Hoofdstuk 28
"Van toen af trokken velen van
Zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met Hem"
(Joh. 6:66)
8 februari 1844 's avonds
1. "Van toen af trokken velen van Zijn discipelen zich terug en
wandelden niet meer met Hem".
2. Deze tekst past
in elk opzicht op een haar precies, zoals u pleegt te zeggen, op ons onderwerp.
3. Waarom trokken dan velen van Mijn
discipelen zich terug en wilden niet meer met Mij wandelen, terwijl Ik hen toch
de leer van het tot zich nemen van Mijn vlees en bloed gaf? - De oorzaak van
dit verschijnsel lag ten eerste in de traagheid van Mijn discipelen, vervolgens
echter ook direct in hun hoogmoed.
4. De traagheid bestond daaruit, dat
ze zich niet zoveel moeite wilden geven om Mij tenminste te vragen, zoals Mijn
broeders later wel deden, hoe men die leer moet verstaan.
5. En de hoogmoed was daarop dus het gevolg. Daar deze discipelen eerst te
traag waren zich meer kennis te verwerven, maar toch Mijn leerlingen waren,
vonden ze het nu vervelend dat Ik een leer verkondigde, die boven hun begrip
uitging. Ze voelden zich daardoor tegenover het andere volk beschaamd, omdat
zij Mij ook niet begrepen hadden. Zij wilden Mij nu echter vanwege deze
hoogmoed ook niet om uitleg vragen tegenover het volk, om daardoor niet het stempel
te krijgen als zouden zij Mij, als Mijn leerlingen, niet hebben begrepen.
6. Want gewoonlijk was het zo, dat
na een belering van Mij aan Mijn discipelen door het
volk werd gevraagd, hoe het een en ander moest worden opgevat. Tijdens die
verklaringen gaven Mijn discipelen gewoonlijk vaak nadere uitleg en hun
eergevoel werd dan vaak gestreeld door de lof over hun verstandige verklaring
van een of andere voor het volk wat moeilijk te begrijpen leer.
7. Ook bij deze gelegenheid werd er
aan veel van deze discipelen de betekenis van deze leer gevraagd, maar ze
konden deze keer geen verklaring geven, omdat ze de leer zelf niet begrepen
hadden; daarom redden ze zich deze keer op een andere manier uit de
moeilijkheid. Ze beschuldigden Mij van een harde leer, die geen mens kon
begrijpen. En daar hen dat niet tot eer strekte tegenover het volk, praatten ze
liever smadelijk over Mij en verklaarden ze al Mijn vroegere uitspraken voor
net zo onbegrijpelijk; ze geloofden niet meer in Mij en verlieten Mij.
8. Uit deze geheel getrouwe
beschrijving uit de toenmalige tijd kan iedereen heel gemakkelijk begrijpen,
dat de oorzaak van deze kwalijke gebeurtenis niets anders was dan eerst de
traagheid en daarna hoogmoed van Mij n discipelen. De traagheid, omdat ze altijd
om Mij heen waren en dachten dat ze evenveel begrepen als Ik - waarvoor zouden
ze dan moeite doen om dieper in de geest van Mijn leer door te dringen? De
hoogmoed echter kwam bij hen op, toen Ik hen op de proef stelde om te weten
hoeveel ze begrepen en hen zo toonde, dat de discipel niet boven de meester
staat.
9. En zie, deze twee hoofdoorzaken
zijn de voornaamste steunpilaren, waar de meeste verdorvenheid van het
menselijk geslacht op rust. Want de mens is in de eerste plaats traag en doet
vaak de hele dag niets. Als hem dan echter gevraagd wordt: "Waarom doe je
de hele dag niets?", dan zal hij zeggen: "Niemand heeft mij
aangesteld!"
10. En als Ik dan tot hem zeg:
"Ga dan tenminste nu vanavond een uurtje werken en Ik zal je goed
belonen", dan zal hij zeggen: "Heer, hoe kunt U mij de schande
aandoen om mij te laten uitlachen door degenen, die de hele dag hebben
gewerkt? Als U mij iets wilt geven, schenk het mij dan liever, maar maak me
niet als een luiaard voor de arbeiders kenbaar!"
11. Kijk, hier wil de trage eerst
niet werken, en tenslotte schaamt hij zich om te werken voor de ogen van
vlijtige mensen. Waarom dan? Omdat dat niet vleiend is voor zijn verborgen hoogmoed.
Om zijn hoogmoed te bevredigen wil hij wel graag hetzelfde loon hebben als de vlijtige
lieden; maar hij is eerst te traag om te werken en daarna te hoogmoedig.
12. De Heer zal
echter niet zo dom zijn om de traagheid en de hoogmoed gelijk te stellen met de
vlijt en beide gelijk te belonen.
13. Dat dit
allemaal volkomen waar is, wil Ik u nog door een paar kleine voorbeelden laten
zien.
14. We nemen bijvoorbeeld twee
studenten: de één is van begin af aan vlijtig en de ander traag. De vlijtige
zal tenslotte ook de vruchten van zijn ijver oogsten; maar met welk voorwendsel
zal de trage komen en wat voor redenering zal hij ten gunste van zijn traagheid
naar voren brengen? Hij zal zeggen:
15. "De vlijtige was een domme
kerel en heeft niet ingezien, dat hij alleen maar onzin in zijn hersens propt;
ik heb echter het ontzettend domme van die leerstellingen doorzien en vond het
al dadelijk onwaardig, om mijn hoogstaand brein met zulke onzin vol te stoppen.
En daar er niets anders werd aangeboden, vond ik mijn eerste kennis veel
hoogstaander en beter dan al dit prulwerk dat ik zou moeten gaan leren!"
16. Kijk, hier komt duidelijk de
hoogmoed uit de traagheid voort! Wie zich daar in de praktijk van overtuigen
wil, die gaat maar eens vertrouwelijk praten met dergelijke individuen en hij
zal dit allemaal van a tot z bevestigd zien.
17. Nemen we nu eens twee musici. De
een heeft het door zijn ijver tot een grote kunstvaardigheid gebracht, zowel op
praktisch als op theoretisch gebied, de ander echter, een zoon van de traagheid,
bleef tengevolge van de weinige moeite die hij zich getroostte bij de onderste
stumperige middelmaat steken. Vraag hem nu eens waarom hij het niet zo ver
heeft gebracht als zijn medescholier. Hij zal dan zeggen:
18. "Omdat ik er niet, zoals
die straatarme stakker, op aangewezen was, want ik ben toch rijk. Waarom zou
ik mijzelf dan plagen? Alleen zulke arme drommels hoeven maar zo ijverig te
zijn en waarom is het eigenlijk zo belangrijk of je die muzikale prullen zelf
kunt spelen of niet? Als men ze maar begrijpt, wat helemaal niet zo moeilijk
is; die arme drommels moeten het maar spelen, want dan kunnen ze daarmee hun
brood verdienen. Bovendien is die moeilijke muziek geschreven door arme
drommels en het zou voor een rijk mens een schande zijn zich met die armzalige produkten bezig te houden.
19. Kijk, hier is weer een uit het
leven gegrepen voorbeeld en u kunt daardoor weer zien, om welke reden Mijn
discipelen Mij verlieten. Laten we verder gaan!
20. Iemand aan wie wordt gevraagd
waarom hij zich niet meer verdiept in de zuiver christelijke grondslagen van de
godsdienst, zegt dit: "Ik begrijp deze dingen niet en heb me er ook nooit
in verdiept en wel daarom, omdat ik het ten eerste voor kinderpraat houd, waar
niet veel aan is, en ten tweede omdat men met dergelijk religieus gepieker
tenslotte hoogstens een dwaas kan worden". 21. Zie, bij deze mens was ten
eerste de traagheid en dan zijn
daaruit voortkomende hoogmoed de
reden, dat hij, evenals de discipelen, spreekt: "Wie kan zulk een leer
voor waar aannemen en er rekening mee houden? Daarom is het beter om evenals
deze discipelen de Heer in de steek te laten".
22. Een arme schooier zegt dat ook,
als hem wordt gevraagd: "Waardoor ben je in zulke armoedige omstandigheden
geraakt? Je had tot nog meer dan een ander de gelegenheid veel te sparen".
En zijn verweer luidt: "Ik heb dat sparen voor mijn fijngevoelige natuur
te bedelaarsachtig arm gevonden en het is nu een eer
voor mij, dat ik in behoeftige omstandigheden verkeer".
23. Kijk, dat is weer een voorbeeld,
waarbij een mens eerst traag is en zich niet in zoverre verloochenen kan, dat
hij aan zijn aard afbreuk doet door zich daardoor een vermogen te verzamelen;
tenslotte echter, als het hem duidelijk wordt dat hij niets bezit, dan wordt
hij hoogmoedig en pocht nog bovendien over zijn armzalige toestand.
24. Ik geloof, dat we voorbeelden
genoeg hebben om er duidelijk uit te kunnen concluderen hoe Ik bij vele
gelegenheden door Mijn discipelen verlaten werd als er staat: "Van nu af
wordt het koninkrijk der hemelen met geweld ingenomen!"
25. Zo gaan ook veel trekkers een tocht
maken in een hoog gebergte. Zolang het gemakkelijk gaat loopt iedereen flink
mee; als echter de steile hellingen van het hooggebergte komen en dan geldt:
"Van hieraf kost het inspanning en kracht om de berg te bestijgen, dan
keren ze om en maar heel weinigen gelukt het de toppen van het hooggebergte te
beklimmen.
26. Dezelfde betekenis ligt ook ten
grondslag aan het volgende: Zolang de mens Mijn rijk aan zijn lessenaar zoekt,
gaat alles goed; maar als gezegd wordt: "Het lezen is niet voldoende,
alleen door ernaar te handelen verkrijgt men de kroon. Want het vlees is tot
geen enkel nut. De letter doodt; slechts de geest is het, die levend
maakt!", dan wordt de Heer ook meestal door Zijn discipelen verlaten,
zoals de tekst aangeeft.
27. Neem deze verklaring
daadwerkelijk ter harte, dan zult u niet, zoals de discipelen, uw Heer
verlaten! Amen.
verkorte tekstweergave > blbtkst.28.htm