofd heb.'
[3] Jaïruth
zegt: 'Heer, blijft U toch samen met Uw vrienden bij mij, of geef mij in ieder
geval één of twee van die jongemannen van U, zodat ze mij in de ware liefde en
wijsheid kunnen onderwijzen!' .
[4] Ik zeg:
'Ik kan voorlopig met Mijn vrienden aan je goede wens met voldoen, want Ik heb
in deze wereld nog veel te doen; maar twee van die jongemannen, die je zelf
kunt uitkiezen, wil Ik wel bij je laten! Pas echter op dat jij en ook niemand
van je familie toegeeft aan de een of andere zonde, want dan zouden ze verschrikkelijke
tuchtmeesters voor je worden en weldra je huis verlaten! Want weet, dat deze
jongemannen engelen van God zijn en altijd Diens aangezicht kunnen zien!' .
[5] Jaïruth zegt: 'O Heer, dat is
alweer een tegenvaller! Want wie kan er Voor instaan dat hij niet één keertje
per jaar in gedachten, woorden en daden zondigt?! Met een paar van die
tuchtmeesters erbij, die alles weten, zou dat niet zo'n leuke geschiedenis
worden! Daarom zou ik ook dit verzoek weer willen intrekken, en alles moet
blijven zoals het is en was.'
[6] Ik zeg: 'Het komt in orde, je
krijgt het zoals je het hebben wilt! Je bent vrij, en je wordt nergens toe
gedwongen; wees daarvan verzekerd!'
[7] Jaïruth zegt: 'Nee, die
jongemannen, ik bedoel deze echte engelen van God, zien er toch zo vriendelijk
en aardig uit! Mij dunkt dat het onmogelijk is om in hun tegenwoordigheid een
zonde te begaan. Daarom Iaat gebeuren wat gebeure, ik houd er in ieder geval
twee!'
[8] Ik zeg: 'Nu dan - goed, er
blijven er twee bij je en ze zullen zichtbaar in jouw huis aanwezig zijn zolang
ze het naar hun zin hebben! Mijn vriend Jonaël zal je naderhand zo precies
mogelijk Mijn leer uitleggen. Zolang jij en je gehele huis zich daaraan zullen
houden, zullen ze bij je blijven en je in alles dienen, en je huis voor ieder
ongemak beschermen; als je daar echter van afwijkt, dan zullen ze jou en jouw
huis verlaten.'
[9] Jaïruth zegt: 'Goed dan, daarbij
blijft het! Wijn zal er in mijn huis door niemand meer gedronken worden, en met
de bestaande voorraad wil ik de Romeinen de reeds vermelde tienjarige belasting
voor de armen van deze omgeving betalen. Maar de druiven, die in mijn wijngaard
groeien, zal ik drogen en dan eten als een heerlijke zoete vrucht, en wat te
veel is verkopen! Is dat zo goed?'
[10] Ik zeg: 'Volkomen! Alles wat je
zult doen uit liefde voor Mij en je naasten, die je broeders zijn, dat zal goed
en juist zijn gedaan!'
[11] Hierna kies Ik meteen twee
jongemannen uit, stel ze aan Jaïruth voor en zeg: 'Vind je deze beiden
geschikt?' Jaïruth, die alleen al vanwege hun aanblik in de zevende hemel is,
zegt: 'Heer, als U vindt dat ik de genade waard ben, dan ben ik daar tot in het
diepst van mijn hart mee tevreden; ik ben mij echter erg bewust van mijn
onwaardigheid voor het bezit van zo'n hemelse genade. Maar ik zal van nu aan
mijn uiterste best doen, om die genade meer en meer waard te worden; en op die
manier onderga ik dan Uw voor mij steeds heiliger wordende wil!'
[12] De twee jongemannen zeggen
echter: 'De wil van de Heer is ons bestaan en leven. Als die daadwerkelijk in
alles wordt gevolgd, zijn wij de actiefste helpers en hebben daarvoor kracht en
sterkte in overvloed, want onze macht reikt tot buiten de zichtbare schepping;
voor ons is de aarde een zandkorrel en de zon een erwt in de hand van een reus,
en alle wateren der aarde zijn niet in staat één haar van ons hoofd te
bevochtigen, en het leger der sterren beeft voor de adem van onze mond. Maar
wij hebben de kracht niet gekregen om ons daarop te beroemen tegenover de grote
zwakheid van de mensen, maar om hen geheel volgens de wil des Heren te dienen.
Daarom kunnen en willen wij jou ook geheel volgens de wil des Heren dienen
zolang je deze in al je daden zult erkennen, aannemen en respecteren. Verlaat
je echter de wil des Heren, dan verlaat je ook ons, omdat wij niets meer of
minder zijn dan de gepersonifieerde wil van de Heer. Wie ons verlaat, die
verlaten wij ook. Dit zeggen wij je in het bijzijn van de Heer, Wiens
aangezicht wij altijd zien en aan Wiens zachte wenken, die ons onweerstaanbaar
tot een nieuwe daad roepen, wij altijd gehoor geven.'
[13] Daarop zegt Jaïruth:
'Vriendelijke jongemannen! Ik begrijp en zie heel goed en duidelijk, dat jullie
een kracht bezitten die voorons sterfelijken onmeetbaar is; maar ook ik kan
veel, dat zelfs jullie misschien niet kunnen; ik kan mij namelijk voor laten
staan op mijn zwakheid, waarin noch macht noch welke kracht dan ook aanwezig
is. Maar in deze grote zwakheid van mij ten opzichte van jullie, bevindt zich
toch ook een kracht, die mij in staat stelt om de wil van de Heer te herkennen,
aan te nemen en te vervullen !
[14] Zeker niet in die mate zoals
jullie, maar de Heer zal mij toch echt niet meer te dragen geven dan wat ik
dragen kan! En zo is mijn zwakheid zeer eervol; want het is beslist de moeite
waard om te beseffen, dat de zwakheid van de mens toch ook dezelfde wil des
Heren doet, als jullie onmeetbare kracht en macht.
[15] En als ik tot dusver de Heer goed
begrepen heb, dan zou het nog wel eens zo kunnen zijn, dat de Heer liever de in
zwakheid volbrachte daad der kinderen heeft; en dat de kracht en de daden van
de grote en machtige geesten des hemels uiteindelijk geleid moeten worden door
de zwakte der kleine kinderen om bij de tafel der kinderen te komen! Want als
de Heer Zelf tot de zwakken komt, dan veronderstel ik, dat Hij de zwakken sterk
zal maken!'
[16] De jongemannen zeggen: 'Ja ja, zo
is het zeker en waar! Erken dus de wil van de Heer en volg deze, dan heb je
onze kracht en macht al in je, en dat is niets anders dan de zuivere wil van
God de Heer! Wij hebben zelf noch kracht, noch wat voor macht dan ook, maar al
onze kracht en macht is alleen maar de in ons en door ons vervulde wil van
God!'
[17] Ik zeg: 'Van beide kanten is het
nu wel genoeg! Wij hebben ons gesterkt en, beste mensen, nu staan wij op van
tafel en vervolgen onze weg!' Dit is voor iedereen het teken om op te staan, te
danken en met Mij naar buiten te gaan.
[I] Jaïruth wenst wel dat Ik de hele
dag bij hem zou doorbrengen, maar Ik wijs hem er op dat er nog diverse zieken
in deze omgeving zijn, die Ik onderweg bezoeken wil. In plaats daarvan vraagt
Jaïruth mij dan, of hij mij tenminste tot aan de stad mag begeleiden, en Ik sta
hem dat toe. Hij gaat direkt op weg, maar vraagt ook meteen aan de beide
jongemannen of ze hem zouden willen begeleiden!
[2] De jongemannen zeggen echter: 'Het
is beter voor jou als we hier blijven; want de gasten in de tuinzaal hebben je
bij de Romeinen als oproerkraaier aangegeven, en het zou slecht met je huis
gaan als wij er niet waren! Begrijp je dat?'
[3] Jaïruth raakt
door die mededeling bijna buiten zinnen en hij vraagt opgewonden: 'Welke
menselijke satan heeft dat aan de Romeinen verraden, en wat mag de reden
daarvoor zijn?'
[4] De jongeman zegt: ' Ja, in Sichar
leven kooplieden, die niet zo gelukkig zijn als jij, ze kunnen voor zichzelf
geen kasteel laten herbouwen, en nog minder een heel groot stuk grond kopen,
zoals jij dat flinke stuk land aan de Rode zee in Arabië gekocht hebt. Zulke
kooplieden worden daarom afgunstig op jou vanwege je aardse geluk, en ze hebben
de hartstochtelijke wens om je in het verderf te storten. Dat zou hen dit keer
ook gelukken, als wij niet bij je waren; maar omdat we je in de naam des Heren
beschermen, zal je deze keer geen haar worden gekrenkt. Zorg echter, dat je
minstens drie dagen van huis wegblijft!'
[5] Dit stelt Jaïruth gerust, en hij
haast zich met Mij om het kasteel te verlaten.
[6] Net als we over de binnenhof van
het kasteel gaan, komt ons een plechtige groep Romeinse huurlingen en
gerechtsdienaars tegemoet, deze stopt voor ons, en bedreigt ons niet verder te
gaan! Ik kom Zelf naar voren en laat ze de doorlaatpas van Nicodémus zien. De
aanvoerder zegt echter: 'Dat helpt niet als er een gegronde verdenking is van
muiterij tegen Rome!'
[7] Ik zeg: 'Wat wilt u dan van ons?
Een brutale onbeschaamde leugen van een groep afgunstige mensen is de reden van
uw komst, Ik zeg u echter, dat daar geen waar woord bij is! Als u de leugen zo
gewillig het oor leent, leen het dan nog gewilliger aan de zuivere waarheid,
waarvoor u hier meer getuigen vindt, dan in de stad voor die onbeschaamde
leugen van een paar gevaarlijke afgunstige mensen!'
[8] De aanvoerder zegt: 'Dat zijn loze
uitvluchten en die hebben voor mij geen waarde. De waarheid komt er pas in de
confrontatie voor het gerecht uit; gaat u nu maar dadelijk heel gewillig met
ons mee naar het gerecht, anders gebruiken wij geweld!'
[9] Ik zeg: 'Daar is het kasteel,
alleen de kasteelheer is bij u als muiter aangegeven, ga daar heen en onderzoek
of u iets van een muiterij kunt ontdekken! -Als u ons echter met geweld wilt
dwingen om u te volgen naar uw onrechtvaardige rechtbank, dan zullen wij u ook
met een rechtvaardig geweld laten kennis maken, en dan zullen we wel zien, wie
aan het kortste eind trekt! Doe maar zoals u wilt! Mijn tijd is nog niet
gekomen, Ik heb u gezegd dat men hier geen schuld heeft! Wie echter het recht
aan zijn zijde heeft, die moet het recht ook met woord en daad beschermen!'
[10] De aanvoerder overziet Mijn
talrijke gezelschap, en geeft bevel om ons allemaal direkt te vangen en te
boeien. Eerst vallen zijn huurlingen en gerechtsdienaars de jongemannen aan en
proberen ze te vangen; de jongemannen ontsnappen hen echter steeds zo vaardig,
dat ze er ook niet één kunnen vangen. Terwijl de huurlingen en gerechtsdienaars
zich zo afmatten met het vangen van de jongemannen, en daarbij steeds verder
overal heen zwermen, omdat de jongemannen zo gezien naar alle kanten
wegvluchten, zeg Ik tegen de aanvoerder: 'Mij dunkt, dat het moeilijk voor u
wordt om ons te vangen.' De aanvoerder wil met zijn zwaard naar Mij slaan; maar
op dat ogenblik ontrukt een jongeman hem het zwaard en slingert het buiten
gezichtsbereik ver in de hoogte en vernietigt het op die manier .
[11] Ik zeg tegen de aanvoerder: 'Wel,
waarmee zult u nu naar Mij slaan of steken?' De aanvoerder zegt, helemaal
razend van drift: 'Dus zo wordt hier de macht van Rome gerespecteerd?! Goed ik
zal dat aan Rome weten over te brengen, en bekijk dan over een poosje deze
omgeving nog maar een keer en zeg dan, of die er dan nog net eender uitziet!
Geen steen zal op de andere worden gelaten!
[12] Ik wijs hem er echter op, hoe
zojuist de jongemannen alle huurlingen en gerechtsdienaars met touwen gebonden
voor zich uitdrijven! Als de aanvoerder dat ziet, begint hij Zeus en Mars en
zelfs de Furiën aan te roepen, opdat ze hem zouden beschermen voor deze smaad!
[13] Ik zeg echter tegen de
jongemannen, dat ze de huurlingen en gerechtsdienaars weer vrij moeten laten,
en zij doen dat meteen. Vervolgens zeg Ik tegen de aanvoerder: 'Nu, heeft u nog
zin, om verder geweld tegen ons te gebruiken?' Daarop zegt de aanvoerder, dat
volgens hem, deze jongemannen goden moeten zijn, anders zou het hen niet
mogelijk zijn geweest zijn uitgelezen krijgers zo alleen maar met blote handen
te overwinnen.
[14] Ik zeg: 'Ja, ja, ze zullen voor u
en uws gelijken wel goden zijn, laat ons daarom nu verder gaan en zet uw
onderzoek in het kasteel voort, anders staat u nog iets ergers te wachten!'
[15] De aanvoerder zegt: 'Ik
constateer hierbij, dat u onschuldig bent en sta u toe uw weg te vervolgen.
Troepen van Mij, ga het kasteel in, onderzoek alles, en laat niemand eerder het
kasteel verlaten tot je alles onderzocht hebt; ik zal hier op jullie wachten!'
Een onderaanvoerder zegt: 'Waarom wilt u niet zelf het onderzoek in het kasteel
leiden?' De aanvoerder zegt: 'Je ziet toch dat ik mijn zwaard kwijt ben; zonder
zwaard is zo'n onderzoek ongeldig!' De onderaanvoerder zegt: 'Dat geldt ook
voor ons, hoe zal het er dan met de geldigheid uitzien na ons zwaardloze
onderzoek?!' De opperaanvoerder zegt: 'Zo, - jullie ook al zonder wapens?! Dat
is erg! - Zonder wapens kunnen we niets doen. - Hm, wat doen we nu?'
[16] Ik zeg: 'Daar aan de zuidkant
onder de hoge ceder liggen jullie wapens; ga en haal ze, want we zijn net zo
min bang voor jullie met wapens, als zonder wapens!' Na deze woorden gaan ze
naar de plaats waar hun wapens liggen.
66
Dorpje bij Sichar. Genezing van de verlamde
[1] Wij trekken verder naar het oosten
en komen weldra bij een klein dorpje ongeveer twintig landwegen gaans van het
kasteel verwijderd. Alle Inwoners komen ons vrolijk tegemoet en vragen
vriendelijk, waarmee ze ons. van dienst zouden kunnen zijn. Ik zeg echter tegen
hen: 'Is er bij Jullie niemand ziek?' Ze antwoorden bevestigend en zeggen: '
Ja, één is er, die zwaar aan jicht lijdt!'
[2] Ik zeg: 'Breng hem dan hier, opdat
hij weer gezond worde!' Eén van hen zegt: 'Heer, dat zal moeilijk gaan! Deze
jichtlijder is dermate kromgegroeid, dat hij al bijna drie volle jaren het bed
niet meer verlaten kan, en het bed waarop hij ligt, is niet te verplaatsen,
want het is aan de grond vastgemaakt. Kunt u niet beter naar de zieke toegaan?'
Ik zeg: Als het bed moeilijk te vervoeren is, rol de zieke dan in een mat en breng
hem hierheen!' Na dit advies gaan er een aantal vlug naar het huis waar de
jichtlijder ligt, rollen hem in een mat en brengen hem naar Mij op straat en
zeggen: 'Heer, hier is de arme zieke!'
[3] Dan vraag Ik de zieke of hij
gelooft, dat Ik hem zou kunnen genezen. De zieke kijkt Mij onderzoekend aan en
zegt: 'Beste vriend, u ziet er wel naar uit; u schijnt wel een echte Heiland te
zijn! Ja, ja, ik geloof het!'
[4] Daarop zeg Ik: 'Nu dan, - sta
daarom op en wandel! Je geloof kwam je te hulp; maar doe die bepaalde zonde in
het vervolg niet weer, opdat de jicht niet terugkomt, en deze tweede maal erger
dan nu!'
[5] En dadelijk staat de zieke op,
neemt de mat op en loopt. Als hij daardoor pas aan den lijve voelt dat hij
helemaal beter is, valt hij voor Mij neer, dankt en zegt dan: 'Heer, in U is
méér dan menselijke kracht, geloofd zij de kracht van God in U! O zalig het
lichaam, dat U gedragen, en nog zaliger de borst, die U gezoogd heeft!'
[6] Maar Ik zeg tegen hem: 'En zalig
allen, die Mijn woorden horen, ze in hun harten bewaren en er naar leven!' De
zieke zegt: 'Heer, waar kan men U horen spreken?'
[7] Ik zeg: 'Je kent toch de
opperpriester Jonaël van Sichar, die op Garizim offerde! Wel, die spreekt Mijn
taal, ga heen en leer het van hem!' De genezene zegt: 'Heer, wanneer kan ik hem
thuis aantreffen?' Ik zeg: 'Hij staat hier naast Mij, vraag het hem zelf, hij
zal het je zeggen!'
[8] Nu wendt de genezene zich tot
Jonaël en zegt: 'Waarde opperpriester van Jehova op Garizim, wanneer zou ik bij
u kunnen komen?'
[9] Jonaël zegt: 'Tot op heden bestond
je bezigheid uit liggen en het geduldig dragen van je ziekte, je hebt daarom
thuis niet veel te verzuimen. Ga deze dag met ons mee en luister, er zal nog
genoeg gebeuren, en morgen zal je al het andere te weten komen!'
[10] De genezene zegt: ' Als ik
waardig geacht wordt om in zo'n gezelschap mee te lopen, dan volg ik jullie met
blijdschap! Want beste vriend, als je drie volle jaren vaak ondraaglijke pijnen
op het harde bed hebt moeten doorstaan, en nu door een waar godswonder opeens
van de boze kwaal genezen wordt, dan voel je pas echt de waarde van de
gezondheid! En wat een plezier geeft het om recht van lijf en leden te kunnen
lopen! Daarom zou ik nu graag net als David, dansend en springend voor jullie
uit gaan, en luid juichend de grote goedheid des Heren loven!'
[11] Jonaël zegt: 'Ga en doe dat,
opdat hetgeen van de Heer geschreven staat voor onze ogen in vervulling zal
gaan: 'En de lamme zal springen als een hert!'
[12] Nu werpt de genezene de mat weg, gaat
vlug voor het gezelschap lopen, begint te springen en te juichen en laat zich
door niemand in zijn vreugde storen. Want na twee a drie landwegen gaans komen
de Romeinse huurlingen en gerechtsdienaren met hun leiders hem tegemoet, die
bij het slot van Jaïruth door de twee jongemannen op een zijweg uit elkaar
geslagen zijn. Zij storen hem in zijn vreugde en vragen hem wat hij daar doet.
Hij laat zich daardoor niet van de wijs brengen en zegt, terwijl hij blijft
huppelen en springen, alsof hij de vraag van de opperaanvoerder niet gehoord
heeft: ' Als de mensen vrolijk worden, wordt het vee treurig, want de vreugde
van de mensen brengt dood aan het vee! Daarom slechts Jurahel! Jurahel! - De
mensen vol vreugde, het vee treurig op de heil Jurahel, Jurahel!' En zo gaat
de genezene maar door. Dat ergert de opperaanvoerder en hij verbiedt hem zo'n
lawaai te maken.
[13] De genezene zegt echter: 'Denkt u
mijn vreugde te kunnen verbieden!? Ik lag drie volle jaren als jichtlijder op
bed! Als u naar mij toe was gekomen en tegen mij gezegd had: 'Sta op en
wandel!', en ik zou op dat gezegde zo gezond zijn geworden als ik nu ben, dan
zou ik u en ieder woord uit uw mond goddelijk hoog geëerd hebben, maar omdat u
er zo een niet bent en uw macht tegenover die van mijn nieuwe meester helemaal
niets is, daarom gehoorzaam ik de machtige heer, - en dus nu weer Jurahel,
Jurahel, Jurahel!'
[14] De opperaanvoerder gebiedt hem nu
heel ernstig om op te houden met dat lawaai en bedreigt hem met straf; maar op
dat moment komen twee van de jongemannen naar de vrolijke man toe en zeggen
tegen hem: 'Laat je niet storen in je vreugde!'
[15] Als de aanvoerder de hem
welbekende jongemannen ziet, schreeuwt hij meteen tegen zijn geheel onbewapende
troep: 'Vlucht! Pas op, alweer twee dienaren van Pluto!'
[16] Op dit commando van de
opperaanvoerder gaat het hele Romeinse vanglegioen er zo snel vandoor, als men
nog nooit eerder gezien had. De genezene springt en juicht nu echter nog meer
en schreeuwt de vluchtenden na: ' Jurahel, Jurahel! Als de mensen vrolijk zijn,
is het vee treurig!' -Dan wordt hij rustiger, komt bij Jonaël terug en zegt
tegen hem: 'Vriend, als je het niet vervelend vindt om tijdens het lopen te
praten, dan kon je mij al wat vertellen over de nieuwe leer van deze Heer, die
mij de gezondheid heeft gegeven!? Want als ik zo'n leer tot mijn wet wil maken,
dan moet ik hem eerst kennen!'
[17] Jonaël zegt:
'Wacht, we komen weer bij een dorp, dat nu volgens de Romeinse grondwet
zelfstandig is, daar zal de Heer zeker weer iets ?oen! Laten we afspreken, dat
je ons volgt tot in de stad, dan vind je in mijn huis of in dat van Irhaël
zolang je wilt onderdak. Daar zul je alles te weten komen! Het is nu ook niet
zo ver meer naar de stad. Deze plaats, waar we nu komen, behoort volgens de
nieuwe verordening van de Romeinen eigenlijk al tot de stad, maar omdat het een
voortreffelijke vesting voor de Romeinen is, hebben ze het van Sichar
gescheiden, er een wal omheen gelegd en het een eigen naam gegeven. Dit plaatsje
is niet groot, met duizend passen ben je er door. Daarna gaan we naar links en
dan is het nauwelijks zeven landwegen gaans tot aan de eerste huizen van
Sichar; heb dus nog een beetje geduld en dan zal dadelijk je wens in vervulling
gaan!'
[18] De genezene zegt: 'O bij Abraham,
Isaäk en Jacob! Als dit plaatsje een Romeins garnizoen heeft, dan zal het ons
slecht vergaan! Want de Romeinse veldheer zal ons niet vriendelijk onthalen, nu
hij een paar minuten geleden zo oneervol op de vlucht is gegaan.'
[19] Jonaël zegt: 'Dat laten we
allemaal aan de Heer over Die nu bij ons is; Hij zal alles in goede banen
leiden! Ik zie echter nu al een groep soldaten met een witte vlag uit het
plaatsje ons tegemoet komen, dat lijkt me een goed voorteken!'
[20] De genezene zegt: 'O ja, als het
geen gewone krijgslist van de Romeinen is!? Want daarin zijn de Romeinse en
Griekse legers bijzonder goed!'
[I]
Jonaël zegt: 'Dergelijke listen kunnen tegen de menselijke macht resultaat
hebben, maar zijn zinloos tegen de goddelijke macht. Alleen de reine en ware
liefde bereikt iets met de goddelijke macht, al het andere is kaf tegen de
stormkracht van de harde wind! Maak je dus maar niet bezorgd, want God is met
ons! Wie zal dan tegen ons kunnen zijn?!'
[2] De genezene zegt: 'Jawel, jawel,
je hebt gelijk! Maar God was toch zonder twijfel ook met Adam, en toch is het
de satan met een heel sluwe list gelukt om Adam weg te kapen! En Michaël heeft
na een gevecht van drie dagen het lichaam van Mozes toch aan de satan moeten
afstaan! God is wel almachtig, daar is geen twijfel aan, maar de satan is vol
heel gemene listen, en hij heeft het volk van God al menige schade toegebracht.
Als je oog in oog staat met een tijger, is, net zolang als deze leeft,
voorzichtigheid geboden, alleen na zijn dood kan men pas onbezorgd helemaal
vrij ademhalen!'
[3] Jonaël zegt: 'Ook jij hebt op jouw
manier gelijk, maar je moet nu wel bedenken, dat de Heer in vroeger tijden de
satan toestond om op een bepaalde manier dingen te doen; want de eerstgeschapen
geest (Lucifer) moest veel tijd worden gelaten bij het uitproberen van
zijn vrijheid, omdat hij niet alleen de eerste, maar ook de belangrijkste was
van de geschapen geesten.
[4] Maar die tijd is nu ten einde en
de vorst van de nacht zal nu met erg nauwe banden worden geboeid, waarin hij
zich nooit zo vrij zal kunnen bewegen, als tot nu toe.
[5] Dit is de reden waarom wij, als in
ons de ware liefde tot God heerst, met minder zorgen op de aarde kunnen
wandelen dan vroeger tijdens het harde juk van de wet.
[6] Van Adam tot ons heerste de wet
der wijsheid, en er behoorde veel wijsheid en een krachtige en
onverzettelijke wil toe, om die wet te gehoorzamen.
[7] God zag echter dat de mensen de
wet der wijsheid nooit zouden kunnen opvolgen, en Hij kwam toen Zelf in de
wereld om hen een nieuwe wet van de liefde te geven, die ze gemakkelijk zullen
kunnen gehoorzamen. Want in de wet van de wijsheid liet Jehova alleen Zijn
licht onder de mensen schijnen; dat licht was Hij echter Zelf niet, maar het
straalde slechts uit Hem onder de mensen, zoals ook de mensen uit Hem geschapen
zijn, maar daarom nog niet Jehova Zelf zijn. Maar door en in de liefde komt
Jehova Zelf naar de mens en gaat in volle werkelijkheid geestelijk in de mens
wonen en maakt de geschapen mens daardoor volledig gelijk aan Zichzelf. En dan
is het voor de satan niet meer mogelijk, de zo gewapende mens met zijn sluwe
streken aan te grijpen, want de geest van Jehova in de mens doorziet altijd de
nog zo verborgen gehouden trucs van de satan, en heeft altijd macht in
overvloed om de totale onmacht van de satan aan de kaak te stellen.
[8] De profeet Elia beschreef de nu
ingetreden toestand van de mensen, waarbij Jehova direkt in de liefde tot de
mensen komt, als het zachte suizen dat voorbij de grot kwam; maar in de zware
storm en in het vuur was Jehova niet!
[9] Het zachte suizen is derhalve de
liefde van de mensen tot God en hun naasten, waarin Jehova Zelf is, terwijl Hij
niet in de storm der wijsheid en in het vlammende zwaard is!
[10] En omdat Jehova Zelf nu bij ons,
met ons en onder ons is, behoeven we niet al te zeer bang te zijn voor de
listen van de satan, zoals dat in de oertijd helaas treurig genoeg het geval
was, en je mag daarom de bloeddorstige tijger uit Rome nu wel moediger en
zorgelozer in zijn listige gelaat zien! Zag je daarnet niet, hoe het hele
legioen er op de oneervolste manier voor de twee jongemannen vandoor ging?! Wij
worden door een groot aantal van die jongemannen begeleid, en zullen we dan
bang zijn Voor de met een witte vlag hierheen komende Romeinen?! Ik zeg je: nog
niet eens in een droom, Iaat staan in werkelijkheid!'
[11] Bij deze toespraak zet de
genezene grote ogen op en zegt na een poosje: 'Wat zeg je? Zou Jehova nu onder ons
zijn? Ik dacht dat deze man, die mij hielp, alleen maar de verwachte Messias
was!? Wat nu, is bij jou dan Jehova en de Messias Eén en Dezelfde?
[12] Dat in de Messias de kracht van
Jehova veel sterker tot uiting komt dan bij alle profeten tesamen, dat kan ik
echt wel begrijpen, maar dat de Messias en Jehova ook nog Eén en Dezelfde
zouden zijn, dat had ik niet eens durven denken, laat staan durven zeggen!
Daarenboven staat er ook nog geschreven, dat men zich onder geen beding een
beeld van Jehova mag vormen, en nu moet dan deze mens, die echt wel alle bij de
Messias behorende eigenschappen bezit Je -ho -va Zelf zijn?! Nu Ja, Ik heb er
niets op tegen, als het voor jou, onze opperpriester, niets uitmaakt!
[13] Dat de Messias een bijzondere God
kon zijn, dacht ik al direkt na mijn genezing; want, in meer of mindere mate
zijn wij volgens de Schrift allemaal goden, afhankelijk van de wet van Jehova.
Maar dat Hij Jehova Zelf zou zijn!? -Ja -als dat zo is, dan wordt het zaak om
mij nu anders te gedragen! Ik ben door Hem Zelf genezen, en mijn dankgeroep moet nu wel een beetje
aangepast worden!'
[14] Daarop wil hij direkt naar Mij
toegaan. Maar Jonaël houdt hem tegen en raad hem aan, dat pas in Sichar te
doen, en de genezene is daar geheel tevreden mee.
[1] Op dit ogenblik arriveerde de
Romeins militaire deputatie en hun aanvoerder overhandigde Mij een
verzoekschrift van de hoofdaanvoerder en kommandant van deze versterkte plaats,
waarin deze Mij vraagt, in ieders belang het voorgevallene te vergeten, en er
bij het gezelschap op aan te dringen aan niemand te vertellen wat er gebeurd
was. Dat zou hem schade berokkenen, terwijl niemand er baat bij zou hebben! Het
zou daarentegen voor iedereen nuttiger zijn, als men hem, de Romeinse
bevelhebber, te vriend hield en niet tot vijand maakte! Jaïruth zou ook zijn
mond moeten houden en kreeg hierbij de verzekering, dat hij voortaan , in zijn
huis met rust gelaten zou worden. Verder verzocht hij Mij om hem in zijn residentie te bezoeken, want hij
had met Mij heel geheime en belangrijke zaken te bespreken!
[2] Daarop antwoord Ik de overbrenger
van de brief: 'Zeg tegen je gebieder, dat het gebeuren zal zoals hij gevraagd
heeft. Ik zal evenwel niet in zijn residentie komen; als hij met Mij over
geheime belangrijke zaken wil spreken, dan moet hij Mij aan de ingangspoort van
deze plaats opwachten, en dan zal Ik hem datgene vertellen, waarover hij met
Mij spreken wilde.'
[3] Na die woorden verwijdert de
afgezant zich met zijn begeleiding en meldt zijn gebieder alles wat hij van Mij
gehoord heeft, en deze gaat direkt met zijn allerbekwaamste onderbevelhebbers
naar de poort van hef plaatsje en wacht Mij daar op.
[4] Jaïruth vraagt Mij echter of de
uitnodiging wel te vertrouwen is, want hij kent de grote sluwheid van deze
opperbevelhebber, die tevens overste is. Die man heeft op deze manier al veel
mensen naar de andere wereld geholpen!
[5] Maar Ik zeg: 'Beste vriend, Ik ken
hem ook, hoe hij was en hoe hij nu is. De jongemannen hebben hem een heilig
ontzag ingeboezemd, hij denkt dat het beschermgeesten zijn en Mij ziet hij aan
voor een zoon van zijn god Jupiter en hij wil nu van Mij horen, wat daarvan
waar is. Ik weet echter wel, wat Ik hem zal zeggen!'
[6] Hierdoor is Jaïruth gerustgesteld
en we komen aan de poort, waar de overste met zijn officieren al op ons staat
te wachten. Hij komt dadelijk naar voren, groet Mij vriendelijk en wil Mij
meteen datgene zeggen, wat hij op het hart heeft.
[7] Ik ben hem echter voor en zeg
tegen hem: 'Vriend! Mijn dienaren zijn geen beschermgeesten en Ik ben zeker
geen zoon van jouw Zeus! En nu weet u alles wat u van Mij weten en aan Mij
vragen wilde.'
[8] De overste verbaast zich er
geweldig over, dat Ik hem dadelijk klaar en duidelijk kon vertellen, wat hij
alleen maar gedacht had, en waarover hij met niemand had gesproken.
[9] Nog niet helemaal van zijn
verbazing bekomen, wil hij Mij nog een keer wat vragen en zegt: ' Als u dat
niet bent, zeg me dan eens wie en wat u en uw dienaars dan eigenlijk wel zijn!
Want u bent in ieder geval méér dan zomaar gewone doorsnee burgers, en ik zou
het op prijs stellen als ik u de eer kan bewijzen, die u toekomt.'
[10] Ik antwoord: 'leder mens, die
iets eerlijk en oprecht vraagt, behoort ook een gelijksoortig antwoord te
krijgen. U heeft Mij nu eerlijk en oprecht wat gevraagd en krijgt daarom ook
een passend antwoord; luister dus: Ik ben in de eerste plaats Degene, Die als
persoon voor u staat, namelijk een mens! Er zijn er weliswaar veel op aarde die
er net zo uitzien als Ik, maar daarom zijn het nog geen mensen, ze hebben
slechts de mogelijkheid om mens te worden. Hoe volmaakter een echt mens is, des
te meer macht en kracht ligt er in zijn inzicht en in de uitwerking van zijn
wil!'
[11] De overste zegt: 'Kan ieder mens
net zo volmaakt worden als u?'
[12] Ik zeg: 'O ja, als hij datgene
doet wat Ik leer, om volmaakt te worden!'
[13] De overste zegt: 'Laat uw leer
eens horen, dan wil ik hem toepassen en er naar leven!'
[14] Ik zeg: 'De leer zou Ik u wel
kunnen geven, maar daar zou u weinig aan hebben, omdat u volgens die leer niet
zou leven. Want zolang u dat bent, wat u hier in opdracht van Rome bent, heeft
u geen profijt van Mijn leer, -u zou dan alles in de steek moeten laten en Mij
volgen, omdat het u anders niet mogelijk zou zijn om Mijn leer in uw leven toe
te passen!'
[15] De overste zegt: ' Ja, dat zou
zeker erg moeilijk gaan! Maar niettegenstaande dat, zou ik toch een paar
belangrijke hoofdbeginselen van uw leer willen horen! Want ik weet al veel van
verschillende dingen af en heb daar wel begrip voor; waarom zou ik dan ook niet
van uw leer wat kennis opdoen? Misschien kan ik die dan toch nog ergens in
praktijk brengen!?'
[16] Ik zeg: 'Mijn vriend, als het nu
zo is dat Mijn leer vereist, dat iemand Mij moet volgen, omdat hij anders niet
Mijn volmaakte Rijk binnen kan gaan, hoe wilt u die leer dan bij u toepassen?!'
[17] De overste zegt: 'Dat klinkt
weliswaar erg vreemd, maar het kan toch wel steek houden! Laat me daarom even
erover nadenken!'
[18] De overste denkt
een poosje na en zegt dan: 'Bedoelt u nu het persoonlijke volgen of eigenlijk
alleen het toepassen van de moraal?'
[19] Ik zeg: 'Het
persoonlijke volgen is, indien mogelijk, tesamen met het zedelijke volgen, het
meest aan te bevelen. Als het persoonlijke volgen echter door een werkkring,
die ook noodzakelijk is, niet mogelijk is, dan voldoet ook een nauwgezet
zedelijk volgen. Maar het geweten moet Mij als grondslag hebben van de liefde
tot Mij en alle mensen, want dan berust het op de zuivere waarheid. Het
zedelijk volgen zonder meer, zou anders geestelijk dood zijn. -Begrijpt u dat?'
[20] De overste zegt: 'Dat is
onbegrijpelijk! Als het echter zo gelegen is, wat moet ik dan met al mijn mooie
goden? Mijn overgrootouders hebben aan hen geloofd; is het dan juist, als ik
dit geloof van mijn voorvaderen trouw blijf, of moet ik in de God van de Joden
gaan geloven?'
69
Het verstand kan talloze goden creëren
[1] Ik zeg: 'Beste vriend, u hoeft
zich van al uw voorvaderen niets aan te trekken en nog minder van de goden, die
zij vereerden; want uw voorouders zijn reeds lang dood, en hun goden bestaan
slechts in de fantasie van dichterlijke mensen. Hun namen en afbeeldingen
hebben niets met de realiteit uitstaande. Als u dus dat totaal inhoudsloze
geloof in uw goden laat varen, dan stelt dat echt niets voor; want zij kunnen
net zo min uw ziel versterken, als dat u uw honger kunt stillen met een
afbeelding van voedsel! Daaraan heeft u, zoals reeds gezegd, totaal niets; maar
u heeft alles aan de ene zuivere waarheid en het leven in, uit en door deze ene
zuivere waarheid!
[2] Want als je uit de leugen leeft,
dan is je leven zelf een leugen en kan nooit werkelijkheid worden; als je leven
echter gebaseerd is op de waarheid, en is het zelf ook waarheid, dan is alles
wat het leven je brengt werkelijk en reëel! Uit de leugen kan niemand de
waarheid halen of leren kennen, want de leugen liegt over alles. Alleen degene,
die uit de geest der waarheid opnieuw geboren wordt en in zichzelf waarheid, ja
zelfs totale waarheid wordt, die ziet zelfs in de leugen wat de waarheid is!
[3] Want wie ziet, dat de leugen een
leugen is, die is zelf geheel en al waarheid, omdat hij de leugen weet te
onderscheiden; en dat is ook waarheid! Begrijpt u dat?'
[4] De overste zegt: 'Vriend! Wat U
zegt is waar en u bent erg wijs! Maar wat, en waar is die grote heerlijke
waarheid? Zijn de dingen ook werkelijk zoals wij ze zien, of ziet het oog van
de neger ze soms anders? Een vrucht smaakt de ene mens zoet en aangenaam, en
dezelfde vrucht smaakt voor een ander bitter en weerzinwekkend! Ook spreken
verschillende mensenstammen verschillende talen; welke is daarvan waar en
goed?! In het persoonlijke, dat rekening houdt met ieder individu apart, kan
veel waars zitten; maar een algemene allesomvattende waarheid kan er volgens
mij nooit zijn, -en als er een is, toon mij dan, waar en wat deze is, en
waaruit ze bestaat!'
[5] Ik zeg: 'Mijn vriend, kijk, dit is
de aloude, u welbekende gordiaanse knoop, die niemand anders dan uw bekende
held uit Macedonië kon ontwarren!
[6] Wat u met behulp van uw
lichamelijke middelen ziet en voelt is afhankelijk van uw lichaam en haar
middelen; het is net zo onbestendig en vergankelijk. Maar iets wat onbestendig
en vergankelijk is, kan toch onmogelijk gegevens verschaffen over de altijd
voortdurende bestendige en onvergankelijke waarheid?!
[7] Er is slechts één waarheid in de
mens en deze grote en heilige E n e is de liefde, en deze liefde is een echt
vuur uit God en woont in het hart; nergens anders dan in deze liefde is
waarheid, want de liefde is zelf in iedere mens de diepste grond van alle
waarheid in en uit God!
[8] Als u de dingen, net als uzelf,
waarheidsgetrouw wilt zien en kennen, dan moet u dat doen vanuit deze enige
ware diepste grond van uw bestaan; alle andere manieren zijn misleidend, en het
hoofd van ieder mens en alle bedenksels die daar ontstaan, behoren bij de
bekende gordiaanse knoop, die met bedachtzaamheid niet ontward kan worden.
[9] Alleen met snijdend geweld kan de
mens in het eigen hart deze knoop met de geest der liefde doorhakken, waarna
hij dan kan beginnen met in het hart te denken, te zien en te herkennen. Pas op
deze nieuwe weg komt hij tot de waarheid van zijn en van ieder ander bestaan en
leven!
[10] Het hoofd kan talloze goden voor
u creëren, maar wat stellen die voor? Ik zeg u, het zijn slechts waardeloze
levenloze beelden, die door de onsamenhangende werking van het verstand
opgeroepen zijn; in uw hart vindt u echter maar één God, en die is waarachtig,
omdat de liefde, waarin u een ware God hebt gevonden, zelf waarheid is.
[11] Als men de waarheid zoekt, dan is
die alleen maar in de waarheid te vinden; voor het hoofd is het voldoende als
het u de sleutel tot de waarheid levert. Houd daarbij voor ogen dat alles, wat
u tot de liefde aanspoort en brengt, een sleutel tot de waarheid kan zijn; laat
u dan door zo'n aansporing en door zo'n les leiden en treed binnen in de liefde
van uw hart, en u zult de waarheid vinden, die u zal bevrijden van alle bedrog!
70
De waarheid die alles doordringt
[1] 'Ik zal het geheel met een
voorbeeld nog duidelijker voor u maken.
[2] Stel, dat een paar van uw
ondergeschikten zich niet aan uw voorschriften hebben gehouden, en dat ze
daarvoor gestraft moeten worden. Op de voorgeschreven manier onderzoekt u wat
ze hebben gedaan en u probeert ze tevens door allerlei slimme vraagjes te laten
bekennen; maar ze gebruiken hun verstand en zien kans alles te weerleggen, wat
u met Uw verstand zo slim en verstandig weet te vragen. Op die manier maakt de
ene leugen steeds weer ruimte voor de andere, en het eind van het liedje is,
dat u hen veroordelen moet, zonder dat ze bekend hebben, waarbij u moet afgaan
op de verklaringen van getuigen, die hen vaak vijandig gezind zijn en die óók
geen waarheid spreken. Bij zo'n rechtspraak kunt u gevoeglijk aannemen, dat
misschien in één van de tien gevallen een rechtvaardig oordeel uitgesproken
wordt en dat de onschuldige hetzelfde lot ondergaat als de schuldige!
[3] Als u zich echter niet als
rechter, maar als een liefdevol mens gedraagt ten opzichte van uw arme
broeders, die zich tegenover u misdragen hebben, en als u ook in hun harten
liefde weet op te wekken, dan zullen deze boosdoeners u berouwvol en onder veel
tranen oprecht en eerlijk bekennen, hoe, wanneer en wat ze tegenover u misdaan
hebben! Maar daar moet dan geen straf op volgen! Want iedere straf als zodanig
is geen waarheid, maar het tegendeel, omdat de straf niet uit de liefde, maar
uit de toorn van de wet en de wetgever voortkomt. De toorn is zelf een oordeel;
en in het oordeel is geen liefde. Maar waar geen liefde is, is ook geen
waarheid.
[4] Houdt u daarom aan de zuivere
liefde, en werk in haar waarheid en kracht, en u zult dan altijd de waarheid
vinden en heel duidelijk gewaar worden dat er echt wel een algemene waarheid
is, die niet alleen deze aarde, maar de hele oneindigheid doordringt!
[5] Als u zo zou omgaan met uw
medemensen, dan zou u Mij zedelijk op de juiste manier volgen, en door dit
volgen het eeuwige leven verwerven. Als u echter blijft zoals u nu bent, dan
zal er voor u aan de andere zijde van het graf niets anders overblijven dan de
dood van de geest der liefde en waarheid, ofwel duisternis en een leeg bestaan
volleugens!
[6] Want weet, dat het aardse leven
maar erg kort duurt; daarna komt de eindeloze eeuwigheid! Als de echte waarheid
niet in u tot leven gekomen is, zult u blijven liggen zoals u valt!
[7] Nu weet u alles wat u vooreerst
moet weten. Mocht u nog meer willen weten, ga dan bij gelegenheid naar de
opperpriester Jonaël te Sichar; die zal u alles vertellen wat hij van Mij
geleerd, gezien en ondervonden heeft! Pas dat in de praktijk toe en u zult op
die wijze zalig worden!'
[8] De overste zegt, geheel
doordrongen van de waarheid van Mijn toespraak: 'Vriend, het is me uit uw
toespraak duidelijk geworden, dat u een van de wijste mensen van deze aarde
bent, en ik zal daarom ook alles doen, wat u mij aangeraden hebt; maar alleen
zou ik nu graag van u zelf horen, wie u eigenlijk bent! Want u hebt me door de
u begeleidende jongemannen een zeer smadelijke totale nederlaag toegebracht,
die ik slechts kan verklaren door aan te nemen dat deze jongemannen goden of
beschermgeesten uit de hemel zijn, die me daardoor op wonderbare wijze op de
vlucht hebben doen slaan. Afgezien daarvan is het mij echt wel duidelijk, alleen
al door uw buitengewoon grote wijsheid, dat u beslist méér bent dan zo maar een
heel eenvoudig mens! Aan veel van uw leerlingen heeft u waarschijnlijk al
verteld en laten zien wie u bent; u ziet echter dat het mij nu volkomen ernst
is om in ieder geval naar de geest een leerling van u te worden! Vertel mij
daarom ook, wie u bent! Wie en wat en waarvandaan bent u nu eigenlijk?
[9] Ik antwoord: 'In de eerste plaats
heb Ik het u eigenlijk al gezegd en wel zodanig, dat u het makkelijk had kunnen
weten, als u er goed over had nagedacht, en ten tweede heb Ik u daarnet gezegd
dat Jonaël uw verdere vragen zou beantwoorden. Wanneer u naar hem toe gaat, dan
zult u heus alles te weten komen wat u nu nog niet begrijpt. Houd ons nu echter
niet langer op; want de dag loopt alweer op zijn eind, en Ik moet vandaag nog
veel doen!'
[10] De overste zegt: 'Sta me dan toe,
dat ik met u meega tot aan de stad!'
[11] Ik zeg: 'De weg is vrij, en als u
Mij met goede bedoelingen wilt
begeleiden, doe dat dan! Maar als u
daarentegen, hoe geheim ook, de een of andere duivelse beweegreden hebt, dan
kunt u beter thuis blijven; want dan zou uw meegaan u beslist geen zegen
brengen! Mijn macht hebt u al welleren kennen.'
[12] De overste zegt: 'Ik ben het echt
niet van plan, hoewel ik in deze hachelijke tijd er best een reden voor zou
hebben. Het lijkt er namelijk op alsof de tijd steeds dichterbij komt, waarin
de Joden volgens hun overlevering een geweldige door hun God gezonden redder
verwachten, die hen moet verlossen van de heerschappij van Rome. En men hoort
nu hier, dan daar van Joodse zijde mompelen, dat die redder zich al op aarde
zou bevinden! Ik zou me daarom heel goed in kunnen denken, dat u wel eens die
redder zou kunnen zijn, -ja heimelijk heb ik dat ook al gedacht. Hoe het ook zij,
-ik vind, dat u één van de zeer wijzen bent en ik waardeer u als een echte
mensenvriend. Daarom zullen mijn gedachten in die richting mij volstrekt nooit
hinderen u ter wille van de waarheid te volgen, lichamelijk nu naar Sichar en
geestelijk mijn hele leven lang, hoewel ik me wel ervan bewust ben, dat ik
daarmee, als Romein, voor mijzelf geen triomfboog oprichten zal! Ik heb u nu
alles uitgelegd en ik vraag u dan nog één keer, of ik u mag begeleiden. Zegt u
ja, dan zal ik u begeleiden; zegt u echter nee, dan blijf ik hier!'
[13] Ik zeg: 'Nu dan, begeleid Mij
maar met al degenen, die hier naast u staan, zodat wettige getuigen u kunnen
helpen!'
[1] Na dit antwoord vraag Ik de
overste of er geen zieken in dit plaatsje zijn. En de overste zegt: 'Mijn
vriend, als u soms ook iets van de geneeskunde afweet, genees dan mijn vrouw!
Want ze lijdt nu al een heel jaar aan een onbekende ziekte, waar geen dokter
raad mee weet. Misschien gelukt het aan uw grote wijsheid, om vast te stellen
wat de kwaal is, en mijn vrouw te genezen!?'
[2] Ik zeg: 'Ik zeg u: Uw vrouw is
gezond! Laat haar halen!'
[3] De overste stuurt dadelijk een
dienaar op weg, en de vrouw komt deze al op de drempel blij en gezond tegen en
gaat onmiddellijk met hem mee naar de overste. Deze verwondert zich daar
uitermate over en zegt tegen Mij: 'Vriend, u bent een god!'
[4] Ik zeg: 'Jullie mensen zijn toch
allemaal hetzelfde! Als je geen tekenen ziet, dan geloof je niet. Maar je wordt
toch behouden als je gelooft vanwege de tekenen; maar als iemand, ondanks de
tekenen die Ik doe, niet gelooft, dan is hij ten dode opgeschreven.
[5] In het vervolg zullen alleen die
mensen behouden worden, die, zonder tekenen, slechts door de waarheid van Mijn
woord zullen geloven en daarnaar zullen leven! Daardoor zullen deze het echte
levende teken in zichzelf ontdekken, namelijk het eeuwige leven, en dat zal dan
niemand meer van hen kunnen afnemen.
[6] U bent nu blij, dat Ik uw vrouw
zomaar, door het in Mijn hart te willen, genezen heb en u staat zich nog steeds
af te vragen: 'Hoe is dat mogelijk?' Maar Ik zeg u: Als een mens zou leven
volgens de innerlijke zuivere waarheid en daardoor zelf een deel van die
waarheid zou worden, en niet meer aan zijn waarheid zou twijfelen, dan zou hij
tegen één van de ons hier omringende bergen kunnen zeggen: 'Verhef je en val in
de zee!' - en de berg zou zich verheffen en in de zee vallen!
[7] Maar omdat die waarheid in u, zoals in
heel veel anderen, niet woont, kunt u zoiets niet alleen niet doen, maar u moet
zich bovendien nog uitermate verwonderen, als Ik, Die die waarheid in al haar
volheid in Mij heb, voor jullie ogen dingen doe die alleen door de macht van de
innerlijke levende waarheid gedaan kunnen worden!
[8] Slechts door die waarheid wordt
het geloof, dat voor de menselijke geest de rechter hand is, levend en kan het
daden verrichten; en de arm van de geest reikt ver en doet grote dingen!
[9] Als u door die innerlijke waarheid
uw geestelijke armen voldoende krachtig gemaakt hebt, dan zult u zelf doen wat
Ik nu voor u gedaan heb, en u zult dan tevens heel duidelijk beseffen, dat dat
nog veel gemakkelijker gaat dan dat u met uw lichamelijke handen een steen
opraapt en een aantal passen voor u uit gooit!
[10] Leef daarom volgens Mijn leer!
Wees uitvoerders en niet alleen oppervlakkige hoorders en bewonderaars van Mijn
woorden, leer en daden, dan zal ook u dat ten deel vallen, wat u nu zo zeer in
Mij bewondert!
[11] Alles wat Ik u hier laat zien,
doe Ik echter niet door Mijn eigen kracht, maar door de kracht van Hem, Die Mij
dat vóór het bestaan der wereld geleerd heeft. En Deze is het, Die u de Vader
noemt, -hoewel u Hem niet kent en ook nog nooit herkend hebt! Hij, van Wie u
zegt, dat Hij uw Vader is, Die is het, van Wie alle dingen zijn, zoals:
engelen, zon, maan en sterren en deze aarde met alles wat daarin en daarop is!
[12] Zoals deze Vader Mij vóór het
bestaan van de wereld heeft onderwezen, zo onderwijs Ik u nu ook, opdat de
Vader, Die nu in Mij leeft, ook in u zal gaan wonen en in u, net als in Mij, de
oereeuwige zuivere waarheid tot leven zal brengen uit het eeuwige
oorspronkelijke fundament, zijnde de liefde in God, het eigenlijke wezen
van God Zelf!
[13] Laat u daarom niet te veel
beïnvloeden door de tekenen, die Ik ten aanschouwe van u doe, want anders komt
u in een onnut dood veroordeeld geloof. Maar leef en doe datgene wat Ik u leer,
dan zult u in uzelf zien gebeuren, waarover u zich nu bij Mij zo uitermate
verwondert. Want u zijt allen geroepen om net zo volmaakt te zijn als de Vader
in de hemel Zelf volmaakt is! Nu weet u alles; leef daarnaar en dan zult u in u
zelf gewaar worden of Ik u de waarheid verteld heb of niet! Onderzoek Mijn leer
dus door de daad, maar doe het wel met veel vuur, en vermijd iedere vorm van
lauwheid, en pas op die manier zult u ervaren of dit een menselijke of een
goddelijke leer is!'
[14] Na deze belangrijke les zegt de
overste: 'Nu begint het bij mij een beetje te dagen! Er is in dit alles nog wel
een onvoorstelbare diepe wijsheid verborgen,. die voor ons gewone mensen zo
direkt niet makkelijk te begrijpen is; maar dat is op dit moment niet het
belangrijkste. Want als je pas door het dóen tot het juiste inzicht kunt komen,
dan stop Ik nu met al het verdere gepieker en zal Ik me meteen met het heel
serieuze doen gaan bezighouden, nadat ik door Jonaël in de hele leer ben
ingewijd. En daarbij blijft het!'
[15] Ik zeg: 'Goed zo, Mijn vriend;
als u echter op deze manier tot het licht zult komen, laat uw licht dan ook voor
uw broeders schijnen, dan zal de hemel u daarvoor belonen! - Nu gaan we echter
naar Sichar; want Ik heb daar ook nog wat te doen. Laten we dus verder gaan!'
72 Het einde der wereld en het oordeel
[I] Wij gaan nu op weg, en de overste
met zijn genezen vrouwen twee van zijn voornaamste onderkommandanten begeleiden
Mij. De overste en zijn vrouw nemen Jonaël tussen zich in, onderhouden zich met
hem en vragen hem uitleg over verschillende zaken betreffende de Joodse religie
en wat daarin op Mij betrekking zou hebben; en de in het eerste dorpje genezen
jichtlijder neemt heel aandachtig deel aan dit gesprek. Zelf ga Ik..tussen de
zeven dochters en de vrouw van Jonaël lopen. Die stellen MIJ vragen over heel
wat zaken, zoals wat er binnenkort met de wereld, met Jeruzalem en met Rome zal
gebeuren. Daar ga Ik heel serieus op rn, en Ik beschrijf hun, hoe binnen niet
al te lange tijd de geheime vorst der wereld terechtgesteld zal worden en niet
lang daarna zijn hele aanhang. Daarbij heb Ik het ook over het einde der wereld
en een wereldomvattend oordeel zoals in de tijd van Noach, en ze vragen Mij in
opperste verbazing, wanneer en op welke manier dat gebeuren zal.
[2] Ik zeg tegen hen: 'Beste dochters!
Zoals het in Noach's tijd was, zo zal het ook dan zijn; de liefde zal verkoelen
en helemaal verkillen, het geloof aan een uit de hemel aan de mensen
geopenbaarde zuivere levensleer , en het geloof in: God, zal veranderen in een
duister en doods bijgeloof volleugens en bedrog. De machthebbers zullen de
mensen weer als dieren voor zich laten werken en ze zullen ze koelbloedig en
gewetenloos laten afmaken als ze niet zonder enige tegenspraak doen wat de
pralerige machthebbers willen! De machtigen zullen de armen door allerlei
lasten kwellen en ze zullen iedere vrije geest met alle middelen vervolgen en
onderdrukken, en daardoor zal er een ellende over de mensen komen, zoals er op
aarde nog nooit een is geweest! Maar terwille van de vele uitverkorenen, die
zich onder de armen zullen bevinden, zal deze tijd niet zo lang duren; want
anders zouden zelfs de uitverkorenen verloren kunnen gaan !
[3] Vanaf nu gerekend tot aan die tijd
zullen er duizend en niet. Nog eens duizend jaar voorbijgaan! Dan zal Ik
dezelfde engelen, die Je nu hier ziet, met grote bazuinen tussen de arme mensen
sturen! Deze zullen de geestelijk dode mensen als het ware uit de graven van
hun nacht opwekken; en als een vuurzuil, die van het ene einde der wereld naar
het andere rolt, zo zullen deze vele millioenen ontwaakte mensen zich over alle
wereldmachten heen storten, en niemand zal hen kunnen weerstaan!
[4] Dan zal de aarde weer een paradijs
worden en Ik zal voortdurend Mijn kinderen op de goede weg leiden.
[5] Maar vanaf die tijd gerekend na
een verloop van duizend jaar wordt de vorst van de nacht éénmaal voor een zeer
korte tijd van zeven jaar en enige maanden en dagen in het tijdelijke vrij ter
wille van zichzelf; voor een totale val of voor een mogelijke terugkeer.
[6] Gebeurt het eerste, dan zal het
inwendige van de aarde veranderd worden in een eeuwige kerker; maar de
buitenkant zal een paradijs blijven. In het tweede geval zou de aarde echter
veranderd worden in een hemel, en de vleselijke en de zieledood zou voor
altijd verdwijnen! -Hoe en of het zal gebeuren?! - Dat mag zelfs de eerste
engel in de hemel niet van te voren weten; dat weet alleen de Vader. Wat Ik
jullie nu echter geopenbaard heb, dat mag je aan niemand vertellen voordat je
over een paar aardse jaren gehoord zult hebben, dat Ik boven de aarde verhoogd
ben!'
[7] Toen vroegen de dochters, waaruit
die verhoging zou bestaan.
[8] Maar Ik zeg tegen hen: ' Als je
dat zult horen, zal je dat heel veel verdriet doen! Maar troost je er dan mee,
dat Ik vervolgens na drie dagen weer in jullie midden zal zijn en je
persoonlijk de bevestiging van het nieuwe testament en de sleutels tot Mijn
eeuwige Rijk; zal brengen! Zorg er echter voor dat Ik jullie dan net zo rein
aantref, als je nu bent, omdat je anders niet voor eeuwig Mijn bruiden kunt
worden!' - De dochters en hun moeder beloven Mij daarop, dat ze precies zullen
doen wat Ik hen heb opgedragen en aangeraden.
[I] Op dit
moment bereiken we de stad, op een punt vlak bij het huis van Irhaël, dat nu
ook het huis van Joram is. Jaïruth en de overste met zijn vrouwen de twee
onderkommandanten raken niet uitgekeken op de nieuwe schoonheid van het huis,
en de genezen jichtlijder is ook uitermate verbaasd en roept tenslotte
luidkeels: 'Dat is alleen bij God mogelijk! Ik heb als jongen vaak tussen de
merendeels vervallen muren van dit slot of huis, dat Jacob voor zijn zoon Jozef
liet bouwen, uit baldadigheid hagedissen gevangen; en nu staat het er zo
volmaakt bij, dat Jacob het eertijds niet volmaakter had kunnen bouwen! O, dat
kan geen menselijke macht in één nacht tot stand brengen! Ik weet nu echt wel
waar ik aan toe ben, en ik weet ook wat ik doen zal! Mijn naam is Johannes;
onthoudt die naam!
[2] (Hij is dezelfde Johannes, die
later eens door Mijn apostelen, toen Ik ze in het tweede jaar uitzond om het
volk te leren, bedreigd werd, omdat hij ook in Mijn naam mensen genas en boze
geesten uitdreef, zonder dat hij daarvoor van Mij een uitdrukkelijke opdracht
had) (Mark. 9,38-40).
[3] Jonaël zegt: 'Vriend, jouw wil, je
gedachten en je woorden zijn goed, maar één ding ontbreekt je nog, en dat is
een zuiver inzicht in de goddelijke wil! Kom daarvoor morgen eens naar mij toe,
of blijf nu meteen hier, en ik zal je nadere uitleg geven over de wil van God
de Heer! Daarna kun je pas al je goede plannen op de juiste manier aanpakken'.
[4] De genezene zegt: 'God de Heer
moge je daarvoor verlichten! Ik zal doen, wat je mij zult aanraden; want ik
zie, dat je een echte vriend van deze grote profeet bent en daarom zul je ook
goed weten wat Hij wil. Deze profeet is echter meer dan alle anderen, en ik
geloof, dat juist Hij degene is van Wie David zong en profeteerde:
[5] 'De aarde is des Heren en wat
daarin is, en de aardbodem met wat daarop woont; want Hij heeft haar
gegrondvest in de zeeën en gevestigd aan de wateren. Wie wil op de berg des
Heren gaan, en wie zal op Zijn heilige plaats staan? Die onschuldige handen
heeft en een rein hart, en niet houdt van ijdel gepraat en niet valselijk
zweert, die zal zegen van de Heer ontvangen en gerechtigheid van de God zijns
heils. Het geslacht, dat naar Hem vraagt, zoekt jouw aangezicht, Jacob!
[6] Verbreedt de poorten en verhoogt
de deuren der wereld, opdat de koning der eer binnentrekt! Wie is de koning der
eer? Het is de Heer sterk en machtig, de Heer machtig in de strijd. Verbreedt
de poorten en verhoogt de deuren der wereld, opdat de koning der eer
binnentrekt! Wie is de koning der eer? Het is de Heer Zebaoth; Hij is de Koning
der eer'.(Psalm 24)
[7] En ik, Johannes, die door Hem werd
genezen, verklaar hier aan iedereen, dat Deze in levenden lijve dezelfde koning
der eer is, waarvan David zo gezongen en voorspeld heeft! Hem zij daarvoor alle
eer in eeuwigheid!'
[8] Jonaël zegt: 'Vriend, je bent op
de goede weg! Maar, onder ons gesproken, dit is nog niet het goede ogenblik om
daar onze mond over open te doen. Maar pas als Hij, zoals Hij Zelf gezegd
heeft, hier vandaan misschien naar Galiléa gaat, zullen we beginnen het volk
over Hem te leren, en als Hij dan binnen niet al te lange tijd weer bij ons
komt, dan zal Hij onze poorten behoorlijk wijd en de wereldse deuren behoorlijk
hoog vinden voor Zijn intocht, d.w.z. onze harten zullen zo ruim mogelijk zijn
om Hem op te nemen en onze liefde tot Hem zal tot boven de sterren verhoogd
zijn; want onze harten zijn de poort, die verbreed moet worden en de ware
liefde tot Hem is de deur, die boven alles verhoogd moet worden!'
[9] Op dit moment ga
Ik bij hen staan, leg Mijn handen op hun schouders en zeg: 'Zo is het goed,
Mijn beste vrienden! Waar jullie zo in Mijn naam bij elkaar zult zijn, daar zal
Ik, weliswaar niet zichtbaar, maar dan toch jullie zo krachtig mogelijk
versterkend, in jullie midden zijn! Nu hoor Ik echter lawaai in de straten
van de stad; wees daarom allemaal kalm! We zullen zien, met welke geest de
gemoederen bezield zijn endoor wie ze geleid worden!
[10] Jaïruth komt meteen naar Mij toe
en zegt: 'Heer, dat is een dreigend lawaai en kondigt niets goeds aan! Als U
wilt, laat ik meteen twee legioenen hierheen ontbieden, en de rust zal dadelijk
hersteld zijn!'
[11] Ik zeg: 'Zeg maar niets! Als het
nodig is, dan heb Ik de juiste bewaking hier al bij de hand; jij zelf kunt je
beter in het huis terugtrekken, zodat niemand je ziet en herkent. Want in deze
stad heerst nu geen goede geest onder de wereldse mensen, en ze zouden later
veel schade kunnen aanrichten aan je bezittingen!'
[12] Jaïruth zegt: 'Ik heb die twee
jongemannen nog; die zullen mijn bezittingen wel beschermen!'
[13] Ik zeg: 'Dat doet er niet toe,
laat die zaak nu maar even rusten; want als Ik menselijke hulp nodig zou
hebben, dan vroeg Ik dat wel aan de overste, die hier ook is! Maar Ik heb die
hulp niet nodig, wees daarom rustig en houd er over op! Jaïruth legt zich
daarbij neer en gaat het huis van Irhaël binnen.
74 Bij Irhaël. Nooit kwaad met kwaad vergelden
[I]
Direkt daarna komt een tamelijk grote, van knuppels voorziene bende op ons af,
met in haar midden de tien stommen, die door de dokter op de eerste avond stom
werden gemaakt vanwege de lasterpraatjes die zij rondstrooiden; en de bende
eist dreigend dat de tong van deze stommen weer losgemaakt moet worden!
[2]
Joram, de dokter, stapt onmiddellijk naar voren en zegt met een zware
mannelijke stem: 'O,jullie kinderen van de 'boze! Is dat de nieuwste manier om
tot God te komen en Hem om genade te smeken?!’
[3] De bende wijkt wat achteruit en
schreeuwt: 'Wie is hier God, en waar is Hij?! Verbeeld je je nu ook nog dat je
zelf God bent, of moet dat soms die tovenaar uit Galiléa zijn,
breedgeschouderde godslasteraar?!'
[4] Joram zegt nu nog heftiger: 'Wie
bedoel je met dat 'tovenaar uit Galiléa', jullie ellendige schepsels?!' Dan
schreeuwt de hele bende: 'Die timmerman uit Nazareth, die Jezus heet, die
bedoelen we, die kennen we heel goed, net zoals zijn moeder die hier nu ook is,
en zijn broers en zusters, die ook hier zijn! Ook zijn vader hebben we gekend,
die een jaar geleden moet zijn overleden, en naar wij gehoord hebben kwam dat
door het verdriet over zijn vrouwen kinderen die hem niet wilden volgen en hem
van alle kanten bedrogen zouden hebben!'
[5] Joram wordt nu helemaal dol van
woede over deze schandelijke laster. Hij loopt snel op Mij toe en ook Jacobus
en Johannes komen er bij en zeggen gezamenlijk: 'Heer Heer,Heer! Laat nu toch
gauw vuur van de hemel op deze kerels vallen, zodat ze verteerd worden! Het is
toch ten hemel schreiend, wat voor ontzettend brutale leugens ze tegen ons
durven uit te spreken!'
[6] Ik zeg: 'Kalm aan, jullie
heethoofden, laat ze maar liegen! Kun je je een vuur voorstellen, dat nog
feller brandt dan dat van de leugen?! Wees bovendien goed voor hen, dan rennen
ze straks met gloeiende kolen op hun hoofden weg! -Onthoudt dit goed! Vergeldt
nooit slechtheid met slechtheid en kwaad met kwaad!' Alle drie kalmeren ze nu,
en Joram vraagt, wat hij dan met deze boeven moet doen.
[7] Ik zeg: 'Doe in Mijn naam met hen
wat ze vragen, en zeg dan dat ze moeten weggaan!' En Joram zegt daarop tegen de
bende: 'In de naam van de Heer! Ieder van jullie, die stom is, spreekt nu weer
en gaat terug naar huis, en geve God de eer!'
[8] Dit woord van Joram maakte bij
ieder, die stom was, de tong weer los; maar ze gaven God niet de eer, behalve
één, die de anderen tenminste nog vermaande. Die zeiden echter: ' Jij gek,
heeft Jehova ons dan stom gemaakt?! Een tovenaar heeft ons die last bezorgd,
moeten wij dan soms ook nog de heidense tovergod eren?! Als we dat deden, wat
hadden we dan van de almachtige ware God van Abraham, Izaak en Jacob te
verwachten?!' Toen ging ook die ene, iets betere, tegelijk met de andere negen
weg en dorst Mij niet de verschuldigde eer te geven.
[9] Joram en al Mijn jongeren ergerden
zich hierover, en Simon Petrus kwam ook heel ontstemd naar Mij toe en zei: 'Wat
U prettig vindt is natuurlijk wel goed, Heer, maar als ik ook maar iets van Uw
kracht en macht zou hebben, dan wist ik wel wat ik gedaan zou hebben met deze
domme en boosaardige lasteraars van Uw naam, die mij zo bijzonder heilig is!'
[10] Ik zeg: 'Simon, ben je dan Mijn leer
al vergeten, die Ik op de berg gaf? Wat voor goeds kun je doen, als je kwaad
met kwaad vergeldt?! Als je smakeloos eten kookt, doe je er verstandig aan, als
je er goed zout, goede melk en goede honing aan toevoegt om het smakelijk te
maken, en je zult het toch niet met gal en aloësap overgieten?! Als je aan een
toch al goed gerecht nog iets beters toevoegt, zal niemand zeggen dat je een
domheid begaat, maar als je een slecht gerecht met nog slechtere bijvoegsels
slechter maken wilt dan het al is, dan moet je me toch toegeven, dat iedereen
met een greintje verstand zou zeggen: 'Kijk nu eens wat die dwaas daar doet!'
[11] Zie je, dat is nog in sterkere
mate met mensen het geval! Als je het kwade van hen vergeldt met nog meer
kwaad, stel jezelf dan eens de vraag, of het kwade van hen daardoor ooit in
iets goeds verandert! Vergeld je het je aangedane kwade echter met iets goeds,
dan zul je daardoor het kwade in je broeder verzachten en uiteindelijk een
goede broeder van hem maken!
[12] Als een heer een knecht heeft,
die hij veel toevertrouwt, en deze knecht daarentegen, omdat hij de goedheid
van zijn heer kent, zijn heer bedriegt en daarom een bestraffing verdient, -zal
de heer dan beter en zachtaardiger tegen zijn knecht worden, als deze boos
wordt en zijn heer een smadelijk weerwoord geeft zodra de heer de knecht roept
en hem zijn ontrouw verwijt? Nee, zeg Ik, dan wordt die heer pas echt boos op
de trouweloze knecht en hij zal hem laten boeien en opsluiten!
[ 13] Als de knecht echter, omdat hij
ziet dat zijn heer hem voor zijn ontrouw wil straffen, voor zijn heer neervalt,
hem zijn misstap berouwvol bekent en hem dan heel zachtmoedig en liefdevol om
vergeving van zijn schuld vraagt, zal de heer dan ook zijn knecht op laten
sluiten?! Nee, zeg Ik! Door de berouwvolle zachtmoedigheid van de knecht, zal
de heer zelf zacht en toegeeflijk worden en zal hij de knecht niet alleen alles
vergeven, maar hem daarbij ook nog goed doen.
[14] Vergeldt daarom nooit kwaad met
kwaad als jullie allen goed willen worden! Als je echter diegenen veroordelen
en straffen zult, die tegen je zondigen, dan worden jullie uiteindelijk
allemaal slecht, en in niemand zal er meer echte liefde of iets goeds zijn!
[15] De sterke zal het recht opeisen
om degenen te straffen die zich niet aan zijn wetten houden; de slachtoffers
zullen daarentegen op wraak zinnen en proberen de sterke te vernietigen. Dan
vraag Ik: Wat voor goeds komt hier uiteindelijk uit voort?!
[16] Veroordeel en verdoem daarom
niemand, opdat je zelf niet eveneens veroordeeld en verdoemd wordt!
Hebben jullie allemaal deze allerbelangrijkste les begrepen? Want zonder deze
leefregel kan Mijn rijk in jullie nooit terrein winnen!
75
Behandeling van dieven, rovers en moordenaars
[I] Simon Petrus zegt: 'Ja Heer, de
kern van de zaak hebben we wel begrepen; maar er is ook een schaduwzijde aan
deze zaak, vind ik. Als we volgens Uw leer het straffen van het kwade helemaal
achterwege laten, dan zal het aantal boosdoeners zo snel toenemen als het gras
op de aarde en het zand in de zee. Bij iedere wet behoren toch passende
straffen, anders is het geen wet. -Of kan een wet ook zonder straf bestaan?
[2] Ik zeg: 'Mijn beste, je oordeelt
hier net als een blinde over de kleur van het licht! Ga nu eens kijken in de
dierentuinen van de rijken; daar zie je allerlei wilde dieren, zoals tijgers,
leeuwen, panters, hyena's, wolven en beren. Als die beesten niet in sterke
kooien zaten, wie zou dan in hun buurt geen gevaar lopen?! Het zou echter wel
heel dwaas zijn, om de tere lammetjes en duiven in kooien te houden!
[3] In de hel zijn beslist de
strengste wetten nodig, met daaraan verbonden de pijnlijkste straffen; maar in
Mijn Rijk, dat de hemel is, heeft men geen behoefte aan een wet en nog minder
aan een straf!
[4] Ik ben niet gekomen, om jullie
door de harde straffen van de wetten der hel op te voeden, maar alleen om
jullie door liefde, zachtmoedigheid en waarheid voor de hemel klaar te maken.
Als Ik jullie nu door Mijn nieuwe leer uit de hemel bevrijd van de wet en als
Ik jullie de nieuwe weg door het hart naar het ware eeuwige vrije leven wijs,
waarom wil je dan toch nog steeds veroordeeld en verdoemd onder de wet leven,
en waarom bedenk je dan niet, dat het beter is lichamelijk duizendmaal te
sterven in de vrijheid der liefde, dan één dag te leven onder de dood
van wet?!
[5] Het spreekt vanzelf, dat men de
dieven, rovers en moordenaars moet pakken en opsluiten; want zij zijn net als
de wilde verscheurende beesten, die als spiegelbeelden van de hel in holen van
de aarde leven en dag en nacht op de loer liggen om te roven. Het is zelfs een
plicht van de engelen in de hemel om daarop een rechtvaardige jacht te maken;
maar niemand mag ze vernietigen, men moet ze in de gevangenis onderbrengen en
daar kalmeren en temmen! Alleen in geval van gewelddadige weerstand moeten ze
gekortwiekt en bij hardnekkige weerstand ook lichamelijk gedood worden! Want
dan is een dode hel beter dan een hel, waarin leven is.
[6] Maar wie ooit een opgesloten dief,
rover of moordenaar nog verder berecht of doodt, die zal Ik eenmaal met
toornige ogen aanzien. Want hoe zwaarder de mensen hun boosdoeners berechten en
straffen, des te onmenselijker, voorzichtiger, stiekemer en hardnekkiger zullen
de zich nog in vrijheid bevindende boosdoeners worden; en als ze dan 's nachts
in een huis inbreken, zullen ze niet alleen alles nemen wat ze vinden, maar ze
zullen ook allen vermoorden en alles vernietigen, wat hen misschien zou kunnen
verraden.
[71 Als je echter het strenge recht
wegneemt en alle mensen de wijze raad geeft, dat ze degene, die van iemand een
rok vraagt, ook de mantel erbij moeten geven, dan zullen de dieven weliswaar
nog wel komen en het een en ander van jullie eisen, maar roven en moorden
zullen ze niet!
[8] Als echter de mensen uit ware
liefde tot hun broeders en zusters door hun liefde tot Mij de vergankelijke
goederen van deze aarde niet meer zullen bijeen garen en zullen leven zoals Ik,
dan zullen er al gauw geen dieven en nog minder rovers en moordenaars zijn!
[9] Wie meent, dat de boosdoeners door
strenge wetten en steeds zwaardere veroordelingen ooit nog eens uitgeroeid
zullen worden, die vergist zich heel erg! In de hel is nog nooit een tekort
geweest. Wat heb je er aan, als je één duivel doodt, en de hel stuurt er meteen
tien voor in de plaats, die stuk voor stuk tienmaal erger zijn dan de eerste?!
Als de boze bij zijn komst tegenover een andere boze komt te staan, dan wordt
hij woedend en verandert in een complete satan; als hij echter bij zijn komst
slechts liefde, zachtmoedigheid en geduld vindt, dan Iaat hij zijn boosheid
varen en gaat verder .
[10] Als een leeuw ziet, dat een
tijger of een andere vijand hem nadert, dan wordt hij meteen woedend, springt
er met al zijn kracht op af en vernietigt zijn tegenstander; maar een zwak
hondje mag met hem spelen en hij wordt zachtmoedig. En zelfs als een vlieg op
hem af komt en nog wel op zijn sterke poten gaat zitten, bekijkt hij deze
nauwelijks en Iaat hem ongehinderd wegvliegen, want de leeuw houdt zich niet
bezig met het vangen van muggen en vliegen. Zo zal iedere machtige vijand zich
tegenover jullie gedragen, als je hem zonder geweld tegemoet komt.
[11] Zegen daarom liever je vijanden,
dan dat je ze vangt, berecht en in kooien zet, dan zul je gloeiende kolen op
hun hoofden stapelen en ze voor jullie onschadelijk maken!
[12] Met de liefde, de zachtmoedigheid
en het geduld kom je overal terecht; als je echter de mensen, die ondanks hun
blindheid tenslotte toch je broeders zijn, berecht en veroordeelt, dan zul je
in plaats van de zegen van het evangelie slechts vloek en tweedracht zaaien
onder de mensen op de aardbodem!
[13] In alles moeten jullie daarom in
woord, leer en daad Mijn leerlingen zijn als je tot uitbreiding van Mijn Rijk
op aarde Mijn dienaren wilt zijn en worden! Wil je dat echter niet, of vind je
dat te bezwaarlijk of niet juist, dan kunnen jullie beter allemaal naar huis
gaan; ook uit stenen kan Ik Mij leerlingen maken!
[1] Simon Petrus zegt: 'Heer! Wie zal U
verlaten, wie zal U niet willen dienen?! Want U alleen geeft immers richtlijnen
voor het leven zoals ze vóór U nog nooit door een mens zijn uitgesproken! U
kunt alles van ons verlangen en wij zullen het doen, maar verlang nooit van ons
dat we U moeten verlaten! Heb echter geduld met ons in onze grote zwakheld en
sterk ons door de genade van de Vader in de hemel, die ook U zo wonderbaar
gesterkt heeft, zodat U daar staan kunt en kunt Ieren en werken in volkomen
eenheid met Uw Vader in de hemel!
[2] Datgene, wat U ons op de berg
geleerd heeft, willen wij in l!.w naam altijd tot de Vader bidden en zeggen:
Vader in de hemel! Uw rijk kome en Uw wil, die alleen heilig is, geschiede! En
vergeef ook U ons onze zwakheden en zonden, zoals wij degenen vergeven, die ons
kwaad gedaan hebben!'
[3] Ik zeg: 'Simon, deze taal bevalt
Mij beter dan je eerdere verdediging van de wet en diens straf! Wat heeft een
land of rijk eraan als het met grote dwang de rust en orde handhaaft?! Het zal
best een tijd goed gaan; maar wanneer het voor de te sterk onderdrukte duivels
te zwaar wordt, dan zullen ze opspringen en onder hoongelach de wet en de
wetgever onder de voet lopen. Want zolang je nog met geweld in toom gehouden en
geleid moet worden, ben je een duivel; maar als je je door de liefde, de
zachtmoedigheid en het geduld Iaat leiden, ben je als een engel van God, en
waard om een kind van de Allerhoogste te zijn!
[4] Met liefde bereik je alles, het
geweld haalt alleen de duivel maar uit zijn slaap! En als die wakker is, kun je
niet veel goeds voor de aarde verwachten!
[5] Daarom is het veel beter, dat de
liefde en de zachtmoedigheid in de mensen groeit en altijd wakker blijft en dat
daardoor de duivels de kans krijgen om te slapen en te rusten zodat ze de aarde
geen kwaad doen, dan dat men de duivels met het dreunende lawaai van het geweld
wakker schudt, waarna zij dan de aarde en alles wat daarop is te gronde
richten! Zeg maar eens, wat je daar tegen inbrengen wilt en kunt!'
[6] Simon Petrus zegt: 'Heer, daar is
niets tegen in te brengen; want het is allemaal duidelijk en goed begrijpbaar!
Maar hoeveel van de hier op aarde levende mensen weten iets af van deze heilige
waarheid?! Heer, er zijn toch legioenen engelen uit de hemel bij ons; waarom
zendt U ze niet naar alle mensen op de gehele aarde om Uw waarheid aan hen
allen mee te delen! Ik denk, dat als dat zou gebeuren, het zeker lichter en
beter zou worden op de zondige aardbodem!'
[7] Ik zeg: 'Dat is jouw mening; maar
Ik moet daarover toch met je van mening verschillen! Kijk, duizendmaal meer
engelen dan je hier ziet, zijn er altijd al bij de mensen, en ze beïnvloeden
hun innerlijke gevoelens en gedachten zonder de mens tot iets te dwingen, en
daardoor kan de mens toch die gedachten, wensen en neigingen geheel als de
zijne aannemen en volgen! Wat gebeurt er echter?!
[8] In hun binnenste denken de mensen
wel het goede, ze hebben goede wensen en prijzenswaardige voornemens; maar als
het op het doen aankomt, dan kijken ze naar de wereld, hun bezit en naar de
bedrieglijke behoeften van hun lichaam, en wat ze dan doen is slecht en
zelfzuchtig!
[9] Ik wil wel massa 's pure
boosdoeners voor je hierheen brengen en ze vragen, of ze zich ervan bewust zijn
dat ze kwaad doen, -en ze zullen allemaal toegeven, dat ze het weten! Vraag je
ze echter waarom ze dan kwaad deden, dan zullen velen zeggen: 'Omdat we het
prettig vinden!', en anderen zullen zeggen: 'We wilden wel het goede doen, maar
omdat de anderen kwaad doen, daarom doen wij het ook!' En nog anderen zullen
zeggen: 'Wij kennen het goede wel, maar wij zijn niet bij machte het uit te
voeren; want we zijn nu eenmaal zo, we moeten diegene haten, die ons beledigd
heeft!'
[10] Wel, je zult van
al die mensen allemaal van dat soort antwoorden krijgen en dat zal je er gauw
genoeg van overtuigen, dat zelfs de grootste en ergste boosdoeners kennis
hebben van het goede en het ware, maar toch het kwade doen!
[11] Als nu de mensen, ondanks hun
besef van binnenuit, toch kwaad doen, wat verwacht je er dan van als Ik van
buitenaf op hen in laat werken?! Ja, van nu af aan zal er ook van buitenaf
inzicht aan de mensen gegeven worden over het goede en het ware uit de hemel,
en ze zullen Mij en jullie en nog velen, die hen leren zullen het goede te doen
en het kwade te laten, daarvoor doden!'
[12] Simon zegt: 'Heer, als dat zo is,
dan moest de hele wereld maar beter helemaal aan de duivel worden overgelaten!
Wat heb je nu aan zo'n mensenwereld, die nooit het goede erkennen en aannemen
wil?!'
[13] Ik zeg: 'Wie, zoals jij, toegeeft
aan zijn emoties, is nog ver van Mijn Rijk verwijderd! Maar nadat Ik opgevaren
ben, zal je anders praten!
Het is nu echter al avond, laten we
daarom in huis gaan en daar onze vermoeide ledematen rust gunnen!'
[1] Nadat Ik dat gezegd heb, dringen
veel mensen, die tijdens het gesprek met Simon Petrus hierheen gekomen zijn,
zich naar voren en eisen van Mij dat Ik tekenen doe. Ze zeggen: ' Als u voor
die domme blinden tekenen kunt doen, dan willen wij dat ook wel eens zien! Als
u dat werkelijk kunt, dan geloven wij u ook; is het echter bedriegerij, dan
weten we meteen wat ons te doen staat! Wij kunnen dat beoordelen, want we
hebben overal verstand van!’
[2] Ik zeg: 'Goed, als u dan overal
verstand van hebt, waarom hebt u dan tekenen nodig? Wanneer u zo wijs bent dat
u denkt net als God overal verstand van te hebben, dan moet u zonder meer toch
vast kunnen stellen, of Ik de waarheid verkondig of niet! Waar hebt u dan die
tekenen voor nodig?! In bijna drie en een halve dag zijn hier een groot aantal
zeer bijzondere tekenen gedaan, waar honderden betrouwbare getuigen voor
instaan dat ze echt waren; als dat voor u niet voldoende is, dan zullen uw
boosaardige harten de nieuwe tekenen ook beneden de maat vinden! Wees daarom zo
verstandig om zelf hier vandaan te gaan, anders zult u met geweld verwijderd
worden!'
[3] Degenen, die zo antwoord gekregen
hebben, schreeuwen: 'Wie zal, wie kan en mag ons hier met geweld verwijderen?!
Wij zijn toch zeker de bestuurders van deze plaats, waar wij als burgers van
Rome wonen, handel drijven en werken en besturen?! Wij kunnen jóu
welogenblikkelijk laten verwijderen of wegjagen, maar denk niet, dat jij
onnozele Galileeër óns hier kunt verwijderen, zoals dat in je kraam te pas
komt! En nu gebieden wij je dan ook meteen, daartoe gerechtigd door onze hier
geldende onbeperkte macht, dat je vóór middernacht de stad verlaat; want we
zijn je gescharrel hier zat geworden!'
[4] Ik zeg: 'O blinde dwazen! Hoe lang
wilt u nog in uw onbeperkte macht blijven leven? Slechts één gedachte van Mij,
en u zou met uw onbeperkte macht ogenblikkelijk in stof veranderen! Ga daarom
terug naar uw huizen, anders zal de plaats waar u staat u opslokken!'
[5] Op dit moment splijt de grond vlak
voor hun voeten uiteen, en rook en vuur lekken uit de spleet omhoog. Als de
praatjesmakers dat zien, jammeren ze: 'Wee ons! We zijn verloren! Want we
hebben tegen Elia gezondigd!' Al kreten slakend rennen ze weg, en de spleet
sluit zich weer. Heel kalm gaan wij dan het huis van Joram binnen.
[6] Bij onze binnenkomst in het huis
van Irhaël en Joram staat daar alles voor het avondmaal gereed. Ik spreek de
zegen uit en iedereen gaat aan de tafels zitten; allemaal bij elkaar zijn dat
nu zo'n duizend mensen. Allen eten en drinken en prijzen de bijzonder goede
smaak van de spijzen en van de wijn en men is vrolijk en opgewekt. Alleen de
overste, die ons met zijn genezen vrouwen enige onderkommandanten uit het
eerder genoemde plaatsje hierheen begeleid heeft, was somber gestemd en at en
dronk weinig. Jonaël ging naast hem zitten en vroeg hem naar de reden van zijn
sombere stemming.
[7] De overste zuchtte diep en zei:
'Edele wijze vriend! Hoe kun je nu toch opgewekt zijn, als je bijna de hele
mensheid nog duizend maal te slecht vindt voor de onderste Tartarus, gesteld al
dat die er zou zijn. Als twee uitgehongerde wolven een bot vinden en dan door
honger gedreven daarom op leven en dood met elkaar vechten, dan is dat
begrijpelijk! Want ten eerste zijn het wolven, dieren zonder hersens, door de
natuur in stand gehouden machines, die door de hun opgelegde natuurlijke aard
gedreven worden zich te verzadigen, en ten tweede zijn ze daardoor goed
beschouwd totaalontoerekeningsvatbaar, zoals een gezwollen beek, die door haar
grote en zware watermassa alles vernietigt wat ze op haar weg tegenkomt. Maar
hier gaat het om mensen die van zichzelf zeggen, dat ze in zekere zin alle
kennis en wijsheid hebben, maar die ondanks dat in hun hart erger zijn dan alle
wolven, tijgers, hyena's, leeuwen en beren! Voor zichzelf eisen ze alle
mogelijke consideratie, terwijl ze hun medemensen in geen enkelopzicht ontzien!
-Vertel jij me nu eens, vriend, zijn dat dan nog mensen?! Verdienen zij ook
maar het minste medeleven?! Nee, zeg ik, en nog eens duizendmaal nee! Wacht
maar, jullie onbehouwen volk! Ik zal het jullie wel eens duidelijk maken, zodat
je voor altijd horen en zien zal vergaan!'
[8] Jonaël zegt: 'Wat wil je dan doen?
Als je de hele kliek ombrengt, dan maak je je ergens anders weer vijanden; die
zullen je verraden aan Rome, en daar kun je dan een slechte naam krijgen die
maken kan dat je vervolgens naar een plaats ergens in het land van de Scythen
verplaatst wordt! Laat daarom de wraak maar aan de Heer alleen over en wees
ervan verzekerd, dat Hij dit volk precies dat zal geven, wat ze nodig hebben!
[9] Lees de
geschiedenis van mijn volk maar eens, en die zal je haarfijn aantonen, hoe de
Heer in alle tijden iedere zonde die het volk beging, zeer streng en vaak haast
onverbiddelijk heeft gestraft, en ik zeg je: De Heer van hemel en aarde is nog
voortdurend onveranderlijk Dezelfde, Die Hij alle eeuwigheden door was! Hij is
lankmoedig, zeer geduldig en laat het volk nooit helemaal zonder leraar en
tekenen van boven; maar wee het volk, als de Heer eens Zijn geduld verliest!
Als Hij eenmaal de grote tuchtroede zwaait, dan houdt Hij ook niet op voordat
alle ledematen van het volk fijngehakt zijn en haar botten zo murw worden als
een lichte en dunne brei!
[10] Wat jij hier
met veel gevaar en moeite zou doen, dat kan de Heer door de geringste gedachte.
Zolang de Heer echter Zelf zulke mensen wil verdragen, moeten wij onze handen
thuis houden.
[11] Je hebt toch gezien, hoe weinig
moeite het voor de Heer was om de aarde voor de boosdoeners te laten scheuren,
en daarna rook en vuur uit de gapende scheur te laten opstijgen?! Het zou net
zo eenvoudig voor Hem geweest zijn, om deze lasteraars in stof en as te
veranderen! Maar Hij vond het voldoende ze alleen maar schrik aan te jagen en
op de vlucht te drijven.
[12] Als dat voor de Heer voldoende
is, dan moet dat voor ons ook voldoende zijn; want Hij alleen weet altijd de
juiste maat te bepalen! Nu de Heer hier bij ons echter blijkbaar goed geluimd
is en toont, dat Hij toch nog wat vreugde beleeft aan ons groepje, waarom
zullen wij dan somber en treurig zijn?! Wees vrolijk en opgewekt en verheug je
in de genade van God; en laat al het andere helemaal aan Hem over!’
78 Straffen als geneesmiddel
[1] De overste zegt: 'Beste wijze
vriend! Wat je zegt is zonder meer waar, maar wat moet ik als vreemdeling daar
nu over zeggen?! Ik ben nu tot geloof gekomen en ik ben er geheel en al van
overtuigd dat deze Jezus uit Nazareth niemand anders is dan de enig werkelijke
God in menselijke gedaante. En dat concludeer ik niet speciaal uit de grote
tekenen die Hij deed, maar veel meer uit Zijn onbegrensde wijsheid! Want wie
een wereld scheppen wil, moet zo wijs zijn als Hij in ieder van Zijn woorden
is!
[2] Maar deze schurken hier bezondigen
zich op de ergste manier door zich Gods kinderen te noemen, tot wie God in alle
tijden hetzij indirect of direkt gesproken heeft; en nu Hij Zelf in levende
lijve tot hen komt, verachten ze Hem als een straatboef en willen Hem bovendien
nog de stad uit gooien! Vriend, ik ben een Romein, volgens mijn godsdienst ben
ik een gebrekkig pantheïst, een blinde heiden dus, en ik geloof in Hem en sta
voor dit nieuwe geloof met mijn leven in!
[3] Als het heidenen zouden zijn, dan
zou ik geduld met hen hebben; maar omdat ze zich Gods kinderen noemen en God,
die ze hun eeuwige Vader noemen, op deze wijze honen, daarom heb ik als
vreemdeling geen geduld met hen!
[4] Zij wilden God de Heer uitwijzen;
nu zullen zij uitgewezen worden!
Het ongedierte en het onkruid moet
weg, opdat hier op deze akker die de Heer nu Zelf bewerkt heeft, een zuivere
vrucht zal groeien! Want als het onkruid hier blijft, dan bederft het op korte
termijn alles wat de Heer Zelf hier zo heerlijk heeft gezaaid! Zeg me nu eens
heel eerlijk, heb ik gelijk of niet? Aan wie moet ik meer waarde hechten, -aan
de Heer of aan dit ellendige straatgespuis?!'
[5] Jonaël zegt: 'Dat je van jouw
standpunt uit bekeken helemaal gelijk hebt, kan en zal niemand je bestrijden;
maar of zoiets nu al meteen noodzakelijk is, dat is dan weer een heel andere
vraag. Het kan zijn dat deze booswichten, omdat ze nu erg geschrokken zijn, tot
inkeer zullen komen en berouw zullen hebben over hun boosheid en hun leven
zullen beteren; en dan zou het toch niet juist zijn, om ze allemaal uit te
wijzen! Want een zonde blijft bij de mens alleen strafbaar zolang hij in de
zonde blijft; legt de mens echter de zonde geheel af en voegt hij zich naar de
door God ingestelde orde, dan is de mens losgekomen van de zonde en diens
straf!
[6] Het zou
toch erg onzinnig zijn om een geheel verbeterd mens te straffen, omdat hij
vroeger één of meer keren in zijn blinde dwaasheid en zwakte gezondigd heeft;
dat zou onwaardig zijn voor een echt mens, en tegen de goddelijke orde in. Zo'n
straf zou op een haar na precies lijken op die van een domme dokter die, nadat
zijn zieken gezond zijn geworden, naar hen toeging en zei: ' Jullie zijn nu
weliswaar weer helemaal gezond , maar je begrijpt ook wel dat jullie lichaam,
en wel dit of dat bepaalde deel, tegenover jullie gezondigd heeft en nu
gestraft dient te worden in die mate waarop het je geplaagd heeft!' Als de genezenen
dan hun lichaam, dat nog maar net genezen is, met allerlei kwellingen zullen
laten bestraffen, of als men hen gewelddadig martelt, wat zal er dan van hun
genezing terecht komen?! Wel ze zullen daardoor beslist tien maal zieker worden
dan ze eerst waren! De vraag is dan: Wat was het nut van zo'n ontijdige
bestraffing van het vlees? -Is de behandeling zelf dan al niet voldoende
bestraffing van het vlees? Waarom dan nog een straf achteraf, die het gezonde
vlees weer ziek maakt?! Als zo'n behandeling in het vleselijke al oerdom
genoemd kan worden, hoeveel te meer als dit zonder een spoortje medelijden in
het geestelijke toegepast wordt?!
[7] Het is wel onze plicht om de
mensen, die gezondigd hebben en hun leven daarna geheel gebeterd hebben,
broederlijk te wijzen op de grote gevaren der zonde. We moeten hen daarentegen
ook in hun verbeterde toestand met alles, wat ons ter beschikking staat,
steunen en sterken, opdat ze nooit weer terugvallen in het slavendom van de
zonde; maar als je ze na hun verbetering ter verantwoording roept en straft,
dan maak je je er aan schuldig, dat de verbeterde zondaars terugvallen in
tienvoudig grotere en ergere zonden!
[8] En dan vraag je
je af, of zó'n handeling voor God niet honderdmaal strafbaarder zou zijn dan
alle zonden, die de veroordeelden ooit begaan hebben! -Geloof mij, de straf die
iedere zonde al met zich meesleept, is een geneesmiddel tegen de kwaal van de
ziel, die 'zonde' heet; als de kwaal echter al verholpen wordt door het in de
kwaal opgesloten geneesmiddel, waarom zou er dan nog een volgend geneesmiddel
nodig zijn, als de kwaal al over is?!' De overste zegt: ' Als een middel ter
voorkoming van het mogelijk weer de kop opsteken van de kwaal!'
[9] Jonaël zegt: ' Ja, ja,
voorbehoedmiddelen zijn wel goed en noodzakelijk; maar ze moeten, zoals ik al
eerder gezegd heb, ondersteunend en versterkend werken, maar niet verzwakkend
en zelfs dodelijk zijn! Met toorn verzacht men nooit toorn, dat gebeurt alleen
door liefde, zachtmoedigheid en geduld!
[10] Als iemand in brand staat, moet
men water over hem heen gieten, en geen kokende teer of roodgloeiend vloeibaar
erts! Als iemand zijn been breekt moet men hem dragen en het gebroken been
zetten, het verbinden en die persoon in een goed bed leggen, opdat zijn
beenbreuk zal genezen; maar men moet hem niet met knuppels slaan omdat hij zo
onhandig liep dat hij viel en zijn been brak!
[11] Nog niet zo lang geleden heb ik
me eens door een zendeling, die uit het land van de Scythen terugkwam en daar
was geweest om die mensen de God van Abraham, Isaäk en Jacob te verkondigen,
laten vertellen, dat deze wilde, steeds rondtrekkende volken een mens, als hij
gestorven is, ervoor straffen dat hij dood ging! Ze kleedden hem bijna geheel
uit, bonden hem dan zo aan een paal en geselden hem een hele dag lang; en dat
deden ze ook, als de dode door iemand anders gedood was. Want dat was puur zijn
eigen schuld, omdat hij zich had laten overweldigen en tenslotte zelfs had
laten doden! De moordenaar werd echter geprezen, omdat hij de ander overwonnen
en zijn eigen leven behouden had!
[12] Hoe dom dit ook klinkt, het lijkt
toch precies op wat wij doen, als we op de een of ander manier iemand, die door
de zonde, wat toch een echte ziekte van de ziel is, al zonder meer geestelijk dood
is, nog doder willen maken dan hij al is!
[13] Een zieke heeft wel de dokter en
het goede geneesmiddel nodig; maar hem ervoor straffen, omdat hij het ongeluk
had om ziek te worden, dat, beste vriend, hoort thuis in het ergste deel van
het land der Scythen! Ik denk echter wel, dat je nu zult inzien dat het altijd
beter is de Heer van het leven in alles na te volgen, dan Hem met grove
onbekwame handen met wat dan ook te willen helpen, en daardoor de grote
goddelijke kwekerij op een duivelse manier moedwillig of toch zeker uit pure
domheid te gronde te richten!
79
De behandeling van zielsziekten
[1] De overste, die erg onder de
indruk is van de treffende en waarachtige toespraak van Jonaël, zegt nu: 'Ja,
nu is het mij wel helemaal duidelijk, en ik zie van mijn voornemen af! Pas als
jij het mij zult vragen zal ik het uitvoeren, en ik zal jou, als de door God
aangestelde leider van deze gemeente, op die manier steeds de leiding geven;
zonder jouw raad zal ik in het vervolg niets meer doen'.
[2] Jonaël zegt: 'Ik feliciteer je met
je besluit, het zal de Heer welgevallig zijn! Als iemand lichamelijk ziek is,
dan moet hij lichamelijke hulp hebben; is iemand echter zielsziek, dan moet hij
een aan de ziekte aangepaste zielkundige hulp krijgen!
[3] De zielsziekten van kinderen kan
men het beste genezen door een goede vast omschreven tucht, waarbij de roede
niet ontbreken moet; de zielsziekten van volwassenen worden echter genezen door
wijze en liefdevolle raad, door degelijke leer en onderwijs, door uit zuivere
liefde opwellende vermaningen en door het wijzen op de onafwendbare ernstige
gevolgen, die anders zullen ontstaan als de zwakke ziel de goede raad niet
opvolgt. Als bij de erge verstokten, ofwel blinde en dove zielen, dit alles
geen resultaat meer oplevert, dan pas wordt het tijd om zulke wezens een
strengere en krachtiger behandeling te geven, waarin echter de naastenliefde
toch ten volle aanwezig moet zijn, want zonder naastenliefde rust er geen zegen
op een krachtiger behandeling!
[4] Als de leiding echter uit toorn en
helse wraaklust handelt, dan is alle moeite tevergeefs! In plaats van de
zielszieken te genezen tot echte mensen, verandert men ze in duivels met een
onstilbare dorst naar wraak.
[5] De satan kan door macht en geweld
van boven wel een tijdlang vastgehouden worden, maar als de Heer Zijn macht
terugtrekt en de satan de boeien afneemt vanwege de hoogmoedige mensen, die
ondanks alles van mening zijn, dat ze door eigen macht en wijsheid, bestaande
uit een onverbiddelijke tirannieke hardheid, hun gewenste orde in stand kunnen
houden, dan is het met de macht van degenen, die dachten dat ze macht hadden,
ineens afgelopen! Want de door zo'n verkeerde behandeling in pure duivels
veranderde mensen zullen zich als een gezwollen rivier over hen heen storten en
hen vernietigen, alsof ze er nooit geweest waren!
[6] De doodstraf heeft echter de
slechtste uitwerking! Want wat heb je eraan om iemands lichaam te doden, als je
zijn ziel en geest niet gevangen kunt houden, waarin zich toch de werkelijke
kracht voor het handelen en het doen bevindt!
[7] Wie gelooft, dat hij van zijn
vijand af zou zijn door het doden van diens lichaam, is met een tienvoudige
blindheid geslagen! Want juist daardoor maakt hij uit één zichtbare, zwakke
vijand, duizend onzichtbare vijanden, die hem daarna dag en nacht vervolgen en
hem schade berokkenen aan lichaam, ziel en geest!
[8] Kijk naar een
oorlog, waar niet zelden duizenden mensen lichamelijk gedood worden! De
overwinnaar denkt nu, dat hij van zijn vijanden af is, omdat hij ze volgens
zijn blinde gedachte lichamelijk vernietigd heeft. Maar dat is een hele grote
vergissing! De zielen en geesten van de gedode mensen hebben een direkte
invloed op de weersgesteldheid op aarde en langs die weg vernietigen ze alle
mogelijke zaden en vruchten; de voedingsmiddelen worden hierdoor schaarser en
duurder, daardoor ont staat hongersnood en dat geeft weer aanleiding tot
allerlei besmettelijke ziektes en pest! Daardoor worden bij de overwinnaar in
korte tijd meer mensen weggemaaid, dan er bij zijn vijand soldaten gedood zijn.
Omdat de macht van zijn eigen land hierdoor te gering is geworden, moet hij
soldaten uit vreemde landen voor veel geld gaan werven. Zijn land komt daardoor
in de schulden en na een aantal jaren, als land en volk totaal verarmd zijn en
hij zijn schulden en soldaten niet meer kan betalen, zal men hem dra onder
verwensingen overal gaan vervolgen. Zijn volk, dat hem de macht gaf, zal door
de te grote nood tegen hem opstaan en de vijanden van buitenaf zullen deze
gelegenheid ook niet onbenut voorbij laten gaan en zij zullen tegen hem ten
strijde trekken, en hij, de eerst gevierde overwinnaar, zal die strijd nooit
winnen, maar de vertwijfeling zal hem als met tijgerklauwen grijpen en
geestelijk tot in zijn binnenste levensvezels verscheuren!
[9] Kijk, dat is dan allemaal het
gevolg van het lichamelijk doden van vijanden!
[10] Dit is dan ook de oorzaak van het
ontstaan van een oeroude regel en gebruik, dat alle naasten van een lichamelijk
stervende zich met hem verzoenen en zich door hem laten zegenen. Want sterft
hij als iemands vijand, dan is de nog in leven zijnde vijand te beklagen. Want
ten eerste zal de vrijgekomen ziel het gemoed van de overlevende zonder
ophouden martelen door hem te kwellen met gewetenswroeging, en ten tweede zal
ze alle aardse omstandigheden, die betrekking hebben op de overlevende, zodanig
leiden, dat de overlevende vrijwel niets meer gelukken zal!
[11] Dit wordt allemaal door de Heer
toegelaten, opdat de beledigde zielen de verlangde genoegdoening krijgen, en omdat
de overlevende oneindig veel beter in deze wereld der materie gepijnigd kan
worden voor zijn hoogmoed, dan dat hij direkt na zijn lichamelijke dood in
honderdduizend handen van vijandelijke geesten terecht zou komen, die met hem,
als een geheel onervarene in die wereld, zeker niet vriendelijk om zouden gaan!
[12] Daarom is het nu juist ook zo
dringend nodig om op deze wereld liefde en ware vriendschap te geven en welke
vijand dan ook liever goed dan kwaad te doen en diegene te zegenen, die mij
vervloekt; want ik kan niet weten wanneer de Heer hem van deze wereld zal
wegroepen! Als hij in deze wereld slechts in bepaalde kleine dingen een vijand
van mij was, dan zal hij het mij later als geest honderdvoudig in grote dingen
terugbetalen.
[13] David was toch vanaf zijn jeugd
een mens en een man naar het hart van Jehova, maar hij had zich slechts één
mens, namelijk Uriah, tegen de wil des Heren tot vijand gemaakt, en hoe erg
heeft toen, met toestemming van de Heer, Uriah's geest wraakgenomen op David! En
dat is en blijft steeds het onontkoombare gevolg van een vijandige handeling
een mens aangedaan, tegen de wil van God!
[14] Ja, het is heel wat anders, als
de Heer daartoe Zelf opdracht geeft, zoals Hij David tegen de Filistijnen heeft
bevolen om, reeds tot de duivel behorende Gods en mensenvijanden, met
oorlogsgeweld te slaan en naar aardse termen te vernietigen! Die komen aan gene
zijde meteen in een streng oordeel terecht en kunnen zich nooit en te nimmer
tegen de arm Gods verheffen; want ze worden door de macht des Heren tot
nederigheid gebracht.
[15] Weer geheel anders staat het met
die vijanden, die je je zonder Gods opdracht gemaakt hebt door je
onvriendelijkheid, door je eventuele hoogmoed of door de gebrekkige menselijke
rechtspleging, waarvan reeds spreekwoordelijk gezegd wordt, dat het hoogste
recht tevens het hoogste onrecht is; die zullen na het afleggen van hun
lichamen zeker je onverzoenlijkste vijanden worden!
[16] Als ik ze had zou ik je duizend
levens geven als je mij één gelukkig mens aan kunt wijzen, wiens vijand al
eerder naar de andere wereld is gegaan! Ik heb er nog nooit één gezien!
Daarentegen ken ik wel gevallen, waarbij de wraak van een vijandige geest een
familie tot in het tiende geslacht achtervolgde, en ook, dat grof beledigde
mensen na hun dood als geesten een land of streek vele jaren lang zodanig
verwoest hebben, dat geen mens daarin leven kon! Vriend, hoe ongeloofwaardig je
deze echt welgemeende les mag voorkomen, het is een keihard feit! En stel dat
het niet waar zou zijn, hoe zou ik het dan ooit hebben kunnen wagen dit nu in
het bijzijn van de Heer en Zijn engelen tegen je te zeggen?! Als je echter toch
nog enige twijfel hebt, vraag het dan aan de Heer, de eeuwige schepper van alle
dingen, en Hij zal getuigen of ook maar één van mijn woorden onwaar was!
[1] De overste zet grote ogen op, net
als veel van de andere aanwezige gasten en zegt: ' Ja, als dat zo is, dan is
het aardse leven een bijzonder gevaarvolle onderneming; wie zal dat overleven?'
[2] Ik zeg: 'Ieder, die leeft volgens
Mijn leer! Wie echter leeft volgens zijn eigen, merendeels door de eigenliefde
en de hoogmoed gevoede eigendunk en die degene, die hem ergens mee beledigd
heeft, niet van ganser harte kan vergeven en hem ook niet tienvoudig kan
zegenen, die zal dan ook vroeger of later de onafwendbare gevolgen van de
vijandschap smaken, waarbij hij volstrekt geen bescherming van Mij heeft te
verwachten, behalve als hij zijn schuld aan de vijand tot op de laatste
penning betaald heeft! Leef daarom met iedereen in vrede en eendracht! Het is
beter voor jullie om onrecht te verdragen, dan ook maar schijnbaar iemand
onrecht aan te doen. Daardoor zul je je geen wrekers bezorgen en de geesten,
die anders je vijanden zouden zijn geworden, worden dan je beschermgeesten en
zullen veelonheil van je hoofden afwenden!
[3] Waarom dat alles
echter zo is en moet zijn? Daar antwoord ik op: Omdat het zo moet zijn volgens
Mijn wil en Mijn onveranderlijke orde!'
[4] De overste zegt: 'Ja, Heer, ik
herken nu overduidelijk Uw eindeloze en door niets beperkte liefde en wijsheid
en zeg: Als misschien eens alle mensen doordrongen zullen zijn van Uw leer, dan
zal de aarde geheel en al in een hemelrijk zijn veranderd! Maar - en dat is een
enorm groot maar! - wanneer zal dat gebeuren?!
[5] Als ik me nu de grote aarde
voorstel, waarvan geen onderzoeker nog heeft vastgesteld waar ze begint en waar
ze eindigt, en denk aan het zeer grote aantal verschillende mensen dat het
onmetelijk wijde aardoppervlak bewoont, dan begint het mij te duizelen! De
onbeschaafdste en ruwste kwaadaardigheid schijnt bij vele bewoners van de grote
aarde de algemene hoofdtrek van hun levenswijze te zijn!
[6] Het overgrote deel van de mensen
is geheel doortrokken met dierlijke zelfzucht en duivelse hoogmoed!
[7] Waar zich maar ooit een
vredelievend volkje op de grote aardbodem vestigde en door gemeenschappelijk
samenwerken een bepaalde welstand bereikte, daar werd het weldra opgespoord
door de fijne neus van de wolf en tijgermensen en vijandelijk overvallen; de
ongelukkigen werden overwonnen en daardoor duizendmaal ongelukkiger gemaakt,
dan ze daarvoor in hun natuurlijke bestaan waren!
[8] In het geval echter dat zulke
vreedzame en ontwikkelde volkjes toch nog door moed, wijsheid en geestelijke kracht
de vijanden van zich af sloegen, waarbij ze deze, natuurlijk met de wapens in
de hand, voor het grootste deel vernietigen moesten, zouden de geesten van de
gedode vijanden vanaf dat moment nu juist hun grootste en schadelijkste
vijanden worden. Dan vraag ik me in gemoede af: Hoe, wanneer en onder welke
omstandigheden zal Uw heilzame leer op de aarde ooit helemaal ingang vinden en
het doen en laten van alle mensen der aarde bepalen?
[9] Als slechts enkele volkeren zich
in de milde stralen van Uw onovertrefbare leer in volkomen geluk zonnen, dan
zullen ze van dag tot dag door steeds meer en meer vijanden omringd worden; als
ze zich zonder tegenstand aan de vijanden overgeven, dan worden ze alleen maar
slaven van hun veroveraars en zullen ze zich iedere druk, hoe onmenselijk ook,
ja ten slotte zelfs het verbod tot navolging en uitoefening van deze leer van
U, moeten laten welgevallen.
[10] Als ze echter door welk
machtsmiddel dan ook hun vijanden verslaan, dan zullen op dat moment de in de
strijd gedode vijanden nu juist hun onoverwinnelijkste vijanden worden, en met
het hemelse rijk op aarde zal het dan nog wel even duren, volgens mijn beslist
niet als maatstaf dienende mening!
[11] Ik betwijfel dan ook ten zeerste
of men nu juist - al is het voor de beste zaak -het kwaad van iedere vijand
met goed moet beantwoorden! Ik betwijfel niet, dat je daardoor wel uit menig
blinde vijand een ziende vriend zal maken; maar of die regel ook op grote
aantallen vijanden van de goede zaak zegenrijk toegepast kan worden, dat, Heer,
vergeef mij mijn zwakke begrip, wil ik dan toch gezien de eerder aangevoerde
redenen, enigszins in twijfel trekken!
[12] Ik moet maar steeds aan dat
onzalige Scylla en Charybdis denken, waar men, als men het geluk heeft de
eerste vijand te ontlopen, door de tweede des te zekerder in de pan gehakt
wordt! -Heer, geef ons hierover nog wat opheldering en ik zal al mijn vijanden
broederlijk omarmen en alle gevangenen uit de kerkers vrij laten, -ook alle
dieven, rovers en moordenaars, ook al zijn ze nog zo slecht!'
81
De Heer is de brug naar de geestelijke wereld
[1] Ik zeg: 'Vriend, als je Mijn leer
zo uitlegt en begrijpt, ben je nog erg kortzichtig! Jonaël heeft je toch ook al
gezegd dat een gevecht met een slechte vijand op bevel van God, of een niet te
voorkomen geval van noodweer, door Mij zo geregeld is, dat mensen die in die
gevechten gedood worden, ofwel hun zielen, direkt onder een streng oordeel
vallen en noch hun rechtvaardige overwinnaar, noch ergens op de aarde schade
kunnen berokkenen. Als dit nu een onwrikbare waarheid is, waaruit je duidelijk
kunt zien wat de kern van deze zaak is; hoe kun je dan zo twijfelachtig over
Mijn leer praten?!
[2] Wie heeft je dan verteld dat men
echte misdadigers, die vaak erger zijn dan alle wilde beesten, niet moet
gevangen nemen en op de een of andere wijze in verzekerde bewaring moet
brengen?! Integendeel, de echte naastenliefde gebiedt je dit; want net zo zeker
dat je, als een hyena een mens aanvalt, het beest met een scherp wapen zou
doden, net zo zeker zul je een eerlijk mens te hulp komen, als die buiten op
straat of in huis door een roofmoordenaar werd aangevallen.
[3] Omdat echter zulke menselijke
hyena 's, als ze zich erg vermeerderen, niet alleen voor eenzame wandelaars,
maar op het laatst ook voor hele woongemeenschappen gevaarlijk kunnen worden,
daarom is het zelfs een noodzakelijke plicht van de machthebbende overheid,
jacht te maken op zulke gevaarlijke mensen en ze in kerkers op te sluiten.
[4] Maar de doodstraf mag alleen over
diegene uitgesproken worden, bij wie over een periode van tien jaar, elk middel
om op welke wijze dan ook zijn leven te beteren, zonder gevolg blijft. Als de
misdadiger op het schavot beterschap belooft, dan moet men hem nog een jaar
erbij geven! Heeft in die tijd echter geen beterschap plaats gevonden, dan moet
de doodstraf voltrokken worden; want van een beterschap van zo'n mens op aarde
is dan niets meer te verwachten, en het is beter hem van de aarde te
verwijderen!
[5] Als de rechtmatig machthebbende
overheid echter met toestemming van het volk zo'n welverdiende doodstraf
veranderen wil in een levenslange gevangenisstraf, en door wil gaan met te
trachten de misdadiger te verbeteren, dan is ,ze daarin vrij, en. Ik zal ze
daarvoor nooit ter verantwoording roepen.
[6] Zulke vijanden
van de volgens Mijn leer levende mensen, hebben na hun dood geen macht om te
reageren. Dat kunnen alleen maar die geesten, die, behorend aan mensen die het
betere wilden op deze wereld, door tirannieke, bovenmatig hoogmoedige, zelf en
heerszuchtige en derhalve ook totaalonrechtmatige heersers op de gruwelijkste
wijze gedood zijn!
[7] Als onmenselijke rechters zich met
hun onrechtvaardige vonnissen vijanden maken, zullen de geesten van deze
vijanden zich op de onrechtvaardige rechters wreken; want zij hebben van Mij
toestemming om te reageren; maar de echt boze geesten mogen dat nooit! -Nu
geloof Ik wel dat je geen twijfels meer zult hebben!?'
[8] De overste zegt: 'Ja, nu is de
Scylla en de Charybdis wel van de baan; in dat opzicht ben ik nu helemaal klaar
.
[9] Hoe Uw waarlijk heilige leer zich
echter op een weg met zo ontzaglijk veel hindernissen baan zal breken door de
nacht waarin de mensheid nu begraven ligt, dat is me nog net zo onduidelijk als
voorheen! Als het puur met wonderen te weeg gebracht moest worden, dan zou het
voor de mensen niet veel nut hebben, zoals U Zelf al zei, omdat op die manier
de mensen, die vrij moeten worden en zijn, alleen maar machines zouden worden;
daarentegen zal het langs de natuurlijke weg veel bloed kosten en een
ontzettend lange tijd vergen! Ja, ik zou bijna met zekerheid durven zeggen,
hoewel ik geen profetische gave heb, dat afgaande op mijn kennis van de
mensheid uit de vrij verre omtrek van Azië, Afrika en Europa, van nu aan
gerekend, binnen twee duizend jaar nog lang niet de helft van de aardse mensen
zich in het licht van deze leer van U zal zonnen! - Heb ik gelijk of niet?'
[10] Ik zeg: 'In de aard van de zaak
heb je volstrekt geen ongelijk. Maar over het geheel genomen heeft dat niet die
waarde die jij daaraan hecht; want het gaat er hier niet zo zeer om of Mijn
leer wel door iedereen op aarde aanvaard wordt, maar veel meer om de door Mijn
huidige komst op aarde en de door Mijn woord en Mijn leer eindelijk geslagen
brug tussen deze materiële en die geestelijke wereld, waarvan de eeuwige velden
aan de andere zijde van het graf liggen!
[11] Wie Mijn leer aan deze zijde
geheel zal aannemen, gaat reeds in zijn lichaam over deze brug; wie echter op
de aarde Mijn leer lauw en onvolledig of helemaal niet aanneemt, die zal in die
andere wereld een diepe duisternis om zich heen vinden, waardoor het heel
moeilijk voor hem zal zijn om deze brug te vinden!
[12] Maar de mensen, die in het geheel
niet met Mijn leer in aanraking komen, krijgen aan de andere zijde gidsen, die
hen naar deze brug zullen brengen. Als de met Mijn leer onbekende geesten de
gidsen volgen, zullen ze ook over de brug tot het ware leven komen; als ze
echter hardnekkig bij hun eigen leer blijven, dan zullen ze overeenkomstig hun
leer als schepsel slechts naar hun levenswandel geoordeeld worden en nooit het
kindschap van God bereiken! -Kijk, zo zit het in elkaar! Denk er over na en zeg
Mij, wat je er van denkt, -maar vlug; want weet je, Mijn tijd in deze plaats is
bijna verstreken!'
[13] Na enig nadenken antwoordt de
overste: 'Heer, alles is me nu klaar en duidelijk, en mocht ik in de loop van
de tijd ergens aan twijfelen, nu, dan heeft U ons toch hier een man gegeven,
die ons over alles onderrichten kan! Daarvoor zij Uw naam door mij en ons allen
boven alles geloofd en geprezen! -Veroorloof mij alleen nog genadig een
verzoek, en dat is dat als U nu van ons weggaat, U weldra weer tot ons zoudt
willen terugkeren! Want hier zal het mijn voornaamste zorg zijn, dat U bij Uw
terugkomst waardiger harten zult vinden dan dit keer het geval was !
82 Afscheid van Irhaël en Joram
(Maar na twee dagen ging Hij daar weg
en trok naar Galilea. Joh. 4:43)
[I] Ik zeg: 'Ik zal jullie nog wel
eens in het geheim bezoeken, maar dan moet niet de hele plaats van Mijn
aanwezigheid in kennis gesteld worden, want door de grote belastingdruk in
Judéa en Galiléa zullen zich hier steeds meer mensen vestigen, omdat dit land
het minst onder druk staat en Mijn Jaïruth voor de armen bijna alle belasting
betaalt.'
(Want Hij zelf Jezus, getuigde dat een
profeet in eigen land niet meetelt. joh. 4:44)
[2] Temidden van zoveel streekgenoten
heeft een profeet echter weinig waarde, tenzij hij een grijsaard is! Alleen wat
een grijsaard zegt is voor de dwazen Gods woord, en de wijsheid van een jonge
man houden ze voor een spel van de verhitte fantasie, waar maar een vleugje
verstand bij te pas komt. En ook al zijn de wonderen nog zo buitengewoon, men
verwijst ze toch zonder uitzondering naar de thans helaas zo veel voorkomende
kunsten der magie. De mensen zijn nu zo blind, dat ze het valse niet van het
echte kunnen onderscheiden en dus geloven ze maar liever niets meer .
[3] Daarom is het beter, dat een
profeet tussen vreemden verkeert; want daar waar men hem niet kent, kan hij nog
het beste iets te weeg brengen bij de mensen. En daarom zal Ik, samen met Mijn
leerlingen, jullie nu verlaten, maar Ik zal, zoals Ik beloofd heb,jullie
binnenkort weer bezoeken.
[4] Ik neem echter de man Matthéus,
die hier schrijver bij de tol was, vanwege zijn snelle en leesbare handschrift
met Mij mee om Mijn lessen en daden op te schrijven; daarom had Ik graag voor
wereldse doeleinden een reispas voor hem!'
[5] De overste zorgt daar meteen voor
en bedankt Mij uit het diepst van zijn hart voor alles. Alle overige gasten,
opgewekt door het voorbeeld van de overste, doen hetzelfde; maar verscheidene
zijn vermoeid door de dagreis, aan de tafels en banken ingeslapen. De wakenden
willen hen wakker maken. Ik :zeg echter: 'Laat ze rusten tot het dag is! Ik ga
nu liever midden in de nacht in alle stilte weg, dan baart het vertrek niet
Zo'n opzien. Blijven jullie allemaal hier tot het dag wordt, en laat niemand
met Mij of de Mijnen meegaan, behalve dan in jullie harten.
[6] Mijn Jonaël, zorg ervoor dat Mijn
leer hier wortelt en dan als een nieuwe levensboom vele en goede vruchten
drage! Ik geef je daarbij door Mijn naam ook een hemelse bovenzinnelijke macht;
Iaat je echter door je ijver niet verleiden daarvan een ontijdig en daardoor
onwijs gebruik te maken, want dan zou je meer schaden dan helpen! Gedurende
enige tijd zal Ik je een engel in je huis geven; van hem zul je de hemelse
macht wijs leren gebruiken! Zeg echter tegen geen enkele vreemde dat er een
engel uit de hemel in het huis van J onaël woont.
[7] Nu komen ook Irhaël en Joram naar
Mij toe; ze hebben tranen in de ogen en kunnen van liefde en dankbaarheid geen
woord uitbrengen! Ik zegen ze en zeg: 'Wees getroost! Binnenkort kom Ik weer
bij jullie!'
[8] Beiden omvatten echter Mijn
voeten, maken ze met hun tranen nat en Joram roept: 'O heilige tijd, haast je
en breng de Heer der heerlijkheid voor altijd bij ons in Zijn huis! - O Heer,
denk aan ons die U liefhebben uit de volheid van onze harten, en kom gauw en
blijf dan altijd bij ons!'
[9] Ik zeg: ' Ja, Ik zal terugkomen,
maar, zoals gezegd, heel in 't geheim; want in het vervolg mag nooit Mijn
aanwezigheid de reden ervan zijn dat iemand aan Mijn zending van boven, en
daarom aan Mijn woord, gelooft'.
83
De macht van het Woord
[I] 'De leer zelf moet de waarheid
aantonen. Wie in het vervolg niet uit het woord zal leven, zal sterven door het
gericht van datzelfde woord dat tot hem gesproken werd en dat hij niet geloofde
en vertrouwde.
[2] Want net zoals Ik in Mij de van de
Vader uitgaande macht heb, om aan iedereen die een wil heeft, het eeuwige leven
al of niet te geven, zo heeft Mijn woord dat ook; want Mijn woord is altijd de
almachtige en voor alle eeuwigheid durende uiting van Mijn wil!
[3] Wie dus Mijn woord geheel in zich opneemt
en in zijn handel en wandel daar niet van afwijkt, die neemt daardoor Mij Zelf
met al Mijn liefde, wijsheid en kracht in zich op en is daardoor een echt
Godskind geworden, aan wien de Vader in de hemel niets van wat Hij heeft zal
onthouden!
[4] Meer kan de heilige Vader niet
doen dan dat Hij Zich in Mij, Zijn Zoon, Zelf lichamelijk openbaart, jullie
veroordeelde schepsels herboren doet worden tot geheel vrije goden en jullie op
die wijze vrienden en broeders noemt!
[5] Houd steeds voor ogen, Wie Degene
is, Die jullie dit nu openbaart en wat je met deze openbaring gegeven wordt,
dan zal de materiële wereld je niet meer verontrusten en je zult haar met
weinig moeite overwinnen, wat noodzakelijk is, omdat je zonder de wereld geheel
overwonnen te hebben, geen kinderen van de Vader in de hemel kunt worden!
[6] Dat wil niet zeggen dat jullie daarom
kniesoren en wereldvreemde mensen moet worden, maar jullie moeten wijze
gebruikers van de wereld worden!
[7] Zou je diegene niet dwaas noemen,
die zo verliefd werd op een bepaald handig werktuig dat hij voor de uitoefening
van zijn kunst nodig had, dat hij het helemaal niet voor het beoogde doel wilde
gebruiken, maar het alleen maar wellustig aangaapte en in een kast bewaarde,
opdat het niet roestig en daardoor lelijker zou worden en hem dan minder genot
zou geven bij zijn waardeloze genoegen?!
[8] Voor jullie is de wereld ook een
werktuig, waarmee, als je het heel doelbewust gebruikt, buitengewoon veel goeds
en heerlijks gemaakt kan worden! Maar nu je Mijn leerlingen bent moeten jullie
dit werktuig zó gebruiken, zoals Ik, jullie enige waarachtige Meester, het je
nu gedurende drie en een halve dag geleerd heb!
[9] Als je het zó gebruikt, zal dit
werktuig jullie het eeuwige leven bezorgen en verzekeren. Als je het echter
anders gebruikt, dan wordt dit werktuig als een te scherp mes in de handen van
een onmondig kind, dat zich daarmee maar al te gemakkelijk en te snel een
dodelijke wond toebrengen zal, die een dokter vrijwel niet meer kan genezen!
[10] Ontvang met deze woorden ook Mijn
gehele zegen en deel deze woorden ook mee aan al degenen, die ze nu niet hebben
kunnen horen; opdat zich later niemand kan verschuilen achter onwetendheid!
[11] En nu, Mijn kleine groep
leerlingen en jullie allen, die vanaf Galiléa en Jeruzalem hierheen meegegaan
zijn, maak je klaar voor de reis, en wel naar Galiléa, waar jullie weer kunt
gaan zorgen voor het bebouwen van je velden!'
[12] Na deze mededeling sta Ik op,
geef de nog wachtende engelen een teken dat zij alleen begrijpen, en allen
verdwijnen, behalve die van Jonaël. Ook de zichtbaar geopende poorten der
hemelen sluiten zich; maar het huis van Irhaël en Joram met de hele inrichting
uit de hemel blijft, net zo als het slot van Jaïruth. Alle aanwezigen die
wakker zijn, begeleiden ons tot aan de huispoort. De overste laat het zich
echter niet ontnemen om Mij tot aan de grens van het rechtsgebied van de stad
te begeleiden en keert vandaar naar Sichar terug.
Einde van de tweede dag in Sichar.
De
reis naar Galiléa
[1] Wij vervolgen onze weg, komen
tegen het opgaan van de zon bij de grens van het land der Samaritanen en
betreden dan het land der Galileeërs, waar wij op een onbeboste helling, op een
mooi begroeid grasveld, een nodige rustpauze inlassen.
[2] Iedereen is vol van het heerlijke
uitzicht en de schrijver Matthéus zegt: 'Heer als de mensen in al hun doen en
laten doordrongen waren van Uw leer, dan zou een land als dit werkelijk mooi
genoeg zijn om als hemel voor de mensen te worden aangemerkt! Maar als ik
bedenk dat de mensen voor het grootste deel nog erger zijn dan de
verscheurendste en bloeddorstigste beesten, dan zou ik hier juist God de Heer
een verwijt maken, omdat Hij deze aarde zo heerlijk gevormd heeft voor zulk
slecht volk!'
[3] Ik zeg: 'Het verwijt treft dus
eigenlijk Mij, want de Vader en Ik zijn Eén! Want de wijsheid van de eeuwige
Zoon, die van oorsprong de wijsheid van de Vader is, maakte het grote
scheppingsplan en de liefde des Vaders voegde daaraan het grote 'Wordt' toe, en
zo werden deze aarde, zon, maan en sterren geschapen!
[4] Maar ook de mensen, die deze aarde
bewonen, zijn door Mij geschapen en die zullen en moeten nu worden herschapen!
[5] Als de verhoudingen nu zo liggen,
hoe kun je dan Mij een verwijt maken? En -daarbij is deze aarde helemaal niet
zo mooi als jij meent; al die landschappen, die je hier ziet, lijken alleen
maar op een zekere afstand liefelijk. Ga er maar eens heen, en je zult weinig
of ook wel helemaal niets moois of bekoorlijks aan of in deze landschappen
vinden, behalve hier en daar een boom of zelfs een door mensenhanden aangelegde
tuin en daarin misschien een paleis van een rijk mens! Blijf je die dingen dan
ook nog schoon en heerlijk vinden?
[6] Kijk eens omhoog naar de zon; daar
zijn andere landschappen! Een woestijn daar is heerlijker dan een paradijs
hier! Want als de landstreken der aarde er alleen maar door het licht van de
zon mooi, heerlijk en vriendelijk uitzien, omdat de aarde zonder het licht van
de zon een tranendal en een dal vol verschrikkingen zou zijn, hoeveel
heerlijker moeten de landstreken van de zon zelf dan zijn, als je bedenkt dat
de aarde haar doffe schijn ontleent aan de glans en pracht van de zon!'
[7] Matthéus zegt: 'Heer, wat zegt U?
Is de zon ook een heel grote wereld, en is een woestijn daar al onuitsprekelijk
heerlijker dan hier een paradijs?! Kijk toch eens naar de grote aarde en zet
daar de onbeduidende glanzende schijf van de zon eens tegenover! Hoeveel keer
zou die wel op deze, vlakte kunnen staan die we hier nu overzien en die zeker
een heel klem deel van de hele aarde is, en hoeveel maal zou die dan wel in de
hele aarde kunnen passen?!'
[8] Ik zeg: 'Kijk, dat zit zo: Als Ik
over aardse zaken met jullie spreek, dan begrijp je ze niet; hoe kun je Me dan
begrijpen als Ik met jullie over hemelse dingen spreek?! -Kijk en probeer het
te begrijpen!
[9] Daar naar het zuiden staat een
ceder aan de verste rand van de bergenrij; vergelijk diens kleine schijnbare
hoogte met de hoogte van een pol gras hier, die maar net een handbreedte hoog
is, en je zult zien dat deze graspol, als je haar voor je gezicht houdt,
schijnbaar vele malen hoger in de lucht oprijst dan die verre ceder, die in
werkelijkheid verscheidene honderden malen hoger is dan deze graspol! En Iet
op, dat komt door de afstand! Als je goed lopen kunt, dan bereik je die ceder
binnen tien uur. Zoveel invloed hebben die tien uur op de indruk die je oog
daarvan krijgt!
[10] Denk je nu eens de afstand van de
zon tot deze aarde in! Gesteld dat een vogel ten tijde van Adam zo snel
mogelijk naar de zon was gaan vliegen, dan was die daar nu nog niet, maar moest
nog ettelijke jaren vliegen! Als je dit begrijpen kunt, dan begrijp je ook hoe
het komt dat de meer dan duizend maal duizend keer grotere zon je hier op deze
aarde zo klein voorkomt!'
[11] Matthéus, geheel buiten zichzelf
over die afstand en grootte, zegt: '0 Heer, als dat zo is, hoe kunt U dan vanaf
deze aarde zo'n wereld besturen en onderhouden?!'
[12] Ik zeg: 'Ja kijk, hoe onmogelijk
het je ook toeschijnt, voor Mij is dat -maar dat moet je voorlopig onder ons
houden -heel erg makkelijk uitvoerbaar! Op dit moment kun je dat nog niet
begrijpen, maar er komt nog wel een tijd, dat je dat allemaal zult inzien.
[13] Om je echter te tonen dat Ik,
door de macht van de Vader in Mij, ook op dit ogenblik tot aan de zon kan
reiken, zal Ik je dat demonstreren! Ik zal de zon nu gedurende een paar
ogenblikken bedekken, zodat niemand op de aarde haar zal zien, en dan zal het
jou daardoor duidelijk worden, dat Ik ook vanaf deze aarde naar de zon kan
reiken!'
[14] Matthéus zegt: 'O Heer, doe dat
toch niet; want dan zullen de mensen verstijven van angst!' - Ik zeg: 'Maak je
maar over andere dingen bezorgd! De mensen zullen denken, dat het een gewone
zonsverduistering is, die echt wel vaker voorkomt, - en in een paar ogenblikken
hebben ze de zon terug. Let nu op!' -Matthéus zegt een beetje angstig: 'Heer,
moeten alle hier aanwezigen daarop niet opmerkzaam gemaakt worden?' Ik zeg:
'Laat ze maar slapen en uitrusten! Het is voldoende dat jij alleen dit
meemaakt; want een schrijver moet meer weten dan degenen, die voorlopig niet
bestemd zijn om te schrijven! -Let nu op, Ik zeg nu: Zon, verberg je aangezicht
gedurende zeven tellen voor de hele aarde!' - Op datzelfde ogenblik wordt het
stikdonker; alleen een paar eerste sterren zijn zwak zichtbaar.
[15] Matthéus beeft
van angst en zegt: 'Heer, Almachtige! Wie kan er naast U bestaan, als Uw
goddelijke arm in één ogenblik zo eindeloos ver reikt?!' -Nauwelijks heeft
Matthéus deze paar woorden uitgesproken, of de zon schijnt alweer in haar volle
glans, en Mijn Matthéus ademt weer vrijer, -kan echter van verbazing geen woord
meer uitbrengen. Pas na geruime tijd krijgt hij een beetje moed en zegt: 'Nee
Heer, dat begrijp ik niet! Uw macht moet oneindig zijn! Maar bespaar ons, o
Heer, in de toekomst zulke verschrikkelijke bewijzen van Uw almacht; want
daarbij zou al gauw iedereen wegteren en te gronde gaan!'
[16] Ik zeg: 'Maak je daar maar niet
druk om! Is er dan nu al iemand die het niet overleefd heeft?! Een beetje angst
doet de stoffelijke mens nooit kwaad. Wek nu echter de slapenden! Want we
zullen nu dadelijk verder gaan! Maar vertel jij ook maar in de vaagste termen
beslist aan niemand iets over dit gezicht en dit teken! -Daarop wekte Matthéus
de slapenden, en wij begonnen aan het vervolg van de reis, die van nu aan sterk
bergaf ging en daarom ook sneller dan eerst verliep, toen we berg opgingen.
85 Het nieuwe en eeuwigdurende rijk
(Toen Hij nu in Galilea kwam, namen de
Galileeërs Hem op die alles hadden gezien wat Hij in Jeruzalem op het feest had
gedaan. Want zij waren ook op het feest. Joh. 4:45)
[I] In het dal aangekomen bereikten
wij al gauw een Galilees dorp, waar veel van die Galileeërs woonden, die in
Jeruzalem op het feest waren toen Ik de tempel reinigde. Omdat dat nog niet zo
lang geleden plaats vond, wisten die mensen het zich nog heel goed te
herinneren.
[2] Toen deze Galileeërs Mij door hun
dorp zagen wandelen, kwamen ze direkt uit alle huizen de straat op, begroetten
Mij vriendelijk en kwamen lovende woorden te kort voor Mijn naar hun mening
bijzonder gewaagde daad in de tempel. En hun vreugde om Mij weer te zien was
des te groter, omdat ze bijna allemaal gedacht hadden dat de Farizeeën Mij heimelijk
uit de wereld geholpen konden hebben! Want deze Galileeërs wisten niet veel
meer van Mij, dan dat Ik de zoon van de vrome Jozef was en dat God met Mij was
net zoals Hij met Jozef geweest was. De hele dag en vervolgens ook de hele
nacht moest Ik met Mijn gezelschap bij hen blijven. Ze verzorgden ons zo goed
mogelijk, en er waren veel vragen te beantwoorden en er werd veel raad gegeven,
en men vroeg ook over de Messias; en velen zagen en herkenden Deze in Mij.
[3] Want ze zeiden: 'Wie in de tempel
voor vele duizenden mensen zo'n moed ten toon spreidt, moet zich van een grote
macht bewust zijn die hem van boven gegeven is! Want als een gewoon mens dat
zou doen, dan zou het hem bij zo'n onderneming slecht vergaan; ook zou hij
tegen de ingeroeste misstanden, die al zo lang in de tempel schering en inslag
zijn, niets bereikt hebben! Maar bij U was het anders! Alsof een geweldige
storm hen meesleurde, zo renden ze de tempel uit, - en sindsdien is er in de
tempel geen markt meer gehouden!' En Ik zei: 'En er zal in de toekomst ook geen
markt meer gehouden worden, want zijn eind is dichtbij gekomen!’
[4] Daarover verwonderden de
Galileeërs zich en antwoordden: ' Als dat zo is, dan zal het er voor ons slecht
uit zien! Wat komt er dan terecht van de eeuwige heerschappij van de
nakomelingen van David, die door de Messias weer gevestigd zal worden, en
voorspeld is door de profeten?!'
[5] Ik zeg: 'Hij zal wel voor de echte
kinderen en nakomelingen van David en daarmee voor alle mensen der aarde een
nieuw en eeuwigdurend rijk vestigen, maar niet op deze aarde, maar boven de
aarde in de hemel! Wie de profeten op een andere manier verklaart die zal in
duisternis wandelen.’
[6] Naar aanleiding van deze uitspraak
gingen er verscheidene mensen weg, want ze geloofden in een aardse Messias;
maar velen verzochten Mij om een nader onderricht.
[7] Ik zeg: 'Jullie willen ook tekenen
zien, anders geloof je niet! Volg Mij daarom naar Kana, en vandaar in de streek
er omheen; daar zul je lessen en tekenen krijgen!'
[8] In Mijn gezelschap waren er echter
veel uit Kana, die Mij vanaf de bruiloft gedurende de gehele tocht om Mijn leer
te verbreiden, zeer trouw begeleid hadden. En zij wilden gaan vertellen van al
de lessen en tekenen, die ze van Mij hadden gehoord en gezien.
[9] Maar Ik zeg: 'Het is voor hen de
tijd nog niet. Laten ze ons echter volgen naar Kana; daar zullen we er iets
over vertellen en meer nog zullen ze zelf zien en ondervinden! En laten we dan
nu onze reis weer voortzetten! Onderweg moet niemand echter wat zeggen, want er
zijn hier Farizeese bandieten!’
[10] Toen Ik dat zei, gaven de
Galileeërs Mij gelijk en vertelden, hoe overal de Farizeese spionnen loeren en
de wandelaars op straat aanhouden, hen over van alles uithoren, waarbij ze ook
vragen of de zekere Jezus uit Nazareth zich ergens bevindt en hen lessen geeft.
En Ik zei: 'Juist daarom zullen we tot bij Kana heel stil gaan; aan ons
talrijke gezelschap zullen ze wel wijselijk geen vragen stellen!'
86 Kana in Galilea. De verlokking van satan
(En Jezus kwam weer in Kana in Galilea
waar Hij water in wijn had veranderd. Joh. 4:46)
[I] Na deze woorden gaat de reis
verder en we bereiken zonder enige moeilijkheid het stadje Kana. Als we daar
aankomen gaan we snel naar het huis waar Ik het eerste wonder in het openbaar
verrichtte. Binnen een uur echter weet bijna het hele dorp dat Ik en allen die
met Mij meegegaan zijn, weer gelukkig en behouden aangekomen zijn; en alles
loopt uit om de aangekomenen te zien, te begroeten en te verwelkomen. En als ze
Mij zien, hebben ze geen woorden genoeg om Mij te loven en te prijzen voor het
feit, dat Ik te Jeruzalem de tempel op zo'n vastberaden manier gereinigd heb!
Want op dat feest waren er ook velen uit Kana, en die hebben gezien wat Ik in
Jeruzalem tot stand bracht, en hebben ook vernomen hoe Ik daar vele zieken
genezen heb en daarvoor prezen ze Mij bijzonder.
[2] Ik vroeg hen of er hier geen
zieken waren. Zij antwoordden echter, dat er merkwaardig genoeg niet één mens
ziek was.
[3] Ik zei echter: dat ze naar lichaam
wel gezond waren, maar niet naar ziel. 'Want wie ontucht en hoererij pleegt,
die is heel ziek in zijn ziel! Want door deze zonde wordt het hart van de mens
van dag tot dag steeds harder, gevoellozer en onbarmhartiger tegen de naaste en
het houdt op het laatst alleen nog maar van zichzelf en het onderwerp, waarmee
het geilen kan, maar niet om het onderwerp zelf, maar vanwege het geilen. Zo'n
hart ontvlucht dan het woord van God dat hem af wil brengen van zijn slechte verlangen,
en wordt tenslotte zelfs een vijand van degenen, die het woord van God in hun
hart bewaren en daarnaar leven. Velen van jullie lijden aan deze ziekte en Ik
ben daarom weer naar jullie gekomen, om je van deze kwade en dodelijke ziekte
te genezen. Wie van jullie weet dat hij aan deze kwade ziekte lijdt, Iaat die
zich aan Mij toevertrouwen en Ik zal hem genezen!'
[4] Bij deze aankondiging verlaat er
direkt een grote groep het huis, want de schuldigen worden bang dat Ik ze
openlijk verraden zal, en daarom gaan ze er vandoor. Onder hen waren ook enige
echtbrekers en bloedschenners, en veel mannen en vrouwen, die zichzelf
bevlekten, en zij waren nog blij ook dat ze Mijn blik niet meer behoefden te
doorstaan.
[5] Bij velen ging het er echter niet
in de eerste plaats om, dat ze niet genezen wilden worden van die hartstocht,
maar het ging hen veel meer om de schande! Want verder waren het eerbare,
geziene mensen, en het zou erg onaangenaam voor hen zijn geweest, als hun buren
op deze manier hadden gehoord, dat hun lichaam zwak was. Maar ze hadden niet in
de gaten, dat ze zich door na Mijn meelevende vraag te verdwijnen, wel erg
bloot gaven.
[6] Van degenen, die gebleven waren,
zeiden er een aantal: 'Nee, van hem of haar zou ik dat nooit gedacht hebben!'
Anderen moesten er om lachen en zeiden: 'Wat heeft U dat slim aangelegd! AI had
men hen er tien jaar lang over ondervraagd, dan zouden ze er toch nooit iets
over gezegd hebben; U heeft hen echter alleen maar heel liefdevol en
vriendelijk aangeboden om hen hiervan te genezen, - en kijk, nu kiezen ze allen
het hazenpad! Ze dachten zeker dat U, Die water in wijn kon veranderen, hen ook
misschien bij name kon roepen en zeggen: ' Jij hebt daar zo en zoveel maal mee
gezondigd, en jij deed het ook zo en zoveel maal!' en dat zouden ze
natuurlijk niet kunnen verdragen en daarom namen ze de benen! Maar ze zijn er
nog niet achter gekomen, dat ze zich door weg te lopen veel meer verraden
hebben! We veroordelen ze niet - want we kennen onze eigen zwakheden ook wel,
en we weten wel dat men het beste alleen maar voor eigen deur veegt en
schoonmaakt -, maar het blijft toch wel wat lachwekkend dat ze geloofden, door
zich uit de voeten te maken, niet herkend te worden als die zondaars, die U
bedoelde! Nee, die zijn nog een ietsje dommer dan een neushoorn uit Perzië!'
[7] Ik zeg: 'Laat ze maar gaan, de
blinde dwazen! Ze schamen zich voor de mensen; maar voor God, die de geheimste
gedachten altijd doorziet en onderzoekt, schamen ze zich niet! - Ik zeg jullie:
Dat schaamtegevoel ten opzichte van de wereld stelt niets voor! Hoelang zal dat
dan nog duren op deze wereld?! Weldra zullen ze dat lichaam moeten missen,
waarvan het vlees hen zoveel zoete uren geschonken heeft! Dan zullen ze naakt
in de andere wereld belanden, en daar zal men hen tot in alle finesses van de
daken luid verkondigen wat ze op deze wereld, hoe heimelijk ook, gedaan hebben!
Een echte en blijvende schande zal hen daar zeker ten deel vallen, en die
zullen ze ginds niet zo gemakkelijk kwijtraken als hier!
[8] Ik zeg jullie in alle ernst: geile
mensen, ontuchtigen en hoeren zullen niet in het rijk van God binnengaan,
tenzij ze zich geheel en al bekeren van hun zeer slechte levenswandel! Want
denk er om, alle andere zonden begaat de mens buiten het lichaam en hij
kan zich er daarom makkelijker van losmaken - want wat uiterlijk plaats vindt,
heeft niet zo'n verderfelijke invloed op de mens, als wat in hem
gebeurt! -; de hoererij gebeurt echter in de mens, bederft de ziel en de
geest en is daarom ook het gevaarlijkste van al het kwade! Vermijdt het daarom
meer dan wat ook en ontvlucht het als de pest; want de prikkel van de wellust
gebruikt de duivel als een listig middel om zijn doel te bereiken! Wee degene,
die zich zo door de satan heeft laten grijpen! leder zal uiteindelijk de
grootste moeite hebben om zich uit de klauwen van de satan los te maken!
Onuitsprekelijk lijden en verdriet zal zijn deel zijn! Wees allen hier erg op
bedacht; want anders zul je nog het moment en de dag beleven, waarop je het erg
berouwen zult! Laten we nu echter gaan slapen!'
[9] Een aantal van hen, die met Mij
waren meegegaan, gingen naar hun eigen huis; Mijn leerlingen echter en moeder
Maria en Mijn broers, dat wil zeggen de vijf zonen van Jozef, bleven bij Mij.
[1] Toen allen zich verwijderd hadden,
kwam de jonge huisheer, bij wiens bruiloft Ik het water in wijn veranderd had,
naar Mij toe en zei:' Heer! Degenen, die ons uit Judéa en Jeruzalem gevolgd
zijn en zich nu buiten in de grote gastenkamer met spijs en drank gesterkt
hebben, zouden nog graag even met U willen spreken. Want ik geloof, dat er
verscheidene het plan hebben om naar hun woonplaats te gaan en daar hun boerenbedrijfjes
te regelen. Als U het daar mee eens bent, dan kan ik hen dat wel overbrengen!'
[2] Ik zeg: 'Ik
geloof dat dat niet nodig is! Wie bij Mij is en blijft, die IS zonder meer in
zijn echte woonplaats, en wie zich deze enige en echte woonplaats niet
verwerft, die zal voortdurend in het woeste en vreemde ronddwalen als
opgeschrikt wild, dat in de woestijn voedsel en een woonplaats zoekt, maar
zowel het ene als het andere niet vindt en tenslotte van honger, dorst en kou
versmacht en uiteindelijk een prooi wordt van de verscheurende dieren, die in
de lege woestijn wonen!
[3] Wie is er dan bij Mij iets te kort
gekomen?! Is iedereen niet iedere dag door de hemel verzadigd, zowel
lichamelijk als geestelijk? Heeft er Iemand honger en dorst geleden, of heeft
er soms iemand ergens anders onder geleden? Is er iemand door een wereldlijk
gerecht vervolgd omdat hij. met Mij meegegaan is?! Ik zeg je: Wie gaan wil, die
ga; wie echter blijven wil, die blijve! Want niet Ik heb de mensen nodig, maar
de mensen hebben mij nodig! Wie Mij verlaat, zal ook door Mij verlaten zijn, en
die Mij met zoekt, die zal Ik ook niet zo ijverig zoeken! - Ga nu naar buiten
en breng hen dat maar over!'
[4] De gastheer zegt: 'Heer, ik heb
het daar wat moeilijk mee; bent U dan ook boos op de burgers van Kana, die in
hun eigen huizen zijn gaan slapen!?'
[5] Ik zeg: ' Je hebt Mij niet
begrepen! Kijk, deze burgers hebben Mij helemaal in hun harten opgenomen, en
Mijn leer is voor hen heilig geworden; deze Joden zijn het echter met geheel en
al eens met Mijn leer die Ik hen in Sichar gaf, en zij verlangen weer naar hun
zuurdeeg en met z?zeer naar hun huishouden, en willen daarom nu naar huis!
Beleefdheidshalve wilden ze Mij eerst nog bedanken, om door jullie niet
aangezien te worden voor ruwe onbehouwen lummels. Ga daarom maar gerust naar
buiten en breng hen alles onomwonden over wat Ik nu tegen je gezegd heb!'
[6] Met dit advies gaat de gastheer
naar buiten naar de Judeeërs en brengt hen woordelijk over wat Ik tegen hem heb
gezegd. Daar kijken ze allemaal heel raar van op, ook al omdat ze zich erg
aangesproken voelen. Een paar worden er boos over; anderen trekken het zich erg
aan en denken er in hun hart over na en zeggen: 'Hij heeft ons geraakt en
jammer genoeg heeft Hij nog gelijk ook; hopelijk vergeeft Hij het ons, en wij
willen blijven!'
[7] Degenen, die zich beledigd voelen,
zeggen echter: 'Maar wij gaan! Wij zijn weliswaar werkelijk niets bij Hem te
kort gekomen, maar we hebben schoon genoeg van dat nutteloze Scythenleven; en
daarbij moet je bij Hem altijd erg opletten om niet met het een of andere
woordje Iets fouts te zeggen! Want dan zit je direkt in de hoek waar de klappen
vallen en moet je maar zien zonder al te veel kleerscheuren weer in de pas te
komen; want van enige toegevendheid is bij Hem geen sprake! Wat Hij eenmaal zegt,
daar trekt Hij niets van terug! Daarom willen wij ook niet langer bij Hem
blijven!'
[8] De berouwvollen zeggen: 'Daar
hebben jullie wel gelijk in. De priesters in Jeruzalem kun je wel goed
ompraten, vooral als er dan voldoende naar hun wens geofferd wordt! Maar Hij
Iaat zich niet ompraten, al gaf Je Hem de hele aarde cadeau! Daardoor is
het wel wat hard en moeilijk om met Hem te leven; maar Hij is nu eenmaal vast
en zeker op z'n minst een grote profeet, en Zijn woorden zijn stuk voor stuk
vol waarheid, vol kracht en leven, en de natuur, die zelf niets zeggen kan,
gehoorzaamt op Zijn wenken! Wat kunnen we dan anders doen dan blijven, zolang
Hij ons Zelf niet wegstuurt?! Want de daden, die wij Hem hebben zien doen,
heeft nog nooit een mens verricht, en wij blijven daarom in ieder geval bij
Hem!'
[9] De beledigden zeggen echter: 'Dat
moet je zelf dan maar weten; wij gaan! Mochten wij de heer des huizes nog iets
schuldig zijn, laat hij dan maar de rekening voor ons opmaken!'
[10] Maar de gastheer zegt: 'Ik geef
geen onderdak aan vreemden, maar alleen maar aan de hier thuishorende kinderen
van Jacob, en die behoeven bij mij, net als overal in Kanaän, het land waar
melk en honing in beken stroomt, geen kost en inwoning te betalen. ,
[11] Na dit antwoord staan ze op, gaan
op weg en haasten zich daarvandaan. Toen ze echter verscheidene uren gaans van
Kana verwijderd waren en van moeheid hun voeten niet meer konden verzetten,
vielen ze langs de weg neer en genoten daar met een paar honderd man hun
nachtrust.
[12] Afdalend van Jeruzalem komt er
echter langs diezelfde weg een sterk
Romeins legioen soldaten en stuit op
die slapende mensen. Omdat de vermoeiden niet wakker te krijgen zijn, bewaakt
men hen tot de ochtend van de nieuwe dag. Als ze dan in de ochtend ontwaken
zijn hun handen geboeid, en omdat ze geen geldige reispapieren bij zich hebben,
worden ze allen als gevangenen voor het gerecht te Jeruzalem gebracht en daar
een week lang verhoord, tot ze zich als Jood gelegitimeerd hebben en na
betaling van een boete zich vrijgekocht hebben en vrijgelaten worden.
[13] Een deel van die Romeinse
soldaten komt echter diezelfde morgen ook naar Kana. Als ze ons huis
onderzoeken en wij ons legitimeren met de reispas uit Jeruzalem, maken ze
verder geen moeilijkheden en trekken verder naar Kapérnaum. Eerst besprak de
overste van dit legioen, die Mij herkende, nog vele zaken met Mij en vertelde
Mij tevens, dat hij nu voor langere tijd in Kapérnaum zal resideren, waar zijn
familie al een paar dagen eerder heengegaan is, en waar hij ze weer zal
ontmoeten. Hierbij nodigt hij Mij ook uit om naar Kapérnaum te komen en hem
daar te bezoeken, hetgeen Ik beloof na een paar dagen te zullen doen.
[14] Hij vraagt Mij ook of Ik wist,
wat dat voor grote karavaan kon zijn, die hij die nacht was tegengekomen, of
liever gezegd die hij diep in slaap verzonken langs de weg naar Jeruzalem had
gevonden.
[15] Ik vertel hem, wat voor een
karavaan dat was, en hij antwoordt Mij vriendelijk glimlachend: 'Ik heb meteen
al gedacht, dat ik daar tegen een stelletje Farizeese spionnen aan liep, en ik
zou me zeer verbazen, als U ze niet op het eerste gezicht als zodanig had
herkend!'
[16] Daarop antwoord Ik hem: 'U heeft
niet helemaal ongelijk, als u dat van ze denkt. Maar toen ze Mij uit Jeruzalem
en Judéa volgden, waren ze dat nog niet; maar nu kunnen en zullen enigen van
hen dat tot hun eigen grote nadeel worden. Want het tempelgebroed houdt wel van
het verraad, maar is banger voor de verrader dan voor de verraden vijand en
laat daarom geen verrader zo maar gaan. Bijna ieder moet het vervloekte water
drinken, en van de tien komt er nauwelijks één met z'n leven vanaf; degenen,
die uit elkaar zijn gebarsten, worden dan gewoonlijk van boosaardig verraad
beschuldigd en vervolgens in Josafat waar zich een vervloekte plaats bevindt,
in vervloekte aarde begrave; En zo zal ook het lot van enigen zijn, die Mij als
verrader bij het tempelgebroed zullen aangeven! Want het is Mijn tijd nog
niet!'
88
Overste Cornelius en de tempelreiniging
[l] De overste, Cornelius genaamd, die
ook een broer van keizer Augustus is, zegt: 'Nu, wel bekome het hun! Want mij
ontbreken de woorden om U uit. te leggen hoe erg ik met al dit tempelgebroed in
mijn maag zit! Laat Ik U vertellen, goede verheven vriend: Het slechtste van
het slechtste op de hele aardbodem is wel een Joodse tempelpriester! Onze, zeg
maar Egyptische priesters zijn slecht, maar zo hier en daar zijn ze toch nog
een beetje menselijk; men hoort weinig over mogelijke wreedheid en hun taak is,
een paar mystieke uitzonderingen daar gelaten, om de mensheid aan te sporen tot
menselijkheid en strijdbaarheid.
[2] Maar deze kerels zijn doortrapte
huichelaars! Uiterlijk doen ze zich streng en vroom voor, alsof ze allemaal
zakkenvol levende goden met zich meedragen; innerlijk echter zijn ze nog te
slecht voor de alleronderste onderwereld die wij uit onze mythen kennen.
Werkelijk, als onze ongelofelijke drie furiën, voor wier afschuwelijkheid
alles van angst en schrik In steen verandert, een van deze Jeruzalemse
tempelkerels te zien kregen, dan zouden zij waarschijnlijk zelf ten gevolge van
te grote angst en vrees in diamant veranderen! Ik zeg U: Voor de uiteindelijke
ontwarring van deze allerboosaardigst verworden tempel en haar priesterkluwen
moet zo snel mogelijk het scherpe zwaard van de koning van Macedonië komen,
anders wordt binnenkort nog de hele aarde ingekapseld in deze noodlottige
kluwen! - O vriend! Ik zou U dingen over deze kerels kunnen vertellen waarvan
de hele aarde koorts zou krijgen! Maar laat ik erover ophouden, dit is
voorlopig wel genoeg; als U mij opzoekt, zullen we er nog veel met elkaar over
spreken!'
[3] Ik zeg: 'O, dat hoeft niet, Ik ken
het gebroed tot in de onderste wortelvezel! Ik heb daarvoor uit uw geslacht in
Rome al een 'koning van Macedonië' uitgekozen, die zal de opdracht krijgen om
deze verwardste aller kluwens met een gloeiend zwaard door te hakken! Ik wil
echter eerst nog veel doen ter mogelijke verbetering van zo velen van hen!'
[4] De overste zegt: 'Doe het niet!
Want als U net als ieder mens sterfelijk bent, dan zullen ze U, ook al bent U
een echte zoon van God, weten te doden! Want geloof me, voor deze kerels is ook
zelfs een God Zijn leven niet zeker! - Neem dat maar van mij aan, beste jonge
vriend!'
[5] Ik zeg: 'Laten we er niet meer
over praten! Wat de Vader wil, dat zal gebeuren! Eén zucht uit Mijn mond zou
voldoende zijn om te maken, dat ze er niet meer waren! Maar dat is niet de wil
van de Vader, en daarom laten we ze nog een tijd begaan!'
[6] De overste zegt: 'Als die kerels
nog tien jaar zo doorgaan, dan zullen er in Judéa niet veel mensen in leven
blijven. Het is maar goed dat er in hun hoge raad een gematigd persoon zit,
anders was er niet lang nadat U zo dapper de tempel gereinigd heeft van het
gespuis, een kolossale herrie ontstaan! Maar een echt rechtschapen man,
Nicodémus genaamd, is het gelukt om deze kerels, waarvan er nu al bijna net
zoveel zijn als er gras is op de aarde, in toom te houden. Het was bijna om je
dood te lachen, hoe buitengewoon slim hij het voor elkaar kreeg hen te doen
geloven, dat deze tempelreiniging met opzet door God werd toegelaten om Zijn
dienaren daardoor veel geld te verschaffen, ten nadele van de verkopers,
wisselaars en duivenverkopers, die behalve hun kleine plaatshuur nooit een
offer in de tempelkas deden terwijl ze toch het meeste geld van heel Jeruzalem
bezaten! De meesten waren het daar mee eens, en sommigen zeiden zelfs: 'Nu,
laat die op het volgende feest maar weer komen met zijn toverkracht; we kunnen
hem gebruiken!' Maar degenen, die zelf in de tempel als bijverdienste ook via
vertrouwde agenten wisselhandel bedreven hadden, waren het natuurlijk met deze
wens helemaal niet eens. Maar desalniettemin sta ik er toch voor in, dat U
wegens een eventuele tempelreiniging bij een volgend feest door het gespuis
geen haar gekrenkt zal worden; want U heeft hen de laatste keer aan een
aanzienlijke som gelds geholpen. Wanneer U daarom bij een zelfde gelegenheid
weer eens naar Jeruzalem zoudt gaan, sluip dan maar heel in het geheim naar
binnen, anders zult U de tempel van zelf al gereinigd vinden; want deze
kooplui, wisselaars en veehandelaren hebben naar alle richtingen spionnen
uitgestuurd, die al Uw doen en laten in de gaten moeten houden, net zoals de
ons bekende ontzettend slechte tempeldienaars dat doen. Degenen, die ik
onderweg gevangen liet nemen, waren voornamelijk dat slag kerels en ik geloof
niet dat er ook maar twee eerlijke bij waren!
[7] Ik zeg: 'Nu, dat plezier wil Ik
hen nog wel een keer bezorgen; maar daarna, daar kunt u van overtuigd zijn, zal
er geen wisselaar en geen verkoper meer in de tempel zijn zaken beginnen! Bij
Mijn laatste intocht in Jeruzalem zal Ik de tempel nog een keer net zo moeten
reinigen als Ik haar jongstleden gereinigd heb!'
[8] Na deze belofte
voor de toekomst komt een aanvoerder van de troep en meldt aan de overste, dat
de troepen klaar staan voor de afmars. De overste neemt nu afscheid van Mij en
herinnert Mij er nogmaals aan, hem toch beslist in Kapérnaum te bezoeken!
Daarna brengt de heer des huizes een goed ontbijt en alle gasten nemen daaraan
deel.
[I] Na beëindiging van het ontbijt zeg
Ik tegen alle aanwezigen: 'Wie thuis iets te regelen en te doen heeft, kan nu
voor een paar dagen gaan; maar op de derde dag moet hij weer hier zijn! Want Ik
blijf hier nu een paar dagen in Kana en zal Mijzelf een beetje rust gunnen.
Degenen die te ver weg wonen, kunnen hier blijven, net zoals degenen die niet
bij Mij weg willen! Maar Ik zal hier gedurende deze twee dagen niets Ieren of
doen, maar Ik zal alleen maar uitrusten en voor jullie allen tot de Vader
bidden'.
[2] Nu komen ook Maria en Mijn vijf
broers naar Mij toe en vragen Mij, of zij ook een paar dagen naar Nazareth
mogen gaan en daar de huishoudelijke zaken op orde brengen.
[3] Ik zeg: 'Ja, ga en doe dat; want
Mijn leerlingen moeten ook hun wereldse huishouding in orde hebben! Regel
echter jullie huishouding vast voor de komende paarjaar en verhuur deze aan een
arm persoon, maar wel kosteloos! Want jullie als Mijn broers en leerlingen
mogen in de hele toekomst van niemand huur of loon vragen, maar alleen maar dat
aannemen wat men je vrijwillig zal geven!' - De broers en ook Maria beloven dat
en vertrekken naar Nazareth.
[4] Van de leerlingen, die Mij van
Bethabara, waar Johannes doopte, gevolgd waren, ging alleen Thomas naar huis
met het voornemen daar nog meer volgelingen voor Mij te werven, wat hij dan ook
deed. Maar daaronder was ook een zekere Jood, die geen oorspronkelijke
Galileeër was, genaamd Iskariot, die Mij later verried. Deze was tot aan dat
bepaalde moment de ijverigste van al Mijn volgelingen. Hij speelde voor betaalmeester,
betaalde overal alles en gedroeg zich een beetje als kwartiermeester en leider
op die plaatsen, waar Ik vervolgens heentrok. Maar hij wist in het geheim ook
goede munt te slaan uit Mijn daden en leringen, en deze geldhonger veranderde
hem tenslotte in dat, wat hij geworden is, namelijk een - verrader van Mij!
Petrus en de andere leerlingen, die Mij ook reeds vanaf Bethabara gevolgd
waren, bleven echter.
[5] Petrus zei, toen Ik hem vroeg, of
hij ook niet voor een paar dagen naar huis wilde gaan: 'Heer, alleen de dood of
een bevel uit Uw mond kan mij van U scheiden! Ik heb Thomas een opdracht
meegegeven voor mijn zoon Markus, dat hij hierheen moet komen, want omdat hij
bijna net zo goed schrijft als Matthéus, zou hij hier goed te gebruiken zijn!
Dat is dan ook alles, wat ik nu in mijn huishouding te regelen heb; voor al het
andere zorgt U toch al, mijn Heer en mijn God!' -Ik zeg: 'Niet zo luid, Mijn
Simon Petrus; want we zijn hier niet in Sichar! Er zijn hier sommigen, die nog
niet zo ver zijn als jij; die zouden zich kunnen ergeren. Daarom is het
voldoende als je Mij van nu af aan 'Heer' noemt; dat andere moet je maar zolang
in je hart, dat Mij welbekend is, bewaren!'
[6] Petrus heeft genoeg aan dit
antwoord en vraagt Mij, of we gedurende die twee dagen in Kana helemaal niets
zullen doen. Maar Ik zeg: 'Dat zeker niet; maar zo inspannend als in Sichar zal
het niet worden! Wij zijn hier in aardse termen gesproken, in het eigen
vaderland, en je weet hoeveel een profeet in het eigen land waard is! Daarom
zullen we hier ook in onze eigen kring niet veel doen en Ieren; want waar het
geloof ontbreekt, daar is voor ons weinig werk. We willen ons daarom hier,
zoals gezegd, een paar dagen lang laten verwennen en ons op het toekomstige een
beetje uitgebreider voorbereiden!'
[7] Na deze woorden komt Matthéus en
vraagt Mij, of hij gedurende die twee dagen hier soms het een en ander zal
optekenen, wat hij in Sichar gezien en gehoord heeft.
[8] Ik zeg echter: 'Als je al beslist
iets wilt doen, schrijf dan de bergrede nog een paar keer over; daarvan moet
dan hier in Kana bij onze gastheer een exemplaar blijven en we willen in
Kapérnaum er één achterlaten; want ook daar zullen we verder niet veel te doen
krijgen!'
[9] Dan komt de gastheer en vraagt
Mij, wat Ik 's middags zou willen eten. En Ik zeg tegen hem: 'Vriend, waarom nu
zo'n onnodige vraag?! Voor het ontbijt heb je me toch ook niets gevraagd, en
dat heeft me toch echt goed gesmaakt! Dus zal het middagmaal mij ook smaken! Ik
zeg je, iedere spijs, die gekruid is door het edele en liefdevolle hart van de
gever, smaakt het best; beter dan de kostbaarste zaken, die op tafels van
zelfzuchtige zwelgers schitteren en met hun ambergeur de zalen vullen!' Onze
jonge gastheer was heel gelukkig met dit antwoord en stelde daarop met een blij
hart alles in het werk om ons 's middags zo goed als maar mogelijk was te
verzorgen.
[10] En zo brachten wij de twee dagen
door met het houden van menige goede bespreking en veelvuldige bezoeken van de
kant van de burgers uit deze kleine stad.
[11] Ook enige zieken werden door
handoplegging genezen; en Ik toonde een rechtschapen dokter aldaar, die niets
begreep van de geneeskracht door het opleggen van de handen, een groot aantal
geneeskrachtige kruiden en andere zaken, waarmee hij vervolgens de beste kuren
samenstelde en waardoor hij een beroemde naam kreeg.
[12] Op de derde dag kwamen allen, die
gedurende de twee dagen naar huis waren gegaan, behalve moeder Maria en de vier
oudste broers, weer terug en brachten van alle kanten nieuwe leerlingen mee.
Met name Thomas had in dit opzicht een bijzonder rijke visvangst gehad en
bracht ook een hoeveelheid gebraden vissen mee; want hij wist, dat Ik zulke
vissen graag at.
[13] En ook de jonge Markus bracht
veel groeten over voor zijn vader Sirnon en daarbij een hoeveelheid zeer goede
gebraden vissen; en Iskariot bracht veel geld en heel veel leven in het
gezelschap, want hij was zeer levendig en beweeglijk en regelde alles, had zeer
veel met Mij op en wist veel te verhalen over de verschillendste voorvallen,
die zich her en der in het grote Romeinse rijk hadden voorgedaan.
[14] Toen we nu zo bij elkaar waren,
wilde Ik opbreken voor de verdere reis. Maar de gastheer verzocht Mij toch nog
tot de avond te blijven, omdat het buiten zeer heet was. En Ik bleef tot aan de
avond. Toen de zon echter bijna onderging, wekte Ik het gezelschap op om zich
reisvaardig te houden, omdat Ik van plan was bij zonsondergang verder te gaan.
90
De genezing van de vorstenzoon
(En er was een vorstelijke persoon,
wiens zoon te Kapérnaum ziek lag. Deze vernam, dat Jezus uit Judéa naar Galiléa
kwam en ging naar Hem toe en vroeg Hem, of hij af wilde dalen en zijn zoon
helpen; want deze was doodziek. Joh. 4:47)
[I] Toen wij op weg wilden gaan, kwam
Mij hardlopend en haast buiten adem een man tegemoet, die van koninklijke
afkomst was en een naaste bloedverwant van de overste, die een paar dagen te
voren naar Kapérnaum ging. Deze man had van de overste gehoord, dat Ik van
Judéa weer naar Galiléa terug was gekomen. Hij had een enig zoon, die opeens
door een kwade koorts werd overvallen, en toen de dokter in Kapérnaum de zieke
zag besefte hij ogenblikkelijk, dat deze niet meer te redden was. De vader van
de jongen was ontroostbaar en wist van verdriet niet wat hij doen moest. Toen
kwam Cornelius, de overste, naar hem toe en zei: 'Broer, er is nog één
mogelijkheid! Van hier naar Kana is voor een goede loper nauwelijks een uur
gaans. Daar bevindt zich de beroemde genezer Jezus uit Nazareth! Ik heb Hem
Zelf op mijn reis hierheen daar aangetroffen en gesproken! Hij zal daar zeker
nog zijn; want Hij heeft mij beloofd, van daaruit rechttoe rechtaan naar mij in
Kapérnaum te komen en mij te bezoeken! Wat Hij belooft, dat doet Hij ook zonder
enige twijfel! Omdat Hij echter tot nu toe nog niet is gekomen, is Hij beslist
nog in Kana! Ga daar zo snel mogelijk persoonlijk heen en vraag Hem, of Hij bij
je zoon komen en hem helpen wil! En ik sta er voor in, dat Hij direkt komt en
je zoon zal helpen!'
[2] Zodra de vorstelijke persoon dat
van zijn broer Cornelius hoort, snelt hij in aller ijl naar Kana en komt dan
ook, zoals reeds hierboven vermeld, helemaal buiten adem in Kana aan, op het
moment dat Ik de eerste stap voor de verdere reis zette Nauwelijks bij Mij
aangekomen, valt hij voor Mij neer en smeekt Mij om toch zo vlug mogelijk met
hem naar Kapérnaum te gaan, omdat zijn enige zoon, die zijn alles is, al met de
dood worstelt en er in Kapérnaum geen dokter is die hem helpen kan. Als Ik niet
zo snel mogelijk met hem mee zou gaan, zou zijn zoon zeker sterven voordat Ik
in Kapérnaum zou zijn, als zijn zoon al niet nu reeds gestorven zou zijn!
(En Jezus zei tot hem: 'Als u geen
tekenen en wonderen ziet, gelooft u niet!'
Joh 4:48)
[3] Ik zeg: 'Kijk, Mijn vriend, het is
bij jullie een lastige geschiedenis! Want als jullie vooraf al geen tekenen en
wonderen zien, dan geloof je niet! Ik help in de eerste plaats alleen diegenen,
die geloven ook als ze vooraf geen tekenen en wonderen hebben gezien! Want waar
Ik het onvoorwaardelijke geloof tegen kom, daar genees Ik ook wis en zeker!'
(De vorstelijke persoon zei tegen Hem:
'Heer! Daal af, voor mijn zoon sterft!'
Joh 4:49)
[4] Nu schreeuwt de vorstelijke
persoon het uit: 'O Heer, praat hier niet zo lang met mij arme; U ziet toch dat
ik geloof, anders was ik niet tot U gekomen! Ik smeek U, o Heer, kom slechts
onder het dak van mijn huis, en mijn zoon zal leven! Als U echter treuzelt, dan
zal hij gestorven zijn nog voor U er zijn zult! Begrijp me dan toch, ik heb
veel knechten in dienst, en als ik tegen de één of tegen een ander zeg: Doe
dat, of doe dit, dan zal hij dat doen. Als ik niet volledig in U geloofde, o
Heer, dan had ik één van mijn knechten naar U toegestuurd! Maar omdat ik
onvoorwaardelijk in U geloof, daarom kwam ik zelf; want mijn hart zei mij: '
Als ik U maar vind en zie, dan wordt mijn zoon gezond!' Heer, ik geef het toe,
dat ik helemaal niet waard ben dat U onder mijn dak zou komen, - maar, als U
slechts één woord wilde spreken, dan zou mijn zoon gezond en levend worden!'
(Jezus zegt tot hem 'Ga heen, uw zoon
leeft" De mens geloofde het woord, wat Jezus tegen hem sprak, en ging
heen. Joh. 4.50)
[5] Ik zeg: 'Vriend, zo’n geloof ben
Ik in heel Israël nog niet tegen gekomen! Ga getroost naar huis; het zal
geschieden zoals je gelooft! Je zoon leeft!' - En de vorstelijke persoon ging
huilend van vreugde en dankbaarheid naar huis; want hij geloofde rotsvast in
Mijn woord. Ik bleef nu deze avond en de volgende dag echter nog in Kana,
hetgeen de gastheer erg veel genoegen deed.
(En terwijl hij afdaalde, ontmoetten
hem zijn knechten. verkondigden hem en spraken: 'Uw kind leeft" Joh. 4.51
)
[6]
Toen de vorstelijke persoon, die in Kapérnaum in groot aanzien stond, omdat hij
ten eerste net als de overste Cornelius verwant was aan het regerende huis in
Rome, en ten tweede daar door Rome in een hoge functie van de staat aangesteld
was, de stad naderde, kwamen zijn vele knechten hem al tegemoet en riepen hem
al op een afstand toe: 'Heer, uw zoon leeft en is volkomen gezond!'
(Toen
vroeg hij aan hen het uur, waarop het beter met hem was gegaan. En zij zeiden
tegen hem: 'Gisteren omstreeks het zevende uur verliet hem de koorts.
Joh.
4:52)
[7] De
man viel bijna flauw van blijdschap en vroeg gelijk wanneer hij beter geworden
was. En de knechten antwoordden eenstemmig: 'Gisteren op het zevende uur van de
dag verliet de kwade koorts hem!'
(Toen
merkte de vader, dat het op hetzelfde uur was, toen Jezus tegen hem had gezegd:
'Uw zoon leeft!' En hij geloofde met zijn gehele huis. Joh. 4:53)
[8]
Toen hij dat van zijn knechten hoorde, rekende hij het na en stelde vast dat
het precies op het moment gebeurd moest zijn, waarop Ik tegen hem gezegd had: '
Je zoon leeft'. Rustig liep hij toen verder naar huis. En toen hij daar
aankwam, kwam overste Cornelius hem al met de geheel gezonde en opgewekte zoon
tegemoet en zei tegen hem: 'Nu broer, heb ik je naar de echte genezer gezonden
of niet?!'
[9] De vorstelijke persoon zei echter:
'Broer, ja, door jouw raad heb je mij mijn leven tienvoudig teruggegeven! Maar
deze genezer Jezus uit Nazareth is zeer duidelijk méér dan een gewone genezer
die nog zo goed is in het genezen van ziekten door middel van heilzame kruiden!
-Denk je dat eens in! Hij zei, zonder mijn zoon ook maar ooit gezien te hebben,
alleen maar heel simpel: 'Je zoon leeft!' en de jongen werd op datzelfde moment
gezond! - Luister goed, dat betekent toch wel iets heel bijzonders! Ik zeg je:
Dat kan geen mens, maar is alleen maar bij God mogelijk! En van nu aan geloven
ik en ook zeker mijn hele huis, dat deze Jezus zonder enige twijfel een echte
God is, en dat Deze nu voor het heil van alle mensen in mensengestalte onder de
mensen is en hen geneest en leert. -Als Hij hierheen komt moet Hij hier als een
God geëerd worden!'
[10] Cornelius zegt: 'Zo ken ik Hem al
en daar blijf ik ook bij, maar Hij wil beslist niet, dat men Hem zo zou
ontvangen!'
[11] De vader van de genezen zoon
zegt: 'Broer, met zo'n overduidelijk bewijs in handen - vind ik - kan men nooit
te veel doen!'
[12] Cornelius zegt:' Ik ben het
helemaal met je eens; maar het blijft zoals ik gezegd heb, want hij is een
gezworen vijand van openbaar en uiterlijk eerbetoon. Uit Zijn vroegste jeugd
weet ik me nog te herinneren, dat Hij alleen waarde hecht aan stil en innerlijk
eerbetoon, dat zich uit door de liefde van het hart. Maar alle uiterlijke
verering vindt Hij zelfs bijzonder irriterend, en als Hij, zoals Hij beloofd
heeft, hierheen komt, dan zou je Hem met een openbare vergoddelijking alleen
maar uit deze plaats verjagen! Doe alles wat je wilt dus maar in je hart; en
vermijd vooral alle openbare plichtplegingen! Want ik ken Hem al sinds Zijn
geboorte daar in Bethlehem, en heb sinds die tijd veel van Hem gehoord en veel
ook zelf gezien!'
[13] De vorstelijke persoon zegt: 'Nu
goed, gisteren heb ik overdag je raad opgevolgd en daarom wil ik ook nu in de
nacht naar je raad luisteren en die opvolgen!'
[14] (Hier moet naar aanleiding van
het woord 'gisteren' een kleine verklaring bijgevoegd worden om haarkloverijen
te voorkomen. Het was namelijk zo, dat de dag, speciaal in Galiléa, slechts
duurde tot de zonsondergang. Na de zonsondergang sprak men over de afgelopen
dag al als 'gisteren'. Met zonsondergang begon de eerste nachtwake voor de
komende dag; een nachtwake duurde net zo lang als drie uren bij ons, en een uur
overdag was in de zomer haast zo lang als twee uren bij ons en in de winter
nauwelijks één, want de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang moest altijd
twaalf uren duren, of de zon nu lang of kort aan de hemel stond. Als daarom
hier gezegd wordt, dat de vorstelijke persoon in één uur van Kapérnaum naar
Kana ging, dan zou dat met onze tijdrekening neerkomen op bijna twee volle
uren. -Deze korte ingelaste uiteenzetting is hier even noodzakelijk, omdat
anders verscheidene voorvallen in dit Evangelie nauwelijks goed te begrijpen
zouden zijn, omdat de overeenkomstige tijdsaanduidingen alleen op de toenmalige
en niet op de huidige tijdsrekening betrekking hebben.)
91 De Heer en tweeduizend jaar evangelie
(Dit was het andere teken, dat Jezus
deed, toen Hij uit Judéa naar Galiléa kwam. Joh. 4:54)
[1] De volgende dag in Kana zei Ik
tegen Johannes, die het eerste teken tijdens de bruiloft in Kana opschreef, dat
hij dit tweede teken in deze zelfde plaats eveneens moest vastleggen; en
Johannes deed dit ook in weinig woorden verdeeld over acht verzen, zoals het in
de Schrift staat.
[2] Nu vroeg Matthéus aan Mij, of hij
deze gebeurtenis ook op zou schrijven. -Maar Ik zeg tegen hem: 'Dat hoeft niet!
Als we morgen naar Kapérnaum gaan en als Ik daar weer Mijn leer verkondigen en
tekenen doen zal, - dan moet jij die opschrijven! Zet de genezing van de
melaatse in Sichar, die Ik daar genas toen Ik van de berg afkwam, ook nog bij
Mijn bergrede!'
[31 Matthéus zegt: 'Heer, volgens mij
heeft U in Sichar twee melaatsen genezen; welke moet ik opschrijven'?'
[4] Ik zeg: 'Er zijn er wel meer dan
twee genezen; maar die ene is voldoende, die Ik aan de voet van de berg genas en
waartegen Ik zei, dat hij zich aan priester Jonaël, wiens naam je niet op
behoeft te schrijven, moest tonen en de gave moest offeren, die Mozes als een
bewijs voor God voorgeschreven heeft! Want wie Mi.i niet vanwege dit ene teken
gelooft, die zal Mij ook niet geloven, als Ik honderd tekenen voor hem deed!
Schrijf daarom van al die tekenen alleen datgene op, wat Ik je zojuist
beschreef!’
[5] Matthéus zegt:
'Och ja, Heer, nu weet ik al welk teken U bedoelt! Ik heb er wel nota van
genomen, maar het nog niet helemaal op schrift gezet, en dat zal ik nu direkt
doen, en ik begin daarmee tevens een nieuw hoofdstuk. Want de bergrede heb ik
in drie hoofdstukken verdeeld, en dit wordt nu het vierde hoofdstuk'
[6] Ik zeg: 'Voorlopig is je indeling
wel goed; maar je zult, nadat Ik van deze aarde opgevaren zal zijn naar Mijn
hemelse rijk, nog vier hoofdstukken er vóór moeten schrijven; daarom kun je nu
al de drie bergrede hoofdstukken in plaats van met één tot en met drie, met
vijf tot en met zeven nummeren, en het nieuwe wordt dan nummer acht!'
[7] Matthéus paste
zijn aantekeningen meteen op deze manier aan, en nu staat de bergrede, hoewel
deze het eerst door Matthéus opgeschreven werd, niet in het eerste maar pas in
het vijfde, zesde en zevende hoofdstuk.
[8] Om de evangeliën van Johannes en
Matthéus beter te kunnen begrijpen is het nodig het bovenstaande te weten; want
beide zijn onder Mijn persoonlijke leiding geschreven, en Ik wil dat men door
deze kennis in staat is om de beide uiterlijk zeer verschillend lijkende berichten
als één geheel en als aanvulling op elkaar te zien, omdat het zo vaak voorkomt
dat zelfs goede kenners van de Schrift de wonderen, die overeenstemming
vertonen bij Matthéus en Johannes, als dezelfde beschouwen, en zich daarna af
gaan vragen: 'Hoe is het toch mogelijk dat Matthéus dit zegt en Johannes dat,
terwijl het onderwerp toch beslist hetzelfde lijkt te zijn?!'
[9] Dit was de aanleiding tot veel
dwalingen en niet zelden tot een algehele verwerping van Mijn leer zoals deze
in de evangeliën geschreven staat.
[10] Men zou hier zeker wel op kunnen
merken: 'Ja, waarom, o Heer, deed U daar dan in al die eeuwen niet wat aan, en
gaf U daarover geen voorlichting?' Dan zeg Ik:
[11] In iedere eeuw heb Ik op alle
plaatsen waar Mijn leer ook maar enigermate geloofd werd. mannen uitgekozen en
geroepen. die de toedracht en de betekenis van de evangeliën aan de mensen
duidelijk maakten. Deze geroepenen hebben dat altijd gedaan en ze hebben
ook historisch datgene in de geschriften aangevuld, wat ten dele door de
slordigheid van de mensen en ten dele door het starre denken en niet zelden
door de kwade wil van de verschillende sektarische leiders en priesters van het
evangelie, respectievelijk van Mijn leer, verloren is gegaan; maar slechts heel
weinigen namen dat aan.
[12] De kerken, die zich in de loop
van de tijd systematisch ontwikkeld hebben, verwierpen dit vanzelfsprekend en
verklaarden het tot 'ketterij' en 'duivelse influisteringen' omdat het niet
paste in hun op winst en heerszucht ingestelde kraam!
[13] De geleerden en kunstenaars
verklaarden daarentegen zulke verschijnselen als 'fantasie' en 'zweverig
gebazel' van een arme sukkel, die ook wat wilde betekenen zonder daarvoor de
nodige eigenschappen door moeite, vlijt en grondige studie ontwikkeld te hebben!
[14] Op de plaats waar de uitgekozen
en geroepen profeet leefde en waar men hem kende, was hij helemaal niet in tel
en kon daarom ook weinig tot stand brengen. In het algemeen denken de mensen
namelijk, dat een profeet eigenlijk helemaal niet op de aarde moet wonen en ook
geen mensengestalte moet hebben, hij moet ook niets eten of drinken en geen
kleding dragen, maar hij moet minstens net als Elia in een vurige wagen door de
lucht gaan, en van daaruit aan ieder mens alleen datgene verkondigen, wat die bepaalde
mens graag hoort en wat hem vleit! Op zo'n echte profeet zouden zich zeker alle
oren en ogen richten, zeker als hij tijdens zijn wonderbare reizen naar
evenredigheid goud en zilvermunten onder de rijken en kleingeld onder het
gewone volk zou strooien, waarbij dan de groten, rijken en machtigen geprezen
en de arme duivels daarentegen meermalen ferm getuchtigd zouden worden, vooral
als ze het waagden te morren tegen de rijken, groten en machtigen! Zo'n profeet
zou dan voor de armen natuurlijk niet zo'n erg aangename verschijning zijn, en
die zouden hem niet prijzen!
[15] Maar een profeet, die een mens is
als ieder ander, die eet en drinkt en misschien zelfs een huiskamer heeft, en
dan bovendien zelfs een gewoon werelds handwerk uitoefent, die is toch niet in
staat om te profeteren! Ze zeggen dat hij een dwaas of een huichelaar is, en in
zijn woonplaats zal hij zeker het allerminst iets tot stand kunnen brengen!
[16] Ik heb op deze manier gedurende
ongeveer twee duizend jaar steeds hetgeen ontbrak aangevuld; maar wie
nam het aan'? Geloof me: Altijd maar heel weinigen, en die dan nog zelden met
veel vuur! Men nam er wel kennis van en schreef het op; maar men heeft steeds
om allerlei waardeloze redenen niets gedaan om zijn levenswandel daarnaar te
richten en zichzelf geestelijk ervan te overtuigen, dat die overigens
eenvoudige mens in ernst door Mij was geroepen om de mensen in de steeds donker
wordende wereld weer een nieuw licht uit de hemel te brengen.
[17] De één heeft een paar nieuwe
ossen gekocht en moet deze nu voor het ploegen africhten, zodat hij natuurlijk
geen tijd heeft; de ander heeft een nieuwe akker te bebouwen en kan daarom niet
komen! De derde heeft een vrouw getrouwd en heeft dus beslist geen tijd en
gelegenheid meer! De vierde moet een groot huis bouwen en weet zich door alle
zorgen geen raad: die kan al helemaal geen tijd vinden! En zo heeft tenslotte
iedereen een uitvlucht, en een nieuw licht uit de hemel brandt dan weer voor
niets gedurende een hele eeuw in de één of
andere verborgen hoek van de aarde. En als Ik in de volgende eeuw
wéér een nieuw licht geef ter verduidelijking van de oude geschriften, dan
overkomt dat hetzelfde lot!
[181 Als dit nu door al de eeuwen heen
steeds dezelfde ervaring blijkt te zijn, dan vraag je je wel af, of de schuld
wel bij Mij ligt dat de oude geschriften nu nog steeds diezelfde hiaten
vertonen, die voor duizend jaar al door ingebeelde verstandelijke onderzoekers
en tobbers zijn ontdekt, en die de aanleiding waren dat veel twijfelaars en
vervolgens verwerpers van Mi.jn leer en van Mi.in volstrekte goddelijkheid, als
paddestoelen uit de grond geschoten zijn.
[19} Daarom geef Ik nu een uiterst
sterk licht op deze zaak, opdat er dan niemand meer zich kan verontschuldigen
met te zeggen, dat Ik Mij sinds Mijn lichamelijke aanwezigheid op aarde noch om
de zuiverheid en compleetheid van Mijn leer, noch om de mensen die haar
aangenomen hebben, bekommerd heb!
[20] Zodra Ik weer op de aarde zal komen, zal Ik
een grondig onderzoek instellen; en niemand zal Ik aannemen, die met wat voor
verontschuldigingen dan ook bij Mij aankomt! Want iedereen, die serieus zoekt,
kan en moet het vinden! De zieke schapen en ezels aan de voerbak zullen een
geneesmiddel krijgen, waarna ze zeker honger krijgen naar het voer uit de
hemel; maar dan zullen ze als herstellenden heel lang homeopathisch gevoerd
worden! En dan nu weer terug naar het Evangelie!'
[1] Matthéus kwam op de dag, volgende
op die waarop Ik de zoon van de vorstelijke persoon uit Kapérnaum in Kana
genezen had, gereed met het schrijven van zijn verzen. Toen hij het Mij liet
lezen, prees Ik hem, want het was beknopt en beschreef alles heel goed. Nadat
hij echter zijn schrijfmateriaal ingepakt had, kwam hij weer bij Mij terug om
te vragen hoeveel schrijfmateriaal hij in Kapérnaum nodig zou hebben; want
voorlopig had hij maar vier vellen niet mee ingepakt ten behoeve van het
gebruik in Kapérnaum. Maar als Ik dacht dat hij misschien meer vellen nodig zou
hebben, dan kon hij die hier beter uit het pak halen, dan in Kapérnaum!
[2] Ik zeg: 'Die vier zijn genoeg,
maar Ik moet je nu toch op een foutje in het ordenen van je eigendommen wijzen.
Het is eigenlijk niet zo belangrijk, maar omdat Ik meen dat alles nu eenmaal in
een zekere orde moet gebeuren, vind Ik het niet zo slim van je dat je eerst je
pak met schrijfmateriaal dicht bindt en dan aan Mij komt vragen hoeveel vellen
Ik denk dat je nodig zult hebben. Als Ik nu eens gezegd had: ' Je hebt in
Kapérnaum vijf vellen nodig!', dan zou je nu vanwege dat ene vel je hele pak
weer los moeten maken, en dat zou je onnodig veel moeite bezorgd hebben. Maar,
aangespoord door Mijn geheime beïnvloeding, heb je precies het juiste aantal
buiten het pak gehouden, en je daardoor de moeite bespaard het pak weer open te
moeten maken. Zoals Ik je echter al zei, het is niet zo belangrijk, maar overal
vind je terug dat ordelijkheid veel nut heeft, ook al schijnt het nog zo
onbelangrijk.
[3] Stel, dat iemand 's morgens, 's
middags of 's avonds zich wast en daarbij eerst zijn gezicht wast en vervolgens
pas zijn handen, dan zal door zijn nog vuile handen zijn gezicht niet zo snel
schoon worden; wast hij echter eerst zijn handen, dan zalook z,ijn gezicht,
omdat het dan met schone handen gewreven wordt, snel en gemakkelijk schoon
worden.
[4] Een mens had eens een stenige
akker, waar hij met veel moeite en ijver de stenen uit verwijderde; hij hield
daarbij wel de volgende goede orde aan: Eerst verzamelde hij de grootste stenen
uit de akker en legde deze buiten de akker in de vorm van een regelmatige,
rechthoekige hoop. Daarna verzamelde hij de minder grote en legde deze op een
tweede eveneens rechthoekige hoop. En zo deed hij vervolgens met de overige,
natuurlijk steeds kleinere stukken steen en hij produceerde zo tien steenhopen,
die per hoop even grote stenen bevatten.
[5] Daarop zeiden de mensen op de
naburige akkers, die dat zagen en hun akkers niet op die manier vrij van stenen
maakten, maar de stenen groot en klein op heel rommelige hopen bij elkaar
gooiden: 'Kijk eens wat een dwaas, hij maakt er een spelletje van!'
[6] Niet lang daarna kwam er een
bouwmeester langs de weg waaraan deze akker lag, en deze man zocht stenen voor
een bouwwerk. Toen hij de tien geordende hopen zag, stapte hij daar op af en kocht
ze allemaal voor veertig zilvergroschen van de door zijn buren voor dwaas
verklaarde man; want de bouwmeester kon die stenen, omdat ze gesorteerd waren,
meteen gebruiken. Toen de buren dat ge waar werden, kwamen ze daar ook op af en
zeiden: 'Heer, waarom kwam u toch niet naar ons? Kijk toch zelf eens, we hebben
net zulke stenen en U zou ze van ons veel goedkoper hebben kunnen kopen!' De
bouwmeester antwoordt echter:
'Die stenen van jullie zou ik eerst
moeten sorteren, en dat kost me veel arbeid, tijd en moeite; maar deze zijn al
gesorteerd, en daarom betaal ik hier liever wat meer voor, dan dat ik die van
jullie voor niets zou krijgen! Nu begonnen de buren weliswaar ook hun
steenhopen te ordenen, maar het was te laat! Want de bouwmeester had genoeg aan
de stenen, die hij van de eerste man gekocht had, en de buren hadden zich voor
niets ingespannen!
[7] Wees daarom altijd en in alles zo
ordelijk mogelijk! Als iemand ergens geld voor wil besteden, dan zal hij zich
zeker het eerst daar oriënteren, waar de meeste orde heerst! Achteraf orde op
zaken stellen is vaak erg nutteloos! Begrijp je dit voorbeeld?'
[8] Matthéus zegt: 'O Heer, hoe zou ik
dat nu niet kunnen begrijpen! Dat is toch zo helder en duidelijk als de zon
midden op de dag!
[9] Alleen wilde ik nog graag van U
weten, hoe U kon weten dat ik juist maar vier vellen zal gebruiken in
Kapérnaum! Want de goddelijke alwetendheid is me nog altijd een heel groot
raadsel! Soms weet U, zonder iemand daarnaar te vragen, alles en houdt daar met
Uw doen en laten rekening mee; andere keren stelt U, net als wij, vragen en
doet U alsof U niet weet wat er gebeurd is of nog gebeuren zal! Hoe komt dat?
Ik vraag U, Heer, geef me daarover eens een klein beetje uitleg!'
[10] 'Vriend!', antwoord Ik, 'dat zou
Ik je best uit willen leggen, maar je zou het niet begrijpen; daarom zal Ik dat
dan ook niet doen! Het zal echter niet zo lang duren voordat het moment komt,
datje die geheimen moeiteloos in je opnemen kunt en ze dan ook goed begrijpt.
[11] Op dit ogenblik wil Ik je al wel
zeggen, dat God ter wille van de vrije wil van de mensen, wel alles kán weten
wat Hij wil, maar als het de mens in zijn vrijheid van handelen zou belemmeren,
dan wil Hij het niet weten, en dan weet Hij het ook niet! Is dat duidelijk?!
[12] Matthéus zegt: 'Heer, in dat
geval is het wel erg riskant om als mens op deze aarde te leven! leder mens met
een beetje ontwikkeling kent toch de talloze vijanden, die met alle mogelijke
kwade zaken de mensheid belagen en daarmee voor de ondergang van de mens
zorgen?! Als U dat zonder dat te willen weten zo maar langs U heen laat gaan,
dan komt er een moment dat het er met het zieleheil heel slecht voor zal
staan!'
[13] Ik zeg: 'Zo erg wordt het nu ook
weer niet! Want ten eerste leef je uit het geloof en de liefde; en ten tweede
heeft iedere mens de vrijheid, om zich op ieder moment tot God te richten en
Hem om hulp te smeken, en God zal Zijn aangezicht tot de smekende wenden en zal
hem uit elke nood helpen!
[14]
Behalve dat heeft iedere mens toch al een onzichtbare beschermgeest
meegekregen, die de mens vanaf de geboorte tot aan het graf begeleiden moet!
Zo'n beschermgeest beïnvloedt altijd het geweten van de mens, maar zal de aan
hem toevertrouwde mens steeds meer aan zijn lot overlaten, als deze, geleid
door zijn eigenliefde, al het geloof en al de liefde tot de naaste vrijwillig
laat varen.
[15] De mens op deze aarde is dus
volstrekt met zo verlaten als jij je dat voorstelt; want het hangt allemaal van
zijn vrije willen en handelen af, of hij door God beschermd en begeleid wil
zijn of niet! Als de mens het wil, dan zal God het ook willen; wil de mens het
echter met, dan laat God hem helemaal vrij, en God bekommert zich ook verder
niet om hem, behalve voor datgene, wat hem volgens de algemene natuurlijke
ordening toekomt, zoals het natuurlijke leven en alles, wat als voorwaarde
daarvoor nodig is. Maar verder bemoeit God Zich niet met de mens, en mag Hij
Zich vanwege zijn onaantastbare vrijheid niet met hem bemoeien! Alleen als de
mens God uit de vrije wil van het hart zoekt, en Hem vraagt, dan zal God dit
vragen en zoeken direkt beantwoorden, tenminste als het de mens helemaal ernst
is.
[16] Zoekt en vraagt de mens echter
alleen maar bij wijze van proef en om zich ervan te overtuigen of er wel iets
waar is van God en Zijn beloftes, dan zal God dat negeren! Want God is Zelf de
zuiverste liefde en wendt Zijn aangezicht alleen maar naar diegenen, die
eveneens uit de ware liefde van hun hart tot Hem komen en God ter wille van Hem
Zelf zoeken, Hem als hun Schepper dankbaar willen leren kennen en de vurige
wens hebben om door Hem beschermd en begeleid te worden.
[17] O, zij die zo komen, daarvan weet
God elk ogenblik maar al te goed hoe het met hen is, en Hij Zelf leert en
begeleidt ze op al hun wegen; maar die van Hem niets weten willen, daarvan weet
God dan ook in alle ernst niets !
[18] En wanneer ze eenmaal in het
hiernamaals voor God staan en luidkeels roepen: 'Heer, Heer!', dan zal God hen
antwoorden: 'Ga weg van Mij, jullie vreemden; want Ik heb jullie nog nooit
gekend!' En zulke zielen zullen dan veel te dulden en te strijden krijgen
voordat ze Hem weer naderen kunnen omdat Hij ze nu kent. Begrijp je het nu?'
[19] ‘Ja,
Heer', zegt Matthéus, 'dat begrijp ik nu allemaal erg goed, zuiver en helder.
Maar vindt U niet dat ik deze heerlijke leer, die de mensen toch erg zou moeten
aansporen om God zonder ophouden te zoeken en Hem te vragen ze bij de hand te
nemen en op de goede wegen te leiden, niet onmiddellijk moet opschrijven?'
[20] Ik zeg: 'Neen, Mijn beste vriend
en broeder; want vrijwel geen mens zou de ware en levende volheid van die leer
begrijpen! Daarom behoef je die ook helemaal niet op te schrijven, behalve als
je dat later nog eens -alleen voor jezelf en een paar broeders - doen wilt.
[21] Nu gaan we echter op stap, als jullie
klaar zijn voor de verdere reis naar Kapérnaum! Wie mee wil, die volge ons; wie
echter blijven wil, die blijve! Ik moet gaan; want er is. daar veel ellende, en
ook In de kleine plaatsjes die om het meer, de Galilese zee, liggen.”
[1] Nu gaan we op weg. De jonge
gastheer komt nog een keer vragen of Ik toch nog niet de avond bij hem wil
doorbrengen.
[2] Ik zeg echter: 'Ik kom gauw weer
langs, want voordat Ik voor het volgende feest naar Jeruzalem trek, moet Ik
Nazareth bezoeken, en op de heen en terugreis zal Ik je weer opzoeken.' .
[3] De gastheer zegt: 'Heer, daarmee
maakt U me erg gelukkig! Als U nu echter beslist niet langer hier wilt blijven,
wilt U dan zo vriendelijk zijn om mij toe te staan, dat ook ik U weer m.ag
vergezellen!'
[4] Ik zeg: 'Dat moet je helemaal zelf
beslissen, want wat Mij betreft moet niemand ooit tot wat dan ook gedwongen
worden! Wie Mij wil aannemen, die neme Mij aan, en wie Mij en Mijn leer volgen
wil, die volge! Want Ik en Mijn rijk zijn vrij en willen daarom ook in alle
vrijheid het loon zijn van eigen inspanning!
[5] Voor
Mij geldt slechts de absoluut vrije zelfbeschikking. Alles wat meer of minder
is, heeft voor Mij en Mijn Vader, Die In Mij is zoals Ik in Hem, geen waarde! ..
[6] Want iedere dwang ergens anders
vandaan dan uit het eigen hart, is vreemd en kan voor het persoonlijke eigen
leven van de mens onmogelijk enige waarde hebben in Mijn eeuwige vrije orde.
[7] Wat
voor waarde heeft het voor jou, als je van e~n kunstwerk van een ander beweert
dat het jouw werk is? Als er dan Iemand kwam en aan je vroeg om tegen een hoge
beloning nog zo'n werk te maken, dan zou je te schande staan en het je moeten
laten welgevallen, da.t de opdrachtgever je ten aanschouwe van iedereen een
leugenaar, bedneger en pronker met andermans veren zou noemen. .
[8] Zo is ook de totale ontwikkeling
van het eigen leven aan leder mens persoonlijk in handen gegeven.
[9] Wat eenmaal, bij de grote levenstest
van iedere mens voor Gods aangezicht, als vreemd aan de mens wordt onderkend,
dat zal waardeloos Voor hem zijn en het zal van hem worden afgenomen, en er zal dan worden gezegd: Wie heeft, die
zal het behouden en hij krijgt er nog veel meer bij; wie echter niets eigens
heeft, die zal worden ontnomen wat hij heeft, omdat het niet van hemzelf, maar
van een vreemde is!
[10] Ik zeg je dat het nu heus niet
nodig is, dat je meegaat; maar als je het puur uit jezelf wilt doen uit liefde
tot Mij, dan zul je daarvoor niet alleen niets verliezen, maar je zult het in
alles tienvoudig terugkrijgen! Want wie het ook is die uit echte liefde tot Mij
iets doet, die zal het hier tienvoudig worden vergolden en hierna in Mijn rijk
honderdvoudig, en ook wel duizendvoudig en eindeloos!'
[11] De
gastheer zegt: 'Heer, als dat zo is, dan ga ik zeker met U mee; want mijn hart
zet me daartoe aan, en ik wil daarom mijn hart geheel en al volgen!' ,
[12] 'Goed, doe
dat', zeg Ik, 'dan zul je volgens je hart leven,. en dat alleen is het echte
leven. Want ieder ander leven, dat de ingeving van het hart niet volgt, is geen
leven maar een dood van het eigen leven in ieder mens! Ik, Die alleen de Heer
van al het leven ben, zeg je dat!'
[13] Dit maakt de gastheer heel
gelukkig, hij neemt meteen zijn knapzak en wat geld en maakt zich reisvaardig.
[14] Maar Ik raad hem aan: 'Maak je
vrij van alles, dan zul je veellichter wandelen; want de dieven vallen alleen
maar diegenen aan, waarvan ze weten dat ze iets bij zich hebben! Heb je echter
niets, dan kunnen ze ook niets wegnemen!'
[15] De gastheer overhandigt daarop
zijn geld en knapzak aan zijn vrouw en volgt Mij zonder geld en knapzak.
[I] Maar Judas Iskariot, die er vlak
naast staat, zegt: 'Ik vind echter, dat het de mens nooit schaadt, als hij wat
geld bij zich heeft tijdens de reis!'
[2] Maar Ik zeg: 'Wie Mij kent zoals
deze gastheer, die ook in Sichar al bij Mij was, die weet, dat men er bij Mij heel
goed zonder geld kan komen! Kijk eens, hoewel ik geen zakken in Mijn mantel heb
en helemaal niets wat ook maar lijkt op geld, heb Ik toch voor vele honderden
gezorgd, die door Judéa en Samaria met Mij meegingen! Vraag hen, hoeveel deze
reis ieder gekost heeft!
[3] Ik zeg je echter nog bovendien,
dat Ik binnenkort vele duizenden zal voeden, zonder meer geld bij Mij te hebben
dan nu.
[4] Ik zeg je: Een echt en algeheel vertrouwen
op God is meer waard dan alle schatten der aarde, waarmee je wel voor korte
tijd je vlees, maar nooit je ziel kunt helpen! Als je echter je ziel te gronde
gericht en verloren hebt, wat heb je dan later nog te geven voor de verlossing
van je ziel?!'
[5] Judas zegt: ' Ja, ja, U hebt wel
gelijk, maar voor bepaalde dingen moet een mens toch geld hebben!'
[6] Ik zeg: 'Hoeveel geld had Mozes
dan, toen hij de Israëlieten uit Egypte leidde?' - Judas zegt: 'Hij had goud,
zilver en veel edelstenen!'
[7] Ik zeg: 'Dat had hij weliswaar,
maar dat maakte dan ook, dat hij niet in het voorzegde Beloofde land mocht
komen! Begrijp je wel?!'
[8] Judas zegt: 'Ik ben de mening
toegedaan, dat bij Mozes, de profeet aller profeten van Jehova, niet het goud
en het zilver dat hij op Gods bevel uit Egypte moest meenemen de reden daarvoor
was, maar veel eerder dat hij, in een zwak moment van zijn geloof, te weinig op
de trouw van Jehova bouwde!'
[9] Ik zeg: 'En wat was de reden dat
hij op een dag zwak werd? Degene, die Mozes toen zwak liet worden, omdat hij
teveel dacht aan het zilver en het goud, staat hier voor je en zegt het! In de
Schrift staat het weliswaar op een zinnebeeldige manier, maar wat Ik je zei,
dat was de werkelijkheid!'
[10] Judas zegt: 'Goed, Ik neem van U
aan dat het toen zo gebeurd is! Maar nu is door de koning van Rome en de halve
aarde het geld eenmaal als wettig ruilmiddel Ingevoerd ter vergemakkelijking
van het noodzakelijke onderlinge menselijke verkeer, en we zijn verplicht het
te gebruiken. Daarom meen ik, dat, als het geen zonde is om geld in de
tempelkas te offeren, het ook geen zonde zal zijn datzelfde geld aan de een of
andere arme te geven, opdat hij zich daar een paar dagen mee verzorgt. Dus is
het alleen al vanwege de armen goed, om wat geld, dat nu eenmaal toch door de
staat wettig is ingevoerd, op reis mee te nemen, en dus had gastheer Koban best
dat beetje geld bij zich kunnen houden!'
[11] Ik zeg:' Je hebt weliswaar een
rijkelijk voorziene beurs bij je, maar je gaf ondanks dat gisteren niets aan
die drie armen, die je om een aalmoes gesmeekt hebben; en daarom meen Ik, dat
je zelf niet dat loffelijke gebruik van het geld maakt, dat je Mij staat aan te
prijzen!
[12] Wat het geld in de tempelkas
betreft, daarover wil Ik je wel heel openhartig zeggen: Dat is iets
afschuwelijks, wat de verwording met zich meegebracht heeft, niet zozeer voor
een paar armen van geest, die denken dat ze daardoor de hemel kunnen verdienen,
maar des te meer voor hen, die het geld uit de kas halen en het 's nachts
verbrassen bij de meisjes van plezier! Zolang er geen geld bestond, waren er
ook geen publieke vrouwen zoals nu. Door de komst van het geld en allerlei
pasmunt zijn er in Jeruzalem, zoals bijna in alle andere steden, een groot
aantal meisjes van plezier gekomen, en de mannen zondigen dag en nacht met hen!
En als die uit het eigen land niet meer goed genoeg zijn voor degenen met veel
geld, dan laten ze uit de berglanden maagden komen, kopen ze in Griekenland, en
bedrijven daarna in Judéa met hen de schandelijkste hoererij! En neem van Mij
maar aan dat dat alles, en nog duizend keer erger, het gevolg is van het door
jou zo hoog geprezen geld!
[13] Maar dat is nog maar het begin
van de vloek, die aan het geld kleeft.
[14] Er komen echter nog tijden die
slechter zullen zijn dan diegene waarin Noach de ark bouwde, en hun ellende zal
te wijten zijn aan het goud en het zilver, -en slechts een vuur uit de hemel
dat al de produkten van de hel zal verteren zal de mensen verlossen van de
ellendigste van alle ellendes!’
[15] Judas zegt: ' Ja, ja, U bent een
profeet zonder weerga en kunt dat allemaal weten; maar als men het geld goed
gebruikt, dan kan er toch niets mis gaan?'
[16] Ik zeg: 'Ik zeg je: Ja, als men
het goed gebruikte, dan zou het net zo goed zijn als al het andere op aarde,
dat men ook goed en slecht gebruiken kan! Maar het grote verschil ligt hierin:
Als je een stad ingaat, dan moet je allerlei zaken op je schouders meedragen,
hetzij gereedschappen of etenswaren, en daarvoor krijg je iets anders terug
wat je nodig hebt, of ook wel een toebereide maaltijd. Het is wel wat
omslachtig en beslist niet erg gemakkelijk -maar het is ook ongeschikt om
daarmee tot zondigen verleid te worden! Want als je met koopwaar en pakken komt
of je trekt een kar vol gereedschappen, en je gaat daarmee naar een hoer en je
wilt met haar voor een paar potten of schotels zondigen, dan zal ze je
bespotten en uitlachen, en je bent gevrijwaard van de zonde. Kom je
echter bij haar met goud en zilverstukken, dan zal ze je niet bespotten en
uitlachen, maar je meenemen in haar slaapkamer en ze zal je met allerlei dingen
prikkelen om te zondigen, om je daardoor des te meer goud en zilver te
ontfutselen! Daarom is het geld wel gemakkelijk maar ook buitengewoon
verlokkend en gemakkelijk om te zondigen!
[17] En daarom heeft de satan het in
deze wereld gebracht, opdat daardoor gemakkelijker en meer gezondigd zal worden
in de wereld! - Weet je nog niet, dat de gelegenheid de dief maakt?!'
[18] Judas zegt: ' Ja, ja, dat is
juist! Maar als men allerlei dieven tegen zou willen houden, door de mensen
niets te laten bezitten wat de dieven beviel, dan moest er bij de mensen toch
ontzettend veel veranderen! Ten eerste zou iedereen even arm aan aardse
goederen moeten zijn, ten tweede moest iedereen op iedereen lijken net als
mannetjes en vrouwtjes mussen, en ten derde zou er niet één verstandiger mogen
zijn dan de ander! Maar zolang dit allemaal niet het geval is, heeft al het
praten, leringen geven en tekenen doen geen nut! Velen zullen zich daardoor wel
bekeren, maar nog tien keer zoveel zullen ondanks de leer of de tekenen blijven
zoals ze zijn, en even gemakkelijk of zelfs nog gemakkelijker kunnen ze ook wel
tien keer erger worden dan ze eerst waren. Want ieder mens heeft enige
eigenliefde en hij wil een redelijke verzorging hebben; daarom denkt ieder mens
toch heel natuurlijk eerst aan zichzelf en dan pas aan de anderen! En dat kun
je hem toch onmogelijk kwalijk nemen! Huis en grond kan niet iedereen hebben,
want dan moest God bij iedere geboorte een stuk grond met een huis laten
geboren worden en dat ook op laten groeien. Omdat dat echter niet zo is en de
eerder geborenen zich reeds lang ieder plekje op aarde toegeëigend hebben,
zodat daardoor de meeste pasgeborenen nog geen voetbreed stukje aarde kunnen
bezitten, blijft hen uiteindelijk niets anders over dan zich zelf door allerlei
kennis onontbeerlijk te maken voor de luie bezitters en dus op de een of andere
manier in dienst te gaan bij de rijke bezitters der aarde, of zich op de
diefstal toe te leggen, om niet de zware bedelstaf te hulp te moeten roepen.
-Als dan de besten van degenen, die geen grond en geen huis bezitten, voor hun
diensten alleen maar geld krijgen en het geld indien mogelijk bij elkaar
sparen, zodat ze voor hun oude dag iets hebben, dan zie ik daar niets slechts
in, en ik vind dat het geld een nieuwe schepping van grond en vastigheid is
voor al degenen, die op deze armzalige aarde niet door opvoeding en geboorte
ooit tot het vurig verlangde bezit zijn gekomen. En ik moet eerlijk bekennen,
dat God Zelf, Die niet tegelijk voor iedere pasgeborene ook een nieuw stuk land
scheppen kan of wil, de heersers het goede idee ingegeven heeft om geld te
scheppen, waardoor ook kinderen van bezitslozen de nodige verzorging kunnen
krijgen, die vaak beter is dan die, welke uit grond en bezit bestaat. En God
kan toch niet willen, dat de kinderen van bezitslozen te gronde zullen gaan!?
Want ze kunnen er toch duidelijk niets aan doen, dat ze op de wereld geboren
zijn met dezelfde levensnoden als de kinderen van de bezitters!
[19] Al neem ik van U, Die misschien
wel de grootste profeet bent die ooit deze aarde betrad, alles aan wat U al
geleerd heeft en nog Ieren zult, dan neem ik toch niet aan wat U uitgelegd hebt
over de schade, die het geld berokkent. Want net zo goed als het geld volgens
Uw inzicht schadelijk kan worden, net zo goed kan ook al het andere schadelijk
worden! Als ik schapen, ossen, koeien, kalveren, ezels, kippen en duiven en al
de vruchten en al het brood had dat alleen in ons land al sinds David gestolen
is, dan was ik de rijkste mens in heel Israël! En de hoererij is vroeger, daar
waar men geen geld had, zoals bijvoorbeeld in Sodom en Gomorra en in Babylon,
net eender en nog uitgebreider bedreven dan nu.
[20] Ik wil heus niet beweren dat U
ongelijk hebt met datgene, wat U van het geld zegt; maar waar is op deze
armzalige aarde dan iets te vinden, waarmee geen duizendvoudige slechtheden
begaan zijn?! Als God die dingen echter niet zo bijzonder vervloekt vanwege hun
slechte gebruik, waarom moet het geld het dan bij Hem zo ontgelden?!'
[21] Ik zeg: 'Wat iemand lief heeft,
daarvoor heeft hij ook verstand genoeg om het te prijzen; jij houdt uitermate
veel van het geld en kunt daarom het geld heel goed bejubelen. Ik zal je daarom
ook verder niets meer zeggen, want waar men van houdt, dat wil men ook prijzen!
Je zult echter binnen niet al te lange tijd de vloek van het geld nog leren
kennen! Nu houden we er echter over op! De weg naar Kapérnaum is vrij pittig,
en we moeten toch voor zonsondergang daar zijn en er onderdak voor ons vinden!'
95 Het karakter van Judas
[1] Nu kwam Thomas naar Judas Iskariot
toe en verweet hem, dat hij bij Mij aan durfde komen met zijn domme ideeën over
geld, terwijl Mijn geest toch die van Jehova Zelf was, en Ik daden deed, die
alleen maar aan God mogelijk waren!
[2] Judas zegt tegen hem: ' Jij bent
nog net zo dom als je altijd al was! Want je gelooft ieder bakersprookje, of je
gelooft als je dat zo uitkomt helemaal niets! Denken kun je niet en rekenen nog
minder! Neem nou eens die vissen, die je op de markt bracht. Je vroeg vaak voor
grote en voor kleine vissen dezelfde prijs, zodat de kopers je daarom in je
gezicht uitlachten! Zoals je altijd al was, zo ben je nu nog, je denkt niet en
je rekent niet, maar je leeft zo lekker dom de hele dag maar door, zoals je dat
altijd al gewend bent.
[3] Ik ben
nu pas een paar uur in het gezelschap van deze grote profeet, en het is mijn
heilige plicht om Hem te doorgronden en zoveel mogelijk te Ieren kennen, zowel
in Zijn zienswijze als in de strekking van Zijn optreden! Jij bent nu al
ongeveer een half jaar in Zijn omgeving en je moet Hem daarom ook beter kennen
dan ik! Moet ik me echter daarom, omdat jij Hem al kent, helemaal geen moeite
geven om Hem tenminste ook zover te leren kennen als jij Hem tot nu toe hebt
leren kennen?!' ,!,
[4] Thomas zegt: 'Je
wilt toch hopelijk niet vandaag al alles weten, o : dan morgen weer naar huis
te gaan!? Het is maar goed, dat de Heet: eindelijk weer op weg is gegaan,
anders waren jullie beslist morgen ook nog lang niet over jouw domme geld
uitgepraat geraakt! De Heer heeft gelijk; dat vervloekte geld wordt je dood nog
eens, omdat je het zo bijzonder aantrekkelijk vindt! De Heer heeft je toch
duidelijk genoeg gezegd, welke waarde het geld heeft en op welke manier het
zeer nadelig is voor het;;: geestelijke leven van de mens; maar jij vindt
jezelf al heel lang wijzer li dan God en daarom ook kun je voor God de kroon op
je wijsheid zetten! :; Pas maar op dat je op een keer niet stikt van louter
wijsheid!
[5] Maar wat heeft mijn vishandel
daarmee te maken?! Ik heb nota bene altijd als eerste mijn vis uitverkocht,
terwijl jij, ondanks je goede lessen, de helft van de jouwe meestal weer naar
huis moest dragen! Ik verkocht zowel de grote als de kleine tien stuks voor
twee penningen en kon altijd nog wel vijfmaal zoveel verkopen, gesteld dat ik
dat naar de markt gebracht had! En het lijkt me dus wel duidelijk, dat ik beter
gerekend heb dan jij, die wijzer dan God denkt te zijn, maar tevens een
gierigaard bent en je hele heil in het geld zoekt; voor die wijsheid geef ik
geen stater!'
[6] Een beetje verbouwereerd antwoordt
Judas: 'Ieder praat naar zijn, verstand!' Thomas zegt: 'Dat is waar; jij
begrijpt alles, omdat je zo dom ; bent, op een domme manier en je praat ook zo!
Geef liever wat aandacht aan een arme, die langs de weg ligt! Geef hem je
beurs, dan zul je voor het eerst van je leven volkomen wijs handelen!'
[7] Judas zegt: 'Dat zal ik wel mooi
niet doen; want nog nooit heeft iemand mij iets, in de ware betekenis van het
woord, geschonken, en daarom schenk ik ook niemand iets!'
[8] Thomas zegt: 'Dat is een zeer
loffelijk principe, dat zo zonder meer al vervloekt behoort te worden! Ik zeg
je, met zulke principes zul je bij onze eigen Heiland en Meester beslist niet
ver komen; daar sta ik voor in! Hij personifieert de grootste vrijgevigheid -en
jij bent een onvergelijkbare gierigaard! Dat past heel aardig bij elkaar!'
[9] Judas zegt: ' Als ik Hem eerst
maar eens goed bewerkt heb en Hij inziet, hoe men in de wereld leven moet om
een gezien mens te zijn, dan wordt Hij wel wat minder vrijgevig! Overigens is
het ook beslist geen kunst, op kosten van degenen die wat hebben, vrijgevig te
zijn en zijn aanhang goede maaltijden voor te zetten! Geloof me, als ik ergens
zo'n dwaas vind, zoals deze jonge gastheer, dan wil ik op zijn kosten ook wel
zo vrijgevig zijn als wie dan ook! -Maar juist deze Jezus, die van huis uit een
straatarm mens is, moest alleen uit Eigen middelen maar eens die groep
leerlingen onderhouden en voeden, dan zou je meteen wel zien, hoe vrijgevig Hij
is, en of Hij niet zo snel mogelijk al die nalopers weg zal sturen!'
[10] Thomas zegt: 'Ik zeg je alleen
maar, dat je helemaal door de duivel bezeten bent; want zoals jij nu gesproken
hebt, kan alleen maar de duivel spreken! Het lijkt op redelijke taal, maar dat
lijkt alleen maar zo, en wat je zegt is de onbeschaamdste leugen ter wereld. Ik
heb er spijt van dat ik je hierheen gebracht heb, Er waren vele honderden
mensen in Sichar, en allen werden gevoed uit de hemel! En het vervallen huis
van Irhaël heeft hij in weinige minuten zo herbouwd, dat het nu verreweg het
kostbaarste huis in deze stad is! En jij grenzeloos onbeschaamde, oerdomme
dwaas wilt dan mij, die met mijn eigen natuurlijke ogen de hemel geopend heeft
gezien en talloze scharen van Gods engelen naar boven en naar beneden zag gaan,
in zekere zin als de wijze der wijzen er van overtuigen, dat Jezus een arme
sloeber is, die zich op andermans kosten wel laat doen!? O, wat ben je toch een
arme sukkel! Hij, aan Wie hemel en aarde volkomen toebehoren, omdat Hij ze
gegrondvest heeft door Zijn almacht, zal zeker mijn of jouw schatten nodig
hebben om op deze wereld, waarop Hij de vruchten laat groeien en rijp worden,
te kunnen leven?! O, jij ontzettend blinde dwaas! Ga naar Sichar, overtuig je
van alles en kom dan terug, en we zullen zien of je nog zo dom in 't wilde weg
redeneert als nu!'
[11] Judas zegt met een insinuerende
glimlach heel laconiek: 'Heb je dat allemaal met je eigen ogen gezien? Of heb
je misschien ook nog een paar ossen en ezelsogen geleend, om zo veel en zulke
buitengewone dingen in één keer te kunnen overzien? - Overigens verheugt het
mij, dat deze wijze Nazareeër ook de mooie Irhaël heeft leren kennen, die
intussen, zoals ik pas kort geleden gehoord heb, al met haar zesde man schijnt
samen te wonen, omdat al de vijf anderen bij haar zo gezegd op het lijf
gestorven zijn! Nou, bij zo'n mooi liefje zal dan voor jullie allemaal de hemel
wel heel wijd open gestaan hebben! Jaja, Irhaël heeft al menigeen in de zevende
hemel gebracht; waarom zou ze dan bij jullie een uitzondering gemaakt hebben?!
Maar ik zal voor haar plezier echt niet naar Sichar wandelen; want ik houd mij
aan de wet van Mozes en ik wil mij daarom niet bezig houden met zulke zondige
zaken!’
[I] Deze sarcastische woorden van Judas
maken dat Thomas bijna uit zijn vel springt van ergernis en woede, en hij wil
hem letterlijk zo hard mogelijk te lijf gaan. Maar Ik ga nu, terwijl we bijna
halverwege Kapérnaum zijn, naar Thomas toe en zeg: 'Broeder, zolang je Mij
rustig en bedaard ziet, wees jij dan ook zoals je Mij ziet als je maar vaak
genoeg, naar Mij kijkt! Maar, als je op een keer ziet dat Ik er op los sla,
spring er dan snel op af en sla zo hard je kunt! Maar dat is nu bepaald nog
lang niet nodig. De nacht blijft nacht ondanks alles wat je er aan doet, en
Judas zal Judas blijven! Het is voor hem geen verplichting zoals voor de nacht,
die de natuurlijke schaduw van de aarde is, maar als hij Judas blijven wil, dan
moet hij dat maar blijven; wij blijven echter dat wat wij zijn! De toekomst zal
leren, hoever hij het zal brengen met Judas te zijn!”
[2] Thomas zegt: 'U kunt hem het beste
maar wegsturen, anders krijgen we nog heel wat herrie met hem; want hij
verkoopt smerige en boosaardige praatjes!'
[3] Ik zeg: 'Ik heb hem niet gevraagd
om te komen en zal hem daarom; ook niet wegsturen; als hij echter wil gaan
zoals hij gekomen is, dan;j zullen we daar geen traan om laten! Maar jij moet
uit zijn buurt blijven, want jullie passen niet bij elkaar. Vergeef hem echter
alles, zoals Ik hem vergeef, dan zal je hart vrij blijven!'
[4] Thomas zegt: 'Wat betreft dat
vergeven mijnerzijds, daarover hoeft, U zich geen zorgen te maken; want ik heb
beslist nooit wrok tegen hem gekoesterd, hoewel ik hem altijd gekend heb als
een mens, waarmee niemand makkelijk op
kan schieten, - zelfs de profeet Johannes niet, waarmee hij meermalen een
twistgesprek had! Maar ik moet heel eerlijk toegeven, dat het me duizendmaal
liever geweest was, als hij niet bij ons gezelschap hoorde!
[5] Toen ik eergisteren thuis was, heb
ik natuurlijk een heleboel over Uw doen en laten verteld aan mijn kennissen,
die zich daar erg over verbaasden. Dat kwam echter ook Judas ter ore; en hij
was nu net de eerste die besloot om zich bij U aan te sluiten! Want de leer van
Johannes voldeed hem niet, omdat die alleen maar een strenge boetedoening
voorschreef en aan iedereen een onverbiddelijk godsgericht verkondigde die niet
tot de echte boetedoening zou overgaan; over dit onderwerp heeft hij dan ook
meermalen met Johannes geredetwist.
[6] Johannes was helemaal vervuld van
de boetedoening, en Judas precies het tegenovergestelde daarvan. Hij legde
Johannes zonder omwegen uit, dat een zogenaamde 'zak en as'-boetedoening het
domste was wat een mens kon doen, de mens moest zich echt wel verbeteren, maar
niet in zak en as!
[7] Nu is het wel zo dat Johannes niet
direkt zak en as heeft aanbevolen als beslist noodzakelijk voor de
boetedoening; hij heeft het als het ware vergelijkenderwijs in zijn toespraken
naar voren gebracht en wilde daarmee een grondige verbetering van de mens, die
een slaaf van zijn zonden was geworden, aanduiden; maar Judas, die alles beter
wilde weten en begrijpen, was het er niet mee eens dat men ook door beelden en
gelijkenissen kan lesgeven, want hij vond, dat men zich over zulke belangrijke
zaken, waar het heil van de mensen vanaf hing, altijd in heldere, begrijpelijke
taal moest uitdrukken!
[8] De profeten waren naar zijn idee
pure ezels, omdat ze in beelden gesproken hadden, die men uit kon leggen zoals
men dat zelf wilde; het was alleen aan hen te wijten dat de priesters, de
koningen en het hele volk bedorven waren! Kortom, bij hem is ieder mens, hoog
of laag, een ezel, als die niet zo denkt en doet als hij; en daarom denk ik,
dat hij niet in ons gezelschap zal passen.
[9] Ik zeg: 'Mijn beste Thomas! Wat je
Mij nu hebt verteld, wist Ik allang; maar toch blijf Ik erbij: Als hij wil
gaan, dan gaat hij; als hij echter wil blijven, dan blijft hij! Ik weet nog
veel meer van hem en weet zelfs, wat hij Mij Zelf aan zal doen; maar toch moet
hij blijven, als hij wil blijven! Want zijn ziel is een duivel en wil van God
de wijsheid leren; maar die gedachte zal deze ziel niet veel goeds brengen!
Maar nu houden we erover op! Er komt binnen niet al te lange tijd nog wel een
gelegenheid, waarbij we bij hem de vinger op de zere plek zullen leggen! -We
zijn nu inmiddels voor de muren van Kapérnaum gekomen, en Ik zie door de
stadspoort een Romeins hoofdman ons tegemoet snellen, vergezeld van overste
Cornelius en zijn koninklijke familielid, er moet weer een zieke genezen
worden.
Ev. Matth. hoofdstuk 8. Hier begint
Matthéus bij het vijfde vers in het achtste hoofdstuk de geschiedenis beknopt
op te schrijven tot Ik weer naar een feest in Jeruzalem ga.
[I] We lopen nu nog op ons gemak een
paar honderd schreden en als Ik het stadsgebied betreed, komt de hoofdman
direkt op Mij af, vraagt of Ik naar hem luisteren wil en zegt dan: 'Heer! Thuis
heb ik een knecht, die door de jicht wordt geteisterd en daar erg onder lijdt,
en niets meer kan doen'.(Matth. 8,6)
[2] Ik zeg: 'Ik zal komen en hem
gezond maken'.(Matth. 8.7)
[3] De hoofdman zegt echter: 'Heer! Ik
ben helemaal niet waard, dat U in mijn huis komt, maar spreek slechts één
woord, dan wordt mijn knecht gezond! (Matth. 8,8) Want, ik ben ook maar
een mens, die net als veel anderen -ondergeschikt is aan de hogere overheid;
maar onder mij heb ik toch veel krijgsknechten, die doen moeten wat ik zeg. En
als ik tegen één van hen zeg: doe dat, dan doet hij het, of als ik zeg dat hij
moet verdwijnen, dan verdwijnt hij. En als ik tegen een andere knecht zeg: kom,
dan komt hij; en als ik tegen mijn knecht zeg: doe dit of dat voor mij, dan
doet hij het meteen! (Matth. 8,9)
[4] Aan U zijn echter alle geesten
ondergeschikt, en U bent de totale gebieder over wat in de hemel en wat op de
aarde en in de aarde is; U behoeft dus alleen maar Uw voor ons onzichtbare
machten een aanwijzing te geven, en ze zullen onmiddellijk doen wat U wilt!'
[5] Deze hoofdman legde Mij zijn
verzoek betreffende zijn knecht zo vol vertrouwen voor, omdat hij door de
direkte genezing van de zoon van de koninklijke beambte en door de verhalen van
de overste ervan overtuigd was, dat ik op wonderlijke wijze op afstand kon
genezen door slechts één enkel woord te spreken. Dat was dan ook de reden, dat
hij, net als de koninklijke beambte, naar Mij toe kwam toen hij hoorde dat Ik
de stad naderde.
[6] Toen Ik hoorde hoeveel vertrouwen
de hoofdman in Mij had, zei Ik verwonderd -weliswaar niet voor Mijzelf maar
voor de leerlingen - niet speciaal tegen de hoofdman, maar meer tegen degenen,
die bij Mij waren: 'Werkelijk, zo’n geloof ben Ik in heel Israël nog niet tegen
gekomen! (Matth. 8,10) Maar ik zeg jullie daarbij: Velen zullen uit het
oosten en uit het westen komen en met Abraham, Isaäk en Jacob in het hemelrijk
zitten (d.w.z. delen in de heerlijkheid des Vaders) (Matth. 8,11); maar
de kinderen van het Rijk zullen uitgestoten worden in de grootste duisternis,
waar een ontzettend gekerm en beklagenswaardig tandengeklapper zal zijn!' (Matth.
8,12)
[7] Nog voor Ik uitgesproken was,
sloegen velen zich vol verslagenheid op de borst en zeiden: 'Heer, verwerpt U
de kinderen en neemt U in hun plaats de heidenen aan?'
[8] En Ik zeg: 'Het maakt niet uit of
het kinderen of heidenen zijn! Wie gelooft en de liefde heeft, hetzij Jood,
Griek of Romein, die zal aangenomen worden!’
[9] Daarna keer Ik Mij naar de
hoofdman en zeg tegen hem: 'Ga heen; u krijgt wat u hebt geloofd!'
[10] De hoofdman bedankte Mij uit de
grond van zijn hart, ging vervolgens naar huis en zag daar, dat alles in
vervulling was gegaan, wat hij met een onwrikbaar geloof had gevraagd; want de
knecht werd op hetzelfde moment gezond, waarop Ik tegen de hoofdman had gezegd:
'U krijgt wat u hebt geloofd!' (Matth. 8,13)
[11] Dit teken in Kapérnaum, en ook
dat daarvoor aan de zoon van de koninklijke beambte, die stadhouder was in
Kapérnaum, kregen in deze stad bijzonder veel belangstelling, vooral van de
kant van de Romeinen en Grieken, die in de stad aanwezig waren; maar onder de
Joden en de in deze stad vanuit Jeruzalem gestationeerde, en in feite blijvend
aangestelde priesters en schriftgeleerden wekte het alleen maar ergernis, nijd
en woede!
[1] Want het volk, dat de tekenen
gezien had, maar te bang was voor de priesters en schriftgeleerden om er voor
uit te komen dat het Mijn leer geloofde en wilde volgen, verzon een list: Het
bracht een aantal zieken naar de priesters en zei: 'Luister eens, hooggeachte
priesters en schriftgeleerden, die naar u zegt in alle geheimen van God
ingewijd bent! De mens Jezus uit Nazareth doet wonderen die zo groot zijn dat
nog niemand ze ooit eerder gedaan heeft, en zijn taal en leer is als een
vuurstroom, die alles wat hij op zijn weg tegenkomt met geweldige hitte
verteert en onweerstaanbaar met zich meesleurt! Zonder medicijnen geneest hij
als een God iedere ziekte alleen maar door het woord, en men zegt dat hij zelfs
doden levend maakt door het uitspreken van een enkel woord!
[2] Nadat we ons van de waarheid van
al deze dingen overtuigd hadden, schoot ons een goede gedachte te binnen, en
wij dachten aan u en zeiden tegen elkaar: 'Waarom vinden wij dat zo bijzonder?!
We hebben toch ook priesters en schriftgeleerden die in alle Godsgeheimen
ingewijd zijn, die zeker net als deze Jezus slechts door iets te zeggen een
zieke kunnen genezen, als ze dat willen!' We waren eigenlijk al onderweg om
onze zieken naar de Nazareeër te brengen; maar dachten toen aan de besnijdenis
en het verbond, en dat willen wij niet loslaten zolang dat ons ook datgene kan
geven, wat wij lichamelijk en geestelijk nodig hebben. Omdat deze Jezus nu
echter zulke uitermate wonderbaarlijke tekenen doet, dreigt er voor ons gevaar als
we niet dezelfde krachtige tekenen daar tegenover kunnen stellen!
[3] Dus hebben we een aantal zieken
meegebracht en vragen u terwille van uwen ons heil, of u door uw geestelijke
macht, die u volgens eigen zeggen direkt van God heeft, deze zieken, die
beslist niet onze ergste zieken zijn, slechts door een woord te spreken wilt
genezen!
[4] Daarna trekken we dan met deze
door u wonderbaar genezen zieken de hele stad door, en zullen voor ieder huis
Gods eer en uw grote roem luid verkondigen. De Nazareeër verliest daardoor zeer
aan populariteit en zal, volgens de zegswijze, tenslotte onder schande, spot en
smaad het hazenpad moeten kiezen!'
[5] De priesters en schriftgeleerden,
zich maar al te goed bewust van hun totale onmacht, zeggen plechtig, om hun
onmacht te verbergen: 'Wat een dwazen zijn jullie toch! Waarom vragen jullie
dingen van ons, die alleen God mag doen? Wanneer heeft er ooit een priester of
een schriftgeleerde een wonder gedaan?! Dat kan alleen maar God en de ene
hogepriester in de tempel te Jeruzalem, als hij in het allerheiligste gaat!
Breng je zieken dus naar Jeruzalem; daar zullen ze, als je het juiste daarvoor
offert, wel genezen worden; als God het tenminste wil! Wil God het echter niet,
dan zul je het moeten aanvaarden om je zieken nog net zo ziek weer mee naar
huis te nemen.
[6] Wij zijn wel ingewijd in alle
mogelijke geheimen van God, maar niet in de macht van God, die heilig is, en
die Hij aan geen sterveling geeft!
[7]
Wie echter toch zoals deze Jezus, over wie wij ook al gehoord hebben, door
toverij of met de hulp van Beëlzebub daden verricht, is een monster uit de hel,
de eeuwig vervloekte woonplaats van Gods vijand. En wie zich inlaat met zijn
leer en zijn tekenen, die staat dan ook net eender tegenover God en Zijn
dienaren, als die duivelsdienaar! Dat is de zuivere waarheid; wee jullie, als
je naar Jezus gaat en zijn leer en hulp aanneemt!'
[8]
Degenen, die de zieken naar de priesters en de schriftgeleerden gebracht hebben,
zeggen: 'Jullie zijn allemaal leugenaars, als je dit beweert! Hoe kan hij tot
de duivel behoren en een dienaar van Beëlzebub zijn, hij, die de mensen het
beste geeft en de mensen, die hem volgen, slechts liefde, zachtmoedigheid en
geduld leert, en die alles wat hij leert ook helemaal zelf in praktijk brengt?!
[9]
Jullie zijn veel eerder des duivels, als. Je zoiets over hem zegt; hij is
daarentegen van God, omdat hij de wil van God doet, die hij ook leert!
[10] Jullie hebben ons daarnet
uitgescholden voor 'dwazen', omdat wij in je eigen belang datgene vroegen, wat
jullie wel duizend keer beweerd hebt ook te kunnen door het goddelijke woord en
het gebed; maar nu, nu het er als nooit tevoren op aankomt om je oude
onveranderlijke geloof ten uitvoer te brengen, scheld je ons uit voor dwazen
als we jullie aan je woord houden! – O, slechte dienaars van Beëlzebub! We
zullen jullie zoveel licht geven, dat je alleen al door de afstraling daarvan
allemaal sterven zult!'
99 Bethabara. De schoondochter van Petrus
[1] De priesters en schriftgeleerden
trokken zich snel terug toen ze die dreigende taal van hun geloofsgenoten
hoorden. Want er waren er ongeveer honderd naar hen toegekomen en in hun ogen
vonkelde een diepe ernst; want deze mensen voelden allang aan, wie er achter de
Joodse priesters en schriftgeleerden schuil ging en ze haatten hen al een hele
tijd meer dan de pest!
[2] Maar omdat de priesters, Farizeeën
en schriftgeleerden wel merkten, dat de Joden hen alleen maar fijntjes op de
proef stelden om iets aanwijsbaars tegen hen te verkrijgen, zodat ze nog meer
redenen zouden hebben om Mij te volgen (want in die tijd was het nog moeilijker
om uit de Joodse kerk over te gaan naar een andere, dan dat het nu is om uit de
rooms-katholieke kerk over te gaan naar een hervormde kerk), hielden ze Mij nu
scherp in het oog en begonnen onder elkaar al heel in het geheim te overleggen,
hoe ze Mij konden liquideren.
[3] De overste, in wiens huis Ik nu in
Kapérnaum een paar dagen achtereen verbleef, verklapte Mij heimelijk wat er
gebeurde, hoe kwaad de Joodse priesterstand op Mij was en dat ze zelfs Mij in
't geheim om het leven wilde brengen!
[4] Toen zei Ik: 'Hun kwaadaardige
plannen met Mij zullen wel een keer lukken, maar nu is het de tijd nog niet.
Opdat ze nu echter niet te veel gelegenheid zullen hebben om hun wraak uit te
voeren, zal Ik voor een poosje naar een andere plaats gaan en dan later, als de
woede van deze godloochenaars wat bekoeld zal zijn, weer hierheen komen.
[5] Hoewel hij Mij erg graag bij zich
gehouden had, gaf de overste Mij toch gelijk, omdat ook hij zelf voor deze
priesters, schriftgeleerden en Farizeeën behoorlijk bang was, want hij wist
maar al te goed, hoe dit addergebroed de kunst verstond om iemand in 't geheim
in Rome aan te klagen.
[6] Ik verliet toen de volgende morgen
heel vroeg, met het hele gezelschap dat Mij volgde, het bijzonder gastvrije
huis van de overste en begaf Mij naar het huis van Simon Petrus, dat in de
buurt van Bethabara lag, waar Johannes vroeger verbleef. Toen Ik echter in het
eenvoudige, maar ruime huis van Petrus kwam, lag daar zijn schoondochter, een
aardig en meestal zeer werklustig en flink meisje van ongeveer twintig jaar,
met hoge koorts in bed en was zeer angstig en had veel pijn. Petrus kwam naar
Mij toe en vroeg Mij, om haar te helpen! (Matth. 8,14)
[7] Ik ging direkt naar haar bed, nam
haar bij de hand en zei tegen haar: 'Dochtertje, sta op en maak liever het
avondmaal voor ons klaar, in plaats van hier ziek in bed te liggen!'
[8] Ogenblikkelijk verliet de
koorts.haar, en het meisje stond meteen op en diende ons met veel ijver en
toewijding.(Matth. 8,15)
100
De wonderbare visvangst
[1] Daarop komt Matthéus naar Mij toe
en vraagt Mij, of hij dit teken tesamen met diverse beleringen en toespraken,
die Ik gedurende de paar dagen in het huis van de overste gegeven heb, ook moet
opschrijven.
[2] Ik zeg: 'Het teken bij de hoofdman
voor Kapérnaum met wat Ik daar gezegd heb, en dit teken in het huis van Petrus
ook, maar zonder het gesprokene dat niet bij de werkelijke leer behoort! Laat
de besprekingen in het huis van de overste, en het feit dat Ik twee dagen lang
bij hem bleef, helemaal weg!
[3] Binnenkort komen we toch weer in
het huis van deze overste als zijn liefste dochter sterven zal, Ik zal haar dan
opwekken en weer aan hem teruggeven. Schrijf dan zo over hem en het teken, dat
je geen namen behoeft te noemen, - anders zouden wij hem schaden in zijn
wereldse betrekkingen, en dat zullen en willen we natuurlijk niet; het
priesterdom houdt hem namelijk ook in het oog.
[4] Tot aan het volgende feest in
Jeruzalem zal Ik echter hier aan het meer in deze streek, die Mij het beste
bevalt, nog veel tekenen doen en veellessen geven; dat zul je allemaal geheel
op moeten schrijven!'
[5] Matthéus maakt zich schrijfvaardig.
Maar Johannes wordt nu erg treurig en zegt: 'Maar Heer, U, die ik het meeste
lief heb! Zal Ik dan helemaal niets meer te schrijven krijgen?'
[6] Ik zeg: 'Mijn beste broeder, wees
jij daar maar niet bedroefd over! Je zult nog heel veel te schrijven krijgen!
Want jou heb Ik alleen voor de belangrijkste en diepzinnigste dingen
voorbestemd!'
[7] Johannes zegt: 'Maar het teken te
Kana met de zoon van de koninklijke beambte lijkt me toch niets groter en
belangrijker dan dat, wat U voor Kapérnaum voor de hoofdman gedaan hebt!?'
[8] Ik zeg: 'Dan vergis je je erg, als
je dat denkt! Want met de zoon van de koninklijke beambte wordt de gehele zeer
slechte en verdorven wereld bedoeld, en hoe haar nu van verre hulp aangereikt
wordt door Mijn leer en door Mijn geestelijke bemoeienis. Met de knecht van de
hoofdman wordt voorlopig alleen maar een jichtige knecht, die Ik genezen heb,
bedoeld; later wordt daar echter ook wel een gemeente of de één of andere in
Mijn naam opgerichte vereniging mee bedoeld, die echter, geleid door allerlei
politieke vrees, een bepaald deel van Mijn leer niet in de praktijk toepast, en
die daardoor ook langzaam maar zeker in alle andere opzichten Mijn leer niet
meer volgt; en dat is dan ook een jichtaanval van de ziel, die dan alleen maar
door het vaste geloof in Mijn woord weer geholpen kan worden!
[9] Zie je, Mijn beste broeder
Johannes, daarom is er een zeer groot verschil tussen die twee tekenen! Het
eerste geeft aan hoe geestelijk ziek de hele wereld is, en Ik zegje: in nog
diepere zin, ook de hele oneindigheid! Het tweede teken betekent alleen maar,
dat wat Ik je daarnet verklaard heb. Nu weet je dus, wat jij en wat Matthéus
vast moet leggen.
[10] Maar nu heeft het meisje, met de
andere bedienden van Petrus, het middagmaal al klaar, en we gaan daarom direkt
daaraan beginnen en dan willen we vanmiddag Petrus een beetje helpen een paar
goede vissen te vangen. Tegen de avond zullen we nog genoeg te doen krijgen.'
[11] Toen gebruikten we een
overvloedige maaltijd, die voor het hele grote gezelschap voldoende was, en
gingen daarna aan het meer, dat ook 'Galilese zee' genoemd werd, en hebben daar
in een paar uur een grote hoeveelheid van de lekkerste vis gevangen, en wel zo
veel, dat ze nauwelijks in de viskaren geborgen kon worden.
[12] Petrus werd er bang van, zodat
hij in een soort van vrome bedwelming uitriep: 'Heer, ik smeek U, laat me
alleen; want ik voel nu zo sterk, dat ik een zondig mens ben! Al eens eerder
was ik bang voor U, toen U, terwijl ik U nog helemaal niet kende, ergens
vandaan kwam en mij en mijn helpers hier vissend aantrof! Ik zag toen al dat U
van goddelijke afkomst was; nu heb ik echter nog meer angst, omdat ik nu maar
al te duidelijk inzie, Wat en Wie U in het diepst van Uw Wezen bent! Toen
hebben we net als nu de hele nacht gevist en zo te zeggen niets gevangen; op Uw
woord echter en in Uw aanwezigheid scheurden de netten vanwege de te grote
hoeveelheid gevangen vis! Ik voel, dat ik daardoor beslist erg bang voor U
word, want U bent -,
[13] Ik zeg: 'Wees stil en verraad Mij
niet! Want je kent die ene onder ons! Die is en blijft een verrader.'
[14] Petrus zegt nu verder niets meer
en maakt toebereidselen om de vis te bergen. Omdat de avond echter valt, gaan
wij naar huis, waar door de ijver van de gezond gemaakte schoondochter van
Petrus een goed en rijkelijk avondmaal op ons wacht. Iedereen is nu opgewekt en
blij; en Petrus zet de lofzang in en allen antwoorden eenstemmig in een
wisselzang.
[I] Toen Petrus ophield met zingen,
sprak hij op heel feestelijke toon: 'Mijne vrienden en broeders! Wat ligt er
een hemelsbreed verschil tussen ons zingen hier en dat van David eertijds, toen
hij het volk deze heerlijke lofzang gaf! Toen hij zong, hief hij zijn ogen op
naar de sterren! Want in die tijd woonde Jehova volgens de menselijke begrippen
in het ontoegankelijke licht boven alle sterren. Wat zou David hier echter
gedaan hebben, nu Diegene, tot Wie hij zijn ogen ophief boven alle sterren, - 'Stop! Vriend Petrus!', zeg Ik, 'zo is het al
weer genoeg; denk er wel aan, wie hier allemaal bij ons zijn!'
[2] Petrus roept zichzelf dadelijk tot
de orde en nodigt alle gasten uit voor het avondmaal, dat voornamelijk uit
brood en goed klaargemaakte vis bestaat.
[3] Judas vraagt aan Petrus of er in
de buurt geen wijn te koop is. Daarop antwoordt Petrus: 'Een paar landwegen
gaans hiervandaan is een herberg; daar kun je wijn kopen. 'Judas vraagt dan
weer aan Petrus, of hij niemand kan sturen om een zak vol te halen.
[4] Petrus zegt: 'Je weet toch net zo
goed als ik, dat ik niemand heb om te sturen! Als je zo graag wijn wilt hebben,
ga er dan zelf heen, en ding nog wat af bij de waard, dan krijg je het zo
voordelig mogelijk!' Judas zegt: ' Ah, als ik zelf moet gaan, dan zie ik er
liever van af!'
Petrus zegt: 'Doe wat je wilt, ik kan
je niet helpen, want mijn vissersknechten hebben aan zee nog volop werk; mijn
vrouwen mijn kinderen en mijn schoondochter hebben het, zoals je zelf kunt
zien, veel te druk, en van mijzelf zal je toch wel niet verlangen, dat ik nu
bij avond een hele zak vol wijn alleen voor jou hierheen ga halen!?' -Judas
zegt daarop wat geërgerd: 'Nou nou, ik meende er goed aan te doen, omdat ik zag
dat je geen wijn hebt; ik zou het heus zelf wel betaald hebben, hoe duur het
ook geweest was!'
[5] Petrus zegt: 'Er is er Eén onder
ons, Die in Kana op de bruiloft van Simon, die ook hier bij ons is, water in
wijn heeft veranderd. Deze Ene zou ook nu, als dat nodig was, hetzelfde kunnen
doen. Maar omdat het nu beslist niet nodig is, kunnen we ons ook met het
bijzonder goede water behelpen, dat mijn zuivere huisbron ons biedt. ,
[6] Judas zegt: 'Heel goed, heel goed,
-ik ben daar ook wel tevreden mee, omdat ik zelf ook erg van goed water houd;
maar juist bij zo'n gelegenheid als deze zou een wijntje toch ook niet te
versmaden zijn! Als die zekere Ene, Die ik nu ook wel denk te kennen, echter
toch uit water wijn kan maken, dan zou Hij dat voor jou nu toch ook wel kunnen
doen!?'
[7] Ik zeg: 'Ga dan naar de bron en drink!
Want aan jou zal de bron wijn geven, maar aan de rest van ons slechts water!'
[8]
Toen ging Judas naar de bron en putte. En bij het drinken van het geputte
water, bleek het zeer goede wijn te zijn en hij bedronk zich, zodat hij bij de
bron bleef liggen en in de diepe bron gevallen zou zijn als een paar knechten
van Petrus hem niet gevonden en in huis op een bed hadden neergelegd. Zo was
het goed geregeld; want Ik heb op deze avond veel mensen genezen die last
hadden van allerlei kwalen en besmettelijke ziektes, en bij velen boze geesten
uitgedreven, - en daarbij zou Judas ons veel moeilijkheden hebben opgeleverd.
102
De genezing van alle zieken uit Kapérnaum
[1] Toen alle aanwezigen het avondmaal
genuttigd hadden, en Judas vast in slaap op een strobed in het voorhuis lag,
brachten dezelfde Joden uit Kapérnaum, die de vorige dag de priesters,
schriftgeleerden en Farizeeën op de proef stelden, een aantal bezetenen en
andere zieken, die last hadden van allerlei kwalen, en vroegen Mij zeer
dringend, of Ik ze allemaal genezen wilde!
[2] Ik vroeg ze echter met liefdevolle
ernst, of ze wel geloofden, dat de timmermanszoon uit Nazareth zo iets zou
kunnen doen. Want deze mensen kenden Mij zogezegd al vanaf Mijn geboorte.
[3] Maar daarop antwoordden ze: 'Dat u
een zoon van de timmerman bent, heeft er niets mee te maken! Als de
timmermanszoon door God uitverkoren wordt om een profeet van het volk Israël te
worden, dan is hij een profeet, ook al zou hij duizendmaal een timmermanszoon
zijn; want ieder mens is dat, wat hij van God uit is, en nooit wat zijn ouders
waren! En daarom geloven wij allen vast en zeker, dat u in de eerste plaats een
echte door God gewijde profeet bent, en in de tweede plaats dat u ons daarom
allen kunt helpen, zoals u ook de zoon van de stadhouder en de knecht van de
hoofdman hebt geholpen!'
[4] En Ik antwoordde hen: 'Nu dan,
omdat jullie zo in Mij geloven en zo'n mening over Mij hebt, daarom gebeure met
jullie allen, watje geloofd hebt!'
[5] Op dit woord verlieten alle
geesten de bezetenen, en degenen, die allerlei ziektes en kwalen hadden, werden
ook op datzelfde ogenblik gezond. (Matth. 8,16)
[6] Het behoeft wel niet nader
beschreven te worden, hoe verbaasd en dankbaar men daarna was!
[7] Er werden daarna ook heel
toepasselijke, maar tevens bijtend scherpe opmerkingen gemaakt over het hele
Joodse priesterdom, maar Ik berispte de sprekers daarover en wees hen erop, dat
het niet zo slim was, om slapend addergebroed wakker te maken: 'Want zolang het
zich in haar winterslaap bevindt, is het voor niemand schadelijk en gevaarlijk;
wordt het echter gewekt, dan is het gevaarlijker dan op andere momenten waarop
het niet slaapt!
[8] De vol arglist en streken zittende
tempelknechten sliepen ook, net als een addergebroed in de winter, maar met
jullie gewaagde vraag heb je hen gewelddadig uit hun slaap gehaald. Let er
daarom goed op, dat ze voor jullie nu niet gevaarlijk worden! Want deze
overspelige soort geniet wellustig als ze ergens schade aan kan richten!'
[9] Allen zien nu wel de waarheid van
Mijn woorden in en hebben er spijt van dat ze door hun onbezonnenheid dit kwaad
aangericht hebben! Ik troost ze echter en druk hen op het hart om in Kapérnaum
niets te vertellen van het hier verrichte teken, behalve dan aan enkele
waarheidlievende vrienden, die dan ook weten te zwijgen! En dat beloofden ze
Mij.
[10] Eén van hen was, hoewel niet tot
de priesterstand behorend, toch zeer goed in de Schrift onderlegd.
[11] Hij ging nu voor de groep staan
en zei heel ernstig: 'Luister, beste vrienden en broeders! Voor mij steekt er
veel meer achter wat hier heeft plaatsgevonden, dan alleen maar jullie
conclusie: 'Zie deze man is een echte profeet'. Ik geloof dat wat hier nu heeft
plaatsgevonden, de vervulling is van wat de profeet Jesaja voorspeld heeft toen
hij zei: 'Hij heeft onze zwakheden op zich genomen, en onze ziekten heeft Hij
gedragen!' (Jes. 53,4) Dringt het niet tot jullie door? Begrijp je echt
niet waar dat op slaat?'
[12] Het volk kijkt hem echter met
grote ogen aan, want het begrijpt hem niet. Hij herhaalt zijn vraag nog een
keer, en omdat het volk nog steeds datgene, wat hij uit Jesaja aangehaald
heeft, niet begrijpt, zegt hij: 'Voor de blinde kun je moeilijk preken over de
kleuren van de regenboog!'
[13] Ik zeg tegen hem: 'Wees kalm, het
is beter dat dit volk dat voorlopig niet begrijpt! Want als dit volk dat nu zou
begrijpen, dan zou het naar de priesters rennen en daar op een geweldige manier
met hen gaan redetwisten, en dat zou niet goed zijn voor jullie en ook niet
voor Mij, uit het oogpunt van Mijn leer gezien! Maar wanneer het juiste moment
aanbreekt zullen ze het begrijpen, en zullen ze verstaan wat de profeet gezegd
heeft!'
[14] De spreker neemt genoegen met dit
antwoord, en het volk, waarvan Ik op deze avond de bezetenen en zieken genezen
heb, gaat weer naar huis met hun geheel genezenen.
[15] Thuis in Kapérnaum baart het toch
nog groot opzien onder vrienden en bekenden, en als het de volgende ochtend nog
maar nauwelijks licht is, is er om het huis van Petrus al een onoverzienbare
volksmenigte verzameld, die Mij wil zien, Degene, Die de vorige avond zo'n onbegrijpelijk
groot wonder gedaan heeft! Omdat er steeds meer volk om het huis komt vraagt
Petrus Mij, wat daaraan gedaan kan worden.
[16] Ik zeg: 'Maak het grote schip
maar klaar, dan varen we helemaal naar de andere kant van het meer, anders
beleven we hier een spektakel! (Matth. 8,18) Het volk heeft weliswaar de
beste bedoelingen, maar. het priesterdom zal ook achter het volk aangeslopen
komen, en met hen willen wij voorlopig niets te doen hebben!'
[17] Petrus maakte meteen het grootste
schip klaar, al gauw gingen wij aan boord en roeiden het met de wind mee snel
het meer op.
[18] Voordat Ik echter met de
leerlingen het schip betrad, kwam een schriftgeleerde uit Kapérnaum op Mij af en
zei: 'Meester sta mij. toe, dat ook ik u volg op uw tocht!' (Matth. 8,19)
Ik doorzag echter direkt zijn geheime reden, die echt niet zo lofwaardig was.
Het was hem daarbij niet om Mijn leer en al Mijn daden te doen, maar meer om de
verzorging van zijn buik en zo mogelijk, als daarmee iets te verdienen zou
zijn, heimelijke spionage. Daarom schudde Ik Mijn hoofd en zei tegen hem: 'De
vossen hebben holen, en de vogels onder de hemel hebben nesten, maar de Zoon
des mensen heeft niets, zelfs geen steen in deze wereld als bezit, zodat Hij
daarop Zijn hoofd neer kan leggen!' (Matth. 8,20)
[19] En de schriftgeleerde begreep
Mij, wendde zich af en ging naar huis. Want Ik gaf hem daarmee te verstaan, dat
ook hij een sluwe vos was en daarom ook een hol (betaalde baan) had, en dat
vogels van zijn pluimage, onder de hemel, d.w.z. ver beneden de zuiver
goddelijke waarheid en liefde, hun nesten, d.w.z. hun voedings en rustplaats
hebben waar ze hun prooi verteren; maar dat bij de Mensenzoon niets te vinden
is van al de wereldse bedriegerijen, zelfs niet een zogeheten politieke
kunstgreep (steen), waarop je zo nu en dan je geestelijke 'hoofd' kunt laten
uitrusten! De schriftgeleerde begreep precies wat Ik bedoelde en ging, zoals
gezegd, zonder nog een woord te zeggen, vlug naar Kapérnaum terug.
[I] Eveneens nog voor wij in het schip
gingen kwam één van Mijn leerlingen naar Mij toe en vroeg Mij of Ik het goed
vond dat hij eerst zijn vader zou gaan begraven, die in de vorige nacht
plotseling overleden was. (Matth. 8,21) Ik zei echter tegen hem: 'Blijf
jij nu maar bij mij, en Iaat de doden hun doden begraven! '(Matth. 8,22)
En de leerling zag meteen van zijn verzoek af en volgde Mij op het schip; want
hij begreep dat het beter is om voor het leven, dan voor de dood te zorgen,
-dit laatste is namelijk een zorg, die geen waarde heeft en waar de doden zich
het beste mee bezig kunnen houden. Want allen, die begrafenisvertoon belangrijk
vinden, zijn min of meer dood zolang zij eer aan een dode bewijzen en zelf het
eerbetoon aan de dood belangrijk vinden.
[2] De mens sterft pas echt door
zelfzucht, die zich uit in de hoogmoed, die vóór alles hunkert naar eer; en in
dat licht bezien is dan een eervolle begrafenis van een dode, niets anders dan
een laatste vorm van hoogmoed van de geestelijk reeds lang dode mens.
[3] Nadat de leerling in zijn hart de
volle waarheid van wat Ik hem gezegd had, besefte, volgde hij Mij zonder meer
het schip op, zoals reeds eerder gezegd, en we vertrokken snel met gunstige wind
en ontliepen zo het steeds sterkere opdringen van het volk. (Matth. 8,23)
[4] Sommigen klommen wel in kleine
bootjes en voeren ons een stukje na. Maar toen de wind steeds harder ging
waaien, keerden ze al gauw terug en het kostte hen moeite, om vóór het uitbreken
van de storm de vaste oever weer te bereiken.
[5] Wij bevonden ons reeds in volle
zee, toen de eerst zo gunstige wind overging in een geweldige storm. Ik was bij
het aan boord gaan echter al lichamelijk vermoeid, omdat Ik de hele nacht
gewaakt had, en Ik zei daarom tegen Petrus toen we op het schip waren: 'Maak
voor Mij een bed klaar, want Ik ga tijdens de tocht een beetje rusten, want je
weet, dat Ik de hele nacht niet gerust heb!'
[6] Petrus bracht Mij direkt een paar
matten, maakte daarvan een goed bed en gaf Mij daarbij nog een kussen onder het
hoofd, waarop Ik dan ook weldra lichamelijk heel diep insliep, hoewel Ik wel
wist, dat de wind gauw in een harde storm zou overgaan en dat de hooglopende
golven het schip zouden bedreigen.
[7] Toen wij ongeveer een paar uur uit
de kust waren, woedde de storm het hevigst, en de golven begonnen over het dek
van het schip te slaan. (Matth. 8,24) Toen werden zelfs Mijn meest
toegewijde leerlingen bang; want ze zagen dat door de steeds meer overslaande
golven het schip water begon te scheppen, vooral bij het middelste en door de
toenmalige bouwtrant tevens laagste deel van het schip. Toen derhalve de storm
niet afnam maar daarentegen de golven steeds krachtiger opjoeg, gingen de
leerlingen naar Mij toe, dat wil zeggen naar het hoogste deel van het schip
waar Petrus voor Mij eerder een bed klaargemaakt..had en waar de golven nog
niet doorgedrongen waren, begonnen aan Mij te schudden opdat Ik wakker zou
worden en riepen toen vol angst: 'Heer, help ons, anders gaan we allemaal te
gronde!' (Matth. 8,25)
[8] Daarop stond Ik op van het bed en
zei tegen hen: 'O, jullie kleingelovigen! Hoe kun je zo bang zijn als Ik bij je
ben? - Wie is er belangrijker: de storm of Degene, Die ook heer over alle
stormen is?!'
[9] Maar omdat de leerlingen, net als
vele anderen op het schip, bijna sprakeloos van angst waren, en zelfs Petrus
alleen nog maar wat stamelen kon, zei Ik snel een bestraffend woord tegen de
storm en de zee en daarop werd het ineens windstil! Het leek of de storm afgesneden
was en de zee werd spiegelglad; alleen waar de roeispanen het water beroerden,
zag je een geringe beweging. (Matth. 8,26) Het grote aantal mensen aan
boord, dat Mij vrijwel niet kende, omdat het pas deze ochtend aangekomen was en
eigenlijk alleen voor zakendoeleinden meevoer, was ontzettend verbaasd en
klampte de leerlingen aan en vroeg hen: 'Wat -in de naam van Jehova -is dat
voor iemand, dat wind en zee hem gehoorzamen?!' (Matth. 8,27)
[10] Ik maakte echter gebaren naar de
leerlingen, dat ze Mij niet moesten verraden. Petrus zei toen: 'Vraag niet zo
veel, maar help liever al dat water uit het schip te scheppen, anders zijn wij
nog verloren als er soms een staartje van de storm komt, wat vaak genoeg
gebeurt als hij zo ineens afbreekt zoals nu!' -Toen vroegen de vreemden niets
meer, maar pakten de wateremmers en schepten vlug het water uit het schip en
hadden daar volop werk aan tot we de uitgestrekte oever aan de overzijde
bereikten.
[I] Het land, of liever gezegd de
streek, waar we nu gekomen waren, Werd bewoond door een volkje - de Gergesenen,
ook wel Gadarenen genoemd -en lag langs de gehele lengte van het meer recht
tegenover Galiléa.
[2] Toen we daar met
z'n allen aan land gestapt waren, en naar de kleine stad Gadara wilden gaan,
die op een heuvel aan het meer op ongeveer zes duizend pas van onze
landingsplaats verwijderd lag, liepen tegenover de stad, vanaf een kleine aan
het meer gelegen berg op wiens helling de begraafplaats van de bewoners van deze
omgeving en stad lag, ons twee naakte personen met gruwelijk vertrokken
gezichten tegemoet. Zij werden door een heel legioen boze geesten bezeten en
waren zo woest dat door hun toedoen bijna niemand deze doorgang kon passeren. (Matth: 8,28) Zij woonden in de
graven van het kerkhof op de berg. Niemand kon ze vangen of met ketens gebonden
houden. Want ook al werden ze zo nu en dan door een groot aantal sterke mensen
overweldigd, met kettingen gebonden en in de boeien geslagen, dan werden die
kettingen toch in een oogwenk verbroken en de boeien tot poeder gewreven! Dag
en nacht waren ze op de berg in de graven, schreeuwden verschrikkelijk en
sloegen zichzelf ontzettend met stenen.
[3] Toen deze beiden Mij echter
temidden van Mijn leerlingen zagen aankomen, liepen ze regelrecht op Mij af,
vielen voor Mij neer en schreeuwden: 'Wat moet U van ons, Zoon van de
Allerhoogste?! Bent U gekomen om ons al vóór onze tijd te kwellen! Wij bezweren
U bij God de Allerhoogste, dat U ons niet zult kwellen! (Matth. 8,29)
[4] Ik bedreigde hen echter en sprak:
'Hoe is je naam, boze geest, die deze beiden kwelt alsof ze tesamen één man
waren?'
[5] De boze schreeuwde daarop: 'Mijn
naam is legioen; want we zijn met zeer velen!'
[6] Ik gebood de boze daarop uit deze twee
te gaan! Ogenblikkelijk verliet een grote hoeveelheid boze geesten, in de
zichtbare vorm van grote zwarte vliegen, de twee, maar vroeg Mij dringend, haar
niet uit deze streek te verjagen!
[7] Er bevond zich echter langs de
lage bergen die het meer begrensden, in westelijke richting een grote kudde
varkens, toebehorend aan de Gadarenen; want dit volkje, dat merendeels uit
Grieken bestond, at het vlees van deze dieren en dreef er handel mee,
grotendeels op Griekenland. (Matth. 8,30)
[8] Toen de boze geesten deze kudde
zagen, vroegen ze Mij, of Ik ze toestemming wilde geven om in deze kudde te
gaan. (Matth. 8,31)
[9] En toen Ik hen dat om geheime voor
de wereld verborgen redenen toestond, gingen de duivels meteen in de ongeveer
twee duizend varkens.
[10] Zodra
de duivels echter in de varkens gegaan waren, renden deze dieren een berg op
die een sterk vooruitspringende rots in zee had, en vanaf die rots, die
ongeveer drie honderd ellen boven zee uitstak, stortten alle tweeduizend
varkens zich als een tornado in de zee, die juist op dat punt zeer diep was. (Matth.
8,32)
[11] Toen de herders, die de varkens
hoedden, zagen wat daar gebeurd was met de bezetenen, schrokken ze geweldig,
vluchtten weg, renden naar de stad en vertelden iedereen en speciaal hun
opdrachtgevers, wat zich aan de zee had afgespeeld. (Matth. 8,33)
[12] De bewoners van het stadje liepen
te hoop, en één van hen, die, net als veel anderen in deze stad nog een heiden
was en geloofde in Jupiter en de andere goden van het heidendom, hield een toespraak
en zei: 'Heb ik het vanmorgen niet gezegd: Als twee door de furiën gekwelden
stil worden, maar de zee bij heldere hemel door de storm wordt opgezweept, dan
komt er een godheid naar de aarde, en zal er een gericht plaats vinden; want de
goden komen nooit zonder roede en zwaard van de sterren naar de aarde! En nu is
het gebeurd: De furiën, die de beide zondaars plaagden, woelden eerst de zee
op, omdat ze zeker wisten, dat er een godheid zou afdalen en hen zou verdrijven
uit de beide zondaars. Dat ze zich toen in de vorm van zwarte horzels op onze
varkens stortten en deze dieren als een storm in zee dreven, dat is me zo
duidelijk als de zon op een hellichte middag! Er blijft ons nu niets anders
over dan in alle deemoed en boetvaardigheid van ons gemoed met een groot aantal
mensen naar de godheid, waarschijnlijk Neptunus of Mercurius, af te dalen en
hem zeer nadrukkelijk te vragen, of hij deze streek weer zo snel mogelijk wil
verlaten; want zolang een god zich zichtbaar in een streek op aarde ophoudt, kun
je slechts een opeenstapeling van ongelukken verwachten! Want, zoals reeds
gezegd, een god komt nooit zonder roede, zwaard en gericht van de sterren naar
de aarde omlaag!
[13] Laat echter niemand hem ook maar
met de geringste gedachte iets verwijten over de ons toegebrachte schade; want
dan is het helemaal met ons gedaan! We hebben de oude goden nu al zo lang geen
echt offer meer gebracht, daarin zeker het meest gehinderd door de domme Joden,
die het altijd beter willen weten dan wij, dat een beledigde god nu zelf zijn
offer is komen halen! Zo is het! Daarom mogen wij daarover ook geen ontevreden
gedachten in ons laten opkomen! Het enige wat we kunnen doen is naar beneden
gaan en hem begroeten en hem dan zeer nadrukkelijk vragen, of hij deze omgeving
maar liefst meteen weer wil verlaten!'
[14] Tijdens deze toespraak luisterden
er ook enige Joden mee en die zeiden nu: 'Je vindt weliswaar dat we dom zijn,
maar we weten er toch meer van dan jullie. Kijk, deze veronderstelde god van
jullie is waarschijnlijk een magiër uit Perzië, of de beroemde Jezus uit
Nazareth, van Wie we al grote dingen gehoord hebben. Voor de rest zijn we het
geheel met jullie eens, dat we hem zeer nadrukkelijk moeten vragen om deze
streek te verlaten; want zulke mensen bevorderen nooit het geluk van een land,
-dat weten we uit de tijden van onze profeten. Als onze God bepaalde mensen in
een land opwekt tot profeten, dan staat het ongeluk van zo'n land al vast!'
[15]
Daarop verzamelde iedereen zich in deze stad en begaf zich naar buiten en bergafwaarts
naar Mij toe, en er bleven alleen maar een paar zieken thuis. Toen degenen die
uit de stad kwamen Mij zagen en vaststelden dat Ik er heel gewoon menselijk
uitzag, kregen ze wat meer moed om dichterbij te komen, en ze kwamen daarom,
hoewel nog steeds behoorlijk bang, naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hun land
direkt wilde verlaten! (Matth. 8,34)
[16] Een paar van hen keken naar de
twee, die ze als voormalige bezetenen heel goed kenden. Die waren nu gekleed en
spraken heel verstandig met hen en vertelden, hoe Ik hen van hun plaag bevrijd
had, en hoe ze daarop door degenen, die met Mij gekomen waren, meteen gekleed
waren. Maar dat alles verminderde, speciaal bij de heidenen, de angst niet en
ze wensten alleen maar dat Ik hun streek verlaten en nooit meer terugkomen zou!
[17] En Ik gaf gehoor aan hun wens en
zei daarop tegen Petrus:'Vriend breng het schip maar gelijk weer in orde, zodat
we ons snel weer van deze streek kunnen verwijderen!'
[18] En Petrus en zijn knechten
brachten het schip meteen in orde. Toen Ik Mij echter inscheepte, kwamen de
twee genezenen Mij snel achterna en vroegen Mij, of zij Mij ook mochten volgen;
want ze zouden in deze stad niets te doen en niets om van te leven hebben, en
in hun huis zouden hun familieleden ze zeker nooit op willen nemen omdat ze te
bang voor hen waren! Ik wees ze echter met vriendelijke ernst terug en zei
tegen hen: 'Ga maar gerust naar je huis en je familie terug; ze zullen je met
vreugde opnemen! Ga en verkondig de uwen, en ook de hele streek, wat voor groots
de Heer aan jullie heeft gedaan en welke barmhartigheid Hij jullie bewees; dat
is beter dan dat je Mij nu zou volgen! Want je moet nu in deze omgeving, waar
men je overal goed kent, een heel goed getuigenis van Mij geven en daardoor
nuttig zijn voor de mensen; en de mensen zullen jullie net als voorheen, toen
je voor hen een verschrikking was, niet laten verhongeren.
[19] Toen gingen de beide genezenen
als één man weg en deden zeer ijverig, wat Ik hen had aanbevolen.
[20] Binnen korte tijd hebben de twee
Mij niet alleen in hun geboortestreek, maar ook in alle tien de steden die daar
boven langs het meer liggen, bekend gemaakt; en ze verkondigden met veel ijver
overal wat voor groots Ik aan hen had gedaan en welke grote barmhartigheid Ik
hen had bewezen. En daardoor geloofden er velen in Mijn naam en kregen een
groot verlangen naar Mij, zowel Joden als Grieken.
105 Nazareth. Ongeloof verhindert wonderen
[1] Nu voeren wij rechttoe rechtaan
naar Nazareth, want Ik had Mij voorgenomen nu weer eens een keer Nazareth te
bezoeken en thuis wat uit te rusten en dan ook voor de zeer ongedurige
Nazareeërs het licht der waarheid te ontsteken!
[2] De terugvaart duurde echter wat
langer dan de heenvaart, en velen kregen honger. Maar Ik gaf hen kracht en ze
voelden een wonderbare verzadiging, en sommigen zeiden: 'Niet te geloven, één
inademing is als brood en een tweede smaakt als wijn!' Zo bereikten wij vroeg
in de volgende morgen de oever. Vanaf de oever tot aan Nazareth was het nog
ongeveer twintig landwegen gaans, en wij gingen dus vlug verder en bereikten
snel de stad Nazareth. Ondertussen verzorgden de knechten van Petrus zoals
gewoonlijk het schip en voeren naar huis.
[3] Wij waren echter geland aan de
algemene landingsplaats en daar waren al veel mensen verzameld; voor een klem
deel waren dat mensen, die vanwege hun zaken de zee in alle richtingen moesten
bevaren, en de meeste anderen kwamen uit de omstreken, zelfs van Jeruzalem,
naar de markt van Nazareth; want er was op dit moment juist een grote markt in
deze stad.
[4] Toen op de landingsplaats bekend
werd, dat Ik met het schip van Petrus aangekomen was, gingen ook diegenen, die
over zee hun zakenreizen wilden maken, mee terug naar de stad, en zodoende trok
er een grote volksmenigte met Mij mee naar Nazareth.
[5] Maar Ik en Mijn leerlingen gingen
naar Mijn huis, dat wil zeggen nu het huis van moeder Maria, die thuis was met
de drie oudste zonen en de vier maagden, die vroeger in Jozefs tijd, toen Ik
nog een kind was, als kind waren aangenomen en opgevoed.
[6] Maria en alle huisgenoten gingen
nu aan het werk en maakten een overvloedig ontbijt voor ons allen klaar, dat
wij echt nodig hadden, speciaal de leerlingen, omdat die een hele dag en een
hele nacht haast niets gegeten hadden. De maaltijd was snel klaargemaakt, en we
gingen zitten en aten en dronken. Na het maal spraken wij onze dank uit en
stonden op en gingen de stad in, om daar wat naar het doen en laten van de
mensen te kijken. We konden echter nauwelijks het huis uit vanwege al het volk,
dat voor het grootste deel uit nieuwsgierigheid, voor een ander deel uit
onbehoorlijk spionage oogmerk en slechts voor een zeer gering deel uit nood en
hulpbehoevendheid, zich om het huis gelegerd had.
[7] Toen wij voor het huis kwamen,
vroegen enige Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem, of Ik hier geen
wonderen en tekenen zou doen. Maar Ik zei hen heel ernstig en beslist: 'Neen,
door uw ongeloof is dat hier niet mogelijk!' Na dit besliste neen begon men
zich te verspreiden, en een paar mompelden en fluisterden elkaar in het oor:
'Hij is bang voor de heren uit Jeruzalem en durft niet.' Anderen zeiden: 'Hij
heeft zijn tovermiddelen zeker niet bij zich.' Weer anderen zeiden: 'Hij doet
hier niets vanwege zijn landslieden; want hij zal wel weten, dat hij bij hen
niet erg hoog aangeschreven staat!' Onder zulke en gelijksoortige opmerkingen
verstrooiden ze zich, en binnen enkele ogenblikken was er geen mens meer bij
het huis van Maria, de moeder van Mijn lichaam, en we hadden meteen ruimte
genoeg om naar de stad te wandelen.
[8] Wij bezochten daar een synagoge,
waarin iedere Jood die dat wilde, voor drie schriftgeleerden, die op een
verhoging zaten, mocht spreken en ook allerlei bezwaren inbrengen, die hij, of
met hem een hele gemeente, gegrond achtte tegen de door Jeruzalem plaatselijk
aangestelde priesters en schriftgeleerden.
[9]
Toen we de synagoge ingingen, zei Simon van Kana heimelijk tegen Mij: 'Heer,
wij kunnen toch ook wel wat inbrengen!? We zouden echt klachten genoeg hebben!'
[10] Ik zeg: 'Mijn vriend! Op het goede
moment de waarheid spreken is juist en goed; maar op het goede moment zwijgen
is nog beter! Je kunt proberen wat je maar wilt, maar je zult uit ijzer toch
nooit goud maken en uit leem geen zilver! Deze soort, die hier voor het geven
van raad en om te luisteren zit, ziet er inwendig heel anders uit, dan wat de
buitenkant Iaat zien; uitwendig is ze een lam en inwendig een verscheurende
wolf!
[11] Denk je dat zij hier zitten te
luisteren om na de vernomen bezwaren van het volk de gevraagde verlichtingen
aan te brengen? O, dan zou je je erg vergissen!
[12] Deze soort zit hier alleen maar
met vriendelijke gezichten naar het volk te luisteren, om het uit te horen hoe
het denkt over het priesterdom. Geloof Mij maar! Vandaag word je vriendelijk
aangehoord, en morgen sluiten ze je in de gevangenis op en tuchtigen je een vol
jaar met roeden! Want deze priesters zijn allemaal net als de raven en de
kraaien, die pikken elkaar ook nooit met de scherpe punt van hun snavel de ogen
uit.
[13] Daarom gaan we hier alleen maar
zitten luisteren en opletten of, en in hoeverre, en op wat voor manier daar
over ons gesproken wordt. We vallen hier niet op, en gesteld dat ze ons zien,
dan zullen ze ons toch niet zo vlug herkennen, en zo kunnen wij hier goed
luisteren en rekening houden met wat we horen.' -Simon van Kana ging hiermee
akkoord en we gingen in een wat donkere hoek van de synagoge zitten en
luisterden naar alles, wat daar naar voren gebracht werd.
[14] Mensen, die alleen maar voor
zichzelf kwamen, en ook wel afgevaardigden voor hele gemeentes, brachten een
aantal ten hemel schreiende klachten tegen de priesters naar voren en werden
heel vriendelijk aangehoord.
[15] Nadat het volk al haar klachten
geuit had, en de drie schriftgeleerden en Farizeeën, die uit Jeruzalem gekomen
waren, met de hand op het hart beloofd hadden, dat ze hun uiterste best zouden
doen en de aangeklaagde priesters aan een scherp verhoor zouden onderwerpen en
dat ze, als de aanklacht waar bleek te zijn, hen zouden weten te tuchtigen,
stelt een schriftgeleerde met zijn vriendelijkste gezicht aan het volk de
vraag, of, en wat de hier aanwezigen zoal over Mij, dat wil zeggen de beruchte
opruier Jezus, weten. Want men had tot in Jeruzalem vernomen, dat hij in
Galiléa nogal rond zwierf en grote tekenen deed, die nog niemand ooit voor hem
gedaan had; en nu was het voor hen de vraag of dat wel waar was en wat zij en
de andere mensen daar nu wel van dachten.
[I] Nu stapt een zeer geziene man uit
de omgeving van Kapérnaum naar voren en zegt: 'Zeer hooggeëerde dienaren van
Jehova in de tempel te Jeruzalem! De door u in uw vraag aan ons genoemde Jezus,
is zoals men dat noemt uit deze streek en stad geboortig en heeft zich steeds
ordentelijk en ten allen tijde buitengewoon godvruchtig gedragen! Men zag hem
zeer vaak langdurig bidden; niemand heeft hem ooit zien lachen, maar men heeft
hem daarentegen wel vaak zien wenen op geheime stille plaatsen, die hij vaak
bezocht.
[2] AI vanaf zijn"geboorte zijn
er bij hem zeldzame dingen gebeurd, en nu, nu hij eigenlijk als een echte
dokter, die zijns gelijke op aarde met heeft, een reis heeft ondernomen, is
zijn manier van genezen, waarbij hij slechts één enkel woord spreekt, zodanig,
dat alleen Jehova dat zou kunnen evenaren!
[3] Alle
daden van Mozes af tot nu toe, verzinken daarbij in het niet! Hij maakt
kreupelen, die al jarenlang helemaal kromgegroeid zijn, in een ogenblik totaal
gezond; iedere koorts, hoe kwaadaardig ook, moet voor zijn woord het veld
ruimen; stom-, doof en blindgeborenen spreken, horen en zien net zo goed als
één van ons! De kwaadaardigste melaatsheid verdrijft hij in een oogwenk, de
bezetenen verlost hij met één woord van legioenen duivels, en de doden roept
hij, en ze staan op, eten en drinken en lopen dan weer alsof er niets gebeurd
was! En zo gebiedt hij ook de elementen, en ze doen wat hij zegt, alsof ze zijn
getrouwste en bereidwilligste dienaars zijn!
[4] In het algemeen gesproken is zijn
leer deze: dat men door zijn daden moet tonen, dat men God boven alles en zijn
naaste als zichzelf liefheeft!
[5] Omdat
hij dit alles doet en aan zijn leerlingen de zuiverste leer verkondigt, is hij
voor ons een buitengewone profeet, die Jehova ons nu, zoals eens Elia, in onze
grote tegenspoed als uit de hemel.gezonden heeft! Dat is alles, wat ik en nog
velen met mij van deze heerlijke Jezus weten, en we kunnen God niet genoeg
danken, dat Hij toch nog weer aan Zijn arme, uitermate verdrukte volk gedacht
heeft. .
[6] Velen denken dat Hij de beloofde
grote gezalfde des Heren is! Persoonlijk ben ik daar niet voor of tegen, maar
ik vraag me wel af of de Christus, Die dan nog komen moet, grotere daden zal
verrichten?!
[7] De priester zegt: 'Je praat als een
blinde die een oordeel geeft over kleuren! Waar staat dan geschreven dat er
ooit een profeet Uit Galiléa op zal staan?! Wij zeggen, dat deze Jezus van
jullie niets anders is dan een boosaardige tovenaar, die verbrand zou moeten
worden! Zijn leer is een masker, waarachter hij zijn godslasterlijke
oplichterijen verbergt! Niet met God maar met de opperste duivel doet hij zijn
wonderen, en jullie blinden denken zelfs dat hij de grote Beloofde is!
Waarlijk, jullie moesten daarvoor samen met hem verbrand worden!'
[8] De man gaat echter geen stap voor
hem terug en zegt: 'Ja, wat jullie betreft, zouden we allang branden, als we
geen Galileeërs waren en ik persoonlijk geen echte Romein, en als jullie, in
plaats van de Romeinen het hier voor het zeggen hadden! Maar gelukkig heeft
voor ons Galileeërs jullie glorie allang opgehouden! Wij zijn geheel Romeinse
onderdanen en hebben derhalve niets met jullie te maken, behalve dat we je
hooguit helemaal uit Galiléa verwijderen als je het zou wagen je ook maar aan
de geringste van ons Romeinen te vergrijpen!
[9] Met betrekking tot onze grote
profeet Jezus zeg ik je nu echter nog dit: Wee jullie, als je van plan mocht
zijn, om in dit land je boosaardige handen aan Hem te slaan!
[10] Want voor ons is Hij een
waarachtig God; Hij deed voor ons dingen, die alleen God maar kan doen!
[11] Een God, die de arme lijdende
mensen goed doet, moet een echte en ware God zijn! Maar die God van jullie, die
alleen met goud, zilver en allerlei andere dure offers tot bedaren te brengen
is en voor lange en peperduur betaalde gebeden bijna niets doet en geeft, is
net als jullie, die zich zijn dienaren noemen, door en door slecht en is het
waard om net als jullie het land uitgegooid te worden!
[12] Dat durft me daar te zeggen dat
Jezus een verscheurende wolf in schaapsvacht is! Wat zijn jullie dan wel?!
Werkelijk, jullie zijn zelf in de overtreffende trap, wat je van Jezus, deze
zeer vredelievende man, beweert!
[13] Met een vriendelijke trek op je
gezicht luister je naar onze klachten, terwijl in je binnenste de
onverzoenlijkste wraakzucht loert ten opzichte van degenen die klachten
inbrengen, en als je dat kon, zou je ons nu al met sodomietisch vuur uit de
hemel willen verdelgen! Maar vergeet het maar, jullie boosaardig addervuil en
schorpioenengebroed! Hier hebben wij Romeinen het voor het zeggen en we zullen
jullie de weg van hier naar Jeruzalem wel weten te wijzen, als je niet uit je
zelf maakt dat je wegkomt!'
[14] Deze toespraak maakte de drie
schriftgeleerden natuurlijk razend van woede; maar ze durfden nu voor het
talrijke publiek niets meer te zeggen en kozen daarom door een achterpoortje
het hazenpad, en wel de weg naar Kapérnaum, waar de meeste Farizeeën en
schriftgeleerden uit Jeruzalem zich ophielden en waar ze helemaal vrij waren om
zich
bezig te houden met alles wat maar te
bedenken was op het gebied van hoererij en bedriegerij.
[15] Toen de drie op deze manier de
synagoge verlaten hadden, kwam er iemand anders naar voren en bracht de spreker
de algemene dank over van alle aanwezige afgevaardigden en de afzonderlijke
klagers, en voegde daar nog aan toe: ' Als we niet net als de Samaritanen doen,
zullen die beesten ons niet met rust laten! Hun namen moeten voor ons
verachtelijker worden dan die van Gog en Magog, en Jeruzalem moet voor ons alleen
maar goed genoeg zijn om tegen te plassen, anders worden we nooit bevrijd van
deze plaag, die erger is dan de pest!'
[16] Allen geven hem gelijk en zeggen:
'Als onze wonderdoende Jezus nu ergens te vinden zou zijn, dan zou Hij direkt
hierheen moeten komen en dan zouden we Hem benoemen tot onze alleen erkende
leraar en opperpriester!’
[17] De spreker zegt: 'Dat zou ik ook
menen; maar daarover zouden we ons vooraf toch moeten verstaan met de Romeinse
prefect in Kapérnaum, om te horen of hij het daar mee eens is. Want de
Romeinen hebben het hier toch al niet zo gemakkelijk met ons priesterdom, want
de tempel staat naar men zegt steeds in geheime briefwisseling met de vorst van
Rome!'
[18] Met dit voorstel was iedereen het
eens en daarop verliet de een na de ander de zaal, waarin de synagoge was.
107
Over het wereldse blijspel en de kinderen Gods
[1] Maar Ik zeg tegen Simon van Kana:
'Heb je nu gezien, hoe goed het is om op het juiste moment te kunnen zwijgen?!
Als de anderen voor ons spreken en handelen, is het voor ons altijd goed om te
zwijgen! Begrijp je dat?'
[2] Simon van Kana zegt: 'Ja Heer, dat
begrijp ik en ik zie nu zeer duidelijk in, dat het veel beter is te zwijgen dan
te spreken. Soms wordt men er weliswaar juist bij de haren bijgesleept om bij
zulke gelegenheden je eigen tong eens heel goed te gaan gebruiken, maar het is
nu echt wel in de praktijk bewezen dat het zwijgen op het juiste moment veel
beter is dan het meest doordachte spreken. Maar het was hier trouwens niet
moeilijk om te zwijgen, want we hebben aan die ene, die zich aan de priesters
als Romein kenbaar maakte, een buitengewoon moedige, welbespraakte en ter zake
kundige vertegenwoordiger gehad.
[3] Ik moest haast lachen toen die
drie tempeliers de aftocht bliezen en daardoor hun hele aanzien in dit land zo
goed als verloren hebben! Hun gezichten werden steeds langer en langer, en hun
voeten begonnen, tijdens die steeds krachtiger wordende toespraak van de Romein
uit Kapérnaum, behoorlijk onrustig te worden, en troffen meteen de juiste
voorbereidingen om er vandoor te gaan. Toen ik die heel zonderlinge onrust in
de voeten van de drie tempeliers ontdekte, zei mijn geest tegen mij: 'Nu zullen
ze dadelijk onzichtbaar worden!' - en het was waar, ze werden onzichtbaar!
[4] Werkelijk Heer, het kan niet
zondig zijn om in je hart een haast onweerstaanbaar prettige sensatie te
beleven, iedere keer als, zoals nu, een heel dikke streep gehaald wordt door de
rekening van zulke aartsslechte en totaalonverbeterlijke ellendelingen. Ik
persoonlijk had wel ieder woord van de mond van die Romein af willen zoenen!'
[5] Ik zeg: 'Een eerlijk mens heeft
het volste recht om zich te verheugen en een hartversterkende vrolijkheid te
voelen over iedere op het juiste moment optredende tegenkracht, die het verborgen
kwaad ontdekt en vernietigt; maar denk erom, alleen over het gelukkig
verijdelen van het op zichzelf boze, valse en slechte, maar nooit over de mens
die meestal in zijn blindheid die zonde als een knecht gediend heeft!
[6] Je hebt toch de
beide Gadarenen gezien, en hoe slecht ze waren! Maar hoe goed en zachtmoedig
werden ze toen Ik het legioen duivels uit hen verdreven had, en ze loofden en
prezen God, dat Hij aan een mens zoveel macht gegeven had! Zou het toen juist
geweest zijn, als men er alleen maar vreugde over gehad had dat de twee
verdoemden, die de schrik van de hele omgeving waren, nu hun boosaardige
bezigheden niet meer konden uitoefenen, en omdat ook nog de woekermiddelen van
een paar varkenswoekeraars daarbij in zee verdwenen waren?! Oh, om daarover
plezier te hebben zou voor een echt mens wel zeer onwaardig zijn! Maar als er
echte vreugde was geweest omdat die twee vreselijk gekwelde mensen van hun
plaag bevrijd waren, en dat die boosaardige kwelduivels nu tenslotte de goede
zaak des hemels moesten dienen doordat ze hun eigen door de Gadarenen
zorgvuldig onderhouden slechte woekergeest vernietigden, dan zou zo'n vreugde
van hemelse aard zijn en daarom helemaal goed.
[7] Ik zeg jullie uit de levende bron
van alle waarheid: Wie om een dom mens lacht, die geeft daarmee aan dat hij net
zo dom is; want de een doet domme dingen omdat hij dom is, en de ander lacht
omdat hij dom is; en zo heeft de ene domme plezier om de andere, waarbij
uiteindelijk blijkt dat de ene het eigenlijk helemaal niet leuk vindt, als de
andere ophoudt dom te zijn en verstandig wordt.
[8] Maar het is heel wat anders, als
je iemand die dom handelt, broederlijk terecht wijst en dan met een vrolijk en
blij hart lacht, als de domme wijs wordt! Dan hoort je vreugde en blijheid thuis
in de hemelse orde en is daarom goed, juist en rechtvaardig!
[9] Wat voor plezier en blijdschap kan
iemand echter, als hij wijs is, er wel er aan beleven, als een blinde, die
langs de weg loopt, tegen een ziende, die dezelfde richting uitgaat, zegt: 'Vriend,
ik ben de weg kwijt en ik weet niet meer of ik nu heen of terug ga; vóór mij
moet mijn huis zijn. Volgens het aantal passen dat ik telde, zou ik al vlak bij
het huis moeten zijn; maar als ik, omdat ik me gemakkelijk vergis als blinde,
in plaats van heen, terug ben gegaan, dan moet ik nu verder van het huis af
zijn, dan waar ik was toen ik naar huis wilde gaan. Wees zo goed en breng me op
de goede weg naar mijn huis!'
[10] Als de ziende dan om de blinde
lacht en, terwijl ze zich vlak bij het huis bevinden en nog maar tien passen
van het voorhuis af staan, tegen de blinde zegt: 'O, dan ben je helemaal
verkeerd gegaan! Geef mij je hand; ik zal, hoewel het tamelijk ver is, op je
verzoek je toch thuis brengen!' De blinde is daar erg blij om en bedankt de
ziende begeleider vast vooruit. Deze leidt, in zichzelf gniffelend, de blinde
twintig keer om zijn huis heen en zegt tegen hem, terwijl hij inwendig erg veel
plezier heeft: 'Nu vriend, wij zijn er; daar is je huis!' De blinde bedankt hem
nog heel hartelijk; de ziende lacht inwendig, omdat de grap gelukt is!
[11] Dan vraag Ik, wie in dit geval
blinder is, de blinde of zijn ziende begeleider?! Ik zeg je: de harteloze
begeleider; want die is in zijn hart blind, en dat is erger dan een
duizendvoudige blindheid van de ogen!
[12] Zo lachen de mensen ook om
allerlei gedurfde praatjes, en vooral dan als zulke praatjes behoorlijk veel
ruwe en vieze zinspelingen bevatten en daardoor menige zwakheid en zonde van
hun broeders zichtbaar en hoorbaar maken voor het publiek!
[13] Ik zeg je: Wie daarom lachen kan
of ook als getuige erg veel pret heeft als de een of andere grapjas een zwakke
medemens dik opgelegd staat te beliegen, en hem een mat verzilverde boon voor
een echte parel verkoopt, in diens hart heeft de duivel een overdaad aan boze
zaden gestrooid, waaruit geen levensvruchten zullen voortkomen.
[14] Het is daarom beter je van al dit
soort zaken af te wenden, en als de blinde wereld het nodig vindt om
onbeschaamd te lachen, een diep medelijden met hen te hebben; want het blijspel
van de wereld is altijd een treurspel voor de echte kinderen Gods, en maar al
te vaak huilen de engelen Gods in de hemel als de wereldse mensen verstrikt in
hun boze onzinnigheden moeten lachen.
[15] Laten we daarom ook maar ophouden
over de drie tempeliers, ze hebben weliswaar heel slechte plannen, maar toch
zijn het mensen. Alleen door de invloed van de satan en hun eigen onvervalste
liefde voor de wereld en zichzelf zijn het mislukte kinderen geworden van
dezelfde Vader, Die ook jullie Vader is. Je moet alleen het boze in hen
verachten, maar zijzelf, als mensen en broeders, zijn alleen om over te huilen!
[16] Het is beter om Noach tijdens
zijn dronkenschap te bedekken, dan hem te kijk te zetten en hem aan het gelach
van de wereld over te leveren!
[17] Als je dit alles nu in je hart
begrepen hebt, laten wij dan nu ook uit deze lege synagoge naar huis gaan; want
het middagmaal zal wel klaar staan! Kom dus nu maar mee!'
108 Maria, de moeder van de Heer
[I] We gaan nu weg, en veel mensen, die
ons tegenkomen, groeten ons weliswaar, maar er is er niet één die vraagt waar
we waren en waar we naartoe gingen.
[2] Maar onderweg komen we ook Judas
Iskariot tegen en die vraagt ons waar we toch geweest zijn en waar we nu naar
toe gaan. Want hij was niet in de synagoge, omdat hij met zijn vis en zijn
pottenbakkerswaren op de markt gestaan had en ook veel geld geïnd had, wat hem
veel plezier verschafte. Toch ging hij met ons mee naar Mijn huis en liet zich
daar het eten goed smaken, omdat het hem niets kostte. Maar na de maaltijd ging
hij weer meteen naar zijn marktkraam en deed daar zijn geldzaken, want de markt
duurde drie dagen, en allerlei kooplieden deden daar veel zaken en maakten goed
geld voor hun waren.
[3] De volgende dag vroeg moeder Maria
aan Mij, of Ik hier soms weer wat in het openbaar wilde doen, en hoe lang Ik
Mij ditmaal hier in huis zou ophouden en of er nog meer mensen bij zouden
komen, want ze wilde de etensvoorraad aanvullen, want er was bijna geen eten
meer.
[4] Maar Ik
antwoordde haar: 'Vrouw, maak je over Mij niet bezorgd, noch over Mijn
gezelschap en over voldoende mondvoorraad! Want zie, Degene Die de hele grote
aarde voedt en de zon, de maan en alle sterren met Zijn liefde verzadigt, Die
weet alles van dit kleine huis en Hij weet heel precies, wat dit huis nodig
heeft! Bemoeit u zich er daarom maar niet mee en maakt u zich geen zorgen; want
waar u zich nu zorgen over maakt, daarvoor is van boven al gezorgd!
[5] De
Vader in de hemel laat Zijn kinderen geen honger lijden, behalve, wanneer het
voor hun zaligheid nodig is.
[6] U
heeft het toch in Sichar heel duidelijk kunnen zien, hoe de Vader :: in de
hemel gezorgd heeft voor Zijn kinderen! Denkt u, dat Hij sinds enige dagen
hardvochtiger is geworden?! Ga in de voorraadkamer kijken, en u zult zien, dat
u zich voor niets zorgen heeft gemaakt!'
[7] Maria haast zich naar de
voorraadkamer en vindt deze volgepakt met brood, meel, vruchten, gerookte en
verse vis, met melk, kaas, boter en honing! Als moeder zo'n grote voorraad in
de voorraadkamer ziet, dan beangstigt dat haar; ze komt vlug naar Mij terug,
valt voor Mij op de knieën en dankt Mij knielend voor zo'n rijke verzorging van
haar voorraadkamer! Ik buk Mij echter snel en hef moeder op, en zeg tegen haar:
'Wat doet u voor Mij, wat alleen de Vader toekomt? Sta op; want wij kennen
elkaar toch al dertig jaar, en Ik ben nog steeds Dezelfde en niet veranderd!'
[8] Maria krijgt tranen van vreugde,
begroet al Mijn leerlingen en gaat dan snel weg, om een goed maal voor ons
klaar te maken.
[9] De leerlingen komen naar Mij toe
en zeggen: 'Kijk toch eens wat een lieve vrouw, en wat een bijzonder
liefdevolle moeder! Ze is nu toch al vijf en veertig jaar oud en ziet er uit,
als was ze net twintig geworden. En ze is zo buitengewoon lief en bezorgd en wat
zwelt haar werkelijk heilige zuivere borst van pure moederliefde! Echt, het is
een vrouw, die verheven is boven alle andere vrouwen op aarde!'
[10] Ik zeg: ' Ja,ja, Zij is de eerste
en er zal er nooit meer een zijn als Zij!
Maar het zal ook gebeuren, dat men voor haar meer tempels zal bouwen dan voor Mij, en dat men haar tienmaal
meer zal eren dan Mij, en men zal geloven alleen door haar zalig te kunnen
worden!
[11] Daarom wil Ik dan ook nu, dat men
haar niet teveel verheft, omdat ze wel weet, dat ze de moeder van Mijn lichaam
is, en ook weet, Wie achter dit lichaam, dat zij baarde, aanwezig is!
[12] Wees daarom buitengewoon goed en
hoffelijk voor haar, maar pas er voor op om haar de een of andere goddelijke
verering te bewijzen!
[13] Want bij alle buitengewone
voortreffelijke eigenschappen is ze toch een vrouw; en van de beste vrouw tot
aan de ijdelheid is en blijft het maar een heel klein stapje!
[14] En iedere ijdelheid is het zaad
van de hoogmoed, waaruit al het kwaad in de wereld is gekomen, en nog komt en
altijd zal komen! Daarom houdt ook tegenover moeder rekening met wat Ik jullie
nu heb gezegd!'
109
Korenschoppen in de hand van God
[1] Petrus
schudt met zijn hoofd en haalt zijn schouders op! Daarop reageert Simon van
Kana met te zeggen: 'Wat vind jij dan? Als de Heer het ons zo voorspeld heeft,
dan zal het ook zeker zo gebeuren, en wij weten nu dus, hoe wij dit moeten
opvatten en hoe wij ons daarbij gedragen moeten. Waarom sta je dan
twijfelachtig met je hoofd te schudden en je schouders op te halen?!'
[2] Petrus zegt: 'Beste broeder, mijn
hoofdschudden en mijn schouderophalen betekenen heel wat anders dan jij
denkt!'
[3] Simon zegt: 'Wat dan, beste
broeder?'
[4] Petrus zegt: 'Kijk, het woord en
de daad van de Heer zijn heilig; hoe gelukkig zouden alle mensen op aarde zijn,
als ze deze leer al hadden en er naar leefden! Maar er zijn zoveel haken en
ogen, - O, wanneer zal deze leer een heilig gemeengoed van alle mensen op aarde
zijn? En als de Heer bovendien nog het één en ander zal laten gebeuren, hoe zal
dan binnenkort deze leer er uitzien?! Waarlijk, het zal nog gebeuren dat deze
heerlijke zielespijs op den duur nog in honden en varkensvoer verandert! Wel,
broeder, dat is het wat mij mijn hoofd deed schudden en de schouders ophalen!'
[5] Ik zeg: 'Petrus, laat dat! Je zult
doen, wat je opgedragen wordt; en over de uitwerking heb je je geen zorgen te
maken! Wat komen zal en in alle diepte der wijsheid en liefde op de een of
andere manier komen moet, daarvan weet alleen de Vader en ook degene, aan wie
de Vader openbaren wil, hoe, wanneer en waarom alles toegelaten wordt, opdat
het gebeurt!
[6] Als je in een grote werkplaats van
een kunstenaar komt en je ziet vele verschillende werktuigen, weet je dan wel
hoe de kunstenaar ze gebruikt om een kunstwerk te scheppen? Daar zul je ook wel
je hoofd schudden en je schouders ophalen; maar daarmee kom je niet te weten,
hoe de kunstenaar zijn vele verschillende werktuigen gebruikt, en hoe daardoor
een bepaald kunstwerk geschapen wordt. Als de kunstenaar het je echter wil
uitleggen, dan zul je het ook begrijpen, op de manier waarop de kunstenaar het
je uitgelegd heeft.
[7] En hierop aansluitend zeg Ik je:
God is meer dan alle kunstenaars, en de allergrootste kunst is, talloze aparte
wezens uit zichzelf een zelfstandig vrij leven te laten scheppen! Daarvoor zijn
dan ook oneindig veel verschillende geestelijke werktuigen nodig; en jij net
als Maria en alle mensen zijn voor dit ene doel verschillende kunstwerken en
werktuigen, die alleen de Vader in de hemel zeer wijs weet te gebruiken!
[8] Wees dus verder nergens bezorgd
over, behalve over datgene waarvoor Je geroepen bent, en dan zul je als het
juiste werktuig in de hand van de Vader de juiste dienst bewijzen!
[9] Of is de korenschop soms
belangrijker dan degene, die dit werktuig gebruikt?! Is zij deugdelijk, dan
wordt daarmee de tarwe, de gerst en de rogge gezuiverd; is zij echter niet
goed, dan wordt zij deugdelijk gemaakt of verbrand! Als de Vader jou gevormd
heeft tot korenschop, blijf dan wat je
bent, en probeer niet ook nog een aarden pot te zijn! Begrijp je dat?'
[10] Petrus zegt: 'Heer, dat begrijp
ik nog niet. Ik denk dat ik het begrijp, maar als ik het tracht te doorgronden,
dan begrijp ik dat geheimzinnig aandoende beeld niet. Hoe kan men kunstwerk en
werktuig tegelijkertijd zijn, en op wat voor manier ben ik een korenschop?'
[11] Ik zeg: 'Is dan niet ieder
werktuig op zichzelf eerst, voordat de kunstenaar het gebruikt, een kunstwerk,
opdat de kunstenaar het gebruiken kan bij het scheppen van een ander kunstwerk
of om een bepaald doel te bereiken?!
[12] Dat je in de hand van de Vader
een korenschop bent, zei Ik, omdat jij en de andere leerlingen nu door Mij
onderwezen worden, om straks de mensen tot de ware kennis van God te verheffen.
[13] De mensen der wereld zijn als
tarwe, gerst en rogge. Dit levende graan groeit echter niet zonder kaf en vies
stof. Opdat dit graan, dat wil dus zeggen deze wereldmensen, dan gereinigd kan
worden van het kaf en het vuil, en vervolgens als volledig schoon koren in de
eeuwige schuren van de Vader gebracht kan worden, daarom worden jullie nu
omgevormd tot goede en levende korenschoppen, waarmee de Vader in de hemel Zijn
koren zal reinigen. Begrijp je het nu?'
[14] Petrus zegt: 'Ja Heer, nu is het
ons volkomen duidelijk; maar wij zouden nu ook nog graag willen weten, wie U nu
eigenlijk wel bent; want U spreekt altijd over de Vader in de hemel als over
een tweede persoon, terwijl wij sinds Sichar U heimelijk ook zagen als de
Vader! Bent U soms ook een korenschop of een ander werktuig in de handen van de
Vader?'
[15] Ik zeg: 'Ik ben ten eerste
Degene, Die Ik ben; daarnaast ben Ik ook Degene, Die Ik schijnbaar niet ben! Ik
zaai en oogst, zoals de Vader zaait en oogst, en wie Mij als een korenschop
dient, die dient ook de Vader; want waar de Vader is, daar is ook de Zoon, en
waar de Zoon is, daar is ook de Vader. De Vader is echter meer dan de Zoon, en
de Zoon gaat uit van de Vader; niemand kent echter de Vader dan de Zoon alleen,
en degene, aan wien de Zoon het wil openbaren. -Is dit voor jullie duidelijk?'
[16] Petrus zegt: 'Heer dat begrijpt
geen engel, laat staan dan wij! Maar als U dat zou willen, dan zou U ons de
Vader wel eens kunnen tonen!'
[17] Ik zeg: 'Nu zijn jullie daar nog
niet rijp voor; maar binnenkort zul je wel rijp zijn, en dan zullen jullie
allen ook de Vader zien.'
[ 18] Tijdens deze woorden komen Maria
en haar helpsters binnen en geven aan, dat de ochtendmaaltijd gereed is. Meteen
worden de tafels gedekt en het maal wordt binnengedragen.
110 De Heer en de drie Farizeeën
[I] We zetten ons aan de maaltijd en
beginnen deze heel welgemoed en opgewekt op te eten, als Judas de deur
binnenkomt en ons de mantel uitveegt omdat we geen bode naar hem gestuurd
hebben, want we konden toch wel weten dat hij het druk had en niet steeds kon
komen navragen, wanneer we gingen eten! Want hij veronderstelde, dat hij toch
ook wel tot ons gezelschap behoorde! Thomas maakt zich erg kwaad over deze
opmerking en zegt: 'Heer, nu komt er toch wel een eind aan mij.n
zelfbeheersing! Hij moet toch maar weer eens met mijn vuisten kennis maken!'
[2] Ik zeg: 'Houd daarmee op! Heb je
dan nooit gehoord, dat, waar twaalf engelen onder één dak wonen, de twaalfde
een vermomde duivel is?! Laat hem zijn plezier; want hem verander jij niet!'
Thomas gaat zitten, en Judas gaat zonder maaltijd weer weg.
[3] Terwijl we daarna het goed bereide
maal verder nuttigen, komt Judas terug, spreekt ons vriendelijk toe en vraagt
om eten, want hij kon in de stad nergens iets krijgen, omdat door het grote
aantal gasten al het klaargemaakte eten al op was !
[4] Ik zeg: 'Geef hem dan maar wat te
eten!' En broeder Jacob gaf hem brood, zout en een hele grote goed toebereide vis.
En Judas at de hele, bijna zeven pond zware vis op en dronk daar veel water
bij, zodat hij zich daarna niet zo erg lekker voelde, waarop hij zich begon te
beklagen, en meende dat de vis te oud was geweest, want daar kreeg hij altijd
maagpijn van.
[5] Thomas werd alweer boos en zei
tegen Judas Iskariot: ' Jij blijft toch ook altijd dezelfde onbehouwen en
ongemanierde mens, die je altijd al was; ga naar de voorraadkamer en kijk of
onze vissen oud zijn! Als jij uitgehongerd als een wolf in één keer een zeven
pond zware vis verzwelgt, daarbij een hele kruik vol water leegdrinkt, genoeg
voor twintig mensen, en tevens nog een nu juist niet zo klein brood opeet, dan
moet je wel iets drukkends in je maag voelen! Als het je echter zoveel pijn
doet, dan hebben wij toch de beste dokter in ons midden; vraag Hem, dan zal Hij
je wel helpen!'
[6] Judas Iskariot zegt: ' Jullie zijn
allemaal kwaad op mij en zeggen, dat ik een duivel ben; hoe zullen jullie van
mij, als duivel, dan geloven dat ik lijd, en hoe zul je me helpen?!'
[7] Thomas zegt: ' Je was toch samen
met ons bij de Gadarenen en heb Je niet gezien, dat de Heer ook de vraag van de
duivels verhoorde en hen datgene toestond, waarom ze vroegen?! Als je nu echt
van mening bent dat je een duivel bent, gedraag je dan als een duivel, en dan
zal er wel ergens een varkenskudde zijn waar je in kunt gaan, als de Heer dat
goed vindt!'
[8] Judas Iskariot zegt: 'Ah, je meent
het werkelijk goed met mij; ik zou nooit geloofd hebben, dat jij zo'n goede
vriend van mij was! Goed, ik zal dan nu toch maar Jezus, de zoon van dit huis,
om werkelijk hulp vragen en dan zien we wel of Hij mij, zoals jij dat denkt,
zal verplichte om in een varkenskudde te gaan!' Nu wendt Judas zich tot Mij en
klaagt zijn nood. Maar Ik zeg: 'Ga naar je potten, daar zal het wel beter gaan
met Je maag.
[9] Judas
gaat en zegt in het voorbijgaan tegen Thomas: 'Dus toch niet in een
varkenskudde!' Thomas zegt: 'Maar toch niet veel beters! Want, die potten zijn
voor jou net zulke woekerobjecten, als de varkens voor de Gadarenen!' Daarop
geeft Judas geen antwoord en hij verdwijnt snel.
[10] Maar
vlug daarna komen drie Farizeeën uit Kapérnaum het huis binnen en vragen of Ik
thuis ben. Als men hen zegt dat Ik thuis ben, stappen ze direkt de eetzaal
binnen en vragen daar weer naar Mij; want ze kenden Mij niet persoonlijk.
[11] Maar
Ik zeg met luider stem: 'Ik ben het! Wat wilt u dat Ik voor u doe?”
[12] Ze schrokken echter zo erg van de
manier, waarop Ik hen toesprak dat ze verder niets meer dorsten te vragen; want
Mijn luide woord voelden ze in hun harten, alsof ze door de bliksem waren
getroffen! -En Ik vroeg hen nogmaals, wat ze wilden.
[13] Dan stapt er één naar voren en
zegt heel beschroomd: 'Goede Meester!'
[14] Maar Ik zeg: 'Waarom noemt u Mij
goed?! Weet u dan niet, dat er buiten God niemand goed is?!' De Farizeeër zegt:
'Ik smeek u, wees toch niet zo streng tegen mij; want ik heb uw beproefde hulp
nodig!” Ik zeg: 'Ga weg en houd Mij niet op; want Ik wil vanmiddag naar beneden
aan het meer en daar op de visvangst gaan. Daar kunt u Mij vinden!'
[15] Met dit advies gingen de drie
weg. Diegene echter, die met Mij sprak was één van de hoofden van de school en
de synagoge te Kapérnaum en heette Jaïrus.
[I] Toen Petrus hoorde dat Ik de zee
op wilde, vroeg hij Mij, of hij vast vooruit zou gaan om het grote schip klaar
te maken. Maar Ik zei tegen hem: 'Maak je daarover maar geen zorgen! Als we er
komen, staat alles al voor ons klaar!'
[2] En Maria vroeg ook nog, of ze voor
de middag of voor de avond iets klaar moest maken. En Ik zei tegen haar: 'Niet
voor vanmiddag en niet voor vanavond, want we zullen pas laat in de nacht
terugkomen!'
[3] Daarna zeg Ik tegen de leerlingen,
dat ze, als ze zin hebben om mee te gaan, nu vertrekken moeten. En iedereen
staat vlug op en gaat met Mij naar het meer, dat, zoals bekend, niet ver van
Nazareth begon.
[4] Bij onze komst aan het meer, was
daar een menigte verzameld; Ook lagen er verscheidene schepen, en dat van
Petrus ontbrak niet. We gingen meteen aan boord van het schip van Petrus en
staken van wal.
[5] Omdat het volk zag, dat Ik zee
koos, klom het in een aantal boten en roeide Mij na.
[6] Op zo'n boot bevond zich een
Farizeeër, het hoofd van een school, die in de buurt van Kapérnaum in een mooi
landhuis woonde en die op deze dag met nog twee anderen in Nazareth bij Mij in
huis was. Toen hij Mijn schip had bereikt, viel hij meteen op zijn knieën en
smeekte Mij: 'Heer! Mijn dochter ligt op sterven! Kom toch alstublieft en leg
haar uw handen op, zodat ze weer gezond wordt!' Wij waren nog niet zo erg ver
van de oever, en Ik beduidde Petrus het roer om te gooien.
[7] Bij onze terugkomst aan de wal was
daar zo'n menigte mensen, dat we nauwelijks verder konden komen, en het kostte
ons wel drie uur om het huis van Jaïrus te bereiken, terwijl de doorsnee
wandelaar dat anders toch zonder moeite in een uur kon lopen.
[8] Terwijl we begeleid door Jaïrus,
in het sterke gedrang meer voort schoven dan liepen, schoof er zich in de
drukte ook een vrouw, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen leed en zo goed als
al haar geld aan dokters had uitgegeven om maar gezond te worden, van achteren
naar Mij toe en raakte Mijn kleed aan in het geloof, dat ze daardoor gezond zou
worden; want de vrouw had veel over Mij gehoord.
[9] Omdat ze een Griekse was en geen
Jodin, durfde zij niet openlijk naar Mij toe te komen, want de Joden en de
Grieken leefden op gespannen voet vanwege de handel en er was ook in Rome een
strijd tussen hen gaande over de voorkeur waarmee de beide volken behandeld
wilden worden.
[10] De Grieken stonden als
gecultiveerd heldenvolk in veel hoger aanzien bij de Romeinen en ze genoten ook
veel grotere voordelen uit Rome dan de Joden, die in Rome zeer slecht
aangeschreven stonden. In zekere zin fungeerden de Grieken ook als geheime
politie onder de Joden en daarom hadden de Joden nog meer hekel aan ze.
[11] Daarbij kwam dan nog de vrees,
die vooral de Griekse vrouwen Voor de Joden hadden, omdat de slimme Joden onder
de Grieken overal lieten rondvertellen, dat de in alle toverkunsten ingewijde
Joden de Griekse vrouwen enkel door hen goed doordringend aan te kijken,
onvruchtbaar konden maken. En dat was dan ook hier de reden, waarom deze vrouw
zich van achteren naar Mij had toe gedrongen.
[12] Maar toen ze Mij had aangeraakt,
merkte ze, dat ze helemaal beter werd. Haar bloedvloeiing werd direkt gestopt
en ten opzichte van haar kwaal maakte zich een grote rust van haar meester, en
ze voelde in haar hele wezen dat ze weer in orde was.
[13] Maar Ik keek direkt om en vroeg
aan de leerlingen, die het dichtst bij Mij stonden: 'Wie heeft Mij aangeraakt?'
[14] De leerlingen werden bijna kwaad
over deze vraag en zeiden: 'U Ziet toch, hoe het volk dringt, en dan vraagt U
toch nog, wie U aangeraakt heeft?!'
[15] Ik zei
tegen de leerlingen: 'Daar gaat het niet om! Degene, die Mij hier aanraakte,
geloofde en raakte Mij met opzet aan; want Ik heb duidelijk gemerkt, dat er
kracht van Mij is uitgegaan.'
[16] Toen schrok de vrouw, die Ik bij
het stellen van de vraag doordringend aankeek, omdat Ik wel wist, dat juist
deze vrouw Mijn kleed had aangeraakt en waarom zij dat deed! Ze viel voor Mij
neer, bekende Mij alles openhartig en smeekte Mij om vergiffenis; en haar vrees
was zo groot, dat ze over haar hele lijf sidderde en beefde, wat wel
begrijpelijk is, als je de hiervoor vermelde reden in overweging neemt.
[17] Ik keek haar mild aan en zei
tegen haar: 'Sta op, Mijn dochter je geloof heeft je geholpen! Ga nu in vrede
naar huis, en wees gezond en bevrijd van je kwelling!'
[18] En de vrouw stond blij en vrolijk
op en ging naar haar huis, dat een halve dagreis verderop lag; want ze was de
dochter van een pachter achter Zebulon en was ongehuwd. Toen ze dertien jaar
oud was, beging ze een misstap met een zinnelijke man, die haar daarvoor twee
ponden goud gaf; om deze reden moest ze echter hierna twaalf jaar lijden en de
volle twee ponden goud opmaken, die in die tijd meer waard waren dan 100.000
gulden nu. Ze was dus door dat geschenk rijk geworden, maar moest toch eerst al
haar rijkdom weer teruggeven, voor ze gezond kon worden.
[I] Terwijl Ik met de leerlingen nog
over deze vrouw sprak, kwamen enige leden van het personeel van de overste
bijna buiten adem op ons toegelopen en brachten de overste het treurige
bericht, dat zijn dochter inmiddels was gestorven!
[2] De overste werd zeer bedroefd en
zei tegen Mij: 'Beste Meester, doet U verder maar geen moeite meer, want het is
nu toch jammerlijk genoeg te laat om mijn liefste dochter, die alles voor mij
betekende, te helpen!'
[3] Bij deze woorden begon hij luid te
huilen; want hij hield erg veel van zijn twaalfjarige dochter, een welgebouwd
en welgevormd meisje met de gestalte van een twintigjarige en het enige kind
van de overste.
[4] Omdat Ik dat eerst van zijn
personeel en daarna van hemzelf hoorde en Ik van ganser harte medelijden met de
diep bedroefde overste had, zei Ik tegen hem: 'Vriend, wees niet bang, maar
geloof! Je dochter is niet gestorven, maar slechts ingeslapen - en Ik zal haar
wekken!'
[5] Na deze geruststelling van Mij
haalde de overste verlicht adem.
[6] Ongeveer duizend passen van het
huis van de overste zei Ik zowel tegen het volk als tegen de leerlingen die nog
een minder sterk geloof hadden, dat ze hier moesten wachten, en dat alleen
Petrus, Jacobus en zijn broer en Johannes mee mochten gaan; want op hun geloof
kon je al huizen bouwen.
[7] Vervolgens ging Ik met het hoofd
van de school het huis binnen, waar een groot tumult heerste en naar Joods
gebruik gehuild en geweend werd en klaagliederen werden gezongen.
[8] Toen Ik de kamer binnenkwam waar
de gestorvene op een versierd bed lag, zei Ik tegen de vele herriemakers:
'Waarom maken jullie zoveel herrie en huil je zo ontzettend?! Het dochtertje is
toch niet gestorven, het slaapt alleen maar!'
[9] Nu lachten ze Mij uit en zeiden: '
Ja, zo zien slapende mensen er uit! Denkt u soms dat het slapen is, als er al
twee en een half uur geen adem en geen polsslag meer is en het hele lichaam koud
en kleurloos is geworden en het oog is gebroken!? Ja,ja, dat is ook wel een
slaap; maar uit die slaap ontwaakt geen mens meer, behalve op de jongste dag!'
[10] Ik zei tegen de overste: 'Breng
ze allemaal naar buiten, want hun ongeloof kan Ik hier niet gebruiken!' De
overste deed dat; maar de herrieschoppers gehoorzaamden hem niet, en hij vroeg
Mij om hem te helpen. Toen dreef Ik hen allen met geweld naar buiten, en ze
renden weg en liepen alle kanten uit.
[11] Ik ging daarna met de overste, de
bedroefde moeder en de vier jongeren de kamer weer in waar het gestorven
dochtertje lag, stapte meteen op het bed af, greep haar bij de linkerhand en
zei tegen haar: 'Talitha kumi!' -hetgeen betekent: 'Meisje! Ik zeg je: Sta op!'
[12] En onmiddellijk stond het meisje
op, sprong vrolijk en opgewekt van het versierde bed en liep op haar oude
bezige manier door de kamer en streelde haar moegeschreide moeder en haar
vader! Maar tevens merkte het opgewekte meisje dat haar maag zo leeg aanvoelde
en dat zij dus honger had en wat wilde eten!
[13] De zeer blijde ouders richtten
zich tot Mij en vroegen Mij onder tranen van vreugde en dankbaarheid, of en wat
ze hun dochter nu te eten moesten geven. Ik zei: 'Geef haar Mijnentwege iets te
eten wat ze lust en wat snel te krijgen is!'
[14] En op een schotel lagen vijgen en
dadels en het dochtertje vroeg of ze die vruchten mocht eten. En Ik zei: 'Eet
maar wat Je lekker vindt; want je bent nu helemaal gezond en je zult voortaan
niet meer ziek worden!'
[15] Toen sprong het meisje vlug op de
schotel af en maakte deze bijna geheel leeg. De ouders waren echter bezorgd,
dat het haar kwaad zou doen.
[16] Ik stelde ze gerust en zei tegen
hen: 'Maakt u geen zorgen; als Ik zeg, dat het haar niet meer kan schaden, dan
zal het haar ook met meer schaden!' En de ouders waren toen overtuigd.
[17] Nadat het meisje
genoeg gegeten had en haar lofzang had uitgesproken, ging ze naar haar ouders
en vroeg hen zachtjes, wie Ik dan toch wel was. Want toen Ze op het bed sliep,
zag ze de geopende hemelen en een groot aantal lichtende engelen. 'En midden
tussen de engelen stond een heel vriendelijke man, die naar mij keek, toen op
me toekwam, mij bij de hand greep en zei: 'Talitha kumi!' en ik was meteen
wakker na zijn oproep! En kijk nu eens, die man daar ziet er net zo uit als
degene, die ik eerder in de droom temidden van zo veel engelen gezien heb! Ach,
dat moet een heel lieve man zijn!'
[ 18] De overste
begreep de vraag van zijn dochter maar al te goed; maar omdat Ik hem een teken
gaf, zei hij alleen maar tegen haar, dat ze een mooie en echte droom had gehad,
die hij binnenkort helemaal zou uitleggen. En dit antwoord was voor het
dochtertje voldoende.
[19] Ik zei toen tegen de overste, dat
hij nu met dochter, moeder en met Mij naar buiten moest gaan, opdat de buiten
wachtenden beschaamd zouden worden vanwege hun ongeloof! En we gingen naar
buiten. En toen de ongelovigen de dochter zagen, die met een gezonde blos op
haar wangen opgewekt naar hen toekwam, en hen vroeg waarom ze er zo verbijsterd
en geschrokken bijstonden, raakten ze nog meer van hun stuk en zeiden: 'Dit
wonder is nog groter dan alle andere wonderen! Want het meisje was echt dood en
nu leeft het!' En ze wilden dat meteen in de hele omgeving bekend maken.
[20] Maar Ik waarschuwde hen allen
dringend om dat niet te doen en gebood hen om deze zaak terwille van hun
lichamelijk en geestelijk heil niet verder te vertellen! En ze zwegen en gingen
weg.
[I] Schrijver Matthéus, die Mij op een
afstandje volgde om te zien wat er gebeurde en het daarna op te schrijven, kwam
nu ook bij Mij staan en vroeg Mij of hij deze gebeurtenis op moest schrijven.
[2] Maar Ik zei: 'Doe dat niet, opdat
men later de gebeurtenissen niet verwisselt! Want overmorgen gaan we weer naar
het meer en daar zal \ precies zo'n gebeurtenis plaats vinden, en die moet je
dan wél helemaal opschrijven! Vanaf morgen kun je trouwens beginnen met al het
buitengewone op te schrijven, wat er maar gebeurt!'
[3] Matthéus weet nu wat hij doen
moet; maar Johannes vraagt, omdat hij het gebeurde zo buitengewoon vond, of hij
dan toch niet, al was het maar met enkele woorden, hier ook aantekening van
mocht maken.
[4] En Ik zeg tegen hem: 'Dat kun je
wel doen, maar niet di rekt bij datgene, wat je tot nog toe al opgeschreven
hebt, maar pas verderop; want binnen een half jaar krijgen we nog een keer zo'n
geschiedenis, en dan kun je deze, of die opschrijven!
[5] Het is helemaal niet zo belangrijk
dat een teken dat veel lijkt op een vroeger teken opgeschreven wordt, omdat dat
bij de latere belijders van Mijn leer gemakkelijk verwisselingen in de hand
werkt, en uit zulke verwisselingen vervolgens allerlei tobberijen en twijfels
kunnen ontstaan, die dan de hoofdzaak, namelijk Mijn leer, veel meer schaden
dan baten.
[6] Zolang Ik en jullie en degenen,
die ieder voor zich getuigen kunnen van de volle waarheid van de vele tekenen,
nog op deze aarde leven, zolang worden alle twijfels gemakkelijk voorkomen;
maar in latere tijden, als, terwille van de vrijheid van de menselijke wil,
alleen het geschrevene over Mij getuigen zal, dan moet het geschrevene zuiver
en goed geordend zijn, anders schaadt het meer dan het baat.'
[7] Johannes zegt: 'Beste Meester! Wat
u nu zei, is zeker waar; maar zou het juist daarom met te prefereren zijn als
Ik alles wat U doet en leert net eender op zou schrijven als broeder Matthéus?
[8] Want als dan later de mensen onze
geschriften met elkaar vergelijken en bij mij niet zullen vinden, wat wel in
dat van Matthéus staat, zullen ze dan niet beginnen te tobben en aan de
echtheid van het hele evangelie gaan twijfelen en zeggen: 'Waarom vinden we van
de ene Jezus niet in allebei de evangeliën dezelfde leer en dezelfde daden?
Waarom schreef Matthéus dit en Johannes dat, het lijkt niet op elkaar en toch
moeten beiden steeds bij Hem zijn geweest?!' Ik denk, dat als ik heel wat
anders opschrijf dan Matthéus, dit oordeel van degenen, die na ons komen, onder
de genoemde omstandigheden niet uit kan blijven!'
[9] Ik zeg: ' Je hebt helemaal gelijk,
beste broer; maar weet je, de reden waarom Ik dat zo Iaat doen, kun je nu nog
niet begrijpen, maar later zal je dat wel duidelijk worden!
[10] Wat Matthéus schrijft, heeft
alleen maar voor deze aarde een bijzondere waarde, maar wat jij schrijft, dat
heeft waarde voor de hele eeuwige oneindigheid! Want in alles wat jij schrijft,
verbergt zich het puur goddelijke besturen van eeuwigheid tot eeuwigheid door
alle reeds bestaande scheppingen en ook door die, welke in toekomstige
eeuwigheden in de plaats zullen komen van de nu bestaande! En ook al zou Je in
vele duizenden boeken opschrijven, wat Ik jou en jullie allen daarover nog zal
onthullen, dan zou de wereld die boeken met geen mogelijkheid kunnen begrijpen,
en zulke boeken zouden daarom voor de wereld geen nut hebben. (zie Joh.
21:25)
[11] Maar wie leeft volgens de
traditionele leer en gelooft in de Zoon, die wordt toch al in de geest
wedergeboren en de geest zal hem in alle diepten der eeuwige waarheid leiden.
[12] Nu weet je de reden waarom Ik jou
niet alles laat opschrijven; vraag het Mij daarom voortaan niet meer! Want het
mag de wereld nooit te duidelijk gezegd worden, opdat ze niet onder een nog
zwaarder gericht terecht komt dan ze nu al onder het oude noodzakelijke gericht
is.
[13] Ik wil Mijn leer echter zo geven,
dat niemand slechts door het evangelie te lezen of door er naar te luisteren de
kern van de levende waarheld bereiken kan, maar deze alleen kan bereiken door
Mijn leer toe te passen, en door de toepassing zal Mijn licht in iedere mens
steeds helderder gaan schijnen!' (zie Joh. 7:17)
[1] Na deze uitleg kwam Jaïrus
nogmaals naar Mij toe en zei: 'Beste Meester! U heeft me nu door mij mijn
dochter terug te geven, meer gegeven dan wanneer ikzelf van u een honderdvoudig
leven gekregen zou hebben! Hoe kan ik u daarvoor danken, hoe kan ik u daarvoor
belonen? Wat kan ik nu voor u doen?'
[2] Ik zeg: 'Erger je dan voortaan
nooit aan Mij, als je het een of ander over Mij hoort! Tot nu toe was je tegen
Mij; wees dan van nu af aan vóór Mij! Want de hele wereld kan je niet geven en
voor je doen, wat Ik je gegeven en voor je gedaan heb! Eens zul je echter wel
inzien, hoe en waarom Ik dat voor je heb kunnen doen. Denk aan Mij in je hart!'
[3] Jaïrus stonden de tranen van
vreugde in de ogen, en zijn vrouwen dochter snikten toen Ik weer met Mijn
leerlingen terug naar Nazareth ging. Ze begeleidden Mij tot aan de plaats waar
de andere leerlingen en een grote mensenmassa op Mij wachtten.
[4] Toen we daar aankwamen waren er
veel nieuwsgierige vragers, die zich erg druk maakten om te weten te komen hoe
het met de gestorven dochter van de overste van de school afgelopen was.
[5] Maar Petrus nam het woord en zei:
'Jullie blinden! Kijk hier eens heen, dit meisje is het dat dood was en nu
leeft! Is dat voor jullie nog niet voldoende?!' Toen richtten velen zich tot de
overste en vroegen hem, of dat waar was.
[6] En de overste zei toen met een
tamelijk luide stem: 'Ja, jullie blinde en ongelovige dwazen! Een uur geleden
nog huilde ik om het verlies van mijn liefste, enige dochter en nu zien jullie
me ongelofelijk blij, omdat ik mijn dochter terug heb! Is dit duidelijk
zichtbare bewijs nog niet genoeg voor jullie?'
[7] Na deze woorden toonde iedereen
zich uitermate verbaasd. En toen Ik weer verder ging met de leerlingen, kwam
die hele massa volk, zo'n drieduizend mensen, Mij na en begeleidde Mij naar
Nazareth.
[8] Hoewel het al tamelijk laat in de
nacht was toen wij thuis kwamen, waren Maria en de broers en zusters nog op. Er
wachtte ons een goed toebereid avondmaal, wat velen van ons goed van pas kwam;
want omdat wij sinds die ochtend niets gegeten hadden, was het wel begrijpelijk
dat ze een behoorlijke honger hadden.
[9] Judas was ook thuis en sliep op
een strobed. Toen hij echter door ons praten, onze vragen en antwoorden gewekt
werd, stond hij meteen op en vroeg alleen maar, hoe de visvangst afgelopen was.
[10] Petrus zei toen tegen hem: 'Ga
naar buiten en kijk!' En Judas ging naar buiten en zag slechts die grote hoeveelheid
mensen, die rondom Mijn huis bivakkeerden. Al vlug komt hij weer naar binnen en
vraagt aan Petrus, waar de vissen dan wel mochten zijn; want hij was om het
hele huis gelopen en had geen vis gezien.
[11] Nu zegt Petrus: 'Heb je dan nooit
gehoord, dat de blinden niets zien, de doven niets horen en de dommen niets
begrijpen kunnen behalve dat wat hun maag nodig heeft?! Kijk, blinde woekeraar,
al die duizenden mensen om het huis, zijn de heerlijke goede vissen die ik
bedoel!'
[12] Judas zegt: ' Ja, als je dat
bedoelt! In een bepaald opzicht is dat zeker ook geen slechte vangst, maar in
ons gewone leven heb ik liever een honderd pond zware meerval dan al die mensen
daar buiten! Want voor zo'n vis krijg ik overal veel geld, maar voor die daar
buiten geeft niemand me een stater. ,
[13] Petrus zegt: ' Je zult het met je
geldzucht nog wel eens zo ver brengen, dat je helemaal in handen van de duivel
valt! Ben je soms méér dan een gewoon mens, zoals wij?! Wij leven allemaal
zonder winst te willen maken en jij leeft samen met ons en eet uit onze
schotels, en dat kost je niets, behalve de moeite van het opeten. Als het leven
je dus hier geen cent kost, waarvoor heb je dan dat geld nodig?!'
[14] Judas zegt: 'En mijn vrouwen
kinderen dan? Wie onderhoudt die dan voor mij als ik niets zou verdienen?! Denk
je dat ze van de lucht kunnen leven?!'
[15] Petrus zegt: 'Kijk, ik kan veel
verdragen; maar een brutale leugen kan ik niet verdragen! In Jeruzalem, waar
menje verder niet kent, behalve dan dat je een Galileeër bent, kun je je er wel
op laten voorstaan, dat je een bezorgde huisvader bent; maar dat kun je bij mij
beslist niet! Want ik en allen, die je buren waren en nog zijn, kennen jou en
je huiselijke omstandigheden maar al te goed, zodat we geen woord van je verhaaltjes
geloven. Je vrouwen je kinderen lijden nog steeds gebrek en moeten met zwaar
werk nog steeds hun karige dagelijkse brood verdienen. Van de vissen die je
gevangen hebt, hebben ze nog maar weinig genoten; de kleding hebben ze van mij,
en hoelang is het geleden sinds je op de markten rondtrekt, dat wij uit
medelijden het totaal vervallen huis van jouw familie bijna geheel hebben laten
vernieuwen?! Hoeveel heb jij daar aan bijgedragen?! En dat noem je -zorgen
voor je vrouwen kinderen?! Maak dat je weg komt en schaam je tien jaar lang,
omdat je het waagt, om tegenover ons op zo'n manier zo vermetel te liegen,
terwijl we je maar al te goed kennen!'
[16] Daar is Judas helemaal
verbouwereerd van en hij heeft geen weerwoord; want Petrus had hem nu
wezenlijk geraakt. Hij ging naar buiten en dacht er eens diep over na, kwam na
enige tijd weer terug en vroeg ons allen om vergeving! Ook beloofde hij, dat
hij zich van nu. af aan helemaal zou veranderen en hij wilde nu heel serieus
een leerling van Mij zijn; alleen hoopte hij dat we hem niet ruw af zouden
wijzen! Daarop zegt Nathánaël, die zelden of nooit iets zei: 'In jou woont de
geest van Kaïn, begrijp je wel? En deze geest verbetert zich op deze aarde
niet; want de wereld is de geest van Kaïn, en daarvan kun je geen verbetering
verwachten!'
[17] Judas zegt: ' Ja,ja,ja, jij ook
altijd met je oude geest van Kaïn! Waar is Kaïn, en waar zijn wij?! Het
geslacht van Kaïn ging ten onder; alleen Noach bleef, en in zijn nakomelingen
zit geen druppel van Kaïns bloed, maar het zuivere bloed van de kinderen Gods
stroomt in onze aderen. En als het bloed zuiver is, dan is ook de geest zuiver;
want de geest van de mens komt altijd uit zijn bloed voort en daarom is de
geest ook altijd net zo rein als het bloed!'
[18] Nathánaël zegt:
'Dat is weer die oude onzin van je, dat heb Ik al zo vaak gehoord, daar geef ik
geen cent voor! Ga maar naar de Sadduceeën; die hebben wel belangstelling voor
die onzin! Bij ons is echter het bloed! een luie materie, en de geest is en
blijft voor eeuwig geest! Wat heb je aan
het bloed van een kind van God als daarin, zoals bij jou, een onreine, geest
woont?! Versta je dat?'
[19] Judas zegt: ' Ja,ja, je kunt
misschien ook wel gelijk hebben, en ik zal er alles aan doen, om tot de kern
van jullie leer door te dringen; maar
als jullie leer op de basis van humaniteit is gebouwd, en je daarom iedereen
zachtmoedig en met geduld benadert, dan meen ik toch, dat jullie mij niet maar
steeds met allerlei stekelige opmerkingen behoeven af te wijzen! Want wat is een
leer zonder leerlingen? Een geluid zonder betekenis, waar niemand op let!
Iedere leer heeft daarom net zo goed leerlingen nodig, als dat de leerlingen
een goede leer nodig hebben; en daarmee wil ik maar zeggen, dat iedere leerling
voor een leer net zo belangrijk is als de reinste en beste leer op zichzelf! En
op die manier ben ik van mening dat het voor jullie helemaal geen kwaad zou
kunnen, als je met mij als jullie medeleerling een beetje meer geduld zoudt
hebben!
[20] Ik hoop dat jullie, omdat je al
zo wijs bent, zult inzien dat ik nu nog in mijn oude beginselen vastgeroest
zit; maar dat ik juist daarom jullie leer wil leren kennen, om daardoor mijn
oude leer, waarin ik nu echt niet meer zoveel geloof, kwijt te raken. Als ik
nu, als niet ingewijde, soms een beetje protesteer tegen deze nieuwe leer van
jullie, dan zul je daar toch niet over vallen, is het wel?!
[21] Je kunt rustig aannemen, dat
zodra ik net als jullie in de nieuwe leer van je meester ingewijd ben, en haar
beginselen ook onweerlegbaar goed en waar vind, dat ik dan voor deze nieuwe
leer van jullie ook zeker tienmaal harder zal vechten dan jullie allen bij
elkaar; want ik ben moedig en trotseer iedereen, omdat ik voor niemand bang
ben. Gesteld dat ik ergens bang voor was, dan was ik toch allang bij jullie
weggebleven nu je tesamen met je meester me al meerdere malen zo duidelijk hebt
laten merken, dat ik bij jullie niet welkom ben! Maar angst ken ik niet, en dus
kom ik terug. Het is weliswaar duidelijk te merken dat jullie je eraan ergert; maar
dat doet me niets, en ik blijf net als jullie toch een leerling van deze nieuwe
leer. Wat kunnen jullie daartegen doen?!'
[22] 'Veel en niets', zegt
Nathánaël,'net zoals je zelf maar wilt! Dat je geen angst kent, is nu juist
niet zo'n grote deugd. Want ook de satan moet geen angst kennen, anders zou hij
God de Heer niet eeuw in eeuw uit ongehoorzaam blijven! Dat kun je trouwens
hier op aarde ook al bij de dieren zien, waarvan er sommigen duidelijk meer
moed hebben dan anderen. Kijk maar eens naar een leeuw, een tijger, een panter,
een wolf, een hyena of een beer en vergelijk die eens met een lam, een geit,
een ree, een haas en nog meer van die bange dieren! Zeg eens, bij welke van
deze twee diergroepen zou je jezelf rekenen?'
[23] Judas zegt: 'Het spreekt toch
vanzelf, dat ik me net als ieder ander tot de zachtaardige dieren zou rekenen
en niet tot de verscheurende wilde beesten gerekend wil worden, want de moed
van de leeuw veroorzaakt de dood van ieder ander!'
[24] Nathánaël zegt: 'En jij vond de
moed. toch zo lofwaardig en je meende toch juist daardoor een bekwamer leerling
te worden?! Maar ik zeg je dat moed eigenlijk een grote zonde is; want het is
de vrucht van de hoogmoed, die alles veracht wat in de mens niet het eigen ik
is. Daarom zal onze leer de alles verachtende moed van een mens nooit als een
deugd aanprijzen, want dat is nu net precies het tegendeel van wat onze leer
van de mens verwacht!
[25] Wie voert er oorlog? Wat denk je:
alleen maar zogenaamde helden, die de dood niet vrezen! Stel dat de aarde vol
helden was, dan zouden we een eeuwige oorlog op de wijde aardse vlakten zien;
want iedere held wil niet slechts een assistent van een held, maar een unieke
held zijn en zal daarom niet rusten, tot hij alle andere helden overwonnen of
uit de wereld geholpen heeft.
[26] Maar gesteld eens dat de aarde
vol zachte en heel vredelievende mensen was, dan was het hier een paradijs!
[27] Een bang iemand zal door een held
niet achtervolgd worden, want de held voelt zich door hem niet belaagd. Maar
ziet een held een andere held, dan zullen ze elkaar direkt uitdagen en niet
rusten voor één van de twee het onderspit delft! En daaraan zie je nu ten
voeten uit wat de zegen van de moedigen is !
[28] Als je dus onze medeleerling wilt
zijn, zet dan die overbodige moed van je maar aan de kant, en wees in plaats
daarvan liever vol liefde, geduld en zachtmoedigheid, dan ben je een echte
leerling van de Heer!'
[29] Judas zegt: 'Nu ja, je kunt wel
gelijk hebben; ik moet er nog eens over nadenken en dan zal ik morgen wel
zeggen wat ik doen zal, of ik bij jullie blijf, of dat ik wegga!'
[30] Terwijl hij dat zegt gaat Judas
naar buiten, verzamelt een paar bekenden uit de grote volksmenigte en praat met
hen bijna de hele nacht over datgene, wat hij van Nathánaël gehoord heeft; maar
allen geven Nathánaël gelijk en zeggen: 'Nathánaël is een echte wijze', en ze
waren er van overtuigd dat Nathánaël oprecht was! -Wij in huis gingen echter
slapen.
[I] De volgende morgen heerst er al
gauw een hele drukte om het huis; want reeds bij het aanbreken van de dag komen
er van alle kanten veel mensen toegestroomd, en er wordt al druk brood en melk
verkocht. Alles bij elkaar veroorzaakt dat veel lawaai voor het huis, zodat men
zich in huis wel wat ongerust maakt.
[2] Maar Ik zeg: 'Laten we nu eerst
het morgenmaal gebruiken, dan gaan We daarna meteen naar een huis van een
bekende van Mij een paar honderd meter achter Kapérnaum, zodat het hier in
Nazareth wat rustiger wordt!”
[3] Terwijl Ik dat tegen de leerlingen
zeg, komt Judas ook binnen en zegt: “Broeders, van nu af aan blijf ik bij
jullie! Mijn zaken zijn gedaan; want terwille van jullie heb ik ze al vandaag
in plaats van morgen afgewikkeld. - Maar nu nog heel kort over iets anders: Het
volk, dat met een paar duizend man hier om het huis is verzameld, wil niets
meer en niets minder dan de goede Meester Jezus tot koning uitroepen! En het
lijkt me toe dat dit, bij de aanwezigheid van zo veel Romeinse soldaten, wel
heel sterk is af te raden! Want bij zo'n gelegenheid kun je nooit weten wat de
overigens zeer menselijke Romeinen zullen doen - en dat geldt in gelijke mate
voor de hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden van ons volk!'
[4] Ik zeg: 'Nu, breng het morgenmaal
dan maar vlug! Het is vandaag ook nog sabbat en daarom zouden er best nog meer
mensen hierheen kunnen komen; we zullen dan ook maar zo vlug mogelijk weg
gaan!'
[5] Aan beide zijden van het huis lag
een goed omheinde tuin, waarin men alleen door een kleine achterdeur van het
huis kon komen. Die deur gebruikten we dus en ontkwamen op deze manier aan de
nieuwsgierige ogen van de duizenden, waarvan meer dan driekwart slechts door
sensatiezucht werd gedreven, en zich alleen maar eens wilde vergapen aan
wonderbare gebeurtenissen.
[6] Toen we echter met ongeveer
honderd mensen ongezien waren ontkomen aan de menigte, die voor het huis nog
steeds wachtte tot Ik met de leerlingen naar buiten zou komen en daar mogelijk
weer een wonder zou doen of een toespraak zou houden, waarbij ze Mij dan,
volgens het plan van velen onder hen, tot Koning der Joden uit zouden roepen,
kwam er een dienstmaagd uit Mijn huis naar de menigte toe en vroeg aan een man,
die ze erg aantrekkelijk vond, wat al die mensen nu eigenlijk hier zochten. En
de man zei: 'Wij zijn hier, om Jezus, de machtigste der machtigen en de wijste
der wijzen, tot Koning uit te roepen! Want wij
waren er bij, toen zee en wind Hem
gehoorzaamden en de verschrikkelijkste menselijke en geestelijke duivels voor
Hem moesten vluchten! Hij is stellig de beloofde gezalfde van God, die zou
komen om het volk van God te verlossen van het harde juk van de tirannie van
Rome! Daarom is het nu de tijd, om Hem uit te roepen tot de door alle Joden
erkende en aanbeden Koning van Gods volk! Wel, daarom zijn wij hier! -Wat doet
Hij eigenlijk zolang in huis, dat Hij niet even naar ons hier buiten komt?!'
[7] De dienstmaagd zegt: 'Dan wachten
jullie hier voor niets; want Hij is al vroeg naar de omgeving van Kapérnaum
gegaan, waarschijnlijk naar een zieke; en al zijn leerlingen zijn bij Hem.
Zoals je nu begrijpen zult, wacht je dus voor niets op Hem.’
[8] Daarop vraagt de man haar of ze
ook weet naar welk huis Hij ging. De dienstmaagd zegt dat ze dat jammer genoeg
niet weet, net zo min als iemand anders in het hele huis; want Ik had niemand
verteld naar welk huis Ik ging.
[9] Na dit antwoord ging de man het
huis in om zich te overtuigen van wat de dienstmaagd gezegd had, en omdat hij
in het huis niemand vond behalve de paar mensen die Maria hielpen bij het
schoonmaken van het kook en tafelgerei, ging hij weer naar buiten en vertelde
daar aan iedereen, dat Ik, zonder nadere aanduiding, naar een huis in Kapérnaum
gegaan was om een zieke te genezen.
[10] Zodra de menigte deze mededeling
hoort, breekt iedereen op en roept: 'Op naar Kapérnaum! Daar zullen we wel
verder navraag naar Hem doen, en het huis vinden waarheen Hij is gegaan!'
[11] Allen, behalve een klein aantal
Nazareeërs, gaan nu op weg naar Kapérnaum, en Mijn huis is verlost van het
grote volkskampement.
[12] Maar niet lang daarna is het de
beurt aan de mensen van Kapérnaum om grote ogen op te zetten, wanneer ze de
volksmenigte de stad in zien komen. De Romeinse overste stuurt er meteen een
aantal krijgsknechten op af en laat hen vragen, wat die menigte in Kapérnaum
komt doen, want het was sabbat en op deze dag, waarvoor de overste de zorg had
dat die geheiligd werd, was er echt geen markt of een ander evenement.
[13] De ondervraagden zeggen echter:
'Wij zoeken Jezus van Nazareth, want wij hebben gehoord dat Hij hier is.'
[14] De overste laat hen dan zeggen,
dat Jezus Zich niet in Kapérnaum, maar in de buurt van Bethabara bevindt, waar
Hij al een paar uur geleden heen was gegaan.
[15] Op dat bericht gaat de menigte
snel naar Bethabara. Maar langs de weg tussen de beide plaatsen aan de Galilese
zee ontdekken de leiders van de menigte een andere grote groep mensen bij een
huis; ze gaan erheen en vragen wat er aan de hand is. En men zegt hen, dat Ik
in het huis ben.
[16] Die mededeling maakt dat het huis
meteen aan alle kanten omringd wordt, en de mensen overleggen onder elkaar, en
men maakt aanstalten om Mij tot Koning uit te roepen. Maar dan bewijst de
overste Mij een goede dienst en zendt uit Kapérnaum een heel legioen soldaten,
dat de grote menigte alleen maar behoeft te bewaken. En men laat daarom het
planvaren.
[17] Door al die drukte aangelokt
komen er echter ook een aantal Farizeeën en schriftgeleerden, deels uit
Jeruzalem maar op dit ogenblik in Kapérnaum verblijf houdend, en deels ook uit
Nazareth en uit de omgeving, tesamen met de priesters en schriftgeleerden uit
Kapérnaum, speciaal voor Mij naar dit huis. Ze hebben van Jaïrus gehoord hoe Ik
zijn dochtertje, waarvan boven alle twijfel verheven vast stond dat ze dood
was, weer levend gemaakt heb. Het volk maakt ruimte voor hen, zodat ze bij Mij
in het huis kunnen komen.
[18] En als ze Mij in het huis
aantreffen, vuren ze direkt een groot aantal vragen op Mij af. Ik verwijs hen
echter allemaal naar Mijn leerlingen en zeg: 'Dit zijn Mijn getuigen; zij weten
overal van, stel uw vragen maar aan hen!'
[19] En de Farizeeën en
schriftgeleerden bestormden nu de leerlingen, en de leerlingen gaven hen zeer
goed passende antwoorden.
116
Bethabara. Genezing van de jichtlijder
[1] Tijdens de gesprekken van de
Farizeeën en schriftgeleerden met leerlingen, brengen een man of acht een aan
jicht lijdende man op een bed, om hem door Mij te laten helpen! Het huis was
echter dermate omringd door mensen, dat het voor die acht mannen niet mogelijk
was om de zieke in het huis bij Mij te brengen. Ze waren echter bang dat Ik al
gauw zou vertrekken en, omdat het huis aan de zee lag, aan de zeezijde door een
kleine uitgangsdeur naar zee zou gaan en ergens heen zou varen. Een van hen ging naar de eigenaar
van het huis die hij kende, en zei: 'Vriend, mijn broers en ik hebben met z'n
achten de broer van onze moeder, die door aanhoudende jichtaanvallen al acht
volle jaren het bed niet meer heeft kunnen verlaten, met bed en al hierheen
gebracht om hem op deze manier persoonlijk bij de beroemde wonderheiland te
brengen, die zich in jouw huis bevindt en hem zeker kan genezen. Het is echter
door die enorme volksoploop totaalonmogelijk hem in het huis voor Jezus te
brengen. Vriend, kun jij ons alsjeblieft raad geven, wat we nu doen moeten!'
[2] De eigenaar zegt: 'Dat zal
werkelijk wat lastig gaan; want de kamer waarin Jezus Zich bevindt, is stampvol
mensen! Er zijn daar meer dan honderd leerlingen, met daarbij een grote groep
Farizeeën, priesters en schriftgeleerden uit alle plaatsen en omstreken, en die
overleggen daar. Maar ik zal vanwege onze oude en goede vriendschap, bij deze
buitengewone gelegenheid toch wat voor jullie doen!
[3] Luister, mijn huis is net als de
meeste vissershuizen gedekt met riet! We zetten buiten twee ladders tegen het
dak, en schuiven vlug zoveel riet opzij, dat je de zieke met bed en al door het
gemaakte gat kunt schuiven! Als hij dan op de zolder is beland, bind je sterke
touwen aan de vier hoeken van het bed; er ligt genoeg touw op zolder. Ik doe
vervolgens het valluik open in het midden van de zolder, en we laten de zieke
aan de touwen met bed en al naar beneden in de kamer zakken, en dan kan hij
zelf aan Jezus vragen, of Hij hem gezond wil maken. Degenen, die onder de opening in de kamer staan, zullen
wel ruimte maken, als ze tenminste het ziekbed niet op hun hoofden willen laten
rusten!'
[4] Dat is een kolfje naar de hand van
die ene van de acht, en het werk wordt direkt uitgevoerd, terwijl het publiek geamuseerd
en verwonderd toekijkt; en de hele onderneming verloopt gesmeerd en zonder één
enkele storing. Maar een echt domme, ultramontane tempelpriester en letterknecht
van de woorden der wet, maakte de gewetensvolle opmerking tegen degenen die het
dak openlegden, of ze er wel erg in hadden dat het nu midden op de sabbat was!
[5] Eén van de acht zei: 'Ei, waarover
praat jij hier, oude tempelos?! Houd je tandeloze bek dicht en kruip naar
Jeruzalem in Salomo’s ossen – ezel -, kalver - en schaapsstal en blèr daar
tesamen met deze gebruikelijke vulling van het godshuis je liederen van
Jeremia! Wij hebben jullie tegenwoordige, beestachtige godsdienst al lang
afgezworen en weten, dat God meer welgevallen heeft aan goede werken, dan aan
het gebrul van jullie ossen en ezels!'
[6] De krachtige taal van die éne van
de acht tegen de man van de tempel, bracht de strenge sabbathouder des te
sneller en zekerder tot zwijgen, toen dit luide weerwoord een daverende bijval
kreeg van de hele grote volksmenigte. Want de meeste Galileeërs gaven al lang
niets meer om wat men daar in de tempel uitspookte.
[7] De nog jonge man had dan ook in.
weinig woorden de volle waarheid op een ietwat overdreven grappige manier Uit
de doeken gedaan en daarom kreeg hij zoveel bijval. Want men bracht bij grote
feesten een massa rundvee, ezels en schapen in de tempel, alleen maar omdat
deze dieren het hardste kunnen blèren en blaten, en men gaf ze dan eerst ook
nog een paar dagen lang geen voer, opdat ze dan tijdens het offeren in de
tempel zo'n ontzettend lawaai zouden maken, dat de mensen daardoor zouden
sidderen en beven.
[8] Werkelijk, de eredienst in de
tempel was, speciaal op de grote feestdagen, zo iets afgrijselijk doms en
smerigs, dat men iets dergelijks ergens anders op de hele aarde niet vond, ook
bij de ongeciviliseerdste volken niet; en zodoende had de jonge man een heel
waar weerwoord aan de man uit de tempel gegeven, en dat antwoord was ook erg
naar Mijn zin, omdat het Mij heel goed bekend was dat het gebeurde en hoe het
gebeurde.
[9] Spoedig na dit voorval wordt het
valluik van de kamer - of liever gezegd de zolder - geopend. Een gewichtig
doende Farizeeër roept vragend naar boven: 'Wat is er aan de hand daar boven,
wat gebeurt daar?!'
[10] Dan zegt de bijdehante spreker
van daarnet: 'Heb maar even geduld, u zult het zo dadelijk zien! Kijk, het is
vandaag sabbat; op deze dag komt meestal, zoals u het in de synagogen en
scholen leert, het heil van boven! Dit keer is het heil van de mensen reeds
beneden, en daarom komt er nu iemand, die nog geen heil heeft, van boven naar u
daar beneden om daar zijn heil te zoeken. Er gebeurt hier dus niets dat
strijdig is met de sabbat; want het is toch wel hetzelfde of op de sabbat het
heil van boven naar beneden komt, of dat iemand het heil beneden zoekt, omdat
het al vóór hem uit de hemel naar beneden kwam bij de blinde mensen, die het
niet kunnen zien ook al stoten ze hun neuzen ertegen!'
[11] Deze toespraak veroorzaakt weer
grote bijval bij de leerlingen, maar daarentegen ergernis bij de Farizeeën,
priesters en schriftgeleerden; maar de leerlingen roepen luid: 'Vooruit, naar
beneden met de ongelukkige van boven die hier beneden het heil zoekt!' En
meteen wordt de zieke naar beneden gelaten.
[12] Toen deze op het bed voor Mij
lag, smeekte hij Mij onder tranen of Ik hem wilde helpen! Ik zei tegen de
zieke, omdat Ik zag, dat hij en degenen die hem op deze manier bij Mij gebracht
hadden, een echt en waar geloof hadden: 'Wees getroost, Mijn zoon, je zonden
zijn je vergeven!' Dat zei Ik echter alleen maar daarom eerst, om de Mij reeds
welgezinde schriftgeleerden op de proef te stellen; want ze waren Mijn vrienden
geworden door de opwekking van de dochter van Jaïrus, die hun overste was.
[13] Toen Ik echter tegen de zieke
zei: 'Je zonden zijn je vergeven (Matth.9:2), stak bij enige
wantrouwende schriftgeleerden meteen
ergernis de kop op, en ze zeiden in hun harten: 'Wat is dat nu, wat
horen wij? Is hij wel een echte heiland? Hij lastert God!.’ (Matth. 9:3) Want
ze hielden Mij alleen maar voor een bijzonder soort dokter; want dat er in Mij
een goddelijke kracht zou wonen. vonden ze een godslastering. Want de kracht
van God bevond zich alleen maar in de priesters. Levieten, Farizeeën en schriftgeleerden, en dan nog
alleen maar in de tempel in Jeruzalem!"
[14] Omdat Ik natuurlijk hun geheimste
gedachten kende, richtte Ik meteen het
woord tot hen en zei: 'Waarom denkt u zulke slechte dingen in uw hart?! (Matth.9:4) Wat is nu
makkelijker te zeggen. 'Je zonden zijn je vergeven! (wat u toch altijd zegt, en
nog wel speciaal tegen die mensen. die met kostbare offers bij u komen, terwijl
in feite daardoor niemand geholpen wordt) of 'Sta op en wandel!, waarna dat
meteen gebeurt!' (Matth. 9:5)
[15] Een schriftgeleerde antwoordt
daarop: 'Het lijkt me toe dat u deze mens, behalve dan met het vergeven der
zonde, ook verder niet zult kunnen helpen! Want als de jicht je eenmaal zo
heeft toegetakeld, dan helpt alleen de dood nog maar!'
[16] Ik zeg: 'Denkt u er zo over?! U
matigt zich aan dat u alleen de zonden vergevende kracht zoudt bezitten, en u
zegt daarbij dat hij alleen maar door de dood te genezen is. Ik zeg u echter:
Opdat u zien en weten kunt dat de Zoon des mensen op aarde óók de macht heeft
om de zonden te vergeven, zeg Ik nu in uw bijzijn tegen deze zieke: 'Sta op,
neem je bed en ga volledig gezond en getroost naar huis! (Matth. 9:6)
[17] Na deze woorden strekte de zieke.
opeens geheel gezond. zijn voorheen allerellendigst verdraaide en ten dele
reeds verdroogde ledematen uit en in datzelfde ogenblik kwam ook al het vlees
weer terug. Hij bedankte Mij snikkend van overgrote vreugde. stond van zijn bed
op en was meteen weer zo sterk en krachtig. dat hij dadelijk de touwen van het
bed losmaakte. vervolgens het bed onder zijn linker arm nam, zich met het
tamelijk zware en omvangrijke bed met gemak door het grote gedrang een weg
baande en het zelf tot Kapérnaum naar huis droeg! (Matth.9:7)
[18] De hele menigte die hier aanwezig
was en deze daad gezien had. begon luid God te loven en te prijzen dat Hij aan
een mens deze macht gegeven had. die alleen God Zelf maar kon hebben en
waardoor Hem alle dingen mogelijk zijn!
(Matth. 9:8)
[19] Deze daad sterkte de aanwezige
Farizeeën en schriftgeleerden zodanig, dat ze hun slechte gedachten lieten
varen en zeiden: 'Dat is werkelijk; alles overtreffend! Hoe u dat doet. dat kan
werkelijk alleen God maar, weten en anders niemand op de hele aarde!.
[1] En de jonge man. die even tevoren
zo goed had gesproken. zei .door het zolderluik: 'Zou de hogepriester In
Jeruzalem dat soms ook met duizend ossen, tienduizend ezels en honderdduizend
schapen tot stand kunnen brengen?
[2] Deze komische vraag was aanleiding
tot veel gelach. zelfs bij de Farizeeën. Maar toch reageerde er een van de
schriftgeleerden; hij zei tegen de jolige spreker boven In het zolderluik: Mijn
beste, waag met te veel! Want de armen van de hogepriester omspannen de gehele
aarde. en wie daaronder terecht komt, wordt vermorzeld! De hogepriester hóeft
helemaal geen doden op te wekken en jichtlijders gezond te maken; want dat
heeft alleen maar met het vlees te maken en niet met de geest van de mensen, en
dat is een zaak voor doktoren en niet voor priesters. Begrijp je dat?
[3] De spreker zei: 'Vriend, als ze
zoiets konden doen, dan was het óók een zaak voor priesters; maar omdat ze
juist dat voor alle schatten der aarde niet tot stand kunnen brengen. zijn ze
wel verplicht dat met een trots gezicht toe te geven en te zeggen: 'Het ligt
niet op de weg van de priesters, die alleen maar voor de geest van de..mens
moeten zorgen!
Ik vind het
echter toch ook een geweldig geestelijke verzorging als een dokter aan een dood
meisje de geest en de ziel teruggeeft. .Vooral als zij volkomen dood is en voor
onze ogen aan een kwade koorts is gestorven - dus aan iets kwaads waaraan nog
nooit iemand half gestorven is!
[4] Toen
God Adam uit leem schiep, was deze schepping slechts iets stoffelijks, en
buiten God Zelf was daarbij niets geestelijks. .
[5] Toen God daarna in de dode vorm een
levende ziel en daarin een denkende geest inademde, was dat geen stoffelijk,
maar een zuiver geestelijk werk van God in en aan de vorm van de eerste mens
van de aarde. En toen deze wonderdokter Jezus uit Nazareth, hier waar wij
allemaal bij waren, datzelfde deed bij het dochtertje van de overste, was dat
n.aar ik aan mag nemen toch ook wel een zuiver geestelijk werk en een
geestelijke verzorging?!”
[6] De schriftgeleerde zegt: 'Dat is
een onderwerp waar jij geen verstand van hebt. houd dus maar liever je mond!.”
[7] De jonge man zegt: 'Als ik nog
Jood zou zijn, dan zou Ik mijn mond wel houden, maar sinds ik niet meer een
Jood, maar een Griek ben, en aanhanger van de heerlijke leer van Socrates, zie
ik niet in waarom ik voor de Jodenpriesters mijn mond zou houden; ik ken hun
hedendaagse. ontzettend domme leer jammer genoeg maar al te goed. .
[8] De
schriftgeleerde zegt: 'En wat vind jij als heiden dan zo dom aan de oude.
goddelijke leer van de Joden? Zijn Mozes en de profeten voor jou soms allemaal
te weinig verheven en vind je hun leer dom?!'
[9] De
jonge man zegt: 'Nee. Mozes en al de profeten, die van jullie hetzelfde zeiden
wat ik nu van jullie zeg, zijn voor mij zeer verheven en goddelijk wijs! Maar
jullie voorschriften, waarvan Mozes net als iedere andere profeet nooit ook
maar zelfs gedroomd heeft, die vind ik buitengewoon dom!’
[10] Hoe
dienen jullie God?! Mest, vuil en viezigheid verbranden jullie op het aan God
gewijde altaar, en de vette ossen, kalveren en rammen eet je zelf op, en je
offert ze aan jullie buiken die nooit gevuld raken. Het zuiver goddelijke van
je leer heb je verworpen, en wie van jullie het nu. waagt om het zuivere te
Ieren, die behandel je zoals je tot nog
toe al je profeten behandeld hebt!
[11]
Hoe lang is het geleden dat jullie Zacharias in de tempel vermoord hebben?
[12]
Zijn zoon Johannes predikte te Bethabara de waarheid en riep jullie gewetenloze
misdadigers in het heiligdom van God op tot boetedoening en tot terugkeer naar Mozes en diens zuivere
leer; en wat deed je met hem?! Waar kwam hij terecht?! Hij verdween; -zover ik
weet is hij 's nachts door boosaardige beulsknechten opgepakt!
[13] En nu is hier in Nazareth, Jezus
als profeet door God geroepen en doet dingen die alleen aan de almachtige goden
mogelijk zijn, en jullie beloeren hem met argusogen! Wee hem, als hij het zou
wagen om net als ik, zich ook maar één woord te laten ontvallen tegen jullie en
die door jullie zelf en niet door Mozes gemaakte smerige leer! Jullie zouden
hem meteen van de ergste misdaad, namelijk godslastering, beschuldigen en hem
uit dankbaarheid dat hij jullie doden opwekte en jullie kreupelen recht maakte,
stenigen of zelfs aan het kruis binden!
[14] Want jullie bezigheid bestaat uit
heersen, en tegelijkertijd zo plezierig mogelijk leven en je buik vet mesten!
Wie je daarin beperken wil en je terug wil brengen tot Mozes, die is je vijand,
en je hebt middelen genoeg om hem uit de weg te ruimen!
[15] Ik veracht jullie allemaal als
een bedorven stinkend kreng, omdat jullie wezenlijk de grootste vijanden van
God en al Zijn mensen zijn en steeds zullen blijven! Ik ben een heiden -en
zelfs ik herken hier in de man Jezus de zuivere kracht van God, en wel in zo'n
hoge mate als de hele aarde tot nu toe nog nooit beleefd heeft!
[16] Niet zijn lichaam doet zulke
nooit gehoorde daden, maar zijn almachtige, zuiver goddelijke geest, die hem
volledig vervult!
[17] Kijk, dat besef ik, die door
jullie een blinde heiden genoemd wordt! Wat denken jullie dan van Jezus, die
slechts door één woord, zonder welke medicijn dan ook, jullie doden opwekt en
onze kreupelen Iaat huppelen als jonge herten?!
[18] Ik vraag jullie, zo blind als je
bent: Wie moet degene dan wel zijn, die slechts één simpel woord behoeft te
zeggen, en storm en wind gaan liggen, de doden staan op en de lammen beginnen
te springen als herten?!'
[19] Door deze rake en moedige
toespraak waren de Farizeeën en schriftgeleerden allemaal zo kwaad geworden,
dat ze de jonge man van woede en razernij verscheurd zouden hebben, als ze hem
op een gemakkelijke manier te pakken hadden kunnen krijgen. Maar dat was in
het bijzijn van het vele volk niet mogelijk en ook niet aan te raden; want
iedereen juichte voor deze Jonge man, die de moed had om nu eindelijk eens de
hoogdravende Farizeeën en schriftgeleerden goed grof in hun gezicht de volle
waarheid te zeggen!
118
Onthullingen over de tempel
[I] Een van de Farizeeën wendde zich
echter tot Mij en zei: 'Hoe kunt u als echte Jood zwijgen wanneer zo'n
ellendige heiden, voor wie u goed bent geweest, de brutaliteit heeft om hier de
heilige leer van onze vaderen zo schandelijk te bespotten?!'
[2] Ik zeg: 'Hij bespotte noch Mozes
noch de profeten, maar alleen u en uw nieuwe voorschriften, en Mij liet hij
ongemoeid; waarom moet Ik hem dan een terechtwijzing geven?! Hij had het over u
en heeft derhalve alleen maar u wat misdaan; daarom is het nu dus slechts uw
zaak om met hem in het reine te komen! Als hij niets tegen Mij heeft, wat zal
Ik dan tegen hem hebben?! Vereffen zelf die zaak maar met hem! Tussen Mij en
hem is tot nu toe alles volkomen in orde.'
[3] De Farizeeën en schriftgeleerden
zeggen: 'Ja, ja, u heeft hij heus niet beschimpt, maar ons wel. Wij zien u nu
toch als onze vriend en omdat wij maar al te goed weten hoeveel kracht uw woord
en wil bezit, had u als vriend van ons, al was het maar vanwege het volk, wel
een paar woorden kunnen zeggen zodat hij zijn mond zou hebben gehouden! Maar u
liet hem praten en ons voor schut staan tegenover het volk; en dat was helemaal
niet aardig van u! We zullen u er weliswaar niet om haten, maar we kunnen er u
ook niet dankbaar voor zijn!'
[4] Ik zeg:
'Wees wat u wilt, en Ik zal ook zijn wat Mij goed dunkt! Overigens is het heel
vreemd van u, dat u Mij nu uw vriendschap ontzegt, terwijl u Mij in de aard van
de zaak nog nooit vriendschap bewezen hebt! Maar Ik ontzeg u Mijn vriendschap
niet, hoewel Ik daar eigenlijk het volste recht toe zou hebben, gezien de
weinig lofwaardige gedachten die u daarnet over Mij in uw hart koesterde!
[5] Wat
verlies Ik dan aan uw vriendschap? Ik zeg u: Helemaal mets! Maar als u Mijn
vriendschap moet missen, wie zal dan in Mijn plaats uw dode kinderen weer
levend maken?!
[6] Als u echter nadenkt over de
toespraak van de jonge man, dan moet u als u een beetje verstand hebt, bij
uzelf toch eerlijk erkennen dat de man in de volle zin van het woord de
waarheid heeft gesproken. U kent de schrift en u kent Mozes en de profeten!
Vraagt u zich nu wel eens af, of er in de tempel nog maar een spoor van Mozes
en al de andere profeten te vinden is!?
[7] Ik was dit jaar toch Zelf in
Jeruzalem en heb tot Mijn grote ergernis gezien, hoe het bedehuis van God
veranderd is in een volkomen moordenaarshol!
[8] De voorhoven staan vol met
verkoopbaar slachtvee en ook andere onreine dieren, zodat de mensen niet zonder
het grootste levensgevaar in de eigenlijke tempel kunnen komen. In de
voortempel wordt aan de ene kant
geslacht alsof het een slachthuis is, en het vlees wordt er verkocht; de andere
kant staan de tafels van de makelaars en wisselaars en daar is het zo'n lawaai
en geschreeuw dat vrijwel niemand zichzelf kan verstaan.
[9] Komt men in de eigenlijke
hoofdtempel, dan kan men zich niet verroeren vanwege de duivenverkopers en de
andere schreeuwers die allerlei vogels
te koop aanbieden! En in het allerheiligste, waarin volgens het voorschrift van
God éénmaal per jaar slechts de overste van de priesters mocht komen, wordt nu
tegen betaling, wat men ook nog een offer noemt, zelfs iedere heiden
rondgeleid; natuurlijk wel in het geheim onder het zegel der zwijgzaamheid
tegenover de Joden! Maar in Rome kent men het allerheiligste even goed als de
hogepriester in Jeruzalem! En zo onthult men voor geld alle geheimen van de
tempel aan de vreemden; als echter een arme Jood het zou wagen achter de
voorhang te komen, dan wordt hij meteen als een godslasteraar en tempelschenner
achter de tempelmuur op de vervloekte plaats gestenigd. En er gaat geen week
voorbij, waarin er niet minstens één gestenigd wordt en een aantal anderen het
vervloekte water moet drinken!
[10] Wat is dat voor een mentaliteit,
dat men vreemdelingen inwijdt, maar eigen mensen doodt?!
[11] Erken voor u zelf, of Mozes en al
de profeten dit geboden hebben. en of Salomo in zijn grote wijsheid, toen hij
de tempel voltooid had het grote bedehuis voor dat doel inwijdde waarvoor het
nu gebruikt wordt! Kortom, het bedehuis van God is een verschrikkelijk
moordenaarshol geworden, en de geest van Jehova is niet meer als een vuurzuil
aanwezig boven de oude ark des verbonds!'
[12] Nu worden de Farizeeën en
schriftgeleerden argwanend en zeggen tegen Mij: “U was toch steeds in
Nazareth, hoe weet u dit dan allemaal? Wie heeft die dingen over de tempel aan
u verraden?'
[13] Ik zeg: 'O, wat
stelt u toch een onnozele vragen! Als Ik uw geheimste gedachten ken, dan weet
Ik toch ook wat er in de tempel aan de hand is en wat er gebeurt! Maar Ik ben
heus de enige niet die dat weet, iedereen is daarvan op de hoogte!
[14] U bent zelf de eigenlijke
verraders, en uw grote geldhonger heeft u daartoe verleid! U wijdde voor
geld de vreemden in in de tempelgeheimen, en die hebben dat daarna luidkeels in
de straten aan de Joden bekend gemaakt; en u vraagt Mij, wie de tempel aan Mij
verraden zou hebben!
[15] Maar Ik neem aan dat u net zo
goed als Ik en vele duizenden anderen weet, hoe de zaken in de tempel er nu
voor staan, en ook dat u weet. wat Mozes en de profeten allen geleerd hebben.
Zij waren het waarachtigst vervuld met de zuivere en ware geest van God, - en
alleen deze geest sprak door hun mond! Hoe is het dan gesteld met uw geloof in
God. nu u zo goedkoop Gods woord verwerpt en met brutale en hoogmoedige
verwaandheid uw eigen slechte voorschriften aan het arme volk verkondigt als
ingevingen van Gods geest?! Daarbij spoort u hen met alle verschrikkingen van
de dood aan om uw voorschriften te volgen en te aanbidden!'
119 Het voorbeeld van de reis naar Rome
[1] Een schriftgeleerde zegt: 'Vriend,
u waagt wel veel als u zaken aan ons verklapt, op het verraden waarvan de
tempel de doodstraf heeft gezet! Het is echter uw geluk dat u onze overste zo'n
grote gunst bewezen hebt, anders zou het niet zo goed met u aflopen; want wij
zijn met een dure eed aan de tempel gebonden!'
[2] Ik zeg: 'Die u breken kunt,
wanneer u maar wilt, want u heeft die eed niet aan God gezworen, maar aan de
tempel die door mensenhanden is gemaakt en waarin God niet meer woont!
[3] Waar God echter niet woont, daar
woont de oude vorst van de leugen en van al het kwade, en een eed aan deze
vorst en huidige heer van de tempel kunt u onbevreesd breken!
[4] Als u uw waardeloze eed aan de
tempel zoudt breken, dan zou God de Heer een welgevallen aan u hebben, en Hij
zou u geven wat Hij reeds van het begin der wereld aan Mij heeft gegeven, en
wat maakt dat u nu ongelovig kijkt en niet begrijpt hoe Ik dingen doe, die
volgens uw eigen bewering alleen God maar kan doen! Als u echter voor de tempel
banger bent dan voor God, die u niet kent, dan blijft u gebonden aan de tempel
en bent u voor God een gruwel!
[5] Mocht Mijn eenvoudig woordgebruik
echter een struikelblok voor u zijn, waardoor u Mij niet gelooft, geloof Mij
dan vanwege de werken die Ik ten behoeve van u in uw bijzijn doe, en waarvan u
zelf zegt, dat ze alleen maar aan God mogelijk zijn!'
[6] De schriftgeleerde zegt: 'Hoe is
het nu mogelijk dat u God beter zoudt kennen dan wij, u heeft de schrift toch
niet bestudeerd?!'
[7] Ik zeg: “U kent wel de dode
letters; maar daarin is God niet, en daarom kunt u God ook niet uit de schrift
kennen! De schrift toont u alleen de weg naar God, en dat alleen maar als u die
weg gaat zonder daar van af te wijken.
[8] Wat heeft u eraan als u de weg
naar Rome kent, maar er nooit gebruik van maakt om naar Rome te gaan en daar de
grote stad van de koning te zien?! Welke kenner van de weg naar Rome kan
zeggen, dat hij Rome kent omdat hij de weg daarheen kent, terwijl hij nog nooit
één stap op die weg heeft gezet?! En wat voor nut heeft u dan van de kennis van
de schrift, de weg naar God, als u nog nooit één stap daarop hebt gezet!
[9] Ik ken net als u de hele schrift,
maar Ik heb altijd naar de daarin gegeven wetten van God gehandeld; daarom ken
Ik God volkomen en kan Ik u dan ook uit de oorspronkelijke bron meedelen, dat
er nog nooit iemand van u en van uw
soort God heeft gekend en op uw slechte wegen ook nooit zult leren kennen, want
u bent allemaal godloochenaars!
[10] Zelf wilt u God niet kennen;
degenen echter, die nog op de goede weg
zouden willen gaan, verspert u de weg met dood en verderf! Daarom zult u eens
in het andere leven ook des te meer verdoemenis ondervinden!"Want allen,
die u vervolgd hebt en nu nog steeds blijft vervolgen, zullen uw eeuwige
rechters zijn!'
[11] Nadat Ik dat aan de, Farizeeën en
schriftgeleerde verkondigd heb, klinkt uit het volk een machtig bijvalsgeroep,
en men wil de Farizeeën en schriftgeleerden molesteren. Dat verhinder Ik echter
en Ik ga met de leerlingen en al de Farizeeën en schriftgeleerden door het
kleine zeepoortje naar buiten aan de
zee. En omdat hier al verscheidene schepen klaar liggen, scheept men zich
meteen in, en we varen met een matige, goede wind snel van de oever weg, opdat
de grote volksmenigte ons niet bereiken kan.
120 Aan de zee. Matthéus de tollenaar
[1] Toen we een punt bereikt hadden
waar het volk ons niet meer kon r zien, liet Ik weer naar de kust varen; want
het was al bijna middag en we hadden in
het schip niets te eten. We kwamen ongeveer twee uur gaans van het vorige huis weer aan land, en
moesten toen nog een behoorlijk stuk terug lopen naar een klein dorp,
waar we middagpauze wilden houden.
[2] Maar
voor het dorp bevond zich een regionaal tolhuis. En wie zagen we daar bij de
slagboom aan de toltafel zitten: de jonge man (hij was pas vijf en dertig, wat
bij de Joden nog jong was), die in het vorige: huis als één van de acht broers,
die de jichtlijder hadden weggebracht, zo'n wijze toespraak hield.
[3] Toen de Farizeeën en
schriftgeleerden hem zagen, zeiden ze: 'Dat
is niet zo best! Hij is zowaar een Romeins tollenaar! Die zal nu wel een
schrikbarende tol van ons eisen! Wat moeten we nu doen?'
[ 4] Ik zeg: 'Maak je maar geen
zorgen, want dat is niet nodig! Ik regel dat wel.’
[5] Met
deze woorden loop Ik op de tollenaar af en zeg tegen hem: 'Matthéus (zo heette
hij), laat iemand anders aan deze tafel gaan zitten. en volg jij Mij!' En
meteen stond hij op, gaf de tafel aan een ander en volgde Mij zonder enig
commentaar. (Matth. 9:9) En toen de voor de slagboom staande leerlingen
en Farizeeën en schriftgeleerden vroegen. wat ze betalen moesten, -
[6] Zei
Matthéus: 'Ditmaal heeft de Heer voor jullie allen de tol voldaan, want Hij
heeft mijn oom gezond gemaakt. Hoe zou ik nu van Hem. de goddelijke meester,
tol kunnen verlangen?!'
[7] De slagboom ging omhoog, en ze
gingen allemaal kosteloos erdoor.
[8] In het dorp gekomen bracht
Matthéus ons naar zijn huis, waarin alle tollenaren die bij deze belangrijke
tol werkten en een aantal opzieners en andere 'zondaars' -volgens het oordeel
van de Joden, Farizeeën en schriftgeleerden - aan het middagmaal zaten. Het
huis van Matthéus was groot en het was tevens een herberg, waarin de Joden
moesten betalen om iets te eten en te drinken te krijgen, terwijl de
tollenaars, opzieners en 'zondaren' niet behoefden te betalen, omdat ze in
dienst waren van het huis, dat de tol van de Romeinen in pacht had.
[9] Ik werd meteen door alle
tollenaars aan tafel uitgenodigd, en buiten kregen Mijn leerlingen en ook de
Farizeeën en schriftgeleerden voldoende brood en wijn, waarover de leerlingen
best te spreken waren.(Matth. 9:10) De Farizeeën en schriftgeleerden
echter niet, want ze waren beledigd omdat zij niet, net als Ik, aan tafel
genodigd waren.
[10] Terwijl Ik dus al met een groep
tollenaren en zondaren aan tafel zat, arriveerden er nog een aantal tollenaren
en zondaren, die uit andere plaatsen afkomstig waren; want het huis van
Matthéus stond in de verre omtrek bekend als zeer welgesteld en gastvrij, en
vooral op de sabbat hield men daar grote bijeenkomsten. Ze groetten Mij allen
erg vriendelijk en zeiden, dat dit huis geen grotere eer te beurt kon vallen
dan dat Ik daar te gast was. En ze vergrootten de tafel en kwamen allen aan
Mijn tafel zitten.
[11] De Farizeeën en schriftgeleerden
verdrongen zich intussen voor de grote poort van het huis, om te kunnen zien wat
Ik deed en sprak. Toen ze zagen, dat Ik zeer vriendelijk met de tollenaren en
zondaren omging, ergerden ze zich inwendig behoorlijk en vroegen aan Mijn
leerlingen, die buiten bij hen waren: 'Waarom eet jullie meester eigenlijk met
tollenaren en duidelijke zondaren? Hoort hij daar in 't geheim soms bij?' (Matth.
9: 11)
[12] Omdat Ik die vraag verstond,
richtte Ik Mij vanaf de tafel tot hen daar buiten en zei kort en blijmoedig
:'De sterken en gezonden hebben de dokter niet nodig, maar alleen de zieken! (Matth.
9:12) Ga echter heen en leer, wat dit betekent:
[13] 'Ik verheug Mij over de
barmhartigheid en niet over het offer!'
[14] Want Ik ben gekomen om de
zondaren tot boetedoening op te wekken -en niet voor de vromen, die de
boetedoening niet nodig hebben!' (Matth. 9:13)
[15] De Farizeeën en schriftgeleerden
legden deze woorden ten gunste van zichzelf uit en zeiden verder niets meer;
want ze voelden zich daardoor gestreeld.
[16] Ik hield daarna het gezelschap
bezig met allerlei gelijkenissen, waarin het menselijke leven in zijn zwakheid,
en de uit deze zwakheden maar al te vaak voortkomende verworpenheid, op een
heel duidelijk begrijpbare manier voorgesteld werd. Zo gaf Ik hen ook
kernpunten voor het juiste opvoeden van kinderen en liet hen zien, hoe een slechte
opvoeding op den duur alle mogelijke kwalen, zowel geestelijk als lichamelijk,
ten gevolge moet hebben.
[17] Ook legde Ik het gezelschap uit,
waarom God de mens schiep, en hoe de mens als een vrij wezen uit zichzelf in
volle vrijheid datgene tot stand moet brengen, waarvoor God hem heeft
geschapen, om daardoor een volmaakt onvergankelijk geestelijk wezen te worden.
[1] Hoewel niet ieder deze lessen
begreep, is het is wel te begrijpen dat ze toch heel positief en dankbaar
aanvaard werden. Zelfs de Farizeeën en schriftgeleerden verbaasden zich zeer
over Mijn wijsheid, en vroegen zich af waar Ik die vandaan haalde. Want ze
kenden Mij, Jozef en Maria en alle kinderen van Jozef, en daarom zeiden ze dan
ook tegen de leerlingen: 'Het is werkelijk niet te begrijpen! Zijn vader stond
bij zijn vakgenoten bekend als een bekwaam ambachtsman, een buitengewoon trouw,
redelijk en eerlijk mens, daarbij ook een strenge Jood die heel gewetensvol
rekening hield met Mozes en de profeten voor zover hij met deze bekend was. De
een of andere bijzondere wijsheid was bij hem nooit waargenomen; en zijn andere
vier eigen zonen, die herhaalde malen bij ons werkten, zijn van ieder spoort je
wijsheid net zo ver verwijderd als zon, maan en sterren van de aarde.
[2] Goede moeder Maria, een nog steeds
zeer lief, vlijtig en deugdzaam vrouwtje, waarvan beslist geen mens iets
verkeerds kan vertellen, is weliswaar als jong meisje, als we tenminste goed
ingelicht zijn, in de tempel opgevoed; maar deze opvoeding kennen wij en we
weten maar al te goed hoeveel wijsheid daar speciaal voor meisjes bij te pas
komt. En daarom kan hij van zijn moeder ook maar erg weinig wijsheid
meegekregen hebben! En in de een of andere school was hij, zover wij weten, ook
niet!'
[3] 'In tegendeel', zei een
schriftgeleerde, een goede bekende van Jozef,
Jozef heeft mij meer dan eens zijn nood geklaagd over zijn zoon Jezus,
en daarbij gezegd: 'Ik weet niet wat ik met deze jongen aan moet! Zijn geboorte
moet zeer uitzonderlijk geweest zijn. Uit de verschijnselen, die daarmee
schijnbaar zeer nauw verband hielden, had men kunnen opmaken dat het goddelijke
wezen Zelf Zich door dit kind op aarde moest manifesteren. Ook verscheidene,
beslist buitengewone verschijnselen alsmede zijn vaak heel wijze gezegdes uit
zijn vroegste kindsheid spraken daar maar al te duidelijk voor. Dit alles heeft
mij met de grootste verwachtingen vervuld en dat des te meer, omdat ik in
rechte lijn van David afstam. Maar juist nu het tijd wordt dat de jongen wat
moet gaan leren, is er met hem niets te beginnen. Als ik hem naar een
onderwijzer laat gaan, dan kan deze niets van hem gedaan krijgen; de jongen
weet en begrijpt alles beter, en als de onderwijzer hem streng wil aanpakken,
dan is het helemaal uit!
[4] Wat hij nog uit zijn vroegste
jeugd heeft overgehouden, is een onbegrijpelijke, onbuigzame wilskracht waarmee
hij, als hij dat nodig vindt, onmiskenbare wonderen doet; en die eigenschap
maakt nu juist dat er met hem wat het leren betreft, niets aan te vangen is.
Overigens is hij vroom, gewillig, gehoorzaam en zeer beschaafd, hoffelijk,..
zacht en bescheiden, net als zijn moeder; alleen met het leren moet je bij hem
niet aankomen!'
[5] Wel, daarover heeft de oude Jozef
bij mij niet eenmaal, maar meermalen geklaagd, en daarom is het wel heel zeker,
dat hij behalve het timmermanshandwerk niets anders, ook geen lezen en nog
minder schrijven, heeft geleerd. De vraag, hoe hij dan aan die wijsheid gekomen
is, is dus heel begrijpelijk'.
[6] Johannes, de evangelist, zegt:
'Vrienden, ik weet precies hoe het zit, en ben er geheel mee op de hoogte, maar
het ogenblik is nog lang niet gekomen om jullie dat te vertellen. Er komt
beslist een moment, waarop u het van Hem Zelf zult horen! Tot zo lang moeten
Zijn daden en Zijn wijsheid voldoende voor u zijn'. De Farizeeën en
schriftgeleerden drongen er wel bij Johannes op aan, dat hij hen toch.
tenminste een paar aanwijzingen zou geven, maar Johannes liet zich niet
overhalen. Toen gingen er verscheidene tolbeambten en de opzieners naar hun
werk, omdat ze klaar waren met het middagmaal en er kwam ruimte aan de grote
tafel.
[1] En de jonge huisheer Matthéus, de
tollenaar ( die niet verward moet worden met de Matthéus die slechts schrijver
was, -daarom staat In de Schrift het bijvoegsel 'tollenaar', als het over hem
gaat), riep Mijn leerlingen, de Farizeeën en de schriftgeleerden binnen, en ze
kwamen en zetten zich aan tafel en aten en dronken dat het een lieve lust was.
Alleen Judas was dit keer erg matig, want hij was bang voor een hoge rekening,
en van betalen was hij, zoals maar al te bekend, geen grote vriend.
[21 Tijdens dit prettige samenzijn,
waarbij de Farizeeën en schriftgeleerden ook met de tollenaars en zogenaamde
zondaars steeds beter overweg konden kwam een keukenmeisje naar de huisheer
toe en zei: 'Wat moeten we doen? De vissers zijn nu pas gekomen, ze hebben vis
gebracht en willen iets te eten en te drinken hebben, maar omdat we vandaag
toevallig zoveel vreemde gasten hebben, die zo goed als onze hele voorraad
opgegeten hebben, weten we in de keuken niet wat we moeten doen.
Matthéus, de tollenaar, vraagt:
'Hoeveel zijn het er?' Het meisje antwoordt: 'Het zijn er wel twintig,' Dan
zegt Matthéus, de tollenaar: 'Laat ze maar binnenkomen, hier is nog genoeg
voorraad!'
[3] Het meisje gaat terug en zegt dat
tegen de vissers. Deze komen de gelagkamer binnen en gaan meteen aan een kleine
tafel zitten die net vrijgekomen is.
[4] Als de vissers echter Petrus en
een aantal van hun vroegere collega’s herkennen begroeten ze elkaar, waarbij de
vissers meteen een beetje mokkend, omdat het er op hun tafel wat magerder uit
ziet dan op de onze, tegen Petrus zeggen: 'Voor ons is het voldoende, want we
zijn nog echte getrouwe leerlingen van Johannes en het is ons geboden te
vasten. jullie kunnen echter, als nieuwe leerlingen van Jezus, naar hartelust
eten zoals we zien; want van vasten schijnt bij jullie geen sprake meer te
zijn!' (Matth. 9:14)
[5] Petrus zegt: ' Johannes vastte voor
datgene wat wij hebben, en wij vastten met hem volgens zijn leer en strenge
prediking. Johannes kondigde Degene aan, bij Wie wij zijn, en hij getuigde van
Hem. Toen Deze echter kwam en zich zelfs door Johannes liet dopen, vertrouwde
Johannes niet geheel en al op zijn gevoel, en dat deden jullie ook niet. Want
terwijl Johannes onder invloed van de Geest over Jezus getuigde en, toen Deze
naar hem toe kwam, tegen ons zei: 'Zie, Die daar komt, Die is het van Wie ik
tegen jullie gezegd heb, dat Hij na mij zal komen, Die ik niet waardig ben de
riemen van Zijn schoenen los te maken!', had hij toch nog zijn verborgen
twijfels, net zoals jullie, en hij twijfelt tot op dit uur nog. Daarom vast hij
nog steeds, en jullie vasten ook; bij ons gelovigen wordt echter niet meer
gevast! Dat jullie nog vasten is jullie eigen schuld! En zo hoort het ook, want
zoals de blinde zijn ogen niet kan laten genieten van het licht en haar
kleuren, zo zal ook degene, die in zijn hart blind is, zijn hart en zijn maag
niet kunnen verzadigen. Begrijp je dat?
[6] Als Johannes geloofd had, dan zou
hij het Lam zijn gevolgd, Dat volgens het getuigenis van zijn geest de zonden
der wereld wegneemt. Maar omdat zijn ziel zelf twijfelde aan Degene, Wiens
Geest in haar en door haar getuigde, daarom bleef hij in de woestijn achter,
tot Herodes hem gevangen nam, zoals wij hoorden.
[7] Waarom volgde hij Hem dan niet,
terwijl hij toch tegen ons, door de geest gedreven, zei: 'Naar Hem moet je
luisteren!?' Waarom wilde hij Hem dan niet horen?! Waarom volgde hij Hem niet
dadelijk, terwijl hij daarvoor toch zijn hele leven zo hard voor zichzelf was
terwille van Deze, Die gekomen is?! Het is ons niet bekend dat Deze, Die wij
volgden, hem ooit verboden heeft Hem te volgen. Geef me daarom eens één
deugdelijke reden, waarom Johannes Jezus niet meteen gevolgd is!'
[8] Nu kijken de leerlingen van
Johannes raar op en weten niet, wat ze Petrus zullen antwoorden. Alleen merkte
één van hen op, dat het bericht niet juist was, dat Johannes door Herodes
gevangen genomen zou zijn; Herodes zou hem slechts in zijn residentie hebben
ontboden, om daar alles van hem te weten te komen over de komende gezalfde van
jehova. Herodes had te veel achting voor Johannes, dan dat hij hem op zou
sluiten.
[9] Een beetje gekscherend zei Petrus
daarop: ' Als dat nu nog niet gebeurd is, dan zal het toch zeker niet lang meer
duren! Want Herodes is een sluwe vos, en hij is net zo weinig te vertrouwen als
een slang.'
123
Het getuigenis van Johannes de doper
[1] Na het
gesprek gaan de leerlingen van Johannes weer verder met eten, en wij doen
hetzelfde. Alleen een paar Farizeeën vastten streng, en wilden tot aan het
ondergaan van de zon niets eten; want zij konden hier bij de Grieken geen
ongezuurd brood krijgen en daarom vastten zij, terwijl de meerderheid van de
Farizeeën en schriftgeleerden het zich heel goed liet smaken.
[2] Een poosje later, toen de wijn de
leerlingen van Johannes wat spraakzamer en moediger gemaakt had, ging er één
van hen staan en wilde van Mij weten, waarom zij als leerlingen van Johannes zo
veel en streng moesten vasten, en waarom Ik en Mijn leerlingen dat niet deden,
en hij vroeg Mij: 'Heer en Meester! Waarom vasten wij en ook de Farizeeën nu zo
veel, terwijl Uw leerlingen niet vasten?'
[3] En Ik zei tegen hem: 'Vriend, je
was bij Johannes toen men hem het bericht van Mij overbracht dat Ik de mensen
doopte, en dat velen Mij volgden! Zeg hier nu eens hardop: wat gaf Johannes
voor antwoord?' De leerling van Johannes zegt: 'Toen sprak en antwoordde
Johannes: 'Een mens kan niets nemen, tenzij het hem door de hemel gegeven
wordt. jullie zijn mijn getuigen, dat ik gezegd heb dat ik de Christus niet
ben, maar alleen vóór Hem uitgezonden. Wie de bruid heeft, die is de bruidegom;
de vriend van de bruidegom hoort hem staande aan en verheugt zich over de stem
van bruidegom! Die vreugde is nu de mijne! Hij moet groter worden, ik moet
echter kleiner worden! Die van boven neerdaalt, is boven allen; wie van deze
aarde is, is slechts van deze aarde en spreekt alleen maar over deze aarde. Alleen
Hij, die van de hemel komt, is boven allen!'
[4] En Johannes hield daar even op en
resumeerde wat hij allemaal had gezien, en hoe hij van Hem getuigd had, maar
betreurde tenslotte diep zuchtend dat zijn getuigenis, dat zo waarheidsgetrouw
was, door niemand aanvaard werd! Wie het echter toch zou aanvaarden, die raadde
hij aan om vanwege de gevaren van de wereld de grote waarachtigheid van God
verzegeld in zich te bewaren.
[5] Ook al weet hij dat Degene, Die
ongetwijfeld alleen door God gestuurd is, slechts het zuivere woord van God
spreekt, dan nog waagt hij het niet dat tegenover de wereld toe te geven, omdat
hij de slechte wereld, die de vijandin van God is, méér dan God vreest vanwege
zijn ellendige lichaam, dat bij de wereld hoort en van de wereld houdt! Wat
heeft het echter voor nut, als je vervuld bent van God, maar het wereldse niet
los kunt laten?! God geeft Zijn geest aan niemand op een wereldse manier, en
daarom zijn diegenen verworpen, die Gods geest wel herkend hebben, maar aan het
wereldse vastzitten en het eeuwige leven niet in zich hebben!
[6] 'Maar', gaat Johannes verder,'wie
in de Zoon gelooft, is vervuld met het eeuwige leven; want de Zoon is het leven
van de Vader! Wie echter niet in de Zoon gelooft, wordt niet vervuld van het
eeuwige leven, en de oude toorn van God is zijn deel!'
[7] Kijk, dat heeft Johannes toen
gezegd; maar tot op dit uur was er niemand van ons in staat om de betekenis van
zijn woorden helemaal te begrijpen! We begrepen wel zoveel, dat hij U bedoeld
heeft; maar hoe hadden wij de samenhang van dat alles ten volle kunnen overzien
en begrijpen?!'
[8] Ik zeg: ' Als je dat nu van
Johannes over Mij gehoord hebt, dan kun je toch weten dat Ik de bruidegom ben,
die Johannes bedoeld heeft! Maar als Ik die bedoelde bruidegom ben, dan zijn al
die mensen om Mij heen toch Mijn bruiloftsgasten?!'
[9] De leerling van Johannes zegt:
'Maar waar is dan de mooie hemelse bruid? Zonder bruid kunt U toch geen
bruidegom zijn?'
[10] Ik zeg: 'Deze bruiloftsgasten van
Mij zijn als geheel ook Mijn bruid. Want zij die Mijn woord horen, het in hun
hart bewaren en daarnaar leven, zijn werkelijk Mijn bruid, zoals ze ook Mijn
bruiloftsgasten zijn! En je kunt toch niet verwachten dat bruiloftsgasten
bedroefd zijn, zolang de bruidegom bij hen is! Maar als de tijd daar is dat de
bruidegom bij hen weggehaald wordt, dan zullen ze óók vasten! ' (Matth. 9:
15)
[11] Over dit antwoord zijn de
leerlingen van Johannes erg verwonderd en ook een beetje boos; want ze dachten,
omdat Ik dit tegen hen zei met een lichte glimlach op Mijn gezicht, dat Ik
hatelijk deed. En die ene leerling van Johannes zei dan ook een beetje
venijnig: 'Merkwaardig! Gods geest sprak door Johannes, en wij moeten aannemen
dat deze geest zich door U in nog sterkere mate manifesteert, omdat Johannes
over U getuigde! Maar het is vreemd, dat deze goddelijke geest door Mozes, alle
profeten en tenslotte door Johannes steeds op dezelfde manier de ellendige
aardse mensen opriep tot een heel boetvaardig leven, waaraan men zich streng
moest houden. Terwijl U in Uw daden het algehele tegendeel daarvan schijnt te
zijn en te leren! Volgens Mozes was iemand al zonder meer onrein, zodra hij het
huis van een zondaar betrad, en moest zich dan reinigen; ook als iemand op de
sabbat met een maagd omging of op een andere dag met een vrouw, die
menstrueerde, moest hij zich laten reinigen, en zo waren er nog veel strengere
voorschriften! U en Uw leerlingen schijnen echter in het geheel geen rekening
te houden met de sabbat en ook niet met het rein houden van de persoon! Hoe kan
die leer van U dan net zo goddelijk zijn als de leer van de profeten?!'
[I] Ik zeg: 'Mijn leer is als een
nieuw gewaad; die van jullie is echter het oude, vol scheuren en beschadigingen,
waardoor het je mogelijk was om, zowel nu als op de sabbat, ondanks Mozes en
Johannes, zonder enig gewetensbezwaar vis te gaan vangen! Mijn leer is op
zichzelf geheel nieuw, en je kunt er niet een stuk afhalen en daar je oude
gescheurde gewaad mee oplappen. En gesteld dat je dat toch probeerde, dan zou
je daardoor alleen nog maar grotere scheuren veroorzaken dan er al in zitten,
want het nieuwe stuk scheurt van het oude, versletene af en maakt de schade
groter. (Matth. 9:16)
[2] Ook kun je Mijn leer vergelijken
met een nieuwe jonge wijn, die men niet in oude zakken doet, omdat deze
scheuren zullen, waardoor de jonge wijn vermorst wordt; maar men doet de jonge
wijn in nieuwe, stevige zakken, en op die manier blijven beiden behouden, de
wijn en de zak. Begrijp je dat?' (Matth. 9:17)
[3] De leerlingen van Johannes zeggen:
'Het klinkt wel goed, maar het is allemaal niet zo gemakkelijk te begrijpen wat
U daarmee wilt zeggen; kunt U zich misschien daarom wat begrijpelijker
uitdrukken!?'
[4] Ik zeg: 'Of Ik Mij nog
begrijpelijker zou kunnen of willen uitdrukken?! Ja ja, Ik zou het wel kunnen,
als Ik het wilde! Maar Ik wil hier niet begrijpelijker zijn en daarom zeg Ik
daarover alleen nog maar dit, dat jullie oude gescheurde kleren en oude
verweerde zakken zijn, die voor Mijn leer niet meer deugen! Mijn leer zou je je
zoete aardse leven afnemen, dat toch jullie hoogste goed is, en voor de
verbetering waarvan je alles doet. Waarvoor je zelfs op de sabbat zwaar werk
verricht bij het vissen, alleen maar om in je aardse leven een beter en
zorgelozer bestaan te hebben en zo mogelijk ook nog wat luxe erbij! De armen
zie je echter niet, de zieken niet en de gebrekkigen ook niet, net zo min als
de hongerigen en de dorstigen!
[5] Het is nu eenmaal zo, dat degene, die
met een volle buik rondloopt, niet in het minst merkt, hoe de arme pijn heeft
van de honger en hoe zijn maag brandt! Ook merken jullie, die goed gekleed
zijn, geen koude als de winter komt; want je hebt heel veel middelen om de
winter aangenamer voor je te maken dan de hete zomer. En als er een half naakte
bevend van de kou bij je komt, en zijn nood klaagt en je vraagt om warme
kleren, dan ergert je dat, en je geeft hem een nijdig antwoord en zegt: 'Ga
weg, jij lui mens! Als je in de zomer gewerkt had, dan zou je in de winter geen
nood lijden! Bovendien is het heus zo koud niet, een bedelaar moet niet zo week
en kleinzerig zijn!'
[6] Maar de bedelaar zegt: 'Heer, ik
heb de hele zomer en herfst gewerkt, maar het loon voor mijn zware werk was
niet het duizendste deel van datgene, wat mijn meester uit mijn werk verkreeg;
daarom kan mijn werkgever 's winters wel warm gekleed rondlopen, maar wij, zijn
slecht betaalde arbeiders, die het geringe loon 's zomers al ruimschoots
moesten opeten, lijden nu in de winter, -niet omdat we 's zomers niet gewerkt
hebben, maar alleen omdat we te weinig loon kregen. De winst van de heren is de
oorzaak van onze nood!'
[7] Kijk, dat is de taal van de
bedelaars, buiten beschouwing gelaten dat het mogelijk is dat er zo hier en daar
onder de vele bedelaars een paar zondaars zijn die hun armoede verdiend
hebben!'
[8] De leerlingen van Johannes zeggen:
'Aha, dat is overdreven! Want zo is het niet! Een trouwe en rechtschapen
arbeider heeft nog nooit reden gehad om zich over zijn werkgever te beklagen!
Wie werken wil, krijgt winter en zomer werk, verdienste en eten en kleding! Dat
men de luilakken de deur wijst, dat vinden wij zoals het hoort'
[9] Ik zeg:
' Jullie wel, daar ben Ik heus wel van overtuigd! Maar Ik niet, dat zeg Ik
jullie! En waarom niet, dat zul je direkt horen! - Vertel Mij eens: Wie heeft
de zee en de vele goede vis daarin geschapen?' !
[10] De leerlingen van Johannes
antwoorden: 'Nou, dat is toch geen vraag! Wie anders dan God alleen had dat
gekund?!' - Ik zeg: 'Nu goed, vertel dan eens, of jullie van God een
schriftelijk bewijs gekregen hebben, waarin staat dat alleen jullie het recht
hebben die goede en dure vis uit de zee te vangen, voor veel geld te verkopen,
dan de hele winst in je zakken te steken en nauwelijks een duizendste deel aan
je ijverige knechten te geven, die toch
vaak met gevaar voor eigen leven alleen het zware werk hebben gedaan!'
[11] De leerlingen van Johannes
zeggen: 'Dat is alweer een belachelijk domme vraag! Waar op aarde is er Iemand
te vinden, die een door God, gegeven eigendomsbewijs kan laten zien?! God heeft
in zijn plaats het staatshoofd aangewezen, en deze schrijft in Gods plaats de
eigendomsbewijzen uit; en wie door de staat als bezitter is aangemerkt, die is
dat ook wettelijk voor God. Bovendien moet iedere rechthebbende voor zijn duur
gekochte recht ook nog ieder jaar allerlei tienden en andere belastingen aan de
staat betalen en is daarom dubbel gerechtigd, de nodige winst te maken met zijn
bezit!'
[12] Ik zeg: ' Ja, ja, zo is het
inderdaad op aarde, maar dat heeft God niet ingesteld, maar de zelf en
heerszuchtige mensen hebben dat gedaan! " Die hebben zulke wetten en zo'n
regeling getroffen. Maar bij het begin der wereld was het niet zo, toen was
heel lang de hele aarde het bezit van iedereen!
[13] Toen echter uit die mensen de
kinderen van Kaïn een deel van de aarde in vast en erfelijk bezit hebben
genomen en daarvoor wetten en een zelf en heerszuchtige orde hebben gemaakt,
toen duurde het dan ook geen duizend jaar meer!
[14] God hield de komende zondvloed
niet tegen, waardoor allen verdronken, op een paar na, die behouden werden. En
zo zal het weer gaan!
[15] God is weliswaar zeer lankmoedig
en heeft veel geduld, maar Hij zal jullie gedoe weldra moe worden; en let dan
eens op wie na jullie de bezitter van de aarde wordt!
[16] Dat jullie echter zo redeneren,
is wel een heel duidelijk bewijs, dat je geloof en je rechtsleer een oud
gescheurd kledingstuk is, dat geen nieuwe lap verdragen kan, en het is ook net
als een oude zak, waarin men geen jonge wijn meer kan doen! Want jullie zijn
allen zonder uitzondering slechte en zelfzuchtige mensen! Begrijp je Mij nu?!'
125 Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar
[I] De leerlingen van Johannes zeggen:
'Doen wij er dan verkeerd aan, als wij leven volgens de leer van Johannes?
Johannes was beslist een streng prediker, maar dat was zijn leer niet!
[2] Kijk nu eens naar de ons bekende
orde van de Essenen, die is ook streng, en hun eerste gebod is eerlijkheid;
maar wat hebben ze aan al hun eerlijkheid en al hun andere strenge regels?! Bij
wie tellen ze mee?! Noch de Grieken, noch de Joden houden rekening met hen,
alleen bij de Romeinen schijnen ze een paar aanhangers te hebben. Gesteld nu
dat het een hele goede en zuivere leer is die zij volgen, dan is die toch
alleen maar voor die paar mensen, die zich daarvoor uit de wereld
teruggetrokken hebben, heel goed, maar voor de totale mensheid toch geheel
onbruikbaar!
[3] Wat voor nut hebben alle mooie en
ferme woorden voor de zaak van de algemene broedergeest?!
[4] Neem nou dit huis eens; het is een
gastvrij huis en het heeft, in het licht van de goede zaak der broedergeest
bezien, zijn weerga nog niet gevonden; maar kunt U nu van de gastheer
redelijkerwijs verwachten, dat hij steeds klaar moet staan om alle mensen, die
toch zonder meer onze broeders zijn, op te nemen en te verzorgen?! Ook al zou
hij dat nog zo graag willen en ook al zou hij zich daartoe nog zo gedrongen
voelen, dan zullen de middelen, zoals ruimte, voedsel en noem maar op, hem
daartoe toch ontbreken.
[5] Stel dat een paar arme mensen niet
meer bezitten dan een eigen gebouwd hutje en voor de winter een spaarzame
voedselvoorraad, waarmee ze zelf slechts ternauwernood in leven zullen kunnen
blijven totdat de aarde weer vrucht zal gaan geven. En er komen tien mensen
naar hen toe, dus naar die twee die zelf nauwelijks ruimte genoeg hebben in hun
hut, en deze tien vragen om binnen gelaten te worden, en om onderdak en
voedsel. Zeg dan eens, kan welke leer dan ook deze twee opdragen, of zelfs maar
adviseren of aanpraten, dat het goed en zegenrijk is om tegemoet te komen aan
de wens van de tien aan de deur staande mensen, en zichzelf daardoor geheel en
al te gronde te richten?!'
[6] Ik zeg: 'Iedere vogel zingt en tsjilpt
zoals hij gebekt is, en zo zeggen jullie alleen maar datgene, wat je wereldse
verstand je ingeeft, en je kunt niets anders zeggen, omdat je niets anders
begrijpt! En dat is dan ook alles, wat Ik jullie daarop kan antwoorden. Want
ook al zou Ik Jullie iets hogers en waarachtigs uit de hemel meedelen, dan zou
je Mij toch niet begrijpen; want je harde hart begrijpt dat niet!
[7] Jullie dwazen! Wie laat dan de
vruchten groeien en rijp worden op de aarde! Wie onderhoudt ze en geeft ze
steeds hun kracht?! Geloof je dan dat God degene, die zichzelf wegcijfert en
opoffert voor zijn behoeftige broeders, niets kan of wil vergelden? Of denk je
dat God onrechtvaardig is en het onmogelijke van de mensen verlangt?!
[8] Ik vind, dat het voor iedereen
heel goed mogelijk is, om een echte wil te hebben en de vurige wens te
koesteren om een arme broeder te helpen!
[9] Als iedereen die instelling had,
dan zou er op aarde geen enkel armelijk hutje meer zijn waar maar twee mensen
konden wonen.
[10] Dit huis van Mijn vriend Matthéus
heeft vandaag veel mensen gevoed en gaf zijn hele voorraad uit een waar, goed
hart, en als je dat niet gelooft, ga dan maar kijken in de voorraadkamer en op
de korenzolder en je zult er niets meer vinden! Hier staat trouwens de heer des
huizes; vraag maar aan hem of Ik geen gelijk heb!'
[11] Matthéus bevestigt mijn uitspraak
geheel en al en zegt: 'Heer, het is vandaag jammer genoeg weer zo ver, en ik
weet niet, wat ik morgen de gasten zal voorzetten. Maar zo was het al vaker, en
ik vertrouwde op God, -en heus, er kwam altijd weer voldoende, zodat ik de
gasten alles kon geven wat ze nodig hadden!'
[12] 'Kijk', zeg Ik daarop, 'zo denkt
en handelt een goed mens op deze wereld en hij beklaagt zich niet dat God hem
ooit in de steek gelaten zou hebben! En zo is het ook altijd geweest en zal het
eeuwig zijn!
[13] Wie op God vertrouwt, wordt ook
door God vertrouwd en Hij verlaat hem niet en stelt hem nooit teleur! Maar
degenen, die net als jullie, wél geloven dat God een God is, maar Hem niét
volledig vertrouwen, omdat hun eigen hart zegt dat ze niet waard zijn door God
geholpen te worden, die helpt God ook niet; want ze hebben geen vertrouwen in
God, maar alleen in hun eigen kracht en middelen, die ze voor bepaald heilig en
onkwetsbaar houden en ze zeggen: 'Mens, als je wilt dat je geholpen wordt, help
jezelf dan; want ieder mens is zichzelf het naast en zorgt eerst voor
zichzelf!' En voordat hij klaar is met het zorgen voor zichzelf, gaat de
hulpbehoevende te gronde!
[14] Maar Ik zeg: Als je eerst voor
jezelf zorgt, ben je door God verlaten en zonder Zijn zegen en zonder Zijn
hulp, die je anders ongetwijfeld zou krijgen! Want God heeft de mensen niet uit
zelfzucht, maar uit zuivere liefde geschapen, en daarom moeten de mensen de
liefde, die hen geschapen heeft, in alles volledig evenaren!
[15] Als je echter zonder liefde en
vertrouwen op God leeft en handelt, dan verander je het hemelse in je
vrijwillig in het helse, je wendt je van God af en wordt dienaren van de hel,
die je dan tenslotte ook het verdiende loon niet zal onthouden, namelijk de
dood in de toorn van God!
[16]
Jullie zeiden ook, dat de Essenen, die volgens de school van Pythagoras leven,
vanwege hun zuivere filantropie door niemand erg serieus genomen worden,
behalve door een klein aantal Romeinen. .
[17] Ook Ik acht ze niet, omdat ze de
onsterfelijkheid van de ziel ontkennen; maar toch is de slechtste onder hen
beter dan de beste van jullie!
[18] Ik zeg je nu onomwonden: Onder
allen, die sinds het begin van de wereld uit vrouwen zijn geboren, was er
niemand beter dan Johannes; maar wie van nu af aan de minste zal zijn van Mijn
leerlingen in het echte Rijk van God, die zal vele malen groter zijn dan
Johannes, die jullie je meester noemen, maar die je nog nooit begrepen hebt!.
Want hij wees je de weg naar Mij en hij effende de weg voor en tot Mij, maar de
wereld in jullie heeft je harten verblind; daarom kun je Mij ook met herkennen,
hoewel je hier bij Mij staat!
[19] Ga dan en zorg voor jullie
wereld, voor je vrouwen en kinderen, opdat ze niet naakt behoeven te zijn en
geen honger en dorst ooit hun buik belaagt; maar het zal binnenkort toch
zichtbaar worden hoeveel goeds je hen daarmee hebt gegeven! Ik zeg jullie dit:
God zal niet voor hen zorgen! En dit kan Ik jullie met het volste recht en in
volle waarheid zeggen:
[20] Wie ooit in het bezit is van
kapitaal, eigendom en een bedrijf waarmee hij veel winst kan maken, maar die
die winst voor zichzelf en zijn kinderen houdt, en afwerend neerkijkt op de
arme broeders, en de arme kinderen vermijdt die door gebrek aan alle aardse
bezittingen, honger, dorst en koude lijden, en ze wegjaagt als ze naar hem
toekomen en hem om een aalmoes vragen, die is een vijand van God! En wie tegen
een broeder zegt: 'Kom over een paar dagen of weken maar terug dan zal ik het
een en ander voor je doen!', maar die, als dan de hoopvolle en op hem rekenende
broeder komt en hem vraagt om zijn belofte gestand te doen, zich
verontschuldigt met te zeggen dat hij ook nu niets kan doen, hoewel hij er
heimelijk wel toe in staat is, waarlijk, waarlijk Ik zeg je: dat is een vijand
van God! Want hoe wil hij God liefhebben Die voor hem onzichtbaar is, terwijl
hij toch zijn broeder niet liefheeft die hij ziet en wiens nood hij kent!?
[21] Waarlijk, waarlijk, Ik zeg je:
Wie zijn broeder in de nood verlaat, verlaat ook meteen - God en hemel! En God
zal hem verlaten, eer hij er op verdacht is!
[22] Wie zijn broeder echter niet
verlaat, ook dan niet als God hem beproeven zou, die zal dan echter ook eer hij
er op verdacht is gezegend worden, en dat nog wel veel rijkelijker in tijd en
eeuwigheid, dan nu de voorraadkamer en de korenzolder van onze gastheer
gezegend zijn!'
[23] 'Dat geloven we graag', zeggen de
leerlingen van Johannes, 'want die zijn helemaal leeg!'
[1] Dan komt het keukenmeisje geheel
buiten adem binnen en zegt tegen Matthéus: 'Heer, heer, kom eens kijken!
Daarnet kwam een groot aantal jonge mannen en bracht allerlei voedsel in zo'n
hoeveelheid, dat we het in een jaar nauwelijks op kunnen! En alles ziet er zo
vers en goed uit! Ook de korenzolders zijn van boven tot onder gevuld, en de
zakken in de kelder zijn helemaal vol met de beste wijn! Heer, heer, wie
bezorgt dat nu allemaal op de Joodse sabbat?'
[2] Matthéus en allen in de kamer
weten niet hoe ze het hebben na deze mededeling, en de leerlingen van Johannes,
waarvan er een paar zich van te voren al overtuigd hadden dat de voorraadkamers
leeg waren, vroegen meteen aan Matthéus, of hij die levensmiddelen soms ergens
besteld had.
[3] Matthéus zegt:
'Ik niet; want dan zou ik dat toch zeker wel geweten hebben; en mijn vrouw ook
niet, want zij liet mij al eerder door dit meisje zeggen dat onze kleine
voorraad zo goed als helemaal op was. Want behalve een tuin en een paar
gepachte akkers heb ik geen grond voor het kweken van grote hoeveelheden
vruchten en daar zou ik ook te weinig tijd voor hebben, omdat ik ten eerste met
de tol veel werk heb en tevens ten tweede hier in dit logement voor de
verzorging van mijn gasten klaar moet staan. Daarom voorzie ik mijn logement
gewoonlijk. van week tot week van voedsel en dat Iaat ik meestal tegen betaling
uit Kapérnaum komen, jullie zorgden meestal voor de vis; wijn en graan koop ik
van wat tot nog toe mijn geloofsgenoten waren, de Grieken. Dat is heel in} het
kort de manier, waarop ik mijn huis van het nodige voorzag; maar van deze
bestelling weet niemand hier in huis iets af!
[4] De enige mogelijkheid is nog, dat
een onbekende goede vriend dit voor mij gedaan zou hebben, maar anders is en
blijft het een absoluut wonder! Waar en
wie deze vriend dan zou zijn, weet ik natuurlijk net zo min als jullie. Ik zal echter nu al mijn
mensen binnenroepen en ze in jullie bijzijn vragen, of ze soms iemand van de
dragers herkenden!'
[5] De vrouwen de dienstmaagden en de
knechten worden nu geroepen, maar op de gestelde vragen antwoorden ze allen
eenstemmig, dat ze niemand ook maar in de verste verte herkend hebben: 'De
mannen zagen er uit als licht gebouwde jongemannen; want er was bij niemand ook
maar een spoor van een baard te bekennen, wel hadden ze allemaal mooi golvend
lang haar, en hun kleding leek meer Romeins dan Joods. Het waren er veel, zowel
in de voorraadkamers als op de korenzolder en in de kelder. Ze legden het
gebrachte snel neer en zeiden: 'Dit is een gave voor de tollenaar Matthéus, die
vandaag door de grote Meester is geroepen!' Toen gingen ze weer snel weg, en we
zagen niet, waar ze uit het huis zijn heengegaan.'
[6] Een Farizeeër zegt dan: 'Het
klinkt allemaal ongewoon vreemd en moet toch waar zijn!? Daar willen we wel
eens het fijne van weten!'
[7] Tegen
Matthéus gaat dezelfde Farizeeër dan verder en zegt: 'Waard, Iaat ons eens een
proefje van de wijnen brengen, dan zullen wij je zeggen, waar ze vandaan komen;
want aan de smaak en de kleur kunnen wij zien waar het gerijpt is!'’
[8] Men gaat direkt de kelder in en
vult al het drinkgerei. En wanneer de Farizeeën en schriftgeleerden de wijnen
proeven, zeggen ze vol verbazing: 'Nee, zo'n wijn hebben we nog nooit
geproefd! Hij is onbeschrijfelijk mooi en liefelijk! We hebben echt wel alle
wijnen die ook maar ergens op de ons bekende wereld groeien, gedronken, en die
waren ook wel eens heel goed en fijn van smaak, maar hiermee vergeleken was dat
nauwelijks lauw water te noemen! Dit is en blijft dus een raadsel!
[9] Maar nu je toch zo'n grote
voorraad van deze onovertrefbare heerlijke wijn hebt, zou je ons dan niet voor
geld en goede woorden een paar zakken mee kunnen geven? Het zou echt de moeite
waard zijn om er wat van naar de hogepriester in Jeruzalem te sturen!'
[10] Maar Matthéus zegt: 'Voor niets
heb ik het gekregen en ik geef het ook voor niets weer weg; maar er gaat
geen druppel naar de hogepriester in Jeruzalem! Hij zou al toevallig als gast
hierheen moeten komen, om net als ieder ander bediend te worden; maar dan wel
net als ieder ander gewoon mens, nooit als Joodse hogepriester, want die is
voor mij een verwoestend ondier en een geestelijke moordenaar van zijn eigen
geloofsgenoten!'
[11] Daarop zegt een schriftgeleerde:
'Vriend, je beoordeelt de hogepriester te Jeruzalem nu toch wel helemaal
verkeerd en je houdt geen rekening met zijn wezen en zijn functie!'
[12] 'Houd er over op', zegt Matthéus,
'daarvan wordt ik ogenblikkelijk witgloeiend van echte en terechte kwaadheid!
Jullie zijn zijn ogen en daarom zie je datgene het slechtst, wat zich het
dichtst bij je bevindt, namelijk je eigen neus, voorhoofd en je hele gezicht;
wij, die tegenover jullie staan, zien dat allemaal maar al te goed en precies!
Maar nu niets meer daarover, anders wind ik me op en ik zou jullie, als mijn nu
gerespecteerde gasten, niet willen beledigen!'
[13] Een meer gemoedelijke Farizeeër
zegt: 'Nou, nou, laten we deze zaak maar laten rusten en praten we liever eens
met meester Jezus, die zou ons wel eens van dit voorval de beste verklaring
kunnen geven, want hij staat in alle wetenschap en wijsheid hoog boven ons!'
Hij wendt zich tot Mij en vraagt: 'Wat denkt u van deze geschiedenis? Want u
schijnt daarvan toch wel iets geweten te hebben, omdat uw eerdere gesprek met
de leerlingen van Johannes daarop schijnt te wijzen. Want haast op hetzelfde
moment, dat u tegen de leerlingen van Johannes zei, dat God voor diegenen
zorgt, die Hem waarachtig liefhebben en zonder twijfel op Hem vertrouwen, en de
lelijkheid en de verwerpelijkheid van de zelfzucht zo goed over de hekel
haalde, gebeurde het, en daarom geloof ik eigenlijk dat u daarover van buitenaf
in kennis bent gesteld of dat u ongezien zelf de veroorzaker bent!'
[14] 'Goed!', zeg Ik,'als u dat van
Mij denkt, denk dan ook eens aan wat Ik tegen de leerlingen van Johannes heb
gezegd en erken dan in uw hart, dat Ik de volle waarheid heb gesproken!
[15] Wie van u op dezelfde manier uit
de grond van zijn hart te werk gaat, die zal van God ook altijd datgene
ondervinden, wat nu onze vriend en broeder Matthéus heeft ondervonden!
[16] Want geloof Mij: God blijft in
Zijn hart steeds Dezelfde! Zoals Hij was, toen er aan het firmament nog lang
geen zon, geen maan en geen sterren lichtten, zo is Hij nu nog en zo zal Hij
altijd blijven!
[17] Wie Hem op de goede weg zoekt,
die zal Hem ook vinden en is in alle eeuwigheden der eeuwigheden gezegend!'
[18] Deze woorden
treffen allen diep in het hart, en de leerlingen van Johannes beginnen in
zichzelf te overleggen en zeggen: 'Hij moet dan toch een veel grotere profeet
zijn, dan onze Johannes was! Want we waren tien volle jaren in zijn gezelschap,
maar zo iets hebben we bij hem niet meegemaakt! -De Farizeeër heeft gelijk als
hij zegt dat deze Nazareeër er meer vanaf weet! - Je zou echter bijna beweren,
dat dat alles van en door hem op een ons onbekende wijze is geschied, en het
geheel is een duidelijk zichtbaar bewijs voor de nu aan het licht gekomen
blindheid van ons en onze grote meester Johannes!'
[1] Nu wil echter ook Judas, wat
verhit door de wijn, zijn stem verheffen en zijn buren, de leerlingen van
Johannes, iets vertellen. Maar Thomas, zijn nog heel kalme tegenpartij, is hem
voor en zegt: 'Vriend, als de meesters spreken, dan moeten de leerlingen
zwijgen en slechts toehoren, maar vooral niets zeggen! Want hier zou ieder
woord uit onze mond een grote en grove domheid zijn! Als je je echter niet kunt
inhouden, ga dan naar buiten in het open veld en schreeuw zo hard je kunt en
wilt, en als daardoor je mond moe is geworden, kom dan terug!'
[2] Judas zegt: 'Wat moet je toch van
mij? Ik heb je toch geen kwaad gedaan! Mag ik dan nooit eens wat zeggen?'
[3] Thomas zegt: ' Jouw wijsheid
kennen we nu al van jaren her en we zitten er echt niet op te wachten om, naast
de wijsheid van onze grote Meester, die van jou hier voor de duizendste maal te
moeten horen, en zo wijs als jij zijn wij allemaal van huis uit! Je kunt echt
geen betere en uitgebreidere leer geven dan die welke we hier al hebben, en
hopelijk zie je daarom wel in, dat het hier helemaal niet nodig is dat jij ook
spreekt! Wij, leerlingen, moeten slechts dan spreken als ons wat gevraagd
wordt; we mogen zelf ook vragen, maar dan moeten we er wel op letten dat onze
vraag voortkomt uit een echte en zuivere noodzaak! Als we echter puur uit
nieuwsgierigheid vragen stellen, om onze praatgrage tong z'n gang te laten
gaan, dan zijn we een geseling waard; want een waanzinnige dwaas moet altijd
met gesels bestraft worden!'
[4] Judas zegt: ' Al goed, al goed! Ik
ben al stil; want ik weet wel dat ik in jouw bijzijn niets zeggen kan en mag.
Want jij bent de wijsheid van Elia zelf! Het is alleen maar jammer, dat je niet
vóór Salomo hebt geleefd! In jouw school zou Salomo het nog veel verder in de
wijsheid gebracht hebben! Maar nu opgehouden, ik ben al stil!'
[5] Thomas had graag nog wat tegen
Judas terug gezegd, maar Ik gaf hem een teken om op te houden, en Thomas zweeg.
[6] Eén van de leerlingen van Johannes
kon het echter nog steeds niet verkroppen, dat Ik hem en zijn metgezellen
vergeleek met een gescheurd kleed dat men niet kan herstellen met een nieuwe
lap, en met oude, verweerde zakken die niet geschikt zijn om jonge wijn in te
doen. Hij richtte zich daarom tot Mij en vroeg op een beetje onbehouwen manier:
'Ik zie nu ook wel, dat u een profeet zou kunnen zijn; maar zoals ik zie smaakt
de wijn uit de oude zakken u beter dan de jonge wijn uit de nieuwe zakken, en
zo gezien is uw gewaad ook niet bepaald nieuw te noemen; mocht u binnenkort
soms wat lappen nodig hebben, dan kan ik u daar wel aan helpen, want ik heb nog
lompen genoeg. Als ik u dus van dienst kan zijn, dan hoeft u het maar te
zeggen!'
[7] Zijn metgezellen wilden hem voor
deze onbehouwen vraag direkt naar buiten gooien. Maar Ik nam het voor hem op en
legde hem de vergelijking nog wat begrijpelijker uit, waarop hij kalmeerde.
[8] Tegen de anderen zei Ik echter: 'Als je
een blinde ziet, die over een greppel struikelt en valt en door zijn val het
langs de greppel staande hoge gras platdrukt en een beetje beschadigt, is het
dan wijs van je, als je de blinde ter verantwoording zou roepen en zou
straffen?! Kijk, deze broeder van jullie ziet net als jullie wel met zijn
lichamelijke ogen, maar zijn geestelijke ogen zien nog erg slecht, en als je
dat beseft, is het toch wel veel te hard om hem te straffen omdat hij even
struikelde!'
[9] Deze woorden maakten dat allen een
luid 'hoera' en 'gezegend is hij' riepen en zeiden: 'Dat is goed gesproken, en
wie zijn eigen goede en wijze woorden toepast, is waard een mens der mensen
genoemd en ook als zodanig gekroond te worden! Dat u gezegend moge zijn en lang
moge leven, u mens der mensen!'
[10] Nauwelijks zijn deze woorden
verklonken, waarbij Ik nog wat door praat over de oude kleren en over de jonge
wijn en over de zakken, als in aller ijl een overste uit Kapérnaum ( de
Romeinse overste Cornelius) binnenkomt, gewoonweg op Mij afstormt, voor Mij
neervalt en bijna buiten adem uitbrengt: 'Heer! Vriend! Goddelijke meester en
heiland! Mijn liefste dochter, die mijn naam draagt, mijn heerlijke, goede en
mooie dochter is gestorven!' (Toen huilde de overste en kon een tijdlang niet
spreken van verdriet. Na een poosje, waarin hij wat op verhaal kwam, sprak hij
pas verder:)
[11] Heer, U aan Wie niets onmogelijk
is, kom met mij mee naar mijn huis en leg Uw wonderhand op haar, dan wordt ze
zeker weer levend, net als het dochtertje van de schooloverste Jaïrus, dat ook
helemaal dood was en levend geworden is! Ik smeek U mijn verhevenste vriend:
Kom en bewijs mij deze genade!' (Matth. 9:18)
[12] Ik zeg: 'Wees gerust, Ik kom en
zal doen waarom je Mij hebt gevraagd! Hoewel je dochter geheel dood en ook al
koud is, zal Ik haar toch opwekken, opdat ze dan de heerlijkheid van God aan de
arme mensen zal verkondigen! Laten we dus gaan!' (Matth. 9:19)
[13] Mijn leerlingen vroegen nu, of ze
hier op Mij moesten wachten of mee moesten gaan. Maar Ik zei: ' Jullie allen,
Mijn leerlingen, en ook Matthéus, die tollenaar was, volg Mij! Ik heb voor je aardse
huis gezorgd en dat zal Ik blijven doen; maar daarvoor moet jij, net als de
anderen hier, Mijn leerling zijn!'
[14] Matthéus werpt meteen zijn
waardskleding aan de kant, trekt zijn nette mantel aan en volgt Mij, zonder
eerst die aanwijzingen te geven, die een heer des huizes gewoonlijk aan de
zijnen geeft voor de tijd dat hij afwezig is.
[15] Let wel: leder,
die Mij wil volgen, dient zo te handelen! Hij moet het aardse zaken en
beroepsleven geheel loslaten en niet meer bezig zijn met zijn aardse levensomstandigheden,
omdat hij anders niet deugt voor en in Mijn koninkrijk! Want wie de hand aan de
ploeg slaat en achterom kijkt, is niet geschikt voor het Rijk van God!
[I] En dan nu weer verder met de
geschiedenis van het evangelie!
[2] Nadat wij al tamelijk Iaat in de
middag uit het huis van Matthéus weggegaan waren, kwam er zo ongeveer halfweg
naar Kapérnaum een vrouw snel achter ons aan, die, net als al eerder een
Griekse vrouw, ongeveer twaalf jaar aan bloedingen leed, en die door niemand
geholpen kon worden. Deze vrouw, die het verhaal van de vorige Griekse gehoord
had, raakte slechts de zoom van Mijn opperkleed aan (Matth. 9:20) en
werd op slag gezond. Want haar innerlijke gevoel dwong haar om tegen zichzelf
te zeggen: ' Als ik slechts de zoom van Zijn gewaad zal aanraken, dan zal ik
genezen!' (Matth. 9:21) En zo gebeurde dan ook ogenblikkelijk wat ze
geloofd had. En ook zij merkte dadelijk, dat door het gelovige aanraken van
Mijn gewaad de bron van haar twaalfjarig lijden verdroogd was.
[3] Ik draaide Mij om en zei tegen de
vrouw: 'Wees getroost, Mijn dochter, je geloof heeft je geholpen! Ga heen in
vrede!' En de vrouw ging onder veel dank en vreugdetranen naar huis terug en
bleef voortaan gezond. (Matth. 9:22)
[4] Deze vrouw was een Jodin en geen
Griekse; maar ze woonde niet ver van een Griekse nederzetting, kwam vaak bij de
Grieken en hoorde veel van hen en zo hoorde ze ook van de genezing van de
vorige Griekse, waarover Markus en de schilder en dichter Lucas later schreven.
Omdat deze twee voorvallen zo veel op elkaar lijken, worden ze zelfs door de
geleerdste godgeleerden als één voorval gezien, hetgeen beslist bezijden de
waarheid en koren op de molens van de twijfelaars is.
[5] Meteen daarop vroeg Matthéus de
schrijver, Mij, of hij dit voorval zou opschrijven en welke andere
gebeurtenissen van die dag nog meer.
[6] En Ik zei tegen hem: ' Je moet
alles wat vandaag gebeurde opschrijven, behalve de bevoorrading van het huis
van je naamgenoot en het vele wat daar gesproken is. We gaan vandaag nog weer
naar huis terug en morgen hebben we genoeg tijd om precies af te spreken, wat
er over vandaag opgeschreven zal worden'.
[7] Matthéus de schrijver, had daar
vrede mee en wij bereikten nu ook vlug daarna het huis van de overste en gingen
daar meteen naar de zaal, waar de overleden dochter op een bed lag dat op
Romeinse manier versierd was.
[8] Er waren binnen echter een aantal
muzikanten en andere lawaaimakers; want het was daar gebruik om veellawaai voor
de overledenen te maken opdat deze weer zouden ontwaken, of, als dat niet meer
gebeurde, de afgezanten van de hellevorst Pluto te verschrikken, zoals het
gewone, blinde, voor het grootste deel heidense volk, dat hier de grootste
herrie maakte, dacht.
[9] Toen Ik met de leerlingen in de
grote kamer kwam en hun onzinnige spektakel zag en hoorde (Matth. 9:23),
beval Ik, dat ze vóór alles op moesten houden met hun kabaal, en vervolgens uit
de kamer en helemaal uit het huis moesten gaan, omdat de dochter niet gestorven
was, maar slechts sliep.
[10] Toen begonnen de gehuurde
lawaaimakers (natuurlijk voor geld, want zonder geld werd er voor niemand
lawaai gemaakt!) Mij uit te lachen, en één van hen zei vertrouwelijk tegen Mij:
'Het zal u hier niet zo gemakkelijk lukken als bij Jaïrus! Bekijk haar maar
eens wat beter en dan zult u als dokter wel dadelijk moeten toegeven, dat zij,
volgens de leer van de beroemde oude Griekse arts Hippocrates, uiterlijk
volkomen dood is, en wilt u dan beweren dat ze zou slapen!?'
[11] De overste zag wel dat de
kabaalmakers niet weg wilden gaan; toen gebood hij het hen onder het uiten van
zware bedreigingen, en gaf de wachthebbende soldaten opdracht het volk naar
buiten te drijven. Daardoor werd de kamer al gauw vrij gemaakt van al de
herrieschoppers.
[12] En toen de kamer en ook het hele
huis bevrijd was van alle lastige gasten, ging Ik pas met Mijn leerlingen en de
verwanten van de overste de kamer in, liep direkt naar het doodsbed, pakte
zonder iets te zeggen de dochter alleen maar bij de hand, en ze stond
ogenblikkelijk net zo fit en gezond op, alsof ze nooit iets had gemankeerd. (Matth.
9:25)
[13] Toen de dochter zag, dat ze op
het haar welbekende bed, waarop alleen de doden gelegd werden, gelegen had,
vroeg ze direkt naar de reden daarvoor.
[14] De overste ging naar haar toe en
zei, vol opperste vreugde: 'Mijn zeer geliefde Cornelia! Je bent ziek geworden
en je bent aan die kwaadaardige ziekte ook dood gegaan, je was dood en je zou
reddeloos dood gebleven zijn, als deze waarlijk almachtige Heiland aller
heilanden je niet met Zijn goddelijke kracht had opgewekt, net als Hij een paar
dagen geleden ook het je wel bekende dochtertje van de schooloverste Jaïrus
heeft opgewekt. Verheug je daarom weer over het schone leven en wees voortaan
deze vriend der vrienden buitengewoon dankbaar, die de enige is, die je het
verloren hoogste goed, het onbetaalbare leven, heeft teruggegeven!'
129 Belevenissen in het hiernamaals
[I] De dochter zegt: 'Ja, ja, nu
herinner ik me weer heel precies, dat ik erg ziek was; tijdens het ziek zijn
kwam er een heel prettige slaap over mijn oogleden, ik sliep in en had een
wonderheerlijke droom. Naar welke kant ik ook keek, overal was licht en niets
anders dan licht, en in het licht vormde zich een wonderheerlijke wereld. Onbeschrijfelijk
prachtige tuinen zag ik, omstraald door het helderste licht, en het ene
schitterende na de andere dook op. Maar geen levend wezen scheen deze
heerlijkheden te bewonen, en toen ik zo vol verbazing deze grote pracht bekeek
en er maar steeds geen levend wezen te zien was, begon ik banger en banger te
worden door al dit onbeschrijfelijk prachtige. Ik begon te huilen en te roepen;
maar van geen enkele kant kreeg ik ook maar door; de geringste echo het een of
andere schijnbare antwoord. Toen werd ik! steeds treuriger tussen de steeds
groter wordende heerlijkheden.
[2] Toen ik zo treurig te moede
neerzonk en hard om jou, mijn vader, begon te roepen, zie, toen kwam opeens
deze vriend uit de tuinen, pakte mijn hand en zei: 'Sta op mijn dochter!' Toen
verdwenen in één keer al de heerlijkheden, die mij treurig hadden gemaakt, en
ik ontwaakte terwijl deze vriend me nog bij de hand hield. Ik kon me niet
direkt al datgene herinneren, wat ik had gezien; maar toen mijn volle
herinnering mij als het ware uit de hemel werd teruggegeven, herinnerde ik me
al het geziene en in de droom beleefde weer net zoals ik het je nu heb verteld.
[3] Het komt me nu buitengewoon vreemd
voor dat ik dus, zoals uit dit bed blijkt, in alle ernst voor deze wereld dood
was en toch in de droom heb doorgeleefd. En nog vreemder is het, dat die
heerlijke vriend die in de droom naar mij toe kwam, hier nu net zo is, als ik
hem in de droom heb gezien.
[4] Maar nu vraag ik je, mijn lieve
vader, of dit leven van mij dat hij mij nieuw heeft gegeven, niet aan hem
toebehoort. Mijn hart is diep bewogen, en het lijkt me toe dat ik behalve aan
hem geen andere man ooit mijn liefde zou kunnen geven. Mag ik hem boven alles
liefhebben, -meer dan jou, mijn vader, en meer dan alles ter wereld?'
[5] Cornelius wordt verlegen bij deze
vraag en weet niet, wat hij daarop zal zeggen. - Maar Ik zeg tegen hem: 'Laat
de dochter datgene wat ze nu voelt, want dat alleen zal haar het leven in al
zijn volheid teruggeven!'
[6] Dan zegt Cornelius: ' Als dat zo
is, dan mag je van mij boven alles van deze vriend houden, want degene die jou,
terwijl je dood was, door zijn kracht en macht het leven kon geven, zal je
nooit kwaad kunnen doen; want als je weer zou sterven, dan zou hij je zeker het
leven weer teruggeven! Dus mag je Hem gerust boven alles liefhebben, zoals ik
Hem ook uit de grond van mijn hart lief heb!'
[7] Ik zeg: 'Wie Mij liefheeft, heeft
ook Degene lief Die in Mij is, en Deze is het eeuwige leven. AI stierf hij dan
ook duizendmaal in de liefde voor Mij, dan zal hij toch in eeuwigheid leven.'
Bij de omstanders waren er velen, die bij het horen van deze woorden bij
zichzelf dachten: 'Wat betekent dat? Kan een mens dat wel zeggen? Maar kan een
mens wel doen wat hij doet?!'
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te
gast was bij Cornelius, neemt nu het woord en zegt: 'Vrienden, een wijze heeft
eens gezegd, dat ieder groot man door de goden vervuld is met hun adem. Als er
echter ooit een man het sterkst door de goden beademd zou zijn, dan is het
beslist deze Jezus, die naar aardse maatstaven van heel geringe komaf schijnt
te zijn; maar de goden houden niet van de praal van de aarde, als ze de aarde
betreden verbergen ze zich steeds achter het zo mogelijk nederigste uiterlijk
en laten alleen door hun daden aan de sterfelijke weten, wie en wat ze zijn. En
dat zal ook bij deze overigens zeer eenvoudige man het geval zijn. Jullie
kunnen wat mij betreft menen en denken wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God
van de eerste rang is! Want een dode is door geen sterfelijke meer op te
wekken!
[9] Maar als echter de een of andere
zoon van Esculaap door allerlei balsems en oliën en zalven een schijndode weer
opwekt, dan is een op die manier opgewekte toch niet zo monter en gezond als
Cornelia hier, die me nu nog levendiger voorkomt dan ooit. Dat is mijn mening
en ik ben er bij mijzelf volkomen van overtuigd, dat het zo is; jullie moeten
maar denken wat je wilt!'
[10] Ik zeg: 'Wie gelijk heeft,
gelooft ook, dat het waar is. Bewijzen jullie Mij echter de vriendendienst, dat
jullie allen die dit gehoord en gezien hebben, voorlopig daarover zwijgen en
niemand iets daarover zeggen; want jullie weten hoe slecht de wereld is!' - Zij
beloofden Mij dat ze dit alles strikt voor zich zouden houden.
[11] Ze zwegen wel de paar dagen dat
Ik met Mijn leerlingen in het huis van de overste verbleef. Toen Ik daar echter
wegging, werd dit voorval snel bekend in heel Galiléa. (Matth. 9:26) Dat
had Ik wel kunnen verhinderen, als Ik de vrijheid van wil van de mensen beperkt
zou hebben, wat zeer weinig moeite voor Mij geweest zou zijn; maar omdat Ik de
vrije wil van de mens eerbiedigen moet, zonder welke de mens een dier zou zijn,
moest Ik zonder meer toelaten dat Mijn ordening verbroken werd, wat de zaak
geen goed deed.
130
Nazareth.De twee blinde bedelaars
[I] In Kapérnaum leefden twee
bedelaars, die vanaf hun geboorte stekeblind waren en zodoende nog nooit het
daglicht en het nachtelijke sterrenlicht gezien hadden. Ook deze beiden hoorden
over Mij en wat Ik gedaan had. Toen Ik van Kapérnaum terug naar Nazareth ging,
en de overste met zijn vrouwen al zijn kinderen en veel van Zijn vrienden Mij
begeleidden, kwamen wij heel rustig wandelend langs een plaats. waar een aantal
wegen elkaar kruisten. Op deze plaats zaten de beide blinden gewoonlijk te
bedelen. Toen die twee van de voorbijgangers hoorden, dat er een grote groep
mensen aankwam en dat daar zelfs de hoogste machthebbers van Galiléa bij waren,
en dat temidden van die machthebbers zich de heiland Jezus uit Nazareth bevond,
van wie net als van zijn vader gezegd werd dat hij in rechte lijn afstamde van
David, gingen ze vlug staan en volgden Mij daarna zo goed hun dat mogelijk was,
waarbij ze hard riepen: ' Jezus, ach, zoon van David, ontferm U over ons! (Matth.
9:27) Die titel gaven ze me maar, omdat ze dachten dat Ik daar wat om gaf,
en daardoor gevleid, eerder iets voor hen zou doen. .
[2] Om hen duidelijk te maken dat Ik
helemaal niets om wereldse titels en lege vleierijen geef, liet Ik ze tot
Nazareth achter Mij aan lopen.
[3] Toen Ik na een paar uur thuis
aangekomen was, wat die twee al vlug merkten, smeekten ze de dicht bijzijnde
zienden of ze hen bij Mij wilden brengen. En Mijn leerlingen brachten hen toen
dadelijk bij Mij in huis.
[4] Bij Mij gekomen, dat wil zeggen in
Mijn omgeving, kwamen ze tot vlak bij Mij en wilden Mij gaan smeken om hen
ziende te maken. Ik was hen echter voor en zei, omdat Ik wel wist wat ze
wilden: 'Geloven jullie wel dat Ik dat voor jullie kan doen?' Toen zeiden ze: '
Ja Heer!' (Matth. 9:28) Daarop raakte Ik hun ogen aan en zei: 'Zo
geschiede jullie naar je geloof!' (Matth. 9:29)
[5] En hun ogen werden geopend (Matth.
9:30), zodat ze alle dingen net zo goed zagen als ieder mens die volledig
gezonde ogen heeft. Toen ze nu de weldaad van het licht der ogen ondervonden en
met grote verbazing de schepping begonnen te bekijken, dachten ze echter ook
bij zichzelf, dat ze Mij de hoogste en nooit eindigende dank schuldig waren, en
daarom wilden ze Mij alles geven wat ze door hun bedelarij verkregen hadden.
Want van nu af aan zouden ze nooit meer bedelen, maar met de kracht van hun
gezonde handen in hun onderhoud voorzien.
[6] Ik zei echter tegen hen: 'Het is
een goede zaak dat je nu je broeders wilt dienen en je handen uit de mouwen
wilt steken om in je onderhoud te voorzien, want wie kan zien en kan werken,
moet niet stil zitten en ten laste komen van zijn broeders, maar die moet hen
dienen en overal bij helpen opdat de liefde toe zal nemen onder de mensen.
[7] Met jullie voornemen ben Ik het
dus helemaal eens; maar dat jullie je spaarcenten uit echte dankbaarheid aan
Mij wilt geven, is weliswaar heel prijzenswaardig en aardig van jullie, maar
noch Ik, noch Mijn leerlingen hebben het nodig en daarom kun je het beter zelf
houden.
[8] Ik verlang echter voor het feit
dat Ik jullie ogen voor het licht geopend heb, dat je ten eerste Gods geboden
zult houden, God lief zult hebben boven alles en je naaste als je zelf en dat
je je naasten in alles waarmee je ze kunt helpen, graag en volijverig zult
helpen. In de tweede plaats gebied Ik jullie ter wille van Mij Zelf, dat je
hierover met niemand spreekt, maar ervoor zorgt dat niemand het verder te weten
komt!'
[9] Zij zeiden: 'Heer, dat zal wel
moeilijk gaan; want iedereen in de hele streek weet maar al te goed dat we
blind waren. Als er nu iemand aan ons vraagt hoe wij, blinden, ziende werden,
wat moeten we dan antwoorden?' Ik zeg: 'Geef dan een antwoord, waaruit blijkt
dat erover gezwegen moet worden!' Ze beloofden dat in acht te nemen; maar ze
hielden hun belofte niet, integendeel, ze gingen meteen daarna alle dichtbij
gelegen plaatsjes af en deden overal hun verhaal over Mij. (Matth. 9:31)
131 De
genezing van de bezeten doofstomme man
[1] Toen deze twee nog maar net het
huis hadden verlaten, brachten anderen, die juist waren aangekomen, een mens
die stom en tevens bezeten was. (Matth. 9:32) Er waren echter ook
verscheidene Farizeeën en schriftgeleerden, die wij twee dagen eerder in het
huis van Matthéus achtergelaten hadden, nagekomen om te zien wat Ik thuis zou
doen en waarheen Ik verder zou gaan. Zij kwamen voor het huis de twee blinden
tegen, die hen meteen vertelden, dat er nu een stomme en tevens bezeten man
genezen zou worden; maar over zichzelf zeiden ze niets, want in hun hart waren
ze nog te bang om daarover iets te vertellen.
[2] De Farizeeën maakten snel voort
toen ze dit bericht hoorden, opdat ze niet te laat zouden komen. Toen ze in de
kamer kwamen, herkenden ze de bezetene die stom was, en ze zeiden: '0, die
kennen we al heel lang! Geen macht kan hem helpen! Als zijn duivel wild wordt
dan ontwortelt hij bomen, en geen muur en geen ketting is hem te sterk. In het
vuur verbrandt hij niet, en de vissen zijn te beklagen als hij het water in
gaat. Zijn beste eigenschap is nog, dat hij stom en doof is; want als hij kon
horen en praten, dan zou geen wezen op aarde veilig voor hem zijn. O, het is
een verschrikkelijk mens! Alles slaat voor hem op de vlucht; zelfs de
verscheurendste dieren vluchten voor hem. Wil hij die gaan genezen? Die kan
alleen maar door de opperste duivel genezen worden! ,
[3] Ik zeg: 'Ondanks dat zal Ik hem
genezen, opdat u nu eindelijk eens begrijpen zult dat alle wezens moeten
gehoorzamen aan de macht van God!'
[4] Toen strekte Ik een hand uit over
de bezetene en zei: 'Ga uit deze mens, jij onreine, boze geest!' Daarop
schreeuwde de geest: 'Waar moet ik dan heen?' Ik zeg:' Daar, waar de zee het
diepst is, daar wacht een monster op je!' De boze geest schreeuwde nog één keer
en verliet toen de mens.
[5] De mens kreeg meteen een heel
vriendelijke gelaatsuitdrukking, begon heel dankbaar te praten, en gaf met de
vriendelijkste woorden iedereen een gepast antwoord, en allen overtuigden zich
ervan dat zijn doof en stomheid geheel en al verdwenen waren.
[6] De leerlingen en al het volk dat
daar was, waren buitengewoon verbaasd en zeiden: 'Dit overtreft werkelijk
alles! Zoiets is in Israël nog nooit gehoord!
(Matth. 9:33) Het is al eens gebeurd dat wind en
storm verdreven werden, hoewel op bescheiden schaal; schijndoden zijn ook al
eens levend gemaakt, rotsen werden gedwongen om water te geven, en toen Mozes
daarom vroeg kwam er manna uit de hemel, maar het was allemaal zeker niet zo
perfect.
[7] Toen Salomo de tempel bouwde en er
gedurende een maand geen dagloner mee wilde werken aan de bouw, smeekte hij God
om arbeiders, en er kwamen direkt een groot aantal jonge mannen en boden de
koning aan om voor hem te werken, en Salomo accepteerde dat en werkte gedurende
een maand met hen, zoals de overlevering zegt.
[8] Kortom, sinds Abraham tot op heden
zijn er al veel wonderlijke dingen gebeurd; maar, zo waar er een God is die
over hemel en aarde regeert dit wonder slaat alles!'
[9] De Farizeeën
ergerden zich ontzettend over al die verbazing, en ze konden hun woede niet
meer beheersen en zeiden daarom tegen het volk: 'Hoe kunnen jullie toch zulke
blinde dwazen zijn! Hebben we jullie niet direkt toen we deze kamer
binnenkwamen luid en duidelijk gezegd, wie alleen in staat zou zijn om die
bezetene te genezen? We hebben jullie gezegd, dat alleen de opperste duivel dat
zou kunnen! Hij genas weliswaar de bezetene, maar hoe?! Hij heeft met behulp
van de opperste duivel deze duivel uit die mens verjaagd!' (Matth. 9:34)
[10] Toen de kwade Farizeeën dit over
Mij zeiden in het bijzijn van het volk waar nu ook de Romeinse overste
Cornelius bij was, barstte de bom! Buiten zichzelf van woede over die opmerking
donderde de overste zijn oordeel over de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Jullie
komen vandaag nog aan het kruis! Ik zal jullie het verschil tussen God en
duivel wel duidelijk maken!'
[11] Na het horen van dit donderend
oordeel, begonnen de Farizeeën werkelijk ontzettend te jammeren en bevreesd te
worden. Het volk juichte echter en riep: ' Ah! Hebt u eindelijk de juiste man
gevonden, die uw oude duivel verjagen zal? Het is precies wat u nodig hebt!
Want u bent zelf net als de opperste der duivels; u vecht nog, net als hij eens
deed, om het lichaam van Mozes, d.w.z. om de dode materie van zijn leer, en u
vervolgt alles wat ook maar iets van de geest in zich heeft, met vervloekingen,
vuur en zwaard! Daaruit blijkt wel dat u het bent, die steeds de hulp van de
duivel gebruikt en met die oude bedrieger samenwerkt! Daarom is het oordeel
van de overste over u duivelsknechten geheel terecht, en we hebben echt geen
medelijden met u!'
[12] Nu komt Matthéus de tollenaar
naar de Farizeeën en zegt: 'Ongeveer vier dagen geleden heeft Meester Jezus de
oude broer van mijn moeder genezen van de jicht; heel grote waarheden zijn er
toen tegen u gezegd! Het was haast kinderlijk eenvoudig te begrijpen en de
Meester Zelf sprak zo waarachtig en wijs tegen u, dat u daarna zeer verwonderd
was en verplicht was Hem te vragen hoe Hij die wijsheid verkregen had. Maar
ondanks Zijn bijzonder geestrijke en leerzame antwoorden en ondanks Zijn
ongelofelijke daden, bleven uw ogen blind!
[13] Als dan zulke daden en lessen uw
ogen niet kunnen openen, en u daarbij in uw slechte harten alleen maar steeds
kwaadaardiger en wraaklustiger wordt, vertel me dan eens, wat er bij u nog aan
ontbreekt tot u volleerde duivels bent? Ja, ik zeg nog eens wat ik al een keer
gezegd heb, dat u erger bent dan alle duivels bij elkaar, en daarom is het voor
God en alle betere mensen juist en rechtvaardig, als men u uitroeit als
verscheurende beesten!
[14] Ik ben echt wel iemand die diep
meeleeft en ik ben bijzonder goedmoedig en mijn fijngevoeligheid maakt dat ik
geen vlieg kan doodslaan ; en geen worm kan plattrappen; maar u zou ik zelf
zonder angst de kop af kunnen slaan. Ik geef de overste dan ook groot gelijk,
dat hij u tot de galg (heeft dezelfde betekenis als kruis) heeft veroordeeld.'
[15] In hun grote angst zagen de
Farizeeën nu wel in, dat niemand medelijden met hen had en een goed woordje
voor hen wilde doen bij de overste, die over geheel Galiléa het Romeinse,
meestal onverbiddelijke, scherprecht uitoefende. Ze vielen daarom, bij elkaar
zo'n dertig man, voor de overste op de knieën, zwoeren dat ze het echt zo kwaad
niet hadden gemeend met hun eerdere opmerkingen tegen Jezus, en dat ze daarmee
alleen maar op een wat indringender manier duidelijk hadden willen maken, dat
de onmiskenbare kracht van God in Jezus, de Meester van alle Meesters, ook de
opperste van de duivels aan zich dienstbaar kan maken en moet maken; want het
zou toch erg droevig voor de mensen zijn, als God geen macht over de duivel zou
hebben. Daar in Jezus zonder de geringste twijfel de allerhoogste macht en
kracht van God aanwezig was, moest deze zowel over alle duivels als over alle
engelen macht hebben en hen zonder uitzondering tot absolute gehoorzaamheid
kunnen dwingen! 'Wij wilden daarom met het gezegde, dat hij die duivels met
behulp van hun aanvoerder uitdreef, alleen maar zeggen, dat zijn kracht van God
sterker is dan alles, wat in de hemel, op de aarde en onder de aarde is. Als u
nu begrijpt, hoge gebieder van Rome, dat wij alleen maar dit en beslist niets
anders hebben bedoeld met wat we zeiden, en dat we daarvoor ter dood zijn
veroordeeld, hoe is het dan mogelijk, dat u ons zo hebt kunnen veroordelen? Wij
vragen u daarom in de naam van de goddelijke Meester Jezus, of u zeer genadig
uw uitgesproken oordeel weer in wilt trekken!'
[16] Toen zei de overste: 'Als Jezus,
de Meester, een goed woordje voor jullie doet, wil ik mijn woorden wel
terugnemen; als Hij echter zwijgt, dan sterven jullie beslist vandaag nog! Want
van wat jullie zeggen geloof ik geen steek, omdat je in je hart heel andere
dingen denkt dan je met je mond uitspreekt!'
[17] Na deze woorden van de overste vielen
ze allemaal voor Mij op hun knieën en riepen: 'O Jezus, goede Meester, wij
vragen u, red en verlos ons! Als u ons helemaal niet meer vertrouwt willen wij
u gijzelaars geven, zodat we u in het vervolg geen hindernissen meer in de weg
kunnen leggen! Want we zijn nu allemaal wel meer dan overtuigd, dat u een
zuivere afgezant van God bent voor ons, Zijn helaas in vele opzichten slecht
geworden kinderen! O Jezus, verhoor ons verzoek!'
[18] Ik zeg: 'Ga dan in vrede naar
huis! Denk er echter om, dat u niet iets slechters onderneemt; want dan zou Ik
nooit tegen u zeggen: 'Ga in vrede naar huis!'
[19] Dat beloofden ze Mij, en de
overste zei: 'Omdat Hij jullie vrede gaf, geef ik het jullie ook en neem voor
dit moment mijn oordeel terug; maar wee jullie, als ik ook maar het minste van
jullie merk!'
[20] De Farizeeën
putten zich uit in dankbetuigingen tegenover Mij en de overste, gingen toen zo
snel mogelijk naar huis en zwegen zorgvuldig; want ze waren allemaal erg bang
voor Cornelius. Maar in hun harten broedden ze des te meer op plannen om Mij te
vernietigen en zich op de overste te wreken, maar ze moesten, omdat er zich
geen gelegenheid Voordeed, net doen alsof er geen vuiltje aan de lucht was;
want anders waren ze hun leven niet zeker. Dat was voor Mijn bezigheden echter
wel prettig; want nu kon Ik geruime tijd, bijna tot in de late herfst, in de
steden en marktplaatsen van heel Galiléa het evangelie van het Rijk van God
ongestoord verkondigen en daarnaast allerlei besmettelijke ziekten en
aandoeningen van het volk genezen.
(Matth. 9:35)
[1] Vooral in de marktplaatsjes en
dorpjes heerste veel ellende, en dat was de mensen, die daar onder allerlei
lasten gebukt gingen, goed aan te zien. Fysiek en psychisch waren ze verstrooid
en kwijnden ze weg als schapen tussen de wolven zonder ook maar één herder. (Matth.
9:36) Omdat die ontreddering van de arme mensen bijzonder veel medelijden
in Mij opwekte, zei Ik net als aan de bron in Sichar: 'De oogst is groot; maar
er zijn maar weinig arbeiders! (Matth. 9:37) Vraag daarom aan de Heer dat Hij arbeiders zendt om te gaan
oogsten! Want deze armen zijn rijp voor het Rijk van God, en de akker waarop ze
staan is groot. Ze smachten en snakken
naar licht, waarheid en verlossing! Maar arbeiders, arbeiders! Waar vind je
ze?!' (Matth. 9:38)
[2] De leerlingen zeiden: 'Heer, als U
ons bekwaam genoeg vindt, zouden wij dan niet allemaal afzonderlijk op weg
kunnen gaan en ieder een stad of een markt kunnen bezoeken?' Daarop zeg Ik: 'Wij
zijn nu op weg naar één van de armste dorpjes. Zodra wij het dorp bereikt
hebben, zal Ik de vaardigsten en de krachtigsten van jullie uitzenden naar de
vele buurtschappen en plaatsjes, en jullie zullen dan al datgene doen, wat Ik doe en voor jullie gedaan heb. Maar nu
gaan we vlug naar het dorpje!'
[3] Binnen een half uur hadden we het
dorpje bereikt en daar troffen we een werkelijk onvoorstelbare ellende aan.
Ouders en kinderen liepen er letterlijk naakt rond en bedekten bij gebrek aan
wat beters met bladeren hun schaamte. Toen de dorpelingen ons aan zagen komen,
rende alles, groot en klein en jong en oud, ons tegemoet en smeekte ons om een
aalmoes; want het ontbrak hen aan alles. Kinderen huilden en hielden hun handen
op hun buikjes; want ze hadden erge honger omdat ze al twee volle dagen geen
eten hadden gehad, en de ouders waren vertwijfeld, ten dele door hun eigen
knagende honger en nog meer vanwege hun om brood en melk vragende kinderen.
[4] Petrus, die diep bewogen was door
deze aanblik, vroeg aan een rechtschapen uitziende oude man: 'Vriend, wie heeft
jullie zo in de ellende gestort? Hoe zijn jullie in zo'n toestand terecht
gekomen? Was er een vijand bij jullie en heeft die alles weg geroofd en, zoals
ik zie, zelfs jullie huizen op de schandaligste manier verwoest? Want ik zie
alleen maar muren, waarop geen daken en zolders zijn, en jullie
voorraadschuren, die mij wel bekend zijn, liggen in puin. Hoe, hoe is dat toch
gebeurd?'
[5] Toen zei de ondervraagde man met
tranen in zijn stem: 'O beste en goede mensen! Dat heeft de grenzeloze hardheid
en hebzucht van de pachtkoning Herodes gedaan! Zijn vader was de linker en hij
is de rechterarm van satan. Wij konden de verlangde belasting niet betalen die
hij tien dagen geleden van ons eiste; zijn gerechtsdienaars gaven ons zes dagen
uitstel. Wat zijn echter zes dagen? In die tijd aten de gerechtsdienaars bijna
geheel het beste deel van onze voorraad op en op de zevende dag namen ze, omdat
we de verlangde onbetaalbare belasting onmogelijk betalen en vereffenen konden,
alles wat we hadden, en het scheelde maar weinig of ze hadden dit naakte
ellendige leven ook nog van ons afgenomen! O vrienden, het is hard,
onvoorstelbaar hard! Als God ons niet helpt, dan verhongeren wij vandaag nog
tesamen met onze kinderen! Help ons toch zoveel als in jullie vermogen ligt!
Als die slechte knechten van Herodes ons nu maar niet tot op ons naakte lichaam
uitgekleed hadden, dan konden we tenminste nog gaan bedelen; maar waar kunnen
we in déze toestand nu heen gaan? Voor onze kinderen is het in alle richtingen
te ver om te gaan; en wij zijn, zoals jullie zien, poedelnaakt! O God, o God,
waarom moesten nu juist wij zo ontzettend in de ellende gestort worden? Aan
welke van al onze zonden hebben wij deze straf te wijten, o Jehova?'
[6] Nu ga Ik naar de oude man en zeg:
'Vriend! Dit heb je niet te wijten aan jullie zonden, die zijn voor God de
geringste van geheel Israël, maar dit heeft de liefde van God voor jullie
gedaan!
[7] Jullie waren weliswaar de reinste
mensen van Israël; maar er kleefden toch nog verscheidene wereldse lusten aan
jullie ziel. God, die jullie liefheeft, zag dat en wilde je in één keer van al
het wereldse bevrijden, opdat je nu geheel en al in staat zult zijn de genade
van jullie Vader in de hemel te aanvaarden. Dat is nu gebeurd, en je bent nu
voor altijd veilig voor Herodes. Want degenen, die hij helemaal uit Iaat roven,
Iaat hij geen belasting meer betalen; want de onderdanen die tot de bedelstaf
gebracht zijn worden geschrapt in het belastingboek.
[8] Zo zie je, dat je nu in één klap
vrij bent van al het wereldse! Dat is de grootste weldaad van God voor jullie,
en je kunt je nu helemaal bezig gaan houden met de zorg voor je ziel.
[9] Maar Ik zeg je: Bouw in de
toekomst geen duur uitziende huizen, maar ga in armelijke hutjes wonen, en dan
zal er niemand van jullie belasting eisen behalve de koning van Rome, die daar
alleen het recht toe heeft; en hij vraagt slechts twee tot drie honderdsten.
Als je dan wat hebt, dan kun je het geven, en heb je niets, dan ben je vrij.
Maar later zullen we nog meer daarover zeggen.
[10] Ga nu echter in je huizen zonder
dak; daar zul je eten en kleding vinden! Voed en kleed je en kom dan terug, en
Ik zal dan nadere bijzonderheden met jullie afspreken!'
[1] Zodra de armen dat horen, gaan ze
dankbaar en gelovig hun halfvernielde huizen in en zijn stom van verbazing,
wanneer ze op de tafels goed en voldoende eten zien staan en daarbij ook
allerlei kleding, voor oud en jong, groot en klein, en voor de beide
geslachten. Iedereen vraagt aan iedereen, hoe dat gebeurde. Niemand weet het
antwoord.
[2] Maar als ze ook hun voorraadkamers
goed gevuld vinden, zeggen de vrouwen en kinderen tegen de mannen: 'Dat heeft
God gedaan! Hij; die in de woestijn veertig jaren lang manna liet regenen en op
deze wijze Zijn kinderen goed te eten gaf temidden van stenen en zand waarop
geen , gras groeide, die zou ons toch zeker niet hebben laten verhongeren
terwijl wij altijd tot Hem gebeden hebben!? O, dat is zeker: God verlaat
degenen, die tot hem bidden, nooit!
[3] David, de grote koning, bad tot
God in zijn ellende, en God hielp hem uit zijn grote nood, en het is nog nooit
gebeurd dat God degenen die hulp aan Hem vroegen, niet verhoord heeft; het zou
dus een onvoorstelbaar wonder geweest zijn als God ons niet in deze grote nood
had verhoord. Want God is altijd volliefde voor diegenen die tot Hem roepen: '
Abba, lieve Vader!' Daarom willen we van nu af aan Hem boven alles, alles,
alles liefhebben! Hij alleen is onze redder! onze heilige Vader heeft ons dit
alles door Zijn heilige engelen uit de hemel laten brengen!'
[4] Dan zegt de oude man, die ook tot
deze familie behoorde en bij wie altijd het hele dorp zich verzamelde om naar
zijn wijze woorden te luisteren, want hij kende de Schrift zeer goed: 'Mijn
kinderen, vrienden en broeders! Er staat toch in de Schrift: 'Uit de mond van
kinderen en onmondigen verzamel Ik Mijn lofuitingen!' En zie, dat gebeurt hier
in ons bijzijn! Onze lieve Vader heeft in Zijn grote barmhartigheid aan ons
gedacht en heeft dit voor ons gedaan! Hem zij daarom al onze liefde en alle lof
uit de monden van onze zuigelingen! Want de lof uit ónze monden is niet zuiver
genoeg om welgevallig te zijn aan de Allerheiligste; daarom heeft Hij Zelf al
de mond van onze zuigelingen geheiligd. Maar nu gaan we naar buiten naar de
jonge man, die zei dat we naar binnen moesten gaan, en beslist wel wist, wat
God voor ons heeft gedaan! Hij moet een groot profeet zijn, -misschien zelfs
Elia, die nog eenmaal vóór de verwachte en al sinds lang beloofde Messias zal
komen!'
[5] Een klein kind, dat nog maar net
kon praten, vroeg: 'Vader! Als nu deze man zelf eens de Beloofde was?'
[6] De oude zegt: 'O kind, hoe kom je
aan die woorden? Je spreekt nu niet als een kind, maar als een wijze in de
tempel in Jeruzalem!'
[7] Daarop zegt de kleuter: 'Dat weet
ik niet, lieve vader; maar ik weet wel dat ik eerst veel moeite had met het
spreken en nu helemaal niet meer. Maar waarom vindt u dat vreemd? Gods wonderen
zijn hier toch overal om ons heen!'
[8] ”Ja, ja, je hebt gelijk', zegt de
oude, terwijl hij het kind tegen zich aandrukt, 'het zijn hier allemaal
wonderen, en je hebt je beslist niet vergist toen je de jonge man zelfs voor de
Messias aanzag. Want wat ons betreft is Hij dat zeker! Maar nu gaan we naar Hem
toe en dan zullen we ook Hem in de naam van Jehova de Hem toekomende dank
brengen! Want Hij is zonder twijfel door God naar ons toegezonden. Laten we nu
dus vlug naar Hem naar buiten gaan!'
[9] Ze haasten zich nu allen naar
buiten naar Mij toe, en de kleuters zijn de eersten die aan Mijn voeten
neervallen en deze met hun onschuldige zuivere tranen van dankbaarheid en
vreugde nat maken!
[10] Ik hef nu Mijn hoofd omhoog naar
het firmament en zeg luid: 'Jullie hemelen! Kijk naar beneden en leer van deze
kinderen hoe jullie God en Vader geprezen wil worden! O schepping, hoe
eindeloos groot en oud ben je, en hoe ontelbaar veel wijze burgers bezit je, en
toch kon je de weg naar het hart van je schepper, van je Vader, niet vinden
zoals deze kleine kinderen! Daarom zeg Ik jullie: 'Wie niet tot Mij komt zoals
deze kleinen, die zal de Vader niet vinden!'
[11] Toen ging Ik zitten en zegende en
liefkoosde de kinderen. En de kleuter zei tegen de oude, die, omdat hij
helemaal niet begreep wat er aan de hand was, uitriep: 'Wat betekent dat?
Waarom? Hoe moeten wij dat verstaan?' - 'Vader, méér dan Elia is hier, méér dan
jouw Messias! Hier is de Vader Zelf, de goede Vader, die ons brood, melk en kleding
heeft gebracht!'
[12] De oude begint te huilen; maar
het kleintje legt zijn hoofdje tegen Mijn borst, begint deze te kussen en te
strelen en zegt na een poosje: “ Ja, ja, ik hoor het; hier in deze borst klopt
het echte goede Vaderhart! Kon ik dat ook maar kussen!' Maar de oude zegt:
'Kindje toch, wees niet zo ondeugend!'
[13] Ik zeg: ' Jullie zullen allen zo
ondeugend moeten worden, anders zullen jullie nooit zo dicht bij het Vaderhart
komen als deze lieve kleuter!'
[1] Matthéus en Johannes komen naar
Mij toe en zeggen: 'Heer, dit wonder moet toch wel opgeschreven worden, want
dit is te buitengewoon en te goddelijk!'
[2] Ik zeg: 'Heb Ik in Sichar niet
hetzelfde gedaan en heb Ik een paar dagen geleden Mijn huis net als het huis
van Mijn leerling Matthéus niet ook zo verzorgd? Dat wilden jullie ook allemaal
opschrijven en dat liet Ik niet doen, omdat Ik daar een heel grondige reden
voor heb. Waarom moet dan deze identieke daad opeens wel opgeschreven worden?
Praat er maar niet meer over! Ik alleen weet het best wat nodig is voor de
wereld en daarom zal Ik je wel zeggen, wat en wanneer jullie over een nieuwe
gebeurtenis moeten schrijven! En broeder Johannes, jij bent nog lang niet aan
de beurt.
[3] Maar nu
beste leerlingen, zal Ik van jullie een aantal aanwijzen dat Ik ten dele nu
reeds naar de steden van Israël zal sturen om de mensen de boodschap over het
Rijk van God te brengen. (Matth. 10:1) Simon Petrus, jij bent de eerste;
Andréas, broer van Simon, jij bent de tweede; Jacobus, zoon van Zebedéus, bent
de derde en Johannes, z'n broeder, (Matth. 10:2) de vierde; Philippus,
jij bent de vijfde; Bartholoméus, de zesde; Thomas, de zevende en Matthéus de
tollenaar, de achtste; Jacobus zoon van Alféus, is de negende en Lebbéus, ook
wel Thaddéus genoemd (Matth. 10:3), jij bent de tiende; Simon van Kana,
jij bent de elfde, en Judas Iskariot, is de twaalfde.(Matth. 10:4)
[4] Ik geef
jullie twaalven de macht om bij de mensen de onreine geesten uit te drijven en
alle besmettelijke en andere ziektes te genezen. Overal moeten jullie het Rijk
van God verkondigen; maar over de bijzondere, daden moeten jullie zwijgen!'
[5] Na deze
verkiezing, vroegen de twaalf gekozen leerlingen Mij, waar ze dan nu dadelijk naar toe moesten, hoe ze
moesten handelen en waarover ze in hoofdzaak moesten spreken.
[6] Daarop gaf Ik het hierna volgende
uitgebreide antwoord, dat de twaalf uitgekozenen niet zo erg beviel; en zij
voerden die opdracht pas na Mijn
hemelvaart ten volle uit.
[7] De
opdracht was echter ook zo geformuleerd, dat ze voornamelijk betrekking had op
de tijd na Mijn hemelvaart toen de twaalf of liever allen, die in die tijd Mijn
leer verkondigden, pas datgene ondervonden, wat Ik nu aan de twaalf
bekendmaakte.
[8] Voordat Ik echter vertelover de
uitgebreide opdracht aan de twaalf, moet
Ik voor een juister begrip van het geheel vermelden, dat de evangeliën, ook die
van Matthéus en Johannes, zoals ze in deze tijd in de verschillende talen te
lezen zijn, slechts uittreksels zijn van het oorspronkelijk evangelie. en
daarom ook in de verste verte niet alles bevatten wat Matthéus en Johannes
hebben opgeschreven. Toch is er hier en daar door degene die het geschrevene
later verzameld en overgeschreven heeft, iets toegevoegd wat duidelijk pas later
bijgevoegd kon worden. Een voorbeeld hiervan is hier in het tiende hoofdstuk
van Matthéus bij vers vier te vinden, waar bij de twaalfde apostel, Judas
Iskariot, staat: 'die Hem later verried'. Matthéus, die zijn evangelie in Mijn
bijzijn schreef, wist daar op het moment van de apostelkeuze nog niets van en
kon daarom zo'n bijzin ook niet toevoegen; dat heeft in later tijden een
overschrijver gedaan.
[9] Daarom staat zowel in de
Hebreeuwse als in de Griekse bijbels vooraan altijd de aantekening: 'evangelie
naar Matthéus', 'naar Johannes', enz.
[10] Niemand moet zich er daarom aan
stoten, als hij bij het lezen van Matthéus en Johannes hier en daar
soortgelijke passages tegenkomt, die de oorspronkelijke evangelist op het
moment dat hij het evangelie schreef. niet op had kunnen schrijven omdat het
daarin beschreven feit pas veel later plaats vond. Hier wordt alles echter
streng chronologisch vastgelegd. en opdat er in de loop van de tijd door
wetenschappelijke piekeraars geen verkeerde conclusies getrokken zullen worden,
heb Ik deze bijzonderheid hier op de daarvoor geschikte plaats vermeld.
[11] Net als al eerder zullen in het
verdere verloop nog hier en daar verklarende stukken tussengevoegd worden. wat
des te noodzakelijker is omdat door het overschrijven menig belangrijk punt
niet geheel juist is overgeschreven en menige zaak die de kopiist niet
authentiek toe leek. ook wel helemaal werd weggelaten. Want er is toentertijd
veel opgeschreven, deels door ooggetuigen, deels van horen zeggen, en voor de
eerlijke kopiist was het daardoor een heel moeilijke taak om in alle gevallen
volledig waarheidsgetrouw te blijven.
[12] De beide evangeliën naar Matthéus
en Johannes zijn op enkele kleinigheden na het zuiverste.
[13] Een kritisch mens zou hier kunnen
vragen: 'Waar is dan het echte origineel gebleven? Bevindt het zich nog niet
ergens op aarde. en was het bij het toenmalige aantal mensen dat de heilige
geest ontvangen had. voor God dan onmogelijk om het oorspronkelijke evangelie
woordelijk te reproduceren?'
[14] Het antwoord hierop is: De
originelen zijn wijselijk vernietigd om te voorkomen dat in de kortst mogelijke
tijd zulke relikwieën afgodisch vereerd zouden worden. Zelfs met valse en
verzonnen relikwieën gebeurt dat nu nog, hoewel Mijn echte en zuivere leer dat
streng verbiedt en daarbij ernstig waarschuwt voor het zuurdeeg van de
Farizeeën. Stel u voor dat er een echte historisch bewezen relikwie zou zijn!
Ik zeg u. dat daar nog veel meer afgoderij mee gepleegd zou worden dan met het
zogenaamde heilige graf te Jeruzalem, waaraan behalve de plaatselijke toestand
zelfs geen origineel zandkorreltje meer kleeft. Dit is de voor de hand liggende
reden, waarom de originelen vernietigd zijn.
[15] Wat echter de tweede vraag
betreft. daarop moet gezegd worden. dat de geest van de originelen ook in de
afschriften geheel bewaard is gebleven; letters zeggen zonder meer niets. maar
het gaat om één en dezelfde geest. Of is het soms niet meer dezelfde geest van
God. als Hij zich hier op aarde op eindeloos verschillende vormen manifesteert
en dat op een zon nog eindeloos gevarieerder doet? Zie, het is en blijft toch
steeds één en dezelfde heilige Geest!
[16] Zo is dat ook het geval bij de
afschriften van Mijn woorden. Hoe verschillend ze er ook van buiten uitzien, ze
zijn van binnen toch met één en dezelfde geest vervuld, en meer is niet nodig!
[17] Ten overvloede kunt u nog de
religies van vreemde volken nemen, zoals van de Turken, de Parsen, Hindoes,
Chinezen en Japanners! Hoe zeer zij ook afwijken van Het geloof dat Ik alleen
aan de kinderen uit de hemel der hemelen gaf, toch is ook in hen, hoewel veel
dieper verborgen, dezelfde geest van God als een sturende kracht aanwezig!
[18] Ieder, die ook maar enige kennis
bezit van de aard van de dingen, zal zonder moeite begrijpen dat zich in de
vaak zeer dikke en verweerde schors, die jammer genoeg door velen al voor de
boom zelf aangezien Wordt, allerlei vervuilingen en vele soorten wormen en
insecten bevinden, die leven van het slechte voedsel dat de schors hen geeft.
Omdat de schors uit de levende boom, maar nooit de levende boom uit de schors
groeit, heeft de schors ook iets levends van de boom in zich, en daarom is het
te begrijpen, hoe in en uit haar zoveel wormen en allerlei insecten toch een
uiterlijk en vergankelijk levensvoedsel vinden.
[19] Oorlogen, vervolgingen,
verwoestingen vinden slechts plaats op de schrale en levensarme bast, terwijl
het hout van de levende boom fris en gezond blijft. Daarom moet levend hout
zich ook niet bekommeren om wat er in de eigenlijk alleen maar dode bast
gebeurt; want de bast zal blijven liggen als het hout verzameld wordt.
[20] Deze ingelaste verklaring was
nodig om het volgende gemakkelijker en grondiger te kunnen begrijpen. En omdat
voorlopig geen twijfel daarover kan bestaan, kunnen we nu weer welgemoed
terugkeren naar de hoofdzaak.
[I] Toen Ik de twaalf leerlingen
uitkoos tot Mijn boodschappers en voorlopers, en hen door het opleggen van Mijn
handen veelsoortige macht gaf en ook beknopt opdracht gaf hoe ze moesten
handelen, vroegen alle twaalf zeer nadrukkelijk om een complete instructie over
wat ze zouden moeten doen, waarover en hoe ze zouden moeten spreken en leren,
hoe hun gedrag moest zijn, en wat hen zoal te wachten zou staan. Want hun vrees
voor de vele Farizeeën en schriftgeleerden was niet gering.
[2] Matthéus, de tollenaar, was de
enige die een beetje meer moed had, en hij gaf als commentaar bij alle
bedenkingen die de twaalf naar voren brachten: ' Ach wat, ik ben een Griek; mij
kunnen ze niet zo makkelijk iets maken! Daarbij ben ik niet op mijn mondje
gevallen en ik heb twee sterke armen aan mijn lijf en kan bovendien duidelijk
aantonen dat ik Romeins burger ben waarnaar geen brutale Jood een vinger durft
uit te steken. Zo zal ik in ieder geval in het openbaar wel van ze afkomen.
Maar voor geheime en verraderlijke vervolgingen zal de almachtige geest van
onze Heer en Meester mij beschermen, en dus heb ik zelfs tegen de sluwste
vijanden een groot aantal uitmuntende wapens, en ik ben daarom voor de hele hel
niet bang! Jullie zijn voor het grootste deel Galileeërs, ofwel vijanden van de
tempel, en meer Grieks dan Joods, en de Romeinen zijn jullie vrienden; wat
hebben jullie onder die omstandigheden dan te vrezen? We moeten trouwens
moedig zijn als het gaat om de verwezenlijking van zaken die zo eindeloos groot
en heilig zijn! Ook al valt de aarde tot één grote puinhoop in elkaar, dan moet
de juiste man toch met doodsverachting op de resten staande blijven en niet
beven als een rietstengel! -Maar ik zou ook graag een complete en volledige
instructie voor dit grote en heilige werk willen krijgen; want we moeten goed
weten wat we zullen moeten doen en zeggen!'
[3] Na deze energieke toespraak van
Matthéus d.t., kregen allen meer moed en begon hun rug behoorlijk te jeuken,
alsof ze al liever weg zouden vliegen, dan te voet op weg te gaan.
[4] Toen ging Ik in hun midden staan
en zei tot hen: 'Luister dan heel goed; Ik zal jullie nu zonder voorbehoud
alles vertellen wat je moet weten.
[5] Bij de eerste zendingstocht zullen jullie
weliswaar niet alles meemaken wat Ik je nu ga zeggen; maar nadat Ik in levende
lijve van deze aarde naar Mijn hemelen opgevaren zal zijn om eeuwige woningen
voor jullie klaar te maken in het huis van de Vader, zullen jullie alles
meemaken wat Ik je nu als één geheel voor nu en voor de hele toekomst zal
openbaren. Let daarom goed op en begrijp, wat voor nu en wat voor later bedoeld
is!
[6] Wat Ik echter tegen jullie zeggen
zal, geldt ook in meer of mindere mate voor degenen, die in Mijn naam volledig
in jullie voetstappen treden. Schrijver Matthéus moet net als op de Garizim
alles woordelijk opschrijven wat Ik thans zal spreken; want dit moet voor de
wereld bewaard blijven, omdat het een krachtig getuigenis tegen haar zal zijn!'
[7] Matthéus de schrijver zet zich
klaar om te schrijven en Ik zeg tegen de twaalf:
[8] 'Begeef je in de eerste plaats
niet op de wegen van de heidenen! Dat betekent:
[9] Ga niet met geweld te werk en
vermijd de volken, die als te woest bekend staan; want aan honden en varkens
moet je het evangelie van het Rijk van God niet verkondigen. Want een varken
blijft een varken, en de hond keert altijd gulzig naar zijn braaksel terug. Dat
bedoel Ik als Ik jullie aanraad om je niet op de heidense wegen te begeven.
[10] Ga ook niet naar de steden van de
Samaritanen! Waarom? Daar heb Ik reeds in jullie bijzijn een apostel naast
jullie aangesteld, en ten eerste hebben ze jullie niet nodig en ten tweede
zouden de Joden nog meer moeite hebben om jullie te accepteren als ze hoorden
dat jullie met hun ergste vijanden samen gaan.
(Matth. 10:5) Maar ga wel overal moedig naar de
verdoolde schapen van het huis Israël! (Matth. 10:6)
[11] Als je naar hen toegaat, leg het
hun dan uit en toon hun op een begrijpelijke manier hoe dicht het hemelrijk nu
bij hen gekomen is! (Matth. 10:7) En als ze naar je zullen luisteren en
je prediking zullen aanvaarden, maak dan hun zieken gezond, reinig de
melaatsen, wek hun doden op - afhankelijk van wat de Geest je zal ingeven
-lichamelijk, maar altijd en vóór alles geestelijk!
[12] Drijf de duivels uit en zorg dat
ze niet terug kunnen komen! Maar bij dit alles geldt wel steeds, dat je je
daarvoor door niemand iets Iaat betalen! Want jullie hebben het voor niets van
Mij gekregen, en net eender moeten jullie het ook weer in Mijn naam geven!' (Matth.
10:8) - Dit laatste zei Ik toen voornamelijk ten behoeve van Judas
Iskariot, omdat hij meteen heimelijk bij zichzelf begon uit te rekenen, hoeveel
hij zich Voor een bepaalde eenmaal bewezen dienst zou laten betalen. Alleen al
voor de opwekking van een dode, voor wie de een of andere zeer rijke erg veel
over zou hebben, wilde hij duizend pond vragen! Maar omdat Ik die rekenarij in
het hart van de verrader maar al te gauw bemerkte, maakte Ik direkt
bovenstaande toevoeging, waarop de desbetreffende wel een wat zuur gezicht
trok, wat de tegenover hem staande Thomas niet ontging, die niet kon nalaten er
tussendoor te zeggen: 'Nou, nou, je zet een gezicht als iemand, die woekerwinsten
had te vorderen, waar het gerecht nu een armdikke streep door haalt!'
[13] Judas zegt:
'Het gaat je niets aan wat voor gezicht ik trek! Uiteindelijk zal ik jou ook
nog verantwoording af moeten leggen voor mijn gezicht?! Ik ben toch net als jij
geroepen en nu uitgekozen; wat sta je me dan steeds te corrigeren?'
[14] Thomas zegt: 'Ik corrigeer je
niet; maar bij bepaalde gelegenheden mag ik je toch wel een vraag stellen? Waarom
trok je dan daarnet niet zo'n zuur gezicht, toen de Heer ons allerlei
wonderbare macht toebedeelde en toonde hoe we deze kunnen en moeten uitoefenen?
Toen de Heer echter zei, dat we dat voor niets moeten doen, kreeg je gezicht
meteen die azijnzure uitdrukking; ja, waarom dan? Heb je soms kramp gekregen,
waardoor je wangen en je voorhoofd zulke zure rimpels kregen? Geef eens eerlijk
antwoord, als je dat durft!'
[15] Judas zegt tegen Mij: 'Heer, zeg
eens dat hij op moet houden, anders ben ik steeds aan zijn opmerkingen
overgeleverd, die op den duur werkelijk beledigend voor me zijn!'
[16] Ik zeg: Vriend! Als iemand vals
beschuldigd wordt, dan lacht hij in zijn hart daarom; want daar weet hij, dat
hij onschuldig is. Maar als iemand, ook al is het schijnbaar toevallig, een
ander van iets beschuldigt waaraan hij werkelijk schuldig is, -zeg dan eens,
zal ook die mens in zijn hart lachen? O nee! Ik zeg je: Deze mens wordt in zijn
hart boos op degene, die hem als bij toeval beschuldigde, en wordt nooit zijn vriend!
Wind je daarom niet op, anders beken je op die manier zelf nog je schuld!'
[17] Op deze woorden trekt Judas
meteen een zo vriendelijk mogelijk gezicht, om maar niet te verraden dat hij
ergens aan schuldig is! Maar Thomas zegt bij zichzelf: 'O vos, ik ken je; mij
ontsnap je niet!' .
[18] Simon van Kana vroeg nu: 'Heer,
wat moeten we echter doen, als iemand ons voor een genezing goud, zilver of
muntstukken wil geven? Moeten we dat ook niet aannemen? Er zijn toch veel
armen, die we dan met dat geld goed zouden kunnen helpen!' Ongevraagd valt
Judas hem bij en zegt: ' Ja, ja, dat vind ik ook! Als iemand voor gegeven hulp,
goud, zilver of ook muntstukken als het ware zou worden opgedrongen, dan kon
hij dat voor het door Simon van Kana genoemde doel toch wel aannemen!?'
[19] Ik zeg: 'Beslist niet, broeders!'
Ik zeg je: Jullie zullen noch goud, noch zilver, noch muntstukken in jullie
gordels hebben; want een goede arbeider verdient zonder dat alles zijn voedsel!
(Matth. 10:9) Wie echter niet werken wil als hij het wel kan, die moet
ook geen eten krijgen! Want er staat geschreven: 'In het zweet uws aanschijns
zult u uw brood verdienen!' Maar dat een werkschuwe mens met behulp van een
aalmoes van goud, zilver en muntstukken voor zijn eten moet zorgen, dat staat nergens
geschreven! De zwakken, ouden en gebrekkigen moeten volgens de wet door de hele
gemeente onderhouden en goed verzorgd worden.
[20] Maar zonder dat zal er toch al
veel te gauw een tijd komen, waarin het goud, het zilver en het geld de mensen
zal regeren en zal bepalen hoeveel men voor de wereld waard is. Dat zal echter
een kwade tijd zijn; het licht van het geloof zal uitdoven, en de naastenliefde
zal net zo hard en koud worden als het geld!
[21] Daarom moeten jullie bij het
weggaan geen reiszak meenemen, ook geen twee mantels en geen reisstok! Want
zoals Ik al zei, een goede arbeider Ïs zonder dat alles ook zijn voedsel
waard!' (Matth. 10:10)
[I] Maar nu vroeg Judas: 'Heer, dat
zal allemaal wel in orde zijn, en we zullen bij de boeren zeker zonder geld wel
verzorgd worden; maar we zullen toch ook wel naar de steden en markten moeten
gaan, waar de gastvrijheid van vroeger allang verdwenen is! Hoe kunnen we daar
zonder geld in leven blijven of iets doen?'
[2] Ik zeg: ' Als je een stad of een
markt bezoekt, vraag dan of er iemand is die jullie hulp verdient en datgene
nodig heeft wat je kunt geven! Als je zo iemand hebt gevonden, blijf dan bij
hem tot je daarvandaan weer ergens anders heentrekt! (Matth. 10:11 )
[3] Het spreekt echter wel vanzelf,
dat je het huis waar je intrekt, eerst begroet (Matth. 10: 12); want de echte liefde gedraagt zich altijd
welgemanierd in een vreemd huis. Als een huis, d.w.z. diens bewoners, jullie
waard is, dan zal jullie vrede over hen komen; is het huis jullie echter niet
waard, dan zal je vrede weer tot je terugkeren. (Matth. 10: 13)
[4] En als de bewoner van een huis je
niet zal aannemen of niet wil luisteren naar wat je zegt, ga dan direct uit
zo'n huis, en zo nodig ook uit zo'n stad en schud zelfs het aan je voeten
klevende stof af, als een belangrijk getuigenis over haar dat eens gebruikt zal
worden! (Matth. 10: 14) Want het is de waarheid als Ik je zeg, dat het
bij het jongste gericht voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zal zijn
in de andere wereld, dan voor zo'n stad! (Matth. 10:15)
[5] Zie! Ik zend jullie als schapen
onder de verscheurende wolven; wees dus overal sluw als de slangen, maar tevens
zonder valsheid zoals de duiven, die een symbool van de zachtmoedigheid zijn!' (Matth.
10:16)
[6] Daarop zegt Judas: 'Heer! Als de
zaken er zo voor staan, zullen we over het algemeen niet veel bereiken! Wat
hebben we aan het toekomstige jongste gericht in de geestenwereld, waaraan
haast geen mens meer gelooft? Als wij met de goddelijke totale macht die we nu
van U hebben gekregen, niet een zeer scherp en noodzakelijk jongste gericht
over de verscheurende wolfmensen kunnen of mogen uitspreken, dan kunnen we maar
beter thuis blijven! Want als we tegenover zulke wolven, waarvan vooral de
steden uitpuilen, ook maar iets te luid over U zullen getuigen, dan zal men ons
grijpen, boeien en naar het raadhuis slepen en daar hard over ons rechtspreken;
en men zal ons dan, als de vonnissen niet te hard zijn, toch minstens voor de
Joden in de scholen geselen en ons tot slot als vogelvrijen de stad uitjagen.
Echt, voor zo'n geschenk bedank ik vooraf al! Wat heb je aan alle wijsheid,
waarheid en de grootste eerlijkheid, als daartegenover het meest willekeurige
geweld in haar blinde ijver woedt?
[7] Als er een zuivere waarheid en een
echte gerechtigheid is, waarvoor de tegenwoordige mensheid niet het minste
begrip heeft, dan moet bij ons ook het Romeinse principe gelden: 'Al gaat de
hele wereld te gronde, het recht zal toegepast worden!' De ware deugd moet
altijd beloond worden; de leugen, de afgunst, de gierigheid, de valsheid en
alle ongerechtigheid moet steeds onverbiddelijk gestraft worden! Als we iets
willen bereiken met de thans bijna geheel verworpen slechte mensheid, dan
moeten wij optreden zoals de engelen in Sodom em Gomorra. Wie naar ons luistert
en ons in Uw naam aanneemt, die zal Uw genade ten deel vallen; wie echter niet
naar ons luistert en ons niet aannemen wil, die wordt bezocht door een plaag!
Wie ons echter wil vervolgen en voor een wereldlijk gerecht wil brengen, moet
een verterend vuur uit de hemel over zich heen krijgen, en dat moet datgene met
hem doen wat het eens met de Sodomieten gedaan heeft !
[8] Heer, als U ons toestaat om zo te
werken, dan zullen we ook heel zeker deze huidige zending met goed gevolg
uitvoeren; als we echter niet zo mogen handelen met de uitermate bedorven en
ontaarde mensheid, dan is al onze moeite en al ons werk voor niets.
Uiteindelijk worden we gestenigd, en u Zelf zult, als daar een mogelijkheid
voor is, gedood worden, en onze immens vele tegenstanders zullen in een
overwinnaarsroes lachend over onze lijken verder gaan. En dat zal dan ook alles
zijn, wat wij met al die misplaatste goedheid, toegevendheid en zachtmoedigheid
zullen bereiken. Kort en goed, om iets bij de satan te bereiken moet men hem
volkomen meester zijn, of hem als knecht dienen, anders wordt het niets!'
[1] Ik zeg: 'Omdat je een mens van
deze aarde bent, daarom spreek je ook als een mens van deze aarde. Hij echter,
die van boven is gekomen, spreekt anders, omdat Hij alleen inziet en het beste
weet, wat de mens te allen tijde nodig heeft opdat diens geest vrij zal worden
van de almacht en van de toorn van God, en voor eeuwig de ware zelfstandigheid
zal bereiken.
[2] Want het aardse leven geeft de
geest geen leven en ook geen vrijheid, maar de dood; de aardse dood is echter
de overgang van de geest naar het eeuwige leven en de daarbij behorende ware
eeuwige vrijheid.
[3] Als Ik op menselijke manier spreken
wil, dan zeg Ik je dat dat alles en nog veel meer al met de mensheid gedaan is,
en zeg nu zelf eens, waar zijn volgens jou de gouden vruchten daarvan!
[4]
Hoeveel beter zijn de mensen op deze aarde geworden na wat er gebeurde ten
tijde van Noach, dan er voor? Wat gebeurde niet lang daarna met Sodom en Gomorra?,
[5] En zie, behalve de Moren en Sinieten in
het uiterste oosten, zijn alle heidenen en ook veel als dieren verwilderde
Scythen die de noordelijke landen van de aarde bewonen, nakomelingen van Lot;
hoe vind je dat ze zijn geworden, ondanks de les, die hun vader Lot kreeg?
[6] Ga naar Egypte en onderzoek
hoeveel beter de volken geworden zijn door de zeven plagen! Wat heeft Mozes
niet allemaal gedaan; wat deden niet al de profeten?!
[7] Veertig jaar liet Jehova de te
slecht geworden Joden ellendig smachten in de Babylonische gevangenschap, ze
werden behandeld als de slechtste lastdieren en gevoerd met het voer van de
varkens en de honden; de bekoorlijke dochters van de Joden zijn onder geseling en
allerlei martelingen door de overmoedige Babyloniërs dag en nacht verkracht
tot de dood volgde, net als de knapen en jongelingen, die eerst gecastreerd
werden! Ga en vraag alle hoge en trotse Joden hoeveel beter ze door die les
zijn geworden!
[8] Noem me één periode, één jaar, één
maand, één week, één dag, waarop de Heer de te slechte mensheid niet
persoonlijk of in het algemeen gestraft heeft! In het hele Jodenland is geen
huis te vinden dat daarvan vrij gebleven is; zeg zelf eens hoeveel beter de mensen
nu zijn'?!
[91 Daarom kom je met je raad aan Mij
veel te laat; want dat heeft allemaal al plaats gevonden en heeft voor de
geestelijke weg ook datgene te weeg gebracht, wat het moest teweeg brengen;
maar voor de uiterlijke aardse levensomstandigheden van de mensen kan en mag
uiteraard geen merkbaar effect optreden, omdat deze nooit een reden waren om
van boven iets te laten gebeuren.
[101 Als Ik nu echter weer met donder
en bliksem het evangelie van het Rijk van God op aarde aan de mensen zou willen
verkondigen, zou Ik jullie daarbij niet nodig hebben; want dan zijn er in de
hemel nog een overgroot aantal machtige engelen, die veel meer verstand hebben
van zo'n verbreiding van het Godsrijk op aarde dan jullie.
[111 Maar nu is de tijd gekomen, die
aan Elia getoond werd toen hij verborgen lag in de grot op de berg. Niet in de
storm, ook niet in het vuur, maar in het fluisteren van de wind kwam Jehova
voorbij! En deze tijd van het zachte fluisteren van Jehova voor de grot van
deze wereld is nu aangebroken! Daarom willen en mogen we ook nu noch met
stormgeweld, noch met vuur er op uittrekken, maar volgens de eeuwige ordening
van God slechts met alle liefde, zachtmoedigheid en geduld!
Maar je moet de voorzichtigheid niet
uit het oog verliezen! Want Ik zie wel dat jullie nu als lammeren onder de
verscheurende wolven komen; maar als je voorzichtig bent, dan zul je toch veel
tot stand brengen!
[12] Pas daarom op
voor die bepaalde mensen en laat hen links liggen; want die zijn het, die
jullie overleveren en voor hun raden zullen brengen en ook zullen geselen in
hun scholen, -en dat des te eerder, als je dom en niet voorzichtig genoeg bent!
(Matth. 10:17) Als een lam zich op de zolder van het huis bevindt waar
de wolf niet komen kan, dan zal de wolf het ondanks al zijn bloeddorst niet
kunnen deren. Als het lam echter eigenwijs is en van de veilige zolder afgaat
om de vijand van dichterbij te bekijken, dan is het zijn eigen schuld als het (Matth.
10:18) door de wolf verscheurd en opgegeten wordt.
[13]
Later, als Ik weer naar de hemelen ben opgevaren om eeuwige;: woningen voor
jullie gereed te maken in het huis van de Vader, zal men jullie ter wille van
Mijn naam wel voor vorsten en koningen sleuren tot een getuigenis over hen en
over de heidenen (Matth. 10:18), opdat daardoor ook vervuld wordt, wat
Jesaja, Mijn profeet, voor alle tijden en voor Mijn nu op te richten Rijk op
aarde over de domme koningen voorspeld heeft, toen hij zei (Jesaja 32:6-20):
[14] 'Een dwaas
spreekt over dwaasheid, en zijn hart gaat met het ongeluk om, omdat hij
huichelarij veroorzaakt en predikt om van de Heer af te dwalen, opdat de
hongerige zielen nog meer worden uitgehongerd en de dorstigen mets te drinken
krijgen. Het regeren van de gierige geeft alleen maar nadeel; want hij vindt
genoeg valse streken om met onoprechte woorden de ongelukkigen te verderven als
hij op moet komen voor het recht van de arme. Maar echte vorsten zullen ook
vorstelijke gedachten hebben en het recht daarover behouden.
[15] Verhef u
echter, trotse vrouwen, en luister naar mijn stem! Gij dochters die zo zeker
van jezelf bent, spits je oren voor wat ik zeg! In een jaar en een dag zullen
jullie, die zo zeker van jezelf bent, sidderen; want als er geen wijnoogst is,
dan wordt er ook geen wijn gelezen. Schrik op, jullie trotse vrouwen! Want het
is de hoogste tijd, om de lendenen te ontbloten en aan te gorden!
[16] Men zal treuren
over de akkers, ja, over de liefelijke akkers, en over de vruchtbare
wijnstokken; want op de akker van mijn volk zullen dorens en doornhagen groeien
en ook over alle bordelen van de vrolijke stad. De paleizen zullen verlaten
zijn en de menigte in de stad eenzaam, zodat de torens en vestingen eeuwige
holen worden tot vreugde van het wild, tot weide voor de kudde. En dat zo lang,
tot de geest uit de hoogte over ons uitgegoten wordt.
[17] Dan zal de woestijn een akker
worden en de akker zal men als een deel van het woud zien. En het recht zal in
de woestijn wonen, en de gerechtigheid woont op de akker. En de vrucht van de
gerechtigheid zal de vrede zijn, en het nut van de gerechtigheid zal eeuwige
stilte en zekerheid zijn,
[ 18] Daar zal mijn volk in huizen des
vredes wonen, dus in veilige woningen en in trotse rust, Maar langs het bos zal
toch de hagel vallen, en de stad op aarde zal klein zijn.
[19] Nu ga het jullie dan goed als je
vlijtig zaait aan de wateren; laat rustig de voeten van ezels en ossen daarover
gaan!'
[20] Als jullie dus door de slechte
dwazen van deze wereld naar de door Jesaja beschreven narrenkoningen gebracht
en daaraan overgeleverd worden, maak je dan geen zorgen over wat je zeggen moet
en hoe je je verantwoorden moet; want in dat uur zal jullie gegeven worden, wat
je zeggen en hoe je je verantwoorden moet! (Matth. 10:19) Want jullie
zijn het niet die daar spreken; maar Mijn geest, des Vaders geest is het, die
door jullie spreekt! (Matth.10:20)
[21] Dat heeft echter alleen
betrekking op de hiervoor aangeduide tweede uitzending, die jullie na Mijn
hemelvaart moeten uitvoeren; nu zullen jullie het niet al te zwaar hebben.
[22] Want
wat de profeet aan het eind zegt, dat zeg Ik jullie nu ook: Het ga jullie goed
die gaan zaaien aan de oevers van de wateren. want op deze grond mogen jullie
je ezels en ossen, dat betekent jullie vlijt om het goede en juiste te doen
waarvoor Ik jullie geroepen en uitgekozen heb, best laten lopen! Je zult daar
geen narrenkoning tegenkomen en ook geen trotse en hoogmoedige vrouwen, maar
wel lichamelijk en nog meer geestelijk armen, zieken, bezetenen, lammen, doven
en blinden; ga daarheen en predik hen het evangelie van het Godsrijk, en
genees ieder die gelooft en verzwijg hem Mijn naam niet!'
[1] Simon
van Kana zegt: 'Heer, ik heb nog één vraag voor U, die mij uiterst belangrijk voorkomt,
Misschien wilt U die, ter lering en voor de rust van ons gemoed, nog
beantwoorden voor we er op uit trekken Ik vraag U om mij aan te horen!'
[2] Ik zeg: 'Ik lees jouw vraag in je
hart precies er dan je hem zult kunnen formuleren; maar laat je dat niet
verhinderen om je vraag ter wille van de broeders hardop uit te spreken! Want
de vraag is werkelijk bijzonder belangrijk en een echte onbedorven Jood
waardig. Zeg dus maar zonder omwegen, wat je op je hart hebt!'
[3] Simon van Kana zegt: 'Nu dan, als
het ook Uw wil is dat ik spreek, luister dan allen goed naar mij! Dit is de
vraag:
[4] Wij zullen nu gaan naar wie ons
nodig hebben, Wij zullen prediken wat U ons op de berg hebt geleerd. Uw
bergrede is zuiver goddelijk en dus oprecht en hemels. Maar deze leer gaat voor
het grootste deellijnrecht in tegen de oude mozaïsche wetten.
[5] Ik ken bijna alle plaatsjes langs
de langgerekte Galilese zee, en haar inwoners ken ik dikwijls evengoed. Er zijn
er veel onder hen, die Mozes en alle profeten allang vervangen hebben door
Pythagoras; die zijn nu juist niet zo gevaarlijk voor Uw nieuwe leer. Maar er
zijn ook families, die zo gezegd voor Mozes en eigenlijk nog meer voor de
tempel, leven en sterven, - en meestal geldt dat meer voor de ouders dan voor
de kinderen, hoewel het ook wel voorkomt dat het net omgekeerd is. Als nu
kinderen van zulke aan de tempel verknochte Joden Uw op zo vele punten
anti-tempelse leer aannemen, terwijl hun ouders dat zeer waarschijnlijk niet
doen, - wat zal daar dan uit voortkomen?
[6] De ouders zullen de kinderen
betichten van ongehoorzaamheid aan Mozes en zullen ze vervloeken, - iets wat
bij zulke fanatieke aan de tempel verknochte Joden beslist niet zeldzaam is!
[7] Dit zal zich
ongetwijfeld voor onze ogen afspelen en wat zullen we dan moeten doen? Want het
is zeker dat zulke ouders ons zullen vervolgen en grenzeloos zullen vervloeken.
[8] In het omgekeerde geval zou het
eenvoudiger kunnen zijn, omdat de kinderen alleen al door de staatkundige
wetten nooit de baas over hun ouders kunnen spelen. Zo zullen we nu dus behalve
de zegen ook dikwijls tweedracht, twist, toorn, haat en wraakzucht zaaien en
door duizenden gehaat, vervolgd en algeheel vervloekt worden! Wie zal deze
schade weer herstellen en wie zal de duizendvoudige vloek van onze hoofden
wegnemen?'
[9] Ik zeg: 'Dat gaat jullie niets
aan! Kijk, uit de hemel komt niet alleen de milde voorjaarszon, die de hele
natuur opnieuw tot leven wekt met haar stralen, maar ook storm, hagel, bliksem
en donder .
[10] Welhaast iedereen prijst de
zonnestraal; maar de hagel, de storm, de bliksem en de donder wil niemand
loven, en de winter komt voor iedereen altijd te vroeg, -en toch is de winter
voor iedereen heilzamer dan het voorjaar, en storm, hagel, bliksem en donder
zijn net zo nodig als de milde straal van het avondrood!
[11] Ik zeg jullie: Het zal gebeuren,
en het moet gebeuren, dat ter wille van Mijn naam de ene broeder de andere zal
overleveren aan de dood, en dat zal ook de vader met zijn zoon doen, en de
kinderen zullen tegen hun ouders opstaan en hen de dood indrijven! (Matth.
10:21) Maar jullie moeten door iedereen van de eigenlijke wereld, zoals die
thans is, gehaat worden ter wille van Mijn naam!
[12] Wie van jullie zich daaraan niet
ergert, maar volharden zal tot het einde, die zal zalig worden (Matth.10:22);
want de satan trekt zijn klauwen niet zo maar van zijn buit af! Hebben jullie
Mij begrepen?'
[13] Judas zegt: 'Het wordt steeds
mooier! Als iedereen ons moet gaan haten vanwege deze opdracht, dan beveel ik
zo'n onderneming wel in Gods handen aan! Veel geluk en een krijgshaftige
stemming! Zij, die ons haten, zullen zich zeker net zo over ons ontfermen en
ons bewaren als de hete zomer zich over de sneeuw ontfermt en deze bewaart!
Heer, als U dat volle ernst is, dan zeg ik U als heel eenvoudig, maar enigszins
ervaren mens: Blijf samen met ons liever thuis; want dit zaad zal niet opkomen
en geen vrucht dragen! -Luister! Als we het in een stad met onze prediking en
onze daden zover gebracht zullen hebben, dat we daar door iedereen dodelijk
gehaat worden, wat staat ons dan te doen? Moeten we ons dan ook nog heel gewoon
laten doden? En als dat ook moet, -wie zal Uw leer dan verder verbreiden? - Ha,
bedenk eens, wat U vraagt! Om 's hemelswil, ziet U dan niet in, dat U Zich
daardoor helemaal onmogelijk maakt en Uw Eigen grootste vijand en vervolger
bent? Waar, waar in de hele wereld vind je iemand, die mij meer dan de dood
haat en toch luistert naar mijn prediking die zijn huis vervult met alle
mogelijke tweedracht, haat, toorn en dodelijke wraak? Zeg, -wat moet er in zo'n
geval gedaan worden?'
[14] Ik zeg: 'Jij praat altijd, zoals
jij het begrijpt; wij praten echter, zoals wij het begrijpen. Jij begrijpt het
allemaal op een grove wereldse manier, terwijl hier op een hemelse geestelijke
manier gesproken wordt.
[15] Als je met z'n tweeën bent en
beiden zo'n grote angst voor de mensen hebt, ontvlucht dan een stad waar men
jullie zal vervolgen en ga naar een andere! Want voorwaar Ik zeg jullie: Je
zult lang niet in alle steden van Israël gepredikt hebben, voordat Ik als de
Zoon des mensen weer bij jullie zal komen (Matth. 10:23) als Degene, die
voor ieder het gericht, een verwoestend vuur in zijn hart, ontsteken zal, en de
kwade worm in de borst van de boosdoener zal wekken; en het vuur zal niet doven
en de worm zal niet sterven; jullie zullen daardoor echter gerechtvaardigd
worden. Want wee degenen, die jullie hebben vervolgd en de hand aan jullie
geslagen hebben!'
[16] Judas zegt weer: 'Ja, als we al
doodgeslagen zijn, dan zult U wel komen! Als U ons nu toch al de macht over de
boze geesten hebt gegeven en de kracht om alle ziekten te genezen, waarom geeft
U ons dan ook niet daarbij de macht over de slechte mensen, waarvan er niet
zelden één slechter is dan alle boze geesten, die zich ooit als parasiet in de
lichamen van de mensen genesteld hebben? Geef ons de macht om vuur uit de aarde
op te roepen onder de voeten van hen, die ons vervolgen, en wij bekeren in
korte tijd de hele wereld voor U!'
[17] Ik zeg: 'Wil je dan meer zijn dan
je Meester en Heer? Ik zeg jullie allen: De leerling is niet meer dan zijn
meester en de knecht niet meer dan zijn heer.
(Matth. 10:24) Het is voor de leerling genoeg als
hij is zoals zijn meester, en dat geldt ook voor de knecht, als hij is zoals
zijn heer.
[18] Als jullie Meester en Heer Zich
echter niet bedient van buitengewone machtsmiddelen om de mensen Zijn leer op
te leggen, waarom zullen Zijn leerlingen en knechten dat dan willen? Maar als
de wereldse mensen Mij, de Heer en eeuwige Huisvader, al 'Beëlzebub' genoemd
hebben, hoeveel te meer zullen ze jullie, Mijn huisgenoten, zo noemen! (Matth.
10:25)
[19] Daarom
moeten jullie ook niet bang zijn voor hen, want je kent ze. Denken jullie dan,
dat Ik niet weet wat men jullie aan zal doen? Ik zeg jullie: Er is niets zo verborgen,
dat het niet aan Mij geopenbaard zou worden, en er is ook niets zo geheim, dat
Ik het niet zou weten. (Matth. 10:26)
[20] Omdat Mij dus niets verborgen kan
blijven wat men van jullie eist of wat men jullie aandoet, kunnen jullie ook altijd
Mijn hulp verwachten! Zoals de leeuwin haar jongen niet verlaat en in tijden
van gevaar haar leven inzet voor ieder jong dat men haar ontnemen wil; zo kun
je van Mij toch wel verwachten dat Ik jullie in tijden van gevaar ook met Mijn
leven zal weten te beschermen!?
[21] Heb dus geen
angst voor de wereldse mens! Wat Ik jullie 's nachts leerde, zeg hen dat
overdag; en wat Ik één van jullie heimelijk in het oor van zijn hart zei,
verkondig dat nu van de daken (Matth. 10:27) en vrees degenen niet, die
als een verscheurend dier het lichaam van een mens kunnen doden, maar die de
ziel, die het enige is wat leeft en leven heeft niet kunnen doden en die niet
in staat zijn om haar ook maar op enige wijze kwaad te doen!
[22] Maar als je dan toch ergens bang
voor bent, vrees Hem dan veel meer Die Heer over jullie zielen is, en Die deze
kan veroordelen tot de hel als Hij dat wil! (Matth. 10:28) En je kent
Hem ook al, want Hij is het die dit tegen jullie zegt!
[23] Kijk eens daar naar dat schuurtje
waar het dak nog op zit! Zie eens wat een plezier de mussen daarop hebben; zo
vliegen ze er op en zo laten ze zich domweg van het dak vallen! Op de markt
koop je er twee voor een penning; hoe weinig zijn ze waard! En toch valt er ook
maar niet één van het dak afzonder dat de Vader in de hemel dat toestaat! (Matth.
10:29)
[24] Maar Ik zeg je: Jullie haren zijn
geteld (Matth. 10:30), en je verliest er niet één zonder het weten en de
wil van de Vader! Als de Vader nu zó zorgt voor dingen, die jullie totaal de
moeite niet waard vinden, zal Hij dan niet voor jullie zorgen, terwijl je nog
wel Zijn woord en Zijn genade verkondigt?
[25] Jullie vrees is daarom ongegrond,
en je moet nooit vrezen; want je bent toch beter dan heel veel mussen. (Matth.10:31)
[26] Ga daarom zonder verdere vrees er
op uit en belijd Mij voor de mensen! Waarlijk, wie Mij belijden zal voor de
mensen, die zal ook Ik belijden voor de Vader in de hemel! (Matth. 10:32)
Maar degenen onder jullie die Mij uit onnodige angst zullen verloochenen bij de
mensen, die zal Ik ook eens voor de Vader in de hemel verloochenen.' (Matth.
10:33)
[27] Judas neemt weer het woord en
zegt: 'Dat is allemaal heel wijs en mooi gezegd, en het is in die vorm ook
beslist waar; maar wat helpt dat allemaal? De leer is buitengewoon heerlijk, zuiver
en waar - dat staat als een paal boven water -, en ook Uw daden zijn in ieder
geval voor ons zoals we hier samen zijn, een meer dan voldoende bewijs van Wie
Degene is, Die deze doet. Maar bij de gegeven gedragsregels zal de leer en
zullen haar daden bezwaarlijk ooit algemeen op en aangenomen worden. Omdat ze
eigenlijk zonder meer onvrede brengt in ieder huis dat haar aanneemt, zal ze
zeer streng door de staat vervolgd, of geheel verboden worden, en dan zijn wij
nergens meer. Wat dan? Als wij dan als aardse verkondigers van Uw leer en daden
zeker maar al te gauw onder stenen of onder het zwaard, in het vuur, of
misschien wel aan het kruis of in de leeuwenkuil opgehouden hebben te bestaan,
wie zal dan wel onze plaats innemen en ons werk doen?'
[1] Ik zeg: 'Ik heb je al gezegd, dat
jij altijd praat volgens je wereldse verstand. De wereld vrede geven betekent,
dat je haar nog meer dood geeft dan ze nu al in overvloed heeft.
[2] Wordt een blinde weer ziende als
je hem de ogen uitrukt, of zal een lamme ooit weer kunnen lopen als je zijn
slechte been afhakt, of zal de stomme ooit kunnen gaan spreken als je hem de
tong uit Iaat snijden, of kan de pest door nog meer pest genezen, en een
brandend huis met nog meer vuur gedoofd worden?
[3] Kijk, thans gaat het met de
mensen net eender! Geestelijk zijn ze dood en buiten het dierlijke natuurlijke
leven hebben ze geen leven in zich. Hun zielen zijn puur vleselijk, en hun
geest is zo goed als dood en lijkt op de geesten die in het gesteente rusten en
door hun gerichte traagheid de overigens losse materie samengebonden houden,
zodat daaruit stenen in allerlei soorten en vormen ontstaan; zachtere en
hardere, vele doorzichtig en vele ondoorzichtig, en met verschillende kleuren
die afhangen van de aard van de zich daarin bevindende geest.
[ 4] Als je de geesten in de stenen
los wilt maken uit hun materie, zal je dat dan met lauw water gelukken? Zeker
niet! Ik zeg je: De steen zal onder zo'n zachte en vreedzame behandeling net zo
hard blijven als hij was en is. Er is een machtig vuur voor nodig om de geesten
in de steen in een groot gevecht te verwikkelen; dan verbreken ze pas zelf de
boeien van hun materie en worden vrij. En kijk, zo moet het hier ook gaan!
[5] Wat de geesten in de steen vrijmaakt,
zoals het vuur, de strijd, zware druk en zware harde slagen, dat wekt ook de
geesten in de mensenharten die veranderd zijn in harde stenen, en maakt ze
vrij, vooral de harten van de groten en rijken, die harten van diamant hebben
welke door geen aards vuur zacht gemaakt kunnen worden.
[6] Onthoudt dus wat Ik jullie zeg:
Laat die belachelijke domme waan varen, dat Ik gekomen zou zijn om door jullie,
Mijn leerlingen en Mijn knechten, de wereldse mensen de aardse vrede te zenden;
Ik zend het zwaard! (Matth.10:34)
[7] Begrijp het dus goed! Ik ben
gekomen, om de nog niet zo harde zoon in beweging te brengen tegen de vaak erg
harde onbuigzaamheid van zijn vader, en de niet zo veeleisende dochter tegen
haar heerszuchtige moeder, en de zachtere schoondochter tegen haar gierige en
afgunstige schoonmoeder! (Matth. 10:35) Ja de eigen huisgenoten behoren
de ergste vijanden van de mens zijn! (Matth. 10:36)
[8] Waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: Wie
zijn vader en moeder meer liefheeft dan Mij, is Mij niet waard; en wie zoons en
dochters heeft en ze meer liefheeft dan Mij, is Mij niet waard! (Matth.
10:37) Wie zijn last, ook al drukt ze hem zo zwaar als het doodskruis van
de Romeinen, niet gewillig op zijn schouders neemt en Mij volgt, is Mij al
helemaal niet waard, en hij zal geen deel hebben aan het Rijk van God. (Matth.
10:38)
[9] Waarlijk, Ik zeg jullie: Ieder,
die het leven van deze wereld zoekt, en het ook zonder moeite vindt, zal het
eeuwige leven verliezen, en Ik zal hem niet op de jongste dag, terstond na het
afleggen van het lichaam, opwekken, maar hem voor de eeuwige dood in de hel
werpen.
[10] Wie echter het wereldse leven
niet alleen niet zoekt, maar het ook uit ware, zuivere liefde voor Mij, afwijst
en niet de moeite waard vindt, die zal het eeuwige leven vinden (Matth.
10:39); want meteen na de dood van zijn lichaam zal Ik hem opwekken,
hetgeen de jongste dag van het nieuwe leven in de geestenwereld is, en Ik zal
hem binnenvoeren in Mijn eeuwige Rijk en zijn hoofd versieren met de kroon van
de eeuwige onvergankelijke wijsheid en liefde, en Hij zal dan met Mij en al de
engelen van de eeuwige eindeloze hemel eeuwig over de hele zinnen en geestenwereld
heersen!'
[1] Simon van Kana vraagt: 'Heer kunt
U ons dan niet vertellen waar de hemel waarin de engelen wonen nu toch wel is,
en hoe groot hij is; en hoe groot de zinnenwereld waarover U sprak, dan wel mag
zijn?'
[2] Ik zeg: 'Vriend, je bent blind als
je dat niet ziet en begrijpt. Ik zei toch al, dat de hemeloneindig groot is,
wat vraag je dan nog naar zijn grootte? Het hemelrijk is geestelijk
overaloneindig, dus net zo uitgestrekt als dit eindeloze wereldruim, waarvan je
met je oog slechts een onnoembaar klein deeltje overziet.
[3] Deze aarde, de grote zon, de maan
en al de sterren -ontzettend grote werelden, sommigen vele duizendmaal duizend
millioen maal groter dan deze aarde -zijn, vergeleken met de eindeloos grote
schepping van de zinnenwereld, allen bij elkaar verreweg niet zo groot en
uitgebreid als wat het kleinste dauwdruppeltje is vergeleken bij de totale
grote wereldzee, die toch zo groot is, dat een goede schipper het gehele
oppervlak niet zou kunnen bevaren al werd hij dubbel zo oud als Methusalem.
Maar de huidige zinnenwereld, zover die nu geschapen is, heeft toch een grens
waarachter zich nog een eindeloze, eeuwige ruimte bevindt, die met haar naar
alle kanten onbegrijpelijk eindeloze afmetingen zich verhoudt tot de eerder
genoemde schepping van de gehele zinnenwereld als de eeuwigheid tegenover één
moment van de tijd.
[4] De geestenwereld is zelf net zo
oneindig als de eeuwig nergens eindigende ruimte!
[5] Hoewel de ruimte dus in der
eeuwigheid nergens eindigt en daarom in de ware zin des woords naar alle kanten
oneindig is, is er toch in de eindeloze diepten en verten van de ruimte geen
puntje, waar de geest van de wijsheid en macht van God niet net zo aanwezig is
als hier nu bij jullie op deze plaats. De echte kinderen Gods, die door de ware
liefde tot God, de eeuwige heilige Vader, en ook door de zuivere liefde tot de
naaste gekend worden, zullen in het hiernamaals in het grote Vaderhuls de macht
en kracht krijgen om in de eeuwig nooit te vullen ruimte steeds meer nieuwe
scheppingen te creëren.
[6] Maar je ontwikkeling is nog niet,
zo, ver dat je kunt begrijpen, wat Ik nu verteld heb. Alleen dit zeg Ik jullie
nog: Geen sterfelijk oog kan zien, geen oor horen, en geen aards verstand kan
ooit begrijpen wat degenen, die het waard worden om kinderen Gods te heten, in
het hiernamaals in het hemelrijk wacht!
[7] Want voor de ogen van de echte
kinderen Gods zullen de aarden, zonnen en manen als schitterend stof zweven.
[8] Wees daarom niet alleen hoorders,
maar veel meer daders van Mijn woord!
[9] Pas door de daad zul je kunnen
onderscheiden of de woorden, die Ik tot jullie gesproken heb en nog spreek, uit
de mond van een mens of uit de mond van God tot jullie gekomen zijn! (Joh.
7:17)
[10] Maar net zoals jullie zelf vóór
alles echte algehele toepassers van Mijn woord moeten zijn, als je tenminste in
je hart krachtig ervaren wilt wie Hij is, Die je deze leer en het gebod der
liefde heeft gegeven, zo moet je ook allen aan wie je Mijn woord zult
verkondigen, aanzetten tot het toepassen; want zolang het woord alleen maar in
de hersens blijft hangen heeft het niet meer waarde dan het lege gebalk van een
ezel, dat zoveel anderen ook al produceren,
[11] Alleen als het woord in het hart
dringt wordt het levend, gaat al gauw de wil beheersen die het zwaartepunt van
de liefde is, en drijft van daaruit de gehele mens aan tot de daad.
[12] Door dit doen verandert de oude
mens in een nieuwe mens, en Mijn woord wordt dan werkelijk nieuw vlees en
bloed.
[13] En pas deze nieuwe mens in jullie
zal je duidelijk vertellen, dat Mijn woorden werkelijk Gods woorden zijn, die
nu en in alle tijden der tijden dezelfde macht, kracht en uitwerking hebben als
eeuwigheden terug; want alles wat je ziet, voelt, ruikt, proeft en hoort, is
oorspronkelijk slechts het Woord van God,
[14] Hij,Die voor eeuwigheden de
werelden,zonnen en manen Zelf schiep en ze in hun uitgestrekte banen plaatste,
Die zet nu jullie in nieuwe banen van het eeuwige leven!
[ 15] Ik zeg jullie echter bovendien,
dat wie jullie opneemt, ook Mij opneemt; wie Mij echter opneemt, die neemt ook
Hem op, Die Mij tot jullie gezonden heeft (Matth. 10:40), -en dat moet
je goed begrijpen!'
[1] 'Ik zeg jullie nog meer: Je weet,
dat er nu net als in alle tijden profeten zijn, en die zullen er ook altijd bij
alle volken der aarde tot aan het einde der wereld zijn, wat voor geloof ze ook
mogen hebben. Want alleen door de profeten wordt, ook al zijn alle banden
tussen hemel en aarde verbroken, nog standvastig een geheime verbinding onderhouden,
die geen duistere macht kan doorbreken.
[2] Bij de echte profeten vond, vindt
en zal men altijd valse profeten vinden; maar dat heeft op het al of niet echt
zijn van een door de hemel geroepen profeet helemaal geen, of slechts een zeer
geringe invloed, omdat de echte profeet maar al te gauw de leugenaar voor de
wereld ontmaskeren zal, en deze de straf van de hemel nooit zal ontlopen.
[3] Maar als een
echte profeet in een huis komt en als zodanig aangenomen wordt, zal degene die
hem als een echte profeet opneemt, of ook als hij een door de profeet gezondene
in naam van de profeet opneemt, hem aanhoort en in zijn hart rekening houdt met
diens woorden, in het hiernamaals in het Rijk van God het loon van een profeet
krijgen. En wie een rechtvaardige in de naam van een rechtvaardige opneemt,
-dat wil zeggen, als zo iemand als rechtvaardig bekend staat en die naam hem
toekomt, of ook als hij niet als zodanig bekend staat, maar door degene die hem
opneemt als zodanig erkend wordt en hem zo opneemt, zonder van de rechtvaardige
een bewijs te vragen -, die zal eenmaal in het hemelrijk het loon van een
rechtvaardige ontvangen. (Matth.
10:41)
[4] En Ik voeg daar
ook nog aan toe: Kijk eens naar deze kleinen, die hier liefdevol om Mij heen
zijn! Wie in de naam van een leerling aan de allerminste van deze kleinen
slechts een beker water geeft, waarlijk Ik zeg jullie, zo'n zeer geringe daad
zal niet onbeloond blijven.
(Matth. 10:42)
[5] Nu hebben jullie alles wat je
nodig hebt voor datgene waarvoor Ik je heb uitgekozen. Ga nu naar alle steden
die Ik jullie heb aangewezen, en maak hun die daar wonen het Rijk van God
bekend, en doe datgene wat Ik je nu heb aanbevolen: jullie loon zal niet gering
zijn.
[6] Als jullie in het niet zo grote
aantal steden van Israël de opdracht hebt uitgevoerd, kom dan weer naar Mij
terug, opdat Ik jullie dan in de diepere geheimen van het Rijk van God kan
inwijden; want het zal jullie worden gegeven om zulke geheimen van het Rijk van
God te begrijpen.'
[7] Petrus vraagt: 'Heer, moeten wij
twaalven tesamen of alleen, ieder voor zich, naar de verschillende steden gaan
en ook naar de markten en dorpen?'
[8] Ik antwoord: 'Dat hangt van jullie
af; maar het is beter, als je minstens met z'n tweeën of met drie tesamen gaat,
zodat de een voor de ander kan getuigen; Mijn geest kan sterker door jullie
werken als twee of drie van jullie ergens in Mijn naam samen zijn en zo leren
en werkzaam zijn.
[9] Maar dat jullie nu juist met z'n
allen bij elkaar moet blijven, dat is in de eerste plaats helemaal niet nodig,
en in de tweede plaats zou je des te moeilijker in een willekeurig huis
onderdak vinden vanwege de ruimte en de verzorging. Maak daarom een verdeling
in groepjes van twee of van drie! Kies echter vooraf de steden, markten en
dorpen uit en spreek onder elkaar af, wie waar naar toe gaat!
[10] Daardoor kun je in verscheidene
steden tegelijk werken en zul je veel tijd winnen en des te eerder weer naar
Mij terug kunnen komen. Als je ijverig bent, zijn jullie in zeven weken
gemakkelijk klaar, eerder kan ook. Maar ga nu; want ieder uur is waardevol!'
[11] Judas Iskariot zegt: 'Heer, de
zon gaat al gauw onder, de dag duurt geen half uur meer en het is hiervandaan
naar alle plaatsen ver; als je goed doorloopt, bereik je zelfs het
dichtstbijzijnde dorp pas na twee uur. Zouden we niet net zo goed morgen heel
vroeg op weg kunnen gaan?
[12] Ik zeg: 'Neen, Mijn vriend,
iedere minuut vertraging is gevaarlijk! Jullie bereiken vandaag net na
zonsondergang een marktplaats, die achter de berg naar het oosten ligt, daar
zal men jullie hulp nodig hebben en je zult daar een goed onderdak vinden; maar
blijf daar niet langer dan drie dagen, en doe dat ook niet lichtvaardig ergens
anders! Tot daar moet je bij elkaar blijven; in die marktplaats moet je je in
groepjes splitsen!'
[13] Na deze woorden gingen de
twaalven snel op weg, en de bewoners van dit verwoeste, maar door Mijn genade
wonderbaar herbouwde dorpje, gaven hen een paar mensen mee die goed de weg
kenden, en die hen langs de kortste weg naar het marktplaatsje brachten.
[1] Toen de twaalven na een paar
uurtjes in het bovengenoemde marktplaatsje aankwamen, vonden ze de bewoners
huilend en schreiend en enigen hartverscheurend klagend, in groepjes voor de
poorten van het plaatsje; want Herodiaanse belastingafpersers gingen daar te
keer. Ze plunderden de huizen en namen van de ouders die niet konden betalen,
de liefste, beste en mooiste kinderen af, bonden deze als kalveren met touwen bij
elkaar en wierpen hen op hun met ossen bespannen belastingwagens. Toen de
leerlingen die gruwelen constateerden, richtten ze zich in hun harten tot Mij.
[2] En toen ze in hun hart duidelijk
de woorden vernamen: 'Wat jullie willen, dat zal ook dadelijk gebeuren!', -
zeiden ze tegen de treurige bewoners: 'Vrede zij met u! Het Rijk van God,
waarvan wij in de naam des Heren de verkondigers zijn, kome tot u! Ga met ons
mee uw plaats in, en we zullen voor u afrekenen met de onrechtvaardige en
harteloze belastingafpersers!”
[3] De inwoners zeggen: 'O, die
luisteren niet naar u! Want die onrechtvaardige belastingafpersers zijn geen
mensen, maar wilde verscheurende dieren, die u boosaardig zullen aanvallen.'
[4] Petrus zegt: 'Beste broeders,
aanvaardt wat wij u brengen; het andere zal de Heer door ons doen! Verwacht
geen goud en zilver van ons; maar wat wij hebben, dat zult u ook van ons
krijgen. Nu gaan we echter snel opdat de kinderen niet te lang lijden!'
[5] Wanneer de leerlingen met de
bewoners in het plaatsje komen, zien ze verscheidene wagens vol met allerlei
bezittingen, een paar wagens met kinderen en nog andere met schapen en kalveren
beladen, en de belastingafpersers geven al het teken om weg te rijden en letten
niet op het schreien en jammeren van de gebonden kinderen.
[6] Petrus stapt
naar de leider van de belastingafpersers en zegt op heel ernstige toon:
'Ongelukkige! Met welk recht begaat u zulke afgrijselijke daden? Weet u dan
niet, dat boven u een almachtige God leeft, Die u tesamen met uw medeplichtigen
in een oogwenk kan vernietigen? Houd met uw gruwelen op, geef alles terug,
anders zult u op deze plaats de volle gestrengheid van Gods toorn over u zien
komen!' De leider van de belastingafpersers zegt tegen Petrus: 'Wie ben je, dat
je het waagt om op
zo'n toon met mij te spreken? Weet je soms niet, welke macht ik van Herodes heb
gekregen, die deze gepacht heeft van de keizer in Rome? Weet je soms ook niet,
dat ik ieder, die mij in de weg komt, ogenblikkelijk zonder enige voorafgaande
rechtspraak kan laten doden? Ga nu opzij! Nog één woord, en je voelt de
scherpte van het zwaard!'
[7] Petrus zegt: 'Nu dan, omdat u –
hoewel ook een zoon van Jacob - geen mens meer bent, maar een wild,
verscheurend dier, daarom zal het gericht van God u en uw handlangers treffen!
Want ik, die u dit verkondig, ben een afgezant van God, en die met mij zijn,
zijn het ook! Wat u met mij wilde doen, omdat ik u in de naam van God van
gruweldaden afhield, had u met God willen doen; daarom zal u dan ook het
gericht van God treffen! Amen!'
[8] Toen Petrus dat met veel vuur
uitsprak, sprong er vuur op uit de aarde, greep de leider en verteerde hem in
een oogwenk. Toen zijn handlangers dat zagen, schrokken ze zo ontzettend, dat
ze voor Petrus neervielen en beloofden alles te doen, wat hij ook maar zou
bevelen, als hij hen maar niet zo verschrikkelijk zou straffen!
[9] Petrus zegt: 'Laat dan iedereen
vrij en geef alles terug en ga dan in vrede! Maar zie er van af Herodes ooit
weer zo'n dienst te bewijzen; want bij de eerstvolgende stap in die richting,
gebeurt met jullie, wat nu in je bijzijn met jullie leider is gebeurd!'
[10] Na deze woorden binden de
belastingafpersers meteen de kinderen los en laten ze vrij, en doen dat ook met
het vee, zoals schapen en kalveren, en ook met alles wat ze in dit plaatsje
afgeperst hebben, waarvoor zij en ook Herodes geen recht hadden. Want dit
plaatsje had zich bij de Romeinen al een jaar eerder vrijgekocht van Herodes,
zoals meer plaatsen dat gedaan hadden vanwege de onbegrensde onderdrukking van
Herodes. Maar Herodes ondernam heimelijke strooptochten, liet de afkoopoorkonde
ongeldig verklaren en gaf aan zijn belastingafpersers volmacht met een nieuwe
oorkonde, waarmee hij zich bij de keizer kon verantwoorden.
[11] Petrus legde nu aan de
belastingafpersers uit, welk onrecht ze hun broeders aandeden, en zij begonnen
Herodes te vervloeken en zichzelf te verwensen dat ze zo dom waren zo'n tiran
te helpen.
[12] Maar Petrus begon over het Rijk
van God te leren, en zie, alle belastingafpersers bekeerden zich en volgden nu
Petrus, ongeveer honderd in getal, en dat was een goede vangst; want deze
belastingafpersers werden toen zelfbuitengewoon actief en droegen veel bij tot
een snellere verbreiding van Mijn leer .
[13] De bewoners van dit plaatsje
hielden de leerlingen drie dagen bij zich en lieten zich zelfs in Mijn naam
dopen. Want de leerlingen doopten in Mijn naam ook ieder, die de doop
verlangde, met water .
[14] Daartoe hadden ze van Mij
weliswaar nog geen opdracht ontvangen; maar ze wisten dat dit niet tegen Mijn
wil was.
[15] De inwoners deden er alles aan om
de leerlingen zo goed mogelijk te verzorgen, en brachten tenslotte geld, omdat
zij hun zieken genezen hadden. De apostelen namen echter geen geld aan, en ook
niets anders, waarover de vroegere belastinginners zich zeer verwonderden en
zeiden: 'Uw ongeëvenaarde onzelfzuchtigheid bewijst nog meer dan uw wonderdaden,
dat u echte gezanten van God zijt; want mensen van deze wereld denken alleen
maar aan hun eigen belang'.
[16] Judas was weliswaar uit het veld
geslagen toen hij het vele geld zag dat men hem wilde geven; maar Thomas bleef
steeds bij hem, en daarom durfde de geldgierige leerling het dit keer niet aan
te nemen, wat hem heimelijk echt speet.
[17] Na drie dagen verdeelden de
leerlingen zich van hieruit in groepjes van twee, en met ieder tweetal gingen
ook tien tot vijftien van de bekeerde belastinginners mee en bewezen de
leerlingen goede diensten; want ze waren erg moedig en hadden geen mensenvrees.
[18] De twaalven deden nu, wat Ik hen
geboden had, en deden overal goede zaken.
[19] Wat deed Ik echter, nadat Ik de
twaalf leerlingen met de gegeven opdrachten had uitgezonden?
[I] Toen de leerlingen, zoals nu duidelijk
genoeg verteld is, de plaats verlieten waar Ik hen de opdrachten gaf, bleef Ik
daar nog tot zonsondergang, zegende dit arme volkje en de kindertjes, en trok
toen ook verder met nog een groot aantal leerlingen die Mij omringden, naar de
steden langs de zee van Galiléa. Een aantal van de leerlingen die bij Mij
gebleven waren, hoorde daar thuis en was daar geboren. Ik leerde en predikte
daar Zelf wat Ik de twaalven had opgedragen om te leren en te prediken, en Ik
genas overal de zieken. (Matth. 11: 1 )
[2] In deze tijd was echter Johannes,
die aan de Jordaan gedoopt had, al door Herodes in de gevangenis geworpen;
oorzaak daarvan waren de priesters in Jeruzalem, die daarvoor bij Herodes al
hun invloed uitgeoefend hadden. want ze konden Johannes niet vergeven dat hij
hen 'slangenbroeds' en 'addergebroed' genoemd had. Maar zelf dorsten ze de
prediker in de woestijn niet te belagen, omdat ze wel wisten dat het volk hem
voor een groot profeet hield; daarom verschuilden ze zich natuurlijk door
middel van geld en politieke druk achter Herodes, en Herodes nam hem gevangen
onder het voorwendsel, dat hij een gek was die het volk opruide en hun hoofden
met allerlei staatsgevaarlijke ideeën vol stopte en de mensen helemaal gek
maakte.
[3] Maar eigenlijk
kon het Herodes weinig schelen wat Johannes leerde, bij hem telde alleen dat
hij daarmee een goede buit binnenhaalde. Herodes hield Johannes daarom niet zo
heel streng opgesloten en tegen een redelijk bedrag kon iedereen hem in de
gevangenis bezoeken. Leerlingen van Johannes, die dat konden bewijzen,
betaalden voor een hele week slechts een stater, terwijl anderen voor een
dagbezoek een zilverling moesten betalen.
[4] Herodes had er ook helemaal geen
bezwaar tegen dat Johannes in een grote zaal, ter grootte van een hedendaagse
grote gevangenis, net zo veel predikte en lawaai maakte als hij maar kon en
wilde, want dat bracht Herodes zoveel te meer geld in het laatje.
[5] Vaak bezocht hij zelf Johannes en
moedigde hem aan om nu juist in de gevangenis, waar hij veilig was voor de
priesters en de Farizeeën, nog meer van zich te laten horen dan voorheen in de
woestijn bij Bethabara, en hij noemde zich vriend en beschermer van Johannes.
[6] Johannes wist in de geest wel met
wie hij te doen had; maar hij benutte deze gelegenheid toch en predikte in zijn
gevangenis verder, en zijn leerlingen mochten vrij bij hem komen, natuurlijk
wel tegen de kleine storting van een stater per week. Tempelpriesters moesten
een pond betalen als ze naar Johannes wilden, en op hun vraag aan Herodes, waarom
hij Johannes in de gevangenis verder liet prediken, antwoordde Herodes, die
sluwe vos: 'Dat is een geheim politiek spelletje van mij, daardoor leer ik alle
aanhangers van deze staatsgevaarlijke mens kennen!' Dit antwoord was aanleiding
voor de priesters om Herodes bijzonder te prijzen en ze schonken hem veel goud,
zilver en edelstenen; want ze dachten bij zichzelf: 'Dit is de juiste man; die
moeten we zoveel mogelijk steunen; hij is voorbestemd om al dat profetengespuis
uit de weg te ruimen.'
[7] Maar Herodes, een geboren Griek,
vond alleen geld belangrijk en al het andere kon hem niet in het minst schelen.
Behalve geld hadden ook nog hele mooie concubines voor hem enige waarde. Om die
te plezieren kon hij zelfs onmenselijk worden als ze dat wensten; verder kreeg
niemand zonder geld iets van hem gedaan, - maar voor geld deed hij dan ook
alles.
[8] Aan de hand van deze nauwkeurige
beschrijving van Herodes is het voor iedereen wel duidelijk, hoe Johannes in
zijn gevangenis zijn leerlingen bij zich kon hebben, en hoe hij daardoor, zowel
door zijn leerlingen alsook door andere mensen die hem vaak bezochten, op de
hoogte kon blijven van Mijn doen en laten in Galiléa.
[9] Omdat Johannes dus in de
gevangenis hoorde hoe Ik leerde en werkte, zond hij al spoedig twee van zijn
betrouwbaarste leerlingen naar Mij toe (Matth. 11:2) en liet hen vragen:
'Bent U het, Die voorzegd is, of moeten wij nog op een ander wachten?' (Matth.
11:3)
[10] Hier zal men vragen: 'Hoe is het
mogelijk dat Johannes, die als eerste het grootste en schitterendste getuigenis
over Mij gaf, zoiets kon vragen?' Voor degenen, die iets verder kunnen denken
dan alleen maar aan het materiële, is de reden hiervoor eenvoudig en zelfs
logisch.
[11] Nadat Johannes Mij had Ieren
kennen, meende hij, en was daar ook helemaal van overtuigd, dat Ik stellig de
beloofde Messias was en dat het gehele Joodse volk alleen al door Mijn komst zo
goed als volledig was verlost, en dat alle macht van de groten der wereld voor
eeuwig had opgehouden. Toen hij echter in de gevangenis kwam en er van dag tot
dag meer van overtuigd raakte, dat met Mijn komst de macht van de groten der
wereld niet was opgehouden maar zich integendeel had vergroot, begon ook
Johannes zo zachtjes aan bij zichzelf aan Mijn echtheid te twijfelen.
[12] Want hij dacht bij zichzelf: 'Als
deze Jezus uit Nazareth werkelijk de Beloofde is, de Zoon van de levende God,
hoe kan hij mij dan in de steek laten en mij niet bevrijden uit de gevangenis,
en hoe kon hij het toelaten dat ik in de gevangenis kwam?'
[13] Daarentegen hoorde hij van
degenen die hem bezochten, welke nooit gehoorde daden Ik deed, en daarom zond
hij dan twee van zijn betrouwbaarste leerlingen naar Mij toe, die Mij de
bovengenoemde vraag moesten stellen.
[14] Omdat Ik de reden wel wist waarom
Johannes dat aan Mij liet vragen, antwoordde Ik de leerlingen heel kort en zei
tegen hen: 'Ga heen en vertel aan Johannes, wat je ziet en hoort (Matth.
11:4): De blinden zien, de lammen lopen, de melaatsen worden rein, de doven
horen, de doden staan op, en de armen wordt het evangelie gepredikt. (Matth.11:5)
Maar zalig is en wordt degene, die zich niet aan Mij ergert!' (Matth.11:6)
Toen wisten de leerlingen niet, wat ze daarop moesten zeggen.
[I] Pas na een poosje vroeg de oudere
van hen aan Mij, waarom Johannes nu in de gevangenis moest wegkwijnen, terwijl
hij toch nooit tegenover God en alle mensen gezondigd had.
[2] Ik zeg: 'Als hij het wilde, kon ook
hij vrij zijn! De maan doet 's nachts wel goede dienst; maar als hij ook met de
zon wedijveren wil, als zou zijn licht overdag naast de zon net zo belangrijk
zijn als dat van de zon, dan maakt de maan een grote vergissing. Want als de
zon er eenmaal is, dan kan de aarde het schijnsel van de maan heel goed missen.
Begrijp je dat?
[3] Indien Johannes Mij duidelijk
herkende toen Ik aan de Jordaan naar hem toe kwam, wie verbood hem dan om Mij
te volgen? Hij bleef in zijn woestijn en gedroeg zich daar als een strenge
boeteling - en had toch nooit gezondigd. Waarom deed hij dat dan? - Hij heeft
zichzelf aan Herodes uitgeleverd; nu moet hij maar zien hoe hij met die vos
klaar komt!
[4] Zeg hem echter ook, dat Ik niet
ben gekomen om de aardse macht van de groten af te nemen, maar om hen op hun
heersersstoelen te bevestigen. Maar wie met Mij twisten wil, die zal een harde
strijd moeten doorstaan!'
[5] Nadat de beide leerlingen die
woorden van Mij gekregen en gehoord hadden, antwoordden ze niets meer, maar
namen afscheid, gingen meteen terug naar Johannes in Jeruzalem en brachten hem
alles ook direkt over.
[6] Johannes sloeg
zich vol berouw op de borst en zei: ' Ja, ja, Hij is het, Hij heeft gelijk; Hij
moet groter worden en ik moet minder worden en deze wereld achter mij laten.
[7] In het dorpje Seba, een
vissersdorp aan de Galilese zee, zetten de vele bewoners en ook diegenen die
Mij uit andere dorpjes daarheen gevolgd waren, grote ogen op over Johannes de
doper en zeiden: 'Hoe is het mogelijk dat hij een zonde beging? Want dat hij U,
o Heer, nadat hij U toch herkend had, niet gevolgd is, dat was dan toch een
hoofdzonde waarvoor hij nu moet boeten!? Heer plegen wij onrecht, als wij zo
oordelen?'
[8] Ik antwoord hen echter: 'Als de
volle maan 's nachts schijnt, dan gaat iedereen naar buiten, bewondert haar
licht en verheugt zich daarover; maar als de zon komt, terwijl de maan heel
bleek en mat nog aan de hemel staat, dan wenden allen zich af van de maan,
vergasten hun ogen aan het machtige zonlicht en prijzen het bij iedere
flonkerende dauwdruppel; want onder de zon glanst één druppel water meer dan
tien manen 's nachts.
[9] Is het dan een zonde van de maan
dat zij overdag door de zon in de schaduw wordt gezet, en dat zelfs één
dauwdruppel voor het oog van de toeschouwer meer licht afstraalt dan de hele
maan?
[10] Ik zeg jullie allen: Wie oren
heeft, die hore! Ook de Mensenzoon is een zon, en Johannes is Zijn maan. De
maan geeft wellicht in jullie geestelijke nacht en getuigde vooraf over het
licht dat nu bij jullie is gekomen, en dat je nog steeds niet herkent in jullie
duisternis; als de glans van deze maan nu echter mat wordt, omdat de zon van de
dag bij jullie schijnt, hoe kan je hem dan van zonde verdenken?
[11] Waarlijk, Ik zeg je, zo lang er
al mensen op deze aarde bestaan, vanaf Adam tot nu toe, heeft nog nooit een
zuiverder ziel in een lichaam gewoond en het tot leven gebracht!
[12] Nu vraag Ik echter, omdat jullie
allen in de woestijn bij het dopen en prediken van Johannes geweest zijn, -
jullie hebben allemaal zijn prediking gehoord, en de meesten hebben zich ook
laten dopen -: Waarvoor zijn jullie dan de woestijn in gegaan?
[13] Wilden jullie soms een riet zien
dat de wind heen en weer bewoog?
(Matth. 11:7) Of zijn jullie naar buiten gegaan om
een mens te zien die in zachte kleding gehuld was? Kijk, degenen, die zachte
kleren dragen, wonen in de paleizen, maar niet in de harde woestijn bij
Bethabara! (Matth. II :8) Of zijn jullie daarheen gegaan om een profeet
te zien?
[14] Ja, Ik zeg je: Johannes is méér
dan een profeet! (Matth. 11:9) Want van hem staat geschreven: 'Zie, Ik
zend Mijn engel voor U uit, die Uw weg voor U zal bereiden!' (Matth. 11:10)
Bemerken jullie nu, wie hij is?
[15] Voorwaar, Ik zeg nog duidelijker
dan Ik het jullie al gezegd heb: Onder allen die vanaf den beginne uit vrouwen
zijn geboren, was er niet één die groter was dan deze Johannes de doper; maar
Ik zeg Je ook, dat van nu af aan de kleinste in het Rijk van God groter zal
zijn dan hij. (Matth. 11:11)
[16] Maar denk daar wel aan: Sinds de
dagen van Johannes de doper tot nu en voortaan heeft het hemelrijk onder geweld
te lijden, en die het geweld aandoen, die trekken het tot zich! (Matth.
11:12)
[17] Alle profeten en ook de wet van
Mozes hebben voorspellingen gedaan tot aan Johannes. (Matth. 11:13) Hij
was de laatste profeet vóór Mij.
[18] Als jullie het wilt aanvaarden
dan is nu juist deze Johannes dezelfde als Elia,, die in de
toekomst, dat wil zeggen vóór de Messias, nog éénmaal moest komen! (Matth.
11:14) Hij is dan ook gekomen en heeft voor Mij geprofeteerd en heeft Mijn
weg voorbereid, zoals jullie het zelf ondervonden hebben. Zeg nu eens, of je nu
weet, wie Johannes is!'
145 De geest en de ziel van Johannes de doper
[I] De mensen zeggen: 'Heer! Als dat
zo is, dan is het toch niet rechtvaardig dat U hem nu in de kerker laat! Te
oordelen naar Uw daden, die buiten God zeker geen mens tot stand kan brengen,
zou het voor U toch niet moeilijk zijn om de doper, omdat hij voor U gewerkt
heeft, te bevrijden! Heer, dat zou U toch wel moeten doen en U zou hem nu niet
in de steek moeten laten!'
[2] Ik zeg: 'Wie zelf komt, kan meer
bereiken dan wie een bode of een brief stuurt. De geest van Johannes is groot
en groter dan alle geesten, die ooit op deze aarde een lichaam gehad hebben;
maar zijn lichaam behoort aan deze aarde, en uit diens zwakheden heeft zich ook
een zwakke zielontwikkeld, en zo is het goed!
[3] Want een geest, die zo sterk is,
is wel in staat om een zwakke ziel krachtig op te voeden; maar het vlees en de
ziel van Johannes zijn zwak. Daarom stuurde hij in zijn plaats steeds boden, en
boden en brieven bereiken nooit datgene, wat de eigen persoon, waarin ziel en
geest wonen, bereiken kan.
[4] Ik mag en Ik kan met Mijn wil niemand
Mijn kracht en macht schenken, tenzij iemand komt en ze zelf neemt; want Ik zal
niemand ooit verhinderen zich naar eigen keus van het leven te beroven of het
oordeel over zich af te roepen, en zo kan men ook Mijn macht en kracht nemen
als men die voor een goed doel nodig heeft.
[5] Maar wie niet zelf komt, die zal
niets krijgen -behalve de genade des lichts, opdat hij daardoor hier of in het
hiernamaals de weg naar Mij vindt en onderweg inziet, dat Ik Zelf de weg naar
het leven en het Leven Zelf ben.
[ 6] Johannes deed wat niemand deed,
om volledig meester van zijn lichaam te worden. Hij zag het heil vóór zich en
kon het toch niet grijpen. Waarom ging dat niet? Moest het misschien zo zijn?
[7] Vóór jullie staat degene, die het
'Moet' uitspreekt, als dat nodig is! Maar Hij zegt jullie ook, dat Hij wat
Johannes betreft hier geen 'Moet' uitgesproken heeft.
[8] Zijn roeping, om terwille van de
mensen voor Mij de weg te banen, was een zeker 'Moeten', waarachter echter ook
nog eeuwige vrijheid verborgen ligt, die jullie in dit lichaam niet kunnen
begrijpen; maar dat hij Mij had mogen volgen toen hij Mij zag en herkende, dat
was geen 'behoort' en nog minder een 'moeten'. Zijn geest heeft toen geluisterd
naar de ingeving van de ziel, begon daarom ook te twijfelen en heeft al voor de
tweede maal boden naar Mij gestuurd. Wie vraagt, weet nog niet waar hij
aan toe is; want iedere vraag gaat uit van pure onwetendheid, of twijfel aan de
waarheid van wat men denkt te weten. Als Johannes helemaal wist waar hij aan
toe was, zond hij geen boden naar Mij.
[9] Wel heeft er vóór hem nooit een
mens een zo streng leven geleid als hij -want, als hij een begeerte in zijn
lichaam voelde, at en dronk hij dagenlang niets en was op die manier de
grootste boeteling der aarde, zonder ooit gezondigd te hebben -; maar toch zeg
Ik jullie allen: Als een zondaar zich bekeert en vol liefde in zijn hart tot
Mij komt, staat hij hoger dan Johannes!
[10] Want wie tot Mij zegt: 'Heer ik
ben een zondaar en ik ben niet waard, dat U in mijn huis komt!', is Mij liever
dan negen en negentig rechtvaardigen, die geen boetedoening nodig hebben en in
hun hart God ervoor prijzen, dat ze geen zondaars zijn en daarom beter zijn dan
iemand die haast niet zondigt. Ik zeg jullie: Hun loon zal eens in Mijn rijk niet
zeer groot zijn!'
146
Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar
[1] Toen Ik deze toespraak beëindigd
had, kwam er uit de volksmenigte een tollenaar naar voren wiens hart al lang
van liefde voor Mij gloeide, hoewel het zich van menige zonde bewust was. Deze
man viel voor Mij neer, raakte met zijn gezicht de grond en sprak:
[2] 'O Heer! Hier in het stof ligt
iemand voor U, die wel een groot zondaar is, maar U toch boven alles durft lief
te hebben. Kijk, Heer, het is al ruim tijd voor het middagmaal; als ik waard
ben dat U onder mijn dak zou komen, dan wil ik U en al Uw leerlingen aan tafel
uitnodigen! Ik en mijn huis zijn te onrein en zondig voor U; maar in mijn
keuken zijn reine spijzen en dranken klaargemaakt. 0, bewijs mij arme zondaar
de genade, dat ik de spijzen door reine handen voor U hierheen mag laten
brengen!'
[3] Ik zeg: 'Kisjonah! Sta op, Ik zal
met je in je huis gaan en bij jou het middagmaal gebruiken! Je huis zal een
groot heil te beurt vallen niet vanwege je zonden, maar om je ware liefde en
deemoed; daarom zijn ook al je zonden je zo vergeven, alsof je nooit gezondigd
had!'
[4] Daarop kwam de tollenaar Kisjonah
overeind, en Ik ging met hem en veelleerlingen in zijn huis. Wel meer dan
honderd personen werden daar rijkelijk verzorgd, en de beste wijn ontbrak niet.
[5] Behalve Mijn leerlingen was er
echter ook nog een grote volksmenigte uit alle plaatsjes van Galiléa en Judéa
verzameld, die Mij tot aan het huis van Kisjonah begeleidde; en Kisjonah liet
hen, omdat ze bij Mij waren en er in huis geen plaats voor was, buiten brood en
wijn geven.
[6] Bij zo'n gelegenheid ontbraken
natuurlijk nooit de Farizeeën, die Mij vanuit Kapérnaum overal heen volgden.
omdat deze Mij weer opgewekt en vrolijk zagen eten en drinken, en zagen hoe Ik
ook aan tafel de berouwvolle tollenaars - die, volgens de Joden, verstokte
zondaars zijn - in alle vriendschap de handen reikte en hen zelfs Mijn beste
vrienden noemde, had Ik het weer gedaan bij de Farizeeën en andere aartsjoden.
[7] Het ergerde hen vooral, dat Ik na de
maaltijd arm in arm met de tollenaars in een mooie, grote, aan het meer
liggende tuin ging wandelen, en ook tegen de vijf aardige dochters van Kisjonah
heel hartelijk en vriendelijk was, omdat ze een echte en diepe liefde voor Mij
opgevat hadden. Ik noemde ze zelfs ook heel liefdevol en vriendelijk 'Mijn
lieve bruiden', wat de Farizeeën helemaal ontzettend zondig vonden!
[8] Toen Ik ook nog tegen de avond de
uitnodiging aannam, om 's nachts daar te blijven, en Ik Kisjonah tenslotte
vrijwillig beloofde, dat Ik minstens gedurende drie dagen en misschien nog
langer bij hem zou blijven, toen was de boot helemaal aan bij de Farizeeën en
aartsjoden. 'Zo -', zeiden zij, 'met zulk gespuis, met zulke aartszondaars en
tollenaars geeft hij zich af, eet en drinkt met hen op de vriendschap, bedrinkt
zich letterlijk en wandelt dan als een voornaam heer met de zondige dochters
van de aartszondaar, doet aardig tegen ze, en gebruikt tenslotte heel zoete en
tedere woorden om zulke aartshoeren het evangelie van God te prediken, in
plaats dat hij ons gebiedt om deze monsters op te pakken en te verbranden! Dat
zou een mooie Messias voor ons geweest zijn! Nu die vijf wulpse hoeren hem
ingepalmd hebben, wil hij daar nog God weet hoe lang blijven.
[9] Laten we maar weg gaan! Wat moeten
we verder nog bij hem? We weten nu echt wel, wat we aan hem hebben. We zijn nu
toch al vrij lang bij hem en heeft één van ons hem al eens zien bidden? Wie
heeft hem ooit zien vasten? Hij houdt geen rekening met de sabbat, de grootste
aartsketters en heidenen, Grieken en Romeinen, tollenaars, aartszondaars en
wulpse, meegaande hoeren zijn zijn vrienden en vreugde, en daarbij nog goed
eten en veel bekers uitgelezen wijn!
[10] Kortom, hij is niets anders dan:
ten eerste een geraffineerd magiër uit de school van Pythagoras, die z'n werk
goed verstaat! Daarbij is hij een welbespraakt persoon, wat iedere magiër wel
moet zijn om zijn kunst beter aan de man te kunnen brengen. Weliswaar neemt hij
daarvoor geen geld aan; maar is dat nu wel zo prijzenswaardig? 0, dat doen alle
magiërs het eerste jaar, om zo des te eerder beroemd te worden; maar als ze dat
eenmaal zijn, dan hebben koningen vaak geen schatten genoeg om zulke
kunstenaars tevreden te stellen!
[11] Waarvoor zou
hij trouwens geld nodig hebben? Eten en drinken krijgt hij voor niets, zoveel
hij maar wil, - en meer heeft hij niet nodig! In de tweede plaats is hij ook
nog een gulzigaard en drinkebroer en iemand die met zondaren omgaat, en wenst
zich geen ander leventje. Enten derde heeft hij God en Zijn wetten niet nodig;
want hij vindt dat hij zelf een God is
of minstens Zijn zoon, die onze God van Abraham, Isaäk en Jacob bij de ons maar
al te bekende Maria van Nazareth verwekt moet hebben. Wie van ons is er zo dom
dat hij zo'n pasgebakken, echt heidense tovenaarsklucht niet direkt door zou
hebben?!
[12] In één woord, wij weten nu
genoeg, en het is hoog tijd dat we bij hem weggaan; anders behekst hij ons nog
en zijn we reddeloos aan de duivel overgeleverd! - Kijk nu toch eens, hoe hij
de vijf dochters van die gehate tollenaar vleit, en hoe ze hem letterlijk
aanbidden! Ik zet duizend pond tegen een stater, dat deze profeet en heiland,
als hij nu naar Jeruzalem komt, maar al te gauw met de koningin van alle
hoeren, de wereldberoemde Maria van Magdalon, zeer intiem kennis zal maken en
met haar een hele hartelijke vriendschap onderhouden zal, - en misschien ook
nog wel met Maria en Martha van Bethanië, waarvan men zegt dat die na Maria van
Magdalon de meeste bezoekers krijgen!'
[13] Maar nu zegt een ander, die iets
betere ogen heeft, tegen de eerste spreker, die Farizeeër is: 'Je hebt
weliswaar niet helemaal ongelijk; maar als je nog eens terugdenkt aan die bijna
eendere scène in het huis van tollenaar Matthéus, toen we daar ook zo'n oordeel
hadden, maar ondanks dat door zijn wijze woorden enorm op ons nummer zijn gezet
en allemaal met onze mond vol tanden stonden! Wat moeten we doen, als hij hier
ook weer tegen ons begint uit te varen?! Zou jij dan wel alle verantwoording
voor ons op je willen nemen?'
[14] De eerste zegt: 'Ik weet wel waar
je het over hebt; want ik was er toen ook bij. Hij zal ontzettend veel
uitvluchten bedenken; daarvoor is hij dan ook redenaar en belangrijk tovenaar.
Maar we moeten ons verstand gebruiken; en ons verstand waarschuwt ons nu en zegt:
'Ga, voordat je je helemaal aan de duivel overlevert!' En zo'n raadgeving van
het verstand zullen we hopelijk toch wel opvolgen!? Of willen we ons echt aan
de duivel overleveren? In Godsnaam, nee! Dat zij eeuwig verre van ons allen;
want Abraham is onze vader, en diens Vader is God, en daarom laten we ons niet
net als de heidenen door deze magiër beetnemen!'
[15] Dan zegt de tweede weer: 'Maar
zijn leer is zuiver en volledig aangepast aan de natuur van de mensen, en het ziet
er toch helemaal niet duivels uit! Ik ben het niet helemaal met je eens, want
Mozes leerde ons wel beschouwd hetzelfde als deze Nazareeër.
[16] God liefhebben boven alles en de
naaste als je zelf, kwaad niet met kwaad vergelden, zelfs de vijanden goed doen
en hen zegenen die ons vervloeken, daarbij deemoedig en vol zachtmoedigheid
zijn, -dat ziet er toch helemaal niet duivels uit!'
[17] De eerste zegt: 'Zeker niet voor
jou, want jij behoort al bij de duivel! Weet je dan niet, dat de duivel juist
dan het gevaarlijkste is, als hij zich Iaat zien in het lichtende gewaad van
een engel?!'
[18] De tweede zegt: ' Als je zulke
oudewijvenpraat als richtsnoer voor je leven neemt, dan is er met jou ook geen
zinnig woord meer te spreken! Waar vind je dan de os of de ezel, die ooit een
satan in het gewaad van een engel van God heeft gezien of gesproken? Waarlijk,
nu doe je samen met al je andere femelaars, deze man onrecht aan!
[19] Wij weten niets kwaads van hem,
maar wel veel goeds en ongehoord wonderbaarlijks. Waarom moeten wij hem dan
meteen veroordelen als we zien, dat hij de zondaars net eender tegemoet treedt
als de rechtvaardigen, en veel geduld en consideratie met hen heeft?'
147
De gelijkenis van de fluitende kinderen
[1] Na dit antwoord verlaten de Farizeeën
en aartsjoden de meer gematigde groep van de tweede spreker en gaan, terwijl
het al tamelijk Iaat in de avond is, op weg naar Kapérnaum. Ze gaan over land,
want de zee was rumoerig, en zij vertrouwden de zeelui niet, hoewel die hen
verzekerden dat er veilig gevaren kon worden.
[2] Maar de hele karavaan, ongeveer
honderdvijftig man sterk en onbekend met de juiste weg, kwam niet zo erg ver,
namelijk niet verder dan een plaats waar een onbeklimbare hoge rots in zee
uitstak en daar een erg sterke branding veroorzaakte. Direct boven de rots
verhief zich een hoog en steil gebergte, waarover vanaf deze plaats aan de kust
geen weg voerde, en zo bleef de karavaan niets anders over dan de tamelijk
lange terugweg van enige uren te aanvaarden. Ze kwam in het stikdonker ,
terwijl het geweldig stormde en regende, bliksemde en donderde, pas tegen
middernacht bij de hofstede van tollenaar Kisjonah terug en zocht daar
beschutting en onderdak; want de hele karavaan was tot op de huid doorweekt en
op het punt om in elkaar te zakken. De tollenaar en zijn mensen namen de
vermoeiden vriendelijk op en gaven hen een droge rustplaats, wat de drijfnatte
mensen erg van pas kwam.
[3] De volgende dag, al tamelijk Iaat,
kwamen de verregende en nog wat vermoeide Farizeeën weer uit hun rustkwartier
te voorschijn en droogden hun kleren in de zonneschijn.
[4] Maar het was sabbat, en Kisjonah
en zijn mensen deden hun werk net als op een andere dag; en toen het middag
werd, werden er tafels gedekt en daar werd allerlei goed klaargemaakt voedsel
op gezet.
[5] Kisjonah nodigde ook de doornatte
en vermoeide groep uit voor het middagmaal; maar zij namen de uitnodiging niet
alleen niet aan, maar begonnen te morren en scherpe verwensingen te uiten tegen
zulke sabbatschenders en sabbatbrekers; want een echte Jood mag voor zonsondergang
niets doen en ook niets eten, -het was slechts toegestaan om driemaal te
drinken.
[6] Omdat de uitgenodigden de
vriendschap van de tollenaar zo beloonden, wendde deze zich tot Mij en vroeg:
'Heer! Wat moet er met die dwazen gebeuren? Ik wil hen goed doen, en daarvoor
vervloeken ze mij! Kunt U mij ook zeggen, of God acht slaat op de vloek van
zulke dwazen, tot nadeel van de door hen vervloekte!' ,
[7] Ik antwoord: 'O
ja, maar niet tot nadeel van de door hen vervloekte, maar tot nadeel van de
vervloeker in eigen persoon. Wie oren heeft om te horen, die hore! (Matth. 11: 15) Want Ik zal jullie
vertellen, wat er echt met hen aan de hand is: Denken jullie, dat ze sabbat
houden omdat Mozes dat voorgeschreven heeft? Of denken jullie, dat ze daarom
vasten?
[8] Ik zeg jullie: In hun harten geven
ze geen drie stater voor Mozes en alle profeten, maar ze doen het voor de
mensen die hen de tienden en veel geld geven, opdat die hen zullen zien als
waardige volgelingen van Aäron!
[9] Met wie zal Ik dit slechte
geslacht vergelijken? Ken je de gelijkenis niet van de kinderen, die op de
markt zitten en hun kameraadjes toeroepen (Matth. 11:16): 'We hebben
voor jullie gefloten en je wilde niet dansen, en we hebben voor jullie geklaagd,
en je wilde niet huilen!' (Matth. 11: 17) Maar Ik bedoel met die
kinderen niet de Farizeeën en Joden die daar staan, maar degenen die hier
staan; want die hier staan hebben getracht deze dwazen en volmaakte
godloochenaars gisteren hier te houden, en de dwazen hebben met hen en Mij
gespot; en de schippers wilden ze, omdat de wind goed was, over zee naar
Kapérnaum brengen, en deze dwazen vertrouwden de schippers niet; ze gingen te
voet, en een kwade storm dreef ze weer hierheen. Nu hebben jullie ze voor het
middagmaal uitgenodigd, en ze vervloeken je!
[10] Beste kinderen, jullie, die hier
bij Mij op de echte markt van het leven zit, Ik zeg je: Fluit niet meer voor
deze dwazen; want hun geest is verlamd en kan daardoor niet meer dansen. En
houdt ook maar op met klagen; want hun gemoed is een uitgedroogde steen!
[11] Johannes, waarover gisteren zo
veel gesproken werd, en over wien Ik een waar getuigenis gaf, kwam en leefde zo
streng dat hij behalve sprinkhanen en wilde honing, die hij met zeer veel
moeite uit de holen der aarde haalde, bijna niets at en dronk; en dezen en
anderen van dat gespuis zeiden hem in zijn gezicht, dat hij door de duivel
bezeten was (Matth. 11: 18), die hem 's nachts eten bracht en in leven
hield!
[12] Johannes heeft toch, zoals
niemand voor hem, gefloten en meer dan genoeg geklaagd en zie, - dezen en velen
van hun soort wilden niet dansen en ook niet huilen!
[13] Met Mij is nu de lang verwachte
Mensenzoon gekomen. Hij eet en drinkt. Wat zeggen ze nu? Jullie hebben gisteren
zelf gehoord, hoe ze over Mij oordeelden en riepen: 'Zie! Wat een vreter en
wijnzuiper is deze mens, en ook nog een vriend van de tollenaars en zondaars!'
[14] Maar
Ik zeg jullie: De juistheid van die wijsheid moet door hun kinderen worden
aangetoond! (Matth. 11: 19) Dat wil zeggen dat zij de juistheid van hun
aan ons verkondigde wijsheid aantonen door hun eigen kinderen dwazen te noemen;
maar dat ook de juistheid van Mijn wijsheid wordt aangetoond, omdat hun
kinderen Mijn wijsheid aannemen en erkennen. Zo is dan de juistheid van beide
soorten wijsheid, de verkeerde en de goede, voldoende aangetoond.' .
[15] Toen stonden de Farizeeën en
aartsjoden op en zeiden tegen Mij: 'Pas op, - je bent nog steeds een Jood! Wij vertegenwoordigen
de wet en hebben het recht je als een aartsketter te vernietigen; want je wilt
Mozes vernietigen en de profeten ondergraven. Pas op, als je zulke wensen niet
wilt laten varen! Wij hebben van de keizer de belangrijke toezegging, dat we ons
in noodgevallen mogen bedienen van de Romeinse rechtspraak, en iedere
stadhouder moet doen wat wij zeggen!'
[1] Na die dreigende woorden kwamen
Mijn leerlingen bij Mij staan en zeiden: 'Heer! Hoe kunt U dat aanhoren? U
heeft toch genoeg macht om zulk gespuis te vernietigen? Verschillende malen
werden de Samaritanen verdreven omdat ze zich tegen U wilden verzetten, en toch
heeft U in Sichar niet eens zoveel gedaan als in Kapérnaum!'
[2] Ik zeg: 'Daarvoor heb Ik zeker
meer dan genoeg macht. Maar het is voor de Heer van het leven niet nodig om
hier recht te spreken; want na dit leven komt nog een leven, dat nooit eindigt,
of het nu goed is of slecht, -het duurt even lang. En voor die eeuwige tijd geef
Ik nu reeds een rechtvaardig oordeel: Ik vervloek al de steden, waarin Ik
zoveel goeds gedaan heb en waarvan Ik nu een loon ontvang zoals jullie dat
zojuist hoorden!
[3] En zij hebben zich niet verbeterd (Matth.
II:20) ondanks al Mijn prediking, en al Mijn daden lieten hun harten
onberoerd. daarom wee, Chorazin, wee Bethsaïda! Als in Tyrus en Sidon zulke
daden gebeurd waren zoals bij jullie, dan zouden ze tijdig in zak en as boete
gedaan hebben! (Matth. 11:21)
[4] Maar Ik zeg jullie: Op de jongste
dag van het gericht in de andere wereld zal het Tyrus en Sidon draaglijker
vergaan dan dezen! (Matth. 11 :22)
[5] En jij trots Kapérnaum, dat
verheven werd tot in de hemel, zult neergestoten worden in de hel! Want als in
Sodom zulke wonderen waren gebeurd als bij jou gebeurd zijn, dan stond die stad
er op de huidige dag nog! (Matth.11 :23)
[6] Maar nogmaals zeg Ik jullie:
Eenmaal in de andere wereld op de jongste dag van het gericht, zal het land der
Sodomieten het draaglijker hebben dan jij
(Matth. 11:24), jij trotse en mateloos ondankbare
stad! Heb Ik daarom duizenden van je zieken genezen en je doden opgewekt, dat
je Mij nu vervloekt?! Duizendmaal wee voor jou op de dag van het gericht in het
hiernamaals! Daar zul je ondervinden, Wie Degene was Die je vervloekt hebt!'
[7] Na Mijn strafrede
kregen velen een visioen en zagen, hoe het op de jongste dag zal vergaan met
zulke steden; die door Mij vervloekt zijn, en zij zagen Mijn gestalte in de
wolken en uit Mijn mond kwam een vloek en deze trof de vervloekte steden! –
[8] Toen dit visioen weer verdween bij
de merendeels onmondige, dat wil zeggen eenvoudige, Mij liefhebbende mannen en
vrouwen die Mij omringden, vielen ze voor Mij neer en loofden en prezen Mij.
[9] Maar Ik hief Mijn handen over hen,
zegende hen en zei: 'Ook Ik, mens zijnde, prijs U, Vader en Heer des hemels en
der aarde, dat U dat voor deze wijzen en verstandigen van de wereld hebt
verborgen en het hebt geopenbaard aan de onmondigen! (Matth.11;25) Ja,
heilige Vader, zo is het aangenaam voor U en Mij! (Matth. 11:26) Want
wat U doet, dat doe Ik ook; want wij zijn eeuwig Een! Ik was nooit een ander
dan U, heilige Vader, en wat van U is, is ook van Mij!'
[10] Door deze laatste woorden worden
allen bevangen door een grote vrees. Want onder de Mij steeds volgende
leerlingen waren er nu al veel, die niet meer twijfelden aan Mijn
goddelijkheid; en juist deze werden het meest door vrees bevangen.
[I] Nathanaël gaf aan de
achtergeblevenen als het ware leiding omdat hij voor zichzelf, zonder dat Ik
hem dat persoonlijk opgedragen had, uitgebreider dan alle anderen een evangelie
vastlegde in de Griekse taal, die hij goed meester was. Hij kwam tot in het
diepst van zijn wezen geschokt naar Mij toe en zei: 'Heer! Almachtige! Ik zag
dat visioen ook en daarin de verschrikkelijkste dingen, zodat ik van angst niet
meer schrijven kon! Ik vraag U in alle volheid van mijn liefde voor U, eeuwig
Heilige, om mij te zeggen of dat te eniger tijd in het hiernamaals in alle
werkelijkheid zo gebeuren zal zoals ik en velen het nu hebben gezien.'
[2] Ik zeg; 'Vrees niet, want je hebt
niets te vrezen! Wie zo leeft en doet als jij, die zal reeds hier of in het
hiernamaals tot het eeuwige leven gewekt worden; en ieders jongste dag is dan,
wanneer hij door Mij gewekt wordt tot het eeuwige leven, hier of in het
hiernamaals.
[3] leder moet er echter naar streven
om reeds hier gewekt te worden; want wie reeds hier in het vlees gewekt wordt,
die zal de vleselijke dood niet voelen of beleven, en zijn ziel zal niet
beangst worden.
[4] Maar wee deze en alle latere
vijanden van Mijn orde! Waarlijk, die zullen duizendvoudig voelen Wie het was
Die zij weerstreefden en met Zijn echte volgelingen met alle vloeken belaadden!
[5] Ik kan dit zeggen en doen; want Ik
zeg je; Alle dingen zijn door de Vader in Mijn hand gegeven! Maar niemand kent
Mij, de Zoon, behalve de Vader; en zo ook kent niemand de Vader dan alleen maar
de Zoon, en na Hem degene aan wien de Zoon het wil openbaren. ' (Matth.
11;27)
[6] Nathanaël zegt; 'Dus kennen ook
wij, Uw getrouwste leerlingen, U nog lang niet, hoewel U ons al zo veel heeft
geopenbaard en heeft laten zien Wie U bent?!'
[7] Ik zeg: ' Jullie kennen Mij
weliswaar voor zover Ik Mij aan jullie geopenbaard en getoond heb. Maar jullie
missen nog veel. Pas wanneer jullie de Vader zult herkennen, zul je ook Mij
helemaal kennen, en dat zal gebeuren wanneer Ik van deze aarde weer naar Mijn
hemelen zal zijn opgevaren. Vanaf dat moment zal de Vader jullie naar Mij
optrekken, zoals Ik jullie nu naar de Vader trek. En wie niet door de Vader
getrokken wordt, die zal niet tot Mij, de Zoon, komen. Waarlijk Ik zeg je; In
die tijd zal iedereen van God Zelf moeten leren Wie de Zoon is. En wie niet
door God zal zijn geleerd, die zal niet tot de Zoon komen en zal niet het
eeuwige leven in Hem hebben.
[8] Maar de Zoon is niet strenger dan
de Vader; want wat de liefde van de Vader doet, dat doet ook de liefde van de
Zoon, en evenals de liefde van de Vader de Zoon is, zo is ook liefde van de
Zoon de Vader.
[9] De Zoon zegt echter tot jullie
zoals tot alle mensen: Komt allen tot Mij, die uitgeput zijt en onder lasten
gebukt gaat, Ik zal jullie verkwikken! (Matth. 11:28)
[10] Neem Mijn juk op, leer van Mij
het te dragen en doe zoals Ik want Ik ben zachtmoedig en deemoedig van hart -
dan zullen jullie rust hebben en alle angst zal je verlaten! (Matth. 11:29)
[11] Mijn juk is zacht en de last, die
Ik je te dragen geef, is licht; want Ik weet waartoe je in staat bent' (Matth.
11 :30)
150
De bestraffing van de Farizeeën
[I] Deze woorden kalmeerden de
leerlingen, en de Farizeeën en al de aartsjoden begonnen te vragen wat ze dan
wel gezien hadden, en hoe dat zo zichtbaar angstaanjagend kon zijn.
[2] De ondervraagden gaven echter
allemaal dezelfde beschrijving van wat ze gezien hadden. Daar keken de
Farizeeën raar van op en ze begonnen onder elkaar vragen te stellen en zeiden;
'Hoe kan dat, hoe is het mogelijk dat ze allemaal op hetzelfde ogenblik
hetzelfde visioen hebben gehad? Hoe kan een magiër alleen bij een paar mensen
een visioen te weeg brengen en de anderen er buiten laten? Waarom zagen alleen
zijn volgelingen iets, en waarom zagen wij niets? Nu zijn wij, getrouwe
volgers van Mozes, door hem, die toch ook Jood wil zijn, verdoemd -en hoe! ,
zoals blijkt uit de beschrijving van het visioen. Maar van zijn kant bezien zou
het toch veel raadzamer geweest zijn als hij ons het visioen had laten
zien, zodat we daarna uit angst zijn leerlingen zouden zijn geworden. Maar hij
is slim en laat ons zo'n spektakel niet zien; want hij is bang dat wij het
direct zouden herkennen en het dan bij de juiste naam zouden noemen, en
daardoor misschien vele van zijn aanhangers de ogen zouden openen zodat deze
dan zouden zien wie hun beroemde meester was! We moeten tegen deze steeds gevaarlijker
wordende mens strengere maatregelen treffen, anders groeit hij ons heel snel
boven het hoofd, en dan komen de Romeinen en bezorgen ons allen een onprettige
dood!'
[3] Ik zeg met
verheffing van stem tegen hen; 'Daar zijn jullie allang rijp voor, en één woord
van Mij aan de overste zou al voldoende zijn om jullie van de een op de andere
dag met duizenden aan de schandpalen te zien hangen! Denken jullie, dat Ik
niets afweet van jullie heel geheime Intriges tegen keizer Tiberius? O
volstrekt niet! Ik weet de dag, het uur en het afgesproken teken voor heel
Judéa, voor Galiléa en voor Jeruzalem binnen haar, muren! Maar Ik wil je wel
vertellen, dat dat verwonderlijk slecht voor Jullie zal aflopen, en de
landvoogd Pontius Pilatus, die met harde hand regeert, zal jullie dan voor de
muren van de stad Jeruzalem het loon voor je moeite geven, en Herodes zal het
niet makkelijk hebben om weer in de gunst van de landvoogd te komen!
[4] Als jullie dus in je overgrote
blindheid en kwaadaardigheid tot steeds hardere maatregelen tegen Mij en Mijn
leerlingen overgaat, dan weet Ik wel wat Ik voordien nog tegen jullie zal
ondernemen!
[5] Johannes noemde jullie
'slangengebroed' en 'opgefokte adders'! Ik heb jullie nog nooit zo genoemd;
maar nu noem ik jullie ook zo en geef je te verstaan, dat je hier moet
verdwijnen, anders Iaat Ik beren uit de wouden komen en laat met jullie dat
gebeuren, wat ten tijde van Eliza gebeurde met de ondeugende knapen die deze
profeet bespotten! Want voor jullie is nu wel ieder glimpje medelijden uit Mijn
hart verdwenen.
[6] Als jullie Mij hoe dan ook
belasterd zouden hebben dan zou Ik het jullie vergeven. Maar jullie zijn
hoogmoedig geworden en hebt je bewapend tegen Mijn geest, die liefde heet
en eeuwig Mijn Vader is en deze zonde zal je niet vergeven worden, niet
hier en nog minder in het hiernamaals! Verdwijn dus, zodat Ik die paar dagen
hier bij Mijn vriend Kisjonah zonder verdere storing kan doorbrengen!'
[7] Een Farizeeër zegt: 'We mogen je
niet uit het oog verliezen, want we zijn daarvoor door onze overste over je
aangesteld!'
[8] Ik zeg: ' Ja, jullie houden
toezicht op Mij, zoals wolven op een schaapskudde. Als je echter bij je
voornemen blijft, laat Ik direct beren uit de bergen komen en zal hen
aanstellen als jullie opzichters en tuchtmeesters!'
[9] Op dit moment klinkt er vanaf het
nabijgelegen gebergte een luid gebrul van veel beren. Bij het horen daarvan
zoeken de Farizeeën en aartsjoden snel hun toevlucht aan zee, klimmen daar
haastig in vissersboten en duwen ze van de oever. Maar een harde wind drijft ze
weer naar de oever, waar zich hier en daar een paar beren vertonen. Wel twee
uur vechten ze tegen de wind, die hen iedere keer hardnekkig weer tegen de
oever duwt zo dikwijls ze bij het wegvallen van de wind een paar vadem daar
vandaan zijn gekomen. Na twee uur vertwijfeld vechten met de wind en de zee
komt er tenslotte een groter schip; dat neemt de bijna vertwijfelde en haast
van vermoeidheid omvallende mensen op en vaart
met hen weg onder een zware storm,
waardoor het schip bijna ieder ogenblik dreigt te vergaan. Zo worden ze een
hele dag en een hele nacht gepijnigd en ze bereiken pas tegen de middag van de
volgende dag de oever in de buurt van Kapérnaum.
[10] Daar worden ze door de leiders
van de Farizeeën heel naarstig ondervraagd over wat ze allemaal gezien, gehoord
en beleefd hebben. Maar zij houden hun mond en durven niet te praten; want ze
hadden veelontzag voor Mij gekregen en waagden voorlopig niets tegen Mij te
ondernemen.
151 De berg beeft
[I] Maar de leiders in Kapérnaum
benoemden anderen en zonden die achter Mij aan. En ook die moesten hard vechten
tegen de storm; want het waren de zogenaamde hondsdagen en de herfst was
dichtbij, en in die periode stormt het veel in Galiléa en nog meer op de zee
van dit land. En pas op de vijfde dag kwamen ze in de plaats waar Ik Mij nog
ophield, en ze verlangden een gesprek met Mij. Ik liet ze echter niet
binnenkomen, want Ik wist wel wat ze wilden, maar Ik liet hen weten dat Ik hier
nog langer zou blijven en van hier uit de nabijgelegen plaatsjes zou bezoeken,
- en dat ze zich kalm moesten houden, want anders zou het hen heel slecht
bekomen!
[2] Het was net na sabbat, wat nu
zondag is, en tevens een bijzonder heldere en mooie dag, en Kisjonah kwam naar
Mij toe en stelde Mij en alle aanwezigen voor om de dichtstbijzijnde hoge berg
te beklimmen.
[3] Dit was een berg die nog geen naam
had. Want de aardrijkskunde stond toen nog in de kinderschoenen, en daarom
hadden de meeste bergen, dalen, vlakten, meren, beken en kleinere rivieren geen
algemeen geldende eigen namen, maar alleen die, welke de in de omgeving wonende
mensen hen gaven. Het lastigste ging het met de namen van de bergen.
[ 4] Bergen, die niet zoals de Tabor,
de Libanon, de Ararat en de Sinaï op zichzelf stonden, maar die tot een grote
en uitgestrekte bergketen behoorden, hadden gewoonlijk geen eigen naam, behalve
een aantal dat een plaatselijke en van de tijd afhankelijke naam had. Dat was
niet zelden de naam van de een of andere rijke bergbezitter, die daar zijn
kudden liet weiden; als er een andere bezitter kwam, dan kreeg de berg ook een
andere naam. Dat was ook het geval bij deze berg, die naar de tollenaar genoemd
was en eigenlijk al bij Griekenland hoorde.
[5] Daarom was dit plaatsje, omdat het
op de grens tussen Galiléa en Griekenland lag, een belangrijke tolplaats, want
van daaruit liep een tamelijk begaanbaar bergpad uit Galiléa over het gebergte
naar Griekenland waarover vele duizenden kooplieden trokken en op kamelen,
bergpaardjes en ezels hun veelsoortige waren vervoerden.
[6] Toen de pas
gearriveerde Farizeeën hoorden dat wij de hoge berg beklimmen wilden, vroegen
ze aan Kisjonah of ze mee mochten met het gezelschap. Kisjonah zei: 'Als u geen
kwaad in de zin hebt, dan biedt de berg, die van hier tot Griekenland ongeveer twintig
uur gaans lang en ongeveer vijf uur gaans breed geheel mijn bezit is, voldoende
ruimte om ook u op te nemen. Maar ik kan u beslist niet gebruiken als u
kwaadwillige spionnen bent van het priesterdom in Kapérnaum en Jeruzalem, want
ik ben een Griek en nu een zeer toegewijd aanhanger van de heilige en volgens
mijn mening alleen echte leer van deze goddelijke meester van alle meesters, en
dan zou ik mij met ieder mij ten dienste staand middel tegen uw gezelschap
verweren! Raadpleeg uw hart! Is het zuiver, dan hebt u vrij toegang; is het
onzuiver, dan kunt u beter meteen weer daarheen gaan, waar u vandaan bent
gekomen!'
[7] De Farizeeën zeggen: 'Wij zijn
zuiver en hebben geen arglist in onze harten. Wij volgen Mozes en wij zijn
Joden, zoals ook Jezus een Jood is en de wet van Mozes nooit te niet kan doen.
Men hoort echter van alle kanten veel vertellen over zijn daden en lessen, en
wij moeten daarom beslist weten of zijn daden en lessen Mozes wet niet
opheffen. Als ze Mozes en de profeten bevestigen, dan nemen wij ze ook aan;
doen ze het tegendeel, dan is het wel duidelijk dat we daartegen moeten zijn!'
[8] De tollenaar zegt: 'Zoals u nu
spreekt, spraken uw voorvaderen ook tegen de profeten en ze hebben hen later
als godloochenaars gestenigd, en ik ken er maar weinig die niet gestenigd
werden. En toch haalt u bij iedere gelegenheid de profeten aan en roemt hen!
Maar uw voorvaderen waren precies dat, wat u bent, en u bent geen haar beter
dan uw voorvaderen die de profeten stenigden. Daarom twijfel ik ook aan uw
bedoelingen ten opzichte van deze heilige profeet der profeten,
[9] U noemt uzelf wel volgelingen van
Mozes; maar met uw doen en laten staat u verder van Mozes af dan dat deze aarde
van de hemel verwijderd is! Onderzoek uzelf dus, of u waardig bent om met ons
mijn berg te beklimmen!'
[10] Ik zeg tegen Kisjonah: 'Laat ze
maar meekomen! Als het teveel voor hen wordt zullen ze wel teruggaan; want geen
van hen heeft ooit een berg beklommen! Misschien reinigt de zuivere lucht van
deze hoge berg hun harten een beetje.'
[11] Kisjonah vond dat goed, en met
van alles bij ons gingen we op weg naar boven.
[12] De vijf dochters ontbraken niet
en liepen als kuikens om Mij heen, ondervroegen Mij over zeer verschillende
dingen van de oorspronkelijke schepping en over het ontstaan van zulke bergen,
en Ik legde hun alles zodanig uit dat ze het begrijpen konden, Ook de vele
leerlingen en veel mensen die ons begeleidden, luisterden als ze maar even
konden mee naar Mijn uitleggingen en dat deed hun bijzonder veel genoegen.
[13] Maar Nathánaël, die het meest
doordrongen was van Mijn goddelijkheid, sprak zo nu en dan met de berg en zei:
'0 berg! Voel je, Wie er nu Zijn voeten op je zet?' En iedere keer als
Nathánaël zo'n diepzinnige vraag stelde aan de berg, trilde de berg zodanig dat
allen het voelden.
[14] De Farizeeën werden daarom erg
bang en begonnen het volk te overreden om zich niet verder naar boven te wagen.
Het zou best eens een van oudsher heilige berg kunnen zijn, die geen onwaardige
betreden , mocht of de berg zou gaan beven en uitbarsten en vanwege die ene
onwaardige allen vernietigen! .
[15] Het volk zei echter: 'Gaan jullie
dan maar alleen terug; want bij ons heeft de berg nog nooit gebeefd, hoewel we
hem al vaak beklommen hebben!'
[16] Toen begonnen de Farizeeën op het
volk te mopperen. En de berg beefde weer tijdens het mopperen van de Farizeeën,
en die keerden daarop snel om en liepen wat ze lopen konden, de berg af terug
naar de vlakte, en op deze manier waren wij in één keer verlost van onze
hinderlijke begeleiders.
[ 17] Wij zetten toen onze reis heel
rustig voort en bereikten zo tegen de avond de wijd uitgestrekte
bergboerderijen van Kisjonah, waar we ook de nacht doorbrachten. Vanwege de
vermoeidheid van de vrouwen begonnen we pas op de tweede dag met de beklimming
van de hoogste top van deze berg, van waaruit men een buitengewoon mooi en ver
uitzicht had over heel Judéa, Samaria, Galiléa en een groot deel van
Griekenland.
[I] Op
deze top verbleven wij een dag en een nacht en genoten van veel heerlijke en
wonderbare dingen.
[2] Voor Mij waren hier natuurlijk
geen wonderbare dingen, omdat de oorsprong van alle talloze verschijnselen en
gebeurtenissen in Mij Zelf ligt en liggen moet; maar allen die bij Mij waren,
beleefden heerlijke en wonderbare dingen in overvloed.
[3] Ten eerste was daar het
verrukkelijke wijde uitzicht, dat gedurende de dag alle ogen voortdurend bezig
hield. Ten tweede liet Ik na zonsondergang toe dat het geestelijk oog van de
mensen geopend werd, zodat ze in de grote geestenwereld konden zien.
[4] Hoe groot was bij allen de
verbazing, dat zij boven de aarde een grote wereld zagen vol met wezens die
daar leefden en werkten, en daarbij onafzienbaar uitgestrekte streken en
gebieden die er ten dele buitengewoon heerlijk, ten dele ook naar het noorden
toe zeer woest en treurig uitzagen.
[5] In stilte gebood Ik echter alle
geesten om over Mij te zwijgen.
[6] Veel leerlingen spraken met de
geesten over het leven .na de dood van het lichaam, en de geesten waren voor
hen een overtuigend bewijs van een verder en volkomener leven na de
lichamelijke dood, en zij kregen een inzicht in de aard daarvan.
[7] Kisjonah zei ook:
'Nu zijn al mijn wensen vervuld. Bij alles wat ik heb, en bij deze berg die
mijn aards bezit is, ik zou de helft van al mijn bezittingen geven als ik nu
een paar van de belangrijkste Sadduceeën en Essenen, die niet geloven in een
leven na de dood van het lichaam, hier kon hebben! Wat zouden deze wijzen hier
hun neus aan de geestenwereld stoten! Zelf was ik eens al helemaal door hun
leer gegrepen, maar ik liet deze geleidelijk aan weer los, omdat een toch wel
behoorlijk griezelige verschijning van mijn vader mij gelukkig uit de droom
hielp.
[8] Het is
wel buitengewoon! Men kan nu als gelijken met deze wezens omgaan en praten.
Waar ik me wel een beetje over verwonder, is, dat er hier onder de zeer vele
geesten, waarvan ik er enige als persoon heel goed herken, geen aartsvader,
geen profeet en net zo min een koning te zien is!'
[9] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder,
ook zij leven in de geestenwereld; maar opdat al die millioenen en millioenen
geesten hun niet de een of andere goddelijke verering zullen geven, worden ze
op een speciale plaats, die voorportaal der hel heet, afgezonderd gehouden van
alle andere geesten, en daar verblijven ze in de algehele verwachting dat Ik
hen nu in deze tijd vrij zal maken en ze dan binnen zal voeren in de hemelen
van het oorspronkelijke verblijf van Mijn engelen, -hetgeen dan ook weldra zal
gebeuren.
[10] Tevens vormen deze geesten van de
aartsvaders, profeten en echte koningen een afscherming tussen de werkelijke
hel en deze geestenwereld, zodat de hel haar niet verduisteren, verpesten en
verleiden kan.
[11] De satan mag weliswaar de
natuurlijke wereld ingaan om zich daar van tijd tot tijd uit te leven; maar
deze geestenwereld is voor eeuwig voor alle duivels onbereikbaar. Want waar het
eigenlijke leven begint, daar kan de dood nooit komen. 'Satan', 'duivel' en
'hel' behoren tot het gericht en dus tot de eigenlijke dood en hebben daarom
niets te doen in het rijk des levens. Begrijp je dat wel?'
[12] Kisjonah zegt: 'Heer, zo ver als
dat mogelijk is en Uw genade het toelaat, begrijp ik het nu; maar achter dit
alles zal zeker nog enorm veel schuilgaan dat ik waarschijnlijk dan pas
helemaal bevatten en begrijpen, zal, als ik eenmaal zelf een bewoner van deze
altijd meer trieste dan, vriendelijke wereld zal zijn.In het oosten en zuiden
ziet deze geestenwereld er echt wel heel mooi en vriendelijk uit; maar in het
westen en noorden ziet het er nog veel droeviger en treuriger uit dan op de
uitgestrekte vlakte waar eens het grote Babel gestaan heeft. Zo'n aanblik
bederft dan ook de lieflijkheid van het oosten en zuiden.'
[13] Ik
zeg: 'Je hebt gelijk; het is zoals je gevoel je dat ingeeft. Maar de geesten,
die je nu met vele honderdduizenden voor je ziet, zien het verre westen en
noorden niet zoals jij het nu ziet; want een geest ziet steeds alleen maar dat,
wat met zijn innerlijk overeenstemt.
[14] Omdat noch het westen en nog
minder het noorden overeenstemt met hun innerlijk, zien ze het westen niet en
het noorden nog minder .
Alleen als ze helemaal gelijk worden
aan Mijn engelen, dan zullen ze ook alles zo kunnen zien, zoals jij dat nu
ziet.'
[15] Kisjonah zegt: 'Heer, het is
weliswaar wat vaag, en ik begrijp het nog niet, maar ik denk dat dat voorlopig
ook helemaal niet nodig is. Maar omdat U, o Heer, hier nu zo vrijgevig bent met
zulke wonderbaarlijke onthullingen, wat zou U er dan van denken om ons naast
deze talloze vele geesten ook een paar engelen te laten zien?! Ik heb al veel
over de aartsengelen, over de Cherubijnen en Serafijnen, horen vertellen, veel
daarover in de Schriften gelezen en ik heb mij daarvan heel verschillende
voorstellingen gemaakt die waarschijnlijk zeer onjuist en dus fout waren. U, o
Heer, zou mij daarvan wel een juiste voorstelling kunnen geven, als dat Uw
heilige wil was!' - Ook de vijf dochters, die de gehele tijd om Mij heen waren,
vroegen Mij dat.
[16] Ik zei: 'Ik wil het doen; echter
niet vóór het aardse middernachtelijke uur, maar daarná. Onderhoudt je nu met
de geesten, maar verraadt niet aan hen dat Ik hier ben; want daar hebben ze
vóór de tijd niets aan; want iedere geest moet zijn rijpheid in volle en
ongedwongen vrijheid verkrijgen!'
[17] Met deze belofte stelden ze zich
tevreden en ze wachtten zeer verlangend tot middernacht voorbij zou zijn.
[I] Kisjonah wist ook iets van
sterrenkunde af en begon aan de hand van de verplaatsing van de sterren uit te
rekenen of middernacht al gauw voorbij zou zijn; want in die tijd had men nog
lang niet zulke klokken als thans, en men behielp zich met een onnauwkeurige
berekening aan de hand van de stand der sterren.
[2] Na een poosje zegt Kisjonah:
'Volgens mijn berekening zou middernacht nu al voorbij zijn?!'
[3] Ik antwoord: 'Vriend! Jouw
berekening lijkt nergens naar; want wij zijn nog een uur van het midden van de
nacht verwijderd. Reken daarom maar liever niet, want de loop van de sterren is
anders dan je denkt! Jouw manier van berekenen is onjuist, en daardoor is het
vrijwel onmogelijk, dat je aan de stand en de loop van de sterren het midden
van de nacht kunt bepalen. Mensen, die dat kunnen, zullen eenmaal wel geboren
worden; maar nu is het nog lang niet zo ver.
[4] Toch kwam onder het houden van
verschillende gesprekken het midden van de nacht naderbij, en geheel volgens de
wetten der natuur kwam de maan voor de helft verlicht op. Toen vroegen de
dochters van Kisjonah al weer gauw, wat de maan toch wel was, en hoe zij steeds
zo haar licht veranderde.
[5] Maar Ik zei tegen hen: 'Beste
dochtertjes! Er staan net drie maangeesten achter jullie; vraag het hen! Zij
zullen jullie precies vertellen wat de maan is, en op welke manier zij
regelmatig haar licht wisselt en af en toe helemaal verliest!'
[6] De oudste stelde toen vragen aan
de drie geesten over de maan, en die antwoordden: 'Bekoorlijke! Over de aarde
waarop jij woont zouden wij aan jou precies dezelfde vraag kunnen stellen. Je
weet niet waarom het nu donker is op aarde en toch stel je daar geen vragen
over; waarom wil je dat dan wel over de maan weten, die toch zoveel verder van
je af staat dan de aarde, die je draagt?
[7] Kijk, net als
jouwaarde, is ook onze maan een wereld! Jouw aarde is rond; en onze maan is dat
ook. Jouwaarde wordt steeds maar voor de helft door de grote zon beschenen, en
onze maan ook. Bij jou duurt de nacht gemiddeld ongeveer dertien van jullie
korte uren, en je aardse dag is ook ongeveer even lang; op de maan echter duren
zowel de nacht als de dag ongeveer veertien aardse dag en nachtlengtes, en
daardoor ziet je oog vanaf je aarde de voortdurende wisseling van het licht op
de maan, - en dat is een groot verschil tussen de maan en jouw zoveel grotere
aarde.
[8] Er is echter nog een veel groter
verschil tussen jouw aarde en de maan, en dat is, dat de maan slechts aan één
kant, die je echter niet zien kunt, bewoond wordt door wezens van mijn soort,
terwijl de aarde aan alle kanten bewoond wordt of voor het grootste deel
bewoonbaar is.
[9] O, op de maan leeft men niet zo
gelukkig als op jouwaarde! O, daar heerst veel kou en veelonverdraaglijke
hitte, veel honger en vaak brandende dorst! Heb daarom geen verlangen naar die
kleine, maar buitengewoon harde wereld, waar op de velden geen tarwe en geen
koren en helemaal geen wijn groeit!
[10] Maar op de kant die je vanaf je
aarde altijd alleen maar kunt zien, woont geen lichamelijk wezen, geen dier en
ook geen mens, maar daar wonen alleen maar ongelukkige geesten die zichzelf
moeilijk of ook wel helemaal niet kunnen helpen. - En nu weten jullie alles,
wat je weten moet.
[11] Wens echter niet om nog meer over
de maan te weten te komen; want die kennis zou je tenslotte erg ongelukkig
maken!
[12] Houd je alleen maar aan de liefde
en geef alle wijsheid op; want je kunt beter aan de tafel der liefde eten -dan
op de maan de spaarzame dauw van de steen der wijzen likken!'
[13] Na deze beschrijving verwijderen
de drie maangeesten zich, en de dochters vragen Mij heel vertrouwelijk of het
er op de maan wel zo uitzag als de drie maangeesten hen nu verteld hadden.
[14] En Ik zeg: ' Ja, beste dochters,
-het is precies zo en vaak nog veel erger! -Maar nu laten we de maan verder
gaan, en kijk allen nu eens naar het oosten!
[15] Ik zal nu enige hemelse engelen
roepen, en je zult ze daar vandaan zien komen; kijk dus naar die kant!'
[I] Iedereen kijkt nu naar het oosten,
waar het net als bij het opkomen der zon steeds lichter begint te worden,
-natuurlijk alleen maar voor het geestelijk oog, hoewel daardoor het
lichamelijk oog er ook gevoelig voor wordt.
[2] Na een poosje waarin het oosten
steeds lichter en lichter wordt, verschijnen tenslotte drie gestalten, die schitterender
stralen dan de zon en een volmaakte menselijke vorm hebben, en zij zweven door
de lucht naar ons toe. Maar door het licht van deze drie engelen, die vanwege
hun licht en hun vaste vorm de algemene naam van 'cherubijnen' hebben, was de
geestenwereld haast niet meer te zien, en de geesten leken op de rusteloze
nevelflarden om de toppen van de bergen.
[3] Toen de
drie cherubijnen helemaal bij ons waren, zwakten ze hun licht wat af, wierpen
zich voor Mij op hun aangezichten en zeiden: 'Heer! Wie in alle eeuwig
oneindige hemelen is er waardig, Uw heilig aangezicht te zien? Alle eer van de
eeuwigheid en de oneindigheid is alleen voor U!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedek je
en ga snel naar beneden, naar de plaatsen waar Mijn twaalf apostelen vertoeven!
Ze hebben Mijn opdracht vervuld, en dat is voldoende; haal ze daarom en breng
ze hierheen!'
[5] Op hetzelfde ogenblik bedekken de
drie engelen zich, verwijderen zich snel en in een paar ogenblikken brengen ze
de twaalf uitgezondenen door de lucht naar Mij toe op de top van de berg.
[6] Behalve Judas deed het de twaalf
veel genoegen om op zo'n wonderbaarlijke manier van grote afstand tot Mij te
worden gebracht.
[7] Alleen Judas zei: 'Ik wens eens en
voor altijd niet weer op die wijze vervoerd worden! Het duurde weliswaar maar
een paar ogenblikken; maar ik heb zo'n angst gehad, en de lucht gierde langs me
heen!'
[8] Dat hadden de engelen echter ook
alleen maar aan Judas laten voelen; de elf anderen merkten daar niets van.
[9] Het volk sprak er later nog lang
over, dat de apostelen door de drie engelen van veraf door de lucht naar Mij op
de berg gebracht waren.
[10] Maar velen op de berg werden bang
en zeiden: 'In 's hemelsnaam, zo wordt het ons te wonderbaarlijk; het is hier
haast niet meer uit te houden!'
[11] En anderen zeiden: 'Dat kan
alleen maar Jehova Zelf doen!'
[12] De twaalf vertelden echter over
het vele, dat ze in korte tijd beleefd hadden.
[13] Ik beval de engelen om voor
voldoende brood en wijn te zorgen; want de twaalf hadden honger en dorst omdat
ze de hele dag niets te eten en te drinken hadden gekregen. En de engelen deden
direct wat Ik hen bevolen had, en brachten de juiste hoeveelheid brood en wijn.
Toen namen de twaalf het brood en de wijn, aten en dronken naar believen en
kwamen weer op hun verhaal.
[14] De vijf dochters wilden van dit
brood en die wijn ook wat proeven en vroegen Mij dat. Kisjonah verbood het hen
echter en zei: 'Begerig zijn is ook een zonde; daarom is zelfverloochening bij
alles noodzakelijk, anders komt een mens nooit tot de ware deugd, zonder welke
er geen leven kan zijn.'
[15] Maar Ik zei: 'Vriend, Iaat deze
zonde je dochters vergeven zijn; want de zonden, die in wezen geen zonden zijn,
worden gemakkelijk vergeven. Je dochters hebben echt in alle ernst honger en
dorst, en voor allen, die hier zijn is er genoeg brood en wijn. En daarom
moeten allen er naar behoefte van genieten, als de twaalf, die op dit moment de
meeste honger hebben, verzadigd zullen zijn!'
[16] Dit antwoord
bevredigde Kisjonah en zijn dochters geheel. Ik zei daarna tegen de twaalf
apostelen, dat ze nu brood en wijn moesten uitdelen, en dat deden ze meteen.
[17] Er waren ditmaal alles bij elkaar
tegen de achthonderd mensen op de berg, die een heel brede top had, waarop
slechts een stuk rots van één bij vijf vadem omhoog rees, dat echter vanaf de
zuidkant eveneens goed te beklimmen was. Allen aten en dronken en werden
verzadigd, en loofden en prezen Mij voor deze wonderbare maaltijd. En Kisjonah
zei vanaf de rots, waar hij voor deze gelegenheid was opgeklommen:
[18] Vrienden en broeders, luistert
naar mij! Wij kennen de Schrift vanaf Mozes tot bijna aan onze tijd toe, en de
boeken over de oorlogen van Jehova, waarvan Mozes en vele andere profeten melding
maken, hebben we uit Perzië gekregen en de vertaling daarvan gelezen, omdat
veel wijzen ze als echt aanmerken; maar van al de wonderen die daarin
beschreven staan, is er ook niet een, dat te vergelijken zou zijn met datgene
wat nu voor onze ogen gebeurt. Zoiets is niet alleen niet in Israël, maar in de
hele wereld nog nooit gehoord! Wie moet dan wel Degene zijn, Die zulke daden
doet, die buiten God echt niemand doen kan?!'
155
Het verschil tussen wetenschap en geloof
[I] Bij deze woorden roep Ik Kisjonah
van zijn vijf vadem hoge kansel naar beneden en zeg onder vier ogen tegen hem:
'Zwijg voorlopig en verraad Mij niet voor de tijd daarvoor rijp is! Want er
zijn er hier nog veel, die daarvoor niet zo rijp zijn als jij en die daarom ook
niet volledig gewaar mogen worden Wie Ik nu eigenlijk ben. Anders zou dat een
belemmering vormen voor hun tot leven te brengen geestelijke vrijheid, die hun
geest heel moeilijk ooit zou kunnen overwinnen.
[2] Het is voldoende, dat velen nu
beginnen te vermoeden Wie Ik ben, en dat de meesten Mij voor een grote profeet
en enigen Mij voor Gods Zoon, -Die Ik uiterlijk ook ben -, houden. Meer zou
voorlopig te schadelijk zijn; daarom laten wij ze ook voorlopig in hun mening
en hun geloof, en je mag Mij daarom niet verder verraden!'
[3] Kisjonah zegt: 'Ja Heer, U heeft
gelijk; maar ik ben ook maar een mens. Is het geen oordeel voor mijn ziel, dat
ik nu zonder enige twijfel niet alleen geloof, maar ook heel zeker weet Wie U
bent?'
[4] Ik zeg: 'Jou heb Ik door woord en
leer voorbereid. Toen Ik een paar dagen geleden bij je kwam, dacht je dat Ik
een wijze en knappe dokter was, en toen je Mij ongewone dingen zag doen, begon
je Mij voor een profeet te houden waarin de geest van God werkte. Je bent
echter goed in alle scholen thuis, en wilde daarom precies weten hoe een mens
tot zulke prestaties kon komen. Toen onthulde Ik je wat de mens is en wat in
hem sluimert, en tevens wat uit de mens kan worden als hij zichzelf helemaal
kent en daardoor de volle levensvrijheid van zijn geest bereikt heeft.
[5] Maar Ik liet je toen ook zien dat
God Zelf ook: een mens is, en dat dit de enige reden is waarom ook jij en alle
aan jouw gelijke wezens mensen zijn. En Ik toonde je ook in 't geheim, dat Ik
Zelf die mens ben, en dat iedere mens geroepen is om dat te worden en voor
eeuwig te zijn, wat Ik Zelf ben. Toen was je verbaasd, en sinds dat ogenblik
weet je Wie Ik ben.
[6] En zie, dat was een doelmatige
voorbereiding voor je ziel en je geest, zodat je Mij nu een hele aarde en uit
stenen mensen zou kunnen zien scheppen zonder je daar druk over te maken. Want
je hebt uit vrije wil op wetenschappelijke wijze aangenomen dat God een mens
kan zijn en dat een mens heel goed en geheel wetenschappelijk bewezen een god
kan zijn! En daarom kan het nu je ziel en je geest nooit van de wijs brengen,
als je volkomen beseft dat Ik eeuwig de enige en enig ware God en Schepper van
alle dingen ben.
[7] Maar het staat er heel anders voor
met deze andere mensen, die allen puur wetenschappelijk niet te benaderen zijn.
Zij hebben alleen het geloof en daarbij uiterst weinig verstand.
[8] Het geloof staat echter dichter
bij het zieleleven dan het grootste verstand. Door een dwangmatig geloof wordt
de zielook geketend; als de ziel echter geketend is, dan kan er in haar geen
sprake zijn van een vrije ontwikkeling van de geest.
[9] Als echter, zoals bij jou, eerst
het verstand het juiste inzicht verkregen heeft, dan blijft de ziel vrij en
haalt uit de kennis van het verstand altijd alleen maar zoveel, als ze
verdragen en verteren kan.
[10] En zo vormt zich uit een goed
ontwikkeld verstand een waar, vol, levend geloof, waardoor de geest in de ziel
een juiste voeding krijgt en daardoor steeds sterker en machtiger wordt, -wat
een mens meteen kan waarnemen, als zijn liefde tot Mij en tot de naaste steeds
sterker en machtiger wordt.
[ II] Maar, zoals
reeds aangeduid, daar bij de mens het verstand vaak helemaal niet ontwikkeld is
en de mens slechts het geloof heeft, dat in zekere zin op zichzelf slechts
gehoorzaamheid van het hart en zijn wil is daarom moet de mens heel voorzichtig
behandeld worden opdat hij niet ten prooi valt als de dag ongeveer veertien
aardse dag en nachtlengtes, en daardoor ziet je oog vanaf je aarde de
voortdurende wisseling van het licht op de maan, - en dat is een groot verschil
tussen de maan en jouw zoveel grotere aarde.
[12] En nu zul je wel zonder moeite
inzien waarom Ik je zo-even van de rots afriep, waar je de mensen wilde
onthullen wie Ik ben. Daarom moet de ene blinde nooit de andere leiden, maar
dat moet iemand doen die door zijn goede verstand scherp kan zien, - omdat ze
anders beiden in de afgrond storten.
[13] Ik zeg je, wees in alles ijverig
en verzamel van alle dingen de juiste kennis! Onderzoek alles wat je tegenkomt,
en behoud daarvan wat goed en waar is, dan zal het gemakkelijk voor je zijn om
de waarheid te vinden en het voorheen dode geloof weer levend te maken en het
te doen groeien tot een waar levenslicht.
[14] Tegen jou zeg Ik en daardoor
tegen allen: Als je voor je leven echt nut van Mijn leer wilt hebben, dan moet
je haar eerst begrijpen en dan pas volgens waarheid daarnaar handelen!
[15] Zo volkomen de Vader in de hemel
in alles is, net zo volkomen moeten jullie ook zijn, -omdat je anders nooit
Zijn kinderen kunt worden!
[16] Je hebt het door Matthéus
geschrevene gelezen met daarin Mijn bergprediking; daarin leerde Ik de
leerlingen bidden en wel met de aanroep: 'Onze Vader!'
[17] Wie dit gebed in het hart bidt,
maar het echter niet begrijpt, is als een blinde die de zon looft en prijst,
maar haar ondanks haar zeer machtige licht niet ziet en zich van haar ook geen
voorstelling kan maken. Daardoor zondigt hij weliswaar niet; maar aan de
waarheid heeft hij ook niets, want daarbij blijft hij toch in dezelfde
duisternis.
[18] Als je dus het hart van een mens
werkelijk toerust voor het leven, vergeet dan niet om eerst het verstand goed
te ontwikkelen, anders maak je van hem een blinde zonaanbidder waar je niets
aan hebt.'
156
Het scheppingsverhaal van Mozes
[1] Na deze uitleg, waarvan Kisjonah
zei, dat zij een antwoord gaf op al zijn vragen, begon het in het oosten te
dagen en een heel frisse ochtendkoelte besloop de spits van onze berg waar we
het nog steeds best naar ons zin hadden, en Kisjonah stelde voor dat we zolang
af zouden dalen naar de dichtstbij gelegen berghut tot de zon opgegaan zou
zijn.
[2] Ik zeg: 'Houd daar over op! De
ochtendkoelte op deze hoogte zal niemand schaden, maar sterkt ieders ledematen;
bovendien duurt het niet lang, en het is nodig omdat anders een bepaald soort
geesten, die hier niet nader te omschrijven is, overdag slecht weer zou brengen
als ze nu bij zonsopgang niet door sterke vredesgeesten belemmerd werd om op te
stijgen.'
[3] Kisjonah vroeg niet verder, en wij
bleven nog tot aan de middag van deze dag op de top van de berg. Maar na de
middag daalden we weer af naar de bergboerderij en brachten daar nog een paar
dagen door met allerlei besprekingen over de levenstaken van de mens en over de
aard van de aarde, de sterren en allerlei andere dingen.
[4] Veel begreep het nog steeds wat
somberder deel van de Joden en bij Mij gebleven Farizeeën er niet van, maar
toch protesteerden zij niet; want deze Joden en Farizeeën, die zich al op de
eerste dag van Mijn bezoek aan Kisjonah aan Mijn kant geschaard hadden, waren
werkelijk opgewekte en goedwillende mannen en het waren nuchtere denkers, die
al veel van Mij verwachtten en Mijn woord gelijkstelden met dat van God. Daarom
kunnen ze niet vergeleken worden met diegenen, die naar Kapérnaum teruggejaagd
werden, en ook niet met diegenen, die vanwege het beven van de berg meer dan
vier dagen geleden weer naar benepen vluchtten.
[5] Hoewel de bovengenoemde betere
Joden en Farizeeën zich nu al strikt hielden aan wat Ik zei, trokken ze vaak
hun schouders op bij Mijn verklaringen over het werkelijke ontstaan of liever
de graduele schepping van de aarde en alle dingen in en op de aarde, zoals ook
die van alle talloze andere hemellichamen, en zeiden bij zichzelf: 'Dat is dan
toch wel rechtstreeks tegen Mozes in! Waar blijven dan de zes scheppingsdagen,
waar de sabbat waarop God gerust heeft? Wat komt er dan terecht van datgene,
wat Mozes zegt over het ontstaan van alles wat nu in z'n totaliteit de hele
wereld vormt? Als deze wonderdoener uit Nazareth ons daarover nu een leer geeft
die de leer van Mozes helemaal opheft, wat moeten we dan zeggen? Als Mozes
echter niet meer geldt, dan gelden daardoor ook alle profeten en uiteindelijk
hijzelf ook niet; want als Mozes niets voorstelt, dan stellen ook de profeten
niets voor - en de verwachte Messias, die hij eigenlijk zelf is, ook niets!
[6] Maar nauwkeurig beschouwd is zijn
leer juist, en de schepping kan eerder zo plaats gevonden hebben als hij het nu
uitlegt, dan zoals Mozes dat vertelt.'
[7] Een van hen kwam toen naar Mij toe
en zei: 'Heer! Als het zo gebeurd is, wat moeten we dan met Mozes en de
profeten aan?'
[8] Ik antwoord: 'Die moeten door
jullie in de juiste geest en met verstand ontvangen en begrepen worden!
[9]
Mozes geeft bij zijn uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die
betrekking hebben op het ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse mens,
en niet op de stoffelijke schepping van de aarde en alle andere werelden.”
157
De eerste scheppingsdag
[1] 'Er staat toch geschreven: 'In het
begin schiep God hemel en aarde, en de aarde was woest en leeg en in de diepte
was duisternis; maar Gods geest zweefde over de wateren.
[2] En God sprak: 'Laat het licht
worden!', en het werd licht. God zag, dat het licht goed was; toen scheidde Hij
het licht van de duisternis. Hij noemde het licht 'dag' en de duisternis
'nacht'. Zo ontstond uit avond en ochtend de eerste dag.'
[3] Zie, dat zijn de woorden van
Mozes! Als u ze op de natuur wilt toepassen, dan moet u toch op het eerste
gezicht al zien, wat voor een grote onzin daaruit voortkomt!
[4] Wat bedoelt Mozes dan met de
'hemel' en de 'aarde', waar hij over zegt, dat deze in het begin geschapen
zijn? De 'hemel' is het geestelijke, en de 'aarde' is het natuurlijke in de
mens; deze was en is nog steeds woest en ledig -net als bij u. De 'wateren'
zijn uw slechte inzicht in alle dingen, de geest van God zweeft er wel boven,
maar bevindt zich er nog niet in.
[5] Maar omdat Gods
geest steeds ziet dat het in uw materialistische werelddiepte heel donker is,
zegt Hij als het ware tegen u: 'Laat het licht worden!'
[6] Dan begint het in uw wezen wat
schemerig te worden, en God ziet hoe goed het licht is voor uw duisternis; maar
u kunt en wilt dat zelf maar niet inzien. Daarom vindt er dan ook een deling in
u plaats, dag en nacht worden namelijk gescheiden, en door de dag herkent u dan
in uzelf de vroegere nacht van uw hart.
[7] De eerste natuurlijke staat van de
mens is die van 's avonds Iaat, dus duisternis. Maar omdat God hem een licht
geeft, daarom is dat licht voor de mens een waar morgenrood, en zo ontstaat uit
de avond en het morgenrood van de mens werkelijk zijn eerste levensdag.
[8] Het is toch begrijpelijk, dat als
Mozes, die in alle wetenschappen van de Egyptenaren ingewijd was, in zijn
geschriften de eerste natuurlijke dag van de aarde aan had willen geven, hij
met al zijn kennis en wijsheid toch wel gemerkt zou hebben, dat uit de avond en
de morgen nooit een dag kan ontstaan; want op de avond volgt in de natuur
altijd nog de hele nacht, en de dag komt pas na de morgen.
[9] Wat dus tussen avond en morgen
ligt, is nacht; maar wat tussen morgen en avond ligt, is dag!
[10] Als Mozes gezegd had: 'En zo
ontstond uit morgen en avond de eerste dag!', dan zou u wel aan kunnen nemen,
dat het de natuurlijke dag was; maar hij had goede redenen om het juist
omgekeerd te zeggen, en dat heeft te maken met de avond en tevens de nacht van
de mens, wat heel begrijpelijk is, want niemand heeft nog ooit een volkomen
wijs kind gezien.
[11] Als een kind op deze wereld
geboren wordt, heerst er in zijn ziel volkomen duisternis en dus nacht. Het
kind groeit op, krijgt allerlei onderricht en daardoor steeds meer inzicht in
allerlei zaken en dat is de avond, dat wil zeggen, het begint in de ziel zo
schemerig te worden alsof het avond is.
[12] U zegt wel dat het 's morgens ook
schemert, en Mozes had dan ook kunnen zeggen: 'En zo ontstond uit de
ochtendschemering en uit de eigenlijk al lichte morgen de eerste dag!'
[13] Dan zeg Ik: Zeker, als hij
geestelijk gesproken tegen de mensen iets onzinnigs had willen zeggen! Maar
Mozes wist, dat alleen de avond te vergelijken is met de aardse toestand van de
mens; hij wist dat de zuiver aardse verstandelijke ontwikkeling bij de mens op
dezelfde manier plaats vindt, als het schemeren van de natuurlijke avond.
[14] Hoe meer de mensen met hun
verstand de aardse dingen proberen te vinden, des te zwakker wordt in hun hart
het goddelijke licht van de liefde en van het geestelijke leven. Daarom noemde
Mozes zulk aards licht van de mens ook de avond.
[15] Alleen wanneer God door Zijn
barmhartigheid een levenslichtje in het hart van de mens aansteekt, dan begint
de mens pas de waardeloosheid in te zien van alles wat hij eerder met zijn
verstand, de geestelijke avond, zich toegeëigend heeft, en hij ziet dan ook
langzaam .maar zeker steeds meer in, dat al de schatten van het avondlicht net
zo vergankelijk zijn als het avondlicht zelf.
[16] Maar Gods ware licht, aangestoken
in het hart van de mens, dat is de morgen die met en uit de voorafgegane avond
de eerste echte dag in de mens teweegbrengt.
[17] Door deze verklaring die Ik nu
geef, moet u nu ook wel inzien dat er een ontzaglijk groot onderscheid bestaat
tussen de beide lichten, of liever inzichten; want alle kennis in het wereldse
avondlicht is bedrieglijk en daarom ook vergankelijk. Alleen de waarheid duurt
eeuwig; maar het bedrieglijke moet altijd op niets uitlopen.'
[I] Het zou echter makkelijk kunnen
gebeuren, dat het licht van God in het hart van de mens uit zou stromen in het
avondlicht en dan zou oplossen of minstens zich zo zou vermengen, dat men
uiteindelijk niet meer zou weten wat het natuurlijke en wat het goddelijke
licht in de mens is.
[2] Daarom maakte God een vaste
scheiding tussen de beide wateren, die het symbool zijn van de tweeërlei kennis
waarover Ik nu wel voldoende opheldering heb gegeven, en Hij splitste zo de
beide wateren.
[3] Deze scheiding is de werkelijke
hemel in het hart van de mens en wordt zichtbaar door een waar levend geloof,
maar in der eeuwigheid nooit door onnutte verstandelijke spitsvondigheden.
[4] Daarom noem Ik nu ook degene, die
het sterkste en onwankelbaarste geloof heeft, een rots en plaats hem als een
nieuwe scheidsmuur tussen hemel en hel, en geen duistere macht der hel zal deze
scheidsmuur in eeuwigheid ooit kunnen overmeesteren.
[5] Als zo'n scheiding in de mens
gemaakt wordt en het geloof sterker en sterker wordt, dan maakt dit geloof
steeds duidelijker zichtbaar hoe onbeduidend het natuurlijk verstandelijke is.
Het natuurlijke verstand aanvaardt dan het geloof als meerdere en zo groeit in
de mens uit zijn avond en zijn steeds lichtere morgen de volgende dag, die
reeds veel lichter is.
[6] In
deze situatie, die kenmerkend is voor de tweede dag, ziet de mens datgene al,
wat alleen het ware is dat voor eeuwig moet blijven bestaan; maar echt ordelijk
is het bij hem nog niet. De mens vermengt nog steeds het natuurlijke met het
geestelijke, vergeestelijkt de natuur vaak te veel en ziet daardoor ook in de
geest nog materiële dingen en komt met zichzelf nog niet in het reine over wat
hij moet doen.
[7] Hij lijkt op een pure waterwereld,
die aan alle kanten omringd is door lucht waar licht doorheen schijnt, en die
uiteindelijk niet in staat is om te bepalen, of zijn waterwereld uit de met
licht doorschoten lucht of uit de waterwereld ontstaan is. Hij realiseert zich
nog niet duidelijk genoeg, of hij zijn geestelijke kennis uit zijn natuurlijke
verstand heeft verkregen, of dat zijn natuurlijke verstand zich uit de in de
mens verscholen, misschien al aanwezige, maar ook in het begin zeer geheim
werkende geestelijke kennis, heeft ontwikkeld. Om het nog duidelijker te
zeggen, hij weet niet of het geloof uit de kennis voortkomt of de kennis uit
het geloof, en wat nu wel het verschil is tussen die twee.
[8] Kortom, hij weet op dat moment nog
niet, wat er eerder was, de kip of het ei, het zaadje of de boom.
[9] Dan komt God weer en helpt de mens
verder, als deze uit de hem gegeven en dus eigen kracht genoeg gedaan heeft op
deze tweede dag van zijn geestelijke leerschool. En die verdere hulp bestaat
daarin, dat het licht in de mens versterkt wordt, waardoor het als een
voorjaarszon, niet alleen door de grotere lichtsterkte maar door de juist daardoor
veroorzaakte warmte, alle zaden die in het hart van de mens gelegd zijn begint
te bevruchten.
[10] Die warmte heet liefde en is
geestelijk tevens de bodem, waarin de :zaden gaan kiemen en hun wortels laten
groeien.
[ 11] En zie, dat is de betekenis van
wat in Mozes geschreven staat, dat God beveelt dat de wateren zich op bepaalde
afgezonderde plaatsen moeten verzamelen, en dat daardoor de droge en vaste
grond zichtbaar wordt die de zaden nodig hebben om uit te kunnen groeien tot
levende en leven gevende vruchten!
[12] En er staat geschreven: 'En God
noemde het droge 'aarde' en het nu op bepaalde plaatsen verzamelde water
'zee'.'
[13] Een vraag is dan: 'Voor wie heeft
God die namen bedacht?' -Voor Zich Zelf zeker niet; want het zou toch wat al te
lachwekkend zijn, te denken dat de hoogste goddelijke wijsheid er een speciaal
plezier in zou hebben dat het haar, zoals dat bij mensen toegaat, gelukt was om
het droge 'aarde' en het op bepaalde plaatsen afgezonderde water 'zee' te
noemen.
[14] Deze namen kon God echter ook
zeker niet voor iemand anders bedacht hebben, omdat er buiten Hem tijdens de
schepping nog geen enkel wezen was dat Hem kon begrijpen!
[15] Dit gezegde van Mozes heeft dus
beslist geen materiële, maar slechts een geestelijke betekenis, en het grijpt
alleen met geestelijke symbolen terug op de vroegere schepping der werelden,
dus van het geestelijke naar het materiële, -wat waarschijnlijk alleen de
wijsheid van een engel doorgronden kan. Maar zoals het er staat heeft het
slechts een zuiver geestelijke betekenis en Iaat weten, hoe eerst de enkele
mens, en dan ook de hele mensheid, van tijd tot tijd en van periode tot periode
wordt gevormd, van het oorspronkelijk noodzakelijke natuurlijke naar het steeds
meer geestelijke.
[16] Zo worden zelfs afzonderlijke
delen van de mens aangegeven. De kennis heeft een eigen plaats: de zee van de
mens. En de als een vruchtbare bodem uit de kennis ontsproten liefde, wordt
steeds door de zee, zijnde de totale kennis van het echte licht, omspoeld en
gesterkt om steeds rijkelijker allerlei edele vruchten voort te brengen.'
[1]
Als dus het inzicht van de mens de liefde aan alle kanten omgeeft, en
daarbij meer en meer verlicht en verwarmd wordt door het vuur van de liefde,
dat het steeds meer voeding geeft, dan wordt de mens ook in alles steeds
energieker en tot daden bereid.
[2] Onder deze omstandigheden komt God
weer tot de mensen, natuurlijk - dat begrijpt u wel - geestelijk, en Hij, als
de eeuwige liefde, zegt tegen de liefde in het hart van de mens: 'Laat de aarde
nu alle soorten zelfbestuivende grassen en kruiden voortbrengen, en allerlei
soorten bomen en struiken, die ieder naar eigen aard vruchten dragen en
zichzelf uitzaaien op aarde!'
[3] Dit gebod van God in het hart
geeft de mens dan een standvastige wil, sterkte en moed en hij gaat aan het
werk.
[4] En zie! Zijn juiste inzichten
stijgen als met regen beladen wolken op boven de aan banden gelegde zee, en
trekken over de droge aarde die ze bevochtigen en vruchtbaar maken. En de aarde
wordt groen, brengt allerlei grassen en kruiden met zaden voort en allerlei
bomen en struiken met hun zaden. Dit betekent, dat de liefde in het hart van de
mens aanstonds verlangt en wil wat het ware door hemelse wijsheid verlichte
verstand nu goed en waarachtig vindt.
[5] Want net zoals het zaad, wanneer
het in de aarde gelegd wordt, weldra opgroeit en een veelvoudige vrucht
voortbrengt, zo groeit ook de juiste kennis in de levenskrachtige bodem van het
hart.
[6] Dit zaad van de kennis gaat echter
als volgt te werk: het wekt de levenskracht die in de aarde sluimert, en deze
verzamelt zich dan meteen steeds meer rondom het zaad en maakt, dat dit
ontkiemt en een plant wordt die veel vrucht geeft. Of wel, de echte kennis
wordt in het hart omgezet in de daad, en uit de daad volgen dan allerlei
werken; en daarover heeft Mozes het met zijn wijze woorden in zijn Genesis, en
wel in het al hiervoor woordelijk besproken eerste hoofdstuk, de verzen 11 en
12.
[7] De door het licht uit de hemel tot
de juiste kennis gebrachte oorspronkelijke avond van de mens, wordt zo de
aanleiding voor de werken die daarop moeten volgen; en dit is de derde dag van
de ontwikkeling van het hart en de gehele geestelijke mens. Om deze geestelijke
mens gaat het, daarvoor zijn Mozes en alle andere profeten van God in deze
wereld gekomen, net als Ik nu Zelf! Naar Ik meen is dit onderwerp nu toch wel
duidelijk genoeg voor u!?'
[8] Een van
de Farizeeën zegt: 'Verheven wijze vriend en Meester! Persoonlijk onderschrijf
ik ieder van Uw aan ons allen gegeven woorden, want ze zijn volledig waar en
moeten dat ook zijn. Maar als U naar Jeruzalem gaat en op deze wijze in de
tempel de. Genesis uitlegt, dan wordt U en Uw gehele aanhang gestenigd als U
Zich met heel duidelijk beveiligt door Uw goddelijke macht! Maar als U deze
macht tegen. de tempelpriesters gebruikt, dan zijn ze ook veroordeeld, en die
veroordeling zal dan weinig afwijken van een direkte totale vernietiging door
bliksem en vuur van de hemel!
[9] Zoals gezegd, het is hoe dan ook
een zeer hachelijke zaak. En daarbij is Uw wijze en scherpzinnige uitleg van de
eerste drie in de Genesis beschreven scheppingsdagen zo goed, dat daar geen
speld tussen te krijgen is. Maar nu is de vierde dag aan de beurt, waarop God
zoals geschreven staat, heel duidelijk zon, maan en alle sterren schiep! Hoe
wilt U dat op een andere wijze verklaren? Zon, maan en sterren zijn er nu
eenmaal, en niemand kan op een andere manier dan zoals dit in de Genesis
beschreven staat, verklaren hoe al deze grote en kleine lichten aan het
firmament ontstaan zijn,
[10] Nu is de vraag: Waar ligt de
sleutel, waar de verklaring die duidelijk aangeeft dat de vierde dag alleen
betrekking heeft op de mens!'
[11] Ik antwoord: 'Vriend, u heeft
toch wel vaker gehoord en ook wel zelf ondervonden, dat er lichamelijk
gesproken verziende en bijziende en ook half, heel en stok blinde mensen zijn!
De verzienden zien in de verte alles goed, maar dichtbij zien ze slecht; de
bijzienden zien dichtbij goed, maar in de verte slecht; bij de halfblinden is
het voor de helft nacht en voor de helft dag, dat wil zeggen, ze zien de
voorwerpen met een oog wel goed, maar omdat het andere oog blind is, spreekt
het vanzelf dat zulke kijkers alles maar in het halve licht kunnen zien; de
geheel blinden zien geen voorwerpen meer, niet bij dag en net zo min 's nachts
maar bij dag zien ze toch nog een zwakke schemering, zodat ze de dag kunnen
onderscheiden. van de nacht; de stokblinden zien echter geen schemering en zien
nooit het verschil tussen dag en nacht.
[12] Wel, al die verschillen, die u
bij het lichamelijke zien van de mens tegenkomt, vindt u bij het geestelijke
zien net zo en nog veel gevarieerder. En zo, heeft ook u een groot
gezichtsgebrek en dat is geestelijk veel groter dan lichamelijk. Laat Ik u
zeggen, dat uw ziel buitengewoon bijziend is!'
[I] 'Wat leest u dan in Genesis? Staat
er niet het volgende:
[2] 'En God
sprak: Maak lichten aan het uitspansel, die dag en nacht scheiden en die
tekens, tijden, dagen en jaren doen ontstaan en twee lichten moeten er aan het
uitspansel staan die op aarde schijnen!' En dat gebeurde. En God maakte twee
grote lichten, een groot licht, dat heerste over de dag, en een klein licht dat
heerste over de nacht, en bovendien ook sterren. En God zette ze aan het
uitspansel, zodat ze op de aarde schenen en de dag en de nacht beheersten en
licht en duisternis scheidden. En God zag dat het goed was. Zo ontstond uit de
avond en de morgen de vierde dag. ' .
[3] Kijk, zo luidt woordelijk het
scheppingsverhaal van de vierde dag volgens Genesis.
[4] Als u dit gegeven maar een klein
beetje beter onderzoekt met -laten we zeggen -uw natuurlijke denkvermogen, dan
moet u als u Genesis letterlijk neemt, al bij de eerste blik de grootste onzin
opvallen!
[5] Volgens Genesis schiep God toch al
op de eerste dag het licht, en zo ontstond uit de avond en de ochtend de eerste
dag. Zeg dan eens welk licht drie dagen lang voldeed om voor dag en nacht te
zorgen? En op de vierde dag zegt God weer: 'Laat er lichten aan de hemel zijn!'
Dan vraag Ik: Wat zijn dat dan voor lichten die dag en nacht moeten scheiden?
Als het op de eerste dág geschapen licht al drie dagen tengevolge gehad heeft;
waarom moeten er dan nu op de vierde dag nog meer lichten komen voor datzelfde
doel? Daarbij is er alleen maar sprake van 'lichten'; maar over een maan en een
zon wordt helemaal niets gezegd! Deze lichten veroorzaken daarbij ook nog
tekenen -wat voor tekenen dan? -, vervolgens tijden -welke dan? -, en dagen en
jaren -wat voor dagen en jaren dan? -Is de nacht dan niets? Telt de nacht dan
niet net zo goed mee als de dag?
[6] Bovendien is de aarde rond en is
het steeds aan één kant dag en aan de andere kant nacht. Afhankelijk van de
wenteling van de aarde om haar as van het westen naar het oosten, wordt het
steeds daar dag waar de landen tegenover de zon liggen, of liever door de
constante en steeds gelijkmatig draaiende beweging zo gezegd onder de zon
geschoven worden.
[7] Als er dus geen twijfel over
mogelijk is dat de natuurlijke dag op aarde door haar eigen beweging tot stand
wordt gebracht, waarbij de zon niets anders doet dan steeds maar vanaf één
plaats licht te geven en door haar licht dáár dag veroorzaakt waar haar stralen
komen, en op die manier nooit of te nimmer de dag kan of wil regeren, -dan vraag Ik: Hoe zou Mozes dan met zijn
lichten de zon en de maan bedoeld kunnen hebben? En als Mozes de natuurlijke
zon en de natuurlijke maan bedoeld had, dan zou hij ter verduidelijking van
zijn publieke mededeling aan de mensheid deze lichten zeker bij name genoemd
hebben; want in Mozes tijd kenden alle mensen deze beide hemellichamen al!
[8] Daarbij spreekt Mozes over een
uitspansel dat in werkelijkheid in de natuurlijke ruimte helemaal niet bestaat,
daar zon, maan en alle sterren net als de aarde zelf in de volledig vrije, door
niets en nergens beperkte ether zweven en door eigen wetten op hun bestemde
plaatsen gehouden worden, zich vrij bewegen en nergens aan het een of ander
hemels uitspansel zijn bevestigd!
[9] Want er is maar één uitspansel in
de eindeloze vrije ruimte, en dat is de wil van God, die door Zijn
eeuwige onveranderlijke wet de hele ruimte en alles wat daarin is vervult.
[10] Als datgene wat zich voor
uw" oog voordoet als een bijzonder wijd uitgespannen blauw gewelf een
uitspansel was, en zon, maan en alle sterren waren daar als het ware aan
vastgemaakt, hoe zouden ze zich dan kunnen bewegen en hoe zouden vooral de u
bekende planeten dan steeds van plaats kunnen veranderen?
[11] De andere sterren, die u vaste
sterren noemt, lijken ergens aan vastgemaakt te zijn; maar dat is niet zo. Ze
zijn echter zo ontzettend ver van de aarde verwijderd en hun banen zijn zo
uitgestrekt, dat ze die vaak nauwelijks binnen honderdduizenden aardse jaren
afleggen, zodat daardoor hun bewegingen ook zelfs door honderd mensengeslachten
nog niet opgemerkt kunnen worden. En dat is dan de reden, waarom ze u als
onbeweeglijk voorkomen; maar de werkelijkheid is anders, en er is nergens een
zogenaamd uitspansel in de hele oneindige ruimte.
[12] Het uitspansel dat Mozes bedoelt,
is de vaste wil volgens de ordening van God, die voortkomt uit het juiste
begrip en uit de liefde, die het gezegende aardrijk des levens is. Deze wil kan
slechts voortkomen uit de vruchten schenkende volheid van de echte liefde tot
God in het mensenhart, die ontstond uit het hemelse licht dat God in de mens
liet stromen toen Hij zijn innerlijke duisternis verdeelde in avond en morgen.
Deze echte liefde tesamen met het juiste inzicht en het ware verstand, hetgeen
zich in de mens uit als een levend geloof, is de hemel in de mens. En de
daaruit ontsproten vaste wil om te voldoen aan Gods orde is het uitspansel in
de mens. En aan zo 'n uitspansel geeft God, als dat geheel overeenstemt met
Zijn liefdevolle wil, nieuwe lichten uit de hemel der hemelen, ofwel de zuivere
vaderliefde in het hart van God. En de lichten verlichten dan de wil en maken
dat deze het inzicht krijgt van de engelen en verheffen daardoor de geschapen
mens tot het ongeschapen Kind van God, dat zich door de eigen vrije wil nu
aangepast heeft aan de goddelijke ordening!'
[1] 'Zolang de mens een schepsel is,
is hij tijdelijk en vergankelijk en kan niet blijven bestaan; want ieder mens
is als natuurlijk schepsel slechts een bruikbaar vat ten nutte van de echte
mens, die zich daarin met voortdurende hulp van God kan ontwikkelen.
[2] Als -- het buitenste vat voldoende
ontwikkeld is, waartoe God het overvloedig voorziet van alle nodige
bestanddelen en eigenschappen, dan wekt of liever ontwikkelt God Zijn
ongeschapen eeuwige geest in het hart van de mens. De kracht van deze geest
wordt door Mozes bedoeld, als--hij spreekt over de twee grote lichten die aan
het uitspansel geplaatst worden en dat hebben alle aartsvaders en profeten ook
altijd zo bedoeld.
[3] Dit ongeschapen eeuwig levende
licht aan het uitspansel in de mens is vanaf dat moment het enige dat leiding
geeft aan de echte dag in de mens, en deze leert het vroegere vat om zich
geheel om te vormen naar zijn eeuwig ongeschapen goddelijk wezen en zo de hele
mens tot een Kind van God te maken.
[4] Maar ieder geschapen mens heeft
een levende ziel, die ook een geest is en de nodige bekwaamheid heeft om goed
en echt en kwaad en onecht te onderscheiden en ook om zich het goede en echte
eigen te maken en het kwade en 'onechte uit zich te bannen; maar de ziel is
desondanks geen ongeschapen, maar een geschapen geest en kan daarom op zichzelf
nooit het kindschap van God verkrijgen.
(5] Als ze
echter volgens de haar gegeven wet het goede en ware in alle deemoed en
bescheidenheid van haar hart en' volgens de haar door God meegegeven vrije wil
aangenomen heeft, dan is zo'n deemoedige,.bescheiden en gehoorzame wil, om het
zo maar eens te zeggen een echt uitspansel geworden, omdat hij zich nu gevormd
heeft, volgens de, hemelse opgave die in de ziel is gelegd, en zo helemaal
geschikt is om het zuiver ongeschapen goddelijke in zich op te nemen. .
[6] Het zuiver goddelijke, ofwel de
ongeschapen geest, van God, die nu voor eeuwig zijn plaats inneemt aan zo’n
uitspansel is het grote licht; maar de ziel van de mens, die door het
grote licht omgevormd wordt tot een bijna even groot licht, is het tweede kleinere
licht, dat nu echter net als het ongeschapen grote licht aan hetzelfde
uitspansel wordt geplaatst en door het ongeschapen licht omgevormd wordt tot
een eveneens ongeschapen licht, waarbij het in geheel geestelijk gelouterde
zin. veel wint, zonder van zijn natuurlijke aard iets te verliezen. Want de
ziel van de mens zou op zichzelf nooit God in Zijn zuivere geestelijke Wezen
kunne.n zien, en omgekeerd zou de zuivere ongeschapen Geest van God nooit het
natuurlijke .kunnen zien, omdat voor deze Geest het natuurlijke en materiële
niet bestaat. Maar in de bovengenoemde algehele verbinding van de zuivere geest
met de ziel, kan de ziel door de nieuwe geest die zij krijgt God zien in Zijn
oorspronkelijke zuivere wezen, en de Geest kan dan door de ziel het natuurlijke
zien,
[7] Dit
bedoelt Mozes, als hij zegt dat het ene grote licht de dag en het kleine licht
de nacht zal besturen. Het kleine licht zal ook de tekens vaststellen, of wel:
in alle wijsheid de oorsprong van alle verschijnselen en van alle geschapen dingen
vaststellen, en daardoor ook de tijden, dagen en jaren, wat zo ongeveer
betekent, dat het in alle verschijnselen de
goddelijke wijsheid liefde en genade herkent
[8] De
sterren, waarover Mozes ook, spreekt, zijn de ontelbare nuttige inzichten die
men in alle afzonderlijke dingen verkrijgt, welke kennis natuurlijk voortvloeit
uit het ene hoofdbesef en daarom thuis hoort aan hetzelfde uitspansel waar de
twee hoofdlichten geplaatst zijn. "
[9] Wel, dat is dan de vierde
scheppingsdag waarover Mozes in zijn Genesis spreekt. Net als de vorige drie is
deze, zoals wel te begrijpen is, ontstaan uit dezelfde avond en ochtend van de
mens.
162
vijfde en zesde scheppingsdag
[1] 'Om te voorkomen dat u Mij nu in
dit opzicht verder nog vragen zult stellen over hoe het dan met de vijfde en
zesde scheppingsdag staat, zeg Ik u hierbij kortheidshalve, dat de daarop
volgende schepping van de gehele dierenwereld en tenslotte van de mens zelf,
alleen maar betrekking heeft op het geheel tot leven komen en de zekere verwerkelijking
van alles wat de mens van nature in zich heeft.
[2] Zijn zee en al zijn wateren vullen
zich met leven, en de mens herkent en aanschouwt in zijn nu zuiver goddelijk
ongeschapen licht de onbeperkte en eindeloos afwisselende overvloed van
creatieve ideeën en vormen en realiseert zich op deze wijze zijn zuiver
goddelijke afkomst. En het verhaal van de schepping van de eerste mens is de
afbeelding van de algehele menswording of het verkrijgen van het volkomen
kindschap van God.
[3] Natuurlijk vraagt u zich nu heel
in 't geheim in uw hart nog van alles af en zegt: ' Ja, ja, dat is nu allemaal
heel goed, wijs en heerlijk, en niemand kan ook maar de geringste twijfel
hebben over de waarheid van dit alles; maar hoe is dan deze aarde ontstaan, die
toch onmogelijk al de eeuwen door zo kan hebben bestaan zoals ze nu is? Waar
komen dan al die soorten grassen, kruiden, struiken en bomen vandaan? Hoe en
wanneer ontstonden alle dieren?
[4] En hoe werd de mens bewoner van
deze aarde? Werd er werkelijk maar één mensenpaar geschapen, zoals in Genesis
staat, of werd op de aarde in één keer een hoeveelheid mensen van verschillende
kleur, gestalte en karakter geschapen?'
[5] Ik kan op zulke begrijpelijke
vragen niets anders antwoorden dan wat Ik al eerder gezegd heb, namelijk: Als u
zo wijs bent als de engelen, dan kunt u uitgaande van het zuiver geestelijke
standpunt haarfijn op overdrachtelijke wijze de hele natuurlijke schepping
reconstrueren uit hetgeen Mozes in zijn Genesis zegt. Dan zult u zien, dat de
natuurlijke schepping, weliswaar over zeer uitgestrekte periodes, haast
dezelfde volgorde heeft als in Genesis wordt verteld. Het ontstaan van het
eerste mensenpaar staat vrijwel op de juiste plaats aangegeven en zijn test en
tenslotte zijn voortplanting heeft, behoudens een kleinigheid dat in passende
beelden weergegeven wordt, in dezelfde volgorde plaatsgevonden die in het
verdere verloop van Genesis aangehouden wordt.
[6] Maar zoals gezegd, zonder de
wijsheid van de engelen zult u dat wel nooit ontdekken, ook al had u alle
wijsheid van de wijzen van de hele aarde, die over dit onderwerp ook al de
meest verschillende opvattingen en meningen hebben gehad.
[7] Deze kennis heeft op deze wereld
echter voor geen enkel mens enig nut, want de mens wordt door veel kennis
eigenlijk zelden of nooit in zijn hart iets beter, maar wel heel vaak slechter.
Want degene, die veel weet wordt niet zelden trots en hoogmoedig, ziet dan
neerbuigend uit zijn vermeende onbereikbare hoogte op zijn broeders neer als
een gier op de mussen en andere kleine vogeltjes, alsof ze er alleen maar
zouden zijn om door hem gevangen te worden en om hun zachte vlees door hem te
laten verslinden.
[8] Maar zoek u voor alles in uw hart
het Rijk van God en zijn gerechtigheid, en maak u zich over al het andere
weinig zorgen; want dat alles, met daarbij inbegrepen de wijsheid der engelen,
kan u geheel onverwacht ten deel vallen. Nu denk Ik, dat u Mij wel helemaal
hebt begrepen!?'
163 Het einde van Jeruzalem
[I] Nadat de Farizeeën en hun
soortgenoten deze langdurige verklaring van Mij over Genesis gekregen hadden,
stonden ze allemaal als aan de grond genageld, en de leider der Farizeeën zei,
nadat hij zich zichtbaar had ingespannen om goed na te denken: 'Heer! Meester
aller meesters in alles! Ik en wij allemaal zien nu, hoewel niet zonder veel
spijt, in dat U in alle opzichten volkomen gelijk hebt, en dat alles wat U zegt
de zuivere waarheid is. Maar ik zei niet voor niets: Niet zonder veel spijt
zien wij dat nu in! Want met Uw diepe wijsheid, die te heilig is voor deze
slechte zelfzuchtige wereld, zult U zonder heel bijzondere wonderen voor
dovemansoren prediken, en als U wonderen zult doen, dan zult U blinde
toeschouwers hebben en zodoende weinig resultaat boeken.
[2] Als de
mens voor zijn vorming tot een waar mens een geheel vrije wil moet hebben en
geheel vrij moet kunnen handelen, dan kunt U prediken en wonderen doen wat U
wilt, maar van de honderd zal er zich nauwelijks één werkelijk bekeren. Want
als iemand van nature al te dom is en op geen enkele wijze ontwikkeld is in het
een of andere voor mensen noodzakelijke en nuttige vak, dan kan hij Uw leer
onmogelijk begrijpen. Als hij echter een beetje meer verstand heeft dan het
gemiddelde en daardoor gemakkelijk kennis opdoet, hetzij van de Schrift of van
de een of andere wetenschap of kunst, terwijl dat enig aards voordeel geeft en
misschien ook nog veel aanzien voor zijn persoon oplevert, dan kunt U Vader
Jehova met donder en bliksem voor U laten spreken, maar dan zullen zulke mensen
toch dat doen wat onze voorvaderen in de woestijn onder Mozes hebben gedaan.
Toen maakten zij van goud een kalf en dansten er op heidense manier omheen om
het te aanbidden, terwijl Mozes op de Sinaï onder donder en bliksem met Jehova
sprak en de heilige geboden van Hem kreeg! .
[3] Als ik niet wist, hoe de
Farizeeën, schriftgeleerden en al de priesters en Levieten, vooral in
Jeruzalem, geaard zijn, dan zou ik het nauwelijks wagen op deze wijze met U te
spreken; maar ik ken dat volk maar al te goed en daarom heb ik me ook zo ver
mogelijk van de tempel verwijderd en kom er ook nooit meer.
[4]
Als U soms weer eens naar Jeruzalem gaat, neem dan een grote hoeveelheid
almacht mee, anders wordt U als godslasteraar gestenigd! Want wie daar ook maar
voor een cent verstandiger probeert te zijn dan de gewoonste veger van de
tempelhoven, die wordt direct voor ketter en godslasteraar uitgemaakt, en als
hij zich niet bekeert door behoorlijk te offeren, dan staat hem buiten de
stadsmuren op de vervloekte plaats genadeloos de steniging te wachten! .
[5] Ik zeg U, goddelijke
vriend, voor Jeruzalem is er maar één oplossing, en dat is die van Sodom en
Gomorra! Verder heil is er voor deze stad en haar bewoners niet!'
[6] Ik zeg: 'Vriend! Wat je Mij nu
gezegd hebt, wist Ik allang! Ja, Ik zeg je, zo zal ook het einde van Jeruzalem
zijn! Maar eerst moet in die stad al datgene nog gebeuren, wat door al de
profeten over haar voorspeld is, opdat de schrift vervuld en haar maat vol
wordt. En het zal nu geen zeventig jaar meer duren tot er geen steen meer op de
andere gelaten zal worden! En als dan iemand zal vragen waar de tempel stond,
dan zal er niemand zijn die de onderzoeker kan inlichten!
[7] Binnen de muren van deze stad
werden vele profeten vermoord. Ik ken ze állen, hun bloed riep in de hoogste
hemelen om wraak op zulke erge misdadigers; maar de maat, die de hel aan deze
stad gaf, is nog niet helemaal vol, en daarom werd ze nog gespaard. Maar
binnenkort is de maat vol, en zij zal niet meer gespaard worden!
[8] Voordat we nu echter deze berg
verlaten, geef ik jullie een opdracht waaraan streng de hand gehouden moet
worden, en dat is dat niemand van jullie tegen iemand daar beneden iets vertelt
over wat je hier op de berg gezien hebt, tot Ik jullie in de geest daarvoor
toestemming geef. Wie dit gebod van Mij niet in acht neemt, wordt meteen met
stomheid bestraft; want het volk hier beneden is daarvoor nog lang niet rijp,
en jullie zelf ook nog maar ten dele.
[9] Spreek met je soortgenoten over
het hier geleerde alsof je het niet van Mij hebt gehoord, maar alsof je het
persoonlijk had bedacht! Slechts als je vrienden als het ware deel hebben aan
jullie leer, dan mag je ze pas onder vier ogen vertellen van Wie je die leer
hebt ontvangen, en welke tekens daaraan vooraf zijn gegaan!
[10] Maar vergeet dan niet om deze
mensen in Mijn naam hetzelfde gebod met dezelfde straf aan te zeggen, dat Ik
jullie allen nu hier heb gegeven!
[11] Gedurende de korte tijd dat we
hier nog op deze hoogte zullen blijven, zullen jullie nog meer wonderbaarlijke
dingen beleven; want Ik wens het geloof van jullie zo krachtig mogelijk te
maken. Maar denk bij alles wat je nog zien en horen zult aan het zojuist
gegeven gebod; want als je je daar niet aan houdt geldt voor ieder van jullie,
dat je een jaar lang getroffen zult worden door de straf waar Ik voor heb
gewaarschuwd!'
164 De luchtreis van Judas Iskariot
[1] Judas Iskariot zegt: 'Heer! Dat is
een streng gebod! Wie zal zich daar nu helemaal aan kunnen houden?'
[2] Ik zeg: 'God heeft ook het sterven
van het lichaam in een onvermijdelijke en onveranderlijke wet vastgelegd, en
ondanks al het gejammer van de mensen neemt Hij Zijn heilige woord niet terug!
Je kunt daarover praten en redetwisten zoveel je maar wilt, maar aap het eind
moet je toch sterven! pas in het hiernamaals zul je beseffen, dat dit sterven
heel noodzakelijk voor je was.
[3] Wel, dat geldt voor ieder gebod, dat uit
de mond van God komt! Als je het als een wet aanvaardt, dan zal het heel
makkelijk voor je zijn om je er aan te houden; maak je echter voor jezelf een
andere wet dan die Ik je geef, dan zul je het met Mijn wet moeilijk hebben.
Want als twee wetten tegen elkaar indruisen, dan is het houden van beide wetten
moeilijk of tenslotte helemaal onmogelijk. Begrijp je dat?
[4} Denk aan wat Ik je zeg! Wees erop
bedacht en Iet op dat in de loop van de tijd niet de een of andere
tegenstrijdige wet in jezelf, je dood wordt!'
[5] Judas zegt: 'Maar, wat betekent
dat nu weer? Uw woorden zijn nog steeds net als het vogelschrift van de
Egyptenaren, dat nauwelijks nog door een geleerde gelezen en nog minder
begrepen wordt! Wat bedoelt U nu eigenlijk met een tegenstrijdige wet? Hoe kan
ik nu mijzelf een wet voorschrijven, als een ander me die geeft? Ik kan mij
alleen maar er wel of niet aan houden, en dat is afhankelijk van mijn vrije wil
en dat is geen tegenstrijdige wet!'
[6] Ik zeg: 'Volgens Mij kun je, als
je doorgaat op deze manier dom te blijven, beter weer naar Bethabara teruggaan;
want zo erger je Mij en sta je Me tegen!
[7] Waar komen de wetten vandaan? Soms
van een andere plaats dan waar de wil van degene vandaan komt, die de macht en
de kracht heeft om wetten te geven en ze te handhaven?! En heeft iedere mens
niet de volledige zeggenschap over zich zelf en kan hij niet doen wat hij wil? Als
hij de opgelegde wetten wil respecteren, dan zal hij er zeker geen moeite mee
hebben om zich daaraan te houden; wil hij dat echter niet, dan is zijn wil een
tegenstrijdige wet en dan moet hij zich uiteindelijk de sanctie van de
opgelegde wet laten welgevallen.’
[8] Judas trekt weliswaar een zuur
gezicht als Ik dit zeg, maar antwoordt toch: ' Ja, nu begrijp ik het en kan ik
er mee instemmen. Maar als U zo vaak iets in bedekte termen zegt, dan wordt ik
daar angstig en bang van, en dan moet ik maar blijven vragen tot ik het
begrijp, vooral als het om een wet gaat, waar menigeen van ons zich beslist wat
moeilijk aan zou kunnen houden, en dat geldt ook voor mij, en ik schaam me er
niet voor om dat toe te geven. Wat me echter zo opvalt, Heer, is dat als een ander
iets aan U vraagt, U hem heel vriendelijk een duidelijk antwoord geeft; maar
vraag ik U iets, dan wordt U altijd onvriendelijk, en ik durf haast niets meer,
al is het nog zo belangrijk, aan U te vragen.
[9] Neem nou eens die buitengewoon
vreemde luchtreis van mij eergisteren. Dat ging zo ongelofelijk snel, dat ik
van het aardoppervlak niets anders zag dan een brede razend snel
voorbijschietende strook, - en daar begrijp ik nog steeds niets van; ik zou
toch zo graag van U horen, hoe dat in z'n werk ging! Want zover ik weet was ik
het verste weg, ver achter de overkant van de zee, en te voet zou ik er wel
vier of vijf dagen over gedaan hebben.
[10] In een Grieks
dorp was ik net klaar met mijn toespraak, maar men wilde niet zo bijzonder
graag naar me luisteren, hoewel ik verscheidene van hun zieken heb genezen; dat
ergerde mij en ik verliet toen dat domme nest. Toen ik echter moederziel alleen
het dorp zo'n duizend pas achter mij gelaten had -want broeder Thomas wilde
niet met mij mee naar Griekenland -, stak er een wervelwind op, en voor ik het
wist hing ik al hoog in de lucht. Toen joeg een ongelofelijk sterke windvlaag
mij in deze richting met die snelheid, die ik al beschreef -zodat ik tijdens de
vlucht ook maar niet het geringste kon zien van wat zich op de aardbodem
bevond, zelfs de zee zag er uit als een bliksemflits. Als er zich onderweg een
rots of iets dergelijks in mijn vliegroute bevonden had, dan zou ik zeker in
vele honderdduizenden druppels uiteengespat zijn, zonder dat ik vooraf daarover
na had kunnen denken! Het was echter nog verbazingwekkender, o Heer, toen ik na
die enerverende luchtreis hier heel zachtjes voor U neergezet werd!
[11] Nu zou ik graag in een paar
woorden van U horen, hoe dat allemaal mogelijk was.'
[12] 'Vriend', zeg Ik, 'je weet toch
wie Ik ben, waarom vraag je dan, hoe Mij dat mogelijk is, of waardoor dat met
jou gebeurde? Zijn bij God dan niet alle dingen mogelijk? Kijk naar de wolken!
Wie draagt ze? Je hebt eerder al gehoord, hoe Ik aan allen een verklaring gaf
over de aard van de aarde, de maan, de zon en vele andere sterren, die voor het
merendeel voor jouw begrip eindeloos grote zonnen zijn.
[13] Wel, de grote en tevens ook
loodzware hemellichamen zweven vrij in de eindeloos ver naar alle kanten en in
alle richtingen uitgestrekte ether en bewegen zich naar jouw begrippen bijna
ongelofelijk snel!
[14] Een vraag is dan: Wie draagt al
die tallozen in die vaste orde door de vrije eindeloze ruimte? Een weinig
nadenken is al genoeg om te beseffen dat je vraag erg onnozel is! En tevens is
hiermee jouw vraag meer dan duidelijk genoeg beantwoord!'
[15] Thomas komt er ook bij staan en
zegt: 'Kwam je nu maar eens een keer met een echte vraag bij de Heer! Wij
allen, die uitgezonden waren, hebben toch dezelfde luchtreis hierheen gemaakt? Wij
weten echter, dat Hij het zo heeft gewild, en daarmee is voor ons de hele
luchtreis hierheen meer dan voldoende verklaard, ook al was die erg ongewoon!
Als jij beter en waarachtiger geloofde Wat en Wie onze Heer en Meester is, dan
zou zo'n vraag nog niet eens in de slechtste en domste droom bij je opkomen!'
[16] Judas zegt: 'Heb je me weer te
pakken? Nou, als je daar plezier in hebt, dan mag dat van mij! Deze keer ergert
het me tenminste niet, omdat ik zelf wel inzie dat ik de Heer heb lastig
gevallen met een zeer domme vraag, -en dat zal ik in het vervolg zeker nooit
meer doen.'
[17] Waarop Thomas zegt: 'Dan zullen
we ook heel goede vrienden en broeders zijn, en dan zal ik ook niet meer op je
vitten!'
[18] Ik zeg: 'Wees nu maar eens
rustig; want Kisjonah heeft de maaltijd klaar en we zullen nu ons lichaam eens
versterken! Na de maaltijd zien we dan wel wat er nog allemaal te doen is. Het
zij zo, en daarbij blijve het!'
[1] Allen gaan nu in de berghutten en
gebruiken de maaltijd, en er is er niet een, die niet opgewekt en vrolijk is.
[2] Na de maaltijd zegt Kisjonah, dat
hij nu, als Ik dat goed vond, voor de avond nog een paar speciale plaatsen van
zijn berg wilde bezoeken om zijn herders hun loon te geven en bij die
gelegenheid ook wilde zien, hoe het met zijn schaapskudden ging en hoeveel wol
de herders al hadden verzameld,
[3] Ik zeg: 'Weet je, morgen is het de
dag voor sabbat, en die zou Ik nog op deze berg door willen brengen; maar omdat
we vandaag nogal lang aan tafel gebleven zijn, en de dag nog maar een paar uur
duurt, kunnen we beter plezierig hier bij elkaar blijven en een aantal
belangrijke onderwerpen bespreken, en dan valt er nog heel wat voor jullie te
beleven; daarom zou Ik nu liever hier bij elkaar blijven!'
[4] Kisjonah zegt: 'Heer, iedere wens
van U is een heilig gebod voor mij! Maar dan kom ik meteen al met een vraag; en
die betreft die drie mannen, die hier een paar dagen geleden zo bultengewoon
stralend uit het oosten naar ons toegekomen zijn, en die meer in de lucht
zweefden dan dat ze met hun voeten de bergweiden beroerden. Deze drie mannen
zijn nu voortdurend in ons gezelschap, praten met ons, eten en drinken met ons,
zijn erg voorkomend en gedienstig en zien er nu, behalve dat hun gestalte veel
edeler is dan de onze, net eender uit als wij.
[5] Ik
heb de indruk, dat ze voortdurend bij ons zullen blijven, -wat mij bijzonder
veel genoegen zou doen. Toen ik ze daarnet omarmde en kuste, voelde ik dat ze
net als wij van vlees en bloed zijn, en dat verbaasde mij bijzonder!
[6] Ik
wilde daarom aan U vragen mij uit te leggen hoe zoiets mogelijk is. Eerst waren
zij zuivere geesten, en nu zijn zij net zulke mensen als wij; waar komt hun
lichaam vandaan? En als zij dat lichaam, dat er veel volmaakter uitziet dan het
onze, van het ene op het andere moment gekregen hebben, zou dat dan niet bij
alle mensen zo gedaan kunnen worden, in plaats van moeizaam geboren te moeten
worden?'
[7] Ik
zeg: 'Laat Ik voorop stellen, dat je normaal deze drie engelen niet lichamelijk
zou kunnen zien en voelen. Maar Ik heb je tijdelijk zodanig ingesteld dat je
ziel met haar geest door middel van je lichaam al het geestelijke nu zodanig
kan zien en waarnemen alsof het natuurlijk en daardoor lichamelijk is; maar het
is en blijft toch helemaal geestelijk en er is niets lichamelijks bij. .
[8] Het grote
verschil tussen ieder mens en iedere geest ligt daarin, dat een geest, zoals nu
deze drie engelen hier, van meet af aan een wijs gebruik heeft gemaakt van zijn
vrijheid binnen Mijn ordening en nooit daartegen heeft gezondigd. Een groot
deel van de voor jouw, begrippen talloos vele geesten heeft de vrijheid van
haar wil echter misbruikt en is daarom ondergedompeld in het gericht; en uit
zulke geesten, die tesamen eigenlijk deze hele aarde en alle talloze andere
werelden, zoals zon, maan en sterren, vormen, ontstaan volgens de wet waaraan
de gehele natuur gehoorzamen moet, zowel de natuurlijke mensen van deze aarde
als ook de mensen van alle andere werelden, en wel op de je wel bekende manier
van de geboorte met de daaraan voorafgaande verwekking. Zo moeten ze door
opvoeding en onderricht mensen worden, en na het afleggen van hun lichaam tot
zuivere en vrije geesten worden opgevoed.
[9] Als dus het lichaam van de mens
voornamelijk aan een uit het gericht geheven geest gegeven wordt, opdat hij
daarin in een geheel eigen wereld een vrijheidstest zal ondergaan, is het wel
duidelijk, dat de vólmaakte geesten het vleselijke lichaam helemaal niet nodig
hebben, omdat het vlees slechts een middel, maar nooit een doel is en kan zijn,
omdat uiteindelijk alles toch weer geestelijk en nooit meer stoffelijk moet
worden.
[10] Ik zeg je: Deze aarde en deze
hele eigenlijk lichamelijke hemel met haar. zonnen, manen en alle werelden,
zullen eenmaal vergaan, als al de daarin door het oordeel gevangen gehouden
geesten via de vleselijke weg zuivere geesten zijn geworden; maar de zuivere
geesten blijven voor altijd, en zullen en kunnen, net als Ik en Mijn woord, in
der eeuwigheid niet ophouden te bestaan. -Zeg nu eens, of je dit goed begrepen
hebt!'
166 Adam en Eva
[I] Kisjonah zegt: 'O God, o God, hoe
groot is deze wijsheid! Wie heeft zoiets ooit gehoord? Ja werkelijk God alleen
kan zo'n uitleg geven; bij Hem is de wijsheid van alle wijzen der aarde minder
dan niets! Nee, dat is dan toch wel te veel in één keer voor een sterfelijke
arme zondaar, zoals Ik er beslist een ben!
[2] Door deze uitleg begrijp ik
zogezegd als bij toverslag de hele Genesis door en door!
[3] Nu begrijp ik, wat het betekent:
God schiep Adam als de eerste mens van deze aarde uit leem! In Zijn eeuwige
orde heeft God gewild, dat de geesten die in de aarde in het gericht gevangen
zijn, zich uit het kneedbare leem van de hen gevangen houdende aarde een
lichaam zouden vormen in overeenstemming met de geestelijke vorm. Omdat ze
daarin veel bewegingsvrijheid zouden hebben, zouden ze daardoor hun oorspronkelijke
wezen en daardoor God weer herkennen. Zo zouden ze weer vrij de goddelijke ordening
aanvaarden om daardoor weer te worden wat ze oorspronkelijk waren, namelijk
geheel reine engelen -net als deze aartsengelen!
[4] Ja, ja, nu wordt me opeens alles
duidelijk! - Er staat: 'De vrouw werd uit de rib van Adam geschapen; hoe
begrijpelijk is dat nu! - Zoals de bergen heel zeker het hardere en in die vorm
ook het meer hardnekkige deel van de aarde zijn en als zodanig ook de
onverzettelijkste geesten bevatten, zo vindt je daaraan overeenkomstig het
halstarrigste deel van de eerste en ook van alle latere mannen in de beenderen
van de man.
[5] Het meer hardnekkige deel van de
geest, het meer zinnelijke, trotse en hoogmoedige van de man zonderde God in
Zijn wijsheid en macht af in een op de man gelijkende vrouwelijke vorm, die,
omdat ze uit de man afkomstig is, heel levensecht op hem gelijkt. Daarom en
door de geslachtsdaad kan zij een levende vrucht in zich verwekken volgens de
almachtige wil van God. Omdat haar, als zijnde het meer hardnekkige geestelijke
deel van de man, een groter lijden is opgelegd, kan zij haar geest net zo
vervolmaken als de man dat met zijn minder harde geest kan, -zodat man en vrouw
tenslotte één worden, zoals in de Schrift staat.
[6] Want de term, dat man en vrouw dan
één lichaam hebben, betekent toch niets anders dan: Hoewel het wezen van de
vrouw het hardere deel van de man is, wordt het door de naar verhouding
sterkere beproeving volledig gelijk aan het zachtere deel van de geest van de
man, en dat betekent het als er staat, dat man en vrouw één lichaam hebben. - O
Heer, wat zegt U hiervan? Heb ik het geheel minstens bij benadering goed
begrepen of niet?'
[7] Ik zeg: 'Exact! Zo is het, en zo
zou de Schrift gelezen en begrepen moeten worden, dan zou er met alle mensen goed
gesproken en uit de hemel voor hun bestwil iets gedaan kunnen worden. Maar de
mensen, en wel de vrouwen het eerst, zijn door hun vrije wil voor de tweede
maal te misbruiken in totale zinnelijkheid ondergegaan. Zij zijn begonnen om
hun oorspronkelijk van satan overgeërfde mooiere lichaam zoveel mogelijk op te
poetsen en zijn ongenaakbaar, trots en onwillig geworden door hun zelfzucht, en
zij dwongen daarmee de zachtere man te doen wat zij wilden, en hij moest ter
wille van de vrouwen zo bereidwillig mogelijk en haast onderdanig naar haar
heerszuchtige pijpen dansen, en uiteindelijk vond hij het zelfs bijzonder
prettig om in de echte helse list van de vrouwen totaal verstrikt te raken.
[8] Maar daardoor viel hij dan ook uit
alle in hem ontwakende hemelen, en hij werd daardoor somber, geil, zelfzuchtig,
ijdel en heerszuchtig en werd zo samen met de vrouw puur duivels!
[9] Wel werd de man zo nu en dan door
zijn geest zachtjes door het opwekken van liefde voor het leven gemaand om de
Schrift te lezen en aandacht te hebben voor Gods grote werken! Dat deden er ook
velen, nadat ze zich eerst meer of minder uit de netten van de vrouwen bevrijd
hadden. Maar dat hielp niet zo veel; want ze begrepen de Schrift niet meer, en
omdat ze zelf vrouwelijk materialistisch waren geworden, namen ze de
materialistische betekenis der letters voor waar aan en maakten zo het woord
van God tot een gedrocht en de tempel van God tot een ware moordkuil!
[10] Ik zeg tegen jou en jullie allen:
Zo ver is het nu gekomen, dat alle mensen totaal verloren zouden zijn, als Ik,
de Heer Zelf, niet in de wereld was gekomen om jullie te verlossen van het juk
van de satan en diens eeuwige verderf; en Ik Zelf zal het uiterste moeten doen,
om aanvankelijk slechts het kleinste deel van de mensen op te heffen in het
ware hemelse licht.'
167
Kies uw vrouw met zorg
[I] 'Het
ziet er voor de wereld slecht uit, als de vrouwen zich weer mooi maken en op de
tronen zullen zitten; want dan zal de aarde door het vuur onderworpen worden!
[2] Houd daarom de vrouwen goed in
bedwang; laten zij zich in de eerste plaats oefenen in de ware deemoed! Ze
moeten rein, maar nooit opgemaakt en versierd zijn; want het opmaken en
opsieren van de vrouwen is het graf van de mens en veroorzaakt overal de
ondergang!
[3] Zoals een reine, ingetogen,
deemoedige vrouw een echte zegen voor een huis is, zo is een ijdele en daardoor
trotse vrouw een vloek voor de hele aarde, en ze is op die wijze een duivel in
zijn kleinste gedaante en lijkt volledig op een slang, die door haar geile blikken
de vogels van de hemel In haar giftige en dodende muil lokt!
[4] Daarom geef Ik de raad, zonder de
intentie dat deze raad een gebod wordt:
[5] Als iemand een vrouw kiest en wil
trouwen, laat hij er dan op letten dat het meisje, dat hij trouwen wil, zich
niet oppoetst -behalve dan met water, wat goed is voor de gezondheid -en niet
uitdagend over straat gaat, wat met past voor een vrouw, en ook niet pronkt met
haar eventuele andere aantrekkelijkheden, maar in alles ingetogen is, haar
lichaam goed bedekt houdt met linnen klederen en 's winters met ongeverfde
doeken van schapenwol. Ze moet ook geen kletskous zijn en zich er met op voor
laten staan dat ze iets zou hebben. want het is heel heilzaam voor de vrouw als
ze niets heeft dan datgene wat ze beslist nodig heeft. Zo'n meisje is een man
waard en háár hand moet je vragen. Maar een rijke, ijdele, versierde vrouw, die
in zachte en bontgeverfde kleren rondloopt, uitdagend over straat gaat, die
zich graag door de rijken en aanzienlijken laat groeten en tegen de armen zegt:
'Zie dat. stinkende bedelvolk eens!' - daarvan zeg Ik jullie, - vermijdt zo'n
meisje als een kreng!
[6] Want zo'n meisje is een getrouwe
kopie van de lokkende hel op kleinste schaal, en wie zo iemand ten huwelijk
vraagt, begaat een grove zonde tegen de goddelijke ordening. Hij kan er op
rekenen, dat zo'n vrouw, die zich op aarde vrijwel nooit verbetert, als ze
eerder sterft dan haar man, hem als hij haar volgt in het hiernamaals, ook al
was hij de deugd zelf maar vanwege de aardse voordelen erg aan haar gehecht,
zeker een behoorlijk lange tijd in de hel zal vasthouden.
[7] Want net zoals zo'n vrouw op deze
aarde bedrieglijke middelen gebruikte om een man te vangen die ze begeerde, zo
zal zij in het hiernamaals, maar dan duizendmaal verleidelijker, haar man als
hij komt, met alle aantrekkelijkheid die maar te bedenken is, tegemoetkomen en
hem in haar helse nest trekken. En zodoende zal die man het erg moeilijk
krijgen om uit de netten van zijn vrouw te geraken.
[8] Let daar dus goed op, en degene
die trouwen wil, kan maar beter zijn vrouw eerst goed leren kennen en alles
nagaan, opdat hij niet in plaats van een engel een duivel aan zich bindt, die
hij dan niet gemakkelijk meer kwijt raakt!
[9] De kenmerken heb Ik jullie nu
voldoende laten zien; let daar op, dan zul je hier en In het hiernamaals geluk
hebben! Dit moeten jullie niet zien als een gebod waaraan je je houden moet,
maar alleen, zoals reeds eerder gezegd, als een goede raad die, als men zich
daaraan houdt, voor jullie en speciaal voor alle ijdele vrouwen heel nuttig kan
zijn.
[10] Want degene onder jullie, die een
ijdele en listig verleidende vrouw zo terecht wijst dat deze haar kwade
dwaasheid inziet, die zal eenmaal daarvoor in de hemel een grote beloning
ontvangen.
[11] Kijk daarom niet naar
verleidelijke vrouwen; want zo'n vrouw is heimelijk zonder het te weten
verbonden met de satan en zij werkt onbewust aan zijn verleiding mee.
[12] Als een van jullie de satan in
zijn ergste vorm wil zien, dan moet hij een opgemaakte deerne of een aanstellerige
vrouw bekijken, en dan ziet hij de satan in zijn voor de mens gevaarlijkste
vorm!
[13] Komt de satan als draak en spuwt
hij oorlog, honger en allerlei besmettelijke ziektes over de aarde, dan is hij
het minst gevaarlijk voor de mens; want in die noden wenden de mensen zich tot
God, gaan boete doen en ontlopen zo de hel en zijn gericht.
[14] Maar als de satan zijn draak
omkleedt met het lichtende gewaad van een engel, dan is hij voor de mens, die
van nature geneigd is naar het zinnelijke, het gevaarlijkst, net als wanneer
een verscheurende wolf in schaapsvel tussen de schapen komt! Maar komt de wolf
als wolf naar de schapen, dan vluchten zij naar alle richtingen en brengen de
brenger des doods in verwarring, zodat hij blijft staan en erover nadenkt welk
schaap hij zal achtervolgen, waardoor hij tenslotte zonder buit moet teruggaan;
komt hij echter in schaapsvacht, dan vluchten de schapen niet, maar verheugen
zich zelfs over het nieuwe tot hen gekomen schaap, dat een wolf is, die de hele
kudde verscheurt zonder dat er ook maar één schaap voor hem op de vlucht slaat.
[15] Kijk, deze leer en deze raad moet
je daarom als iets heiligs in jullie harten bewaren en je moet hem zo navolgen
alsof Ik een gebod gegeven had, dan worden jullie huwelijken gezegend met de
zegen uit de hemel; maar in het andere geval - met de vloek uit de hel!
[16] Laatje daarom niet verlokken door
de blinde en bedrieglijke charmes van de wereld, maar wees altijd nuchter en
schat de waarde van de wereld op de juiste manier; geef geen goud en parels,
die je nu uit de hemel gekregen hebt, weg voor de dwaasheden van de wereld, dan
zullen jullie onder elkaar steeds vrede hebben en de~hemel voor je zien open
staan! Als jullie je echter weer door de verleidingen van de wereld laten
gevangen nemen, dan moet je het ook aan jezelf wijten als de hemel zich steeds
meer voor je gaat sluiten; en als je in grote nood zult raken en de hemel om
hulp zult roepen, dan zul je geen hulp krijgen! Want het is onmogelijk dat
Iemand die met wat dan ook aan de wereld hangt, tevens in gezegende verbinding met de hemel staat.
[17] Want ieder mens is zo geschapen.
en ingesteld dat hij het kwade en het goede, de leugen en de waarheld niet in
een hart naast elkaar kan verdragen; het een of het ander, maar in der
eeuwigheid nooit allebei tegelijk!
[18] Ja,
met zijn verstand moet hij beide kennen; maar in zijn hart kan alleen het ene
of het andere als basis voor zijn leven aanwezig zijn.
[ 19]
Hebben jullie Mijn raad goed begrepen?'
[20] Allen antwoorden daarop: ' Ja,
Heer en Meester in alle goddelijke wijsheid!'
168
Het heilige woord, de wereld en de mensen
[I] Dan komt een Farizeeër naar voren
en zegt: 'Heer en Meester! Dat is allemaal erg mooi, goed en waar, en er is
niets tegen in te brengen. Maar als de mensen alle stoffen, die de aarde hen zo
rijkelijk schenkt, niet verzamelen en op de juiste wijze bewerken, dan zal de
aarde er spoedig als een woestijn uitzien, en geen enkele cultuur zal er dan
nog te vinden zijn. Moeten er geen huizen zijn en allerlei scholen? Als dat
verdwijnt, dan valt de mensheid binnen zeer korte tijd in een totaal dierlijke
toestand terug. Men kan de wereld toch niet volledig aan de kant zetten zolang
men in de materie woont!?'
[2] Ik zeg: 'Uw scholen zijn juist
goed genoeg om al het geestelijke in de tere gemoederen van de kinderen te
doden, en er zou dus weinig aan verloren gaan als ze helemaal verdwenen; want
waarlijk zeg Ik u: Als de wereld uw leraar is, wat voor geestelijks wilt u dan
van haar leren?
[3] Wie niet in zijn hart leert over
God, die blijft in de nacht van de wereld, en het licht des levens zal eeuwig
verre van hem blijven!
[4] Maar wie niet verlicht wordt door
het ware licht des levens dat uit God straalt, die is dood, ook al had hij in
de wereld alle engelenwijsheid geleerd! Hoe lang heeft hij daar wat aan?
[5] Blijf daarom in Mij, dan zal Ik in
u zijn, en de hemelse wijsheid zal uw harten voor eeuwig levend vervullen!
Begrijpt u dit?'
[6] Toen de Farizeeër deze les uit
Mijn mond hoorde, sprak hij heel somber en met een ernstig gezicht: 'O grote,
heilige, voor de hand liggende waarheid! Hoe heerlijk, hoe groot ben je! Hoe
gelukkig zouden alle mensen op deze aarde kunnen zijn, als ze in die heilige
waarheid woonden en hun levenswandel daarnaar richtten! Maar, o Heer, er is een
levensgroot maar! Zo lang er nog een stofje van de aarde bestaat, of zolang de
mensen deze aarde bewonen zullen, zal er hebzucht, nijd, gierigheid, hoogmoed
en de alles bedervende heerszucht onder hen zijn, allemaal zaken uit de basis
van de hel; en op die bodem zal deze waarheid, die ongetwijfeld uit de hemel
is, toch nooit wortels krijgen en hij zal door al die duizendmaal duizend
hellekinderen tot de laatste letter achtervolgd worden! Wat heb je dan aan zo'n
hemelse waarheid?!
[7] Als de mensheid voor het grootste
deel werd vernietigd, en een nieuwe mensheid op aarde werd gezet en deze vanaf
de wieg in deze waarheid werd opgevoed, dan zou je er vruchten van kunnen
verwachten waar de hemel wat aan heeft; maar zoals de mensheid nu is, is ze
voor de hel nog te slecht, laat staan voor deze waarheden uit de hoogste
hemelen!
[8] Mocht u soms van plan zijn om een
kleine gemeente te stichten, die in al deze zuivere hemelse wijsheid en
waarheid zou moeten leven en groeien, dan zal die toch geheel en al door
verscheurende wolven omringd worden, die ook als ze haar geestelijk niets
kunnen doen, haar toch onafgebroken lichamelijk zullen verontrusten en
beangstigen, en zij zal in haar zuiverheid nooit kunnen uitgroeien; en wie,
buiten God, weet hoe na verloop van langere tijd de nakomelingen van de zuivere
gemeente er uit zullen zien?!
[9] Mensen zijn en blijven mensen,
vandaag engelen, morgen duivels, en dus kun je ook de beste niet vertrouwen!
[10] Jehova voerde toch zichtbaar de
kinderen uit Egypte; ze zagen Hem dag en nacht; in de woestijn, waar Hij de
wetten gaf, voedde Hij hen op wonderbare wijze gedurende veertig jaar. Het
regende er van steeds maar grotere wonderen! - En sla de geschiedenis er nu
eens op na, werp een blik op onze tegenwoordige levens -, godsdienst en andere
vriendschapsverhoudingen en kijk dan eens naar de voormalige kinderen Gods, en
je vindt niets meer terug van wat ze eens waren!
[11] Daarom zeg ik en daar ben ik vast
van overtuigd, zonder ook maar in het geringste op Uw liefde en Uw wijsheid
vooruit te willen lopen: Het is eeuwig jammer van Uw wijsheid en zulke daden;
want de mensen zijn dat in der eeuwigheid niet waard! Vuur en zwavel van de
hemel, ja, dat zijn ze waard, maar nooit in der eeuwigheid zo'n onmetelijke
genade! Alleen op deze plaats kan ik dat zeggen; want ik geloof dat er hier
geen verrader op ons loert. Maar als we weer beneden zijn dan zwijg ik weer als
het graf! Zeg mij, o Heer en Meester, heb ik gelijk? Is het zo of niet?'
[12] Ik antwoord: 'Aards gesproken heb
je helemaal gelijk; zo is het en zo wordt het ook. Maar dat alles kan en mag
Mij niet ervan weerhouden de hemelse waarheid aan de wereld te verkondigen!
[13] Want om de wereld te oordelen,
moet zij vooraf datgene krijgen, waarmee zij zichzelf veroordelen zal en
veroordelen moet, namelijk: de hemelse waarheid, die door Mij nu in deze wereld
komt en, ook al wordt ze altijd vervolgd, blijven zal.
[14] Uw mening ten opzichte van de
slechte wereld is goed en helemaal terecht; maar tussen God en de mensen van
deze aarde bestaan heel buitengewone betrekkingen, waarvan niemand iets weet
dan alleen de Vader, en degene aan wie Hij het openbaart.
[15] Maar nu praten we er niet meer
over! Het wordt al avond, -en het wordt koud op deze hoogte, laten wij daarom
naar binnen gaan! Zo zij het!'
169 Over het lachen
[1] Na deze gesprekken gaan wij allen
in de grote woonhut, en velen, vooral de vrouwen en maagden, gaan dicht bij het
vuur zitten en warmen zich. Maar enige Joden, die ook best een beetje warmte
van de vlammen hadden willen hebben, ergerden zich inwendig over de vrouwen,
omdat die bijna alle warmte van de vlammen tegenhielden. En er kwamen enige
leerlingen naar Mij toe, zeiden dat tegen Mij, beklaagden zich bij Mij daarover
en morden. Ik verweet hen echter zachtmoedig deze onhebbelijkheid.
[2] Behalve één waren allen
gekalmeerd; maar die ene, een koppige Jood uit Kapérnaum, bleef door mopperen
en zei: 'Wel ja, wat heb je aan al dat gepraat? Ik had het buiten al zo koud
dat ik het bijna niet meer uithield; en nu ik als oude man mij wat wil warmen,
houden de vrouwen alle warmte van het vuur tegen, en ik ben haast helemaal
stijf van de kou! Beneden is het midden in de winter niet zo koud, als het nu
juist vanavond op deze hoogte is; en ik ben al over de zeventig en ik ben van
nature al kouwelijk! Ik wil niet onvriendelijk zijn; zeg U daarom tegen de
vrouwen, dat ze mij bij het vuur laten!'
[3] Ik zeg tegen de oude: 'Weet je dan
niet, dat Ik je ook zonder vuur zou kunnen verwarmen als je geloof zou hebben?'
[4] De oude zegt: ' Ja, Heer, ik
geloof! Want ik heb vele wonderen van U gezien, en daarom geloof ik dat alles
wat U zegt en wilt, gebeurt.'
[5] 'Ga dan bij die drie mannen staan',
zeg Ik, 'die een paar dagen geleden uit den hoge bij ons zijn gekomen, en je
zult het meteen warm krijgen!'
[6] En de oude deed dat en hij kreeg
het meteen zo warm, dat hij het na een poosje van de warmte niet meer kon
uithouden en Mij voor die weldaad bijzonder bedankte, maar omdat het hem nu te
warm werd, wilde hij graag wat afkoelen; want hij had het een beetje te warm.
[7] Maar Ik zei: 'Doe wat je wilt; Ik
heb je niet aan die drie mannen vastgebonden! Ga naar buiten, daar zul je het
direkt koel genoeg hebben!'
[8] En de oude ging naar buiten, maar
kwam hals over kop onder luid hulpgeroep weer de hut in en riep: 'Redde, wie
zich redden kan! De hele berg staat in vuur en vlam, en het komt steeds dichter
bij de hut! Om Jehova's wil, we zijn allen ten dode opgeschreven!'
[9] Terwijl de oude zo jammert, komt
Kisjonah, die zich buiten reeds voor zakelijke bezigheden een poosje van ons
verwijderd had, en zei tegen Mij: 'Heer, U neemt me wel niet kwalijk dat ik
iets feestelijks voor U op touw heb gezet volgens het gebruik van mijn
alpenherders, omdat U vandaag, zoals U gezegd hebt, de laatste avond op deze
hoogte doorbrengt. Mijn herders hebben bossen sprokkelhout, die ze in het bos
verzameld hebben, aangestoken; en dat hebben ze ter ere van U gedaan en zij
zingen vrolijke liederen en psalmen daarbij. Zou U niet even buiten komen
kijken?'
[10] 'Graag', zeg Ik, 'want Ik mag je
bijzonder graag!' En Ik stond op en ging naar buiten, en alle leerlingen
volgden Mij.
[11] Maar de vrouwen lachten de oude
Jood uit, omdat hij tevoren dacht dat de hele berg in brand stond en toen zo'n
kabaal gemaakt had alsof de hele wereld al verging! De oude schaamde zich een
beetje en verdroeg nu heel geduldig het lachen van de vrouwen.
[12] Maar Ik verweet de vrolijke
vrouwen die ongemanierdheid en dreigde ze. Toen vroegen de vrouwen, waaronder
de vijf dochters van Kisjonah niet waren -want die maakten het avondmaal in de
grote herenhut klaar -, Mij en de oude om vergeving en zeiden, dat ze het
beslist niet onvriendelijk bedoeld hadden.
[13] De oude vergaf het hen ook
dadelijk van gans er harte. Maar de drie engelen kwamen toen naar de vrouwen
toe en zeiden: 'Luister naar ons, vrouwen! Deze oude is een nakomeling van
Tobias, die blind was, en die we met de gal van een vis weer ziende hebben
gemaakt, en alle nakomelingen van deze oude Tobias, die doodgraver was, hebben
als ze oud zijn om een bepaalde reden, die alleen God en wij maar kennen,
zwakke ogen. Wij zeggen u echter, dat het een grote zonde is en op een
lichtvaardig hart wijst, als men om een blinde lacht, in plaats van hem de hand
reikt en hem over voetpaden en oneffen wegen leidt. Als jullie niet geweten
zouden hebben, dat de oude, die ook Tobias heet, voor meer dan de helft blind
is, dan zou je niet gezondigd hebben; maar omdat je wel wist, dat de oude
slechts voor de helft ziet, en toch gelachen hebt, zondigden jullie en verdien
je een grote straf; maar omdat hij het je na jullie verontschuldiging vergeven
heeft, willen wij het je ook vergeven.
[14] Maar wee jullie, als je ooit weer
een gebrekkige zou uitlachen! Zijn kwaal zal dan jullie kwaal worden!
[15] Trouwens de mensen kunnen beter
helemaal niet of maar heel zelden lachen; want het lachen is afkomstig van de
geesten van leedvermaak uit het menselijke lichaam.
[16] Een vriendelijk vertrekken van de
gezichtsspieren, waaruit men speciale welwillendheid kan aflezen, is hemels; al
het andere lachen stamt echter meestal uit de hel. Want de duivels lachen
altijd als hen een gemene streek lukt; in de hemel lacht echter nooit iemand,
maar men is steeds vervuld van de hartelijkste en vriendelijkste welwillendheid
voor alle nog zo armzalige schepsels en vol medelijden met die lijdende
broeder, die zijn tijd op aarde nog vervullen moet. Denk daar in het vervolg
aan!
[17] Als de mensen veel om de
zwakheden van hun broeders gaan lachen, dan verdwijnt het geloof als de zon na
zonsondergang, en de liefde in het hart van de mens wordt dan net zo koud als
deze nacht nu is, en er zal dan zo'n nood onder de mensen heersen, als er nog
nooit eerder is geweest!
[18] Denk aan deze
les uit de hemel! Straf je kinderen als ze lachen; hoor ze liever huilen dan
lachen! Want het lachen ontstaat in de hel, die altijd vol hels gelach is.
[19] Er zijn omstandigheden, waarbij
het alleen de mannen geoorloofd is over iets doms, of over een eigenzinnige
domheid te lachen, maar dan is het lachen een welverdiende straf voor degene,
die waard is uit~lachen te worden.
[20] Maar als iemand alleen maar voor
zijn plezier lacht en voorwerpen, gebeurtenissen en belachelijke praatjes
opzoekt, opdat hij geprikkeld wordt om te lachen, dan is hij een nar! Want
alleen het hart van een nar kan geprikkeld worden om te lachen; ieder mens, die
een beetje wijs is, begrijpt maar al te goed en snel de heilige ernst van het
leven, en hij zal er niet gauw over denken om ergens over te lachen.
[21] Lach in de toekomst daarom niet
meer en kijk niet naar grappenmakers en komedianten, die zich ervoor laten
betalen om jullie klaar te maken voor de hel. Houdt je hart steeds nuchter,
opdat je Gods welgevallen en daarmee de echte eer deelachtig wordt!'
[22] Deze toespraak maakte een grote
indruk op de vrouwen, en ze legden de belofte af om hun leven lang niet meer te
lachen.
[I] Maar de oude had gehoord wat de
drie engelen tegen de vrouwen zeiden; daarom ging hij naar hen toe en zei: 'Ik
heb zojuist gehoord, dat u de naam van mijn stamvader hebt genoemd en u liet
toen merken dat mijn naam u niet onbekend is; door Gods genade gaf u het dode
oog van de oude Tobias weer licht en leven.
[2] Kijk, beste en eeuwige vrienden
van God, binnenkort wordt ik volledig blind; met het ene oog zie ik al niets
meer, en het andere begint ook al veel zwakker te worden. Wat zou u er van
denken om mij het volle licht van mijn ogen weer te geven? Dat zou voor u toch
met weinig moeite mogelijk zijn! Help mij alstublieft!'
[3] De engelen antwoorden: 'Zie je Hem
dan niet, die daar voor je met Kisjonah naar het hoogopvlammende vuur kijkt en
luistert naar de zangen en psalmen van de herders? Niet wij, maar Hij heeft de
oude Tobias het licht van zijn ogen weergegeven! Ga naar Hem; Hij is de Heer en
kan doen wat Hij wil; Hij alleen kan je het licht van je ogen weergeven! Uit
ons zelf zijn wij tot net zo weinig in staat als wat jij uit jezelf kunt. Wij
zijn slechts Zijn dienaren en wachten op Zijn bevelen.'
[4] Na deze woorden van de drie
engelen gaat de oude naar Mij toe en vraagt Mij om het licht van zijn ogen. -
Dan zeg Ik: 'Je was toch altijd zo'n onverzettelijke Farizeeër en een
verheerlijker van de tempel in Jeruzalem en je hield Mij toch voor een Esseen,
een magiër en nog meer van dat fraais; hoe kom je dan nu aan dat geloof!'
[5] De oude zegt: 'Heer! Ook ik was in
Kapérnaum, waar U de dochter van overste Jaïrus van de dood in het leven hebt
teruggebracht; toen geloofde ik al. Maar ik moest nog meer zien en horen opdat
mijn geloof sterker zou worden; en ik heb gezien en gehoord en nu geloof ik,
dat U, o Heer, alles kunt wat U wilt. Als U, o Heer, mij dus genezen wilt, dan
kunt U dat ook helemaal!'
[6] Daarop zei Ik tegen de oude: 'Het
is weliswaar iets ongerijmds, om iemand 's nachts ziende te maken; maar als je
geloof zo sterk is als je beweert, dan kun je best ook 's nachts ziende worden!
Ik zeg je echter, dat het nu geestelijk voor alle mensen nacht is en dat ze
allemaal geheel blind zijn, en de mensen zullen nooit overdag, maar 's nachts
ziende worden en voor velen zal uit hun avond en morgen blijvend een eerste dag
ontstaan. En dus wordt je ziende in de nacht!'
[7] Daarop werd de oude ziende en hij
bewonderde nu de aparte vuren, die hij eerder allemaal in elkaar had zien
overlopen als één vuur .
[8] Toen hij merkte hoe goed hij kon
zien, viel hij voor Mij op de knieën, wist geen woorden genoeg te vinden om Mij
te loven en te prijzen en was uitermate gelukkig.
[9] Maar Ik zei tegen hem: 'Jij hebt
ook Mijn gebod gehoord; zwijg jij dus ook over alles, wat je hier gezien en
gehoord hebt, anders zal je overkomen, waarvoor Ik iedereen gewaarschuwd heb!'
Toen stond de oude op en bezwoer dat hij zou zwijgen als het graf.
[10] Zo werd dus alles op deze hoogte
goed en voltooid. En toen de vuren uitdoofden, kwamen de dochters van Kisjonah
en nodigden Mij en alle aanwezigen uit voor het avondmaal. En wij gingen allen,
gebruikten een goede maaltijd en begaven ons toen ter ruste.
171 De verzinsels van Rhiba
[1] De ongeveer dertig Farizeeën, die
de een wat meer, de ander wat minder, betere manieren hadden gekregen en nu ook
gelovig waren geworden, gingen in een eigen hut en overlegden daar gedurende
bijna de gehele nacht wat ze van nu af aan zouden doen.
[2] Een van hen, zogezegd een voornaam
man, heette Rhiba. Toen het lang duurde zonder dat er een besluit werd genomen,
nam hij het woord en zei: 'Broeders, jullie praten nu zeker al een uur of twee
en je bent nog geen stap verder gekomen om een besluit te nemen. Jullie kennen
mij wel en je weet allang, dat ik in zulke kritieke omstandigheden meestal de
spijker op de kop sla, en nu denk ik, nadat ik alles wat werd gesproken en
gedaan heel kritisch heb aangehoord en bezien, dat ik hier de spijker ook wel
kan raken. Luister daarom naar mij !
[3] Het is
beslist waar en niet te ontkennen dat deze mens, die de zoon van een timmerman
uit Nazareth is, dingen doet en handelingen verricht, die behalve God vrijwel
niemand mogelijkerwijs kan doen; of wel, wie maar enigermate zwak en niet zo
scherpzinnig is, wordt zonder meer overdonderd en denkt dat deze Nazareeër
minstens een soort Griekse halfgod is. Het had niet veel gescheeld of zelfs ik
had dat geloofd; want die verschijningen op de top van deze berg waren in alle
ernst zo buitengewoon, dat ze in Mozes en Elia 's tijd niet buitengewoner
konden Zijn.
[4] Maar ik met mijn onopvallende
scherpzinnigheid zag toch dingen gebeuren waardoor mij de schellen van de ogen
vielen, en waardoor ik nu heel goed en precies weet waar ik aan toe ben. Hebben
jullie die mannen niet gezien, die als engelen op de bergtop naar ons
toekwamen?' - Iedereen knikt instemmend. -Weten jullie ook, wie het zijn en
waar ze vandaan zijn gekomen?' -Men schudt ontkennend het hoofd. -'Ik zal dat
jullie eens uit de doeken doen! Kijk en luister:
[5] Het zal
jullie wel bekend zijn dat de timmerman uit Nazareth, Jozef genaamd, waarvan
altijd al gezegd werd dat hij ingewijd was in de kennis van de Egyptische en
Perzische magie, tevens in direkte lijn afstamt van David en zich zo nu en dan
de bijnaam 'Davids zoon' gaf. De vader van Jozef, die Eli heette en ook een
timmerman met een overigens geheel onbesproken gedrag was, had echter in het
geheim toch als hoofddoel gekozen om zijn stam weer op de troon van Juda en het
gehele beloofde land te brengen. Hij liet zijn zoon Jozef, onder het
voorwendsel dat deze zich in de bouwkunst zou bekwamen, in goed gezelschap naar
Perzië en misschien zelfs naar Indië reizen. Maar dat was niet voor de
bouwkunst, maar voor de buitengewone magie, opdat Jozef dan met die wetenschap
en die kunst alle mensen kon verblinden en zich als een door God gezonden wezen
kon laten verheffen op de troon van Joden en Romeinen tesamen. Want met de
sterk tot verafgoding ge neigde Romeinen zou makkelijker gemanipuleerd kunnen
worden dan met de Joden. Alleen moest Jozef, ondanks zijn geheime kunst, naar
buiten toe een strenge Jood zijn en voor de wet geen smetje hebben, opdat zelfs
de hogepriester geen aanmerking op hem kon maken! Na een aantal jaren kwam
Jozef van zijn reis terug en bezat toen de kunst wel, maar had geen middelen en
gelegenheid om deze toe te passen. Ook had hij geen durf genoeg, zoals mij oude
mensen verteld hebben, maar het voornaamste wat hem ontbrak was het
sprekerstalent; want spreken kon hij niet en daarom was hij erg kort van stof.
Eli zag, dat zijn opzet niet slaagde, en liet toen zijn zoon Jozef, die
helemaal geen geschiktheid voor de troon toonde, alleen maar zijn bekende
handwerk uitoefenen. Toen Eli stierf, zegende hij zijn zoon wel, maar zei heel
wijs dat Jozef ten opzichte van zijn kinderen voor dat bepaalde doel niets meer
moest doen, want er zat geen toekomst meer in. En daarom heeft Jozef ook
helemaal niets meer voor de kinderen van zijn eerste vrouw gedaan.
[6] Maar na het overlijden van zijn
eerste vrouw kwam door een gelukstreffer, hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door
zijn in Perzië geleerde magie, de mooie jonge Maria, die ook van Davids stam
was, uit de tempel onder zijn bescherming, en toen kwam het koningsidee in
Jozef weer tot leven. Hij maakte Maria zwanger, die toen nauwelijks veertien
jaar oud was, en huwde haar pas later, waardoor hij weliswaar in Jeruzalem
grote moeilijkheden kreeg, maar waaruit hij zich redde met geld en magie, en
door op aanraden van een goede vriend in Jeruzalem tevens met Maria te trouwen.
[7] Weliswaar moeten de nog in leven zijnde en
zeer welgestelde ouders van Maria in Jeruzalem, een zekere Joachim en Anna, met
dat huwelijk niet erg ingenomen zijn geweest; maar Jozef had een machtige
vriend in de tempel, de oude Simeon en vooral Zacharias, en zo ging de
geschiedenis toch zonder verdere moeilijkheden door, en Maria werd de
rechtmatige vrouw van Jozef, en daarmee moesten de ouders ook instemmen.
[8] Jozef, die buitengewoon
aangemoedigd werd door Maria waarvan hij veel hield, deed er nu alles aan om
voor het nog niet geboren kind, als het een jongen zou zijn, -wat de in
dergelijke dingen opgeleide Jozef met vrij grote zekerheid vooruit kon weten,
-al het mogelijke voor het bepaalde doel aan te wenden, waarbij nu ook de niet
onaanzienlijke middelen van de schoonouders wel goede diensten verleend zullen
hebben.
[9] Enige weken voor de bevalling zond
hij in het geheim boden naar Perzië en liet drie wijzen uitnodigen, die hij in
zijn jeugd had leren kennen. Deze kwamen naar Nazareth; en omdat in diezelfde
tijd Keizer Augustus voor heel Judéa de volkstelling in Bethlehem had
uitgevaardigd, waren Jozef en Maria met de kinderen naar Bethlehem opgetrokken
om zich daar te laten inschrijven.
[10] De in Nazareth gearriveerde drie
wijzen met hun grote en schitterende schaar bedienden wisten toen niet waar ze
naar toe moesten, gingen op naar Jeruzalem en deden daar ongelukkigerwijs bij
de oude Herodes navraag naar de pasgeboren koning van Israël en goten daarmee.
olie op het vuur! Herodes kon hen natuurlijk niets anders zeggen dan in de
eerste plaats, dat hem dat totaalonbekend was, en in de tweed~ plaats dat als
er iets van waar was, deze familie zich dan net als vele duizenden anderen in
verband met de door de keizer verordende volkstelling, zeker in Bethlehem zou
bevinden. Daarop haastten de drie wijzen zich meteen naar Bethlehem en vonden
daar wat ze zochten.
[11] Je kunt je wel voorstellen dat
het daar niet ontbroken heeft aan magische verschijnselen, waar zelfs de
Romeinen van onder de indruk waren anders had Herodes niet de kinderen laten
vermoorden. Deze magiërs hebben het kind voor een goede opleiding ook grote
schatte~, zo niet geschonken dan toch wel geleend, rekening houdend met.het
feit dat het kind koning zou worden en dan het geleende naar Perzië terug zou
zenden.
[12] Juist daarom hebben die drie
magiërs het pasgeboren kind niet meer uit het oog verloren, tot op dit uur
zorgden zij voor zijn complete magische opleiding en nu kwamen ze ook weer als
drie engelen uit de hemel en ze helpen Jezus bij het volvoeren van zijn
wonderen, en het volk, dat blind is en niets van al die geheime dingen weet, te
verblinden met allerlei wijze preken en wonderbare daden.
[13] Maar ons, die in
al dergelijke geheimen zijn ingewijd, kunnen ze de ogen niet verblinden, en
daarom is het onze heilige plicht om deze mens op alle wegen en paden in de
gaten te houden en daar, waar hij te ver gaat, snel in te tomen.
[14] Het ergste zou
zijn, als hij de Romeinen aan zijn kant kreeg; dan zou al onze moeite helemaal
voor niets zijn! Dat moeten we daarom dan ook zo zorgvuldig mogelijk zien te
verhinderen, anders groeit hij ons nog hemelhoog boven ons hoofd! Als hij
eenmaal boven is, dan zullen wij hem niet meer naar beneden kunnen trekken!
-Wat denken jullie daarvan?'
[15] De anderen zeggen: ' Je hebt
misschien wel helemaal gelijk; maar als het later anders blijkt te zijn, wat
best mogelijk is, wat moeten we dan?'
[16] Rhiba antwoordt: 'Die vraag kun
je hier helemaal niet stellen! Is hij meer, of kan hij meer zijn dan een mens?
Wie onder ons is dan zoals de heidenen, die niet weten wat of wie God is en
daarom zowel bijzondere mensen als ook zelfs sommige eigenaardige dieren voor
Goden aanzien, vereren en aanbidden?
[17] Is deze Nazareeër dan meer dan
een buitengewoon voortreffelijk mens, een genie, onovertrefbaar in zijn doen en
laten?
[18] Als hij zou blijven wat hij is,
en zijn kunst voor het welzijn der mensen zou uitoefenen en ze ook over menig
onderwerp, waarin de mensen blind zijn en waar ze weinig of helemaal geen
inzicht in hebben, zou onderrichten, dan zou hij onvervangbaar zijn, en het
land waar hij woonde zou te benijden zijn. Maar nu streeft hij naar de troon,
de kroon en de scepter van David, en dat maakt hem verachtelijk in de ogen van
alle echte en zuivere Joden die nog bezield zijn met de oude geest, waardoor ze
alle verschijnselen in het mensenleven in de juiste verhoudingen kunnen zien en
niet zo gemakkelijk als halfheidense tollenaren en zondaren bedrogen kunnen
worden!
[19] Wat heeft het voor de mensheid
dan ook voor nut om door zulke schitterende leringen in verschillende sekten
gescheiden te worden, die elkaar dan alleen maar vanwege het verschillende
geloof haten -meer dan de verscheurende dieren in de wouden?! Die van het oude
geloof haten die van het nieuwe geloof, en omgekeerd, en zo schenkt zo'n geloof
altijd juist het tegendeel van wat het predikt; in plaats van vriendschap,
liefde en vrede veroorzaakt het vaak de onverzoenlijkste vijandschap, haat en
de ergste oorlog! En alle geloofsvernieuwingen op aarde hebben steeds deze
zelfde vruchten opgeleverd! Als nu, zoals langdurige ervaring leert, de
vruchten van zulke ondernemingen steeds dezelfde zijn, dan hebben wij als
verlichte mensen en leiders van de volken de onvermijdelijke plicht om zulke
vernieuwers vroegtijdig de weg te versperren waarop voor duizenden ondergang en
verderf dreigt. Is het dan niet beter, dat één zo'n heerszuchtige magiër uit de
wereld wordt geholpen, dan dat in korte tijd vele duizenden, door zo'n
zonderling verleid, door het scherp van het zwaard te gronde moeten gaan?!'
[1] Een ander zegt nu: 'Als we deze
zaak alleen beschouwen uit het standpunt van deze wereld, dan heb je geen
ongelijk; maar als er na de dood nog een leven is voor de ziel van de mens,
waaraan ik nog nooit heb getwijfeld, dan hebben al deze wereldse overwegingen
en betrekkelijkheden helemaal geen waarde, en dan is deze Jezus een zon voor de
nacht van de menselijke geest en toont hij ons de goede weg, waarop wij al
tijdens ons lichamelijke bestaan in het grote hiernamaals kunnen zien en uit
het vaderhuis het heerlijke voedsel voor het eeuwige leven kunnen halen!
[2] En dat leert hij en hij wil de
blinde mensen tonen, hoe de lucht zonder meer brood en wijn, dus echt voedsel,
uit de hemelen kan bieden en kan geven, zoals wij dat een paar dagen geleden op
de top allen hebben gezien en waarvan wij hebben gegeten en gedronken!
[3] Dat de oude nacht steeds de strijd
met de nieuwe dag aanbindt en aanbinden moet, dat leert ons niet alleen de
geschiedenis der mensheid, maar ook de aard van de dingen, zoals ze dagelijks
voor onze ogen gebeuren en plaats vinden; maar dat is nu juist Gods ordening,
goedvinden en wil, waartegen nog nooit een wereldmacht iets heeft kunnen
uitrichten.
[4] Wat wil je dan doen, als deze
totaal van God vervulde Jezus je met zijn gedachten greep en volledig
vernietigde? Hoe zou je je tegen hem teweer stellen?
[5] Nu moet je eens goed luisteren!
Een mens, aan wiens wenken wind en zee en alle slechte en goede geesten
gehoorzamen, - een mens, die de doden weer tot leven wekt en iedere ziekte, al'
is deze in een nog zo vergevorderd stadium, zonder medicijnen, maar slechts
door zijn wil geneest, zou wel eens iets meer kunnen zijn dan alleen maar een
buitengewoon begaafd magiër! Wij hebben toch vaak magiërs gezien, en
waargenomen hoe ze met louter tovertekens, toverspreuken, amuletten en
toverstaven omgeven zijn en hoe ze altijd iedere kleinigheid die ze tot stand
brengen, bovenmatig opblazen.
[6] Deze Jezus heeft echter noch een
amulet, noch iets anders wat bij het toveren hoort, ook geen wonderzalven, geen
speciale kruiden en wortels en is zeker geen geheimzinnige, mystieke pocher,
maar een hele open, zeer goedmoedige en buitengewoon tegemoetkomende hoffelijke
mensenvriend en een mens in de ware zin van het woord.
[7] Hij is geen moedeloze, maar hij is
steeds opgeruimd, en zijn woorden zijn als honing en melk; en toch gebeurt bij
al zijn eenvoud alles op de wonderbaarlijkste manier, wat hij ook maar wil! Ik
ben er geheel van overtuigd dat hij in staat is om enkel door zijn wil heel
makkelijk een nieuwe aarde te scheppen! Ik ken hem al sinds vlak na zijn
geboorte en kan je vertellen, dat hij al als jongetje van een paar jaar
hetzelfde deed wat hij nu als man voor ons doet!
[8] Maar
als er een mens is die in ons bijzijn daden verricht, die alleen maar aan God
mogelijk zijn, wat zal mij dan nog verhinderen om zo'n mens voor God aan te
zien?
[9] Ik ben een geboren Galileeër en nu
al meer dan zeventig jaar oud, Ik ben al meer dan veertig jaar priester en kan
al dertig jaar lang slecht zien, één oog was al helemaal blind en met het
andere zag ik alles in elkaar overlopend en onzuiver. Bij ontelbare doktoren,
die uit alle wereldstreken naar Kapérnaum kwamen en zich in hun kunst
verbeeldden bijna bovenaardse wezens te zijn, slangen en wilde dieren temden,
vogels de kop afsneden en er weer in een oogwenk opzetten, kortom echte
mirakelen verrichtten, heb ik voor veel geld voor mijn ogen middeltjes gekocht
en ze precies volgens voorschrift toegepast; maar het hielp niets!
[10] Een paar uur geleden, vlak na het
avondmaal, hielp hij mij door één woord, zonder wat voor middel dan ook,
zodanig dat ik nu met beide ogen zo goed en zuiver zie als waarschijnlijk
niemand van jullie!
[11] Zoek het maar eens in de
geschiedenis op of er ooit een mens met zo'n wonderkracht en macht toegerust op
aarde is geweest! Mozes heeft wel veel gedaan door de macht van God, die hij
kreeg door de kracht van zijn geloof, net als Abraham deze kreeg door de grote
belofte! Maar hoe klein zijn de wonderen van Mozes vergeleken bij die, die deze
Jezus ons nu Iaat zien!
[12] En jullie zitten gewoonweg te
beraadslagen hoe je hem uit de weg zou kunnen ruimen! Foei! Dat is schandelijk
van jullie, en je verdient het om met de krachtigste tuchtroede van God voor
eeuwig zo zwaar mogelijk bestraft te worden!
[13] Waarlijk, in deze Jezus schijnt
datgene ten volle vervuld te worden, wat de grote profeet Jesaja over de
verhevenste knecht van God voorspeld heeft, toen hij zei:
[14] 'Zie dit is Mijn knecht, die Ik
heb uitgekozen en die Ik het meest liefheb, waaraan Mijn ziel een welbehagen
heeft; Ik zal Mijn geest op Hem leggen, en Hij zal aan de heidenen het oordeel
verkondigen! Hij zal niet schreeuwen of twisten, en zijn geroep zal niet op de
straten te horen zijn. Het gekneusde riet zal Hij niet breken en de smeulende
pit niet doven, totdat Hij voor de overwinning het oordeel uitvoert en de
heidenen hun hoop zullen stellen op Zijn naam!' (Jes. 42,1-4)
[15] Als Hij kroon en scepter zou
willen, mijn hemel, Hij heeft er meer dan voldoende macht voor! Want net zoals
Hij Zijn apostelen in een oogwenk uit alle windstreken door Zijn onzichtbare
dienaren door de lucht kan laten vergaren, wat we met eigen ogen hebben gezien,
net zo zou Hij alle heersers van deze aarde kunnen verzamelen en hen heel
eenvoudig ter verklaring kunnen zeggen: 'Ik ben de Heer, en jullie allen zijn
voor eeuwig afgezet! Als jullie Mijn knechten wilt zijn dan mag je bij Mij
blijven; maar wil je dat niet, verdwijn dan en verga!'
[16] Maar Hij, die in de ware zin van het
woord almachtig is, heeft ons allemaal zelfs bedreigd, als we beneden ook maar
een woord zouden vertellen van wat hier is gebeurd! Hij zoekt dus geen wereldse
roem en werelds aanzien, maar alleen maar de geestelijke groei en vervolmaking
van de mensen. Zó wil Hij alleen maar een geestelijke staat bij de mensen
vestigen en hen, die niet meer weten waar ze vandaan gekomen zijn weer in het
verloren paradijs terugbrengen! En daarom zouden we hem' indien mogelijk, uit
deze slechte wereld moeten verwijderen? Nooit of te nimmer! Vervloekt is
degene, die zulke gedachten in zijn hart koestert!
[17] Nooit heeft de aarde een grotere
mensenvriend geherbergd, nooit een die onzelfzuchtiger was dan Hij is, - en
jullie willen de hand aan hem slaan? Vraag.jezelf maar eens af wiens
geesteskinderen jullie zijn, en de satan, die in je hart woont, zal het Jullie
zeggen en zal jullie antwoorden: 'Ik ben jullie vader!'
[18] Hoe moet jullie Messias er dan
uitzien? Soms net als jullie? Of moet Hij optreden als een duizendvoudige Simson
en met het wapen van Simson zomaar met één slag de mensen bij millioenen
doodslaan en dan niet Zichzelf, maar jullie op de heersersstoel zetten, en Zich
dan door jullie heel onderdanig laten gebruiken als lastezel, kameel, waakhond,
als vechtende leeuw in de woestijn tegen je vijanden, als adelaar, die met zijn
scherpe ogen vanuit de hoogte meedeelt, waarvandaan de vijand op je afkomt,
zodat je geheelongestoord het geroofde van de hele aarde kunt verbruiken en met
de teerste en schoonste meisjes der aarde kunt geilen?! Dat zou pas een Messias
voor jullie zijn!
[19] Jullie willen heren zijn, en de
Messias moet jullie knecht zijn! Op die manier wil je wel een Messias hebben!
Maar dat je 'Heer' tegen de Messias moet zeggen, dat zint je niet, en daarom zou
je Hem nu uit de weg willen ruimen!
[20] Denk er eens over na en raadpleeg
je hart of het er met jullie niet letterlijk zo uitziet, en jullie harten
zullen hard ' Ja' roepen!
[21] Mocht ik dit echter ten onrechte
verondersteld hebben, zeg me dan eens, hoe jullie Messias er moet uitzien en
welke eigenschappen hij moet hebben!
[22] Het is een schande voor ons,
terwijl wij ons nog wel kinderen van de Allerhoogste noemen; en de heidenen,
tollenaars en zondaars zijn ons in alles voor! De Grieken, Romeinen, Egyptenaren,
Perzen, Assyriërs en bijna alle ons als heidens bekend staande volkeren hebben
uit dankbaarheid voor hun afgoden de grote wijze mannen verafgood, omdat ze
dachten, dat zulke mannen hen door hun goden uit genade gegeven werden, en ze
bewezen hen goddelijke verering, bouwden tempels voor hen en verklaarden de
plaats waar zo'n wijze gewoond had tot heilige plaats. In slechts heel weinig
gevallen is het voorgekomen dat de goddeloze heidenen onmenselijk tegen hen
opgetreden zijn.
[23] Maar wij Joden, die de naam 'Volk
van God' dragen, hebben een groot aantal van onze door God gezonden profeten
gestenigd en ze vervloekt en toch durven wij ons nog steeds 'Kinderen Gods' te
noemen!
[24] Elia, een van de
grootste en machtigste profeten, moest bijna naar het einde der wereld
vluchten, om zichzelf in veiligheid te brengen voor de woede van de 'Kinderen
Gods' en de woede van hun buren. Dat zijn prachtige 'Kinderen Gods'!
[25] Wij zijn het die de boden van God
gestenigd hebben en wij zouden nu ook deze goede Jezus uit de wereld willen
helpen, als dat zou kunnen! Maar de hemel zal daar wel op toezien! Mocht zoiets
echter mogelijk worden -want God laat de mensen zelfs de slechtste daad begaan
opdat zijn maat voor de hel vol zal worden -, dan voorspel ik jullie de eeuwige
vloek over al de Joden, dat ze op aarde nooit meer een thuis zullen hebben, en
dat hun naam, waar zich zelfs de heidenen voor gebogen hebben, walging zal
opwekken bij de mensen!
[26] Zo waar God leeft, zo waar zal
dit ook gebeuren! En zo'n misdaad zal in de hel eindeloos worden vergolden!
Denk er goed aan, dat ik dit als Farizeeër tegen jullie heb gezegd!'
[I] Slechts enkelen aanvaardden wat deze
oude man, Tobias, nu tegen hen gezegd had; maar het merendeel was daarover zo
boos geworden, dat het zijn kleren wilde verscheuren en daarna Tobias en allen,
die hem gelijk gaven, wilde stenigen.
[2] Maar de oude Tobias zei: 'O doe
maar met ons wat je van plan bent, nu wij een doorn in je oog zijn geworden! De
drie engelen, die hier nog zijn, zullen jullie voor je prijzenswaardige moeite
ook een prijzenswaardig loon in de hel toebedelen, en de duivels zullen de naad
van je mantels wel verder openscheuren!'
[3] Toen Tobias zo energiek tegen zijn
woedende collega's had gesproken had en deze stenen begonnen te zoeken, kwamen
de drie engelen de hut binnen, en hun gezichten lichtten als de zon.
[4] Bij het zien daarvan werden de
weerspannigen erg bang, en ze vielen op hun aangezicht en smeekten huilend van
angst de drie om vergeving.
[5] Maar deze zeiden: ' Als jullie de
vijanden zijn van degenen, die door Gods geest bewogen worden, -wie zijn dan
jullie vrienden? Wij zeggen jullie openlijk: Dat zijn de duivels! Bekeer je
daarom, anders krijg je te maken met de macht van de Allerhoogste!'
[6] De van doodsangst bevenden huilen:
'Wat moeten we doen?' Daarop zeggen de drie: ' Deemoedig zijn en de ware, enige
Zoon van God geloven, Wiens ziel één is met de Vader! Want de Vader is in Hem
en niet buiten Hem!' -Na die woorden verdwijnen de drie engelen, en de
Farizeeën richten zich weer op en zien geheel af van hun bijzonder slechte
voornemen.
[7] Tobias vraagt hen nu: 'Nu, hoe
staat het er mee, wat willen jullie doen? Waar zijn de vervloekte stenen?
Waarom vergrepen jullie je nu niet aan die drie, die je voorheen nog aanzag
voor de vermomde drie magiërs uit Perzië?'
[8] De vreselijk ontstelden
antwoorden: ' Je weet toch, dat we de geboden van Mozes moeten houden, waarop
we bij de hemel en bij de tempel hebben gezworen! Als nu deze Jezus overal het
tegenovergestelde leert en doet, dan kunnen we toch niet zo maar onze eed
omruilen voor deze bijna geheel anti-mozaïsche leer? Maar we zullen nadenken en
zien, wat er aan te doen is! Nu zeggen we niet ja en ook niet nee; want er
staat geschreven, dat er uit Galiléa nooit een profeet zal opstaan! En daarom
is deze geschiedenis, hoe wonderbaarlijk ze ook op haar unieke manier is, toch
altijd gekoppeld aan veel dingen die tot nadenken stemmen!'
[9] Tobias zegt: 'Het is wel zo, dat
uit Galiléa geen profeet zal voortkomen; maar ik vraag of er ook
geschreven staat, dat de Messias niet uit Galiléa zal voortkomen!
Daarvan staat volgens mij nergens iets! En met betrekking tot de komende
Messias is er ook nergens een plaats speciaal genoemd, waar Hij zal opstaan!
Als volgens de Schrift Galilea in ieder geval geen profeten zal leveren,
dan kan het toch heel goed de Messias leveren! Want tussen een profeet
en de Messias zal toch wel een oneindig verschil bestaan?!' De ontstelden
antwoorden: 'Je hebt gelijk; daarom zullen we er diep over nadenken. ,
[10] Dan zegt een andere Farizeeër op
de achtergrond, die gedurende de gehele lange verhandeling heel rustig had
geluisterd, zonder intussen de een of andere mening naar voren gebracht te
hebben: 'Vrienden en broeders! Om deze wonderbare geschiedenis te begrijpen,
moet je nuchter en uitgeslapen zijn; wij zijn echter allemaal meer of minder
dronken van de avondmaaltijd en daarbij hebben we veel slaap! Hoe kunnen en
willen we dan zo over zo'n wonderbare en tevens belangrijke en ernstige zaak
een deugdelijk oordeel uitspreken?
[11] Ik vind daarom dat we beter wat
kunnen gaan slapen en morgen de verdere en zeker meer verstandige verhandeling
voort kunnen zetten! Want het lijkt me toe, dat het toch ook al begint te
schemeren, en de morgen zal dus wel niet lang meer op zich laten wachten;
verder moeten we de sabbat toch minstens in de passende rust tegemoet treden en
niet in een woordenstrijd over onze meningen en opvattingen!
[12] Ik geloof dat de grote groep van
de aanhangers van Jezus zich al begint te roeren! We willen of moeten ze
observeren, -maar hoe, als we er te slaperig voor zijn en zij misschien eerder
weggaan, dan dat wij wakker zullen worden, als we nu genoodzaakt zijn wat te
slapen?!'
[13] Een ander valt hem in de rede en
zegt: 'Dat is gemakkelijk te verhelpen, we plaatsen een wacht!' Dan zegt de
ander: 'Wie? Jij soms of iemand anders die net als jij omvalt van de slaap en
als wacht net zo goed in slaap zal vallen als wij beiden?!'
[14] Een derde zegt: 'Van dat slapen
zal zeker niets meer komen; want de anderen beginnen zich al klaar te maken
voor het vertrek; daarom zal er voor ons wel niets anders overblijven dan hun
voorbeeld te volgen. Want de weg naar de vlakte is lang en voor het opgaan van
de zon zullen we nog lang niet in het dorp zijn!'
[15] Een vierde zegt: 'Wel, nu is
Meester Jezus ook voor de hut en maakt aanstalten om te vertrekken; er blijft
ons dus wel niets anders over dan ook zo vlug mogelijk op te breken?'
[16] Dan zegt de eerste: 'Daar heb je
het nou! Ik heb het wel gedacht. Dat zal me een mooie reis worden -zonder slaap
en ook nog helemaal dronken van het avondmaal van gisteren!'
[17] Een aantal zegt nu: 'Wel, het kan
nu eenmaal niet anders! Degenen, die gerust hebben zullen zeker niet op ons
wachten! Opstaan dus maar! Slapen doen we dan wel beneden in het dorp.' Nu
staan allen op en gaan snel naar buiten.
[18] Als de Farizeeën allemaal al
klaar staan voor vertrek, maar Ik nog niet direkt aanstalten maak voor de
afdaling in het dal, wordt het grootste deelontstemd en vraagt aan Mij of Ik
dan nog niet ga vertrekken.
[19] Maar Ik zeg hen: 'Ik ben Heer en
doe wat Ik wil, en niemand hoeft Mij te vragen: 'Waarom moet dat zo?' Als dat
wat Ik voor Mij en de Mijnen wil echter voor iemand niet prettig is, Iaat die
dan doen wat hij wil; want Ik houd niemand vast! Als iemand wil gaan, -nu, dan
gaat hij! Wil iemand echter wachten, -nu, dan wacht hij maar geduldig! Voor
zonsopgang zal Ik niet verder gaan en eerst gebruik Ik nog een morgenmaal; want
de weg is ver en vermoeiend.'
[20] De Farizeeën zeggen: 'Kunnen we
dan nog een poosje gaan rusten?' Ik antwoord: 'Beslist wel! Want de aarde heeft
het licht van jullie ogen niet nodig bij zonsopgang, maar wel het licht van
Mijn ogen, opdat het licht worde in de diepte!'
[21] De Farizeeën zeggen dan onder
elkaar: 'Laat dat degene begrijpen, die dat kan en wil; maar wij begrijpen het
niet!'
[22] De oude Tobias zegt: 'Ik begrijp
het wel en blijf daarom ook hier buiten; misschien wordt het in mijn diepte dan
ook licht.'
[23] Waarop de anderen zeggen: 'Oude
rare man, doe maar wat je wilt; maar wij gaan weer in de hut en slapen nog een
poosje.' Na die woorden gaan ze allemaal vlug de hut in en gaan daar liggen om
te slapen.
[24] Tobias gaat heel eerbiedig naar
Mij toe en wil Mij alles vertellen, wat gedurende de nacht in zijn hut gebeurd
was. Ik troost hem echter en zeg: 'Ik weet overal van! Als Ik het niet had
geweten, hoe had Ik je dan op het juiste moment hulp kunnen zenden?! Laat het
daarom maar rusten! Want wie zich voortijdig tegen Mij verheft, die zal de
verzenen hard tegen de prikkels slaan! Wees dus maar niet bang! Want zulke
onaangename dingen zullen je voortaan niet meer overkomen!
[25] Maar laten we nu wat hogerop
gaan, daar op die oostelijke heuvel; van daar uit zullen we de pracht van een
zeer mooie zonsopgang te zien krijgen; en dat versterkt zowel de ziel als de
ledematen en verwarmt het hart en de nieren.
[26] Na deze korte toespraak begeeft
alles zich nu met Mij naar de top van de alpenheuvel en wacht verlangend op de
zonsopgang, die ook niet meer zo lang op zich liet wachten.
[1] Toen na een uur de zon in een
nauwelijks te beschrijven pracht en majesteit opkwam, werden allen geheel en al
gesticht en tot tranen toe geroerd en men zong psalmen tot eer van Degene, Die
dat alles zo wonderbaarlijk, goed en heerlijk had geschapen.
[2] De oude Tobias zei na dit
feestelijke ochtenduurtje: 'O Heer! Dat is een andere tempel dan die in
Jeruzalem, die voortdurend vol vuil en viezigheid is! Hoe vaak heb ik in mijn
leven psalm na psalm gezongen terwijl mijn hart droog bleef als tien jaar oud
stro en koud als ijs! En hoe warm slaat het nu voor mijn almachtige schepper!
Hoe vaak was ik in de tempel en hoe blij was ik als ik diens steeds stinkende
voorhoven mocht verlaten; en hier zou ik een eeuwigheid willen blijven en de
grote God, die alle talloze heerlijke dingen heeft geschapen, willen prijzen
uit de van liefde brandende diepte van mijn hart! Beste Meester, hoe kan ik U
danken voor deze heilige hoge levensvreugde, die ik nog nooit eerder heb
ondervonden?!'
[3] Ik zeg: 'Wie zo in Gods schepping
gaat staan en zo warm voelt en ondervindt wat hij daarvoor zijn God en Schepper
schuldig is, zoals dat nu bij jou het geval is, die brengt Mij daarmee ook al
de beste en aangenaamste dank.
[4] Blijf jij echter in het vervolg
vervuld van zulke gevoelens en gewaarwordingen en sluit je hart nooit voor de
armere broeder, ook al was hij eens je vijand, dan zal jou mettertijd een grote
genade uit de hemel ten deel vallen! Als je allerlei zondaren ziet, veroordeel
en verdoem ze dan niet; want -begrijp Mij goed -zij zijn het meestal niet die
zondigen, maar de geest die ze daartoe aanzet. Je kunt niet weten door welke
geest ze gedreven worden. Er zijn er genoeg, die in hun vroomheid heel
gemakkelijk hoogmoedig zouden kunnen worden en die dan al gauw vanaf de
vermeende hoogte van hun deugd met veel verachting en afschuw neer zouden
willen zien op de zondaren, waardoor ze dan zelf onbewust nog grotere zondaars
zouden worden dan degenen, die ze verafschuwen; dan komt er een geest en
verleidt zulke mensen tot de een of andere zonde, en de al trots geworden voorvechter
van de deugd ondervindt zo aan den lijve, dat hij nog lang geen God, maar
slechts een heel gewoon zwak mens is !
[5] Zo'n mens wordt dan weer deemoedig
en doet boete, waarvoor hij zich vroeger, toen hij nog meende zo deugdzaam te
zijn, veel te verheven voelde!
[6] En daarom moet niemand een zondaar
haten omdat hij een zondaar is; iedereen doet goed en voldoende als hij de
zonde alleen haat en verafschuwt! Maar een verharde booswicht, die één is
geworden met de zonde, moet je geen hulp geven! Als hij daardoor echter voor
zijn verbetering terecht in de ellende is gekomen, dan moet je aan hem denken,
en als hij je wat vraagt, dan moet je daarnaar luisteren. En als je een
misdadiger naar de galg ziet brengen moet je geen vreugde voelen over zijn
treurige lot, ook al zou hij zijn misdaad waarvoor hij nu de dood in gaat aan
jouw huis hebben gepleegd; want weet, dat het niet onmogelijk
is dat zo'n misdadiger in de andere
wereld zalig kan worden!
[7] Liefde moet in alles het
voornaamste levenselement zijn van ieder mens!
Rechtvaardigheid, die niet in de
liefde wortelt, is voor God geen rechtvaardigheid; en de degene die zo recht
spreekt is voor God dan ook een tienmaal grotere zondaar dan degene die door
hem veroordeeld wordt, en God zal hem eens net zo onbarmhartig veroordelen, als
hij zijn naasten veroordeeld heeft.
[8] Veroordeel daarom niemand en
verdoem ook niemand, ook al zondigt hij nog zo erg tegen jou, dan zul jij ook
eenmaal niet veroordeeld en verdoemd worden; want de maat waarmee iemand meet,
is dezelfde als waarmee het hem eenmaal in de andere wereld weer vergolden
wordt. De strenge, volgens wat voor een wet dan ook rechtvaardige, maar tevens
koude, liefdeloze rechter zal eens net zo'n streng rechtvaardig en onverbiddelijk
oordeel over zich horen uitspreken; de gerechtsdienaars en scherprechters
zullen echter nooit Gods aangezicht zien!
[9] Wie een dief en moordenaar vangt,
heeft goed gehandeld als hij hem aan het wettelijke gerecht overgeeft; maar de
rechter mag nooit vergeten, dat de misdadiger zolang hij in deze wereld leeft,
nog geen volledige duivel is, maar een misvormd, verleid mens, die men op alle
mogelijke manieren nog kan trachten te verbeteren voor hij als een
onverbeterlijke duivel ter dood veroordeeld kan worden!
[10] Bij het scherprecht moet het
echter zo toegaan, dat de veroordeelde niet meteen gedood wordt, maar men moet
hem een hele dag vijf handbreedten boven de begane grond met handen en voeten
aan een paal gebonden te kijk hangen.
[11] Toont hij dan oprecht en smekend
dat hij zijn leven beteren wil, dan moet hij van de paal losgemaakt en in een
geëigende en op rechtvaardige liefde gebaseerde verbeteringsinrichting worden
gebracht, maar dan niet eerder vrij worden gelaten voordat duidelijk
aantoonbaar is dat hij zich verbeterd heeft. Geeft de misdadiger aan de paal
echter gedurende de gehele dag geen teken van verbetering, dan is hij een
complete duivel en moet daarom ook, als hij nog leeft aan de paal, na
zonsondergang gedood en daarna tesamen met de paal op de terechtstellingsplaats
worden verbrand.
[12] Ik zeg dit daarom tegen jou,
opdat je je in de toekomst daarnaar richten zult, want jij was ook rechter en
dat ben je nog steeds bij de Farizeeën en je zorgt voor de graven van de
overledenen en de terechtstellingsplaatsen voor de misdadigers.
[13] Gezegend is hij die zich daarnaar
zal richten; zijn naam zal schitteren in het eeuwige levensboek!
[14] Maar nu gaan we weer naar beneden
naar de hutten; Kisjonah heeft al een bescheiden morgenmaal klaargemaakt en
wacht op ons met zijn vrouwen zijn dochters.'
[I] We gaan nu snel naar beneden, en
Kisjonah komt Mij al vlug tegemoet om Mij en alle leerlingen uit te nodigen
voor de morgenmaaltijd, maar tevens verontschuldigt hij zich dat de tafels wat
soberder voorzien zijn dan anders, want de voorraden waren op en hij had ze
niet aan laten vullen omdat hij wist dat Ik vandaag -op de sabbat -weer
bergafwaarts naar het dal zou gaan. Als het morgenmaal daardoor iets minder zou
zijn dan anders, dan kwam dat niet omdat hij dat zo gewild had, maar omdat hij,
geheel buiten zijn schuld, niet bij machte was om daar iets aan te veranderen!
[2] Ik stel hem gerust en zeg: 'Wees
maar gerust en maak je daarover geen zorgen! Zo is het heel goed en juist, en
het gaat zoals Ik het wil; - overigens moet Ik je als Mijn beste broeder en
vriend er op wijzen, dat je je gedurende deze paar dagen toch wat te veel
ingespannen hebt.
[3] Ten opzichte van de onuitgenodigde
gasten, de grote groep Farizeeën, zou je beslist niet gezondigd hebben als je ze
niet had uitgenodigd; want die hebben zeer veel goud en zilver, en als ze hier
wilden zijn, dan hadden ze zich zelf best kunnen verzorgen! Maar het was zeker
ook geen zonde van je, dat je ze kosteloos verzorgd hebt. Als je ze echter een
rekening wilt presenteren dan zal Ik dat niet afkeuren. De oude Tobias hoort
echter bij Mij.'
[4] Kisjonah zegt: 'Ik zal dat ook
doen; er zijn genoeg armen, - dat gelag zal hen ten goede komen! Maar wees nu
zo goed, o Heer, om het wat karige maal met Uw leerlingen te gebruiken; de
Farizeeën slapen nog in de grote slaaphut en ik wilde graag zonder hen eten!'
[5] Ik zeg: 'Doe dat niet! Wek ze en
nodig ze uit voor de maaltijd! Ik zal vandaag met al de Mijnen vasten tot de
middag; beneden zullen we dan pas een echte maaltijd gebruiken.'
[6] Kisjonah doet dadelijk wat Ik
tegen hem zei, hoewel het hem wel wat tegen de borst stuit. De Farizeeën en hun
genoten komen vlug van hun slaapplaatsen en haasten zich naar het morgenmaal,
dat ze ondanks de sabbat heel haastig opeten; want ze zijn bang dat de zon, die
weliswaar allang is opgegaan maar nog niet de hut bereikt heeft omdat deze naar
het westen vlak bij een hoge rotswand is gebouwd, toch heel gauw de hut zou
kunnen bereiken, en dan mochten ze pas weer eten na de ondergang van de zon, of
in de tempel te Jeruzalem tijdens het breken van de toonbroden.
[7] Kisjonah vestigt er Mijn aandacht
op en zegt: ' Je kunt eigenlijk wel lachen om dat gedoe; bij hen begint de
sabbat pas op het moment dat de zonnestraal het punt beschijnt waar zij zich
bevinden! Zoals U nu al een paar maal hebt gezien, o Heer, komt de zon pas
tegen de middag bij deze hut, en deze ogendienaars zouden dus pas na een halve
dag met de sabbat beginnen en deze gaan vieren. Zulke kerels zul je ergens
anders op de goede aarde toch nauwelijks vinden!'
[8] Ik zeg: 'Laat ze
maar; heel vlug zullen er zich verscheidene gelegenheden voordoen, en wel nog
voordat we helemaal beneden zijn, waarbij we hen hun sabbat onder de neus
kunnen wrijven. Maar dit betekent nog niets als je weet hoe slim ze hun sabbat
ontduiken als ze dat willen en de sabbat in hun synagoge hen geen rijke oogst
voorspelt: -dan doen ze ramen en deuren dicht, zodat de zon haar licht niet
kwijt kan in de vertrekken van zulke ogendienaars, en op die plaats en op dat
ogenblik is er dan geen sabbat in het huis! Ook een dag zonder zon geldt niet
als een hele sabbat tenzij ze in hun synagoge hun zevenarmige kandelaar
aansteken, maar zoiets kost natuurlijk altijd een rijkelijk offer! Daarom
hebben ze dan ook altijd liever een sombere sabbat dan een vrolijke zoals
vandaag.
[9] Maar zoals Ik al zei, vandaag komt
er nog wel een gelegenheid, waarbij we dat onder de aandacht kunnen brengen.
Maar nu gaan we op weg, want het zal vandaag erg warm worden, en in de grote
hitte is het niet aangenaam om te reizen.
[10] Nu breken we ook meteen op en
dalen in snelle pas de berg af het dal in, en de Farizeeën hijgen achter ons
aan en ergeren zich over onze vlugge stappen. Een roept er ons zelfs na en
zegt: 'Waarom lopen jullie toch zo onzinnig hard? Hebben jullie boven soms iets
gestolen?!'
[11] Matthéus, de apostel, Iaat dat
niet op zich zitten en antwoordt: 'Wij lopen met onze eigen voeten, net als
jullie met die van jullie, en we gaan daarom zo goed en zo vlug we zelf willen,
waarvoor we jullie toch hopelijk geen rekenschap behoeven af te leggen; ook
hebben we vooraf met jullie geen bindende afspraak gemaakt hoe vlug we voor
jullie uit zullen gaan! Houdt dus je mond en ga je eigen weg zoals je kunt en
wilt! Wij maken ons niet druk over jullie; waarom maak je je dan bezorgd over
ons?!'
[12] Dan zegt een Farizeeër, die
daardoor al erg kwaad is geworden: 'Wat loop je toch te kletsen, domme
tollenaar; weet je dan niet dat het vandaag sabbat is, waarop niemand behoort
te twisten?!'
[13] Daarop antwoordt Matthéus: 'Geldt
de sabbat dan alleen maar voor mij en niet voor jullie?! Wie begon er te
twisten?! Er staat toch nergens geschreven dat je op de sabbat niet vlug mag
lopen; daarentegen verlangen jullie zelfs dat men niet teveel moet treuzelen op
de sabbat bij het gaan naar de synagoge, en dus overtreden wij zelfs jullie wet
niet als wij vandaag op de sabbat wat sneller gaan dan op een andere dag.
Beneden in het dorp staat een kleine synagoge waar wij, als wij vlug genoeg
lopen, beslist nog op tijd kunnen komen; wat verlang je dan nog meer van ons?!'
[14] De Farizeeën zeggen: ' Ja, daar
hoor jij toch niet bij, die zich naar de synagoge en de scholen haasten! Het is
toch belachelijk als een tollenaar over een synagoge praat! We zullen jou niet
kennen?! Je bent meer een heiden dan een geboren Griek en toch praat je over
ijver voor de synagoge, zwarte boosdoener?!'
[15] Matthéus zegt: 'Het wordt nu toch
wel tijd dat je je tong beteugelt, anders veroorloven wij ons om met knuppels
op jullie ruggen de sabbat te breken! Moet je die eeuwige dagdieven zien en wat
ze zich met ons durven te veroorloven! Nog één beledigend woord en ik vergeet
de sabbat en mijn menselijkheid en pak jullie als een beer aan!' Na dit dreigement
zeggen de Farizeeën weliswaar niets meer, maar inwendig zijn ze woest.
[I] Maar na een poosje, al tamelijk
diep in het dal, kwamen we bij een akker die vol met bijna gerijpt koren voor
ons lag. Er liep een weg door de akker, en we namen deze weg omdat we dan
vlugger bij het dorp zouden zijn. Wij liepen dus door het gezaaide, en het was
natuurlijk nog sabbat. Maar de leerlingen hadden honger omdat ze net als Ik
geen morgenmaal gehad hadden, en ze begonnen daarom de rijpere aren af te
plukken, de korrels in hun hand er uit te wrijven en ze te eten. (Matth.12:1)
[2] Toen de toch al kwade Farizeeën
dat zagen, liepen ze vlug naar Mij toe en zeiden met gewichtige gezichten:
'Ziet u niet, dat uw leerlingen op sabbat dingen doen die niet betamelijk
zijn?!' (Matth.12:2)
[3] Ik
antwoordde hen: 'Hebben jullie dan nooit gelezen, wat David deed, toen hij en
zijn metgezellen honger hadden? (Matth.12:3) Dat hij in het huis van God
ging en de toonbroden at, die hij niet mocht eten noch degenen die bij hem
waren, maar wat alleen aan de priesters toegestaan was?! (Matth.12:4) Of
heb je nooit in de wet gelezen, hoe de priesters op de sabbat in de tempel de
sabbat ontheiligen en toch niet schuldig zijn?! (Matth.12:,5) ...
[4] Boven hebben jullie Mijn daden
gezien en Mijn leer gehoord, en dikwijls is er tegen jullie gezegd Wie Ik ben!
Als dat jullie nog niet genoeg is, dan zeg Ik je nu nog één keer onverbloemd,
dat in Mij Diegene is, Die groter is dan de tempel! (Matth.12:6)
[5] Als jullie echter zouden weten wat
het betekent: 'Ik heb een welgevallen aan barmhartigheid en niet aan offers!',
dan zouden jullie deze onschuldigen nu in je hart niet vervloekt hebben! (Matth.12:7)
Weet dan, blinde en dove Farizeeën: De Zoon des mensen, Die Ik ben, is ook Heer
over de sabbat!' (Matth.12:8) De Farizeeën schrokken zo van deze
woorden, dat ze meteen achteruit gingen en de leerlingen niet meer verboden om
aren af te plukken.
[6] Maar Kisjonah, die steeds naast
Mij liep en van wien de akker was, zei tegen Mij: 'Heer, ik zal nu vooruitgaan
en meteen een uitgebreide maaltijd klaar laten zetten; want ik heb medelijden
met de brave leerlingen vanwege hun kennelijke honger!'
[7] Ik zeg: 'Daar zul je echt goed aan
doen. Maar Ik zal nu toch eerst met de leerlingen een school bezoeken ter wille
van deze Farizeeën, opdat hun ergernis niet nog groter wordt. Ze zitten toch al
in hun maag met Matthéus, omdat hij hun een poosje terug erop heeft gewezen dat
wij terwille van de synagoge zo vlug lopen. Als we nu de school in het dorp
voorbij lopen, dan loopt de maat bij hen over en beginnen ze herrie te
schoppen; maar als we nu eerst toch in een school gaan, dan kunnen ze niets
meer zeggen en dan kan jij ook zonder schaamte je rekening aan hen voorleggen,
dat wil zeggen als de sabbat afgelopen is.' Na deze woorden ging Kisjonah
rechtstreeks met de zijnen naar huls, waar hij alles geheel verzorgd aantrof.
[8] Wij sloegen echter een beetje meer
naar links een weg in naar de school, die op het hoogste punt van het dorp lag.
Daar aangekomen betraden we direkt de zeer sporadisch bezochte school (Matth.12:9),
en de Farizeeën volgden ons op de voet. Ze waren inwendig erg kwaad, omdat ze
op de akker voor hun domheid door de leerlingen uitgelachen waren, toen Ik hun
bezwaren tegen het aren plukken weerlegde.
[9] Toen we in de school kwamen deden
de Farizeeën meteen weer heel gewichtig en brachten een mens bij Mij, die al
heel lang een verdorde hand had en daardoor bijna geen enkel werk kon doen. Ze
vroegen Mij, omdat Ik eerder gezegd had dat Ik ook Heer over de sabbat ben of
het toegestaan zou zijn om ook op de sabbat te genezen. Dat vroegen ze Mij
echter alleen maar om bewijzen tegen Mij in handen te krijgen (Matth.12:10);
want hun slechte harten brandden al van toorn en haat.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom
vragen jullie dat aan Mij, alsof Jullie deze zieke zouden kunnen helpen en zijn
reeds lang gestorven hand levend. zouden. kunnen maken?! Als Ik hem echter
genezen wil, dan zal Ik Jullie toch niet om Jullie toestemming vragen?!
[11] Wie van jullie is er zo dwaas,
dat hij zijn schaap dat in een gat valt, daar op de sabbat met uithaalt?! (Matth.12:11)
Maar een mens is toch veel waardevoller dan een schaap! Zodoende zal men op een
sabbat een mens toch wel mogen helpen?!' (Matth.12:12)
[12] Toen zwegen de Farizeeën; maar Ik
riep de mens bij Mij en zei tegen hem: 'Strek je hand uit!' En hij strekte zijn
hand uit, en deze werd net zo gezond als de andere, die nooit ziek geweest was.
(Matth. 12:13)
[13] Nu was de maat vol voor de Farizeeën;
ze verlieten de school en beraadslaagden buiten hoe ze Mij zouden kunnen doden.
(Matth. 12:14)
[14] Maar Matthéus, die een listige
spion was, sloop hen na en luisterde ze ongemerkt af, kwam al gauw bijna buiten
adem terug en riep luid wat hij gehoord had. Toen zond Ik vlug een leerling
naar Kisjonah en liet hem zeggen dat Ik vandaag uit voorzorg niet bij hem kon
komen eten, omdat Ik de Farizeeën die Mij nu naar het leven stonden niet nog
grotere misdadigers wilde maken dan ze al waren waarom Ik een tijdje uit deze
streek verdwijnen zou. De leerling liep pijlsnel, en wist waar hij Mij weer kon
vinden.
[15] Nauwelijks had hij het aan
Kisjonah overgebracht, of deze vertrok onmiddellijk met zijn hele huishouden,
verzamelde in aller ijl nog een grote hoeveelheid volk, haastte zich naar de
school en kwam nog net op het juiste moment, toen de Farizeeën al voorzien van
stenen de school wilden binnendringen.
[16] Het spreekt wel vanzelf dat de
Farizeeën behoorlijk door Kisjonah aangepakt werden, waarop Ik vervolgens met
veel volk vandaar vertrok en al hun zieken onderweg genas; want omstreeks de
tijd van de tarweoogst kwam er nogal wat koorts voor in deze streek die dicht
aan de Galilese zee lag, en zodoende waren daar ook steeds veel zieke mensen
vooral van het vrouwelijk geslacht. Toen deze over Mij hoorden, kwamen ze de
menigte achterna om door Mij genezen te worden en allen die dat deden werden
genezen. (Matth.12:15)
[17] Maar nadat Ik ze genezen had,
waarschuwde Ik ze om daar thuis met niemand over te spreken (Matth.12,16),
en ook niet tegen wie dan ook iets mee te delen over waar Ik was toen Ik ze
genas, en in welke richting Ik verder was gegaan. Ze beloofden zich daar heel
precies aan te houden en daarop liet Ik hen in vrede gaan.
[I] Toen Ik met hen klaar was, kwamen
de apostelen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, U bent soms toch wat raadselachtig!
Weet U, we hebben al zoveel wonderen van U gezien en ook aan den lijve
ondervonden, dat we er ook maar geen ogenblik aan kunnen twijfelen, als we dat
al zouden willen, dat U in de volste en waarste zin des woords de Zoon van de
levende God bent en ook zijn moet; want wat U doet heeft tot op heden geen mens
kunnen doen. Maar toch komen er bij U bepaalde ogenblikken voor, waarop U in
alle ernst bang schijnt te zijn voor de mensen, terwijl U toch, zoals wij
meermalen overtuigend gezien hebben, gebieden kunt over alle zeer machtige
engelenscharen uit de hemel!
[2] Wij zouden die Farizeeën met hun
ongeveer vijftig onbewapende aanhangers, waarvan de een nog laffer is dan de
andere, behoorlijk hebben kunnen toetakelen; en zo'n almachtig woordje van U, -
en de lust om U te vervolgen zou de Farizeeën voor altijd zijn vergaan! Het is
ons een raadsel en dat kunnen we eerlijk gezegd met de beste wil niet
begrijpen, waarom U, die alle goddelijke macht bezit, voor die kerels bent
gevlucht! - Legt U ons Uw vreemde handelwijze toch eens uit!'
[3] Ik zei: 'Jullie zijn nog
behoorlijk zwak en blind, dat je zoiets niet direkt ziet! Kijk, dat gebeurde
opdat jullie zouden bemerken, dat wat de profeet Jesaja over Mij geprofeteerd
heeft nu in vervulling ging, toen hij (Matth.12:17) het volgende zei:
'Zie, dit is Mijn knecht, Die Ik heb uitgekozen, en Mijn geliefde, Waaraan Mijn
ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn geest op Hem leggen, en Hij zal het
oordeel aan de heidenen verkondigen (Matth.12:18). (Onder oordeel wordt
hier waarheid.licht en leven verstaan; want de waarheid zorgt voor een
rechtvaardig oordeel.) Hij zal geen ruzie maken en schreeuwen, en men zal Zijn
roepen niet in de straten horen. (Matth.12:19) Het gekneusde riet zal
Hij niet breken en de smeulende lampenpit zal Hij niet doven, totdat Hij het
oordeel uitvoert. (Matth. 12:20) En de heidenen zullen op Zijn naam
hopen.' (Matth. 12:21)
[4] Wel, dat is de reden waarom Ik het
niet tot een ruzie en nog minder tot een handgemeen met de Farizeeën wilde en
kon laten komen.
[5] Overigens wist
Ik vooraf echt wel, dat Kisjonah ze niet zonder straf zou laten vertrekken! Nu
zijn ze tien keer erger gestraft, dan wanneer wij ons daarover druk gemaakt
hadden; want ten eerste hebben ze ontzettend op hun kop gehad van de mensen van
Kisjonah, en ten tweede mogen ze over alles wat ze gezien, gehoord en beleefd
hebben, in Kapérnaum geen lettergreep loslaten, en dat ergert en hindert ze nog
het meest.
[6] Want als er één ook maar een
lettergreep laat horen wordt hij, zoals hem dat op de berg is voorspeld, op
datzelfde ogenblik stom, doof en, als dat nodig mocht zijn, ook blind. Daarom
wilden ze ook proberen of ze Mij konden doden; want ze dachten dat daardoor de
werking van Mijn op de berg gegeven dreigement, waarin ze beslist geloofden,
vernietigd zou worden.
[7] Want ze houden Mij nog steeds voor
een slechte magiër, die levend wel, maar dood niet tot iets in staat is. Het
ergste voor hen is echter dat ze nu niet weten waar Ik ben heen gegaan.
Weliswaar hebben ze al boden in oostelijke richting gezonden om Mij te zoeken
-want ze zagen ons vanaf de school naar het oosten verdwijnen -; maar dat we in
het bos onverwachts na een uur lopen in westelijke richting gegaan zijn en nu
meteen ook over de zee naar de andere kant zullen varen, dat weten ze niet, en
daarom zullen ze tevergeefs zoeken. Is jullie raadsel hiermee opgelost?'
[8] De twaalf en ook veel anderen die Mij
volgen, antwoorden: 'Ja, nu is alles ons wel duidelijk! Het is zo werkelijk
veel beter, dan wanneer wij zelf die kwaadaardigen aangepakt zouden hebben; nu
is alles weer helemaal in orde.'
[9] Judas zegt een beetje laconiek:
'Behalve onze magen! Behalve die paar rauwe tarwekorrels is er vandaag, want
het is nu alweer avond, niets ingekomen. Daarom zou het geen kwaad kunnen, als
er voor we over de zee varen iets voor onze magen gedaan kon worden!'
[10] Ik zeg: 'Vasten is vandaag ons
parool, in ieder geval tot aan de overkant; daar zullen we wel wat vinden.'
[11] Maar
Thomas vermaant Judas om die opmerking en zegt: 'Hoe is het nu mogelijk, om
midden in de verhevenste les van de Heer met zo'n beestachtig gemene opmerking
te komen?! Heb je helemaal geen gevoel voor eer of oneer in je lijf?! Als je
dan toch zo'n geweldige honger hebt, neem dan in het vervolg de een of andere
mondvoorraad mee; maar om zulke opmerkingen tegenover de Heer te maken is echt
te laag om daar nog meer woorden over vuil te maken!' .
[12] 'Ja, ja', zegt Judas, 'ik was
vergeten, dat jij ook nog in ons gezelschap bent! Je bent en blijft mijn
opvoeder en schijnt het erg plezierig te vinden om mij bij iedere gelegenheid
de een of andere klap te verkopen. Dat is ook goed; als je het leuk vindt blijf
het dan doen, maar ik zal me niet meer over je ergeren!'
[13] Dan zegt Petrus: 'Dat is ook
beter; maar voor het overige heeft Thomas wel gelijk, hoewel hij menigmaal ook
een beetje hard is. Maar ik vind dat we steeds de Heer in het oog moeten houden;
als Hij iets zegt dan is het goed en juist dat het zo gezegd is, en dan moet
ieder zich daaraan houden! Zegt de Heer echter niets, dan hebben wij nog minder
recht om iets te zeggen! Ik vind, dat wij vooral in het bijzijn van de Heer
daarop moeten letten om onder elkaar vrede en eendracht te bewaren!
[14] Geloof me, beste broeder Thomas,
als hongerige Judas tegenover de Heer zijn mond al niet houdt, dan zal hij zich
van jou nog minder aantrekken! Gesteld dat we iets op elkaar aan te merken
hebben, dan moeten we het scherpe en bittere vermijden, opdat die spreuk van
Jesaja, die de Heer eerder over Zichzelf aanhaalde, ook op ons, Zijn apostelen,
van toepassing zal zijn!'
[15] 'Zo is het goed, beste Simon
Jona!', zeg Ik. Zo moet het bij jullie zijn, en uiteindelijk bij alle mensen!
Want wie een wond heeft en daar iets scherps op legt, die geneest de wond niet,
maar maakt haar alleen maar groter en erger. Wie echter de wond met balsem en
zuivere olie verzorgt, die zal haar spoedig laten genezen en de schade aan het
vlees herstellen.
[16] Maar nu zie ik de schipper van
Mijn vriend Kisjonah daar naar de oever sturen, en hij is er zelf ook; laten we
daarom naar de walkant gaan, zodat we bij de hand zijn als de schippers het
scheepstouw over zullen gooien; dan trekken we het schip helemaal aan de kant
en schepen ons vlug in; want er staat aan deze kant tegenwind en daarom kunnen
ze niet makkelijk helemaal aan de kant komen. Maar de wind zal ons heel goed
helpen bij het oversteken en zal ons snel aan de overkant brengen. Laten we nu
vlug afdalen naar de oever, zodat ze zich niet voor niets inspannen.
[I] Wij lopen nu snel naar de oever en
komen daar precies op het moment waarop de schippers het scheepstouw naar de
wal gooien. Petrus, die, zelf een ervaren schipper is, pakt direkt het touw;
vervolgens trekken we gemakkelijk het schip aan de oever, schepen ons in, en
binnen anderhalf uur brengt het ons aan de tegenoverliggende oever, en wel in
de buurt van een plaatsje, dat half door Grieken en half door Joden bewoond
werd.
[2] We bereikten de oever toen de
avondschemering de omgeving nog goed verlichtte en wij alles nog goed
onderscheiden konden. Kisjonah stuurde twee boodschappers naar het plaatsje, om
te vragen of er voor tenminste honderd mensen onderdak beschikbaar was. Maar de
boodschappers kwamen al vlug onverrichter zake terug, en daarom bleven wij
gedurende de nacht in het schip, omdat de wind was gaan liggen en het water
heel rustig golfde.
[3] Kisjonah liet snel brood, wijn en
goed gebraden vlees uit het schip halen, en zijn vrouwen zijn dochters hielpen
mee en bedienden ons. Het behoeft wel nauwelijks vermeld te worden dat dit voor
Judas, die op de andere oever al een lege maag had, heel welkom was.
[4] Ook vraagt
Kisjonah Mij of hij een vuur in het schip zal aanleggen, omdat de nachten aan
het water, ondanks de zeer grote hitte overdag, gewoonlijk toch nog behoorlijk
koel zijn. Ik stem daar mee in, en in de grote vuurpan waarin zich een
hoeveelheid zuivere hars, olie en ander licht brandbaar materiaal bevindt,
wordt meteen vuur gemaakt; deze grote scheepstoorts stond al gauw in
lichterlaaie en gaf over de hele omgeving een intens licht. Dat lokte al heel
snel een aantal kijklustigen uit het plaatsje naar de oever, en daaronder waren
er die Mij vanaf de dichtbij zijnde oever in het schip herkenden, en die
begonnen te juichen, omdat Ik, de bekende wondergenezer, in hun gebied was
gekomen; want er waren daar veel zieken.
[5] Velen haastten zich weer naar huis
en vertelden in het hele plaatsje, dat Ik daar op het schip was.
[6] Het duurde dan ook niet lang, of
er werd een stomme en tevens blinde.die ook bezeten was, aan de oever gebracht,
en het volk vroeg Mij of Ik deze wel zou kunnen en willen genezen.
[7] Maar er waren ook een aantal
Farizeeën uit dit plaatsje haastig komen kijken wat er gebeuren zou, en die
zeiden tegen het volk: 'Hij zal het wel laten om deze man te genezen!'
[8] Maar Ik genas de bezetene in een
oogwenk vanaf het schip, zodat hij kon zien en spreken. (Matth.12:22)
Daar was al het volk uit dit plaatsje van ondersteboven, en de Joden, die de
Farizeeën niet steunden, riepen: 'Dit is waarlijk Davids Zoon, waar alle Joden
op hopen!' (Matth.12:23)
[9] Een goed en rechtvaardig man uit
dit plaatsje kwam dicht bij het schip en zei: 'Goddelijk grote, wonderlijke
Meester! Waarom zou U gedurende de nacht op het schommelende schip U Uw nodige
nachtrust door de wind en de gevoelige koude van de nacht laten ontroven!? Deze
omgeving aan het water heeft de speciale eigenschap, aan ieder welbekend, dat
na een hete dag altijd in dezelfde verhouding een koelere nacht volgt, waardoor
de mensen die .hier wonen allerlei ziektes oplopen; Ik heb echter een groot,
ruim en goed ingericht huis, zodat U met Uw leerlingen daarin meer dan
voldoende plaats kunt vinden, en U kunt daar blijven zolang U maar wilt;
waarbij een redelijke hoeveelheid voedsel ook niet zal ontbreken!'
[10] Ik antwoord hem: ' Ja, Ik neem uw
uitnodiging aan; want Ik weet dat uw ziel oprecht is. Maar ook Kisjonah met
zijn vrouwen zijn dochters is hier; het schip is van hem, en hij is een trouwe
leerling en een man naar Mijn hart; heeft u voor hem ook plaats?' Hierop
antwoordt de oude man: 'Ook als er nog meer van die families waren! Allen die
bij U behoren zijn welkom in mijn huis!'
[11] 'Dan zal uw huis ook een groot
geluk te beurt vallen!', zeg Ik, en Ik vervolg tegen Kisjonah: 'Leg het schip
maar helemaal tegen de wal, zodat we op ons gemak aan land kunnen gaan!' Dat
gebeurde meteen, en we kwamen daarna snel in het huis van onze oude man, die
zijn mensen direkt opdracht gaf om ons zo geriefelijk mogelijk onder te
brengen.
[I] Toen alles was geregeld voor het
slapen, kwam de oude met zijn zonen, die merendeels vissers, schippers en
timmerlieden waren, bij Mij en zei: 'Hier is nu alles voor Uw onderdak zo snel
en zo goed als dat in dit korte tijdsbestek mogelijk was, klaargemaakt, en U
kunt nu naar believen daarvan gebruik maken. Zoals U thuis heer bent, zo bent U
dat nu ook in dit huis, dat ik met mijn zeven zonen gebouwd heb. Als U iets
wenst, zegt U het maar en ik zal Uw knecht zijn en U met mijn gehele huis
dienen!'
[2] Ik antwoord daarop: 'U bent, wat u
bent, en Ik ben ook wat Ik ben; maar omdat u zo deemoedig bent en u zich
vernedert, daarom zult u eens in Mijn rijk daarvoor verhoogd worden! Maar nu
hebben we alleen maar wat rust nodig; laat morgen echter de zieken uit deze
plaats hierheen komen, opdat Ik ze kan genezen.’
[3] Dan zegt de oude: 'Dan zult U veel
te doen krijgen; het plaatsje is niet zo klein en er is daar vrijwel geen huis
zonder zieke! Dit is weliswaar de vruchtbaarste streek langs de uitgestrekte
zeekust, maar merkwaardig genoeg voor mensen ook de minst gezonde; niets als
koorts en allerhande bulten!'
[4] 'Laat maar!', zeg Ik. 'Morgen
wordt alles anders; zorg morgen wel voor vis, zodat Mijn leerlingen, die
vandaag merendeels gevast hebben, weer eens goed kunnen eten! Het wordt u
allemaal vergoed!'
[5] Maar de oude zegt: 'Heer! Vergeef
mij, dat ik U hier tegen moet spreken! Er hebben in mijn huis al duizenden
onderdak en voedsel gekregen, en ik heb nog nooit van iemand iets aangenomen,
laat staan dus van U! Ik verstrooi mijn rekeningen altijd in de wind, en die
draagt ze naar de sterren waar de almachtige Vader woont; Hij is altijd nog
mijn betrouwbaarste betaler en vergelder geweest en zal het deze keer ook zijn!
Hoeveel zieken en gebrekkigen zijn er niet maandenlang bij mij verpleegd, en
ondanks de ongezonde omgeving is er nog nooit een van mijn eigen mensen ziek
geworden! Heer! Dat is een gunst van boven, en daarom moet U niet over
vergelden of zelfs betalen spreken; wánt ik zou noch het ene noch het andere
aanvaarden!'
[6] 'Ja', zeg Ik,'maar daar kleeft één
bezwaar aan! Als Ik het u niet vergeld, dan zal de vergelding vanaf de sterren
ook wat magertjes uitvallen! Want Ik heb ook in en boven alle sterren zeer veel
en uiteindelijk zelfs alles te vertellen en te regelen!’
[7] Daar kijkt de oude geweldig raar
van op en hij weet niet wat hij moet zeggen. Pas na een poosje zegt hij, vrij
zacht: 'Om Jehova's wil! Bent U soms een engel uit de hemel, of wordt U door
een van hen geholpen en heeft de Vader in de hemel die aan U als dienaar
gegeven?'
[8] Ik zeg: 'Geniet
nu maar zonder zorgen van uw nodige slaap; morgen zal u veel geopenbaard
worden! Maar ga nu naar buiten en zeg tegen het volk, dat daar nog lawaai
maakt, dat het ook moet gaan slapen en dat het morgen alle zieken hier moet
brengen; Ik zal ze allemaal genezen.' Toen ging de oude naar buiten, en deed wat
Ik hem had aanbevolen.
[9] Het volk begon toen luid te
jubelen en riep: 'Heil aan de verheven zoon van David! Hij kwam tot ons om ons
van iedere plaag te bevrijden! We weten weliswaar niet vanwaar Hij tot ons is
gekomen; maar het is zeker dat Gods geest met Hem is, zoals deze met zijn
aartsvader David w.as! Want als Gods geest niet met Hem was, dan zou Hij de
bezetene met hebben kunnen genezen!'
[10] Er kwamen echter ook een paar
Farizeeën met het volk mee, omdat ze als tempelpolitie uit Jeruzalem alles moesten
registreren wat Ik hier verder nog zou doen. De genezing van de bezetene die
doof stom en blind was, had hen behoorlijk van hun stuk gebracht, en ze
overlegden aan een stuk door, wat ze er aan moesten doen om Mij verdacht te
maken als landloper, schooier, bedrieger of zelfs als tovenaar, die met de
duivel een verbond gesloten had. Daarom zeiden ze ook tegen het volk: 'Morgen
zal wel blijken, van welke geest hij bezield is! We zullen wel eens zien hoe
hij de vele kreupelen, lammen en melaatsen zal genezen!' Het volk zegt: 'Nu hij
zo in één keer de ergste genezen heeft, zal Hij ook zeker de anderen des te
makkelijker genezen! Maar jullie kunnen daarover maar beter je mond houden;
want jullie hebben nog nooit een mens genezen, niet door jullie dure gebeden en
nog minder door je amuletten die je de zieken aanprijst en voor veel geld
verkoopt!’
[11] In Hem woont de geest van God;
want dat heeft Hij ons al door deze enkele daad voldoende bewezen; jullie
hebben helemaal geen geest in jullie, behalve die van de hoogmoed, de heb en
de heerszucht!
[12] Jullie willen na God wel de
eersten zijn, en je verlangt van ons mensen een goddelijke verering; maar wij
zeggen je, dat jullie voor ons de laatsten zijn. en honderdmaal erger dan alle
heidenen! Want voor ons welzijn doen jullie mets; je werkt niet, en die bij
jullie in de school komen, worden na verloop van een paar jaar zo dom en
somber, dat geen engel zonder speciale macht en kracht van God ze weer normaal
zou kunnen maken! En dat is altijd nog het beste deel van al jullie zorgen en
moeiten voor wat ons welzijn moet heten!
[13] Jullie verleiden de vrouwen van
jullie geloofsgenoten, de Joden, honderdvoudig tot het plegen van echtbreuk, en
met hun dochters bedrijf je ontucht; maar dat vind je niet erg! Wanneer echter
een andere arme duivel zoiets zou doen, dan wordt hij gestenigd als hij arm is,
maar als hij rijk is en in aanzien staat, dan kan hij zich loskopen en blijft
bovendien nog jullie vriend ook!
[14] De Joden, jullie geloofsgenoten,
kennen jullie beslist niet zo goed als wij Grieken, en als ze jullie al kennen,
dan mogen ze toch niets zeggen. Maar wij kennen jullie en mogen spreken; vooral
bij deze gunstige gelegenheid zeggen wij jullie dan ook precies wat wij van
jullie vinden!
[15] Ga nu maar gauw naar huis, anders
gaat het nog Griekse vuisten regenen! Wij zullen hier wel waken; waag het maar
niet hoe dan ook aan deze mens te komen, anders staat je van ons iets te
wachten!
[16] Wij zijn ook Jood geweest en zijn nu blij
dat we Griek zijn; hoewel we in naam en voor de politie Griek zijn, zijn we in
ons hart toch echte Joden, - maar beslist niet zoals jullie, die je aan God
gewijde gebeden voor geld verkoopt en daaraan de leugenachtigste uitwerkingen
toeschrijft!
[17] Wij zelf bidden tot God omdat hij
God.is, en wij als Zijn schepsels verplicht zijn om Hem te aanbidden. Gaan
jullie maar weg, want jullie aanwezigheid staat ons nog meer tegen dan een
stinkend kreng!'
[18] Na deze ondubbelzinnige opmerking
van het volk, dat voor meer dan de helft uit Grieken bestond die hier
woonachtig waren, verdwijnen de Farizeeën zo snel mogelijk, en het volk juicht
over deze overwinning, en ook over het feit dat het deze dagdieven, zoals het
de Farizeeën meestal noemde, nu eens de naakte waarheid onder hun snuffelneuzen
had kunnen wrijven.
180
Het plan van de jonge Farizeeër
[I] Deze plaats was overigens beroemd
omdat al haar inwoners zo scherpzinnig waren. Je moest wel van goeden huize
komen om het met hen, speciaal met de Grieken, op te kunnen nemen; en daarom
wisten de hier wonende Farizeeën heel goed, dat het met dit volk slecht
redetwisten was. Ze gaven dan ook ditmaal weinig weerwoord en gingen naar huis.
Maar thuis pijnigden ze hun hersens des te meer af over de vraag, hoe ze Mij
hier verdacht konden maken, of helemaal in het verderf konden storten.
[2] Een van hen, niet zo'n heel
slechte, zei tenslotte toen het overleg hem te lang had geduurd: 'Broeders, je
hoeft je aan mij niet te storen, maar ik vind dat we nu moeten gaan slapen,
zodat morgen ons hoofd en ons hart weer fit is! Wat hebben we aan al dat tobben
en denken?! Morgen komt er weer een dag. Laten we afwachten wat die zal
brengen, dan zullen we met de hulp van Jehova helderder zien hoe het met deze
vreemde persoon gesteld is. Er is niet de geringste twijfel over dat er iets
buitengewoons aan hem is; want de genezing van de bezetene aan de oever, zo
maar vanuit het schip, zonder hem zelfs maar aan te raken, is een gebeurtenis
die bij mijn weten nog nooit eerder plaats vond!
[3] Laten we dus maar afwachten wat er
morgen nog allemaal verder zal volgen, en daardoor zullen we makkelijker in
staat zijn om ons daarover een completer oordeel te vormen! Want om hem nu al
helemaal blindelings te veroordelen, dat zou een beetje te gewaagd zijn, vooral
nu ons volk zo opgewonden is en zich al lang meer richt op de Grieken dan op
ons, die hun al lang een doorn in het oog zijn. Laat je daarom leiden door mijn
goede inzicht. Morgen is een dag die voor ons misschien veel gunstiger kan
worden, dan vandaag het geval was!'
[4] Dan zegt een ander: 'Wat doen we
dan met die belediging die het volk ons heeft aangedaan? Kunnen we daar soms
ook zo rustig mee gaan slapen en er helemaal geen grijs haar van krijgen en het
vergeten, als ware het nooit gebeurd? Moeten we daar geen rechtvaardige straf
voor geven?'
[5] Maar de betere zegt: 'Laat het
door hen afkopen, als je kunt! Of roep de boosdoeners vandaag nog of morgen ter
verantwoording, als je er een mogelijkheid voor ziet! Wat kun je als één tegen
velen?! Het lijkt me voorlopig nog maar het beste om erover te zwijgen. Maar
als je er voorshands al iets tegen wilt doen, dan is er niemand die je zal
tegenhouden; maar wat mij betreft wacht ik eerst alles maar eens af en daarna
doen we wel wat nodig is. Laat de appel aan de boom eerst maar eens rijp
worden, als je niet in een zure appel wilt bijten! Begrijp je mij?!'
[6] Na deze woorden van de niet zo
slechte Farizeeër, die nog jong en levenslustig was en die zich daarom niet
zoveel liet gelegen liggen aan de oude geldwolven, gingen alle Farizeeën en
schriftgeleerden slapen, maar gaven nog wel een van hun dienaren opdracht om
wacht te houden zodat ze zich de volgende ochtend niet zouden verslapen en
daardoor de eerste handelingen van de tovenaar zouden missen.
[7] Maar de iets betere Farizeeër ging,
nadat alle anderen inclusief de man die de wacht moest houden, al vast sliepen,
naar buiten en overlegde bij zichzelf hoe hij de slechte plannen van de ouderen
kon verijdelen. Hij dacht: 'Kon ik deze wonderdoener maar bereiken, dan zou ik
hem wel goed kunnen adviseren op welke manier hij, ongehinderd door mijn
collega's, zijn genezingen kan uitvoeren! Maar hoe kom ik bij hem? Het
opgewonden volk omringt het huis, en zoals ik zie worden er al zieken
heengeleid en gedragen; dat zal morgen een groot gedrang zijn waar niet
doorheen te komen is. Maar ik weet wat ik doe! Ik ga nu naar het volk en zeg
hen zonder omwegen wat ik ervan denk, en laat hen zien dat ik zelf een vijand
ben van die oude geldijveraars en de wonderdoener iets duidelijk moet maken,
omdat hij anders zijn genezingen nauwelijks -uit kan voeren. Als het volk het
mij toe wil staan, dan is het goed, en als het mij dat niet toe wil staan, nu,
-dan heb ik voor mijn gevoel toch gedaan wat ik doen kon.'
[8] Met zulke gedachten gaat hij terug
naar het volk, dat hem in de maanlichte nacht maar al te gauw herkent als de
hun bekende jonge rabbijn.
[9] De Grieken, die vroeger ook Joden
waren, komen hem direkt tegemoet en vragen heel nors, wat hij daar op dat
moment zoekt, en of hij soms een spion is. Maar hij zegt op een vertrouwelijke
toon: 'Beste mannen en vrienden! Ik draag wel het kleed van een Farizeeër en
zoals jullie weten ben ik ook inderdaad een echte Farizeeër; want als
eerstgeborene van een rijk huis in Jeruzalem was ik verplicht om datgene te worden,
wat mijn, niet zo gewetensvolle, ouders wilden. En zo werd ik uiterlijk wel,
maar innerlijk nog minder Farizeeër dan jullie allen, hoewel jullie nu Grieken
zijn.
[10] De reden van mijn komst is heel
eenvoudig het volgende: Jullie kennen mijn collega 's even goed als ik en
jullie weten welke rechten zij zich allen aanmatigen. Zij zijn theologen, en
niemand behalve zij mag iets van de schrift begrijpen, hoewel zij, onder ons
gezegd, waarschijnlijk van alles meer verstand hebben, dan nu juist van de schrift;
maar ze zijn daarvoor door de tempel uitverkozen en hun vermeende rechten komen
daarvandaan, en daartegen kunnen jullie niets doen.
[11] Tevens zijn zij doktoren en
dulden om die reden niet, dat een vreemde met zijn kunst maakt dat hun inkomen
vermindert; ook hiervoor heeft de tempel hen privileges gegeven en zij weten
voor hun recht op te komen, en daar kunnen jullie niets tegen doen of
uitrichten.
[12] Ook zijn zij in speciale, door
Mozes bepaalde gevallen, rechters en beschikkers over dood en leven van hun
ondergeschikten en dat recht kunnen zij waar, wanneer, en op welke manier zij
maar willen, uitoefenen, en zij behoeven zich niet te verantwoorden; zij
behoeven slechts ieder jaar een lijst naar Jeruzalem te zenden en meestal
worden ze geprezen als ze naast het jaarlijkse pachtbedrag, dat ze voor de
synagogen en scholen aan de tempel moeten afdragen, een behoorlijk uitgebreide
lijst sturen van degenen die ze terechtgesteld hebben.
[13] Want al deze ambten worden al
sinds lang door de tempel voor de duur van het leven verkocht of verpacht; in
deze plaats zijn wij slechts pachters en ik ben zelfs een onderpachter .
[14] Ik kan je wel zeggen dat de
tempel veel geld vraagt voor zo'n synagoge en school! En om ze zo duur mogelijk
aan de man te brengen, geeft de tempel daarbij allerlei vastgelegde privileges,
\\aarop de pachters, die de wet achter zich hebben, zich niet zo gemakkelijk
laten beknibbelen.
[15]
Natuurlijk kun je pas koper of pachter van een synagoge of school worden, als
je eerst in de tempel onder allerlei zware eden ingewijd bent tot Farizeeër;
maar als je eenmaal Farizeeër bent, dan is het heel moeilijk om geen Farizeeër
te zijn! .
[16] Hoewel een echte Jood walgt van
die bedriegerijen van de tempel, zijn ze daadwerkelijk toch door de staat
erkend en goedgekeurd, en jullie kunnen daar niets tegen uitrichten. Ik zou
jullie nog veel meer kunnen vertellen, maar het is voldoende om jullie datgene
uit te leggen, waaraan je kunt zien welke rechten de Farizeeën hebben,
waartegen voorlopig met geweld, jammer genoeg, niets gedaan kan worden.
[17] Als ik de oude, wraakzuchtige
collega's ter wille van de goede zaak niet gesust had, dan zouden jullie nu al
in heel moeilijke omstandigheden verkeren; want ze wilden al een legioen uit
Kapérnaum laten komen en het hele huis aan het gerecht overleveren! Ik ben dus
jullie vriend en geen vijand en nog minder een sluwe vijandelijke spion! Maar
denk niet dat ik daarom een verrader ben! Als je echter een goede raad van mij
wilt aannemen, luister dan geduldig naar mij!'
[18] De drie zeggen: 'Je schijnt te
vertrouwen te zijn; spreek dus en zeg wat we moeten doen! Maar waag het niet om
ons te bedriegen en om de tuin te leiden; want daarvoor zou je met je leven
moeten betalen!'
[19] De jonge Farizeeër antwoordt:
'Daar ben ik niet bang voor, en als ik honderd levens had, dan stond ik met al
die levens in voor de waarheld dat ik het totaal eerlijk meen! Luister dus: Je
weet nu dus, dat het de Farizeeën eigenlijk nergens anders om gaat dan om hun
gepachte inkomen. Ga dus morgen naar ze toe en spreek met hen een bepaald
bedrag af voor het feit, dat morgenochtend de hier aanwezige wonderdokter de
zieken van deze plaats zonder enige moeilijkheid genezen mag, en de oude
geldhandelaars zullen jullie zonder enig bezwaar toestemming geven; en willen
of kunnen jullie hen het geld niet di rekt geven, beloof hun dat toch en dan
lukt het ook!
[20] Alleen zou ik de wonderdokter wel
willen adviseren, dat hij in de eerste plaats na het genezen van de zieken deze
plaats beter direct kan verlaten, omdat anders de naar geld dorstende Farizeeën
zich mogelijk door jullie meteen voor nog meer concessies zouden willen laten
betalen, maar In de tweede plaats wil ik er voor waarschuwen, dat hij zich
niet, wat die wonderdokters gewoonlijk doen, als profeet op moet werpen en het
volk ook geestelijk gaan bewerken; daar ben ik niet op tegen, maar de ouden
zijn op dit punt juist vanwege jullie Grieken erg onverdraagzaam.
[21] En tenslotte moet het volk hem
niet in het bijzijn van die oude vossen uitroepen tot zoon van David; want dat
is voor mijn oude collega's het allerverschrikkelijkste! Als jullie daar op
letten, dan kan -wat ik van ganser harte hoop - alles in stilte en rust
verlopen; maar anders zou het echt wel eens een schreeuwend spektakel kunnen worden!'
[I] De drie Grieken zeggen nu: 'Die
raad van jou is niet zo slecht gemeend; maar toch bevalt hij ons niet helemaal!
Hoe lang moet die gruwelijke heerschappij van deze volksbedriegers nog duren?!
Hoewel we met hen niets meer te maken hebben, zijn we ze toch zat geworden; ze
bespotten ons voortdurend, ze belasteren ons in hun scholen en vervloeken ons
bij iedere gelegenheid, Hoe lang moeten we ons dat nog laten welgevallen?
Bovendien zijn ze ook nog burgerlijk rechter, en als we een uitspraak van het
gerecht willen hebben dan moeten we het altijd duur betalen. Wel, dat is voor
ons een heel slechte zaak, en daarom vinden wij dat hier morgen voor altijd een
eind aan die heerschappij gemaakt moet worden; want alle hier wonende Joden
gaan morgen naar onze kant over, en de Farizeeën zullen, daar ze voor ons
totaalonbruikbaar zijn geworden, eruit gegooid worden, behalve jij, als je bij
ons wilt blijven! -Weet je, dat is ons plan, en dat is al zover uitgevoerd dat er
zich onder de burgers van dit plaatsje nu geen echte Joden meer bevinden! Wat
vind je van dit plan?'
[2] De jonge rabbijn zegt: 'Als dit
jullie helemaal lukt, dan zal er niet makkelijk iemand te vinden zijn die er
minder op tegen is dan ik! Maar wees voorzichtig als de raven, anders zou het
jullie en ook mij beslist niet naar wens vergaan! Want niemand kent beter dan
ik de ver om zich heen graaiende poten van de oude vossen, en hun scherpe ogen
zien door de muren, en hun oren horen wat ergens uren verderop gezegd wordt.
Dan ga ik nu maar naar huis opdat ze mij niet gaan verdenken; want het begint
al te dagen, en de vossen zullen weldra wakker worden, en als ze me zouden
missen dan was het uit,
[3] Dan zeggen de drie: 'Ga dan maar
gauw; maar let op dat je ons niet bij de oude vossen verraad! Want dan zou het
er slecht voor je uit gaan zien!'
[4] De jonge Farizeeër keert weer naar
huis terug en vindt alles nog in diepe slaap, ook de wacht. Hij wekt die echter
en gaat er over te keer dat hij sliep. Daardoor worden nu ook de oude vossen
wakker, en een paar komen aangelopen om te zien wat er aan de hand is.
[5] Maar de jonge Farizeeër doet alsof
hij erg kwaad is, en vertelt dat hij omdat hij geen slaap had, ging kijken of
de afgesproken en betaalde wacht zijn plicht deed: 'En nu moet u toch eens zien
en u met mij ergeren, -hij sliep vaster dan wij allemaal! En de belangrijke dag
breekt aan waarover misschien door het verre nageslacht nog gesproken zal
worden, en de geplaatste en betaalde wacht slaapt! Ah, dat is nu toch wel een
beetje al te erg! Als Jehova ons vannacht niet bijzonder beschermd had, zouden
wij allen door het opgewonden volk vermoord kunnen zijn!'
[6] Bij deze woorden krimpen de ouden
in elkaar en beseffen ze pas in welk gevaar ze zich bevonden hebben, en ze
prijzen hun jonge collega uitermate, dat hij als een engel Gods over hen heeft
gewaakt.
[7] De jonge barstte natuurlijk haast
in lachen uit; maar hij vermande zich en onderdrukte met geweld, wat hij luidkeels
had willen doen. Hij gaf de wacht met zijn voet een lichte schop en
commandeerde deze om direkt te verdwijnen, daar hij toch nutteloos was. De
wacht ging ook meteen; want het leek wel of hij de jonge begreep.
[8] Toen de wacht weg was en de dag zich
steeds duidelijker aankondigde, zei de jonge: 'Broeders, ik geloof dat we niet
veel tijd meer te verliezen hebben, daarom moesten we volgens mij toch maar
snel op stap gaan, zodat ons niets zal ontgaan van wat daar allemaal gaat
gebeuren!'
[9] De ouden vinden dat ook en zeggen:
' Ja, je hebt gelijk, er mag ons daar niets ontgaan! Heb je echter een koerier
naar Kapérnaum gezonden voor soldaten in geval van mogelijk optredende
weerspannigheid?'
[10] De jonge antwoordt: 'Als ik op
jullie bevelen gewacht zou hebben, dan waren we allang uitgesorteerd! Alles is
al gebeurd! Maar of de soldaten al gauw zullen komen is een andere vraag; want
het is nog tamelijk ver naar Kapérnaum en naar een andere plaats nog
verder." Daarom zegt het spreekwoord, geduldig afwachten wat er komt: het
zijn of het niet zijn!'
[11] Het spreekt natuurlijk vanzelf
dat de jonge er niet over gepiekerd had om een bode naar Kapérnaum te sturen;
want hij was zelf heimelijk een vijand van de oude Farizeeën omdat hij ook heel
in het geheim een aanhanger van de Essenen was en daarom niets liever wenste
dan de oude tempelhelden de genadeslag te geven.
[12] De ouden hadden
echter nog geen morgenmaaltijd gehad en zeiden tegen de jonge: 'Ei,ei, als de
soldaten nu maar snel kwamen! Het is beslist de hoogste tijd om te gaan, maar
voordat de soldaten komen, kunnen we nog wel eerst een morgenmaal gebruiken;
want de tovenaar zal toch niet voor zonsopgang met zijn kunsten beginnen?!'
[13] De jonge zegt daarop: 'O, zeker
niet! Als jullie dat prettig vinden, dan kan ik wel even kijken of er bij het
huis van Baram al wat gebeurt, en dan kunnen jullie intussen het morgenmaal
gebruiken.' (Baram is de naam van de timmerman, bij wien de Heer de nacht
doorbracht; het plaatsje heette Jesaïra, thans een steppe.)
[14] De ouden vragen: 'Vast je
vandaag?' - De jonge antwoordt: 'Dat niet, maar zoals jullie wel weten, kan ik
nooit voor zonsopgang iets gebruiken; bewaar dus een kleinigheid voor mij!'
Daarop zeggen de ouden: 'Dat is goed, ga dus maar snel en breng ons zo vlug
mogelijk een goed bericht en vooral betreffende de soldaten; want zonder hen
zijn we zoals jij dat altijd zegt - uitgesorteerd!'
[15] De jonge vertrekt meteen, en de
ouden roepen hem nog eens na: 'Vergeet vooral de soldaten niet!' De jonge roept
terug: 'Laat dat maar aan mij over!'; maar bij zichzelf voegt hij daaraan toe:
'Dan zijn jullie al uitgesorteerd!'
[I] Komend bij het huis van Baram
vindt de jonge dit al geheel omgeven door zieken en gezonden, en hij vraagt aan
iemand, of Ik al op ben. Dan zegt een oude, rechtschapen Griek tegen hem: ' Ja,
Hij is al op en was al reeds voor het huis; maar toen nodigde de oude Baram hem
uit voor het morgenmaal en ging Hij weer naar binnen.'
[2] De jonge vraagt: 'Wat deed hij dan
voor het huis?'
[3] De Griek zegt: 'Hij hief zijn ogen
alleen maar op naar het firmament, en scheen op een bepaalde manier kracht
daaruit op te nemen; maar Zijn blik was als die van een groot veldheer die
millioenen mensen en dieren op zijn wenken gehoorzamen moeten! In Zijn gezicht
zag je iets heel vriendelijks, maar tevens sprak daar een ernst uit die mijn
ogen nog nooit zo hebben gezien. Ik ben blij dat Hij mij niet recht in de ogen
heeft gekeken, want werkelijk, dat geef ik openlijk toe, ik zou zijn blik niet
hebben verdragen! En toch trok het mij met onbegrijpelijke kracht naar Hem toe,
en ik had die niet kunnen weerstaan als Baram Hem niet voor de morgenmaaltijd
had uitgenodigd!'
[4] De jonge vraagt: 'Wat denk je nu
van hem? Wat is er naar alle waarschijnlijkheid met hem aan de hand, en wie en
wat zou hij volgens jouw steeds zo scherpe oordeel kunnen zijn?'
[5] De oude zegt: 'Ik ben weliswaar
een Griek, dus volgens jullie mening een heiden die aan veel goden gelooft;
maar in wezen ben ik net zomin een heiden als jij en ik geloof alleen aan één
allerhoogst goddelijk wezen! Maar deze wonderdokter zou me er heel makkelijk
toe kunnen brengen om aan al die vele goden te geloven; want als hij niet op
z'n minst een halfgod is, dan ben ik geen mens meer!'
[6] De jonge zegt: 'Ik zou hem toch
werkelijk ontzettend graag willen zien! Als men nu maar in het huis kon komen,
dan zou ik wel snel kennis met hem kunnen maken! Om met zo'n man te spreken
moet toch wel heel belangrijk zijn!'
[7] Terwijl de jonge Farizeeër dit nog
zegt, kom Ik naar buiten en roep hem, zeggend: 'Ahab, zoon van Thomas van
Toreh, kom; als je hongert en dorst naar waarheid, dan zul je verzadigd
worden!'
[8] De jonge zegt verbaasd: 'Heer! Wij
hebben elkaar nog nooit ontmoet, en U was bij mijn weten nog nooit hier in
Jesaïra! Hoe kunt U dan mij en mijn vader kennen?!'
[9] Ik zeg: 'Ik weet nog veel meer
over jou en je hele familie, maar dat is hier niet belangrijk; maar dat je deze
nacht over Mij gewaakt en veel gewaagd hebt, dat is erg belangrijk voor Mij, en
die opoffering zal voor jou niet onbeloond blijven! Kom!'
[10] Dan gaat Ahab snel naar Mij toe
tussen het volk door en begrijpt nog steeds niet hoe Ik dat allemaal kon weten.
[11] Ik zeg tegen hem: 'Wees maar niet
zo verbaasd, want je zult nog heel andere dingen zien! Het komt goed uit dat je
de ouden thuis gelaten hebt; ze zouden deze mensen in hun geloof storen, en
zonder dat zouden al deze zieken moeilijk te helpen zijn. Als deze mensen
genezen zijn, dan kunnen ze altijd nog komen en hun tempel en geldzakgeweten
bevredigen. Blijf jij daarom voorlopig hier en Iaat ze op je wachten totdat Ik
klaar ben! Ik weet overal van. Je hebt weliswaar erg tegen hen gelogen; maar
voor zo'n doel vergeeft God altijd zo'n zonde! Begrijp je dat?'
[12] De jonge antwoordt: 'Ik ken de
wet wel en weet dat Mozes gezegd heeft: 'Gij zult geen vals getuigenis spreken
tegen uw naaste!' Een buitengewoon respectabel gebod, -dat echter nu jammer
genoeg juist het minst door mijn collega’s in ere gehouden wordt; want zij
zeggen: dat een vals getuigenis ten nutte van de tempel en haar dienaren, God
welgevallig is, en dat een waar getuigenis in het nadeel van de tempel en haar
dienaars, vervloekt is, en dat de waarheidslievende getuige tegen de tempel en
haar dienaars gestenigd moet worden!
[13] Mozes heeft dat weliswaar niet zo
geschreven, maar de tempelpriesters zeggen en leren dat het geschreven woord in
het boek dood is, maar dat zij het levende boek zijn waarin God Zijn wil
dagelijks door Zijn engelen laat opschrijven; en op deze wijze hebben we nu al
een totaal nieuwe bijbel gekregen, die precies het tegendeel voorschrijft van
wat Mozes en de profeten geleerd hebben!
[14] Volgens dit nieuwe
tempelvoorschrift is deswegen de leugen op het juiste moment en voor het goede doel
niet alleen toegestaan, maar in bepaalde gevallen zelfs een gebod, vooral als
er tempelbelangen op het spel staan! Want wie bewijzen kan dat hij het beste en
hardnekkigste ten bate van de tempel kan liegen, heeft veel aanzien in de
tempel.
[15] U weet
misschien wel dat men altijd vóór de feesten de tempel reinigt, waardoor een
hoeveelheid mest en allerlei vuil verzameld wordt. Omdat het te droog en te veel aarde en zand bevat -
is dat opveegsel nauwelijks waard om weggebracht te worden; maar daar zijn
bepaalde waarachtige mestprofeten. Die trekken het land in en verkopen de mest
in de kleinste hoeveelheden; voor een hoeveelheid met het gewicht van een ei
vragen ze meestal een zilverling! De tempelmest wordt dan aangeprezen als de
ziel van de andere mestsoorten waarmee de lichtgelovigen hun akkers bemesten,
en ze menen en geloven dan echt, dat hun akkers en velden zonder de tempelmest
helemaal geen vrucht op zouden leveren, en dat zelfs als ze toch vrucht zouden
dragen, die Gods zegen zou ontberen en daarom niemand profijt zou kunnen
brengen.
[16] Vaak gebeurt het dat zulke
mestprofeten niet genoeg hebben aan de korf mest, die ze in de tempel halen en
in alle streken uitverkopen; onderweg vullen ze hun korf dan weer met het
eerste het beste wat ze aan mest op straat vinden en verkopen dat eveneens als
tempelmest, zodat uiteindelijk ieder der honderd mestprofeten tienmaal zoveel
mest verkoopt dan hij in de tempel gehaald heeft. Kijk, hier is eigenlijk de
eerste verkoop al een groot bedrog, omdat de tempelmest veel slechter is dan
iedere andere stalmest; maar dat is nog niet genoeg, -de blinde en verwarde
mensen moeten uiteindelijk ook nog de mest van de straat als echte tempelmest
kopen!
[17] Maar dat is niet slecht! Omdat
dit bedrog in het voordeel van de tempel gepleegd wordt, is het geen zonde,
maar zelfs een deugd - en, omdat het de tempel welgevallig is, is het dat ook
voor God! - O Mozes!
[18] Nu moest iemand het echter eens
wagen het volk te vertellen dat de tempelmest zo goed als geen uitwerking heeft
of hij moest ten minste eens wijzen op het tweede bedrog, waarbij men
straatmest ook als tempelmest verkoopt; dan wordt hij als zondaar tegen de
tempel vervloekt en dan moet hij van goede huize zijn wil hij er levend vanaf
komen!
[19] En net als de mest zijn er nog
wel honderd andere gevallen waarbij alles leugen en bedrog is; wie dat aan het
volk onthult, Heer, moge Jehova genadig en barmhartig zijn!
[20] Dat ik tegen mijn oude collega’s
gelogen heb, vind ik zelf geen zonde, vooral als ik hier een man, zoals U,
beschermen kan tegen de vervolging van mijn collega’s, waaraan iedereen
blootgesteld is die naar hun vermoeden ook maar een vonkje beter inzicht en
helderder verstand heeft dan zij. Maar behandelt U nu eerst deze zieken, anders
zouden de oude schurken toch nog eerder hierheen komen dan dat ik ze ga halen!'
[21] Ik zeg tegen Ahab: 'Kijk, ze zijn
allen reeds genezen! De blinden zien, de lammen lopen, de doven horen, de
stommen spreken, en allen die met wat voor kwaal dan ook hier gebracht zijn,
zijn nu weer vol leven en geheel gezond! Ik zal hen nu zeggen dat ze naar huis
moeten gaan, en dan kan jij je collega’s hierheen brengen en ze vooraf
vertellen wat je hier hebt gezien.'
[22] Toen zei Ik tegen alle genezenen
dat ze naar huis moesten gaan, en waarschuwde ze allen dat ze het gebeurde niet
in het land rond moesten vertellen en vooral niet in Jeruzalem, als ze daar
eventueel zouden komen. Allen beloven Mij dat ze niets zullen vertellen, en
danken Mij vervolgens met tranen in de ogen.
[23] Maar Ik zeg nog eens: 'Ga nu, -
jullie geloof hielp je; maar pas op dat je verder niet meer zondigt, anders zal
een tweede kwaal erger zijn dan de eerste!' Nu vertrekken allen die genezen
zijn, en loven en prijzen God die een mens zo'n macht heeft gegeven.
[24] Ahab zegt heel verbaasd: 'Nee,
dat heeft een mensenoog nog nooit gezien! Geen plichtplegingen, geen woord en
geen kunstgreep! Nee, dat is sterk, dat is teveel in één keer voor een beperkt
mens zoals ik! Ze werden echt allen helemaal gezond, zonder medicijnen, zonder
gebed, zonder woord en zonder kunstgreep! -Heer! Leg mij nu eens uit, hoe U dat
kunt!'
[25] Ik antwoord: 'Dat kun je nu niet
begrijpen; maar als je Mijn leerling wilt worden dan zul je dat wel inzien en
begrijpen. Maar ga nu en stel je collega’s op de hoogte, als je wilt!'
[26] , Ja, ik ga " zegt Ahab,'en
ik zal het hen zo vertellen, zoals ze het het liefste horen! Ik zal hen het
mooiste stuifzand in de ogen strooien, zodat ze totaal blind worden; want
daarvoor heb ik veel talent. Van alles wat hier gebeurd is krijgen ze niets te
horen! De genezing van de bezetene van gisteren is voldoende; van die van
vandaag zullen ze, zoals gezegd, niets horen of zien!'
[27] Dan zeg Ik: 'Goed, goed; doe wat
je het beste vindt! Wij zijn vrienden bevrijd je en volg dan Mij, dan
zul je waarheid en leven vinden en vrij worden door de waarheid!'
[I] Ahab gaat nu weg en haast zich
naar zijn collega’s. Als .hij bij hen komt, bestoken ze hem allemaal met vragen
en zeggen: Maar in de naam van de tempel, wat deed je dan zo lang?! Wat een
angst hebben we om jou uitgestaan! Hoe staat het er nu mee? Wat .doet.de
tovenaar? Hoe is het met je gegaan? Komen de soldaten al? We zitten in een
lelijk parket. Weet je daar dan nog niets vanaf!?'
[2] Ahab vraagt: 'Wat is er dan? Waar
weet ik dan niets vanaf!!'
[3] De ouden antwoorden: 'Stel je toch
eens voor! Nog maar net een halfuur geleden komen hier drie burgers, Joden, Uit
deze plaats; zij deelden ons mee dat de hele markt Jesaïra zonder enige
uitzondering overgegaan is naar de Grieken en dat wij hier nu niets meer te
zoeken hebben! Wat zeg je daarvan?! - Reken maar, dat dat allemaal het werk is
van deze verwenste tovenaar, want hij is niets anders dan een helse apostel die
bezeten is door de geest van Beëlzebub! Ja, wat zeg je daar wel van?!'
[4] Ahab zegt: 'Ja,
als dat zo is, dan is dat erg voor ons, en we zullen ons eerst eens bezig
moeten gaan houden met onze toekomstplannen! Ik heb er gisteren wel iets over
horen mompelen, maar Ik kon toch met precies constateren wat de hele
geschiedenis te betekenen had. Maar het is echt wel onze eigen schuld! Ik heb
jullie al vaak gezegd dat wij met onze domheden en duisternis, waarmee wij
allen in de tempel ingewijd zijn, het hier bij deze hele pientere Grieken niet
zouden volhouden, en dat het voor hen kinderspel zou zijn om ons de
duimschroeven aan te leggen; maar dat was altijd olie op het vuur! Nu is het
onvermijdelijke gebeurd wat ik jullie al veel eerder voorgerekend heb, en ik
begrijp echt niet waarom jullie dat nu zo vreemd kunnen vinden! Ik heb al zo
vaak tegen jullie gezegd: Laten we toch eindelijk eens ophouden met het dom
houden en het onderdrukken van het volk; want alles op de wereld heeft zijn
grenzen die niet overschreden mogen worden! Wat hebben we er aan als we het volk
systematisch dom houden?! De domheid zal tenslotte omslaan in boosheid, en dan
zullen wij moeten verdwijnen. En nu is het zover!
[5] Het volk geloofde in Mozes en de
profeten; maar wij zeiden: Die zijn dood en hun geschriften ook! God openbaart
zijn wil in de tempel en zegt wat men moet denken van Mozes en de profeten. Nu
zijn de hogepriester, de levieten en al de Farizeeën en schriftgeleerden de
levende Mozes en de levende profeten! -Dat leren wij!
[6] Ik heb jullie wel honderd keer
overduidelijk gezegd dat die aanmatiging van ons op het laatst slecht af moest
lopen. Maar jullie lachten mij uit en hielden vol dat dat volstrekt onmogelijk
was! Nu is het dan zo ver! Houden jullie nu nog vol, dat zo iets onmogelijk
is?!
[7] Maar ik zeg jullie nog een keer,
dat het totaal onze eigen schuld is; want wie bij ernstige dingen geen raad
aanneemt, die is echt niet te helpen!
[8] Ik heb daar bij het huis van Baram
zojuist alle mogelijke moeite gedaan om de opgewonden gemoederen van het volk
te sussen. Ik zei tegen die heethoofden, dat zo dadelijk hier soldaten uit
Kapérnaum zullen aankomen om hen te bestraffen! Maar ze lachten en zeiden: 'Dan
kun je lang op ze wachten; want wij hebben jullie bode in onze macht -net zoals
jullie allemaal! Maak, dat je goedschiks wegkomt, anders zul je op een andere
manier verdwijnen!' Dat was het aardige antwoord op mijn waarschuwing en
dreiging aan het volk; ik had dat ook veel beter niet kunnen doen!
[9] Maar wat de tovenaar betreft, die heeft
met dit alles totaal niets te maken; want hij en zijn leerlingen en Baram zijn
waarschijnlijk de enige Joden in deze plaats! Dat hij inderdaad een magiër zou
kunnen zijn zal ik niet bestrijden; maar dat hij zijn kracht van Beëlzebub
heeft dat zou ik niet durven beweren, hoewel ik daarmee jullie mening niet wil
beïnvloeden. Ga er nu zelf eens heen en praat met hem en overtuig jezelf
overal van!'
[10] De ouden vragen: 'Heeft hij de
vele zieken al genezen?'
[11] Ahab antwoordt: 'Dat is best
mogelijk, hoewel ik er niets van gezien heb. Er staan nog wel een hoop mensen
van beiderlei kunne voor het huis van Baram, merendeels Grieken die ik goed
ken, en ze bespreken allerlei dingen met de zeer bescheiden magiër, of wat hij
dan ook zijn mag; maar ik heb niets meer gezien van wat voor zieke dan ook.
Misschien heeft hij ze genezen toen ik hier voor jullie de wacht hield. Maar,
zoals ik al zei, laten we er nu naar toe gaan, dan kunnen jullie jezelf er van
overtuigen hoe de zaken er daar voorstaan!'
[12] Dan vragen de ouden nog: 'Loopt
ons leven geen gevaar?' En Ahab antwoordt: 'Wat is dat nu toch weer voor een
domme vraag! Is het hier dan veiliger voor jullie?! Omdat alles zo in ons
nadeel is veranderd, is het voor ons allemaal beter naar buiten te gaan waar we
onze voeten nog kunnen gebruiken dan ons hier tussen de vier muren om te laten
brengen!'
[13] 'Ja, ja', zeggen de ouden daarop,
'je hebt gelijk; laten we dus naar buiten gaan en al onze schatten achter slot
en grendel bergen, want ze zijn erg waardevol!' Ahab zegt: 'Heel goed, - laten
we maar gaan; wie zal er nu klaar staan om onze schatten te stelen?! De mensen
hier hebben nu wel wat anders te doen dan aan onze schatten te denken!'
[14] Na deze woorden staan de ouden
op, sluiten alles achter slot en grendel en zeggen zelfs niet tegen hun
dienaars, wat ze van plan zijn.
[1] Als ze bij het huis van Baram
komen, zien ze onmiddellijk een grote menigte die door de massale genezing
letterlijk buiten zichzelf is van verbazing. Maar omdat de oude Farizeeën die
massale genezing niet hebben gezien, denken ze, dat het volk zich nog steeds
verbaast over de genezing van de bezetene van de vorige dag, omdat men nog net
als gisteren steeds maar roept: 'Heil aan de zoon van David! Dit is waarachtig
Davids zoon!'
[2] Toen de oude Farizeeën dit
hoorden, ergerden zij zich en zeiden tegen het volk: 'Waarover verbazen jullie
je nu zo bijzonder?! Wij weten beter dan jullie hoe het gebeurde! Deze tovenaar
drijft de duivels alleen maar met behulp van de opperste duivel, Beëlzebub, uit
(Matth. 12:24), -en moet je hem dan loven alsof hij de zoon van David
zou zijn?!' -Toen begonnen een paar wat minder overtuigde mensen een beetje te
twijfelen en vroegen aan de Farizeeën of die hen uit de doeken konden doen hoe
het gebeurde en hoe het mogelijk was, -en of de opperste duivel zo nu en dan
ook goddelijke daden kon verrichten.
[3] De oude vossen waren niet op deze
vraag bedacht en wisten daarom niet welk antwoord ze moesten geven. Toen de
vragenden echter bemerkten dat de Farizeeën geen enkel bewijs hadden, omdat het
antwoord zo lang op zich liet wachten, zeiden ze: 'Waarom geven jullie op onze
redelijke vraag geen antwoord, zodat wij kunnen vaststellen hoe deze zogenaamde
tovenaar de duivel door Beëlzebub uitdrijft en of Beëlzebub ook goddelijke
daden kan verrichten? Het is heel gemakkelijk om een mens, die hoe dan ook in
staat is om buitengewone dingen te doen, een knecht van de satan te noemen en
hem zo verdacht te maken, maar het is heel wat anders om daarvan een tastbaar
en zeker bewijs te leveren! Waarom zeggen jullie niets, als je zo zeker van je
zaak bent?'
[4] De Farizeeën antwoorden: 'Wij
zwijgen, omdat wij door de geest van God verlicht, altijd weten en begrijpen
wat de mensen behoren te weten en wat wij bijgevolg moeten zeggen. Niet, omdat
wij het niet zouden weten, maar -omdat wij het niet mogen, willen wij jullie
ook geen rechtsgeldig bewijs geven naar aanleiding van jullie vraag. Het
betaamt jullie alleen maar om alles te geloven wat wij jullie leren, en niet om
dat zelf uit te zoeken; want God heeft ons aangesteld om alle dingen tot op de
kern te onderzoeken, de geheime zaken voor ons te houden en het volk alleen
maar datgene te vertellen wat het nodig heeft. Begrijpen jullie ons nu?!'
[5] Daarop zegt het volk: 'O ja, we
hebben jullie heel goed begrepen, en omdat we dat al een tijdlang doen, zijn we
juist vanwege dat maar al te goede begrip overgegaan naar de Grieken die niet
zulke praatjes over geheimen verkopen! Daar heb je Aristoteles, Pythagoras,
Plato en Socrates, en hun werken en geschriften zijn helder en waarachtig. Maar
bij jullie wordt alles steeds meer in het diepste duister gehuld, zodat men
geen handbreed voor of achter zich kan zien.
[6] Hoe komen jullie erbij om deze ons
door God gezonden genezer verdacht te maken?! Hij heeft ons wel gedaan en al
onze zieken genezen, en daarom noemen jullie hem een satansknecht?!
[7] Wat moeten jullie dan wel zijn,
die ons nog nooit een nog zo kleine weldaad bewezen hebt?! Wanneer hebben
jullie met je nietswaardige middelen en door je voorgewende gebeden ooit iemand
genezen?'
[8] De Farizeeën zeggen: 'Hebben we
dan geen officiële getuigschriften?!'
[9] Het volk zegt: 'Natuurlijk hebben
jullie officiële getuigschriften en nog heel snoevende ook - uit de tempel;
maar waar zijn dan de daden waartoe jullie volgens de getuigschriften te allen
tijde in staat zouden zijn?! Daar hebben we nog nooit iets van gezien!
[10] Maar deze mens kwam zonder
officiële papieren bij ons en doet nu dingen waarvan men gevoeglijk kan zeggen,
dat, zolang de wereld bestaat, er nog nooit een mens is geweest die dat gedaan
heeft! We beseffen heel goed waarom jullie deze goddelijke mens voor ons
verdacht wilt maken, hoewel jullie ons de waarheid daarover niet wilt
vertellen. Luister! Wij zijn zo vrij, het jullie onder je neus te wrijven! Dit
is de reden:
[11] Deze goddelijke mens maakt de
wonderbaarlijkste dingen tot werkelijkheid, iets waartoe jullie -volgens je
tempelgetuigschriften -in staat zouden moeten zijn, maar wat je gedurende de
dertig jaren, die jullie bij ons bent, nog nooit hebt gedaan.
[12] Hoeveel geld en andere grote
kostbaarheden hebben jullie van ons ontvangen, opdat je iets voor ons welzijn
zoudt doen; maar waar is het resultaat?! Ons goud en zilver heb je wel genomen;
maar we kregen niets daarvoor terug dan lege beloftes, die nooit vervuld
werden. Als wij aan jullie vroegen wanneer de vervulling zou komen, dan wezen
jullie op de weelderige gewassen en onze goddank gezonde kudden. Maar wij wezen
jullie op de nog weelderiger gewassen en de net zo gezonde kudden van de
Grieken, die door jullie op iedere sabbat voor zonsopgang zeven maal vervloekt
werden. Dan zeiden jullie: Zo'n weelderige groei wordt veroorzaakt door de
satan, en het brood van zulke velden en het vlees van zulke kudden brengt geen
leven, maar de verdoemenis! Maar jullie versmaadden toch niet de verplichte en
zeker niet geringe bijdrage van de Grieken, die zij ieder jaar als
gedoogbelasting in de vorm van alle mogelijke soorten gewas af moesten dragen! Zeg
eens, wat hebben jullie dan wel met de volgens jullie sprookje door satan
gezegende gewassen gedaan?'
[13] De Farizeeën, die al erg kwaad
zijn, antwoorden: 'Dat verkochten we aan de heidenen, zoals de Romeinen en
Grieken, opdat ze op de jongste dag nog meer verdoemd zullen zijn!'
[14] 'Dat is mooi!', zegt het volk,
'Ze zeggen, dat de duivel dom is, en dat je zijn leugens van het voorhoofd af
kunt lezen; maar jullie zijn nog tien keer zo dom, -want jullie leugens kun je
al met je klompen aan voelen! Weet je niet meer dat wij al jullie gewassen met
onze ossen en ezels naar Jeruzalem naar de markt hebben gebracht, en dat we
precies weten aan wie wij jullie gewassen verkocht hebben!? En jullie zijn
brutaal genoeg om tegen ons te zeggen dat je het Griekse gewas aan de heidenen
verkocht hebt, opdat ze nog meer verdoemd zouden zijn! Als je je al met leugens
wilt schoon wassen, lieg dan een beetje slimmer zodat het niet lijkt alsof wij
nog dommer zijn dan jullie en dat het voor ons geen verschil zou maken om zonder
enig bezwaar zwart in plaats van wit en wit in plaats van zwart te kopen! -Nee,
hoe kan iemand zo afschuwelijk liegen! Zoiets hebben we nog nooit meegemaakt!'
[15] De Farizeeën zeggen daarop: '
Jullie weten en begrijpen niets! Weten jullie dan niet, dat een Farizeeër
helemaal niet kan liegen?! Want in de wet van de tempel staat, dat ieder die
zich wijdt aan de dienst van God, absoluut niet liegen kan, ook al zou hij het
willen; want zelfs de grootste leugen wordt in zijn mond de lichtendste waarheid!'
[16] Nu begint het volk te lachen en
zegt bij wijze van grap: 'Ja, ja, die tempelwetten die je daar aanhaalt kennen
wij ook; ze zeggen dat daar ook in geschreven staat: Als een Farizeeër
viezigheid in zijn mond neemt dan verandert dat direkt in goud!'
185 Het smaden van de Heilige geest wordt nooit
vergeven
[I] Toen de Farizeeën merkten, dat het
volk ze door had, en dat ze nu bespot werden, begonnen er wraakgedachten
brandend in hun harten op te borrelen; toen zei Ik tegen het volk: 'Laat ze met
rust; want zij zijn zelf blinde leiders van blinden. Als ze met degenen die ze
leiden, bij een kuil komen vallen ze samen erin. Zij kunnen jullie in een land
waar zij de macht in handen hebben, altijd eerder kwaad doen, dan jullie hen:
maar nu hebben zij zich met jullie toch zo ver gewaagd, dat ook zij in de kuil
kunnen vallen en dan nog vlugger dan jullie! Want ze zeiden, dat ze aan de
Romeinen en Grieken, tot hun verderf, vervloekt gewas verkocht hebben; als
jullie dat bij de Romeinse overste aangeven jaagt hij ze allemaal over de
kling! Maar zoiets mag nooit gebeuren! Wij zullen ons nu in het huis
terugtrekken, en Ik zal binnen zien of Ik deze geestelijk geheel blinden,
ziende kan maken.’
[2] Vervolgens ga Ik het huis binnen,
en de Farizeeën lopen meteen achter Mij aan en worden binnen door Mijn
leerlingen begroet. Maar er liep ook veel volk mee, zodat het in de kamer een
groot gedrang werd. Maar dat gaf niets, want Ik en Mijn leerlingen hadden toch
plaats genoeg.
[3] Toen nu alles rustig was in huis,
opende Ik Mijn mond en sprak voornamelijk tegen de Farizeeën, omdat Ik hun
slechte gedachten maar al te goed en duidelijk zag: 'Dat het zo ver met u is
gekomen, dat ligt aan niemand -behalve
aan uzelf. U bent hier in Jesaïra bij dit volk toch al meer dan dertig jaar en
u heeft niet kunnen ontdekken welke geest er in hen leeft! Het is nu te laat om
de eenmaal gewekte geest van dit volk weer tot slapen te dwingen! Uw ergernis
is daarom totaal nutteloos. want u zelf bent daaraan schuldig en verder
niemand.
[4] Ik kwam hierheen als een echte
Jood en als zodanig waarachtig in het volle bezit van de geest van God en al
zijn kracht!
[5] Toen Ik aan de oever kwam, en u,
door het vuur naar het schip gelokt, snel naar de oever kwam, genas Ik voor uw
ogen de blinde, stomme en tevens bezetene, Het volk herkende ogenblikkelijk de
Goddelijke kracht in Mij en begroette Mij als de zoon van David; zelf herkende
u het in uw hart ook, Maar omdat u meende, dat zo'n erkenning u in alles zou
benadelen, zei u tegen uw innerlijke overtuiging in dat Ik zulke daden deed met
behulp van de opperste duivel! Wie heeft u daarmee echter kwaad gedaan?! Kijk,
niemand -dan alleen uzelf!
[6] Als u maar een beetje eerlijker
over deze zaak had nagedacht en ze nader had onderzocht, dan zou u het
bijzonder ongerijmde van uw bewering ogenblikkelijk hebben moeten inzien, en
daarnaast hebben moeten erkennen dat u door een zeer voorbarige en domme
bewering noodzakelijkerwijs bij dit intelligente volk de laatste vonk van
aanzien en geloof verliezen moest!'
[7] De Farizeeën vragen dan: 'Wat
hadden we dan moeten doen? Als u toch zo wijs bent, vertel het ons dan!'
[8] Wat ernstiger zeg Ik: 'Zo had u
moeten denken, oordelen en spreken: Ieder rijk, dat in zichzelf verdeeld is,
wordt chaotisch, en iedere stad of ieder huis in zichzelf verdeeld zijnde, kan
niet bestaan! (Matth,12:25) Als de ene satan de andere verdrijft, dan is
het toch duidelijk dat hij eerst zijn eigen mening heeft moeten veranderen! En
dan vraag Ik: Hoe kan zijn slechte rijk dan stand houden?!
(Matth. 12:26) Naar Mijn mening ligt dat toch wel
voor de hand!
[9] Maar als Ik, een
echte Jood, volgens uw domme bewering de duivel uitdrijf met Beëlzebub, vertelt
u Mij dan eens met wiens hulp uw kinderen dat doen, die nu toch ook in alle
landen als genezers rondtrekken, zieken genezen en duivels uitdrijven?! Ik zeg
u echter: Niet alleen dit volk, maar ook uw kinderen zullen uw rechters zijn! (Matth.12:27)
[10] Als Ik echter door de geest van
God de duivels uitdrijf, en daarvan is het hele volk overtuigd, dan is toch het
Rijk van God tot u gekomen (Matth.12:28), waarover u, als Joden, zich
nog meer zoudt moeten verheugen dan de Grieken, die heidenen zijn, omdat dit
teken de gunst van de Joden die zij reeds lang verloren hadden, weer herstelt!
Want slechts zo kan de echte Jood aan de hele wereld tonen, dat hij de enige
mens op de uitgestrekte aarde is die een zichtbaar verbond met God heeft, en
door de almachtige kracht van de geest van God dingen kan doen die op die
manier geen ander mens mogelijk zijn.
[11] Als de niet Joden dit bij de
Joden opmerken, zullen zij zich weldra met vele duizendmaal duizenden om de
machtige Joden verzamelen en zeggen: 'Alleen de Jood is van God, door hem toont
Gods almacht zich wonderbaar; hij is sterk en wijs en moet in eeuwigheid onze
heer zijn!'
[12] Als de echte Jood echter ooit die
kracht van de geest van God in zich heeft, dan moet zijn hele huis en land die
kracht ook hebben! Maar hoe kon of zou iemand dan zo'n machtig huis betreden en
zijn inboedel stelen? Het enige zou zijn, maar dat is onmogelijk, dat hij de
machtige eerst zou binden en dan pas zijn huisraad stelen (Matth.12:29),
zoals de Romeinen het ook echt bij ons gedaan hebben omdat zij ons dronken en
slapend in ons huis aantroffen, waarop zij ons gebonden, beroofd en tot hun
slaven gemaakt hebben, hetgeen de Joden volkomen verdiend hadden omdat zij God
geheel hebben verlaten.
[13] Maar God had medelijden met Zijn
volk en wilde het nu weer helpen, en daarom heeft God Mij dan ook naar u
toegezonden. Als dit nu dus klaarblijkelijk het geval is zoals u zelf ziet,
waarom verstrooit u dan weer alles wat Ik verzamel?!
[14] Want wie niet voor Mij is, die is
tegen Mij, en wie niet met Mij verzamelt, die verstrooit (Matth.12:30)
en is blijkbaar tegen de geest van God die u vrij wil maken!
[15] Daarom voeg Ik aan alles wat u is
overkomen nog dit toe: Alle zonde en smaad wordt de mens vergeven, maar het
smaden van de heilige geest nooit! (Matth.12:31) Want u heeft heel goed
geweten dat Ik de bezetene heb genezen door de kracht van God, maar u heeft
terwille van het schandelijke aardse gewin en uw aanzien, de geest van God in
Mij, die u redden wilde, toch belasterd, en daarvoor heeft u dan ook van de
heidenen het verdiende loon gekregen!'
[16] De Farizeeën zeggen: 'Wij hebben
niet de geest van God, maar u alleen belasterd, en u bent van vlees en bloed en
toch zeker niet de geest van God? Want u bent net als wij alleen maar een zoon
van een mens!'
[17] Ik antwoord
hen: ' Ja zeker, schijnbaar ben Ik dat, maar in werkelijkheid ben Ik misschien
wat meer. Maar als Ik dus net als u een mensen zoon ben, dan is dat niet in het
minst een verontschuldiging voor uw laster! Want Ik als mensenzoon doe deze
daden beslist niet, - net zo min als u! Maar in deze nu voor u staande
mensenzoon is de geest van God de werkende kracht, en Die is het die u
belasterd hebt; want niet Ik, maar Gods geest heeft ten aanschouwe van u dit
alles gedaan, en u hebt Hem belasterd.
[18] Ja, wie Mij als mens
tegenspreekt, die wordt het vergeven; maar wie de heilige geest tegenspreekt,
die wordt het niet vergeven, noch hier, noch in het hiernamaals! (Matth.
12:32)
[19] Want een slechte boom geeft
slechte vruchten, maar van een goede boom zullen de vruchten ook goed zijn. Dus
aan de vrucht herkent men de boom! U bent de boom, en de door u heidens
geworden Joden zijn uw vrucht! Oordeel zelf, of deze goed of slecht is!' (Matth.
12:33)
186 Eén met de duivel
[I] De Farizeeën zeggen: 'Dat is niet
onze vrucht, maar de vrucht van zulke landlopers zoals jij er een bent, die op gezette
tijden uit alle windstreken als kunstenaars en tovenaars hierheen komen. Waar
wij bij zijn beoefenen ze wel hun slechte kunst; maar 's nachts bekeren ze de
mensen tot hun heidense filosofie en dan stellen ze met hun bijzonder grote
welsprekendheid ons en de tempel en diens door God gegeven voorschriften in een
afschuwelijk kwaad daglicht! Wel, deze Joodse heidenen, die hier in Jesaïra
woonachtig zijn, zijn de vrucht van zulke individuen! Wij vertelden altijd het
echte en het goede aan het volk en onderwezen hen juist en rechtvaardig volgens
de wet van Mozes. Maar als Beëlzebub door middel van individuen van jouw soort
het volk van ons aftroggelt, zijn wij daar dan verantwoordelijk voor?! Omdat
satan de vruchten aan onze takken bederft en laat rotten, zijn wij toch zeker
geen slechte boom. Ons onderwijs en wat wij zeggen is juist; maar jouw
toespraken en jouw daden zijn afkomstig van de opperste duivel en verleiden het
lichtgelovige volk! Deswege zou jij met je aanhang gestenigd en gedood moeten
worden!'
[2] Toen de woedende Farizeeën zo
spraken, begon het volk te protesteren en maakte aanstalten om zich aan de
Farizeeën te vergrijpen.
[3] Maar Ik zei tegen het volk: 'Laat
dat! Het is voldoende, dat deze slechten voor eeuwig overwonnen zijn; laat ze
daarom nu met rust! Maar Ik zal ze nu hun welverdiende beoordeling laten
horen!'
[4] Het volk zegt: 'Ja, Heer, U doet
ons een groot plezier als U deze booswichten eens vertelt, wie en wat zij nu
eigenlijk zijn!'
[5] Dan wend Ik Mij weer tot de
Farizeeën en zeg heel ernstig: 'O jullie addergebroed! Hoe zouden jullie iets
goeds kunnen zeggen, terwijl je toch in je hart helemaal slecht bent?! Waarvan
het hart echter vol is, daar loopt de mond van over. (Matth.12,34) Een
goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart altijd goede dingen voort; en
een slecht mens brengt altijd uit de slechte schat van zijn hart slechte dingen
voort! (Matth. 12:35) Maar Ik zeg jullie, dat de mensen eenmaal, op de
dag van het jongste gericht, rekenschap af moeten leggen over ieder slecht en
ijdel woord dat ze hebben gesproken! (Matth.12:36) Zoals in het boek
Hiob geschreven staat, zo zal het zijn: 'Uw woorden zullen u rechtvaardigen en
uw woorden zullen u verdoemen!' (Matth. 12:37)
[6] Voorheen heb Ik jullie al laten
zien, waarom Ik zowel hier als ergens anders kwam, maar jullie boze harten
willen datgene, wat je vrij en gelukkig zou kunnen maken, niet aanvaarden en
nog minder begrijpen!
[7] Voor al het goede, dat Ik
kosteloos voor jullie doe, willen jullie Mij stenigen en doden! O jullie
opgefokte adders, jullie slangenbroedsel! Het slechte getuigenis dat de
profeten van jullie gaven is maar al te waar! Jullie eren je God slechts met
dode ceremonieën en met je lippen; maar je hart is in 't geheel niet bij Hem
betrokken!'
[8] Maar een paar Farizeeën en
schriftgeleerden trokken zich toch iets aan van wat Ik zei. Zij trokken hun
gezicht in een wat menselijker plooi en zeiden: 'Meester, wij verachten uw leer
niet helemaal; maar we waren gisteren en vandaag niet in de gelegenheid om zelf
te zien op welke manier en hoe u uw wonderdaden hebt gedaan. Doe nog eens zo'n
teken, we zouden er graag een zien! (Matth.12:38) Misschien hebben we er
dan begrip voor, en geloven we daarna in uw leer!'
[9] Maar Ik richtte Mij tot het volk
en zei: 'Dit slechte en overspelige soort mensen wil een teken zien! Maar er
wordt hen geen ander teken gegeven dan het teken dat de profeet Jona eens gaf!
(Matth.12:39) Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van
een walvis zat, zo zal ook de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het
midden der aarde zijn.' (Matth. 12:40) (Daarmee wordt in de eerste
plaats het graf aangeduid; maar in geestelijke zin betekent het, dat de ziel
van de mensenzoon af zal dalen naar de gevangen zielen van de gestorvenen en ze
persoonlijk vrij zal maken.)
[10] Toen keken de Farizeeën elkaar
aan en zeiden: 'Wat betekent dat, wat zal hij doen? Hoe komt hij in het midden
van de aarde? Waar is dat? Dat is toch eigenlijk overal en nergens! Wie weet
dan hoe groot de aarde is en waar haar midden is? Die mens is gek, of een boze
geest wil hem in zijn macht krijgen! Men zegt toch, dat ieder mens, voordat hij
gek wordt een aantal wonderen kan doen. Hoe komt hij erbij om zich met Jona,
die in Ninevé gepredikt heeft, te vergelijken?!'
[11] Alsof Ik tot het volk spreek zeg
Ik weer: 'Ja, ja, de mensen uit Ninevé zullen tesamen met dit geslacht op de
dag van het jongste gericht opstaan en zij zullen het vervloeken; want zij
hebben zich bekeerd na de prediking van Jona. En hier predikt méér dan Jona! (Matth.12:41)
En zo zal ook eenmaal op de jongste dag in het hiernamaals de koningin uit het
zuiden dit geslacht ontmoeten en zij zal het vervloeken! Want zij kwam van het
einde der aarde om Salomo's wijsheid te horen, en hier staat méér dan Salomo!'
(Matth. 12:42)
[12] Nu zeggen de Farizeeën: 'Wel als
u gelooft dat wij allen helemaal door de duivel bezeten zijn, en dat iedereen
ons op de jongste dag zal vervloeken, drijf dan de duivel bij ons uit, zoals u
het gisteren bij de blinde en stomme hebt gedaan, en dan zullen wij u net zo
goed prijzen als de door u genezene!”
[13] Maar ze meenden niet oprecht dat
zij hun vele boze geesten kwijt wilden raken waarmee ze zich reeds volledig
verenigd hadden, maar zeiden dit alleen maar om Mij ergens op te kunnen pakken.
Want als een slechte geest in de mens alles aan zich schatplichtig en
dienstbaar heeft gemaakt, dan uit hij zich niet zo dat je het merkt, maar hij
doet dan erg verstandig en werelds, zodat iedereen moet geloven dat zo'n mens
niet bezeten is, terwijl hij in werkelijkheid veel erger bezeten is dan een
ander, die door de een of andere slechte geest erg gekweld wordt omdat deze
mens zich niet laat overmeesteren.
[14] Daarom zeg Ik ook tegen de
Farizeeën en schriftgeleerden: 'Er zijn een aantal redenen waarom dat bij
jullie niet meer mogelijk is, want de boze geesten zijn allang geheel één
geworden met jullie ziel en beheersen nu helemaal jullie eigen slechte,
overspelige leven. Als Ik ze uit jullie zou verdrijven, dan zouden jullie ook
je leven verliezen; maar mocht het zijn dat Ik je eigenlijke, oorspronkelijke
leven kon behouden, dan zouden jullie daar toch niets meer aan hebben omdat je
hele aard nu geheel en al duivels is geworden! Want als uit zo'n mens de
onreine geest door Mijn macht wordt verdreven, dan gaat hij door dorre
plaatsen, zoekt rust en vindt deze niet (Matth. 12:43). Dan zegt hij bij
zichzelf: 'Ik ga weer naar mijn oude huis terug; want op de steppen en
woestijnen vind ik geen rustplaats, en in de huizen, waar al genoeg bewoners
van mijn soort wonen, word ik niet binnengelaten.' Als dan na dit voornemen de
duivel weer bij zijn vroegere huis komt, dan vindt hij daar geen activiteit, en
het is schoon en versierd. (Matth.12:44) Daarop gaat hij terug en roept
nog zeven andere geesten, die slechter zijn dan hij. Met hun hulp kost het hem
weinig moeite om zijn oude huis binnen te dringen, en dan wonen ze gezamenlijk
in dat huis, en met zo'n mens wordt het dan nog veel erger dan het eerst was!
[15] En zo zou het met dit slechte
geslacht gaan. (Matth. 12:45) Daarom zal Ik het niet nog meer verdoemen
dan het al is!
[16] Als de Farizeeën dat horen,
gloeien ze bijna van woede en zouden Mij best willen verscheuren, als ze maar
niet bang waren geweest voor het volk.
187 Jood of Griek
[1] Maar Ahab, de jonge Farizeeër,
verwijderde zich nu van de ouden en was blij dat Ik hen zo de waarheid had
gezegd. Maar hij vroeg Mij stilletjes of hij dan ook zo'n slechte bezetene was.
[2] Ik keek hem vriendelijk aan en
zei: 'Als je dat was, dan zou je me dat niet zo vragen. Voor de satan was jij
tot op heden ook nog een dorre plaats; pas echter op, dat je voor hem geen
vruchtbaar veld wordt! Neem je daarom zeer in acht voor je slechte collega’s!'
[3] Ahab zegt: 'Heer en Meester! Als U
me niet verlaat, dan kan de macht van de hel mij zeker niet belagen! Aan mijn
ijver voor U zal het niet liggen!'
[4] Ik zeg: 'Ga dan heen! Je zult
sterk zijn door je geloof in Mij en je ijver voor Mij! Maar let er wel op dat
je collega’s je niet in het een of ander verwikkelen; want hun duivels hebben
een fijne neus en een scherp gehoor om hun boze doeleinden te bereiken!'
[5] Ahab zegt: 'Heer, U kent mij nu
beslist beter, dan ik mijzelf ken! Mijn list is subtiel en sluw; en de duivel
is, zoals men zegt, blind, en daarom zullen ze elkaar nog wel eens aankijken
als ik hen te slim af ben. Vandaag doe ik nog een proefje met hen. Ik zal nu op
luide toon wat onvriendelijke woorden met U wisselen, zodat ze geen idee hebben
waarover ik met U heb gesproken; maar U mag daarover niet kwaad op mij worden!'
[6] Ik antwoord: 'Doe wat je wilt,
maar wees voor alles in alle dingen goed, verstandig en eerlijk; want, hoe goed
een leugen ook bedoeld moge zijn, hij helpt maar tijdelijk en brengt de mens al
gauw daarna nadeel en schade!'
[7] 'Ook goed', zegt Ahab, 'dan zeg ik
voorlopig helemaal niets!'
[8] En Ik zeg: 'Dat zal beter zijn!
Want op het juiste moment zwijgen is beter, dan nog zo doeltreffend te liegen!’
[9] Na deze les gaat Ahab door de
volksmenigte weer terug naar zijn collega's, waarvan er één toch gemerkt had
dat hij met Mij sprak. Die begon hem dan ook meteen scherp te ondervragen. Maar
Ahab sloeg zich daar goed doorheen, en de strenge ondervrager moest hem ten
slotte nog prijzen.
[10] Maar Ik keek niet meer naar de
Farizeeën en begon Mij met het volk te onderhouden. Ik toonde hen aan, dat het
tegenover God niet redelijk zou zijn om het Jodendom te verlaten, omdat het
heil van alle mensen slechts van de Joden komt, en dat ze beter, zoals daarvoor
al enigen in hun harten gedaan hebben, weer kunnen terugkeren tot het Jodendom
vanwege het feit dat het anders niet mogelijk zou zijn om kind van God te
worden.
[11] Daarop vraagt een Griek: 'Moeten
we dan onze knie weer voor de opgeblazen Farizeeën buigen en hun oude onverteerbare
zuurdeeg vreten? Vriend, u bent weliswaar een groot meester vol goddelijke
kracht en macht en u bent goed, wijs en rechtvaardig, maar nu verlangt u iets
zeer onzinnigs van ons. Tot Mozes hoeven we niet terug te keren - heel
eenvoudig, omdat we hem daadwerkelijk nog nooit verlaten hebben, en de God der
Joden is ook de onze in onze harten; de uiterlijke naam Jood of Griek zal toch
hopelijk geen afbreuk doen aan de wijsheid van God?! Maar voor ons is het toch
een goede beschutting tegen de onafgebroken vervolgingen en pesterijen van de
Farizeeën! Waarom zouden we dan weer Joden en geen Grieken heten?!
[12] Kijk, dat is
geen wijze voorwaarde die u ons stelt! Wat geeft het, als we naast Mozes ook de
wijzen van de Grieken met hun dichterlijke godendom leren kennen, wier wijze
zinnebeeldige gedichten toch heel wat anders zijn dan de dure tempelmest?!
Vooral omdat wij er helemaal niet in geloven, omdat wij maar al te goed weten
hoe de Griekse en later Romeinse goden ontstaan zijn, en dat alleen Jehova God
is over alles, die alles heeft geschapen en altijd alles onderhoudt en
bestuurt!'
[13] Ik zeg hem: 'Vriend, je praat en
hebt Mij niet begrepen, terwijl degenen, die Mij begrepen hebben, niet spreken,
hoewel ze toch net zo goed Grieken zijn als jij. Het zit hem zeker niet in de
naam, maar in het geloof van het hart! Maar het is ook waar en iets om rekening
mee te houden, dat het beter is een bedevaart naar Jeruzalem te maken en de
feesten met passende en oplettende aandacht bij te wonen, dan een reis naar Delphi
te maken en goede raad te vragen aan de dwaze Pythia!
[14] De geweldige misbruiken van de
tempel ken Ik beslist beter dan jullie, en je hebt van Mij gehoord, hoezeer Ik
daar tegen ben. Maar ondanks alle slechtheid is de tempel toch onvergelijkelijk
beter dan die te Delphi, wiens priesters en priesteressen slechts hele goede
taalkundigen zijn, die op iedere vraag zo'n antwoord weten te geven dat ze
altijd gelijk hebben:!
[15] Toen je een vrouw wilde huwen,
maakte je eerst een reis naar Delphi en vroeg daar voor veel geld aan de
Pythia, of je gelukkig zou worden met de vrouw die je wilde nemen. Vertel eens,
wat kreeg je als antwoord?'
[16] De Griek zegt: 'Wel, het
volgende: 'Bij de vrouw vindt u het geluk, niet wacht u het ongeluk!'. En weet
U, het orakel heeft mij de waarheid voorspeld, want ik ben echt gelukkig met
mijn vrouw!'
[17] Ik zeg: 'Kijk het orakel zou ook
gelijk gehad hebben, als je ongelukkig geweest was met je vrouw!'
[18] De Griek zegt: 'Ik zie niet in
hoe dat dan mogelijk geweest was!' Ik zeg: ' Je ziet het woordenspelletje niet!
Kijk de zin luidt: 'Bij deze vrouw vindt u het geluk niet wacht u het ongeluk.'
Als je de zin in tweeën deelt na het woordje niet, dan heeft het orakel gelijk
als je ongelukkig zou zijn; want dan zou de zin, zonder ook maar iets in de
woordvolgorde te veranderen aldus luiden: 'Bij uw vrouw vindt u het geluk niet,
wacht u het ongeluk!'
[19] Maar als je Mij niet wilt
geloven, vraag dan maar eens aan je buurman, die een jaar daarna voor net zo'n
gelegenheid naar Delphi is gereisd, of zijn antwoord niet precies eender is als
het jouwe! En hij is ongelukkig met zijn vrouw, omdat ze een grote slet is;
maar het orakel had bij hem net zo goed gelijk als bij jou, en toch geef je er
nog hoog van op! Oordeel nu zelf eens wat beter is, de tempel in Jeruzalem of
het orakel in Delphi?!'
[20] De Griek zet grote ogen op na die
uitleg en zegt: 'Meester, nu begrijp ik het! Dat kan alleen maar een God en
geen mens weten. U bent Zelf God, of minstens Gods zoon en niet de zoon van een
mens zoals wij ! Daarom zullen wij ons weer op de tempel richten, maar niet
onder de tuchtroede van de Farizeeën, maar helemaal vrij! Maar deze Farizeeën
moeten weg; want ze hebben ons te veel bedrogen en ons vrijwel al ons bezit
ontnomen, geestelijk en lichamelijk! In naam blijven we dus Grieken, maar in
waarheid in ons hart volmaakte belijders van Mozes en de profeten! We zullen
ook jaarlijks naar Jeruzalem gaan en de tempel bezoeken; en als die afgesloten
wordt, dan blijft de vreemdenzaal nog voor ons open, die toch ook bij de tempel
behoort.'
[21] Ik antwoord: 'Doe wat je wilt,
maar geef je harten niet over aan valsheid, toorn, wraak en lust tot vervolgen!
Wees daarbij kuis en rein in gedachten; heb God waarachtig boven alles lief en
je naaste als jezelf, zegen, die je vervloeken, doe degenen geen kwaad, die je
haten en vervolgen, dan zul je God welgevallig zijn, rust hebben en gloeiende
kolen stapelen op de hoofden van je vijanden!'
[1] Terwijl Ik Mij nog onderhield met
het volk, kwam moeder Maria met Mijn broeders; want in het huis van Kisjonah
had zij gehoord dat Ik naar Jesaïra gevaren was en Mij daar ophield. Dat was
voor haar een voetreis van een halve dag, en omdat ze zeer vroeg 's morgens van
huis was weggegaan, was ze maandag 's middags in Jesaïra.
[2] Enerzijds was het een huiselijke
aangelegenheid waarover ze met Mij wilde spreken, anderzijds wilde ze ook over
een geestelijke aangelegenheid spreken, omdat ze zoveel uit Kapérnaum over Mij
gehoord had wat zij speciaal wilde vertellen. (Matth.12:46) Maar door
het gedrang kon ze het huis niet in, zodat ze verplicht was buiten te wachten
tot Ik naar buiten zou komen.
[3] Maar omdat ze al een hele tijd
tevergeefs stond te wachten, vroeg ze aan een van de huisgenoten van Baram, of
hij tegen Mij wilde zeggen dat zij buiten al geruime tijd stond te wachten en
hoognodig met Mij moest spreken. De boodschapper drong zich door het volk, kwam
in Mijn buurt en zei: 'Meester! Uw moeder en Uw broeders staan buiten en zouden
U graag willen spreken!'
(Matth. 12:47)
[4] Toen zei Ik ernstig tegen de
boodschapper: 'Wat zeg je? Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders?!' (Matth.12:48)
Toen deed de boodschapper wat geschrokken een stapje terug.
[5] Maar Ik hief Mijn rechterhand op
boven Mijn leerlingen en zei: 'Kijk, dat zijn Mijn moeder en Mijn broeders! (Matth.12:49)
Want wie de wil doet van Mijn Vader Die in de hemel is, die is werkelijk Mijn
broeder, Mijn zuster, Mijn moeder! (Matth.12:50) Ga echter naar buiten
en zeg tegen de wachtenden dat Ik zal komen!'
[6] Er waren er die dit gezegde van
Mij hard vonden en Mij verwijten maakten en vroegen, of Ik niet wist hoe het
gebod van Mozes luidt over het eren van de ouders.
[7] Ik ging echter
niet in op deze vraag en zei: 'Ik weet, Wie Ik ben, en Mijn leerlingen en Mijn
aardse moeder weten het ook, en daarom mag Ik de waarheid spreken; maken jullie
je dus maar druk over je eigen zaken, - niemand hoeft zich bezorgd of druk te
maken over Mij; want Ik weet het beste wat Ik moet doen.' Toen zwegen allen, en
niemand durfde iets terug te zeggen, niet ervoor en niet ertegen.
[8] Na enig zwijgen kwam de heer des
huizes Baram naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Het is middag, en de
maaltijd staat klaar voor U, Uw leerlingen en ook voor Uw aardse verwanten die
buiten op U wachten. Zou U mij arme zondaar de eer en de genade willen bewijzen
om het goed klaargemaakte maal te aanvaarden?'
[9] Ik zeg: 'Weliswaar verwacht Ik aan
de zee nog een andere maaltijd; maar omdat u Mij op zo'n passende manier heeft
uitgenodigd, zal Ik u graag de eer en de genade bewijzen. Maar daar zeg Ik bij,
dat Ik geen Farizeeër in de kamer wil hebben waar Ik eet, behalve de jonge
Ahab, die Ik bij Mijn leerlingen opneem! Want hij zal zich bij zijn collega’s,
die hem zwaar zijn gaan verdenken toen ze hem daarnet heimelijk met Mij zagen
spreken, wel nooit meer geloofwaardig kunnen maken. Zeg nu echter tegen het
volk dat Ik hier in huis niets meer zal zeggen of doen, zodat het naar buiten gaat
en plaats voor ons maakt; want in dit gedrang zou het op natuurlijke wijze
moeilijk zijn om buiten te komen.'
[10] Na deze woorden van Mij wendt
Baram zich tot het volk en zegt: 'Beste buren! De goddelijke Meester is nu
uitgesproken en zal hier in huis geen toespraken meer houden en zeker niets
meer doen, gaan jullie dus nu rustig naar buiten, behalve Ahab; want de Meester
wil met hem spreken.' Na deze woorden gaat het volk naar buiten behalve de
Farizeeën.
[11] Zodra het volk buiten is stappen
de oude Farizeeën vol woede in hun harten op Mij af en vragen Mij heel brutaal,
wat voor plannen Ik met Ahab heb, of Ik hem ook wil klaarmaken voor de hel?!
Als Baram die vraag hoort, ergert hij zich terecht en zegt tegen hen: 'Ik heb
ieder jaar mijn belasting tot de laatste cent betaald, en ben daardoor
wettelijk bezitter van dit door mij gebouwde huis en daarom duld ik het van
niemand, dat iemand die ik in mijn eigen huis als gast eer en verzorg, door
vreemden zoals jullie, onaangenaam behandeld wordt! Ik gebied jullie daarom in
alle ernst mijn huis ogenblikkelijk te verlaten en je buiten de omheining van
mijn bezitting te begeven, omdat ik anders niet wacht om gebruik te maken van
mijn duur betaalde rechten als eigenaar!'
[12] Maar de Farizeeën zeggen: 'Ben je
dan ook al Griek geworden, dat je je tegenover ons een huisrecht wilt
aanmatigen?! Weet je soms niet dat de Joden tegenover een Farizeeër geen
huisrecht hebben?! Is niet iedere Farizeeër in ieder Joods huis dat hij
betreedt, de algehele heer , en wordt de eigenlijke huisheer niet pas uit
genade weer heer, als de Farizeeër het huis verlaat? En weet jij als Jood ook
niet, dat je slechts pachter en geen heer bent noch van je huis, noch van je
grond, en dat wij grond en huis van je af kunnen nemen als we dat willen, en
het vijftig jaar lang aan een ander kunnen verpachten?'
[13] Baram antwoordt: ' Als Jood heb
ik dat tot mijn grote ergernis wel geweten; daarom ben ik nu dan ook een Griek,
respectievelijk een Romein, en heb ik tegen betaling van een vast bedrag bij het
keizerlijke gerechtskantoor het volledige onomstotelijke eigendomsrecht
verkregen, en daar wil ik je meteen wel een proefje van geven als je nu niet
direkt doet wat ik gezegd heb!'
[14] De Farizeeën zeggen: 'Laat ons de
eigendomsbrief van het Romeinse gerecht zien!' Baram pakt deze nog pas op goed
perkament geschreven brief, voorzien van het keizerlijke zegel, houdt hem de
ouden onder de neus en zegt: 'Komt je dat bekend voor?!' Dan schreeuwen zij: '
Jij bent dus ook een verrader van God, de tempel en ons?! Dat danken we zeker
aan deze zoon van David?! Daarvoor vervloeken wij jou en je hele huis!'
[15] Toen de Farizeeën die vloek
hadden uitgesproken, greep Baram snel een behoorlijke stok en begon meteen zo
hard mogelijk op de Farizeeën in te slaan, waarbij hij zei: 'Wacht,
satansknechten, ik zal jullie eens het juiste loon uitbetalen voor je vloek!'
Een Farizeeër, die de stok nog niet gevoeld had, riep: 'Er staat geschreven:
'Wee hem, die de hand aan een gezalfde slaat!' 'Dat weet ik', zegt Baram, 'en daarom
gebruik ik nu juist die stok!' En Baram gaf ook deze gezalfde nu een proeve van
de stok. Toen vluchtten alle slechte Farizeeën, uitgezonderd Ahab, naar buiten,
waar het volk hen verder onder handen nam.
189 Duivelse aanval
[I] Nadat ze van het terrein zijn
afgejaagd, komt Baram vermoeid terug en zegt: 'Heer vergeef het mij! Wat ik nu
heb gedaan, deed ik echt niet voor mijn plezier; maar het was geen uithouden
meer met deze slechte overspelige soort! Je kunt je de duivel echt niet
slechter voorstellen dan deze kerels, die er van overtuigd zijn dat de gehele
aarde volkomen hun eigendom is! Normaal wind ik me daarover niet zo op; maar
toen die kerels U, o Heer en Meester, letterlijk begonnen aan te vallen, kon ik
mijn rechtvaardige toorn niet meer onderdrukken en moest ik wel van mijn
huisrechten gebruik maken! Maakt U Zich daar echter maar niet druk over; want
als die kerels een klacht indienen, dan zal ik die wel aanvechten en ik zal U
wijs en slim weten te verontschuldigen!'
[2] Ahab zegt: 'Vriend, je kunt er in
ieder geval vast rekening mee houden; want deze oude booswichten zullen al hun
best doen om het hele voorval zo ongunstig en zwart mogelijk aan Jeruzalem door
te geven! In de eerste plaats de voor hen zeer ongunstige bezigheden van deze
goddelijke Meester, dan de totale afvalligheid van heel Jesaïra van het
Jodendom, vervolgens mijn gedrag en ten laatste zullen ze Herodes laten weten,
dat hij hier al zijn onderdanen heeft verloren, omdat ze zich het Romeinse
burgerrecht gekocht hebben! Dat zal in Jeruzalem in één keer alle slechte
geesten wekken, en dat zou hier wel eens verscheidene kwade voorvallen kunnen
veroorzaken! Wees er daarom op voorbereid en zorg vooraf voor hulp van de
keizer, anders zullen deze slechte geesten je veelleed bezorgen. ,
[3] Ik zeg: 'Houd
daar maar over op, Ahab; Ik sta er voor in, dat het huis van Baram onverlet
blijft; -maar dat die oude onmensen zullen doen, wat je gezegd hebt, is waar,
maar noch Baram, noch jij behoeven daar enige angst voor te hebben. Maar nu
gaan we aan de maaltijd, waar Ik ook naar Maria en de zonen van Jozef wil
luisteren!'
[4] Verbaasd over de naam Jozef, zegt
Baram: 'Wat zegt U, die van mijn meester uit Nazareth, waar ik zoveel aan te
danken heb?! Hij was nog een jonge man en al meester in zijn vak toen ik bij
hem in de leer was. Wat heeft hij mij geduldig en liefdevol alle knepen van het
vak laten zien, en hoe gauw heeft hij mij niet het beste werk laten doen en mij
belangeloos met raad en daad terzijde gestaan; dat zal ik werkelijk eeuwig nooit
van hem vergeten!'
[5] Ik zeg: 'Wel, Maria is zijn tweede
vrouw, hem door de tempel als vrouw gegeven; maar de beide mannen die bij haar
zijn, zijn de zonen van Jozefs eerste vrouwen die zetten nu zijn handwerk
voort. Maar Ik ben lichamelijk de zoon van Maria en Mijn naam is Jezus!'
[6] Baram
antwoordt: 'O wat ben ik gelukkig, dat deze eer en genade aan mijn huls bewezen
wordt! Laten we nu vlug aan tafel gaan, opdat de heerlijke moeder met de beide
zonen van Jozef niet te lang op ons behoeven te wachten!' Dan gaan wij snel de
eetkamer in waar ook Maria met de beide zonen van Jozef op ons wachten.
[7] Als Maria Mij ziet, begint ze van
vreugde te huilen; want ze had Mij nu al twee maanden lang niet gezien, en de beide
broers, die Mij zeer liefhebben, vergaat het net eender. Nadat wij ons
wederzijds dus zeer hartelijk begroet hebben, gaan we allen aan tafel, spreken
het dankgebed uit en gebruiken dan het goede en rijkelijke maal, waaraan
Kisjonah, die Mij met vrouwen dochters tot op heden niet verliet, ook heel
opgewekt deelnam en daarbij veel besprak met Maria en de broers.
[8.] Toen we na de maaltijd aan tafel
zaten en vanwege de grote hitte, wijn aangelengd met water dronken, vroeg Ahab
of hij spreken mocht. Hij moest ons iets belangrijks mededelen wat vooral
samenhing met Mijn persoonlijke veiligheid, omdat hij nu pas in de loop van het
gesprek te weten was gekomen, dat Ik de bij het volk beroemde, en bij de
Farizeeën zeer beruchte Jezus van Nazareth was, die in het hele land een
buitengewone reputatie had. Ik zei tegen hem: 'Vertel wat je weet!'
[9] Ahab
vertelt: 'Heer en Meester! U heeft de dochter van onze overste Jaïrus opgewekt
uit de dood - dat is bekend in de gehele streek -, en ook de..dochter van een
overste uit het Romeinse leger. Wie zou er dan aan twijfelen of zo'n
afschuwelijke tiran niet eeuwig dankbaar zou zijn voor zo'n wonderdaad, en de
wonderdoener een plaats rechts naast zich op de troon zou geven, net zoals eens
de farao met Jozef deed nadat deze hem zijn droom had uitgelegd!
[10] Maar
wat doet dit tempelgebroed, deze echte duivelsknechten?! Zij stuurden een
bericht dat ik jammer genoeg ook heb moeten ondertekenen, hoewel Ik tot op
heden noch van Jezus, noch van Zijn leer ook maar ooit gehoord, noch van Zijn
daden iets gezien had. Volgens dit afschuwelijke bericht zijn nu allerwegen
gehuurde spionnen en sluipmoordenaars door de tempel en ook door Herodes en de
Romeinse landvoogd aangesteld, om U uit de wereld te helpen!
[11] In deze mededeling wordt U door
Jeruzalem op een zodanige wijze als volksbedrieger, verleider en opruier in
opspraak gebracht, zoals dat tot op heden, zo ver ik weet, nog met geen mens
gebeurd is. De dochter van Jaïrus zou helemaal niet dood-- zijn geweest toen
men U riep om haar te genezen of uit de dood op te wekken, maar ze was helemaal
gezond geweest en had, om U te beproeven, alleen maar gesimuleerd! Toen U' kwam
en 'talitha kumi' tegen haar zei, werd het de overste geheel duidelijk dat U
een bedrieger was en geen verstand had van de echte geneeskunde; want als U als
een genezer een mens en zijn kwalen had kunnen beoordelen, dan zou U op het
eerste gezicht al gezien hebben dat het meisje niet alleen niet dood, maar
daarbij ook nog kerngezond was!
[12] Weliswaar is de Romeinse overste,
ik geloof dat hij Cornelius heet wiens knecht of .dochter U ook hebt opgewekt
uit de dood, daar op tegen; maar wat kan hij alleen tegen zo n massa valse
getuigenissen!
[13] Beste, dierbaarste vriend,
Meester en Heer! Ik zou U nog veel kunnen vertellen; maar ik zie, dat mijn
vertellen van de naakte waarheid U bedroefd heeft gemaakt. Omdat de laster over
U te duivels gemeen is, zwijg ik maar over al het andere; het is voldoende dat
ik U van het belangrijkste op de hoogte heb gebracht. Het beste aan deze hele
zaak is nog, dat de satan dom is en door werkelijk wijzen en slimmen
gemakkelijk schaakmat gezet kan worden, wat in Uw geval des te makkelijker zal
gaan omdat U buitengewoon wijs bent! Laten we er maar niet meer over praten!
[14] Bij U vergeleken ben ik weliswaar
maar een heel eenvoudig mens; maar deze slechte booswichten wind ik allemaal
heel makkelijk om iedere vinger! En ik vind het zeker geen zonde om de satan zo
hard als dat maar mogelijk is ergens tegen op te laten lopen. Want dat dwingt
hem om zich weer voor een tijdje heel bescheiden van het kwade gevechtsterrein
terug te trekken; en zo wint de wijze en slimme mens weer tijd om zijn geest
met edeler zaken bezig te houden, in plaats van steeds maar door met de satan
ruzie te maken.'
[1] Nu zegt Maria: 'Mijn Heer en zoon!
Wat deze jonge man Je nu vertelde, is helemaal waar, en ik ben juist daarom
naar Jou toe gekomen, om Je te vertellen dat ik voor Jou letterlijk uit mijn
huis ben gejaagd. Wat moet ik nu doen met Je broers en zusters, alleen in
aardse zin dan? Want ik weet wel dat Jij op aarde geen verwanten hebt, behalve
Jouw leerlingen die Je liefhebben.
[2] Onze kleine bezitting is verloren;
de slechte Farizeeën hebben haar in beslag genomen en zij hebben onze woning
samen met de tuin vol gewassen aan een vreemde verkocht! Weet Je, ik en Je
broers en zusters zijn niet meer zo jong om het zware daglonerswerk te doen; en
ook al zouden we dat willen, dan hebben deze slechte tempelheersers onder bedreiging
van zware straffen alle Joden toch verboden om ons wat voor werk dan ook te
geven, en evenmin een aalmoes! Wat moeten we nu doen, en waar moeten we van
leven?!'
[3] Dan zeggen Baram en Kisjonah
tegelijk: 'Hooggeëerde moeder, die God de eindeloze genade heeft waardig
bevonden, om door haar de allerhoogste zoon van alle hemelen in deze slechte
wereld te laten geboren worden, maakt u zich daar maar geen zorgen over! Kijk,
in de eerste plaats zijn wij staatkundig gezien geen Joden meer, maar naar
buiten toe zijn wij Grieken, hoewel wij in onze harten echte Mozaïsche Joden
zijn! Beiden zijn wij - de Heer zij alle lof - rijk; kom daarom met al uw
verwanten bij ons wonen, en u zult niets te kort komen!'
[4] Ik zeg: 'Vrienden! Jullie voorstel
is balsem voor Mijn hart! Mijn zegen en Mijn genade zal eeuwig jullie deel
zijn. Maar eerst zal Ik naar huis gaan en zien, met welk recht de slechte
booswichten het kleine en met veel moeite verkregen bezit van moeder, Jozefs
rechtmatige vrouw, hebben geroofd.
[5] Dan zal Ik ook met Jaïrus een paar
woordjes te spreken hebben; want zijn dochter zal weer ziek worden, en dan komt
hij wel. En Ik zal met hem praten. We zullen nu echter, omdat het werkelijk zo
ernstig is en het slechte hellebroedselons allerwegen vallen heeft gezet,
meteen opbreken en de zee op gaan; die heeft geen val voor ons uitstaan!
[6] Aan de zee zal Ik eerst het volk
nog door middel van beelden veel over het Rijk der hemelen onthullen, opdat
niemand zich te eniger tijd verontschuldigen kan door te zeggen: 'Hoe zou ik
dat hebben moeten geloven en doen, terwijl ik er nooit iets over hoorde?!' Als
de oude booswichten komen, dan moet het volk hen niet tegenhouden opdat ze zich
eens nog minder zullen kunnen verontschuldigen.
[7] Vriend Kisjonah, ga jij vast en
maak je grote schip klaar; want dat zullen we nodig hebben!' Kisjonah staat met
de zijnen op, en gaat om aan Mijn wens te voldoen.
[8] Baram vraagt Mij echter, omdat Ik
niet meer in zijn huis kan en wil blijven, of hij Mij mag begeleiden.
[9] En Ik zeg: 'Net zo ver en net zo
lang als je maar wilt! Want Ik heb nog nooit het eerlijke en echte verlangen
van iemand afgewezen of onverhoord gelaten!' Baram regelt derhalve zijn zaken,
geeft zijn vrouw en kinderen opdracht over wat zij tijdens zijn afwezigheid
moeten doen, en hoe zij tegen slechte vijanden op moeten treden. Vervolgens
neemt hij wat goud mee en gaat met ons allen naar buiten aan de zee, en een
zeer grote volksmenigte volgt ons op de voet. (Matth. 13:1)
[10] Ook de oude Farizeeën mankeren
niet, hoewel ze zich verkleed hebben, opdat het volk ze niet zal herkennen.
Wanneer we aan de zee komen, dringt het volk onder het voortdurende roepen van
'Heil aan de zoon van David!' zo dicht naar de oever, dat Ik met Mijn verwanten
geen plaats meer heb om te staan, en al Mijn talrijke leerlingen nog minder .
[11] Daarom zei Ik tegen Kisjonah:
'Laat de trap op de oever zakken; wij moeten in het schip, want het land wordt
ons te eng!' Kisjonah liet snel de trap neer, en wij klommen meteen op het
schip. (Matth.13:2) Maar omdat
het volk Mij het schip in zag gaan, dacht het dat Ik meteen zou wegvaren.
Daarom begon het luid te vragen om hen de beloofde leer van het hemelrijk te
geven!
[1] Toen wij allen in het schip waren,
en de trap opgetrokken was, zei Ik tegen het volk dat het zich rustig moest
gedragen en zich aan de oever een plaats moest zoeken. En het volk werd rustig,
en stil zocht het zich een plaats aan de oever; alleen de oude Farizeeën zetten
zich niet neer, maar stonden niet ver van de oever in de nabijheid van hun
schip; want ze waren van plan om Mij steeds in het oog te houden en waren
daarom ook helemaal klaar, om ons ook op zee te achtervolgen.
[2] Ik zette Mij op het zeer ruime dek
van het schip en begon veler!.ei zaken in beeldspraak aan het volk te
vertellen; de reden voor Mijn beeldspraak was, dat de domme Farizeeën het dan
niet zouden begrijpen. Maar het volk, dat hier wat sneller van begrip was,
begreep wel wat Ik hen vertelde.
[3] Als
eerste beeld vergeleek Ik Mijzelf met een zaaier en sprak: 'Hoor en luister
goed!
[4] Een
zaaier ging eens een goed en gezond gewas zaaien (Matth.13:3). En
terwijl hij zaaide, viel er een deel op de weg; toen kwamen de vogels en pikten
het op. (Matth.13:4) Een deel viel op rotsachtige grond waar niet veel
aarde lag, en het schoot daarom snel op, omdat er weinig drukkende aarde op
lag; (Matth.13:5) maar toen de zon opkwam en fel begon te schijnen,
verwelkte de in de koele en vochtige nacht opgeschoten kiem al gauw omdat hij geen
wortels had, en verdorde. (Matth.13:6) Een deel viel tussen de dorens,
en deze groeiden veel breder Uit dan het gewas en verstikten het. (Matth.13:7)
En een deel viel tenslotte op goede grond en droeg vruchten, een deel
honderdvoudig, een deel zestig voudig en een deel dertigvoudig. (Matth.13:8)
Wie oren heeft om te horen, die hore. (Matth. 13:9)
[5] Ik wilde de toespraak hier niet
onderbreken, maar omdat de leerlingen verscheidene van deze beelden zelf niet
begrepen, kwamen ze naar Mij toe en zeiden: 'Waarom spreekt U nu opeens tegen
hen in gelijkenissen? (Matth.13:10) Wij, die al.zo lang bij U zijn,
begrijpen ze nog maar nauwelijks; hoe zullen de luisteraars aan de oever ze dan
kunnen begrijpen. Ziet U dan niet hoe ze hun schouders ophalen en dat een aantal
zelfs denkt, dat U ze voor de mal houdt, of dat U over zulke oninteressante
dingen spreekt vanwege de Farizeeën, want iedereen. weet toch wel, dat je het
gewas niet op de weg, of op stenen en net zomin tussen de dorens moet zaaien!
Wij begrijpen wel wat U daarmee bedoelt; maar zij op de oever denken heus dat U
ze ertussen neemt! Of wilt U ze dan echt op een manier lesgeven die ze niet
begrijpen?'
[6] Maar Ik zeg tegen de leerlingen:
'Waar heb je het over en waarom storen jullie Mij?! Ik weet heus wel, waarom Ik
tegen dit volk in gelijkenissen spreek die het niet begrijpen moet! Het is aan
jullie gegeven om het Rijk Gods te begrijpen; maar aan hen is het niet gegeven
(Matth.13:11); want weet wel, dat het zo is: Wie heeft, zoals jullie,
daaraan wordt gegeven zodat hij dan in overvloed heeft; maar wie niet heeft,
daar wordt ook nog van afgenomen wat hij heeft! (Matth.13:12) Daarom
spreek Ik als Heer tegen hen in gelijkenissen; want met ziende ogen zien zij
niets, en met horende oren horen zij niets; want ze begrijpen het niet! (Matth.13:13)
[7] Wat deed Ik hier, en wie denken ze
dat Ik ben? Zij zijn allemaal blind en doof. Hun evenbeeld heb je gisteren
gezien aan de blinde en tevens stomme man die Ik heb genezen. Zoals hij
lichamelijk was, zo zijn zij geestelijk, en Ik spreek tegen hen in
gelijkenissen opdat de voorspelling van Jesaja door hen vervuld wordt, die zo
luidt: 'Met de oren zult u het horen en toch niet begrijpen, en met ziende ogen
zult u het zien en daarbij toch niets verstaan! (Matth.13:14)
[8] Want het hart van dit volk is
eigenzinnig en hun oren horen slecht en hun ogen dutten, om te voorkomen dat ze
op een keer met de ogen zouden zien, met de oren zouden horen, met het hart
zouden begrijpen en zich zouden bekeren en Ik hen dan echt kon helpen!' (Matth.13:15)
[9] Maar zalig zijn jullie ogen, die
dat zien, en jullie oren, die dat horen! (Matth.13:16) Want voorwaar, Ik
zeg jullie: Vele profeten en rechtvaardigen hebben gewenst om datgene te zien
en te horen, wat jullie zien en horen, en hebben het toch niet gezien en
gehoord! (Matth. 13:17)
[10] Ik heb jullie echter eerder
gezegd, dat het jullie gegeven is het geheim van het Rijk van God te begrijpen;
toch merk Ik dat jullie begrip in de aard der zaak niet zoveel beter is dan dat
van hen op de oever. Hoor dan en luister dan naar de gelijkenis van de zaaier,
die als volgt uitgelegd moet worden (Matth. 13:18):
[11] Als iemand de woorden over het
Rijk van God die Ik uitspreek, wel hoort, maar in zijn hart niet begrijpt,
omdat dat hart van pure wereldgelijkvormigheid net zo platgetreden is als een
weg, dan ziet de boze maar al te snel het niet in de aarde gevallen, maar op de
vast gestampte, wereldse gladde buitenkant van het hart blootliggende woord, en
pakt met gemak weg wat eigenlijk in het hart gezaaid is maar toch aan de
werelds gladde buitenkant bleef plakken; en zo'n mens lijkt dan op de weg
waarop het zaad, of wel Mijn woord, viel. (Matth.13:19) En daar aan de
oever staan er veel van deze soort!
[12] Het zaad dat op de rotsgrond
viel, betekent het volgende: Een mens hoort het woord en aanvaardt het met veel
vreugde. (Matth.13:20) Maar omdat zo iemand net als een steen te weinig
levensvocht, waarvoor een moedig hart alleen borg staat, en ook te weinig
grond, ofwel vaste wil, in en boven zich heeft en daarom ook net als een steen
afhankelijk is van het weer om vochtig of droog te zijn, en dus met het weer
meedraait, ergert hij zich erg en wordt kwaad als hij allerlei ellende en
vervolging ter wille van Mijn woord moet ondergaan (Matth. 13:21) en lijkt
daarom juist op een door de zon verhitte steen, waarop Mijn woord natuurlijk
geen wortels kan krijgen en tenslotte helemaal verdorren moet.
[13] En kijk, daar aan de oever staan
veel van zulke stenen, die nu ter wille van Mij erg kwaad zijn op de slechte
Farizeeën. Ze zien nu echter tijdens Mijn aan hen gerichte woorden, dat zich
boven hun hoofden allerlei ellende en vervolging samenpakt. Door te veel
ergernis enerzijds en te veel vrees anderzijds doden ze nu Mijn woord in hun
hart, want ondanks alle tekens die zij hebben gezien, en ondanks al Mijn
uitdrukkelijke verzekeringen geloven zij toch niet dat Ik voldoende machtig ben
om ze te beschermen tegen al het kwade. Op deze manier lijken ze op de steen
waarop het zaad viel.
[14] Het zaad, dat tussen de dorens
viel, betekent: Dat een mens het woord hoort en ook aanvaardt, maar daarbij
bezig is met allerlei wereldse zaken en de daarbij behorende zorgen, of met
bedrieglijke winsten of de nog bedrieglijker rijkdom. Zulke ijdele zorgen hopen
zich van dag tot dag op, tieren net als alle onkruid welig in het hart voort en
verstikken maar al te makkelijk en te snel Mijn gezaaide woord. (Matth.
13:22)
[15] En kijk, weer staan er daar aan
de oever velen die lijken op de dorens, waartussen het zaad viel!
[16] Het in de goede aarde gezaaide
zaad betekent echter: Dat een mens Mijn woord hoort en het opneemt in de grond
van zijn hart, waar het altijd en immer helemaal juist en levend begrepen
wordt; zo'n mens lijkt dan op een goede grond waarin het zaad valt en afhankelijk
van de wil en de kracht van de mens gemakkelijk honderdvoudige, of zestig
voudige of dertigvoudige vrucht opbrengt aan goede werken. (Matth. 13:23)
en daarbij betekent honderdvoudig dat hij alles voor Mij doet, en zestig voudig
dat hij veel voor Mij doet, en dertigvoudig dat hij behoorlijk wat voor Mij
doet.
[17] Er zijn dan ook drie hemelen in
Mijn rijk: de bovenste voor de honderdvoudige vrucht, daaronder die voor de
zestig voudige vrucht en de onderste voor de dertigvoudige vrucht. Minder dan
dertigvoudig telt niet mee, en wie minder dan dertigvoudig heeft, raakt het
kwijt aan degenen, die dertig, zestig en honderdvoudige vrucht hebben. Zo wordt
dus genomen van degene, die niet heeft, en toegevoegd bij degene, die reeds
heeft, opdat hij dan overvloedig heeft!
[18] En zie, daar aan de oever staan
er velen van wie het nu al genomen is, en het is aan jullie gegeven terwijl je
toch al veel hebt, terwijl zij te weinig of niets hebben!
[19] Als iemand een akker heeft, die
hem veel vruchten opbrengt, omdat de grond goed is, maar ook een akker heeft,
die ondanks alle bemesting slecht blijft en nauwelijks meer vruchten oplevert
dan wat er op gezaaid wordt, -dan vraag je je af: Wat zal de eigenaar doen?
Wel, hij zal de geringe opbrengst van de slechte akker nemen en bij de goede en
rijkelijke vrucht van de goede akker doen en hij zal het jaar daarop niet meer
zaaien op de slechte akker, maar alles zaaien op de goede akker! Die zal dan de
volle oogst geven, maar de slechte wordt overgelaten aan het onkruid, de distels
en de dorens.
[20] Zo pakt een verstandige heer des
huizes dat aan; moet de Vader in de hemel soms onverstandiger handelen dan een
verstandig mens op deze vergankelijke aarde?
[21] Denk daarom niet in je hart dat
de Vader in de hemelonrechtvaardig zou kunnen zijn!
[22] Als je weet dat men alleen bij
diegene raad vraagt, die enige wijsheid heeft, en zich gauw afwendt van iemand
die al snel Iaat blijken dat hij slechts een praatjesmaker is, dan is de vraag:
-doet men onrecht, als men het geloof in de praatjesmaker opgeeft en het
overdraagt op de echte wijze, die toch al van alle kanten vertrouwen in
overvloed geniet?
[23] Of doen jullie, als Mijn
leerlingen, onrecht, als je Mij volgt en tempel en Farizeeën en alle schriftgeleerden
verlaat, en daardoor het laatste vonkje vertrouwen dat je in hen had, bij hen
wegneemt en het aan Mij geeft, terwijl Ik door Mijn daden en woorden toch al
zoveel vertrouwen bezit?! Ik denk, dat het jullie nu wel duidelijk is dat er
absoluut geen onrecht gebeurt als, zoals Ik jullie vertelde, eenmaal van degene
die niet heeft volgens dat getal dat Ik noemde, ook dat wat hij heeft wordt
afgenomen.
[24] Ik spreek echter alleen maar over
het geestelijke en niet over de materie, want het zou welonrechtvaardig zijn
als men bij de weinig bezittende het kleine bezit weg zou nemen en het aan een
rijke zou geven, wiens voorraadschuren en kamers toch al te vol zijn. Daarom
betreft alles waarover Ik nu spreek, alleen maar het geestelijke en niet de materie,
waarvoor slechts een dwingende en harde wet kan en mag gelden tot de tijd van
haar eens komende ontbinding. Is dit nu duidelijk?'
[25] Allen antwoorden: ' Ja, Heer en
Meester; want Uw wijsheid gaat boven al onze nog zo hoge en wijs gewaande
gedachten! Daarom vragen wij U, of U op deze manier verder wilt spreken!'
[1] En Ik zeg nu luid, zodat ook de
aan de oever staanden het kunnen horen: 'Nu dan, wie oren heeft om te horen,
die hore, en wie ogen heeft -in het hart, wel te verstaan -, die begrijpe het!
Ik zal jullie een ander beeld van het Rijk van God geven; luister!
[2] Het hemelrijk is ook als een mens
die goed zaad op zijn akker zaaide. (Matth.13:24) Maar toen zijn
knechten sliepen, kwam de vijand van de landman en zaaide slecht onkruid tussen
de tarwe, dat daarna gelijk met de tarwe opkwam. (Matth.13:25) Waar nu
de tarwe met de vrucht, die zij geeft, opgroeide, daar stond ook het slechte
onkruid. (Matth. 13:26)
[3] Toen de knechten dat merkten, gingen
ze naar de heer des huizes en zeiden: 'Heer, u heeft toch goed zaad op uw akker
gezaaid? Hoe komt dan al dat onkruid er op?!' (Matth. 13:27)
[4] De heer des huizes antwoordde
echter: 'Dat heeft mijn vijand mij aangedaan!' Toen zeiden de knechten: 'Heer,
als u dat wilt, dan gaan we het uitwieden!?' (Matth.13:28) Waarop de
heer zei: 'Laat dat, opdat je niet bij het wieden van het onkruid ook de goede
tarwe vertrapt en mee uittrekt! (Matth.13:29) Laat het gezamenlijk
opgroeien tot aan de oogst! Als het oogsttijd is zal ik tegen de maaiers
zeggen: Verzamel eerst het onkruid in bossen en breng het van de akker naar een
plaats waar men het verbranden zal; en breng de zuivere tarwe vervolgens in
mijn schuren!” (Matth.13:30) Kijk, dat is een goed beeld van het
hemelrijk! Maar lulster verder naar Mij! Ik wil jullie nog meer van deze
beelden geven, die allemaal een heel precieze weergave zijn van het Godsrijk.
Luister daarom verder naar Mij!
[5] Het hemelrijk lijkt op een
mosterdzaadje, dat een mens nam en op zijn akker zaaide. (Matth.13:31)
Zoals bekend is dit zaad een van de kleinste onder alle zaden; maar als het
opgroeit, is het groter dan de kool en tenslotte wordt het een echte boom,
zodat de vogels er op af komen en tussen zijn takken nestelen.' (Matth.13:32)
[6] Daarop zagen de leerlingen elkaar
met grote ogen aan en zeiden: 'Wat krijgen we nu? Wie begrijpt dat? Nu lijkt
het hemelrijk zelfs al op een mosterdkool!'
[7] Maar Ik zeg: 'Verwonder je niet
daarover, maar luister verder naar Mij! Ik geef je nog een ander beeld van het
Godsrijk:
[8] Het hemelrijk is ook als een
zuurdeeg dat een vrouw nam en door drie schepels tarwemeel mengde, net zolang
tot het hele meel gezuurd was.' (Matth.13:33)
[9] Alweer zagen alle leerlingen
inclusief de pientere twaalf apostelen, elkaar heel verbaasd aan en zeiden
tegen elkaar: 'Wie kan dat in zich opnemen en begrijpen? Of houdt hij het volk
vanwege de Farizeeën voor de mal? Het is echt niet te begrijpen waarom Hij nu
opeens met zulke duistere beelden aankomt!'
[10] Maar Ahab, die erg goed op de
hoogte was met de schrift, hoorde het gesprek van de leerlingen en zei tegen
hen: 'Als Hij datgene is, wat ik nu vast geloof dat Hij beslist moet zijn, dan
zou, omdat Hij nu steeds door en niet zonder gelijkenissen spreekt (Matth.
13:34), datgene wat Jesaja over de komende Messias voorspeld heeft op Hem
betrekking kunnen hebben, namelijk toen hij zei: 'Ik zal spreken in
gelijkenissen en zal vertellen, wat vanaf het begin der wereld voor alle mensen
een geheim was!' (Matth. 13:35)
[11] Zie, zo sprak eens de grote
profeet, en zo zong ook eenmaal David in zijn acht en zeventigste psalm in het
tweede vers, en naast heel veel andere dingen slaat dat juist op Hem, en dan
vragen jullie nog: Waarom zó, en wat betekent dat?', terwijl je toch al een
behoorlijk lange tijd met Hem optrekt?! Als het noodzakelijk is dan zal Hij ons
deze gelijkenissen wel uitleggen, en als het niet nodig is, -nu, dan mogen we
ons allen wel heel gelukkig prijzen, dat wij nu zien en horen mogen, wat alle
aartsvaders graag gezien en gehoord zouden hebben!'
[12] Na deze
ingelaste toespraak van Ahab zijn alle leerlingen weer gerustgesteld; maar het
volk vraagt Mij, omdat Ik tijdens de rede van Ahab zweeg, of Ik nog meer van
die onbegrijpelijke taal zou spreken, of dat zij, die in afwachting van een
goede les, die echter niet gekomen was, aan de oever zaten, maar weer naar hun
bezigheden zouden terugkeren!
[13] Maar Ik zei:
'Ga naar huis; want voor jullie heb Ik Mijn mond niet opengedaan, omdat Ik wel
wist hoe dom jullie harten zijn! Daarom zullen eenmaal ook jullie kinderen je
meesters en rechters zijn!' Daarop ging al het volk snel weg van de oever en
iedereen ging naar huis.
[14] De Farizeeën echter niet, zij
klommen, toen ze zagen dat Kisjonah zijn schip begon vlot te trekken, ook
meteen in hun klaarliggende schip en kozen vóór ons zee. Maar Ik wilde
heimelijk, dat een krachtige wind hen zou voortdrijven. En zie, meteen dreef
een krachtige wind hun schip hard voor zich uit en schuimende golven sloegen zo
nu en dan over het dek.
[I] Wij voeren echter in een geheel
andere richting weg van Jesaïra, en weer moest het gebeuren dat ook wij midden
op zee door een storm werden overvallen, bij welke gelegenheid alle leerlingen
en allen, die op het schip waren, nogmaals zeer angstig werden, zoals het al
een keer eerder was gebeurd, en weer begonnen ze van angst en vrees te roepen
dat Ik ze moest helpen omdat anders alles zou vergaan!
[2] En Ik gebood, net als toen, de
wind en de zee, waarop ogenblikkelijk een grote windstilte intrad en de zee
spiegelglad werd en al het volk op het schip hardop zei: 'Wie is hij, dat wind
en zee hem gehoorzamen?!'
[3] Maar
Ahab, die niet ingestemd had met deze vraag, zei tegen de leerlingen en
verscheidene anderen: 'Vrienden, die vraag en die verwondering was weer echt
dom en niet op zijn plaats! Jullie zijn toch al zo lang in Zijn omgeving, en
toch verwonder je je nog net zo, alsof dit het eerste teken is dat je ziet
gebeuren! Ik ben nog geen hele dag bij jullie, en voor mij is dat allemaal al
net zo begrijpelijk, als wat dan ook maar voor een mens begrijpelijk kan zijn!
Als Hij namelijk de grote beloofde Messias is, Die volgens David niets meer en
niets minder is dan Jehova Zelf in vleselijke gedaante, dan zal het voor Hem
toch erg eenvoudig zijn om aan een storm op zee een eind te maken, daar het
voor Hem zeker niet moeilijk was de gehele wereld te scheppen! Als dat echter
onweerlegbaar zo is en jullie Hem kennen, hoe kunnen jullie dan zo'n vraag en zo'n
verwondering in je hart hebben?!'
[4] Een
beetje boos door deze aanmerking van Ahab, zegt Judas: 'Vriend, dat we dat en
nog veel meer van Hem hebben gezien, is dat dan een reden voor ons om ons over
niets meer te verwonderen wat de Heer in ons bijzijn doet?'
[5] 'In geen geval, broeder!', zegt
Ahab. 'Maar Ik vind alleen maar dit: Wij moeten ons in alle deemoed van onze
harten wel verwonderen dat Hij zoiets in ons bijzijn doet, en ons, hoewel we
echt niet zulke waardevolle schepsels zijn, zo waardig acht voor Zijn liefde,
wijsheid en macht, dat Hij nu juist zulke daden ten aanschouwe van ons
verricht! Ik vind mijzelf tenminste voor de minste nog niet waardig genoeg!
Maar als wij weten Wie Hij is, en we verbazen ons dan nog, als Hij die hemel en
aarde geschapen heeft iets buitengewoons doet, net alsof een mens dat gedaan
had, dan vinden wij de Heer eigenlijk alleen maar een wat buitengewoon mens! En
dan vind ik, dat de manier waarop jullie je verbazing hebt getoond na het
plotseling verdwijnen van de storm, niet op zijn plaats is!
[6] Zou het dan niet belachelijk zijn,
om je nu ook te gaan verwonderen over de zon, over de maan, over alle sterren,
over de aarde en over alle wonderbaar georganiseerde en gevormde schepsels, die
toch even goed Zijn werken zijn als dat het stillen van deze harde storm op zee
Zijn werk is?! Ik meen dat als we ons dan toch willen verwonderen, we dat
alleen maar daarover moeten doen, dat de almachtige Onuitsprekelijke god
Jehova, vanaf Zijn eeuwige onmeetbare hoogte zo diep is neergedaald naar ons
sterfelijke, zeer zwakke mensen. Daarom zou het haast ongelofelijk zijn, als
dat, wat nu hier is en volkomen echt gebeurt, al niet sinds Adam, Henoch en
door alle profeten tot op de arme Zacharias en diens zoon Johannes toe,
geprofeteerd was.
[7] Ik vind het grootste wonder dat,
wat door honderden profeten eensluidend geprofeteerd is, nu hier is! Wat nu
plaats vindt is niets anders dan een natuurlijk gevolg van de eerste
wonderbaarlijke verschijning op deze aarde, namelijk: de geprofeteerde
vleselijke verschijning van Jehova!'
[8] Dan zeggen zelfs de twaalf
apostelen tegen Mij: 'Heer, waar haalt hij die taal en die zuivere wijsheid
vandaan?'
[9] Ik zeg: 'Zijn vlees en bloed
zeggen hem dat niet, maar de geest, die al zover in hem is ontwikkeld, dat hij
niet ver meer af is van de algehele wedergeboorte van de geest! Maar het is
werkelijk geen bijzondere eer voor jullie, dat hij jullie leraar is, in plaats
dat jullie dat voor hem zijn; hij heeft echter veel op jullie voor omdat hij de
schrift heel goed kent, en Ik heb hem lief zoals Ik jullie lief heb; want er is
veel deemoed in zijn hart!'
194
Het geestelijk huis van de mens
[1] Nu vragen de leerlingen die aan de
zee wonen: 'Heer, waar zullen we nu naar toe gaan?' 'Recht toe, recht aan, naar
huis!', zeg Ik. Maar zij zeggen daarop: 'Heer, daar zal het ons niet zo goed
vergaan! Want de Farizeeën hebben Uw aardse moeder alles afgenomen, en wij
denken daarom dat het er thuis wat bedenkelijk uitziet, hoewel we heel precies
weten dat U eigenlijk overal een huis heeft en thuis bent.'
[2] Ik zeg: 'Jullie zouden nu toch wel
wat bekend moeten zijn met de geestelijke taal! Wil Ik dan naar Nazareth, als
Ik zeg, dat we nu rechtstreeks naar huis zullen gaan?! Begrijp dat nu toch
eens! Als Ik over thuiskomen spreek, dan bedoel Ik daarmee het innerlijk van de
mens, wat een werkelijk geestelijke verzamelplaats is van het leven, de kracht,
de macht en alle wijsheid. Dus daar gaan wij nu heen! Wij hebben echte
innerlijke geestelijke rust nodig, en dat is een echt thuis; daarin zullen we
datgene -niet voor Mij, maar voor jullie -vinden, wat voor ons mensen van vlees
en bloed nodig is! Begrijpen jullie dat?'
[3] De leerlingen zeggen daarop: 'Ja,
Heer, nu begrijpen wij het!'
[4] Ik vervolg: 'In aardse termen
gesproken, trekken we nu weer bij Kisjonah in! In zijn huis zijn wij veilig;
want het is een vrij huis en het betaalt daarvoor aan de keizer een grote
schatting, en de Farizeeën zullen op een afstand worden gehouden. Maar na enige
dagen zullen we van daaruit wel naar het aardse vaderland gaan en daar proberen
recht te maken, wat erg krom is geworden.'
[5] Kisjonah zegt dan: 'Heer, U zou
niet een paar dagen, maar liever een paar maanden, of op z'n minst weken met al
de Uwen in mijn, maar in waarheid eigenlijk geheel en al Uw, huis moeten
doorbrengen. Want in Nazareth zult U, als U geen vuur en zwavel van de hemel
laat regenen, bijna of helemaal geen geloof vinden, vooral niet bij de
Farizeeën en schriftgeleerden, die U eigenlijk hoe langer hoe meer naar het
leven gaan staan!'
[6] Ik antwoord hem: 'Vriend, maak je
daarover geen zorgen; want men kan Mij slechts zover benaderen en kwaad doen,
als Mijn Vader, die in Mij is -zoals Ik in Hem ben, het toelaat; en wat
allemaal toegelaten wordt tot heil van alle mensen en ter vervulling van de
schrift, dat weet Ik al sinds eeuwen! AI de profeten hadden nooit zo kunnen
voorspellen, als Ik het niet vooruit had geweten; want dezelfde geest, die in
alle volheid in Mij woont en nu zo tegen jou spreekt, heeft ook zo tegen de
profeten gesproken wat je in de schrift leest! Maar omdat nu dezelfde geest
hier is, moet Hij datgene vervullen, wat Hij over Zichzelf door de profeten
geprofeteerd heeft! En heb jij daarover maar geen zorg! Want deze almachtige
geest weet wel wat Hij doet!'
[7] Kisjonah begrijpt Mij, zwijgt,
slaat zich dan driemaal op de borst en zegt na een poosje: 'Ik ben wel niet
waard, dat U bij mij intrekt, maar wees mij arme zondaar toch genadig en
barmhartig en blijf een paar dagen als troost bij mij!'
[8] 'Wees maar kalm!', antwoord Ik.
'Want zolang Ik hier op aarde werk heb zal Ik bij jou wonen, samen met allen
die bij Mij zijn; jouw huis zal voor Mij een rustoord zijn. Maar voor Mijn werk
zal Ik het vaak moeten verlaten; geestelijk zal Ik het echter nooit verlaten!'
(Daarbij leg Ik Mijn hand op Kisjonah's hart.)
195 Weerzien met Jaïruth en Jonaël
[1] Nadat we dit met elkaar besproken
hadden, bereikten we ook de oever, en wel juist bij de landingsplaats van Kisjonah,
waarvandaan men meteen door een grote en mooie tuin in de zeer ruime gebouwen
en woonhuizen van Kisjonah kwam, waarin alles al voor onze ontvangst gereed
was. Want Kisjonah had in het huis van Baram al in 't geheim van Mij gehoord
dat Ik weer bij hem zou terugkomen, en zodoende had hij door middel van een
kleiner vaartuig direkt boden met een bepaalde opdracht naar huis gestuurd.
[2] Maar wie troffen we daar ook aan?
- Jaïruth, de rijke koopman uit Sichar, die het oude slot van Ezau bewoonde en
bezat, en Jonaël, de reeds bekende opperpriester uit dezelfde stad; beiden
waren door de engel, die bij Jaïruth was, daarheen gebracht; want zij hadden
heel belangrijke zaken met Mij te bespreken. En dat was dus werkelijk een heel
aangename, echt hemelse verrassing.
[3] Toen deze twee Mij zagen, werden
zij innerlijk zo blij, dat ze geen woord over hun lippen konden krijgen; zij
legden hun van diepe ontroering en vreugde bevende handen op hun borst en
begroetten Mij zo in alle liefde van hun hart.
[4] Ik zei echter tegen hen: 'Mijn
beste vrienden en broeders! Vermoei je tong niet; want één woord van je hart
telt bij Mij meer dan duizend nog zulke mooie woorden die de tong spreekt
terwijl het hart er vaak niet veel van weet!
[5] Bekom eerst van je verre en moeilijke
reis; daarna zal Ik je pas vertellen wat je thuis moet doen tegen de door de
orthodoxe Samaritanen naast jou, beste Jonaël, aangestelde opperpriester voor
de nietszeggende, blinde dienst op Garizim. Maar, zoals Ik al zei, jullie
hebben voor alles rust en herstel nodig, houdt je daar dus eerst mee bezig!
[6] Broeder Kisjonah, zorg jij voor
verfrissingen en maak gebruik van de dienaar van deze twee uit Sichar hierheen
gekomen vrienden; want die is niet moe, en hij zal je snelle en goede diensten
verlenen en kent je huis al zo goed, alsof hij al vele jaren bij jou in dienst
was. Maak dus maar onbezorgd gebruik van hem en Iaat jouw vermoeide mensen ook
een poosje rusten; de dag loopt al wel op z'n eind, maar je huishouden zal er
niet onder lijden als de vermoeiden vandaag eerder dan anders rust nemen, want
deze dienaar zal ze allen goed vervangen.'
[7] Kisjonah zegt: 'Heer, dat alle
dingen bij U mogelijk zijn, daar ben ik vast van overtuigd en daarover heb ik
helemaal dezelfde mening en hetzelfde geloof als onze jonge Farizeeër Ahab;
maar hoe deze heel teer gebouwde jongeman, die eigenlijk nog maar een knaap is,
die grote hoeveelheid werk kan verrichten en ons allen zal bedienen, terwijl we
toch met een paar honderd mensen hier aanwezig zijn, dat is, Heer, hoewel ik
er niet in het geringste aan twijfel te raadselachtig voor mij!',
[8] Ik zeg: 'Vriend
je hebt hier te weinig melk, kaas en boter; maar boven op je berg heb je een
grote voorraad. Laat deze knaap eerst je hele voorraad van de berg halen; het
is beter, dat je de voorraad hier hebt dan boven in de bergen, waar vannacht
een horde wilde Scythen zal passeren op zoek naar buit.'
[9] 'Ah', zegt Kisjonah, 'nu gaat me
een licht op! Deze knaap is er zeker net zo een, als die drie die ons op de
bergtop gediend hebben?' Ik antwoord: 'Jawel, maar vraag en raad nu niet
langer, anders wordt het te laat!'
[10] Dan gaat Kisjonah vlug naar de
jongeman en brengt hem op zijn vriendelijkste manier zijn wens over. De
jongeman geeft ten antwoord: 'Beste vriend van mijn Heer en God, maak u maar
niet druk; in een paar ogenblikken is alles in orde, want bij mij is hier en
daar en overal een en hetzelfde, en hoewel ik een van de zwaksten ben, moet
onder het geweld van mijn voeten toch de hele aarde beven!'
[11] Kisjonah was geweldig verbaasd
over zo'n uitspraak en kon zich beslist niet voorstellen wat dat betekende en
hij merkte van pure verbazing nauwelijks, dat de jongeman bij de laatste
woorden de kamer verliet om zijn opdracht uit te voeren.
[12] Kisjonah was nog lang niet bekomen
van zijn verbazing en wilde Mij net vragen, hoe dat mogelijk zou zijn, toen de
jongeman heel soepel weer voor hem stond en glimlachend zei: 'Wel, u staat er
nog over na te denken hoe dat mogelijk zou zijn, en het is allemaal al gedaan!
Zelfs dat, waarvoor uw ijverige schrijvers geen gelegenheid hadden om in de dag
en rekeningboeken te boeken, vanwege de drukte aan de tol, heb ik gauw nog
verholpen -zodat ze nu helemaal vrij zijn en klaar met hun werk!'
[13] De geheel verblufte Kisjonah weet
nu helemaal niet meer wat hij hiermee aan moet, en zegt heel verwonderd: 'Maar
mijn beste, hoe is dat mogelijk?! Terwijl je nog maar net de kamer verlaten
hebt, beweer je nu dat je al meer gedaan hebt dan waartoe al mijn mensen zo
hard mogelijk werkend in een week in staat zijn? Dat vind ik toch wel een
beetje te ongelofelijk! Daarvoor zou je minstens duizend handen moeten hebben
en zo snel moeten zijn als de bliksem?!'
[14] De jongeman antwoordt: 'Wel, ga
dan naar buiten en overtuig u zelf overal van!'
[I] Dan gaat Kisjonah naar de
voorraadkamers en vindt daar de hele voorraad melk, kaas en boter allemaal
ordelijk op de juiste plaatsen opgeslagen, en hij gaat in de schuren en vindt
ze vol; want ook het te velde staande rijpe gewas was binnengehaald. Vervolgens
gaat hij de grote stallen van de runderen, de schapen en ezels binnen en vindt
daar alles keurig in orde! Ook gaat hij naar zijn grote rechthuis, kijkt in de
boeken en vindt overal alles helemaal in orde en hij controleert de geldladen
en vindt ze allemaal vol; dan snelt hij naar het grote kookhuis en vindt daar
alles goed en in de juiste hoeveelheid en gevarieerdheid gekookt en klaar en
hij vraagt de koks en kokkinnen, hoe dat allemaal in zijn werk gegaan is. Maar
deze wisten hem niets anders te zeggen dan: 'Er kwam een mooie jongeman in de
keuken en zei: 'Zet de spijzen klaar in de schotels; want ze zijn allemaal al
gereed!' Daarop onderzochten wij de spijzen, en het was, zoals de jongeman
gezegd had, die ons meteen weer verliet. Proef zelf de spijzen, en u zult zien
dat het zo is!'
[2] Kisjonah proeft de spijzen en
merkt dan, dat zijn koks en kokkinnen de zuivere waarheid gesproken hebben. Dan
gaat hij weer in de grote kamer waar Ik was, en de jongeman vraagt hem: 'Wel,
Kisjonah, ben je over mij tevreden?'
[3] Kisjonah antwoordt: 'Er is al veel
wonderbaars in mijn huis gebeurd; het was voor mij alleen maar te begrijpen
door in mijn hart hardop te zeggen: Bij God zijn alle dingen mogelijk! Maar
toch is dat het onbegrijpelijkste! Om werk, dat anders een hele dag hard
werken gekost zou hebben, door de machtige hand van een met Gods geest vervulde
mens, zo gezegd in een oogwenk te verrichten, dat is nog te begrijpen; maar het
is heel wat anders om honderd werkzaamheden op ver van elkaar gelegen plaatsen
door een menselijk wezen in een en hetzelfde ogenblik te laten verrichten, en
dat is door een sterfelijk mens ondanks al zijn begrip en zijn scherpe verstand
beslist niet te begrijpen, en ik kan daarover weer niets anders zeggen dan:
Heer, wees mij arme zondaar genadig en barmhartig; want ik ben het nooit waard
dat U onder mijn dak komt wonen!'
[4] Maar Ik zeg tegen Kisjonah: 'Houd
nu toch eindelijk eens op je zo te verbazen, en laat je mensen nu de spijzen
binnenbrengen; want we hebben allemaal al behoorlijk honger .
[5] Als dit je al zo bijzonder
verbaast, wat zul je dan wel zeggen, als Ik je in alle waarheid zeg, dat op de
gehele aarde slechts één engel aangewezen is om te zorgen voor de groei van
alle grassen, alle struiken en bomen, ieder naar zijn aard, en de voortbrenging
van de grootste verscheidenheid aan vruchten, en voor alle dieren in het water,
de lucht en op de aarde?! Dat zal dan voor jou ook wel niet te begrijpen zijn,
maar toch is het zo en gebeurt het zo! Wees dus maar niet zo verbaasd, maar ga
en laat de dienaren ons de spijzen brengen!'
[6] Dan vraagt Kisjonah: 'Heer, mijn
enige liefde en leven, wat zou U er van denken, om toe te staan dat deze
wonderbare jongeman ons bij het binnenbrengen van de grote hoeveelheid spijzen
helpt; want mijn dienaren kost dat wel een uur!'
[7] 'Goed', zeg Ik, 'laat hem je maar
helpen, maar houd op met al die overmatige verbazing; want je weet, dat bij God
alles heel gemakkelijk mogelijk is!'
[8] Met dit antwoord is Kisjonah helemaal
tevreden, en hij vraagt aan de hem steeds zeer welwillend vriendelijk aanziende
jongeman, om de spijzen uit de keuken op de reeds gereedgemaakte tafels te
helpen brengen.
[9] De jongeman zegt: 'Maar, beste
vriend, doe niet zo verbaasd! Kijk eens naar de tafels! Toen u nog bezig was om
aan de Heer der heerlijkheid te vragen of ik helpen mocht, gebeurde het reeds.
Maar waar is uw wijn?'
[10] Kisjonah kijkt vluchtig over de
tafels en verbaast zich inwendig, maar zegt dan: 'Werkelijk, we zouden de wijn
haast vergeten hebben! Wil je zo vriendelijk zijn, deze ook nog voor mij uit de
grote kelder te halen?'
[11] 'Kijk!', zegt de jongeman, 'Het
is allemaal al weer in orde, de wijn staat in de juiste hoeveelheid naast de
spijzen op de tafels.'
[12] Kisjonah overziet de veertig
grote tafels, die in de grote eetzaal aangericht en zeer goed voorzien zijn, en
er ontbreekt niets; stoelen en banken staan sierlijk opgesteld en er staan ruim
voldoende lampen voor de verlichting tijdens de avondschemering op alle tafels
en ze branden reeds met zuivere vlammen en geven een helder licht!
[13] Als Kisjonah dat alles zo in zich
opneemt, raakt hij inwendig vol verwondering en zegt na een poosje: '0 God, o
God, Jezus, mijn eeuwige liefde! Als dat zo doorgaat, verheffen al mijn huizen
zich vandaag nog en wordt al het hout en gesteente daarin nog levend!' -En zich
tot de jongeman wendend zegt hij: 'Vriendelijk jong mens of engel, wat je ook
bent of hoe men je ook noemt, leg mij nu toch eens heel globaal uit, hoe je dat
kunt!'
[14] De jongeman antwoordt: 'U bent
wel erg nieuwsgierig; maar ik kan u alleen maar zeggen, dat ik zonder Hem, Die
nu bij u in deze wereld woont, niets kan doen; Hij is Degene, Die al zulke
dingen doet! Hoe Hij dat alles doet, moet u dus aan Hem vragen; want de kracht
om deze dingen te doen is niet van mij, maar van de Heer die Zijn onderdak bij
u kiest. Ga en vraag het dus aan Hem!'
[15] Kisjonah zegt: 'Beste vriend, dat
weet ik wel; maar ik wilde alleen graag iets weten over de manier waarop zoiets
tot stand gebracht wordt. Je moet toch een beweging maken!? Dat moet dan toch
wel erg snel en zeker gaan! Want daarmee vergeleken heeft de bliksem toch heel
duidelijk een slakkengangetje! Ah, ah, ik moet er niet aan denken! Als je voor
dat alles ook maar honderd momenten gebruikt had, dan was dat alles toch nog
eerder te begrijpen; maar om zo -zonder merkbaar tijdsverlies zo veel te doen,
en dan ook nog zeer ordelijk, dat tilt me nu boven mijn geijkte denkpatroon uit
en daardoor durf ik van pure eerbied en bewondering nauwelijks meer adem te
halen!'
[16] Ik zeg tegen Kisjonah: 'Wel,
vriend, is je verbazing nog niet verdwenen? Ik vind, dat we nu maar eens aan
tafel moeten gaan en daarna praten over de verdere punten van de almacht van
God en diens vastbesloten liefde en wijsheid!'
[17] Kisjonah zegt: 'Heer, vergeef
mij! Door al die verwondering zou ik bijna vergeten waarvoor de spijzen en
dranken op de tafels staan; ik nodig U en al de Uwen uit om aan tafel te gaan!
Maar waar is Uw moeder Maria, met de meegekomen en kennelijk bij U behorende
zusters, dan kan ik ze halen voor het avondmaal?'
[18] Ik zeg: 'Vraag dan eerst naar je
vrouwen je dochters! Waar die zijn, daar is ook de goede Maria met de dochters
van Jozef, Mijn overleden aardse pleegvader. Zij zijn nu druk met elkaar bezig,
om vandaag nog alles te bekijken, waar ze beslist morgen, overmorgen en daarna
nog tijd genoeg voor zullen hebben! Onze jonge en vlugge dienaar zal ze
allemaal wel halen en hierheen brengen, en maak jij je daar dus maar niet druk
over!'
[I] Terwijl Ik dat nog maar net
uitgesproken had, was de jongeman ook al terug met de vrouwen, en wij gingen
aan de tafels zitten en aten vrij snel en opgewekt het avondmaal. Na de
maaltijd zei Ik tegen allen: 'Luister , omdat de nacht nu mooi en helder is met
veel sterren, gaan we niet meteen naar bed, maar naar buiten onder de vrije
hemel op het grasveld; want Ik ben voornemens om jullie nu nog veel te
vertellen en te laten zien!'
[2] Iedereen stemde in met dit
voorstel, en we stonden allen snel op van de tafels en gingen naar buiten en
wel naar een ongeveer twintig vadem hoge heuvel, die aan het eind van de grote
tuin zich zacht glooiend zo'n dertig pas van de zee verhief. Kisjonah zei
echter, dat deze heuvel een heel mooi uitzicht over de hele zee gaf, maar
daarbij toch altijd niet erg prettig was, omdat er, waarschijnlijk door de
nabijheid van de zee, veel giftige slangen en adders huisden. Hij had al van
alles gedaan om het ongedierte te verdrijven, maar dat had niet geholpen!
[3] Ik zeg: 'Laat dat maar rusten! Nu
zal hij nooit meer dit ongedierte tot woonplaats dienen; daar kun je volledig
van verzekerd zijn!'
[4] Kisjonah zegt: ' Als dat zo is,
waaraan ik niet in het minst twijfel, dan dank ik U in de eerste plaats uit het
diepst van mijn hart voor de wonderbaarlijke bevrijding van dit ongemak, en in
de tweede plaats Iaat ik dan ter herinnering aan U op deze heuvel een echte
school bouwen voor het geven van onderricht in Uw leer aan groot en klein en jong
en oud!'
[5] Ik zeg: 'Zo'n school kan zich ook
altijd in Mijn zegen verheugen, als ze Mijn grondslag bewaart. Maar helaas,
zoals de wereld alles bederft, zo zal ze in de loop der tijd deze school,
net.als Mijn zuivere leer, niet ongemoeid laten, en zo is er op deze wereld
niets dat blijft! Want de hele wereld is nu in duisternis gehuld en staat in
satans dienst! Maar laten we nu naar de heuvel gaan!' Ik en Kisjonah gaan
voorop en alle leerlingen en alle bedienden van Kisjonah volgen ons op de voet.
[6] Maar als we bij de heuvel komen,
ziet Kisjonah, hoe voor hem een grote adder juist tegen de heuvel opkruipt, en
meteen daarna ziet hij er nog meer en hij zegt tegen Mij: 'Heer, was mijn
geloof dan te klein, dat dit ongedierte nog niet verdwenen is?'
[7] Ik antwoord: 'Dit is opdat je de
heerlijkheid van de Zoon van God zult zien en herkennen! Let daarom nu op! Ik
beveel deze dieren nu om deze plaats voor altijd te verlaten en, zolang een
telg van jou deze tuin en heuvel bewonen zal, hier niet te nestelen; en dan zal
je zien hoe ook deze zeer stompzinnige beesten Mijn stem moeten gehoorzamen!'
[8] Toen richtte Ik Mij tot de berg en
bedreigde de beesten. En met vele duizenden schoten ze als pijlen uit hun holen
en vluchtten in zee; en zo werd de berg voor altijd gezuiverd van dit
ongedierte, en voortaan werd er ook geen nog zo kleine worm meer op deze heuvel
gezien.
[9] Daarop gingen wij welgemoed de
heuvel op, en omdat het gras al wat nat van de dauw was, liet Kisjonah snel een
groot aantal kleden halen en haast de hele heuvel bedekken, waarbij de jongeman
hem ook weer nuttige snelle diensten verleende. Heel welgemoed nestelden wij
ons allen op de geheel met mooie tapijten bedekte heuvel.
[10] Toen kwamen Mijn leerlingen, die
ondanks al hun denken, piekeren en veronderstellen er met de gelijkenis van het
onkruid \op de akker niet uit konden komen, naar Mij toe en vroegen Mij of Ik
hen de gelijkenis van de zaaier, die goed zaad gezaaid had en vervolgens op
zijn schone akker onkruid temidden van de tarwe vond, wilde uitleggen en nader
verklaren. (Matth.13:36)
[11] Maar Ik antwoordde: 'Hebben
jullie niet gehoord, wat Kisjonah ter gedachtenis aan Mij op deze heuvel wil
oprichten, en dat Ik hem vertelde hoe het jammer genoeg zo'n instelling in deze
wereld zal vergaan? Wel, dat had betrekking op de goede akker, die met de
zuiverste tarwe bezaaid werd en toch een grote hoeveelheid onkruid temidden van
de tarwe liet opschieten! Zie, deze gelijkenis betekent het volgende:
[12] Ik, of zoals de Joden zeggen, de Mensenzoon,
strooi het goede zaad uit. (Matth.13:37) De wereld is de akker; het
goede zaad zijn de kinderen van het Rijk; het onkruid zijn echter de kinderen
van het kwade. (Matth.13:38) De vijand die ze zaait, is de duivel; de
oogst is het einde der wereld, en de maaiers zijn de engelen! (Matth.13:39)
Net zoals men het onkruid op de akker wiedt, het in bossen bindt en vervolgens
verbrandt, zo zal het ook aan het eind van de wereld gaan!
(Matth. 13:40)
[13] De mensenzoon zal Zijn engelen
uitzenden, en ze zullen uit Zijn rijk alle aanstootgevende dingen en alle
mensen, die onrecht bedrijven (Matth.13:41) en oog noch oor en nog
minder hart hebben voor de nood van hun broeders, verzamelen en ze in de
brandende oven werpen, waar gehuil en tandengeklapper zal zijn. (Matth.13:42)
Deze brandende oven bevindt zich in het eigen hart van de kinderen van het
kwade - en bestaat uit hoogmoed, zelfzucht, heerszucht, hardvochtigheid,
onverschilligheid ten opzichte van Gods woord, gierigheid, nijd, afgunst,
leugen, bedrog, ontrouw, ontucht en hoererij, echtbreuk, vals getuigenis,
kwaadsprekerij en alles wat tegen het gebod der naastenliefde indruist!
[14] Want zoals uit het hart van de
rechtvaardigen de hemel in alle heerlijkheid zal opbloeien, zo zal bij de
onrechtvaardigen datgene uit hun hart zijn volle wasdom bereiken, wat zich
daarin bevindt; een slecht zaad zal nooit goede vrucht opleveren!
[15] Een hard hart zal geen zachte
vrucht geven, en een ontrouw hart zal zich nooit kunnen beheersen, en de toorn
zal het vuur zijn, dat nooit uit zal doven! Wees voor dat alles dus op je hoede
en wordt in alles rechtvaardig volgens de wet der liefde!'
198 De schat in de akker
[1] Als jullie oprecht kinderen van
God willen worden, beloof dan nooit iemand iets waaraan je je niet kunt houden
-of wat nog erger is -waaraan je je niet wilt houden; voorwaar, Ik zeg jullie,
een afspraak of een belofte, die niet gehouden wordt, is het ergste wat
bestaat!
[2] Want met toorn bezondig je je zelf
en doe je allereerst je zelf schade aan; wie ontucht bedrijft, die begraaft
zijn ziel in het oordeel van het vlees en schaadt ook alleen zichzelf; maar het
kwaadste van alle kwaden is de leugen !
[3] Heb je aan iemand beloofd om iets
te doen, en komen er dan omstandigheden tussen waardoor je je niet aan je
afspraak kunt houden, ga dan meteen zonder verzuim naar degene aan wien je iets
beloofd hebt, en vertel hem heel eerlijk wat er aan de hand is, opdat de
wachtende in dit geval andere wegen en middelen kan aangrijpen om op tijd uit
de een of andere nood te geraken!
[4] Wee degene echter, die beloftes
doet en ze niet houdt als hij het wel had kunnen doen; want daarmee veroorzaakt
hij een omvangrijk kwaad; want de wachtende kan dan zijn plicht niet nakomen,
en degenen, die hun hoop op hem gesteld hadden, kunnen ook niet verder, en zo
is het mogelijk, dat zo'n onbetrouwbare belofte duizenden in de grootste
verlegenheid en droefenis stort; en dus is een niet gehouden belofte het
tegengestelde van de naastenliefde en daarom het grootste kwaad!
[5] Een hard hart te hebben is beter,
omdat dat niemand ijdele hoop geeft, en als men weet dat men van iemand met een
hard hart niets te verwachten heeft, dan zoekt men andere middelen om iets in
stand te houden. Maar als iemand iets wat hem is beloofd, verwacht, dan gaat
hij geen andere wegen en middelen gebruiken. Als het moment daar is waarop de
wachtende zijn zaken in orde had willen brengen, en degene die het beloofd
heeft hem in de steek laat zonder vooraf gewaarschuwd te hebben dat hij zijn
belofte om de een of andere reden, die natuurlijk waarachtig moet zijn, niet
zal kunnen houden, dan is zo iemand net als de satan. Die heeft de mensen al
vanaf het eerste begin door zijn profeten ook de prachtigste beloftes gedaan,
maar heeft er nooit één waar gemaakt en daardoor tallozen in de grootste
ellende gestort!
[6] Hoed je daarom vóór alles voor
zulke toezeggingen en beloftes die je niet kunt nakomen en die je, wat nog
kwader is, om wat voor reden dan ook niet houden wilt; want de opperste duivel
ziet dat graag.
[7] Wees liefdevol en rechtvaardig in
alle dingen; want de rechtvaardigen zullen eenmaal in het rijk van hun Vader
stralen als de zon op de helderste middag! .
[8] Wie oren heeft om te horen, die
hore (Matth. 13:43). Want Ik wil jullie nog een paar gelijkenissen over
het hemelrijk geven:
[9] Het hemelrijk gelijkt ook op een
verborgen schat in een akker, welke schat door een mens gevonden werd, en 's
nachts haastig door hem in de volgende akker werd begraven, omdat de schat
groot en zwaar was en hij hem niet naar huis kon dragen omdat dat te ver was.
Heel vrolijk ging hij toen naar huis, verkocht alles wat hij had en kocht de
akker ten koste van alles (Matth. 13:44); want de schat in de akker was
duizenden malen meer waard dan wat hij voor de akker gaf, en nu kon hij omdat
de akker van hem was, de schat zonder gevaar uit de akker halen, en niemand kon
hem het bezit daarvan bestrijden. Nu kon hij rustig zijn schat in zijn nieuwe
huis brengen dat hij tesamen met de akker gekocht had, en hij hoefde niet meer
in het zweet zijns aanschijns voor zijn onderhoud te werken; want hij kon nu
door zijn schat in de grootste overvloed leven. -Begrijpen jullie deze
gelijkenis?'
[10] De leerlingen antwoorden: 'Ja
Heer, deze gelijkenis is duidelijk; want de vinders van de schat zijn zij, die
Uw woord horen, en de akker is het nog wereldse hart van de mensen, dat zij
door het volgen van Uw woord eerst nog geestelijk voor zichzelf moeten kopen,
opdat Uw woord in dat hart hun volle eigendom wordt en zij daarmee dan al het
goede voor zichzelf en hun broeders kunnen doen!'
[11] 'Jullie hebben de gelijkenis goed
begrepen', zeg Ik; 'want zo gaat dat met het echte hemelrijk. -Maar luister nu
naar een ander beeld!'
199 De gelijkenis van de grote parel
en het net
[I] 'Dit keer is het hemelrijk te
vergelijken met een koopman die in alle landen naar mooie parels zocht. (Matth.13:45)
En hij vond een parel van onschatbare waarde, vroeg naar de prijs, en toen hij
deze kende ging hij ook meteen naar zijn woonplaats, verkocht alles wat hij
had, en ging toen terug en kocht de grote parel (Matth. 13,46), die ook
duizenden malen meer waard was dan wat hij ervoor betaalde. - Begrijpen jullie
dit beeld?'
[2] Weer antwoorden de leerlingen: '
Ja, Heer, ook dat begrijpen we; want wij zijn allemaal als die koopman, omdat
wij voor U alles verlieten; en U bent voor ons de grote onschatbare parel!'
[3] 'Ook deze gelijkenis hebben jullie
volkomen begrepen', zeg Ik; 'want dit is ook weer een duidelijk beeld van het
hemelrijk! -Maar luister naar nog een beeld!
[4] Nu weer is het hemelrijk als een
net, dat in zee geworpen wordt, en waarmee men allerlei soort vis vangt. (Matth.13:47)
Als het net vol is trekken de vissers het aan de oever; de vissers gaan er dan
bij zitten, zoeken de goede vissen er uit en doen ze in een bak, maar de zieke
en bedorven vissen gooien ze weg! (Matth.13:48)
[5] Maar zo zal het ook aan het einde
der wereld gaan: de engelen zullen er op uit trekken en de slechten scheiden
van de rechtvaardigen (Matth.13:49) en zij zullen hen in de vuuroven van
hun eigen boze hart werpen, en daar zal een groot gehuil en geklapper met de
tanden zijn (Matth.13:50), hetgeen de echte duisternis is voor de
slechte ziel, die daarna met haar verbrande wereldse verstand zoeken zal naar
dingen om haar slechte liefde te bevredigen, maar nooit iets vinden zal!' - En
Ik vroeg de over dit beeld wat piekerende leerlingen na een poosje: 'Hebben
jullie dit beeld ook helemaal begrepen?'
[6] Zij antwoorden: 'Ja, Heer, ook dit
beeld hebben wij geheel begrepen (Matth.13:51); het lijkt op datgene wat
U op de oever bij Jesaïra sprak: Wie heeft, die zal gegeven worden zodat hij in
overvloed heeft; maar van wie niet heeft wordt ook genomen wat hij heeft!'
[7] En Ahab voegt daar nog aan toe:
'Voor mij zijn de bedorven en zieke vissen voornamelijk de Farizeeën en al die
theoretiserende schriftgeleerden, die steeds maar hun oude rommel te koop
aanbieden en de hele natuur en haar vruchtbaarheid loven, maar het heerlijkste
van het heden verachten en vervolgen! Dat zijn toch zeker bedorven en zieke
vissen? Hoe moet je het anders noemen, als je met je verstand Farizeeër en
schriftgeleerde bent en daarom denkt dat je iets beter bent dan alle andere mensen,
en dan daarvoor nog offers en belasting eist van de merendeels betere broeders
en zusters, en tevens nog een leeg en steenhard gevoelloos hart hebt?!
[8] Daarom geloof ik, dat in de
toekomst de geleerde die Uw hemelrijk met het hart bestudeerd heeft, de oude
bedorven, onbetrouwbare en zieke schriftuurlijke kraam van de Farizeeën wel
helemaal weg zal moeten doen, en voor Uw leer een geheel nieuwe basis zal
moeten leggen; want Uw leer is wijs en rechtvaardig en daardoor het tegendeel
van die van de Farizeeën!
[9] Ik weet dat Mozes en al de andere
profeten Uw geest hadden toen zij profeteerden; maar wat zijn ze nu misvormd!
En nu U Zelf hier bent om ons Uw heilige wil te openbaren, waartoe dienen dan
nog de onbetrouwbare en zieke Mozes, net als ook al de profeten?!
[10] Wie in het hart volgens Uw leer
door de daad is gevormd voor het hemelrijk, heeft geen Mozes en geen profeten
meer nodig!'
[11] Ik antwoord: 'Wat je zegt is waar
en je hebt gelijk op een kleinigheid na, en wel, dat nochtans een echte schriftgeleerde,
dat wil zeggen een tot het hemelrijk bekeerde, moet lijken op een wijze
huisvader die oud en nieuw uit zijn huiselijke bezit en voorraden aan zijn
gasten presenteert (Matth.13:52) en aanbiedt om van te genieten. Of moet
men als de nieuwe wijn in zakken gedaan is, de oude wijn weggieten, of moet men
het oude koren weggooien als het nieuwe in de schuren gebracht is?! Daarom moet
een echte schriftgeleerde voor het hemelrijk zowel de oude schrift als dit
nieuwe woord van Mij kennen en daarnaar handelen!'
[12] Ahab zegt: 'Maar toch alleen maar
Mozes en de profeten zonder de zeker gedeeltelijk misvormde staatswetten, de
onnutte godsdienstbepalingen, die nu nergens meer goed voor zijn, omdat we ons
wat de staat betreft toch zonder meer onderwerpen moeten aan de Romeinse
wetten!?'
[13] Ik zeg: 'Dat is vanzelfsprekend.
Wat je uit de oude wetten weg moet laten terwille van de echte naastenliefde,
dat vind je al opgeschreven; mijn beide vrienden uit Sichar zijn hier, zij
kunnen getuigen van Mijn uitgebreide bergrede, waarin al deze zaken voorkomen.'
Daarmee is Ahab helemaal tevreden gesteld.
200 Bescherm ons daarvoor, o Heer
[I] Nu
vraag Ik de beide mensen uit Sichar om Mij te vertellen met welk verzoek zij
hierheen gekomen zijn. En Jonaël, die voor beiden het woord doet, zegt: 'Heer,
U heeft al eerder de kern aangeroerd, en daarover gaat het dan ook! Het is echt
haast niet te geloven, dat mensen, die toch samen met ons de blijvende grote
tekens van Uw puur goddelijke macht zien, zo slecht kunnen zijn! Ze erkennen de
waarheid en vervolgen haar dan, juist omdat ze dat als waarheid moeten
erkennen! Ze hebben mij verjaagd; als broeder Jaïruth mij en mijn familie niet
opgenomen had in zijn huis, dan zou ik dakloos zijn!
[2] Heer, hoe sterk en hoe vaak heb ik
in de geest tot U gebeden dat U zou komen en mij bij zou staan tegen de
vijanden; maar het was tevergeefs, U kwam toch niet om ons uit onze zeer grote
nood te helpen!
[3] Het is wel waar, dat U zichtbare
engelen bij ons hebt achtergelaten om ons in Uw plaats te helpen. Maar zij
willen niet altijd handelen en ook niet op die wijze, die ik nodig acht; want
zij zeggen, dat ze zonder Uw wil niets kunnen doen; want slechts Uw wil is hun
hele kracht en macht! Dat is allemaal wel waar, maar als de beledigde oude orthodoxe
Samaritanen honderden van Uw aanhangers uit het land verdrijven, zodat deze bij
de heidenen bescherming moeten zoeken -wat alleen maar kan als de verdrevenen
zelf heiden worden -, dan lijkt het mij toch wel juist dat Uw engelen daar
tussenbeide zouden komen en een eind zouden maken aan zo'n gemene jacht, in
plaats van dat zij samen met ons met een treurig gemoed de hele geschiedenis
aanzien en tenslotte zelfs samen met ons zuchtend uitroepen: 'Des Heren
raadsbesluiten zijn toch altijd ondoorgrondelijk en Zijn wegen onnaspeurlijk!'
[4] Maar wat helpt dat?! Honderden
worden heiden, honderden worden met stokken en staven geslagen en terwille van
Uw naam op openbare plaatsen bespot!
[5] Joram moest voor een tijd uit
Sichar weg, en het huis dat Jacob gebouwd heeft, is intussen afgesloten en
leeg! En Joram is nu ook met zijn vrouw in het huis van broeder Jaïruth, net
zoals vele andere families van aanzien die om Uwentwil in Sichar niet meer
werden geduld!
[6] En Uw engelen die bij ons zijn,
hebben tegen dat alles ook niet één stap gedaan! Heer, Heer, ter wille van Uw
heilige naam! Waarvoor moet dat dan toch goed zijn?!
[7] Moet hier op deze aarde dan alle
macht en geweld van de satan over U toegelaten worden?! Of is zijn hel dan
werkelijk machtiger dan al Uw hemelen? Heer, als het zo doorgaat, dan moeten de
mensen op het laatst tempels en offeraltaren voor de satan bouwen, en die van U
afbreken! In deze tijd wel een heel treurige zaak!
[8] De godsdienst op de Garizim, ja zelfs
in de tempel te Jeruzalem is toch niets anders dan pure satansdienst?! Ik heb
van U, de Heer Zelf, uit Uw eigen mond gehoord hoe God, die in al Zijn volheid
lichamelijk in U woont, geëerd en geprezen wil zijn. Als je dan naar de dienst
op Garizim kijkt, dan is dat toch wezenlijke en echte satansdienst; want daar
wordt in volle ernst, en dat ontkennen zelfs Uw heilige engelen niet in het
minst, overvloedig wierook gestrooid voor de satan!
[9] Zo is het en gebeurt het helemaal
naar waarheid, en het kan U, o Heer, niet onbekend zijn dat het zo is en
gebeurt, en toch laat U het toe dat het zo is en gebeurt! Heer, hoe moeten wij
dit opvatten en hoe moeten wij Uw heilig woord begrijpen?
[10] Ook de eerlijke broeder Jaïruth,
die met zijn hele huis U zeer toegewijd is, krijgt nu al iedere dag
bedreigingen, waarbij hij gesommeerd wordt om zich zo vlug mogelijk te laten
kennen als orthodoxe Samaritaan, omdat hij anders al zijn bezit kwijt raakt!
[11] Velen, die al rotsvast in Uw leer
geloofden, o Heer, zijn door de dagelijkse bedreigingen zo geïntimideerd, dat
ze na het uitspreken van voorgeschreven verwensingen en vervloekingen van Uw
naam tot de pure satansdienst teruggekeerd zijn!
[12] Kijk, Heer, Uw engelen bedekken
wel steeds hun aangezicht voor zulke dingen; maar wat heb je aan die
nietszeggende deelnemingsbetuigingen?
[ 13] Heer, U leest Mijn hart dat U
helemaal toegewijd is, en daarom spreek ik ook met U zonder een blad voor de
mond te nemen en zeg: Op die manier is een nutteloos, weemoedig toekijken net zo
waardeloos als een vijg op de derde dag na het afvallen van de bloesem! Hier
moet je er op los gaan, en wel met alle geweld en macht, anders krijgt de satan
grond en wortels.
[14] Als Uw
leerlingen nu al niets tegen hem kunnen doen, waartoe zullen ze dan later in
staat zijn wanneer hij zijn grootste kracht bereikt, wat hem niet zoveel moeite
zal kosten als hem steeds zo weinig in de weg gelegd wordt als tot op heden het
treurige gevál is, nu zelfs Uw engelen niets tegen hem durven te doen?! .
[15] Daarom vraag ik U terwille van Uw
heilige naam en terwille van al degenen, die nog steeds net als wij rotsvast
geloven in Uw naam, sta ons bij en bevrijd ons van de strikken van satan!
[16] U heeft ons toch Zelf op de berg
geleerd te bidden; en ondanks dat we steeds bidden, wordt het van dag tot dag
erger in plaats van beter!
[17] Alles willen wij U offeren en
voor U willen wij in de grootste armoede leven; maar dan moet U ons toch wel
ergens een plekje op aarde gunnen, zolang wij op aarde leven; want tussen allemaal
wolven, .hyena 's en beren kun je, als je zelf geen beest bent, niet leven en
nog minder U, o Heer, volgen! .
[18] Wij verlangen
geen vredig paradijs op deze wereld, maar het minste is toch wel, dat we niet
met duivels in een totale hel moeten leven; bescherm ons daarvoor, o Heer!'
[1] Ik zeg: 'Vrienden, Ik heb wel
geweten dat het in zeer korte tijd zo zou gaan opdat de satan zijn werk
afmaakt; maar degenen, die naar de heidenen gevlucht zijn, zouden hier in Galiléa
ook onderdak gekregen hebben, en degenen, die Mijn naam vervloekt hebben om hun
aardse bezit niet te verliezen, zouden er beter aan hebben gedaan, zich van de
wereld los te maken, dan zich onder de vervloeking van Mijn naam te verzekeren
van hun bezit, waaraan de eeuwige dood kleeft. Want ieder mens moet toch
eenmaal alles verlaten.
[2] Hoe moeilijk zal het zijn voor
degene die veel heeft, om zich eenmaal daarvan los te maken, en hoe licht zal
diegene afscheid nemen van de wereld, die geen goederen uit haar schoot bezat
en nog bovendien terwille van Mijn naam overal werd vervolgd! Die veracht de
wereld, en hij zal zeker niet om haar treuren als hij, terwijl hij het
hemelrijk helder voor zich ziet, deze duistere verderfelijke wereld verlaat.
[3] Weet, dat zoals het goud in het
vuur niet verandert en pas daarin haar grote waarde krijgt, zo moet het ook
gaan bij jullie, die werkelijk Mijn leerlingen en volgelingen willen zijn; want
Mijn rijk, waarvoor wij allen nu werken, is niet van deze wereld, maar van die
grote eeuwig onvergankelijke, die op dit aardse, materiële, korte proefleven
volgt!
[4] En daarom geef Ik jullie voor deze
wereld geen vrede, maar het zwaard; want door de strijd met de wereld en met
alles wat zij je biedt, moet je je de vrijheid van het eeuwige leven bevechten!
[5] Want Mijn rijk lijdt onder geweld,
en wie het niet met geweld tot zich trekt, die verovert het niet.
[6] Het is natuurlijk heel makkelijk
om in een vreedzaam plaatsje en voor zijn aardse leven goed verzorgd, voor
leerling van Mij te spelen, deugden aan de lammetjes te Ieren en ze met zuiver
water te drenken; daar heb je niet veel voor nodig! Maar het is heel wat anders
om leeuwen, tijgers en panters te temmen en ze om te vormen tot nuttige dieren!
Daar heb je ook meer slimheid, moed, kracht en uithoudingsvermogen voor nodig
dan voor het temmen van lammetjes!
[7] Daarom moeten jullie wat zich in
Sichar openbaart ook zo bekijken en aanvaarden zoals het is, en je moet daarmee
een natuurlijk gevecht aangaan, waarbij Ik jullie zal ondersteunen; maar als
jullie dadelijk over de blindheid en de boosheid van de mensen tot over je oren
in ergernis en toorn geraakt, en over zulke boosdoeners alleen maar een
verterend vuur van de hemel afroept, dan kan het je onmogelijk anders vergaan dan
het jullie vergaan is!
[8] Ook kunnen en mogen Mijn engelen
jullie in zulke gevallen niet helpen, omdat zo'n hulp rechtstreeks tegen Mijn
eeuwige orde in zou gaan.
[9] Maar als jullie overwinnende
strijders voor Mijn rijk willen zijn, maak dan uit de zuivere waarheid een
scherp zwaard; maar dat moet dan door de zuiverste onbaatzuchtigste liefde
gesmeed zijn! Strijd dan moedig met zo'n zwaard en wees niet bang voor degenen,
die in het uiterste geval wel je lichaam kunnen doden, maar dan ook verder
niets meer doen kunnen!
[10] Ben je echter bang, wees dan bang
voor Hem die de echte Heer over leven en dood is en die de ziel van de mens
verwerpen of aannemen kan.
[11] Wie in de goede strijd voor Mij zijn
aardse leven verliest, zal het in Mijn rijk overvloedig terug krijgen; wie
echter probeert om zijn aardse leven in de strijd voor Mij te behouden, is een
lafaard, en de zegekroon van het eeuwige leven zal niet zijn deel zijn! Wat
voor een verdienste heeft hij, als hij muggen bestrijdt en vliegen doodslaat?
Ik zeg jullie: Zo'n held is zelfs als pispaal niet te gebruiken!
[12] Ah, het is heel wat anders,
geharnast en met een scherp zwaard in de hand op een groep leeuwen en tijgers
in te lopen! Wanneer hij ze allemaal gedood heeft en als overwinnaar
terugkeert, dan worden er erebogen opgericht en hij ontvangt beslist een groot
loon voor zijn heldendaad!
[13] Ga dus weer naar huis en vecht op
die manier zoals Ik het jullie nu gezegd heb, en de echte overwinning zal
jullie niet ontgaan!
[14] Ik weet beslist wel het best hoe
vreselijk de satan deze aarde toetakelt, en Ik zou macht genoeg hebben om hem
totaal te vernietigen; maar dat Iaat Mijn grote liefde en geduld nooit toe.
[15] Want wie meent dat hij zijn vijand
alleen maar kan overwinnen door hem te vernietigen, is een laffe strijder! Want
als hij hem doodt verlost hij zich niet door zijn moed van de gevreesde vijand,
maar door zijn grote vrees.
[16] Wie echt een held wil zijn, mag
de vijand niet vernietigen, maar moet zich alle moeite getroosten om het hart
van de vijand door verstand, geduld, liefde en wijsheid te winnen; slechts dan
kan hij er zich over beroemen een echte overwinning op zijn vijand behaald te
hebben en de bestreden vijand zelf zal zijn grootste loon zijn.'
[1] Als jullie beiden dit begrepen
hebben, keer dan vlug weer met jullie engelen naar Sichar terug en doe daar wat
Ik gezegd heb, dan zullen daar weldra al die hachelijke zaken er heel anders
voorstaan.
[2] Maar jullie moeten niet als
vertoornde rechters, maar als echte wijze leraren en vrienden van de blinden,
doven en stommen optreden, dan zullen ze zich wel door jullie laten leiden!
[3] Wie kan er nu redelijkerwijs kwaad
worden als een blinde hem op zijn voet trapt? Als je ogen hebt om te zien, dan
is het toch je eigen schuld als de blinde op je voet gaat staan?! Trek je voet
van de plaats weg waar de blinde loopt, dan gaat er ook niemand op staan!
[4] Zie je echter dat de blinde aan de
rand van een afgrond staat, snel er dan heen, pak hem beet en breng hem in
veiligheid en breng hem dan naar het licht dat iedere blindheid der ziel
geneest, en hij zal de beste, dankbaarste broeder voor je worden.
[5] Als jullie de mensen in Mijn naam
Ieren, doe dat dan altijd zoals Ik het doe, eerst met goede daden en pas dan
met bescheiden, eenvoudige en ware woorden, en jullie zullen daardoor snel veel
waarachtige leerlingen kunnen tellen.
[6] Maar als jullie jezelf bijna
hemelhoog omkleden met louter ondoorgrondelijke geheimen, en de mensen ervan
wilt overtuigen dat je door God uitverkoren bent om ze te veroordelen, te
zegenen of te vervloeken, en als je je dan bovendien nog ergert als Mijn
engelen je bij die dingen niet willen steunen, dan moet het je toch wel
duidelijk zijn dat die handelwijze zeker niet Mijn wil is die jullie
geopenbaard werd, maar dat jullie voor jezelf een nieuwe orde geschapen hebben
en van daaruit een nieuwe goed omheinde kerk in de plaats van de oude mozaïsche
hebt willen opbouwen, waarvoor jullie lammeren hun knie al op een afstand
hadden moeten buigen!
[7] Kijk, zo ging het ook met de
Mozaïsche kerk, en zij bracht toen zij omheind werd, geen of slechts weinig en
dan nog zeer verkommerde vruchten voort!
[8] Ik geef jullie nu een volkomen
vrije kerk, waarbij geen omheining nodig is dan voor ieder mens het heel
persoonlijke hart waarin de geest en de waarheid woont, en alleen daar wil God
door de echte vereerders gekend en aanbeden worden!
[9] Omdat Ik jullie het eerst Mijn
geest gaf, moeten jullie niet denken dat je een haar beter bent dan welk ander
mens ook, en die gave mag ook geen reden voor een speciale functie zijn, zoals
bij de heidenen en de tweemaal zo duistere Joden en Farizeeën, maar jullie
hebben slechts één Heer; jullie zijn als broeders en zusters allen evenveel
waard, en daarin mag onder jullie nooit een onderscheid zijn!
[10] Ook mogen er geen voorschriften
onder jullie zijn, en je moet je ook niet aan bepaalde dagen en tijden houden
alsof er betere en slechtere zouden zijn, of alsof God bepaalde dagen
vastgesteld zou hebben waarop Hij jullie gebeden aan zou horen en jullie offers
aan zou nemen. Ik zeg jullie: Bij God zijn alle dagen gelijk, en onder al die
dagen is dat de beste dag, waarop je echt iets goeds voor je naaste gedaan
hebt! En zo zal in de toekomst de ware en God alleen welgevallige sabbatdag
alleen maar bepaald worden door jullie goede daad!
[11] Op de dag dat je goed doet, op
die dag zal het ook de ware sabbat zijn die God meetelt; maar de gebruikelijke
Joodse sabbat is een gruwel in Gods ogen!
[12] En als je al een zogenaamd
Godshuis bouwen wilt, bouw dan zieken en bejaardentehuizen voor jullie arme
broeders en zusters; geef hen daarin alles wat ze nodig hebben, dan zul je op
die manier de echte godsdienst uitoefenen waaraan de Vader in de hemel veel
genoegen zal beleven.
[13] Aan die echte en enig ware
godsdienst zal men kunnen zien, dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn.
[14] Ga dus nu naar huis en werk op
deze wijze, dan zal jullie arbeid gezegend zijn.
203 Lofrede van Jonaël
[I] Na deze uitgebreide les zeggen
beiden: 'Heer! Vergeef ons onze zonde! Want wij zien nu wel heel duidelijk dat
het volk niet zozeer gefaald heeft, maar dat wij eigenlijk alleen gefaald hebben,
en wij zullen nu met Uw genade en hulp alles zoveel mogelijk weer in orde
maken!
[2] Pas nu dringt het tot ons door wat
de echte geest van Uw heilige leer is, en wij zullen deze ook met zo veel
mogelijk ijver onder het volk verbreiden! Er zijn er echter nu veel naar de
heidenen gegaan; we weten nauwelijks hoe we die weer terug moeten halen! Wat
kunnen we daaraan doen?'
[3] Ik zeg: 'Doe met hen wat Ik met de
heidenen doe, en tesamen met de heidenen zullen ze jullie leerlingen zijn.
[4] Zie, dit huis is ook heidens en
was al geruime tijd overgegaan tot de Griekse wereldbeschouwing, en nu heeft
het zich, meer dan enig ander Joods huis, aan Mijn kant geschaard! Als jullie
het ook zo aanpakken dan zullen zich weldra meer heidenen dan Joden bij je
voegen!
[5] Want wie een lege maag heeft zal
gretiger toehappen dan iemand met een volle maag, vooral als de maag daarbij
nog helemaal bedorven is, zoals die van de Farizeeën en schriftgeleerden!'
[6] Dan zeggen de beiden: 'Wat moeten
we dan met diegenen doen, die Uw naam vervloekt hebben terwille van hun bezit
dat anders van hen afgenomen zou worden?'
[7] Ik zeg: 'Beur de gevallenen op en
breng.hen op de goede weg en leid hen, opdat ze hun zonde inzien en er berouw
over hebben! Dat is jullie taak!
[8] Ik ben niet gekomen om deze wereld
te oordelen en te gronde te richten, maar om het verlorene te zoeken en het
gevallene weer op te richten! Als dit nu duidelijk is voor jullie, ga dan heen
en gedraag je zo!'
[9] Na deze woorden bogen beiden heel
diep voor Mij en vroegen Mij of ze nog een paar dagen bij Mij mochten blijven.
[10] En Ik stond hen dat toe en zei:
'Toen Ik jullie daarnet zei, dat je meteen weer naar huis moest gaan, doelde Ik
meer op de bereidwilligheid van jullie hart en haar begrip, dan op de wens dat
jullie nu op dit ogenblik direkt hiervandaan naar Sichar zouden gaan; en dus
kunnen jullie best die paar dagen die Ik hier nog bij Mijn vrienden zal
doorbrengen, hier blijven.'
[11] Zeer voldaan
over Mijn 'antwoord zeggen de beiden Mij dank en geven Mij eer, en Jonaël zegt
in een diep bewogen gemoedstoestand: 'O aarde! Verouderde akker van onkruid,
dorens en distels! Donker levensgraf, oude moeder van zonde en dood! Ben je
wel waard dat de Heer, je God en Schepper, je met Zijn heilige voeten betreedt,
je verpeste lucht inademt en je slechte vruchten eet?!
[12] Wij mensen, de dieren en de
planten hebben geen waarde genoeg om door Hem ook maar bekeken te worden! Het
is allemaal zuiver eindeloze genade en ontferming!
[13] Laat alles zich daarom verheffen
en Hem altijd loven en prijzen!
[14] En sterren daarboven aan de hoge
hemel, bedek je onheilige gezicht; want het is God, jullie schepper, waarop je
vanaf jullie hoogte trots neerkijkt!
[15] O aarde, wat heb je bereikt?!
Welke naam zul je krijgen -niet terwille van je zelf, maar door Hem die jij,
zeer onwaardige, nu draagt?!
[16] Oh, hoe meer ik er over nadenk
wie Degene is, Die hier bij zijn uitverkorenen verblijft, des te minder ruimte
vind ik in mijn borst! Hoe zal die beperkte ruimte Hem in zich op kunnen nemen,
waarvoor alle hemelen en engelen te klein zijn!?
[17] O heiligste tijd der tijden op
deze aarde, waar Hij nu woont Die aan de zon en de maan het licht gaf en Die
hen heeft voorgeschreven om de lange weg van Zijn liefde en wijsheid te volgen,
en aan de aarde de tijd en dag en nacht te geven!
[18] Laat alles daarom de Heer der
heerlijkheid uit alle hemelen loven; want geheel alleen aan Hem behoort alle
prijs, alle eer, alle lof en alle liefde van de eeuwige oneindigheid!'
[19] De leerlingen, die deze uitroepen
aanhoren, zeggen: 'Heer, hoort U niet hoe Jonaël U looft en prijst alsof de
geest van David in hem gevaren is?!'
[20] Ik antwoord: 'Ik hoor zijn lof en
dat bevalt Mij heel goed; maar van jullie heb Ik die nog nooit gekregen. Het
zou jullie ook zeker geen kwaad doen als je eens goed bij jezelf overdacht, wie
Degene is, Die nu met je spreekt! -Maar laten we nu wat gaan rusten, want het
midden van de nacht is allang voorbij!'
[21] Na die woorden wordt het al gauw
stil op de heuvel, en de meesten vallen in slaap; slechts Jonaël en Jaïruth
verdiepen zich in allerlei beschouwingen en loven Mij in stilte.
204 Gelijkenis van de moeder met de twee zonen
[1] Als 's morgens de zonsopgang al
zichtbaar wordt, wekt de engel van Jonaël en Jaïruth al degenen die nog slapen,
en Kisjonah, die met zijn familie het dichtst bij Mij bivakkeerde, gaf snel
zijn vrouwen zijn dochters evenals alle dienaren de opdracht om voor een goed
morgenmaal te zorgen!
[2] Maar Ik zeg dan tegen de bezorgde
Kisjonah: 'Doe jij dat vandaag maar niet, want weet je, we moeten broeder Baram
uit Jesaïra ook eens een genoegen doen! Kijk eens daar aan zee! Daar vlak aan
de oever ligt het vol geladen schip van Baram, en zijn zonen en dienaren zijn
samen met hem bezig om de ochtendmaaltijd hierheen te brengen. Heb voor vandaag
dus maar geen zorgen beste broeder; want het grote schip bevat ook nog een
uitgebreid middag en avondmaal, benevens veertig zakken beste Griekse wijn.’
[3] ‘Ah', zegt Kisjonah, 'die
zwijgzame Baram toch! Hij zei geen woord over wat hij van plan was; 's avonds
verdween hij heel stilletjes; ik meen dat hij vlug na onze aankomst verdween,
en nu is hij met een volgeladen schip terug! Hij moet een goede wind gehad
hebben, anders zou hij naast het werk nog lang niet hier kunnen zijn; want met
kwade wind moet je van hier naar Jesaïra een hele dag roeien.'
[4] Ik zeg: 'Geloof Mij broeder, wie
goeds van plan is, zal steeds een goede wind hebben; wie echter slechts in de
zin heeft, zal steeds een slechte wind hebben.
[5] Er waren eens twee broeders, die
een moeder hadden die veel schatten bezat. Beiden hielden heel veel van hun
moeder, en wel zodanig, dat de moeder niet kon vaststellen welke van de twee
het meest van haar hield, zodat ze aan hem het grotere erfdeel kon geven. Maar
alleen de ene hield echt van haar; de andere had het slechts voorzien op het
grote erfdeel en daarom was hij zeer attent voor de moeder en was daarbij niet
zelden de broer, die echt van zijn moeder hield, voor.
[6] Omdat de goede zoon zijn moeder
echt liefhad, verdacht hij zijn broer niet in het minst en verheugde zich er
alleen maar over als zijn broer de geliefde moeder een plezier deed. Zo ging
dit dus enige jaren goed.
[7] Maar de moeder werd ouder en zwakker
en riep de beide zonen bij zich en zei: 'Ik kom er niet achter wie van jullie
beiden mij meer liefheeft, zodat ik hem het grotere erfdeel kan geven; daarom
wil ik dat jullie na mijn sterven de erfenis gelijkelijk zullen verdelen!'
[8] Toen zei de goede zoon: 'Moeder, u
heeft ervoor gezorgd dat ik heb leren werken en ik kan net zoveel brood
verdienen als ik nodig heb; maar ik zal God met mijn gehele hart smeken dat Hij
u net zo lang laat leven als ik leef, en dat u uw schat voor het welzijn van
het hele huis beheren kunt! Want zonder u zou de erfenis mij kwellen en mij
altijd treurig maken zo vaak ik er naar zou kijken. Liefste moeder, houd u dus
de erfenis en geef hem aan wie u maar wilt! Voor mij is uw hart de beste
erfenis; dat God het lang in leven moge houden!'
[9] Toen de moeder deze taal van haar
goede zoon met een ontroerd hart aangehoord had, sprak zij, terwijl zij niet
liet merken wat zij dacht: 'Beste zoon, je bekentenis doet mij welontzaglijk
veel plezier, maar dat is nog geen reden om jouw erfenis aan een vreemde weg te
geven. Als jij er geen deel van wilt hebben, dan moet je broer de gehele
erfenis na mijn dood nemen, en jij moet hem dienen en je brood in het zweet van
je aanschijn verdienen!'
[10] De goede zoon
antwoordt: 'Liefste moeder, als ik dienen en werken zal, dan zal mijn hart toch
steeds zeer dankbaar aan u denken en zeggen: 'Zie, zo heeft je lieve tedere
moeder je werken geleerd!' Maar als ik de erfenis had, dan zou ik uiteindelijk
werkschuw worden en mij in het nutteloze leven van de weelde storten en
tenslotte zelfs u nog vergeten! Daarom wil ik uw verworven geldschat niet,
waarop niet uw hart staat afgebeeld, maar die slechts de macht van de keizer
weergeeft; maar ik wil datgene wat ik uit uw hart heb meegekregen, dat draagt ook
haar afdruk en heeft een onwrikbare plaats in mijn hart. En daarom is deze
erfenis die u, lieve moeder, mij al vanaf de wieg rijkelijk hebt gegeven, en
waardoor ik al veel goeds en kostbaars heb gekregen, onbeschrijflijk veel beter
dan degene, die u zich met het werk en de moeite van uw handen heeft verworven!
Bij het zien ervan zou ik alleen maar droevig worden, omdat ik er steeds bij
zou moeten denken: 'Kijk, dat heeft je geliefde moeder zoveel moeite en werk
gekost; misschien heeft ze wel vaak van pijn gehuild om jou een erfenis te
bezorgen!' Wel, liefste moeder , omdat ik zoveel van u houd, zou ik dan toch
onmogelijk vrolijk kunnen zijn!'
[11] De tot tranen toe bewogen moeder
roept de andere zoon en zegt tegen hem, hoe zijn broer er over denkt, en wat hij
wil.
[12] Deze antwoordt dan: 'Ik heb
altijd wel gedacht dat broer weliswaar een edel mens, maar op bepaalde punten
een zonderling is! Dan ben ik toch een heel ander mens! Net zo veel als ik u
eer en acht, lieve moeder, net zo zeer acht ik ook alles wat u mij geven wilt
en zult, en ik neem daarom de gehele erfenis met een van dank vervuld hart aan,
en de diensten die mijn broer mij wil verlenen zullen niet onbeloond blijven.
Als u dat echter wilt, lieve moeder, dan zoudt u mij alvast de halve erfenis kunnen
geven, zodat ik een stuk grond kan kopen en een vrouw neem?!'
[13] De moeder zegt wat weemoedig na
het antwoord van haar tweede zoon: 'Het blijft bij wat ik gezegd heb! Je krijgt
pas na mijn dood je erfenis!'
[14] Toen werd de tweede zoon bedroefd
en ging naar buiten.
[15] Maar na een jaar werd de moeder
erg ziek, en toen de beide zoons op het veld werkten, kwam een maagd en riep de
beiden bij de moeder opdat de waardigste volgens de wil van de moeder de zegen
van haar zou krijgen.
[16] De goede zoon werd toen zeer
bedroefd en bad onderweg luid tot God of Hij het leven van zijn moeder zou
willen behouden.
[17] De slechte zoon ergerde zich
echter daaraan en zei tegen de biddende broer: 'Wil je dan werkelijk met je
gebed de natuur de wet voorschrijven?! Wie eenmaal zover is, hetzij vader,
moeder, broer of zuster, moet sterven; en daar helpt geen smeken en bidden
tegen! Daarom is mijn lijfspreuk: Wat God wil, daar ben ik het mee eens!'
[18] De goede broeder werd toen nog
treuriger en bad nog inniger voor het leven van zijn moeder .
[19] Toen zij in de kamer kwamen waar
de moeder ziek lag, zei de slechte zoon: 'Ik wist wel, dat u niet zo vlug dood
gaat!' -En hij begon haar toen ervan te overtuigen dat ze niet bang moest zijn
voor de dood!
[20] Maar de goede zoon weende en bad hardop.
God verhoorde het zuchten van de goede zoon, stuurde een engel naar het bed van
de zieke moeder, en deze genas haar volkomen.
[21] Weldra stond de moeder van het
bed op daar ze merkte dat een hogere macht haar de gezondheid had weergegeven.
En toen ze begon te lopen en merkte hoeveel kracht ze in haar voeten had, zei
zij: 'Dat heb ik te danken aan het vurig gebed van die zoon, die het aangeboden
erfdeel uit echte liefde voor mij niet aannam! Waarlijk, ik zeg je, liefste
zoon: Omdat jij uit echte liefde voor mij niets wilde hebben, daarom krijg je
nu alles; wat van mij is, is nu ook van jou! Maar jij, die alleen maar terwille
van de erfenis van mij hield, en hartstochtelijk op mijn einde zit te wachten
omdat ik zo goed was om je alles te laten erven, jij krijgt nu niets en zult
voor altijd een knecht van de mensen zijn!'
[22] Beoordeel deze gelijkenis nu
eens! Wat denken jullie nu, wie van de beide zonen had de goede wind?'
[23] De leerlingen antwoorden:
'Duidelijk degene, die zijn moeder echt liefhad!'
[24] Ik zeg: 'Heel goed geantwoord!
Maar Ik zeg jullie: Net zoals deze moeder deed, zo zal de Vader in de hemel ook
eenmaal doen!
[25] Wie Mij niet liefheeft terwille
van Mijzelf, die komt niet daar waar Ik zal zijn!
[26] De mens moet God zonder
winstbejag liefhebben, net zoals God hem liefheeft, anders is hij God
geheelonwaardig!'
205 De liefde neemt
[1] Ahab zegt: 'Dat is een grote en
diepe waarheid; maar toch zou ik daar aan toe willen voegen, dat in ieder geval
bij de mensen een belangeloze liefde niet mogelijk is; want omdat ik speciaal
over de liefde veel nagedacht heb, is het mij opgevallen, dat ook al is de
liefde nog zo zuiver, ze toch altijd meer of minder steelt.
[2] Kijk, ik houd beslist zo veel van
U, als een mens U maar liefhebben kan; ja, als dat mogelijk was, dan zou ik U
uit pure liefde geheel in mij op willen nemen -en in mijn hart op willen
sluiten!
[3] Maar dan vraag ik mijzelf af, of
ik dat voor iemand anders, die mij geheelonverschillig is, ook kan voelen!? -
Waarom niet? Waarom voel ik het dan wel bij U?! - Het antwoord hierop geeft het
onderwerp zelf!
[4] Ik weet wie U
bent, en weet wat U kunt, en weet nu ook wat ik door U en door het volgen van
Uw leer bereiken kan, - en dat is dan ook de onbetwistbare reden van mijn
vurige liefde voor U. Want als U niet Diegene was, Die U bent, dan zou mijn
liefde voor U ook aanmerkelijk geringer zijn. Ik heb in U en voor U dus een
overgroot interesse, en daarom wil ik U en houd ik van U!
[5] Ik wil niet beweren dat ik van U
houd vanwege een bijzonder voordeel -want ik laat alles in de wereld terwille
van de liefde voor U in de steek -; maar toch steelt mijn liefde hier iets op
een speciale manier; want ze grijpt naar U omdat ze U meer acht dan de hele
wereld!
[6] De geest van de liefde wordt
steeds beïnvloed door de grotere materiële of geestelijke waarde. De koopman,
die parels zocht, verkocht alles en kocht de grote parel die hij gevonden had!
Waarom dan? Omdat zij veel meer waard was dan alles wat hij daarvoor bezat! En
dat is weliswaar een edel belang; maar het is en blijft toch een belang, en
zeker bij de mens is er zonder dat geen liefde! En wie mij iets wijs wil maken
over een ongeïnteresseerde liefde, die misschien hoogstens in God kan voorkomen,
tegen zo iemand zeg ik: 'Vriend, je kunt heel wijs zijn, maar over het
onderwerp liefde heb je nog nooit diep nagedacht!'
[7] Ja, de goddelijke echte liefde
onderscheidt zich overduidelijk van de liefde van de hel, doordat de goddelijke
liefde weliswaar ook iets pakt, net als die van de hel, maar daarna geeft ze
alles weer terug! Ze verzamelt slechts om het weer terug te geven, terwijl de
helse liefde alleen maar zelfzuchtig neemt en niets terug wil geven.
[8] Als wij ons echter de hemelse
liefde eigen maken, dan weten wij dat we daarmee nooit verlies of schade kunnen
lijden, maar slechts in alle opzichten steeds meer kunnen winnen als we meer
geven.
[9] Zo lijken wij op een kuil die in
de grond gegraven wordt; hoe meer grond er uit gaat, des te groter wordt de inwendige
ruimte voor de opname van het licht en de hemelse lucht. Heer, volgens mij heb
ik geen ongelijk; wat zegt Uw oneindig hogere wijsheid daarover?'
[10] Ik zeg: 'Alleen maar, dat je
geheel gelijk hebt; want als de liefde niets nam, hoe dan ook, dan was het geen
liefde; want alle liefde eist en wil hebben.
[11] Maar het doel van het willen
hebben maakt, dat er een bodemloze afgrond ligt, die hemel en hel voor eeuwig
van elkaar scheidt!
[12] Nu brengen Barams mensen echter
al de ochtendmaaltijd; daarom willen we omdat we urenlang voor de geest
zorgden, ook een paar ogenblikken aandacht hebben voor het hongerige lichaam.’
[13] Baram brengt Mij op een gouden
schotel een kostelijke en zeer goed klaargemaakte vis en een volle beker met
wijn en vraagt Mij, om hem de genade waardig te achten van hem en uit zijn hand
het morgenmaal te ontvangen.
[14] En Ik zeg tegen hem: 'Voor deze
daad zul je beloond worden, want je doet al deze moeite uit liefde voor Mij en
uit een even grote liefde voor broeder Kisjonah, waar je medelijden mee had
omdat je bij jezelf dacht, dat het voor broeder Kisjonah in het verloop van
verscheidene dagen toch wel wat moeilijk moest vallen om enige honderden gasten
van al het nodige te voorzien.
[15] Ik zeg je: Kisjonah heeft echt
nog geen nood, want in tien jaar maken wij met z'n allen zijn voorraden niet
op. Maar omdat jij in jouw hart dacht dat Kisjonah tenslotte zonder voorraad
zou komen te zitten, en jij hem daarom van zo ver te hulp komt, daarom zal jouw
loon ook net zo groot zijn als wanneer je dit voor een arm mens gedaan zou hebben.
Want God kijkt alleen maar naar het hart van de gever.
[16] Maar kom nu ook bij Mij zitten en
eet met mij en broeder Kisjonah van één schotel; want de vis is zo groot dat
drie mensen er meer dan genoeg aan hebben!' -Baram deed dat, evenals Kisjonah.
[17] En zo vangt het morgenmaal aan
bij volle zonsopgang en duurt ongeveer twee uur; want de maaltijd was met de
vis nog lang niet aan zijn eind, na de vis volgden nog tal van verfrissingen.
206 Het dode lichaam
[I] Het behoeft wel nauwelijks vermeld
te worden, dat tijdens deze ochtendmaaltijd iedereen bijzonder vrolijk werd en
zeer spraakzaam; want de wijn maakte alle tongen goed los. Zelfs Jonaël en
Jaïruth werden heel opgewekt en vroegen Mij zelfs, of Ik hen in zo'n vrolijke
stemming ook naar Sichar terug wilde laten gaan! En Ik stond hen toe bij hun
afscheid in zo'n opgewekte stemming te zijn.
[2] Toen zeiden ze: 'Heer, dat U ons
dat toestaat is wel goed, omdat we dan niet zondigen als we blij zijn; maar het
is wel zeer de vraag of we vrolijk kunnen zijn!'
[3] Ik antwoord: 'Nu ja, je zou het
moeten zijn -en je zult het zijn!'
[4] Maar hun engel trok een beetje
droevig gezicht bij die belofte. Jonaël merkte dat en vroeg Mij naar de reden
daarvan.
[5] En Ik zei: 'Omdat de engel maar al
te goed weet, dat tussen een grote opgewektheid en de zonde, maar een heel
kleine en smalle ruimte zit! Hij ziet al van te voren de moeite die hij zal
hebben om jullie bij het naar huis gaan voor de zonde te bewaren, en daarom
ziet hij er een beetje droevig uit. Geef hem ook wat wijn te drinken; misschien
wordt hij daardoor wat opgewekter!'
[6] Daarop reikt Jonaël de engel een
volle beker wijn, deze neemt de beker en drinkt hem helemaal leeg, waarover
beiden zich erg verbaasden; want dat hadden ze hem nog nooit zien doen.
[7] Maar de engel zei: 'Ik ben nu toch
al een hele tijd bij u; waarom geeft u mij thuis dan nooit een beker wijn?'
[8] Jonaël zegt: 'We hadden niet eens
kunnen dromen, dat een engel op aarde het een of andere voedsel zou
gebruiken?!'
[9] 'Vreemd!', zegt de engel. 'U heeft
toch gezien, dat de Heer van alle hemelen ook at en dronk, en Hij is toch de
hoogste en volkomenste geest; waarom zouden wij engelen, nu wij ook een lichaam
gebruiken moeten om u in de materie te dienen, niet eten en drinken?!
[10] Als u mij ook
een stukje vis en wat brood geeft, dan zult u meteen zien dat ik niet alleen
drinken, maar ook behoorlijk goed eten kan; want waar de Heer aardse spijzen
gebruikt, daar doen de engelen dat ook.'
[11] En Jonaël geeft de engel een hele
vis en een goed stuk brood, en de engel pakt alles aan en eet het op.
[12] Nadat de engel aan de beiden
getoond had dat een geest ook best in staat is stoffelijk voedsel te gebruiken,
vraagt Jonaël aan hem, hoe dat nu mogelijk was, omdat hij in de aard van de
zaak toch een geest was.
[13] De engel zegt: 'Heeft u wel eens
een dood mens zien eten en drinken?' Jonaël zegt: 'Zoiets heeft nog niemand
gezien.'
[14] De engel zegt: 'Als een zielloos
en geesteloos lichaam, dat op zichzelf bijna geheel uit materie bestaat, geen
eten tot zich neemt en ook niet nemen kan, dan moet het toch de ziel en de
levensgeest in dit lichaam zijn die het voedsel opneemt. Omdat het lichaam
niets anders is dan een handlanger van de ziel en voor zichzelf geen voedsel
nodig heeft, daarom is het dus de ziel en haar geest die zolang het voedsel van
de aarde gebruikt als ze haar lichaam bewoont, en het in stand houdt doordat ze
het haar afval laat eten! Want het lichaam wordt gevoed door het afval van de
ziel.
[15] Maar als dus in de materiële mens
slechts de ziel, zolang ze in het lichaam woont, het voedsel van de aarde
gebruikt, dan mag ik als ziel en geest, zolang ik mijn voeten op deze aarde zet
om u te kunnen dienen, en daarvoor een bepaald soort uit luchtmaterie geschapen
lichaam heb, toch ook wel aards voedsel tot mij nemen?! -Wat dunkt u?'
207 Het echte vasten
[1] Zowel de beiden als ook veel
anderen die meegeluisterd hebben naar de uitleg van de engel, zijn heel
verbaasd, en Petrus vraagt aan Mij: 'Heer, is dat waar, wat de dienaar van
Jonaël nu verteld heeft? Dat klinkt toch wel een beetje te vreemd! Hoe kan een
lichaam gevoed worden met het afval van de ziel!? Heeft de ziel dan ook een
maag en uiteindelijk zelfs een anus?'
[2] Ik antwoord: 'De engel heeft
volledig de waarheid gezegd; het is zo. Daarom wordt de ziel zelf door zwelgen
en brassen zinnelijk en stoffelijk; zij wordt overladen, en het lichaam kan
niet alle afval van de ziel opnemen, en het gevolg is dat het afval in de ziel blijft.
Dat bedrukt en beangstigt haar zo, dat zij alle middelen en wegen zoekt om het
te veelopgehoopte afval te laten verdwijnen. En die wegen bestaan dan uit
allerlei ontucht, hoererij, overspel en nog meer van die zaken.
[3] Maar omdat de ziel daarvan een
zekere lustprikkel ondervindt, wordt ze vervolgens steeds wellustiger en
wellustiger en richt zich daarna nog meer op het zwelgen en brassen, en ze
wordt uiteindelijk geheel zinnelijk en in geestelijke levenszaken volkomen
duister, daardoor hard, gevoelloos en tenslotte slecht, trots en hoogmoedig.
[4] Wanneer zo'n ziel haar geestelijke
waarde op grond van de nu aangegeven levenswijze heeft verloren en ook
noodzakelijk moest verliezen, en daardoor geestelijk dood is gegaan, begint zij
letterlijk uit haar afval een troon op te richten, en tenslotte stelt ze er een
eer in en denkt dat ze aanzien heeft vanwege haar grote hoeveelheid afval.
[5] Ik zeg jullie: Alle mensen, die in
deze wereld een welgevallen hebben aan wat hun zinnelijkheid prettig vindt,
zitten als ziel tot over hun oren en ogen in het dikke afval en zijn daarom
geestelijk doof en blind en willen niet meer zien en horen en begrijpen, wat
hen zou kunnen helpen.
[6] Wees daarom altijd matig met het
eten en drinken, opdat jullie ziel niet ziek wordt en te gronde gaat in haar
afval!'
[7] Petrus trekt een zeer bedenkelijk
gezicht en zegt: 'Heer, als dat zo is, waar geen twijfel aan bestaat, dan kan
men dus beter vasten dan eten?'
[8] Ik antwoord: 'Wie op de juiste
tijd vast, handelt beter dan degene, die altijd zwelgt en brast; maar toch is
er verschil tussen vasten en vasten! Het hele echte vasten bestaat daaruit, dat
men zich onthoudt van alle zonden en dat men zich ten opzichte van alle
wereldse dingen uit alle kracht zelf verloochent, zijn kruis op zich neemt en
op deze wijze Mij navolgt, zonder met het eten en drinken angstig te zijn, maar
ook zonder meer te gebruiken dan noodzakelijk is en te gaan zwelgen; al het
andere vasten heeft weinig of geen zin.
[9] Want er zijn mensen, die door een
bepaalde kastijding van hun lichaam de geestenwereld willen binnendringen en
dan met hun krachten de natuur willen bedwingen; dat is niet alleen helemaal
onnut voor de ziel, maar ook erg schadelijk. De ziel valt dan als een halfrijpe
vrucht van de boom des levens, terwijl de levenskern altijd verrot, leeg, doof
en dus dood is.
[10] Zulk kastijden en vasten is dus
geen deugd, maar een buitengewoon grove zonde!
[11] Wie daarom volgens de ware orde
wil leven, moet net zo leven als Ik leef en leer om te leven, dan zal ook hij
de vrucht des levens in zich tot bloei zien komen en rijp zien worden. Daarin
zal zich geen dode, maar een geheel levende kern vormen voor het enige eeuwige
leven in de geest en deze zal zich ordelijk en voorspoedig ontwikkelen tot een
heel levend zelfbewustzijn. Nu weten jullie ook in dit opzicht wat er geheel
volgens de goddelijke ordening gedaan moet worden; doe dat, dan zullen jullie
het leven in je hebben! .
[12] Maar nu beginnen
de zonnestralen meer en meer aan kracht te winnen; daarom trekken wij ons van
deze heuvel terug in de schaduwrijke tuin, en Matthéus, jij als Mijn schrijver
kunt nu je schrijfvellen ordenen en de aantekeningen van het gebeurde en het
geleerde op een wat completere manier opschrijven. Maar wij gaan nu wat
rusten!'
208 Aardbeven, storm en onweer
[1] Wij verlaten daarop de heuvel en
begeven ons onder de schaduwrijke bomen, Er was een mooie zodenbank onder een
wijdvertakte vijgenboom; daar ging Ik zitten en sliep in; en alle anderen in
Mijn omgeving, zelfs Maria, gingen ook zitten en vielen in slaap, Alleen
Jonaël, Jaïruth en Matthéus zaten aan een tuintafel, waar Matthéus zijn
schrijfvellen begon te ordenen en de engel van Jonaël en Jaïruth hem nog op een
aantal onvolkomenheden wees,
[2] Tegen de middag bemerkte Baram,
die zich intussen met Kisjonah op het schip bevond, dat zich in westelijke
richting bijzonder zware onweerswolken boven de horizon begonnen samen te
pakken en dat de waterspiegel steeds gladder en gladder werd, wat een zeker
teken was dat er heel snel een verschrikkelijk onweer vergezeld door een
aardbeving op komst was,
[3] Daarop liet Baram alle etenswaren
uit het schip halen en het schip zo vast mogelijk aan de oever vastleggen; en
nauwelijks was Baram met dat werk klaar, of men zag de zee al in de verte tot
een ongelofelijke hoogte oprijzen!
[ 4] Toen zei Kisjonah: 'We zullen de
Heer en Zijn leerlingen moeten wekken; want als het water zo hoog is, zo hoog
als ik nog nooit eerder gezien heb, dan kon de zee wel eens de hele tuin
overstromen, en daarbij zouden de slapenden toch meer of minder letsel kunnen
oplopen! Het is ook nog mogelijk dat het schip helemaal op de oever geslingerd
wordt,'
[5] Baram zegt: ' Ja, vriend, als de
Heer dit keer de storm niet aan banden legt, dan zou hij wel eens onnoemelijk
veel schade aan kunnen richten! Maar ik vertrouw op de Heer; Hij zal ons
beslist niet te gronde laten gaan! En ik geloof, dat zolang Hij rustig slaapt,
wij van de komende storm, die in weinige ogenblikken hier zal zijn, weinig of
niets te vrezen hebben; maar laten we toch vlug naar Hem toegaan en Hem op de
komende storm opmerkzaam maken!'
[6] Vervolgens snellen de twee samen
met de scheepsbemanning naar Mij toe en proberen Mij te wekken; maar Ik ontwaak
niet, want daar had Ik een goede reden voor, en de engel komt naar hen toe en
zegt: 'Laat Hem rusten en wek Hem niet; want Hij slaapt juist vanwege deze
noodzakelijke storm! Uit wat er direkt gaat gebeuren zal blijken wat de reden
voor deze storm was!'
[7] Kisjonah zegt: 'Maar wat moeten we
dan, als de huizenhoge golven van de zee in een razende vloed zelfs over mijn
tuin zullen spoelen?!'
[8] De engel zegt: 'Wees over andere
dingen bezorgd! Denkt u dan, dat de Heer, hoewel Hij schijnbaar slaapt, niets
van deze storm afweet?! Kijk! Zo wil Hij het, en daarom gebeurt het zo! Wees
dus kalm!'
[9] Kisjonah vraagt: 'Ken je de
reden?' De engel antwoordt: 'Ook als ik het wist, dan mocht ik het u toch niet
zeggen voordat de Heer dat wil; vraag dus niets meer en wees kalm, zonder vrees
en angst; wat komt zal u allen de ogen openen!
[10]
Na deze woorden van de engel, die daarop heel rustig Matthéus hielp zijn vellen
op de juiste manier te ordenen~ werd Kisjonah kalm, en Baram zei: 'Ik moet je
openlijk bekennen, dat ik, zolang ik leef, nooit een dreigender storm gezien
heb dan deze, die nu ieder ogenblik schijnt los te zullen barsten; maar ik heb
ook nog nooit onverschilliger en met minder vrees naar een storm als deze
gekeken! Kijk daar! Het is bij matige wind nauwelijks nog een kwartier varen
vanaf de inham hier, die je ook gemakkelijk binnen die tijd kunt roeien! De
storm moet in een paar ogenblikken hier zijn!
[11] Maar let op, die verschrikkelijke
golven bewegen in de lengterichting van de zee, zoals ik al zei, een kwartier
bulten de inham recht in de richting van Sibarah, en lijken op drijvende bergen
die elk ogenblik door duizend bliksems verpletterd worden! En toch is de inham
nog zo rustig, dat je moeiteloos zowel de rand van de storm als de oever
duidelijk kunt zien, dat is beslist een zeer zeldzaam verschijnsel! Je zult me
moeten toegeven: Als je met een heel rustig gemoed daarnaar kunt kijken dan is
dat in volle ernst een zeldzaam, uitermate verheven en prachtig gezicht, Maar
diegenen, die zich mogelijkerwijs buiten op de hoge zee bevinden, zal het wel
anders te moede zijn -dan ons hier aan de spiegelgladde inham.
[12] In het geheel zal het toch nog
wel een half uurtje zijn tot aan de afgrijselijk uitziende stormrand, en toch
komt het dreun~n van de,donder machtig hierheen gerold! Daar aan de stormrand moet
je er beslist doof van worden! Nu voel ik ook een behoorlijke aardschok! Merk
jij daar niets van?
[13] Kisjonah zegt: “O ja, dat wilde
ik daarnet reeds aan je duidelijk maken; maar dat mijn inham bij dat alles nog
zo zeldzaam rustig blijft, dat is een buitengewoon wonder! Want ik weet maar al
te goed, wat voor een heilloos spektakel
hier kan ontstaan als het eenmaal begint, Maar het water is binnen en een
behoorlijk stuk buiten de inham nog steeds volkomen rustig, Maar let eens op,
het beven van de aarde wordt heviger! Als de huizen er maar niet door
beschadigd worden! Nu ontdek ik ook al heel merkwaardige kringbewegingen in de
inham, en ook buiten de inham begint de springvloed al zichtbaar te worden; het
zal nu met lang meer op zich laten wachten! Nu, in de naam van de Heer! Er kan
ons niets ergers overkomen, dan dat we ons aardse leven er bij inschieten, en
laat dan nu maar gebeuren wat er moet gebeuren; de Heer en Zijn engel zijn toch
bij ons! Maar het is een schrikwekkend gezicht! De Heer zij alle zondaren
genadig en barmhartig!'
[14] Nu wordt ook de inham onrustig,
Harde windstoten gieren door de bomen, en talloze bliksemschichten schieten
door de inktzwarte wolken, Met onvoorstelbaar hard gekraak ontladen er zich
verscheidene in de inham en veroorzaken daar een heftig naar alle kanten
bruisend schuim; maar geen regendruppel valt nog uit de gloeiende wolk. Er
slaat een bliksem in de heuvel waar wij de nacht doorgebracht hebben; het
oorverdovende gekraak van de bliksem wekt allen uit hun rustige slaap, behalve
Mij.
[15] Als de velen, die nu ontwaakt
zijn, zo'n onvoorstelbaar geraas en zo'n storm der stormen boven zich zien en
helemaal wakker worden door tien bliksems, die gelijktijdig in de oever slaan,
komen ze vlug overeind, en de apostelen lopen vlug naar Mij toe en wekken Mij
met veel angstgehuil!
[16] En Judas zegt helemaal
opgewonden: 'Maar Heer! Hoe kunt U toch slapen in deze storm van de elementen?!
De bliksem regent uit de hemel! Wie is hier ook maar een ogenblik veilig voor
de dood? Help, Heer, anders wordt de gehele aarde verwoest!'
[17] Ik zeg: 'Ben je al door een
bliksem getroffen?' Judas zegt: 'Tot nu toe zo gezien nog niet; maar wat tot nu
toe nog niet gebeurde, dat kan met deze storm toch wel heel gemakkelijk
gebeuren! Dus praat ik alleen nog maar zo lang ik in leven ben; de volgende
bliksem kan mij wel voor altijd het spreken beletten!'
[18] Terwijl Judas dit nog zegt, rolt
de vloedgolf met ontzettend gedreun en lawaai de inham in; en omdat de vloed
schijnbaar verscheidene vademen hoger is dan onze standplaats in de tuin,
beginnen alle leerlingen te schreeuwen, en een paar vluchten zelfs op de
dichtstbijzijnde heuvel, waar ze echter snel door de duizenden bliksemflitsen
vanaf gedreven worden. 'Heer, help ons, als U kunt en wilt, - anders overleven
we het niet!', schreeuwen nu honderden. Alleen Matthéus, Jaïruth, Jonaël en hun
engel laten zich niet in de war brengen en zijn bijna met hun werk klaar .
[19] Ditmaal stop Ik de storm voor wat
betreft zijn blinde huilen en woeden echter niet, maar Iaat hem zijn gang gaan;
alleen mag hij niet de geringste schade veroorzaken!
209 Het doel van de storm
[I] Maar Petrus komt bij Mij staan en
zegt heimelijk tegen Mij: 'Heer, heeft de geest van de Vader in U zich zo van U
verwijderd, dat U nu niet in staat bent, om deze storm meester te worden?
Probeer toch, als het U mogelijk is, om deze storm te laten bedaren!' Ik zeg:
'Er is een wijze reden voor, waarom deze storm, die niet lang meer zal duren,
uit moet razen! Als je echter daaraan twijfelt, weet dan dat er tien
vijandelijke vaartuigen op zee zijn om ons te achtervolgen en ons allemaal
gevangen te nemen en te vernietigen! Deze storm doet echter met hen, wat zij
met ons wilden doen. Als dat zo is, waarom vraag je Mij dan en verlang je, dat
Ik deze storm, die nodig is voor ons voorlopig noodzakelijke heil, zal laten
bedaren? Laat hem helemaal uitrazen, totdat het doel waarvoor hij ontstaan is
geheel bereikt is, dan zal hij wel op een heel prettige manier eindigen! Kijk
daar eens en zeg Mij dan, wat de huizenhoge golven van de zee, net als
kwaadaardige en baldadige kinderen met hun rondslingerende speelgoed, op hun
woedende ruggen heen en weer en omhoog en omlaag slingeren!'
[2] Petrus kijkt onderzoekend naar het met
stormachtige hoge golven bedekte oppervlak van de zee en ziet maar al te gauw
verscheidene scheepswrakken en een wat minder beschadigd heel schip, die
allemaal, schip en wrakken, door de machtige golven als kaf door elkaar gegooid
worden; ook ziet hij een paar mensen, die, zich vastklemmend aan losse
wrakstukken, met hun laatste krachten proberen aan de oever te komen, en door
de opeenvolgende golven voortdurend bedolven en bij tijden omhoog geslingerd
worden.
[3] Terwijl Petrus een poosje naar
deze taferelen kijkt, zegt hij tegen Mij: 'Heer, vergeef het mij; maar U weet
dat ik nog steeds een zondig mens ben en U daarom met een echte oerdomme vraag
lastig heb gevallen; maar nu is mij alles duidelijk! De slechte Farizeeën uit
Jesaïra hebben in Jeruzalem hulp gehaald; tien schepen met Romeinse soldaten
werden uitgerust om ons hier gevangen te nemen. Zij moesten over het water
hierheen komen, omdat ze moeilijk over land hier naar Kis (dit is de naam van
de plaats, die geheel aan Kisjonah toebehoorde) konden komen, en nu hebben ze
voor hun moeite het welverdiende loon gekregen! Zij zullen ons wel niets meer
doen, en zoals ik aan de richting van de golven zie, zullen de schepen die
schipbreuk hebben geleden, met de wrakken naar Sibarah drijven waar veel rotsen
zijn, waar het bij deze nooit gehoorde en nooit geziene woedende storm voor
iemand heel moeilijk zal zijn het er levend af te brengen! Oh, dat is
buitengewoon goed dat deze slechte overspelige soort eens in zo'n oordeel
terechtgekomen is! Dit voorval zou er wel eens veel toe kunnen bijdragen de
Farizeeën alle verdere moed te ontnemen om tegen U op te staan!'
[4] Ik zeg: 'De satan Iaat zich
duizendmaal duizend keer op de mond slaan, maar blijft na duizendmaal duizend
slagen toch altijd dezelfde, allergrootste vijand van God en van al het goede
en ware, dat afkomstig is van de geest van God. Degenen die nu dood op zee
ronddrijven, zullen ons wel niets meer doen; maar voor hen staan er weer
anderen op en die zullen het voor ons noodzakelijk maken om rn de steden van de
Grieken de wijk te nemen, en tot dat moment zullen er echt niet zo veel weken
voorbij gaan!'
[5] Petrus zegt: 'Heer zullen we
zolang wij hier zijn, wel rust hebben?'
[6] Ja, ja, dat zeker', zeg Ik, 'maar
er wonen op aarde nog veel mensen en volkeren, die het evangelie net zo nodig hebben
als jullie, en zij zijn geschapen door de Vader, Die ook jullie geschapen
heeft! Ondanks alle vervolgingen die ons nog wachten, moeten wij naar hen toe
gaan en het goede bericht uit de hemel brengen! Zij zullen ons weliswaar ook
vervolgen; maar in de loop der tijd zich toch bekeren en als lammeren in onze
schapenstal hun intrek nemen!
[7] Wij zijn goed, en de wereld is
slecht; dus kunnen we van haar ook niets goeds verwachten -behalve zo hier en
daar een zoete aardbei tussen het overheersende onkruid! Maar kijk, de storm
gaat zo zoetjes aan liggen, en alle gevaar is voor deze keer voorbij!'
[8] Dan zeg Ik tegen Baram: 'Vriend,
de storm gaat liggen; de middag is met de storm voorbij gegaan, laten we dus
het middagmaal gebruiken opdat we sterk genoeg zijn voor het werk van
vanmiddag.’
[9] Het lijkt Mij niet noodzakelijk om
het middagmaal verder te beschrijven, en de uitwerking van de voorgaande grote
storm nog meer te belichten, vooral wat betreft de tien schepen; het is
voldoende te weten, dat er van de duizend mensen, die op de schepen waren, maar
vijf overleefden; alle anderen werden een prooi van de zee, en op de klippen
van Sibarah vond men nog na jaar en dag vergane en door de vissen afgeknaagde
geraamtes en tevens een massa van allerlei Romeinse wapens en kettingen, die
voor Mij en Mijn leerlingen bestemd waren.
[10] Het behoeft wel nauwelijks nader
vermeld te worden dat deze storm zowel bij de Farizeeën als bij de Romeinen,
vooral in Kapérnaum en in Nazareth, een zeer deemoedigende uitwerking had; en
Ik had een paar weken rust met degenen die bij Mij waren.
[11] Na het middagmaal werd er op deze
dag weinig belangrijks meer gedaan, en de leerlingen gingen daarom met de
vissers van Kisjonah de zee op en trokken tot aan de avond vijf maal het net
vol met de voortreffelijkste vissen die deze zee voortbracht, en brachten ze in
de visbewaarplaats van Kisjonah, die daar echt blij mee was, en voor de avond
moesten er meteen zo'n honderd stuks met allerlei specerijen en allerlei goede
kruiden klaargemaakt worden. En zo eindigden we deze dag, en na het avondmaal
rustte iedereen goed uit, want dat had men wel nodig.
[1] De volgende dag maakten wij, watje
zou kunnen noemen, een uitstapje in een dal, dat precies tussen de beide
bergketens in lag in de richting van Samaria, door welk dal tevens een hoofdweg
naar Damascus liep en van daaruit verder naar alle kleine en grote plaatsen van
Midden Azië, hetgeen dan ook de reden was dat de tol van Kisjonah in het
plaatsje Kis een van de meest winstgevende van heel Galiléa was.
[2] In dit dal lagen natuurlijk een
groot aantal kleine plaatsjes, waar veel Joden en Grieken woonden die
voornamelijk handel dreven. Het dichtst bij Kis, ongeveer twee uur lopen het
dal in, lag een plaatsje, dat ook Kana heette, waarom men dan ook ter
onderscheiding voor Kana in de buurt van Nazareth het achtervoegsel 'in
Galiléa' gebruikte; als men alleen 'Kana' zei, dan begreep men daaronder het
tweede Kana in het dal, dat al in het gebied van Samaria lag, waarom dan ook in
Kis, de grensplaats tussen Galiléa en Samaria, de grote tol aan de grens was.
[3] Dit Kana werd voornamelijk door
Grieken bewoond, want op iedere Joodse familie waren er wel vijf Griekse
families; de Joden leefden merendeels van akkerbouw en veeteelt, terwijl de
Grieken zich alleen met de handel bezighielden.
[4] We bezochten dus dit Kana, en
speciaal de daar wonende Joden, waarvan een deel vaak erg bedrogen werd door de
slimme en listige Grieken en die, als eigenaars van het land en de grond bijna
alleen alle belastingen en andere lasten moesten dragen en daarom ook vaak uit
boosheid en droefheid ziek of ziekelijk waren.
[5] Toen wij in Kana kwamen, en zowel
Joden als Grieken Kisjonah die zij allen goed kenden, zagen, kwamen ze snel
naar hem toegelopen: begroetten hem en vroegen hem geduld met hen te hebben,
want zowel Joden als Grieken waren hem grote sommen geld schuldig.
[6] Maar Kisjonah zei: ' Als ik wat
van jullie had willen eisen, dan hoefde ik niet zelf hierheen te komen, maar
dan zou ik mijn knechten wel gestuurd hebben; ik kom echter om jullie een grote
troost te bereiden door wat ik jullie allen hier nu in het openbaar mededeel:
Jullie schuld aan mij is meer dan voldoende betaald, want mijn en jullie Heer
heeft ze betaald en mij volledig voldaan, en jullie kunnen daarom nu zonder
verdere zorgen vrolijk zijn.'
[7] Als de bewoners van Kana dat
horen, zijn ze zo uitermate verheugd, dat ze beslist willen weten, wie en waar
deze heer is, die hen zo'n grote weldaad en genade heeft bewezen, want ze
willen naar hem toe en hem danken en eren!
[8] Terwijl Kisjonah zijn hand op Mijn
schouder legt, zegt hij: 'Dit is Hij, buig voor Hem je knie!'
[9] Hierop vallen ze allen voor Mij op
hun knieën en aangezichten en roepen: 'Heil aan u, gij volledig onbekende
weldoener! Wat voor goeds en vriendelijks hebben wij u dan ooit gedaan, dat u
zich over onze grote ellende wilde ontfermen?! En omdat u, een geheelonbekende
heer en weldoener, ons een nog nooit gehoorde grote genade hebt bewezen, vragen
wij allen wat wij voor u kunnen doen, zodat wij de gelegenheid hebben ons uw
genade wat meer waard te tonen dan waartoe we nu als volkomen vreemdelingen
voor u, in staat zijn!'
[10] Ik antwoord: 'Wees vanaf heden in
alle dingen rechtvaardig; heb God boven alles lief en uw medemensen als li
zelf, want het zijn allen uw naasten, of het nu vrienden of vijanden zijn; doe
wel aan degenen, die u kwaad doen; zegen, die u vervloeken, en bid voor hen,
die u vervolgen, dan zullen jullie als kinderen van de Allerhoogste worden
opgenomen. Daaruit bestaat alleen maar de enige echte dank aan Mij voor alles,
wat Ik voor jullie gedaan heb. Dat is alles, wat Ik van jullie verlang!'
[11] De Grieken zeggen: 'Heer en vriend!
Wij hebben zoveel goden! Welke van die vele goden moeten we dan boven alles
liefhebben? Zeus, Apollo, Mercurius of soms een andere van onze twaalf
hoofdgoden? Of moeten we zo de god van de Joden liefhebben? Maar de god van de
Joden is waarschijnlijk dezelfde als onze Chronos; hoe kunnen we deze buitengewone
god boven alles liefhebben?!'
[12] Ik zeg: 'De goden, die jullie
Grieken vereren, zijn slechts nutteloos knoeiwerk, door mensenhanden uit de
materie gemaakt; en jullie kunnen hen duizenden jaren vragen, aanbidden,
vereren en meer dan je eigen leven liefhebben, maar ze zuUen je toch nooit
verhoren en iets goeds voor je doen om de heel eenvoudige reden, dat ze in de
levende werkelijkheid niets zijn en niet bestaan.
[13] Maar de god der Joden, die de
meesten nu ook niet meer in waarheid willen erkennen en die zij in plaats van
in geest en waarheid van het hart, hetgeen in diepste wezen de ware liefde is,
alleen maar door een zeer besmeurde en dode ceremonie aanbidden en vereren, is
echter toch de alleen ware, eeuwige God, die eenmaal de hemel en deze aarde met
alles wat daar op, in en onder is, leeft en beweegt, uit Zichzelf geschapen
heeft!
[14] Ik ben Zijn eeuwige gezondene en
kwam nu naar jullie, om aan jullie en je kinderen dit evangelie te verkondigen!
[15] Daarom moeten jullie deze God
boven alles liefhebben en Zijn geboden opvolgen, die heel in het kort hierin
bestaan, dat je, zoals Ik daarnet zei, Hem boven alles lief moet hebben en
jullie naasten als jezelf!
[16] Daarbij moetje ook geloven dat nu
juist deze God, Die Mijn Vader, Mijn eeuwige liefde is, Mij in deze wereld
heeft gezonden opdat iedereen die in Mij gelooft, het eeuwige leven in zich zal
hebben en zo een kind wordt van de Allerhoogste!
[17] Breng, om het geloven wat
gemakkelijker voor jullie te maken, al jullie zieken, dan zal Ik ze allen
gezond maken, wat voor ziekte ze ook mogen hebben! Ga daarom en breng ze allen
hier!'
[18] Zij verbaasden zich over Mijn
toespraak en riepen als uit één mond: 'Deze plaats heeft een grote zegen ontvangen!
Hoe machtig en wonderbaarlijk klinken de heilige en ware woorden van onze
grote weldoener! Waarlijk, bij zo'n vriendelijkheid en goedheid vind je geen
arglist, geen valsheid en geen sluwheid; daarom zullen we ook zonder bezwaar
alles doen, wat hij ook maar van ons verlangt! Want hij, die onze vriend werd
voor hij ons gezien had, zal dat nog meer voor ons zijn nadat hij met ons
gesproken heeft en ons in onze grote nood gezien heeft! Geloofd zij de God van
Abraham, Izaak en Jacob, die weer aan ons denkt en zich over ons heeft
ontfermd!'
[19] Na deze goede woorden gaan ze
allemaal snel naar huis en brengen in aller ijl ongeveer tweehonderd zieken bij
Mij.
[1] Toen de zieken, ten dele geleid,
ten dele moeizaam op muildieren zittend en ten dele liggend op ziekbedden door
mensen gedragen, in een halve kring om Mij heen opgesteld waren, kwamen de
oudsten van deze plaats naar Mij toe en vroegen Mij:
[2] 'Heer! U, die onze schulden aan de
machtige en zeer rijke Kisjonah betaald hebt, - een daad, waarvoor wij u niet
genoeg kunnen danken, - genees, als u kunt deze armen, opdat zij zich met ons
helemaal kunnen verheugen over de grote weldaad, die u ons heeft bewezen. ,
[3] Ik zeg: 'Ja, dat heb Ik aan jullie
gevraagd en Ik kan en zal Mijn belofte ook inlossen; maar vooraf vraag Ik
jullie, of je dat geloven kunt of wilt?! Jullie geloof zal je veel helpen!'
[4] De oudsten zeggen daarop: 'Heer,
wij menen dat u dat kunt, en daarom vertrouwen wij er zogezegd blindelings op dat
u onze zieken genezen zult door uw, ons nog onbekende, wonderlijke
geneesmiddelen!'
[5] 'Maar', zeg Ik, 'hoe dan, als Ik
geen speciale geneesmiddelen bij Mij heb, geen heilzame olie of andere voor het
genezen van verschillende ziekten gebruikelijke middelen? Hoe denk je dan dat
ik deze zieken zal genezen?'
[6] De oudsten zeggen: 'Heer! Hoe
zouden wij dat nu moeten weten?! Want we hebben beslist overal meer verstand
van dan van de geneeskunde! In deze plaats hebben we wel een dokter, maar dat
is er eigenlijk geen. want hij heeft de mensen alleen maar onder de grond
geholpen! Als we dus net zoveel wisten als onze dokter, dan zouden wij over uw
geneeswijze zonder het gebruik van geneesmiddelen ook niets kunnen zeggen;
vandaar dat we niet in staat zijn om te bepalen, hoe u op natuurlijke weg in
staat zou zijn om de zieken zonder geneesmiddel gezond te maken!
[7] Misschien heeft u wel de
beschikking over bovennatuurlijke middelen, maar dat kunnen wij niet weten; of
misschien bent u een leerling van de beroemde wonderdokter uit Nazareth, Jezus
genaamd? Dan zou u natuurlijk op die manier wel kunnen genezen!
[8] Het is toch eeuwig jammer, dat,
zoals wij gehoord hebben, de Farizeeën te Jeruzalem Herodes het vuur zo na aan
de schenen gelegd hebben, dat hij ten langen leste toegestemd heeft om deze
zeer beroemde genezer gevangen te nemen en in een kerker te werpen! Oh, dat is
een grote tegenslag voor de arme, lijdende mensheid!
[9] Toch is het nog een geluk, dat Hij
naar het schijnt verscheidene leerlingen in Zijn kunst onderwezen heeft! Een
leerling wordt wel zelden zo goed als zijn meester; maar met de juiste ijver
kan hij toch wel iets van zijn meester geleerd hebben. En dat is dan toch
altijd nog wel een heel voornaam iets, dat wij in hoge mate bij u aanwezig achten
en daarom geloven wij, dat u --- maar wat is dat nu?! Terwijl wij alle moeite
doen om aan te geven dat wij ons geloof baseren op het feit dat u een leerling
van Jezus bent, staan ineens alle zieken op! De blinden zien, de lammen lopen,
de stommen spreken, de melaatsen zijn rein! En er waren daarbij nog een paar
met cholera, en een aantal dat met TBC besmet was, en ze zijn gezond! Ah, zo
iets is toch sinds het ontstaan van de wereld nog nooit vertoond! Grote,
almachtige God, hoe gebeurde dat? Heeft u ze allemaal genezen?! Of is er soms
een engel in dit dal neergedaald en heeft die de zieken allemaal onzichtbaar
aangeraakt en zo genezen? Hoe -hoe is dat nu toch gebeurd?
[10] U heeft nog niet eens naar de
zieken gekeken en u was alleen maar met ons bezig, en alle zieken zijn nu
beter! O zeg ons toch, hoe dat gebeurde!'
[11] Ik zeg: 'Waarom
is de manier 'waarop' nu zo belangrijk, als de zieken alleen maar door Mijn wil
en Mijn innerlijke woord, waaraan alles ondergeschikt is, volledig gezond zijn
geworden, want daaraan kunnen jullie toch wel niet meer twijfelen!? Deze daad
geschiedde echter niet zozeer terwille van de zieken, maar veel eerder voor
jullie. Lichamelijk zijn jullie wel helemaal gezond, maar geestelijk zijn
jullie zieker dan dat zij lichamelijk waren!
[12] Ik zou echter erg blij zijn als
Ik jullie zielen ook zo kon genezen zoals Ik de lichamelijk zieken genezen heb!
Maar dat gaat niet zo gemakkelijk, omdat iedere ziel haar eigen dokter moet
zijn.
[13] Maar vooraf heb ik jullie de
geestelijke medicijn al gegeven; gebruik deze, dan zullen jullie in je ziel
gezond worden en daardoor zullen jullie je omvormen tot echte kinderen van God.
[14] Het woord, dat Ik tegen jullie
heb gesproken, moet zonder de geringste toevoeging en zonder de minste
weglating wezenlijk in acht genomen worden. En jullie geringe aantal Joden in
deze plaats moet in hart en nieren Jood zijn; en jullie Grieken moeten ware
Joden worden, opdat vrede en eenheid onder jullie heerse!
[15] Ook zullen jullie Grieken met je
sluwe woekergeest de toch al arme Joden niet meer noodzaken om geld tegen rente
te lenen, om aan jullie onrechtvaardige vorderingen te kunnen voldoen.
[16] Jullie hebben de aarde met haar
menigvuldige schatten toch niet geschapen, zodat je daarmee kunt doen alsof
deze jullie eigendom zijn?!
[17] Waarom eis je dan van de Joden
een pachtsom, terwijl God toch het land aan de Joden heeft gegeven en alleen
zij dus het recht zouden hebben om van jullie pacht te vragen?! Jullie zijn
vreemdelingen in het land van de Joden, die meer dan jullie, kinderen van
Jehova zijn, en toch vraag je pacht voor de akkers, weiden en bossen, die sinds
Abraham eigendom van de Joden zijn! Vraag jezelf eens af, of dat wel
rechtvaardig kan zijn voor God en alle rechtvaardige mensen!
[18] Daarom waarschuw Ik jullie voor
de toekomst heel ernstig voor zulke schreeuwende onrechtvaardigheden, omdat het
jullie anders slecht zal kunnen vergaan!
[19] Geef dat zeer onrechtmatig in
bezit genomen goed en eigendom gratis aan de Joden terug en zie jezelf in het
land van de Joden zoals je bent, namelijk vreemdelingen, dan zullen jullie een
gezegend aandeel in alles hebben wat de Joden nu volgens de belofte letterlijk
zullen ontvangen; maar anders zullen jullie deel hebben aan de vloek van
duizenden en de gevolgen daarvan!
[20] Denk er nog maar eens goed over
na, en dan zul je zien dat de Joden in jullie ogen alleen maar lastdieren zijn!
[21] Jullie hebben de Joden wel het
politieke eigendomsrecht laten behouden, en de Jood kan altijd nog zeggen:
'Deze grond is van mij!'; maar jullie kwamen met je verleidelijke waren, je
hebt van de mooie dochters en vrouwen van de Joden ijdele pronkzuchtige dames
gemaakt en de blinde Joden voor gek gezet, omdat ze hun vrouwen en dochters
mooier vonden met de Griekse opschik dan in de joodse ingetogen, eenvoudige
kleding! Daarvoor kregen jullie het vruchtgebruik van hun akkers, tuinen,
weiden en bossen; en omdat ze toch ook voor hun eigen levensbehoeften vruchten
van hun akkers wilden oogsten, moesten ze duur als onderpachter voor het gebruik
betalen en van de oogst ook nog de tienden afdragen! Bovendien laten jullie
hen, als de eigenlijke bezitters
alle
belastingen en andere lasten dragen!
[22] Ik zeg jullie: Dit onrecht is ten
hemel schreiend en roept om straf van boven! Laat dus toe dat Ik jullie
terechtwijs, anders zul je de hardste tuchtroede van boven niet ontlopen!'
[I] Deze toespraak wekt de achterdocht
van de Grieken, en sommigen zeggen: 'Dat hebben die anders zo domme Joden toch heel
mooi bedacht; ze hebben deze wonderdoende Jezus per brief gevraagd om hierheen
te komen om ons vrees aan te jagen! Maar wij hebben grond onder de voeten en
staan stevig.’
[2] Maar Ik werd dit keer boos over de
hardheid van de Grieken en zei tegen de verharde spreker, die de andere over
het algemeen toch wat betere Grieken van een goede daad af wilde houden:
'Luister, verharde mens! Let op, of de grond niet wankelt, en hoe vast je dan
wel staat! Er zijn er al veel geweest die ook met de stem van een superheld
tegen hun omstanders geroepen hebben: 'Laat de aarde maar in puin vallen en ik
zal mij zonder enige vrees op de uiteengespatte resten in de eindeloze ruimte
voort laten dragen!'; maar toen daarna de aarde maar een klein beetje trilde,
was de grootsprekende held de eerste die met verbluffend voetenwerk maakte dat
hij weg kwam! Maar misschien deed hij dat toch niet zo zeer uit vrees om in
zijn huis onder het puin begraven te worden, maar eerder alleen maar om, als de
aarde echt in puin zou vallen, buiten een stuk op te pikken en daarop dan een
onverschrokken rit door de oneindigheid te beginnen!
[3] Ik zeg je, snoevende Griek met de
naam Philopold, de vlieg, die zich niet zelden brutaal veroorlooft over je neus
een kleine bedrijfsrondgang te maken, staat op de punt van jouw neus steviger
dan jij op jouw aardbodem! Want als jouw neus schipbreuk leed, dan zou de vlieg
toch nog een tweede laag hebben waar ze zich heel goed in leven kan houden, en
dat is de lucht; maal waar is jouw tweede laag als de bodem onder je voeten je
niet meer houdt?!'
[4] De Griek
Philopold, die van huis uit ook een spotter was, wordt wat nijdig over Mijn
opzettelijk met een beetje spot vermengde woorden en zegt: 'Kijk nu eens, een
zeldzame verschijning! Een Jood die ook geestig is?! Waarschijnlijk de eerste
en tevens de laatste in heel Israël! Vriend! Als een Griek het over moed heeft,
dan is het zoals hij zegt! Want een Griek weet van het leven afstand te doen en
de dood te zoeken; de geschiedenis kent alleen maar Griekse heldenmoed, en de
onbegrijpelijke lafheid van de Joden is haar niet onbekend! Laat de aarde maar
beven, of laat alle draken der aarde maar vrij, en je zult zien of een
Philopold daardoor ook maar een spier van zijn gezicht vertrekt!'
[5] Ik zeg: 'Houd op met je waardeloze
grootsprekerij en doe wat Ik jullie allen gezegd heb, want anders dwing je Mij
echt je moed aan een harde proef te onderwerpen! Want een God van een Jood laat
in zulke ernstige gevallen niet de spot met zich drijven; want ook het grote
geduld van God heeft in bepaalde zaken haar vastgestelde grenzen!
[6] Als jij met je aanhangers het er
echter op aan wilt laten komen, dan moet je wel goed beseffen dat een kwade God
niet meer zo gemakkelijk te sussen is en van vandaag op morgen geen verdiende
straf van een erge zondaar door de vingers ziet!'
[7] Philopold zegt :'Dat zal wel weer
echt Joods zijn!? De Joden hebben zekere profeten gehad; die deden hun mond
niet open behalve voor het uiten van pure bedreigingen, waarvan sommige na
meestal onbepaalde tijd uitgekomen zijn, maar de meesten waren praatjes in de
wind; want de aardse natuur is hopelijk toch altijd sterker geweest dan de mond
van een joods profeet! De Grieken zijn merendeels stoïcijnen, en een echte
stoïcijn is nergens bang voor -en ik dus ook niet! Want ook ik ben een
doorgewinterde stoïcijn!'
[8] Dan zegt de jonge Matthéus, de
apostel die voordien tollenaar in Sibarah was, heimelijk tegen Mij: 'Heer, ik
ken hem, het is een buitengewoon onaangenaam en vervelend mens! Die heeft
altijd bij mijn tolkantoor onuitstaanbare moeilijkheden veroorzaakt iedere keer
dat hij met allerlei koopwaar naar Kapérnaum of naar Nazareth trok. Ik erger me
nog steeds aan hem en ik zou veel zin hebben, om hem wat onder handen te
nemen.'
[9] Ik zeg: 'Houd daar over op! Ik heb
al een kleine test voor hem, die weldra werkelijkheid voor hem zal worden.'
[10] Matthéus doet meteen een stap
terug; maar Philopold herkende de tollenaar uit Sibarah en zei tegen hem: 'Nou,
nou gierig tolbaasje, hoe komt het dat jij ook hier bent?! Hoe zal het nu met
je tolboom gaan, nu je die met je katteogen niet naar alle windstreken kunt
bewaken?! Je hoeft heus deze wonderdokter niet tegen mij op te hitsen; hij zal
zelf wel weten wat hij moet doen als ik te stug voor hem ben. Maar jullie
beiden konden op natuurlijke weg wel eens een harde noot aan mij te kraken
hebben; want een stoïcijn is geen touw of draad, dat je maar willekeurig naar
believen buigen kunt!
[11] Kijk, de wonderbaarlijke genezing
van de tweehonderd zieken heeft bijna alle inwoners van Kana overtuigd; waarom
dan mij niet?! Omdat ik een echte stoïcijn ben, voor wie de gehele schepping
nauwelijks een geducht standje waard is en mijn eigen persoon en het
ongelukkige leven nog minder! Waarmee willen jullie mij dan straffen? Soms met de
dood? Ik zeg jullie: Ik wil hem, tesamen met de eeuwige vernietiging;
want voor dit smadelijke leven ben ik toch zeker geen enkele God dank
verschuldigd! Of is men soms iemand voor de meest gehate gave dank schuldig?!
Ik denk, dat het voor een almachtige God wel niet zo moeilijk zal zijn om een
mens op de wereld te zetten! Wie zal God daarbij kunnen tegenhouden?! De te
scheppen mens wordt beslist niet gevraagd of hij geschapen wil worden, zodat
hij als enig rechthebbende zijn ja of nee daarover uit kan spreken; en een
reeds geschapen mens heeft net zo weinig te zeggen over het scheppen van de
mensen die na hem moeten komen -als iemand die nog niet geschapen is! Scheppen
is dus voor een God niets bijzonders; maar voor de geschapen mens wel, omdat
hij iets zijn moet waarvoor nooit zijn mening gevraagd is. Wat kan er nu
ellendiger zijn dan te moeten bestaan, zonder dat ooit gewild te hebben?!
[12] Geef mij zonder arbeid en moeite
mijn eten en drinken, dan zal mij dat tenminste gedurende mijn aardse
levensduur enigszins bevredigen; maar om voor de instandhouding van dit bestaan
ook nog onzinnig zwaar te moeten werken, dus lijden als een vervolgde wolf, en
daarbij ook nog een God te moeten bedanken en zekere alleen voor de schepper
van persoonlijk belang zijnde geboden te houden, dat doe ik niet voor al die
Joodse en Griekse hele en halfgoden!'
[13] Matthéus zegt: 'Nog meer van
zulke mensen op aarde, en satan heeft een school waarin hij zelf nog wel
honderd jaar les kan gaan nemen! Heer, wat is er met hem aan te vangen? Als hij
echt zo is dan kunnen alle engelen langs de natuurlijke weg niets met hem
beginnen!'
213 De reïncarnatie van Philopold
[I] 'Praat er maar niet meer over',
zeg Ik, 'je zult je weldra kunnen overtuigen of er met hem iets is aan te
vangen!' En Mij naar de stoïcijn Philopold wendend, zeg Ik: 'Denk je nu echt
dat je vooraf met God, je schepper, geen contract afgesloten hebt en niets
afweet van alle voorwaarden die je vaak genoeg onder ogen gebracht zijn en waar
je op deze planeet niet buiten kunt? Weet dan, dwaas, dat dit al het twintigste
hemellichaam is waarop je lichamelijk leeft; 1e totale lichamelijke ouderdom
telt al zoveel aardse jaren dat dit pet getal van de fijnste zandkorrels in
alle zeeën der aarde verre overtreft! Maar wat een, niet voor een lichamelijk
levend mens in te denken, haast eindeloze tijdsduur bestond je al als zuivere
geest in een volkomen bestaan en met het helderste zelfbewustzijn in de
eindeloze ruimte, waar je in gezelschap van talloze andere geesten buitengewoon
genoot van het krachtigste en ongebondenste leven!
[2] De laatste zonnewereld waar je
lichamelijk woonde, noemen de geleerden van deze aarde Procyon, maar de eigen
bewoners van haar uitgestrekte oppervlakte noemen haar Akka - en zo noemen ze
haar daar overal met een en dezelfde uitspraak, want de bewoners van Akka
spreken maar één taal. Daar hoorde je van een engel, dat de grote, almachtige,
eeuwige geest, de enige schepper en instandhouder van de oneindigheid en alles
wat deze bevat, op een van de kleinste planeten, waarvan er in de eindeloze
ruimte ontelbaren zijn, Zelf vlees en de mensengestalte zou aannemen. Jij uitte
toen de vurige wens om, als dat zou kunnen, op die planeet geplaatst te worden
om daar Degene die jou, geschapen heeft te zien en te horen. Toen kwam dezelfde
engel die Je hier aan Mijn 'rechterhand als zevende mens ziet staan, maar die
toch een geheel vrije geest is, en hij legde je haarfijn en precies de zware
voorwaarden uit waaraan je moest voldoen als je een bewoner wilde worden van deze
planeet waarop je nu staat, en als je daar het kindschap van God wilt bereiken!
[3] Jij nam
alle voorwaarden aan, waaronder ook deze, dat je als bewoner van de gekozen
planeet de herinnering aan je eerdere levens op andere hemellichamen volkomen
zou verliezen tot aan het moment dat dezelfde engel je driemaal bij de naam zou
roepen die je in Akka had.’ ,
[4] Zo heeft een en ander zich in
waarheid toegedragen en dat is weliswaar onbegrijpelijk voor jou, maar het is
dan toch wel onbillijk van Je als je beweert, dat er vóór jouw bestaan op aarde
tussen jou en je schepper geen contract zou zijn opgesteld?!'
[5] Philopold zegt: 'Wat is dat nu
voor hersenschimmige wartaal?! Moet ik al ergens op een andere, mooiere en naar
het schijnt betere wereld als vleselijk mens gewoond en geleefd hebben?! Nee,
dat is toch wel een beetje al te sterk! Luister eens, zevende van rechts, die
door de Nazareeër 'engel' genoemd wordt, hoe heet je dan, en hoe heet ik!'
[6] De engel zegt: 'Wacht maar even;
ik zal zo snel mogelijk kenmerken uit je vorige wereld halen en die zal ik je
ter inzage en herkenning geven!'
[7] Na deze woorden verdwijnt de
engel, maar komt binnen enige ogenblikken weer terug en geeft aan Philopold een
rol, waarop de naam van de engel en zijn naam duidelijk leesbaar in
origineeloud hebreeuwse letters getekend staan, en een tweede rol, waarop alle
voorwaarden staan geschreven waar hij voor zijn overgang mee ingestemd had.
[8] Als de engel de rollen aanreikt
zegt hij: 'Hier lees en herken het, gewezen Murahel, Murahel, Murahel! Want ik,
die Archiël heet, heb ze voor jou van hetzelfde altaar gehaald waar jij mij die
grote belofte deed! Vraag echter niet, hoe dat in die paar ogenblikken mogelijk
was; want aan God zijn bijzonder wondere dingen mogelijk! Lees eerst alles, en
spreek dan pas!'
[I] Philopold leest de rollen heel
aandachtig door, en omdat daardoor zijn innerlijk oog geopend wordt, zegt hij
na een, behoorlijke tijd van opperste verbazing: ' Ja, zo is het; Ik blik nu
terug in de totale eindeloze diepte van mijn leven, ik zie alle werelden,
waarop Ik reeds geleefd heb en al de plaatsen en steden in de werelden waar ik
van geboorte tot afscheid heb geleefd; ik zie wat ik was, en wat ik op de
hemellichamen gedaan heb, en ik zie ook overal de nakomelingen van mijn naaste
verwanten, en kijk eens, op Akka zie Ik zelfs mijn ouders, mijn vele broers en
heel dierbare zusters! Ja, ik hoor ze zelfs onder elkaar bezorgd over mij
praten en zeggen: 'Hoe zou het met Murahel zijn? Zal zijn geest al in de
eindeloze ruimte de grote Geest in mensengestalte gevonden hebben? Hij zal niet
aan ons denken omdat Archiël, de afgezant van de grote Geest, zijn herinnering
afgeschermd heeft tot aan het moment waarop hij hem driemaal bij zijn echte
naam zal roepen!'
[2] Kijk toch! Zo hoor ik ze praten en
ik zie ze tevens in levende lijve! Ze gaan nu naar de tempel om de zware
levensvoorwaarden in de documenten na te lezen; maar zij vinden ze niet. De
opperpriester van de tempel zegt hen echter, dat Archiël enige ogenblikken
geleden de documenten ten behoeve van Murahel gehaald heeft, maar ze toch
direkt terug zal brengen. En ze wachten nu in de tempel en offeren voor mij!
[3] O liefde, liefde, goddelijke
kracht! Hoe eindeloos ver strekt gij uw heilige armen uit! Overal dezelfde
liefde! O God, hoe groot en heilig bent U, en wat is het vrije leven toch vol
van verborgen geheimen! Welk mens op de gehele aarde kan de diepten doorgronden
die ik nu zie?! Hoe totaalonbetekenend is de armzalige mens op deze uitgeputte
aarde bezig, vecht niet zelden op leven en dood voor een handbreedte grond,
terwijl in hem datgene te vinden is wat miljarden aarden nooit kunnen
bevatten!'
[4] Na deze woorden wordt Philopold
stil, gaat naar de engel en geeft hem de twee rollen weer terug met de
opmerking: 'Breng ze daar weer terug, waar ze verwacht worden!'
[5] Maar de engel zegt: 'Kijk eens, ik
heb ook een schrijfstift meegenomen; het is dezelfde, waarmee je eigenhandig in
de tempel op Akka de documenten getekend hebt, Zet op ieder document tweemaal
je naam, dat wil zeggen, de naam die je op Akka draagt en de naam die je hier
draagt, en behoudt de schrijfstift als herinnering!'
[6] Dat doet Philopold, en de engel
neemt daarna de documenten en verdwijnt.
[7] Na enige ogenblikken, die hij
nodig had voor de bespreking met de opperpriester op Akka, is hij weer bij ons
en vraagt aan Philopold, wat hij nu denkt.
[8] Dan zegt Philopold: 'Toen ik je de
beide rollen teruggaf, verdween wat ik zag, en wat ik me ervan herinner is
nauwelijks meer dan dat van een droom waarvan men in wakende toestand wel weet,
dat men iets gedroomd heeft, maar dat men zich ondanks alle gepieker niet meer
herinneren kan! Ik merk ook dat ik een erg vreemdsoortig schrijfwerktuig in
mijn linkerhand houd; maar hoe dat daar gekomen is weet ik nauwelijks; en
daarom zou ik willen weten waarom men dan van zo vele droomgezichten uit het
bereik van het innerlijke leven maar een zeer zwakke, of meestal helemaal geen
herinnering heeft. Waarom is dat zo?'
[9] De engel zegt: 'Omdat het er om
gaat, een geheel nieuw schepsel te worden en wel uit en in God. Als je
eenmaal uit God een geheel nieuw schepsel en kind van God bent geworden, dan
krijg je alles weer terug!
[10] In de talloze andere werelden
wordt je in en uitwendig gevormd tot wat je moet zijn; maar hier laat
God de uiterlijke vormgeving over aan de ziel, die haar lichaam zelf vormt
volgens de ordening waarin zij geschapen is; maar iedere geest, die in de ziel
geplaatst is, moet speciaal de ziel eerst vormen door het opvolgen van de hem
uitwendig gegeven wetten. Als de ziel daardoor de juiste rijpheid en vorming
heeft bereikt, dan worden geest en ziel een eenheid, en dan is de gehele mens
compleet, een nieuw schepsel, van oorsprong altijd uit God, omdat de geest
in de mens niets anders is dan een kleinste weergave van God omdat
deze volledig uit het hart van God komt. Maar de mens bereikt dit niet door de
daad van God, maar door zijn eigen persoonlijk handelen, en is juist daardoor
een echt kind van God! En ik zeg je nog een keer heel kort:
[11] Op alle andere hemellichamen
vormen de mensen zich niet zelf, maar worden ze door God, of wat hetzelfde is,
door Zijn kinderen gevormd. Hier moeten de mensen zich echter geheel zelf vormen
volgens de geopenbaarde ordening, anders kunnen ze onmogelijk kinderen van God
worden! En zo is een voltooid mens op deze aarde als een kind van God in alles
aan God gelijk; maar een niet voltooid mens is daarentegen veel minder dan het
dier!’
[I] Dan stelt Philopold nog een vraag
aan de engel: 'Maar wie toont ons die hele geheime ordening?'
[2] De engel zegt: 'Degene, die je zo-even
op mij geattendeerd heeft! Ga naar Hem; Hij zal je zeggen wat Hij je reeds
gezegd heeft; want als je leeft zoals Hij zegt dat je leven moet, dan is dat al
die goddelijke levensorde, die zorgt dat men het kindschap van God bereiken
kan!
[3] En Hij is ook degene, waarvoor jij
en nog vele anderen geestelijk Akka verlaten hebben en op deze aarde in het
vlees van deze aarde geboren zijn om de Heer te leren kennen.
[4] In de gehele schepping is echter
-en wel op alle hemellichamen die hoe dan ook door denkende wezens in
menselijke gestalte bewoond worden -de totale menswording van de Heer in het
vlees door ons bekend gemaakt; maar slechts op een zeer gering aantal werelden
is het aan heel weinig geesten toegestaan om in het vlees van deze aarde te
komen. Want de Heer kent iedere aard van alle werelden in de eindeloze ruimte,
en dus ook de aard en de geschiktheid van de bewoners en hun geesten die de
verschillende werelden bewonen, en daarom weet Hij het beste of een geest
geschikt is voor het vlees van deze aarde of niet.
[5] Al hetgeen geschikt was werd
hierheen gebracht; maar het aantal van de hierheen gebrachten is maar klein en
komt niet noemenswaard boven de tienduizend uit.
[6] Maar onder diegenen ben jij een van
de gelukkigsten; want als je dat wilt, kun je, net als al degenen die met Hem
hierheen gekomen zijn, als leerling door Hem aangenomen worden.'
[7] Daarop zegt Philopold: 'Mijn
Archiël! Omdat je mij al zo veel wonderbaar goeds gedaan hebt, doe dan nog één
ding voor mij, en breng mij bij de Heer; want nu ik Hem heb herkend, ontbreekt
mij de moed om opnieuw naar Hem toe te gaan! Als het nu aan mij lag, zou ik het
liefst zo vlug mogelijk er vandoor gaan en me zodanig verbergen dat geen mens
me ooit kon vinden! Maar omdat ik nu eenmaal hier ben, en allen mij goed
kennen, kan ik dat niet doen; want dan zou het lachen over mij het hele dal wel
vullen. Wees daarom zo goed en breng mij bij de Heer en wees daar mijn
voorspraak!'
[8] De engel zegt: 'Dat hoeft niet,
want de Heer weet wat voor ons beiden nodig is; ga jij dus maar gerust alleen,
en Hij zal je zeker niet opeten!'
[9] Na dit antwoord van de engel vat
Philopold toch eindelijk moed en gaat heel bedachtzaam naar Mij toe en zegt
terwijl hij nog dertig passen van Mij af staat: 'Heer, staat U mij toe, dat ik
dichterbij kom? Als U dat niet wilt, dan ga ik weer terug!'
[10] Maar Ik zeg: 'Wie komen wil, die
kome; want door te aarzelen is nog nooit een mens verder gekomen!'
[11] Als Philopold dat hoort, loopt
hij wat vlugger en komt dus spoedig bij Mij en heeft zo snel bereikt, wat velen
door hun aarzelen vaak niet bereiken omdat ze ondanks alle aanmoedigingen niet
van hun plek zijn te brengen.
[12] Want als iemand bij al zijn doen
en laten zijn schreden niet in een rechte lijn op Mij richt, is al zijn doen en
gaan en staan nutteloos voor zijn leven. En ook al kreeg hij de gehele wereld,
maar had Mij niet, dan had hij niets aan de hele wereld; want die is dood! Maar
als Ik nu in deze tijd van de onthulling van het Evangelie iemand roep
en tegen hem zeg: 'Kom!' - en hij komt niet, dan zal hij de geestelijke dood
sterven! En daarom is deze Philopold een goed voorbeeld, wat iedereen na moet
volgen! Wie geroepen wordt nadat hij naar Mij heeft gevraagd, die moet komen en
niet aarzelen! Want Ik blijf niet steeds in Kana (betekent: vol genade in deze
wereld), maar trek al gauw verder en wend Mijn oog en oor af van degenen, die
aarzelen nadat Ik 'Kom!' heb geroepen'.
[I] Toen Philopold
bij Mij kwam, zei bij: 'Heer, ik heb ontzettend grof tegen U gezondigd; maar
dat was alleen de schuld van mijn grote blindheid! Maar nu, nu U, o Heer, mij
op een werkelijk wonderbaarlijke manier ziende gemaakt hebt en nu ik weet wie U
bent, vraag ik U ter wille van Uw eeuwige liefde en wijsheid, of U mij arme,
blinde zondaar al mijn fouten wilt vergeven die ik nu tegen U en daarvoor tegen
mijn naasten heb begaan, zoals U mij dat al eerder precies hebt getoond. Als ik
Uw heilige woorden opgeschreven zou hebben, - bij alle hemelen, dan zou ieder
haakje zijn uitgevoerd! Maar ik geloof dat ik wel weet wat U wilt, en ik zal
dat woordelijk nakomen! U heeft voor ons allen de schuld aan Kisjonah voldaan
en U heeft voor niets al onze zieken zeer wonderbaarlijk genezen, en U heeft
dat allemaal gedaan zonder ook maar iets vooraf te vragen, en daarom hoop ik
nu, dat U een zondaar die U een gunst vraagt, niet af zult wijzen!'
[2] Ik zeg: 'Ik zeg je: Je bent
aangenomen! Want wie komt, wordt aangenomen. Maar ga eerst naar huis en breng
je zaken in de door Mij aangegeven orde; kom daarna terug en volg Mij; want je
moet niet aan deze wereld gebonden zijn, want je bent niet van beneden uit deze
wereld gekomen, maar van boven uit een andere wereld!
[3] Want onder degenen die je hier
ziet, zijn er ook een paar van jouw wereld en anderen van een andere
lichtwereld en maar weinigen van deze wereld; en die weinigen hebben niet veel
te betekenen, want ze vinden de wereld nog altijd belangrijker dan Mij. Daarom
kunnen ze ook maar weinig of niets.
[4] Ik heb echter juist deze aarde
uitgekozen, omdat haar kinderen de Iaatsten en laagsten zijn van de hele
oneindigheid, daarom heb Ik het nederigste kleed aangetrokken, om het alle
schepsels in Mijn eindeloze schepping mogelijk te maken om Mij te benaderen;
vanaf de allerlaagste planeetbewoner tot en met de allerhoogste bewoners van de
oorspronkelijke zonnen van het centrum moet iedereen op een en dezelfde wijze
naar Mij toe kunnen komen.
[5] Je moet je er daarom niet over verwonderen,
dat je Mij aantreft op deze planeet, die de onvolmaakts te en laatste planeet
van de gehele schepping is! Want dat is Mijn eigen wil; en wie kan Mij
voorschrijven dat Ik iets anders doen moet?!'
[6] Philopold zegt daarop: 'Heer, wie
zal U raad willen of kunnen geven als hij gelooft, weet en bekent, dat U de
eeuwige Heer bent?! Maar ik ga nu om Uw heilige wil meteen op te volgen.'
[7] Na deze woorden haast Philopold
zich met het hele gemeentebestuur naar huis; terwijl er ook verscheidene Joden
meegaan, om te zien wat de Grieken voor hen zullen doen, geef Ik de genezenen
onderricht hoe ze zich in het vervolg gedragen moeten om niet weer in hun oude
kwaal te vervallen !
[8] Zij nemen allen deze les dankbaar
aan en danken Mij ook uit de grond van hun hart voor de buitengewone goedheid,
die zij ondervonden hebben.
[9] Daarop verbied Ik hen echter om
over alles, wat ze hier gehoord en gezien hebben met vreemden te spreken,
waardoor Ik voortijdig verraden zou worden, omdat als ze zich niet daaraan
zouden houden, het hen slecht zou vergaan! Maar zij beloven Mij allen dat
niemand buiten deze plaats er iets over zal horen!
[10] Ik laat ze dan gaan en zeg ook
tegen de leerlingen er buiten Kis tegen niemand over te spreken; en op de vraag
van Matthéus, of hij deze gebeurtenis zal opschrijven, zeg Ik: 'Neen! Want
jullie als Mijn rechtstreekse getuigen zijn hier wel tegen bestand en kunnen
het ook begrijpen; maar als alles, wat Ik voor jullie doe en zeg, in veel
boeken beschreven zou worden, dan zou de wereld die boeken niet alleen niet
begrijpen, maar er zich ook nog bovenmatig aan ergeren, en dan zou ze jullie
nog erger dan alle kadavers der aarde verguizen! Daarom moet jij, Matthéus,
niets opschrijven behalve dat, wat Ik uitdrukkelijk tegen je zeg!'
[11] Johannes zegt nu: 'Maar Heer,
mijn ware liefde! Het is natuurlijk allemaal wel goed op deze manier; maar als
de wereld op een gegeven moment incomplete oorspronkelijke documenten over Uw
aanwezigheid hier en Uw daden op deze wereld krijgt, dan zal ze uiteindelijk
genoodzaakt zijn door twijfels die over U rijzen, Uw bestaan en werken te
negeren en dit soort brokstukken aan te zien voor zaken, die in het eigenbelang
van het priesterdom zijn geschreven!'
[12] Ik zeg: 'Dat is nu juist, wat Ik
bereiken wil voor de eigenlijke wereld, die een woning van satan is; want of je
een varken nu maïskorrels of de edelste parels geeft, het zal met de parels
precies hetzelfde doen als met de maïskorrels.
[13] Daarom is het beter, dat dit heel
versluierd aan de wereld gegeven wordt, dan kan ze zich druk maken met het
omhulsel, terwijl de levenskern toch niet beschadigd wordt.
[14] Als het echter eenmaal nodig is,
dan zal Ik opnieuw mensen op doen staan, die Ik alles zal doen weten wat hier
gebeurd is en wat de wereld te verwachten heeft vanwege haar onverbeterlijke
slechtheid.
[15] Maar hoe dat allemaal gebeuren
zal, dat zal Ik jou, broeder Johannes, nadat Ik weer in Mijn hemel wonen zal,
nog in deze wereld in versluierde beelden openbaren!
[16] Daar komen echter de Griekse en Joodse
gemeenteraadsleden uit het plaatsje weer terug; we zullen eens zien hoe ze aan
Mijn verlangen tegemoetgekomen zijn!'
217 Gedachte en wil
[I] Philopold komt met enige Grieken
naar Mij toe en zegt: 'Heer, we hebben aan Uw verlangen voldaan voor zover dat
in dit korte tijdsbestek mogelijk was; maar de kleinere details die nog nodig
zijn, zullen niet vergeten worden. Met mijn huis en met mijn familie heb ik het
nu zo geregeld, dat ik vrij ben om U één, twee of drie jaar te volgen, als Ik
tenminste zo nu en dan aan mijn familie laat weten waar ik ben en wat U doet.
Want mijn gehele huis gelooft nu in U en hoopt op Uw naam. Als U daarmee
instemt, o Heer, wilt U mij dat dan genadiglijk zeggen; heeft U echter nog
wensen, geeft U dat ons dan ook te kennen!'
[2] Ik antwoord: 'Voorshands hebben
jullie alles gedaan wat rechtvaardig is voor God en voor alle redelijke en
denkende mensen; maar hoed je ervoor dat de satan jullie niet door allerlei
valstrikken betovert en dat je daardoor later getwist en geruzie krijgt,
waardoor er dan heel gemakkelijk een toestand kan ontstaan die nog veel erger
zou zijn dan waaruit Ik je nu bevrijd heb!
[3] Want de boze geest rust nooit,
niet bij dag en ook niet bij nacht; hij loopt rond als een hongerige leeuwen
zijn razende honger maakt dat hij alles aanvalt wat hem waar dan ook enigszins
binnen bereik komt.
[4] Als hij zichtbaar zou zijn, dan
zouden sommige moedigen de strijd met hem aangaan, -maar dan zouden er nog meer
het onderspit delven dan nu hij onzichtbaar is; want hij kan zijn gestalte
transformeren van de schoonheid van een lichtende engel tot de gruwelijkste
vorm van een vuurspuwende draak. Wie zou het wagen hem in die vorm te
bestrijden?! Want hij zou door zijn schoonheid of door zijn alles verstarrende
afschuwelijkheid overwinnaar over duizendmaal duizenden worden; maar omdat hij
zich aan niemand kan en mag vertonen, en ieder mens zijn slechte
influisteringen makkelijk herkent, omdat deze de ziel hardvochtig, onkuis,
overspelig, zelfzuchtig, heersgierig, meinedig, gierig, onbarmhartig,
onverschillig voor al het echte en goddelijke, gevoelloos tegenover armen en
lijdenden en begerig naar het genot van de wereld maken, kan hij deze slechte
pogingen van de satan altijd met open vizier bestrijden, omdat de satan
alleen het denken van de ziel. maar nooit de wil van de ziel kan beïnvloeden.
[5] Nu heb Ik jullie dan ook de
kenmerken getoond, waaraan je, als je ziel erdoor beslopen wordt, makkelijk
kunt herkennen welke geest zich in je nabijheid bevindt, en wat hij met je voor
heeft.
[6] Als jullie zoiets bij je zelf
opmerken, denk dan aan Mijn leer en Mijn woorden; verhef je ziel en doe juist
het tegendeel van datgene wat je zou willen doen, dan word je meester van de
boze geest! En als jullie hem op al de genoemde punten overwonnen hebben, dan
zal hij je daarna met rust laten, en je zult niet meer met hem behoeven te
vechten. Maar als je je op het ene of het andere punt laat vangen of ook maar
een beetje lichtzinnig toegeeft, dan raak je hem tot aan je aardse levenseind
niet gemakkelijk meer kwijt.
[7] Let dus heel precies op alle
punten, die Ik je nu heb genoemd! Want als de boze een bepaalde ziel zover
heeft gebracht -wat echt niet zoveel moeite voor hem is -dat zij op het een of
andere punt toegaf, hetgeen natuurlijk een zonde tot gevolg had, dan kost het
heel wat strijd om deze schade aan de ziel weer geheel te herstellen.
[8] Maar wie de vaste wil heeft en
zelf zoveel doet als hij maar kan, en in de geest zijn zwakheid in Mijn handen
geeft, die zal gemakkelijk de totale overwinning op de satan behalen; maar,
denkt daar wel aan, alleen als hij met een levend geloof Mijn naam aanroept.
[9] Nu weten jullie alles wat je moet
weten; je kent de echte en alleen ware, levende God en je kent Zijn wil.
[10] Ik zeg jullie: De Vader in de
hemel heeft je alles gegeven wat je nodig hebt; nu komt het er op aan, hoe
gewetensvol jullie dat gebruiken zullen voor het echte en eeuwige welzijn van
je leven.
[11] Van je eigen doen en laten zal
het afhangen, en je woorden en daden zullen je rechter zijn!
[12] Philopold blijf jij nog drie
dagen hier en probeer alles in orde te maken; kom daarna naar Kis, waar je Mij
zult aantreffen.'
[13] Philopold beloofde dat te doen;
daarop zegende Ik het plaatsje, en wij gingen weer naar Kis terug.
[I] Als wij thuis komen, lopen
verscheidene bedienden ons tegemoet en vertellen, dat niet lang na ons vertrek
naar het dal veel vreemdelingen arriveerden die nadrukkelijk naar Mij vroegen,
en naar wat Ik hier deed en waarheen ik nu gegaan was. Maar de dienaren, die
zagen dat de vreemden verklede Farizeeën waren, zeiden tegen hen dat Ik allang
uit deze streek vertrokken was, en dat ze vermoedden dat Ik misschien naar
Damascus of mogelijk zelfs naar Perzië naar de heidenen was gegaan; want
tijdens Mijn aanwezigheid had Ik meermalen gezegd: 'Het heil wordt van de Joden
afgenomen en aan de heidenen gegeven!'
[2] Toen hadden deze verkenners zich
zichtbaar geërgerd, en één van hen had daarop gezegd: 'Boeven kunnen wel de
vruchten van de jonge bomen afschudden, maar dat kunnen ze niet van een oude
boom, die eerst heel voorzichtig beklommen moet worden, als je bij de met
vruchten beladen takken wilt komen! Deze kunstenmaker zal het oude Jodendom
heel weinig last bezorgen!'
[3] Daarop hadden zij, de bedienden,
gelachen en gezegd; 'Nou, pas maar op dat de boom niet zo rot is, dat hij
omwaait! Het schijnt ons toe dat jullie boom eigenlijk allang dood is en er van
een vrucht - tenzij je de verdorde takken met gedroogde vijgen behangt en zo
iets een wonder noemt allang geen spoor meer te vinden is!' .
[4] Na die opmerking waren deze
kennelijke Farizeeën erg ontstemd en begonnen de bedienden te bedreigen.
[5] Maar de bedienden hadden gezegd: 'In
de eerste plaats zijn wij Grieken en hebben de godsdienst van de keizer en
daarom kunnen wij over jullie domme gedoe, dat je leer van God noemt, danig
lachen, en je kunt ons niets maken als we dat niet in je tempels en scholen
doen. En in de tweede plaats zijn we hier met velen, die dienen in het huis van
de grote en machtige Kisjonah; en als je dus niet snel maakt dat je hier
vandaan komt, dan gaan we jullie met knuppels de weg wijzen!' Toen beten ze van
kwaadheid hun lippen stuk en verdwenen langs de zee over de omhooglopende weg,
die van hier naar Jeruzalem voert.
[6] Nu willen wij U, Heer Jezus,
vragen of we zo goed gedaan hebben!'
[7] Ik zeg: 'Op één ding na hebben
jullie goed gehandeld; het was niet goed dat je hen een welbewuste onwaarheid
hebt verteld! Het zou beter geweest zijn als je hen de waarheid gezegd had. Dan
zouden ze op ons gewacht hebben, en wij zouden hen geholpen hebben; want het
waren merendeels zieken, met daarbij wel enige Farizeeën, maar van een iets
betere soort. Nu zijn ze bij de heuvel gelegerd die aan het boveneind van de
bocht ligt; ga daar zo snel mogelijk met ezels en muildieren heen en breng ze
allemaal hierheen. Zeg tegen hen: 'De Heer is gekomen en wacht op u!' Leg
de zieken op de muildieren en ezels, en laat de gezonden te voet komen!'
[8] Na deze wens van Mij gaan de
dienaren, hoewel het al tamelijk laat en schemerig is, op weg en brengen na een
uur allen mee, die ze voorheen in hun blinde ijver verjaagd hadden.
[9] Meteen komen vijf Farizeeën met de
verschuldigde eerbied naar Mij toe en beklagen zich erover, dat de bedienden
hen zeer ruw behandeld hebben, en dat deze hen beledigd en belogen hebben.
[10] Maar Ik sus hen en zeg, dat het
van de bedienden geen boze opzet was geweest. 'Want ze deden dat alleen maar
uit blinde liefde voor Mij, omdat ze dachten in u Mijn vijanden te zien. Daarom
heb Ik ze ook na Mijn aankomst direkt opgedragen om u te halen en zo goed
mogelijk hier te brengen; en zo moesten ze tegenover u meteen weer goedmaken,
wat ze eerder misdaan hadden; en Ik vind, dat de zaak hiermee van de baan is.'
[11] De Farizeeën zeggen: 'Zo is het;
alles is nu weer helemaal in orde. Maar nu over iets anders!
[12] Wij zijn helemaal uit Bethlehem
gekomen, omdat we over uw buitengewone geneeskunst wonderlijke dingen gehoord
hebben. Daarom hebben wij onze zieken ook meegebracht; degenen, die nog zoveel
kracht hadden dat ze hun voeten konden gebruiken, moesten natuurlijk lopen, -de
zwakkeren hebben we echter op lastdieren hierheen gebracht. Wij vragen u, of u
zich over de lijdenden wilt ontfermen en hen wilt genezen van hun kwalen!'
[13] Ik zeg: 'Waar zijn dan diegenen,
die u op lastdieren van Bethlehem hierheen gebracht hebt? Daar hebben de
bedienden Mij niets over verteld.'
[14] De vijf Farizeeën zeggen: 'Wij
hebben ze aan de andere kant van de bocht in de herberg gebracht, omdat we niet
konden weten of u er wel was. Want het was toch al erg moeilijk te weten te
komen dat u zich in deze tijd meestal hier ophoudt, en het was helemaal niet
zeker dat we u hier aan zouden treffen, maar we hebben het er toch op gewaagd.
Anders zou men hier wel geweten hebben waar u zich dan zou bevinden, of wanneer
u zo ongeveer terug zou komen. Vanwege die onzekerheid hebben we dan ook onze
ergste zieken in de voornoemde herberg ondergebracht, opdat ze daar verzorgd
zouden worden terwijl wij moeite deden ergens bij u te komen om u te vragen u
te ontfermen over onze erge zieken! Daarom hebben we ook onze legerplaats op de
berg boven de herberg gesitueerd, zodat we zo dicht mogelijk bij onze zieken
zouden zijn die met moeite in de herberg zijn ondergebracht.
[15] Heer en meester, nu hebben we
alles gezegd en verder hebben we niets te vertellen. Als u het dus wilt,
ontferm u dan over de armen en lijdenden!'
[16] Ik zeg: 'Het is zo: Als u geen
wonderen en tekens ziet, dan is uw geloof zwak; zonder de kracht van het geloof
kan er echter weinig gedaan worden tot heil van de mensen! Maar als u gelooft,
dan zult u de heerlijkheid van de macht Gods in de mens zien!'
[17] Allen antwoorden: 'Ja, ja, Heer.
Wij geloven allemaal. Wie zoals u een dode dochter van de overste Jaïrus in het
leven kan terugroepen, die kan ook alle andere ziekten genezen die nog lang
niet zo erg zijn als de dood! Want over die daad werd tot voorbij Bethlehem, de
stad van David, gesproken!'
[18] Met opgeheven handen zeg Ik dan:
'Nu dan, laat het dan gebeuren zoals jullie geloven!'
[19] Alle zieken, die op het erf
wachtten op genezing, werden plotseling kerngezond, begonnen te jubelen en te
roepen van vreugde en riepen luid: 'Wij zagen een licht ons lichaam binnengaan
- en toen waren we gezond; en we voelen ons nu zo goed alsof we nooit wat
gemankeerd hebben. Heil Hem, die ons zo onverwacht heeft genezen!'
[20] De Farizeeën kunnen van verbazing
bijna geen woord uitbrengen. Na een poosje horen ze echter ook in het plaatsje
Kis luid roepen en jubelen; en de Farizeeën met de geheel genezen zieken lopen
zo snel mogelijk naar buiten om te zien wat dat lawaai betekent. Maar dan zien
ze al gauw hun zieken uit de herberg, die allen als vrolijke herten in het rond
springen en voortdurend 'Heil aan de man' roepen, voor hem die hen zo
wonderbaar genezen had.
[21] Als de genezenen de vijf
Farizeeën tegen komen, vragen deze aan de jubelenden, wanneer en hoe ze genezen
werden. Allen, ongeveer dertig mensen, vertellen hen in koor, hoe dat om zo en
zo laat gebeurde, en dat ze een licht in hun lichaam hebben zien gaan.
[22] Zo merken de vijf, dat het
precies op het moment was toen Ik zei: 'Laat het gebeuren, zoals jullie
geloven!', en dat degenen in de herberg door een licht genezen werden.
[23] Er heerst een algehele verbazing,
en de genezenen roepen: 'Breng ons naar de genezer, zodat wij hem persoonlijk
onze lof en ons loon brengen!'
[24] Nu brengen de Farizeeën hen tot
Mij, en ze vallen voor Mij neer en geven God de eer, omdat Hij aan een mens
deze kracht gaf!
[25] Maar Ik zeg dat ze op moeten
staan en tevens waarschuw ik hen allen, terwijl Ik ze de voor hen klaargemaakte
eetzaal aanwijs, dat ze niets van deze gebeurtenis mogen vertellen, niet in
Jeruzalem en ook niet in de stad van David.
[26] En als één man beloven ze Mij,
dat ze dat zoveel mogelijk zullen trachten te voorkomen; alleen zou het wel
moeilijkheden geven als ze weer kerngezond in de stad terug zouden komen; maar
ze zouden toch al het mogelijke doen om Mij vooral niette verraden.
[27] Ik zeg dat Ik
dat een goed voornemen vind en breng hen Zelf in de eetzaal, waar verfrissingen
en allerlei versterkingen op hen staan te wachten. Ik zegen hun spijzen en
dranken en geef ze dan de raad om naar behoefte te eten en te drinken en
verzeker hen, dat ze er geen schade van zullen ondervinden. En ze beginnen te
eten en te drinken; maar Ik trek Mij daarna in een ander vertrek terug, waar de
eerlijke Baram uit Jesaira nog voor Mij en de Mijnen een buitengewoon rijkelijke
maaltijd geserveerd had, waaraan Kisjonah en zijn familie blij naast Mij
zittend deelnamen.
[I] Na het avondmaal zegt Ahab: 'Heer,
vanzelfsprekend heb ik voor mijzelf al sinds Jesaïra een heel duidelijk beeld van
Uw wezen, en voor mij en mijns gelijken waren zulke geweldige tekens niet nodig
geweest om ons meer dan voldoende ervan te overtuigen, dat U Jehova Zelf bent,
Die werkt door middel van een van de aarde als het ware geleend mensenlichaam.
Maar ik vraag mij af of de vijf Farizeeën uit Bethlehem, die overigens echte
mannen van eer schijnen te zijn, er serieus niets van merken wie degene zou
kunnen zijn, die hun zieken zo wonderbaarlijk genezen heeft. Als ze ook maar
enig idee hebben, dan ligt het toch erg voor de hand dat een gewoon mens zoiets
in der eeuwigheid niet kan. Ik denk dat ze eens wat aan de tand gevoeld moeten
worden, dan zal wel vlug blijken wat ze in hun hart over U denken.'
[2] Ik zeg: 'Vriend, Ik hoop niet dat
je er aan twijfelt, dat Ik precies weet wat ze van Mij denken; en daarom vind
Ik het helemaal niet nodig dat we hen in hun persoonlijke bespiegelingen
storen. Bovendien komt er morgen nog een dag, waarop nog menige zaak uitstekend
geschikt kan worden. Laat ze vannacht maar goed doorgisten! Want net zoals voor
de nieuwe most de gisting nodig is, opdat uit de most een alcoholische wijn
ontstaat, zo heeft ook ieder mens een soortgelijke gisting in zijn gemoed nodig
als hij over wil gaan in het volle en ware geestelijke.
[3] Kijk, als een mens alles heeft wat
hij behoeft, dan voelt hij zich heel behaaglijk; hij heeft nergens zorgen over,
hij doet niets, geniet overal van en vraagt zich niet af of er een God is, of
er een leven is na de
dood van zijn lichaam, of de mens niet
meer is dan een dier of dat het dier meer is dan de mens. Bergen en dalen maken
geen verschil voor hem, winter en zomer doen hem niets; want in de zomer heeft
hij schaduw en verkoelende baden en in de winter heeft hij een goede verwarming
en warme kleren.
[4] Daarom maakt het hem ook niets uit
of het jaar vruchtbaar was of niet; want ten eerste heeft hij voor tien jaar
alles in voorraad en ten tweede heeft hij geld genoeg om dat wat hij te kort
zou komen aan te schaffen.
[5] Nu, zo'n mens leeft dan in net
zo'n rustig gangetje als een gemeste os in de stal en denkt ook niet veel meer
dan een os en is derhalve niets meer dan een genietend dier in menselijke
gestalte.
[6] Ais je bij zo iemand zou komen om
hem het evangelie van het Godsrijk te prediken, dan doet hij met jou precies
hetzelfde wat de os in de stal doet met een steekvlieg die hem stoort bij zijn
onbezorgde vreten: de os slaat met zijn staart naar de hem storende gast, en
die moet er snel vandoor gaan om niet platgeslagen of op z'n minst half dood
geslagen te worden.
[7] Zo'n zorgeloze genieter van het
eten zal zijn dienaren, die eigenlijk de verjagende en afwerende staart van de
levensgenieter zijn, opdracht geven om je er uit te jagen; en jij zult zeker zo
snel mogelijk maken dat je weg komt en pas op een behoorlijke afstand erover na
kunnen denken, wat de invloed van jouw evangelieprediking op de zelfvoldane
voedselgenieter was.
[8] Maar Ik heb de mogelijkheid om
zulke ossen een heel andere preek vooraf te geven: Ik Iaat ze het ene ongeluk
na het andere overkomen; daardoor krijgen ze allerlei zorgen en angst en vrees,
beginnen na te denken, te zoeken en te vragen hoe dat toch komt dat ze nu van
alle kanten belaagd worden, terwijl ze toch nooit iemand onrecht aangedaan
hebben en altijd als nette, fatsoenlijke mensen hebben geleefd!
[9] Maar dat gebeurt alleen maar voor
het nodige gistingsproces.
[10] Als zulke mensen dan goed gaan
gisten, hebben ze behoefte aan vrienden die hen weer tot rust zouden kunnen
brengen; ga dan naar hen toe en predik hen het evangelie, en ze zullen naar je
luisteren, en nooit hun trotse en woedend om zich heen slaande staart tegen je
opheffen!
[11] Wel, om deze reden is het goed
dat onze gasten gedurende deze nacht een bepaald gistingsproces doormaken;
daardoor zal hun geest meer gaan werken, en dan zullen wij het morgen met zo
moeilijk met hen hebben. Zie je dat nu in?'
220 De rust en het nietsdoen
[I] Ahab
zegt: 'O wijsheid, o wijsheid! Hoe hoog en waar is datgene, wat in U woont, en
hoe vreselijk dom zijn wij daarbij vergeleken! Het is al eeuwenlang bewezen dat
er niets ontstaat zonder een voorafgaande strijd; en toch wilde ik nu zonder
meer naar de Bethlehemieten gaan om hun geest te verlichten! O ik ben toch wel
het toppunt van domheid?! De Griekse wijzen zeggen toch al: 'Iedere werkzaamheid
hangt van strijd af, en iedere uitwerking is daar het gevolg van!', -en ik had
dat niet in de gaten! Hoe komt het toch dat ik het nu wel inzie?! .
[2] Ja, als in het innerlijk van een
mens niet echt een gevecht met zichzelf en zijn verschillende eigenschappen
plaatsvindt, is alles nutteloos wat men van buitenaf met hem wil doen!
[3] De leerzame
levensverhoudingen van de mens zijn me nu volkomen duidelijk, en bijna zou ik
hier een voorname grondregel voor het.leven opstellen en ik geloof, dat ik
daarmee niet ver naast de roos zou schieten! 'Laat maar eens horen!', zeg Ik,
'Ik wacht met Mijn oordeel, tot je hem hebt uitgesproken.'
[4] Ahab zegt: 'Wat een mens zichzelf
niet verschaft door zijn oorspronkelijk ontvangen eigenschappen te gebruiken,
dat kan geen God hem geven, want dan zou hij vernietigd worden! God kan alles,
maar daar heeft de mens niets aan!
[5] Als iemand zichzelf niet eerst
kent, hoe zal hij dan een ander of tenslotte zelfs God kennen?! - Deze
grondregel had ik bedacht. Heer, zit ik er ver naast?'
[6] Ik zeg: 'Nee, vriend Ahab,
werkelijk, je hebt de spijker nu precies op de kop geslagen; het is zo! Wat de
mens zich met zijn eigen hem geschonken krachten niet zelfstandig verschaft,
dat kan en mag God hem ook niet geven zonder hem daardoor te oordelen!
[7] Wees allen daarom niet alleen
slechts hoorders van Mijn woord, maar enthousiaste daders, dan pas zullen
jullie de zegeningen daarvan in je waar gaan nemen!
[8] Want het leven bestaat uit doen,
en niet uit het ongebruikt laten van de krachten waarvan het leven
afhankelijk is, en het leven moet zelfs ?oor de aanhoudende werkzaamheid van de
gezamenlijke krachten eeuwig In stand gehouden worden; want in het 'zich ter
ruste leggen' bevindt zich geen blijvend leven.
[9] Dat bepaalde gevoel van welbehagen
dat de rust jullie geeft, is niets anders dan een gedeeltelijke dood van de
voor het leven nodige krachten; wie het steeds prettiger vindt om zich over te
geven aan het rustende nietsdoen, vooral aan het geestelijke nietsdoen, die
omarmt daardoor steeds meer de werkelijke dood, waar geen God hem zo makkelijk
uit kan bevrijden!
[10] Ja, er is ook een echte rust
die volleven is, maar dat is een rusten in God en dat is het onbeschrijfelijk
zaligmakende gevoel van tevredenheid over het bezig zijn volgens de wil van
God.
[11] Dit zalige gevoel van
tevredenheid en het duidelijke besef steeds volgens Gods orde te hebben
gehandeld, is de bewuste echte rust in God, en alleen die is volleven omdat die
daarna veel energie en actie veroorzaakt. Iedere andere rust die bestaat uit
het stoppen van de levenskrachten, is echter zoals reeds gezegd, in zoverre een
echte dood, als de mate waarin de verschillende levenskrachten zich onttrokken
hebben aan het werk en daarmee niet meer verder gaan. - Begrijpen jullie dat?'
[12] Judas Iskariot zegt: 'Heer, als
dat zo is, dan moet de mens de slaap mijden als de pest; want tijdens de slaap
rusten er toch ook een aantal levenskrachten, al zijn het dan ook uiterlijke!'
[13] Ik antwoord: 'Zeker! Daarom
zullen langslapers ook nooit zo bijzonder oud worden. Wie zijn lichaam in de
jeugd vijf uur en als oudere zes uur slaap gunt, zal ook meestal een hoge
ouderdom bereiken en lang een jeugdig uiterlijk behouden, terwijl een
langslaper gauw veroudert, een rimpelig gezicht en grijze haren krijgt en er op
latere leeftijd als een schim uitziet.
[14] Zoals het lichaam echter door te
veel slaap steeds meer afsterft, net zo en nog veel sterker uit zich dat bij de
ziel, als ze steeds meer nalaat om volgens Mijn woord en wil bezig te zijn.
[15] Als het nietsdoen zich echter
eenmaal in een ziel genesteld heeft, dan nestelt zich daar ook de zonde; want
het nietsdoen is niets anders dan eigenliefde, die iedere bezigheid voor iemand
anders des te meer ontvlucht, omdat ze in wezen niets anders wil dan dat alle
anderen ten behoeve en ten nutte van haar zullen werken!
[16] Vermijdt daarom vooral het
nietsdoen; want dat is het echte zaad voor alle mogelijke zonden!
[17] Als voorbeeld kunnen ook de
verschillende roofdieren dienen. Kijk, deze dieren gaan alleen dan maar tot hun
verderf brengende bezigheid over, als ze door een razende honger gedreven
worden; hebben ze hun buit veroverd en hun honger gestild, dan gaan ze meteen
weer in hun holen en rusten daar vaak dagenlang; zoals speciaal de slangen dat
wel doen.
[18] Bekijk dan eens een rover en
moordenaar! Deze mens, die overigens alle arbeid schuwt, en eigenlijk een
vleselijke duivel is, ligt dagenlang ergens in zijn roversnest; alleen als de
wachtposten hem meedelen dat er een rijke karavaan voorbij zijn roversnest zal
trekken, gaat hij met zijn kornuiten mee op de loer liggen en valt dan de
voorbijtrekkende karavaan meedogenloos aan en berooft haar, en vermoordt de
kooplieden om niet verraden te worden! En dat is een vrucht van het nietsdoen.
[19] Ik zeg daarom nog eenmaal: Wees
vooral op je hoede voor het nietsdoen; want dat is de weg en de brede deur tot
alle mogelijke zonden!
[20] Na gedane arbeid is een matige
rust goed voor de ledematen, maar een overmatige rust is slechter dan helemaal
geen rust.'
221 'De nachtprediking'
[I] Als iemand te voet een lange weg
heeft afgelegd en tenslotte een herberg bereikt, dan zal hij als hij niet
direkt naar bed gaat maar zich matig beweegt en de volgende morgen al voor het
opgaan van de zon op is, de gehele dag geen moeheid merken, en hoe langer hij
zijn reis op die manier voortzet, des te minder daardoor vermoeid raken.
[2] Maar als iemand die net zo
vermoeid van een dagtocht, in een herberg aankomt, meteen naar bed gaat en pas
de volgende dag 's middags op staat, dan zal hij zijn verdere reis voortzetten
met totaal verstijfde voeten en met een geheel verward hoofd en na een poosje
lopen zal hij zo moe zijn dat hij vurig verlangt naar een rustpauze, en het kan
zelfs gebeuren dat hij langs de weg blijft liggen en dood gaat als hij
mogelijkerwijs geen hulp krijgt.
[3] Waar komt dat door? Door zijn
eigen te grote zin om te rusten en het daarmee verbonden zelfbedrog, dat de
rust de mens zou versterken.
[4] Als iemand zich
in de een of andere kunst, waarvoor een grote mate van hand en vingervlugheid
vereist is, een grote verbazingwekkende perfectie wil bereiken, dan vraag Ik
je: Zal hij die ooit bereiken, als hij in plaats van iedere dag voortdurend
vlijtig te oefenen, zijn handen en vingers in zijn zakken steekt en dag na dag
niets doend rondloopt, omdat hij angst heeft dat hij door het vermoeien van
zijn vingers en handen, deze te stijf en te onhandelbaar zou maken voor het
nagestreefde kunstenaarschap?
[5] Waarlijk, Ik zou Zelf ondanks al
Mijn onbegrensde wijsheid niet het moment kunnen voorspellen waarop zo'n
leerling van de kunst een virtuoos zou worden! Daarom, beste vrienden en
broeders, zeg Ik nogmaals tegen jullie:
[6] Alleen voortdurende werkzaamheid
voor het algemeen welzijn van de mensen is goed! Want al het leven is een
vrucht van de voortdurende en onvermoeibare activiteit van God en kan daarom
slechts door ware werkzaamheid in stand gehouden worden en voor de eeuwigheid
bewaard blijven, terwijl uit het nietsdoen alleen maar de dood voor de dag komt
en komen moet.
[7] Leg je handen op je hart en besef,
hoe het steeds maar door dag en nacht werkzaam is! Alleen van die werkzaamheid
hangt het leven van het lichaam af; als het hart echter eens stil gaat staan,
is het - denk Ik - met het natuurlijke leven wel gedaan!
[8] Zoals echter de rust van het
lichamelijke hart duidelijk de dood van het lichaam is, zo is ook de
vergelijkbare rust van het hart der ziel, de dood van de ziel!
[9] Het hart van de ziel heet echter 'liefde',
en het kloppen van dit hart uit zich in de echte en complete werken der liefde.
[10] Het voortdurend uit liefde
handelen is derhalve de nooit moe wordende polsslag van het hart der ziel. Hoe
vlijtiger dat zielehart slaat, hoe meer leven er in de ziel komt, en als zich
daardoor een voldoende hoge levensenergie in de zielontwikkeld heeft, zodanig,
dat deze de goddelijke, allerhoogste levensenergie evenaart, dan wekt zij het
leven van de goddelijke geest in zich op.
[11] Deze geest, die puur leven is,
omdat hij de onvermoeibare hoogste activiteit zelf is - vloeit dan in de hem
door de werken der liefde geheel gelijk geworden ziel, en dan is het eeuwige
onvergankelijke leven in de ziel volledig begonnen!
[12] Zie je, dat is nu allemaal het
gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie rust!
[13] Ontvlucht daarom de rust en zoek
de volle werkzaamheid, en je loon zal het eeuwige leven zijn!
[14] Geloof maar niet, dat Ik gekomen
ben om de mensen van deze aarde vrede en rust te brengen; o nee, maar wel het zwaard
en de oorlog!
[15] Want de mensen moeten door de
nood en allerlei tegenspoed aangezet worden tot werkzaamheid, omdat ze anders
trage, gemeste ossen zouden worden die zichzelf vetmesten als voer voor de
eeuwige dood!
[16] Ook veroorzaken nood en tegenspoed
in de mens opeenvolgende gistingsprocessen, waaruit zich op den duur toch iets
geestelijks ontwikkelen kan.
[17] Natuurlijk kun je zeggen: 'Door nood en
tegenspoed ontstaan ook toorn, wraak, moord en doodslag en nijd,
hardvochtigheid en vervolging!' Dat is beslist waar; maar hoe erg deze zaken
ook zijn, de gevolgen daarvan zijn toch nog beter dan de luie rust, die dood is
en geen goed en ook geen kwaad veroorzaakt.
[18] Daarom zeg Ik jullie: Loop warm
voor Mij of blijf koud voor Mij; want een lauwe spuug Ik uit!
[19] Een actieve vijand heb Ik liever
dan een lauwe vriend; want de actieve vijand noopt Mij om zo actief mogelijk te
zijn, opdat Ik hem win of de goede weg insla om hem voor Mij voor altijd
onschadelijk te maken; bij een lauwe vriend wordt Ik Zelf ook lauw, en zal Ik
iets aan die vriend hebben als Ik in nood kom?!
[20] Een lauwe bestuurder is daarom
een plaag voor zijn volk; want daardoor vergaat de geest van het volk, en de
mensen verworden tot pure gemeste ossen en pakezels! Maar een krachtige en
zelfs tirannieke bestuurder maakt het volk levend, en alles is zo actief
mogelijk om toch maar geen straf op te lopen; en als de tiran het te bont
maakt, dan zal het volk zich tenslotte massaal verheffen en zich van zijn beul
bevrijden.
[21] Ik geloof, dat Ik nu voldoende
over de waarde van de werkzaamheid gesproken heb, en Ik ben ervan overtuigd dat
jullie deze les allemaal hebben begrepen. Dus, als iemand dat wil en vindt dat
zijn lichaam slaap nodig heeft, Iaat die dan een bed opzoeken; wie echter
gedurende de nacht met Mij waken wil, die blijve hier!' Daarop zeggen allen:
'Heer, hoe zouden wij nu kunnen slapen, als U waakt?! - Alleen moeder Maria
schijnt lichaamsrust nodig te hebben, dus kunt U tegen haar wel zeggen dat ze
moet gaan slapen.’
[22] Maar hoewel Maria achter Mij op
een leunstoel wat sluimerde, hoorde ze toch wat er gezegd werd, ze ging rechtop
zitten en zei heel vriendelijk tegen de spreker: 'Vriend, ik zeg tegen jou,
omdat jij meestal de woordvoerder voor al je medeleerlingen bent, dat jouw
bezorgdheid voor mij een beetje overbodig is; want weet je, ik heb voor mijn
Heer al wel een paar honderd slapeloze nachten doorwaakt, en ik leef nog steeds
- en als het Zijn wil is zal ik er weer zo veel doorwaken en mijn leven niet
verliezen! Hebben jullie dus allemaal maar geen zorgen over mij; het is
voldoende als er Een aan mij denkt!'
[23] Deze woorden waren echter aan
Thomas gericht. Hij ging naar Maria en vroeg haar om zijn goed bedoelde mening
niet onvriendelijk op te nemen. Maar Maria suste hem en was zeer vriendelijk
over zijn zorg over haar en het werd Thomas weer lichter om het hart, zodat hij
weldra weer helemaal gerustgesteld naar zijn plaats ging.
[24] Toen bleef het een poos stil.
Niemand zei iets; want ze dachten allen nu diep erover na, en het licht van de
waarheid van het vertelde werd steeds helderder voor hen.
[25] Alleen Matthéus
zei na een poosje bij zichzelf: 'Morgen bij het krieken van de dag wordt deze
leer van de werkzaamheid en de rust, zo goed dat mogelijk is, opgeschreven op
een vel dat alleen voor deze leer gebruikt wordt; want deze buitengewoon
belangrijke leer mag voor geen goud van de wereld verloren gaan!' En toen niet
lang daarna de dag aanbrak, hield Matthéus ook zijn woord; en deze leer heeft
nog lang bestaan en is door Jonaël en Jaïruth ook naar Samaria meegenomen, maar
in de loop der tijd werd ze zeer misvormd en is daarom ook verloren gegaan.
Zolang ze echter nog in omloop was, circuleerde ze onder het volk onder de naam
'de nachtprediking'.
[1] De volgende morgen kwamen de vijf
Farizeeën naar Mij toe, begroetten Mij en Mijn leerlingen op hun manier zeer
hoffelijk en betoonden Mij nog een grote eer, door Mij te vragen, of Ik hen
waardig vond om Mij de voeten te wassen.
[2] Want het was in Bethlehem nog een
oud gebruik om iemand te eren door de voetwassing; de gastheer waste de voeten
van zijn gasten, of de voornaamste van de gasten waste als een tegenbewijs van
eer op de volgende morgen de voeten van de gastheer. Daarom liet Ik dan ook de
vijf Farizeeën uit Bethlehem Mijn voeten wassen en afdrogen.
[3] Pas na deze handeling vroegen de
vijf Farizeeën aan Mij: 'Waarlijk, onbegrijpelijk grote meester! Vertelons nu
toch eens iets over de aard en manier, waarop de kracht werkt waarmee U dergelijke
nooit gehoorde genezingen tot stand brengt! Dat U zulks - in het algemeen
gesproken - duidelijk door de kracht van God doet, staat wel vast; maar hoe en
op wat voor wijze dat zo ongehoord volmaakt kan gaan, dat is een andere vraag.
Slechts daarover - als u ons voor enigszins waardig houdt -zouden we iets
naders willen weten, en dan zullen we zeer tevreden en u eeuwig dankbaar
blijvend de terugweg naar Bethlehem weer aanvaarden.'
[4] Ik zeg: 'Al zou Ik het u willen
zeggen, dan zou u het toch niet aannemen; want de driedubbele doek van Mozes
hangt ook voor uw ogen, opdat u niet zou merken, wie degene is, die nu met u
spreekt! Als u Hem zou kennen, dan zou U zo'n vraag nooit stellen; maar omdat u
Hem niet kent, daarom vraagt u zoals u vraagt!
[5] En als Ik u een juist antwoord zou
geven, dan zou u het toch niet aanvaarden. Want u ziet wel datgene, wat zich in
de stoffelijke wereld bevindt en gebeurt; maar wat de geest en diens rijk en
werken betreft, dat is vreemd voor u, en u kunt daarom ook niet begrijpen en
voelen wat het wezen en werken van het Godsrijk in de mens is.
[6] Maar ga heen en doe boete voor uw
vele zonden, dan zult u merken dat het rijk van God u genaderd is.
[7] Heb God met al uw krachten lief en
aanbid Hem in geest en in waarheid; maar heb ook uw naaste arme broeder en
zuster lief; vervolg uw vijanden niet; vervloek niet degenen die u vervloeken
en doe degenen die u kwaad doen, goed, dan zult u gloeiende kolen op hun
hoofden stapelen, en God zal uw werken aanschouwen en ze honderdvoudig aan u
vergelden.
[8] Leen uw geld niet uit aan degenen die het
u met veel winst weer terug kunnen geven, maar leen het aan echte armen en
behoeftigen, dan zal uw geld in de hemel tegen hoge rente uitgezet zijn, en de
Vader in de hemel zal u altijd kapitaal en interest voor eeuwig uitbetalen!
[9] Ontvang ook niet zo gretig lof,
dank en prijs van de wereld voor uw goede daden; want als u dit doet om wille
van de wereld, wat zal dan uw loon in de hemel zijn?! Ik zeg u: Wie op aarde
voor een goede, aan arme broeders bewezen daad het een of andere loon verlangt
of in welke vorm dan ook aanneemt, diens loon in de hemel is nihil!
[10] Wie voor de hemel werkt die zal
door de hemel, zowel nu in de tijd als eenmaal eeuwig, beloond worden; wie
echter voor de wereld werkt, die zal van de wereld wel een smadelijk en
vergankelijk loon oogsten; maar in de hemel zal hij zijn inkomstenboek leeg
vinden, en zijn loon zal verdwenen zijn, en aan zijn geestelijke armoede zal
heel moeilijk een einde komen!
[11] Als u dit goed ter harte neemt en
daarnaar handelt, zal het u spoedig duidelijk worden, met welke middelen Ik uw
zieken heb genezen. - Nu weet u alles wat u moet weten. Vraag niet om meer,
waaraan u toch niets zou hebben als men het tegen u zei.
[12] Zorg er echter ook voor dat u
over Mij, Mijn daden en Mijn leerlingen noch in Jeruzalem en evenmin in de stad
van David iets rondvertelt; want dat zou u geen zegen brengen!
[13] Maar
nu kunt u, als u uw morgenmaal genoten heeft, met een gerust gemoed de terugweg
weer aanvaarden!'
[14] Na
Mijn toespraak trekken de vijf wel wat verbouwereerde gezichten; maar ze durven
het toch niet aan om nog een vraag te stellen, zij buigen voor Mij en gaan dan
naar hun eetzaal en na het morgenmaal gaan ze weer op weg naar hun thuisland.
[I] Maar dan komen de leerlingen naar
Mij toe en vragen, waarom Ik toch in zulke bedekte termen met de Bethlehemieten
heb gesproken.
[2] Ik antwoord: 'Zijn jullie dan nog
steeds zo onverstandig, alsof je nog nooit een wijs woord van Mij hebt
gehoord?! Zij denken dat Ik n.iets meer ben dan een dokter die begiftigd is met
buitengewone geheime vaardigheden, en die met hulp van geheime krachten in de
natuur zulke wonderbaarlijke genezingen verricht.
[3] Zij zijn niet onbekend
met de sekte der Essenen, die zeer opmerkelijke kennis bezit over de geheime
apothekerskunst, waardoor zij menige kwaal kunnen genezen en ook bepaalde
verschijnselen te weeg kunnen brengen die door een leek als duidelijke wonderen
aangemerkt moeten worden. Als je dit bedenkt, kan er dan uiteindelijk iets
anders uitkomen dan dat deze Bethlehemieten mij zonder twijfel alleen maar
aanzien voor een Esseen van de vierde, dus hoogste graad, wiens wetenschap zo
groot is dat hij
de meest
verschillende natuurkrachten beheerst en ze naar willekeur kan besturen?!
[4] Als Ik hen echter zonder meer
verteld zou hebben, dat Ik als Zoon van de Allerhoogste de beloofde Messias
was, dan zouden deze orthodoxe Joden zich bovenmatig zijn gaan ergeren en
zouden Mij voor een magiër gehouden hebben die zich het hoogste aanmatigde en
die met de satan een verbond had gesloten, en als zo iemand zouden ze Mij ook
belasterd hebben, en de genezing van hun hierheen gebrachte zieken zou voor hun
de ergste steen des aanstoots geworden zijn! Maar omdat ze Mij nu voor een pure
Esseen houden, gaan ze heel gemoedelijk naar huis en loven en prijzen God die
de mens zulke geheime kennis en kracht geeft, dat hij de lijdende mensen de
zekerste, hoewel wonderbaarlijkste hulp kan geven!
[5] Opdat ze echter thuis bij rustiger
en rijper nadenken toch gemakkelijk er achter kunnen komen dat Ik zeker geen
Esseen ben, omdat de door Mij aan hen bekend gemaakte principes over het
zedelijke en maatschappelijke onderlinge verkeer der mensen rechtstreeks indruisen
tegen die van de Essenen, heb Ik hen precies zoveel onderricht gegeven als voor
dit bepaalde doel nodig was. Zij zullen thuis Mijn leer mooi en netjes met de
leer van de Essenen, die ze wel hebben, vergelijken en na de gevonden schrille
contrasten pas echt raar opkijken. Zoals de vijf reeds in jullie bijzijn
achterdocht kregen toen ze Mijn woorden hoorden, omdat Mijn leer voor hen,
zoals Ik al zei, rechtstreeks indruist tegen die van de Essenen.
[6] Zij zouden wel graag meer aan Mij
hebben willen vragen, maar Ik heb ze zo kort mogelijk te woord gestaan, en zij
verdwenen en durfden geen verdere vragen meer te stellen; want zij zagen dat Ik
volgens Mijn daden wel best een Esseen van de hoogste rang zou kunnen zijn,
maar volgens de door Mij aan hen gerichte woorden toch weer niet. Maar terwijl
ze onderweg aan niets anders dan aan dit verschijnsel denken, denken ze nu ook:
'Hebben de Essenen soms twee leren, een uiterlijke alleen voor het blinde
wereldse volk, en een innerlijke voor zichzelf?' Het kon best zo zijn, dat Ik
dus oprecht tegen hen geweest was, en dat Ik, als goede kenner van de schrift,
hen zo maar enige zinnen van de innerlijke leer toegeworpen had, en het verdere
zoeken aan hen zelf had overgelaten!
[7] Maar één van de vijf meent echter
dat er heel wat anders achter Mij steekt dan een Esseen van de hoogste rang. Nu
zegt hij tegen de andere vier: 'Ik voor mij vind nu niet di rekt dat hij een
Esseen is; want ik heb nog maar pas met een Esseen over al hun leren en
gebruiken gesproken, en hij was daarbij erg eerlijk; maar hij wist niets over
een tweede geheime leer. Ik houd daarom deze zonderlinge genezer van Nazareth
voor een geheel eigen en zover ik weet nog nooit voorgekomen verschijning. Hij
is God - of een duivel, hetgeen ik echter wil betwijfelen omdat zijn leer het
meest sociale principe behelst dat ik ooit hoorde; een duivel is daarentegen de
grootst mogelijke tiran en dus een uitgesproken vijand van alle sociale leer!'
[8] Zie je, onderweg voeren die vijf
nu al zulke gesprekken en zij zijn daarin zo verdiept dat ze nauwelijks merken,
dat hun voeten zich bewegen en hen verder dragen.
[9] Beste vrienden, als men iets
leert, moet men behoedzaam te werk gaan; men moet niet meteen met de deur in huis
vallen en net als bij een maaltijd niet alle spijzen in één keer binnen
brengen, maar men moet zachtjes het huis ingaan en bescheiden aan een deur
kloppen die in het een of andere vertrek voert; en als men een maaltijd
serveert, moet men pas dan de tweede gang op tafel zetten als de gasten de
eerste reeds genuttigd hebben; anders vindt men je als bezoeker onaardig en
brutaal en zul je in het door je bezochte huis weinig of niets kunnen
uitrichten, terwijl de gastheer de gasten alle eetlust ontneemt als hij in één
keer een massa spijzen van allerlei aard op tafel zou zetten; maar als alles
ordelijk gaat, zullen de gasten hun eetlust behouden, en zij zullen tenslotte
hun gastheer prijzen omdat hij zo voortreffelijk voor hen gezorgd heeft!
[10] En let op, zo moet men ook te
werk gaan bij het lesgeven, als men daarmee iets wil bereiken. - Begrijpen
jullie dit nu?'
[11] De leerlingen zeggen: ' Ja Heer,
wij begrijpen nu alles, wat U nu zoals altijd zo wijs tegen ons gezegd hebt!'
[12] Ik zeg: 'Nu goed, dan zullen wij
nu ook aan het ochtendmaal gaan!'
[1] Meteen staan wij van onze
rustbanken op en gaan de tuin in, waar al een rijkelijk ochtendmaal op ons
wacht dat Baram alweer voor ons klaargemaakt heeft.
[2] Weliswaar zegt Kisjonah tegen
Baram: ~Maar broeder, wat doe je toch?! Denk je soms, dat mijn zolders,
voorraadkamers en wijnkelders leeg staan?!'
[3] Baram zegt: 'Broeder, ik weet maar
al te goed dat duizend gasten per dag je voorraden in duizend jaar niet kunnen
opmaken; maar ik behoor goddank toch ook niet tot de armen van dit land, dus
laat me vandaag nog maar het plezier al deze gasten te verzorgen! Want ik schep
er erg veel genoegen in, met dat beetje wat ik heb de Heer te mogen dienen!
Morgen zullen jouw kookkachels weer net zo veel werk hebben als ooit tevoren!'
[4] Kisjonah en Baram omarmen en
kussen elkaar en gaan dan ook aan tafel zitten en eten een heerlijke vis met
brood en wijn.
[5] Na de maaltijd vraagt Kisjonah,
wat men die dag zal gaan doen, of Ik soms weer ergens naar toe wilde, zodat hij
voorbereidingen kon treffen voor een gemakkelijke reis.
[6] Ik zeg: 'Vriend
en broeder! Maak jij je maar nergens zorgen over! Wat de tijd brengen zal, dat
pakken we aan! Maar vandaag en morgen zullen weinig of niets brengen, 'behalve
ons zelf, en daarom hebben we ook geen speciale voorbereidingen nodig. Morgen
tegen de avond zal Philopold uit Kana komen; die zal ook heel wat te vertellen
hebben.
[7] Nu zullen we echter tot de middag
een paar oefeningen in zelfbeschouwing doen onder de verkoelende schaduw van
de bomen!
[8] Want waarlijk, Ik zeg jullie: Er
is voor een mens niets heilzamer dan zo nu en dan zichzelf innerlijk te
onderzoeken! Wie zichzelf en zijn krachten ontdekken wil, moet zich meermalen
zelf onderzoeken en innerlijk bekijken.
[9] Omdat dat zo dringend nodig is,
zullen wij zo'n oefening vandaag vóór de middag doen, en na het middageten
zullen wij de zee opgaan en zien wat daar eventueel gedaan kan worden.'
[10] Enigen weten echter niet hoe ze
een begin moeten maken met de innerlijke zelfbeschouwing, en vragen dat aan
Mij. Dan zeg Ik: 'Rust en denk in stilte actief na over jullie doen en laten,
over de jullie welbekende wil van God, en of je deze hebt opgevolgd tijdens de
verschillende periodes van je leven. Op deze manier heb je je innerlijk
onderzocht en daardoor bemoeilijk je het binnendringen van de satan in jezelf
steeds meer. Want deze probeert met al zijn energie om de innerlijke
zelfbeschouwing van de mens, door middel van allerlei nietszeggende
begoochelingen te verhinderen.
[11] Want als de mens eenmaal door
oefening wat vaardigheid heeft verkregen in de beschouwing van zijn innerlijk,
dan ontdekt hij in zichzelf ook heel gemakkelijk en heel snel welke valstrikken
de satan voor hem heeft opgezet, en dan kan hij deze behoorlijk onklaar maken
en vernietigen en tijdig maatregelen nemen tegen alle toekomstige valsheid van
deze vijand. Dat weet de satan maar al te goed en daarom is hij zo ijverig
mogelijk bezig om de ziel zelf met allerlei naar buiten gerichte begoochelingen
af te leiden, en onderhand heeft hij dan niet veel moeite om onzichtbaar voor
de ziel allerlei vallen uit te zetten, waarin zij tenslotte zo verstrikt raakt
dat ze dan niet meer tot zelfbeschouwing kan komen, en dat is heel erg.
[12] Want daardoor wordt de ziel
steeds meer gescheiden van haar geest en kan zij deze niet meer opwekken, en
dat is in de mens dan al het begin van de tweede dood.
[13] Jullie weten nu waaruit de
innerlijke zelfbeschouwing bestaat. Doe daarom van nu tot aan de middag in
stilte zo'n oefening en laatje intussen door geen uiterlijke gebeurtenis
storen! Want de satan zal zeker niet nalaten om jullie af te leiden met het een
of andere spektakel van buitenaf. Maar denk er aan dat Ik dat jullie vooruit
heb gezegd, en keer dan weer vlug in je zelfbeschouwing terug!'
[14] Nu wordt alles heel rustig, en
iedereen doet zijn uiterste best om zich te verdiepen in de zelfbeschouwing, en
een uur verloopt zo zonder enige storing.
225 De leviathan
[1] Maar na een uur klinkt er plotseling
een dreunende slag, alsof een krachtige bliksem vlak naast het huis insloeg.
Iedereen schrikt geweldig en vliegt op; maar ze denken aan Mijn woorden en
worden gauw weer rustig.
[2] Satan Iaat echter niet lang op
zich wachten; kort na de slag horen de rustenden, die geestelijk actief waren,
een angstaanjagend sissen en fluiten, en het duurt niet lang of aan de oever
van de zee verheft zich een buitengewoon monster, De kop lijkt op die van een
wolf, maar dan minstens honderdmaal groter, de ver uit de bek stekende tong
lijkt op een voortdurend wild kronkelende reuzenslang, de beide oren lijken op
die van een reusachtige os, de ogen zien er uit als twee grote schotels met
gloeiend erts, de voorpoten lijken op die van een reuzenbeer, de achterpoten op
die van een leeuw van reusachtige grootte, het lichaam op dat van een krokodil
met de staart van een draak. Zijn gebrul is een dreunende slag en zijn adem een
onheilspellend sissen en fluiten. Zo komt het uit de zee.
[3] Maar aan de oever weiden schapen,
ossen, koeien, kalveren en veel ezels, Het monster maakt meteen jacht op de
huisdieren en verslindt snel de een na de ander. Dan vluchten de huisdieren;
maar het ondier komt onze richting uit.
[4] Wanneer
er verscheidene die bewegingen van het ondier zien, maken zij zich klaar om op
de loop te gaan, en zeggen: 'Heer, deze proef is een beetje te moeilijk! Een
aantal kalveren, een stuk of tien lammeren en twee jonge ezelsveulens heeft dat
afgrijselijke ondier al opgegeten; nu wil het hier een lekker hapje komen halen
en het heeft, op de geur afgaande, zeker onder ons iets uitgekozen, omdat het
nu wat aarzelend deze kant uitkomt. Het lijkt toch wel raadzaam deze brenger
des doods een beetje uit de weg te gaan! Want met natuurlijke middelen kun je
toch echt niet tegen dit beest op, en het zou heel lang kunnen duren voor het
overwonnen was!'
[5] Ik
zeg: 'Laat je niet in het minst storen! Uiterlijk kunnen wij met z'n
allen niet tegen dit ondier op, want het is een volwassen leviathan: maar onze innerlijke
kracht dwingt hem tot aan het eind van de wereld te vluchten; maak je dus
helemaal geen zorgen! Een klein uurtje nog, en dan hebben jullie de slagbomen
en grensvestingen van de dood doorbroken, en dan zal de heerschappij over de
hele hel en haar leger jullie loon zijn!'
[6] Meteen na Mijn woorden Iaat het
ondier enige malen na elkaar Zijn ploffende stem horen, en daarna beweegt het
zich weer heel rustig, maar toch tamelijk snel naar ons toe, waarbij het zijn
vraatzucht maar al te duidelijk Iaat blijken door het voortdurende kronkelende
slaan met Zijn lange staart, die zo sterk is als een boom. Maar de leerlingen
zijn nu heel goed in vorm en laten zonder vrees en onversaagd het ondier op
zich afkomen.
[7] Als het op ongeveer tien passen
van ons af is geef Ik de engel Archiël een geestelijke opdracht, en deze gaat
plotseling voor het dier staan en vraagt: 'Wat kom je hier doen satan? Verdwijn
- of ik vernietig je!' Het ondier opent zijn muil en maakt bewegingen alsof het
wilde praten; maar de engel gebiedt het nog een keer om te verdwijnen! Dan
stoot het dier een aantal ploffende geluiden uit en rent daarna met schel gesis
en gefluit de zee in.
[8] Toen het weer in zee ondergedoken
was, bewoog het een tijdlang het water in de grote inham zo sterk, alsof de
zwaarste storm het opjoeg; maar geen van de leerlingen trok zich daar wat van
aan, en in dit laatste uur werd de stilte in God met grote innerlijke ijver in
stand gehouden.
[9] Maar tegen het einde van het
rustuur komt er opeens een zwaar onweer . Felle bliksems schieten door de
lucht; harde windstoten buigen de bomen haast tot aan de grond, en grote en
zware regendruppels met hagel vermengd vallen al uit de donkere wolken.
[10] Een paar zwakkere leerlingen
wilden al het huis in vluchten; maar de engel zegt: Blijf en herken het
onbeduidende goochelkunstje van de satan!' Daarop blijven ze en de loze regen
deert hen niet. Het gaat weliswaar steeds harder regenen, en de hagelkorrels
springen heel opgewekt over de grond; maar geen mens wordt er door geraakt, en
de regen maakt nauwelijks iemands huid nat.
[11] Dan bedreigt de engel de wolken,
en deze scheuren dadelijk uiteen, en het is meteen helder dag. Na een paar
ogenblikken is de zelfbeschouwing ten einde en Baram zegt: 'Heer, waar U het
het prettigste vindt, hier of in huis! Het eten is klaar!'
[12] Ik zeg: 'Laat nog een half uur
voorbijgaan, dan is alles in orde! Ik moet nog een paar woorden tegen Mijn
leerlingen zeggen.'
[13] Baram gaat weer in zijn schip,
waar een aantal zakken goede wijn in een grote kist opgeborgen zijn, en hij
laat deze door zijn mensen in de keuken brengen en daar alle kruiken vullen en
hij zegt tegen de koks en kokkinnen dat ze nog een half uur moeten wachten, en
de spijzen dan pas op moeten dienen als hij hen een teken zal geven. Daarna
komt hij weer bij Mij, en luistert mee naar wat Ik al de leerlingen over deze
zelfbeschouwing en het nut daarvan zeg.
[I] Ik zei het volgende: 'Jullie
hebben nu een nieuwe manier en methode leren kennen, waardoor de mens van de
materie over kan gaan naar het steeds zuiverder en reiner geestelijke, en hoe
hij op deze weg heer over zichzelf en daardoor uiteindelijk ook over de gehele
uiterlijke wereldse natuur kan worden. Volg daarom regelmatig deze weg in Mijn
naam, en je zult een grote beheersing over je hartstochten en daardoor over de
hele natuur en in de andere wereld over alle schepsels krijgen.
[2] Jullie hebben de boosaardige
verschijnselen gezien die de satan jullie ten deel heeft laten vallen. Ze
hebben je vrees en schrik bezorgd; maar je hebt je, vertrouwend op Mijn woord,
vermand en bent de rust weer ingegaan en in die rust zijn jullie geheel meester
geworden van alle kwade gebeurtenissen.
[3] Maar geloof nu niet dat je de
satan nu al geheel ontmoedigd hebt! Zo vaak je weer zo'n oefening zult doen,
zul je door hem verontrust worden zolang je in de geest nog niet volledig nieuw
geboren wordt.
[4] Zijn jullie echter eenmaal in de
geest opnieuw geboren, dan heeft de satan voor eeuwig alle macht over jullie verloren,
en jullie zullen zowel rechtspreken over hem, als over al degenen die hij tot
zich getrokken heeft, en die je hem weer voor eeuwig ontnemen zult!'
[5] Petrus vraagt: 'Hoe word je dan
wedergeboren? Moeten dan ziel en geest weer in het lichaam van een nieuwe
vrouwen daaruit dan weer opnieuw geboren worden? Of hoe moeten we ons dat
voorstellen?'
[6] Ik zeg: 'Dat kun je nu nog
helemaal niet begrijpen. Als Ik eenmaal opgevaren zal zijn naar de plaats waar
Ik vandaan ben gekomen en Mijn geest jouw geest vrij zal maken, dan zul je de
wedergeboorte van de geest wel begrijpen en in alle diepte en volheid beseffen.
Maar nu zou dit jou en niemand van jullie al mogelijk zijn. Maar door het
opvolgen van Mijn leer en door deze levensoefeningen zul je tenslotte uit en in
jezelf dat licht bereiken.
[7] Je kunt dat door geen leer en door
geen onderricht van buitenaf begrijpen, maar het moet uit jezelf voortkomen op
de weg die Ik je nu voor alle tijden der tijden Iaat zien.'
[8] Judas zegt: 'Heer, ik heb
geweldige tovenaars en geestenbezweerders en geestenverdrijvers gezien; die
hebben met de zielen van gestorvenen gesproken, en deze spraken echt en zeiden
verborgen dingen. Hoe zijn deze dan in het geestenrijk binnengedrongen?'Dat is
dan toch ook wel een soort van geestelijke wedergeboorte!?'
[9] ' O ja " zeg Ik, 'maar niet
voor de hemel, die Gods troon is, maar voor de hel, waar de satan en zijn
engelen wonen!'
[10] Daarop zegt Judas: ' Als dat zo
is, dan is de satan ook een heer met veel, zij het dan kwade, macht toegerust!
Dan vind ik toch, dat indien dat mogelijk was, het beter zou zijn om een satan
te vernietigen, dan duizendmaal duizend mensen door hem te laten vernietigen!
Waarom moet er in een goddelijke ordening ook een satan zijn?'
[11] Ik zeg: 'Daarom,
om ook jou op de jongste dag te vangen omdat je je zo over hem ontfermt! Het
zal nog lang duren voor je heel vaag zult zien wie je zelf bent, laat staan dan
wat de grote .orde van God is, die om heel wijze redenen naast de dag ook een
nacht op aarde geschapen .heeft. Begrijp je de werkelijke reden van de aardse
nacht der aarde, en begrijp je de eeuwige dag van iedere zon, die elk op
zichzelf ook een aarde is, net als degene die jou draagt en voedt? Als je dit
echter niet begrijpt, dan vraag Ik aan jou,. hoe jij hier een vraag kunt
stellen die niet. betamelijk is voor een mens tegenover zijn Heer, God en
Schepper!
Zou je ook nog niet willen vragen
waarom een steen hard en waarom het water zacht is, of waarom het vuur pijn
doet en het koele water niet?
[12] Maar Ik zeg je: Als je niets
begrijpt, leer dan eerst wat, en wees daarbij stil en heb een opmerkzame geest;
en ga je daardoor iets begrijpen, dan kun je spreken en je broeders lastige
vragen stellen!
[13] Maar weet je, het is met jou net
als met alle menselijke domheid: heimelijk schamen ze zich er voor, maar ze
willen het verbergen onder allerlei prachtige wijs lijkende vragen, ze beseffen
echter niet, dat ze daardoor eigenlijk pas goed hun domheid ten toon spreiden!
Laat daarom Mijn goedaardige woorden een les voor je zijn, want anders kon je
nog wel eens hard ergens tegen op botsen, en Ik zal je dan niet zo vlug uit de
modder halen!'
[14] De lust om wat te vragen was door
deze woorden behoorlijk bekoeld bij Judas, en hij wierp daarop ook
onderzoekende blikken naar Thomas; maar deze was verstandig, en deed alsof hij
niets van de terechtwijzing gemerkt had en alle andere leerlingen deden dat
ook, en daardoor was Judas gerustgesteld, en hij trok zich wijselijk terug.
[15] Ik zei toen tegen Baram:
'Broeder, nu kun je de maaltijd wel laten opdienen, maar dit keer in de
kamers!' Baram gaat snel de keuken in en laat alles vlug in orde maken; wij
volgen hem, en binnen een uur hebben wij de maaltijd heel op ons gemak
genuttigd.
[I] Omdat de dag mooi en helder is,
wordt er na de maaltijd een tochtje op de zee gemaakt. Baram maakt vlug zijn
schip in orde, en Kisjonah maakt dan zijn grote schip ook vlot, en de helft van
de leerlingen kan daar makkelijk in.
[2] Ik, de apostelen en Baram en
Kisjonah gaan in het uitmuntend gebouwde schip van Baram, dat twee zeilen en
aan beide kanten zes sterke riemen had en daardoor zowel door de wind, als met
de roeiriemen voortgedreven kon worden. Wij voeren in de richting van Kapérnaum
vanaf het plaatsje Kis, zonder echter het plan te hebben om in Kapérnaum te
belanden.
[3] Maar toen we al een paar uur de
zee op in de richting van Kapérnaum voeren, zagen wij uit de verte een schip
snel op onze twee schepen afkomen. Het voerde de kleuren van Kapérnaum, en toen
wij van zijn richting afweken, om te zien of hij werkelijk op onze beide
schepen afstuurde, week het Kapérnaumse schip ook van zijn vroegere richting af
en ging snel in onze richting verder. Toen de schippers van Baram dat
geconstateerd hadden, vroegen ze aan Baram, wat er gedaan moest worden, want
het schip uit Kapérnaum leek geen goede voornemens aan de dag te leggen. Baram
vraagt Mij dan, wat Ik hiervan denk.
[4] En Ik antwoordde: 'Laat het schip
maar op ons af komen, en we zullen dan wel zien wat er achter steekt!' Na deze
woorden van Mij laat Baram de zeilen innemen en het roeien stoppen, en de
schippers op het schip van Kisjonah doen hetzelfde.
[5] Binnen een kwartier zijn de
schippers van het Kapérnaumse schip bij ons en vragen aan Baram, of Ik Mij op
het schip bevond; want in Kapérnaum hadden ze gehoord, dat Ik in Kis was. Ze
waren door de overste Jaïrus gezonden om Mij te vragen naar Kapérnaum te komen;
want het dochtertje van Jaïrus, dat Ik pas een paar weken geleden uit de dood
opgewekt had, was weer zo ziek geworden, dat geen dokter haar meer kon helpen.
'De overste is bang dat ze dood gaat. Jullie zullen een grote beloning krijgen,
als je ons naar Jezus van Nazareth kunt brengen!', zeiden de schippers ten slot
te tegen Baram en zijn schepelingen.
[6] Maar Baram zei: 'Naar jullie
woorden te oordelen, zijn jullie met goede bedoelingen naar ons toegekomen, en
ik zeg je: Degene, Die jullie zoeken is op mijn schip; maar of hij naar jullie
wil luisteren en gehoor wil geven aan je vraag, kan ik je niet zeggen. Maar ik
zal naar Hem toegaan beneden in de kajuit en ik zal met Hem praten.'
[7] De Kapérnaumers gaan hiermee
akkoord, en Baram komt naar Mij toe in de open kajuit en wil het dringende
verzoek van de Kapérnaumers aan Mij overbrengen.
[8] Maar Ik zeg tegen hem: 'Broeder,
zeg maar niets; want Ik weet alles allang en heb het je al in Jesaïra gezegd,
dat het zo met deze lasterlijke soort zou gaan. Om Mij te vervolgen en Mijn
leer verdacht te maken,
loochenden zij dat de dochter van
Jaïrus ziek en dood was; ze had alleen maar heel gezond geslapen, en Ik had
haar op een heel natuurlijke manier gewekt en daarna bedrieglijk voorgewend dat
Ik haar uit de totale dood opwekte.
[9] Omdat Mijn daad zuiver bedrog was,
moeten ze het dochtertje maar weer zo heel natuurlijk in laten slapen, en het
kan dan wel weer door welk natuurlijk mens ook op natuurlijke wijze gewekt
worden.
[10] Waarlijk, Ik zal haar niet eerder
aanraken, voor ze drie dagen in het graf gelegen heeft! Ga naar boven op het dek
en zeg dat tegen hen; span daarop de zeilen, en een goede wind zal ons dan zo
snel mogelijk zee opwaarts boven de grote inham bij Kis brengen, en zij moeten
niet weten waar wij heen zijn gevaren. ,
[11] Baram gaat nu
vlug aan dek en zegt: 'Geëerde afgezanten van de overste! Ik vind het echt
jammer voor u dat ik u van Jezus, de Heer, geen gunstig antwoord kan brengen!
Maar daaraan hebben de Kapérnaumers zelf schuld; want nadat Hij destijds het
dochtertje van de overste wezenlijk uit de zichtbare en voelbare dood weer tot
het volle leven gewekt heeft, verklaarden zij, de Farizeeën van deze door Hem
vervloekte stad, al gauw daarna dat Hij een bedrieger was. Zij hebben voor het
hele volk bewezen en verklaard dat Jaïrus Jezus slechts op de proef wilde stellen
en daarvoor zijn kerngezonde dochtertje op een speciaal gemaakt doodsbed had
gelegd; en toen had de bedrieger Jezus, die niet vermoedde dat het een val was,
haar natuurlijk heel gemakkelijk uit de dood tot leven kunnen wekken, hetgeen
hij deed - zoals ik van een paar mensen gehoord heb - door haar behoorlijk hard
in haar hand te knijpen, omdat hij inmiddels gemerkt had dat ze leefde, en toen
was ze maar liever opgestaan dan de pijn in haar hand nog langer te moeten
verdragen.
[12] Eigenlijk was het de bedoeling
van de overste geweest - zoals ik gehoord heb -dat het dochtertje zich niet zou
hebben laten wekken, opdat men dan. Jezus snel als volleerde oplichter had
kunnen pakken en te gronde richten. Maar door het ontwaken werd dit mooie plan
verijdeld; want het volk was er vast van overtuigd, dat de dochter die voor dit
doel een paar dagen daarvoor al kunstmatig ziek werd gehouden echt uit de dood
was opgewekt.
[13] Daarom zal Hij haar nu nooit meer
aanzien, behalve misschien nog eens als ze half vergaan in het graf ligt!
[14] Ga met dit antwoord nu maar weer
naar huis en vertel het aan jullie overste, opdat hij dan bij zichzelf kan
ontdekken, met welke verschrikkelijke ondank zijn hart gevuld is! Hij gaat in
geen geval naar Kapérnaum; want deze plaats heeft Hij door de hel voor eeuwig
laten zegenen!'
[15] Na deze woorden Iaat Baram snel
de zeilen spannen; en als de zeilen gespannen zijn, komt ook de wind en drijft
de beide schepen dermate snel voor zich uit, dat het Kapérnaumse schip, dat
geen zeilen had en ook verder een heel onaanzienlijk, bescheiden vaartuig was,
in weinige ogenblikken zo ver achter bleef, dat wij het helemaal uit het
gezicht verloren; en toen wij boven de grote inham bij Kis landden en aan land
waren gegaan en de schepen leeg de grote inham in lieten varen, draaide de wind
en blies hard in de richting van Kapérnaum.
228 De dokter uit Nazareth
[I] Toen wij de tamelijk hoge heuvel
beklommen, die zich boven de grote inham verheft, aan wiens voet de bekende
herberg gebouwd is en waar overheen de hoofdweg naar Jeruzalem leidt, zagen wij
heel in de verte het Kapérnaumse schip tegen de golven vechten, en omdat het
steeds meer moeite met de wind kreeg, hief het de roeispanen in de lucht en
liet zich zo rechtstreeks naar de haven van Kapérnaum drijven.
[2] Men kan zich voorstellen wat voor
gezicht Jaïrus getrokken zal hebben, toen de door hem gestuurde boodschappers
het bericht brachten dat Ik hen door Baram had laten geven.
[3] Jaïrus riep snel alle doktoren uit
de wijde omgeving bij elkaar ook die uit Nazareth werd gehaald; want deze had
een heel goede nam als wonderdokter omdat hij als het ware een leerling van Mij
was, en hij ook door eenvoudige handoplegging zwaar zieken in een oogwenk had
genezen.
[4] Maar toen deze naar Kapérnaum kwam
en de zieke dochter zag, haalde hij zijn schouders op, en zei na een poosje
tegen al de aan het ziekbed staande doktoren: 'Kijk, het meisje heeft, terwijl
ze erg verhit was, op het een of andere feest iets kouds gedronken en daardoor
kreeg ze een actief longbederf; binnen hoogstens zeven dagen is het met haar
afgelopen! We kunnen haar geen nieuwe long geven en dus kunnen we haar met geen
mogelijkheid helpen!'
[5] Jaïrus zegt: 'Denkt u, dat die
verheven beroemde Jezus die mijn dochter al eens uit de echte dood opgewekt
heeft, zoals hij de dochter van de overste Cornelius opwekte waar mijn dochter
een paar dagen geleden deze kwaal opliep, haar ook niet meer kan genezen?'
[6] De arts uit Nazareth antwoordt: 'O
ja, Hij wel, als Hij dat zou willen! Maar daar heeft u al boodschappers heen
gestuurd, ik dacht naar Kis waar Hij Zich nu meestal bij Jonah ophoudt; maar
Hij heeft alle reden en het volste recht om u niet ter wille te zijn, waarom u
ons nu pas heeft laten roepen, nu het te Iaat is!'
[7] Jaïrus zegt: 'Ik heb hem toch zeer
hoffelijk laten verzoeken; en Hij, die alleen maar liefde leert, en dat men
zelfs zijn vijanden goed moet doen, geeft mijn aan Hem gestuurde boodschapper
zo'n antwoord!'
[8] De dokter uit Nazareth zegt: 'Geen
ander, dan wat u allen, die zichzelf dienaars van de allerhoogste noemen,
terecht verdiend hebt! Vertelt u mij eens hoe een mens dan geaard moet zijn, om
bij zo'n behandeling van uw kant toch nog uw vriend te kunnen blijven?!
Waarlijk, God Zelf zou u niet meer weldaden hebben kunnen bewijzen, dan deze
zuiver goddelijke Jezus u gegeven heeft! Wat deed u Hem echter terug?! U
vervolgde Hem als een gruwelijke misdadiger, en als u hem te pakken had kunnen
krijgen, dan zou u hem reeds lang gedood hebben; hoewel Gods hand Hem duidelijk
beschermt, deed u tegen Hem toch zo veel mogelijk kwaad.
[9] Wat heeft Zijn arme, vrome en
godvruchtige moeder Maria u gedaan, dat u haar toch al kleine huisje met de
paar groenteveldjes van haar hebt afgenomen, haar toen nog in het openbaar hebt
bespot en met de kinderen van Jozef hebt verjaagd, alsof zij de gemeenste
misdadigster was?!
[10] Waarom, vraag ik nu, heeft u dat
gedaan?'
[11] Jaïrus zegt: 'Omdat Hij ons
overal verdacht gemaakt heeft en heeft gescholden op de priesters en op de
tempel van God, en dat is toch wel reden genoeg zou ik zo denken?!'
[12] Dan zegt Borus, de dokter uit
Nazareth die van geboorte een Griek was: ' Ah - hinc ergo illae lacrimae?!
(hetgeen betekent: Daarom huil je dus!) Luister! Ik ben, zoals u allemaal wel
weet, een Griek en heb dus met uw theologie niets te maken, hoewel ze mij
beslist niet onbekend is. Het zij verre van mij, om uw Mozes en al de andere
door uw voorouders mishandelde profeten af te keuren; want hun leringen en
vermaningen zijn beslist niet anders dan die, welke mijn beste vriend Jezus u
ingeprent heeft, en zij zijn daarom ook vol waarheid en vol goddelijke geest.
[13] Vergelijk nu echter eens uw
tegenwoordige theologie en uw beneden alle kritiek staande erbarmelijke
tempelverordeningen met het loffelijke doel van de tempel, dan moet u zelf
uitroepen: Quam mutatus ab illo! (Wat een verschil!)
[14] Vergelijk uw voorschriften alleen
maar eens met de profeet Jesaja en neem daarbij voor waar aan, dat Jehovah,
Mozes en de profeten toch een beetje meer moeten betekenen, dan een fabel ten
bate van uw hebzucht en uw goede leventje, dan moet u toch zelf wel
terugschrikken voor het schreeuwende onrecht dat u op de heilige plaats begaat!
[15] Maar als de goddelijke Jezus,
door Wie God toch zo overduidelijk werkt, nu net als een Jesaja u op uw enorme
gebreken wijst en u als een echte vriend weer naar God wil terugbrengen, waar u
zich zo heel ver van verwijderd hebt, - Dan vraag ik u: Verdient Hij daarvoor
zo'n behandeling van u?!
[16] Waarlijk! Als ik Zijn onbegrijpelijke
werkelijk goddelijke, ik zou zeggen -almacht had, dan zouden wij al lang met
elkaar klaar zijn en onze zaken vereffend hebben, net zoals de tien schepen,
die u zo menslievend tegen Hem en Zijn onschuldige leerlingen hebt laten
uitvaren, nu op de klippen van Sibarah vereffend zijn! Waarschijnlijk is ten
langen leste ook zelfs Zijn goddelijk geduld opgeraakt!
[17] Met andere woorden: Als ik Zijn
waarachtige almacht had, dan had ik de hele Galilese zee al lang over u heen
laten komen en zou ik u als muizen en ratten verdronken hebben!'
[18] Deze eerlijke toespraak van Borus
maakt dat een aantal van de hier aanwezige Farizeeën boos wordt en tegen hem
zegt: 'Beheers je brutale Griekse tong eens! Daarvoor hebben we je niet uit
Nazareth hierheen geroepen! Pas maar op; want we hebben macht genoeg om je in
het ongeluk te storten!'
[19] Borus zegt: 'Oh, daar ben ik vast
van overtuigd; want uw wereldberoemde menslievendheid - scilicet
(vanzelfsprekend) - is meer dan voldoende borg voor mij! Maar natuurlijk
bestaat er bij mij een heel groot maar! En dit heel veelzeggende maar maakt dan
ook dat Borus van Nazareth niet de minste angst voor u heeft!
[20] Borus is weliswaar niet zo
almachtig als een goddelijke Jezus; maar hij heeft toch genoeg geheime macht om
u allemaal in één ogenblik te vernietigen, en als dokter behoeft hij dan
daarvoor aan niemand rekenschap af te leggen! Heeft u mij begrepen?! Jezus is
echter een God en ik ben maar een mens, en daarom heeft Hij ook meer geduld dan
ik! Maar veel behoeft u niet met mij uit te halen en dan is mijn geduld op!'
[21] Nu haalt Borus een flesje uit de
zak en Iaat het aan de nijdige Farizeeën zien onder de veelbetekenende woorden:
'Kijk dit wapen is machtiger dan tien legioenen. Ik weet mijzelf wel te
beschermen; maar als ik het open, dan bent u allemaal ogenblikkelijk dood! Weet
dus dat boven dit flesje ook met grote waarschuwende letters 'maar' staat
geschreven! Als u nu iets met mij uit wilt halen, dan wordt dat meteen
vereffend!'
[22] De Farizeeën schrikken ontzettend
bij het zien van dit dood en verderf zaaiende flesje, waarin een krachtig en
snel dodend gif bewaard werd, dat door haar zeer doordringende en zich
buitengewoon snel verspreidende geur ieder, wiens neusgaten het bereikt,
verdooft en doodt.
[23] Dit vergift was een geheimmiddel
dat later helemaal verloren ging; dit middel was afkomstig van een struik, die
hier en daar in het onbereikbaarste deel van Indië groeit en, waar hij
voorkomt, in de wijde omtrek al het leven er omheen vernietigt. Dat weten de
Farizeeën ook en daarom zijn ze nu sprakeloos van angst, en Jaïrus vraagt aan
Borus, of hij dit flesje weer wil wegstoppen.
[24] Borus doet dat ook, maar zegt dan
tegen Jaïrus: 'Vriend, hoe kan men nu een Jezus, die u een nooit gekende
weldaad bewees, toch zo smadelijk laten vervolgen!? Zegt u mij nu eens eerlijk,
of u dan werkelijk niet beseft dat Hij met ieder van Zijn heilige woorden
gelijk heeft, of wilt u het in alle ernst niet begrijpen?!'
229 Het verweer van Jaïrus
[1] Jaïrus
antwoordt: 'Vriend, ik begrijp je beter dan jij denkt; maar er zijn dingen,
die, ook al zou men ze nog zo goed begrijpen, in verband met de
maatschappelijke positie die de mens bekleedt, helemaal met begrepen mogen
worden!
[2] Als
hooggeplaatst persoon moet men heel vaak lachen, als men liever huilen wil, en
men moet vaak treuren, als men liever geneigd is om te huppelen en te dansen,
Wat kan men daar echter als eenling tegen doen?! Kun je tegen de meesleurende
stroom in zwemmen als je eenmaal aan haar geweld bent overgeleverd?!
[3] Wij mensen hebben een gevoelige
huid en een nog; gevoeliger maag; deze twee willen tevreden gesteld worden, en
daarom blijft ons mets anders over dan het verstand en de rede maar aan de
kapstok te hangen en met de stroom mee te gaan, of als een verachte bedelaar
ergens in een hoek van de aarde dood te gaan als wild, dat door een geworpen
steen verwond is.
[4] Geloof van mij dat ik in
vertrouwen gezegd, Christus beter ken dan, jij; maar wat helpt dat alles
tegenover Rome en Jeruzalem? Als je je mond open doet, dan heeft je laatste uur
geslagen!
[5] Jezus kan dan wel
werkelijk een zoon van de allerhoogste God zijn, waaraan ik helemaal niet
twijfel; maar mag Ik dan in mijn aardse positie mijn innerlijk geloof, ja mijn
innerlijke overtuiging in het openbaar verkondigen?! En als ik dat deed, wat
zou er dan met ons gebeuren?’
[6]
Borus zegt: 'Wat dan, wat dan? - Zo heeft de wereld altijd al terwille van haar
hang naar een goed leventje, futloze vragen gesteld aan de een of andere vriend
die meer gaf om de zuivere waarheld dan om alle koninkrijken van de met vloek
beladen wereld; en daarom vindt de heilige waarheid ook altijd haar graf in de
huid en de bulk van de mens, die van een goed leventje houdt!
[7] Wie meer geeft om het goede leven en
een schitterende reputatie in de wereld dan om de goddelijke waarheid, die
raakt, al heeft hij nog zo'n goede inborst, in zulke vragen en overwegingen
verzeild, trekt zich dan uit het goddelijke licht in de duisternis van de
wereld terug en verloochent op die manier God en al Zijn licht, -en als men
vraagt: Waarom? - Wat noodzaakt zijn hart daartoe? Wel, niets anders dan zijn
hang naar alle soorten van luxe! Gulzig grijpt hij daarom naar alles waarmee
hij zich een goed leventje kan verzekeren; en als hij dan vaak met veel moeite
en inspanning datgene bereikt, waar hij zijn wereldse zinnen op heeft gezet,
gooit hij alle waarheid over boord; en bij het geringste teken dat hij door
haar iets af zou moeten staan van zijn prachtige vaste welvaart, tiranniseert
hij alles, wat ook maar een vonkje echte waarheid in zich heeft.
[8] Wordt hij dan echter ongelukkig en
ziek en raadpleegt hij de dokter, dan wil hij alleen maar waarachtige hulp!
Waarom daar dan wel waarheid, en overal elders niet?!
[9] Moet u zien! Uw dochter lijdt aan
een ongeneeslijke ziekte; wat zou u nu geven voor een waarachtige medicijn, die
haar zou helpen?! Als ik u als ervaren dokter zou zeggen, dat er maar één
enkele echte medicijn zou zijn, die haar in één keer zou genezen, dan zou die
medicijn dan toch wel de echte waarheid voor de lichamelijke ziekte van uw
dochter zijn! Ja, voor deze waarheid zou u nu alles willen geven; maar
voor een waarheid, waardoor uw ziel gezond zou worden, geeft u niet
alleen niets, maar, waar u die ook maar ontdekt, vervolgt u die ook nog
terwille van uw goede leventje! Zegt u mij eens: Waar hoort zo'n handelwijze
thuis?
[10] U weet net zo goed als ik, dat de
tempelmest waardeloos is; u weet, dat dat allemaal afschuwelijk bijgeloof is,
heel geschikt om iedere vonk van het betere licht bij het volk te verstikken,
en toch zou u diegene van uw geloofsgenoten, die het zou wagen om daar openlijk
over te spreken, als een schender van het heiligdom te vuur en te zwaard
vervolgen.
[11] Stelt u zich nu eens een eeuwige
rechtvaardige God voor, Die het licht en de onveranderlijke eeuwige waarheid
Zelf is en Die Zich niet laat beïnvloeden; wat zal Hij eenmaal zeggen tot zulke
dienaars zoals u?!
[12] Waarlijk, geen van u allen zal
Hem ontsnappen! Of u het nu gelooft of ook niet gelooft, er is tóch een groot
hiernamaals achter de poort van het graf, waar alle doen en laten geheel en al
vergolden wordt!
[13] Ik ken het; want ik heb het
gezocht en ook gevonden. Ik heb mijn eeuwige leven in mijn hand en ik zou er,
als dat mogelijk was, duizend lichamelijke levens voor over hebben, als het
alleen voor die prijs verkregen kon worden.
[14] Maar ik heb het, en het eeuwige
leven heeft mij geleerd om het vleselijke leven te verachten, en er alleen maar
zoveel waarde aan te hechten als voor mij nodig is om daardoor het eeuwige
leven der ziel in al haar volheid te verwerven; en dat ik dat heel duidelijk en
waar bereikt heb, dank ik alleen maar aan Jezus, die mij de verborgen weg
daarheen gewezen heeft.
[15] En deze Jezus, deze God onder
alle mensen, vervolgt u te vuur en te zwaard en u zult waarschijnlijk niet
eerder rusten dan tot u met Hem gedaan hebt, wat uw vaders met alle profeten
gedaan hebben!
[16] Wee u! God heeft u, die zichzelf
schandalig genoeg Zijn volk, Zijn kinderen noemt, een God uit de hemel
gezonden; ieder woord van Hem is een eeuwige waarheid uit God, overduidelijk
voor ieder eerlijk mens, en u wilt Hem doden omdat Hij uw oude tempelmest
afwijst!
[17] Wee u! Gods toorn zal u
verschrikkelijk treffen!
[18] Ja, ik zou uw dochter nog wel
kunnen helpen; ik voel de kracht nu in mij. Maar ik wil haar niet
helpen, want jullie zijn duivels en geen mensen meer! En duivels zal ik nooit
de helpende hand reiken!'
[19] Deze woorden drongen als
gloeiende pijlen in het hart van de overste; wel zag hij de diepe waarheid in
en hij wilde zijn baan al opzeggen; maar hij was bang voor het opzien dat dit
zou baren en zei tegen Borus:
[20] ‘Je zegt het beslist niet aardig,
maar wat je zegt is waar. Als ik nu, zonder veel en in zekere zin
verderfbrengend opzien te baren, voor mijn hoge functie kon bedanken, dan was
ik volledig bereid om dat voor de genezing van mijn geliefde dochter te doen!
Maar denk eens aan het verschrikkelijke opzien, dat deze stap zou veroorzaken!
Daarom moet ik het voorlopig tot een beter moment verschuiven.'
[21] Borus zegt: 'Ik ben uitgepraat en
kan nu weer een betere weg volgen dan die naar u voerde. Want hier is blijkbaar
de hel op aarde, en daarin kan geen engel iets goeds doen, laat staan ik als
een altijd nog zwak naar lichaam sterfelijk mens!'
[22] Na deze woorden verlaat Borus,
zonder dat ze hem tegen kunnen houden, het huis van de overste en snelt
opgewonden weg. Dat gebeurde in Kapérnaum op de tweede dag nadat wij op zee de
boodschappers ontmoetten.
[23] Maar Ik rustte op de heuvel, en
vertelde deze gebeurtenis een hele dag eerder dan de dag waarop zij in
werkelijkheid plaats vond.
[I] Na dit verhaal, waarbij alle
leerlingen dokter Borus, die zij goed kenden, wel hadden willen omarmen en
kussen, gingen Wij weer naar Kis en kwamen daar juist bij zonsondergang aan.
[2] Baram zat al met het avondmaal te
wachten, en wij lieten het ons na het gedane belangrijke werk goed smaken. De
maaltijd bracht Judas ook in een iets betere stemming, en hij prees de moed van
Borus, die hij ook heel goed kende.
[3] Na de maaltijd werd er nog lang
over gesproken; zelfs moeder Maria zegende Borus vooral, omdat hij het voor
haar had opgenomen bij de overste die in feite haar kleine huishouding van haar
had afgenomen.
[4] De oudste zoon van Jozef zei: 'Zal
ons onze rechtmatige bezitting tenslotte toch weer teruggegeven worden?!'
[5] Kisjonah zegt: 'Vriend, wens dat
maar niet! Kijk, hier heb je allemaal een beter bestaan en tevens ben je veilig
voor vervolgingen, en ik geef jullie de herberg daar aan het boveneind van de
grote inham helemaal in eigendom en ongeveer vijfduizend are grond er bij, en
bij zo'n ruil kom je het verlies van de kleine bezitting wel te boven, en hier
vandaan is het ook een halve dagreis korter naar Jeruzalem dan vanuit
Nazareth.' En Joses is het daar helemaal mee eens; toch vraagt hij ook Mij om
Mijn raad.
[6] En Ik zeg: 'Wat beter is, is
altijd beter; neem het daarom, maar beschouw het nooit te veel als je eigendom,
maar slechts als iets dat voor deze korte tijd geleend is!'
[7] Joses zegt daarop: 'Heer en
broeder! Dat heeft vader Jozef ons al geleerd, en daarom hebben wij de kleine
bezitting in Nazareth dan ook nooit als een soort eigendom gezien, maar zuiver
als een voor deze korte aardse levenstijd door God geleende zaak, waarvoor we
Hem ook dagelijks met Jou Zelf gedankt hebben en wij hebben Hem daarnaast ook
altijd gebeden, dat Hij dit kleinood voor ons wilde bewaren voor ons noodzakelijke
aardse onderhoud. Zolang het Zijn heilige wil was heeft Hij het ook bewaard;
maar nu zeg ik met Job: De Heer heeft het ons gegeven, en toen Hem dat
behaagde, heeft Hij het ook weer van ons genomen. Zijn wil, die alleen heilig
is, geschiede, en Hem alleen zij alle eer, alle lof en alle prijs! Wat God
neemt, dat kan Hij rijkelijk teruggeven. Nu, als Je aardse broers en zusters
vinden we dat in orde; maar al onze werktuigen en al ons huisraad heeft men ons
ook afgenomen. We dachten toch wel, dat we dat terug zouden krijgen of dat we
minstens iets anders bruikbaars daarvoor in de plaats zouden krijgen.
[8] Ik zeg: 'Maak je daarover maar
niet druk; binnen drie dagen gaan we naar Nazareth, en dan zal het allemaal
teruggegeven moeten worden! We hebben niet voor niets een engel van de hoogste
rang bij ons! Eén teken en alles is in orde; en als er één niet genoeg is, dan
staan er ieder moment legioenen voor onze dienst klaar!
[9] Ik zeg u: Wat Ik de Vader in Mijn
hart kenbaar maak, dat doet Hij; en wat de Zoon wil, dat wil de Vader in
eeuwigheid evenzo, en er is nooit een verschil tussen de wil van de Vader en de
wil van de Zoon! Want geloof Mij: Vader en Zoon zijn er geen twee, maar in
alles totaal Een! Wees dus kalm en geloof dat het zo is!'
[10] Joses zegt: 'Heer en broeder, wij
geloven allen. Hoe zouden wij het niet geloven, terwijl wij toch vanaf Jouw
geboorte steeds bij Je waren en zoveel tekens gezien hebben die overluid
verkondigden wie Jij was. Broer Jacob heeft een groot boek volgeschreven vanaf
Je geboorte tot aan Je twintigste levensjaar, waarna Je tot Je huidige leeftijd
geen teken meer hebt gedaan, en Je hebt samen met ons als een heel gewoon mens
gewerkt en geleefd, zodat wij bijna vergeten zouden zijn wie Je bent, als de
dood van onze geliefde vader Jozef een paar jaar geleden ons niet geweldig had
wakker geschud.
[11] Want toen Jozef in Jouw armen
overleed, sprak hij nog verheerlijkt glimlachend met zijn laatste woorden:
[12] 'O mijn God en mijn Heer! Wat bent
U toch genadig en barmhartig voor mij! Oh, ik zie nu, dat er geen dood is; ik
zal eeuwig leven! Ach, hoe heerlijk, God, zijn Uw hemelen! Kinderen, kijk naar
Hem, Die nu mijn stervende hoofd met Zijn armen ondersteunt! Hij is mijn God,
mijn Schepper! O hoe zalig is het, in de almachtige armen van je Schepper op
deze armzalige wereld te sterven!'
[13] Na deze woorden stierf hij, en
wij hebben allen luid geweend; alleen Jij hebt niet gehuild. Maar wij begrepen,
waarom Jij niet huilde!
[14] Wel,
van dat ogenblik af konden wij niet meer vergeten, wie Jij bent; want dat had
Jozef in het laatste uur van zijn aardse leven maar al te duidelijk gezegd! Hoe
zouden wij dan nu niet alles geloven wat Je zegt, terwijl we zo goed weten wie
Jij in wezen bent?!'
[15] Ik zeg: 'Heel goed, lieve broers!
Het is heel juist, dat jullie hier zo gesproken hebt; want wij zijn hier allen
als ingewijden bij elkaar, en die kennis zal niemand veroordelen behalve één,
als hij zich er aan stoot! (Daarmee werd Judas bedoeld.)
[16] Maar als wij ons onder niet
ingewijden bevinden, moeten jullie daar heel zorgvuldig over zwijgen! Laten we
ons nu echter ter ruste begeven, opdat we morgen vroeg aan de slag kunnen
gaan!' Daarop gaat iedereen heel gerust slapen.
231 Booswichten in de val
[I] Maar Kisjonah, Baram, Jonaël en
Jaïruth gaan naar buiten, en Kisjonah controleert of alles in zijn grote
huishouding in orde is. Overal is alles helemaal in orde, en de tolgaarders en
tolbewakers zijn opgewekt en melden hun heer, dat er deze nacht nog een belangrijke
vangst zou plaats vinden, die hen al aangekondigd werd.
[2] Kisjonah informeert naarstig, waar
die vangst uit zal bestaan, en of het soms geen armen betreft die hun spaarzame
voorraden naar de een of andere markt brengen, om daarvan hun belasting te
voldoen.
[3] Dan zegt het hoofd van de
tolwachters: 'Heer en gebieder! U weet, hoe zeer wij al uw rechtvaardige en
voor de arme mensen werkelijk buitengewoon milde voorschriften eren en
respecteren; maar aan deze vangst komt geen armoede te pas, maar een veelvoudig
schandaal van de kant van de joodse Farizeeën en priesters en levieten.
[4] Zij willen van Kapérnaum uit in de
wijde omtrek een aantal schandelijke beslagleggingen en afpersingen uit gaan
voeren, en vannacht om het middernachtelijk uur zullen zij allerlei vee, graan,
wijn en alle mogelijke gereedschappen naar Jeruzalem brengen om daar te
verkopen. Maar dat gebeurt niet via de officiële weg, maar langs een sluipweg
die zij zelf door het gebergte hebben gebaand.
[5] U weet, dat er vanwege de hoge
rots die met zijn hoge en steile wand in zee vooruitsteekt, over land geen
begaanbare weg is naar Sibarah, waar uw hulptol is die u altijd verpacht; men
moet dus als men rechtstreeks van Sibarah hierheen wil, op de daarvoor
aangewezen aanlegplaats mensen, vee en alle andere bezittingen over het water
laten komen, of men vaart als de zee rustig is, wat zelden het geval is,
rechtstreeks naar Pirah, waar ook een tol van u is die nu voor tien jaar
verpacht is.
[6] Om al uw tollen echter te
ontlopen, hebben de rijke Farizeeën door herendienstplichtigen al op
Samaritaans gebied een sluipweg door het gebergte laten maken, en via deze weg
doen ze vandaag de eerste poging.
[7] Ongeveer twee duizend passen
hiervandaan het dal in naar Kana zullen ze het dal inkomen op de plaats, waar
een door ons gebouwde brug over de beek voert, en waar de weg, die nog lang
over uw grond doorloopt, over de beek gaat en aan de linker kant van het dal
omhoog naar Kana gaat; we hebben echter vroegtijdig tegen de tweehonderd goed
bewapende opzieners, wachters en gerechtsdienaars op de beste punten opgesteld.
Ik beloof u, vader en heer, dat er geen muis doorheen komt! We zullen deze
oerslechte booswichten wel eens kennis laten maken met Jehova, zodat ze hun
leven lang aan Hem zullen denken!'
[8] Kisjonah zegt: 'Dat hebben jullie
goed en degelijk georganiseerd; jullie loon zal je niet ontgaan! Het geld, dat
de verkopers bij zich hebben, wordt als buit in beslag genomen, en alle vee,
koren, meel en gereedschappen blijven zo lang hier, tot de overtreders al
degenen waarvan ze het met geweld afgenomen hebben, precies omschreven hebben
en wij het hen dan nauwgezet weer terug geven.
[9] Maar voor het feit dat ze zonder
mijn toestemming door mijn bergen en bossen een weg hebben aangelegd, worden ze
door de Romeinse rechter, die hier in mijn huizen zijn kantoor gevestigd heeft,
tot duizend pond zilver veroordeeld; twee derde daarvan is voor de keizer en
één derde voor mij volgens de plaatselijke wet.'
[10] Juist komt de Romeinse rechter
aangelopen en vraagt, wat er te doen is bij de tol, of er soms verdachte mensen
verwacht worden, en of men militaire hulp nodig heeft. Het hoofd van de
tolgaarders herinnert de rechter echter aan datgene, wat hij hem overdag al
gemeld had.
[11] Dan zegt de rechter: 'Ah, is het
dat! Nu, zorg er maar voor, dat jullie de zwarte booswichten vangt! We zullen
ze dan hier enige duidelijke lessen geven over de Romeinse zeden en wetten! De
lust zal hen voor altijd vergaan, om Romeinse onderdanen tot de bedelstaf te
brengen zodat zij niet in staat zijn om aan de keizer de hem toekomende
belasting te betalen, terwijl van die zwarte booswichten nooit een stater los
te branden is! Die kerels houden zich eeuwig arm en begraven goud, zilver,
parels en edelstenen in massa's. En die van Kapérnaum zijn net de goede, net
als die van Chorazin! Nou, reken maar, jullie spitsboeven, jullie zullen je
streken zo thuis krijgen, dat je je leven lang er nog aan zult denken!'
[12] De rechter was nog maar net
uitgesproken of men hoort ook al een luid geschreeuw in de verte uit het dal.
komen, en de tolgaarder begint zich van vreugde de handen te wrijven en zegt
heel laconiek: 'Aha, aha, zij hebben elkaar reeds ontmoet; binnen een kwartier
zullen ze al hier zijn. Nu even vlug alle pekpannen aansteken, zodat het in het
dal zo licht wordt als de dag en geen van de spitsboeven ons kan ontsnappen!'
[13] Nu worden vlug ongeveer veertig
grote pekpannen aangestoken zodat de hele omgeving overal helder verlicht is,
en de aanstekers zijn nog maar net klaar met hun werk als de eerste groep al
arriveert, bestaande uit twaalf Farizeeën, die afgevaardigd waren om het
geroofde naar Jeruzalem te brengen en daar te verkopen.
[14] De forse begeleiders plaatsen de
twaalf gebonden Farizeeën voor de tolboom en zeggen tegen Kisjonah: 'Heer, hier
zijn dan de hoofdverdachten, vijf uit Kapérnaum, drie uit Nazareth en vier uit
Chorazin! Heel slechte kerels, die hun geld waard zijn! Hierachter komt nog van
alles, een massa ossen, koeien, kalveren, geiten, schapen, ongeveer vierhonderd
met graan beladen ezels met hun veulens, net zoveel muildieren beladen met
wijnzakken en nog een keer ongeveer vijfhonderd ezels en lastpaarden met
vastgebonden knappe meisjes en knapen, tussen de twaalf en achttien jaar oud,
die allen voor de grote markt in Sidon bestemd waren. Tevens natuurlijk veel
dienaren van deze twaalf hoofdverdachten! Het komt hier allemaal zo binnen;
maak daarom plaats, zodat we alles zoals het behoort onder kunnen brengen!'
[15] Kisjonah zegt: 'Maak. aan zee
maar meteen de grote stalling voor onderpanden open; daar kan alles
ondergebracht worden, en gebruik voor de kinderen de grote herberg hier boven
op de berg, en zorg er meteen voor dat ze. wat te eten en te drinken krijgen;
want deze twaalf onmensen zullen hen onderweg maar heel karig voedsel gegeven
hebben. O God, o God, waarom laat u toch op aarde zulke duivels macht hebben
over de arme vreedzame mensheid?!'
[1] Nu hoort men reeds het gejammer
van de kinderen, die met geweld uit de armen van hun ouders gerukt waren.
Kisjonah en Baram, Jonaël en Jaïruth met de engellopen snel de kinderen
tegemoet; maar de rechter laat de twaalf meteen vastbinden en in een stevige
gevangenis gooien.
[2] Spoedig daarna komt de
kinderkaravaan aan, en de engel bevrijdt in een oogwenk allen van de ezels en
pakpaarden waarop ze vastgebonden waren. Het zijn er meer dan de eerste
drijvers, die de twaalf hoofdverdachten gebracht hebben, zeiden, want op menig
pakpaard waren er drie vastgebonden. Alle kinderen beven van angst ~n vrees
omdat ze denken dat hen hier wat kwaads zal overkomen, maar de engel spreekt ze
heel vriendelijk en aardig toe en zegt dat hen hier niet alleen niets ergs, maar
alleen maar iets heel goeds zal overkomen, en dat ze zich de volgende dag
alweer in de armen van hun treurende ouders zullen bevinden. Toen werden de
kinderen rustiger .
[3] Enigen klagen. echter over pijn,
die door de pakriemen veroorzaakt is; een aantal had bloedige plekken op hun
tengere lijf; want, omdat ze huilden heeft men ze geslagen, omdat door hun
huilen de hele karavaan verraden kon worden. De meesten waren naakt; want met
kleren aan had de een of de ander hen misschien op de weg van Kapérnaum naar
Sibarah, waar men ook omheen getrokken was, kunnen herkennen en dan de karavaan
ergens kunnen verraden. Dus moest er ook voor de noodzakelijkste kleding
gezorgd worden.
[4] Kisjonah zorgde meteen voor een
grote hoeveelheid fijn linnen, en iedereen moest direkt schortjes maken, zodat
's morgens alle kinderen een schort kregen; vele handen maakten licht werk.
Maar de kinderen werden snel in de grote herberg gebracht, die Kisjonah zelf
wat hoger dan de tol had laten bouwen.
[5] Toen de kinderen in de herberg
ondergebracht waren, kwam ook reeds het hoofdtransport aan met het vee en al de
andere zaken. Alles werd in ontvangst genomen en goed ondergebracht; en de
knechten van de twaalf werden ook gebonden in een grote gevangenis gebracht.
[6] Toen deze drukte voorbij was en de
wachters overal verdeeld op wacht stonden, gingen Kisjonah en zijn vier
begeleiders ook eindelijk slapen, maar dat duurde echter niet zo lang, omdat
het al Iaat was en de komende dag veel en belangrijke zaken beloofde.
[7] Tot zonsopgang bleef alles rustig,
maar daarna was iedereen op; en het eerste wat Kisjonah deed, was naar Mij
toekomen, om Mij alles te vertellen wat er 's nachts gebeurd was en om
natuurlijk van Mij te horen, wat er nu voor God in alle rechtvaardigheid gedaan
moest worden.
[8] Maar Ik was hem voor en vertelde
hem wat er deze nacht gebeurd was, en gaf hem ook advies over wat hij nu zo
snel mogelijk moest doen. Dit advies luidde als volgt:
[9] 'Broeder, zend vóór alles met de
meeste spoed een door het keizerlijke gerecht alhier beëdigde boodschapper naar
overste Cornelius in Kapérnaum, opdat hij een commissaris hierheen zendt om de
twaalf zondaren te ondervragen en een oordeel over hen uit te spreken, en om
alle belanghebbenden, die de twaalf zullen moeten noemen, hun geroofde vee,
maar vooral hun kinderen in zo kort mogelijke tijd terug te geven! Want het
hier aanwezige speciale gerechtshof is te klein voor dit zeer grote
spitsboevenproces en ook niet competent voor dit soort gevallen. Maar Mijn naam
moet er beslist buiten gelaten worden!
[10] Het hoog gerechtshof zal het niet
makkelijk krijgen met de twaalf Farizeeën! Voor de berovingen kunnen ze hen
niet veroordelen. Ook voor het niet betalen van tol kunnen ze hen niets maken,
want ze hebben voor het hele land een vrijbrief; en omdat ze inwoners van het
land zijn, kan volgens de wet geen tol van hen geheven worden, en dat was dan
ook niet de reden waarom ze de tol ontweken, dat deden ze alleen maar uit angst
voor het volk. Want bij soortgelijke ondernemingen hebben ze al leergeld
betaald en daarom hebben ze die geheime weg naar Jeruzalem gemaakt.
[11] Daarom is er maar één twistpunt,
waarvoor ze door het gericht veroordeeld kunnen worden tot een grote
schadevergoeding, en dat is de schade, die ze aan jouw bossen aangericht
hebben. Daarvoor zullen alle panden die zich nu in jouw handen bevinden, bij
lange na niet voldoende zijn, ook niet inclusief het geld dat ze bij zich
hebben.
[12] Laat daarom als tweede noodzaak
ook snel vakbekwame taxateurs begeleid door een gerechtsdienaar het bos ingaan
en de schade opnemen, opdat, als het hoog gerechtshof hierheen komt, alles er
al is wat voor het geldige vellen van een wettelijk oordeel nodig is; want
anders kan het gerecht het onderzoek in de lengte en in de breedte rekken, en dan
zouden de zwaar benadeelden misschien pas over een jaar aan hun trekken komen.
Als echter alles wat het gerecht nodig denkt te hebben aanwezig is dan kan het
ook snel een oordeel vellen en na het oordeel tot de
uitvoering overgaan.
[13] Na deze informatie gaat Kisjonah
meteen naar zijn personeel en regelt alles zoals Ik hem dat heb aangeraden.
[14] Een
klein zeilschip vaart met gunstige wind snel naar Kapérnaum, en de Romeinse
rechter gaat zelf met acht onder ede staande taxateurs het gebergte in, dat van
Kis uit gezien de linker zijde van het dal begrenst, en hij zendt een
commissaris met acht andere, eveneens beëdigde taxateurs naar het gebergte aan
de rechterzijde van het dal.
[15]
Ongeveer om vier uur 's middags arriveren een commissaris van het hoog
gerechtshof met twee schrijvers, en de taxateurs van de beide bergen met de
precies opgenomen schade.
[1] Er worden nu vlug vooronderzoeken
ingesteld, en nadat deze spoedig beëindigd zijn, worden de twaalf voorgeleid.
Als de opperrechter hen ondervraagt, zeggen ze: 'Wij zijn eigen baas en wij
hebben onze rechtbank in de tempel in Jeruzalem; buiten God en die rechtbank
zijn wij over al ons doen en laten niemand wat voor antwoord dan ook schuldig,
en u kunt ons dus vragen wat u maar wilt, u krijgt toch. geen antwoord meer van
ons; want wij staan op wettelijke grond, en die is heel stevig, en u kunt ons
niets maken.
[2] Daarop
zegt de rechter: 'Voor dergelijke weerspannigheid heb ik een middel bij mij;
het bestaat uit roede en zweep! Dat zal .u wel aan het praten krijgen! Want het
gerecht kent geen klassenverschillen; voor het gerecht is ieder gelijk!'
[3] De voornaamste van de twaalf
Farizeeën zegt nu: 'Oh, die middelen kennen wij en ook de kracht en de
uitwerking daarvan; maar wij kennen nog een ander middel! Als wij ons daarvan
bedienen, en. dat doen we waarschijnlijk wel, dan zouden wij wel de
allerlaatsten zijn die U durft te berechten!
Kent u de beroemde officiële verklaring van Caesar Augustus, die hij
eigenhandig geschreven heeft en de priesters van Jeruzalem deed toekomen,
waarin hij zegt:
[4] 'Deze priesterkaste is de
keizerstroon in Rome beter gezind dan alle anderen; daarom moeten ook al hun
wetten en voorrechten als heilig beschermd worden! Wee degene, die hen aanvalt!
Die misdadiger moet wegens hoogverraad de zwaarste straf ondergaan!' Deze wet
geldt nu nog net zo als dertig jaar geleden. Als u er soms niets van af wist,
dan hebben wij uw geheugen nu opgefrist. Doe nu maar, wat en hoe u wilt; dan
doen wij wel, wat ons belieft!
[5] Onze panden zijn geheel volgens de
wet verkregen, en niemand kan en mag ze van ons afnemen. Nu op dit ogenblik kan
dat wel met geweld worden gedaan, omdat wij niet sterk genoeg zijn; maar als
wij onze panden hier inlossen, moeten wij vrij gelaten worden, en dan weten wij
wel wegen om deze zaak verder te laten behandelen!'
[6] De opperrechter antwoordt: 'De
zaak waarvoor u hier terecht staat gaat helemaal niet over de panden, hoewel u
zich voor God en alle eerlijke mensen daarvan veel eerder meester gemaakt hebt
door schandelijke roof, dan dat u daar het een of andere werkelijke recht op
had. Want ik weet maar al te goed, welke voorrechten u door uw huichelarij van
de keizer afgeperst hebt.
[7] Als Augustus u gekend had zoals ik
u ken, dan zou u echt wel een ander getuigenis hebben gekregen! Maar jammer
genoeg heeft hij zich door valse schijn laten bedriegen en heeft hij uw
flakkerende lamp aangezien voor het licht van een zon en u daarom een voorrecht
gegeven.
[8] Maar ik en overste Cornelius zijn
van plan om u in uw ware gedaante aan de keizer te tonen, en dan zult u uw
voorrecht vlug kwijt zijn! Verder kunt u mij dreigen zoveel u wilt; want ook ik
bevind mij op wettelijke bodem, en wij opperrechters van dit land hebben sinds
kort een nieuwe verordening ontvangen met betrekking tot uw intriges, waar de
keizer nu ook van op de hoogte is, en daarin staat uitdrukkelijk vermeld, dat
wij u zeer scherp in het oog moeten houden, en ik verzeker u, dat wij
opperrechters deze nieuwste verordening uit Rome buitengewoon trouw en
gewetensvol nakomen en wij hebben u al op een voor u beslist niet erg
vriendelijke wijze beschreven! Begrepen?!
[9] U zuigt net als de Afrikaanse
basilisk de onderdanen van de keizer de laatste druppel bloed uit, u maakt
bedelaars van hen, en wat u nog over laat dat pakt de landpachter Herodes,
opdat hij al zijn duizend hoeren vet en wulps kan voeren. Maar het arme volk
moet in de grootste ellende versmachten! Is dat rechtvaardig?!
[10] Als er de een of andere god is,
die maar net zoveel rechtsgevoel heeft als ik en net zoveel liefde voor het
volk heeft als mijn jas, dan zou het onmogelijk zijn om zulke duivels, zoals u
en uw Herodes, nog langer over de arme mensheid te laten heersen!
[11] 'Heb uw naaste lief als uzelf!'
luidt een zedelijke wet in uw boek, dat God u gegeven zou hebben; hoe houdt u
zich daar echter aan?!
[12] Waarlijk, de wet, die u altijd
met veel ijver navolgt, heet haat tegen iedereen die u in uw geile en wellustige
leven niet ten volle ondersteunen wil! Jammer genoeg heeft u voor dat doel op
slinkse wijze een voorrecht verkregen, waarop u zich nu beroept om allerlei
ongehoorde afpersingen te kunnen ondernemen.
[13] Gelukkig heeft u echter in dit
geval buiten uw wettig genoemde pandopeising iets gedaan dat zelfs ook
schijnbaar niet door een mij bekende wet goedgekeurd wordt. Deze daad, waarvoor
u nu alleen hier terecht staat, heet vernieling van bos. Daaraan heeft u zich
zeer uitgebreid in de mooie bossen van Kisjonah schuldig gemaakt. Hij is een
Griek en een betrouwbaar onderdaan van de keizer, wiens rechten door iedere
keizer van Rome met een compleet legioen zullen worden beschermd als ze ook
maar in het geringste aangetast zouden worden, want hij betaalt jaarlijks
daarvoor aan de keizer duizend pond, wat echt geen kleinigheid is.
[14] Over een weglengte van ongeveer
vijf uur gaans heeft u bij de aanleg van uw geheime smokkelweg bijna duizend
mooie jonge ceders en verscheidene duizenden andere mindere soorten oude en
jonge bomen vernield, en volgens opgaven van beëdigde taxateurs heeft u
Kisjonah een schade van meer dan tienduizend pond berokkend. Nu; hoe zult u
deze schade vergoeden?!'
[15] De voornaamste Farizeeër
antwoordt: 'Weet u dan niet, dat de aarde van God is en dat wij zijn kinderen
zijn waaraan Hij zijn aarde persoonlijk gegeven heeft? Zoals God Zelf het recht
heeft om met de aarde te doen wat Hij wil, hebben wij als Zijn kinderen ook dat
recht en kunnen wij met de aarde doen wat wij willen. Ook al heeft de een of
andere heidense macht ons dit recht voor een, tijdje ontroofd, dan zal ze het
toch niet zo lang behouden; God zal het hen afnemen en weer aan ons, Zijn
kinderen, geven.
[16] Uit het oogpunt van het recht van
God behoeven wij geen schade aan het bos te vergoeden, omdat de aarde van ons
is en wij daarmee doen kunnen wat wij willen. Maar tengevolge van de grotere,
slechts schijnbare macht die u Romeinen nu wederrechtelijk over ons uitoefent,
zullen wij ons wel verwaardigen om tot vergóeding over te gaan; maar er kan
gerust negentiende van de tienduizend pond af. Want zoveel weten wij er wel
van, dat wij best bepalen kunnen hoeveel de bomen waard zijn die wij gerooid
hebben en waarvan wij natuurlijk maar een heel klein gedeelte gebruikt hebben
voor de mogelijke bouw van bruggen; en over hoeveel schade spreken we dan nog?!
Er ligt nu een nieuwe weg die de tollenaar Kisjonah heel goed gebruiken kan!
Als hij hem zelf aangelegd had, dan zou hem dat zeker duizend pond gekost
hebben; nu kan hij daar een nieuwe tol vestigen, en dan heeft hij in een jaar
driemaal zoveel geïnd, dan wat de hele weg ons gekost heeft.'
[17] De opperrechter zegt: 'In naam
van de keizer en zijn wijze wet veroordeel ik u, daar de schade door beëdigde
taxateurs is vastgesteld, en omdat u zich als kinderen Gods alle macht over de
gehele aarde aanmatigt, waaruit logischerwijze voortvloeit dat u ook macht over
de keizer heeft waarvan hij tot op heden ook zelfs niet gedroomd zal hebben,
maar waarmee u echter wel, door zo'n schandelijke aanmatiging, pure
majesteitsschenners van de heilige persoon van de keizer geworden bent, tot een
geldstraf van twintig duizend pond, waarvan een derde ten goede komt aan
Kisjonah en twee derde voor de keizer is; tevens worden daarbij al uw panden
verbeurd verklaard!
[18] Omdat echter op
majesteitsschennis de onherroepelijke straf van de dood of de eeuwige
verbanning staat, kunt u nu kiezen wat u liever heeft, onthoofding door de
bijlof verbanning naar Europa 's ijsland! Ik heb gesproken in de naam van de
keizer en diens wijze wet! Dit alles moet direkt ten uitvoer gebracht worden!
AI vergaat intussen de hele wereld, het recht zal worden uitgeoefend!
[19] Kijk, zo doet een opperrechter
uit Rome en hij is voor niemand bang, behalve voor de goden en de keizer!'
[20] Vervolgens Iaat hij zich naar
Romeins gebruik water brengen en wast zijn handen; een gerechtsdienaar breekt
een staf in tweeën en werpt deze voor de voeten van de twaalf.
234 Een goede vangst
[I] Nu zinkt de moed de Farizeeën in
de schoenen, maar één van hen, die iets meer durf heeft, zegt tegen de rechter:
'Heer, ontsla ons van het tweede oordeel! Daarvoor in de plaats verviervoudigen
wij het eerste en wel binnen acht en veertig uur!'
[2] De rechter zegt: 'Ik neem dat
aanbod aan; maar toch blijf ik bij de verbanning voor de volgende tien jaar! Is
dat akkoord?'
[3] De Farizeeën zeggen: 'Heer wij
betalen u het vijfvoudige in puur zilver, als u ons de verbanning helemaal
kwijtscheldt!'
[4] De opperrechter zegt: 'Goed, maar
met het voorbehoud van het hoge gerechtshof, dat u toch tien jaar onder
toezicht staat van de Romeinse politie, en iedere wederrechtelijke poging, om
de staat en diens hoofd te bedriegen, of iedere verdachtmaking tegen Rome,
zowel als iedere. eigenmachtige, aan het gerecht vooraf niet meegedeelde en
door het gerecht niet toegestane pand verbeuring, waaruit die ook moge bestaan
en welke naam die ook moge hebben, wordt direkt gevolgd door de tienjarige
verbanning naar Europa, wat dan niet meer af te kopen zal zijn! Het geld moet
echter binnen acht en veertig uur hier in de gerechtszaal betaald worden; één
uur later wordt het onder de nu mildere voorwaarden niet meer aangenomen, maar
dan treedt het eerste oordeel weer in werking.
[5] Nu echter nog iets! Voordat u weer
in vrijheid gesteld wordt, moet u de namen en woonplaatsen opgeven van alle
partijen, waar u zo schandalig uw panden hebt opgeëist, zodat ik ze hierheen
kan laten komen en hen al het geroofde, zoals kinderen, vee, koren en wijn
terug kan geven!'
[6] De
Farizeeën doen hun best om aan deze opdracht te voldoen en geven precies alle
namen en plaatsen op. En de rechter zendt meteen boodschappers naar alle
aangegeven plaatsen, en binnen tien uur arriveren reeds alle partijen die in
Kis iets te halen hadden.
[7] De twaalf Farizeeën haalden meteen het
dekkleed van hun met muildieren bespannen geldwagens af, en iedereen stond
stomverbaasd over de ontzaglijke goud en zilvermassa. Zij hadden zoveel zilver
en goud bij zich, dat ze hun straf makkelijk nog vijf keer hadden kunnen
betalen! Het speet de opperrechter dan ook oprecht, dat hij geen hogere straf
gevraagd had.
[8] Maar hem viel een wijze gedachte
in, die maakte dat hij de twaalf nogmaals ging.ondervragen en tegen hen zei:
'Luister, u hebt het gevraagde op de juiste wijze betaald en daarvoor een
kwitantie gekregen! Maar nu ontdek ik zo'n, massa geld bij u dat het mij. echt
onmogelijk toeschijnt dat u op wettige wijze aan deze hoeveelheid goud en
zilver gekomen bent - want echt, als de keizer nu met al zijn contante geld
hierheen kwam, dan zou het zeer de vraag zijn, of dat meer was dan dat van u!
Verklaart u mij maar eens kort en duidelijk, hoe u aan zoveel goud en zilver
gekomen bent; want deze zaak komt mij zeer verdacht voor!'
[9] De voornaamste Farizeeër zegt:
'Wat verdacht, wat verdacht?! Dit is het geld, dat alle in dit land aangestelde
Farizeeën, priesters en levieten gedurende vijftig jaar voor de tempel gespaard
hebben; en omdat de tijd nu verstreken is, moeten wij het aan de tempel
afleveren. Ondanks dat is dit trouwens het kleinste bedrag, dat ooit uit
Kapérnaum naar de tempel is overgebracht. Het zijn alleen maar offers, legaten
en speciale stichtingsgelden voor de tempel en derhalve volkomen rechtsgeldig
verworven en bijeengebrachte gelden.'
[10] De opperrechter zegt: 'Het woord
'rechtsgeldig' zullen we maar weglaten! Ook al is dat zo, dan zijn dat toch
afpersingen en gemene door bedrog verkregen erfenissen, en de rechtsgeldigheid
heeft dus heel weinig met deze rijkdom te maken!
[11] Maar pas een maand geleden heeft
men mij, net als alle hoge gerechtshoven, het volgende meegedeeld: Men. wacht
al een half jaar op belastinggelden uit Klein-Azië en een deel van de plaatsen
aan de Pontus; deze zijn reeds lang geïnd en verzonden, en bestaan uit goud en
zilver en edelstenen en parels, - goud en zilver merendeels in ongemunte
toestand. De opgegeven waarde zou zijn, enkel goud twintig duizend pond, zilver
zeshonderdduizend pond en ongeveer net zo'n waarde aan edelstenen en parels.
[12] Ik zie nog vijf overdekte wagens;
haal het dek eraf, zodat ik ook hun inhoud in ogenschouw kan nemen!'
[13] Zichtbaar verlegen halen ze de
dekken van de vijf karren af, en kijk, ze waren vol met allerlei edelstenen,
merendeels nog in ruwe ongeslepen toestand, en een kar, met meer dan een ton
inhoudsmaat, was gevuld met kleine en grote nog niet doorboorde parels.
[14] Terwijl de opperrechter alles
precies bekijkt, zegt hij: 'Ik geloof dat het nu wel duidelijk is, waar de
belasting en schatting bleef, die van Pontus en Klein-Azië naar 'Rome is
gezonden! Ondanks jullie geslepenheid zal het je erg moeilijk vallen, te
bewijzen dat dit jullie rechtmatig bezit is; maar ik durf bij alle goden en hun
hemelen te zweren, dat ik hier voor mij de zichtbare, en in Rome reeds lang
verwachte, belastinggelden en andere schatten al zo goed als in handen heb.
Blijven jullie dus nog maar netjes hier; als het gerechtshof bijeen is, zal ik
met een grote ondervraging beginnen!'
[15] Als de Farizeeën deze woorden van
de opperrechter horen, worden ze bleek om hun neus, en ze beginnen behoorlijk
koorts te krijgen, hetgeen de oplettende opperrechter niet ontgaat; en hij zegt
tegen de rechter van Kis: 'Broeder ik geloof, dat we de grote roofvogels al in
ons net hebben.'
[I] De rechter uit Kis zegt: 'Vriend,
de beroemde Jezus van Nazareth houdt zich hier al een week of drie geregeld op,
en zal waarschijnlijk hier nog een paar dagen blijven. Volgens mij is Hij een
God die alle nog zo verborgen dingen zonneklaar weet, en Hij heeft ons daarvan
al heel duidelijke voorbeelden gegeven; wat denk je er van, als we Hem hierbij
eens te hulp riepen? Hij zou ons wel eens goed kunnen helpen, en dat nog te
meer, omdat hij absoluut geen vriend is van de zwarte dieven en rovers die de
tempel voor haar snode plannen ter beschikking heeft. Want ik heb met mijn
eigen oren gehoord hoe hij de priesters en Farizeeën uit Chorazin en Kapérnaum
naar de diepste Tartarus verwenst heeft. En daarom ben ik er van overtuigd, dat
Hij ons klaarheid zal kunnen verschaffen.'
[2] Heel verbaasd zegt de
opperrechter: 'Wat?! Is deze Godmens hier?! Ei, waarom hebben jullie mij dat
niet direkt gezegd?! Waarlijk, ik zou hem meteen in mijn plaats hebben laten
rechtspreken en daar zou ik me drie kwart van het werk mee bespaard hebben!
Breng me toch snel naar hem toe! Want de overste Cornelius heeft mij ook heel
dringend opgedragen om intensief navraag te doen naar deze goddelijkste van
alle mensen en hem daarover meteen te informeren.
[3] Als de overste de verzekering krijgt
dat Jezus hier is, dan is hij binnen de kortste keren hier met zijn hele
familie; want hij en zijn gehele huis aanbidden deze Jezus letterlijk, en ik
zelf ben het helemaal met hen eens. Ik dank welke echte God dan ook ervoor, dat
mij nog eens het niet te schatten geluk te beurt valt, om mijn hemelse vriend
Jezus te zien en te spreken! Breng mij toch snel, snel bij Hem! Nu is alles al
gewonnen!'
[4] Als de opperrechter naar het grote
huis loopt met het brandende verlangen om Mij te zien en te spreken, kom Ik hem
tegemoet; en als hij Mij ziet, roept hij blij: 'Daar, daar bent U, goddelijke
vriend en broeder, als ik U zo nog noemen mag!
[5] O laat U omarmen en Uw heilige
aangezicht met duizend vrienden en broederkussen bedekken! O, heilige vriend
van mij! Ik ben zo onuitsprekelijk gelukkig, nu ik U eindelijk weer terug heb!
Waarlijk, waar ook maar mensen in de grootste nood zitten, daar bent U ook
aanwezig om hen te helpen! Ach, ik weet me van vreugde geen raad, dat ik U hier
gevonden heb!'
[6] Ik zeg, terwijl Ik hem ook vast
aan Mijn hart druk: 'Ik groet jou ook eindeloos! Want je hart heeft door je
zware rechtersambt echt geen schipbreuk geleden, en daarom houd Ik nog steeds
bijzonder veel van je en zegen Ik al je werk.
[7] Waarlijk, je hebt het aan Mij en
Degene, Die in Mij woont te danken, dat je hier die grote belastingdiefstal
ontdekt hebt!
[8] Maar laten we nu in huis gaan,
waar een rijkelijk avondmaal op ons wacht! Na de maaltijd spreken we er verder
over!'
236 Het huwelijk van Faustus en Lydia
[I] De opperrechter en de gewone
rechter met Kisjonah, Baram, Jonaël, Jaïruth en Archiël gaan nu met Mij de
kamer in en gebruiken ongeveer een half uur na zonsondergang samen met Mij en
al de Mijnen een goed klaargemaakt, rijkelijk maal. De nog ongehuwde opperrechter
schept een groot behagen in de oudste dochter van Kisjonah en zegt tegen Mij:
'Edele vriend, U weet hoeveel ik ondanks het verschil in godsdienst,
respectievelijk leer der goden, van U hield omdat ik in U geen sluwe,
eenzijdige Jood, maar een heel open en vrijzinnig en tevens veelzijdig
ontwikkeld en in alle wetenschappen zeer ervaren mens gevonden heb.
[2] Daarom vertrouw ik U nu ook toe,
dat Kisjonah's dochter mij buitengewoon goed bevalt. Zoals U wel weet ben ik
echter een Romein, en zij zal ongetwijfeld een Jodin zijn, die haar mooie hand
aan geen heiden, zoals wij door de Joden genoemd worden, geven mag. Raad mij
eens, vriend, is daar nog iets aan te doen? Zou het onder geen enkele
voorwaarde mogelijk zijn, dat zij mijn vrouw werd? Kom, doe mij eens een middel
aan de hand!'
[3] Ik zeg: 'Jij bent een Romein, en
zij is een Griekse en geen Joodse, en dus is er van nature niets wat je hindert
om haar aan Kisjonah ten huwelijk te vragen, die haar ook zeker aan jou zal
geven. Dat ze echter geestelijk, net als het hele huis, volgens Mijn aan jou
niet onbekende leer toch Jodin is, dat zal voor jou toch wel geen steen des
aanstoots zijn?!'
[4] Dan zegt de opperrechter, die
Faustus Caji Filius heet: 'Dat moest er nog bijkomen! Ik ben toch zelf in mijn hart
een van de vurigste aanhangers van Uw goddelijke leer! Want ik vind, dat een
God die een wereld kon bouwen en daarop allerlei levende wezens en tenslotte
zelfs mensen kon scheppen, buitengewoon wijs moet zijn! Als zo'n wijze God de
mensen een leer wilde geven, dan moest die leer toch ook zeer wijs zijn. Deze
zou dan toch zeker geheel overeenstemmen met de natuur en de onderlinge
instandhouding van zeg maar -Zijn mensen.
[5] Nu, Uw leer heeft die geest en dat
karakter in zich en is daarom zuiver goddelijk, en ik heb haar daarom als
geheel waar voor mijn gehele leven aanvaard en ik verkondig haar aan mijn
gehele huis en aan mijn vele ondergeschikte beambten. Als dit dus zo is, dan is
alles al helemaal in orde op de instemming van de vader na!'
[6] 'Wel', zeg
Ik, 'die heb je al, net als de liefde van de mooie Lydia. Kijk maar eens achter
je, dan zie je de in en in gelukkige Kisjonah, die van vreugde niet weet wat
hij doen moet omdat zijn huis zo'n eer te beurt valt!'
[7] Faustus kijkt om en Kisjonah zegt:
'Heer en gebieder over ons hele Galiléa en Samaria! Is het mogelijk, dat u mijn
Lydia tot vrouw wilt hebben?!'
[8] Faustus zegt: 'O ja, als u haar
aan mij wilt geven, uit duizenden is zij voor mij de enige!'
[9] Kisjonah roept Lydia. Zichtbaar
verlegen van liefde en grote blijdschap komt zij, en Kisjonah zegt tegen haar:
'Wel, lieve dochter, zou je wel gezegend willen zijn met deze heerlijke man?'
[10] En Lydia zegt, terwijl ze haar
ogen neerslaat, na een poosje: 'Waarom vraagt u dat nog aan mij? Toen deze heerlijke
Faustus vandaag aankwam en ik hem voor de eerste maal zag, hoorde ik mijn hart
zeggen: 'Wat gelukkig moet de vrouw van deze heerlijke man zijn!' En moet ik
dan nu, als hij mij begeert, nee tegen hem zeggen?'
[11] Kisjonah zegt: 'Maar wat zal jouw
geliefde Jezus daar dan van zeggen?!' Lydia zegt: 'Wij zijn allen van Hem! Hij
is de schepper, en wij zijn Zijn schepsels die Hij nu tot echte kinderen
opvoedt! Ondanks dat blijft Hij het diepst van mijn hart vervullen!'
[12] Faustus zet grote ogen op en zegt,
zeer verbaasd over dit onverwachte getuigenis van Lydia over Mij: 'Wat, wat -
wat moet ik nu horen?! Kan het dan zijn dat een hele mooie droom, die ik
kortgeleden gedroomd heb, op de een of andere wijze een echte betekenis heeft?
De hele hemel zag ik geopend; alles was licht, alle talloze wezens waren licht,
en in de diepste diepte der hemelen zag ik blijkbaar U, mijn vriend Jezus, en
alle wezens wachtten met een soort ongeduldige vreugde op Uw aanwijzing, om Uw
bevelen binnen een ogenblik aan de hele oneindigheid te verkondigen!
[13] Toen meende ik in Uw evenbeeld,
dat de glans van de zon verre overtrof, Zeus te herkennen, en ik verwonderde
mij er erg over, dat U zo buitengewoon veel leek op Zeus. In het geheim hield
ik U voor een aardse zoon van de hoofdgod, die ik vereenzelvigde met Jehova van
de Joden en met Brahma van de Indiërs. Daarbij hield ik alle andere goden net
als U voor Zijn aardse kinderen, die Hij bij tijden bij de aardse dochters
verwekte om de mensen met zulke zonen leiders, leraars en stimulators te geven!
[14] Maar nu krijgt die droom opeens
een heel ander gezicht; U bent Zelf de levende Zeus, Brahma of Jehova, die in
levende lijve bij ons is en ons Zelf Uw goddelijke wijsheid leert, omdat Uw
eerdere kinderen deze op aarde slecht onderwezen en niet voldoende in praktijk
hebben gebracht!
[15] Als dat vaststaat, krijg ik deze
buitengewoon mooie vrouw direkt uit handen van mijn God, mijn schepper, en
daarom hoef ik niet meer te vragen of ik met haar gelukkig zal zijn!
[16] Maar nu heeft mijn verlangen dan
ook een heel ander gezicht gekregen! -Schoonste Lydia! Kijk nu naar de Heer!
Het gaat nu niet meer om ons wederzijds verlangen en begeren, maar alleen om de
heilige wil van deze Enige der Enigen, deze Heer van alle heerlijkheid, deze God
van alle Goden, uit Wien alle hemelen en zon, maan en deze aarde en wij allen
ontstaan zijn!
[17] Waarachtige goddelijke Jezus! Als
U het goed vindt, dat Lydia mijn vrouw wordt, dan neem ik haar tot vrouw; maar
als U daar ook maar het minste bezwaar tegen hebt, dan behoeft U dat maar te
zeggen en mijn leven wijdt zich geheel aan het uitvoeren van Uw wil!'
[18] Ik zeg: 'Edele broeder van Mij!
Ik heb jullie al gezegend, en jullie zijn dus al volkomen vereend; maar vergeet
niet:
[19] Wat God verbonden heeft, dat
behoort geen mens meer te scheiden, en dus blijft een echt huwelijk voor altijd
geldig! Een verkeerd werelds huwelijk is echter toch al voor God geen verbond
en daarom net zo ontbindbaar als de wereldse mensen en al hun overeenkomsten,
die altijd al niets anders zijn dan de grofste hoererij, waardoor de kinderen
van de satan in het jammerlijke bestaan gebracht worden. Jullie zijn nu
volledig man en vrouw, en vleselijk één voor God, amen!'
[20] Na Mijn woorden omarmen ze elkaar
en begroeten elkaar met een kus.
[21] Dat deze snelle
huwelijksvoltrekking in heel Kis een groot opzien baarde en dat Kisjonah zich
nu beraadde over een rijke huwelijksgift is wel te begrijpen.
[1] Toen de eerste opwinding over dit
voorval wat geluwd was, arriveerde de ons reeds bekende Philopold uit Kana, die
meteen naar Mij toekwam en Mij wilde vertellen, hoe hij in Kana alles al
helemaal had geregeld.
[2] Maar Ik begroette hem heel
vriendelijk en zei tegen hem: 'Ik weet alles al; jij bent Mijn leerling, ga nu
naar Mijn andere leerlingen, want die zullen je heel veel te vertellen hebben.
Ik heb vannacht nog veel te bemiddelen. Maar morgen al zullen ook wij het
nodige met elkander te bespreken krijgen; want jij moet een bekwaam werktuig
voor Mij worden.
[3] Philopold gaat nu naar de
leerlingen, en bijna op hetzelfde ogenblik melden de opzieners, dat reeds alle
uitgenodigden uit Kapérnaum en Chorazin zijn aangekomen, en zij vragen, wat er
nu moet gebeuren.
[4] 'Breng ze eerst naar hun kinderen
en geef hen te eten en te drinken!', zeg Ik. 'Wij zullen.intussen een
buitengewone behandeling van de zaak tegen de twaalf Farizeeën hebben.'
[5] Toen gingen de. opzichters weg en
vroeg Faustus Mij, of het niet beter zou zijn, dat Ik de twaalf zou verhoren en
dat hij alleen maar voor griffier zou spelen.
[6] Maar Ik zeg: 'Nee, broeder, dat
gaat niet; want voor hen geldt alleen maar jouw ambtelijk gezag en daarom draag
jij ook de ring van de keizer als teken van jouw macht aan je rechterhand en
daarbij nog het zwaard en de staf; je moet ze dus zelf verhoren. Maar Ik zal je
wel ingeven, wat je en hoe je ondervragen moet en zij zullen je niet
ontsnappen! Laten we daarom maar vlug aan de slag gaan; want de nacht is niet
zo jong meer.'
[7] Daarom gingen we nu meteen naar
het gerechtshuis, waar de twaalf met hun dertig belangrijkste handlangers wel
bewaard door de sterke wacht, met grote vrees en angst op de opperrechter zaten
te wachten; want ze hadden nu geen tijd en gelegenheid meer om ergens een
dozijn valse getuigen op te snorren, die voor hen gelogen en op de leugens ook
nog gezworen zouden hebben; want de tempel beloofde een bijzondere genade aan
ieder, die ten gunste van de tempel en al haar dienaars een vals getuigenis
aflegde als de omstandigheden dat vereisten! Maar vooraf moest zo iemand
natuurlijk wel behoorlijk van informatie voorzien zijn, hetgeen in dit geval
absoluut onmogelijk was.
[8] Onder begeleiding van Kisjonah,
Baram, Jonaël, Jaïruth en de engel Archiël met de onderrechter en een aantal
schrijvers gingen wij nu de gerechtszaal in.
[9] Meteen bij het binnenkomen vraagt
de voornaamste Farizeeër heel boos aan Faustus: 'Wat is dat voor een manier, om
ons priesters van God, terwijl we ons zonder meer al tot alles wat verlangd
werd bereid hebben verklaard, nu nog als gewone boeven gevangen te houden?! Zo
waar wij dienaars van God zijn: -als men ons niet direkt de volle vrijheid
geeft, dan zal God dat weten te bestraffen!'
[10] Faustus zegt: 'Wees rustig,
anders ben ik genoodzaakt jullie tot rust te dwingen; want we hebben nu
bijzonder belangrijke zaken met elkaar in het reine te brengen! Luister nu met
al uw aandacht naar mij!
[11] Ik heb al eerder tegen u
opgemerkt, dat volgens mij uw grote schat uiterst nauwkeurig lijkt op die, waar
ik het al eerder met u over had. Op één punt na is me nu alles wel duidelijk
over deze aanslag op. de van Pontus en Klein-Azië naar de keizer in Rome
verzonden en vermiste belastinggelden en andere schatten; dit ene is het
volgende:
[12] De belastinggelden en de andere
schatten werden volgens de gegevens door bijna een kwart legioen Romeinse
soldaten begeleid; daarom kan het niet zo gemakkelijk geweest zijn om zo'n
geweldig escorte te overweldigen ze in de pan te hakken of minstens op de
vlucht te doen slaan.
[13] Dat deze gelden en schatten
rechtstreeks door uzelf, door list en geweld of door uw nog sluwere collega’s
van de Romeinse leiders gestolen zijn, is me helemaal duidelijk; daar hebben we
ook geen bewijs meer voor nodig omdat we daar intussen meer dan honderd
getuigen voor hebben; maar zoals gezegd, er ontbreekt alleen nog maar hoe en op
welke manier het gebeurd is en tenslotte nog de juiste som, hoe groot die was,
zodat ik in staat ben om tesamen met de gelden en andere schatten het juiste
bericht aan de keizer in Rome te sturen.
[14] De voornaamste Farizeeër zegt:
'Heer, die laster is te groot om ooit op ons te laten rusten! Al had u duizend
valse getuigen tegen ons, dan zal u dat toch weinig helpen; want wij staan te
stevig in onze schoenen, en u zult ons toch met al uw macht geen haar kunnen
krenken! Bespaar u daarom maar alle verdere moeite, want hierna zult u geen
antwoord meer waardig geacht worden, behalve één tot uw verderf!
[15] Als u de Farizeeën tot op heden nog
niet gekend hebt, dan zult u ze nu of ten minste binnenkort leren kennen! Want
zo'n ontzettende beschuldiging kunnen wij nooit op ons laten rusten. Vanwege de
bosbeschadiging waren we toegeeflijk, hoewel we volgens onze wetten niet toe
hadden hoeven te geven; maar voor de lieve vrede hebben wij uw hoogst
onrechtvaardige oordeel aanvaard. Maar daar komen wij op terug, en als u zo
misdadig zou zijn om ook maar iets van het goud, de panden of de schatten aan
te raken, dan zult u dat niet alleen honderdvoudig moeten vergoeden, maar dan
is het met al uw glorie ook totaal afgelopen! Want op dit ogenblik al zal men
in de tempel weten, wat op zo'n allerbrutaalste manier hier met ons gebeurt'.
[16] 'Zo',
zegt Faustus, 'dus op deze manier wilt u zich uit de val bevrijden? Al goed, nu
weet ik dan ook heel precies, wat ik met u moet doen! Uw verhoor is nu
afgelopen; de misdaad is door honderd getuigen vastgesteld, en uw schuld is
duidelijk! Meer zeg ik u niet en ik stel een ultimatum - de gerechtsdienaars
staan buiten -
[17] Als uw dertig handlangers
bekennen, dan behouden ze het leven; als ze echter ook niet willen praten, dan
worden ze net als u nog deze nacht onthoofd! Dan zult u wel beseffen hoeveel
angst ik voor u heb!'
[18] Na deze koelbloedige krachtige
taal van Faustus komen alle dertig handlangers naar voren en roepen: 'Heer,
spaar onze levens; wij willen u haarfijn beschrijven, hoe het gegaan is!'
238 Het verhaal van de diefstal
[1] Faustus zegt: 'Nu, spreek dan!
Mijn woord van eer, er zal jullie geen haar gekrenkt worden!'
[2] Dan zegt een Farizeeër,
verschrikkelijk bevend van doodsangst: 'Heer, schenkt u mij ook het leven, als
ik spreek?'
[3] Faustus zegt: 'U ook; want u bent
de minste van hen.'
[4] Dan schreeuwen de andere elf
Farizeeën: 'Weet je dan met, dat je liever moet sterven - dan voor God een
verrader te worden?!'
[5] Maar de ene Farizeeër zegt: 'Dat
weet ik, maar van God is hier geen sprake; het gaat hier alleen maar om jullie
schandalige bedrog tegen.over de Romeinen. Door een schandelijke list wisten
jullie de grote buit zo keurig van de Romeinen te stelen, dat de hele wereld
zich daar echt over moet verbazen."
[6] Jij als eerste hoofdboef was
gekleed in de kleding van de opperlandvoogd, die nu in Sidon, maar ook vaak in
Tyrus resideert, je had de grote keizerlijke ring als teken van de macht en je
had een gouden zwaard en de heersersstaf van heel Palestina, Coelesyrië,
Klein-Azië en de gehele Pontus.
[7] Bovendien zie je er uiterlijk net
zo oud uit als de hoogst eerwaardige grijsaard Cyrenius, je nam zijn naam aan
en je had je een gevolg en een hofhouding aangeschaft, gelijkend op die van
Cyrenius, daarbij zat je op een imposant paard. Toen de leider van het
geldtransportje begroette als opperlandvoogd en je op een halve dagreis van Tyrus,
denkend dat je de stadhouder was, de getekende bevelrollen gaf en daarbij dan
ook de gelden en de schatten, die jouw verklede Romeinse soldaten in ontvangst
namen, gaf je hem bevel om zo snel mogelijk naar de Pontus terug te trekken,
omdat je met zekerheid vernomen had, dat daar vanwege de belastingafpersingen
onlusten uitgebroken waren en dat de bewoners van de Achterpontus zich met
sterke Skythenhorden tegen de overheersing van Rome verbonden hadden. Uitstel zou
gevaarlijk zijn; daarom was hij als opperlandvoogd, na een korte en
duidelijke opdracht van Rome, hem, de dappere overste van de Pontus en
Klein-Azië, zo ver tegemoet getrokken, om hem in dit dringende geval de snelle
terugweg een beetje te bekorten!
[8] Natuurlijk is de overste van de
Pontus en Klein-Azië toen met zijn drieduizend ruiters zo snel mogelijk
omgekeerd en in een paar uur was hij al zo ver van ons verwijderd, dat wij
onmogelijk meer iets van hem te vrezen hadden. Ons allen was op leven en dood
opgedragen te zwijgen en ieder zou tweehonderd pond zilver krijgen, die
we echter tot op heden nog niet ontvingen, want dat zou pas in Jeruzalem
gebeuren. Het noodlot wilde het echter anders, en van die tweehonderd pond
hoeven we niet veel meer te verwachten.
[9] Het geld en de schatten werden toen
's nachts naar Kapérnaum gebracht, waar ze nu al ongeveer twee maanden lagen,
en de geheime weg is enkel en alleen aangelegd ten behoeve van de grote schat
en leidt volgens mij niet naar Jeruzalem, maar naar een grote verborgen grot in
deze bergen, waarin - en niet in de tempel - al heel veel duizenden ponden goud
en zilver liggen te wachten.
[10] Slechts wij twaalven waren met
dit geheim bekend, en buiten onze dertig handlangers weet geen Farizeeër er
iets van af. De helpers weten alleen niet voor welk doel het is. Tegen hen is
gezegd, dat alles bewaard wordt voor de toekomstige Messias, die de Joden in
deze tijd zal bevrijden van het juk van de Romeinen. Maar ik ken natuurlijk.
wel een andere reden, en dat is in de eerste plaats: een uitermate luxueus leven,
-en in de tweede plaats een geweldige mogelijkheid tot omkopen, als men in
belangrijke gevallen de Romeinen naar zijn pijpen wil laten dansen, of om een
functie van overste in de tempel te kopen, wat natuurlijk altijd ontzettend
veel geld kost. Nu weet u alles; u kunt ook alle dertig ondervragen, maar zij
zullen u hetzelfde zeggen.
[11] Slechts de panden waren voor Jeruzalem
bestemd, om de tempel gunstig te stemmen; de gelden en schatten zouden echter
naar de andere in het hol zijn gegaan, als ze hier niet zo'n geweldige
schipbreuk hadden geleden. Nu weet u precies hoe de zaken staan, en moet u maar
doen wat u rechtvaardig vindt; maar wees tegen mij en de dertig verblinden niet
te hard en te onverbiddelijk rechtvaardig!'
[12] Faustus zegt: 'Tegen u en de
dertig zal ik niet als rechter, maar als beschermer optreden; maar wat met de
elf moet gebeuren, daarover zal Cyrenius oordelen! Zeg mij alleen, of er van de
gelden en schatten niets is weggenomen, of alles wat uit Klein-Azië gebracht
werd hier bij elkaar is, en of u iets weet van de beroemde grot.'
[13] De Farizeeër zegt: 'Het geheel,
inclusief de wagens, is nog net zo onbeschadigd en compleet zoals het ontvangen
werd. Wat betreft de beroemde grot, weet ik als mede eedgenoot natuurlijk
precies wat deze bevat, en zonder een van ons twaalven kan geen mens de toe en
ingang vinden.'
[14] Nu prijst Faustus de minder rijke
Farizeeër, die Pilah heette, en hij zei tegen Kisjonah: 'Wel, vriend, en nu
mijn dierbare schoonvader, de grot die naar het schijnt in uw gebergte ligt,
zal dat, wat u volgens het eerste oordeel toekomt, geven; maar neem de gelden
en de schatten van de keizer vast in bewaring; want bij u zijn die tot het eind
van dit buitengewone proces het best bewaard.
[15] Verzorg Pilah op mijn rekening,
maar geef de dertig voor deze nacht een goed bewaakt nachtverblijf; zolang de
grot niet leeg is, kan ik hen de vrijheid niet geven; maar na de ontruiming
kunnen ze gaan waar ze willen, omdat hun bereidwilligheid ons tot grote
ontdekkingen heeft geleid.’
[I] Dan wendt Faustus zich tot de elf
en zegt: 'Nu, hoe staat het met het ongeluk, waarmee u mij eerder zo arrogant
gedreigd hebt? Wat zegt u hier nu over als gezalfde dienaren van God? Waarlijk,
het moet verschrikkelijk bitter zijn voor iemand die een gezalfde van God heet,
om als grootste staatsboef te kijk te staan! Maar heb maar geduld, u zult nog
wel wat ergers meemaken; dit was maar een simpel voorspel!
[2] Echt, u hebt het maar aan Een hier
te danken, dat ik u niet snel laat ontkleden, de vloek van de keizer over u
uitspreek en dan overgeef aan de gerechtsdienaars, die staan te popelen om het
vonnis uit te voeren! En deze Ene staat naast mij, de goddelijke Jezus uit
Nazareth, die u allang hebt vervloekt en die door u nu van de ene plaats naar
de andere vervolgd wordt alleen maar omdat Hij zo eerlijk is, om het door u
verblinde. volk te laten zien, wie u in werkelijkheid bent.
[3] Onderzoek uw. innerlijk en zeg
eens of er behalve uw satan nog iets ergers kan zijn, dan wat u bent!?
[4] U brengt het volk de kennis over
een God bij waaraan u zelf nooit hebt geloofd; want als u in een God geloofde,
aan Jehova, die Mozes u duidelijk heeft verkondigd, en waarin uw voorouders
levendig geloofd en waarop ze gehoopt hebben, dan zou u met de almachtige God
niet de honendste spot en de brutaalste schande bedrijven!
[5] U laat zich als zogenaamde
gezalfde knechten van de Allerhoogste door het geestelijk doodgeslagen volk
goddelijke eer bewijzen, en bovendien eist u niet op te brengen offers van het
arme volk om daarvoor de poort naar Gods licht en levensrijk met ijzeren
deuren en sloten te barricaderen.
[6] Vraag u zelf nu eens af, of er
ergens nog groter misdadigers tegen God, de keizer en tegen de arme mensheid
gevonden zouden kunnen worden, dan u bent!
[7] O dat onbegrijpelijke geduld en
die lankmoedigheid van de grote God! Als ik ook maar een sprankje goddelijke
macht had over de elementen, dan zouden de hemelen voor mij waarschijnlijk geen
vuur genoeg hebben om bij dag en nacht over u uit te storten!
[8] Heer, waarom heeft U ten tijde van
Abraham de tien steden met Sodom en Gomorra zo zwaar bestraft, -terwijl hun
inwoners, behalve voor wat betreft hun verkeerde vleselijke lusten, toch
blijkbaar engelen waren vergeleken bij deze booswichten, waarvan er nu in het
hele Jodenland meer zijn dan het totale aantal inwoners van de tien steden!?
[9] U noemt zich Gods kinderen en
zegt, dat God uw vader is! Waarlijk voor de God, die zulke kinderen ter wereld
brengt, zou ik in der eeuwigheid niets doen; want die noemen ze bij ons
Romeinen volgens de mythe Pluto, - en Satan of Beëlzebub, dat is uw vader!
[10] U bent het levende slechte zaad,
dat uw vader altijd tussen het koren zaait, opdat daardoor het goddelijke zaad
verstikt wordt, en u noemt zich gezalfde dienaren van God?! Ja, dienaren van de
satan bent u; die heeft u gezalfd ten verderve van al het goddelijke op aarde!
[11] Als u maar een klein beetje
minder duivels was dan u bent, dan zou ik terwille van die Ene, Die hier is,
een zo draaglijk mogelijk oordeel over u geveld hebben. Maar omdat u zo meer
dan duivels slecht bent, zal ik mijn naam niet aan u vuil maken, maar zal ik u
aan de 'judicio criminis atri' (rechtspraak over zware misdaden) overleveren in
Sidon; want daar wast iedere 'judex honoris' (rechter over zaken van eer) zich
zeven maal de handen. ,
[12] Na het
horen van deze woorden van Faustus verliezen ze de moed en smeken om genade en
beloven een algehele ommekeer en verbetering en ze willen iedere schade, die ze
iemand berokkend hadden, honderdvoudig vergoeden. .
[13] 'Waarmee dan?', zegt Faustus, 'de
rijke grot is nu in onze handen; waar wilt u dan nog goud en schatten vandaan
halen? Heeft u dan nog meer grotten, die uitpuilen van het goud, het zilver en
de parels?'
[14] Dan zeggen de elf: 'Heer, wij
hebben er nog één achter Chorazin, waarin oude schatten bewaard worden, die ten
tijde van de Babylonische ballingschap uit de tempel en uit andere godshuizen
daarheen gebracht zijn. Tot in onze tijd wist niemand iets daarvan; maar wij
jaagden ongeveer zeven jaar geleden op korhoenders en wij zochten bijen en
honing in het bos. Toen vonden wij na ongeveer dertig veldwegen gaans, al bijna
helemaal op het Griekse gebiedsdeel, waar zich een middelmatig gebergte
verheft, een plaats waar de honing en de was letterlijk over een vier mans hoge
en loodrecht steile wand naar beneden liep. Bovenaan de wand was een opening te
zien zo groot, dat een knaap van ongeveer twaalf jaar daarin rechtop zou kunnen
staan.
[15] Boven
deze opening verhief zich nog een steile wand, die zeker zeventig manslengten
hoog was, zodat het zonder ladder onmogelijk geweest zou zijn de opening te
bereiken, die zeker veel honing en was bevatte en waar we voortdurend een grote
massa bijen zagen in en uitvliegen. Gauw werd een ladder en een behoorlijke
hoeveelheid stro en allerlei gras bijeengebracht voor het uitroken van de
bijen, en de operatie werd, een paar bijensteken niet meegerekend, succesvol
uitgevoerd. Wij wonnen daar een paar honderd pond zuivere honing en net zoveel
was; want er waren al veel raten van ongeveer duizend cellen aan beide zijden
leeg.
[16] Maar
toen wij de grondwas verzamelden, stootten wij al gauw op tempelgereedschap, en
toen wij het metaal beter onderzochten, bleek maar al te gauw, dat het puur
goud en zilver was. Wij drongen dieper en dieper door in de zich steeds verder
uitstrekkende grot en vonden in haar dieptes steeds meer bewaarde schatten van
onschatbare waarde. Wij lieten al de gevonden schatten ongeschonden in het hol;
alleen versperden wij de buitenste opening met stenen en mos en lieten deze
door beëdigde bewakers vanaf het uur van ontdekking tot op het huidige ogenblik
bewaken. En zie, al deze schatten leveren wij aan u uit als u ons genadig bent
en ons in de naam van de keizer de verschrikkelijke door u uitgesproken straf
kwijtscheldt!'
[17 Faustus zegt: 'Ik wil er over
beraadslagen! Maar geef me nu nog precies op, hoe dat zit met de grot in het
gebergte van Kisjonah! Heeft u die ook tijdens een jacht op honing al vol
ontdekt, of heeft u deze gevuld; en als dat laatste het geval is -waar zijn dan
die schatten vandaan gekomen, en sinds wanneer is die grot al gevuld?'
[18] Dan zeggen de elf: 'Wij hebben
wat daar ligt gedurende vijftien jaar
door toegestane handel verworven; maar volgens een van onze nieuwere
tempelvoorschriften mogen wij slechts een bepaalde som voor ons noodzakelijke
levensonderhoud hebben, en moeten wij alles wat er meer !S aan de tempel
afgeven. Als er bij iemand van ons, die in het land verspreid wonen, bij de
jaarlijkse zeer strenge controle door de tempel een beduidend overschot wordt
gevonden, bestraft men de betreffende persoon genadeloos als bedrieger van God.
Om ons derhalve aan de straf te onttrekken en dan toch voor speciale gevallen
iets te hebben, hebben wij de verborgen grot in het gebergte van Kisjonah
uitgekozen en daarin hebben wij onze aanzienlijke overschotten opgeslagen. Dat
is het hele geheim van de genoemde grot.
[19] Faustus vraagt nog:' Loopt de
door u aangelegde weg helemaal tot aan de grot?'
[20] 'Nee, heer', zeggen de elf,
'slechts tot het zeer dichte struikgewas, waardoor men over een alleen aan ons
bekend pad bij de voor niemand anders zichtbare grot kan komen.'
[21] Faustus zegt: 'Goed, dan bent u morgen
onze gids! Maar voor vandaag, respectievelijk voor deze nacht is de
onderhandeling gesloten; want voor dit moment weten we allen genoeg!'
[22] De elf werpen zich voor Faustus
op de knieën en smeken om genade. Maar Faustus zegt: 'Dat hangt nu niet meer
van mij, maar van een heel andere Iemand af; als Hij het u vergeeft, dan is het
door mij ook vergeven, amen!' -Daarmee verlaten wij de rechtszaal en gaan ons
lichaam de nodige rust geven.
[23] In de hal van het woonhuis wacht
Lydia op Mij en Faustus, haar echtgenoot, en begroet ons en vindt het jammer,
dat het ons wel een paar uren harde strijd gekost heeft.
[24] Faustus begroet zijn jonge
gemalin eveneens en zegt tegen haar: 'Ja, geliefde Lydia, het was echt een
harde strijd, maar met de goddelijke hulp van de eveneens goddelijke vriend
Jezus, aan Wien alleen alle eer en alle lof toekomt, is de gehoopte ontknoping
helemaal gekomen. Maar laten we dat nu laten rusten; morgen zal er nog veel
gedaan moeten worden.'
[25] Uitgezonderd de nodige
wachtposten ging iedereen nu slapen.
[I] De volgende dag, een sabbat, vroeg
Faustus, hoewel hij een Romein was, aan Mij of de joodse sabbat hier gevierd
moest worden of niet, en wat er met de elf Farizeeën moest gebeuren.
[2] Ik zei: 'Beste vriend en broeder!
ledere dag die met goede daden gevuld wordt is een echte sabbat, en op iedere
dag waarop men iets gedaan heeft wat beslist goed is, heeft men alleen al
daardoor een echte sabbat gevierd. Daarom moet je op deze sabbat zoveel goeds
doen als je maar kunt en wilt, en het zal je zeker niet als zonde aangerekend
worden, behalve door de slechte wereldse dwazen, die zelfs de wind vervloeken
als hij op sabbat waait, en dat ook doen met de regen en de. scharen door de
lucht vliegende vogels. Zulke dwazen moeten ons nooit dienen als een te volgen
voorbeeld, maar alleen als een bovenal afschuwwekkend voorbeeld. want zij
vervloeken het goede en willen dat hun slechte daden door de hele wereld hoog
geroemd worden! Nu weet je wat je op iedere sabbat moet doen!
[3] Wat de
elf betreft, laat hen ook vrij nadat je al hun schatten bemachtigd hebt! Stuur
de keizer dat wat van hem is, en geef hem maar een zelfbedachte reden op voor
de vertraging; maar geef de tempel ook haar deel uit de grot bij Chorazin,
vertel de opperpriester, daarbij, hoe de schatten door de elf Farizeeën al een
aantal jaren geleden zijn ontdekt, maar de tempel zijn onthouden aan wie ze
eigenlijk behoren, en dan zal de tempel deze zaak met de elf wel heel passend
behandelen.
[4] Wat betreft de schatten in het
gebergte van Kisjonah, laat een derde aan hem toekomen, en aan jou een derde in
naam van de keizer, en verdeel een derde onder alle armen, die voor hun
kinderen en hun geroofde spullen hierheen zijn gekomen, en dan is de hele
rechtszaak daarna voor alle tijden der tijden beëindigd. Gebruik de dag van
vandaag!
[5] Baram en Kisjonah hebben goede
schepen, en bij gunstige wind zullen jullie in een paar uur klaar zijn met de
ontruiming bij Chorazin; een deel van de mannen moet zich echter bezig houden met
de ontruiming van de Kisjonah-grot, en als jullie een beetje opschieten, kunnen
jullie de schatten uit beide grotten vóór de avond hier hebben en ze morgen
naar de plaatsen van bestemming afzenden!
[6] Ik zou de schatten wel allemaal in
een oogwenk door Archiël hier kunnen laten brengen, maar er is hier nu te veel
volk, en zo'n wonder zou te veelopzien baren; daarom doe ik dat niet. Maar Ik
zal jullie toch in het geheim zo helpen, dat je dit werk -waarvoor je normaal
gesproken zeker drie dagen nodig zou hebben - in één dag, dus vandaag, helemaal
klaar krijgt. Treuzel nu echter niet, maar ga naar links en rechts!
[7] Neem echter overal slechts één
Farizeeër mee; de anderen moeten intussen hier opgesloten blijven!
[8] Pilah moet hier blijven; want hij
is al te goed voor dat soort zaken, waarmee kinderen van God zich zo weinig
mogelijk moeten bezig houden. Ook behoef jij niet persoonlijk naar de twee
aangeduide plaatsen mee te gaan, maar een commissaris is voldoende, als je hem
de nodige volmacht geeft. Wij zullen ons intussen bezig houden met de verdeling
van de panden en het teruggeven van de kinderen aan de betreffende ouders.'
[9] Wie anders dan Faustus is het
meest tevreden over deze regeling!? Want hij heeft er op drie manieren voordeel
aan: ten eerste blijft hij bij Mij, ten tweede bij zijn jonge echtgenote die
hij nu buitengewoon liefheeft, en ten derde heeft hij nu tijd om aan de keizer
een instructief schrijven en een geleide en bestemmingsbrief op goed perkament
op te stellen en al de gelden en schatten reeds de volgende dag naar de plaats
van bestemming te versturen.
[10] Als de beide commissarissen
vertrekken om de bewuste schatten op te halen, beginnen wij meteen met de
verdeling van de panden en de kinderen, die 's nacht al merendeels hun ouders
gevonden hebben; maar er waren er toch een aantal, waarvan de ouders ziek thuis
lagen van hartzeer en verdriet en daarom niet naar Kis konden komen om daar hun
kinderen en andere zaken af te halen.
[11] Die ouders gaven dan hun buren
opdracht om hun kinderen en hun eigendommen, als die na de bekendmaking nog
aanwezig waren, in ontvangst te nemen; en zo werd daar bij de verdeling ook
rekening mee gehouden, en iedereen kreeg exact wat hem toekwam. En iedereen
kreeg van Kisjonah, uit het derde deel van de schat uit de grot, op grond van
de nog komende afrekening zoals Ik die bepaald had, een som van honderd pond.
Na dit werk en deze schenking mochten alle deelhebbenden, waar er natuurlijk
een paar honderd van waren, weer uit Kis naar huis gaan nadat hen eerst nog
door Faustus een goede les en vermaning werd gegeven.
[12] Kisjonah liet alle vrachtschepen
klaarmaken, en de hele grote karavaan, die thuis hoorde in Chorazin, Kapérnaum
en Nazareth, werd op die manier weer naar huis gebracht, en de verdeling en het
naar huis sturen duurde nauwelijks iets meer dan zeven en een half uur.
[1] Ik, dezelfde Christus die voor
tweeduizend jaar als God en mens op deze aarde leerde en werkte, geef in deze
tijd dit gebeurde van lang geleden door een daarvoor uitgekozen knecht opnieuw
aan de mensen. Nu zou iemand wel eens kunnen vragen:
[2] Hoe zit dat nu? Deze kinderen
zouden, als ze hier niet opgevangen waren, als pand van de Farizeeën in
hoogstens tien tot twaalf dagen, voor een deel in Sidon, Tyrus, Césaréa,
Antiochië en zelfs in Alexandria door de vaste slavenhandelaars verkocht zijn.
Misschien meer dan de helft daarvan waren toch wel kinderen met een goede
opvoeding, en er staat nergens aangegeven, dat Ik hen als grote kindervriend
bezocht of zelfs maar een woordje met hen sprak. In andere gevallen daarentegen
liet Ik de kleinen toch meteen naar Mij toe komen om ze aan Mijn hart te
drukken en te zegenen!
[3] Op die vraag geef Ik het volgende
antwoord: In de eerste plaats waren deze kinderen natuurlijk al merendeels
ouder dan negen jaar, en daarbij waren ook meisjes van veertien tot zestien
jaar en ook jongemannen, en je kon dus niet, zonder een zekere aanstoot te
geven, het vertrek van zulke jonge, halfnaakte mensen binnenkomen. Ten tweede
waren het echt niet zulke heel onschuldige kinderen meer, zoals Ik ze nog hier
of daar wel eens aantrof; maar voor het merendeel waren ze lichamelijk en
moreel grondig bedorven. De pederastie en het verkrachten had nergens zo'n
schandalige vorm aangenomen als in de grensgebieden tussen de Joden en Grieken.
En daarom was voor de verdorven kinderen deze door Mij toegelaten les niet
helemaal voor niets; want in de eerste plaats moest het hen voorkomen als een
behoorlijke straf voor de verdorvenheid en ten tweede werden zij daardoor
gewaarschuwd tegen het verdere dienstbaar zijn aan de zinnelijkheid van geile
Grieken. Faustus prentte dan ook in zijn vermanende toespraak heel indringend
ouders en kinderen in om met alle ernst een godvrezend leven te gaan leiden,
als ze niet bij een volgende zonde heel gevoelig door God gestraft wilden
worden.
[4] Dat wetende, begrijpt men hopelijk
dat Ik, hoewel Ik vervuld ben van de totale goddelijke liefde voor ieder mens,
vanwege diezelfde goddelijke heiligheid niet persoonlijk het zondige, zeer
verontreinigde vlees, in verband met haar staat, kan en mag benaderen, en in al
zulke gevallen treedt dan het 'raak Mij niet aan' op.
[5] Want er is een groot verschil tussen een
rein en een heel onrein kind. Het eerste kan direkt door Mij geleid worden,
maar het tweede kan slechts indirect op naar behoefte nodige doornige wegen
geleid worden, zoals in dit waar beschreven geval duidelijk zichtbaar is.
[6] Men moet daarom ook niet zo
voorbarig zijn om te vragen, waarom niet zelden, kinderen die beslist niets
misdreven hebben of althans niet toerekeningsvatbaar zijn, door Mij lichamelijk
harder aangepakt worden dan oude zondaars, die hun zonden net zo moeilijk
zouden kunnen tellen als het zand van de zee.
[7] Want daarop zeg Ik: Wie een boom
op een bepaalde manier wil buigen, moet zolang de boom nog jong en meegaand is
deze in de gewenste richting buigen. Als de boom eenmaal oud is geworden, dan
moeten er al buitengewone middelen aan te pas komen om hem met de grootst
mogelijke moeite een andere richting te geven; een heeloude boom kun je geen
andere richting meer geven -behalve de laatste, door hem om te hakken.
[8] En dat is dan ook de reden, dat
Ik, zegt de Heer, 'de kinderen en zelfs de kleine kinderen vaak harder bewerk
dan een oudere; want de slechte geesten zijn nergens zo ijverig als juist bij
de kinderen en zij zijn zeer dienstvaardig om bij het vormen van het
zielelichaam zodanig te helpen, dat het lichaam ook voor hen een groot aantal
vrijere en aangenamere woningen zal bevatten!'
[9] Wat doet de Heer dan, aan Wie van
alles wat gebeurt niets onbekend blijven kan?
[10] Wel, Hij zendt Zijn engel, laat
het gemene en sluwe werk van de slechte helpers afbreken en als vreemde stukken
door allerlei schijnbaar lichamelijke ziektes uit het lichaam verwijderen.
[11] Let maar eens op de verschillende
ziektes van de kleine en grotere kinderen, en Ik zeg u, dat zijn niets dan
verwijderingen van het vreemde kwade materiaal waarmee slechte en onzuivere
geesten voor zich zelf vrije behuizingen hebben willen vestigen in dat bepaalde
lichaam.
[12] Als aan dit kwaad bij de kinderen
niet steeds zeer krachtig een eind gemaakt werd, dan zouden er zoveel
bezetenen, doofstommen, cretins en alle soorten kreupelen zijn, dat er op de
hele aarde niet makkelijk ergens een gezond mens aangetroffen werd.
[13] Natuurlijk vraagt men dan weer:
Maar hoe kan de zeer wijze God zoiets van den beginne toestaan, dat er zich
slechte en onreine geesten in het jonge zielelichaam kunnen binnensmokkelen?!
[14] En dan antwoord Ik: 'Dat is een
vraag van de blinde mens die niet weet, dat de gehele aarde, ja de gehele
schepping, voor wat betreft haar van buitenaf gezien stoffelijke lichaam in al
haar zogenaamde elementen zo te zeggen een samenraapsel is van geesten, die
voor een bepaalde tijd geoordeeld zijn of vastgehouden worden.
242 Ons dagelijkse voedsel
[I] Iedere keer dat de ziel voor haar
lichaam stoffelijk voedsel vraagt en dat krijgt, komen er met het voedsel ook
altijd een legioen vrij geworden, nog slechte en onreine geesten in haar
lichaam, die haar dan moeten helpen bij de verdere uitbouw daarvan.
[2] Deze geesten houden zich aan
elkaar vast en vormen weldra een bepaald soort geheel eigen intelligente
zielen. Als zij zich tot op deze hoogte ontwikkeld hebben, verlaten zij weldra
de eigenlijke ziel als bezitster van het lichaam en beginnen voorzieningen in
het lichaam aan te brengen die ze voor hun eigen doeleinden denken nodig te
hebben.
[3] De maar al te vaak bij jonge
kinderen voorkomende hongerige en vraatzuchtige zielen maken dat deze geesten
al spoedig een tamelijk hoge graad bereiken van wat zij welzijn noemen, en dan
kan en moet er ook het een of andere verschijnsel bij de kinderen optreden.
[4] Als men het kind niet volledig bezeten
wil laten worden moet dit lichaamsvreemde door wat voor geschikte ziekte dan
ook verwijderd worden. Om een zwakker kinderzieltje niet te zeer te kwellen,
kan men ook de ziel tot aan een bepaald tijdstip behoeftig in het voor de helft
vreemde lichaam door laten leven. Waarna men haar dan door lessen van de
uiterlijke en innerlijke geestenwereld samen tot zoveel inzicht kan brengen,
dat zij ten slotte zelf haar parasieten door vasten en allerlei andere
ontzeggingen begint uit te drijven. Ook kan men haar, als de parasieten te
hardnekkig zijn, het gehele lichaam ontnemen en dan zo'n ziel in een andere
wereld voor het eeuwige leven opvoeden.
[5] Ook de voor de ouders vaak bittere
vroege lichamelijke dood van hun kinderen vindt hierin zijn oorzaak; daarom moeten
vooral naar aardse maatstaven rijke ouders er goed op letten, dat hun kinderen
doelmatig voedsel gebruiken.
[6] Als een moeder de door Mozes als
onrein aangegeven spijzen eet, dan moet ze het kind niet zogen, maar het door
een ander laten zogen die reine spijzen gebruikt, anders zal ze met het kind
veel zorgen krijgen.
[7] Daarom hebben de Joden reeds vanaf
Abraham, voornamelijk van Mozes, wettelijk voorgeschreven gekregen wat de reine
dieren en de reine vruchten zijn, en allen, die zulke wetten nauwkeurig
volgden, hadden nooit zieke kinderen en bereikten zelfs een hoge ouderdom en
stierven gewoonlijk aan ouderdomszwakte.
[8] Maar in deze tijd, waar men zelfs
naar de vreemdsoortigste lekkernijen op zoek gaat en er helemaal niet meer aan
denkt, of iets rem of onrein is en men in menig land domweg alles naar binnen
werkt wat maar eetbaar lijkt, is het toch wel een wonder dat de blinde mensen
lichamelijk nog niet die dierlijke vorm aangenomen hebben, die hun ziel al
helemaal heeft.
[9] Als kinderen al in hun prille
jeugd behept zijn met allerlei kwaaltjes, dan ligt de voornaamste oorzaak in de
ongeschikte voeding, waardoor een te grote hoeveelheid slechte en onreine
geesten in het lichaam gebracht wordt, die vaak ten behoeve van het heil van de
ziel, tesamen met een algehele verwijdering van het jonge lichaam, van haar
weggenomen moeten worden. Voor deze vroege lichamelijke dood van hun kinderen
is de schuld dan alleen maar te zoeken bij de maar al te vaak onvergeeflijke
blindheid der ouders, omdat zulke ouders alles eerder opvolgen dan de raad van
God in het heilige boek !
[10] Kijk, Ik laat door Mijn engelen
elk jaar alle vruchtbomen waar de mensen de vruchten van eten, zeer zorgvuldig onderzoeken,
zodat geen appel, geen peer en geen wat voor naam hebbende vrucht dan ook die
tijdens de bloei gevormd wordt, rijp wordt, als zich daarin de een of ander
voor de ontwikkelingsfase van de vrucht nog te onreine geest binnengesmokkeld
heeft; iedere vrucht, die daaraan lijdt, wordt geheel onrijp van boom of struik
verwijderd.
[11] Dezelfde voorzorgsmaatregel wordt
getroffen bij alle voor de menselijke consumptie bestemde graansoorten en
planten.
[12] Maar de blinde mens beseft dit
niet alleen niet, maar vreet nog bovendien als een poliep alles wat hem maar
enigszins lekker voorkomt; is het dan een wonder, dat hij ziek, traag,
vermoeid, gebrekkig en dus steeds ongelukkiger wordt!?
[13] Zo zijn ook alle soorten van de
zogenaamde aardappels vooral voor kinderen en zogende vrouwen evenals voor
zwangere vrouwen erg slecht, en de koffie is nog slechter! Maar wat blind is
ziet niets en het geniet heel gulzig van beiden vanwege de aangename smaak;
maar de kinderen worden daardoor lichamelijk ongelukkig, en tenslotte
hermafrodiet. Dat stoort de blinde echter niet; hij eet toch ook veel zwaardere
vergiften, -waarom zou hij deze twee lichtere gifsoorten dan niet eten?!
[14] Maar Ik zal voor de mens nog één
keer de voor hem geschikte spijzen vaststellen; als hij zich daaraan zal
houden, dan zal hij gezond worden, zijn en blijven; richt hij zich echter niet
daarnaar, dan moet hij maar als boosaardig wild in de woestijn te gronde gaan.
[15] Maar nu eindig
Ik deze noodzakelijke verklaring, en dus weer terug naar de hoofdzaak!'
einde
deel 1