Hoofdstuk
36
"En nadat Hij het boek had
opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, en de ogen van allen
in de synagoge waren op Hem gericht".
(Lucas 4:20)
26 februari 1844 's avonds
1. "En nadat Hij het boek had opgerold
en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de
synagoge waren op Hem gericht".
2. Mijn beste mensen! In deze tekst
wordt alleen maar een natuurlijke handeling uitgebeeld, die noodzakelijkerwijs
op de voorafgaande handeling van het voorlezen uit de profeet Jesaja moest volgen. Daar echter elke daad van de Heer een
innerlijke en allerinnerlijkste oorzaak heeft, ligt
ook achter deze hoogst natuurlijk schijnende beweging een zodanige oorzaak
verborgen, en in deze oorzaak moet ook weer een onbedrieglijk kenteken liggen,
waardoor de volle goddelijkheid van Christus en dus ook van al Zijn handelingen
voor altijd en eeuwig wordt kenbaar gemaakt.
3. Dat dit juist is, willen we
dadelijk door een kleine beschouwing en een vergelijking van deze tekst met de
gebeurtenissen die daarop volgden, allen zo duidelijk mogelijk voor ogen
stellen. Luister dus.
4. Jezus las staande in een synagoge
uit de profeten voor. - Wat betekent dat?
5. De 'synagoge' is de wereld. De
Heer, die staande voorleest uit de Profeten duidt aan, dat Hij steeds met
wakend oog en alle omstandigheden en geheimen overziende, Zijn woord niet onthuld,
maar verhuld in zijn natuurlijke zin aan de wereld geeft. Want de 'profeet'
duidt het verborgene in het natuurlijke aan; en de Heer toont aan, dat al het
verborgene nergens onthuld is aan te treffen en ook nergens anders vervuld is,
dan alleen in Hemzelf.
6. Toen de Heer het boek had
gelezen, rolde Hij het op en reikte het aan de dienaar over. Hij echter ging
zitten en aller ogen en oren waren op Hem gericht. - Wat betekent dit?
7. 'De Heer rolt het boek op'
betekent dat Hij ook voor de toekomende wereld de geestelijke betekenis van
het Woord wegsluit. 'Dan geeft Hij het opgerolde boek aan de dienaar van de synagoge'
wil zoveel zeggen als: Hij geeft de verborgen wijsheid aan diegene, die in
zijn tempel, die voor de toekomst het menselijk hart is, werkt.
8. Daarop gaat de Heer zitten om te
rusten en aller ogen en oren zijn op Hem gericht. Deze handeling is een
voorbeeld voor en komt overeen met de toestand die sedert de hemelvaart tot op
deze tijd bij de mensen in de wereld heerst, daar de Heer ook voor de
buitenwereld rust als na een werk.
9. Veler ogen en oren zijn op Hem
gericht; maar Hij zwijgt en laat Zich niet zien als iemand die lichamelijk werk
verricht, maar als iemand die geduldig in Zijn heiligdom wacht, althans met de
ogen van het geloof. Waarom dat? Omdat de mensen slechts hun ogen en oren, of
hun weetgierigheid, maar niet hun hart naar Hem richten.
10. Toch spreekt de Heer nog iets en
Hij zegt: "Heden is voor uw ogen vervuld, wat de profeet heeft
gesproken". - Kijk, dat is nu bij u ook het geval; want na de lange rust
is Mijn geest over u gekomen, omdat u Hem gezocht hebt en Hij onthult u het
opgerolde boek, dat de dienaren ook te allen tijde slechts verhuld in hun
kamers hadden bewaard.
11. Deze dienaren zijn gelijk aan
degene in natuurlijke zin, aan wie het boek opgerold werd overhandigd.
Daaronder zijn al diegenen te verstaan, die u in wat voor kerk ook met de naam
van 'priester' aanduidt. Deze dienaren zullen het boek niet onthuld krijgen,
zolang ze dienaren in de 'synagoge', de wereld, zijn.
12. Nu krijgt elk mens, die een
echte dienaar is in de ware, nieuwe synagoge van zijn hart, ook eerst het boek
opgerold en niet onthuld. Als hij echter in deze tempel een getrouwe dienaar is
en hem veegt en schoonmaakt en acht geeft op de heilige rol, dan komt de Heer
en gaat in deze synagoge zitten en er zal rust en vrede in deze synagoge
heersen. En als daar uit alle delen van het hart oog en oor op de Heer worden
gericht, dan zal Hij ook zeggen: "Nu is de geest des Heren over u gekomen
en de heilige rol is onthuld en vervuld in uw levende synagoge!"
13. Kijk, dat is de overduidelijke
betekenis van deze op het eerste gezicht onbeduidende tekst!
14. Ik zeg u: men kan zijn best doen
en onderzoeken zoveel men wil om deze rol te onthullen; men kan alle mensen,
geesten en engelen vragen, en toch zal men niets bereiken - , want Ik alleen
ben de deur!
15. Wat voor nut heeft het voor een
mens als hij zich afvraagt: "Heb ik een eeuwig leven in mij?" en
daarop als antwoord krijgt: "Het eeuwige leven is me een raadsel, iets
waaraan je kunt twijfelen; ik heb daarvan niets in me behalve het verlangen
ernaar!"
16. Vraag: Voor wie is dit voldoende
troost? Is die niet gelijk waardig aan de filosofie waarmee zich de wijsgeer
troost en die zo luidt: "Is er een voortbestaan van mijn denkende ik, dan
is dat winst voor mij - en is er geen voortbestaan dan win ik ook, want voor
het niet-zijn is het plus - of minteken evenveel waard".
17. Ik vraag echter opnieuw: Voor
welk mens, die de waarde van het leven kent, is zulk een troost voldoende? Kan
het de levende onverschillig zij n of hij bestaat of niet bestaat? Trouwens,
hoe kan eigenlijk een mens die bestaat, het niet bestaan prijzen, terwijl hij
toch onmogelijk kan weten hoe het gesteld is met een toestand van niet-zijn?!
18. Iedereen kan hieruit gemakkelijk
de gevolgtrekking maken hoe blind zo'n onderzoeker moet zijn, als hij middenin
een oneindig bestaan, waarin van niet-zijn geen sprake is, zich tenslotte met
een volkomen onmogelijk niet-zijn kan troosten.
19. Gelooft u, dat er in Mijn
oneindig 'zijn' ergens een vernietiging mogelijk is, of een plaats waar het
'niets' zich bevindt?
20. Zo ver je oog in de diepten van
Mijn schepping kan reiken, staat de natuurlijke wereld al in de scherpste
tegenstelling tot een plaats waar niets zou zijn; want daar zie je of
hemellichamen of de grote, vrije ruimte, die echter met lichtether is gevuld en
met alom werkende krachten uit Mij! Vraag: Is dat niets?
21. Ik behoef niet verder uit te
weiden over de dwaasheid van een dergelijke stellingname.
Maar voor iedereen wil Ik hier meteen het echte onderzoek eraan toevoegen, hoe
hij kan te weten komen of er ergens een niets voorhanden is en Ik zeg:
22. Vlieg met je gedachten door de
ruimten van de oneindigheid! Als u ergens een ruimte zult vinden waarin uw
gedachte niet vermag door te dringen, dan kunt u daar het niets zoeken. Dat
zo'n werk u echter nooit en ook onmogelijk zal gelukken, daarvan kunt u ten
volle verzekerd zijn! Want waar de gedachte kan komen, is het Zijn. Waar
zal het echter zijn, waar de gedachte niet kan komen? Ik ken dit 'waar' niet en
dan zal een wijsgeer het zeker nog minder kennen.
23. Houdt u daarom niet vast aan
ijdele onderzoekingen en dwaze ervaringen, want dat zal nooit vruchten
afwerpen! Maak de weg, die zo gemakkelijk is, niet nodeloos moeilijk, maar laat
een ieder tot Mij komen en hij zal alles in overvloed aantreffen, wat hij op
andere wegen in eeuwigheid niet zal bereiken; want alleen Ik ben de deur voor
altijd en eeuwig. Amen.
verkorte tekstweergave > blbtkst.36.htm