Hoofdstuk 19
"Ik zal u geen wezen laten
blijven, Ik kom tot u!"
(Johannes 14:18)
19 januari 1844 's avonds
1. "Ik zal u geen wezen laten blijven, Ik kom tot u".
2. Deze tekst geeft weer hetzelfde te kennen als wat Ik altijd tot u zeg en
wat Ik ook weer met deze nieuwe gave getrouwen levendig bevestig.
3. "Ik wil u niet als wezen
achterlaten!", maar er staat ook: "Ik blijf bij u tot aan het einde
der tijden!", wel niet in uw wereldverstand en grote geleerdheid, waarvan
Ik een afschuw heb, maar in de liefde en deemoed van uw hart.
4. "Ik wil u niet als wezen
achterlaten!" wil niet zeggen: "Ik wil u allerlei boeken en ook nog
gebedshuizen vol met beeldhouwwerken en met Mijn heilige beeltenissen in alle
mogelijke standen geschilderd en uitgesneden schenken, die in het heidendom
thuishoren!"; want elke uiterlijke zienswijze behoort de wereld toe en is
een belemmering voor het in zichzelf schouwen, zoals de mens die zijn ogen niet
dicht doet, niet tot slapen komt en in de slaap nog minder tot een droom, die
een innerlijke aanschouwing is van datgene, wat tot de wereld der geesten
behoort.
5. Dus het is niet daarom dat Ik u
niet als wezen wil achterlaten, dat Ik door het toe te laten u veroorloof veel
uiterlijke afbeeldingen die zo nodig op Mij betrekking hebben, te vervaardigen
en tegelijkertijd vanuit uw verstand een even grote, zo niet grotere
hoeveelheid boeken te schrijven, waarin naar de waarheid wordt gezocht op
dezelfde manier als waarop u in de loterij speelt, waarbij niemand weet of de
nummers die hij heeft gekozen ook getrokken worden, maar waar iedereen op goed
geluk hoopt. En wordt dan toevallig zijn nummer getrokken, dan weet hij evenmin
de reden van dit welslagen als hij in het tegenovergestelde geval de oorzaak
van het niet gelukken geweten had. Want iedereen die speelt is van mening dat
zijn nummer het beste is; anders had hij het zeker niet gekozen. De uitslag
toont hem pas een ander licht, namelijk dat een ander nummer beter was geweest.
Dan zegt hij: "Maar ik heb dit cijfer al opgeschreven, - waarom moest ik
toch een ander kiezen?"
6. En kijk, dit voorbeeld past
precies op de zeer vele schrijvers. Iedereen denkt op een of andere manier de
spijker op de kop geslagen te hebben. Maar het duurt niet lang of een ander
duikt weer op, die de eerste heel nauwkeurig bewijst dat hij de plank helemaal
heeft misgeslagen. En zo gaat het steeds verder en tenslotte weet de laatste
evenmin als de eerste of hij de spijker op de kop heeft geslagen of niet.
7. Gelukt het hier en daar de een of
ander ergens op de waarheid te stoten, dan weet hij toch nog niet of hij
werkelijk daarop gestoten is of niet. Het enige criterium dat voor hem geldt
is, dat hij met zijn werk algemene bijval van de wereld heeft gekregen, maar
hij bedenkt niet dat er niet zoveel voor nodig is om deze bijval te krijgen.
8. Men hoeft het met het schrijven
alleen maar net zo te doen als men vóór de trekking in een loterij doet,
namelijk alle nummers flink door elkaar schudden, zodat niemand er meer uit wijs
kan worden wat de schrijver eigenlijk bedoeld heeft, dan blijft elke kritiek op
zo'n machtig werk bescheiden op de achtergrond en de schrijver heeft dan met
zijn werk een duidelijk succes voor de wereld behaald.
9. Vraagt men echter: "Zit er
ook de door Mij beloofde Heilige Geest in zulke werken?" Oh neen!
Werkelijk, dat zijn wezen; bij hen ben Ik niet! De tekst waar het hierom gaat,
geldt niet voor hen.
10. Maar misschien geldt hij wel
voor de schilders, graveurs, beeldhouwers en vergulders,
die zich heel speciaal bezighouden met het voorstellen in beeld van de
zogenaamde heilige voorwerpen - als ze maar betaald worden, dan leveren ze ook
veldslagen en allerlei andere obscene voorstellingen -, Ik zeg: ook deze zijn
wezen en de tekst heeft niets met hen van doen.
11. Maar misschien zijn het de
dichters van preken en gebedenboeken, alsook muzikale componisten van de
zogenaamde kerkelijke muziek? Oh neen! ook voor dezen geldt de tekst niet,
want ook zij hangen de huik naar de wind en willen voor geld alles doen. De
eerste schrijft vandaag een verheven gezang, een gebed, een psalm die David,
van de uiterlijke kant bekeken, geen schande had aangedaan als hij hem zou
hebben geschreven; morgen echter schrijft hij, als hij ervoor wordt betaald,
met evenveel enthousiasme een verheven gedicht over de hoer van een hooggeplaatste
heer en maakt hij in geval van nood ook een verheven grafschrift voor het
gestorven schoothondje van een prinses. De ander componeert een oratorium, maar
dadelijk daarna schrijft hij, als hij wordt betaald, ook een ballet of een nog
lager staande dansmuziek.
12. Vraag: Is
daarin wel de werking van de Heilige Geest te onderkennen? - Ik vind haar niet;
en als Ik haar niet vind, zult u haar nog veel minder vinden, al zou u haar ook
met een lantaarn, waarin in plaats van een kaars een centraalzon
zou branden, willen zoeken.
13. Maar misschien zal de Heilige
Geest in de wijze staatswetten, in allerlei verordeningen of zelfs misschien
in de veelvuldige scherpe kerkelijk disciplinaire wetten steken? - Voorwaar,
Ik vind er geen één!
14. Waarom dan niet? Omdat in dit
alles niet Ik, maar slechts de voor heersers wereldse voordelen eraan ten
grondslag liggen. Allen willen heersen, de keizer en de koning, de vorst, de
graaf, de baron, de ridder, de voorname heer, de koopman, de burger en ook de
boer en vanaf de keizer naar beneden gaande natuurlijk ook al zijn beambten,
alsof ze nagenoeg overal de persoon van de keizer zelf waren.
15. Er moet nu eenmaal wel een
keizer en een koning en een vorst zijn; maar ze zullen het niet zijn om
reden van het heersen, maar vanwege het leiding geven, opdat de volkeren door
hen tot Mij worden geleid. Maar ze worden maar al te vaak van Mij afgeleid
en naar de wereld gekeerd, ze worden niet sterk maar zwak gemaakt, opdat ze in
hun zwakheid des te gemakkelijker zijn te beheersen.
16. Vraag: Is het een werking van de
Heilige Geest, als de heerser zijn onderdanen als lijfeigenen beschouwt, of
dat hij elk ogenblik zijn woord kan terugtrekken zodra hij het maar heeft uitgesproken?
- De heerser moet een leider en trooster van zijn volk zijn en hij moet hen
wetten geven, die niet van de heidense wetten zijn afgeleid, maar heel
duidelijk van de Mijne; dan zou hij een goede regent zijn en de Heilige Geest
zou in hem werken, zoals Hij in David en nog andere goede regenten heeft
gewerkt.
17. Maar in de uitvindingen van
allerlei machines waardoor de mensenhanden overbodig werden, in het opkomen van
de industrie, in de aanleg van spoorwegen en het in leven roepen van grote legers
werkt de Heilige Geest nooit! Want dergelijke dingen waren ook voor de
zondvloed in de tijd van Noach in zwang door de werking van de wereldgeest, die
we duivel kunnen noemen. Zo ging het ook in Sodom en
Gomorra en in Babel.
18. Wie zou dan willen beweren, dat
zoiets de werking van de Heilige Geest was? Daarom volgde dan ook op zulke
handelwijzen die lijnrecht tegen de Heilige Geest inwerkten, altijd een
machtig gericht; iets van dien aard houd Ik ook nu al gereed om daarmee te
tonen, dat Mijn Heilige Geest in de tegenwoordige manier van handelen in de
wereld helemaal nergens aanwezig is, waardoor deze wereld er voorstaat
als een wees. Ik laat haar echter nog enige tijd begaan tot ze de juiste
valhoogte zal hebben bereikt en dan - één bliksemflits van het Oosten
naar het Westen en in dat licht zal men zien, hoeveel werking van de Heilige
Geest er nog in de wereld is.
19. Ja, maar als het zo staat, waar
zijn dan degenen die Ik niet als wees wil achterlaten?
20. Ik zeg: Hier en daar vindt men ook
zulke mensen; maar ze zijn bijna zeldzamer en kostbaarder geworden dan de grote
diamanten uit een kroon. Deze mensen leven eenvoudig, zoveel mogelijk van de
wereld afgezonderd en hun vreugde ben Ik en het onderwerp van hun
gesprek ben Ik ook. Waarom dan? Omdat, waar het hart vol van is, de mond
overloopt! Dus ben Ik ook degene, met wie hun hart zich bezighoudt en al het
andere in de wereld kan hen niets schelen.
21. Deze mensen zijn zeker geen
wezen; want Ik ben in hun midden, spreek dagelijks met hen en Ik bel eer hen
Zelf en voed hen op. Ze horen altijd Mijn stem en erkennen die stem ook als die
van de goede herder en niet als die van een huurling die ze niet volgen, omdat
het de stem van een omkoopbare huurling is. Deze zijn het dan ook, voor wie de
voorliggende tekst is geschreven.
22. Ik heb daarom geen geleerden
nodig, geen dichters, geen beeldende kunstenaars en geen musici, geen
uitvinders van machines en geen wereldse wetgevers, maar slechts deemoedige
harten, die Mij liefhebben heb Ik nodig. Waar Ik deze vind, zal Ik hen
alles wat ze nodig hebben geven en dat zeker op een betere wijze dan de wereld
dat doet: en dan zal dat alles de werking van de Heilige geest zijn en er
zullen geen wezen in de wereld zijn. Maar het zij n slechts weinigen, wier oren
geschikt zijn om Mijn stem te horen.
23. Ik geloof, dat u uit wat hier
gezegd is wel heel gemakkelijk zult begrijpen wie degenen zijn voor wie de
tekst is opgesteld. Dat u tot diegenen behoort voor wie deze tekst is gemaakt,
bewijst dat hij voor u ligt. Maar pas als u er geheel naar zult handelen zal
deze waarheid uw innigste overtuiging zijn geworden. Bedenk dat wel! Amen.
verkorte tekstweergave > blbtkst.19.htm