Hoofdstuk
8
"En Hij, Jezus, begon ongeveer
dertig jaar oud te worden, en was, naar men meende, een zoon van Jozef" (Lucas 3:23)
3 januari 1844 's avonds
1. Neem meteen maar weer een door u gekozen tekst, en we zullen zien, of
daarin voor ons doel ook licht aanwezig is.
2. "En Hij,
Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te worden, en was, naar men meende, een
zoon van Jozef".
3. De tekst is gegeven en daarmee
ook een machtig stralend licht! Waarlijk, bij deze tekst zou u zelfs vanaf het
eerste ogenblik de zaak, die hier voor ons doel dient, in alle diepte moeten
waarnemen. We willen echter zien of u na een kleine inleiding niet zelf het
licht kunt gewaar worden.
4. Hij was ongeveer dertig jaar,
toen Hij met prediken begon en men meende dat hij de natuurlijke zoon was van
Jozef, de timmerman.
5. Wie is deze 'Hij'? - Deze 'Hij'
is de Heer zelf, die van alle eeuwigheid dezelfde Heer was en zal zijn!
6. Maar hoe kan het dat hij ongeveer
dertig jaar oud was, Hij, die eeuwig was? De Eeuwige schiep Zichzelf hier
voor de eerste en laatste keer tot mens en als mens moest Hij ook rekening
houden met de tijd, die Hij vanuit de eeuwigheid had geschapen.
7. Hij was bijna dertig jaar. Wat
wil dat zeggen? Kon hij als God dertig jaar zijn? Zeker niet, want Hij was eeuwig;
dus slechts als mens kon Hij dat.
8. Hij begon toen met prediken. Hoe
dan? Als God of als mens? Door de bijzin: "En men meende dat Hij de zoon
van Jozef, de timmerman, was" wordt duidelijk bewezen, dat de nauwelijks
dertigjarige 'Hij' niet als God maar als mens met prediken begon; want
de God in Hem verhield zich tot de nauwelijks dertigjarige timmermanszoon zoals
zich de innerlijke geest verhoudt tot elk mens. Deze moet eerst door
overeenkomstige uiterlijke werkzaamheid, die voortkomt uit de liefde, worden
gewekt, tot hij dan pas als een eigenmachtig zelfstandig wezen handelend
optreedt.
9. Deze nauwelijks dertigjarige zoon
van de timmerman Jozef naar men meende, begon dus Zijn predikambt geheel als
mens en geenszins als God. De Godheid trad in Hem slechts bij bepaalde
gelegenheden daadwerkelijk naar voren als Hij als mens doorzijn daden deze
Godheid in zich vrijmaakte, maar als er geen daden nodig waren kwam de
Godheid niet naar voren.
10. Vraag: Hoe kon deze nauwelijks
dertigjarige mens als leraar beginnen, waarvoor men toch noodzakelijkerwijs
zeer geleerd moet zijn, wat veel studie en een grote belezenheid veronderstelt?
Waar kwam deze wijsheid vandaan?
11. "Want we kennen Hem immers?
Hij is de zoon van de timmerman en we hebben Hem het beroep van Zijn vader
vaak genoeg zien uitoefenen. We weten dat Hij nooit scholen heeft bezocht;
ook kunnen we ons niet herinneren dat Hij het boek wel eens ter hand nam en
daarin las. Hij was tot nu toe een gewone handwerksman, en zie, nu is Hij een
leermeester en Zijn leer is stichtelijk en vol diepe wijsheid, ofschoon voor
het overige nog duidelijk de timmerman in Hem te herkennen is. Hoe lang is het
eigenlijk geleden, dat Hij met zijn broers een ezelsstal voor ons bouwde? Kijk
maar eens naar Zijn vereelte handen, echte timmermanshanden en ziedaar, nu is
Hij een leermeester en zelfs profeet zonder dat Hij ooit de profetenschool van
de Esseeërs ook maar van binnen gezien heeft. Hoe
zullen we dit opvatten?"
12. Kijk, dit is een woordelijk
verslag van de getuigenis die over de timmermanszoon in Kapernaüm*
(* Lorber: Kapharnaüm) werd
gegeven! Uit deze getuigenis blijkt duidelijk, dat zo van buitenaf niet zoveel
van de Godheid was te zien aan deze nauwelijks dertigjarige timmerman; want
anders had men toch wel een andere getuigenis over Hem gegeven.
13. Waarvandaan haalde deze geheel
zuivere mens dan Zijn leraarsbekwaamheid, daar Hij noch veel gelezen, noch
gestudeerd had? Deze mens had Zijn geschiktheid tot leermeester alleen te
danken aan zijn optreden.
14. Zijn handelen kwam alleen maar
voort uit Zijn aanhoudend grote liefde voor het goddelijke en dus ook uit Zijn
liefde tot de naaste. Elke handeling was een otter aan God en Hij
handelde zo dat Hij daarbij nooit Zijn voordeel, maar alleen dat van Zijn
naasten voor ogen had. Daarbij wijdde Hij elke dag drie uur aan algehele rust
in God.
15. De in alle volheid in Hem
sluimerende Godheid wekte Hij zo steeds meer in Zich op en maakte die, al
naar de wijze waarop en de mate waarin Hij handelde, aan zich schatplichtig. En
toen Hij, zoals gezegd, amper zijn dertigste jaar bereikt had, was de Godheid
in Hem tot in die mate ontwaakt, dat Hij door haar geest van wijsheid een
zodanig verheven vermogen had verkregen, dat hij het bekende 'predikambt'
waartoe Hij was geroepen, kon beginnen.
16. Na deze inleiding vraag Ik u, of
u het in deze tekst zo sterk schitterende licht al ziet? Ja, u ziet het al en u
ziet ook waar het naar toe gaat, en daarom zullen wij de nabeschouwing ook kort
maken, om de zaak niet overbodig uit te breiden.
17. Hoe moet derhalve het nawoord
luiden? Welnu, heel kort aldus: "Ga heen en doe hetzelfde!"
18. Denk niet dat men alleen maar
door veel lezen en studeren een goddelijke geest in zich kan opwekken; eerder
doodt men hem daardoor en draagt hem dan als een lijk naar het graf. Handel
daarom volgens de grondregels van het leven, dan wordt je geest levend en zal
alles in zich vinden, wat je anders door het lezen van duizend boeken zeker
niet gevonden zou hebben!
19. Als de geest echter levend is,
dan kun je ook lezen en je zult dan door het lezen of door het horen naar Mijn
woord vruchten verzamelen, die een levende kern en vaste bodem hebben. Maar
zonder een voorafgegane verwekking van de geest oogst je slechts lege bolsters
van de vrucht, waarin geen levende kern aanwezig is; want de levende kern is
het innerlijk, levend geestelijk begrijpen.
20. Waar moet dat dan vandaan komen,
als de geest niet van te voren vrij en levend gemaakt wordt? Het lichaam is een
uiterlijk omhulsel, dat afvalt en vergaat; de ziel is de voeding en het lichaam
van de geest. Als je echter alleen maar leest om de uiterlijke natuurlijke
kennis te verrijken, wat moet er dan van de geest worden, die nog niet in
voldoende mate actief in het leven is, en daarom niet elk gelezen woord dadelijk
met zijn levende geestelijke kennis tegemoet treedt en het van buiten komende
verhuld gelezen woord met zij n levende kern vervult en het daardoor pas levend
en effectief maakt.
21. Daarom geldt hier dealoude
grondstelling: We est niet alleen hoorders van Mijn woord, maar handelt er ook
naar, dan pas zal het Goddelijke erin je levend bewust worden!
22. Ik denk dat dit wel duidelijk
is; maar omdat de mens, zoals al vaker gezegd, nooit genoeg licht heeft, willen
we ons nog eens naar een door u gekozen centraalzon
begeven.
verkorte tekstweergave > blbtkst.8.htm