Hoofdstuk 26

 

"Die vijanden van Mij evenwel, die niet wilden dat Ik over hen regeerde, brengt hen hier en slacht ze in Mijn bijzijn af!"

(Lucas 19:27)

 

3 februari 1844 's avonds

 

1. "Die vijanden van Mij evenwel, die niet wilden dat Ik over hen regeerde, brengt hen hier en slacht ze in Mijn bijzijn af!"

2. Bovenstaande tekst is wel haast te gemakkelijk dan dat Ik er een lange uitleg over zou hoeven te geven en hij hoort ook tot die, waarover de leerlingen niet vroegen: "Hoe moeten we dat op­vatten?" Want deze tekst begrepen de blinde farizeeërs zelfs, want ze wisten heel goed, dat Ik onder de burgers van de stad die zou­den moeten worden gedood, hen heb bedoeld.

3. Dat zou wel een beperkte betekenis zijn geweest: desalniette­min is ook de algemene betekenis helemaal niet moeilijk te onder­kennen, men hoeft alleen maar te weten dat 'afslachten' hetzelfde betekent als 'berechten' en dan begrijpt men het al.

4. Wie zijn dan de 'burgers' van de stad die geen koning wilden? Kijk om u heen in de wereld en u zult zulke burgers die de koning niet willen, in alle straten en op alle hoeken in groten getale aan­treffen! - De 'stad' is de wereld; haar 'burgers' zijn de wereldse mensen, die van Mij niets willen weten.

5. De tien die de ponden ontvangen zijn de weinige uitverkorenen, die temidden van deze wereldburgers leven; en zelfs onder hen is nog een trage, die niet wil werken met de hem toevertrouwde ponden.

6. Met deze 'ene' worden diegenen bedoeld die het woord Gods wel aannemen en erkennen, maar die te traag zijn om daarnaar te handelen; daarom wordt hen tenslotte ook datgene wat ze heb­ben ontnomen en het wordt diegenen gegeven die tien pond heb­ben.

7. Waarom dan? - Omdat, wie volkomen volgens Mijn woord heeft geleefd, Mij dus geheel in liefde is toegedaan en vol vuur en ijver is; daarom komt hem ook, zoals een zon, het complete volle licht toe.

8. Wie echter geen vuur heeft, heeft ook geen licht en lijkt op een planeet, die slechts met het licht van een ander pronkt en dat kan niet altijd bij hem blijven. Wordt hij van zijn zon verwijderd, dan zweeft hij als een duistere klomp, als een door zichzelf ge­richte verworpeling van de ene oneindigheid naar de andere!

9. Uit het hier gezegde kunt u heel gemakkelijk begrijpen, wat de bovenstaande tekst wil zeggen, - namelijk niets anders dan het gericht voor al wat werelds is.

10. Nu is hier nog een derde soort wezen, tot wie de heer of de koning zegt: "Breng de burgers van de stad die mij niet als koning wilden, hierheen, opdat ze gedood worden!"

11. Wie zijn dat? - Wie zouden het anders zijn dan de engelen uit de hemel, van wie u allang weet, dat ze overal de leiders van Mijn gerichten zijn. Zij zullen altijd de wereld richten.

   12. Waarom? - Omdat ze, ten eerste, één zijn met Mij, en daar­om, ten tweede, de scherpste tegenstelling vormen tot de wereld. Omdat ze één met Mij zijn, hebben ze alle macht en kracht uit Mij; en omdat ze in de scherpste tegenstelling tot de wereld staan, wordt deze altijd door hen gericht.

   13. Dit is de heel eenvoudige betekenis van deze tekst, waar men goed op moet letten.

14. Vaak werden onder de verdeelde ponden de verschillende menselijke talenten verstaan die ontwikkeld moesten worden. Maar dat is helemaal fout. Want zou dat zo zijn, dan was daar­door het hoogst godslasterlijke 'St.Simonisme'* ( Handel in geestelijke ambten en waardigheden) een God boven alles welgevallige zaak, die ook de ontwikkeling van de dieven ­en moordenaarstalenten als een redelijke zaak beschouwt. Dat is echter zeker niet de betekenis, die aan de uitgedeelde talenten of ponden ten grondslag ligt.

15. Deze uitgedeelde talenten en ponden zijn alleen maar het uitgedeelde woord van God. Degene die het dadelijk levend in zich heeft, die heeft de tien ponden; diegene heeft het levend in zich, die het in zijn liefde of in zijn hart heeft.

   16. Wie echter de vijf ponden heeft, die heeft het woord in zijn levend geloof, waardoor hij werkzaam in de liefde kan worden.

   17. Wie drie ponden heeft, die heeft het woord in zijn verstand; als hij daarnaar gaat handelen, zal hij tot wijsheid komen.

18. Wie echter slechts één pond heeft, die erkent ook wel Gods woord: maar het doet hem niets. Hij heeft er wel niets tegen, ­integendeel, hij vindt het mooi, goed en waar; maar als hij er ernstig naar moet handelen, zegt hij:

19. "Ja, als men niet aan deze wereld gebonden was en het wereldlijke niet hoefde te doen ter willevan de wereld, dan zou het zeer loffelijk zijn volkomen volgens deze leer te leven. Maar men moet nu eenmaal in de wereld leven en daarom moet men zich ook naar haar richten, anders wordt men gemakkelijk voor een zonderling aangezien; men verliest zijn eer en reputatie en stelt zich daardoor zo geïsoleerd op, dat men dan ook geen invloed meer kan uitoefenen op de wereld, waar dat voor een goed doel nodig zou zijn geweest.

20. De rijkaard zegt: Ik zou met mijn vermogen wel volgens het evangelie willen handelen, als de tijdsomstandigheden anders waren; maar de wereld is nu eenmaal wereld en dat wil zeggen dat men zo met zijn kapitaal moet omgaan, dat men ten eerste als men ouder wordt zelf geen gebrek lijdt en dat ook de kinderen mettertijd die nodige verzorging vinden, die ze onafhankelijk van de wereld maakt.

21. De ambtenaar zegt: "Mijn God! Waar zou ik de tijd vandaan halen? Rijksdienst en herendienst gaan voor godsdienst! Als ik eenmaal met pensioen ga, dan zal ik ook in de naam van God de rozenkrans ter hand nemen of: ik zal volgens het evangelie gaan leven zoveel als dat mogelijk is, zonder mij teveel in mijn om­standigheden te moeten beperken".

22. De geestelijke zegt: "Als men maar de plichten die zijn posi­tie in de wereld meebrengt, vervult, en dat alles aan God offert, dan heeft men genoeg gedaan".

23. Daarop zeg Ik: "Dat zijn allen lieden die hun ene pond be­graven hebben en het zal hen allen net zo vergaan als het de be­zitter van één pond uit het evangelie is vergaan.

24. Waarom dan? Omdat er in hen niet ook maar één vonkje daadwerkelijke liefde tot Mij is te vinden! Zij geven altijd aan een bepaald aards gemak de voorkeur boven Mij.

25. De rijke is met Mij tevreden, zolang hij door zijn geld zich en zijn familie goed verzorgd ziet: welke levende liefde toont hij echter en welk vertrouwen in Mij, als hij zelf met alle kracht werkt om zijn familie later geen gebrek te laten lijden? Voor zulk een vertrouwen zal iedereen wel bedanken!

26. Als een wisselaar een zaakwaarnemer aanstelt en hem nooit ook maar een cent toevertrouwt, zal de zaakwaarnemer dan niet al gauw zeggen: "Hoe nu, vriend, houd je me voor een spitsboef en mijn grote onderpand van nul en gener waarde, dat je mij niet één cent vertrouwen schenkt? Beheer je vermogen zelf; ik vorder mijn onderpand terug.

27. Datzelfde zal Ik ook doen met zulke rijke gelovige Christenen en Ik zal Mijn onderpand van hen afnemen; want Ik laat Me niet door hen voor de gek houden en Mij nog minder voor een leugenaar en bedrieger aanzien, waarvoor ze Mij, gezien hun daden, houden; want zij vertrouwen Mij niet en zorgen zelf voor hun bestaan.

28. En tegen de ambtenaren en geestelijken van alle sekten, die de dienst aan de wereld en de vervulling van de aan hun stand verbonden verplichting voor een godsdienst houden, wil Ik ook zeggen: "Hebt u voor niets gewerkt? Heeft de vervulling van de plicht die u aan uw stand bent verschuldigd u geen winst opge­leverd? Hebt u uit liefde tot Mij, of uit liefde tot de voordelen die u verkreeg door deze standsplicht te vervullen, deze taak ver­vuld ?"

29. Als ze zullen zeggen: "We deden het goede en het recht­vaardige ter wille van het goede en rechtvaardige zelf en we willen en mogen ook met een gerust geweten de voordelen genieten, die het gevolg zijn van goede en rechtvaardige handelingen",

30. dan zal Ik echter zeggen: "Dan bent u dus betaalde arbei­ders geweest en hebt u uw loon al ontvangen. Hoeveel hebt u voor Mij daarbij gewonnen met het ene, u toevertrouwde pond? Toon de winst!"

31. En waarlijk, dan zullen ze alleen maar het ene pond kunnen tonen, zonder iets erbij, en zullen ze moeten zeggen: "Heer, het pond was onder de omstandigheden waarin wij ons in de wereld bevonden, niet te gebruiken; wij hebben het echter als heilig beschouwd, daarom hebben we het niet aangeraakt".

32. En Ik zeg: "Dan zal met u ook dat geschieden, wat met de man uit het evangelie die één pond toevertrouwd kreeg, geschied­de en deze één ponders zullen in het hiernamaals ontzettend lang bezig moeten zijn, voordat ze zich ook maar één penning omhoog­gewerkt zullen hebben. Daar zal veel wenen en tandengeknars aan voorafgaan!

33. Ik denk, dat dit duidelijk is; houd er rekening mee, opdat u niet tussen de 'één ponders' terecht komt! Amen.

 

verkorte tekstweergave > blbtkst.26.htm