door
-verkorte
uitgave
Uitgeverij
De Ster -Breda
Ginnekenweg 124, 4818 JK Breda, Tel.: 076
226700.
Oorspronkelijke titel: Naturgeheimnisse. Das
Naturgeschehen und sein geistiger Hintergrund nach den Offenbarungen durch
Jakob Lorber. Ausgewählt und bearbeitet von Viktor
Mohr. Lorber-Verlag Bietigheim. Verkorte
uitgave.
Nederlandse vertaling onder auspiciën
van de Jakob Lorber
Stichting, Warnsveld.
Foto omslag: Jim de Vries
Ontwerp omslag: Lisanne Franken
Copyrights @ 1987 Uitgeverij De Ster -
Breda ISBN 9065563911 NUGI: 626
Inleiding
1. De ontwikkeling van het leven.
-De
ontwikkeling uit het oerleven van de dierenwereld en de parelmossel
-De ontwikkeling van natuurzielen in
het dierenrijk
-De inwendig lichamelijke opbouw van
duiven en andere vogels
-Wordingsgeschiedenis en
levensbestemming van de duif
2. Het leven van de boom
3. Het evangelie van de wijnstok
4. Het ontstaan van de wervelwinden
5. Aardbevingen
1. Aardbevingen en hun oorzaken
2. Over aardschokken en
weersverschijnselen
6. De noord en zuidpool
1. De noordpool
2. De zuidpool
7. Ether, zijn gebruik en zijn werking
8. De Vlieg -Een blik in de wonderen
der schepping
1. Het ontstaan van de vlieg
2. De poten van de vlieg
3. De vlieg als bewaarder van het
evenwicht van de lucht elektriciteit
4. De vlieg als redder van het
mensenleven
5. De vlieg als instandhouder
van gezonde lucht
6. De vlieg als chemicus en elektriciteits verdeler
7. De vlieg als verzamelpunt van het
leven
8. De vlieg en het ontstaan van de
kometen
9. Oorzaak en wezen van het licht
10. Het wezen van de ether en van het
zonlicht
11. De vlieg als verzamelaar van licht
en leven
12. De vlieg als symbool van de
deemoed
9. De Grossglockner
-Een evangelie van de bergen
1. De Grossglockner
-Een vader van de bergen
2. Betekenis en het ontstaan van ijzer
3. Bergen als regelaars van de
luchtstromingen
4. Wezen en oorzaak van het gletscher licht
5. Het geestelijke en het materiële
6. Strijd van de geesten in de natuur
7. Weg ter verdeemoediging van de
natuurgeesten
8. De weg tot verbetering van de
natuurgeesten
9. Hoe de bestijging van een berg de
geest opwekt
10. De bergen als liefde en
wijsheidspredikers
11. De sterking van het gemoed in de
bergwereld
12. De bergen als plaatsen van
goddelijke openbaring
13. De bergen als spiegel van ons
innerlijk
N.B. De voetnoten zijn door de
uitgever ter verduidelijking toegevoegd.
De tegenwoordige natuurwetenschappen
zijn doorontdekkingen en uitvindingen bijna aan de grens gekomen van wat zich
met de middelen der moderne techniek in het natuurgebeuren laat onderzoeken.
Het indringen in de structuur van het atoom en zijn dynamiek voerde tot
omverwerpende inzichten, waarvan het nuttige gebruik zich op alle gebieden van
het menselijk leven uitstrekt.
De toepassing van de atomaire en de
elektronische energie kenmerkt een volledig nieuwe beschaving en laat de
mensen over krachten beschikken, waarvan het juiste of verkeerde gebruik het
verdere lot van de mensheid zal bepalen. Voerde de atoomfysica reeds tot een
nieuwe beschouwing van de oerbouwstenen, die de hechte band tussen het kleinste
en het grootste van de schepping vormen, de sprong in het wereldruim –al is het
door de beginnende ruimtevaart of door de huidige radar-astronomie
-schiep een uitgebreider beeld van het universum dat de veel te enge begrippen
der vroegere theorieën deed springen en nieuwe geweldige kosmische dimensies
opende.
Het is verbazingwekkend in welke mate
de wetenschap daarbij steeds dichter bij het wereldbeeld van Jakob Lorber komt. Steeds vaker
bevestigen haar ontdekkingen de waarheid van zijn natuurbeschrijvingen, die
reeds meer dan honderd jaar geleden vooruitliepen op veel van wat tegenwoordig
tot de diepste inzichten van het onderzoekswerk wordt gerekend.
Het geschrift van Jakob
Lorber -geïnspireerd door het 'innerlijke Woord', de
Goddelijke Stem in de geest -vormt juist in de natuurgeestelijke geschriften
de voor het gemoed en het verstand zo bevredigende synthese van religie en
wetenschap, waarnaar de tegenwoordige mens nu pas langzaam tastend doordringt.
Het heeft niet de opgave van de exacte wetenschappen om de gevonden
onderzoeksresultaten religieus of filosofisch te verklaren. Maar de vraag
omtrent het innerlijk wezen van al deze aan de natuur ontworstelde ontdekkingen
verlangt een duidelijke verklaring die alleen maar vanuit de geest kan worden
gegeven, daar het juist de geest is, die de hele natuur belevendigt,
bezielt, en zich door de zichtbare vormwereld van de natuur aan de mensen
openbaart.
Tegelijk met deze vraag komt ook de
andere vraag naar de zin en het nut van al het geschapene naar voren, evenals
de vraag naar het doel waarnaar al het geschapene streeft. Op deze elementaire
vragen geeft het gezamenlijk werk van Lorber, dat een
religieusgeestelijke levensleer zonder leemten aanbiedt, vanaf de oorsprong
der schepping tot aan haar voltooiing, een overtuigend antwoord. De basis van
deze scheppingsleer vormt het 'Grote Evangelie van Johannes', dat uitelf delen
bestaat, waarin de allesomvattende licht en levensleer van Jezus Christus is
vastgelegd. Lorber ontving echter ook (naast andere
grote werken met religieuze inhoud} enkele kleinere werken over het
natuurgebeuren. In dit boek zijn stukken opgenomen uit 'Himmelsgaben’,
'Die Fliege', 'Der Grossglockner'
en 'Naturzeugnisse'.
De daarin vastgelegde natuur
wetenschappelijke beschrijvingen krijgen tegelijkertijd een natuur geestelijke
uitleg en leiden de lezer naar het volledig vergeestelijkte wereldbeeld, zoals
de grote werken van Lorber uit een onuitputtelijke
volheid schetsen.
Dit boek zal hopelijk een wegwijzer
zijn naar dat hooggeïnspireerde geestesgoed, dat de naar inzicht en waarheid
strevende mens de liefde en wijsheid van God en de wonderen van Zijn scheppingsideeën
op een verhelderende wijze openbaart!
Viktor Mohr
I. De
ontwikkeling van het leven in
de dierenwereld
De ontwikkeling
uit het oerleven van de dierenwereld en de parelmossel.
Niemand weet waar het dierenrijk
begint. Het ziet er voor de natuuronderzoeker uit of zijn levensvormen en zijn
overgangen als in elkaar versmolten zijn, terwijl voor het oog van de geest
zich scherp begrensde verschillen vertonen. In de hele schepping zijn er geen
tweedingen die daarop een uitzonderingvormen. Daarom vergist de wetenschap zich
als ze meent, dat de natuur in haar klassen en vormen zich vermengt
Waar begint nu in werkelijkheid de
dierenwereld? Men vermoedt, dat het
water de moeder van alle dierenvormen is; maar waar je met een microscoop in
een waterdruppel dierlijke levensvormen ontdekt, staat het dierenrijk al op de
duizendste trap van haar ontwikkeling. Tot de eerste klasse van het dierenrijk
behoren de oneindig kleine bewoners van de ether. Ze vertegenwoordigen
daar ongeveer wat men 'atomen 'noemt en zijn zo klein (wel te verstaan
alleen maar voor je oog) dat op één punt, dat je alleen maar bij sterke
vergroting als zodanig kunt ontdekken, vele triljoenen ruimschoots plaats
hebben.
Zou je deze diertjes met je ogen
willen zien, dan zou je zo'n punt triljoenen malen moeten kunnen vergroten, wat
je echter niets zou opleveren, omdat het oog van een sterveling daar de dingen
nooit in waarheid kan zien, maar alleen het oog van de geest.
Deze diertjes*(* Men kan ze
aanduiden als 'atoomdiertjes') ontstaan door het samenvloeien van
zonnestralen, die elkaar overal in de onmetelijke scheppingsruimte ontmoeten.
Daardoor wordt het ook begrijpelijk
waartoe het vele licht dient, dat van de zon uitstroomt in de wijde, leeg
lijkende ruimte. Deze eerste diertjes zijn kogelvormig, hun oppervlakte is zeer
glad en hun voeding is de essentie van het licht. Hun levensduur is een triljoenste
deel van een seconde*
(* De Japans natuurkundige Hedeki Yukawa kreeg in 1952 de
Nobelprijs. Deze grote onderscheiding kreeg hij voor onderzoek van de atomaire
meson en hij ontdekte dat de levensduur een triljoenste deel van een seconde
was.), waarna zij -na hun dood -zich tot triljoenen verenigend -een tweede klasse
gaan vormen. Wat betreft de grootte onderscheidt deze zich niet veel van die
van de eerste klasse, maar het leven wordt al geconcentreerder en ondervindt
al een behoefte tot verzadiging: ze zijn dan ook van overeenkomstige opname
organen voorzien. Deze dierklasse kan men monaden noemen. De
levensruimte van deze diersoort is die sfeer 1 waar de planeten om de zon
cirkelen. Hun levensduur bedraagt het duizend biljoenste deel van een
seconde.**
(** In 1959 werd de ontdekking van een
nieuw, tot dan toe onbekend elementair deeltje door een team van Amerikaanse
atoomfysici bekend gemaakt. Dit atomaire deeltje heeft slechts de grootte van
een miniem klein deeltje van het proton (kerndeeltje) en zijn levensduur
bedraagt maar een miljardste seconde. Het nieuwe deeltje kreeg de naam x. U.Nul. Het was het eerste van een groot aantal nieuwe
elementaire deeltjes dat in de afgelopen jaren werd ontdekt.)
Zo'n proces wordt voor het oog
zichtbaar in de vorm van een vallende ster. Het veelvoudige leven van
zulke dieren verenigt zich daardoor weer tot één leven en komt
tevoorschijn uit hun lichte larven.
Deze vallen dan als zachtere of ook
wel steen vaste meteorieten op de aarde neer.
De nu vrij geworden
diertjes( -zielen) verzamelen zich dan op de spiegelgladde oppervlakte van de
zogenaamde schapenwolken. Bij deze wezens vindt dan weer een soortgelijke
verwekking plaats. Is dit tot op een bepaald punt steeds doorgegaan, dan worden
ze krachtens h un levenloze vrijgeworden
levensomhulsels al maar zwaarder en zinken dan onder de oppervlakte van de
luchtzee naar beneden. Daardoor heeft er weer een bepaalde gemeenschap van
deze diertjes met het in de lucht geconcentreerde, warmte bevattende licht
plaats; deze warmte is de zogenaamde elektrische stof of elektrisch vuur .
Hierdoor is nu een meer volkomen, zeer
levendige nieuwe klasse gevormd en deze vult de atmosfeer al als dichtere wolken
vormen. Als dan tijdelijk -al naar gelang van de meer of minder intensieve
uitstraling van het zonnelicht –deze wolken dankzij hun krachtiger potentie tot
een grote massa zijn aangegroeid, dan ontstaat er opnieuw een klasse.
Het leven ontbindt zich uit de nog altijd
kogelvormige larve, die nu zo groot is geworden, dat ze onder een microscoop al
waarneembaar is. Het slaat uiterst plotseling met grote snelheid als bliksem
op de aarde neer of gaat vaak ook in de vochtige delen van de lucht over*.
(* Weerlicht.)
Zo gaat dit leven gedeeltelijk in de
materie, gedeeltelijk in de vegetatie maar hoofdzakelijk in een klasse van
dieren over, die het dichtst bij zijn levenssfeer ligt.
In de leeg geworden larve komt na de
uittreding van het leven dadelijk de vochtigheid van de lucht en hij valt dan,
nadat veel van zulke larven zich verenigd hebben, als regen op aarde
neer. Nu pas begint een werkelijk aards dierenleven en wel in de tussenruimten
van de met water gevulde hulsjes. Want als de verloste* (** D.w.z. door een hogere
ontwikkeling vrijgekomen.) en vrij geworden geesten ui het laagste plantenrijk
dat bemerken, treden ze (volgens Mijn ordening) dadelijk uit hun hulzen en
verenigen zich bij miljoenen met dit als het ware elektrische dierenleven en
vormen de bekende infusoriën diertjes. Je
kunt je daar zelf van overtuigen: leg één of andere plant in het water en laat
haar daar enige tijd in liggen. Breng dan een grote druppel onder een
microscoop en je zult dan op een punt dat zo groot is als een zandkorrel een
menigte vrij levende en zich bewegende diertjes ontdekken. Dat is dus de eerste
diersoort, die in voor jullie waarneembare materie tevoorschijn komt.
Na verloop van enige tijd vertonen
zich in zo'n druppel reeds duizenderlei diersoorten, die wat betreft hun vorm
en gedrag essentieel verschillend zijn. Denk niet dat deze diertjes
tegelijkertijd ontstaan, maar er komt steeds door vereniging de ene klasse uit
een andere voort; met meer volkomen instrumenten zou je in de bouw van een
hogere klasse duidelijk talloze vormen van een lagere klasse ontdekken. Want
er zijn twee manieren van voortbrenging, namelijk die met zijnsgelijken
en die met een hogere klasse. Dit gaat als volgt in zijn werk:
Een hogere diersoort verslindt een
onnoemelijk aantal uit een lagere klasse: daardoor wordt uit de substantie van
de lagere soort en door de individuele aard van de hogere soort een aan de
laatste gelijke klasse voortgebracht. Wat betreft de vele daardoor vrijgekomen
geestelijke krachten in zulk een hogere soort, deze vormen, zich weer
verenigend, steeds weer een nog hogere klasse, welke handeling echter voor het
stoffelijk oog nooit zichtbaar kan worden, omdat zij geestelijk is.
Zo gaat het trapsgewijs steeds omhoog,
totdat weer duizend soorten doorlopen zijn. Dan komt er weer een indrukwekkend
proces dat zichtbaar is en da t zich aankondigt door stormen en hevige bewegingen
in het water, waarbij zulke geesten machtig worden en hun tegenwoordigheid door
de wind laten voelen. Daar heeft dan een deling plaats. Enkele verenigen zich
tot allerlei aardwormen en andere tot wonnen in het water. En de
verdere verwekking gebeurt dan doormiddel van zichtbare grotere hulzen, die
jullie 'eitjes' noemen en waaruit dan weer dezelfde soort voortkomt, om daarna
weer veelvuldige lagere klassen op te nemen.
Na zulke wormen komen dan de schaaldieren
en wel het eerst de slakken en mosselen die bijna
tegelijkertijd verschijnen, met dit verschil dat het ene in zekere zin
mannelijke deel van de wormen slakken wordt, en het vrouwelijke deel mosselen.
Deze diersoort heeft dan weer tot aan de schildpad een eveneens duizendvoudige
progressie. We zullen deze ordening niet verder volgen, maar willen nu bij de
zgn. parelmossel blijven stilstaan. Deze staat in de voornoemde rij op
de negenhonderdnegentigste trap van ontwikkeling en
is ontstaan uit de vereniging van de parelmoermossel met de parelmoerslak.
Hier verenigt zich namelijk een tweevoudig leven, een mannelijk en een
vrouwelijk. Het vrouwelijke leven sluit zich op in een uiterlijk ruwe, maar
inwendig gladde metaalachtig glanzende
dubbele huls. Daarin vegeteert het uitstekend, voedt zich met wormen en
gebruikt de uitgezogen larve voor de opbouw van haar huis.
Ziet een parelslak zo'n vrouwelijke
mossel, dan gaat hij op haar rimpelige schaal zitten en boort in de dunnere
delen gaten. Merkt de mossel deze op liefde gelijkende bezigheid, dan begint ze
de delen van haar voedsel die niet geschikt zij n voor vertering af te zet ten
op die plaats waar geboord wordt om deze dicht te stoppen. De slak op zijn
beurt verhindert dat zoveel mogelijk en zet door deze openingen zij n eigen
afval hierin af, waardoor zich binnen de opening langzamerhand een soort kogel
vormt, waaraan nog allerlei indrukken van strijd te zien zijn. Deze strijd
duurt vaakjarenlang. Dan verlaat de slak zij n plaats en gaat naar de mond van
de mossel. Hier steekt hij met zijn karakteristieke stekel door het vlees van
de mossel. Daardoor opent hij de deur voor het leven van de mossel, waarop hij
zijn eigen huis verlaat, zichzelf met dat leven verenigt en zich dan in een
hogere slakkensoort manifesteert als de zogenaamde nautilusslak, wiens
mooie huis een zichtbaar teken van haar hoger leven is.
Dit is de natuurgetrouwe geschiedenis
van de vorming van de parelmossel en kan als een zinrijk voorbeeld dienen hoe
doorvolharding en uithoudingsvermogen in het goede, een mooi en verheven leven
opgroeit door de vereniging van het goede en ware uit Mij en dat sterk en
moedig zelfs de storm der tij den voor zij n welzij n aan wendt.
Daarom moet ook de mens de stekel van
de deemoed in zijn innerlijk graven en daardoor voor zijn geest de deur van
het leven in zichzelf openen. En evenals de kostbare parelen als teken van het
edele streven in de dode mossel achterblijven, zo zullen de daden van de mensen
voor het nageslacht bewaard blijven, als ze zijn voortgekomen uit Mijn liefde
en waarheid.
Dit is een klein evangelie, dat de
parelmossel verkondigt. En zo ligt in elk natuurlijk ding een spoor verborgen,
dat overeenkomt met Mijn liefde en wijsheid.
De
ontwikkeling van natuurzielen in het dierenrijk
In het water van de zee huist een
eigenaardig wezen, dat jullie de naam 'poliep' geven. Dit dier, dat zich
op een bepaalde plaats vastzet als een soort boom, grijpt met zijn vele
slurfarmen de wormen en waterinsecten, die in zijn buurt komen en verslindt ze
in grote hoeveelheden; daardoor groeit hij dan vooral diep in de zee aan tot de
grootte als van een boom. Als nu zijn verteringsorganen steeds vaster zijn
geworden, begint hij, weer gelijk een boom, gedeeltelijk af te sterven en leeft
alleen nog maar met de laatst gegroeide slurven voort, tot hij wegens gebrek
aan voedsel eindelijk sterft. Daarna gaat zij n hele vormloze wezen over in
een ontelbaar aantal kleine, rode wormpjes, die afsterven, nadat het
poliepenlichaam is opgeteerd.
Dan verenigt hun leven * ("D.w.z.
wat de ziel betreft. Men moet bij deze verenigingen steeds aan de zielen van de
schepselen denken, minder aan het lichamelijke. Want alleen de eerste leven als
delen van de ziel in de schepselen van de hogere klasse voort. De lichamen
worden in hun atomen opgelost en dienen de hogere klasse slechts gedeeltelijk
tot de opbouw van het lichaam. ) zich tot een nieuw, waaruit een soort vis
ontstaat. Deze vis is bekend onder de naam inktvis (sepia). Hij kiest
zij n woonplaats bij voorkeur nog steeds in de grootste diepten van de zee.
Zijn voedsel bestaat uit een soort zwartbruine wormen. Wil hij eten, dan
vertroebelt hij het water met een zwarte vloeistof, die een verdovende werking
op die kleine diertjes uitoefent. Heeft de inktvis nu jarenlang duizenden van
zulke wormpjes verteerd, dan sterft hij af en de in hem krachtiger geworden
levens van de mestwormen verenigen zich tot het leven van een nieuw wezen. Dat
is de zogenaamde vliegende vis.
De vliegende vis voedt zich
gedeeltelijk met zee-insecten, gedeeltelijk ook met insecten, die hij in zijn
snelle vlucht uit de lucht vangt. Daarom is zijn inwendige opbouw ingericht
naar die van een vis en die van een vogel. Hij heeft blazen in zijn buik, die
hij ogenblikkelijk met lucht kan vullen en weer leeg kan maken. Hij Iaat door
een kanaaltje enkele druppels water in zijn blaas lopen; hieronder bevindt zich
een donker, metaalachtig uitziend weefsel, dat een temperatuur van meer dan
800 kan aannemen. Bevindt zich nu water in die blaas, dan wordt dat door
plotselinge verhitting dadelijk in damp opgelost en vult de blaas met
atmosferische lucht. Tijdens dit vullen, deelt de lucht zich dooreen innerlijk
elektrisch proces; het zwaardere uit de atmosferische lucht zinkt als druppels
vloeistof in de blaas en wordt door een eigen kanaal dadelijk naar buiten
gebracht. Het lichte gas stroomt echter de vele buisjesachtige
organen binnen, die door het hele lichaam lopen en brengt daardoor de
vleesmassa van de vis in een goede verhouding tot zijn natuurlijk gewicht,
namelijk zo, dat zijn lichaam ongeveer in evenwicht is met de atmosferische
lucht. Nu spant de vis zijn vleugels en kan zo vliegen als een vogel. Daarbij
geven de vinnen de richting aan.
Daar deze vis van een goedmoedige
soort is, heeft na het uittreden uit zijn vissenbestaan de volgende deling
plaats: het vrouwelijk deel verenigt zich en gaat dadelijk in een vogelsoort
over, die men 'zeemeeuw' noemt; het mannelijk deel verenigt zich ook met
vele van zijns gelijken en wordt zode 'duif'. Wat het lam is onder de
viervoeters, is de duif onder de bewoners van de lucht, waarom zij ook, zoals
bekend, door Mij als het beeld van de zachtmoedigheid, ja vaak als het beeld
van de Heiligheid Gods wordt aangehaald. En zo staat dit dier aan de top van
alle luchtbewoners en tegelijk door zijn zachtmoedigheid en volkomen
onschadelijkheid op de laatste (d.w.z. hoogste) trap, waarheen geesten* (*
D.w.z. ziele-elementen.) , tegelijk met talloze geesten
uit andere edele creaturen vereend, tot mensenzielen worden. Hun vrouwelijk
deel komt overeen met de liefde, hun mannelijk deel met de daaruit
voortvloeiende genade.
Er zijn in de zee zoveel diersoorten,
dat men zich zou kunnen afvragen op welke manier deze allemaal tot de trap van
de duif kunnen komen. Maar van de poliep zijn er zeer veel verschillende
soorten en voor elke diersoort in het water vindt men overeenkomstige
poliepen. En deze poliepen zijn doorgaans niet, zoals natuuronderzoekers denken,
een allerlaagste soort in de dierenwereld, maarveel
meer rustige zuiveringsinrichtingen, die altijd alles verteren wat ze te pakken
krijgen. En zo vormen ze een middenklasse tussen de wormen en alle
mogelijke vissoorten. Want door hen
wordt de wereld van de wormen tot een hogere trap bevorderd.
De vissen staan al op deze hogere trap
van ontwikkeling, zodat ze na hun levensvereniging tot luchtbewoners worden. En
zo komt bijna elke vissoort overeen met een vogelsoort. In de zee leeft echter
nog een ander soortdieren, wier laatste trap al zo gevormd is, dat ze
gedeeltelijk in het water en gedeeltelijk op het land kunnen leven. Dergelijke
dieren zijn de schildpad, en ook andere schildloze padden of
kikkersoorten, die reeds de zintuigen gezicht, gehoor, reuk, gevoel en smaak
hebben. Verder zijn de zeehond, de zeeleeuw, de walrus en ook alle met de vierpotigen overeenkomende dieren als half bewoners van
het water en van de aarde en van de lucht te beschouwen als overgangen: door
hun levensvereniging ontstaan overeenkomstige viervoeters op de aarde.
De
inwendig lichamelijke opbouw van duiven en andere vogels.
De vogelwereld staat
al op een hoge trap van levensvermogen. Het binnenste van een vogel bestaat uit
een hart, dat op het hart van een mens lijkt, een bijzondere maag, darmen en
een tamelijk grote long en lever. Deze ingewanden zijn aan de bovenkant door
een noodzakelijkerwijs licht beenderenstelsel en van onderen alleen door een
zachte huid omsloten. Het hart en de longen hebben dezelfde inrichting als die
van alle warmbloedige dieren. Maag en lever evenwel vertonen grote
verschillen. De vleesmassa bestaat uit lichte, witachtige vezels, verbonden
door een weefsel met fijne zenuwen, dat de mogelijkheid geeft tot een grotere
uitstrekking en samentrekking dan het vlees van andere dieren. De kop van de vogel
heeft buitengewoon scherpe zintuigen. Een adelaar ziet, zoals bijna elke vogel,
beter dan een mens ziet door een verrekijker; ook zijn gehoor overtreft verre
dat van de mens. Zijn reuk is scherper dan die van een speurhond. Zo kan een
adelaar een aas ruiken, dat een dag reizen ver ligt, en ook zij in smaak is zo
uitgesproken, dat hij zelfs het zout, dat hij lekker vindt, in vast gesteente
kan vinden.
Evenals de zintuigen van de vogel tot
de hoogste vorm zijn ontwikkeld, zijn ook zijn hersenen zeer gevoelig en
actief; hij heeft meer intelligentie dan alle andere dieren, de olifant niet
uitgezonderd. Dat hier al de eerste graad van geestelijke activiteit te vind en
is, bewijst hun goede geheugen, waardoor sommige vogels zelfs vele wijsjes
alsook woorden of hele zinnen kunnen Ieren, wat geen ander nog zo gemakkelijk
af te richten dier kan.
Hieruit kan men opmaken, dat deze
dieren de mens nader staan dan de andere dieren, die zich, moeizaam met hun
poten over de aarde voort bewegen. Dit alles wordt veroorzaakt door de innerlijke
bouw van de vogel. Hij bezit grote gevoeligheid voor de indrukken uit de
buitenwereld en kan zich in zijn hersenen al bepaalde voorstellingen maken.
De voortplanting van de vogels gaat
door bevruchting der eieren. Het vrouwtje bezit de mogelijkheid zichzelf door
middel van een soort blaasjes te vermeerderen. Dit heeft in de eierstok als
volgt plaats:
Van het hart gaan fijne organen uit,
waardoor een wit sap wordt geleid. Waar deze organen uitkomen, daar vormt zich
uit dit sap een netachtig weefsel. Heeft dit weefsel de juiste vorm gekregen,
zodat het er uitziet alsof kleine trechtertjes aaneengeregen zijn, dan wordt
het aan de ruggegraat bevestigd door zich vormende
organen. Vervolgens laten deze organen daarvan los en richten zij hun monding
in de trechtertjes. Daarna worden op dezelfde manier vaten, die van de maag
uitgaan, door de lever ook in de monding van deze trechtertjes geleid. Wanneer
alle vaten door het hart iets zijn verwijd, dan groeit er in elk van die vaten
nog een nieuw bij, dat zijn monding eveneens richt in een van de trechtertjes
Is nu dit organisme -in een tijd, die
evenredig is met de natuur en de grootte van de vogel geheel gevormd, dan
wordt uit de maagsappen eerst een taai druppeltje zo afgezet, dat de monding
van de beide in elkaar geschoven organen in het midden van dit druppeltje
steekt. Daarna trekt het buitenste orgaan uit het hart waterheldere sappen
aan. Deze sappen doen het buitenste, van de maag afkomstige druppeltje als een
zeepbel uitzetten en vullen het al naargelang de natuur en grootte van de
vogel, tot het zo groot is als een mosterdkorrel, een hazelnoot of zelfs een
appel. Nu beginnen meteen uit het bloed komende sappen in dit witte kluwentje
in te dringen en vormen de eidooier.
In dezelfde tijd ontwikkelen zich door
het darmkanaal eveneens uiterst fijne geleide organen. Zo heeft de hen (als
vogelvrouwtje) twee afvoerkanalen: een om de uitwerpselen af te voeren, en een
om het rijp geworden ei te leggen. Voor de uitmonding van het afvoerkanaal van
de uitwerpselen verenigt zich het tweede kanaal daarmee door de eerder genoemde
van het darmkanaal uitgaande organen. Zij vormen een wijde buis, die zich bij
de eierstok in evenveel armen verdeelt als er trechtertjes zijn. Door dit
orgaan wordt bij de paring een etherisch -geestelijke stof zeer snel in het
centrum van de dooier gebracht. Deze stof is datgene, wat reeds eerder werd
genoemd bij de vereniging van dierlijk leven uit het water en de aarde*. (*
Namelijk levende natuurzielen-substantie)
Wanneer dat heeft plaatsgevonden, dan
groeit het middelste orgaan, dat van het hart uitgaat, tot een bijzonder fijn
weefsel om dit nieuwe leven, en wel in de vorm van een zeer kleine, geheel
naakte vogel. Dit weefsel strekt zich vanuit zijn centrum in alle richtingen
door het ei uit, en opent voor zich daarmede de wegen tot voeding.
Daarna scheidt het orgaan uit de maag
een kalkachtige massa af, afkomstig van daar opgeloste steentjes, die door de
inwendige warmte van de vogel verhardt tot een vaste schaal om het ei. Nu is
het ei klaar. De vrucht wordt door de warmte bij het uitbroeden volkomen
levend. Nadat zij tot vorming alle voeding in het ei heeft verteerd, doorbreekt
zij de schaal en treedt als een volkomen vogel in de buitenwereld,
voorzien van alle talenten en gaven, die zij nodig heeft.
De maag van een vogel
bestaat uit stompe, op spieren gelijkende bladen en bevat altijd een kleine
voorraad steentjes. Hij opent zich en neemt voedsel uit de voormaag op. Is dit
nu tussen de bladen gekomen, dan beginnen deze tegen elkaar te wrijven, zoals
men doet als men in zijn handen wrijft. Daardoor wordt het voedsel vermaald met behulp van de zich in de maag bevindende
steentjes, waardoor die steentjes steeds kleiner worden. Door deze wrijving
wordt tegelijkertijd ook een elektrische warmte opgewekt, waardoor de
afgeschuurde steen deeltjes chemisch omgezet worden. Het kalkachtig deel wordt
dus gebruikt om het nog zachte ei een harde schaal te geven; het minerale deel
echter dient tot voeding en onderhoud en het stevig maken van de maagbladen; de
neerslag wordt met de afval verwijderd
Naast het verteringsproces werkt de
minerale kost als de zogenaamde zuil van Volta voor het ontbinden van het
fijne waterstofgas, dat dadelijk naar vrije verkiezing uit het herhaaldelijk
opgenomen water kan worden ontwikkeld en wel op de al eerder bekend gegeven
manier* (* Zie vliegende vis.)
De zuurstof namelijk, of het zure uit
het water, verbindt zich met het gelijksoortige minerale uit de stenen. Ook het
bijzonder zware vet uit het gas wordt afgescheiden door een buitengewoon fijn
organisch filter. Het zuivere gas echter stroomt in talloze kleine organen in
de schacht van d e veer; deze organen worden van tevoren gevormd door
nevenorganen uit het afgescheiden vet, vermengd met andere uit het bloed
opgenomen vloeistoffen. Er bevindt zich namelijk in de schacht een zogenaamde
'ziel' of 'veermoeder', die uit vele aan elkaar gerijgde
blaasjes is gevormd.
Wil de vogel nu vliegen, dan vult hij
in een ogenblik deze blaasjes en ook zijn andere organen met dit gas, waardoor
hij veellichter wordt. Dan breidt hij dadelijk zijn vleugels uit, verheft zich
heel gemakkelijk, geeft met zijn staart de richting aan en bestuurt zijn massa
behendig met zijn vleugels.
Alleen maar als hij begint te vliegen
heeft hij zijn vleugels nodig om omhoog te komen, maar tijdens het vliegen
wordt hij lichter en lichter, waarbij hij dan zijn vleugels niet meer voor het
dragen gebruikt, maar alleen om zich voort te bewegen.
Wil een vogel dan weer omlaag, dan
Iaat hij zoveel gas uitstromen als nodig is en vult dan zijn schacht met
atmosferische lucht.
Ook de long is zo uitgerust, dat zij n
elasticiteit veel groter is dan die van welk ander dier ook. Want een vogel kan
naar verhouding honderdmaal zoveel lucht naar binnen ademen als een mens.
Met de lucht heeft dan een soortgelijk
proces plaats als met het water in de maag. Het gas stroomt daar in de holle
beenderen. De zuurstof verenigt zich met het bloed om de zenuwen, spieren,
pezen en beenderen te vormen. Alleen de stikstof wordt weer uitgeademd en kan
gebruikt worden voor het voor iedere vogel kenmerkende fluiten.
De lever is bij een vogel van dezelfde
hoedanigheid als het celweefsel onder de blaas van een vis. Ze bestaat uit een
grote hoeveelheid piramidevormige blaasjes, die alleen maar met heel lichte en
meer luchtig gehouden slijmachtige vezels aan elkaar zijn bevestigd. Deze
piramidale cellen of blaasjes hebben de eigenschap van kleine batterijen; ze
zuigen het door de wrijving van de maagbladen ontwikkelde elektromagnetische
fluïdum in zich op en worden nu één voor één als een elektrische batterij
gevuld. Dit elektromagnetische fluïdum wordt dan altijd, zodra de vogel wil
vliegen, gebruikt voor het al bekende gas.
Wat echter bij zulk een proces van de
zogenaamde koolstof wordt ontbonden, verzamelt zich in een eigen kleine
galblaas en wordt door de maag weer opgenomen als iets zwaar verteerbaars in de
vogelmaag komt, wat vooral bij de duif vaak het geval is.
De duif behoort tot die klasse van
vogels, die uit alle drie de rijken van de natuur haar voedsel kan opnemen,
bijna net zoals een mens. Ze kanzaad, gras, wormen, insecten en zelfs kleine
steentjes verteren. Gezien de ontstaanswijze van haar zielsdeeltjes zijn er
veel verschillende soorten duiven. De edelste van al die soorten is de
huisduif, die gemakkelijk te herkennen is aan de verschillende kleuren van haar
veren. In de dierenwereld is het kenmerkend dat waar een zelfde soort tamme
dieren in verschillende kleuren voorkomt, die ook al het dichtst bij de mens
staat. De kleur drukt hier de innerlijke geaardheid uit. De witte kleur is de
edelste, omdat ze in de dierenwereld overeenkomt met een bijna vlekkeloze
innerlijke gemoedsaard. Zo is de huisduif -als de edelste soort in de vogel
wereld -de samenvatting van het leven van alle die vóór haarwaren, alsook van
bijna talloze soorten van andere zachtaardige luchtbewoners. En zo is ze ook
een opnameorgaan van het hogere leven uit het plantenrijk en zelfs ook uit het mineralenrijk.
Als de duit sterft, verenigt zich met
haar levensprincipe het leven van alle mogelijke soorten vogels en landdieren,
alsook dat van planten en stenen en treedt als zo'n verenigd geestelijk leven
in de mens.
Er zij n nog wel
duizenden soorten van luchtbewoners en ook viervoeters op aarde, via welke
zulke overgangen plaats hebben, want ~ zo zegt de Heer, "Niemand kent Mijn
wegen -ook een engel uit de hemel niet -dan Ik alleen en degene die Ik het wil
openbaren. Voor wie gelooft worden vele wonderen ontsloten. Maar de ongelovige
is noch te raden noch te helpen. Tevergeefs kijkt hij met zijn blinde ogen in
Mijn grote werkplaats van het leven. Waarlijk, Ik zeg u: hij zal niets anders
vinden dan excrementen van de dood. Want het leven is geestelijk. En geen
microscoop is in staat haar wijze van werken te bespieden: alleen het oog van
de geest, dat is het geloof, kan de diepe wonderen van het leven onderkennen.
De duif is een eenvoudig dier. Maar
juist door deze eenvoudkan ze zich op haarvleugels boven al het aardse in de
lichte lucht verheffen. Wees ook zo! Wie in zachtmoedigheid en rechtschapen
eenvoud als een duif is geworden, diens geest zal evenals dit aanschouwelijke
zinnebeeld, in het rijk van het leven uit Mij met snelle vleugels hoogten
bereiken, waarvan geen sterfelijk mens ook maar het flauwste vermoeden
heeft".
2. Het
leven van de boom
Elke boom heeft een vegetatieve* (*De
vegetatieve ziel wordt ook wel natuurgeest genoemd. Dit is een organische
zielsvorm van oerlevensvonken, die voortkomend uit de
geest van de gevallen oergeest Lucifer zich na het doorlopen van talrijke
natuurwezens ordelijk hebben samengevoegd en daardoor reeds tot opbouwers van
hogere levensvormen worden aangesteld.) ziel gekregen, of wat gemakkelijker te
begrijpen is, in elke boom woont een stille geest.
Deze geest bezit een heel eenvoudige
intelligentie. Daardoor kent hij de voedingsdelen die hij nodig heeft uit de
aarde en maakt dan volgens Mijn wil duizenden armen aan zijn wortels op de
plaats waar hij bij voorkeur woont.
Met deze armen neemt hij uit de losse
aarde de sappen tot zich en voert die door de door hem gevormde buisjes en
kanalen tot aan de top van alle takken
De grovere sappen worden in de stam
afgezet en de nog onzuivere daarvan worden naar de schors gevoerd. De fijnere
sappen worden voor de vorming der takken gebruikt. Waar een tak uit de stam is
gegroeid, ziet men de tak bijna tot in het centrum van de stam ingedrongen in
een veel fijnere structuur. Dit bewerkt de intelligentie van de boomgeest, die
de vaten en buisjes in het hout van de takken wel tienmaal fijner maakt dan die
van de hoofdstam. Door die fijnere buisjes kunnen ook slechts fijnere sappen
gaan, die veel etherischer zijn.
Hetzelfde vindt nu plaats van de
takken naar de twijgen en daarom is het sap in de twijgjesweer meer dan tien
maal fijner en substantiëler en dus ook krachtiger dan dat van de stam naar de
takken. Van de twijgen uit worden op duizenden plaatsen heel veel uiterst
kleine buisjes opengelaten, waardoor wederom in tienvoudige verfijning dat is
chemisch fijner -sap wordt geleid.
Door dit sap vormt de boomgeest naar
zijn eenvoudige intelligentie de volgens Mijn ordening voor zo'n boom
karakteristieke bladeren of naalden. Is zo'n blad of naald dan volgens de orde
volkomen uitgegroeid, dan worden de kanaaltjes en organen die vanaf de
twijgjes daarheen leiden, langzamerhand gesloten, zodat ervan de duizenden
buisjes maar één middelste wordt opengelaten en daardoor krijgt het blad dan
zij n voedsel.
Tenslotte wordt ook dit kanaaltje
gesloten en dan valt het bladverdord van de boom.
Aan de uiterste uitlopers van de
twijgjes bevinden zich miljoenen organen van de allerfijnste
soort met een doorsnede van een naald, die voorzien zijn van een soort dierlijk
leven. Als de sappen daar aankomen dan vindt daar een formele strijd plaats,
want dan wil de nog onzuivere natuurgeest uit zijn gevangenschap in de boom ontsnappen
en het hele materiële wezen van de boom zo te zeggen in de steek laten: maar
bij zo'n poging vernauwen deze organen zich zo, dat ze hem de doorgang
versperren
Daar hij daardoor met zijn eenvoudige
intelligentie zijn gevangenschap beseft, ziet hij langzamerhand van zijn
vergeefse pogingen af en neemt zijn toevlucht tot bescheiden deemoed, waardoor
dan zijn hele wezen zich in liefde begint te veranderen.
Terwijl dit gebeurt, worden deze zeer
vernauwde organen door de warmte van zijn liefde zachter en wijder en hij zelf
wordt daardoor etherisch en werkelijk levend door zijn liefde.
Als dit is gebeurd, erkent hij met
zijn verhoogde intelligentie het overeenkomstig goede van de liefde en
ontwikkelt vol liefde vruchten aan de uiterste uitlopers van deze organen. En
als dat voor het menselijk oog nog nauwelijks zichtbaar gebeurt, wordt uit
Goddelijke Erbarming door de warmte en het licht van
de zon een uiterst klein vonkje ingeblazen.
Op de vele honderden
vruchtaanzettingen en uitlopers wordt dit vonkje dan begerig door hem gegrepen
en zorgvuldig in een klein hulsje opgesloten.
Door de weinig zorgzame traagheid van
de boomgeest gebeurt het dikwijls, dat menige uitloper over het hoofd wordt gezien,
maar dan vlucht na korte tijd dit vonkje weer naar zij n oorsprong terug; de
vaten van het takje worden dan meteen afgesnoerd en de vrucht valt weldra
verdroogd van de boom. Maar in de volgroeide vrucht wordt dit levensvonkje in
een klein hulsje in het midden van de zaadkorrel goed en zorgvuldig bewaard. En
omdat het een levensvonkje uit Mijn erbarmende Liefde is, bevat het
overeenkomstig aan zijn oorsprong een oneindig aantal van zijn soort. Uit zo'n
zaadje kunnen in duizend jaar wel meer dan evenveel miljoenen gelijke bomen
ontstaan, tot in het oneindige toe. Want Ik ben eeuwig en oneindig in het
kleinste zowel als in het grootste en oneindige zelf.
Het ontstaan van zo'n boom is heel
eenvoudig. Het zaadje in de aarde roept een in de materie verbannen geest
(natuurgeest) naar zich toe en sluit hem in zich. Daardoor krijgt zo'n geest de
eerste opwekking tot leven en de meest eenvoudige intelligentie. Omdat hij in
de grond van de zaak boos* (* Oorsprong uit Lucifer) is, wil hij dat
levensvonkje, dat uit de barmhartige liefde van God is ingeblazen, dadelijk
moordlustig bemachtigen, maar dit levensvonkje ontwijkt zijn vervolging steeds.
Daarom zoekt deze geest dan steeds aan hem gelijkstaande delen of geesten** (**
Ziele intelligenties.) op in de aarde en vergroot zich daardoor zichtbaar,
zoals men aan een opgroeiende boom kan zien. Dit groeien van de boom geschiedt
juist door het moordlustige streven van deze ontbonden geest of liever van een
heellegioen van zulke geesten.
Het levensvonkje ontsnapt steeds hoger
buiten het bereik van zo'n boosaardige achtervolging. In hun boosheid verharden
vele miljoenen en nog eens miljoenen van zulke door het levensvonkje
aangetrokken geesten weer tot stomme, dode materie, wat te merken is aan de
schors en het hout van de boom. Door zulke vaak jarenlang voorgezette
achtervolging worden zulke geesten eindelijk toch weer verdeemoedigd en geraken
tot een daarmee overeenstemmende nuttige vrijheid en worden tenslotte één met
het levensvonkje.
Zo'n geest, die zich op deze manier
liefdevol met de levensvonkjes in de nieuwe vruchtafzettingen heeft verenigd,
wordt, nadat de vrucht rijp is geworden, etherisch vrij. Hij gaat volgens Mijn
eeuwige ordening in een hoger, intelligenter wezen over en dat gaat zo door,
tot hij uiteindelijk in de mens zelf komt.
Zijn namelijk door zo'n boom, die een
materiële verlossingsinrichting is, zoveel mogelijk natuurgeesten verlost en
hebben deze verloste geesten in hun etherische vrijheid uit de meest verschillende
bomen en gewassen zich liefdevol verenigd, zodat ze een geest met een hogere
intelligentie zijn geworden, dan worden zulke geesten inde dierenwereld
overgebracht om tot een tweedetrap van ontwikkeling te komen.
Verenigen zich dan weer zulke geesten
uit de dierenwereld in lief de tot één geest, dan is zo'n geest in staat tot
een hogere trap op te stijgen en als een eenvoudige geest ( en wel als 'ziel ')
in een mens te worden gelegd. Van hieruit kan hij dan na zijn rijping
zelfstandig en vrij werkend naar buiten treden om zijn eeuwig liefhebbende
Oerbron te aanschouwen. Zo'n geest zal nooit iets met de materie te maken
hebben. Alleen met de in de mens weer boos geworden geesten, waarbij geen op
verstandige wijze toegepast liefde middel iets uitwerkt, wordt weer een
gelijksoortige langdurige weg ingeslagen.
Een op deze wijze uitgediende
boomstronk* (* Dat is een boomstronk, die op de geschetste manier zijn
geestelijke levenselementen in hogere trappen van bestaan heeft
afgegeven) sterft dan weer af, droogt
uit en vergaat.
Zie, wat Ik terwille
van een enkele, hoogmoedig geworden engel ** (** Lucifer) doe! Waarlijk, er zou
nooit een aarde, noch een zon, noch iets anders materieels geschapen zijn, als
deze engel deemoedig was gebleven. Alleen uit liefde vulde Ik, de eeuwige
liefde, de oneindigheid met zonnen en werelden, om ook maar het kleinste
deeltje van deze gevallene nog te kunnen redden.
Bedenk dus wat Ik ter wille van u
alles heb gedaan, nog doe en eeuwig zal doen. Ik, de eeuwige liefde. Amen.
3. Het
evangelie van de wijnstok
De wijnstok behoort in het plantenrijk
tot de meer edele soorten; hij is pas na de zondvloed uit Noach’s
tijd als het ware opgegroeid en door Mij omgevormd en gezegend. De oorzaak
daarvan is dat hij bij zij n eerste ontstaan door de wil van Mij n vijand, voor
de eerste mens een steen des aanstoots werd, toen deze Mij het meest was
vergeten. (* Heeft betrekking op Adam. Zie: 'Haushaltung
Gottes', DL 1, 13- 4.)
Na de zondvloed heb Ik de wijnstok
toen zijn gif ontnomen en heb hem viermaal gezegend; en juist door deze
viervoudige zegening hoort de wijnstok nu tot de edelste plantensoorten.
In elke bes vind je één of meer
hartvormige pitten. Uit deze hartvormige pitten kan men altijd de
gevolgtrekking maken dat een plant min of meer volkomen is. Want evenals het
hart van de dieren steeds meer overeenkomt met het hart van een mens naarmate
deze dieren meer volkomen worden, is dat ook het geval met de pitten uit het
plantenrijk. En de verenigde geesten van zulke meer edele gewassen kunnen bij
hun ontwikkelingsproces ook een groot aantal dierlijke trappen overslaan, ja
zelfs vaak dadelijk in de klasse van de mensen worden opgenomen.
En ze hebben ook nog dit voordeel,
dat, terwijl hun geestelijk deel zich rustig verder ontwikkelt, hun materiële
huls, die bestaat uit talloze zachte hulsjes, waarin in elk een hogere
levensvonk is ingesloten, aan hogere levende wezens eerst tot voedsel van het
lichaam, en daardoor ook tot voeding en ontwikkeling van de ziel dient.
Vruchten, zoals bijvoorbeeld koren en
andere grovere vruchtensoorten, dienen voornamelijk tot voeding van het
lichaam, maar de vrucht van de wijnstok dient, bij zuiver en matig gebruik,
meer tot verlevendiging van de ziel dan van het lichaam.
De pit van de druif is zo gevormd, dat
hij in het midden van de bes als een kind in het moederlichaam groeit en tesamen met de bes rijper wordt. Hierin stijgt door het
merg van de wijnrank in een fijner dan spinrag geweven haarvaatje een etherisch
vurig sap omhoog, waarmee het binnenste hulsje van de pit wordt gevuld. Dit
hulsje is zo klein dat het maar een tienduizendste deel van de grootte van de
olieachtige pit inneemt, en dat wordt dus met deze vurige substantie gevuld.
Dan wordt het haarvaatje afgesnoerd en vanuit dit buisje vormen zich dan
meerdere kleine zijkanalen en deze omgeven, als het ware er omheen gewonden,
het hulsje met genoemde olieachtige substantie, die daardoor olieachtig zoet
wordt, omdat ze uit de edeler geestelijke substanties werd gevormd, die vroeger
al in de lagere plantenwereld was gerijpt.
Is deze tweede handeling geschied, dan
wordt dit haarvaatje voor de tweede keer weer samengesnoerd en vormt dan al
dadelijk de vaste pit op de volgende manier:
Daar gedurende de korte tijdsperiode
van de samensnoeringen de sappen zich over de hele
lengte van het buisje hebben verdicht, barsten de sappen er uit op de plaats
waar het buisje het zwakst is en dat is onder het samengesnoerde punt. De
verdichte vurige sappen verdringen zich dan in liefde ijverend om hun
middelpunt. Als de pit nu enigermate de nodige vastheid heeft bereikt en de nog
altijd opstijgende sappen slechts op hetzelfde sap stoten en niet meer de
warmte van het innerlijke levensvonkje voelen, dan doorbreken deze sappen dit
kanaal en omspinnen de pit als een rups haar pop. Tegelijkertijd wordt door de
buitenste, grovere kanalen, die in de wijnrank opstijgen, een grotere huls
gevormd en dat alles gebeurt natuurlijk door de eenvoudige intelligentie van de
in zo'n plant wonende geesten. Als deze grovere huls* (* De bes, druif.) nu een
bepaalde vastheid heeft bereikt, barsten de edelere vaten, die de pit omgeven,
en vloeien dan in een zoetig, geestelijk sap in deze huls. Daar deze huls
oorspronkelijk ook door sappen wordt gevormd, die vanuit haar natuur zuur
moeten zijn, omdat de vrucht of liever de schil vast moet worden, komen binnen
deze schil aanvankelijk twee soorten sappen samen, namelijk een wrang en een
zoet sap; daardoor komt het ook dat een onrijpe bes erg zuur smaakt.
Langzamerhand echter wordt het wrange
en slechtere door het inwendig zoete en goede overwonnen en naar de uiterste
grens geduwd als vaste schil. En zo wordt dan, als een goed voorbeeld voor de
mens, door het van binnen opstijgende goede ten eerste het leven in een
ongebonden vrijheid behouden, wat de pit hier laat zien, want alle haar
omgevende sappen worden steeds losser en milder en daardoor ook rijper en meer
vergeestelijkt; ten tweede wordt het overwonnen wrange en als het ware slechte
ook goed, daar het tot materiaal voor de vaten van zo'n plantenheiligdom wordt.
Men kan aan de wijnstok ook bladeren,
twijgen en in plaats van kleine twijgjes de welbekende hechtranken ontdekken.
Als men dit gewas zorgvuldig beschouwt, zal men daarin al meer dierlijk leven
vinden dan in enig andere plant.
Deze hechtranken ontstaan weliswaar op
dezelfde manier als de druif zelf, maar de natuurgeesten hadden nog te weinig
liefde in zich, en daardoor ook te weinig leven om een vrucht te vormen. Als ze
nu volgroeid zijn en merken, dat in hen geen leven is om een vrucht te vormen
-en dat eigenlijk vanwege een soort zorgeloosheid -dan denken ze met hun
eenvoudige intelligentie, dat het levensvonkje als het ware van hen is
weggelopen. Ze strekken zich zo ver mogelijk uit en als ze dan iets voelen,
geloven ze in hun blindheid, dat ze het leven hebben gevonden, omwikkelen het
dan op dezelfde manier als waarop de vaatjes de pit omhullen en laten het niet
meer los. Maar het blijkt nu, dat ze bij het zover weggrijpen in plaats van het
levende dood met hun armen hebben omwonden en daaraan sterven ze zelf.
Dit is een kleine wenk. Als iemand
zijn innerlijk buiten beschouwing laat en alleen maar gelooft de volheid van
het leven te moeten zoeken in de ver uitgestrekte scheppingsruimte, dan strekt
hij eveneens zijn ogen en armen ver uit naar de dood; en Ik leer toch door
dagelijkse ervaring duidelijk aan iedereen, dat de wereld steeds mooier,
heerlijker en verlichter wordt, naarmate men verder van haar verwijderd is.
Daar kan ook een panorama van getuigen; naar een ver verwijderd gebergte kijkt
men vaak met aandacht en genoegen. Maar hoe is het, als men zelf dat gebergte
heeft bereikt en men vindt daar niets moois en ook geen ander genoegen dan
alleen maar het vergezicht op nog verder af gelegen streken? Daarin ligt het
ook, dat, hoe meer men zich van de wereld afwendt en zich als het ware van haar
verwijdert, des te mooier, verlichter en doorzichtiger zij ons voorkomt; pas
dan heeft hij, die Mijn werken beschouwt en er acht op slaat, daaraan echte
vreugde.
Want het leven woont in ons -en de dood
ligt buiten ons! Wie
naar het leven streeft en levend wordt, voor hem wordt alles stralend licht en
levend. Want wie leven heeft, die bezielt alle dingen met leven en zo worden
ze dan levend voor hem en door hem. De dood moet zijn gevangenen aan de levende
afstaan.
Wie echter naar buiten toe streeft,
naar wat het ook is, die streeft naar de dood en grijpt al gauw het eerste het
beste wat hem onder ogen komt en dat is op zichzelf niets anders dan de dood.
Zo iemand verstrooit zijn leven, wordt al maar zwakker en sterft tenslotte
geheel. En dan Is voor hem ook alles dood en als niet bestaand. Waardoor zo
veel mensen zelfs Mij, het meest Levende leven, uit hun oog en hart verliezen,
omdat Ik helemaal niet meer voor hen besta.
Een derde extremiteit van de wijnstok
is het blad. Dit wordt uit een drievoudig sap gevormd. Van het merg van de
ranken gaan kanalen uit op de plaats waar een nieuw lid wordt gevormd. En dat
geschiedt als volgt:
Het streven naar Mijn in het zaadje
gelegde levensvonkje heeft hier al veel levendiger plaats, zoals reeds bij het
groeien van de boom werd uiteengezet*. (* Zie het leven van de boom.) Als nu de
arglistige natuurgeesten bemerken dat dit vonkje in de centrale vaten
opstijgt, volgen ze allen snel dit vonkje in deze kleine stengels. Maar zodra
het vonkje dan een zekere hoogte heeft bereikt, slingert het zich bliksemsnel
om de zijtakken van deze dwaze geesten. Deze rennen echter desondanks het
vonkje na en weten door de vele krommingen van het hoofdorgaan niet, waarheen
het vonkje is gegaan. Ze zoeken het daarom op de plaats waar de wijnstok een
lid heeft gevormd, schieten hier met kracht uit de stam en vormen op deze
manier de steel van het blad.
Als ze het levensvonkje daar ook niet
gevonden hebben, willen ze met hun eenvoudige intelligentie zich in alle
richtingen begeven om het vonkje te vinden. Daarom breiden ze zich in alle
richtingen netvormig uit en maken naar onderen veel uitlopers, waardoor de
haren onder het blad worden gevormd. Door dit zoeken vullen ze dan ook de
tussenruimten met hun substantie.
Als het levensvonkje merkt dat een
voldoende hoeveelheid naar buiten is gestroomd, snoert het heel snel zijn
kanalen dicht, behalve het middelste. Zelf breekt het dan vaak juist in het
midden van zulke horden uit, waarna het bekende proces opnieuw begint.
Zo'n handeling heeft bij elk lid van
zo'n wijnstok plaats.
Deze bladeren Iaat het levensvonkje
daarom ontstaan, opdat ten eerste zijn verdere ontwikkeling in een koele
schaduw kan plaats vinden en ten tweede zuigt het dan zelf voor de vorming van
het sap, dat zijn pit omgeeft, uit de uit Mijn (genade)zon stromende lichtzee
de etherische stof in zich op; daaruit bestaat eigenlijk de viervoudige zegen.
Deze viervoudige zegen wordt dan, als
de druif is uitgeperst, het geestelijke in de wijn. Maar niet eerder dan dat al
het onzuivere uit het sap is verdreven, komt het geestelijke in het sap
tevoorschijn. Ook hier zien we weer een klein evangelie: de innerlijke kracht
van het leven gaat dan pas werkzaam en voelbaar in de gezuiverde materie over,
als deze door zelfwerkzaamheid, weliswaar met alleen maar sterke hulp van Mij,
de parasieten van de dood naar buiten heeft gewerkt. Dan wordt de materie zelf
verlichten zuiver, zoals het sap van de druif in het vat.
Door een dergelijk teruggetrokken zijn
uit de wereld in het beschuttende en stevige vat van de deemoed, wordt ook het
materiële wezen van de mens door de inwerking van de naar voren komen de
geest gezuiverd. In deze deemoed heeft dan een overeenkomstige gisting plaats,
waardoor al het onreine en dode van de wereld weer wordt teruggegeven. Het
leven echter, verenigd met zijn geheiligde materie, blijft als een goede wijn
in het vat van de deemoed eeuwig en krachtig tesamen.
4. Het
ontstaan van de wervelwinden
De materie is niets anders dan een
school ter verdeemoediging van de hoogmoedige geesten. Het water is in zijn
zuivere bestanddelen een genadevloed uit Mijn erbarmende Liefde. Het licht van
de zon is wat betreft het licht geven afkomstig uit Mijn genade, en de warmte
komt voort uit Mijn Liefde.* (* Dit begin is de sleutel tot het begrijpen van
de diepe betekenis van die geweldige natuurgebeurtenissen, waarin de mens
slechts catastrofen en vernietiging meent te zien. Lorber
daarentegen schildert deze gebeurtenissen als een geestelijk verlossingsproces
van ontzaglijke dynamiek.) Daarom ook zijn die diertjes die uit het licht
ontspringen ** (**, Lichtatomen en
lichtmonaden.) niets anders dan de dragers van Mij n liefde en genade, die
vanaf Mijn hoogte tot de materiële diepte van de aarde neerdaalt. Ze zij n
niets anders dan talloze tot leven brengende liefde deeltjes, die uit Mij
stromen om op deze manier de dode geesten weer tot leven te brengen.
Soms gebeurt het, vooral in de streken
waar zich veel water bevindt (hoe meer water, des te meer genade) dat Ik in
een deel daarvan een grote rijpheid van de verdeemoedigde materie ontdek. Dan
laat Ik daar een brede stroom van leven uit Mij naar toe vloeien. Dit bemerken
de vrije, goede watergeesten en ondervinden dan een grote vreugde, die hun
gemeenschappelijk leven doorstroomt. Dan maken ze zich vrij van hun gemeenschap
en spelen een vrolijk spel met het water, waardoor ze het in de wijde omtrek in
een rusteloos opspringende beweging brengen.
Hoe meer echter de levensstroom van
boven nadert, des te hoger dragen ze de golven vrolijk omhoog. Zoals zelfs bij
de mens grote vreugde kenbaar wordt gemaakt door een cirkelende beweging, zo
verenigen zich ook de watergeesten en nemen het water mee in een snel golvende
beweging. En als ze dan waarnemen, dat het leven van omhoog uit Mij in
zichtbare wolkengestalten, de verlossende arm ver heeft uitgestrekt, dan wordt
de rondgaande beweging van de vrolijke geesten dubbel zo snel en verheffen ze
zich boven de waterspiegel tot aan de verlossende arm van Mijn erbarming.
Myriaden geesten in de wijde omtrek
bemerken dan zo'n beweging en ze stromen van alle streken onderwater naar zo'n
centrum toe. Tegelijkertijd komen er ook deelnemers van het droge land. De
natuurgeesten maken dan vaak in korte tijd mijlenverre reizen. En in hun roes
ontzien ze niets wat ze tegenkomen, geen bomen, geen huizen, mensen of dieren.
Alles wordt zonderconsideratie in hun vrolijke razernij meegenomen. Bij deze
verschijnselen boven het vasteland kan men twee soorten onderscheiden:
Er zijn er, die meer bescheiden zij n
in hun ijver. Deze doen de wervelwinden of windhozen ontstaan. Maar de anderen
zijn ongetemder in hun vreugde, zij ontbranden dan in
hun ijver en uiten zich dan als zogenaamde vuurwervels of vuurhozen.
Als deze wervels zich nu met alles wat
ze op hun weg tegengekomen zijn hebben verenigd, dan vindt in een wijde omtrek
door die ongelooflijk snelle ronddraaiingen een grote bevrijding van de materie
plaats. Of het nu zand, stenen, dieren, gereedschappen en dergelijke zijn,
alles wordt op de plek waar die grote verlossing plaatsvindt, tot een berg
samengebracht.
Men moet echter niet denken, dat de
zichtbare materie zoals sterren, aarde, planten, bomen en dergelijke de
geesten zelf zijn. Dit alles is maar een kerkervoor hen, die de draad van het
leven uit Mij afsnijdt. En slechts zo ver als Mijn wil reikt, wordt een klein
poortje voor hen geopend, om zich langzamerhand aan de dood te ontworstelen
door een in elke geest wonende vrije wil-intelligentie.
De materie op zichzelf is niets anders dan een door Mij n barmhartige liefde
getemperde toom.
5.
Aardbevingen
1. Aardbevingen
en hun oorzaken
Er zijn veel belangrijke en minder belangrijke
natuurverschijnselen, waarvan de natuurwetenschap de oorzaak niet weet.
Daartoe behoren bijvoorbeeld het noordpoolmagnetisme,
het noorderlicht, de bliksem, de vorming van de wolken, kometen en vallende
sterren. Verder de vorming van kristallen, de oorzaak van eb en vloed, de
zwaartekracht en vele andere verschijnselen. Daartoe behoren ook de trillingen
der aarde te worden gerekend en de langer durende bevingen en stoten, welk
geweld vaak hele streken in weinige seconden te gronde richt
Tot de grote natuurverschijnselen
behoren ook de bergverschuivingen, aardlawinen en vaak ook het verzinken van
hele bergen en eilanden en het uitbreken van rook en vuur uit de kloven van het
binnenste der aarde.
Hier zullen we alleen maar het wezen
van de aardbeving en de aardschokken en trillingen nader belichten.
Eerst moeten we vaststellen dat een
aardbeving geen eigen op zich zelf staand verschijnsel is, maar steeds het
gevolg is van een op een bepaald punt van de aarde ontstane schok. Deze
ontstaat op de volgende manier:
Diep in het binnenste van de aarde
bevinden zich tellurgische ingewandsorganen. Daar
zijn in alle delen van de aarde, tot aan het middelpunt toe, massa 's eens
gevallen geesten verbannen, die een zekere tijd is gegeven, totdat ze weer in
het leven worden geroepen. Wordt nu op aarde een mensengeslacht te zinnelijk
en materieel, dan treden hun geesten na de dood van hun lichaam weer in de
diepte van de aarde terug en blijven daar geketend zoals tevoren, voordat ze
geboren werden. Als dat lang duurt, dan wordt zo'n punt in het binnenste der
aarde zo langzamerhand overladen. Deze geesten beginnen dan in hun boze
begeerten te dringen, tegen elkaar aan te wrijven en te ontvlammen. Daardoor
worden ook de geesten die nog nooit in een lichaam werden geboren* (* Natuurgeesten.) uit de toestand van rust
opgewekt. Ze breken hun kleine kerker met geweld open en stormen in hun
opwinding met machtige vuurzuilen op de andere geesten toe om ze te
vernietigen. Daardoor ontvlammen de weer teruggevallen geesten nog meer, want
ze denken dat zo'n vuur het zogenaamde vuur van de hel is en een straf van God
en dan ontvlammen ze in woede tegen Mij en willen Mij, alle engelen en de hemel
verwoesten en vernietigen.
Dan wordt een engel naar hen
toegestuurd, die vrede en rust moet brengen. Deze opent de sluizen van een
onderaards waterreservoir en richt het water op dat punt van de aarde, waar
alles van woede gloeit.
Als nu het water met zijn
vredesgeesten zo'n plaats bereikt heeft, treden deze geesten uit hun lichte
omhulling, ontsteken tegen de boze samengeschoolde benden en tuchtigen hen met
het vuur van de vrede.
Daarbij verdampt het water en bewerkt
het door zijn plotselinge uitdijen een geweldige schok. Wat zich dan juist
boven zo'n punt bevindt, bergen, steden, dorpen en gehuchten, wordt door elkaar
gegooid en geschud.
Daardoor ontstaan binnenin de aarde
nieuwe spleten en kloven, die vaak tot aan de oppervlakte lopen en naar die
kloven laten zich dan de ongeboren natuurgeesten tesamen
met de vreedzame watergeesten tot verdere vorming door een engel heen leiden.
De boze, gevallen geesten echter, die
al eens geboren waren, blijven dan enigszins tot rust gebracht achter in de op
deze manier ontstane modderpoel.
Dit is nu de eigenlijke oorzaak van
zo'n aardschok. Wat echter de trillingen betreft, die algemeen met 'aardbeving'
worden aangeduid, die zijn niets anders dan de door het openen van de sluizen
en het vallen van het water noodzakelijkerwijs veroorzaakte kleine trillingen
in de aardlagen, die ten dele zo'n bekken omgeven; voor een ander deel worden
ze ook uit hun evenwicht gebracht, omdat ten eerste door zulk een hogere kracht
de lagen onder het bekken tot aan het onvaste punt met geweld worden gescheiden
en ten tweede ook, omdat ze door de zeer zware val van de watermassa 's in een
langdurige trilling blijven.
Het zogenaamde nabeven na zulke
aardschokken is het gevolg van het zich terugtrekken van de watergeesten en de
ongeboren geesten in de verschillende nieuwe spleten en kloven van de aarde. Want
de aarde is daarom geschapen, opdat ze in haar ingewanden een gevallen geslacht
van geesten zal dragen ter uiteindelijke wederopstanding tot een vrij eeuwig
leven in en uit Mij.
Zolang ook maar ergens op aarde een
weerspannig geslacht leeft, zo lang ook zullen zulke verschijnselen steeds meer
voorkomen, naarmate het mensengeslacht zinnelijker wordt en God meer vergeet.
Hoewel zulke verschijnselen
natuurlijke gevolgen zijn, moet men ze toch niet alleen maar als zodanig
beschouwen. Als ze geen doel hadden, zou Ik ze gemakkelijk kunnen verhinderen.
Maar, omdat ze een doel dienen dat uit Mijn wijsheid en liefde voortkomt,
daarom doen ze meer dienst als waarschuwende boden op die plaatsen, waar zich
mensen bevinden die van Mij nauwelijks nog iets weten. Zulke boden zeggen dan
tegen de mensen die Mij hebben vergeten, dat Ik nog niet gestorven ben, maar
nog in al Mijn macht en kracht besta. En daar Ik alleen maar een kleine wenk
hoef te geven, daarom kan op zulke plaatsen ook iets dergelijks gebeuren.
Want zie, op een diepte van 20.000
vadem, ja, hier en daar wel bij 2000 vadem diepte, is het land Stiermarken
bijvoorbeeld door en door ondermijnd door grote, diepe waterbekkens. En daarom
rusten zij n bergen zowel als het vlakke land als het ware drijvend op de
oppervlakte van de onderaardse wateren; ze worden hier en daar door
steenmassa's, als grote zuilen, met het binnenste van de aarde verbonden.
Er is dus alleen maar een nog meer
vergeten van Mijn wezen nodig dan nu al in hoge mate is opgetreden -en dan kan
men er verzekerd van zij n dat Ik ook hier in staat ben een nog groter
elementair schouwspel te laten zien. Maar Ik zeg: Wee de mensen, die Mij
noodzaken om met zulke verschijnselen te werken. Die zullen wel een tweede
schepping kunnen afwachten, voordat hun weer een weg tot een nieuwe proef van
leven in vrijheid wordt gegeven.
Zoals dit alles in zijn werk gaat
volgens Mij n eeuwige raadsbesluit, zo valt er ook geen druppel uit de wolken,
waar niet van tevoren over gedacht is. En geloof Mij, als Ik regen naar beneden
stuur uit de hogere gebieden van het wordende leven uit Mij, door de regionen
van het licht, dan hangt in feite de instandhouding van de aarde, ja van het
hele Universum, af van het eerste druppeltje, dat nauwelijks een zandkorreltje
vochtig maakt.
Dat lijkt haast onwaarschijnlijk, maar
Ik zeg: als dit druppeltje niet op die bepaalde tijd juist dit zandkorreltje
bevochtigd zou hebben, dan had de in dit korreltje verbannen en woedend
geworden geest het korrelt je doen uiteenspringen en had daardoor de geesten
die hem omringden tot een soortgelijke handeling opgewekt en deze weer hun
buren, enzovoort, tot aan het laatste stofje op aarde toe. En men kan ervan
verzekerd zijn, dat de volgende seconde de hele aarde in vernietigende vlammen
en rook zou opgaan. En net zoals hier het ene zandkorreltje het volgende tot
vernietiging zou hebben opgewekt, zo zou de ene aarde de andere wekken en de
ene zon de andere, enzovoort, tot in het oneindige en dat zou in één ogenblik
gebeuren.
Maar een vochtig geworden korrelt j e
zand zal niet ontbranden en dan zal er dus geen vernietiging optreden.
Niets hangt van het blinde toeval af, maar dit alles
is door Mij al van eeuwigheid her heel precies berekend en uitgemeten. En zou
het een mens of zelfs een engel mogelijk zij n daarin een verandering te
brengen, en zou Mijn eeuwige zorg ook maar één ogenblik niet meewerken, dan zou
men ervaren wat voorvernietigingen alleen al een zonnestofje dat buiten de orde
was getreden tot gevolg zou hebben.
Ik zeg u: het zwaartepunt van een centraalzon hangt in zijn ordening ten nauwste samen met
het zich wenden van een niet meer zichtbaar stofje. Want Mijn ordening is zo
goed berekend en Mijn blik is zo precies op alles gericht, dat vanaf het
allergrootste tot het allerkleinste de één bestaat om de ander in stand te
houden.
Alles iszo
ingericht, dat het eeuwig kan blijven bestaan, als de vrijwillige boosheid van
de mensen Mijn eeuwige orde niet zou verstoren; en omdat ze wilsvrijheid
hebben mag Ik niets in de weg leggen, omdat de vrije wil alleen al van één
mens voor Mij oneindig veel hoger staat dan een heel zonnengebied
met alle planeten, manen en kometen.
AI is het verschijnsel van een
aardbeving verschrikkelijk, anderzijds is het toch weer een zegen dat het
geheel behouden kan blijven. Want zou dat niet gebeuren op de reeds genoemde
manier, dan zou het volgende ogenblik in plaats van de vernietiging van een
klein gebied, de hele aarde vernietigd worden.
Daarom ben Ik in alles wat oog en oor
kan waarnemen, niets dan de eeuwige Liefde Zelf. Zoals eens de wereld ontstaan
is uit de erbarming van Mijn liefde, zo bestaat ze
ook in Mijn liefde en zo zal ze eens ook geleidelijk worden opgelost in Mijn
liefde. En al is dan ook de toorn van Mijn Godheid het zichtbare in de materie,
toch zal ze verzacht door Mijn liefde bewaard worden, zolang Mijn eeuwige orde
dat noodzakelijk zal vinden.
2.
Over aardschokken en weersverschijnselen.
Er bestaat directe samenhang tussen het
ontstaan van de voornoemde aardkloven en brede spleten en het droog worden van
bronnen en wellen, alsook het zich terugtrekken van zeeën en meren. Want
voordat zo'n, geweldige aardschok ontstaat, verzamelen zich eerst de (boze
mensen -) geesten, die van de wereld weer (in de materie) in grote troepen zijn
teruggekeerd. Deze samenscholingen van geesten op bepaalde punten van de aarde
maken zich als volgt kenbaar voor het menselijk verstand:
Door het samenkomen van het water met
mineralen volgt in zekere zin een chemische reactie, die men als gisting
aanduidt. Daardoor ontwikkelen zich verschillende gassen die een uitweg zoeken.
Komen ze dan in een lege, holle ruimte, dan wordt de spanning langzamerhand zo
groot, dat de zich daarboven bevindende aardkorst omhoog gaat. Deze krijgt
daardoor spleten, die, als het rijzen aanhoudt, tenslotte kloven en afgronden
vormen.
Als nu op die manier de gassen, die
zich onderaards hebben verzameld, door kleine spleten tot de grote
waterreservoirs zijn doorgedrongen, vullen ze langzamerhand, opstijgend door
het water, de oppervlakte daarboven zozeer op, dat dit water, waar alle onderaardse
bronnen meestal vandaan komen, zijn verbinding met de bovenste aderen
kwijtraakt en de buitenste aardkorst dan ook vaak honderdvijftig,
tweehonderd, ja ook wel bijna vierhonderd meter hoger wordt. Bij deze
gelegenheid houden dan natuurlijk alle bronnen die daar ontspringen op, evenals
dan ook wellen droog komen te liggen. En de zee, die steeds in verbinding met
deze onderaardse wateren staat, en ook andere grote meren zullen van hun oevers
terugwijken; dat moet natuurlijk gebeuren, omdat de grote waterreservoirs door
zulke daartussen komende gassen gescheiden worden van de bovenaardse wateren.
Dit verschijnsel doet zich zo voor aan
het oog, dus aan het zintuig van het verstand, maar in werkelijkheid gaat het
anders toe. Wanneer door het wilde drijven van de verzamelde geesten ook de
nog sluimerende geesten in hun rust worden gestoord, dan wordt gewoonlijk een
vredesengel daarheen gezonden. Deze opent in het binnenste der aarde spleten
(kanalen) van de grote waterreservoirs naar die plaatsen, waar de geesten in
hun dodelijke drift hef tig tegenover elkaar staan. De in het water verborgen
vredesgeesten proberen nu zulke boze samenscholingen te kalmeren en zij
verzamelen zich door de voortdurende toevoer van grote massa 's water. En wat
vroeger van de gassen werd gezegd, dat is de overmacht van de vredesgeesten,
die daartoe gedwongen door de engel, uit het water zijn getreden om de woedende
helse geesteshorden te kalmeren.
Als dat niet helpt, dan haalt de engel
een streep door de rekening van de grimmige geesten en alles op die plaats
wordt in de kleinste deeltjes verbroken, waar nog ongeboren geesten dicht
opeengepakt wonen.
De nu losgekomen, gloeiend geworden
geesten doen dan ook de vaak van mijlenver verzamelde vredesgeesten ontbranden,
in de natuurlijke taal 'gassen' geheten, en dit ontbrandingsogenblik is dan ook
het moment van de aardschok.
Welke gevolgen zulke ontbrandingen
hebben, is iedereen bekend. Opdat het echter niet te vaak voorkomt, wat
mettertijd een totale vernietiging van de aarde zou kunnen betekenen, zijn op
aarde voortdurend werkende woede afleiders voor de helse geesten geplaatst,
waardoor voortdurend water naar de gloeiende plaatsen wordt geleid. Als daar
ook verzamelingen van zulke reeds bekende gassen ontstaan, worden ze als rook
door een schoorsteen afgevoerd, zonder dat er belangrijke verwoestingen
plaatsvinden.
De mensen moesten eigenlijk niet zo
dicht bij deze plaatsen gaan wonen, omdat daar noodzakelijkerwijs toch altijd
grotere of kleinere verwoestingen moeten plaats hebben.
In geestelijk opzicht zijn de vulkanen
alleen maar toorn en woede afleiders van de hel in het binnenste der aarde.
Ze hebben onderaards vele duizenden gangen en uitmondingen, die veellij ken op
de wortelvertakkingen van een grote boom.
Waar die vulkaangangen echter niet
toereikend zijn, hebben vaak verhogingen plaats, veroorzaakt door de
verzamelde, vrij geworden geesten. Om echter een geweldige verwoesting te
voorkomen, worden in de lage delen van de aarde, alsook in vele bergkloven door
een tweede engel openingen gemaakt. Hierdoor stromen dan niet ontstoken gassen
als hevige winden en stormen over de oppervlakte van de aarde.
Zulke openingen worden bijna dagelijks
gemaakt en aan het dalen en stijgen van de barometer kan men goed de
voortdurende opeenhoping van zulke geesten bemerken. Daalt hij, dan ontstaat
een onderaardse opeenhoping. De aardlaag gaat met de korst omhoog. Daardoor
worden de mensen tesamen met hun steden, bergen en
stromen langzaamaan hoger in de lichtere luchtlagen opgeheven. En omdat de
luchtdruk op de barometer daardoor steeds kleiner wordt gaat deze omlaag.
Wordt dan voor de vrij geworden
geesten ('gassen') een goed berekende uitgangspoort gemaakt, dan stromen ze
allengs naar buiten. Daardoor zinken echter de aarddelen weer naar hun vorige
positie terug en in gelijke mate begint de barometer weer te stijgen, daar de
luchtdruk weer zwaarder wordt.
De (uit het water) vrij geworden (vredes)geesten verenigen zich al spoedig met de geesten
die uit de vrije sfeer van het licht komen. Ze trekken elkaar wederzijds aan en
verbinden zich langs vaak zichtbare, maar meestal onzichtbare zogenaamde
elektromagnetische weg, die beter de 'natuur-liefde-weg'
kan worden genoemd; ze vallen dan in regen, hagel of sneeuw neer en maken de
aarde vruchtbaar.
Tussen regen, hagel en sneeuw zijn
maar hele kleine verschillen, die doorgaans dezelfde oorzaak hebben. Bij de
hagel hebben zich gewoonlijk ook nog meer boze, ongeboren geesten bij de vrije
watergeesten gevoegd. Opdat die geen verdere verwoestingen zullen aanrichten,
worden ze door de geesten uit het water dadelijk gevangen genomen en gebonden
en zo, van hun woede bekoeld, als hagel weer naar de aarde geworpen. Daarom
valt zo'n hagelstorm gewoonlijk met meer hevigheidneer dan een of andere
regenbui of stormwind. Dit is ook te zien aan de door een storm heen en weer
vliegende wolken, die als opeenhopingen van boze geesten door de macht van de
vredesgeesten samengedreven worden. Ook plegen die boze geesten zich duidelijk
kenbaar te maken door een verontwaardigd razen, bliksemen en door donderslagen.
Hebben ze de aarde bereikt, dan worden
ze door de zacht geworden materie opgenomen en de vredelievende watergeesten
weken weer los van hun vaste korrels. At heeft zo'n hagelstorm hier en daar aan
het gewas schade aangericht, toch moet men daar niet te zwaar aan tillen. Want
deze schade staat niet in het minst in verhouding tot die, welke ontstaan zou
als de vredesgeesten naar Mijn wil niet zo actief de hand legden op de
'ontijdige' verstoorders van de wereld. Deze zouden anders dadelijk in hun
vrijheid ontbranden en dan zou het de aarde vergaan als een grote hoop
buskruit.
Wees daarom in de toekomst ook niet zo
angstig als je zoiets ziet gebeuren. Want alles wat gebeurt, geschiedt uit
liefde voorde mensen. En wordt ook iemand een beetje verdiend gestraft, weet
dan dat Ik, de alleen goede Vader, Mijn kinderen alleen maar uit liefde tuchtig.
Zoals het in geringere mate met de
hagel het geval is, zo is het, maar dan langer durend, ook het geval met de
sneeuwen het ijs. Want hoe noordelijker een punt van de aarde, des te sluwer en
bozer zijn de daar aanwezige natuurgeesten.
6. De
noord en zuidpool
1. De
Noordpool
Onder alle verschijnselen op een
hemellichaam, ook op de aarde, zijn er geen zo belangrijk als die, welke zich
op de polen voordoen. En vanuit die polen overheersen zij ook in alle andere
verschijnselen over de gehele oppervlakte van een hemellichaam.
De noordpool
zou beter de positieve pool genoemd kunnen worden. De van de noordpool afkomstige verschijnselen zijn -vlak bij de pool
zelf -het noorderlicht; verder de op alle punten der aarde werkende magnetische
kracht; weer vlakbij de pool het ijs en de voortdurend heersende grote kou;
verder de zogenaamde passaatwinden, alsook het ontstaan van uit het noorden aandrijvende
wolken en hevige onweders en nog meer verschijnselen
die min of meer afkomstig zijn van de polaire krachten van een hemellichaam.
Alvorens deze streek geestelijk te
bezien, is het nodig haar eerst uit natuurlijk oogpunt te belichten.
Een pool van een hemellichaam is dat
punt, dat de meeste rust heeft. Het is het minst blootgesteld aan het licht en
de daarmee verbonden warmte uit de zon. Deze kunnen dus de polen van de aarde
verlichten noch verwarmen en het is daarom vanzelfsprekend, dat bij gebrek aan
beide daar niets dan een eeuwige kou en een ononderbroken nacht moet heersen,
die slechts door mat geglinster van sterren en een
bijna constant noorderlicht verlicht wordt.
De poolstreek heeft een grote
trechtervormige krater*, (* Deze gegevens beginnen door de onderwater opnamen
en -metingen van Amerikaanse onderzeeboten, die onder het noordpoolijs
varen, bevestigd te worden. Ze stellen vast, dat de zeebodem onder de noordpool rond en hol is, bij de ijsgrens steil omhoog
gaat, maar bij de pool een kraterachtige diepte vertoont.) die bovenaan de
trechter een doorsnede van 180 mijl** heeft. (** 1 Duitse mijl is 7,42 km.
Totaal dus: 1355,6 km.) Deze krater is aan alle kanten door zeer ruwe en steile
ijsbergen en rotsen omgeven.
De kou bereikt wel 90° en soms meer.
Kou is eigenlijk geen fluïdum, evenmin als warmte dat is en nog veel minder is
ze de afwezigheid van warmte. Ze is niets anders dan een werking van de
buitengewone verdichting van de lucht, net zoals de warmte en hitte juist het
tegendeel zijn, namelijk een buitengewone verdunning van de lucht.
Het gaat hier om een verdichting van de
lucht in al haar delen. Alleen het licht kan dit tot stand brengen en ook een
totaal gebrek aan licht. Dat is dan ook de oorzaak van de kou in de
poolgebieden en ook in het tegenovergestelde geval de hitte aan de equator.
Uit de zon stromen twee soorten
stralen, ten eerste zulke, die van elk punt van de zon zich naar alle mogelijke
kanten onder alle mogelijke hoeken verspreiden. Maar tegelijkertijd gaat er
ook van elk punt van de zon een straal uit in evenwijdige richtingen deze
straal is als het ware de kern van de zonnestralen en voert alleen die kracht
mee, die men warmte noemt; dat is het echter niet, maar hij is alleen daarom de
sterkste, en dus ook het meest geschikt voor uitzetting, omdat hij de
kernstraal is. De schuine stralen kunnen waar dan ook neervallen, maar ze
zullen toch weinig uitzettende kracht hebben, omdat de kernstralen met hen
nooit een grotere uitzetting verkrijgen, vanwege de schuine vlakken waarop zij
vallen.
Alleen in de streken die recht onder
de zon liggen vallen de stralen loodrecht neer en bewerken daar de grootst
mogelijke uitzetting van de lucht. Als de lucht in de gebieden van de equator
daardoor voortdurend in al haar delen wordt uitgezet, trekt de hele luchtmassa,
of liever wordt zij heengedrongen, naar de poolstreken van de aarde, waardoor
dan zeer grote verdichting der lucht in al haar delen moet plaatsvinden. Daar
komt dan de ononderbroken kou vandaan en wel in zekere zin periodiek. Want als
de aarde haar poolstreken meer onder de zon heeft geschoven, zet ook de lucht
daar meer uit en het wordt daar dan dragelijk; wat echter de pool betreft,
juist daar in de krater zelf wordt de kou het hevigst.
Maar als de zon weermeer boven de
zuidelijke streken is gekomen, dan wordt de kou in de poolstreken zo groot, dat
geen levend wezen het op de 80e graad noorderbreedte kan uithouden.
Aan de pool zelf, waar de druk het
hevigst wordt, raakt de lucht sterk in beweging, doet haar hulsjes springen en
wordt tot een vuurzee. Als zoiets begint, dan grijpt het vuur de aangrenzende
luchtregionen met een elektrische snelheid aan en ontsteekt haar al naargelang
zijn dichtste structuur en dit verschijnsel is het noorderlicht. Tijdens
de winter brandt zulk licht.voortdurend boven de
pool, maar het stroomt slechts periodiek boven de poolstreken en wel wanneer
bepaalde aftakkingen van de lucht zich tot aan de noordpool
toe verdicht hebben. Dat het noorderlicht op bliksem gelijkende bewegingen
maakt, ligt aan de takvormige verdichtingen van de
lucht. Het bijna altijd roodachtige noorderlicht en ook het begeleidende groen-witte of blauw-witte licht
is een gevolg van de etherische ontsteking van de hoogst elastische
lichthulsjes. Wat de passaatwinden betreft, deze ontstaan zodra de zon
boven de equator begint te stijgen en daardoor de lucht door haar kern stralen
steeds meer doet uitzetten. Daardoor weegt deze niet meer op tegen de grote
druk van de rondom de noordpool aanwezige verdichte
lucht. Dus stroomt de lucht van de poolstreken daarheen waar het verdichtingsproces plaats heeft, totdat het evenwicht min
of meer is hersteld.
Bij de magneet komen we tot het
transcendente punt van alle tot nu toe behandelde noordpool
verschijnselen. Het verschijnsel van de magneet laat zich doorgaans niet op
natuurlijke manier verklaren, omdat in het wezenlijke van de magneet niets materieel
natuurlijks aanwezig is. De magneet is dus niets anders dan het leven van de
liefde van de in de materie overal aanwezige geesten. En daar juist in de
poolstreken van graad tot graad steeds vredelievender geesten zij n, vermeerdert
zich dit leven van de liefde ook. Deze vredelievende geesten zijn deemoedig en
wars van elke opgeblazenheid om groter te willen zijn dan andere hen omringende
geesten. Daarom ontvluchten ze ook direct elke gelegenheid die ertoe zou
kunnen dienen, dat de één zich boven de ander zou verheffen; ze schuwen daarom
ook zorgvuldig al het natuurlijke licht en trekken zich hiervan in zekere zin
zoveel mogelijk terug en alle licht en warmte die ze ook maar in zich opnemen,
laten ze dadelijk verder stromen in die geesten, die aan lichten wijsheidgebrek
hebben, Dit bereidwillig verder geven van hetgeen van Mij werd ontvangen is het
trekken van de waarneembar magnetische kracht.
Als zulke vredesgeesten in hun
liefdadige werking zich dicht verenigen, treedt het verschijnsel van het noorderlicht
op, omdat zij door hun liefde altijd veelonrustige geesten uit de materie
naar zich toetrekken, om ze voor te bereiden op het beproevende leven in de
materie. Maar dan gebeurt het, dat bij zo'n liefdewerking ook verdorven geesten
van gestorven mensen, vooral van zulke die tijdens hun leven allerlei intriges
speelden, zich samen met de scharen liefde opwekkende geesten verheffen en
deze dan door allerlei op liefde lijkende intriges aan hun kant willen brengen.
Maar de liefde ziet scherp en voelt in haar zuiverheid de parasiet aan; zulke
boze geesten worden dan al spoedig gegrepen en door de vredesgeesten boven de noordpool zo in het nauw gedreven, dat ze zo'n druk niet
meer kunnen verdragen. Dan ontsteekt hun boze wil en woedt temidden
van de vredesgeesten als een geweldig vuur; dat gebeurt altijd precies in het
midden van de noordpool, Waarom juist hier? Omdat
deze kwaadwillige geesten zich zoveel mogelijk in het donker houden en juist in
deze verdieping van de noordpool heerst de grootste
duisternis, fysisch en dus ook geestelijk.
Als daarom de liefdegeesten dit
gespuis onder zich gewaar worden, verenigen ze zich in hun liefdewerking en
laten hun licht en warmte uitstromen, wat al gezegd werd bij het ontstaan van het
noorderlicht. Daardoor worden nu de kwaadwilligen doorgelicht en kunnen ze hun
boosheid onmogelijk meer verbergen. Dan verenigen de vredesgeesten zich en
storten op de rondzwervende parasieten neer en willen ze tot rust brengen.
Maar deze ontvlammen dan uit ergernis over het ontdekken van hun boosheid en
breken als een geweldige vuurstroom omhoog en branden zo hevig, totdat ze in
hun boze ijver verteerd zijn; dan worden ze vanwege hun drift door de
vredesgeesten omsloten door het water van hun liefdewil en zo als eeuwig ijs
met de poolsstreek verenigd.
De krater van de noordpool
lijkt het meest op de uitmonding van een appel als de steel verwijderd is en
die monding gaat dan over in een kanaal met een doorsnede van ongeveer 2000
meter. Dit loopt steeds nauwer wordend door tot in het middelpunt van de aarde
en is als het ware de mond van de aarde, waardoor deze haar passend voedsel uit
de oneindige ruimte opvangt; -en de zuidpool gelijkt
derhalve op een lozingskanaal ( anus der aarde) .
Er kan nog iets gezegd worden over de
door de mensen uitgevonden magneetnaald; waarom gaat de naald altijd
naar het noorden staan? Een spreekwoord zegt reeds: soort zoekt soort, en
daarin ligt de grond van dit verschijnsel. In ijzer, evenals in veel andere
metalen, bevinden zich ook vredesgeesten om de boosaardige geesten te kalmeren
en deze vredesgeesten hebben dezelfde eigen schappen als de polaire geesten.
Hoewel zij gedienstig de boosaardige
geesten van dit metaal bewaren voor een vernietigend opbruisen, ondergaan zij
toch een ononderbroken aantrekking tot hun broeders. Dit aantrekken openbaart
zich op dezelfde manier als wanneer men een elektriseermachine in draaiende
beweging brengt, waardoor ook geesten ontbonden worden en naar hun aanverwante
nog gebonden geesten overgaan in een of andere materie, zoals metaal en andere
elektriciteit geleidende lichamen.
2. De
zuidpool
De aarde moet een bewegende kracht in
zichzelf hebben, opdat ze niet geleidelijk aan stil zal blijven staan. Dit
alles moet men eerst met zijn natuurlijk oog beschouwen, voordat men dit hele
bewegingssysteem van de aarde, evenals ook van alle andere hemellichamen,
geestelijk kan begrijpen.
Als alle verschijnselen op
hemellichamen als de aarde berusten op een tegengestelde polariteit, hoe zouden
ze dan ooit juist kunnen worden beoordeeld, als de beoordelaars de fundamentele
sleutel ontbreekt? Daarom geef Ik hier natuurlijke en geestelijke mededelingen
over de tweede of tegenovergestelde pool van de aarde, die men zuidpool noemt.
Hoe komt het dat de noordelijke helft
van de aarde meest uit vasteland en de zuidelijke helftmeest uitwater bestaat?
Als men hierop Iet, dan is te begrijpen, dat alleen de noordpool
aantrekkende kracht en de zuidpool afstotende kracht
moet hebben. Door de noordpool ontvangt de aarde haar
voedsel, verteert het in haar centrale organen en leidt door het afvoerkanaal
het afval langs de zuidpool naar buiten.
Dit afval wordt daar dan periodiek,
zoals de lava uit een vulkaan, alleen dan veel vloeibaarder, naar buiten
gewerkt, waar het dan op de tijden dat deze zuidelijke poolregio ontdooit door
de steeds aanrollende vloedgolven wegspoelt en door de aantrekkingskracht van
de noordelijke helft der aarde zo langzamerhand als materie met het vasteland
wordt verenigd; dit is ook de reden dat in het zuidelijk gebied voortdurend
grote luchtstromingen alsook onder en boven water stromingen in alle
richtingen plaats hebben.
Naar de graadmetingen der aarde begint
ongeveer op de 7e graad een land, dat ongeveer hetzelfde is als wat de ouden
'terra incogni ta'
noemden. Dit land is tot aan de pool op verscheidene plaatsen met water diep
onderbroken en zo gelijkt dit land rondom de zuidpool
op een band, die zevenvoudig is afgesneden en waarvan de stukken afzonderlijk
van elkaar om een pool zijn gelegd.
Dit land wordt gevormd door zeven
kraters; dat is een belangrijk verschil met de noordpool,
die slechts één krater heeft. De zuidpool is niet
omgeven door ruwe ijs en rotsklippen zoals de noord pool; haar omgeving kan
gedacht worden als bestaande uit grote, half ingedrukte kogels, die ten dele
bestaan uit een zekere kalkmassa, maar merendeels uit eeuwig ijs,
In het midden bevindt zich een grote
krater, waarin twee spiraalvormige windingen in een grote trechter uitmonden;
zes kleine, ook op ingedrukte kogels gelijkende kraters bevinden zich daaromheen,
die hun mondingen in een hoornachtige bocht naar bui ten van de hoofdkrater
hebben afgewend. De doorsnede van de hoofdkrater bedraagt 50 Duitse mijlen.* (*
I Duitse mijl = 7,42 km.) De tussenruimten zijn gemiddeld 10 Duitse mijlen en
de doorsnede van de kleinere kraters is 30 Duitse mijlen, zodat deze samen
rondom een kring van 40 mijlen doorsnede vormen.
Deze streek is zeer arm aan licht,
want het poollicht dat men aan de noordpool ziet,
komt hier maar zelden voor, omdat de lucht hier veel meer stikstof bevat dan
zuurstof. Ook is het gebied zeer nevelig. Daarom is de zuidpool
nog veel kouder dan de noordpool, waardoor het ijs
aan de zuidpool veel hoger reikt dan aan de noordpool.
De zuidpool
steekt vele mijlen boven de zeespiegel uit. Hij ziet er daardoor als een hoge,
geleidelijk stijgende, stompe berg uit en geeft de aarde meer de vorm van een
peer** (**, Een nieuwe uitkomst van de
wetenschap bevestigt de peervorm van de aarde bij de onderzoekingen van het
laatste geofysische jaar. Deze ontdekking werd mogelijk gemaakt door de
meetmethoden van een satelliet van de v.s door
middel van een bijzonder radarsysteem.) dan van een appel. Voor de ronde vorm
van de aarde maakt deze hoogte van nauwelijks 20 mijl niet veel uit, maar wel
moet elke andere berg op aarde daartegenover een dwerg lijken.
Waarom heeft de middelste krater die
dubbele spiraalvormig gewonden uitmonding? Deze dubbele uitmonding, die van
het middelpunt der aarde uitgaande zich steeds verwijdt, is te vergelijken met
de darmen die van de maag uitgaan. Het is als het ware het hoofdkanaal,
waardoor het negatief magnetisch fluïdum als een golvende vuurstroom met grote
elektrische snelheid naar buiten wordt gebracht. Bereikt deze dikke dampende
kracht langs de lange spiraalvormige windingen de oppervlakte, dan wordt ze
ver in de regionen van de ether zichtbaar als een walmend vuilgeel
vlammenlicht. Omdat deze vuurstroom naar buiten wordt gestoten in de daaraan
weerstand biedende ether, wordt door dit onophoudelijk drijven langs de
schroefvormige windingen de aarde gedwongen zich dagelijks om haar eigen as
te draaien, welke dwang ze zelf heeft veroorzaakt. Dit is dus de werking
van de hoofdkrater.
Nu gaan er vanuit het middelpunt der
aarde talrijke poriënachtige gangen van de
hoofdkrater naar de zes nevenkraters. Deze nemen de grovere delen op, zoals
bijvoorbeeld rook, die hier veel materiëler en intensiever is dan aan de noordpool en tevens worden ook de door het proces ontstane
neerslag en dampen met grote kracht uitgestoten. Als dit alles in gloeiende
toestand de oppervlakte heeft bereikt, dan wordt deze gloeiende massa door de
bekende krateropeningen gestadig in noordelijke richting in de zee afgevoerd,
waardoor een onophoudelijk koken, bruisen en dampen ontstaat. Opdat deze
gloeiende massa's kunnen terugstromen naar de noordpool,
hebben deze kraters de reeds eerdergenoemde hoornachtige buiging.
Wat is de praktische werking van dit
alles?
Om dit te begrijpen dient een klein
voorbeeld. Door het ontsteken van het kruit in een raket vormt de uitstromende
lucht een zich steeds verlengende zuil en als die lucht voortdurend uit de
raket zou stromen, zou de raket ook steeds maar door opstijgen. De aarde nu is
zo'n steeds maar doorvliegende raket. Om dit te begrijpen moet men weten dat Ik
de aarde zo heb opgesteld, dat zij niet harmoniërend met de zonne-equator
staat, maar deze min of meer schuin doorsnijdt.
Ook de zon heeft evenals de andere
hemellichamen haarpositieve en negatieve pool, die ook precies hetzelfde werkt.
Daardoor stromen uit de zonnekrater, die natuurlijk groter is, ook voortdurend
soortgelijke stoffen als uit de aarde. Als deze twee uitstromingen elkaar nu in
etherische wisselwerking ontmoeten, dan moet de zwakkere meegeven.
De uit de zes kraters uitgedreven
etherstroom stoot dan tegen die van de zon en ten eerste blijft de aarde
daardoor op de juiste afstand van de zon. Ten tweede, omdat door de rotatie van
de aarde de zes kraters om beurten onder de grote zonne
etherstroom geraken, wordt daardoor de draaiing van de aarde door de zon gereguleerd
en heeft deze een golvende beweging.
Dit gebeurt daarom, opdat de aarde
zich niet te ver van de zon zal verwijderen, noch haar te dicht zal naderen;
want als de stroom van de aardkrater regelmatig tegen de zonnestroom stoot,
wordt de aarde verder van de zon afgeduwd; maar is door de rotatie der aarde de
stroomzuil uit de aardkrater de stroomzuil van de zon gepasseerd, dan valt de
aarde weer zo lang naar de zon terug tot de stroomzuil van de tweede krater de
zonnestroom weer vijandig tegemoet komt.
Ik heb de ene pool evenveel
aantrekkingskracht als de andere afstotende krachtgegeven, zodat zo'n
hemellichaam in een niette verbreken slingerbeweging zijn baan ordelijk
doorloopt.
Nu nog een korte, geestelijke blik.
Zoals de noordpool
in de bovenzinnelijke sfeer doorvredelievende, deemoedige geesten wordt
gevormd, zo wordt de zuidpool gevormd door geesten,
die juist het tegenovergestelde zijn.
Op de noordpool
is alles steil en vol spitsen. Deze situatie lijkt op een mens, die zijn armen
ver uitstrekt, om alles met liefde te omvatten en tot zich te trekken. De zuidpool daarentegen is overal knobbelvormig
opgeblazen en lijkt zeer op de hoogmoed en eigenliefde, die zich bolvormig
opblaast en voor niemand toegankelijk wil zijn. Ook het vuur uit het
hoofdkanaal is niets anders dan het uitbreken van schuimende hoogmoed van de
daarheen verbannen geesten, die echter steeds door een sterke engelgeest in
toom wordt gehouden.
Nog een nawoord ter nadere verlichting
van donkere hoeken van de zuidpool.
Wat de aantrekkende krachten betreft,
deze komen overeen met de liefde, die steeds naar liefdevolle vereniging
verlangt en wat ze eenmaal heeft gegrepen niet meer loslaat, maar dit geheel en
al zacht maakt als de liefde zelf, om daardoor tot de meest innige vereniging
in staat te zijn.
Dat dit zo is kan men zien aan een
liefhebbend paar. Deze drukken zich zo lang en dicht tegen elkaar als mogelijk
is en zou er tussen hen geen materie als huid, vlees en beenderen zijn, dan
zouden die twee geliefden zich tot één punt verenigen; en als geliefden geestelijk
geheel aan elkaar gelijk zouden zijn, zou die eenwording streven naar nog
grotere intimiteit. Daarom zijn door Mij wijze grenzen gesteld in alles en
iedereen, opdat ondanks alle liefde toch de ene individualiteit zich nooit
teveel met de ander zal verstrengelen -en deze grenzen zijn de afstotende
krachten in alles en iedereen. Daarom worden zelfs bij de engelen in de meest
deemoedige hoogste hemel der onschuld in hun grote liefde wisselingen van
toestand toegelaten, om hun individualiteit constant te behouden; zij hebben
geestelijk een gesteldheid, die overeenkomt met ontspanning en moe worden na
een geslachtsdaad. En zou dit alles niet volgens Mijn eeuwige orde zo zijn
gesteld, dan zou tenslotte alle vlees en alle geest te gronde gaan; want de
liefde op zichzelf zou geen doel en geen maat hebben. Dit alles zat pas bij latere
onthullingen van de geestelijke wereld, de hemel en de hel volkomen duidelijk
en helder worden getoond, namelijk wanneer allen reeds dieper in zichzelf
zullen zijn gedrongen, dat wil zeggen: tot in het centrum van hun leven uit
Mij.
7. Ether, zijn gebruik en zijn
werking
Elke ether werkt, als een spirituele,
specifieke, zeer fijne vloeistof*, (*Chemisch: anhydride
van alcohol, produkten door distillatie verkregen)
verdovend op de zenuwgeest, zoals ook bier, wijn, most, en meer dergelijke
vloeistoffen: want daarin zijn de specifica van de ziel al vrij er en meer
ongebonden aanwezig dan in water en andere ongegiste vloeistoffen. Natuurlijk
zijn de zielsspecifica in de zuivere ether al bijna helemaal vrij en kunnen ze
alleen maar in een goed gesloten vat worden vastgehouden.
Wordt zo'n ether nu innerlijk in
verbinding gebracht met het lichamelijke organisme, waarin de zenuwgeest
huist, dan wordt hij begerig door de hem verwante zenuwgeest opgevangen en gebruikt
om de binnenste zenuwkamers te verzadigen.
Als dan deze kamers plotseling
onvoorbereid verzadigd worden, blazen ze door deze verzadiging op en zijn in
zo'n opgeblazen toestand niet in staat om te reageren, noch bij uiterlijke
verwondingen, noch bij het van binnenuit ingrijpen van de zenuwgeest**. (**Het
anesthesie principe van de narcose)
De zenuwgeest van zijn kant kan
daardoor niet meer voor het lichaam werken, daar hij zich door oververzadiging
van de zenuwkamers op dat moment buiten verbinding met het lichaam heeft
gesteld. Daardoor wordt de ziel vrij, omdat zij de zenuwgeest in zulke tijden
van oververzadiging van de zenuwkamers niet daaraan bindt. De zodoende vrije
ziel is gedurende de tijd van zo'n verdoving in die sfeer van de geesteswereld,
waar zich ook het betreffende menselijke hart of gemoed bevindt.
Is diens gesteldheid goed, dan zal ook
de ziel zich in de paradijselijke velden vol zaligheid bevinden; is de
gemoedstoestand echter slecht, dan zal ook de ziel gedurende de tijd der
narcose (verdoving, verstarring) zich in een met haar gemoed overeenkomen de
toestand bevinden.
Daar ziel en zenuwgeest hier echter,
evenals in de natuurlijke slaap, nog met elkaar in verbinding staan en de ziel
de vormen van wat zij waarnam overdraagt aan de nog met haar verbonden
zenuwgeest, kan ze zich hetgeen ze in de geesteswereld zag nog heel goed
herinneren, terwijl ze niet weet wat er met haar lichaam is gebeurd.
Uit een zuivere somnambule toestand
brengt de ziel echter geen herinnering mee terug, evenmin als uit een diep
natuurlijk droom leven, omdat ze daar gewoonlijk niet in verbinding staat met
haar zenuwgeest. Want deze blijft in zo'n geval wel in verbinding met de
zenuwen, die, omdat ze anders niet verzadigd worden en gewoonlijk zwak zij n,
zonder de zenuwgeest weldra zouden sterven en oplossen. Dat zou de absolute
dood van het lichaam zijn.
Bij de ethernarcose echter is juist de
ether het substituut van de zenuwgeest, zoals bij het natuurlijke droomleven de
ether, die in de maag uit de spijzen komt. Daar kan de ethergeest zich wel vrij
maken en geheel alleen de ziel ten dienste staan. Vandaar ook de herinnering
van de ziel aan datgene wat ze in de geesteswereld zag*. (*De herinnering heeft
betrekking op de opname van hetgeen waargenomen werd in de her&enen van de
ziel, waarbij het veel zeldzamer gebeurt dat een verdere overdracht van deze
indrukken op de fysieke hersenen plaats heeft en daardoor een bewuste
herinnering aan het droomleven volgt)
Daarin ligt echter, wat heel
gemakkelijk te begrijpen is, het onderscheid tussen deze verdovingstoestand
door ether en de zogenaamde magnetische slaap**, (**Trance, resp. hypnose.)
waarin de ziel haar lichaam kan beschouwen, omdat dat nog met de zenuwgeest is
verbonden. Dat kan bij de narcose niet het geval zijn, daar beiden dan geen
verbinding hebben met het lichaam.
De gevolgen die bij een mens na een
narcose kunnen optreden zijn gelijk aan die welke optreden bij mensen die in
een gevangenis zitten. Deze wensen niets liever dan de vrijheid en wie het
eenmaal is gelukt door een gat de kerker te ontvluchten en er weer in
teruggebracht wordt, zal daarna des te heviger wensen opnieuw uit die kerker
te ontvluchten
Een zelfde behoefte wordt ook door de
ethernarcose in de ziel opgewekt; daarom zal in bepaalde perioden deze wens
van de ziel om te ontsnappen zich onder veel krampachtige toestanden herhalen
en dat vooral bij mensen met sterke zenuwen, hoewel het ook wel bij mensen met
zwakke zenuwen kan optreden.
Hiertegen kan dan het somnambulisme en
beter nog een handoplegging vol geloof, met gebed en vasten als genezing
worden gebruikt.
Als Ik erbij ben, schaadt ook het gif
van de hel niet, laat staan dan deze ether, die natuurlijk goed is en bij juist
gebruik goed moet zijn.
Dit alles geldt ook voor de verhouding
tussen de aarde (of andere planeten) en de zon, welke hemellichamen er alleen
maarvoor het natuurlijke oog zo uitzien. Maar wie ze met de ogen van de geest
zou kunnen aanschouwen, zou in plaats van hemellichamen in elke druppel water,
lucht en ether overeenkomstige geesten in allerlei liefdesgradaties zien; ja,
in een zandkorrel zou hij hele groepen van gelijk liefhebbende en daardoor
gelijkgezinde geesten ontdekken. En hij zou tenslotte gewaar worden, dat hij
zelf geheel volgestopt en omgeven is door geesten, die in liefde met hem
verwant zijn: en hij zou ook in de zon geesten zien die aan de aarde verwant
zijn en omgekeerd (natuurgeesten of krachten).
Daarop berust eigenlijk alle
aantrekking en beweging, en ook alle afstotings - en
verwerpingskracht.
Zo trekken dan tegengestelde polen
elkaar aan, omdat de liefde alleen maar het tegenover staande kan aangrijpen,
en hij trekt het naar zich toe vanwege de mooie gelijkenis; vanwege de 'gelijkenis',
omdat de liefde zichzelf in het voorwerp ziet en 'mooi " omdat elk
voorwerp in zijn absoluutheid een zekere ronding aanneemt, die zijn primitieve
wezen aangenaam aandoet; want dit bemerkt de leegte, daar een deel van zijn
liefde zich absoluut heeftgemaakt. En zoals het primitieve wezen zijn leegte
gewaar wordt, zo ondervindt ook het absolute wezen zijn zelfstandig
onbestendig alleen zijn en heeft niet eerder rust dan tot het zich weer
verenigd heeft met zijn eerste begin.
Worden dan echter aan zulke
verenigingen bepaalde grenzen gesteld, dan ontstaan daaruit polaire, evenals
ook geslachtelijke verschillen, die toch steeds de behoefte ondervinden van
het één worden en die elkaar gedurig wederzijds trachten te bereiken.
En zoals de verhouding is in de
liefde, zo is hij ook in de tegenstellingen.
8. De
Vlieg
Een blik
in de wonderen der
schepping
Voorwoord
van de Heer (3 september 1840).
Het is goed op velerlei dingen wat
vaker het gevoelsoog te richten en daar Mijn liefde en wijsheid waar te nemen -al
is het te beschouwen voorwelp nog zo gering. -want er ligt toch altijd iets
oneindigs in. Daarom is het ook een geestelijke blik waardig, omdat alles wat
iets oneindigs bevat, een atoom van Mij is, waarin een eeuwig Zijn heerst.
Bedenk, dat ook de onopgemerkte vlieg
niet tot de ongetelden behoort. Want als Mij de
atomen van het licht en de monaden van de ether door alle oneindigheden en
eeuwigheden heen precies naar hun getal bekend zijn, hoe zou dan een vlieg dat
niet zijn, voor wier ontwikkeling meer dan een heel miljard atomen nodig zijn ?
1.
Het ontstaan van de vlieg
De vlieg is in het grote geheel toch
niet zo onbeduidend en nutteloos als het wel lijkt. Om dit goed in te zien,
zullen we eerst een voorstudie van de natuurlijke gesteldheid van dit diertje
maken.
Hoe ontstaat de vlieg eigenlijk? Men
weet dat zij een soort eitjes legt, zo klein, dat die met het menselijk oog
nauwelijks zijn waar te nemen. Ze hebben ook zo weinig gewicht dat ze evenals
het kleinste stofdeeltje zich gemakkelijk in de lucht zwevend kunnen houden.
Maar waar legt de vlieg haar eitjes? Waar en hoe worden ze uitgebroed? Zodra de
vlieg legrijp is geworden, legt ze haar eitjes overal neer waar ze maar gaat
zitten en ze bekommert zich er verder niet om. Miljoenen worden door de wind
meegevoerd en in alle richtingen verspreid, miljoenen komen in het water
terecht.
Wanneer de zon de aarde voldoende
begint te verwarmen, dan beginnen deze eitjes te groeien totdat ze zo groot
zijn geworden, dat zelfs een middelmatig scherp oog in staat is ze als
witgrauwe stofdeeltjes te ontdekken. Dat is dan ook de tijd voor het
uitbroeden, wat als volgt gebeurt:
De eitjes springen open, genoodzaakt
door de ontwaakte geesten van de diertjes die aan hen voorafgingen en die zich
in de gegeven ordening in die eitjes verzamelden. Deze geesten verenigen zich
in de gedaante van een haast onzichtbaar klein witachtig wormpje tot één leven.
Dit wormpje voedt zich dan gedurende
enige dagen met het vocht, dat zich op de plaats bevindt waar het eitje werd uitgebroed.
Men heeft zeker nog nooit een jonge vlieg gezien en daarin schuilt het
eigenlijke wonder van dit diertje. Het is er opeens, volledig ontwikkeld en
niemand weet waar het vandaan kwám. Hoe gebeurt dit
wonder?
Wanneer het wormpje de volwassen grootte
heeft bereikt, dat is ongeveer zo groot als een kleine komma in een middelmatig
groot schrift, dan barst heten daardoor komt zijn binnenste buiten te liggen.
Dan rekt zich de vroegere buitenhuid uit tot het eigenlijke lichaam van de
vlieg, voorzien van alle inwendige spijsverteringsorganen; de vroegere
binnenkant van het wormpje brengt dan de uiterlijk zichtbare delen van de vlieg
tevoorschijn. Deze geraken, zodra ze met de buitenlucht in aanraking komen,
binnen de tijd van hoogstens vijf tot zeven seconden tot volledige ontwikkeling
en dan is de vlieg ook geheel voltooid.
2. De
poten van de vlieg
Het zal je niet zijn ontgaan, dat een
vlieg met haar zes pootjes net zo behendig op een gepolijst verticaal vlak
trippelt als op een tafel in horizontale stand. Hoe is dat mogelijk, aangezien
haar poten die in twee kleine spitse klauwen eindigen, toch uiterst glad zijn?
De natuuronderzoekers hebben met sterk vergrotende microscopen ontdekt, dat de
vlieg aan haar poten tussen de twee klauwen een soort elastisch stolpje heeft,
dat zij -naar hun mening -als kleine luchtpomp voor het verdunnen van lucht
gebruikt en wel op de volgende manier: wanneer een vlieg een poot op een verticaal
staande glasschijf zet, zuigt ze de lucht die zich in het stolpje bevindt direct
in, waardoor de poot met het luchtledige stolpje door de druk van de omringende
lucht op het vlak wordt vastgehouden.
Deze uitleg is onjuist, hoewel de
vlieg heel duidelijk in het bezit is van zulke schijnbare luchtstolpjes. Maar
als de vlieg zich niet, zoals de natuuronderzoekers veronderstellen, met de
poten aan het vlak vasthoudt, op welke manier doet ze het dan wel?
Wie een vlieg wel
eens nauwkeurig heeft bekeken, moet wel opgemerkt hebben, dat ze overal op
haar lijfje voorzien is van kleine haartjes en hoornachtige uitsteekseltjes.
Zelfs de vleugels hebben aan de randen een onmetelijk aantal straalvormig
uitlopende puntveertjes. Deze haartjes en puntjes zuigen elektriciteit op. De
negatieve deeltjes van de elektriciteit die via hen worden opgezogen, zijn
tevens de aantrekkende pool en ze stromen ononderbroken door de poten naar de
stolpjes, waardoor deze gaan hongeren naar positieve elektriciteit. Daar deze
positieve elektriciteit zich bij voorkeur op gepolijste vlakken verzamelt, is
het heel vanzelfsprekend, dat de vlieg bij het lopen op elk gepolijst vlakmoet
blijven vastkleven, daar tegengestelde polen elkaar aantrekken.
3.
De vlieg als bewaarder van het evenwicht van de luchtelektriciteit.
Een van de vele
wonderen bij dit diertje ligt in zijn bestemming en in de manier waarop het aan
die bestemming voldoet.
In de hele
schepping bestaat niets, dat meer dan twee polariteiten heeft, namelijk een
bevestigende (positieve) en een ontkennende (negatieve). En zo is er ook alleen
maar een boven en beneden, die tegenover elkaar staan: want het midden is niets
anders dan een verbinding tussen boven en beneden. Eveneens is er ook buiten en
binnen, materie en geest, goed en kwaad, het ware en het valse. Wanneer er dus
sprake is van het doel van het bestaan van een wezen, dan kan zich dat niet
verder uitstrekken dan tot één van deze twee polen. Laten we nu eens zien,
waarvoor de vlieg zoal deugt!
We zullen
eerst de buitenste pool ( de negatieve) nemen. Het zal iedereen opvallen dat
zo'n diertje 's winters heel zelden te zien is, terwijl het in de warme zomer
overal wemelt van deze kleine gevleugelde bewoners van de lucht. We zullen
dadelijk weer een nieuw wonder aan ons diertje ontdekken! Waarom de vlieg vol
haartjes en punten zit, hebben we al verklaard. Dit is echter niet de enige
reden waarom dit diertje zo behaard en stekelig is.
Door het
inzuigen van de elektriciteit op de reeds bekende wijze wordt het diertje zo
licht, dat het vrijwel geen gewicht meer heeft en daarom door haar kleine
vleugels gemakkelijk door de lucht wordt gedragen.
Waarom moet
de vlieg, hoe warmer het is, ook des te sneller heen en weer vliegen?
Deze vele
miljoenen vliegen zijn bestemd om het zogenaamde elektrische vuur, dat te
rijkelijk uit de zon is gestroomd, te verbrui ken en te verzwakken, opdat het
niet door overlading vanzelf ontsteekt en daardoor een hele wereld zou
vernietigen! Want dit elektrische fluïdum is als positieve pool een
buitengewoon krachtig vuur. Zolang de negatieve elektriciteit van een aardbol
in evenwicht is met de positieve die uit de stralen van de zon wordt
ontwikkeld, is er geen ontsteking der positieve elektriciteit mogelijk.
Wanneer de laatste echter, al is het maar een duizendste deel, de negatieve
overtreft, dan is een ontsteking niet meer tegen te houden.
Hoe wordt
nu zo'n catastrofe voorkomen?
Kijk maar
naar onze diertjes, hoe vlijtig ze in alle richtingen heen en weer schieten en
tijdens hun snelle vlucht het teveel van de positieve elektriciteit in zich
opzuigen, alwaar de polariteit onmiddellijk wordt veranderd. Want deze
diertjes verbruiken het positieve op de manier zoals zuurstof. Het negatieve
deel echter wordt uitgeademd, zoals de mens de stikstof van de ingezogen lucht
uitademt, zodra de longen daaruit de zuurstof als voeding voor het bloed hebben
opgenomen.
Op een hete
zomerdag zet een enkele vlieg zoveel positieve elektriciteit in zich om, dat,
als het mogelijk zou zijn deze in een vat te verzamelen, ze in staat zou zijn
een hele berg in as te veranderen.
Zo is het
ook met de hoeveelheid lucht die één mens per dag in en uitademt; wanneer die
vlam zou vatten, zou heel Europa dermate verwoest worden, dat niemand meer zou
kunnen zien, dat het er ooit was. Maar opdat dit niet te fabelachtig in de oren
klinkt, wil Ik wijzen op de onbeduidende oorzaak ( dit in natuurlijk opzicht
gezien) van een grote aardbeving die onlangs over de helft van de aardbodem
werd gevoeld en ook nog daarbuiten. De oorzaak daarvan was slechts duizend
kubieke voet ingesloten lucht die door uiterlijke drukomstandigheden werd
ontstoken! Neem aan, dat een mens met vier maal ademen een kubieke voet lucht
omzet, bedenk hoe vaak een mens op een dag ademt en men zal verbaasd staan over
het volume lucht dat slechts één mens per dag heeft omgezet. Als men dit aan
het voorafgaande toetst, zal het niet verbazen dat Ik door de adem die de mens
dagelijks in -en uitademt, heel Europa als mogelijk verwoestbaar voorstelde.
Dus hoeft ook dat, wat Ik over de elektriciteit die één vlieg in één dag omzet
heb gezegd, niet te verbazen. Maar als één vlieg al zoveel verricht, wat
zullen dan miljoenen wel niet verrichten?
Toch is dit slechts een nevenfunctie
van dit diertje en is dit niet het grootste wonder.
4. De
vlieg als redder van het mensenleven.
Laten we voordat we tot een andere
belangrijke functie van dit diertje overgaan, eerst nog enkele nevenfuncties
onderzoeken.
's Zomers vindt men het wel heel
lastig wanneer in de kamer zoveel vliegen rond zoemen en opdringerig worden.
Juist op zulke dagen verricht het diertje een zeer belangrijke dienst, tot nut
vooral voor de mens maar ook voor de huisdieren.
Op zo'n warme dag, vooral wanneer de
barometerstand zeer laag is, worden miljarden en nog eens miljarden atomaire
diertjes uit de laagste etherlaag in de lucht geboren. Als gevolg daarvan zie
je de lucht dikwijls zo blauwachtig verdicht, dat het moeilijk wordt de niet al
te ver weg liggende gebieden waar te nemen. Wanneer men dan inademt, komen bij
zo'n gelegenheid altijd meerdere triljoenen van deze diertjes naar binnen.
Hoewel deze diertjes zo klein zijn, dat zelfs duizend miljoen ervan op een hoop
niet eens te zien zou zijn, maakt niettemin de som van meerdere deciljoenen die een mens vaak op zo'n dag inademt, toch
behoorlijk wat uit. Dit zou voldoende zijn -omdat deze diertjes voor het
lichamelijk leven zeer gevaarlijk zijn -om de mensen plotseling het
natuurlijke leven te ontnemen. Want de voor het natuurlijke leven schadelijke
hoedanigheid van deze diertjes is te vergelijken met de dodelijke werking van
blauwzuur. Het deel van deze 'atoomachtige etherdiertjes' dat de mens inademt,
is niet het gevaarlijkst voor zijn gezondheid, daar het door het op dit
tijdstip toch al zuurstofarme bloed gretig wordt opgenomen. Maar heel anders is
het gesteld met dat deel dat zich op de opperhuid afzet, bij voorkeur op die
plaatsen waar de poriën meestal open staan. Wanneer deze diertjes daar
binnendringen, nemen ze tegenover het gedeelte dat reeds door het bloed was
opgenomen een positief karakter aan.
Zolang deze buitenste pool de
binnenste poolniet overheerst, is er geen gevaar aanwezig, wat bijvoorbeeld bij
een gematigde temperatuur het geval is. Maar overheerst deze buitenste pool de
binnenste ook maar met een miljoenste deel, dan bestaat reeds het grootste
gevaar voor het leven. Want bij deze omstandigheid zou in de mens een omkering
van polen kunnen plaatsvinden, die dezelfde werking zou uitoefenen als wanneer
iemand zich met een naald zou prikken, die van tevoren in blauwzuur was
gedompeld.
Wanneer echter de buitenpool de
binnenpool plotseling een honderdste deel zou overheersen, dan zou plotseling
een zichtbare elektrische ontlading plaatsvinden, die de mens binnen enkele
ogenblikken in een handvol stinkende as zou veranderen.
Wat betreft het eerste geval, kijk
maar naar de pestziekten: ze zijn niets anders dan de gevolgen daarvan. Het
tweede geval komt weliswaar zelden voor, maar geheelonbekend zijn de zogenaamde
'zelfverbrandingen' niet, speciaal in de zuidelijke landen.
Laten we nu een blik werpen op onze
kleine huisarbeiders en observeren wat ze eigenlijk doen! Onze vlieg heeft een
paar ogen, die zo groot zijn dat ze bijna het zevende deel van haar gehele wezen
uitmaken. Elk oog bestaat weer uit duizend kleine oogjes. Deze passen zo aan elkaar
als de cellen van een honingraten zijn alle stukvoor stuk kegelvormig
toegespitst en op een gemeenschappelijk punt gericht. Op deze manier dienen ze
de vlieg als een sterk vergrotende microscoop, met behulp waarvan ze zelfs de
afzonderlijke eerder genoemde atomaire diertjes kunnen zien.
Bovendien is hun maag zo ingericht,
dat juist deze kleine diertjes hun hoofdvoedsel zijn. Wanneer een vlieg op de
huid van een mens een hoopje van deze atoomachtige diertjes ziet, vliegt ze
ernaar toe en geeft het niet eerder op, voordat ze de hele vondst heeft
opgegeten.
De vlieg heeft ook nog een paar kleine
voelhoorntjes, die haar als neus dienen. Omdat ze haar ogen slechts voor korte
afstanden kan gebruiken, dienen deze voelhoorntjes haar vaak voor zeer lange afstanden.
Er bestaan enige vliegensoorten, die met deze voelhoorntjes een voor hen
goedsmakend voedsel uren ver kunnen waarnemen.
Wanneer in de zomer op een of andere
plaats dit diertje plotseling verdwijnt, dan kan men er zeker van zijn dat een
vreselijke teistering nabij is.
Zo verrichten deze diertjes nog vele
nuttige diensten. Alles wat er bestaat, en dat geldt dus ook voor de vlieg, is
niet voor één, maar voor duizenderlei doeleinden bestemd.
5. De
vlieg als instandhouder van gezonde lucht
Iedereen zal op een warme zomerdag wel
eens hebben ervaren, dat vooral op een drukkende namiddag een vermoeid mens
vaak door slaap wordt overvallen. Wie nog jong is kan zich door beweging daar
wel tegen verzetten. Anders is het gesteld met oudere mensen, wier ledematen
moeilijker te bewegen zijn. Wanneer op zo'n dag er niet voldoende levensstof in
de lucht aanwezig is, worden deze mensen spoedig slaperig en leggen zich neer
om te rusten. Om het nadelige van zo'n slaap in te zien, is het noodzakelijk
vooraf een blik op de natuurlijke slaap van de mens te werpen.
Waarom wordt de mens 's nachts pas
slaperig en overdag niet ? Naarmate het licht van de zon als het positief
-polaire deel van het natuurlijke leven zij n stralen niet meer op de ene of de
andere helft van de aarde Iaat vallen, verandert de aarde haar polariteit.
Zodra de zon voor een gedeelte van de
aarde is ondergegaan, wordt dit deel ook dadelijk negatief polair.
De negatieve pool van het leven komt
volledig overeen met die van de aarde. En zoals deze op zich al de natuurlijke
levensactiviteiten tegenwerkt, zo doet de overeenkomstige pool in de mensen dat
ook, doordat de positieve elektriciteit in de mens steeds meer verbruikt
wordt, waardoor hij de uiterlijke levensactiviteit ook steeds meer verliest. De
tere, beweeglijke delen, zoals bijvoorbeeld de oogleden, merken dit afnemen het
eerst. Ze kunnen daarom niet meer openblijven en spoedig daarna gaan ook alle
andere delen van het lichaam in dezelfde verzwakte toestand over en dat is de
natuurlijke nachtelijke slaap.
Wanneer 's morgens de zonsopgang
naderbij komt, wordt de positieve pool ook steeds sterker. Het afnemen van de
negatieve polariteit en het toenemen van de positieve maakt dat de mens wakker
wordt.
De dagslaap is geheel tegengesteld aan
de natuurlijke slaap, daar hij niet het gevolg is van een afname der positieve
elektriciteit, maar van de oververzadiging daarvan. Oververzadiging, omdat een
weinig beweeglijk lichaam niet meer in staat is de opgenomen positieve
elektriciteit uit te wisselen tegen een overeenkomstige hoeveelheid van de
negatieve.
Wanneer nu het positieve begint te
overheersen, dan begint ook het negatieve in dezelfde verhouding te
verminderen. Wat is nu het gevolg daarvan?
Kijk eens naar twee mannen die met
elkaar worstelen! Hoe zwakker de zwakste wordt, des te meer overmacht krijgt
de sterkere. Is echter de zwakkere helemaal overmeesterd, dan is het ook met de
kracht van de sterkere gedaan, daar hij niets meer heeft waarop zijn
overheersende kracht kan steunen. Elke kracht echter is zo goed als geen
kracht, zodra ze geen steunpunt meer heeft.
Precies zo is het ook gesteld met een
mens, die op een zwoele, met elektriciteit geladen zomerdag door de slaap wordt
overmand. Let nu op, daar komt weer een zeer nuttige nevenfunctie van dit diertje!
Kijk, ze gonzen en zoemen en dribbelen zorgvuldig om de lang slaper heen en
zuigen door hun pootjes en haartjes en puntjes het overschot aan positieve
elektriciteit in zich op. Daardoor kan bij de slaper de negatieve elektriciteit
niet helemaal onderdrukt worden door de positieve, zodat het natuurlijke leven
van de slapende mens behouden kan worden.
Als het niet zo was dat deze kleine
regelaars het natuurlijke evenwicht in stand hielden, dan was het met het
leven van de betreffende gedaan, zodra de positieve elektriciteit de negatieve
volledig had overmeesterd. Zolang de slapende mens nog in staat is de kleine
belagers van zijn lichaam te weren, is er ook geen gevaar voor zijn leven
aanwezig. Wanneer de slaap hem echter helemaal heeft verlamd, dan hebben de
belagers vrij spel en verhoeden dat de slapende iets overkomt dat zijn leven
in gevaar zou brengen.
Heeft het evenwicht van de onderlinge
polariteit door de actieve medewerking van dit diertje zich weer hersteld, dan
wordt de slaperwakker en verjaagt ijverig deze in zekere zin kleine natuur beschermgeesten
van zijn lichaam. Dat kan hij nu rustig doen, want als hij eenmaal is ontwaakt,
is ook alle gevaar zo goed als voorbij.
6. De
vlieg als chemicus en electriciteitsverdeler.
Men zal wel vaak hebben opgemerkt dat
vliegen tijdens een maaltijd graag in grote aantallen komen aanzetten en zich
dan begerig op de gerechten storten. Ze zij n des te talrijker als de dagen
zwoel worden en de kamers laag en niet geventileerd zijn. Velen zullen zeggen:
"Moeten we deze parasieten ook nog prijzen als ze onze maaltijd
verontreinigen en ons bij elke hap hinderen ?" Zo vraagt slechts de
kortzichtige mens. Want als hij de grote weldaad kon begrijpen die de vlieg
hem soms bewijst doordat ze zich, al is het slechts twee ogenblikken, op de hap
die hij naar zijn mond voert, neerzet, waarlijk, hij zou niet teveel doen als
hij, zoals men het wel uitdrukt, die vlieg 'in goud liet vatten'.
Alle spijzen, op een enkele
uitzondering na, hebben tengevolge van het aanwezige suikergehalte de
eigenaardigheid dat ze vooral op zo'n echt zwoele dag, uit de bedorven lucht de
stikstof aantrekken. Wanneer het voedsel ook maar korte tijd blijft staan, dan
wordt de onreine lucht dadelijk merkbaar, doordat het gerecht zuur wordt, of er
schimmel op komt, of doordat het aan de randen een matblauwe kleur krijgt. Dat
zijn allemaal uitwerkingen van de bedorven lucht! Wat hebben de vliegen daarmee
te maken?
Daar de vlieg dank zij haar bouw een
kleine vliegende batterij is, is ze ook begerig naar alles wat negatief is
geladen. De bedorven lucht is van negatief elektrische aard en absorbeert
daarom alle positieve elektriciteit in zo hoge mate, dat zich in zo’n kamer of
nog sterker in het in zo'n kamer genuttigde voedsel, geen vonkje positieve
elektriciteit meer bevindt.
Wanneer nu zo'n kamer niet vaak door
deze elektriciteitsdragers zou worden bezocht, hoe zou het er dan spoedig
uitzien met de gezondheid van de mens? Maar dat zou nog het minste zijn, want
zo lang de bedorven lucht in de kamer aanwezig is, heeft ze nog genoeg
spankracht waardoor de longen zich tenminste bij het inademen nog kunnen
uitzetten. Maar wanneer deze lucht al haar spankracht verliest, dan slaat ze
als een vuile dauw neer op de aan haar verwante delen, zoals bijvoorbeeld
voedsel. Wanneer nu de hap, die iemand tot zich wil nemen, overvloedig van zo'n
dauw is voor zien, dan gaan één of meer vliegen daar graag op zitten en laten
hun overvloed aan positieve elektriciteit over het voorwerp uitstromen. Wat is
dan het gevolg? Niets meer of minder dan dat daardoor de neergeslagen lucht in
zekere zin weer bezield wordt en vervliegt. Ze verdwijnt dan uit het voedsel,
door welk ontbindingsproces het voedsel weer onschadelijk en eetbaar wordt.
Wanneer Ik alles zou moeten vertellen
over dit diertje, zouden honderdduizend schrijvers in een miljoen jaren er niet
mee klaar komen. Dus verbaas je niet al te veel over de enkele punten die Ik
heb verteld. Maar bedenk, dat uit Mij ieder nog zo onaanzienlijk ding een
oneindige waarde heeft!
Men zal wel opgemerkt hebben, dat de
verzadigde vliegen zich daarna graag op glimmende voorwerpen neerlaten en deze
vaak bevuilen. Ook dit is heel nuttig, want de eerder genoemde chemische
werkzaamheid van deze diertjes zou slechts voor de helft van nut zijn, als dit
tweede onbeduidend lijkende gebeuren niet dadelijk zou volgen.
We weten reeds, dat de vlieg meestal
negatief elektrisch voedsel tot zich neemt en dus een ware gifzuiger is van
zowel de lucht als van mensen en dieren, als ook van de spijzen die de mens
eet. Daarom zijn haar uitwerpselen ook negatief elektrisch. We weten ook dat
positieve elektriciteit zich meestal op glimmende voorwerpen verzamelt. Opdat
in een aan positieve elektriciteit arme ruimte de weinige positieve
elektriciteit die op glimmende voorwerpen wordt vastgehouden zich weer
gelijkmatig verspreidt, bekladden deze chemici zulke glimmende voorwerpen
zorgvuldig. Daardoor verliezen deze de kracht om de positieve elektriciteit aan
te trekken, die onontbeerlijk is voor de lucht in de kamer. Wie dat niet gelooft,
moet maar een verguld voorwerp in zo'n kamer plaatsen! Hij kan er verzekerd van
zijn dat binnen korte tijd het door de vliegen zal zijn bevuild, zodat er nog
maar weinig van het goud blinkend is te zien.
Waarom hebben deze diertjes het juist
op het goud gemunt? Hierop kan men antwoorden: Waarom verguldt men bliksemafleiders?
Het antwoord zal zijn: Omdat het goud
namelijk de positieve elektriciteit buitengewoon sterk aantrekt!
De vliegen bevuilen echter ook de vensterruiten,
maar glas trekt geen elektriciteit aan: Dat is wel waar, maar waarom gebruikt
men dan glazen cilinders of glasplaten als geschikte middelen om de in de lucht
aanwezige vrije elektriciteit door enige wrijving zichtbaar te maken? Omdat
deze zich bij voorkeur op het glas verzamelt. Daarom kunnen we ook deze kleine
chemici met het bevuilen hun gang laten gaan, opdat deze gepolijste
'elektriciteitshouders' ruwer worden en minder in staat zijn de elektriciteit
vast te houden. Zo kan deze zich gemakkelijker met de rest van de kamerlucht
vermengen. Zie, zo is zelfs het onbeduidende vliegenvuiltje niet zonder
wijsheiden voorzienigheid zomaar ergens gedeponeerd en dat, terwijl het toch
slechts pure afval van zo'n onbeduidend diertje is.
Denk hier wel aan! Het is zeker de
moeite waard om te letten op Mijn Vaderlijke zorgvoorde kleine dingen, opdat
het de twijfelaar toch eens duidelijk mag worden, dat Ik niet een alles
verslindende, onbegrijpelijke Machtsgod ben, maar dat Ik uitsluitend een ware
Vader ben voor al Mijn kinderen. Ik ben geen verkwistende Vader, maar een zeer
economische, die zelfs de uitwerpselen van een vlieg tot welzijn van Zijn
kinderen weet aan te wenden. Ja, er zijn nog talloze en veelonbeduidender
dingen, en toch laat Ik zelfs het meest oneindig geringe niet te gronde gaan!
In de navolgende positief -polaire
beschrijving komt de geestelijke betekenis van de vlieg steeds duidelijker naar
voren.
7. De
vlieg als verzamelpunt van het leven.
Nadat we het negatief polaire deel van
het diertje hebben leren kennen, wat eigenlijk het materiële deel is, zullen we
ons nu tot het positief polaire deel wenden.
Wie de vlieg ooit grondig heeft
gadegeslagen zal wel moeten zeggen: "Dit diertje heeft in natuurlijk
opzicht een meer volkomen leven dan menig ander dier, dat zich reeds op een
hogere levenstrap bevindt".
Om te begrijpen hoe en waarom dit
diertje leeft, zal het nodig zijn eerst een algemene blik op het leven zelf te
werpen. Dit leven is zo geaard, en is zo absoluut volmaakt, dat het in zijn ware
sfeer nooit door een geschapen wezen kan worden begrepen, want het is een
heilig, eeuwig en oneindig leven.
Stel je de oneindigheid voor, of een
ruimte, waarin zich een middelpunt bevindt, van waaruit naar alle kanten
stralen uitlopen, waarvan het begin weliswaar het middelpunt is, maar waarvan
het einde nergens meer is te vinden.
In het centrum is alle levende kracht
van de gehele oneindigheid verenigd en gaat vandaar weer in de hele
oneindigheid uit. Opdat deze levende kracht zich niet te zeer verspreidt en
daardoor in zichzelf zou verzwakken, heeft zij in de eindeloze ruimte talloos
vele verzamelpunten van leven geschapen, waarin het leven zichzelf opvangt en
vervolgens weer terugkeert tot zijn oereeuwige centrale woonplaats.
Bij degenen, die hierover nadenken,
zal een belangrijke vraag opkomen: Waarom moet zoiets gebeuren? Kan dan God in
Zijn levenskracht ooit zwakker worden?
En Ik zeg daarop: Dit is natuurlijk
onmogelijk, zolang Hij in Zichzelf verblijft en geen schepsels uit Zich wil
scheppen en vormen. Wanneer Hij tengevolge van Zijn oneindige liefde sinds
eeuwigheden schepsels van de meest uiteenlopende soort heeft geschapen -vanaf
de meest volmaakte geest tot aan de onbeduidendste atoomachtige diertjes toe
-en aan die talloze wezens het leven gaf, ieder naar zijn aard, door welk leven
heeft de Schepper dan wel deze talloze wezens bezield, bezielt Hij ze nu nog en
zal Hij ze eeuwig beziel en? !
Wanneer al deze wezens met hun
ontvangen leven zich eeuwigdurend van het centrum weg zouden bewegen, dan zou
de centrale kracht geleidelijk aan moeten verzwakken. Maar het leven zou zich
nooit kunnen verliezen, omdat het een oneindig leven is. Het zou echter steeds
zwakker worden, wanneer het zich aan een oneindige deling zou blootstellen. Om
dit zwakker worden beter te begrijpen, wijs Ik slechts op de eindeloze
deelbaarheid van de materie zelf; tengevolge daarvan kan men zich een atoom in
oneindig veel deeltjes indenken. Maar wordt het atoom er sterker door, als het
eindeloos wordt gedeeld?
Het is begrijpelijk dat het zo
eindeloos gedeelde atoom niet meer die kracht kan hebben, welke het voor de
deling had. Nu zal men vragen: "Als dat zo is, had dan de Schepper er niet
beter aan gedaan, als Hij nooit iets had geschapen?"
Hierop wil Ik met enige tegenvragen
antwoorden: "Waarom worden mensen, die vanaf hun jeugd hun krachten
steeds door zware arbeid hebben geoefend, gewoonlijk sterker? Waarom kan men
aan een hoefijzermagneet geleidelijk steeds zwaardere gewichten hangen? Door
middel waarvan wordt een mens een virtuoos in één of andere kunst?
Waarom wordt het gehamerde metaal
sterker en krijgt het een grotere spankracht dan wanneer het niet gehamerd
wordt? Waarom wordt van een zelfde boomsoort het hout vaster en taaier, naargelang
het meer aan de stormen wordt blootgesteld?
Zie en onthoud dan, waarom erin de
wijde oneindigheid zo eindeloos veel verzamelpunten voor het leven zijn
geplaatst! Het is opdat het oereeuwige leven zelf zich steeds meer kan oefenen
en in eindeloze kracht ook eeuwig zal toenemen en wel om die reden, dat op deze
manier het van het middelpunt uitgaande leven steeds volmaakter en intensiever
in het centrum terugkeert!
Nu we dit weten, zij n ook de vragen
hoe en waarom de vlieg leeft, reeds beantwoord. Want uit de wijze waarop ze
leeft volgt reeds, dat ze eveneens zo'n verzamelpunt is voor het van het
centrum uitgaande leven, daar zij het leven van een onnoemelijk aantal aan
haar voorafgegane primitieve diertjes in zich opneemt.
Het zal daarom niet moeilijk zijn om
duidelijk te bepalen waarom zij leeft, namelijk opdat de som van haar leven zal
overgaan en dus terugkeren in een volmaakter en reeds intensiever leven. En zo
geschiedt dat steeds verder opwaarts tot aan de mens toe, die in staat wordt
gesteld het meest intensieve leven uit Mij in zich op te nemen. Dit leven kan
zich dan met Mij, door de liefde, weervolledig tot één kracht verenigen.
Wat tot hiertoe over de positieve
polariteit van de vlieg is gezegd, is bedoeld om als inleiding te dienen om het
volgende des te beter te kunnen begrijpen.
8. De
vlieg en het ontstaan van de kometen.
Kijk eens opmerkzaam naar de zon. Wie
kan er bepalen hoe ver haarstralen uiteindelijk reiken? Stel de leeftijd van de
zon op meer dan honderdduizend deciljoen jaren. In
deze voor jullie onvoorstelbaar lange periode heeft de zon haar stralen
voortdurend in de oneindige ruimte gezonden, zodat er nu nog stralen, die het
eerst van haar uitgingen, op weg zijn in de verre oneindigheid. Maar er zijn
ook ontelbare stralen tot haar teruggekeerd vanaf de punten waar ze opgevangen
werden. Het fenomeen van de verzamelpunten is beter te begrijpen, wanneer men
inziet, dat de dagelijks schijnende zon steeds verkondigt: "Zie, zo lang
al zend ik mijn stralen uit in de oneindigheid en toch is mijn licht gedurende
deze voor mensen onvoorstelbaar lange tijd niet zwakker geworden!"
Hier kan gevraagd worden: "Hoe
zal de zon dan die stralen weer terugkrijgen, die sinds haar eerste periode van
ontstaan nog steeds de oneindige ruimte ingaan ?"
Ik zeg: al verwijderen deze stralen
zich zelfs nog deciljoen maal verder, toch zullen ze
eens genoodzaakt zijn terug te keren. Als compensatie van het feit dat de zon
de door haar uitgezonden stralen slechts schaars terugontvangt, is zij zelf
een verzamelpunt. Als zodanig neemt ze de stralen van miljarden andere zonnen
op, intensiveert die en geeft die dan weer in dichte massa's af.
Als men hier rekening mee houdt, dan
is gemakkelijk aan te voelen hoe Ik van oneindigheid tot oneindigheid vorm heb
gegeven aan het licht en het heb beheerd, zodat zelfs het kleinste atoom niet
nutteloos in de eindeloze ether van de oneindigheid rondzwerft. Waar de stralen
van twee zonnen elkaar in de grote tussenruimte ontmoeten, worden deze
uitgaande stralen langzamerhand voor elkaar tot wederzijds opnamepunt.
Want de uitgaande straal is, hoewel
ook nog zo subtiel, toch iets materieels, omdat hij in tijd en ruimte bestaat.
Wanneer de stralen van twee zonnen
elkaar ontmoeten, zij n ze natuurlijk van dezelfde polariteit. Gelijke polen
stoten elkaar af, dus ze zullen elkaar terugstoten.
Wat gebeurt er echter wanneer de
stralen van verschillende zonnen uit alle mogelijke richtingen komend elkaar
ontmoeten in een nagenoeg van al deze zonnen even ververwijderde
tussenruimte? Op deze plaats ontstaat een stralenconflict, omdat een deel van
de stralen het andere deel recht doorsnijdt.
De kruising van stralen moet men zich
zo voorstellen, dat wanneer je veel van zulke kruisen op elkaar zou hebben
gelegd, er vanuit het middelpunt heel veel uitgaande stralen zichtbaar zouden
worden. Deze doorlopende stralen neutraliseren de polariteit natuurlijk, en
hinderen de andere hen dwars kruisende stralen, zodra zij weer terug zouden
willen gaan. Daardoor ontstaat hier mettertijd een glanzende kluwen van licht,
die met het voortduren van deze opeenhoping van stralen een soort dichtheid als
van een fijne nevel krijgt, waardoor hij steeds zwaarder wordt.
Nu hangt het hiervan af, -daar de
zonnen zich evenals de planeten om een ander centraal lichaam bewegen -welke
zon op haar weg in de nabijheid van deze lichtbundel komt; het gevolg is, dat
ze deze lichtmassa binnen haar gebied trekt en in zich opneemt. Dit is de
feitelijke wijze van ontstaan van de kometen.
Hoe komt het nu dat zulke kometen
blijven voortbestaan en niet helemaal door de betreffende zon worden verteerd?
De reden schuilt in de eerder genoemde
neutralisering der stralen. Door het verliezen van hun lading nemen de
opeengehoopte stralen een negatief karakter aan en vormen tegenover de zon een
tegenovergestelde pool. Een zodanige pool is door de eeuwige wet van Mijn orde
in staat de positief polaire zonnestralen op te nemen, ze te neutraliseren en
ze als eigen voedsel te gebruiken
Dat een komeet iets dergelijks doet,
bewijst de hem omgevende vaak zeer uitgestrekte dampkring, welke zich
gewoonlijk aan de van de zon afgewende kant uitstrekt in een lange staart. Deze
staart is niets anders dan een vertraging van de van de zon uitgaande stralen.
Ze worden door de negatieve polariteit in hun oorspronkelijke snelheid geremd
en worden, doordat ze terug gaan naar het lichaam dat hen aantrekt, als een
buitengewoon tere damp zichtbaar.
Kijk, hiermee heeft de zon een nieuwe
kostganger erbij gekregen die vele van haar stralen zal verteren, totdat hij
tenslotte een planetaire dichtheid krijgt. Wanneer hij die eenmaal heeft
bereikt, dan geeft hij, doordat zijn centrum zwaar is geworden, zonder schade
aan eigen vastheid aan de zon haar stralen overvloedig terug. Want hij neemt
tijdens zijn planetaire reis niet alleen de stralen van de zon, in wiens
gebied hij zich bevindt op, maar zuigt ook de stralen van andere zonnelichamen
in massa's aan en leidt ze dan in zekere zin naar zijn moeder toe.
Nu zal men vragen: " Wat heeft
onze kleine vlieg met deze kometenvorming en met de terugzending der
zonnestralen te maken? Heb nog even geduld en we zullen haar achter het grote
bruisen van een nieuw ontstaan hemellichaam laten komen aanzoemen! Eerst moeten
we nog een vluchtige blik op de zonnestralen werpen om te zien wat nu
eigenlijk deze van de zon uitgaande lichtdeeltjes, die geen gewicht hebben,
zijn.
Deze uitgaande lichtatomen zijn het
eerste stadium en de ontstaansbasis van de lichtdiertjes, die jullie reeds bekend
zijn. De opeenhoping van zulke atomen die de zonnestralen uitmaken, en die
later een planeetkluwen worden, zijn ook tegelijk opeenhopingen van dierlijk
leven in zo'n planeetkluwen. Het dierlijk leven uit zich tweevoudig en wel
eerst in een negatief leven, namelijk het plantenleven. Wanneer dit
leven eenmaal voldoende is verzadigd en niet meer in staat is het aanwezige
polaire leven in zich op te nemen, dan vormt zich een positief polair leven
dat door de oververzadiging van het negatieve leven voldoende voedsel voor
zichzelf heeft.
Hoe uit zich nu het eerste positief
polaire leven?
Neem een microscoop en bekijk de
rottende plantenresten in een waterdruppel of het sap van uitgeperste planten.
Je zult tot je verbazing hele legers kleine diertjes waarnemen. Uit deze
verklaring wordt duidelijk hoe de negatieve levenspool omkeert en in positief
polair leven overgaat.
Wanneer het dierlijk leven zich begint
te vormen kan het nergens meer blijven steken, maar begint geleidelijk aan zijn
terugweg naar het oercentrum van alle leven!
In overeenstemming met de eeuwige orde
wordt overal een trapsgewijze opklimming in acht
genomen, waardoor een steeds meer volmaakte en grotere verdichting van het
leven wordt bereikt. Evenals de terugkerende stralen die ook steeds intensiever
worden naarmate ze hun oorspronkelijke uitgangspunt naderen verzamelt ook het
leven zich in steeds dichtere vormen, totdat het tot zijn eeuwige oorsprong
terugkeert. Wat is dus het eerstvolgende stadium waarin dit eerste positief
polaire leven zich consolideert?
Nu laten we de vlieg optreden! Zie,
zij is het eerste diertje, waarmee een nieuw ontstane planeet wordt bevolkt;
want zoals jullie weten neemt dit diertje zulk voedsel tot zich, waardoor een triljoenvoudig leven in hem tot één leven wordt! Ik
voeg hier nog aan toe, dat één enkele vlieg als verzamelpunt van het leven
belangrijker is dan de hele reeds eerder gevormde opeengepakte planetenkluwen.
Zo zal men dan ook inzien hoe ver het leven zelf reeds in een eerste vonkje
boven de uiterlijke materie is verheven en hoeveel het leven van een enkele
mens hoger staat dan alle zonnen en planeten van een hele hulsglobe* (* Hulsgloben zijn die onmetelijk grote scheppingseenheden,
waaruit de hele schepping is opgebouwd, met een oercentrale zon als
middelpunt.) te samen.
Daarom zal het ook niet moeilijk te
begrijpen zijn waarom Ik, als het oerleven van alle leven, als Vader en
Verlosser naar de aarde ben gekomen en daar de mensen tot Mijn kinderen heb
gemaakt en hun een weg heb bereid naar Mijn hart.
9.
Oorzaak en wezen van het licht.
Wat is licht? Om te begrijpen hoe het
licht in verschijning treedt in tijd en ruimte, moet men het noch als geheel
materieel, noch als geheel geestelijk beschouwen, maar als materieel en geestelijk
tegelijk. Want het is een polariteit, waarbij het geestelijke deel de positieve
en het materiële deel de negatieve pool uitmaakt.
Met deze polen is het zo gesteld, dat
ze zich niet aan de uiteinden bevinden en niet in de verhouding van voorste en
achterste opgesteld zijn, maar in die van innerlijk en uiterlijk, waarbij het
innerlijke de positieve en het uiterlijke de negatieve pool is.
Maar hoe verschijnen deze beide
polariteiten dan als licht? wanneer men een vuursteen neemt en met een gehard
stuk ijzer erlangs strijkt, zal men veel spattende vonken tevoorschijn zien
komen. Deze vonken waren licht. Waar komt het licht vandaan, -uit de steen, uit
het ijzer, of uit beiden tegelijk? Deze vonken komen uit het ijzer, waarvan
uiterst kleine deeltjes door de harde steen worden afgekrast. Ze ontstaken
doordat de in de poriën van het ijzer ingesloten luchtdeeltjes de door de
wrijving ontstane druk niet konden ontwijken en daardoor vlam vatten en de
losgelaten ijzerdeeltjes in een witgloeiende toestand brachten. Op welke wijze
werd de geperste lucht ontstoken en wat is eigenlijk het lichtgevende bij het
ontsteken van de lucht?
De lucht is voor de helft niets anders
dan een materieellichaam voor de in haar aanwezige intelligente geesten.
De fysici zouden liever willen, dat ik
hier in plaats van geesten 'vrije ongebonden krachten' had gezegd, maar daar we
de zaak grondig willen benaderen, nemen we in plaats van de eigenschap de zaak
zelf onder ogen, namelijk de geesten.
Omdat de geest een positie -polaire
kracht is, streeft hij voortdurend naar de meest ongebonden vrijheid en is
hij in gebonden toestand slechts zo lang rustig als hij van de hem omgevende
negatieve polariteit -dus van zij n eigen omhulsel -geen ongewone belemmering
ondervindt. Ondergaat deze van buitenaf een of andere druk, dan wordt de geest
spoedig in zijn beklemming gewekt en reageert hij door uitzetting, die zich
door het fenomeen van het lichten kenbaar maakt.
Wat is dit lichten eigenlijk? Ter
verduidelijking een voorbeeld. Wat merk je op bij een mens, wiens hart nog vol
hoogmoed is, als hij een flinke klap krijgt? Zal hij niet zó in woede geraken,
dat hij begint te beven en zijn ogen gloeiend worden? En als hij zich in een
gelijkgezinde omgeving bevindt, zal deze dan niet al gauw naargelang de graad
van vriendschap ook min of meer woedend worden?
Men behoeft slechts naar een vechtend
leger te kijken en het kan iemand onmogelijk ontgaan, hoe deze
woede-uitstraling duizenden en nog eens duizenden pakt en meesleurt in de
bloedige strijd. Door dit voorbeeld is ook het lichten verklaard, want de
positief polaire geest, die door de negatieve polariteit is ingesloten, raakt
door een flinke klap ook in woede, wat eigenlijk het zich bewustworden
van zijn gevangenschap is.
Door dit bewustworden
ontwaakt een grote begeerte in hem om zich uit te zetten en zich vrij te maken.
Daar echter zijn uiterlijke, negatieve, hem omgevende polariteit zodanig is
samengesteld, dat ze wel tot een zeker punt rekbaar, maar toch niet te
verbreken is, zet de geest die vrij wil worden zich in zijn omhulsel alleen
maar zo ver mogelijk uit.
Maar daar hij niet kan doorbreken,
trekt hij zich weer snel terug en probeert dan met vernieuwde kracht zijn
omhulsel te verbreken. Menige geest is in staat dit gebeuren in één seconde
vele duizenden malen te herhalen, terwijl hij daarbij steeds toorniger wordt. Wat is echter het zichtbare resultaat van
dit gebeuren, dat terecht 'razernij' genoemd kan worden? Niets anders dan dat
de nog rustige geesten die zich dichtbij de in woede ontstoken geest bevinden,
met hun uiterlijke polariteit in een soortgelijke koorts geraken. De
voortplanting van deze gemeenschappelijke koortsachtige woede kan zich snel
voortzetten, daar de negatieve omhulsels der geesten, waaruit de lucht eigenlijk
bestaat, dicht tegen elkaar aanliggen.
Dit koortsachtig vibreren van een
geest, wordt door het dierlijke, evenals door het menselijke oog als 'lichten'
waargenomen. Want het oog is ervoor ingericht om deze kleine trillingen waar te
nemen, daar elk oog zelf ook half geestelijk en half materieel is. Het heeft
precies dezelfde polariteit als dat wat 'licht' wordt genoemd. Door deze
verwantschap kan het oog het licht opnemen en waarnemen.
Telkens wanneer op de zojuist
beschreven wijze een polariteit in zich zelf ontbrandt, vindt het lichten
plaats. En dit is weer niets anders dan het medebewogen zijn der geestelijke
polariteiten in de naaste omgeving.
Belichte voorwerpen worden in hun vorm
herkend doordat de materiële vorm vaneen voorwerp een grens stelt aan de
voortplanting van het licht, respectievelijk de er op vallende lichtstralen reflecteert.
Ook het licht van de zon is
gelijksoortig aan het lichten van een vonkje. Het verschil schuilt slechts
hierin, dat het witte licht van de zon afkomstig is van de vibratie van de liefde,
terwijl het roodachtige brandlicht van de
vibratie van de toorn afkomstig is.
Daarom is ook het licht van de zon wat
zijn voortplanting betreft verschillend van dat van het licht, dat van de
toornvibratie afkomstig is. Waaruit dit verschil bestaat zal in het volgende
duidelijk getoond worden.
10.
Het wezen van de ether en van het zonlicht.
Hoe lager een streek op aarde ligt,
des te dichter is daar ook de lucht. Dit is een natuurlijk gevolg, daar niet
alleen de lucht, maar alle dingen dichter worden, naarmate ze meer het
gemeenschappelijk middelpunt naderen. Hoe verder ze zich er echter van verwijderen,
des te losser komen ze van elkaar te staan.
De lucht is, evenals alle materie,
niets anders dan een geestelijk materieel conflict. Al deze geestelijke
potenties zijn des te bozer naarmate ze lager liggen en hoe hoger ze zich boven
de planeten bevinden, des te vreedzamer en bestendiger zijn ze. Het totale wezen
van het aardelichaam met de haar omringende lucht is niets anders dan een
rangschikking van d e geesten, die zich in deze planeet hebben gevestigd om
aan de reeds bekende 'terugweg' te beginnen.
Wat vult dan de grote ruimte tussen de
zon en de planeten? De natuur-onderzoekers
veronderstellen hier een uiterst lichte en meegaande ether. Wat zouden de
fysici echter zeggen als ze duidelijk moesten uitleggen wat deze ether
eigenlijk is? De ether is niet door een microscoop te zien en ook de veel
dichtere lucht is door geen enkele microscoop waar te nemen.
De ether is eveneens een geestelijk
wezen, dat zich tot de planeten positief, maar tot de zon negatief verhoudt.
De ether wordt gevormd door uiterst
zuivere, vreedzame en verdraagzame geesten: want als ze dat niet zouden zijn,
hoe moeilijk zouden de hemellichamen het dan hebben op hun weg om de zon! Daar
deze ethergeesten echter uiterst zuiver en meegaand zijn, vormen ze op geen
enkele manier een belemmering.
Het zal niet moeilijk zijn het licht
van de zon en de voortplanting ervan te verklaren. We moeten echter eerst enige
ogenblikken aandacht besteden aan de zon zelf en ons afvragen: Hoe ziet het er
daar uit en wat gebeurt er?
Dat de zon een zeer sterk stralend
hemellichaam is, hoeft niet nader te worden uitgelegd. Hoe wordt ze echter zo sterk
lichtend ? En hoe ziet het er vanaf haar oppervlakte tot aan haar middelpunt
uit?
Allereerst valt bij de zonnen hun
buitengewone grootte op, waardoor een zon niet zelden een, ja meerdere
miljoenen maal groter is dan een van haar planeten. De zon op zich is een
planeet in volkomen toestand en alle planeten zijn slechts satellieten van dit
grote en volmaakte hemellichaam. Het buitengewone licht van zo'n volkomen zon
spruit voort uit de geestelijke liefdesvreugde van de geesten, die deze planeet
omgeven.
Zijn deze geesten reeds volmaakte
geesten? Deze vraag moet volgens zeven verschillende aspecten worden
beantwoord, want er zijn zeven verschillende soorten van geesten in de zon, die
gezamenlijk het grote licht van de zon veroorzaken. Willen we de innerlijke
aard van deze geesten nader Ieren kennen, dan moeten we zien naar de zeven
geboden van de naastenliefde en naar de drie, die aan deze zeven ten grondslag
liggen, waardoor de mens zijn verhouding tot God"zijn Schepper, kan
kennen. Daarmee is de volledige cyclus van de geestenformatie op een
zonnelichaam aangegeven. Ook de kleuren van de regenboog Iaat deze orde zien.
Wat volgt hieruit? Niets anders dan dat de zon in haar innerlijke sfeer de
verzamelplaats van zeven soorten van geesten is. Daaronder zijn er, die door
de zon ter beproeving eerst op de planeten geplaatst worden en ook zulke die
als voltooid zijn teruggekeerd. De eersten die nog onvolmaakt zijn, vormen de
binnenste massa van het zonnelichaam, de tweede reeds voleindigde groep vormt
het buitenste lichte omhulsel van het zonnewezen. Het zijn deze geesten, die
door hun liefdesvibraties het stralen van de zon bewerkstelligen.
Hiermee is de voortplanting van het
licht verklaard, waarvan al eerder sprake was bij de vorming van de kometen.
Ook is hiermee het wezen verklaard van de eerder genoemde atomaire diertjes die
van de zon uitgaan en door wie de vibraties van de reeds voltooide geesten -als
een versterkende gave -aan de onvolkomen geesten op de reis van hun voleinding
worden meegegeven.
11.
De vlieg als verzamelaar van licht en leven.
Wat drijft nu de geesten van de eerste
nog onvolmaakte soort van de zon weg in de eindeloze ruimte? Niets anders dan
Mijn eeuwige orde, krachtens welke deze van de zon uitgaande geesten weliswaar
een positief polaire verzadiging hebben, maar zelf negatief zijn,
Wanneer twee gelijke polen elkaar
naderen, stoten ze elkaar zolang af, totdat de alleen maar positief gevoede
maar in wezen negatieve pool al het positieve heeft afgegeven.
Zo zijn dus deze atomaire wezens
feitelijk negatief van aard en kunnen ze slechts zolang ze dit karakter
behouden in de zon blijven. Nemen ze echter al te gretig een lichtverzadiging
uit het positieve poolgebied van de zonnegeesten aan, zodat ze wat betreft het
wezen van het licht zich maar heel weinig van de eigenlijk positiefpolaire
geesten onderscheiden, dan worden ze door de positiefpolaire wezens met grote
snelheid naar buiten gedreven.
Deze uitgedreven geesten zijn het
uitstralende licht van de zon, dat zijn positieve deel afgeeft, wanneer
het op een hemellichaam valt. Het meegenomen licht is dus de nog voortdurende
liefde en vreugde vibratie van de volmaakte geesten.
Wat betreft het negatieve deel zullen
de uitgaande atomaire wezens, vooral bij nadering van een hemellichaam, -omdat
ze anti polair zijn -weer naar de zon terugkeren. En dit is het terugstralen
van het uit de zon afkomstige licht. Omdat deze wezens zich door hungrote
snelheid steeds rechtlijnig voortbewegen, wordt het ook begrijpelijk waarom de
voorwerpen waar het zonlicht op valt zeer duidelijk te zien zijn.
Dat zo'n belichte vorm in haar geheel
kan worden gezien, is weer het gevolg daarvan, dat elke materie waaruit een
vorm is gemaakt, niets anders is dan een conflict van geestelijke potenties.
Wanneer dus deze snelle lichtdragers
uit de zon op een vorm stuiten, dan neemt die vorm -al naar gelang haar
innerlijke geaardheid, de deeltjes die hij kan gebruiken tot zich. Wat voor
hem onbruikbaar is, stoot hij met de grootste snelheid in alle richtingen terug.
Het oog is dus slechts een orgaan om
de vele verschillen op te nemen tussen het invallende en het teruggekaatste
licht. En deze talrijke verschillende lichtsoorten vormen dan natuurlijk al
die verschillende beelden in het oog, dat voor deze lichtverschillen gevoelig
is.
Nu zal het uiteindelijk wel duidelijk
zijn, dat alles wat zich materieel manifesteert nauwkeurig beschouwd
niet materieel maar geestelijk is. Alleen kunnen de mensen het
geestelijke nog niet zien, daar zij nog niet in de geestelijke polariteit zijn.
Maar wanneer zij zich eens daarin zullen bevinden, dan zal het tegenovergestelde
gebeuren, dan zal men slechts het geestelijke kunnen zien. Al het materiële zal
men er dan net zo moeten bij denken als nu het geestelijke bij het materiële.
Daarom moet het u ook niet al te zeer
verbazen, wanneer men in het verloop van deze verhandeling op punten stuit, die
nog niet helemaal duidelijk zijn. Om al deze verhoudingen duidelijk te kunnen
maken, zou een mens op aarde geheel uit de materie in het zuiver geestelijke
moeten overgaan, terwijl daarvoor de tijd nog niet is gekomen.
Nadat we in het kort de verschillen
tussen licht en licht zo begrijpelijk mogelijk hebben verklaard, zullen we ons
weer tot onze vlieg wenden, die schijnbaar in vergetelheid is geraakt. Maar Ik
zie nu een nieuwe vraag opkomen, namelijk: "Welk verband is er dan tussen
de vlieg en de lichtverwekkende en lichtdragende geesten?" De vlieg, zeg
Ik, zal hier een medium zijn en zal tot lichtverzamelende geest worden!
Zie, hierin schuilt het grote geheim! Zou men ooit een wezen kunnen begrijpen,
zonder te weten op welk standpunt het zich bevindt? Wat zou dat voor een begrip
kunnen zijn? Waarlijk, er zou dan weinig onderscheid zijn hoe een mens de vlieg
of een ander dier ziet, of hoe een ander dier de vlieg ziet, behalve dat een
mens haar een naam kan geven en vaststellen dat ze zes voeten heeft, twee
vleugels, een lichaam, een kop en tot de vliegende insecten behoort.
Dus het standpunt van een ding is de
basis, van waaruit bezien het pas in zijn volle waarheid verschijnt. Wat is dan
de waarheid van een ding?
Het geestelijke van een ding is de
waarheid! Zolang dit
niet is opgespoord, lijkt alles op een holle, lege noot!
Bezie dus ook onze vlieg vanuit dit
standpunt! Ze is voor een deel stoffelijk en daar ze leeft, voor het andere
deel geestelijk.
Ze bevindt zich evenals talloze ander
wezens tussen de twee hoofdpolariteiten, namelijk tussen de positief levende
polariteit van de zon en de negatieve van haar planeet. Ze is derhalve neutraal
dat betekent noch geheel positief, noch geheel negatief. Ze is noch alleen
maar lichtverwekker, noch alleen maar lichtdrager, maar lichtverzamelaar.
We weten dat het licht ontstaat uit de
beweeglijkheid van het levende. Dus zijn licht en leven één en hetzelfde. Het
licht is derhalve een verschijningsvorm van het leven. Maar omdat onze vlieg
een verzamelaar van het licht is, is zij dan ook niet een verzamelaar van het
leven?
Hoe uit zich dit leven nu in de vlieg?
Uit het zich soms in een luisterrijk licht?
Men zal van een vlieg niet kunnen
beweren, dat iemand haar als een lichtgevend glimwormpje heeft zien
rondvliegen. De vlieg bewaart op voorbeeldige wijze het leven in zich en laat
het niet meer uitstralen. Ze heeft een donker kleedje aangetrokken, opdat
het leven zich des te meer in haar zal
kunnen vermeerderen
Wie het wezen van de deemoed niet bij
de vlieg herkent, moet meer dan blind zijn! Nu is haar veelzijdig nut bekend: maar
de wereld kent het niet. En daarom is de nijvere, in al haar bewegingen nuttige
vlieg aan de verachting prijsgegeven, daar ze liever het leven in zich
vermeerdert dan ermee pronkt. Nu is het standpunt zichtbaar, hoe vandaar uit
stralen in alle richtingen uitgaan, opdat men duidelijk de overwinning kan
zien, die dit diertje altijd moedig behaalt.
Wat is dan eigenlijk deze overwinning?
Uitgaande van de eerste ontstaansgrond
van het licht moeten we begrijpen, dat van alle denkbare opgaven de volgende het
moeilijkst is op te lossen:
Hoe Iaat zich het vrije leven binden,
en hoe Iaat zich het voordien vrij rondzwervende leven verzamelen ?
We hebben vernomen, dat bij de vorming
van een planeet de vlieg deze als eerst zichtbare schepsel bewoont. Hier .zagen
we de vlieg als eerste het verspreide leven in zich opnemen. En na de beschouwing
van het licht zagen we de vlieg weer als levensverzamelaar tussen zon en
planeten. Wat is het onderscheid tussen nu en die oertijd, toen de vlieg nog de
enige bewoner van een aardbol was? Aan de ene kant is er helemaal geen
verschil, want zowel nu als vroeger beantwoordt ze volledig aan haar destijds
gegeven natuur en orde. Maar aan de andere kant is er een oneindig verschil,
want ze staat nu niet alleen op de laagste polaire trap voor het verzamelen
van leven, maar ook van de omzetting daarvan tot steeds hogere potenties en
tenslotte tot de hoogste potentie van het oerleven zelf.
Toen was tussen haar en de oneindige
macht (potentie) nog een eindeloze kloof; nu is deze opgevuld door het wezen
van de mens, en ook door de bijna eindeloze rij van wezens die aan de mens
vooraf ging.
Destijds werd getoond, wat dit diertje
was; nu wordt weliswaar hetzelfde getoond, maar tevens is daarin de overwinning
te zien: dat is de instandhouding van het leven!
Maar hoe behield die vlieg het leven?
Door haar grote werkzaamheid. Want het
leven wil in daden worden omgezet. Verder door haar grote deemoed, want het
leven moet verzameld worden! Ze behield het door gehoorzame onderwerping aan
Mij n wil. Want alle leven moet in orde gebracht worden, wanneer het zich eens
terugzal vinden en zichzelf bewust zal kennen.
Wie nu deze punten overdenkt en ook de
voorschriften die door Mij zijn gegeven voor eeuwige instandhouding van het
leven, moge deze voor zichzelf goed in acht nemen, opdat hij daardoor steeds
geschikter en bekwamer wordt en Mij steeds nader komt. Zo zal hij tenslotte ook
de grootste overwinning mogen beleven. Dat is de wedervereniging van elk
afzonderlijk leven met Mijn oereeuwige Leven.
Hoe dat zonder enige belemmering zal
geschieden, waardoor elk leven op zichzelf zelfstandig blijft, ongeacht dat
het met het Oerleven in de innigste verbinding staat, zal de vlieg ons in
het volgende, laatste hoofdstuk nog laten zien.
12. De
vlieg als symbool van de deemoed.
In het verloop van deze en ander
mededelingen is reeds uiteengezet, hoe men zelfstandig alleen kan bestaan, als
men zich in zijn hart heel innig met zijn Schepper verenigt. Desondanks heeft
het geloof nog een harde dobber en de ziel begrijpt moeilijk, hoe de mens
geestelijk een volkomen vrij, zelfstandig leven zou kunnen hebben, dat toch zo
met het oerleven van de Schepper is verbonden, dat het daarmee slechts één leven
vormt.
Ja, waarlijk, om zo iets in de aardse
beperktheid te kunnen vatten, is wel buitengewoon moeilijk. Ik zeg u: wie het
niet leert van de bescheiden vlieg, wie het niet leert uit de ware, innige
deemoed op de weg van het kruis, ja nog duidelijker gesproken: wie het niet
leert van Mij, de Vader, daar Ik de grootste en innerlijkste
deemoed Zelf ben, -die zal nooit begrijpen, hoe Vader en kinderen in de geest
volkomen één kunnen zijn.
Om daar nog beter een voorstelling van
te kunnen maken, zullen we onze blikken nog op twee grote dingen richten:
namelijk op een groot mens, die 'Wereld heet, en op een ander groot
mens, die' Hemel, heet.
Met betrekking tot deze eerste mens,
formeel materieel bezien, zijn hele hulsglobes vol zonnen en werelden amper
zenuwknobbeltjes van zij n wezen te noemen. En als deze mens ook in zijn om vang
zich geheel als één leven beschouwt, evenals u zich als één leven beschouwt,
bestaat hij daarom werkelijk slechts uit één leven? Om in te zien, dat deze
grote wereldmens een zeer veelvoudig leven in zich draagt, behoeft men maar
naar een zwerm vliegen te kijken. Ze zullen door hun gezoem bekend maken, dat
zelfs zij reeds als eerste diertjes elk een afzonderlijk leven hebben. Hoeveel
te meer moet een mens dit bij zichzelf inzien, en meer nog bij een aarde vol
met volkeren en andere levende wezens. En nog veel meer bij een zon met haar
volmaakte wezens en bij een centraalzon met haar
zeer machtige geesten en tenslotte nog meer bij een hulsglobe als zodanig, die
toch een nagenoeg onvoorstelbaar aan tal hemellichamen bevat, om niet te
spreken van al de wezens die zich daarop bevinden.
En toch zijn alle hulsglobes, alle centraalzonnen, middenzonnen, alle planetaire zonnen en
andere nevenzonnen met hun planeten en alle schepselen daarop eigenlijk niets
anders dan lichaamsdelen van deze grote wereldmens, die evenals ieder mens op
aarde, ook een afgerond leven heeft. Kijk, dat is n u de beschouwing van de materiële
kant gezien.
Nu wenden we onze blik naar de hemelmens,
tegenover wiens grootte de grote wereldmens zich net zo verhoudt als een
triljoenste deel van een atoom tot de grootte van de genoemde wereldmens. De
hemel is in zijn menselijk aanzien zo groot, dat de talloze miljarden
hulsglobes waaruit de grote wereldmens bestaat, gemakkelijk in de buis van een
haartje op zij n lichaam plaats zouden kunnen nemen en daarbij nog al hun
bewegingen daarin zouden kunnen maken, zonder ooit de wanden van dit haartje te
raken!
Hoeveel leven heeft deze hemelmens
niet reeds in een haarbuisje of in een overeenkomstig ander lichaamsdeel!
Hoeveel leven moet hij dan niet in één
van zijn ledematen hebben, hoeveel in zijn hart en hoeveel in zijn gehele
lichaam! En toch denkt deze hele hemelmens zelf slechts als een gewoon op zich
zelf staand mens, terwijl in hem talloze miljarden van de meest volmaakte
engelen en geesten allen voor zich even zelfstandig denken en leven, als de
grote hemelmens zelf.
In deze hemelmens zijn nog andere
verhoudingen, waardoor wezens die op gelijke wijze denken en liefhebben, een
gemeenschap vormen. Zo'n gemeenschap op zich stelt op overeenkomstige wijze
als een aards hemellichaam een mens voor, die helemaal zelfstandig kan denken
en voelen, alsof hij een afzonderlijk op zichzelf bestaand mens is!
Ja, Ik voeg er nog aan toe: Er bestaan
in Mijn oneindigheid zelfs nog verscheidene van zulke hemelen, en elke is op
zich weer een volmaakt mens. Al deze hemelen samen vormen weer een oneindige
mens. Deze kan door niemand gedacht en ervaren worden dan alleen maar door Mij,
daar hij eigenlijk Mijn lichaam Zelf is. Of God in Zijn oneindigheid, die Zijn
Zelfheid en Alleenheid op de helderste wijze denkt en voelt. En toch: wat een
veelheid van leven is er in Hem!
Wanneer men deze beelden vergelijkt
zal het begrijpelijk zijn, dat in een eeuwig en oneindig leven zich talloze andere
levens vrij bewegen en daar de hoogste zaligheid kunnen genieten, terwijl ze
toch slechts delen van het ene hoofdleven in God zijn.
Zie, dat verkondigt de vlieg in haar
deemoed: en de deemoed is welbeschouwd de ware 'hoofdvlieg' van de mens zelf! Want
zoals de vlieg begint in zichzelf de overwinning op het leven te behalen, zo
begint ook de deemoed in de mens het volkomen vrije leven uit God op te nemen,
het in zichzelf in te sluiten en dan doorvolharding en moed dit eeuwige
heiligdom groot en krachtig te laten worden. En dat is de levende Christus in
elk oprecht mens. Wanneer diens leven is overgegaan in alle delen van de geest
en de ziel, en door deze in het vleselijk lichaam, dan is dit waarlijk de
allergrootste overwinning die een mens ooit zou kunnen behalen!
Want door deze overwinning heeft hij
het hoogste leven van God in zich gevangen genomen, heeft hij het zich eigen
gemaakt door de liefde en werd hij nu één met de eeuwige God, de Vader van alle
liefde.
Zoals de liefde een vrucht van de deemoed
is, zo is de eeuwige waarheid of het licht van alle licht een vrucht van de
liefde. En wanneer de liefde groeit uit de deemoed en de waarheid uit de liefde,
dan is dit een echte groei en een ware boom des levens en alle heilige kennis
van het leven, tijdelijk en eeuwig.
Wie echter de geheimen van het leven
alleen door zijn wereldse verstand wil leren kennen, zal deze nooit ergens
vinden, maar hij zal ook dat nog verliezen, wat hij in zijn kinderjaren had
verworven.
Voorwaar, Ik zeg u: Wie zo'n innerlijk
woord hoort door het vermanende geweten of als hoorbaar woord uit de mond van
een gewekt mens, en het met kinderlijk eenvoudige gezindheid gelooft, en dan
niet alleen maar een hoorder van het Woord blijft, maar er ook naar handelt:
tot die zeg Ik: horen en zien zal niemand in de hemel brengen, maar alleen de
daad!
Het leven kan niet eerder terugkeren
voordat het geoordeeld is. En in het evangelie staat: "Niet Ik, maar het
woord, dat Ik tot u heb gesproken zal u oordelen".
Niemand kan tot de zekerheid van de
waarheid komen, tenzij via de daadwerkelijke weg van het kruis, volgens
het woord dat niets dan deemoed en liefde predikt. Wie echter als alleen maar
toehoorder niet handelt naar het levende woord, zal zich ook niet kunnen
verenigen met zijn positief levende kracht, maar zal in zijn negatieve
polariteit van de dood blijven, waaruit zich moeilijk weer een positief -polair
geestesleven zal kunnen ontwikkelen.
Maar wie gedurende dit leven niet
overgaat in de ware positieve polariteit van h et eeuwige leven, die zal
zichzelf veroordelen tot de negatieve polariteit, waaruit hij nooit meer zal
kunnen opstaan. Deze beide polariteiten verhouden zich als het geestelijke en
het materiële, of zoals de levende vrucht binnenin tot de dode buitenste
schil. Wie in de vrucht zal overgaan, zal overgaan tot het leven; maar wie in
de schil zal overgaan, zal overgaan in de dood.
In ieder ding, en dus des te meer in
God, bevinden zich twee polen. En zoals het Goddelijke Zijn eeuwig is, moeten
dus ook deze twee polen eeuwig zijn.
Wie door het woord wordt geoordeeld of
veeleer zichzelf oordeelt naar het woord, die neemt het leven in zich op en
komt overeen met de Goddelijke polariteit, die het vrije, onbeperkte leven is.
Maar wie het woord niet werkelijk in
zich opneemt, maar het door zijn negatieve verstand verwerpt, die zal door het
woord worden geoordeeld tot de negatieve polariteit, die het grondprincipe van
al het materiële en dus van alle dood en alle beperking is.
Hieruit volgt, dat de natuurlijke
wereld evenmin ooit een einde zal nemen als de geestelijke, maar een eeuwig
negatief polaire basis zal blijven voor al het geestelijke en vrije.
Welk lot dus het meest gelukkige is,
-eeuwig ingelijfd te worden in de negatieve of in de positieve polariteit van
God, dat wil zeggen een eeuwig gelukzalige, vrije engelgeest te zijn, of een
verbannen Satan in een dode steen -dat mag ieder nu zelf beslissen.
Waarheid is er weliswaar overal voorde
levende, maarvoorde dode is er nergens in de hele eeuwigheid licht. Wie dit
zal vatten, zal ook begrijpen dat de klank afhankelijk is van de fluit, het
licht van het leven, het loon van de arbeid, en het zelfbewustzijn van het
eeuwige leven is afhankelijk van de daad naar het woord.
Hoe het leven is, zo is ook de aard
van de pool. En zoals het hart is, zo is ook de stem ervan, of zoals de deemoed
in het hart is, zo is ook het levende woord erin.
Wie God heel ernstig neemt, zal samen
met David roepen: "Heer, mijn God en mijn Vader! Zie, mijn hart is overvol
van liefde voor U! Uit de diepte van mijn deemoed smeek ik U mij te helpen en
mij het ware licht des levens te geven, zodat ik met U één volmaakt leven kan
uitmaken! Verhoor mij daarom, mijn God!"
Zie, dat is een rechtvaardig verzoek
voor hem, die in de geest en in alle waarheid kan zeggen: "Ik neem God
heel ernstig".
Want wie God ernstig neemt, zal zich
ook geheel tot God wenden en niet met het ene oog terugzien op de wereld en
slechts met het andere opzien naar God. Hij zal niet alleen zijn ogen, maar
zijn hele wezen opheffen tot God.
Maar zoals de zaken nu staan wordt God
niet zeer ernstig genomen, want de mensheid is zeer lauw geworden. De laatste
kracht die ze nog bezit verspilt ze aan wereldse zaken!
Hoeveel tot Mij terugkerend leven dat
zal opleveren, zullen jullie zondermoeite kunnen berekenen. Desalniettemin
volgt toch alles de weg die Mijn richtend woord voorschrijft, hetzij opwaart
sof nederwaarts. Hoewel de aarde voor een hoog losgeld werd gekocht, en in
het centrum tussen Mijn twee oneindige polen werd gesteld, bevinden zich
nochtans in de wijde oneindigheid nog vele aarden, waarop trouwere kinderen
wandelen dan op deze meest ondankbare aarde. En toch heb Ik voor geen van alle
zoveel gedaan als voor deze!
Maar de eeuwigheid is nog niet ten
einde; ze duurt eindeloos voort! Wee deze aarde, als Ik Mij n hart van haar zou
afwenden en naar een andere zou moeten toewenden!
Geef dus goed acht op alles wat u door
deze 'vlieg' hebt ontvangen en handel ernaar! Houdt uw verstand veraf, maar uw
hart des te dichterbij!
Dan zal men de ware overwinning van
het leven in zichzelf herkennen, en dan kunnen opwerken tot het zevenvoudige
licht en tot het drievoudige licht boven het zevenvoudige licht.
Wie dit leest en het als een wegwijzer
tot het leven beschouwt en ernaar handelt, waarlijk, die heeft ook al de
overwinning in zich. Dit alles is de alleen heilige liefdewil van uw Vader,
eeuwig.
Amen.
9. De Grossglockner
Een
evangelie van de bergen
Dit zegt de Heer: " Wie
Mij navolgt, volge Mij geheel in alles na!
Schep er geen genoegen in door diepe dalen, sloten en ravijnen te wandelen,
maar volg Mij liever op de bergen en hoogvlakten!. Daar zul je een bergrede, of een verheerlijking, of een verzadiging met wat
brood, of een overwinning op de sterkste verzoekingen en veel voor jullie nog
onvoorstelbare dingen meemaken. Neem ook kinderen mee en je zult de zegen van
de bergen duidelijk aan hen kunnen opmerken.
Wie niet sterk is moet niet bang zijn
de gezegende bergen te bestijgen, want om hun kruin is de ademtocht van de
levensgeesten te voelen. Voorwaar, op de bergen en hoogten zweven zalige
scharen en zij versieren deze met gouden bloemen van de eeuwige liefde. Op de
bergen heerst eendracht, zowel onder de planten als onder de dieren en die is
daar ook vaak onder de mensen te vinden.
Ga in de tijd eens terug naar onze
eerste voorvaderen op aarde, zij woonden hoog in de bergen. Vanaf de naar de
hemeloprijzende Sinaï gaf Ik Mozes de heilige
tafelen, waarop de wetten werden gegeven voorde mensen inde dalen; ze moesten
die nakomen om het eeuwige leven te verwerven. Ik behoef niet nog meer over de
heilige bergen te zeggen, ook niet dat ze de scholen zijn voor de zieners en
voor de verkondigers van het eeuwige woord uit Mij.
Ga maar vaker de bergen op en blijf
daar dan enige tijd, dan zul je daar de volheid van de zegen van de eeuwige
liefde van de heilige Vader ervaren!
Wie dat wil die volge
Mij, zijn Meester en Vader en dan zal hij al gauw ervaren, waarom Ik de bergrede vanaf de berg tot het volk heb gesproken. Amen.
1. De
Grossglockner - een vader van de bergen.
Het is een prachtig gezicht, hoe daar
te midden van zijn grote broeders een koning der bergen -de Grossglockner -majestueus oprij st
en naar alle kanten uitziet. Stiermarken bezit niet één enkele heuvel aan deze
zijde van de rivier de Drau, die niet afstamt van
deze vader der gebergten.
Van de allesoverheersende hoogte van
zo'n stamgebergte hangt in natuurlijk opzichtvaak de goede instandhouding van
een heel werelddeel af. De verhouding van zulke bergen tot het overige land is
als die van een hoofd tegenover een lichaam. AI gaat het leven ook niet alleen
van het hoofd uit, toch is dat wel het voornaamste opname orgaan van het
natuurlijke leven en het leidt het hele organisme. De bovenste extremiteit van
het lichaam verliest men niet zonder het leven erbij in te schieten. Zo zou
ook het wegvagen van de Grossglockner weldra een
onafzienbaar grote landstreek in de eeuwige winter of op zijn minst in een
uitgestrekt meer veranderen. Want zo'n berg neemt geweldige hoeveelheden water
vanuit het binnenste der aarde op. Hij houdt dit door zijn geweldige gewicht
eronder en Iaat slechts zoveel door de poriën naar buiten komen, dat het land
in de wijde omtrek van het benodigde water voorzien kan worden. Het teveel van
deze voortdurende uitwaseming van het inwendige water zuigt hij uit de lucht
weer naar binnen. Opdat het zich niet te ver van hem zal verwijderen,
verandert hij het voortdurend in ijs en sneeuw. Daarom zie je hem maar zelden
zonder nevel of wolken.
Ditzelfde moeten al zij n kinderen ook
doen, al is het dan in mindere mate. Waarom wordt hier gesproken over
'kinderen' van die berg? Omdat in de tijd toen de bergen werden gevormd de
hoogste bergen van de aarde het eerst ontstonden en na hen ontstonden pas de
andere in regelmatige opeenvolging. Tussen deze opeenvolgende vormingen
verlopen niet zelden meerdere miljoenen aardjaren, zodat in een land nauwelijks
twee even oude bergen aanwezig zij n. Dat de Grossglockner
als een vader van de bergen tot de oudste behoort, kun je daaraan zien, dat hij
domineert over verschillende landen. Bovendien bewijst zijn gesteente dat ook;
dit verschilt veel van dat van zijn kinderen en kindertjes. Zoals echter alle
bergen ten opzichte van hun vader in hoogte toenemen, nemen ze ook in ouderdom
toe. En hoe meer hun top zich met eeuwige sneeuwen ijs tooit, des te
verhevener en belangrijker worden ze. Wie dat nu in gedachten houdt, zal wel
inzien waarom een vierkante vadem van de met ijs bedekte Glocknergrond
belangrijker is dan een hele vierkante mijl van het meest vruchtbare heuvelland. Want de Grossglockner
is een enorm grote vochtige steen en trekt daardoor het in de lucht aanwezige
vocht vanaf verre afstand naar zich toe. Bleven deze echter in de vorm van
druppels aan zij n wand kleven, dan zouden ze al gauw weer in grote stromen aan
deze reuzensteen ontkomen en veel landerijen verwoesten. Om dit te voorkomen
bewerkt hij door zij n hoogte en door de eigenschappen van zijn gesteente, dat
het ingezogen vocht dadelijk in sneeuwen ijs verandert
Als zijn ijs en sneeuwlast van boven
en van buiten groter wordt, komen de onderste oude sneeuw en ijsmassa's onder
druk te staan, waardoor deze water en luchtdelen in talloze kleine deeltjes
ontsteken, zich dan in nevel oplossen en vanaf de plaats waar ze gevangen
gehouden werden opstijgen.
Omdat zo'n gletscher
alleen maar in de hoogste regionen door de bergkan worden vastgehouden, zou het
ontwijkende water zich in de dieperliggende vlakten uitstorten, waarbij alles
verwoest zou worden. Of ze zouden hun sneeuw en ijsregio steeds meer uitbreiden,
zodat in duizend jaar hele landerijen door hen zouden worden begraven. Maar
opdat noch het één noch het ander gebeurt, heeft zo'n vaderberg een
onoverzienbare hoeveelheid kinderen gekregen, die de overbelasting van hun
vader op zich nemen. Wat voor hen zelf te veel wordt nemen de hen omringende
heuvels dan weer op, die dan met hun overvloed het uitgestrekte vlakke land
zegenen.
Nu zul je inzien, waarom vanaf een zo
hoge berg zulke uitgestrekte, samenhangende bergketenen zich bijna
straalsgewijs naar alle richtingen uitstrekken.
En het wordt begrijpelijk dat er in
jullie land maarweinig bronnen zijn, die hun bestaan oorspronkelijk niet aan
deze vader van het bergland te danken hebben. Ook valt hier zelden een druppel
regen uit andere wolken dan uit die, welke door de Grossglockner
en zijn uitgebreide familie over dit land werden uitgezonden. Want hij bezit
drie verschillende, ver reikende krachtige armen, waarvan de eerste zich in
zijn kinderen naar alle kanten uitstrekt; de tweede reikt tot in alle bronnen,
beken en stromen vaak nog verder dan zij n kinderen. De derde meest ver
strekkende arm echter is de wolkenregio, die op de Grossglockner
voor verschillende landen haar centrale punt heeft en aan de vele wijd
verspreide kinderen, zorgzame bewakers en verdere rustpunten heeft, waar ze
zich weer in steeds neveliger massa's omvormt. En als
deze massa's bijvoorbeeld op de Choralp te dicht
worden, dan heeft ook deze berg weer onder haar gerangschikte kindertjes, die
hun moeder een groot deel van haar last ontnemen en deze als weldadige regen
naar de planten en dieren van de vlakten leiden.
Maar dit is slechts één van de
natuurlijke, nuttige werkingen van deze vader van het bergland. Nog tweeandere
en meer belangrijke zullen we hierna leren kennen. Dan zal men ook een meer
verhelderend beeld krijgen van het grote nut van zo'n dood lijkende bergreus.
Daarom, heb eerbied voor de bergen;
want waarlijk, hoe hoger ze hun top boven het slijk uit de diepte omhoog
heffen, des te zegenrijker zijn ze voor het hele land.
2.
Betekenis en ontstaan van het ijzer.
Zonder ijzer was je in natuurlijk en
ook vaak in geestelijk opzicht het armste schepsel op aarde. Maar door middel van
dit metaal kan men talloze bruikbare instrumenten en werktuigen maken. Daarom
zullen we een blik werpen op haar ontstaan.
Jullie weten uit de beschrijving in
Mijn grote 'Huishouding' wel van het opkomen en teruglopen van de zee; tijdens
de perioden dat het zeewater zich boven het land bevindt verzamelt dit metaal
zich door het zout in het water -maar vooral door de inwerking van de sterren
-in het binnenste der aarde en wel in speciaal daarvoor bestemde aderen. Die
opeenhoping is zo goed berekend, dat 14.000 jaren niet in staat zijn het metaal
geheel te verbruiken. Maar hier moet nog een belangrijke vraag gesteld worden:
"Is dit doorzee en sterren gevormde ijzer ook al dadelijk bruikbaar, zodat
men het kan bewerken en er gereedschappen uit kan maken ?" Nee, eerst is
het nog als een onrijpe vrucht die wel eigenschappen bezit om rijp en voor het
gebruik geschikt te worden, maar die in onrijpe toestand noch het één noch het
ander is.
Hoe wordt het ijzer dus rijp? Regen en
zonneschijn zijn een hoofdvoorwaarde voor elke cultuur, dus ook voor die van
het ijzer. Als de regen echter ononderbroken doorgaat, zou hij na langere tijd
ook het metaal uit de bergen verteren. Opdat alles zal gedijen moet overal een
goede orde heersen. Wie is er echter op een hemellichaam aangesteld om alles
zo te ordenen? Kijk naar onze Grossglockner,
hoe hij hoog tot in de regionen der wolken omhoogsteekt en omringd is door
duizenden rotspunten en klippen. Deze koning der bergen heeft een zeer groot
werkingsveld om de elektriciteit en het magnetisch fluïdum in te zuigen en is
een ongelooflijk grote opeenhoping en voorraadkamer hiervan. Als hij dan door
zijn ver reikende werking langs de beschreven wegen met name door de bevloeiing
werkt, dan voorziet hij ook al het water en vooral de regen van een voldoende
hoeveelheid elektriciteit en magnetisch fluïdum. Deze twee polariteiten zijn
echter in natuurlijk opzicht de voornaamste voorwaarde voor het gedijen,
groeien en rijp worden van de planten en mineralenwereld en door deze beide
indirect ook voor de dieren.
Omdat de Grossglockner
zo'n geweldige verzamelplaats van deze polariteiten is, kan er hier op worden
gewezen dat het erts van de ondergeschikte bergen ook zijn ontstaan te danken
heeft aan de gletschers. Want de gletschers
zijn de regelaars van de temperatuur van alle landerijen die onder hen liggen.
Zo gebeurt het dat deze hoge sneeuw en ijsbergen hun zegeningen meestal via
hun kinderen over de aardbodem uitzenden. En zo gaat er zelfs van een
onbetekenende ijsspits van de Grossglockner niet
zelden een veel grotere werking over de landerijen uit dan van de diepte onder
haartop.
3.
Bergen als regelaars van de luchtstromingen.
Daar de aarde zich in de tijd van
ongeveer 24 uur om haar as draait, is de snelheid per minuut dus ettelijke
mijlen.* (* 1 Duitse mijl = 7,42 km.) Denk je de aarde eens in als een gladde
kogel zonder bergen, die met een op zijn minst 10 mij I hoge, zware
atmosferische lucht is omgeven. Wat zou dan de atmosferische lucht noodzaken
met de aarde mee te draaien, als die aardoppervlakte volkomen glad was? Als de
atmosfeer niet meegezogen werd, aan wat voor luchtstroming zouden alle
levende wezens dan zijn blootgesteld? Als alleen al de machtige storm in een
seconde bijna 80 voet (26 m. ) aflegt en daarbij de dikste bomen met gemak uit
de grond rukt, wat zou dan niet een luchtstroming die in één seconde ettelijke
Duitse mijlen aflegde (d.w.z. in 1 seconde ongeveer 500 m.), voor gevolg
hebben? Het is begrijpelijk dat bij zo'n luchtstroom zelfs het mos op de stenen
zich niet kan vasthouden, Iaat staan dan een of ander beweegbaar schepsel. En
hoe de zee zich dan zou gedragen zal diegene kunnen begrijpen, die gezien heeft
hoe een hevige wind het water bergen hoog kan opstapelen. Daarom zij n de
bergen zo goed over de aardoppervlakte verdeeld, zodat de lucht wordt
genoodzaakt met de aarde mee te draaien.
Waarom zijn de bergen niet allemaal
even hoog en lopen ze niet als de meridianen van pool tot pool? De eerste reden
ligt in de hiervoor beschreven nuttige werking van de bergen. Een tweede reden
is echter de volgende: zouden alle bergen even hoog zijn en rechtlijnig van
pool tot pool lopen, dan zou daardoor tussen die bergen een voortdurende
toestand van stilstaande lucht optreden. Dan zou al gauw in de onderste
luchtlagen bederf optreden, zoals in de catacomben. Hoe zou het bij zo'n
regeling met het natuurlijke leven gesteld zijn? Daarom zijn de bergen
onregelmatig over het aardoppervlak verdeeld. Deze verdeling is zo wijs
geordend, dat lucht daardoor voortdurend speelruimte heeft en zich kris kras
over de aarde kan verplaatsen. Daardoor moet ze zich vermengen en ontstaat
wrijving, waardoor dan de elektriciteit over de hele aardbodem als het
natuurlijke levensfluïdum in voldoende mate steeds nieuw wordt opgewekt.
4.
Wezen en oorzaak van het gletscherlicht.
Waarom zijn vervolgens bergen niet
allemaal even hoog? Dat heeft de volgende reden. De hoge bergtoppen moeten ook
de bovenste luchtregio noodzaken om mee te draaien met de rotatie van de
aarde. Zouden er teveel van zulke hoge bergen op aarde zijn, dan zou dat in de
loop van de tijd in de dalen een bijna voortdurende toestand van rust
veroorzaken, omdat de bovenste luchtlaag teveel tot meebewegen zou worden
gedwongen. Daar er echter maar weinig van zulke machtige bergen zijn, wordt de
bovenste luchtlaag ook maar op weinig plaatsen genoodzaakt met de rotatie van
de aarde mee te bewegen. De van zulke bergspitsen verderaf staande luchtsferen
worden daardoor slechts in een naar alle kanten wervelende beweging gebracht. Ongeveer
net zo als wanneer je een stok vlug door het water beweegt, waarbij de zich
voor de stok bevindende waterdeeltjes weliswaar met hem mee voortgedreven
worden, maar aan weerskanten veel kringen en golven vormen, die zich veel
langzamer achter de stok aan bewegen en wier zog dan weer de aangrenzende
waterdeeltjes in beweging brengt. De kringen zijn wervels in het water, die dat
tot diep naar onderen in product voortbrengt? Nee, want de liefde modificeert
de producten en de wil spreekt slechts het eenvoudige 'wordt' erbij uit, en
dan wordt het zoals de liefde het heeft aangegeven. Kijk, zo gaat het ook bij
Mij !
Mijn oneindige liefde schept de
vormen, en de kracht van de liefde die wil heet, laat ze tevoorschijn komen. De
wil houdt een deel van deze vormen vast, omdat de liefde dat verlangt; een
ander deel geeft hij echter op verlangen van de liefde de steeds levender wordende vrijheid. En zo vormt de materie naar
Mijn liefdevolle wil de vaste grond, de basis voor al het geestelijke. Zij is
dus in het bijzonder dat, wat Mijn 'erbarming' wordt
genoemd. Het geestelijke zelf komt overeen met de levende vrijheid van Mijn
eigen liefde. Het is dat wat de 'genade' of het eigenlijke zelfbewustzijn van
elk vrij wezen wordt genoemd, en komt voort uit het vrije leven van Mijn liefde
en is geestelijk volkomen haar evenbeeld.
Waar zich ook maar materie heeft
gevormd, moet ook noodzakelijkerwijs het geestelijke aanwezig zijn. Want als
de materie een erbarmen is, kan ze als een middel tot verlossing niet voor
zichzelf bestaan, maar wel voor een hogere potentie, waar deze erbarming op gericht is. Waar houdt deze hogere potentie
zich op? Het is duidelijk dat een armenhuis en de armen zelf steeds samenzijn. Netzo zal het ook met de materie en met de geestelijke
potenties zijn dat ze elkaar beetgrijpen en dat de één de inhoud is van de
ander. En hoe prachtiger en uitstekender materie je
ergens aantreft, voor des te hogere geestelijke potenties is die ook geschapen.
Nu zullen we weer een blik werpen op
onze Grossglockner. Kijk eens naar hem hoe prachtig
hij daar staat als een koning onder de bergen, die zich boven al zijn kale
buren verheft!
En zie, hoe hij zich uren ver
uitstrekt naar alle kanten en hoe hij met ijs en eeuwige sneeuw is bedekt! Kijk
naar de vele beekjes die zich van zijn tinnen naar beneden storten en zie hoe
zijn steile top bijna voortdurend door witachtige wolkjes is omgeven. Daar hij
zo voortreffelijk is zal hij zeker ook een uitstekende werkplaats voor Mijn
erbarmen zijn.
We hebben al vanwege de natuurlijke
uitwerking van deze berg zijn betekenis erkend. Kijk, de krachten die hier
werken zijn geestelijke potenties!
Nu is er nog de vraag: zij n de
natuurlijke nuttige uitwerkingen van deze berg het hoofddoel van de hem
omgevende en van de in hem wonende geestelijke potenties? Of zijn ze maar een
nevendoel, waardoor deze voor een ander doel rijp moet worden ? Deze vraag kan
door een kort voorbeeld toegelicht worden. Wat is eigenlijk bij het uitzaaien
van zaad het doel? Door het vergaan van de zaadkorrels in de aarde wordt deze
weliswaar vruchtbaarder gemaakt, maar dat is toch zeker niet het hoofddoel van
deze handeling. Je zultzeggen: we zaaien het koren slechts daarom, opdat
daaruit een nieuwe zaadhalm ontstaat die ons veelvoudig weer teruggeeft, wat
wij van te voren in de aarde hebben gelegd.
De nuttige werking van deze berg
verhoudt zich net zo tot het hogere doel van zijn bestaan, als het vruchtbaar
maken van het aard rijk door het vergaan van de zaden in de aarde -zich
verhoudt tot de veelvoudig levende vrucht. Daaruit kun je al een beetje opmaken
hoe hoog het geestelijke boven het natuurlijke nut van deze berg staat.
Het tot nu toe behandelde moet
beschouwd worden als een noodzakelijke inleiding, zonder welke het volgende
moeilijk te begrijpen zou zijn.
6.
Strijd van de geesten in de natuur.
Het zal jullie weldra duidelijk
worden, waarom onze berg een groot armenhuis zou kunnen worden genoemd.
Gewoonlijk houden zich nog zeer aards gezinde zielen en geesten in de regio
van de vroeger tijdens hun aardse leven door hen bewoonde planeet op. Deze
geesten zijn vaak vol ergernis, boosheid en wrok, omdat ze hun tijdelijk goede
leven hebben moeten verlaten en ze willen zich daarom wreken. Hoewel ze de
aarde niet kunnen zien, -geen van deze geesten kan iets zien van wat buiten hem
is, maar alleen wat in hem is –toch weten ze langs de weg van het innerlijk
overeenkomstige heel precies waar of in welke streek van de aarde ze zich
bevinden. Omdat ze als geesten met de natuurlijke potenties in verbinding
staan, verenigen ze zich daarmee om de aarde schade toe te brengen. Omdat ze in
hun geestelijke toestand weten dat zo'n bergreus voor veellanderijen nuttig
werk doet, houden ze zich heel graag in zijn nabijheid op.
Let eens op hoe uit de kloven van de rotsmassa's
die zich rondom hem opstapelen, niet zelden plotseling donkergrijze wolken
opstijgen. Als deze boven de kruin van de hoogste bergtoppen zijn opgestegen en
onze Grossglockner zien, trekken ze zich meestal
dadelijk weer terug en zijn vaak niettegenstaande nog zulke hevige winden niet
uit hun schuilplaatsen te krijgen. Dit verschijnsel is een zeker teken van de
aanwezigheid van zulke kwaadwillige geesten en wel in verbinding met de
natuurgeestelijke potenties. Kijk je nu verder omhoog naar de witte vlakten van
de gletscher, dan zul je daar eveneens bijna
voortdurend wolken en nevelen ontdekken die nagenoeg verblindend wit zijn. Dat
zijn ook geesten, maar dan goedaardige. De hoogst zwevende van hen zijn beschermende
engelgeesten, terwijl de meer in de diepte van de gletscher
zwevende nevelen, die gewoonlijk rechtlijnige wolken vormen, nog niet geheel
rijp zijn voor de hoogten. Pas door trouwe waakzaamheid en veel strijd tegen de
boze geesten moeten ze rijp gemaakt worden en geschikt om op de hoogten te
werken.
Als je in deze streek dagenlang naar
het spelen van de nevelen zou kijken, zou het niet in je opkomen, dat tussen
deze luchtige potenties ooit een ernstige strijd zou kunnen ontstaan. Wie
echter tijd zou hebben om af te wachten totdat het tussen deze lichte potenties
werkelijk tot een strijd zou komen, die kan er zeker van zijn dat hem tijdens
die strijd het horen en zien zou vergaan van louter angst.
Wat is gewoonlijk de aanleiding tot
zo'n strijd? Kijk, de boze geesten koesteren steeds de wraakgedachte dat ze
deze bergtroon een keer zouden kunnen bemachtigen, om dan van hieruit naar alle
kanten onheil te kunnen uitstrooien. Dat is de reden waarom ze in hun diepe
schuilplaatsen samenscholen en kleine uitstapjes maken om te zien hoe het met
de bezetting van de troon staat. Merken ze dat het er tamelijk leeg is, dan
verbreidt zich dat bericht met de snelheid van een gedachte. En waar zich ook
maar een bergtop met kloven bevindt, zullen dadelijk grote massa's donkergrijze
wolken daaruit opstijgen.
Was even daarvoor de hemel helder, dan
is ze niet zelden in enkele minuten tijds gehuld in
dichte, dikwijls geheel zwarte wolkenmassa's, die schijnbaar zonder doel heen
en weer trekken, opdat daardoor de wachters van de troon op een dwaalspoor
worden gebracht. Bij zo'n gelegenheid is dan de Grossglockner
gewoonlijk in korte tijd weer wolken -en nevelvrij. Want zodra de wachters zo
'n plan van de boze geesten bemerken, trekken ze zich samen en verbergen zich
in de binnenste grote kristallen tempels van deze berg. Als nu de
hoofdaanvoerders van de boze bende zien dat de troon niet bezet is, bevelen ze
hun troepen dadelijk zich zo hoog mogelijk te verheffen en boven over de troon
te vallen om alles in de binnenste vertrekken gevangen te nemen en te verdrukken.
Op dit commando start nu het grauwe
gespuis met een ongelooflijke snelheid over onze Grossglockner
heen. Bij zo'n gelegenheid wordt het dan in zijn buurt zelfs midden op de dag
volkomen donker. Daarbij komt nog dat het heel stil wordt, omdat de boze geesten
nu van mening zijn dat ze eindelijk hebben gewonnen. Zo'n rustige scène duurt
echter op zijn hoogst zevenenzeventig minuten. Na deze tijd zal men opmerken,
dat dichte witte wolken uit de ijsspleten beginnen op te trekken. Deze breiden
zich in korte tijd onder de zwarte wolken uit en beginnen dan ongemerkt op te
stijgen. Daardoor dragen ze het zwarte gespuis op hun rug steeds verder
omhoog. Als deze echter hun gedwongen omhoogstijgen bemerken, maken ze al gauw
op verschillende plaatsen openingen en laten de witte wolken passeren. Dat
bemerken de geesten van de witte wolken wel; zijn deze dan boven de zwarte
gekomen, dan breiden ze zich daarboven als een net heel snel uit, vaak wel vele
mijlen ver en ze nemen het gehele leger van donkere geesten gevangen. Als de
boze aanvoerders het bericht ontvangen dat de witte geesten hen volledig
hebben omsingeld, dan worden ze razend. Ze beginnen al hun troepen te
concentreren om daarmee met geweld door de witte massa's heen te breken. Dit
ogenblik is het eigenlijke begin van de strijd. Nu kun je eerst een vreselijk
razen en tieren horen in deze zwarte wolkenmassa's. Dat ontstaat door het
samendringen van die geesten in hun toenemende woede. Hoe meer echter deze boze
geesten vergeefse pogingen doen de bovenste te vernietigen en door ze heen te
breken, des te meer worden ze door hen verdrukt. In deze positie beginnen de
onderste geesten zich in hun woede te ontsteken. Dat geeft weldra zo'n vurige
toestand, dat de hevigste bliksemflitsen met een vreselijk verscheurend
geknetter naar alle kanten, naar boven en naar beneden schieten om de naar
beneden drukken de witte massa’s te verjagen; omhoog om hun hoofdleider te
vernietigen en naar beneden om de hoge troon te vernietigen.
Maar als de geesten van de witte
wolken merken dat van de onderste vijandelijke bende als het ware de munitie
op is, dan pakken de witte geesten de zwarte plotseling beet en duwen ze zo
vast tegen elkaar aan tot de dichtheid van een steen en slingeren die dan met
grote heftigheid naar beneden de diepte in. Voor het grootste deel komen ze
terecht op de wijd uitgestrekte ijsvlakten van de troon zelf, alsook in de
verdere omgeving, maar daar in steeds kleinere stukken en tenslotte vallen ze
als hagel omlaag.
Liggen op deze manier de zwarten
overwonnen op de grond, dan laten de witte geesten nog een regen, die al uit
vredesgeesten bestaat, over de overwonnenen naar beneden vallen. Zij zelf
lossen zich op in een snijdend koude wind en binden daardoor de overwonnenen
voor lange tijd aan het vroegere ijs van de troon. Daardoor komen de boze
wezens weer tot rust en langzamerhand bezinnen deze zich gewoonlijk weer en
komen mettertijd tot betere gedachten. Gebeurt dat, dan wordt de ijzige band
weer tot stromend water en de verdeemoedigde geest wordt het weer mogelijk
gemaakt van zij n vrijheid gebruik te maken. Verbetert hij zich, dan wordt hij
weldra in de laagste rijen van vredesgeesten opgenomen. Verbetert hij zich
echter niet en neemt hij weer deel aan een nieuwe aanval wat helaas meestal
het geval is -dan wordt hij op dezelfde manier opnieuw gevangen genomen, maar
elke keer langer in gevangenschap gehouden.
Om bij het verslag over deze berg niet
te uitvoerig te worden, willen we nog slechts twee punten nader beschouwen en
dan snel tot het religieuze deel overgaan, dat verreweg het belangrijkste is.
7.
Weg ter verdeemoediging van de natuurgeesten.
We hebben gehoord dat na de
gevangenschap weer bevrijding komt, zodra de zo tot bezinning gebrachte
geesten, als ze zich verbeterd hebben, bij de vredesgeesten van de onderste
trap worden opgenomen of dat hen een nieuwe termijn van vrijheid wordt gegeven.
Als de natuurlijke geestelijke
potenties weer tot vloeiend water worden, worden zulke vrijgekomen geesten als
het ware door het water gebonden en moeten dan de reis tot in de zee meemaken. Waarom dat? Om dezelfde reden als wanneer op
aarde iemand die schade heeft aangericht een zodanige straf ter verbetering
wordt opgelegd, dat hij de schade kan herstellen en daarbij ook nog voor zijn
boze opzet boete moet betalen. Daarom moeten ook zulke geesten elke
veroorzaakte schade -evenals die, welke ze hebben willen toebrengen -weer
geheel en al goedmaken en daarbij nog een aangepaste boete doen. Pas als deze
geheel is nagekomen, kunnen ze tot de eerste trap van geestelijke voleinding
opgenomen worden. Natuurlijk kunnen ze in de wereldzee moeilijk iets
goedmaken. Maar daar niemand als geest goede werken kan doen als hij zelf niet
goed is, bewijst dit verschijnsel dat de geesten zich in deze toestand volledig
moeten verdeemoedigen, voor ze in staat zijn de boze daden weer goed te maken.
En omdat de bodem der zee het laagst liggende deel van de aarde is, moeten
zulke hoogmoedige geesten deze reis ter verdeemoediging maken om daardoor
mettertijd als nieuw en wedergeborenen op te stijgen in de hogere sferen voor
het verrichten van nuttig werk. Worden zulke geesten door die volbrachte reis
ook werkelijk verbeterd? De resultaten zijn verschillend; enkele verbeteren
zich onderweg al en mogen dan van deze vochtige weg terugkeren, als er niets
kwaads meer in hen wordt gevonden. Zulk een uittreden kun je daaraan herkennen,
dat er 's morgens uit de beken, rivieren en stromen witte nevelen opstijgen.
Deze worden door de zon aangetrokken, treden in de hoge regionen weldra uit
hun natuurlijke potentie en worden voor het oog zichtbaar.
Een andere soort van deze geesten
verbergt zich door hun Opnieuw ontwaakte boosheid 's nachts als een
aanvankelijk zichtbare vorm van grijze
nevels in de ravijnen en kloven van de bergen, om bij de volgende aanval weer
daadkrachtig mee te werken.
Een derde soort legt werkelijk de weg
naar zee af. Als ze daar echter zijn aangekomen, scholen ze samen al naar
gelang van de graad van hun boosaardigheid en ze begeven zich dan in zee. De
zeelieden kunnen van de vernielende kracht van de zeestormen vertellen.
Willen deze kwaadaardige geesten hun boosheid uitoefenen, dan sturen ze één of
twee heel losjes gevormde wolken ter verkenning over de zeeoppervlakte omhoog
-zulke wolkjes kent de zeeman heel goed -om vast te stellen of er ergens nog
vredesgeesten te zien zijn. Zien ze er nog een paar, dan verdwijnen deze
wolkjes weerplotseling. Gebeurt dit, dan is maar heel zelden een belangrijke
storm te verwachten
Zien deze boosaardige verspieders geen
tegenstanders, dan verheffen ze zich hoger en hoger en in de tijd van enkele
ogenblikken is de hemel boven de zee in dichte stormwolken gehuld, waaruit
weldra de hevigste windstoten de zee woelig maken en duizenden bliksemstralen
worden dan afgevuurd op die geesten, die de weg ter verbetering ingeslagen
hebben. Deze rebelse geesten komen overal slecht terecht en daarom loopt ook
deze onderneming altijd slecht voor ze af. Want dan worden met de snelheid van
de gedachte vanuit het leger van onze hoofdwachters te land vreedzame geesten
uitgezonden. Deze werpen zich dan op de ziedende scharen, slingeren ze
gewoonlijk als hagel of hevige regen in zee en bevrijden bij deze gelegenheid
de deemoedige geesten uithun onvrijwillige gevangenschap. De bozen, die maar
een ondergeschikte rol hebben gespeeld, worden dan snel naar de Noordpool bevorderd;
de ergsten echter worden voor zeer lange tijd naar
het harde ijs van de Zuidpool verbannen.
Zo eindigt het oproer van deze
geesten: de bozen worden naar een veilige plaats gebracht, de goeden worden
echter opgenomen om veel nuttig werk te doen. Waaruit bestaat dat?
Het eerste werk bestaat eruit dat
zulke geesten de bergen ingestuurd worden en wel naar die plekken, die in kale
rotstoppen eindigen. Ze moeten daar voor het onderhoud zorg dragen en ook voor
de eventuele ontbinding zorgen, door alle vochtigheid in de poriën van de
stenen zo te verdelen, dat het gesteente van binnenuit aldoor dezelfde
eigenschap behoudt. Aan de andere kant moeten ze het ontbonden gesteente weer
omlaag brengen, opdat het zijn bestemming ter verlossing steeds meer naderbij
komt.
Als ze niet goed opletten gebeurt het
vaak, dat boze geesten hen achter hun rug een poets bakken en dan een heel
rotsblok losmaken en dat in de diepte slingeren. Zo'n losgemaakt rotsblok moet
dan goed verzorgd worden, zodat het een vast rustpunt in een beek of rivier
vindt, opdat de in hem nog niet geboren opgesloten geesten niet voortijdig
losbreken. Zou dat het geval zijn, dan zou het met de hele aarde wel haast
gedaan zijn! Daarom tref je zo'n losgemaakt
rotsblok gewoonlijk in een greppel aan, waar een bron in uitkomt, of het is tot
over de helft in de aardeverborgen en met mos omgeven, of je vindt het in
stukken of geheel in een of andere beek of rivier. Dat is de reden waarom niet
zelden vele honderden en duizenden centenaren zware steenblokken daar worden
aangetroffen, waar geen rotsgebergten en geen soortgelijke gesteenten
voorkomen.
De natuuronderzoekers zullen weliswaar
zeggen: "Wat is dat voor belachelijk gepraat! Dat doet het water door zijn
gewicht. Dat neemt toe naarmate de val sneller en heviger is". In
natuurlijk opzicht hebben ze wel gelijk -net zoals degene die zegt dat twee
maal twee vier is. Weet de mathematicus ook wat aan zijn product ten grondslag
ligt? Kent hij de eenheden waaruit hij zijn product heeft gevormd? Hij kent wel
het getal van de voor zijn oog en oor en zijn verstand gelijksoortige
dingen. Kent hij echter ook het wezen der dingen die hij geteld heeft?
Kan hij de oneindige veelheid en verscheidenheid der delen en krachten
berekenen, die voor het vormen van een ding nodig zijn? Zou hij dat geheel
kennen, dan zou het hem ook duidelijk worden hoe oppervlakkig zijn beschouwing
der dingen was, omdat hij wegens hun gelijksoortigheid vier stukken heeft
samengenomen.
Onze natuuronderzoeker gaat het bij
deze uiteenzetting niets beter af. Want hij ziet wel het water stromen, maar
wat ervoor nodig is om het water te laten stromen en het de juiste graad van
zwaarte te geven en daarbij te weten waaruit die zwaarte op zichzelf bestaat
-kijk, dat is voor onze scherpzinnige natuuronderzoeker wel wat te onzichtbaar!
Maar wie draagt het water hu bovenop de bergen, verzamelt het daar en brengt
het naar beneden, waar het nuttig werk kan verrichten? Dat zou weer een andere
vraag zijn! Men zal ook hier met de innerlijke druk en met de wetten van wederzijdse
aantrekkingskracht tevoorschijn komen. Als Ik dan echter vraag: Wie oefent dan
die druk en de wederzijdse aantrekkingskracht uit, dan zal het antwoord
uitblijven. Daarom vertel Ik dat hier, opdat wat Ik over die geesten vertelde
je niet teveel zal bevreemden: en geloof daarom maar dat er op de hele aarde
niets gebeurt wat niet van allerlei soort geesten uitgaat, goede of boze!
Als je een of andere berg opgaat zul
je soms op plaatsen komen, waar het er zo woest uitziet alsof alles star en
dood is. Maar juist daar gaat het heel levendig toe, want daar hebben de
nuttige geesten het meest te doen en te waken, opdat alles mettertijd weer in
orde wordt gebracht. Voel je je op zo'n bergwel te
moede en voel je je gesticht zoals bijvoorbeeld op
plaatsen die begroeid zijn met welriekende kruiden, dan wonen daar zeker meer
zalige en vreedzame geesten, wier bezig zijn rustiger maar tegelijk in geestelijk
opzicht ook verhevener en indrukwekkender is dan dat van de vorigen.
Op die vlakten, die met eeuwige
sneeuwen ijs zijn bedekt, begint al de eerste zalige regio van de voleindigde
geesten, daar komen de hemel en de aarde zichtbaar tot elkaar: want de aardse
kou betekent het totale gebrek aan eigenliefde en daardoor de hoogste graad
van nuttige werken van natuurlijk standpunt uit bekeken, d. w .z. bezien van
het geestelijke, dat in het natuurlijke overgaat.
Wie dus ooit op zo'n berghoogte heeft
vertoefd, die heeft ook de onderste regio van de hemel met zijn lichamelijke
ogen aanschouwd.
Hoe moet men dit begrijpen?
Die plaats op aarde, waar de
menselijke hebzucht en eigenliefde geen grensstenen meer zet en geen
vernietigende processen over het mijn en dijn voert, zal toch zeker wel het
dichtst bij de hemel zijn. Je kunt proberen een groot gletscher
ijsveld als je eigendom te beschouwen, je kunt je gewoon op de ijsbodem gaan
vestigen en niemand zal je hem betwisten.
Je zult dit nu gemakkelijk kunnen begrijpen:
als de aarde op natuurlijke wijze met de hemel in verbinding zou staan, dan
was het wel met het leven en bestaan van de hele planeet gedaan.
Kan de hemel de aarde, die zo vaak
door de snode hebzucht wordt ontheiligd, wel ooit ergens aanraken? Daarom zijn
zulke aanrakingspunten slechts daar mogelijk, waar de aarde geheel vrij is van
alle afgunst. Daarom is dan ook onze Grossglockner
bij uitstek zo'n aanrakingspunt. En als een of ander mens op zijn hoogste tinnen
iets zou willen oprichten dat wereldse winst opbrengt, dan zou er door de reine
geesten dadelijk voor gezorgd worden, dat zulke inrichtingen in korte tijd
zouden verdwijnen. Zo wordt een dergelijke plaats door zijn geesten zuiver
gehouden.
8. De
weg tot verbetering van de natuurgeesten.
Wat de derde soort geesten betreft,
die zijn ook weer in drie groepen te verdelen en wel in een onderste, een
middelste en een bovenste. Tot de onderste behoren die geestelijke wezens, die
binnenin de bergen wonen en daar waken over de metalen en de waterbronnen en
ook over het gesteente en de aarde. Dit soort geesten is op zichzelf ook weer
drieërlei en wel: de vuurgeesten, de aardgeesten en de watergeesten. Ze hebben
noch een kwade noch een goede natuur, maar bevinden zich tussen goed en kwaad
in. Daarom worden ze ook voor het volgende doel gebruikt: de vuurgeesten om de
metalen uit te koken, de watergeesten om de vuurgeesten bij hun werk te
temperen en de aarde en steengeesten om de vuur en
watergeesten binnen de perken te houden. Wie zich van het bestaan van deze
geesten wil overtuigen, zoekt maar het gezelschap van rechtschapen en
onbevangen mijnwerkers op. Hij zal onder deze mensen zeker velen aantreffen,
die in hun leven minstens één, twee of driemaal een zogenaamd bergmannetje
hebben gezien. Deze geesten komen maar zelden naar de oppervlakte der aarde,
want binnenin hun bergwereld vinden ze het veel heerlijker dan in de waardeloze
wereld daarbuiten, zoals ze plegen te zeggen. De materie hindert hen bij het
heen en weer lopen niet. Waar zo'n geest zich ook maar heen wil begeven gaat
hij doorwater, vuur of steen veel gemakkelijker heen dan jij je door de lucht
beweegt. Want waar jij materie ziet, daar ziet de geest alleen maar de
overeenkomstige substantie (het geestelijke) daarvan; deze bestaat alleen maar
voor hem; de eigenlijke grove materie bestaat voor hem zo goed als niet.
Worden deze geesten door een
ongelovige smadelijk behandeld en daardoor geprikkeld, dan zijn ze gauw bereid
zich op zulke mensen te wreken. Wee degene die dan in hun handen komt! Maar een
zachtmoedig mens heeft daarentegen niets van hen te vrezen. Integendeel, als
een gelovig en goedmoedig mens in de onderaardse holen en gangen van de berg is
verdwaald, wijzen ze hem bijna altijd een veilige weg naar buiten. Dit kun je
oude mijnwerkers uit de meest verschillende streken horen vertellen.
De tweede soort geesten is meestal aan
de oppervlakte van de aarde bezig en van deze soort zijn er veel. Het ene deel
moet voor bomen, struiken, planten, gras, mos en paddestoelen
zorgen. Ze moeten de geesten die uit de planten nog niet vrij zijn geworden bij
hun werk leiden, zodat elke plant zijn eigen vorm en werking behoudt. Het
andere deel van deze geesten heeft de dierenwereld onder zich en moet daar
hetzelfde doen, zodat elk dier overeenkomt met zijn voorgeschreven vorm en
werkzaamheid.
Deze soort geesten zijn slechts zelden
voor de mensen zichtbaar, want ze hebben veel te weinig tijd om zich zonder
reden zichtbaar te maken. Toch vindt men in de bergen nog menige vrome herder,
die zulke geesten meerdere malen gezien heeft. Deze herders weten ook te
vertellen hoe zulke geesten hun koeien en schapen bij hevig onweer vaak tegen
ongelukken behoed hebben. Al kan een weinig gelovige zulke geesten ook niet
zien, toch wordt hij vaak door hen geprikkeld, vooral in uitgestrekte
bergwouden of op vrije bergweiden, of wanneer hij langs grote kudden paarden,
koeien of schapen loopt. Deze prikkeling bestaat uit een min of meer onrustig
gevoel, waarop dan een lichte huivering volgt. Als iemand zoiets heeft ervaren,
kan hij ervan verzekerd zijn, dat zulke geesten hem hebben benaderd. Met welke
toestand ze in de eigenlijke geesteswereld overeenkomen, wordt in het
religieuze deel besproken.
De derde soort wordt uiterst zelden
gezien en ook niet de werking die van de geesten uitgaat, en nog minder worden
zijzelf als wezen opgemerkt. Het werk van deze geesten bestaat uit het waken
over de lucht en de ether. Door de ouden werden ze daarom 'luchtgeesten'
genoemd.
Als je het waaien van de wind gadeslaat,
vooral van die uit het noordoosten en dan liefst rond middernacht of vaak ook
's avonds één of twee uur voor zonsondergang, kun je hun inwerking bemerken,
die zich door een huivering kenbaar maakt; ook de huisdieren worden onrustig.
Wees er dan van verzekerd dat zulke verschijnselen afkomstig zijn van de
luchtgeesten van een lagere soort.
Als je naar de vaak merkwaardige
vormen van de wolken kijkt, kun je ook weer zeker zijn, dat zulke vormen het
werk van die geesten is. De wolk zelf bestaat niet uit deze geesten. Hun vorm
hangt echter af van hoe de luchtgeesten de ene luchtlaag om de andere draaien
en wenden, zodat de wolkengeesten –namelijk die van de onderste, kwade soort
-alleen de vormen kunnen aannemen die hen door het draaien en wenden van de luchtlaag
wordt toegestaan.
Dit gebeurt opdat de vredesgeesten
-aan wie het vrijstaat hun gestalte te vormen -de boze geesten en hun
bedoeling aan hun vormen zullen herkennen.
Hier is dus alleen de werking te zien,
de werkende geest zelf echter niet. Een nog hoger staande soort van deze
geesten, die zich al in de ether bevinden, zien we in de zeldzame verschijning
van een fata morgana.
Als de bovenste ethergeesten de
luchtoppervlakte geheel tot rust hebben gebracht, wordt deze oppervlakte
voorspiegeling geschikt -en wel op dezelfde manier als een in rust zijnde
wateroppervlak te. Wordt het luchtoppervlak echter door deiningen en golven
uit elkaar gerukt, zoals de oppervlakte van een meer of zee, als die door
winden of vloedgolven onrustig wordt, dan is een spiegeling natuurlijk
onmogelijk.
De fata morgana 's op zichzelf zijn er
daarom, opdat het daardoor voor de in de hoge etherverblijvende ethergeesten
gemakkelijker wordt, het geheime doen en laten van de boze geesten in de kloven
en ravijnen van de bergen waar te nemen; of ook om van zulke geesten die zich
in de gestalte van wolken al in de lucht hebben verheven, de heimelijke
bedoelingen met zekerheid vast te kunnen stellen. Je moet niet denken dat de
bewegende lucht hen bij het gadeslaan hindert. Ze kunnen met hun oneindig
scherpe, grote en diepziende geestenogen de intriges van de boze geesten
gemakkelijk waarnemen. De rust van de luchtoppervlakte is slechts een gevolg
van de opmerkzaamheid, die de hogere geesten bij zulke gelegenheden tegenover
de lagere aan de dag leggen.
Dit is dus de derde soort geesten, die
zich tesamen met de andere hogere vredesgeesten in
rustige ogenblikken in de buurt van hoge gletschers
ophouden en -als het nodig is -zich met de snelheid van de gedachte over alle
streken van de aarde kunnen uitbreiden. Maar onder de derde soort moet je niet
de vormen van de onderste wolkengeesten en ook niet de vredesgeesten zelf
verstaan, maar alleen de voor een sterfelijk oog bijna nooit zichtbare
ethergeesten, door wie deze rust van de luchtoppervlakte wordt veroorzaakt.
Maar er zijn nog andere hogere
geesten, die in het heelal de werelden en zonnen leiden en tenslotte nóg hogere geesten, die de mensen moeten helpen. Maar voor
dezen is weer een andere, grotere plaats bestemd en ze hebben niet direct te
maken met de ordening op aarde. Daarom hoeven ze hier ook niet verder besproken
te worden. Dus zijn we nu met het geestelijke deel van de Grossglockner
en daardoor ook met alle andere bergen ten einde en we zullen ons nu aan het
religieuze deel wijden.
9.
Hoe de bestijging van een berg de geest opwekt.
Om dit religieuze deel beter te
begrijpen zal het noodzakelijk zijn je met de vorm van zulke bergen wat
vertrouwd te maken. Voor dit doel is het nuttig om zelf bergen te bestijgen of
tenminste goede afbeeldingen nauwkeurig te bestuderen. Want daardoor wordt het
gevoel opgewekt en de ziel gaat bij het zien van zulke bergen zich afvragen of
en hoe daar wegen naar boven mogelijk zouden zijn. Dat men bij het bestijgen
van de berg liefst de hoogste topwil bereiken getuigt van deze drang.
Wat kan echter wel de oorzaak van deze
drang zijn?
Geloof je dat het alleen maar de
vreugde is om de vergezichten te bewonderen, of de wens naar het inademen van
zuivere lucht? Wie dat aanneemt, weet minder dan de halve waarheid. Hij zal
tenslotte merken dat dit niet alleen de reden kan zijn, waardoor mensen door de
hoge bergtoppen worden aangetrokken. De voornaamste oorzaak bestaat in het
wakker worden van de geest bij zulke gelegenheden. Hoezo dan?
Gelijke dingen trekken elkaar aan. De
geest trekt de geest aan, zoals de materie de materie en het vlees het vlees.
Als een mens een berg wil bestijgen, dan gaat door dit voornemen een wilsimpuls omhoog in de hoge geestessferen. Daardoor worden
de geesten van zo'n voornemen op de hoogte gesteld, dat die mens hun sfeer wil
naderen. Nu wordt door de geesten weldra een impuls teruggezonden. De geest
die in die mens nog zwak is en slaapt, wordt door de geesten op deze manier
geestelijk magnetisch gewekt, weliswaar niet blijvend, maar alleen voor
kortere of langere tijd.
Als dan een mens zulke hoogten
werkelijk heeft bestegen, verheugt zijn geest zich dat hij zich onder zijns
gelijken bevindt. Daar echter de vrije geesten het inzicht hebben dat zo'n
onrijpe geest nog niet kan blijven, verbreken ze dan weer het contact met hem.
Dan zinkt de geest terug in zijn slaap en het lichaam gaat zich op zulke
hoogten onbehaaglijk voelen. Het gaat spoedig weer naar beneden naar de met hem
overeenkomende omgeving.
Kijk, dat is eigenlijk de reden waarom
de mens, als hij niet te werelds gezind is, door de bergen en hun hoge toppen
wordt aangetrokken! Maar bij geheel natuurlijke mensen is dit niet het geval.
Of ze hebben daar helemaal geen gevoel voor, d.w.z. hun geest is dermate zwak
en ziek, dat hij niet meer in staat is om contact op te nemen; óf als zulke mensen dan toch hoge bergen bestijgen, doen ze
dat uit winstbejag of pralerij. Zulke berg bestijgers worden dan vaak door de
vredesgeesten bestraft, omdat hun inspanning erop gericht was roem te behalen.
Maar zo vergaat het degenen die uit
hogere gevoelens de bergen bestijgen niet. Zo'n mens zal altijd gezegend en
gesterkt weer terugkeren en wel zo, dat zijn geest blijvend gewekt is en
daardoor tot een ziener of profeet wordt. Dit is de reden waarom ik jullie
altijd heb aangeraden de bergen op te gaan, omdat elke, ook alleen
maarvoorbijgaande opwekking, voor de geest een versterking betekent.
Als daarom een redelijk mens zijn
geest vaak door de hoge geesten Iaat magnetiseren en daarbij het geneesmiddel
van de liefde gebruikt, dan zal hij weldra in de geest wedergeboren worden.
10.
De bergen als liefde en wijsheidspredikers.
Bovendien is een gletscherberg
als de Grossglockner een voortdurende liefdeprediker
en wijsheidsprofeet. Hoe kan men een berg echter liefde en wijsheid horen
prediken? Er bestaat op de hele wereld niets eenvoudigers
dan deze tweevoudige stem van de bergen te verstaan. De berg is de woonplaats
van de vredesgeesten die daar weldra als de weldadige bemiddelaars optreden,
zodra een of andere onenigheid ontstaat. Vanaf het ogenblik dat mensen die
eerst hevig met elkaar twistten samen een berg bestijgen, worden hun gemoederen
steeds levendiger en wekken daardoor steeds sterker het gevoel van liefde op.
Als deze mensen dan de hoogte hebben bereikt is het,gevoel van toegenegenheid
bij beiden al zo sterk geworden, dat ze vaak niet meer in staat zijn zich
langer onvriendelijk tegenover elkaar te gedragen. Zijn de gemoederen harder,
dan maken de geesten het deze twee mensen soms zo moei lijk, dat ze schijnbaar
in dodelijk gevaar komen te verkeren. Deze toestand voert dan vaak tot
wederzijdse ondersteuning en langdurige vijandschappen worden daardoor vaak
plotseling in hechte vriendschap veranderd.
Dat dit waar is Iaat ook een ander
voorbeeld zien. Bij grote, elementaire gebeurtenissen -zoals bijvoorbeeld een
alles vernietigend onweer of overstromingen -worden zelfs de wildste dieren zo
zacht en vertrouwelijk dat ze zich zachtmoedig als de duiven zonder schade aan
te richten bij de mensen en de tamme dieren aansluiten.
Als dus doodsgevaar zelfs
verscheurende dieren vriendelijk stemt, dan zal dat ook wel onder mensen het
geval zijn, vooral op hoge bergen waar de gemoederen door de vredesgeesten
ongemerkt worden beïnvloed.
Voor de ogen van de weetgierigen ontvouwen de bergen ook het geschiedboek van
de voorhistorische tijd en dat vertelt hen hoe het er eens moet hebben
uitgezien. Hier zijn de bergen de beste en betrouwbaarste getuigen van grote
wereld -en natuurgebeurtenissen. Heeft iemand hun kale top bestegen, dan zal
hij zich bij de aanblik van de eigenaardige formaties de vraag stellen of de
bergen er al vanaf het eerste begin waren, of dat ze later gevormd werden en
hoe ze aan hun tegenwoordige vorm zijn gekomen. En de mens die zich dat
afvraagt zal door de vele losgerukte stenen dadelijk het antwoord krijgen:
" We hebben sinds ons ontstaan geweldige veranderingen ondergaan. Meer dan
de helft van onze voormalige hoogte heeft de diepten en de dalen allang
opgevuld en rust nu aan onze voet. Als je echter de verschillende vormen van
ons gesteente ziet en tussen de lagen daarvan niet zelden nog duidelijk herkenbare
afdrukken van planten en dieren waarneemt, die gewoonlijk slechts in de diepere
gedeelten op de aarde voorkomen, dan kun je daaruit zeker wel de conclusie
trekken, dat wij zelf ook eens vlak land waren en pas door het wijze besluit
van de Schepper boven het vlakke land werden verheven. Als je verder onze
ravijnen, riffen en spleten beschouwt, kun je daaruit gemakkelijk afleiden,
hoe eens stromen en machtige elementaire stormen hun reuzenkracht op onze harde
hoofden hebben beproefd!"
Zie, zo spreken de bergen en geven de
mensen te kennen, hoe ze zijn ontstaan en gevormd en waarom ze er nu zo uitzien.
En wat zeggen de bergen nog meer? Als een gewekt mens op hun hoogten niets dan
kaal gesteente en ook sneeuwen ijsvelden vindt, zeggen de bergen tot hem:
"Kijk mens, jij die daar altijd hebt getracht je trots boven je broeders
te verheffen om over hen te heersen, hoe mager de vruchten hierboven er
uitzien! Zoals je ons hier kaal, koud, gevoel en levenloos ziet, precies zo
ben ook jij in je heerserswaan. Leer daarom van ons! Verneder je onvruchtbare
koude verstand, net zoals wij ons vernederen. Daardoor zal je liefde groeien
en je leven zal rijker worden op de plaats waar je door je Schepper bent
geroepen. Laat je verstand, dat meent verte kunnen grijpen, steeds met deemoed
zijn omgeven, opdat zijn begrijpen tot zegenrijk water wordt, dat omlaag vloeit
in de diepte van je liefde, om die levend te maken".
Zie, nu bestijgt een ander mens de
berg, één die niets zozeer ter harte gaat als goud en zilver. Aan deze mens
geven de bergen een uitstekend onderricht, ze zeggen: "Jij dwaze mens,
hoever en diep ben je gevallen. Kijk, wat jij zo liefhebt
is alleen maar ons afval. Hoeveel heerlijke planten groeien niet op onze weiden
en voeden de dieren. Hoeveel duizenden van de mooiste bomen groeien op ons en
geven je hout voor allerlei nuttige dingen. Tel de kristalheldere bronnen
eens, die wij laten ontspringen en waarmee we de vlakten en dalen zegenen! Hoe
vaak zie je niet onze top in wolken gehuld en verschrikkelijke stormen eromheen
woeden! Dat nemen we op ons, opdat de door ons gezegende dalen en vlakten van
grote verwoestingen verschoond blijven. Jaar in jaar uit zie je onze top
ondersneeuwen ijs bedolven. Daarom trekken we zoveel vorst naar ons toe, opdat
de dalen en vlakten zich verheugen zullen in de levende warmte. Houd daarom op
met je dwaasheid en woel in de toekomst niet meer in onze ingewanden, maar loop
liever op onze weiden en hoogten rond en wees daarvan verzekerd: een plant, een
druppel uit één van onze bronnen en een blik naar de dalen in de wijde omtrek
waar je almachtige Vader en Schepper zijn werken verricht, zal je
onuitsprekelijk meer van nut zijn dan het leeghalen van het binnenste van de
berg!"
11.
De sterking van het gemoed in de bergwereld.
Wat kun je verder nog leren van de
bergen? Elk onbevangen mens die de bergen bestijgt kan in zijn gevoel heel
duidelijk deze woorden horen: "Kijk naar ons, jij pelgrim op aarde, hoe
vrij en onafhankelijk wij vanaf onze hoge top in de wijde verte de scheppingen
van God aanschouwen! Vrije lucht waait ons om het voorhoofd en de stralen van
de zon worden op onze hoge ruggen zacht gebroken. Daarom ben jij, wandelaar, op
onze hoogten volkomen thuis!"
Wie de hoge bergweiden betreedt
ervaart dat zijn ogen een wijde gezichtskring krijgen en dat ook zijn gemoed
een zeer wijde gevoelskring krijgt. Daardoor verenigen zich zijn gedachten en
zijn gevoel. En wie misschien nog nooit met zijn hart heeft gedacht, voelt nu
voor het eerst hoeveel verder zijn gedachten zich kunnen uitstrekken over de
horizon van het verstand. Hier leert de onbevangen wandelaar wat het betekent
vrij te zijn in de hoogte van zijn gedachten en in de diepte van zijn gevoel en
hoe zalig dan de gedachte aan God is als de wandelaar Hem in de grote tempel
der oneindigheid vrij kan bekennen en liefhebben.
Het is van nog veel groter nut voor de
geest, omdat die hier gesterkt wordt vanuit zijn oorspronkelijk vaderland. En
nog een andere troost ontvangt hij daar. Vraag het maar aan de bergen en weldra
zullen ze je spoedig laten voelen: wat je binnenste je -weliswaar nog wat
onduidelijk -zegt, is volle waarheid. Want hier ben je werkelijk thuis en wel
in de kring van je vele voorouders, die in deze geestelijke regio allang zalig
zijn!
Kijk, dat vertellen de bergen je, wel
niet in duidelijk voor ieder begrijpelijke woorden, maar des te meer met een
influistering die waar te nemen is in het gevoel van de ziel en hierdoor ook in
de liefde van de geest. Je kunt het zeker geloven dat zulke gevoelens niet
alleen werkingen van de bergen zijn, maar ze stammen van de zalige geesten,
die de hoogten omgeven en die vooruit zijn gegaan om voor jullie een blijvende
woonplaats te bereiden.
Wat hier werd verteld geldt bijna voor
elke berg. Ook al wel op minder hoge heuvels kunnen dergelijke gevoelens tot je
komen. Ze komen echter pas tot leven waar de bijl van de houthakker niets meer
te doen heeft.
12.
De bergen als plaatsen van goddelijke openbaring.
Wat prediken de bergen nog meer? Dat
zullen we uit een eenvoudige en korte geschiedenis Ieren: Een vrome man liep
allang met de gedachte rond of het niet mogelijk zou zijn dat hij Mij -al was
het maarvoor een ogenblik -zou kunnen zien. En hij bedacht wat hij allemaal zou
doen om deze genade deelachtig te worden. Onze oude vrome man wist heel goed,
dat de mens in zijn leven op aarde niet waardig is zulke genade te ontvangen.
Maar aan de andere kant was zijn verlangen weer te sterk om aan deze overweging
gehoor te geven. Daarom besloot hij op een tamelijk hoge berg in de nabijheid
een plaats uit te zoeken om daar, zo vaak als de tijd en de omstandigheden dat
toelieten, aanhoudend te bidden. Opdat hij echter de plaats elke keer zou
kunnen terugvinden maakte hij een kruis en zette dat daar neer. Daarna beloofde
hij Mij plechtig dat hij op deze plaats niet eerder met bidden zou ophouden,
tot Ik zijn gebed zou verhoren.
Hij deed zoals hij had besloten. Drie
jaar lang ging onze man naar deze plaats om daar vaak urenlang innig tot Mij te
bidden, opdat Ik zijn gebed zou verhoren.
Als hij daar was, was hij ook altijd
onzichtbaar omringd door duizenden vrome geesten. Volgens Mijn wil sterkten
die hem zo zeer, dat hij na verloop van anderhalf jaar al volkomen het
innerlijk gezicht van de geest bezat. Daardoor was het gemakkelijk voor hem om
met veel verwante geesten te spreken over datgene wat hem zo na aan het hart
lag.
De goede geesten leerden hem, dat zijn
wens wel wat onbescheiden was. Ze voegden erbij dat het toch al een grote
genade voor hem was, dat Ik hem het oog van de geest had geopend, zodat hij
zijn geestelijke broeders kon zien en met hen kon spreken. Maar dit onderricht
had weinig resultaat, want hij zei daarop: "Lieve broeders en vrienden van
mijn en uw Heer! Ik kan u voor eens en altijd niets anders zeggen dan: Als ik
Hem alleen maar mag zien, kan de hele wereld en de hele hemel mij niets meer
schelen. Je mag praten zoveel je wilt, je kunt me nooit van mijn voornemen
afbrengen. Want Degene die ik boven alles liefheb, wil en moet ik zien!"
Steeds als deze goede geesten deze uitspraak hoorden, prezen ze hem vanwege
zijn grote liefde voor Mij. Maar toch bleven ze een tijdlang uit zijn
nabijheid, zodat hij niets anders zag dan wat hij met zijn lichamelijke ogen
kon zien. Hij geraakte daardoor in de mening, dat zijn verlangen toch misschien
zondig was, omdat de geesten hem hadden verlaten.
Op een dag dacht hij er steeds weer
aan wat hij nu doen moest: of de raad van de geesten volgen of trouw blijven
aan datgene, waartoe zijn gevoel hem zo sterk dreef. Eindelijk toch won het
gevoel het van alle geesten en hij zei bij zichzelf: Het zij zo. Ik ben een zondaar
zolang ik dit lichaam bezit. Maar wat kan een zondaar doen als zijn geest in
hevig verlangen ontvlamt om Diegene te zien die hem schiep om eeuwig te leven?
En daarom wil ik mijn eerste voornemen trouw blijven. Mijn liefde voor God zal
niet minder worden. Ik kan niet buiten deze liefde!
Onze oude man ging steeds weer naar
die plaats en bad daar nog vuriger. Toen er bijna drie jaar verstreken waren,
kwam een ander goed uitziend, maar toch armelijk mens en sprak onze biddende
man als volgt aan: "Beste man, wat doe je hier zo hoog op deze berg? Weet
je dan niet dat je alleen in bedehuizen goed tot de Heer kunt bidden? Jij bidt
alleen maar op deze berg".
Onze biddende man antwoordde:
"Goede vriend, ik beken je openlijk dat ik nog nooit in een bedehuis heb
kunnen bidden, maar wel op deze mij heilig voorkomende berg. Als ik hier om me
heen kijk, het gras, de bossen en boven mij de wijde, vrije hemel, zegt
mijn gevoel mij dat deze pracht van de
grote, natuurlijke Godstempel God zeker welgevalliger
is dan al het houtsnijwerk waarmee een bedehuis is versierd!"
Hierop zei de vreemde: "Beste
vriend, daarin ben ik het volkomen met je eens. Maar ik zou nog van je willen
weten, wat wel de meest diepe reden is, dat je hier bidt".
Over deze vraag was onze biddende man
een weinig verbaasd, maar al snel bedacht hij zich en zei: "Kijk, veel
mensen bidden voor hun gezondheid, veel ook om een vermogen of iets anders. Mij
is maar aan één ding iets gelegen en dat is de Heer, mijn God. En Die wil ik
graag tenminste één keer in mijn aardse leven zien. Dan heb ik meer dan
wat aarde en hemel kunnen bieden. Daarom wil ik ook liever sterven dan dat ik
van mijn voornemen afzie!"
Daarop vraagt de vreemde hem weer:
"Hoe stel je je God voor? Het zou kunnen
gebeuren, dat Hij zich aan je vertoonde en dat je met Hem sprak. Maar als je
Hem niet herkent, dan zoude vervulling van je gebed vergeefs zijn!"
Na deze vraag was onze man nog
verbaasder en zei eindelijk tegen de vreemde: "Mijn lieve vriend, ik moet
je bekennen, dat ik me daarvan eigenlijk geen bepaalde voorstelling kan maken!
Mijn mening over het beeld waarin God zal verschijnen is zo onduidelijk, dat
ik niet weet of God er ongeveer zo uitziet als een mens, of dat God uit drie
mensen bestaat, die er dan ongeveer net zo zullen moeten uitzien alsof ze samen
maar één lichaam hadden. Of is het wezenlijk beeld van God een oneindig Licht,
waarin deze drie Goddelijke personen zweven en werken?"
Hier antwoordde de vreemde onze
bidder: "Heb je dan nooit gelezen wat Christus eens over Zichzelf tegen
Zijn apostelen zei, toen ze Hem vroegen hen de Vader te tonen? Staat er niet
geschreven "Wie Mij ziet, ziet ook de Vader; want de Vader is in Mij en Ik
ben in de Vader!"
Toen begon onze gebedsman na te
denken. Hij herinnerde zich de twee naar Emmaüs
wandelende discipelen en vroeg daarom enigszins angstig aan de vreemde:
"Lieve vriend! Zeg mij of je een heremiet of een vroom en in de Heilige
Schrift goed onderlegd mens bent; want
een gewoon mens spreekt zulke woorden niet". Op deze vraag antwoordde de
vreemde niet meer, maar greep hem bij de hand en hief hem van de grond op naar
de hoogste top van de berg. Hier opende Hij pas weer Zijn mond en sprak:
"Broeder, zie, degeen om wie je drie jaar lang
hebt gesmeekt, die staat nu voor je. Ik alleen ben de God van hemel en aarde en
buiten Mij is er geen! Blijf Me echter in je hart trouw, hoewel je Mij voortaan
in je leven niet meer zult zien! Zoals je nu echter Mijn Vaderstem hoort, zul
je hem steeds horen, zowel op deze berg als overal waar je je
in Mijn naam zult bevinden. Je hebt het Leven gevonden en dat zal je nooit meer
ontnomen worden. Waarlijk, Ik zeg je: je ziel zal de dood nooit smaken!
Amen!"
Na deze woorden verdween de hoge
vreemdeling en onze oude man weende, loofde en prees de Heer de hele nacht door
en bezocht de berg nu nog meer dan vroeger. Kijk, ook zulke gebeurtenissen
vertellen de bergen je!
Ga daarom vaak de bergen op, of bid
tenminste in de geest tot Mij op de bergen -die een zuiver gemoed betekenen
-dan zou ook jou dat kunnen overkomen wat onze getrouwe, biddende man ervoer.
13.
De bergen als spiegel van ons innerlijk.
Wat leren de bergen ons verder nog? Ze
spreken zinnebeeldig tegen de mensen die ze beschouwen, waaruit iedere maar
enigszins gewekte beschouwer gemakkelijk kan afleiden hoe het met zijn gemoed
gesteld is. Daardoor zijn de bergen een ware geestelijke spiegel voor diegenen,
die zich daarin willen bezien.
Je hebt al gehoord hoe voor de
geestelijk gewekte mens elk verschijnsel in de natuur een diepere betekenis
heeft. Daarom hoeft zo'n mens alleen maar een blik op een berg te werpen en dan
weet hij de geestelijke achtergrond van de verschijnselen die zich daar
voordoen: hij kan zien hoe de berg is belicht, volkomen helder of door een
blauwachtig waas omgeven, ook welke delen van de berg min of meer wazig zijn of
dat er ergens om de berg een nevel zal opkomen, zij het in de diepte, in het
midden of aan de top, of dat zich boven de top wolken bevinden en van wat
voorsoort die zijn. Het zal hem dan niet ontgaan, wat voor gevoelens zich van
hem meester maken als hij de berg beschouwt: of hij hem in een aangename of in
een weemoedige stemming brengt, of hij daarbij de vurige wens heeft gevoeld
deze berg weldra te bestijgen, of dat hij juist een tegenovergesteld gevoel in
zich op voelde komen. En ook, hoe hij bij de aanblik een opgewekt morgengevoel
of toch een meer vermoeiend middaggevoel of een slaperig avondgevoel of een leeg, dof middernachtgevoel in zich
waarnam en hoe lang dit duurde.
Op dit alles moet men wel letten, want
dergelijke verschijnselen en gevoelens komen precies overeen met de innerlijke
toestand van de mens die ze beschouwt. Maar men moet er wel op letten, dat de
gevoelens met het wezen van de verschijnselen moeten overeenstemmen. Want de
verschijnselen op zichzelf geven nog geen volledige verklaring. Als echter het
gevoel met het verschijnsel harmonieert, dan verkondigt de berg de mensen
precies, hoe het met hem is gesteld.
Ging iemand bijvoorbeeld 's ochtends
uit en zou hij daar weliswaar een berg geheel duidelijk en helder zien, maar
deze zou zijn gemoed niet opwekken maar hem heimelijk bang maken, dan zou het
verschijnsel niet harmoniëren met dat gevoel; niettegenstaande dat zou die berg
toch een getrouwe spiegel voor die beschouwer zijn. Want als de geestelijke
zuiverheid van de berg het gevoel afstoot, zegt de berg tegen zijn beschouwer:
"Wat kijk je naar mij met een onzuiver gemoed! Zuiver je daarom, zodat je
boven je zinnelijk werelds gevoel uitgeheven wordt, net zoals ik mij verhef boven
de modder van de dalen !" In dit geval ziet de beschouwer in de
spiegel van de bergen zijn beeld, hoe hij zou moeten zij n, maar niet is!
Een ander disharmonisch geval zou
zijn, wanneer een mens op één of andere tijd van de dag uit zou gaan en een
door duisternis omgeven berg zou zien, maar daarbij een volkomen opgewekt en
vrolijk ochtendgevoel zou hebben. Wat moet de beschouwer bij deze gelegenheid
aan het beeld van de duistere berg ontlenen ? We zullen de berg enkele woorden
laten spreken: "Kijk naar mij, vrolijke wandelaar, in de ochtend van je
gevoel. Voordat je me zag was je treurig. Net zoals bij mij omringden ook jou
duistere wolken. Er trokken geweldige stormen over je heen en veel bliksemstralen
die uit mijn wolken flitsten troffen je. Je gaf de moed niet op en stond daar
zoals ikzelf: een sterke rots, onverschrokken en trots tegenover deze
verzoeking. De stormen die je dreigden te vernietigen, veranderden al gauw in
reddende engelen en bevrijdden je van de zware last van je nacht. Daarom,
kleine vriend daar in het dal, kijkgoed naar mijn beeld dat voor je staat.
Alleen daardoor zul je in de bestendige ochtend van je gevoel blijven, als je je maar vaak genoeg het beeld voorogen haalt hoe heter eens
om je heen uitzag, toen je op mij leek in de toestand waarin ik nu verkeer.
Deze storm zal mij niet vernietigen en je zult me weldra weer helderder kunnen
zien dan nu, nu ik je toon hoe je vroeger was!
Kijk, dit waren twee opvallende punten
van de disharmonische verhoudingen tussen de verschijnselen en de gevoelens!
Tussen deze twee extremen kunnen nog veel grotere en kleinere disharmonische
verschijnselen voorkomen, die echter allemaal gemakkelijk kunnen worden
herkend, omdat ze zich niet meer over het hele gemoed maar slechts over enkele
delen daarvan uitstrekken. Het moeilijkste is om het totale verschijnsel juist
te beoordelen.
Maar wat de harmonische verschijnselen
betreft, deze behoeven geen verdere verklaring. Want waar een opgeruimd gemoed
een lichte berg ontdekt, wordt hij nog opgewekter en verlangt naar de zuivere
hoogten. Als echter een verduisterd gemoed een huiveringwekkend verduisterde
berg ziet, dan wordt hij nog somberder en zo'n mens verlangt zeker niet boven
op de berg te zijn. Als iemand uitgaat met een opgeruimd gemoed en een donkere
berg brengt hem in een slechte stemming, dan is zo'n slechte stemming niets
anders dan een opwekking van de eigenlijke toestand waarin het gemoed zich
heimelijk bevindt. De berg toont de mens dan wat er nog allemaal in zijn innerlijk
verborgen is. Dat natuurlijk de hogere bergen en vooral de gletscherbergen,
zoals onze Grossglockner er een is, zulke beelden
met nog grotere duidelijkheid tonen dan de minder hoge bergen, spreekt vanzelf
voor degene die in overweging neemt dat de bestemming van een berg steeds uitgebreider
wordt naarmate zijn top zich hoger boven de gewone diepte van de hebzucht van
de aardbodem verheft. Verder worden de bergen pas belangrijker op hun zuivere
bergweiden, omdat daar ook alles meer geestelijk wordt. Dat is de oorzaak dat
ze op elk gemoed een diepere indruk maken dan kleine verhogingen.
Een plaat stemt overeen met het
voorwerp waarvan het een afbeelding is; het kan in de geest beleefd worden
alsof het volle werkelijkheid was. Alleen moet een afbeelding met grote
opmerkzaamheid bekeken worden, opdat het zich dan in het gevoel tot werkelijkheid
kan maken. Is dat bij iemand gebeurd, dan kan die heel veel nuttige lessen
daaruit leren.
Dat een echte berg daartoe beter
geschikt is, behoeft wel geen betoog.
We hebben nu niet alleen de Grossglockner in al zijn delen en werkingen beschouwd,
maar wat hier werd geschilderd geldt naar verhouding voor alle bergen. Maar in
het bijzonder moeten de bergen in het menselijk hart hieronder verstaan worden.
Deze moeten met de werkelijke vergeleken worden, zodat in het hart een nuttige
inwerking ontstaat. Denk daar wel aan en handel ernaar, dan zal de innerlijke
zegen van de bergen evenzo over je uitgegoten worden, als de bergen hun
uiterlijke zegen over al het land uitgieten. Zoals Ik graag in de bergen was en
daar vele hongerigen met weinig broden verzadigde en
Mij verheerlijkt op een berg toonde en vanaf een berg opsteeg in Mijn rijk, -zo
vertel Ik ook dit van de bergen en open daardoor een grote poort naar het rijk
van het eeuwige leven. Bedenk dat Ik de Oermacht en Schepper van de bergen,
niet zonder grote zinnebeeldige betekenis voor het laatst op een bergbad. Volg
Mij dus in alles na, dan zul je het doel, dat Ikzelf ben, moeilijk kunnen
missen.
Dat zeg Ik, die eens vanaf een berg de
hemelse gaven heb uitgedeeld.
Dit is ook een deel van de hemel.
Neemt hem aan als een grote zegen van Mij en wordt eeuwig levend in de geest!
Amen.
UpToDate 2023-2024