Het leven hier op onze planeet Aarde
is maar tijdelijk; het is een tijdelijk proefleven voor overigens eeuwig levende mensen.
Met een geheel vrijgelaten wil word je
hier onder allerlei omstandigheden er keer op keer op beproefd in hoeverre je
ervoor kiest je Schepper en je medemensen lief te hebben - in plaats van alleen
jezelf.
Zolang je hier leeft krijg je de
gelegenheid om jezelf hierin te verbeteren.
De Aarde is dus een Levens-Universiteit waarop je kunt leren liefhebben.
Onze kinderen worden hier geboren om
die leerschool te kunnen volgen - dat is de enige reden van hun geboorte.
Want wil een mens volkomen gelukkig
worden, dan moet hij uit vrije wil voor de liefde van het hart kiezen.
Het is dus van het grootste belang
voor het eeuwige geluk van onze kinderen, dat wij, aardse ouders, hen in deze
zin opvoeden.
De beste manier is natuurlijk om als
ouders zelf het goede voorbeeld te geven, en zelf een heel liefdevol en
dienstbaar leven te leiden.
Echter, wij ouders zijn vaak zwak; wij
falen dikwijls in dit opzicht.
Misschien
kan dan dit boekje helpen om onze jonge kinderen voor te houden waarom ze op de
wereld gekomen zijn.
Dit boekje is niet gebaseerd op eigen
opvattingen, maar op de nieuwe openbaringen van Jezus.
Velen menen dat er na het heengaan van
Jezus geen nieuwe openbaringen meer zijn geweest; maar dat is onjuist.
Sindsdien zijn er in iedere “eeuw” mensen geweest die vanuit de goddelijke
leiding kregen ingegeven wat op dat moment van belang was te vernemen.
De meest omvattende goddelijke
openbaringen van de afgelopen 2000 jaar ontving Jakob
Lorber (1800-1864).
De eerste zinnen die hij (in zijn
hart) hoorde waren:
“Zo spreekt de Heer tot iedereen, en
dit is waar, getrouw en gewis:
Wie met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het antwoord in zijn hart
leggen. Echter alleen maar de reinen, wier hart vol
deemoed is, zullen de klank van Mijn stem vernemen.
En wie Mij boven alles in de wereld
verkiest, Mij liefheeft zoals een tedere bruid haar bruidegom, met die wil Ik
arm in arm gaan. Hij zal Mij altijd zien als de ene broeder de andere, zoals Ik
hem al zag van eeuwigheid her, voordat hij nog was.”
Het werk van Lorber
omvat meer dan 20 boeken van 500 bladzijden elk. Hij ontving dit in jaren van
betrekkelijke rust, maar het is vooral bedoeld voor de roerige tijd daarna, die
z'n climax heeft in ónze tijd. Want wij leven
nu in de eindtijd van de 2000 jaar durende periode van ontwikkeling van de
mensheid, na Jezus.
Deze
openbaringen kun je alleen goed verstaan met behulp van de liefde in je hart,
zegt de Heer. Want zonder liefde kan God - die de Liefde Zelf is - onmogelijk
gekend worden.
Ger van Dijk.
HET
BOEKJE OVER JEZUS
In
dit boekje vertellen we een heleboel over Jezus, want Jezus is de allerliefste
die er bestaat. Ook voor jou is hij heel lief, daarom is het heel fijn als je
hem leert kennen.
Jezus
is eigenlijk je grootste vriend, die elk moment van de dag voor je zorgt. Ook
al zie je hem niet, hij is toch altijd bij je.
En
- dat wist je misschien niet - maar je kunt ook altijd met hem praten, van
binnen in jezelf.
Je
kunt Jezus meestal niet zien, maar je kunt hem wel voelen. En dat is een heel blij
gevoel, van binnen, in je hart.
Misschien
denk je dat het wel een beetje gek is om in je hart te gaan praten met Jezus,
maar heus, dat kan heel goed, en dat kan ook heel stilletjes, zonder dat
anderen het merken.
Als
je verdriet hebt, of boos bent, of blij, dan kun je altijd daarover met Jezus
praten of bidden, in het geheim, zonder dat andere mensen het hoeven te horen.
Maar
Jezus hoort jou altijd heel goed en jij kunt ook wel eens van binnen voelen hoe
lief hij is en hoeveel hij van jou houdt.
Hoe
kan dat nu eigenlijk? Wel, dat komt omdat Jezus helemaal hetzelfde geworden is
als God. En God - dat heb je misschien wel eens gehoord - die kan alles, want
God heeft alles gemaakt wat er bestaat.
Eerst
was Jezus nog een gewoon mens hoor, net zo'n mens als jij; maar hij was wel de
aller, allerliefste. En God was daar toen zo blij om, dat hij voor altijd bij
Jezus wilde zijn en in Jezus is gaan leven.
Toen
is Jezus dus helemaal hetzelfde geworden als God.
We
gaan in dit boekje eerst even praten over God en over engelen en over de hemel.
En dan praten we ook nog eventjes over jou, en over hoe God jou gemaakt heeft.
Maar
daarna gaan we het allermeeste praten over Jezus.
Heel,
heel lang geleden was er eerst nog helemaal niets. Alleen God was er. God weet
alles en God kan alles en God is het liefste van alles - net zo lief als Jezus.
Maar
God is niet een mens. Je kunt hem helemaal niet zien.
God
is eigenlijk net zoiets als jouw denken, want dat denken van jou kun je ook
niet zien, maar het is er wel natuurlijk.
En
toen dacht God: “Het is helemaal niet leuk dat ik helemaal alleen ben en dat er
verder niks is. Weet je wat, ik ga een hemel maken met engelen en ik ga ook
allemaal sterren maken en werelden. En ik ga een aarde maken, met bloemen,
vogels, bomen en zeeën, en met dieren en mensen.”
“Want
mensen vind ik heel leuk”, dacht God, “en als er lieve mensen zijn, dan voel ik
me vast niet meer alleen.”
Nou,
en toen maakte God eerst een hemel, met heel veel engelen.
God
ging in die hemel wonen, want in de hemel was iedereen lief.
De
engelen die God gemaakt heeft, die zien er net zo uit als mensen, maar dan
heel, heel mooi, met prachtige witte kleren.
Die
engelen helpen God bij alles, en die kunnen eigenlijk alleen maar precies doen
wat God wil, daarom noemen we ze echte gods-engelen.
Ze
zeggen wel eens dat engelen ook vleugels hebben, om overal naar toe te kunnen
vliegen, maar dat is niet zo hoor. Dat hoeft ook helemaal niet, want engelen
kunnen overal naar toe gaan, alleen maar door te denken aan waar ze naar toe
willen.
Als
ze bijvoorbeeld denken: Ik wil naar de maan, dan zijn ze er al op hetzelfde
moment; dat gaat nog vlugger dan met een raket.
Engelen
hebben dus geen vleugels nodig en ook geen auto of zo - ze denken zich overal
naar toe.
God
vindt die gods-engelen best wel leuk, maar toch wil
hij het liefste dat er ook mensen in zijn hemel komen wonen. Maar ja, dat gaat
niet zo makkelijk, want die mensen moeten daarvoor eerst helemaal lief willen
zijn, net zo lief als de gods-engelen.
Weet
je, die gods-engelen die kúnnen
eigenlijk alleen maar lief zijn. Ze kunnen er niet voor kiezen om stout te
zijn, omdat God ze zo gemaakt heeft. Maar mensen moeten er eerst nog helemaal
uit zichzelf voor kiezen dat ze lief willen zijn, en niet stout.
En
als mensen ervoor kiezen dat ze lief willen zijn, dan kunnen ze echte mens-engelen worden in de hemel van God. En dat vindt God
het aller, aller leukste, omdat die mensen helemaal uit zichzelf ervoor gekozen
hebben dat ze hartstikke lief willen zijn.
Wist
je waarom God onze aarde gemaakt heeft? Wel, dat heeft hij gedaan om daar
mensen te laten leven, zodat ze kunnen leren ervoor te kiezen dat ze alleen
maar lief willen zijn.
Dus,
als je heel lief geworden bent dan kun je later een mens-engel
worden in de hemel van God, waar het altijd heel erg leuk is, het leukste van
de hele wereld.
Maar,
hier op de aarde zorgt God ook al heel goed voor je natuurlijk. Want hij zorgt
ervoor dat je de goeie lucht krijgt om in te ademen. En hij laat groenten en
vruchten groeien om te eten, en aardappels en rijst.
En
heb je wel eens gehoord waar ze kleren van maken? Dat maken ze bijvoorbeeld van
vlas en katoen, en van wol van schapen. En dat laat God ook allemaal groeien.
Ook
zorgt hij ervoor dat er water is, en melk van de koeien, zodat je kunt drinken.
Zie
je, omdat God zo goed voor al die dingen zorgt, daarom kun jij hier op de aarde
leven. Goed hé?
God
heeft ook jou gemaakt.
Jij
bent dus eigenlijk niet alleen een kind van jouw papa en mama, maar je bent ook
nog eens een kind van God in de hemel.
God
is eigenlijk jouw Vader-God, want hij heeft jou laten
groeien in de buik van je mama.
Daarom
houdt jouw Vader-God heel, heel veel van jou.
En
jij bent nog veel meer dan je misschien wel denkt.
Want
wat je van jezelf ziet en voelt, dat is alleen nog maar de buitenkant, en dat
is je lichaam, of - wat we ook wel zeggen - je lijf.
Maar,
van binnen ben je er ook nog eens een keer.
Van
binnen ben jij er met je ziel.
Jouw
ziel is er wel, maar je kunt 'm niet zien.
Je
ziel heeft precies hetzelfde als je lijf.
Je
zit eigenlijk met de handen van je ziel in de handen van je lijf, en met het
hoofd van je ziel in het hoofd van je lijf en met het hartje van je ziel in het
hartje van je lijf.
Zo
zit dus alles van je ziel in alles van je lijf.
Jij
weet nu helemaal niet meer dat jij in je ziel al heel lang bestaat. Maar, echt
waar hoor, jij bent er misschien al langer dan duizend-miljoen
jaren. Maar daar weet je niks meer van, want Vader-God
heeft het zo gemaakt dat als je op de aarde geboren wordt, dat je dan alles van
vóór je geboorte weer helemaal vergeten bent.
Hier
op de aarde heb je een lijf nodig, en om daarvoor te zorgen heeft God je lijf
laten groeien in de buik van je mama, en heeft hij je hier als een baby geboren
laten worden.
God
heeft dus jou met je ziel in dat babylijfje gedaan.
Maar,
vóór dat lijfje in de buik van jouw mama groeide, toen was jij er dus ook al
hoor. Toen was jij er al in je ziel.
Die
ziel van jou kun je hier op de aarde helemaal niet zien, maar in de hemel wel.
In de hemel ziet jouw ziel er net zo uit als je lijf hier op aarde.
Gek
hé? Maar dat komt omdat je ziel van heel ander spul is gemaakt als je lijf. Dat
zielespul is zó dun, dat je het hier op aarde
helemaal niet kunt zien met de ogen van je lijf. Want je ziel lijkt hier op
aarde helemaal doorzichtig.
Maar
als je in de hemel komt, dan kun jij je ziel wél zien
als je naar jezelf kijkt met de ogen van je ziel. Want in de hemel gaan de ogen
van je ziel open. En daar voel je je eigen ziel ook
heel gewoon - dat voelt net zo gewoon als je lijf hier op de aarde.
Wist
je trouwens dat je in de hemel nooit naar de W.C. hoeft?
Dat
is wel leuk nietwaar? Dat komt omdat je daar nooit meer hoeft te eten, want je
ziel blijft vanzelf altijd goed. Je kunt daar wel een boel lekkere dingen
proeven, maar die gaan dan gewoon weer weg, als je ze op hebt. Er blijft
helemaal niets van over, en daarom hoef je nooit naar de W.C. Makkelijk hé?
En
weet je wat helemaal leuk is? Dat is dat jij er altijd zult blijven, want God
heeft jouw ziel zo gemaakt dat-ie nooit kapot kan
gaan.
Je
lijf van de aarde kan wel kapot gaan. En als je oud wordt dan zal je lijf vast
ook wel een keertje doodgaan.
Maar
jij gaat dan niet dood, want dan haalt een gods-engel
je gauw uit je lijf, en die brengt je dan naar de zielewereld.
En
als God dan in die zielewereld ziet dat jij lief
geworden bent, dan laat hij jou naar zijn hemel brengen en dan kun je daar een
echte mens-engel worden en dan ga je voor altijd bij
jouw lieve Vader-God in de hemel wonen en hem helpen.
En
misschien zijn jouw mama en papa, of andere lieve mensen die je kent, dan ook
al in de hemel; en dan kun je daar met z'n allen verder leven.
Dat
is natuurlijk het leukste wat er is.
Maar
in de hemel mogen echt alleen maar lieve mensen komen.
Wat
moet er dan gebeuren met mensen die nog helemaal niet lief zijn, als hun lijf
doodgaat?
Tja,
dan moeten die mensen eerst nog ergens anders naar toe, waar het helemaal niet
zo leuk is, en waar ze eerst moeten leren om lief te worden.
Maar,
als ze echt hun best gaan doen om lief te zijn, dan mogen zij ook naar de
hemel.
Je
bent dus hier op de aarde geboren om heel goed te leren een lief mens te
worden.
Natuurlijk
doe je ook wel eens stoute dingen. Maar als je daar spijt van hebt, dan is dat
niet zo erg, als je maar leert dat je stoute dingen niet meer wilt doen.
En
als dat wel eens niet makkelijk lukt? Nou dan wil Jezus, die in je hart is, jou
daar heel graag bij helpen.
Daarom
is het heel goed om in jezelf met Jezus te praten over alle dingen die je
belangrijk vindt, en die je moeilijk vindt.
Hoe
kan het nou dat Jezus in je hart is, want Jezus is toch hetzelfde als Vader-God, en die is toch altijd in de hemel?
Ja,
dat is wel zo, maar toch kan dat heel goed, want daar heeft God voor gezorgd.
Hij heeft het zo gemaakt dat er in het hart van jouw ziel een piepklein
kamertje is, dat helemaal bij de hemel hoort en aan de hemel vastzit.
Daarom
kan Jezus, die in de hemel woont, altijd meteen in dat kleine hemelkamertje in
jouw hart komen. Want hij kan zich daar meteen naar toe denken en hij kan zich
net zo klein maken als hij wil.
En
als jij lief bent en veel van hem houdt, en ook veel van mensen houdt, dan doet
hij de deur van dat hemelkamertje open en dan komt hij te voorschijn in jouw
ziel.
Je
ziet hem dan misschien niet, maar dan kun je wél
altijd binnen in jezelf met hem praten. En dan kan hij jou laten voelen hoe
lief hij is. En als jij dát voelt, dan ben je het
aller, aller gelukkigst!
Jezus
is dus eerst een heel gewoon mens geweest, net zo'n mens als jij, en pas later
is hij hetzelfde als God geworden, omdat God toen voor altijd in Jezus ging
leven.
Toen
Jezus nog een gewoon mens was, was hij al heel lief geworden en daarom woonde
hij al in de hemel bij God. Hij was al een mens-engel
geworden. Eigenlijk was hij de allerliefste mens-engel.
In
de hemel zag Jezus dat de mensen op de aarde ongelukkig waren en niet lief. En
ze wisten ook niet meer hoe lief God was.
Daarom
wilde Jezus naar de aarde gaan om de mensen over God te vertellen en te zeggen
dat ze lief moesten zijn, omdat ze dan mens-engelen
konden worden en altijd heel gelukkig bij God in de hemel konden gaan wonen.
Toen
Jezus met zijn hemelziel naar de aarde wilde gaan, moest hij natuurlijk ook een
aardelijf hebben, want anders zouden de mensen hem niet kunnen zien.
Toen
ging God ervoor zorgen dat er een baby'tje ging groeien in de buik van een heel
jonge mama. Die mama was nog maar veertien jaar oud. Ze heette Maria en woonde
in het land Palestina.
En
God deed toen Jezus met zijn ziel in dat baby'tje in de buik van Maria.
Maria
was net komen wonen in het plaatsje Nazareth, bij een oude timmerman die huizen
bouwde en die Jozef heette.
Jozef
was al zeventig jaar en hij had al vijf grote zonen, maar hij had zijn vrouw
niet meer, want die haar lijf was al dood gegaan.
Jozef
was een heel eerlijke man en hij wist een heleboel dingen. Daarom hadden de
mensen in dat land Jozef uitgekozen om voor Maria te zorgen, en haar pleegvader
te zijn.
Maar
toen het baby'tje in de buik van Maria ging groeien, werd haar buik dikker en
toen konden de mensen dat zien. En toen zeiden ze dat Jozef stiekem met Maria
was getrouwd, en dat daarom het baby'tje
was gaan groeien.
Maar
dat was echt niet zo, want God had het immers laten groeien.
Maar
de mensen geloofden dat niet en daarom moesten Jozef en Maria toen voor straf
heel giftig vloekwater drinken.
Het
was eigenlijk altijd zo, dat als je vloekwater had gedronken, dat je dan heel
gauw dood ging. Maar Jozef en Maria gingen helemaal niet dood, ze bleven
springlevend!
En
toen zeiden de mensen: “Hé, dat is een groot wonder zeg, dat ze nog leven, daar
heeft God vast voor gezorgd. Dus vindt God vast ook dat Jozef en Maria niets
verkeerd hebben gedaan.”
“Maar”,
zeiden de mensen verder, “we vinden wel dat ze nu met elkaar moeten trouwen. En
toen zijn de oude Jozef, en Maria - die net vijftien geworden was - met elkaar
getrouwd.
In
die tijd was de keizer van Rome de baas in Palestina. En die keizer had gezegd
dat alle mensen in dat land geteld moesten worden, want hij wist niet precies
hoeveel mensen er woonden.
Toen
moesten Jozef en Maria en de vijf zonen van Jozef heel ver reizen naar een
plaatsje dat Bethlehem heette. Want daar moesten ze geteld worden door een
hoofdman van de soldaten van de keizer.
Het
kindje in de buik van Maria was toen al heel veel gegroeid en dus was het voor
Maria met haar dikke buik niet makkelijk om ver te reizen. Jozef liet haar
daarom maar op een ezeltje rijden.
Ze
hadden ook nog een grote kar bij zich, maar daar kon Maria niet op zitten, want die was al helemaal vol
met kleren en eten voor onderweg. Ook hadden ze al luiers en schone doeken bij
zich voor als het kindje geboren zou zijn.
Die
kar werd getrokken door een os - dat is een soort koe.
De
reis duurde zó lang en Maria werd zó moe, dat ze tegen Jozef zei: “Jozef, nu
kan ik echt niet meer verder hoor, ik ben nu heel erg moe en ik voel trouwens
ook dat het kindje geboren wil worden.”
Ze
waren toen nog lang niet in Bethlehem, want daarvoor moesten ze nog bijna zes
uur reizen, omdat ze zo langzaam gingen.
En
daar was nergens een huis of een schuur of zo.
Maar
toen zag Maria daar in de buurt een soort van grot. Dit was eigenlijk een hol
in een berg. In die grot gingen herders wel eens met hun schapen en andere
dieren schuilen, als het heel koud was, of als het heel hard regende.
Gelukkig
maar dat Maria die grotstal had gezien. Ze gingen er gauw naar binnen, met de
os en de ezel en de kar, want het was buiten hartstikke koud.
Alles
kon er makkelijk in, want het was een heel grote grot.
Toen
maakten ze voor Maria gauw een bed van wat hooi en stro dat daar lag, zodat ze
wat kon uitrusten.
En
toen het kindje uit haar buik gekomen was, deed ze er een lekker warme doek om
en legde het dicht tegen zich aan op het strobed.
Jozef
en Maria waren heel blij met het mooie kindje.
Toen
gingen de os en de ezel dichtbij het strobed op de grond liggen en gingen met
hun warme adem over Maria en het kindje blazen, zodat ze niet koud konden
worden.
De
volgende morgen, toen het nog een beetje donker was, hoorden ze dat er buiten
de grot ontzettend mooi gezongen werd.
Toen
ze gingen kijken, zagen ze dat de hele lucht vol was met engelen, die prachtig
zongen en allemaal licht uitstraalden.
De
herders, die daar buiten bij hun dieren in het veld waren, zagen en hoorden
natuurlijk ook die hele lucht vol zingende engelen.
Ze
begrepen dat er wel iets heel bijzonders aan de hand moest zijn.
Toen
gingen twee grote licht-engelen met de herders naar
de grot, en daar zagen ze het kindje dat pas geboren was, maar dat al heel blij
naar hen ging zwaaien met zijn handjes.
Dat
was wel heel bijzonder natuurlijk, want pasgeboren baby'tjes kunnen dat meestal
helemaal nog niet.
En
alle herders en alle engelen gingen toen in de grot voor het kindje knielen en
bidden, omdat ze wisten dat Vader-God, die de hele
wereld en alles gemaakt heeft, in dit blije kindje op de wereld gekomen was.
Toen
werd Jozef een beetje ongerust dat ze te laat zouden komen om geteld te worden in Bethlehem.
Maar
eigenlijk hoefde hij daar helemaal niet bezorgd om te zijn, want God zorgde
ervoor dat die hoofdman, die hen moest tellen, zelf al naar hun grot toe kwam.
Dat
was natuurlijk wel vreemd dat die Romeinse soldaten hoofdman in de gaten had
dat er in die grot iets heel bijzonders was.
Hij
ontdekte dat daar de Koning van alles en heel de wereld in een mensen-baby'tje geboren was.
Die
hoofdman, die Cornelius heette, ging er toen voor zorgen dat zijn soldaten
tenten gingen opzetten in die koude grot. En in die tenten kwamen bedden met beddengoed, want dat
was veel warmer en veel gezelliger.
Ook
gingen ze toen nog een kookkachel in die grot zetten, waarin ze een houtvuur
stookten, zodat het er lekker warm werd.
Nu
hoefden de os en de ezel niet meer steeds over Maria en het kindje te ademen,
om hen warm te houden.
Maria
noemde haar kindje Jezus. Ze wist dat hij zo moest heten, omdat een engel dat
op een keer tegen haar gezegd had.
Die
engel zei toen trouwens ook dat Vader-God uit de
hemel in Jezus zou gaan leven en wonen.
Zo
wisten Maria en Jozef dat Jezus een heel bijzonder kindje was.
Toen
Maria niet meer op bed hoefde te liggen, ging ze het kindje steeds dragen. Maar
daar werd ze wel een beetje moe van en daarom gingen ze toen een bedje voor
Jezus maken.
Ze
maakten het bedje in een voerbak voor de schapen; zo'n voerbak noemen ze ook
wel een kribje.
Ze
deden stro en hooi en schone doeken in het kribje.
Dat
was een heerlijk warm bedje, waar Jezus mooi in kon liggen.
Al
die tijd dat ze in de grot woonden, stonden er buiten de grot soldaten van de
hoofdman Cornelius, om de wacht te houden. Want ze dachten dat de hele wereld al die licht-engelen
in de lucht wel zou hebben gezien en gehoord. En ze waren bang dat er een
heleboel mensen naar de grot zouden komen, en misschien ook wel slechte mensen.
De
hoofdman liet zijn soldaten heel goed uitkijken. En die zagen toen op een dag
dat er drie mannen op kamelen aan kwamen rijden. Dat waren de drie wijzen uit
het Oosten, en die heetten Caspar, Melchior en Balthasar.
Deze
drie wijze mannen wisten een heleboel over de sterren en over God in de hemel.
Ze hadden in hun land, ver weg in het Oosten, in hun heilige boeken over Vader-God gelezen.
In
die boeken stond dat er in dat land van Jozef en Maria een heel belangrijke
koning geboren zou worden.
En
toen zagen ze een ster die hun de weg ging wijzen naar de plek waar dat
koningskindje geboren was.
Wij
weten natuurlijk allang dat die heel belangrijke koning Vader-God
is, die in het baby'tje Jezus geboren was, maar dat wisten die drie mannen toen
nog niet.
De
drie wijze mannen gingen op hun kamelen achter de ster aan, en ze stopten toen
die ster stil bleef staan boven de grot waar het kindje Jezus was geboren.
Ze
snapten helemaal niet dat die ster zomaar kon blijven stilstaan, want ze wisten
niet dat het eigenlijk geen echte ster was, maar dat het een heel grote groep licht-engelen was, die hoog in de lucht heel veel licht
uitstraalden.
Het
leek wel een ster, zoveel licht straalden ze uit.
Cornelius,
de hoofdman, vroeg aan Jozef of de drie wijzen in de grot mochten, en dat vond
Jozef goed.
Toen
de drie mannen binnenkwamen zagen ze het kindje, dat heel mooi was en dat een
prachtig licht uitstraalde.
Ze
begrepen toen dat in dit kindje dat daar in zijn kribje lag, de grote Vader-God die alles gemaakt heeft, op de aarde was gekomen.
En
ze waren toen zo verschrikkelijk blij en gelukkig, dat ze op hun buik op de
grond gingen liggen en zo wel een uur lang heel blij naar God in het kindje
Jezus gingen bidden.
Daarna
haalden ze heel dure cadeautjes uit de grote zakken die ze op hun kamelen
hadden meegenomen. Die cadeautjes waren voor het kindje Jezus, voor Maria en
voor Jozef.
De
wijze Caspar gaf een zak vol dure wierook, wat heel
lekker ruikt. En de zwarte wijze man Melchior gaf een zak vol met goud. En de
wijze Balthasar gaf een zak vol met goud-myrrhe, wat heel lekker was als je het door je warme
eten deed, maar wat verschrikkelijk duur was.
Die
cadeautjes waren dus eigenlijk een heel dure schat.
Hierna
gingen de drie wijze mannen weer naar hun land terug.
De
nacht daarna kwam er een engel bij Jozef en Maria en die zei dat ze gauw
moesten vluchten naar een ander land, dat Egypte heet.
Hij
ging hen waarschuwen omdat Herodes, een boze koning
die daar in de buurt woonde, heel slechte dingen wilde gaan doen.
De
engel had vanuit de hemel gezien dat Herodes alle pas
geboren jongetjes in de buurt van Bethlehem wilde doodmaken.
De
slechte Herodes had namelijk van de drie wijzen uit
het Oosten gehoord dat er een nieuwe koning geboren was, en hij wilde niet dat
er een nieuwe koning kwam, omdat hij zelf altijd koning wilde blijven.
Gelukkig
maar dat de engel hen had gewaarschuwd en ook gelukkig dat ze die schat van de
drie wijzen uit het Oosten hadden gekregen. Want nu kon Jozef er nog zes
ezeltjes bij kopen en daarmee konden ze vlug over de bergen naar Egypte gaan,
zonder dat Herodes het merkte.
De
mensen in de buurt van de grot merkten helemaal niet dat ze op reis gingen,
want Vader-God had ervoor gezorgd dat het erg mistig
was en zo kon niemand zien dat ze weggingen.
Ze
gingen toen eigenlijk helemaal de verkeerde kant uit, want ze gingen steeds
verder bij Egypte vandaan, in plaats van er naar toe. Egypte lag in het zuiden
en zij kwamen toen helemaal in het noorden terecht, bij een plaats aan de zee
die Tyrus heet.
Bij
de onderkeizer Cyrenius
Maar
weet je, daar had Vader-God eigenlijk voor gezorgd.
Want in Tyrus woonde de broer van de soldaten
hoofdman Cornelius.
Die
broer, die Cyrenius heette, was eigenlijk de
onderkeizer van Rome; hij was de baas over al die landen daar, en ook over
Egypte.
De
hoofdman Cornelius had aan Jozef een brief meegegeven voor zijn broer Cyrenius. In die brief stond dat Jozef en Maria en het
kindje heel lief waren en dat Cyrenius goed voor hen
moest zorgen.
Nou,
dat deed Cyrenius hoor! Want weet je wat hij deed?
Hij liet hen in zijn eigen huis komen om te eten en om uit te rusten van de
lange reis op de ezeltjes.
Omdat
hij een heel belangrijke onderkeizer was, zag het er in dat huis schitterend
uit; allemaal heel mooie dingen.
Er
waren daar ook veel prachtige beelden en die beelden waren de goden van de
Romeinen. Want de Romeinen wisten toen nog niet dat er maar één God is, wat wij
wel weten; want dat is Vader-God.
Cyrenius hield heel veel van kinderen. Maar
hij en zijn vrouw hadden zelf geen kinderen, daarom hadden ze een heleboel
weeskinderen in hun huis opgenomen, om voor ze te zorgen - want weeskinderen
hebben geen eigen papa en mama meer.
Cyrenius vond ook het kindje Jezus heel leuk
en hij vroeg aan Maria of hij het een poosje op de arm mocht hebben.
Zo
liep hij met Jezus op z'n arm langs die prachtige beelden van de Romeinse
goden.
Maar
toen gebeurde er iets heel raars, toen gingen die beelden opeens allemaal stuk.
Ze smolten helemaal weg!
Nou,
daar schrok Cyrenius wel van zeg, en hij vroeg aan
Jozef hoe dat kwam. En Jozef zei toen dat er maar één echte God is en dat is Vader-God die alles kan, en dat God in het kindje Jezus
was, en dat God in het kindje Jezus al die verkeerde beelden had laten
wegsmelten.
En
Cyrenius, die het kindje toch al ontzettend lief
vond, ging toen helemaal geloven dat de enige Vader-God
in het kindje was, en hij ging naar God in het kindje bidden en werd heel blij
en gelukkig.
Daarna
zorgde Cyrenius ervoor dat ze met hem mee konden
varen op een groot schip dat naar Egypte
ging, want dan hoefden ze niet meer op ezeltjes te rijden. Maar ze namen de
ezeltjes wel mee.
In
Egypte kwamen ze met het schip aan in de haven van het stadje Ostracine.
Daar
kocht Cyrenius van een vriend van hem een groot
buitenhuis. Dit huis stond buiten in het veld, op ongeveer een kilometer
afstand van het stadje.
In
dit mooie huis konden Jozef en Maria en Jezus en de vijf zonen van Jozef veilig
wonen, want de slechte koning Herodes, die Jezus
wilde vermoorden, zou hen daar nooit kunnen vinden.
Daar
in Egypte ging de nog heel kleine Jezus soms al praten. En dat was een ander soort
praten dan bij gewone mensen, want als je verder bij het kindje vandaan stond,
dan kon je het even goed verstaan als wanneer je er dichtbij was.
Een
gewoon baby'tje zou dat niet kunnen, maar hij wel, omdat Vader-God
in hem was als hij praatte.
Meestal
was Jezus een heel gewoon kindje hoor, die veel moest slapen en drinken. Maar
soms, als er bijzondere dingen aan de mensen verteld moesten worden, dan was
het niet meer gewoon, want dan ging Vader-God door de
mond van de kleine Jezus praten.
Zo
ging het kindje bijvoorbeeld ook praten toen ze allemaal gehoord hadden dat die
slechte koning Herodes al heel veel kleine jongetjes
in de buurt van Bethlehem had laten doodmaken.
Je
weet misschien nog wel dat die koning bang was dat één van die jongetjes de
nieuwe koning zou worden en dat wilde hij niet. Hij wilde zelf de koning
blijven, met een koningskroon op zijn hoofd.
Nou,
en toen zei Vader-God door de mond van de kleine
Jezus dat die gemene en slechte koning een heel speciale kroon op zijn hoofd
zou krijgen, die hem heel veel pijn zou doen.
En weet je wat er toen op hetzelfde
ogenblik met die Herodes gebeurde? Toen kreeg hij op
datzelfde ogenblik een heleboel luizen op zijn hoofd. Die speciale kroon op het
hoofd van koning Herodes dat waren dus al die luizen.
En die luizen beten telkens weer in zijn hoofd, waardoor het heel erg zeer deed
en verschrikkelijk jeukte.
Er
was geen enkele dokter die die luizen weg kon
krijgen. Hij kreeg er alleen maar meer en meer. En dat duurde wel een jaar of
twee, en toen ging die gemene Herodes eindelijk dood
door die kroon van bijtende luizen op z'n hoofd!
Na
de dood van Herodes was het weer veilig voor Jezus en
zijn familie om terug te gaan naar hun eigen land.
Ze
gingen toen allemaal weer op hun ezeltjes rijden en gingen uit Egypte terug
naar hun eigen land, naar het stadje Nazareth, waar ze vroeger ook gewoond
hadden.
Alleen
Jezus, die nu drie jaar was, had daar natuurlijk nog nooit gewoond, want hij
was immers in de grot geboren en daarna naar Egypte gegaan.
In
Nazareth deed Vader-God heel vaak wonderen door
Jezus, maar ze wilden liever niet dat daar veel over gepraat werd, want dan
zouden alle mensen van het land naar de kleine Jezus toe komen en dan zou hij
niet gewoon rustig kunnen leven en groot worden.
Het
moest toen nog geheim blijven dat Vader-God in Jezus
was.
Jezus
was eigenlijk altijd vrolijk. Daarom gingen de kinderen bij hem in de buurt graag
met hem spelen, en ook omdat hij steeds leuke spelletjes wist te bedenken.
Op
een keer, toen hij vijf jaar oud was, deed hij weer een wonder.
Hij
maakte 12 kuiltjes in de grond en daar deed hij schoon water in en toen maakte
hij bij elk kuiltje een vogeltje van klei.
Toen
zei hij dat die dode vogeltjes van klei eigenlijk de mensen van de wereld
voorstelden, en die kuiltjes met schoon water dat waren eigenlijk de woorden
van Vader-God, de woorden die zeiden hoe je moest
leven en dat je lief moest zijn.
Jezus
zei toen ook dat de mensen van de wereld niet naar de woorden van Vader-God wilden luisteren, en dat dit net zoiets was als
de dode kleivogeltjes die niet van het schone water gingen drinken.
En
dat was helemaal niet goed, want mensen kunnen beter doen wat Vader-God gezegd heeft.
Toen
kwam er een nare en strenge man bij de spelende kinderen en die zei dat ze niet
mochten spelen, omdat het zondag was.
Maar
Jezus zei dat dat best mocht.
En
daarna zei hij tegen de kleivogeltjes: “Wordt levend”.
En
toen gebeurde er een wonder, want toen werden die vogeltjes van klei helemaal
levend, en ze vlogen weg.
De
strenge man schrok zo van dit wonder dat-ie niets
meer durfde te zeggen.
Maar
toen hoorden ook de mensen in de buurt natuurlijk al gauw wat er gebeurd was en
toen kwam er ook een verwende jongen aanlopen, een jongen die enig kind was.
Die
jongen was zeven jaar; hij maakte altijd ruzie en vernielde vaak het speelgoed
van de andere kinderen. Die vervelende jongen zei toen dat Jezus stom had
gedaan en hij sloeg met een boomtak het water uit de kuiltjes en maakte alles
kapot.
Vader-God in Jezus werd toen heel erg boos.
En
Jezus zei tegen de jongen: “Het moet nu maar eens afgelopen zijn met dat stoute
gedoe van jou, daarom zullen jij en die boomtak nu meteen gaan verdorren, en
jij zult drie jaar lang helemaal uitgedroogd zijn.”
Op
hetzelfde ogenblik viel die jongen op de grond en werd zo mager dat je al z'n
botten kon zien.
De
ouders van de jongen waren natuurlijk heel erg verdrietig en droegen huilend
hun kind naar huis.
Maar
ja, het was ook wel een beetje hun eigen schuld. Ze hadden hun zoontje immers
zo verschrikkelijk verwend, en daardoor was hij zo vervelend geworden.
Pas
drie jaar later werd de verschrompelde jongen weer helemaal gezond. Hij had
toen ook helemaal goed begrepen dat hijzelf erg stout was geweest en dat Jezus
eigenlijk heel lief was.
Jezus
was nog nooit naar school gegaan, want dat hoefde eigenlijk ook niet. Hij wist
immers alles al, door Vader-God in hem.
Maar
toen hij een jaar of tien was, leek het hem toch leuk om, net als de andere
kinderen, gewoon naar school te gaan.
De
leraar waar Jezus bij kwam was eigenlijk helemaal geen aardige man. Hij was
heel eigenwijs en hij dacht van zichzelf dat hij heel erg knap was.
Toen
Jezus op een keer iets aan de leraar vroeg, waar hij het antwoord niet op wist,
werd hij opeens zo kwaad dat-ie Jezus met het
aanwijsstokje op het hoofd sloeg. Dat deed natuurlijk zeer.
God
in Jezus zei toen tegen hem dat kinderen slaan niet de goede manier is om ze
iets te leren.
En
hij zei ook: “Wat mij betreft mag u stom worden en nog idioot bovendien, omdat
u mij hebt geslagen in plaats van mij een gewoon antwoord te geven.”
Toen
zakte die leraar op de grond in elkaar en begon allemaal idiote dingen te
schreeuwen, en ze moesten hem vastbinden en naar een andere kamer brengen, want
hij was verschrikkelijk krankzinnig
geworden.
Jezus
zei een paar dagen later tegen Jozef dat hij wel weer naar school wilde, maar
dan bij een andere leraar, niet bij iemand die met een stok in zijn hand de
klas binnenkomt.
De
nieuwe leraar was heel anders. Hij begreep al gauw dat Jezus een heel
bijzondere jongen was, een jongen die eigenlijk alles al wist en kon.
Hij
ging van Jezus houden en zei: “Deze jongen weet meer dan alle leraren van de
hele wereld bij elkaar.”
Toen
zei Jezus: “Omdat u zo eerlijk bent en goed, daarom moet nu die andere leraar
maar weer beter worden.”
En
op hetzelfde moment was de eerste leraar niet meer stom en niet meer
krankzinnig. Hij was weer helemaal weer beter.
De
jongste zoon van Jozef heette Jacob. Deze Jacob speelde heel veel met Jezus en was
vaak bij hem, om op te passen als Maria weg moest. Want de grotere zonen
moesten Jozef helpen bij het timmeren en huizen bouwen.
Op
een keer gingen Jacob en Jezus, die toen elf jaar oud was, hout sprokkelen. Het
brandhout was op en daarom gingen ze in het bos takken zoeken voor het houtvuur
in de kachel thuis.
Jacob
deed eigenlijk altijd alles heel vlug. Toen hij gauw een stok van de grond
wilde pakken, zag hij niet dat daar een gevaarlijke slang onder zat, een giftige adder. Die slang
beet Jacob in zijn hand. Toen werd die hand heel snel dik en Jacob viel op de
grond en ging meteen al bijna dood.
Toen
ging Jezus hem helpen. Hij blies op de wond in Jacob's
hand en .... meteen was Jacob weer helemaal in orde.
Maar
toen werd die slang opeens heel snel dik: hij spatte uit elkaar en was direct
hartstikke dood.
Jezus
zei tegen Jacob: “Haastige spoed is zelden goed!
Je
moet leren je niet altijd zo druk te maken om het mensenwerk van de wereld. Het
is veel beter dat je je best doet om lief te zijn en
naar God in je hart te luisteren. Dat is veel belangrijker dan alleen maar vlug
en goed werken.”
Jacob
luisterde hier heel goed naar. En hierna trok hij er zich niets meer van aan
als de mensen wel eens zeiden dat hij een beetje lui was, of langzaam.
Hij
ging veel meer aan Vader-God denken, en ging daardoor
nog veel meer van God houden, en ook van de mensen.
En
dat is natuurlijk heel goed, want om te leren lief te zijn ben je op de wereld
gekomen. Dat had Jacob goed gegrepen.
Het
laatste bijzondere dat Jezus deed toen hij nog een kind was, gebeurde toen hij twaalf jaar oud was.
Omdat
hij twaalf was geworden mocht hij met Jozef en Maria mee naar Jeruzalem, de
hoofdstad van dat land. In Jeruzalem was de hoofdkerk van dat land, ze noemden
dat de Tempel.
Die
Tempel was heel belangrijk voor de mensen, want Vader-God
had heel lang in die Tempel gewoond.
Het
was feest in Jeruzalem en daarom was het er erg druk. Zo gebeurde het dat Jozef
en Maria Jezus kwijt raakten in de drukte. Ze zochten hem wel drie dagen lang,
maar konden hem nergens vinden.
Jozef
en Maria werden toen heel verdrietig en gingen naar de Tempel om naar God te
bidden en te vragen hoe het nu verder moest, want ze konden Jezus nergens
vinden.
En
toen zagen ze in de Tempel dat Jezus daar was, en dat hij met de wijze mannen
van de tempel aan het praten was.
Eigenlijk
was het zo dat de twaalfjarige Jezus aan die wijze mannen toen van alles
uitlegde over hun heilige boeken, en over de sterren en de aarde en over de
ziel van de mensen.
En
die wijze mannen zeiden: “Wij hebben dat nog nooit meegemaakt, dat een jongen
van twaalf jaar al veel wijzer is dan wij allemaal met elkaar.”
Maar
Maria en Jozef waren natuurlijk wel een beetje boos op Jezus en zeiden: “Waarom
heb je ons dit aangedaan? We hebben drie dagen lang overal naar je gezocht en
we zijn heel erg verdrietig geworden omdat we je nergens konden vinden.”
Maar
Jezus zei: “Waarom hebben jullie zo naar mij gezocht? Wisten jullie dan niet
dat ik in het huis van mijn Vader-God moest zijn om
over Vader-God te praten?”
Maria
en Jozef snapten niet goed wat hij bedoelde, maar ze waren allang blij dat
Jezus weer met hen mee naar huis ging.
Daarna
deed Jezus heel lang geen ongewone dingen meer. Hij leefde en werkte net als
ieder ander mens, tot hij dertig jaar was.
In
die lange tijd van zijn twaalfde tot zijn dertigste jaar was Jezus heel veel in
zichzelf bezig met Vader-God; dat zouden trouwens
eigenlijk alle mensen moeten doen.
Want
omdat Jezus hier in een aarde-lijf geboren was, had
hij het net als alle mensen wel eens heel moeilijk met zichzelf.
Zo
was het voor hem soms heel moeilijk om lief te blijven en niet boos te worden.
En hij moest vaak heel hard met zichzelf vechten om altijd heel goed om anderen
te denken, en voor anderen heel goed te zorgen, net zo goed als voor zichzelf.
Hij
wist ook heel goed dat hij met Vader-God in hem alles
kon.
Daarom
zou hij heel makkelijk over andere mensen de baas kunnen spelen. Maar dat wilde
hij niet, hij wilde alleen maar lief zijn.
Nou,
en als je eigenlijk alles veel beter dan anderen kunt, dan is dat best wel
moeilijk om niet de baas te spelen.
Hij
kon ook makkelijk zakken vol geld maken en heel rijk worden, maar dat wilde hij
niet. Hij wilde gewoon werken en arm zijn, net als de arme mensen.
En
hij kon makkelijk het lekkerste eten te voorschijn toveren, maar ook dat wilde
hij niet.
Hij
was dol op lekkere vis en honingkoeken en zo, maar hij ging juist vaak niet
eten, omdat hij helemaal niet begerig wilde zijn.
En
toen hij groot geworden was ging hij ook heel veel van vrouwen houden en de
vrouwen hielden ook heel veel van hem, want hij had een heel prettige stem en
hij zag er heel leuk uit.
Maar
toch wist hij dat hij niet met een vrouw wilde trouwen, omdat hij daarvoor niet
op de wereld gekomen was.
Hij
was immers gekomen om de mensen over Vader-God te
leren en niet om het zelf zo fijn mogelijk te hebben.
Maar
het was helemaal niet makkelijk voor hem hoor, om niet te trouwen, omdat hij
zoveel van vrouwen hield.
En
ook was hij gauw opgewonden en boos over al die verkeerde dingen die mensen
vaak doen. Want hij wist altijd precies wat ze deden en ook wat ze dachten.
Maar
dan moest hij telkens weer zichzelf rustig maken en de mensen alleen maar
willen helpen, in plaats van boos op ze te worden.
Dat
was heel moeilijk voor hem, want hij wist hoe slecht de mensen soms denken en
hoe weinig lief ze vaak zijn.
Maar
toch heeft hij het van al die dingen gewonnen, door veel naar Vader-God te bidden
en van binnen met zichzelf te vechten om alleen maar lief te zijn.
En
toen hij dertig jaar was geworden, was hij sterk genoeg om altijd lief te blijven,
en toen ging hij de grote mensenwereld in om de zieken beter te maken en overal
met de mensen te praten over Vader-God. Want ze
moesten veel van Vader-God gaan houden om gelukkig te
worden.
De
eerste keer dat Jezus in die grote mensenwereld een wonder deed, was toen hij
met z'n moeder Maria naar een bruiloft was gegaan, in het plaatsje Kana. Dit was een groot feest, omdat een man en een vrouw
pas met elkaar getrouwd waren.
De
mensen op dat feest waren vrolijk en maakten grapjes. Je kon er lekkere dingen
eten en de grote mensen dronken glaasjes wijn.
Toen
zag Maria opeens dat de wijn op was, en dat was niet leuk, want het was daar de
gewoonte dat nieuwe mensen meteen een glaasje wijn kregen, als ze erbij kwamen.
En
toen stootte Maria Jezus aan en zei: “Jezus, zou jij er niet voor kunnen zorgen
dat ze weer wat wijn krijgen?”
Nu
stonden daar zes stenen waterkruiken, die zo groot waren dat in elk daarvan
meer dan tien emmers water kon. En Jezus zei toen tegen de helpers bij dat feest
dat ze die grote watervaten vol met water moesten doen.
Toen
ze dat gedaan hadden zei Jezus: “Haal nu maar een glaasje vol uit zo'n
waterkruik en laat de kok het even proeven, want die weet het beste of het goed
smaakt.”
Nou
en toen was er een groot wonder gebeurd, want het water in die kruiken was
allemaal wijn geworden. Iedereen ging ervan proeven en die wijn was heel erg
lekker; zo'n heerlijke wijn hadden ze in heel dat land nog nooit geproefd.
Daar
had Vader-God in Jezus voor gezorgd.
Jezus
was drie jaar bij zijn leerlingen
En
de leerlingen, die toen al bij Jezus waren om veel over God te leren en die
telkens met hem meegingen, geloofden toen helemaal dat Vader-God
in hem was en dat Jezus heel erg lief en heel belangrijk was.
Die
leerlingen van Jezus noemen ze ook wel eens discipelen.
Eigenlijk
waren de meesten van hen vissers, die vaak met een boot het meer opgingen om
vissen te vangen. Maar omdat ze Jezus zo belangrijk vonden, gingen ze met hem
door het hele land trekken en naar hem luisteren.
Bijna
overal waar Jezus kwam deed hij wonderen, om de mensen te laten zien dat Vader-God in hem was.
Hij
maakte zieke mensen weer beter en praatte heel veel over Vader-God.
Hij zei tegen iedereen dat ze veel meer van God moesten gaan houden, omdat die
de hele wereld en alle mensen gemaakt
had. Hij zei dat ze pas echt gelukkig konden worden en in de hemel konden
komen, als ze heel veel van hun eigen Vader-God
zouden gaan houden en ook van de mensen.
Drie
jaar lang ging Jezus zo met zijn leerlingen het land door en gaf de mensen
allemaal lessen over God.
Van
alle grote wonderen die hij deed, vertellen we er hier een paar.
Op
een keer ging Jezus met een paar van zijn leerlingen in een vissersboot het
meer op. Want de mensen liepen steeds achter hem aan en hij wilde even rust
hebben.
Op
het meer ging hij rustig in de boot liggen slapen.
Maar
toen ging het steeds harder en harder waaien, en het werd een heel erge storm. De
golven werden almaar groter en sloegen over het bootje heen en de leerlingen
werden heel bang en dachten dat ze
zouden verdrinken.
Maar
Jezus sliep gewoon door, en toen gingen ze aan hem schudden om hem wakker te
maken. En ze riepen tegen hem: “Heer, help ons, want we verdrinken zo meteen
allemaal.”
Toen
zei Jezus: “Waarom zijn jullie nu eigenlijk bang? Geloof je dan nog niet dat Vader-God in mij is en dat je nergens bang voor hoeft te
zijn? Want God is toch de baas over alles?”
Jezus
zei toen tegen de storm dat-ie moest ophouden en stil
moest worden. En toen hield het opeens op met waaien en de golven verdwenen
helemaal.
Want
Vader-God in Jezus is ook de baas over de storm.
Toen
ze een keer in het plaatsje Kapernaüm kwamen, zagen
ze dat iemand die Jaïrus heette heel erg bedroefd
was, want zijn dochtertje was doodgegaan.
Dat
dochtertje heette Sarah en ze was pas twaalf jaar.
Maar
Jezus stelde Jaïrus gerust en zei dat Sarah niet echt
dood was, maar dat ze sliep.
Dat
was wel wat vreemd dat Jezus dat zei, want het hartje van het meisje klopte al
en paar uur niet meer en ze haalde geen adem meer en ze was al helemaal bleek
geworden en koud.
En
toen zei Jezus tegen haar: “Meisje, ik zeg je: Sta op!”
En
onmiddellijk stond het meisje op, en ze was heel blij en vrolijk en ging iets
eten, want ze had honger.
Daarna
ging Sarah zachtjes met haar papa en mama praten. Ze vertelde hen dat ze, toen
ze op haar bed lag, in een soort droom de hemel had gezien met een heleboel licht-engelen. En tussen die engelen had ze toen Jezus
gezien die naar haar toe kwam en zei: “Meisje, sta op!”
En
dat was dus geen droom geweest, want het was echt gebeurd!
Maar
later werd Sarah weer heel erg ziek.
Dat
liet God eigenlijk expres gebeuren, omdat haar vader allemaal nare dingen over
Jezus tegen de mensen had verteld en ook omdat hij Maria en de broers van Jezus
was gaan pesten.
Waarom
deed Jaïrus zo vervelend? Wel dat kwam omdat Jezus
telkens weer tegen de mensen zei dat de kerk vaak helemaal niet lief was tegen Vader-God en ook niet tegen de mensen; want dat was echt
zo.
Maar
Jaïrus, die daar de baas van de kerk was, was daarom
erg boos op Jezus geworden.
Stom
natuurlijk, want Jezus had helemaal gelijk en Jaïrus
had nu toch moeten weten dat Vader-God in Jezus was,
want hij had toch zeker zijn dochtertje Sarah weer levend gemaakt!
Om
Jaïrus te straffen liet God toen Sarah nog een
keertje dood gaan. En voor ze dood ging zei Sarah nog tegen haar papa dat hij
niet zo rot tegen Jezus moest doen. En toen ging haar lijf dood en bracht een
engel haar naar de hemel.
En
toen pas ging Jaïrus nadenken en ging hij begrijpen
dat hij heel naar tegen Jezus had gedaan.
Vier
dagen later kwam Jezus daar weer in de buurt, en Jaïrus
ging gauw naar hem toe en zei dat Sarah weer dood was en dat hij er veel spijt
van had dat-ie zo naar had gedaan tegen Jezus en
tegen zijn broers en Maria.
Jezus
heeft het hem toen allemaal vergeven en is met Jaïrus
naar het graf van Sarah gegaan.
In
dat land is het graf een soort van stenen kelder.
En
in die grafkelder lag het dode lijf van Sarah, dat al bezig was te verrotten,
want het was er al een beetje gaan stinken.
Jezus
stuurde Jaïrus even weg om een sterkere lamp te halen
en toen maakte hij in één tel het dode lijf van Sarah weer helemaal goed en
haalde haar uit de kinderhemel en deed haar weer in haar gezond gemaakte lijf.
“Goh”,
zei Sarah tegen Jezus, “daarnet was ik nog in een heel mooie tuin en ik was
fijn aan het spelen met andere kinderen en nu ben ik hier opeens in die donkere
kelder.”
Want
weet je, als kinderen doodgaan dan gaan ze altijd direct naar de kinderhemel.
En daar is het ontzettend leuk, met prachtige tuinen. Nou ja, hun papa en mama
zijn daar natuurlijk niet, en dat is wel wat verdrietig, maar er zijn daar wel
heel lieve mensen die goed voor je zorgen. Dat zijn eigenlijk mens-engelen, die heel erg lief zijn, misschien nog wel
liever dan je eigen papa en mama.
Maar
het verhaal gaat verder, want Jezus zei toen tegen Sarah:
“Wees
maar blij Sarah, want ik heb je nu voor de tweede keer terug op de aarde
gebracht en nu mag je hier nog een hele tijd blijven leven. Je zult nu nooit
meer ziek worden, en als je oud bent geworden, dan zal ik jou zelf uit je
lichaam komen halen en je naar de hemel brengen.”
Als
Jaïrus dan met de sterkere lamp terugkomt, ziet hij
het lijf van Sarah niet meer liggen. Hij zegt: “Heer, wat is er gebeurd? Het
stinkt hier nog wel een beetje, maar ze is er niet meer. Heeft iemand haar dode
lijf misschien gestolen?”
Maar
dan komt Sarah te voorschijn, helemaal springlevend en gezond.
En
dan wordt de bedroefde Jaïrus natuurlijk vreselijk
blij en samen gaan ze naar de moeder van Sarah, zodat die ook niet meer hoeft
te huilen en weer blij kan worden.
En
allemaal zijn ze heel erg gelukkig en ze danken Vader-God
omdat hij alles weer heel goed gemaakt heeft, door Jezus.
Hierna
heeft Jaïrus nooit meer rot gedaan tegen Jezus en
zijn familie.
Een
andere keer waren er wel vijfduizend mannen naar Jezus komen luisteren, toen
hij bij een groot meer over Vader-God aan het praten
was. En veel van die mannen hadden ook hun vrouw en kinderen bij zich.
Maar
het duurde wel een beetje lang en die mensen kregen honger en er was geen
winkel in de buurt, om brood te kopen.
Toen
zei Jezus tegen zijn leerlingen dat ze hun eigen brood maar aan die mensen
moesten geven. Maar de leerlingen zeiden: “Heer, we hebben maar vijf broden en
twee gebakken visjes, dat is toch veel te weinig?”
Maar
Jezus zei: “Nee hoor.” En Hij gaf de visjes aan de leerlingen met een stuk
brood.
Toen
ging Hij van het andere brood grote stukken afbreken, en die stukken brood
moesten de leerlingen aan de mensen geven.
Maar,
dat was wel heel vreemd zeg, want het brood ging helemaal niet op. Telkens als
Jezus er een stuk afhaalde dan groeide het gewoon weer aan.
Er
was in de handen van Jezus zoveel brood aangegroeid dat er, toen iedereen genoeg gegeten had, nog twaalf
grote manden met stukken brood over waren.
Al
die mensen vonden dat natuurlijk ook een groot wonder. Daarom wilden ze na het
eten Jezus meteen koning maken.
Maar
Jezus wilde dat niet. Hij was niet op de wereld gekomen om een koning van de
wereld te worden, maar om de mensen te vertellen dat ze lief moesten worden.
Want
hij wist dat hij later koning van de hemel zou worden, met Vader-God.
En als de mensen van de wereld lief zouden worden, dan zou hij later in de
hemel hun koning zijn.
Jezus
stuurde toen zijn leerlingen met hun vissersboot het meer op, want dan konden
de mensen hen niet achterna komen. En hij zei dat hij de mensen naar huis zou
sturen en dat hij later achter hen aan zou komen.
Nou,
dat werd weer een nieuw avontuur. Want toen de leerlingen met hun roeiboot op
het meer waren, ging het heel hard waaien en toen werden ze bang en dachten:
Goh, ik wou maar dat Jezus bij ons was.
Maar
ja, ze zagen nog steeds geen boot komen, want ze dachten dat Jezus hen met een
boot achterna zou komen.
Toen
begon opeens één van de leerlingen heel bang te schreeuwen, hij riep: “Kijk, daar op de golven, daar
loopt een zeespook”.
Hij
was heel erg geschrokken, want in die tijd waren veel vissers erg bijgelovig en
bang voor spoken.
Toen
werden de anderen ook bang, want ze dachten dat als je zo'n zeespook zag, dat
er dan misschien wel iets ergs kon gebeuren.
Toen
het 'spook' nog maar vijf meter van hen vandaan was, bleef het staan en toen
hoorden ze opeens een stem die zei: “Wees maar niet bang, ik ben bij jullie.”
(Want
dat was natuurlijk Jezus, die eigenlijk altijd bij je is, ook al zie je hem
niet. Maar dat wisten zijn leerlingen toen nog niet zo goed).
Toen
dachten de leerlingen: Hé, het lijkt wel of het Jezus is die daar op de golven
loopt. En toen zei één van hen, die Petrus heette:
“Heer, als U het bent, laat mij dan ook over de golven naar u toe lopen.”
En
toen stapte Petrus op de golven en liep zomaar over
het water in de richting van Jezus.
Maar
toen hij een paar meter van de boot weg was, kwam er opeens een heel hoge golf
en ging het nog harder waaien en toen werd Petrus erg
bang en geloofde niet meer zo erg dat Jezus ervoor kon zorgen dat het allemaal
goed zou gaan.
En
omdat hij niet meer zo in Jezus geloofde, begon hij toen weg te zakken in het
water, en hij schreeuwde: “Heer, help mij!”
Jezus
stapte toen vlug naar hem toe en trok hem omhoog op de golven en zei: “Waarom
geloofde je opeens niet meer in mij? Weet je dan niet dat Vader-God
in mij over alles de baas is en dat je door hem ook heel goed op het water kunt
lopen?”
En
toen stapten ze allebei in de boot en op hetzelfde ogenblik stopte de storm en
werd het water van het meer helemaal rustig.
Want
Jezus had de storm expres eventjes gemaakt om uit te zoeken of zijn leerlingen
wel genoeg geloofden dat hij altijd goed voor hen zou zorgen en ze nergens meer
bang voor hoefden te zijn.
Nou,
ze waren nog best bang nietwaar?
Maar
hierna waren ze niet meer zo gauw bang, want als Jezus ook de baas is over een harde storm en als je met
hem zelfs op het water kunt lopen, dan hoef je nergens bang voor te zijn, als
je weet dat hij altijd bij je is.
En
hij is altijd bij je, ook bij jou. Hij is immers in je hemelkamertje, in je
eigen hart, weet je nog?
Later
kwamen ze in het plaatsje Genezareth, en daar bleven
ze een paar dagen in een herberg, waar je kon eten en slapen.
De
mensen daar hoorden al gauw dat Jezus er was, en ze kwamen met al hun zieken
bij hem en hij maakte ze allemaal tegelijk beter, door Vader-God
in hem.
De
mensen waren daar natuurlijk heel blij om.
Op
een middag ging Jezus met de baas van de herberg en heel zijn familie aan het
strand van het meer wandelen. Het was heel mooi weer en de kinderen van de herbergbaas
gingen ook mee.
Jezus
wilde graag dat ze allemaal zouden geloven dat hij met Vader-God
in hem alles kon, en daarom wilde hij met de hele familie op het meer gaan
lopen.
De
eerste die dit durfde was het oudste dochtertje van de herbergbaas, die Jarah heette en twaalf jaar oud was.
Na
Jarah durfden de anderen ook het water op en hadden
de kinderen er heel veel plezier in dat het water hen kon dragen.
Ze
snapten niet waarom ze er niet doorheen zakten, maar ze moesten toen wel
geloven dat Jezus alles kon en ze geloofden toen dat Vader-God,
die alles gemaakt heeft, in Jezus was.
Jarah was al gauw heel veel van Jezus gaan
houden, ze vond hem ontzettend lief.
Jarah was een meisje dat zichzelf lelijker
en ook dommer vond dan andere meisjes. Maar ze hield wel heel veel van haar
broers en zusjes en papa en mama.
Eigenlijk
hield Jarah van alles en iedereen, en ook van de
mensen die helemaal niet zo lief tegen haar deden.
Ze
had ook altijd verdriet als het met andere mensen niet zo goed ging, omdat ze
arm waren, of ziek, of erg ongelukkig.
Dat
vond Jezus heel fijn van Jarah. Hij zei: “Zo moet
eigenlijk iedereen zijn. Je moet zelfs ook van mensen houden die helemaal niet
zo lief tegen je doen.”
“Weet
je”, zei Jezus, “Ik wist best wel dat die lieve Jarah
hier woonde, en ik ben eigenlijk alleen hierheen gekomen om haar te zien, want
van zulke lieve mensen zijn er lang niet genoeg op de wereld.
Om
Jarah zal ik hier nu nog een paar dagen blijven.
Jullie hebben het dus allemaal aan haar te danken dat ik hier gekomen ben en
alle zieke mensen weer beter gemaakt heb.
Als
jullie allemaal net zo lief als Jarah worden, dan
zullen jullie altijd in je hart heel dicht bij mij zijn.”
Jarah vertelde toen dat ze gehoord had dat
Jezus door het land trok en de zieken beter maakte en dat ze daardoor heel erg
blij geworden was en in haar hart naar Vader-God
gebeden had om Jezus naar hun toe te sturen om de zieke mensen beter te maken.
En
nu hij was gekomen was ze overgelukkig en blij en wilde ze Jezus kussen en
omhelzen en knuffelen, maar, dat durfde ze nog niet zo goed.
Jezus
laat haar dan voelen dat ze hem best de allerliefste mag vinden en dat hij ook
heel erg veel van haar houdt.
Dan
zegt Jarah: “Oh Heer, wat is dat fijn dat wij zoveel
van elkaar houden. Ik wil nu altijd bij u blijven, want als u weggaat dan ga ik
vast dood van verdriet.”
Jezus
zegt dan: “Nee, mijn hartendief, ik zal je nooit alleen laten, en ik zal er ook
voor zorgen dat je niets voelt als later je lijf doodgaat.
Want
als het zover is dat je in je ziel deze wereld weer moet verlaten, dan zullen
mijn engelen komen om je te halen. En ze zullen je bij mij in de hemel brengen,
want ik zal altijd jouw Vader in de hemel zijn.
Want
Vader-God, naar wie jij zo hard gebeden hebt, die zit
nu in mij, in Jezus, en hij houdt ontzettend veel van jou. Kijk maar eens
omhoog, dan zul je zien dat het waar is wat ik zeg.”
Jarah kijkt dan omhoog en ziet daar de
hemel voor haar opengaan.
Ze
is eerst stil van verwondering, maar na een poosje begint ze te praten en zegt:
“Grote heilige Vader-God, wat zie ik nu een prachtige
dingen. De hemel is nog veel groter dan je kunt zien en hij is vol met
schitterende engelen.
Wat
moeten die engelen gelukkig zijn. Maar, ik Jarah ben
eigenlijk toch nog gelukkiger. Want ik zie dat de mooie stoel van God, die
prachtige troon in het midden van de hemel, leeg is. En de engelen zeggen
steeds weer opnieuw: “De enige die op deze hemeltroon mag zitten, die zit nu
als een gewoon mens bij Jarah. Alle goddelijke macht
en heerlijkheid is van hem.”
Jarah voelt dan zoveel liefde in haar hart
voor Jezus, dat ze hem met beide handen vastpakt en tegen haar hart drukt.
Jezus
zegt dan tegen de mensen om hen heen: “Kijk maar eens naar Jarah
en neem maar een voorbeeld aan haar. Dit meisje is pas twaalf jaar oud en ze
laat zoveel liefde voor mij zien als ik in heel het land nog nergens heb
meegemaakt.
Wie
mij zo liefheeft als zij, die zal ik nog veel gelukkiger maken dan de
gelukkigste mens van de hele wereld.”
Dit
alles betekent niet dat Jarah nu verder niets meer
hoeft te doen en dat alles vanzelf goed komt met haar. Want in haar verdere
leven op de aarde zal ook Jarah nog veel
moeilijkheden krijgen, want die moeilijkheden zijn er om te leren altijd lief
te blijven, ook als het moeilijk is.
Eigenlijk
krijgen mensen in hun leven best vaak moeilijke dingen, omdat ze dan pas echt
kunnen laten zien dat ze van Jezus houden en van andere mensen.
Want
als alles leuk gaat is het makkelijk om van iedereen te houden, maar je bent
natuurlijk pas écht lief als je ook van Jezus en van anderen houdt als het in
je leven wat moeilijk gaat.
Wist
je trouwens dat er nog veel meer werelden zijn, waar mensen leven? Dat is echt zo
hoor, want alle sterren zijn eigenlijk zonnen.
Bij
onze zon hoort onze wereld, en dat is de aarde.
Maar
bij andere zonnen zijn ook werelden en daar leven ook echte mensen. Alleen zijn
de lijven van de mensen van andere werelden meestal van ander spul gemaakt,
zodat ze daar goed kunnen leven.
En
een enkel keertje komt er een mens van zo'n andere wereld op onze aarde leven.
Want onze aarde is een heel bijzondere wereld.
Weet
je waarom?
Dat
is omdat je alleen op onze aarde een echt kind van Vader-God
kunt worden.
Alleen
als je hier op aarde op een goeie manier geleefd hebt, kun je een echte mens-engel worden en mag je later heel dicht bij Vader-God leven, in de allermooiste hemel.
Die
mensen van andere werelden kunnen ook wel heel gelukkig worden hoor, maar niet
het meest gelukkig, zoals mens-engelen.
Zo
was er op een andere wereld, die Akka heet, een man
met de naam Murahel.
Op
die planeet Akka had een engel verteld dat God op de
aarde in Jezus zou komen leven. Murahel had dit
gehoord, en toen wilde hij heel graag ook naar de aarde, om met Jezus te kunnen
praten.
Daarom
liet een engel van God hem toen in een baby'tje op onze aarde geboren worden.
Zijn nieuwe papa en mama op onze aarde gaven hem de naam Philopold.
Toen
Philopold hier geboren was, wist hij natuurlijk niet
meer dat hij vroeger Murahel was geweest, want
baby'tjes weten niks meer van vroeger.
Toen
Philopold groot geworden was, kwam hij Jezus tegen.
Maar hij vond Jezus helemaal niet leuk.
Hij
zei: “Wat heb je nu aan die mooie praatjes over Vader-God,
het is hier immers op de aarde helemaal niet leuk, want de meeste mensen zijn
hartstikke arm en kunnen vaak niet eens genoeg eten voor hun kinderen kopen en
ze zijn ook heel vaak ziek.”
Maar
Jezus zei toen dat het leven hier vaak moeilijk was omdat de mensen hier
moesten leren om lief te zijn, ook als het moeilijk was.
Als
je dat goed geleerd hebt, dan kun je later voor altijd een heel gelukkige mens-engel worden in de hemel bij Vader-God.
De
aarde is dus eigenlijk een soort van leerschool voor de kinderen van Vader-God.
En
Jezus zei ook tegen Philopold dat hij vroeger op een
andere wereld geleefd had, een wereld
die Akka heet. En dat hij toen zélf
naar de aarde wilde gaan, omdat daar Vader-God in een
mens zou komen leven, en omdat je op de
aarde een echt kind van Vader-God kon worden.
Maar
Philopold geloofde hier niets van. Hij zei dat Jezus
jokte.
Nu
was er in die tijd bij Jezus steeds een echte gods-engel
uit de hemel, die hier op de aarde voor zichzelf een mensenlijf had gemaakt,
omdat de mensen hem anders niet konden zien.
Die
gods-engel heette Archiël.
Jezus
zei toen tegen Archiël: “Ga jij maar eens naar die
andere wereld Akka en haal daar de papieren waarin
staat dat deze Philopold, die vroeger Murahel heette, naar de aarde wilde komen om met Vader-God in mij te praten.”
Dan
gaat de engel Archiël vliegensvlug naar de wereld Akka en is al heel kort daarna weer terug. Want een gods-engel kan net zo vlug gaan als het denken. Als hij
maar denkt: “Ik wil naar Akka”, dan is hij er al.
Jezus
laat dan die papieren aan Philopold lezen en helpt
hem om zich alles weer te herinneren. En dan kan hij opeens ook die andere
wereld Akka zien. Het is net alsof hij er zelf is.
En
dan ziet hij daar de vader en moeder en broers en zusjes die hij daar had, en
hij herkent ze allemaal. En hij hoort ze met elkaar praten en zeggen: “Hoe zou
het toch met onze Murahel zijn? Zou hij Vader-God al gevonden hebben op de aarde?”
Dan
begrijpt Philopold weer dat hij op de aarde is komen
leven omdat hij een echt kind van God wilde worden, want dan kun je het aller
gelukkigst worden.
En
dan wordt hij heel blij met Jezus en wil graag een leerling van hem zijn.
Drie
jaar lang is Jezus zo door het land Palestina getrokken. En heel veel mensen
gingen geloven dat Vader-God in hem was.
Maar
er waren ook mensen die het allemaal niets kon schelen.
En
er waren ook slechte mensen die daar toen de baas van de kerk waren, en die
beslist niet wilden dat de mensen naar Jezus gingen luisteren.
Weet
je waarom? Wel, zij wilden over iedereen de baas zijn, want dan konden ze de
mensen overal geld voor vragen. En ze wilden
heel veel geld hebben en heel rijk worden.
Maar
ze waren helemaal niet eerlijk en ze wilden zelfs dat heel arme mensen hen ook
veel geld moesten betalen.
Maar
Jezus zei dat dat allemaal niet eerlijk was en daarom
waren ze heel boos op Jezus. Ze waren zelfs zo boos op hem, dat ze hem wilden
doodmaken.
Ze
gingen toen over Jezus liegen tegen de mensen; want ze vertelden dat hij slecht
was en alles van de kerk kapot wilde maken.
Maar
dat was helemaal niet waar, want Jezus was alleen maar lief geweest. Hij had
alleen maar zieke mensen beter gemaakt en hij had ook alleen maar gezegd dat
iedereen heel veel van Vader-God moest gaan houden om
gelukkig te worden.
Maar
veel mensen luisterden naar de leugens over Jezus en gingen de slechte
kerkbazen helpen om hem gevangen te nemen.
En
ze zeiden ook tegen de Romeinen dat Jezus slecht was en dood moest.
De
Romeinen konden daar niets tegen doen, want die waren wel de baas over het
land, maar niet over de kerk.
En
toen hebben die slechte mensen Jezus met spijkers op een groot houten kruis vast
getimmerd en dat kruis rechtop in de grond gezet. Dat deed Jezus heel veel
pijn. Maar ze hebben hem net zo lang aan
dat kruis laten hangen tot hij dood was.
Dat
was natuurlijk heel erg verschrikkelijk.
Maar,
waarom denk je dat Jezus dat liet gebeuren? Want hij kon toch heel makkelijk
met Vader-God in hem alle slechteriken in één tel in
de grond laten zakken, of in het water gooien, of doodslaan?
Waarom
liet Jezus dit dan gebeuren? Waarom deed hij dan niks?
Wel,
Jezus wist dat als je altijd lief blijft, dat je het dan overal van wint, ook
van het meest kwade. En dat wilde hij de mensen leren.
Hij
had ook wel eens gezegd dat als iemand je op je wang slaat, dat je dan beter
niet terug kunt slaan. En als hij je dan ook nog eens op de andere wang wil slaan,
nou dan doet-ie dat maar; dat is altijd nog beter dan
terugslaan.
Jezus
wilde dus altijd lief blijven. Daarom zei hij ook, toen hij aan het kruis hing:
“Vader vergeef het die mensen maar, die mij zo'n pijn doen en die mij
doodmaken, want ze weten eigenlijk niet wat ze doen.”
En
zo bleef hij al die tijd heel erg lief naar iedereen, zelfs naar de aller
slechtste mensen.
En
weet je wat er toen gebeurde?
Nou,
toen Jezus was doodgegaan en in de hemel kwam, toen zei Vader-God
tegen hem: “Jezus, ik vind jou zo verschrikkelijk lief, dat ik nu altijd en
eeuwig in je wil blijven leven. En omdat jij zo lief bent, ga ik nu ook de
andere mensen de stoute dingen vergeven die ze gedaan hebben.”
En
zo is het dus gekomen dat als je iets verkeerd gedaan hebt en daar spijt van
hebt, dat Vader-God het je helemaal vergeeft.
En
ook is het zo gekomen dat Vader-God toen voor altijd
in Jezus is komen leven.
Hiervóór was er nog nooit iemand geweest die Vader-God had gezien.
Maar
nu kun je God wél zien, omdat hij hetzelfde is geworden
als Jezus. En nu kun je hem tegenkomen en je armen om je eigen liefste Vader-God-Jezus heenslaan, als je heel veel van hem houdt.
Jezus
maakt zijn lijf weer helemaal goed
Toen
Jezus z'n lijf dood was, hebben vrienden hem in een grafkelder begraven. Maar
na drie dagen kwam hij met zijn ziel weer uit de hemel naar het graf toe en
maakte zijn lijf weer helemaal goed en ging daar weer in leven.
En
toen kwam Jezus het graf uit en ging met zijn leerlingen en met andere mensen
praten. Maar hij bleef niet zo lang meer op de aarde; nog maar veertig dagen.
De
hele wereld hoort wat Jezus gezegd heeft
Eerst
ging hij nog tegen zijn leerlingen zeggen dat ze over de hele wereld moesten
gaan reizen om alle mensen te vertellen dat Vader-God
nu in Jezus was, en dat er maar één God was en dat alle mensen van hem en van
elkaar moesten houden om gelukkig te worden.
En
zo is het gekomen dat ook in ons land de mensen gehoord hebben over Jezus en
over wat hij allemaal gezegd heeft over Vader-God en
over hoe mensen gelukkig kunnen worden.
Dat
is maar goed ook, hé!
Toen
die veertig dagen om waren, heeft Jezus zijn lijf weer weggedaan en is hij met
zijn ziel in de hemel gaan wonen.
Hij
zit nu op die troon die Jarah gezien heeft - de troon
in het midden van die schitterend mooie hemel, midden tussen de engelen.
Maar,
je weet misschien ook nog wel dat Jezus toch ook heel dicht bij jou is. Want
jij hebt immers in jouw hart dat hemelkamertje, waar Jezus meteen kan komen om
met jou te praten, als jij dat graag wilt en als je veel van hem houdt.
Dat
hemelkamertje in jouw hart is eigenlijk een stukje van de hemel. En er is
niemand die dat bij jou weg kan halen.
Het
duurt niet zo lang meer dat Jezus terugkomt
Maar
weet je wat misschien nog wel het mooiste is? Dat is dat Jezus gezegd heeft dat
hij nog een keertje terugkomt naar de aarde, om hier alles helemaal goed te
maken.
Hij
heeft niet precies gezegd wanneer, maar wel ongeveer, en daarom weten we dat
het nu niet meer zo heel veel jaartjes duurt.
Het
is wel zeker dat de kinderen van nu er in hun leven nog van zullen horen dat
Jezus is teruggekomen - tenminste als ze niet al heel jong doodgaan.
Nou,
dat is om te kijken of de mensen wel goed naar hem hebben geluisterd, en of ze
wel hebben gedaan wat hij heeft gezegd.
Want
Jezus wil echt dat de mensen van de aarde heel lief worden.
Het
is nu bijna tweeduizend jaar geleden dat hij hier geweest is.
Al
die jaren hebben de mensen op school en in de kerk en uit boeken gehoord wat Jezus
gezegd heeft, en hoe ze op de goeie manier moeten leven.
En
nu duurt het niet lang meer dat hij komt om te kijken wie er lief is geworden
en wie niet.
Maar eerst komen er nog mannen en
vrouwen die opnieuw aan de mensen zullen vertellen wat Jezus altijd gezegd
heeft, je weet wel: dat je van Vader-God moet houden
en dat je evenveel om andere mensen moet denken als om jezelf.
Die mannen en vrouwen heten profeten,
en die zijn al op aarde geboren.
Als die profeten klaar zijn met
vertellen dat iedereen lief moet worden, dan komt Jezus weer naar de aarde.
En
dan wordt het misschien wel even een heel nare tijd op aarde, want dan worden
de mensen die helemaal niet lief zijn, gestraft.
Maar
voor mensen die wel lief zijn wordt goed gezorgd. En omdat die straf ook niet
leuk is voor de lieve mensen, zal hij niet zo lang duren.
Als
die straf over is, dan gaat het op de aarde heel leuk worden. Dat begint dan in
Amerika, met mensen die lief geworden zijn en die alleen maar goed willen. Maar
daarna komt het ook in West-Europa, en zo de hele wereld over.
En
dan zullen de mensen weer engelen uit de hemel kunnen zien, of horen. En ze
zullen naar die engelen luisteren en doen wat ze zeggen.
Zo
zal de wereld dan steeds beter worden, omdat de meeste mensen dan lief zijn
geworden.
Dan
verdwijnen ook de oorlogen, en dan krijgen de ouders en de kinderen overal op
de wereld genoeg te eten en goeie kleren en huizen om in te wonen. Want alle
mensen willen dan ook goed voor anderen zorgen.
Dan
wordt het dus ook op de aarde een beetje een hemel en dan kan iedereen ook al
op de aarde veel gelukkiger zijn.
En
Jezus heeft ook gezegd dat als hij straks weerkomt,
dat hij zich dan weer met zijn lijf van de aarde zichtbaar zal maken.
Maar,
dat doet hij alleen bij de allerliefste mensen, die heel veel van hem houden.
Die
mensen kunnen dan met hem praten en hem knuffelen en grapjes met hem maken.
En
dat is ontzettend fijn, want hij is de allerliefste.
Het
zou dus heel goed kunnen dat jij tijdens je leven op aarde nog een keertje bij
Jezus komt en hem kunt zien en dichtbij hem kunt zijn.
En
het is vast en zeker dat jij je dan het aller gelukkigst zult voelen van de
hele wereld.
Maar,
als je hem nog niet tijdens je leven op aarde zult zien, dan zul je toch zeker
later bij hem in de hemel komen - als je lief bent.
En
dan ben je voor altijd bij jouw Jezus, bij jouw Vader-God.
Dan
ben je voor altijd bij de allerliefste die er bestaat!
Bidden
is eigenlijk in jezelf praten met Jezus.
Soms
weet je misschien niet zo goed wat je moet zeggen en dan is het wel makkelijk
als je een gebedje kent dat je kunt opzeggen.
Misschien
leren jouw papa en mama je wel een goed gebed, maar anders kun je misschien
iets hebben aan de gebedjes die hier staan.
Lieve
Jezus,
Dank u voor de leuke en goede dingen
vandaag.
Vergeef mij wat ik expres verkeerd heb
gedaan.
Wilt u de zieke mensen die ik ken
weer beter maken
en wie ongelukkig is weer blij.
Wilt u vannacht goed voor mij zorgen
als ik slaap,
en mij morgen weer gezond wakker
maken.
Amen.
Lieve
Jezus,
Dank u wel dat u mij vannacht bewaard
hebt,
en dat u mij weer een nieuwe dag geeft
om te leren lief te blijven,
ook als anderen misschien rot doen.
Wilt u mij bij alles helpen.
Amen.
Lieve
Jezus,
Dank u wel dat ik eten krijg
en dat u steeds goed voor mij zorgt.
Wilt u ook alle andere mensen van de
wereld
genoeg te eten geven, zodat ze niet
ziek worden.
Amen.
Amen
betekent eigenlijk: “Zo is het”. Maar het betekent ook dat het gebed klaar is.
Bronnen:
1. “De Jeugd van Jezus”,
door Jakob Lorber;
uitgeverij Schors te Amsterdam.
Dit werk is in 1843
opnieuw ingegeven aan Lorber; daarvóór
heeft het bestaan als “Het Jacobus Evangelie” - geschreven door Jacob, de jongste stiefbroer van Jezus - maar dat is grotendeels verloren gegaan.
2. “Het Grote Johannes Evangelie”,
door Jakob Lorber;
uitgeverij Schors te Amsterdam.
Dit 11 boekdelen omvattende evangelie
beschrijft zeer uitgebreid alles van de drie jaren waarin Jezus als genezer en
prediker rondtrok door Palestina.
Pas nu - zegt de Heer - is de mensheid
er aan toe dit volledige evangelie te ontvangen.
UpToDate 2023-2024