Hoofdstuk 2
Een tegenwerping en de weerlegging
ervan.
21 december 1843 's avonds
1. Iemand kan hierop wel zeggen:
"Het is waar dat men het lezen slechts vruchtbaar kan maken door na het lezen
ernaar te handelen; maar als iemand zoveel materiaal krijgt, dan kan hij dat
toch al doende opzij leggen en daarvan slechts zoveel lezen als waarvan men
overtuigd is daar metterdaad naar te kunnen leven.
2. Denk eens aan de grote
hoeveelheid gegevens in het Oude en Nieuwe Testament en daarnaast de overgrote
massa werkelijk geestelijk exegetische boeken! Als men dat alles slechts naar
de graad van handelen zou lezen, dan kon men gedurende zijn hele leven op zijn
hoogst een paar hoofdstukken doorwerken".
3. Ik zeg echter: Als men van dit
standpunt uit de zaak bekijkt, dan heeft degene die bedenkingen heeft wel
gelijk; want als men slechts zoveel wil lezen als datgene waarvan men overtuigd
is dat men het in de daad kan omzetten, dan waren een paar hoofdstukken nog te
veel! Maar als je het van een andere kant bekijkt is het gegeven materiaal
nooit teveel en kan de lezer alles dadelijk in de praktijk brengen.
4. Want men zou bijvoorbeeld ook
kunnen zeggen: Als een landman een groot stuk vruchtbare akker bezit, die hem
een honderdvoudige oogst oplevert, waarom bezaait hij dan niet de hele akker?
Want een tiende deel ervan brengt zoveel op als hij voor eigen gebruik nodig
heeft.
5. Ik vraag u: Als deze landman de
hele akker bezaait met goed koren en de akker brengt hem honderdvoudige oogst,
waarvan een tiende voor zijn onderhoud voldoende is, zal het overtollige negen-tiende deel hem dan schaden? Zeker niet! Want de
helft van de overvloed kan hij onder de behoeftigen
verdelen, die hem daarvoor zeer dankbaar zullen zijn en de andere helft kan hij
op de markt brengen. En daar het van goede kwaliteit is zal hij veel kopers
vinden die het tegen een gunstige prijs van hem willen kopen en het gewonnen
geld. kan hij dan gebruiken voor zijn verdere bedrijf en hij zal daardoor een
rijke en geachte landman worden.
6. Welnu, uit dit voorbeeld volgt
duidelijk, dat als iemand een goede akker heeft en daarbij veel en goed zaad,
dan moet hij bij het uitzaaien niet zuinig zijn. Want wie rijkelijk zaait zal
ook rijkelijk oogsten, maar wie zuinig zaait zal zuinig oogsten. En wat heeft
men daarvoor dan nodig? Als de akkergrond goed bewerkt is dan kun je daarop
veel koren uitzaaien en geen korrel zal te gronde gaan in die goede aarde. maar
elke korrel zal tot een zware aar uitgroeien.
7. Zo is het ook met deze zaak
gesteld, wat het geestelijk uitzaaien van het woord betreft door middel van
het lezen.
8. Voor de bewerking van de
geestelijke bodem heeft de mens niet meer nodig dan de twee geboden der liefde;
hiermee kan hij zijn geestelijke akker heel gemakkelijk bewerken. Is dat
gebeurd, dan kan een ieder zoveel in zijn eigen grond zaaien als hij kan en
wil; ofwel hij kan zoveel goede lectuur tot zich nemen als hij zich maar kan
verschaffen - de hele Heilige Schrift en alle daarop betrekking hebbende
verklaringen - en hij zal niets in zich opnemen wat hem niet een rijke oogst
zal opleveren.
9. Want het verschil tussen het
onvruchtbare en het vruchtbare lezen bestaat hierin:
10. Als iemand bijvoorbeeld alleen door
lezen zich zou willen opwekken en geestelijk beïnvloeden, dan lijkt deze
werkwijze precies op die, waarbij iemand op een onbeploegde en niet bemeste
akker de zaden zou uitstrooien. Zullen dan niet al gauw de vogels uit de lucht
neerstrijken en ze in korte tijd grotendeels opeten? En zal een klein deel dat
onder het onkruid viel hierdoor niet spoedig verstikt worden, zodat tenslotte
als er geoogst wordt niet één in de halm geschoten zaadje is te bekennen?
11. Daar de zaaier of de lezer
echter niets ziet opkomen wat de moeite waard is, zal hij dan niet mismoedig
worden en de akker en al het gezaaide graan dat geen oogst opleverde tenslotte
verwensen? !
12. Duidelijk gezegd: Zulke mensen
worden dan ongelovig, vallen de goede zaak af en houden hem tenslotte voor puur
bedrog.
13. Maar het is heel anders als
iemand daarvóór al door de ware liefde tot Mij en de
naaste zijn geest levend heeft gemaakt of beter gezegd vanuit Mij vrij heeft
gemaakt en zo zijn akker goed bemest en geploegd heeft; die leest dan de
geschriften van Mijn genade en erbarming niet opdat
ze hem tot een goede akker zullen bewerken, maar nadat Ik in hem de geest van
zijn liefde tot Mij heb gewekt, leest hij ze omdat hij Mij steeds meer van
aangezicht tot aangezicht wil zien en daardoor mogelijkerwijs steeds meer zal
groeien in de liefde tot Mij en daaruit tot de naaste.
14. Zal hij dan in dit geval niet
elk woord van Mij levend en eeuwig waar in zich opnemen, als hij van tevoren in
zichzelf al levend is? Is hij echter niet van tevoren in zichzelf levend, zal
dan niet zelfs het meest levende woord in hem gedood worden?
15. Werp goudstukken in een
stinkende poel en het zwavelhoudende zout van de poel zal de goudstukken
oplossen en ze ook in vuile modder omzetten. Gooi je echter onedele metalen in
een echte goudtinctuur, dan zullen die tenslotte aan het edele goud
gelijkwaardig worden.
16. Dat is ook hier het geval! Door
het lezen van Mijn woord zowel als door het luisteren ernaar kan elk mens voor
zichzelf en voor zijn broeders een onmetelijke winst boeken, als hij zich van
tevoren door het nakomen der twee geboden in een goudtinctuur heeft veranderd.
Als hij echter nog een poel is, dan zullen nog zoveel daarin geworpen
goudstukken hem zeker niet tot een goudtinctuur maken.
17. Zo staat immers ook geschreven:
"Want wie heeft, hem zal worden gegeven en hij zal overvloed hebben; wie
echter niet heeft, ook wat hij heeft zal van hem worden genomen". '*' (*
Matth. 13 : 12) Onder 'hebben' wordt hier verstaan: in het bezit zijn van een
goede, bemeste en geploegde akker of het in zichzelf een volkomen vat zijn vol
van de ware goudtinctuur, die bestaat uit een vrije, levende geest. Onder 'niet
hebben' wordt echter verstaan: zaad op een niet bewerkte grond strooien,
waardoor de zaaier niet alleen geen oogst kan verwachten, maar ook het zaad
verliest dat hij heeft gestrooid; of het betekent ook: in zichzelf een
zwavelzout houdende poel te zijn, die niet alleen nooit tot een goudtinctuur
kan worden doordat men daar goud inwerpt, maar dat goud gaat dan bovendien nog
verloren.
18. Ik geloof, dat dit nu wel
duidelijk is! Wie bij het licht van deze fakkel de waarheid nog niet inziet,
die zal wel moeilijk ooit van zij n ogenstaar bevrijd worden. Daar echter,
zoals Ik reeds zei, de blinde mens nooit een teveel aan licht kan hebben, wil
Ik ook nog bij de gift van deze zon tenslotte het licht van alle centrale
zonnen op één punt samentrekken, opdat zich in zo'n hevig fel licht des te
duidelijker laat zien, wie in alle ernst volkomen blind is! Hierna dus meer
van dergelijke nadere uitleggingen.
verkorte tekstweergave > blbtkst.2.htm