Richtlijnen
voor het leven
Verzameld uit het
GROTE JOHANNES EVANGELIE
ontvangen door
Jakob Lorber
Herman Keunen
DE STER UITGEVERIJ
Ontwerp omslag: Sigma Press b.v.
Copyright © 2002 Uitgeverij De Ster - Tilburg
ISBN 9065561870 Nugi 632
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt
worden door middel van druk, fotocopie, microfilm, opnamen of op welke andere
wijze ook, hetzij chemisch, electronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van uitgeverij De Ster / Sigmapress b.v., Postbus
259, 5000 AG Tilburg, e-mail:
info@sigmapress.nl, website: www.sigmapress.nl.
Zie,
zoals de zon in de volle glorie van haar licht en majesteit boven de horizon
opstijgt en zoals door haar kracht uit de nacht een nieuwe dag wordt geboren -
zo wordt ook de mens door de kracht van Gods woord en door de steeds stijgende
liefde voor God en de naaste, geestelijk vernieuwd.
Want de
geestelijke wedergeboorte bestaat daaruit, dat de mens God steeds meer leert
kennen en daarom ook steeds meer gaat liefhebben.
GJE
VII. 1, 2-3
Inhoud
Januari
1 God is liefde
2 Aanbidden in geest en waarheid
3 Woord van God
4 Iedere dag is van de Heer
5 Rijk Gods
6 Einde van de wereld
7 Vertrouw op God
8 Oneindige schepping
9 Bestemming van Gods kinderen
10 Weten en geloven
11 Scheppingsverhaal van Mozes
12 Tweede scheppingsdag
13 Derde scheppingsdag
14 Vierde scheppingsdag
15 Vijfde en zesde dag
16 Verschil tussen mens en geest
17 Waar kies je voor?
18 Belofte houden (1)
19 Belofte houden (2)
20 Rijkdom
21 Boodschap uitdragen
22 Elke dag is een dag van God
23 Het wezen van de liefde
24 Het juiste vasten
25 Liefde tot God
26 Lichaam, ziel, geest
27 Gelijkenis van de gemeste os
28 Nietsdoen
29 Werkzaamheid
30 Innerlijke zelfbeschouwing
31 Kennis van de schepping
Februari
1 Rijk der hemelen
2 Hemelrijk en hel
3 Ziel na de dood
4 Vrijheid
5 Menselijke geest
6 Vrij binnen Gods orde
7 Engelen
8 Schepper en schepsel
9 Ware liefde tot God
10 Besturen
11 Menselijke leerschool
12 Denken in het hart
13 God heeft geen tempels nodig
14 Weetgierigheid
15 Zelfontwikkeling van de mens
16 De aard van de mens
17 Gods heilsboodschap blijft 18 Profeet
19 Het echte gebed
20 Lichaam, ziel, geest
21 Ontwikkeling in het hiernamaals
22 Geestelijke betekenis van de natuur (1)
23 Geestelijke betekenis van de natuur (2)
24 Straf in liefde
25 Zonder fundament geen gebouw
26 Bezetenheid
27 De leer van Jezus
28 Jezus, licht van de zon
29 Geven is leven
Maart
1 Materie en geest
2 Wat is waarheid?
3 De volle waarheid
4 Hebzucht
5 Terug naar het tuintje
6 Materialisme
7 Lichaam en ziel (1)
8 Lichaam en ziel (2)
9 Lichaam en ziel (3)
10 Te gemakkelijk is funest
11 Er groeit iets nieuws
12 Litteken van Adam
13 De aard van satan
14 Gods stem in het hart
15 De val van Lucifer
16 Hulp van boven
17 Eisen aan de leerling
18 Mensen hebben nooit genoeg
19 Oorzaak van alle ellende
20 Levensweg van de mens
21 Vrijheid van de menselijke ziel
22 Levenswijsheid
23 Eeuwig leven
24 De zin van het geven
25 Ware aanbidding van God
26 Aanbidden in geest en waarheid
27 Lichaam en ziel
28 Ziel en geest
29 Menselijke wil
30 Leugens
31 Wet en liefde
April
1 Een eeuwige waarheid
2 De leer van Jezus
3 Dood als bevrijding
4 De goddelijke orde
5 Leven vraagt diepgang
6 Verstand en gevoel
7 Mensen hebben elkaar nodig
8 Gods kinderen als duiven
9 Gedachten over God
10 De Godmens Jezus
11 Zoeken naar God
12 Gods leer in de toekomst
13 Leedvermaak
14 Het wezen van de engelen
15 God is geen tiran
16 Een nieuw Jeruzalem
17 Gods molen maalt langzaam
18 Het verlorene terugbrengen
19 Terugkomen op je fouten
20 Willen en doen
21 Vrije wil absolute noodzaak
22 Bestemming van de mens
23 Engelen en mensen
24 Verstand en hart
25 Rijkdom kan ook zegen zijn
26 Gierig of vrijgevig
27 Werken of nietsdoen
28 Indirecte en directe openbaring
29 Echte en valse profeten
30 God aanbidden
Mei
1 Over het gebed
2 Bruidegom en bruid
3 Belofte van de Heer (1)
4 Belofte van de Heer (2)
5 Donkere wolken
6 Geweten en invloed van de engelen
7 Waarom de Heer mens werd
8 Leven is delen
9 God in het hart van de mens
10 Vervulling van de belofte
11 De ware wijsheid
12 Kern van Jezus' boodschap
13 Willen en doen
14 De wet van `gij moet' en `gij zult'
15 Lichamelijke en geestelijke reinheid
16 Etherisch lichaam van de ziel
17 Schijn ophouden
18 Schuld erkennen
19 Genotzucht
20 Het geestelijke denken
21 Jezus van Nazareth
22 Armoede en naastenliefde
23 Geef met vreugde
24 Schaamtegevoel
25 Ware deemoed
26 Juiste deemoedigheid
27 Wezen van God
28 Petrus en Johannes - geloof en liefde
29 Samenhang ziel - lichaam
30 Leiding in het hiernamaals (1)
31 Leiding in het hiernamaals (2)
Juni
1 Leiding in het hiernamaals (3)
2 Leiding in het hiernamaals (4)
3 Ontwikkeling van het zielenleven
4 Doel van het dienen
5 Scheppen met de Heer
6 Beter hier dan later
7 Verlossing
8 Openbaringen
9 Doop
10 De enige ware doop
11 Huidige openbaringen
12 Opvoeding
13 Het stervensmoment
14 Aandacht voor de geest
15 Oorzaak van de zondvloed
16 Ontstaan van rampen
17 Invloed van het kwade op het goede 18 Vasten
19 Eenwording van de mens met God
20 Menselijke zwakheid
21 Doel van de zinnelijkheid
22 Hart en geheugen
23 Snel van begrip
24 Geestelijke schatten
25 Goddelijkheid van de Heer
26 Juiste opvoeding
27 Wedergeboorte
28 Doopsel
29 Uitstralende levenssfeer
30 Verhouding ziel - geest
Juli
1 Gevolgen van onkuisheid
2 Gemeenschap volgens Gods orde
3 De materialistische mens
4 Materialistische ziel in het hiernamaals
5 Zelfontplooiing van de mensenziel
6 Zelfstandig vrije mensenziel
7 Bezetenheid
8 Doel van Gods menswording
9 Groei van de uitstralende levenssfeer
10 De uitstralende levenssfeer van Mozes
11 Kracht van de geest
12 Toekomst van Rome
13 Levensdoel op aarde
14 Inzichtelijk vermogen van de liefde
15 Liefde leidt tot inzicht
16 Leven in oprechtheid
17 De ware levensweg
18 Verleiding
19 Het lot van de materieel geworden ziel (1)
20 Het lot van de materieel geworden ziel (2)
21 Uitleg van `sheoula'
22 Verdere ontwikkeling
23 Pijn, ziekte en dood
24 Vrijheid van de menselijke wil
25 Levensvervolmaking
26 Geen blind geloof
27 Mens als evenbeeld van God
28 De begrippen `satan' en `duivel'
29 Invloed van de kwade machten
30 Zelf verantwoordelijk voor je keuze
31 Zelf je weg gaan
Augustus
1 Zelfbeschikking van de ziel
2 Ware gemeenschapszin
3 Tijdperk van de techniek
4 Door eigen schuld
5 Behoud van Gods leer
6 Kindschap van God
7 Kinderen en schepselen van God
8 Christendom metterdaad
9 Werkzaamheid van de ziel
10 Geen woorden maar daden
11 Noodzaak tot zelfonderzoek
12 Handelen volgens de leer
13 Fatalisme
14 Aarde, oefenschool voor de hemel
15 Egoïsme belemmert wedergeboorte
16 Geloof en ongeloof
17 Gevolgen van gierigheid
18 Hulp in nood
19 Levend geloof
20 Weg tot waar geloof
21 Vóórbestaan van de ziel
22 Voortbestaan van de ziel
23 Gezonde nachtrust
24 Taak van de Messias
25 Het begrip Messias
26 Onvergankelijke mens
27 Graankorrel
28 Van geloof tot inzicht
29 De missie van de Heer
30 Kracht van het woord
31 Gemoedsrust
September
1 Doel van de kruisdood
2 Opvattingen over leven na de dood
3 Godskinderen en wereldkinderen (1)
4 Godskinderen en wereldkinderen (2)
5 Godskinderen en wereldkinderen (3)
6 Functie van de materie
7 De weg naar verlossing
8 Materiële scheppingen
9 God en mens in de Heer
10 Vergeving
11 Oorzaak van misdaden
12 Bescheidenheid
13 Beeldspraak van de profeten
14 In vrijheid kiezen voor God
15 De mens zichzelf een duivel
16 Voorwaarde voor het eeuwig leven
17 Leven in het hiernamaals
18 Evangelie van blijmoedigheid
19 Vergankelijkheid van de materie
20 Werken in de wijngaard van de Heer
21 Het rijpen van de mens
22 Plaats van hemel en hel
23 De zon over goeden en kwaden
24 Over vasten en boete doen
25 Oefen je denken
26 Bestemming van de schepselen
27 Opstanding van het lichaam (1)
28 Opstanding van het lichaam (2)
29 God aanbidden
30 Reïncarnatie
Oktober
1 Onsterfelijkheid van de ziel
2 Angst voor de dood
3 Wijsheid
4 Liefde is leven
5 Levenskunst
6 Ontwikkeling van de geestelijke mens
7 Het wezen van God
8 De Heer is God en mens
9 Levensleer van de Heer
10 Voorspelling voor onze tijd
11 Loon naar werk
12 Hoogmoed, dodelijk voor de ziel
13 God leren kennen
14 Zinvol bidden
15 Bid zoals je bent
16 Wezen en doel van de materie
17 Vrije ontwikkeling tot kindschap van God
18 Werking van de liefde
19 Werkzaam uit liefde
20 Ambt en eer
21 God werkt in de mens
22 Noodzaak van openbaring (1)
23 Noodzaak van openbaring (2)
24 Noodzaak van openbaring (3)
25 Opvolgers van de apostelen
26 Doel van verscheidenheid
27 Materie noodzakelijk vergankelijk
28 Het goede voorbeeld
29 Oorzaak van ziekte en lijden
30 Doel van ziekte en lijden
31 Geloof zonder werken is dood
November
1 Vrije wil van de mens
2 Jezus verwijst naar zijn kruisdood
3 Werking van de openbaringen
4 Onvoorwaardelijk geloof
5 Zielen van boven, zielen van beneden 6 Antichrist
7 Over het juiste gebed
8 Engelen en mensen
9 Fundamentele keuze
10 Opvoeden in de kennis van God (1)
11 Opvoeden in de kennis van God (2)
12 Fouten goedmaken
13 Ondergang van Jeruzalem en eindtijd
14 De ziel van de mens
15 Goddelijke leiding van de mensen
16 De letter doodt
17 Leven na dit leven
18 Noodzaak van absolute vrijheid
19 Contact met gene zijde
20 Schepping zonder einde
21 Het wezen van God
22 Alle materie wordt geestelijk
23 Met de liefde als drijfveer
24 Drie-eenheid in God
25 Drie-eenheid in de mens
26 Geloven zonder te zien
27 Verhouding tussen hel en wereld
28 Hemel of hel ben ikzelf
29 Handelen uit liefde
30 Doodstraf
December
1 Symboliek van de dageraad
2 Beter te geven dan te ontvangen
3 De oerstoffen van de schepping (1)
4 De oerstoffen van de schepping (2)
5 De zeven oer-eigenschappen van God 6 Verlossing
7 Disharmonie in de mens (1)
8 Disharmonie in de mens (2)
9 Zonder waarheid geen geloof
10 Je gedachten bewaken
11 Armoede en rijkdom
12 Noodlot of vrije wil
13 Levensverbetering is altijd mogelijk
14 Als de maat vol is
15 Het hart als zetel van de liefde
16 De Jacobsladder
17 De ziel aan gene zijde
18 Ziel en lichaam (1)
19 Ziel en lichaam (2)
20 Ware aanbidding van God
21 Wezen van ziel en geest
22 De ziel aan gene zijde
23 Fasen van zaligheid van voleindigde zielen
24 Verhouding tussen geest en ziel
25 Innerlijke verandering in de mens (1)
26 Innerlijke verandering in de mens (2)
27 Over het ware vasten
28 Over het echte bidden
29 Alles heeft zijn tijd
30 Het kwaad in de mens
31 Beter een vol hart dan een volle buik
Voorwoord
Het beeld van het
menselijk leven aan het begin van het nieuwe millennium is niet onverdeeld gunstig.
Naast buitensporige rijkdom en welvaart zien we wereldwijd ook schrijnende
armoede en ellende in sloppenwijken en vluchtelingenkampen. De moderne
technologie heeft naast het vele goede helaas ook een grote innerlijke en
geestelijke leegte over de mensen gebracht. Kerken lopen leeg, mensen raken hun
houvast kwijt en velen vluchten in de maalstroom van alternatieve bewegingen
of in een oppervlakkig hapslik-genot.
Toch is er hoop,
ondanks het gezegde: `geloof verloren, alles verloren!' In het evangelie staat
nog steeds de belofte van Christus: `Ik zal met u zijn...' We zullen ons af
moeten keren van de doodlopende, heilloze weg van de materie om ons opnieuw te
oriënteren op deze hoopvolle belofte van God. Met dit doel inspireerde God een
eenvoudige Oostenrijker tot het schrijven van een omvangrijk oeuvre, dat het
mensdom opnieuw de weg wijst naar zijn uiteindelijke bestemming. Deze man,
Jakob Lorber (1800-1864), noemde zichzelf `schrijver in dienst van God'. Zijn
voornaamste werk vormt Het Grote Johannes Evangelie, dat meer dan vijfduizend
pagina's telt, en waarin de drie jaren van het openbare leven van Jezus van dag
tot dag beschreven staan. Voor ieder mens een onuitputtelijke bron van leven!
Wie ook maar enigszins vertrouwd is met het werk van
deze Jakob Lorber zal regelmatig de behoefte voelen om zich te bezinnen op de
inspirerende inhoud van deze openbaringswoorden. Met dat doel is dit boek
samengesteld. Het bevat alleen maar letterlijke citaten uit Het Grote Johannes
Evangelie. Voor elke dag van het jaar is gekozen voor een citaat dat u helpen
kan om betrouwbaar - opnieuw of verdiept - op het spoor te komen van God in uw
leven. Vandaar de titel Richtlijnen voor het leven. Het lezen van deze teksten,
maar vooral ook het beleven daarvan zal voor u geen verloren tijd en moeite
zijn.
H.Keunen
1 januari
God is liefde
(GJE I. 4,13 ev )
De oerwijsheid van God
of het eigenlijke innerlijke wezen van God bevindt zich in de liefde, zoals het
licht zich in de warmte bevindt en oorspronkelijk uit de machtige warmte van de
liefde ontstaat en ontspringt en tenslotte om zich heen ook warmte doet
ontstaan en deze warmte altijd weer licht opwekt.
Zo ontstaat ook uit de
liefde die gelijk is aan de Vader en eigenlijk de Vader zelf is, het licht van
de goddelijke wijsheid, dat gelijk is aan de Zoon, of eigenlijk de Zoon zelf
is, die echter niet uit twee bestaat, maar volledige Eén is met degene die
Vader heet.
Het is te vergelijken
met de manier waarop licht en warmte of warmte en licht één zijn, omdat de
warmte voortdurend licht en het licht voortdurend warmte doet ontstaan.
2 januari
Aanbidden in geest en waarheid
(GJE 1. 27, 13-15)
Want God is een Geest,
en die Hem aanbidden, moeten Hem in de geest en in de waarheid aanbidden (Joh.
4,24).
En zie je, daarvoor is
noch een berg, noch de een of andere tempel nodig, maar alleen een hart dat
zoveel mogelijk rein, liefdevol en deemoedig is. Als het hart is wat het zijn
moet, namelijk een vat van liefde tot God, een vat vol zachtmoedigheid en
deemoed, dan is er volledige waarheid in dat hart; en waar waarheid is, daar is
licht en vrijheid, want het licht der waarheid maakt ieder hart vrij. En als
het hart vrij is, is ook de hele mens vrij.
Wie op deze wijze, met
zo'n hart God liefheeft, is een echte aanbidder van God de Vader en de Vader
zal zijn gebed steeds verhoren en er niet op letten of de plaats, die totaal
niet van belang is, een berg of Jeruzalem is, want de aarde is overal op
dezelfde wijze van God. Hij let alleen maar op het hart van iedere mens.
3 januari
Woord van God
(GJE I. 43, 4, 5-7)
Het woord van de Heer
is net als al zijn werk. Hij geeft ons zijn leer in de vorm van zaden. Wij
moeten die eerst in de voedingsbodem van onze geest zaaien; die voedingsbodem
heet liefde; daar zal het zaad dan groeien en een boom van de ware kennis van
God en onszelf worden, en op de juiste tijd zullen we dan van deze boom volkomen
rijpe vruchten voor het eeuwig leven kunnen verzamelen.
Het voornaamste is
echter de liefde; zonder liefde kan geen enkele vrucht van de geest gedijen.
Zaai de tarwe maar in de lucht en kijk of hij groeit en of je er vruchten van
krijgt. Als je de graankorrel echter in een goede voedingsbodem legt, dan zal
hij groeien en je veelvoudig vruchten opleveren. De echte liefde is de juiste
aarde voor de geestelijke graankorrel, die ons door de mond van de Heer wordt
geschonken.
U kunt daarom beter
niet klaarstaan om meteen de fouten van uw naasten te zien, maar het is beter
toegeeflijk en geduldig met hen te zijn. (....) Als de liefde eenmaal zowel in
u als in uw broeders rijkelijk aanwezig is, dan zal het goddelijk zaad daar
goed in gedijen en de zwakke zal dan in zijn sterkte u welwillend aanzien en u
veelvoudig vergelden, wat u hem in zijn zwakheid gegeven hebt.
4 januari
Iedere dag is van de Heer
(GJE 1. 49, 10-13)
In het vervolg moeten
jullie geen bedehuizen voor Mij bouwen, maar onderdak en eetgelegenheden voor
armen, die niets hebben om daarvoor te betalen.
In de liefde tot de
arme broeders en zusters zullen jullie mijn echte aanbidders zijn en Ik zal in
zulke bedehuizen vaak bij jullie zijn, zonder dat je het direct zult merken;
maar in de tempels, die, zoals dat tot op heden het geval was, speciaal om Mij
met de lippen te aanbidden gebouwd zijn, zal Ik van nu af aan evenmin wonen,
als het verstand van de mens in zijn kleine teen woont.
Als je echter toch in
een verheven tempel je hart voor Mij wilt openstellen en de juiste deemoed wilt
betrachten voor Mij, ga dan naar buiten naar de grootste tempel van mijn
scheppingen, en zon, maan en alle sterren en de zee, de bergen, de bomen en de
vogels in de lucht, alsook de vissen in het water en de talloos vele bloemen op
de velden zullen jullie Mijn eer verkondigen.
Wat denk je, is de
boom niet heerlijker dan alle pracht van de tempel te Jeruzalem? De boom is
puur een werk van God, hij leeft en geeft een vrucht als voedsel. Maar waartoe
is de tempel in staat? Ik zeg u allen: alleen maar tot hoogmoed, toorn, nijd en
de schreeuwendste naijver en heerszucht, want hij is niet het werk van God,
maar slechts een ijdel mensenwerk.
5 januari
Rijk Gods
(GJE I. 62, 5-10)
De Messias zal wel een
nieuw rijk op deze aarde stichten, maar - let op! - geen stoffelijk met kroon
en scepter, maar een rijk van de geest, de waarheid, de echte vrijheid door de
waarheid, onder de alleenheerschappij van de liefde! Er zal op de wereld een
beroep gedaan worden om dit rijk binnen te gaan. Geeft zij hieraan gevolg, dan
zal het eeuwig leven haar loon zijn; als zij niet luistert, zal zij weliswaar
blijven zoals zij is, maar tenslotte zal de eeuwige dood haar deel zijn.
De Messias (...) kwam
niet op deze wereld om voor jullie datgene terug te winnen wat jullie vaders en
koningen aan de heidenen hebben verloren, maar alleen om jullie datgene terug
te geven wat Adam verloren heeft voor alle mensen die ooit op deze aarde
geleefd hebben en ooit zullen leven.
Tot op heden (= tijd
dat Jezus op aarde was) is nog geen enkele ziel, die het lichaam verliet,
losgekomen van de aarde; talloze, te beginnen bij Adam en verder allen na hem
tot op dit uur, smachten nog in de aardse nacht. Maar pas vanaf nu worden ze
vrij! En wanneer Ik naar de hemel zal opstijgen, zal Ik voor allen de weg van
de aarde naar de hemel openen en ze zullen allen langs deze weg het eeuwig
leven binnengaan. Kijk, dat is het werk dat de Messias moet volbrengen en niets
anders!
6 januari
Einde van de wereld
(GJE I. 72, 2-6)
Zoals het in Noach's
tijd was, zo zal het ook dan zijn; de liefde zal afnemen en helemaal verkillen;
het geloof in een uit de hemel aan de mensen geopenbaarde zuivere levensleer,
en in God, zal veranderen in een duister en dood bijgeloof vol leugen en
bedrog. De machthebbers zullen de mensen weer als dieren voor zich laten werken
en ze zullen ze koelbloedig en gewetenloos laten slachten, als ze niet zonder
enige tegenspraak gehoorzamen aan de weelderige macht. De machtigen zullen de
armen door allerlei lasten kwellen en ze zullen iedere vrije geest met alle
middelen vervolgen en onderdrukken, en daardoor zal er een ellende onder de
mensen komen, zoals er op aarde nog nooit is geweest.
(....) Vanaf nu
gerekend tot aan die tijd zullen er duizend en niet nog eens duizend jaar
voorbijgaan! Dan zal Ik dezelfde engelen die je nu hier ziet, met grote
bazuinen onder de arme mensen sturen. Deze zullen de geestelijk doodgemaakte
mensen van de aarde als het ware uit de graven van hun nacht opwekken; en als
een vuurzuil die van het ene uiteinde van de wereld naar het andere rolt, zo
zullen deze vele miljoenen ontwaakte mensen zich over alle wereldmachten heen
storten en niemand zal hen meer kunnen weerstaan.
Dan zal de aarde weer
een paradijs worden en Ik zal voortdurend Mijn kinderen op de goede weg leiden.
Maar vanaf die tijd gerekend wordt na een verloop van duizend jaar de vorst
van de nacht éénmaal voor een zeer korte tijd van zeven jaar en enige maanden
en dagen vrij terwille van zichzelf, óf voor een totale val, óf voor een
mogelijke terugkeer.
Gebeurt het eerste,
dan zal het inwendige van de aarde veranderd worden in een eeuwige kerker; maar
de buitenkant zal een paradijs blijven. In het tweede geval zou de aarde echter
veranderd worden in de hemel, en de dood van het vlees en de ziel zou voor
altijd verdwijnen.
7 januari
Vertrouw op God
(GJE 1. 125, 13-15)
Wie op God vertrouwt,
wordt ook door God vertrouwd en Hij verlaat hem niet en stelt hem niet teleur.
Maar degenen die net als jullie wel geloven dat God een God is, maar Hem niet
volledig vertrouwen, omdat hun eigen hart hen zegt dat ze niet waard zijn door
God geholpen te worden, die helpt God ook niet; want ze hebben geen vertrouwen
in God, maar alleen in hun eigen kracht en middelen, die ze voor bepaald
heilig en onkwetsbaar houden en ze zeggen: "Mens, als je wilt dat je
geholpen wordt, help dan jezelf; want ieder mens is zichzelf het naast en zorgt
eerst voor zichzelf". En voordat hij klaar is met het zorgen voor
zichzelf, gaat de hulpbehoevende te gronde.
Maar Ik zeg: Als je
eerst voor jezelf zorgt, ben je door God verlaten en zonder Zijn zegen en zonder
Zijn hulp, die je anders ongetwijfeld zou krijgen. Want God heeft de mensen
niet uit zelfzucht, maar uit zuivere liefde geschapen en daarom moeten de
mensen met de liefde die hen het bestaan gaf in alles volledig overeenstemmen.
Als je echter zonder
liefde en vertrouwen op God leeft en handelt, dan verander je het hemelse in je
vrijwillig in het helse, je wendt je van God af en wordt dienaren van de hel,
die je dan tenslotte ook het verdiende loon niet zal onthouden, namelijk de
dood in Gods toorn!
8 januari
Oneindige schepping
(GJE I. 140, 2-5)
Als Ik zeg dat de
hemel oneindig groot is, hoe kun je dan nog naar de omvang ervan vragen? Het
hemelrijk is geestelijk overal even oneindig uitgestrekt als dit eindeloze
wereldruim, waarvan je met je oog slechts een onnoembaar klein deeltje
overziet.
Deze aarde, de grote
zon, de maan en al de sterren die daar waar ze zich bevinden enorm grote
hemellichamen zijn - sommigen vele duizendmaal duizendmiljoen maal groter dan
deze aarde - zijn, vergeleken met de eindeloos grote schepping van de
zintuiglijk waarneembare wereld, allen bij elkaar verreweg niet zo groot en
uitgebreid als het kleinste dauwdruppeltje vergeleken bij de hele grote
wereldzee, die toch zo groot is, dat een goede schipper het gehele oppervlak
niet zou kunnen bevaren al werd hij dubbel zo oud als Methusalem.
Maar de huidige
zintuiglijk waarneembare wereld, zover die nu geschapen is, heeft toch een
grens waarachter zich nog een eindeloze eeuwige ruimte bevindt, die met haar
naar alle kanten onbegrijpelijk eindeloze afmetingen zich tot de eerder
genoemde schepping van de gehele zintuiglijk waarneembare wereld verhoudt als
de eeuwigheid tegenover één moment van de tijd.
De geestenwereld op
zichzelf is net zo oneindig als de eeuwig nergens eindigende ruimte!
Hoewel de ruimte in
der eeuwigheid nergens eindigt en daarom in de ware zin des woords naar alle
kanten oneindig is, is er toch in de eindeloze diepte en verten van de ruimte
geen puntje, waar de geest van de wijsheid en macht van God niet net zo
aanwezig is als hier nu bij jullie op deze plaats.
9 januari
Bestemming van Gods kinderen
(GJE I. 140, 5 e.v.)
De ware kinderen Gods,
die door de ware liefde tot God, de eeuwige heilige Vader en ook in zuivere
liefde tot de naaste blijken te leven, zullen in het hiernamaals in het grote
Vaderhuis de macht en kracht krijgen om de eeuwig nooit te vullen ruimte steeds
meer met nieuwe scheppingen te vullen.
Maar jullie
ontwikkeling is nog lang niet ver genoeg om te kunnen begrijpen, wat Ik jullie
nu verteld heb. Maar dit zeg Ik jullie nog: Geen sterfelijk oog kan zien, geen
oor horen en geen aards verstand kan ooit begrijpen, wat degenen die het waard
worden om kinderen Gods te heten, in het hiernamaals in het hemelrijk te
wachten staat (....).
Wees daarom niet
alleen hoorders, maar veeleer uitvoerders van Mijn woord! Luister daarom niet
alleen naar Mijn woord, maar handel er ook naar. Pas door de daad zul je kunnen
onderscheiden of de woorden die Ik tot jullie gesproken heb en nog spreek, uit
de mond van een mens of uit de mond van God tot jullie gekomen zijn (Joh. 7,
17).
(....) Alleen als het
woord tot het hart doordringt wordt het levend, wordt het meester van de wil
die het zwaartepunt van de liefde is, en zet vandaar uit de gehele mens aan tot
de daad.
Door zo te handelen
verandert de oude mens in een nieuwe mens en Mijn woord wordt dan werkelijk
nieuw vlees en bloed.
En deze nieuwe mens in
jullie zal jullie pas duidelijk vertellen, dat Mijn woorden werkelijk Gods
woorden zijn, die nu en in alle tijden der tijden dezelfde macht, kracht en
uitwerking hebben als eeuwigheden geleden; want alles wat je ziet, voelt,
ruikt, proeft en hoort, is in de grond van de zaak niets anders dan het Woord
van God.
10 januari
Weten en geloven
(GJE 1. 155, 8-10, 13-14)
Het geloof staat
dichter bij het zielenleven dan het grootste verstand. Als het geloof een
dwang is, wordt het daardoor ook meteen een keten voor de ziel; als de ziel
echter geketend is, dan kan er geen sprake zijn van een vrije ontwikkeling van
haar geest.
Als echter (....)
eerst het verstand het juiste inzicht verkregen heeft, dan blijft de ziel vrij
en haalt uit de kennis van het verstand altijd slechts zoveel als ze dragen en
verteren kan. En zo vormt zich dan uit een juist ontwikkeld verstand een waar,
vol, levend geloof, waardoor de geest in de ziel een juiste voeding krijgt en
daardoor steeds sterker en machtiger wordt, - wat ieder mens meteen kan
waarnemen, als zijn liefde tot Mij en tot de naaste steeds sterker en machtiger
wordt (...).
Ik zeg je: Wees in
alles ijverig en verzamel over alle dingen juiste kennis! Onderzoek alles wat
je tegenkomt en behoud daarvan wat goed en waar is, dan zal het gemakkelijk
voor je zijn om de waarheid te vinden en het voorheen dode geloof weer levend
te maken en het tot een waar levenslicht te maken.
Tegen jou (Kisjona)
zeg Ik en daardoor tegen allen: Als je voor je leven echt nut van Mijn leer
wilt hebben, dan moet je haar eerst begrijpen en dan pas naar de waarheid
daarvan handelen
11 januari
Scheppingsverhaal van Mozes
(GJE I. 156, 9 - ingekort)
Mozes geeft bij zijn
uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die betrekking hebben op het
ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse mensen, en niet op de
materiële schepping van de aarde en alle andere werelden.
Eerste scheppingsdag
(GJE I, 157)
"In het begin
schiep God hemel en aarde, en de aarde was woest en leeg en in de diepte was
duisternis; maar Gods geest zweefde over de wateren. God sprak: Laat het licht
worden, en het werd licht. God zag dat het licht goed was; toen scheidde Hij
het licht van de duisternis".
Wat bedoelt Mozes met
de `hemel' en de `aarde'? De `hemel' is het geestelijke en de `aarde' is het
natuurlijke in de mens; deze was en is nog steeds woest en leeg - net als bij
u. De `wateren' zijn uw slechte inzicht in alle dingen, de geest van God
zweeft er wel boven, maar bevindt zich er nog niet in. Daarom zegt Hij:
"Laat het licht worden"!
De eerste natuurlijke
staat van de mens is die van de nacht. Als een kind op deze wereld geboren
wordt, heerst er in zijn ziel volkomen duisternis en dus nacht. Het kind
groeit op, krijgt allerlei onderricht en daardoor steeds meer inzicht in
allerlei zaken en dat is de avond. Mozes wist dat alleen de avond overeenkomt
met de aardse toestand van de mens; hij wist dat het met de zuiver aardse
verstandelijke ontwikkeling bij de mensen precies zo gaat als met het steeds
zwakker wordende licht van de natuurlijke avond.
Hoe meer de mensen met
hun verstand aardse dingen proberen te vinden, des te zwakker wordt in hun hart
het puur goddelijke licht
van de liefde en van
het geestelijke leven. Daarom noemde Mozes zulk aards licht van de mens ook de
avond.
Alleen wanneer God
door zijn barmhartigheid een levenslichtje in het hart van de mens aansteekt,
dan begint de mens pas de onbeduidendheid in te zien van alles wat hij eerder
met zijn verstand, de geestelijke avond, zich toegeëigend heeft en hij ziet dan
ook langzaam maar zeker steeds meer in, dat alle schatten van het avondlicht
net zo vergankelijk zijn als dit licht.
Maar Gods ware licht,
aangestoken in het hart van de mens, dat is de morgen die met en uit de
voorafgegane avond een noodzakelijke voorwaarde is voor de eerste echte dag in
de mens.
12 januari
Tweede scheppingsdag
(GJE I, 158)
"Er moet in het
water een rots zijn die de watermassa's scheidt".
Deze vaste rots is de
eigenlijke hemel in het hart van de mens en komt tot uiting in een waar levend
geloof. De vaste rots leert de mens het verschil tussen wat het natuurlijke en
wat het goddelijke licht is in de mens. Daarom noem Ik nu ook degene die het
sterkste en onwankelbaarste geloof heeft een rots.
Als zo'n vaste rots in
de mens zijn plaats heeft gekregen en het geloof sterker en sterker wordt, dan
maakt dit geloof steeds duidelijker zichtbaar hoe onbeduidend het natuurlijk
verstandelijke is. Het natuurlijke verstand laat zich dan door het geloof
regeren en zo ontstaat in de mens uit zijn avond en zijn steeds lichtere morgen
de volgende (tweede) dag, die reeds veel lichter is.
In zo'n toestand als van de tweede dag ziet de mens nu
reeds datgene wat alleen het ware is dat voor eeuwig volledig waar zal blijken
te zijn. Maar de juiste ordening ontbreekt nog; hij vermengt nog steeds het
natuurlijke met het zuiver geestelijke en is daarom ook nog niet definitief in
staat om altijd juist te handelen. Hij weet nog niet of het geloof uit kennis
voortkomt of andersom, en wat voor verschil er tussen beide bestaat.
Dan komt God weer en
helpt de mens verder. Die verdere hulp bestaat hierin dat het licht in de mens
versterkt wordt, waardoor het als de voorjaarszon, niet alleen door de grotere
lichtsterkte, maar vooral ook door de hierdoor veroorzaakte warmte alle zaden
die in het hart van de mens gelegd zijn begint te bevruchten.
Die warmte heet liefde
en is geestelijk tevens de bodem, waarin de zaden gaan kiemen en wortel gaan
schieten. En zie, dat is de betekenis van wat in Mozes geschreven staat, dat
God beveelt dat de wateren zich op bepaalde afgezonderde plaatsen moeten verzamelen
en dat daardoor de droge en vaste grond zichtbaar wordt, die de zaden nodig
hebben om uit te kunnen groeien tot levende en leven gevende vruchten.
13 januari
Derde scheppingsdag
(GJE I. 159)
"En God zei: Er
moet veel groen op het land komen, planten die zaad vormen en bomen die
vruchten dragen. En zo gebeurde het ook."
De mens kan nu aan het
werk! Zijn juiste inzichten stijgen als met regen beladen wolken op boven de
geordende zee en trekken over de droge aarde, die ze bevochtigen en vruchtbaar
maken. En de `aarde' begint groen te worden, brengt allerlei grassen en kruiden
met zaden voort en allerlei fruitbomen en struiken met zaad. Dit betekent, dat
de liefde in het hart van de mens meteen datgene verlangt en wil wat het door
hemelse wijsheid verlichte verstand als volledig goed en waar herkent.
Want net zoals het
zaad, wanneer het in de aarde gelegd wordt, weldra opkomt en een veelvuldige
vrucht voortbrengt, zo brengt ook de juiste kennis in de levenskrachtige bodem
van het hart vruchten voort.
De door het licht uit
de hemel tot de juiste kennis verheven oorspronkelijke avond van de mens wordt
zo tot daad, waarop de werken moeten volgen; en dit is de derde dag van de
ontwikkeling van het hart en de gehele mens, d.w.z. de geestelijke mens. Om
deze geestelijke mens gaat het; daarom zijn Mozes en alle andere profeten van
God in deze wereld gekomen, net als Ik nu Zelf?
14 januari
Vierde scheppingsdag
(GJE I. 160)
"En God sprak:
Laten er lichten ontstaan aan het hemelgewelf, die dag en nacht scheiden en die
tekens geven voor tijden, dagen en jaren en laten er twee lichten aan het
hemelgewelf staan die op aarde schijnen. En zo gebeurde".
Het lichaam van de mens is tijdelijk en vergankelijk;
het is slechts een bruikbaar vat, waarin de eigenlijke mens zich met voortdurende
hulp van God kan ontwikkelen. Als de mens een voldoende graad van ontwikkeling
heeft bereikt, dan brengt God zijn ongeschapen eeuwige geest tot leven in het
hart van de mens. Deze geest wordt door Mozes bedoeld, als hij spreekt over de
twee grote lichten die aan het uitspansel geplaatst worden, en dat hebben alle
aartsvaders en profeten ook altijd zo en nooit anders bedoeld. Elke geschapen
mens heeft een levende ziel, die ook een geest is en de nodige bekwaamheid
heeft om goed en waar en kwaad en slecht te onderscheiden en ook om zich het
goede en ware eigen te maken en het kwade en slechte uit zich te bannen. Als
een ziel het goede en ware in alle vrijheid heeft aangenomen, dan is ze een
echt hemelgewelf geworden, omdat de ziel zich nu ontwikkeld heeft volgens de
hemelse opgave die in de ziel is gelegd en nu dus helemaal geschikt is om het
zuiver ongeschapen goddelijke in zich op te nemen.
Het zuiver goddelijke
is het grote licht; maar de ziel van de mens, die door het grote licht gevormd
kan worden, is het tweede kleinere licht. Uit zichzelf zou de ziel van de mens
nooit God in zijn zuiver geestelijke wezen kunnen zien. Maar juist in de
verbinding van de zuivere geest met de ziel, kan de ziel door de nieuwe geest
die zij krijgt God zien in Zijn vergeestelijkte zuiverste wezen.
Dat bedoelt Mozes als
hij zegt dat het ene grote licht de dag en het kleine licht de nacht regeert en
de tekens vaststelt, d.w.z.: in alle wijsheid de oorsprong van alle
verschijnselen en van alle geschapen dingen vaststellen, en dus ook de tijden,
dagen en jaren, wat zoveel betekent als: in alle verschijnselen de goddelijke
wijsheid, liefde en genade herkennen.
De sterren, waarover
Mozes spreekt, zijn de talloze nuttige inzichten ('er gaat mij een licht op!')
die men in alle afzonderlijke dingen verkrijgt, welke kennis natuurlijk
voortvloeit uit het ene belangrijke inzicht en daar aan hetzelfde uitspansel
geplaatst zijn als de twee hoofdlichten.
15 januari
Vijfde en zesde scheppingsdag
(GJE 1. 162)
De vijfde en de zesde
dag beschrijven de schepping van de dierenwereld en de schepping van de mens.
Daarmee beschrijft Mozes het
geheel tot leven komen
en de zekere verwerkelijking van alles wat de mens van nature in zich heeft. De
mens herkent en aanschouwt in het zuiver goddelijk ongeschapen licht de
onbeperkte en eindeloos afwisselende overvloed van de scheppingsideeën en
vormen en gaat zich op deze wijze zijn zuiver goddelijke afkomst realiseren.
Het verhaal van de schepping van de eerste mens is het beeld voor de algehele
menswording, of het verkrijgen van het volmaakte kindschap van God.
Maar zoekt u voor
alles in uw hart het Rijk van God en zijn gerechtigheid en maakt u zich over al
het andere weinig zorgen; want dat alles kan u geheel onverwacht ten deel
vallen.
16 januari
Verschil tussen mens en geest
(GJE 1. 165, 8-10)
Het grote verschil
tussen iedere mens en iedere geest ligt daarin, dat een geest vanaf het oerbegin
uit vrije wil een wijs gebruik maakt van zijn vrijheid binnen Mijn ordening en
er eeuwig nooit tegen heeft gezondigd. Een groot deel van de talloos vele
geesten heeft de vrijheid van hun wil echter misbruikt en is daarom, ofschoon
ze gewaarschuwd waren, ondergedompeld in het gericht; en uit zulke geesten,
waaruit eigenlijk deze hele aarde en alle talloze anderen werelden zoals zon,
maan en sterren bestaan, komen volgens een onveranderlijke wet die de gehele
natuur is opgelegd, zowel de natuurlijke mensen van deze aarde alsook de mensen
van alle andere werelden voort, en wel op de bekende manier van de geboorte
met de daaraan voorafgaande verwekking. Zo moeten ze dus door opvoeding en
onderricht mensen worden en na het afleggen van hun lichaam tot zuivere en
volledig vrije geesten worden ontwikkeld.
Als dus het lichaam
van de mens voornamelijk aan een uit het gericht geheven geest gegeven wordt,
opdat hij daarin als in een geheel eigen wereld een nieuwe vrijheidsproef
ondergaat, is het wel duidelijk, dat de reeds volmaakte geesten het vleselijke
lichaam helemaal niet nodig hebben, omdat het vlees slechts een middel maar in
eeuwigheid nooit een doel is en kan zijn, omdat uiteindelijk alles toch weer
puur geestelijk en nooit meer stoffelijk moet worden (....). De zuivere geesten
blijven voor altijd en zullen en kunnen net als Ik en Mijn woord in der
eeuwigheid niet ophouden te bestaan.
17 januari
Waar kies je voor?
(GJE 1. 167, 16-18)
Laat je niet verlokken
door de blinde en bedrieglijke charmes van de wereld, maar wees altijd nuchter
en schat de waarde van de wereld juist in; ruil geen goud en parels die je uit
de hemel gekregen hebt, in voor de dwaasheden van de wereld, dan zullen jullie
onder elkaar steeds vrede hebben en de hemel voor je zien openstaan.
Als jullie je echter
weer door de verleidingen van de wereld laten gevangen nemen, dan moet je het
ook aan jezelf wijten als de hemel zich steeds meer voor je gaat sluiten; en
als je in grote nood zult raken en de hemel om hulp zult roepen, dan zul je
geen hulp krijgen. Want het is niet mogelijk, dat iemand die met wat voor welgevallen
dan ook aan de wereld hangt, tegelijkertijd in zegen brengende verbinding
staat met de hemel.
Want ieder mens is zo
geschapen en ingesteld, dat hij het kwade en het goede, valsheid en waarheid
niet in één hart naast elkaar kan
verdragen; of het een
of het ander, maar in der eeuwigheid nooit allebei tegelijk.
Ja, met zijn verstand
kan en moet hij beide kennen, maar in zijn hart kan alleen het ene of het
andere als basis voor zijn leven aanwezig zijn.
18 januari
Belofte houden (1)
(GJE I. 198, 1-4)
Als jullie oprecht
kinderen van God willen worden, beloof dan nooit iemand iets waaraan je je niet
kunt houden - of wat nog erger is - waaraan je je om wat voor reden dan ook
niet wilt houden; voorwaar Ik zeg jullie: een afspraak of een belofte die niet
gehouden wordt, is het ergste wat bestaat. Want met toorn zondig je in jezelf
en doe je allereerst jezelf schade aan; wie ontucht bedrijft, die begraaft zijn
ziel in het gericht van het vlees en schaadt ook weer zichzelf; maar het
kwaadste van alle kwaden is de leugen!
Heb je aan iemand
beloofd om iets te doen en ontstaan er dan omstandigheden waardoor je je niet aan
je belofte kunt houden, ga dan meteen zonder verzuim naar degene aan wie je
iets beloofd hebt en vertel hem heel eerlijk wat er aan de hand is, opdat de
wachtende in dit geval andere wegen en middelen kan aangrijpen om op tijd uit
de een of andere nood te geraken.
Wee echter degene die beloften doet en ze niet houdt
als hij het wel had kunnen doen, want daarmee veroorzaakt hij een omvangrijk
kwaad; want de wachtende kan dan zijn plicht niet nakomen, en degenen die hun
hoop op hem gesteld hadden, kunnen ook niet verder; en zo is het mogelijk, dat
zo'n onbetrouwbare belofte duizenden in de grootste verlegenheid en droefenis
stort; en dus is een niet gehouden belofte het meest tegengestelde van de
naastenliefde en daarom het grootste kwaad.
19 januari
Belofte houden (2)
(GJE I. 198, 5-7)
Het is beter een hard
hart te hebben, omdat dat niemand ijdele hoop geeft en als men weet dat men van
iemand met een hard hart niets te verwachten heeft, dan zoekt men andere
middelen om iets in stand te houden. Maar als iemand iets wat hem is beloofd,
verwacht, dan gaat hij geen andere wegen en middelen gebruiken. Als het moment
daar is waarop de wachtende zijn zaken in orde had willen brengen en degene die
het beloofd heeft hem in de steek laat zonder vooraf gewaarschuwd te hebben,
dat hij zijn belofte om de een of andere reden die natuurlijk waarachtig moet
zijn, niet zal kunnen houden, dan is zo iemand net als de satan. Die heeft de
mensen al vanaf het eerste begin door zijn profeten ook de prachtigste
beloften gedaan, maar heeft er nooit een waar gemaakt en daardoor tallozen in
de grootste ellende gestort.
Hoed je daarom voor
alles voor zulke toezeggingen en beloftes die je niet kunt nakomen en die je,
wat nog erger is, om wat voor reden dan ook niet houden wilt; want de opperste
duivel ziet dat graag.
Wees liefdevol en
rechtvaardig in alle dingen; want de rechtvaardigen zullen eenmaal in het rijk
van hun Vader stralen als de zon op de helderste middag!
20 januari
Rijkdom
(GJE 1. 201, 2-6, 16)
Hoe moeilijk zal het
zijn voor degene die veel heeft, om zich eenmaal daarvan los te maken, en hoe
licht zal diegene afscheid kunnen nemen van de wereld, die geen goederen uit
haar giftige schoot bezat en nog bovendien terwille van Mijn naam overal werd
vervolgd. Die veracht de wereld en hij zal zeker niet om haar treuren, als
hij, terwijl hij het hemelrijk helder voor zich ziet, deze duistere,
verderfelijke wereld verlaat.
Weet, dat zoals het
goud in het vuur niet verandert en pas daarin haar grote waarde krijgt, zo moet
het ook gaan bij jullie, die werkelijk Mijn leerlingen en volgelingen willen
zijn; want Mijn rijk, waarvoor wij allen nu werken, is niet van deze wereld,
maar van die grote eeuwig onvergankelijke wereld die op dit aardse, materiële,
korte proefleven volgt.
En daarom geef Ik
jullie voor deze wereld ook geen vrede, maar het zwaard; want door de strijd
met de wereld en met alles wat zij biedt, moet je je de vrijheid van het eeuwig
leven bevechten.
Want Mijn rijk lijdt
onder het geweld en wie het niet met geweld tot zich trekt, die verovert het
niet.
Het is natuurlijk heel
gemakkelijk om in een vreedzaam plaatsje en voor zijn aardse leven goed
verzorgd een leerling van Mij te zijn, de lammeren deugd bij te brengen en ze
met zuiver water te drenken; daar heb je niet veel voor nodig! Maar het is heel
wat anders om leeuwen, tijgers en panters te temmen en ze om te vormen tot
nuttige dieren! Daar heb je ook meer verstand, moed, kracht en uithoudingsvermogen
voor nodig dan voor het temmen van de lammeren.
Wie echt een held wil
zijn, mag zijn vijand niet vernietigen, maar moet zich alle moeite getroosten
om het hart van de vijand door verstand, geduld, liefde en wijsheid te winnen;
slechts dan kan hij er zich op beroemen een echte overwinning op zijn vijand
behaald te hebben en de bestreden vijand zelf zal zijn grootste loon zijn.
21 januari
Boodschap uitdragen
(GJE I. 202, 5-9)
Als jullie de mensen
in Mijn naam leren, doe dat dan altijd zoals Ik het doe, eerst met goede daden en
dan pas met bescheiden, eenvoudige en ware woorden en jullie zullen daardoor
snel veel waarachtige leerlingen kunnen tellen.
Maar als jullie jezelf
tot bijna boven de sterren uit in louter ondoorgrondelijke geheimen hult en de
mensen ervan wilt overtuigen, dat je door God uitverkoren bent om ze te
veroordelen, te zegenen of te vervloeken (....) dan moet het je toch wel
duidelijk zijn, dat die handelwijze zeker niet Mijn wil is die jullie geopenbaard
werd, maar dat jullie voor jezelf een nieuwe orde geschapen hebben en van
daaruit een nieuwe ommuurde kerk in de plaats van de oud mozaïsche hebt willen
opbouwen, waarvoor jullie lammeren hun knie al op een afstand zouden hebben
moeten buigen!
Kijk, zo ging het met
de mozaïsche kerk en zij bracht, toen er een muur omheen gebouwd werd, geen of
slechts weinig en dan nog zeer verkommerde vruchten voort.
Ik geef jullie nu een
volkomen vrije kerk, waarbij geen omheining nodig is dan voor ieder mens zelf
het heel persoonlijke hart, waarin de geest en de waarheid woont, en alleen
daar wil God door de echte vereerders erkend en aanbeden worden.
Omdat Ik jullie het
eerst deelgenoot maakte van Mijn geest, moeten jullie niet denken dat je een
haar beter bent dan welk ander mens ook, en die gave mag geen reden zijn voor
een speciale functie (....), maar jullie hebben slechts één Heer; jullie zijn
als broeders en zusters allen gelijk en er mag onder jullie nooit een
onderscheid zijn.
22 januari
Elke dag is een dag van God
(GJE 1. 202, 10-13)
Ook mogen jullie geen
voorschriften maken, en je moet ook geen bijzondere waarde toekennen aan
bepaalde dagen en tijden, alsof deze beter of slechter zouden zijn dan andere,
of alsof God bepaalde dagen vastgesteld zou hebben, waarop Hij jullie gebeden
alleen maar aanhoren zou en jullie offers aan zou nemen. Ik zeg jullie: Bij God
zijn alle dagen gelijk en onder al die dagen is dát de beste dag, waarop je
echt iets goeds voor je naaste gedaan hebt! En zo moet in de toekomst een ware
en God alleen welgevallige sabbatdag alleen maar bepaald worden door jullie
goede daad.
Op de dag dat je goed
doet, zal het ook de ware sabbat zijn die bij God meetelt; maar de
gebruikelijke joodse sabbat is een gruwel in Gods ogen.
En als je al een
zogenaamd Godshuis wilt bouwen, bouw dan zieken- en verzorgingstehuizen voor
jullie arme broeders en zusters; geef hen daarin alles wat ze nodig hebben, dan
zul je op die manier de meest ware godsdienst uitoefenen, waaraan de Vader in
de hemel veel welgevallen zal beleven.
Aan zo'n echte en enig
ware godsdienst zal men kunnen zien, dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn.
23 januari
Het wezen van de liefde
(GJE 1. 205, 6-11)
De gerichtheid van de
liefde wordt steeds bepaald door datgene waar zij het meest van verwacht, ofwel
materieel, of geestelijk. De koopman die parels zocht, verkocht alles en kocht
de grote parel die hij gevonden had. Waarom? Omdat hij veel meer waard was dan
alles wat hij daarvoor bezat. En dat is weliswaar een edel belang, maar het is
en blijft toch een belang en zeker bij de mens is er zonder dat geen liefde.
En wie mij iets wijs wil maken over een belangeloze liefde, die misschien
hoogstens in God kan voorkomen, tegen zo iemand zeg ik: `Vriend, je kunt heel
wijs zijn, maar over het onderwerp van de liefde heb je nog nooit diep
nagedacht!' De goddelijke liefde onderscheidt zich overduidelijk van de liefde
van de hel, doordat de goddelijke liefde weliswaar ook iets neemt, net als die
van de hel, maar ze geeft alles weer terug. Ze verzamelt slechts om het weer
terug te geven, terwijl de helse liefde alleen maar voor zichzelf neemt en
niets terug wil geven.
Als wij ons echter de
hemelse liefde eigen maken dan weten wij dat wij daarmee nooit verlies of
schade kunnen lijden, maar slechts in alle opzichten steeds meer te winnen
hebben naarmate we meer geven.
Dan lijken we op een
kuil die in de grond gegraven wordt; hoe meer grond deze verliest, des te
groter wordt haar ruimte voor de opname van het licht en de hemelse lucht.
Heer, volgens mij heb ik geen ongelijk; wat zegt uw oneindig hoge wijsheid
daarover?
Ik zeg: Alleen maar,
dat je helemaal gelijk hebt; want als de liefde niets nam, dan was het geen
liefde; want alle liefde begeert en wil hebben. Maar het doel van het willen
veroorzaakt een eindeloze kloof, die hemel en hel voor eeuwig van elkaar
scheidt.
24 januari
Het juiste vasten
(GJE 1. 207, 8-11)
Wie op de juiste tijd
vast, handelt beter dan degene die altijd zwelgt en brast; maar toch is er
verschil tussen vasten en vasten! Het juiste en echte vasten bestaat daaruit,
dat men zich onthoudt van alle zonden en dat men zich van alle wereldse dingen
uit alle macht zelf verloochent, zijn kruis op zich neemt en op deze wijze Mij
navolgt, zonder met eten of drinken al te angstig te zijn, maar ook zonder méér
te gebruiken dan noodzakelijk is en te gaan zwelgen; al het andere vasten heeft
weinig of geen zin.
Want er zijn mensen,
die door een bepaalde kastijding van hun lichaam de geestenwereld willen
binnendringen en dan daardoor de krachten van de natuur willen bedwingen; dat
heeft niet alleen geen nut voor de ziel, maar is ook erg schadelijk. De ziel
valt dan als een halfrijpe vrucht van de boom des levens, waarvan de levenskern
altijd verrot, hol, leeg en dus dood is.
Zulk kastijden en
vasten is dus geen deugd maar een buitengewoon grove zonde.
Wie daarom volgens de
ware orde wil leven, moet net zo leven als Ik leef en hem leer om te leven, dan
zal hij ook de vrucht des levens in zich tot bloei zien komen en rijp zien
worden. Daarin zal zich geen oude, maar een geheel levende kern vormen voor het
toekomstige eeuwige leven in de geest en deze zal zich ordelijk en voorspoedig
ontwikkelen tot het levende zelfbewustzijn. Nu weten jullie ook wat er geheel
volgens de goddelijke ordening gedaan moet worden; handel daarnaar dan zullen
jullie het leven in je hebben!
25 januari
Liefde tot God
(GJE 1. 210, 12-16)
Ik zeg: De goden die
jullie, Grieken, vereren, zijn niets dan ijdele voortbrengsels, door
mensenhanden uit materie gemaakt; en jullie kunnen hen duizenden jaren lang
vragen, aanbidden, vereren en meer dan je eigen leven liefhebben, maar ze
zullen jullie toch nooit verhoren en iets goeds voor je doen om de heel
eenvoudige reden, dat ze in de levende werkelijkheid niets zijn en niet
bestaan.
Maar de God der joden,
die de meesten nu ook niet meer in volle waarheid willen erkennen en die zij in
plaats van in de geest en de waarheid van het hart, hetgeen in diepste wezen de
ware liefde is, alleen maar door een zeer besmeurde en dode ceremonie aanbidden
en vereren, is echter toch de enig ware, eeuwige God, die eens de hemel en de
aarde met alles wat daar op, in en onder haar is, leeft en beweegt, uit
Zichzelf geschapen heeft!
Ik ben Zijn eeuwige
Gezondene en kwam nu naar jullie om aan jullie en je kinderen dit evangelie te
verkondigen. Daarom moeten jullie deze God boven alles liefhebben en Zijn
geboden opvolgen die heel in het kort hierin bestaan, dat je, zoals Ik daarnet
zei, Hem boven alles lief moet hebben en jullie naasten als jezelf.
Daarbij moet je ook
geloven, dat juist deze God, die Mijn Vader en sinds eeuwigheid Mijn liefde is,
Mij naar deze wereld heeft gezonden, opdat iedereen die in Mij gelooft het
eeuwig leven in zich zal hebben en zo een kind wordt van de Allerhoogste.
26 januari
Lichaam, ziel, geest
(GJE 1. 214, 10-11)
In de talloze andere
werelden word je in- en uitwendig gevormd tot datgene wat je moet zijn; maar op
aarde laat God de uiterlijke vormgeving over aan de ziel, die haar lichaam zelf
vormt volgens de ordening waarin zij geschapen is; maar iedere geest die in de
ziel geplaatst is, moet eerst de ziel vormen door het opvolgen van de hem van
buitenaf gegeven wetten.
Als de ziel daardoor
de juiste rijpheid en vorming heeft bereikt, dan gaat de geest volledig in de
ziel over en dan is de gehele mens daardoor voltooid, een nieuw schepsel, in de
grond der zaak weliswaar altijd uit God, omdat de geest in de mens eigenlijk
niets anders is dan een God in het zeer klein, omdat deze volledig uit het hart
van God komt. Maar de mens bereikt dit niet door de daad van God, maar door
zijn eigen persoonlijk handelen, en is juist daardoor een waarachtig kind van
God.
En Ik zeg je nog een
keer heel kort: Op alle andere hemellichamen moeten de mensen zich niet zelf
vormen, maar worden ze door God, of wat hetzelfde is, door Zijn kinderen
gevormd. Hier op deze aarde moeten de mensen zich echter geheel zelf vormen
volgens de geopenbaarde ordening, anders kunnen ze onmogelijk kinderen van God
worden.
En zo is een voltooid
mens op deze aarde als een kind van God in alles aan God gelijk; maar een niet
voltooide mens staat daarentegen veel lager dan het rijk der dieren.
27 januari
Gelijkenis van de gemeste os
(GJE 1. 219, 3-10)
Kijk, als een mens
alles heeft wat hij behoeft, dan voelt hij zich heel behaaglijk; hij heeft
nergens zorgen over, hij doet niets, geniet overal van en vraagt zich niet af
of er een God is, of er een leven is na de dood van zijn lichaam, of de mens
niet meer is dan een dier of het dier meer dan een mens. Bergen en dalen maken
geen verschil voor hem, winter en zomer doen hem niets; want in de zomer heeft
hij schaduw en verkoelende baden en in de winter heeft hij een goede verwarming
en warme kleren.
Zo maakt het hem ook
niets uit of het jaar vruchtbaar was of niet; want ten eerste heeft hij voor
tien jaar alles in voorraad en ten tweede heeft hij geld genoeg om dat wat hij
tekort zou komen aan te schaffen.
Nu, zo'n mens leeft
dan net zo rustig voort als een gemeste os in de stal en denkt ook niet veel
meer dan een os en is derhalve ook niets meer dan een genietend dier in
menselijke gedaante.
Als je bij zo iemand
zou komen om hem het evangelie van het godsrijk te prediken, dan doet hij met
jou precies hetzelfde wat de os in de stal doet met een steekvlieg die hem
stoort bij zijn onbezorgde vreten: de os slaat met zijn staart naar de hem
storende gast en die moet er snel vandoor gaan om niet plat geslagen of op zijn
minst half dood geslagen te worden.
En zo iemand die
alleen aan eten denkt en door geen enkele zorg wordt gekweld, zal zijn dienaren
die eigenlijk niets anders zijn dan de verjagende en afwerende staart van zo'n
luxueus levend mens, opdracht geven om je eruit te jagen; en jij zult zeker zo
snel mogelijk maken dat je wegkomt en pas op een behoorlijke afstand erover na
kunnen denken, wat de invloed van jouw evangelieprediking op deze vadsige man
was.
Maar Ik heb de
mogelijkheid om zulke ossen een heel andere preek vooraf te geven. Ik laat ze
op de eerste plaats het ene ongeluk na het andere overkomen; daardoor krijgen
ze allerlei zorgen en angst en vrees, beginnen na te denken, te zoeken en te
vragen hoe het toch mogelijk is dat ze nu van alle kanten belaagd worden, terwijl
ze toch nooit iemand onrecht aangedaan hebben en altijd als nette fatsoenlijke
mensen hebben geleefd!
Maar dat gebeurt
alleen maar voor het nodige gistingsproces. Als zulke mensen dan goed gaan
gisten, hebben ze behoefte aan vrienden die hen weer tot rust kunnen brengen;
ga dan naar hen toe en predik hen het evangelie, en ze zullen naar je luisteren
en nooit meer hun trotse en woedende om zich heen slaande staart tegen je
opheffen.
28 januari
Nietsdoen
(GJE 1. 220, 15-20)
Als het nietsdoen zich
eenmaal in een ziel genesteld heeft, dan nestelt zich daar ook spoedig de zonde;
want het nietsdoen is niets anders dan eigenliefde, die iedere bezigheid voor
iemand anders steeds meer ontvlucht, omdat ze in wezen niets anders wil dan dat
alle anderen ten behoeve en ten nutte van haar zullen werken.
Vermijd daarom ook
vooral het nietsdoen; want dat is een ware zaadkorrel voor alle mogelijke
zonden.
Als voorbeeld kunnen
jullie de verschillende roofdieren nemen. Kijk, deze dieren gaan alleen dan
maar tot hun verderf brengende bezigheid over, als ze door een razende honger
gedreven worden; hebben ze hun buit veroverd en hun honger gestild, dan gaan ze
meteen weer naar hun holen en rusten daar vaak dagenlang; met name de slangen.
Kijk dan eens naar een
rover en moordenaar! Deze mens die anders alle arbeid schuwt en eigenlijk een
duivel in een mensenlichaam is, ligt dagenlang ergens in zijn roversnest;
alleen als de wachtposten hem meedelen dat er een rijke karavaan langs zijn
roversnest zal trekken, gaat hij met zijn kornuiten mee op de loer liggen en
valt dan de voorbij trekkende karavaan meedogenloos aan en berooft haar en
vermoordt de kooplieden om niet verraden te worden. En dat is een vrucht van
het nietsdoen.
Ik zeg daarom
nogmaals: Wees vooral op je hoede voor het nietsdoen; want dat is de weg en de
brede deur tot alle mogelijke zonden.
Na gedane arbeid is
een matige rust goed voor de ledematen, maar een overmatige rust is slechter
dan helemaal geen rust.
29 januari
Werkzaamheid
(GJE I. 221, 6-13)
Alleen voortdurende
werkzaamheid voor het algemeen welzijn van de mensen is goed. Want al het leven
is een vrucht van de voortdurende en onvermoeibare werkzaamheid van God en kan
daarom alleen door ware werkzaamheid in stand gehouden worden en voor de
eeuwigheid bewaard blijven, terwijl uit het nietsdoen alleen maar de dood te
voorschijn komt en komen moet. Leg je handen op je hart en besef, hoe het aan
één stuk door dag en nacht werkzaam is! Alleen van die werkzaamheid hangt het
leven van het lichaam af; als het hart echter eenmaal stil gaat staan, is het -
zou Ik zo zeggen - met het natuurlijke leven wel gedaan.
Zoals echter de rust
van het lichamelijke hart duidelijk de dood van het lichaam is, zo is ook de
vergelijkbare rust van het hart van de ziel de dood voor de ziel. Het hart van
de ziel heet echter 'liefde' en het kloppen van dit hart uit zich in ware,
volle daadwerkelijke liefde. Het voortdurend uit liefde handelen is derhalve
de altijd onvermoeibare hartslag van de ziel. Hoe vlijtiger het hart van de
ziel slaat, des te meer leven wordt er in de ziel opgewekt en als daardoor een
voldoende hoge graad van leven in de ziel is opgewekt, zodanig, dat deze de
goddelijke, allerhoogste levensgraad evenaart, dan wekt zij het leven van de
goddelijke geest in zich op.
Deze geest - die puur
leven is, omdat hij de onvermoeibare hoogste werkzaamheid zelf is - vloeit dan
in de hem door de werken van liefde gelijk geworden ziel en dan is het eeuwige
onverwoestbare leven in de ziel volledig begonnen.
En zie, dat is
allemaal het gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie rust.
Ontvlucht daarom de
rust en zoek de volle werkzaamheid, en je loon zal het eeuwige leven zijn!
30 januari
Innerlijke zelfbeschouwing
(GJE 1. 224, 8, 10-12)
Ik zeg jullie: Er is
voor een mens niets heilzamer dan zo nu en dan zichzelf innerlijk te onderzoeken.
Wie zichzelf en zijn krachten ontdekken wil, moet zich vaker zelf onderzoeken
en innerlijk bekijken. (. .)
Sommigen echter weten
niet hoe ze een begin moeten maken met de innerlijke zelfbeschouwing en vragen
dat aan Mij. Dan zeg Ik: Rust en denk in stilte actief na over jullie doen en
laten, over de jullie welbekende wil van God, en of je deze hebt opgevolgd
tijdens de verschillende periodes van je leven. Op deze manier heb je je innerlijk
onderzocht en daardoor bemoeilijk je het binnendringen van de satan in jezelf
steeds meer. Want deze probeert met al zijn energie om de innerlijke
beschouwing van de mens door middel van allerlei nietszeggende begoochelingen
te verhinderen.
Want als de mens
eenmaal door oefening enigszins vaardigheid heeft gekregen in de beschouwing
van zijn innerlijk, dan ontdekt hij in zichzelf ook heel gemakkelijk en heel
snel welke valstrikken de satan voor hem heeft opgezet, en dan kan hij deze
behoorlijk onklaar maken en vernietigen en tijdig maatregelen nemen tegen alle
toekomstige valsheid van deze vijand. Dat weet de satan maar al te goed en
daarom is hij zo ijverig mogelijk bezig om de ziel zelf met allerlei
begoochelingen af te leiden naar uiterlijke zaken, en onderhand heeft hij dan
niet veel moeite om onzichtbaar voor de ziel allerlei vallen uit te zetten,
waarna zij tenslotte zo verstrikt raakt, dat ze dan niet meer tot
zelfbeschouwing kan komen en dat is heel erg. Want daardoor wordt de ziel
steeds meer gescheiden van haar geest en kan zij deze niet meer opwekken, en
dat is in de mens dan al het begin van de tweede dood.
31 januari
Kennis van de schepping
(GJE II. 5, 9-11)
Het zou voor de mens
niet goed zijn, als hij alles snel begreep, wat zich als een verschijnsel aan hem
voordoet. Want er staat geschreven: Als je van de boom der kennis zult eten,
zul je ook sterven'. Daarom is het beter om ieder wonder te nemen voor wat het
schijnt te zijn en daarbij levendig te bedenken dat bij God niets onmogelijk
is, dan te trachten het ontstaan ervan te verklaren, waarbij men na de
verklaring er net zo weinig van begrijpt als ervoor.
Het is voldoende dat
je ziet dat de aarde er is om de mensen te dragen en te voeden! Zou je weten
hoe ze gemaakt was, dan zou zij haar bekoring voor je verliezen en de wens zou
in je opkomen om een willekeurige andere aarde te analyseren. En als je daarbij
dezelfde ontstaans- en bestaansreden zou ontdekken en datzelfde ook bij een
derde, vierde en vijfde, zou je helemaal geen zin meer hebben nog een zes en
zevende te onderzoeken. Zo zou je dan traag, lusteloos, het leven verachtend
en geërgerd, het leven gaan verwensen en het uur vervloeken, waarop je jezelf
die kennis bijbracht, - en zo'n toestand zou dan de zuivere dood zijn voor je
ziel.
Omdat echter volgens
de goddelijke orde alles zo is ingericht, dat zowel de mens als ook iedere
engelgeest alles slechts geleidelijk aan, en dan zelfs ook nog maar tot een
bepaalde graad, door de goddelijke natuur in zichzelf en in alle geschapen
dingen kan ontdekken, behoudt hij de steeds groeiende levenslust en de liefde
tot God en tot de naaste, die hem de enige mogelijkheid geven om zalig te
worden en te kunnen worden.
1 februari
Rijk der hemelen
(GJE II. 8, 4-7)
Voor de oprechte
vrienden van God is het eigenlijke, ware hemelrijk van God overal, voor de
vijanden van God echter nergens. Voor hen is daarentegen de hel overal,
waarheen je ook je ogen en andere zintuigen wenden kunt en wilt. Beneden en
boven is daar hetzelfde. Kijk niet naar boven naar de sterren, - want zij zijn
aarden zoals deze - waar je nu op staat en kijk ook niet naar beneden naar de
aarde, want zij is geoordeeld, net zoals jouw lichaam, dat eens moet sterven en
vergaan! Onderzoek daarentegen je hart en zoek er vlijtig in; dáár zul je
vinden wat je zoekt. Want in ieder mensenhart is het levende zaad gezaaid, waaruit
het eeuwige ochtendrood van het eeuwige leven zal opbloeien.
Kijk, de aarde zweeft
in een oneindige ruimte, zoals de grote zon, de maan en al de ontelbare
sterren, die op zichzelf niets anders zijn dan ook weer zonnen en aarden. Je zou
met de snelheid van de gedachte deze aarde kunnen verlaten en met deze snelheid
in een rechte lijn wegsnellen, - en als je zo eeuwigheden na eeuwigheden voort
zou snellen, zou je na vele eeuwigheden met gedachtensnelheid te hebben
gevlogen, toch nergens een einde naderen! Maar overal zou je buitengewone en
wonderbaar gevormde scheppingen aantreffen, die overal de eindeloze ruimte
vullen en tot leven brengen.
Door de poort van je
hart zul je na de dood van je lichaam naar buiten gaan in de eindeloze ruimte
van God, en afhankelijk van de gesteldheid van je hart zul je daar een hemel of
een hel vinden!
Want nergens is een
geschapen hemel en ook nergens een geschapen hel, maar al die dingen komen
voort uit het hart van de mens.
Zo zorgt ieder mens in
zijn hart voor de hemel of voor de hel, afhankelijk van het goede of het kwade
dat hij doet. En zoals hij gelooft, wil of doet, zo zal hij dan volgens zijn
geloof, dat zijn wil voedde en deed handelen, leven.
2 februari
Hemelrijk en hel
(GJE 11. 9, 11-14)
Ik zal je nog een
beeld geven van het hemelrijk van God; het hemelrijk van God lijkt geheel en
al op een vruchtbare bodem, waarop naast doornstruiken en distels de edelste
druiven groeien en rijp worden, - en toch groeien ze in één en dezelfde
vruchtbare bodem! Het verschil ligt alleen maar in het gebruik daarvan: de
wijnstok maakt er iets goeds van, de doornstruiken de distel echter iets
slechts, iets wat nutteloos is en voor geen mens te genieten.
Zo stroomt de hemel
zowel in de duivel als in Gods engelen; maar ieder van beiden gebruikt hem
anders!
Ook is de hemel te
vergelijken met een vruchtboom, die een goede, zoete oogst draagt. Als onder
zijn rijk gezegende takken mensen komen, die deze vruchten willen eten, zijn er
een aantal matig; zij eten onder dankzegging slechts zoveel als zij nodig hebben.
Anderen echter, die de vrucht goed smaakt, willen niets aan de boom laten
zitten, maar eten alles op uit naijver, opdat de matigen niet nogmaals iets
zouden vinden en zij eten zo lang door, tot de laatste appel op is. Daarom
worden zij echter ziek en moeten sterven, terwijl de matigen door het matige
gebruik van de vruchten van de boom zich heel goed en verzadigd voelen! En toch
hebben beide partijen van dezelfde boom gegeten.
Zo is de hemel ook als
een goede wijn, die de matige sterkt, de onmatige echter te gronde richt en
doodt; en zo wordt één en dezelfde wijn voor de één een hemel en voor de ander
de ergste hel - en toch komt hij uit dezelfde zak!
3 februari
Ziel na de dood
(GJE
II. 18, 1)
Als de mens sterft
wordt de ziel uit het lichaam genomen. De ziel komt dan als een zelfstandig
geestelijk mens op een plaats, die geheel overeenkomt met haar innerlijke
gesteldheid. Op die plaats kunnen slechts de vrije wil en de liefde haar
helpen. Zijn de wil en de liefde goed, dan zal de plaats ook goed zijn, die de
ziel voor zichzelf gereed maakt met de kracht en macht, die God haar heeft
gegeven.
Zijn de wil en de
liefde echter slecht, dan zal hun werk ook slecht zijn - net zoals op aarde een
slechte boom geen goede en een goede boom geen slechte vruchten geeft. Ga en
versier een doornstruik met goud en edelstenen, en zie of u er daarom druiven
van zult oogsten! Of u echter de druif met goud versiert of niet, ze zal u
toch zoete, lekkere vruchten geven.
4 februari
Vrijheid
(GJE II. 28, 2-7)
Als je een jonge
vogel, die pas uit het ei is gekropen, voert om hem sterk te maken voor het
vliegen, maar hem naast het goede voer tevens kortwiekt, zeg dan eens, zal de vogel
dan zelfs aan het beste voer iets hebben? De vogel zal wel in leven blijven,
maar zolang je hem kortwiekt komt er van het vrije vliegen niets terecht.
Zoals de vogel niet
kan vliegen zonder vleugelveren, zo kan ook de geest van de mens nooit vrij gaan
handelen als zijn vleugels van de vrije kennis gekortwiekt worden door de dwang
van het moeten. Een geest die niet vrij kan handelen is al dood, omdat hij
datgene niet heeft wat de basis is voor zijn leven en wat zijn leven is.
Je kunt de mens
duizend voorschriften geven die te maken hebben met zijn aardse levenssfeer en
ze dwingend voorschrijven, daar zul je de geest van de mens veel minder mee
schaden, dan wanneer je hem één enkel gebod van God hier op aarde dwingend voorschrijft.
Het geestelijke moet
vrij blijven en moet zelf in vrijheid de strafmaatregel bepalen, evenals het
daarbij behorende oordeel; en dan pas kan het in en uit zichzelf de kroon op
zijn leven zetten.
Het vrije inzicht in
het goede en ware is het levenslicht van de geest; daarmee bepaalt hij voor
zichzelf aan welke voorschriften hij wil voldoen. Dat zijn dan vrije wetten
voor hem, en die alleen passen eeuwig bij de vrijheid van het leven. De
geestelijke wil, die door dat inzicht ontstaat, is de vrije geestelijke wet, en
de eeuwige noodzaak om volgens de vrije wil te handelen is de eeuwige
strafmaatregel, die maakt dat geen geest anders kan handelen, als hij tenminste
vrij wil handelen. Kijk, dat is nu de eeuwige zelf regelende orde van God, die
echt geen wetgever boven Zich heeft staan.
5 februari
Menselijke geest
(GJE 11. 28, 9-14)
De menselijke geest
moet net zo door en door volmaakt worden als de Geest van God door en door
volmaakt is, want anders is de geest geen geest, maar een doodsoordeel. Om dat
te kunnen worden, moet hem de gelegenheid worden geboden om zich in het
tijdelijke net zo te kunnen ontwikkelen als de goddelijke Geest de eeuwen door
Zich in God Zelf en door God Zelf heeft ontwikkeld.
Kijk, Ik zou
eeuwenlang macht genoeg gehad hebben om alle mensen met onweerstaanbaar
innerlijk geweld te dwingen zo precies een bepaald gegeven wet op te volgen,
dat ze daar geen handbreedte van af zouden kunnen wijken; maar dan zou de mens
ophouden mens te zijn, en zou dan een dier zijn gelijk welk ander dier dan ook
uit het grote dierenrijk. Hij zou zijn werk dan natuurlijk heel secuur
uitvoeren, maar aan het werk zelf zou je net zo weinig verschil ontdekken als
aan het cellen bouwende werk van de bijen en dat van talloos vele andere grote
en kleine dieren.
Zou je echter met jouw
vrije kennis zulke diermensen tot iets hogers willen opleiden, dan zou je met
hen net zo weinig kunnen aanvangen, als wanneer je de bijen in een school zou
willen leren hoe ze nu eindelijk eens hun cellen op een betere en doelmatiger
manier zouden moeten gaan bouwen.
Daarom moet je de gave
van de mensen om te kunnen zondigen niet zo laag en ook niet als misdadig
aanslaan; want zonder de gave om tegen de gegeven wetten in te kunnen handelen,
zou de mens een dier zijn en geen mens.
En Ik zeg je: De zonde
bepaalt dat de mens een mens is; zonder de zonde zou hij een dier zijn.
6 februari
Vrij binnen Gods orde
(GJE II. 38, 4-8)
De wil van de Heer is
niet zoals die van een mens, die jammer genoeg vandaag zo en morgen anders wil.
De wil van de Heer is eeuwig gelijk en niets kan deze binnen de reeds eeuwen
bestaande orde veranderen; maar toch heerst binnen deze orde de grootste
vrijheid, en de Heer kan doen wat Hij wil, zoals ook iedere engel en iedere
mens. Dat dit zo is kunt u aan uw eigen wezen en aan duizend andere
verschijnselen ontdekken.
U kunt binnen uw
persoonlijke eigen vorm doen wat u wilt; slechts uw wil is de enige die u
daarbij kan hinderen. Maar de persoonlijke eigen vorm is beslist niet te veranderen,
omdat deze in de vaste goddelijke orde thuishoort. Ook kunt u het uiterlijk van
de aarde aanmerkelijk veranderen; u kunt bergen laten afgraven, rivieren
verleggen, meren droogleggen en voor nieuwe meren beddingen laten graven; u
kunt over zeeën bruggen bouwen en de woestijn met vlijt en moeite omvormen tot
gezegend en vruchtbaar land, kortom, u kunt ontelbare veranderingen aanbrengen
op aarde; - maar u kunt de dag geen seconde langer en de nacht geen seconde
korter maken en u kunt de winden en de stormen niet beheersen.
De winter moet u
verdragen en de hitte van de zomer moet u dulden, en geen enkel schepsel kunt
u ondanks al uw willen een andere vorm en aarde geven. Uit het lam zult u in
der eeuwigheid geen leeuw en uit de leeuw in der eeuwigheid geen lam fokken; en
weet u, dat is alweer Gods vaste orde, waarbinnen u wel een grote vrijheid van
handelen gegeven is, ofschoon u de grenzen van de eigenlijke orde van God geen
haarbreedte kunt verzetten.
Maar bij u is Degene
die deze eeuwige orde gevestigd heeft en als enige in staat is om haar weer op
te heffen, als Hij dat wil. Zoals u nu binnen deze vaste orde van God, die in
eerste instantie de basis is van uw bestaan en het bestaan van alles wat u
omringt, toch vrij bent te denken, te willen en te handelen, zo is de Heer nog
vrijer en kan doen wat Hij wil.
7 februari
Engelen
(GJE II. 39, 6-8)
Maar ook als je ze
(engelen) niet ziet, kun je met hen spreken en van alles aan hen vragen, en dan
zullen ze hun antwoord in je hart kenbaar maken, wat je altijd in je hart zult
horen als een duidelijk uitgesproken gedachte. En dat is beter dan het
uiterlijk gesproken woord! Ik zeg je: Eén woord dat een engel in je eigen hart
heeft gegeven, is voor je ziel heilzamer dan duizend woorden, die het oor van
buitenaf heeft gehoord! Want wat je in het hart hoort is al van jou; wat je
echter van buitenaf hoort, moet je je eerst nog eigen maken door het waarmaken
van de gehoorde woorden.
Want als je het woord
in je hart hebt, terwijl je uitwendig toch nog zo nu en dan zondigt, doet je
hart daaraan niet mee en dwingt je weldra tot het besef van de zonde en het
berouw daarover, en daardoor ben je al geen zondaar meer. Als je echter het
woord niet in het hart, maar slechts in het hoofd hebt, waar het door het oor
is ingebracht, en je zondigt dan, dan zondigt het hele hart mee en dwingt je
niet tot het besef van de zonde of het berouw daarover, en de zonde blijft in
je, en je maakt je schuldig voor God en de mensen.
Daarom is het beter
voor je om je geestelijke beschermers niet te zien zolang je in je lichaam moet
blijven. Als je echter eens het lichaam verlaten zult, dan zul je ze als geest
zonder meer eeuwig kunnen zien en aanraken.
8 februari
Schepper en schepsel
(GJE 11. 40, 14-16)
Ik ben een levensboom
en jij bent zijn vrucht. De vrucht lijkt uiterlijk kleiner en onstandvastiger
dan de boom; maar in haar midden rust een door de vrucht gevoed en gerijpt
zaad, en in het zaad liggen weer bomen van hetzelfde soort, in staat om
dezelfde vruchten te dragen met ook weer levende zaden, terwijl zij zelf uit
één zo'n zaadje zijn voortgekomen. Daaruit kun je dan ook heel eenvoudig
concluderen dat het verschil tussen Schepper en schepsel in een bepaald opzicht
niet zo bijzonder groot is als jij het je voorstelt; want het schepsel is
geheel en al de wil van de Schepper, die beslist volkomen goed en waardig is.
Als deze vrije wil, die van de Schepper is uitgegaan en Zijn beeld draagt, zelf
in zijn vrije persoonlijke bestaan onderkent wat hij eigenlijk is, en daarnaar
handelt, is hij aan zijn Schepper gelijk en in het klein volkomen gelijk aan
wat de Schepper in het oneindig grote is. Onderkent de door de Schepper vrij
gelaten deelwil (= mens) echter niet wat zij is, dan houdt hij weliswaar niet
op datgene te zijn wat hij is, maar hij kan de hoogste bestemming niet eerder
bereiken, dan wanneer hij bij zichzelf ontdekt heeft wat hij eigenlijk is.
Om voor zulke
vrijgelaten wilsdeeltjes, die `mensen' heten, het zichzelf te onderkennen te
vergemakkelijken, heeft de Schepper door alle tijden heen openbaringen, wetten
en leringen vanuit de hemel aan de mensen gegeven, en is nu zelfs lichamelijk
Zelf naar de aarde gekomen om de mensen te helpen bij het werk der zelfherkenning,
en hen voor de toekomst meer licht te geven, opdat het hen minder moeite zou
kosten dan tot nu toe.
Nu zul je wel
begrijpen hoe Schepper en schepsel zich tot elkaar verhouden.
9 februari
Ware liefde tot God
(GJE II. 41, 4-5)
Wie Mij niet net als jij
heel jaloers liefheeft en Mij in zijn hart niet bijna zonder mededinging alleen
wil bezitten, die bezit nog geen echte liefde tot Mij! Als hij die niet heeft
dan bezit hij ook niet de volheid des levens; want in de mens ben Ik het
werkelijke leven door de liefde tot Mij in zijn ziel, en deze liefde is Mijn
geest in iedere mens.
Wie dus de liefde tot
Mij opwekt, die wekt zijn door Mij aan hem gegeven geest, en omdat Ik Zelf deze
geest ben en moet zijn, omdat er in eeuwigheid geen andere levensgeest buiten
Mij bestaat, wekt hij daardoor dus Mij Zelf in hem en is daardoor in het
eeuwige leven helemaal ingeboren en kan dan voortaan in der eeuwigheid nooit
sterven en nooit vernietigd worden - ook niet door Mijn almacht, omdat hij een
is met Mij. Ik kan Mijzelf ook niet vernietigen, omdat Mijn oneindige bestaan
zich in der eeuwigheid nooit in het niet-bestaan kan veranderen. Denk daarom
dus niet dat jouw liefde tot Mij dom is, maar zij is juist zoals zij zijn moet.
Volhard daarin, dan zul je eeuwig geen dood voelen of smaken.
10
februari
Besturen
(GJE II. 55, 3-6)
Het is beter een
gegeven wet te handhaven dan deze snel weer op te heffen. In plaats daarvan kan
men de wet wel ongemerkt buiten werking stellen en bij overtredingen
consideratie toepassen en niet te streng oordelen. Als er dan een andere
bestuurder komt, heeft hij de vrijheid om de nagelaten wetten van zijn
voorganger helemaal op te heffen en overeenkomstig de geest van het volk te
vervangen door mildere.
Alleen in het geval
dat men je erom zou smeken, kun je wel het strengste deel van een eenmaal
gegeven wet teniet doen, maar altijd met het voorbehoud dat de wet direct weer
in alle strengheid toegepast wordt, als er zich tekenen voordoen die aangeven
dat men doorgaat met het benadelen van de door de wet beoogde goede zaak.
Kijk, op die
verstandige manier moet iedere bestuurder de hem toevertrouwde volken leiden,
als hij voorspoedig wil regeren. Een lauwe en nalatige bestuurder zal het
echter spoedig betreuren als hij door te grote toegevendheid zich de volken
boven het hoofd laat groeien.
Want de volken
gedragen zich tegenover hun regeerders als kinderen tegenover hun ouders.
Strenge en tevens wijze ouders zullen ook goede, gehoorzame en behulpzame
kinderen hebben, die hun ouders zullen liefhebben en eren. Terwijl daarentegen
bij toegeeflijke ouders de kinderen hen maar al te gauw boven het hoofd zullen
groeien en uiteindelijk uit huis zullen jagen of zetten.
Liefde met ernst en
wijsheid is een eeuwige wet; wie daarnaar handelt doet geen misstap, en de
vruchten daarvan zullen goed en heerlijk smaken.
11
februari
Menselijke leerschool
(GJE 11. 59, 9-14)
Zou er ooit een boven kunnen zijn als er geen beneden
was? Of zou je iemand iets goeds kunnen doen, als er nooit iemand je hulp nodig
had? Wat is dan een goede daad als niemand daar behoefte aan heeft? Of zou je
een alwetende ooit iets kunnen leren dat hij eerder reeds niet wist?
Kijk, in een wereld
waar een mens zichzelf moet vormen tot een waar kind van God, moet hem ook alle
mogelijke goede en kwade gelegenheid ten dienste staan om de leer van God
volledig uit te kunnen proberen.
Het moet warm en koud
zijn, opdat de rijke gelegenheid krijgt om zijn arme en naakte broeder van
kleren te voorzien. Zo ook moeten er armen zijn, opdat de rijken zich ook in de
barmhartigheid en de armen zich in de dankbaarheid kunnen oefenen. Evenzo
moeten er sterken en zwakken zijn om de sterken gelegenheid te geven de zwakken
te ondersteunen, en om de zwakken in de deemoed van hun harten te laten
erkennen dat zij zwak zijn. Zo moeten er in zeker opzicht ook dommen en wijzen
zijn, omdat het licht van de wijzen anders voor niets zou zijn. Als er geen
slechten waren, waaraan zou de goede dan kunnen afmeten of en in hoeverre hij
werkelijk goed was?
Kortom, in dit instituut
voor zelfontwikkeling van mensen tot vrije kinderen van God moeten er zich
zoveel mogelijk voor- en tegensituaties voordoen, waardoor de kinderen zich
grondig in alles kunnen oefenen en ontwikkelen, omdat ze anders onmogelijk
ware, almachtige kinderen van de Allerhoogste zouden kunnen worden.
Zolang een mens niet
bij alle mogelijke zaken en omstandigheden met geheel eigen macht de satan van
het gevechtsterrein verdrijven kan, is hij nog geen volledig kind van God. Maar
hoe zou hij ooit de overwinnaar van deze vijand kunnen worden, als men hem alle
gelegenheid zou ontnemen om ook maar met een haar van de vijand in aanraking
te komen?
Ja, het ware rijk van
God kost veel strijd terwille van de algehele vrijheid van het eeuwige leven,
en daarom moeten jullie tussen hemel en hel gelegenheid krijgen om te vechten.
12 februari
Denken in het hart
(GJE II. 62, 1-2, 5-6)
Heer, met dat denken
in het hart wil het bij mij helemaal niet lukken, omdat ik al sinds mijn jeugd
gewend ben met mijn hoofd te denken; het lijkt mij haast onmogelijk om in het
hart te kunnen denken. Hoe moet ik dat aanpakken?
Ik zeg: Dat gaat heel
gemakkelijk en natuurlijk! Alles wat je maar denken kunt en wilt - volgens je
gevoel in je hersens - komt eerst uit het hart. Want iedere nog zo geringe
gedachte moet toch eerst de een of andere prikkel krijgen die hem opwekt. Nadat
de gedachte in het hart door de een of andere noodzaak geprikkeld en opgewekt
werd, stijgt zij op naar de hersenen om door de ziel onderzocht te worden. Die
zet dan de ledematen van het lichaam in de gewenste beweging, zodat de
innerlijke gedachte in woord of daad omgezet wordt. Dat een mens ooit met zijn
hoofd zou kunnen denken is echt een onmogelijkheid! Want een gedachte is een
zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan alleen
in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van daaruit de
hele mens bezielt. Hoe zou nu ooit door de een of andere nog zo fijne materie
iets geschapen kunnen worden! Alle materie, dus ook de hersenen van de mens, is
toch alleen maar schepping en kan dan toch nooit schepper zijn?!
Maar bij mensen
waarbij die liefde nog niet ontwaakt is, ontwikkelen de gedachten zich
weliswaar ook in het hart, maar zij worden daar, omdat het hart te materieel is,
niet waargenomen. Pas in de hersenen, waar de gedachten uit het hart stoffelijk
worden, worden ze door de handelingsimpuls omgezet in beelden en deze vermengen
zich daar met de beelden, die zich, komende uit de buitenwereld, via de
uitwendige zintuigen in de hersenvlakjes ingegrift hebben. In deze vorm zijn
ze voor de ogen van de ziel materieel en slecht en zij moeten dan ook gezien
worden als de oorzaak van de slechte handelingen van de mensen.
Daarom moet iedere
mens eerst in het hart geestelijk wedergeboren worden, omdat hij anders niet
in kan gaan in het rijk van God.
13 februari
God heeft geen tempels nodig
(GJE II. 72, 7-9)
Ik zeg: Vriend, dat
gebeurde, gebeurt nog en zal in de toekomst nog heel vaak gebeuren, en toch
zullen de mensen niet ophouden met het bouwen van tempels! Die te Jeruzalem zal
verwoest worden, en van de afgodentempels zal niets teruggevonden worden. Maar
in plaats van dit geringe aantal zullen er vele duizenden komen, en zolang er
op aarde mensen zullen wonen, zullen zij ook tempels bouwen, grote en kleine,
en zij zullen daarin hun heil zoeken.
Maar slechts weinigen
zullen voor God een levende tempel in het hart bouwen, de enige plaats waar Hij
waardig beleden, vereerd en aanbeden kan worden en ook moet worden, omdat dát
alleen de voorwaarde is voor het eeuwige leven van de ziel!
Zolang de mensen in
paleizen wonen en zich door de paleizen en vanwege de paleizen zullen laten
eren en roemen door degenen die zich geen paleizen kunnen veroorloven, zal men
ook naast de paleizen een tempel voor de een of andere god bouwen en hem
daarin vereren, en ook al heeft dit niets met waarheid te maken, dan is het
toch tot meerdere eer van de paleis- en tempelbouwers.
En zo zal het gebeuren
dat de mensen de eer aan zich zullen trekken die zij God behoren te geven. Het
loon voor hun werken zal echter dan ook zeer nadrukkelijk daaruit bestaan, wat
ze zichzelf toegeëigend hebben!
In het hiernamaals zal
men hen echter niet kennen en zij zullen in de grootste duisternis gestort
worden, waar huilen en tandenknarsen hun lot zal zijn, omdat de grote
duisternis een eeuwige ruzie en onenigheid veroorzaakt. Daarom laten wij
voorlopig alles zoals het is, want alle knopen zullen pas in het hiernamaals
geheel ontward worden.
14
februari
Weetgierigheid
(GJE II. 73, 10-11)
De weetgierigheid is
een groot goed, dat door de Heer zelf in het hart van de mens is gelegd. Als de
mens deze edele drang niet zou hebben, zou hij net als een dier zijn, dat
volgens mijn mening beslist geen spoor van dorst naar kennis in zijn botte ziel
heeft. Het zuiver goddelijke van de weetgierigheid ligt volgens mij al daarin,
dat het lijkt op een droom waarin men dorst heeft, waarbij de dromende ziel
vaak enorme vaten vol water of wijn drinkt om die te stillen en daarbij toch
steeds dorstig blijft en een onoverwinbare lust krijgt in steeds grotere
hoeveelheden dorstlessende dranken. Onze onverzadigbare weetgierigheid maakt
ons ook duidelijk dat in God een oneindige overvloed aan wijsheid moet zijn,
die geen zoekende geest in der eeuwigheid zal doorgronden. Daarom meen ik dat
mijn huidige dorst naar kennis geen zonde is.
Kijk, mij en
verscheidene van onze broeders vergaat het zoals zoveel snoeplustige kinderen,
die geen trek hebben in allerlei lekkernijen zolang ze niets van dergelijke
zoetigheden weten of zien. Maar zet ze aan een met allerlei zoete spijzen
gevulde tafel en verbied hen daar iets van te gebruiken, dan zul je al gauw
tranen in hun ogen en nog meer water in hun mond ontdekken. Maar ondanks dat
heb je toch gelijk.
Zoals een vader zijn kinderen, als oefening in de
belangrijke deugd van de zelfverloochening, zo nu en dan iets lekkers voorzet
waarvan ze niet mogen eten, zo schijnt onze hemelse Vader ons ook zo nu en dan
geestelijke spijzen voor te zetten, waarvan we niet mogen genieten, voordat we
een bepaalde graad van zelfverloochening bereikt hebben. Als we volgens zijn
orde die graad bereikt hebben die Hij voor onze ziel nodig vond, dan zal Hij
ons laten genieten van de spijs die wij nu zo graag willen hebben. En dus
zullen wij voor dit moment en zolang Hij het wil, helemaal tevreden zijn met
hetgeen wij weten en hebben, en Zijn alleen heilige wil geschiede altijd.
15
februari
Zelfontwikkeling van de mens
(GJE II. 75, 7-9)
Ik zeg: Daarin ligt nu
juist het grote geheim van de zelfontwikkeling van de mens. Alles kan Ik voor
de mens doen en daarbij blijft hij mens; maar zijn hart is van hemzelf; dat
moet hij geheel en al zelf bewerken als hij voor zichzelf toegang wil krijgen
tot het eeuwig leven. Want als Ik Zelf eerst het hart van de mens zou bijschaven,
dan zou de mens een machine en nooit vrij en zelfstandig worden; maar als de
mens geleerd wordt wat hij moet doen om zijn hart voor God te vormen dan moet
hij dat ook ongedwongen ten uitvoer brengen en zijn hart vormen volgens die
leer.
Pas als hij zijn hart
zo gevormd, gereinigd en gezuiverd heeft, kom Ik geestelijk daarin en ga er
wonen en de gehele mens is dan geestelijk opnieuw geboren en kan daarna eeuwig
niet meer verloren gaan. Want daardoor is hij een met Mij geworden, zoals Ik
een ben met de Vader, van wie Ik ben uitgegaan en in deze wereld ben gekomen om
alle mensenkinderen de weg te wijzen en te banen, die zij geestelijk moeten
gaan om bij God in de volheid der waarheid te komen.
Daarom moet jij, net als
ieder van jullie, eerst beginnen met de bewerking van je hart, anders ben je
verloren - ook al zou Ik je duizendmaal uit het graf in het vleselijk leven
hebben geroepen.
16
februari
De aard van de mens
(GJE 11. 93, 8-11)
Wat weten wij af van
het innerlijk en de geaardheid van de mens? Vaak zouden wij willen vloeken waar
de Heer nog royaal zegent! Want noch het goede noch het slechte beseffen wij
volkomen.
Al is een mens nog zo
goed, toch heeft hij meer of minder zelfzucht in zijn hart. Daarmee beoordeelt
hij dan ook steeds zijn medemensen, en hij rekent het hen altijd het eerst en
het liefst als fout aan, als ze dingen doen waardoor hij denkt benadeeld te worden.
Omdat iedere andere mens echter ook wel wat zelfzuchtig is, beoordelen alle
mensen elkaar onjuist. Deze misvattingen veroorzaken wederzijdse
ontevredenheid, en vervolgens ergernis, nijd, toorn en nog meer van zulke
lofwaardigheden.
Wie anders dan de mens
is zodoende schuldig aan het slechter worden van de mensen? Daarom slijt de
levensmachine ook na verloop van tijd en moet zodoende ook door haar verheven
meesterknecht van tijd tot tijd gerepareerd en zo nu en dan zelfs van de grond
af aan weer opgebouwd worden.
En zo'n tijd van
algeheel herstel schijnt nu, na meer dan duizend jaar, te zijn aangebroken.
Daarna zal het betere deel van de mensen weer een poos meekunnen; maar voor
meer dan hoogstens tweeduizend jaar zullen de gerepareerde mensen niet meer
meegaan, en in het hiernamaals zal het ons niet ontgaan, dat gebeuren zal wat
ik je nu heb gezegd.
17
februari
Gods heilsboodschap blijft
(GJE II. 107, 1-3)
Ik zeg: Ik vind je een
echt brave man en vriend, en wat je gezegd hebt is jammer genoeg maar al te
waar. Als Ik een mens zou zijn van de soort zoals de aardse mensen zijn, dan zou
Ik jouw raad ook zonder meer opvolgen, want in jouw borst klopt een
rechtschapen mannenhart, maar Ik ben een heel ander mens en een heel ander
wezen dan waarvoor jij Mij houdt! Kijk, alle machten des hemels en van deze
aarde moeten Mij gehoorzamen en daarom heb Ik niets te vrezen. Wel zal de
Schrift bitter en smartelijk aan Mij vervuld worden, maar niet volgens de wil
van deze wereld, maar volgens de wil van de Vader in de hemel, die nu echter in
Mij is zoals Ik eeuwig in Hem ben! Maar terwille daarvan zal Mijn macht over
hemel en aarde niet het geringste inboeten. Want als Ik het zou willen dan zou
deze aarde in een oogwenk veranderen in een nietig stofje te samen met alles
wat in en op haar is, ademt, leeft en beweegt, maar omdat Mijn fundament `behoud'
heet, gebeurt dat niet!
Het kan gebeuren dat
Ik uit ergernis en jaloerse afgunst van de tempel als opruier van het volk en
als godslasteraar word aangeklaagd en vervolgens aan het dwarshout genageld
word; maar dat alles zal Mijn macht niet breken en tot aan het eind van deze
wereld niet de minste afbreuk doen aan Mijn leer.
In de loop van de tijd
zullen weliswaar de eigenlijke wereldmensen van Mijn leer grotendeels
hetzelfde maken wat de Egyptenaren, Grieken en Romeinen van de oerleer gemaakt
hebben, die Adam en zijn eerste nakomelingen kregen. Maar naast die afgoderij
zullen er toch velen zijn, die Mijn leer en Mijn macht net zo rein zullen
bewaren en bezitten als ze nu uit Mijn mond komt, en daardoor zullen zij ook
steeds de macht hebben en bezitten, die hen door het levende geloof in Mijn
woord tijdelijk en in het hiernamaals voor eeuwig verleend wordt. Zo ben Ik dus
de Heer en vrees daarom geen heer en diens wetten.
18
februari
Profeet
(GJE 11. 108, 1-5)
Ik zeg: Een profeet is
een net zo'n eenvoudig, met allerlei zwakheden behept, natuurlijk mens als
jij, maar omdat hij een bezonnen hart heeft (....) reinigt de goddelijke geest
zijn hart van de veelvoudige wereldse ballast. Als het hart op zich zo
gereinigd is, giet de goddelijke geest een hemels licht in zo'n hart.
Omdat de profeet
duidelijk onderkent dat dit een hemels licht is dat zich altijd door helder
waarneembare woorden laat horen, behoeft de op deze wijze gerijpte profeet
alleen maar met de stem van zijn mond luid na te spreken wat hij in zijn hart
helder en duidelijk hoort en dan profeteert hij al volmaakt profetisch!
Zodra het nodig is,
wordt de wil van de profeet door God aangespoord om datgene tot het volk te
spreken en voor het volk te doen wat hij in zijn hart hoort, - en dat noemt men
dan een echte profetie of voorspelling en deze is net zo goed een zuiver woord
van God, als wanneer God Zelf in eigen woorden tot de mensen gesproken zou
hebben.
Maar daarom is zo'n
profeet voor God niet belangrijker dan ieder ander mens, die deze gave niet
heeft. Want de profeet moet uit eigen wil eveneens opvolgen wat de geest van
God door zijn hart en door zijn mond tegen de mensen heeft gezegd. Anders komt
het gericht net zo over hem als over ieder, die de wil van God hoort maar niet
opvolgt, - en voor een profeet is dat dan erger dan voor een ander mens. Als
een ander in de zwakheid en de duisternis van zijn ziel het moeilijk heeft met
te geloven wat de profeet tegen hem zegt, dan zal zijn oordeel minder zwaar
zijn dat hij niet geloven kon wat de profeet tegen hem gezegd heeft. Maar voor
de profeet zelf is er geen verontschuldiging, en ook niet voor degene die
geloofd heeft en toch uit liefde voor de wereld en haar schatten niet deed wat
de profeet bevolen had.
Toch zal eenmaal het loon van een profeet groter zijn
dan dat van een ander mens, want een profeet heeft altijd zevenmaal meer te
dragen dan ieder ander mens.
19
februari
Het echte gebed
(GJE II. 111, 3-7)
Het enig ware gebed is
de liefde tot God, de Vader in de hemel en eveneens tot de medemensen, jullie
naasten. Alle andere gebeden hebben voor God geen waarde en voor Mij ook niet.
God heeft de mensen
ook nooit geleerd Hem met de lippen te eren en de harten koud te laten. Maar omdat
Samuel luid voor het volk heeft gebeden evenals enkele profeten, en omdat David
voor God de Heer zijn psalmen en Salomo zijn Hooglied zong, kwam het volk tot
het loze lippengebed en de koude offers.
Maar voor God is zulk
bidden en offeren een verschrikking! Wie niet in zijn hart kan bidden, die kan
beter helemaal niet bidden, opdat hij zich voor God niet onbetamelijk gedraagt.
God heeft de mens geen voeten, handen, ogen, oren en lippen gegeven om daarmee
ijdel en zinloos te bidden. Hij heeft voor het bidden alleen het hart gegeven!
Toch kan ieder mens
ook met de voeten, handen, ogen, oren en lippen bidden. Met de voeten, als hij
naar de armen gaat en hen hulp en troost brengt. Met de handen als hij de
noodlijdende ondersteunt. Met de ogen als hij graag omziet naar de armen. Met
de oren als hij graag en tot daden bereid Gods woord aanhoort en zijn oren niet
sluit voor het vragen van de armen. Tenslotte met de lippen als hij graag
troost brengt aan de arme verlaten weduwen en wezen, en zich voor de gevangenen,
zover zijn macht en kracht reikt, bij degenen die deze armen vaak onschuldig
gevangen houden, inzet om hen vrij te krijgen.
Ook bidt de mens met
de lippen, als hij de onwetenden leert en hen brengt tot het ware geloof, tot
de juiste kennis van God en tot allerlei nuttige deugden. Dat alles vindt God
wel een heel prettig gebed!
20 februari
Lichaam, ziel, geest
(GJE II. 132, 8-13)
De ziel van de mens
leeft door een onjuiste koers bij het vlees, of door een juiste koers bij haar
geest, die altijd een is met God. Zoals het zonlicht een is met de zon. Leeft
een geest bij het vlees, dat in zichzelf dood is en slechts voor een bepaalde
tijd als het lichaam niet beschadigd wordt, door de ziel leven krijgt, dan
wordt de ziel helemaal een met het lichaam. Maar als de ziel zich steeds meer
op het vleselijke instelt, zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan
bevangt haar ook het gevoel der vernietiging dat bij het vlees hoort; en dit
gevoel is dan de vrees die de mensen tenslotte voor alles onbekwaam en
krachteloos maakt.
Geheel anders gaat het
echter met een mens, wiens ziel door een juiste koers vanaf zijn prilste jeugd
naar de geest geleefd heeft. Dan ziet de ziel in der eeuwigheid geen mogelijke
vernietiging voor zich. Haar gevoel lijkt op de geaardheid van haar eeuwige
onverwoestbare geest, zij kan geen dood meer zien en voelen, omdat zij een is
met haar eeuwig levende geest, die heer is over de gehele zichtbare
natuurwereld. En het begrijpelijke gevolg voor de nog in het vlees levende mens
is, dat hij geen angst heeft. Want waar geen dood is, is geen vrees!
Daarom moeten de mensen zich ook steeds zo weinig
mogelijk zorgen maken over wereldse zaken, maar alleen zorgen dat hun ziel een
wordt met de geest en niet met het vlees. Want wat baat het de mens als hij
voor zijn vlees de gehele wereld zou winnen, maar daardoor zijn ziel zwaar zou
schaden? (....) De mensen, die helemaal een zijn geworden met de wereld, zijn
onuitsprekelijk moeilijk te helpen, want zij zien en vestigen hun leven op de
ijdele dingen van de wereld, leven in een doorlopende vrees en zijn tenslotte
geestelijk helemaal ontoegankelijk. (....)
Een werelds mens die
dan zijn ziel wil redden, moet zichzelf geweld aandoen en beginnen met zoveel
mogelijk alle wereldse zaken te verloochenen. Als hij dat met veel vlijt en
ijver doet, zal hij zichzelf redden en tot het leven ingaan. Doet hij dat
echter niet dan kan hij op geen andere manier geholpen worden dan door veel
werelds lijden, opdat hij de wereld met haar heerlijkheid leert verachten,
zich tot God bekeert en zo begint Zijn geest in zich te zoeken en zich meer en
meer met Hem te verenigen. Ik zeg je: Het geluk van de wereld is de dood van de
ziel!
21 februari
Ontwikkeling in het hiernamaals
(GJE II. 140, 5-7)
De zielen van de mensen
die in alle slechtheid zijn gestorven, komen door hun eigen wil in de diepte
der aarde. Want omdat zij pure materie zijn geworden, is dat hun element, en
zij willen en kunnen daarvan niet scheiden. Wel zal er alles, ja zelfs het
uiterste aan gedaan worden. Alle kwellingen en smarten worden op hen losgelaten
om hen los te maken van de materie. En als er een van de materie loskomt dan
komt ze in de scholen die op het geestelijke deel van deze aarde bestaan. Pas
daar vandaan gaat ze dan verder naar de maan. Als ze daar iedere graad van
zelfverloochening heeft doorgemaakt en daarin sterk is geworden, wordt ze naar
een volmaaktere planeet verheven en daar in de ware wijsheid onderwezen.
Wanneer dan zo'n ziel
in het ware licht is opgenomen, wekt dat licht, als het sterker en sterker
wordt, de warmte van het geestelijk leven op, en de ziel begint zich zodanig
met haar geest te verenigen, dat langzaam maar zeker haar gehele leven liefde
wordt. Als die liefde dan sterk en krachtig genoeg is geworden en is overgegaan
in de echte innerlijke levensvlam dan wordt het in de ziel van binnenuit licht
en stralend, en pas dan bevindt zo'n ziel zich in de toestand waarin ze
opgenomen kan worden in de vrije wereld van de gelukzalige geesten, waar ze
dan als een kind weer verder opgevoed wordt.
Maar totdat een op
aarde stoffelijk geworden ziel zover is, kunnen in het gunstigste geval toch
altijd wel verscheidene honderden jaren verstrijken.
22 februari
Geestelijke betekenis van de natuur
(1)
(GJE II. 148, 9-12)
Wanneer jullie een
kalme waterspiegel zien waarin de zon schijnt dan zal vanaf de waterspiegel
dezelfde majesteit en waarheid teruggekaatst worden die je aan de hemel ziet.
En zo heeft men ook een rustig hart nodig, vrij van hartstochten, dat slechts
door algehele zelfverloochening, deemoed, geduld en zuivere liefde kan worden
bereikt, opdat het evenbeeld van God in de geest van de mens net zo zuiver en
waar teruggekaatst zal worden als de aardse zon door een rustige waterspiegel.
Als een mens zover is, dan is alles bij hem waarheid
geworden en dan is zijn ziel in staat om haar blik in de diepte van Gods schepping
te richten en alles in de volheid van de zuivere waarheid te zien. Maar zodra
het in haar begint te golven, worden alle oerbeelden vernietigd en bevindt de
ziel zich onvermijdelijk in het gebied van het bedrog en alle soorten en vormen
van misleiding en kan niet meer zuiver zien voordat de totale rust in God in
haar is ingetreden.
En dat is de ware
sabbatsrust in God, en daarom heeft God het vieren van de sabbat ingesteld. De
mens moet zich dan onthouden van alle zware inspannende arbeid, omdat iedere
zware arbeid de ziel noodzaakt om haar krachten aan het lichaam te geven dat
haar dan prikkelt.
Dat brengt de spiegel
van haar levenswater in heftige beweging, waardoor zij de zuivere goddelijke
waarheid niet meer helder in zichzelf kan herkennen.
De echte sabbatsrust
bestaat daarom uit een verstandige onthouding van alle zware arbeid. Zonder
noodzaak moet men daar niet aan meedoen, maar in noodgevallen is ieder mens
verplicht zijn broeder te helpen.
23
februari
Geestelijke betekenis van de natuur (2)
(GJE II. 148, 13-15)
Meer nog dan zich van
alle zware arbeid te onthouden, moet iedere ziel alle hartstochten uitbannen.
Want de hartstochten zijn de stormen in de ziel, zij woelen het levenswater om
en Gods evenbeeld wordt dan in de ziel net zo verscheurd als de weerkaatsing
van de zon op de golven van de zee. Het beeld van de zon schittert wel op de
golven, maar hoe vertekend! En als de storm lang aanhoudt, stijgen er weldra
zware dampen op uit de bewogen zee en vullen de lucht van de zielenhemel met
donkere wolken. Die verhinderen het licht van de geestelijke zon om het
levenswater van de ziel te bereiken, - en de ziel wordt donker, kan niet meer
het echte van het onechte onderscheiden en houdt de begoocheling van de hel
voor een licht uit de hemel.
Maar zo'n ziel is dan
ook al bijna verloren! Alleen als er stormen, dat wil zeggen zware beproevingen
van boven, zouden opsteken, die de kwade wolken in de ziel zouden verjagen, en
als de ziel daarna meteen door het houden van de ware sabbatsrust haar
levenszee tot rust zou brengen, dan zou zij te redden zijn, - maar anders niet!
Kijk, dat is de voor
iedereen bruikbare geestelijke betekenis, die ons elke mooie zonsopgang door
haar uiterlijke verschijnselen toont. Wie dat toetst op zichzelf, zal in de
waarheid en in het licht blijven, en het eeuwige leven zal hem ten deel vallen;
maar wie deze les in de wind zal slaan en er geen rekening mee houdt, zal voor
eeuwig sterven.
24
februari
Straf in liefde
(GJE II. 164, 5-8, 10)
Kijk, in Mij is alle
macht en gezag over hemel en aarde. Ik zou allen met een gedachte kunnen
vernietigen, en toch verdraag Ik hen met groot geduld tot het juiste moment, wanneer
hun maat vol is.
Ook Mij maken de mensen toornig en Mijn hart maken ze
door hun onverbeterlijkheid treurig; maar toch verdraag Ik hen en kastijd hen
steeds in liefde, opdat ze zich zullen verbeteren en in zouden mogen gaan in
het rijk van het eeuwige leven, waarvoor zij geschapen zijn. Als je dus een
goede rechter wilt zijn dan moet je Mij in alles navolgen. Het is natuurlijk
veel gemakkelijker een oordeel over iemand uit te spreken dan een oordeel te
verdragen. Maar wie het oordeel van een veroordeeld mens op zich neemt en dan
zorgt dat de veroordeelde weer op het goede pad komt, die zal eens in Gods rijk
een grote naam hebben. Denk allen goed aan wat Ik nu gezegd heb! Want als Ik
het zó bepaal en wil hebben, dan kunnen jullie het toch niet anders willen
hebben en doen!? Ik ben de Heer over leven en dood! Alleen Ik weet wat het
leven is en wat ervoor nodig is om het voor eeuwig te behouden en het in alle
gelukzaligheid te genieten.
Als jullie Mijn leer
zullen navolgen, dan zullen jullie het leven in alle gelukzaligheid behouden.
Maar als jullie tegen Mijn leer in handelen dan zullen jullie het leven
verliezen en de dood ingaan, die de ongelukkigste toestand van al het leven is,
een vuur dat nooit dooft en een worm die nooit sterft.
Ik zeg: Juist daarom
ben Ik dan ook op deze wereld gekomen om jullie allen dáár hulp te bieden waar
jullie uit jezelf geen uitweg meer gevonden zouden hebben. Vertrouw en bouw
daarom altijd op Mijn naam en daardoor zal jullie het onmogelijk lijkende, mogelijk
worden!
25 februari
Zonder fundament geen gebouw
(GJE II. 166, 8-11)
Als er geen fundament
is, kan er ook geen gebouw op gezet worden. Leg daarom altijd zo'n fundament
voordat je gaat bouwen, dan zal je moeite niet tevergeefs zijn!
Jullie zijn uit God en
moeten daarom ook in alles aan God gelijk zijn. God neemt er echter de tijd
voor als Hij schept. Eerst is er het zaad, daaruit komt de kiem. Uit de kiem
groeit de boom; die vormt eerst knoppen, dan bladeren en dan pas de smakelijke
vrucht, waarin weer het oorspronkelijke zaad is gelegd en voor de verdere
voortplanting in de vrucht rijpt.
Zoals het in het klein
met een plant gebeurt, zo gaat het ook met een hele wereld. De zon rijst niet
onaangekondigd boven de horizon en aan een storm gaan altijd waarschuwende tekenen
vooraf, die goed te herkennen zijn.
Als God Zelf nu heel
strikt en met het grootste geduld en uithoudingsvermogen in alle dingen zo'n
orde in de opeenvolging aanhoudt, dan zullen jullie, als Mijn echte
leerlingen, Mij toch ook in alles wat Ik jullie heb getoond en waarvoor Ik
jullie de weg heb gebaand, navolgen, opdat jullie niet zullen verdwalen op je
zelfgemaakte weg.
26
februari
Bezetenheid
(GJE II. 169, 3-7)
De aarde is draagster
van tweeërlei soort mensen. De ene en betere soort stamt van oorsprong reeds
van boven; de kinderen van God moeten daaronder gerangschikt worden. De andere
en oorspronkelijk kwade soort stamt zuiver van deze aarde af. Hun ziel is in
zekere zin een combinatie van afzonderlijke levensdeeltjes, die, terwijl ze
van satan afgenomen zijn, in de massa van het aardelichaam als materie gevangen
worden gehouden. Daaruit evolueren ze door de plantenwereld, en werken zich
door de vele niveaus van de dierenwereld tenslotte als een potentiële kracht,
bestaande uit talloze oerzieldeeltjes, op tot een ziel van een werelds mens.
Speciaal bij ongezegende verwekkingen verenigen zij zich in het lichaam van de
vrouw, waarbij zij daarna net als de kinderen van het licht uit de geestelijke
sfeer van de hemelen, op deze wereld geboren worden.
Omdat het gehele wezen
van zulke kinderen uit satan genomen is, lopen zij altijd min of meer gevaar om
door de een of andere boze geest, dat wil zeggen door de zwarte ziel van een
eens op deze aarde lichamelijk geleefd hebbende duivel van een mens, bezeten te
worden. Dat gebeurt vooral dan, als zo'n jonge uit de satanische aardedeeltjes
gevormde ziel een goede en hemelse richting inslaat. Omdat daardoor een
levensdeel zich losscheurt van de helse sfeer, veroorzaakt dat een
onverdraaglijke pijn aan de gezamenlijke hel, en daarom stelt zij alles in het
werk om zo'n verwonding te verhinderen.
Nu wil je natuurlijk
weten waarom de hel daar zo'n pijn van ondervindt, want een zo'n ziel moet
vergeleken bij de hel toch onnoemelijk klein en onbelangrijk zijn, zoals een
mensenhaar is ten opzichte van de gehele mens, en Ik zeg je dat je daar groot
gelijk in hebt. Maar neem nu eens het kleinste haartje van je lichaam en ruk
het uit, dan zul je daarbij merken dat je tijdens het uittrekken niet alleen op
de plaats van het haartje, maar haast door je hele lichaam een onuitstaanbare
stekende pijn zult voelen, die je tot vertwijfeling zou brengen als dat een uur
lang zou duren.
Aan de hand van deze
verklaring kun je nu al een beetje beter inzien, waarom op aarde de bezetenheid
voorkomt en waarom dat tot aan het einde van deze aarde zal voorkomen. Deze
bezetenheid heeft voor de bezetene ook beslist goede kanten, want zo'n ziel,
wiens lichaam door de een of andere duivel in bezit genomen wordt, wordt door
de kwellingen van zijn lichaam duidelijk gezuiverd, en wordt behoed voor een
kwade binding met haar lichaam. Dan komt op het juiste moment de hulp van
boven, en een wereldziel is dan helemaal voor de hemel gewonnen.
27
februari
De leer van Jezus
(GJE 11. 172, 1, 3, 6-9)
Deze leer stamt uit de
natuur. Een mens die voor miljoenen mensen wetten moet uitvaardigen, zou
concrete of willekeurige wetten uitgedacht hebben. Hij zou zelf het meeste
profijt willen hebben voor het opvolgen van zijn wetten. Maar deze leer bevat
wetten die in de eerste plaats basisvoorwaarden zijn voor het leven van de mensen,
en zodoende ook zeer geschikt zijn om het onder de beste, zuiverste en
aangenaamste omstandigheden eeuwig te behouden. Er blijkt nergens iets van
eigenbelang en nog minder van de een of andere heerszucht, maar er is voor
iedere enkeling persoonlijk gezorgd en dus ook voor een gemeenschap van talloze
mensen! Waarlijk, door deze leer zou, als zij erkend en dan algemeen opgevolgd
werd, de aarde zelf al een hemel worden!
Ja, Heer en Meester,
Uw leer bevat de zuivere goddelijke waarheid, ik zou zelfs zegen: zij is zelf
al puur leven (....). Maar jammer genoeg zal zij door de niets gelovende
bovenlaag van de wereld zeker niet aangenomen worden, omdat deze zich op
heidense wijze op aarde al zo'n plaats veroverd heeft, dat zij daardoor naar
aardse begrippen heel goed kan leven.
Ik zeg: Vriend, wat je
nu gezegd hebt is jammer genoeg waar; het zal veel harde strijd kosten voordat
de grote en machtige heidenen Mijn leer volledig zullen accepteren.
Dat zal natuurlijk
niet van vandaag op morgen gebeuren, maar na de juiste tijd en onder de juiste
omstandigheden; want eerst moet het zaad gezaaid worden, daarna kiemt het en
tenslotte geeft het veel vrucht. Maar dat Mijn leer daarnaast door de
eigenlijke wereld, die niet sterven zal, altijd aangevochten zal worden, dat
weet Ik al eeuwenlang.
Ja, deze zeer
zachtaardige leer van Mij zal mettertijd zelfs de bloedigste oorlogen
ontketenen, maar ook dat kan niet vermeden worden, want het leven ontstond uit
een geweldige strijd in God, en is en blijft daarom een voortdurende strijd en
kan slechts door de passende strijd in stand worden gehouden!
28 februari
Jezus, licht van de zon
(GJE II. 175, 23-28)
Als je 's morgens vroeg
ziet dat het in het oosten lichter wordt en dat de hemel steeds roder wordt,
dan zeg je: De zon zal weldra opgaan! Hoewel het in het oosten ook lichter
wordt als de maan in het oosten opgaat, volgt er op dat matte licht geen
morgenrood, en als de maan dan opkomt en de aarde mat beschijnt met haar halve
licht, opent geen bloempje de tere kelk om de koude, matte en geen leven
gevende stralen op te zuigen.
De lichte wolkjes, de
reeds door een stralend licht omspoelde voorboden die de op til zijnde
zonsopgang aankondigen, zijn al zeer veel lichter dan het licht van de volle
maan. Maar als er geen zon zou volgen op deze voorboden dan zag het er op de
gehele aarde weldra zo uit als in het vrijwel verstarde gebied van de middernachtzon,
waar negen volle maanden lang geen zonnestraal doordringt. En kijk, zo
overeenkomstig gaat het ook toe in de eeuwige wereld van de geest, die de enige
oorsprong en reden van het voortbestaan van deze materiële wereld is.
Allerlei leraren en
profeten duiken op en leren de mensen hoe het moet. Zo hier en daar bevat het
ook wel iets waars, maar naast ieder vonkje waarheid verdringen zich steeds
duizenden leugens en doen zich naast het waarheidsvonkje voor als zouden zij
zelf waarheid zijn. En kijk, al zulke leraren, profeten en hun lessen lijken op
het schijnsel van de maan, die steeds met een andere gestalte schijnt, en vaak
als haar licht 's nachts het meest nodig is, helemaal niet schijnt.
Maar naast de valse
leraren en profeten zijn er ook echte en waarachtige, die ogen, harten en
monden hebben waaruit Gods licht straalt. Die lijken op de door het licht
omspoelde wolkjes, die de op til zijnde zonsopgang aankondigen. Als het alleen
maar bleef bij die hoe mooi ook stralende wolkjes, dus de echte en waarachtige
profeten, dan zou het er in de harten van de mensen na verloop van tijd toch
net eender uit gaan zien als in de aardse streek van de middernachtzon,
namelijk star, koud en dood. Maar op de echte lichtwolkjes, die voor de zon
uitgaan, volgt de zon zelf, en bij haar eerste lichtstraal die zij over de nog
grauwe bergen en velden der aarde laat vallen, wordt alles wakker, vol vreugde
en vol leven. De vogels zingen de opkomende moeder van licht en warmte hun
zuivere psalmen tegemoet, de muggen en kevertjes verheffen zich in de van licht
doordrongen lucht en zoemen de heerlijke moeder van de dag geestdriftig toe, en
de veldbloemen heffen hun koninklijk versierde hoofdjes omhoog en openen hun
balsemrijke mond om de grote wereldverwarmster de heerlijke geur tegemoet te
ademen.
Aan de hand van deze
waarachtige schildering kun je nu genoeg ontdekken om in jezelf tot een helder
inzicht te komen, zodat je Mij in je hart die plaats geeft, die Mij toekomt!
Noch het licht van de sterren, noch dat van de maan en net zo min de op
zichzelf staande gouden glans van de morgenwolkjes zijn in staat de ketens te
verbreken van het in de materie van deze aarde gevangen leven en het dan naar
de zelfstandige actieve vrijheid te lokken. Dat kan alleen maar het licht van
de zon. Wie kan Hij dan zijn, wiens stem en wil alle in de materie gevangen
geesten gehoorzamen en voor wie zij alles doen wat Hij wil - en wie kan Hij
zijn over wiens komst alle profeten geprofeteerd hebben?
29
februari
Geven is leven
(GJE II. 186, 5-8)
Neem wat men je geeft en gebruik het, maar hecht er
geen waarde aan! Want zo precies gemeten als iedere aardse gave is, zo onmeetbaar
is het aardse leven van de mens. Vandaag ben je nog heer van je schatten en
morgen eist men je ziel op! Wat kun je dan geven om je ziel van de eeuwige dood
te redden? Laat iedereen daarom voor alles het Godsrijk zoeken, en dan zal al
het andere hem naar behoefte extra gegeven worden.
Maar wat hij ontvangt,
krijgt hij niet om het op te hopen, maar om het verstandig en wijs te gebruiken
voor de bestwil van zichzelf en anderen. Je zult veel echte armen vinden. Hun
nood moet je hart verkwikken, omdat je geestelijk en lichamelijk de middelen
hebt ontvangen om die nood te verzachten en het treurige hart van de arme
broeder te verblijden.
Kijk, ieder blij hart
dat je in Mijn naam verkwikt hebt, zal eenmaal een nieuwe hemel vol zaligheden
zonder maat en tal voor je worden, en het zal je reeds op deze aarde verkwikken
zoals geen ander aards geluk dat kan, en het zal in je de echte vrede teweeg
brengen - een vrede die de wereld niet kent!
1 maart
Materie en geest
(GJE 11. 194, 15 / 195, 1-2)
Deze jongeman (engel
Rafaël) brengt spijs en drank naar zijn mond, kauwt niet en slikt niets door,
maar de spijzen verdwijnen voor zijn mond. Hoe kan dat? Welke betekenis moet ik
daaraan hechten?
Dat betekent, dat er
in de hemel geen materie kan binnen komen. Daarom lost deze engel iedere
stoffelijke spijs vooraf op in iets geestelijks en neemt daarvan dan alleen
het zuiver geestelijke op. De jongeman is een zuiver geestelijk mens uit de
hemel en is als zodanig ook een beeld van de hemel op heel kleine schaal. De
spijzen komen overeen met ons wereldse mensen, nu nog begraven in onze materie.
Deze materie is weliswaar, net als deze spijzen, al goed voorbereid aan de
vuurhaard van deze grote meester, die ons dat geleerd heeft en Zich lichamelijk
nog onder ons bevindt, - maar toch kunnen wij met deze lichamen van ons niet
het hemelrijk binnengaan.
Als wij echter door
God geroepen worden deze wereld te verlaten, dan zal een engel van God vooraf
ook met ons doen, wat deze nu met de spijzen doet. Dat wil zeggen, hij zal in
een ogenblik al het geestelijke uit de materie vrij maken. De materie geeft hij
over aan de volledige ontbinding, maar de ziel en haar levensgeest en ook alles
wat zich in de materie bevindt en bij de ziel behoort, zal hij, terwijl hij het
samenvoegt tot een volmaakte mensenvorm, volgens de eeuwige onveranderlijke wil
van God, naar de geestelijke wereld overbrengen. Kijk, dat is het wat je leren
kunt en moet uit de jou vreemd voorkomende manier van eten van de machtige
hemelse jongeman.
2 maart
Wat is waarheid?
(GJE II. 198, 4-8)
Zeg Mij: Welke
waarheid geldt er alleen maar voor jou? Is dat wat je ziet een waarheid? Kijk
eens, alles wat zich aan jou voordoet is als een droombeeld. Dat wat vandaag nog
de volle waarheid is, kan morgen al lang geen waarheid meer zijn! Kijk daar, in
het laatste schemerlicht van de lang ondergegane zon zweeft een wolkje als een
visje. Zeg eens, hoe lang zal dit wolkje naar waarheid de huidige vorm hebben?
Het volgende ogenblik zal de huidige vorm van dit wolkje al een leugen noemen!
Als Ik je drie peren
voorleg, dan zeg je dat het een waarheid is, dat er drie peren voor je liggen.
Maar Ik zeg je dat ieder van de drie peren een aantal zaadjes bevat, waaruit in
de toekomst een talloze hoeveelheid bomen kan ontstaan, die vervolgens
ontelbare geheel eendere peren zullen geven. Liggen er dus werkelijk maar drie
peren voor je, ieder op zichzelf een gesloten onveranderlijke grootheid, of
zijn het alleen maar drie schijnbaar gesloten, onveranderlijke grootheden,
waarachter net als de soldaten in de buik van het Trojaanse paard, zich nog
ontelbare gelijke en ook nog geheel andere grootheden verborgen houden?
Waar begint de
waarheid en waar houdt ze op? Is de mens een waarheid zoals hij is? Kijk naar
een kind, en kijk eens naar een grijsaard! Kijk naar een door mensenhanden
gebouwde stad! Is zij een volle waarheid? Kijk, vandaag staat zij er nog en
morgen kan zij al verwoest worden.
Alleen voor hem die
zelf door en door waarheid is, is alles ook waarheid; maar voor hem die dat
zelf niet is, is al het andere noodzakelijkerwijs ook alleen maar dat, wat
hijzelf voorlopig is.
Maar een waarheid die
slechts tijdelijk waarheid is, is daarom alleen al geen volle waarheid, omdat
in haar niets blijvends is. De volle waarheid moet echter onveranderlijk voor
eeuwig volkomen
3 maart
De volle waarheid
(GJE II. 199, 4-5)
Wat kan nu anders de
volle waarheid zijn dan God zelf, die, altijd alle volmaaktheid in Zich
bevattend, in de geest steeds één en dezelfde is en dus voor eeuwig in en door
Zichzelf onveranderlijk is, omdat in Hem, als de eindeloze volmaaktheid Zelf,
geen verdere veranderlijkheid denkbaar is. God is de enige en eeuwige oergrond
van al het zijn. Alles wat er is, bestaat uit niets anders dan zijn vastgelegde
ideeën; hun bestaan is daarom ook een bestaan in God en hun leven is Gods
leven.
In God is derhalve
alles de volle eeuwige waarheid, terwijl buiten God niets kan bestaan, alleen
in ons mensen slechts voor zover wij door de zuivere liefde tot Hem, één zijn
met Zijn heilige geest. De zuivere liefde tot God verbindt ons met God en maakt
dat wij één met Hem worden. Als we dat zijn, wordt alles puur licht, waarheen
wij ons ook wenden. Dit oerlicht in de hoogste geestelijke zuiverheid is dan
de eeuwige onveranderlijke waarheid.
4 maart
Hebzucht
(GJE II. 200, 6 / 201, 3-9)
Zeg Mij, waarom God de
Heer, die de hoogste liefde en wijsheid is, het vooral in deze tijd toelaat,
dat met name de zogenaamde dienaars van God en de bevoorrechte brengers van
het woord van God, juist de meest gewetenloze, slechtste, arrogantste en
heerszuchtigste mensen zijn, die zonder enig geweten, meestal heimelijk, de
schandelijkste daden ongestraft uitvoeren.
Waarom hebben ze geen
vrees voor God, wiens macht en heerlijkheid zij toch voor alle mensen tijdens
de prachtigste ceremoniële praal met overluide stem verkondigen? Kijk, dat is
een heel belangrijke vraag voor onze tegenwoordige tijd. (....) Ik weet het
absoluut juiste antwoord, en dat geldt niet alleen maar voor nu, maar het zal
voor alle tijden gelden zolang Gods woord ergens aanwezig is en er op deze
lieve moeder aarde priesterkasten zijn, die zich daar het meest mee bezig
houden.
Ik legde thuis
verschillende edele en goede vruchtenzaden in de vette aarde van mijn tuintje.
Enige daarvan kiemden al de volgende dag, en op de tweede dag stonden de loten
al ongeveer vier vingers hoog boven de grond. (....) Ik vond echter ook, dat
een aantal niet ontkiemde zaadkorrels jammer genoeg helemaal door de verrottingsschimmel
verteerd waren. Het ontging mijn scherpe ogen echter niet, dat juist boven
zulke geheel verrotte zaadkorrels heel kleine en tere plantjes te zien waren,
die uit de aarde opkwamen. Op de plaats van de ene edele kiem schieten dertig
onedele omhoog en onttrekken zo aan de grond wel honderd keer meer van de vette
voedingsstoffen dan dat ene goede plantje gedaan zou hebben. Want alles wat
goed en edel is, is ook met weinig tevreden, wat het ook is. Een wijnstok
brengt op de slechtste bodem vruchten voort, maar distels en doorns zoeken
meestal de beste grond op. De goede en edele huisdieren zijn zelden
vraatzuchtig, terwijl een wolf, een hyena en soortgelijke beesten dag en nacht
wel zouden willen vreten.
Zo is de echte edele
en goede mens matig, terwijl de slechte, wereldse mens met niets tevreden is.
Het zal hem helemaal niets kunnen schelen dat alle andere mensen van armoede
verhongeren. De hebzucht maakt steeds hebberiger! (....)
En zoals het de domme
vrekkige en zelfzuchtige grond vergaat, zo vergaat het ook de mensen op aarde,
die zich hier al een hemel vol zalige genietingen hebben willen scheppen! Op
het laatst moeten zij allemaal hun moeitevol verzamelde voorraad toch loslaten,
en honderd anderen verbrassen die dan op een vaak liederlijke manier.
5 maart
Terug naar het tuintje
(GJE II. 202, 4-7)
De mensen van deze
aarde zijn geestelijk gezien net als de bodem van mijn tuintje. En het woord
van God, dat eerst door de aartsvaders, te beginnen bij Adam, en later door de
patriarchen en door de door God Zelf geroepen profeten, vanuit de hemel onder
de mensen kwam, is als de edele en goede zaadkorrel die ik in de grond van
mijn tuintje stopte. Zoals echter geen zaadkorrels meteen als hij in de grond
gelegd wordt al een nieuwe verveelvoudigde rijpe vrucht wordt, zo is het ook
met het woord van God.
Als het woord door het horen in het hart van de mens
komt, moet het door daden, die zijn als de leven gevende voedingskracht van de
aardbodem, - en die, zoals in Gods woord staat, gericht moeten zijn op onze
broeders en zusters - levend worden. En daardoor moet het ook op de juiste
manier gaan ontkiemen en een zegenrijke en daardoor rijpe vrucht worden, voor
de echte en volgroeide vrucht van het geestelijke leven in God. Mensen zoals
profeten en priesters die voorbestemd zijn om het woord het eerst op te nemen
om het, zodra het in hen tot rijpheid gekomen is, weer geheel zuiver voor alle
tijden verder uit te zaaien op de grote mensenakker van deze aarde, maar die
het alleen maar als een middel gebruiken om er zelf vet van te worden, lijken
op de aarde die de edelste zaadkorrel laat verrotten om zich daarmee vet te
mesten. In die omstandigheden is het niet te verwonderen, dat op de akker van
zulke zichtbaar valse profeten en priesters, voor de akker van de gewone mensen
uiteindelijk alleen maar onkruid, dorens en distels ontkiemen en tot kwade
wasdom komen.
Maar ook al gebeurt
dit, dan is dat in het algemeen toch niet tegen de goddelijke orde en tegen de
goddelijke wijsheid. Want kijk, als de edele vrucht rijp wordt, wordt al het
stro en worden alle vruchten verzameld en in de schuren gebracht; maar het
onkruid blijft achter op het veld en bemest zonder het te willen de aarde,
zodat die daardoor voor een volgende uitzaai krachten krijgt, en verlangt om
weldra een nieuw edel zaad in zich op te nemen en tot leven te brengen.
En zo is het in
werkelijkheid ook met ons, mensen. Zouden wij reeds van het begin af aan
verzadigd zijn door de zuivere waarheid, zoals de ze komt uit de mond van God,
dan zouden wij heel weinig belangstelling hebben voor een toekomstige nieuwe
waarheid.
6 maart
Materialisme
(GJE 11. 203, 5-6)
Kijk, als de Heer de
mensen goed van allerlei aardse goederen voorziet, worden ze al gauw
overmoedig en beginnen ze te veel voor hun lichaam te zorgen. Zoals de edelste
zaadkorrel door de haar omgevende bodem snel verteert, zo verteert hun ziel
waarin de goddelijke geest woont, omdat zij van het lichaam de juiste
hoeveelheid kracht niet ontvangt om de goddelijke geest in haar te laten ontkiemen
tot het eeuwige leven. En dat is nu juist door God voorgeschreven en God heeft
dan ook oorspronkelijk voor dit einddoel de ziel aan het lichaam gegeven. Maar
waar de ziel door haar lichaam is verteerd, komen natuurlijk in plaats van de
edele vruchten ook alleen maar dorens, distels en allerlei slecht onkruid te
voorschijn, waarvan men heus geen druiven en vijgen kan oogsten!
Zo'n mens is echter
dan geestelijk ook zo goed als dood! Hij weet niets meer van iets geestelijks
af. Hij loochent al het geestelijke en vermaterialiseert alles. Buiten de grove
materie bestaat er voor zo'n mens niets meer. Zijn buik en zijn zeer zinnelijke
huid zijn de twee goden waarvoor hij dag en nacht bereid is ieder offer te
brengen. Voor zulke mensen bestaat God niet meer, en wanneer tenslotte zulke
mensen, zoals het nu jammer genoeg zeker al veel voorkomt, zelfs nog priesters
en dienaars van God worden, zal men toch hopelijk niet lang behoeven te
vragen: `Waarom zijn deze zuivere knechten van het vlees, voor wie in de aard
der zaak de woorden ziel, geest, God en zijn hemel niets anders dan verouderde,
dichterlijk fantastische begrippen uit de taal zijn, priesters en dienaren van
God geworden?'
Kijk alleen maar eens
naar hun uitpuilende buiken, dan zie je ook het duidelijkste antwoord levend
voor je!
7 maart
Lichaam en ziel (1)
(GJE II. 210, 1-7)
Het lichaam is materie
en is samengesteld uit de ergste zelfstandige delen van de oerziel, die door de
macht en de wijsheid van de goddelijke, eeuwige Geest in die organische vorm
gehouden worden. De vrijere ziel die zo'n lichamelijke vorm bewoont, wordt
daardoor geheel van al het nodige voorzien.
De in een lichaam
wonende ziel is natuurlijk in het begin niet veel reiner dan het lichaam, omdat
ook zij afstamt van de onreine oerziel van de gevallen satan. Het lichaam is
voor de nog onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een heel wijs en heel
goed en doelmatig ingerichte zuiveringsmachine. Maar in de ziel woont al de
zuivere vonk van de Geest van God, waaruit de ware zelfkennis en de goddelijke
orde zich kenbaar maken door de stem van het geweten.
Tevens is het lichaam
naar buiten toe van allerlei zintuigen voorzien en kan horen, zien, voelen, ruiken
en proeven. Daarmee krijgt de ziel alle informatie over de buitenwereld, goede
en juist, slechte en onjuiste.
Door het oordeel van
de in haar wonende geest voelt zij weldra wat goed en wat slecht is. Daarnaast
doet zij door de uitwendige zintuigen ervaring op door goede en slechte,
prettige en pijnlijke en andere indrukken. Bovendien toont God de ziel,
innerlijk door buitengewone openbaringen en uiterlijk door het woord, de weg
naar Zijn orde.
Zo toegerust kan de
ziel dan ongetwijfeld, geheel volgens de gemakkelijk te ontdekken goddelijke
orde, in staat zijn om vrij te kiezen. Een andere mogelijkheid is er niet,
omdat de ziel dan onmogelijk tot een eeuwigdurend, op zichzelf gesloten, maar
vrij bestaan zou kunnen komen.
Want iedere ziel die
wil voortbestaan, moet zich door de haar gegeven middelen zélf voor dat
voortbestaan vormen en ontplooien, omdat zij anders uiteindelijk het lot van
het lichaam zal delen.
8 maart
Lichaam en ziel (2)
(GJE II. 210, 8-13)
Het lichaam is, omdat
het uit delen bestaat die nog helemaal in het diepe gericht staan en daarom
dood kunnen gaan, bij en voor iedere mens de hel in zijn kleinste vorm. De
materie van alle werelden samen is echter de hel in de meest uitgebreide vorm,
waarin de mens door zijn lichaam gesteld is.
Wie nu veel voor zijn
lichaam zorgt, zorgt duidelijk ook voor zijn persoonlijke hel. Hij voedt,
onderhoudt en mest zijn gericht en zijn dood, voor zijn persoonlijke ondergang.
Het lichaam moet
weliswaar een zekere voeding krijgen om steeds in staat te zijn de ziel voor
het grote levensdoel de juiste diensten te verlenen, maar wie te angstvallig
voor zijn lichaam zorgt en bijna dag en nacht mort en werkt en bezig is, zorgt
in wezen voor zijn hel en zijn dood.
Als het lichaam de
ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds
afkomstig van de vele onzuivere materiegeesten, die in de aard der zaak het
wezen van het lichaam vormen. Als de ziel te veel luistert naar de eisen van
het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich daarmee in verbinding en
daalt zo af in haar persoonlijke hel en in haar persoonlijke dood. En als de
ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in haar. Hecht de ziel eraan en
schept zij er behagen in om daar te blijven dan is zij net zo onrein als de onreine
en onder het gericht vallende geesten van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in
de hel en in de dood. Ook al leeft zij net als haar lichaam op de aarde verder,
zij is toch zo goed als dood en voelt de dood ook in zich en is daar erg bang
voor. Want de ziel kan in die zonde en hel van haar doen wat zij wil, het leven
kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat boven alles liefheeft.
Kijk, dat is de reden waarom nu vele duizendmaal
duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van hun lichaam net zoveel
weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men hen er iets over
vertelt, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de wijze de deur uit
en raden hem aan om zulke dwaasheden die alleen maar leugens zijn, aan de wilde
zwijnen te vertellen!
9 maart
Lichaam en ziel (3)
(GJE II. 210, 14-17)
Toch moet de mens, op
z'n laatst wanneer hij dertig is, zo ver in zichzelf met de vorming van zijn ik
klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn lichaam voor
hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen voor een adelaar in de hoge
vrije lucht.
Hoe ver zijn mensen
daar nog van verwijderd, die pas beginnen met daarnaar te vragen! En hoever dan
wel diegenen die er niets over willen horen en dat geloof zelfs te dwaas vinden
om erover te kunnen lachen! Zulke mensen bevinden zich zo hun hele aardse leven
in de complete hel, en al in de algehele dood.
Maar ook kan een ziel
zich al helemaal gereinigd hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd
gegeven wordt om haar ijdele op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook
te reinigen. Het edelste deel van het lichaam neemt dan uit de ziel
uiteindelijk ook de onsterfelijkheid in zich op, en wordt op de jongste dag na
de dood van het grofste deel van zijn wezen, ter meerdere versterking van de
ziel, mee opgewekt.
Bij zulke reeds reine
zielen gebeurt het dan ook dat zij toch zo nu en dan, als hun lichaam (= hel)
vaak nog verlokkend werkt, korte tijd in zo'n persoonlijke hel binnengaan, met
andere woorden, toegeven aan de begeerte van hun lichaam en diens geesten. Die
zielen kunnen dan echter niet meer volledig onrein gemaakt worden, maar zijn
slechts zolang onrein als zij zich in poel van hun lichaamsgeesten ophouden.
Zij kunnen het daarin nooit lang uithouden en keren daarom heel snel in hun
reine toestand terug, waarin zij dan weer net zo rein zijn alsof zij nooit
onrein geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel voor een tijd rust en orde
hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer ongestoord in het licht van hun
geest bewegen en versterken.
10 maart
Te gemakkelijk is funest
(GJE II. 212, 4-9)
Het zou niet goed zijn
om de mens zo te plaatsen dat hij lichamelijk helemaal verzorgd is. Want dan
zou hij tenslotte zo traag worden dat hij zich werkelijk om niets meer bekommert.
Dit streven naar de trage zorgeloze rust is ook weer een eigenschap van het op
zichzelf dode lichaam. De ziel, die voor het grootste gedeelte haar duurzame
vorm pas tijdens passende bezigheid uit het lichaam moet vormen, zou bij de
zorgeloze rust van het lichaam ook gaan rusten, omdat ook in haar de hang naar
nietsdoen in beginsel de overhand heeft.
De ziel zal haar
inactiviteit pas door de pijnlijke behoeften van het lichaam verliezen; want
zij voelt dat een algehele onverzorgdheid van het lichaam haar met het lichaam
de dood zou brengen. Tijdens de nood van het lichaam zet zij daarom alle
hefbomen in beweging en verzorgt zo goed als maar mogelijk eerst het lichaam.
Maar omdat ze nu erg voor de dood vreest, begint zij al snel naast de bezigheid
voor het lichaam zich ook bezig te houden met het onderzoek van het eigenlijke
leven en vindt door haar ontwaakte liefde weldra dat zij als ziel toch wel door
zal leven, ook al gaat het lichaam dood.
Daaruit ontwikkelt
zich dan tenslotte een soort geloof aan de onsterfelijkheid van de menselijke
ziel. Dit geloof wordt vervolgens meer en meer levend en een noodzaak voor de
mens.
Maar mensen die
doordenken, zoals je die overal vindt, zijn al gauw niet meer tevreden met het
geloof alleen; zij onderzoeken het diepgaander, beproeven de kracht ervan en
proberen, als deze kracht niet meer voldoet, het geloof met sterkere en in
zekere zin concretere middelen waar te maken. Het volk houdt zulke onderzoekers
dan gewoonlijk voor zieners die door een hoge geest geleid worden en die op de
weg van het gesprek met geesten diepere kennis van het leven van de zielen na
de dood ontvangen.
Zulke onderzoekers
worden door het volk meestal tot priester verheven; en deze, die wel inzien
dat zij in een onmisbare behoefte van het volk voorzien, misbruiken tenslotte
vaak zo'n vrijwel onbeperkt vertrouwen van hun volk, zoeken hun eigen aards
belang daarbij en zijn dan slechte blinde leiders van blinden. Maar iets goeds
heeft het wel, namelijk, dat het volk daarbij steeds een, ook al is het nog
zo'n zwakke, band met de hemel onderhoudt.
11 maart
Er groeit iets nieuws
(GJE II. 212, 10-14)
In de loop van de
tijd, als het blinde geloof in de priesters steeds zwakker en zwakker wordt,
staan onder het volk nieuwe onderzoekers op, die het oude onderzoeken en nooit
helemaal verwerpen. Zij verbinden het goede daaruit met hun nieuwe
onderzoeksresultaten en maken zo een geheel nieuwe leer, die zich niet meer
tevreden stelt met het blinde geloof, maar slechts met de volle overtuiging
op bewijzen gegrond, die noodzakelijkerwijs aan iedereen ter beoordeling
getoond kunnen worden.
En zie, zo vindt
eindelijk, hoewel dus zeer moeizaam, de nieuwste mensengeneratie de waarheid,
en daarin door veel ervaring ook de wetten waarnaar het leven geleid moet
worden, opdat de met veel moeite gevonden waarheid bij de mensen voor altijd
rein zal blijven. Als dan als aanvulling op zo'n vondst, die alleen het gevolg
was van de steeds toenemende activiteit van de mensheid zelf, vervolgens ook
nog een buitengewone boodschap uit de hemel naar de mensen komt als een machtig
wonderbaar licht, dan is zo'n volk net als een mens gered en in de geest als
nieuw- en wedergeboren. Kijk, dat allemaal komt nooit door de lichamelijke
zorgeloze verzorgdheid, maar alleen door de nood en de zorgen van de mensen!
Ik zeg jullie: Door de
nood wordt zelfs het dier vindingrijk, laat staan dus de mens.
Als de mens door de
nood uitdrukkelijk genoodzaakt wordt om te denken, begint de aarde onder zijn
voeten weldra groen te worden; is hij echter verzorgd dan gaat hij net als de
dieren op zijn luie vel liggen en denkt en doet niets.
12 maart
Litteken van Adam
(GJE II. 226, 1-3, 6, 10)
Iedere wereldse zorg
is een materiële band waardoor een ziel zich vanuit het litteken van Adam (= erfzonde)
verbindt met de materie. Hoe meer de ziel zich verbindt met de materie van haar
vlees, des te meer zal de vorming van de eigen geest van God in haar verkommeren.
En hoe meer de ziel zich door haar zorgen verbindt met het lichaam, des te meer
verliest zij het besef en de kennis van het eeuwige onvergankelijke leven in
haar. Hoe meer zij deze band echter loslaat, des te vrijer wordt zij weer in
alles. En hoe meer zij zich dan verbindt met de goddelijke geest in haar, des
te levendiger en helderder zal haar bewustzijn en de kennis van het eeuwige
leven in de ziel worden.
Wie dus nog een grote
vrees heeft voor de lichamelijke dood, heeft een ziel die sterk verbonden is
met het vlees en uiterst zwak verbonden is met de geest. Een grote liefde voor
het leven op deze wereld is een zeker teken, dat de ziel zich nog weinig
bekommerd heeft om het eeuwige leven van haar geest in haar, en dat is de
schuld van het oude litteken dat Adam zichzelf en daardoor alle in zijn vlees
verwekte zielen heeft toegebracht.
Maar toch kan iedere
ziel, als zij dat werkelijk wil, ook volledig genezen van dat kwade litteken.
(....) Als het leven van de ziel eenmaal met haar geest verbonden is, zal haar
lichaam ook langzaam maar zeker een meer geestelijke richting inslaan en daardoor
ongevoeliger worden voor de indrukken van de uiterlijke materiële wereld.
Maar zoals gezegd, om
dat te bereiken moet de mens eerst de oude Adamitische zonde kwijtraken en dat
gaat op geen andere manier dan op die, welke Ik jullie zo even getoond heb: de
wereldse zorgen moeten door de ziel uit zichzelf overboord gezet worden, een
ander middel is er niet! Als die afgedankt worden, komt bij de mens alles weer
in de oude goddelijke orde terug, en de mens is dan weer helemaal mens volgens
de orde van God. Wel, dat is het wat men met recht `erfzonde' noemt.
13 maart
De aard
van satan
(GJE 11. 229, 1-7, 9, 13)
Ieder bestaan moet een
anti-bestaan hebben om zelf te kunnen werken. Deze toestand moet daarom in
alles wat bestaat in voldoende mate aanwezig zijn. En daarom moet ook het
volmaakte bestaan van God Zelf in ieder opzicht ook plaats bieden aan de
verfijndste tegenstellingen, omdat het zonder die tegenstellingen eigenlijk
geen bestaan zou zijn. Deze tegenstellingen zijn verwikkeld in een ononderbroken
strijd.
Toen God eenmaal uit
Zichzelf op Hem gelijkende vrije wezens wilde scheppen, moest Hij ze ook
voorzien van de strijdende tegenstellingen, die Hij in Zichzelf eeuwig in de
beste en zuiverst afgewogen verhouding bezat en bezitten moest, omdat Hij
anders nooit iets had kunnen doen.
Dus werden de wezens
nu volledig naar Zijn evenbeeld gevormd. Ieder wezen kreeg geheel in zichzelf
de beschikking over rust en beweging, luiheid en ijver, duister en licht,
liefde en toorn, opvliegendheid en zachtmoedigheid en nog duizenden andere
mogelijkheden; alleen de mate waarin was verschillend.
In God waren al de
tegenstellingen al eeuwig volmaakt in balans, maar bij de geschapen wezens
moesten zij pas door de vrije strijd uit zichzelf, dus door de bekende zelfwerkzaamheid,
in de juiste orde komen. Bij veel wezens hebben de tegenstellingen een juiste
verhouding volgens de orde van God bereikt, en hun bestaan is daardoor
volkomen, omdat zij zich door hun gelijksoortige en tegengestelde vermogens
voortdurende zeer goed laten ondersteunen. `Satan' nu komt overeen met de
onverzettelijke rust en traagheid, want hij wilde alle andere krachten in zijn
wezen verenigen en is daarom dood en in zichzelf onmachtig geworden om iets te
doen. Maar de in hem overwonnen andere krachten rusten toch niet volkomen, zij
zijn steeds bezig en personifiëren zich zo als zelfstandige wezens. Door dat
bezig zijn geven ze het hoofdwezen een soort schijnleven, en dat leven is dan
duidelijk een leven van bedrog vergeleken bij een echt vrij leven. Zulke
krachten, die overwonnen zijn en toch hun verlies niet willen accepteren, zijn
dan datgene wat men in vergelijking met de satan `duivels' of `boze geesten'
noemt.
14 maart
Gods stem in het hart
(GJE II. 230, 8-11)
Pas met Mijn aanwezigheid
wordt de mens de grootste vrijheid van handelen gegeven om zijn leven te
voltooien en daarbij krijgt hij een nieuwe wet van de liefde, waaruit met
goddelijke volkomenheid alle andere wetten en alle wijsheid uit God inbegrepen
zijn.
Als een mens van nu af
aan volgens deze nieuwe wet zal leven, zal hij zijn leven ook vast en zeker
geheel volgens de goddelijke orde vormen, en daarna ook in de volheid van het
ware vrije eeuwige leven in kunnen gaan. Als hij deze nieuwe levenswet echter
niet zal aannemen en zijn handelen daarnaar niet als uit zichzelf zal inrichten,
zal hij ook zeker het doel van de ware levensvervulling niet bereiken.
Maar niemand zal dan
kunnen zeggen: `Ik heb niet geweten wat ik moest doen!' En zou een mens, hier
nog zo ver vandaan, zeggen: `De roep van God is niet doorgedrongen tot mijn
oren', dan zal tegen hem gezegd worden: `Vanaf dit uur is er geen mens op de
gehele aarde, die niet in zijn hart heeft waargenomen, waar hij zich aan moest
houden'.
Ieder zal een waarschuwende
stem in zijn hart krijgen, die hem aan zal geven wat goed en alleen juist is.
Wie deze stem zal horen en daarnaar zal handelen, zal het grote licht bereiken
en dat zal alle wegen van de goddelijke orde voor hem verlichten.
15 maart
De val van Lucifer
(GJE II. 231, 5-10)
De voornaamste
lichtgeest (= Lucifer), die woonplaats bood aan ontelbare andere lichtgeesten,
die allen rijk voorzien waren van talloos veel verstandelijke vermogens, zei
namelijk bij zichzelf: Wat heb ik verder nog nodig? Ik bezit alle eigenschappen
die God Zelf ook heeft, en God heeft al zijn kracht in mij gelegd. Nu ben ik
sterk en heb macht over alles. Alles wat Hij had heeft Hij weggegeven, en ik
heb alles genomen. God heeft nu niets meer en ik heb alles. Laten we dus maar
eens zien of het voordeel wat volgt op het overtreden van het gegeven gebod,
werkelijk maar van korte duur zal zijn. Met onze huidige onbeperkte kracht en
macht zullen wij de duur van het kortdurende voordeel best wel eeuwen kunnen
verlengen. Wie zal dat kunnen verhinderen? Buiten ons is er in de eindeloze
ruimte die wij nu innemen, geen hogere macht en geen beter verstand dan het
onze; wie zou ons het voordeel dan kunnen betwisten?
Kijk, dat dacht en zei
de lichtgeest tegen zichzelf en dus ook tegen de onder hem staande afgezonderde
geesten. Het gevolg was dat hij zichzelf gevangen nam in zijn traagheid, waarin
hij steeds meer vaste vorm aannam, en het gevolg daarvan was dan weer de vorming
van de materie, alles volgens de goddelijke orde, want het onafwendbare gevolg
van het niet houden van het goddelijk gebod was net zo zeker vooruit bepaald
als de vrije toestand van de geesten, die het gebod van God geheel aan en in
zich vervuld hebben.
En zo namen de
hoofdgeest en met hem al zijn verwante geesten zichzelf door deze val zeer
hardnekkig en bitter gevangen. Hoelang het hem echter bevallen zal om in die
gevangenschap te blijven, dat weet buiten God niemand in de gehele
oneindigheid, ook de engelen niet.
Maar het is zeker, dat nu uit de verloren zoon van het
licht de afgezonderde geesten door de macht van God weer gewekt worden, en in
het vlees als kinderen van de wereld worden geplaatst. Zij krijgen de
gelegenheid, net als de kinderen van boven, om zich te verheffen tot de
hoogste voleinding van de kinderen van God.
Alle materie is daarom
afgezonderde geest, die als ziel in de geest van iedere mens tot het eeuwige
leven wedergeboren kan worden. Als echter uit de materie van een wereld alle
afgezonderde geesten bevrijd zullen zijn, dan is zo'n wereld helemaal aan haar
einde toegekomen. Bij een wereld zoals de aarde duurt dat echter aardig lang,
maar eens komt toch het einde.
16 maart
Hulp van boven
(GJE 111. 3, 15-19)
Grote profeten echter
door wie God de mensen van de aarde zeer vele en belangrijke dingen meedeelt,
worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar naar de mensen van deze
aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim en uitgebreid mogelijk
de verdere nieuwe wegen van God tot nog grotere volmaaktheid te wijzen en anderzijds
weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij voor zichzelf hebben gemaakt en
terug te brengen naar de ene, juiste weg. Want zie, in Gods grote schepping
staat niets stil, net als de tijd op aarde die ook nooit stilstaat! (....)
Na het verschijnen van
zulke grote profeten gaan de mensen door eigen activiteiten ook weer in de
goede richting, zoal niet in algemene zin dan toch wel op het persoonlijke
vlak. (....) Zo wordt de menselijke natuur toch in een paar eeuwen
vindingrijker en presteert tenslotte dingen, waarvan de vorige generaties
nooit gedroomd hadden.
Maar als op deze wijze
na ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepunt is bereikt, wordt de
menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stilstaan, hetgeen God op
deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alle denkbare
ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve mensen daaruit zullen
concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnende openbaringen, de
mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijft staan en geen
stap vooruit komt.
17 maart
Eisen aan de leerling
(GJE III. 8, 3-8)
Wie Mijn leerling wil
zijn of worden, moet een zware last op zijn schouders nemen en Mij zo navolgen.
Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen, zij moeten daarentegen terwille
van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen aardse voordelen en bezittingen
niet alleen gedurende enige tijd, maar voor altijd ontberen. Zelfs vrouw en
kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij geheel en al ware leerlingen van
Gods rijk willen worden.
Geld of andere
wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo min als twee opperkleden of
reserve-schoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstok om zich te
verdedigen tegen een eventuele vijand.
Zij mogen op aarde
alleen maar het verborgen geheim van Gods rijk hebben. Als jullie je daarnaar
kunnen voegen, mogen jullie Mijn leerlingen zijn.
Ook moet ieder van
Mijn leerlingen, net als Ik, tegenover iedereen vol liefde, zachtmoedigheid en
geduld zijn. Hij moet zijn ergste vijand net zo zegenen als zijn beste vriend
en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem heeft benadeeld,
goed doen en bidden voor degene die hem vervolgt.
Toorn en wraak moeten verre zijn van het hart van
ieder die Mijn leerling wil zijn; over de bittere gebeurtenissen op deze aarde
mag hij niet klagen of daarover zelfs geërgerd beginnen te morren.
Hij moet alle leven
van vermaak vermijden als de pest, maar daarentegen alles inzetten om door
Mijn levende woord in zijn hart letterlijk een nieuwe geest te vormen om
vervolgens eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de overvloed van alle
geestelijke kracht.
18 maart
Mensen hebben nooit genoeg
(GJE III. 10, 3-4, 7-10)
Ik zeg jullie: De mens
heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet veel nodig, maar de trots van
de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en heerszucht vragen
onbeschrijfelijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!
Daarop is de zorg van
de mensen het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk geen tijd meer om zich
bezig te houden met datgene waarmee zij zich eigenlijk moesten bezighouden,
omdat God hen slechts dáárvoor op deze wereld heeft geplaatst.
(....) Pracht heeft
een grote maag die nooit te verzadigen is. De aarde kon op een beperkte
oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de moeilijk te
verzadigen prachtlievende mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden,
noemden de in beslag genomen grond hun eigendom, zorgden meteen voor hun
luister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst,
twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd
heerser over de zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles
onderdanig te zijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder
bedreiging met de dood tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen. En zie,
dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde
voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed.
Als Ik nu door met
Mijn geest uit de hemel te komen jullie weer terug wil brengen in de gelukkige
oertoestand van de eerste mensen en jullie reeds lang verloren wegen naar Gods
rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen, dat de door Mij gestelde voorwaarden
om Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen vrijwel onuitvoerbaar
zijn!
Ik zeg jullie: Het juk
dat Ik op jullie schouders leg, is zacht en de last die Ik jullie wil laten
dragen, is licht als een veertje vergeleken bij datgene wat je nu dag aan dag
draagt.
19 maart
Oorzaak van alle ellende
(GJE III. 12, 6-10)
Niemand denkt eraan
dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle dure tijden, honger en
pest alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van alles naar Gods orde voor
hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaam doen.
Men preekt wel voor
dode zielen over de vrees voor God, maar door zijn eigen dode ziel gelooft de
prediker dat zelf allang niet meer. Hij gelooft alleen maar aan dát wat hij
voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een door studie goed
ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blinde de andere
en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preekt voor zijn
lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam. Maar wat
heeft een doodzieke ziel daaraan?
Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en
daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie dat Ik van geen mens het
lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk met haar lichaam is
vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek voor zover mogelijk de in de
ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij geworden ziel en die kan dan
gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een oogwenk weer in de normale
orde terugbrengen.
Dat noemt men dan een
wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste
lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft kan hij ook geven; wat
hij echter niet heeft kan hij ook niet geven!
Wie een levende ziel
heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije geest, kan ook de ziel
van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het vlees is
vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de
zielendokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is,
hoe zou hij dan wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?
20 maart
Levensweg van de mens
(GJE III. 15, 3-4, 6)
Hoewel de weg heel
duidelijk is omschreven zal hij naar mijn mening toch zelden helemaal bewandeld
worden, want daartoe hebben te veel op het materiële gerichte, wereldse
gewoonten op deze enige ware en goede weg een versperring aangebracht die dat
verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen daar tegenop lopen en
halverwege omkeren, vooral als zij niet al te gauw een wonderbaarlijke
uitwerking bij zichzelf gewaarworden voor de moeite die ze doen. Dat gebeurt
namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zeker als men
voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.
Ik hoop door Uw
bijzondere genade het heilige, grote doel wel te bereiken, maar ik ben er maar
één en de grote Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoe en wanneer zullen
die echter allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op deze weg geraken?
Ik zeg: Ook daar is
voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds open staan en dat wat
wij nu hier bespreken zal over meer dan duizend jaar ook woordelijk gehoord en
opgeschreven worden, alsof het plaatsvond voor de ogen van degenen die bijna
tweeduizend jaar na ons de aarde zullen betreden. En eenieder die in de
toekomst ergens over zal twijfelen zal uit de hemel heel duidelijk ingelicht
kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht moeten worden
en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het vreugdevolle
rijk der waarheid binnengaan.
21 maart
Vrijheid van de menselijke ziel
(GJE 111. 17, 9-11)
Wat heeft bijvoorbeeld
een bijl eraan dat zij goed snijdt en een zaag dat zij goed scheidt? Dat heeft
alleen maar waarde voor de mens, die een vrij en kundig bewustzijn heeft en kan
onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. Wat heeft een blinde aan licht
en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene heeft ergens nut
van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles weet over de
behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende, nuttige
gebruik.
Zo staat het ook met
het geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige wilsvrijheid van de
mensen niemand heimelijk met geweld worden ingegeven, maar het licht moet vrij
ergens worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie het wil gebruiken kan
het ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil kan het zonder zijn vrije wil te
schaden laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de zon dat de
dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander werk, wie
tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat ook
en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt geen
met een vrije wil begiftigde ziel om iets te doen.
Ik heb macht genoeg om
jullie inzichten te veranderen en van jullie vrije wil een aan alle kanten
gebonden lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig rondlopen volgens
de besturing van Mijn almachtsleidsel; maar inwendig zal het dood zijn. Als Ik
jullie echter onderricht geef, dan hebben jullie daarbij de vrijheid en je kunt
het licht aannemen of negeren.
22 maart
Levenswijsheid
(GJE III. 29, 3-7)
Neem jezelf nu eens en
vraag je eens af of jullie werkelijk buitengewone kennis en wijsheid jullie
gelukkig maakt. Ja, de menselijke geest kan doordringen in oneindige diepten
der wijsheid en dan de wonderbaarlijkste zaken aan het licht brengen. Maar
volgens mij is toch slechts die mens gelukkig die heel eenvoudig is, en God
zijn Schepper in alle liefde is toegewijd en Zijn geboden houdt. Als God hem
dan net als Salomo wijsheid wil geven, dan moet hij deze heel dankbaar
aanvaarden en met een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar als de geschonken
wijsheid de mens juist alleen maar ongelukkig maakt, dan prefereer ik liever
iedere domheid waardoor het hart van de mens blij wordt.
Ik leef nu eenmaal en
weet nu dat ik eeuwig zal leven en de wegen om een gelukkig eeuwig leven te bereiken
zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog meer verlangen? Delen jullie mijn
opvatting dan zullen jullie ook net als ik nog op déze aarde werkelijk gelukkig
zijn, maar met jullie gepeins over de allerdiepste wijsheden zullen jullie
nauwelijks de waarden en het geluk van het mens-zijn voelen!
Volg daarom mijn raad
op, ook al komt die niet uit het gebied van de diepste wijsheid; hij komt
echter uit een vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en dat heeft
zelfs bij God veel waarde. Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan hechten?
Het is niet de
wijsheid die ons het leven geeft, maar de liefde. Laten we daarom bij de liefde
blijven, dan zal het ons niet aan leven ontbreken en aan diens gelukzalige
gevoel.
Kijk, dat is nu mijn
wijsheid en ik zou haast willen beweren dat deze voor het leven van de mensen
veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is die nog zo diep!
23 maart
Eeuwig leven
(GJE 111. 32, 1-3)
Deze levensvoorwaarden
laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een
lente-leven-fantasie, waarin het leven rondfladdert als vogels in de lucht of
als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem naar bloem dwarrelen en
uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men zo'n wellustig leven alleen
maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich ten eerste nauwelijks van
zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook helemaal geen leven is.
Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk
eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een
hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat
kwade windvlaag en het is ten einde!
Vraag echter: Wat komt er dan? Wie kan je daarover het
juiste antwoord geven, als je tevoren gedurende je aardse leven niet alles
gedaan hebt om je hele bestaan een volledig antwoord te laten zijn, vóór die
kwade windvlaag komt? Als je dit heilige antwoord echter in jezelf gevonden
hebt, zul je zeker ook aan niemand meer angstig vragen: Wat zal er volgen als
er aan dit korte leven een einde is gekomen?
Het is daarom zaak, je
levenswater niet steeds maar in de voor het lichaam behaaglijke koelte te laten
staan, maar naar het vuur te brengen om het te koken, opdat het in machtige
dampwolken opstijgt en zich vormt tot een nieuw leven. Anders is alles toch
voor niets. Laat mijn woord nog zo onaangenaam voor je zijn, toch blijft de
waarheid eeuwig waarheid, - en alleen door háár kan men de ware en volle
levensvrijheid bereiken, zonder welke geen echt eeuwig leven denkbaar is.
24 maart
De zin van het geven
(GJE III. 33, 10-13)
Men mag ook een aardse
gave als die uit een waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware,
nooit onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook
een geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een
zuiver geestelijke gave.
Want waar het
materiële het geestelijke ondersteunt zoals het geestelijke het materiële,
wordt tenslotte alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een
overvloedig rijke zegen van God verwachten.
Als echter iets wat
geestelijk moet zijn zoals in de tempel te Jeruzalem, slechts terwille van het
materiële wordt gegeven en het materiële alleen maar terwille van een verwachte
materiële zegen voor iets geestelijks wordt gegeven, wordt tenslotte alles
materieel en het heeft niet de minste geestelijke waarde meer en God kan daar
nooit zegenrijke gevolgen aan verbinden.
Maak jij je er dus
maar helemaal niet druk over of jouw materiële gave voor het geestelijke dat
wij jou hebben gegeven, niet voldoende zou zijn. Ze krijgt juist door de gever
en door de ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de zegen van
boven zal daar geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen.
25 maart
Ware aanbidding van God
(GJE 111. 36, 1-3)
Eigenlijk zouden
jullie steeds uit grote eerbied voor Mij in het stof moeten liggen. Dat zou
voor jullie en voor Mij echter beslist niet prettig zijn en jullie zomin als Ik
zouden daar uiteindelijk iets aan hebben.
Kijk, het is meer dan
voldoende als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben als een van jullie beste
broeders en vrienden en Mijn woorden navolgen. Meer dan dat heeft geen nut,
omdat Ik absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij door de mensen als een
afgod te laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of Apollo, maar omdat Ik
ben gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond te maken en de mensen
van deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te wijzen! Dat is het
enige wat Ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel, dom, heidens en
leidt tot niets.
Wel is het zo dat de
mens God, zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden, omdat God Zelf heilig en
daarom waardig is om door ieder aanbeden te worden. Maar God is een geest en
kan daarom slechts in geest en waarheid aanbeden worden.
26 maart
Aanbidden in geest en waarheid
(GJE III. 36, 4-5, 8-9)
Wat betekent: God in
geest en waarheid aanbidden?
Altijd in de ene ware
God geloven, Hem met alle kracht boven alles liefhebben en zijn lichte geboden
houden.
Wie dát doet, bidt in
de eerste plaats zonder ophouden en in de tweede plaats bidt hij zó in geest en
waarheid tot God. Want zonder daden is ieder lippengebed een pure leugen,
waarmee God als de eeuwige waarheid niet vereerd wordt, maar alleen oneer wordt
aangedaan!
Ik zeg: Blijf in Mij
door naar Mijn woord te luisteren, door het te behouden en daarnaar te leven, dan
zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in jullie zijn en jullie beschermen
tegen iedere verdere harde beproeving.
Mijn leerlingen hebben
reeds het allernoodzakelijkste opgeschreven wat de mensen vóór alles nodig
hebben. Lees dat, begrijp het en handel daarnaar en meer hebben jullie niet
nodig vóór de tijd van Mijn verhoging aanbreekt.
27 maart
Lichaam en ziel
(GJE III. 42, 2)
Daar, een paar passen
vóór ons, zie je een boomstronk, die stevig in de grond geworteld schijnt te
zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die
plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal
vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van
je lievelingsplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan.
Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken, wil het weer
over kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee
gaat, je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem
vastpakt, zul je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land
bereiken, waarin je veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je
ervaringen zult verrijken.
Kijk, zolang je
bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en gemakkelijke leventje,
zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder komen. Als je echter de
overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en alleen maar bezorgd bent
om datgene wat te maken heeft met het leven van de ziel en haar geest, dan stap
je in het levensschip en zul je weldra voortgang maken. Begrijp je deze
vergelijking?
28 maart
Ziel en geest
(GJE III. 42, 5-8)
De ziel is slechts een
vat voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het leven zelf. Als de ziel
zelf het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar dan ooit met het
gezwets over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld daaraan over
een mogelijke eeuwige dood, hebben kunnen vertellen? Maar omdat de ziel pas
langs de weg van de ware goddelijke deugd het eeuwig leven kan bereiken, kan
zij toch onmogelijk zélf het leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan
zijn.
Slechts een vonkje in het centrum van de ziel is
datgene wat men de geest van God en het eigenlijke leven noemt. Dit vonkje moet
gevoed worden met geestelijke voeding, namelijk het zuivere woord van God. Door
deze voeding wordt het vonkje in de ziel groter en sterker, neemt tenslotte
zelf de menselijke vorm van de ziel aan, doordringt daarna de ziel volledig en
transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn eigen essentie. Ja, dan wordt de
ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn diepste innerlijk
herkent.
Pas als het leven zich
in die vorm volledig herkent en zich van zichzelf helemaal bewust wordt,
herkent het de fundamentele wijsheid. Maar zolang dat helaas niet het geval
is, kan van wijsheid geen sprake zijn!
De ware wijsheid is
het geestelijke licht in het oog van de ziel. Wanneer echter een ziel haar
geest nog niet kent, waar moet ze dan het geestelijke en levende licht vandaan
krijgen in haar nog blinde ogen?
29 maart
Menselijke wil
(GJE III. 43,1-6)
Een redelijk goede wil
is al gelijk aan het hele werk. De mens mag het echter niet te lang alleen maar
bij de goede wil laten, maar moet die zo gauw mogelijk aan het werk zetten, omdat
de wil anders in de loop van de tijd afkoelt, zijn spankracht verliest en
uiteindelijk te zwak en machteloos wordt om een goed werk te volbrengen.
Kijk, zolang het water
in de pot kookt, kan men verschillende vruchten gaarkoken en veranderen in
licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de pot lauw en tenslotte zelfs
koud is geworden, lukt het niet meer met het gaar koken van de vruchten!
De wil van een mens
lijkt daarom op het kokende water in de pot. De liefde tot God en tot al het
goede van het leven uit God is het ware vuur dat het levenswater in de pot aan
de kook brengt. De gaar te koken vruchten zijn die werken en daden waar wij mee
instemden, maar die wij nog niet hebben uitgevoerd. Vandaar dat wij ze juist in
het water moeten doen zolang dat nog hard kookt, omdat ze anders rauw en
onverteerbaar blijven en zo voor het leven geen nut hebben.
Dus wat men wil, moet
men ook doen. Anders blijft de wil steeds een leugen tegenover het leven en uit
de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!
Waarheid is leven en
de leugen de dood. Zoek daarom in alles de waarheid; zij is het leven en mijd
de leugen in en buiten jezelf, want zij is de ware dood.
Want wat heb je, als
je je inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het onbeduidende van je verbeelding!
En wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets is de ware dood!
30 maart
Leugens
(GJE III. 47, 3-5)
Een betrouwbaar mens
behoort slechts de waarheid te spreken. Als hij deze niet kent, moet hij
zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid gevonden heeft, moet hij
spreken! Want wie spreekt zonder de waarheid te kennen, liegt, ook al spreekt
hij toevallig de waarheid!
Er behoort nooit een
leugen over de tong van een waar mens te komen. Want door de leugen getuigt de
ziel van zichzelf, dat zij nog in de dood wandelt en niet in het leven.
Wie dus geniet van een
leugen, kent nog lang niet de waarde van het leven, want leven en waarheid zijn
één! Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent voor haar wezen, bestaan en
werken de oneindigheid van God.
31 maart
Wet en liefde
(GJE III. 48, 1-5)
Wat een mens niet
geheel uit liefde doet, heeft voor zijn leven weinig waarde, want de liefde is
de eigenlijke bouwsteen van het leven, zij is het oorspronkelijke leven zelf.
Daarom is wat de
liefde grijpt, door het leven gegrepen en wordt een deel van het leven. Wat de
liefde echter niet grijpt, en wat de mens alleen doet omdat hij vreest voor
eventuele kwade gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed dat hij heeft om bij
de andere mensen voor wijs aangezien te worden, dat wordt geen deel van het
leven maar van de dood, omdat het geen bouwsteen van het leven in zich had maar
een bouwsteen van de dood.
Ik zeg je: Ieder nog
zo wijs voorschrift heeft niet het leven, maar de dood tot gevolg als de mens het
niet uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad lijkt op een zaadje, dat in
plaats van op de goede aarde op een rots viel, waar het verdort en vervolgens
onmogelijk een vrucht kan opleveren.
Ik zeg jullie dit,
omdat ik het zó zie: Alles in de mens is dood behalve de liefde! Laat jullie
liefde daarom volledig over jullie gehele wezen heersen en voel de liefde in
iedere vezel van je wezen, dan bezit je in jezelf de overwinning over de dood
en wat dood was in jullie is door je toegevoegde liefde overgegaan in het
onvernietigbare leven. Want de liefde die zichzelf voelt en zich door dit
gevoel ook herkent, is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in
herleven over!
1 april
Een eeuwige waarheid
(GJE III. 49, 17-19)
Er is maar één God,
één leven, één licht, één liefde en maar één eeuwige waarheid; ons leven hier
op aarde is de weg erheen. Uit de liefde en uit het licht zijn wij door de wil
van de eeuwige liefde in God voortgekomen om een zelfstandige liefde en een
zelfstandig licht te worden; dat kunnen wij, dat moeten wij!
Maar hoe? Alleen door
de liefde tot God en door haar nooit aflatende werkzaamheid! Want onze liefde
tot God is de liefde van God Zelf in ons en deze leidt onze ziel in de steeds
verhoogde bedrijvigheid van het ware, eeuwige leven, dat op zichzelf de
algehele waarheid en het helderste licht is.
Als het dus in een
mensenziel begint te dagen dan is zij al dicht bij het eeuwige levensdoel en
kan onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige leven bereiken en dat
is alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en totale zelfstandigheid
ooit kan bereiken!
Pas als het volledig
dag is in uw ziel, zult u de grootte beseffen van Diegene die u nu nog met
enige schroom de `Heiland van Nazareth' noemt.
2 april
De leer van Jezus
(GJE III. 53, 4-10)
Ik zeg: Daarom heeft
Mathaël jullie al een aantal hoofdlijnen verteld. Voor het verdere kan men
zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet God boven alles liefhebben
en zijn naaste als zichzelf.
Maar God boven alles
liefhebben betekent natuurlijk: God en Zijn geopenbaarde wil erkennen en
vervolgens uit ware innerlijke liefde tot de erkende God daarnaar handelen en
tevens terwille van God zich tegenover iedere medemens zo gedragen, als iedere
verstandige mens zich ten opzichte van zichzelf gedraagt. Daarbij gaat het
hier natuurlijk om de zuivere en de hoogst mogelijke, onbaatzuchtige liefde,
zowel ten opzichte van God als tegenover iedere naaste.
Zoals al het goede
alleen wil dat men het liefheeft omdat het goed en daarom waar is, zo wil ook
God dat men Hem liefheeft, omdat Hij alleen volmaakt goed en waar is! Je naaste
moet je daarom evenzeer liefhebben, omdat hij net als jij het evenbeeld is van
God en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.
Kijk, dat is de
eigenlijke kern van zijn leer en die kan men gemakkelijk in acht nemen, veel gemakkelijker
dan de vele wetten van de tempel, die merendeels gevuld zijn met het
eigenbelang van de tempeldienaren.
Door deze nieuwe leer
zo precies mogelijk op te volgen wordt de in de mens aanvankelijk zeer gebonden
geest vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en
betrekt op die manier alles bij zijn leven, dat een leven van God is en daarom
eeuwig moet duren en wel zo gelukkig mogelijk.
Elke mens die zo, in
zekere zin, geestelijk wordt wedergeboren, zal geen dood ooit zien of smaken,
en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem het hoogste geluk betekenen.
3 april
Dood als bevrijding
(GJE 111. 53, 11-17)
Als de geest van de
mens volledig één is met zijn ziel, zal hij lijken op een mens in een stevige
gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie velden der aarde kan
kijken en kan zien, hoe geheel vrije mensen daarop vreugde vinden in allerlei
nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij
zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem bevrijdt van
alle boeien en tegen hem zegt: Vriend, je bent vrij van iedere verdere straf,
ga en geniet nu van de volle vrijheid!
Zo lijkt de geest van
de mens op de levensvrucht van een vogelembryo in het ei. Als het door de
broedwarmte rijp is geworden binnen in de harde, zijn vrije leven gevangen
houdende omhulling, verbreekt het de omhulling en verheugt zich over zijn vrije
leven.
Maar dat kan een mens
alleen maar bereiken door het precieze en oprechte volgen van de leer die de
Heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt.
Dan ontvangt de mens,
als hij geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook andere volmaaktheden,
waar de alleen maar natuurlijke, lichamelijke mens zich geen voorstelling van
kan maken.
De geest is dan een
macht op zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n volmaakte geest in de
mens dan wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er buiten de levenskracht van de
geest in de gehele oneindigheid van God geen andere kracht en macht kan
bestaan!
Want het ware leven is
alleen Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en Bestuurder van alle
schepsels, en daarom moet alles zich voegen naar de macht van de eeuwige,
levende Geest. (....) Het begrip van het hoe, waardoor en waarom zul je pas
krijgen als je de vrijheid bereikt zult hebben van je innerlijke geestesleven.
4 april
De goddelijke orde
(GJE III. 64, 4-7)
Zoals wij nu in Gods
grote schepping overal zien dat een schijnbaar ongelooflijke, chaotische
wanorde verbonden is met de grootste orde, zo zie ik dat ook bij de verschillende
openbaringen van God aan de mensen van deze aarde. Hij, als de enige Schepper,
wist het best wat in de verschillende tijden en voor de verschillende volken
het meest geschikt was voor hun geestelijke ontwikkeling.
Hij heeft er zeker
heel wijze redenen voor om in de loop van de tijd een eens gegeven leer net zo
te laten verwelken als de talloze kruiden en bloemen op aarde. Maar het zaad
dat zich uit de bloem ontwikkelt, net als de zuivere, levende waarheid,
verwelkt niet, maar leeft steeds maar door.
Als wij echter zien
dat de Schepper bij al de ons bekende leven dragende dingen al het tijdelijk
nodige en mooie uiterlijk na verloop van tijd laat vergaan en tenslotte alle
zorg besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijk leven, moeten wij ons dan
verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de openbaringen?
Zonder een aards
gesproken woord kan een nog zo zuivere leer ons niet bereiken. Het gesproken
woord is echter stoffelijk en moet tenslotte wegvallen als de innerlijke
zuivere geest zich heeft ontwikkeld. En zo gaat in de loop der tijden met de
uiterlijke godsdiensten ook de uiterlijke glans altijd in iets bedenkelijkers
over, maar daarvoor in de plaats ontwikkelt zich op de achtergrond langzaam
maar zeker een zuivere geestelijke kracht en waarheid van een eerdere
openbaring van God aan de mensen.
5 april
Leven vraagt diepgang
(GJE III. 65, 3, 5-6)
Ik zeg jullie: Een
mens beseft vaak heel goed wat waar is, maar als er zich donkere wolken met allerlei
in verzoeking brengende onweders boven het gemoed van de mens beginnen samen
te pakken, wordt het somberder en somberder in het mensenhart en hij ziet dan
heel veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder zichtbaar was voor zijn
ziel. (....)
Alles heeft tijd nodig
aleer het gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook zo met de kennis van de
mensen. Onder gunstige omstandigheden wordt er het nodige vaak vlug geleerd en
ook begrepen, maar door andere verschijnselen ook net zo snel weer vergeten. Probeer
daarom alles wat je hoort meer met je hart dan met je hoofd te bevatten, dan
behoud je het ook!
Als je een bloem
bekijkt, geniet je zeker van haar mooie vorm. Maar wat heb je aan die vreugde,
want die is toch net zo vergankelijk als de bloem die haar teweegbracht!? Maar
de kracht van de bloem moet neerslaan in het binnenste van het omhulsel, waarin
het levende zaad wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook jullie uitwendige
vreugde verwelken, en haar kracht moet afdalen naar de oerbasis, waar het eeuwige,
geestelijke leven wordt bewaard en verzorgd. Dan zal daaruit samen met de
geest een eeuwigdurende vreugde over diens ware, innerlijke schoonheid ontstaan
die geen koude op enigerlei wijze meer zal kunnen deren.
6 april
Verstand en gevoel
(GJE III. 78, 2-3)
Als het verstand ons
oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze gevoelens om die zo goed
mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor rijp geworden gevoelens een
bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp geworden vrucht van een boom.
Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk zonlicht en warmte nodig en ook zo
nu en dan een vruchtbare regen. Maar als de vrucht eenmaal rijp geworden is,
zal men haar van de boom afhalen en in een geschikte voorraadkamer zo goed
mogelijk bewaren, opdat zij uit zichzelf nog rijper en smakelijker wordt. Als
je de rijpe vrucht echter aan de boom laat hangen, zal zij daardoor niet alleen
niets beter worden, maar geheel verrotten!
En zo is het zeker ook
het geval met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal de juiste rijpheid
bereikt hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van de zorg
daarvoor en moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een hogere
levensrijpheid te bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal nutteloos
zou zijn. Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet verder
kunnen komen, nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en ons
dan voor onze verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten
overgeven.
7 april
Mensen hebben elkaar nodig
(GJE III. 79, 16-19)
De Heer heeft de
mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een aantal grotere en een
aantal minder grote. Maar voor niemand is de poort van de grote tempel der
voleinding gesloten, integendeel, aan ieder is de weg gegeven en niemand kan
zich daarover beklagen en zeggen: Heer, waarom gaf U dan ook niet aan mij de
talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo buitengewoon verheugt?! Want
dan zou de Heer tegen hem zeggen: Kom je iets tekort, ga dan naar je broeder en
hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle mensen hetzelfde gegeven zou hebben,
dan zou er niemand ten opzichte van de ander iets missen, niemand zou ooit zijn
broeder nodig hebben. Hoe zou dan de alles tot leven brengende naastenliefde
in de mens gewekt en versterkt kunnen worden?
Wat zou de mens echter
zijn zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan zonder de naastenliefde de
zuivere liefde tot God vinden, zonder welke aan een eeuwig leven van de ziel
niet te denken is?!
Kijk, opdat de ene
mens de ander kan dienen en zich daardoor diens liefde kan verwerven, moet hij
toch iets kunnen presteren wat een ander niet zo gemakkelijk kan, omdat hem de
nodige talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft de ene mens de ander nodig, en
door de wederzijds nodige dienst wordt de liefde vooreerst gewekt en door het
goede van zulke wederzijdse diensten steeds meer versterkt.
In de kracht van de
naastenliefde bevindt zich altijd de meest innerlijke openbaring van de zuivere
goddelijke liefde en daaruit het eeuwige leven.
8 april
Gods kinderen als duiven
(GJE III. 92, 10-14)
Kijk, stel dat je een
duif hebt, die wel kan vliegen, maar waarvan je, opdat zij niet steeds bij je
weg zal vliegen en gezellig tam en huiselijk zal worden, de vleugels hebt
ingekort. Zo kan de duif dan niet meer naar believen op- en wegvliegen, maar
moet bij je blijven en zich door jou tam laten maken.
Zeg nu eens, of de
duif zolang zij gekortwiekt is, minder duif is dan daarvoor, toen haar vleugels
niet gekortwiekt waren! Zullen de vleugels van het lieve duifje soms niet in
korte tijd weer aangroeien? Ja, in korte tijd zal de duif haar vleugels weer
terug hebben en zo goed als vóór die tijd kunnen vliegen. Maar ze zal tam zijn
en graag bij je blijven. En als zij zo nu en dan uit zal vliegen, behoef je
haar maar te roepen, dan zal zij je in het hoge luchtruim horen en in
duikvlucht naar je toekomen en zich door jou laten liefkozen.
De kinderen Gods
hebben op deze wereld ook veel zwakheden, die hen erg belemmeren om zich tot
God, hun Vader, op te heffen. Maar deze zwakheden heeft de heilige Vader hen
gedurende het leven in deze wereld alleen maar om dezelfde reden gegeven, als
waarom jij jouw duif kortwiekte.
Juist door die
zwakheid moeten de kinderen hun Vader herkennen, zij moeten zachtmoedig en
deemoedig worden en de Vader vragen om de juiste kracht en sterkte, en Hij zal
hun deze dan wel geven als het voor hen de juiste tijd zal zijn.
Maar om de zwakheden,
die ook de kinderen van God in zich hebben, zijn ze niet minder Zijn kinderen,
evenals een duif toch een duif blijft ook al zijn voor een korte tijd haar
vleugels gekortwiekt om tam te worden.
9 april
Gedachten over God
(GJE III. 98, 2-7)
Het is een heel
vreemde gedachte en het gaat je door merg en been als je bedenkt, dat God alles
in allen is en dat wij bij Hem vergeleken niets zijn!
Dan troost het ons
natuurlijk wel weer dat Hij Zelf de hoogste en zuiverste liefde is en daarom
met ons armzalige, stoffelijke mensen het grootste geduld, begrip en medelijden
heeft.
Maar Hij is nu eenmaal
God en voor altijd onveranderlijk en volkomen onsterfelijk, en de hele
oneindigheid hangt met haar bestaan aan Zijn wil als een dauwdruppel aan een
enkel grassprietje. De geringste zucht uit zijn mond zou de gehele oneindigheid
kunnen vernietigen, zoals slechts het lichtste zuchtje van de wind de loshangende
dauwdruppel van de punt van de grashalm afblaast.
Weet je, als je dat
met een nuchter hart heel rustig bij jezelf overdenkt, kun je onmogelijk de
gedachte van je afzetten dat je in de zichtbare aanwezigheid van de Almachtige
enerzijds de hoogste zaligheid ondervindt, maar dat je anderzijds toch liever
niet zo dicht bij Hem zou willen staan. Hem op een zekere afstand aanbidden
zou voor ziel en geest een groot genot zijn en zou de hele mens zeer stichten,
maar hier zo vlakbij kun je dat toch alleen maar wat heimelijk in je hart doen.
Zo zou ik nu
bijvoorbeeld ook graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik erg naar, maar
door Zijn onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor geen moed
opbrengen, hoewel Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en gemoedelijke mens
uitziet! Zijn uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur goddelijk
almachtige, en het is duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te zien, dat
hemel en aarde voor Zijn wil moeten buigen. (....)
Ja, vriend, het
verplettert je, als je de Schepper van de werelden en hemelen in de persoon van
een eenvoudig en heel bescheiden mens voor je ziet staan!
10 april
De Godmens Jezus
(GJE 100, 3-9)
Ik zeg: (...) Bedenk,
dat je bent wat je bent, een mens, wel met een sterfelijk lichaam, maar met
daarin toch een onsterfelijke ziel met een nog onsterfelijker geest uit God. En
Ik ben ook een mens, eveneens met een goddelijke onsterfelijke ziel, waarin de
geest van God in al Zijn volheid woont voorzover dat voor deze aarde nodig is,
en dat is de Vader in de hemel, wiens Zoon Ik ben en wiens kinderen ook jullie
zijn.
Maar jullie waren
allen blind en zijn het in veel opzichten nog. Ik kwam echter ziende in de
wereld om jullie allen de Vader te tonen en jullie, net als Mij, ziende te
maken.
Ik heb de volheid van
het leven van de Vader en Ik kan ieder, die het leven wil hebben, ook het leven
geven. Want de Vader heeft reeds vóór de schepping Mij voorbestemd als Degene
waarin de volheid van het leven zal wonen en dat door Mij alle mensen zullen
leven. En deze voorbestemde ben Ik naar ziel, maar naar geest ben Ik één met
Degene die Mij heeft voorbestemd.
Zie, daarom ben Ik de
weg, de waarheid en het leven! Die in Mij geloven, zullen de dood niet zien,
noch voelen of smaken, ook al zouden zij meer dan één keer lichamelijk kunnen
sterven. Die Mij echter niet zullen geloven, zullen sterven ook al zouden zij
duizend levens hebben!
Want ieder mens heeft
een lichaam dat eens moet sterven - dat zal ook voor Mijn lichaam niet
uitblijven. De ziel wordt echter door het afleggen van het lichaam alleen maar
vrijer, lichter en vitaler, en volledig één met Hem, die haar vóór de gehele
schepping had voorbestemd tot heil van allen, die in de Zoon der mensen zullen
geloven en Zijn geboden zullen houden.
Denk dus goed na, en
volg de eenvoudige geboden op die je meegedeeld zullen worden. Meer heb je
niet nodig, want Ik ben niet gekomen om roem en eer van de mensen te verlangen!
Het is voldoende als de Ene Mij prijst, die boven alles is in de hemel en op
aarde. Als iemand Mij toch wil eren, loven en prijzen, laat hij dan door zijn
daden laten blijken dat hij Mij liefheeft en laat hij Mijn geboden onderhouden,
dan zal zijn loon eens in de hemel groot zijn.
Wees dus maar blij van
zin, overschat Mij niet en onderschat jezelf niet teveel, dan zul je op de
goede weg zijn en jezelf en Mij langzaam maar zeker beter leren kennen.
11 april
Zoeken naar God
(GJE 111, 110, 11, 13-19)
God is Zelf de reinste
en eindeloos machtigste liefde en kan daarom slechts door de liefde worden
gevonden!
Maar die Mij met hun
hoogmoedig verstand zullen zoeken, zullen Mij in eeuwigheid niet vinden!
Want die Mij met het
verstand zoeken, lijken op een mens die een huis kocht, waarvan hij hoorde dat
er een grote schat onder verborgen lag. Toen het huis van hem was, begon hij
daaronder nu eens hier, dan weer daar te graven, maar hij spande zich niet echt
in, groef slechts oppervlakkig en vond daarom de schat, die diep verborgen lag,
niet. Toen dacht hij: Aha, ik weet wat ik ga doen, ik ga buiten om het huis
heen graven en op die wijze zal ik zeker sneller op het spoor komen van de
begraven schat.
Dus begon hij buiten
het huis te graven en vond de schat natuurlijk niet, omdat die midden onder
het laagste deel van zijn huis lag, en hoe verder van het huis hij nieuwe gaten
groef om de schat te vinden, des te minder vond hij de schat, die toch de reden
was waarom hij het hele huis gekocht had. Want wie dáár iets zoekt waar het
niet is, kan het gezochte ook onmogelijk vinden.
Wie vis wil vangen
moet met het net het water in, want in de lucht zwemmen geen vissen. Wie goud
wil delven, moet niet met een net in zee zoeken, maar naar de diepte der bergen
gaan. Met de oren kan men niet zien en met de ogen niet horen. Ieder zintuig
heeft zijn kenmerkende bouw en is daardoor voor een bepaald werk bestemd.
Zo is het hart van de
mens, dat het meest aan God verwant is, alleen bestemd voor het zoeken en ook
het vinden van God, om daarna bij de gevonden God een nieuw, onverwoestbaar
leven te krijgen. Wie God echter met een ander zintuig zoekt, kan Hem net zo
min vinden als een mens met zijn oren, neus of ogen de zon kan vinden of zien,
wanneer hij zichzelf stevig heeft geblinddoekt.
Het ware en levende
zintuig van het hart is de liefde. Wie dit innerlijk levenszintuig op de juiste
manier opwekt en daarmee God gaat zoeken, zal God net zo zeker en zichtbaar
vinden als dat iedere mens, tenzij hij volledig blind is, met zijn oog de zon
vindt en haar lichtende vorm ziet.
12 april
Gods leer in de toekomst
(GJE III. 113, 6-12)
Uiteindelijk gaat het
met alles wat van boven nog zo zuiver gegeven wordt, of het nu geestelijk of
stoffelijk is, dezelfde weg. Zodra het de aardse bodem aanraakt, wordt het
onrein en onzuiver.
Kijk naar een
regeldruppel! Geen diamant kan zuiverder zijn dan zo'n druppel; zodra hij
echter de aardse bodem beroert is het met zijn zuiverheid gedaan.
Bestijg een berg en je
zult je niet genoeg kunnen verbazen over de zuiverheid van de lucht; kijk
echter naar beneden in het dal en je zult een groot verschil in zuiverheid
ontdekken tussen boven en beneden.
Hoe zuiver vallen de
sneeuwvlokken uit de wolken. Maar kijk twee maanden later eens naar de eerst zo
verblindend witte sneeuw en je zult haar al erg smerig vinden.
Kijk eens naar de wind
als hij van de hoogten naar de dalen in de diepte suist, hoe sterk hij meteen
door het hinderlijke stof vertroebeld wordt, en zelfs de zon en de maan
verliezen veel van hun glans als zij de horizon naderen. Ja zelfs het licht van
de middagzon wordt maar al te vaak door de dampen van de aarde vertroebeld,
zodat men tenslotte van de hele zon ondanks haar sterke licht niet meer kan
bepalen waar zij precies staat.
En zo gaat het ook
steeds met alle geestelijke gaven uit de hemel. Ook al zijn zij bij het begin
nog zo zuiver, ze worden mettertijd door de lage, wereldse belangen net zo
vertroebeld als alles wat Ik je zojuist noemde.
En zo zal het deze
reine leer van Mij ook vergaan; daarvan zal geen jota onbekritiseerd en
onaangevreten blijven!
13 april
Leedvermaak
(GJE III. 117, 9-12)
Kijk bijvoorbeeld eens naar een hardnekkige,
moedwillige overtreder van de goede menselijke rechtsorde, een echte
uitgeworpene van iedere hogere beschaving, kortom, een kerel die best een broer
van de satan zou kunnen zijn. Lange tijd voert die mens ongestraft zijn grove
kwade streken uit. Niemand kan hem te pakken krijgen omdat zijn duivelse
sluwheid hem daarvoor bewaart. Hoeveel mensen wensen dan niet hartstochtelijk
dat de booswicht zo gauw mogelijk door de straffende arm van het gerecht
gegrepen zal worden!
Eindelijk ziet het
recht de kans de brutale misdadiger met vaste hand te grijpen en hem te
veroordelen tot de lang verdiende strenge en pijnlijke straf en
verantwoording.
Groot en klein heeft
nu leedvermaak, omdat de booswicht eindelijk toch de lang verdiende straf
krijgt, ja, er zullen zelfs heel rechtschapen mensen zijn, die het jammer
vinden dat zij bij dit strafproces niet de wettelijke bevoegdheid hebben bij
deze algemeen gehate misdadiger zelf scherprechter te kunnen zijn, om dit misdadige
uitschot zelf met alle mogelijk plezier te kunnen pijnigen.
Vraag je nu eens met
een zuiver hart en een net zo zuiver verstand af of dat plezier past voor een
volmaakt mens! Een zuiver hart en een zuiver verstand zal dan zeker antwoorden:
Ik kan mij wel verheugen over het feit dat de mensheid, die door deze
booswicht jaren achtereen werd geplaagd, eindelijk van deze onverlaat wordt
verlost en nu weer rustig kan leven. Maar het zou mij nog meer plezier doen als
de onverlaat zijn slechtheid zou inzien, er berouw over had, zich zo verbeterd
en in een nuttig mens veranderd zou hebben en zoveel mogelijk had getracht de
eventueel aangebrachte schade weer goed te maken.
Zeg Mij eens, welke
instelling bevalt je nu beter: De eerste waarbij je er plezier in schept om te
straffen of de tweede, die vergezeld gaat van een zuivere en echt menslievende
wens?
14 april
Het wezen van de engelen
(GJE 111. 122, 5-9)
Wij engelen zijn in
wezen slechts het uitvoerende orgaan van de goddelijke wil, ofwel de
gepersonifieerde wil van de Heer, en uit onszelf kunnen wij niets, omdat wij
zonder de goddelijke wil als zelfstandige wezens helemaal niet kunnen bestaan,
net zoals jouw ogen in de spiegel zich geen waarachtig spiegelbeeld van de zon
kunnen voorstellen als er niet eerst van de echte zon een straal op het
oppervlak van de spiegel valt.
Om mijn wezen echter
nog beter te begrijpen, wijs ik je op een soort holle- of brandspiegel, die de
van oudsher beroemde werktuigkundige Archimedes bij toeval heeft uitgevonden.
Deze spiegels hebben de natuurlijke eigenschap een aantal op hun vlak vallende
zonnestralen in één punt op een bepaalde afstand te concentreren. De op één
punt geconcentreerde zonnestralen hebben dan zowel wat licht en warmte betreft
een zoveel maal grotere kracht dan de enkelvoudige straal, als het
verhoudingsgetal tussen het kwadraat van de doorsnede van het brandpunt en de
doorsnede van het spiegelvlak, waarbij de doorsnede van het brandpunt vaak bij
de grootste concentratie nauwelijks twee duimbreedtes meet en de doorsnede
van het spiegelvlak vaak manshoog is.
Zo'n brandpunt heeft
dan zeker een meer dan duizendvoudig grotere kracht zowel wat licht als warmte
betreft dan de natuurlijke, enkelvoudige straal, maar is toch niet denkbaar
zonder de zon.
De spiegel verenigt
namelijk slechts de zonnestralen tot een sterk en snel werkend brandpunt, maar
zonder de zon bezit hij geen kracht en blijft hem alleen maar de eigenschap over
om de stralen van de zon de concentreren als die op zijn vlak vallen; maar
zonder de zon is de werking van de brandspiegel gelijk aan nul.
Wij, engelen, zijn dus
zoals gezegd slechts brandspiegels voor de opname en de concentratie van de
goddelijke wil, en als wij iets doen, doen wij dat door het brandpunt van de in
ons geconcentreerde, goddelijke wil en dan zie je niets dan wonderen. Begrijp
je dat?
15 april
God is geen tiran
(GJE III. 157, 12-16)
De geschiedenis geeft
ons geen voorbeeld dat er ooit een wijze tiran is geweest. Wat zouden jij en je
God mij antwoorden als ik jullie bewees, dat jullie zeer onwijs in plaats van
wijs waren? Dat kan echter niemand van God beweren, die ook maar ooit een blik
heeft geworpen op de zeer wijze bouw van ieder schepsel! God is daarom zeer
wijs en daarom beslist ook heel goed.
Met zulke volkomen
eigenschappen kan Hij echter ook onmogelijk ooit ergens in de hele eeuwigheid
een schepsel hebben geschapen voor een eeuwige kwelling. Ja, een wezen door
allerlei bittere en pijnlijke ervaringen reinigen, hier of in het hiernamaals,
is iets heel anders. Want de mens is een werk van God, dat zich volgens de
wijze orde van God Zelf in de zedelijke sfeer moet vervolmaken om datgene te
worden waartoe het door de Schepper bestemd is.
Zulke slechts kort
durende, pijnlijke verbeteringsmomenten laat de Schepper alleen maar toe. Hij
schept ze nooit Zelf om voor Zijn genoegen een mens na een misstap een tijdlang
te kwellen. Hij laat deze alleen maar toe om de mens terug te brengen tot het
nuchter herkennen van de orde, om zich daardoor gemakkelijker te kunnen
ontwikkelen. Ik kan zo'n zuiver goddelijke voorzorgsmaatregel, waaruit slechts
liefde en de grootste goedgunstigheid stralen, nooit zien als een dictatoriale
straf.
Je kunt God daarom
niet erger beledigen dan wanneer je Hem aan mij voorstelt als een eeuwige
tiran! Ik kan God slechts boven alles liefhebben en Hem als het beste,
heiligste en meest wijze wezen aanbidden, maar nooit ofte nimmer vrezen!
16 april
Een nieuw Jeruzalem
(GJE III. 162, 2-5)
Ik zal aan de gruwelen
in Jeruzalem en op andere plaatsen een eind maken, maar dan moeten er velen net
zo over denken als jij. Er zijn er nog steeds veel, die in hun grote blindheid
nog heel erg aan de tempel hangen en al het heil en iedere hulp vandaar
verwachten. Als men deze blinden van vandaag op morgen de tempel zou ontnemen,
zouden zij dat niet als een zegen van boven, maar als een verschrikkelijk
oordeel ervaren en daardoor in een vreselijke, wilde vertwijfeling geraken,
die dan een veel ergere nasleep zou hebben dan hun tegenwoordige, ontzettende
blindheid. Het volk houdt jullie nu voor vertegenwoordigers van de tempel en
het ziet jullie als de uitdelers van het heil, waarvan de tempel vervuld is.
Wat wil Ik jullie
hiermee zeggen? Niets anders dan: Jullie moeten het volk langzaam maar zeker
en, als de gelegenheid gunstig is, ook wat sneller, tonen wat de tempel nu is,
wat zijn dienaars doen en hoe hun onderlinge geaardheid is!
Maar daarnaast moeten
jullie de aandacht van het volk vooral richten op wat je hier hebt gehoord en
gezien, dan wordt daardoor het kwalijke gedrag van de tempel en de tempel zelf
op de beste en doeltreffendste wijze totaal ondermijnd en deze zal dan geheel
in het niet verzinken en zo ophouden te zijn wat hij is. En in zijn plaats
zullen de nieuwe tempels van Gods geest komen, waaruit een geheel nieuw
Jeruzalem in de hemel gebouwd wordt.
Dit goede werk moeten
jullie natuurlijk zo ongemerkt mogelijk aanvangen.
17 april
Gods molen maalt langzaam
(GJE III. 162,13-15)
Als je in het voorjaar
nog heel groen, onrijp en steenhard fruit ziet hangen, zou je al graag meteen
een beetje almacht willen hebben. Dan zou je kunnen zeggen: `Fiat' (het
geschiede), en alle vijgen, appels, peren, pruimen en druiven moeten dan ogenblikkelijk
rijp zijn! Maar de almachtige Schepper heeft het heel anders geregeld, hetgeen
de dagelijkse en jaarlijkse ervaring laat zien. Moeten we daarbij dan soms ook
vragen: De Almachtige kent toch de behoeften van de mensen; waarom wacht Hij
dan zolang met het rijpen van de vruchten?
Ook een mens moet
jarenlang eerst onvolwassen, dus een dom kind blijven, om pas geleidelijk aan
op te groeien tot een mens, terwijl de mus veertien dagen na zijn geboorte al
een heel volwassen mus is en heel goed thuis is in zijn luchtige huishouding.
Ja, de meeste dieren zijn meteen bij de geboorte al uitstekend toegerust voor
hun huishouding, - en de mens heeft wel twintig jaar nodig om zich een beetje
in de goede wereld thuis te gaan voelen! Hij, de kroon van de schepping, moet
het langst wachten om dát te zijn waarvoor hij bestemd is! Zou hij dan ook niet
kunnen zeggen: Heer, Almachtige, waarom heeft U nu juist voor de mens, Uw lieveling,
niet beter gezorgd, - waarom moet nu juist de opgroeiende mens zo lang wachten
tot hij een mens wordt?
Kijk, zo gebeurt het
reeds in Gods orde die ons nu zeker nog heel onbegrijpelijk voorkomt, en daarom
zal het wel op overeenkomstige wijze in Zijn orde thuishoren dat wij de tempel
slechts geleidelijk moeten ondergraven. Want een plotselinge verwoesting zou
de vele blinden, voor wie de tempel nog steeds alles in alles is, in de
grootste vertwijfeling storten, - wat veel erger zou zijn dan het nog enige
tijd dulden van het bedrog van zijn boosaardige dienaars.
18 april
Het verlorene terugbrengen
(GJE III. 163, 1, 3-4, 6-8)
Ieder maakt zich het
meest zorgen over wat hem het naast is. Als iemand uit een ontwaakte geest
spreekt, staat zijn geest hem ook het naast en zal zijn zorg ook vóór alles
zijn gericht op dat, wat zijn geest betreft. Maar degene die meer aan het vlees
hangt en lichamelijk denkt en wil, die vindt het vlees het belangrijkste en
zorgt daarom vóór alles voor zijn lichaam en stelt de zorg voor de geest op de
achtergrond.
Kijk, de ware zorg
voor de geest is erop gericht dat jullie hart van liefde vervuld wordt voor God
en de naaste.
Het is gemakkelijk
goede en eerlijke mensen lief te hebben en met hen te verkeren, maar naar de
zondaars gaan en hen op de juiste weg te brengen, is een werk dat veel
zelfverloochening eist.
Wie Mij het verlorene
terugbrengt, zal meer loon ontvangen dan degene die op een omheinde weide
honderd lammeren voor Mij goed heeft gehoed. Want het is heel gemakkelijk een eerlijk
mens eerlijk en deugdzaam te laten blijven, maar iemand die door iedereen
veracht wordt zijn eer terug te geven en van een verstokte zondaar een
voorvechter van de deugd te maken, kost heel wat meer moeite. En dát vind Ik
slechts de moeite waard, - het eerste zie Ik alleen maar als het werk van luie
knechten!
Ik ben de
Allerhoogste, als je dat wilt geloven, en slechts het verachte en in de ogen
der wereld verlorene zoek Ik en neem Ik op. Want de gezonden hebben de
geneesheer echt niet nodig.
Als jullie dus
helemaal Mijn ware leerlingen en helpers willen zijn, moeten jullie ook in
alles zo zijn als Ik nu Zelf ben.
19 april
Terugkomen op je fouten
(GJE III. 165, 5-11)
Ik zeg: Vriend, een fout
die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt, is hem ook al voor altijd
vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het dubbel vergeven.
Wie echter zijn fout
wel inziet, maar ermee doorgaat, wordt het niet vergeven ook al kwam hij
honderdmaal naar Mij toe!
Want Ik zeg je: Wie
tot Mij komt en zegt: Heer, Heer!, is nog lang geen vriend van Mij. Dat is
alleen diegene die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt echter, dat jullie je
vanwege een ambt niet als persoon boven de andere mensen zult verheffen.
Wel moet je altijd je
ambt getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen - maar daarbij nooit ook maar
één ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk ambt uitoefent, jou
volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn. De ware naastenliefde
leert jullie dat vanzelf door de ware liefde die jullie als kinderen voor Mij
hebt.
Gebruik als het nodig
is het aanzien en de eer van je ambt, maar wees zelf vol deemoed en liefde, dan
zal jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders en zusters steeds volgens
Mijn orde rechtvaardig zijn.
Dat wat Ik je heb
gezegd, zei Ik alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en Mijn wil te tonen. Ik
zeg je: Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet laat varen, zal later Mijn
rijk niet in de geest geopenbaard worden en hij zal niet eerder binnentreden
vóór hij het laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten verdwijnen!
20 april
Willen en doen
(GJE III. 170, 5, 7-10)
Weet, dat alle materie
een oordeel is en een ijzeren dwang! Je kunt de buitenkant en ook de innerlijke
structuur ervan onderzoeken, en veel apothekers bezitten de kennis om een stof
en haar oer-elementen te ontleden. En deze bijzondere wetenschap noemt men de
scheikunde, die in de loop der tijd zich steeds verder zal perfectioneren.
Maar nog oneindig veel
meer bevat de mensenziel en diens geest! Dat is door geen scheikunde te
ontdekken en Ik Zelf moest juist dáárvoor tot jullie mensen komen om je datgene
te leren kennen, wat geen mens uit zichzelf ooit te weten had kunnen komen.
Zo zie je, juist
vanwege jouw moeilijkheid ben Ik Zelf uit de hemel gekomen en leer Ik jullie
dat wat anders niemand je zou kunnen leren!
Je begrijpt nu nog wel
niet, hoe je iets kunt willen zonder ernaar te handelen, maar je handelt dan
uit andere motieven die je niet kent, en de latente verlangens van het lichaam
bepalen je handeling niet zelden tégen de wil van je geest in. Want de wil
maakt geen deel uit van het lichaam en het bloed, en ook niet van de ziel, die
het lichaam en het bloed heeft gemaakt en later zelf haar formele ontwikkelingsvoedsel
daaruit heeft gehaald. Maar de wil maakt deel uit van de liefde, die Mijn geest
in jullie is, waardoor jullie niet slechts Mijn schepselen, maar Mijn ware
kinderen zijn en eens in Mijn rijk ook met Mij de gehele oneindigheid zullen
beheersen.
Maar daartoe moeten
jullie eerst in de geest geheel nieuw geboren worden, omdat dat anders niet
mogelijk is.
21 april
Vrije wil absolute noodzaak
(GJE III. 177, 1-10)
Op het hemellichaam
waarop de mensen voorbestemd zijn om uit zichzelf ware kinderen van God te
worden zou de minste geestelijke, van Mij uitgaande beperking van de vrije wil
Mijn bedoeling helemaal teniet doen.
Daarom moet hier
steeds volledige vrijheid heersen, zodat men kan kiezen zowel voor iedere
denkbare zonde, alsook voor de hoogste boven alle hemelen uitgaande deugd,
anders wordt het niets met het ontstaan van de kinderen van God op de daarvoor
bestemde aarde!
En dat is nu juist de
verborgen reden waarom zelfs de heerlijkste leer van God na verloop van tijd
onder het smerigste vuil wordt vertrapt!
Niemand zal van Mijn
leer kunnen zeggen dat zij ook maar iets tegennatuurlijks, onrechtvaardigs en
onmogelijks verlangt en toch zullen mettertijd zulke onrechtvaardigheden en
onuitvoerbaarheden binnensluipen, dat geen mens die helemaal zal kunnen nakomen.
In overdreven ijver zal men de mensen bij honderdduizenden, erger dan wilde
beesten, afslachten en daarbij van mening zijn God een bijzonder aangename
dienst te bewijzen.
Ja, Ik zal Mezelf door
de mensen, als die dat willen, moeten laten gevangennemen en daarna zelfs
lichamelijk moeten laten doden, om juist dáárdoor de mensen de meest vrije en
grootste speelruimte te geven voor hun wil. Want pas door deze grootste en
onbeperkte vrijheid zijn de mensen van deze aarde geheel in staat zich te
verheffen tot waarachtige en God in alles volkomen gelijk zijnde kinderen en
goden.
Want zoals Ik Zelf
alleen door Mijn totaal onbeperkte wilskracht en macht van eeuwigheid tot
eeuwigheid God ben, zo moeten de kinderen van Mijn liefde dat ook voor eeuwig
worden!
Maar om dat te worden,
is nu juist die geestelijke ontwikkelingsweg nodig die je nog zo erg
tegenstaat. Maar denk maar eens wat na, dan zul je ontdekken dat het onmogelijk
anders kan zijn!
Waar het hoogste te
bereiken is, moet ook het laagste voorhanden zijn!
22 april
Bestemming van de mens
(GJE III. 178,1-8)
Ik ben juist Zelf op
deze aarde gekomen, die bestemd is voor het verwekken van Mijn echte kinderen,
om jullie te bevrijden van de banden die de schepping met zich meebrengt, en
jullie door woord en daad de weg naar de ware, zelfstandige, eeuwige
levensvrijheid te tonen en deze door het voorbeeld dat Ik jullie geef, te banen
en te effenen.
Slechts op die weg zal
het mogelijk zijn in te gaan in de onmetelijke heerlijkheid van God, van Mijn
en jullie Vader.
Want als mens ben Ik
mens zoals jullie mensen zijn, maar in Mij woont de volheid van de goddelijke
heerlijkheid van de Vader, die in Zichzelf pure liefde is. En niet Ik als
jullie medemens zeg dat nu tegen jullie, maar het woord dat Ik nu tot jullie
spreek is het woord van de Vader, die in Mij is en die Ik goed ken, maar die
jullie niet kennen. Maar juist omdat jullie Hem niet kennen en nog nooit
herkend hebben, ben Ik Zelf gekomen om Hem aan jullie te tonen en geheel te
leren kennen.
Het is de wil van de
Vader, dat allen die Mij, de Zoon der mensen, geloven en dat Ik door de Vader
ben uitgezonden, het eeuwige leven en de heerlijkheid van de Vader in zich
zullen bezitten om echte kinderen van de Allerhoogste te worden en dat voor
eeuwig blijvend te zijn!
Maar om dat te worden, moeten in deze wereld hemel en
hel onder één dak wonen! Zonder strijd is er geen overwinning! Waar het hoogst bereikbare
mogelijk is, moet men daarvoor ook alles geven. Om een uiterste te bereiken
moet men zich eerst van een tegenovergestelde uiterste losmaken.
Hoe zou er een hoogste
uiterste denkbaar zijn zonder een laagste uiterste? Of kan iemand van jullie
zich bergen voorstellen zonder daartussen liggende dalen?! Worden de hoogten
van de bergen niet afgemeten aan de grootste diepte van een dal? Er moeten dus
zeer diepe dalen zijn en wie in de diepte van het dal woont, moet met veel
moeilijkheden worstelend de bergen beklimmen om het meest vrije en verste
uitzicht te verkrijgen. Als er echter geen dalen waren, waren er ook geen
bergen en zou niemand een hoogte kunnen bestijgen die ook maar iets meer dan
het normale vergezicht zou opleveren.
Dit is weliswaar slechts
een stoffelijke gelijkenis, maar zij bevat toch hetzelfde en overeenkomstige
van de eindeloos grote, geestelijke werkelijkheid, - voor degene die denken
kan en wil, zal dit beeld steeds meer inhoud krijgen.
In de sfeer van het
innerlijke leven zijn jullie geroepen en uitgekozen om het hoogste te
bereiken, - dus moet er ook een laagste binnen jullie bereik liggen, en daarom
hebben jullie een volkomen vrije wil en de kracht om het laagste in jezelf te
bestrijden met de jullie door God voor eeuwig gegeven geheel eigen kracht.
23 april
Engelen en mensen
(GJE 111. 180, 5-11)
Zolang wij, engelen,
allen zo blijven zoals we nu zijn, zijn we niets dan armen en vingers van de
Heer, roeren en bewegen ons pas dan om te handelen, als wij door de Heer net zo
bestuurd worden, als wanneer u uw handen en vingers aan het werk zet. Alles wat
u aan mij ziet, behoort aan de Heer. Wij hebben niets van onszelf, - alles aan
ons is eigenlijk de Heer Zelf.
Maar u bent geroepen
en voorbestemd om geheel zelfstandig zo te worden als de Heer Zelf is. Want
tegen u zal de Heer nog zeggen: Jullie moeten in alles net zo volmaakt zijn als
jullie Vader in de hemel in Zijn eindeloze volmaaktheid is!
Maar pas als de Heer
dat tegen jullie, mensen, zal zeggen, zullen jullie volledig beseffen tot wat
voor eindeloos groter dingen jullie geroepen en voorbestemd zijn, en wat een
oneindig verschil er dan tussen jullie en ons bestaat!
Nu zijn jullie
weliswaar nog maar embryo's in het moederlijf, die met de hun eigen minuscule
levenskracht geen huizen kunnen bouwen. Als je echter uit het ware
moederlichaam van de geest wordt wedergeboren, zul je ook dát kunnen doen wat
de Heer doet!
Ik zeg jullie nog
iets, wat de Heer Zelf tegen je zal zeggen als je volledig levend in het geloof
en in alle liefde tot Hem zult blijven. Kijk, dit zal Hij tegen jullie zeggen:
Ik doe grote dingen voor jullie, maar jullie zullen nog grotere dingen doen
voor alle mensen!
Zegt de Heer dat soms
ook tegen ons? Beslist niet, want wij zijn toch juist die wil en die daad van
de Heer, tegenover wie de Heer, als het ware tegen Zichzelf getuigend, jullie
dit in het vooruitzicht stelt.
Maar de eindeloze
liefde, genade en overgrote erbarming van de Heer zal ook mettertijd voor ons,
engelen, een weg aanwijzen, waarop wij volledig gelijkwaardig aan jullie zullen
worden.
24 april
Verstand en hart
(GJE III. 182, 18-22)
Wat de ziel in haar
hersenpaleis bewaart, sterft en vergaat mettertijd samen met de hersens. Wat
voor nut kan de geest dan ontlenen aan datgene wat vergaan is en niet meer
bestaat?
Als je je hart echter
gebruikt om dat te ontwikkelen, blijft het ook voor eeuwig in diegene die zelf
eeuwig is, namelijk in je geest en door hem ook eveneens voor eeuwig in je ziel.
Wat de hersenen echter in zich opnemen, vergaat en van alle wereldse kennis
blijft er niets in de ziel over als zij eenmaal het lichaam heeft verlaten.
Daarom moeten jullie
allen van nu af aan alles in het hart opnemen en alles ook in het hart ontwikkelen
en uitwerken, want wat de hersenen produceren is alleen geschikt voor het
vergankelijke leven van deze wereld en voor het sterfelijke lichaam.
Ziel en geest hebben
dit alles niet nodig. Zij behoeven geen aardse bekleding, geen woonplaats,
geen akker en geen wijngaard. Alle zorg, voortvloeiend uit de kennis der
hersenen, is gericht op het voldoen aan de lichamelijke behoeften, die bij de
mensen jammer genoeg zo'n hoge graad hebben bereikt, dat zij door het grootste
deel van de mensheid nooit geteld en nog minder bereikt kunnen worden.
Het aardse
hersenen-verstand kan daarom onmogelijk ooit iets zuiver geestelijks opnemen en
begrijpen, omdat het de mens alleen maar gegeven is voor de noodzakelijke
verzorging van zijn lichaam. Slechts de goddelijke geest in het hart kan dat.
Hij moet daarom al vanaf het begin worden geoefend. Als hij daar eenmaal enige
vastheid heeft bereikt, is daarmee de juiste levensorde al zo goed als
helemaal ingesteld. Probeer jij nu dus maar dat, wat Ik van je verlang, te
ontwikkelen en dan zal je geest daar veel voordeel van hebben.
25 april
Rijkdom kan ook zegen zijn
(GJE III. 192, 11-16)
Rijk te zijn op deze
aarde, en voor zichzelf slechts zoveel uit te geven als men voor het eigen
onderhoud hoogst nodig heeft, dus karig te zijn voor zichzelf om des te
vrijgeviger voor de armen te kunnen zijn, ja dát evenaart God reeds het meest
in het aardse lichaam. (....)
Het gaat met zo'n mens
als met een zon! Hoe meer licht zij over de aardbodem uit laat stromen, des te
sterker licht gaat zij geven. Maar als zij in de winter kariger wordt met
schenken van haar licht, ook al is dat slechts schijnbaar, heeft zij zelf ook
een armelijker en zwakker licht, ook al is ook dat natuurlijk schijnbaar.
Wie met liefde en
vreugde veel geeft, zal ook zeer veel daarvoor terug ontvangen!
Want als je in het
midden van een kamer een groot licht plaatst, zal er van alle wanden ook veel
licht terugkaatsen naar het midden en het grote licht met een machtige glans
omgeven, en daardoor wordt het centrum van licht nog heerlijker, machtiger en
werkzamer. Plaats je echter slechts een zwak, schemerig lampje in het midden
van de grote kamer, dan zullen de zwak verlichte wanden ook alleen maar een
zeer spaarzaam licht terugkaatsen en de glans van het centrale licht zal dan
niet veel voorstellen!
Wees daarom, als je zo
rijkelijk gezegend bent met aardse goederen, vrijgevig zoals de zon aan de
hemel vrijgevig is met haar licht, dan zullen jullie ook zijn als de zon en
oogsten als de zon.
Want als je in goede
aarde een goed zaad uitzaait, kan je dat alleen maar een honderdvoudige oogst
opleveren. Goede werken van een goed hart zijn wel het beste zaad, en de arme
mensheid is de beste aarde. Laat die nooit braak liggen, maar zaai overvloedig
in deze aarde en altijd zul je hier een honderdvoudige en in het hiernamaals
een duizendvoudige oogst terug ontvangen, waarvoor Ik een betrouwbare borg ben!
26 april
Gierig of vrijgevig
(GJE III. 193, 5-9)
Als een tuinman twee
vruchtbomen in zijn tuin zet en ze naar behoren verzorgt, zal het hem dan
niets doen, als alleen de ene boom vruchten draagt, maar de andere die van
hetzelfde ras is en in dezelfde grond staat, dezelfde regen en dauw, dezelfde
lucht als voedsel heeft, helemaal geen vruchten, ja zelfs geen voldoende blad draagt
om schaduw te geven? Dan zal de oordeelkundige tuinman zeggen: Dat is een
ontaarde zieke boom, die alle sappen voor zichzelf gebruikt. Wij zullen eens
zien of hij niet te helpen is. Dan probeert de tuinman alle hem bekende
doeltreffende middelen en als al deze middelen tenslotte niets helpen, zal hij
de onvruchtbare, ontaarde boom rooien en op diens plaats een andere zetten. Een
gierig en zelfzuchtig mens is derhalve een mens die zichzelf innerlijk heeft
ontaard en geen levensvruchten kan geven, omdat hij alles voor zichzelf
gebruikt.
In tegenstelling
daarmee is een vrijgevig mens alleen al daarom in de juiste levensorde, omdat
hij naar buiten toe rijkelijk vruchten draagt.
Een boom kan er echter
niets aan doen of hij wel of geen vruchten draagt, want hij vormt zichzelf
niet, maar de in zijn organisme opstijgende geesten uit het onder het oordeel
liggende rijk van de natuur vormen hem door hun kracht en door de in hen
aanwezige zeer eenvoudige en daardoor ook beperkte intelligentie. De mens staat
echter op het punt zich door de onbeperkte intelligentie van zijn ziel zélf te
vormen en zich te veranderen in een boom die zeer rijkelijk levensvruchten
draagt.
Pas wanneer hij dat
doet, en daar heeft hij alle middelen voor, zal hij een waar mens in de echte,
eeuwige orde van God worden. Doet hij dat echter niet, dan blijft hij een dier,
dat als zodanig geen leven in zichzelf heeft en ook geen leven door goede en
liefderijke werken aan een naaste kan overdragen.
27 april
Werken of nietsdoen
(GJE III. 203, 3-4)
Kijk maar eens naar de
priesterstand bij bijna alle volken! Zolang deze mensen moesten werken en net
als ieder ander hun brood in het zweet des aanschijns verdienden, stond de
waarheid ook bij hen op het eerste plan en zij ontdekten en berekenden veel,
waarover wij nu nog reden tot verbazing hebben. Zij brachten evenwicht in het
menselijk denken en richtten scholen op voor de juiste vorming van de
menselijke geest en de zelfkennis. In die tijd vonden zulke priesters de wegen
naar God en leidden de medemensen in alle geest en oprechte goede wil tot
hetzelfde inzicht.
Maar toen de mensen
later de grote weldaad van de prachtige en verheven inspanningen van de oude en
echte priesters steeds meer erkenden en hun buitengewone nut inzagen, namen zij
alle zware werkzaamheden over van de priesters, die zij boven alles achtten en
liefhadden, voerden de tiende-gaven in en bepaalden dat de priesters alleen
voor de menselijke geest moesten zorgen en werken. De priesterstand had toen
echter al gauw niets om handen, begon te fantaseren en eerzuchtig te worden,
sloot de lichte waarheid in duistere catacomben op en begon de in die tijd
lichtgelovige mensheid met allerlei sprookjes en fabels af te schepen. Zo werd
het nietsdoen van de priesters de wezenlijke oorzaak van het verval zelfs van
de zeer verheven en goddelijke leer van de grote en ware priester Mozes.
28 april
Indirecte en directe openbaring
(GJE III. 204, 1-5)
Ik zeg: Het goede en
ware, dat een mens door gestaag zoeken ontdekt, is evenveel waard als dat wat
hem door God rechtstreeks wordt geopenbaard. Want het zelf vinden van een
waarheid is eveneens een openbaring van boven, maar een indirecte, en het
middel daartoe was het gestage zoeken.
Door dit zoeken maakt
de ziel zich losser van de grove banden van de materie en wekt daardoor op
bepaalde momenten de goddelijke geest in zichzelf op, waardoor zij meer in het
levenscentrum van haar hart kan komen. Daarheen stroomt ononderbroken Gods
licht en erbarming en brengt de ziel op gelijke wijze tot leven en geestelijke
groei, als het licht van de zon, dat in de voren der aarde dringt en het leven
van de planten verwekt, bewaart en bevordert tot de plant een vrije,
zelfstandige en daardoor volkomen rijpe vrucht geeft, wiens eigen leven niet
meer van de plant afhankelijk is, maar zelfstandig bestaat.
Als de ziel tijdens de
echte momenten van levensactie in het genoemde levenscentrum in het hart komt,
heeft zij daardoor ook de openbaring van Gods geest bereikt, die zich in ieder
hart bevindt en zij kan daar niets anders dan alleen maar de eeuwige, onveranderlijke
waarheid uit God in zichzelf vinden. Dat is dan een indirecte openbaring en
het onderscheid met de directe is slechts, dat God, wanneer er grote duisternis
onder de mensen heerst, geschikte mensen buiten hun toedoen opwekt en hun ziel
eveneens naar hun levenscentrum leidt, om van daaruit de andere blinden het
licht weer te brengen dat hun de ogen opent.
Er is nog een verschil
tussen de indirecte en de directe openbaring, namelijk: De indirecte
openbaring geeft de zoekende mens alleen maar dáár het juiste licht, waar hij
het speciaal wilde hebben en het lijkt op een goede lamp, waarmee men een
donker vertrek helder kan verlichten. De directe openbaring maakt echter alles
zichtbaar en lijkt
daarmee op de zon midden op de dag, die met haar machtige licht de gehele
wereld in al haar grote en kleine voren verlicht.
Deze directe
openbaring geldt niet alleen voor de mens die haar krijgt, maar voor alle
mensen, en wel vooreerst voor het volk waaruit de profeet voortkomt.
29 april
Echte en valse profeten
(GJE III. 204, 10-16)
Hoe kan men een valse
van een echte profeet onderscheiden? Heel gemakkelijk: namelijk aan de
vruchten!
Want van dorens en
distels oogst men geen druiven en vijgen!
De echte profeet zal nooit
ofte nimmer zelfzuchtig zijn en iedere vorm van hoogmoed is hem vreemd. Hij zal
wel dankbaar aanvaarden wat goede en edele harten hem schenken, maar nooit zal
hij iemand iets berekenen, omdat hij weet dat God dat verafschuwt en omdat God
zijn dienaars goed kan verzorgen.
De valse profeet zal
zich echter laten betalen voor iedere stap die hij doet en voor iedere
zogenaamde, godsdienstige handeling terwille van het voorgewende en
voorgelogen welzijn van de mensheid. De valse profeet zal donderpreken houden
over de gerichten van God en zelfs in Gods naam te vuur en te zwaard oordelen.
De echte zal niemand veroordelen en zal alleen maar, zonder er enig belang bij
te hebben, de zondaars tot boetedoening manen en hij zal geen verschil maken
tussen klein en groot en tussen wel of geen aanzien. Want voor hem geldt alleen
maar God en Zijn woord, - al het andere is voor hem een dwaasheid zonder
inhoud.
In hetgeen de ware profeet zegt, zal nooit een
tegenstrijdigheid voorkomen. Maar houd de woorden van de valse profeet onder
het licht, dan zal het daarin wemelen van tegenstrijdigheden. De echte profeet
kan men nooit beledigen, als een lam zal hij alles verdragen, wat de wereld hem
ook zal aandoen. Slechts tegen leugen en hoogmoed zal hij met vurige ijver
opkomen, en ze beide altijd overwinnen.
De valse profeet is
altijd een doodsvijand van elke waarheid en iedere gunstige vooruitgang in het
denken en doen. Niemand buiten hem mag iets weten of een bepaalde ervaring
hebben, zodat ieder genoodzaakt is zich altijd en vóór alles bij hem voor geld
deze raad te halen.
De valse profeet denkt
alleen aan zichzelf. God en Zijn orde zijn voor hem lastige en belachelijke
zaken, waarvan hij zelf niets gelooft. Daarom kan hij ook met een onbezwaard
geweten een God uit hout of steen maken, als hem dat uitkomt.
30 april
God aanbidden
(GJE IIl. 207, 1-5)
Ik zeg: Als je een
werkelijk levend geloof en een innerlijke overtuiging zou hebben, zou Ik
natuurlijk niets tegen jou en jullie allen in kunnen brengen, als jullie Mij
als jullie God op een passende wijze zouden gaan aanbidden. Maar omdat jullie
niet innerlijk en zeker niet in je ziel volledig geestelijk overtuigd zijn,
zouden jullie met Mij net zo goed afgoderij bedrijven, als wanneer jullie enig
ander mens of een uit hout gesneden beeld goddelijke verering zouden bewijzen.
Wie God waarachtig en
zegenrijk wil aanbidden, moet God eerst levendig in zijn hart waarnemen. Hij
moet God in de geest en in alle waarheid eerst kennen en liefhebben en dan pas
kan hij Hem eer geven en ten volle aanbidden. Als dat niet zo is, bedrijft de
mens ook met de ware God afschuwelijke afgoderij!
Hoe kan een mens de
alleen ware God waardig en met recht aanbidden, als hij Hem nog nooit anders
dan alleen maar van horen zeggen heel afgodisch heeft gekend?! Welk onderscheid
zal er dan zijn tussen de aanbidding van de enige, ware God en die van een
afgod?!
De echte aanbidding
van de enige, ware God bestaat uit de liefde tot Hem en de liefde tot de
naaste. Maar wie kan God liefhebben, als hij Hem nog nooit heeft gekend?
Of kan een jonge man
ooit in vuur en vlam geraken voor een jonge vrouw die hij nog nooit heeft
gezien of gekend? En als hij zich verbeeldt dat er ergens een jonge vrouw is en
hij begint de in werkelijkheid niet bestaande, hartstochtelijk lief te hebben,
dan is hij een dwaas en maakt zich in de hoogste graad schuldig aan eigenliefde,
- en dat is voor God een verschrikking.
1 mei
Over het gebed
(GJE III. 209, 3-4)
Ik zeg: Jullie hebben
gelezen dat Mijn geest door de mond van een profeet heeft gesproken toen hij
zei: Dit volk eert Mij met de lippen maar zijn hart is verre van Mij! Ik Zelf
herhaal dat voor jullie: Elk lippengebed, van welke aard ook, vervult Mij met
afgrijzen!
Gebruik goed je
verstand en heb een begrijpend hart, doe iedereen goed die jullie hulp nodig
mocht hebben! Ja, doe zelfs je vijanden goed en zegen hen die je vervloeken!
Daardoor zullen jullie op Mij lijken, want Ik laat Mijn zon schijnen over
goeden en bozen en Mijn ergste vijanden worden dagelijks door Mijn almachtige
hand met weldaden overladen. Slechts over de te erge boosdoeners wordt Mijn
roede gezwaaid.
Ja, Ik zeg jullie:
Jullie zijn allen kinderen van Mijn hart en broeders van Mijn ziel. Bid
daarom, als jullie bidden, niet zoals de heidenen en Farizeeën met de lippen,
door middel van door de vleselijke tong gevormde woorden, maar bidt, zoals Ik
jullie heb gezegd, in de geest en in de waarheid, door levende werken en daden
van liefde aan jullie naasten, dan zal ieder woord in Mijn naam een waarachtig
gebed zijn, dat Ik altijd vast en zeker zal verhoren. Het gezucht van de lippen
verhoor Ik echter nooit.
2 mei
Bruidegom en bruid
(GJE III. 225, 5-10)
Ik zeg: Dat komt door
de machtige aantrekkingskracht tussen de Vader en Zijn kinderen, die ook lijkt
op de band tussen bruidegom en bruid.
In Mijn eeuwige Geest
ben Ik van eeuwigheid reeds jullie Vader, maar in dit lichaam ben Ik toch als
een bruidegom en jullie allen zijn als Mijn lieve bruid, omdat jullie Mijn
woord en Mijn leer aannemen, en oprecht in jullie hart geloven dat Ik het ben,
de Beloofde, die komen moet om alle mensen te verlossen van de oude zonde, die
een uitwas van de hel is, en om voor hen de weg open te stellen naar het
eeuwige leven en naar het ware kindschap van God.
Waarlijk Ik zeg
jullie: Wie gelooft in Mij en Mijn woord daadwerkelijk houdt, is in Mij een
hemelse bruid en Ik ben in hem een ware bruidegom van het eeuwige leven. Wie in
Mij is en Ik in hem, zal geen dood meer zien, voelen of smaken!
Wie in Mij gelooft en
Mij liefheeft en daardoor Mijn eenvoudige gebod van de zuivere liefde houdt,
die is het, die Mij ook in het volle licht van zijn hart herkent als de Vader!
En Ik zal altijd Zelf tot hem komen en Mij aan hem openbaren, en hij zal verder
door Mij onderwezen en geleid worden en Ik zal zijn wil de kracht verlenen om
in geval van echte nood alle elementen aan zich te laten gehoorzamen!
In de eigenlijke
wereld zullen de Mijnen geen schitterende triomfen vieren, want niet alle
mensen van deze aarde zijn Mijn kinderen, er zijn ook kinderen van de vorst
der leugen, nacht en duisternis. Die houden niet van Mijn licht en zullen
diegenen niet liefhebben die Mijn licht bij hen zullen brengen. Maar daar
moeten de Mijnen zich niet aan storen, want voor hen wacht de triomf in Mijn
rijk!
Ik zeg jullie, dat je terwille van Mijn naam altijd
van de eigenlijke wereld vervolging en verachting te verduren zult krijgen.
Maar daarna, ginds in Mijn rijk, zal het er net andersom uitzien, daarvan
kunnen jullie verzekerd zijn, en de macht van jullie wil zal ook nog aan déze
zijde de vijand met grote schande bedekken en jullie zullen in het geheim
terwille van Mijn naam juichen! Want jullie weten wie Ik ben en wat alleen Ik
jullie kan geven. De wereld, de grote vijand van het licht en van Mijn liefde,
weet het niet en zal het ook nooit te weten komen!
3 mei
Belofte van de Heer (1)
(GJE III. 226, 4-9)
Ik zeg: In Mijn woord,
dat Mijn geest en Mijn liefde is, zal Ik van nu af aan bij de mensen van goede
wil blijven tot aan het einde van de wereld! Wees daar allen van verzekerd!
Maar in deze
uiterlijke, menselijke materievorm in eeuwigheid niet meer, zodra Ik deze
binnenkort eenmaal volgens het eeuwige besluit zal veranderen!
Want door dit lichaam
heb Ik het hele gericht en de dood op Mij genomen, en dit lichaam moet drie
dagen aan de dood worden prijsgegeven, opdat jullie zielen voortaan het eeuwige
leven kunnen hebben!
Want dit lichaam van
Mij is de plaatsvervanger van jullie zielen. Om jullie zielen het leven te
geven moet dit het leven laten, en dat afgestane leven zal eeuwig ten goede
komen aan jullie zielen.
Maar op de derde dag
zal Mijn lichaam het leven in een geheel andere vorm weer hernemen, en de
overvloed van Mijn eeuwige geest zal dan in jullie dringen en jullie in alle
waarheid leiden.
Pas in die waarheid
zullen jullie in jullie harten en in jullie zielen worden veranderd zoals ook
Mijn lichaam is veranderd, en jullie zullen zelf vrij en onafhankelijk het
eeuwige leven nemen uit de overvloed van Mijn geest, en zo zullen jullie pas
waarachtige kinderen van God worden, zijn en voor eeuwig blijven.
4 mei
Belofte van de Heer (2)
(GJE III. 226, 10-15)
Nu worden jullie allen
eerst daartoe voorbereid en klaargemaakt. Luister naar Mijn stem en hoor Mijn
woord!
Niemand zal echter
ooit tot Mij en Mijn rijk komen als hij niet door Mijn geest wordt getrokken!
Maar wie is die geest? Dat is de eeuwige Vader die jullie tot Mij zal leiden.
Deze geest is
naamloos, maar zijn wezen is liefde. Als je de liefde hebt, heb je ook de
geest, maar als je de geest hebt, heb je ook Mij. Want Ik, de Vader en de Geest
zijn Eén!
Beijver je daarom in
de liefde tot God en de liefde tot de naaste, vooral tot die allernaasten die
arm zijn en lichamelijk en geestelijk hulp nodig hebben, dan zul je met deze
liefde de liefde tot God opwekken, vooral als je daarbij niet let op de wereld
en haar lichtzinnig oordeel. Want wie van jullie zich terwille van de wereld
schaamt voor de arme broeders en zusters en hen zal ontwijken om bij de wereld
een eerzame reputatie te verkrijgen, zal door Mij ook niet gekend en aangenomen
worden!
Kortom, Ik zeg jullie:
Wie zich vanwege de wereld zal schamen voor Mijn arme broeders en zusters, voor
hen zal Ik Mij ook schamen!
Wie in de armen echter
ook Mijn geest zal erkennen, zal ook Ik voor eeuwig als Mijn kind erkennen!
Laat jullie dit allen gezegd zijn!
5 mei
Donkere wolken
(GJE III. 230, 2-3)
Mettertijd zullen er
evengoed wolken voor onze geestelijke zon komen, zoals er vaak duistere wolken
op klaarlichte dag voor onze natuurlijke zon komen en deze zodanig
verduisteren, dat men geen idee heeft op welke plek aan de hemel de moeder van
de dag staat, en het bovendien zo donker wordt dat men op de middag een licht
moet ontsteken om iets te kunnen zien. Maar de wolken brengen daarna een
vruchtbare regen en op de volgende zonnige dag lachen en blaken de geurende
akkers van hemelse zegen.
Daarom geloof ik dan
ook dat de hoogste liefde en wijsheid van de Heer, ook meermalen midden op het
heldere middaguur van onze geestelijke aarde der menselijke kennis en wijsheid,
donkere en duistere wolken voor het heilig aangezicht van de zon van onze geest
zal laten komen, om de mensen des te meer te laten dorsten naar het licht. Door
het verlies van het licht onderkennen wij pas echt hoe groot en onschatbaar de
waarde van het echte levenslicht is. De mensen beginnen dan weldra angstig te
vragen: Waar is het levenslicht? Zij zuchten en wenen, en de tranen, gelijkend
op regen uit de geestelijke wolken vallen in de voren van het benauwde hart en
brengen hier en daar verkommerde wortels van het heilige woord in de ziel weer
tot leven. Dan leven wij samen met de wortels op, en met de opnieuw gesterkte
blik zien wij daarna weer snel en moeiteloos de levens-zon in ons verlichte
hart en dan verheugen wij ons uitermate over het nieuwe licht, dat wij tijdens
allerlei twist en onvrede een tijdlang moesten ontberen.
6 mei
Geweten en invloed van de engelen
(GJE III. 232, 8-9)
Ieder mens heeft een
geestelijk orgaan in zijn hart dat steeds open staat voor ons, engelen van God,
en waar wij ongehinderd toegang hebben! Dit orgaan komt steeds op voor de
eenvoudige begrippen: goed - slecht, waar - onwaar, recht - onrecht.
Als je altijd het
goede, ware en juiste doet dan wordt door ons het instemmende en goede deel van
het orgaan aangeraakt en in jou ontstaat daardoor het prettige gevoel dat je
goed en terecht gehandeld en gesproken hebt.
Als je echter op de
een of ander wijze niet goed gehandeld en gesproken hebt, wordt door ons het
tegengestelde deel van het orgaan geprikkeld en een angstig gevoel zal over je
komen en je zeggen dat je buiten de goddelijke orde bent gegaan. En dit orgaan
heet in de taal van de moraal heel fijnzinnig: het geweten.
Je kunt je volkomen op
die stem verlaten, zij zal je nooit ofte nimmer bedriegen. Dat is alleen maar
mogelijk als iemand dit orgaan zo zou laten afstompen dat het tenslotte, omdat
het te stoffelijk was geworden, onze aanraking helemaal niet meer zou waarnemen,
maar dan zou het geestelijk deel van de mens zonder meer zo goed als geheel
verloren zijn.
7 mei
Waarom de Heer mens werd
(GJE III. 238, 4-7, 10)
Als er in de gehele oneindigheid niets meer zou zijn
dat ik niet zou kennen, zou ik van het leven gauw genoeg hebben. Maar nu zijn
er zo oneindig veel diepzinnige en zeer versluierde zaken, dat wij daarmee in
der eeuwigheid niet klaar zullen komen. (...)
God vulde daarom de
oneindige ruimte met talloze werken, die zijn eindeloze wijsheid en macht
weergeven, en Hij schiep denkende en ook met veel wijsheid begaafde mensen.
Deze wezens, die steeds in hoge mate onder de indruk zijn van de diepe wijsheid
en macht van God, onderzoeken en bewonderen zonder ophouden de goddelijke
wijsheidsdiepte en macht van de ene Schepper en komen bij iedere nieuwe
ontdekking weer helemaal in de ban van de bewondering en aanbidding en intense
liefde.
Wel, dat alleen moet
voor God de ware zaligheid zijn! Voor Hem als Schepper en Vader over engelen,
werelden, mensen en kinderen moet het de grootste gelukzaligheid zijn, al
degenen die Hem en Zijn woorden steeds beter leren kennen en liefhebben ook
steeds zaliger te maken.
Om ons mensen van deze
aarde een des te grotere zaligheid te bereiden, kwam Hij Zelf als mens naar ons
op deze aarde om Zich letterlijk Zelf als mens van vlees en bloed aan de andere
mens te openbaren. Dat doet de Heer niet alleen terwille van ons, maar dat doet
Hij ook terwille van Zichzelf. Want Hij zou in de loop der tijden van
verveling vergaan als Hij met Zijn alwetendheid Zelf heel duidelijk gewaar
moest worden, dat Hij als een in de hoogste graad vormloze, eeuwige, ofschoon
volmaakte intelligentie, door Zijn schepselen nooit gezien en nog minder
aangesproken zou kunnen worden en daardoor ook onherkend moest blijven!
In Hem leeft zeker
meer verlangen om ons, Zijn kinderen, door Zijn uitverkiezing op het peil te
brengen dat ons volgens Zijn orde in staat stelt Hem te zien, persoonlijk lief
te hebben en vertrouwen te schenken, zonder dat dit ons bestaan schaadt, - dan
om ons als kinderen te zien die nog geen begrip hebben van het eigenlijke wezen
van de eeuwige Vader.
8 mei
Leven is delen
(GJE 111. 239, 8-12)
Wat zou een zanger aan
de ontroerende klank van zijn stem hebben, als hij er eeuwig alleen naar zou
moeten luisteren?! Als een vogeltje eenzaam in het bos van boom tot boom hipt
en met zekere klagende, vragende geluiden zijn soortgenootjes zoekt en niet
vindt, wordt het angstig, het verstomt weldra, wordt treurig en verlaat al gauw
het voor hem lege bos.
Reeds het dier bezit
zoveel liefde dat het zichtbaar verlangt naar zijn soortgenoten, hoeveel te
meer dan een met diep gevoel, geest en rede begaafde mens! Wat baten hem alle
grote kundigheden en talenten als hij daarmee niemand dan alleen maar zichzelf
zou kunnen helpen?
En aan de hand van
deze waarnemingen kan ik dan ook gevoeglijk aannemen, dat het voor God de Heer
tenslotte toch wel erg saai moest worden, hoewel Hij toch de gehele
oneindigheid vol onovertrefbare, wondere werelden om Zich heen zou hebben,
maar waarop geen levend wezen zou bestaan dat Degene die het uit Zijn liefde
had geschapen, zou kennen en liefhebben, en dat veel plezier zou beleven aan de
talloze wonderwerken van Zijn wijsheid, macht en kracht. Maar om Hem te kunnen
kennen en lief te hebben, moet de Schepper het schepsel - en de Vader het kind
- zo tegemoet komen en Zich zo aan hem openbaren dat het voor het schepsel en
vooral voor het kind mogelijk wordt de Schepper, de Vader, als zodanig te
kennen.
Als aan deze
voorwaarde niet wordt voldaan, heeft God tevergeefs engelen en mensen en ook
alles wat bestaat geschapen. Hij zou dan zonder meer eeuwig alleen blijven en
Zijn schepselen, hoe mooi ook, zouden net zoveel van Hem weten als wat het gras
weet van de maaier die het afmaait en tot hooi laat drogen.
God heeft Zich echter op de daartoe meest aangewezen
wegen altijd zeer duidelijk geopenbaard aan Zijn naar de ware levenswijsheid
zoekende wezens, die met alle rede en verstand begaafd zijn, en Hij heeft ze
voorbereid op deze komst van Hem. Met deze komst is nu echter ook al het
beloofde vervuld. De schepselen zien Hem zoals zichzelf in vlees en bloed, Hij
loopt geheel als mens onder hen rond en leert hen als eeuwige Vader hun grote
en eeuwige bestemming kennen.
9 mei
God in het hart van de mens
(GJE III. 241, 2-6, 8-9)
Jullie weten dat
iedere mens zichzelf geheel onafhankelijk van de almacht van de goddelijke wil
vrijwillig volgens de erkende, goddelijke orde moet bekwamen en vormen om zo
een vrij kind van God te worden.
Het aanbevolen en
krachtigste en dus werkzaamste middel daarvoor is de liefde tot God en in
gelijke mate de liefde tot de naaste, of deze nu een man of een vrouw, jong of
oud is, dat maakt geen verschil.
Bij de liefde behoren
de ware deemoed, zachtmoedigheid en geduld, omdat de ware liefde zonder deze
drie niet kan bestaan en geen echte en zuivere liefde is.
Maar hoe kan een mens
bij zichzelf constateren of hij zich werkelijk volgens de goddelijke orde in
de zuivere liefde bevindt? De mens moet bij zichzelf nagaan of hij, wanneer hij
een arme broeder of een arme zuster ziet of wanneer deze naar hem toekomen om
hulp, in zijn hart een drang voelt die hem zichzelf doet vergeten en waarbij
hij met veel vreugde en zonder beperking liefdevol wil geven! Voelt hij dat, en
dat natuurlijk oprecht en levendig, dan is hij als een echt kind van God reeds
rijp en klaar, en de gegeven beloften die een op die wijze gereed kind van God
kan verwachten, beginnen dan volle werkelijkheid te worden en wonderbaarlijk in
woord en daad zichtbaar te worden, en daardoor zal jullie leraarschap bij je
leerlingen gerechtvaardigd zijn.
De liefde tot God en
het vrijwillig volgen van Zijn onderkende wil, zijn in het hart van de mens het
eigenlijke, hemelse element. Dit element is het vertrek en de woonkamer van de
goddelijke geest in ieder mensenhart. De naastenliefde is de deur naar deze
heilige woonkamer.
Deze deur moet geheel
geopend zijn, opdat de overvloed van het goddelijk leven kan binnenstromen, en
de deemoed, de zachtmoedigheid en het geduld zijn de drie wijd geopende ramen,
waardoor het heilige woonvertrek van God in het mensenhart door het overweldigende,
hemelse licht stralend wordt verlicht en met de overvloed van al het hemelse
leven wordt verwarmd.
10 mei
Vervulling van de belofte
(GJE III. 243, 3-7)
Je hebt de leer wel met
je verstand opgenomen en ook geprobeerd je zelfs streng daaraan te houden en
toen gewacht op de goedgunstige vervulling van de belofte. Je deed echter
alleen maar goed volgens de leer vanwege de belofte, waar je voordeel van
verwachtte, en niet terwille van het goede! Je was slechts met je verstand
bezig, maar nog nooit met je hart! Dat bleef hard en koud net als vóór het
ontvangen van de zuivere goddelijke leer. Daarom ontving je noch door de daad,
noch door het dode en blinde geloof de vervulling van de jou gegeven beloften!
Schud je hart nu
wakker! Doe alles wat je doet vanuit de ware levensgrond! Heb God boven alles
lief terwille van Hemzelf en zo ook je naasten!
Doe uit
levensovertuiging het goede terwille van het goede en laat je geloof of hetgeen
je doet geen aanleiding zijn om te vragen, of de vervulling van de belofte nu
wel zal komen of niet! Want de vervulling is een gevolg van datgene wat je
levend in je hart gelooft en voelt, en uit vurige liefdedrang doet. Maar zoals
je tot op heden hebt geloofd en gedaan, leek je op een mens die in zijn droom
heeft geploegd en gezaaid en daarna in wakende toestand wilde oogsten, maar
geen akker en geen vrucht vond.
Het weten, geloven en
handelen van het mensenverstand is een ijdele droom en bezit geen waarde voor
het leven. De mens moet alles in zijn hart opnemen; daarin bevindt zich het
leven. Wat hij in zijn hart zaait, zal opgroeien en de beloofde vruchten
dragen.
Wie niet zo zijn leven
weet te regelen of wil regelen, en ook in geloof en denken zelfzuchtig is, zal
nooit de vervulling van de beloften zien, want deze is de vrucht van de daden
van het hart.
11 mei
De ware wijsheid
(GJE IV. 1, 4-9)
Waarlijk, Ik zeg
jullie: Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet bij Mij zal brengen! Om
bij Mij te komen moeten jullie allen door de Vader, dus door de eeuwige liefde
in God, onderwezen zijn. Jullie allen moeten dus volmaakt zijn zoals de Vader
in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe groot ook, zal jullie daar
niet brengen, maar slechts de levende liefde tot God en in gelijke mate tot de
naaste! Daarin ligt het grote geheim van de wedergeboorte van jullie geest uit
God en in God.
Iedereen zal echter
eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte zelfverloochening moeten
gaan, om te worden zoals Ik ben.
Ieder moet ophouden
met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
God boven alles
liefhebben, betekent: Geheel in God op- en ingaan, en de naaste liefhebben
betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit kan liefhebben.
Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch degene die men liefheeft.
Als je vanaf een hoge
berg naar alle kanten volledig uitzicht wilt hebben, moet je in ieder geval
zijn hoogste top beklimmen, want vanaf een lager standpunt zal er steeds een
deel van het totale uitzicht onzichtbaar blijven, zo moet dan ook alles in de
liefde worden gedaan en het uiterlijke vanuit het innerlijke voortkomen, opdat
haar vruchten aan jullie zichtbaar zullen worden.
Jullie hart is een
akker en de daadwerkelijke liefde is de levende zaadkorrel; de behoeftige
broeders zijn de mest voor de akker. Wie van jullie veel zaadkorrels in de goed
bemeste akker zal zaaien, zal ook een rijke oogst hebben. Hoe meer armen jullie
zullen gebruiken als mest voor de akker, des te krachtiger zal deze mest zijn;
en hoe meer goede zaadkorrels jullie zullen zaaien, des te rijker zal de oogst
uitvallen. Wie rijkelijk zal zaaien, zal ook rijkelijk oogsten; wie weinig zal
zaaien, zal echter ook weinig oogsten.
De hoogste wijsheid is
daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de vurigste liefde. Alle kennis
heeft geen zin zonder de liefde! Doe daarom niet zoveel moeite om veel kennis
te vergaren, maar om veel liefde te geven, dan zal de liefde je geven wat geen
kennis je ooit kan geven!
12 mei
Kern van Jezus' boodschap
(GJE IV. 18, 5-8)
Zijn leer bestaat heel
in het kort daarin, dat de mens God moet erkennen en Hem boven alles moet
liefhebben, en dat hij zijn medemens, wat of wie deze ook moge zijn, hoog of
laag, arm of rijk, man of vrouw, jong of oud, even lief moet hebben als
zichzelf. Wie dat altijd doet en de zonde mijdt, zal weldra in zichzelf gewaar
worden dat die leer waarachtig uit God is, en niet afkomstig is uit de mond van
een mens, maar uit de mond van God. Want geen mens kan weten wat hij moet doen
om het eeuwig leven te verkrijgen, en waaruit dat bestaat. Dat weet alleen God
en later ook hij die het uit Gods mond heeft vernomen. (...)
Het woord dat uit Gods
mond komt, is niet dood, maar levend. Het zet hart en wil van de mens aan tot
de daad en maakt daardoor de gehele mens levend.
Als de mens echter
eenmaal door het woord van God levend is geworden, blijft hij levend en voor
eeuwig vrij, en hij zal geen dood meer voelen of smaken, - ook al zou hij lichamelijk
wel duizendmaal sterven!
Kijk, dat is zo heel
in het kort de kern van de leer van de grote profeet uit Nazareth.
13 mei
Willen en doen
(GJE IV. 31, 3-4)
De mens weet al gauw
voldoende om te bepalen wat goed en juist is. Eenvoudige wetten zeggen hem dat!
Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste handelen niet achterwege. Maar het
weten alleen schijnt mij toch een te geringe beweegreden voor het goede handelen
te zijn, vooral bij zeer op het materiële gerichte mensen die zich maar al te
gemakkelijk door een onbeduidend materieel voordeel bij de neus laten nemen en
tot kwade handelingen worden verleid. Daarom is het nodig de beginleer zo ver
uit te breiden dat de leerlingen door heldere, overtuigende en onomstotelijke
bewijzen motieven krijgen om het goede te doen. Tevens moet het de leerlingen
vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om daartegen te zondigen, als zonder schip
de zee te willen oversteken.
Als men dat bij een
leerling eenmaal bereikt heeft, is het echt goede handelen een vrij eenvoudige
zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtuigende en juist gebleken
beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet het goede er wel
van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en zelfverloochening
met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in gezapige luiheid en
noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men voor wat het is. Men
volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig jaar nog dezelfde
dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom behoren volgens mijn
bescheiden mening bij de leer van het goeddoen ook de hierboven aangegeven
bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te zeggen: Dit en dat moet
je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten, omdat het slecht en
kwaad is.
14 mei
De wet van `gij moet' en `gij zult'
(GJE IV. 34, 2-5)
God heeft een
tweevoudige wet gegeven. De ene is puur mechanisch en heet `het moet'. Volgens
deze wet ontstaan alle vormen en hun structuren waaruit vervolgens de
deugdelijkheid van de vorm blijkt. Aan deze mechanische wet kan eeuwig niets
veranderd worden. De andere wet heet echter `gij zult'. En alleen daarop heeft
de levensleer betrekking.
Volgens de wet van het
leven kun je alle deeltjes van een geheel verdelgen, verwoesten of zelfs
vernietigen zonder dat het veel uitmaakt. Wat vrij moet worden, moet ook reeds
in zijn eerste ontwikkeling vrij zijn! Ook al misvormt het zich in zijn vrije
innerlijke bestaan geheel en al, dan kan het toch `de wet van het moeten' waaronder
het valt, niet opheffen. Want binnen de vorm blijft steeds de kiem bewaard, die
weer opnieuw in de juiste orde uitbot, dat wat in de vrije levenssfeer bedorven
is, weer vastpakt en in de juiste orde terugbrengt.
Zo zie je volkeren op
aarde die wat hun ziel betreft geheel verdorven zijn, maar uiterlijk
onveranderd gebleven zijn, en als je naar hen kijkt moet je toegeven dat het
mensen zijn. Hun zielen zijn echter vervormd door allerlei leugens, valsheid en
verdorvenheden. Op het juiste tijdstip laat Ik iets meer warmte in de
levenskiem doordringen en deze begint te groeien, verteert de oude wanorde van
de ziel zoals de graswortel de reeds vervuilde waterdruppel, en dan ontstaat
hieruit een heel gezonde, levenskrachtige en in alle delen zuivere grashalm met
bloem en zaad.
Om die reden moeten
jullie nooit een te hard oordeel over een verdorven volk vellen! Want zolang de
vorm blijft, blijft ook de reine kiem in de mens en als die blijft, kan ook een
duivel nog een engel worden!
15 mei
Lichamelijke en geestelijke reinheid
(GJE IV. 41, 2-5)
Ik zeg: Van nu af aan
kun je alleen maar verontreinigd worden door slechte en onzuivere gedachten,
begeerten en wensen, lasterpraat, leugen en eerroof, minachting en
kwaadsprekerij. Dat zijn zaken die de mens verontreinigen. Al het andere
verontreinigt de mens Of helemaal niet, óf hoogstens uitwendig, en hij heeft
water genoeg om zich te reinigen van uitwendig vuil.
Mozes heeft de joden
die voorschriften ook slechts voornamelijk gegeven vanwege hun grote neiging
tot onreinheid in alle uiterlijke zaken; want als mensen reeds uitwendig
regelrechte zwijnen worden, worden zij dat in hun hart ook des te
gemakkelijker. Vooral daarom had Mozes de joden de uiterlijke reinigingen heel
speciaal aanbevolen.
Maar de eigenlijke
reiniging van de mensen vindt pas plaats door een echte boetedoening, door het
berouw over een aan zijn naaste begane zonde, door het ernstige voornemen om
niet meer te zondigen, en door de daarop volgende volledige levensverbetering.
Als dat niet gebeurt,
kunnen jullie honderdduizend bokken met bloed besprenkelen, vervloeken, en in
plaats van jullie in de Jordaan werpen, maar dan blijven jullie harten en
zielen voor God nog net zo onrein en onzuiver als zij eerst waren! Met het
water reinigt men het lichaam, en met een vaste, goede en God in alles
toegewijde wil reinigt men hart en ziel. En zoals het zuivere frisse water de
ledematen van het lichaam sterkt, zo sterkt een aan God toegewijde, vaste wil
het hart en de ziel.
16 mei
Etherisch lichaam van de ziel
(GJE IV. 51, 2-6)
Volgens het normale
joodse denkbeeld was de ziel een soort nevelig niets en ze zeiden: De ziel is
een pure geest, die een verstand en een wil, maar doorgaans geen gestalte en
nog minder een soort lichaam heeft. (...) Maar ook de ziel heeft een lichaam;
het is weliswaar etherisch, maar voor de ziel is dat lichaam net zo volmaakt
als het vleselijke lichaam voor een stoffelijke mens. Het zielelichaam heeft
ook alles wat een vleselijk lichaam heeft. Met je stoffelijke ogen zie je het
weliswaar niet, maar de ziel kan alles zien, horen, voelen, ruiken en proeven.
Want ook de ziel heeft dezelfde zintuigen die het lichaam heeft voor de
communicatie tussen zichzelf en zijn ziel.
De lichamelijke
zintuigen zijn de leidsels in de handen van de ziel om haar lichaam te besturen
in de buitenwereld. Als het lichaam die zintuigen niet zou hebben, zou het voor
de ziel totaal onbruikbaar en een ondraaglijke last zijn.
Stel je maar eens een
mens voor die volledig blind en doof zou zijn, niets zou voelen, geen pijn,
noch het aangename van de gezondheid en die ook geen reuk en geen smaak zou
hebben, zeg dan zelf eens of de ziel met zo'n lichaam iets zou kunnen aanvangen!
(..)
Maar evenzeer zouden
de gevoeligste, lichamelijke zintuigen voor de ziel geen nut hebben, als zij
niet zelf in haar etherisch lichaam precies dezelfde zintuigen zou hebben!
Omdat de ziel dezelfde zintuigen heeft als het lichaam, neemt zij ook
gemakkelijk en zeker met haar fijne zintuigen waar wat eerst door de
lichamelijke zintuigen in de buitenwereld wordt waargenomen. Nu weet je dat de
ziel ook een lichamelijke vorm is.
17 mei
Schijn ophouden
(GJE IV 63, 10-11)
Johannes zegt: Laat je
dat niet verontrusten, vriend. Als ik dat zou doen om je naar ziel en lichaam
schade toe te brengen, zou ik een slecht mens zijn en er voor God erger aan toe
zijn dan je lichtzinnige zwager in Athene. Maar ik moet nu terwille van je
heil de mensen helemaal laten zien wie je bent, opdat niemand je anders ziet
dan je bent! Als je volmaakt wilt worden, moet je jezelf ontdekken, en mag er
geen geheim in je ziel zijn. Pas als al het verkeerde uit je verdwenen is, kun
je beginnen aan de vervolmaking. Ook in stilte kun je weliswaar in jezelf je
ontelbaar vele zonden geheel afleggen en een beter mens worden, zodat de mensen
ja daarna zouden achten en eren omdat zij van jou dan alleen maar goeds en
niets slechts zouden weten, en velen zouden dan je goede voorbeeld volgen! Maar
als zij daarna van een geloofwaardig getuige zouden horen wat voor een grove en
grote zondaar jij heel in het verborgene bent geweest, zouden al degenen die je
tevoren eerden als rein mens en jouw voorbeeld volgden, je dan niet met
bedenkelijke ogen aan gaan zien?! Al je deugd zou een schapenvel worden
waaronder men een verscheurende wolf zou gaan vermoeden en men zou je dan
ondanks al je aanwijsbare, smetteloze deugd, ontwijken en je anders zo leerrijk
gezelschap mijden.
Daaraan zie je dat men
om volmaakt te zijn, niet slechts het wezen maar ook de schijn van het kwade
moet vermijden, omdat het anders moeilijk wordt werkelijk van nut te zijn voor
de naaste, hetgeen toch uiteindelijk de voornaamste bezigheid van ieder mens is
en moet zijn, omdat zonder dat geen waarachtig gelukkige maatschappij op deze
aarde denkbaar is!
18 mei
Schuld erkennen
(GJE IV. 72, 2, 4, 6-7)
Je wilt en kunt een
beter mens worden. Wil je dat, dan moet je ook erkennen, dat je aan al die erge
daden zelf schuldig was; maar als je dat was, dan ligt het nu ook aan jezelf om
in te zien, dat het niet juist is de schuld op een ander te schuiven. Je moet
de schuld daarentegen bij jezelf zoeken en erkennen dat deze geheel bij jezelf
ligt en daarover echt berouw voelen, omdat je in alle opzichten heel goed
beseft wat het ware en goede is, maar met je daden voor het tegengestelde hebt
gekozen. (...)
Als iemand die in de
waarheid volmaakt onderwezen zou zijn, toch weer in zijn oude fouten zou
terugvallen en net zo slecht zou handelen als voorheen, zou hij wél zondigen,
omdat hij dan tegen zijn vaste overtuiging in zou handelen en zijn geweten in
grote onrust zou brengen. (...) Jij bent geen leek in de echte waarheid, jij
kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken en jij hebt deze als
zodanig ook al lang gekend. En je geweten heeft je ook altijd bij elke slechte
daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig aandacht aan en probeerde
het door allerlei valse, verstandelijke overwegingen te overstemmen. Je voelde
ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan tegen je overtuiging en je
geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering kwam het bij jou tot op
heden nog niet.
Blijf je in je daden
bij datgene waarvan wij beiden weten dat het fout en slecht is, dan blijf je je
leven lang ellendig. Hoe het er daarna in het hiernamaals zal uitzien, waar na
het afleggen van het lichaam een rein leven volgt, dat kan je eigen zuivere
verstand je goed duidelijk maken als je bedenkt, dat dit tijdelijke leven het
zaad is en het leven in het hiernamaals de vrucht.
Zaai je een edel, goed
zaad in de grond van je eigen levenstuin, dan zul je ook edele vruchten
oogsten. Stop je echter distel- en dorenzaden in de grond van je levenstuin,
dan zul je eens ook oogsten wat je nu hebt gezaaid! Want je zult ook wel weten
dat aan distels geen vijgen en aan dorens geen druiven groeien!
19 mei
Genotzucht
(GJE IV. 73, 5, 7)
Als de waarheidsliefde
bij de mensen door de drang naar het wereldse genot voor altijd is overwonnen
en onderdrukt, zodat daardoor ook een soort eenheid in de duisternis van de
innerlijke mens is ingetreden, dan is de mens geestelijk gestorven en zodoende
een in zichzelf verdoemde. Hij kan eeuwig geen licht meer krijgen behalve door
het vuur van zijn grove materie, wanneer die door de druk van de begeerten is
ontvlamd. Maar de materie van de ziel is veel vasthoudender dan die van het
lichaam en er is een heel krachtig vuur voor nodig om alle materie van de ziel
te verteren en te vernietigen.
Alleen de mens die
door zijn energieke, verlichte wil van de waarheidsliefde de wereldse wil van
de genotzucht geheel heeft overwonnen en zo in het licht en in alle waarheid
in zichzelf een eenheid vormt, is daardoor geheel licht en waarheid en dus ook
het leven zelf. Daarvoor is echter een waarachtig stoïcijnse zelfverloochening
nodig, - maar niet de op zichzelf hoogmoedige verloochening van jullie
Diogenes, die zich meer en hoger acht dan een van goud blinkende koning
Alexander, maar de deemoedige van een Henoch, een Abraham, Izaak en Jakob. Als
je dat kunt, dan zul je in het tijdelijke en voor eeuwig gered zijn; kun je dat
echter niet, en niet uit je eigen kracht van de waarheidsliefde, dan is het
gedaan met je en dan kun je noch aan deze, noch aan gene zijde geholpen worden.
Ik ben echter van mening dat je daartoe bij jezelf in staat bent; want aan
inzicht en kennis ontbreekt het je niet.
20 mei
Het geestelijke denken
(GJE IV. 76, 8-11)
Zoals je je de een of
andere kunst alleen bij een kunstenaar, en een ordelijk rationeel denken alleen
bij een filosoof eigen kunt maken, zo zul je het innerlijke geestelijke denken
alleen bij een geest, en wel bij de allesdoordringende geest van God in jezelf
kunnen leren. Dat betekent: alleen een geest kan een geest leren, want een
geest ziet en herkent de andere geest, zoals het ene oog het andere ziet en
beseft dat het een oog is en hoe het geaard is.
De geest is het
innerlijke gezichtsvermogen van de ziel, dat met haar licht alles doordringt
omdat het een innerlijk en daarom zuiver licht is. Daaruit zie je nu hoe het
toegaat met het leren van de verschillende dingen, en hoe men voor alles wat
men wil leren steeds de geëigende leraar moet hebben omdat men anders een eeuwige
knoeier blijft. (...)
Als de geest in je
ontwaakt, zul je zijn stem waarnemen als heldere gedachten in je hart. Daar
moet je goed naar luisteren en je in je gehele levenssfeer naar richten, dan
zul je daardoor je eigen geest een steeds groter werkgebied verschaffen; zo zal
de geest in je groeien tot de grootte van een man en je gehele ziel
doordringen en daardoor je gehele materiële wezen.
Ben je in jezelf op
dit punt aangeland, dan ben je ook net als een van ons in staat niet alleen dat
te zien en te herkennen wat alle natuurlijke mensen met hun zintuigen kunnen
zien en waarnemen, maar ook die dingen die voor de gewone mens onnaspeurlijk
zijn, zoals je dat bij mij ontdekt hebt. Ik kon, zonder je vroeger gezien of
gekend te hebben, alles wat je ooit ergens op deze aarde hebt uitgehaald en
wat je nog zo verborgen hield, haarfijn vertellen.
21 mei
Jezus
van Nazareth
(GJE IV 77, 6-9)
God Zelf heeft Hem
uitgekozen als Zijn lichamelijke woonplaats! Dat is de grote genade die door
deze Gekozene tot alle volkeren is gekomen. Het menselijke dat je aan Hem ziet
is in zekere zin de Zoon van God, maar in Hem woont de Geest van God in zijn
volheid!
In dat geval kan men
toch niet vragen hoe Hij aan zo'n oneindige volmaaktheid kwam! Dat wat Hij nu
is en eeuwig zal zijn, was Hij reeds in het moederlichaam. Hij maakte wel al
het puur menselijke mee, behalve de zonde die de mensen altijd in meer of mindere
mate begaan, maar tot Zijn geestelijke volmaaktheid droeg dat niets bij omdat
Hij reeds van eeuwigheid volmaakt was. Hij deed en doet alles echter enkel en
alleen opdat alle mensen een volmaakt voorbeeld aan Hem zullen hebben om Hem,
die de oergrond en oermeester van al het zijn en leven is, daarin na te volgen.
Nu weet je ook met Wie
je te doen hebt. Ga daarom naar Hem toe, opdat Hij je de ware weg zal tonen
naar je geest, die zich in je bevindt als de zuivere liefde tot God en door je
geest of door je liefde de weg tot Hem, die temidden van ons verblijft als het
ware Heil van alle mensen die ooit op deze aarde hebben geleefd, nu leven en in
de toekomst zullen leven.
Als je echter naar Hem
toegaat, ga dan in de liefde van je hart naar Hem toe en niet puur
verstandelijk! Want alleen door de liefde kun je en zul je Hem winnen en Hem in
Zijn goddelijkheid ook begrijpen; maar met je verstand zul je eeuwig niets
bereiken! Want slechts de reine liefde is in staat om steeds toe te nemen,
terwijl het verstand grenzen heeft die het nooit zal kunnen overschrijden.
Maar de liefde van de mens tot God is, zoals gezegd, in staat om eeuwig toe te
nemen, en hoe krachtiger de liefde tot Hem in je zal worden, des te lichter
wordt het ook in je gehele wezen!
22 mei
Armoede en naastenliefde
(GJE IV. 79, 3-7)
Armoede is een grote
plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele kiem van de deemoed en
van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder de mensen voorkomen.
Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten worden, omdat zij anders
veel gevaar lopen, hier en eens ook in het hiernamaals.
Als er armen onder
jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je hoeft hen niet zoveel te geven dat ook zij
rijk worden, maar je mag hen geen nood laten lijden! Die je ziet en kent, moet
je naar recht en billijkheid helpen. (...)
Wie van jullie met
zijn hele hart een vriend zal zijn van de armen, voor hem zal ook Ik een vriend
en ware broeder zijn in het tijdelijke en het eeuwige, en hij zal de
innerlijke wijsheid niet van een andere wijze hoeven te leren, maar Ik zal hem
die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal
liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen, tot hem zal Ik
altijd Zelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. Ik zal het zijn geest, die
liefde is, zeggen en die zal daarmee de gehele ziel en haar mond vervullen. Wat
hij dan spreken of schrijven zal, zal door Mij voor alle tijden der tijden
gesproken en geschreven zijn.
De ziel van de
hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen worden en deze zullen
haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van een dier, en zo zal deze
dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.
Geef graag en geef
rijkelijk, want zoals je geeft zul je ook weer ontvangen! Wie een hardvochtig
hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet doordrongen worden en in hem zal de
duisternis wonen en de dood met al zijn verschrikking.
23 mei
Geef met vreugde
(GJE IV. 81, 6, 8, 10-13)
Want goede wil is de
ziel en het leven van een goede daad; waar deze mankeert, heeft zelfs het beste
werk totaal geen waarde voor de rechterstoel van God. Als je echter ook zonder
enig middel de levende, goede wil hebt om je naaste op de een of andere wijze
te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood ziet of aantreft, en het doet je
verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht God aan die goede wil van jou veel
meer waarde dan aan het werk van een ander die men eerst door wat dan ook
daartoe heeft moeten overhalen.
Hieraan zie je dat
voor God en ten gunste van het eigen innerlijke, geestelijke leven, iedere
mens of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan beoefenen. Het komt slechts
aan op een waarachtig levende goede wil waarmee iedereen graag en vol
toewijding doet wat hij maar kan.
Ja, vriend, wie zich
bij het bewijzen van weldaden, ook al is het met de beste wil van de wereld,
afvraagt of hetgeen hij zal doen belangrijk is of niet, diens goede wil is en
heeft nog lang niet het juiste leven, daarom hebben noch zijn goede wil, noch
zijn goede daden een bijzondere waarde voor God. Bij iemand die het geld ervoor
heeft, moeten wil en daad gelijk zijn, anders ontneemt het één aan het ander de
waarde en de levensgeldigheid voor God.
Wat je doet of geeft,
doe en geef dat met veel vreugde, want een vriendelijke gever en helper heeft
een dubbele waarde voor God en is ook dubbel zo dicht bij de geestelijke
volkomenheid.
Want het hart van de
vriendelijke gever lijkt op een vrucht die gemakkelijk en snel rijp wordt,
omdat zij een overvloed aan echte warmte in zich heeft, die hoogst noodzakelijk
is voor de rijping van een vrucht omdat in de warmte het overeenkomstige
levenselement, de liefde, heerst.
Zo is de vreugde en vriendelijkheid van de gever en
helper juist die overvloed aan echte, innerlijke, geestelijke levenswarmte, die
niet genoeg aanbevolen kan worden. Daardoor wordt de ziel meer dan tweemaal zo
snel rijp voor de volledige opname van de geest in haar gehele wezen, en dat
moet ook zo zijn omdat juist deze warmte een overgang is van de eeuwige geest
en de ziel, die daardoor steeds meer op de geest gaat lijken.
24 mei
Schaamtegevoel
(GJE IV. 83, 4-7)
Het schaamtegevoel van
kinderen is een gewaarwording van de ziel, een gevoel dat op een gegeven moment
bij haar opkomt. Dit gevoel manifesteert woordeloos de ontevredenheid van de
ziel die toch iets geestelijks is, over het feit dat zij zich bekleed ziet met
een plomp en onhandelbaar lichaam waar zij zonder pijn niet vanaf kan komen.
Hoe teerder en gevoeliger het lichaam van een ziel is, des te sterker zal ook
haar schaamtegevoel zijn. Als nu een goede opvoeder van de kleinen de kunst
verstaat dit onuitroeibare gevoel om te vormen tot ware deemoed, dan wordt dit
gevoel voor het kind een beschermgeest en plaatst hij het kind op de weg,
waarop het, als het daarop verder gaat, gemakkelijk al vroeg tot geestelijke
volmaaktheid kan komen. Maar als de leiding van dit aangeboren gevoel ook maar
enigszins van de juiste richting afwijkt, kan dat meteen aanleiding zijn tot
hoogmoed en trots.
Het schaamtegevoel
omvormen tot zogenaamde kinderlijke eerzucht is al helemaal fout, want dan
begint een kind meteen te denken dat het beter is dan een ander. Het is gauw
beledigd en geraakt en weent daarvoor bittere tranen; met dit huilen geeft het
klaar en duidelijk te kennen, dat het door iemand in zijn trots is gekrenkt.
Als zwakke en
kortzichtige ouders dan proberen het beledigde kind te kalmeren door de
belediger van het kind, ook al is dat slechts schijnbaar, ter verantwoording te
roepen en straf te geven, is door hen bij het kind reeds de eerste kiem gelegd
van het stillen van de dorst naar wraak. Als de ouders hun kind steeds op deze
wijze kalmeren, heeft dat niet zelden tot gevolg dat het voor hen en ook voor
veel andere mensen een duivel wordt. Maar als de ouders verstandig zijn en het
kind al vroegtijdig voortdurend wijzen op de grotere waarde in andere mensen en
kinderen, en zo het schaamtegevoel ombuigen tot ware deemoed, zullen zij van
hun kinderen engelen maken, die later als echte levensvoorbeelden de anderen
met hun licht zullen voorgaan als stralende sterren in de nacht van het aardse
leven, en die hen zullen verkwikken met hun zachtmoedigheid en geduld.
Maar omdat kinderen
slechts zelden zo'n opvoeding krijgen, waardoor hun geest in hun ziel gewekt
zou worden, moet de volwassen en tot zuiver inzicht gekomen mens er vóór alles
voor zorgen, dat hij zijn uiterste best doet om tot ware en juiste deemoed te
komen. Zolang hij niet de laatste rest van hoogmoedigheid in zichzelf heeft
uitgeroeid, kan hij noch hier, noch in het hiernamaals overgaan tot een
volledige voltooiing van het puur geestelijke, hemelse leven.
25 mei
Ware deemoed
(GJE IV 83, 8-10)
Wie bij zichzelf wil vaststellen of hij volkomen
deemoedig is, moet zich innerlijk afvragen of er nog iets is wat hem beledigen
kan, of hij zijn ergste beledigers en vervolgers gemakkelijk van ganser harte
kan vergeven en diegenen goed kan doen die hem kwaad gedaan hebben, of hij zo
nu en dan toch geen verlangen voelt naar wereldse luister en of hij het zelfs
aangenaam vindt zich de minste onder de minsten te voelen om iedereen in alles
te kunnen dienen! Wie dat alles zonder verdriet en weemoed kan, is reeds hier
iemand die thuis hoort in de hoogste hemelen van God en hij zal het eeuwig
blijven, want door zo'n ware deemoed wordt niet alleen zijn ziel geheel één met
haar geest, maar ook het grootste deel van zijn lichaam.
Daarom zal zo'n mens
ook nooit de dood van zijn lichaam voelen en smaken, omdat het hele etherische
deel van het lichaam - het deel dat eigenlijk het natuurlijk levende is - reeds
hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is geworden.
Door de fysieke dood
wordt slechts het gevoel- en levenloze schaduwgedeelte van de ziel losgemaakt.
Daar kan de ziel geen angst en verder geen pijn van ondervinden omdat alles wat
in het lichaam gevoel heeft en dus levend is, zich reeds lang verenigd heeft
met de ziel. Daarom kan zo'n volledig gevormde mens van het afvallen van het
toch gevoelloze en dus dode, uiterlijke schaduwleven dan ook net zo weinig
voelen als wanneer men tijdens zijn volle natuurlijke leven zijn haren knipt of
de nagels waar die te lang zijn geworden, of wanneer een huidschilfer afvalt,
die zich hier en daar van de toch al gevoelloze opperhuid van het lichaam
losmaakt. Want wat aan het lichaam nooit enig gevoel had, kan ook geen gevoel
hebben wanneer de ziel het lichaam volledig verlaat, omdat al het gevoelige en
levende van het lichaam zich tevoren reeds geheel met de ziel heeft verenigd en
daar nu één wezen mee vormt, dat er nooit van gescheiden wordt.
Nu zag je wat de ware
deemoed is en wat deze doet; leg je in het vervolg dus op deze deugd toe!
26 mei
Juiste deemoedigheid
(GJE IV. 86, 5-7)
Wat betreft de ware
deemoed, geloof ik dat men in het hart vol ware deemoed en naastenliefde moet
zijn, maar daar uiterlijk niet mee moet pronken; want door uiterlijk te
onderdanig, dieper dan andere mensen, te buigen, maak ik hen hoogmoedig en
ontneem mijzelf de gelegenheid hen in alles wat nuttig zou zijn, te kunnen
dienen.
Een zekere achting,
die ik alleen al als mens van mijn medemensen kan verwachten, mag ik nooit
geheel weggeven, omdat ik zonder die achting niets kan doen wat bevorderlijk
is voor het goede! Laten wij daarom beiden weliswaar in ons hart zo deemoedig
zijn als maar mogelijk is, maar van ons noodzakelijke, uiterlijke aanzien
kunnen en willen wij niets laten vallen.
Wij zullen heel vaak
de gelegenheid krijgen om te zien hoe arme mensen zich voor hun levensonderhoud
in moeten laten met de minste en alleronzienlijkste bezigheden. Moeten wij dan,
om zeg maar de kroon op onze deemoed te zetten, ook de poelen en riolen leeg
gaan scheppen? Ik geloof niet dat dat metterdaad gedaan hoeft te worden; het is
voldoende dat wij zulke mensen, die zich met dat werk bezighouden, in ons hart
daarvoor niet minder achten dan onszelf, die door de Heer een geheel ander ambt
te vervullen hebben gekregen.
27 mei
Wezen van God
(GJE IV. 88, 5-7)
Maar Johannes had toch
belangrijke bezwaren tegen deze opvatting van Petrus en zei: In Hem woont Gods
volheid in lichamelijke vorm. Als de zoon, die echter geen andere
persoonlijkheid is en kan zijn, zie ik Zijn lichaam slechts in zoverre het een
middel tot het doel is; maar als geheel is Hij evenwel identiek met de in alle
volheid in Hem wonende Godheid!
Of is mijn lichaam
soms een andere persoonlijkheid dan mijn ziel? Zijn zij samen niet één mens,
hoewel mijn ziel in de aanvang van mijn bestaan zich eerst dit lichaam moest
vormen en men gevoeglijk zou kunnen zeggen: De ziel heeft een tweede lichamelijke
mens over zich heen getrokken en zodoende een tweede persoonlijkheid om zich
heen gevormd? Men kan wel zeggen dat het lichaam een zoon is, of iets dat door
de ziel gevormd is, maar daarom vormt het daarmee, of zelfs alleen, geen
tweede persoonlijkheid! En nog minder kan men dat van de geest in de ziel
zeggen; want wat zou dan een ziel zonder de goddelijke geest in haar zijn? Zij
wordt toch pas volledig mens, als zij geheel doordrongen is van de geest! Dan
zijn immers geest, ziel en lichaam volkomen één en dezelfde persoonlijkheid!
Bovendien staat er
geschreven: God schiep de mensen geheel naar Zijn evenbeeld. Maar als de mens
als volkomen evenbeeld van God, met zijn geest, zijn ziel en zijn lichaam
slechts één mens is en geen drie, dan zal toch zeker God als de volmaakte
Oergeest omgeven met een eveneens volmaakte ziel en nu ook voor onze ogen zichtbaar
met een lichaam, ook slechts één God en eeuwig nooit een drievoudige God,
eventueel zelfs nog in drie afzonderlijke personen, zijn!
28 mei
Petrus en Johannes - geloof en liefde
(GJE IV 88, 11-14)
Ik zeg: Het geloof kan
veel, maar de liefde kan alles! Jij, Simon Juda, bent wel een rots in het
geloof, maar Johannes is een zuivere diamant in de liefde, en daarom gaat zijn
inzicht ook dieper dan bij iemand anders van jullie. Hij is daarom ook Mijn
eigenlijke lievelingsschrijver; hij zal veel over Mij te schrijven krijgen wat
jullie allen nog een raadsel zal zijn! Want in zo'n liefde is ruimte voor veel
dingen; het geloof beperkt zich echter alleen maar tot iets bepaalds, omdat er
staat: Tot hiertoe en dan niet meer verder! Houden jullie je maar aan de
uitspraak van Mijn lieveling, want hij zal Mij volmaakt aan de wereld
overbrengen!
Daarop wordt Petrus
een beetje verlegen en diep in zijn binnenste op Johannes steeds wat jaloers.
Dat is ook de reden waarom Petrus zich na Mijn opstanding, toen Ik hem zei dat
hij Mij volgen moest en Mijn lammeren moest weiden, ergerde, omdat Johannes Mij
zonder dat Ik hem vroeg ook volgde, waarom Ik Petrus toen, zoals bekend,
terecht wees en waarbij Ik Johannes ook volledige onsterfelijkheid beloofde, - waardoor
de sage onder het volk ontstond dat deze leerling nooit, zelfs niet
lichamelijk, zou sterven.
En Petrus vroeg
Johannes hoe het kwam dat hij steeds een veel dieper inzicht en besef aan de
dag legde dan hij, Petrus dus.
Maar Johannes zei:
Kijk, ik woon niet in jouw hart en jij niet in het mijne en ik heb er geen
maatstaf voor om vast te kunnen stellen om welke reden mijn mening zuiverder
en beter is! Maar omdat de Heer Zelf ons nu hardop gewezen heeft op het
verschil tussen geloof en liefde, moet je dat als antwoord op je vraag
aanvaarden! Want alleen de Heer kan nieren en harten onderzoeken en dus zal Hij
ook wel haarfijn weten wat voor verschil er bestaat tussen onze harten.
29 mei
Samenhang ziel - lichaam
(GJE IV. 90, 6-11)
Ik zeg: De ziel, die samengesteld
is uit gemengde op elkaar inwerkende delen, is geheel en al van
etherisch-substantiële aard. Omdat het lichaam in wezen echter ook
oorspronkelijk etherische substantie bevat, is deze substantie verwant met de
substantiële essentie van de ziel. Dit aanverwante is datgene wat de ziel met
haar lichaam verbindt, zolang deze etherische substantie niet mettertijd al te
zeer in het zuiver materiële is overgegaan, in welk geval het dan met het
zielewezen te weinig en vaak ook helemaal geen verwantschap meer heeft. (..)
Heeft de ziel echter
zelf uiteindelijk te veel van het materiële uit haar lichaam in zich opgenomen,
dan deelt zij in de lichamelijke dood en samen met het lichaam moet zij het
ontbindingsproces doormaken en vervolgens pas na verscheidene aardse jaren in
een heel onvolmaakte, natuurlijke vorm ontwaken. (...)
Van enig geestelijk
ontwaken kan in haar geen sprake zijn alvorens de tijd, de nood en allerlei
vernederingen het werelds duistere en grove of in zekere zin
lichamelijk-substantiële uit de ziel hebben afgescheiden en verwijderd; en dat
gaat in het hiernamaals veel moeilijker dan hier, omdat de ziel daar zolang in
een zekere afzondering alleen moet blijven. (...)
Hoe hoger een leven
eenmaal gepotentieerd is, des te krachtiger, machtiger en zwaarder het is, en
al het leven dat nog op een heel lage trap staat, kan zich tegenover een veel
hoger leven niet staande houden, tenzij er een zekere afstand is. Wat is een
mug tegenover een olifant, wat een vlieg ten opzichte van een leeuw? (...) Als
iemand van jullie op een olifant stapt, zal de olifant daar helemaal niets van
merken, maar gaat iemand van jullie op een mier staan, dan is het met haar
natuurlijk leven helemaal gedaan. Maar wat in de uiterlijk zichtbare natuur al
erg voor de hand liggend is, is in het rijk van de geesten nog veel duidelijker
en indringender waarheid.
In ieder reeds op
zichzelf staand leven bevindt zich de onverzadigbare behoefte steeds meer
leven in zich te verenigen; dit eenwordingsprincipe is in feite de liefde. Als
het leven niet vóór alles uit zou gaan van dit principe, dan zouden er in de
eindeloze ruimte zon noch aarde zijn, en ook geen schepselen daarop en daarin.
Omdat echter juist in
het leven zelf het principe bestaat tot eenwording van al het leven, en ieder
vrij leven voortdurend bezig is één te worden met een ander op hem lijkend en
verwant leven, daarom ontstaat tenslotte uit vele afzonderlijke levens en
afzonderlijke intelligenties één leven en één verveelvoudigde en zich daarom
naar alle kanten ver uitstrekkende intelligentie, en daardoor ook uit de met
weinig verstand begaafde vele wezens één met veel verstand en veel begrip
toegerust wezen.
30 mei
Leiding in het hiernamaals (1)
(GJE IV 92, 1-3, 5)
De Heer: Van de kant
van een geest, die als het ware van een bepaalde afstand, aan zo'n ziel
leiding geeft, moet echter wel de grootste voorzichtigheid in acht genomen
worden om de ziel op haar zoektocht alleen maar datgene te laten vinden, wat
haar bij haar levensvoltooiing verder kan brengen.
Pas na verloop van
tijd kan de ziel ook een aan haar gelijke ziel vinden die vrijwel dezelfde
zorgen heeft, waarmee zij dan natuurlijk meteen op gelijke wijze gegevens
uitwisselt als twee mensen in deze wereld die door één en hetzelfde lot
getroffen zijn. Zij willen alles van elkaar weten, beklagen elkaar en beginnen
langzaam maar zeker overleg te plegen over wat gedaan zou moeten worden om hun
lot op de een of andere wijze iets dragelijker te maken.
Het spreekt vanzelf, dat de tweede ziel alleen maar
schijnbaar moet lijken op de eerste die nog maar net uit de volledige eenzaamheid
is gekomen; want anders zou een blinde als leider aan een blinde gegeven zijn,
waarbij dan maar al te gemakkelijk beiden in een greppel zouden kunnen vallen
en zich dan in een ergere toestand zouden bevinden dan voorheen tijdens de
afzonderingsperiode.
Als zo'n ziel dan in
het hiernamaals een of ander plaatsje heeft gevonden, moet men haar daar laten,
zolang zij zelf geen behoefte voelt haar lot te verbeteren; want zulke zielen
lijken op die mensen hier, die met een heel klein bezit volkomen tevreden zijn,
als het hun maar net voldoende opbrengt om in de eerste levensbehoeften te
kunnen voorzien. Naar al het hogere en meer volmaakte en betere gaat hun
verlangen helemaal niet uit en zij bekommeren zich daar ook absoluut niet om.
Wat kan hun het belangrijke werk van een keizer of veldheer schelen? Als zij
maar wat te eten hebben en met rust gelaten worden, zijn zij al volkomen
gelukkig en wensen eeuwig niets beters.
31 mei
Leiding in het hiernamaals (2)
(GJE IV. 92, 6-9)
Zo gaat het dan ook in
het tweede stadium met een ziel die, zoals gezegd, uit haar afzondering is
gekomen en nu door haar inspanning op een bepaalde manier zo verzorgd is dat
zij haar toestand dragelijk vindt en die zich om niets anders meer bekommert.
Zij heeft zelfs vrees en angst voor andere dingen omdat zij alles verafschuwt
wat haar enige last zou kunnen bezorgen.
Wij hebben een ziel in
het hiernamaals nu zover gebracht dat zij bijvoorbeeld of bij tamelijk goede
mensen een betrekking heeft gevonden die haar van het nodigste voorziet, of zij
heeft het een of ander huisje dat verlaten was, in eigendom gekregen of nog
liever gevonden met daarbij een rijkelijk voorziene boomgaard en een paar melkgeiten
en tevens misschien nog een knecht en een dienstmaagd. Dan heeft de
begeleidende geest voorlopig niets anders te doen dan zo'n ziel enige tijd
geheel ongestoord dat bezit laten houden.
Van tijd tot tijd moet
hij haar ook alleen laten en net doen alsof hij zelf iets beters gaat zoeken;
daarna moet hij weer terugkomen en vertellen dat hij wel iets beters heeft
gevonden, - maar dat dat betere veel moeilijker te krijgen is en men het zich
door veel moeite en werk moet verdienen!
De ziel zal daarop zeker
vragen waaruit die moeite en dat werk bestaat, en dan moet de leider dat aan de
vragende ziel uitleggen. Heeft de ziel interesse daarvoor, dan moet hij haar
daarheen brengen; in het andere geval moet hij haar met rust laten, maar er
dan voor zorgen dat de tuin steeds schraler wordt en tenslotte zelfs het meest
noodzakelijke niet meer opbrengt.
De ziel zal nu wel
alle moeite doen om de tuin meer te laten opbrengen, maar de leider mag niet
toelaten dat de ziel daarin slaagt; daarentegen moet hij maken dat de ziel
uiteindelijk het zinloze van al haar moeite inziet en de wens uit, deze hele
behuizing op te geven en een betrekking te zoeken waarbij zij beslist zonder
meer moeite en werk, toch een dragelijke verzorging vindt.
1 juni
Leiding in het hiernamaals (3)
(GJE IV. 92,10-13)
Als die wens zich
levendig genoeg in een ziel heeft geuit, moet zij verder geleid worden en in
een dienst met veel werk worden ondergebracht. Daar moet de leider haar dan
weer verlaten onder het een of andere voorwendsel dat ook hij ergens anders een
weliswaar erg vermoeiende, maar overigens goed betaalde dienst heeft gekregen.
De ziel krijgt nu werk opgedragen dat zij heel precies moet verrichten.
Daarbij moet haar verteld en op het hart gedrukt worden dat iedere
veronachtzaming bestraft wordt met een overeenkomstige inhouding op het
bedongen dagloon, terwijl daarentegen een vrijwillige extra inspanning boven
het overeengekomene erg op prijs zal worden gesteld.
Nu zal de ziel óf
hetgeen afgesproken is en nog meer dan dat nakomen, óf zij zal de moeite te
veel van het goede vinden, traag worden en daardoor in een nog grotere nood
terechtkomen. In het eerste geval moet zij geprezen worden en in een vrijere en
reeds aanzienlijk aangenamere situatie worden overgeplaatst, waar zij meer te
denken en te voelen krijgt. In het tweede geval moet de leider haar grote nood
laten lijden, haar naar haar vroegere schamele bezit terug laten gaan en daar
iets, maar lang niet voldoende laten vinden.
Na een poos, als de
nood erg hoog geworden is, moet de leider die er nu veel beter uitziet, zich
reeds voordoen als heer en eigenaar van vele bezittingen en de ziel vragen hoe
ze er bij gekomen is zo achteloos met de baan om te springen die zo goed en
veelbelovend was. De ziel zal zich nu verontschuldigen met de uitvlucht dat de
moeite te groot en te inspannend was voor haar krachten; maar dan moet haar
getoond worden dat haar moeite en inspanning hier op het onvruchtbare kleine
bezit nog veel groter is en er toch geen uitzicht is ooit ook maar het
poverste resultaat te behalen.
Op die manier wordt de
ziel tot inzicht gebracht. Zij zal nogmaals een betrekking aanvaarden en het nu
beslist beter doen dan voorheen. Voldoet zij nu, dan moet zij na korte tijd
wat vooruit geholpen worden, - maar zij moet nog steeds het gevoel houden dat
zij lichamelijk niet gestorven is; want materiële zielen voelen dat heel erg
lang niet en het moet hun eerst op de juiste manier uitgelegd worden. De
mededeling daarvan wordt pas dan dragelijk voor hen, als zij van geheel naakte
zielen uitgegroeid zijn tot een reeds met een goed gewaad gekleed, vrij vast
zielelichaam. In die vastere toestand zijn zij dan ook geschikt voor wat
kleinere onthullingen, omdat de kiem van hun geest in hen begint te bewegen.
2 juni
Leiding in het hiernamaals (4)
(GJE IV. 92, 14-16; 93, 1)
Als de ziel eenmaal
zover is ontwikkeld, en begrepen heeft dat zij zich nu in de geestenwereld
bevindt en dat pas van nu af aan haar eeuwige lot geheel alleen van haar
afhangt, moet haar de enige juiste weg van de liefde tot Mij en de naaste
getoond worden, die zij geheel uit volledig vrije wil en uit geheel vrije
zelfbeschikking moet gaan.
Als haar dat is
getoond, naast datgene wat zij in ieder geval met zekerheid kan bereiken, moet
de leider haar weer verlaten en pas dan weer bij haar komen als zij hem heel
oprecht in haar hart zal roepen. Roept zij hem niet, dan volgt zij zonder meer
de goede weg; is zij echter daarvan afgeweken en heeft zij een slechte weg
betreden, dan moet hij haar weer in een daarbij passende, grote ellende laten
komen. Als zij haar misstap zal inzien en naar de leider zal verlangen, dan
moet hij komen en haar het volkomen nutteloze van haar moeite en streven laten
zien.
Als zij dan de wens uit zich weer te verbeteren, moet
hij haar weer in een betrekking onderbrengen en als zij dan haar plichten
vervult, moet zij weer bevorderd worden, maar niet zo snel als de eerste keer,
omdat zij anders weer heel gemakkelijk in haar oude, materiële lethargie terug
zou vallen, waaruit zij dan veel moeilijker te bevrijden zal zijn dan de
allereerste keer, omdat zij zich bij iedere terugval langzaam maar zeker als
een groeiende boom verhardt en van jaar tot jaar ook moeilijker laat ombuigen
dan in haar eerste groeiperioden.
De Heer: Het spreekt
wel vanzelf dat het hier geen bijzonder geval betreft, maar dat dit een
algemene richtlijn is die zowel bij de leiding aan deze zijde en in het
bijzonder aan gene zijde gebruikt wordt om een ziel uit de stoffelijkheid te
halen die haar leven belemmert.
3 juni
Ontwikkeling van het zielenleven
(GJE IV. 94,14)
Als het zielenleven
eenmaal geheel en al is overgegaan in de mensenvorm dan is dienen zijn
voornaamste bestemming. Er zijn verscheidene natuurlijke diensten die iedere
mensenvorm als een `dwingend' moeten zijn opgelegd; daarnaast zijn er dan ook
talloze vrijere, en een nog groter aantal geheel vrije morele diensten die een
mens te doen krijgt. En als hij in alle opzichten een trouwe dienaar is
geweest, heeft hij daardoor ook zichzelf verheven tot de hoogste
levensvervolmaking. Nu, dat gebeurt wel bij sommige mensen die reeds vanaf de
geboorte op een hoger niveau zijn geplaatst; maar bij andere mensen, die
zogezegd nog dicht bij de lijn van de dieren staan, gaat dat aan deze zijde
niet en hun verdere ontwikkeling gebeurt pas aan de andere zijde, - maar steeds
langs de fundamentele weg van het dienen.
4 juni
Doel van het dienen
(GJE IV. 95, 1, 3-5)
Het dienen oefent en
bevordert de deemoed het meest. Hoe ondergeschikter een dienst vaak lijkt, des
te geschikter is deze voor de ware ontwikkeling van het leven. Deemoed op zich
is niets anders dan het zich steeds meer en sterker verdichten van het leven in
zichzelf, terwijl hoogmoed het aannemen van een steeds lossere vorm is en het
zich eindeloos ver naar alle kanten verstrooien en tenslotte een vrijwel geheel
verliezen van het leven is, hetgeen wij de tweede of geestelijke dood zullen
noemen.
Zonder dienen bestaat
er dan eigenlijk helemaal geen leven, geen duurzaamheid daarvan, geen geluk,
geen gelukzaligheid en geen liefde, geen wijsheid en geen levensgeluk, noch
hier, noch aan gene zijde; en wie zich een hemel voorstelt waar ieder dienen
ontbreekt en die vol luiheid en vol nodeloze braspartijen is, die vergist zich
geweldig!
Want de zaligste
geesten van de hoogste hemelen krijgen juist daarom een kracht en sterkte die
Mij bijna evenaart, om Mij en alle mensen hier reeds op deze wereld, waar het
leven beproefd wordt, des te beter te kunnen dienen. Waartoe zouden zij anders
in het bezit zijn van de kracht en macht van een Schepper? Heeft men voor het
nietsdoen soms kracht en wijsheid nodig?! Als hun werk en dienstverlening reeds
voor deze aarde van een voor jullie onbeschrijfelijk belang is, hoe groot moet
het belang voor de geestenwereld dan wel zijn, en van daaruit voor de gehele
oneindigheid!
Ik kwam immers niet naar jullie om luiaards van jullie
te maken, of jullie slechts voor de akkerbouw, de veeteelt en nog meer van dat
soort zaken op te leiden, maar om ijverige werkers van jullie te maken voor de
grote hemelse wijngaard. Het doel van Mijn leer voor jullie allen is in de
eerste plaats om jullie zelf ten aanzien van je innerlijke leven tot ware
volmaaktheid te brengen en in de tweede plaats dat jullie dan zelf als
volmaakt levenden reeds hier, en vooral later ginds in Mijn rijk, Mijn
ijverigste en energiekste werkers willen en zullen worden.
5 juni
Scheppen met de Heer
(GJE IV. 96, 2-4)
Omdat jullie en Ik nog
minder nooit op zullen houden met denken en ideeën vormen, gaat het scheppen
ook eeuwig door; want inhoudloos denken kan Ik niet en kunnen ook jullie niet!
Als de gedachte echter eenmaal als iets gevoeld wordt, moet zij als vorm
aanwezig zijn; en bestaat zij eenmaal als vorm dan is zij ook al geestelijk
omhuld en bevindt zij zich als voorwerp voor ons, omdat wij het anders niet als
een vormgegeven iets zouden kunnen waarnemen. Zolang Ikzelf dus zal denken en
ideeën vormen en jullie uit Mij, zolang zal het scheppen ook onmogelijk kunnen
ophouden. Aan ruimte zal het de oneindigheid eeuwig niet mankeren en daarom
zullen wij nooit last krijgen van verveling door gebrek aan werkzaamheid.
Waar echter veel te
doen is, zijn ook veel diensten, afhankelijk van de graad van het dienend
vermogen van degenen die een dienst krijgen toegewezen. Wie zich in Mijn orde
veel eigenschappen heeft verworven, zal ook veel opgedragen krijgen; maar wie
zeer weinig eigenschappen heeft verworven, zal ook slechts zeer weinig opgedragen
worden. Wie echter helemaal geen kundigheden verwerven zal, zal in het
hiernamaals zeker zo lang in volkomen duisternis moeten smachten en gebrek
lijden, tot hij zich door zijn innerlijke, vrije en zelfstandige inspanningen
zover heeft ontwikkeld, dat hij in staat is om de een of andere heel eenvoudige
dienst te vervullen. Doet hij het minste werk goed, dan zal hij wel een
belangrijker werk te doen krijgen; voldoet hij echter slecht dan zal hij weldra
ook dat verliezen wat hij zich met zijn toch al zo geringe capaciteiten heel
gemakkelijk had kunnen verwerven.
Wie heeft zal nog meer
gegeven worden, zodat hij overvloed zal hebben; wie echter niet heeft, van hem
wordt ook dát afgenomen wat hij reeds had, en weer zal nacht, duisternis,
honger, ellende en allerlei nood zijn lot zijn, zolang tot hij de moeite neemt
eerst in zichzelf actief te worden, om vervolgens daardoor het een of andere
werk opgedragen te krijgen.
6 juni
Beter hier dan later
(GJE IV 96, 5-7)
Wees daarom allen hier
actief en laat je niet verblinden door de schatten van deze wereld (...);
verzamel je in plaats daarvan echter des te meer geestelijke schatten, die voor
de gehele eeuwigheid blijven bestaan! Wees een verstandige huisbaas en
rentmeester in het huis van je hart; hoe meer geestelijke schatten jullie door
allerlei goede werken daarin zullen opslaan, des te beter zal het je daarginds
vergaan! Wie hier echter zuinig en gierig is, zal het later slechts aan
zichzelf te wijten hebben als hij de voorraadkamers van zijn hart bijna
helemaal leeg zal aantreffen.
Hier op aarde kun je
gemakkelijk verzamelen, want hier wordt alles wat iemand met een goede wil uit
liefde tot God en de naaste doet, als baar en zuiver goud aangenomen; in het
hiernamaals echter zal hij alles met het zuiverste goud van innerlijke en pure
zelfwerkzaamheid uit zichzelf en in zichzelf moeten verwerven en betalen. En
dat, Mijn vrienden, gaat wat moeilijker in dat rijk waar geen uiterlijke goud-
en zilvergroeven zijn!
Hier kunnen jullie van het gewoonste straatvuil goud
maken en je de hemel daarvoor kopen als je hart naar waarheid meewerkte bij de
koop; in het hiernamaals zullen jullie slechts uit het edelste het edele in
jezelf kunnen opwekken en dat zal nog moeilijker zijn dan hier uit de gewoonste
kiezelstenen goud te maken. Wie echter door zijn edele en goede werken reeds
hier een grote hoeveelheid goud heeft gemaakt, zal er daarginds geen gebrek aan
hebben; want één zandkorrel van dit geestelijk edele metaal wordt aan gene
zijde een klomp zo groot als een wereld en dat is al heel wat.
7 juni
Verlossing
(GJE IV. 109, 3-7)
Ik zeg: (....) en nu
wordt op het fundament van de thans door Mij gezegende materie een nieuwe orde
en een nieuwe hemel gemaakt, en de hele schepping moet evenals deze aarde
opnieuw ingericht worden.
Volgens de oude orde
kon niemand die eens in de materie gehuld was, in de hemel komen; maar van nu
af aan zal niemand werkelijk tot Mij in de hoogste en zuiverste hemel kunnen
komen, die niet zoals Ik de weg van de materie en het vlees heeft doorlopen.
Iedereen die van nu af
aan in Mijn naam gedoopt wordt met het levende water van Mijn liefde en met de
geest van Mijn leer en in de kracht en de daad van Mijn naam, is voor eeuwig
verlost van de oude erfzonde, en zijn lichaam zal daardoor niet langer een oude
moordkuil van de zonde zijn, maar een tempel van de heilige geest.
Maar laat ieder
oppassen dat hij deze tempel niet opnieuw verontreinigt door het oude, giftige
onkruid van de eigenliefde! Neem je vooral dáárvoor in acht, dan zullen jullie
ook je vlees en bloed heiligen; en als de reine geest in jullie de
alleenheerschappij verkrijgt, zal in hem en door hem niet alleen de ziel, maar
ook het lichamelijke vlees en bloed met huid en haar opstaan tot het volmaakte
eeuwige leven!
Zie eens, wat een
verschil er is tussen vroeger en nu! Maar zoals het nu ingesteld wordt, zal het
ook in eeuwigheid blijven.
8 juni
Openbaringen
(GJE 1V 109, 12-14)
Ja, Ik zal in die
toekomstige tijden ook wel hier en daar bij de ware gelovigen in Mijn naam
mannen en maagden opwekken aan wie alle geheimen van de hemelen en de werelden
door Mij ontsloten zullen worden vanwege hun liefdevolle hart; maar er zullen
er maar weinig zijn die dat als een onomstotelijke waarheid zullen aannemen!
Zij echter die zo'n
openbaring ontvangen, zullen innerlijk waarnemen en veel vreugde beleven en de
naam loven en prijzen van Degene die hun zo volkomen waarachtig en overtuigend
die dingen heeft geopenbaard waartoe anders geen menselijk zintuig ooit door
kan dringen.
Ja, eens zullen er op
deze aarde zelfs nog mensen zijn voor wier blik de gehele schepping als een verborgen
geschrift van God zal zijn uitgerold; maar niemand zal zo'n genade ontvangen
die niet eerst in Mijn naam heeft geloofd en daarin werd gedoopt!
9 juni
Doop
(GJE IV 110, 3-6)
De joden hebben wel de
besnijdenis die een voorloper is van de doop en die op zichzelf en voor Mij
geen enkele waarde heeft als de besnedene niet ook tevens een besneden hart
heeft. Ik bedoel met een besneden hart een gereinigd en met alle liefde vervuld
hart, dat meer waard is dan alle besnijdingen vanaf Mozes tot en met nu. Na de
besnijdenis kwam een tijdlang de waterdoop van Johannes, die door zijn
leerlingen wordt voortgezet. Deze doop betekent op zichzelf echter ook niets,
als de verlangde boetedoening daaraan niet reeds vooraf gaat of er toch heel
zeker op volgt.
Wie zich dus met water
laat dopen met het ernstige voornemen zich te verbeteren, begaat daarmee geen
fout; alleen moet hij niet geloven dat het water zijn hart zal reinigen en zijn
ziel zal sterken. Dat gebeurt slechts door de eigen, geheel vrije wil; het water
is slechts een teken dat aangeeft dat de wil, die het levende water van de
geest is, nu de ziel op gelijke wijze van de zonden heeft gereinigd zoals het
natuurlijke water het hoofd en het overige lichaam reinigt van stof en
andersoortig vuil.
Wie de waterdoop
daadwerkelijk heeft ondergaan, is volkomen gedoopt, als de wil bij of reeds
vóór de doophandeling in het hart van de dopeling zijn werk heeft gedaan. Als
dat niet het geval is dan heeft de pure waterdoop ook niet de minste waarde en
bewerkstelligt geen zegen van de materie en nog minder de een of andere heiliging
daarvan. Zo heeft ook de waterdoop bij onmondige kinderen totaal geen waarde,
behalve die van een puur uiterlijk teken van opname in een goede gemeente.
10 juni
De enige ware doop
(GJE IV 110, 9-11)
De echte en voor Mij
alleen geldige doop is die met het vuur van de liefde tot Mij en de naaste, en
met de levende vurige wil, en met de heilige geest van de eeuwige waarheid uit
God. Deze drie punten zijn het die in de hemel voor iedereen een geldig
getuigenis geven. Het zijn: de liefde als de ware Vader; de wil als het levende
en daadwerkelijke woord of de Zoon van de Vader; en tenslotte de Heilige Geest,
als het juiste begrip van de eeuwige en levende waarheid uit God, maar dan
levend werkzaam in de mens en alleen maar in de mens! Want wat niet in de mens
is en niet uit de geheel eigen wils-impuls geschiedt, heeft voor de mens geen
waarde en omdat het voor de mens geen waarde heeft en kan hebben, daarom kan
het ook voor God geen waarde hebben.
Want God Zelf als
zodanig betekent voor de mens zó lang niets tot de mens door de leer God heeft
leren kennen en door de liefde Zijn wil geheel tot de zijne maakt, en door de
levendige vurige wil al zijn doen en laten geheel en al schikt naar de wil van
de Allerhoogste, die hij nu kent. Daardoor wordt Gods evenbeeld pas levend in
de mens en groeit en doordringt weldra het gehele wezen van de mens. Onder die
omstandigheden gebeurt het dan ook dat de mens in alle diepten van de Godheid
doordringt; want het evenbeeld van God in de mens is volkomen gelijk aan het
beeld van één en dezelfde God van eeuwigheid.
Als dat bij de mens
plaats vindt, is alles in hem geheiligd en de ware doop van de geestelijke
wedergeboorte bereikt. Door die doop wordt de mens dan een echte vriend van God
en is hij innerlijk net zo volmaakt als de hemelse Vader volmaakt is.
11 juni
Huidige openbaringen
(GJE IV 112, 3-5)
Jullie die de eerste
steunpilaren van Mijn leer zijn, moeten zelf in het geheim veel meer weten dan
alle anderen bij elkaar, opdat je na enige tijd vooral niet in verzoeking zult
komen om Mijn leer afvallig te worden.
Toch zal al deze
kennis niet verloren gaan, en als er vanaf nu gerekend, duizend en nog niet
helemaal duizend jaar verlopen zullen zijn en Mijn leer bijna geheel begraven
zal zijn in het vuil van de materie, zal Ik in die tijd wel weer mannen
opwekken die dat, wat hier door jullie en door Mij besproken werd en wat
gebeurd is, woordelijk zullen opschrijven en in een groot boek zullen doorgeven
aan de wereld, die daardoor in veel gevallen de ogen geopend wordt!
N.B. Jij, Mijn knecht
en schrijver (Jakob Lorber) denkt nu dat Ik destijds daarover nauwelijks iets
gezegd zou hebben?! Wil je dan ook in het geloof zo zwak worden als je in je
lichaam nog bent?! Kijk, Ik zeg je dat Ik Cyrenius en Cornelius zelfs jouw naam
en meerdere namen van anderen heb genoemd, en dat zij nu ook met veel
blijdschap getuige zijn van al datgene wat Ik je nu laat schrijven. Maar op
het eind zal Ik ook aan jou de namen van mensen bekend maken die gerekend vanaf
nu, binnen tweeduizend jaar nog grotere dingen zullen opschrijven en verrichten
dan jij nu! Knoop dat voorshands in je oren en schrijf alles in het volste
geloof op!
12 juni
Opvoeding
(GJE IV. 124, 2, 4-6, 9, 13)
De belangrijkste reden
van het bederf van de mensenzielen ligt in de allereerste, gewoonlijk op
apenliefde berustende opvoeding. Men laat het boompje groeien zoals het groeit
en draagt door misplaatste verwennerij nog al het mogelijke daartoe bij om de
stam maar echt krom te laten groeien. Is echter de stam eenmaal verhard dan
helpen gewoonlijk alle pogingen tot recht buigen weinig of niets meer; een
eenmaal krom gegroeide ziel zal zelden of nooit meer een helemaal rechte stam
worden!
Een kind is tot aan het
zevende jaar altijd nog veel meer dier dan mens. Want wat bij het kind mens is,
ligt voor het merendeel nog in diepe slaap verzonken. Omdat een kind dus veel
meer dier dan mens is, heeft het ook alleen maar veel dierlijke en daarbij zeer
weinig werkelijk menselijke behoeften.
Geef hun slechts het
nodigste! Wen hen vroegtijdig aan het missen van allerlei zaken, prijs de
braven nooit te overdreven, wees echter ook tegen degenen die minder begaafd
en braaf zijn nooit te hard, maar behandel hen met ware liefde en geduld.
Laten zij zich oefenen
is allerlei goede en nuttige zaken en maak het kind, al is het nog zo lief,
nooit ijdel, egoïstisch en laat het zichzelf nooit overschatten. Ook moet men
kinderen, vooral als zij er aardig uitzien, nooit door mooie en dure kleren nog
ijdeler en trotser maken dan zij reeds van nature zijn. Men moet ze zuiver houden,
er nooit een soort huisgodjes van maken, dan zal men hen vanaf de geboorte
reeds op die weg brengen die hen in hun rijpere jeugd daar zal brengen waar jullie
allen nu pas door Mij komen.
Verzorg daarom de boompjes opdat zij regelrecht naar
de hemel groeien en zuiver ze zorgvuldig van alle wildgroei; want als de bomen
eenmaal groot en sterk zijn geworden en hun stam lelijke kronkels heeft die
ontstaan zijn door de slechte winden, dan zullen jullie deze ondanks al je
krachtsinspanningen niet meer recht kunnen buigen!
Wees daarom vóór alles
bedacht op een juiste en goede opvoeding van je kinderen, dan zullen jullie dit
volle evangelie van Mij gemakkelijk aan de nieuwe volkeren kunnen prediken, en
het goede zaad zal ook op een goede en zuivere bodem vallen en een honderdvoudige
oogst brengen! Als jullie echter je kinderen op laten groeien zoals de apen hun
jongen, dan zullen zij als onkruid jullie hetzelfde laten oogsten wat ouders
van apenkinderen oogsten: Wat de ouders verzamelen, verbruiken en vernielen hun
kinderen moedwillig; en als de ouders hen van hun euveldaden willen afhouden,
laten de lieve jongen meteen hun scherpe tanden zien en verjagen zij de ouders.
13 juni
Het stervensmoment
(GJE IV. 129, 10, 5)
De Heer: Ik heb jullie
reeds de ontwikkelingsgang laten zien tot aan het punt van de overgang door het
afvallen van de materie. De lichamelijke dood is nog steeds de schrik van alle
schepselen. (...)
Als de ziel op het
moment van scheiden het verwoeste, verscheurde en verder niet meer bruikbare
lichaam verlaat, vibreert zij vaak met trillingen ter grootte van een
handbreedte en wel zo snel, dat je kunt aannemen dat zij in een enkel ogenblik
duizendmaal heen en weer en op en neer gaat. Zolang de ziel zo in trilling is,
is het voor een eventuele toeschouwer totaal onmogelijk ook maar iets van de
menselijke vorm van de ziel waar te nemen. Na verloop van tijd komt de ziel
meer en meer tot rust en wordt daardoor ook als menselijke ziel zichtbaar; is
zij echter tenslotte geheel in de ruststand gekomen die direct na de volledige
afscheiding intreedt, dan is zij ook meteen in volmaakte menselijke vorm
zichtbaar, vooropgesteld dat zij voordien door allerlei zonden niet teveel
misvormd is.
14 juni
Aandacht voor de geest
(GJE IV 140, 4-6)
Je kunt beter vragen
naar iets geestelijks dan naar zaken die voor de geest net zo onbelangrijk kunnen
zijn als de sneeuw die duizend jaar vóór Adam de woeste streken van de aarde
heeft bedekt! Wat materie is en hoe deze ontstond, bestaat en nog ontstaat is
jullie reeds volkomen duidelijk uitgelegd en daarom moeten wij ons nu vóór
alles alleen bekommeren om de geestelijke dingen. Wat heeft de mens aan alle
kennis en wetenschap van de hele wereld als hij zichzelf niet tot in de diepste
levenswortel kent en dat vooral in de levens- en bestaanssfeer van zijn ziel en
zijn geest?
Zal hij ooit
waarachtig gelukkig kunnen zijn, ook al bezit hij alle aardse goederen, als hij
zich bij tijd en wijle af zal moeten vragen: Wat zal er na de dood met mij
gebeuren? Zal ik op de een of andere wijze bewust verder leven of zal het voor
eeuwig helemaal met mij gedaan zijn? Als de bange vragensteller echter geen
bevestigend antwoord krijgt, noch van iemand die meer ervaren is, of nog minder
uit de eigen, duistere, wereldse levenskamer waarin nog nooit een waarachtig
geestelijk licht is doorgedrongen, - wat dan? (....) Wat heeft de mens eraan
als hij alle schatten van de wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan
zijn ziel?
Daarom weg met alles
wat roest en motten kunnen vernietigen! Slechts wat van de geest is, blijft
voor eeuwig onveranderlijk; alles wat tot de materie behoort, is vaak nog
onderworpen aan talloze veranderingen eer het het niveau van de geest bereikt
zal hebben.
Vraag daarom naar
dingen die de geest en de ziel betreffen, maar nooit naar aardse zaken!
15 juni
Oorzaak van de zondvloed
(GJE IV 143, 1-3)
De Heer: Gods wijsheid
kan zich wel verzetten wanneer mensen (...) moedwillig en ook kwaadwillig tegen
de orde van God opstaan; maar daarvoor is er dan weer de liefde van God, die in
haar grote geduld altijd deugdelijke middelen tegenover de verkeerde neigingen
van de mensen weet te stellen en hen weer op de juiste weg brengt, waardoor
tenslotte Mijn einddoel met de mensheid toch altijd moet worden bereikt zonder
dat de mens als een machine daartoe gedwongen wordt door de een of andere
almachtige wraak van God.
Maar zelfs deze
middelen moeten niet als een gevolg van de toornige, goddelijke macht gezien
worden, maar zuiver als een gevolg van de verkeerde handelwijze van de mensen.
De wereld en de natuur hebben immers binnen de bestaande, juiste orde van God
noodzakelijke en onveranderlijke, onontkoombare wetten meegekregen; aan zulke
wetten is echter ook de mens onderworpen wat zijn vorm en zijn lichamelijke
wezen betreft. Als de mens zich nu op de een of andere wijze tegen deze orde
wil verzetten en de wereld wil omvormen, dan wordt hij daarvoor niet door Gods
toorn gestraft, maar door de aangetaste, strenge en vaststaande goddelijke orde
in de dingen zelf, die zo moeten zijn als zij zijn.
Je vraag jezelf nu af,
of de zondvloed ook als een natuurlijk en noodzakelijk gevolg van een verkeerde
handelwijze gezien moet worden. En Ik zeg je: Ja, zo is het! Meer dan honderd
zieners en boden heb Ik opgewekt, en Ik heb de volkeren gewaarschuwd voor hun
handelwijze die tegen de natuurlijke en goddelijke orde inging, en Ik heb hen
meer dan honderd jaar lang zeer ernstig gewezen op de verschrikkelijke gevolgen
voor hun lichaam en hun ziel die daar noodzakelijkerwijs het gevolg van zouden
zijn; maar hun boosaardige moedwil ging zo ver, dat zij in hun blindheid de
boden niet alleen bespotten, maar velen zelfs doodden en zodoende letterlijk de
strijd met Mij aanbonden. Maar toch werd Ik daarom niet van toorn of wraakzucht
boos, maar Ik liet hen hun gang gaan en de droevige ervaring opdoen dat
onverstand en onkunde - die zelf schuldig zijn aan wat ze zijn - met Gods
natuur en ordening beslist niet alles mogen doen wat hen in hun blindheid
goeddunkt.
16 juni
Ontstaan van rampen
(GJE IV. 144, 2-3)
Ik zeg jullie: Alle onheil,
epidemieën, allerlei ziekten bij mensen en dieren, slecht weer, magere en
onvruchtbare jaren, vernietigende hagel, grote alles vernietigende
overstromingen, orkanen, grote stormen, grote sprinkhanenplagen en dergelijke
meer, zijn louter gevolgen van de tegen de orde ingaande handelwijze van de
mensen!
Als de mensen zoveel mogelijk volgens de gegeven orde
zouden leven, zouden zij dat alles niet hoeven te verwachten. De jaren zouden
als parels aan een snoer elkaar opvolgen, het ene net zo gezegend als het
andere. Het bewoonbare deel van de aarde zou nooit door te grote koude of te
grote hitte geplaagd worden. Maar wanneer de slimme en bijzonder intelligente
mensen uit zichzelf allerlei ondernemen wat ver boven hun eigen behoefte
uitstijgt, wanneer zij op aarde te grote bouwwerken en te overdreven
verbeteringen uitvoeren, hele bergen afgraven om heerwegen aan te leggen, als
zij vele honderdduizenden hectaren met de mooiste bossen vernietigen, als zij
terwille van goud en zilver te diepe gaten in de bergen slaan, als zij
tenslotte zelf onder elkaar in voortdurende twist en onenigheid leven, terwijl
zij toch altijd door een groot aantal intelligente natuurgeesten omringd zijn
die zowel voor het weer als de zuiverheid en gezondheid van de lucht, het water
en de bodem zorgen, - is het dan te verwonderen dat deze aarde steeds meer
geteisterd wordt door ontelbare kwalen van allerlei aard?!
17 juni
Invloed van het kwade op het goede
(GJE IV. 145, 3-5)
Wie dit eens heel
praktisch wil ondervinden, moet maar eens naar een zeer goed mens gaan, dan zal
hij zien dat daar alle dieren ook een veel zachter karakter hebben. Het snelst
merkt men dat bij honden, die in korte tijd geheel het karakter van hun baas
aannemen. De hond van een gierigaard zal beslist ook een gierig beest zijn, en
als hij vreet zal het niet raadzaam zijn in zijn buurt te komen. Maar als je
naar een vrijgevig, zachtaardig mens gaat, dan zul je merken dat zijn hond, als
hij er een heeft, een heel goedmoedig karakter heeft; dit dier zal eerder afstand
doen van zijn etensbak dan dat hij een onuitgenodigde gast zijn tanden zal
laten zien. Ook alle andere huisdieren van een zachtaardige en goedhartige baas
zullen aanmerkelijk zachtaardiger zijn, ja zelfs bij planten en bomen zal een
gevoelig persoon een groot verschil waarnemen.
Maar kijk eens of de
bedienden van een vrek ook niet voor het merendeel krenterig, afgunstig en
gierig en derhalve achterdochtig, vals en oneerlijk worden! Zelfs een voordien
goed en vrijgevig mens zal, als hij zich langere tijd in de omgeving van een
gierigaard bevindt die zwemt in zijn goud en zilver, tenslotte echt zuinig en
bij het beoefenen van weldadigheid veel bedachtzamer worden.
Nu is het echter op
aarde ook nog zo dat al wat slecht is, het goede veel gemakkelijker in iets
slechts verandert, dan dat het goede het slechte in iets goeds verandert!
18 juni
Vasten
(GJE IV. 167, 13-16)
Zolang Ik bij jullie
ben als een echte Vader van jullie geest en bruidegom van jullie zielen,
moeten jullie lichamelijk noch geestelijk vasten; als Ik echter mettertijd niet
meer zoals nu persoonlijk bij jullie zal zijn, zullen jullie je weer van
allerlei zaken moeten onthouden.
Overdreven en zonder
reden vasten is ook dwaasheid en kan zelfs net als overdreven zwelgen tot zonde
worden. Wie de juiste regels wil aanhouden voor zijn leven, moet in alle dingen
matig zijn; want iedere onmatigheid moet mettertijd voor lichaam, ziel en geest
nadelige gevolgen hebben! Eet en drink nu welgemoed, en wees vrolijk en
opgewekt!
Een vrolijk en opgewekt
hart is Mij veel liever dan een hart dat droefgeestig, treurig, klagend,
morrend, met alles ontevreden en daardoor ondankbaar is, en zeker weinig liefde
in zich heeft; want in een vrolijk hart woont liefde, goede hoop en vast
vertrouwen. Komt iemand die belangrijke redenen heeft om te treuren bij een
opgewekt en vrolijk iemand, dan wordt hij weldra ook vrolijk gestemd, zijn ziel
begint zich vrijer te bewegen en het licht van de geest kan de rustige ziel
gemakkelijker verlichten, - terwijl een treurige ziel helemaal verschrompelt
en uiteindelijk totaal somber en nors wordt.
Ik neem aan dat jullie vrolijkheid en opgewektheid van
het hart niet verwarren met uitgelaten, onfrisse en onzedelijke grappenmakerij
- want laat dat verre van jullie blijven! - maar Ik bedoel de vrolijkheid en
opgewektheid die het hart van een eerbaar en kerngezond echtpaar vervullen, of
die ootmoedige mensen na goede en God welgevallige daden ervaren.
19 juni
Eenwording
van de mens met God
(GJE IV. 176, 2-4)
God, de eeuwig ontoegankelijke,
openbaart Zichzelf in eigen persoon geheel zoals Hij was, is en eeuwig zijn
zal, aan de mensen. Dat maakt het echter anderzijds ook noodzakelijk om God
niet slechts ten dele, maar met lichaam, ziel en geest geheel in zich op te
nemen, door enkel en alleen Hem lief te hebben. Deze toenadering van de
Schepper tot het schepsel en omgekeerd moet immers uiteindelijk onvermijdelijk
een volledige vereenzelviging van het scheppende Oerwezen met het later
geschapen wezen tot gevolg hebben.
God wordt één met ons
en wij worden één met Hem zonder de geringste beperking van onze persoonlijke
individualiteit en met volkomen vrijheid van wil! Want zonder de volmaakte
vereenzelviging van het schepsel met de Schepper kan nooit aan een volkomen
wilsvrijheid gedacht worden, omdat alleen de wil van de Schepper geheel
onbeperkt kan zijn en de wil van het schepsel alleen maar dán als hij volmaakt
één geworden is met de wil van de Schepper.
Als wij willen wat de
Heer wil, is ons willen volkomen vrij, omdat de wil van de Heer ook volkomen
vrij is; willen wij dat echter niet, of maar ten dele, dan zijn wij miserabele
slaven van onze eigen oneindige blindheid. Alleen in God kunnen wij volkomen
vrij worden; buiten God bestaat er niets dan alleen maar gericht en dood!
20 juni
Menselijke zwakheid
(GJE IV. 176, 8-9)
Mijn Heer en Mijn God!
Waar heb ik het aan te danken dat U nu opeens zo genadig en barmhartig voor mij
bent? Weet dat ik een zondig mens ben, want mijn vlees is erg zwak. Mooie en
aantrekkelijke meisjes maken op mij een geweldige indruk, en van tijd tot tijd
komen er altijd onzedelijke gedachten in mij op. En heel vaak stem ik met een
soort lust en plezier in met deze gedachten, ook al is het niet metterdaad bij
gebrek aan gelegenheid, dan toch wel in mijn gemoed dat bij mij tijdens zulke
bronsperiodes erg gewillig is.
Daarna heb ik dan ook
wel weer heldere ogenblikken en verstandige opvattingen en beschouwingen met
betrekking tot dit onderwerp, maar wat heeft dat voor zin? Als ik meteen
daarop weer een mooi meisje zie, zijn al die heldere ogenblikken, al die
verstandige opvattingen en beschouwingen in een zucht weer verdwenen, en de
oude zondebok staat weer met al zijn zinnelijkheid klaar. Ik doe daarbij en
daarna wel niets, maar dit nietsdoen is toch geen echt nietsdoen, maar alleen
maar een nietsdoen bij gebrek aan gelegenheid. De vrees voor aardse straf en
schande weerhoudt iemand, maar de eigen vrije wil bij lange na niet, want die
heeft bij zulke gelegenheden alleen maar erg veel zin en zou er bij een
gunstige gelegenheid zeker niet afwijzend tegenover staan! Ik ken mijn ellendige
lichaam helaas maar al te goed en daarom ben ik een zondig mens en zo'n grote
genade van U niet waard!
21 juni
Doel van de zinnelijkheid
(GJE IV. 177,1-5)
Ik zeg: Vriend, wat
gaat jou het lichaam aan en wat daarin gebeurt? Als Ik deze eigenschap niet aan
het lichaam zou geven, zou een man dan ooit een vrouw nemen en in haar de
levende menselijke vrucht verwekken?
Als Ik de maag niet de
begeerte naar voedsel gegeven zou hebben, zou iemand dan ooit voedsel tot zich
nemen? (....)
Kijk, wordt er ook
maar één punt in Mijn eenmaal vastgestelde orde gewijzigd, dan is het voor
eeuwig uit met een volkomen vrij en zelfstandig leven. Ben Ik niet Degene die
de ogen het vermogen om te zien, de oren het vermogen om te horen heeft
ingeademd, en de tong het vermogen om te spreken en te proeven, en de neus het
reukvermogen heeft gegeven?
Ben je een zondaar
omdat je bij tijden honger en dorst hebt? Zondig je, wanneer je kijkt,
luistert, proeft en ruikt? Al deze zintuigen zijn je gegeven om de vorm van de
dingen waar te nemen, om de wijsheid van het gesproken woord te horen en om
goede en slechte en schadelijke geesten van de nog ongegiste en ruwe materie
waar te nemen!
Zeker, je kunt met ogen,
oren, neus, smaak en tong wel zondigen als je deze zintuigen niet
overeenkomstig de orde gebruikt, als je je ogen onbeschaamd alleen maar richt
op dingen die slechts het lichaam aanspreken, als je alleen maar graag en
gretig naar laster, smaad en smerige praatjes luistert, als je alleen maar voor
je plezier aan stinkende zaken ruikt die het lichaam verontreinigen en ziek
maken, zodat je niet tot werken in staat bent. Je zondigt ook met je smaak en
je tong als je de te grote belustheid op dure lekkere hapjes niet in toom
houdt; want waarom moet jouw smaak gestreeld worden door het zwelgen van de
kostbaarste dingen, terwijl er naast je veel armen van honger en dorst
versmachten?! Als je honger en dorst hebt, verzadig je dan met eenvoudige en
vers klaargemaakte kost; maar wanneer je meedoet aan vreet- en zwelgpartijen,
zondig je duidelijk tegen de orde van God.
22 juni
Hart en geheugen
(GJE IV 178, 15-17)
Jullie moeten Mijn
woorden beter ter harte nemen, dan vergeet je deze niet zo gauw, want alles wat
je eenmaal echt ter harte hebt genomen, blijft beslist ook vast in je
herinnering zitten en als je het nodig hebt, laat je geheugen je niet in de
steek. Maar als je datgene wat Ik gezegd heb alleen maar in je geheugen wilt
opnemen, zul je het voor het merendeel binnen een jaar minstens honderd keer
vergeten; want op latere leeftijd is het geheugen niet meer zo soepel als in
de jeugd. En de jeugd vergeet al gemakkelijk wat zij geleerd heeft, laat staan
de ouderen. Maar wat je eenmaal ter harte hebt genomen, is in het leven
overgegaan en blijft voor eeuwig!
Ik zeg jullie, van
alles wat je op deze wereld slechts in je geheugen hebt opgenomen, zal in het
hiernamaals geen jota overblijven; alle dorre, wereldse geleerden verschijnen
dan ook in het hiernamaals als doven, blinden en stommen; zij weten helemaal
niets en kunnen zich niets herinneren. Niet zelden komen zij daar zonder enig
begrip aan, zoals een kind op deze wereld uit het moederlichaam komt. Zij
moeten daar alles vanaf de eerste beginselen opnieuw gaan leren en ondervinden,
omdat zij anders in eeuwigheid doof, blind en stom zouden blijven en alleen
maar een vaag gevoel van het lichaam zouden hebben, zonder echt te voelen dat
zij het zijn die reeds op aarde bestonden. Dat moet hun eerst bij stukjes en beetjes
op zinvolle wijze bijgebracht worden.
Als het bij de mens in
zijn hart duister is, is meteen de gehele mens duister; als het daar echter
licht en helder is, is de gehele mens licht en het kan bij hem nooit meer
duister worden! Neem wat je hoort daarom meteen in je hart op, dan zal het ook
weldra licht in je worden!
23 juni
Snel van begrip
(GJE IV. 199,1-4)
De Heer: Het is al
lang bekend, dat mensen die iets gemakkelijk aanvaarden zonder eerst behoorlijk
flink beproefd te zijn, de gemakkelijk aanvaarde en begrepen zaak ook heel
gemakkelijk en snel weer laten varen, terwijl mensen die in zekere zin door
louter porren en een harde aanpak een les leren aanvaarden en begrijpen, deze
dan niet zo gemakkelijk ooit weer vergeten.
Er zijn er wel die
zeer goede talenten bezitten en daarbij ook alle andere capaciteiten hebben!
Zij bevatten alles snel en gemakkelijk en begrijpen het goed, maar op het
moment dat zich noodzakelijke beproevingen voordoen, denken zij aan hun
wereldse voordeel, zijn bang teveel te moeten offeren, en proberen dan zo
mogelijk die geestelijke zaken te vergeten en kwijt te raken, die, hoewel zij
van de waarheid daarvan overtuigd zijn, hun op deze wereld geen voordeel
opleveren. Zulke mensen lijken op die bijna doorzichtige dagvliegen die de
hele mooie dag door in het licht spelen en vol leven zijn, omdat zij zelf
helemaal door het licht doorschenen en doorgloeid worden; maar komt dan de
nacht die het leven beproeft, dan is het uit met hun licht en hun gloed, en
daarmee ook met hun leven!
Daarom zijn mensen die
aanvankelijk een hogere waarheid wat moeilijker aanvaarden, geschikter voor het
rijk van God dan de vlotte aanvaarders; want zij behouden het aanvaarde daarna
getrouw en leven daarnaar, terwijl de vlotte aanvaarders met het licht uit de
hemel spelen als de dagvliegen met het zonlicht, maar als gevolg daarvan ook
niet meer nut hebben van het hemelse licht dan de dagvliegen van het zonlicht.
Soms zijn er echter
ook mensen die een waarheid gemakkelijk aanvaarden, onthouden en dan tijdens de
nacht als heldere sterren blijven stralen en zichzelf en anderen veel voordeel
brengen; maar van deze mensen zijn er maar weinig en zij zijn zeldzaam.
24 juni
Geestelijke schatten
(GJE IV. 199, 6-7, 9)
Het is met het grondig
bevatten en het juiste begrijpen van Mijn leer ongeveer als met het verwerven
van een vermogen: Wie heel gemakkelijk aan een aanzienlijk vermogen is gekomen,
weet daar ook heel snel en gemakkelijk raad mee, want aan ontberingen is hij
nooit gewend en sparen heeft hij nooit geprobeerd. Als hij eenmaal door een
erfenis of door een ander gemakkelijk verkregen gewin in het bezit is gekomen
van een vermogen, zal hij geen waarde hechten aan dat vermogen, want hij
denkt, en voelt dat ook, dat men heel gemakkelijk een groot vermogen vergaart.
Wie zich echter met hard werken een aanzienlijk vermogen vergaard heeft, kent
de zware inspanningen en het vele werk en weet hoeveel zweetdruppels hem iedere
penning gekost heeft; daarom waardeert hij ook zijn met moeite verworven
vermogen en hij verkwist en verbrast het beslist nooit op een lichtvaardige
manier.
Zo is het echter ook met de geestelijke schatten. Wie
ze gemakkelijk verwerft, hecht er nauwelijks waarde aan omdat hij denkt en ook
in zichzelf voelt, óf dat hij ze nooit ofte nimmer kwijt zou kunnen raken, of,
gesteld dat hij er iets of zelfs alles van zou kwijtraken, al het verlorene
heel gemakkelijk weer terug kan krijgen. Maar dat is niet het geval, want wie
geestelijk iets verliest, wint het verlorene een tweede maal niet zo
gemakkelijk terug als hij het de eerste maal kreeg.
Wie eenmaal Mijn woord
heeft, moet het behouden en daar standvastig in blijven, niet alleen door het
kennen van Mijn woord, maar voornamelijk door het doen en handelen volgens Mijn
woord; want alle kennis en geloof zonder daarnaar te handelen heeft vrijwel
geen betekenis en kan voor het leven geen waarde hebben!
25 juni
Goddelijkheid van de Heer
(GJE IV. 200, 18-20)
De engel Rafaël zegt:
Bij God is alles mogelijk, en jullie kunnen daaruit opmaken hoe God, de Heer,
ook al is Hij hier als mens net als een ander mens aanwezig, met de oneindige
macht van Zijn wil toch de gehele oneindigheid leidt, regeert en in stand
houdt, en dat er voor Zijn alziende ogen eeuwig nergens iets verborgen kan zijn,
waarvan Hij niet heel precies alles weet!
Dat de eeuwige
goddelijke geest nu op deze aarde in het vlees is gekomen en Zelf persoonlijk
Mens is geworden, kwam vooral omdat Zijn overgrote liefde voor jullie mensen
van deze aarde, en daardoor ook voor de mensen van al de talloze andere
werelden, Hem bewoog om voor jullie in alle liefde voor alle eeuwige tijden een
voelbare, zichtbare en aanspreekbare God en Vader te zijn! Want Hij, als God,
is de machtigste en zuiverste liefde, en daarom kan ook geen mens en geen engel
Hem anders dan alleen door de liefde benaderen.
Als jullie bij Hem
willen komen, moeten jullie Hem vóór alles boven alles liefhebben en jullie
moeten elkaar als ware broeders en oprechte zusters liefhebben; zonder die
liefde is het zo goed als onmogelijk om bij Hem te komen!
26 juni
Juiste opvoeding
(GJE IV. 220, 1-4)
De Heer: Wat zou een
boom voor vruchten geven als alle hartverblindende verschijnselen van de
vruchtvorming van de eerste vrucht achterwege bleven? (...)
En precies zo is het met
een mens en heel in het bijzonder met zijn ziel! Alles wordt grove materie, die
geen andere vrucht voortbrengt dan alleen die, welke men tenslotte afhakt en
als hout in het vuur verbrandt om uiteindelijk misschien toch nog de as nuttig
te gebruiken voor het bemesten en zuiveren van de slechte en magere grond.
Wie derhalve begint
met het verstand van zijn kinderen te ontwikkelen en te vormen, begint een
huis bij de topgevel te bouwen en put water in een vat vol met gaten. Nat zal
het wel zijn zolang de schepper met dat vergeefse werk bezig is, maar op
zichzelf zal er toch nooit een druppel levend water in blijven, en met de
wonderbare uitingen van het zielenleven zal het wel nooit iets worden. Als men
de gaten in het vat met heel veel moeite dicht zou stoppen, zou het water er
ook wel in blijven. Maar hoe gemakkelijk verrot een stopje dat er niet zo erg
goed en vast ingeduwd is, en na verloop van tijd kan het vat dan weer al zijn
levenswater verliezen.
De betekenis hiervan
is dit: Een mens die verstandelijk is ontwikkeld, kan door veel
zelfverloochening ook naderhand zijn hart doeltreffend ontwikkelen; gaat hij
daarbij echter niet uiterst zorgzaam te werk, en let hij niet voldoende op de
vele proppen waarmee hij alle gaten (aardse zwakheden) in zijn levensvat
gedicht heeft, en laat hij ook maar één zwakheid, ofwel één gaatje dat niet
zorgzaam genoeg dicht gestopt is, de ruimte, dan zal hij heel vlug merken dat
hij het verzamelde levenswater kwijt is, en dat hij heel ongemerkt weer
helemaal de oude mens is geworden, zonder enige innerlijke levensinhoud!
27 juni
Wedergeboorte
(GJE IV. 220, 5-10)
Alleen de liefde kan
jullie omvormen tot het leven!
Daarom ben Ik in de
wereld gekomen om jullie de ware ommekeer te tonen, terug naar Mijn orde en naar
de ware weg, om daarlangs verder te gaan tot jullie de ware geestelijke
wedergeboorte in de ziel bereikt hebben, waarna er geen slechte terugval meer
denkbaar en mogelijk is.
Dit moet nu bij jullie
voorbereid worden, omdat degenen die eenmaal verkeerd zijn geworden, alleen met
de door lapwerk bewerkstelligde ommekeer van de ziel weinig geholpen zouden
zijn. De ziel moet weliswaar eerst helemaal omkeren voordat de geest in de ziel
wedergeboren kan worden, maar de dichtgestopte, opgelapte en zo op de goede
weg gebrachte, betere zielstoestand is niet duurzaam, omdat een ziel die alleen
maar opgelapt is door de macht van de wereld en haar tijdelijke voordelen maar
al te gemakkelijk bij de volgende, iets sterkere verlokkende gelegenheid weer
in haar vanouds gewende, verkeerde handelwijze terugvalt.
Om dat echter zoveel
mogelijk te verhinderen, heb Ik nu de nieuwe weg zo voorbereid, dat Mijn
geest, die Ik nu als een vonk van Mijn vaderliefde in het hart van iedere ziel
leg en gelegd heb, door jullie liefde tot Mij, en daardoor waarachtig en
daadwerkelijk tot de naaste, gevoed wordt, in jullie ziel groeit, en na het
bereiken van de juiste grootte en kracht zich volledig met de genezen ziel
verenigt en daarmee één wordt, - hetgeen dan wedergeboorte van de geest moet en
ook zal heten.
Wie dit bereikt heeft,
staat dan natuurlijk onvergelijkbaar veel hoger dan welke ziel dan ook, ook al
is die op zichzelf nog zo volkomen; die is weliswaar ook tot veel in staat,
maar ondanks dat toch eeuwig niet tot alles wat aan de volledig wedergeborene
is voorbehouden.
Deze vonk van Mijn
liefde wordt echter pas dan volledig in het hart van een mensenziel gelegd, als
een mens Mijn woord gehoord heeft en het gelovig in zijn hart met alle liefde
als waarheid heeft aangenomen; zolang dat niet het geval is, kan geen mens, ook
al is zijn ziel nog zo volmaakt, de wedergeboorte van de geest bereiken. Want
zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de vonk van Mijn liefde
niet in het hart van jullie ziel, en als die er niet is, kan hij ook niet in
een ziel groeien en gedijen, en daarin dus ook niet wedergeboren worden.
28 juni
Doopsel
(GJE IV. 220, 11-12)
In het vervolg zullen
echter ook de kinderen, als zij door Mijn woord en Mijn naam getekend en
gedoopt worden, de geestelijke vonk van Mijn liefde in het hart van hun ziel
gelegd krijgen; die zal echter bij een verkeerde opvoeding niet groeien, wel
bij een opvoeding volgens Mijn orde die nu aan jullie allen overduidelijk is
uitgelegd, volgens welke vóór alles het hart, en van daaruit pas op
overeenkomstige wijze het verstand gevormd moet worden. Het hart wordt gevormd
door de ware liefde en door zachtmoedigheid en geduld.
Leer de kinderen al vroeg de Vader in de hemel
liefhebben, toon hun hoe goed en liefdevol Hij is, hoe Hij alles wat bestaat
terwille van de mensen bijzonder goed, mooi en wijs geschapen heeft, en hoezeer
Hij vooral de kleine, Hem boven alles liefhebbende kinderen is toegedaan! Maak
hen er bij iedere speciale gelegenheid op attent, dat de Vader dat alles regelt
en doet en laat gebeuren, dan zullen jullie het hart van de kleinen tot Mij
keren en Mijn liefde zal al snel in hen beginnen te groeien! Als jullie de
kleinen zo zullen leiden, zal jullie geringe moeite ook al gauw gouden
vruchten dragen, - maar anders dorens en distels, waarop druiven noch vijgen
groeien!
29 juni
Uitstralende levenssfeer
(GJE IV. 222, 1, 3-4, 7)
De Heer: Jullie
begrijpen nog lang niet levensecht genoeg wat in feite nu eigenlijk de
uitstralende levenssfeer van de ziel is, en hoe deze kracht zich kan uiten door
te handelen, te voelen, te luisteren en zelfs door te kijken!
Waarom vind Ik dit nu
juist zo belangrijk? Dat is gemakkelijk te raden en te begrijpen. Wie zijn
leven waarachtig wil verbeteren en wil verheffen tot het eigenlijke leven, moet
het eerst door en door kennen, hoe het bestaat, zich uit, hoe het onder
bepaalde omstandigheden en gebeurtenissen op een bepaalde manier reageert; hoe
het, als het bedorven en verkeerd geworden is, weer te verbeteren is en hoe een
volmaakt verbeterde toestand is te behouden en ook op de naasten is over te
brengen, om uiteindelijk te komen tot één herder en één kudde.
Dat voor de ware
mensen de algehele kennis van het leven het allerbelangrijkste is, hebben in
alle tijden de wijste mannen van alle volken ingezien en beweerd; alleen vonden
zij de weg daartoe slechts heel moeizaam en moeilijk, of meestal ook helemaal
niet. Nu ben Ik echter, als Heer en Meester van al het leven en bestaan van
eeuwigheid, Zelf naar jullie gekomen en Ik heb alles op wonderbaarlijke wijze
hierheen, naar deze meest afgelegen plaats van de wereld ontboden, om jullie
het ware levensbestaan zo zichtbaar en duidelijk mogelijk te laten zien, en
daarom zullen jullie het na verloop van tijd, en met het nodige geduld, wel
begrijpen; maar dan zal het ook jullie plicht zijn, dat wat jullie begrepen
hebben ook je naasten zoveel mogelijk begrijpelijk te maken.
En als jullie van de
mensen echte broeders en vrienden gemaakt hebben, die mettertijd wat
levenskennis betreft op jullie zullen lijken, zullen jullie ook ware vreugde
en zaligheid onder elkaar genieten en sterk worden in al het goede, dat jullie
gemakkelijk zullen uitvoeren. Want honderd armen bereiken meer dan één, honderd
ogen die naar alle kanten gericht zijn, zien meer dan twee en de verenigde
uitstralende levenssfeer van duizenden is een heel merkwaardige, krachtige
hefboom om allerlei gevaren en slechte zaken af te wenden, van welke kant die
ook mogen komen en welke naam ze ook mogen hebben.
30 juni
Verhouding ziel - geest
(GJE IV. 226, 1-4)
De Heer: De ziel zal
zich steeds zo tot de geest verhouden als het aardse lichaam tot de ziel. Het
lichaam van een ziel, al is die nog zo volmaakt, heeft in zekere zin ook een
eigen wil om te genieten, waardoor de ziel bedorven kan worden als zij daarop
ingaat. Een juist opgevoede ziel zal echter nooit ingaan op de vraatzucht van
het lichaam en steeds de baas over haar lichaam blijven; maar bij een verkeerd
opgevoede ziel is dat heel goed mogelijk.
Toch bestaat er tussen
ziel en geest alleen maar dezelfde verhouding als tussen een oer-volmaakte
ziel en haar lichaam. Het lichaam kan zelf begeerten hebben zoveel het maar wil
en met al zijn stekels, die vaak zeer scherp zijn, de ziel prikkelen om daaraan
te voldoen en deze bevredigen, maar dan zegt de volmaakte ziel daar toch altijd
met succes nee tegen! En precies hetzelfde doet Mijn geest in de ziel waarin
Hij helemaal is overgegaan!
Zolang de ziel helemaal opgaat in de wil van de geest,
zo lang gebeurt alles precies volgens de wil van de geest, die ook Mijn wil is;
maar wanneer de ziel echter door herinneringen van vroeger wat meer bezig is
met zinnelijke dingen, dan treedt op zulke momenten de geest terug en laat de
ziel alleen over aan de uitvoering van haar wens, waarvan meestal niets terecht
komt, vooral als de uitvoering daarvan zeer weinig of vaak ook helemaal niets
geestelijks ten doel heeft
De ziel die weldra
haar egoïstische zwakheid en onhandigheid bemerkt, laat dan ook al gauw haar op
eigen lust gerichte dromen varen, verenigt zich weer heel innig met de geest en
laat diens wil overheersen. Dan is er natuurlijk weer orde en kracht en macht
in overvloed.
1 juli
Gevolgen van onkuisheid
(GJE IV. 230, 1-6)
De Heer: De
ingetogenheid van lichaam en van leven en ware maagdelijke kuisheid is van het grootste
levensbelang, want als de mensen deze zonde zouden mijden en alleen maar
geslachtelijke gemeenschap zouden hebben wanneer dat nodig is voor het verwekken
van een vrucht in het lichaam van een deugdzame vrouw, dan zeg Ik jullie: Er
zou er niet één onder jullie zijn, die niet op zijn minst helderziend zou zijn!
Maar nu, bij jullie huidige zeden, verkwist zowel de man als de vrouw de beste
krachten door vaak dagelijks de alleredelste en de meest aan de ziel verwante
levenssappen te verspillen, waardoor zij nooit een voorraad hebben, waaruit tenslotte
een steeds intensiever licht in hun ziel zou kunnen ontstaan!
Daarom worden zij
echter geleidelijk aan steeds trager en op poliepen lijkende, genotzuchtige
wezens. Zelden zijn zij in staat tot een heldere gedachte en zij zijn
vreesachtig, laf, zeer materieel, humeurig, wispelturig, jaloers en afgunstig.
Zij kunnen moeilijk of helemaal nooit iets geestelijks begrijpen, want hun
fantasie zwerft steeds binnen de aantrekkingskracht van het stinkende vlees rond
en wil zich nooit verheffen tot iets hogers en geestelijkers. En ook al zijn
daar zo nu en dan ook mensen onder die tenminste op momenten dat zij geen
begeerte naar het vlees hebben, een vluchtige blik naar boven richten, dan
komen er toch meteen, als zwarte wolken aan de hemel, zinnelijke gedachten en
deze bedekken het hogere zodanig, dat de ziel het volkomen vergeet en zich
meteen weer in de stinkende poel van de lichamelijke lust stort.
Bij zulke mensen baten
de goede voornemens, die zij niet zelden hebben, weinig of niets. Zij lijken
meestal op varkens, die zich met steeds vernieuwde begeerte in de
afschuwelijkste modderpoelen storten en daarin met het hele lichaam rondwoelen,
en op honden, die naar wat zij uitgespuwd hebben, terugkeren en het begerig
weer opvreten.
Laat het jullie daarom
naar waarheid gezegd zijn, dat hoerenlopers en hoeren, echtbrekers en
echtbreeksters, en ontuchtigen van allerlei soort en van ieder geslacht,
moeilijk of ook helemaal nooit de toegang tot Mijn Godsrijk zullen vinden!
2 juli
Gemeenschap volgens Gods orde
(GJE IV. 231, 2-6)
Bij een volk waar
ontucht en hoererij hoogtij vieren, bezitten de mensen totaal geen uitstralende
levenssfeer; zij zijn traag, laf en gevoelloos en niets bezorgt hun nog een
verheffend en gelukkig stemmend genoegen, en een mooie vorm of gestalte doet
hun niets. Zij leven alleen voor het stomme, dierlijke genot waar hun lichaam
hen toe drijft; voor al het andere hebben ze of heel weinig of helemaal geen
gevoel.
Zorg er daarom vóór
alles voor dat deze zonde nergens om zich heen grijpt, en echtparen moeten
alleen maar dát doen wat beslist noodzakelijk is voor de verwekking van een
mens! Wie zijn vrouw lastig valt tijdens haar zwangerschap, bederft de vrucht
reeds in het moederlichaam en plant daarin de geest van ontucht; want de geest
die de echtelieden dwingt en prikkelt om meer dan volgens de natuur
noodzakelijk is gemeenschap te hebben, diezelfde geest gaat dan versterkt over
in de vrucht.
Daarom moet er ook bij
de verwekking goed en zeer gewetensvol op gelet worden, dat de gemeenschap ten
eerste niet uit lage wellust plaatsvindt, maar uit ware liefde en geestelijke
toeneiging, - en ten tweede dat de vrouw, zodra zij in verwachting is, nog ruim
zeven weken na de geboorte van haar vrucht met rust wordt gelaten.
Kinderen die zó
volgens de regels verwekt worden en in het moederlichaam ongestoord tot volle
rijpheid zijn gekomen, zullen ten eerste al met een volmaaktere ziel op de
wereld komen, omdat de ziel in een volmaakt gerijpt organisme beslist eerder en
gemakkelijker voor haar geestelijk centrum kan zorgen dan bij een dat helemaal
bedorven is, waaraan zij steeds maar moet verbeteren en herstellen, en ten
tweede is zij zelf zuiverder en lichter, omdat zij niet verontreinigd is door
de wulpse, ontuchtige geesten, die vaak dagelijks door de wellustige
na-bevruchtingen in het vlees en ook in de ziel van het embryo mee verwekt
worden.
3 juli
De materialistische mens
(GJE IV. 236, 4-6)
De Heer: Ja, de wereldse
mensen verstaan de kunst heel goed om de materiële bodem van de aarde net als
varkens en woelmuizen om te woelen en met allerlei vruchten te verbouwen. Zij
behalen aanzienlijke oogsten, vullen hun schuren en korenbakken tot bovenaan
toe en worden vervolgens trots en hoogmoedig en daarom des te harder en
gevoellozer tegenover de arme mensheid, die door de te grote hebzucht van de
wereldse rijken, en daardoor machtigen, geen spanne breeds grond in eigendom
kregen om zelf in hun onderhoud te voorzien.
Dus die kunst verstaan de wereldse mensen
voortreffelijk; maar de aarde van de geest, van het eeuwige leven, laten zij
voortdurend braak liggen en daar bekommeren zij zich weinig om. Of daarop
dorens en distels groeien, bekommert ze weinig of niets, en het wordt daardoor
begrijpelijk, hoe en waarom de mensen van deze aarde, in plaats van beter,
steeds slechteren ellendiger worden. Als zij maar schitterende paleizen voor
zichzelf kunnen bouwen, op zachte bedden kunnen liggen, en hun buik met de
heerlijkste lekkernijen kunnen vullen en hun huid kunnen bekleden met zachte,
koninklijke kleren, dan hebben zij genoeg en zijn zij tevreden; want dan hebben
zij dat, wat hun zelfzuchtige, lichamelijke leven ook maar verlangen kan
tijdens de korte tijd van hun aardse bestaan.
Maar als dan de
kwalijk hinkende bode komt, de kwaadaardige ziekte met achter haar aan de dood,
dan valt hun ziel, die helemaal weggekwijnd is, ten prooi aan steeds grotere
angsten, vervolgens aan volledige vertwijfeling en onmacht, en tenslotte aan de
dood, en lachende erfgenamen verdelen dan de nagelaten grote schatten en
overvloed van de gestorven wereldse dwaas. En wat heeft deze dan in het
hiernamaals? Niets dan in alle opzichten de grootste armoede, de grootste nood
en de grootste voor deze wereld onbeschrijfelijke ellende, en niet zomaar voor
een kort poosje, maar voor naar jullie begrippen ondenkbaar lange tijden, die
jullie heel zeker met het begrip `eeuwig' zouden kunnen aanduiden, hetgeen
echter ook heel natuurlijk is; want waar moet een ziel die nooit voor iets
anders gezorgd en gewerkt heeft dan alleen voor haar lichaam, de middelen
vandaan halen om zich te vervolmaken in een wereld die uit niets anders kan en
mag bestaan dan alleen uit datgene wat een ziel in zich heeft en vervolgens
door de geestelijke ether van haar uitstralende levenslicht omvormt in een
woonwereld die haar omgeeft.
4 juli
Materialistische ziel in het hiernamaals
(GJE IV. 238, 1-4, 10)
De Heer: Een openbaring
kan hier op deze aarde gemakkelijker gegeven worden aan een volk, dan in het
hiernamaals aan een ziel, die geen enkel vonkje van iets wat enigszins lijkt op
een goddelijke orde, mee naar het hiernamaals heeft gebracht.
Als zo'n ziel die
geheel verstoffelijkt is geworden, door ontelbare noodsituaties en onmenselijke
benarde toestanden in het hiernamaals eindelijk zover is gebracht dat zij
bepaalde begrippen en ideeën gekregen heeft, en er door de grotere
beweeglijkheid van haar gemoed een zwak licht in haar substantiële brein komt,
waaruit zij zich tengevolge van haar uiterst behoeftige verbeelding en wil een
hersenschimmige noodwoonwereld vormt, die natuurlijk nog lang niet duurzaam is
omdat deze nog te ver afstaat van de enige waarheid en de goddelijke orde die
daaruit voortvloeit, - dan schept dat pas de mogelijkheid dat zendelingen die
helemaal in dezelfde omstandigheden lijken te verkeren als zij, haar bezoeken,
om haar heel behoedzaam en zo ongemerkt mogelijk te voorzien van en te verrijken
met verscheidene betere begrippen.
En dan zijn vaak
honderd aardse jaren nog een te korte tijd om de op deze wereld zo totaal
bedorven ziel in een heel povere hemelse orde te brengen.
Maar het is en blijft
vrijwel onmogelijk om haar hoger te brengen dan de onderste, eerste en zuivere
wijsheidshemel, want haar brein raakt de trieste, eerste merktekenen nooit
kwijt, waaruit zich van tijd tot tijd nog steeds een soort aanspraak en
bezinning op wraak ontwikkelt, hetgeen in het nu steeds beter verlichte brein ook
weer een beeld achterlaat en maakt, dat het gemoed van de ziel inziet dat het
weliswaar heel goed met haar gaat, maar dat deze goede gang van zaken lang geen
compensatie is voor alles wat zij tot nu toe heeft doorstaan.
Iedere ziel moet zich
ooit zelf tot ontwikkeling brengen: gemakkelijk hier op aarde, of zeer
moeilijk in het hiernamaals; daarvoor zijn haar de middelen ingeplant. Verzuimt
zij het hier, omdat zij zich teveel door de wereld en haar verlokkende schatten
heeft laten verleiden, dan zal zij het in het hiernamaals moeten doen.
5 juli
Zelfontplooiing van de mensenziel
(GJE IV. 245, 5-7)
Als de bij heeft wat
zij zocht, heeft zij reeds alles; alle andere schatten van de hele
oneindigheid zijn voor haar van nul en generlei waarde.
Maar bij een ziel die
zichzelf vervolmaakt ligt dat heel anders! Om dat te kunnen realiseren moesten
haar toch alle daarvoor nodige middelen volledig ter beschikking gesteld
worden, waardoor zij, als zij deze wil gebruiken, noodzakelijkerwijs en
onfeilbaar de volmaaktheid bereiken moet; maar de daarvoor vereiste middelen
worden de ziel die tot het vrije kindschap van God geroepen is, toch beslist
nooit opgedrongen, maar worden alleen klaargezet, zoals voor een wijze
bouwmeester de materialen die voor de bouw van een huis nodig zijn. Vanaf dat
punt gebruikt de bouwmeester ze naar eigen goeddunken en bouwt daarvan een huis
volgens zijn idee en zijn smaak, en het gebouwde huis is dan volkomen zijn werk
en niet het werk van degene die voor hem het materiaal heeft klaargezet. Ook
al heb je het beste materiaal klaargezet om een goed woonhuis voor je te laten
bouwen, maar je bouwt het zelf niet, maar stelt een bouwmeester aan die het
gevraagde huis voor je bouwt, kun je dan toch zeggen: Kijk, dit mooie en
prachtig ingerichte huis is mijn werk?! Beslist niet, want het huis blijft
altijd het werk van degene die het naar eigen goeddunken en inzicht heeft
gebouwd!
Omdat dus een tot het
kindschap van God geroepen ziel slechts het materiaal voor de eigen bouw
gegeven mag worden en daarnaast de leer hoe de bouw uitgevoerd moet worden, is
hiermee beslist wel voldoende begrijpelijk uiteengezet dat, om het eigene van
iedere ziel te bewaren, ook in het hiernamaals niet meer dan dat voor haar
gedaan mag worden. Ook al is een ziel nog zo verdorven, dan mag zij toch niet
door Mijn almacht aangepakt worden, maar wordt haar slechts zoveel materiaal
aangereikt als zij kan verwerken; zij mag ook niet zwaarder belast worden dan
haar krachten reiken.
6 juli
Zelfstandig vrije mensenziel
(GJE IV. 246, 5-7)
De Heer: Ja, vriend,
een zon, een aarde en alle dingen daarop te scheppen is eenvoudig! Daar is niet
zo'n lange tijd voor nodig. Ook gerichte dieren- en plantenzielen scheppen is
niet moeilijker. Maar een ziel maken die in alles volledig aan Mij gelijk is,
is ook voor de almachtige Schepper een bijzonder moeilijke zaak, omdat almacht
Mij daarbij niet kan helpen, maar alleen wijsheid en het grootste geduld en de
grootste lankmoedigheid!
Want bij het scheppen
van een ziel die volledig aan Mij gelijk is, dus een tweede godheid, mag Mijn
almacht maar heel weinig doen, maar moet alles door de nieuw wordende God uit
Mij gedaan en uitgevoerd worden. Van Mij krijgt hij alleen het geestelijke
materiaal en naar behoefte ook het natuurlijke. En als dit niet zo was, en als
het anders zou kunnen, zou Ik als de eeuwige Oergeest, Mijzelf tengevolge van
Mijn liefde heus niet de moeilijke taak opgelegd hebben om Zelf in het vlees te
verschijnen om de tot een bepaald punt ontwikkelde zielen niet door Mijn almacht,
maar alleen door Mijn liefde verder te leiden, en hun een nieuwe leer en de
nieuwe goddelijke geest uit Mij te geven, opdat zij nu, als zij het oprecht
willen, met Mij in een zeer kort tijdsbestek volkomen één kunnen worden.
Ik zeg jullie: Voor
Mijn eeuwige, voorbereidende werk begint nu pas de oogst en jullie zullen Mijn
eerste, geheel volmaakte kinderen zijn, wat echter nog steeds van jullie en
niet van Mijn wil afhankelijk is.
7 juli
Bezetenheid
(GJE IV. 247, 2-4)
Ik zeg: Ja, Mijn
vriend, niet jullie zielen, maar alleen jullie lichamen waren bedorven, omdat
zich in jullie ingewanden een aantal boze geesten genesteld had! Die veroverden
het lichamelijke organisme in zoverre dat zij daarin heer en meester waren
zoveel zij maar wilden, en jullie zielen, die lang niet opgewassen waren tegen
zoveel geesten, trokken zich gedurende die tijd terug en moesten de kwade
geesten in jullie lichaam hun gang laten gaan.
Maar daardoor leden
jullie zielen niet de minste schade, want zulke bezetenheid wordt ook alleen
maar dáár toegelaten, waar een lichaam bewoond wordt door een ziel die reeds zo
zuiver is, dat de slechte nog zeer onrijpe geesten van zielen uit het
hiernamaals, deze ziel beslist niet kunnen schaden, wanneer zij nog eenmaal, in
de mening er beter van te kunnen worden, gebruik maken van een lichaam.
De geringste uiting
van Mijn macht is dan voldoende om duizendmaal duizend van zulke zielen uit
het lichaam te verwijderen. Als de geesten eenmaal uit het lichaam zijn, zul je
zeker een behoorlijke zwakte in je lichaam voelen, die aanhoudt tot de ziel
zich weer meester heeft gemaakt van het hele lichamelijke organisme. Zodra dit
heeft plaats gevonden, beheerst de oude helemaal gezonde ziel weer het lichaam.
Hier werd dus alleen het lichaam en niet de ziel door Mijn almacht geholpen.
Maar wanneer een ziel als zodanig door haar eigen wil verwoest is, kan Mijn
almacht niet helpen, maar alleen liefde, onderricht en geduld, omdat iedere
ziel zelf moet gaan bouwen en zich met het haar gegeven materiaal zelf moet
vervolmaken.
8 juli
Doel van Gods menswording
(GJE IV. 255, 2-5)
Tijdens geen van de
talloze voorscheppingen heb Ik Mij door de kracht van Mijn wil op de een of
andere planeet als mens met het vlees omhuld, maar Ik trad alleen met haar
menselijke schepselen in contact door middel van voor die schepping geschapen
zuivere engelengeesten. Alleen de huidige scheppingsperiode heeft ten doel om
Mij op een willekeurig, klein, aards hemellichaam, dat nu juist deze aarde is,
voor alle voorafgaande alsook voor alle in de nooit eindigende eeuwigheid
volgende scheppingen, in Mijn eeuwige oer-goddelijke wezen in het vlees en in
de beperktste vorm te aanschouwen en door Mijzelf onderwezen te worden.
Ik wilde Mij voor alle
toekomstige tijden en eeuwigheden niet alleen, zoals gewoonlijk, ware en
werkelijk volledig op Mij lijkende kinderen scheppen, maar hen door Mijn
Vaderlijke liefde echt uitverkiezen, opdat zij dan met Mij over de hele
oneindigheid zouden heersen.
Om dat echter te
bereiken, hulde Ik, de oneindige, eeuwige God, het voornaamste centrum van Mijn
goddelijk wezen in het vlees, om Mij aan jullie, Mijn kinderen, als zichtbare
en tastbare Vader te presenteren en jullie Zelf door Mijn hoogst eigen mond en
hart de ware goddelijke liefde, wijsheid en kracht te leren, waardoor jullie
dan, gelijk aan Mij, niet alleen over alle wezens van deze tegenwoordige
scheppingsperiode moeten en zullen heersen, maar ook over die van de
voorafgaande en alle nog komende.
En daarom heeft deze
scheppingsperiode ten opzichte van alle andere het door jullie nog lang niet
duidelijk genoeg besefte voorrecht, dat zij in de gehele eeuwigheid en
oneindigheid de enige is waarin Ik Zelf de menselijke, vleselijke natuur
helemaal heb aangenomen.
9 juli
Groei van de uitstralende levenssfeer
(GJE IV 261, 1-3)
De Heer: Als een ziel
eenmaal helemaal rein is en zodoende ook helemaal gezond en krachtig, begint
zij de overvloed van haar uitstralende levenssfeer in zekere zin buiten de
grenzen van haar lichaam te verleggen, en dat des te verder naarmate het leven
in haar zuiverder is geworden.
Vergelijk het met een
dof gloeiende kool die een van jullie in een geheel duistere kamer voor zich
neerlegt. De kool zal nu nauwelijks zoveel licht in haar allernaaste omgeving
verspreiden, dat men kan zien waar hij ligt. Blaast men de haar verduisterende
as, als een soort zielenstof, van haar oppervlak weg, dan zal haar licht rondom
reeds zo sterk en zover doordringen, dat men haar naaste omgeving al heel goed
zal kunnen zien. Als men steeds harder blaast, zal vanuit haar reeds
lichtgloeiende oppervlak zich zoveel licht gaan verspreiden, dat men desnoods
reeds in de hele kamer de voorwerpen die zich daar bevinden, goed duidelijk zal
gaan zien. Komen er vervolgens witte vlammetjes op de gloeiende kool, dan zal
het daardoor in de hele kamer goed licht worden, en men zal dan nu van alle voldoende
verlichte zaken de kleuren ook zuiverder kunnen zien.
Met de zuivere ziel
gebeurt hetzelfde. De gloeiende met as bedekte kool lijkt op een geheel met
het vlees vergroeide ziel. Zij heeft al haar matte levensvuur nodig om de haar
omringende duistere materie te vormen; daar is dus vorming van een
uitstralende levenssfeer totaal onmogelijk! En zo'n zeer materiële ziel kan dus
nooit iets bespeuren van een speciale en hogere eigenschap. In dat geval is er
geen sprake van een heerschappij over alle schepselen, evenmin kan ze iets zien
in de sferen van het levensgebied van de ziel en iets horen van een innerlijke
geestelijke stem en nog veel minder iets verstaan van de dieren- of zelfs de
plantentaal, allemaal zaken die aan de aartsvaders net zo bekend waren als aan
jullie de allerbekendste uiterlijke vorm van een ding of van een of ander
voorwerp.
Want waar zou een ziel
haar geestelijk uitstralende sfeer vandaan moeten halen om iets helder te
verlichten, als zij, die zelf licht zou moeten geven, niet voldoende lichtende
levensether uitstraalt om van zichzelf te kunnen zien dat en hoe zij bestaat?
10 juli
De uitstralende levenssfeer van Mozes
(GJE IV 262, 1-3)
De Heer: De oude vrome
patriarchen hadden een uitstralende levenssfeer die zo sterk was, dat zij 's
nachts licht gaven, ook voor aardse ogen. Nadat Mozes op de Sinaï met God
samenkwam, straalde zijn ziel door de gloed van zijn liefde tot God zo sterk,
dat zijn gezicht overdag heerlijker en helderder straalde dan het licht van de
zon op het midden van de dag, en Mozes zijn gezicht moest bedekken met een
driedubbele doek, omdat de andere mensen anders niet naar hem konden kijken. Onder
de mensen van deze aarde had Mozes' ziel toen de hoogste volmaaktheid bereikt,
daarom moesten dan ook alle schepselen hem heel precies gehoorzamen. Hij stond
op de hoogste intelligente manier in verbinding met alle geschapen wezens, vond
daarom ook overal Mijn wil, toonde die aan de blinde mensen en gaf hun ook de
juiste wegen aan waarop ieder mens, als hij maar vast wil, tot volmaaktheid van
zijn ziel kan komen. (....)
Als Mozes naast zijn uiterst volmaakte ziel ook had
kunnen bereiken dat de geest in hem geboren werd, wat hem ook dan pas ten deel
zal vallen wanneer Ik zoals een Elia, maar zonder vurige wagen, zal zijn
opgevaren, dan zou deze grootste van alle profeten van deze aarde alle sterren
nieuwe banen hebben kunnen geven, en de grote zonnen zouden zich net als de
golven van de Rode Zee, naar zijn wil hebben moeten voegen, zoals ook de harde
granietrots precies op de plaats waar Mozes dat wilde, een rijke waterbron
moest laten ontstaan, want hij beval de in de steen verbannen geesten en die begrepen
Mozes' taal heel goed, en deden wat hij beval.
Dat de oude wijzen
echter meestal niet alleen met de dieren, maar met alle planten en zelfs met
stenen en metalen, met het water, met de lucht, met het vuur en met alle
geesten der aarde contact hadden, daarvan getuigen vele plaatsen in de gehele
Schrift.
11 juli
Kracht van de geest
(GJE IV. 263, 5-8)
De Heer: Heel anders
staat het met de onbeperkte kracht van de geest, zodra deze eenmaal helemaal in
de ziel is wedergeboren, of eigenlijk is ingeboren; want daardoor krijgt hij de
volle gemeenschap met Mijn oneindige en eeuwige almacht, Mijn liefde en Mijn
wijsheid, inzicht, kennis en Mijn wil! Zou hij echter wanneer hij dat alles
volledig bezit, en daardoor pas waarachtig Mijn kind is, dan nog een wens kunnen
koesteren om dingen te kunnen bewerkstelligen die eens de ouden slechts ten
dele en dat slechts onvolkomen, hebben kunnen doen?!
Dat jullie dat
weliswaar nu niet meer kunnen, daaraan heeft jullie wil geen schuld, maar de tijd
en haar verkeerde zeden. Maar juist daarom ben Ik nu Zelf gekomen om jullie in
plaats van dat kleine verloren paradijsje de hele hemel van de zuiverste en
machtigste geest uit Mijzelf te geven, - en dan geloof Ik in jullie plaats, dat
jullie daar wel volkomen tevreden mee kunnen zijn!
Natuurlijk kost het
jullie om te bereiken dat jullie ziel geheel doordrongen is van de geest ook
veel moeite en daadkracht; maar wanneer je daardoor met zekerheid verrijkt
wordt met het allergrootste en allerhoogste levensgoed, dan kunnen jullie je
wel wat laten welgevallen! Want alle wonderbaarlijke eigenschappen van een op
zichzelf volmaakte mensenziel en alle schatten van deze aarde zijn immers nog
niet de kleinste dauwdruppel vergeleken bij de grote wereldzee van datgene wat
jullie door het juiste opvolgen van Mijn woord en wil veel zekerder wacht dan
de eens komende stoffelijke dood van jullie lichaam, die jullie in feite
echter even weinig zal storen als wanneer je een oud vermolmd huis verlaat dat
ieder moment in elkaar kan storten, om daarvoor in de plaats voor altijd en
eeuwig een nieuw huis te betrekken, - een huis waar de stormen van geen enkele
tijd vat op kunnen krijgen!
Want waarlijk Ik zeg
jullie: Alle door Mijn woord en het handelen daarnaar wedergeboren mensen
zullen de lichamelijke dood niet voelen, noch hem, zoals de wereldse mensen en
veel dieren, vrezen, maar zij zullen zelf geheel vrijwillig het lichaam
verlaten, wanneer Ik hen voor hogere doeleinden nodig heb en uit deze wereld
naar Mijn huis zal roepen!
12 juli
Toekomst van Rome
(GJE V. 9, 4-8)
Rome zal lange tijd de
beste verblijfplaats van Mijn leer en Mijn bijzondere genade blijven, en deze
grote keizerstad zal een leeftijd in de wereld bereiken die maar zeer weinig
steden in Egypte zullen bereiken, maar niet zo ongeschonden als Rome. Vijanden
van buitenaf zullen deze stad vrijwel nooit kwaad doen; als zij tot verval
komt, zal zij dat slechts aan de tijd en haar weinige vijanden van binnenuit te
danken hebben!
Maar verder zal jammer
genoeg ook in deze machtige stad Mijn leer in een soort afgoderij veranderen;
desalniettemin zal Mijn woord en nog altijd over het geheel genomen de beste
levensmoraal daarin bewaard blijven.
Vooral in later tijden
zal de geest van Mijn leer er in grote mate verdwijnen. De mensen zullen op de
buitenste schors kauwen en die aanzien voor het geestelijke levensbrood; maar
dan zal Ik haar wel door de juiste middelen geleidelijk aan weer op de rechte
weg terugbrengen! En ook al zou zij nog zoveel hoererij en echtbreuk begaan
hebben, dan zal Ik haar toch weer te juister tijd reinigen!
Overigens zal zij
echter altijd een verkondigster van liefde, deemoed en geduld blijven, waarom
men van haar in alle tijden veel door de vingers zal zien, en de groten der
aarde zullen zich dikwijls om haar verenigen en uit haar mond de woorden van
haar heil willen horen.
In het algemeen zal op
deze aarde iets nooit lang helemaal zuiver blijven, dus ook Mijn woord niet;
maar in Rome nog altijd het meest zuiver, vanwege het doel van het leven, en
als vereerd overblijfsel uit de geschiedenis!
13 juli
Levensdoel op aarde
(GJE V. 51, 2-4)
Rafaël: Bestaat er
voor de mens dan geen hogere en verder reikende bestemming op deze wereld dan
de best mogelijke verzorging van zijn lichaam en zijn persoonlijke eer op deze
materiële aarde! Luister en voel!
Iedere mens heeft een
onsterfelijke ziel en in de ziel een geest die nog onsterfelijker is. En opdat
de ziel, als geest die zich uit de materie ontwikkelt, volledig één wordt met
de oergeest van God, die `liefde' heet, moet al het streven van de ziel erop
gericht zijn, dat zij zich ten eerste losmaakt van de materie en van alle eisen
die deze stelt, en dat zij al haar inspanningen, al haar doen en laten enkel
naar het zuiver geestelijke richt; ten tweede moet het voortdurend haar enige
zorg zijn, dat zij één wordt met de in haar rustende geest van Gods zuivere
liefde, omdat God Zelf van oorsprong in Zijn oerwezen de allerzuiverste Liefde
is!
Maar hoe komt een mens
dan te weten, dat zijn ziel één is geworden met de ware geest van God in haar?
Dat komt zij heel eenvoudig uit zichzelf te weten! Als je in jezelf geen
hoogmoed, geen onnodige eerzucht, geen zucht naar roem, geen afgunst, geen
verlangen naar bezit, pracht en praal, maar daarentegen des te meer intense en
ware liefde voelt voor je naaste en God, en het een ware diepe vreugde voor je
hart is als je alles wat je bezit in geval van nood aan arme en gebrek lijdende
broeders en zusters hebt gegeven, ja, als het je echt pijn doet in je hart
wanneer je een arme niet kunt helpen, en als God alles voor je betekent en de
hele aarde met al haar rijkdommen en schatten niets, dan is je ziel reeds
geheel één met de geest van God in haar, dan heeft zij het volmaakte eeuwige
leven bereikt, is ze wijs, en waar nodig in staat om wonderen te verrichten
enkel en alleen door te willen!`
14 juli
Inzichtelijk vermogen van de liefde
(GJE V 61, 2-5)
De Heer: Het innerlijk leven is liefde, dus een vuur met
alle warmte. Als dit vuur gevoed wordt door de inwerking van iets wat zelf
vuur in zich heeft, zoals het vuur van een haard gevoed wordt doordat men er
goed brandhout aan toevoegt, dan zal het levendiger gaan branden, het wordt
steeds warmer en levendiger en krijgt meer aandacht voor wat er brandt. De
vlammen worden dichter, het vuur lichter, en de ziel zal spoedig veel licht
krijgen over iets wat haar eerder geheel onbekend was. Daardoor wordt de
liefde voor de zaak steeds groter en groter, en men houdt niet op tot men deze
door en door kent en het helemaal duidelijk is wat men er aan heeft en wat er
allemaal in opgesloten zit. Dat gebeurt echter alleen wanneer de liefde voor de
zaak steeds groter en intensiever wordt.
Als het leven nergens
door iets wordt aangespoord dan blijft het koud en bekommert het zich niet in
het minst om iets ook al is het op zichzelf nog zo gedenkwaardig, zoals ook die
vlam ook niet likt aan de stukken hout die er te ver van af liggen.
De mens moet dus door
iets bewogen worden om er warme levendige gedachten over te krijgen. Door de
koude waarheid kan het innerlijk leven nooit bewogen worden, omdat de
innerlijke warmte ervan daardoor niet toeneemt, maar slechts minder wordt.
Jij hebt tot nu toe
alles met je ijskoude verstand gezocht, en de hefboom voor je zoeken was je
even koude scherpzinnigheid, die niets als waar aanvaardde wat niet met een
zintuig was waar te nemen.
15 juli
Liefde leidt tot inzicht
(GJE V. 62, 4-7)
De Heer: Er is
eigenlijk maar één enkel innerlijk zintuig en dat heet liefde, en die woont in
het hart. Dit zintuig moet vooral gesterkt, ontwikkeld en gezuiverd worden en
alles wat de mens doet, wat hij wil, wat hij denkt en waarover hij een oordeel
vormt, moet door de levenswarme lichtvlam uit het vuur van de zuivere liefde
verlicht en doorgelicht worden, opdat alle geesten ontwaken op de ochtend van
de levensdag die in het hart van de mens aanbreekt.
Als alle levensgeesten
in de gedachten, woorden, daden en werken wakker worden, zullen ze in beweging
komen, en de mens die vol is van dit innerlijke, geestelijke licht, zal hen al
snel zonder moeite gewaar worden, omdat ze zodra ze gewekt zijn zich in
allerlei vormen beginnen te uiten. Deze vormen zijn niet toevallig en zonder
betekenis, maar ze
komen allemaal overeen met een zichtbare geestelijke activiteit uit de sfeer
van Gods orde.
Zoiets kan de mens met
zijn verstand en zijn ijdele scherpzinnigheid nooit te zien krijgen, maar
slechts met de van leven vlammende ogen van zijn geest, welke de liefde is.
Daarom kun je het
volgende als een vaste norm aannemen en zeggen: Geen enkel op de buitenwereld
gericht verstand kan ooit doorgronden en te zien krijgen wat er in de mens
leeft; dat kan alleen de geest in de mens. En daarom kan ook niemand God kennen
dan alleen de gewekte en volop actief geworden geest van God in het hart van de
mens, die gelijk God Zelf zuivere liefde is en een eeuwige sabbat in het hart
van de mens.
16 juli
Leven in oprechtheid
(GJE V. 66, 3-6)
Let nooit op het oordeel
van de wereld; want de wereld is en blijft slecht en boosaardig; bedrog en
hoogmoed zijn haar hoofdelementen!
Ik zeg jullie, dat
jullie in Mijn naam bergen zullen kunnen verzetten en nog grootsere dingen
kunnen doen dan Ikzelf nu doe; maar nooit mag de gedachte in jullie opkomen dat
jullie iets gedaan zouden hebben vanuit jullie kracht en macht; want die
bestaat niet op deze wereld! Alleen door de kracht van Gods geest zullen voor
jullie alle dingen mogelijk zijn die voor de mensen van nut kunnen zijn!
Alle kracht zal een
aan God toegewijd gemoed eigen zijn, en dat zolang iemand daarbij niet
overdrijft. Aanvaardt iemand uit eigenbelang daarvoor echter eer en geld, dan
zal hij ogenblikkelijk de eigenschap die Gods geest hem verleent, volledig
verliezen!
19 juli
Het lot van de materieel geworden ziel (1)
(GJE V 71, 5-9)
Omdat materie alleen
maar een gericht is van het geestelijke, dat niet blijvend kan en mag zijn,
maar slechts kan en mag duren zolang het geestelijke oer-element zich hierin
verzamelt, zichzelf daarin leert kennen en dan na het verkrijgen van voldoende
kracht de materie om zich heen oplost en deze in het overeenkomstige
geestelijke verandert, daarom kan het niet anders dan dat een verwereldlijkte
en materieel geworden ziel uiteindelijk het lot van de materie deelt.
Wordt de materie
opgelost, dan gebeurt dat ook met de ziel. Deze wordt, in ieder geval voor het
grootste deel, opgelost in substantiële, psycho-etherisch oerkracht-atomen, en
daarbij blijft er voor de eigenlijke ziel na het afvallen van het vlees niets
anders over dan het een of andere lichtloze en vaak bijna levenloze
skelet-achtige grondtype van een dier, dat niet de minste gelijkenis heeft met
het wezen van een mens.
Zo'n ziel bevindt zich
dan in een toestand welke de oer-aartsvaders, die begaafd waren met het
vermogen om geestelijk te zien, 'sheoula' (hel = dorst naar leven) noemden, wat
een heel ware en juiste benaming was.
In die zin is ook de
hele aarde en kortom alles wat je met je materiële zintuigen ook maar kunt
waarnemen, een ware sheoula. Dit betekent voor de ziel, die een geest is of
liever gezegd moet worden, de dood; want wie is opgehouden datgene te zijn wat
hij was, is ook als datgene wat hij was, volledig dood.
Een ziel is dan na het
afvallen van het vlees ook dood als zij om de zojuist genoemde redenen alles,
wat haar van een menselijk wezen eigen was, bijna totaal heeft verloren, en er
hoogstens een dier-skelet van haar overgebleven is. Er zullen weer voor jou
ondenkbare tijden moeten verstrijken eer zo'n ziel, die geheel in de
materie is opgegaan,
een mensachtig wezen wordt, en hoelang zal het duren tot uit zo'n ziel weer een
volledig mens groeit!
20 juli
Het lot van de materieel geworden ziel (2)
(GJE V 71, 10-11, 13-16)
Jij denkt natuurlijk dat
bij God alles ook in een enkel ogenblik mogelijk moet zijn. Ik zeg je daarop,
dat bij God inderdaad wel alle dingen mogelijk zijn. Als God marionetten en
automaten wil hebben dan is één enkel ogenblik genoeg om de hele zichtbare
ruimte daarmee te vullen!
Maar al deze wezens
zullen geen eigen vrije wil hebben en geen eigen op zichzelf staand,
zelfwerkzaam leven. Zij zullen zich alleen maar bewegen volgens Gods wil die
door hen heen stroomt. Wat zij zien zal zijn wat God ziet, hun gedachten zullen
de gedachten van God zijn. Zulke schepselen zullen zijn als de afzonderlijke
ledematen van je lichaam, die zich zonder jouw bewustzijn en jouw wil absoluut
niet zelf kunnen bewegen en actief kunnen zijn.
Kijk, schepselen met
een vrij bewustzijn en een vrije wil, die voor zichzelf verantwoordelijk moeten
zijn en zichzelf moeten vervolmaken, om daardoor dan ook voor eeuwig vrije en
zelfstandige wezens te blijven, moeten door God ook zo geschapen zijn dat het
hun mogelijk gemaakt wordt om zoiets te bereiken!
Door God mag hier
alleen in zekere zin het zaadje geschapen worden, dat is toegerust met alle
denkbare levenscapaciteiten, die als in een huls opgesloten zitten; de verdere,
vrijere levensontwikkeling en de vorming daarvan moet aan het zaadje zelf
overgelaten worden. Het moet ook het van buiten eromheen stromende leven uit
God zelf naar zich toe gaan trekken en daaruit een eigen, op zichzelf staand
leven vormen.
En kijk, zoiets gaat
niet zo snel als jij denkt, omdat het embryonale leven als zodanig niet zo
machtig en daadkrachtig kan zijn als het sinds eeuwigheden allervolmaaktste
leven in God!
En omdat iedere ziel,
ook al is deze nog zo verdorven, altijd dezelfde bestemming heeft, kan deze aan
gene zijde met betrekking tot haar levensheil ook op geen andere manier
geholpen worden dan waarop zij zich met de weinige, haar nog ter beschikking
staande middelen zelf helpen kan en volgens Gods eeuwige orde ook zelf helpen
moet.
21 juli
Uitleg van `sheoula
(GJE V. 72, 3-6)
Ik zeg: De oude
Egyptische piramiden hadden de bestemming om de mensen te dienen als
wijsheidsscholen, want 'pira mi dai' betekent immers `geef mij wijsheid'! En
de inrichting van binnen was ook zo dat de mens hierin, helemaal van de
buitenwereld afgesloten, zijn innerlijk moest beginnen te beschouwen en zijn
innerlijk levenslicht moest vinden. Daarom was het in de lange inwendige gangen
van zo'n piramide ook altijd pikdonker en oerduister, en het werd niet eerder
licht, voordat de mens met zijn innerlijk levenslicht alles begon te verlichten.
Dit is voor jou wel
een beetje vreemd om te horen, maar toch is het allemaal zo! Want als in het
gemoed van een mens het innerlijk oog geopend wordt, bestaat er voor hem op
aarde geen nacht en geen duisternis meer. Een als het ware tastbaar bewijs hiervoor
leveren alle zeer sensitieve en in extase verkerende mensen. Deze zien met
volkomen gesloten ogen heel veel meer dan duizend anderen met de allerbeste,
gezondste en scherpste ogen; want zij kijken door de meest vaste en
ondoorzichtige materie heen en kunnen gemakkelijk door de hele aarde heen
kijken, en zelfs sterren zijn niet zover weg dat de in extase verkerende mensen
ze niet geheel en al zouden kunnen doorzien.
Maar hoe mensen in de
zalige toestand van extase kunnen komen - en dat tenslotte wanneer en hoe vaak
ze maar willen -, dat werd hun nu juist in de piramiden geleerd en werd vooral
zeer intensief beoefend.
Omdat de piramiden
daarvoor dienden, gaf men ze ook de zeer juiste en veelzeggende naam `sheoula'.
De oude Hebreeërs kortten het af tot 'sheol', de Grieken tot 'scholè', de
Romeinen tot `schola en de Perzen en Indiërs tot 'schehol'.
En omdat de oude
wijzen door hetgeen zij in geestvervoering zagen, heel goed wisten in wat voor
betreurenswaardige toestand zeer materiële zielen die de wereld en zichzelf
bovenmatig liefhebben, aan gene zijde na het afvallen van het lichaam geraken,
noemden zij deze betreurenswaardige toestand ook `sheoula', hel!
22 juli
Verdere
ontwikkeling
(GJE V 72, 11-14)
Ik zeg: De scholen van
Egypte hebben opgehouden te bestaan en bestaan op die manier al heel lang niet
meer; want ten tijde van Mozes begon het de verkeerde kant op te gaan. Toen is
men al begonnen om alleen uiterlijk onderwijs te geven, en mensen als Plato en
Socrates waren zo ongeveer de laatsten die nog een vaag begrip hadden van de
innerlijke levensschool.
Maar Ik ben immers nu
in het vlees van deze wereld gekomen om jullie mensen een nog beter
levensvoorschrift te geven, waarmee ieder kan bereiken dat hij tot de hoogste
levenswijsheid komt. En dit voorschrift luidt kort gezegd als volgt: Heb God
boven alles lief, en heb je naaste lief zoals jezelf! Wie dit beoefent en volop
in praktijk brengt is gelijk aan Mij en zal juist daardoor dan ook binnengeleid
worden in alle wijsheid en haar kracht en macht!
Want in degene die vol
liefde tot God is, is ook God met Zijn eindeloze en grenzeloze liefde en met
het hoogste licht daarvan tegenwoordig. De ziel zwelgt dan met haar geest in
het licht van Gods wijsheid, en dan kan het immers niet anders dan dat ook zij
alles ziet en weet wat het licht van God ziet en weet. En omdat de eeuwige
almacht en kracht van God nu juist in Zijn grenzeloze en eindeloze liefde
ligt, hoeft de ziel in deze goddelijke liefde natuurlijk slechts te willen met
de wil van de in haar heersende liefde van Gods geest, en wat de ziel wil dat
moet gebeuren! Dat is zo duidelijk en waar als maar iets in deze wereld
duidelijk en waar kan zijn!
Het is echter bij
lange na niet voldoende om dit te weten en te geloven, hoe intensief dan ook,
maar men moet het volop in praktijk brengen, ook in de moeilijkste
levensomstandigheden, en men moet het te allen tijde oefenen; want alleen
voortdurende intensieve oefening baart uiteindelijk pas kunst!
23 juli
Pijn, ziekte en dood
(GJE V. 75, 2-3, 5-6)
Wie in vlees is gehuld
zal dit ook weer moeten afleggen, met of zonder pijn, dat maakt helemaal niets
uit; want als men het vlees heeft afgelegd, is alle pijn die men op deze wereld
voelde, opgehouden. Want de lucht die de ziel van een mens in de andere wereld
zal inademen, zal een heel andere zijn dan de lucht van deze materiële wereld
hier. Waar geen dood meer bestaat, daar is in feite ook geen pijn, omdat
lichamelijke pijn altijd alleen maar veroorzaakt wordt doordat de ziel zich gedeeltelijk
van het lichaam losmaakt.
Daarmee wil Ik echter
niet zeggen dat een ziel in haar zuivere toestand zonder gevoel en
gemoedsbeweging is, want als zij die niet had zou ze immers dood zijn; maar ze
zal in de wereld die in overeenstemming is met haar wezen, niets vinden dat
haar benauwt, beknelt, beklemt en bedrukt en daardoor een pijnlijk gevoel veroorzaakt,
en daarom zal ze ook nooit pijn waarnemen.
De belangrijkste
oorzaak voor pijn, die altijd alleen maar door de ziel en nooit door het vlees
gevoeld wordt, ligt dus in de druk die een te traag en derhalve ook te zwaar
geworden lichaam op een levensgedeelte van de ziel uitoefent.
Daarom is iedere
ziekte tijdelijk te genezen als men in staat is om de massa van het vlees te
verlichten; maar voor het lichaam dat oud wordt bestaat er geen verlichting
meer, ofschoon iemand die in goede orde leeft over het geheel genomen nog tot
op zeer hoge leeftijd weinig over pijn te verhalen zal hebben. Diens lichaam
zal tot aan het laatste uur nog heel flexibel en buigzaam blijven, en de ziel
zal zich stukje bij beetje heel zacht van het vlees los kunnen maken volgens de
eigenlijke, beste en ware orde. Zij zal weliswaar ook niet wensen om zich,
zelfs op de hoogste leeftijd die op aarde mogelijk is, van het lichaam los te
maken; maar wanneer de voor haar duidelijk te horen, hoogst gelukkig stemmende
roep uit de hemel klinkt: Kom uit je kerker naar het volledig vrije, eeuwige,
ware leven!, dan zal ze geen seconde aarzelen om haar bouwvallige, aardse huis
te verlaten en zich naar buiten te begeven naar de lichte velden van het ware,
eeuwige leven.
24 juli
Vrijheid van de menselijke wil
(GJE V 76, 13-15)
Als jij je houdt aan
de eenvoudige geboden van God en God waarachtig boven alles liefhebt, dan word
je toch immers steeds meer één met het weten en willen van God. Op die manier
word je wijzer en wijzer en in dezelfde mate ook machtiger, en zo krijg je ook
steeds meer inzicht in je willen. Je innerlijke, goddelijke licht zal tot een
alziendheid verheven worden, waardoor je in de overigens nog bestaande
levensduisternis de werkzame levenskrachten niet alleen zult voelen, maar ook
zult zien; en doordat je de volmaakt vrije wil van God in je hebt, zul je ze er
ook toe kunnen brengen om op deze of gene manier actief te worden. Juist
doordat je de talloze, voortdurend van God uitgaande krachten ieder op zich en
individueel herkent en doorziet, krijg je er als bezitter van de goddelijke wil
vat op, en kun je ze ook bestemmen en bundelen voor een wijze handeling en een
wijs doel. Ze zullen dan ook meteen zo in actie komen als wanneer God ze direct
Zelf voor een bepaalde activiteit had bestemd.
Want alle door de hele
oneindigheid van God uitstromende krachten zijn te vergelijken met talloze
armen van één en dezelfde almachtige God, en kunnen ook onmogelijk op een
andere manier actief worden en actief zijn dan enkel en alleen doordat ze
hiertoe aangezet worden door de goddelijke wil, omdat ze in feite niets anders
zijn dan pure uitstralingen van de goddelijke wil.
Wanneer de mens dan
zijn kleine wilsvrijheid met de eindeloos grote goddelijke verenigt, zeg Me, of
je dan kunt denken dat het mogelijk is dat hij enkel een stomme toeschouwer is
van de puur goddelijke wil, of dat de mens, wiens wil op die manier zo groot en
vrij is geworden, niet in staat zou zijn om met zo'n goddelijke wilsvrijheid
het een en ander tot stand te brengen!
25 juli
Levensvervolmaking
(GJE V 83, 3-6)
Natuurlijk kun je niet
al meteen vanaf het eerste begin in het volle bezit zijn van de goddelijke wil
in jezelf als je God tevoren niet in alle volheid hebt opgenomen in je hart
door de zuivere, ware, al het andere buitensluitende liefde; want als God niet
volledig in je is, kan Hij ook niet volledig in je willen.
Maar God boven alles
uit alle macht liefhebben is niet zo gemakkelijk als jij je dat voorstelt!
Daar is vooral een volgens de wetten van Mozes volkomen zuivere levenswandel
voor nodig. Als deze levenswandel door allerlei tegen de orde indruisende
levensfouten (zonden) werd verstoord, hebben noodzakelijkerwijs ook alle
krachten die voor het leven nodig zijn, schade geleden, en daardoor zijn deze
tot materie geworden en zodoende als het ware volledig gedood.
Iemand wiens leven op
deze manier misvormd werd, kan God dan onmogelijk vanuit al zijn met de orde
overeenstemmende levenskrachten boven alles liefhebben, omdat zulke mensen vaak
al voor meer dan tweederde dood zijn. Zo iemand moet dan door een uiterste
verloochening, die vaak jaren duurt, de gestorven levenskrachten van al zijn
oude hartstochten en gewoontes opnieuw in zichzelf tot leven brengen en pas op
die manier langzaam maar zeker overgaan tot de hoogst mogelijke liefde tot God,
wat natuurlijk voor iemand die al zozeer verwereldlijkt is geen gemakkelijke
opgave is!
Want als een
kerngezond iemand bij het beklimmen van een hoge berg al heel veel moeite moet
doen, en hem dit heel zwaar moet lijken, hoeveel te meer dan iemand die aan
jicht lijdt en nog amper in staat is om zich op de vlakke grond met krukken
voort te slepen!
26 juli
Geen blind geloof
(GJE V. 88, 3-8)
Ikzelf zeg tegen
jullie: Onderzoek alles en behoud het goede en derhalve ook ware! Als Ik dat
Zelf doe, hoeveel te meer moeten jullie het dan doen, omdat jullie de gedachten
van mensen nooit zo kunnen doorzien als Ik!
Verlang vooral van
niemand blind geloof, maar laat iedereen het waarom zien! En mocht iemand niet
in staat zijn om het met zijn verstand te begrijpen, schuw dan geen moeite om
het hem stapje voor stapje met alle liefde en geduld duidelijk te maken, tot
hij in staat is om jullie goede leer door en door te begrijpen; want met een
onjuist begrip moet niemand van jullie een leerling zijn in Mijn naam! Want Ik
geef jullie een helder licht en leven, en daarom zullen jullie geen apostelen
zijn van de duisternis en de dood.
Wie zoekt zal vinden;
aan hem die vraagt, zal een juist antwoord gegeven worden, en voor wie klopt
aan een gesloten poort, zal deze geheel worden opengedaan!
Niets is zinlozer dan
een half antwoord op een gestelde vraag; helemaal geen antwoord geven is dan
veel beter! En niets is onpraktischer dan een halve verklaring over iets
waarbij een juist inzicht van levensbelang is!
Daarom moet degene die
leraar wil zijn, dat wat hij zijn broeder wil leren, zelf buitengewoon grondig
tot diep in de wortel en de oerkiem begrijpen, omdat het anders zo is, dat de
ene blinde de andere leidt en als ze bij een greppel komen, vallen beiden erin,
de leider en degene die geleid wordt.
27 juli
Mens als evenbeeld van God
(GJE V 90, 4-7)
Ik zeg jullie, dat
jullie nu met alles toegerust zijn wat jullie voor het verdere uitdragen van
Mijn Woord en Mijn wil nodig zullen hebben.
Wie dit alles inziet
en het trouw in acht neemt, zal vast en zeker de vervolmaking van het leven
bereiken en de dood nooit voelen; want wie al in dit lichaam het eeuwige leven
van zijn geest heeft doen ontwaken, zal bij het afvallen van dat lichaam niets
dan een hem boven alles zaligmakende bevrijding in het heldere bewustzijn van
zijn volmaakte bestaan duidelijk en juist waarnemen; tevens zal zijn
gezichtsvermogen verruimd worden tot in het oneindige!
Maar degenen die niet
volmaakt zijn, zal het op het moment dat hun lichaam afvalt wel iets anders
vergaan! Ten eerste zullen zij in hun lichaam grote pijn te dragen krijgen, die
natuurlijk meestal toeneemt tot het moment dat men het scheidingsmoment noemt.
Behalve deze onvermijdelijke pijn van het lichaam zullen echter ook in de ziel
vrees, angst en tenslotte zelfs een soort wanhoop zich kenbaar maken en de
ziel nog meer pijnigen dan de hevigste pijn van het lichaam. En als de ziel
bevrijd wordt van haar lichaam dan zal zij er aan gene zijde niet zelden vele
jaren volgens de tijdrekening van deze wereld voor nodig hebben om ook maar tot
een enigszins menselijk bewustzijn te komen. Daarom zal het uiterst waardevol
en goed zijn, als jullie voor je broeders ook dezelfde inspanning en hetzelfde
geduld opbrengen, die Ik nu Zelf met jullie aan de dag heb gelegd.
28 juli
De begrippen `satan' en `duivel'
(GJE V. 94, 2-6)
Rafaël: Kijk wat men `satan'
en `duivel' noemt, is de wereld met al haar verleidelijke pracht. Natuurlijk is
alle materie waar de wereld uit bestaat ook alleen maar een werk van God, en er
ligt iets goddelijks in verborgen; maar daarnaast ook leugen, bedrog en verleiding,
waaruit afgunst, gierigheid, haat, hoogmoed en vervolging ontstaat, en daaruit
komt weer onnoemelijk en onmetelijk veel kwaad voort.
En zie, dit valse, de
leugen en het bedrog, is nu geestelijk gezien de `satan', en alle
afzonderlijke, daaruit noodzakelijkerwijs voortkomende ondeugden zij datgene
wat men `duivel' noemt; en iedere ziel die zich geheel en al heeft overgegeven
aan een van deze ontelbaar vele ondeugden, is een duivel in eigen persoon en
een daadwerkelijke uiting van het een of andere slechte en kwade, en in zo'n
ziel bevindt zich een moeilijk uitwisbare neiging om aldoor kwaad te doen op de
wijze waarop ze haar leven gegrondvest heeft gedurende de tijd van haar
lichamelijk bestaan.
En omdat iedere ziel
ook na de dood van het lichaam voortleeft en in de omgeving van deze aarde
verblijft, komt het bepaald niet zelden voor dat zo'n ziel zich ook binnen de
uitstralende levenssfeer van de mensen begeeft en door middel hiervan met de
haar eigen slechte begerigheid ook in diegene iets slechts probeert wakker te
maken in wiens levenssfeer zij heel welkome voeding vindt, omdat deze nog in
het lichaam levende persoon een niet onbeduidende natuurlijke neiging en drang
in zich heeft tot eenzelfde ondeugd, gewoonlijk ten gevolge van een slechte en
verwaarloosde basisopvoeding.
Zulke zielen maken
zich zelfs meteen meester van het lichaam van mensen en kwellen daardoor zelfs
een ziel die hier en daar zwakke plekken heeft, en de Heer laat dit juist toe
om bij die ziel zo'n zwakke plek beter te maken; want pas daardoor krijgt die
geplaagde ziel dan een ware en intense weerzin tegen een bepaalde zondige zwakheid
van haar lichaam en stelt tenslotte alles in het werk om sterk te worden op dat
punt waarop zij tevoren zwak was, waarbij de genade van de Heer haar ook op het
goede moment te hulp komt.
Zie, dit is,
verstandelijk geredeneerd, datgene wat een jood die weliswaar zeer ver afstaat
van de waarheid van hoe het eigenlijk is, in feite onder het begrip `satan' en
`duivel' zou moeten verstaan; maar omdat hij het niet begrijpt, ziet hij
`satan' en `duivel' als een geestelijk gepersonifieerde kwade wilsmacht, die er
het grootste behagen in schept om de mensen van de weg af te brengen waarop zij
zich binnen Gods orde bewegen.
29 juli
Invloed van de kwade machten
(GJE V. 96, 7-9)
Wanneer jouw ziel de
een of andere geur van een zondige neiging in je uitstralende sfeer verspreidt
en de reeds van het lichaam bevrijde, maar nog in eenzelfde lievelingsgeur
verkerende zielen deze geur in jouw uitstralende levenssfeer als het ware
ruiken, tenslotte op je afstormen en zich tegoed doen aan jouw overvloed,
zonder eigenlijk te weten wat ze doen en alleen in steeds grotere getale op je
afkomen omdat ze in jouw sfeer de kost vinden die ze wensen, dan is dat zeker
niet onwijs van de Schepper, die eeuwig niets zo respecteert dan de
onvoorwaardelijke vrijheid van iedere ziel. Immers, ieder ziel heeft toch
altijd middelen genoeg in handen om zich van de ongewenste gasten te ontdoen,
zo vaak en wanneer ze dat wil!
Wil je buiten in de natuur niet door stekende insecten
lastig gevallen worden, was en reinig je dan van die dwaze honinglaag, dan zul
je met rust gelaten worden; en als je niet door demonen, die je ziel zwak
maken, lastig gevallen wilt worden in je uitstralende levenssfeer, maak dan de
jou bekende orde van de Heer tot je levensprincipe, dan verzeker ik je, dat
geen enkele demon in de buurt van je levenssfeer zal komen!
Geloof me, als je door
een in en uit jezelf ontstane levensverkeerdheid de demonen niet lokt en
aantrekt, dan zullen ze jou zeker niet aantrekken, verlokken en verleiden; heb
je ze echter aangetrokken, dan heb je het aan jezelf te wijten als ze, zonder
het eigenlijk te willen, door hun aandrang jouw ziel in diezelfde slechte neiging
nog meer zullen verharden.
30 juli
Zelf verantwoordelijk voor je keuze
(GJE V. 97, 1-3)
Rafaël: Ik zeg je:
Ieder mens wordt pas door zichzelf slecht en ontrouw aan de goddelijke orde!
Daar gaat meestal wel een totaal verkeerde opvoeding aan vooraf, waardoor hij
in allerlei slechte neigingen terechtkomt en vervolgens in allerlei zware
zonden. Daardoor zet hij dan echter ook zijn deuren open voor alle slechte
vreemde invloeden en kan op die manier tot op de bodem van zijn zielsleven
bedorven worden en ook blijven, - maar altijd alleen maar als hij dat zo wil.
Wil hij zichzelf
veranderen dan staat hem van de kant van de Heer niets in de weg; want iemand
die in het nauw zit, hoeft maar de geringste wens in zichzelf te uiten, en hem
wordt spoedig hulp geboden. Maar als hij zich in zijn slechtheid heel prettig
en tevreden voelt, en nooit een wens tot verbetering van en in zichzelf laat
horen, wordt natuurlijk zijn wil nooit speciaal beinvloed.
Wel wordt het in het
gevoelscentrum van zijn hart, dat men `geweten' noemt, ingefluisterd, en van
tijd tot tijd krijgt hij stevige waarschuwingen van ons. Als hij zich hier maar
enigszins iets van aantrekt, is er van verloren gaan en bedorven raken geen
sprake meer. Dan komt de verborgen hulp onophoudelijk van boven en verleent de ziel
steeds meer inzicht en kracht om zich meer en meer los te maken uit waar zij in
verstrikt is geraakt; dan is er slechts enige goede wil voor nodig en dan gaat
het al met grote schreden voorwaarts, - minstens tot het punt waarop de mens,
voor een hogere openbaring geschikt, door Gods Geest Zelf wordt gegrepen en in
het ware levenslicht verder wordt geleid.
31 juli
Zelf je weg gaan
(GJE V. 97, 5-6)
Rafaël: Geloof me en
luister goed naar wat ik je nu zeg! Er bestaan in de hele natuur- en
geestenwereld geen zogenaamde oerduivels, maar alleen zulke, die al vroeger als
onverbeterlijk slechte en zondige mensen ooit op de wereld geleefd hebben en
toen al als de eigenlijke lichamelijke duivels de andere mensen tot allerlei
kwaad en schandelijkheden niet alleen verleidden, maar ook met al de hun ter
beschikking staande dwangmiddelen dwongen, - waardoor ze zich echter een des te
grotere verdoeming in zichzelf bezorgden, waarvan ze zich moeilijk ooit
helemaal kunnen losmaken. Je kunt hier nu denken wat je wilt, maar het zal je
niet mogelijk zijn om op wat voor manier dan ook enige schuld bij de Heer te
leggen.
En dat er dan ook aan gene zijde door de Heer zover
dit overeenstemt met Zijn orde, al het mogelijke wordt toegelaten om een verdorven
ziel te genezen, kun je je wel voorstellen; want de Heer heeft geen enkele ziel
voor het bederf, maar alleen voor de grootst mogelijke levensvervolmaking
geschapen. Maar wat je ook moet onthouden is, dat geen enkele ziel uit de hele
onmetelijke scheppingsruimte door directe, geheel onvoorwaardelijke erbarming
tot vervolmaking van haar leven kan komen, maar enkel en alleen door haar eigen
wil! De Heer laat de mens wel allerlei hulpmiddelen toespelen; maar dan is het
aan de mens om deze als zodanig te herkennen, ze met zijn eigen wil op te
pakken en ze zelf helemaal eigenmachtig te gebruiken!
1 augustus
Zelfbeschikking van de ziel
(GJE V 98, 5-7)
Een dier kun je door
woorden en bepaalde handgrepen africhten; dan zal het je bij een gelegenheid
waarin dat noodzakelijk is van dienst zijn en zich helemaal naar jouw wil
richten. En dit is een onmiskenbaar bewijs voor je dat dieren zelf ook een
soort vrije wil hebben, zonder welke ze jou evenmin kunnen gehoorzamen en dienen
als een steen of een boom.
Als dieren echter al
zichtbaar een op zichzelf staande ziel bezitten met enige kennis en
wilsvrijheid, waaraan volgens de hun eigen manier van leven zelfbeschikking is
gegeven, hoeveel te meer en hoeveel uitgesprokener moet dat dan wel bij een
mensenziel het geval zijn! Daar kan voorshands al helemaal geen sprake zijn van
vreemde invloeden, die op een of andere manier van buiten komen, niet van goede
en nog minder van slechte.
De ziel heeft immers
zonder meer al alles wat ze maar enigszins nodig heeft voor de eerste
levensopbloei. Als ze zich in zichzelf door haar hoogst eigen wilskracht en
door de vrijwillige liefde tot God in een machtiger levenslicht heeft
geplaatst, beseft ze ook spoedig wat haar nog allemaal ontbreekt, en ze zal er
dan ook vrijwillig naar streven om met inspanning van al haar levenskrachten
datgene te bereiken, waaraan het haar nu juist nog ontbreekt; de wegen en de
middelen daartoe zullen haar dan wel goed duidelijk worden, en met haar hoogst
eigen wil zal ze deze ook willen hebben en ernaar grijpen en zich verrijken met
de schatten van het steeds hogere, meer geestelijke en meer volmaakte leven.
2 augustus
Ware gemeenschapszin
(GJE V 101, 10)
Er kan voor een
eerlijk mens op deze aarde niets heerlijkers bestaan dan te leven en te werken
in een ware gemeenschap van mensen wier motto `liefde en waarheid' is, waar de
menselijke waarde van de mensen onderling als het heiligste onderpand van ons
bestaan erkend wordt en dus ook als datgene wat het van God uit is, en waar
voor alle leden als uit één hart de Heer echt leeft, waar ze Hem liefhebben en
Hem alleen alle eer geven en ook als uit één mond zeggen: De Heer alleen is
alles in alles, en wij zijn louter broeders onder elkaar, waarvan niemand zich
ook maar enigszins inbeeldt dat hij meer en beter is dan zijn naaste; en mocht
er al sprake zijn van verschillen in dit gezelschap, dan moeten die alleen maar
hieruit bestaan, dat de één de ander tot een steeds groter vriend probeert te
zijn, om met vereende krachten alle mensen in de volste waarheid van dienst te
zijn!
3 augustus
Tijdperk van de techniek
(GJE V 108,1-2)
De Heer: Tenslotte zal
er een tijd komen dat de mensen erg knap en handig in alle dingen zullen
worden, en allerlei machines zullen bouwen die alle menselijke arbeid zullen
verrichten als levende, met verstand begaafde mensen en dieren; daardoor zullen
echter vele mensenhanden werkeloos worden, en de maag van de arme, werkeloze
mensen zal veel honger kennen. De ellende van de mensen zal dan een
ongelooflijke hoogte bereiken. Dan zullen er weer mensen door Mij opgewekt
worden; deze zullen meer dan tweehonderd jaar lang de waarheid van Mijn naam
verkondigen. Degenen die hun woorden ter harte zullen nemen, zal het tot heil
strekken, ofschoon hun aantal maar klein zal zijn!
En als het aantal
zuivere en goede mensen zoals in de tijden van Noach sterk zal afnemen, dan zal
de aarde nogmaals geteisterd worden door een algemeen gericht, waarbij noch de
mensen, noch de dieren, noch de planten gespaard worden. Dan zullen de mensen
niets meer hebben aan hun vuur- en doodspuwende wapens, niets aan hun vestingen
en hun ijzeren wegen, waarop ze met de snelheid van een afgeschoten pijl zullen
voortsnellen; want uit de lucht zal een vijand komen en allen vernietigen die
steeds kwaad hebben gedaan. Dat zal werkelijk een tijd zijn van ware zuivering
zoals destijds in de tempel.
4 augustus
Door eigen schuld
(GJE V 109, 4-7)
De Heer: De mens kan
uit zichzelf alles wat hij maar wil, en niemand kan hem dat beletten. En zo
kan de mens met de aarde die zijn lichaam draagt en voedt, doen wat hij wil, en
moet dan meestal door de gevolgen ervan leren of zijn wil goed of slecht was.
En om die reden heeft
ieder mens een verstand en het daaruit voortkomende oordeel. Hij kan daarom
door lering, door wetten van buitenaf en door allerlei ervaring wijs worden
gemaakt en kan dan voor het goede, juiste en ware kiezen en zichzelf in zijn
handelen daarnaar richten; maar dan is hij daarbij toch niet aan dwang
onderworpen, want hij kiest immers zelf vrij wat hij als goed, juist en waar
onderkent.
Dat mensen echter meestal om tijdelijke, aardse
redenen vaak alles wat zij als goed, juist en waar erkend hebben toch met
voeten treden en in hun handelen juist het omgekeerde blijken te doen, kunnen
wij nu al dag in dag uit maar al te duidelijk aan honderden mensen zien, en
daaruit blijkt dan weer dat de vrijheid van de menselijke wil door niets
bedreigd of beperkt kan worden. En zo is het ook goed mogelijk dat de mensen in
de loop der tijden grote dingen kunnen uitvinden, en op die manier ook zo
kunnen gaan inwerken op de natuur van de aarde dat het uiteindelijk gewoon niet
anders kan dan dat deze lek wordt. De gevolgen daarvan zullen natuurlijk niet
aangenaam zijn en lijken op een zekere straf voor de verkeerd gebruikte wil,
maar ze zijn op geen enkele manier door Mij gewild, maar door de wil van de
mensen veroorzaakt.
Willen de mensen nog
een keer een zondvloed, dan hoeven ze de bergen maar ijverig af te graven en te
doorboren, dan zullen ze daardoor sluizen openen voor de onderaardse wateren!
Willen ze de gehele aarde in vlammen zien, dan hoeven ze maar ijverig alle bossen
te vernietigen, en de natuurgeesten (elektriciteit) zullen dermate toenemen,
dat de aarde opeens in een bliksemvuurzee gehuld zal worden! Ben Ik het dan
soms, die de aarde door het vuur wil teisteren?!
Leer daarom de mensen
om wijs te zijn, omdat ze anders zelf het gericht over zich zullen afroepen! Ik
weet echter dat het zal gebeuren, en toch kan en mag Ik niet belemmerend
daartegen optreden door Mij almacht, maar slechts door de leer. Begrijpen
jullie dat?
5 augustus
Behoud van Gods leer
(GJE V 110, 3-7)
De Heer: Je moet ook
niet vergeten, dat Ik het nooit heb laten ontbreken aan mannen die van Mijn
geest vervuld zijn, ook niet onder de onwetendste heidenen! Er gingen nooit
vijftig jaar voorbij, - of er waren weer mannen die de mensen de juiste weg
wezen! Thans kwam Ik Zelf als mens op deze aarde, die voor het grootste is
bestemd; na Mij zullen er steeds tot aan het eind van de wereld mannen gestuurd
worden naar de kinderen van de wereld en deze zullen ook steeds velen bekeren
tot het ware licht.
Er zal van deze leer die
Ik nu aan jullie heb gegeven, geen letter verloren gaan en toch zal dat voor de
grote wereld in zijn algemeenheid niet zo belangrijk zijn; want deze zal,
zolang er materie bestaat en noodzakelijk moet bestaan, zich met het puur
geestelijke element in een voortdurende strijd bevinden. Maar daar hoeft niemand
bang voor te zijn; want altijd zullen er vele geroepenen zijn, maar daaronder
ook altijd weinig uitverkorenen!
Voor degenen die zich
naar deze uitverkorenen zullen voegen, zal de aarde nog altijd een veilig
plaatsje hebben; maar degenen die in hun hart te doof en te blind zijn, zullen
van tijd tot tijd steeds weer als onkruid van de zuivere tarwe gescheiden
worden.
De aarde zal daarom
evenzo voortbestaan als zij na Noach's tijd heeft gedaan, en ze zal Mijn
kinderen die meer verlicht zijn, dragen; alleen het al te erg toegenomen vuil
zal van de aarde verwijderd worden en in een andere reinigingsplaats terecht
komen, waar het in Mijn eeuwig grote rijk waarlijk niet aan ontbreekt en ook
eeuwig nooit aan zal ontbreken. Maar zulke wezens worden nooit Mijn kinderen,
want daarvoor is nodig dat men Mij goed kent en boven alles liefheeft.
Want nu spreek Ik niet
tot jullie als de wonderarts Jezus van Nazareth, maar als Hij, die in Mij woont
van eeuwigheid, - als de Vader vol liefde en er erbarming spreek Ik tot jullie,
en als de enige God die zegt: Ik ben de Alfa en de Omega, het eeuwige begin en
eindeloze, eeuwige einddoel van de gehele oneindigheid; buiten Mij bestaat er
geen enkele andere God!
6 augustus
Kindschap van God
(GJE V 111, 1-4)
De Heer: Daarom zeg Ik
tegen jullie: Wie Mij reeds hier of toch in ieder geval aan gene zijde uit alle
macht zal zoeken, vinden en herkennen en dan boven alles zal liefhebben en
zijn naaste met alle geduld zoals zichzelf, die zal Mijn kind, dus Mijn zoon of
Mijn dochter zijn! Maar degene die Mij niet zal zoeken, niet zal vinden en niet
zal herkennen, en dus ook niet lief zal hebben, en die dan ook vol
liefdeloosheid zal zijn tegenover zijn medemens, die zal het ook eeuwig nooit
tot Mijn kindschap brengen! Want Mijn kinderen moeten even volmaakt zijn als
Ik, hun ware Vader, Zelf volmaakt ben!
De later zeer wel
mogelijk gezuiverde wereldkinderen zullen echter geestelijke bewoners van die
werelden zijn, en in de met hen overeenstemmende gezelschappen verblijven
waarin ze gezuiverd werden; maar in het huis van de eeuwige Vader in het
centrum van de allerhoogste hemel zullen ze nooit in en uit gaan zoals Mijn
ware kinderen, die met Mij steeds de gehele oneindigheid zullen richten, eeuwig
en eeuwig.
Deze aarde zal na de
voorspelde grote zuivering evenals nu mensen en mensen dragen; maar deze
toekomstige mensen zullen zeer veel beter zijn dan de huidige, en ze zullen
aldoor Mijn levend woord hebben.
En als ooit de aarde
na voor jullie ondenkbaar vele jaren al haar gevangenen uitgeleverd zal hebben,
zal zij zelf in de lichtzee van de zon in een gééstelijke aarde veranderen.
7 augustus
Kinderen en schepselen van God
(GJE V 112, 9-10)
De Heer: Want wie
langs de voorheen geschetste weg het kindschap van God niet bereikt zal hebben,
zal weliswaar als een voltooid, verstandig en toch wel gelukzalig schepsel op
zijn geestelijke aarde blijven, leven, handelen en wandelen, en zal zelfs
andere aangrenzende geestelijke werelden bezoeken - ja, hij zal door zijn
gehele hulsglobe kunnen trekken! -, maar verder dan dát zal het eeuwig nooit
komen, en de behoefte tot een daadwerkelijk verlangen naar iets hogers zal ook
niet in hem opkomen.
Maar Mijn kinderen
zullen steeds bij Mij zijn en met Mij als vanuit één hart denken, voelen,
willen en handelen! Daarin zal het eindeloos grote verschil liggen tussen Mijn
ware kinderen en de met rede en verstand begaafde gelukzalige schepselen. Zorg
er daarom goed voor, dat jullie ooit deugdelijk en waardig bevonden zullen
worden om Mijn kinderen te zijn!
8 augustus
Christendom metterdaad
(GJE V. 122, 3-5)
De Heer: Stel, dat iemand van Mijn leer niet meer weet
dan alleen dat men God boven alles lief moet hebben en zijn naaste als zichzelf,
en hierover ernstig zou denken: Kijk, dat is een goede leer! Er moet een
allerhoogst goddelijk wezen bestaan, dat in overeenstemming met alles wat door
Hem is geschapen, zeer goed en buitengewoon wijs is en leeft en zich beweegt.
Dit derhalve buitengewoon goede, wijze en almachtige Wezen moet men dus ook
meer achten, waarderen, eren en liefhebben dan al het andere in de wereld. Mijn
medemens is evengoed als ik een mens en door de Schepper met dezelfde rechten
in de wereld geplaatst. Hij mag daarom niet te gering geacht worden, maar mijn
verstand zegt me zelfs dat ik voor hem hetzelfde over moet hebben als voor
mezelf. Want acht ik hem te gering, dan doe ik dat ook mezelf, omdat ik ook
slechts een mens en verder niets meer ben. Ik erken dat als een eerste
levensprincipe, en wil me daar dan ook om te beginnen voor mijzelf
daadwerkelijk streng aan houden!
Deze mens doet dat nu
en probeert ook zijn omgeving daartoe te bewegen, deels door zijn voorbeeld en
deels door zijn heel eenvoudige en sobere leer; zo vormt hij zijn gezin tot
een waar toonbeeld van ware en God toegewijde mensen. En wat zijn in korte tijd
de vruchten van deze prijzenswaardige onderneming? De mensen leven in vrede.
Niemand verheft zich boven de ander. De verstandige zet er zich voor in om met
veel geduld en liefde de minder begaafde op gelijk niveau te brengen en maakt
hem opmerkzaam op alle wonderen in de schepping die hij kent, en is gelukkig
dat hij de zwakkere kan helpen.
En omdat dit allemaal
praktisch gebeurt, wordt het ook in het leven van de ziel opgenomen; daardoor
wordt de ziel dan ook duidelijk steeds actiever en krachtiger.
9 augustus
Werkzaamheid van de ziel
(GJE V. 123, 1-2, 7-9)
De Heer: Hoe werkzamer
het er in de ziel aan toe gaat, des te lichter wordt het daar ook; want het
basiselement van het zielenleven is het vuur. Hoe heviger dit element begint te
werken, des te meer licht verspreidt het in en buiten zichzelf. Als de ziel dus
steeds meer gloeit van leven, dan wordt het leven in haar ook steeds lichter en
helderder en begint de ziel door dit intensievere levenslicht ook steeds meer
de innerlijke levensgeheimen te doorzien en te begrijpen.
Dit diepere schouwen
en begrijpen verschaft de ziel weer nieuwe moed om God nog inniger lief te
hebben en te bewonderen, en deze liefde is dan al een eerste vonk van Gods
geest in de ziel; deze vonk groeit en neemt geweldig toe en korte tijd daarna
worden de ziel en Gods geest geheel één, en de ziel wordt dan door de geest van
God in alle waarheid en wijsheid binnengeleid.
Daardoor zal zij
zichzelf steeds helderder en zuiverder kennen en zo ook de goddelijke kracht,
die steeds meer in haar binnenstroomt en ook een steeds intenser en hoger leven
in haar doet gedijen.
Als de ziel deze
kracht herkent, dan herkent ze ook God van wie deze kracht uitgaat. En als ze
dit noodzakelijkerwijs moet beseffen, dan kan het niet anders dan dat ze God
ook steeds meer en meer liefheeft. Met deze liefde verwijdert ze dan zelf al
het vreemdsoortige uit haar steeds zuiverder en volmaakter wordende levensorde
en wordt steeds meer één met de orde van Gods geest in haar; omdat dit echter
begrijpelijkerwijs het geval is en ook zeer zeker moet gebeuren, is het
natuurlijk vanzelfsprekend, dat zo'n ziel die dan geheel doordrongen is van
Gods geest, wel op allerlei manieren moet groeien, ook wat kracht en sterkte
betreft; en zo wordt zij zeker een waar kind van de allerhoogste God.
Wanneer zo'n ziel dan
tenslotte het lichaam verlaat en in het grote hiernamaals in het volste
bewustzijn aankomt, dan zal ze ook God zeker meteen herkennen, omdat ze hier al
volledig één met Hem is geworden en Hem tot het volste en helderste bewustzijn
in zichzelf heeft gebracht, en dit om de duidelijke reden dat het bewustzijn
van Gods geest, dat immers eeuwig het allerhelderste is, nu in zekere zin tot
het helderste, verenigde bewustzijn van de ziel zelf is geworden.
10
augustus
Geen woorden, maar daden
(GJE V 124, 3, 6-7, 10-11)
Ik zeg jullie: Jullie
moeten Mijn leer kort en eenvoudig samenvatten, slechts voor zover ze deze
over het algemeen nodig hebben. En wie deze leer in praktijk brengt, zal ook in
de mate van zijn werkzaamheid de geest van God in zichzelf opwekken, en pas
dan zal deze geest in het licht en het vuur van alle waarheid de ziel tot leven
wekken, die dan in alle waarheid en wijsheid uit God binnengeleid zal worden;
zij zal dan in en uit zichzelf dit en nog onuitsprekelijk veel meer, wat Ik
jullie heb verteld, allerduidelijkst vernemen.
Merken jullie nu wat
voor een totaal andere weg Ik jullie met Mijn leer wil wijzen; waarop men
binnen de kortste tijd, als men het maar echt wil, toegang tot alle wijsheid
der hemelen verkrijgen kan!
Ik ben deze weg en de
waarheid en het leven. Wie Mij waarachtig liefhebbend in zijn ziel heeft
opgenomen, maar niet alleen maar gelovig wat betreft het vernomen woord, maar
ook geheel en al wat zijn handelen betreft, tot hem zal Ik altijd in de geest
komen, en Ik zal Mij aan hem openbaren en hem verlichten zoals een helder
opgaande zon de voordien duistere velden van de aarde.
Jullie moeten van nu
af aan zelf werkzaam worden volgens Mijn leer, dan zal je ziel levendiger en
lichter worden en pas dan zal Mijn geest in jullie ziel zijn intrek nemen en je
in alle wijsheid binnenleiden.
Daaruit bestaat dus de
nieuwe school van het ware leven en de enig ware kennis van God en het leven
zelf, en Mijn leer heet een waar evangelie, omdat het de mensen leert gaan op
de enig juiste en ware weg ter verkrijging van het ware eeuwige leven en van de
enige ware liefde en wijsheid van God.
11
augustus
Noodzaak tot zelfonderzoek
(GJE V 125, 1-2, 4, 11)
De Heer: Doe alle
moeite en onderzoek jezelf of je iets nalaat, zodat je uiteindelijk niet hoeft
te zeggen: Kijk nu eens, nu heb ik gedurende tien tot twintig jaar alles
gedaan wat de nieuwe leer me voorschreef en toch ben ik nog geen stap verder
gekomen, ik merk nog altijd niets van een bijzondere verlichting in mezelf, en
van het zogenaamde eeuwige leven bespeur ik nog bitter weinig in mezelf. Wat
mankeert er dan nog aan?
En daarom zeg Ik
jullie: Ga zorgvuldig bij jezelf na, of er niet nog sterke, wereldse,
baatzuchtige gedachten jullie harten besluipen, of jullie hart en daarom ook
jullie ziel niet af en toe bevangen is door hoogmoed, door een zekere te
overdreven zuinigheid - een jongste zus van gierigheid -, eerzucht, neiging tot
oordelen, graag gelijk willen hebben, neiging tot lichamelijke wellust, en
door meer van dergelijke zaken! Zolang dit nog bij de een of ander het geval
is, zal hij de belofte, dat wil zeggen het volledig in vervulling gaan ervan,
aan zichzelf nog niet meemaken.
Het zal vaak
voorkomen, dat menigeen er niet ver van af is het Godsrijk in zijn ziel ten
volle te bezitten, en toch zal hij het niet in bezit nemen, omdat hij zichzelf
te weinig onderzoekt en niet in de gaten heeft met wat voor aardse
eigenschappen zijn ziel mogelijk nog behept is. Als hij zichzelf echter
nauwkeuriger zou testen, zou hij spoedig ontdekken dat hij bijvoorbeeld nog
zeer gevoelig is en nog gemakkelijk door een kleinigheidje beledigd kan worden.
Daarom zeg Ik tegen
jullie, dat je jezelf steeds in alles nauwkeurig moet onderzoeken en je moet
verheffen tot het levensniveau waarop je in jezelf helder en bewust waarneemt
dat je vrij bent van alle aardse slakken.
12
augustus
Handelen volgens de leer
(GJE V 131, 1-2, 5, 7)
De Heer: Jullie moeten
er bij je toekomstige leerlingen vooral op toezien dat ze de nieuwe leer niets
slechts horen en geloven, maar dat ze ijverig aan de slag gaan volgens de
ontvangen leer, die ze als overtuigend waar hebben een aangenomen; want deze
leer zal in ieder mens pas tot volledige waarheid worden, als hij in zichzelf
ook de vervulling van de beloften die erin gedaan worden, begint waar te nemen;
en hij uiteindelijk niets anders kan doen dan tot zichzelf zeggen: Ja, de leer
is waarachtig van God, want door deze in praktijk te brengen begint de ene na
de andere belofte die daarin gegeven wordt, daadwerkelijk en in waarheid in
vervulling te gaan!
Heeft iemand het
eenmaal zover gebracht, dan heeft hij reeds gewonnen en daarmee ook Mijn leer,
als voorbeeld voor vele anderen die het nog aan het proberen zijn, maar nog
niet tot werkzaamheid gekomen zijn. Hierdoor aangemoedigd zullen ze zelf met
meer inzet aan het werk gaan; pas dan zal het hun vruchten opleveren, ook al
zijn het er in het begin nog zo weinig.
Laat je vooral niet
misleiden door zaken die men van oudsher in ere houdt! Niet door de sabbat of de
nieuwe maan, niet door de Schrift, de tempel, de graven van de profeten, ook
niet door de plaatsen waar Ik Zelf met jullie heb gewerkt, niet door de pure
magie van Mijn naam, niet door tempels, huizen van patriarchen of bepaalde uren
van de dag; dergelijk uitwendig dwaas gedoe leidt jullie af van de hier
vernomen waarheid!
Alles is nu de liefde
tot God en de naaste, maar niet slechts in theorie, maar waarachtig metterdaad;
en daar is noch een sabbat noch een nieuwe maan voor nodig, ook geen tempel of
een bijzondere tijd, of een fraai omzoomd kleed, een lang onzinnig gebed, noch
een zoenoffer of het slachten en verbranden van ossen, kalveren en bokken,
maar alleen de liefde die Ik jullie nu al zo vaak heb onthuld.
13
augustus
Fatalisme
(GJE V 151, 2-4)
Als ik ertoe verdoemd
ben een duivel te zijn, dan ben ik ook een duivel! Listig of dom, daar komt het
dan werkelijk niet meer op aan. Als ik een knol in plaats van een citroen moet
zijn, dan ben ik het; ik kan dergelijke ingesleten verhoudingen onmogelijk
veranderen!
In de loop van de tijd
raakt de mens geheel en al thuis in zijn duivelse zaken en denkt bij zichzelf:
Als je al voor nar geboren bent en ook als zodanig bent opgevoed, blijf dan wat
je bent! Als je maag maar in orde is dan is ook verder alles goed! Eet en drink
en geniet van het leven zo lang en zo goed als er maar van te genieten valt!
Komt dan de laatste dag, het laatste uur, dan worden alle banden losgemaakt en
alle wetten hebben voor hem, die in zijn niets is teruggekeerd, voor eeuwig opgehouden
te bestaan!
Waar de volkomen
vergankelijkheid van alle bestaan thuis is, reiken leugen en waarheid elkaar
allervriendelijkst de hand. Met dat vaststaande en ware vooruitzicht maakt het
verder niets meer uit onder welke narrenkap men het leven op deze aarde geleid
heeft. Zolang men echter leeft, moet men toch vanwege het eigen aardse
welbevinden met zorg alles zo veel mogelijk van zich afhouden wat dat kleine
beetje leven bitter en onaangenaam kan maken; al het andere is fantasie en
drogbeeld. Wie het leven voor iets hogers aanziet, bedriegt zichzelf alleen
maar.
14
augustus
Aarde, oefenschool voor de hemel
(GJE V. 157,2-4,8,10)
Ik zeg: Ja, het zou
wel anders kunnen zijn, zoals het ook op talloze andere hemellichamen anders
is; maar dan zou deze aarde niet uitverkoren zijn voor het grootbrengen van
die mensen die de bestemming hebben en ertoe geroepen zijn om Mijn kinderen te
worden!
Kan de ware machtige
liefde zichzelf als zodanig ooit geheel herkennen onder mensen die zelf puur
liefde zijn?! Wat voor toetssteen tot oefening in geduld, deemoed en
zachtmoedigheid moet men geven aan mensen, die reeds vanaf hun geboorte vol van
liefde zijn?!
Als Ik de natuur van
iedere mens reeds zo gevormd had dat hij zich reeds vanaf de geboorte zonder toedoen
van zichzelf in de hoogste voleinding zou bevinden, wat voor oefening zou er
dan voor hem nog zijn voor het leven en om op eigen kracht vooruit te komen?!
In het eindeloos vele
meegroeien in Mijn natuurlijk evenzo talloos vele onvolmaakte kinderen, in hun
toenemend inzicht en ontwikkeling en in hun daaruit voortkomende werkzaamheid,
ligt ook Mijn eigen hoogste zaligheid. Hun vreugde over een moeizaam verworven,
groeiend vermogen is altijd ook Mijn steeds nieuwe vreugde, en Mijn oneindige
volmaaktheid krijgt immers pas onschatbare waarde, doordat ze door de nog
onmondige kinderen steeds meer en meer wordt nagestreefd, en er voor een deel
ook in hen zichtbaar wordt dat ze in hen onmiskenbaar groeit!
Het moet blijven zoals
het is! Ik ben niet gekomen om op de aarde vrede en dode rust te geven, maar
het zwaard, het gevecht en een hogere mate van werkzaamheid. Want de liefde
wordt pas een ware levende daadwerkelijke kracht wanneer zij tegenover de haat
staat, en de rustige dood moet voor haar op de vlucht gaan. De mensheid wordt
door de nood die haar achtervolgt werkzaam, mettertijd geduldig en
zachtmoedig, en zij geeft zich daardoor over aan Mijn wil. Als er geen leugen
bestond met de bittere gevolgen die daarbij horen, welke waarde zou de waarheid
dan op zichzelf hebben?! Wie steekt er overdag een licht aan en wie heeft oog
voor de waarde van een brandende olielamp bij het licht van de zon?!
15
augustus
Egoïsme belemmert wedergeboorte
(GJE V. 160, 1-3, 4-5, 7)
De Heer: Als men
uitsluitend streeft naar het rijk Gods, is daar de grootste werkzaamheid voor
nodig. En wanneer een ware leerling zich dit dan geheel eigen heeft gemaakt,
zal hij ook waarachtig beloond worden; en zo zal het door alle goede sferen van
het menselijke leven altijd als waarheid blijven gelden, dat - waar en waarin
ook maar iemand het goede en het ware doet omwille van het goede en ware zelf
en daarin naar de ware voleinding zal streven - hij de juiste waardering en
beloning vanzelf zal en moet krijgen.
Nemen we bijvoorbeeld
iemand die ernaar streeft om volgens Mijn leer de wedergeboorte van de geest te
verkrijgen, die waarlijk bij niemand uit zal blijven als hij daar waarachtig
met volle inzet en juiste liefde naar gestreefd heeft. Hij weet dat de liefde
tot God en de naaste hiertoe de enig mogelijke weg wis. Hij houdt zich streng
aan alle geboden van God, heeft God in zijn hart zoveel mogelijk lief, doet
iedereen zoveel hij kan alleen maar goed en ondersteunt de armen rijkelijk. Hij
doet dat jarenlang, maar de beloofde wedergeboorte van de geest, waar hij met
de dag meer op hoopt en naar verlangt, vindt toch niet plaats. Af en toe heeft
hij wel lichte momenten, maar het zijn alleen flitsen, waarbij het licht niet
blijvend is. (....)
En dan de
belangrijkste vraag: Waarom kon deze man, die echt eerlijk zijn best deed, de
wedergeboorte van de geest niet bereiken? - Juist omdat hij al het goede alleen
maar deed om deze te bereiken!
Wie God en zijn naaste
om andere redenen liefheeft dan omwille van God zelf en omwille van de naaste
zelf, komt niet tot een volledige wedergeboorte, omdat deze de meest directe
verbinding is tussen God en mens.
Ik zeg je: Alles wat
ook maar enigszins met eigenbelang te maken heeft, moet uit de ziel weg en de
mens moet volkomen vrij zijn, pas dan kan hij het hoogste bereiken!
16
augustus
Geloof en ongeloof
(GJE V 165, 2-3)
Hoe zou er geloof te
vinden moeten zijn bij mensen van de grofste materiële soort, wier innerlijk
zielenoog reeds lang aan de ergste staar lijdt?! Het geloof is immers het oog
van de ziel, waardoor zij de geestelijke beelden in zich opneemt en pas
langzaam maar zeker in haar geest over hun waarde en zin begint te oordelen, op
dezelfde manier waarop ook het lichamelijke oog de beelden van de buitenwereld
eerst opneemt en zich in eerste instantie geen oordeel kan vormen over de
waarde en de zin van het geziene, wat vaak pas lange tijd daarna gebeurt door
de ontwaakte goddelijke geest in het hart van de ziel. Maar iemand die totaal
blind is, wiens oog tot dichte duisternis is geworden, ontvangt geen beelden
van de buitenwereld, levert derhalve aan zijn ziel niets ter beoordeling en
kan geen oordeel over de waarde en de zin van kleuren geven, weet niets van
schaduw en licht en nog minder van de vorm van de dingen.
Wie dus niet kan
geloven, heeft een blinde ziel die hij door zijn vele zonden blind heeft
gemaakt! En dat is nu reeds lang bij alle Farizeeën het geval. Daarom kunnen
zij ook niets geloven wat ze niet met hun handen kunnen grijpen, zoals iemand
die lichamelijk blind is alleen maar door een voorwerp te betasten een idee kan
krijgen van de vorm ervan en dat nog slechts gebrekkig.
17
augustus
Gevolgen van gierigheid
(GJE V 168, 1-2)
De Heer: Alle slechte
daden die ooit door mensen op deze aarde zijn begaan, zijn voortgekomen uit de hebzucht
van afzonderlijke mensen. Gierigheid is de vader van bijna alle zonden die men
maar kan bedenken. Want eerst spaart men zich op inhalige wijze op alle
mogelijke manieren, al zijn die nog zo slecht en verwerpelijk, waartoe men ook
bedrog, diefstal en roof moet rekenen, een groot vermogen bij elkaar. Als men
eenmaal rijk is, wordt men hoogmoedig en eerzuchtig; dan gaat men zich
verschansen en beveiligen, huurt dienaren en knechten die iedereen moeten
verdrijven die onuitgenodigd de woning van een groot en belangrijk geworden
gierigaard nadert. Vervolgens koopt de rijke een hele landstreek bij elkaar,
wordt hier een echte heerser, perst zijn onderdanen vaak alle bezit af en
gedraagt zich als een echte tiran.
En als de gierigaard
eenmaal buitengewoon rijk is, stort hij zich in een leven van alle mogelijke
wellust, verleidt jonge meisjes, begaat hoererij en echtbreuk en nog talloze
andere schandelijkheden. En omdat hij de hoogst geplaatste in zijn land is,
verleidt hij al gauw een heel volk door zijn slechte voorbeeld, want het volk
zegt: Onze heerser moet het toch beter weten dan wij; dat hij het, dan kunnen
wij het ook doen! En zo begint in zo'n land tenslotte iedereen te stelen, te
roven, te moorden en met hoeren om te gaan, en van enig godsbesef is dan geen
spoor meer te ontdekken!
18
augustus
Hulp in nood
(GJE V 169, 2-4)
Ik zeg: Ik zal de
hulp, kracht en ondersteuning zijn van ieder ernstig streven. In tijd van nood
zal Ik niemand verlaten die anders altijd trouwhartig is en Mij liefhebbend op
Mijn paden gewandeld heeft. Maar als men door allerlei wereldse verleidingen
van Mijn paden is afgeweken, heeft men het natuurlijk aan zichzelf te wijten
als Mijn liefde in tijd van nood uitblijft, en dat net zo lang als de gevallene
zich niet vol ernst, berouw en geloof tot Mij zal richten!
Ik zal weliswaar
eeuwig een en dezelfde trouwe Herder blijven en achter Mijn schapen aangaan die
op de een of andere manier verdwaald zijn; maar het schaap moet wel gaan
blaten en zich laten vinden, overeenkomstig de hem eigen en onaantastbare vrije
wil.
Wie gebukt gaat onder
een voor zijn kracht te grote levenslast, moet in zijn hart tot Mij komen, dan
zal Ik hem de kracht geven en hem verkwikken! Want sommigen geef Ik een grotere
last te dragen, opdat zij hun zwakte voelen en in hun hart naar Mij toekomen
om Mij voldoende kracht te vragen, zodat ze hun grote levenslast gemakkelijker
kunnen dragen; zo iemand zal Ik kracht geven tijdens iedere nood in zijn leven
en hem een juist licht geven voor het bewandelen van de juiste paden van het
leven van deze wereld. En wie deze te zware last wel voelt, maar niet naar Mij
toekomt in zijn hart, moet het aan zichzelf toeschrijven, wanneer hij bezwijkt
onder de te zware last van het aardse leven.
19
augustus
Levend geloof
(GJE V 177, 5-8)
God, de Heer van de
hemel en van deze aarde heeft ieder mens die naar de waarheid streeft een
gevoel in zijn hart gelegd, dat de waarheid nog veel eerder herkent en beseft
dan een nog zo ontwikkeld verstand.
In dit gevoel huist
ook de liefde tot de waarheid, die zij als zodanig waarneemt, weldra met haar
levenswarmte doordringt en op die manier levend maakt. Wordt het geloof als een
van de liefde doordrongen waarheid eenmaal levend, dan zal dit geloof zich ook
zelf beginnen te roeren, gaan bewegen en tenslotte zelf beginnen te handelen.
In een dergelijk vertrouwensvol handelen ligt dan ook pas het volledig
welslagen van hetgeen men in zijn hart, en niet ergens in de hersenen van het
hoofd, als ongetwijfeld waar gelooft.
In de hersenen heeft
de ziel alleen maar haar ogen, oren, reuk en haar smaak; hier gaat echter geen
leven van uit, omdat deze zelf slechts gevolgen zijn van het leven.
Als een geloof dus
uitwerking wil hebben, moet het één zijn met het leven zelf en niet, zoals ogen,
oren, neus en gehemelte, slechts een gevolg zijn van het leven als zodanig,
zonder een dieper verband dan alleen het noodzakelijke uiterlijke gebruik. Als
je geloof in de waarheid eenmaal één is geworden met je leven, heeft het reeds
vanzelf iedere twijfel buitengesloten en het hoeft dan alleen maar te willen,
en er zal gebeuren wat zo'n levensgeloof wil.
20
augustus
Weg tot waar geloof
(GJE V. 178, 3-6)
Johannes: Als je aan
een God gelooft in je hart, zul je Hem ook liefhebben, omdat in het hart alles
van liefde wordt doordrongen. En heb je God lief, dan is Gods hoogste kracht in
je hart en zo in je leven zelf binnengedrongen.
Gods kracht is niet
een op enigerlei wijze beperkte kracht, maar zij doordringt de hele eeuwige
oneindigheid. En als zo in verbinding met die goddelijke kracht je levenskern
in beweging wordt gebracht, dan wordt tegelijkertijd ook de goddelijke kracht
in je bewogen, en als deze dan in jou iets wil, dan gebeurt zonder meer wat zij
wil.
Ik ben weliswaar
uiterlijk net zo'n mens als jij, maar in mijn hart ben ik niet meer alleen maar
voor mijzelf levend, maar Gods kracht woont door mijn grote liefde voor Hem in
mijn hart en is één geworden met mijn liefde. Daarom kon ik ook vanuit de
kracht van God alles zien en waarnemen wat er zich met jou en je gezelschap
tijdens je reizen heeft afgespeeld. Hierin ligt alles besloten!
Je moet God op de
eerste plaats leren kennen, en daarvoor heb je een geordend verstand. Maar het
moet niet alleen bij het verstand blijven. Wat je begrijpt, moet je zo snel
mogelijk in je hart of in je leven opnemen, het daarmee tot leven brengen, en
dan zul je reeds op de goede weg zijn!
21
augustus
Vóórbestaan van de ziel
(GJE V 184, 3-5)
Johannes zegt: Zeker
is er ook wel sprake van een pre-existentie, maar die is niet zo vrij,
individueel als het bestaan na dit leven; want opdat het geestelijk bestaan
niet voortdurend zeer sterk gebonden blijft aan en in de oergeest van de
eeuwige en oneindige Godheid, heeft de Godheid Zelf de materie geplaatst tussen
Zichzelf en de geest die mens moet worden, opdat de oorspronkelijk goddelijke
mensengeest, als hij een goddelijke zelfstandigheid wil bereiken, uit de meer
etherische delen van de ziel een op hemzelf gelijkend wezen maakt, het met een
substantiële, maar toch ook geestelijk-intelligente ziel tot leven brengt, en
deze ziel dan ongemerkt verder ontwikkelt in de grootst mogelijke vrijheid van
haar wil. En wanneer deze ziel dan in alle goede kennis en de werkzaamheid die
het gevolg daarvan is, zozeer is gegroeid, dat zij op haar oer-goddelijke geest
is gaan lijken, - hoofdzakelijk door de ware kennis van de enig ware, eeuwige
God, in de liefde tot Hem en daardoor ook tot de naaste - en daarbij vol
deemoed, geduld en bescheidenheid is, dan vindt er een voor alle eeuwigheden
onscheidbare eenwording plaats van de ziel met haar eeuwige geest.
En daardoor geschiedt
dan het volgende: De uit de materie afkomstige ziel wordt dan zelf geheel
geest; de geest wordt dan tot ziel in de ziel en is daardoor een eeuwig vrij,
zelfstandig en geheel op God gelijkend vrij zelfstandig, werkzaam wezen, dat
alle eigenschappen heeft gekregen die de oer-eeuwige Godheid eigen zijn.
Dat het lichaam daarna
geen rol meer speelt en ook niet meer kan spelen, is gemakkelijk zonder verdere
uitleg te begrijpen!
22
augustus
Voortbestaan van de ziel
(GJE V 184, 6-8)
Johannes: Zodra de
ziel voldoende ontwikkeld is in het lichaam, d.w.z. zowel wat vorm betreft
alsook naar het vrije inzicht, liefhebben, willen en handelen, hoe dat er ook
uitziet, dan zijn er twee gevallen mogelijk: óf de ziel is ook helemaal rijp
voor haar goddelijke geest, dat wil zeggen, dat ze reeds helemaal geestelijk
is; óf de ziel is op zichzelf wel reeds als een geestelijk wezen ontwikkeld en
zogezegd consistent, maar het innerlijke, geestelijke element is nog zeer
twijfelachtig, en vertoont ten gevolge van haar grote en noodzakelijk geheel
vrije zelfbeschikking veel meer neiging om weer geheel in de materie over te
gaan, dan om vrij uit te vliegen naar haar geestelijke element; in beide
gevallen wordt ze van haar lichaam ontdaan.
In het eerste en
natuurlijk gelukkigste geval heeft de goddelijke mensengeest met de ziel reeds
zijn doel bereikt en heeft dan eeuwig geen stoffelijk middel meer nodig, omdat
hij hiermee eenmaal zijn doel reeds voor eeuwig heeft bereikt. Als in het
andere geval de alziende en alvoelende geest merkt, dat zijn door hem te
voorschijn geroepen en uit de materie gevormde ziel zich in de loop der tijd
weer naar het element begint te neigen waaruit zij oorspronkelijk werd genomen,
- dan wordt zij door haar oer-goddelijke geest uit het lichaam getrokken, ook
al gaat dit met de grootste pijnen gepaard en wordt zij aan gene zijde, dus in
het rijk der zielen, door haar geest ontwikkeld, maar altijd zo ongemerkt
mogelijk; want iedere onvrije en gerichte vorming van een ziel zou nog slechter
zijn dan helemaal geen.
Maar toch moet ik
hierbij wel opmerken, en dat moeten jullie je zeer ter harte nemen, dat de
ontwikkeling van een ziel als deze pas aan gene zijde plaatsvindt, ten eerste
veel langer duurt en dan ook nooit helemaal zo'n allerhoogste graad kan
bereiken, als wanneer de vorming en ontwikkeling van de ziel reeds hier, nog in
het lichaam, is geschied; want daardoor wordt ook het meer edele deel van het
lichaam mede geheiligd, en bijna al het vlees bereikt met de ziel en met haar
hiermee een-geworden geest een soort verheerlijking en onmiddellijke
opstanding, en vormt dan voor eeuwig een met ziel en geest volledig
een-geworden wezen. Maar dat bereiken op aarde slechts uiterst weinigen, - kort
na de lichamelijke dood echter zeer velen.
23
augustus
Gezonde nachtrust
(GJE V 196, 6-9)
De Heer: Ik zeg jullie
zelfs vanuit lichamelijk medisch oogpunt, dat de mensen hun lichamelijk leven
met ruim eenderde zouden verlengen, als ze in plaats van hun vlakke
slaapplaats goede rustbanken en ruststoelen zouden maken op de manier zoals je
hier ziet! Want met die vlakke bedden ondergaat de bloedstand en bloedsomloop
een te sterke verandering tussen dag en nacht, waardoor alleen al vroegtijdig
allerlei hindernissen en veranderingen in de verteringsen voedingsorganen
optreden. Maar als men 's nachts op deze manier rust, zal alles vele jaren heel
goed in orde blijven.
Abraham, Izaak en Jakob sliepen slechts op bepaalde
rust- en leunstoelen, ze kenden geen vlak bed en bereikten daarom, terwijl ze
ook voor de rest sober leefden, ieder een zeer hoge leeftijd met behoud van hun
volledige zielekracht; maar toen de mensen hier later niet meer op letten, werd
hun leeftijd met meer dan de helft der jaren verkort. Het meest nadelig is het
voor zwangere vrouwen om plat te liggen; want ten eerste worden daardoor de
kinderen in het moederlichaam reeds vervormd en verzwakt, en ten tweede worden
hun moeilijke en vaak zeer verkeerde bevallingen meestal door platte bedden
veroorzaakt. Dat zij jullie uit het oogpunt van lichamelijke gezondheid gezegd!
Wie zich hiernaar zal richten, zal de lichamelijk goede gevolgen ervan
bespeuren.
Verder moeten jullie
's zomers als het mogelijk is ook meer buiten dan in de vertrekken en bedompte
hutten jullie nachtrust genieten; de goede gevolgen hiervan zouden jullie
spoedig waarnemen! Alleen 's winters kan men matig verwarmde, maar altijd
schone en droge vertrekken gebruiken. Wie dus volgens de oorspronkelijke orde
en verder wat spijs en drank betreft sober leeft, zal weinig met artsen en
apothekers te maken hebben.
24
augustus
Taak van de Messias
(GJE V 204, 8-11)
Ik zeg: Traagheid of
de steeds toenemende lust tot ledigheid is en blijft steeds het begin van alle
ondeugden, en deze eigenschap van de menselijke ziel is nu precies die kwade
geest, die de Schrift `satan' noemt. En daarin bestaat dan ook het erfelijk
kwaad waaraan alle mensen lijden, en waarvan niemand hen kan bevrijden dan
alleen een ware Messias, die uit de hemelen komt waar het volle leven en de
hoogste werkzaamheid heerst.
Want dat er onder de
mensen van deze aarde een erfelijk kwaad bestaat, hebben reeds alle wijzen van
de bekende aarde ingezien en begrepen; maar waaruit het bestaat en waardoor het
te bestrijden is, hebben ze niet ontdekt. En precies dit zal de taak van de
Messias zijn, om door leer en daad de mensen van dit kwaad, waarvan de vrucht
de dood van de ziel is, voor eeuwig te verlossen!
Maar het zal voor de
mens slechts dan ware en werkzame verlossing zijn, als hij de daarvoor
aangewezen middelen heel precies en getrouw toepast, - anders zal hij na de
komst van de Messias geheel dezelfde slechte mens zijn die hij vóór die tijd
was; want de uit de hemelen gekomen Messias zal niemand bevrijden van zijn
erfelijk kwaad dan alleen degene die volgens Zijn leer precies zo in alles zal
leven als de leer het voorschrijft. Niemand moet van Hem een bepaalde
magisch-wonderbaarlijke werking met betrekking tot de verlossing van het
bekende gemaakte erfelijk kwaad verwachten!
Wel zal de Messias om
te getuigen dat Hij het is, grote wonderen verrichten; maar deze zullen op
zichzelf voor niemands ziel nuttig en dienstbaar zijn, maar ze zullen alleen
het geloof wekken en de ziel aansporen tot de daad volgens de leer die wordt
gegeven.
25
augustus
Het begrip Messias
(GJE V. 205, 4-6)
Ik zeg: Een ware wijze
is voor een natuurlijk mens, die zonder wijsheid is, altijd een ware Messias, d.w.z.
hij is een bemiddelaar (mesziaz) tussen het puur menselijke verstand en de
goddelijk-geestelijke wijsheid, en het verstand vindt zodoende pas door de
'mesziaz' de ingang naar de goddelijke wijsheid en wordt één met die wijsheid.
Hoe wijzer nu de bemiddelaar
is, des te betere resultaten zal hij ook zeker behalen bij degene die hij
leidt. En bewandelt zijn leerling dan vastberaden de wegen van het innerlijk
geestelijke licht, dan zal hij ook in het licht blijven en zich het leven van
het licht eigen maken, waarop geen dood kan volgen, omdat het leven van het
geestelijk licht de eeuwige, onveranderlijke en onvergankelijke waarheid is,
die datgene wat zij is ook eeuwig moet blijven; want twee en nog eens twee zal
in alle eeuwigheid als som vier hebben.
En zoals het met deze slechts als voorbeeld dienende
waarheid is, zo is het met alle goddelijk-geestelijke waarheden uit de hemel.
Zij zijn en blijven eeuwig, en alleen zij zijn het eigenlijke ware leven, omdat
zij zonder leven ook geen waarheid zouden zijn. Zo kan een ziel wanneer ze
eenmaal geheel in zulke waarheden is binnengegaan, nooit meer dood gaan en
heeft, omdat ze zelf licht en waarheid is, ook het leven in zich en het leven
is dan geheel haar eigen bezit, en dat is dan natuurlijk het resultaat van een
waarachtige bemiddelaar.
26
augustus
Onvergankelijke mens
(GJE V 211, 3-6)
De Heer: Heb je al
ooit de grens ontdekt tot waar een gewekte ziel haar gedachten kan verheffen?
En als de ziel al een oneindig gebied heeft wat haar gedachten betreft, wat
moeten we dan wel niet zeggen van de eeuwige goddelijke geest in haar, die in
zichzelf de kracht, het licht en het leven zelf is?
Ik zeg je: Deze geest
is het, die alles in de mens schept en ordent; de ziel is echter als het ware
slechts zijn substantiële lichaam, zoals het stoffelijk lichaam slechts een
behuizing is van de ziel, en dat zolang tot deze hierin een bepaalde
degelijkheid heeft bereikt. Is dit gebeurd, dan gaat de ziel meer en meer over
in de geest en zodoende ook in het eigenlijke leven, dat in en op zichzelf een
ware kracht is en het waarste licht, en voortdurend uit zichzelf de ruimte, de
vormen, de tijd en de duurzaamheid van de vormen hierin doet ontstaan, deze met
leven vervult en zelfstandig maakt. En zoals deze voortkomen uit de oneindigheid
en eeuwigheid van het volledig ware leven, bevatten zij daarvan ook voor en in
zichzelf het oneindige en eeuwige voor alle tijden der tijden en eeuwigheden de
eeuwigheden.
Niemand kan dus
zeggen, beweren en van mening zijn dat hij als mens een begrensd wezen is. In
al zijn kleinste daden is nog oneindigheid en eeuwigheid voorhanden, en omdat
dit zo is, kan hij ook het oneindige en eeuwige bevatten.
Wie van mening is dat
hij slechts gedurende een zeer beperkte tijd leeft, vergist zich enorm. Niets
aan de mens is vergankelijk, ofschoon het materiële lichaam noodzakelijkerwijs
wel veranderlijk is, zoals ook alle materie van de aarde dat is en wel moet
zijn, omdat het eens haar bestemming is om, door de macht van het zuivere
leven, zelf over te gaan in het zuivere leven en in het voortaan
onveranderlijke leven.
27
augustus
Graankorrel
(GJE V 211, 8-11)
De Heer: Hier hebben
jullie een tarwekorrel. Leg hem in de aarde. Hij zal gaan rotten en als datgene
wat hij nu is onmiskenbaar vergaan; maar uit de ontbinding zullen jullie een
halm zien groeien en daar bovenuit zal zich een aar ontwikkelen, voorzien van
honderd korrels. Maar wie van jullie ziet nu die kracht in deze korrel, die er
echter toch in moet zitten, omdat er anders uit deze ene korrel niet een aar
met honderd korrels van hetzelfde soort voort kan komen?
En nu hebben we 100
korrels die we ook in de aarde gaan leggen! Hieruit krijgen we dan al 100 aren,
elk met 100 korrels, dus alles bij elkaar 10.000 korrels. En zie, die 10.000 korrels,
die 100 halmen en aren, moeten ook al in de ene korrel geestelijk aanwezig
zijn geweest, zoals deze korrel zelf al inbegrepen moet zijn geweest in die ene
korrel die als eerste uit Gods hand in een vruchtbare vore van deze aarde viel,
omdat men zich anders niet kan voorstellen dat voortplanting mogelijk kan zijn.
Jullie hebben hier opnieuw een bewijs, hoe zelfs iets oneindigs en eeuwigs in
één zo'n korrel aanwezig is.
Jullie denken nu bij jezelf. Ja, dat is wel met een
korrel het geval die weer als zaad in de aarde gezaaid wordt; maar wat gebeurt
er met de korrels die tot meel gemalen worden en dan als brood door mensen of
ook door dieren gegeten worden? Ik zeg jullie: Waarlijk, die korrels zijn er
nog beter aan toe; want daardoor gaan zij al in een meer volkomen leven over,
waarin ze zich dan als een geïntegreerd deel van een hoger leven evenzeer in
talloze ideeën en levendige begripsvormen kunnen vermenigvuldigen; alleen het
zeer materiële kaf wordt als uitwerpsel uitgescheiden, waardoor het dan echter
ook tot een meer edele vruchtbare humus van de aarde wordt, waaruit zich de
kiemgeest in de verschillende zaadkorrels vormt en de onsterfelijkheid
aantrekt. Wat er echter met het stro en het kaf van de planten gebeurt, gebeurt
op een nog veel edeler manier met het vleselijk lichaam van de mens.
En zo kunnen jullie
niets aan de mens vinden wat vergankelijk en begrensd is, maar alleen wat
veranderlijk is op weg naar een bepaald geestelijk doel, en zodoende is het
best mogelijk dat een mens oneindige en eeuwige zaken als tijd, ruimte, kracht,
licht en leven heel goed begrijpt, omdat dit allemaal in hem aanwezig is.
28
augustus
Van geloof tot inzicht
(GJE V 213, 3, 5, 8-9)
Ik zeg: Het ware
lichtgeloof bestaat er vooral uit dat men zich aan een waarachtig en zeer
ervaren mens zonder enige twijfel in zijn gemoed toevertrouwt en wat door hem
gezegd wordt dan ook als volle waarheid aanneemt, ook al ziet men de diepte
ervan niet op het eerste moment duidelijk in.
Wanneer een
buitengewoon waarachtig mens je iets heeft meegedeeld uit het gebied van zijn
ervaringen, dan kun je het gehoorde aanvankelijk alleen maar geloven, maar na
dat geloof kun je ook meteen op de aangewezen manier werkzaam worden en dan zul
je door het werkzaam zijn, door eigen ervaring zelf doordringen tot dat licht,
dat nooit zichtbaar voor je had kunnen worden door enige mondelinge uitleg, al
was deze nog zo goed gestructureerd.
En zo zie je dat men
bij het aanhoren van een nieuwe leer het geloof in ieder geval in het begin
niet mag missen. Men kan de leer en wat eraan ten grondslag ligt wel goed
onderzoeken, - maar het is nodig dat men deze tevoren op grond van het gezag
van de waarachtigheid van de leraar als waarheden van grote waarde heeft aangenomen,
ook wanneer men niet van meet af aan alles tot op de bodem begrijpt; want dat
komt pas wanneer men voldaan heeft aan hetgeen de leer als voorwaarde hiervoor
heeft gesteld.
Als de leer bij iemand
anders wel gewerkt heeft en alleen bij jou niet, dan zou het natuurlijk
duidelijk alleen aan jou liggen, en dan zou je hetgeen je verzuimd hebt ijverig
moeten inhalen om ook precies hetzelfde te bereiken als je buurman.
29
augustus
De missie van de Heer
(GJE V 215, 1-7)
Ik zeg: Mijn zaak en
Mijn leer bestaat eenvoudig hieruit, dat de mens duidelijk gemaakt wordt waar
hij eigenlijk vandaan komt, wat hij is en waar hij moet komen en overeenkomstig
de volle en evidente waarheid ook zal komen. Reeds de Griekse wijzen hebben
gezegd: De moeilijkste, belangrijkste en hoogste kennis ligt in de zo volkomen
mogelijke zelfkennis! En zie, dat is nu precies waar het Mij om gaat; want
zonder deze kennis is het onmogelijk om het allerhoogste goddelijk wezen als de
grond van alle ontstaan, zijn en bestaan te kennen!
Maar wie dit niet
inziet en zijn leven, zijn denken en streven niet voor dit enig ware levensdoel
inzet, namelijk om zichzelf en een allerhoogste God-wezen als de eeuwige
oer-grond van alle zijn en worden volkomen te leren kennen, is zo goed als
verloren.
Want zoals elk ding,
dat van binnen en ook in al zijn delen geen door en door stevige samenhang en
geen grote stabiliteit heeft, spoedig uiteenvalt en als zodanig geheel teniet
gaat, zo zal dat ook met de mens het geval zijn die in zichzelf, met zichzelf
en in en met God niet volledig één is geworden.
En dat kan de mens
alleen maar worden, doordat hij ten eerste zichzelf en daardoor dan ook
noodzakelijkerwijs God volledig leert kennen als zijn oer-grond, en
overeenkomstig dit inzicht op alle gebieden van zijn leven werkzaam wordt.
Is een mens dus in zichzelf
rijp en zuiver geworden, dan is hij ook heer geworden van alle van God
uitstromende krachten en hierdoor ook een meester van alle schepselen,
geestelijk en materieel, is dan als zodanig door geen enkele kracht meer te
vernietigen en bevindt zich dan dus in het eeuwig leven.
Kijk, dit is nu in
feite de totale inhoud van Mijn gehele, nieuwe leer, die in de grond der zaak
eigenlijk een alleroudste leer is sinds het begin van de mensen op deze aarde!
Ze is alleen verloren gegaan door de traagheid van de mensen en wordt door Mij
als het verloren gegane oer-oude Eden (je den = het is dag) aan de mensen die
van goede wil zijn, nu weer als nieuw gegeven.
30
augustus
Kracht van het woord
(GJE V 216, 2-5, 8)
Ik zeg: Wanneer Ik een
van Mijn woorden met Mijn wil vervul of een van Mijn gedachten, die eigenlijk
ook enkel woorden van de geest zijn, dan moet op dit woord ook zonder dat Ik
maar de geringste handeling verricht al direct de complete daad volgen!
En waartoe Ik met Mijn
woord in staat ben, dat moet ook iedere echte leerling van Mij zelf kunnen,
omdat zijn innerlijk tenslotte door dezelfde geest geleid wordt als Mijn
innerlijk!
En zie, dat is nu iets
in Mijn nieuwe leer wat in een dergelijke volheid en volmaaktheid vanaf het
begin der wereld nog nooit onder de mensen is waargenomen! Kijk maar hier, Ik
heb geen gereedschap bij Me en geen geheime zalfjes en poeders, in Mijn kleed
en Mijn mantel is geen zak te vinden en ook bij Mijn leerlingen is van dit alles
geen sprake, - ja, we hebben en gebruiken zelfs geen stokken en lopen altijd
blootsvoets!
Ons hele hebben en
houden bestaat derhalve uit woord en wil, en toch hebben we alles en lijden
geen nood, - tenzij wij zelf vrijwillig nood willen lijden om het harde hart
van mensen zachter te maken. Welnu, waarom kan Ik dan alles met Mijn woord en
Mijn wil, en waarom jij dan niet?
Ik zeg: Een leer is
beter dan een teken; want tekenen zijn dwingend, maar een leer leidt en wekt
de te verwerven kracht in de mens op en datgene wat de mens zichzelf door zijn
eigen activiteit heeft verworven, is pas echt zijn waarste en totale eigendom.
31
augustus
Gemoedsrust
(GJE V 218, 1-2, 9-11)
Ik zeg: De ware
innerlijke gemoedsrust is voor ieder mens het noodzakelijkste geestelijke
element, waarzonder hij niets waarachtig innerlijks en geestelijk groots kan
bevatten. Een dergelijke rust, waarin het lichaam en de ledematen activiteit
onthouden wordt, is eigenlijk geen rust, maar eerder een grote innerlijke
activiteit van de ziel, die eruit bestaat dat zij meer en meer één wordt met
haar geest die ze is gaan waarnemen. Wanneer je een dergelijke innerlijke rust,
of beter gezegd zielsactiviteit, dagelijks eenmaal houdt en dat voortzet, zul
je pas gaan voelen wat voor een groot en waar nut je daardoor voor je leven
hebt gewonnen.
Ik zeg: Ieder woord
dat uit Mijn mond komt is licht, waarheid en leven; als je Mijn woorden in je
hart opneemt en ernaar handelt, dan valt je met Mijn woord ook het ware eeuwige
leven ten deel.
Maar wanneer iemand
Mijn woord hoort en er niet naar handelt, zal Mijn woord hem niet levend maken,
maar hem slechts dienen tot gericht en dood. Ook al is dit op deze manier niet
Mijn wil, maar enkel Gods eeuwige ordening, dan kan Ik hem toch niet helpen,
omdat hij zichzelf moet helpen.
Want als iemand die
hongert, voedsel wordt aangereikt en hij eet dit niet, maar kijkt er enkel
naar, dan heeft degene die het eten aanreikt er geen schuld aan als de
hongerende verhongert en sterft, maar natuurlijk de hongerende zelf, omdat hij
geen voedsel tot zich wilde nemen. En precies zo is het met degene aan wie Ik
Mijn woord als het waarste brood uit de hemel voorzet, en die dit enkel
aanhoort en er niet naar wil handelen. Daarom moet niemand Mijn woord enkel
aanhoren, maar hij moet er ook naar handelen, dan zal hij hierdoor in zijn ziel
waarachtig verzadigd worden met het brood uit de hemel en voortaan geen dood
meer zien, voelen of smaken, omdat hij zo zelf geheel tot het leven uit God is
geworden.
1
september
Doel van de kruisdood
(GJE V 220, 1-3)
De Heer: Wat Mijn lichaam
betreft ben Ik evenals jullie een sterfelijk mens en het gevolg daarvan is,
dat ook Ik dit lichaam zal afleggen, en wel aan het kruis in Jeruzalem als
getuigenis tegen de slechte joden, hogepriesters en Farizeeën, en tot hun
gericht. Want dit alleen zal voor altijd hun macht breken en de vorst van de
geestelijke duisternis die nu de mensenwereld heeft beheerst, zal machteloos
worden en de mensen niet meer zo erg als tot nu toe verleiden en hen in het
bederf kunnen storten.
Deze vorst heet `satan',
dat betekent leugen, bedrog, trots, hebzucht, eigenliefde, afgunst, haat,
heerszucht en moordlust en allerlei hoererij.
De grootste hoogmoed
kan alleen door de diepste deemoed te gronde worden gericht, en het is dus
noodzakelijk dat dit aan Mij geschiedt. Wanneer jullie dit dus zullen vernemen,
moeten jullie hierdoor niet ontsteld zijn; want Ik zal niet in het graf blijven
en ontbinden, maar op de derde dag weer opstaan, en zoals Ik nu hier bij jullie
ben, zal Ik weer bij jullie komen! En dit zal jullie allen een grootste en
waarste getuigenis van Mijn goddelijke zending in jullie ziel geven en jullie
geloof geheel en al sterk maken. Ik heb jullie dit nu van tevoren gezegd opdat,
als het zover zal komen, jullie je niet aan Mij ergeren en Mijn leer verlaten.
2
september
Opvattingen over leven na de dood
(GJE V 224, 2-4)
Er bestaan volgens de
overleveringen in bijna alle zogenaamde afgodendiensten, steeds met enkele
varianten, twee toestanden - zoals ook bij ons, heidenen -: een elysium, waar
alle goede en waardige zielen eeuwig voortleven in een onbeschrijfelijke
gelukzaligheid, en dan een tartarus, waar de slechte en boosaardige zielen ook
eeuwig gepijnigd worden met allerlei ongehoorde plagen en martelingen.
De joden hebben hun
hemel en hun hel, wat eigenlijk helemaal hetzelfde is als bij de heidenen het
elysium en de tartarus. Op dezelfde manier hebben de Indiërs een tweevoudig
almachtig wezen, een goed en een slecht, dat verschillende vormen, namen en
eigenschappen heeft. Zo zijn de elyseïsche goden allemaal goed en die van de
tartarus allemaal slecht.
En bij de joden is er
een hoogst goede en wijze jehova, die gediend wordt door talloze eveneens goede
geesten die `engelen' genoemd worden en bereid zijn om de mens de beste
beschermdiensten te verlenen; lijnrecht tegenover de goede en almachtige
Jehova en zijn engelen is er dan ook een bijna niet minder machtige satan, ook
`leviathan' genaamd, met aan zijn zijde talloze uiterst slechte geesten die men
`duivels' noemt.
3
september
Godskinderen en wereldkinderen (1)
(GJE V 225, 1-5)
Ik zeg: Wat de
heidense boeken ervan zeggen is slechts een zeer gebrekkige weerklank van wat
er helder en duidelijk geopenbaard is aan de oer-mensen van deze aarde door
dezelfde geest die nu in Mij woont.
Alleen de Schrift van
de joden bevat de volle waarheid, echter niet onthuld, maar verhuld in
overeenkomstige beelden, en wel om de zeer wijze reden, dat de heiligheid van
de daarin aanwezige waarheid door de eigenlijke, onreine kinderen van deze
aarde niet verontreinigd en ontheiligd wordt. Want op deze aarde of wereld
wonen twee soorten mensen. De oorspronkelijken en meesten hebben zich volgens
de voor alle schepselen gegeven ordening trapsgewijs opwaarts ontwikkeld. Zij
zijn wat hun ziel en lichaam betreft puur van deze aarde en men kan ze
`kinderen van de wereld' noemen.
Een veel kleiner deel
van de mensen op deze aarde is echter alleen maar wat het lichaam betreft van
deze aarde, maar wat de ziel betreft komen ze ofwel van de verschillende
sterrenwerelden, of soms zelfs als zuiverste engelengeesten uit de zuivere
hemelen van de geesten. Dat zijn tot nog toe echter de minst voorkomenden.
Dit tweede en veel
edeler soort mensen van deze aarde kan men 'godskinderen' noemen, en aan hen
alleen is het ook voorbehouden om de geheimen van Gods rijk te vatten, te
begrijpen en de kinderen van de wereld hierin te onderwijzen al naargelang er
vraag naar is en het vermogen om te begrijpen; zij wijzen hun de weg waarlangs
ook zij tot kinderen Gods en tot burgers van Zijn rijk kunnen worden.
4
september
Godskinderen
en wereldkinderen (2)
(GJE V. 225, 6-8)
Welnu, deze eigenlijke
wereldmensen zijn natuurlijk, omdat ze uit het slijk van deze aarde
voortspruiten, nog zeer zinnelijk van aard, daar hun zielen nog nooit een
menselijke, voorbereidende scholing voor een vrij, over zichzelf beschikkend
leven hebben doorgemaakt. Zij kunnen daarom in het begin ook alleen maar door
puur zintuiglijke beelden tot kennis van een allerhoogste en eeuwig goddelijke
geest gebracht worden.
En zie, omwille van de
meeste mensen van deze aarde zijn ook de openbaringen over de geestenrijken in
louter als het ware zintuiglijke beelden gehuld, die hun slechts door de
kinderen Gods van tijd tot tijd steeds meer onthuld kunnen worden afhankelijk
van het bevattingsvermogen van deze wereldkinderen, - maar nooit teveel
tegelijk, maar slechts precies zoveel als ze kunnen verdragen en in de maag van
hun ziel kunnen verteren. Uit hetgeen Ik nu gezegd heb, kunnen jullie nu menige
conclusie trekken.
Zoals niet moeilijk is
te begrijpen, is het zielenleven van de mensen na het afvallen van hun lichaam
in voortdurende ontwikkeling, omdat de voleinding ervan onmogelijk het werk van
een moment kan zijn, en wel omdat de ziel evenals haar voormalig materiële
lichaam wat ruimte en tijd betreft een begrensd wezen is, dat in zekere zin
ingeperkt is in die bepaalde, mooie mensenvorm en daarom het oneindige en het
eeuwige zowel qua ruimte als tijd, en ook wat de absoluut onbegrensde macht van
Gods geest en Zijn werken betreft, alleen maar stukje bij beetje in zich op kan
nemen en bevatten.
5
september
Godskinderen en wereldkinderen (3)
(GJE V 225, 9-10)
Het komt daarbij aan
op het niveau van de innerlijke ontwikkeling, waarop een ziel haar lichaam
verlaat. Is dit in overeenstemming met de bestaande goede wetten, dan zal de
toestand van de ziel aan gene zijde zeker meteen zodanig zijn, dat ze zich
dadelijk naar een hogere voleindingstrap van het vrije leven kan begeven en
aldoor naar een hogere trap verder kan gaan.
Maar heeft een ziel
door een gebrekkige opvoeding, of in het slechtere geval, door gebrek aan enige
goede wil, terwijl zij heel goed op de hoogte was van de bestaande wetten, het
lichaam moeten verlaten zonder zich in het lichamelijke leven en de omstandigheden
daarvan ook maar enigszins naar het ware en betere gericht te hebben, dan zal
het toch voor ieder die enigszins helder denkt gemakkelijk te begrijpen zijn
dat zo'n totaal verkommerde, beklagenswaardige ziel aan gene zijde alleen maar
in een zodanige, zeker niet benijdenswaardige situatie geplaatst moet worden
dat zij daarin overeenkomstig de hoogste liefde en wijsheid van God eerst
gereinigd en genezen kan worden van haar dierlijke ruwheid, en zich allengs tot
een hoger levensniveau kan verheffen, van waaruit ze dan steeds gemakkelijker
naar een nog hoger niveau overgaat.
6
september
Functie van de materie
(GJE V. 229, 3-5)
De Heer: Zie, de hele
schepping en alles wat jullie met je zintuigen ook maar waarnemen, zijn gefixeerde
gedachten, ideeën en voorstellingen van God, - ook jullie mensen wat jullie
zintuiglijke lichaam betreft; en voor zover de ziel met het lichaam verbonden
is door zijn zenuw- en bloedether, is ook zij in het gericht en bevindt zij
zich derhalve in de dood ervan, waaruit ze zich echter kan bevrijden door met
behulp van haar vrije wil volgens Gods wetten het puur geestelijke na te
streven; zo kan zij geheel één worden met haar geest uit God, waardoor zij
derhalve door haar zelfwerkzaamheid zelfstandig van haar oude dood in het vrije
eeuwige leven is overgegaan.
Maar let op, het
volgende is zeer belangrijk! Bewustzijn en liefde bepalen de hele mens tot
goede of slechte werkzaamheid. Is zijn bewustzijn geestelijk en leidt het naar
God, dan zal de liefde ook naar het geestelijke en zodoende naar God neigen en
ook in die richting werkzaam worden, en deze activiteit is een goede en de
gevolgen ervan zijn de zegen uit de hemel van het Leven.
Wordt de mens echter
vanaf de wieg met niets anders in zijn bewustzijn verrijkt dan alleen met wat
het lichaam dient, dan zal ook zijn liefde zich geheel naar de materie wenden
en spoedig geheel en al daarin actief worden om zoveel mogelijk materiële
schatten te verzamelen en hierdoor het vlees zoveel mogelijk genoegen te
bezorgen. In zo'n geval gaat de ziel dan geheel over in de materie (...). Het
onvermijdelijke gevolg hiervan is het gericht in en door zichzelf, de vloek van
het leven naar de dood toe en zo ook in zekere zin de eeuwige dood zelf. En wie
anders is daar schuldig aan dan alleen de mens zelf, die dit zichzelf heeft
aangedaan door zijn bewustzijn, zijn wijze van liefhebben, willen en handelen?
7
september
De weg naar verlossing
(GJE V 230, 2-7)
De Heer: Nu werpt zich
de belangrijkste van alle levensvragen op en deze luidt: Wat moet een mens doen
en in acht nemen om zijn ziel te behoeden voor het terugtreden in het oude
gericht van de materie die dood is?
Hij moet zich precies
houden aan de tien geboden die door Mozes aan de mensen zijn gegeven, en deze bestaan
samengevat hieruit, dat men ten eerste vast gelooft aan een waarachtige God,
Hem boven alles uit alle macht liefheeft, zijn broeders en zusters echter
gelijk zichzelf en in geval van nood zelfs meer!
In deze in feite maar
twee geboden ligt dan ook de hele wet van Mozes, alsook alle profeten, die
omwille van een beter begrip niets anders dan alleen dit met veel woorden
onderwezen hebben.
Wie dit zal doen, zal
zeker zijn hart en daarmee ook zijn ziel behoeden voor iedere hoogmoed,
hardheid, toorn, haat, zelfzucht, afgunst, gierigheid, hebzucht, heerszucht,
een werelds luxe-leven en liefde voor het wereldse, en dan zal hij gemakkelijk
binnentreden in de levenspool van Gods geest; want de liefde tot God vervult
juist de hele mens met Gods levensgeest, en de naastenliefde belichaamt en
verankert deze in de ziel, waardoor zij dan noodzakelijk in alles identiek
wordt met God Zelf door de liefdegeest van God in haar. En als ze identiek is
met God, dan zal ze ook identiek zijn met de jullie nu bekend gemaakte positieve
levenspool in God en zal met Hem heersen over alle materie, waardoor zij
onmogelijk meer ooit gevangen en verslonden zal kunnen worden.
Wie dit zal opvolgen,
zal ook hetgeen Ik jullie nu zeer duidelijk heb getoond, oogsten en eeuwig in
steeds toenemende mate behouden.
8 september
Materiële scheppingen
(GJE V 233, 1-2)
De Heer: God als in
Zich de zuiverste liefde kan niet anders dan Zijn gedachten en ideeën
liefhebben, ook al maken deze als schepselen Zijn tegenpool uit. En zo kan
zelfs een steen niet eeuwig steen blijven, en over voor jullie ondenkbaar vele
jaren zal ook deze aarde, evenals alle talloze andere sterren, zeer verouderen
en murw worden als een oud kleed. En alles zal veranderd worden in aan God verwante,
zelfstandige, geestelijke zaken, maar in plaats daarvan zullen ook weer nieuwe
materiële scheppingen ontstaan en deze zullen ieder op zijn eigen wijze verder
geleid en ontwikkeld worden.
Maar daar zal natuurlijk
nog een buitengewoon lange tijd (....) voor nodig zijn. Men moet het echter
niet zo opvatten alsof deze huidige schepping ooit plotseling zal ophouden en
in plaats daarvan een geheel nieuwe in het leven geroepen zal worden, maar dat
gebeurt slechts in fasen, zoals in een oerwoud weliswaar de oude bomen
uitsterven, vergaan en tenslotte geheel tot water, lucht en ether worden, dus
tot een ander, geestelijker bestaan overgaan, en in hun plaats steeds weer een
aantal andere bomen uit de grond opgroeien. En zoals Gods geest op kleine
schaal werkt, zo werkt Hij ook in het groot, als men trouwens al iets `groot'
zou kunnen noemen tegenover God!
9
september
God en mens in de Heer
(GJE V 246, 13-17)
De Heer: Is de vader
dan niet de eeuwige liefde in Mij? En waar deze is en woont, is daar niet de
hemel en het ware Godsrijk? Ben Ik als Mens niet juist de Zoon van deze liefde
die in Mijzelf woont, die alles wat bestaat en de oneindigheid vervult, heeft
geschapen sinds alle eeuwigheden? En omdat deze eeuwige en almachtige
Godsliefde in Mij is, ben Ik dan niet volledig één met haar? Zeg nu, of je dat
nog niet inziet!
Petrus zegt: Ja, ik
zie het nu zeker beter in dan vroeger; maar toch bevinden zich hierin een
aantal dingen die me eerlijk gezegd nog niet helemaal duidelijk zijn! Ik zie
nog altijd niet in, waarom U de ene keer van Uzelf zegt dat U de Mensenzoon
bent, een andere keer weer Gods Zoon en weer een andere keer dat U Jehova Zelf
bent! Wilt U mij hierover nog een klein licht geven, dat is goed voor ons allen;
want ik geloof dat niemand van ons dit echt goed begrijpt!
Ik zeg: Ook dát heb Ik
reeds bij gelegenheden waar Ik over het lijden sprak dat Mij te wachten staat,
heel duidelijk belicht; maar als iets jullie niet minstens tien keer zodanig
uitgelegd wordt, dat je het helemaal met handen en voeten kunt begrijpen, dan
begrijpen jullie het niet! Maar Ik zeg het jullie nu dan toch nog een keer.
Noch Jehova in Mij,
noch Ik als ziel van Diens eeuwige Zoon, maar alleen dit lichaam als Mensenzoon
zal in Jeruzalem gedood worden, maar op de derde dag als volledig verheerlijkt
opstaan en dan voor eeuwig één zijn met Hem die in Mij is en Mij alles openbaart
wat Ik als Mensenzoon moet doen en spreken, en die jullie nog altijd niet
volledig kennen, ofschoon Hij al geruime tijd onder jullie spreekt en werkt.
10
september
Vergeving
(GJE V. 249, 8-9)
De Heer: En zie, zo
zal Mijn hemelse Vader tegenover jullie handelen, als jullie de mensen niet
met heel je hart de zonden en schulden vergeven die ze tegenover jullie hebben
begaan! (Matth. 18,3 5) En het eigenlijke hemelrijk bestaat dan ook juist
hierin, zowel wat het grootste als wat het kleinste betreft, dat er onder de
zaligen nergens ook maar enige vijandschap of afgunst of haat bestaat, maar
dat onder hen de grootste harmonie, de grootste eendracht en de grootste
wederzijdse liefde heerst.
En daarom is het ook
niet nodig, dat er op deze wereld een beschermende rechtbank bestaat die het
recht moet bepalen tussen beledigers en beledigden, maar het enige tegenover Mij
geldende beschermrecht moet jullie goede en verzoenlijke hart zijn, dan zullen
jullie er bij deze rechtbank heel goed vanaf komen, met de minste onkosten en
rechterlijke vonnisgelden, en degene die tegen jullie gezondigd heeft zal veel
eerder in waarheid jullie vriend worden, dan wanneer hij hiertoe door een
rechterlijke uitspraak gedwongen zou zijn.
11
september
Oorzaak van misdaden
(GJE V 250, 5-8)
Ik zeg: Een rijke en
in aanzien staande vader is in het bezit van een zeer mooie en lieve dochter, waar
een jonge, maar arme ofschoon behoorlijk goed ontwikkelde man, heel erg
verliefd op wordt en dat des te meer, omdat de lieve dochter hem reeds meerdere
malen door allerlei vriendelijke gebaren en tekenen maar al te duidelijk te verstaan
heeft gegeven dat zij in haar hart genegenheid voor hem voelt. Wel, deze verder
eerlijke en brave jongeman vat uiteindelijk moed en gaat met heel natuurlijke
goede bedoelingen naar de vader van de mooie dochter en vraagt om haar hand.
Maar de vader, vanwege zijn grote rijkdom trots en hard, laat de eerlijke arme
man die om de hand van zijn dochter vraagt, door zijn knechten de deur uitzetten
en door de honden van zijn erf jagen.
Door deze
onbehoorlijke ontvangst is nu het hart van de arme man vol toorn, boosheid en
wraakzucht, en hoe meer hij nu nadacht over de absolute onmogelijkheid om een
schoonzoon van de rijke man te worden, des te meer groeide de gedachte aan
wraak om de harde trotse man op een gevoelige wijze te vernederen. En toen deze
boze gedachte volledig rijp was geworden, was er ook reeds sprake van plan,
besluit en wil en daad, en de jongeman werd tot moordenaar van de rijke man.
Maar hij zou dat zeker
niet geworden zijn wanneer hij door de rijke man als mens was behandeld. De
rijke man, in zijn trotse gewichtigheid, meende dat het niet eens zo erg was om
de arme aanbidder op de zo juist beschreven wijze de deur te wijzen; maar voor
hem die buiten de deur werd gezet, was het teveel en hij werd daardoor een
misdadiger, een moordenaar, verborg zich toen uit vrees voor de wereldse
rechters in de dichte bossen en werd daar de schrik van de mensen.
En leer nu uit dit
kleine beeld, dat in de meeste gevallen de hardheid van de mensen hun armere
medemensen tot misdadigers maakt. Daarom moeten jullie altijd en overal bij
degenen die jullie het een of ander hebben aangedaan, denken aan wat Ik jullie
heb aanbevolen en duidelijk heb laten zien, dan zullen grote misdadigers
zeldzaam worden op aarde en de goede mensen zullen dan heersen over de armen
van de aarde.
12 september
Bescheidenheid
(GJE V 271,
2-4)
Ik zei: Luister! Bescheidenheid is een mooie deugd en
men kan de mensen deze deugd alleen maar zeer aanbevelen; maar wanneer men te
bescheiden is, is dat niet zelden onverstandig, omdat men door een te grote
bescheidenheid zijn naaste ertoe brengt zijn kwaliteiten, al zijn die nog zo
goed, te overschatten en men hem zelfs hoogmoedig maakt, wat niet bepaald goed,
maar integendeel erg verkeerd is. (....)
Zie, de vaak te grote bescheidenheid van de overigens
heel eerlijke mensen tegenover degenen met bijzondere talenten en kwaliteiten,
en de aan deze daarom te royaal geschonken bewondering en verering, heeft van
hen koningen en tenslotte hoogmoedige tirannen gemaakt, alsook zeer hoogmoedige
priesters! Daarom moeten jullie ook wat de deugden zoals deemoed,
zachtmoedigheid en bescheidenheid betreft, altijd de gulden middenweg in acht
nemen, want anders zullen jullie, ook al ben je nu nog zo vrij, in de loop der
tijd in jullie midden zelf zulke mensen kweken die jullie dan met alle hardheid
zullen behandelen, en dan zouden jullie zuchten onder hun zware last.
Ik weet wel dat Mijn daden en Mijn woorden jullie de
moed hebben ontnomen om in Mijn bijzijn iets te zeggen; maar dit is toch niet
zo belangrijk als het feit dat jullie in je hart geloven dat Ik degene ben die
uit God door de mond van de profeten beloofd werd, eerst aan de joden en door
hen aan alle volkeren der aarde.
13 september
Beeldspraak
van de profeten
(GJE V 272, 8-13)
Ik zei: Jullie hebben nog nooit iets over analogieën
(= overeenkomstigheden) gehoord en daarom kennen jullie ook van de Schrift
alleen maar de grove, natuurlijk-concrete betekenis; maar de beelden van de
profeten bevatten steeds een drievoudige betekenis: ten eerste de
natuurlijk-geestelijke, ten tweede de puur geestelijke en ten derde de zuiver
hemelse uit het hart van God.
Volgens de eerste betekenis ontwikkelt het zedelijk
leven van de mens zich zodanig, dat hij als natuurlijk mens tengevolge van een
juiste opvoeding zo denkt en ook zo handelt, dat hij niet aan de materie blijft
vastzitten, maar zich ervan afwendt en deze slechts gebruikt om steeds dieper
en helderder door te dringen in het puur geestelijke. Wie dat doet als hij
daartoe onderwezen is, vindt dan al gauw het overeenkomstige tussen materie en
geest. Kent hij dit, dan zal hij vanuit het geestelijke in het hemelse ofwel in
het zuiver-geestelijke binnengaan. Van daaruit is de overgang naar het zuiver
goddelijk-hemelse gemakkelijk. Dan zal het hem pas volledig duidelijk worden
wat de Schrift der profeten uiteindelijk in de grond der zaak allemaal, als
deze geheel onthuld is, bevat.
Maar wie in de Schrift enkel de pure materiële beelden
voor alles aanziet, bewijst dat hijzelf nog puur materie is, die gericht is en
ook wel moet zijn, en dat hij het gericht van de materie in zijn bewustzijn en
in zijn gevoel gedurende zijn leven steeds behoudt, en in de voortdurende vrees
en angst leeft dat hij ook met zijn ziel na het afvallen van zijn lichaam in die
puur materiële toestand terecht komt waarin de Schrift door middel van beelden
de toestand van de materie voorstelt en beschrijft.
Maar Ik zeg jou en jullie allen, dat aan gene zijde
alles anders is dan het in de beelden van de Schrift wordt beschreven.
De woorden van de Schrift zijn gelijk de schaal van
een ei, waarin ook iets drievoudigs verborgen is, namelijk het wit en het geel
en in het midden van het geel het rode levensbolletje, dat de levenskiem
bevat.
Dit omhulsel echter
moet in de materiële wereld overal aanwezig zijn waar maar iets is, opdat het
binnenste, goddelijke, nergens, nooit en door niemand ooit verontreinigd kan
worden. En omdat overal in al het natuurlijk-geestelijke het hemelse en
goddelijke aanwezig is, wat immers de alomtegenwoordigheid van de goddelijke
wil bewijst, bestaat er ook overeenkomst tussen alles wat in de wereld, in het
geestenrijk, in de hemel en uiteindelijk in God Zelf aanwezig is.
14
september
In vrijheid kiezen voor God
(GJE VI. 7, 5-8)
De Heer: Iedere
innerlijke morele dwang is op zichzelf al een gericht; want wat een mens niet
aanneemt en niet geheel uit vrije wil en volledig uit eigen besef en
overtuiging doet, dient hem niet tot leven, maar tot een gericht. Om helemaal
goed te worden en vol van het ware geestelijke leven, mag de mens door geen
ander dwangmiddel aangespoord worden dan alleen door zijn eigen geheel vrije en
vaste wil.
Wet noch beloning of
straf mogen hem op enigerlei wijze ertoe brengen, maar alleen zijn vrije
geloof, zijn innerlijke overtuiging, zijn zuiver inzicht en vervolgens de
gehoorzaamheid naar buiten toe en zijn vrije wil, die moet voortkomen uit de
zuivere liefde tot God en tot al het goede en ware.
Geheel naar waarheid
zeg Ik jullie: Ik zou net zo gemakkelijk en eigenlijk nog gemakkelijker in de
gedaante van een mens van ontzaglijke grootte, begeleid door talloze
engelenscharen en door vuur, bliksem en donder en storm, op aarde hebben kunnen
neerdalen en met een bergen verwoestende, donderende stem jullie het nieuwe
genadewoord hebben kunnen verkondigen (...). Zou dat echter iemand van nut
geweest zijn voor zijn innerlijke, ware vrijwording? Zeker niet! (....)
Kijk, Ik ben zo
eenvoudig en heel onopgemerkt in deze wereld gekomen, zoals Ik Mij ook door de
mond van de profeten heb aangekondigd, opdat geen mensenhart geketend zou
worden, en zij alleen door de zegenrijke macht van de waarheid van Mijn woorden
en lessen Mij liefhebbend zouden herkennen en dan geheel vrij hun levenswandel
daarnaar zouden inrichten! Mijn tekenen moeten alleen dienen om te bekrachtigen
dat Ik werkelijk ben die Ik zeg dat Ik ben.
15
september
De mens zichzelf een duivel
(GJE VI. 10, 12-14)
Ik zeg jullie, dat
juist de verleidingen van de kant van de duivels lang niet zo erg zijn als
jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is de mens met zijn
wereldse begeerten zelf? Daaruit komen de eigenliefde - en dat is een duivel -,
de zucht naar een luxueus leventje - een tweede duivel -, de eerzucht, de
hoogmoed, de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de gierigheid, de arrogantie,
de hoererij en de minachting voor de medemens voort - dat zijn niets dan
duivels op eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten juist jullie niet zo'n
grote angst voor de duivel hebben en hem ook niet aanklagen; maar klaag jezelf
in je geweten aan en heb er echt berouw over, en neem een vast besluit om heel
andere mensen te worden, en wordt het dan ook!
Heb God waarachtig
boven alles lief en de arme naaste zoals jezelf, dan zullen ook jullie je vele grote
zonden vergeven worden!
Want als een mens de
zonde niet volledig loslaat, kan ze hem ook niet kwijtgescholden worden. Want
de zonde is immers iets wat de mens zelf doet, omdat zij voortkomt uit zijn
lichaam en de wil van zijn ziel.
Het goed doen volgens
de wil en het woord van God is en blijft eigenlijk, ook al doet de mens het uit
eigen vrije wil, een genade van boven, een verdienste van de geest van God in
het hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten deel door de genade van
God.
16 september
Voorwaarde voor het eeuwig leven
(GJE
VI. 13, 8-10)
De Heer: Wanneer
echter de Geest waarover Ik nu met jullie heb gesproken, tot jullie zal komen
en jullie zal doordringen, zullen jullie uit jezelf alles begrijpen wat je nu allemaal
ziet en hoort maar door je puur natuurlijke gesteldheid niet kunt begrijpen;
want het lichaam kan de geest niet begrijpen en is op zichzelf zonder meer
dood. Het heeft geen ander leven dan alleen maar het tijdelijke meeleven uit de
levenskracht van de ziel, die met de geest verwant is en die helemaal op hem
kan gaan lijken, en één met hem kan worden als zij zich helemaal van de wereld
afwendt en haar zinnen alleen richt op het meest innerlijke, geestelijke
volgens de orde en wijze zoals Mijn leer en Mijn persoonlijke voorbeeld het
jullie laten zien.
Daarom moet ieder van
jullie zich inspannen om zijn ziel door haar eigen kracht te redden; want denk
je dat zij als zij in het gericht komt zich wel zal kunnen redden zonder
middelen daarvoor te hebben, terwijl zij zich hier met zoveel middelen die
haar ten dienste staan, niet kan redden als zij niet bedenkt dat zij zichzelf
als een
onschatbaar goed moet
zien dat, als het verloren gaat, op eigen kracht door niets weer gekocht of
verkregen kan worden?!
Laat ieder daarom vóór
alles zijn ziel proberen te redden! Want tegen allen zeg Ik, dat het aan gene
zijde zo zal zijn: Wie liefde en waarheid, en dus de juiste orde van God, in
zich heeft, zal er daar meteen nog heel veel bij gegeven worden; wie dat echter
niet heeft of veel te weinig heeft, zal ook dat wat hij eventueel nog heeft,
afgenomen worden, zodat hij dan helemaal niets zal hebben, en naakt, zonder
middelen en zodoende zonder hulp zal zijn. Wie zal zich daar over hem ontfermen
en hem vrijkopen?! Waarlijk Ik zeg jullie: Eén uur hier is meer waard dan
duizend jaar daar! Grif deze woorden diep in je hart!
17
september
Leven in het hiernamaals
(GJE VI. 14, 7-9, 11)
De Heer: Want iedere
ziel zal aan gene zijde geheel uit haar liefde en uit haar geloof verder leven,
en dat zal zij doen in de volle vrijheid van haar wil. Als de liefde rein en
goed is, zal ook haar leven in het hiernamaals rein, goed en zalig zijn; is
haar liefde echter slecht en onrein, en bereidt zij voor haar naaste geen
vreugde, dan zal ook haar leven aan gene zijde onrein, slecht en zonder vreugde
zijn.
Als men echter een ziel haar liefde zou ontnemen en
haar een andere liefde zou geven, zou men haar vernietigen en in haar plaats
een heel andere ziel scheppen. Dat zou echter tegen de eeuwige, goddelijke orde
ingaan; want wat God eens in het leven geroepen heeft, kan niet meer vergaan,
maar alleen voortdurend in iets edelers en beters overgaan. Daarom zal ook aan
gene zijde voor zulke verloren zielen gezorgd worden; maar Ik zeg wel, zoals Ik
reeds eerder heb gezegd: Hier is één uur beter dan duizend jaar daar!
Geen enkele ziel
geschiedt echter daardoor onrecht; want als men de ziel en de wil van een ziel
onverlet laat en haar slechts in zoverre van de anderen afscheidt dat zij de
goede geen nadeel kan berokkenen, maar verder in haar sfeer in de
geestenwereld, die helemaal met haar eigen aard overeenkomt, kan doen wat zij
volgens haar liefde voor het leven en haar intelligentie wil, dan doet men
daarbij beslist geen enkele ziel onrecht, zelfs niet schijnbaar.
En zo zal het velen
aan gene zijde heel lang vergaan, wat zij echter helemaal alleen aan zichzelf
te wijten hebben. Want zij zullen daar niet één keer, maar heel vaak de
verschrikking van de dood moeten doorstaan, wat echter ook zo moet zijn, want
als die er niet was, zou ieder van die zielen werkelijk voor eeuwig verloren
zijn.
18
september
Evangelie van blijmoedigheid
(GJE VI. 18, 10-12)
De Heer: Mijn
leerlingen mogen geen kniesoren zijn en met schijnheilige gezichten en voorgewende
vroomheid rondlopen om de mensen te laten geloven dat alleen hun voeten nog
maar de aarde raken, maar dat de rest van hun lichaam al in de hemel verblijft
en dat ze helemaal vervuld zijn van de geest van God, - maar jullie moeten
iedereen een vrijmoedig en opgewekt gezicht laten zien, zodat iedereen veel
vertrouwen in jullie krijgt, dan zullen jullie veel zegen uit de hemel onder de
mensen verspreiden.
Zie, de waarachtige
geest van God woont volledig in Mij, en jullie hebben Mij nog nooit met hangend
hoofd en vroom neergeslagen ogen zien rondlopen, maar Ik loop met een open en
gewoon gezicht rond en Ik ben steeds volkomen oprecht, en bij eerlijke en
vrolijke mensen ben Ik vriendelijk en opgewekt, en treurenden en angstigen maak
Ik vrolijk en moedig, en als leerling van Mij moet je je geheel uit eigen vrije
wil net eender gedragen!
Daarom zeg Ik jullie
allen nog eens, dat jullie volkomen vrij van geest en vrolijk en opgewekt door
de wereld moeten gaan, zonder aan de wereld te hangen. Want zoals Ik Zelf
alleen maar in de wereld ben gekomen om alle mensen een blijde en gelukkig stemmende
boodschap uit de hoogste hemel over te brengen, die iedereen op zo'n wijze
troost moet geven dat zelfs de ergste marteldood hem niet droevig zal stemmen -
omdat hij ziet en moet zien, dat er voor hem geen dood meer bestaat en kan
bestaan, en dat in Mijn eeuwige rijk voor hem noch deze aarde noch de hele
zichtbare hemel ooit meer verloren kan gaan, en dat hij bovendien nog het gezag
zal krijgen over heel veel -, zo zal Ik ook jullie, wanneer jullie in de geest
en in de kracht van Mijn leer bekwaam worden, in Mijn naam uitzenden om alle
volken der aarde deze blijde boodschap uit de hemel over te brengen.
19
september
Vergankelijkheid
van de materie
(GJE VI. 20, 13-14)
Ik zei: Zoals nu deze steen enkel door Mijn wil
opgelost werd in zijn oer-elementen, zo zou Ik dat ook kunnen doen met de
tempel, met alle bergen, de aarde, met zon en maan en met alle sterren, en deze
oplossen in hun oorspronkelijke, letterlijke niets, d.w.z in pure gedachten van
God die ook geen realiteit zijn zolang zij niet door de liefde en door de
almachtige wil van God hun werkelijke vorm en vastheid krijgen. In God heerst
niet het principe van verwoesten en vernietigen, maar in zijn eeuwige orde
heerst het behoud van alle eenmaal geschapen dingen, echter niet in het
voortdurende gericht van de materie, maar ongericht, dus vrij in geest en
leven. Daarom is en mag ook geen enkele materie in deze gerichte wereld duurzaam
zijn. Alles bestaat slechts gedurende een bepaalde tijd, lost daarna
geleidelijk aan op en gaat volgens de orde over in het geestelijke, duurzame
en onvergankelijke.
De materie is een graf
van het gericht en de tijdelijke dood, en de dode geesten in deze graven moeten
ook Mijn stem horen en Mijn wil gehoorzamen, zoals jullie nu gezien hebben. En
zoals deze steen nu plotseling opgelost is, zo zal het ook stukje bij beetje
met de hele aarde gaan, en dan zal daaruit een nieuwe, geestelijke, onvergankelijke
aarde ontstaan vol leven en geluk voor haar geestelijke bewoners, en er zal
gericht noch dood op haar hemelse velden heersen; want zij zal ontstaan uit het
leven van allen die uit haar ontstaan en op haar geboren zijn.
20
september
Werken in de wijngaard van de Heer
(GJE VI. 21, 12-16)
De Heer: Wij zullen
bij dit werk werkelijk veel tegenspoed van allerlei aard moeten doorstaan, wij
zullen nog uit alle macht door groot en klein vervolgd, veracht en bespot
worden; maar omdat wij precies weten wat wij hebben en wat wij geven, zullen
wij de blinde kwaadaardigheid van de wereld ook zonder moeite met alle geduld,
deemoed en zachtmoedigheid verdragen. Want de Vader wil dat de Zijnen in deze
wereld eerst werkelijk tot het uiterste deemoedig worden voor zij tot die
onvergankelijke eer verheven worden die niemand hun in eeuwigheid meer kan
ontnemen.
Ook dit menselijk
lichaam van Mij zal daarvan niet uitgezonderd zijn, zoals Ik dat Mijn
leerlingen reeds vooraf heb gezegd en aangetoond. Maar ondanks dat alles
zullen wij het grote doel toch beslist bereiken en de overwinning behalen over
alle gericht, dood en hel.
En als deze
overwinning bevochten is, zullen de sinds lang gesloten poorten van de hemel
voor eeuwig voor de nieuwe kinderen van God geopend worden en de overwinning
zal eeuwig duren.
Wel zullen de vijanden
nog in allerlei gestalte en vorm voortwoekeren, en tussen de tarwe zal ook het
onkruid welig tieren, en in de wijngaard zullen wilde stammen opkomen en
voortwoekeren, maar altijd slechts tot een bepaalde tijd; dan zullen zij echter
worden afgezonderd en in het vuur van het gericht worden geworpen, waar dan
veel geween en tandengeknars zal zijn.
Toen vroegen er
enkelen: Heer, wat wilt U daarmee zeggen? Ik antwoordde: Zoals Mozes' zuivere
leer mettertijd verontreinigd werd door de hebzucht van de mensen en door hun
hang naar het wereldse, zo zal het ook met Mijn zuivere leer gaan. Zij, de
wereldse mensen, zullen weer tempels bouwen en deze gebruiken voor het
verkrijgen van geld en andere aardse goederen, en daarbij zullen zij het
verkrijgen van Mijn rijk helemaal niet belangrijk vinden. Zij zullen trotser
dan de grootste vorsten en koningen der aarde rondgaan, gehuld in goud en
edelstenen. Kijk, dat zal het onkruid tussen de tarwe zijn en dat zijn de
wilde stammen in Mijn wijngaard!
21
september
Het rijpen van de mens
(GJE VI. 27, 6-11)
Ik zeg: Kijk, bij
alles in deze wereld en zelfs ook in de geestenwereld behoort een zekere
rijpheid, en bij het rijpen hoort een zekere tijd!
Kijk eens in de winter naar een appelboom of een wijnstok!
Waar vind je dan een rijpe, zoete vrucht?! Maar dan komt het voorjaar, - licht
en warmte van de zon nemen toe, knoppen worden voller en sappiger, vervolgens
ontdek je al gauw tere loten en tenslotte bladeren en bloesem. Na korte tijd
valt de bloesem af omdat ze voor het bereiken van het hogere doel geen nut meer
heeft, en korte tijd later kun je het aanzetten van de groeiende vrucht al
waarnemen.
Wat is dat nu voor een
vergelijking?, vraag je jezelf af. Kijk, knoppen, het sappiger worden ervan, de
eerste loten, bladeren, bloesem en de eerste vruchtzetting komen allemaal
overeen met het kinderlijke, vrome geloof van de mens; maar van rijpheid kan
daarbij nog geen sprake zijn. Want God is de hoogste orde Zelf en alles wat op
de wereld gebeurt, moet zijn tijd hebben, een tijd die overeenkomt met de
goddelijke orde.
Het kind stamelt
eerst; uit het stamelen vormt zich langzaam maar zeker het spreken. Als de
spraak wat meer ontwikkeld is, begint men het kind iets voor te zeggen, en het
onthoudt al gauw korte zinnetjes. En wat men het verder zegt, gelooft het
vrijwel onvoorwaardelijk; het vraagt nog geen hoe en waarom. Op basis van het
gedweeë geloof leert het dan veel tot aan het eind van de kinderleeftijd, en op
die leeftijd begint het al vaak behoorlijk scherp te denken en de reden van
veel van het geleerde en van de opgedane kennis te zoeken; maar het bezit zelf
nog te weinig volle, inwendige levenswarmte en lijkt dan precies op de eerste
vruchtzetting.
Maar als dan in de
volle zomer de volle kracht van het licht en de warmte van de zon komt, krijgt
ook de eerste vruchtzetting de innerlijke, alles tot leven brengende warmte.
Die veroorzaakt dat de jonge vrucht steeds verder groeit en dat de in de nieuwe
vrucht binnenstromende sappen indampen. Daardoor wordt de vrucht groter en
vult zich met steeds zuiverder sappen en ook het licht kan dan de vrucht
geleidelijk aan steeds meer doordringen, en zo gaat dan de vrucht pas rijpen.
Kijk, zo gaat het ook
bij de mens! Zolang de innerlijke levenswarmte van zijn liefde haar hoogtepunt
niet heeft bereikt en het licht van deze warmte hem niet helemaal doordringt,
zal hij ondanks de beste uitleg van buitenaf de innerlijke geestelijke waarheden
moeilijk of uiteindelijk helemaal niet begrijpen; als hij echter als een rijpe
druif helemaal door de toenemende innerlijke levenswarmte en haar licht
doordrongen wordt, is hij, rijp en bezit hij reeds zelf de beste uitleg van al
zijn eerdere twijfels.
22
september
Plaats van hemel en hel
(GJE VI. 33, 2-5, 8-10)
Eén ding wilde ik nog
van U weten, en dat is op welke plaats zich de hemel en ook die nare hel
bevinden. Men zegt: ze zullen opvaren ten hemel, en zij zullen neergeworpen
worden in de hel. Waar en hoe is dat `op', en waar en hoe is dit `neer'?
Ik zei: Kijk, hier op
de stoel waar je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel en hel heel dicht naast
elkaar zijn; in het rijk van de geest worden zij echter gescheiden door een
kloof die niet te overzien is!
Hier, waar Ik nu met
jullie ben, is de hoogste hemel en dat heet `boven', en juist hier is ook de
diepste en ergste hel, en dat heet `beneden'.
De stoffelijke ruimte
maakt geen verschil, maar alleen de geestelijke ruimte, die met de stoffelijke
beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van de geesten veroorzaakt de manier
waarop men leeft de echte en werkelijke afstand. Het aards-ruimtelijke kan daar
nooit van belang zijn.
Hieruit komt heel
duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens precies daar zal zijn
waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen zoals hij zullen zich
direct in zijn naaste omgeving bevinden. Zoals dus het innerlijk van de mens er
uitziet, zal ook aan gene zijde de wereld er uitzien die hij uit zichzelf zal
scheppen, en waarmee en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.
De wereld van allen die door hun levende geloof en de
toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus in het ware licht
van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze aarde, en verder ook
in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de wereld voor hen die
uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen zijn, zal dan ook
in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want zoals een werkelijk
goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens steeds slechter, en daardoor
verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds meer van het goede, zoals dat
al op deze wereld heel duidelijk te zien is.
23
september
De zon over goeden en kwaden
(GJE VI. 49, 4)
De Heer: Ieder mens,
goed of kwaad, verhoudt zich wat betreft zijn geest ten opzichte van Mij als
zijn lichaam ten opzichte van de zon. Wil hij zich door de stralen van de zon
laten verlichten en verwarmen, dan kan hij dat doen - of hij een goed of
slecht mens is, dat maakt niet uit -; wil hij het niet dan zal hij door God
daartoe ook niet gedwongen worden, en daarom staat er ook: God laat Zijn zon
schijnen over goeden en kwaden. En kijk, zo is het ook bij Mij in
levend-geestelijk opzicht! Wie Mij volgen wil, kan dat doen, en Ik zal hem niet
afwijzen ook al zou hij nog zo'n grote zondaar zijn! Want Ik ben immers alleen
maar terwille van de verlorenen en zielszieken in deze wereld gekomen, want de
gezonden hebben geen dokter nodig.
24
september
Over vasten en boete doen
(GJE VI. 51, 3-6)
Ik zei: Laat niemand
denken dat hij God een goede dienst bewijst door te vasten en voor zijn begane
zonden in haren kleding voor het oog van de hele wereld boete te doen, - maar
alleen diegene is God welgevallig, die dankbaar eet en drinkt wat God hem
schenkt om daardoor zijn aardse krachten sterk te maken voor nuttig werk,
waardoor hij zichzelf en zijn naaste zo veel mogelijk kan helpen, en die, als
hij enige zonde beging, deze als zodanig kent, berouwt, verafschuwt, niet meer
begaat en zich zo waarachtig verbetert.
Er zijn er evenwel
jammer genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar eten en drinken. Zij
zorgen alleen voor hun buik en voor hun huid. Naastenliefde is hun vreemd, en
voor een arm mens spuwen zij op de grond en zij laten hem niet aan hun huisdeur
komen. Hun buik die altijd gevuld is, laat hun nooit de pijn van honger of
dorst voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en zatlappen, die daardoor
met hun lichaam altijd klaarstaan voor allerlei geilheid, ontucht, hoererij en
echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit in het rijk
van God zal binnengaan.
Zo staat het ook met
al die huichelaars die vasten en in haren kleden boete doen en voor hun zonden
aanzienlijke offers aan de tempel geven om door het volk als rechtvaardigen
aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf ieder mens met de nek
aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van verre met een boog om
hem heenlopen, omdat zij dan niet konden zien dat hij gevast, in haren kleden
boete gedaan en aan de tempel geofferd had.
Ik zeg jullie echter:
Zulke mensen zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart is verhard,
evenals hun geest en hun verstand. Zij veroordelen hun naasten zonder enige
toegeeflijkheid en clementie, zij vegen voor de deur van hun buurman en zien
de grote hoop vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O waarlijk Ik zeg
jullie: Zoals deze tempelheiligen en -rechtvaardigen nu meten, zo zullen zij
aan gene zijde op hun beurt ook gemeten worden!
25
september
Oefen je denken
(GJE VI. 52, 10-13)
De Heer: Stel je eens
een heel verwent mens voor, die vanaf de wieg totaal niets hoefde te doen. Hij
at en dronk de beste spijzen, leerde hoogstens alleen maar te praten en droeg
behalve zijn kleren nooit enige last. Als zo iemand dan een gewicht van maar enkele
ponden over een bepaalde afstand moet dragen, zal hij dat nauwelijks kunnen,
omdat hij daarvoor zijn fysieke krachten nooit ook maar in het minste geoefend
heeft. Als hij dan toch begint zijn lichamelijke krachten door een langzaam
toenemende bezigheid te oefenen, zal hij het binnen enkele jaren ook zover
brengen, grotere lasten met gemak op te tillen en te vervoeren. Maar zou hij
ook tot deze grotere lichaamskracht gekomen zijn als hij maar steeds de andere
mensen voor zich de lasten had laten tillen en dragen?
En kijk, precies zo
ziet het er bij jou met je denkvermogen uit! Je hebt dat vanaf je jeugd veel te
weinig geoefend en pas nu op latere leeftijd ben je het wat meer gaan oefenen,
en je hoeft je er dus ook niet over te verwonderen dat je nu veel dingen niet
zo snel onthoudt en begrijpt als menig ander.
Ik ben echter een
goede leraar en leider en Ik draag Mijn leerlingen niet op handen over alle
wegen en voetpaden, hoe steil en oneffen ook, maar laat hen zelf lopen opdat
ze sterk genoeg worden om voortaan zelfstandig over alle wegen te kunnen gaan,
ook de ruwste.
Als iemand echter op
een bepaalde weg een hindernis ontmoet die echt te groot is, dan zal Ik hem wel
licht en kracht geven om ook die grote hindernis te overwinnen. Maar in de
eerste plaats moet elk mens zelf alles doen wat in zijn vermogen ligt; als hij
meer nodig heeft, zal hem dat op het juiste moment gegeven worden.
26
september
Bestemming van de schepselen
(GJE VI. 53, 5-7, 9-11)
Ik zei: Alleen in het
algemeen kan Ik je zoveel zeggen, dat alles wat voor de mens zichtbaar en
tastbaar geschapen is, iets geestelijks is, dat de bestemming heeft om via een
lange rij van allerlei vormen tenslotte in een vrij en zelfstandig leven over
te gaan.
De vormen zijn vaten
ter opname van het leven uit God en zijn er - reeds te beginnen met het
gesteente - door alle rijken der mineralen naar het plantenrijk, door het
gehele plantenrijk weer naar het dierenrijk en door dat rijk naar de mens.
Iedere vorm komt
overeen met een zekere intelligentie. Hoe eenvoudiger de vorm is, des te
eenvoudiger en onbeduidender is ook de daarin aanwezige intelligentie; hoe
ontwikkelder en complexer een vorm is, des te meer intelligentie je daarin ook
zult vinden.
Deze vormen zijn
slechts voorlopige concentratieplaatsen en dragers van sterker en
intelligenter wordend leven. Dit leven is voortdurend bezig hogere vormen aan
te nemen en verlaat afhankelijk van de eisen die een hogere vorm stelt de
voormalige eenvoudiger vorm. Wat er dan verder met de achtergebleven levenloze
vorm gebeurt, is onbelangrijk, want dat was alleen maar een organischmechanisch
omhulsel dat speciaal geschikt was voor de daarin verblijvende
levensintelligentie. Dat zich echter in de levenloze omhulsels voedingsdelen
bevinden, is bekend, en doordat de levenloze vormen op hun beurt ook weer
verteerd worden, gaat ook het meer edele daarvan weer in een ander leven over,
en zo zie je hier op aarde een voortdurende strijd en wisseling van leven door
de hele, grote kring van schepselen tot aan de mens toe.
Maar zelfs de uiterlijke vorm van de mens, namelijk
zijn lichaam, heeft slechts waarde zolang de levende ziel daarin woont. Is de
ziel eenmaal rijp geworden, dan verlaat zij voor eeuwig het lichaam, dat daarna
wordt verteerd. Het is van geen belang door wie of door wat. Wat er nog aan
substantieels tot de ziel behoort, wordt ook weer aan de ziel gegeven; al het
andere gaat als voedingsstof in vele andere geschapen vormen over.
27
september
Opstanding van het lichaam (1)
(GJE VI. 54, 4-5)
Ik zei: Het spreekt
toch vanzelf dat het aardse lichaam wanneer het eenmaal ontzield is, nooit meer
op zal staan en in al zijn delen weer levend gemaakt zal worden; want als dat
het geval zou zijn, dan moesten op die bepaalde jongste dag ook al de tijdens
het vaak heel lange tijdelijke leven van het lichaam afgeraakte delen, zoals
haren, nagels, verloren tanden en alle door het wassen verdwenen grove
huiddeeltjes, en ook de in vele gevallen vergoten bloeddruppels, zweetdruppels
en nog veel meer wat het lichaam metterdaad afgelegd heeft, mee opgewekt en
mee levend gemaakt worden. Stel je dan zo'n menselijke gedaante eens voor die
op de jongste dag weer tot leven gewekt is, - wat zou die er dan belachelijk
uitzien!
De mens heeft echter
tijdens de verschillende perioden van zijn leven ook een verschillend lichaam;
zo is bijvoorbeeld het lichaam van een kind een ander dan dat van een
opgeschoten knaap, en een ander dan dat van een jongeling, en een ander dan dat
van een man en een heel ander dan dat van een grijsaard. Wel, bij het volkomen
opnieuw tot leven wekken van de gestorven mensenlichamen op de jongste dag zou
men zich toch wel af moeten vragen of alle levensvormen die iemand vanaf zijn
kindertijd tot op hoge leeftijd bezeten heeft, tegelijk of na elkaar of zelfs
alleen maar één daarvan weer opnieuw tot leven gewekt moeten worden.
28
september
Opstanding van het lichaam (2)
(GJE VI. 54, 7-11)
Waarlijk, iedere ziel
die eenmaal verlost is van zijn zware lichaam zou zich zeker uitermate ongelukkig
voelen als zij weer daarin terug zou moeten gaan - en dat ook nog voor eeuwig!
Bovendien zou het ook
nooit overeen kunnen stemmen met de eeuwige orde van God, want God Zelf is een
zuivere geest en de mensen hebben tenslotte ook zonder uitzondering alleen maar
de bestemming om voor eeuwig zuivere geesten te worden die aan God gelijk zijn.
Waarvoor zouden zij dan die lichamen nog nodig hebben?!
Ja, ze zullen ook daar
lichamen hebben, maar niet deze aardse, grofstoffelijke, maar heel nieuwe,
geestelijke, die zullen voortkomen uit hun aardse goede werken volgens Mijn
leer die Ik nu aan jullie heb gegeven.
Als de zaken zo
liggen, hoe kan dan iemand menen dat onder de opstanding van het lichaam het in
de toekomst opnieuw levend maken van deze aardse lichamen verstaan wordt?! De
opstanding van het lichaam bestaat alleen uit de goede werken die de ziel in
dit lichaam voor de naaste heeft gedaan en die alleen aan de ziel het ware,
eeuwige leven geven.
Wie dus Mijn leer
hoort, in Mij gelooft en daarnaar handelt, die zal Ik Zelf opwekken op zijn
jongste dag, die meteen na het uittreden van zijn ziel uit dit lichaam volgt,
en wel zo dat niemand merken zal hoe snel die verandering gaat, want de
verandering zal ogenblikkelijk plaatsvinden.
29
september
God aanbidden
(GJE VI. 57, 20-22)
Ik zei: Ik ben niet in
deze wereld gekomen om Mij door de mensen te laten eren en aanbidden, maar
alleen om hun de wegen van de waarheid en het leven te tonen en allen te helpen
die nood lijden, het moeilijk hebben en met allerlei kwade lasten beladen zijn.
Als jullie echter God,
die op Zichzelf een zuivere geest is, waarachtig willen aanbidden, dan moeten
jullie Hem door de liefde in je hart ook in geest en in waarheid aanbidden, en
wel door de daad, door allerlei goede werken. Want waarlijk, wat jullie voor de
armen uit liefde tot God doen, dat doen jullie voor God! En dat jullie geloven
dat Ik door God gezonden naar jullie ben toegekomen, dat is de enige ware
aanbidding van God. Ieder loos lippengebed is echter een gruwel voor God en
volledig waardeloos. Wie God met zijn lippen eert, terwijl zijn hart daarbij
koud en passief blijft, maakt van God een afgod en bedrijft daardoor echte
geestelijke hoererij. Zoals staat in een van de profeten, die zegt: Kijk, dit
volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij!
Waarlijk, Ik zeg tot
jullie: Waar het hart God niet door daden van ware en zuivere, onzelfzuchtige
liefde aanbidt, daar is ieder gebed een lege en waardeloze klank, die in de
lucht verklinkt en volledig wegsterft. Ik ben nu jullie Meester, en jullie zijn
Mijn leerlingen. Geloof wat Ik jullie zeg en doe wat Ik jullie opdraag, en volg
Mij na! Meer is onder ons niet nodig.
30
september
Reïncarnatie
(GJE VI. 61, 3-6)
Ik zei: Jullie hebben
al vaak over zielsverhuizing gehoord. Het verre morgenland gelooft daar tot op
heden nog vast in. Maar dat geloof is bij hen erg onzuiver geworden, omdat zij
de mensenzielen weer in een dierlijk lichaam terug laten keren. Dat is echter
in de verste verte niet zo.
Dat de menselijke ziel
van deze wereld samengesteld wordt uit elementen van het mineralen-, planten-
en dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is jullie reeds grotendeels
uitgelegd, en ook hoe dat binnen de gevestigde orde plaatsvindt. Maar die weg
gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt, niet terug behalve dan in
het geestelijke middenrijk teneinde haar te deemoedigen en mogelijkerwijs
daardoor te verbeteren. Is er tot een bepaalde hoogte verbetering ingetreden,
die dan wegens gebrek aan grotere bekwaamheden niet verder kan gaan, dan kan
zo'n ziel naar een ander hemellichaam overgaan, d.w.z. naar het geestelijke
deel daarvan en als schepsel gelukkig worden, of ook, als zij het wil, nog
eens in het lichaam van de mensen van deze aarde komen, via welke weg zij zich
hogere bekwaamheden kan eigen maken en met behulp daarvan zelfs het kindschap
van God kan bereiken.
Dus verhuizen er ook
zielen van andere werelden naar het lichaam van mensen van deze aarde, om zich
daarin de talloos vele eigenschappen eigen te maken die nodig zijn voor het
bereiken van het ware kindschap van God.
Omdat de aarde dus een
dergelijke school is, wordt zij ook door Mij met zoveel geduld, consideratie en
lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat begrijpen kan, begrijpe het; maar
laat hij het voor zich houden, omdat het niet iedereen gegeven moet worden alle
geheimen van het Godsrijk te begrijpen.
1 oktober
Onsterfelijkheid van de ziel
(GJE VI. 67, 8-10)
Ik zei: Je ziet de
bloesem aan de boom; maar van de groeiende vrucht zie je tijdens de bloeitijd
weinig of niets. Pas wanneer de bloesem is afgevallen wordt een heel klein
vruchtbeginsel zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook het zaad met de
levenskiem groeien; waar is dat echter in dat eerste kleine vruchtbeginsel te
ontdekken?! Alles lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het vermogen ligt er
al wel in, maar je kunt het nog lang niet onderscheiden van alle andere
levenloze delen, waarin geen levenskiem rijpt. Als de vrucht echter tot volle
rijpheid komt, zul je gemakkelijk en zonder enige moeite de zaadkorrel
ontdekken.
En zie, vrijwel net zo
is het met het volle, duidelijke levensbewustzijn van de ziel in de mens!
Zolang de mens dat niet in zich heeft, is de ziel in haar lichaam nog niet zo
levensrijp dat zij te onderscheiden is van het vlees. Zij is nog te veel en te
nauw verbonden met het vlees en kan in zichzelf dan niet veel anders voelen en
waarnemen dan het lot van haar lichaam, en zelfs de beste verklaringen kunnen
aan de ziel die nog niet rijp is voor het leven het innerlijke, volledige,
rijpe levensbewustzijn niet geven.
Heeft een ziel echter
door haar eigen werkzaamheid volgens Mijn leer de genoemde levensrijpheid
bereikt, dan is ieder verder bewijs daarvoor helemaal overbodig. Of heb je er
soms een bewijs voor nodig dat je nu op een natuurlijke wijze in je lichaam
leeft? Beslist niet, en je zou iedereen uitlachen, die van plan zou zijn je te
bewijzen dat je nu in je lichaam leeft, je beweegt en naar alle kanten bezig
kunt zijn.
2 oktober
Angst voor de dood
(GJE VI. 68, 1-4, 8)
De Heer: De vrees voor
de lichamelijke dood ligt niet zozeer in het je niet bewust zijn van het leven
van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan veeleer in je liefde voor de
wereld en in je eigenliefde. Door deze beide soorten liefde wordt je ziel
steeds verder met haar vlees vermengd, en het gevolg daarvan is dat zij zich
juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan en eindigen steeds meer eigen
maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en vrees.
Kijk, de oervaders van
de mensen van deze aarde hadden geen angst voor de lichamelijke dood, maar vaak
slechts een verlangen om bevrijd te worden van het gebrekkig geworden lichaam!
Zij werden door hun voor God welgevallige levenswandel van tijd tot tijd
helderziende, zodat zij in het hiernamaals konden zien en daardoor kregen zij
een duidelijk en waarachtig bewustzijn over het leven van de ziel na het
scheiden van het lichaam.
Maar in deze tijd is
toch bijna ieder geloof aan God bij de mensen uitgeblust! Waar zou bij de
mensen het heldere bewustzijn van het leven van de ziel na de lichamelijke dood
nog vandaan moeten komen?!
Ik zeg je: Als men aan
de oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen twijfelt, is het helemaal
niet verwonderlijk dat men over het voortleven van de eigen ziel na de
lichamelijke dood grote twijfels heeft.
De joden zijn echter het meest bang voor de
lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde voor de wereld
en hun innerlijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de joden, moet
mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het juiste
levende geloofsinzicht zozeer als ontucht, allerlei geilheid en lichamelijke
hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebruikelijk is dan
bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk in de
modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar moet
dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?
3 oktober
Wijsheid
(GJE VI. 69, 7-10)
De Heer: Het is sinds
mensenheugenis bekend dat een wijs mens ook een goed mens is en het goede voor
alle mensen wil. Alleen de wijsheid gaf de mensen wetten die gemakkelijk op te
volgen waren en waardoor allen volkomen gelukkig konden worden; zij voorzag de
wetten alleen maar van sancties vanwege de slechte, eigenzinnige, ongehoorzame
mensen, opdat de goede mensen een middel in handen zouden hebben om de slechte
dwazen met geweld naar het goede te dwingen, als de zachte vermaningen geen
resultaat hadden. Zo is ook het sanctioneren van de ordewetten een daad van
liefde en ontferming uit de wijsheid.
Als echter al volkomen
menselijke wijsheid alleen maar goede dingen tot stand brengt, en de onwijze
mensen naar het ware geluk van het leven stuurt, hoeveel te meer dan de
allerhoogste en diepste goddelijke wijsheid!
Dat zij niet in kan
gaan tegen haar eigen orde, waar het bestaan van alle schepselen van afhangt,
en daar ook eeuwig nooit tegen in zal gaan, moet ieder mens met een beetje
verstand heel goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het bestaan en het geluk
van alle goede en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de hoogste wijsheid wil
ook de weerspannige geesten en wezens tot het goede en ware brengen en heeft
voor dit doel gezorgd voor de deugdelijkste middelen, die de verstokte
zondaars weliswaar nooit als melk en honing zullen smaken, - maar het zal toch
steeds van zijn eigen wil afhangen om daar verandering in te brengen zodra hij
zich wil voegen.
En dat is ook hier het
geval. Alles hangt van de ernstige wil van de mens af; als hij zich serieus
verbetert en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn naam, smeekt om iets waars
en goeds, zal het hem gegeven worden naar de maat van zijn reële verbetering en
van zijn geloof en vertrouwen. En je kunt nu met deze waarachtige belofte van
Mij dan ook volkomen tevreden zijn.
4 oktober
Liefde is leven
(GJE VI. 75, 9-10)
Ik zei: Om God
waarachtig te kunnen liefhebben moet men trachten om God steeds beter te
kennen. Wie dat niet het belangrijkste vindt, moet het uiteindelijk aan
zichzelf wijten, wanneer bij hem het innerlijke gevoel en bewustzijn van het
eeuwige voortleven van de ziel na de lichamelijke dood slechts heel zwak is en
blijft; want dit echte levensgevoel is enkel en alleen maar het gevolg van de
ware levende liefde tot God en daardoor tot de naaste.
God op Zichzelf als
Vader is immers juist in Zijn oer-wezen de liefde en daardoor het Leven zelf,
omdat liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus de liefde tot God in zich
heeft, wat het enige levenselement is, die heeft ook het ware, goddelijke,
eeuwige leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft, is innerlijk dood;
zijn leven is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó lang een gericht,
als het niet vrijwillig de liefde tot God in zich heeft opgewekt en door daden
tot leven heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het goed voor de ware mens
als hij van tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt aan datgene wat zich aan
zijn zintuigen ter waarneming voordoet!
5 oktober
Levenskunst
(GJE VI. 86, 1-3)
Ik zei: Ik zeg je
daarop niets anders dan dat Ikzelf persoonlijk als mens in deze wereld tot de
mensen ben gekomen om hen deze allergrootste en allerbelangrijkste kunst voor
niets te leren, en Ik zal het jullie ook voor niets leren. Dat Ik dat doe voor
mensen in vele landen en plaatsen, en de waarheid van Mijn leer met de juiste
tekenen bevestig, daardoor zijn de mensen die met Mij meegekomen zijn door
woord en daad Mijn getuigen, omdat zij Mijn leerlingen zijn. Zij zijn reeds
zeer ver ingewijd in dit geheim en kunnen je de weg en de middelen daartoe
verschaffen.
Wie dat aanvaardt,
gelooft en daar heel zeker naar leeft en handelt, komt onfeilbaar achter het
geheim van het leven en wordt na de vereiste, werkelijke wedergeboorte van zijn
eigen levensgeest, in zichzelf een meester van zijn leven en daardoor ook een
meester van het leven van zijn medemensen, omdat hij hen daartoe de wegen zal
kunnen tonen en door zijn levensmeesterschap ook de grote levensvoordelen van
dat meesterschap kan tonen.
Maar Ik zeg je toch
ook dat niemand plotseling meester wordt, en dat een mens helemaal niets heeft
aan de zuivere gedegen kennis van de middelen en wegen tot verkrijging van deze
grote levenskunst, als hij deze niet volledig praktisch in zijn leven heeft
opgenomen. De theorie op zichzelf heeft helemaal geen nut, maar alleen de
praktijk.
6 oktober
Ontwikkeling van de geestelijke mens
(GJE VI. 87, 9-13)
Ik zei: Wie zal er
ooit naar meer kennis vragen over iets waarvan hij zelfs nog nooit de naam heeft
gehoord?! Wij willen deze oerkracht in het algemeen `God' noemen. Maar als we
eenmaal een God hebben, zullen we verder vragen en zeggen: Waar is dan die
God, en hoe ziet Hij eruit? Hoe schept Hij de dingen, hoe brengt Hij, als
zuivere geest, de grove materie uit Zichzelf te voorschijn?
En kijk, als een mens
eenmaal zo begint te vragen, dan is hij al op een betere weg! Hij zal alle
schepselen meer aandacht geven, en onderzoeken hoeveel goddelijke oerwijsheid
zich in hen bevindt. En hoe langer hij zo zal onderzoeken, des te meer
goddelijke wijsheid en orde zal hij ook gemakkelijk en snel daarin vinden.
Als hij die gevonden
heeft, zal hij in zijn hart ook weldra een gevoel van liefde voor God waarnemen
en uit die liefde steeds meer beseffen dat God in Zichzelf met de grootste
liefde vervuld moet zijn om met zo'n grote lust en vreugde een ontelbaar aantal
dingen en wezens, die niet alleen maar getuigen zijn van Zijn bestaan, maar
veeleer van Zijn wijsheid, macht en liefde, zo wonderbaarlijk wijs te scheppen.
Als de mens in zulke
beschouwingen en bewustwordingen groeit en toeneemt, neemt hij duidelijk in de
liefde tot God toe en nadert Hem meer en meer; hoe groter en gedegener echter
zulke toenaderingen van een mens tot God worden, des te meer van de geest van
God verzamelt er zich in zijn hart, waarin daardoor zijn eigen geest gevoed en
steeds verder gewekt wordt tot de ware kennis van het eigen innerlijke leven en
zijn kracht, verenigd met de kracht van de goddelijke geest in hem.
Heeft een mens het eenmaal zo ver gebracht, dan bezit
hij reeds het levensmeesterschap, en hem ontbreekt alleen nog de volledige
eenwording met de goddelijke liefde- en wilsgeest. Brengt hij ook dat tot stand
dan is hij een volmaakte levensmeester en tot alles in staat wat Ik nu doe.
7 oktober
Het wezen van God
(GJE VI. 88, 1-5)
De Heer: Het is vóór
alles noodzakelijk in een ware God te geloven, want zolang je niet gelooft dat
er een enig ware God is, kun je ook geen liefde voor Hem in je hart laten
ontwaken. Zonder die liefde is het echter onmogelijk God te naderen en
tenslotte vrijwel volledig één met Hem te worden.
En zonder dat kan van
een echt levensmeesterschap net zo min sprake zijn als dat iemand een meester
op de harp zou willen zijn zonder daar ooit iets over gehoord en er zelfs nog
nooit één gezien te hebben.
Als je echter nog
steeds blijft vragen: Ja, waar is God dan en hoe ziet Hij er eigenlijk uit?,
dan zeg Ik je, dat niemand het eigenlijke goddelijke Wezen kan zien en in leven
blijven, - want Het is oneindig en daarom ook alomtegenwoordig, en het is
daarom als iets puur geestelijks ook het binnenste van ieder ding en ieder
wezen, d.w.z. door de werking van het licht van Zijn almachtige wil; in
Zichzelf en op Zichzelf is God echter een mens zoals ook Ik en ook jij, en
woont in een ontoegankelijk licht, dat in de wereld der geesten de genadezon
genoemd wordt. Deze genadezon is God echter niet Zelf, maar het is de
uitstraling van Zijn liefde en wijsheid.
Zoals je de werking
van de zon van deze wereld ziet doordat zij overal aanwezig is met haar licht
dat voortdurend naar alle mogelijke richtingen uitstraalt, zo werkt ook de
overal werkende kracht van de genadezon als een uit haar stromend licht dat in
alle wezens scheppend en leven-gevend aanwezig is.
Wie nu in staat is
veel licht uit de genadezon van de hemelen in het hart van zijn ziel op te
vangen, op te nemen en dan door de kracht van de liefde tot God te behouden,
vormt in zichzelf een genadezon die in alles volkomen gelijk is aan de
oer-genadezon en het volle bezit van zo'n genadezon is dan net zoveel als het
bezit van het enig ware levensmeesterschap.
8 oktober
De Heer is God en mens
(GJE VI. 90, 8-12)
Ik zei: Wie vlees
draagt, heeft het uit een moederlichaam! Alleen het eerste mensenpaar ontving
een lichaam uit de hand van Gods wil, - alle andere mensen echter uit een
moederlichaam. En dus is dit lichaam van Mij ook uit een aardse moeder, ook al
is het dan niet door een aardse vader op de gewone manier verwekt, maar alleen
door de almachtige wil van de geest van God, wat bij volkomen en reine
godgewijde mensen heel goed mogelijk is. Aan het begin der tijden, bij de nog
geheel onbedorven, eenvoudige en God zeer toegewijde mensen, was het helemaal
niet zo zeldzaam, en in deze tijden gebeurt het zo nu en dan ook nog.
Dat zulke mensen, die
langs een zuiver geestelijke weg verwekt zijn, dan ook geestelijker zijn dan
mensen die via de normale weg verwekt worden, is duidelijk; want kinderen van
sterke en gezonde ouders worden ook sterk en gezond, - kinderen van zwakke en
zieke ouders worden gewoonlijk ook zwak en ziekelijk. Ik als mens zoals Ik nu
voor jullie sta, ben geen God, maar wel een zoon van God, wat eigenlijk ieder
mens moet zijn; want de mensen van deze aarde zijn voorbestemd om kinderen van
God te worden en te zijn, wanneer zij volgens de erkende wil van God leven.
Een van hen is echter door God reeds van eeuwigheid
voorbestemd om de Eerste te zijn, het leven in Zich te hebben, en het iedereen
te geven die in Hem gelooft en volgens Zijn leer leeft. En deze Eerste ben Ik!
Maar Ik heb dat leven
uit God niet vanuit het moederlichaam in deze wereld gebracht! De kiem lag wel
in Mij, maar die moest eerst ontwikkeld worden, wat Mij bijna volle dertig jaar
tijd en moeite heeft gekost. Nu sta Ik echter volmaakt vóór jullie en kan
jullie zeggen dat Mij alle kracht en macht gegeven is in de hemel en op aarde,
en dat de geest in Mij volledig één is met de geest van God, waardoor Ik dan
ook zulke tekenen kan doen die vóór Mij nog nooit een mens gedaan heeft. Maar
in het vervolg is dat geen bijzonder privilege uitsluitend van Mij, maar ook
van ieder mens die gelooft dat Ik door God in de wereld ben gezonden om de
mensen, die nu allen in het duister gaan, het levenslicht te geven, en die vervolgens
handelt volgens Mijn leer die de mensen zonneklaar de wil van Gods geest toont,
welke werkelijk volledig in Mij woont.
Deze geest is wèl God,
maar Ik als pure mensenzoon niet; want zoals reeds gezegd, Ik heb als zodanig,
net als ieder mens, door veel moeite en oefening Mij eerst de waardigheid van
een God moeten verwerven, en kon Mij daarna pas verenigen met de geest van God.
9 oktober
Levensleer van de Heer
(GJE VI. 95, 5-8)
De Heer: Vóór alles
moeten jullie doen wat Mijn leer vereist, want daardoor kunnen jullie pas tot
vervolmaking van jullie leven komen en daarin dan ook dát doen wat Ik nu doe,
en als jullie helemaal volmaakt worden, ook nog grotere dingen.
Want de ware, grote,
enige God heeft de mens niet geschapen om, net als de dieren, alleen maar bezig
te zijn voor de bevrediging van zijn natuurlijke behoeften. En wie geestelijk
actief wordt en zijn geestelijke krachten oefent door kennis, geloof en daden,
zal geestelijk ook sterk en machtig worden.
Wie vooral de krachten
van de geest oefent, bouwt in zichzelf het rijk van God, en dat is in de mens
dan het ware, eeuwige leven, verwant aan God de Schepper, en Hem in al zijn
hoedanigheden gelijk.
Als de mens echter die
zaligste levenstoestand in zichzelf bereikt heeft en zijn wil volledig verenigd
heeft met de erkende wil van God, dan kan hij ook alles doen wat God doet, en
op die wijze is hij in zichzelf een levensvorst en een machtig gebieder over
alle krachten der natuur. Dat jullie dat nu nog niet helemaal begrijpen, zie
Ik; als Mijn leerlingen jullie echter verder zullen inwijden, zullen jullie
ook dat wat Ik jullie nu gezegd heb, beter begrijpen dan nu.
10 oktober
Voorspelling voor onze tijd
(GJE VI. 101, 13-14)
(n.a.v. het visioen
van Daniël (hfdst.7) over de vier dieren geeft Jezus de volgende voorspelling
over het vierde dier)
Jezus: Wat zouden jullie ervan zeggen als Ik jullie
meedeelde dat het over ongeveer 2000 jaar vanaf nu gerekend, met Mijn leer in
het algemeen nog veel slechter gesteld zal zijn dan met het ergste heidendom
van nu, en nog erger zal zijn dan het domste wat de Farizeeën nu voorschrijven
in Jeruzalem, dat vanaf heden geen vijftig jaar meer zal bestaan?! Wat zullen
jullie zeggen als Ik jullie openbaar dat de mensen in die tijd grote
kunstmatige ogen zullen uitvinden en maken, waarmee zij in de diepste diepten
van de sterrenhemel kunnen kijken, en heel andere berekeningen zullen maken
dan de Egyptenaren gedaan hebben?! Ja, de mensen zullen ijzeren wegen aanleggen
en met stoom en vuur in ijzeren wagens rijden zo snel als een afgeschoten pijl
door de lucht vliegt! Zij zullen elkaar met metalen vuurwapens bevechten, en
hun brieven door de bliksem over de hele wereld laten verspreiden, en hun
schepen zullen zonder zeilen of roeiriemen door de kracht van het vuur over de
grote wereldzee varen zo snel en gemakkelijk als de arend door de lucht vliegt;
- en nog duizend en één andere dingen waarvan jullie je geen voorstelling
kunnen maken.
En kijk, dat ligt allemaal
verborgen in het vierde dier, en dat kan door jullie nu niet begrepen worden,
omdat jullie ook wat Ik jullie nu gezegd heb niet kunnen begrijpen.
11 oktober
Loon naar werk
(GJE VI. 110, 3-5)
Bij ons schepselen
komt het er alleen maar op aan, met welke van de in ons aanwezige eigenschappen
wij ons voornamelijk geïdentificeerd hebben en waarnaar wij handelen; want met
diezelfde, gelijke eigenschappen zal God Zich ook ten opzichte van ons
gedragen. Zijn wij goed, wijs, liefdevol tegenover God en onze naasten, en
barmhartig, deemoedig en geduldig, dan zal God ook altijd zo tegenover ons
zijn. Hij zal in ons het bewustzijn van het eeuwige leven opwekken, en wij
zullen een overvloed aan zegeningen ontvangen. Zijn wij echter het tegendeel,
dan zal God tegenover ons ook zo zijn en ons voortdurend tuchtigen, en dat net
zo lang tot wij ons volledig volgens Zijn leer verbeterd hebben. En kijk,
daaruit bestaat dan ook de hoogste rechtvaardigheid van God, zonder welke
eigenschap God onmogelijk een volkomen waarachtige God zou zijn!
Want God, de alziende,
alwetende en alvoelende, moet vast en zeker toch ook in staat zijn om te
beoordelen wat goed en wat slecht is, d.w.z. wat volgens Zijn eeuwige orde is,
of daartegen, en Hij moet dan het schepsel, dat Hij begiftigd heeft met
verstand en een vrije wil, en dat Hij tot een hoger levensdoel op deze aarde
wil verheffen, door een juiste opvoeding ook hetzij de les lezen of straffen.
Onze enige ware God is
daarom alles in alles. Hij is de hoogste, zuiverste liefde, maar ook de
hoogste, onverbiddelijkste gerechtigheid Zelf.
12 oktober
Hoogmoed, dodelijk voor de ziel
(GJE VI. 111, 6-8)
De Heer: Zolang een
ziel in haar wereldse hoogmoed volhardt en zich door haar naasten overmatig
laat bewieroken, begraaft zij zich steeds verder in haar grove vlees en
daardoor ook noodzakelijkerwijs steeds verder in de dood van het vlees. Welke
woorden en welke daden en tekenen moeten dan een van de dood vervulde ziel het
bewijs kunnen leveren dat zij na de lichamelijke dood verder leeft, en dat er
slechts één waarachtige God is?!
Je vindt nu wel dat
een zeer wijze, alwetende en almachtige God zo'n mens toch op de een of andere
manier wel een licht zou kunnen geven, zodat hij gewaar zou kunnen worden hoe
hij er voor stond. Dat doet God altijd; maar hoogmoed laat niet toe dat de mens
zich dat alles realiseert.
Ik zeg jullie: Wie ook maar ooit begint te denken dat
er een God is die alles wat bestaat geschapen heeft en alles onderhoudt en
bestuurt, die zal ook snel inzien dat alles wat bestaat, goed en doelmatig is
ingericht. Hij zal door het wijze bestel ook al gauw beseffen dat de Schepper
van alles wat bestaat, zeer goed moet zijn. Als een mens daar vaak aan denkt,
en zo Schepper en schepsel beoordeelt, zal hij de Schepper gaan liefhebben en
de liefde tot God zal zich van dag tot dag steeds in het hart van die mens
vermeerderen en hechter worden, en deze liefde is nu de geest van de mens van
gene zijde, die met zijn licht de ziel doordringt en met zijn warmte de ziel
levend maakt. En als dat eenmaal bij de mens het geval is, is het hem ook niet
meer mogelijk ooit te denken dat hij de dood in zich heeft.
13 oktober
God leren kennen
(GJE VI. 111, 10-13)
De Heer: Iedere berg,
iedere vlakte met zijn vele vruchten, iedere rivier, alle verschillende en op
allerlei wijze versierde grassen, planten struiken en bomen getooid in al hun
schoonheid, en alle dieren geven hem immers toch stof genoeg om over hun
ontstaan en bestaan na te gaan denken.
Als een mens daar
echter over nadenkt, zal een innerlijke stem hem zeggen dat dit alles niet
zomaar vanzelf en uit zichzelf kon ontstaan, maar dat er een zeer wijze,
liefdevolle en almachtige Schepper geweest moet zijn die dit alles geschapen en
geordend heeft, het nu nog steeds in stand houdt en op een steeds meer
veredelde en volkomener wijze eeuwig verder in stand zal houden, omdat Hij het
sinds voor het mensenverstand onvoorstelbare tijden tot op heden onderhouden
heeft.
Wie zich zo een God en
Schepper voorstelt, moet toch ook wel een steeds grotere achting voor Hem en
liefde tot Hem in zich wakker roepen. Als die er eenmaal is, begint ook het
innerlijke levend te worden van de ziel in haar geest, dat toeneemt naarmate de
liefde tot God toeneemt, welke toename des te gemakkelijker plaats vindt
omdat de liefdegeest de ziel steeds meer verlicht, waardoor zij over het wezen
van God steeds meer duidelijkheid krijgt.
Heeft een mens op deze
wijze de weg naar God en dus tot het ware, eeuwige leven gevonden, dan kan hij
die uit naastenliefde ook aan zijn naasten wijzen en hen op de juiste wijze
leiden, en hij zal daarvoor door God met nog meer licht en wijsheid begiftigd
worden, en zijn leerlingen zullen hem liefhebben en met al het nodige
ondersteunen.
14 oktober
Zinvol bidden
(GJE VI. 123, 7-9, 11)
Ik zei: Wie Mijn wil
doet, bidt waarachtig en bidt altijd zonder ophouden; en iedere dag waarop een
mens zijn medemens in Mijn naam een weldaad bewijst, is een goede, en alleen
zo'n dag is voor Mij een aangename dag des Heren.
Als iemand echter zijn
naaste een weldaad bewijst, laat hij dat dan in stilte doen, en het niet
rondbazuinen en zich ervoor op de borst slaan! Want wie dat doet, heeft zijn
geestelijk loon van Mij al genomen omdat hij voor zijn edele daad wereldse
roem kreeg; die versterkt de ziel echter nooit, maar bederft haar omdat hij
haar alleen maar ijdel en zelfingenomen maakt.
Zo is het ook als
iemand aan Mij een of andere gunst vraagt. Wie door zijn vraag iets van Mij wil
ontvangen, moet dat heel stil, in zijn van liefde tot Mij vervulde hart,
vragen, en waarom hij gebeden heeft, wordt hem gegeven als het past bij het
levensgeluk van zijn ziel.
Wie bij Mij een goede vraag verhoord wil hebben, moet
op bedevaart gaan naar zijn hart en Mij zo helemaal in stilte zijn vraag met
volkomen natuurlijke, eenvoudige woorden voorleggen, dan zal Ik hem verhoren.
Maar Ik zeg jullie tevens, dat niemand daarbij tot Mij moet komen met bepaalde,
vroom uitziende gebaren en een vroom gezicht! Want als iemand iets aan Mij
vraagt met zo'n zeker, huichelachtig, vroom gezicht, zal die vraag niet
verhoord worden; want wie niet zo natuurlijk als hij is tot Mij komt, en niet
in de ware geest van de volle waarheid vraagt, zal niet verhoord worden, maar
alleen degene die Mij waarachtig liefheeft, Mijn wil doet en zonder enige
opschik en dwang tot Mij komt zoals hij is, zal door Mij altijd verhoord
worden.
15 oktober
Bid zoals je bent
(GJE VI. 123, 13-17)
Waarlijk Ik zeg
jullie: Wie Mij ooit wat vragen zal, terwijl hij daarvoor speciale, betere
kleding heeft aangetrokken, zal ook nooit verhoord worden (....).
Zo bestaat er ook een
oude, slechte gewoonte bij het bidden tot God, om alleen maar een bepaalde,
vreemde taal daarvoor te gebruiken en deze voor de verering van God het
waardigst te achten. Waar in het vervolg die onzin ooit voor zal komen, zal de
vraag ook nooit verhoord worden.
De mens moet zich voor
Mij alleen maar in zijn hart tooien, en zijn eigen taal spreken en de taal van
zijn hart gebruiken, die Ik heel goed versta, dan zal Ik zijn vraag verhoren!
Ik wil dat al die oude
dwaasheden helemaal verdwijnen en de mensen geheel nieuwe, waarachtige, zuivere
mensen zullen worden. En waar zij zo zullen zijn, zal Ik ook steeds te midden
van hen zijn; maar de blinde, wereldse dwazen zullen voortaan gestraft worden
doordat hun vragen niet verhoord worden!
God heeft de mensen
zonder kleding geschapen en Hij schiep hen naar Zijn evenbeeld, en God was
ingenomen met het uiterlijk van de mens omdat het Zijn evenbeeld was. God
toonde de mens ook hoe hij kleding moest maken om zijn huid tegen koude te
beschermen; maar God leerde de eerste mensen niet om kleren te maken teneinde
die hoogmoedig als versiering van hun ledematen te dragen. En nog minder
leerde God de mensen opgesmukte kledij te maken om alleen daarin God waardig te
kunnen aanbidden.
16 oktober
Wezen en doel van de materie
(GJE VI. 133, 3-4)
Ik zei: Kijk, alle
materie van deze aarde - van de hardste steen tot de ether hoog boven de wolken
- is zielenstof, maar in een noodzakelijk gerichte en daarom vaste toestand.
Haar bestemming is echter weer in het ongebonden, zuiver geestelijk bestaan
terug te keren zodra zij, juist door middel van deze afzondering, de
levenszelfstandigheid heeft bereikt. Om deze levenszelfstandigheid door een
steeds grotere zelfwerkzaamheid te bereiken, moet de uit de gebonden materie
vrijgemaakte ziel alle mogelijke levensfasen doorlopen en zich in iedere nieuwe
levensfase ook weer opnieuw in een ander stoffelijk lichaam verpoppen, waaruit
zij dan weer nieuwe levens- en bezigheidssubstanties tot zich trekt en zich
eigen maakt.
Is een ziel - wat haar
geest aan gene zijde uit God heel duidelijk ziet - eenmaal in een lichaam,
hetzij van een plant of van een dier, na de noodzakelijke rijping in staat om
naar een hogere levensfase over te gaan, dan zorgt de haar steeds meer
ontwikkelde geest aan gene zijde ervoor dat het lichaam, dat voor de ziel
verder niet meer van nut is, van haar afgenomen wordt zodat zij dan, omdat zij reeds
begiftigd is met hogere verstandelijke vermogens, een ander lichaam kan vormen
waarin zij zich weer binnen kortere of langere tijd kan opwerken naar grotere
verstandelijke vermogens voor haar leven en haar activiteiten, en dat zo maar
door tot aan de mens, waar zij dan reeds helemaal vrij, in een laatste lichaam,
tot vol zelfbewustzijn zal komen, tot kennis van God, tot liefde voor Hem en
daardoor tot volledige vereniging met haar geest aan gene zijde, welke
vereniging wij het opnieuw geboren of de wedergeboorte in de geest noemen.
17 oktober
Vrije ontwikkeling tot kindschap van God
(GJE VI. 133, 5-7)
Ik zei: Als een
mensenziel deze levensfase bereikt heeft, is zij volmaakt en kan dan als
volkomen zelfstandig wezen en leven niet meer door het algemene, goddelijke
al-zijn en al-leven vernietigd of verzwolgen worden.
Het zekerste teken van
de reeds bereikte levenszelfstandigheid van een mensenziel is, dat zij God
erkent en Hem zelfs met al haar kracht liefheeft. Want zolang een ziel God niet
erkent als een wezen dat buiten haar bestaat, is zij nog blind en stom, en nog
niet bevrijd van de kracht van de goddelijke almacht; zij moet dan nog geweldig
vechten om zich van die boeien te bevrijden. Maar zodra een ziel begint de ware
God buiten zichzelf te herkennen en, door het gevoel van haar liefde tot Hem,
Hem echt wezenlijk begint waar te nemen, dan is zij vrij van de banden van de
goddelijke almacht en behoort zij ook steeds meer zichzelf toe en is zodoende
schepster van haar eigen bestaan en leven, en daardoor een zelfstandige
vriendin van God voor alle eeuwigheden der eeuwigheden.
Zodoende verliest het
eigenlijke wezen toch eigenlijk helemaal niets, wanneer daaraan het verder
onbruikbare lichaam ontnomen wordt, zodat het daarna sneller zijn uiteindelijke
bestemming kan bereiken.
18 oktober
Werking van de liefde
(GJE VI. 138, 16-17)
Ik zei: Omdat God Zelf
pure liefde is, wil Hij ook dat alle mensen Hem in de eerste plaats boven alles
zullen liefhebben, en vervolgens ook - omdat alle mensen Zijn werk zijn -
elkaar wederzijds lief zullen hebben zoals ieder zichzelf liefheeft. Als God
echter alle mensen meer liefheeft dan de beste vader zijn kinderen, waarom
zullen dan de mensen van hun kant Hem niet eveneens boven alles liefhebben,
zodra zij Hem eenmaal goed herkend hebben?
Waarlijk Ik zeg jullie: Zonder de ware liefde zullen
jullie God niet vinden, Hem nooit goed herkennen en Hem zodoende ook nooit
kunnen naderen! Alleen de liefde toont jullie de zekere weg naar Hem, - jullie
verstand echter eeuwig nooit! En wie de weg naar God niet vindt, vindt ook de
weg naar zijn hoogste eigen leven niet en dwaalt daarom in het duister en op de
wegen van het gericht en de eeuwige dood. Onthoud dat van Mij; de rest zullen
jullie later wel van Mijn leerlingen horen.
19 oktober
Werkzaam uit liefde
(GJE VI. 142, 12-16)
Toen zei Ik: (....)
een ware verdienste voor Mij heeft alleen hij die in Mijn naam liefde wekt
volgens Mijn leer. Want voor Mij kunnen jullie onmogelijk iets goeds doen omdat
Ik van niemand een dienst nodig heb; en ook al doet iemand iets goeds voor Mij,
dan kan Ik het hem altijd duizendvoudig vergelden, en bovendien kan niemand
Mij iets geven wat hij niet eerst van Mij heeft gekregen.
Maar iemand die uit
liefde voor Mij in Mijn naam iets goeds doet voor zijn naaste, zie Ik als een
waar verdienstelijke werker op Mijn akker, en hij zal daarvoor zijn loon
oogsten. Want wat jullie in Mijn naam voor de armen zullen doen, zal Ik altijd
beschouwen alsof jullie het voor Mij gedaan hebben. Als jullie in Mijn naam
iets goeds zullen doen voor de mensen van deze aarde, dan zullen jullie in de
geest veel dichter bij Mij zijn dan nu. Mijn lichaam is niet Mijn Ik, maar
alleen Mijn geest is Mijn waarachtige Ik; met Mijn geest ben Ik
alomtegenwoordig en voortdurend werkzaam in de hele oneindigheid.
Wat alleen Mijn
lichaam wil, gebeurt niet, maar eeuwig alleen dat wat Mijn geest wil. Waar
jullie ook mogen zijn, daar ben Ik te midden van jullie, en als je in Mijn
naam dingen doet, werk Ik met en in je; en als je in Mijn naam spreekt, ben Ik
het die je de gedachten in je hart geeft en de woorden in je mond leg.
Dus, jullie kunnen je,
als je werkzaam blijft in Mijn leer, onmogelijk ooit van Mij verwijderen; je
zou je alleen dan van Mij kunnen verwijderen als je Mijn woord zou loslaten
en, net als zo velen, een pure dienaar zou worden van de wereld.
20 oktober
Ambt en eer
(GJE VI. 143,1-5)
Ik zei: Het wereldse
gaat Mij niets aan, want dat is een zaak van het menselijke, wereldse verstand.
De mensen kunnen werelds worden, waarbij zij heel fatsoenlijk kunnen zijn, dat
telt bij Mij helemaal niet mee, maar bij Mij telt alleen, dat wat zij zullen
doen volgens Mijn leer en zodoende volgens de wil van God.
Het uiteindelijke
aanzien van een mens heeft bij Mij niet de minste waarde, maar wel het aanzien
van zijn door Gods woord verlichte hart, dat vol leven is door de liefde tot
God en de naaste. Maar als iemand een hoog werelds ambt bekleedt, is hij
daardoor ook in staat gesteld om des te meer goed te doen; en doet hij dat, dan
zal ook zijn functioneren voor Mij waarde hebben, - maar niet het hoge ambt op
zichzelf.
Keizer en bedelaar
zijn voor Mij volkomen gelijk en hebben als zodanig geen waarde voor Mij, - het
heeft voor Mij alleen waarde hoe zij dat in Mijn naam zijn; want voor Mij geldt
werelds aanzien op zich helemaal niet. Laat je dat duidelijk en nadrukkelijk
gezegd zijn!
Ellendig zij degene
die zijn naaste minacht omdat hijzelf een hoog werelds ambt bekleedt! Het ambt
moet gerespecteerd worden, en de ambtenaar slechts in zoverre hij zijn ambt
vertegenwoordigt; maar de beambte moet zich daarop vooral niet laten voorstaan,
omdat hij slechts een dienaar van het ambt en niet het ambt zelf is!
Ik zei dit jullie hier
alleen maar om te zorgen dat niemand zich vanwege een werelds ambt erg
belangrijk gaat vinden; want wie dat doet, bevindt zich niet meer in Mijn
liefde, en zijn ambt dient hem dan niet tot leven, maar tot zijn ondergang.
21 oktober
God werkt in de mens
(GJE VI. 144, 4-5)
Ik zei: Mochten jullie
zeggen: we hebben dit of dat goed gedaan!, dan liegen jullie je ten eerste zelf
wat voor, en vervolgens God en ook jullie naasten, omdat geen mens uit zichzelf
iets goeds kan doen, en wel omdat ten eerste zijn natuurlijke leven - maar ten
tweede ook de leer volgens welke hij moet leven en handelen - hem slechts door
God gegeven is. Als een mens dat niet inziet of begrijpt, stelt hij nog niets
voor, en is er bij hem van zelfstandigheid nog lang geen sprake, omdat hij nog
geen onderscheid maakt tussen zijn eigen daden en dat wat God in en door hem
doet, en beide zaken als één en hetzelfde voelt en ziet. De mens komt pas
binnen de sfeer van levenszelfstandigheid, als hij ontdekt dat zijn eigen
levenswerk niets voorstelt en alleen het goddelijke werken in hem het enige
goede is.
Ziet een mens dat in,
dan zal hij zich ook zeker steeds meer beijveren om wat hij doet te verenigen
met het duidelijk besefte goddelijke, en zich zo langzaam maar zeker volledig
met de levenskracht van God in zichzelf te verenigen. Door die vereniging komt
de mens pas tot ware levenszelfstandigheid, omdat hij dan weet en duidelijk
beseft dat de goddelijke daden die vroeger als van buitenaf gebeurden, nu door
zijn deemoed en ware liefde tot God, zijn eigen daden geworden zijn. En daarin
ligt de eigenlijke reden waarom Ik eerder tegen jullie gezegd heb: En ook al
hebben jullie alles gedaan, zeg en erken dan toch: Heer, alleen U hebt het
allemaal gedaan; wij waren in ons egoïsme slechts luie en onnutte knechten!
(Luk.17, 10)
22 oktober
Noodzaak van openbaring (1)
(GJE VI. 149, 1-6)
Ik zei: Vriend, zoals
het nu is, zal het over ongeveer tweeduizend jaar weer zijn, en de aanloop
daartoe zal al veel eerder beginnen! In onze tijd is het jodendom veel erger
dan het heidendom - want de heidenen gebruiken hun verstand tenminste nog,
terwijl dat bij de joden met voeten wordt getreden -; maar in die tijd zal Mijn
leer, dus het christendom, erger zijn dan nu het jodendom en heidendom samen.
Er zal dan grote geestelijke nood onder de mensen zijn.
Het licht van het ware
levende geloof zal doven en de liefde zal volledig verkillen. De hoogmoed van
de welgestelde mensen zal alle grenzen te buiten gaan, en de heersers en
priesters zullen zich nog veel belangrijker wanen dan de ongekende jehova nu is
voor de joden en Zeus voor de heidenen.
Maar ook dan zal Ik
van tijd tot tijd mannen en maagden opwekken en hun het juiste licht geven, en
dit licht zal steeds sterker en krachtiger worden, en uiteindelijk alle werken
van de grote hoer van Babel verzwelgen. Verwonder je dus niet dat het nu zo is;
want het was al vaak zo en erger, en het zal eens nog erger worden.
De wereld zal altijd
wereld blijven, en toch zal Ik de Mijnen steeds leiden, en over de wereld Mijn
gericht laten komen wanneer zij zo slecht geworden is dat er naast alle
wereldse zaken geen vonkje van het ware levenslicht uit God meer kan bestaan.
Nu was weer zo'n punt bereikt dat, zonder Johannes en
zonder Mij, in het hele joodse land iedere vonk van de ware Godskennis verstikt
zou zijn, en daarom moest Ik Zelf als mens naar deze wereld komen om alle
goedwillende mensen het verloren levenslicht terug te geven, en hun opnieuw de
wegen naar de ware kennis van God te tonen. Er zal weliswaar nog vaak strijd
zijn tussen Mijn kinderen en de wereldse kinderen omdat het aantal der Mijnen
op aarde steeds kleiner zal zijn dan het aantal wereldse kinderen; maar uiteindelijk
zullen toch de Mijnen over de hele wereld zegevieren, en deze zal hen geen
schade meer kunnen berokkenen. Want ook al vinden jullie alle materie nu nog zo
hard en onverwoestbaar, zij zal uiteindelijk toch moeten wijken voor de macht
van de geest.
Maar alleen God is
Heer over alles, en Hij weet het beste wat, hoe en waarom Hij het een en ander
toelaat en verordent, en daarnaast het ware licht over de mensen uitgiet en het
in alle ernst bij Zijn kinderen in stand houdt.
23 oktober
Noodzaak van openbaring (2)
(GJE VI. 149, 11-12, 14-15)
Maar gaan wij nu terug
tot op Adam, dan zullen we heel veel kort op elkaar volgende tijdruimtes
ontdekken waarin God Zich voor duizendmaal duizend mensen zeker wel op de meest
gedenkwaardige wijze geopenbaard heeft, en hun Zijn wil en Zijn wijze doel met
de mensen heeft meegedeeld; maar omdat de mens, als hem zijn vrije wil niet
gelaten wordt, helemaal geen mens zou zijn, deed hij ook met het goddelijk
woord precies wat hij met het menselijke woord deed.
Een klein deel van de
mensen hield er een tijdlang nog rekening mee; maar het grootste deel vergat
het al gauw totaal, en hield uiteindelijk alles voor waardeloze bedenksels en
gezwam van mensen, genoot met volle teugen van de wereldse vreugden en hield de
wijzen voor dwazen en dwepers, die ter wille van een erg onzeker en
onaanwijsbaar hemelrijk aan gene zijde, het ware hemelrijk van deze aarde met
voeten treden.
Of is het vandaag soms
anders? Gaat het domme, blinde volk niet naar de tempel om de Schrift te
aanbidden? Maar van wat daarin staat, weet het weinig of niets, en het heeft
ook geen behoefte om dat te weten, want het stelt er zich al volkomen tevreden
mee dat de gewijde priester van God dat begrijpt, en dat de gewone mens niets
anders nodig heeft dan wat de priester hem vertelt en te doen wat de priester
wil; want de priester weet vast wel waarom.
Maar als de mensheid
met het geopenbaarde woord en de wil van God altijd zo omspringt, is het toch
geen wonder dat de mensen al binnen honderd jaar na wat voor geweldige
openbaring van de waarheid dan ook, nauwelijks méér weten en geloven dan
slapende kinderen weten van datgene wat zij in wakende toestand gedaan hebben?!
God houdt, ondanks dat, echter nooit op Zich op de meest verschillende wijzen
te openbaren, dat de mens bij enig nadenken direct kan vaststellen dat het
daarbij niet op een natuurlijke manier is toegegaan.
24 oktober
Noodzaak van openbaring (3)
(GJE VI. 150, 14-18)
De Heer: Van nu af aan
zullen bijna 2000 jaar lang talloos vele zieners en profeten worden opgewekt,
omdat ook een nog groter aantal valse profeten en zelfs zeer hoogmoedige en
alle liefde missende, valse Christussen zullen opstaan. Maar ook de gerichten
zullen steeds doorgaan, en er zal zelden een heerser zijn die niet met zijn
volk vanwege de duisternis een streng gericht zal moeten ondergaan.
Tegen het einde van de genoemde tijd zal Ik steeds
grotere profeten opwekken, en met hen zullen ook de gerichten zich vermeerderen
en uitgebreider worden. Er zullen ook zware aardbevingen komen en verwoestende
stormen, grote prijsstijgingen, oorlogen, hongersnood, epidemieën en nog veel
ander kwaad, en, zoals Ik voorheen al gezegd heb, er zal geen geloof - behalve
bij heel weinigen - onder de mensen zijn, die in het ijs van hun menselijke
hoogmoed helemaal zullen verkillen, en het ene volk zal tegen het andere
optrekken.
De mensen zullen ook
gewaarschuwd worden door zieners en bijzondere tekenen aan de hemel, waaraan
zich echter alleen Mijn geringe aantal volgelingen zal storen, terwijl de
wereldse mensen dat allemaal slechts voor zeldzame, natuurlijke fenomenen
zullen houden en dat aan iedereen die nog in Mij gelooft, zullen willen
wijsmaken.
Maar daarna zal de
grootste openbaring plaatsvinden door Mijn tweede komst op deze aarde; deze
openbaring zal echter ook voorafgegaan worden door een groot en scherp gericht
en gevolgd worden door een algemene schifting van de wereldse mensen door het
vuur en zijn projectielen, waarna Ik dan Zelf een heel andere kweekschool voor
ware mensen op deze aarde zal komen vestigen, die dan zal duren tot aan het
einde der tijden van deze aarde.
Ik zeg jullie dit nu
van tevoren, om te voorkomen dat jullie gaan denken dat na Mij alles net zo
volmaakt zal worden als in Mijn hemelen. Ja, weinigen zullen wel aan Mijn
engelen gelijk zijn, - maar velen nog veel erger dan de mensen nu in onze tijd.
25 oktober
Opvolgers van de apostelen
(GJE VI. 150, 22-27)
De Heer: Kijk naar de
Farizeeën! Dat zijn louter gedwongen schijngelovigen; in hun hart geloven zij
helemaal niets en doen alles wat zij maar willen.
Pas daarom goed op,
wanneer jullie in Mijn naam weer opvolgers voor jullie zullen kiezen, dat je er
ten eerste absoluut niemand toe dwingt, en ten tweede niemand aanneemt wanneer
je al van verre kunt zien dat hij vanwege tijdelijk belang jullie ambt zou
willen aanvaarden.
Jullie zullen daar wel
op letten, maar er zullen er toch ontelbare van dat soort jullie werk gaan
doen, ten dele door dwang van buitenaf en ten dele door het vooruitzicht in
dat ambt een goede en zorgeloze verzorging te vinden. Maar die zullen door Mij
allen bij het leger van de antichrist gerekend worden, en hun werken zullen bij
God in een kwalijke geur staan en er uitzien als een stinkend kadaver.
Waarlijk, Ik zeg
jullie: Al jullie opvolgers die niet door Mij, maar alleen door mensen in
bepaalde wereldse scholen tot jullie ambtsopvolging voorbereid worden, zal Ik
niet achten; want alleen de antichrist zal zo zijn leerlingen geschikt maken.
Degenen echter bij wie
jullie de handen opleggen en wie jullie dopen in Mijn naam, zullen vervuld
worden van Mijn geest; zij zijn het ook die Ik Zelf altijd als jullie opvolgers
uitkies en met de waarachtige gave van Mijn geest bevestig.
Maar in latere tijden
zullen er daar maar heel weinig meer van zijn, omdat de antichrist zijn aanhang
te zeer zal uitbreiden; wanneer hij echter zal menen dat hij de allerhoogste
in de wereld is, zal hij ook voor altijd ten val gebracht worden! Hebben jullie
dat nu goed en duidelijk in je opgenomen?
26 oktober
Doel van verscheidenheid
(GJE VI. 152, 9, 11)
De Heer: Kijk, als God
niet het geweldige plan had gehad om op deze aarde de door Hem geschapen mensen
tot Zijn kinderen op te leiden, zou Hij ook voor hen de aarde slechts met het
strikt noodzakelijke en maar een paar soorten vruchten en enkele tamme huisdieren
hebben kunnen bevolken, zoals Hij dat ook op talloos vele andere hemellichamen
gedaan heeft, omdat daar de menselijke schepselen niet dezelfde hoge bestemming
hebben! Met het doel om op deze aarde de mens een uitermate goede gelegenheid
te geven zich in het beschouwen en denken te oefenen en daardoor zijn volledig
vrije wil te leren kennen, heeft God deze aarde als levensschool zoveel
afwisseling gegeven, dat de mens vanaf zijn wieg tot aan zijn graf genoeg te
denken heeft en daarbij allerlei beschouwingen en vergelijkingen kan maken om
het een, dat hem aantrekkelijk en goed lijkt, te kiezen en het andere, dat hem
tegenstaat, te verwerpen.
Maar zoals God alleen
maar terwille van de mensen op deze aarde zo'n buitengewone verscheidenheid van
alles wat maar mogelijk is in alle rijken van de natuur heeft doen ontstaan, zo
heeft Hij ook de mensen zelf in zo'n buitengewone, onafzienbare verscheidenheid
zowel naar gestalte als karakter, laten ontstaan, dat je op de duizendmaal
duizend mensen er moeilijk ooit twee zult kunnen vinden die als twee druppels
water op elkaar lijken. Dat deed God echter ook om de mensen zich in alles en
veel van elkaar te laten onderscheiden, zodat zij juist daardoor elkaar
wederzijds met meer liefde tegemoet zouden komen. En om te maken dat zij elkaar
steeds meer liefde zullen schenken, zijn zij ook met heel verschillende
bekwaamheden toegerust.
27 oktober
Materie noodzakelijk vergankelijk
(GJE VI. 154, 3-4, 7)
Ik zei: Zolang een
belangrijke gedachte van God door Zijn wil wordt vastgehouden, zolang
verschijnt deze ook als iets wat bestaat, en is daardoor in zekere zin
afgescheiden van de talloos vele andere gedachten, opdat hij zich consolideert
en voor altijd een zelfstandig ik wordt. Waarom zou de gedachte van God als zij
deze taak heeft volbracht en zich naar alle kanten vrij en zelfstandig heeft
gemaakt, dan nog langer door de macht van de goddelijke wil vastgehouden en
volledig van alle andere belangrijke gedachten van God gescheiden worden
gehouden?
Waarom zou een mens,
zodra hij de innerlijke, geestelijke levensrijpheid volledig bereikt heeft -
waarvoor hij een stoffelijk lichaam nodig had -, dan nog verder en langer en
ook steeds moeizamer dat lichaam moeten rondslepen? Zal iemand, die een huis
helemaal heeft afgebouwd zodat het volledig bewoonbaar is, de bouwstellingen
om het voltooide huis laten staan?! Of laat je vlees, dat in een pan flink gaar
gekookt en eetbaar is gemaakt, zo in de pan staan? Zeker niet, je zult het met
het kookvocht uit de pan halen en de lege pan wegzetten! Kijk, daarom heeft
alles zijn tijd op deze wereld!
Ik zei: Kijk, alle
materie is een tijdelijk vat om een bepaalde mate van het geestelijk
levenselement in op te nemen! Ieder jaar ontwikkelt zich daarvan een bepaald
deel, maakt zich vrij en gaat in een hogere levenssfeer over. Na een groter of
vaak ook geringer aantal aardse jaren is echter de laatste vonk van het
levenselement uit de reeds harde en onbruikbaar geworden boom verdwenen en in
een hogere levenspotentie overgegaan, en de boom bezit dan geen leven meer.
28 oktober
Het goede
voorbeeld
(GJE VI. 161, 1-5)
De Heer: Voor ieder
die uit Mijn mond de wegen van het licht en het leven kent, geldt echter dat
hij zuiver voor God moet staan en geen oordeel moet vellen over zijn naaste!
Wie dat doet, doet alles en geeft door zijn voorbeeld zijn broeder het beste en
doeltreffendste onderricht.
Als je broeder je goed
en edel ziet handelen, zal hij weldra naar je toekomen en je vragen: Waarom doe
je dat eigenlijk? En je zult hem dan naar waarheid vertellen waarom, en zeggen:
Ga en doe dat ook, dan zul je leven! En kijk, hij zal gaan en weldra beginnen
te doen wat hij jou heeft zien doen! Als je hem echter zijn fouten gaat voorhouden
en hem pas daarna vertelt hoe hij zich in het vervolg moet gedragen, zal hij
kwaad worden en je vragen: Wie geeft jou het recht over mij te oordelen? Kijk
naar jezelf, ik kan wel voor mezelf zorgen!
Daarom zeg Ik tegen
iedereen: Laat goede werken voorafgaan aan de leer, dan kunnen de mensen het
snelste zien dat jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn! Wees zelfs voor je
vijanden goed, dan zul je gloeiende kolen op hun hoofden stapelen!
Neem allen aan Mij een
voorbeeld! Want Zelf ben Ik van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, en oordeel
niemand en verdoem niemand; maar ieder die vermoeid is en onder allerlei kwalen
gebukt gaat, kome tot Mij, dan zal Ik hem verkwikken! (Matth. 11, 28 e.v.)
Zoals Ik Zelf tegenover alle mensen ben, moeten ook jullie zijn!
29 oktober
Oorzaak van ziekte en lijden
(GJE VI. 162, 4-7)
Ik zei: De mensen
cultiveerden hun aardse woonwereld maar al te gauw, bouwden steden, en maakten
het ene prachtige bouwwerk na het andere, werden steeds meer op hun wereld
verliefd, en vergaten door al die wereldse zaken God, en werden zelfs
godloochenaars. Zodra er dan een ziener, die door God opgewekt was, naar zulke
mensen toekwam, werd hij alleen maar uitgelachen en niemand lette op de
betekenis van wat hij zei.
Wel, dat soort mensen
moest dan natuurlijk maar door allerlei bittere ervaringen wijs worden, en
daaruit moeizaam voor zichzelf een leefregel opstellen. Deze leefregels, zoals
je die nu bijvoorbeeld bij veel heidenen vindt, waren echter al voor het
grootste deel zonden tegen de ware, goddelijke orde, en daardoor moesten
noodzakelijkerwijs allerlei lichamelijke en geestelijke kwalen schering en
inslag worden onder de mensen.
Als God dan zo'n
mensenziel voor het eeuwige leven wil behouden, moet Hij haar door allerlei
lichamelijk lijden daarbij helpen, en wel door zo'n te sterk aan de wereld
gehechte ziel door veel lijden en pijn meer en meer van de wereld los te
maken, om te voorkomen dat deze helemaal naar de materie van de wereld, en dus
naar haar dood en gericht, zou worden getrokken en opgeslokt. En kijk, dat is
nu de reden waarom op aarde de mensen zo vaak en zoveel moeten lijden!
Maar ook wij zullen veel moeten lijden terwille van de
door eigen schuld misvormde mensen. Maar ons lijden zal niet over ons komen
omdat wij geen kennis van de zuiver goddelijke levensorde zouden hebben of
omdat onze daden daarmee in strijd zouden zijn, maar wij zullen door ons lijden
de blinde mensen ziende maken, omdat zij aan ons zullen kunnen zien hoe weinig
waarde wij aan het leven van deze wereld hechten en hoe groot de waarde van het
leven van de ziel moet zijn om daarvoor alle aardse voordelen af te wijzen. En
kijk, daaruit zal dan pas de eigenlijke verlossing van de mensen van de dood
naar het leven bestaan!
30 oktober
Doel van ziekte en lijden
(GJE VI. 162, 11)
Ik zei: Wat zou een
mens eraan hebben als hij met dit aardse leven de hele wereld zou winnen, maar
schade zou lijden aan zijn ziel? Wat kan zo'n mens dan geven om zijn ziel te
verlossen? Daarom moet een mens dit lichamelijke leven alleen maar gebruiken om
daardoor het eeuwige leven van de ziel te winnen. Als een mens zijn
lichamelijke leven niet in de eerste plaats daarvoor gebruikt, is het zijn
eigen schuld dat hij het leven van zijn ziel verspeelt, of het minstens
zodanig verzwakt dat de ziel later aan gene zijde vaak een zeer lange tijd
nodig heeft om zover tot zichzelf in te keren, dat zij in een wat lichter en
beter geestesleven kan overgaan. Want zolang een ziel nog met enige liefde aan
haar lichamelijke leven en de voordelen daarvan hangt, kan zij in haar geest
niet volledig wedergeboren worden; een ziel die echter niet volledig in haar
geest wedergeboren is, kan ook al die tijd niet in het ware rijk van God
binnengaan, omdat daarin geen atoom van iets materieels kan bestaan.
31 oktober
Geloof zonder werken is dood
(GJE VI. 163, 4, 7)
Ik zei: Vóór alles
moet de prediker zelf helemaal volgens de orde zijn, alvorens hij iemand anders
onderricht geeft; want anders is het onderricht zonder inhoud en laat het ook
bij de leerling niets achter. Als iemand zelf ijverig doet wat hij leert,
zullen ook zijn leerlingen zich inspannen om net zo volmaakt te worden als hun
meester. Als de leerlingen echter meteen al hier en daar gebreken en
onvolkomenheden aan hun meester ontdekken, zullen zij ook al gauw minder
ijverig worden en tenslotte zeggen: De meester is zelf een stumper, wat zal er
van ons terecht komen?! En Ik zeg jullie: De leerlingen zullen zo'n meester al
gauw de rug toekeren; want een stumper zijn is altijd iets alledaags en behoort
nooit tot de sfeer van de kunst, en nog minder tot de sfeer van de wijsheid.
Daarom moeten jullie eerst zelf in alles volmaakt zijn, dat wil zeggen, in de
leer en het toepassen daarvan, omdat jullie anders niet in staat zouden zijn
ware verkondigers van Mijn evangelie te zijn.
Ik zeg jullie: Niet
zij zullen het rijk van God binnengaan die tegen Mij zullen zeggen: Heer,
Heer!, maar alleen zij die de erkende wil van Mijn Vader in de hemel zullen
doen! Het is niet genoeg dat iemand gelooft dat Ik Christus, de Gezalfde van
God ben, maar hij moet ook doen wat Ik geleerd heb, anders heeft zijn geloof
geen zin; want zonder de werken is het grootste geloof dood en geeft aan geen
enkele ziel het eeuwige leven. Besef dat alles goed en handel daarnaar, dan
zullen jullie leven!
1 november
Vrije wil van de mens
(GJE VI. 165, 2, 6-8)
Lazarus: Op deze aarde
zie je merkwaardige dingen: Ieder mens weet dat hij eenmaal moet sterven en al
het tijdelijke moet loslaten; hij kent de wetten van de goddelijke orde en de
goddelijke wil; hij heeft inzicht en verstand om het onware te onderscheiden
van het ware, het kwade van het goede, het recht van het onrecht en de nacht
van de dag; hij weet - deels uit openbaringen en deels vaak uit zelf
meegemaakte, verlichte momenten - dat de ziel na de dood van het lichaam
voortleeft in dezelfde vorm waarin zij op aarde belichaamd was en geleefd
heeft; en toch streeft hij alleen maar naar de dode, aardse goederen, keert de
goddelijke wetten bewust de rug toe, treedt al het juiste, goede en ware met
voeten, haat alles behalve zichzelf, en begaat de ene doodzonde na de andere;
hij hoereert, pleegt echtbreuk, bedriegt, steelt, rooft en moordt, en God betekent
niets voor hem! Ja, dan vraag je je toch af hoe het mogelijk is dat God dat kan
toelaten!
Ik zei: Op een wereld
waar het er om gaat dat de mensen tot volmaakte kinderen Gods opgevoed worden,
moeten zij behalve een vrije wil en een helder verstand, ook door God gegeven
wetten hebben waarin Gods wil duidelijk naar voren komt, en hun wil moet die
wetten aanvaarden en toepassen. Maar hoe zouden zij dat kunnen als er zich in
hen ook geen even krachtige prikkel zou bevinden om die wetten niet te houden?
Pas deze tegengestelde
prikkel verschaft de menselijke wil immers volmaakte vrijheid en geeft hem ook
de volledige kracht om haar te weerstaan en de gekende wil van God daarvoor in
de plaats te zetten.
Ik zeg je: Een mens
die in zichzelf niet volledig het vermogen heeft een complete duivel te worden,
kan ook nooit een volledig op God gelijkend kind van God worden.
2 november
Jezus verwijst naar zijn kruisdood
(GJE VI. 169, 6-9)
Ik zei: Als een mens
volledig aan God gelijk wil worden, moet zijn wil zo oneindig vrij gelaten
worden dat hij zich, als hij kwaad wil, ook aan zijn God en Schepper kan
vergrijpen. Want - zoals Ik je al gezegd heb - als de mens niet de mogelijkheid
heeft om een volmaakte aartsduivel te worden, dan heeft hij ook niet de
mogelijkheid om volledig aan God gelijk te worden.
De mens heeft dus een
volkomen vrije wil, die hij door de gegeven wetten in zichzelf herkent. Maar
wat zouden de wetten en wat zou de vrije wil van de mens zijn, als hij in
zichzelf niet de prikkel zou hebben de wetten te overtreden zoals en wanneer
hij maar wil?! Zonder die prikkel zou de mens slechts een dier zijn, dat niet
anders kan handelen dan volgens de dwang van de wet die erin gelegd is.
Aan de mens is echter,
voor zover het zijn geestelijk deel betreft, geen dwingende wet is meegegeven,
maar slechts een geestelijke wet die als volgt geformuleerd is: `Je
behoort....'. En zo is de mens in zijn willen en verlangen helemaal vrij
gelaten, en kan hij zich zelfs aan Mijn lichaam vergrijpen, dat nu de drager
van de geest is en vergeestelijkt voortaan ook zal blijven bestaan.
Ik heb je dit nu
gezegd, opdat je het niet vreemd zult vinden wanneer dat met Mijn lichaam zal
gebeuren, - maar de kwade opzet van de mensen die dat zullen doen, zal helemaal
tevergeefs zijn; want Ik zal daarna op de derde dag toch net zo volledig weer
te midden van jullie zijn, als Ik nu bij jullie ben. Daarna zal het gericht
over het kwade tempelgebroed pas beginnen.
3 november
Werking van de openbaringen
(GJE VI. 176, 11-12)
De Heer: Ook al liggen
de grote openbaringen behoorlijk ver uit elkaar, toch zorgt God er steeds voor
dat er altijd meteen weer nieuw gewekte zieners onder de mensen komen zodra de
lessen van de grote openbaring enigszins onzuiver beginnen te worden, en dat
gebeurt op zo'n manier, dat daarbij de vrije wil van geen enkel mens enige
dwang ondervindt. Want de grote openbaringen worden juist steeds lange tijd na
elkaar gegeven om ervoor te zorgen dat de vrije wil van de mensen zo min
mogelijk wordt aangetast.
Wanneer uiteindelijk
de wereld de mensen weer te ver van hun geestelijke baan heeft doen afwijken,
blijft er natuurlijk niets anders over dan over te gaan tot een grote
openbaring, die echter altijd een gericht met zich meebrengt, omdat de
openbaring zelf een treurig gericht voor de mensen is. Want zolang je het dode
hout niet aansteekt, zal het niet branden; maar het vuur ontsteekt het. En
kijk, wat het vuur voor het hout is, dat is een grote openbaring voor de
mensen.
4 november
Onvoorwaardelijk geloof
(GJE VI. 177, 8-9)
Ik zei: Jullie weten
toch wie Ik ben, en zouden ook zonder dat Ik alles speciaal uit moet leggen van
Mij kunnen geloven wat Ik jullie leer. Maar dat doen jullie niet, en jullie
hebben Mij al enkele malen laten blijken dat jullie Mij vaak vanwege een heel
geheime leerstelling niet geloofd hebben; en jullie zeiden Mij in Mijn gezicht
dat dit een harde leer was; en het is nog geen zeven dagen geleden dat jullie
Mij allen hebben verlaten, ook vanwege lessen die jullie niet begrepen hebben.
Daaruit blijkt, dat
jullie zielen sterker zijn dan de zielen van de eigenlijke kinderen van deze
wereld. Zulke mensen als jullie nu, zullen er op deze aarde altijd zijn, en Ik
zal hen opwekken en ook, net als jullie, uit Mij het innerlijke woord van de
geest geven, en zij zullen de eigenlijke kinderen van deze aarde onderwijzen,
waardoor hun wil helemaal vrij blijft. De leraren mogen zich daarom echter niet
inbeelden, dat zij als leraar en wijze hoger bij Mij staan aangeschreven dan
de kinderen van deze aarde; want Ik zeg steeds, en dat zal altijd gelden: Laat
deze kleinen tot Mij komen en belet hen niet! Want wie niet wordt als deze
kinderen zal in Mijn rijk niet binnengaan, want hun behoort het en het is ter
wille van hen gemaakt. Wie echter een wijze is en derhalve een leraar en
daarbij van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, die zal eens ook daar zijn,
waar Ik als een ware Vader van eeuwigheid tot eeuwigheid te midden van Mijn
kinderen zal zijn!
5 november
Zielen van boven, zielen van beneden
(GJE VI. 178, 8-12)
Ik zei: Er is een
uiterlijk teken dat zelden bedriegt, waardoor meteen goed aan een mens te zien
is waar hij, wat betreft zijn ziel, vandaan komt.
Kijk, de ziel houdt ook in haar noodzakelijke,
duistere lichaam een zeker gevoel voor waar zij vandaan komt, en richt zelfs
haar lichamelijke oren en vooral haar ogen graag in die richting waar zij
oorspronkelijk vandaan komt. Mensen die hun blikken graag naar boven richten en
graag bergen beklimmen, en ook graag geluiden horen die ergens van bovenaf hun
oor bereiken, zijn zeker ook van boven afkomstig. Maar mensen die hun blikken
voornamelijk naar de grond richten, en daarin rond woelen en allerlei schatten
zoeken, en maar zelden hun ogen en oren naar boven richten, zijn ook heel zeker
van beneden afkomstig. Op deze wijze kunnen jullie, als je daarop let, heel
goed zien wie je voor je hebt.
Mensen die van boven
afkomstig zijn, zijn gewoonlijk ook erg vindingrijk en bewegen zich op het
gebied van kunsten en wetenschappen; maar zij nemen niet alles zo maar zonder
meer aan, want zij willen alles heel duidelijk bewezen zien. Een mens die van
boven komt, zal je aankijken en ernstig vragen: Waarom moet dat? Zonder reden
doe ik niets! Verklaar je nader, dan zal ik wel zien hoe belangrijk het is dat
je zegt: ga en doe dat!
Want Ik zeg jullie,
dat het heel belangrijk is dat je je ervan vergewist met wat voor soort mensen
je als leraar te maken hebt; want hetzelfde woord kan de beste, maar ook de
slechtste gevolgen hebben, als men het wel of niet overeenkomstig het karakter
van de toehoorder gebruikt.
De zwakke, kleine
kinderen van deze aarde geloven, zoals reeds gezegd, alles wat men hen wil
laten geloven, snel en gemakkelijk, en hebben pas achteraf uitleg nodig, zodra
zij zich een hoop geloofsregels hebben eigen gemaakt. Daarom moet er bij hen
goed op gelet worden dat hun altijd de zuivere waarheid gepreekt wordt.
6 november
Antichrist
(GJE VI. 179, 1-4)
Lazarus zei: Heer, wat
moeten we dan onder de antichrist verstaan?
Ik zei: De antichrist zal ontstaan doordat bepaalde, slimme, arbeidsschuwe
mensen de leer ook zullen aannemen zodra zij zien dat deze steeds meer
aanhangers krijgt, en dat het Mijn leerlingen steeds beter gaat. En als zij
over de tekenen zullen horen die Ik gedaan heb, en ook over die welke jullie
bij bepaalde gelegenheden zullen doen, dan zullen zij net als de heidense
magiërs grote tekenen beginnen te doen door met heel natuurlijke middelen
goocheltrucs uit te voeren, net als de Essenen deden. Dat zal de lichtgelovigen
aantrekken, en op het laatst wordt dat zo erg dat daarna heel velen jullie, dat
wil zeggen jullie volgelingen, voor valse leraren en profeten zullen aanzien en
zullen vervolgen.
Zorg er daarom voor,
dat jullie van degenen die het evangelie zullen aannemen alleen maar het
noodzakelijkste voor je levensonderhoud accepteert! Want als luiaards zouden
zien dat de prediking en een teken jullie veel geld opbrengen, zouden ze er
zeker alles voor over hebben om jullie te verdringen. Daarom zal men echte van
valse profeten het snelst kunnen onderscheiden door hun gedrag. Want echte
profeten zullen altijd even arm als Ik rondtrekken, en van hun gemeenten alleen
maar aannemen wat zij nodig hebben om te leven; valse profeten zullen zich
echter gedragen zoals de Farizeeën nu - en in veel opzichten nog veel erger -
en zich voor alles wat zij zogenaamd in Mijn naam voor de gemeenten doen, heel
duur laten betalen, en alle mensen zullen gestraft worden als zij hen niet voor
heilige dienaren van God aanzien, en geloven dat God alleen maar hun gebeden
verhoort en in hun offers groot welgevallen heeft. Maar terwijl er nu voor
alle joden slechts deze ene tempel is, zullen de antichristenen talloze
prachtige tempels bouwen en daarin voor de mensen hun toverkunsten en hun
offers verrichten, en slechte toespraken houden, die henzelf ten goede komen.
Bidden zullen zij in vreemde talen, om het volk te laten geloven dat hun taal
het zuiverst en dus ook God het meest welgevallig is.
Dit is voor iedereen
voldoende om een valse profeet te herkennen en hem duidelijk van een ware te
onderscheiden.
7 november
Over het juiste gebed
(GJE VI. 180, 8)
Ik zeg je: Wanneer je
een arme ziet die om noodzakelijke hulp tot God bidt, ga dan naar hem toe en
help hem, als je wat hebt om hem te helpen; heb je echter niets, bid dan zelf
ook voor hem tot God, en Ik zeg je: God zal jouw gebed en het gebed van de arme
verhoren! Want wanneer er twee of drie waarachtig tot Mij bidden, zal hun
gebed ook zeker altijd verhoord worden. Maar laat niemand zich terwille van
domme en puur wereldse zaken biddend tot God richten, want God zou hem niet
verhoren; als iemand echter bidt voor iets wat echt noodzakelijk is voor het
leven van het lichaam en voor de versterking van het geloof en de ziel, dan zal
het hem niet onthouden worden. Kijk, dat is de waarheid over het echte gebed,
dat ook een ware en echte zegen van God in het hart van de mens is! Begrijp je
dat?
8 november
Engelen en mensen
(GJE VI. 190, 3-4)
De engel zei: Als het
voor de aankomende mensen van deze aarde goed en voor hun zielenheil
noodzakelijk zou zijn, zouden wij ook bij de mensen voortdurend zichtbaar zijn;
maar omdat dat niet het geval is, mogen wij de mensen alleen onzichtbaar
leiden, opdat hun vrije wil geen dwang ondervindt. Want niemand kan voor God
bestaan als hij niet eerst een juiste tijd schijnbaar helemaal van ons
geïsoleerd de volledige levensvrijheidsproef in zijn lichaam heeft doorgemaakt.
Dat is de liefde, de wijsheid en de wil van de Heer en daarom moet alles dus zo
gebeuren, bestaan en zijn; en gebeurt, bestaat en is iets niet op die manier,
dan is dat ook zo goed als helemaal niets. Als jullie mensen echter van nu af
aan zo zullen leven en werken als de Heer het wil hebben, dan zullen ook jullie
na het afleggen van jullie lichaam zo worden en zijn, als wij nu zijn; want ook
wij waren eens op een hemellichaam dat wat jullie nu zijn.
Maar zelfs de minste
mens van deze aarde is reeds in de wieg veel meer dan wij, ondanks al onze
grootheid, wijsheid en macht; want de ware mensen van deze aarde zijn kinderen
van de zuivere eeuwige liefde van God, en de hoogste wijsheid en macht moet
zich bij hen geheel vrij, uit liefde tot hun God, hun waarachtige Vader, ontplooien.
9 november
Fundamentele keuze
(GJE VI. 196, 8-10)
Maar toen zei Ik: God
Zelf is de eeuwige liefde en de waarheid! Niets ter wereld kan jullie vrij
maken dan alleen de waarheid. Wie de zonde doet die altijd een leugen was, is ook
een knecht van de zonde en een slaaf van andere nog grotere zondaars die geen
geweten en geen liefde hebben dan wat hun eigen schandelijke ik hun ingeeft.
Wie echter de waarheid in zich heeft, is een machtige vijand van de leugen en
van de zonde, en is vrij; want niemand kan hem beschuldigen van een zonde. Kies
daarom voor de waarheid en vrees niet degenen die wel je lichaam kunnen doden,
maar je ziel verder niets kunnen doen; vrees veeleer God die je ziel samen met
je lichaam kan doden en te gronde richten!
De schade aan je lichaam zal God je eens duizendvoudig
vergelden; maar de schade aan je ziel zal God je nooit vergelden. Want God
heeft de ziel verstand, begrip, geweten, een vrije wil en de wet gegeven om
daarmee goed te kunnen beoordelen wat goed en slecht is, en zij kan met haar
wil het ene of het andere kiezen. Volgens haar keuze zal zij ook door zichzelf
gericht worden, hetzij ten dode of ten leven.
Maar de Vader in de
hemel wil dat jullie allen het eeuwige leven ten deel zal vallen, en daarom
heeft Hij Mij in deze wereld naar jullie toegezonden. Daarom zeg Ik jullie nog
eens: Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben; wie echter niet gelooft
dat Ik door de Vader naar jullie toegezonden werd, zal het leven verliezen dat
hij nu gemakkelijk had kunnen aannemen. De Vader in de hemel heeft Mij echter
lief en ook allen die in Mij geloven, en Ik Zelf zal hun in de waarheid van
Mijn woorden het eeuwige leven geven!
10
november
Opvoeden in de kennis van God (1)
(GJE VI. 204,1-4)
Ik zei: Vriend, wat
jij wenst, zal ook gebeuren! Maar zo gemakkelijk als jij het je voorstelt, zal
het echt niet gaan. Want het oude priesterdom is al te diep geworteld en dat
hef je van vandaag op morgen niet op! Daar heb je eeuwen voor nodig. En zelfs
dan zal het vaak nog de vraag zijn; en binnen een paar duizend jaar zal deze
aarde nog lang niet bevrijd zijn van alle priesterdom en nog minder van alle
heidendom.
De wereldse mensen
scheppen behagen in de wereld, en daarom moet een godsdienst er ook heel
werelds uitzien, wil deze bij de mensen weerklank vinden.
De waarheid zal steeds
slechts bedekt aan de mensen van deze aarde gegeven worden; want onverhuld
zouden de mensen haar net zo min verdragen als jij het licht van de middagzon
met open ogen verdragen kunt. De mensen moeten leren denken, vervolgens gaan
zoeken en zelf vinden. En als een mens het innerlijke licht van het leven niet
zelf heeft gevonden, helpen duizend leraren hem niet en maakt het hem tenslotte
niets uit of hij het licht voor duisternis of de duisternis voor licht houdt.
Daarom moet een mens
wel een duw krijgen om de waarheid te gaan zoeken, maar niet de volle waarheid
ineens krijgen, want als deze hem opeens helemaal duidelijk zou worden, zou
geen mens die verdragen zonder zijn aardse leven te verliezen. En dus zullen
wij bij de mensen van deze aarde ook nog lange tijd met de hele, volle waarheid
niet zo erg snel voor de dag kunnen komen.
11
november
Opvoeden in de kennis van God (2)
(GJE VI. 204, 7-11)
Daarom moet een mens
aanvankelijk alleen maar door allerlei verschijnselen in de stoffelijke
wereld, en vervolgens zelfs door dromen en door kleine innerlijke duwtjes zover
gebracht worden dat hij over alle verschijnselen en waarnemingen begint na te
denken, - en dat geldt niet meteen voor ieder mens, maar alleen voor degene die
heel in het geheim door God daarvoor bestemd is. De anderen horen het later pas
van zo'n gewekt mens, gaan dan ook overal op letten en denken erover na.
Pas als bijzonder
gewekte mensen veel daarover nadenken, wordt het toegelaten dat zij vanzelf op
het spoor komen dat er een God moet zijn die alles tot aanzijn roept en alles
ordent en leidt. Op deze wijze ontwikkelt zich langs heel natuurlijke weg de
erkenning van een almachtig, algoed en alwijs goddelijk wezen.
Pas als de mensheid eenmaal in brede kringen tot deze
erkenning gekomen is, worden er grotere openbaringen en preciezere vaststellingen
toegelaten, waaruit de mensen al duidelijker en met groter vertrouwen het
goddelijke wezen leren kennen, maar waarbij ze toch nog een grote, vrije
speelruimte hebben om alles wat aan hen geopenbaard is als waarheid aan te
nemen en daarnaar te handelen, of ook niet aan te nemen en niet daarnaar te
handelen.
Wie de openbaring voor
waar aanneemt en daarnaar handelt, komt dan ook al gauw tot een steeds
duidelijker besef en tot het ware, zelfstandige, vrije leven. Wie het echter
niet aanneemt, maar alleen op zijn verstand en zijn ervaringen vertrouwt en
daarnaar handelt, begaat geen zonde, maar hij blijft toch achter, en zal er
veel langer over doen voor hij tot een zuiver kennen van God en tot vervolmaking
van zijn innerlijke, ware leven zal komen.
Wie echter de volle
waarheid van een openbaring aanneemt en deze met zijn verstand duidelijk
inziet, maar er eigenzinnig tegenin gaat, zondigt, en bederft daardoor ook vaak
zijn leven in het hiernamaals voor een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd;
want hij bezit totaal geen innerlijk licht, omdat hij noch aan zijn absolute
verstand, noch aan de goed begrepen openbaring gewillig gehoor heeft gegeven.
12
november
Fouten goedmaken
(GJE VI. 206, 7-10)
Ik zei: Luister, wat
Ik vandaag in de tempel zei, geldt ook voor jullie hier op deze berg! Wie
zondigt, is een knecht van de zonde, en de waarheid is niet in hem; en waar
geen waarheid in de mens is, is ook geen vrijheid.
Dat jullie vanwege
jullie ambt de tempel en zijn diensten niet bezoeken, zal heus niet jullie
grootste zonde zijn; maar heel vaak hebben jullie de armen die jullie tolhuis
moesten passeren, te zwaar belast, en vaak hebben jullie degenen die voor
jullie werkten het loon voor hun diensten onthouden. Kijk, dat is waarachtig
zonde en wie die begaat, komt niet in de hemel, maar in het gericht en de dood!
Want wie geen liefde
voor zijn naaste heeft, heeft nog minder liefde voor God, die hij toch boven
alles moet liefhebben. Want hoe kan degene die zijn naaste niet liefheeft die
hij ziet, God liefhebben die hij niet ziet? De liefde voor God en daaruit de
liefde voor de naaste is echter het leven van de ziel; wie die liefde niet
heeft, heeft in zichzelf ook geen leven, maar alleen het oordeel en de dood.
Ik zeg jullie nu
echter, dat wat Mij betreft jullie zonden vergeven zijn, omdat jullie die
erkend, berouwd en verafschuwd hebben; maar voor volledige vergeving van jullie
zonden is het ook absoluut noodzakelijk dat jullie zoveel mogelijk degenen die
door jullie op enigerlei wijze te kort zijn gedaan, de schade vergoeden, en dat
jullie in het vervolg niet meer zondigen. Wie niet tot op de laatste cent
alles betaald heeft wat hij zijn broeders en zusters schuldig was, zal niet
eerder in het rijk van God binnengaan dan dat hij goedgemaakt heeft wat hij
aan zijn broeder gezondigd heeft. Doe dat, dan zullen jullie het eeuwig leven
ontvangen en dan zijn jullie zonden volledig vergeven!
13
november
Ondergang van Jeruzalem en eindtijd
(GJE VI. 207, 11-14)
De Heer: Dit meer dan
hoogmoedige slangengebroed zal zich mettertijd in zijn blindheid en machtswaan
boven de Romeinen verheffen en hen uit dit land willen verdrijven. En dat zal
hun einde zijn. De veldheer, en later tevens keizer, is al geboren die deze
stad en haar volk de genadeslag zal geven.
En tegen het einde van
de tijd van deze aardse bevolking - en dus niet van deze aarde - zal het
precies zo vergaan: De mensen zullen in die tijd weliswaar geen bergen tot hun
diepste fundamenten afgraven, zoals de goud en edelstenen zoekende Hanochieten
dat gedaan hebben, ook zullen zij geen Romeinen meer tegen zich in het harnas
kunnen jagen; maar zij zullen door allerlei machines, door de kracht van het
vuur aangedreven, beginnen om via ongelooflijk diepe schachten en gaten in het
binnenste van de aarde te dringen, waardoor zeer brandbare gassen in grote
massa's naar de oppervlakte van de aarde zullen komen. En als de atmosfeer te
veel met zulke gassen verzadigd zal zijn, zullen deze vrijwel rondom de hele
aarde ontvlammen en alles tot as verbranden. Slechts weinig mensen zullen
daarbij in leven blijven. Maar die over zullen blijven, zullen dan ook echte
mensen zijn. Die zullen dan werkelijk een geheel vernieuwde aarde bewonen, en
jullie en velen die na jullie komen en in Mijn naam gewekt worden, zullen hun
leraars en leiders zijn.
Pas dan zal Mijn rijk
geheel over de aarde verbreid zijn, en de mensen van de zon zullen met Mijn
kinderen van deze vernieuwde aarde een volledig gelijkberechtigde gemeenschap
vormen en opgroeien in de liefde van Mijn ware kinderen.
Maar houd dat wat Ik
jullie nu gezegd heb, voor je; want in deze tijd zou het niemand enige zegen
brengen als hij dat allemaal ook precies zou weten. Op het juiste moment zal Ik
het Zelf de mensen, zodra zij diepere dingen verdragen kunnen, uitvoerig
meedelen.
14
november
De ziel van de mens
(GJE VI. 218, 1-2)
De Romein: Kijk, de
ziel als geestelijke substantie is helemaal mens, zowel wat betreft gedaante
alsook wat betreft alle ledematen en bestanddelen van het lichaam! En als dat
niet zo zou zijn, kon zij ook niet van haar lichaam zo volmaakt mogelijk
gebruik maken. De handen van de ziel bevinden zich in de handen van het
lichaam, haar voeten in de voeten van het lichaam, en zo verder alle delen van
de ziel in de overeenkomstige delen van het lichaam. Wordt het lichaam ergens
ziek, dan is de ziel ook in de zieke lichaamsdelen aanwezig en spant zich erg
in om deze weer gezond te maken. Lukt haar dat niet, dan wordt zij daarin
passief en het gevolg daarvan is dat zo'n lichaamsdeel helemaal verlamd,
vrijwel gevoelloos en dus inactief schijnt te zijn. Dat is een goede en juiste
leer van alle oude en ook nieuwe psychologen. Maar nu vraag je je af hoe die
geleerden achter dat geheim kwamen. Die vraag is heel gemakkelijk te
beantwoorden.
Allereerst komt iemand
die nuchter denkt daarop door zijn verstand; want als de ziel helemaal het
eigenlijke levensprincipe in alle delen van de mens is, dan moet zij ook in
alle delen van het lichaam aanwezig zijn, omdat anders bepaalde delen van het
lichaam zeker geen leven zouden bevatten en op gelijke wijze dood zouden zijn
als het hele lichaam dood is zodra de ziel het verlaten heeft. Dus omdat het
hele lichaam actief is, moet ook, als oorzaak van de levensactie, de ziel door
het hele lichaam verspreid zijn. En dus is de ziel alleen al volgens het
logische denken van een zuiver en gezond mens ongetwijfeld helemaal mens in
geestelijke stof en heeft haar basis - nota bene - in het hele lichaam.
15
november
Goddelijke leiding van de mensen
(GJE VI. 221, 6-9)
Ik zei: Als de hele
mensheid nu lijden moet door de schuld van de zelfzuchtige priesters en andere
heerszuchtige mensen, kan God daar dan wat aan doen?!
God gaf de mens een
vrije wil om uit zichzelf en voor zichzelf te kunnen handelen; God gaf de mens
echter ook de rede en het verstand, opdat hij de raadgevingen en wetten van
God vatten en begrijpen kan, en heeft hem ook de kracht verleend daarnaar te
handelen. Als een mens zich daarbij echter toch uit eigen vrije wil door de
wereld laat beheersen en geen acht wil slaan op de raad van God, is het dan
niet zijn eigen schuld als hij, omdat hij door eigen schuld van de hele orde
van God niets weet, van de ene ellende in de andere moet vallen?!
Maar omdat het nu
echter al te erg onder de mensen is geworden en hun het licht te veel
ontbreekt, kwam Ik Zelf nu nogmaals als de oude Melchizedek zelfs in het vlees
tot jullie, zoals Ik dat reeds lang van tevoren door alle profeten heb laten
aankondigen.
Ik ben nu hier om de
mensen weer opnieuw op de weg van het ware licht en leven te helpen, en leer en
doe tekenen opdat jullie zullen geloven dat Ik het ben! - en jullie geloven het
niet, en gunnen het ook de andere mensen niet dat zij geloven en daardoor
zalig en volkomen gelukkig zouden worden! Wiens schuld is het dan dat jullie
met je blinde aanhang in de ellende blijven? Ik waarachtig niet! En jullie
zullen het op je eigen conto moeten schrijven als het jullie later nog
duizendmaal slechter zal gaan dan nu!
16
november
De letter doodt
(GJE VI. 222, 15-18)
Ik zei: Als Ik Degene
ben als wie Ik in deze wereld ben gekomen, dan doe Ik dat nu met precies
hetzelfde recht als waarmee de Vader die in Mij is, eens Mozes in de woestijn
voor jullie joden de wetten gaf. Ik hef echter, zoals jij denkt, beslist geen
wet van Mozes op, maar Ik Zelf vervul de wet in alle opzichten. Ik laat jullie
alleen maar jullie onbegrip zien ten aanzien van de beoordeling van de wetten
van de profeet. Jullie houden je aan de letter, die doodt, en kennen de geest
niet die levend maakt. Ik openbaar jullie nu echter de alles levendmakende
geest; hoe kun je dan zeggen dat Ik de wet van Mozes ophef?
Jullie letterzifters
voeden met jullie letters wel de muggen en verslinden daarvoor kamelen; want
als jullie je dan zo onwrikbaar letterlijk aan de wetten van Mozes willen
houden, hoe kunnen jullie daarvoor dan voor veel geld en andere offers aan
rijke joden dispensatie geven?!
Zelf eten jullie zelfs
op de sabbat gezuurd brood, jullie eten wild gevogelte en geven ook nog aan
jullie apostelen verlof om alles te eten wat de mensen in een bepaald land
eten. Het gaat jullie echter alleen maar om het aardse voordeel, en dat maakt
nu juist dat je de wet breekt; Ik geef de mensen echter nu uit pure liefde en
mededogen deze raad en verlang voor die dispensatie geen offers en hef daarom
de wet van Mozes niet op! Want als de mens, wanneer hij honger heeft, zijn
lichaam verzadigt met wat voor eetbaar voedsel dan ook, zondigt hij tegen geen
enkele wet van Mozes. Maar als een jood puur uit smulpaperij en om zijn
gehemelte onnodig te strelen, tot ergernis van zijn medemensen het vlees van
onreine of gestikte dieren eet, terwijl hij voldoende vlees heeft van reine
dieren, dan zondigt hij omdat hij zijn zwakke medemensen daarmee ergert.
Hiermee zeg Ik niets anders
dan: Een mens kan indien nodig ook het vlees van al de door Mij aangegeven
dieren eten en hoeft daar geen gewetenszaak van te maken.
17
november
Leven na dit leven
(GJE VI. 225, 2-5)
Ik zei: Noch een mens
en nog minder een reeds overleden geest kan je het leven van de ziel laten zien
en bewijzen. Dat moet je in jezelf vinden; en dat is alleen maar mogelijk door
de ware liefde tot God en door de liefde tot de naaste.
Jij dacht dat de
terugkeer van een reeds overleden ziel het geloof in de onsterfelijkheid van de
ziel en het geloof in God het meest zou versterken, en Ik zeg je dat jouw
mening fundamenteel fout is! Ten eerste heeft een overleden ziel aan gene zijde
voor zichzelf en degenen die daar haar naasten zijn meer dan genoeg te doen,
en in zekere zin niet zo veel vrije tijd om meermalen weer, in een uit de
lucht van de aarde zich aangeschaft lichaam, bij de aardse mensen te verschijnen
en hun te leren hoe het aan de andere kant is en hoe het er uitziet, en ten
tweede kan iedere volmaakte geest zonder meer, zonder beperking van de vrije
wil, zeer goed op de mensen inwerken, en zo'n onzichtbare inwerking is voor de
mens veel heilzamer dan de zichtbaarheid en hoorbaarheid van een overleden
geest. Want als een goede en al zeer verlichte geest goede en edele gedachten
en gevoelens in je hart legt, dan zijn zij al zo goed alsof je ze zelf bedacht
had; zij verenigen zich met je leven en zetten je tot daden aan.
Als echter een geest,
zoals bijvoorbeeld die van Mozes, voor je verscheen en tegen je zei: Dit en
dat moet je doen als je tot het leven wilt ingaan; doe je dat niet dan val je
onder het gericht van de almachtige God en dan is een volledig gelukkige
opstand uit de dood van het gericht heel moeilijk!, dan zul je na die vermaning
beven, en je leven lang niets anders durven te doen dan wat de geest van Mozes
je bevolen heeft.
In hoeverre is dat dan
een verdienste van jezelf? Kijk, helemaal geen; want het eigen betere weten van
je vrije wil heeft je niet beter laten handelen, maar de macht van de naar je
toegekomen geest, en dat heeft voor je ziel vrijwel geen waarde!
18
november
Noodzaak van absolute vrijheid
(GJE VI. 225, 7-8)
De mensen van deze
aarde zijn voorbestemd om vrije en volledig zelfstandige kinderen van God te
worden, en dus moeten zij ook zo geleid worden dat daarbij hun noodzakelijke
vrije wil niet de geringste dwang ondergaat van de kant van een sterkere geest,
maar alleen door openbaring en lering en door uiterlijke wetten zodanig geleid
wordt dat zij uit zichzelf het ware en goede dat haar geleerd wordt met haar
vrije wil aanpakt en uit eigen beweging gaat doen.
Kijk, het rekening
houden met de vrije wil van de mens van deze aarde gaat bij God zelfs zover dat
Hij niet eens altijd toeziet op wat een of ook meerdere mensen denken, willen
en doen. Alleen wanneer zij te ver van God zijn afgeweken, kijkt God naar hen
om en verwekt weer zieners, leraren en profeten, om de mensen weer de wil van
God en zijn plannen met hen opnieuw mee te delen. Houden de mensen daar
rekening mee, dan gaat het al weer helemaal goed; houden zij zich er echter
niet aan, en bespotten en vervolgen zij de door God voor hen opgewekte
zieners, leraren en profeten, dan wordt God gedwongen een uiterlijk
strafgericht over de mensen en vaak over een heel volk te laten komen. Maar
zelfs zo'n gericht gaat nooit direct van de almachtige wil van God uit, maar
komt altijd door de blinde en boosaardige verkeerdheid van de mensen.
19
november
Contact met gene zijde
(GJE VI. 225, 17-20)
Ik zei: Als een mens tegen
alle aanvechtingen van zijn zintuigen in, vrijwillig gehoor heeft gegeven aan
de goede van buiten komende raadgevingen en vermaningen, en zijn leven daarnaar
heeft ingericht, wordt de stille invloed van de goede geesten ook steeds krachtiger,
die echter geen mens anders voelt en mag voelen dan dat dit door hemzelf gewild
is. Als de invloed van het goede uit de hemelen door de eigen wil van de mens
eenmaal zo krachtig is geworden dat de ziel daar helemaal in is overgegaan,
wordt de ware goddelijke geest van de liefde in haar wakker, doordringt de
ziel geheel, en dan pas is de ziel de eerste fase van haar vervolmaking
ingegaan, is dan al onveranderlijk vrij en kan, ook al is zij nog in het
lichaam, verschijningen en openbaringen van geesten en zelfs van de hoogste
engelen ontvangen.
En dan gebeurt het
vaak dat zulke mensen verschijningen krijgen, met zielen aan gene zijde spreken
en zich door hen persoonlijk laten voorlichten en daarvan ook andere, nog
helemaal natuurlijke mensen getrouw en waarachtig over kunnen berichten. Wie
hen gelooft, doet daar zeker goed aan, - alleen moet hij niet meteen eisen datzelfde
ook te ervaren; want dat kan niet eerder dan dat hij de hiervoor beschreven
geestelijke zielenrijpheid bereikt heeft.
Ieder mens moet zich echter
eerst gelovig naar de ontvangen goede lessen richten en dan op zijn gemoed
letten, maar ook op de vaak sluimerende, kwade hartstochten in zijn lichaam,
die zich in traagheid, arbeidsschuwheid, wellust, eigenliefde, starheid, hoogmoed,
nijd, gierigheid en heerszucht maar al te duidelijk kenbaar maken. Aan deze
laatste moet hij door de kracht van de liefde tot God en door de liefde tot de
naaste, door geduld, deemoed en zachtmoedigheid het hoofd bieden, dan zal hij
helemaal niet lang hoeven te wachten tot de goede geesten zich voelbaar en
duidelijker aan hem zullen openbaren.
Overigens is er bijna
geen enkel mens bij wie het niet een keer toegelaten is bepaalde wenken en
zelfs gezichten uit het hiernamaals te krijgen. Maar wanneer de mens dat alles
daarna in de wind slaat en het alleen maar voor een zinsbegoocheling houdt, kan
men hem niet helpen.
20
november
Schepping zonder einde
(GJE VI. 226, 4-5)
Ik zei: Als je dit nu
bedenkt, zal het je toch misschien een beetje duidelijker worden of een eindeloos
groot aantal van ware Godskinderen eens voor de gezamenlijke, eeuwige,
eindeloze hemel te groot zal worden! Denk je dan, dat voor de eeuwig grote God
een aantal dat door jouw mensenverstand beperkt wordt, voor eeuwig zou voldoen?
Tel slechts de schepselen van deze aarde, denk aan de overal oneindige
vruchtbaarheid en voortplantingsmogelijkheid van planten en dieren, en dan kun
je daaruit al concluderen dat bij God alles tot in het oneindige doorgaat en
niemand kan zeggen dat dit geen nut heeft!
Want als God dat niet
in planten en dieren gelegd zou hebben, dan zouden jullie binnen korte tijd
geen brood meer hebben en geen vlees en geen melk, geen wijn en geen fruit;
maar omdat een tarwekorrel als hij in de aarde gelegd wordt honderdvoudige
vrucht geeft, hebben jullie steeds brood genoeg en eveneens al het andere. Als
God dus steeds in alles oneindige dingen schept volgens Zijn allerhoogste
wijsheid en eindeloze macht, kan dan iemand zeggen dat het eeuwige en eindeloze
scheppen uit God iets nutteloos is? Jullie eigen alledaagse levensbehoeften
leren jullie al het zuivere tegendeel, omdat jullie zonder voedsel niet zouden
kunnen bestaan! Begrijp je nu, waarom God voortdurend zo eindeloos veel schept?
21
november
Het wezen van God
(GJE VI. 226, 8-10)
Ik zei: God is
geestelijk eeuwig en oneindig. Alles ontstaat en bestaat uit Hem, alles is in
Hem, alles is de eeuwige, eindeloze overvloed van Zijn gedachten en ideeën van
het kleinste tot het grootste. Hij denkt ze in het heldere licht van Zijn
zelfbewustzijn en wil dat ze werkelijkheid worden, en dan zijn zij reeds, wat
zij als oerbegin zijn moeten. Daarbij legt Hij dan de lichtkiem van Zijn
liefde in de in zekere zin uit Zijn persoonlijkheid naar buiten gebrachte
gedachten en ideeën, maakt ze levend, zodat ze dan als zelfstandige wezens
bestaan, en leidt ze dan door Zijn voortdurende en steeds grotere geestelijke
invloed tot de hoogst mogelijke trap van de onverwoestbare zelfstandigheid.
Deze wezens zijn dan -
omdat de goddelijke liefde in hen hen leidt en in stand houdt - zelf ook vol
scheppende kracht, reproduceren zichzelf en kunnen zich tot in het oneindige
vermeerderen. En ieder wezen dat uit hen ontstaat, lijkt niet alleen op de
voortbrenger, zoals kinderen op hun ouders, maar is eveneens toegerust met
dezelfde eigenschappen, die ertoe dienen dat verwekker en verwekte de
goddelijke liefde in zichzelf vermeerderen, wat gemakkelijk mogelijk is.
Daardoor kunnen zij tenslotte uit de materie helemaal in het zuiver
geestelijke overgaan en geheel aan God gelijk worden en toch hun individuele
zelfstandigheid behouden, en dat voor eeuwig.
Zo keren de eens naar
buiten gebrachte gedachten en ideeën van God weer volledig naar en in God
terug, maar niet meer puur zoals zij naar buiten gebracht zijn, maar als volledig
levende, van zichzelf duidelijk bewuste en zelf handelende wezens, die dan
helemaal, als van God onafhankelijk, op zichzelf kunnen bestaan, werken en
handelen, - en daarom heb Ik dan ook tegen Mijn leerlingen gezegd: Word net zo
volmaakt als jullie Vader in de hemel volmaakt is!
22
november
Alle materie wordt geestelijk
(GJE VI. 226, 12-13, 14-16)
Al het eens aards
geschapene vindt als zodanig dan eens zijn einde, als het door het vervuld worden
met de goddelijke liefde langzaam maar zeker overgegaan is in het zuiver
geestelijke; en zo zal ook deze aarde niet eeuwig bestaan, maar langzaam maar
zeker in het geestelijke overgaan. Maar volgens de tijdrekening van deze aarde
zal het voor jullie huidige verstand nog zeer lang duren tot het vuur van de
goddelijke liefde alle materie in haar oorspronkelijk geestelijke zal hebben
opgelost.
De oplossing van een
wereld zal echter op gelijke wijze plaatsvinden als waarop ieder ander aards
wezen oplost, waarbij de uiterlijke dood gaandeweg steeds meer intreedt en
zichtbaar wordt. (...)
En kijk, zo komt er
aan het eigenlijke scheppen eeuwig geen eind, omdat God ook eeuwig nooit kan
ophouden in Zijn eeuwig onbegrensde liefde en wijsheid te denken en te willen
en lief te hebben!
Ik denk dat het nu wel
voor iedereen helemaal begrijpelijk moet zijn! Tegen degene voor wie het toch
nog te weinig begrijpelijk mocht zijn, zeg Ik nog bovendien: Denk jezelf in
eeuwig jeugdige kracht onsterfelijk voortlevend op een wereld! Zul je ooit
ophouden met denken en willen? Zul je ooit helemaal niets gaan doen, of zul je
nergens meer van willen genieten? Beslist niet, maar je zult steeds meer gaan
doen, ijverig bezig zijn en er alles voor geven om je steeds meer en grotere genoegens
van het leven te verschaffen; want de liefde en het ware leven der liefde kan
nooit rusten, maar moet bezig zijn, omdat het leven zelf niets anders is dan
doorlopend bezig zijn.
Laat daarom niemand
van jullie denken dat hij zich eenmaal aan gene zijde in een eeuwige passieve,
zoete rust zal bevinden; want dat zou juist de ware dood zijn voor de geest of
de ziel. Hoe geestelijker een mens innerlijk wordt, des te actiever wordt hij
ook, en dat door en door. Als dat echter in deze wereld al zichtbaar en
duidelijk herkenbaar het geval is, hoeveel te meer zal dat dan aan de andere
zijde het geval zijn, waar geen zwaar lichaam de ziel in haar bezig zijn zal
belemmeren!
23
november
Met de liefde als drijfveer
(GJE VI. 227, 4-7)
Ik zei: Wie in Mijn
leer blijft, blijft ook in Mij, en Ik blijf in hem; wie echter door zijn daden
Mijn leer verlaat, verlaat ook Mij, en het leven is niet in hem. Ik ben de ware
levensdag. Wie op deze dag voortgaat, zal zich niet stoten en wie op deze dag
werkt, zal het ware levensloon ontvangen.
Nu weten jullie
voorlopig het belangrijkste; jullie zullen nog voldoende gelegenheid hebben om
al het andere te horen. Maar kennis alleen maakt niet zalig, slechts het
handelen!
Er is echter een
tweevoudig handelen: een handelen voor de wereld uit eigenbelang - en een
werkelijk handelen in de wereld uit ware liefde tot God en uit liefde voor de
naaste. Uit het eerste verkrijgt de mens het gericht en gemakkelijk de eeuwige
dood, uit het tweede echter de liefde en genade van God en het eeuwige leven
van de ziel.
Daarmee zeg Ik niet
dat iemand niet met alle ijver de aarde moet bebouwen, en dat hij niet
spaarzaam moet zijn, want Ik Zelf raad iedereen alle vlijt aan en een juiste
spaarzaamheid. Maar dat alles behoort men te doen om voldoende voorraad te
hebben om op ieder moment de armen bij te kunnen staan. Want wat iemand de
armen doet in Mijn naam, zal Ik zo aannemen alsof hij het Mij gedaan had, en Ik
zal hem zegenen hier en aan gene zijde; wie echter alleen voor zichzelf en
puur voor zijn kinderen werkt en zorgt, en niet schuwt iets oneerlijk in bezit
te nemen, die zal geen zegen
van Mij kunnen
verwachten, en aan gene zijde zal hij voor Mijn rechterstoel niet bestaan, maar
hij zal buiten geworpen worden in de kerker van de buitenste duisternis. Daar
zal veel gehuil en tandengeknars zijn, en zo'n ziel zal moeilijk ooit tot
volle aanschouwing van God komen.
24
november
Drie-eenheid in God
(GJE VI. 230, 2-6)
De Heer: De Vader, Ik
als Zoon en de Heilige Geest zijn herkenbaar van eeuwigheid één en dezelfde.
De Vader in Mij is de
eeuwige liefde en als zodanig de oergrond en de eigenlijke oerstof van alle
dingen, die de hele eeuwige oneindigheid vervult.
Ik als Zoon ben het licht
en de wijsheid, die voortkomt uit het vuur van de eeuwige liefde. Dit krachtige
licht is het eeuwige, volmaaktste zelfbewustzijn en de helderste zelfkennis
van God en het eeuwige woord in God, waardoor alles wat bestaat gemaakt is.
Opdat dit alles echter
gemaakt kan worden is de machtige wil van God nodig, en dat is dan de Heilige
Geest in God, waardoor de werken en wezens hun volledige bestaan krijgen. `Er
zij!'- en dan is er, wat de liefde en de wijsheid in God besloten hebben.
En kijk, dat alles bevindt
zich nu in Mij: De liefde, de wijsheid en alle macht! En daarom is er maar één
God, en dat ben Ik, en Ik heb alleen maar hier een lichaam aangenomen om Mij
aan jullie mensen van deze aarde, die Ik volkomen naar Mijn evenbeeld geschapen
heb uit de oer-substantie van Mijn liefde, in jullie individualiteit nader te
kunnen openbaren, - zoals dat juist nu het geval is.
25
november
Drie-eenheid in de mens
(GJE VI. 230, 8-I0)
De Heer: Kijk, ieder
mens heeft liefde in zich en tengevolge van die liefde ook een wil; want de
liefde op zichzelf is een begeren en verlangen, en in het begeren en verlangen
ligt nu juist de wil. Dat is ook eigen aan alle planten en dieren, en in zeker
opzicht ook aan de andere materie.
Liefde en wil heeft
zelfs de ruwste en ongeciviliseerdste mens. Maar wat doet hij daarmee? Hij is
alleen maar uit op de bevrediging van zijn laagste en stoffelijkste behoeften
die zich instinctmatig uit zijn grove liefde in zijn wil vertalen, waar zijn
verstand niets anders dan een flauw vermoeden van opvangt. Kijk maar eens of de
daden van zulke mensen niet veel slechter zijn dan die van dieren bij wie de
liefde en het verlangen door een beïnvloeding van boven geleid wordt!
Maar heel anders staat
het met de liefde en haar wil bij die mensen van wie het verstand een helder
licht is geworden; het schijnt dan door de liefde en haar wil, en daardoor door
de hele mens. Dan pas zorgt de liefde voor de zuivere middelen, zij ordent het
licht of de wijsheid, en zij activeert de wil. Als de mens echter als evenbeeld
van God ook die mogelijkheid in zich heeft, bestaat hij dan uit drie mensen of
is hij slechts één mens?
26
november
Geloven zonder te zien
(GJE VI. 236, 2-6)
Ik zei: Ik zal jullie
in wezen wel verlaten, d.w.z. met het wezen van Mijn persoonlijkheid, omdat dat
gebeuren moet om voor jullie evenals voor allen die door jullie in Mij geloven,
een eeuwige, gelukzalige woonplaats te bereiden; maar met Mijn geest, die de
oneindigheid vervult, blijf Ik bij jullie tot aan het einde van de wereld, en dat
nog effectiever dan nu, en jullie zullen dan nog grotere dingen doen dan Ik nu
Zelf doe.
In wie Mijn leer, dus
Mijn licht en daarom de eeuwige waarheid, huist, in hem huist ook Mijn kracht
en Mijn macht. Wat willen jullie dan nog meer?
Philippus zei: U Zelf,
Heer, omdat wij U boven alles liefhebben!
Ik zei: Ook dat zal
jullie volledig gegeven worden; want waarlijk, Ik zeg jullie: Waar er ooit
slechts twee of drie ernstig in Mijn naam bijeen zullen zijn, daar zal ook Ik
bij hen zijn, ofwel zichtbaar of waarneembaar werkend in de geest, en dat zal
toch ook wel Mijn wezen zijn?!
Kijk, in later tijden,
als de mensen meer en meer in allerlei wetenschappen en kunsten bedreven
zullen zijn dan ze nu zijn, dan zal Ik maar heel zelden zichtbaar bij hen
verschijnen, maar des te intenser werken door Mijn geest. En Ik zeg jullie:
Deze mensen zullen des te zaliger worden, omdat zij dat wat jullie nu zien,
niet zien, maar toch zonder te twijfelen geloven en daarnaar zullen leven!
Jullie hebben Mij lief omdat je Mij ziet; de mensen in de toekomende tijd
echter, zullen Mij liefhebben zonder Mij ooit gezien te hebben. Hoezeer zullen
zij Mij dan liefhebben als zij Mij in Mijn rijk zullen zien! Daarom heb Ik
jullie al eens een beeld gegeven waarin gezegd werd: En zo zullen gemakkelijk
de eersten de laatsten worden, en de laatsten de eersten!
Want heus, er is meer voor nodig om niets te zien en
toch te geloven en te leven volgens het geloof, dan alles te zien en dan pas
te geloven en daarnaar te leven! - Zijn jullie allen dat ook niet van mening?
27
november
Verhouding tussen hel en wereld
(GJE VI. 240, 1-4)
De Heer: Laat echter
niemand van jullie denken dat Ik ook de hel eens geschapen zou hebben! Dat zij
verre van Mij en van jullie allen! Denk ook niet, dat het een plaats van
eeuwige bestraffing van de boosdoeners van deze aarde is! Zij heeft zich
vanzelf gevormd uit al die vele mensenzielen die op deze aarde iedere
goddelijke openbaring weghoonden, God loochenden, slechts deden wat hun
uiterlijke zinnelijkheid behaagde, maar zich uiteindelijk goddelijke eer lieten
bewijzen en al het volk door hun hovelingen liet instrueren, dat zij zelf goden
waren en dat het hele volk hen moest aanbidden, zoals Nebukadnezar dat in
Babylon deed. Zij bedachten opnieuw afgoden en dwongen de volken die te
aanbidden en hun grote offers te brengen; wie dat niet deed, werd onmenselijk
gemarteld.
Daaruit kunnen jullie
wel opmaken wat voor macht de hel over de hele aarde uitoefende, en hoe
dringend het nodig was dat Ik Zelf af moest dalen in de materie om dit oude
maar noodzakelijke gericht met Mijn hele inzet te doorbreken en daardoor tegen
de hel die zichzelf geschapen had een dam op te werpen die zij nooit meer zo
zal doorbreken als tot nu toe het geval was.
Ik, de Allerheiligste,
moest Mij met de onheiligheid van de zwakheid van de mensen van het geschapene
bekleden, om als een sterke held de hel te kunnen naderen om deze te
overwinnen. Ik ben nu naar haar toegekomen, ben er midden in, en alle duivels
en satans vluchten voor Mij als los kaf in de stormwind.
En hiermee heb Ik
jullie nu met een voorbeeld laten zien, wat de hel is, wat zij deed, ten dele
nog doet, en wat de verlossing is. Hebben jullie dat wel enigszins begrepen?
28
november
Hel of hemel ben ik zelf!
(GJE VI. 240, 6, 8)
Ik zei: Ja, m'n
vriend, de wereld en de hel zijn net zo één als lichaam en ziel één zijn. De
grote helleziel bedient zich net zo van de uiterlijke wereld als de ziel zich
van haar lichaam bedient. Als de ziel een engel is door haar liefde tot God en
de naaste, dan zal ook het lichaam alleen maar goed doen, omdat de ziel, die
het lichaam levend maakt, niets kwaad wil en kan doen; maar is de ziel al volledig
een duivel, dan is haar lichaam dat ook.
Want zoals voorheen,
moet ook nu en in het vervolg iedere ziel in het lichaam haar wils- en
kennisvrijheidsproef doormaken, en die kan zonder toegelaten prikkels tot het
goede en het kwade nooit ofte nimmer plaatsvinden. Maar nu hebben de mensen
door Mij hulp bij de hand en ze kunnen de hel die zich in hen uit wil breiden
altijd met glans overwinnen, wat nu juist het gevolg is van Mijn verlossing.
Die dat echter niet zullen doen, zullen nog dienstbaarder aan de nieuwe hel
zijn dan de ouden dat tot op deze tijd waren.
29
november
Handelen uit liefde
(GJE VI. 243, 3-4, 6, 7)
Ik zei: Voor jou kan
dat wel erg eerlijk zijn, maar voor Mij is dat erg krom! Als jij gelooft, dat
hetzij de hel of de hemel als beweegredenen moeten dienen om de mensen van het
kwade af te houden en naar het goede toe te brengen, dan ga je toch wel uit van
een heel foute gedachte; want de volkomen slechte mens lacht om jouw hel en om
jouw hemel, en de volkomen goede is ook goed zonder jouw hel en zonder jouw
hemel. Want op de manier waarop jij de zaak voorstelt zijn de hel en de hemel
pas helemaal geschikt om ieder mens zo slecht mogelijk te maken.
Want wie goed doet
alleen vanwege het loon, leent zijn geld tegen hoge rente uit, en wie dat doet,
bezit geen naastenliefde, en nog minder liefde voor God. Want hoe kan iemand
die zijn naaste die hij ziet, niet liefheeft, dan wel God liefhebben die hij
niet ziet?
Het is dus van het
begin af aan al verkeerd geweest van de mensen, dat de ouden de hel voor hun
kinderen zo heet mogelijk maakten en de hemel afschilderden met alle kleuren
van het licht en met alle geneugten die de menselijke zintuigen strelen.
Daardoor veroorzaakten zij wel een soort vroomheid, die echter vanwege de hel,
waar je erg gemakkelijk in terecht kon komen, en vanwege de hemel, die te
moeilijk bereikt kon worden, nooit in ware liefde tot God en de naaste
overging, maar bij de zwakkere karakters ontaardde in een steeds grotere vrees
en bij de sterkere, die meer verlicht waren, overging in een totale
onverschilligheid ten opzichte van God en de medemens.
Het gevolg daarvan is
echter de huidige bijna totale goddeloosheid onder de mensen.
30
november
Doodstraf
(GJE VI. 244, 3-5)
Ik zei: Als een ruw,
dierlijk verwaarloosd mens, door zijn dierlijke hartstochten gedreven een mens
doodt, zou de gedode eigenlijk het recht hebben degene die hem heeft
doodgeslagen ook te doden; een derde echter die de doodslager nooit kwaad
gedaan heeft, heeft eigenlijk helemaal geen recht zich in plaats van de
verslagene op diens moordenaar te wreken. Maar omdat zo'n dierlijk mens ook
voor andere mensen gevaarlijk kan worden, kan er jacht op hem gemaakt worden.
Heeft men hem te pakken, dan moet men hem in een goede gevangenis zetten,
onderricht geven en proberen van hem een mens te maken! Is dat gelukt, dan heb
je van een duivel een mens gemaakt, waarvoor je meer van het ware levensloon in
je te verwachten hebt dan wanneer je de moordenaar gedood zou hebben. Dat zou
dus iets zijn wat het allerbeste met een moordenaar gedaan kon worden.
Of maak in een ander
geval, als de moordenaar een te beruchte en helemaal lichamelijke duivel zou
zijn, ook jacht op hem en vraag hem dan, wanneer je hem gevangen hebt, de reden
waarom hij die gruweldaden gepleegd heeft, en of hij er geen berouw over heeft!
Spreekt hij de waarheid, doe dan zoals Ik hiervoor gezegd heb; loochent hij de
daad echter of geeft hij op jullie vragen geen behoorlijk antwoord, hoewel
jullie er van overtuigd zijn dat hij de booswicht is, zorg er dan voor dat hij
verder onschadelijk wordt voor de menselijke samenleving, maar niet door zijn
dood, maar hetzij door hem achter stevige tralies te zetten, door het blind
maken van zijn ogen of door een verbanning naar een dusdanig verre streek aan
zee, dat hij daar nooit meer vandaan kan komen.
Dat is zo Mijn raad
hoe jullie je ook in zo'n geval als Mijn echte leerlingen zullen moeten
gedragen.
1 december
Symboliek van de dageraad
(GJE VII. 1, 3-4)
Als de mens het woord
van God hoort, begint in zijn ziel de ochtend te gloren. Als hij het gehoorde
gelooft en daarop vertrouwt, wordt het reeds lichter in hem. Hij begint dan
steeds meer vreugde in de leer te scheppen en handelt daar dan ook naar. Zijn
daden worden dan net als die lieflijke ochtendwolkjes rood getint door de
liefde, waardoor het steeds lichter en lichter wordt in de mens. Door die
vreugde van de mens in het goede en ware uit God komt hij tot een steeds
duidelijker kennen van God en zijn hart ontvlamt in volle liefde tot God, en
dat lijkt precies op dit morgenrood dat nu al stralend helder is. De inzichten
over God en daardoor ook over zichzelf en zijn grote roeping breiden zich op
gelijke wijze uit als het morgenrood, dat nu al zo helder geworden is dat
daardoor om ons heen alle mooie gebieden van de aarde duidelijk zichtbaar
worden.
Maar het wordt nog
almaar lichter en lichter. De wolkjes die het dichtst bij de opgaande zon staan
- zoals de daden uit zuivere liefde tot God - worden helder stralend goud.
Tenslotte begint het in het oosten te gloeien en kijk, de zon zelf stijgt in de
volle glorie van haar licht en majesteit boven de horizon, en zoals de nieuwe dag
door het licht van de zon opnieuw uit de nacht geboren wordt, zo wordt ook de
mens opnieuw geboren door de kracht van Gods woord en door de steeds stijgende
liefde tot God en de naaste. Want de geestelijke wedergeboorte in de mens
bestaat eruit, dat hij God steeds meer leert kennen en daardoor ook steeds meer
liefheeft.
2 december
Beter te geven dan te ontvangen
(GJE VII. 1, 14-17)
Wie aan iemand die
dorst heeft, uit ware naastenliefde uit zijn bron ook maar een slok fris water
geeft, zal daarvoor aan gene zijde worden beloond. Want wie hier zijn naaste
liefde bewijst, zal ook daarginds liefde vinden. Het komt er hier werkelijk
niet op aan hoeveel iemand geeft, maar hoofdzakelijk hoe iemand zijn arme
naaste iets geeft. Iemand die uit ware liefde vriendelijk geeft, geeft dubbel
en zo zal ook aan gene zijde zijn beloning zijn.
Als je veel hebt, kun
je zoals gezegd ook veel geven. Heb je het met vreugde en veel vriendelijkheid
gegeven, dan heb je de arme dubbel gegeven. Als je zelf echter niet veel hebt,
maar toch je nog armere naaste ook van dat weinige met vreugde en vriendelijk
een deel hebt gegeven, dan heb je tienvoudig gegeven, en dat zal je ook aan
gene zijde vergoed worden. Want wat je in Mijn naam doet voor de armen, is even
goed als wanneer je het voor Mijzelf had gedaan.
Als je echter bij
iedere gift en edele daad wilt weten of en hoe Ikzelf daaraan een welgevallen
heb, kijk dan slechts naar het gezicht van degene die je in Mijn naam, zoals Ik
dat nu heb uitgelegd, iets goeds hebt bewezen, want daaraan zul je de ware
graad van Mijn waardering helder en duidelijk zien.
Alleen wat de ware
liefde doet, is voor God welgedaan; wat enkel volgens de maat van het verstand
wordt gedaan, heeft weinig waarde voor de ontvanger en nog minder voor de
gever. Ik zeg jullie: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.
3 december
De oerstoffen van de schepping (1)
(GJE VII. 17, 2-4)
Rafaël: Is er dan
buiten God iets wat niet uit Hem ontstaan zou zijn? Is niet alles wat van
eeuwigheid de oneindige ruimte vult, Zijn gedachte, Zijn idee, Zijn wijsheid,
Zijn wil?
Kijk, Zijn gedachten,
die in een onuitputtelijke, eindeloze stroom eeuw in eeuw uit steeds maar
doorgaan, zijn de eigenlijke oer-substanties en de oerstoffen, waaruit alles
wat op aarde en in de hemelen is gemaakt, door de ongedeelde, eeuwige macht
van de goddelijke wil blijft bestaan. Geen enkele gedachte en geen enkel idee
kan als zodanig in God zonder Zijn wil ontstaan en voortbestaan. Omdat elke
gedachte en elk idee, die uit de hoogste intelligentie van God door Zijn wil
ontstaat, ook als zodanig als aparte intelligentie het overeenkomstig deel van
de goddelijke wil in zich draagt, kan ook iedere op zichzelf staande gedachte
van God, die Gods wil in zich draagt, of een net zo geaard groter idee van de
Heer, evenmin als God Zelf ooit een einde hebben, omdat Hij een eenmaal
opgekomen gedachte en een nog dieper opgevat idee binnen de sfeer van Zijn
allerhelderste zelfbewustzijn nooit kan vergeten. Omdat het bij God echter puur
onmogelijk is om een gedachte te vergeten, die eenmaal bij Hem is opgekomen of
een idee dat Hij eenmaal heeft opgevat, blijft ook iedere nog zo geringe
gedachte en een nog zo onbetekenend schijnend idee van God voor eeuwig
onverwoestbaar in zijn oergeestelijke staat.
Omdat echter verder -
zoals reeds eerder aangeduid - iedere gedachte en ieder idee van God ook voor
een deel als goddelijke vonk van Zijn intelligentie, noodzakelijkerwijs ook de
goddelijke wil in zich draagt, daarom kan dan ook elk van die op zichzelf
staande gedachten en elk op zichzelf staand idee van God op zichzelf of als
een aantal wijs met elkaar verenigde gedachten - wat dan een idee is - zich als
iets zelfstandigs op zijn eigen manier en binnen zijn eigen sfeer vormen, zich
in en voor zichzelf vervolmaken als datgene wat hij is, zich tot in het
oneindige vermeerderen en door wijs samengaan met andere oerstoffen en
substanties ook edeler en volmaakter worden.
4 december
De
oerstoffen van de schepping (2)
(GJE VII 17, 6-8)
De steeds vaster met
elkaar verbonden, oorspronkelijke geestelijke oersubstanties en oerstoffen
beginnen zich in zo'n onvrije toestand steeds onbehaaglijker te voelen, worden
erg actief om zich vrijer te maken en dan begint het in zo'n hemellichaam vooral
in de vaste en zware delen zeer vurig te worden. Door deze vurige actie van de
onder druk staande, oorspronkelijk vrije oersubstanties en oerstoffen worden
de vastere delen van zo'n nieuw hemellichaam verscheurd, ja, het binnenste
wordt vaak het buitenste en omgekeerd het buitenste het binnenste, en pas na
heel veel van zulke gevechten wordt zo'n nieuw hemellichaam een beetje rustiger
en de daarin gevangen oergedachten en oerideeën van God vinden dan een andere
weg om zich vrij te maken van de grote druk en zich ervan te ontdoen.
En kijk, weldra
ontstaan er dan allerlei planten en dieren en dat gaat zo door tot en met de
mens, waarin dan heel veel van die oergedachten en oerideeën van God pas
volledige bevrijding uit hun oude gericht vinden. Pas dan herkennen deze God
als de oergrond van al het bestaan en al het leven en zij keren dan tot Hem
terug als zelfstandige, volledig vrije wezens, d.w.z. als zij volgens Zijn herkende
wil geleefd hebben.
Maar deze zuiver vrije, zelfstandige, geestelijke
ommekeer op de ontelbare, zeer uiteenlopende hemellichamen is ook net zo verschillend
als de hemellichamen onderling en in zichzelf zijn. De meest volmaakte
terugkeer vanaf een hemellichaam naar God is en blijft echter die vanaf deze
aarde, omdat hier ieder mens in zijn ziel en in zijn geest volkomen aan God
gelijk kan worden als hij dat maar wil; want wie hier naar God streeft, zal ook
bij God komen. Begrijp je deze dingen?
5 december
De zeven oer-eigenschappen van God
(GJE VII. 18, 3-8, 10, 15)
Het mystieke getal
zeven slaat op het volkomen oorspronkelijk goddelijke en het aan God gelijke
in elke van Hem uitgaande gedachte en in ieder idee die door Hem is gevormd en
als het ware uit Hem naar buiten is geplaatst.
Het eerste in God is
de liefde. Die is in alle geschapen dingen te vinden, want zonder liefde kan
niets bestaan.
Het tweede is de
wijsheid, het uit de liefde voortkomende licht. Ook deze kun je in elk wezen
aan zijn vorm waarnemen, want hoe ontvankelijker een wezen is voor licht, des
te meer ontwikkeld, verfijnd en mooier zal ook zijn vorm zijn.
Het derde, dat uit de
liefde en de wijsheid voortkomt, is de werkzame wil van God. Daardoor worden
de gedachte wezens pas werkelijkheid, zodat zij dan werkelijk bestaan en
aanwezig zijn, anders zouden alle gedachten en ideeën van God hetzelfde zijn
als jouw nietszeggende gedachten en ideeën, die nooit realiteit worden.
Het vierde dat weer
uit deze drie ontstaat, is en heet de orde. Zonder deze orde zou een wezen
nooit een blijvende en vaste vorm en dus ook nooit een bepaald doel hebben.
Want als je een os voor de ploeg spant en zijn vorm en gedaante zou veranderen,
bijvoorbeeld in een vis of in een vogel, zou je daar dan wel ooit een doel mee
kunnen bereiken? Of als je een vrucht zou willen eten, die voor je mond in een
steen zou veranderen, wat zou je dan aan die vrucht hebben? Kijk, dat alles en
ontelbaar veel meer wordt verhoed door de goddelijke orde als vierde geest van
God.
De vijfde geest van
God heet de goddelijke ernst, zonder welke geen enkel ding een bestaansmogelijkheid
zou hebben, omdat hij overeenkomt met de eeuwige waarheid in God en die geeft
aan alle wezens pas de ware duurzaamheid, de voortplanting, het gedijen en de
uiteindelijke vervolmaking. Zonder die geest in God zou het er voor alle wezens
erg slecht uitzien. Zij zouden zijn als de bouwsels van een fata morgana, die
wel iets lijken te zijn zolang men het ziet.
Waar de hoogste
liefde, de hoogste wijsheid, de almachtige wil, de volkomen orde en de
onveranderlijk standvastige ernst aanwezig zijn, moet toch duidelijk ook het
grootste en eeuwig nooit bereikbare geduld aanwezig zijn, want zonder het
geduld zou alles in een stroomversnelling geraken en tenslotte in een
onontwarbare chaos eindigen. Wanneer een bouwmeester een huis bouwt, mag hij
toch naast de andere eigenschappen die daarvoor nodig zijn ook het geduld niet
vergeten, want als hij dat niet heeft, dan zal hij zijn huis nooit kunnen
voltooien.
Het geduld is de
moeder van de goddelijke barmhartigheid en daarom is de zevende geest in God dan
ook de barmhartigheid, die we ook zachtmoedigheid willen noemen. Die brengt
alles in orde. Zij ordent alle eerdere geesten en zorgt voor de tijdige
rijpheid zowel van een wereld als van alle schepselen daarop. Voor alles heeft
zij een bepaalde tijd gesteld en de rijp geworden geesten kunnen zodoende vlug
en gemakkelijk hun volledige verlossing verwachten en hun eeuwige vrijheid en
volledige levenszelfstandigheid aanvaarden.
6 december
Verlossing
(GJE VII. 18, 16-17)
Deze zevende geest in
God zorgde er dan ook voor dat God Zelf in het vlees kwam om daardoor alle
gevangen geesten binnen de kortst mogelijke tijd uit de harde banden van het
noodzakelijke gericht van de materie te verlossen, en dit werk van Hem - de
verlossing - kan dan ook de hernieuwde schepping van de hemelen en de werelden
en dus het grootste werk van God genoemd worden, omdat daarin alle zeven
geesten van God volledig evenwichtig werken, wat eerder niet zozeer het geval
was en ook niet zijn mocht vanwege de geest van de orde in God. Want vroeger
werkte deze zevende geest in God, die je nu bekend is, slechts in zoverre met
de andere geesten samen dat alle gedachten en ideeën van God realiteiten
werden; van nu af aan werkt hij echter krachtiger en juist de volkomen verlossing
is daarvan het gevolg.
En zie nu, dat zijn de
zeven geesten van God die jij niet begreep; en al het geschapene uit de zeven
geesten van God komt in alles met deze zeven geesten van God overeen en draagt
ze in zich. En de eeuwig voortdurende schepping en het evenzo onophoudelijk
scheppen is het wat de oerwijzen van deze aarde de ‘oorlogen van jehova’
noemden.
7 december
Disharmonie in de mens (1)
(GJE VII. 20,1-6)
Rafaël: Er zijn maar
weinig mensen die alle zeven geesten in zichzelf tot volledige en gelijke
werkzaamheid brengen en daardoor waarachtig aan God en aan ons engelen gelijk
worden. Maar, zoals gezegd, hebben zeer velen zich daarvan afgekeerd en
bekommeren zich er weinig om en zien zodoende het ware geheim van het leven in
zichzelf helemaal niet. Zulke blinde en halfdode mensen kunnen dan niet
waarnemen wat aan het doel van hun leven ten grondslag ligt, omdat zij zich
slechts door de ene of door de andere van de zeven geesten laten leiden en
beheersen.
Zo leeft de één puur
vanuit de geest van de liefde en schenkt helemaal geen aandacht aan de andere
geesten. Wat is zo'n mens dan anders dan een vraatzuchtig roofdier dat nooit
genoeg heeft? Zulke mensen zitten altijd vol eigenliefde, vol afgunst en gierigheid
en zijn hardvochtig tegenover al hun medemensen.
Anderen hebben een
verlichte liefde en zijn daarom ook echt wijs en kunnen hun medemensen heel
goede lessen geven, maar hun wil is zwak en zij kunnen daarom niets volledig
ten uitvoer brengen.
Weer anderen zijn er,
bij wie de geesten van liefde, van het licht en van de wil heel actief zijn,
maar waar het met de geest van de orde en van de ware ernst heel slecht gesteld
is. Dit soort mensen zal ook echt verstandig en vaak zelfs echt wijs spreken en
ook hier en daar iets ten uitvoer brengen, maar de mens die werkelijk geheel
wijs is vanuit alle zeven geesten, zal maar al te gauw uit hun woorden,
spreken en handelen opmaken, dat daar geen orde en geen samenhang heerst.
En dan zijn er nog
mensen die liefde, licht, wil en orde bezitten, maar de geest van de ernst
missen. Daarom zijn zij angstig en vreesachtig en kunnen hun werken maar
zelden volledig tot hun recht laten komen.
Weer anderen zijn daarbij ook vol ernst en moed, maar
hebben niet voldoende geduld. Zulke mensen overhaasten zich gewoonlijk, en
bederven met hun ongeduldig enthousiasme vaak meer dan zij goed doen. Ja,
vriend, zonder het juiste geduld komt er niets tot stand, want wie niet het
juiste geduld heeft, spreekt over zichzelf een zeker doodvonnis uit! Want de
mens moet wachten tot de druif volledig rijp wordt, wil hij een goede oogst
binnenhalen. Doet hij dat niet, wel, dan heeft hij het uiteindelijk aan
zichzelf te wijten als hij in plaats van een edele wijn slechts een ondrinkbare
zure wijn heeft geoogst.
8 december
Disharmonie in de mens (2)
(GJE VII 20, 7-11)
Rafaël: Geduld is dus
bij alles wat je doet een noodzakelijke geest: ten eerste om de geest die ik
ernst noemde, te beheersen en in het gareel te houden, daar deze geest vaak tot
in het oneindige wil gaan - omdat deze geest in verbinding met de liefde, de
wijsheid en de wil ontaardt in de grootste hoogmoed, die dan zoals bekend, bij
de mens geen grenzen kent - en ten tweede, omdat het geduld vooral, zoals ik je
reeds heb laten zien, de moeder is van de geest van de barmhartigheid, welke
geest alle voorafgaande geesten de goddelijkgeestelijke volmaaktheid verleent
en de ziel van de mens tot de volle en ware wedergeboorte in de geest brengt.
Daarom heeft de Heer
Zelf jullie allen nu vooral de liefde tot God en tot de naaste op het hart
gedrukt en erbij gezegd: Wees barmhartig, zoals ook jullie Vader in de hemel
barmhartig is en wees zachtmoedig en deemoedig, zoals ook Ik van ganser harte
zachtmoedig en deemoedig ben!
De Heer gebood jullie
mensen dus vooral de zevende geest tot ontwikkeling te brengen, omdat juist in
deze laatste geest alle voorafgaande aanwezig zijn en tot ontwikkeling komen.
Wie zich dus inspant om deze laatste geest te ontwikkelen en krachtig te maken,
doet dat tegelijkertijd ook met de voorafgaande geesten en wordt daardoor het
snelst en zekerst voleindigd. Wie echter zijn ontwikkeling begint met één of
ook meer van de eerdere geesten, bereikt moeilijk of vaak helemaal niet de
gehele en volledige levensvoleinding, omdat deze eerdere geesten puur op
zichzelf niet de zevende geest bevatten, terwijl in deze geest wel alle geesten
die noodzakelijkerwijs aan hem voorafgaan, aanwezig zijn.
En zie, dat is dan ook
de val van de engelen of van de gedachten en ideeën uit God - die wij ook
bestendig van God uitgaande krachten kunnen noemen - die voortduurt zolang zij
niet in hun totaliteit de zevende geest in het wezen van de mens tot ware en
hoogste volmaaktheid hebben gebracht. Want alle eerdere geesten zijn aan bijna alle
schepselen min of meer vrij gegeven, maar de zevende geest kan de mens pas door
zijn hoogst eigen inzet en ijver verkrijgen.
En zoals daardoor pas
alle eerdere zes geesten hun ware betekenis en ware levensdoel bereiken, zo
bereikt dan ook de hele mens pas daardoor de volledige levensvrijheid en
zelfstandigheid. En nu vraag ik je of je dat alles ook goed begrepen hebt?
9 december
Zonder waarheid geen geloof
(GJE VII 25, 2-4)
Ik zei: Wie Mijn woorden
gelooft en er naar handelt, zal zalig worden! Maar jullie geloven nu, omdat
jullie tekenen hebben gezien en zeggen dat Ik een God ben, maar zouden jullie
geen tekenen hebben gezien dan zouden jullie ook niet hebben geloofd en niet
hebben gezegd dat Ik een God ben. Wel, hoe komt dat?
Kijk, dat komt omdat jullie nu eenmaal nog nooit een
waarheid hebben gehoord! Maar Ik zeg jullie nu: Streef allen naar de zuivere
waarheid, want die alleen kan jullie volkomen vrij maken naar lichaam en ziel;
naar het lichaam omdat de waarheid jullie zal zeggen waarom je een lichaam te
dragen is gegeven, en naar de ziel omdat de ziel jullie vanuit de waarheid in
haar zelf zal zeggen dat zij bestaat voor het verkrijgen van de volledige
vrijheid en de eeuwige zelfstandigheid!
Wel, mijn arme lieve
dochter, Ik zou je dit echt niet hebben gezegd, als Ik niet wist dat je in alle
opzichten, uitzonderlijk goed bent opgevoed. Maar Ik zeg je dat Ik mensen die
soms aan hun eigen mening vasthouden, liever heb dan hen die al gauw na enkele
aanwijzingen en bewijzen zo snel als een rietstengel in de storm meebuigen en
zich aan deze rechter (de storm) onderwerpen, wat duidelijk bewijst dat zij
niet veel eigen kracht bezitten. Wanneer iemand echter zelf geen kracht bezit
en met zijn verstand geen goed oordeel kan vellen, is hij voor het rijk van God
net zo min geschikt als degene die een akker ploegt en daarbij voortdurend
achterom kijkt.
10
december
Je gedachten bewaken
(GJE VII 36, 2-3)
Ik zeg: Je kunt denken
wat je wilt, en daarom niet zondigen zolang je hart maar geen welgevallen heeft
aan een onbehoorlijke gedachte. Heb je echter welgevallen aan een slechte
gedachte, dan verbind je automatisch je wil aan die slechte gedachte, die
zonder enige naastenliefde is, en dan ben je er niet ver vanaf zo'n gedachte,
die al reeds door je welgevallen en je wil levend is geworden, in de daad om te
zetten wanneer de omstandigheden gunstig lijken en de daad zonder uiterlijk
gevaar toelaten. Daarom is het immers van het grootste belang om de gedachten
die in het hart van de mens opkomen, door het gelouterde licht van het zuivere
verstand wijs te bewaken, omdat de gedachte het zaad voor de daad is. De noodzakelijke
en wijze bewaking van de gedachten kon echter niet treffender uitgedrukt
worden dan juist door wat Mozes zegt: Heb geen begeerte naar dit of dat! Want
als je eenmaal sterk begint te begeren, is je gedachte al tot leven gebracht
door je welgevallen en door je wil, en dan zal het je moeite kosten zo'n tot
leven gekomen gedachte volledig in je te verstikken. De gedachte en het idee is
immers, zoals eerder gezegd, het zaad voor de daad, die de vrucht van het zaad
is. Zoals echter het zaad is, zo is dan ook de vrucht!
Je kunt dus denken wat
je wilt, maar laat geen gedachte en geen idee eerder tot een levende vrucht
worden dan nadat je hem voor de rechterstoel van je verstand en van je inzicht
behoorlijk hebt onderzocht! Pas wanneer de gedachte daar de licht- en vuurproef
heeft doorstaan, kun je hem tot een levende vrucht of daad laten worden en dan
kun je wel iets goeds en waars begeren; maar je mag geen begeerte hebben naar
iets wat onjuist is en duidelijk tegen de naastenliefde ingaat!
11
december
Armoede en rijkdom
(GJE VII 37, 3-4)
De Heer: En kijk, zo heeft God het speciaal bij de mensen
heel wijs geregeld, dat Hij de aardse goederen zeer ongelijk verdeeld en hun
ook zeer verschillende talenten en bekwaamheden heeft gegeven! Daardoor is de
ene mens onmisbaar voor de andere. De rijke is gewoonlijk niet erg geneigd om
het zwaardere en toch noodzakelijke werk zelf aan te pakken, maar hij heeft er
plezier in om alles volgens zijn kennis en zijn opgedane ervaringen te regelen
en zijn knechten en dienstmaagden op te dragen wat zij moeten doen. Die steken
dan de handen uit de mouwen en werken en dienen de rijke gewillig voor het
bedongen loon. En opdat zij zich eventueel uit lust tot eigen rijkdom en een
luxueus leven niet aan een rijke werkgever zullen vergrijpen, wordt deze zowel
door de wereldse als door de goddelijke wetten beschermd, weliswaar slechts tot
een bepaalde hoogte, waarboven ook voor de rijken heel strenge en wijze wetten
zijn gegeven.
Zo heeft de rijke
bezitter ook allerlei ambachtslieden nodig. Hij heeft een smid nodig, een
timmerman, een metselaar, een meubelmaker, een pottenbakker, een wever, een
kleermaker en nog heel veel anderen, en zo leeft de een van de ander omdat de
een de ander dient. En alleen op deze wijze kan het menselijk geslacht op aarde
in stand worden gehouden en het zou een heel goed bestaan kunnen hebben, als
niet zovelen zich op een te overmatige hebzucht en heerszucht hadden gestort.
Maar zulke mensen worden door God altijd streng gestraft en reeds op deze
wereld getuchtigd, en hun onrechtvaardig snel vergaarde rijkdom duurt hoogstens
tot in het derde geslacht.
12
december
Noodlot of vrije wil
(GJE VII 52, 1-4)
De Heer: De mensen
bepalen zelf hun lot door hun vrije wil verkeerd te gebruiken en niet alle
zeven levensgeesten in zichzelf te willen opwekken, waardoor zij ook niet tot
de ware aanschouwing komen van hun innerlijke, ware en onvergankelijke
levensschat. Daardoor komen zij op zijwegen en willen dan ook in het licht van
de wereld het ware, innerlijke levenslicht opzoeken en daar dan blijmoedig
naar handelen en wandelen.
Maar wanneer de ziel
van een mens zich eenmaal behoorlijk in de donkerste nacht van haar
zelfgeschapen wereldse waan bevindt, kan ook geen van de engelen van de hemel
haar een andere richting geven zonder haar innerlijke vrije wil aan te tasten,
en niemand kan dan zeggen: Zie, dat was dus de bestemming van deze mens! Ja,
het was ongetwijfeld wel een bestemming, maar die ging niet van God uit, maar
van de mens zelf.
Van God uit werd het
slechts toegelaten, en wel als gevolg van de volkomen vrije wil van de mens. En
wat Ik nu zei over één mens, dat geldt ook voor een heel volk. Het is en blijft
zelf de schepper van zijn tijdelijk en eeuwig lot.
Het zou dus een groot
misverstand zijn om aan te nemen dat God al van eeuwigheid voorbestemd zou hebben
dat dit alles, wat Ik jullie nu door de verschijnselen getoond en mondeling
voorspeld heb, zo zou moeten gebeuren. 0 nee, dat is geenszins het geval! Maar
toch zal alles zo gebeuren, omdat de mensen het zo willen, omdat het
allergrootste en invloedrijkste deel van hen zich heel welbehaaglijk en met
enorme hardnekkigheid vrijwillig in de totale nacht van de hel bevindt, en nu
zelfs na Mijn geweldig machtige oproep deze nacht van de dood niet wil
verlaten.
13
december
Levensverbetering is altijd mogelijk
(GJE VII 52, 9-11)
Ik zei: Maar toch kan
zo'n mens zijn leven nog beteren en wel door de zeer kwalijke toestand waarin
hij zichzelf door zijn verkeerde liefde gebracht heeft. Want de ziel van de
mens begint pas over de oorzaak van haar beroerde en ongelukzalige toestand na
te denken, als zij zich reeds door eigen toedoen in het harde gericht bevindt;
en als de ziel eenmaal de oorzaak daarvan begint in te zien, zal zij ook gauw
de wens in zich voelen opkomen, bevrijd te worden uit haar slechte toestand, en
dan zal zij naar middelen gaan zoeken om zich uit dat harde gericht te
bevrijden.
En als de ziel eenmaal die wens en wil in zich heeft,
dan is zij ook in staat een licht in zich op te nemen dat haar van boven af
door allerlei adequate middelen wordt aangereikt.
Grijpt de ziel de haar
geboden middelen aan, dan begint haar vroegere slechte liefde zich uit en in
zichzelf in een goede en betere liefde te veranderen. Het wordt lichter en
lichter in haar, en zij gaat trapsgewijs tot een hogere levensvervolmaking
over, en dat is slechts mogelijk door een heel streng gericht toe te laten. En
bijgevolg zal er dus ook over de joden, wanneer de maat van hun gruweldaden vol
is, een zeer streng gericht toegelaten worden, zowel hier als aan gene zijde,
en dat zal hen voor alle tijden der tijden zeer verdeemoedigen, omdat zij
nooit de heerschappij over een volk zullen verwerven.
14
december
Als de maat vol is
(GJE VII 53, 2-3)
Ik zei: Als een kind
in het moederlichaam eenmaal volgroeid is, dan is zijn maat als foetus vol en
komt het ter wereld. Een vrucht aan de boom heeft zijn maat bereikt als hij
volledig rijp is, waarop hij dan van de boom valt. Een mens die de wet goed
kent, geheel daarnaar leeft en deze uit liefde tot God en zijn naaste niet
meer overtreedt, heeft daardoor de duidelijke maat van zijn eigen levensvoleinding
vol gemaakt, en is daardoor reeds in dit leven een burger van de hemelen
geworden, omdat hij de geestelijke dood in zich volkomen heeft overwonnen en
vol van het eeuwige leven uit God is geworden.
Maar een mens, die ten
eerste al nooit echt de moeite neemt om de levenswetten van God beter en
duidelijker te leren kennen - omdat het vermaak van de wereld hem daar te veel
van afhoudt - en die zich van de ene zinsverrukking in de andere stort, die
begint God te vergeten, en daardoor verdwijnt zijn geloof in Hem steeds
meer. Als hij echter
zijn geloof in een God verliest, dan worden zijn ouders ook hinderlijk voor
hem. Niet alleen dat hij hun niet meer gehoorzaamt, maar hij ergert hen steeds
door alle mogelijke ongehoorzaamheid, slaat hen tenslotte zelfs, besteelt hen
en verlaat hen. En als hij zijn ouders niet eerbiedigt, heeft hij al helemaal
geen respect voor zijn medemensen. Hij bedrijft hoererij in allerlei vorm,
wordt een dief, een rover en een moordenaar om zich middelen te verschaffen
waarmee hij zich nog meer aan zijn lusten en slechte hartstochten over kan
geven. En zo heeft deze mens zich tenslotte van alle levenswetten ontdaan en
handelt dan volgens de wetten van zijn slechte en kwade aard, en zondigt op die
wijze volledig tegen de hele wet. Daardoor heeft hij echter ook de maat van het
kwade vol gemaakt, is een duivel geworden en heeft daardoor dan ook in zichzelf
en uit zichzelf het gericht over zich doen losbreken; in zijn grote kwelling en
pijn moet hij zich nu zelf verwijten dat niemand dan alleen hijzelf de schuld
daarvan was.
15
december
Het hart als zetel van de liefde
(GJE VII 56, 14)
Ik zei: Ja, in het
hart van de mens als zetel van de liefde, gaat het meestal ook zeer liefdeloos
toe, en toch is het hart de zetel van de liefde. Maar de zuivere liefde in het
hart zou helemaal alleen op zichzelf evenmin levensvruchten tot stand brengen
als de aarde zonder het licht van de zon. De hemelse zon voor het hart in de
mens is nu eenmaal zijn natuurlijke verstand. Dat daalt in geordende, goede
gedachten, ideeën en begrippen in het hart ofwel op de aarde in de mens neer,
verlicht deze en wekt de kiemen tot goede en edele daden tot leven. Als het
licht van het verstand nog zwak is, zoals het licht van de zon in de winter,
dan wordt het hart wel verstandiger en wijzer, maar omdat het nog erg aan de
eigenliefde blijft hangen, zullen de edele kiemen daarin niet opkomen, groeien en
vruchten laten rijpen in de vorm van daden vol leven. Maar wanneer het verstand
van een mens door vlijt en juist gebruik van zijn talenten en bekwaamheden
lichter en lichter wordt, zal het licht van het verstand ook de levenswarmte
in het hart krachtiger opwekken, en de daarin rustende zaadkorrels voor goede
daden zullen gaan kiemen, groeien en bloeien en weldra edele daden als vruchten
voor de rijke levensoogst voortbrengen en volkomen rijp laten worden.
16
december
De Jacobsladder
(GJE VII. 57, 2-3)
Ik zei: Wat Jacob in
zijn droom zag, was precies wat Ik jullie allen nu meer dan genoeg duidelijk
heb uitgelegd. De ladder is de band tussen het hart en het verlichte hoofd van
de mens. Het hart is hier eveneens de aarde die Jacob zag en die destijds ook
in hem, toen hij zich in grote nood en verlegenheid bevond, te woest, verlaten
en slecht verlicht was. Maar juist in die toestand begon hij veel aan God te
denken, en hij dacht na over wat hij mogelijkerwijs gedaan had dat God hem in
zulke grote moeilijkheden had laten komen. Toen sliep hij buiten op het veld in
en zag in zichzelf de verbinding tussen zijn hart-aarde en de lichthemel in
zijn hoofd. Toen zag hij hoe de gedachten, ideeën en begrippen van zijn hoofd
langs een ladder afdaalden naar zijn hart, het verlichtten en troostten, en zo,
door de verhoogde liefde van het hart zelf levendiger een gesterkt weer omhoog
naar God stegen om daar weer meer en sterker verlicht te worden. En als je nu
naar het hele verloop van Jacobs leven kijkt, dan zul je zien dat hij van toen
af aan steeds meer aan God dacht en ook steeds strikter volgens de wil van God
leefde.
Door die
gedenkwaardige droom werd ook aangetoond, hoe uit Jacob een ladder zou
voortkomen als een waar verbond tussen zijn nakomelingen en God, waarop de
kinderen Gods in de nu eens stijgende en dan weer afnemende kennis van God
zouden toe- en afnemen, en dat op het hoogste punt van de ladder die hij zag,
jehova Zelf Zich in Mijn persoon als mens zou openbaren en het oude verbond
zou vernieuwen en het door en door tot de meest levende waarheid zou verheffen.
17
december
De ziel aan gene zijde
(GJE VII. 57, 8, 10)
Ik zei: Wanneer de
mens lichamelijk sterft, leeft de ziel weliswaar wat haar wezen betreft ook in
de ruimte, maar heeft dan geen andere wereld tot ondergrond en woning dan die,
welke zij voor zichzelf geschapen heeft, en heeft met deze uiterlijke wereld
geen wezenlijke verbinding meer, omdat zij in zichzelf maar al te duidelijk
inziet dat de hele materiële wereld niets anders is dan een noodzakelijk en
moeilijk te dragen gericht, en dat een vrij en ongebonden leven oneindig veel
aantrekkelijker is dan een leven dat aan alle kanten gebonden is.
Zeg Mij eens: waar en
wanneer ziet een mens met zijn natuurlijke ogen meer: 's nachts in een donkere
kerker of op klaarlichte dag op een aan alle kanten vrije en hoge berg? En als
iemand, wie het aan niets ontbreekt, zich in volle vrijheid met zijn beste
vrienden op die berg bevindt, zal hij dan soms terugverlangen naar de oude,
duistere kerker om de donkere hoeken en gaten daarvan te onderzoeken en te
bestuderen? Denk eens na over deze vragen van Mij - luister eerlijk naar je
gevoel, en geef Mij dan antwoord, dan zal Ik je daarna een helderder licht
geven over je twijfels!
18
december
Ziel en lichaam (1)
(GJE VII. 58, 3-5)
Ik zei: Het lichaam,
zoals het is, zou als dode materie niets kunnen zien, horen, voelen, ruiken of
proeven als er zich geen levende ziel in bevond. Het is dus alleen maar een
noodzakelijk werktuig van de ziel, zo gebouwd en goed ingericht, dat de ziel
het voor de buitenwereld kan gebruiken. Zij kan dus door middel van het
lichaam naar buiten kijken, horen en onaangename of aangename dingen
gewaarworden. Zij kan van de ene plaats naar de andere gaan en met de handen
allerlei werk verrichten.
De bestuurder van de
lichaamsdelen is het verstand van het hart en zijn wil, want het lichaam zelf
heeft noch een verstand noch een wil, tenzij de ziel door haar wereldse en
zinnelijke lusten zelf in het vleselijke overgaat en zich dan zozeer met haar
vlees vereenzelvigt dat zij het bewustzijn van haar geestelijke ik verliest.
Natuurlijk is dan ook haar hele verstand en haar wil volledig vleselijk
geworden. In dat geval is de ziel dan bijna zo goed als helemaal dood, en dan
komt het haar als volstrekte nonsens voor wanneer zij iets hoort over een
zuiver geestelijke zelfstandigheid en over een geestelijk leven na de dood van
het lichaam.
Maar zelfs zo'n
vleselijke ziel sterft eigenlijk niet nadat zij met veel pijn het lichaam
verlaten heeft, maar leeft verder in de geestenwereld; dat voortleven is dan
net zo pover als haar besef en haar zelfbewustzijn in een zuiver geestelijke
sfeer. Welnu, zo'n ziel leeft dan aan gene zijde weliswaar verder, maar alleen
zoals in een wat meer heldere droom en weet vaak niet dat zij ooit al eens in
een andere wereld geleefd heeft, maar zij leeft en handelt volgens de haar
eigen zinnelijkheid. En als zij door lichtere geesten, die zich aan haar kenbaar
maken, wordt vermaand en onderwezen over het feit dat zij zich nu in een andere
en geestelijke wereld bevindt, dan gelooft zij dat niet en hoont en bespot hen
die haar de waarheid vertellen.
19
december
Ziel en lichaam (2)
(GJE
VII. 58, 6-8)
Ik zei: Er is veel
tijd nodig alvorens zo'n verwereldlijkte en vervleselijkte ziel aan gene zijde
tot een helderder inzicht komt. Als het echter steeds lichter in haar wordt,
dan keert ook haar herinnering terug naar de mate waarin het lichter in haar
wordt, en dan kan zij ook alles zien, horen en voelen wat op, boven en in de
aarde gebeurt.
Is een ziel echter
reeds hier op deze wereld door de geestelijke wedergeboorte helemaal volmaakt
geworden en daardoor reeds hier in staat om de zuiver geestelijke en hemelse
dingen te zien en duidelijk waar te nemen, dan komt ze in zichzelf ook tot de
juiste en volledig ware aanschouwing van de hele materiële schepping, en weet
zelfs alles wat er op de maan en op en in de zon gebeurt, wat de sterren zijn
en waarvoor zij geschapen werden en wat er zich allemaal op en in bevindt.
Wanneer zo'n volmaakte
ziel van haar zware lichaam verlost is, is haar waarneming volkomen gelijk aan
die van God, en zij zal dan - als zij dat wil - alziend, alhorend, alwetend en
alvoelend zijn. Als dat zo is, hoe zou zij dan, terwijl zij net als God zelf
schepster van haar woonwereld kan zijn en ook zal zijn, al haar herinneringen
aan het verleden kunnen verliezen?
20
december
Ware aanbidding van God
(GJE VII 59, 4-7)
Rafaël: De wijze en
liefdevolle wens voor jullie mensen bestaat daarin, dat jullie maar in één,
enig ware, eeuwige en almachtige God geloven en Hem met al jullie levenskracht
boven alles zullen liefhebben en jullie naasten zoals ieder van jullie
zichzelf liefheeft, wat zoveel wil zeggen als: wat je redelijkerwijs verwacht
dat je naaste voor jou zal doen, doe dat ook voor hem!
Als jullie dat ter
harte nemen, geloven en daarnaar handelen, dan aanbidden jullie daardoor de ene
ware God op waardige en passende wijze, en brengen jullie Hem op die manier
het enige offer dat Hem werkelijk welgevallig is. En als jullie, wereldse
mensen, dat zullen doen, zal de ene, ware God jullie, evenals ons, als Zijn
onsterfelijke kinderen aannemen, en de macht en de heerschappij van de dood zal
van jullie zielen wijken.
Het aanbidden met de
lippen en alle soorten offers zijn alleen maar door de slechte, heerszuchtige
priesters en koningen bedacht. Zij laten zich hemelhoog vereren en eisen grote
offers van de mensen, die zij voortdurend toeroepen dat zij erge zondaars zijn
en daarom de goden grote offers moeten brengen, omdat deze hen anders met grote
en zware plagen zullen bezoeken. Maar dat doen de slechte priesters niet
vanwege de goden, maar alleen terwille van zichzelf, om rijk en machtig te
worden zodat ze de arme, blinde mensen nog meer kunnen knechten.
De echte God wil
alleen maar dat alle mensen elkaar als broeders liefhebben en vrij en
ongeknecht op aarde zullen wandelen en door de genade van de enige en alleen
ware God in alle dingen voortdurend wijzer zullen worden. Omdat jullie uit
mijn mond eerlijk, getrouw en naar waarheid gehoord hebben wat de enig ware God
van de mensen wil, neem daarom jullie goud terug, want dit aardse slijk hebben
de echte mensen en de ware God eeuwig niet nodig!
21 december
Wezen van ziel en geest
(GJE VII. 66, 5-8)
Ik zei: De ziel van de
mens is een zuiver etherische substantie, dus - als je dat kunt begrijpen - uit
zeer veel lichtatomen of kleinst mogelijke deeltjes tot een volmaakte
menselijke vorm samengesteld door de wijsheid en de almachtige wil van God; en
de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur van de zuiverste
liefde in God is.
De zuivere geest is
een gedachte van God, die voortkomt uit Zijn liefde en wijsheid, en die tot een
waar bestaan komt door Gods wil. Omdat God echter in Zichzelf een vuur is uit
Zijn liefde en wijsheid, is dat ook het geval met de in zekere zin uit God
naar buiten getreden gedachte die in een zelfstandig bestaan wordt geplaatst.
Zoals het vuur echter een kracht is, is zo'n gedachte uit God op zichzelf ook
een kracht, die zich van zichzelf bewust is en die zelf in dezelfde helderheid
kan werken als waaruit hij voortgekomen is. Als zuivere kracht doordringt hij
alles wat jij materie noemt, maar kan zelf door de materie niet doordrongen
worden, omdat de materie verder niets anders is dan een uiterlijke uiting van
de geest uit God.
De ziel is in zekere
zin materie die door de kracht van de geest weer is opgelost en die door die
kracht genoodzaakt in de eigen oervorm van de geest overgaat, en daarna met
haar geest verenigd als het ware diens lichtetherische-substantiële lichaam
vormt. Ook de ziel vormt en ontwikkelt, puur door de wilskracht van haar geest,
haar toekomstige omhulling uit de haar omgevende materie van het lichaam,
wanneer die totaal is vergaan en ontbonden.
Hier heb je nu een
heel korte en volkomen ware voorstelling van wat de ziel eigenlijk is, en wat
de zuivere geest als zodanig is.
22
december
De ziel aan gene zijde
(GJE VII. 66, 10-14)
Ik zei: Ruimtelijk gezien
blijft een ziel na het afvallen van haar lichaam - vooral in haar eerste
bestaansperiode - gewoonlijk op de plaats, waar zij zich lichamelijk op aarde
bevond, dat wil zeggen, als zij nog niet geheel voleindigd naar het
onstoffelijke rijk aan gene zijde is overgegaan.
In dat geval ziet en
hoort zij echter niets van de natuurlijke wereld die zij in haar lichaam
bewoond heeft, hoewel zij zich ruimtelijk precies in diezelfde wereld bevindt.
Haar bestaan is min of meer als een heldere droom, waarin de ziel in een streek
of omgeving leeft die als het ware uit haar is ontstaan, en waar zij zich
helemaal gedraagt en handelt alsof zij zich in een heel natuurlijke wereld
bevindt, en waar zij de wereld die zij heeft verlaten niet in het minst mist.
Maar omdat God het
toelaat, wordt de door haar bewoonde streek vaak vernietigd en dan bevindt de
ziel zich in een andere omgeving, die helemaal overeenkomt met haar innerlijke
toestand. Bij zo'n ziel duurt het dan vaak wel erg lang voor zij na veel onderwijzing
zover komt, dat zij beseft dat alles wat zij daar meent te bezitten, ijdel en
nietig is. Komt zij door veel ervaringen en verschijnselen eenmaal tot dit
inzicht, dan begint zij pas ernstiger over haar toestand en haar bestaan na te
denken, en daardoor ook meer en meer te beseffen dat zij de vroegere, aardse
wereld heeft verlaten, en dan wordt het verlangen in haar sterker om een meer
blijvende en onveranderlijke plaats te krijgen om te leven.
In zo'n toestand wordt
ze door reeds meer voleindigde geesten onderwezen in wat zij moet doen; en als
zij dat doet, wordt het ook steeds lichter in haar, omdat haar innerlijke geest
haar meer en meer doordringt. Hoe meer de innerlijke geest haar doordringt en
als het ware in haar groeit als een kind in het moederlichaam, des te duurzamer
begint alles om haar heen te worden.
Als een ziel eenmaal
zover komt dat haar innerlijke geest haar helemaal doordringt, dan komt zij ook
tot een volledig helder zien en tot een helder inzicht, tot volledig bewustzijn
en een duidelijke herinnering aan alles: wat zij was, wat zij geworden is, wat
zij gedaan heeft en hoe de wereld, waarin zij lichamelijk geleefd heeft, eruit
heeft gezien en hoe het daarmee gesteld was.
23
december
Fasen van zaligheid van voleindigde zielen
(GJE VII. 67,1-4)
De Heer: Dat alles
staat zo'n voleindigde ziel dus zeker en zelfs noodzakelijk te wachten, en toch
is deze eigenschap van de ziel die zijn leven voleindigd heeft, te beschouwen
als een laagste graad van de eigenlijke grote zaligheid, omdat dat een
voleindigde ziel op den duur net zo tegen zou gaan staan als het jou hier zou
gaan tegenstaan wanneer je dit landschap, al is het nog zo mooi, honderd jaar
achter elkaar zou moeten bekijken en bewonderen.
De hogere zaligheid
van een ziel is toch duidelijk alleen maar gelegen in het feit, dat de
volmaakte ziel ook met de waarachtig goddelijke scheppingskracht is toegerust,
en vanuit een wijsheid die aan Gods wijsheid gelijk is, alles tot stand kan
brengen wat God Zelf op precies dezelfde wijze bewerkstelligt en voortbrengt.
Een nog hogere en
eigenlijk al haast allerhoogste zaligheid van een volmaakte ziel is, dat zij
God, de enige Heer en Schepper der oneindigheid, als haar grootste
levensvriend steeds maar bij zich kan hebben, en Hem mateloos en grenzeloos
kan liefhebben, en met Hem in een enkel ogenblik de hele geestelijke en
materiële scheppingen kan overzien.
Maar het toppunt van zaligheid van een volmaakte ziel
is dat zij zich, geheel met God door de liefde één geworden, ook in de volledige
goddelijke vrijheid bevindt.
24
december
Verhouding tussen geest en ziel
(GJE VII. 69, 4-7)
Romein Agricola:
Waarom kan ik niet door mijn geest ook doen wat jij als geest kunt doen?
Engel: Omdat jouw
geest daar nog niet rijp voor is en je innerlijke geest nog niet in je ziel is
overgegaan! Maar iets doet je geest toch door de standvastigheid van de voor
jouw ziel nog onbekende wil, en dat is de bouw en de tijdelijke instandhouding
van je lichaam. Dat kan je ziel echter niet waarnemen, zoals zij ook niet
waarneemt hoe haar lichaam gebouwd is, omdat haar innerlijke, zuiver van gene
zijde afkomstige bouwmeester haar dat niet kan onthullen en laten zien, daar
zij, zoals gezegd, nog niet rijp is.
De innerlijke geest
werkt weliswaar onafgebroken aan het zo snel mogelijk rijp en volledig
vrijmaken van de ziel, maar hij kan en mag haar niet de minste dwang opleggen,
omdat een ziel op die wijze dan nog stoffelijker en onvrijer zou worden dan zij
door alle invloeden van de buitenwereld ooit zou kunnen worden. Daarom werd
aan de ziel in haar lichaam een eigen wil en een eigen verstand gegeven om er
door onderricht van buitenaf toe gebracht te worden dat zij zich uit eigen
vrije wil steeds meer losmaakt van al het wereldse, en in zichzelf naar binnen
kerend de steeds zuiverder wordende geestelijke wegen betreedt.
Naargelang de ziel de
steeds zuiverder geestelijke wegen daadwerkelijk bewandelt, wordt in gelijke
mate dan ook haar innerlijke, zuivere geest van gene zijde één met haar. En
als zij zich door haar steeds zuiverder geworden verstand en door haar daardoor
ook steeds vrijer geworden wil, volledig losmaakt van al het wereldse, dan is
zij gelijk aan haar geest en is daarmee één geworden, wat wij de geestelijke
wedergeboorte willen noemen, en dan zal zij, één geworden met haar geest, ook
terwijl ze nog in het lichaam is, hetzelfde kunnen doen wat ik nu voor jouw
ogen kan doen, omdat mijn geest één is met mijn ziel.
25
december
Innerlijke verandering in de mens (1)
(GJE VII. 77, 3-6)
Ik zei: Zolang je niet
enigszins van jezelf vervreemd raakt, ben je bepaald nog niet erg dicht bij het
Godsrijk; maar als je jezelf eenmaal wat vreemd begint voor te komen, is dat
een teken dat je geest binnen in je een beetje wakker is geschud en in je ziel
een beetje een stap voorwaarts heeft gedaan. En omdat je dat in je leven in
zekere zin voor het eerst bespeurt, is dat juist een teken dat je innerlijke
geest wat meer in beweging is gekomen. En dat kun je altijd als een heel goed teken
beschouwen. Dat zal je nog meerdere malen en op een steeds duidelijker manier
overkomen.
Wanneer je zoiets
ervaart, wees dan alleen maar blij en opgewekt, want het is een belangrijk
teken dat je innerlijke geest begonnen is zich sterk met je ziel te verenigen!
Want zolang je je in je alledaagse en vertrouwde gevoelens bevindt, behoor je
nog tot deze wereld en ben je niet in staat om waarachtig Gods rijk te naderen.
Want als de zuivere geest eenmaal in de mens ontwaakt en met zijn leven en
licht de gehele mens gaat doordringen, dan begint in de mens ook een heel ander
en, zeg maar, geheel nieuw leven, waarvan hij vóór die tijd geen vermoeden had.
En daarin ligt het grootste bewijs dat de mens, nadat het vlees van zijn ziel
is afgevallen, een heel nieuw leven begint, waarvan hij tijdens zijn
lichamelijke leven geen vermoeden en nog minder kennis had.
Met het afvallen van
het vlees van de ziel wil Ik niet reeds de volledige en werkelijke
lichamelijke dood aanduiden, maar die toestand van de mens, waarin hij zijn
zinnelijke en wereldse begeerten vrijwel geheel uit zich gebannen heeft en
helemaal is begonnen te leven in zijn geest.
De geest begint zich
dan sterk met de ziel te verenigen en deze treedt dan steeds meer in verbinding
met de enig ware leefwereld van de geest. Deze leefwereld ligt, voordien
onvermoed en ongekend, vooralsnog diep in het hart van de mens, zoals het
zuiver geestelijke vonkje in het kiemhulsje van een zaadkorrel.
26
december
Innerlijke verandering in de mens (2)
(GJE VII. 77, 7-9)
Ik zei: Zolang de
zaadkorrel in de aarde niet sterft en uiteenvalt en zich zo ontbindt dat zijn
vroegere vaste delen in de overeenkomstige vormen van de geest beginnen over
te gaan, zolang ook blijft de geest werkeloos en verborgen. Maar wanneer het
vlees van de zaadkorrel in de aarde zacht begint te worden en begint op te
lossen, en in zijn steeds etherischer wordende deeltjes meer gaat lijken op de
in de kiem wonende geest, dan begint de geest de aan hem gelijke delen te
ordenen en doordringt die steeds meer, en dan treedt er - zoals je dat bij
iedere ontkiemende en opgroeiende plant kunt zien - een totaal nieuwe
bestaanstoestand in. En wat je in het klein bij een plant ziet, gebeurt ook in
het groot en allesomvattend bij de mens, wanneer hij alle neigingen en
begeerten in zijn ziel en ook in zijn lichaam die op de buitenwereld gericht
zijn, door zijn ernstige wil in zich vernietigt en oplost, en deze in alles
steeds meer gelijk begint te maken aan de innerlijke geest.
Nu, dan kan het iemand
die lange tijd aan al het wereldse gewend is, wel eens niet zo blij te moede
worden, maar wanneer hij zich mettertijd in zijn nieuwe, innerlijke en enig
ware leefwereld meer en meer thuis gaat voelen, zal de buitenwereld in gelijke
mate steeds onaangenamer voor hem beginnen te worden. Zit er dus maar niet over
in als Mijn Rafaël je wat meer dan gewoon wakker geschud heeft, want dat is van
groot nut voor je.
Hij is in zijn wezen
al een zuivere geest en kon daardoor ook directer op jouw geest inwerken dan
ieder ander nog zo geestelijk ontwaakt mens had kunnen doen, zolang deze de
volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt. Maar dat is niet
ten nadele van je ziel, maar slechts tot haar grote voordeel door Mij zo
toegelaten. Zit er daarom, zoals Ik al gezegd heb, maar niet over in als het
binnen in je wat vreemd en onwennig begint te worden! Verheug je in je hart als
dit gevoel je nog vaker zal overkomen, want het geeft je aan, dat het rijk Gods
steeds naderbij komt in het hart van je ziel.
27
december
Over het ware vasten
(GJE VII. 85, 5-7, 10-12)
Ik zei: Wie in de juiste gezindheid vast, doet op zich
weliswaar een goed werk - want door oprecht te vasten en tot God te bidden
wordt de ziel vrijer en geestelijker -; maar zalig wordt niemand door het pure vasten
en bidden, maar alleen door in Mij te geloven en de wil van de Vader in de
hemel te doen, zoals Ik die aan jullie verkondig en verkondigd heb. Maar dat
kan iedereen ook doen zonder het genoemde vasten en zonder het zich onthouden
van zekere spijzen en dranken.
Degene die veel bezit
en de ware naastenliefde beoefent, vast echt, en dat vasten is God welgevallig
en is nuttig voor het eeuwige leven van de mens. Wie veel heeft, laat die ook
veel geven, en wie weinig heeft, laat die ook dat weinige delen met zijn naaste
die nog armer is dan hij, dan zal hij daardoor voor zichzelf schatten in de
hemel verzamelen! Geven op zichzelf is al beter dan nemen.
Wie echter waarachtig
voor God wil vasten zodat het dienstig is voor het eeuwige leven van zijn ziel,
moet uit liefde tot God en zijn naaste het zondigen nalaten; want de zonden
belasten de ziel, zodat zij zich moeilijk tot God kan verheffen.
Heeft iemand je
beledigd en kwaad gemaakt, vergeef hem dan; ga naar hem toe en kom met hem tot
overeenstemming, dan heb je daardoor geldig gevast.
Als je degene die je
kwaad heeft gedaan, goed doet, en degene die je vervloekt zegent, dan vast je
waarachtig.
Wat de mond ingaat om
het lichaam te voeden en te sterken, verontreinigt de mens niet; maar dat wat
vaak de mond uitgaat, zoals laster, kwaadsprekerij, vuile praatjes, achterklap,
vloeken, valse getuigenis en allerlei leugens en godslastering, verontreinigt
de mens en wie dat doet, breekt werkelijk het ware vasten.
28
december
Over het echte bidden
(GJE VII. 85, 17-20)
Ik zei: God is in
Zichzelf een geest van de hoogste wijsheid en Hij heeft het allerdiepste en
helderste verstand en is de eeuwige waarheid zelf. Wie dus doeltreffend tot
God wil bidden, moet in geest en waarheid bidden. In geest en waarheid bidt
echter alleen maar degene die zich in het stille liefdeskamertje van zijn hart
begeeft en daarin God aanbidt en aanroept. En God, die alle harten en nieren
doorziet, zal ook zeker in jullie harten zien en stellig onderkennen hoe en om
wat jullie bidden en vragen, en Hij zal jullie geven waarom je zo waarachtig
in geest en in waarheid gebeden hebt.
Het volkomen
waarachtige gebed echter bestaat uit het houden van Gods geboden en het
handelen naar Zijn wil uit liefde tot Hem. Wie zo bidt, bidt waarachtig en bidt
zonder ophouden. Zo aanbidden ook alle hemelse engelen God zonder ophouden,
omdat zij altijd de wil van God doen.
God wil niet met
psalmen en psalters, met harpen, cimbalen en bazuinen aanbeden, vereerd en
geprezen worden, maar alleen door jullie actieve, volijverige handelen volgens
Zijn woord en Zijn wil.
Als je Gods werken
beziet en daarin steeds meer liefde en wijsheid ontdekt en herkent, daardoor in
de liefde tot Hem groeit en in jezelf wijzer en wijzer wordt, dan bid je ook
waarachtig en breng je God de ware lof; al het andere wat je tot nog toe onder
bidden verstond, is volkomen leeg, nietig en zonder waarde voor God.
29
december
Alles heeft zijn tijd
(GJE VII. 92, 7-11)
Ik zei: Volgens het wijze raadsbesluit van God moet
alles zijn tijd hebben op aarde om de mensen te laten rijpen voor het ware kindschap
van God! Daarom heeft de rijke zijn tijd om rijk te zijn en met zijn overvloed
barmhartig te zijn voor de armen, en de arme heeft zijn tijd om zich te oefenen
in geduld en zelfverloochening en zijn nood en ellende op te offeren aan God,
en dan zal God de arme al gauw op de voor zijn zielenheil beste wijze helpen en
ook de harde rijke te rechter tijd tuchtigen. Want zowel de rijke als de arme
zijn geroepen tot het kindschap van God.
Onze arme familie was
eens ook welgesteld, en hard voor andere armen, en tot heil van hun zielen
moest hun geluk noodzakelijkerwijs ook eenmaal omkeren. Als jij haar nu opeens
zou helpen, dan zou zij al gauw weer overmoedig worden en zich op diegenen wreken
die haar hard bejegend hebben. Als zij echter eenmaal goed geduld heeft leren
oefenen, zal zij langzaam maar zeker, en wel zo onmerkbaar mogelijk, geholpen
worden, en daarin zal zij de zorg van God beter en duidelijker herkennen dan
wanneer men haar van vandaag op morgen in een zeer gelukkige welstand verheven
zou hebben.
Maar de harde rijke
zal ook langzaam maar zeker stap voor stap in een slechtere toestand terecht
komen. Hij zal dan hier dan daar bij zijn inschattingen fouten maken, een
slechte oogst hebben, schade aan zijn kudden lijden, zelf ziek worden of zijn
vrouw of een van zijn liefste kinderen, kortom, hij zal slag na slag te
verduren krijgen.
Als hij tot inkeer
komt en zijn onrecht beseft, wordt hij ook weer geholpen; zal hij echter niet
tot inkeer komen en zijn onrecht niet erkennen, dan zal hij alles verliezen en
dan ook tot de bedelstaf geraken, of naar omstandigheden nog iets ergers te
verduren krijgen.
Wie hem dan in zijn
armoede zal troosten en zal steunen, zal ook door God getroost en beloond
worden; maar niemand zal hem helemaal kunnen helpen voordat God dat wil.
Vriend, wees dus nu maar rustig en blij; want Ik weet wel wie rijp is om
geholpen te worden!
30 december
Het kwaad in de mens
(GJE VII. 93, 8-11)
Ik zei: Als de
boosdoener erg veel moet lijden, komt hij toch langzamerhand meer tot inkeer
en begint wat rijper over de oorzaak van zijn lijden na te denken, beseft zijn
onmacht en tevens de onverbiddelijkheid van de gerichten; ja, hij begint
tenslotte in te zien, dat alleen hij de reden en de oorzaak van zijn kwellingen
is, en wel door zijn slechte daden, die hij uit vrije wil en met boosaardig
genoegen tegen de wetten van de algemene orde begaan heeft. Omdat hij nu echter
ziet dat juist zijn slechte daden thans zijn kwelgeesten zijn, begint hij die
tenslotte in zichzelf te verafschuwen, en wenst ze nooit begaan te hebben. En
kijk, dat is dan al een stap naar een mogelijke verbetering!
Maar dan mogen de
uiterlijke straffen nog lang niet beëindigd worden, want de boosdoener begon
zijn kwade daden alleen maar te verafschuwen, omdat zij kwade vruchten
afwerpen. Hij moet dan eerst door onderricht van buitenaf in zichzelf beginnen
te beseffen dat zijn slechte daden op zich echt slecht zijn en ook alleen om
deze reden verafschuwd moeten worden, en niet omdat zij voor de boosdoener
noodzakelijkerwijs kwade gevolgen hebben.
Als de boosdoener dat
inziet en het kwaad om het kwaad zelf begint te verafschuwen en het goede
vanwege het goede gaat verkiezen, dan ondergaat hij zijn straf geduldiger en
verdraagt alles, omdat hij zijn lijden volkomen rechtvaardig vindt en als een
weldaad beschouwt waardoor zijn leven verbeterd wordt. Pas als de misdadiger
op dit punt is aangekomen en zijn innerlijk werkelijk steeds beter wordt, is de
tijd gekomen om de uiterlijke straffen in dezelfde mate te doen afnemen, als
waarin het innerlijk van de vroegere misdadiger naar waarheid verbeterd is.
Als wereldse rechters dat zouden begrijpen, konden zij
ook menige aartsmisdadiger nog omvormen tot een goed mens; maar zij staan bij
grote misdadigers meteen klaar met de doodstraf en maken de totaal
onverbeterlijke misdadigers daardoor juist tot volledige duivels in de
geestenwereld. Dat moet in het vervolg bij jullie echter niet meer voorkomen!
31
december
Beter een vol hart dan een volle buik
(GJE VII. 94, 12-17)
Ik zei: Waar ware en
levende liefde aanwezig is, bevindt zich ook echt medelijden en ware
ontferming. Hoe kan iemand die zich verlustigt in het pijnlijke sterven van
zijn medemens naastenliefde hebben? Weg daarom met alles wat onwaardig is voor
het hart van een goed mens!
Als je je naaste ziet
huilen, moet je niet lachen, want als je lacht, geef je hem te verstaan dat
zijn pijn je totaal onverschillig laat en ook je lijdende medemens, die toch je
broeder is.
Als je broeder echter
vrolijk is en zich verheugt over zijn geluk, gun hem dan de korte vreugde over
zijn geringe aards geluk! Mopper niet, maar wees blij met hem, dan wordt je
hart daardoor niet slechter, maar alleen edeler!
Als je een hongerig
mens ziet, terwijl jij meer dan genoeg hebt, denk dan niet dat de hongerige
zich wel even behaaglijk voelt als jij met je volle buik, maar bedenk dat hij
erg hongerig is en geef hem te eten, dan zul je daarna een grote tevredenheid
in je hart voelen, die je nog veel behaaglijker zal voorkomen dan je volle
buik; want een vol hart maakt de mens heel wat gelukkiger dan een volle buik.
Als je een zak vol
goud en zilver bij je draagt, terwijl je thuis nog veel meer bezit, en je komt
een arme man tegen die je groet en met je wil praten, kijk dan niet de andere
kant op en laat hem niet op de een of andere wijze voelen dat jij rijk bent en
hij arm is, maar wees vriendelijk tegen hem en help hem met veel vreugde uit de
nood! Als je dat doet,
zal je hart vervuld zijn van blijdschap, dan zal de arme voor altijd een vriend
van je blijven en je ware vriendelijkheid nooit vergeten.
Ware naastenliefde is
derhalve, dat men voor zijn naaste al datgene doet waarvan men redelijkerwijs
kan wensen dat hij het ook voor een ander doet.
Andere
uitgaven van uitgeverij De Ster:
Jakob Lorber
Het Grote Johannes Evangelie (11 delen)
Jakob Lorber
De Huishouding van God (3 delen - 1 deel verschenen)
Jakob Lorber
Van de hel tot de hemel (2 delen)
Jakob Lorber
Bisschop Martinus
Jakob Lorber
Aarde en maan
Jakob Lorber
Kruis en kroon
Jakob Lorber
Weg tot geestelijke wedergeboorte
Jakob Lorber
De wederkomst van Christus
Jakob Lorber
Bijbelteksten en hun verborgen betekenis
Jakob Lorber
Genezing en gezondheid
Jakob Lorber
Geheimen der natuur
Jakob Lorber
Brief van Paulus aan de gemeente van Laodice
Jakob Lorber
De geneeskracht van het zonlicht
Jakob Lorber
Juwelen van de Meester aller meesters
K.von Leitner
Jakob Lorber - schrijfknecht van God (biografie)
I.Kuhlmann
Zo gij niet wordt als kinderen
Leopold Engel
Aan gene zijde
Ralf Schuchardt
Alleen de bijbel?
G.Mayerhofer
Predikingen van de Heer
G.Mayerhofer
Levensgeheimen
I. Demetriades
Gesprekken over reincarnatie
Hannah Zluhan
Leven aan gene zijde
Gunther Holderer
Het leven na de dood (broch.)
UpToDate 2023-2024