Hoofdstuk
16.
"Jezus zei: 'Neemt de steen
weg'. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tot
Hem: 'Heer, hij riekt reeds, want hij is (daar) vier dagen'."
(Joh. 11 :39)
15 januari 1844 's avonds
1. Schrijf, zoals gewoonlijk, de centraalzon maar
op!
2. "Jezus zei: 'Neem de steen weg'. Martha,
de zuster van de gestorvene, zei tot Hem: 'Heer, hij riekt reeds, want hij is
(daar) vier dagen'."
3. Als u altijd zo'n gemakkelijke tekst kiest, waarvan vanaf het eerste
ogenblik de betekenis al zo voor de hand ligt, dan kan Ik u niet elke keer tien
volle bladzijden uitleg daarover geven; want deze tekst houdt in zijn eerste
stelling al volkomen hetzelfde in als hetgeen Ik u in het verloop van dit hele
aanhangsel voortdurend al duidelijk maak. * (* Oorspronkelijk waren deze
teksten een bijvoegsel of aanhangsel van het tweede deel van 'De geestelijke
Zon')
4. Ook tegen u zeg Ik: 'Neem de
wereldse steen des doods weg van het graf van je liefde! Of, in overeenkomstige
zin duidelijk gesproken: probeer niet het leven te verwerven door allerlei verrijkingen
van het verstand die je verkrijgt uit de geleerdheid van de wereld, maar neem
deze steen weg, opdat, als Ik bij uw graf kom, Mijn levende stem daar
ongehinderd kan doordringen en uw geboeide en vastgebonden Lazarus uit de dood
zal opwekken; Lazarus is uw geest, die nog door veel wereldse banden is gebonden
en gekneveld!
5. Ook komt Martha
nog naar Mij toe, namelijk het verstand dat zich met wereldse zaken bezighoudt
en zegt: "Heer, hij ligt al drie dagen in het graf en ruikt al
slecht!" Ik zal echter toch, om Gods heerlijkheid te tonen, ook degene die
al vier dagen in het graf ligt en daar vergaat, tot nieuw leven wekken, als de
steen maar eenmaal is weg gewenteld.
6. Zo echter, als Martha spreekt, spreekt - zoals al opgemerkt - ook het
dwaze verstand van de mens en het zegt: "Ja, wat zullen we dan
doen?" In onze kinderjaren, daarna als jongemannen, en dan als mannen en
zelfs ook als grijsaards hebben we ons steeds met de wereld beziggehouden; onze
geest ligt dus gedurende deze vier levensdagen in het graf van de wereld, met
haar banden gebonden, en het ruikt er kwalijk door alle zonden die we in deze
vier dagen hebben begaan!
7. Zal de Heer wel zo barmhartig zijn, dat Hij ons dan
nog kennelijk wonderbaarlijk tot leven zou wekken? Hoe kunnen we zoiets van de
Allerheiligste verwachten, tegen wiens geboden we zo vaak hebben gezondigd?
Door deze zonde hebben we het zo ver gebracht dat onze geest dermate is
afgestorven, dat we niet eens meer weten of we een geest bezitten, en wat hij
is, ja, we weten niet eens meer zeker of in ons lichaam een levende ziel huist
of niet?
8. En al hebben we ook een levende geest en een levende ziel, dan is toch
zeker de geest evenals de ziel te zeer in haar vleesmassa begraven en te zeer
met diens banden gebonden, dan dat we ooit zouden kunnen verwachten dat de
Heer, de boven alles Heilige, zich zo diep zou neerbuigen om deze Lazarus in
ons met de almacht van Zijn stem weer op te wekken, om hem dan naar zijn
eeuwige bestemming te voeren. Bovendien kunnen we ons ook niet gemakkelijk zo
helemaal van de wereld losmaken, zoals we dat van de Heer kunnen verwachten.
9. Maar dan zeg Ik daartegen: Ik roep niet en zeg: "Wend u geheel af van
de voor uw tijdelijke bestaan noodzakelijke omgang met de wereld!" Want
dat heb Ik Zelf toch ook niet gedaan, toen Ik op de wereld was. Ik Zelf heb in
de wereld gewerkt en heb met Mijn eigen handen de wereld veel goede diensten
bewezen. En daarom zal Ik nooit tegen u zeggen: "heb met de wereld
helemaal niets te doen!" Maar dit zeg Ik u:
10. Schuif de steen, ja, de zware steen weg van uw Lazarusgraf en u zult
weldra binnenin u Gods heerlijkheid gewaar worden! Maar het graf moet geopend
zijn en dan zullen degenen die in de graven zijn Mijn stem horen en gewekt
worden!
11. Maar zolang u de steen niet wegschuift van het graf, zult u te zeer
gevangenen van de dood zijn en Ik kan roepen als een nachtwaker en dan nog kan
uw Lazarus Mij niet horen; want door de steen dringt de stem van de liefde niet
heen, omdat de steen zelf het symbool van de ware liefdeloosheid is. Een steen
kan slechts door de stem van Mijn toorn verbrijzeld en vernietigd worden; maar
Mijn liefde bedient zich niet van een steen voor de mond in plaats van een
bazuin.
12. Zo'n steen is uw wereldgeleerdheid die zich baseert op het verstand;
hij is log en zwaar en er is veel krachtsinspanning voor nodig om hem van het
graf weg te wentelen. Maar niettegenstaande dat, moet hij toch weg, anders
dringt Mijn levenwekkende stem niet tot de dode Lazarus in u door.
13. De steen verhindert wel, dat de wereldse neusgaten de bedorven lucht
van de wegrottende Lazarus in u gewaar wordt. Ik zeg u echter: Het is goed voor
degene, bij wie de steen van het graf wordt gewenteld, om in zijn wereldse
neusgaten de bedorven lucht van de vergane Lazarus op te vangen; want als dat
niet gebeurt, als de mens nadat de steen is weg gewenteld niet in werkelijk
berouw huivert over de toestand waarin zijn Lazarus verkeert, dan zal Mijn roep
tot opwekking niet tot in het graf van de ontbindende Lazarus doordringen, hem
opwekken en hem dan verlossen van de banden des doods!
14. Ik denk, dat dit wel nooit duidelijker kan worden uitgelegd en u hebt
dan ook een meer dan toereikend en machtig licht ontvangen, om een volkomen
heldere kijk op deze uiterst belangrijke hoofdzaak te krijgen.
15. Het hangt nu helemaal van u af daarnaar te handelen: Zult u daarnaar
handelen, dan zult u ook zeker tot de vaste overtuiging komen, dat deze openbaring
niet uit de mond van een mens, maar uit Mijn eigen mond komt. Als u het echter
alleen maar leest als een werelds boek, dan zal het voor u ook alleen maar als
een mensenwerk een werelds boek blijven!
16. En met deze woorden sluit Ik Mijn grote gave aan u af. Wilt u echter
toch als extra toevoeging nog meer van zulke lichten, dan laat Ik dat over aan
uw liefde en uw verlangen. Ik zal dan altijd de vriendelijke Gever zijn. Amen.
verkorte tekstweergave > blbtkst.16.htm