BIJBELTEKSTEN en hun
VERBORGEN BETEKENIS
Jakob Lorber
Uitgeverij De Ster - Breda
Ginnekenweg 124,4818 JK Breda, Tel.: 076 - 226700.
Druk
ICG-Printing - Dordrecht
Oorspronkelijke
titel: 'Schrifttexterklärungen - Bibeltexte und ihr
geheimer
Sinn' - Jakob Lorber.
Copyright
1985 by Lorber-Verlag, 7120 Bietigheim/Württ.
Ontwerp
omslag: Lisanne Franken
Vertaling
onder auspiciën van de Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlands
taalgebied
Copyrights
@ 1986 Uitgeverij De Ster - Breda ISBN 9065563415
Uit deze
uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie,
microfilm, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch
of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part af this baak may only reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any farm, by print, photoprint, recording, or other means,
either chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher.
Voorwoord
1. Een goede regel om het Oude en Nieuwe
Woord met vrucht te lezen
2. Vervolg van de inleidende regel uit het
eerste hoofdstuk: Een tegenwerping en zijn weerlegging.
(Bijvoegsel
bij 'De Geestelijke Zon')
3. De gelijkenis van de wijze en de dwaze
bouwmeester en de verklaring daarvan (Matth. 7:24 - 27)
4. "Ik ben de weg, de waarheid en het
leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij". (Joh. 14 :6)
5. "Ik heb dorst!" - "Het is
volbracht!" (Joh. 19: 28, 30)
6. "En toen zij Hem zagen, aanbaden
zij Hem, maar sommigen twijfelden" (Matth. 28 : 17)
7.
"Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van
Jezus"(Luc.23:52)
8.
"En Hij, Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te
worden, en was, naar men meende, een zoon van Jozef". (Luc.3:23)
9.
"En toen het avond was geworden, kwam Hij met de
twaalf" (Mark.14:17)
10.
"Hij kwam tot Zijn eigendom, en de zijnen namen Hem
niet aan" (Joh. 1 : 11). "Pilatus antwoordde: Wat ik heb geschreven,
heb ik geschreven" (Joh. 19: 22)
11. "Hij nu wierp zijn kleed af, sprong op
en kwam bij Jezus" (Mark.10:50)
12.
"Wees niet bang, Paulus, u moet voor de keizer verschijnen;
en zie, God heeft u allen geschonken die met u varen"(Hand.27:24).
13.
"Want zoals de dagen van Noach, zo zal de komst van
de Zoon des mensen zijn" .(Matth. 24: 37
14.
"Als zij dan tot u zeggen: Zie, Hij is in de
woestijn, gaat er niet heen. Zie, (Hij is) in de binnenkamers, gelooft het
niet!" (Matth. 24 : 26) "Waar het aas is, daar zullen de gieren
zich verzamelen". (Matth.24:28)
15.
"En ze brachten de ezelin en het veulen en legden
hun kleren daarop, en Hij ging erop zitten" (Matth. 21 : 7)
16.
"Jezus zei: Neemt de steen weg. Martha, de zuster
van de gestorvene, zei tot Hem: Heer, hij riekt al, want hij is (daar)
vierdagen!" (Joh. 11 :39) (Bijzonder bijvoegsel bij 'De Geestelijke Zon')
17.
"Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn
heerlijkheid binnengaan?" (Luk.24:26)
18.
"Als Ik echter door de vinger van God de demonen
uitdrijf, dan is het koninkrijk van God tot u gekomen" (Luk.11 :20).
19.
"Ik zal u geen wezen laten blijven, Ik kom tot
u!" (Joh.14:18)
20.
"En toen Hij zag dat zij zich aftobden met het
roeien, want zij hadden de wind tegen, kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake
tot hen, terwijl Hij op de zee liep; en Hij wilde hen voorbijgaan"
(Mark.:6:48)
21.
"Gelukkig echter uw ogen, omdat zij zien, en uw
oren, omdat zij horen!" (Matth.13:16)
22.
"En Hij zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er
sommigen zijn van hen die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken,
voordat zij hebben gezien dat het koninkrijk van God is gekomen met
kracht!" (Mark. 9 : 11)
23.
"Blinde leidslieden, die de mug uitzift maar de
kameel in slokt!"
24.
"En Jezus weende" (Joh.11:35)
25.
"Weest dan niet bezorgd, door te zeggen: wat zullen
wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden?"
Want naar al deze dingen zoeken de volken, want uw hemelse Vader weet dat u al
deze dingen nodig hebt" (Matth. 6 : 31 - 32)
26.
"Die vijanden van mij evenwel die niet wilden dat ik
over hen regeerde, brengt ze hier en slacht ze in mijn bijzijn af!" (Luk.
19 : 27)
27.
"Eer van
mensen neem Ik niet aan". (Joh. 5 : 41)
28.
"Van toen af trokken velen van zijn discipelen zich
terug en wandelden niet meer met Hem". (Joh.6:66)
29.
"En de duivelen smeekten Hem aldus: Zend ons in de
varkens, opdat wij daarin gaan". (Mark. 5 : 12) .
30.
"En Ik zend de belofte van mijn Vader op u; u
echter, blijft in de stad totdat u wordt bekleed met kracht uit de hoogte"
(Luk.24:49)
31.
"En hij (Zacheüs) liep snel vooruit en klom in een
moerbei vijgeboom om Hem te zien; want Hij zou daar langs komen"
(Luk.19:4)
32.
"Toen Jezus nu zijn moeder zag, en de discipel die
Hij liefhad daarbij zag staan, zei Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
Daarna zei Hij tot de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de
discipel haar in zijn ' huis"(Joh.19:26-27)
33.
"Zie, er komt een uur en het is gekomen, dat u
verstrooid zult worden, ieder naar het zijne, en u Mij alleen zult laten: en
toch ben Ik niet alleen; omdat de Vader met Mij is" (Joh. 16 : 32)
34.
"Wie in Mij gelooft, zoals de schrift zegt: stromen
van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien" (Joh 7:38) 135
35.
"Dit heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede
hebt. In de wereld hebt u verdrukking, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld
overwonnen" (Joh. 16 : 33)
36.
"En nadat Hij het boek had opgerold en aan de
dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge
waren op Hem gericht" (Luk. 4 : 20)
37.
"Maar Ik ken u, dat u de liefde van God niet in
uzelf hebt" (Joh.5:42)
Voorwoord
Het innerlijk woord en Jakob Lorber
Te allen
tijde waren er vrome, godvruchtige mensen, die de Stem van God in hun hart
hoorden. Wij kennen allen de vele plaatsen in het Oude Testament, waarin de
profeet zegt: "En de Heer sprak tot mij". Ook in het Nieuwe Testament
staat veel, dat zijn ontstaan dankt aan een innerlijke openbaring, zoals de
'Openbaring van Johannes'. In het na-apostolische tijdperk kenden kerkvaders
als Hiëronymus en Augustinus, later de mystici van de Middeleeuwen, Bernhard
van Clairvaux, Tauier, Suso, Thomas à Kempis en anderen grote waarde toe aan de
innerlijke openbaring. Jakob Böhme (omstreeks 1600) en Emmanuel Swedenborg
(omstreeks 1700) schreven op grond van visioenen en intuïties, - men kan hen
niet als profeten in de eigenlijke betekenis aanduiden, omdat zij het innerlijke
woord niet bezaten. Echte hoorders van het innerlijk woord waren daarentegen de
koopman Rulmann Merswin uit Straatsburg, die omstreeks 1350 de 'Negen Rotsen'
schreef, de Noord-Duitse dominee J.W.Petersen rond 1700, schrijver van de
'Duizend Openingen van de Geest' en Johannes Tennhardt uit Neurenberg, die in
1712 zelfs een 'Onderricht van het Innerlijk Woord van God' uitgaf.
Maar veel
belangrijker dan de geschriften van de laatst genoemde drie verlichte vrome
mannen zijn de openbaringen, die ons mensen van deze tijd door de Oostenrijkse
ziener en profeet Jakob Lorber werden gegeven. Door deze eenvoudige man met een
reine ziel heeft God in de jaren 1840 - 1864 aan de mensheid een
allesomvattende, de Heilige Schrift aanvullende, bevestigende en uitleggende
Nieuwe Openbaring van Zijn Goddelijke wil, Zijn eeuwig plan met de wereld, Zijn
doel met de mensen en Zijn allesomvattende liefdeleer gegeven.
Jakob
Lorber (1800 - 1864) was afkomstig uit Stiermarken en heeft zich na zijn
opleiding tot leraar en veelzijdig musicus gevestigd in Graz, waar hij
muzieklessen, bij gelegenheid ook concerten gaf en componeerde. Daarbij
bewaarde hem de warme vriendschap met de familie van Anselm Hüttenbrenner
(directeur van het conservatorium in Graz) en diens broer Andreas Hüttenbrenner
(gedurende vele jaren burgemeester van Graz) vooral in de latere jaren niet
altijd voor de ervaringen van bittere materiële nood. Want ondanks zijn vele
bekwaamheden kon Lorber geen goede betrekking vinden, tot hem door bemiddeling
van Anselm Hüttenbrenner de baan van tweede kapelmeester bij het Opera theater
van Triëst werd aangeboden, die hij besloot aan te nemen.
Maar
tijdens zijn voorbereidingen voor de reis beval hem een innerlijke stem, die
hij in de vroege morgen van 15 maart 1840 tijdens zijn ochtendgebed duidelijk
hoorde: "Sta op, neem je griffel en schrijf!" Zeer geschrokken ging
Lorber aan tafel zitten, legde pen en papier klaar en ontving nu op dezelfde
manier het begin van 'Gods Huishouding': "Zo spreekt de Heer tot en in mij
voor iedereen en dat is waar, getrouwen gewis. . . "
Zijn
naaste vrienden, die hij deze buitengewone gebeurtenis toevertrouwde, waren
daarover in hoogste mate verbaasd, ja op het eerste moment ernstig bezorgd om
de geestestoestand van de door hen zeer gewaardeerde man.
Vaak
woonde nu iemand van de ingewijden, die door de wijsheid van hetgeen door
Lorber werd opgeschreven spoedig beter werden ingelicht, zijn mysterieuze
schrijven als getuige bij.
Lorber zat daarbij rustig aan zijn tafeltje, had geen
enkel boek noch een ander hulpmiddel bij zich en liet zijn pen, geheel in
zichzelf gekeerd, tamelijk snel over het papier gaan, zonder een pauze om na te
denken te maken of aan het geschrevene iets te verbeteren, volkomen als iemand
die door een ander iets krijgt gedicteerd.
Laten wij
luisteren naar wat hij over deze innerlijke stem op 16 mei 1858 aan een vriend
op diens vraag meedeelt: "Over het innerlijk woord, hoe men dat verneemt,
kan ik als van mijzelf sprekend weinig of niet veel zeggen dan slechts, dat ik
het heilige woord van de Heer steeds in de hartstreek als een uitermate
duidelijk uitgesproken gedachte verneem, helder en zuiver als uitgesproken
woorden. Niemand, hoe dicht hij ook bij mij staat, kan iets van een stem
vernemen; maar voor mij klinkt deze genade stem nochtans helderder dan elke nog
zo luide stoffelijke klank".
Nog
gemakkelijker dicteerde hij wat hij innerlijk hoorde. Daarbij zat hij naast de
schrijvende, rustig voor zich uit ziende en nooit stokkend in zijn gelijkmatige
woordenvloed. En als zijn dicteren onverwacht voor langere tijd werd
onderbroken, kon hij, zonder na te lezen wat reeds geschreven was, dadelijk
weer bij het laatst geschreven woord beginnend, in de juiste samenhang verder
gaan.
Aan deze
roeping tot 'schrijfknecht van God' offerde Jakob Lorber in onwankelbare trouw
zijn verdere leven, tot aan zijn heengaan op 23 augustus 1864.
Van de
omvangrijke werken van Jakob Lorber zijn het tiendelige 'Johannes - het grote
Evangelie' (de elfde band ontving later Leopold Engel door het innerlijk woord)
en het driedelige 'De Huishouding van God' de omvangrijkste en ook wel de belangrijkste;
maar van niet minder betekenis mogen voorde meeste lezers de boeken over het
hiernamaals zijn. De voornaamste daarvan zijn 'Bisschof Martin' (1 deel), 'Von
der Hölle bis zum Himmel' (2 delen) en 'Die geistige Sonne' (2 delen).
Als
'Bijvoegsel' bij het tweede deel van het werk 'Die geistige Sonne' schreef
Jakob Lorber een reeks van uitleggingen van Bijbelteksten op. die hier onder de
titel 'Bijbelteksten en hun verborgen betekenis' worden aangeboden.
Indien u eerst wat meer informatie wenst over de persoon
Jakob Lorber en zijn leer, kunt u het beste de informatie op blz. 152 e.v.
lezen alvorens met dit boek te beginnen.
De
Uitgever
.
Een goede regel om het Oude en Nieuwe Woord met vrucht te
lezen.
20 december 1843 s avonds
1. Mijn lieve kinderen! Met de volgende 'Aanvullingen'
wil Ik u een heel belangrijk en nuttig voorschrift geven, zonder welk men geen
nut kan hebben van het lezen van wat voor goede geestelijke boeken ook. Je kunt
de Heilige Schrift, evenals dit Nieuwe Woord duizend maal achter elkaar lezen
en toch zul je dan zonder deze regel niet vooruitkomen.
2. U hebt uw geheugen door het vele lezen wel tot aan de
rand toe volgepropt, vraag nu eens aan uw geest wat hij daarmee heeft gewonnen
en dan zal zijn vermoeide antwoord zo luiden:
3.
"Ik ben wel chaotisch door allerlei bouwmateriaal omringd en er liggen
balken en stenen op grote hopen op elkaar gestapeld; maar uit al dit materiaal
werd nog niet eens een schamele hut gebouwd, waarin ik vrij zou kunnen wonen.
Je stapelt het bouwmateriaal wel voortdurend op -louter edelstenen en het
mooiste cederhout liggen hier in verwarde hopen voor mij - maar ik ben niet in
staat het te ordenen. En ben ik hier en daar begonnen een beetje orde te
brengen, dan komt er alweer een kolossale hoeveelheid nieuw materiaal aan,
zodat ik er wel moe van moet worden en huiver bij het zien van al dat nieuwe
materiaal, dat ik weer moet gaan ordenen. En dan bedenk ik met weemoed wanneer
toch eindelijk al dit materiaal eens zo geordend zal zijn, dat er een woning
van gebouwd kan worden".
4. Zie,
dit is een gefundeerd antwoord van de geest, dat elk veellezend mens duidelijk
in zichzelf zal kunnen vinden.
5. Als zo iemand in zijn hele leven een paar duizend
boeken heeft doorgelezen, wat heeft hij dan tenslotte niet een chaos in zijn
geheugen! En als het goed gaat, dan zal het met al zijn belezenheid
ternauwernood tot hem doordringen, dat hij nu pas inziet dat hij niets weet.
6. Hoe moeten we deze bekentenis zien? Het is niet anders
dan een en dezelfde weemoedige klacht van de geest. die hiermee wil zeggen dat
hij door deze ontzettend grote hoeveelheid bouwmateriaal niet eens een schamel
hutje kan bouwen om daar vrij in te wonen!
7. Er zijn mensen die het Oude en Nieuwe Testament letterlijk
uit hun hoofd kennen; als men ze echter naar de innerlijke betekenis van
slechts één vers vraagt, blijken ze daar evenveel van te weten als degenen, die
geen enkel vers uit hun hoofd kennen en dikwijls nauwelijks weten dat er een
Heilige Schrift bestaat. Wat heeft dit prachtige materiaal hun dan voor nut?
8. De geest woont slechts in het geestelijke: als er uit
dit materiaal niet eens een schamel hutje voor hem kan worden gebouwd in de
innerlijke geest der waarheid, waar moet hij dan wonen, waar zijn zaken
ordenen, en van welk punt af zal hij het materiaal moeten beginnen te sorteren?
9. Is het dan niet beter minder materiaal te bezitten,
maar daar voor zij n geest wel dadelijk een kleine respectabele woning van te
bouwen, zodat de geest daar een vaste vrije plaats heeft van waaruit hij
nieuwe plannen kan maken en het nieuw aankomende materiaal daarvoor kan
gebruiken?
10. Hoe zal een akker die uit de vruchtbaarste grond
bestaat er wel gaan uitzien, als j e duizenderlei gemengde zaden tegelijkertijd
daarop uitzaait? De zaadjes zullen zeker opkomen; maar wat kan de zaaier ermee
doen? De opbrengst van de akker zal nauwelijks voor wat slecht veevoer kunnen
dienen. De sterkere planten zullen de zwakkere verstikken, het onkruid zal
woekeren en het koren zal slechts hier en daar spaarzaam en erg verkommerd
tevoorschijn komen.
11. Hieruit volgt echter, dat overal
waar je iets nuttigs wilt tot stand brengen er een ordening geschapen moet
worden, zonder welke je doornen. distels, groente en knollen door elkaar heen
verbouwt. wat nooit voor iemand nuttig kan zijn.
12.
Waaruit bestaat deze ordening?
13. Als
je uitgelezen tarwe hebt. zaai het dan op een goede en schone akker uit en je
zult een goede, zuivere oogst krijgen.
14. Wie een goed bouwterrein heeft en ook materiaal, moet
niet wachten tot hij een overvloedige hoeveelheid bouwmateriaal heeft
bijeengebracht om dan pas met bouwen te beginnen; want met die grote hoop
materiaal zou tenslotte het hele bouwterrein vol liggen.
15. En als dan de architect komt en vraagt: "Vriend,
waar wil je het huis eigenlijk hebben staan?" Wat zul je hem dan antwoorden?
Zeker niets anders dan: "Daar waar de grote hoop bouwmateriaal
ligt!"
16. En de architect zal tegen hem zeggen: "Waarom
liet je dan van tevoren dit materiaal neerleggen op de plaats waar gebouwd
moest worden nog voordat we een plan gemaakt hebben en de grond hebben
uitgegraven? Als je het huis nu op deze plaats wilt hebben, dan moet je eerst
al het materiaal weghalen en de plaats helemaal vrij maken. Dan zal ik terugkomen,
zal alles opmeten, het plan maken, de grond laten uitgraven en tenslotte pas
het materiaal onderzoeken of het wel voor het bouwen van het huis geschikt is.
17. Zie, uit deze gelijkenis kun je al enigszins de
gevolgtrekking maken hoe weinig nut een grote belezenheid voor iemand heeft,
als hij daarmee niet in de juiste volgorde werkt.
18. Waaruit bestaat echter deze orde? Deze bestaat heel eenvoudig daaruit,
dat iedereen elke nieuwe lading of zending van het materiaal direct gaat
ordenen met het oog op de woningbouw en niet eerder naar een tweede lading
grijpt, voordat hij de eerste heeft verwerkt. Op deze manier zal hij met het
bouwen vlug opschieten en zal dan ook altijd genoeg ruimte overhouden om een
voldoende hoeveelheid goed gesorteerd nieuw bouwmateriaal te plaatsen.
19. In goed verstaanbare taal en heel duidelijk gezegd
bestaat deze ordening daarin, dat ieder na het gelezene dadelijk er naar
handelt en zijn leven daarnaar inricht; het gelezene zal hem dan van nut
zij n, in het tegenovergestelde geval echter schaden, want een ieder moet niet
alleen luisteren naar het woord, maar hij moet er ook naar handelen.
20. Spoedig meer uitleggingen!
Hoofdstuk 2
Een tegenwerping en de weerlegging ervan.
21 december 1843 's avonds
1. Iemand kan hierop wel zeggen: "Het is waar dat
men het lezen slechts vruchtbaar kan maken door na het lezen ernaar te
handelen; maar als iemand zoveel materiaal krijgt, dan kan hij dat toch al
doende opzij leggen en daarvan slechts zoveel lezen als waarvan men overtuigd
is daar metterdaad naar te kunnen leven.
2. Denk eens aan de grote hoeveelheid gegevens in het
Oude en Nieuwe Testament en daarnaast de overgrote massa werkelijk geestelijk
exegetische boeken! Als men dat alles slechts naar de graad van handelen zou
lezen, dan kon men gedurende zijn hele leven op zijn hoogst een paar
hoofdstukken doorwerken".
3. Ik zeg echter: Als men van dit standpunt uit de zaak
bekijkt, dan heeft degene die bedenkingen heeft wel gelijk; want als men
slechts zoveel wil lezen als datgene waarvan men overtuigd is dat men het in de
daad kan omzetten, dan waren een paar hoofdstukken nog te veel! Maar als je
het van een andere kant bekijkt is het gegeven materiaal nooit teveel en kan de
lezer alles dadelijk in de praktijk brengen.
4. Want men zou bijvoorbeeld ook kunnen zeggen: Als een
landman een groot stuk vruchtbare akker bezit, die hem een honderdvoudige oogst
oplevert, waarom bezaait hij dan niet de hele akker? Want een tiende deel ervan
brengt zoveel op als hij voor eigen gebruik nodig heeft.
5. Ik vraag u: Als deze landman de hele akker bezaait met
goed koren en de akker brengt hem honderdvoudige oogst, waarvan een tiende
voor zijn onderhoud voldoende is, zal het overtollige negen-tiende deel hem
dan schaden? Zeker niet! Want de helft van de overvloed kan hij onder de
behoeftigen verdelen, die hem daarvoor zeer dankbaar zullen zijn en de andere
helft kan hij op de markt brengen. En daar het van goede kwaliteit is zal hij
veel kopers vinden die het tegen een gunstige prijs van hem willen kopen en het
gewonnen geld. kan hij dan gebruiken voor zijn verdere bedrijf en hij zal
daardoor een rijke en geachte landman worden.
6. Welnu, uit dit voorbeeld volgt duidelijk, dat als
iemand een goede akker heeft en daarbij veel en goed zaad, dan moet hij bij het
uitzaaien niet zuinig zijn. Want wie rijkelijk zaait zal ook rijkelijk oogsten,
maar wie zuinig zaait zal zuinig oogsten. En wat heeft men daarvoor dan nodig?
Als de akkergrond goed bewerkt is dan kun je daarop veel koren uitzaaien en geen
korrel zal te gronde gaan in die goede aarde. maar elke korrel zal tot een
zware aar uitgroeien.
7. Zo is het ook met deze zaak gesteld, wat het
geestelijk uitzaaien van het woord betreft door middel van het lezen.
8. Voor de bewerking van de geestelijke bodem heeft de
mens niet meer nodig dan de twee geboden der liefde; hiermee kan hij zijn
geestelijke akker heel gemakkelijk bewerken. Is dat gebeurd, dan kan een ieder
zoveel in zijn eigen grond zaaien als hij kan en wil; ofwel hij kan zoveel
goede lectuur tot zich nemen als hij zich maar kan verschaffen - de hele
Heilige Schrift en alle daarop betrekking hebbende verklaringen - en hij zal
niets in zich opnemen wat hem niet een rijke oogst zal opleveren.
9. Want het verschil tussen het onvruchtbare en het
vruchtbare lezen bestaat hierin:
10. Als iemand bijvoorbeeld alleen door lezen zich zou
willen opwekken en geestelijk beïnvloeden, dan lijkt deze werkwijze precies op
die, waarbij iemand op een onbeploegde en niet bemeste akker de zaden zou
uitstrooien. Zullen dan niet al gauw de vogels uit de lucht neerstrijken en ze
in korte tijd grotendeels opeten? En zal een klein deel dat onder het onkruid
viel hierdoor niet spoedig verstikt worden, zodat tenslotte als er geoogst wordt
niet één in de halm geschoten zaadje is te bekennen?
11. Daar de zaaier of de lezer echter niets ziet opkomen
wat de moeite waard is, zal hij dan niet mismoedig worden en de akker en al het
gezaaide graan dat geen oogst opleverde tenslotte verwensen? !
12. Duidelijk gezegd: Zulke mensen worden dan ongelovig,
vallen de goede zaak af en houden hem tenslotte voor puur bedrog.
13. Maar het is heel anders als iemand daarvóór al door
de ware liefde tot Mij en de naaste zijn geest levend heeft gemaakt of beter gezegd
vanuit Mij vrij heeft gemaakt en zo zijn akker goed bemest en geploegd heeft;
die leest dan de geschriften van Mijn genade en erbarming niet opdat ze hem tot
een goede akker zullen bewerken, maar nadat Ik in hem de geest van zijn liefde
tot Mij heb gewekt, leest hij ze omdat hij Mij steeds meer van aangezicht tot
aangezicht wil zien en daardoor mogelijkerwijs steeds meer zal groeien in de
liefde tot Mij en daaruit tot de naaste.
14. Zal hij dan in dit geval niet elk woord van Mij
levend en eeuwig waar in zich opnemen, als hij van tevoren in zichzelf al
levend is? Is hij echter niet van tevoren in zichzelf levend, zal dan niet
zelfs het meest levende woord in hem gedood worden?
15. Werp goudstukken in een stinkende poel en het zwavelhoudende
zout van de poel zal de goudstukken oplossen en ze ook in vuile modder
omzetten. Gooi je echter onedele metalen in een echte goudtinctuur, dan zullen
die tenslotte aan het edele goud gelijkwaardig worden.
16. Dat is ook hier het geval! Door het lezen van Mijn
woord zowel als door het luisteren ernaar kan elk mens voor zichzelf en voor
zijn broeders een onmetelijke winst boeken, als hij zich van tevoren door het
nakomen der twee geboden in een goudtinctuur heeft veranderd. Als hij echter
nog een poel is, dan zullen nog zoveel daarin geworpen goudstukken hem zeker
niet tot een goudtinctuur maken.
17. Zo staat immers ook geschreven: "Want wie heeft,
hem zal worden gegeven en hij zal overvloed hebben; wie echter niet heeft, ook
wat hij heeft zal van hem worden genomen". '*' (* Matth. 13 : 12) Onder
'hebben' wordt hier verstaan: in het bezit zijn van een goede, bemeste en
geploegde akker of het in zichzelf een volkomen vat zijn vol van de ware
goudtinctuur, die bestaat uit een vrije, levende geest. Onder 'niet hebben' wordt
echter verstaan: zaad op een niet bewerkte grond strooien, waardoor de zaaier
niet alleen geen oogst kan verwachten, maar ook het zaad verliest dat hij heeft
gestrooid; of het betekent ook: in zichzelf een zwavelzout houdende poel te
zijn, die niet alleen nooit tot een goudtinctuur kan worden doordat men daar
goud inwerpt, maar dat goud gaat dan bovendien nog verloren.
18. Ik geloof, dat dit nu wel duidelijk is! Wie bij het
licht van deze fakkel de waarheid nog niet inziet, die zal wel moeilijk ooit van
zij n ogenstaar bevrijd worden. Daar echter, zoals Ik reeds zei, de blinde mens
nooit een teveel aan licht kan hebben, wil Ik ook nog bij de gift van deze zon
tenslotte het licht van alle centrale zonnen op één punt samentrekken, opdat
zich in zo'n hevig fel licht des te duidelijker laat zien, wie in alle ernst
volkomen blind is!
Hierna dus meer van dergelijke nadere uitleggingen.
Hoofdstuk 3
De gelijkenis van de wijze en de dwaze bouwmeester en de
verklaring daarvan.
(Mattheus 7:24 - 27)
22
december 1843 s avonds
1. In het Nieuwe Testament leest men een gelijkenis van
een wijze en een dwaze bouwheer. die de volgende inhoud heeft: de ene bouwde
zijn huis op een rots en de ander op los zand. En de stormwind kwam en er viel
een slagregen neer. Het huis dat op de rots stond trotseerde beide, maar het
huis op het zand ging verloren.
2. Wie deze gelijkenis slechts op een afstand beziet,
moet al dadelijk op het eerste gezicht twee centraalzonnen zien.
3. Op wie lijkt de wijze bouwheer? - Zeker op degene, die
zich al eerder door de twee bekende geboden volkomen zeker heeft gesteld. En
als dan de stormen en de hevige regens komen, dan kunnen deze niet alleen de
bouwheer geen schade berokkenen, maar ze maken zijn huis op de rots nog
steviger, want de winden drogen het gemetselde huis uit en maken het dorstig
naar vocht. Komt dan de regen, dan wordt die door de droge muren van het huis
opgezogen, lost hier en daar in de voegen kleine deeltjes op die lijmachtig
worden en die dan als dit zich vaker herhaalt, het metselwerk steeds vaster
maken.
4. Natuurlijke voorbeelden van deze waarheid kun je bij
elke oude ruïne van een burcht vinden, die vaak eeuwen trotseert; en als ze
eens afgebroken zou moeten worden, dan breekt men gemakkelijker nieuw
gemetselde stenen dan dergelijk metselwerk af. De oorzaak daarvan is de regen,
die door zijn oplossende kracht bepaalde delen van de steen in een kalkachtig
slijmerige massa verandert en daardoor in de loop van de tijd het hele
metselwerk tot één geheel verbindt.
5. Welnu, zo gaat het nu ook met een door de wetten der
liefde gewekt mens! Hij is een bouwwerk op een rots. De winden die om het
bouwwerk waaien en het doen drogen en dorstig maken, zijn de edele begeerten om
de Schepper van alle dingen steeds meer en meer te Ieren kennen, om dan met
zulke kennis in liefde tot Hem te kunnen groeien. De daarop volgende
stortregens zijn de werken die de dorstige te verwerken krijgt. Begerig zuigt
hij deze in zich op en merkt daarna steeds, hoe door hun invloed de nog lege,
niet verbonden kloven in hem langzamerhand opgevuld worden en tot een vesting
gemaakt worden. En hoe langer de stortregens op dit gebouw neervallen, des te
steviger is na elke bui het gebouw weer geworden.
6. Maar wat voor een heel andere uitwerking hebben de wind
en de slagregens op het gebouw dat daar beneden op los zand werd gebouwd. Als
daar de winden komen en op het losstaande gebouw stoten en het doen trillen en
als dan het water komt, waardoor de slagregen werd veroorzaakt, dan is dat ook
het einde van het bouwwerk. De slechte grond is de oorzaak dat er scheuren en
barsten in het metselwerk kwamen en nu stoten de winden dat reeds gescheurde
metselwerk verder stuk; en komt dan het water erbij, dan trekt dat het hele
gebouw zonder moeite omlaag en spoelt alles in een nabij zijnde stroom van
verderf.
7. Ik geloof, dat dit wel net zo duidelijk is als het
licht van een centraalzon! Want een mens die geen flauw idee heeft van een
geestelijke voorbereiding moet toch wel te gronde gaan, als hij met het doel
voor ogen om een vast bouwwerk of een geestelijk wijs mens te worden, de
geestelijke winden en de geestelijke slagregens over zich heen laat komen.
8. Geef een geheel of tenminste half wereldlijk mens de bijbel in handen en
zeg tot hem: "Vriend! Lees hier vlijtig in en je zult vinden wat je
ontbreekt: een verborgen schat waarnaar je altijd vraagt, bestaande uit goud,
zilver en edelstenen, die het volkomen leven voor je ziel is". - En de
vriend zal na deze raad dadelijk de bijbel met grote opmerkzaamheid lezen.
9. Maar hoe begeriger en opmerkzamer hij dit werk zal lezen, op des te meer
uiterlijke tegenspraken zal hij stuiten en hij zal al gauw tegen zijn vriend
zeggen: "Vriend. ik heb nu het door jou aangeraden boek al wel zes - of
zevenmaal doorgelezen, maar hoe vaker en hoe opmerkzamer ik het doorlees, op
des te meer tegenspraken en onzin ik stuit. Wat moet ik eigenlijk met al die
nonsens en wat met die mysterieuze profetieën, die evenveel samenhang vertonen
als de Chimborasso in Amerika met de Himalaja in Azië?
10. Dat beide gebergten zich zeker op één en dezelfde
aarde bevinden is duidelijk; zo staan ook soortgelijke profetieën in een en
hetzelfde boek, dat is ook duidelijk. Maar hoe zulke profetieën zinvol
samenhangen, of hoe in elk geval de Chimborasso via het middelpunt der aarde
met de Himalaja in Azië samenhangt, dat vast te stellen zal een aardse
natuuronderzoeker moeilijk gelukken, zolang hij nog bang is voor het vuur en
voor zijn geringe dorst een te machtig blusapparaat vindt in het vele water van
de zee.
11. Ik kan je zeggen, beste vriend en broeder, toen ik
dit boek voor de eerste keer had doorgelezen, kwam het mij in ernst voor als
was er één of andere wijsheid in verborgen; maar naarmate ik het daarna vaker
en met meer kritische opmerkzaamheid weer doorlas, werd ik er ook meer en meer
van overtuigd dat dit hele boek niets anders is dan een schatkamer met de meest
omvattende inhoud van de allerbaarlijkste onzin. Want afgezien van enige
praktische oude wijsheidsspreuken wordt de éne onzin door de andere verdrongen
en afgezien van die enkele spreuken, die nu ook niet bepaald van het zuiverste
goud zijn, is dit boek zeer geschikt om vanwege zijn mystieke vorm de mensen
nog eeuwenlang bezig te houden, omdat ze zo dom zijn.
12. Uit deze spitsvondigheid kan men voldoende opmaken,
wat de wind en de slagregens uit de bijbel, bij ons wereldse gebouw op het zand
voor een effect hebben gehad. Is zo'n op het zand gebouwd mens echter tenslotte
zo vernield, dan moge wie dat wil hem samenrapen: want Ik en al Mijn engelen
vinden zo'n werk één van de allermoeilijkste, en het is gemakkelijker om tienduizend
mensen uit alle stegen en straten tot het grote gastmaal van het Leven binnen
te brengen. dan één enkel mens die met het lezen van de bijbel een soort
koehandel ging maken.
13. Zoals
het gaat met het lezen van de bijbel, zo is het ook gesteld met het lezen van
al haar innerlijke geestelijke exegesen (*Verklaring van geschriften) Want dan
zal iedereen zeggen: "Als dat de betekenis is, waarom is het dan niet zo
geschreven?"
14. En al verklaar je hem de reden van deze beeldspraak
ook nog zo duidelijk, dan zal hij je daarom alleen maar in het gezicht uitlachen
en hij zal zeggen: "Als de daad volbracht is, is het gemakkelijk te
profeteren! Want elke onzin laat zich als deeg keren en wenden en men kan het
de vorm geven die men wil; want de chaos is de oorzaak van alle dingen -
daaruit laat zich in de loop van de tijd alles vormen. Maar waarom niet een
profetie zo geven, zoals daadwerkelijk plaats vindt? De reden is: omdat men dat
van tevoren niet kan weten; en daarom geeft men dan een mystieke onzin,
waaruit zich elke daad laat vormen die in de toekomst plaats vindt.
15. Dat is dan ook het eindoordeel, dat geen centraalzon
beter belicht kan tonen. - Ik ben van mening dat dit ook duidelijk zal zijn;
maar desalniettemin zullen we nog meer centraalzonnen erbij halen. De volgende
keer daarom nog een centraalzon!
Hoofdstuk 4
"Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand
komt tot de Vader dan door Mij."
(Joh.14:6)
27 december 1843 's avonds
1. Zal het moeilijk zijn om nog een centraalzon hierheen
te halen? O neen, niet in het minst! Want we hoeven alleen maar de eerste de
beste tekst uit het boek van het Nieuwe Testament aan te halen en er staat al
een nieuwe centraalzon voor u met hetzelfde oerlicht en met dezelfde kracht en
uitwerking. Bijvoorbeeld: "Ik ben de weg en de waarheid en het leven;
niemand komt tot de Vader - dan door Mij".
2. Kijk, daar hebben we dadelijk alweer een centraalzon.
Wie haar licht in zijn binnenste kan zien, die zal met een dergelijke
belichting zeker inzien, dat alleen maar lezen zo goed als geen uitwerking
heeft om daarmee het eeuwige leven te verkrijgen.
3. De Vader is de eeuwige liefde in Mij, zoals ook Ik in
Mijn hele goddelijke Wezen van eeuwigheid her volkomen in haar ben. Want Ik en
de Vader zijn één, of Ik en Mijn eeuwige liefde zijn één, of, zoals de liefde
eeuwig in haar wijsheid levend woont, zo woont ook de wijsheid eeuwig in de
liefde, waar ze uit voortkomt.
4. De Vader of de liefde is de grond van alle leven; wie
niet terugkeert tot deze levende oerbron van alle leven, die blijft dood en hij
kan nergens anders een leven verkrijgen.
5. Waar is echter de deur tot de Vader? En wie is deze
deur? Zijn het de vele boeken en geschriften die iemand leest, of ben Ik het?
6. Ja, men zal hier goedwillend wel dadelijk mee
instemmen en zeggen: "Ja zeker, als men de leer van Christus nauwkeurig
onderzoekt, dan zal men niet licht een andere mening zijn toegedaan dan deze,
dat men alleen door navolging van deze leer een eeuwig leven voor geest en ziel
kan bereiken. En in dit opzicht is het geheel juist wat Christus over Zichzelf
heeft gezegd, dat namelijk alleen Hij de weg, de waarheid en tevens het leven
Zelf is!"
7. En waarlijk, Ik zeg u: Er zijn er duizenden en nog
eens duizenden, die zulk een bekentenis afleggen en dat wel op grond van hun
goede inzicht; en toch zeg Ik: Zij zijn dood en hebben noch de weg noch de
waarheid, noch de deur en het leven gevonden.
8. Men zal hier zeggen: "Dit klinkt grof en
meedogenloos! Hoe kan de allergrootste liefde van God dit zeggen? Wat kan een
mens meer doen, dan door ijverige studie tot een volkomen inzicht in de grote
waarheid en goddelijkheid van de grote Leermeester te geraken? Wat hogers kan
een mens doen dan pogen om de ware, hoogste, heilige waarde van het goddelijke
woord duidelijk te erkennen, en door zijn vlijt ook werkelijk tot die
erkenning komen?"
9. Ik zeg echter: Dat is aan de ene kant wel waar - het
is beter zo iets te doen dan alles te verwerpen en dan de hoogmoed van de
wereld de vrije teugel te laten, maar in de Schrift staat ook: "Velen
zullen in die tijd tot Mij zeggen: 'Heer, Heer!", en dan staat er wat Ik
tegen hen zal zeggen: "Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij!"
10. Dat is de reden van die u zeker bekende plaats in het
Nieuwe Testament. Door de uitspraak 'Heer, Heer!' wordt uitgedrukt, dat
Christus wel als de weg, de waarheid en het leven wordt erkend. Maar wat voor
nut heeft dat erkennen als niemand op de weg wil wandelen en geen zin heeft
daadwerkelijk naar die waarheid te handelen om zo door haar tot het leven te
komen?
11. Ik ben toch zeker geen toneelspeler, die zich
tevreden laat stellen met de lege bijvalsbetuiging van het handen klappen, maar
Mijn doel is eeuwig en ernstig en daarom verlang Ik ook een ernstige daad en
niet alleen maar lege bijvalsbetuigingen.
12. Hoe zou een rijke bruidegom wel staan te kijken, als
verschillende bruiden hem bijval betuigden en hem loofden en prezen; en
wanneer een van hen, wanneer hij haar zou willen aannemen, zou weglopen en hem
bovendien in haar hart zou honen over zulk een driestheid?
13. Zeg eens, zal de bruidegom wel één van zulke dwaze
bruiden tot vrouw nemen? Waarlijk, hij zal naar buiten gaan en zal een hoer
opzoeken en tot haar zeggen: "Ik weet dat je een hoer bent, maar ik zeg
je: laat af van die bezigheid en ik zal je tot vrouw nemen!"
14. En de hoer zal van haar bezigheid afzien, omdat ze
door haar pas ontwaakte echte liefde daartoe wordt aangezet en ze zal een zeer
geliefde vrouw van de bruidegom worden - en ze zal zijn als een Magdalena, die
eerst onder alle vrouwen van Israël de laatste was; toen de ware bruidegom haar
echter riep, werd ze de eerste onder alle vrouwen, die met de Bruidegom Zelf de
grote opstanding tot het eeuwige leven vierde!
15. Voorwaar, zij las geen boeken, maar toen ze de Ware
had herkend, deed ze dadelijk afstand van haar wereldse bezigheden en vatte een
vaste onuitroeibare liefde op voor Degene, die zij als de Ware had herkend, en
ze bracht Hem vanwege haar grote liefde alles ten offer wat ze op deze
wereld bezat.
16. Zie,
voor zulk een bruid was Ik in de echte levende werkzaamheid de weg, de
waarheid en het leven!
17. In die tijd waren er heel veel, die Mij ook als
zodanig hadden herkend, maar die van het handelen daarnaar niets wilden weten;
daarom slaat op hen ook de tekst: "Vele eersten echter zullen de laatsten
zijn en laatsten de eersten".
18. Maar is dan de weg, de waarheid en het leven metterdaad
werkelijk zo moeilijk? Staat er niet: "Mijn juk is zacht en Mijn last is
licht"? - Ja waarlijk, zo is het ook! De hele weg, de waarheid en het
leven en het zachte juk en de lichte last zijn besloten in de twee geboden der
liefde.
19. Is het dan werkelijk zo moeilijk Hem lief te hebben
die die eeuwige liefde Zelf is, en is het moeilijk de eigen broer lief te
hebben? Voorwaar, niets is gemakkelijker dan dat! - Verwijder alleen maar de
wereld, deze oude pest van de geest, uit je borst en je zult ervaren hoe
heerlijk en gemakkelijk het is de eeuwige liefde en ook zijn broeder lief te
hebben!
20. Maar het is inderdaad moeilijk de eeuwige liefde en
de broeder lief te hebben, als het hartvol is van de wereld, vol van wereldse
berekeningen, vol van geld, vol speculatie en vol van helse mathematiek, die op
een haar weet te berekenen wat een stuiver per jaar voor rente oplevert als je
ermee woekert.
21. Ja waarlijk, waar het hart vervuld is met dit soort
vaardigheden, daar zal het "Heer, Heer!" niet veel helpen, en de
weg, de waarheid en het leven zal daardoor zo smal en doornig worden, dat hij
wel bezwaarlijk ooit bewandeld zal kunnen worden.
22. Wat heeft het lezen van duizenden nog zo waardevolle
boeken dan voor zin? Zullen ze iemand tot leven wekken die dagelijks bezig is
zijn hart meer en meer met alle afval van de wereld vol te stoppen?
23. Zeg eens, zal iemand van u met een standbeeld
kinderen kunn en verwekken? Of zal een nog zo kunstig geschilderde zaadkorrel
opkomen, als jullie die in de aarde leggen? Toch zeker noch het één noch het
ander! Het levende kan slechts met het levende nieuw leven verwekken; zo kan
ook het levende woord slechts in het levende hart weer vrucht dragen.
24. Voor de geestelijk dode echter is ook het levende
woord niets anders dan een geschilderde zaadkorrel en hij kan talloze van
dergelijke zaadkorrels in zich strooien, maar dan zal hij toch nooit een vrucht
tot stand kunnen brengen; omdat hij het woord niet levend maakt, wordt het ook
niet levend in hem.
25. Wie echter slechts weinig hoort maar wel ernaar
handelt, die handelt naar Mijn woord en zoekt het Rijk van God werkelijk, en al
het andere wordt hem erbij gegeven. Ik geloof dat dat ook duidelijk is; maar de
volgende keer nog meer centraalzonnen!
Hoofdstuk 5
"Ik heb dorst!" - "Het
is volbracht!"
(Johannes 19:28 en 30)
28 december 1843 's avonds
1. Opdat u tenslotte niet kunt zeggen dat niet elke tekst
een volledige centraalzon zou zijn, maar alleen die, welke Ik Zelf hier
aangeef, kunt u zelf een tekst kiezen, welke u maar wilt. En we zullen dan zien
of deze niet een en dezelfde hoofdreden helemaal zoals een centraalzon voor het
geestesoog zeer helder verlicht. Kies dus maar!
2. U hebt de beide kleine teksten genomen: "Ik heb
dorst!" en "Het is volbracht!"
3. Voordat wij nu tot de belichting overgaan, moet Ik u
nu al de verzekering geven, dat Ik u de keus volkomen vrij heb gelaten; want
anders zou u tenslotte kunnen zeggen, dat Ik juist datgene zou hebben ingegeven
wat Ik kan gebruiken. En nu pas gaan we over tot de hoofdzaak.
4. "Ik heb dorst!" Waarnaar? Naar de liefde,
die de wereld niet heeft, - zodat ze Mij ook azijn en gal gaven om Mijn dorst
te lessen in plaats van het leven brengende water en ze geven het nu nog
steeds.
5. "Ik heb dorst!" Waarnaar? Naar het leven,
dat Ik van eeuwigheid her Zelf ben en dat Ik in zo rijke mate van het oerbegin
af aan talloze wezens heb gegeven!
6. Naar dit leven dus ben Ik dorstig. Eindeloos vele
malen is dit leven in de dood overgegaan. Ik kwam om het aan de dood te ontrukken.
Daarom had Ik zeer veel dorst op het ogenblik van de grote verlossing naar dit
kwistig gegeven leven; maar de dood had zozeer de overhand genomen, dat het
eeuwig levende bloed der Liefde hem niet vermocht op te wekken.
7. Toen Ik het leven verlangde te drinken, gaf men Mij
niet het leven, maar men gaf Mij de dood te drinken. De drank bestond uit azijn
en gal; azijn als het symbool van het samentrekkende en verhardende en de gal
als het symbool van de haat, toorn en woede.
8. Dit beeld is
helder en duidelijk weergegeven en we zullen zien of we het verder kunnen
gebruiken.
9. Zie, zo roep
Ik tot eenieder, en ook tot u: "Ik heb dorst!", of wat hetzelfde is:
"heb Me lief, geef Me je liefde te drinken! Heb God boven alles lief en uw
naaste als uzelf. Het is het water des levens in u, waarnaar Ik dorstig ben.
10. Vraag: Geeft
u Mij dit water wel? Of is het zo, dat u Mij ook azijn en gal aanreikt?
11. Het weinige dat Ik van u verlang is alleen maar
liefde en het handelen ernaar. Als u echter alleen maar leest in plaats van de
ware levende liefdedaad te volbrengen en daarbij alleen maar doet wat uw
wereldse zin bevredigt, is de vraag: Is het niet azijn en gal in plaats van
levend water wat u Mij geeft? Ja, Ik zeg u: Hoe meer u bij elkaar leest en
daarbij niets doet dan wat uw wereldse zin bevredigt, des te zuurder wordt de
azijn en des te bitterder de gal.
12. Er staat dan wel: "Het is volbracht!" Maar
wat? - Mijn eigen strijd voor u; want meer kan Ik niet doen, dan als uw Schepper,
God en Heer en het eeuwige leven Zelf, uw dood op Mij nemen.
13. Dat Ik echter in Mijn eeuwige geest niet gedood kan
worden, behoeft geen verdere verklaring. De strijd voor uw leven kan Ik
eindeloos lang voortzetten. Maar omdat u zelf eindig bent, moet deze strijd ook
een zo hoog mogelijk doel hebben. Is dit doel bereikt, dan is de strijd
volbracht, tenminste van Mij uit beschouwd, maar niettemin soms ook bij u, die
Mij, die voor uw leven de strijd heeft volbracht, uit louter dankbaarheid in
plaats van levend liefdewater slechts azijn en gal aanreikt?!
14. Het is weliswaar volbracht; maar niet voor u, doch
helaas alleen voor Mij Zelf, of: Ik heb alles voor u gedaan wat ook maar in de
goddelijke mogelijkheid staat; daarom heb Ik Mijn werk terwille van u volbracht.
Maar doet u ook daarnaar, alsof dit werk in u volbracht zou zijn?
15.O ja, u leest ijverig, u schrijft ook ijverig en u
praat ook graag onder elkaar over Mij; maar als Ik zeg: "Wijd slechts een
vol uur
per dag
aan Mij in plaats van uw tijd te besteden aan wereldse gedachten en genoegens;
heilig dat uur daarvoor, dat u daarin met niets dan met Mij in uw hart bezig
bent!" - oh, dan zult u honderden bezwaren hebben en honderd wereldse
gedachten zullen als een wervelwind om één enkele zwakke geestelijke gedachte
heen draaien.
16. Allerlei wereldse overwegingen zullen dan in u
opkomen; en als iemand dan toch zou besluiten zo'n uur aan Mij te wijden, dan
zal hij zich zeker niet zo erg daarop verheugen, maar hij zal eerder een
enigszins onbehaaglijke schroom ervoor hebben en hij zal de minuten tellen en
niet zelden met ongeduld op het eind van het aan Mij gewijde uurtje wachten.
17. En komt er dan ook maar een nog zo onbelangrijk
werelds gebeurtenisje tussenbeide, dan wordt dat uurtje helemaal geschrapt of tenminste
tot een tijdstip verschoven, waarop gewoonlijk de weldoende slaap zich al
aankondigt en waarin, vooral bij het vrouwelijk geslacht geen aangenaam bezoek
meer te verwachten is en men geen hartversterkende wandelingen meer kan maken.
18. Zie, dat alles is azijn en gal! En het is in u
daardoor niet volbracht, wanneer Ik tengevolge van Mijn oneindige liefde al het
denkbare doe om u op de rechte levensweg te brengen; want tot het volbrengen in
u is het nodig dat een ieder zichzelf wil verloochenen uit ware liefde tot Mij,
dat hij zijn kruis op zich neemt en Mij getrouw navolgt.
19. Wie doet dat echter? Sommige vrouwen kunnen wel als
het mogelijk is de hele dag naaien en stikken om hun lichaam te bekleden en ze
kunnen zich mooi maken en zich vaak bovenmate verheugen op een of ander
bezoek; maar als Ik daarvan zou willen zeggen: "Blijf thuis in je kamer en
denk aan Mij in je hart!", dan worden ze verdrietig, laten hun gezicht
geheel betrekken en zeggen dan: "We hebben ook nooit iets prettigs op
deze wereld!"
20. Vraag: Is dat niet azijn en gal, als je dat zo hoort?
En stellen dezulken in hun hart niet een nog zo nietszeggend werelds plezier
boven Mij? Hebben zulke mensen het ook in zichzelf volbracht, zoals Ik aan het
kruis voor hen de grote strijd heb volbracht?
21. Geef ze aardige boekjes met allerlei verhaaltjes, die
wat Mij betreft ook op Mij betrekking kunnen hebben; ze zullen ze heel graag
lezen en dat vooral als er zo nu en dan van een romantisch huwelijk sprake is
of daarin wonderbaarlijke sprookjes voorkomen. Geef ze echter een iets
ernstiger boekje en ze zullen dat met evenveel smaak lezen, als een aan goed
eten gewende hond een droge broodkruimel eet, die hij hoogstens besnuffelt, dan
echter al gauw met de staart tussen de benen en hangende oren wegloopt.
22. Daar echter het doen toch altijd nog een ernstiger
zaak is dan het alleen maar lezen van zelfs het ernstigste boek, is het
gemakkelijk te begrijpen met hoeveel moeite het doen te kampen zal hebben.
23. Veel mensen luisteren graag naar goede muziek van
kunstenaars; maar hoe weinigen van hen willen zoveel zelfverloochening
opbrengen om door een inspannende studie zelf kunstenaar te worden?
24. Luisteren is gemakkelijk en lezen niet moeilijk en
even gemakkelijk is het toekijken; maar het zelf doen heeft voor niemand grote
aantrekkingskracht. Wat voor nut heeft iemand aan het weten en het niet
daarnaar doen?
25. Zie, dat alles is azijn met gal en brengt het
volbrengen niet tot stand! Wel in Mij, want Ik geef iedereen al het mogelijk
denkbare voor het volbrengen, - maar niet in de mens die het niet zodanig en
daartoe wil gebruiken, als waarvoor Ik het hem geef.
26. Weest daarom niet alleen maar hoorders, maar daders
van het woord! Want alleen door te handelen les je Mijn dorst met het levende
water der liefde, anders reik je Mij altijd azijn en gal.
27. Ik denk dat dit ook duidelijk zal zijn; de volgende
keer evenwel nog meer centraalzonnen!
Hoofdstuk 6
"En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar
sommigen twijfelden".
(Mattheüs 28:17)
29 december 1843 's avonds
1. Ook hier hebt u weer de vrije keus van een tekst; kies
dus, en wij willen zien of hij ook als centraalzon deugt voor ons voornemen.
2. "En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar
sommigen twijfelden".
3. U hebt deze tekst genomen en daarmee ook weer de
spijker op de kop geslagen.
4. "Toen ze hem zagen, aanbaden ze Hem". Wie
zagen ze dan, waarmee zagen ze Hem en hoe aanbaden ze Hem?
5. Ze zagen Mij, de Heer. Waarmee
dan? Met hun ogen. En hoe aanbaden ze Mij? Met hun mond. Waarom aanbaden ze Mij
dan? Omdat ze door het wonder wisten wie Ik ben; ze wisten namelijk dat Ik de
Heer ben. Hoe wisten ze dat? Ze wisten het door Mijn leer en door Mijn daden en door het wonder van Mijn opstanding.
6. Nu willen we zien of u niet net
zo doet!
7. U ziet Me weliswaar niet met uw
ogen, maar u ziet Me des te meer met uw oren en met de ogen van uw ziel, die
uw goede begrip vertegenwoordigen. Want het zien met de ogen is wel het minste,
omdat de beelden die op het oog vallen erg vluchtig zijn en niet blijven
bestaan. Het oude spreekwoord "Uit het oog, uit het hart" is juist.
8. Maar wat je met de oren waarneemt is al meer blijvend,
want een vernomen woord kun je elk ogenblik even getrouw weergeven als je het
hebt gehoord. Maar probeer hetzelfde eens met een gezichtswaarneming. Zelfs
voor een bekwame tekenaar of schilder zal het niet gemakkelijk zijn om een
gezien voorwerp even getrouw weer te geven als hij het zag.
9. Maar door het oor opgenomen objecten, beelden en
begrippen worden onthouden en wel zeer getrouw; en vanwege deze betrouwbaarheid
kun je praten en wel in verschillende talen en kun je dat wat je eens gehoord
of gelezen hebt, ja zelfs hetgeen je gezien hebt, getrouw weergeven, zoals je
het gehoord, gelezen en gezien hebt, zelfs na lange tijd nog zonder dat de
indruk vervaagd is - terwijl je door het licht van je ogen niet eens een voor
je liggend beeld even getrouw kunt natekenen, als je het ziet.
10. Hieruit blijkt toch duidelijk dat het waarnemen met
het oor onvergelijkelijk veel hoger staat dan het zien met het oog. Dus ligt
het horen van de klank van een woord op een hoger plan dan het uiterlijk
beschouwen van de vorm van een beeld.
11. Een blinde kan heel goed een wijze zijn, maar iemand
die stom is zal het niet gemakkelijk zover brengen; want de stomheid is
gewoonlijk het gevolg van doofheid. En toch hebben de stommen gewoonlijk een
veel scherper oog dan degenen die wel horen en dus niet stom zijn.
12. Hieruit volgt dat het waarnemen met het oor veel
hoger staat dan het waarnemen met het oog. Het zien met het oog kan iemand wel
verrassen en tot verrukking brengen, vooral als hetom zeldzame voorwerpen gaat:
maar de leer wordt alleen maar met het oor opgenomen.
13. Hieruit volgt weer dat het beter is te horen dan te zien.
Want wat door het gehoor naar binnen komt, dat verheldert en ordent het
verstand, maar wat door het oog naar binnen gaat, dat verwart het verstand
vaak erg.
14. Als bijvoorbeeld een bepaald soort vrouw iets over
een nieuwe mode zou horen maar niets daarvan zou zien, dan bleef ze bij haar
eigen smaak en ze zou zich dan niet gemakkelijk bij een nieuwe dwaze mode
aanpassen; als ze echter daarbij ook nog platen zou zien, dan verwarren deze
de goede eenvoudige smaak en kunnen uit haar soms een domme ijdeltuit maken,
die meer ergernis opwekt dan tienduizend dwazen.
15. Hieruit blijkt weer, hoeveel in elk opzicht het horen
beter is dan het zien.
16. Zo ziet u Mij ook elke dag, en wel door het oor
van uw lichaam, als u Mijn woord leest, en door het oor van uw ziel, dat uw
betere begrip vertegenwoordigt. En omdat u Mij op deze wijze ziet,
zoals Ik ook in u tot opstanding kom, daarom herkent u Mij zeer goed en aanbidt
u Mij ook en wel met uw verstand en daarna ook met uw mond. Nu vraag Ik: Was
dat voor degenen die Mij na de opstanding zagen en aanbaden ook al genoeg om
daardoor het eeuwige leven te verkrijgen?
18. De drie vragen die Ik Petrus stelde, of hij Mij
liefhad, laten meer dan duidelijk zien, dat het alleen maar zien en aanbidden
nog niet voldoende is om Mijn rijk binnen te gaan en het eeuwige leven te
verwerven - evenmin als het voldoende is om alleen maar 'Heer, Heer!' te
zeggen.
19. Precies op dezelfde manier ziet ook u Mij, als u Mijn
woord leest en Mij ook aanbidt door het verstand en door de opmerkzaamheid,
waarmee u Mijn woord leest. U kunt dus ook zeggen: "We zien U en aanbidden
U!"
20. Maar Ik verschijn nog een keer en vraag u, Petrussen,
niet driemaal, maar meerdere malen: "Hebt u Mij lief?" - Dan zegt uw
mond: "Ja!" - Maar als Ik eens goed in uw hart kijk, dan ziet dat er
vaak uit als een treurige herfstdag in allerlei vuile wereldnevelen verhuld en
van louter nevelen kan Ik dan niet zien of dit 'Ja' wel met gloeiend schrift in
de grond van uw hart staat geschreven. Het is mogelijk dat het daarbinnen
geschreven staat; maar waarom zoveel nevels die het hart niet zelden zodanig
verduisteren, dat men dit levende schrift van liefde tot Mij niet goed
onderscheiden kan?!
21. Daarom weg met die nevelen! Weg met het alleen maar
zien en aanbidden, zodat deze inscriptie, dat een werkzaam handelen naar het
woord is, zeer duidelijk zichtbaar wordt - en tenslotte Ik Zelf vanwege het
steeds helderder wordende licht van dit geheiligde levende schrift in uw
harten!
22. Wat heeft het vele lezen en begrijpen voor nut als de
daad uitblijft? Wat heeft zien en aanbidden voor zin, als daarbij voortdurend
nog moet worden gevraagd: "Petrus heb je Mij lief?"
23. Magdalena zag Mij ook; maar Ik vroeg haar niet:
"Magdalena, heb je Mij lief?" Ik moest haar juist vanwege haar
liefde tegenhouden; want dadelijk bij de eerste aanblik ontwaakte haar liefde
voor Mij te hevig. "Raak Mij niet aan!" moest Ik tegen haar zeggen,
omdat haar hart bij de eerste aanblik vurig oplaaide.
24. Maar tegen Thomas moest Ik zeggen: "Leg je hand
in Mijn litteken!" en aan Petrus moest Ik vragen of hij Mij liefhad. Daar
was het "Raak Mij niet aan!" niet goed op zijn plaats geweest; want
niet in Petrus en nog minder in Thomas klopte voor Mij een hart zoals dat van
Magdalena.
25. Daarom hoef Ik tot u ook niet te zeggen: "Raak
Mij niet aan!" Maar Ik zeg tot u nog nadrukkelijker dan tot een Thomas:
"leg niet alleen je hand in Mijn litteken, maar leg je ogen, oren, handen
en voeten in Mijn hele schepping, in al Mijn hemelen en in al Mijn aan u
onthulde wonderen van het eeuwige leven, en geloof dan dat Ik het ben, die dit
aan u geeft!
26. Maar dan zie Ik altijd nog de Petrus aan de oever van
de zee in u, die zich steeds maar laat vragen: "Petrus, heb je Mij
lief?" Wan t in het geloof ben t u wel Petrussen, maar nog lang geen Magdalena's
en geen Johannesen, aan wie Ik ook niet vroeg of hij Mij lief had; want Ik wist
wel waarom hij Mij volgde, hoewel Ik tegen hem niet, zoals tegen Petrus, zei: "Volg
Mij!"
27. Petrus volgde Mij, omdat Ik hem zei Mij te volgen;
maar Johannes volgde Mij, omdat zijn hart hem ertoe dreef. Wat zou hier het
beste zij n?
28. Petrus werd jaloers op Johannes, omdat hij hem voor
minder achtte dan zichzelf; maar Johannes werd door Mij verdedigd en op dat
ogenblik werd hem verzekerd dat hij zou blijven en dat is meer dan het
"Volg Mij!" Want het is beter dat Ik tegen iemand zeg: "Blijf
zoals je bent", dan dat Ik hem gebied Mij te volgen.
29. Zo is ook de ware daadkrachtige liefde beter dan het
geloof, zien en aanbidden en ook beter dan veel over Mij te lezen, veel te
begrijpen, maar weinig lief te hebben!
30. Ik denk dat dat ook weer duidelijk zal zijn; maar de
volgende keer toch nog meer centraalzonnen!
Hoofdstuk 7
"Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van
Jezus"
(Lucas 23:52)
2 januari 1844 's avonds
1. Weer wordt u ook hier de vrije keus gelaten zon centraalzon uit het
boek des levens te citeren; kies daarom een tekst.
2. "Deze
ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus".
3. U hebt
de tekst gekozen; maar Ik heb u niet geholpen, dat u juist zulke teksten kiest,
die voor onze zaak schijnen te zijn gemaakt.
4. Jozef
van Arimathea ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van de Heer, dat hem
door Pilatus ook werd gegeven.
5. Deze Jozef van Arimathea was een vriend van Nikodemus
en deed dat meer in naam van zijn vriend, die goed bekend stond, dan in zijn
eigen naam. Want Nikodemus was in het geheim een groot vereerder van Christus:
maar uit een zekere vrees voor de hogepriesters en de Farizeeën durfde hij dit
niet helemaal openlijk te doen; daarom droeg hij dit over aan zijn vriend, die
eveneens een grote vriend van Christus was, maar heel in het geheim. Deze korte
verklaring is noodzakelijk om beter te begrijpen hetgeen volgt.
6. Hoe past dan
echter deze tekst en tenminste dit kleine voor val in onze bedoeling?
7. Stel je onder
Nikodemus de verborgen liefde voor de Heer voor; en onder Jozef van
Arimathea het geloof aan de Heer.
S. Wat is
het geloof met betrekking tot de liefde? Hij is daarvan de handlanger. Zo was
ook Jozef van Arimathea hier een handlanger van Nikodemus, die de Heer in het
geheim liefhad.
9. Maar wat verlangde het geloof van Pilatus? Hij
verlangde het lichaam van de Heer, wikkelde het, toen hij het van het kruis had
genomen in wit linnen, nadat hij het van tevoren met kostelijke specerijen had
gezalfd en legde het daarna in zijn eigen tuin in een rotsgraf, waar nog nooit
iemand in had gelegen.
10. Wat betekent dat allemaal ? Dat alles betekent de
weetgierigheid van het geloof, dat bevredigd wil worden. Deze op zichzelf
edele weetgierigheid zoekt alles wat maar te bedenken is op, om daarin dan een
levendige bevrediging te vinden.
11. Ze gaat naar Pilatus en vraagt toestemming; dat wil
zoveel zeggen als: zulke weetgierigheid gaat naar de wereld en probeert daar al
het mogelijke te vinden, wat haar tot bevestiging van de waarheid kan dienen.
12. Heeft ze van de wereld alles ontvangen wat ze zocht,
dan wendt ze zich tot de Gekruisigde. Maar hoe? Ze probeert daar alle woorden
en alle verklaringen in een helder licht te stellen, om ze te bevrijden van de
geheimzinnige schijnbare tegenspraken, die in de Heilige Schrift voorkomen.
13. Dit gelukt haar ook; ze heeft het lichaam met recht
van het kruis, dat in zijn vorm een tegenspraak voorstelt, bevrijd. Maar wat
heeft zij, die edele weetgierigheid namelijk, nu verkregen? Kijk, een dood
lichaam, waar nu geen leven meer in is!
14. Deze edele weetgierigheid ziet dat ook in, maar toch
is ze innerlijk verheugd over deze gelukkige bevrijding van het kruis. Ze
balsemt het lijk met kostelijke specerijen, wikkelt het in wit linnen en legt
het dan in een nieuw graf, waarin nog nooit iemand heeft gelegen.
15. Wat wil dat zeggen? Door zulk een zo grondige belichting
van het woord uit de Heilige Schrift wordt ongetwijfeld de goddelijkheid
daarvan zichtbaar en wordt ook daardoor geacht en zeer geëerd. Dat is de
zalving. Want niet zelden spreekt iemand in de meest verheven termen over de
waarde en de goddelijke grootheid van de heilige schrift; maar dat alles is de
balseming van het lichaam.
16. De mens met deze edele weetgierigheid ontwikkelt zo'n
erkende waarheid met de hoogste en zuiverste hoogachting - ja, hij huivert van
de grote wijsheid in dit boek; en dat is niets anders dan de omwikkeling van
het lichaam met wit linnen. Zo onschuldig en zuiver zulk linnen op zichzelf
is, zo is dat ook de gelijkwaardige deemoedige erkenning; maar het lichaam, de
balsem en ook het linnen, zijn niet levend en geven ook geen leven.
17. Men zal dit lichaam nu in een nieuw graf leggen. Wat
is dat dan? - De kennis, die de mens tengevolge van zijn edele weetgierigheid
zich heeft eigen gemaakt, geeft hem geen leven, geen levendige overtuiging;
daarom neemt hij alles bijeen en legt het in het graf van zij n diepere
verstand, legt daar een steen overheen, wat zoveel wil zeggen als dat hij over
deze zuiver erkende waarheid een heel zware twijfel legt, want hij zegt:
"Al deze oplossingen van de verborgen geheimen uit de Heilige Schrift
lijken erg mooi, maar een duidelijke overtuiging geven ze toch niet".
18. En kijk, dat is toch letterlijk de toestand van
iemand die veel leest! Hij mag al het gelezene nog zo goed begrijpen vanaf de
natuurlijke tot de innerlijk geestelijke betekenis; als hij echter van al het
gelezene een werkelijk bewijs wil hebben, dan komt hij tot de ervaring, dat
niet eens een zonnestofje voor zijn wil buigt. En wil hij het leven van de
geest, dan ontmoet hij in plaats daarvan altijd de nacht van het graf, waarin
hij het lichaam heeft gelegd; of met andere woorden: hij krijgt over het
hiernamaals geen in zichzelf zichtbare zekerheid, maar alles is bij hem een
hypothese, helemaal niets meer, dus een lichaam in een graf.
19. Maar wat is hij daarmee geholpen? Al heeft hij nog
zoveel gelezen, maar hij kan door al dat gelezene niet tot een levende
overtuiging komen, dan lijkt hij op Jozef van Arimathea, die wel een lichaam
van het kruis neemt en zalft en in wit linnen wikkelt, - maar het lijk blijft
een lijk en wordt altijd naar het graf gedragen.
20 Laten we daarnaast weer naar onze Magdalena kijken! Ze
heeft dit gebeuren ook wel bijgewoond; maar ze wikkelde het lichaam of het
woord niet in linnen en legde het niet in het graf, maar in haar van liefde
gloeiend hart; en toen ze dan bij het graf kwam, was de steen van de twijfel
door de macht van de liefde weg gewenteld. Het linnen was ordelijk bij elkaar
gelegd in het graf, wat zoveel wil zeggen als: haar liefde heeft het goddelijke
woord in haar levendig geordend. Ze vond geen lichaam meer, maar ze vond
daarvoor in de plaats de Levende die uit het graf was opgestaan.
21. Wat is nu beter; het lichaam in het graf te leggen of
de Levende buiten het graf te vinden? - Ik denk dat het tweede duidelijk beter
is dan het eerste.
22. Waarom dan vond Magdalena wat Jozef van Arimathea
niet heeft gevonden? Omdat ze weinig heeft gelezen, maar veel heeft liefgehad.
Jozef van Arimathea had echter veel gelezen net zoals Nikodemus - maar
daardoor minder liefgehad. Daarom bekommerde hij zich ook om het dode lichaam,
- maar Maria Magdalena om de Levende!
23. Ik
ben van mening dat dit ook duidelijk is; de volgende keer nog een nieuwe
centraalzon!
Hoofdstuk 8
"En Hij, Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te
worden, en was, naar men meende, een zoon van Jozef". (Lucas 3:23)
3 januari 1844 's avonds
1. Neem meteen
maar weer een door u gekozen tekst, en we zullen zien, of daarin voor ons doel
ook licht aanwezig is.
2. "En Hij,
Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te worden, en was, naar men meende, een
zoon van Jozef".
3. De tekst is gegeven en daarmee ook een machtig
stralend licht! Waarlijk, bij deze tekst zou u zelfs vanaf het eerste ogenblik
de zaak, die hier voor ons doel dient, in alle diepte moeten waarnemen. We
willen echter zien of u na een kleine inleiding niet zelf het licht kunt gewaar
worden.
4. Hij was ongeveer dertig jaar, toen Hij met prediken
begon en men meende dat hij de natuurlijke zoon was van Jozef, de timmerman.
5. Wie is deze 'Hij'? - Deze 'Hij' is de Heer zelf, die
van alle eeuwigheid dezelfde Heer was en zal zijn!
6. Maar hoe kan het dat hij ongeveer dertig jaar oud was,
Hij, die eeuwig was? De Eeuwige schiep Zichzelf hier voor de eerste en
laatste keer tot mens en als mens moest Hij ook rekening houden met de
tijd, die Hij vanuit de eeuwigheid had geschapen.
7. Hij was bijna dertig jaar. Wat wil dat zeggen? Kon hij
als God dertig jaar zijn? Zeker niet, want Hij was eeuwig; dus slechts als mens
kon Hij dat.
8. Hij begon toen met prediken. Hoe dan? Als God of als
mens? Door de bijzin: "En men meende dat Hij de zoon van Jozef, de
timmerman, was" wordt duidelijk bewezen, dat de nauwelijks dertigjarige
'Hij' niet als God maar als mens met prediken begon; want de God in Hem
verhield zich tot de nauwelijks dertigjarige timmermanszoon zoals zich de
innerlijke geest verhoudt tot elk mens. Deze moet eerst door overeenkomstige uiterlijke
werkzaamheid, die voortkomt uit de liefde, worden gewekt, tot hij dan pas als
een eigenmachtig zelfstandig wezen handelend optreedt.
9. Deze nauwelijks dertigjarige zoon van de timmerman
Jozef naar men meende, begon dus Zijn predikambt geheel als mens en
geenszins als God. De Godheid trad in Hem slechts bij bepaalde gelegenheden
daadwerkelijk naar voren als Hij als mens doorzijn daden deze Godheid in zich
vrijmaakte, maar als er geen daden nodig waren kwam de Godheid niet naar
voren.
10. Vraag: Hoe kon deze nauwelijks dertigjarige mens als
leraar beginnen, waarvoor men toch noodzakelijkerwijs zeer geleerd moet zijn,
wat veel studie en een grote belezenheid veronderstelt? Waar kwam deze wijsheid
vandaan?
11. "Want we kennen Hem immers? Hij is de zoon van
de timmerman en we hebben Hem het beroep van Zijn vader vaak genoeg zien
uitoefenen. We weten dat Hij nooit scholen heeft bezocht; ook kunnen we ons
niet herinneren dat Hij het boek wel eens ter hand nam en daarin las. Hij was
tot nu toe een gewone handwerksman, en zie, nu is Hij een leermeester en Zijn
leer is stichtelijk en vol diepe wijsheid, ofschoon voor het overige nog
duidelijk de timmerman in Hem te herkennen is. Hoe lang is het eigenlijk
geleden, dat Hij met zijn broers een ezelsstal voor ons bouwde? Kijk maar eens
naar Zijn vereelte handen, echte timmermanshanden en ziedaar, nu is Hij een
leermeester en zelfs profeet zonder dat Hij ooit de profetenschool van de
Esseeërs ook maar van binnen gezien heeft. Hoe zullen we dit opvatten?"
12. Kijk, dit is een woordelijk verslag van de getuigenis
die over de timmermanszoon in Kapernaüm* (* Lorber: Kapharnaüm) werd gegeven!
Uit deze getuigenis blijkt duidelijk, dat zo van buitenaf niet zoveel van de
Godheid was te zien aan deze nauwelijks dertigjarige timmerman; want anders had
men toch wel een andere getuigenis over Hem gegeven.
13. Waarvandaan haalde deze geheel zuivere mens dan Zijn
leraarsbekwaamheid, daar Hij noch veel gelezen, noch gestudeerd had? Deze mens
had Zijn geschiktheid tot leermeester alleen te danken aan zijn optreden.
14. Zijn handelen kwam alleen maar voort uit Zijn
aanhoudend grote liefde voor het goddelijke en dus ook uit Zijn liefde tot de
naaste. Elke handeling was een otter aan God en Hij handelde zo dat Hij
daarbij nooit Zijn voordeel, maar alleen dat van Zijn naasten voor ogen had.
Daarbij wijdde Hij elke dag drie uur aan algehele rust in God.
15. De in alle volheid in Hem sluimerende Godheid
wekte Hij zo steeds meer in Zich op en maakte die, al naar de wijze waarop
en de mate waarin Hij handelde, aan zich schatplichtig. En toen Hij, zoals
gezegd, amper zijn dertigste jaar bereikt had, was de Godheid in Hem tot in die
mate ontwaakt, dat Hij door haar geest van wijsheid een zodanig verheven
vermogen had verkregen, dat hij het bekende 'predikambt' waartoe Hij was
geroepen, kon beginnen.
16. Na deze inleiding vraag Ik u, of u het in deze tekst
zo sterk schitterende licht al ziet? Ja, u ziet het al en u ziet ook waar het
naar toe gaat, en daarom zullen wij de nabeschouwing ook kort maken, om de zaak
niet overbodig uit te breiden.
17. Hoe moet derhalve het nawoord luiden? Welnu, heel
kort aldus: "Ga heen en doe hetzelfde!"
18. Denk niet dat men alleen maar door veel lezen en
studeren een goddelijke geest in zich kan opwekken; eerder doodt men hem
daardoor en draagt hem dan als een lijk naar het graf. Handel daarom volgens de
grondregels van het leven, dan wordt je geest levend en zal alles in zich
vinden, wat je anders door het lezen van duizend boeken zeker niet gevonden zou
hebben!
19. Als de geest echter levend is, dan kun je ook lezen
en je zult dan door het lezen of door het horen naar Mijn woord vruchten
verzamelen, die een levende kern en vaste bodem hebben. Maar zonder een
voorafgegane verwekking van de geest oogst je slechts lege bolsters van de
vrucht, waarin geen levende kern aanwezig is; want de levende kern is het
innerlijk, levend geestelijk begrijpen.
20. Waar moet dat dan vandaan komen, als de geest niet
van te voren vrij en levend gemaakt wordt? Het lichaam is een uiterlijk
omhulsel, dat afvalt en vergaat; de ziel is de voeding en het lichaam van de
geest. Als je echter alleen maar leest om de uiterlijke natuurlijke kennis te
verrijken, wat moet er dan van de geest worden, die nog niet in voldoende mate
actief in het leven is, en daarom niet elk gelezen woord dadelijk met zijn
levende geestelijke kennis tegemoet treedt en het van buiten komende verhuld
gelezen woord met zij n levende kern vervult en het daardoor pas levend en
effectief maakt.
21. Daarom geldt hier dealoude grondstelling: We est niet
alleen hoorders van Mijn woord, maar handelt er ook naar, dan pas zal het
Goddelijke erin je levend bewust worden!
22. Ik denk dat dit wel duidelijk is; maar omdat de mens,
zoals al vaker gezegd, nooit genoeg licht heeft, willen we ons nog eens naar
een door u gekozen centraalzon begeven.
Hoofdstuk 9
"En toen het avond was geworden, kwam Hij met de
twaalf".
(Marcus 14:17)
4 januari 1844 's avonds
1. Geef maar weer een tekst aan en
we zullen zien, hoe hij in onze zaak past!
2. "En toen het avond was
geworden, kwam Hij met de twaalf".
3. We hebben dus de tekst voor ons
liggen en Ik moet weer de oude opmerking maken dat u nog steeds geen tekst hebt
kunnen vinden, die voor ons niet uitermate geschikt zou zij n. De genoemde
tekst schijnt zo naar het uiterlijk geoordeeld met onze zaak niet zo'n grote
overeenkomst te vertonen, maar dat is niet het geval; hij staat integendeel met
onze zaak in zeer nauwe betrekking en had u hem niet gekozen, dan zou Ik het
hebben gedaan!
4. "Toen het avond was, kwam
Hij met de twaalf".
5. Wie kwam? De Heer van eeuwigheid
kwam.
6. Wanneer dan? 's Avonds.
7. En waar ging Hij heen? - In de
door Zijn discipelen klaargemaakte eetzaal.
8. Met wie? - Met de twaalf
apostelen die Hij had uitgekozen. 9. Wat deed Hij dan in de eetzaal? - Hij
hield een avondmaal, waaraan sommigen zich verzadigden en sommigen zich
ergerden; en ook werd op diezelfde avond de verrader aangeduid tijdens het avondmaal.
10. Hier zie je het volledige beeld
voor je en het belang ervan is gemakkelijk te begrijpen.
11. Wat betekent de avond? Dat is
een halflichte toestand van de dag, waarbij het licht geleidelijk verdwijnt, zo
lang, tot eindelijk geen werking van zonnestralen meer te ontdekken valt.
12. Wanneer is het bij de mens zo'n
avond? - Zeker, als men het namelijk van de geestelijke kant beziet, dan, als
hij al heel veel heeft gelezen en bestudeerd, welk vele lezen en bestuderen
lijkt op het de gehele dag gestadig invallen van de zonnestralen. Daar echter
deze zonnestralen in hun verschijning van natuurlijke aard zijn, zijn ook de
lees - en studeerstralen natuurlijk. Maar de zon gaat aan het eind van de dag
onder en dan wordt het al gauw daarna avond en uiteindelijk ook nacht.
13. Zo gaat het ook met het lees - en studeerlicht. De
lezende en studerende wordt moe en verdrietig, omdat hij door al zijn lezen en
studeren zijn innerlijk licht niet kon vergroten, evenmin als het licht van de
zon niet vermeerderd kan worden, maar steeds in zijn gelijkmatige verhouding
hetzelfde blijft. In de zomer is het sterker en in de winter zwakker en het
neemt altijd in gelijke verhouding toe en af. Zo is het ochtendlicht ook
zwakker; tot tegen de middag neemt het toe, en tegen de avond wordt het weer
zwakker.
14. Precies zo gaat het met de uiterlijke lees - en
studievorming van de mens. Als hij in een goed voorziene bibliotheek begint te
lezen en te studeren, dan is dat voor hem de lees - en studeerochtend.
15. Als hij zich in de loop van vele jaren zijn ogen stuk
heeft gelezen, en al van mening is dat hij Salomos wijsheid in pacht heeft,
dan is het bij hem middag, of ook wel zomer.
16. Hij leest en studeert dan verder, vindt echter helaas
niets nieuws meer, maar stuit alleen op hem reeds bekende ideeën. Daardoor
wordt hij vermoeid, omdat hij ten eerste geen nieuwe verkwikkende voeding meer
kan krijgen en ten tweede vindt hij bij al die verdere lees - en
studeerpartijen helemaal geen bewijs voor de door hem aangehangen theorieën,
maar niet zelden de grootste weerleggingen van al datgene, dat hij zich met
zoveel ijver en moeite heeft eigen gemaakt.
17. Niet zelden wordt zijn als echt vermeende goud tot
lood, en als hij dit weinig waardevolle metaal in plaats van het goud in
zichzelf heeft herkend, dan wordt hij boos en mismoedig, verliest alle grond
onder de voeten en voelt zich tenslotte als een wandelaar op een berg, wanneer
dichte nevels hem hebben omsloten.
18. Kijk, deze toestand is de avond van de mens;
gewoonlijk zegt men: "Als bij de mens alles tegenloopt, komt hij tot het
kruis!" - wat weliswaar beter is dan wanneer men zou moeten zeggen:
"Het kruis komt over hem".
19. Dus in zijn nood begint de mens dan te denken, of
misschien de leer van Christus toch wel iets bevat en deze gedachte wordt
uitgedrukt in de tekst: "En Hij, de Heer namelijk, kwam daar 's avonds met
de twaalf". Want de Heer wordt hier voor degenen die gekweld worden, als
de stichter van de leer, en de twaalf als de leer zelf beschouwd.
20.
Waarheen gaat Hij dan met de twaalf? Naar de zaal die van spijs en drank is
voorzien!
21. Wie is deze zaal? De mens zelf in zijn avond. Want
hij heeft veel spijs en drank in zich. Maar omdat Degene, voor wie deze spijs
bereid of bedoeld is, er niet is, staan de spijzen daar zolang totdat Degene
komt, die de spijzen zegenen wil en daarna genieten: want zonder consument
staat de spijs daar vergeefs en heeft geen waarde.
22. Evenzo heeft ook alle wetenschap en belezenheid geen
waarde en de mens heeft tevergeefs zijn geestelijke eetzaal en tafel daarvan
voorzien, als Degene niet aanwezig is, die deze spijzen moet zegenen, verteren
en omzetten in een sap, dat de geest opwekt.
23. De Heer komt 's avonds met de twaalf, of de stichter
met Zijn leer. Hij gaat de zaal binnen, zet Zich aan tafel, zegent en verteert
de spijs. Omdat de spijs echter van natuurlijke aard is, daarom is zijn
werking gelijk aan die van dat Avondmaal, waarbij de Heer een waar, levend
Avondmaal houdt in de werken der liefde waaraan zich dan veel discipelen
ergeren en zeggen: "Wat is dat voor een harde leer! Wie kan dat geloven en
navolgen?" De discipelen gaan daarna weg en weldra wordt de verrader
aangewezen.
24. Wie zijn dan de discipelen die zich ergeren en
weggaan? Dat zijn de verkeerde gevolgtrekkingen uit al het gelezene en bestudeerde.
Deze worden als in strijd met de grondslagen van de Christelijke leer
voorgesteld; daarna volgt al gauw een algemeen protest dat als volgt luidt:
"Een leer, die zo vol tegenspraken is, kan onmogelijk van goddelijke
oorsprong zijn; dus is ze slechts een oppervlakkig, tijdelijk produkt van
wetenschappelijk onontwikkelde en daardoor inconsequente mensen, die in een of
andere ruwe voortijd langs de weg van het eclecticisme'* (,Eclecticisme = het
uit verschillende denkvormen van anderen iets overnemen, wat het beste lijkt.)
moeizaam iets samengeraapt hebben, om de arme mensheid daardoor aan zich te
binden.
25. Daardoor wordt, zoals u pleegt te zeggen, het kind
met het badwater weggegooid, of de verrader wordt aangewezen, verwijdert zich
dan al gauw en doet datgene wat van hem was gezegd: Hij levert het levende aan
de dood over en gaat daarbij zelf te gronde en dat is dan de op de avond
gevolgde nacht, of nu is alles dood in de mens.
26. En zo kom Ik in ernst 's avonds met de twaalf naar
iedereen toe, vind dan de eetzaal bezet en de tafel vol spijzen, maar dat zijn
louter natuurlijke spijzen. Verteer Ik deze ook, of keur Ik ze goed onder
voorwaarde dat men deze spijzen in daadwerkelijke liefdesspijzen moet
omzetten, zeggende, dat men dit tot Mijn gedachtenis of in Mijn naam en niet
ter wille van zichzelf voor zijn eigen eer en lof zal doen, dan beginnen de
discipelen zich te ergeren en zijn ze Mij niet meer genegen; Judas is al gauw
ontmaskerd en het duurt niet lang meer, tot Mij langs de weg van een dergelijk
verraad Mijn doodsvonnis wordt bekendgemaakt.
27. Wacht daarom de avond niet af, maar roep Mij liever
's morgens als je nog heel krachtig en tot opnemen in staat bent, en dan zal
Ik bij u komen en tot u zeggen: Loop niet teveel rond in de stralen van de zon,
die vermoeien u en maken dat u niet meer tot werken in staat bent, maar
versterk u onder de koele schaduw van de levensboom, opdat u de hele dag
energiek blijft! En kom Ik dan ook 's avonds naar u toe, dan zult u me zeker
herkennen en als Ik dan zal vragen: "Hoe staat het met uw eetzaal, hebt u
misschien iets te eten, hebt u ook honger?" Dan zult u Mij weliswaar
slechts een geringe en schamele etensvoorraad kunnen tonen, maar Ik zal hem
zegenen en zal Mij samen met u aan tafel zetten, waar geen verrader meer op Me
wacht, of: de weinige kennis die u hebt, zal Ik tot centraalzonnen vergroten,
opdat u daaruit het licht in eindeloze overvloed kunt putten.
28. Ik geloof dat de tekst: "En Hij kwam daar 's
avonds met de twaalf. . . " hier wel overduidelijk en helder voor ieders
ogen zal staan en dat de zaak heel uitputtend bekeken werd. Maar desalniettemin
wil Ik aan Mijn vrijgevigheid nog geen grens stellen.
Hoofdstuk 10.
"Hij kwam tot Zijn eigendom, en de Zijnen namen Hem
niet aan".
(Johannes 1:11)
"Pilatus antwoordde: Wat ik heb geschreven, heb ik
geschreven".
(Johannes 19:22)
8 januari 1844 s avonds
1. U
kunt, als tevoren, weer een tekst kiezen; doe dat dus vrij! 2. "Hij kwam
tot Zijn eigendom, en de Zijnen namen Hem niet aan". "Pilatus
antwoordde: Wat ik heb geschreven, heb ik geschreven!"
3. De
teksten zijn heel goed gekozen en kenmerken de zaak meteen al, zoals u pleegt
te zeggen, op een haar nauwkeurig.
4. Wie kwam tot zijn eigendom, en de zijnen namen hem
niet aan? Wie die 'Hij' is, zal hopelijk bekend zijn: Zijn eigendom zijn de
mensen, zoals ze zouden moeten zijn in de door Mij geschapen orde, namelijk
liefdevol tegenover hun broeders en vol ernstige liefde tegenover God hun
Schepper.
5. "Maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen"
- De zijnen zijn diegenen, die Hij vanaf het begin merendeels voor Zich had
opgevoed en aan wie Hij altijd leraren en profeten gestuurd heeft en die Hij
altijd wonderbaarlijk heeft geleid.
6. Waarom namen ze hem dan niet aan? - Omdat Hij ze de
ware weg van de daadwerkelijke liefde, die tot het eeuwig leven voert, leerde;
de zijnen waren echter vrienden van de traagheid, vrienden van het goede leven
en vrienden van de macht en pracht en die kan zich niet verenigen met de leer
van de deemoed en van de daadwerkelijke liefde.
7. Ze zeiden: "We hebben Mozes en de profeten, die
we lezen; wat h ebben we dan nog meer nodig? Wat hebben we van jou nodig die de
Sabbat schendt, en die Mozes en de profeten gering acht, daar je hun geboden
niet onderhoudt? Is het niet genoeg, dat we de Schrift lezen en bestuderen en
ellenlange verklaringen daarover schrijven? Wat wil je dat we voor andere
handelingen zullen verrichten om God waardiger te zijn?
8. Is God niet een Geest, Wiens Wezen men niet in beeld
kan of mag brengen? Hoe zou men deze wel waardiger kunnen eren en prijzen, dan
wanneer men Zijn woord, dat Hij door Mozes en de profeten heeft gesproken,
voortdurend van begin tot eind leest en het zichzelf en anderen uitlegt, opdat
God in Zijn wil steeds duidelijker wordt begrepen?
9. Wat doe je uit jezelf? We hebben Abraham als vader en
we hebben Mozes en de profeten. Ben jij dan meer dan deze? Wat wil jij ons
leren, dat zij ons al niet geleerd hebben?
10. Wat is de menselijke daad van liefde tegenover God?
Ze is niets dan een ijdele gedachte. De mens kan niets doen. Want in God alleen
woont alle energie. Dus je bent een valse leraar en een valse profeet en een
volksopruier!
11. We hebben de Schrift van A tot Z in het hoofd, is dat
niet genoeg? Of zouden we misschien de Schrift niet moeten bestuderen en
daardoor de heilige gave gering achten, die ons de Heer God Zebaoth door Mozes
en de profeten heeft doen toekomen?
12. Je bent iemand die de goddelijke wil weerstreeft en
zich toch voor een leraar en profeet van God uitgeeft. Staat er echter niet
geschreven, dat elke valse profeet en tovenaar met de vuurdood bestraft zal
worden?
13. Deze gewone timmermanszoon, die nauwelijks kan lezen en mogelijk
evenmin in staat is zijn naam te schrijven, waagt het ons oude schriftgeleerden
een leer op te leggen, die lijnrecht tegenover de leer van Mozes staat!"
14. Zie, dat zijn heel veel antwoorden, volgens welke
Degene, die bij de Zijnen was gekomen, niet door de Zijnen werd opgenomen.
15. Waarom?
Omdat de Zijnen Hem, zoals het ook staat geschreven, niet hebben gekend.
16.
Waarom herkenden ze Hem niet? Omdat ze alleen maar louter lezers en uit het
hoofd leerders, maar geen daders van Gods woord waren.
17. Op
dezelfde wijze kom Ik ook nu voortdurend tot Mijn eigendom, maar de Mijnen
willen Mij niet opnemen en erkennen, dat Ik het ben!
18. Waarom willen ze dat dan niet? Omdat hun ook, zelfs
in het beste geval, het lezen en horen en ook het aangapen van Mijn werken
liever is dan een kleine daad volgens Mijn woord. Maar daarom wordt ook de
geest in Mijn eigendom, dat het hart is, niet levend en kent deze Mij niet,
omdat de Mijnen Mij niet in de levende daad willen opnemen.
19. Ik zeg echter: "Al deze schriftgeleerden zullen
eens zeggen: 'Heer, Heer!, we hebben toch in Uw naam geprofeteerd, gepredikt en
onderwezen!"
20. Ik zal echter tegen hen zeggen: "Ga weg van Mij,
Ik heb u nooit gekend! Ga maar naar degene, die u tot leraren en wijzen heeft
aangesteld, opdat u uw loon krijgt! Ik kwam wel naar u toe en heb aan de deur
van Mijn eigendom geklopt, maar niemand van u zei: 'Kom binnen en maak onze
geest levend, opdat we actief en sterk worden volgens Uw woord!' U neemt
genoegen met de schatten in uw hoofd, maar Mijn voorraadschuren in uw hart hebt
u leeg gelaten en u hebt alles wat van Mij was voor uzelf gebruikt. Daarom
mag u nu 'Heer, Heer!' roepen, zoveel u maar wilt, maar dan zal Ik u toch niet
herkennen; want de Mijnen herken Ik aan Mijn eigendom dat in hen is. Maar u
hebt geen eigendom van Mij in u, daarom kan ik u ook niet herkennen!"
21. Pilatus beleed Mij ook op deze manier: Hij liet eerst
de Levende geselen en aan het kruis slaan en bevestigde daarna zijn bekentenis
boven deze smadelijk gedode. Zijn bekentenis staat geschreven boven het hoofd
van de Gekruisigde tot getuigenis voor allen die de belijdenis van God wel in
hun hoofd, maar niet in hun hart dragen. Op hun voorhoofd staat wel geschreven:
Jezus Nazarenus, Rex Judaeorum, en ze houden ook vast aan dit opschrift, dat
zoveel wil zeggen als 'Heer, Heer!'; maar in hun hart is geen opschrift, dat
zou moeten zeggen: "O Heer, wees mij, arme zondaar genadig en
barmhartig!" "Het Onze Vader" is in het hoofd; maar "Lieve
Vader" is niet in het hart.
22. Pilatus bleef wel bij zijn opschrift en wilde niets
anders erop zetten, want hij zei zelf: "Wat geschreven is, is
geschreven!" Waarom bewees hij echter aan de levende niet dezelfde eer als
later aan de dode?
23. De reden is dezelfde als die, waarom ook alle
geleerden liever bij die redeneringen blijven die in hun hoofd zij n ontstaan,
en bij de daaruit volgende dode verering, dan ook maar op de kleinste daad van
de levende ware liefde te willen ingaan. Want ze zijn mensen van de schemering,
die het volgende geloven of veeleer van mening zijn: "Zit er iets waars in
deze zaak, dan willen we door onze bekentenis haar niet in de weg staan; is er
echter niets waars bij, dan hebben we er ook niets bij verloren. Want bewijst
men iemand die een hoge positie gaat bekleden eer, dan wint men erbij als hij
die krijgt, en verliest niets als hij die positie niet krijgt.
24. Daarom dacht Pilatus ook: "Is de gekruisigde een
hoger wezen, dan heb ik hem mijn eer betuigd, is hij het echter niet, dan ben
ik ook gerechtvaardigd, want in dat geval dient mijn opschrijft als een
ambtelijk spotschrift, waaruit iedereen kan zien, waarom deze hier werd
gekruisigd.
25. Denkt u, dat bij Mij de eerste reden zal gelden, als
de tweede zeer bedenkelijk is?
Ik zeg u:
Daar zal het vooral op neer komen, dat degenen die zo 'Heer, Heer!' tegen Mij
roepen, zeker niet door Mij gehoord, gekend en aangenomen worden. Want het
verstandelijk geloof zal niemand het eeuwige leven ook maar een stap naderbij
brengen: want wie tot Mij wil komen, die moet Mij eerst door de levende
liefde in zich opnemen, en zijn eigen liefde tot Mij zal het hem zeggen, dat Ik
ben en tot hem zal komen en hem het eeuwige leven zal geven.
26.
Niemand kan echter datgene wat niet bestaat liefhebben. Maarwel kan hij in zij
n hoofd allerlei drogbeelden over al wat niet zou bestaan opstellen, en dus ook
Mij Zelf daarbij betrekken. Maar daar ben Ik niet en daar zal ook nooit iemand
Mij vinden en zo zal ook nooit iemand tot de levende overtuiging van Mij en van
het eeuwige leven komen: want dan zou Ik dood onder het opschrift van Pilatus
hangen!
27. Slechts wie naar Mijn woorden zal handelen, die
zal aan Mijn graf, waar hij de dode zocht, met de vlam van zijn hart de
Opgestane en de eeuwig Levende vinden!
28. Ik geloof dat ook dit weer duidelijk zal zijn; daarom
volgende keer nog een centraalzon.
Hoofdstuk 11.
"Hij nu wierp zijn kleed af, sprong op, en kwam bij
Jezus".
(Markus 10:50)
9 januari 1844 's avonds
1.
Als u hebt gekozen, schrijf de gekozen tekst dan maar
vlug op.
2.
"Hij (Bartimeüs) nu, wierp zijn kleed af, sprong op
en kwam bij Jezus".
3. U hebt een buitengewoon passende tekst gekozen; deze
tekst moest allen die blind in deze wereld staan tot een machtige leidraad
dienen, opdat ze zouden doen wat deze blinde heeft gedaan, om het ware licht
voor het oog van de geest te verkrijgen.
4. Waarom wierp de blinde het kleed weg? Hij had ook wel
met zijn kleed aan naar de Heer kunnen toesnellen, toen Deze hem had geroepen.
De blinde was verstandig, hij wist en berekende het ook, dat de zware mantel
bij het snel naar de Heer toelopen hem zou hinderen. Daarom wierp hij het zware
kledingstuk vlug weg en ontdeed zich zo van het obstakel, dat zijn lopen zou
hebben gehinderd. En het voordeel was, dat hij daardoor des te sneller bij de
Heer kwam en van Hem het licht in zijn ogen terugkreeg.
5. Wie is dan eigenlijk deze blinde? Deze blinde is de
geleerde wereldmens, die echter de goede zelfkennis heeft, dat hij zich van
zijn blindheid bewust is en ook is het goed dat hij weet wie hem van zijn
blindheid genezen kan.
6. Er zitten veel van die blinden langs de wegen en ook
velen tasten op allerlei plaatsen rond. Maar die aan de weg zitten, slapen in,
helemaal bedwelmd door de opiumdrank van hun geleerdheid en dromen dan zo,
alsof ze konden zien. Ze weten in de verdoving van hun geleerde droom niet
wanneer de Heer hen op de weg voorbijgaat, en ze weten ook niet dat ze blind
zijn; daarom roepen ze ook niet: 'Zoon van David, help mij!'
7. Anderen echter, die op alle mogelijke plaatsen rondtasten
en zo half en half Diegene zoeken, die hun ziende zou kunnen maken, verwijderen
zich van de weg; en als de zoon van David langs komt, zijn ze er niet en
verzuimen door hun domme gezoek het ogenblik, waarop de zoon van David zich op
de weg naar Jericho bevindt: daarom roepen ze ook niet, maar verblijven in hun
blindheid.
8. Wat is deze weg dan? Deze 'weg' is het pad door deze
wereld, waarop men beproefd wordt; en 'Jericho' is de uiteindelijke verzamelplaats
voor diegenen, die deze weg hebben afgelegd of, met andere woorden: het is
allereerst de wereld der geesten.
9. Onze blinde was niet bang voor de hem dreigende
discipelen, want hij wist heel goed, dat de Heer machtiger en barmhartiger
is dan Zijn discipelen, die hem hadden bedreigd; daarom verhoorde de Heer
hem ook en toen Hij hem riep, wierp hij zelfs de laatste belemmering van zich
af, namelijk zij n mantel, om zo snel en zeker mogelijk Diegene die hem
geroepen had, te bereiken.
10. Deze blinde is dus een goed voorbeeld en Ik zeg u:
Doe evenzo, want u bent ook blinden langs de weg. Wacht met ongeduld langs de
weg op de Heer en als Hij voorbijtrekt, laat je dan niet afschrikken door de
wereld, maar roep Hem in je hart toe of Hij Zich over u wil erbarmen en u het
licht van het eeuwige leven wil geven. En waarlijk, Hij zal zich over u
erbarmen en zal u geven waarom u Hem hebt geroepen!
11. De blinde wierp zijn kleed weg. Wat is dat
kledingstuk? Het is de wereld en ook alle belezenheid en geleerdheid van het
uiterlijke verstand. Werp deze weg, opdat ze je niet hinderen in het komen tot
Mij, want Ik roep u immers dagelijks.
12. Maar zou het verstandig van de blinde geweest zijn,
als hij, toen Ik hem had geroepen, zich met nog meer mantels had ingepantserd?
Waarlijk, die hadden hem tenslotte zo bezwaard, dat hij zich niet van de grond
zou hebben kunnen oprichten en dan met een paar vlugge schreden naar Diegene
had kunnen toesnellen, Die hem had geroepen.
13. Maar als Ik u elke dag roep, zoals Ik de blinde heb
geroepen, zou het dan verstandig zijn, als u zich daarvoor met alle mogelijke
jassen en mantels van wereldse geleerdheid zou willen bekleden? Dat zou zeker
de grootste dwaasheid zijn. Gooi liever alles weg en snel in uw hart naar Mij
toe en Ik zal u de ogen openen en u ziende maken en levend in de geest, zodat
u dan met één blik meer kunt uitrichten dan wanneer u in uw blindheid duizenden
jaren rond zou tasten!
14. Wat helpt een blinde zijn gefantaseerde licht in de
ogen in zijn droom? Als hij ontwaakt dan is hij toch blind en blinder dan ooit
tevoren.
15. Wat voor nut heeft een kledingstuk van zware
geleerdheid en wijsheid? Het bezwaart hem, want hij kan zich nooit oprichten
als hij wordt geroepen om het levende licht te ontvangen.
16. De geest van de mens heeft bovendien alles al in
zich: hij hoeft alleen maar zijn ogen open te doen om het eindeloze wonder van
het leven in zichzelf te zien.
17. Maar wat wint de geest daardoor, als de mens met
louter dode hulzen en schaduwen zijn geheugen en verstand aanvult? Niets - maar
hij verliest er zelfs nog bij en wordt in een chaos van uiterlijke omhulling,
door hulzen en allerlei schaduwen zo ingepantserd, dat hij niet gemakkelijk
ooit tot een vrijheid en nog minder tot het ontvangen van het levende licht in
zijn ogen kan geraken.
18. Veronderstel dat u de hele bijbel uit het hoofd zou
kennen; een ander heeft maar een paar verzen eruit geleerd, maar heeft daar
zijn hele leven streng naar geleefd. Bij deze worden die twee verzen levend en
maken zijn geest vrij; bij u echter is de hele schrift dood, er is ook zelfs
niet één vers levend voor u.
19. Wat is nu beter, die twee leven gevende verzen of de
hele letterkraam van de Heilige Schrift, waarvan niet één enkel vers in het
leven werd opgenomen? Zeker zullen hier de twee leven brengende verzen beter
zijn.
20. Men zal hier misschien zeggen: "Als iemand meer
weet, kan hij ook des te meer in zijn levende werkzaamheid opnemen". Ik
zeg echter: de mens is Mijn werk en daarom weet Ik het best wat goed voor hem
is.
21. Neem bijvoorbeeld een scholier - Ik neem een
voorbeeld uit de muziekwereld - stuur hem dadelijk naar een hele grote school
en laat hem met alle vakken tegelijk beginnen. Wat denkt u dat dan het
resultaat is? Niet veel! Want hij zal moe worden van de grote hoeveelheid en
weldra de hele studie eraan geven.
22. Neem echter een kleine school en begin bij de eerste
toonladder en laat hem deze goed oefenen. Als hij met weinig moeite de eerste
toonladder al heel vlug kan spelen, geeft dat dan niet een beter resultaat dan
wanneer hij met al het werk tegelijk begonnen was?
23. Daarom zeg ik u: Werp het overbodige kledingstuk wegmaak
de school klein, en u zult net zoals de blinde langs de weg des te
gemakkelijker op kunnen staan en met des te vluggere schreden daarheen snellen,
waar Ik u dagelijks, zoals ook nu, roep.
24. Waarlijk, u kunt alle bibliotheken van de wereld aan
elkaar lezen, maar dan zult u voor Mij geen haartje beter zijn en ook niet meer
weten, dan wanneer u nooit iets gelezen had. Waarom dan? Omdat u dat alles moet
laten schieten, als u het licht van Mij wilt ontvangen; want dat is alles niets
anders dan leeg omhulsel en leeg stro, dat voor het vuur bestemd is.
25. Verwijdert u die lege hulzen en dat stro niet uit u,
voordat Mijn vlammend licht van liefde tot u komt, dan zal dit vuur het stro in
vlam zetten en dat zal tot een vertwijfelde brand in u leiden. Gooi toch al die
rommel naar buiten en werp het domme en ijdele kledingstuk weg en als dan
het licht van Mijn vuur in u zal komen, dan zal het geen brand veroorzaken,
maar het zal u dadelijk heerlijk doorwarmen en de hele geest verlichten, - net
zoals ook de blinde op de weg in één ogenblik ziende werd, toen hij tot Mij
kwam.
26. Ik geloof dat dit beeld onmogelijk helderder en
duidelijker gegeven kan worden; maar het moet, zoals ook alle voorgaande, in
het leven opgenomen zijn, als het een levend licht wil afwerpen. Zolang dat
niet het geval is, zult u het wel met instemming lezen en dan zeggen: "Dat
is werkelijk heel mooi!" En Ik kan daarop niets anders zeggen dan: Dat is
werkelijk heel dom van u: want zolang u Mijn levende roep niets anders dan
alleen maar mooi vindt, bouwt u huizen op het zand, en Mijn levend zaad valt
bij u op de weg en wordt gemakkelijk platgetreden en zal dan geen vrucht
voortbrengen.
27. Als u dat echter dadelijk levend in u opneemt en
ernaar handelt, dan bent u verstandig; want dan bouwt u uw huis op de rots en
Mijn zaad valt in goede aarde.
28. Er is Mij weinig aan gelegen of u Mijn woorden
mooi vindt of niet; maar het is heel belangrijk voor Mij, dat u daarnaar handelt:
want niet om bewonderd te worden, maar terwille van uw eigen heil geef ik ze u.
29. Wil dat goed overwegen; want anders zal het u niet
helpen! - Volgende keer nog een centraalzon!
Hoofdstuk 12
"Wees niet bang Paulus, u moet voor de keizer
verschijnen; en zie, God heeft u allen geschonken die met u varen".
(Handelingen 27:24)
10 januari 1844 's avonds
1.
Schrijf maar op wat u hebt!
2. En (de
Engel van God) sprak: "Wees niet bang, Paulus, u moet voor de keizer
verschijnen, en zie, God heeft u allen geschonken die met u varen".
3. U hebt de tekst gekozen - deze keer wel geen
centraalzon, maar een nevenzon; want de centraalzonnen zijn alleen bij de
profeten en de vier evangelisten te vinden, voorzover het de vier evangeliën
betreft. Wat daarbuiten valt heeft meer betrekking op bepaalde historische
gebeurtenissen en heeft minder betrekking op de algemeenheid, maar veel meer op
de beperktere sfeer, waarin het historische deel zich afspeelde.
4. En daarom is de gekozen tekst, ofschoon door een engel
gesproken, een boodschap aan Paulus, die dan ook in zijn geldigheid geheel is
afgesloten en daarom is hij, zoals u gemakkelijk kunt begrijpen geen
centraalzon, maar slechts een neven - of planetaire zon.
5. Maar
desalniettemin bevat hij toch geestelijke betekenis en geeft hij dus ook ver in
de omtrek licht; want het maakt een groot verschil of er een engel namens de
Heer spreekt of handelt, of wanneer de Heer Zelf uit Zichzelf spreekt
of handelt.
6. Het was noodzakelijk hier van tevoren aan te
herinneren, opdat u de woorden van de Heer en de handelingen van de Heer
tegenover die van de engelen en apostelen, op waarde weet te schatten en goed
vermag te onderscheiden. En nu u dit weet, zullen we zien wat en hoeveel van
het algemene licht in de aangehaalde tekst voor onze zaak voorhanden is.
7. "Wees niet bang Paulus", spreekt de engel,
"want je moet voor de keizer verschijnen!" Dat wil zoveel zeggen als:
'Jij, die naar de woorden van de Heer handelt, wees niet bang, want de Heer wil
dat de wereld je in je handelen herkent. En zal de wereld je herkennen, dan zal
ze je navolgen! En in deze navolging bestaat de beloofde schenking van die
mannen, die met Paulus op het schip zijn. Want ze geeft te kennen, dat deze
mannen evenals Paulus zelf, niet alleen toehoorders van Gods woord zullen worden,
maar dat ze er ook naar zullen handelen.
8. Uit deze korte uiteenzetting volgt dan ook duidelijk,
dat de Heer Paulus daardoor niet heeft willen zeggen dat hij aan de keizer
voorgesteld zou worden om een beroemd redenaar of een toneelspelervan hem te
maken, of dat de Heer hem de mannen van het schip niet daarom gegeven had opdat
Paulus redenaars of een toneelgezelschap uit hen zou vormen, die dan onder zijn
leiding misschien voor de Keizer van Rome zou optreden.
9. De Heer heeft dus de scheepsgenoten niet aan Paulus geschonken
terwille van schitterende wereldse doeleinden en heeft ze ook zeker niet tot
lijfeigenen van Paulus gemaakt, maar het geschenk bestond daaruit dat de Heer
de harten van de scheepsgenoten van Paulus verwarmde door een nieuw
aangewakkerd vuur van liefde, waardoor ze de korte leer van Paulus begrepen en
al spoedig volgens deze gingen handelen.
10. Dus het geschenk van de Heer aan Paulus bestond uit de
levende navolging van het voorbeeld van Paulus door zijn scheepsgenoten en
daarom moest Paulus ook niet als een geleerde filosoof of als iemand die goed
van de tongriem gesneden was aan de keizer worden voorgesteld, maar als een
mens die goed handelde en wel met alle scheepslieden als getuige, die door de
krachtdadige wijsheid van Paulus, tot welzijn van Rome zowel als van de keizer,
voor de ondergang werden bewaard.
11. Hieruit kunt u alleen nog des te duidelijker zien dat
het daar, namelijk bij Mij, noch op veel woorden noch op allerlei onbelangrijke
ceremoniële schouwspelen aankomt, maar alleen maar op het ware handelen volgens
Mijn woord, om tot het ware licht te geraken. Want zou het op veel woorden
aankomen, dan had de engel die naar Paulus werd gestuurd wel drie dagen kunnen
praten; maar hij sprak maar weinig, en Paulus deed daarna veel. En dat
was beter dan wanneer de engel veel tot Paulus had gezegd, maar Paulus heel
weinig had gedaan.
12. Bij Mij gaat het niet zo toe als bij uw advocaten in
de wereld, die veel schrijven en ook veel spreken en als dan tenslotte veel
geschreven en gesproken is, dan komt daar tenslotte voor de cliënt een
bespottelijk klein resultaat uit.
13. En bij Mij gaat het ook niet zo als bij de predikers
in de wereld, die vanaf de kansel wel een heel uur lang luid van alles staan te
verkondigen; als de preek ten einde is, dalen ze zelfs zo van de kansel, dat ze
daarna zelfs niet met één vinger datgene daadwerkelijk aanroeren, waarover ze
gepreekt hebben, en negen tiende van de toehoorders gaat het bedehuis uit
zonder ook maar drie woorden van de hele preek te hebben gehoord, en één tiende
van de toehoorders, die wel wat van de preek opgestoken heeft, zegt aan het
eind: "Vandaag heeft hij weer heel mooi gepreekt!"
14. Als hem echter enkele schreden buiten de kerk een
arm, behoeftig mens tegemoet komt en om een aalmoes vraagt, dan krijgt die als
resultaat van zo'n mooie preek, als het goed gaat, wel een koperen geldstuk,
dat de gever niet zelden geïrriteerd met veel moeite uit een beurs vol betere
geldstukken tevoorschijn haalt; of de aangesprokene zegt tegen de arme, die om
een aalmoes vraagt: "God zal je helpen! Een volgende keer; Vandaag heb ik
geen kleingeld bij me!"
15. Kijk, uit deze uit het leven gegrepen voorbeelden zal
toch wel duidelijk genoeg blijken hoe schandelijk weinig er werd gedaan en
gehandeld na zo'n verbazend lange preek. Zou het niet beter zijn, als de preek
maar uit weinig woorden had bestaan, en dat na die woorden de prediker zelf
zijn toehoorders met een prediking metterdaad, zoals Paulus dat deed, voor zou
gaan, welk voorbeeld dan een groot aantal van zijn toehoorders tot een
gelijkwaardige handeling zou aanzetten, opdat Ik dan ook tot deze prediker zou
kunnen zeggen: Zie, allen die hier in dit huis zijn, heb Ik u geschonken,
omdat u ze door uw daad tot daders van Mijn woord hebt gemaakt.
16. Er staat wel geschreven, dat men iemand weldaden in
stilte moet bewijzen. Dat is ook waar en goed. Als het alleen maar om
ondersteuning gaat, dan moet de daad verborgen blijven; maar als de daad een leer
inhoudt, dan mag haar licht niet onder een korenmaat geplaatst worden,
maar dan is het nodig, dat Paulus aan de keizer wordt voorgesteld. En aan hem,
die leert door de daad, zullen ook diegenen gegeven worden, die hij door zij n
daad heeft opgewekt!
17. Als iemand echter alleen maar door praten anderen tot
een goede daad heeft bewogen, dan blijft het gewoonlijk ook alleen maar bij die
ene daad; en moet er dan een tweede daad geschieden, dan is daarvoor ook weer
een ellenlange redenering nodig, waarvan je in de vele oproepen tot
weldadigheid de meest sprekende voorbeelden vindt.
18. Als in een of andere krant een geprivilegieerde marktschreeuwer,
meestal volgens een ambtelijk verzoek, zulk een oproep tot weldadigheid
plaatst, dan doen velen wel wat, omdat hun naam eventueel ook in de krant
bekend zal worden gemaakt en mogelijk de overheid van zulke weldoeners goede
nota zal nemen - maar werkelijk uit liefde doet niemand iets. En is de oproep
eenmaal voorbij, dan kraait er geen haan meer naar de behoeftigen, waarvoor de
oproep was geplaatst.
19. Zullen zulke weldoeners dan ook nog tot een geschenk
worden voor degene die de oproep gedaan heeft? O neen, die gaan hem zo weinig
aan als u het middelpunt van die zon, die eerder zal vergaan dan dat haar licht
op uw aarde zal aankomen.
20. Ik denk dat het licht van deze 'nevenzon' ook helder
genoeg zal zijn; wie het benut, wordt met een centraalzon beloond. Wij willen
echter, ongeacht haar helderheid, toch weer verder gaan naar een andere
centraalzon!
Hoofdstuk 13
"Want zoals de dagen van Noach, zo zal de komst van
de Zoon des mensen zijn".
(Matth. 24:37)
11 januari 1844 's avonds
1. Schrijf maar op wat u hebt!
2. "Want zoals de dagen van Noach, zo zal de komst
van de Zoon des mensen zijn".
3. U hebt de tekst aangegeven en alweer de goede
getroffen; maar waar het in deze tekst om gaat is maar al te duidelijk, of:
deze centraalzon staat erg dichtbij, zodat het in alle ernst verwonderlijk is,
als u zelf haar niet op het eerste gezicht zou zien des te verwonderlijker,
omdat de tijd van Noach nu al bij na geheel onthuld voor u ligt.
4. U weet, hoe ook in Noachs tijd de volkeren der laagte
allerlei literatuur en wetenschap hebben beoefend. Een u bekende koning van de
laagte was een groot schrijver. Zijn voorbeeld werd door duizenden gevolgd en
in korte tijd was de toenmalige wereld door een onnoemelijke hoeveelheid boeken
en geschriften overspoeld.
5. Hoe meer deze literatuur de overhand kreeg en hoe meer
de mensen gingen lezen en studeren, des te kouder werden zij in hun harten, -
maar tegelijk ook werden ze geraffineerder in het uitvinden van alle denkbare
boosheid.
6. Men begon de mensen door de politiek te vangen, en
weldra schuwde men geen enkel middel meer, al was het nog zo ten hemel
schreiend, om daardoor een of ander ijdel, zelfzuchtig doel, dat men zich
gesteld had, te bereiken. Tenslotte kwam het zo ver, dat men de mensen alleen
naar hun goud ging waarderen; wie dat niet bezat, werd als slaaf, ja gewoonweg
als lastdier gebruikt, en men ging zo ver met deze gruwelijke toestanden, dat
Mijn geduld tenslotte geheel op was en Ik de aarde alleen door een algemeen
gericht voor de ondergang kon behoeden.
7. Zo stonden de zaken in Noachs tijd, wat u redelijk
bekend is. Maar hoe staan ze nu?
8. Ik heb u al enige tijd geleden in de zgn. 'Twaalf
Uren'* (* 'Die Zwölf Stunden' is een reeds eerder door Lorber ontvangen
geschrift.) getoond hoe de zaken staan. Als Ik u nu weer opnieuw zo'n onthulling
zou doen, dan zou u grote vooruitgang in de wereldpolitiek en in de wreedheid
ontdekken, en Ik zeg u: er is niet veel meer voor nodig om u weer opnieuw
geheel in de tijd van Noach te bevinden, waar men tenslotte zelfs glazen huizen
moest bouwen, opdat de mannen van de zeer geraffineerde politiek altijd zonder
veel moeite konden gadeslaan wat de onderdanen deden.
9. Maar er zijn geen glazen huizen nodig - de geheime
politiek is ook in uw tijd zo ver gevorderd, dat ze geen middel onbeproefd laat
om daardoor haar heerszuchtig doel te bereiken.
Zou u
zijn ingewijd in de geheimen van zo menige staat, waarlijk, u zou zo hard
mogelijk roepen: "Heer, sla toch eens toe! Want in de diepste hel kan het
toch niet erger toegaan dan daar!"
10. Ik wil u echter in zulke geheimen niet inwijden: want
als u slechts een kleine blik werpt op de vruchten, dan kan het u niet ontgaan
heel duidelijk te zien wiens geesteskinderen zulke profeten zijn, die
dergelijke heerlijke vruchten produceren. En wat is de oorzaak van dit alles?
11. Gaan we naar dat koninkrijk, dat door de zee omspoeld
wordt. In dit koninkrijk vindt u bibliotheken en tijdschriften in zulke grote
hoeveelheden, dat men met deze bladen Europa en Azië drie keer zou kunnen
bedekken en nergens wordt zoveel gelezen als in dit koninkrijk; maar men vindt
ook niet gemakkelijk ergens een grotere gevoelloosheid en een totale verharding
van het hart, dan juist in dit koninkrijk. Met de grootste onverschilligheid
van de wereld kan daar een door het goud opgeblazen, veelbelezen en geleerde
beroemdheid duizend arme, weeklagende brood - en dakloze mensen voor zijn
paleis de hongerdood zien sterven, zonder in het minst ertoe bewogen te worden,
ook maar één van de vele stervenden een stuk brood aan te bieden.
12. Vraag: Is dat niet een heerlijke vrucht van grote
belezenheid en niet zelden van diepe mathematische en mechanische wijsheid?
13. Is het niet heerlijk, als men door dergelijke
mathematische en mechanische wijsheid werkende machines kan bouwen, waardoor
duizenden arme mensen met één slag brodeloos worden en aan de hongerdood worden
prijsgegeven?
14. Is het niet heerlijk spoorwegen op te richten,
waardoor in de eerste plaats een heleboel voerlui en andere ambachtslieden hun
verdienste kwijtraken en ten tweede juist door het aanleggen van deze prachtige
straten zoveel landerijen van de boeren vernield worden, dat deze weldra tot
de bedelstaf geraken? En wat is er ten derde voor groot nut aan verbonden: dit
bestaat daaruit, dat langs zulke wegen allerlei luxe en daarmee verbonden industrie
des te sneller bevorderd kan worden, opdat de arme mensheid des te vlugger
lichamelijk en geestelijk te gronde wordt gericht en de harten van de rijken zo
snel mogelijk zo hard worden als de straten, waarop ze met elkaar verkeren
krachtens handel, ruil en bedrog.
15. Zijn
dat geen heerlijke vruchten van grote belezenheid en daaruit voortkomende
geleerdheid?
16. Noemt men
niet degene die zijn verstand te gelde weet te maken een schrandere man?
17. Maar
juist omdat het verstand zoveel geld oplevert, is de liefde geheel op de
achtergrond geraakt en het handelen volgens haar kent men bijna niet meer. Want
men heeft immers genoeg machines, die vanuit het verstand zijn ontwikkeld en
werken; waarvoor heeft men dan nog mensenhanden nodig?
18. Want mensenhanden zouden wel eens door hun werk bij
de een of andere grote zakenman liefde tot zijn arbeiders kunnen opwekken. Om
zich niet aan dit gevaar bloot te stellen, laat men maar ijverig machines
fabriceren, want die werken veel sneller en leggen nooit beslag op het hart van
de bezitter, hoogstens zo nu en dan als er toevallig iets aan beschadigd is, op
het verstand, dat het beschadigde zo nodig weer voor het tot stand brengen van
een Minuendo-Lisitatie'*' (" Korting op het loon.) laat repareren.
19. Zeg maar of het bij u niet precies zo toegaat?
20. Het bedelen is verboden; maar het bouwen van machines
wordt met premies beloond. Wat gebeurt er dan later met de armen? Oh, daarvoor
wordt ook gezorgd! Er zijn veel armenhuizen en instellingen voor armenzorg: er
worden inzamelingen gehouden en er worden theatervoorstellingen en bals
gegeven.
Daardoor
is voor de armen wel zo goed gezorgd dat die in de armenhuizen zo ongeveer
gedetineerden worden en de andere, nog vrije armen, krijgen maandelijks zo'n
verbazend bedrag, dat ze daarmee hoogstens eenmaal per dag half genoeg kunnen
eten. Hoeveel zon arme van de armenkas krijgt, hoef Ik u niet te zeggen; dat
weet u hopelijk zelf.
21. Stel naast zo'n bedeling eens de menselijke behoefte
aan en het verbod op bedelen, dan wordt het u zeker wel duidelijk hoe
'voortreffelijk' er voor die armen gezorgd is, die nog het geluk hebben uit een
of ander fonds betaald te worden. Wat blijft er echter voor diegenen over, die
bij de armenzorg nog geen gehoor gevonden hebben?
22. Kijk eens
wat voor heerlijke vruchten van de literatuur, van belezenheid en verstand dat
zijn!
23. Zou
het dan niet beter zijn, minder te lezen en te leren? En dat zou daaruit moeten
bestaan, dat men moet weten wat de plicht van een mens, ja van een Christen is!
24. Zou het, zoals gezegd, niet beter zij n naar zo'n
geringe maar nuttige wetenschap volop te handelen en daardoor de werkelijke
plicht van een mens te vervullen, dan zijn hele leven te lezen en te schrijven,
maar het handelen naar Mij n woord helemaal te vergeten?
25. Ik sprak: "Wees niet alleen hoorders maar ook
daders van Woord!" Waar zijn dan nu degenen die handelen? Zijn het soms de
fabrikanten van machines en luxe? Of zijn het de spoorwegdirecteuren en
ondernemers? Zijn het misschien de industrie baronnen of de eigenaars van de
suikerplantages in Amerika? Of is het misschien de geld -, goud - en
heerszuchtige geestelijkheid? Waarlijk, Ik heb toch ver ziende en scherpe ogen
- en ben genoodzaakt Mij ook nog sterk vergroten de verrekijkers te creëren,
om daarmee degenen die handelen naar Mijn woord op aarde te zoeken. Bij een
triljoenvoudige vergroting lukt het Mij nog slecht; want dan zie Ik nog maar zo
weinig, dat Ik waarlijk nog niet goed onderscheiden kan of het er een
duizendtal, honderd, tien of helemaal geen zijn.
26. Maar daarom heb Ik nu een veel grotere
verrekijker aan het werk! U zult zeker begrijpen wat Ik daarmee wil zeggen,
omdat u zelf een beetje daaraan meewerkt; een hele centraal-zonnenschijf moet
als objectief dienen. Hierdoor wil Ik het aantal mensen dat handelt naar Mijn
woord precies bekijken. Zou dat op de hele aarde nog een tiental zijn, dan wil
Ik Mijn gericht nog duizend jaar opschuiven; zijn het er echter minder dan
tien, dan zal Ik Mijn geduld tot aan een groot algemeen gericht naar het aantal
mensen dat naar Mijn woord handelt beperken - en wel voor elke mens een jaar.
27. Men zal wel zeggen: "Heer, er zijn toch nog heel
veel rechtschapen mensen!" Maar Ik zeg daarop: "Ja, er zijn heel
veel éénhonderdduizendste, één tienduizendste en éénduizendste, ook wel
éénhonderdste mensen die naar Mijn woord handelen. Als Ik ze echter samen
optel, dan komt er nauwelijks één uit!"
28. Hoe dat zo? Wat is de mens die honderdduizenden bezit
en daarvan aan de armen jaarlijks hoogstens één tienduizendste deel van zijn
vermogen geeft en die toch Mijn woord kent, dat Ik tot de rijke jongeling heb
gesproken? Vraag: Is zo iemand meer dan één tienduizendste dader van Mijn
woord? Waarlijk, naar zulke mensen vraag Ik niet; die zie Ik in Mijn
verrekijker ook niet, Ik zie alleen maar de helen!
29. In Noachs tijd had Ik ook zo'n verrekijker opgesteld;
en daar Ik niet meer dan 8 mensen vond, die geheel handelden naar Mijn woord,
liet Ik het gericht uitgaan. Ik vrees nu, dat Ik hij een hedendaagse
beschouwing het aantal uit Noachs tijd niet zal aantreffen, en wel daarom,
omdat de politiek en de industrie deze keer al een veel hogere top heeft
bereikt dan in de tijd van Noach; en wat de alom voorkomende wreedheid betreft,
is Hanoch geen stap verder! Neem de 'Twaalf Uren' maar ter hand en vergelijk!
30. Zo is er nu, evenals het in de tijd van Noach was,
een rijpe vrucht van de literatuur en van grote belezenheid. Daaruit wordt ook
duidelijk, dat het heil van de mensen nooit van veel lezen en veel horen, maar
alleen van het handelen volgens de wet van de liefde afhangt!
31. Ik geloof dat dit ook duidelijk is; maar daarom
volgende keer toch nog een centraalzon, vanwege de vergroting van het objectief
van Mijn verrekijker.
Hoofdstuk 14
"Als ze dan tot u zeggen: Zie, Hij is in de
woestijn, gaat er niet heen. Zie, (Hij is) in de binnenkamers, gelooft het
niet!"
(Matth. 24:26)
"Waar het aas is, daar zullen de gieren zich
verzamelen".
(Matth. 24:28)
12 januari 1844 's avonds
1.
Schrijf maar op wat u hebt!
2.
"Als ze dan tot u zeggen: "Zie, Hij is in de woestijn!", gaat er
niet heen, - "Zie, Hij is in de binnenkamers!", gelooft het niet!""Waar
het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen".
3. U hebt juist weer die teksten gekozen, die datgene,
wat wij voor onze zaak nodig hebben, open en bloot weergeven. Het zou werkelijk
verwonderlijk zijn als u dat zelfs met alleen maar uw verstand niet al op het
eerste gezicht duidelijk zou kunnen zien.
4. Wat is dan een woestijn? Een woestijn is een streek
waarin geen leven heerst. Maar wat is dan een geestelijke woestijn? Zeker niets
anders dan eveneens een veld of een terrein, waarop Ik niet wandel, en waar Ik
dan ook nooit word aangetroffen.
5. Waar is dan dit veld
of deze streek, waar men zo vaak heen gaat om daar de waarheid en de grond van
het leven te vinden? Deze streek en dit
veld is niet anders dan de hele verzamelde literatuur! En daarom zou deze tekst
ook zo kunnen luiden:
6. "Als men tot u zegt: Zie, de
ware wijsheiden de levende waarheid is in de boeken te vinden. Lees ze en u
zult ze vinden!", dan zeg Ik daarop: "Ga niet de woestijn in; want
daar is noch wijsheid noch de innerlijke levende waarheid te vinden!" Maar
Ik spreek: "Ga in liefde naar Mij en naar uw naasten; zoek Mijn rijk in
de daad, dan zal al het andere u in overvloed erbij gegeven worden."
7. Ik denk dat deze tekst geen
verdere verklaring meer nodig heeft, omdat zijn betekenis zo zeer voor de hand
ligt. Even gemakkelijk als de eerste tekst is, is ook de tweede en niemand
moet dan ook geloven, dat Ik in de kamers ben, als men dat van Mij zegt.
8. Wat zijn deze 'kamers' dan? - Kamers zijn in de
natuurlijke zin geheime vertrekken, waaruit niet gemakkelijk iets openbaar
wordt. Gewoonlijk zijn ze de werkplaatsen van min of meer politieke
valsemunterij. Zo heeft ook elk mens een paar hartkamers en hij weet niet wat
daarin plaatsvindt. Nu weten we wel zo ongeveer de natuurlijke betekenis van
een kamer. Zelfs een zogenaamde rommelkamer bevat gewoonlijk voorwerpen, die
niet openlijk getoond worden; en de bezitter van zo'n rommelkamer weet vaak
zelf nauwelijks wat voor onnutte dingen er in haar vergaan en verschimmelen.
9. Wat is dan naar zulk een natuurlijk voorbeeld een
geestelijke kamer? Ik behoef u dat niet uit te leggen, maar Ik zal u enkele van
dergelijke kamers laten zien en dan zult u dadelijk precies weten hoe het
daarmee staat. Deze geestelijke kamers heten: allerlei confessies, sekten,
kloosterachtige verenigingen, conclaven, allerlei mysticismen, concilies,
consistoriën. We hebben er genoeg; want u kunt er zelf nog een heleboel van
dergelijke verenigingen, congregaties en broederschappen bij denken. Die horen er
allemaal bij.
10. Daarom zou de tekst ook zo kunnen luiden: "Als
men u zal zeggen: 'Het Godsrijk, of de levende waarheid, of de zuivere leer van
Christus is in deze of gene confessie of sekte', enz., of: 'Dat is de
alleenzaligmakende kamer!', geloof het dan niet; want de Heer is slechts bij
hen, die Hem in hun hart en werken liefhebben!"
11. Waar twee of drie in Mijn naam of in Mijn liefde (dat
spreekt vanzelf) werkzaam samen zijn, daar ben Ik midden onder hen; maar zeker
niet daar, waar men zich slechts beraadt over wereldse, militaire en geldzaken,
in plaats van over Mijn woord en Mijn liefde, - en niet waar degenen, die zich
Mijn priesters noemen ook vestingen, machinerieën en spoorwegen plannen.
12. Ook hier, denk Ik, is de tekst weer zo duidelijk gegeven,
dat iedereen gemakkelijk begrijpen kan hoe hij precies in onze zaak past, waar
het ook niet voldoende is, dat men alleen maar in het geheim ervan binnengaat
als in een kamer, maar dat men daarnaar moet handelen.
13. Dat is alles waar. We hebben echter
nog een derde tekst. Hoe zullen we deze hier zo inlassen, dat hij ook in onze
zaak past? Dat zal nog gemakkelijker
gaan dan met de twee vorige!
14. "Waar het aas is, daar
zullen de gieren zich verzamelen".
15. Wie is dan wel het 'aas' op deze
wereld, waarvoor men de neus dicht knijpt en walgt als men over dit aas
spreekt? Helaas heb Ik de eer Zelf dit aas te zijn!
16. Wie
zij n dan de weliswaar wat zeldzaam geworden gieren? Dat zijn de weinigen die
Degene die u dit hier verkondigt, van ganser harte liefhebben. Deze
weinigen, die liefhebben, bezitten
een scherp gezicht en een scherpe neus; of ze hebben een diep
levend gevoel en als gevolg daarvan een onbedrieglijk vermogen om te
oordelen, wat bij elkaar genomen het levende geloof is.
17. Waarom verzamelen zich de gieren waar aas is? Omdat
hun instinct hen zegt: "Daar is voor ons levende kost te vinden!"
Daarom vliegen ze er dan ook heen en verzadigen zich overvloedig.
18. Zo weten ook Mijn werkelijke vereerders en degenen
die Mij liefhebben dat Ik het ware brood van het eeuwige leven ben en dit
brood is Mijn liefde; deze genieten ze in volle teugen en ze voeden zich
daarmee voor een leven dat nooit meer van hen afgenomen wordt.
19. Zo weet de hongerige, dat hij eten moet van het ware
brood als hij verzadigd wil worden. Maar wordt hij ook verzadigd, als men hem
in plaats van het brood een kookboek te lezen zou ge ven?
20. Of hoe zou een gier zich voelen, als u hem zou vangen
en dan in een rommelkamer zou vastzetten? Zou hij zich soms verzadigen aan
beschimmelde en vergane voorwerpen? Zeker niet; hij zal daar zwak worden en hij
zal er sterven!
21. Gaat u daarom ook niet in die kamers, waarin een aas
des doods tot stof vergaat, een aas van Beliam, een aas van het heidendom en
van afgoderij, maar vlieg met de gieren op naar omhoog en u merkt gemakkelijk
waar het aas is dat u leven brengt!
22. De hoogte is het zuivere erkennen van Mijn woord, en
het aas is het levende woord waarvan de wereld een afkeer heeft gekregen en
dat het als de pest mijdt, waar ze er maar de lucht van krijgt. Wilt u dat
ervaren, begin dan maar met een werelds mens te spreken over ten eerste de
bijbel en ten tweede over de mogelijkheid van een innerlijk, levend woord uit
Mij, en dan zal hij u in het beste geval rijp vinden voor het gekkenhuis; of
als het wat erger toegaat dan zal hij u dadelijk als staatsgevaarlijke dwazen
bekend maken en u zult dringend uit zijn omgeving weg moeten gaan.
23. Hieruit blijkt toch wel duidelijk wie nu het 'aas' is
en wie de 'gier' en wat de 'woestijn' is en wat de 'kamers'!
24. Gaat
u daarom ook niet de woestijn in, noch in de kamers, maar zoek in de vrijheid
van uw geest het aas, dan zult u het ware leven vinden!
25. Ik geloof dat
dit ook weer duidelijk zal zijn; maar nochtans daarom de volgende keer opnieuw
weer een centraalzon!
"En ze brachten de ezelin en het veulen tot Jezus en
legden hun kleren daarop en Hij ging erop zitten" (Matth. 21:7)
13 januari 1844 's avonds
1.
Schrijf, zoals gewoonlijk, uw tekst maar op!
2.
"En ze brachten de ezelin en het veulen tot Jezus, en legden hun kleren
daarop en Hij ging erop zitten".
3. Kort,
maar goed is de tekst; die kunnen we juist heel goed gebruiken, - want hij
toont in een levendig en overduidelijk beeld wat voor ons van belang is.
4. Ze brachten de ezelin naar Hem
toe, legden hun kleren daar op en pas dan ging de Heer op de ezelin zitten.
5. De ezelin was vastgebonden, toen de discipelen haar
vonden en ze was nog het eigendom van een mens van de wereld. Wat wil dat
zeggen? Dat betekent de gebonden eenvoud, deemoed en liefde, die nog door de
wereld gebonden is, of de geest in de mens, die nog niet werd vrijgemaakt,
ofschoon hij vanwege zijn deemoedige en liefdevolle aard de Heer volledig is
toegewijd en dus zijn hele bestemming in en voor de Heer is. Als de Heer
zo'n geest ziet, stuurt Hij dadelijk Zijn dienaren, opdat die hem vrij maken en
tot de Heer leiden en de wereld heeft dadelijk elk schijnbaar recht en alle
macht over degene verloren tot wie de Heer spreekt: "Ik heb hem
nodig!"
6. Waarom is het echter een ezelin en geen ezel? Omdat
het wijfje hier nog duidelijker de diepste deemoed en de vruchtdragende liefde
aanduidt dan het mannetje.
7. Nu bevindt de ezelin zich bij de Heer; en de
leerlingen bedekken haar met hun kleren. - Dit geeft aan hoe de ware deemoed
en de vruchtbare liefde, zodra ze bij de Heer is gekomen, dadelijk met de ware
wijsheid wordt bekleed. Want kleren betekenen de wijsheid, naar haar nuttig
gebruik. Hoe eenvoudiger ze zijn, een des te hogere graad van wijsheid uit de
Heer geven ze ook aan; want de liefde en de deemoed zonder meer is naakt.
8. Als daarbij nog zeer uitgezochte en prachtige kleren
komen betekent dat, dat de wijsheid groter en sterker is dan de liefde. Daarom
zijn bijvoorbeeld ook de engelgeesten in de wijsheidshemel met de grootste
pracht bekleed; maar de engelgeesten van de hoogste hemel, die pure liefde tot
de Heer zijn, verschijnen zeer eenvoudig gekleed, ja vaak geheel naakt, in het
bijzonder als hun liefde tot de Heer de hoogst mogelijke graad heeft bereikt.
9. Dus ook hier betekenen de eenvoudige kleren van de
leerlingen, waarmee de ezelin was bedekt, de zuivere goddelijke wijsheid en
als zulke vruchtdragende liefde vanuit haar deemoed met zulke zuivere
goddelijke wijsheid wordt bekleed, dan is ze pas volkomen geschikt om de Heer
te ontvangen en te dragen en is dan ook geheel één met de Heer.
10. Zulke vruchtbare liefde, met de wijsheid bekleed,
draagt de Heer; de Heer leidt ze echter Zelf, zodat ze onmogelijk een of andere
misstap kan maken en de rit gaat dan regelrecht op de stad van God af, die het
eeuwige rijk van God aanduidt of het ware eeuwige leven. - Dat is het beeld en
zijn betekenis.
11. Men zal zeggen: "Het is alles juist voorgesteld;
maar zoals het hier staat begrijpen we niet precies waarom het voor ons van
belang is!"
12. Ik zeg echter: als het licht er eenmaal is, mag u het
plaatsen waar u maar wilt, en het past overal precies zo, alsof het al vanaf de
eeuwigheid hiervoor bestemd was.
13.
Probeer dat maar eens met een brandende kaars! Zet hem op verschillende
plaatsen in uw kamer en hij zal nergens vreemd en niet op zijn plaats lijken,
maar zal overal heel gezellig passen.
14. Zo veranderen ook de verschillende sterren aan de
hemel, tenminste schijnbaar, voortdurend van plaats. Kunt u echter zeggen of
de Orion bij het opkomen of als hij in het zuiden staat of 's avonds beter
uitkomt tegen het firmament? Waar hij zich ook bevindt, daar lijkt hij altijd
op zijn juiste plaats te staan. En net zo goed komt ook de zon overal even
schitterend uit: en waar zijn licht schijnt verricht hij overal dezelfde
dienst.
15. Zo is het ook met het helder aangewakkerde licht van
onze tekst. U kunt het plaatsen waar u maar wil, dan zal het overal net zo
schitterend passen als was het juist daarvoor geschreven. Of het nu ook hier
voor ons past zullen we dadelijk proberen vast te stellen; en we zullen het
plaatsen en het zal zich daar precies zo voordoen als was het juist daarvoor
gemaakt. Luister dus: we zullen het proberen!
16. Vraag: Had de Heer Zich niet even goed een paard of
tenminste een goed afgerichte ezel kunnen laten brengen in plaats van een
ezelin? Zeker! Elk dier zou in dit geval aan de Heer ontegenzeglijk dezelfde
dienst hebben moeten bewijzen. Een leeuw, een tijger, een panter, een kameel,
een olifant, een paard, een muilezel, die allemaal waren in de eerste plaats
veel sterker geweest en hadden aan de Heer der eeuwigheid, de almachtige
Schepper van alle dingen op één wenk moeten gehoorzamen; en bovendien was dan
zo'n rit toch duidelijk indrukwekkender geweest dan de rit op een zwakke
ezelin.
17. Dat zou zeker zo zijn geweest, maar alleen ad
hominem* ( Bij de mensen, d.w.z. als het ging om een gewoon mens.) genomen, ad
Dominem **( Bij de Heer.) verhoudt de zaak zich anders. - Degene die alles
geordend heeft en de grondoorzaak van alle dingen is, handelde niet als een
mens, bij wie het er niet zo op aankomt, maar bij Hem is alles in de meest
onomstootbare orde een voorbeeld, dat tot in de eeuwigheid de mensen zal
beleren.
18. Deze krachtiger dieren duiden hoofdzakelijk kennis en
wijsheid aan: maar hen ontbreken de zegeningen der liefde en deemoed in hun
diepe eenvoud.
19. Had de Heer zo'n dier uitgekozen, dan had Hij
daardoor metterdaad aangetoond, dat de mens zich in de eerste plaats zou moeten
werpen op de verrijking der wetenschap en op alle mogelijke kennis en wijsheid
daaruit. Ja, Hij had hem daarmee aangetoond, dat hij alle bibliotheken van de
wereld of tenminste zoveel mogelijk zou moeten bestuderen; maar de Heer wist
wat Hij deed en Hij hield Zich hier aan het grondbeginsel dat Hij al van het
begin af aan had verkondigd, toen Hij sprak: "Zodra u van de boom van de kennis***
(D.w.z.: in zijn niet gezegende toestand.) zult eten, zult u sterven".
20. Maar juist omdat de Heer een met schamele kleren bedekte ezelin bereed,
toonde de Heer in beeld en ook daadwerkelijk aan alle mensen, dat zij op
geestelijk gebied hetzelfde moeten doen en zich alleen aan de zegenrijke ware
liefde en haar deemoed moeten houden; dan zal de Heer hen van de wereld
vrijmaken en zal Hij hen met kleren van de ware wijsheid bekleden, en Hij Zelf
zal hen net zo leiden, als zij Hem dragen, met zulke liefde namelijk, in hun
hart, en op de rug van hun deemoed.
21. Maar niet op paarden, olifanten, kamelen, leeuwen,
panters en tijgers zal de mens rijden; of klaar en duidelijk gezegd: Niet naar
kennis en naar geleerdheid en wijsheid moet de mens jagen want dat is alles
een vrucht van de boom der kennis - maar in de ware liefde en deemoed moet
de mens de Heer verwachten! En als die tijd daar is, dan zal de Heer komen
en zal hen vrijmaken en zal dan de boom van de kennis zegenen; of op de ezelin
worden dan de kleren gelegd, en de mens zal dan van deze gezegende boom alle
vruchten van de ware wijsheid in alle eeuwigheid kunnen genieten.
22. Nu vraag Ik of het licht van deze tekst bij onze zaak
past of niet! - Ik denk, dat een kind dat begrijpen kan; maar daarom toch
volgende keer weer een centraalzon.
Hoofdstuk 16.
"Jezus zei: 'Neemt de steen weg'. Martha, de zuster
van de gestorvene, zei tot Hem: 'Heer, hij riekt reeds, want hij is (daar) vier
dagen'."
(Joh. 11 :39)
15 januari 1844 's avonds
1.
Schrijf, zoals gewoonlijk, de centraalzon maar op!
2.
"Jezus zei: 'Neem de steen weg'. Martha, de zuster van de gestorvene, zei
tot Hem: 'Heer, hij riekt reeds, want hij is (daar) vier dagen'."
3. Als u
altijd zo'n gemakkelijke tekst kiest, waarvan vanaf het eerste ogenblik de
betekenis al zo voor de hand ligt, dan kan Ik u niet elke keer tien volle
bladzijden uitleg daarover geven; want deze tekst houdt in zijn eerste stelling
al volkomen hetzelfde in als hetgeen Ik u in het verloop van dit hele
aanhangsel voortdurend al duidelijk maak. * (* Oorspronkelijk waren deze
teksten een bijvoegsel of aanhangsel van het tweede deel van 'De geestelijke
Zon')
4. Ook tegen u zeg Ik: 'Neem de wereldse steen des doods
weg van het graf van je liefde! Of, in overeenkomstige zin duidelijk gesproken:
probeer niet het leven te verwerven door allerlei verrijkingen van het
verstand die je verkrijgt uit de geleerdheid van de wereld, maar neem deze
steen weg, opdat, als Ik bij uw graf kom, Mijn levende stem daar ongehinderd
kan doordringen en uw geboeide en vastgebonden Lazarus uit de dood zal
opwekken; Lazarus is uw geest, die nog door veel wereldse banden is gebonden
en gekneveld!
5. Ook komt Martha nog naar Mij toe, namelijk het
verstand dat zich met wereldse zaken bezighoudt en zegt: "Heer, hij ligt
al drie dagen in het graf en ruikt al slecht!" Ik zal echter toch, om Gods
heerlijkheid te tonen, ook degene die al vier dagen in het graf ligt en daar
vergaat, tot nieuw leven wekken, als de steen maar eenmaal is weg gewenteld.
6. Zo echter, als Martha spreekt, spreekt - zoals al
opgemerkt - ook het dwaze verstand van de mens en het zegt: "Ja, wat zullen
we dan doen?" In onze kinderjaren, daarna als jongemannen, en dan als
mannen en zelfs ook als grijsaards hebben we ons steeds met de wereld
beziggehouden; onze geest ligt dus gedurende deze vier levensdagen in het graf
van de wereld, met haar banden gebonden, en het ruikt er kwalijk door alle
zonden die we in deze vier dagen hebben begaan!
7. Zal de Heer wel zo barmhartig zijn, dat Hij ons dan
nog kennelijk wonderbaarlijk tot leven zou wekken? Hoe kunnen we zoiets van de
Allerheiligste verwachten, tegen wiens geboden we zo vaak hebben gezondigd?
Door deze zonde hebben we het zo ver gebracht dat onze geest dermate is
afgestorven, dat we niet eens meer weten of we een geest bezitten, en wat hij
is, ja, we weten niet eens meer zeker of in ons lichaam een levende ziel huist
of niet?
8. En al
hebben we ook een levende geest en een levende ziel, dan is toch zeker de geest
evenals de ziel te zeer in haar vleesmassa begraven en te zeer met diens
banden gebonden, dan dat we ooit zouden kunnen verwachten dat de Heer, de boven
alles Heilige, zich zo diep zou neerbuigen om deze Lazarus in ons met de
almacht van Zijn stem weer op te wekken, om hem dan naar zijn eeuwige
bestemming te voeren. Bovendien kunnen we ons ook niet gemakkelijk zo helemaal
van de wereld losmaken, zoals we dat van de Heer kunnen verwachten.
9. Maar
dan zeg Ik daartegen: Ik roep niet en zeg: "Wend u geheel af van de voor
uw tijdelijke bestaan noodzakelijke omgang met de wereld!" Want dat heb Ik
Zelf toch ook niet gedaan, toen Ik op de wereld was. Ik Zelf heb in de wereld
gewerkt en heb met Mijn eigen handen de wereld veel goede diensten bewezen. En
daarom zal Ik nooit tegen u zeggen: "heb met de wereld helemaal niets te
doen!" Maar dit zeg Ik u:
10.
Schuif de steen, ja, de zware steen weg van uw Lazarusgraf en u zult weldra
binnenin u Gods heerlijkheid gewaar worden! Maar het graf moet geopend zijn en
dan zullen degenen die in de graven zijn Mijn stem horen en gewekt worden!
11. Maar
zolang u de steen niet wegschuift van het graf, zult u te zeer gevangenen van
de dood zijn en Ik kan roepen als een nachtwaker en dan nog kan uw Lazarus Mij
niet horen; want door de steen dringt de stem van de liefde niet heen, omdat de
steen zelf het symbool van de ware liefdeloosheid is. Een steen kan slechts
door de stem van Mijn toorn verbrijzeld en vernietigd worden; maar Mijn liefde
bedient zich niet van een steen voor de mond in plaats van een bazuin.
12. Zo'n
steen is uw wereldgeleerdheid die zich baseert op het verstand; hij is log en
zwaar en er is veel krachtsinspanning voor nodig om hem van het graf weg te
wentelen. Maar niettegenstaande dat, moet hij toch weg, anders dringt Mijn
levenwekkende stem niet tot de dode Lazarus in u door.
13. De
steen verhindert wel, dat de wereldse neusgaten de bedorven lucht van de
wegrottende Lazarus in u gewaar wordt. Ik zeg u echter: Het is goed voor
degene, bij wie de steen van het graf wordt gewenteld, om in zijn wereldse
neusgaten de bedorven lucht van de vergane Lazarus op te vangen; want als dat
niet gebeurt, als de mens nadat de steen is weg gewenteld niet in werkelijk
berouw huivert over de toestand waarin zijn Lazarus verkeert, dan zal Mijn roep
tot opwekking niet tot in het graf van de ontbindende Lazarus doordringen, hem
opwekken en hem dan verlossen van de banden des doods!
14. Ik
denk, dat dit wel nooit duidelijker kan worden uitgelegd en u hebt dan ook een
meer dan toereikend en machtig licht ontvangen, om een volkomen heldere kijk
op deze uiterst belangrijke hoofdzaak te krijgen.
15. Het
hangt nu helemaal van u af daarnaar te handelen: Zult u daarnaar handelen, dan
zult u ook zeker tot de vaste overtuiging komen, dat deze openbaring niet uit
de mond van een mens, maar uit Mijn eigen mond komt. Als u het echter alleen
maar leest als een werelds boek, dan zal het voor u ook alleen maar als een
mensenwerk een werelds boek blijven!
16. En met deze woorden sluit Ik Mijn grote gave aan u
af. Wilt u echter toch als extra toevoeging nog meer van zulke lichten, dan
laat Ik dat over aan uw liefde en uw verlangen. Ik zal dan altijd de
vriendelijke Gever zijn. Amen.
"Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn
heerlijkheid binnengaan?"
(Lucas 24:26)
17 januari 1844 's avonds
1. "Moest
de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid binnengaan ?"
2. In deze boven aangehaalde tekst wordt erop gewezen, dat de heerlijkheid
van het eeuwige leven niet door grote belezenheid en geleerdheid, maar door de
daad van liefde kan worden bereikt.
3. Men
kan hier wel zeggen: Christus was toch zelf al het eeuwige leven en had de
heerlijkheid daarvan in zich. Waarom moest Hij dan daarna lijden om deze
heerlijkheid in te gaan?
4. Ik zeg
echter: Christus was maar een mens en moest Zich de heerlijkheid van God door
Zijn daden geheel eigen maken, omdat Hij het eerste en fundamentele voorbeeld
was. En had Hij niet zo gehandeld, dan was het met de hele schepping gedaan
geweest; want pas in Hem worden Vader en Zoon, of, wat hetzelfde is, de
goddelijke liefde en de goddelijke wijsheid weer één. Want daarvóór had de
liefde zich van de wijsheid gescheiden, omdat de wijsheid in haar heiligheid
zich onbereikbaar hoog had opgesteld en eisen had gesteld, die onmogelijk te
vervullen waren.
5. Maar de wijsheid was niets zonder de innige vereniging
met haar liefde: hoe echter kon zij zich opnieuw met haar liefde verenigen?
Zij moest in de mens Jezus de door haar gestelde verzoeningsvoorwaarden zelf
op zich nemen: ze moest zich zo diep mogelijk verdeemoedigen en alleen daardoor
werd ze weer volkomen één met haar liefde, die de 'Vader' is.
6. Daarom achtte Christus dan ook alle wijsheid en wijzen
van de wereld gering, daar Hij Zelf de eeuwige, almachtige, fundamentele
wijsheid van de Vader was. Alle schriftgeleerden moesten wel een gruwel voor
Hem zijn, als hun daden niet overeenstemden met datgene wat in de schrift werd
geleerd.
7. Hij als de eeuwige wijsheid uit de Vader moest daden
van liefde verrichten en de mensen leren, dat alleen de wet van de liefde gold;
ja, Hij moest zich tenslotte laten gevangen nemen en kruisigen door de wijsheid
van de geleerde priesters en moest op deze manier als het oereeuwige Licht van
de Vader of van de liefde de grootste smaad ondergaan en zelf in de diepste
duisternis geraken, waarom Hij dan ook uitriep: 'Vader, waarom hebt Ge Mij
verlaten?'
8. Dat Hij echter als het eeuwige oerlicht in zichzelf
een totale verduistering moest ondergaan bewijst dit tot nu toe nog door
niemand begrepen ogenblik, waarom na de dood van Christus aan het kruis in de
oneindige schepping een volkomen duisternis optrad en niet alleen het licht van
de zon, maar ook dat van alle zonnen in de gehele oneindigheid gedurende drie
uren verdween.
9. En deze verduistering geschiedde op hetzelfde ogenblik
als waarop de ziel van Christus na de dood in de hel neerdaalde, om daar de
geesten te verlossen, die in de oude wijsheid gevangen waren en om ze naar het
nieuwe licht te brengen, dat uit de hereniging van de Zoon met de Vader
alle oneindigheid begon te vervullen.
10. Christus moest daarom de oude wet der wijsheid in
Zich Zelf tot het uiterste betrachten, om alle ontstane dwalingen daardoor voor
de ogen van de Vader te verzoenen; ofwel alle wijsheid moest worden gekruisigd,
opdat daardoor de liefde van de Vader gerechtvaardigd werd.
11. Dat deed dus God Zelf; wat wilt u dan doen? Denkt u
misschien dat u door de rechtvaardiging van uw wijsheid in de heerlijkheid van
het eeuwige leven zult ingaan?
12. Als Christus als de goddelijke wijsheid Zelf werken
der liefde moest verrichten, indringend moest prediken en al Zijn wijsheid
moest kruisigen en in de grote duisternis moest laten opgaan, om daardoor weer
volkomen in te gaan in de heerlijkheid van de Vader, die de afgescheiden liefde
in Christus Zelf was, dan zullen de mensen toch ook die weg moeten bewandelen,
als ze met Hem in de heerlijkheid van Zijn vaderlijke liefde willen ingaan.
13. In de oerkerk van de wereld heette het: u mensen kunt
slechts door de liefde van God nader komen tot de anders onbereikbare
goddelijke wijsheid. Christus zegt echter: "Nu ben Ik als de goddelijke
wijsheid Zelf, als de Weg en het Leven de deur tot de liefde of tot de Vader.
Wie nu tot de Vader wil komen, die moet door Mij naar binnen gaan".
14 . Hoe dan? Misschien door de wijsheid, omdat Christus
als de deur de goddelijke wijsheid Zelf is? O nee, want juist deze wijsheid
liet zich tot op de laatste atoom verdeemoedigen; zij als de onaantastbare
heiligheid van god daalde diep neer te midden van de zondaren; die wijsheid die
vroeger niet eens door een volkomen engel in haar diepte kon worden aanschouwd,
ging nu om met zondaren, at onder hun dak en werd tenslotte door heidense soldaten
en gerechtsdienaars gekruisigd.
15. Uit deze eindeloze verdeemoediging van de goddelijke
wijsheid zelf blijkt wel zonneklaar, dat er niemand met een opgeblazen
wijsheid in de heerlijkheid van het eeuwige leven kan binnengaan. Niemand zal
zijn studieboeken en geschriften kunnen gebruiken om een trap naar de hemel te
bouwen; dat kan alleen maar zijn ware deemoed en zijn werkzame liefde voor de
Vader.
16. In Christus ging alle oergoddelijke wijsheid over in
de liefde tot de Vader; daardoor werd uit de Zoon en Vader de Ene. Dat moet ook
zo gaan bij de mensen. De mens zal waarlijk niet in de heerlijkheid van de
Vader binnengaan, voordat hij met zijn hoogmoedige verstand en met alle
begeerten naar eer tot op de laatste druppel verdeemoedigd wordt - ja, voordat
hij niet alles aan de voeten der liefde wil neerleggen en daardoor een korte
duisternis van al zijn wereldse wijsheid zal ondergaan.
17. Christus moest dit lijden en doen om in de
heerlijkheid van de Vader in te gaan; zo moet ook elk mens dit lijden en hij
moet Christus getrouw navolgen, als hij in de heerlijkheid van de Vader wil
binnengaan.
18. Christus heeft echter niet op universiteiten
gestudeerd om daardoor als een hooggeleerde wijze in de heerlijkheid van de
Vader in te gaan, maar Zijn school heette: deemoed en werkzame liefde. Als
Christus het voorbeeld gaf, hoe is het dan mogelijk om op een andere manier in
Gods Rijk binnen te gaan?
19. Ik geloof dat het niet nodig is meer hierover te
zeggen, want uit de diepste wijsheid is dit zonneklaar aangetoond. Doe daarom
hetzelfde, dan zult u leven! Amen.
"Als Ik echter door de vinger van God de demonen
uitdrijf, dan is het koninkrijk van God tot u gekomen".
(Lucas, 11:20)
18 januari 1844 's avonds
1. "Als Ik echter door de vinger van God de demonen
uitdrijf, dan is het koninkrijk van God tot u gekomen".
2. Deze tekst geeft juist datgene te kennen, waarover Ik
altijd tot u spreek. Wat is 'de vinger van God', wat de 'duivel' en zijn uitdrijving,
en wat 'het koninkrijk van God', dat tot u komt? Wat duidt de vinger eigenlijk
aan?
3. De vinger duidt de daden in het klein aan, zoals de
hand de daden in het groot aanduidt. De 'duivel' is de wereld, die voor de
kleine daden van liefde van de mensen moet wijken. Het rijk van God, dat tot u
komt is het genade licht van de liefde en de daaraan verbonden gave van
het eeuwige leven.
4. Hier betekent de vinger van God dus Mijn liefdevolle
zorg in het bijzonder voor mensen, en de gaven die Ik u schenk zijn afkomstig
van Mijn vinger. Want als Ik zou zeggen: "Ik drijf de duivel uit u met
Mijn hand!", zou dat zoveel betekenen als: "Ik zend een algemeen
gericht over u, wat ook in de tijd van Noach gebeurde!" Ik drijf echter
slechts met Mijn vinger de wereld uit u, en daardoor krijgt u ook geen gericht,
maar alleen een genadelicht.
5. "Ik drijf met Mijn vinger de wereld uit u"
betekent zoveel als: Ik zoek degenen op, die een betere geest hebben, maar toch
nog in wereldse benarde omstandigheden leven. Deze raak Ik met Mijn vinger aan,
opdat Mijn innerlijke genadelicht hen ten deel valt.
6. In dit genadelicht toon Ik wat u moet doen en hoe
weinig en gemakkelijk dat is, om het eeuwige leven te verkrijgen en het Rijk
Gods te ontvangen, zoals het in dit genadelicht levend tot u komt; en dat wil
ook zeggen dat Ik van u slechts een kleine handeling, dus geen handeling met de
hand, maar slechts één met de vinger verlang, wat alleen maar hieruit bestaat,
dat u Mij meer dan de wereld zult liefhebben en uw broeders en zusters goed
zult doen al naar uw vermogen.
7. Zou Ik een grote daad verlangen, dan zou u moeten doen
wat vroeger de apostelen moesten doen, namelijk alles in de wereld verlaten en
tenslotte zelf de kruisdood ondergaan.
8. Dus alleen met de vinger drijf Ik de wereld bij u uit
en dat vindt u al veel! Wat zou u dan zeggen, als Ik Mijn hand zou opheffen?
Hoeveel scheld Ik u wel niet kwijt en toch komt dat wat Ik van u verlang u nog
veel voor!
9. Ik zeg u: doe toch geen moeite voor de wereld; want
zij is het niet waard! Waarom stopt u dan zo moeizaam allerlei geleerde
ballast in uw hoofd als Ik u in overvloed het goud des Levens
aanbied
en wil geven, indien u de wereld verlaat en Mij in uw hart sluit?
10. Wat zou u dan wel van een mens zeggen, die in zijn tuin
een vruchtboom had staan? De vrucht van die boom was rijp en als hij zijn hand
even had uitgestoken en de vrucht met zijn vinger had aangeraakt, was die in
zijn hand gevallen.
11. Wat deed deze dwaas om de vrucht gemakkelijker te
kunnen bereiken en daardoor als het ware te tonen, wat voor grote waarde hij
aan deze vrucht hechtte? Hij liet een fundament leggen onder de vrucht en op
het fundament een altaar met treden metselen, om de rijpe vrucht dan heel
gemakkelijk te kunnen bereiken. Na enkele weken was het altaar klaar, maar
ondertussen was de vrucht aan de boom verrot en zo kreeg hij na de voleindiging
van zijn grote, dwaze inspanning in plaats van een verse een verrotte en dus een
dode vrucht van de boom.
12. Deze dwaze mensen lijken op al diegenen, die in hoge
geleerdheid het rijk van de waarheid zoeken, terwijl dat heel gemakkelijk en
levend te bereiken zou zijn geweest, als ze maar enigszins hun hart naar Mij
hadden opgeheven. Zulke geleerden leggen fundament na fundament en bouwen dan
hierop met veel moeite kostbare altaren met treden en zijn ze daarmee klaar,
dan hebben ze met al hun moeite en arbeid niet meer bereikt dan een dode
vrucht, die noch voor de wereld en nog veel minder voor de geest enige waarde
heeft. Voor de wereld niet, omdat deze zegt: "Waarvoor zoveel onkosten en
zoveel moeite met zo weinig opbrengst?", en voor de geest nog minder,
omdat die vanuit zijn levenssfeer zegt: "Ik kan geen verrotte en dode
dingen gebruiken !"
13. De voorheen rijpe vrucht echter is de goed geordende
geest in de mens. Waartoe zoveel moeite gedaan de rijpe geest vrij te maken,
als iedereen dat met heel weinig moeite kan bereiken, met de moeite van één
vinger? Waarom hele bibliotheken in uw hoofd, waar alleen het 'Heb God lief
boven alles en de naasten als uzelf' ruimschoots voldoende is?
14. Ik heb geen bewapende legers nodig om de duivel uit
te drijven, maar slechts één vinger en dat is Mijn uiterst ernstige liefdevolle
wil; doet u dat ook: wees ernstig in het willen liefhebben en volg de goede
raad die Ik u geef, en u zult zonder de minste moeite van de wereld afstand
kunnen doen en Mijn Rijk zal zeker levend tot u komen! Amen.
Hoofdstuk 19
"Ik zal u geen wezen laten blijven, Ik kom tot
u!"
(Johannes 14:18)
19 januari 1844 's avonds
1.
"Ik zal u geen wezen laten blijven, Ik kom tot u".
2. Deze
tekst geeft weer hetzelfde te kennen als wat Ik altijd tot u zeg en wat Ik ook
weer met deze nieuwe gave getrouwen levendig bevestig.
3. "Ik wil u niet als wezen achterlaten!", maar
er staat ook: "Ik blijf bij u tot aan het einde der tijden!", wel
niet in uw wereldverstand en grote geleerdheid, waarvan Ik een afschuw heb,
maar in de liefde en deemoed van uw hart.
4. "Ik wil u niet als wezen achterlaten!" wil
niet zeggen: "Ik wil u allerlei boeken en ook nog gebedshuizen vol met
beeldhouwwerken en met Mijn heilige beeltenissen in alle mogelijke standen
geschilderd en uitgesneden schenken, die in het heidendom thuishoren!";
want elke uiterlijke zienswijze behoort de wereld toe en is een belemmering
voor het in zichzelf schouwen, zoals de mens die zijn ogen niet dicht doet,
niet tot slapen komt en in de slaap nog minder tot een droom, die een
innerlijke aanschouwing is van datgene, wat tot de wereld der geesten behoort.
5. Dus het is niet daarom dat Ik u niet als wezen wil
achterlaten, dat Ik door het toe te laten u veroorloof veel uiterlijke
afbeeldingen die zo nodig op Mij betrekking hebben, te vervaardigen en
tegelijkertijd vanuit uw verstand een even grote, zo niet grotere hoeveelheid
boeken te schrijven, waarin naar de waarheid wordt gezocht op dezelfde manier
als waarop u in de loterij speelt, waarbij niemand weet of de nummers die hij
heeft gekozen ook getrokken worden, maar waar iedereen op goed geluk hoopt. En
wordt dan toevallig zijn nummer getrokken, dan weet hij evenmin de reden van
dit welslagen als hij in het tegenovergestelde geval de oorzaak van het niet
gelukken geweten had. Want iedereen die speelt is van mening dat zijn nummer
het beste is; anders had hij het zeker niet gekozen. De uitslag toont hem pas
een ander licht, namelijk dat een ander nummer beter was geweest. Dan zegt hij:
"Maar ik heb dit cijfer al opgeschreven, - waarom moest ik toch een ander
kiezen?"
6. En kijk, dit voorbeeld past precies op de zeer vele
schrijvers. Iedereen denkt op een of andere manier de spijker op de kop geslagen
te hebben. Maar het duurt niet lang of een ander duikt weer op, die de eerste
heel nauwkeurig bewijst dat hij de plank helemaal heeft misgeslagen. En zo
gaat het steeds verder en tenslotte weet de laatste evenmin als de eerste of
hij de spijker op de kop heeft geslagen of niet.
7. Gelukt het hier en daar de een of ander ergens op de
waarheid te stoten, dan weet hij toch nog niet of hij werkelijk daarop
gestoten is of niet. Het enige criterium dat voor hem geldt is, dat hij met
zijn werk algemene bijval van de wereld heeft gekregen, maar hij bedenkt niet
dat er niet zoveel voor nodig is om deze bijval te krijgen.
8. Men hoeft het met het schrijven alleen maar net zo te
doen als men vóór de trekking in een loterij doet, namelijk alle nummers flink
door elkaar schudden, zodat niemand er meer uit wijs kan worden wat de
schrijver eigenlijk bedoeld heeft, dan blijft elke kritiek op zo'n machtig werk
bescheiden op de achtergrond en de schrijver heeft dan met zijn werk een
duidelijk succes voor de wereld behaald.
9. Vraagt men echter: "Zit er ook de door Mij
beloofde Heilige Geest in zulke werken?" Oh neen! Werkelijk, dat zijn
wezen; bij hen ben Ik niet! De tekst waar het hierom gaat, geldt niet voor hen.
10. Maar misschien geldt hij wel voor de schilders,
graveurs, beeldhouwers en vergulders, die zich heel speciaal bezighouden met
het voorstellen in beeld van de zogenaamde heilige voorwerpen - als ze maar
betaald worden, dan leveren ze ook veldslagen en allerlei andere obscene
voorstellingen -, Ik zeg: ook deze zijn wezen en de tekst heeft niets met hen
van doen.
11. Maar misschien zijn het de dichters van preken en
gebedenboeken, alsook muzikale componisten van de zogenaamde kerkelijke
muziek? Oh neen! ook voor dezen geldt de tekst niet, want ook zij hangen de
huik naar de wind en willen voor geld alles doen. De eerste schrijft vandaag
een verheven gezang, een gebed, een psalm die David, van de uiterlijke kant
bekeken, geen schande had aangedaan als hij hem zou hebben geschreven; morgen
echter schrijft hij, als hij ervoor wordt betaald, met evenveel enthousiasme
een verheven gedicht over de hoer van een hooggeplaatste heer en maakt hij in
geval van nood ook een verheven grafschrift voor het gestorven schoothondje van
een prinses. De ander componeert een oratorium, maar dadelijk daarna schrijft
hij, als hij wordt betaald, ook een ballet of een nog lager staande dansmuziek.
12. Vraag: Is
daarin wel de werking van de Heilige Geest te onderkennen? - Ik vind haar niet;
en als Ik haar niet vind, zult u haar nog veel minder vinden, al zou u haar ook
met een lantaarn, waarin in plaats van een kaars een centraalzon zou branden,
willen zoeken.
13. Maar misschien zal de Heilige Geest in de wijze
staatswetten, in allerlei verordeningen of zelfs misschien in de veelvuldige
scherpe kerkelijk disciplinaire wetten steken? - Voorwaar, Ik vind er geen
één!
14. Waarom dan niet? Omdat in dit alles niet Ik, maar
slechts de voor heersers wereldse voordelen eraan ten grondslag liggen. Allen
willen heersen, de keizer en de koning, de vorst, de graaf, de baron, de
ridder, de voorname heer, de koopman, de burger en ook de boer en vanaf de
keizer naar beneden gaande natuurlijk ook al zijn beambten, alsof ze nagenoeg
overal de persoon van de keizer zelf waren.
15. Er moet nu eenmaal wel een keizer en een koning en
een vorst zijn; maar ze zullen het niet zijn om reden van het heersen, maar
vanwege het leiding geven, opdat de volkeren door hen tot Mij worden geleid. Maar
ze worden maar al te vaak van Mij afgeleid en naar de wereld gekeerd, ze
worden niet sterk maar zwak gemaakt, opdat ze in hun zwakheid des te
gemakkelijker zijn te beheersen.
16. Vraag: Is het een werking van de Heilige Geest, als
de heerser zijn onderdanen als lijfeigenen beschouwt, of dat hij elk ogenblik
zijn woord kan terugtrekken zodra hij het maar heeft uitgesproken? - De
heerser moet een leider en trooster van zijn volk zijn en hij moet hen wetten
geven, die niet van de heidense wetten zijn afgeleid, maar heel duidelijk van
de Mijne; dan zou hij een goede regent zijn en de Heilige Geest zou in hem
werken, zoals Hij in David en nog andere goede regenten heeft gewerkt.
17. Maar in de uitvindingen van allerlei machines
waardoor de mensenhanden overbodig werden, in het opkomen van de industrie, in
de aanleg van spoorwegen en het in leven roepen van grote legers werkt de
Heilige Geest nooit! Want dergelijke dingen waren ook voor de zondvloed in de
tijd van Noach in zwang door de werking van de wereldgeest, die we duivel
kunnen noemen. Zo ging het ook in Sodom en Gomorra en in Babel.
18. Wie zou dan willen beweren, dat zoiets de werking van
de Heilige Geest was? Daarom volgde dan ook op zulke handelwijzen die
lijnrecht tegen de Heilige Geest inwerkten, altijd een machtig gericht; iets
van dien aard houd Ik ook nu al gereed om daarmee te tonen, dat Mijn Heilige
Geest in de tegenwoordige manier van handelen in de wereld helemaal nergens aanwezig
is, waardoor deze wereld er voorstaat als een wees. Ik laat haar echter nog
enige tijd begaan tot ze de juiste valhoogte zal hebben bereikt en dan - één
bliksemflits van het Oosten naar het Westen en in dat licht zal men zien,
hoeveel werking van de Heilige Geest er nog in de wereld is.
19. Ja, maar als het zo staat, waar zijn dan degenen die
Ik niet als wees wil achterlaten?
20. Ik zeg: Hier en daar vindt men ook zulke mensen; maar
ze zijn bijna zeldzamer en kostbaarder geworden dan de grote diamanten uit een
kroon. Deze mensen leven eenvoudig, zoveel mogelijk van de wereld afgezonderd
en hun vreugde ben Ik en het onderwerp van hun gesprek ben Ik ook.
Waarom dan? Omdat, waar het hart vol van is, de mond overloopt! Dus ben Ik ook
degene, met wie hun hart zich bezighoudt en al het andere in de wereld kan hen
niets schelen.
21. Deze mensen zijn zeker geen wezen; want Ik ben in hun
midden, spreek dagelijks met hen en Ik bel eer hen Zelf en voed hen op. Ze
horen altijd Mijn stem en erkennen die stem ook als die van de goede herder en
niet als die van een huurling die ze niet volgen, omdat het de stem van een
omkoopbare huurling is. Deze zijn het dan ook, voor wie de voorliggende tekst
is geschreven.
22. Ik heb daarom geen geleerden nodig, geen dichters,
geen beeldende kunstenaars en geen musici, geen uitvinders van machines en geen
wereldse wetgevers, maar slechts deemoedige harten, die Mij liefhebben heb
Ik nodig. Waar Ik deze vind, zal Ik hen alles wat ze nodig hebben geven en
dat zeker op een betere wijze dan de wereld dat doet: en dan zal dat alles de
werking van de Heilige geest zijn en er zullen geen wezen in de wereld zijn.
Maar het zij n slechts weinigen, wier oren geschikt zijn om Mijn stem te horen.
23. Ik geloof, dat u uit wat hier gezegd is wel heel
gemakkelijk zult begrijpen wie degenen zijn voor wie de tekst is opgesteld. Dat
u tot diegenen behoort voor wie deze tekst is gemaakt, bewijst dat hij voor u
ligt. Maar pas als u er geheel naar zult handelen zal deze waarheid uw innigste
overtuiging zijn geworden.
Bedenk
dat wel! Amen.
"En toen Hij zag dat zij zich aftobden met het
roeien, want zij hadden de wind tegen, kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake
tot hen, terwijl Hij op de zee liep; en Hij wilde hen voorbij gaan".
(Marcus 6:48)
22 januari 1844 's avonds
1. "En toen Hij zag dat zij zich aftobden met het
roeien, want zij hadden de wind tegen, kwam Hij omstreeks de vierde nacht wake
tot hen, terwijl Hij op de zee liep; en Hij wilde hen voorbijgaan".
2. Lange verzen hebben een korte verklaring nodig, omdat
deze er meestal in besloten ligt. Korte verzen hebben meestal een langere
verklaring nodig, ten eerste omdat ze vanwege hun kortheid de verklaring niet
in zich sluiten, en ten tweede, omdat gewoonlijk het licht in hen nauwer en
vaster is opgesloten en het daarom meer vereist om al hun licht vrij te maken,
dan bij langere verzen, die zonder meer al sterk genoeg licht geven.
3. Daarom kan Ik u ook geen uitgebreide verklaring over
bovenstaande tekst geven, omdat zijn licht al zeer sterk is; en als u ook maar
even daarover zou willen nadenken, dan ligt het zo voor de hand, dat u het
dadelijk begrijpen zult. Opdat u dat inziet, wil Ik dat door korte aanwijzingen
aantonen en dat zal genoeg zijn om deze tekst te begrijpen. Luister maar!
4. De 'zee' duidt de wereld aan: de 'tegenwind' is het
doen en laten van de wereld en zij n begeerlijkheden, waartegen een echte
schipper tot de vierde nachtwake, die zijn laatste levensdagen aangeeft, dus
zijn hele leven, moet strijden; want onder 'nacht' wordt het materiële leven op
aarde verstaan.
5. De Heer is niet op het schip. Waarom niet? Omdat Hij
niet in de wereld is; want het schip stelt de in de wereld levende mensen voor
en de Heer is daar niet, omdat de mensen vrij zijn.
6. Toch wandelt de Heer op wonderbaarlijke wijze achter de schipper aan en
loopt even gemakkelijk over alle deiningen en golven van de wereld, alsof het
vasteland was. Hij bekommert zich niet om de schippers die op zee zijn; waar
Hij er een ziet, daar gaat hij voorbij, opdat Hij ze niet in hun vrijheid
stoort.
7. Als Hij echter een schip ziet waarop zich Zijn
leerlingen bevinden, dat wil zeggen zulke mensen die Hem herkennen en aanroepen,
komt Hij toch dichterbij, terwijl Hij anders zou zijn voorbijgegaan: want op
het schip bevinden zich immers Zijn leerlingen, of: deze mensen hebben een
hart, dat de Heer liefheeft, vast in Hem gelooft en Hem aanroept.
8. Het hart is aanvankelijk wel bevreesd en houdt Hem
voor een verschijning, dat wil zeggen: een mens die nog veel verwarde
voorstellingen van Mij heeft, houdt het voor onmogelijk of zelfs voor een
hersenschim, dat Ik hem zou kunnen naderen en zelfs zijn schip zou kunnen
betreden.
9. Als hij daardoor in zijn liefde toch niet zwakker
wordt, dan nader Ik zijn schip en laat hem weten dat Ik er ben; en als hij Mijn
stem heeft gehoord en Ik tot hem spreek: "Wees niet bang; want Ik ben het,
je Meester, je Heer, je God en Vader!", dan zal de vrees voor de
verschijning weldra verdwijnen en die mens zal Mij met veel vreugde in zijn
schip opnemen.
10. Zie, nu heb Ik de hele tekst al verklaard. Maar er
blijft één vraag over, namelijk: Wat voor soort schip moet het zijn waarop Mijn
leerlingen zich bevinden? Is het misschien een vernuftig gebouwd stoomschip,
of is het een met drie masten en honderd zestig kanonnen voorzien slagschip,
misschien een fregat, een schoener, een brik of misschien een rijk beladen
koopvaardijschip? - O neen! Mijn leerlingen varen niet op zulke schepen en ook
Ik ontwijk ze gewoonlijk zo ver, dat ze Mij niet eens als een schim zien. Wie
zou ook in de buurt willen komen van dergelijke schepen, die van kanonnen
voorzien zijn? Hun bescherming is de dood; maar de schepen die de dood ter
bescherming hebben, zijn dan ook zeker voor de dood - want de dood heeft van de
dood niets te vrezen. Maar waar de dood een wijde kring om een schip heen vormt
(de reikwijdte der kanonnen) daar gaat het leven er ver aan voorbij.
11. Hoe moet dan het schip er uitzien dat de leerlingen
draagt? Ik zeg u: heel erg eenvoudig! Het is slechts een vlot dat bestaat uit
veel stevige balken, die goed bevestigd en samengebonden zijn: het ligt bijna
even hoog als het wateroppervlak en de schepelingen bevinden zich hoogstens
een paar voet boven de waterspiegel. Het mag geen zeilen hebben, opdat het
niet door de wereldse winden zal worden overmeesterd, maar het heeft aan elke
kant sterke roeiriemen, zodat het zo min mogelijk de invloed van de
verschillende wereldwinden zal ondergaan en volgens de wil van de zeevaarder
vrij overal heen kan koersen met zijn stevige roeiriemen.
12. Als Ik op zo'n deemoedig schip kom, herken Ik dat als
een schip dat Mijn leerlingen draagt; zo'n schip nader Ik dan en Ik ga aan
boord. Waarom dan? Ten eerste, omdat het schip niet zo snel loopt, omdat het
geen zeilen en geen raderen heeft, er zijn alleen maar roeiriemen, waardoor je
nooit zo heel snel vooruit kunt komen: en Ik kan het dan gemakkelijk inhalen;
ten tweede, omdat zo'n schip geen doodskring om zich heen heeft, waar Ik geen
vriend van ben, omdat Ik Zelf het leven ben; en ten derde, omdat men vanaf de
oppervlakte van het water gemakkelijk zonder enige inspanning op een schip,
dat zo laag ligt, kan komen.
13. Ik houd volstrekt niet van grote inspanningen; wat
bij Mij niet met het grootste gemak, nagenoeg helemaal vanzelf kan gebeuren,
dat laat Ik gaan, zoals het gaat. U zult best begrijpen waarom. Want elk mens
heeft zijn volkomen vrijheid, die door Mij altijd wordt ontzien.
14. Waar Ik dan toch zo'n scheepje waar men gemakkelijk
aan boord kan komen over de deinende golven van de wereld zie varen en waar Ik
word herkend, stap Ik ook aan boord, al was Ik ook van plan verder te gaan. En
ben Ik eenmaal in het scheepje, dan daagt het ook dadelijk en overdag ziet men
gemakkelijk de vaste oever - en Ik, als een goede meesterschipper, zal dan ook
de oever wel weten te vinden.
15. Ik geloof dat u deze uitleg wel begrijpen zult. Gaat
u dan ook aan boord van zo'n scheepje, hoe lager het ligt hoe beter; en dan zal
Ik ook dat scheepje naderen en zeker aan boord gaan! Amen.
Hoofdstuk 21
"Gelukkig echter uw ogen, omdat zij zien, en uw
oren, omdat zij horen".
(Matth. 13:16)
24 januari 1844 's avonds
1. "Gelukkig echter uw ogen,
omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen".
2. Wat denkt u wel dat deze tekst
wil zeggen? U zegt dan dadelijk: "Dat weten we niet!"
3. Want als u zou zeggen: "We weten het!", zou
u heel duidelijk liegen. Want u moet de tekst eerst in zijn letterlijke
betekenis goed bezien. Vind u volgens uw eigen begrip de tekst heel verstandig,
dan bent u nog ver weg van de waarheid en van het licht, dat in deze tekst te
vinden is. Als u echter denkt dat voor uw gewone verstand deze tekst onzin is,
dan bent u veel dichter bij zijn waarheid en licht.
4. Hier zou menige grappenmaker kunnen zeggen:
"Daarmee ben ik het eens; en wie de hele bijbel onzin vindt, die is reeds
het licht en de waarheid zelf". Maar in de zin van deze wereldse grap
bedoel Ik het niet, als Ik zeg: "Als u dichter bij zijn licht wilt komen,
moet u vanuit uw wereldverstand deze tekst eerst als onzin beschouwen".
5. Waarom zeg Ik dit? Omdat deze tekst een zuiver hemelse
betekenis heeft, die lijnrecht ingaat tegen alle werelds verstand.
6. In welk opzicht is deze tekst volgens het
wereldverstand onzin? - Luister, Ik zal het u verklaren.
7. U weet, dat slechts het hart of de liefde in u tot een
gevoel van verrukking of zaligheid in staat is; en dat wel omdat alleen maar de
liefde of de geest in de mens het leven is en daardoor ook alleen maar tot een
dergelijk gevoel in staat is. En daarom zijn het oog en het oor ook niet in
staat tot zaligheid: want het oog en het oor zijn slechts zintuigen, die alleen
maar ervoor dienen om de geest zijn leven brengend werk te laten verrichten en
noch het oog noch het oor kan op zichzelf ooit tot zaligheid bekwaam zijn; de
geest echter kan dat wel door middel van het oor en het oog en ook door de
andere zintuigen.
8. Als daarom dan ook in de tekst staat: "zalig de
ogen, die het zien en zalig de oren, die het horen", dan is daarmee
volgens het wereldverstand klaarblijkelijk iets onzinnigs gezegd. Nu zullen we
eens zien of het werkelijk zo gesteld is.
9. De
gewone, wat betere wereldchristenen leggen dat zo uit, als waren slechts die
ogen en oren zalig, die Mij in Mijn aardse leven gezien en gehoord hebben en
men zegt dan, dat het eigenlijk een wat fraaiere zinsnede is, waarin men het
symbool in plaats van de eigenlijke zaak zet, een deel in plaats van het
geheel, of, zoals redenaars het geleerder uitdrukken: 'Signum pro re; pars pro
toto'*.(* Het teken voor de zaak; het deel voor het geheel. ) In de grond van de zaak echter betekent het
zoveel als: zalig zijn de mensen die Mij zelf gezien en gehoord hebben!
10. Is dat niet de juiste verklaring en nota bene uit de
mond van de betere wereldchristenen? Dat is het zeker: maar Ik moet er wel
dadelijk bij zeggen, dat noch Ik noch de genoemde evangelist ooit de retoriek
hebben bestudeerd en ons nooit bezig hielden met een of andere synecdoche, en
ook niet met allerlei soorten syllogismen. ** (** Synecdoche: verwisseling van
deel en geheel. Syllogisme: sluitrede. )
11. Onze redekunstige figuur heeft alleen maar als naam:
innerlijke goddelijk geestelijke waarheid. En volgens deze redekunstige
figuur die in Mijn retoriek voorkomt, behoort de bovenstaande tekst noch tot
de synecdoche noch tot één of ander syllogisme; het is ook geen parafrase en
ook niet een pro - of epiloog, maar zoals reeds gezegd, is het een zuivere
allerinnerlijkste goddelijk geestelijke waarheid!
12. En die bestaat hieruit: alle mensen van de wereld
zijn gewoonlijk heel bang voor de dood van het lichaam en wel daarom, omdat ze
van de wereld zijn en daarom niets kunnen zien van hetgeen van de geest is en
ook niet in staat zijn om datgene in zich op te nemen, wat een leven brengende
leer voor hun geest zou zijn.
13. In deze tekst schuilt echter een hemelse lofzang van
diegenen, die door een waarachtig leven in liefde het zo ver gebracht hebben,
dat de wereld met haar nacht als een zware deken van hun ogen wegviel en het
oor van hun geest werd geopend om Mijn Vaderstem te horen. In het geheel zegt
deze tekst zoveel als: "Gelukkig zijn de wedergeborenen!" En in deze
zin gaat het helemaal niet om één of andere uiterlijke betrekking tot de
mensen die Mijn land - en tijdgenoten waren; hij duidt op alle mensen die ooit
op aarde hebben geleefd of nog zullen leven, alsook op de bewoners van alle
andere werelden.
14. Want alles moet weer geestelijk hernieuwd worden,
voordat het in het geestelijke en dus het eeuwig levende, waarlijk zalig
makende, zal binnengaan. En daarom wordt hier met 'ogen' het erkennen van het
goddelijk ware en onder 'oren' het in zich opnemen daarvan en het ernaar
handelen verstaan en het betekent eigenlijk: Zalig is de mens in zijn
geestelijk begrijpen, als hij het goddelijk ware geheel erkent; en werkelijk
zalig is hij, als hij het goddelijk ware in zijn leven opneemt en uitsluitend
daarnaar handelt. Want pas daardoor zal de wedergeboorte van de geest hem ten
deel vallen, waardoor hij eeuwig geen dood meer zien, voelen of smaken zal.
15. Dit is dus de werkelijke betekenis van deze tekst!
Maar heel verkeerd zou het zijn de tekst toe te passen op diegenen, die door
middel van hun ogen heel veel boeken doorbladeren
en
doorlezen en op deze manier het licht zoeken, of op mensen die, als ze al niet
lezen kunnen, dan toch veel preken, christelijke leringen en biechtverhalen
aanhoren; want die verlaten de kerk net zoals ze erin gekomen zijn.
16. Ja, velen weten op de drempel van het bedehuis al
geen woord meer van wat er werd gepredikt, en bij veel preken zijn de oren van
de toehoorders verre van zalig, vooral als een niet met zoveel broederliefde
gezegende prediker voor zijn toehoorders de hel zo heet mogelijk en de weg naar
de hemel als buitengewoon smal, stijl en doornig afschildert, zodat zijn
toehoorders tenslotte de keus bijna moeilijk valt, welke weg zij wel zullen
kiezen en dan denken: "De hel is weliswaar heet, maar de weg daarheen is
uiterst gemakkelijk begaanbaar. De hemel biedt wel de hoogste zaligheid, maar
wie kan hem eigenlijk bereiken, als alleen maar een bijna onmogelijk begaanbare
weg daarheen leidt?
17. Dus zulke oren zullen wel niet de zaligste zijn, evenmin
als de ogen van de geleerden, die weliswaar veel zien, maar datgene wat ze het
liefst zouden zien, nooit te zien kunnen krijgen. Daarom zijn alleen diegenen
zalig, die volhardend naar de wedergeboorte van de geest streven en haar dan
ook steeds dichter bereiken.
18. Niemand wordt echter plotseling wedergeboren, het
gaat langzaamaan; maar bij niemand ook begint het proces der wedergeboorte,
voordat hij begonnen is de goddelijke waarheid te erkennen en niemand kan
eerder geheel wedergeboren worden en tot volkomen innerlijke aanschouwing en
innerlijk horen van het levende woord geraken, voordat hij de wereld - wat toch
eigenlijk de zonde is - vrijwillig uit zich heeft verbannen. En dan pas komt
in het zuiver hemelse licht van de aangehaalde tekst zijn troostrijke
toepassing, en dan pas zijn ook de ogen die dat zien zalig, en ook de oren die
het horen.
19. Ik geloof dat ook deze tekst weer duidelijk genoeg
uiteengezet is. Probeer die dan ook in uw binnenste te verwerkelijken! Amen.
Hoofdstuk 22
"En Hij zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er
sommigen zijn van hen die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken,
voordat ze hebben gezien dat het koninkrijk van God is gekomen met kracht"
(Markus 9:1)
26 januari 1844 's avonds
1. "En Hij zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er
sommigen zijn van hen die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken,
voordat ze hebben gezien dat het koninkrijk van God is gekomen met
kracht".
2. Dit is weer een iets langere tekst en kan daardoor met
een enigszins kortere verklaring volstaan. Men behoeft slechts te weten, wie
degenen zijn die de dood niet smaken zullen tot ze Gods rijk in zijn
heerlijkheid hebben kunnen zien: weet men dat, dan begrijpt men ook al bijna de
hele betekenis van deze tekst.
3. Wie zijn dus die sommigen? Dat zijn de gelovigen en
die daarnaar hopen. Wie vast gelooft, die realiseert in zijn geloof ook zijn
hoop, want het heet immers ook: "Wie een geloof heeft zo groot als een
mosterdzaadje en niet twijfelt aan wat hij gelooft, die kan bergen verzetten
met de kracht van zijn geloof".
4. Dus worden onder 'sommigen' de gelovigen verstaan, en
dat volgt nog verder daaruit, dat de gelovige aldaar bezield is door de wens om
met zijn ogen datgene te zien wat hij gelooft. Daarom is deze belofte ook zo gesteld
dat zij aantoont, hoe de innerlijke wens van zulke gelovigen gerealiseerd kan
worden; en ze zullen niet eerder de dood smaken dan wanneer ze datgene zien wat
ze geloven.
5. Wat geloofden deze sommigen dan? Deze sommigen geloofden
vast, dat Ik de beloofde Messias ben, ze geloofden ook dat door Mij de
heerlijkheid van Gods rijk, dus een volkomen theocratie* (Godsheerschappij) op
aarde gevestigd wordt, die nooit meer een eind zal nemen. De mensenzoon zal de
heerlijkheid van de Vader op de aarde overnemen en voor Zijn macht zullen zich
dan alle koninkrijken en alle knieën moeten buigen van diegenen, die zich onder
de aarde, op de aarde of boven de aarde bevinden.
6. Dat was het vaste geloof van deze sommigen. Daarom
werd ook tot hen gezegd dat ze de dood niet zouden smaken, voordat ze het
koninkrijk van God zouden hebben zien komen; weliswaar niet op de wijze waarop
zij het geloofden, maar slechts overeenkomstig hun geloof.
7. Wat denkt u echter, waarom voor deze sommigen na het
aanschouwen van de komst van Gods koninkrijk toch het smaken van de dood
onvoorwaardelijk blijft voortduren, dat wil zeggen dat ze, nadat ze van de
komst van het koninkrijk van God getuige zijn geweest, toch de dood zullen
moeten smaken? De reden is deze, dat het geloof als zodanig, al is het nog zo
vast, geen leven voortbrengt als het niet geworteld is in de liefde, die
alleen onsterfelijk is.
8. Van zulke mensen zijn er ook nu nog veel op de wereld;
ze houden zich uitsluitend vast aan het alleen zaligmakend geloof, maar
bedenken niet dat het geloof alleen maar een uitstraling is van het genadelicht
van Mijn liefde, die goed voorbereidt en in het binnenste zo werkt, als het
natuurlijke licht inwerkt op de aarde. Als het 's zomers grote kracht heeft,
verwarmt het ook het aardrijk en lokt er allerlei vruchten uit tevoorschijn;
maar het licht kan niet altijd even sterk zijn en als dan de winter komt en de
zonnestralen zwakker en zwakker worden, dan sterft weldra alles wat door het
zonlicht is voortgebracht af en wordt het onder sneeuwen ijs begraven.
9. Waarom brengt de aarde dan in de winter haar in de
zomer zo pronkende kinderen niet tot leven? Waarom moeten ze de dood smaken,
als ze van tevoren de heerlijkheid van het licht uit de zon hebben gevoeld?
Omdat de aarde te weinig eigen warmte bezit.
10. Precies zo is het ook gesteld met de geloofshelden.
Ze geloven vast en zijn vol ijver en activiteit, zolang ze door Mijn genadestraal
doorlicht en verwarmd worden; als ze dan echter op de proef worden gesteld
hoeveel eigen warmte ze bezitten, dan verwelken ze, de vruchten en bladeren
vallen van de bomen en ze staan daar naakt en kaal en in plaats van de vroegere
vruchten rust weldra sneeuwen ijs op hun takken én twijgen.
11. In Mijn grootste genadelicht in de zomer zien ze
zeker de heerlijkheid van Mijn rijk in de vruchten, die door dit licht zijn
gerijpt: maar deze vruchten zijn van een vreemde oorsprong, dat wil zeggen: ze
werden niet door de kracht van de eigen warmte voortgebracht en daarom blijft
tenslotte het smaken van de dood onvermijdelijk.
12. Maar
zo gaat het niet met degenen, die door hun grote liefde tot Mij in hun
binnenste zelf een zon hebben: tot die zeg Ik: "Waarlijk, waarlijk,
die Mij liefhebben en volgens Mijn woord handelen, zullen in der eeuwigheid
geen dood voelen noch smaken.
13. Het geloof kan ook door het lezen van goede boeken
worden bereikt; de liefde echter komt alleen maar uit het hart. Vraag
daarom ook meer aan uw hart dan aan de boeken hoe de gevoelens van dat hart
tegenover Mij zijn, dan zult u niet tot die sommigen behoren. Bedenk dat
altijd! Amen.
Hoofdstuk 23
"Gij verblinde leidslieden, die de mug uitzift, maar
de kameel inslokt".
(Mattheus 23:24)
27 januari 1844 's avonds
1. "Gij verblinde leidslieden, die de mug uitzift,
maar de kameel inslokt!"
2. Dat is ook
weer een vers, dat voor alle tijden geldt en welks betekenis even voor de hand
ligt als dat ook bij de andere het geval is.
3. Wie zijn dan deze verblinde of blinde leidslieden? Dat
zijn de muggenzifters over kleine fouten of de haarklovers van de wet. Zij
zuiveren en kletsen er de hele dag op los; maar van de grote fouten waarvan het
hele heil en het leven van de mensen afhangt, weten ze vaak helemaal niets en
als ze die al zouden kennen, doen ze uit politieke overwegingen een oogje
dicht, als was dat helemaal niet belangrijk.
4. Om dit zo duidelijk mogelijk te maken wil Ik een paar
voorbeelden geven! We zullen van het kleine omhoog gaan naar het grote, of van
het bijzondere naar het algemene.
5. Laten we naar een familie kijken die dus samen in een
huis woont. De vader heeft kinderen van beiderlei geslacht; in een wat meer
vermogend gezin worden de jongens naarstig tot studeren aangezet en de meisjes
hebben ook verschillende leermeesters. Bij hen leren ze één of andere vreemde
taal spreken, tekenen, muziek en daarbij ook andere specifiek vrouwelijke
bezigheden.
6. De zonen worden voortdurend tot studeren aangezet. Ze
moeten uitmuntend zijn, anders zwaait er wat; elke nalatigheid wordt scherp
berispt en strafmaatregelen blijven niet uit. Evenzo worden ook de regels die
bij welgestelde lieden gelden streng gehandhaafd en wee de jongen die ze
lichtzinnig overtreedt! En dag-in dag-uit wordt er door de vader, de
instructeur en de aangestelde leraar vermaand.
7. Men zal vragen: "Ja, is dat dan verkeerd?"
Daarop antwoord Ik niets anders dan: Hier worden ook muggen gezift, de kameel
echter wordt zonder meer ingeslokt.
8. Wat is hier dan de kameel? De kameel is het studeren
zelf en de gepolijste wereldse opvoeding van een jong mens. Door deze
verzwolgen kameel verliest de jonge mens het allermeest de laatste druppel van
datgene, wat in hem het geestelijk leven had kunnen wekken en hij wordt
daardoor geheel aan de naakte wereld uitgeleverd.
9. Zo gaat het ook met de meisjes. De strenge moeder
praat de hele dag, tot haar tong pijn doet; want de ene dochter maakte een te
grote steek, bij de ander wordt ergens een vlekje ontdekt en de derde kende
haar les voor één of ander vak niet goed genoeg; bij één zit het haar niet
netjes, kort en goed elk verkeerd gedrag en nog veel meer nauwelijks merkbare
fouten worden niet zelden met verbittering verweten en de hele dag wordt volop
gecorrigeerd, vermaand en aangespoord.
10. Kijk, daar worden ook weer muggen gezift; maar dat de
meisjes door al deze wereldse beuzelarij geheel van al het innerlijke
geestelijke leven afgesloten worden is de kameel, die zonder aarzeling
verzwolgen wordt.
11. Ik geloof dat men aan dit voorbeeld niets meer hoeft
toe te voegen, omdat het voor zichzelf spreekt. Laten we tot een meer algemeen
voorbeeld overgaan:
12. Er wordt door de kerk, zoals die bij u functioneert,
scherp erop toegezien, dat vooral het lagere deel van de bevolking de zogenaamde
kerkelijke verordeningen goed nakomt, daar anders de absolutie niet wordt
verleend. Van de zijde van de kerk worden dan bij bepaalde gelegenheden geen
moeilijkheden gemaakt voor degene die zich daaraan houdt; daarom wordt er alle
zon - en feestdagen dan ook streng gepreekt en iemand die tegen de verordeningen
der kerk heeft gezondigd, wordt het helse vuur na aan de schenen gelegd en hij
zal veel moeten doen voordat de kerk hem weer in genade aanneemt.
Bij
iemand die rijk is gaat het wel wat gemakkelijker, maar voor de arme is het
zwaar!
13. Maar hoe staat het dan met de verkondiging van Mijn
levende woord en met de leiding bij het handelen daarnaar? Zo: Als een
christen zijn kerkelijke plichten maar vervult, dan mag hij tegen vele van Mijn
geboden zondigen en hij kan verzekerd zijn, dat hij niet veel boete daarvoor
zal hoeven te doen.
14. Als hij maar bewijzen kan dat hij de kerkelijke
ceremonieën zondagsmorgens bijwoont, dan mag hij 's middags zonder enig bezwaar
speelhuizen, café's en ook dansgelegenheden bezoeken. Hij kan de hele nacht door
spelen, zwelgen, dansen en hoereren; ook kan hij nog bedriegen, kwaadspreken,
liegen, gierig zijn, anderen schaden, maar alles wel op werelds rechtmatige
manier.
15. Dit alles kan dan bij de volgende biecht, vooral bij
een discrete biechtvader, hem wel voor vijf Onze Vaders, en Weesgegroeten en
zeker met een betaalde mis worden kwijtgescholden. Kan ons biechtkind zich nog
met een aflaat rechtvaardigen, dan gaat hij als een zon vlekkeloos van de
biechtstoel naar de heilige communie en daarvandaan als een engel de kerk uit.
16. Wie zal in
dit voorbeeld niet het ziften van de muggen en het zeer grove verzwelgen van de
kameel zien?
17. Ik
wil dit weliswaar niet alle biechtvaders verwijten: want er worden er ook
verscheidene gevonden die het van de betere kant bezien en het ernstig menen;
maar in het algemeen ligt het wel zo.
18. Nikodemus behoorde ook tot de farizeeën en
schriftgeleerden; maar hij was een uitzondering en was dus geen muggenzifter
en kameelverzwelger; want hij kende Mij en hield zich aan Mijn woord. Dat moet
voor getrouwe biechtvaders genoeg verontschuldiging zijn. En nu gaan we over
naar een algemeen belangrijk voorbeeld!
19. De vorsten van de wereld vaardigen veel, ja een
schrikbarende hoeveelheid wetten uit, en overtreding daarvan - met opzet of
per ongeluk - wordt volgens de artikelen streng gestraft. Wat Mijn wetten
betreft worden slechts die als staatswetten mee opgenomen, die ten doel hebben
de wereld veilig te stellen. Dergelijke wetten zijn bij voorkeur het zevende,
het vijfde en bij een duidelijk boze handeling het zesde gebod; om de andere
zeven bekommert de staat zich niet erg - tenzij dan dat politieke redenen hem
daartoe aanleiding geven. Dus bij het leiding geven aan het volk bekommert de
staat zich bijzonder weinig of helemaal niet om Mijn woord, en zegt daarbij:
"het andere laten we maar aan de geestelijkheid over".
20. Daar worden dan van weerskanten muggen gezift en duizenden
kamelen verzwolgen en de farizeeër is een soort dat nooit uitsterft; vangt men
ze aan de ene kant, dan krijgen ze aan de andere kant des te meer ruimte en
men kan doen wat men wil, maar men komt meestal van de regen in de drop.
21. De wereld wil heersen en om dit te bereiken kan ze
alles gebruiken; goddelijke en wereldse wetten worden voor één karretje
gespannen en trekken het volk in het verderf.
22. Wat heeft het eigenlijk voor zin als een mens nog zo
uiterlijk beschaafd en staatsbekwaam is gemaakt? Wat heeft het voor nut als
een staat van werelds standpunt bezien een uitstekende wetgeving heeft, als
daarbij aan de hoofdzaak, waar zich al het geestelijk leven omheen beweegt,
geheel geen aandacht wordt geschonken?
23. Ik geloof toch dat het beter zou zijn, dat iemand als
een lichamelijk kreupele in het eeuwige leven binnen gaat, dan als een werelds
beschaafd mens in de eeuwige dood.
24. Het is niet nodig hier meer over te zeggen. Let u
daarom ook niet te veel op de muggen, maar let er liever op dat u geen kamelen
verzwelgt, dan zult u het eeuwige leven verkrijgen! Amen.
Hoofdstuk 24
"En Jezus weende".
(Joh.11 :35)
29 januari 1844 's avonds
1.
"En Jezus weende".
2. Deze
tekst is erg kort. Hij bestaat uit drie woordjes; maar in al zijn kortheid is
hij zo veelzeggend, dat men een wereld vol boeken zou moeten schrijven om deze
tekst maar enigszins duidelijk te verklaren. Zijn volledige onthulling zult u
wel nooit in haar volheid kunnen omvatten.
3. Talloze malen staat het voegwoord 'en' in de Schrift,
maar nergens verbindt het zoveel als hier; want hier verbindt het twee
oneindige dingen, namelijk de oneindige liefde en de oneindige wijsheid, kracht
en macht van God tot één geheel. Want Jezus is de wijsheid, de macht en de
kracht en daardoor de heerser over alles wat de eeuwigheid en oneindigheid geestelijk
en natuurlijk vervult.
4. Deze Jezus echter weende. Waarom dan? Omdat Hij met de
Vader en de eeuwige liefde in alle volheid één was. Want er staat in het boek
Mozes geschreven, toen hij God verlangde te zien: "Niemand kan God zien en
tegelijk leven". Velen zagen echter God in Jezus en Hij werd hun leven;
maar ze stierven niet toen ze Hem zagen.
5. In Mozes' tijd weende de Godheid niet, maar Zij bracht
de overtreder van de wet ter dood en niemand werd gewekt, die eenmaal de dood
stierf. Hier was dezelfde Godheid; doch Zij hield in Haar ondoorgrondelijk
centrum Haar liefde en erbarmen niet meer verborgen, maar Zij weende en
verloste daarna degenen, die in het graf vergingen van hun doodsbanden.
6. Begrijpt u nu enigszins wat het wenen van Jezus hier
betekent? - Het wenen betekent hier een eindeloos diep erbarmen van de
oneindige liefde in God!
7. Over wie
erbarmt Zij zich? Over degene die reeds vier dagen in het graf ligt.
8. Wie
van u is dan zo wijs, dat hij volledig de diepe betekenis van dit beeld kan
vatten? Denkt u dat Jezus hier slechts een plaatselijk wonder verrichtte, om
daardoor ten eerste de twee treurende zusters hun geliefde broer terug te geven
en ten tweede, om daardoor de Joden een bewijs te leveren, dat nog niemand vóór
Hem had geleverd?
9. Kijk, dat zijn geheel onbelangrijke bijkomende
omstandigheden; want ten eerste had Jezus vóór die tijd al genoeg wonderen
verricht, die gelijkwaardig waren met dit. Wat echter het troosten van de beide
zusters betreft, zo was het voor Hem, die de harten van alle mensen in Zijn
hand houdt, zeker niet moeilijk geweest ze met één blik of met een zachte wenk
zo zalig te maken, dat ze de gestorven broer niet treurend maar slechts
jubelend herdacht zouden hebben.
10. Dat was dus niet de hoofdreden; wat dan wel? Hier
komen we bij de eigenlijk voor u onbegrijpelijke diepte in deze daad van God.
Ik kan hem voor u slechts aanduiden door het noemen van herkenningstekens, maar
kan het niet volledig verklaren, omdat een volledig licht in deze zaak u het
leven zou kosten. Want juist bij deze daad wordt gezegd dat zij geschiedt,
opdat de heerlijkheid des Vaders in de Zoon openbaar zal worden.
11. Wat stellen Martha en Maria, de twee treurende
zusters, voor? Zij zijn beelden van de voorafgaande en de volgende tijd; het
ene meer uiterlijk, aanschouwelijk, het andere meer geestelijk, dus innerlijk,
de volle waarheid bevattend. In ruimere zin wordt onder Martha de gehele
natuurlijke schepping, en onder Maria de gehele hemels geestelijke schepping
verstaan. Zie, dat zijn de twee treurende zusters!
12. Over wie treurden ze dan? Over een broer die al vier
dagen lang in het graf vergaat. De vier dagen betekenen de vier scheppingstoestanden.
13. Wie
is de broer nu? Hier gaan we niet verder!!! Wie van u ook maar een vonkje
wijsheid bezit, die mag het bedenken; maar een nadere verklaring van Mij zou
levensgevaarlijk zijn!
14. Uit dit alles kunt u in elk geval begrijpen wat voor
een grote diepte er ligt in de woorden: "En Jezus weende", en hoe
ondoorgrondelijk ze zijn. Als u bedenkt wie Jezus is, dan zult u tenminste
kunnen aanvoelen, dat Zijn tranen iets heel anders en groters betekenen dan die
van een half verblinde lezer van een roman. Het gemoed van Jezus was niet als
door lectuur geprikkeld - maar het was de eeuwige liefde Zelf als van de Vader
in de Zoon.
15. Als na te volgen voorbeeld tonen de tranen dat ook u vanuit
de ware levensdiepte barmhartig zult zijn:want een door romanlectuur
ontstane weekhartigheid en erbarming heeft voor Mij geen enkele waarde en is
niet veel beter dan een blinde liefde en huwelijk op het toneel. Zulke
'barmhartige' mensen zal Ik ook eens het loon geven dat de oorzaak was van hun
barmhartigheid. Zij zullen aan gene zijde ook grote bibliotheken met talloze romans
aantreffen en ze zullen niet eerder daarvan los kunnen komen, voordat ze aan
zichzelf duidelijk ervaren hebben dat een geschreven liefde en een geschreven
leven helemaal geen liefde en leven zijn.
16. Wie niet vanuit Mij liefheeft en niet van Mij leert,
die doet alles wat hij doet als een dode en zal niet eerder uit zijn graf
opstijgen, voordat Jezus over zijn graf zal wenen. - Begrijp dit wel: er ligt
hierin een grote diepte en zo zij het leven u ook gegeven! Amen.
"Weest dan niet bezorgd door te zeggen: wat zullen
wij eten, of wat zullen wij drinken,
of waarmee zullen wij ons kleden? Want
naar al deze dingen zoeken de volken. Want Uw hemelse Vader weet dat u al deze
dingen nodig hebt".
(Mattheus 6 : 31 - 32)
31 januari 1844 's avonds
1. "Weest dan niet bezorgd, door te zeggen: wat
zullen wij eten, of wat zullen wij drinken of waarmee zullen we ons kleden?
Want naar al deze dingen zoeken de volken. Want uw hemelse vader weet dat u al
deze dingen nodig hebt".
2. Kijk, vrienden, dat zijn weer een paar veel langere
teksten; maar daarom zijn ze dan ook wat hun betekenis betreft vrij en open
gesteld en men kan hun geestelijke zin zo duidelijk onderkennen, dat bijna
iedereen die ze wil gebruiken dat zonder moeite kan doen. U moet er eigenlijk
altijd aan denken dat niet hetgeen Ik zeg het moeilijkst te begrijpen is, maar
het moeilijkste ligt altijd in Mijn daden. Waarom?
3. De leer moest immers zo gegeven worden, dat zij ook
zonder veel moeite door de wereld kon worden begrepen; want wat voor nut zou
een met de diepste wijsheid opgestelde leer voor de wereld hebben? Die zou voor
de wereld hetzelfde zijn als de Japanse taal voor u is; ze zou er nooit ook
maar een jota van kunnen begrijpen.
4. Neem bijvoorbeeld de in een wat diepere wijsheid
opgestelde openbaring van Johannes! U hebt toch al zoveel uitleggingen daarover
gelezen - en weet eigenlijk toch nog niet wat u ervan moet denken en waarom hij
naast het evangelie nodig is.
5. Daarom was Mijn leer altijd zo gesteld, dat ze door
iedereen dadelijk in haar ware betekenis kon worden begrepen. Wie acht slaat op
de voor dit doel zeer geschikte en gemakkelijk begrijpbare letterlijke
betekenis, die komt dan des te gemakkelijker achter de zeer voor de hand
liggende geestelijke betekenis.
6. En zo behoren de twee onderhavige teksten tot dat deel
van Mijn leer, dat door Mijn leerlingen niet als moeilijk werd beschouwd; ook
niet tot de gelijkenissen, die door Mijn leerlingen niet altijd werden begrepen,
maar deze teksten behoren tot dat deel van Mijn leer, waarvan Mijn leerlingen
zeiden: "Nu zegt u duidelijk wat u wilt en wij begrijpen u!"
7. Wat houden dan die twee teksten in? Niets anders dan
een broederlijk vriendelijke waarschuwing voor de wereld en Ik wil daarmee
zeggen, dat de mensen al hun zorgen op Mij zullen leggen en slechts
daadwerkelijk Mijn Rijk zullen zoeken; al het andere zal hen erbij gegeven
worden.
8. Dat is dus de natuurlijke betekenis van deze tekst;
daarmee is ook de geestelijke betekenis gemakkelijk te vinden. Want wat het
lichaam is ontraden, geldt ook voor de ziel en voor de geest en zou ongeveer zo
moeten luiden:
9. Streef er niet naar uw geestelijke zielskrachten door
allerlei moeizame studie te ontwikkelen! Maak u niet bezorgd over universiteiten
en doctoraten, maar heb Mij, uw Vader, lief en Ik zal u de wijsheid der engelen
om niet geven; en dat is toch meer dan wanneer u alle doctortitels en diploma's
ter wereld had verworven!
10. Want alle nog zulke grote geleerden ter wereld kunnen
er met hun diploma's en doctoraten niet achter komen, wat er na de dood van het
lichaam met de mens gebeurt, terwijl hij, die Ik de wijsheid gaf, dat in zijn
pink met de meest overtuigende zekerheid weet.
11. Ja, Ik zeg u: In dit opzicht zijn de dieren met hun
onbewust vermogen om aan te voelen beter uit dan vele grote wereldse geleerden.
Hier past dan ook de tekst: "Want wat zal het een mens baten als hij de
hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?"
12. Wie niet weet wat er eens met hem gebeurt, die laat
al zien dat hij een geschonden ziel heeft. Zoals een kunstenaar echter met een
beschadigd instrument niet in staat is iets belangrijks tot stand te brengen,
kan ook een geest in een door de wereld sterk geschonden ziel niets belangrijks
voor het eeuwige leven tot stand brengen: want hij moet zijn kracht immers
gebruiken om de beschadigingen in de ziel te herstellen. Hoe zou hij echter
als een eeuwige schoenlapper ooit een gezonde, volkomen laars kunnen maken,
waarin zijn stevige levensvoet een goede steun en vaste ondergrond zou vinden?
13. Daarom moet ook niemand zich ooit in lichamelijk of
geestelijk opzicht zorgen maken over wat hij zal eten of drinken en waarmee
hij zich moet bekleden, want voor alles zal Ik wel zorgen als hij volgens Mijn
leer en uit de liefde tot Mij handelt.
14. Dit is de hele, gemakkelijk te begrijpen betekenis;
wie dit goed in acht zal nemen, zal er beter aan toe zijn dan allerlei soort
speculanten, woekeraars en geleerden. Amen.
Hoofdstuk 26
"Die vijanden van Mij evenwel, die niet wilden dat
Ik over hen regeerde, brengt hen hier en slacht ze in Mijn bijzijn af!"
(Lucas 19:27)
3 februari 1844 's avonds
1. "Die vijanden van Mij evenwel, die niet wilden
dat Ik over hen regeerde, brengt hen hier en slacht ze in Mijn bijzijn
af!"
2. Bovenstaande tekst is wel haast te gemakkelijk dan dat
Ik er een lange uitleg over zou hoeven te geven en hij hoort ook tot die,
waarover de leerlingen niet vroegen: "Hoe moeten we dat opvatten?"
Want deze tekst begrepen de blinde farizeeërs zelfs, want ze wisten heel goed,
dat Ik onder de burgers van de stad die zouden moeten worden gedood, hen heb
bedoeld.
3. Dat zou wel een beperkte betekenis zijn geweest:
desalniettemin is ook de algemene betekenis helemaal niet moeilijk te onderkennen,
men hoeft alleen maar te weten dat 'afslachten' hetzelfde betekent als
'berechten' en dan begrijpt men het al.
4. Wie zijn dan de 'burgers' van de stad die geen koning
wilden? Kijk om u heen in de wereld en u zult zulke burgers die de koning niet
willen, in alle straten en op alle hoeken in groten getale aantreffen! - De
'stad' is de wereld; haar 'burgers' zijn de wereldse mensen, die van Mij niets
willen weten.
5. De tien die de ponden ontvangen zijn de weinige
uitverkorenen, die temidden van deze wereldburgers leven; en zelfs onder hen is
nog een trage, die niet wil werken met de hem toevertrouwde ponden.
6. Met deze 'ene' worden diegenen bedoeld die het woord
Gods wel aannemen en erkennen, maar die te traag zijn om daarnaar te handelen;
daarom wordt hen tenslotte ook datgene wat ze hebben ontnomen en het wordt
diegenen gegeven die tien pond hebben.
7. Waarom dan? - Omdat, wie volkomen volgens Mijn woord
heeft geleefd, Mij dus geheel in liefde is toegedaan en vol vuur en ijver is;
daarom komt hem ook, zoals een zon, het complete volle licht toe.
8. Wie echter geen vuur heeft, heeft ook geen licht en
lijkt op een planeet, die slechts met het licht van een ander pronkt en dat kan
niet altijd bij hem blijven. Wordt hij van zijn zon verwijderd, dan zweeft hij
als een duistere klomp, als een door zichzelf gerichte verworpeling van de ene
oneindigheid naar de andere!
9. Uit het hier gezegde kunt u heel gemakkelijk
begrijpen, wat de bovenstaande tekst wil zeggen, - namelijk niets anders dan
het gericht voor al wat werelds is.
10. Nu is hier nog een derde soort wezen, tot wie de heer
of de koning zegt: "Breng de burgers van de stad die mij niet als koning
wilden, hierheen, opdat ze gedood worden!"
11. Wie zijn dat? - Wie zouden het anders zijn dan de
engelen uit de hemel, van wie u allang weet, dat ze overal de leiders van Mijn
gerichten zijn. Zij zullen altijd de wereld richten.
12. Waarom? -
Omdat ze, ten eerste, één zijn met Mij, en daarom, ten tweede, de scherpste
tegenstelling vormen tot de wereld. Omdat ze één met Mij zijn, hebben ze alle
macht en kracht uit Mij; en omdat ze in de scherpste tegenstelling tot de
wereld staan, wordt deze altijd door hen gericht.
13. Dit is de
heel eenvoudige betekenis van deze tekst, waar men goed op moet letten.
14. Vaak werden onder de verdeelde ponden de
verschillende menselijke talenten verstaan die ontwikkeld moesten worden. Maar
dat is helemaal fout. Want zou dat zo zijn, dan was daardoor het hoogst
godslasterlijke 'St.Simonisme'* ( Handel in geestelijke ambten en waardigheden)
een God boven alles welgevallige zaak, die ook de ontwikkeling van de dieven en
moordenaarstalenten als een redelijke zaak beschouwt. Dat is echter zeker niet
de betekenis, die aan de uitgedeelde talenten of ponden ten grondslag ligt.
15. Deze uitgedeelde talenten en ponden zijn alleen maar het uitgedeelde
woord van God. Degene die het dadelijk levend in zich heeft, die heeft de tien
ponden; diegene heeft het levend in zich, die het in zijn liefde of in zijn
hart heeft.
16. Wie echter
de vijf ponden heeft, die heeft het woord in zijn levend geloof, waardoor hij
werkzaam in de liefde kan worden.
17. Wie drie
ponden heeft, die heeft het woord in zijn verstand; als hij daarnaar gaat
handelen, zal hij tot wijsheid komen.
18. Wie echter slechts één pond heeft, die erkent ook wel
Gods woord: maar het doet hem niets. Hij heeft er wel niets tegen, integendeel,
hij vindt het mooi, goed en waar; maar als hij er ernstig naar moet handelen,
zegt hij:
19. "Ja, als men niet aan deze wereld gebonden was
en het wereldlijke niet hoefde te doen ter willevan de wereld, dan zou het zeer
loffelijk zijn volkomen volgens deze leer te leven. Maar men moet nu eenmaal in
de wereld leven en daarom moet men zich ook naar haar richten, anders wordt men
gemakkelijk voor een zonderling aangezien; men verliest zijn eer en reputatie
en stelt zich daardoor zo geïsoleerd op, dat men dan ook geen invloed meer kan
uitoefenen op de wereld, waar dat voor een goed doel nodig zou zijn geweest.
20. De rijkaard zegt: Ik zou met mijn vermogen wel
volgens het evangelie willen handelen, als de tijdsomstandigheden anders waren;
maar de wereld is nu eenmaal wereld en dat wil zeggen dat men zo met zijn
kapitaal moet omgaan, dat men ten eerste als men ouder wordt zelf geen gebrek
lijdt en dat ook de kinderen mettertijd die nodige verzorging vinden, die ze
onafhankelijk van de wereld maakt.
21. De ambtenaar zegt: "Mijn God! Waar zou ik de tijd
vandaan halen? Rijksdienst en herendienst gaan voor godsdienst! Als ik eenmaal
met pensioen ga, dan zal ik ook in de naam van God de rozenkrans ter hand nemen
of: ik zal volgens het evangelie gaan leven zoveel als dat mogelijk is, zonder
mij teveel in mijn omstandigheden te moeten beperken".
22. De geestelijke zegt: "Als men maar de plichten
die zijn positie in de wereld meebrengt, vervult, en dat alles aan God offert,
dan heeft men genoeg gedaan".
23.
Daarop zeg Ik: "Dat zijn allen lieden die hun ene pond begraven hebben en
het zal hen allen net zo vergaan als het de bezitter van één pond uit het
evangelie is vergaan.
24.
Waarom dan? Omdat er in hen niet ook maar één vonkje daadwerkelijke liefde tot
Mij is te vinden! Zij geven altijd aan een bepaald aards gemak de voorkeur
boven Mij.
25. De rijke is met Mij tevreden, zolang hij door zijn
geld zich en zijn familie goed verzorgd ziet: welke levende liefde toont hij
echter en welk vertrouwen in Mij, als hij zelf met alle kracht werkt om zijn
familie later geen gebrek te laten lijden? Voor zulk een vertrouwen zal
iedereen wel bedanken!
26. Als een wisselaar een zaakwaarnemer aanstelt en hem
nooit ook maar een cent toevertrouwt, zal de zaakwaarnemer dan niet al gauw
zeggen: "Hoe nu, vriend, houd je me voor een spitsboef en mijn grote
onderpand van nul en gener waarde, dat je mij niet één cent vertrouwen schenkt?
Beheer je vermogen zelf; ik vorder mijn onderpand terug.
27. Datzelfde zal Ik ook doen met zulke rijke gelovige
Christenen en Ik zal Mijn onderpand van hen afnemen; want Ik laat Me niet door
hen voor de gek houden en Mij nog minder voor een leugenaar en bedrieger
aanzien, waarvoor ze Mij, gezien hun daden, houden; want zij vertrouwen Mij
niet en zorgen zelf voor hun bestaan.
28. En tegen de ambtenaren en geestelijken van alle
sekten, die de dienst aan de wereld en de vervulling van de aan hun stand
verbonden verplichting voor een godsdienst houden, wil Ik ook zeggen:
"Hebt u voor niets gewerkt? Heeft de vervulling van de plicht die u aan uw
stand bent verschuldigd u geen winst opgeleverd? Hebt u uit liefde tot Mij, of
uit liefde tot de voordelen die u verkreeg door deze standsplicht te vervullen,
deze taak vervuld ?"
29. Als ze zullen zeggen: "We deden het goede en het
rechtvaardige ter wille van het goede en rechtvaardige zelf en we willen en
mogen ook met een gerust geweten de voordelen genieten, die het gevolg zijn van
goede en rechtvaardige handelingen",
30. dan zal Ik echter zeggen: "Dan bent u dus betaalde arbeiders
geweest en hebt u uw loon al ontvangen. Hoeveel hebt u voor Mij daarbij
gewonnen met het ene, u toevertrouwde pond? Toon de winst!"
31. En waarlijk, dan zullen ze alleen maar het ene pond
kunnen tonen, zonder iets erbij, en zullen ze moeten zeggen: "Heer, het pond
was onder de omstandigheden waarin wij ons in de wereld bevonden, niet te
gebruiken; wij hebben het echter als heilig beschouwd, daarom hebben we het
niet aangeraakt".
32. En Ik zeg: "Dan zal met u ook dat geschieden,
wat met de man uit het evangelie die één pond toevertrouwd kreeg, geschiedde
en deze één ponders zullen in het hiernamaals ontzettend lang bezig moeten
zijn, voordat ze zich ook maar één penning omhooggewerkt zullen hebben. Daar
zal veel wenen en tandengeknars aan voorafgaan!
33. Ik denk, dat dit duidelijk is; houd er rekening mee,
opdat u niet tussen de 'één ponders' terecht komt! Amen.
Hoofdstuk 27
"Eer van mensen neem Ik niet aan".
(Joh. 5:41)
5 februari 1844 's avonds
1.
"Eer van mensen neem Ik niet aan".
2. Deze
tekst geeft in korte woorden aan, welke band er bestaat tussen de mensen en
Mij, namelijk geen band van eer. Want de mensen zijn me, zoals ze zijn,
waarlijk niet tot eer. Ik heb de mensen ook niet geschapen, opdat ze me zouden
eren.
3. Maar Ik heb met de mensen wel een band en die heet
liefde en dat is heel iets anders dan eer bewijzen.
4. Wie zijn degenen, die zich eer laten bewijzen? Dat
zijn de vorsten en de groten in de wereld.
5. Waarom laten
ze zich eren? Omdat ze meer willen zijn dan de mensen, ofschoon hun bewustzijn
hen zegt dat ze dat niet zijn.
6. Wat is de eer, die men iemand bewijst? Dat is in de
grond van de zaak niets anders dan vrees voor degene die machtiger en sterker
is. Want de zwakkere is bang voor de slagen en de onbarmhartigheid van hem die
machtiger is; daarom kruipt hij voor hem en eert hem en aanbidt hem als het
ware, opdat de meer machtige door zulke vleierij omgekocht wordt en het slaan
achterwege zal laten. Hoe meer eerbied de zwakkere tegenover de sterkere toont,
des te meedogenlozer wordt die sterkere.
7. Vraag hier: Is zulk een eerbewijs een vrucht van goed
of van slecht zaad? Ik ben van mening: Zoals de vrucht is, zo zal ook het zaad
zijn!
8. Denk je dan, dat Ik dat van de mensen zou willen
ontvangen wat voor Mij een gruwel en de meest afschuwelijke stank is?
9. Wat zou de reden zijn, dat Ik Mij door de mensen zou
laten vereren? Misschien omdat Ik God ben en de mensen door Mij zijn geschapen?
Omdat Ik almachtig ben en de mensen tegenover Mij helemaal niets zijn?
10. Wat zou Ik
aan zo'n eer hebben? Word Ik daardoor meer God en Mijn almacht groter?
11. Het
is eerder te begrijpen dat mensen onder elkaar zo zouden handelen, want als een
zwakke re een sterkere eer bewijst, wint hij daardoor in macht en aanzien. Maar
wat voor winst zou er voor Mij in steken, als de mensen Mij zoals andere groten
op aarde zouden eren? Zelfs de meest scherpziende Cherubijn met de allerbeste
microscoop die een atoom zou kunnen vergroten tot de grootte van een
hoofdcentraalzon, zou deze winst niet kunnen ontdekken; want Ik ben God,
almachtig van eeuwigheid her.
12. Zou
Ik door de verering der mensen nog meer kunnen worden? - Ik denk nauwelijks;
daarom heb Ik ook nergens een wet uitgevaardigd: "Gij zult God, uw Heer,
boven alles eren!", maar slechts boven alles liefhebben. Daarom wordt in
genoemd vers ook gezegd, dat Ik de eer niet bij de mensen zoek; want er is in
Mijn innerlijk al Eén, die Mij in waarheid eert vanaf de eeuwigheid.
13. Wat voor vreugde Ik dan zou hebben aan de 'Ad maiorem
Dei gloriam'-daden, of, zoals men bij u op de wereld pleegt te zeggen:
"Alles tot Gods eer!" kunt u aan dit korte vers gemakkelijk zien.
Want wie Mij in zijn hart niet eert zoals een van liefde brandende bruid haar
bruidegom, diens verering is voor Mij een gruwel!
14. Wat heb Ik aan het duizendmaal herhaalde "Heer,
we brengen U eer!", waarbij alle harten vol onreinheid zijn? - Zo'n eer
heeft voor Mij niet de minste waarde!
15. Want allen die Mij op zo'n ceremoniële manier
vereren, zijn de "Heer - Heer"-roepers en ze kunnen Mij duizenden
litanieën voorbabbelen en zeggen: "Heer, we eren U en prijzen Uw
kracht!", "Heer we bidden U, verhoor ons gebed!" en "Heer,
erbarm U over ons!" en dan kunnen ze nog duizendmaal erbij zeggen:
"Ere zij God, de Vader!", enz.
16. Ik zal echter zo'n geklets niet verhoren en zal
altijd tegen de "Heer, Heer" - zeggenden spreken: "Ga weg van
Mij; want Ik heb u nooit gekend!" U hebt een grote hoeveelheid
lofprijzingen en litanieën gehad; maar waarom hebt u ook geen litanie gemaakt,
waarin het helder zou klinken - niet: "Heer wij prijzen uw eer",
maar: "Lieve, Heilige Vader, wij hebben u lief!"?
17. Men zal hier wel tegen inbrengen en zeggen: "God
moet vereerd worden! Want dat is een edele vrucht van de ware vrees voor God,
want wie God niet vreest, die is tot alle boze daden in staat".
18. Ik zeg echter: Hoewel godsvrucht beter is dan het
verrichten van boze daden, toch zal uit een dergelijke godsvrucht voor niemand
een eeuwig leven groeien, omdat een bevreesd gemoed al een gericht gemoed is.
19. Want wie het slechte alleen maar nalaat uit vrees
voor Mij, die zal zeer op de proef gesteld worden; want uit de vrees voor Mij
is geen menselijke geest in staat zalig te worden, en dan zal eerst de vrees
van hem afgenomen moeten worden en dan kunnen we pas zien wat hij zonder vrees
voor Mij zal doen.
20. Zo zij n er ook op aarde veel gevangenen in hun
kerkers door de vrees voor straf binnen de wettelijke orde gebleven; worden ze
echter na de straftijd op vrije voeten gesteld, dan zijn ze tien maal zo erg
als tevoren.
21. Alle geesten uit de hel leven in de grootste vrees
voor Mij; Mij ook alleen maar uit de verte te zien of Mijn naam te horen, is
het verschrikkelijkste wat hen kan overkomen. Welke dwaas zal echter beweren,
dat de geesten uit de hel daarom goed zijn, omdat ze zo bang voor Mij zijn?
22. Ik geef hier een voorbeeld: Stel, ergens op aarde
leeft een heel goed mens, die zeer welgesteld is, maar toch de grootste liefde,
zachtmoedigheid en voorkomendheid bezit en die elk mens die tot hem komt - van
welke stand of natie hij ook zijn mag, en of het een vriend of vijand is -
altijd zeer liefderijk opneemt.
Vraag:
Welk mens zou dan wel zo'n dwaas zijn, dat hij zo'n mens erger zou vrezen dan
een scherprechter?
23. Welk
mens echter is beter, liefderijker en zachtmoediger dan Ik ben? En toch wil men
Mij liever vrezen, dan Mij met de grootste vertrouwelijkheid lief te hebben.
24. En toch zeg Ik: Degenen die Mij vrezen en eren
schijnen goede redenen daarvoor te hebben; want ze weten dat hun hart helemaal
geen liefde meer bezit. Daarom willen ze daarvoor in de plaats de vrees voor
Mij stellen.
25. Maar het vergaat hen daarbij als de bruid, die haar
zeer getrouwe bruidegom ontrouw is geworden en een hoer werd. Waarom werd ze
dat? Omdat zij aan de liefde voor haar bruidegom in haar hart tekort deed.
26. Als nu de bruidegom zal komen, zal hij dan de met
bevende vrees vervulde bruid ook zo aanzien en aannemen, alsof ze hem met
vlammend hart tegemoet was getreden? Zal hij niet eerder tot haar zeggen:
27. "Wat heb je? Zo heb ik je nog nooit gezien!
Waarom beef je voor mij, ik had je toch boven alles lief? Waarlijk in deze
toestand herken ik je niet! Wat heb ik je gedaan, datje bang voor mij bent? hoe
heeft zo'n vrees je vroegere liefde kunnen verdringen? Hoe zal ik je nu
gelukkig maken, nu je me niet liefhebt, maar vreest?! Dus moet ik uit liefde
voor jou van je weggaan, opdat de vrees voor mij je hart niet langer
kwelt!"
28. Kijk, in dit voorbeeld is het: "Ik ken u niet, u
"Heer, Heer"roepers" duidelijk uiteen gezet; en daarom wil Ik
niet de eer van mensen als vrucht van de vrees, maar Ik wil de trouwe,
kinderlijke liefde!
29. Streef daarnaar in uw hart, dan zal Ik u naderbij kunnen komen, wat Ik
niet kan in uw verering en vrees! Wees door de liefde vrij geworden, maar niet
door vrees gerichte daders van Mijn woord; daarin zult u het eeuwige leven
vinden en ook Mij, uw Vader! Amen.
Hoofdstuk 28
"Van toen af trokken velen van Zijn discipelen zich
terug en wandelden niet meer met Hem"
(Joh. 6:66)
8 februari 1844 's avonds
1. "Van toen
af trokken velen van Zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met
Hem".
2. Deze tekst
past in elk opzicht op een haar precies, zoals u pleegt te zeggen, op ons
onderwerp.
3. Waarom trokken dan velen van Mijn discipelen zich
terug en wilden niet meer met Mij wandelen, terwijl Ik hen toch de leer van het
tot zich nemen van Mijn vlees en bloed gaf? - De oorzaak van dit verschijnsel
lag ten eerste in de traagheid van Mijn discipelen, vervolgens echter ook direct
in hun hoogmoed.
4. De traagheid bestond daaruit, dat ze zich niet zoveel
moeite wilden geven om Mij tenminste te vragen, zoals Mijn broeders later wel
deden, hoe men die leer moet verstaan.
5. En de
hoogmoed was daarop dus het gevolg. Daar deze discipelen eerst te traag waren
zich meer kennis te verwerven, maar toch Mijn leerlingen waren, vonden ze het
nu vervelend dat Ik een leer verkondigde, die boven hun begrip uitging. Ze
voelden zich daardoor tegenover het andere volk beschaamd, omdat zij Mij ook
niet begrepen hadden. Zij wilden Mij nu echter vanwege deze hoogmoed ook niet
om uitleg vragen tegenover het volk, om daardoor niet het stempel te krijgen
als zouden zij Mij, als Mijn leerlingen, niet hebben begrepen.
6. Want gewoonlijk was het zo, dat na een belering van
Mij aan Mijn discipelen door het volk werd gevraagd, hoe het een en ander
moest worden opgevat. Tijdens die verklaringen gaven Mijn discipelen gewoonlijk
vaak nadere uitleg en hun eergevoel werd dan vaak gestreeld door de lof over
hun verstandige verklaring van een of andere voor het volk wat moeilijk te
begrijpen leer.
7. Ook bij deze gelegenheid werd er aan veel van deze
discipelen de betekenis van deze leer gevraagd, maar ze konden deze keer geen
verklaring geven, omdat ze de leer zelf niet begrepen hadden; daarom redden ze
zich deze keer op een andere manier uit de moeilijkheid. Ze beschuldigden Mij
van een harde leer, die geen mens kon begrijpen. En daar hen dat niet tot eer
strekte tegenover het volk, praatten ze liever smadelijk over Mij en verklaarden
ze al Mijn vroegere uitspraken voor net zo onbegrijpelijk; ze geloofden niet
meer in Mij en verlieten Mij.
8. Uit deze geheel getrouwe beschrijving uit de
toenmalige tijd kan iedereen heel gemakkelijk begrijpen, dat de oorzaak van deze
kwalijke gebeurtenis niets anders was dan eerst de traagheid en daarna hoogmoed
van Mij n discipelen. De traagheid, omdat ze altijd om Mij heen waren en
dachten dat ze evenveel begrepen als Ik - waarvoor zouden ze dan moeite doen om
dieper in de geest van Mijn leer door te dringen? De hoogmoed echter kwam bij
hen op, toen Ik hen op de proef stelde om te weten hoeveel ze begrepen en hen
zo toonde, dat de discipel niet boven de meester staat.
9. En zie, deze twee hoofdoorzaken zijn de voornaamste
steunpilaren, waar de meeste verdorvenheid van het menselijk geslacht op rust.
Want de mens is in de eerste plaats traag en doet vaak de hele dag niets. Als
hem dan echter gevraagd wordt: "Waarom doe je de hele dag niets?",
dan zal hij zeggen: "Niemand heeft mij aangesteld!"
10. En als Ik dan tot hem zeg: "Ga dan tenminste nu
vanavond een uurtje werken en Ik zal je goed belonen", dan zal hij zeggen:
"Heer, hoe kunt U mij de schande aandoen om mij te laten uitlachen door
degenen, die de hele dag hebben gewerkt? Als U mij iets wilt geven, schenk het
mij dan liever, maar maak me niet als een luiaard voor de arbeiders
kenbaar!"
11. Kijk, hier wil de trage eerst niet werken, en
tenslotte schaamt hij zich om te werken voor de ogen van vlijtige mensen.
Waarom dan? Omdat dat niet vleiend is voor zijn verborgen hoogmoed. Om zijn
hoogmoed te bevredigen wil hij wel graag hetzelfde loon hebben als de vlijtige
lieden; maar hij is eerst te traag om te werken en daarna te hoogmoedig.
12. De Heer zal
echter niet zo dom zijn om de traagheid en de hoogmoed gelijk te stellen met de
vlijt en beide gelijk te belonen.
13. Dat dit
allemaal volkomen waar is, wil Ik u nog door een paar kleine voorbeelden laten
zien.
14. We nemen bijvoorbeeld twee studenten: de één is van
begin af aan vlijtig en de ander traag. De vlijtige zal tenslotte ook de
vruchten van zijn ijver oogsten; maar met welk voorwendsel zal de trage komen
en wat voor redenering zal hij ten gunste van zijn traagheid naar voren
brengen? Hij zal zeggen:
15. "De vlijtige was een domme kerel en heeft niet
ingezien, dat hij alleen maar onzin in zijn hersens propt; ik heb echter het
ontzettend domme van die leerstellingen doorzien en vond het al dadelijk
onwaardig, om mijn hoogstaand brein met zulke onzin vol te stoppen. En daar er
niets anders werd aangeboden, vond ik mijn eerste kennis veel hoogstaander en
beter dan al dit prulwerk dat ik zou moeten gaan leren!"
16. Kijk, hier komt duidelijk de hoogmoed uit de
traagheid voort! Wie zich daar in de praktijk van overtuigen wil, die gaat maar
eens vertrouwelijk praten met dergelijke individuen en hij zal dit allemaal van
a tot z bevestigd zien.
17. Nemen we nu eens twee musici. De een heeft het door
zijn ijver tot een grote kunstvaardigheid gebracht, zowel op praktisch als op
theoretisch gebied, de ander echter, een zoon van de traagheid, bleef
tengevolge van de weinige moeite die hij zich getroostte bij de onderste
stumperige middelmaat steken. Vraag hem nu eens waarom hij het niet zo ver
heeft gebracht als zijn medescholier. Hij zal dan zeggen:
18. "Omdat ik er niet, zoals die straatarme stakker,
op aangewezen was, want ik ben toch rijk. Waarom zou ik mijzelf dan plagen?
Alleen zulke arme drommels hoeven maar zo ijverig te zijn en waarom is het
eigenlijk zo belangrijk of je die muzikale prullen zelf kunt spelen of niet?
Als men ze maar begrijpt, wat helemaal niet zo moeilijk is; die arme drommels
moeten het maar spelen, want dan kunnen ze daarmee hun brood verdienen.
Bovendien is die moeilijke muziek geschreven door arme drommels en het zou voor
een rijk mens een schande zijn zich met die armzalige produkten bezig te
houden.
19. Kijk, hier is weer een uit het leven gegrepen
voorbeeld en u kunt daardoor weer zien, om welke reden Mijn discipelen Mij
verlieten. Laten we verder gaan!
20. Iemand aan wie wordt gevraagd waarom hij zich niet
meer verdiept in de zuiver christelijke grondslagen van de godsdienst, zegt
dit: "Ik begrijp deze dingen niet en heb me er ook nooit in verdiept en wel
daarom, omdat ik het ten eerste voor kinderpraat houd, waar niet veel aan is,
en ten tweede omdat men met dergelijk religieus gepieker tenslotte hoogstens
een dwaas kan worden". 21. Zie, bij deze mens was ten eerste de traagheid
en dan zijn
daaruit voortkomende hoogmoed de reden, dat hij, evenals
de discipelen, spreekt: "Wie kan zulk een leer voor waar aannemen en er
rekening mee houden? Daarom is het beter om evenals deze discipelen de Heer in
de steek te laten".
22. Een arme schooier zegt dat ook, als hem wordt
gevraagd: "Waardoor ben je in zulke armoedige omstandigheden geraakt? Je
had tot nog meer dan een ander de gelegenheid veel te sparen". En zijn
verweer luidt: "Ik heb dat sparen voor mijn fijngevoelige natuur te
bedelaarsachtig arm gevonden en het is nu een eer voor mij, dat ik in
behoeftige omstandigheden verkeer".
23. Kijk, dat is weer een voorbeeld, waarbij een mens
eerst traag is en zich niet in zoverre verloochenen kan, dat hij aan zijn aard
afbreuk doet door zich daardoor een vermogen te verzamelen; tenslotte echter,
als het hem duidelijk wordt dat hij niets bezit, dan wordt hij hoogmoedig en
pocht nog bovendien over zijn armzalige toestand.
24. Ik geloof, dat we voorbeelden genoeg hebben om er
duidelijk uit te kunnen concluderen hoe Ik bij vele gelegenheden door Mijn
discipelen verlaten werd als er staat: "Van nu af wordt het koninkrijk der
hemelen met geweld ingenomen!"
25. Zo gaan ook veel trekkers een tocht maken in een hoog
gebergte. Zolang het gemakkelijk gaat loopt iedereen flink mee; als echter de
steile hellingen van het hooggebergte komen en dan geldt: "Van hieraf kost
het inspanning en kracht om de berg te bestijgen, dan keren ze om en maar heel
weinigen gelukt het de toppen van het hooggebergte te beklimmen.
26. Dezelfde betekenis ligt ook ten grondslag aan het
volgende: Zolang de mens Mijn rijk aan zijn lessenaar zoekt, gaat alles goed;
maar als gezegd wordt: "Het lezen is niet voldoende, alleen door ernaar te
handelen verkrijgt men de kroon. Want het vlees is tot geen enkel nut. De
letter doodt; slechts de geest is het, die levend maakt!", dan wordt de
Heer ook meestal door Zijn discipelen verlaten, zoals de tekst aangeeft.
27. Neem deze verklaring daadwerkelijk ter harte, dan
zult u niet, zoals de discipelen, uw Heer verlaten! Amen.
Hoofdstuk 29
"En de duivelen smeekten Hem aldus: Zend ons in de
varkens, opdat wij daarin gaan".
(Markus 5:12)
9 februari 1844 's avonds
1. "En de duivelen smeekten Hem aldus: Zend ons in
de varkens, opdat wij daarin gaan".
2. Ik heb u al eens gezegd, dat de diepste en meest
verborgen geheimen van Mijn leven op aarde te vinden zijn in Mijn daden. Want
de woorden heb Ik zo gesteld dat iedereen ze kan begrijpen; maar dat is niet
het geval met Mijn daden. Die werden zelfs door Mijn broeders niet begrepen,
voordat de Heilige Geest over hen kwam; en als zij ze begrepen, werd het hen
ook in de geest gezegd dat ze aan niemand de diepe zin van de daden moesten
bekend maken, omdat de wereld ze niet kan en wil begrijpen.
3. En zo is het in dit geval ook gesteld! Zou Ik u haar
diepste betekenis geheel duidelijk maken, dan zou men driemaal de oppervlakte
van de aarde nodig hebben om alleen maar de inleiding op te schrijven. Voor de
uitleg van de belangrijkste betekenis van dit feit zou echter een heel
zonnegebied te weinig ruimte bieden om alle boeken te bergen die daarover
zouden kunnen worden geschreven. Daaruit kunt u toch wel begrijpen wat zo'n
feit allemaal in moet houden.
4. Maar als van een woord al wordt gezegd dat het is als
een zaadkorrel, die in de aarde wordt gezaaid en veel vruchten voortbrengt,
wat kan er dan wel van een werkelijke daad van God worden gezegd? Want er
bestaat een verschil tussen het "God sprak: Er zij!", en het dan
daaropvolgende: "En er werd!"
5. Opdat u zich echter toch van de grootte van zulk een daad enig begrip
kunt vormen, wil Ik u in het kort iets daarover vertellen.
6. Waarom vraagt de Heer hier aan de demon hoe hij heet,
terwijl het aan de Alwetende toch zeker bekend was, dat in deze bezetene niet
slechts één, maar een heel legioen boze demonen aanwezig was. De Heer vroeg dat
toch zeker niet, omdat hij de naam van die boze geesten wilde leren kennen;
maar waarom vroeg Hij er dan naar?
7. Hij vroeg het om deze demon aan te kondigen wie Hij
is; want uit een vraag herkent men beter de aard van een wezen dan uit een
antwoord. Vraag iets aan een dwaas en hij kan je een antwoord geven waar je
verbaasd van staat. Vraagt de dwaas echter iets aan jou, dan zul je hem
dadelijk aan zijn vraag herkennen. De enige manier om iemand op geestelijk
gebied te leren kennen is door een vraag en daarom vroeg de Heer hier ook niet
om een antwoord te krijgen, maar om op deze geestelijke manier de demonen te
kennen te geven wie Hij is.
8. Dergelijke situaties kent u ook wel en u hebt die ook
reeds bij de zogenaamde somnambules kunnen waarnemen. Want als men een
somnambule iets vraagt dan heeft dat niet de bedoeling iets uit het leven van
de somnambule te ervaren, maar uw vraag heeft het karakter van een zich
openstellen voor die somnambule, waardoor zij uw innerlijk bekijkt, u herkent
en het in u gevonden ontbrekende door haar levenskracht aanvult.
9. Deze manier van vragen houdt weliswaar het midden
tussen een zuiver wereldlijke en een zuiver geestelijke vraag: ze heeft echter
toch voor de diepere denker reeds een geestelijk karakter.
10. Dus betekent de vraag van de Heer aan de demon
eigenlijk hetzelfde alsof Hij zou hebben gezegd: Kijk, Ik geef me bloot, in Mij
is geen boosheid te vinden.
11. En de demonen zien deze heilige naaktheid en
herkennen aanstonds de Heer der eeuwigheid, en als ze dan zeggen: "Wij
zijn velen" - geven ze daarmee niet nauwkeurig hun aantal aan, maar ze
geven daardoor alleen maar op geestelijke manier te kennen dat voor het
aangezicht van de hoogste zuiverheid van God hun boosheid in overgrote mate
aanwezig is.
12. De zuiverheid van de Heer dwingt hen echter daarvoor
te wijken. Maar temidden van de goddelijke reinheid zien de bozen ook de
goddelijke erbarming en zij wenden zich tot haar. Ze nemen op dit ogenblik hun
toevlucht tot de deemoed en verlangen om volgens hun slechte karakters in de
varkens gezonden te worden; en de erbarming van de Heer staat hun dat toe, wat
ze vanuit die deemoed vragen.
13. Als ze echter in de varkens gaan, ontwaakt weer hun
voor de Heer verborgen hoogmoed en ze drijven de varkens in zee, opdat deze te
gronde zullen gaan en zij, namelijk de demonen, zich daarop vrij als monsters
in de zee kunnen bewegen.
14. Zo ziet dit beeld er uit. Wie is nu die bezeten mens?
Deze bezeten mens is gewoonweg de wereld. De wereld wil vrij worden van haar
geheime kwelling; en de Heer maakt de wereld vrij. Maar haar innerlijk boze
werkzaamheid is in haar vrije toestand erger dan in haar gebonden toestand.
16. Als ze gebonden is, klaagt ze over druk en kwelling;
als Ik haar echter vrij maak, dan vliegt haar activiteit in de varkens en stort
zich vanzelf in de zee des verderfs en de iets rijkere mensen van de wereld
proberen bovendien ook nog Mij van zich af te stoten, omdat Ik hen niet beval
vanwege hun wereldindustrie. Want deze Gadarenen* (* Gadarenen: bewoners van
Gadara, een stad die vermoedelijk aan het meer van Galilea lag.) beduiden
degenen die de wereld dragen of duidelijker gezegd: ze zijn de eigenlijke
industriëlen.
17. De demonen echter die in de varkens varen, zijn de
modegekken, gastronomen, wellustelingen, bedriegers en allerleilistige mensen
en intriganten. Wilt u allerlei soort zich in zee stortende varkens zien in
deze wereld, ga dan naar de grote wereldsteden; daar zult u hen in groten
getale aantreffen en ze zijn een levensgetrouwe weergave van die uit het
evangelie. Zij zijn ook met vele legioenen; ze zijn allemaal door de meest
onzuivere demonen bezeten en die drijven hen ook in de zee van het zekere
verderf.
18. Kijk, dat is in deze evangelische daad van de Heer
hetgeen je moet erkennen en voor jezelf kunt gebruiken. Dat echter hierachter
een zich eindeloos ver uitstrekkende, nog veel diepere betekenis voorhanden
is, hoeft niet voor de tweede keer te worden aangetoond; want ten eerste zou u
die nooit begrijpen en ten tweede zou hij u geen nut maar alleen schade
toebrengen.
19. Laat dit daarom genoeg zijn; want de oneindigheid is
te groot, het aantal schepselen in haar oneindig en haar beschikking is voor u
volkomen onverklaarbaar. Dus kunt u ook onmogelijk bevatten hoe deze bezetene
de hele materiële schepping voorstelt en haar bewoners de oude gevangenen zijn.
Deze bezetene rust in de graven en is uitermate boos; kijk eens naar het
eindeloze aantal graven in de oneindigheid!
20. Maar genoeg hierover! Voor u op deze aarde is het nog geen tijd om dit
in de diepste betekenis te kunnen begrijpen. Neem dus nota van het eerste; dat
zal u van nut zijn! Amen.
Hoofdstuk 30
"En Ik zend de belofte van Mijn Vader op u;
u echter, blijft in de stad, totdat u wordt bekleed met de kracht uit de
hoogte"
(Lucas 24:49)
12 februari 1844 's avonds
1. "En Ik zend de belofte van Mijn Vader op
u; u echter, blijft in de stad totdat u wordt bekleed met kracht uit de
hoogte".
2. Dit vers geeft in zijn letterlijke betekenis al
duidelijk te kennen, wat het innerlijk bevat en lijkt in dit opzicht op een
vriendelijk mens, die om zo te zeggen zijn hart op zijn hand aan zijn vrienden
aanbiedt; waardoor ook niet iemand hem gemakkelijk miskent en iedereen al op
het eerste ogenblik kan raden, wat deze vriendelijke man in zijn schild voert.
3. Met deze tekst is precies hetzelfde het geval. Want
als de Zoon ten hemel vaart, dan komt de belofte van de Vader in volheid tot
diegenen, die met de ware hoop vanuit de liefde, met ongeduld op deze belofte
wachten.
4. Wat betekent echter de hemelvaart van de Zoon, opdat
daardoor de wachtenden en de getuigen de belofte van de Vader zullen ontvangen?
- U weet wat men onder 'Zoon' moet verstaan, namelijk de wijsheid van de Vader.
De zoon komt dus in elk mens overeen met dat, wat in ieder mens tot de wijsheid
behoort. Tot de wijsheid behoren het verstand, de rede, allerlei soort
wetenschap en kennis.
5. Wat tot de wijsheid behoort moet echter tegelijkertijd
ook in elk mens die verdeemoediging doormaken, als het ware een kruisiging, en
moet dan als gedood in een nieuw graf in het hart worden gelegd, daaruit dan
weer opstaan en dan, terwijl hij zich geheel aan de Vader geeft en opoffert,
omhoog stijgen om één te worden met de Vader.
6. Is dat gebeurd, dan pas openbaart zich in het leven
van de mens de belofte van de Vader, die het eeuwige leven is. Dat noemen we
de wedergeboorte.
7. Maar op deze wedergeboorte volgt niet tegelijkertijd
de doop met de geest van de kracht, zoals ook niemand dadelijk na de geboorte
een kind moet dopen, maar tenminste pas een paar dagen later, - zoals dat bij
de Joden ook op zijn vroegst na de achtste, tiende of twaalfde dag gebruikelijk
was. Vaak ook volgde de besnijdenisdoop veel later, en zo wordt ook hier tot
de apostelen en discipelen gezegd, dat ze na Mijn hemelvaart een tijdlang in de
stad samen zullen blijven, totdat de kracht uit de hoogte over hen zal worden
uitgestort.
8. Deze toestand moet ook elk mens in acht nemen en hij
moet ook niet eerder naar buiten treden, voordat hij de geestesdoop heeft
ontvangen! Want zonder deze lijkt de wedergeboren geest op een zwak kind, dat
wel in elk opzicht rein is als een engel, maar gebrek heeft aan de werkzame
kracht en aan het daarvoor noodzakelijke vrije oordeel.
9. U weet dat de nederdaling van de kracht uit de hoogte
over de discipelen en apostelen op de tiende dag na de hemelvaart is gevolgd.
Wat wil dat zeggen? Dat betekent en bewijst de volkomen onderwerping van de
Mozaïsche tien geboden aan het vrij geworden leven van de geest. Want de geest
moet immers van tevoren van alle banden en ketenen worden vrijgemaakt, voordat
hij het gewaad der goddelijke kracht uit de hoogte kan aantrekken.
10. Wanneer dat aan hem is voltrokken, dan is hij een
geheel nieuwe creatuur uit de geest der liefde en alle kracht uit haar en kan
dan pas werkzaam zijn in de volle kracht van de goddelijke liefde en erbarming.
Want pas door zulk een doop met de Heilige Geest uit de hoogte wordt de mens
verlost van alle doodsbanden en wordt één met en in Christus en kan dan ook
zeggen: "Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij! Niet meer ik
ben nu mijn Ik, maar Christus Zelf is het Ik in mij!"
11. Daarom moet ook van tevoren - wat al eerder werd
aangetoond - al het met de Zoon overeenkomstige in de mens de weg van de
mensenzoon gaan, en voor iedereen geldt onherroepelijk: "Neem uw kruis op
en volg Mij na anders kunt u niet tot opstanding en tot hemelvaart naar de
Vader komen!"
12. En hier past voor onze zaak alles op een haar, namelijk dat geen mens
door de veelzijdige ontwikkeling van zijn verstand met behulp van welvoorziene
bibliotheken en hoogdravende universiteitsprofessoren tot wedergeboorte en tot
doop met de Heilige Geest kan komen, maar alleen door de deemoed en grote
liefde van zijn hart.
13. Hij moet alles, wat hij van de wereld heeft, tot op
de laatste penning aan de wereld teruggeven, dus ook de hoogmoedig makende
wetenschappen van zijn hoofd, anders zal het er met de wedergeboorte en de
krachtige doop van zijn geest heel erg benard uitzien.
14. Geloof maar niet, dat iemand, ook al heeft hij zijn
hele vermogen aan de armen gegeven, daardoor al dadelijk het hemelrijk zal
binnengaan, ook al zou hij in zichzelf denken en zeggen: "Heer! Weest U
net zo barmhartig tegenover mij, als ik het was!" Wie zo spreekt, die mist
nog behoorlijk veel van het Godsrijk; want dan zijn Christus en hij nog niet
één, maar duidelijk twee, waarbij de een de ander in zekere zin redelijke
voorwaarden stelt.
15. Onder u mensen ben Ik altijd de armste, of
duidelijker gezegd: bij elk mens is de eigenlijke levenskracht van zijn hart
het allerarmst en het meest behoeftig. Deze moet eerst nog behoorlijk rijk
begiftigd worden, als een andere gave naar buiten enige waarde wil hebben; of
uw hart moet geheel levend worden uit liefde tot Mij. Ik Zelf moet uw hele
liefde uitmaken; dan pas kunt u vanuit deze liefde waarlijk verdienstelijk
werken voor het eeuwige leven en wel daarom, omdat het verdienstelijke alleen
Mij toekomt. U echter blijft louter slechts consumenten van Mijn liefde,
genade en erbarming.
16. Want zolang nog iemand zegt: "Ik ben bezig
geweest en ik heb gegeven!", dan is hij nog verre van degene die zegt:
"Ik ben altijd een luie en nutteloze slaaf geweest!" en hij is
daarom nog ver van Mijn rijk verwijderd. Slechts als hij het zichzelf levendig
bekent en zegt: "Heer, mijn God en Vader! Ik ben in alles niets, zoals
ook alle mensen voor U niets zijn, maar U alleen bent Alles in Allen!" dan
is hij Mijn rijk nabij en Mijn rijk is dichtbij hem gekomen.
17. Sla dus evenzo acht op alles, wat u wordt gezegd, dan
zult u ook, met de kracht van Mijn geest tot hemelvaart en doop geraken; want
ook naar u wordt zoëven de belofte van de Vader gezonden. Amen.
"En hij (Zacheüs) liep snel vooruit en klom in een moerbeivijgenboom
om Hem te zien; want Hij zou daar langs komen".
(Lucas 19:4)
14 februari 1844 's avonds
1. "En hij (Zacheüs) liep snel vooruit en klom in
een moerbeivijgenboom om Hem te zien; want Hij zou daar langs komen".
2. Dit vers geeft slechts de vermelding van een feit weer
en u kunt tengevolge van een voorafgaande lering menen, dat hierin ook een
nooit geheel te bevatten diepe betekenis verborgen ligt; maar dat is hier niet
het geval en wel daarom, omdat deze handeling niet door de Heer maar slechts
door een mens wordt uitgevoerd. Toch heeft deze schijnbaar onbeduidende scène
een innerlijke geestelijke waarde en wordt daarom in het evangelie vermeld,
omdat er een goed te gebruiken les voor elk mens in besloten ligt.
3. Hier zou menige wijsgeer zeggen: "Wat kan er nu
achter deze zeer gewone alledaagse gebeurtenis steken? Wat wist Zacheüs meer
van Christus dan wat wij tegenwoordig misschien weten van een zogenaamde
duizendkunstenaar?"
4. Als we echter van te voren in een plaats horen, dat
zo'n wereldberoemde duizendkunstenaar voorbij zal komen, dan zal iedereen zich
op straten en pleinen begeven en zal verlangend naar de intocht van deze
wonderman uitzien. Staan er nu door een gelukkig toeval gemakkelijk te
beklimmen bomen langs die weg, dan zullen die zeker door jongens en soms ook
door nieuwsgierige oudere mensen in beslag worden genomen.
5. Wat
voor betekenis ligt er achter dit verschijnsel? Zeker geen ander dan de voor de
hand liggende, namelijk dat veel nieuwsgierige lieden die wonderman ook hebben
willen zien.
6. De moraal die men hieruit zou kunnen trekken, zou hoogstens
kunnen luiden: "Luister eens, jongens en nieuwsgierige mensen en jullie
die klein van stuk zijn, zodat je niet over de grote lummels heen kunt kijken!
Zorg bij zulke gelegenheden dat je bijtijds een boom bemachtigt, opdat je in
zulke gevallen je kijklust bevredigen kunt, zonder er rekening mee te houden of
door het in acht nemen van deze moraal ook veel bomen beschadigd worden!"
7. Hier hadden we een uitleg, zoals de wereld die geeft.
Ik gaf hem daarom van tevoren, om het de wereld gemakkelijker te maken, later,
bij de beoordeling van Mijn voor hen onbegrijpelijke exegesen, deze zonder
moeite of bezwaar belachelijk te kunnen maken.
8. We willen nu echter eens zien, wat voor een heel
andere betekenis en moraal achter deze eenvoudige tekst steekt. We zullen deze
uitleg zo zonderling mogelijk beginnen, en willen met het praktische deel
aanvangen en het theoretische er dan achteraan, als het ware uit zichzelf,
laten volgen.
9. En zo zeg Ik: de hele wereld is vol Zacheüssen en u
bent het niet minder! Doe daarom wat hij deed, en Ik zal dan ook tegen u zeggen
en doen wat Ik tegen Zacheüs zei en later ook deed.
De weg
die Ik gewoonlijk met de Mijnen ga, is u bekend; u bent evenals Zacheüs zondige
wereldse tollenaars.
10. Maar wat deed Zacheüs om Mij op die weg te zien? Hij
was klein van stuk; hij liep vooruit en klom in een moerbeivijgenboom, dat wil
zoveel zeggen als: de zondige mens erkende dat hij tegenover Mij geen waarde
had, dus was hij vol deemoed en geleek of gelijkt op de tollenaar in de tempel,
die zijn ogen zelfs niet naar de hemel durfde opheffen.
11. Maar
de deemoed is het voornaamste voedsel der liefde. Door haar wordt de
liefde machtiger en krachtiger voor Hem, tegenover wie ze haar grote
onwaardigheid voelt. En hoe onwaardiger ze zich voelt, des te groter wordt de
aantrekkingskracht tot Hem, omdat haar achting in die mate groeit, als
waarmee ze in haar eigen waarde daalt. Zulke liefde denkt dan alleen maar
aan Degene, die ze als haar hoogste goed, het hoogste acht.
12. In dit bezig zijn met het hooggeachte voorwerp van
zijn liefde, ontstaat een steeds sterker wordend licht waarin de mens denkt en
denkt en zoekt en zoekt, hoe hij het meest vereerde voorwerp van zijn
beschouwing naderbij kan komen. En dit denken en denken en zoeken en zoeken is
gelijk aan het vooruitsnellen van Zacheüs.
13. Hij is op de juiste weg; maar hij weet ook, dat de
Heer het meest innerlijke van alle dingen is en dus in dit grote gedrang op
deze weliswaar rechte weg, toch niet te ontdekken zal zijn. Maar de begeerte om
de Heer te zien is machtiger dan die tegenwerping en machtiger dan dit
hinderlijke gedrang en vordert van de mens alle kracht, zich zo hoog mogelijk te
verheffen en zo'n punt te bereiken, waarvandaan men over het gedrang heen en
toch temidden van het gedrang, de Heer kan zien.
14. Een boom wordt uitgekozen en beklommen: een
moerbeivijgenboom; gelijk aan de boom der kennis in welks bladeren de fijn
glanzende stof voor de koningsklederen is verborgen. Dus door hogere kennis en
door het licht van het geloof wil de mens de Heer zien; daarom snelt hij
vooruit en klimt in de symbolische boom der kennis, die weliswaar een zoete
vrucht heeft, maar nochtans niemand verzadigt. Het lijkt wel of hij verzadigt,
maar na zo'n schijnbare verzadiging volgt gewoonlijk meer honger dan men van
tevoren had.
15. Zo ligt ook de
verhouding tot de hogere kennis op de weg van het verstandelijk onderzoeken.
Deze kennis schijnt in het begin de geest ook verrassend te verzadigen, maar
al gauw zegt zijn hongerig begerende maag: "Die paar zoete trosjes hebben
me alleen maar slaperig gemaakt, maar niet verzadigd: ik had wel even een
gevoel verzadigd te zijn, maar was het toch niet.
16. Kijk, dat is een duidelijk beeld van wat de
moerbeivijgenboom betekent, waar Zacheüs wel met de allerbeste bedoelingen inklom;
het zou voor alle zulke geleerde tollenaars en zondaren goed zijn, als ze met
dezelfde bedoeling als Zacheüs in de boom der kennis aan de weg des Heren
klommen. Ze zouden hetzelfde bereiken, wat ook Zacheüs bereikt heeft.
17. Maar helaas wordt de boom der kennis maar hoogst
zelden beklommen op de manier waarop Zacheüs het deed, en zo veel Zacheüssen
klimmen ook wel met een wat beter doel in de boom der kennis, maar gewoonlijk
in één die niet langs de weg van de Heer staat.
18. Tot hier was alles duidelijk; nu is de vraag: is het
voor het eeuwige leven voldoende, als men met de beste bedoelingen doet zoals
Zacheüs?
19. Deze vraag wordt beantwoord op die plaats in het
evangelie, waar de Heer tegen de in de boom uitkijkende Zacheüs zegt: "Kom
naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huisverblijven!"
20. Dat wil zoveel zeggen als: "Zacheüs! Bevrijd je
van je hoge bespiegelingen over Mij en daal af in de kamer van je liefde voor
Mij: in dit huis van jou is eten voor Mij; daar zal Ik verblijven en Ik zal in
je huis eten!"
21. En nog duidelijker gesproken wil dat zoveel zeggen
als: "Zacheüs, daal af in je eerste deemoed en liefde; dan zal Ik Mijn
intrek bij je nemen en Mij verkwikken met de vrucht van je hart".
22. Kijk, dat is het praktisch theoretische van deze
tekst en in het kort is de moraal: "Kijk naar je broeder Zacheüs en volg
zijn voorbeeld, dan zal het ook jou vergaan zoals het Zacheüs verging!"
23. Ik denk, dat elke verdere theorie hier volkomen
overbodig zal zijn, want wat werd gezegd is zonder meer zeer duidelijk. Wie het
zal lezen en in acht nemen, zal ongetwijfeld het aandeel van Zacheüs ten deel
vallen, en Ik zal hetzelfde tegen hem zeggen, wat Ik tegen Zacheüs heb gezegd.
24. U
moet dat allen zeer goed ter harte nemen! Amen.
Hoofdstuk 32
"Toen nu Jezus Zijn moeder zag, en de discipel die
Hij liefhad daarbij zag staan, zei Hij tot Zijn moeder: "Vrouw, zie, uw
zoon". Daarna zei Hij tot de discipel: "Zie, uw moeder". En van
dat uur af nam de discipel haar in zijn huis".
(Joh. 19:26 - 27)
16 februari 1844 's avonds
1. "Toen nu Jezus Zijn moeder zag, en de discipel
die Hij liefhad daarbij zag staan, zei Hij tot Zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon.
Daarna zei Hij tot de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de
discipel haar in zijn huis".
2. Het is bij u op de wereld ook gebruikelijk dat als
iemand zijn dood voor ogen ziet, hij voor degenen die achterblijven een laatste
wilsbeschikking treft, die bij u testament wordt genoemd. Zo was het ook in
Mijn geval noodzakelijk dat Ik voor Mijn nabestaanden een laatste
wilsbeschikking treffen zou. Maria, de moeder van Mijn lichaam, was zulk een
nabestaande en ze moest toch voor de haar nog overblijvende levensdagen op
aarde de nodige verzorging hebben.
3. Er zou wel iemand kunnen vragen: heeft Jozef dan
helemaal niets nagelaten? Hij had zelf toch ook kinderen, van zichzelf en van
vreemden, die hij had opgenomen; konden dezen dan niet voor Maria zorgen?
4. Het antwoord is: Jozef heeft in de eerste plaats nooit
een eigendom bezeten en kon dat daarom ook niet nalaten. Zijn kinderen, zowel
zijn eigen als ook die hij opgenomen had, waren ten tweede zelf zeer arm en
zijn Mij bijna allen nagevolgd; en daarbij was ook Johannes, die zich vaak in
het huis van Jozef ophield en als het ware ook bij de familie hoorde. Want zijn
vader was nog behoeftiger dan Jozef zelf en stuurde zijn zoon naar Jozef toe om
het ambacht van hem te leren. Dat gebeurde dan ook en hij werd een handige
timmerman en meubelmaker die ook het draaiwerk vaardig verrichtte. Bovendien
had hij Maria en Mij en het hele gezin van Jozef zeer lief en Maria kon aan
geen betere en meer vertrouwde handen worden toevertrouwd dan juist aan deze
zoon van Zebedëus.
5. Zie, dat is nu het eenvoudige testament en dat is dus
ook de geheel letterlijke betekenis van Mijn woorden aan het kruis.
6. Daar deze woorden niet slechts door de mens Jezus,
maar ook door de Zoon van God of de eeuwige wijsheid van de Vader zijn
gesproken, verbergt er zich zeker nog een veel diepere en hoogst goddelijk
geestelijk hemelse betekenis achter, die u echter even zomin in zijn volle
diepte zult kunnen begrijpen als zoveel andere beweegredenen voor daden van de
Godmens.
7. Ik kan u daarom alleen aanduidingen daarover geven uit
het gebied van de wijsheid. Maar vors daarin niet te veel; want u weet dat de
dingen van de wijsheid nooit zo gemakkelijk te begrijpen zijn als de dingen die
uit de zuivere liefde voortkomen, zoals de natuur u al laat zien.
8. U kunt daar wel de lichtende en glinsterende
voorwerpen beetpakken en overal neerleggen en van alle kanten bekijken; kunt u
dat echter ook doen met de vrije lichtstralen, die van de lichtende voorwerpen
uitgaan?
9. Die stralen voeren de afbeeldingen van talloze dingen
onvervalst met zich mee, waarvan onder andere de lichtbeelden een voldoende
bewijs leveren. Vraag uzelf af, of u niettegenstaande alle moeite die u u met
uw zintuigen geeft, in de vrije stralen zulke beelden kunt ontdekken. Dit moet
u zeker ontkennend beantwoorden.
10. Daarom geldt ook de vroegere wenk dat u niet teveel
moet speculeren over de zaken der wijsheid, want dan zult u nog minder
resultaat boeken dan bij het beschouwen van de beelden in de vrije
lichtstralen.
11. U kunt weliswaar ook optische toestellen maken,
waarbij de vrije lichtstraal wordt gedwongen het beeld dat hij vormt weer te
geven, zodat u het kunt bekijken; hebt u echter ook een optisch instrument
waardoor de beelden die gevormd worden door de stralen uit de diepte van het
oerlicht kunnen worden afgedrukt?
12. Ja, u hebt wel een dergelijke geestelijk optische
inrichting in u, maar die begint pas te werken als u van het wereldse
lichtgeheel afstand hebt gedaan. De wereld moet eerst in volledige duisternis
overgaan, voordat het licht van de geest zijn meegedragen beelden duidelijk in
uw geest projecteert. Uw eigen dromen geven u daarvan een deugdelijk bewijs en
de visioenen van degenen die in geestesvervoering geraken, of, zoals u het
uitdrukt, van de somnambules, leveren een nog houdbaarder en duidelijker
bewijs.
13. Deze inleiding was noodzakelijk en zo kunnen we tot
de betreffende aanduidingen over deze aan het kruis gesproken woorden
overgaan.
14. "Vrouw, zie uw zoon" en "Zoon, zie uw
moeder" betekent in diepere zin zoveel als: "Gij wereld, zie de zoon
des mensen, en Gij mensenzoon, zie de wereld en oordeel haar niet, maar bewijs
haar liefde!"
15. Dieper gesproken: "Gij, goddelijke wijsheid,
neig u naar uw eeuwige oergrond en Gij, eeuwige oergrond, zie uw stralende Zoon
en neem Hem op om er één mee te worden".
16. En verder: "Gij Ene, die eens het allerheiligste
droeg, kijk naar de dood van uw werken, en Gij gedode, gedenk als Gij opstaat
diegene, die eens het allerheiligste droeg, namelijk het licht van de eeuwige
liefde!"
17. Zie, in deze korte aanduidingen ligt de oneindige
diepte, die geen geschapen wezen ooit zal kunnen begrijpen, omdat de inhoud van
deze diepte alleen al oneindig is en bovendien elk ogenblik nog oneindiger
wordt.
18. Ik heb u daarom zoveel hierover gezegd, opdat u
daaruit zou zien dat Degene die deze woorden vanaf het kruis heeft gesproken
meer was dan, volgens veIer mening, alleen maar een eenvoudige Israëlitische
delinquent, die onder het scherpgericht van Rome stond, omdat Hij als een
opruier van het volk en een rebel tegen Rome was aangeklaagd.
19. Dit is dus de diepere geestelijke betekenis. U zelf
moet u echter bij het natuurlijke testament houden. Want ook u bent Mijn
leerlingen en de armen der wereld zijn Mijn moeder. En zo zeg Ik ook tegen deze
moeder: "Zie, uw zoons". En tegen u zeg Ik: "Zie, uw
moeder!"
20. Waarlijk, als u dan zult handelen als Johannes, dan
zult u zijn loon ook hebben, eeuwig! Amen.
Hoofdstuk 33
"Zie
er komt een uur en het is gekomen, dat u verstrooid zult worden, ieder naar het
zijne, en u Mij alleen zult laten; en toch ben Ik niet alleen, omdat de Vader
met Mij is".
(Joh. 16:32)
19 februari 1844 's avonds
1. "Zie, er komt een uur en het is gekomen, dat u
verstrooid zult worden, ieder naar het zijne, en u Mij alleen zult laten; en
toch ben Ik niet alleen, omdat de Vader met Mij is".
2. Deze tekst geeft te kennen, wat ook u algemeen bekend
is en reeds na Mijn hemelvaart aanwezig was. Deze tekst is dan ook één van de
gemakkelijkste, omdat zijn betekenis voor het grijpen ligt.
3. Alleen moet hier worden opgemerkt, dat er een groot
onderscheid bestaat tussen hetgeen soms wordt gezegd: "De tijd komt. .
" of, als wordt gezegd "Het uur komt. . . " Onder de 'tijd'
wordt een later komende tijdsruimte verstaan, die op een onbekend tijdstip zal
aanbreken. Onder het 'uur' echter wordt een dadelijk na het gezegde intredende
tijdsduur aangeduid.
4. Soms kan men in deze tekst het woord 'tijd' in plaats
van 'uur' aantreffen. Maar dan is het verkeerd; want het moet zijn "Het
uur komt. . ." en wel daarom, omdat dadelijk na het profetische woord het
ook bewaarheid werd.
5. Wat moeten we dan onder dit verstrooien verstaan? Misschien
het persoonlijk uiteengaan van Mijn leerlingen en apostelen en dan ieder naar
een andere streek? O neen! Dat was immers hun bestemming en daartoe heb Ik ze
ook geroepen, opdat ze zouden uitgaan naar alle landen en daar voor alle schepselen
het evangelie prediken.
6. Zou het niet dwaas van Mijn zijn geweest om over hun
roeping een euvele profetie uit te spreken? Dan zouden degenen die geroepen
waren Mijn woord uit te dragen, om niets verkeerds te doen zich voortdurend in
een groep hebben moeten ophouden, zoals in uw tijd zovele orden dat doen, die
in hun bestaan net zo weinig nuttigs tot stand brengen als een hoop
meteoorstenen op de bodem van de zee, die ook degene die ze in de zee neer ziet
vallen doet vermoeden, dat ze een vreselijke uitwerking zullen hebben; maar als
ze eenmaal de rustige zeebodem hebben bereikt, dan rusten ze daar werkeloos en
dienen hoogstens wat vraatzuchtige poliepen tot steun.
7. Dus van een persoonlijke en plaatselijke verstrooiing
is bij deze voorspelling niets te vinden, wat men al in de tekst zelf kan lezen
waar gezegd wordt: "Als u Mij alleen zult laten, ben Ik toch niet alleen,
omdat de Vader met Mij is".
8. Oordeel nu zelf: kan iemand Mij persoonlijk en
plaatselijk verlaten? Waarheen zou hij wel moeten gaan om Mij meer nabij of
verder van Mij af te zijn? Waar zal hij verder van Mij verwijderd zijn, in
Zuid-Amerika of Noord-Azië? Ik geloof dat dat voor Mij, die alom tegenwoordig
is, wel niets zal uitmaken. Dus van een persoonlijke en plaatselijke
verstrooiing is hier als reeds gezegd geen sprake.
9. Wat voor een verstrooiing wordt hier dan wel bedoeld?
Kijk naar de sekten, die tegenwoordig overal bestaan en ook reeds tijdens Mijn
leven onder de apostelen enigszins voorhanden waren - om welke reden Ik deze
voorspelling ook heb gedaan. En als u let op de debatten tussen Mijn twee
eerste apostelen, moet het u des te duidelijker worden welke verstrooiing Ik
Mijn apostelen en leerlingen heb voorspeld, waarvan, zoals Ik in het begin al
zei, de verklaring voor het grijpen ligt.
10. In weinige eeuwen na Mijn hemelvaart was de
verstrooiing al zo groot, dat niemand meer precies wist wie wie was. Men moest
enorme concilies beleggen, maar bleef na het concilie zoals tevoren verstrooid.
11. Hoe het er nu uitziet hoef ik u wel niet te tonen:
waar je ook kijkt zul je de verstrooiing ontdekken.
12. Men zegt: Een ieder op zijn eigen plaats. Dat wil
zoveel zeggen als: elke sekte houdt zich voor de beste en zuiverste. Ben Ik
daarom echter alleen? O neen! De Vader, of de eerste liefde is immers in Mij.
13. Aan de liefde herken ik de Mijnen maar niet aan de
sekte!
Die Mij
liefheeft en Mijn woord houdt, die heeft de liefde van de Vader in zich, zoals
Ik de Vader in Mij heb en die is één met Mij, zoals Ik één ben met de Vader!
Daarom ben Ik niet alleen; want zoals de Vader in Mij is, zo ben Ik in een
ieder en een ieder die Mij liefheeft en volgt is ook in Mij.
14. De sekte maakt dan geen verschil en degene die uit
wereldse overwegingen de ene sekte boven de andere voortrekt, zij vervloekt!
Want in geen enkele sekte is waarheid en leven; alles berust op geloofsdwang
en op overredingskracht, wat al geen haar beter is. Vraag: Waar blijft dan de
vrije mens?
15. Wanneer heb Ik ooit iemand tot geloof gedwongen? Ik
liet een ieder vrij. Wie aan Mijn werken en aan zijn eigen innerlijke
overtuiging niet genoeg had, die werd door geen ander middel gedwongen. Want Ik
heb Mijn leer niet voor het geloof, maar slechts voor de daad gegeven.
16. Ik heb niet gezegd: "Wie Mij zal geloven, uit
diens lendenen zullen stromen van levend water vloeien", maar Ik heb
gezegd: "Wie naar Mijn Woord zal handelen, die zal het ervaren, of Mijn
leer van God of van de mensen is!"
17. Wat zou een oproep tot geloof ook voor nut hebben
gehad? Want zoveel moest Ik toch vooruit kunnen zien, dat één en hetzelfde
licht de voorwerpen die het beschijnt net zo verschillend belicht, als dat de
voorwerpen zelf verschillen.
18. Zo is het ook met het licht van het geloof! Al naar
gelang het een verschillend gekleurd menselijk gemoed beschijnt, zal het dat
gemoed ook verlichten. Een eis, dat één en hetzelfde licht door die
duizenderlei gekleurde gemoederen volkomen wit zal teruggekaatst worden, is
daarom toch zeker de grootste dwaasheid.
19. De uitwerking van het licht moet wel verschillend
zijn; maar de werking van de liefde blijft dezelfde, net zoals de warmte
slechts één werking heeft, namelijk zo: ze verwarmt het rood op dezelfde manier
als het blauwen alles kan gloeiend worden gemaakt en de kleur van de ware
levende liefdesgloed is eeuwig één en dezelfde en een gloeiend stuk goud
onderscheidt zich niet van een gloeiend stuk ijzer.
20. Zie dat is de betekenis van deze tekst! Verstrooi u
daarom niet, maar blijf in de liefde, dan zult u leven! Amen.
Hoofdstuk 34
"Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: stromen
van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien". (Joh. 7:38)
21
februari 1844 s avonds
1. "Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: stromen van levend
water zullen uit zijn binnenste vloeien".
2. Deze tekst is als een muizenval en is als een kuil
gemaakt, waarin men leeuwen, panters en tijgers vangt; ook is hij als een
hoeksteen, waarover velen 's nachts struikelen en zich geweldig bezeren. En Ik
zeg: Wie zich daaraan stoot en valt, zal veel moeite hebben om weer op te
staan.
3. Waarom? Ik gaf toch hier en daar het gebod van het
geloof en predikte overal de liefde door daad en woord. Ik zei: "Als u
geloof had, zou u bergen kunnen verzetten!"
4. Ik zei ook hetgeen de onderhavige tekst aangeeft; want
Ik zei: "Zijt daders en niet alleen hoorders van Mijn Woord!"
5. En Ik zei ook, dat degenen die tot Mij "Heer,
Heer!" zeggen, die dus aan de Zoon van God geloven, niet in het hemelrijk
zullen binnengaan, maar alleen degenen die de wil van Mijn Vader doen!
6. En Ik zei ook: Wie Mij echter liefheeft, tot die zal Ik komen in alle
volheid en Ik zal hem Mij Zelf openbaren!"
7. En Ik zei ook: "Een nieuw gebod geef Ik u: dat u
elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt. Hieraan
zullen allen weten dat u Mijn discipelen bent, als u liefde onder elkaar
hebt".
8. Nu vraag Ik: Wat moet de mens dan doen? Zal hij aan de
ene kant alleen maar genoegen nemen met het geloof dat hem als zodanig is
aangeraden, of zal hij zich alleen maar aan de liefde houden, die hij zich
eigen heeft gemaakt door te handelen naar Mijn woorden en alleen datgene
geloven wat de liefde tot Mij hem geeft?
9. Want de werkzaamheid der liefde heb Ik Zelf als het
enig geldende criterium aangevoerd, waardoor men kan beoordelen of Mijn leer
menselijk of goddelijk is; want Ik zei het immers: "Wie naar Mijn woorden handelt,
die zal erkennen of Mijn leer van de mensen of van God is!"
10. Hoe komt het dan dat hier staat: "Wie in Mij gelooft,
stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien!"? Het
levende water betekent immers ook de levende wijsheid uit de hemelen, die toch ook
als een zeker criterium voor de goddelijkheid van Mijn woorden moet gelden.
11. En zo hebben we hier twee grondslagen die getoetst
moeten worden, waarbij de één steeds zijn tegenstander vindt in de andere.
Want onder het "Heer, Heer!"-zeggen wordt ook het vaste geloof in de
mensenzoon verstaan - maar daar wordt gezegd dat met dit geloof het hemelrijk
niet wordt verworven, - en in de voorliggende tekst worden door alleen maar te
geloven stromen van levend water beloofd.
12. Nu is de vraag: Verkondigde Ik twee leren? Of was Ik
iemand, die bij elke gelegenheid zijn jas naar de wind hing en bij een gelovig
gezelschap over de enige waarde van het geloof gesproken zou hebben, en in een
actieve gemeenschap predikte, dat het handelen alleen waarde heeft? Op deze
manier moest Ik met Mijzelf wel in duidelijke tegenspraak staan.
13. De Farizeeën geloofden rotsvast in de voorschriften
van Mozes uit wereldlijke en vroeger ook uit geestelijke overwegingen en toch
werden ze door Mij vanwege hun ongeloof vaak op hardhandige wijze bestreden.
14. Waarom was Ik hier niet tevreden met hun eerste
geloof en waarom viel Ik ze aan, dat ze niet aan Mij wilden geloven en werden
ze door Mij kwaaddoeners genoemd, omdat ze letterlijk volgens de wet leefden
en zich niet wilden richten naar Mijn leer?
15. Waarom liet ik de Farizeeër die de wet te allen tijde
vervulde ongerechtvaardigd en de met zonde beladen tollenaar gerechtvaardigd
de tempel verlaten?
16. Waarom respecteerde Ik eigenlijk de voorschriften van
Mozes niet, en nam Ik de Sabbat niet in acht? Waarom ergerde Ik Zelf daardoor
de Farizeeën en predikte toch: "Wee degene, die zijn naaste ergert!"?
17. Ja, Ik verkondigde zelfs een leer volgens welke een
mens zich van een lichaamsdeel dat hem ergert moet ontdoen, want hij kan beter
verminkt in het hemelrijk, dan recht van lijf en leden in de hel binnengaan.
Hoe zit dit alles in elkaar? Hier vindt men allerlei tegenstrijdigheden; hoe
moeten al deze tegenspraken tot overeenstemming worden gebracht?
18. Uit uzelf zou u uit dit labyrint zeker geen uitweg
vinden; Ik zal echter, zoals de Macedonische held deed, de knoop doorhakken.
Hoor dan!
19. Er is een verschil tussen dat wat Ik alleen maar zei
en dat wat Ik heb aanbevolen. Er bestaat echter ook een onderscheid
tussen zeggen en zeggen: het ene kan een ontkenning zijn en het andere
een bevestiging. Een ontkenning komt overeen met het natuurlijke -
een bevestiging met het geestelijke. In het natuurlijke ligt geen
gebod, maar in het geestelijke wel.
20. Daarom, als er gezegd wordt "Ik zei niet",
dan betekent dat zoveel als "Ik heb het niet geboden"; en als gezegd
wordt: "Ik zei het", dan betekent dat zoveel als: "Ik heb het
geboden".
21. Als Ik over geloof sprak, dan verstond Ik daaronder
altijd het levende, dus met liefde gepaard gaande geloof; maar een op zichzelf
staand geloof verwierp Ik altijd.
22. Daarom zei Ik u ook onlangs: "Ik zei niet: Wie
gelooft aan de mensenzoon, uit diens lendenen zullen stromen van levend water
vloeien!" Dat betekent zoveel als: "Niemand zal door het geloof
alleen tot het licht komen, maar alleen door de daad volgens Mijn woord!"
23. Als Ik echter hier zeg: "Wie in Mij gelooft,
stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien!", dan zeg Ik
zoveel als: "Wie een levend, dus met liefde gepaard geloof heeft,
die zal in de wijsheid van de hemel binnengevoerd worden"; en als u maar
enigszins kunt denken, dan zult u gemakkelijk inzien, dat daarmee alleen de
hemel van de laagste graad is beloofd.
24. Dat alleen maar op basis van geloof geen enkele graad
in de hemel wordt beloofd, dat leert u uw eigen ervaring. Want u hebt immers
ook van kindsbeen af in Mij geloofd; vraag echter u zelf eens af, hoeveel
druppels van enig levend water daardoor uit uw binnenste zijn gevloeid. Hebt u
het door uw veertig jaar oude geloof zo ver gebracht, dat u in uzelf de
onsterfelijkheid van uw innerlijke wezen volkomen hebt gevonden vanwege één of
andere druppel levend water?
25. Ik heb u nu al zoveel van het echte levende water
doen toekomen en toch bent u in zoveel dingen nog niet in het reine over uw
innerlijk voortbestaan na de dood van het lichaam. Maar Ik ben toch geen
leugenaar; Ik heb om het geloof stromen van levend water beloofd. Waar zijn ze
dan bij u, gelovigen?
26. Uit deze eigen ervaring kunt u toch genoegzaam
afleiden, dat Ik als de eeuwige waarheid en wijsheid Zelf in deze tekst
onmogelijk alleen maar het geloof op zich heb kunnen bedoelen, maar slechts het
aan al Mijn leerlingen welbekende geloof, dat met de liefde tot God en de
naasten gepaard gaat.
27. Want het geloof alleen kan evenmin wat nuttigs voor
het eeuwige leven bewerken, als dat een echtgenoot met en uit zichzelf
kinderen vermag te verwekken. Hij moet een verbintenis aangaan met een
echtgenote en kan pas in het vuur van zijn liefde kinderen met haar verwekken.
28. De kinderen zij n in de natuurlijke betekenis
overeenkomstig de stromen van levend water uit de lendenen van het lichaam.
Daarbij duiden het 'lichaam" * (*'In de Duitse Bijbelvertaling M.Luther
staat in Joh. 7 :38 'lichaam' i.p.v. 'binnenste'.) of de 'lendenen' in deze
tekst een materieel beeld aan van de liefdedaad zelf en de hele tekst luidt in
onthulde toestand aldus: "Wie zich in zijn hart aan Mij houdt, diens
werken zullen bevorderlijk zijn tot het eeuwige leven!"
29. Uit deze zeer duidelijke uitlegging volgt echter ook
heel duidelijk, dat Ik over het alleenstaande geloof altijd ontkennend, maar
nooit bevestigend heb gesproken, want anders had Ik Mijzelf ook schandelijk
tegengesproken ten aanzien van de hele wereld.
30. Als dus ergens in Mijn woord sprake is van geloof,
dan is dat altijd zo te beschouwen alsof je over een beurs spreekt. Wie zegt:
"Ik heb hem mijn beurs gegeven", bedoelt daarmee vanzelf dat hij
gevuld was; want met een lege beurs zal wel niemand gediend zijn. Van Mij n
kant bezien is dat ook zo met het geloof. Ik bedoel daarmee niet de lege, maar
de met liefde gevulde.
31. Daarom zeg Ik nog eens: Ik zei niet: "Wie
in Mij gelooft, zullen stromen van levend water uit zijn binnenste of lendenen
vloeien!" - maar Ik zei: "Wie in Mij gelooft, zullen stromen
van levend water uit zijn binnenste of lendenen vloeien!"
32. In het eerste geval van de ontkenning wordt slechts
het lege geloof verstaan, dat ook maar niet het minste druppeltje levend
water schenkt; in het tweede geval echter wordt het gevulde geloof
bedoeld, waaruit dan zeker de stromen levend water zullen vloeien, en dat is
het waarop Ik bevestigend zeg: "Wie de wil van Mijn Vader doet, die
zal erkennen vanwaar de leer komt!"
33. De Vader echter is de liefde en die neemt geen genoegen met een
luchtige schijn, maar alleen maar met het werkelijke zijn. Wat voor nut heeft
het matte lantaarnschijnsel van alleen maar het geloof in de oneindige
scheppingsruimte? Je kunt rondom aftasten en overal heen kijken: slechts matte
stralen komen je tegemoet en veraf zijn de dingen, waarvan je vanuit de verte
niets dan die matte stralen ontvangt. Want de slapende heeft aan de droom wel
genoeg. Zolang hij slaapt houdt hij hem voor werkelijkheid: maar als hij
ontwaakt zoekt hij overal werkelijkheid en vastheid.
34. Wat gebeurt er echter als de mens zijn gehele aardse
leven slaapt en de droombeelden voorwerkelijkheid aanziet? Wat zal er gebeuren
als hij na het afleggen van zijn lichaam uit zulk een aards droomleven wakker
wordt? Waar zal hij naar grijpen? Waaraan zal hij zich vasthouden? Van alle
kanten zal hij door de nacht omringd zijn; waar zal hij het licht vandaan halen
om die hem verwarrende nacht om zich heen te verlichten?
35. Daarom zeg Ik: degene die zich hier door allerlei
twijfels gevangen genomen voelt is er beter aan toe dan hij die verklaart dat
hij een wakkere geest heeft, maar zich nog in de nacht bevindt. Hij heeft de
nietigheid van de droombeelden vroegtijdig ingezien en hij roept met groot
verlangen de dag tot zich.
36. Maar de dromer weet niets van zijn eigen nacht: hij
is een heer en doet wat hij wil, eet en drinkt en denkt dat alles werkelijkheid
is. Als hij echter zal ontwaken, dan bemerkt hij pas de grote leegte in zichzelf;
maar helaas wel te laat. Want als het geloof, het gevulde namelijk, niet
tijdens het aardse leven stromen van levend water uit de lendenen doet vloeien,
hoe zal het dat later kunnen doen, als de lendenen afgevallen zijn?
37. Of als iemand geen geld in de daartoe bestemde beurs
kan bewaren, hoe zal hij het dan verkrijgen als hij geen beurs en geen geld
heeft? Of als iemand het leven niet kan behouden als hij het heeft met daarbij
de daartoe behorende levensbuidels, hoe zal hij het dan verkrijgen als hij de
buidels en het leven verliest?
38. Wie niet zijn kan als hij is - hoe zal hij dan zijn
als hij niet is? Want aan ieder die heeft zal worden gegeven; en wie niet
heeft, ook wat hij heeft zal van hem worden genomen.
39. Ik denk dat deze vrij omstandige verklaring wel
duidelijk genoeg zal zijn. Streef daarom ook naar het gevulde geloof: want het
lege is alleen maar een droom. Wilt u stromen van levend water uit uw lendenen
zien vloeien, dan moet uw geloof door de werken der liefde levend worden! Amen.
Hoofdstuk 35
"Dit heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede
hebt. In de wereld hebt u verdrukking, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld
overwonnen".
(Joh. 16:33)
23 februari 1844 's avonds
1. "Dit heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede
hebt. In de wereld hebt u verdrukking, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld
overwonnen!"
2. Deze tekst behoort weer tot degene, die erg
doorzichtig zijn, zodat iedereen de geestelijke betekenis op het eerste gezicht
al letterlijk kan inzien. Ik zal u daarom de betekenis van deze tekst in weinig
woorden verklaren en u zult in deze weinige woorden zijn volkomen ware,
geestelijke betekenis herkennen. Luister dan!
3. Alles wat Ik u nu vertel is ook van dien aard, dat het
u in elke levensomstandigheid de ware, innerlijke vrede van uw hart in de
liefde tot Mij moet geven, als u hetgeen Ik zeg ook maar enigszins in daden
omzet.
4. De wereld zou u wel van alle kanten willen verdrukken;
maar ze kan het niet, omdat ze door Mij is overwonnen. Als u Mij in u hebt
door uw liefde, dan hebt u ook de eeuwige overwinnaar van de wereld in u. Want
de wereld heeft Mijn macht ervaren; daarom kan ze degene die waarlijk Mijn
vrede in zijn hart bergt, geen haar krenken.
5. Zodra iemand zich echter uit deze vrede wil verheffen,
en dan zelf aan de wereld de handschoen voor de strijd toewerpt, die heeft het
dan alleen aan zichzelf te wijten, als hij door de wereld gevangen genomen en
mishandeld wordt. Maar wie werkelijk in Mijn vrede blijft, die is voor eeuwig
geborgen en geen wereldse inblazing kan hem ook maar een haar krenken.
6. Hier zullen wel velen
zeggen: "O Heer! Zie, de apostelen en Uw discipelen en zoveel van de
eerste Christenen en ook in latere tijd ijverige strijders voor het zuivere
evangelie zijn tot martelaars geworden, en de wereld heeft zich op dezen, die
met Uw vrede vervuld waren, op schandelijke, gruwelijke wijze gewroken. Waarom,
o Heer, heeft Uw vrede ze niet beschermd tegen de klauwen van de wereld? Want U
hebt toch zelf voor Uw lijden erover gesproken, dat de overste van deze wereld
is geoordeeld. Hoe kan deze geoordeelde dan de macht hebben om de wereld tot
zulke afgrijselijke daden tegen Uw vrededragers op te zetten?"
7. Deze vraag is zeer dom en wie maar enigermate in de
geschiedenis thuis is die zal duidelijk weten, dat alle martelaren, vanaf de
apostelen tot in latere tijden, niet door één of andere dwang of door een door
Mij toegestane beschikking, maar vrijwillig daarom uit een heldhaftige liefde
als martelaren zijn gestorven, omdat Ik, hun Meester, Zelf werd gekruisigd.
8. Ik zeg u: Elke martelaar had ook, zonder martelaar te
worden, Mijn evangelie kunnen verbreiden. Maar deze verbreiders kenden Mij, ze
hadden het eeuwige leven voor ogen en begeerden daarom ook niet lang in de
wereld te blijven; ze konden maar nauwelijks de tijd afwachten, waarop hen het
vlees zou worden afgenomen, opdat ze daar zouden komen waar Ik hen was voorgegaan
9. Maar Johannes had Mij het meeste lief; daarom schuwde
hij de vervolgingen der wereld niet en wilde die liever tot op de laatste
druppel verwerken, dan dat hij Mij van zijn aardse levenstijd als het ware
iets zou hebben afgebedeld. Hij was dus met Mijn ordening volkomen tevreden,
terwijl vele anderen bedelaars waren en zich liever smadelijke lichamelijke
martelingen wilden laten welgevallen, dan nog enkele jaren langer te werken
voor Mijn rijk
10. Daar bij Mij echter iedereen kan krijgen waar hij
ernstig en in vol geloof om vraagt, kon Ik bij Mijn eerste getuigen toch ook
niet Mijn woord terugnemen, waar is gezegd: "Alles wat u zult bidden in
Mijn naam, dat zal Ik u doen!"
11. Vanuit deze belichting blijkt duidelijk, dat Mijn
woord geen bloedgetuigen nodig had; want Ik heb immers de Ene eeuwig geldige getuige,
Mijn Heilige Geest Zelf aan al diegenen beloofd, die Mijn leer zullen aannemen
en ernaar zullen leven. En deze getuige is de blijvende, terwijl het bloed van
de eerste martelaren allang voor alle latere tijden zelfs geschiedkundig
spoorloos is verdwenen.
12. Als deze Geest echter een eeuwige getuige is, waarom
zou Ik dan de bloedgetuigenis van Mijn navolgers verlangen? Wie zelf een
bloedgetuige wil worden, die moet het dan ook worden; laat niemand echter
geloven dat hij Mij daarmee een dienst bewijst; maar ieder die dat doet, die
doet dat voor zijn eigen en niet voor Mijn voordeel.
13. Het is zoals wanneer een vader tot zijn kinderen, die
nog goede kleren hebben, zou zeggen: "Ik zal jullie prachtige nieuwe
kleren geven, als jullie deze eerst hebben afgedragen!" Sommige kinderen
laten zich door de hoop en voorliefde voor nieuwe kleren verleiden, en ontzien
de oude kleren niet in het minst meer. Als deze dan weldra versleten zijn, dan
geeft de vader hen wel de beloofde kleren; maar een paar van deze kinderen, die
de vader meer liefhebben dan kleren, dragen wel zorg voor de oude kleren, om de
vader niet voortijdig op onkosten te jagen.
14. Hoewel bij Mij van bepaalde onkosten geen sprake kan
zijn, dan zijn er toch andere onkosten, namelijk rekening houden met het
bewerkstelligen van iets dat onordelijk is. Want Ik heb elk mens vanuit Mijn
ordening een bepaald levensdoel gesteld en dat bestaat niet uit het vuur of uit
het zwaard: want de dood door vuur en zwaard is een gericht. Wie echter
willekeurig en eigenzinnig in welke ordening van Mij dan ook ingrijpt, die
moet zich dan ook een klein gericht in zoverre laten welgevallen als hij in de
door Mij gestelde orde heeft ingegrepen.
15. Daniël wilde niet sterven; daarom bleef hij behouden
in de leeuwenkuil en met de jongelingen in de vuuroven ging het evenzo en er
zijn nog meer dergelijke voorbeelden. En zie, hen allen werd geen haar gekrenkt
en heel veel duizenden van degenen die Mij liefhebben werd ook geen haar
gekrenkt, omdat ze de kracht van Mijn vrede ongestoord in hun hart bewaarden.
Maar ieder die zich boven deze vrede wil verheffen, moet daarvoor ook de
onvrede van de wereld ondervinden.
16. Men zal hier ook wel zeggen: "Als dat zo is, dan is het het beste
om de wereld met al haar schandelijke bedrijven maar de wereld te laten, en
iedereen die beter is moge geheel onbekommerd om de wereld in zijn vrede
verder leven; en als allen dat doen, zal dan niet al gauw de ellende in
dewereld hemelhoog opgestapeld liggen ?"
17. Goed, zeg Ik, reken maar terug! Sinds de tijd van de
apostelen zij n er toch zeker ontelbare ijveraars geweest, die als het ware
met het vurige zwaard in de hand de wereld wilden verbeteren. Stromen van bloed
werden vergoten. Vraag uzelf wat voorresultaat dat had? Kijk dan om u heen in
de wereld en die zal u van alle kanten het zonneklare antwoord geven.
18. Tot op uw tijd moet het grote aantal ijveraars toch
zulk een herinnering achtergelaten hebben, dat tengevolge daarvan de hele
wereld duidelijk een paradijs zou moeten zijn en toch is de wereld in deze tijd
waarin u leeft tienmaal slechter dan ze in de tijd van Noach was!
19.
Waarom zei David dan: "O Heer, wat zijn alle mensen als niets tegenover U,
en alle hulp van mensen dient tot niets". David zei dat, omdat hij Mij
kende; maar u spreekt anders, omdat u Mij niet zo kent, zoals David Mij gekend
heeft.
20. Denkt u dan, dat Ik niet weet wat de wereld doet en
dat Ik te onverschillig zou zijn, om de wereld wegens haar wandaden te
tuchtigen? Ik zeg u: geloof toch anders en laat de leiding van de wereld aan
Mij over!
21. Wie het zwaard trekt, komt door het zwaard om. Met
openlijk geweld zal niemand ooit wat uitrichten tegenover de wereld; want waar
de wereld geweld ziet, daar beantwoordt ze dat weer met geweld en op deze
manier brengt het ene volk voortdurend het andere om.
22. Wie de wereld echter wil bestrijden, die moet dit
doen met geheime wapenen en deze wapenen zijn Mijn liefde en Mijn vrede in u! Iedereen
moet echter eerst met deze wapenen de eigen wereld in zich overwinnen: dan
pas zal hij deze wapenen al tijd met succes tegenover de buitenwereld kunnen
gebruiken.
23. Waarlijk, wie niet innerlijk meester over de
wereld is, die zal het uiterlijk des te minder worden. Ieder echter, die in
zichzelf nog een vleugje 'vurige' ijver bespeurt, die is nog niet klaar met
zijn eigen wereld, want deze ijver stamt nog van de geheime tweestrijd in de
mens tussen Mijn vrede en de wereld.
24. Want de wereld is het, die ijvert en richt en vuur
van de hemel roept en zich een masker opzet om op listige manier het te doen
voorkomen of ze voor Mijn zaak strijdt; maar Mijn geest en ook Mijn vrede
ijvert niet, maar werkt machtig in stilte en geheel onopgemerkt door de wereld
en heeft geen ander uiterlijk schild dan de werken der liefde en het kleed van
de deemoed. En vanwege de ware liefde en deemoed is volgens Mijn weten sinds
Mij n Johannes nog nooit iemand door de wereld berecht.
25. Zie, daarin bestaat dus de ware innerlijke vrede en
daarin ook die machtige overwinning op de wereld, die Ik Zelf heb bevochten!
Sla daarom acht op deze uitlegging, dan zult u de wereld binnenin u en ook elke
andere altijd en eeuwig overwinnen door Mijn naam en door Mijn vrede! Amen.
Hoofdstuk 36
"En nadat Hij het boek had opgerold en aan de
dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge
waren op Hem gericht".
(Lucas 4:20)
26 februari 1844 's avonds
1. "En nadat Hij het boek had opgerold en aan de
dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge
waren op Hem gericht".
2. Mijn beste mensen! In deze tekst wordt alleen maar een
natuurlijke handeling uitgebeeld, die noodzakelijkerwijs op de voorafgaande
handeling van het voorlezen uit de profeet Jesaja moest volgen. Daar echter
elke daad van de Heer een innerlijke en allerinnerlijkste oorzaak heeft, ligt
ook achter deze hoogst natuurlijk schijnende beweging een zodanige oorzaak
verborgen, en in deze oorzaak moet ook weer een onbedrieglijk kenteken liggen,
waardoor de volle goddelijkheid van Christus en dus ook van al Zijn handelingen
voor altijd en eeuwig wordt kenbaar gemaakt.
3. Dat dit juist is, willen we dadelijk door een kleine
beschouwing en een vergelijking van deze tekst met de gebeurtenissen die
daarop volgden, allen zo duidelijk mogelijk voor ogen stellen. Luister dus.
4. Jezus las staande in een synagoge uit de profeten
voor. - Wat betekent dat?
5. De 'synagoge' is de wereld. De Heer, die staande
voorleest uit de Profeten duidt aan, dat Hij steeds met wakend oog en alle
omstandigheden en geheimen overziende, Zijn woord niet onthuld, maar verhuld
in zijn natuurlijke zin aan de wereld geeft. Want de 'profeet' duidt het
verborgene in het natuurlijke aan; en de Heer toont aan, dat al het verborgene
nergens onthuld is aan te treffen en ook nergens anders vervuld is, dan alleen
in Hemzelf.
6. Toen de Heer het boek had gelezen, rolde Hij het op en
reikte het aan de dienaar over. Hij echter ging zitten en aller ogen en oren
waren op Hem gericht. - Wat betekent dit?
7. 'De Heer rolt het boek op' betekent dat Hij ook voor
de toekomende wereld de geestelijke betekenis van het Woord wegsluit. 'Dan
geeft Hij het opgerolde boek aan de dienaar van de synagoge' wil zoveel zeggen
als: Hij geeft de verborgen wijsheid aan diegene, die in zijn tempel, die voor
de toekomst het menselijk hart is, werkt.
8. Daarop gaat de Heer zitten om te rusten en aller ogen
en oren zijn op Hem gericht. Deze handeling is een voorbeeld voor en komt
overeen met de toestand die sedert de hemelvaart tot op deze tijd bij de mensen
in de wereld heerst, daar de Heer ook voor de buitenwereld rust als na een
werk.
9. Veler ogen en oren zijn op Hem gericht; maar Hij
zwijgt en laat Zich niet zien als iemand die lichamelijk werk verricht, maar
als iemand die geduldig in Zijn heiligdom wacht, althans met de ogen van het
geloof. Waarom dat? Omdat de mensen slechts hun ogen en oren, of hun
weetgierigheid, maar niet hun hart naar Hem richten.
10. Toch spreekt de Heer nog iets en Hij zegt:
"Heden is voor uw ogen vervuld, wat de profeet heeft gesproken". -
Kijk, dat is nu bij u ook het geval; want na de lange rust is Mijn geest over u
gekomen, omdat u Hem gezocht hebt en Hij onthult u het opgerolde boek, dat de
dienaren ook te allen tijde slechts verhuld in hun kamers hadden bewaard.
11. Deze dienaren zijn gelijk aan degene in natuurlijke
zin, aan wie het boek opgerold werd overhandigd. Daaronder zijn al diegenen te
verstaan, die u in wat voor kerk ook met de naam van 'priester' aanduidt. Deze
dienaren zullen het boek niet onthuld krijgen, zolang ze dienaren in de
'synagoge', de wereld, zijn.
12. Nu krijgt elk mens, die een echte dienaar is in de
ware, nieuwe synagoge van zijn hart, ook eerst het boek opgerold en niet
onthuld. Als hij echter in deze tempel een getrouwe dienaar is en hem veegt en
schoonmaakt en acht geeft op de heilige rol, dan komt de Heer en gaat in deze
synagoge zitten en er zal rust en vrede in deze synagoge heersen. En als daar
uit alle delen van het hart oog en oor op de Heer worden gericht, dan zal Hij
ook zeggen: "Nu is de geest des Heren over u gekomen en de heilige rol is
onthuld en vervuld in uw levende synagoge!"
13. Kijk, dat is de overduidelijke betekenis van deze op
het eerste gezicht onbeduidende tekst!
14. Ik zeg u: men kan zijn best doen en onderzoeken
zoveel men wil om deze rol te onthullen; men kan alle mensen, geesten en
engelen vragen, en toch zal men niets bereiken - , want Ik alleen ben de deur!
15. Wat voor nut heeft het voor een mens als hij zich
afvraagt: "Heb ik een eeuwig leven in mij?" en daarop als antwoord
krijgt: "Het eeuwige leven is me een raadsel, iets waaraan je kunt twijfelen;
ik heb daarvan niets in me behalve het verlangen ernaar!"
16. Vraag: Voor wie is dit voldoende troost? Is die niet
gelijk waardig aan de filosofie waarmee zich de wijsgeer troost en die zo
luidt: "Is er een voortbestaan van mijn denkende ik, dan is dat winst voor
mij - en is er geen voortbestaan dan win ik ook, want voor het niet-zijn is het
plus - of minteken evenveel waard".
17. Ik vraag echter opnieuw: Voor welk mens, die de
waarde van het leven kent, is zulk een troost voldoende? Kan het de levende
onverschillig zij n of hij bestaat of niet bestaat? Trouwens, hoe kan eigenlijk
een mens die bestaat, het niet bestaan prijzen, terwijl hij toch onmogelijk kan
weten hoe het gesteld is met een toestand van niet-zijn?!
18. Iedereen kan hieruit gemakkelijk de gevolgtrekking
maken hoe blind zo'n onderzoeker moet zijn, als hij middenin een oneindig
bestaan, waarin van niet-zijn geen sprake is, zich tenslotte met een volkomen
onmogelijk niet-zijn kan troosten.
19. Gelooft u, dat er in Mijn oneindig 'zijn' ergens een
vernietiging mogelijk is, of een plaats waar het 'niets' zich bevindt?
20. Zo ver je oog in de diepten van Mijn schepping kan
reiken, staat de natuurlijke wereld al in de scherpste tegenstelling tot een
plaats waar niets zou zijn; want daar zie je of hemellichamen of de grote,
vrije ruimte, die echter met lichtether is gevuld en met alom werkende krachten
uit Mij! Vraag: Is dat niets?
21. Ik behoef niet verder uit te weiden over de dwaasheid
van een dergelijke stellingname. Maar voor iedereen wil Ik hier meteen het
echte onderzoek eraan toevoegen, hoe hij kan te weten komen of er ergens een
niets voorhanden is en Ik zeg:
22. Vlieg met je gedachten door de ruimten van de
oneindigheid! Als u ergens een ruimte zult vinden waarin uw gedachte niet
vermag door te dringen, dan kunt u daar het niets zoeken. Dat zo'n werk u
echter nooit en ook onmogelijk zal gelukken, daarvan kunt u ten volle verzekerd
zijn! Want waar de gedachte kan komen, is het Zijn. Waar zal het
echter zijn, waar de gedachte niet kan komen? Ik ken dit 'waar' niet en dan zal
een wijsgeer het zeker nog minder kennen.
23. Houdt u daarom niet vast aan ijdele onderzoekingen en
dwaze ervaringen, want dat zal nooit vruchten afwerpen! Maak de weg, die zo
gemakkelijk is, niet nodeloos moeilijk, maar laat een ieder tot Mij komen en
hij zal alles in overvloed aantreffen, wat hij op andere wegen in eeuwigheid
niet zal bereiken; want alleen Ik ben de deur voor altijd en eeuwig. Amen.
Hoofdstuk 37
"Maar Ik ken u, dat u de liefde van God niet in
uzelf hebt"
(Johannes 5 : 42)
27 februari 1844 's avonds
1. "Maar Ik
ken u, dat u de liefde van God niet in uzelf hebt" Dit vers past
helemaal precies voor het slot van deze uitleggingen.
2. Dit heb Ik tot de Joden gezegd; want de dode letter der wet was in hen.
Het werk van ceremonie en schijn was belangrijker voor hen, dan de Levende
Zelf, die dat tot hen had gezegd.
3. Daarom waren ze ook met blindheid geslagen en zagen in
Hem, die altijd levend is, niets anders dan een alledaags, heel gewoon mens, en
ze verwonderden zich hoogstens over een opvallend door Hem verricht wonder,
soms ook over een wij s woord, als ze er juist bij waren als dat wonder gedaan
of dat woord gesproken werd. En als ze er niet bij waren, dan geloofden ze het
niet dat Ik zoiets gedaan of gesproken had en ze probeerden op alle mogelijke
manieren de zaak verdacht te maken. Waar het niet toereikend was om het als
natuurlijk voor te stellen of het geheel te loochenen, moest Ik volgens hen wel
bezeten zijn en door de macht van de duivel werken.
4. Maar waarom erkenden ze de Heer des Levens niet,
terwijl het toch de wil en het doel van de Heer was, dat ze Hem zouden hebben
erkend? De reden daarvan ligt opgesloten in de tekst, waar gezegd wordt:
"U hebt de liefde niet in uzelf".
5. Waarom kan men dan zonder liefde de Heer niet
erkennen? Dat kan men zonder de liefde om dezelfde reden niet, als waarom de
blinde niet kan zien wat er om hem heen is, en de dove de stem van zijn vriend
niet kan horen.
6. Want de liefde is het leven; en alleen het leven kan
zien en horen, want de dood is daartoe niet in staat. Daarom konden dan ook de
Joden de Heer van het Leven, die temidden van hen woonde, niet erkennen, omdat
ze geen liefdeleven in zich hadden, hetwelk een vrij leven uit God is. Al het
andere leven is slechts een gericht leven, dat echter in tegenstelling tot het
ware leven uit de liefde de zuivere dood is.
7. Want wie niet uit liefde leeft, is niets dan een
ijdele machine, die alleen maar door het werelds drijven in beweging wordt
gezet en zijn zien, horen en voelen is louter mechanisch en kan zich nooit
boven de gestelde sfeer van de daaraan verbonden beperking verheffen. Alleen
het ware leven van liefde is zelfstandig en vrij en kan daarom uit zichzelf
alle grenzen vernietigen en zich tot Hem verheffen, Die zijn meest innerlijke
bestaansgrond is.
8. Niemand kan in zijn natuurlijke sfeer iets zien, wat
hij niet van te voren in zich heeft; hoe zou iemand dan Mijn Wezen kunnen
zien en erkennen, als hij helemaal niets daarvan in zijn hart bergt?
9. Daarom zeg Ik tot u: Laat alles varen, - behoud
alleen de liefde, dan zult u erkennen wat de Joden niet erkend hebben, en
datgene zien waarvoor hun ogen geen licht hadden.
10. Er zijn ook nu heel veel mensen in de wereld, die
geen liefde in zich hebben. Daarom zien ze ook de schaduw, die niets is, voor
de werkelijkheid aan; maar Mij, die altijd onder hen is en wandel, zien en
erkennen ze niet, omdat ze geen liefde hebben.
11. Zo zijn er onder u ook sommigen, die zoeken waar
niets is te vinden; maar wat zich levend voor hun ogen vertoont en licht
verspreidt, dat willen ze niet zien en erkennen.
12. Deze mensen wegen nog altijd de diamanten en
kiezelstenen samen op één weegschaal. Maar waartoe het gewicht van de
kiezelstenen naast dat van de diamanten? Waarom met verbazing staren naar
waardeloze dingen die van ver komen en aan het goud in eigen huis onverschillig
voorbijgaan?
13. Het is niet genoeg dat men de waarde van het goud
kent maar men moet het goud ook tegenover het waardeloze, al komt dat van ver
weg, op haar hoge waarde weten te schatten. Dat kan alleen degene, die de
volkomen liefde heeft; wie echter om deze heen en weer zweeft, kan dat nog niet
en zal het ook nog lang niet kunnen. Daarom zal het hem vergaan als de Joden,
die ook niet de Heer van een heel gewoon mens vermochten te onderscheiden.
14. Ik zeg u daarom, en herinner u er aan, dat Ik u veel
heb gegeven; maar alleen degene, die de liefde in zich heeft, zal het als een
zuivere gave van Mij herkennen.
15. Wie berekenend is in de liefde en telt wat hij doet
en geeft, met hem zal Ik hetzelfde doen; en de rekenaar en degene die telt
zullen zo lang niet vrij voor Mij staan, tot ze het rekenen en tellen uit zich
gebannen hebben. De liefde moet dus vrij zijn en moet zich in haar innerlijke
werkzaamheid niet van te voren raad vanuit het hoofd verschaffen.
16. De wijze gever zal Ik met wijsheid belonen; maar voor
de gever uit vrije liefde word Ik Zelf tot loon! Eenieder echter, die niet uit
de vrije liefde zal handelen, zal het aangezicht van de Heer niet eerder
aanschouwen, dan wanneer hij uit vrije liefde werkzaam wordt.
17. Dat zeg Ik, de eeuwig Getrouwe, de Waarachtige, de
Eerste en de Laatste, als Vader in alle liefde tot u, opdat u het goed in acht
zult nemen! Amen.
Appendix
JAKOB LORBER
(1800-1864) en de werken van de nieuwe openbaring.
De
uiterlijke gebeurtenissen in het leven van Jakob Lorber, die op 22 Juli 1800 in
Kanischa (Oostenrijk) werd geboren en zich als muziekleraar, musicus en
componist vestigde te Graz, bleven bescheiden tegenover zijn roeping tot
'schrijfknecht van God', die hij in zijn veertigste levensjaar door het
innerlijke Woord ontving en waaraan hij vervolgens tot aan het einde van zijn
leven in onwankelbare trouw gehoorzaamde.
Op 15
Maart 1840, toen hij in zijn morgengebed was verzonken, hoorde hij een
innerlijke stem, die uit zijn hart scheen te komen en hem duidelijk toesprak:
'Sta op, neem je griffel en schrijf!' Lorber gehoorzaamde deze geheimzinnige
stem, nam zijn pen en schreef woord voor woord op wat hem innerlijk gedicteerd
werd. De eerste zinnen luidden: 'Zo spreekt de Heer tot iedereen en dat is waar,
getrouwen gewis. Wie met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het
antwoord in zijn hart leggen. Echter alleen maar de reinen, wier hart vol
deemoed is, zullen de klank van Mijn Stem vernemen.'
Er was
hem juist een aanstelling als kapelmeester in Triëst aangeboden, doch hij wees
deze af en volgde zijn roeping door het opschrijven van het in zijn binnenste
gedicteerde woord en dat deed hij tot aan zijn dood in 1864.
Zijn
biograaf en vriend gedurende tientallen jaren, Karl Gottfried Ritter von Leitner,
bericht daarover: 'Het gezicht rustig en luisterend, ononderbroken schrijvend,
nooit stokkend, nooit zich bezinnend, gleed zijn pen over het papier.' Zo
ontstond in een tijdsverloop van 24 jaren een uniek werk, dat heden 25
boekdelen van ongeveer 500 bladzijden vult, de kleinere geschriften niet
meegerekend.
Er is voor deze stille, uitermate bescheiden en
deemoedige man Jakob Lorber beslist geen voorbeeld te noemen en geen
'categorie' te vinden, of we hem nu als mysticus of als ziener beschouwen, dan wel,
zoals in zijn tijd het geval was, als een mediamiek genie. De mensheid ontving
middels hem een werkelijk omvattend antwoord op haar duizenden jaren oude
vragen naar het vanwaar, het waarheen en het waarom van het leven. Lorbers door
Goddelijke inspiratie ontvangen geschriften bieden een geestelijke beschouwing
der wereld, die niet alleen de christelijke vernieuwingstendenties, maar ook de
wetenschap, ja het hele levensgevoel van de hedendaagse mens verklaren. Zijn
werken zijn even tijdloos als actueel.
Wij laten
hier een korte samenvatting volgen, die Dr.Walter Lutz als inleidend overzicht
publiceerde in het tijdschrift 'Das Wort'.
Tien voornaamste punten uit De nieuwe openbaring door
Jakob Lorber.
1. De
grondslag der wereld
Volgens
Lorber bestaat er geen stof in de betekenis die het materialisme daaraan
geeft. Alles is energie, namelijk Gods- of geestkracht, gesplitst in
allerkleinste oerstofdeeltjes (oerlevensvonken). Ook het vroeger als kleinste
deeltje beschouwde atoom is een uit talloze deeltjes bestaand levend universum
in het kleinste formaat (vergelijk hiermee de nieuwste ontdekkingen der
kernfysica). Uit de oergronddeeltjes (tegenwoordig elektronen of kwanten
genaamd) - die niets anders zijn dan zelfstandig gemaakte gedachtenkrachten van
God - is de hele wereldruimte planmatig opgebouwd.
2. Het
wezen van God
God is de
eeuwige oneindige geest, de oerkracht en het fundament van alle zijn. Zijn
voornaamste eigenschappen zijn liefde, wijsheid en wilskracht. Zijn heilige
geest vult het heelal (de 'wereldziel' van de antieken). Maar deze oneindige
algeest heeft een innerlijk machtscentrum, van waaruit als uit een zon
gedachten en wilskracht in de schepping uitstromen, om na een grote kringloop
tot levensvoleinding weer terug te keren. In dit oermachtscentrum bevindt zich
God als bestaand Wezen en wel in de hoogste van alle levensvormen: als volkomen
'Geest-Oermens'. (God schiep de mensen naar Zijn beeld). Vanuit dit
oermachtscentrum is de geest van God eeuwig scheppend bezig. De hele schepping
is een geweldig ontwikkelings- en vervolmakingproces van de Goddelijke
gedachten en ideeën. Het voltrekt zich onder ontzagwekkende, door rustperioden
gescheiden tijdperken ('scheppingsdagen, van eeuwigheid tot eeuwigheid').
3. De
geestelijke oerschepping
Aan de
voor ons zichtbare stoffelijke schepping gingen geestelijke scheppingen vooraf.
God heeft toen uit de als het ware buiten zichzelf geplaatste oerlevensvonk
grote geestelijke wezens geschapen volgens Zijn beeld (oer-aartsengelen), die
zelf meerdere aan hun gelijke geestelijke wezens in het leven konden roepen.
Zo ontstonden legioenen grote geestelijke wezens (engelen), die zich volgens
het ordeningsgebod van de Gods- en broederliefde zouden ontwikkelen, tot ze
aan Godgelijk zouden zijn. Een deel van deze wezens verviel onder leiding van
hun hoofdgeest Satana (Lucifer) krachtens hun vrije wil in grenzeloze
eigenliefde en zelfverheerlijking. Volgens de eeuwige ordening moest echter de
voedende levensstroom uit God opdrogen voor degenen, die van God afvallig
werden. Daardoor verstarden ze als het ware en verdichtten ze zich tot
hulpeloze massa's. Door verdichting van de geestelijk-etherische oeressenties
(materialisatie) ontstonden zo in de scheppingsruimte de oernevels van de
materie of van de wereldstof.
4. De
stoffelijke materiële schepping
Zouden de gevallen oerwezens eeuwig
in de ban van hun gericht blijven of toch nog tot voleinding teruggevoerd
worden in Gods heilige levensorde? De goddelijke liefde erbarmde zich over de
gevallen geestenwereld. Met behulp van de trouw gebleven engelgeesten bouwde
de Schepper het materiële universum uit de oernevelen van de wereldstof, door
deze in te lijven en tot nieuw leven te brengen; dit beeldt in zijn geheel het
verhaal van de 'verloren zoon' uit. (hiermee is het ontstaan van de wereld
volgens Kant-Laplace geestelijk verklaard). Hiermee begon God in de talloze
wereldsystemen en op de wereldgloben een verlossing van de in de materie
gebonden wezens.
5. Doel
van het natuurleven
Op alle
hemellichamen worden door het Goddelijk bestuur de verstarde wereldstofmassa's
meer en meer losgemaakt. Deze losgemaakte luciferische levensvonken worden
door de engelen, de dienaren van de Schepper, naar diens liefdevolle en wijze
heilsplan in de rijken van de natuurwereld gebracht en wel in steeds nieuwe
geestelijke louteringsscholen. Dit gebeurt doordat ze - tot steeds meer
omvattende verbintenissen of 'zielen' verenigd - in steeds hogere levensvormen
trapsgewijs door het mineraal -, planten - en dierenrijk worden omhoog geleid.
(Darwins ontwikkelingsleer vanuit een allesomvattend geestelijk gezichtspunt).
De 'natuurzielen' worden op deze geestelijk lichamelijke weg geleid tot de
bouwen het gebruik van hun tijdelijk levensomhulsel (alle scheppingen van de
drie natuurrijken). Ze beginnen daardoor hun tegen Gods ordening ingaande
zelfzucht zo langzamerhand te overwinnen en zich tot de hemelse ordening van
dienen in wederzijdse liefde te bekeren (opbouw van gemeenschappelijke verbintenissen,
organismen). Het evangelie predikt ook de verlossing van alle creaturen door
de macht van de liefde.
6. De
mens - het einddoel van deze ontwikkeling
De op
deze manier uit de luciferische materie opgestegen mensenziel moet - onder invloed
van de haar ingeblazen, goddelijke geest - of liefdesvonk - zich nu in het
aardse leven waar maken. Door vrijwillig de liefdesgeboden van God te
gehoorzamen zal de mens zich steeds verder tot een waarlijk kind van God
ontwikkelen, om tenslotte als hij dat doel bereikt heeft, tot de ware vrijheid
en zaligheid van het eeuwige leven binnen te gaan.
7. Het
wezen van Jezus
Toen de
schepping zover was gerijpt dat ze de diepste onthulling van de goddelijke
liefde - de Godheid als 'Vader' - kon begrijpen, koos God de naar het uiterlijk
zo onaanzienlijke aarde voor de grootste liefdedaad van Zijn erbarming uit.
Hier, waar de innerlijkste geestkern van Lucifer in de ban wordt gehouden,
hulde God Zijn geestmenselijk oermachtscentrum in het gewaad van de materie
('en het Woord werd vlees'.). In Jezus Christus trad God Zelf het mensenrijk
binnen om deze en tevens alle geesten uit de oneindigheid te onderrichten. Als
machtigste getuigenis van Zijn liefde trok Hijzelf het kleed van de materie aan
om de gevallenen uit het gericht te verlossen en de gelouterden dan in het
Vaderhuis terug te voeren (gelijkenis van de verloren zoon).
De geest
van Jezus, het heilig oermachtscentrum van God, is de 'Vader'. De ziel
van Jezus (en zijn lichaam), dat wil zeggen het menselijke, is de door
de Vader geschapen 'Zoon'.
De in de
oneindigheid uitstralende Godskracht, uitgaande van de Vader door de Zoon, is
de 'Heilige Geest'.
En zo
zijn in Christus de Vader, de Zoon en de Heilige Geest verenigd (de oplossing
van het drie-eenheidvraagstuk). Jezus: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader',
en: 'Ik en de Vader zijn één!'.
8. De
heilsweg tot de geestelijke wedergeboorte
Als de
enige tot de voleinding en eeuwig leven in God voerende weg predikte Jezus de
grondwet van de gehele schepping: 'Heb God boven alles lief en de naaste als
jezelf. Noch uiterlijke goede werken (ontvangen van het sacrament), noch
uiterlijke geloofsgerechtigheid (geloofsbelijdenis), zijn voldoende; ze zijn
hoogstens hulpmiddelen op de heilsweg van de zuivere daadkrachtige liefde, de
oergrond van alle zijn. Is met behulp van Gods geest in de mens de zuivere
hemelse liefde tot onbeperkt heerser geworden, dan is de mens aan het gericht
der materie ontgroeid en heeft hij de geestelijke wedergeboorte bereikt. Dan
vermag de gelouterde ziel, die met de haar ingeplante geest uit God dan
volledig verbonden is, tot een waar kind van God uit te groeien, één met haar
Schepper en hemelse Vader en ze heeft dan eeuwig deel aan de volheid van Zijn
goddelijke levens - en werkingskrachten.
9. De
verdere ontwikkeling in het hiernamaals
De meeste mensen van de aarde treden
na de dood van hun lichaam nog onvolmaakt in de fijnstoffelijke sfeer van het
hiernamaals binnen. De goddelijke liefde biedt hen daar nieuwe mogelijkheden om
zich te scholen, zodat tenslotte allen -zij het vaak op moeilijker en
pijnlijker manier - toch nog tot voleinding komen. Want het goddelijk plan van
een algemene verlossing kent geen eeuwige verdoemenis!
Om dit einddoel te bereiken komen de nog onrijp uit het
leven scheidende zielen aan 'gene zijde', dat wil zeggen in de voor de aarde
onzichtbare, geestelijke wereld eerst in een soort droomleven. Hier valt hen
tot hun belering een door hen beschermende machten geleid innerlijk geestelijk
schouwen ten deel, dat al naar gelang van hun goede of boze instelling een
paradijselijke verrukking of een helse pijn bij hen oproept. Hemel en hel zijn
dus geen plaatselijke bepalingen, maar geestelijke ontwikkelingsstadia van de
ziel. Sterk op zichzelf gerichte, aardegebonden zielen worden ook wel verder
opgevoed door opnieuw in het leven geroepen te worden (reïncarnatie) op andere
stoffelijke werelden of soms ook op deze planeet.
10. Het
doel der voleinding
Zielen,
die zich op aarde of in het hiernamaals tot zuivere Gods- en naastenliefde
lieten louteren, geraken in een steeds nieuwe en gelukkig makende
werkelijkheid. Hun geestelijk zien en innerlijke kracht nemen toe in de drie
opeenvolgende hemelen, in overeenstemming met de zuiverheid en sterkte van hun
liefde. De eindeloze opklimming in gelukzaligheid van de voleindigde wezens
bestaat uit een steeds dieper erkennen van God, een steeds grotere liefde tot
Hem en al Zijn schepselen, alsook in een steeds intensiever medewerken aan het
verheven werk der schepping als de openbaring van alle zijn en leven. Deze
korte aanduidingen laten al zien dat bij Lorber sprake is van een omvangrijke
geestelijke religie, logisch opgebouwd volgens een vastomlijnd plan. Ze brengt
ons een verheven levensleer van de zuiverste liefde en grootste daadkracht,
waarvan de Godheid, de Vader in Jezus, de grondslag vormt. De volle rijkdom en
veelzijdigheid van de leer maakt zich evenwel pas dan kenbaar, als men de
Lorberwerken
grondig bestudeert. Ze bieden juist datgene, waarnaar de
hoogste geesten van onze generatie diep en ernstig streven: een synthese te vinden
tussen de Heilandsleer van de Bijbel en de ontwikkelingsgedachte der
wetenschap. Dat leidt tot een overeenstemmend, aan geen confessie gebonden Christendom,
dat door zijn karakter van liefde en de diepte van zijn erkenning alle mensen
tot een edelgezinde geestes - en levensgemeenschap vermag te verenigen.
UpToDate 2023-2024