WEG TOT GEESTELIJKE
WEDERGEBOORTE
Een
Brevier
door het
innerlijk Woord ontvangen door
Uitgeverij
De Ster - Breda
Ginnekenweg
124 - 4818 JK Breda.
Druk: ICG-Printing, Dordrecht
Oorspronkelijke titel: Weg zur
geistigen Wiedergeburt, Ein Brevier. LorberVerlag - 7120 Bietigheim, 1979.
Vertaling: J.E.Bos
Ontwerp omslag: Usanne Franken
Foto omslag: T.Janzen
Copyrights @1986 Uitgeverij De Ster -
Breda ISBN 9065563113
Inhoud
Voorwoord 9
Verklaring van de titelafkortingen
1. Grootste en laatste getuigenis over
de Heer door Johannes de Doper
Joh.3, 34 - 36; Gr.Ev.Joh. 1/24 (12 - 18)
2. Het
nachtelijke gesprek van Jezus met Nicodemus
Jeu. 25 - 26; Gr.Ev.Joh.1 /18,19,20,21 en 22;
Joh.3,
1 - 21 18
3. Uit
de levensschool van de Heer - Motto Gr.Ev.Joh.IX/155 (9)
a) De basis van de Leer van de Heer -
Gr.Ev.Joh.III /53 (6 - 16)
b) Zelfbeschikking en liefde van de daad
- Gr.Ev.Joh.III /241 (2 - 10)
c)
De poort van de zelfverloochening - Gr.Ev.Joh IV/1 (4 - 6, 9 - 12)
d) Het geloof als voorafgaand gegeven -
Gr.Ev.Joh. V/213 (8 - 9)
e) Zelfkennis en
Godskennis - Gr.Ev.Joh. V/215 (1 - 7)
f) Het geweten en de invloed van de engelen -
Gr.Ev.Joh. III /232 (1 - 14)
g) Vermaning tot verzoenlijkheid Gr.Ev.Joh.
V/250 (4), Gr.Ev.Joh. IV/78 (1 - 5)
h) De vrije wil is steeds te respecteren -
Gr.Ev.Joh. VIII /43 (7)
i)
Naastenliefde - Gr.Ev.Joh. VII/94 (17), Gr.Ev.Joh. VII/140 (1,3,11 - 12)
Gr.Ev.Joh. IV/39 (1),
Gr.Ev.Joh.IV/79
(5 - 9), Gr.Ev.Joh. V/126 (9), Gr.Ev.Joh. VIII /120 (6,7), Gr.Ev.Joh. XI/75,
blz.213
j) Over het bidden Gr.Ev.Joh. IX/87 (4
- 6)
k) Over de wetenschap van de
beeldspraak - Gr.Ev.Joh. IX/93 (4 - 7)
I) Deemoed en zelfrespect - Gr.Ev.Joh.
VII /141 (4 - 12)
m)
Wellust verhindert de geestelijke ontwikkeling - Gr.Ev.Joh. VIII /41 (8 - 13)
n) Weten en wijsheid - Weten en geloof
- Gr.Ev.Joh. VII /183 (13 - 14), Gr.Ev.Joh.IX/132 (11-13)
o)
Het onderscheid tussen zaligheid en verdoemenis - Ed.58, (10 - 12), GS 11 /106
(8)
p)
Wat is dan de Geest? - GS 11 /79 (12 - 13), GS 11 /71 (9 - 14, 8)
4.
Uit de leer van de ziel - Motto Gr.Ev.Joh. VI /133 (3)
a) Het Wezen en doel der materie in
het proces van de ontwikkeling van de ziel
Gr.Ev.Joh.VI /133 (3 - 6)
b) Ontwikkelingsfasen van de ziel -
Gr.Ev.Joh.X/21
c) Het vormingsproces van de ziel -
Gr.Ev.Joh.X/184 63
d) Voorbeeld van een vereniging van
dierzielen tot een menselijke natuurziel - Gr.Ev.Joh.X/185 (4 - 7)
e) De twee principes in de mens: materie en
geest - Gr.Ev.Joh.XI/75 (2 - 27)
f) De leiding van de menselijke ziel naar
voleinding - Gr.Ev.Joh.IX/171 (4 - 10)
g) Leiding van het leven hier en in het
hiernamaals - Gr.Ev.Joh.VII /156 (7 - 12)
h) De ziel in het hiernamaals -
Gr.Ev.Joh.VIII /17 (5 - 7); Gr.Ev.Joh.IX/142(2)-143(8)
5. Het
drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in het hart van de mens Motto
Gr.Ev.Joh.II /217 (5)
a)
Het visioen van Oalim - Hil/72 (9 - 26); 74 (2 - 3, 24 -
32)
b)
Lichaam, ziel, geest - Gr.Ev.Joh.II /217 (5),
Gr.Ev.Joh.IX/174 (9 - 12),
Gr.Ev.Joh.IX/176 (2 - 4, 7 - 9), Ed.51
(5 - 7)
c)
De drie-eenheid in God en mens Gr.Ev.Joh.VIII /24 - (1,4-
14); 25 (1 - 15), Hil/S 55 (12 - 13)
d)
De opstanding van het vlees (Gr.Ev.Joh.V/238 (1,3,6) 89
e)
Het Godsrijk in het hart van de mens -
Gr.Ev.Joh.IX/72 (11 - 15), GS II /10
(14), Ed 70 (2 - 4, 13, 15,21, 24 - 25)
f)
f) God als Vader van Eeuwigheid Gr.Ev.Joh.III /225 (6 -
9) 92
6. De
verlossing (Eigen tekst, ontvangen op 14 juni 1840)
7. De weg tot
geestelijke wedergeboorte - Motto (tekst van 15 Aug. 1840)
a) Noodzakelijke gedragsregels (eigen
tekst, door Jakob Lorber ontvangen op 15 en 18 Aug. 1840)
b) Dat is de kortste weg tot wedergeboorte
(ontvangen door Jakob Lorber op 18 Aug. 1840)
c) Zelfbeschouwing (meditatie)
Gr.Ev.Joh.I/224 (8,e.v.), Gr.Ev.Joh.I /226 (1 - 4)
Gr.Ev.Joh.II/166 (18, 19), HII /242 (3 - 13)
d) Zelfontwikkeling Gr.Ev.Joh.II /75 (7 -
9), - Schrft Hfst 5, GS II/44 (16, 17)
e)
Geestelijke beschouwing van een zonsopgang: over de ware Sabbatrust in het hart
Gr.Ev.Joh.II /148 (8 - 15)
f) Het denken in het hart Gr.Ev.Joh.II /62
(1 - 10)
g) Tweevoudig vermogen om tot kennis te
komen = RBI I /35 (2 - 6, 8)
h)
De wedergeboorte van de ziel Gr.Ev.Joh.XI /50 (1 - 14) - Gr.Ev.Joh.XI/52 (1 -
7),
Gr.Ev.Joh.VIII
/61 (9 - 14), - Gr.Ev.Joh.VIII /57 (12), RBI.II /278(4,6),Jeu 298(8 -13)
i) Het geestelijke gezicht Gr.Ev.Joh. XI
/53
j)
Vergeefse moeite Gr.Ev.Joh.V/160 (1 - 6)
k)
"Het Rijk Gods geweld aandoen" - Gr.Ev.Joh.VII /127 (3 - 7, 9)
l) De weg tot het een worden met de Geest -
Gr.Ev.Joh. VIII /150(14 - 16), Gr.Ev.Joh.IX/103 (5 - 6)
8. De
Wedergeboorte van de Geest - Motto Hl/Voorbericht van de Heer, blz.7 (1)
Gr.Ev.Joh.I
/2 (14 - 16), Joh.1, 13
a)
Verdere toelichtingen Gr.Ev.Joh.I /161 (1 - 6)
-Gr.Ev.Joh.I /214 (10 - 11), Gr.Ev.Joh.II /41 (5),
Gr.Ev.Joh.IV/220
(6 - 8, 10), Gr.Ev.Joh.IV/225 (5,6,8), Gr.Ev.Joh.VII /54 (11 - 13),
Gr.Ev.Joh.VII/69
(6 - 7), Gr.Ev.Joh.IX/102 (8), Gr.Ev.Joh.IX/108 (4 - 5)
Gr.Ev.Joh.IX/141
(3), GSI/164 (15)
b) Het
wonder van Pinksteren maakte de geestelijke wedergeboorte pas mogelijk
Hl/144 (2), Hl/46 (20 - 23), Gr.Ev.Joh.III /171 (4 - 8, 11 - 14),
Gr.Ev.Joh.IIl/180 (3 - 8),
Gr.Ev.Joh.IV/133
(8 - 9), Gr.Ev.Joh.IV/217(9) - 218(1),
Gr.Ev.Joh.VII
142(8), Gr.Ev.Joh.VII /129(10), Gr.Ev.Joh.IX/56 (6 - 7)
c) De
verhouding tussen ziel en geest Gr.Ev.Joh.VII /66 (5 - 8), Gr.Ev.Joh.IV/226 (1
- 4)
Gr.Ev.Joh.IV/228 (2 - 5),
Gr.Ev.Joh.IV/256 (1 - 4), Gr.Ev.Joh.V/211 (3 - 7)
d) De juiste kennis van de Goddelijke
wijsheid - Gr.Ev.Joh.VII /55 (3 - 12)
e) Het levenskamertje in het hart in
overeenkomstige zin - Gr.Ev.Joh. VIII/57 (10 - 14)
g)
De drie graden van levensvoleinding Gr.Ev.Joh. VII/155 (1
- 13), Gr.Ev.Joh.I/3(1), Joh.l,16 174
Epiloog - Gr.Ev.Joh.III/224 (12 - 14)
Jakob
Lorber en de werken van de nieuwe openbaring
Literatuur 186
Over
de leer van de Wedergeboorte van de Geest publiceerde voor de eerste maal,
reeds tijdens het leven van Jakob Lorber (1800 - 1864), zijn eerste uitgever
Johannes Busch uit Dresden in 1856 een boekje, waarvan het titelblad hier in
facsimile is weergegeven. Een daarna verschenen werkje 'Der Weg zur
Wiedergeburt' werd diverse keren herdrukt, doch is reeds lang niet meer
verkrijgbaar. Het boek dat thans voor U ligt komt daarvoor in de plaats en
bevat een aanzienlijk uitgebreider en tevens op hetzelfde onderwerp betrekking
hebbende keuze van teksten uit de geschriften van Jakob Lorber.
De geestelijke wedergeboorte moet niet
verwisseld worden met reïncarnatie, waarvoor in het 'Grose Evangelium Johannes'
VI /61 (3-4) gezegd wordt: "Het verre morgenland gelooft nog heden ten
dage (tijdens Jezus' leven op aarde) vast aan de zielsverhuizing; maar
dat geloof is bij hen zeer verontreinigd, omdat zij de menselijke ziel weer in
een dierlijk lichaam laten terugkeren. Maar terug verhuist geen enkele nog zo
onvolmaakte ziel meer".
Veeleer
gaat het bij de geestelijke wedergeboorte om de voleinding van de mens, dus om
het eigenlijke en hoogste doel van alle geestelijke inspanningen van de mens,
ja om het 'mens' zijn als zodanig. Dat is in alle geschriften van Jakob Lorber
ook te bespeuren als steeds aanwezige grondgedachte, zoals die ook op
honderden plaatsen in directe belering en vanuit telkens weer nieuwe aspecten
wordt uiteengezet.
Dit brevier tot geestelijke
wedergeboorte zou kunnen dienen als een soort leidraad om als het ware van
buiten af, namelijk vanuit het ons zo gewoon geworden diep ingewortelde
materiële denken, geleidelijk gevoerd te worden in het geestelijk centrum van
ons eigen Zijn. Dat betekent: uit het donker van ons aardeleven tot het
stralende licht van de Liefdewijsheid uit God in ons eigen hart.
Zelfs de kortste weg tot geestelijke
wedergeboorte hoeft echter beslist geen korte te zijn, maar kan vaak ook betrekkelijk
lang en moeizaam zijn. Maar de Heer laat er ons nergens over in twijfel dat
dit in elk geval de beste weg is, die de mens kan kiezen.
H.E.Sponder
Het lichaam van de mens weet in het
geheel niet wat er allemaal in de mens verborgen is; want het heeft geen oog om
te zien wat in zijn binnenste leeft. De geest echter die in zijn binnenste
woont, deze alleen ziet en weet alles wat in de mens is. Laat daarom ieder
streven naar de ware wedergeboorte van de geest, want zonder deze kan niemand
het Rijk Gods binnengaan.
(Gr.Ev.Joh.VI /158 (12))
Titel-afkortingen van aangehaalde
werken van de Nieuwe Openbaring door Jakob Lorber.
(door het Innerlijk Woord ontvangen
van 1840 - 1864)
Ed
= Erde und Mond
Gr.Ev.Joh. = Das grose Evangelium Johannes (11
banden; de 11e band door Leopold Engel)
GS =
Die Geistige Sonne (2 banden)
H = Die
Haushaltung Gottes (3 banden)
Hi = Himmelsgaben (2 banden)
Jeu = De jeugd van Jezus (uitgave
Ankh-Hermes)
RBI =
Robert Blum; nieuwe titel: "Von der Hölle bis zum Himmel" (2 banden)
Schrft = Schrifttexterklärungen
Bij
bovengenoemde afkortingen geven de romeinse cijfers de betr. band, de arabische
cijfers het hoofdstuk, resp. de bladzijde, en de tussen haakjes ( ) geplaatste
arabische cijfers het onderhavige vers (alinea) aan.
1.
Grootste
en laatste getuigenis over de Heer door Johannes de Doper
Joh. 3,34-36: ğ Want hij, die God
gezonden heeft, die spreekt Gods woorden. Want God geeft zijn Geest niet met
mate. De Vader heeft de Zoon lief en heeft hem alles in zijn hand gegeven. Wie
in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam
is, die zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem!Ğ
Gr.Ev.Joh. 1/24, 12 - 18.
. . . ğAlzo is het ook met Hem, die
van God is gekomen, om te getuigen van God en te spreken het zuivere Woord van
God. Hij Zelf is de mateloze zee (Gods Geest). Zo Hij iemand dus Zijn Geest
geeft, dan geeft Hij hem niet naar de eindeloze maat, die slechts alleen in God
in alle volheid kan zijn, maar naar de maat die in de mens is. Wanneer de mens
de geest wil ontvangen, mag zijn eigen maat niet schadelijk zijn en open
blijven staan, maar die maat moet vast gebonden en goed verzegeld zijn!
Hij echter, bij Wie u was en aan Wie u
gevraagd hebt of Hij Christus is, heeft, hoewel uiterlijk ook een mensenzoon,
de Geest Gods niet naar de maat van een mens, maar naar de eindeloze maat van
God Zelf ontvangen reeds van eeuwigheid her; want Hij Zelf is de mateloze zee
van de Geest Gods in zich! Zijn liefde is Zijn Vader van eeuwigheid, en deze
is niet buiten de zichtbare mensenzoon, maar in Hem Zelf, die het vuur is, de
vlam en het licht van eeuwigheid in en uit de Vader.
Deze liefdevolle Vader heeft Zijn
eeuwige Zoon boven alles lief, en alle macht en geweld ligt in de handen van de
Zoon, en alles wat wij in de juiste mate hebben, hebben wij geput uit Zijn
mateloze volheid. Hij Zelf is door Zijn eigen woorden nu een mens van vlees
onder ons, en Zijn Woord is God, geest en vlees, dat wij de 'Zoon' noemen. De
Zoon is derhalve ook in zich eeuwig het Leven van alle leven.
Wie dus de Zoon aanneemt en in Hem
gelooft, die heeft het eeuwige leven reeds in zich; want zoals God Zelf in elk
woord Zijn eigen meest volkomen leven is, alzo is Hij ook in elk mens, die Zijn
levensvolle woord in zich opneemt en dat bewaart. Wie echter het Godswoord uit
de mond van de Zoon niet aanneemt, dus de Zoon niet gelooft, die zal en kan ook
het Leven niet ten deel vallen, noch zien en in zich voelen, en de toorn Gods -
wat betekent het gezicht der dingen die geen leven hebben buiten dat van de
eeuwig onveranderlijke wet van het moeten uit hun aard - zal over hem blijven,
zolang hij niet in de Zoon wil geloven.
Ik, Johannes, heb dat nu tot u
gesproken en gaf U allen een volkomen geldig getuigenis. Ik heb u gereinigd van
het vuil der aarde door mijn eigen handen. Gaat nu heen, neem Zijn woord aan,
opdat u de doop door Zijn Geest ontvangt, want zonder deze is al mijn moeite
met u nutteloos en zonder waarde! Ik zou ook zelf graag naar Hem toe willen
gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij door mijn geest, dat ik moet
blijven, daar ik reeds in de geest heb ontvangen wat u nog ontbreekt.Ğ* (*
Opmerking van de Heer: "Dit is het laatste en grootste getuigenis van
Johannes over Mij en behoeft geen verdere verklaring, daar het zich in en uit
zichzelf verklaart. De reden echter, waarom het in het Evangelie niet zo
volledig is gegeven, blijft steeds dezelfde: omdat ten eerste het destijds de
noodzakelijke manier van schrijven was om slechts de hoofdpunten op te tekenen,
terwijl al het andere wat een pientere geest zonder meer vanzelf gemakkelijk
kan vinden, werd weggelaten; en ten tweede, opdat het levend heilige in het
woord niet verontreinigd en ontheiligd zou worden. En zo is dus elk vers een
met een vaste huid omgeven zaadkorrel, waarin de kiem tot een eindeloos leven
en zijn onmeetbare volheid van wijsheid verborgen rust".)
2.
Het
nachtelijk gesprek van Jezus met Nicodemus over de Wedergeboorte
(Hier volgt een gedeelte vooraf uit 'De
jeugd van Jezus', 25
- 26:) Toen de
heilige familie na de ceremonie van de besnijdenis van het Kindje Jezus de
Tempel verliet, was de vroege winternacht al aangebroken, en daar het bovendien
een voor-Sabbath was, was er nauwelijks nog een huis open, en zo vonden Jozef
en de zijnen eerst geen onderkomen in Jeruzalem. Tenslotte ontfermt zich een
voorbijgaande jonge Israëliet over hen: "Kom dan maar met mij mee, dan zal
ik u voor een drachme of daaromtrent tot morgen onderdak verlenen". Toen
Jozef zich de volgende morgen al had klaargemaakt om te vertrekken naar
Bethlehem, kwam de jonge Israëliet het overnachtingsgeld innen. Toen hij de
kamer betrad, overviel hem een grote angst en hij bracht geen woord over zijn
lippen. Maar Jozef zei tot hem: "Vriend, neem iets van mijn bezit, dat u
een drachme waard is, want ik bezit geen geld". Nu zei de Israëliet met
bevende stem: "Man van Nazareth, nu herken ik je pas, jij bent Jozef, de
timmerman en dezelfde aan wie negen maanden geleden Maria, de maagd des Heren,
door het lot in de tempel werd toegewezen. Dit is hetzelfde meisje. Hoe heb je
op haar gepast, dat zij nu moeder is op haar vijftiende jaar? Wat is er
gebeurd?
Jozef antwoordde toen: "Nu heb ik
je ook herkend: jij bent Nicodemus, een zoon van Benjamin uit de stam Levi! Hoe
kom je erbij mij uit te horen? Dat past je niet! Ga maar naar de Tempel en de
Hoge Raad zal je een juist getuigenis geven over mijn hele huis!" - Door deze woorden werd Nicodemus
zeer getroffen en hij zei: "Maar om Gods Wil, zeg mij toch, hoe het
gekomen is, dat dit meisje heeft gebaard! Is dat een wonder, of is het op
natuurlijke wijze toegegaan?" - Nu ging de ook aanwezige vroedvrouw
naar Nicodemus en sprak: "Beste man, hier is je overnachtingsgeld voor dit
zeer armetierige onderkomen. En houd ons niet langer tevergeefs op! Maar bedenk
wel wie heden in je huis zo karig geherbergd werd voor een drachme! Als
vroedvrouw heb ik het oude recht, je toe te staan het Kindje aan te raken; doe
het, opdat de dikke schillen van je ogen vallen en je ziet, wie bij je op
bezoek is geweest!" Nu raakte Nicodemus het Kindje aan en het innerlijk
gezicht werd hem voor een kort ogenblik ontsloten, zodat hij de Heerlijkheid
Gods mocht zien. En hij viel voor het Kind neer, aanbad het en sprak: "Hoe
groot moet de genade en erbarming in U zijn, 0 Heer, dat U alzo Uw volk
bezoekt! Maar wat zal er nu met mijn huis gebeuren en wat met mij, nu ik Gods
Heerlijkheid zo heb miskend?" En Nicodemus gaf de drachme weer terug en
ging wenend naar buiten. Later liet hij deze kamer met goud en edelstenen
versieren.
Gr.Ev.I/Hst.18 e.v.
. . . In de voorlaatste nacht van Mijn
oponthoud in de nabijheid van Jeruzalem kwam een zekere Nicodemus tot Mij, die
een voorname man in Jeruzalem was; hij was een Farizeeër en als een rijk
burger van Jeruzalem ook de overste van de Joden in deze stad.
Joh.3, 1 en 2: Er was een mens
onder de Farizeeën, Nicodemus genaamd, een overste van de Joden. Deze kwam tot
Jezus bij nacht en zei tot Hem: "Rabbi, wij weten dat U van God gekomen
bent als leraar; want niemand kan deze tekenen doen die U doet, tenzij God met
hem is".
Deze Nicodemus kwam dus zelf in de
nacht tot Mij en sprak: "Meester! Vergeef me dat ik zo laat in de nacht
tot U kom en U stoor in Uw rust; daar ik echter vernam, dat U deze streek reeds
de volgende dag zult verlaten, kon ik niet anders, maar moest U mijn U
toekomende achting betuigen. Want ik en meerderen van mijn ambt weten nu,
nadat wij Uw daden hebben gadegeslagen, dat U als een echte profeet door God
gezonden tot ons bent gekomen! Want de tekenen die U doet, kan niemand
verrichten, tenzij Jehova in hem is! Daar U dus kennelijk een profeet bent en
moet zien hoe erg het met ons gesteld is, maar ons nochtans door Uw
voorgangers het Godsrijk is beloofd, zeg mij, wanneer dit zal komen en als het
komt, hoe men dan moet zijn om daar in te komen?"
Vers 3: Jezus antwoordde en sprak tot
hem: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan
hij het koninkrijk van God niet zien".
Op deze vraag van Nicodemus antwoordde
Ik zo kort als het vers aangeeft, namelijk: "Voorwaar, voorwaar ik zeg u:
tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien
en nog minder daarin komen!" wat zoveel wil zeggen als: indien u uw geest
niet langs wegen, die Ik u met Mijn leer en daad toon, opwekt, kunt u het
goddelijk levende van Mijn woord niet kennen, om niet te spreken van het
indringen in diens leven gevende diepten!
Dat Nicodemus deze uitspraak van Mij
niet begreep en het niet tot hem doordrong, dat men van het Goddelijk-Levende
van Mijn woord helemaal niets kan begrijpen, als men geen gewekte geest heeft,
toont duidelijk het volgende vers.
Vers 4: Nicodemus zei tot Hem: "Hoe
kan een mens geboren worden als hij oud is? Kan hij soms voorde tweede keer in
de schoot van zijn moeder ingaan en geboren worden ?"
Nicodemus, verbluft door zo'n
uitspraak van Mij, vraagt: "Maar lieve Rabbi, wat voor vreemde dingen hoor
ik nu? Hoe is het mogelijk dat een mens nog eens geboren wordt? Hoe zou een
mens, die groot, oud en stijf is geworden, door het enge poortje kunnen ingaan
in het lichaam van zijn moeder en dan voor de tweede keer geboren worden? Lieve
Rabbi, dat is een onmogelijke zaak! Of U weet niets van het komende Godsrijk of
althans niet het rechte, óf U weet het wel, maar wilt het mij niet zeggen, uit
vrees, dat ik U zal laten oppakken en in de gevangenis werpen. . . U bent een
grote weldoener van de arme mensheid en hebt nagenoeg alle zieken van Jeruzalem
genezen, verwonderlijk door de Kracht van God in U; hoe zou ik mij dan aan U
kunnen vergrijpen?
Geloof mij,
lieve Rabbi, het is mij ernst met het Godsrijk dat zal komen! Daarom, als U
daarvan iets meer weet, zeg het mij op een manier, dat ik het begrijpen kan!
Geef het Hemelse met hemelse en het Aardse met aardse woorden, maar in goed te
begrijpen beelden, anders baat mij Uw belering nog minder dan het
oud-Egyptische hiëroglyphenschrift, dat ik noch lezen noch begrijpen kan. Ik
weet heel goed uit mijn berekeningen, dat het koninkrijk van God er al moet
zijn, alleen weet ik nog niet, waar en hoe men daar in komt en er in wordt
opgenomen. Deze vraag zou ik graag door U helder en duidelijk beantwoord willen
hebben".
Vers: 5: Jezus antwoordde:
"Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit water en
geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan".
Op deze herhaalde vraag gaf Ik
Nicodemus precies weer het antwoord, zoals dat in het bovenstaande Se vers
staat. Het onderscheidt zich van het eerste slechts daardoor, dat hier nader
wordt aangeduid, waaruit men eigenlijk moet worden wedergeboren om in het
Godsrijk te komen, namelijk uit het water en uit de Geest, wat zoveel zeggen
wil als:
De ziel moet met het water van deemoed
en zelfverloochening gereinigd worden (want water is het oeroude symbool van
deemoed, het laat alles uit zich maken, is tot alles dienstbaar en zoekt steeds
de laagste plekken van de aarde op en vliedt van de hoogten) en dan pas uit de
geest der Waarheid, die een onreine ziel nooit kan bevatten, daar een onreine
ziel gelijk is aan de nacht, terwijl de waarheid een zon vol licht is, die
overal dag om zich verspreidt.
Wie dus in zijn door de deemoed
gereinigde ziel de waarheid opneemt en deze als zodanig erkent, die wordt door
de waarheid in de geest vrijgemaakt. En deze vrijheid van de geest of het
ingaan van de geest in zo'n vrijheid is dan ook het eigenlijke ingaan in het
Godsrijk.
Zulk een uitleg gaf ik weliswaar
Nicodemus niet, omdat hij haar met de kennis en het inzicht dat hij bezat nog
minder zou hebben begrepen dan de korte, versluierde grondstelling zelf. Hij
vroeg mij daarom ook weer, hoe dat was te verstaan.
Vers 6: "Wat uit het vlees geboren
is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest".
Ik gaf hem tot antwoord wat in het
bovenstaande vers 6 staat geschreven: "Laat het u niet verwonderen, dat Ik
zo tot u spreek! Want ziet, wat uit het vlees komt, is weer vlees, dus dode
materie of uiterlijke omhulling van het leven; wat echter uit de Geest komt,
dat is ook geest of het eeuwige leven en de waarheid in zichzelf".
Nicodemus begrijpt de zaak nog steeds
niet. Hij haalt zijn schouders op en verwondert zich steeds meer, minder over
de zaak dan wel, dat hij als een zeer wijze Farizeeër, die in de gehele Schrift
goed thuis is, de zin van zo'n woord niet in staat is te begrijpen. Want hij
was erg overtuigd van zijn wijsheid en was ook vanwege die grote wijsheid
verheven tot overste van de Joden.
Daarom verwonderde het hem des te
meer, dat hij nu in Mij geheel onverwacht een Meester had gevonden, die hem
zulke bijzondere noten van wijsheid gaf te kraken. Daar hij er helemaal niet
uit wijs kon worden, vroeg hij Mij opnieuw: "Hoe moet dat nu weer worden
opgevat? Kan dan ook een geest zwanger worden en zijnsgelijke baren?"
Vers 7: "Verwonder u niet dat Ik u
gezegd heb: u moet opnieuw geboren worden!"
Ik zeg tot hem: "Ik heb u reeds
gezegd u er niet over te verwonderen, dat Ik zei: u moet allen opnieuw geboren
worden".
Vers 8: "De wind waait waarheen hij
wil, en u hoort zijn geluid, maar u weet niet waar hij vandaan komt en waar hij
heen gaat; zo is ieder die uit de Geest geboren is".
"Want ziet, de wind waait
waarheen hij wil, u hoort zijn geluid, maar u weet desondanks niet, waar hij
oorspronkelijk vandaan komt; alzo is het ook met ieder, die uit de Geest komt
en tot u spreekt. U ziet en hoort hem wel, maar daar hij op zijn geestelijke
wijze tot u spreekt, begrijpt en verstaat u niet, waarover hij het heeft en
wat hij daarmede zegt en bedoelt. Daar u echter een wijze bent, zal het u te
rechter tijd ook gegeven worden, dat u zulke dingen zult begrijpen en
verstaan".
Vers 9: Nicodemus antwoordde en zei tot
Hem: "Hoe kunnen zulke dingen gebeuren?"
Hier schudt Nicodemus bedenkelijk het
hoofd en zegt na een poosje: "Ik zou van U graag willen horen, hoe zulke
dingen zouden kunnen gebeuren; want wat ik weet en begrijp, dat weet en
begrijp ik in mijn vlees. Wordt het vlees mij ontnomen, dan zal ik nauwelijks
meer iets begrijpen en verstaan. - Hoe, hoe word ik als vlees tot een geest, en
hoe zal mijn geest dan een andere geest in zich opnemen en opnieuw baren? Hoe
zal dat toegaan?"
Vers 10: "Jezus antwoordde en zei
tot hem: "Bent u de leraar van Israël en weet u deze dingen niet?"
Ik zei tot hem: "U bent een zeer
wijze leraar in Israël en u
kunt zoiets niet vatten en begrijpen?
Als u dat niet kunt vatten als een geleerde van de Schrift, hoe zal het dan wel
met die vele anderen gaan, die van de Schrift nauwelijks zoveel weten, dan dat
er eens een Abraham, Isaak en Jakob zijn geweest?"
Vers 11: "Voorwaar, voorwaar, Ik
zeg u: Wij (geestelijk) spreken (heel natuurlijk) wat Wij weten en Wij getuigen
(van dat) wat Wij gezien hebben; en u kunt ons getuigenis niet (begrijpen) en
aannemen!"
"Voorwaar, voorwaar, geloof Mij!
Wij, Ik en Mijn jongeren, die uit de Geest zijn gekomen, spreken hier met u
niet alleen maar zuiver geestelijk, maar geheel naar de natuur en maken u in
natuurlijke beelden der aarde dat bekend, wat wij weten en gezien hebben in de
Geest, en u kunt dat niet begrijpen en aannemen?"
Vers 12: "Als Ik u aardse dingen
heb gezegd en u niet gelooft, hoe zult u geloven als Ik u de hemelse
zeg?"
"Als u
echter reeds zo iets gemakkelijks in begrijpelijke taal niet kunt verstaan, waar
Ik toch op aardse wijze met u spreek over geestelijke dingen, die daardoor
behoorlijk tot aardse dingen worden, dan zou Ik willen weten, hoe uw geloof
zich zou houden, wanneer Ik over hemelse zaken zuiver hemels tot u zou spreken!
- Ik zeg u: alleen de geest, die in en uit zichzelf geest is, weet wat in de
geest is en wat zijn leven is! Het vlees is echter slechts de buitenste schors
en weet niets van de geest, tenzij de geest het openbaart aan zijn omhulsel,
de schors. Uw geest wordt echter nog te veel beheerst en bedekt door uw vlees
en weet daarom niets van hem. Maar de tijd zal komen, waarin uw geest, zoals
Ik u reeds gezegd heb, vrij wordt; dan zult u onze verklaring begrijpen en
aannemen!"
Nicodemus zegt: "Liefste Rabbi,
gij Wijste onder de wijzen! O zeg het mij duidelijk, wanneer, wanneer die tijd
zal komen, waarnaar ik zo vurig en smachtend verlang!"
Daarop antwoordde Ik en sprak:
"Mijn beste vriend, dat ik u tijd, dag en uur kan aangeven, daartoe bent u
nog niet voldoende gerijpt. Ziet, zolang de nieuwe wijn nog niet behoorlijk
uit is gegist, blijft hij troebel, en al doe je hem in een kristallen beker en
houd je de beker dan tegen de zon, toch zal haar machtig licht nog niet door de
vertroebeling van de nieuwe wijn vermogen door te dringen, en precies zo gaat
het ook met de mens. Voordat hij niet behoorlijk is doorgegist en door het
gistingsproces al het onreine uit zich heeft verwijderd, kan het Licht van de
hemel zijn wezen niet doordringen. Ik zal u echter nu iets zeggen; zult u dat
begrijpen, dan zal u die tijd ook duidelijk zijn!"
Vers 13 -15: "En niemand is
opgevaren in de hemel dan Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des
mensen die in de hemel is. En zoals Mozes de slang in de woestijn heeft
verhoogd, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem
gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft".
"Ziet, niemand vaart op in de
hemel, dan alleen Hij, die uit de hemel is neergedaald, namelijk de Zoon des
mensen, die gelijktijdig in de hemel is. En zoals Mozes in de woestijn een
slang heeft verhoogd, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat
allen die in Hem geloven nietverloren gaan, maar eeuwig leven hebben. Zeg Mij,
begrijpt u dat?"
Nicodemus zegt: "Lieve Meester! Hoe
zou ik dat kunnen! In U is een bijzonder soort wijsheid. . . Als Uw machtige
daden mij niet aan U bonden, zou ik U voor een dwaas of grappenmaker houden,
want op Uw manier heeft nog nooit een mens gesproken. Maar Uw daden geven aan,
dat U als een leraar van God tot ons bent gekomen en in U een volheid van
goddelijke macht en wijsheid moet zijn, zonder welke het niemand mogelijk is,
zulke daden te volbrengen. Waar dan het ene zuiver goddelijk is, moet ook het
tweede goddelijk zijn. Lieve Meester, Uw daden zijn goddelijk en dus moet ook
Uw leer van het rijk Gods op aarde goddelijk zijn, of ik het begrijp of niet! .
. . Lieve Meester, sinds Henoch en Elias is nog geen mens op aarde het geluk
ten deel gevallen zichtbaar op te varen in de hemel; U kunt wellicht de derde
worden! En als dat zo zou zijn, zou dat dan andere mensen van nut kunnen zijn,
die, omdat zij niet vanuit de hemelen zijn afgedaald, ook niet ooit in de hemel
kunnen komen?
Bovendien zegt U, dat Hij, die van de
hemel is nedergedaald, eigenlijk slechts schijnbaar op aarde is, maar in
werkelijkheid nochtans gelijktijdig in de hemel is. Derhalve zouden aan het
komende Godsrijk voorshands slechts Henoch en Elias en naderhand wellicht ook U
deel hebben, maar alle andere miljoenen maal miljoenen mensen kunnen zich voor
eeuwig in het donkere graf leggen en uit Gods genade en barmhartigheid weer tot
aarde en tenslotte tot niets worden.
Lieve Meester, voor zo'n Godsrijk op
aarde bedanken de arme wormen der aarde. . . Wat had Henoch en wat Elias
gedaan, dat zij van de aarde in de hemel zijn opgenomen?
Nauwkeurig
beschouwd niets, dan wat hun hemelse natuur eigen was. Zij hadden bijgevolg
geen verdienste en zijn volgens Uw nu gegeven uitleg slechts daarom in de
hemel opgenomen, omdat zij evenals U vanuit de hemel op aarde zijn gekomen!. .
.
Wat U echter bedoelt met de verhoging
van de Zoon des mensen, gelijk aan die van de koperen slang van Mozes in de
woestijn, en hoe en waarom allen het eeuwige leven zullen hebben, die aan deze
verhoogde Zoon des mensen geloven, dat gaat lijken op iets, wat klinkklare
onzin is. Wie is deze Zoon des mensen? . .Daarop antwoord Ik: "u heeft nu
veel woorden gebruikt en hebt gesproken als een mens, die van hemelse dingen
geen weet heeft; maar dat kan ook niet anders, want u bent in de nacht der
wereld en kunt het Licht niet zien, dat uit de hemelen is gekomen, om de
duisternis van de nacht van deze wereld te verlichten".
Vers 16: "Want zo lief heeft God de
wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in
Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft".
"Ik zeg het u: God is de Liefde
en de Zoon is diens Wijsheid. God had de wereld zo lief, dat Hij Zijn
eniggeboren Zoon, dat wil zeggen Zijn uit Hem Zelf van eeuwigheid uitgaande
Wijsheid, in deze wereld gaf, opdat allen die in Hem geloven, niet verloren
gaan maar eeuwig leven hebben! - Zeg Mij, begrijpt u ook dit niet?"
Nicodemus zei: "Het komt me wel
voor, als zou ik het begrijpen, maar eigenlijk begrijp ik het toch niet. Als
ik maar wist, wat ik onder de Zoon des mensen moet verstaan. U sprak nu ook van
de eniggeboren Zoon van God, die door Gods Liefde aan de wereld werd gegeven.
Is de 'Zoon des mensen' en de 'eniggeboren Zoon' één en dezelfde individualiteit?"
Ik antwoord: "Zie hier! Ik heb
een hoofd, een lichaam en handen en voeten. Het hoofd, het lichaam, de handen
en de voeten zijn vlees, en dat vlees is een zoon des mensen; want wat vlees
is, komt van vlees. Maar in deze Zoon des mensen, die vlees is, woont Gods
wijsheid en dat is de eniggeboren Zoon van God, maar slechts de Zoon des
mensen zal gelijk de koperen slang van Mozes in de woestijn worden verhoogd,
waaraan zich velen zullen stoten. Zij, die zich echter niet stoten, maar
geloven en zich zullen houden aan Zijn naam, die zal Hij macht geven, kinderen
Gods te heten en aan hun leven en rijk zal voortaan voor eeuwig geen eind
zijn".
Vers 17: "Want God heeft zijn Zoon
niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou oordelen, maar opdat de
wereld door Hem behouden zou worden".
"U moet nu ergens niet een
gericht van deze wereld verwachten, zoiets als oorlogen, watervloed of een
alle heidenen verterend vuur uit de hemelen, want zie, God heeft zijn
eniggeboren Zoon (de goddelijke wijsheid) niet in de wereld (in dit
mensenvlees) gezonden, opdat Hij deze wereld zou oordelen (verderven), maar
opdat zij door Hem ten volle zalig zal worden, dat wil zeggen, dat ook alle
vlees niet zal verderven, maar met de Geest opstaan tot eeuwig leven. (Onder
vlees wordt hier niet zozeer het eigenlijke vleselijke lichaam verstaan, maar
veelmeer de vleselijke lusten van de ziel.) Maar, om dat te bereiken, moet het
geloof de materiële begeerten tot grootheid teniet doen, namelijk het geloof
aan de Zoon des mensen, dat deze van eeuwigheid her uit God geboren in deze
wereld is gekomen, opdat allen het eeuwige leven zullen hebben, die in Zijn
naam zullen geloven en dat behouden!"
Vers 18: "Wie in Hem gelooft wordt
niet geoordeeld, maar wie niet gelooft is al geoordeeld, omdat hij niet heeft
geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God".
"Wie steeds, zij het Jood of
heiden, in Hem zal geloven, die zal nimmer geoordeeld en verdorven worden; maar
wie zich aan de Zoon des mensen zal stoten en niet in Hem geloven, die is dan
ook reeds geoordeeld. Want juist het feit, dat hij niet geloven wil en geloven
kan, omdat hij zich vanwege zijn gevoel van grootheid aan de naam en het wezen
van de Zoon des mensen stoot, is reeds het oordeel van zo'n mens. Begrijpt u
het nu?"
Nicodemus zegt: "Ja, ik begrijp
tamelijk de zin van Uw zeer mystiek gehouden toespraak; maar zij schijnt in
zoverre als in de lucht gesproken, zolang de door U zo hooggeplaatste Zoon des
mensen, waarin de volheid van de goddelijke wijsheid woont, er niet is en U ook
tijd en plaats niet nader bepalen kunt of wilt, wanneer Hij zal komen en waar.
Zo klinkt ook Uw oordeel, dat U alleen
vaststelt aan het ongeloof, raadselachtig. . . Wat is dan eigenlijk Uw 'oordeel',
welke nieuwe zin verbindt U met dit begrip?"
Ik zeg: "Mijn vriend, Ik zou ook
bijna tot u kunnen zeggen: Ik begrijp nauwelijks meer, waaraan het kan liggen,
dat u de geheel duidelijke zin van Mijn woorden niet in staat bent te bevatten!
Het begrip 'oordeel' kunt u niet begrijpen, en Ik heb het u toch overduidelijk
gegeven en geheel uitgelegd".
Vers 19: "En dit is het oordeel,
dat het licht in de wereld is gekomen en de mensen hebben de duisternis meer
liefgehad dan het licht, want hun werken waren boos".
"Ziet, dit is het oordeel, dat nu
Gods Licht uit de hemelen in de wereld is gekomen; maar de mensen, nu zij uit
de duisternis zijn weggehaald en in het licht geplaatst, houden desondanks meer
van de duisternis dan van Gods nu volle Licht voor hun ogen! Dat de mensen het
Licht niet willen, bewijzen hun werken, die door en door boos zijn. . . "
Vers 20: "Want ieder die kwade
dingen bedrijft, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken
niet bestraft worden".
"Wie van zulke werken houdt en
die doet, is een vijand van het licht; hij haat het en zal alles doen om niet met
zijn daden in het licht te komen, opdat zijn kwade werken,
waarvan hij weet, dat zij in het licht
ontoelaatbaar en geoordeeld zijn - niet in hun slechtheid herkend en bestraft
kunnen worden. Welnu, daarin bestaat het eigenlijke oordeel; wat u echter
onder het oordeel verstaat is niet het oordeel, maar slechts een straf, die op
het oordeel volgt. Wanneer u ervan houdt in de nacht te lopen, is dat reeds een
oordeel van uw ziel, dat u meer van de nacht houdt dan van de dag. Als u
daardoor u gauw stoot en u pijn doet, of u valt in een greppel of een diep gat,
is zo'n schok of zo'n val niet het oordeel, maar slechts een gevolg van het
oordeel in u, daar u van de nacht houdt en de dag haat!"
Vers 21: "Maar wie de waarheid
doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden. Want zij zijn in
God verricht".
"Bent u evenwel een vriend van
het licht en de dag, van de waarheid uit God, dan zult u ook overeenkomstig de
goddelijke waarheid handelen en zult vurig wensen, dat uw werken in het licht
voor allen zichtbaar mogen zijn en openbaar worden voor iedereen; want u weet
dat uw werken, omdat ze gedaan zijn in het licht der waarheid uit God, goed en
rechtvaardig zijn en zodoende erkenning en openlijke beloning verdienen!
Wie een vriend van het licht is, zal
niet des nachts, maar overdag gaan en zal het licht direct herkennen, omdat hij
uit het licht is en dit licht heet het geloof uit het hart. Wie derhalve
gelooft aan de Zoon des mensen, dat deze een Licht uit God is, heeft reeds het
leven in zich, en het gericht is juist het ongeloof zelf.
Ik denk, dat u Mij nu wel zult hebben
begrepen".
Nicodemus zegt: "Nu is mij alles
duidelijk op één ding na; en dat ene is juist de bijzondere Zoon des mensen
zelf. Wat baat mij het geloof of de beste, vaste wil om aan de Zoon des mensen
te geloven, als de Zoon des mensen zelf er niet is? Uit de lucht of uit een
pure idee kan men geen Zoon des mensen scheppen. Zeg mij daarom, waar ik deze
eeuwige Godszoon aantref en wees er van verzekerd, dat ik Hem met een volkomen geloof
zal tegemoetkomen!"
Ik zeg: "Als Ik dat niet in u had
gezien, zou u van Mij zo'n betoog niet hebben gekregen! Maar u kwam in de nacht
en niet overdag tot Mij, hoewel u veel van Mijn daden hebt gehoord en gezien!
Omdat u echter in de natuurlijke nacht naar de tijd, als ook in de met deze
overeenkomende nacht van uw ziel tot Mijn kwam, is het ook zeer begrijpelijk,
dat u de Zoon des mensen nog niet duidelijk is.
Ik zeg u: als iemand de Zoon des
mensen zoekt in de tijdelijke nacht, omdat hij bang is dat overdag voor alle
mensen zichtbaar te doen, opdat hij bij hen niet een slechte reputatie zal
krijgen, die zal dat wat hij zoekt niet goed vinden. Want dat zult u als wijze
onder de Joden wel weten, dat de nacht, wat voor een het ook is, het minst
deugt om te zoeken en te vinden. Wie dus de Zoon des mensen zoekt, moet Hem
overdag en niet 's nachts zoeken; dan zal deze wel te vinden zijn.
Alleen dit zeg ik u: ga naar Johannes,
die nu immers met water te Enon bij Salim doopt, die zal u zeggen of de eniggeboren
Zoon van God er al is of nog niet! Daar zult u Hem leren kennen!"
Nicodemus zegt: "Ach, lieve
meester, dat zal moeilijk gaan. Want ik ben dagelijks overstelpt met allerlei
zaken en kan me daar niet gemakkelijk aan onttrekken! . .. Zo dikwijls U echter
met Uw jongeren naar Jeruzalem zult komen, kom dan bij mij en ik zal U een goed
onderdak geven! In mij zult U met allen die bij U zijn, steeds een oprechte
vriend en beschermer vinden. . . Wat ook maar onder mijn gezag staat, zal U
steeds tot dienen bereid zijn!
Want ziet, in mij is een grote
verandering gekomen. Ik heb U lief, goede Meester, meer dan alles wat mij ooit
dierbaar was en deze liefde zegt mij: U Zelf bent juist degene, voor wie U mij
naar Johannes bij Enon hebt verwezen. Misschien is het ook niet zo, als ik het
in mij voel; maar het zij zoals het is, ik heb U van gans er harte lief, daar
ik in U een grote Meester van de echt goddelijke wijsheid erken. Hebben Uw
daden, die vóór U wel niemand heeft verricht, mij reeds met diepste
verwondering vervuld, Uw grote wijsheid heeft mij in mijn hart nog meer
gevangen genomen voor U, 0 lieve Meester! Ik heb U lief! Zeg mij toch, spreekt
mijn hart een goed getuigenis over U
uit?"
Ik zeg: "Heb nog een klein poosje
geduld en alles zal u duidelijk worden. Binnenkort zal Ik weer tot u komen en
zal uw gast zijn, dan zult u alles te weten komen.
Doe maar wat uw hart u ingeeft, dat
zal u in één keer meer zeggen dan alle vijf boeken van Mozes en alle profeten
samen. Want zie, in de mens is niets waar, dan alleen de liefde. Houdt u daarom
aan haar, en u zult in het daglicht wandelen".
3.
Uit de
levensschool van de Heer
"Wie het van Mij leert en tot Mij
komt in de levensschool door het geloof aan de enige, alleen ware God, door de
liefde tot Hem en daardoor de liefde tot de naaste en dan naar Mijn leer leeft
en handelt, die is een ware leerling van Mijn school En dit is de enig ware en
goede levensschool voor elk mens, die in deze school wil binnengaan en daarin
onveranderlijk wil blijven tot aan het einde van zijn aardse leven. Alleen in
deze school zal hij het eeuwige leven in het hiernamaals voor zijn ziel vinden,
en de dood en het gericht van de materie zullen van hem wijken".
(Gr. Ev. Joh. IX/155 (9))
a) De 'fundamentele kern' van de leer
van Jezus
Gr.Ev.Joh.III /53(6 - 16)) (De Heer tot Suetal) Zoals men al het
goede alleen daarom moet liefhebben, omdat het goed is en daarom waar, zo wil
ook God dat men alleen van Hem houdt, omdat Hij alleen in hoogste mate goed en
waarachtig is. Je naaste moet je daarom evenzo liefhebben, omdat hij evenals
jij het evenbeeld van God is en evenals jij een goddelijke geest in zich
draagt.
Zie, dat is
welbeschouwd de fundamentele kern van de leer, en door deze nieuwe leer zo
nauwgezet mogelijk in acht te nemen, wordt de aanvankelijk zeer gebonden geest
in de mens steeds vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en
trekt zodoende alles in zijn leven, wat Goddelijk leven is en bijgevolg eeuwig
zal duren en wel in de hoogst mogelijke zaligheid.
Elk mens, die zo in wezen in zijn
geest wordt wedergeboren, zal nooit een dood zien, voelen of smaken en het los
worden van zijn vlees zal hem zalige vreugde zijn. Want de geest van de mens,
die zo geheel een is met zijn ziel, zal gelijken op een mens in zware
gevangenschap, die door een heel klein venster kan uitzien in de mooie
landouwen der aarde en kan zien, hoe vrije mensen opgewekt daarin met allerlei
nuttige dingen bezig zijn, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe
blij zal hij zijn, als de gevangenisbewaarder komt, de deur opent, hem van
alle ketenen bevrijdt en tot hem zegt: "Vriend, je bent vrij van alle
verdere straf, ga heen en geniet nu de volle vrijheid".
Zo gelijkt de geest van de mens op de
levensvrucht van een embryo-vogeltje in het ei; als het door de broedwarmte
rijp is geworden in de schaal die hem omsluit, breekt hij die open en verheugt
zich in zijn vrije leven.
Dat kan de mens slechts bereiken door
zich nauwgezet en oprecht te houden aan de leer, die de Heiland uit Nazareth nu
aan de mensen verkondigt. - En dan ontvangt de mens als hij in de geest steeds
meer is wedergeboren, ook andere volkomenheden, waarvan de louter natuurlijke
in het vlees zijnde mens zich geen voorstelling kan maken. De geest is dan een
macht in zich, aan de Goddelijke gelijk; wat zo'n voleindigde geest in de mens
dan wil, dat gebeurt, omdat er buiten de levenskracht van de geest in de ganse
oneindigheid Gods geen andere macht en kracht kan zijn. Want alleen het ware
leven is heer en schepper, onderhouder, wetgever en bestuurder van alle
creatuur, en daarom moet zich alles voegen naar de macht van de eeuwig alleen
levende geest.
b) Zelfbeschikking en liefde van de
daad
Gr.Ev.Joh.III/241 (2 - 10) (Raphaël tot Mathaël) Je weet dat elk
mens zichzelf uit vrije wil, geheel onafhankelijk van de goddelijke wil, moet
ontwikkelen en vormen naar de welbekende goddelijke orde, om op die manier een
vrij Godskind te worden. - Het krachtigste en dus meest werkzame middel
daartoe is de liefde tot God en in dezelfde mate de liefde tot de naaste. De
ware deemoed, zachtmoedigheid en geduld staan de liefde terzijde, omdat de
ware liefde zonder deze drie naast zich in het geheel niet kan bestaan en geen
ware en reine liefde is.
Hoe kan nu de mens in zich gewaar
worden, dat hij zich getrouw bevindt in de reine liefde naar de goddelijke
orde? De mens dient zichzelf te onderzoeken of hij, als hij een arme broeder of
arme zuster ziet of deze zelf tot hem om hulp komen, zich in zijn hart geheel
liefdevol en zichzelf vergetend gedrongen voelt, blijmoedig te geven. Voelt hij
dat ernstig en levendig in zich, dan is hij als een waar Godskind reeds rijp,
en de gegeven beloften, die een Godskind heeft te verwachten, beginnen
werkelijkheid te worden en tonen zich op wonderlijke wijze in woord en daad,
en daardoor wordt U gerechtvaardigd als leraar voor Uw volgelingen te treden.
Die
volgelingen echter, bij wie de beloften niet openbaar worden, zullen dat aan
zichzelf moeten toeschrijven, want zij hebben hun hart nog niet geheel geopend
voor de arme naasten der mensheid.
De liefde tot God en het vrijwillig
opvolgen van Zijn als waar erkende wil zijn het eigenlijke element van de hemel
in het mensenhart. Het is de woonplaats van de Goddelijke geest in elk
mensenhart; de naastenliefde echter is de poort tot deze heilige woning. Deze
poort moet geheel geopend zijn, opdat Gods levenskracht in zo'n woning kan
binnentrekken, en de deemoed, zachtmoedigheid en geduld zijn de drie ver
geopende ramen, waardoor de heilige woning van God in het mensenhart door het
krachtigste Licht uit de hemelen volkomen helder wordt verlicht en met alle
levenskracht uit de hemelen wordt verwarmd.
Alles ligt dus aan de vrije en vol
vreugde vrijuit bedreven naastenliefde; de hoogst mogelijke zelfverloochening
is de openbaring van de beloften zelf. - Daar heb je nu het juiste antwoord op
de allerbelangrijkste levensvraag. Overdenk haar en doe daarnaar, dan zullen
jullie gerechtvaardigd voor jezelf, voor jullie broeders en voor God staan!
Want wat nu de Heer Zelf doet, dat zullen ook de mensen moeten doen, om Hem
gelijk en dus Zijn kinderen te worden.
c.) De poort der zelfverloochening
Gr.Ev.Joh. IV/1 (4 - 6,9 - 12) (De Heer tot Mathaël)
Waarlijk Ik zeg allen: Niemand zal tot
Mij komen, als de Vader hem niet tot Mij zal trekken! Gij allen moet door de
Vader, dus door de eeuwige Liefde in God, beleerd zijn, als gij tot Mij wilt
komen. Ieder moet volkomen zijn, zoals de Vader in de hemel volkomen is! Maar
het vele weten, evenals de rijkste ervaring, zal je daar niet brengen, maar
alleen de levende Liefde tot God en in dezelfde mate tot de naaste: daarin ligt
het grote geheim van de Wedergeboorte van je geest uit God en in God.
Doch ieder zal van te voren met Mij
door de enge poort der volle zelfverloochening moeten gaan, tot hij wordt,
zoals Ik ben. Een ieder moet ophouden, zelf iets te zijn, om in Mij alles te
kunnen worden.
God boven alles liefhebben, betekent:
in God geheel opgaan en ingaan - en de naaste liefhebben betekent eveneens:
in de naaste geheel ingaan, anders kan men hem niet geheel liefhebben; een
halve liefde baat noch hem, die liefheeft, noch degene die men liefheeft.
Daarin ligt de hoogste wijsheid, dat
men wijs wordt door de meest levende liefde. Alles weten is echter zonder de
liefde tot geen enkel nut! Bekommer je daarom niet zozeer om veel te weten,
maar dat je veel lief hebt, dan zal de liefde je geven, wat geen weten ooit kan
geven.
Wat baat het jullie voor Mij, als je
je bijna zou willen oplossen van verwonderen over Mijn macht, grootheid en
nooit te doorgronden heerlijkheid, - en buiten jullie huis zouden arme broeders
en zusters wenen van honger, dorst en kou?! Hoe ellendig en geheel nutteloos
zou een luid jubel - en lofgeschal ter ere en tot roem van God zijn, terwijl
men op de ellende van de arme broeder geen acht gaf! Wat voor nut hebben alle
rijke en pronkvolle offers in de tempel, als voor diens deur een arme broeder
versmacht van honger?! - Daarom dient jullie onderzoeken vooral op de ellende
van je arme broeders en zusters gericht te zijn; breng die hulp en troost! Dan
zul je in een broeder, die je hebt geholpen, meer vinden dan wanneer je alle
sterren zou hebben bereisd en Mij geprezen met tongen van de Seraphim!
Waarlijk, Ik zeg jullie, alle engelen,
alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid kunnen je in eeuwigheid niet
geven, wat je bereiken kunt, als je een broeder, die er ellendig aan toe was,
waarachtig hebt geholpen met al je kracht en middelen! Niets staat hoger en
dichter bij Mij dan alleen de ware liefde van de daad!
d.) Het geloof gaat vooraf
Gr.Ev.Joh. V/213 (8 - 9) (De Heer tot Epiphan) Bij het aanhoren
van een nieuwe leer mag men het geloof tenminste in het begin niet missen. Men
kan de leren en hun grondslagen wel goed onderzoeken, - maar er behoort ook
toe, dat men haar op grond van de autoriteit en waarachtigheid van de leraar
als waarheden van hoge waarde heeft aangenomen, ook zonder het direct tot op de
bodem te begrijpen; want dat komt pas met de vervulling van datgene, wat de
leer als voorwaarde in zichzelf heeft opgesteld. Komt dat niet te voorschijn,
dan pas zou men schouderophalend kunnen zeggen: "Of de leer was uit de
lucht gegrepen, of de gestelde voorwaarden zijn nog niet geheel aan mij
vervuld!" Dan is het tijd, met de meester eerst nader te spreken en
inlichtingen in te winnen, of het getrouw in acht nemen van de beginselen van
de nieuwe leer ook bij niemand anders de gehoopte werking heeft teweeg
gebracht. Heeft zij dan bij iemand anders wel gewerkt, alleen niet bij jou, dan
zou de schuld toch blijkbaar alleen aan jou kunnen liggen en dan zou je menig
verzuim en nalatigheid ijverig moeten inhalen, om ook hetzelfde te bereiken,
wat je buurman heeft bereikt.
e.) Zelfkennis en Godskennis
Gr.Ev.Joh. V/215 (1 - 7) (De Heer tot Epiphan) Mijn doel en
leer bestaat eenvoudig daaruit, de mens te tonen, waar hij eigenlijk vandaan
komt, wat hij is en waarheen hij moet komen en ook zal komen naar de volle
waarheid. Reeds de Griekse wijzen hebben gezegd: "Het moeilijkste, belangrijkste
en hoogste weten ligt in de naar mogelijkheid meest volkomen zelfkennis".
Zie, dat nu is juist Mijn doel; want zonder deze kennis is het onmogelijk, een
allerhoogst Goddelijk Wezen als de grond van alle worden, zijn en bestaan te
kennen en te begrijpen. Wie dat echter niet inziet en zijn leven, denken en
streven niet richt op het enig ware levensdoel, zichzelf en een allerhoogst
Goddelijk Wezen als de eeuwige, diepste grond van alle zijn en worden geheel te
kennen, die is zo goed als verloren.
Want elk ding, dat in zijn binnenste
geen geheel en al opnemende en in al zijn delen vasthoudende en steeds meer en
meer onveranderlijke vastheid heeft, valt spoedig uiteen en gaat als dat, wat
het was, geheel te gronde. Zo ook de mens, die in en met zichzelf en in en met
God niet geheel een is geworden. Dat een worden kan de mens alleen daardoor
bereiken, als hij zich en daardoor onvermijdelijk ook God als de diepste grond
van zijn bestaan volledig leert te zien en naar zo'n inzicht werkzaam wordt in
al zijn levenssferen.
Is een mens
aldus in zich rijp en gedegen geworden, dan is hij dan ook een heer geworden
van alle uit God voortvloeiende krachten en daardoor ook een meester geworden
van alle creatuur, geestelijk en materieel; hij is absoluut door geen enkele
kracht meer te vernietigen en heeft dan dus het eeuwige leven. - En ziet, dat
is nu ook het totale eigenlijke wezen van Mijn gehele nieuwe leer, die echter
in de grond eigenlijk een alleroudste leer vanaf het begin van de mens op aarde
is! Zij is alleen door de traagheid van de mensen verloren gegaan en wordt door
Mij als het verloren gegane oeroude Eden (Je den = het is dag) aan de mensen,
die van goede wil zijn, nu weer als nieuw gegeven.
f.) Het geweten en de invloed der
engelen
Gr.Ev.Joh. 111/232 (1-14) (Raphaël tot Mathaël) Meen je, dat
wij talloze engelgeesten, en ik hier in het bijzonder, de Heer alleen op deze
heuvel ten dienste staan? Zie, zoals hier nu voor je ogen zichtbaar is, staan
wij de Heer steeds tot hoge dienst bereid en dragen Zijn wil van de ene oneindigheid
naar de andere; en wees er van verzekerd, dat wij je in je Pontus Iandstreek
zeker zullen vinden en je steeds van alles in kennis zullen stellen, wat je
naar Gods orde moet weten. Er moge gebeuren wat er wil, als je wil blijft zoals
hij nu is, zul je van alles wat voor je nodig is om te weten in een oogwenk in
kennis gesteld worden en meer heb je ook niet nodig.
Zou je evenwel als koning in de
gewoonlijke hoogmoed van de heerser vervallen en je zodoende afwenden van de
Heer en dus ook van ons, dan zou je zeker niets meer ervaren van Gods rijk en
Zijn onmetelijke genade! Maak je daarom om niets anders bezorgd, dan dat je
blijft in de volle liefde en genade van de Heer, - al het andere zal je
vanzelf ten deel vallen!
Zou je je van alles, wat de Heer
verder nog op deze aarde persoonlijk zal doen, zelf hebben kunnen overtuigen,
en je zou je dan toch nog op de een of andere manier door de wereld laten
verleiden, dan zou je al hetgeen je gezien en gehoord had even zo veel baten,
als wanneer je niets gezien of gehoord had! Zo je voortaan echter blijft in de
genade en liefde van de Heer, doordat je je door de wereld niet laat
verblinden, maar de Heervoortdurend lief hebt boven alles en al je naasten als
je zelf, dan zul je, al was je ook in de meest vreemde en verst verwijderde
wereld, nochtans in alles worden ingewijd wat de Heer zal doen, - voorzover dat
voor het heil van je ziel nodig is. Ben je daarmee tevreden?
Mathaël zegt: Mijn hoge vriend uit
Gods hemelen! Ik ben daarmee geheel tevreden en heb niets meer nodig behalve
dit ene, dat ik door je word gemaand, indien ik door zo vele omstandigheden ook
maar iets afwijk van de Heer en van Zijn orde. Want zo'n por op het juiste
moment is meer waard dan een wereld vol met de grootste schatten!
Raphaël zegt: Ook dat zou zonder dat
je het vroeg altijd zijn gebeurd. Want elk mens heeft een geestelijk orgaan in
zijn hart, dat voor ons engelen steeds open staat en ongehinderd toegankelijk
is. Dit orgaan geeft de eenvoudige begrippen weer: goed - slecht, waar -
onwaar, recht - onrecht. Doe je meteen het goede, ware en rechte, dan wordt
door ons het bevestigende en goede deel aangeroerd, en in je ontstaat daardoor
het weldoende gevoel, dat je goed en juist hebt gehandeld en gesproken. - Maar
heb je eens niet goed gehandeld en gesproken, dan wordt door ons het
tegengestelde deel van het orgaan opgewekt en een angst zal je overvallen en je
zeggen, dat je buiten de goddelijke orde bent getreden. En dit orgaan wordt in
morele taal heel treffend het geweten genoemd.
Je kunt je
op deze stem getrouw verlaten, zij zal je nooit en nimmer bedriegen! Of het
moest zijn dat iemand dit orgaan zo liet afstompen, dat het tenslotte als een
te materieel geworden orgaan de aanraking door ons engelen geheel niet meer
waarnam; dan zou het geestelijke deel van de mens zonder meer zo goed als
geheel verloren zijn! Maar dat zal bij jou zeker wel niet gebeuren, omdat je in
de genade en liefde van de Heer reeds een te grote vordering hebt gemaakt en de
Heer jou met je metgezellen geheel heeft veranderd en vernieuwd. Je ziel is
weliswaar nog de oude, waarin de liefde van de Heer als Zijn Geest reeds zeer
sterk is beginnen te werken; maar je oude, verkeerde vlees is door de Heer omgevormd,
zodat het niet meer op je ziel drukt. - Binnenkort zal je liefde tot de Heer
door de werkzaamheid van de naastenliefde worden tot een intens gegeven en
vaste vorm aannemen; dan zul je in Geest en Waarheid wedergeboren zijn en de
geestelijke verbintenis aangaan met de Oerliefde in God en daardoor ook daarmede
één worden.
Daardoor zal dan Gods Liefde tegenover
jou ook pas werkelijk in je beleefd worden en vorm aannemen, en je zult dan
God steeds kunnen zien en spreken en de Heer zal, zoals hier nu lichamelijk
voor je zichtbaar en voor je hart verneembaar, je Leider en Leraar zijn en
blijven voor altijd. En er zal geen mogelijkheid meer zijn je van de Heer af te
wenden, want je zult in willen en erkennen als een echte en ware zoon van de
Eeuwige Vader volledig één met Hem zijn.
g.) Vermaning tot verzoenlijkheid
Gr.Ev.Joh. V/250 (4) (De Heer tot Petrus) Het spreekt
vanzelf, dat in deze wereld voor grote en grove misdadigers ten aanzien van de
rechten van de mensen ook geweldige en grote wereldgerichten moeten zijn en
bestaan, daar anders tenslotte niemand meer zeker van zijn leven zou zijn.
Maar wat betreft de meer kleine afdwalingen, die niet zelden gebeuren onder de
mensen, deze zullen voor de rechterstoel van het barmhartige en verzoenlijke
hart worden vereffend, opdat uit de kleine vergissingen van de mensen onder
elkaar geen grote en zware misdaden zullen voortkomen; want waarlijk Ik zeg:
roof, moord en doodslag zijn uiteindelijk toch niets anders dan gevolgen van
aanvankelijk kleine afdwalingen der mensen onder elkaar, uit louter kleine,
wereldlijke overwegingen van eigenbaat en eigendunk en op zichzelf gericht
zijn.
Gr.Ev.Joh. IV/78 (1 - 5) (De Heer tot Zorel) Wie zijn gebreken
berouwvol bekent en boete doet in de ware, levende deemoed van zijn hart, die
is Mij liever dan negenennegentig rechtvaardigen, die nog nooit behoefte tot
boete hebben gevoeld. Kom daarom nu tot Mij, boetvaardige vriend; want in je
heerst nu het echte gevoel van deemoed, dat Mij liever is dan dat van de
rechtvaardigen vanaf het eerste begin, die in hun hart roepen: "Hosannah,
God in den hoge, dat wij Uw heilige Naam nooit hebben ontheiligd door een zonde
willens en wetens!" dat roepen ze wel en ze hebben ook recht daartoe, maar
daarom zien ze ook een zondaar met de ogen van een rechter aan en vlieden zijn
nabijheid als de pest!
Kom daarom
maar tot Mij, en Ik zal je de enige ware weg van het Leven en de Liefde
wijzen en de ware Wijsheid uit haar! - Kijk vriend, de weg die tot het leven
van de Geest leidt, is doornig en smal. Dat betekent zoveel als: alles, wat je
ooit in dit leven aan erge, bittere en onaangename dingen kunt ontmoeten,
bestrijd dat met alle geduld en zachtmoedigheid; en wie je kwaad doet, doe hem
niet hetzelfde terug, maar het tegendeel, dan zul je gloeiende kolen op zijn
hoofd stapelen! Wie je slaat, die vergeld je niet leer om leer - neem liever
nog een slag van hem in ontvangst, opdat er vrede en eendracht tussen jullie
mag zijn en blijven; want alleen in vrede gedijt het hart en groeit de geest in
de ziel.
h.) De vrije wil is steeds te
respecteren
Gr.Ev.Joh. VIII /43 (7) (De Heer) Laat ieder zijn vrije wil
en leg niemand een verplichting op; want jullie weten nu, dat iedere morele
dwang geheel tegen Mijn eeuwige orde is! En wat Ik niet doe, doen jullie dat
evenmin!
i.) Naastenliefde
De ware naastenliefde bestaat daarin,
dat men zijn naaste alles doet, waarvan men redelijkerwijs kan wensen, dat hij
het iemand ook doet.
Gr. Ev. Joh. VII/94 (17)
Gr.Ev.Joh.VII/140 (1,3,11 - 12) (De Heer tot Agrippa) In de dagen van
deze duistere tijd lijdt het rijk Gods geweld en die het willen bezitten,
moeten het ook met geweld tot zich trekken, wat zoveel wil zeggen, dat het nu
een zware taak is, zich vrij te maken van alle oude en ingeroeste gewoonten,
die door de prikkelingen en verlokkingen van de wereld in de mens wortel hebben
geschoten, dus de oude mens als een oud, verscheurd gewaad geheel uit te
trekken en uit Mijn leer een geheel nieuwe mens aan te trekken.
Mijn leer verlangt van de mens niets,
dan dat hij in de ene, ware God gelooft en Hem als de goede Vader en schepper
boven alles lief heeft en zijn naaste als zichzelf. - Het is echter niet
genoeg, dat men Mij kent en gelooft, dat Ik de Heer ben, maar men moet ook doe
n, wat Ik leer; want pas door de daad zal de mens tot het volle evenbeeld van
God kunnen geraken. Maar het doen naar Mijn leer zal zeker niet zwaar zijn voor
hem, die Mij goed heeft leren kennen en Mij meer lief heeft dan alles wat in de
wereld is; wie Mij alzo lief heeft, draagt Mij geestelijk ook reeds in zijn
hart en zodoende ook de voleinding van het leven, dus het evenbeeld van God, en
in volle zaligheid het eeuwige leven.
Gr.Ev.Joh. IV/39 (1) (De Heer tot Cyrenius) Zie, daarin
ligt praktisch de verklaring van alle wetten van Mozes en alle profetie van
alle profeten: Heb God als je eeuwige Vader boven alles lief en je arme en vaak
zieke broeders en zusters in alle omstandigheden als je zelf, dan zul je als
ware, naar de ziel gezonde kinderen van de eeuwige Vader in de hemel even
volkomen zijn als Hij Zelf volkomen is,waartoe je welbeschouwd bent geroepen!
Want wie niet even volkomen wordt als de Vader in de hemel volkomen is, zal
niet tot Hem komen en voor eeuwig aanzitten aan Zijn dis.
Gr.Ev.Joh.
IV /79 (5 - 9) (De
Heer tot Zorel en anderen) Wie van jullie van harte een vriend der armen zal
zijn, die zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn voor tijd en eeuwigheid,
en hij behoeft de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze te leren, maar
Ik zal ze hem geheel in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal
liefhebben gelijk zichzelf en een arme zuster niet zal uitstoten, van welke
stam of leeftijd zij ook is, tot die zal Ik Zelf steeds komen en Mij getrouw
aan hem openbaren. Tot zijn geest, die de Liefde is, zal Ik het zeggen, en deze
zal daarmede de gehele ziel en haar mond vullen. Wat deze dan spreken of schrijven
zal, dat zal door Mij gesproken en geschreven zijn voor alle tijden.
Maar de hardvochtige ziel zal
aangegrepen worden door boze geesten, en deze zullen haar verderven en haar aan
een dierziel gelijk maken, zoals zij dan ook in het hiernamaals openbaar zal
worden.
Geeft graag
en geeft rijkelijk; want zoals jullie uitdeelt, zo zal je ook weer teruggegeven
worden! Een hardvochtig hart zal door Mijn genadelicht niet worden doorbroken,
en in hem zal de duisternis en de dood wonen met al haar verschrikkingen. -
Maar een zacht en gevoelig hart zal door Mijn genadelicht, dat van zeer tedere
aard en uitermate rechtvaardig is, zeer spoedig en gemakkelijk doorbroken
worden en Ik Zelf zal dan intrekken in zo'n hart met de volheid van Mijn Liefde
en Wijsheid. - Dat kun je zeker geloven! Want deze woorden zijn leven, licht,
waarheid en volbrachte daad, wier realiteit ieder moet inzien, die zich
daarnaar zal keren.
Gr.Ev.Joh. V/126 (9) (De Heer tot Mathaël) De ware, edele
en verstandige naastenliefde is voor dit aardse leven de meest betrouwbare
peilstok, om te doorgronden, of en hoe rein het er in een ziel uit ziet.
Gebruik deze daarom vooral, dan zul je daarvan zeer spoedig de meest zegenrijke
vruchten in je oogsten voor de schuren van het eeuwige leven in het licht van
Mijn Geest!
Gr.Ev.Joh. VIII /120 (7 en 6) (De Heer tot een herbergier) Een
vreemde arme is honderd maal armer dan een arme ingezetene, die bij al degenen,
die zijn nood kennen, nog wel hulp kan vinden; maar de vreemde arme lijkt op
een onmondig kind, dat zijn nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve
door te huilen. Wees daarom barmhartig tegen vreemden, dan zul je ook in de
hemel barmhartigheid en opname vinden; want voor de hemel zijn jullie tot nu
toe nog louter verongelukte vreemdelingen op de aardse tocht daarheen!
Waarlijk, wie zonder eigenbaat, uit puur zuivere naastenliefde een vreemde
helpt, die is ook een zeer grote vriend van God, is reeds op deze aarde aan de
engelen des hemels gelijk en heeft de volheid van het Godsrijk reeds in zijn
hart.
Gr.Ev.Joh. XI/75 (blz.213) De naastenliefde is de weg tot de
liefde tot God. Daar de mens Jezus dit gebod uiterst nauwgezet vervulde,
groeide in hem ook de liefde tot God, zodat hij tenslotte in haar kon opgaan.
De zonde had geen macht over hem; want zijn streven was, door de van aanvang
af reeds zichtbare weg der naastenliefde, die zich openbaart door uiterlijke
werken, tot de innerlijke, onzichtbare weg der liefde tot God te geraken.
j.) Over het bidden
Gr.Ev.Joh. IX/87 (4 - 6) (De Heer tot Zijn jongeren) De mensen
moeten zich in het ware bidden steeds oefenen en daarin niet traag worden; want
een goed en vast vertrouwen wordt de mens ook eigen door goede oefening, die
de leerling nog steeds tot meester heeft gemaakt. Een van alle aardse
goederen welvoorzien mens verleert al gauw het ware bidden vol geloof. Wordt
hij tenslotte eens door nood getroffen, dan begint ook hij wel door gebed bij
God hulp te zoeken; maar inwendig heeft hij er te weinig vertrouwen in, dat hij
bij God verhoring zal vinden, en de oorzaak ligt blijkbaar in gebrek aan
oefening in het levende, volle vertrouwen in God. - Waardoor kan de mens dan
zijn vertrouwen in God beter versterken, dan door oefening, bestaande uit
bidden en vragen zonder ophouden? !
k.) Over de wetenschap van het
overeenkomende
Gr.Ev.Joh. IX/93 (4 - 7) (De Heer tot een schriftgeleerde) Het
is met het horen, zien, voelen, denken, spreken en de schrift van de geest
anders gesteld dan hier bij de mensen in de natuurlijke wereld, want de
levensomstandigheden van de geest en de ziel zijn van geheel andere aard dan
die van het lichaam. En daarom kan dat, wat een geest doet of spreekt, alleen
langs de weg van de oude wetenschap van het overeenkomende voor de natuurmens
begrijpelijk worden gemaakt. - Hebben de mensen deze wetenschap door hun eigen
schuld verloren, dan hebben zij zichzelf buiten het verkeer met de geesten van
alle regionen en hemelen gesteld en kunnen daarom het geestelijke in de Schrift
niet meer vatten en begrijpen en daarvan inzien, dat de letter dood is en
niemand levend kan maken, maar dat het alleen de innerlijk verborgen zin is,
die, zelf leven zijnde, alles levend maakt.
Als je dat
nu begrijpt, streef er dan ook in de eerste plaats naar, dat het Godsrijk in je
levend en geheel werkzaam wordt. Dan zul je ook weer tot de genoemde wetenschap
van het overeenkomende tussen materie en geest komen. Zonder deze zul je noch
Mozes, noch enige profeet ooit in de diepte van de levende waarheid kunnen
begrijpen en daardoor zul je je genoodzaakt voelen in ongeloof en allerlei
twijfels en zonden te vervallen! - Streef er daarom vóór alles naar, dat je zo
spoedig mogelijk in de geest wedergeboren en ziende wordt, anders zul je
duizenden gevaren die op je loeren en je dreigen te verslinden, niet ontgaan!
l.) Deemoed en zelfrespect
Gr.Ev.Joh. VII /141 (4 - 12) (De Heer tot Agrippa)
Wanneer alle schepselen beslist Gods
werk zijn, dan zijn het ook werken uit Zijn liefde. Je bent immers zelf louter
liefde uit God en in God en je bestaan is in wezen door de wil van Gods liefde
zelf belichaamde liefde van God! God heeft je zozeer lief, dat Hij Zelf in
mensengestalte tot je is gekomen en nu de weg leert tot het vrije en als uit
jezelf voortkomend godgelijk zelfstandig leven!
God is van
eeuwigheid een allervolkomenste meester, zowel in het grootste als in het
kleinste. Hij is nooit een knoeier en stumper geweest en hoeft Zich bijgevolg
over Zijn werken niet te schamen. De mens nu is het meest volkomen van de
talloos vele, eindeloos verschillende schepselen, het culminatiepunt van
goddelijke liefde en wijsheid en ertoe bestemd, zelf een god te worden. Hoe zou
God zich dan voor Zijn zo voortreffelijke werk schamen en het onwaardig vinden,
dat te benaderen? Zie, zulke louter uiterlijke, wereldlijke ideeën van God moet
je laten varen! Ze zijn verkeerd en zijn niet dienstig, dat je daardoor God
steeds meer naderbij kunt komen, maar zulke verkeerde ideeën zouden je slechts
steeds meer van God verwijderen, en mettertijd zou je zodoende, vanwege louter
verkeerde eerbied, het helemaal niet meer durven Hem lief te hebben.
Let wel! Ik alleen ben de Heer van
Eeuwigheid, - hoe ben Ik dan nu onder jullie? Ziet, Ik noem jullie kinderen,
vrienden en broeders, en wat je bent tot Mij, dat is naar zijn bestemming elk
mens, en er is geen minder en geen meer! Want elk mens is Mijn volmaakte werk,
dat zich als zodanig ook moet kennen en gerechtvaardigd achten, maar niet geheel
miskennen en zichzelf verachten; want wie zich, als toch kenbaar Mijn werk,
veracht, die veracht immers bijgevolg ook Mij, de Meester.
Vrienden, de deemoed in het hart van
de mens is een der meest noodzakelijke deugden, waardoor men het eerst tot het
innerlijke Levenslicht kan komen! Maar deze deugd bestaat eigenlijk alleen in
de ware liefde tot God en tot de naaste. Zij is het zachte geduld van het hart,
waardoor de mens wel zijn eigen voortreffelijkheid kent, maar zich nooit
overheersend boven zijn nog veel zwakkere broeders verheft. Hij omvat ze
slechts met des te meer liefde en tracht ze te verheffen tot zelf erkende
hogere voleinding door onderricht, raad en daad. Daaruit bestaat de eigenlijke
en alleen ware deemoed; maar in de verachting van zichzelf bestaat zij nimmer.
- Wie zichzelf niet goed acht als een werk van God, die kan ook zijn naaste en
ook God niet naar waarheid achten, maar alleen maar een of andere totaal
verkeerde motivering.
m.) Wellust verhindert de geestelijke
ontwikkeling
Gr.Ev.Joh. VII/41 (8 - 13) (De Heer tot Agrikola) Een goed, met
verstand, wijsheid en zelfverloochening gepaard gaand huwelijk verhindert de
geestelijke wedergeboorte niet, maar de wellustigheid maakt haar onmogelijk. Vliedt
deze daarom erger dan de pest!
Wellustelingen van beiderlei geslacht,
zij het ook dat zij na enige tijd geheel tot inkeer komen en door grote zelfverloochening
een geheel kuis leven beginnen te leiden en door zo'n echte boete ook de
volledige vergeving van hun zonden verkrijgen, zullen toch de volledige
geestelijke wedergeboorte moeilijk of niet bereiken, maar slechts ten dele;
want de ziel van zo'n mens heeft genoeg te doen zich zo ver van haar vlees vrij
te maken, dat zij de vermaningen van de Geest zoveel verneemt, als tot haar
heil noodzakelijk zijn. Zo'n mens kan weliswaar nog zeer goed en wijs worden
en veel goeds doen; maar tot de wonderbaar machtige daadkracht zal hij moeilijk
in alle volheid komen. Dat kan zo'n ziel pas in het hiernamaals verkrijgen.
Een
dergelijke ziel lijkt op een mens, die jarenlang ziek was en tenslotte door een
zeer goed geneesmiddel gezond is geworden. Zoals deze echter door gebrek aan
inwendige ontwikkeling van spieren en zenuwen en de oefening daarvan niet
gemakkelijk tot de volle lichaamskracht van een kerngezond mens kan komen,
evenzo gaat het een lang ziek geweest zijnde ziel; ontbreekt van aanvang af de
ware en zuivere liefde tot God, evenals het geloof en de wil, dan ontbreekt
haar nog meer de oefening daarin, en de kracht van deze drie eigenschappen van
het leven der ziel blijven bij een volledig gebeterde wellusteling toch steeds
achter, hoewel in de hemel over de algehele bekering van een zondaar meer
vreugde heerst, dan over negenennegentig rechtvaardigen, die nooit boete
hoefden te doen. Want wil de liefde, het geloof en de wil krachtdadig worden,
dan moeten zij reeds vanaf de jeugd behoorlijk gevormd en dan goed geoefend
worden. - Wie kinderen heeft, die dient ze reeds vanaf hun prille jeugd te
oefenen in deze drie delen van de zuivere liefde tot God en eveneens van het
geloof en de wil, en zij zullen dan met de overwinning van de wereld veel
minder moeite hebben.
n.) Weten en wijsheid - weten en geloof
Gr.Ev.Joh. VII /183 (13 -14) (De Heer tot Lazarus) Ik heb je al
veel verklaard en je ziet ook al veel in; maar hoofdzaak is en blijft het
onophoudelijk streven naar de volle wedergeboorte van de geest in de ziel; want
alleen maar door haar wordt de mens pas in alle waarheid en wijsheid verheven
en heeft dan een volkomen, samenhangend licht van het aardse tot in het zuiver
geestelijk hemelse, en met het licht ook het eeuwige leven, wat dan oneindig
meer is dan alle wetenschappen in alle dingen der natuur. - Wat zou het ook een
mens baten, al zou hij ook alle dingen en verschijnselen in de hele wereld der
natuur tot in alle bijzonderheden kennen en kunnen beoordelen, maar van de
wedergeboorte van de geest in de ziel was hij even ver verwijderd als deze
aarde van de hemel?!
Gr.Ev.Joh. IX/132 (11 - 13) (De Heer tot Zijn discipelen) Het Rijk
van God, dat in Mij in deze wereld is gekomen, is de meest zuivere en volkomen
waarheid, zoals ook Ik de weg, de waarheid en het leven Zelf ben, waarvan Ik
jullie toch zeker voldoende bewijzen heb gegeven. - Onthoudt echter goed, dat
het steeds gemakkelijker is, de mens een of andere zaak verstandelijk bij te
brengen, dan zijn gemoed tot een vast en onbetwist geloof te bewegen! Daarom
dient men veel meer te streven naar het verkrijgen van het levende geloof, dan
naar louter kennis; want alleen in kennis en weten is het leven niet, maar wel
in het zuivere en door de werken der liefde levende geloof. - Het nog zo
zuivere weten is een afbeelding der dingen en hun orde van deze wereld, die,
zoals zij nu is, vergankelijk is evenals alle dingen in, op en boven haar; maar
de zaken van het geloof zijn een Waar licht uit de hemelen, zijn een levend
bestanddeel van het gemoed, de ziel en haar geest en zijn onsterfelijk en
onvergankelijk.
o.) Het verschil tussen zaligheid en verdoemenis
Ed 58 (10 - 12) Er zijn talloze bedrieglijke kunsten,
die er op zijn berekend, een ziel steeds dichter bij het eigenlijke wezen van
de satan te brengen, opdat zij een met hem overeenstemmend deel zal worden. Dat
kan echter nooit geschieden, daar elke ziel reeds een eigen geest in zich heeft
en daarvan niet los kan komen, - welke geest het tegenovergestelde is van de
satansgeest.
Wil zo'n ziel de satan benaderen, dan
treedt de geest in haar steeds op als rechter en bestraffer en pijnigt de ziel van
binnenuit als een onblusbaar vuur, door welke pijn de ziel weer - zover als
mogelijk - van de satan wordt verwijderd, en vervolgens weer een betering
ondergaat. Wil zij deze verbetering volgen, dan wordt haar dat ook steeds
gemakkelijker, hoe meer zij de reinheid van haar in haar wonende geest
benadert.
En als deze verbetering steeds
voortschrijdt, kan zij ook tot zaligheid komen, wanneer zij wordt als haar
geest. Want dat is het verschil tussen zaligheid en verdoemenis: in de
zaligheid gaat de ziel geheel in de geest over en de geest is dan het
eigenlijke wezen; maar in de verdoemenis wil de ziel de geest uitstoten en een
andere, namelijk die van satan, aannemen. In dit geval wordt zij het meest ongelijk
aan de geest, tengevolge waarvan de geest in haar de volkomen tegengestelde
polariteit in haar is. Als zodanig oefent de geest dan die tegenkracht uit, die
voortdurend allerhevigst van de satan afstoot; hoe meer een ziel het wezen van
de satan naderbij komt, des te heftiger is de reactie van de geest in haar
tegen de satangeest. Deze reactie is dan voor de ziel een zeer pijnlijke
gewaarwording en daarvandaan komt ook het lijden en de pijn van de hel, zoals
deze reactie zich ook als het onuitblusbare vuur openbaart. En dat is ook de
worm in de ziel, die niet sterft en wiens vuur niet dooft; en dat is dan een en
hetzelfde vuur, dat in de engel de hoogste zaligheid en in de duivel de hoogste
ongelukzaligheid teweeg brengt.
GS 11 /106 (8) Elke handeling heeft een door God
dienovereenkomstig bepaald gesanctioneerd gevolg. Dat gevolg is het
onveranderlijke oordeel, dat uit elke handeling voortvloeit. Het is door de
Heer zo bepaald, dat elke handeling, hetzij goed hetzij boos, zichzelf
oordeelt.
p.) Wat is dan de Geest?
GS 11 /79 (12 - 13) Wat is dan de geest? De geest is het
eigenlijke levensprincipe van de ziel, en de ziel is zonder de geest niets dan
een substantieel etherisch orgaan, dat wel alle geschiktheid bezit tot opname
van het leven, maar zonder de geest niets is dan een substantieel geestelijk etherische
poliep, die zijn armen voortdurend naar het leven uitstrekt en alles inzuigt,
wat met zijn natuur overeenkomt.
De ziel zonder de geest is dus alleen
maar een stomme, polaire kracht, die de botte zin naar verzadiging in zich
draagt, maar zelf geen oordeelskracht bezit, waaruit haar duidelijk zou worden,
waarmee zij zich verzadigt en waartoe haar verzadiging dient.
GS 11 /71 (9 -14,18) Om de wedergeboorte van de geest te
verkrijgen is het nodig acht te geven op die heilige school van het leven, in
al haar onderdelen, die de grote heilige Meester van alle leven uit Zijn eigen
heilige mond aan de mensen op aarde heeft gepredikt en heeft bezegeld met Zijn
eigen bloed!
Wie niet krachtdadig aan zich wil
werken, zoals in deze school is aangegeven, die moet het aan zichzelf toeschrijven,
als hij daardoor het leven van zijn geest verbeurt.Het is wel zeker, dat
iedere nog zo eenvoudige bezitter van een bepaald goed zal weten, wat hij bezit
en wat voor waarde dat voor hem heeft. Als iemand echter bezitter is van het
eeuwige leven in de geest, zeg Mij, kan die dan wel vragen of zijn ziel en zijn
geest met het lichamelijke leven zullen vergaan of niet?
Maar
diegenen, die ware leerlingen zijn of dat waren in de eeuwige levensschool van
de Heer, verachtten de lichamelijke dood en wachtten in grote vreugde en
zaligheid slechts op de volledige verlossing van de zware, uiterlijke
levensbanden van de wereld. Zij getuigden van de waarheid van de levensschool
in de Heer - als martelaren met hun bloed.
Wie niet
wordt wedergeboren in zijn geest, zal niet ingaan in het rijk der hemelen of
het eeuwige leven.
4.
Uit de
leer van de ziel
Alle materie van de hardste steen tot
aan de ether hoog boven de wolken is ziele-substantie. En haar bestemming is weer
in het zuiver geestelijke Zijn over te gaan.
(Gr.Ev.Joh. VI/133 (3))
a)
Wezen en doel van de materie in het proces van de ontwikkeling der ziel
Gr.Ev.Joh.
VI /133 (3 - 6) (De Heer)
Alle materie van deze aarde - van de hardste steen tot aan de ether hoog boven
de wolken - is zielesubstantie, maar in een noodzakelijkerwijze vastgestelde
en daarmee vaste toestand - Het is haar bestemming weer in het ongebonden,
zuiver geestelijke Zijn terug te keren, wanneer zij juist door deze isolering
de levenszelfstandigheid heeft bereikt. Om deze evenwel door een steeds
grotere zelfwerkzaamheid te verkrijgen, moet de uit de gebonden materie
vrijgemaakte ziel alle mogelijke trappen van ontwikkeling in het leven doormaken;
zij moet zich in elke volgende levensperiode weer opnieuw met een nieuw,
stoffelijk lichaam omhullen, waaruit zij dan weer nieuwe levens substantie tot
zich trekt, daarmede werkt en zich deze eigen maakt. Is een ziel - wat haar
leidende geest uit God heel duidelijk ziet - eenmaal in een lichaam (hetzij dat
van een plant of van een dier), door de vereiste rijping geschikt tot een hogere
levensfase op te stijgen, dan zorgt de haar steeds verder vormende leidende
geest ervoor, dat haar het verder onbruikbare lichaam wordt afgenomen. Zij kan
dan, waar zij reeds met hogere intelligenties begiftigd is, zich een ander
lichaam vormen. Daarin kan zij zich weer in korte of langere tijd opwerken tot
een grotere actieve levensintelligentie, en zo vervolgens steeds verder omhoog
tot aan een mens. Zo kan zij dan geheel vrij, in haar laatste lichaam tot
volledig zelfbewustzijn, tot kennis van God, tot liefde tot Hem en daardoor tot
volledige vereniging met haar geest komen, welke vereniging wij de nieuwe - of
geestelijke wedergeboorte noemen.
Heeft een ziel deze levensgraad
bereikt, dan is zij voleindigd en kan dan als een volkomen zelfstandig zijn en
leven niet meer door het allesomvattende goddelijke Alzijn en Alleven
vernietigd of verteerd worden.
Het meest zekere teken van de reeds
bereikte zelfstandigheid van het leven van de mensenziel bestaat daarin, dat
zij God kent en Hem zelfs boven alles zeer liefheeft. Want zolang een ziel God
niet kent als een Wezen dat buiten haar is, is zij nog blind en stom zijnde
niet vrij van de dwingende macht van de goddelijke Almacht; zij moet dan nog
hevig strijden, om zich los te maken van zulke ketenen. Maar zodra een ziel
begint de ware God als buiten haar zijnde te kennen en Hem door het gevoel van
haar liefde tot Hem werkelijk goed waar te nemen, dan is zij reeds van de banden
der goddelijke Almacht vrij. Zij behoort dan geleidelijk steeds meer zichzelf
toe en is derhalve zelf schepper van haar eigen zijn en leven en daardoor een
zelfstandige vriend van God voor alle eeuwigheden.
b) Trappen van ontwikkeling der ziel
Gr.Ev.Joh. X/21 (De Heer) Alles wat de aarde bevat,
vanaf haar middelpunt tot ver boven haar hoogste luchtstreken, is
zielesubstantie, doch tot aan een zekere ontbindingstijd in een verschillend
meer harde of mildere vastgestelde toestand. Daarom wordt zij zowel voor het
stoffelijk oog van de mens op deze wereld, als ook voor zijn gevoel zichtbaar
en voelbaar, hetzij als helemaal dode en harde of als een meer weke materie.
Daartoe behoren alle steensoorten, mineralen, soorten aarde, water, lucht en
alle nog ongebonden stoffen in haar. - Dan komt het hele plantenrijk in het
water op de aarde met zijn overgang in het dierenrijk. In dit rijk doet
het gericht zich reeds als milder kennen, en de zielesubstantie bevindt zich
reeds in de periode van het in meerdere mate los zijn, dan zij in haar vroegere
harde gerichte toestand was. En de scheiding en afzonderlijke vorming met
betrekking tot het ontstaan van intelligentie van deze vroeger als chaotisch
gemengde zielesubstantie in dit tweede rijk, bevindt zich dan ook in een grote
verscheidenheid.
Moest dan
de zielesubstantie vanwege de bijzondere intelligentievorming in het tweede
rijk aan een grote afzondering onderworpen zijn, in het derde rijk van de
dieren, dat nog een veel grotere verscheidenheid vertoont, moet zij vanwege het
tot nog meer volkomenheid brengen van nog lichtere en vrijere afzonderlijke
intelligenties, tot een steeds grotere éénwording gebracht worden. En daarom verenigen
zich dan daar ook zielesubstanties van talloze kleine diertjes van
verschillende aard en soort in een grotere dierziel, zoals bijvoorbeeld in die
van een grotere worm en een insect. - Talloos vele van zulke insectenzielen,
weer van verschillende aard en soort, verenigen zich, na zich losgemaakt te
hebben van hun bindende stoffelijke omhulsels, weer in een dierziel van grotere
en meer volkomen soort, en zo steeds verder tot aan de grote en volkomen dieren
van ten dele nog wilde en ten dele reeds zachtere aard; en uit de laatste
éénwording van deze dierzielen ontstaan dan pas de van alle mogelijke
intelligentie begaafdheden welvoorziene mensenzielen.
Wanneer een mens in deze wereld
geboren wordt en vanwege zijn volkomen vrij worden nog een lichaam krijgt te
dragen, dan is dat in hoge wijsheid door God reeds zo ingericht, dat hij (de
mens) als een volledige ziel zich van alle noodzakelijkerwijs voorafgegane
toestanden in hun overgang, maar nog steeds in hun afzonderlijke staat, evenzo
weinig kan en mag herinneren, als een oog de kleine aparte droppels van een
zee, waaruit deze bestaat, kan zien en onderscheiden. Want zou een mensenziel
dat gegeven zijn, dan zou zij deze éénwording uit zo oneindig verschillende
zielesubstantie en intelligentiedelen niet verdragen, maar zichzelf zo snel
mogelijk trachten op te lossen, gelijk een waterdruppel oplost op gloeiend
ijzer.
Om de ziel van de mens te behouden,
moet haar door de inrichting van het haar omsluitende lichaam elke herinnering
aan voorafgaande levensfasen volledig ontnomen worden tot aan de tijd van haar
volledige innerlijke éénwording met haar geest der liefde uit God; want deze
geest is als het ware de kit, waardoor alle oneindig verschillende
intelligentiedelen van de ziel tot een eeuwig onverwoestbaar volmaakt wezen
bevestigd worden, zich in alle klaarheid doorlichten, kennen, begrijpen en als
een voleindigd, aan God gelijk wezen Gods liefde, wijsheid en macht loven en
prijzen!
c) Het
proces van de ontwikkeling van de ziel - ('zielsverhuizing')
Gr.Ev.Joh. X/184. (De Heer tot de stadsrechter Titus)
Je vraagt, waarom Ik zulke
vijandigheden in de natuur op deze aarde toelaat. En Ik zeg je: Omdat de mensen
van deze aarde naar hun ziel en hun geest zo zijn gesteld, dat zij Gods
kinderen kunnen worden, waardoor zij dan tot precies hetzelfde in staat zijn,
als wat Ik Zelf vermag te doen. Daarom is dan ook reeds tot de ouden gezegd
door de mond van de profeten: "Gij zijt Mijn kinderen en dus goden, zoals
Ik, uw Vader, God ben!"
Om echter een ziel zo te vormen, moet
zij in een lange reeks van jaren uit een ontelbaar aantal zielepartikelen uit
het gebied van alle creaturen op deze aarde in zekere zin samengevoegd worden
en dit samenvoegen van de vaak oneindig vele creatuurzielen is nu datgene, wat
de oude wijzen, die daarvan kennis droegen, de 'zielsverhuizing' noemden.
De uiterlijke stoffelijke vormen van
de creaturen worden wederzijds wel verorberd, maar daardoor worden de in de
creaturen wonende zielen vrij en verenigen zich met de gelijksoortigen en worden
in een volgende, hogere trap weer in een stoffelijke vorm verwekt, en zo voort
tot aan de mens.
En zoals
het met de ziel gaat, zo gaat het ook met haar geest in het hiernamaals, die de
eigenlijke verwekker, leider, vormer en onderhouder van de zielen is tot aan de
mensenziel, die dan pas in haar volle vrijheidssfeer overgaat en in staat is
zichzelf in moreel opzicht verder te vormen.
Wanneer de ziel zich uit zichzelf tot
een zekere graad van volkomenheid heeft verheven, dan pas verenigt zich haar
licht- en liefdegeest in het hiernamaals met haar en de gehele mens begint
vanaf dat moment God in alles geleidelijk steeds gelijkvormiger te worden; en
wordt het lichaam dan van de ziel afgenomen, dan is zij reeds een volkomen aan
God gelijk wezen en kan uit zichzelf alles in het leven roepen en ook wijs
onderhouden.
Dat, wat Ik
je nu heb gezegd, vindt echter alleen op deze aarde plaats, en op geen enkele
van de talloze andere hemellichamen dan juist op deze aarde, en wie verstand
heeft, die versta het om deze grondige reden: omdat juist deze aarde
overeenkomt met Mijn hart, Ik Zelf echter ook maar één hart en niet meerdere
harten bezit, zo kan er ook maar één hemellichaam zijn, van Mij uit gezien, dat
geheel overeenkomt met Mijn hart en wel diens meest innerlijke levenspunt.
d)
Voorbeeld van een vereniging van dierzielen tot een menselijke natuurziel.
Gr.Ev.Joh. XI 185 (4 - 7) (De Heer verder tot Titus) En nu wil
Ik je tonen, wat uit de vandaag door je gadegeslagen jacht is geworden wat de zieletoestand
betreft. (Bij deze jacht schoten een gazelle, een jakhals en een reuzenadelaar
er het leven bij in.) Welnu, let op! Daar voor de deur staat reeds een
mensengestalte, als die van een kind, en wacht, bij een volgende verwekking in
het lichaam van een moeder te worden opgenomen. En achter deze zielsverschijning
zie je een lichtgestalte; dat is reeds van deze ziel de geest aan gene zijde,
die er voor zal zorgen dat deze - momenteel nog - natuurziel bij eerstvolgende
gelegenheid in een moederlichaam wordt opgenomen. Dus heb je gezien, hoe uit
de drie laatste trappen van reeds volkomen dierlijk leven - weliswaar met vele
duizenden voorafgaande trappen van ontwikkeling - een mensenziel te voorschijn
is gekomen.
Er zal daaruit een kind van mannelijk
geslacht geboren worden, waaruit, zo het goed wordt opgevoed, een groot man kan
worden. Het gemoedelijke van de gazelle zal zijn hart regeren, het slimme van
de jakhals zijn rede en het krachtige van de reuzenadelaar zijn verstand, zijn
moed en zijn wil. Zijn voornaamste karaktertrek zal krijgshaftig zijn, dat hij
evenwel door zijn gemoed en door zijn verstand kan matigen, waardoor hij een
zeer bruikbaar mens in wat voor stand ook kan worden. Wordt hij echter een
krijgsman, dan zal hij weliswaar door zijn moed ook geluk hebben, maar toch
de prooi worden van andere oorlogszuchtige wapens. - Opdat je dit kind nu
dadelijk vanaf de geboorte kunt gadeslaan, zal je aardse buurman reeds het
volgende jaar als vader kunnen optreden.
e) De twee principes in de mens:
materie en geest
Gr.Ev.Joh.
XI/75 (2 - 27) (De
Heer) Er is reeds vaker uiteengezet, dat Adam als eerste mens - in de zin van
de volledige geestelijke vrijheid - van deze aarde daartoe was geschapen, een
vorm te ontwikkelen van waaruit de materie weer tot het vrije geestelijk leven
zou kunnen worden teruggebracht. Daartoe behoorde echter voor alles de
overwinning van de materie zelf, dat wil zeggen: er moest door een vrij besluit
een toestand worden geschapen, die enerzijds de overwinning van alle lagere,
als aardse lusten, begeerten en neigingen bekende eigenschappen opleverde, om
anderzijds een vrij opstijgen tot het meest volkomen zuivere geestesleven
mogelijk te maken.
Het is reeds vaak genoeg gezegd, dat
de menselijke ziel uitermate kleine beginpunten kent, die zich voortdurend tot
steeds hogere bewustzijnssferen ontwikkelen, om tenslotte in de mens weer die
vorm te verkrijgen, die dan als aardse vorm zich niet verder meer kan
ontwikkelen, maar wel in die van haar ziel. Derhalve ontmoeten elkaar in de
mens twee principes: het einde van het stoffelijk leven als hoogste graad van
zelfbewustzijn en het begin van een onveranderlijk zieleleven in de hoogst
verkregen voleinding van vorm. Daarom kan de mens op deze messnede van het
aardse leven zich niet afsluiten voor het bewustzijn dat hij leeft - want
daarvoor is hij zichzelf tot bewijs - maar nochtans er geen idee van hebben,
dat hij op de drempel van een geestelijk leven is aangekomen, dat nu zijn
aanvang neemt in de onveranderlijk blijvende menselijke vorm; met andere
woorden: nadat hij vele lichaamsveranderingen heeft doorgemaakt die de
menselijke gestalte als einddoel hadden, blijft deze nu in haar algemene vorm
onberoerd. Wel begint nu een verandering naar de ziel, die tot doel heeft
steeds meer de Geest Gods Zelf te benaderen en met Deze in een gemeenschap te
treden.
Wat kan er gebeuren, als deze overgang
niet tot stand komt? Want hier staan materie en geest scherp tegenover elkaar,
die zich wel wederzijds steeds meer verfijnen, maar nooit - als polariteiten -
elkaar geheel kunnen raken.
Er moet hier echter in elk geval een
weg gewezen worden, een brug geslagen, waarover het mogelijk is van de materie
tot de geest te komen! Deze weg moet een voorbeeld zijn, dat iedereen kan
navolgen. Zou deze weg niet gevonden worden, dat wil dus zeggen, zou een mens
deze niet betreden, dan zou het uittreden uit de materie om in een fijnstoffelijk
leven over te gaan, onmogelijk worden.
Het streven van de Godheid Zelf moet
dus zijn Haar schepselen, die Zij uit liefde en tot hun redding de weg door de
materie liet gaan - nadat deze de grens bereikt hebben van waaruit de
geestelijke weg mogelijk is -, ook tot Zich te trekken en zo te brengen in de
verhouding van Vader tot kind. .
Adam moest deze brug in zichzelf bouwen
en had het eigenlijk erg gemakkelijk, omdat de prikkelingen van de materie zeer
gering waren in vergelijking tot heden. Er was bij hem alleen maar de
zelfoverwinning, de gehoorzaamheid nodig, dan was de brug geslagen en kon in
hem het geestelijk leven bloeiend ontwaken, daar gehoorzaamheid aan God het
enige middel tot beproeving is bij een mens, die verder vrij van elke zonde is.
Pas uit ongehoorzaamheid volgen alle andere overtredingen vanzelf. Nu viel Adam
en daarmede had een terugtreden in de materie plaatsgevonden, dat wil zeggen
in die polariteit, die zich evenzo ver van God kan verwijderen, als tot God
Zelf kan opstijgen tot steeds hogere zaligheden.
Vaak werd
nu door bijzonder sterke zielen geprobeerd, door dit bladerendak heen te breken
om de zon er doorheen te laten schijnen, en al naargelang dit ook op enkele
plaatsen daarvan gelukte, bezit de mens oeroude religies. Het gelukte echter
deze sterke zielen niet de kern van de boom zo te treffen, zijn kroon zo te
breken, dat deze machtige boom moest sterven. Dat gelukte hen daarom niet,
omdat zij zelf in hun aardse leven niet zonder schuld waren, maar eerst van de
wereld proefden alvorens zij dorst naar waarheid, naar Godskennis kregen.- Het
gelukte pas Jezus, niet alleen het bladerendak te doorbreken, maar de boom der
zonde te breken. Hij verwierf dus in zich de trap, die Adam niet had behaald en
verzoende zo in zich de Godheid, die in Zijn heiligheid door het niet achten
van Zijn gebod was gekrenkt.
Daarin, dat nu deze weg die direct tot
God leidt is geopend, en daarin, dat deze weg door de mensenzoon Jezus, die
daardoor tot Godszoon werd, werd vervuld, ligt de verlossing.
(De Heer)
Zonder Mij kan niemand tot de Vader komen en zonder het geloof in Jezus heeft
ook nog geen enkele wijze ooit het almachtige Goddelijk Wezen als de oerbron
van alle liefde, die zich persoonlijk kan tonen, ervaren.
Het Onzichtbare werd zichtbaar in
Jezus en deze vereniging van beide in de mensenvorm maakt het nader treden
mogelijk van het schepsel tot de Schepper, het opgaan van de materie in de
geest, het terugvoeren van de ontstane gevolgen der zonde opwaarts over de
scheidingswand van materie en geest, over de punten waar zij anders onmogelijk
elkaar hadden kunnen raken. Brug zijn is het leven van Jezus.
f) De leiding van de menselijke ziel
tot voleinding
Gr.Ev.Joh. IX/171 (4 - 10) (De Heer) De mens, zoals hij in deze
wereld komt, wordt wat de ziel betreft geheel van Gods Almacht gescheiden en
wordt in alles overgelaten aan zijn eigen willen en kennen. Pas wanneer hij
door de belering uit de mond van zijn ouders en andere wijze leraren tot
erkenning van God komt, zich dan gelovig tot Hem wendt en Hem vraagt om Zijn
hulp en bijstand, dan begint ook het instromen van de zijde van God door alle
hemelen heen, en de ziel van de mens gaat over in een steeds duidelijker
erkennen en eindigt in een steeds grotere liefde tot God en wordt daardoor
langzamerhand evenzo volkomen in en door de Geest van God in haar, als de
Goddelijke Geest in haar zelf volkomen is, en blijft daarbij nochtans in alles
volkomen vrij en zelfstandig.
Elke voleindigde ziel is van een en
dezelfde waarheid doordrongen, omdat zij voortvloeit uit het Licht van haar
liefde tot God en tot de naaste.
Zolang de mensen onder elkaar tot
twist, strijd en oorlog kunnen komen, zijn zij ook ver verwijderd van het
Godsrijk en zullen daarin niet eerder komen, dan wanneer zij in alle geduld,
deemoed, zachtmoedigheid en ware naastenliefde onwrikbaar groot zijn geworden;
maar zijn zij dat eenmaal geworden en komen zij daardoor in zich tot de
waarheid uit God, dan is het met alle twist, strijd en oorlog ook definitief
afgelopen.
g) Over de levensweg op aarde en in
het hiernamaals
Gr.Ev.Joh. VII /156 (7 - 12) (De Heer tot de Farizeeën) De mens moet
in de wereld werken en vrijwillig de slechte verleidingen van de wereld
weerstaan. Daardoor wordt zijn ziel sterk en de kracht van Gods Geest zal deze
doordringen. Maar door als een luiaard te leven komt geen mens ooit tot het
ware, eeuwige leven, dat afhankelijk is van volkomen werkzaamheid in al de
talloos vele levenslagen en sferen.
Zulke mensen (die zich geheel van de
wereld afzonderen, evenals de kluizenaars van de Karmei en Sion) zondigen
weliswaar even weinig als een steen zondigt; maar is dat soms een verdienste
voor de steen? De ziel zal echter haar lichaam moeten afleggen; wat zou zij in
het hiernamaals kunnen doen met haar grote zwakheid en haar volslagen niets
doen? Want daar zullen toch ook beproevingen van allerlei aard over haar komen,
die de ziel tot algehele activiteit zullen aansporen. En deze beproevingen
zullen voor de ziel, die is toegerust met haar op aarde verkregen vermogens,
geheel overeenkomen met die op deze aarde. Alleen moeten zij voor de ziel als
zodanig sterker zijn dan hier, omdat aan gene zijde dat, wat een ziel denkt en
wil, zich ook reeds als werkelijkheid aan haar voordoet. Hierop aarde heeft de
ziel alleen te doen met haar onzichtbare gedachten en ideeën, waar zij
gemakkelijker tegen kan vechten en waarvan zij ook gemakkelijker los kan
komen; maar als de gedachten en ideeën tot een zichtbare realiteit worden - ,
hoe zal de zwakke ziel daar dan haar zelfgeschapen wereld moeten bestrijden?
Daarom zullen in het hiernamaals de
verzoekingen ook erger worden dan hier. En wat zal de ziel kunnen doen, om zich
uit de harde gevangenschap van haar eigen kwade hartstochten te bevrijden? En
toch zal zij aan de andere zijde tot veel grotere zelfwerkzaamheid moeten
komen, om zich uit de dwaling van haar eigen gedachten, ideeën en
voorstellingen te bevrijden; want wanneer zij niet eerst zelf het werk ter hand
zal nemen, zal zonder overgang geen plotselinge hulp door erbarmen van God of
van een andere geest tot haar komen, evenmin als dat hier op aarde reeds
meestal het geval is.
Want wie God niet ernstig zoekt, maar
geheel de lusten van de wereld najaagt, die verliest God en God zal hem geen
tekenen geven, waaraan hij zou kunnen zien, hoe diep en ver hij reeds van God
is afgeweken. Pas wanneer hij uit eigen beweging en behoefte God weer zal
beginnen te zoeken, zal God hem ook beginnen naderbij te komen en Zich door de
zoekende ook in zoverre laten vinden, als het de zoekende ware ernst is God te
vinden en te leren kennen.
h) De ziel in het hiernamaals
Gr.Ev.Joh. VII/17 (5 - 7) (De Heer) Elke ziel zal in het
hiernamaals dat worden, wat zij wil. Is het iets kwaads, dan wordt zij er van
tevoren wel opmerkzaam op gemaakt, welke gevolgen dat noodzakelijk zal hebben.
Zal zij daardoor tot inkeer komen, dan kan zij gauw en gemakkelijk geholpen
worden; komt zij daardoor echter niet tot inkeer, dan wordt zij ongehinderd
gelaten alles te hebben en te genieten, waar haar liefde naar uitgaat.
Deze liefde nu, hetzij van goede of
kwade aard, is in feite het leven van de ziel van elk mens, engel of duivel;
ontnemen wij de liefde aan de ziel, dan ontnemen wij haar ook het leven en het
bestaan. Maar dat kan nooit in de zuivere Goddelijke orde voorkomen, want zou
ook maar het kleinste atoom in de schepping vernietigd kunnen worden en
volledig het bestaan verliezen, dan zou God Zelf daardoor een atoom aan Zijn
bestaan verliezen, hetgeen echter onmogelijk is.
En zo kan
een mensenziel des te minder haar bestaan geheel verliezen; maar zij kan hoogst
ongelukkig en ellendig worden geheel door haar eigen wil en kan, als zij het
maar ernstig wil, ook weer door haar eigen vrije wil gelukkig en volkomen
zalig worden.
Gr.Ev.Joh. IX/142 (2) - 143 (8) (Uit een belerend gesprek van de Heer
met vissers aan het Witte Meer) (De Heer) De ware zaligheid van het leven
bestaat niet in het helder en duidelijk zien en kennen, maar alleen in de
steeds groter wordende liefdadigheid. Daarom moet elke ziel zich dat eerst tot
haar enige levenselement maken, alvorens zij ooit innerlijk tot duidelijk
inzicht van het leven kan komen. Want de liefdadigheid is een innerlijk vuur,
dat door steeds levendiger te worden tot een heldere vlam moet worden.
Is eenmaal dit levenselement in de
ziel geheel gewekt, zodat de ziel zelf helemaal tot dit levenselement wordt, -
wat betekent dat de hele mens in de geest opnieuw, dus wedergeboren wordt -
dan blijft de ziel ongeacht haar innerlijke heldere inzicht vanwege haar tot in
hoogste graad gegroeide liefdadigheid, ook in hoogste mate werkzaam. Haar
zaligheid en helder inzicht groeien naar de graad van haar liefdadigheid en
niet naar de graad van haar heldere inzicht, waartoe zij zonder de
liefdadigheid zonder meer nooit kan geraken; want het is reeds van eeuwigheid
her zo door God bepaald, dat geen geest en geen mensenziel zonder een overeenkomstige
werkzaamheid ooit tot het Licht kan komen.
Hoe verkrijgen de mensen op deze aarde
het licht? Wel, zij wrijven hout op hout, of steen op steen zo lang, tot er
vonken afvliegen; vallen die vonken op licht brandbaar materiaal - zoals hout,
stro, zekere harssoorten vermengd met zwavel en nafta -, dan zal al spoedig een
heldere vlam oplaaien en het zal licht worden in haar zelf en rondom haar naar
alle richtingen.
Zie, zo blijkt reeds in de dode wereld
der materie, dat aan het vuur - en licht maken een zekere werkzaamheid moet
vooraf gaan! En zo moet des te meer aan het levenslicht een zekere werkzaamheid
vooraf gaan; door deze wordt de liefde gewekt, die het levens element is, en
uit haar verhoogde werkzaamheid ontstaat dan pas het licht in de ziel, dat is
de wijsheid, die zichzelf en alle dingen uit zich kent, beoordeelt en ordent.
Zo is het gesteld met de dingen van
het leven van de ziel en haar innerlijke heldere kennis en inzicht. De wijsheid
van een ziel is reeds hier en nog meer in het hiernamaals het gevolg van haar
werkzaamheid; zou deze ooit kunnen ophouden, dan zou bij de ziel ook de
wijsheid en innerlijke helderheid van het leven ophouden. - Heb je dat nu begrepen?
(Daarop een van de vissers) Ja, Heer
en Meester. Maar nu zou ik ook nog graag willen weten, waarin de werkzaamheid
van een volkomen ziel in het grote hiernamaals bestaat. Op deze harde aarde is
er voor de mens zeer veel te doen, als hij wil leven - wat moet hij echter in
het grote geestelijke hiernamaals doen? Wordt daar ook geploegd, gezaaid en
geoogst voor het levensonderhoud?
(De Heer antwoordt) Jawel vriend,
ploegen, zaaien en oogsten, - maar wel op een andere manier en in een andere
zin, dan dat gebeurt op deze materiële wereld! Weet, dat zonder de grote
werkzaamheid van de geesten en in het bijzonder van de volmaakte geesten, op
geen enkele aarde iets zou ontstaan! Er zou niet alleen niets groeien en geen
levend wezen op de grond rondwandelen, maar er zou ook geen zon en geen aarde
ooit zijn ontstaan en nog minder voortbestaan.
De mensen ploegen wel de aarde en
strooien het zaad in de voren; maar het is aan de geesten opgedragen het
kiemen, groeien en rijpen van de vrucht te bewerkstelligen. In het bijzonder
voor de volkomen geesten is er zowel op deze aarde als ook op al de andere
hemellichamen veel te doen; nog meer echter voor de juiste ontwikkeling van de
ziel en de vervolmaking van de mensen reeds aan deze zijde, en dan nog veel
meer in het hiernamaals. Want er komen immers steeds onvergelijkbaar meer
onvolkomen zielen in het hiernamaals dan volkomen, vooral van deze aarde. Deze
onvolkomen en slechte zielen zouden echter de gehele aarde met hulp van de
onzuivere natuurgeesten spoedig dermate verderven, dat er geen gras, geen
struik, geen boom meer op haar zou groeien en geen dier en geen mens meer zou
kunnen bestaan.
Alleen door de liefde, wijsheid en
macht van de volkomen geesten worden de kwade en onvolkomen zielen in het
hiernamaals daaraan verhinderd, en dan ook geleidelijk verder ontwikkeld en
mogelijkerwijze ook van trap tot trap dichter bij het Godsrijk gebracht.
Hoe de volkomen geesten dat allemaal
bewerkstelligen, laat zich niet met woorden beschrijven; maar wanneer jullie
zelf in de geest zijn wedergeboren, dan zal het je wel duidelijk en
vanzelfsprekend worden, hoe de geesten werken en doen in het grote
hiernamaals. - Heb je dat ook begrepen?
(Spreekt opnieuw dezelfde visser) Ja,
lieve Heer en Meester, en ik dank U voor Uw kolossale geduld met ons zwakke
en nog zeer domme mensen! Het zal zeker nog lang duren, tot wij, temidden van
louter wonderen levend, die wonderen zullen begrijpen! Wij zien en genieten van
het water en weten niet in het minst, wat het is. Wij zien eveneens het vuur en
zijn licht, ondervinden zijn gloed en warmte, maar weten ook helemaal niet wat
het is en wat zijn eigenlijke ontstaansgrond is. Maar het zij, zoals het is,
wij zijn nu reeds bovenmate blij en gelukkig, dat wij door Uw overgrote genade
en liefde nu de onbedrieglijke weg naar de volle en levende waarheid hebben
gekregen.
O, lieve Heer en Meester, wees ons nu
ook met Uw genade behulpzaam, dat wij deze weg tot aan het lichtende doel nooit
moe, zwak en traag worden te bewandelen.
(Daarop antwoordt de Heer) Wie gelooft
en de goede weg heeft, zal ook dat bereiken, waarnaar hij ernstig streeft!
5.
Het
drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in het hart van de mens
Bij de geboorte van het lichaam wordt
de eeuwige levenskiem als een vonkje van de volkomen zuivere Geest van God in
het hart van de ziel gelegd.
(Gr.Ev.Joh. II/217 (5))
a) Het gezicht van Oalim
H 11 /72 (9 - 26); 74 (2 - 3,24 - 32) (Oalim) Het klonk mij aanvankelijk
erg vreemd in de oren, dat ik mijn hart zou hebben moeten zien. Toen ik echter
zo nadacht over deze mogelijkheid of onmogelijkheid de ogen in het lichaam te
brengen, verloor ik plotseling het licht van mijn ogen; maar bijna op hetzelfde
ogenblik werd alles licht in mij, daarom zag ik mij innerlijk dus, zoals ik mij
anders uiterlijk zie bij het licht van de zon.
Ik kon niet begrijpen, hoe zoiets
mogelijk zou kunnen zijn, maar daar begon ook al spoedig mijn hart geheel
doorzichtig te worden en ik zag weldra drie harten zó in elkaar steken, als er
binnen de ruwe kastanjevrucht drie kernen zijn: in de bruine schil de
eigenlijke vleeskern en daarin pas de kleine kiemkern, waarin het leven is
besloten, en in deze de oneindige menigvuldigheid en eindeloze veelheid. Het
uiterlijke hart sprong spoedig uiteen en viel losgemaakt in de eindeloze
diepte; en dat was het uiterlijke hart van vlees van het lichaam. Het meer
inwendige, substantiële hart bleef echter en verwijdde zich voortdurend, omdat
het binnenste, zeer sterk lichtende kiemhart daartoe dwong, daar dit zelf
aldoor groeide en steeds groter werd, evenals de kiem van een in de aarde
gelegd zaad zich zo lang al maar vergroot, tot daaruit een machtige boom is
geworden.
Zo was het ook met mijn binnenste
kiemhart het geval. Aanvankelijk zag het er slechts uit, als was het een hart;
toen het echter al maar groter werd, kreeg het ook steeds meer een menselijke
gestalte en herkende ik mij zelf in deze nieuwe mens, die is voortgekomen uit
mijn meest innerlijke lichte kiemhart.
Bij de aanblik van deze mens kwam de
gedachte in mij op: "Heeft soms deze nieuwe hartmens in mij ook nog een
hart in zich?" En ik werd gewaar, dat ook hij nog een hart in zich droeg.
Maar dit hart zag er uit als een zon, en haar licht was duizendvoudig sterker
dan het licht van onze natuurlijke zon.
Toen ik dit hart aandachtig bekeek,
ontdekte ik opeens in het midden van dit zonnehart een klein, aan U, 0 heilige
Vader, volkomen gelijk, levend evenbeeld, - maar wist niet hoe dat mogelijk
was.
Doch toen ik daarover nadacht, kwam
een onuitsprekelijke zaligheid over mij en Uw levende beeld sprak tot mij uit
het zonnehart van de nieuwe mens in mij het volgende: "Richt je ogen
opwaarts en je zult spoedig gewaar worden, waarvandaan en hoe Ik nu levend in
je woon!"
En ik
richtte aanstonds mijn ogen omhoog en aanschouwde meteen in een eindeloze
diepte der diepten van oneindigheid eveneens een onmeetbaar grote zon, en in
het midden van deze grote zon al spoedig U Zelf, o heilige Vader!
Van U uit gingen onnoemelijk veel
ongekend lichte stralen, en een van deze stralen viel in het zonnehart van de
nieuwe mens in mij en vormde zo U Zelf levend in mij. Spoedig daarop strekte de
nieuwe kiemhartmens zijn arm uit en wilde mij uiterlijke mens gevangen nemen.
Ik schrok, en deze schrik wierp mij
weer in mijn oude huis terug. - Het eerder ontweken vleeshart kwam weer uit de
diepte omhoog en legde zich meteen weer om de twee binnenste harten; toen dat
gebeurd was, werd de uiterlijke wereld mij weer zichtbaar en al het innerlijke
verdween.
En dat is ook alles, wat ik in mij
gezien, gevoeld en gehoord heb. (De hoge Abedam tot Oalim en dus ook tot al de
vaderen) Luister en laat eenieder in zich er acht op slaan, wat Ik je hier nu
zal zeggen! . . . Jullie zijn reeds bijzonder zwak geworden, hoewel al je
oorspronkelijke leraren nog in leven zijn; hoe zal het dan wel later diegenen
vergaan, die zelfs over jullie huidige bestaan in hevige strijd zullen
gewikkeld worden?! Daarom zeg Ik jullie nogmaals, dat geen leer enig nut heeft,
als haar bepalingen niet door Mijn levend getuigenis in elk mensenhart konden
bevestigd worden. In Oalim zelf hebben jullie dit levende getuigenis geheel
uitgebeeld gekregen. Dat moet nu zo genomen worden, dat jullie het niet bij de
leer alleen laten, maar er ijverig voor zorgt, dat deze bij hen die beleerd
zijn geworden weldra overgaat tot de volle, levende daad. Wees ervan verzekerd,
dat een ieder die deze leer ernstig metterdaad zal opnemen, spoedig het grote,
levende, heilige getuigenis van Oalim in zich zal vinden, dat stralend
lichtend zal getuigen van de echtheid van Mijn aan jullie allen gerichte woord.
Zie, Oalim vond in het derde kiemhart,
nadat het zich tot een mens had gevormd, nog een zonnehart en in dit hart
tenslotte Mij Zelf, zoals je het verwarmende beeld van de zon in elke
dauwdruppel vindt; en dit Mijn Beeld in hem sprak zoals Ik in hem, en diens
woord maakte hem Mij duidelijk als de eeuwige heilige Vader in de hoogte van
Mijn oneindig heilige Goddelijkheid!
Deze innerlijke mens Oalim wilde reeds
een worden met zijn uiterlijke substantiële, en ten dele ook met diens geheel
uiterlijke materiële mens; maar daartoe was Oalim nog niet rijp. Jullie zullen
dat alles pas ervaren als je de volle rijpheid hebt bereikt, maar dan blijvend
en eeuwig.
Leer je
nakomelingen evenzo daarnaar, dan zullen jullie hem een blijvend getuigenis
overleveren van de echtheid van Mijn leer. En wie dit getuigenis in zich zal
vinden, heeft ook reeds het eeuwige leven uit Mij ontvangen, dat hem nimmer
meer zal worden ontnomen. - Zie, dat alles heeft het gezicht van Oalim jullie
te zeggen.
b) Lichaam, ziel, geest
(Gr.Ev.Joh. 11 /217 (5) (De Heer) Bij de geboorte van het
lichaam uit het lichaam van de moeder wordt de eeuwige levenskiem als een
vonkje van de zuivere Goddelijke Geest in het hart van de ziel gelegd, evenals
bij de vrucht van een plant, wanneer zij de bloesem heeft afgeworpen en
zichzelf begint te wapenen en te consolideren. Is het lichaam eenmaal gevormd,
dan begint de ontwikkeling van de geest in het hart van de ziel. Hier moet dan
de ziel al het mogelijke, doen, opdat de geest in haar begint te kiemen, en
moet hem daarbij nuttig zijn.
Gr.Ev.Joh. IX/ 174 (9 - 12) (Raphaël tot een arts) Het licht van
de volle levenslamp in het leven hier op aarde is een vol, levend geloof, die
de dingen van het Godsrijk verlicht. Wie in dit licht blijft en zich niet meer
dan nodig bekommert om de dingen van deze wereld, die komt vroegtijdig tot het
eeuwige levenslicht in zich, en zo dan ook reeds hier in het zichtbare
wezenlijke rijk van God en in zijn kracht en macht. Want wie een is met de wil
van God de Heer, die is ook een met Zijn eeuwig volkomen wijsheid, vrijheid,
zelfstandigheid, macht en kracht, en is daardoor dan ook voor altijd een waar
kind van God.
Welnu, ik ben zo'n kind van God, ben
dat echter niet pas in de reine wereld der geesten geworden, maar nog in mijn
aardse levens zodanig, dat de macht van de goddelijke geest in mij dat alles
vermocht te bewerken, waartoe zij nu in staat is. Ik ben dan ook niet op die
manier wat het lichaam betreft gestorven, zoals alle mensen sterven, maar de
macht van de goddelijke geest in mij loste het plotseling zo volledig op, dat
er niet een zonnestofje groot van op deze aarde achterbleef; alles van het
lichaam is tot mijn eeuwig, onverwoestbaar kleed geworden, en je ziet me dan nu
met lichaam, ziel en geest. Zou je dat moeilijk zijn te geloven, voel mij dan
maar aan, en je zult een mens met vlees en beenderen waarnemen, zolang ik dat
wil; wil ik evenwel alles weer in het zuiver geestelijke veranderen, dan zul je
me weliswaar ook nog precies zo zien als nu, doch niet met je vleselijke ogen,
maar met de ogen van je ziel, die ik je kan openen, wanneer en hoe lang ik dat
wil. Kom nu naderbij en bevoel mij; want ook deze door jou aan mij opgedane
ervaring behoort tot het gebied van de joudoor mij gegeven uiteenzetting van
het werkelijk bestaan van het Godsrijk.
Gr.Ev.Joh. IX/176 (2 - 4, 7, 9) (Verder Raphaël tot de arts) Er is
slechts één Zijn; maar een niet zijn is er in de gehele schepping nooit. Het
tijdelijk materiële bestaan is toch maar een proefbestaan om het ware en
onverwoestbare bestaan te bereiken. Nochtans is het echter in zich ook een
geheel geestelijk bestaan, daar op zichzelf beschouwd in de gehele sfeer van de
oneindigheid onmogelijk een ander werkelijk en waar bestaan kan zijn.
Zie, vriend, met al je griekse
wereldwijsheid, daar zit nu de Heer onder ons! Hij geheel alleen is het ware en
eeuwig werkelijke Zijn in Zich Zelf; wij zijn slechts Zijn door Zijn wil van de
kleinste tot de grootste verwerkelijkte ideeën en lichtgedachten. Daar nu Zijn
ideeën en lichtgedachten als de vrucht van Zijn eeuwige, oneindige liefde (die
Zijn Wezen en Zijn is), evenals Hij Zelf onvergankelijk en nooit te verwoesten
zijn, zo is immers ons bestaan ook eeuwig onverwoestbaar in het werkelijke
geestelijke Zijn. - Het is dus onmogelijk, dat ook maar een puntje van datgene
ooit vernietigd zou kunnen worden, wat er eenmaal is, omdat al het eenmaal
bestaande in de oneindige volheid van gedachten en ideeën van onze Heer en
eeuwige Meester een niet te verdelgen realiteit is.
Wanneer de Heer ook maar een kleinste
van Zijn scheppende, goddelijke gedachten en ideeën geheel zou kunnen
verdelgen en vernietigen, dan zou Hij immers van Zijn absoluut oneindige
volmaaktheid iets verliezen -, wat in zich echter de reinste onmogelijkheid zou
zijn.
Ed 51
(5,7) (De Heer)
Wanneer de vrucht ongeveer drie maanden levend in het lichaam van de moeder is
geweest, dan heeft het zielehart van de rustig geworden ziel een zekere
soliditeit bereikt en wordt door een engelengeest precies in het hart van de
ziel een eeuwige geest gelegd onder zevenvoudig omhulsel. Natuurlijk moet hier
niemand aan een natuurlijk omhulsel denken, maar aan een geestelijk, dat veel
krachtiger en beter houdbaar is dan een stoffelijk -, wat ook reeds aan veel
dingen op de wereld is te zien, waar het eenvoudiger is een materiële kerker te
doorbreken dan een geestelijke. - Na het inleggen van de geest in het hart van
de ziel, wat bij sommige kinderen vroeger, bij andere later geschiedt, bij
velen drie dagen voor de geboorte, groeit het lichaam sneller uit en de geboorte
zal plaats vinden.
c) De Drie-eenheid in God en mens
Gr.Ev.Joh. VIII /24 (1, 4 -14); 25
(1-15) (De Heer bij
Zijn opdracht aan de discipelen) . . . al degenen, die Zijn levensleer geheel
hebben aangenomen, door de oplegging van hun handen te dopen, dat wil zeggen te
sterken in de naam van de Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord,
dat de Zoon is of de wijsheid van de Vader, en in de naam van de Heilige Geest,
die is de alles vermogende Wil van de Vader en de Zoon.
Onder deze drie begrippen is het Wezen
van God geheel verklaard en aan de mensen volledig uitgebeeld. Het is waar, dat
daarbij voor een mens met een zwak bevattingsvermogen een soort Goddelijkheid
van 3 personen te voorschijn komt; maar men kan, om aan de diepste en in de
grond meest innerlijke waarheid in alles geheel getrouw te blijven, het immers
toch niet anders voorstellen dan het is gedaan.
De mens is geheel naar het evenbeeld
van God geschapen en wie zich zelf volkomen wil kennen, moet weten en in zich
erkennen, dat hij als een en dezelfde mens eigenlijk ook uit drie
persoonlijkheden bestaat! Je hebt ten eerste een lichaam, voorzien van alle
nodige zintuigen en andere voor een vrij en zelfstandig leven benodigde
ledematen en bestanddelen van het grootste tot aan het kleinst denkbare. Dit
lichaam heeft, ten behoeve van de vorming van de geestelijke ziel in hem, een
geheel eigen natuurlijk leven, dat zich van het geestelijke zieleleven in alles
streng onderscheidt. Het lichaam leeft van de natuurlijke voeding, waaruit
het bloed en de andere voedingssappen voor de verschillende
lichaamsbestanddelen worden gevormd. - Het hart heeft in zich een speciaal
levend mechanisme en wel zodanig, dat het zich voortdurend moet uitzetten en
daarna weer samentrekken. Het drijft daardoor het het lichaam levend houdende
bloed met de andere daaruit ontstane sappen in alle lichaamsdelen en neemt het,
door het zich samentrekken, ook weer terug in zich op, om het met nieuwe
voedingsstoffen te verzadigen en dan weer opnieuw uit te drijven tot voeding van
de vele lichaamsbestanddelen. Zonder deze voortdurende eigen werkzaamheid van
het hart zou de mens geen uur lang wat het stoffelijk lichaam betreft kunnen
leven.
Met deze leven gevende werkzaamheid
van het hart, en evenzo ook met de eigen werkzaamheid van de longen, de lever,
de milt, de maag, de ingewanden, de nieren en zo nog talloos veel andere
bestanddelen van het lichaam, heeft de ziel helemaal niets te doen. Nochtans is
het lichaam als een voor zich geheel afgesloten persoonlijkheid een en dezelfde
ene mens en doet en handelt zo, als waren beide een en geheel dezelfde
persoonlijkheid.
Beschouwen wij nu de ziel op zich, en
wij zullen zien, dat ook zij voor zich een geheel volkomen mens is, die substantieel
geestelijk ook in en voor zichzelf precies dezelfde bestanddelen bevat als het
lichaam en zich daarvan in hogere geestelijke overeenkomst ook zo bedient als
het lichaam van zijn materiële.
Hoewel dus enerzijds het lichaam en
anderzijds de ziel voor zich twee heel verschillende mensen of personen voorstellen,
- waarvan elk voor zich een haar geheel kenmerkende werkzaamheid heeft,
waarover zij tenslotte niet eens rekenschap kan geven over het hoe en waarom
-,zo vormen zij echter in de grond van het eigenlijke levensdoel nochtans
slechts één mens. Niemand kan dus beweren, dat hij niet één mens is, maar een
'tweemens'. Want het lichaam moet de ziel dienen en deze met haar verstand en
wil het lichaam, waarom de ziel ook voor de handelingen, waarvoor zij het
lichaam heeft gebruikt, evenzo verantwoordelijk is als voor haar eigen
handelingen, die bestaan uit allerlei gedachten, wensen, verlangens en
begeerten.
Als wij nu het leven en zijn van de
ziel op zich nog nader beschouwen, zullen we ook gemakkelijk ontdekken, dat
zij, al is zij ook een substantieel lichaam van een mens, op zich niets hoger
zou staan dan mogelijk de ziel van bijvoorbeeld een aap. Zij zou wel een
instinctmatig verstand in een iets hogere graad hebben dan een gewoon dier,
maar van een verstand of een hogere vrije beoordeling van de dingen en hun
samenhang zou nooit sprake kunnen zijn.
Dit hogere en eigenlijk hoogste en aan
God geheel gelijkvormig vermogen in de ziel wordt veroorzaakt door een zuiver
essentieel geestelijke derde mens, die in de ziel woont. Door hem kan de ziel
het ware van het valse en goed van kwaad onderscheiden en kan zij vrij naar
alle denkbare richtingen heen denken en geheel vrij willen. Al naar gelang zij
met haar door haar geest ondersteunde vrije wil besluit voor het zuiver ware en
goede, maakt zij zich geleidelijk aan geheel gelijkvormig, dus sterk, machtig,
wijs en als in hem wedergeboren, identiek aan de in haar wonende geest.
Is dat het geval, dan is de ziel zo
goed als één wezen met haar geest, zoals ook de meer edele lichaamsdelen van
een volkomen ziel - welke lichaamsdelen eigenlijk bestaan uit de zeer
verschillende lichaams natuurgeesten - geheel overgaan in het geestelijk
substantiële lichaam, dat men het vlees van de ziel kan noemen. En tenslotte
kan daardoor deze laatste dan ook overgaan in het essentiële lichaam van de
geest, waaronder ook is te verstaan de ware opstanding van het vlees op de
jongste en meest ware levensdag van de ziel; die volgt dan, wanneer een mens
volkomen in de geest wordt wedergeboren, hetzij reeds hier in dit leven of iets
moeizamer en langduriger in het hiernamaals.
Alhoewel een in de geest volledig
wedergeboren mens beslist slechts één volkomen mens is, bestaat zijn wezen
nochtans blijvend uit een goed te onderscheiden drieheid.
Aan elk
ding is een te onderscheiden drievoudigheid op te merken: Het eerste waar het
oog op valt is de uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen ding denkbaar zijn
en zou het ook niet kunnen bestaan. Het tweede is duidelijk de inhoud van de
dingen; want zonder die zouden zij er ook niet zijn en hadden ze ook geen vorm
en uiterlijke gestalte. Het derde voor het bestaan van een ding eveneens
noodzakelijke is een innerlijke, in elk ding aanwezige kracht, die de inhoud
van de dingen in zekere zin samen houdt en het eigenlijke wezen daarvan
uitmaakt. En juist omdat deze kracht de inhoud en daardoor ook de uiterlijke
vorm van de dingen bepaalt, is zij ook de grondkern van al wat bestaat en
zonder haar is er evenmin een ding denkbaar, dan zonder een inhoud of
uiterlijke vorm. Je ziet nu, dat de genoemde drie delen elk voor zich wel zijn
te onderscheiden, omdat de uiterlijke vorm niet haar inhoud is en de inhoud
niet de teweegbrengende kracht zelf is; en toch zijn zij volledig één.
Keren we nu terug tot onze ziel. De
ziel moet nu eenmaal vanwege het bepaalde, voor haar bestemde bestaan een
uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens; de uiterlijke vorm is dus
dat, wat wij het lichaam of ook het vlees noemen, hetzij nog stoffelijk of
vergeestelijkt substantieel, dat is enerlei. Bestaat dan de ziel als een mens
naar de vorm, dan zal zij ook een met de uiterlijke vorm overeenkomende inhoud
hebben. Deze inhoud of innerlijk lichaam van de ziel is haar eigenlijke wezen
zelf, dus de ziel. Is dat alles aanwezig, dan is ook de kracht aanwezig, die de
hele ziel heeft veroorzaakt, en deze is de geest, die tenslotte alles in allen
is, daar zonder deze onmogelijk een massieve substantie en zonder die laatste
ook geen lichaam, dus geen uiterlijke vorm zou bestaan. Hoewel dus de drie goed
te onderscheiden persoonlijkheden in het geheel slechts één wezen zijn, moeten
zij toch speciaal als te onderscheiden genoemd en gekend worden.
In de geest of de eeuwige essentie
woont de liefde als de alles tot stand brengende kracht, de hoogste
intelligentie en de levende vaste wil; dat alles samen brengt de substantie
van de ziel voort en geeft haar de vorm of het wezen van het lichaam. Is de
ziel of de mens eenmaal aanwezig naar de wil en de intelligentie van de geest,
dan trekt de geest zich in het binnenste terug en geeft aan de nu bestaande
ziel een als van hem gescheiden vrije wil en een vrije en in zekere zin
zelfstandige intelligentie. De ziel maakt zich deze intelligentie eigen, ten
dele door uiterlijke waarnemingszintuigen en ten dele door een innerlijk
gewaarworden, en vervolmaakt die dan, als zou de vervolmaakte vrije
intelligentie haar eigen werk zijn.
Tengevolge van deze noodzakelijkerwijs
zo gevormde toestand, waarin de ziel zich als van haar geest gescheiden voelt,
is zij geschikt tot het waarnemen van zowel uiterlijke als innerlijke
openbaring. Ontvangt zij deze, neemt zij ze aan en handelt zij daarnaar, dan
begint zij daardoor zich met haar geest te verenigen en daardoor gaat zij ook
steeds meer over in diens onbeperkte vrijheid, zowel wat betreft de intelligentie
en de vrije wil, als ook in de kracht en macht dat alles te kunnen
bewerkstelligen, wat zij kent en wil.
Daaruit kun je weer zien, dat de ziel
als de in levende substantie omgevormde gedachte van de geest, die in de grond
de geest zelf is, toch in zekere zin als een tweede uit de geest voortgekomen
iets is en beschouwd kan worden, zonder daarom anders te zijn dan de geest zelf
is.
Dat tenslotte de ziel als een individu
zich ook met een uiterlijk lichaam vertoont, als in zekere zin de derde persoonlijkheid,
dat laat je de dagelijkse ervaring zien. Het lichaam dient voor de ziel als een
uiterlijke openbaring van haar innerlijke geest en heeft tot doel, de
intelligentie en de vrije wil van de ziel naar buiten te keren, te beperken en
dan pas de innerlijke onbeperktheid van intelligentie en wil en zijn ware
kracht te zoeken en te vinden. Dan kan zij een verheerlijkte en volledig
individueel zelfstandige eenheid worden met de innerlijkste geest, die steeds
zelf het enige Iets en krachtige Zijn van de mens is.
Tot slot
van deze hoogst belangrijke uiteenzetting willen wij overgaan tot het drieënige
wezen van God Zelf, opdat jullie duidelijk mogen inzien, waarom Ik jullie
vanwege de hogere, innerlijk levende waarheid heb moeten aanbevelen, dat
jullie de mensen, die in Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben aangenomen,
moeten dopen in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige geest, dat
betekent moeten sterken. Zie, de Schrift van de profeten zegt en verklaart, dat
Ik, Jezus Christus - ook Mensenzoon genoemd - de ware God ben, hoewel Hij onder
verschillende namen, als Vader, Zoon en Geest wordt aangeduid en genoemd! En
toch is God slechts één persoonlijke Heerlijkheid in de meest volkomen vorm van
een mens.Zoals echter de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar binnenste
geest zodanig zijn vereend, dat zij slechts één wezen of slechts één
individuele substantie uitmaken, maar onder elkaar een onscheidbare drie zijn,
alzo vereend zijn Vader, Zoon en Geest, zoals dat wordt geleerd in de
geschriften van de oude vaderen en de profeten.
Hi I /blz.55 (12 - 13) (De Heer) Weet dan, het is van geen
belang hoe een ding is in ruimte en tijd; maar er is alles aan gelegen, hoe
jullie leven is buiten deze beiden (ruimte en tijd), dat wil zeggen in het
eeuwige Zijn. Met de ogen van het lichaam neem je de dingen waar buiten je; met
de ogen van de ziel in je, en met de ogen van de geest zie je vanuit het
centrum van de dingen en zo ook van je wezen. Maar pas door het toetreden van
Mijn Geest krijgen alle dingen hun spraak en worden zij door en door levend. -
Ziet, Ik, jullie heilige Vader, verklaar jullie veel! Wees daarom ijverig in de
liefde, opdat Mijn genade niet wordt opgehouden! - Amen.
d) De opstanding van het vlees
(zie daarover ook voorafgaand onder c)
bij Gr. Ev. Joh. VIII /24 (13))
Gr.Ev.Joh.V/238 (1,3,6) (De Heer tot Zijn discipelen)
Onder de
opstanding van het vlees is te verstaan de goede werken van de ware naastenliefde!
Deze zullen het vlees van de ziel zijn en tegelijk met haar op haar jongste dag
in de geestelijke wereld, naar het waarachtige bazuingeschal van deze Mijn
leer, als gedegen etherisch lichaam opstaan tot eeuwig leven. Al zou je honderd
maal op deze aarde een lichaam hebben gedragen, dan zul je in het hiernamaals
slechts dit ene, bovenomschreven lichaam hebben. - "In je vlees zul je God
zien", betekent zoveel als: In je goede werken naar de welgekende wil van
God zul je je God aanschouwen, omdat het alleen de werken zijn, die de ziel
met haar lichaam (dat haar slechts tot een werktuig is gegeven) uitoefent, en
die een ziel Of de adel die voor God geldt, Of ook het tegendeel geven. Reine
werken geven het reine, onreine het onreine. Alleen het zuivere denken naar de
zuivere wetenschap en het ook verder kuise en reine zich gedragen, zonder
werken der naastenliefde of met te weinig daarvan, verschaft de ziel nog lang
geen geestelijk lichaam en dus ook geen aanschouwen van God. - Ja, mijn geliefden,
het nog zo zuivere weten en geloven heeft geen vaste wanden, die jullie
beschermen als het stormt; maar wel zijn en hebben dat de werken van de ware
naastenliefde. Zij zijn het ware, blijvende lichaam van de ziel, haar woonhuis,
haar land en haar echte wereld. Onthoudt dat goed, niet alleen voor jullie
zelf, maar vooral ook voor diegenen, aan wie jullie het evangelie zullen
prediken na Mij! Zo zij eenmaal het woord van heil zullen weten en geloven,
vermaan ze dan, de ware werken te doen van de door Mij zo vaak geboden
naastenliefde!
e) Het Rijk van God in het menselijk
hart
(Zie ook: Hfdst.III b; Gr.Ev.Joh.III
/241 (8 - 10))
Gr.Ev.Joh. IX/72 (11 - 15) (De Heer) Als de mens zonder twijfel
begint te geloven en door zijn doen naar de leer het geloof levend maakt, dan
pas ontvouwt zich het rijk van God zó in de mens, als in het voorjaar het leven
in de planten door het licht van de zon worden beschenen en verwarmd en
daardoor gedwongen worden tot innerlijke werkzaamheid. - Wel wordt al het leven
als van buitenaf komend gestimuleerd en opgewekt, - maar het ontstaan, de
ontwikkeling, het ontvouwen, de vorming en stabilisering gaat dan steeds van
binnen uit. Evenzo moeten ook dieren en mensen de voeding eerst van buitenaf
komend in zich opnemen; maar dat opnemen van spijs en drank is nog lang niet de
echte voeding van het lichaam; deze gaat dan pas van de maag uit naar alle
delen van het lichaam. Zoals dan in zekere zin de maag het voedende hart van
het leven in het lichaam is, zo is het hart in de mens de 'voedingsmaag van de
ziel' tot opwekking van de geest uit God in haar, en Mijn leer is de ware
levensspijs en levens drank voor de maag van de ziel.
En zo ben Ik dan in Mijn leer voor de
mensen een waar levensbrood uit de hemelen, en het handelen daarnaar is een
ware levensdrank, een beste en krachtige wijn, die door zijn geest de mensen
opwekt en door de helder oplaaiende vlam van het Liefdesvuur ook door en door
verlicht. Wie dit brood eet en deze wijn drinkt, die zal geen dood meer zien,
voelen en smaken in alle eeuwigheid. - Doet daarnaar en Mijn woorden zullen in
jullie tot levende waarheid worden!
G.S.II 110 (14) Je weet, dat de geest van de mens een
volkomen levend evenbeeld van de Heer is en in zich de vonk of het brandpunt
van het Goddelijk Wezen heeft. Maar als hij dat onloochenbaar in zich heeft,
dan heeft hij immers ook alles van de Heer in zich. Hij draagt dus het
oneindige van het kleinste tot het grootste geheel naar goddelijke wijze in
zich, ofwel hij heeft alles van de Heer door zijn machtige liefde tot Hem als
in een punt in zich verenigd.
Ed 70 (2 - 4, 13, 15,21,24 - 25) Het rijk van God is inwendig in de
mens. Zijn grondsteen is Christus, de alleen enige God en Heer van hemel en
aarde, voor tijd en eeuwigheid in de ruimte zowel als in de oneindigheid. Aan
Hem moet het hart geloven, Hem liefhebben boven alles en de naaste als
zichzelf. Heeft de mens aan deze zeer eenvoudige eis in zijn hart geheel
voldaan, dan heeft hij het Rijk van God al gevonden. Om het overige behoeft de
mens zich dan niet meer te bekommeren; dat wordt hem erbij gegeven, als hij
iets nodig heeft.
Want de wedergeborene leeft reeds
voortdurend in zijn geest en beschouwt het afleggen van zijn lichaam even zo
weinig meer als een dood, als een mens dat voor een dood kan houden, wanneer
hij 's avonds zijn mantel uittrekt; of ais een lastdrager wiens last hem erg
drukt, totdat hij eindelijk aan het doel gekomen deze last aflegt.
Eveneens zijn ook de overige tekenen
van wedergeboorte slechts inwendig in de mens en worden uiterlijk alleen dan
zichtbaar, als het nodig is. Dat is derhalve ook een teken van de eigenlijke
wedergeboorte. Daarom moet men ook als gevolgen van de wederge boorte geen
onnozele wonderlijke dingen verwachten, maar geheel natuurlijke vruchten van
een gezonde geest en een door deze gezond geworden ziel.
Liefde tot Mij, innige goedheid vanuit
het hart, liefde tot alle mensen, dat is in het kort samengevat het echte teken
van wedergeboorte; waar dat ontbreekt en waar de deemoed nog niet voor elke
schok sterk genoeg is, daar baten noch aureool, noch habijt, noch geestelijke
visioenen iets, en dergelijke mensen zijn ook verder van het rijk van God
verwijderd dan menig andere met een zeer wereldlijk uitziend gezicht. Want het
rijk van God komt nooit met uiterlijke praal, maar alleen innerlijk in alle
stilte en onopgemerkt in het hart van de mens.- Prent dit zo diep als je kunt
in het gemoed, dan zul je het rijk van God veel gemakkelijker vinden, dan je
denkt.
f] God als Vader van eeuwigheid
Gr.Ev.Joh. III/225 (6 - 9) (De Heer tot Murel) Ik ben in Mijn
eeuwige Geest reeds van eeuwigheid her jullie Vader; maar in dit Mijn vleselijk
lichaam ben Ik nochtans gelijk
een bruidegom en jullie allen zijn
gelijk Mijn lieve bruid en wel daardoor, dat jullie Mijn woord en Mijn leer
aannemen en vast in jullie hart geloven, dat Ik de Verlosser ben die zal komen
om de mensen te verlossen van de oude zonde, die een voortbrengsel van de hel
is, en hen de weg te openen tot het eeuwig leven en het ware kind schap van
God.
Waarlijk, Ik zeg jullie: Wie in Mij
gelooft en Mijn woord metterdaad houdt, die is als een hemelse bruid in Mij en
Ik in hem, die zal voortaan geen dood meer zien, voelen of smaken!
Wie in Mij gelooft en Mij liefheeft en
daardoor Mijn lichte gebod van de zuivere liefde houdt, die is het, die Mij ook
in het volle licht van zijn hart als de Vader kent! En tot hem zal Ik Zelf
steeds komen en Mij hem openbaren, en hij zal voortaan door Mij geleerd en
geleid worden. Ik zal aan zijn wil de kracht verlenen, dat hem ingeval van
werkelijke nood alle elementen zullen gehoorzamen!
In de eigenlijke wereld zullen de
Mijnen geen glanzende triomfen vieren; want alle mensen van deze aarde zijn
niet enkel en alleen Mijn kinderen, maar kinderen van de vorst der leugen,
nacht en duisternis. Deze houden niet van Mijn licht en zullen evenmin van hen
houden, die Mijn licht tot hen zullen brengen; maar daaraan moeten de mensen
zich niet stoten, want aan hen is de overwinning in Mijn Rijk voorbehouden!
6.
De
Verlossing
(Gegeven door de Heer op 14 juni 1840)
Wat is de verlossing?
Dat is een vraag aan Mijn kinderen,
die zij, in diepe innerlijke bezinning en in alle rust van hun hart moeten
beantwoorden, opdat hen ook daarover een klein poortje wordt geopend in de geheime
vertrekken van hun liefde. Zo zullen zij zichzelf en Mijn liefde leren kennen
en in machtige liefde tot Mij ontbranden, - want Ik alleen kan de ziel
verlossen door de wedergeboorte van de geest en daardoor de ganse schepping.
De
belangrijkste en grootste vraag is: hoe bepaalt de mozaïsche wet de vrijheid
van wil door liefde, door liefde de wedergeboorte en door wedergeboorte het
eeuwige leven? Waarom was de verlossing nodig, boven de mozaïsche wet, daar tot
wedergeboorte niets dan het houden van de wet uit pure, reine liefde tot Mij
nodig zal zijn?
Wat is dus de verlossing - in hoever
is zij voor de mens en hoe kan hij daaraan deelnemen?
De beantwoording van deze vraag zal
iedereen moeilijk vallen, die alleen zijn verstand daaraan pijnigt; maar wie zal
ontbranden in liefde en deemoed tot Mij, die zal het hele antwoord getrouw
vinden in het binnenste van zijn hart. Ik wil Mijn arme zwakke knecht Jakob
(Lorber) echter de volle beantwoording geven, opdat jullie je eigen antwoord
daarmee kunt vergelijken en je hart kunt onderzoeken in het binnenste kamertje
der liefde, dat daarin is. Ik, de grote Meester in alle dingen, Amen!
Dat is het volle antwoord op de door
Mij aan jullie gestelde grootste en belangrijkste vraag, waarvan de grootte en
belangrijkheid pas in deze huidige beantwoording helder zichtbaar wordt.
Opdat het antwoord geheel kan worden
begrepen is het nodig, dat het wezen van de mens in diens natuurlijke en
geestelijke sfeer wordt getoond. Zonder deze voorkennis zou het tevergeefs
zijn te prediken, daar alles alleen tot de geest is gericht, om weer levend te
worden in de liefde, die haar moeder is. En opdat jullie geest de eerste aansporing
zou worden gegeven, stelde Ik ook boven deze vraag, waarin het leven van de
geest, diens wedergeboorte en vervolgens het eeuwige leven van de ziel in
allerhoogste vrijheid berust.
Zie, de
mens bestaat uit een natuurlijk lichaam, dat een vat is, waarin zich door de
verschillende organen een levende ziel ontwikkelt; want in het ontstaan door de
verwekking wordt uitsluitend het stoffelijk lichaam gevormd. Pas in de zevende
maand, wanneer het lichamelijke wezen organisch - zij het ook niet geheel naar
de vorm dan toch naar al zijn delen - is gevormd door het vegetatieve leven van
de moeder, wordt in de streek van de maagkuil een voor jullie ogen niet
zichtbaar, van de verwekker stammend blaasje geopend, dat de substantie van de
ziel bevat. Dit gaat dan over in het gehele organisme door de verbinding met de
zenuwen, zet een in alle zenuwen aanwezig magnetisch fluïdum om in het hare en
dringt hierop al heel snel ook spoedig door in alle overige organen, het laatst
in de hartspieren, wat gewoonlijk pas op de zevende dag, bij sommigen wel
eens iets later, geschiedt.
Dan begint heel langzaam het hart zich
uit te zetten door het geleidelijk zich vullen met zielesubstantie, en als het
dan langzamerhand vol is geworden, gelijk een elektrische fles, dan ontlaadt
het zich in de aderen door een bovenste kamer. Dit ontladen fluïdum deelt zich
aan alle zich daar bevindende sappen mee, dwingt ze in alle vaten en zo ook de
in het vatenstelsel zelf aanwezige sappen ter verdere beweging in de aderen en
door deze weer terug naar het hart. Intussen wordt het hart alweer geladen en
transporteert het de terugkomende sappen direct weer verder.
En zo begint dan de polsslag, de
circulatie van de sappen en iets later die van het daaruit voortkomende bloed.
Vanwege de tot stand gebrachte voortdurende omloop en uitwisseling van de
sappen en met name door die van het bloed in de massa van het lichaam, vormt
zich, door de zich in de fijne sappen bevindende substantie, de soliditeit van
de ziel elektromagnetisch. - En als dan de maag geheel gevormd werd voor de
opname van de grovere sappen uit het lichaam van de moeder ter ondersteuning
van de voor dit doel gebruikte sappen en van het bloed, dan wordt de mens los
gemaakt van de voedende banden in het moederlichaam en geboren in de
buitenwereld. Hij is dan uitgerust met vijf natuurlijke zintuigen om de
zintuiglijke wereld op te nemen, of eigenlijk de verschillende substanties als
van het licht, het geluid, de smaak, het gevoel, de reuk en tenslotte van het
algemene gevoel. Deze zijn alle bestemd om de ziel te vormen en naar behoefte
het lichaam te laten groeien, wat dan meerdere jaren achtereen geschiedt. En zo
zijn nu twee mensen in één, namelijk een stoffelijk en daarin een substantieel
(en later nog een essentieel).
Let nu op! Ongeveer drie dagen voor de
geboorte wordt uit de allerfijnste en tegelijkertijd meest solide substantie
van de ziel in de streek van het hart een ander, onnoemelijk fijn blaasje
gevormd, en in dit blaasje wordt een eenmaal gevallen geest, die in wezen een
vonk van de goddelijke liefde is, gelegd. Om het even of het lichaam mannelijk
of vrouwelijk is, zo is toch de geest zonder geslachtelijk onderscheid en
neemt pas mettertijd iets geslachtelijks aan, wat door de begeerte tot uiting
komt.
Nu is echter deze geest nog dood,
zoals hij het reeds sinds zeer lange tijden was, gebannen zijnde in de materie.
Maar de ziel is een onweegbaar (imponderabel), substantieel wezen; dus gewoon
onverwoestbaar, evenals haar nu langzamerhand geheel gevormde zintuigen, zoals
overeenkomen met de oren de rede, met de ogen het verstand, met de smaak het
behagen aan gekregen indrukken van geluid en licht, verder met de reuk het
waarnemen van goed en kwaad en tenslotte met het algemenere gevoel het
bewustzijn van het natuurlijke leven in haar, hetgeen wordt veroorzaakt door de
voortdurende evoluties van de fijnste substanties in haar met het lichaam
overeenkomende organen.
Zoals dan tevoren de circulerende
sappen van het lichaam het wezen van de ziel vormden, door de van de buitenwereld
naar haar toegevoerde substanties, evenzo moet en wordt door de circulatie van
de fijnste substanties in de organen van de ziel de in het blaasje ingesloten
geest gevoed, zo lang, tot hij zelf rijp wordt om het blaasje te doen
springen. Hij zal dan langzamerhand alle organen van de ziel doordringen en,
zoals de ziel in het lichaam, zo zal ook de geest in de ziel een volkomen derde
mens worden door de voeding uit het denken van de ziel, wat op de volgende
wijze geschiedt: De geest heeft ook, evenals het lichaam en de ziel,
overeenkomstige geestelijke organen, zoals overeenkomt met het gehoor en de
rede - de gewaarwording of waarneming, met het licht en het verstand - de wil,
met de smaak en het behagen aan ontvangen indrukken van geluid en licht - het
opnemingsvermogen van al het wereldlijke in overeenkomstige vormen, met de
reuk en het waarnemen van goed en kwaad - het inzicht van het ware en het
valse, en tenslotte met het algemeen gevoel en bewustzijn van het natuurlijke
leven in haar - de uit dit alles voortkomende liefde.
En zoals nu de zintuigen van het
lichaam geconditioneerd zijn door het voedsel, zo is het ook met die van de
ziel en tenslotte ook met die van de geest. Is het algemene voedsel slecht, dan
wordt tenslotte alles slecht en dus ook verwerpelijk; maar is het algemene
voedsel goed en behoorlijk, dan zal tenslotte ook alles goed en behoorlijk
zijn. Welnu, dat is de natuurlijke samenhang tussen lichaam, ziel en geest. En
nu is de vraag, wat is slecht en wat is goed voedsel?
Ziet, al het wereldse is slecht, omdat
het de geest weer naar de wereld wendt, uit wier zwarte nacht van de dood Ik
hem aan de stof ontrukte en hem heb gelegd in het hart van de ziel, opdat hij
daar weer levend wordt en gelouterd van al het zinnelijk natuurlijke en
materieel wereldlijke en hij daarmede eindelijk geschikt zou worden om het
Leven uit Mij op te nemen.
Als aan de geest dus slecht voedsel
wordt gegeven, dan wordt hij weer werelds, zinnelijk en tenslotte materieel en
daardoor dood als voor de geboorte, en ook de ziel met het lichaam, daar zij
daardoor zelf lichamelijk is geworden. Wordt aan de geest echter goed voedsel
gegeven, - hetgeen is Mijn geopenbaarde wil en volle bemiddeling door de werken
van verlossing of van Mijn Liefde door het levende geloof, - dan wordt in het
hart van de geest een nieuw blaasje gevormd, waarin een zuivere vonk van Mijn
Liefde wordt ingesloten. En zoals het vroeger ging bij de verwekking van de
ziel en uit haar die van de geest, zo gaat het eveneens met deze nieuwe
verwekking van het Heiligdom; wordt deze nu geheel rijp, dan verbreekt heilige
Liefde de losse banden van het omhulsel en stroomt, - evenals het bloed van het
lichaam, of als de fijnste substanties van de ziel, of als de liefde van de
geest, - in alle organen van de geest over; deze toestand wordt dan de Nieuwe -
of Wedergeboorte van de geest genoemd, zoals het inleggen van dit
levensblaasje de geboorte wordt genoemd.
En zie, tegelijkertijd worden ook door
de hel reeds bij de verwekking, vooral wanneer deze als zondig om louter
dierlijke bevrediging werd gedaan, een hoeveelheid helse liefde - blaasjes in
de streek van de buik en de geslachtsdelen gelegd. Die worden bijna
gelijktijdig met Mijn Liefde voortgebracht als de rupsen in het voorjaar,
wanneer de warmte van de natuurlijke zon komt; zo komt ook dit gebroed door de
opgaande warmte van Mijn goddelijke zon in de geest van de mens. - Daar komen
dan ook de verzoekingen vandaan, daar elk van deze door de hel voortgebrachte
wezens onophoudelijk pogingen doet, waar maar ergens mogelijk in het leven van
de ziel in te grijpen. En als de mens dan niet krachtig met de nieuw geboren
Liefde uit God uit eigen wil dit broedsel tegemoet treedt, stromen zij in alle
organen van de ziel. Zij zetten zich dan gelijk zuigende poliepen vast op de
plaatsen waar de geest in de ziel vloeit en zo verhinderen zij de ziel het
leven uit de geest op te nemen en eveneens door hem de opname van het leven van
de goddelijke Liefde. Als nu de geest ziet, dat hij zich niet kan uitbreiden om
het nieuwe leven uit God in volheid in zich op te nemen, trekt hij zich weer
terug in zijn stille blaasje, en zo ook in hem des te meer Mijn Liefde, die God
in de mens is. - Heeft dat in de mens plaats gevonden, dan gaat hij weer louter
aards en bovenmatig zinnelijk worden en gaat ook verloren, omdat hij niet weet
dat zoiets in hem is gebeurd, daar het boze gebroed heel kalmpjes aan weldoend
in het begin de zinnen van de mens voor zich inneemt en hem zo langzamerhand
geheel gevangen neemt, zodat hij van al datgene wat van de geest is, niets meer
weet, hoort, ziet, proeft, ruikt en gevoelt.
Dat is dan een ellende, zoals er vanaf
de aanvang tot aan het tijdstip van heden niet was en ook in het vervolg niet
meer zal zijn, wanneer nu de mens zijn toevlucht tot God neemt, uiterlijk door
bidden (met name Mijn gebed), door vasten en lezen van het Woord uit de
Schrift. Daardoor zal hij een sterk verlangen krijgen, bevrijd te worden uit de
grote droefenis.
Heeft een mens dat ernstig genomen,
daar hij in zich zeer sterk de twijfel waarneemt, dan begin Ik van buitenaf te
werken als een overwinnaar van dood en hel door de werken van de verlossing en
geef de mens uit Mijn erbarmen kruis en lijden naar Mijn Wijsheid. Daardoor
worden voor de mens de wereld en haar vreugden zó bitter, dat hij er een afkeer
van krijgt en vurig begint te verlangen naar de bevrijding uit het leven van
het lijden. En zie, daar nu dit gebroedsel daardoor in de ziel geen voedsel
meer krijgt van de zondige buitenwereld, wordt zij zwak en verdroogt bijna
geheel in de organen van de ziel en geraakt daardoor in een voor haar onbewuste
toestand.
Doordat nu de van buiten werkende,
zielsverlossende, erbarmende liefde van Jezus Christus begint te vloeien in de
zieke organen van zowel lichaam als ziel, de organen verlicht en als vermanend
geweten aan de ziel het zeer grote aantal in haar aanwezige zonde gebroedsel
zichtbaar maakt, schrikt de ziel, wat zich door beklemming van het hart en door
een innerlijk ineenkrimpen van de borst in de maagstreek bekend maakt. In deze
deemoedige smart, die zich door echt berouw uitspreekt, smeekt de ziel dan tot
God in Zijn gekruisigde Liefde om
genade en erbarming; en zie, dat wordt de geest dan gewaar en begint zich weer
te roeren in het blaasje, waarin het zich had teruggetrokken.
Nu worden door Gods erbarmende liefde
aan de mens de wetten van Mozes vermanend in herinnering gebracht van de eerste
tot de laatste, en hem opgedragen zich streng daaraan te houden, opdat hij zich
tot in het diepst van zijn hart zal verootmoedigen en verloochenen. En wel om
dezelfde reden als een wasvrouw haar doek zolang boent en wringt, dat zelfs de
kleinste vuildeeltjes door het ontwijkende water worden meegenomen, hetgeen zo
vaak wordt herhaald, als het water nog maar iets troebel blijft. Dan pas wordt
zo'n was onder de stralen van de zon gelegd, opdat deze het laatste spoor van
vuil door verdamping wegnemen, wat door de wind naar alle zijden wordt verwaaid.
Ziet, zo
zijn de wetten van Mozes uit God in getale tien, wat een Goddelijk getal is.
Zij geven aan dat de mens als hij veel tegenspoed heeft, eerst moet geloven,
dat Ik ben en dat hij dan voor mij de hoogste achting heeft; ja dat hij zelfs
gelooft, dat hij uit de zeven dagen de aanbevolen sabbat moet kiezen en deze
heiligen in rust als een ware rustdag van de Heer, opdat hij leert zicht te
verloochenen en steeds diepere en nog diepere blikken in zijn binnenste te
werpen. Daardoor zal hij zijn inwoners leren kennen en zich dan tot Mij wenden,
opdat Ik ze op de genoemde manier vernietig en uitdrijf uit de organen van zijn
ziel.
Heeft de mens zich tot zover diep
onder Mijn grootheid, macht en sterkte verdeemoedigd, dan komt het nu op het
wassen en boenen aan, waaronder het precies houden van de zeven overige geboden
wordt verstaan, waardoor de mens zich zelfs diep onder zijnsgelijken moet
vernederen. Hij moet al zijn kwade begeerten gevangen nemen en zijn wil geheel
en al breken en al zijn verlangens, ook de kleinste wens van zijn hart, aan
Mijn Wil onderdanig maken. Dan zal Ik komen in de liefde en de woonplaats van
zijn geest verwarmen als een hen haar nog niet uitgekomen kuikens. En ziet, dan
wordt de geest, die al eerder was begonnen in beweging te komen, door de
warmte van de Goddelijke liefde weer nieuw geboren, stroomt al spoedig weer in
alle delen van de gereinigde ziel over en slurpt begerig de uitwerkingen van
erbarmende liefde uit de gereinigde organen van de ziel in zich op, waardoor
hij dan sterker wordt. En als dan de liefde van Mijn erbarming is
binnengedrongen in de diepte van zijn hart, waar zich nog het zeer bijzondere
blaasje van de Goddelijke Oerliefde bevindt, dan springt het zuiver goddelijke
blaasje waarin het grote heiligdom van de Liefde van de eeuwige heilige Vader
was besloten, weer opnieuw, aangespoord door de liefde van de Zoon, die nu de
ziel verlossend heeft gereinigd. Deze liefde verenigt zich dan zeer innig met
de geest, waarin zij dan spoedig in grote helderheid gelijk een opgaande zon
overstroomt en bijgevolg ook in de ziel en door deze ook in het afgestorven
vlees.
Daarop wordt de mens door en door
levend, en dit totale levend worden is dan de opstanding van het vlees.
En wanneer dan alles wordt doordrongen
van de Vader, dan wordt de Zoon door de Vader opgenomen in de hemel, dat is: in
het hart van de Vader; de Zoon nu neemt de geest van de mens, en deze de ziel,
en de ziel het lichaam, dat is het levenslichaam' (* Lorber schrijft hier:
"Nervengeist". Deze verbindt het lichaam met de ziel en is verwant aan de ziel.), want al het
overige is slechts excrement daarvan.
Wanneer nu de Vader, dat is de Liefde
van de Vader, in de mens gaat heersen, dan wordt het licht in de mens, daar de
Wijsheid van de Vader nooit gescheiden is van diens Liefde; zo wordt dan ook de
mens vol liefde, vol wijsheid en macht, en daardoor nu geheel wedergeboren in
alle liefde en wijsheid.
Ziet nu, welk een moeite,
lankmoedigheid en groot geduld het Mij steeds kost, uit duizenden nauwelijks
één te kunnen verlossen. Hoe vaak worden zelfs door zo iemand Mijn inspanningen
miskend, veracht, gevloekt en met voeten getreden; - en toch laat Ik nooit af
jullie voortdurend toe te roepen: "Komt allen tot Mij, die vermoeid en
belast zijn, Ik zal je verkwikken!"
Doch tot
doven en blinden is het moeilijk te prediken, daar zij zich in volle mate in de
ellende van de wereld hebben gestort en daardoor de aarde, hetgeen is hun
vlees, hebben besmeurd met de vloek van de stinkende hel, waarvan de stank een
ware pest voor de ziel is. Zo moet Ik steeds weer een zondvloed uit de hemelen
laten regenen, waaronder de bittere werken van verlossing worden verstaan. Is
daardoor dan het met vloek bezoedelde aardrijk van de ziel weer gewassen en
zijn de poelen en moerassen weer door de winden van genade gedroogd, dan pas is
het weer mogelijk om de weg tot het Leven uit Mij te prediken.
En daar Ik nu reeds geruime tijd tot
jullie spreek, volg dan Mijn stem en keer terug in de stal van Mijn geliefde
lammeren, opdat Ik jullie leid als de enig goede herder op de levensweide en
jullie Mij dan wol geven, zo wit als sneeuw en Ik jullie daaruit een kleed
vervaardig, dat je in alle eeuwigheid zal sieren!
Als de landman een kleine boomgaard
heeft en ziet, dat de boompjes daarin louter wilde stammen zijn, dan denkt hij
bij zichzelf: wat moet ik doen? Trek ik ze uit de aarde, dan zal mijn tuin leeg
worden, en al zet ik er ook anderen voor in de plaats, dan zullen het
aanvankelijk ook slechts wilde stammen zijn, misschien niet eens zulke sterke
als die er al staan. Daarom wil ik deze zorgvuldig reinigen van alle kwade
ongedierte en hun nesten en dan zal ik er op de juiste tijd edele twijgen van goede
bomen op enten. Zo zullen deze wilde stammen, die overigens groen en
kerngezond zijn, met hulp van boven beslist allen nog goed worden, en mij
eenmaal zeker nog veel goede, zoete en edele vruchten opleveren.- En de
verstandige landman, die doet zoals hij wijs had gedacht, ontvangt daarvoor
reeds na enkele jaren een rijke, veel vreugde brengende oogst.
Welnu, jullie zijn als ouders louter
zulke landslieden, op wier aardse of lichamelijke gronden door de zorgeloze
hoerachtige manier van leven in alle ontucht van Sodom en Babel, louter
wildgroei is ontstaan. Daarom moeten jullie later met verdubbelde ijver dit
struikgewas reinigen van al het vele ongedierte, hetgeen daarin bestaat, dat
jullie de grootst mogelijke oplettendheid in acht nemen bij alle wensen en
begeerten, die alle hun oorsprong hebben in het inwonende helse ongedierte.
Jullie dienen dat alles te verdelgen op de juiste door Mij aangeduide manier
en ook van begin af aan de onnutte zijloten snoeien van de vaak goed lijkende,
maar toch steeds het leven in de stam verzwakkende eigen wil. Dan zullen
jullie spoedig een gezonde en krachtige stam opkweken. En als dan de tijd van
het enten zal aanbreken - hetgeen is het bekendmaken en inenten van de uit Mijn
hoogste liefde voortvloeiende wet door Mozes, - dan zullen jullie met Mijn
krachtige hulp zeker kunnen verwachten, dat je op deze wijze gereinigde en
zorgvuldig verzorgde wilde stammen vast Mijn Wil aangrijpen, nadat hen van te
voren de hunne geheel werd weggenomen. Wanneer je deze bovendien nog ijverig
zult begieten met het levende Water, opdat hun hoofden spoedig recht omhoog
naar de hemel opgroeien, zullen deze stammen in korte tijd zeer weelderig de
mooiste en heerlijkste vruchten brengen van allerlei soort. Daardoor wordt dan
hun geestelijke gezichtskring zalig en zij zullen steeds meer genadelicht
kunnen inzuigen, dat in grote volheid voortdurend uit de genadezon stroomt,
die is ontstaan uit het verlossingswerk en uit wiens licht en warmte alle
creatuur pas opnieuw en geheel wedergeboren kan worden tot eeuwig leven.
En dit is
de verlossing, dat de heilige Vader en de Liefde wordt gekend, die ter
verzoening en opnieuw heiliging van de gehele wereld aan het kruis bloedde en
zelfs de misdadigers door de laatste lanssteek in het hart van de eeuwige
Liefde de heilige poort liet openen naar licht en eeuwig leven. En zoals er één
ziende werd en levend in geloof en in liefde, zo kunnen allen ziende en levend
in geloof worden. Dat is het ware deelnemen aan de verlossing, opdat dan het
blaasje van de eeuwige liefde opnieuw bevrucht zal worden door de stralen van
de genadezon en in jullie de oude liefde van de Vader zal opgaan door de werken
van de Zoon, in alle kracht en macht van de allerheiligste Geest uit Beiden.
Dat kan geschieden in de zuivere liefde van jullie wedergeboren hart.
Wat het werk van Mijn verlossing
betekent en is, daarvan zeg Ik: ten eerste is dit het allergrootste werk van
eeuwige liefde, omdat hierdoor Ik, de Allerhoogste, in alle volheid van Mijn
liefde en in oneindige volheid van Mijn Godheid Zelf mens, ja zelfs jullie
allen tot broeder werd, de hele zondenmassa van de wereld op Mijn schouders nam
en de aarde reinigde van de oude vloek der onaantastbare heiligheid van God.
Ten tweede is het de onderwerping van de hel onder de kracht van Mijn liefde,
die voorheen slechts stond in de macht van de toornig en boos geworden Godheid
en dus ver was van elke invloed van Mijn liefde. Mijn liefde is nu het
vreselijkste wapen tegen de hel, omdat zij het meest stralende tegendeel
daarvan is, waardoor deze ook reeds bij het liefdevol en aandachtig noemen van
Mijn Naam wordt teruggedreven in een hele oneindigheid. Ten derde is het werk
van Mijn verlossing het openen van de poorten van de hemel en van het eeuwige
leven en de getrouwe wegwijzer daarheen, want zij verzoent je niet alleen weer
met Gods Heiligheid, maar toont je ook, hoe je je voor de wereld moet
vernederen, als je verhoogd wilt worden door God. Zij toont je verder, alle
bespotting, lijden en kruis uit liefde tot Mij en tot je broeders te verdragen
in alle geduld, zachtmoedigheid en overgave van je wil; ja zij leert jullie, je
vijanden te zegenen met de goddelijke liefde in het hart.
Daar dus de wereld niets anders is dan
alleen de uiterlijke vorm van de hel en daar de door de verlossing weer gezegende
aarde op deze wijze opnieuw tot drager van de hel werd, zo heeft de wereld zich
van de aarde meester gemaakt en woont in grote gebouwen, in de glans van zelfzucht,
zelfbedrog, eigenliefde, wellust, weelde, rijkdom, gierigheid, woeker en
algemeen gangbare heerszuchtige eigenbaat. Opdat de aarde echter niet weer
schandelijk wordt bevuild, is zij geheiligd geworden door het bloed van de
Eeuwige Liefde. En als de slang zich ergens van zijn vuil ontlast, zij het door
oorlogen of processen, door roverijen of ontucht, hoererij, Godsloochening en
velerlei echtbreuken, natuurlijk en geestelijk, dan werkt meteen de verlossende
zondvloed van de gekruisigde liefde door opwekking van godsmannen en zieners,
die dan weer het vuil van de slang van de aarde verdelgen, door het op te
zoeken en in de voorraadkamers van de groten der wereld te werpen. Dan
verlustigt zich het hart van de wereld aan zo'n schat, maar Mijn kinderen
moeten een korte tijd nood lijden, omdat de aarde voor deze korte tijd onvruchtbaar
wordt. Maar als zij dan vluchten onder Mijn kruis en Mijn stem horen spreken
van nieuw leven door de mond of sprake van Mijn zieners, en zij begieten de
schraal geworden aarde ijverig met het water uit de Bron van Jacob, dan wordt
de aarde meteen weer gezegend en draagt zij vruchten van de heerlijkste soort.
Deze vruchten zijn dan weer het aandeel aan het grote werk van mijn verlossing,
volbracht aan het kruis.
7.
De weg
tot geestelijke wedergeboorte
Gehoorzaamheid en deemoed zijn voedsel
voor de wedergeboorte van de geest
(15 Aug. 1840)
a) Noodzakelijke gedragsregels
(Gegeven
door de Heer op 15 Aug. 1840)
Hier geef Ik in het kort
gedragsregels, die nauwgezet en goed in acht zijn te nemen, als je zeker wilt
zijn tegen alle vervolgingen van de wereld en ook de kortste weg wilt inslaan,
om zo spoedig mogelijk in het bezit van Mijn genade te komen en daardoor de
volkomen wedergeboorte te verkrijgen.
Deze regels zijn gerangschikt de
volgende:
Ten eerste moet ieder de staatkundige
wetten naar hun uiterlijke bepalingen nauwgezet in acht nemen en zich elke
beproevende druk laten welgevallen; want er bestaat nergens een macht dan
alleen in Mij en door Mij. Alles is Mij onderdanig, hetzij (zelden) bewust of
(meestal) onbewust; goede en harde vorsten heersen al naar gelang de
omstandigheden van de onderdanen, want dat alles hangt van Mij af. Wanneer
evenwel onder een volk alle zonden nog zeer gebruikelijk zijn, zoals het bij
jullie het geval is, hoe zou Ik dan onbaatzuchtige regenten moeten geven?
Wee daarom elke opruier! Die zal niet
alleen met de tijdelijke, maar ook met de eeuwige dood bestraft worden; want
heersers staan te hoog, dan dat zij uit zichzelf zouden kunnen zijn, wat zij
voor het volk zijn. Niemand is iets zonder Mijn rechtvaardige wil en is voor de
goede en zachte een troost en voor de harde, hebzuchtige een gerechtvaardigde
gesel in Mijn hand. Wie hem weerstreeft, verzet zich tegen Mijn gesel en zal
zijn verzenen hard tegen de prikkels slaan; maar wie in Mijn liefde en de
daaruit voortvloeiende genade leeft, diens rug zal nimmer onder de scherpe
slagen van Mijn gesel bloeden, maar hij zal zo sterk worden als een eik onder
het harde waaien van de stormachtige winden. Gelukkig echter de reine wedergeborene;
want hij zal hoogste vreugde vinden in het grote uitstromen van Mijn liefde.
Mijn rijk is niet van deze wereld.
Geef daarom aan de keizer wat van hem is, en aan Mij wat Mij toebehoort,
namelijk je hart in gehoorzame zuivere deemoed; bekommer je niet om al het
overige, want Ik, je Vader ben immers temidden van jullie! Wees daarom
gehoorzaam aan je vorsten, neem gewillig zonder morren het lichte kruis op je
schouders en volg Mij na in alle liefde en zachtmoedigheid, dan zullen jullie
leven en levend maken in Mijn genade, wat je ook zult aanzien in Mijn naam!
Amen.
Ten t wee
de, wat de uiterlijke, heersende kerk aangaat, staat iedere tot haar behorende
gelovige - zolang hij met betrekking tot haar uiterlijke geloof onder al haar
voorschriften staat - in dezelfde verhouding tot haar als de onderdanen tot
hun vorst, alleen met dit verschil, dat een zich afwenden van de kerk niet als
in de staat strafbaar, maar straffeloos moet worden geduld. Maar Ik voeg daar
aan toe, dat Ik hem met toornige ogen zal aanzien, die zijn aardse geloofsmoeder
zal verlaten, en het zal hem eens niet veel beter gaan dan een dwaze
zelfmoordenaar. Want daar de mens toch een lichaam heeft, waardoor de eerste
indrukken bij de ziel komen en deze voeden, moet er immers ook een uiterlijke
spijskamer zijn; dat is de uiterlijke kerk, opdat door deze je boze lichaam
wordt doorbroken en bewerkt gelijk een kind in het moederlichaam! Welnu, wat
wordt of kan uit iemand worden, die zijn moederlichaam te vroeg verlaat?!
Gehoorzaamheid en deemoed zij de
voeding tot wedergeboorte van de geest. Als nu de roomse kerk jullie dat
leert, en dat zeer voortreffelijk, wat drijft je dan weg van het lichaam van
jullie geloofsmoeder? - Laat dan een ieder getrouw blijven aan zijn kerk, en
een roomse is Mij negenennegentig maal gezegend als hij beantwoordt aan de
gehoorzaamheid van zijn kerk, en ieder ander slechts eenmaal, als hij een
eigengereide rechter is bij wie geen deemoed en slechts weinig liefde is te
vinden! Wat nu de ceremoniën betreft, daar dient niemand zich aan te stoten; want
voor de levende is alles levend, voor de reine alles rein, voor de gehoorzame
alles goed en voor de deemoedige alles geheiligd. - Hoe kan iemand redetwisten
over de omstandigheden van kerk en staat, die meent in Mijn licht te zijn?
Denkt hij dan, dat Ik niet zoveel inzicht heb om omstandigheden te veranderen,
als zij niet beantwoorden aan Mijn wil?! Oh, zulke rechters staan ver onder
een zwakke gelovige, als zij menen, dat Ik hun rechterlijke bijstand nodig heb!
Waarlijk, Ik zeg, dat zulke dingen Mij een gruwel zijn. Want alles geschiedt op
de juiste tijd, en Ik alleen ben de rechter over alle dingen en omstandigheden,
want Ik alleen ben heilig en Mijn rechtvaardigheid is vol liefde. Volg daarom
je kerk in wat zij verlangt en laat je hart door Mij opvoeden, - dan zul je
zeer spoedig tot het genadevolle Leven komen en daardoor tot de geestelijke
wedergeboorte, en je uiterlijke kerk lichamelijk beleven! Amen.
Ten derde, wat de ceremonie betreft,
daaraan is niets wat zalig maakt, noch iets wat doodt. Daar in de wereld alles
onder een zekere ceremonie geschiedt,- wat dan een proces wordt genoemd, - zo
kan ook de kerk in haar uiterlijke vorm heel goed ceremoniën hebben; alleen
moet niemand daarin iets verdienstelijks zoeken dat voor het eeuwige leven zou
deugen, want daarvoor helpt niets dan een boetvaardig, deemoedig hart, vol van
Mijn liefde en genade. - Dat is dan de levende kerk in jullie, in en door welke
pas de dode kerk levend en vol diepe zin wordt. Hoe dan ook, het is van de dood
opstaan, of van het leven tot de dood terugvallen, dat wil zeggen: men kan óf
door de gehoorzaamheid in zich in de deemoed en daardoor tot genade en door de
genade tot wedergeboorte komen, óf men kan zich in de dode ceremonie begraven
gelijk de heidenen en zo te gronde gaan in haar ijdele, hulpeloze geschitter.
Want zoals
een boom groeit, takken en twijgen krijgt, dan knoppen, bladeren, bloesem met
vrouwelijke en mannelijke stampers en meeldraden, - wat mettertijd allemaal afvalt
als verder nutteloos, opdat de vrucht vrij en met goed gevolg krachtig zal
uitgroeien volgens de daarin gelegde kern, - zo overeenkomstig is het gesteld
met de ceremoniële kerk. Zou iemand alles wat groeit eten, dan zou hij te
gronde gaan door zo'n onrijpe voeding. Alleen de rijpe vrucht is genietbaar en
tot zegen, hoewel niet zelden zich ook in de bloesem heilzame krachten
bevinden, die in vele ziekten goed van pas zijn gekomen. Welnu, deze vegetatieve
processen zijn gelijk aan de dode ceremonie; maar moet niet gezegd worden:
"zij zijn vanwege de orde toch noodzakelijk; want wanneer de bomen niet
bloeien, komen er ook geen vruchten aan"?!
De joodse kerk was een voorbeeld van
louter ceremonie, als bladeren en bloesem voor de levende vrucht van het woord der
eeuwige liefde. Nu vraag Ik: was zij niet goed als zij was, wat zij heeft
moeten zijn? Als jullie kinderen worden gegeven, waarmee willen of kunnen
jullie deze Mij en Mijn wil beter doen leren kennen dan juist met behulp van
het ceremonieel aanschouwelijk maken?!
In het begin zijn jullie allen niets
dan Joden en kinderen en kunnen daarom heel goed kerkelijke ceremonie
gebruiken, zolang jullie nog kinderen zijn, alleen moet het daarbij niet
blijven; maar wie de lagere klas heeft doorlopen, komt in een hogere klas en
leert daar lezen en schrijven en tenslotte rekenen in Mijn liefde en handelen
in de genade van Mijn wijsheid. En wiens hart zuiver in de liefde is geworden,
komt dan op Mijn school, waar hij pas het eeuwige leven zal bereiken door de
wedergeboorte. Wie evenwel, zijn innerlijk buiten beschouwing latend, aan de
ceremonie blijft hangen die op zichzelf dood is, die zal zelf dood worden, daar
hij zo dom was in uiterlijke zintuiglijke middelen het doel te zoeken. Als
iemand het kind met het badwater weg werpt, dan is hij een dwaas; maar wie het
kind weggooit zonder er op te letten en het bad behoudt, die is al dood vanwege
zijn bijgelovige boosheid. De wijze echter houdt het kind met het bad - het
kind omdat het een levende vrucht is, en het bad, om het kind nog vaker te
kunnen baden - en werpt alleen het badwater weg.
Daarom, als jullie ware kinderen van
Mijn liefde en genade willen worden, laat je dan niet door de bloesem ergeren;
want de bloesem mag er uitzien zoals zij wil, wat kan je dat deren? Denk aan de
vrucht, dan zal je ook de bloesem geheiligd zijn, daar jullie weten, dat het
bij bladeren en bloesems niet blijft. Maar wanneer iemand tot vrucht wil uitgroeien,
dan doet hij er niet verkeerd aan geregeld om te zien en dan het groeien van zijn
geestelijk leven oplettend in het oog te houden; het is echter niet aangenaam,
als iemand, zijn kinderschoenen verachtend, zich als een gier trots verheft en
dan van duizelingwekkende hoogte moordzuchtig ziet naar de bescheiden
duiventillen en gulzig op hun val neerziet, om daar iets beter van te worden.
Denk eraan,dat zonder Mijn toelating
niets gebeurt en nooit iets kan gebeuren, dan zal je ogenblikkelijk alles heel
anders voorkomen! Elk mens heeft weliswaar de volle vrijheid van zijn wil,
maar de leiding van de volkeren is Mijn werk. - Dit heb ik jullie gezegd, opdat
je volledig rust moogt hebben in het hart, zonder welke jullie tot niets hogers
bekwaam kunt worden. De rust van de Sabbat mag voor jullie de grootste zegen
zijn; want de echte liefde is gelijk een zwangere vrouw, die rust nodig heeft
tijdens haar bevalling. Daarom zeg ik jullie dit, opdat je volle rust hebt in
Mij, jullie Vader, die altijd heilig, heilig, heilig is in alle eeuwigheid der
eeuwigheden. Amen.
Ten vier
de: Een andere zaak is het lezen van de zogenaamde verboden boeken. Hier zeg
Ik niet, dat jullie deze niet moeten lezen, als ze in je handen komen, evenmin
als ik iemand verbied de naam van de vorst der leugen uit te spreken en, als
het nodig is, waarschuwend over hem te spreken. Maar vraag je nu zelf af,
waartoe al dat gelezene je dient! Wat staat er in de boeken, die uit het trotse
menselijk verstand ontspruiten? Ik zeg, niets dan onzin en alle perken te
buiten gaand dwaas geklets, en het heeft geen nut, maar heeft je hoofd
volgepropt met allerlei dwaallicht en je hart met allerlei vuil en daardoor je
geest vaak gesloten en donker gemaakt. Zeg Mij, doet diegene niet beter, die
volgt, wanneer Ik hem toeroep: "Kom tot Mij, als je vermoeid en belast
bent, Ik zal je verkwikken; bid, zo zal je gegeven worden; zoek en je zult
vinden, en klop aan, dan wordt je opengedaan!"; wanneer Ik hem verder nog
toeroep: "Wat je de Vader in Mijn Naam zult vragen, zal Hij je onverwijld
geven; zoek voor alles Mijn rijk, - al het overige zul je als vrije toegift
ontvangen!"
Hoe komt het dan, dat jullie dit alles
weten en toch niet tot Mij komen, om van Mij de grote weg van Mijn genade te
leren en van Mij het eeuwige Leven uit Mijn hand te ontvangen, - hetzij jullie
houden Mij, gelijk jezelf, voor een flinke leugenaar, óf jullie houden Mij voor
te hardhorend en hardvochtig om je Mijn levende woord te geven. Jullie laten je
liever door de wereld iets voorliegen en verhongeren in haar dwaasheid, dan
dat je in vertrouwen uit ware liefde tot Mij zou komen om te ontvangen de
waarheid van alle leven en zijn uit de Oerbron, in plaats van het leven in de
dood te zoeken. Oh, jullie dwazen! Ik geef jullie het Levensbrood en jullie
willen bijten in de harde, dode stenen; Ik roep jullie luid toe tot Mij te komen,
en jullie rennen dolle honden na en gedraagt je als zij. Ik schreeuw
luider dan een nachtwacht - jullie dag
en nacht in de oren, maar jullie stoppen je oor vol met grote pakken boeken vol
vuil en drek, opdat je immers van Mijn stem niets meer wilt horen, en zoekt
gelijk slaapdronken mensen het leven op bezoedelde met lijm bestreken lompen (bedrukt
papier).
Welke uitdrukking zou zo'n dwaasheid
kunnen omschrijven? Oh, Ik zeg je, jullie zullen in de eeuwigheid over jullie
dwaasheid wenen, dat jullie, het goud miskennend, lood hebben gekozen, terwijl
jullie zoveel van het edele wordt aangeboden!
Leest daarom weinig, maar bidt des te
meer, dan zal Ik tot jullie komen en je in een minuut meer geven, dan alle
bibliotheken in de hele wereld hebben aan te bieden. Bekommer je daarom ook
weinig om het verbod van de boekenvrijheid, want voor wie Ik het grote Boek
van Mijn eeuwige genade heb opengeslagen, die zal het lezen van verboden
geschriften kunnen missen. Want Mijn Boek richt zich naar geen wereldcensuur, -
het wordt steeds in de harten van de getrouwen opengeslagen, waarin geen blik
van wereldcensuur vermag door te dringen, en waar ook nooit hekken worden
geplaatst! Amen.
Ten vijfde:
Wat evenwel de Heilige Schrift aangaat, daarin dient diegene te lezen, die
eenvoudig van hart is en een gehoorzaam en volgzaam gemoed heeft, maar hij moet
niet lezen uit onbescheiden eigenwijsheid of nieuwsgierigheid, want dan zal hij
de dood aan elke letter vinden kleven. Maar wie de Heilige Schrift leest, moet
haar lezen als een wegwijzer naar het levende Woord en er naar handelen; hij
moet er ook niet over vorsen en piekeren, maar dadelijk ernaar leven en in de
liefde tot Mij groeien. Dan zal hem te rechter tijd het geheim van de erkenning
en kennis worden gegeven en zal in zijn hart de hemelse zin van de geest en van
het eeuwige leven worden onthuld - precies zo als het bij jou, Mijn knecht, het
geval is; jij hebt nog nooit dit heilige boek helemaal doorgelezen en bent
toch in elk punt daarvan een professor der professoren geworden door Mijn
genade! Maar dat, wat je bent en begrijpt, kan iedereen worden, als hij niet
streeft naar ijdel weten, maar alleen naar de kennis van Mijn liefde en de
daaruit vloeiende genade in en door de deemoedige eenvoud van zijn hart.
Zo is het ook gesteld met de mystieke
geschriften, waarvan het lezen jullie evenmin zal bevruchten en tot nut zijn
als de een of andere roman, - als je daarvan innerlijk niet tot overtuiging
kunt komen, want met dat alles bezwaren jullie slechts je geheugen als de muil
van jullie hoogmoedige verstand. In plaats van dat voor liefde en wijsheid
hongerig en dorstig te maken, voeren jullie het met allerlei weten en ontneemt
het daardoor de eetlust naar het levensvoedsel. O, jullie dubbele dwazen!
Ik ben de Heilige Schrift, levend en
leven gevend. Ik ben de beste uitlegger daarvan en ben gelijktijdig de
allerdiepste Mysticus! Lees daarom weinig, maar handel ernaar, dan zal jullie
alles geworden! Want het mosterdzaadje is wel klein, maar er kan een groot
gewas uit worden, onder wiens takken zelfs de vogelen des hemels hun woning
zullen kiezen. Amen.
Voortzetting
op 18 Aug. 1840.
Ten zesde: Wat de priesters aangaat,
zeg Ik: daarvan zijn er velerlei soorten. Er zijn er, die priester zijn om het
aanzien en de macht; deze verachten Mijn grote armoede en gehele
machteloosheid in wereldlijke zaken, want Ik wilde geen vorst, maar alleen
Redder van de wereld zijn. En er zijn er ook, die zijn priester vanwege de
waardigheid van de geestelijke stand; deze matigen zich aan, alleen de kerk te
zijn en verdoemen dan uit jaloerse willekeur alles wat van Mij door een arme
visser uitgaat en leren in strijd met Mijn wil, dat Ik Mij aan niemand openbaar
dan alleen aan de kerk - die zij wanen te zijn. Op deze manier versperren zij
dan ook vele duizenden en duizenden de deur tot Mijn levende Woord.
Waarlijk, Ik zeg jullie: deze zullen
nooit een ander woord van Mij horen dan het grote: "ga van Mij weg, want
Ik heb jullie nooit gekend! Jullie waren altijd verachters van Mijn levende
woord en hebt Mij tot leugenaar gemaakt; want er staat geschreven: wie Mijn
geboden houdt, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, die heeft
ook Hem lief, die Mij heeft gezonden, namelijk de heilige Vader en Wij zullen
tot hem komen en woning bij hem maken en Ons aan hem zelf openbaren!"
Maar dan zijn er ook priesters, die
wel deze zegenrijke naam verdienen. Deze zijn vriendelijk en liefdevol tegen
iedereen. Wat zij hebben, geven zij aan de armen. Zij veroordelen niemand,
maar zij zoeken slechts zorgvuldig wat verloren is te redden. Zij troosten de
bedroefden, zij verlenen de vreemden gastvrijheid en geven hen een zacht bed
en leggen zichzelf uit pure liefde een steen onder hun geheiligde hoofd. Zij
laten zich geen offers betalen, maar zeggen tot hem die dat wil doen:
"Broeder, het offer is heilig en van onschatbare waarde; want het geeft
het grote werk van verlossing in geloof en in liefde levend weer. Daarom kan
het niet betaald en tot nut van een enkeling gedaan worden, maar zoals door de
macht van de grote verlossing allen wedergeboren kunnen en moeten worden tot
eeuwig leven, alzo werkt ook de kracht van het door Christus Zelf voor dit doel
gebrachte offer. Offer daarom je gave eerst als hulp aan een arme broeder en
heb je dan nog wat over, dan breng het getrouwen leg het op het altaar van de
Heer en bid voor je vijanden; dan zal de grote Heer je offer als een heilig
offer met welgevallen aanzien en je geven, wat je nodig hebt!"
Ziet, dat
is voor Mij een echte priester, wiens offer Mij zeer aangenaam is! Waarlijk, Ik
zeg jullie: Ga daar heen en luister naar zijn prediking, want geen enkel woord
is van hem, maar levend van Mij. Oh, deze zal spoedig ervaren, hoe groot het
loon zal zijn, dat op hem wacht! Waarlijk, Ik zeg, dat hij bij Mij zijn heilige
Vader, voor altijd zal wonen! Meer behoef Ik jullie niet te zeggen: aan de
werken zul je hen gemakkelijk herkennen, zoals een boom aan zijn vrucht.
Daarom moeten jullie jezelf niet
stoten aan de kerk vanwege de priesters. Nog minder moeten jullie je stoten
aan de een of andere bisschop. Daar zo iemand reeds hoger staat en een volk
voorgaat, kunnen jullie je indenken, dat hij niet alleen staat, maar dat elk
van zijn schreden en woorden en daden door Mij zeer nauwkeurig wordt geteld en
door hem moet toch altijd de uiterlijke stand van zaken in goede orde worden
bewaard.
Doch wat jullie innerlijke aangaat
weet je immers zonder meer, dat het steeds alleen op jezelf aankomt en later op
Mijn genade, die jullie noch een engel in de hemel, noch een bisschop, noch wie
dan ook kan geven, maar in de eerste plaats jullie jezelf door de ware liefde
tot Mij en tot de naaste, door nauwgezet de geboden te onderhouden, of als
zondaar door ernstig boete te doen.
Want uit alles wat jullie doen dient
de liefde tot Mij en de naastenliefde te stralen! Houdt broederlijke
gemeenschap onder elkaar in al het goede, dan zal Ik tot jullie komen en je
door en door levend maken! Heb lief, die je haten en vervolgen, en zegen hen
door gebeden, die je vervloeken en verdoemen; dan zullen jullie beginnen grote
werkingen van Mijn Licht in jullie donkere harten te bespeuren! Amen.
Ten zevende, wat tenslotte nog de
zogenaamde oorbiecht betreft en de zeven heilige sacramenten, zeg Ik jullie en
vraag jullie zelfs: Stoot je daar niet aan, gebruik alles juist en in de goede
levende zin, dan zul je leven! Want voor de redetwister is niets juist, maar
voor de rechtvaardige is alles goed en heilig; zelfs het nest van een vogel zal
aan zijn hart een lofzang ontlokken en toch is het alleen maar het dode nest van
een vogel. Hoeveel te meer kunnen jullie je indenken, dat dingen, die zijn
ingesteld voor jullie heiliging, niet uit de lucht worden gegrepen, - maar het
hangt altijd van jullie af, hoe je ze gebruikt!
Wie biecht en zijn zonden aan de
priester bekent, heeft daardoor zijn zonden openlijk voor de wereld bekend en
door zo'n bekentenis zal hem eenmaal zijn schuld niet worden toegerekend, als
hij voortaan niet meer zondigt. Maar wie na de biecht nog evenveel zondigt als
daarvoor, die heeft de biecht tot een zonden spaarbank gemaakt, die hem eenmaal
in de hel hoge rente zal opleveren. Daarom, wie biecht en echt boete doet en
voortaan niet meer zondigt, doet goed; maar wie dat alles voor nul en gener
waarde houdt, zal zich eenmaal sterk vergissen, want hij zal een kloof vinden,
waarover hij moeilijk zal kunnen springen.
Waar Ik jullie dan nu regel, orde en
systeem heb gegeven, gebruik het dan goed en let er op; want, zoals gezegd, aan
het uiterlijke is weinig gelegen, maar alles aan jullie, hoe je het neemt! Zo goed
en waar het kan zijn, het kan ook evenzo slecht en verkeerd zijn, al naar
gelang je het gebruikt. Als er nu onder de zon heilzame en giftige kruiden
groeien, denk dan: het ligt niet aan de zon, zus of zo, maar steeds aan de
innerlijke natuurlijke gesteldheid van de planten, goed of slecht, of er zegen
of gif uit voortkomt.
Daarom ligt het ook steeds aan jullie,
of goed of slecht. Amen. Ik, je liefhebbende Vader. Amen.
b) Dat is de kortste weg tot
wedergeboorte
(Gegeven door
de Heer op 18 Augustus 1840)
Weliswaar
staat het met de mens in dit opzicht als met een boom, wiens vrucht ook niet in
een keer rijp wordt, maar geleidelijk aan. Maar als de lente mooi en helder was
en de zomer voortdurend warm, afgewisseld met kleine regenbuien, dan zeggen
jullie: "Dit jaar zullen we een vroege oogst hebben!" Welnu, zo is
het ook met jullie, als men zijn jeugd opgewekt, in zachtmoedigheid en liefde
tot Mij heeft doorgebracht, dan zal ook de zomer alles levend makend warm
worden, afwisselend met genaderegen van de hemel, en jullie kunnen er van
verzekerd zijn, dat de eeuwige, gouden herfst tot blijvende rijping van de
onsterfelijke vrucht niet meer ver zal zijn. Want voor zoveel iemand van Mij
wedergeboren wil zijn, dienovereenkomstig moet hij zijn zonden inzien en deze
tot zijn verootmoediging openlijk bekennen, dat is: uiterlijk ernstig door de
biecht, en innerlijk aan Mij, en moet Mij om vergeving vragen, zoals het in
Mijn gebed is aangegeven; hij moet gelijk Petrus echt berouwen droefheid en
angst ondergaan en wenen om het zo onschatbare verlies van Mijn genade en hij
moet zich zeer ernstig voornemen, beslist nooit meer te willen zondigen. Dan
moet hij vast besluiten geheel met de wereld te breken, zich geheel aan Mij
overgeven en in zijn liefde een groot verlangen naar Mij hebben; hij moet zich
in dit grote verlangen dagelijks van de wereld en alle zaken in zich
terugtrekken en tenminste zeven kwartier lang met gesloten deuren en vensters
in volledige rust alleen maar in zijn binnenste met Mij bezighouden. En
telkens, zo vaak zich iemand in deze rust heeft begeven, dient hij in zijn hart
het volgende kleine gesprek met Mij in diepe ernst te houden en zeggen:
"Heer, hier ben ik! Ik liet U, o
liefdevolle, heilige Vader, lang wachten, want U hebt mij reeds sinds mijn
kinderjaren voortdurend toegeroepen: "Kom tot Mij, - Ik zal je verkwikken!"
Nu, Vader, is de tijd gekomen, dat mijn oor is geopend en mijn anders zo
starre wil U geheel is overgegeven in deemoed en gehoorzaamheid, zoals ook
volgens uw wil aan al mijn betere broeders. Daarom, kom tot mij, mijn
allerliefste Jezus, en verkwik mijn zieke ziel met de balsem van Uw oneindige
liefde! Laat mij mijn grote onrechtvaardigheid vinden in Uw bittere lijden en
sterven; laat mij de heilige vijf littekens zien en daarin mijn grote misdaad
erkennen! O Jezus, Gij overwinnaar van dood en hel, kom tot mij en leer mij Uw
wil heel goed verstaan, leer mij inzien mijn volledige niets en Uw alles! O Gij
mijn lieve, allerliefste Jezus. Gij Heer van alle heirscharen, kom tot mij
arme, kom tot mij zwakke, kom tot mij blinde, kom tot mij dove, kom tot mij
melaatse, kom tot mij verlamde, kom tot mij kromme, kom tot mij bezetene, ja, o
mijn allerliefste Jezus, kom, kom tot mij dode en laat mij slechts Uw heilig
kleed aanraken, dan zal ik leven! Heer, houd U niet op, want ik heb U heel erg
nodig! Ik kan niet meer zonder U zijn, daar Gij mijn alles zijt en al het
andere uit liefde tot U nietig is geworden! Zonder U kan ik niet meer leven;
daarom, o mijn liefste Jezus, kom dadelijk tot mij! Maar zoals altijd, zo
geschiede ook dit keer Uw heilige wil! Amen".
Kom daarna
tot innerlijke rust en groei in het verlangen en de liefde tot Mij! Wanneer
jullie dat een korte tijd zullen oefenen, dan zeg Ik: jullie zullen spoedig
bliksems zien en het horen donderen; schrik dan niet en word ook niet angstig!
Want Ik kom tot ieder eerst als rechter in storm, bliksem en onweer en daarna
pas in het zachte, heilige waaien als Vader!
Wie in de ware zin een zogenaamde
totale biecht wil doen, die zal veel voor hebben, omdat daartoe meer deemoed
en zelfverloochening nodig is. Dat wil zeggen let goed op - er moet daarbij
een absoluut voornemen zijn niet meer te zondigen en het heilig Avondmaal moet
in levend geloof uit reine en zuivere liefde tot Mij worden genomen; dan pas
zullen de wonderbare werkingen daarvan onmiddellijk in je bemerkbaar zijn, die
zich al spoedig in overgrote, onbegrijpelijke vreugde en hemelse zaligheid
bekend zullen maken.
Ziet, dit is de kortste en meest
werkzame weg tot zuivere wedergeboorte, waardoor alleen het eeuwige leven is te
verkrijgen. Elke andere weg duurt langer en is onzekerder, omdat er zeer veel
sluipwegen zijn, waar achter het struikgewas arglistige dieven, rovers en
moordenaars loeren; wie daar niet goed gepantserd en zwaar bewapend is, zal
moeilijk het doel bereiken. - Bedenk goed, Wie het is, die jullie dat zegt!
Daarom denk Ik, dat jullie in plaats
van wereldlijke gezelligheden en gesprekken en zeer vuile partijtjes beter
Mijn rust - en Zondagsgemeenschap kunnen kiezen en je daar om niet, zonder
entrée, met Mij kunt onderhouden, en het entreegeld voor iets beters gebruiken!
Wat denken jullie, wat zou beter en Mij welgevalliger zijn? Want weet, wat Ik
reeds tot de apostelen heb gezegd, dat niemand twee heren kan dienen; bedenk
daarom goed, wie jullie daartoe vermaant! Amen. Ik, jullie heilige Vader der
Eeuwigheid, ben het Zelf! Amen.
c) Zelfbeschouwing (meditatie)
Gr.Ev.Joh.I /224 (8 vlg.) (De Heer) Niets is voor de mens
heilzamer dan van tijd tot tijd een innerlijke zelf betrachting. Wie zichzelf
en zijn krachten wil doorgronden, moet zich herhaaldelijk zelf onderzoeken en
innerlijk waarnemen.
Rust en denk in stilte diep na over je
doen en laten, over de jullie welbekende wil van God en of jullie hem zijn nagekomen
in de verschillende tijden van je leven, dan hebben jullie je innerlijk zelf
beschouwd en daardoor steeds meer en meer het indringen van de satan in je de
weg bemoeilijkt. Want deze zoekt niets ijveriger, dan door allerlei
uiterlijke, nietszeggende goochelarijen de mens in zijn innerlijke
zelfbetrachting te hinderen.
Als de mens eenmaal door oefening
enige vaardigheid in het beschouwen van zijn innerlijk krijgt, dan ontdekt hij
in zichzelf ook gemakkelijk en spoedig, welke hinderlagen de satan hem heeft
gelegd en hij kan deze dan terdege te niet doen en alle toekomstige
arglistigheden van deze vijand verhoeden. Dat weet de satan maar al te goed en
daarom werkt hij er zeer ijverig aan, door allerlei bedrieglijke verleidingen
de ziel naar buiten te trekken en bezig te houden. Hij heeft het dan achter de
schermen erg gemakkelijk, ongemerkt de ziel allerlei valstrikken te leggen,
waarin deze zich tenslotte zodanig moet verstrikken, dat zij dan verder
helemaal niet meer aan een zelfbeschouwing toekomt en dat is heel erg. Want
daardoor wordt de ziel steeds meer van haar geest gescheiden en kan deze niet
meer opwekken, en dat is dan reeds het begin van de tweede dood in de mens.
Nu weten
jullie, waaruit de innerlijke zelfbeschouwing bestaat. Maak daarom zo'n
oefening in stilte en laat je dan door geen uiterlijke verschijning storen!
Want de satan zal het zeker niet nalaten, jullie door het een of andere uiterlijke
spektakel daarvan af te trekken. Maar herinner je dan, dat Ik jullie dat
vooruit heb gezegd en keer weer snel in jezelf terug!
Gr.Ev.Joh.I/226 (1 - 4) (De Heer) Jullie hebben nu een nieuwe
aard en wijze gezien, hoe de mens van de materie in het steeds zuiverder en
reiner geestelijke kan overgaan, en hoe hij langs deze weg een heer over
zichzelf en tenslotte daardoor ook over de gehele uiterlijke wereldse natuur
kan worden. Bewandel daarom deze weg van tijd tot tijd in Mijn Naam en jullie
zullen een grote macht over je hartstochten verkrijgen en daardoor over de
gehele natuurlijke wereld en in het hiernamaals over alle creatuur. _ Maar
geloof nu niet, dat jullie nu reeds de boze moed van de satan geheel hebben
afgekocht. Zo dikwijls jullie weer zo'n oefening van plan zijn te doen, zullen
jullie ook door hem onrustig gemaakt worden, zolang jullie in de geest niet volledig
worden wedergeboren. Zijn jullie evenwel eenmaal wedergeboren uit de geest, dan
heeft de satan voor eeuwig alle macht over jullie verloren, en jullie zullen
zijn rechter zijn, en eveneens over al diegenen, die hij tot zich heeft
getrokken, en die jullie hem weer voor eeuwig zullen ontrukken!
Gr.Ev.Joh. II/166 (18,19) (De Heer) Nu willen wij gaan rusten
en ons opnieuw oefenen in de innerlijke zelfbeschouwing, wat een waarlijk
vieren van de Sabbat in God is! Op deze woorden uit Mijn mond werd alles stil
in huis en wij zaten zo ongeveer drie uren.
Na deze tijd sprak de Heer: Nu is de Sabbat volbracht en kunnen wij ook
onze ledematen de nodige rust geven.
HII /242 (3 - 13) (Henoch tot koning Lamech) Je moet
eerst 's avonds naar de tempel gaan en daarin zolang blijven, als een schaduw
nodig heeft zich te keren. Je moet je mond niet gebruiken en evenmin je handen,
maar in alle rust moet je Gods Geest verbeiden en je dient Hem te verwachten
in alle deemoed en liefde van je hart. Je moet alleen in jezelf, levendig
voelend, als volgt spreken tot God: "O Gij heilige, liefdevolle Vader,
wees mij arme zondaar genadig en barmhartig en vergeef mij, dat ik het waag U
met mijn onreine hart lief te hebben - en als een grove en grote zondaar U als
Vader te roepen!
Heb je dat innig levendig in je
gedaan, begeef je dan in een volledige rusten wacht op het woord en de wil van
de Heer. - Als het zal komen, geef er dan zeer zorgvuldig acht op,
schrijf het op platen en verkondig het
dan aan het volk! Maar als het niet zal komen, geef dan de Heer in je hart de
eer, ga vervolgens vol eerbied uit de tempel en sluit deze weer gedurende
eenennegentig dagen.
d) Zelfontwikkeling
Gr.Ev.Joh.
II/75 (7 - 9) (De Heer
tot Judas) Daarin ligt het grote geheim van de zelfontwikkeling van de mens:
Alles kan Ik voor de mens doen, en hij blijft mens; maar het hart is van
hemzelf, dat hij volkomen zelf moet bewerken, als hij zich zelf wil
voorbereiden op het eeuwige leven. Want zou Ik Zelf het eerst de vijl aan het
hart van de mens leg gen, dan zou de mens tot een machine worden en kwam hij
nooit tot een vrije zelfstandigheid. Maar wanneer de mens de belering krijgt
wat hij heeft te doen om zijn hart voor God te vormen, dan moet hij deze leer
ook opvolgen en zijn hart daar naar vormen.
Heeft hij zijn hart daar naar gevormd
en het gereinigd en geveegd, dan pas trek Ik er in de geest in en maak het tot
Mijn woning, en de gehele mens is dan in de geest wedergeboren en kan verder
voor eeuwig nimmer verloren gaan. Hij is daardoor één met Mij geworden, zoals
Ik Zelf één ben met de Vader van Wie Ik ben uitgegaan en gekomen in deze
wereld, om alle mensenkinderen de weg te wijzen en te banen, die zij in de
geest hebben te gaan om tot God te komen in volledige waarheid. Je moet daarom,
evenals ieder van jullie, de hand aan het bewerken van je hart slaan, anders
ben je verloren - al had Ik je duizendmaal uit de graven in het leven van het
vlees geroepen.
Schrft. hoofdst.5 "Het is volbracht!" - Maar
wat is volbracht? - Mijn eigen strijd om jullie; want meer kan Ik als jullie
Schepper, God en Heer en het eeuwige leven Zelf niet doen, dan jullie dood op
Mij nemen. Het is weliswaar volbracht; echter niet voor jullie, maar slechts
voor Mij Zelf. Of: Ik heb voor jullie alles gedaan, wat ook maar goddelijk
mogelijk is; daarom heb Ik Mijn werk aan jullie volbracht. Maar doen jullie er
ook naar, dat dit werk in jullie volbracht zou zijn? - O ja, jullie lezen
vlijtig, jullie schrijven ook vlijtig, jullie spreken ook graag over Mij. Maar
wanneer Ik zeg: "Wijd aan Mij, in plaats van aan zo vele lustgevende zaken
van de wereld slechts een vol uur per dag; heilig dit daarvoor, dat je je
daarin met niets dan alleen met Mij in je hart bezig houdt!" - O, dan
zullen jullie honderd bezwaren in plaats van een vinden, en honderd wereldse
gedachten zullen zich om een enkele zwakke geestelijke draaien als een
wervelwind.
Allerlei wereldse bedenkingen zullen
jullie naar voren brengen; en als iemand ook voor zo'n uur zou willen besluiten,
dan zal hij zich daar zeker niet al te zeer op verheugen, maar zal daar
veelmeer een kleine onbehaaglijke schroom voor hebben en hij zal daarbij
ijverig de minuten van het uur tellen en niet zelden met ongeduld wachten op het
einde van het aan Mij gewijde uurtje. - En zou er maar een of ander
onbelangrijk werelds zaakje tussen komen, dan wordt het uurtje of helemaal
opgeheven of tenminste naar zo'n periode van de dag verzet, waarin gewoonlijk
reeds de weldadige slaap over de sterfelijke mensen zinkt. Ziet, dat alles is
azijn en gal! En daardoor is in jullie niets volbracht, van wat Ik vanwege Mijn
oneindige liefde allemaal bedenk te doen, om jullie op de rechte weg van het
Leven te brengen. Want om het in jullie te volbrengen is nodig, dat een ieder
zichzelf verloochent uit echte liefde tot Mij, zijn kruis op zich neemt en Mij
getrouw navolgt.
GS
II/44 (16 - 17)
Ieder, die in het leven van zijn geest wil gaan, moet zich dagelijks een tijd
lang in de volkomen rust begeven en moet daarin niet allerlei gedachten laten
dwalen, maar hij moet slechts één gedachte opvatten en deze als een bepaald
object zonder afgeleid te worden overdenken, - de beste gedachte is hier
bepaald de Heer! En wanneer iemand dat met ijver en alle mogelijke
zelfverloochening aanhoudend zal doen, dan zal daardoor zowel het gezicht als
het gehoor van zijn geest steeds meer aan innerlijke scherpte winnen.
e)
Geestelijke overdenking van een zonsopgang: de
ware Sabbatrust in het hart
Gr.Ev.Joh.II/148 (8 - 15) (De Heer tot Zijn discipelen) Denk en
stel je de geestelijke zon als volgt voor: Het licht dat van haar uit gaat,
wordt door het steeds golvende oppervlak van de geschapen levenszee opgenomen,
en deze speelt met dat licht, en daaruit ontstaan allerlei karikaturen die nog
wel de matte glans terug stralen, maar daarbij elk spoor van de goddelijke oervorm
vernielen. Zo is het gehele heidendom en nu ook het Jodendom een daarmee
vergelijkbaar vernietigen van al het zuiver goddelijke.
Maar wanneer jullie een volkomen
rustige waterspiegel zien en de zon schijnt daarin, dan zal deze uit de waterspiegel
in dezelfde majesteit en waarheid terugstralen, zoals je haar ziet aan de
hemel. En evenzo is er een rustig, vrij van hartstochten geworden gemoed voor
nodig, dat alleen door een volledige zelfverloochening, deemoed, geduld en
geheel reine liefde kan worden bereikt, om het evenbeeld van God in de geest
van de mens even zuiver en waar te doen terugstralen als de aardse zon uit een
rustige waterspiegel.
Is dat bij een mens het geval, dan is
in hem alles tot waarheid gegroeid en zijn ziel is dan in staat, haar blik in
de diepten van Gods schepping te richten en alles te kunnen aanschouwen in alle
volheid van de zuiverste waarheid. Maar zodra het in haar begint te golven, dan
worden de oerbeelden verstoord of vernield en de ziel bevindt zich dan al
noodzakelijk op het gebied van bedrog en vergissingen van allerlei aard en kan
niet tot een zuiver aanschouwen komen, alvorens in haar de volkomen rust in
God is gekomen.
Dat is de ware Sabbatrust in God en
het houden van de Sabbat is daarom door God verordineerd. De mens dient dan
elke zware, inspannende arbeid na te laten, omdat elke zware arbeid de ziel
verplicht aan het vlees haar kracht te verlenen en zodoende door deze
geprikkeld wordt, waardoor de spiegel van haar levenswater in sterke beweging
wordt gebracht, zodat zij de zuiver goddelijke waarheid in zich nooit duidelijk
kan onderscheiden. - De echte Sabbatrust bestaat dus in een verstandig laten
rusten van alle zware werk; zonder noodzaak moet men dat niet doen, maar in
geval van nood is elk mens verplicht zijn broeder te helpen.
Maar meer nog dan zich te onthouden
van alle zware werk, moet de ziel elke hartstocht vermijden! Want de hartstochten
zijn stormen van de ziel; zij woelen haar levenswater op en Gods evenbeeld
wordt dan in de ziel zo verscheurd, als het evenbeeld van de zon op de golven
van de zee verscheurd wordt. Het beeld van de zon schittert wel op de golven,
maar hoe vervormd en verwrongen! En als de storm lang duurt, stijgen uit de
bewogen zee spoedig nevels omhoog en vullen de hemelse lucht van de ziel met
zware wolken; deze verhinderen dan het licht van de geestelijke
zon volledig bij het levenswater van
de ziel te komen, - en de ziel wordt duister, kan het echte niet meer van het
valse onderscheiden en houdt het geschitter van de hel voor een hemels licht.
Zo'n
ziel is dan ook zo goed als verloren. Er zouden dan sterke winden moeten komen,
dat wil zeggen sterke beproevingen van boven, opdat daardoor de vele wolken
van de ziel worden verdreven, en de ziel zou dan meteen in de echte sabbatrust
moeten gaan en daardoor rust brengen in haar levenszee, - anders is er voor
haar geen redding!
Ziet, dat
is de voor ieder bruikbare geestelijke zin, die ons deze mooie zonsopgang in
zijn overigens geheel natuurlijke verschijning laat zien. Wie hem voor zich in
acht zal nemen, zal in de waarheid en in het volle licht verblijven; maar wie
deze leer in de wind zal slaan en er niet op zal letten, zal voor eeuwig
sterven.
f]
Het denken in het hart
Gr.Ev.Joh.II /62 (1 - 10) Cyrenius zegt: "Heer, het denken
in het hart wil bij mij helemaal niet lukken, omdat ik al van mijn jeugd af aan
gewend werd, in het hoofd te denken. Het schijnt mij bijna onmogelijk, in het
hart te kunnen denken. Hoe moet men er dan mee beginnen, om in het hart te
kunnen denken?" - De Heer zegt: "Dat is toch heel gemakkelijk en heel
natuurlijk. Alles, wat je ooit kunt en wilt denken naar je gevoel in de grote
hersenen, komt tevoren uit het hart. Want elke nog zo kleine gedachte moet
toch van te voren de een of andere aansporing hebben, waardoor hij als
noodzakelijk wordt opgewekt. Wanneer de gedachte eerst in het hart vanwege een
bepaalde behoefte wordt opgewekt en gevormd, stijgt hij dan pas omhoog in de
hersenen van het hoofd om door de ziel te worden beschouwd en deze daarop de
leden van het lichaam in de nodige beweging zet, opdat de innerlijke gedachte
zo tot woord of daad wordt gevormd. Maar dat ooit een mens louter in het hoofd
zou kunnen denken, zou een volslagen onmogelijkheid zijn! Want een gedachte is
een zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan
alleen in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van
daaruit de gehele mens levend maakt. Hoe zou het ook mogelijk zijn, dat zich
ooit een schepping uit een of andere nog zo subtiele materie zou kunnen
ontwikkelen, daar alle materie, dus ook de hersenen van de mens, niets dan pure
materie is en derhalve nooit schepper, maar steeds alleen maar iets geschapens
kan zijn?! - Begrijp je het nu en kun je aanvoelen, dat geen mens iets in het
hoofd vermag te denken?"
Cyrenius antwoordt: "Heer, ja, ik
begrijp het nu heel goed. Maar hoe gaat dat dan toe? Het komt me nu werkelijk
zo voor, dat ik van oudsher alleen maar in het hart heb gedacht. Merkwaardig!
Hoe is dat dan? Ja, ik voel gewoonweg woorden in het hart, en dat als
uitgesproken woorden, en het komt me nu helemaal niet meer voor, dat het
mogelijk zou zijn in het hoofd een gedachte op te laten komen". De Heer
zegt: "Dat is het helemaal natuurlijke gevolg van je steeds meer gewekt
wordende geest in het hart, wat is de liefde tot Mij en door Mij tot alle
mensen. - Bij de mensen echter, bij wie zo'n liefde nog niet is ontwaakt,
vormen zich weliswaar de gedachten ook in het hart, maar worden daarin niet
waargenomen, omdat het hart nog te materieel is. Men neemt ze pas waar in de
hersenen, waar de gedachten van het hart, als reeds meer materieel zijnde
vanwege de prikkel tot handelen, een vorm aannemen en zich met de beelden
vermengen, die zich vanuit de buitenwereld door de uiterlijke lichamelijke
zintuigen in de hersenplaatjes hebben geprent. Zo gevormd worden zij voor de
ogen van de ziel zelf materieel en slecht en zodoende moeten zij ook als noodzakelijke
grond voor de slechte handelingen van de mens worden aangezien. Daarom moet elk
mens van te voren in het hart en aldaar in de geest worden wedergeboren,
anders kan hij het Rijk van God niet binnengaan!" Cyrenius zegt tot de
naast hem staande Petrus: "Begrijp jij dat goed van de wedergeboorte van
de geest in het hart en wat en waar nu eigenlijk precies het rijk van God is,
waarvan Hij en de beide engelen voortdurend spreken en dat als het toekomstige
voor ons geloof beloven?" Petrus zegt: "Zeker begrijp ik dat, en als
ik het niet zou begrijpen, bleef ik niet hier, maar zou ik thuis voor mijn
gezin zorgen. Maar onderzoek, hoge heer, alleen in je eigen hart, dan zul je in
korte tijd meer vinden, dan wat ik je in honderd jaren zou kunnen verklaren. Kijk
naar ons, die Zijn eerste discipelen en getuigen waren, of wij veel met Hem
uiterlijk spreken! En zie, toch spreken wij meer met Hem dan jij en ook vele
anderen het met de mond doen. Want wij spreken met Hem zuiver en alleen in het
hart en vragen Hem duizenden dingen en Hij antwoordt ons in heldere goed
uitgedrukte gedachten, en zo krijgen wij dubbel. Want een antwoord van de Heer
in het hart van de mens is in zekere. zin reeds levend, terwijl het uiterlijke
woord pas door de daarop volgende daad vanwege de oefening van de ziel levend
moet worden. En zo, waarde heer, kun je derhalve in de bewuste zaak wat de
satan betreft, immers ook in je hart vragen en de Heer zal je dan wel het goede
antwoord heel geheim en stil in je eigen hart leggen, zodat de satan met zijn
vele oren onmogelijk in staat zal zijn het te vernemen. En op dezelfde manier
kun je de Heer ook vragen over de wedergeboorte van de geest in het hart, en
over het Rijk van God, en je zult het meest duidelijke antwoord krijgen.
g) Dubbel bevattingsvermogen
RBU /35 (2 - 6, 8) Elk mens heeft een dubbel bevattingsvermogen:
een uiterlijk, dat is het hoofd - of eigenlijke uiterlijke zielsverstand. Met
dit bevattingsvermogen laat zich nooit het Goddelijk Wezen vatten en begrijpen,
omdat het de ziel juist daarom werd gegeven, om de geest in haar voorshands van
de Godheid te scheiden en hem deze voor een tijd verborgen te houden. Wil nu
een ziel alleen met dit negatieve vermogen God zoeken en vinden, dan verwijdert
zij zich steeds verder van het doel, naarmate zij dat hardnekkiger langs deze
weg probeert.
Maar de ziel heeft nog een ander
vermogen, dat niet in haar hoofd, maar in haar hart woont. Dit vermogen heet
innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil, uit de liefde en uit een
met deze beide gemoedselementen overeenkomende voorstellingskracht. Heeft deze
eenmaal het begrip van het bestaan van God in zich opgenomen, dan wordt het
dadelijk door de liefde omvat en door haar wil vastgehouden, - welk vasthouden
dan 'geloven' heet. Door dit geloof, dat levend is, wordt de ware geest
opgewekt. Deze beschouwt dan wie hem heeft opgewekt, kent en neemt hem dan
direct op, richt zich daarna op als een machtig licht uit God en doordringt dan
de ziel en verandert alles in haar in licht. En dit licht is dan het
eigenlijke geloof, waardoor elke ziel zalig kan worden.
Heb je van dit alleen ware geloof iets
vernomen? Je zegt in je zelf: "Neen, dit soort van geloof is mij geheel
vreemd; want een denken in het hart komt mij volledig onmogelijk voor". -
Ja, zo is het ook. Deze zaak moet je onmogelijk voorkomen.
Om in het
hart te kunnen denken, moet men een zekere oefening hebben; deze bestaat in het
steeds hernieuwde opwekken van de liefde tot God. Door deze opwekking wordt het
hart versterkt en vergroot, waardoor dan de banden van de geest losser worden,
zodat zijn licht (want elke geest is een licht uit God) zich steeds meer en
vrijer kan ontwikkelen. Begint dan het licht van de geest de eigenlijke
levenskamer van het hart te verlichten, dan worden ook de talloze oertypen in
zuiver geestelijke vorm steeds duidelijker aan de evenzo talrijke wanden van
het levenskamertje uitgedrukt en voor de ziel aanschouwelijk gemaakt. En zie,
dit beschouwen van de ziel in haar hart is dan een nieuw denken. De ziel
verkrijgt daardoor nieuwe begrippen en grote en heldere voorstellingen. Haar
gezichtsveld wordt verwijd met elke polsslag. De stenen des aanstoots verdwijnen
naar die mate, als het verstand van het hoofd verstomt. Er is dan geen vragen
naar bewijzen meer. Want het licht van de geest verlicht de innerlijke vormen
zo, dat zij naar geen enkele kant een schaduw werpen. Dus wordt ook alles, wat
ook maar met een geringste twijfel zou zijn te vergelijken, voor altijd
verbannen.
En in dit geloof ligt dan ook die
bijzondere kracht, waarvan in de evangeliën tweemaal sprake is.
h) De wedergeboorte van de ziel
Gr.Ev.Joh.XI /50 (1-14) (De Heer) De volgende dag kwam Simon
Petrus tot Mij en zei: "Heer en Meester, het is ons tot nu toe nog steeds
iets onduidelijk gebleven, waarom Uw lichaam van tijd tot tijd in een soort
onafhankelijkheid van de innerlijke geest blijft, zodat het ook naar Uw spreken
klinkt, als zou U nu eens de eeuwige Geest Gods in persoon Zelf zijn, dan
echter weer, als was Uw lichamelijke mens geheel onafhankelijk en slechts van
tijd tot tijd van Hem doordrongen! Wij komen steeds in een zekere tweespalt in
onze beschouwingen, wat U ons zeker zult vergeven, omdat wij immers vast aan U
hangen en in U geloven, maar toch U in Uw innerlijkste natuur nog niet zo
helemaal begrijpen. Hoe is het dan daarmee gesteld?"
Ik sprak tot hem: "Mijn lieve
Petrus! Jij zowel als de broeders begrijpen daarom zoveel nog niet, omdat
jullie nog niet die geestelijke trap in je hebt beklommen, om dit op zich toch
zeer eenvoudig gebeuren te kunnen begrijpen, dat Ik jullie al vaak genoeg heb
verklaard. Nu zijn jullie hier, om aan jezelf dat te toetsen, wat je aan Mij
nog onduidelijk is.
Wat baat het, jullie steeds op de
verschillen van de Mensenzoon en de Zoon Gods te wijzen, als jullie in jezelf
niet het verschil van de geestelijke en de lichamelijke mens vermoogt te
voelen? Pas de voleindigde wedergeboorte, reeds in het lichaam, zal jullie die
vraag oplossen naar volle tevredenheid, en jullie hebben om die te verkrijgen
ook reeds alle geschikte stappen gedaan, zodat voor jullie het doel niet meer
ver af is. Beantwoord Mij daarom nu enkele vragen, opdat jullie het begrip voor
dit hoofdpunt dichterbij wordt gebracht.
In de eerste plaats: Hoe worden jullie
je denken en voelen gewaar? Is het uiterlijk of innerlijk? Kunnen jullie een gestelde
vraag alleen daardoor beantwoorden, omdat je door het geheugen het antwoord van
je leraar hebt geleerd, of beantwoordt jullie eigen innerlijke de vraag door
gevolgtrekking?
Je zult zeggen:
"Het kan allebei". Zou de mens alleen maar een machine zijn, zij het
ook begiftigd met een zelfbewuste ziel, dan zou deze slechts uiterlijk kunnen
denken, dat wil zeggen door indrukken van het geheugen zich een weten kunnen
verwerven, dat alleen door belering is geleerd, ongeveer zoals men een dier
africht. De gevolgtrekking echter is een vragen van de ziel aan een in de mens
levend, innerlijk principe, dat antwoord geeft op gestelde vragen en als geest
nog in de ziel leeft en als zodanig is voleindigd. Zodoende kan ook in het
innerlijk van de mens een regelrecht vraag en antwoordspel beginnen.
Men zal zeggen: "Als dan de geest
voleindigd is, waarom komen dan vaak zulke ongemeen dwaze conclusies te voorschijn?
Antwoordt de geest dan niet altijd juist?"
Dat doet hij wel; maar omdat hij
allereerst in de mens het levensprincipe van de ziel voorstelt, kan deze in
haar zelfbewustzijn ook overeenkomstig haar wezen gelijk een spiegelbeeld
handelen. Juist zo als een goed spiegelbeeld niet zonder een aanwezig object
kan ontstaan dat daaraan precies gelijk is, zo kan ook de ziel haar oordelen
alleen dan zelf geven, wanneer deze als reflex van de geest uitgaan. Zoals
echter een spiegelbeeld alles verkeerd toont, precies tegenovergesteld aan het
object en nochtans waar is, zo gebeurt het ook hier, zolang beide niet in
elkaar zoeken op te gaan.
Alleen een mens, die de geest zover in
zich heeft gewekt, dat de ziel geen aardse verkeerde reflexen terugwerpt, heeft
de wedergeboorte bereikt en staat in de volle waarheid. Het is natuurlijk niet
gemakkelijk deze grenzen te doorbreken, want vanwege het stoffelijk aardse
lichaam heeft de aards aangelegde ziel een grotere hang daarnaar, dan naar de
zich slechts zwak voelbaar makende geest, wiens werken de ziel zonder geleerd onderscheid
graag als haar ei gen werken beschouwt. Deze grenzen te doorbreken is Mijn en
jullie opgave en ook die van al Mijn navolgers, en de weg hiertoe vinden
jullie door je innerlijke geest, die jullie moeten leren aan het woord te
laten. Alleen deze is de enige goede leraar, omdat hij met de algemene Geest
van God in verbinding staat en daarvan een evenbeeld in het klein is, dus alle
waarheid alleen uit hem put. Heeft nu de ziel zijn wezen geheel ondergeschikt
gemaakt en is zij daardoor zonder aardse wensen geworden, dan streeft zij nog
enkel en alleen naar het geestelijke en is dus als zelfbewuste ziel in het
geestelijke opgegaan; de voleindigde mens heeft dan een trap bereikt, die door
de Indische wijzen als 'Nirwana' werd aangeduid, dus een toestand, waarin elke
wil, die door vleselijk aardse neigingen wordt veroorzaakt, is vernietigd en
die elk leven in het vlees als stoffelijk bestaan uitsluit. Deze toestand is in
het aardse leven mogelijk, ja dient bereikt te worden, opdat de algehele vrede
intrekt in het hart van de mens.
Deze wedergeboorte van de ziel zijn
jullie allen nabij. Boven in Mijn Rijk is echter, wanneer Ik zal zijn
opgevaren, nog een andere wedergeboorte; dat is de wedergeboorte van de geest,
die bestaat in een onoplosbare gemeenschap met Mij. Dan heersen de hoogste
gelukzaligheid van de kinderen in het Vaderhuis en vreugden, die geen mensenhart
ooit kan vermoeden, omdat zij zuiver geestelijk zijn en daarvan kan jullie van
te voren ook niet de geringste weerschijn begrijpelijk gemaakt worden.
Streef er
eerst naar, dat jullie ziel de wedergeboorte verkrijgt, opdat jullie ziel
alleen nog door het geestelijk oog leert te zien en daardoor zichzelf en haar
oorsprong steeds meer bewust leert kennen!"
Gr.Ev.Joh.XI/52
(1 - 7) (De Heer) Al
degenen, die reeds op aarde Mij en Mijn woord navolgen, zullen dat doel
bereiken, dat Ik jullie reeds zo vaak als de wedergeboorte van de ziel heb
aangeduid: dat is dus het doordringen van de geest in de ziel. Deze wordt
daardoor geschikt, reeds in het lichaam in alle hogere wijsheid van de hemelen
door te dringen en niet alleen meester van haar zelf, maar daarmede ook
meester van haar omgeving te worden, ja zelfs van de natuur en van verborgen
krachten, omdat zij er naar streeft Mijn wil uit liefde en tot nut van de
naaste te vervullen. De middelen om het doel te bereiken heten geloof en ware
liefde tot de naaste.
Zulke wedergeboren mensen kunnen en
moeten ook zeer rechtvaardige mensen zijn, zoals er in alle tijden zijn geweest,
die deze uiterste voleinding van de ziel bereikten; maar zij hoefden daarom nog
niet tot de gemeenschap met de persoonlijk werkende Goddelijke Geest te
zijngekomen. Ja, tot nu toe was dat ook nog niet mogelijk, omdat buiten Mij
(Jezus) de Godheid nog niet persoonlijk zichtbaar aanwezig was. Alle
rechtvaardigen, die voor Mij op aarde hebben geleefd en de wedergeboorte van
de ziel hebben bereikt, kunnen desondanks nog lang niet de Godheid zien, zoals
jullie deze zien. Hun geloofsleer toont derhalve ook aan, dat het indringen in
de hoogste voleinding hen als een opgaan in de oneindigheid scheen te zijn,
omdat God Zelf, als onpersoonlijk Wezen, juist die oneindigheid betekent,
waarin het Wezen van Zijn kracht wel geestelijk kan worden ondervonden, maar
toch niet aan de ziel aanschouwelijk in een persoon kon worden getoond.
Pas na Mijn dood, wanneer dit Mijn
lichaam zal zijn opgenomen als een kleed van de almachtige, oneindige Godheid
Zelf, zullen al diegenen, die voor Mijn tijd het lichamelijke leven hebben
verlaten, ook in staat zijn door het aanschouwen van de nu persoonlijke
Godheid in eeuwige gemeenschap met Hem te leven. Dat zal zijn in een stad, die
Ik jullie reeds heb laten zien en die het hemelse Jeruzalem, de eeuwige
Godsstad voorstelt. Dit gemeenschappelijk eeuwig samenwonen van God met Zijn
kinderen is de wedergeboorte van de geest.
Zeker zullen na Mij nog velen de
wedergeboorte van de ziel kunnen bereiken en daardoor ook zeer zalig en gelukkig
zijn, zon der deze hoogste en laatste trap te behalen. Vele afgezanten van Mijn
Geest kwamen op aarde neer en toonden aan de verdwaalde mensen de wegen, hoe
zij tot vrede en tot innerlijke verlichting konden komen, zonder evenwel in
staat te zijn, de dir e c t e weg tot Mij te laten zien, omdat deze immers nog
niet was geopend. Allen, die de vroegere wegen willen bewandelen, kunnen dus
zeer wel de wedergeboorte van de ziel verkrijgen, maar niet tot gemeenschap
met Mij komen.
Dat laatste is alleen mogelijk door
geloof aan Mij, dat ik waarlijk ben Christus, de Gezalfde, aan Wie alle kracht
en heerlijkheid van de Vader is gegeven, opdat de mensen gelukkig en in
hoogste mate zalig worden door de Zoon. Ik ben de poort, - een andere is er
niet! Wie de wegen naar de hemel wil betreden zonder Mij te willen kennen, kan
wel een hoge graad van volkomenheid bereiken, maar nooit de zuivere,
aanschouwelijke gemeenschap met God Zelf bereiken.
Gr.Ev.Joh. VIII /61 (9 - 14) (De Heer) Zeg zelf en denk er over
na: Zou een koopman, die wist dat hij voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste
parels van onschatbare waarde zou kunnen kopen, niet een grote dwaas zijn, als
hij, indien hij niet zoveel (contant) geld zou bezitten, niet dadelijk goederen
van geringer waarde zou verkopen en daarvoor de onschatbare parel aankocht?
Zie, zo is
het ook gesteld met de waarde van de wedergeboorte van de mensenziel in haar
Geest van het Oerleven uit Mij. Is deze niet waard, dat een oprecht mens van
alle wereldse schatten afziet en met al zijn krachten alleen er naar streeft de
grootste parel van het leven te verkrijgen, namelijk de wedergeboorte van de
ziel in de Geest van het Oerleven! Of is het soms niet beter voor het eeuwige
leven van de ziel te zorgen, dan om alle vergankelijke schatten van de wereld,
die vergaan en verteren en tot het eeuwige, zuivere leven van hun zielen bijna
nooit volledig weer terugkeren.
Het is wel zo, dat de ziel gedurende
het leven op deze aarde zich uit haar vlees dat wat aan haar verwant is eigen
maakt, het in haar wezen verandert en zich na het volledig afvallen van het
lichaam, en wel uit het etherische rijk van de ontbinding' (*
'Verwesungsäther'), geleidelijk aan nog hetgeen haar ontbreekt voor haar
zielekleed toeëigent. Maar het is daarom geen verdienste van een ziel, doch
alleen een in Mijn orde vastgelegde eigenaardigheid van het leven van elke
ziel, die nooit tot haar verdienste kan worden gerekend, omdat het slechts
voortvloeit uit Mijn voorzorg.
Daarbij kan men ook als zeker en waar
aannemen, dat bij een reine ziel die naar Mijn wil heeft geleefd meer van het
aardse lichaam in haar zal overgaan, dan bij een onreine en zondige ziel; want
was een kuis lichaam hier reeds een sieraad van de ziel, dan zal het dat in een
verheerlijkte geestelijke toestand zeker nog des te meer zijn. - Maar ook zelfs
dat behoort niet tot de eigenlijke levensverdienste van de ziel, maar het is
een de ziel belonende verordening van Mij; het zou zelfs een ijdele dwaasheid
van een ziel zijn, als zij zich om deze haar ook in het hiernamaals blijvende
aardse schat, die toch tot haar Ik behoort, ook maar een moment zorgen zou
maken. Het zou te vergelijken zijn met de zorg van zeer dwaze ouders, die er
zich vooral om bekommeren of hun kinderen wel een heel mooie en bevallige
gestalte krijgen en wat zij doen moeten om die dwaze wens in vervulling te
laten gaan, terwijl zij er niet aan denken, dat groei en uiterlijke vorm alleen
van Godswil afhankelijk zijn en geen mens daaraan iets kan veranderen.
Voor elke
ziel is alleen maar dat ene noodzakelijk, dat zij Mijn levensrijk in zich zoekt
en ook vindt in het kleine kamertje van het hart, waarin zich het
levensbeginsel bevindt; al het andere zal zij zonder meer als een vrije
toegift van Mij ontvangen.
Gr.Ev.Joh. VIII /57 (12) (De Heer) In dit kamertje woont dus
de eigenlijke Geest uit God, en als de ziel van de mens in dit hartkamertje
door de echte deemoed, voegzaamheid en de liefde van een oprecht mens ingaat
tot de eeuwige, ongeschapen liefde van God, dan verenigt de ziel zich daardoor
met de eeuwige Geest uit God en deze met de geschapen ziel, en dat is dan de
wedergeboorte van de ziel in de Geest uit God.
RBI.II /278 (4,6) (De Heer) Mijn Rijk is dus in het
kleine hart van elk mens gelegd. Wie daar wil binnenkomen, moet dus in zijn
eigen hart ingaan en zich daar een rustplaats maken, genaamd deemoed, liefde en
tevredenheid. Is het bij hem met dit plaatsje in orde, dan is ook zijn geluk
voor eeuwig gemaakt. - De weg daarheen is kort, hij is hoogstens drie
handbreedten lang - het is de afstand van het hoofd tot in het centrum van het
hart. Heb je deze kleine afstand afgelegd, dan zijn jullie ook reeds in de
hemel. Denk maar niet, dat wij een tocht naar boven voorbij alle sterren maken,
maar een tocht naar beneden alleen in ons hart. Daar zullen wij onze hemel en
het ware eeuwige leven vinden.
Jeu. 299 (8 - 13) Elk mens is behept met bepaalde zwakheden,
die de feitelijke boeien van zij n geest zijn, welke hem als een stevig
omhulsel inkapselen. Deze boeien nu kunnen pas geslaakt worden, wanneer de met
het vlees vermengde ziel zich door de juiste zelfverloochening zodanig heeft
versterkt, dat zij stevig en krachtig genoeg is om de vrije geest aan te
grijpen en vast te houden. Daarom kan de mens zijn zwakheden pas leren kennen
door allerlei verleidingen, die hem tevens doen ervaren hoe en waarin zijn
vrije geest is gekneveld. Als hij dan juist op deze punten zichzelf verloochent
in zijn ziel, dan maakt hij daardoor de boeien van zijn geest los, terwijl hij
tegelijk daarmee zijn ziel aan banden legt. Is dan te rechter tijd zijn ziel
gebonden met al die banden die voorheen zijn geest vasthielden, dan gaat die
geheel ontkluisterde vrije geest op natuurlijke wijze over in de nu gave en
krachtige ziel, die daardoor volledig in de hemelse machtssfeer van de geest
terecht komt en volledig één met haar wordt.
i) Het geestelijk gezicht.
Gr.Ev.Joh. XI /53 (De Heer) Er moeten nu enkele woorden
gezegd worden over het geestelijk gezicht voor hen, die Mijn wegen bewandelen
en van zichzelf willen weten, hoever de ziel reeds in staat is zich in het
lichaam te ontwikkelen. Er wordt hier niet geleerd bijzonder wonderlijke of
magische eigenschappen te verkrijgen, of het recept gegeven hoe daarnaar te
streven, maar de weg zal aangegeven worden hoe de veelvuldige twijfel van het
hart te overwinnen, die de ziel ondervindt zolang zij zich niet los heeft
gemaakt van het vlees. Dit nu is het ware doel: onafhankelijk te worden van
het vlees met al zijn lusten, twijfels en vergissingen, om zich thuis te
gevoelen in de eigenlijke, echte en ware wereld, waarin de ziel na de dood
geheel vrij en onafhankelijk moet kunnen ingaan.
Het ligt voor de hand, dat het
zieleleven zich geheel vanzelf laat zien, wanneer de insnoerende banden van
het vlees verslappen. Allen, die Mijn woord wel horen, maar verder niets van
dit innerlijke zieleleven bemerken, zitten nog helemaal vast in de banden van
het vlees; zij zijn hoorders, maar geen daders van het woord.
Ieder, die zich van zijn ketenen
ontdoet, krijgt een heldere blik op mensen en natuur, eerst op die wijze, dat
hij meent dat zijn opmerkingsgave veel scherper is geworden; maar in
werkelijkheid is dat het levendig worden van de geest, die meer
bewegingsvrijheid krijgt. Dan dient de mens het tot een gewoonte te maken in
zichzelf te blikken, dat wil zeggen de beelden te onderscheiden, die zijn
geestelijk oog onafhankelijk van zijn lichamelijke ogen ziet en kan gadeslaan;
hij zal dan snel, als hij in de liefde tot Mij staat en op deze grond
voortbouwt, de eigenschappen van de geest verkrijgen, die men 'helderziendheid'
noemt. Dat is echter geen magische, maar een heel natuurlijke eigenschap van de
ziel, waartegen zij zich overigens evengoed kan afsluiten, als men zich in het
vlees tegen het ontwikkelen van verschillende talenten kan afsluiten.
Bij
ziekten, waarin vaak een zich losmaken der ziel van het lichaam plaats vindt -
die dan echter vanwege de verzwakking van het lichaam een soort van ongezonde
helderziendheid is, waardoor vaak veel onjuistheden voorkomen -, is een leven
van de ziel in haar voor het lichaam vreemde wereld niets ongewoons. Veel
fantasieën zijn verder niets dan overeenkomstige beelden van de wereld van de
ziel, en wel daarom, omdat de spraak van de geest waarmee hij tot de ziel
spreekt, geen woorden, maar volledige begrippen zijn, terwijl woorden eerst die
begrippen moeizaam tot stand brengen.
Het ontwikkelen van de vaardigheid om
de spraak te verstaan die jullie als beeldspraak of de spraak van het overeenkomstige
kennen, is in jullie aardse leven niet alleen nuttig, maar zelfs noodzakelijk.
Anders zou na de lichamelijke dood de ziel zich in het geestelijke rijk als een
vreemde voelen, die in een hem volslagen vreemd land komt, waarvan hij de
spraak niet verstaat, zodat het hem slechts met de grootste moeite gelukt zich
verstaanbaar te maken, alleen met het verschil, dat de bewoners van dit land
wel de vreemdeling, maar deze niet de bewoners begrijpt. Deze moeten zich eerst
weer voegen in de logge, zware ketenen van het zieleleven, om de ongewoon
geworden, plompe spraak van het lichaam weer aan te nemen, door welke de omgang
alleen door woorden, maar niet door gedachtenstromen tot stand wordt gebracht.
Geestelijk gevorderde mensen betreuren
daarom ook vaak de onmogelijkheid, hun gewaarwordingen voldoende in woorden te
kunnen uitdrukken, of de vlucht van hun gedachten even snel in woord of schrift
te kunnen vastleggen, als de geest het aan de ziel zeer snel laat zien. Dat
zou alles niet mogelijk zijn, als deze taal van de geest in zulke snelle
beelden en opvolging van begrippen er niet zou Zijn.
Er is dus meer, dan wat woord en
geschrift ons kunnen geven. Laat daarom niemand geloven, dat een hoog ontwikkeld
schrijftalent of redenaarstalent het mooiste zou zijn wat de ziel van een mens
tot uitdrukking kan brengen; want het zijn slechts zeer zwakke gevolgen van het
innerlijke streven van de geest om aan die ziel weer te geven, wat in de geest
hoogst volmaakt is verborgen. Laat ook niemand geloven dat hij iets bijzonders
presteert, als hij voor een meester wordt gehouden in deze uiterlijke middelen.
Hij is nog maar een arme stumper vergeleken met de rijkdom van de innerlijke
meester, die zijn gaven niet naar buiten kan ontplooien.
Toch betekent het streven van iemand
om het in zich door Mijn kracht en de liefde tot Mij tot een volmaakte spraak
te brengen, dat hij Mijn wegen en Mij nawandelt; want Ik ging in Mijn aardse
tijd in het vlees dezelfde weg en moest moeizaam stap voor stap verder komen,
evenals elk ander mens.
j) Vergeefse moeite
Gr.Ev.Joh. V/160 (1 - 6) Menigeen spant zich twintig jaren in
en komt niet tot voleinding. Ja, waarom kon deze eerlijk strevende mens niet
de wedergeboorte van de geest bereiken? Dat komt daardoor, omdat hij al het
goede alleen deed om zich te verrijken. Wie God en de naaste uit andere
motieven liefheeft dan God om God en de naaste alleen terwille van de naaste,
komt niet tot volle wedergeboorte, want dit laatste is een directe verbinding
tussen God en de mens. Door zulke motieven plaatst de mens een ook nog zo dunne
scheidingswand tussen zichzelf en God en kan daarom niet volledig één worden
met Gods Geest. En zolang dit één worden niet plaats vindt, kan van volkomen
wedergeboorte geen sprake zijn.
k) "Het Rijk Gods geweld
aandoen"
Gr.Ev.Joh. VII /127 (3 - 7, 9) (De Heer) Het volkomen opvolgen van de
erkende wil van God is het echte Rijk van God in jullie! Maar juist dat
opvolgen van de erkende wil van God is niet zo gemakkelijk, want de mensen van
de wereld verzetten zich daartegen en vervolgen de echte strevers naar het
Rijk van God. Daarom moet hij, die het Rijk van God geheel tot zich wil
trekken, geen angst hebben voor diegenen, die alleen maar het menselijk lichaam
kunnen doden, maar de ziel niet kunnen schaden; de mens dient eerder God te
vrezen, die naar Zijn eeuwig onveranderlijke orde ook de ziel kan verstoten in
de hel.
Wie God meer vreest dan de mensen en
ondanks de vervolging die de mensen hem kunnen aandoen, de door hem gekende
wil van God doet, die is het, die het Rijk van God met geweld tot zich trekt;
en wie dat doet, zal het ook onfeilbaar bereiken.
Daarbij komt nog iets, wat ook tot het
met geweld tot zich trekken van het Rijk van God behoort, en wel, dat de mens
in alle wereldse zaken zo diep mogelijk zichzelf verloochent, al zijn
beledigers van harte vergeeft, tegen niemand wrok koestert en op niemand kwaad
is, bidt voor diegenen die hem vervloeken, goed doet aan degenen die hem kwaad
doen, zich boven niemand verheft, de af en toe over hem komende verzoekingen
geduldig verdraagt en zich onthoudt van vraatzucht en zwelgpartijen, hoererij
en echtbreuk. Wie zichzelf zo'n uiterste zelfverloochening oplegt, doet het
Rijk van God ook geweld aan en trekt het met geweld tot zich.
Maar wie God wel kent, Hem boven alles
acht en liefheeft en ook zijn naaste gelijk zichzelf, maar daarbij toch ook de
wereld acht en vreest en niet de moed heeft openlijk Mijn Naam te bekennen,
omdat hem dat een of ander wereldlijk nadeel zou kunnen brengen, die doet het
Rijk van God geen geweld aan en zal het zodoende op deze wereld ook niet
volledig bereiken; hij zal dan in het hiernamaals nog menige strijd hebben te
doorstaan, voordat hij wordt voleindigd.
Wie dat nu weet en gelooft dat Ik de
beloofde Messias ben, moet dat doen wat Ik hem leer, geleerd heb en ook verder
nog zal leren, anders is hij Mij niet waard en zal Ik hem bij de vorming van
zijn innerlijk leven niet bijzonder veel helpen. Ik ben het leven van de ziel
door Mijn Geest in haar, en deze heet de liefde tot God. Wie dus God boven
alles lief heeft en daarom ook steeds Zijn wil doet, diens ziel is vervuld van
Mijn Geest en deze is de voleinding en het eeuwige leven van de ziel.
Wie, als het nodig is, Mij voor de
wereld bekent, die zal ook Ik bekennen voor de Vader in de hemel; maar wie Mij
niet voor de wereld bekent, als het nodig is, die zal ook Ik niet bekennen voor
de Vader in de hemel.
Gr.Ev.Joh.
VIII /150 (14 -16) (De
Heer) Probeer allereerst jullie gevoelsleven naar Mijn leer te ontwikkelen en
te versterken, voel met de arme zijn nood mee en lenig die naar krachten
vermogen, troost de treurend en, bekleedde naakten, voed de hongerigen, geef
de dorstigen te drinken, help waar je kunt de zieken, verlos de gevangenen en
predik de armen van geest Mijn evangelie, - dat zal je gevoel en gemoed tot in
de hemelen verheffen, en je ziel zal op deze goede, ware levensweg spoedig en
gemakkelijk één worden met haar geest uit God en daardoor ook al Zijn wijsheid
en macht deelachtig worden. En dat zal toch zeker meer zijn, dan veel in de
wereld te weten, maar daarbij een gevoelloos mens ten opzichte van zijn naaste
te zijn en zichzelf door zijn te geringe gevoelsleven het getuigenis te geven,
dat men nog zeer ver af staat van het echte leven in de geest.
Ik zeg het jullie: Geest is pure
liefde en het enig levende in de mens, en is haar zeer zachte en altijd
uitermate welwillende gevoel. Wie derhalve steeds meer zo'n liefde en zulk
gevoel probeert op te nemen in zijn ziel, die nog veel eigenliefde kent, en in
die geestelijke liefde ook steeds sterker, krachtiger, moediger en voegzamer
wordt, die bevordert daardoor het volledige één worden van de geest met de
ziel. Wordt dan de ziel tot zuivere liefde en wijsheid in haar meest zachte en
welwillende gevoel, dan is zo'n ziel ook reeds volledig één met haar geest en
is daardoor ook in het levende bezit van alle verwonderlijke vermogens van haar
geest. En dat is toch zeker meer waard, dan alle aardse scholen van
wereldwijsheid te hebben doorlopen en daarbij een streng en gevoelloos mens te
blijven.
Laat daarom verder al het onnodige
vorsen naar de stand van zaken van vele dingen en hun verschijnselen, oorzaken
en werkingen in de wereld na, want dat brengt de ziel zelf in honderd jaren nog
niet een haarbreedte dichter bij haar ware levensdoel. Want zij kan daardoor
niet tot een waarachtig, innerlijk erkennen komen, maar alleen tot een uiterlijk,
oppervlakkig en gedeeltelijk weten en blind gissen, waaruit nooit een geordend
en samenhangend weten en kennen kan voortkomen. En zodoende bevindt de ziel
zich dan in een voortdurend angstig zoeken, waaruit voor haar weinig waarachtig
levensgeluk voortkomt.
Gr.Ev.Joh. IX/103 (5 - 6) (De Heer) Al ziet de mens ook met
zijn verstand al het goede en ware zeer duidelijk in, maar zijn hart blijft nog
vol van allerlei wereldse dingen, dan kost het de mens nog menig harde strijd
met zijn eigen wereld, totdat deze uit zijn hart en wil wordt verwijderd en de
mens alleen nog maar daarvan houdt en dat wil, wat hij als goed en waar erkent.
Pas wanneer de liefde, de wil en het
met alle waarheid vervulde verstand daadwerkelijk geheel één zijn geworden,
dan is de mens ook tot de wedergeboorte van de Geest uit God in zijn ziel
gekomen; hij heeft dan de eerste graad van de macht van God In zich bereikt en
kan in deze toestand ook reeds tekenen doen.
8.
De
wedergeboorte van de geest
De schrijver (Jakob Lorber) van het
voorliggende werk zocht ernstig en hij vond wat hij zocht. Hij bad en het werd
hem gegeven; en omdat hij aan de goede deur klopte, werd deze voor hem
opengedaan en door hem ook voor al diegenen, die een goed hart hebben en van
goede wil zijn. Maar degenen, die niet met het hart, maar altijd alleen maar
met hun vermeende pure wereldverstand zoeken en onderzoeken en kritiseren, en
in plaats van aan te kloppen bij de levende Naam van de eeuwige Gever van alle
goede gaven, slechts kloppen aan de harde en dode schaal van de materie, zal
niet gegeven en open gedaan worden. Want de geest van de Heer openbaart zich
nooit door het verstand van de verstandigen der wereld, maar alleen in en door
de eenvoud van het hart van diegenen, die voor de wereld der verstandigen als
dwazen gelden; maar het verstand van de wijzen der wereld gaat nochtans na
korte tijd teniet bij de eenvoud van de dwazen.
(Hl. Inleiding van de Heer, blz. 8 (1))
Gr.Ev.Joh. 1/2 (14 - 16) De doop uit de hemelen echter is de
volle overgang van de geest en de ziel met al hun begeerten in de levende
geest van de liefde tot God en van de liefde in God Zelf. Heeft zo'n overgang
eenmaal plaats gevonden uit vrije wil van de mens en is nu alle liefde van de
mens in God, dan is door die heilige liefde ook de hele mens in God en wordt
aldaar tot een nieuw wezen uitgerijpt, krachtig gemaakt en gesterkt en zo na
het verkrijgen van de volkomen rijpheid wedergeboren in God. Na zo'n tweede
geboorte, die niet voortkomt uit begeerte van het vlees noch uit de wil tot
voortplanting van de man, is de mens pas echt kind van God; hij is dat geworden
door de genade, die een vrije macht is van Gods Liefde in het hart van de mens.
Deze genade is nu juist het machtige
trekken van God in de geest van de mens, waardoor hij als van de Vader wordt
getrokken tot de Zoon, dat is tot het Goddelijke Oerlicht, of, wat hetzelfde
is, tot de echte en levende wijsheid van God komt.
("die niet uit bloed, niet uit de
wil van het vlees, niet uit de wil van een man, maar uit God geboren
zijn". Joh.1 :13)
a) Verdere uitleggingen
Gr.Ev.Joh. 1/161 (1 - 6) (De Heer) Zolang de mens schepsel
is, is hij tijdelijk, vergankelijk en kan niet bestaan; want elk mens, zoals
hij natuurlijk is geschapen, is niets anders dan een deugdelijk vat, waarin
zich pas een echt mens kan ontwikkelen door voortdurende Goddelijke
medewerking. - Wanneer het uiterlijke vat voldoende is ontwikkeld, waartoe God
dat vat met alle nodige bestanddelen en eigenschappen meer dan voldoende heeft
uitgerust, dan wekt of veelmeer ontwikkelt Hij Zijn ongeschapen eeuwige geest
in het mensenhart.
Dit eeuwige, ongeschapen, voor altijd
levende Licht aan het uitspansel in de mens, is dan geheel en al de echte
regeerder van de waarachtige dag in de mens en leert het vroegere vat, zich
volledig om te vormen in zijn eeuwig ongeschapen Goddelijk wezen en zodoende de
gehele mens tot een waarachtig Godskind te maken.
Elk geschapen mens heeft een levende
ziel, die weliswaar ook een geest is en het goede en ware kan onderscheiden van
het kwade en onware, het goede en ware zich eigen kan maken en het kwade en
onware uit zich kan verbannen; zij is echter desondanks geen ongeschapen maar
een geschapen geest en kan als zodanig voor zich nooit het kindschap Gods
bereiken.
Wanneer zij echter naar de haar
gegeven wet het goede en ware heeft aangenomen in alle deemoed en
bescheidenheid van haar hart en de haar door God ingeplante vrije wil, dan is
zo'n deemoedige, bescheiden en gehoorzame wil tot een echte hemelse kracht
geworden. Want deze wil heeft zich dan gevormd naar het in de ziel van de mens
gelegde hemelse en is derhalve geheel in staat om het zuiver ongeschapen
Goddelijke in zich op te nemen.
Want de ziel van de mens als zodanig
zou nooit God in Zijn zuivere essentie kunnen aanschouwen, en omgekeerd zou de
reine Geest van God nooit de materiële natuur kunnen zien, omdat er voor Hem
geen materiële natuur is. Maar in de bovengenoemde volledige verbinding van de
zuivere geest met de ziel kan de ziel nu door de verkregen nieuwe geest God
aanschouwen in Zijn oergeestelijk reine Wezen, en de Geest door de ziel het
materieel natuurlijke.
Gr.Ev.Joh. 1/214 (10 - 11) (De engel tot Philopold) In het
bijzonder moet elke geest, die in de ziel werd geplaatst, eerst de ziel vormen
door het houden van de hem gegeven uiterlijke wetten. Heeft daardoor de ziel de
juiste graad van rijpheid en ontwikkeling bereikt, dan gaat de geest geheel in
de ziel over en daardoor is de hele mens voleindigd en een nieuwe creatuur,
weliswaar nauwkeurig beschouwd steeds uit God, daar de geest in de mens
eigenlijk niets anders is dan een God in de kleinste afmeting, omdat hij
volledig uit het hart van God is. De mens is dat evenwel niet door een daad van
God, maar geheel uit zichzelf en juist daarom een waarlijk Godskind. - En ik
zeg het nogmaals in een paar woorden: de mensen moeten helemaal zichzelf
vormen naar de geopenbaarde ordening, daar zij anders onmogelijk kinderen van
God kunnen worden! En zo is een voleindigde mens op deze aarde als kind van God
in alles aan God gelijk; daarentegen is een onvoleindigd mens ook ver onder het
dierenrijk.
Gr.Ev.Joh. II/41 (5) (De Heer tot Sarah) Wie de liefde tot
Mij opwekt, die wekt zijn door Mij hem gegeven geest op, en omdat deze geest Ik
Zelf ben en moet zijn, omdat er buiten Mij eeuwig geen andere levensgeest is,
wekt hij daardoor dus Mij Zelf in zich; daardoor is hij geheel geboren in het
eeuwig leven en kan dan voortaan nimmer sterven en nimmer worden vernietigd -
ook niet door Mijn almacht, omdat hij één met Mij is. Denk daarom dus niet, dat
je liefde tot Mij dwaas is; zij is precies zo, als zij moet zijn. Volhard
daarin, dan zul je eeuwig geen dood zien, noch voelen of smaken!
Gr.Ev.Joh.
IV/220 (6 - 8,10) (De
Heer) Daarom ben Ik in de wereld gekomen om de weg te wijzen tot de juiste
terugkeer in Mijn ordening en de rechte weg waarop je moet voort wandelen tot
aan de nabij zijnde wedergeboorte van de geest in de ziel, waarna geen boze
terugval meer mogelijk of denkbaar is.
Deze weg moet nu bij jullie worden
gebaand, omdat degenen die eenmaal op de verkeerde weg zouden zijn geraakt,
met een slechts gedeeltelijke ommekeer van de ziel weinig zouden zijn geholpen.
De ziel moet wel eerst geheel omkeren voordat de wedergeboorte van de geest in
de ziel bereikt kan worden. Maar een alleen maar opgelapte zielstoestand is
niet houdbaar, omdat door de macht van de wereld en haar tijdelijke voordelen
zo'n ziel maar al te gauw bij een volgende, wat sterk lokkende gelegenheid,
weer in haar oude fout vervalt.
Om dat nu zo veel mogelijk te
verhoeden heb Ik de nieuwe weg zo gebaand, dat Mijn geest, die Ik nu als een
vonk van Mijn vaderliefde in het hart van elke ziel leg en heb gelegd, in
jullie ziel zal groeien door de liefde tot Mij en die zal weer voedsel geven
aan ware en daadkrachtige naastenliefde. Nadat de vonk van Mijn geest de
juiste grootte en kracht heeft bereikt, zal hij zich geheel met de gebeterde
ziel verenigen en één met haar worden, welke daad dan de wedergeboorte van de
geest zal genoemd worden en ook inderdaad zal zijn.
Deze vonk
van Mijn liefde wordt echter pas dan ten volle in het hart van een mensenziel
gelegd, als die mens Mijn woord heeft vernomen en het in zijn gemoed gelovig en
met volledige liefde voor de waarheid heeft aangenomen. Zolang dat niet het
geval is, kan geen nog zo volkomen mensenziel in de geest wedergeboren worden.
Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de vonk van Mijn
liefde niet in het hart van je ziel. En waar hij zich niet bevindt, kan hij ook
niet groeien en in een ziel gedijen en dus ook niet wedergeboren worden.
Gr.Ev.Joh. IV/225 (5, 6, 8) (De Heer) Als de grote voordelen die
Mijn geest jullie langzamerhand zal doen toekomen volgens Mijn ordening
aangewend zullen worden, dan zullen ze in alles een duizendvoudige zegening
brengen; zal men ze echter in de toekomst ooit tegen Mijn ordening in
zelfzuchtig gebruiken, dan zullen ze voor de mensen tot broedplaatsen van alle
mogelijk denkbaar aards onheil worden.
Wat Ik jullie nu zeg, zeg Ik ook tegen
allen, die een tijd van omstreeks duizend en nog eens duizend jaren na jullie
zullen komen. Daarna komt weer een andere aardlaag aan de beurt om doorgegist
en bewerkt te worden met en zonder mensen: want de aarde is groot en er zijn
daar veel geesten die in het gericht op hun verlossing wachten.
Door de wedergeboorte van de geest in
de ziel wordt de ziel echter haar eigen vrije wil en haar uiterlijk onderscheidingsvermogen
niet ontnomen in de reeks van grote scheppingen, die aanhoudend uit Mijn
liefde, wijsheid, ordening, macht en kracht voortkomen.
Gr.Ev.Joh. VII/54 (11 - 13) (De Heer tot Nikodemus) In de geboden
vinden we alle wijsheid uit God en ze bevatten ook alle goddelijke macht en
kracht en wel daarom, omdat in deze geboden de meest wijze en machtige wil en
door deze ook de hoogste vrijheid is vervat.
Degene
derhalve, die door het houden van de geboden de wil van God tot de zijne heeft
gemaakt, die heeft ook de goddelijke vrijheid tot de zijne gemaakt en heeft de
toestand van de ware wedergeboorte van de geest bereikt en is als een waar kind
van God net zo volkomen als de Vader in de hemel Zelf.
En Ik zeg
nu tegen iedereen, dat je juist door het nauwgezet onderhouden van de geboden
er vóór alles naar moet streven om reeds hier op aarde zo volkomen te worden
als de Vader in de hemel volkomen is, dan zul je ook in staat zijn om dat, wat
Ik Zelf nu doe, en nog grotere dingen te doen. En wanneer je dan in deze
toestand bent, dan zul je ook reeds bij voorbaat burger van het nieuwe
Jeruzalem zijn.
Gr.Ev.Joh. VII /69 (6 - 7) (De Engel) De innerlijke geest werkt
er weliswaar onophoudelijk aan de ziel zo vroeg mogelijk rijp en volledig vrij
te maken, maar toch kan en mag hij haar niet de minste dwang opleggen, omdat
een ziel op deze manier nog materialistischer en onvrijer zou worden, dan zij
door alle invloeden vanuit de buitenwereld ooit zou hebben kunnen worden.
Daarom kreeg de ziel in haar lichaam een eigen wil en een eigen verstand om,
zelf beslissend, door belering van buitenaf ertoe te worden gebracht zich door
de eigen wil steeds meer en meer aan al het wereldse te onttrekken en om door
in zichzelf in te keren, de steeds zuiverder wordende geestelijke weg te betreden.
In gelijke mate als waarin de ziel die
steeds zuiverder wordende geestelijke weg betreedt, verenigt zich dan haar
innerlijke zuivere geest van gene zijde met haar. En heeft ze door haar steeds
meer gelouterde verstand en door haar daardoor ook steeds vrijer geworden wil
van de wereld afstand gedaan, dan is ze gelijk aan haar geest en is dan één
met hem geworden, welke éénwording wij de geestelijke wedergeboorte noemen.
Gr.Ev.Joh. IX/102 (8) (De Heer) Waaruit bestaat echter deze
macht van God in de mens? Deze bestaat uit de ware en zuivere liefde tot God en
diens alles overtreffende wijsheid en daardoor uit de ware liefde tot de
naaste en verder uit zachtheid en deemoed, als ook uit zelfverloochening
tegenover de verlokkingen der wereld. Wie in dit alles sterk is geworden, die
heeft de macht van God al in zich, is door de vereniging van de machtige geest
van God met de ziel één geworden met God en heeft zich dientengevolge boven de
dwang van tijd en ruimte en daardoor boven het gericht en de dood verheven. Hij
is in en uit God eigen meester geworden en heeft de 'toorn Gods' (dat is diens
almachtige en alles beheersende wil, wiens onbuigzame ernst de vesting is voor
alle schepselen in tijd en ruimte) evenmin meer te vrezen, als dat God voor
Zichzelf zou vrezen, omdat de mens één met God is geworden op de wijze, die je
nu duidelijk werd uiteengezet.
Gr.Ev.Joh. IX/108 (4 - 5) (De Heer) Altijd is het één en
dezelfde Geest, die geheel alleen in staat is alles op verschillende manieren
te bewerken, omdat Hij van het oerbegin af het fundament van alles is en ook
altijd zal zijn; want alles wat bestaat is in de grond van de zaak slechts de
macht, kracht, liefde, wijsheid en wil van de Geest.
Ook elk mens bezit zo'n geest, die
echter dan pas werkend in de mens optreedt, als hij geheel volgens de erkende
wil van God werkzaam is en zijn geest op de weg van de zuivere liefde tot God
en daaruit tot de naaste, zich met de ziel in de mens verenigt en daardoor zelf
tot pure liefde en wil van God wordt. Heeft dat in de mens plaatsgevonden, dan
is hij ook aan God gelijk en kan werken verrichten van welker grondslag geen
puur uiterlijk mensenverstand zich enig begrip kan maken.
Gr.Ev.Joh. IX/141 (3) (De Heer) Een volkomen, in Mijn geest
van liefde en waarheid wedergeboren ziel zal door het afvallen van haar lichaam
niet slechts niets verliezen behalve de zware last die haar aan deze materiële
wereld ketent, maar er nog onuitsprekelijk veel bij winnen. Want waarlijk, Ik
zeg je: geen lichamelijk oog heeft het ooit aanschouwd, geen oor gehoord en
geen menselijk zintuig ooit ondervonden, wat diegenen in het grote hiernamaals
die Mij liefhebben en naar Mijn leer leven en handelen, alles voor zaligheid
kunnen verwachten.
GS I /64 (15) (De Heer) Op je 'jongste dag' zul je
tevergeefs wachten; want die is er en is voor alle mensen voortdurend aanwezig.
Hij is voor de in de liefde gerechtvaardigden een dag van opstanding tot het
eeuwige leven, wat de volkomen wedergeboorte van de geest betekent. Hij is
echter ook een dag van gericht voor al diegenen, die Mij niet in de geest en
niet in de waarheid en dus ook niet in alle liefde in zich wilden opnemen.
b)
Het wonder van Pinksteren maakte de geestelijke wedergeboorte pas mogelijk.
Ik, Emanuel Abba, heb geen welgevallen
in dit brandoffer, maar wel in degene die het met een rein hart voor Mij
bereidde, - daarom
zegen Ik het toch tot gedachtenis aan een offer dat eens gebracht wordt voor
het tot leven roepen van alle doden en levenden. En zo zal het dan ook voortaan
tot aan het einde der tijden bij het lam en het brood blijven! Amen.
(H II 144 (2))
H 1/46 (20 - 23) (De Heer) Zie, lang geleden was Ik er
al bij het begin der wereld, om alle dingen voor jullie te scheppen en jullie voor
Mij. Weldra zal Ik in grote vloedgolven terug komen om de aarde schoon te
wassen van de pest: want de diepten der aarde zijn Mij tot een gruwel geworden
vol vuile modder en vol pest, die ontstaan is door jullie ongehoorzaamheid.
Dan zal Ik terwille van jullie komen, opdat niet de gehele wereld te gronde
gaat en er een lijn zal bestaan waarvan Ik de laatste spruit zal zijn.
En Ik zal voor de derde maal vaak
komen, zoals nu ontelbare keren tot jullie, nu eens zichtbaar en dan weer
onzichtbaar in het woord van de geest, om Mijn wegen voor te bereiden. En Ik
zal voor de vierde keer lichamelijk komen in de tijd van grote nood, dat is de
grote tijd der tijden. En dadelijk daarna zal Ik voor de vijfde maal komen in
de geest van liefde en alle heiliging. Ik zal voor de zesde maal innerlijk
komen tot ieder, die in zijn hart een waar, ernstig verlangen naar Mij zal
dragen en zal dan een leider zijn voor degene, die vol liefde zich gelovig door
Mij zal laten leiden naar het eeuwige leven. ,(* "'De 'Haushaltung Gottes'
beschrijft het tijdperk van Adam tot aan de zondvloed.)
En Ik zal ook dan weer ver van de
wereld zijn; wie echter dan opgenomen zal worden, zal leven en Mijn rijk zal
eeuwig met hem zijn. En tenslotte zal Ik, zoals reeds gezegd is, nog één keer
komen; maar dit laatste komen zal voor allen een blijvend komen zijn, hoe dan
ook.
Luister en
begrijp goed; verblijf in de liefde, want die zal jullie redding zijn! Heb Mij
boven alles lief - dat zal eeuwig je leven zijn; hebt elkaar echter ook lief,
opdat het gericht je zal worden kwijtgescholden. Mijn genade en Mijn eerste
liefde zij met jullie tot aan het einde aller tijden. Amen.
Gr.Ev.Joh. III/171 (4 - 8, 11 - 14) (De Heer tot Jarah) Jullie allen
zullen de nieuwe - of wedergeboorte uit de geest en in de geest pas dan
volledig begrijpen, als Ik als de Mensenzoon gelijk Elias onder jullie ogen aan
de aarde ontrukt zal worden! - Daarna pas zal Ik vanuit de hemel Mijn geest
vol waarheid en kracht over al de Mijnen uitstorten, waardoor dan de volle
wedergeboorte van de geest en in de geest volkomen mogelijk wordt en jullie ook
pas dan en daardoor de wedergeboorte van je geest zullen kunnen begrijpen en
erkennen.
Tot aan die tijd kan echter niemand
volledig nieuw geboren worden, zelfs Mozes en alle profeten niet. - Maar door
de daad die Ik nu jou en alle anderen heb aangekondigd zullen vanaf Adam allen
aan de volle geestelijke wedergeboorte deelnemen, die in de wereld werden
geboren en in het leven op aarde tenminste van goede wil waren, hoewel zij
misschien niet altijd daarnaar handelden.
Want er zijn er immers nog velen die
vast van wil zijn echt iets goeds uit te voeren; maar het ontbreekt hen aan de
middelen en de uitwendige kracht en bekwaamheid, die daarvoor net zo nodig zijn
als de ogen om te zien. Nu in zulke gevallen geldt bij Mij de goede wil altijd
evenveel als de daad zelf.
Ik wil je een voorbeeld geven. Stel,
je zou een heel arm mens, die naar je toekwam graag willen helpen. Daar je
echter zelf niet vermogend bent ga je naar de één of ander toe, die wel een
vermogen heeft en vraagt met je hele inzet om een goede hulp voor dit arme
mens, krijgt die echter niet vanwege de hardheid van die rijke en moet de arme
zonder ondersteuning verder laten gaan; je weent om hem en beveelt hem in Gods
genade aan. - Zie, dan is je wil evenveel waard als de volbrachte daad zelf!
Zulke mensen waren er vroeger veel,
zijn er nu nog en zullen er in de toekomst altijd zijn; zij zullen allen de
wedergeboorte van de geest in hun ziel deelachtig worden.
Als je derhalve zoals ook de anderen
nog niet dadelijk begrijpen kunt hoe het precies staat met de eigenlijke wedergeboorte
van de geest, heb Ik je daarvoor de oorzaak nu zo duidelijk mogelijk
uiteengezet; als echter weldra de tijd komt dat je in de geest wordt
wedergeboren, dan zul je pas ook geheel inzien, waarom je het nu nog niet kunt
begrijpen!
Gr.Ev.Joh. III/180 (3 - 8) (De engel tot Philopold) Hoewel God
de Heer in Zijn wijsheid en majesteitelijke macht oneindig is, toch is Hij
hier echter in de liefde van de Vader als een begrensd mens bij en onder jullie
aanwezig. En juist deze liefde die Hem Zelf een mens voor jullie doet zijn,
maakt ook ons engelen tot mensen voor jullie, terwijl we anders slechts licht
en vuur zijn, ons flitsend bewegend in de eindeloze ruimten als grote
scheppende gedachten, vervuld met woord, macht en wil van eeuwigheid tot
eeuwigheid.
De geest echter en nog meer de
werkelijke vlam van de liefde uit het hart van God, waardoor je eigenlijk pas
werkelijk kind van God wordt, krijgen jullie aardemensen nu en jullie zijn
daardoor onuitsprekelijk boven ons bevoorrecht, en wij zullen ook jullie weg
moeten bewandelen om aan jullie gelijk te worden.
Zolang wij
engelen zo blijven als we nu zijn, dan zijn we alleen maar armen en vingers van
de Heer en slechts dan bewegen we ons en treden handelend op, als we door de
Heer daartoe worden aangezet, net zoals jullie je handen en vingers tot
handelen aanzetten. Alles van ons behoort tot de Heer; niets is als iets
zelfstandigs van ons zelf en alles aan ons is eigenlijk de Heer Zelf.
Jullie echter zijn geroepen en bestemd
in de volste zelfstandigheid dat te worden wat de Heer Zelf is; want
tot jullie zal nog door de Heer worden gezegd: "Weest dan volmaakt in
alles, zoals jullie hemelse Vader eindeloos volmaakt is!"
Als dit echter door de Heer tot jullie
mensen zal zijn gesproken, dan zullen jullie daardoor pas geheel inzien tot
welke grote dingen jullie zijn geroepen en bestemd en wat voor een mateloos
onderscheid er dan tussen jullie en ons bestaat.
Nu zijn jullie nog maar embryo's in
het moederlichaam, die met hun eigen kleine levenskracht geen huizen kunnen
bouwen; als je echter uit het ware moederlichaam van de geest wedergeboren
wordt, dan zullen jullie ook zo vermogen te werken als de Heer werkt!
Gr.Ev.Joh. IV/133 (8 - 9) (De Heer tot Mathaël) Om het geheim
van Gods rijk in de diepste diepte te vatten moet je eerst in de geest
wedergeboren zijn, wat nu niet mogelijk voor je is. Pas als de Mensenzoon
daarheen zal zijn teruggekeerd vanwaar Hij is gekomen, dan zal Hij de geest
van alle waarheid die heilig is, tot je zenden; die zal je dan geheel
opwekken, zal dan je hart voltooien en de geest van alle waarheid in je wekken,
dat wil zeggen in het hart van je ziel en door deze daad zul je wedergeboren
zijn in de geest en in het helderste licht geheel zien en begrijpen, wat de
hemelen in hun diepte inhouden.
Hetgeen Ik je nu laat zien en uitleg,
is echter maar een voorproef van dat wat je in alle volheid door de geest zal
worden gegeven. Ik zou je nog heel veel kunnen zeggen, maar je kunt het nu nog
niet verdragen; als echter de geest der waarheid zal komen, zal die je voeren
en leiden in alle wijsheid!
Gr.Ev.Joh. IV/217 (9) - 218 (1) (De Heer) Wordt een mens geheel door
of uit zijn geest wedergeboren, dan is hij volkomen aan Mij gelijkwaardig en
kan hij uit zichzelf in alle levensvrijheid willen, hetgeen hij in Mijn
ordening, die hij dan zelf is geworden, maar wenst en het zal geschieden en
aanwezig zijn volgens zijn vrije wil.
In zo'n toestand, waarin het leven
voleindigd is, omdat het volkomen gelijk is aan het Mijne, is de mens dan niet
alleen een Heer over de schepselen en over de elementen en bestanddelen der
aarde, maar zijn heerlijkheid strekt zich dan, gelijk de Mijne, uit over de
ganse schepping in de eindeloze ruimte. - Maar deze graad van de allerhoogste
levensvoleinding heeft niemand kunnen bereiken voor Mijn menswording; en Ik
ben daarom nu op deze aarde gekomen, om door de wedergeboorte van jullie geest
in je ziel jullie tot Mijn ware kinderen te maken.
Gr.Ev.Joh.
VI/142 (8) (De Heer)
Als Ik Zelf echter weldra persoonlijk deze aarde weer zal hebben verlaten, dan
zal Ik de heilige Geest van alle waarheid over al Mijn getrouwe discipelen en
broeders uitstorten. Deze zal hen allen dan in alle waarheid, wijsheid, macht
en kracht sturen, leiden en verheffen en zal hun zielen verenigen met de geest
van gene zijde van de liefde uit God en zo de wedergeboorte van de geest in hen
tot stand brengen, zonder welke er geen waar en vrij eeuwig leven kan zijn,
maar slechts een gebonden en gericht bestaan, dat tegenover het ware vrije
leven van de geest een ware dood is.
Gr.Ev.Joh. VII/ 129 (10) (De Heer tot Johannes) Ik Zelf moet
eerst geheel in Mij als God van eeuwigheid zijn, opdat Ik jullie dan Mijn geest
kan zenden en geven. Als die zal komen, dan zal Hij jullie in alle voor jullie
nu nog onbegrijpelijke waarheden leiden, en jullie zullen dan dezelfde en nog
grotere dingen doen, dan die Ik Zelf nu doe.
Gr.Ev.Joh./XI 56 (6 - 7) (De Heer tot de waard in Samaria)
Mijn woord is reeds het leven zelf en maakt een ieder levend die het met een
gelovig hart hoort, - want het oerleven van alle leven gaat daar dadelijk in
het mensenleven over; het woord van de profeet echter is slechts een trouwe
wegwijzer, die de mensen wijst hoe ze het levende woord uit Mijn woord kunnen
realiseren en daardoor in het leven in de geest kunnen overgaan.
Ik zeg
jullie allen: Tenslotte moet elk mens in zijn hart door God worden beleerd. Wie
uiteindelijk niet door de Vader of door Gods geest in Mij wordt onderricht over
de weg van de zuivere liefde tot Mij en de naaste, die komt niet tot Mij, de
Zoon der eeuwige liefde, want Ik ben het eeuwige licht, de weg, de waarheid en
het leven zelf; Ik ben in Mij Zelf de wijsheid van de Vader. Dit begrijp je
weliswaar nu nog niet helemaal, maar je zult het begrijpen als je na Mijn
hemelvaart in de geest wedergeboren wordt; want dat is de eeuwig in zichzelf
diepst levende Geest van alle waarheid en die zal je leiden in alle wijsheid.
(Zie ook Gr.Ev.Joh. XI/52 (1 - 7),
geciteerd bij VII h)
c) De verhouding tussen ziel en
geest
Gr.Ev.Joh. VII/66 (5 - 8) (De Heer tot Agrikola) De mensenziel
is een zuiver etherische substantie, uit zeer veel lichtatomen of zo klein mogelijke
deeltjes door de wijsheid en de almachtige wil van God tot een volkomen mensenvorm
samengesteld, en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur
van de zuiverste liefde in God is. De reine geest is een gedachte van God, die
van Zijn liefde en wijsheid uitgaat en wordt tot waarachtig Zijn door de wil
van God. Daar God echter op Zichzelf een vuur is dat bestaat uit Zijn liefde en
wijsheid, is datzelfde ook het geval met de in een eigen bestaan gerealiseerde
en als het ware uit God getreden gedachte. Daar het vuur een kracht is, is dus
ook zo'n gedachte uit God een kracht op zichzelf, is zich van zichzelf bewust
en kan juist in dezelfde helderheid werken als waaruit hij is voortgekomen.
Als een zuivere kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar kan
zelf niet door de materie worden doordrongen, omdat de materie in de grond van
de zaak alleen maar een naar buiten gaande uiting van de geest uit God is.
De ziel is als het ware door de kracht
van de geest weer opgeloste materie, die in de eigen oervorm van de geest overgaat,
door zijn kracht daartoe aangezet en dan met haar geest verenigd als het ware
zijn lichtetherische substantiële lichaam uitmaakt, net zoals de ziel uit de
haar omgevende vleesmassa als deze volledig vergaan en opgelost is, zich door
de wil van haar zuivere geesteskracht haar toekomstig gewaad vormt.
Dit is nu een zeer korte en ware
uiteenzetting over datgene wat de werkelijke ziel in wezen is, en wat de
zuivere, reine geest in wezen is. Gr.Ev.Joh. IV/226 (1 - 4) (De Heer tot
Cyrenius) De ziel zal zich altijd zo tot de geest verhouden, zoals het
aardse lichaam tot de ziel. Het lichaam van een nog zo volkomen ziel heeft als
het ware ook een eigen genotswil, waardoor de ziel verdorven kan worden als ze
daarop ingaat. Een goed opgevoede ziel zal wel nooit ingaan op de vraatzucht
van het lichaam en zal steeds meester van haar lichaam blijven; maar bij de
misvormde ziel is het heel wel mogelijk.
Tussen ziel en geest heerst echter
toch een zodanige verhouding als tussen een geheel volkomen ziel en haar
lichaam. Het lichaam kan begeren wat het wil en de ziel met dikwijls zeer
scherpe stekels prikkelen tot inwilliging en bevrediging, maar dan zegt de
volkomen ziel daarop toch steeds een vastbesloten 'neen'. En precies hetzelfde
doet Mijn geest in de ziel waarin hij geheel is overgegaan. Zolang de ziel
volkomen in de wil van de geest opgaat, geschiedt alles op een haar nauwkeurig
volgens de wil van de geest, die dan ook Mijn wil is; als de ziel echter
tengevolge van haar herinnering wat meer zinnelijke dingen wil, dan treedt in
dergelijke gevallen de geest terug en laat aan de ziel geheel alleen de
uitvoering van de wens over, waaruit dan gewoonlijk niets wordt, vooral als het
willen volbrengen heel weinig of helemaal niets geestelijks ten doel heeft. De
ziel, die haar zelfzuchtige zwakte en onhandigheid weldra bemerkt, houdt
dan ook met haar lustdromen spoedig op, verenigt zich weer innig met de geest
en laat diens wil overheersen.
Dan is er weer orde en macht en kracht
in overvloed.
Gr.Ev.Joh. IV/228 (2 - 5) (De Heer tot Cyrenius) Als bij het
zien en waarnemen van de ziel gedurende de tijd dat zij in het lichaam woont,
de hersenen van het hoofd daaraan niet deelnemen, dan blijft de ziel geen
herinnering over, hoogstens een vaag idee; want voor datgene wat de ziel in de
hersenen van haar hoofd opneemt, heeft ze evenmin een gezichtsvermogen als het
lichaam een gezichtsvermogen heeft, dat inwendig zou kunnen zien wat allemaal
door de ogen en oren op de vele hersenplaatjes als beeld wordt afgedrukt. Dat
kan alleen de ziel beschouwen, die van binnen in alle vlees is.
Wat dan echter overeenkomstig in de
hersenen van de ziel blijft hangen, dat kan de ziel met haar ogen, die evenals
die van het lichaam slechts naar buiten zijn gericht, niet zien en met haar
oren niet horen, maar dat kan alleen maar de geest in haar; daarom kan een mens
dan pas iets zuiver geestelijks volledig erkennen, als de geest in de ziel
geheel ontwaakt is en in haar is overgegaan.
Wat echter inwendig in de ge est is,
dat ken Ik en uit Mij dan weer de menselijke geest, die met Mij of met Mijn
geest identiek is; want hij is Mijn evenbeeld in de ziel, evenals de zon haar
beeld in een spiegel legt.
Zolang een ziel het lichaam bewoont,
heeft ze dus goed gevormde lichaamshersenen onvermijdelijk nodig om goed en
duidelijk te zien; maar misvormde hersenen kan ze voor het geestelijk zien
helemaal niet gebruiken, evenmin als het kijken door de maag voor haar geen
resultaat heeft, omdat ze daar geen herinnering aan kan behouden. Want, hoewel
alles ook in haar geestelijke hersenen voor eeuwig bewaard blijft, heeft ze
daarvoor toch geen oog of oor; dat heeft pas de in haar ontwaakte geest.
Gr.Ev.Joh. IV/256 (1 - 4) (De Heer) De aura'*'(fijnstoffelijk
omhulsel; Lorber schrijft hier: 'Ausenlebenssphäre'.) van de ziel lijkt op de
uitstraling van een aards licht. Hoe verder van de vlam afstaand, des te matter
en zwakker wordt ze tot tenslotte niets meer overblijft dan nacht en
duisternis.
Maar dat is niet het geval met de
aura, de uitstraling van de geest. Die is gelijk de ether, die de hele
eindeloze ruimte geheel gelijk verdeeld vervult. Als de geest dan, in de ziel
vrij opstijgend, in beweging geraakt, dan komt ook op hetzelfde ogenblik zijn
aura ver naar buiten in beweging en zijn zien, voelen en handelen gaat dan
zonder de minste beperking zo eindeloos ver naar buiten, als de ether tussen en
in de scheppingen de ruimte geheel vult: want deze ether is eigenlijk geheel
identiek aan de eeuwige levensgeest in de ziel.
Het onderscheid tussen de aura van een
nog zo volkomen ziel en de aura van de geest is dientengevolge eindeloos en
onuitsprekelijk groot.
Hoewel er door de inwoning in de
zielen delen van de algemene geest afzonderlijk aanwezig zijn, toch vormen ze
dadelijk een volkomen eenheid met de algeest, zodra ze de ziel tengevolge van
de teweeggebrachte wedergeboorte geheel doordringen. Ze verliezen hun
individualiteit daardoor beslist niet, omdat ze als brandpunten van het leven
in de mensenvorm der ziel ook dezelfde vorm bezitten en daardoor met hun ziel,
die eigenlijk hun lichaam is, als direct alles ziende en voelende geesten ook
noodzakelijkerwijs datgene voelen en zeer duidelijk waarnemen, wat er allemaal
aan zeer individueels in de hun omvattende ziel voorhanden is.
Dit is de reden waarom een ziel, die
eenmaal door haar geest geheel vervuld is, dan ook alles zien, voelen, horen,
denken en willen kan, omdat ze geheel één is met haar geest.
Gr.Ev.Joh. V/211 (3 - 7) (De Heer tot Epiphan) Heb je wel eens de
grens ontdekt tot waar een gewekte ziel haar gedachten kan verheffen? Als de
ziel dus al een eindeloos gedachtengebied heeft, wat kunnen we dan wel van de
eeuwig goddelijke ge est in haar verwachten, die in zich de kracht, het licht
en het leven zelf is?
Ik zeg je dit: Deze geest is het die
alles in de mensen schept en ordent; de ziel is echter als het ware slechts een
substantieel lichaam, net zoals het lichaam de woonplaats der ziel is, zo
lang, tot ze daarin een zekere soliditeit heeft bereikt. Is dat gebeurd, dan
gaat ze meer en meer in de geest over en daardoor ook in het eigenlijke leven,
dat uiteraard een ware kracht, een waar licht is en vanuit zichzelf de ruimte,
de vormen, de tijd en de duur van de vormen in zich schept en ze levend en
zelfstandig maakt.
En omdat ze voortkomen uit de
oneindigheid en eeuwigheid van het ware leven, hebben ze daaraan ook de oneindigheid
en eeuwigheid voor altijd voor en in zichzelf ontleend.
Niemand kan dus beweren, dat hij als
mens een begrensd wezen is. Er zijn in zijn kleinste deeltjes nog oneindigheid
en eeuwigheid te vinden, en daarom kan hij ook het oneindige en eeuwige
vatten. - Wie denkt, dat hij maar een zeer begrensde tijd leeft, vergist zich
geweldig. Niets aan de mens is vergankelijk, hoewel het noodzakelijkerwijs wel
wat betreft het materiele lichaam veranderlijk is, wat het gemeen heeft met
alle aardse materie; dat moet zo zijn, omdat het uit de macht van het zuivere
leven haar toekomstige bestemming is, zelf in het zuivere leven en verder in
het onveranderlijke leven over te gaan.
Hoewel dus
de vele verschillende delen en geledingen der materie en dus ook die van het
menselijk lichaam worden veranderd, daarom houden ze toch niet op te bestaan,
maar bestaan eeuwigdurend in een meer geestelijke en daardoor ook edeler vorm
en soort.
d] De ware erkenning van de wijsheid
van God
Gr.Ev.Joh. VII /55 (3 - 12) (De Heer tot Nicodemus) Mijn woord en
Mijn prediking kunnen jullie niet op de bepaalde verstandelijke wereldse manier
van spreken der mensen en volgens hun wereldwijsheid worden gegeven; ze
bewijzen het bestaan van de jullie volledig onbekende geest en zijn kracht,
opdat je geloof en je toekomstig weten niet op de wijsheid van de blinde mensen
berust, maar op de wonderbare kracht van de geest uit God.
Nu, deze wijze van spreken en beleren
schijnt inde ogen van de wereldwijzen een dwaasheid, omdat ze van de geest en
zijn kracht niets weten en met hun grove zintuigen niets waarnemen; maar toch
is Mijn leer de hoogste en diepste wijsheid, echter slechts in de ogen en
harten van volkomen mensen, die van goede wil zijn en de geboden van God altijd
in acht hebben genomen. Maar voor de wijzen en machtigen van deze wereld, die
zullen vergaan evenals hun wijsheid vergaat, is Mijn leer dat niet.
Ik spreek tot je over de verborgen
wijsheid van God, die Hij al voor de schepping van deze materiële wereld tot
jullie eeuwige levens heerlijkheid heeft ingericht. Wat Ik nu openbaar, dat
openbaart Gods geest aan jullie geest, opdat ook jullie geest die diepten in God
doorvorst en erkent. Want slechts de geest doorziet en doorvorst alle dingen en
daardoor gelouterd, doorvorst hij ook de diepten in God. En dus ontvangen
jullie van Mij niet de geest der wereld die je nooit nodig zult hebben, maar de
geest uit God, opdat je door deze geest pas volledig zult kunnen vatten en
begrijpen, wat je door Mij als van God is gegeven.
Daarom kan Ik daarover niet met jullie
spreken op de manier van menselijke wijsheid en daarom kunnen jullie Mij ook
niet geheel begrijpen, omdat jullie geest je ziel nog niet helemaal heeft
doordrongen. Als je ziel zich echter met alle liefde en vrije goede wil geheel
in de geest uit God, die je nu zult ontvangen, zal bevinden, dan zullen jullie
ook vanuit jezelf alle dingen geestelijk kunnen beoordelen en alles wat je nu
nog donker en onbegrijpelijk voorkomt, zul je dan begrijpen en verstaan.
Je verneemt nu echter toch reeds iets
van de eeuwig ware geest van God en kunt ook al heel veel geestelijk beoordelen.
Maar de geheel natuurlijke mens verneemt niets van de goddelijke geest in zich
en als men daarover tegen hem spreekt dan lijkt hem dat een dwaasheid toe,
omdat hij datgene wat zijn ziel zou kunnen richten op het geestelijke, niet in
zich heeft. Want als een mens het geestelijke vatten en begrijpen wil, moet
zijn ziel van tevoren volledig geestelijk gericht zijn, want alle leven, al
het ware licht en elke ware kracht is slechts in de geest, die alleen alles
richt en door niemand gericht kan worden.
De natuurlijke mens, nog zonder geest,
is materie in het gericht en zijn natuurlijke leven is hem door Gods geest
slechts als een middel gegeven om daardoor het ware geestelijke leven in
zichzelf op te wekken, als hij dat wil. En zo kan hij dan met zijn
natuurverstand wel Gods geboden als van Hem zijnde herkennen en dan de wil
opvatten ze ook in acht te nemen en naar hen te leven en te handelen. Doet hij
dat, dan dringt de geest van God in zoverre al zo diep in zijn ziel, als hij
de opvolging van de ge boden in acht neemt en is doorgedrongen tot een geloof
aan en een liefde tot God. - Als de ziel het daarin zover heeft gebracht en zo
sterk is geworden, dat hij nooit meer terugvalt, dan is dat al een zeker
bewijs, dat de geest uit God geheel in hem is doorgedrongen en deze al zijn erkennen
en weten geestelijk richt en zo'n ziel heeft daardoor haar vroegere dode
materie geheel overwonnen en is met de geest van God die haar doordrongen heeft
één geest, één kracht, één licht en één waar,
onverwoestbaar leven geworden, dat door niemand meer kan worden geoordeeld.
Zoek daarom allen in de eerste plaats het ware rijk van God en zijn
gerechtigheid, al het andere zal je dan vanzelf toegeworpen worden; want dat
zal dan de geest van God in je doen.
En Ik zeg je zoals het staat
geschreven: Geen mensenoog heeft het gezien, geen oor gehoord en in geen
mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben en
Zijn geboden onderhouden.
e)
Het hartkamertje waarin het leven woont in zijn overeenkomstige betekenis
Gr.Ev.Joh. VIII/57 (10 - 14) (De Heer) Het positieve
levenskamertje in het hart is - wat het lichaam betreft
zeker het onaanzienlijkste partikeltje
van het hele lichaam, het is donker en wordt nooit door de stralen van de zon
verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan wie het toch hu_n leven geeft en
verschaft, helemaal niet erkend en geacht. Ja, als men daarover tegen de
wereldwijzen zou spreken zouden ze zeggen: "Hoe kan nu het machtige
algemene leven van een mens van een nauwelijks zichtbaar puntje afhangen?"
Daar is echter duidelijk uit af te leiden, dat zelfs de grootste wereldwijzen
bij lange na hun eigen levensfundament niet kennen, zoveel te minder dat van
een ander sterfelijk mens.
En toch moet elk mens, die zichzelf en
God werkelijk wil erkennen, binnengaan in dit alleronaanzienlijkste hartkamertje
van het leven en wel op de weg van de uiterste deemoed en voegzaamheid en hij
moet het daar ontvangen leven geestelijk weer teruggeven. Als een mens dat
doet, dan vergroot hij het levenskamertje en verlicht het door en door. Is dat
dan gebeurd, dan wordt het hele hart en van het hart uit de hele mens, verlicht
en kent zichzelf en daardoor ook God, omdat hij dan pas kan ontwaren en zien
hoe het leven in dit kamertje uit God naar binnen vloeit, zich daar verzamelt
en tot een vrij, zelfstandig leven uitgroeit.
In dit kamertje woont dus de
eigenlijke geest uit God en als de ziel van de mens in dit kamertje door de
ware deemoed en voegzaamheid als de liefde van de ware mens tot de eeuwige
ongeschapen liefde van God binnentreedt, dan verenigt zich daardoor de ziel met
de eeuwige geest uit God en deze met de geschapen ziel en dat is dan juist nu
de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.
Om te laten zien hoe een rechtvaardig
mens moet doen om in zich tot de volle heerlijkheid van het leven binnen te
gaan, heb Ik Zelf aan allen het voorbeeld gegeven en ben tot een ware wegwijzer
in de grote scheppingsmens geworden, en ben daarom op deze aarde gekomen,
omdat deze volgens Mijn eeuwige ordening precies met het bevestigende
hartkamertje overeenkomt, om zo tot Mijn eigen en daardoor ook tot jullie grote
heerlijkheid binnen te gaan in alle macht in de hemel en op alle hemellichamen.
Ik was al
vanaf de eeuwigheid in Mijzelf in alle macht en heerlijkheid, maar toch was Ik
voor geen enkel geschapen wezen een zichtbare of begrijpbare God, ook niet voor
een volmaakte engel. Als Ik Mij aan iemand, zoals Abraham, Isaak en Jacob,
enigermate zichtbaar wilde maken, geschiedde dat daardoor, dat Ik een engel
zodanig met Mijn wil vervulde, dat hij dan op bepaalde ogenblikken Mijn
Persoon uitbeeldde. Maar van nu af aan ben Ik voor alle mensen een zichtbare
God geworden en heb voor hen de grondslag gelegd voor een volkomen, eeuwig en
zelfstandig vrij en dus waarachtig leven en daarin juist bestaat Mijn eigen grote
verheerlijking en zo dan ook die van jullie.
Gr.Ev.Joh. VII /155 (1 - 13) (De Heer) Jullie hangen nog teveel
aan de wereld en aan je grote schatten, waaraan veel bloed van weduwen en wezen
kleeft. En dat is voor de wereldse mensen steeds een grote kloof, waarover zij
heel moeilijk heenkomen. - Maar omdat bij God alle dingen mogelijk zijn, is het
ook voor de nog zo verstokte wereldmens en zondaar mogelijk, zich snel en
krachtig te veranderen, als zij ernstig in het volle geloof en vertrouwen op
God datgene doen, wat de goddelijke wijsheid hen aanraadt. De mens moet dan in
zichzelf door een plotselinge ommekeer van zijn wil een waar wonder bewerken,
en wel in totale zelfverloochening, ten opzichte van al zijn vroegere zwakke
punten, gewoonten, lusten en boze eigenschappen, die uit de ongelouterde en
onzuivere natuurgeesten van zijn vlees in de ziel opstijgen en haar
verontreinigen en verminken. Nu tel eens op met hoeveel hartstochten van allerlei
soort jullie zijn behept! Vat de ernstige wil op, ze allemaal los te laten en
dan Mij na te volgen! Kunnen jullie dat, dan kun je ook spoedig tot een
innerlijke levensvoleinding geraken; maar zonder dat is het erg moeilijk en
moeizaam.
Want de wil tot zonde wordt in de mens
steeds ondersteund en wel door de prikkelingen en hartstochten van zijn
lichaam; maar voor de wil tot het goede vindt hij helemaal geen steun in zijn
vlees, maar alleen in het geloof aan een ware God en vooral in de liefde tot Hem,
en daartoe ook in de hoop dat de hem door God gedane beloften in vervulling
zullen gaan.
Wie dus door het vaste en levende
geloof, door de liefde tot God en de naaste en door de ontwijfelbare hoop al de
boze hartstochten van zijn vlees kan bestrijden en dus geheel meester over
zichzelf is geworden, die wordt dan ook weldra Heer over de gehele natuur. Hij
bevindt zich juist daardoor, dat hij volkomen meester over zichzelf is
geworden, al in de eerste graad van de ware innerlijke levensvoleinding, hoewel
het dan nog vaak niet zal ontbreken aan allerlei verzoekingen, die hem tot het
begaan van de één of andere zonde zullen prikkelen.
Is hij nu ook in staat met al zijn
zinnen een vast verbond te sluiten, zodat ze zich van alle aardse verleidingen
afkeren en zich alleen maar tot het zuiver geestelijke wenden, dan is dat al
een zeker teken vol van levenslicht, dat de innerlijke geest uit God de ziel
geheel heeft doordrongen en de mens bevindt zich dan in de tweede graad van de
innerlijke, ware levensvoleinding.
In deze
graad is de mens ook die kracht en levenswijsheid eigen geworden, dat hij,
omdat hij in zijn ziel geheel van de wil van God is vervuld, slechts naar deze
kan handelen en derhalve nooit meer een zonde kan begaan; want omdat hij zelf
rein is geworden, is voor hem ook alles rein.
Maar hoewel de mens dan reeds een
volkomen heer van de gehele natuur is en de duidelijkste overtuiging in zich
draagt dat hij onmogelijk meer kan falen, omdat al zijn handelen door de ware
wijsheid uit God wordt geleid, zo is en blijft hij daardoor toch slechts in de
tweede graad van de innerlijke levensvoleinding.
Maar er is
nog een derde en hoogste graad van innerlijke levensvoleinding. Deze bestaat
daarin, dat de voleindigde mens, wel wetend dat hij nu als een machtige heer
van de natuur zonder zonde kan doen wat hij maar wil, nochtans zijn wilskracht
en macht deemoedig en zachtmoedig in toom houdt en bij alle doen en laten uit
de zuiverste liefde tot God niet eerder iets doet, alvorens hij hiervoor direct
van God opdracht ontvangt. - Dat is juist voor de voleindigde heer van de
natuur ook nog een behoorlijk zware opgave, omdat hij in zijn volle wijsheid
altijd beseft, dat hij volgens de in hem zelf wonende wil uit God slechts goed
kan handelen. Maar een nog dieper gaande geest erkent ook, dat tussen de
bijzondere wil van God in hem en de meest vrije en eindeloos algemene wil in
God, nog een groot verschil bestaat, waardoor hij dan zijn bijzondere wil
geheel ondergeschikt maakt aan de volkomen algemeen goddelijke wil en slechts
dan uit toch altijd eigen kracht iets doet, als hij daartoe direct van de
enige, volkomen eigen wil in God opdracht heeft gekregen. Wie dat doet, die is
in zich tot de innerlijkste en allerhoogste levensvoleinding gekomen, die dan
de levensvoleinding in de derde graad is.
Gr.Ev.Joh. 1/3 (1) Als de mens zo gevormd door de wedergeboorte
tot een waarachtig kind van God wordt, hetgeen hem door God de Vader of door de
liefde in God formeel is ingeschapen, dan geraakt hij tot de heerlijkheid van
het oerlicht in God, dat eigenlijk de Oergrond van het Goddelijke Zijn Zelf is.
Dit Zijn is de eigenlijke eniggeboren
Zoon van de Vader, evenzo als het licht in de warmte van de liefde inwendig
verborgen rust, zolang de liefde het niet tot leven brengt en het vanuit
zichzelf laat stralen. Dit heilige licht is dus ook de eigenlijke heerlijkheid
van de Zoon van de Vader, waartoe elke wedergeborene komt en aldaar zelf
gelijk wordt aan deze heerlijkheid, die eeuwig vol genade is (Gods licht) en
vol waarheid, die de ware werkelijkheid is en het vlees geworden woord.
"Want uit zijn volheid hebben
allen de ene genade na de andere ontvangen".
(Joh. 1 :16)
(Murel) O,
gij Tijding der tijdingen, gij Stem der stemmen, gij Woord der woorden! Wie kan
U weerstaan, zodra hij U in zijn hart heeft herkend? O, hoe verheven, heilig,
groot en lieflijk en hoe eigen en bekend klinkt het uit de Vadermond in de oren
van het zo lang uit het Vaderhart verbannen zwakke kind. Hoeveel duizenden en
nog eens duizenden zaligheden stromen mij met die ene ademtocht uit de mond van
Diegene tegemoet, die eens het 'er zij' in de eindeloze ruimte uitriep, waarop
het in die oneindige ruimte, die door geen eeuwigheid kan worden gemeten, noch
ooit gemeten wordt, zich begon te roeren en te bewegen. - Laat al hetgeen ooit
zijn kracht tot zondige handelingen in mij legde trillen en beven; maar jij,
mijn nieuwgeboren hart, verheug je en jubel luid! Zie, je Schepper, je God en
Vader heeft je geroepen; daarom, volg de roep van deze Stem, die in je vezels
het leven blies. O, Vaderstem, hoe harmonieus klinkt U in de oren van de
kinderlijke liefde in het hart van een uit de doodsslaap ontwaakt kind!
Gr. Ev. Joh. III/224 (12 - 14)
JAKOB LORBER (1800-1864) en de werken
van de nieuwe openbaring.
De uiterlijke gebeurtenissen in het
leven van Jakob Lorber, die op 22 Juli 1800 in Kanischa (Oostenrijk) werd
geboren en zich als muziekleraar, musicus en componist vestigde te Graz, bleven
bescheiden tegenover zijn roeping tot 'schrijfknecht van God', die hij in zijn
veertigste levensjaar door het innerlijke Woord ontving en waaraan hij
vervolgens tot aan het einde van zijn leven in onwankelbare trouw gehoorzaamde.
Op 15 Maart 1840, toen hij in zijn
morgengebed was verzonken, hoorde hij een innerlijke stem, die uit zijn hart
scheen te komen en hem duidelijk toesprak: 'Sta op, neem je griffel en
schrijf!' Lorber gehoorzaamde deze geheimzinnige stem, nam zijn pen en schreef
woord voor woord op wat hem innerlijk gedicteerd werd. De eerste zinnen
luidden: 'Zo spreekt de Heer tot iedereen en dat is waar, getrouwen gewis. Wie
met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het antwoord in zijn hart
leggen. Echter alleen maar de reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank
van Mijn Stem vernemen.'
Er was hem juist een aanstelling als
kapelmeester in Triëst aangeboden, doch hij wees deze af en volgde zijn
roeping door het opschrijven van het in zijn binnenste gedicteerde woord en dat
deed hij tot aan zijn dood in 1864.
Zijn biograaf en vriend gedurende
tientallen jaren, Karl Gottfried Ritter von Leitner, bericht daarover: 'Het
gezicht rustig en luisterend, ononderbroken schrijvend, nooit stokkend, nooit
zich bezinnend, gleed zijn pen over het papier.' Zo ontstond in een
tijdsverloop van 24 jaren een uniek werk, dat heden 25 boekdelen van ongeveer
500 bladzijden vult, de kleinere geschriften niet meegerekend.
Er is voor
deze stille, uitermate bescheiden en deemoedige man Jakob Lorber beslist geen
voorbeeld te noemen en geen 'categorie' te vinden, of we hem nu als mysticus of
als ziener beschouwen, dan wel, zoals in zijn tijd het geval was, als een
mediamiek genie. De mensheid ontving middels hem een werkelijk omvattend
antwoord op haar duizenden jaren oude vragen naar het vanwaar, het waarheen en
het waarom van het leven. Lorbers door Goddelijke inspiratie ontvangen
geschriften bieden een geestelijke beschouwing der wereld, die niet alleen de
christelijke vernieuwingstendenties, maar ook de wetenschap, ja het hele levensgevoel
van de hedendaagse mens verklaren. Zijn werken zijn even tijdloos als actueel.
Wij laten hier een korte samenvatting
volgen, die Dr.Walter Lutz als inleidend overzicht publiceerde in het
tijdschrift 'Das Wort'.
Tien
voornaamste punten uit De nieuwe openbaring door Jakob Lorber.
1. De grondslag der wereld
Volgens Lorber bestaat er geen stof in
de betekenis die het materialisme daaraan geeft. Alles is energie, namelijk
Gods- of geestkracht, gesplitst in allerkleinste oerstofdeeltjes
(oerlevensvonken). Ook het vroeger als kleinste deeltje beschouwde atoom is een
uit talloze deeltjes bestaand levend universum in het kleinste formaat
(vergelijk hiermee de nieuwste ontdekkingen der kernfysica). Uit de
oergronddeeltjes (tegenwoordig elektronen of kwanten genaamd) - die niets anders
zijn dan zelfstandig gemaakte gedachtenkrachten van God - is de hele
wereldruimte planmatig opgebouwd.
2. Het wezen van God
God is de eeuwige oneindige geest, de
oerkracht en het fundament van alle zijn. Zijn voornaamste eigenschappen zijn
liefde, wijsheid en wilskracht. Zijn heilige geest vult het heelal (de
'wereldziel' van de antieken). Maar deze oneindige algeest heeft een innerlijk
machtscentrum, van waaruit als uit een zon gedachten en wilskracht in de schepping
uitstromen, om na een grote kringloop tot levensvoleinding weer terug te keren.
In dit oermachtscentrum bevindt zich God als bestaand Wezen en wel in de
hoogste van alle levensvormen: als volkomen 'Geest-Oermens'. (God schiep de
mensen naar Zijn beeld). Vanuit dit oermachtscentrum is de geest van God
eeuwig scheppend bezig. De hele schepping is een geweldig ontwikkelings- en
vervolmakingproces van de Goddelijke gedachten en ideeën. Het voltrekt zich
onder ontzagwekkende, door rustperioden gescheiden tijdperken
('scheppingsdagen, van eeuwigheid tot eeuwigheid').
3. De geestelijke oerschepping
Aan de voor ons zichtbare stoffelijke
schepping gingen geestelijke scheppingen vooraf. God heeft toen uit de als het
ware buiten zichzelf geplaatste oerlevensvonk grote geestelijke wezens geschapen
volgens Zijn beeld (oer-aartsengelen), die zelf meerdere aan hun gelijke geestelijke
wezens in het leven konden roepen. Zo ontstonden legioenen grote geestelijke
wezens (engelen), die zich volgens het ordeningsgebod van de Gods- en
broederliefde zouden ontwikkelen, tot ze aan Godgelijk zouden zijn. Een deel
van deze wezens verviel onder leiding van hun hoofdgeest Satana (Lucifer)
krachtens hun vrije wil in grenzeloze eigenliefde en zelfverheerlijking.
Volgens de eeuwige ordening moest echter de voedende levensstroom uit God
opdrogen voor degenen, die van God afvallig werden. Daardoor verstarden ze als
het ware en verdichtten ze zich tot hulpeloze massa's. Door verdichting van de
geestelijk-etherische oeressenties (materialisatie) ontstonden zo in de
scheppingsruimte de oernevels van de materie of van de wereldstof.
4. De stoffelijke materiële
schepping
Zouden
de gevallen oerwezens eeuwig in de ban van hun gericht blijven of toch nog tot
voleinding teruggevoerd worden in Gods heilige levensorde? De goddelijke liefde
erbarmde zich over de gevallen geestenwereld. Met behulp van de trouw gebleven
engelgeesten bouwde de Schepper het materiële universum uit de oernevelen van
de wereldstof, door deze in te lijven en tot nieuw leven te brengen; dit
beeldt in zijn geheel het verhaal van de 'verloren zoon' uit. (hiermee is het
ontstaan van de wereld volgens Kant-Laplace geestelijk verklaard). Hiermee
begon God in de talloze wereldsystemen en op de wereldgloben een verlossing van
de in de materie gebonden wezens.
5. Doel van het natuurleven
Op alle hemellichamen worden door het
Goddelijk bestuur de verstarde wereldstofmassa's meer en meer losgemaakt. Deze
losgemaakte luciferische levensvonken worden door de engelen, de dienaren van
de Schepper, naar diens liefdevolle en wijze heilsplan in de rijken van de
natuurwereld gebracht en wel in steeds nieuwe geestelijke louteringsscholen.
Dit gebeurt doordat ze - tot steeds meer omvattende verbintenissen of 'zielen'
verenigd - in steeds hogere levensvormen trapsgewijs door het mineraal -,
planten - en dierenrijk worden omhoog geleid. (Darwins ontwikkelingsleer vanuit
een allesomvattend geestelijk gezichtspunt). De 'natuurzielen' worden op deze
geestelijk lichamelijke weg geleid tot de bouwen het gebruik van hun tijdelijk
levensomhulsel (alle scheppingen van de drie natuurrijken). Ze beginnen
daardoor hun tegen Gods ordening ingaande zelfzucht zo langzamerhand te
overwinnen en zich tot de hemelse ordening van dienen in wederzijdse liefde te
bekeren (opbouw van gemeenschappelijke verbintenissen, organismen). Het
evangelie predikt ook de verlossing van alle creaturen door de macht van de
liefde.
6. De mens - het einddoel
van deze ontwikkeling
De op deze manier uit de luciferische
materie opgestegen mensenziel moet - onder invloed van de haar ingeblazen,
goddelijke geest - of liefdesvonk - zich nu in het aardse leven waar maken.
Door vrijwillig de liefdesgeboden van God te gehoorzamen zal de mens zich
steeds verder tot een waarlijk kind van God ontwikkelen, om tenslotte als hij
dat doel bereikt heeft, tot de ware vrijheid en zaligheid van het eeuwige
leven binnen te gaan.
7. Het wezen van Jezus
Toen de schepping zover was gerijpt
dat ze de diepste onthulling van de goddelijke liefde - de Godheid als 'Vader'
- kon begrijpen, koos God de naar het uiterlijk zo onaanzienlijke aarde voor de
grootste liefdedaad van Zijn erbarming uit. Hier, waar de innerlijkste geestkern
van Lucifer in de ban wordt gehouden, hulde God Zijn geestmenselijk
oermachtscentrum in het gewaad van de materie ('en het Woord werd vlees'.). In Jezus
Christus trad God Zelf het mensenrijk binnen om deze en tevens alle
geesten uit de oneindigheid te onderrichten. Als machtigste getuigenis van Zijn
liefde trok Hijzelf het kleed van de materie aan om de gevallenen uit het
gericht te verlossen en de gelouterden dan in het Vaderhuis terug te voeren
(gelijkenis van de verloren zoon).
De geest van Jezus, het heilig
oermachtscentrum van God, is de 'Vader'. De ziel van Jezus (en zijn
lichaam), dat wil zeggen het menselijke, is de door de Vader geschapen 'Zoon'.
De in de oneindigheid uitstralende
Godskracht, uitgaande van de Vader door de Zoon, is de 'Heilige Geest'.
En zo zijn in Christus de Vader, de
Zoon en de Heilige Geest verenigd (de oplossing van het drie-eenheidvraagstuk).
Jezus: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader', en: 'Ik en de Vader zijn één!'.
8. De heilsweg tot de geestelijke
wedergeboorte
Als de enige tot de voleinding en
eeuwig leven in God voerende weg predikte Jezus de grondwet van de
gehele schepping: 'Heb God boven alles lief en de naaste als jezelf. Noch
uiterlijke goede werken (ontvangen van het sacrament), noch uiterlijke
geloofsgerechtigheid (geloofsbelijdenis), zijn voldoende; ze zijn hoogstens
hulpmiddelen op de heilsweg van de zuivere daadkrachtige liefde, de oergrond
van alle zijn. Is met behulp van Gods geest in de mens de zuivere hemelse
liefde tot onbeperkt heerser geworden, dan is de mens aan het gericht der
materie ontgroeid en heeft hij de geestelijke wedergeboorte bereikt. Dan
vermag de gelouterde ziel, die met de haar ingeplante geest uit God dan
volledig verbonden is, tot een waar kind van God uit te groeien, één met haar
Schepper en hemelse Vader en ze heeft dan eeuwig deel aan de volheid van Zijn
goddelijke levens - en werkingskrachten.
9. De verdere ontwikkeling in het
hiernamaals
De
meeste mensen van de aarde treden na de dood van hun lichaam nog onvolmaakt in
de fijnstoffelijke sfeer van het hiernamaals binnen. De goddelijke liefde biedt
hen daar nieuwe mogelijkheden om zich te scholen, zodat tenslotte allen -zij
het vaak op moeilijker en pijnlijker manier - toch nog tot voleinding komen.
Want het goddelijk plan van een algemene verlossing kent geen eeuwige
verdoemenis!
Om dit
einddoel te bereiken komen de nog onrijp uit het leven scheidende zielen aan
'gene zijde', dat wil zeggen in de voor de aarde onzichtbare, geestelijke
wereld eerst in een soort droomleven. Hier valt hen tot hun belering een door
hen beschermende machten geleid innerlijk geestelijk schouwen ten deel, dat al
naar gelang van hun goede of boze instelling een paradijselijke verrukking of
een helse pijn bij hen oproept. Hemel en hel zijn dus geen plaatselijke
bepalingen, maar geestelijke ontwikkelingsstadia van de ziel. Sterk op zichzelf
gerichte, aardegebonden zielen worden ook wel verder opgevoed door opnieuw in
het leven geroepen te worden (reïncarnatie) op andere stoffelijke werelden of
soms ook op deze planeet.
10. Het doel der voleinding
Zielen, die zich op aarde of in het
hiernamaals tot zuivere Gods- en naastenliefde lieten louteren, geraken in een
steeds nieuwe en gelukkig makende werkelijkheid. Hun geestelijk zien en
innerlijke kracht nemen toe in de drie opeenvolgende hemelen, in
overeenstemming met de zuiverheid en sterkte van hun liefde. De eindeloze
opklimming in gelukzaligheid van de voleindigde wezens bestaat uit een steeds
dieper erkennen van God, een steeds grotere liefde tot Hem en al Zijn
schepselen, alsook in een steeds intensiever medewerken aan het verheven werk
der schepping als de openbaring van alle zijn en leven. Deze korte
aanduidingen laten al zien dat bij Lorber sprake is van een omvangrijke
geestelijke religie, logisch opgebouwd volgens een vastomlijnd plan. Ze brengt
ons een verheven levensleer van de zuiverste liefde en grootste daadkracht,
waarvan de Godheid, de Vader in Jezus, de grondslag vormt. De volle rijkdom en
veelzijdigheid van de leer maakt zich evenwel pas dan kenbaar, als men de
Lorberwerken
grondig
bestudeert. Ze bieden juist datgene, waarnaar de hoogste geesten van onze
generatie diep en ernstig streven: een synthese te vinden tussen de
Heilandsleer van de Bijbel en de ontwikkelingsgedachte der wetenschap. Dat
leidt tot een overeenstemmend, aan geen confessie gebonden Christendom, dat
door zijn karakter van liefde en de diepte van zijn erkenning alle mensen tot
een edelgezinde geestes - en levensgemeenschap vermag te verenigen.
UpToDate 2023-2024