Bijbelse Aardrijkskunde
Het oosten. De bijbelse geschiedenis heeft haar
terrein in de landen van het oosten, dat ook wel het Morgenland wordt genoemd
of de Oriënt. Het hart van het oosten is Palestina, het Heilige Land voor het
verkoren volk.
Het oosten is het land van de opgang der zon, het land vanwaar het licht
komt, het licht van religie en cultuur. Er is waarheid in de beroemde spreuk:
Ex oriënte lux ‑ uit het oosten komt het licht ‑ het licht van
godsdienst, wetenschap en beschaving.
Land van het Boek. In het oosten scheen het eerst het licht
van de Openbaring, en Palestina is het land van het Boek der Boeken. De
bijbelse aardrijkskunde houdt zich daarom vooral bezig met Palestina, om een
voorstelling te vormen van het land van de gewijde geschiedenis.
De herder in Judea. Judea heeft verspreid, hier en daar, gras
op de berghellingen. Het is niet zo welig als op onze weiden. En het water is
“op de hoge plaatsen” in het kalkland schaars. Om het vee te drenken, dalen de
herders met de kudden naar een bron, of een beek, of een put. Dan raken de
kudden door elkaar. Men begrijpt haast niet, hoe iedere herder zijn eigen
schapen terugvindt. Maar als de dieren gedronken hebben, begeven de herders
zich één voor één op weg, ieder naar een verschillende kant. En dan laat elke
herder zijn bijzondere roep horen en de schapen lopen uit de verwarde hoop naar
de eigen herder; want de schapen kennen de herder aan zijn stem!
Als wij dit weten van de herders in Judea, begrijpen wij de woorden van de
Heiland: De herder der schapen, wanneer hij zijn schapen naar buiten gebracht
heeft, gaat hij voor ze uit; en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen.
Maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen. Ik ben de goede Herder, en
ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij. (Johannes 10:2, 4, 5, 14).
Het landschap in de Bijbel. De bijbellezer ziet de trekken, die het
oosterse landschap kenmerken: de geweldige stofwolken, die in droge tijden op
de wegen opwervelen (Deut. 28:24); de dalen met koren bedekt, de weiden erboven
op de berghellingen, waar de kudden grazen. (Psalm 65:13).
Men ziet de handelslieden trekken langs grote internationale karavaanwegen
(Genesis 37:25) en de eenzame reiziger langs een holle weg (Numeri 22:24) die
door de wijngaarden loopt met een muur aan deze en een muur aan gene zijde”.
De hoofdbron voor de Bijbelse
Aardrijkskunde is de H. Schrift zelf.
De Bijbel
geeft belangrijke aanwijzingen voor de topografie (d.w.z. de leer, waar de
plaatsen liggen).
Om te weten waar de plaatsen, in de Bijbel genoemd, op de kaart te vinden
zijn, dienen ons de volgende middelen:
1. Soms zijn de bijbelse namen bewaard gebleven. Vergelijken we b.v. in
onderstaand lijstje:
Tegenwoordige naam: Bijbelse
naam:
Bethlahm; Bethlehem;
Aingidi; Engedi;
Gazze. Gaza.
Sommige namen zijn in de Romeinse tijd veranderd: Samaria ‑ Sebastiye.
2. Bij het noemen van plaatsen, waarlangs een veldtocht ondernomen wordt,
kan men aannemen, dat de plaatsen in die volgorde liggen. Belangrijk is b.v.
Jesaja 10:28‑32.
3. Door vergelijking van teksten kan soms de ligging van een plaats worden
gevonden.
Beschrijving van de opmars naar
Jeruzalem in Jesaja 10: 28‑32. Zij overvallen Ajath, te Michmas legeren
zij hun legertros. Zij trekken de bergpas door: “Geba zij ons nachtkwartier”.
Rama siddert, Gibea Sauls vlucht. Gil het uit, o dochter van Gallim! arm
Anathoth! Madmena vlucht, de inwoners van Gebim bergen zich! Zij zwaaien met
hun handen in de richting van de berg der dochter van Sion, tegen de heuvel van
Jeruzalem.
Van de steden in de Jordaanvallei
worden vooral Jericho en BethSan genoemd (1 Sam. 31:10 toont de Kanaänitische invloed, door de
vermelding van de tempel van Astarte; 1 Kron. 10:10 spreekt van Filistijnse
hegemonie want er was ook een tempel van Dagon). Wanneer wij nu nagaan, welke
plaatsen van de Streek verder genoemd worden, dan zijn die nederzettingen
vooral ten oosten van de rivier in de meer rijke en brede vlakte van de Streek
(kikkár), hoger gelegen
op de terrassen boven de “pronk van de Jordaan”. Door dit gebied stroomt de
zijrivier Wadi el‑Yabis. Daar ligt een interessante dubbelheuvel Tell el
Meqbereh‑Tell Abu Kharaz. Dit complex is krijgskundig bezien goed
gekozen: een heuvel, die goed verdedigd kon worden, gelegen bij stromend water.
In zulke ruïneheuvels kan men scherven vinden van aardewerk uit oude tijden, en
aan deze scherven kan men zien in welke perioden de potten zijn gebakken.
Welnu, het blijkt, dat deze heuvels al bewoond waren in de bronstijd, in welke periode Israël het
heilige land binnentrok. Voorts vond men ook materiaal uit de ijzertijd en
daarna. Het was dus een stad, die ook in de tijd der Koningen bestond. De naam
Wadi el‑Yabis herinnert aan de stad Jabes in Gilead. Gelet op de ligging
kon deze stad gelden als een voorbeeld van sterke ligging, waardoor de bevolking wel een zelfstandige rol
kon spelen. Dit komt uit in de bijbelse geschiedenis bij het verhaal, hoe Saul
de stad ontzet, en hoe de mannen van Jabes in Gilead na de droevige dood van
Israëls eerste koning, naar Beth‑San trekken. Deze geschiedenis leert ons
nog iets meer over de ligging van Jabes in Gilead. Immers Saul, monstert het
volk te Bezek (1 Sam. 11:8) en na een nachtelijke mars drong het leger in de
morgenwake in de legerplaats door en versloegen de Ammonieten voor het heetst
van de dag (1 Sam 11:11). De verhalen in 1 Samuël 31:10‑13 en 1 Kronieken
10:11 en 12 melden hoe de mannen de gehele nacht doorlopen om de lijken van
Saul en zijn zonen te halen van de muur van Beth‑San en deze gebeenten te
Jabes begraven onder een boom (1 Sam. 31:13 tamarisk, 1 Kronieken 10:12 terebint). Uit deze geschiedenissen
volgt:
1. dat men van Bezek in de heuvelstreek van Palestina na een afdaling in de Jordaanvallei gedurende
een nacht in Jabes kon komen.
2. dat de stad versterkt was en daaromheen een terrein was, waar een
veldslag kon geleverd worden.
3. dat gebeurtenissen te Beth‑San spoedig in Jabes bekend waren
en dus de afstand niet groot was.
4. dat men in één nacht kon wandelen van
Jabesin Gilead naar Beth‑San. De aardrijkskundige ligging van de heuvel Tell el
Meqbereh‑Tell Abu Kharaz past bij de bijbelse gegevens, terwijl het oudheidkundig onderzoek bevestigt, dat in de
tijd van Saul hier een stad lag, en dat was dan Jabes in Gilead. (Zo luidt de
conclusie van Nelson Glueck. Some Biblical sites in the Jordan valley; Hebrew Union College
Annual; 4. Een enkele maal wordt een nauwkeurige
beschrijving gegeven, waardoor men de ligging van een plaats kan vinden. Zo
was Richt. 21:19 een aanwijzing om Silo te vinden. Zie, jaarlijks is er een feest voor den Here in
Silo, dat noordelijk van Bethel ligt, oostelijk van de heerbaan, die van
Bethel naar Sichem loopt en zuidelijk van Lebona. Naast de Bijbel zijn nog andere bronnen belangrijk: I. Flavius Josephus, een Joods geschiedschrijver
(37‑100), in wiens boeken (Joodse Oorlog en Joodse Oudheden) veel
bijzonderheden te vinden zijn. Ook de Talmud vermeldt vele wetenswaardigheden
voor de aardrijkskunde van Palestina. II. De oudste reisbeschrijvingen, die daarom van
waarde zijn, wijl ze het dichtst staan bij de bijbelse tijd. Het meest belangrijke
gaven Eusebius en Hieronymus in een lijst van plaatsen (Onomasticon) met
aantekeningen over de ligging. Een Nederlandse geleerde, Prof. J. Simons
heeft een moderne “Onomasticon” opgesteld en daarbij aangegeven, waar men de
Bijbelse steden moet zoeken op grond van wetenschappelijke uitkomsten, tot op
heden verkregen. III. Aardrijkskundige werken over de bijbelse
landen, vooral wanneer ze geschreven zijn door mannen, die de H. Schrift goed
kennen. Zo heeft een Duitse geleerde het land doorgereisd langs de wegen,
waarlangs de Here Jezus ging. (G. Dalman, Orte und Wege Jesu). IV. Ten slotte zijn van betekenis de opgravingen
van oude steden. |
|
OPGRAVINGEN 1)
Tell. Waar eens een oude stad was, is nu in
veel gevallen een ruïneheuvel, een “tell”.
Zulk een tell is een heuvel. Dat komt door twee feiten:
1. De mensen bouwden de steden op natuurlijke hoogten.
2. Het niveau van de stad is in de loop der eeuwen gestegen.
Waarom koos men heuveltoppen om erop te wonen? Omdat zulk een hooggelegen
nederzetting een natuurlijke sterkte is en een vijand deze moeilijker kan
naderen. Bovendien staat een huis op de steenrots veiliger dan op de losse
aarde in het dal, wanneer de regenstromen vallen. (Matth. 7:24‑27).
Bergen en heuveltoppen bieden een ruimer uitzicht, dat in staat stelt om te
waken over de akkers en de oogst. De westenwind, die over de heuveltoppen waait
is aangenaam door de koelte en nuttig voor het wannen en zeven.
1) Kaart 15b van de Schoolatlas voor
Bijbelse geschiedenis door Dr. A. van Deursen, J. B. Wolters, Groningen.
Men bouwde maar niet lukraak op de eerste de beste heuvel: neen, die werd
met zorg uitgezocht. Het was vooral van belang, als de mensen beschikking
hadden over het water; daarom werd een nederzetting gebouwd bij een bron. Zo is
het oude Jeruzalem gesticht bij de bron Gihon (1 Kon. 1:33).
Straatniveau. En hoe kwam het, dat het niveau der stad
omhoog ging? De straten der stad waren nauw, krom, hoekig, ongeplaveid en
dikwijls modderig en vuil door het “slijk, der straten”. Straatreiniging was
onbekend; wat ieder kwijt wilde wezen, wierp hij weg, waar het hem gelegen
kwam. Op die manier steeg het niveau der stad van jaar tot jaar en de
bouwmeester moest de vloer hoger maken.
Huizen. De huizen hadden fondamenten van
onbehouwen blokken steen, aaneengekit door leem. De muren waren van leem of
leemtegels, soms met hout gestut, gepleisterd met kalk. De daken waren plat en
gemaakt van leem; het dak werd geschraagd door houten balken. (Ezra 6:11).
Stortte een huis in, of werd het al te bouwvallig, dan pikte men de steenklompen
uit de puinhoop en de leem werd vastgestampt om de ondergrond te vormen voor
een nieuw huis. Werd de stad veroverd, dan stak de vijand de nederzetting wel
in brand. (Richt. 18:27 en 28). Daarna werd de stad vaak herbouwd, maar het
puin werd niet weggehaald; op de as verrees de nieuwe nederzetting.
(Naar
een tekening in Palestina Expl. Quart. 1939).
Doorsnede van de ruïneheuvel Tell
el‑Hesi, waar de opgravers in de opvolgende lagen de aanwezigheid van
“acht steden” in onderscheiden tijd konden aflezen. Het was dus wel “een berg
van veel steden”.
Kruiken en lampen uit verschillende tijdperken.
Lagen. Op die wijze ontstaan de ruïneheuvels,
waarin lagen zijn uit verschillende tijden. In die lagen bevinden zich vaak
gebruiksvoorwerpen. De stijl van het aardewerk is meer dan eens veranderd;
daardoor kan men aan de potscherven zien uit welke tijd de laag dateert. En is
er een puinlaag met vuurstenen of een met bronzen werktuigen, dan zal men er
geen spoor in vinden van ijzer. Want de steentijd, de bronstijd en de ijzertijd
volgen na elkander.
Uit de cultuurresten in de lagen van een tell kan men de ouderdom bepalen.
De naam van de stad. De eenvoudigste manier, om met zekerheid
te weten, welke oude stad ter plaatse van de tell lag, is wel deze: dat er een
inschrift met de naam erop gevonden wordt. Dat is het geval geweest met Gezer.
Op drie plaatsen bij de tell vond een Franse geleerde een in de rots
uitgehouwen inschrift met de woorden: “grens van Gezer”.
Bij de opgraving van El‑Jib (
Gibeo ommuur[de wijngaard van A]maryah[u].
Het is wel voor het eerst, dat in Palestina in een stad zó duidelijk de
naam werd gegeven als in het dorp El‑Jib, waarvan men nu met zekerheid
eet, dat hier het oude Gibeon lag.
Het kan ook zijn, dat de geschiedenis, die men afleidt uit de lagen, in
overeenstemming is (althans niet in strijd!) met de geschiedenis, welke men uit
de bijbelse gegevens weet. Daardoor heeft men bijv. de ligging van Megiddo,
Gibea Sauls en Hazor kunnen aanwijzen.
V. Bij enkele opgravingen zijn documenten gevonden, die van onschatbare
waarde zijn voor de aardrijkskunde en de geschiedenis der oudheid. Daarvan
moeten bijzonder genoemd worden de El‑Amarnabrieven; en de teksten uit
Ras‑Sjamra in Syrië.
El‑Amarnabrieven. El‑Amarna, door een vergissing die
burgerrecht verkregen heeft, gewoonlijk Tell‑el‑Amarna genoemd, is
een kleine nederzetting van fellah’s aan de oostelijke oever van de Nijlstroom,
ongeveer
Daar vond men het archief der
buitenlandse correspondentie van twee farao’s, Amenhotep III en IV, wier
regeringsperiode (resp. 1411‑1375 en 1375‑ca. 1358 v. Chr.) de
gehele ontwikkeling van het Oosten beslissend heeft beïnvloed. De kleitafeltjes
van El‑Amarna zijn voor een groot gedeelte stuk voor stuk in Palestina
ontstaan. Het zijn de brieven van Egyptische stadhouders en vazallen in het
Syro‑Palestijnse gebied en van de talrijke potentaatjes, die in die tijd
onder oppertoezicht van Egypte regeerden in de stadsstaatjes van Kanaän en de
nabije landstreken.
(J.
SIMONS, Opgravingen in Palestina).
In Palestina zelf zijn ook documenten gevonden. Belangrijk zijn de
inschriften op potscherven in Samaria en de brieven van Lachis. Opzienbarende
vondsten in het noorden van de woestijn van Juda zijn de oude schriftrollen,
waaronder er zijn, die gedateerd kunnen worden tussen 200 en 100 voor Christus.
Eén daarvan is een boekrol met de profetieën van Jesaja.
Kanaän. De oudste naam is Kanaän (Gen. 11:31).
Wat Kanaän betekent, weten wij niet. De nog dikwijls gangbare verklaring van
Kanaän als “laagland” tegenover Aram als hoogland kan niet juist zijn. Reeds
hierom niet, wijl het West‑Jordaanland voor een groot deel gebergte is,
terwijl Aram (= Syrië) het karakter heeft van een ‘steppe. Eerst bedoelde men
met de naam Kanaän de kustzoom langs de zee; later droeg men de naam over op
het gehele West‑Jordaanland. De Jordaan was “de grens van het land
Kanaän” (Exodus 16:35). Aan de overzijde der rivier lagen Gilead en Basan.
Palestina is de meest gebruikte naam voor het land geworden. Het woord
Palestina is gevormd uit het Hebreeuwse woord voor Filistijnen (in Jesaja 14:
29 leest men daarom Filistea; daarvan is de naam Palestina afgeleid),
Aanvankelijk bedoelde de naam alleen het zuidelijk deel van de kustvlakte.
Eerst tijdens het Romeinse en Byzantijnse bewind duidde de naam Palestina in
hoofdzaak het land ten westen van de Jordaan aan.
Andere namen. Andere namen zijn: het Land der Belofte
(Hebr. 11:9) of het Beloofde Land, omdat het aan Abraham en zijn zaad beloofd
was; het Land der Hebreeën (Gen. 40:15), naar Abraham, de Hebreeër bijgenaamd,
omdat hij van de overzijde van de Eufraat gekomen was, of omdat hij afstamde
van Heber; het Land Israëls (1 Sam. 13:19), naar de naam, die Go,. aan Jakob
gaf; het Land des Heren (Hos. 9:3), omdat het land in zeer bijzondere zin het
eigendom van Jahwe was; het Land van Juda (Neh. 5:14) of het Joodse Land (na de
Babylonische ballingschap werd deze naam gebruikt, ook door de Romeinen); het
Heilige Land (Zach. 2:12.1 voor de Joden, omdat het een afgezonderd land was.
Voor de christenen is Palestina het land van de Heilige Geschiedenis, inzonderheid
door de omwandeling van den Here Jezus.
De tegenwoordige staat der Joden heeft de naam Israël; op 14 mei 1948
kondigde de voorlopige staatsraad de oprichting aan van de Joodse Staat in
Erets Jisraël (= land Israëls), dat is de Staat Israël.
Grenzen. Palestina heeft in verschillende perioden
der geschiedenis niet altijd dezelfde grootte gehad 1). Gewoonlijk
worden de grenzen bepaald: aan de westzijde door de Middellandse Zee (de Grote
Zee), ten noorden door de Libanon en het gebied van Damaskus; ten oosten door
de woestijnen van Syrië en Arabië en ten zuiden door de rotsige woestijn van ‘t
Sinaïschiereiland.
Vruchtbare Halve Maan. De landen van het oosten liggen in het gebied, dat
de “Vruchtbare Halve Maan” wordt genoemd. Dat is de grote halfcirkelvormige
strook van het alluviale akkerland in het rivierendal van Mesopotamië, tot en
met het vruchtbare land langs de Nijl. De “Vruchtbare Halve Maan” heeft de vorm
van een reusachtige sikkel tussen de bergen en de zee.
Het hart van dit gebied is Palestina. Dit is het land van de Openbaring,
het land van de gewijde geschiedenis, in het midden
1) Zie de Schoolatlas voor Bijbelse Geschiedenis door Dr.
A. van Deursen.
van de Oude Wereld, tussen de rivier van Egypte 1) en de grote
rivier Eufraat, daar, waar drie werelddelen elkaar naderen, op een plaats zeer
geschikt, om vandaar uit de boodschap des heils naar alle oorden van de wereld
te doen uitgaan.
Maar de wegen van Mesopotamië naar Egypte liepen langs het kalkland van
Judea, nl. door de kustvlakte. Daardoor lag met name Judea toch ook weer
afgezonderd.
Kort gezegd: in de ligging van Palestina op de wereld komen uit:
afzondering en centrale ligging beide.
Op de kaarten 2, 3, 12, 13, 15 van de Schoolatlas voor Bijb. Gesch. zien
wij de wegen naar Palestina.
Uit Egypte loopt de grote handelsweg door het kustgebied naar Gaza. Deze
weg is “de weg van het land der Filistijnen” (Exodus 13:17).
Maar uit Egypte voert ook een weg, die door het Zuiderland in Palestina
leidt. Dat is de “weg van Sur” (Genesis 16:7). Jakob koos deze weg toen hij
naar Egypte toog (Genesis 46:1 en 5).
Van Elath naar Damaskus leidt de grote weg, “de koninklijke weg” (Numeri
20:17).
1) De rivier van Egypte is een kleine beek, de Wadi el
Arisj.
Zeer belangrijk is de weg over Damaskus, dan over de Jordaan naar de
Middellandse Zee, dat is “de weg der zee” (Jes. 8:23), de Via Maris der
Kruisvaarders.
Uit het noorden komt de weg naar Hamath (1 Kon.
8:65, 2 Kon. 14:25, Amos 6:14) de ingangspoort, of over de Via Maris, uit het
noorden (2 Kon. 25:21). De profeet zegt dan ook, dat het kwaad komt uit het
noorden (Jer. 4:6).
Bouw. De bouw van Palestina is tamelijk
eenvoudig: naast elkaar liggen vier stroken van noord tot zuid, twee ervan zijn
hoog en twee laag. Het zijn:
a. het vlakke kustland aan de Middellandse Zee, overal een laagte, behalve,
waar de Karmel erdoor breekt;
b. het heuvelland en het gebergte van Judea tot de Libanon, waartussen zich
één laagte schuift: de vlakte van Jizreël;
c. het diepe dallandschap van de Jordaan (El Ghor = de Spleet);
d. het plateau van het OverJordaanse.
Aardbevingen en vulkanisme. Deze landschappen worden begrensd door
breuklijnen in de aardkorst: langs deze lijnen verschuiven de aardschollen.
Het Jordaandal is een verzakking (een slenk). Landstreken langs breuklijnen
worden vaak door aardbevingen geteisterd. Hij doet de aarde van haar plaats
wankelen. (Job 9:6). Grote indruk moet een aardbeving ten tijde van koning
Uzzia gemaakt hebben. (Amos 1:1).
Ook stijgen langs spleten vulkanische stoffen omhoog. Het veeltoppig
gebergte van Basan (Ps. 68: 16) zijn basaltkoppen. Aan de breukranden kunnen
warme bronnen ontstaan, bijv. in Tiberias.
Opmerking: In het verzakkingsgebied ten zuiden van
de Zoutzee zijn warme bronnen in het oude Edom (Gen. 36: 24 “dit is de Ana, die
de hete bronnen in de woestijn gevonden heeft’).
De kust. De kust van Palestina is een duinenkust.
Een zeestroom uit het zuiden voert sedimenten aan; en de wind heeft de duinen
gevormd.
De kust is vrijwel zonder havens. In een beschutte baai achter de Karmel
kon Haifa de havenstad worden. En daar, waar het zand onderbroken wordt door
harde rots, konden zeesteden verrijzen als Jaffa en Akko.
De Joden zijn niet een zeevarend volk geweest. Voor een deel is dit wellicht
te verklaren uit de omstandigheid, dat de kustvlakte door vreemden werd
overheerst. Flavius Josephus schreef eens: “Wij bewonen geen land aan de zee en
verblijden ons niet in de handel”.
De kustvlakte. Achter de duinen is de kustvlakte. Deze
is bij Gaza ongeveer
De kustvlakte bestaat uit drie delen: 1. Sjefeela. 2. Saron. 3. De vlakte
van Akko ten noorden van de Karmel.
Sjefeela. De Sjefeela wordt in de vertaling
“Laagte” genoemd. Deze laagte omvat twee gebieden
a. het lagere land achter de duinen.
b. het heuvelachtig terrein ten oosten daarvan. Het is het hellingland vóór
het gebergte van Juda (de hellingen, Jozua 10: 40). Dit heuvelland was de
grenszoom van Judea; hier zijn de oorlogen gevoerd tussen Israël en de
Filistijnen, vooral in de dalen.
De dalen van de Sjefeela en de oorlogen (kaart 5
en 6)
1. Het noordelijkste is het dal, dat van Jaffa over Lydda door het dal
Ajalon voert (kaart 5).
Aan het hoge boveneinde daarvan kwam het invallende Israël het eerst uit
het Jordaandal te voorschijn; Jozua vervolgde hier de Kanaänieten toen hij de
zon beval stil te staan (Jozua 10:10 v.v.). Langs deze weg heeft David de
Filistijnen geslagen van Gibea af tot bij Gezer (2 Sam. 5:25). De uitgang werd
beheerst door het sterke Gezer, dat tegen Jozua troepen zond (Jozua 10:32).
2. De beek Sorek, de Wadi es‑Sarrar (hierdoor gaat thans de spoorweg
Lydda, Er Ramle, Jeruzalem). Het is het terrein van Simson; hier lagen Zora en
Estaol (Richt. 13:25). Door dit dal keerde de wagen met de ark, langs Beth
Semes (1 Sam. 6:13).
3. Het Terebintendal (Wadi es Sant), het terrein van de strijd tussen David
en Goliath (1 Sam. 17) bij Socho en Azeka.
4. De beek Besor (zuidoostelijk van Gaza; 1 Sam. 30: 9‑15).
5. Het Zoutdal (Wadi el‑Milh) het oostelijke bovendeel van het dal
van Berseba; waar de Edomieten de nederlaag leden tegen David (2 Sam. 8:13; 1
Kron. 18:12; Psalm 60:2) en tegen Amazia (2 Kon. 14:7; 2 Kron. 25:11).
Vruchtbaarheid. De eigenlijke kustvlakte is vruchtbaar.
Reeds in de dagen der aartsvaders was de korenbouw belangrijk en als er
hongersnood heerste in Kanaän ging men naar het Filistijnenland, waar Gerar
(Gen. 20:1; 26:1) een middelpunt was van korenhandel, gelijk de graansilo’s
bewijzen, die men bij de opgravingen vond. ‑ In de Sjefeela zijn thans
o.m. uitgestrekte katoenvelden bij het oude Lachis.
Saron. Saron is de zeevlakte tussen Joppe en de
Karmel. In de oudheid waren in Saron weideplaatsen voor runderen. (1 Kron.
27:29). Thans zijn hier vele bloeiende koloniën der Joden met uitgestrekte
citrusgaarden.
De vlakte van Akko. Deze kustvlakte was eenmaal aan Aser
toegewezen; ook hier hebben de Joden grond geworven.
Waterscheiding. Dit bergland strekt zich uit van de
Sinaïwoestijn tot aan de Libanon. Merkwaardig is het, dat de
waterscheiding tussen de Middellandse Zee en de Jordaan niet in het midden
ligt, maar meer naar het oosten. Wel 2/3 deel van het land ligt ten westen van
de kamlijn (doorsnede kaart 2). Daardoor hebben de rivieren naar het westen
een kalmer loop, zodat hier rijkere dalvormen zich konden ontwikkelen en
vruchtbare dalen in het bergland zijn uitgeslepen. Maar naar het oosten zijn
de hellingen zeer steil: hier hebben de winterbeken diepe kloven uitgegroefd,
kale steenbeddingen tussen steile wanden.
Hoe groot is het hoogteverschil van Hebron en Engedi? (kaart 6). En van
Jeruzalem en Jericho? (kaart 6).
Kamlijn. De kamlijn is van de grootste betekenis.
Op deze
lijn liggen de
voornaamste steden: Hebron, Bethlehem, Jeruzalem, Bethel, Sichem, Samaria,
Nazareth. Langs deze lijn loopt de hoofdweg voor het landverkeer. Zeer merkwaardig:
de weg over de hogere punten van het bergland! Toch is dit begrijpelijk: want
ten oosten en ten westen van de waterscheiding zouden de talrijke diepe dalen
de grootste moeilijkheden geven voor een verkeersweg van noord naar zuid.
Kalkgesteente. Voor een groot deel bestaat het gebergte
van Samaria en Judea uit kalk. Dit gesteente kan in
koolzuurhoudend water oplossen. Tengevolge daarvan ontstaan holen en
grotten. (Psalm 71:3; Psalm 95:4).
Een blik op de kaart toont ons duidelijk, dat dit WestJordaanse bergland in
tweeën verdeeld wordt door de vlakte van Jizreël:
ten noorden het bergland van Galilea, ten zuiden het bergland van Samaria
en Juda.
Boven-Galilea. Het bergland van Galilea bestaat uit
Boven‑ Beneden‑Galilea. Boven‑Galilea is het gebergte van
Naftali; een mooi land van kalm‑gelijnde bergen met uitgestrekte
olijfgaarden. Het bereikt zijn grootste hoogte in de Atzmon (
Dit bergland van Boven‑Galilea zendt uitlopers naar de kust; daardoor
is de weg langs de zee soms op de hellingen der rotsen. (Tyrische Trap).
Basalt en kalk. De bergen zijn voor een deel uit basalt
opgebouwd door vulkanische werking. Daarnaast komt ook het kalkgesteente voor;
bijv. in de koepelvormige Tabor. De dalen zijn voor een belangrijk deel door
verweerde lava bedekt.
Beneden‑Galilea. Het bergland van Beneden‑Galilea
vormt een reeks lagere bergen, eigenlijk heuvels, want de hoogste, de Tabor, is
slechts
In het bergland van Beneden‑Galilea dringt de vlakte van Zebulon
door. Ten oosten hiervan verrijst de berg, die in de overlevering wordt genoemd
de Mons Beatus, de berg der zaligsprekingen, aan de oever van het meer
Gennesareth.
Zuidwaarts van de vlakte van Zebulon verheft zich het bergland, waarop
Nazareth is gebouwd. De uitlopers van dit gebergte gaan langzaam over in de
vlakte van Jizreël. Oostelijk van dit bergland verrijst de koepelvormige Tabor.
Het klimaat en de atmosfeer van
het Evangelie ademt men nergens zuiverder dan op de Tabor. In het noorden
glinstert de sneeuw van de Grote Hermon. Dichterbij biedt de blauwe Zee van
Tiberias een verkwikking voor ziel en ogen. Aan de andere kant zijn het
Gebergte van Gilboa en de Karmelketen een prachtige zetting voor de rijke
vlakte van Jizreël. Vanaf dit geweldige voetstuk, dat het gebied van de stammen Issaschar, Zebulon en
Naftali beheerst, genieten wij een schitterend vergezicht op het Beloofde Land.
De top van de Tabor is bij uitstek geschikt om de kleurenrijk dom te bezingen van Galilea,
wisselend naar gelang van de seizoenen en het uur van de dag. Wij hebben aan
het einde van een zomerse dag gezien hoe de schaduw zich uitbreidde over de
vlakte en hoe de rode schijf in zee onderdook, terwijl de wind de takken van de
olijfbomen om ons
heen deed ritselen. Men voelt de neiging het woord op de lippen te nemen, dat
Petrus in zijn verrukking uitsprak: “Het is goed, dat wij hier zijn”.
(M. H.
LELONG O.P., Heilig Land).
De Berg Tabor.
De Tabor bekoort door de mooie
koepelvorm, de schilderachtige ligging, het wijde uitzicht. Zigzag gaat het pad
omhoog tussen eiken, en Johannesbroodbomen. ‑ De overlevering wijst de
Tabor aan als berg der verheerlijking. Als men zijn gevoel laat leiden door het
uitzicht, waar wij ons zoveel taferelen uit de heilige geschiedenis kunnen
voorstellen, en van de vrede en stilte geniet, voelt men de neiging te denken,
dat de Apostel zich de Tabor herinnert als hij schrijft: Toen wij met Hem op de
heilige berg waren. (2 Petrus 1:18). Foto Willem v. d. Poll.
Vlakte van Jizreël. Aan de voet van de Tabor breidt zich reeds
uit de vlakte van Jizreël en dal van Megiddo. Aan de noordzijde van de vlakte
verrijst het bergland van Galilea. En aan de oostzijde sluit het bergland van
Gilboa af met het heuvelland, waarop Sunem, Naïn en Endor zijn gebouwd. Ten
noorden van Gilboa’s hoogten is een lage inzinking, waarin de bron van Harod
is. Door deze insnoering loopt de Nahr Dsjaloed naar het Jordaandal.
Kison. De vlakte van Jizreël watert af door de
Kison (nu genoemd Nahr 1)‑el‑Moekatta). De bodem bestaat
voor een groot deel uit verweringsgrond van vulkanische gesteenten. Deze leem
is zeer vruchtbaar, de Kison stroomt over een modderige bedding. Aan de randen
is de vruchtbaarheid het grootst; bij goede bevloeiing zal de begonnen cultuur
zich steeds meer uitbreiden. Door deze vruchtbare vlakte (Jizreël ‑God
zaait) voeren de grote karavaanwegen.
Karmel. De velden van Jizreël klimmen op naar de
Karmel. Het woord Karmel betekent boomgaard en geldt in de Schrift als beeld
van schoonheid (Hoogl. 7:5); als spiegel van de menigvuldige goedheid Gods
(Jes. 35:2).
Nergens in Palestina zagen we een
landschap, dat zozeer de indruk gaf van frisse, jeugdige kracht. De sterke
dauw, die alle nachten valt, bewaart de bergflora voor verdroging, zodat het
hier zelfs in de hete zomer altijd groen blijft. Waar geen geboomte staat, is de
grond bedekt met dicht struikgewas. Er groeit gras, er staat jong eikehout, men
ziet er mooie dennen en wilde abrikozen en perebomen. In de tuinen der vele
landhuizen vindt men een overvloed van vruchtbomen o.m. de Johannes broodboom.
De frisse zeewind, die maar zelden tot storm wordt, geeft iets heerlijk
opwekkends aan de lucht, die met aromatische geuren vervuld is. Het is een echt
paradijs.
(R. M.
LIGTHART‑LION CACHET, Door Erets Israël).
De Karmel is een kalksteenrug: daardoor zijn er ook vele holen; zo wijst
men bijv. “de grot van Elia” aan. Het noordwestelijk einde is een imposant
voorgebergte aan zee; daardoor worden de vlakten van Saron en Akko gescheiden
en loopt de weg om de Karmel heen langs de zee. Aan de voet van het gebergte
ligt de havenstad Haifa. Het gezicht op Haifa en de Karmel, vanuit de zee
gezien, is verrukkelijk. Op de hellingen tussen het geboomte, zijn de villa’s
in natuursteen opgebouwd: dat is Hadar‑ha‑Karmel (“de heerlijkheid
van de Karmel”; verg. Jes. 35:2).
1) Nahr duidt aan: beek, die altijd water heeft (“sterke
beek” Amos 5:24); wadi een beek, die ‘s zomers vaak droog is (Job 6:15‑17).
De
Karmel; op de voorgrond de Kison.
Het witte klooster boven links
staat bij de plaats waar Elia offerde (elmoechraka = verbrande plaats). Die plek lag aan de oostzijde, omdat Elia te
voet nog dezelfde dag Jizreël bereikt (1 Kon. 18: 46). De Kisoa is hier nabij
(vers 40). De helling biedt hier genoeg ruimte voor een talrijke schare (vers
19 en 20). Er moet dichtbij een hoogte geweest zijn, waarop men de zee ziet
(vers 43). Volgens vers 30 moet er tevoren een altaar hebben gestaan (hij
herstelde het altaar); zulke altaren werden op in het oog vallende hoogten
gebouwd. Het water dat Elia behoefde (vers 34) kon geschept worden uit een bron
op de helling, waar ook in droge tijden grondwater is.
Vooral ‘s avonds als de duizende lichten glanzen is het uitzicht
betoverend.
Vlakte van Dothan. Aan de oostzijde van de Karmel is een
laagte, Dothan. welke voert naar de vlakte van Dothan: hierlangs loopt een
oude, beroemde handelsweg van Gilead naar Egypte. (Genesis 37:25). Deze vlakte
ligt reeds in het gebied van het bergland van Samaria.
Kenmerken van Galilea:
1. Het is een bergland (Ps. 89: 13) met vruchtbare vlakten (Gen. 49:20).
2. Het was in de eerste eeuw dichtbevolkt; bij de verhalen in de Evangeliën
zien we gehele scharen toestromen.
3. Flavius Josephus beschrijft de volksaard als “altijd begerig tot
verandering; genot vindend in oproer” (Vgl. Lukas 13:1).
4. Galilea wordt door vele beroemde wegen doorkruist, b.v. de Via Maris
(Jes. 8:23). De Romeinen plaveiden die weg; in een van de tolhuizen zat
Mattheus (Markus 2:14).
5. De bevolking is gemengd (“Galilea der Heidenen” Jes. 8:23).
Samaria. Het Bergland van Samaria toont vrij veel
afwisseling: vlakten, weiden en dalen tussen de bergen. Zo ligt de berg, waarop
Samaria gebouwd is (1 Kon. 16:24), bij een vruchtbare vallei. De hoogste toppen
van het bergland zijn de Ebal en de Gerizim en in het dal daartussen, dat de
enige pas dwars door de bergketen is, ligt nu Nabloes. Tussen Ebal en Gerizim
lag eens het oude Sichem.
Het is op de Ebal, dat wij de
grootte van het Heilige Land gewaar kunnen worden en dat we ons opnieuw
verwonderen over de invloed, die zulk een klein land op de geschiedenis der
gehele wereld heeft uitgeoefend. Maar de verklaring is ook in het gezicht. Aan
de voet in het begin van de dalengte is de Jakobsbron, waar eenmaal de woorden
gesproken werden: Noch op deze berg, noch te Jeruzalem zult gij de Vader
aanbidden; maar de ure komt, en is nu, wanneer de waarachtige aanbidders de
Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid.
(G. A.
SMITH, De historische aardrijkskunde v. h. H. Land).
Kenmerken van Samaria:
1. Het is een bergland met kleine vlakten (Jes. 28:1).
2. Open ligging voor de vijanden (Richt. 6:11; 2 Kon. 13:20 )
3. Het nam spoediger vreemde cultuur op.
4. Het heeft een centrale ligging; de geschiedenis der Aartsvaders begint
te Sichem (Gen. 12:6).
5. Samaria onderhield meer verbinding met Oost‑Jordaanland (1 Kon.
12: 25; 1 Kon. 22; 2 Kon. 9).
Bergland van Judea. Het bergland van Samaria sluit naar het
zuiden aan bij het gebergte van Judea. Het algemene karakter van het land is:
steenachtige velden, waarop ruw kreupelhout en doornen en dwergeiken woekeren
tussen menigten van rotsblokken. In de dalen zijn olijfgroepen, vijgen en
terrassen met wijnstokken. Rotsblokken zijn de overheersende trekken van het
landschap. Maar in het gebied van Israël is het geheel anders geworden. Als men
door “de corridor van Jeruzalem” naar Tel Aviv gaat, ziet men langs de weg de
eucalyptusbomen, op de hellingen jong bos. Het vroeger kale land heeft al iets
liefelijks gekregen. De herbebossing heeft grote waarde voor het behoud van de
teelaarde.
“Het doel van de nieuwe bewoners was de kale hellingen
weer te beplanten, weer te bekleden met de oude groene luister, en zo wordt
Ezechiëls profetie vervuld: Maar gij, bergen van Israël zult uw takken
voortbrengen en uw vruchten dragen voor mijn volk Israël, want nabij is zijn
komst. Want zie, Ik kom bij u en keer Mij tot u, gij zult bewerkt en bezaaid
worden”. (Ezech. 36:8, 9).
(ZEV
VILNAY, Israël Guide).
Vlakten. De waterscheiding verloopt als een
tamelijk rechte lijn van Hebron naar Bethel. Ten westen ervan liggen enige
kleine vruchtbare vlakten, b.v. van Eskol bij Hebron en de vlakte van Refaim
ten zuiden van Jeruzalem. (Jesaja 17:5).
Weg in het aangeplante bos op de hellingen van het
heuvelland bij Belt Meir (dat is ten noorden van Estaol, in het land van
Simson), in de corridor van Jeruzalem. - Foto Consulaat van Israël.
Sjefeela. Aan de westzijde ligt voor het gebergte
van Judea een heuvelland, dat langzamerhand overgaat in de laagte, de Sjefeela.
Dit hellingland is doorgroefd door verschillende wadi’s: bekend zijn de dalen
van de beek Sorek, het Terebintendal en de Besor. Deze dalen waren vaak
oorlogsterrein in de strijd met de Filistijnen.
Ten zuiden van Hebron daalt de centrale bergketen langzaam omlaag tot aan
de wadi, waaraan Berseba ligt: de plaats der putten (Gen. 31:30 en 31); het
uiteinde des lands.
De
herder met de kudde in het bergland van Judea. Het kalklandschap heeft van die zacht golvende
berglijnen. Op de kale stenige hellingen vinden schapen en geiten het spaarzame
gras. Deze herder heeft behalve het geweer ook een schopje om aarde te werpen
naar schapen, die van de kudde afdwalen.
Zuiderland. Zuiderland is in de Statenvertaling en
Nieuwe vertaling de naam voor de Negeb (droog, verschroeid land) het gebied
ten zuiden van Berseba. Israël werd teruggeworpen, toen het van deze zijde
trachtte het Beloofde Land binnen te dringen (Numeri 14:44 en 45). De dalen
volgen de loop van uitgedroogde wadi’s; maar als de regen valt, tooien zich de
hellingen met groen en doen “het zuiderland herleven” (Ps. 126:4).
Een belangrijk bronnengebied is bij el Koeseme, wellicht
het bijbelse Kades (Numeri 13:26); opvallend is de grote omvang van dit geheel
van oasen, met waterbronnen aan alle kanten, door bergen afgesloten van de
buitenwereld. Hier is plaats in overvloed en ook veiligheid en onderhoud voor
een half‑nomadische bevolking, zoals de Israëlieten dit voor hun intocht
in Kanaän geweest zijn.
(F. M.
TH. BÖHL, Palestina in het licht der jongste opgravingen).
De Negeb wordt thans bewoond door bedoeïenen die hier leven als
halfnomaden, terwijl de Joden energieke pogingen aanwenden om dit land tot
bloei te brengen.
Woestijn van Judea. Aan de oostzijde wordt het gebergte van
Judea begrensd door een buitengewoon interessant landschap: de woestijn van
Judea. Het zeer bijzondere is wel, dat deze woestijn bijkans onmiddellijk
grenst aan het oude cultuurland van Jericho en aan de velden van Efrata. De
woestijn van Juda is de afhelling naar de Zoutzee, doorploegd van steile
dalkloven. Want de beken hebben alleen water in de winter; de regen groeft en
de stenen kolken de dalen dieper uit, zodat kale steile wanden rijzen boven de
steenbedding. Nog meer werken droogte en zonneschijn in. Want de woestijn ligt
in de regenschaduw; als de winden van de Middellandse Zee komen, hebben ze al
hun vochtigheid reeds verloren. Zodra de regen invalt, bloeien kleurige bloemen
en fris groen schittert even op de anders kale hellingen. Maar deze pracht gaat
verloren bij de eerste Sirocco, de droge woestijnwind. Thans zwerven bedoeïenen
rond, waar eenmaal Nabal zijn bedrijf had (1 Sam. 25:2), waar Amos
schapenfokker was in Tekoa en kweker van moerbijvijgen. (Amos 7:14).
Holen. Het Bergland van Judea bestaat uit kalk.
Als gevolg daarvan ontwikkelen zich de zogenaamde karstverschijnselen. Voor de
bijbelse geschiedenis zijn daarvan het meest interessant de holen en grotten.
Holen en spelonken worden meermalen in de Schrift vermeld; bekend zijn de spelonken
van Machpela en van Adullam.
Boven alle bergen is één berg in dit plateau van Juda belangrijk: het
complex van Zions heuvelen, waarop Jeruzalem ligt.
Sinds 1947 zijn op drie
belangrijke plaatsen in de Woestijn van Juda handschriften gevonden: noordelijk
van de bron Ain Fasjka; een heel stuk zuidelijk hiervan in de wadi Muraba’at,
en nabij Chirbet Mird, de oude burcht Hyrkania. In de eerste streek zijn de
resten van een gebouw gevonden, uitgegraven en onderzocht waarvan de oude bewoners in direct contact gestaan
hebben met de handschriftgrotten. (De bewoners van de streek noemen de ruïne
Chirbet Qoemran. Chirbet is de Arabische naam voor een ruïneheuvel, of een
ruïne zonder heuvel, wanneer de resten van oude gebouwen er nog voor een
ruïneheuvel, of een ruïne zonder heuvel, wanneer de resten van oude gebouwen er
nog voor een deel boven de grond uitsteken).
Enkele van die oude boekrollen
zijn: Jesaja; bijbelverklaringen, bijv. een commentaar van Habakuk; de rol der
Lofprijzingen; de regel van de gemeenschap, die zich hier gevestigd had.
In de wadi Murabaät werden brieven
gevonden van de pseudoMessias
Bar‑Kochba (die ondertekent als Simeon ben Koseba). Een ervan luidt:
Van Simeon ben Koseba aan Jesjoe
ben Galgola en aan de mannen van de vesting: vrede! Ik neem de hemel tot
getuige tegen mij: indien er iemand ontbreekt van de Galileeërs, die gij hebt
gered, dan zal ik uw voeten in de ijzers slaan, zoals ik heb gedaan met Ben
Afloel.
(S)IMEON
B(EN) KOSEBA, vorst van (I)s(raë)l.
De tussen haken staande letters
zijn aangevuld naar het voorbeeld van andere brieven.
(PROF.
DR. J. VAN DER PLOEG, Vondsten in de woestijn van Juda).
Die Galileeërs waren waarschijnlijk Joden‑christenen.
Hier is het oudste document, waarin gesproken wordt over christenen in
Palestina.
Kenmerken van Judea:
1. Judea is het meest geïsoleerd; de gemakkelijkheid van afsluiting werkte
mee tot het zelfstandig blijven in het geestelijk en godsdienstig leven.
2. Judea is een land van herders. Het hoofd van een dynastie en een der
profeten werden geroepen van achter de kudde (2 Sam. 7:8; Amos 7:15).
De gelijkenis van de goede Herder sprak de Here in Judea (Johannes 10).
3. De nabijheid van de woestijn sprak van sterke
tegenstellingen (Jes. 41:18, 19).
El Ghor (Arabisch = de spleet).
Bijzonder karakter. Een landschap zonder weerga! De beroemde
aardrijkskundige Alexander von Humboldt noemt de grote “scheur” van het
Jordaandal “het merkwaardigste geologische verschijnsel, dat in de gehele
wereld te vinden was”.
El Ghor is een slenk in het grote Syrische breuksysteem:deze slenk (verzakt
gedeelte) in de aardkorst begint bij de Orontes in het dal tussen Libanon en
Anti‑Libanos en gaat zuidelijk tot aan de Golf van Akaba. Zelfs trekken
de geologen die verzakking nog verder door de Rode Zee en tot aan de meren van
Midden‑Afrika. De storing is echter het sterkst in El Ghor: dat is het
diepst. Want terwijl het land bij het voormalige Hoelemeer of Chetmeer l)
op
1) Ten onrechte meende men dat hier de wateren van Merom
waren. (Jozua 11:5, 7).
Bij het Hoelemeer zijn grootse werken uitgevoerd. Ten noorden van het meer
was een moeras, dat drooggelegd werd: het vroegere landschap van waterpoelen en
wuivende papyrus veranderde in akkerland. Ten zuiden van het meer is de
Jordaanbedding verdiept, waardoor het water vrijer wegstroomt. Het meer is na
de drooglegging tot een gebied voor groenten, wijn, fruit, aardnoten en
weidegrond. Bovendien wordt het Jordaanwater door drainagekanalen en verder
door pijpleidingen getransporteerd voor de bevloeiing van verder gelegen gebieden.
Een groots opgezet irrigatieschema is opgesteld in de vorm van een nationaal
irrigatieplan, waarbij water uit de Jordaan bij het Hoelemeer naar een centraal
punt in de Negeb wordt gebracht, vanwaar het water afgetakt zal worden naar
verschillende delen van de Negeb.
Bronrivieren. De Jordaan ontstaat uit enkele
bronrivieren: de Nahr‑el‑Hasbani, de langste, maar met het minste
water; de Nahr‑el‑Leddan, waarvan de bron ligt bij het oude Dan; de
Nahr‑Banijas, die ontspringt bij het vroegere Cesarea Philippi.
Wanneer deze drie bronrivieren zich verenigd hebben, stroomt de Jordaan
door een breed dal.
Het dallandschap behoudt dit karakter tot het Hoelemeer: thans een
vruchtbare vlakte. Beneden dit meer is weer een vruchtbare vlakte, waarin de
rivier langzaam stroomt. Hier loopt de weg over de Jordaan van Damascus naar de
zee; “de weg der zee” (Jesaja 8:23), de “Via Maris” zoals de kruisvaarders die
weg noemden. De overtocht wordt mogelijk gemaakt door een brug (de brug der
dochteren Jakobs) 1) ‑ die evenwel van latere tijd is.
Meer van Gennésareth. Bezuiden deze vlakte bij het Hoelemeer
woelt de Jordaan een diep bed uit in de basaltrotsen, waarna de rivier door een
delta kalm de Zee van Galilea binnenstroomt. In het Oude Testament leest men
Zee Kinnèreth (Numeri 34:11). In het Nieuwe Testament wordt
1) Deze naam is ontstaan òf uit een Arabische legende over
“dochteren Jakobs” òf doordat in de dagen der Kruistochten hier een
nonnenklooster was gewijd aan de H. Dakobus.
gesproken van de Zee van Galilea (Mattheus 4:18), de zee van Tiberias
(Johannes 6: 1), terwijl Lukas de naam geeft Meer Gennésareth (Lukas 5: 1). De
waterspiegel ligt
Dat meer houdt ons gevangen door
zijn edele vorm, de diep blauwe tint van zijn water, de wonderfraaie omlijsting
der kleurige bergen.
(Naar
W. J. AALDERS, In het Land der Belofte).
Visserij. Het meer Gennésareth is gekenmerkt door
grote visrijkdom; in de Evangeliën lezen wij, hoe de visserij werd bedreven met
een werpnet (Joh. 21:6), met het grote treknet (Matth. 13:47) of met een angel
aan een lijn (Matth. 17:27). Enkele plaatsen droegen een naam, die aan het vissersbedrijf
herinnert, bijv.: Beth‑Saida, vishuis.
Meervlakte. De meervlakte, het land Gennésareth
(Matth. 14:34) bestaat uit verweerde basalt; op sommige plekken is de bouwaarde
maar dun boven het harde rotsgesteente.
Oeversteden. Behalve Tiberias liggen aan het meer
enkele dorpen en Joodse koloniën. Maar in de eerste eeuw waren hier belangrijke
steden met bloeiende cultuur.
Bijzonder gevaarlijk zijn voor de
vissers op het meer de plotseling
opkomende stormen. Als de lucht boven het meerbekken sterk verhit wordt,
ontstaat op het meer een depressie en uit de bergkloven valt de wind met kracht
neer; Markus 4:35‑41. Soms is op de ene plaats de zee nog betrekkelijk
kalm, terwijl een paar meters verder de wind uit een der bergspleten met
geweldige kracht op het scheepje valt. Zo verklaarde onze zegsman joh. 6:23
“doch er kwamen andere scheepjes van Tiberias” op deze wijze, dat de vaart van
Tiberias naar Kapernaum onder de beschutting van de westelijke bergen
ongehinderd kon geschieden, terwijl de discipelen op hun vaart van de overzijde
naar Kapernaum een zware reis hadden (Joh. 6: 16‑21).
(Naar:
R. E. VAN ARKEL, G. P. MARANG en A. NOORDTZIJ, Langs Nijl en Jordaan).
De Streek. Uit het meer Gennésareth komt de Jordaan
in eigenlijk El Ghor ‑ een ingezonken dalvlakte van wisselende breedte,
ingesloten door gebergten aan beide zijden en bestaande uit een leem‑ en
mergelmassa, een kaal land.
De dalvlakte heet in de vertaling van het Bijbelgenootschap de Streek.
Jakob woonde hier te Sukkoth. Waar het dal ruimer wordt en er bevloeiing is, is
de dalvlakte echter vruchtbaar en was er in de oudheid een bloeiende streek:
bij Beth Sean en bij Jericho, de Palmstad. (Deut. 34:3). In El Ghor heeft de
rivier zich een dubbel bed uitgegraven: een
wanden en tamelijk rechte oeverlijnen. Daarin is weer het sterk kronkelende
Jordaanwater, ongeveer
Pronk van de Jordaan. Het prachtige groen is een verrukkelijk
gezicht in de vale wildernis van El Ghor. In het O. T. ontmoet men voor deze
groene oeverlandschappen de uitdrukking: pronk van de Jordaan; toen leefden in
het welig groeiende hout en riet ook nog leeuwen. (Zacharia 11:3; Jeremia
49:19). Gewoonlijk is het water van de Jordaan alzo door dicht groen omgeven;
in de regentijd rijst het soms zo hoog, dat de bomen onder water gezet worden.
(1 Kron. 12:15).
Van de hoogte zagen wij de
terrassen. Nog lager lag het dal van de Jordaan. De heilige rivier! Haar oevers
zijn met altijd‑durend groen omzoomd en in duizend bevallige bogen vliet
zij daarheen; het gezang der vogelen en haar eigen heldere stem vervrolijkt
haar pad; haar loop is een schitterende lijn in een vreugdeloze woestijn. Dat
zij zo schoon is, dat is ze enkel geworden door het contrast met de dorre en
zoute gronden, die haar vergezellen. Door geen windje bewogen hangen de wilg en de tamarisk over de glinsterende
wateren; de lelie buigt zich omlaag en bevochtigt haar kelk in de
kristalheldere stroom en de oleander bloeit aan haar oevers. Onder het
ineengegroeide loof staan anemonen in groepen bijeen, en het verwarde
kreupelhout strekt de nachtegaal tot verblijf.
(W. F.
LYNCH, Togt door het heilige land, vooral
tot onderzoek der Jordaan en der Dode zee).
Zijrivieren. De voornaamste linkerzijrivieren zijn de
Jarmoek en de tabbok.
Bij de samenvloeiing
van Jarmoek en Jordaan is een grote hydro-elektrische centrale gebouwd, daar
ligt Naharayim.
Dalvlakte. Van de rechterzijrivieren zij genoemd de
Wadi‑el‑Kelt. Hier is vermoedelijk het Dal van Achor (Hosea 2:14;
Jesaja 65:10). Deze laatste doorstroomt de vlakte van Jericho, de dalvlakte aan
de benedenloop, liggende tegenover die van Moab. De naaste omgeving van
Jericho, de naar de Jordaan hellende vlakte, is een vruchtbare vlakte om de
Palmstad (Deut. 34: 3; 2 Kron. 28: 15). Verder naar de oever der Dode Zee wordt
de bodem onvruchtbaar en dor, omdat het loog van de Zoutzee de plantengroei
belet in deze zoute gronden (Ps. 107:34).
De Streek, zoals in de vertaling
van het Nederlands Bijbelgenootschap de Jordaanvlakte wordt genoemd, heeft een tijd gekend, dat deze
vallei een groot aantal nederzettingen had met een dichte bevolking. Het oudheidkundig
onderzoek heeft inderdaad op verrassende wijze aangetoond, dat hier vele steden
zijn geweest. Een grote vermaardheid hebben vooral de opgravingen van Telelat
Ghassoel verkregen.
Deze ruïneheuvels liggen ten noorden van de Dode Zee, ten oosten van de
Jordaan, in het gebied, dat door de Statenvertaling genoemd werd “vlakke velden van Moab” (Numeri
33:48; Deut. 34:8). In Telelat Ghassoel vond men een grote nederzetting, die
tot Abrahams tijd bestaan heeft. Er was al een vrij hoge cultuur; zeer mooi
zijn bijv. de fresco’s en het Ghassoeliaans aardewerk. Men heeft wel eens
gedacht dat hier de “dubbelstad” Sodom en Gomorra heeft gelegen. Maar het is
toch wel waarschijnlijk, dat de steden van de Pentapolis (de vijf steden Sodom,
Gomorra, Adama, Zeboim, Bela, dat is Zoar; Genesis 14:2) in het zuiden lagen;
mogelijk in het
gebied, waar nu het ondiepe gedeelte van de Dode Zee is, ten zuiden van het
schiereiland El Lisaan (de tong).
Nu vindt het oudheidkundig
onderzoek vele steden in de Streek, maar de Bijbel noemt er betrekkelijk weinig
omdat als regel alleen die plaatsen vermeld worden welke van betekenis zijn
geweest voor de gewijde geschiedenis, in de leiding des volks door de God van
Israël, de Heer van de tijden en van de historie.
Deze streek van de Jordaan is in
de laatste jaren het terrein, waarover de Rabbijn Nelson Glueck nauwkeurige en verrassende studies schreef,
die getuigen van terreinkennis en scherpzinnige Bijbelstudie.
Het oudheidkundig onderzoek van
enkele belangrijke plaatsen als Jericho en Beth‑San toont, dat de steden
in de Jordaanvallei een lange en bewogen geschiedenis hebben gehad. Ja, reeds
in prehistorische
perioden, in de steentijd en de overgang naar de bronstijd, was in de slenk van
de Jordaan een dichte bevolking. Wij hebben vaak gedacht dat deze Streek wel
gemeden moest worden om het hete klimaat, of om de onveiligheid. Maar wij
zullen ons oordeel moeten herzien. Want de Jordaanvallei is merkwaardigerwijze
een van de rijkste dalvlakten, een van de vroegst bewoonde rivierlanden geweest
van het Nabije Oosten ‑ volkomen in overeenstemming met het bijbelse
getuigenis (Genesis 13:10). Het is wel zeker, dat het onderzoek van Nelson
Glueck heeft aangetoond, dat in de Streek van de Jordaan vele nederzettingen
waren gelegen= en dat de archeologie zoals hij zegt onderstreept de historische
betrouwbaarheid van de mededelingen in de Bijbel, ook in het gebied van, wat
hij noemt:
“earth’s most
storied river”
de meest historische rivier der aarde.
Dode Zee. Daarna stroomt de Jordaan langzaam in de
Dode Zee. Hoe algemeen bekend die naam mag wezen, komt deze in de H.S. niet
voor. Daar wordt gesproken van de Zoutzee (Numeri 34:3; Jozua 15:2) de
Oostelijke Zee in tegenstelling met de Middellandse Zee (Ezechiël 47:18) de Zee
der vlakte; (2 Kon. 14:25). De Arabieren noemen haar Bahr Lut, de Zee van Lot.
Wie van het westen de Dode Zee ziet, wordt getroffen door twee indrukken:
het blauw van de zeespiegel, dat de aanschouwer zo vriendelijk toeschijnt en
de hoge spitsen en klippen aan de oostelijke oever, de muur van Moabs bergen,
die flikkert aan de overkant als gepolijst koper en die de blauwe zee rood
verft met zijn weerspiegelend licht.
Grootte. De Dode Zee is
Aan de zuidwestkust van de Dode
Zee ligt een oord, dat heden ten dage Sodom wordt genoemd. We kwamen in Sodom
aan tegen de avond. Boven het gebergte waren al de eerste sterren zichtbaar en
ook een horizontale maansikkel. Het gebergte maakte op mij de indruk van een
gigantische muur, die een sprookjesland insloot .... Het is als natuurformatie
enig in de wereld . . . . Doordat het in deze omgeving praktisch nooit regent,
was het zout niet weggesmolten, maar bewaard gebleven. De schaarse regen, die
zo eens in de twintig jaren valt, heeft in het zout trechters en kloven
uitgeslepen. Wind en regen te zamen hebben aan de steile muur de fantastische
aanblik gegeven, die herinnert aan een gotische kathedraal in verwaarloosde
staat. Men heeft niet veel verbeeldingskracht nodig om figuren en gestalten te
onderscheiden. Soms
ziet men een gedaante, die lijkt op een vrouw met een slepend gewaad, die
wegvlucht als voor een oordeel. De wachten van de potasfabriek wezen haar aan
en zeiden: ziet, de vrouw van Lot, die achterom zag en door God werd veranderd
in een zoutpilaar. (Gen. 19: 26). Ik moet hier eerlijkheidshalve bij vermelden,
dat ik tegen de zoutwand totaal wel drie van vrouwen Lot zag uitgekristalliseerd.
(Prof.
Dr. M. A. BEEK, De Bijbel gaat open in Israël).
Zout. Door de grote hitte is de verdamping
intens. Buitendien heeft de zee geen afvloeiing. Mede als gevolg daarvan is
het water zo zout, wel zesmaal zo sterk als de oceaan (de monsters hadden 20
tot 26 % zout). Behalve het keukenzout zijn merkwaardige zouten:
chloormagnesium, waardoor het water zo walgelijk smaakt en chloorcalcium,
waardoor het zo olieachtig‑vies aanvoelt. In het water kunnen geen dieren
leven; slechts waar bronnen instromen of onderzees naar boven borrelen zijn
brakwatervissen. Asfalt stijgt op een nog niet verklaarde wijze uit de diepte
op; zij vormt drijvende eilanden, die soms een huis hoog zijn. De asfalt van de
Dode Zee is de beste die bestaat.
De asfalt wordt in de Bijbel ook genoemd (het dal
van Siddim, dat is de Zoutzee, was vol asfaltputten; Genesis 14:3, 10).
Twee delen. Het land ten oosten van de Jordaan
bestaat uit twee zeer verschillende gebieden:
a. het noorden: een geweldig basaltisch vulkanenland, een van de meest
grootse der aarde.
Huizen van basaltsteen in Hauran.
b. het zuidelijke OostJordaanland: een vrij vlak land, van horizontaal
liggende kalklagen.
De grens tussen die beide landschappen ligt ten zuiden van de Jarmoek. Naar
het oosten gaat het OverJordaanse land over in de Syrische Woestijn; de
scheidslijn is ongeveer de Pelgrimsweg naar Mekka.
Vulkanisch gebied. Het OverJordaanse plateau ten noorden van
de Jarmoek is bijna geheel een vulkanisch gebied. Onmiddellijk aan het
Jordaandal verheft zich het heuvelland Dsjolan of Gaulanitis. Het heeft goede
weiden voor de kudden der nomaden. Deze “stenige Dsjolan” gaat naar het Z. en
O. over in de “vlakke Dsjolan”, welke aansluit bij de vlakte En Noekra. Dit
land is bedekt met tuf en roodbruine aarde; uit lava verweerd. Deze vlakte is
van een buitengewone vruchtbaarheid; hier is de korenschuur voor Syrië door de
uitnemende tarwe. Deze landschappen liggen in het oude Basan; zij worden naar
het oosten afgesloten door de Hauran of het gebergte Zalmon, een bergland van
uitgebrande vulkanen: de veeltoppige bergen van Basan (Ps. 68:15‑17). Uit
de vulkanen gijn meermalen lavastromen uitgebraakt; een geweldige lavamassa is
El‑Ledsja in het noorden. Dit land, het oude Trachonitis, is een plateau
met diepe spleten, welke vaak als toevluchtsoord hebben gediend voor
vervolgden.
Nog verder naar het noorden, buiten het eigenlijke Palestina, ligt de
vruchtbare vlakte van Damaskus.
Krijtland. Het land ten zuiden van de Jarmoek draagt
een eentonig karakter; ‘t is een tamelijk vlak krijtplateau en de Bijbel
spreekt dan ook over “de steden van de hoogvlakte”. (Deut. 3:10). Het plateau
helt steil naar de laagte van El Ghor; van hieruit vertoont het zich als een
gebergte.
Van de Jordaanmond gezien vertoont zich het oude Moab als
een blauw, hoog en ontoegankelijk bergland, met talrijke donkere kloven,
waartussen de bergruggen liggen met koepelvormige toppen. Over het geheel ligt
een dichte geheimzinnige sluier, die nieuwsgierigheid opwekt. Beklimt men dit blauwe bergland, dan vertoont het
zich als een golvende hoogvlakte, welke door verschillende heuvelrijen gerimpeld wordt en naar het oosten
zich verliest in de onbegrensde woestijn.
(A.MUSIL,
Arabia Petraea)
Het gehele plateau wordt doorsneden door diepe rivierdalen van Jarmoek,
tabbok en Arnon. Deze verdelen de hoogvlakte in verschillende landschappen; het
noordelijkste tussen Jarmoek en tabbok is Gilead.
Gilead. Gilead heeft mooie bossen; de dalen
hebben boomgaarden met granaatappelen, abrikozen en olijven. Bovendien is het
een voortreffelijk weideland: in de hitte des daags ziet men aan de beken het
vee staan, en in de avonden hoort men de herdersfluit bij de kerende kudde.
“Wij traden op een vochtig, groen, met heerlijke bloemen
doorwerkt tapijt
(in het dal van de Jarmoek). Tot de knieën reikte het gras. En bloemsterren van
de meest verschillende vormen en kleuren staarden ons aan. Daarbij lachte de
zon vriendelijk en scheerden zwaluwen door de blauwe lucht. Deze streek had
iets paradijsachtigs. De bodem was overdekt met fris uitspruitende planten en
ik dacht aan het woord van het Evangelie: “Er was veel gras in die plaats”.
(S.
KILLERMANN, Die Blumen des heiligen Landes;
aangehaald uit: F. J. BRUVEL. Bijbel en Natuur).
Perea. Tussen tabbok en Arnon is het land, dat
in Nieuwtestamentische tijd het eigenlijke Perea vormde.
Pisga. Aan de noordoostzijde van de Dode Zee is
de hoogte van Pisga, welke recht tegenover Jericho is (Deut. 34: 1) en die
uitziet over de Wildernis (Num. 21:20). Van het Abarimgebergte is de Nebo een
der toppen.
Moab. En zuidelijk van de Arnon ligt het oude
Moab: een hoogvlakte, die sinds oude tijden als koren‑ en weideland
beroemd is. De dalkloven der beken naar de Dode Zee vormen prachtige landschappen.
Algemene karaktertrekken van
het OverJordaanse land zijn:
1. Het is een goed land, vooral voor veeteelt (Numeri 32). Nog steeds
zwerven de nomaden ver naar het oosten, zoals reeds de Rubenieten door de
woestijn trokken tot de Eufraat toe (1 Kron. 5:9).
2. Het ligt open naar de Syrische woestijn; nog
steeds benauwen de stammen uit het oosten (Richt. 8:10) de bewoners en brandschatten
de landbouwers. De stammen Israëls, die zich hier in het schone, maar onveilige
land hebben neergezet, hebben eigenlijk maar de rol vervuld van bijwoners.
Zonnestand. In de zomer is de zonnestand zeer hoog,
meer dan 80°.
Jeruzalem ligt op 32° noorderbreedte; hieruit volgt dat de zonnestand in
de zomer kan wezen (90 ‑ 32) + 231/2 = 811/2 °.
Hierdoor is het zonlicht op de zomerdag zeer fel (niets blijft verborgen
voor haar gloed; Psalm 19: 7). Daarom wordt de schaduw zeer gewaardeerd.
Het felle zonlicht en de stralende hitte van de hete zomerdag maken het
begrijpelijk, dat de schaduw in de middag een gezochte rust‑ en
schuilplaats is. De schaduw werd als beschutting gevoeld, zo zelfs, dat de
Israëliet kon spreken van “de schaduw uwer vleugelen” (Ps. 17:8); hij ziet in
de schaduw beschermende kracht (in de schaduw des Almachtigen Ps. 91:1).
Temperatuur. De gemiddelde temperatuur van Jeruzalem
is 15,9° C. (in Nederland ± 10°). De warmste maand is augustus, de koudste
januari. Het spreekt vanzelf, dat de hoogte boven zee hier grote invloed
uitoefent; zo is Tiberias aan de Zee Gennésareth veel warmer, en is het Jordaandal
heet ‑ tengevolge van de lage ligging.
Palestina is een land van tegenstellingen in het klimaat.
Van Egypte met de trein komende, maakt men eerst kennis met de woestijnzone van
Berseba met typisch woestijnklimaat en woestijnflora; daarna volgt de
vruchtbare Saronvlakte in het vroegere Filistijnenland met zijn tientallen
kilometers zich uitstrekkende sinaasappeltuinen en vruchtbare korenvelden;
daarna volgt het wilde, door diepe ravijnen doorploegde bergland van Judea en
tussen Jeruzalem en Jericho de Jordaanvlakte met zijn subtropische
plantengroei. En dat alles op een afstand van enkele tientallen kilometers. Elk
dier vier genoemde, scherp onderscheiden gebieden heeft zijn eigen klimaat en
eigen flora en fauna. Van Jeruzalem naar de Dode Zee is nauwelijks
(H. TH. OBBINK,
Bergopwaarts, nov. 1923).
Dag en nacht. Overdag is de warmste tijd kort na
twaalven. Doch dan begint in Jeruzalem de windvaan naar het westen te wijzen:
dan brengt de koelere, vochtige lucht verfrissing. ‘s Nachts kan de temperatuur
sterk dalen. Maar aan het Meer Gennésareth zijn de nachten niet koud. Het
zachte warme klimaat aldaar verklaart het openluchtleven, dat we in de
Evangeliën aantreffen. De schare overnacht buiten. (Matth. 15:32; Markus 8:2 en
3).
Over het algemeen is de lucht weinig bewolkt, wel natuurlijk tijdens de
plasregens (Ezechiël 1:28); het blauw des hemels en de reinheid der lucht roemt
iedere reiziger. Het diepe prachtblauw van de Zionshemel kent zelfs Italië
niet.
Winden. De tegenstelling van zomer‑ en
winterhalfjaar wordt bepaald door de winden. ‘s Zomers waaien droge winden. ‘s
Winters heersen westenwinden, die regen brengen. (Lukas 12:54).
Sirocco. Uit de omringende woestijnen waait, met
name in het laatst van de lente, de droge sirocco als zuiden‑ of
oostenwind. Daarom zegt ook de Heiland: wanneer gij de zuidenwind ziet waaien,
zo zegt gij: Er zal hitte komen. (Luk. 12:55).
Regentijden. Palestina heeft een scherp begrensde
regentijd tussen oktober en april. In het prille voorjaar kan men de zg. spade
regen verwachten, maar van eind april tot september kan men de regenjas en
paraplu gerust thuislaten. Van de komst van de regen hangt de welvaart van het
land af. Daarom is zo belangrijk de regen op zijn tijd. (Deut. 11:14; Jer.
5:24).
Men kan in de regentijd drie perioden onderscheiden:
de vroege regen, de winterregen omstreeks december, de late regen.
Tussen deze regentijden heeft men dagen met droog, zonnig weer; ze behoren
tot de aangenaamste van het Palestijnse klimaat.
Vroege regen. De vroege regen wordt met spanning
verbeid na de dorre zomer. De natuur komt tot een nieuw leven; de bodem
verliest zijn dorheid; kruiden en grassen beginnen te ontspruiten, zodat het
aardrijk met een zachtgroen kleed bedekt wordt. Dan komen weer enige weken van
mooi, droog weer.
Winterregen. Daarna valt de winterregen, vaak in
hevige buien.
De regen valt
soms als vernielende slagregen: hierop doelt de gelijkenis van het huis op de
zandgrond, dat door de waterstromen werd weggeslagen (Matth. 7:27). Door de
grote regenval zijn de rivieren vol water en moeilijk over te trekken (Ps.
124:4, 5; Ps. 69:2 en 3). De regenbakken worden in deze tijd gevuld, om in de
droge zomer drinkwater te hebben. Elk huis had een cisterne (regenbak Spr.
5:15). Als er breuken in zijn vloeit het kostelijke water heen (,Jer. 2: 13).
Late Regen. Na de winterse regen komen weer droge
dagen, die gevolgd worden door de late regen. In deze tijd rijpt het graan;
daarom is de late regen zo belangrijk; blijft hij uit, dan verarmt het koren.
Daarom verstaan wij het: des konings welgevallen is als een wolk van de late
regen. (Spr. 16: 15).
Regencijfer. De totale regenval in Palestina is in één
jaar over het algemeen minder dan in ons land.
Natuurlijk valt niet overal evenveel regen. De kuststreek is door zijn lage
ligging arm aan neerslag; de meeste regen valt in het bergland van Galilea.
Een eigenaardig kenmerk van de neerslag in Kanaän is nog de grote
schommeling der regencijfers. Evenals overal in subtropische gebieden verschilt
de regenval van jaar tot jaar vrij sterk; schrale oogst, ja zelfs hongersnood
kan hiervan het gevolg wezen. Dan zijn de akkerlieden terneergeslagen, omdat
er geen regen op de aarde is geweest. (Jeremia 14:4).
Zo wisselen niet alleen vochtige winters met droge zomers, doch ook
regenrijke, vruchtbare jaren met droge jaren van hongersnood af.
Sneeuw. Hoewel de neerslag in Palestina
gewoonlijk in de vorm van regen voorkomt, is deze toch ook als sneeuw en hagel
bekend. In de winter en het voorjaar is Jeruzalem wel eens getuige van
sneeuwval: gemiddeld heeft de hoofdstad 3 sneeuwdagen per jaar.
Die sneeuwbuien kunnen soms vrij sterk wezen; in Hebron eens
Dauw. Hoe belangrijk de regen ook moge zijn,
gelukkig krijgt Palestina nog andere vochtigheid in de vorm van dauw. De grote
hoeveelheid dauw stelt de boer dikwijls in staat te oogsten op waterarme
gronden. In sommige delen van de Negeb is de hoeveelheid water uit dezen hoofde
beschikbaar, groter dan de normale neerslag. Waargenomen is dat meer dan
Menigmaal, wanneer ik op een herfstmorgen vóór zonsopgang
mijn tent op een der hoogten ten westen van Jeruzalem verlaten had en naar de
Heilige Stad reed, heb ik onderweg mijn paard tot staan gebracht, om naar een
toneel van overweldigende schoonheid te zien.
Geweldige massa’s zilverwitte of opaal‑(melkblauw)kleurige
wolken rolden voor mijn voeten in fantastische, eindeloos wisselende vormen.
Daarboven uit staken de toppen der bergen, die als rotsgevaarten en eilanden in
een schuimende zee zich voordeden. Het toneel duurt kort; de rijzende zon
doortintelt en doorfonkelt de drijvende dampige massa, die al verder en verder
rolt, om kort daarna geheel te verdwijnen in de hitte van de zonnestralen. Op de bodem laat ze de
verkwikkende nachtmist of dauw liggen.
Met deze vluchtig voorbijgaande, elke morgen opnieuw
gekomen en verdwijnende morgenwolken, vergelijkt Hosea de oppervlakkige
boetvaardigheid van Israël:
Uwe liefde is als een morgenwolk, en als de dauw (of nachtmist)
die in de vroegte vergaat. (Hosea 6:4).
(JAMES
NEIL, Palestina en de Bijbel).
Vloeiende van melk en
honing. In de H. S. wordt
Palestina genoemd een land vloeiende van melk en honing (Numeri 13:27), een
land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een
land van olierijke olijfbomen en van honing (Deut. 8:8).
Deze bijbelse voorstelling wordt bevestigd door een
Egyptisch verhaal van ± 1950 v. Chr. Sinoehe, een voornaam Egyptenaar vertelt
van Boven‑Retenoe; dit is de Egyptische naam voor het eigenlijke
Palestina. Daar mag Sinoehe, evenals Lot, het beste gedeelte van het land kiezen. “Het was een schone streek.
Vijgen waren er en wijndruiven, meer wijn dan water. Het was rijk aan honing en
overvloeiend van olie. De bomen droegen velerlei vruchten, men vond er tarwe en
gerst en overvloed van vee . . .”
(F. M.
TH. BOHL, Kanaän voor de intocht der Israëlieten,
volgens Egyptische en Babylonische bronnen).
Dalen. Ondertussen moeten we wel bedenken, dat de
Bijbel niet de voorstelling geeft, alsof geheel Palestina een vruchtbaar land
is. Brede dalen en vlakten zijn voor de landbouw uitnemend geschikt; de dalen
zijn bedekt met koren (Ps. 65:14); de Bijbel noemt b.v. de tarweoogst in het
dal bij Beth‑Semes (1 Sam. 6:13), de aren in het dal Refaim (Jes. 17:5),
de vruchtbare vallei bij Samaria (Jes. 28:1).
Woeste plaatsen. Daarentegen wordt ons ook gesproken van
woeste plaatsen, waar in de winter het veld begroeid is met gras en kruiden,
doch in de voorzomer alles is verwelkt. (Marcus 6:32 en 39). Ook de woestijn
van Juda ligt in Kanaän, waar ook dorre gronden en zoutsteppen (Ps. 107:34)
niet onbekend zijn. Die tegenstellingen, reeds in de Bijbel vermeld, zijn nog
immer karakteristiek voor de Palestijnse landschappen.
Woestijn en wildernis. Er zijn in het Nabije Oosten, in en om
Palestina drie natuurlijke landschappen: de woestijn, de steppe, het woud.
De Arabische woestijn nadert tot
Dan buigt de grens van de woestijn noordwaarts en omsluit de oevers van de
Dode Zee en het Jordaandal (de woestijn van Juda is een echte woestijn).
Vervolgens reikt de woestijn in het zuiden tot bij Berseba.
Zulk een woestijn mag men zich niet voorstellen als een wildernis geheel
zonder plantengroei. Zo ziet zij er alleen uit in gebieden, waar de grond uit
zouthoudende leem bestaat (de “zoute gronden” van de Statenvertaling Psalm
107:34). Ook de steenwoestijn is nagenoeg zonder enig groen. Maar het
woestijnland, waar de bodem bestaat uit een mengsel van kalk en fijne
leemdeeltjes, heeft een plantenkleed; zelfs de in dit gebied zeldzame
“zandwoestijn” met zandduinen is niet van vegetatie verstoken. Merkwaardigerwijze
ziet men in dit gebied soms boomgroepen met tamarisken en schermaccacia’s.
Zulke plekken zijn oasen.
Langs de woestijn is een strook, welke een steppenland is. De steppe is een
vlakte, die door onvoldoende neerslag niet een dicht bos kon voeden, maar wel
een natuurlijke plantengroei, die gevormd wordt door grassen, kruiden en
struiken, plaatselijk ook een eenzame boom.
Het overige Palestina was eenmaal een gebied gelegen in de woudgordel;
thans vooral gekenmerkt door een drietal cultuurplanten: de olijf, de wijnstok
en de vijgeboom. Dit gebied is tot cultuurland geworden.
Het bosgebied heeft thans (behalve op de Karmel) weinig grotere
boomgroepen; in plaats daarvan ziet men de macchia (het struikgewas dat in de
regel 11/2 à
De grens van de woudgordel, de steppe en de woestijn hangt samen met het
verschil in regenval. Is de neerslag geringer dan
In het Hebreeuws worden o. m. onderscheiden de “midbar” en de “araba”. De
midbar is de steppe; de plaats waar het vee wordt heengedreven. Na de
regentijd is in de “woestijn” (dat is de midbar, de steppe) gras voor het vee;
daarom kon Eliab tot David zeggen: Onder wie hebt gij de weinige schapen in de
woestijn gelaten? (1 Sam. 17:28).
Het begrip “araba” duidt eigenlijk de echte woestijn aan; (“wildernis”).
In zijn geheel beschouwd, is het Palestina van nu een arm land vergeleken
bij de oudheid. Wat zijn hiervan de oorzaken?
Geen verandering van klimaat.
Men heeft gedacht aan een
klimaatverandering, met name aan een uitdroging, mede een gevolg van het
uitroeien der bossen. Nu is ongetwijfeld woud omgekapt (Jozua 17:15 en 18),
maar het bewijs, dat Palestina vroeger een dicht woudgebied zou zijn, is niet
geleverd. Wel heeft de ontwouding het wegspoelen van de teelaarde in de hand
gewerkt. Daarom streeft men nu weer naar boomaanplant. Verder is er geen reden,
om een klimaatverandering aannemelijk voor te stellen. Evenwel moet opgemerkt
worden, dat sommige geleerden wel klimaatschommeling aannemen; b.v. de
Amerikaan Huntington heeft er een boek aan gewijd.
Oorzaken achteruitgang. De achteruitgang van het land moet gezocht
worden in verwaarlozing.
Vervallen terrasmuren en verbrokkelde wijngaardtorens leggen een getuigenis
af van de vroegere cultuur. Een land als Palestina vereist toewijding; de
velden vragen om bevloeiing; een goede oogst is te wachten in “een bewaterde
hof”. Waar het land slecht verzorgd wordt, is ook de opbrengst gering. Bij de
fellah’s is de produktie droevig door gebrek aan energie, armoede, primitieve
gereedschappen en een slechte methode van bemesting; bevloeiing kent men niet.
Het centrale probleem voor de Israëlische landbouw (en daarmee voor de vraag
hoeveel immigranten kunnen worden opgenomen), blijft de irrigatie. Een hectare
bevloeid land heeft een
Palestina kent landschappen met verschillend plantenkleed. Het zeestrand
heeft een andere bloemenpracht dan het Jordaandal de plantentooi aan de Dode
Zee is een andere dan op de bergen.
Bomen en struiken. De terebint of terpentijnboom is een der
mooiste bomen van Palestina; hij staat gewoonlijk op zichzelf en trekt daarom
de aandacht. Vandaar dat hij bij de Kanaänieten als heilige boom gold.
De acacia is de boom, die het “sittimhout” levert; hij groeit in warmere
gebieden bijv. in de lage vallei van de Jordaan, waar de plant de naam gaf aan
de plaats Abel Sittim (Numeri 33:49). Tamarisken met hun buigzame takken en
teer groen bieden een liefelijk gezicht, vooral in de bloeitijd, als de einden
der takken met roodachtige bloemen zijn bedekt. (Gen. 21:33. Abraham plantte
een tamarisk te Berseba).
De geurende mirt in het dal geldt als zinnebeeld van schoonheid. (Jes.
41:19). De altijd groene cipres (Hosea 14: 9) en de pijnboom zijn
vertegenwoordigers van het naaldwoud.
Wilde
Vijgeboom (Sycomore).
“De
moerbeivijgen, die in menigte in de Laagte groeien” (2 Kronieken 9:27). Deze sycomore heeft reeds dicht bij de
grond takken, zodat het voor Zacheus gemakkelijk was, dat hij “klom in een
wilde vijgeboom” (Lukas 19:4).
De plataan
behoort tot de mooiste bomen van Palestina (Ezech. 31:8 en platanen haalden
niet bij zijn takken).
De brem is de struik, waarvan de wortels houtskolen leveren die lang
gloeien (Ps. 120:4: gloeiende kolen van bremhout). De wortels worden in tijden
van nood wel gegeten. (Job 30:4 en de wortel van de brem dient hun tot
voedsel). In Gilead groeien de struiken, die beschouwd worden als de
moederplant van de balsem van Gilead. (Gen. 37:25; Jer. 8:22).
Als in de
oudheid bloeien de hennabloemen bij Engedi (Hoogl. 1:14); Israëlische pioniers
telen deze bloemen (geliefd om de geur en de geelrode kleurstof voor de
nagels); met vliegtuigen brengt men de bloemen uit Lod naar Europa.
Vruchtbomen. De olijfboom met zijn knoestige stam en
grijsgroene kleur is de belangrijkste van de bomen. De bodem van Palestina is
bijzonder geschikt voor de olijfboom. Zowel de kalkachtige grond als het basalt
zijn uitnemende voedingsbodems.
Zeer
oude olijfboom. - Foto Willem van de Pol.
Zelfs op
schrale rotsachtige bodem wil de olijf groeien en verwerkelijkt de toezegging:
“Olie uit het keihard gesteente” (Deut. 32:13b).
De statige vijgeboom heeft een dicht loof, waaronder men aangenaam kan
rusten. In november wordt de boom kaal; maar in maart gaan de bladeren
uitspruiten en weet men dat de zomer nabij is. (Matth. 24:32). De wilde
vijgeboom of sycomore heeft reeds dicht bij de grond takken. De vruchten van de
sycomore lijken wel wat op vijgen; zij herinneren in hun smaak aan moerbeien
Wachttoren op een wijnberg.
Daarom vinden wij in de Statenvertaling beurtelings de namen “wilde
vijgeboom” en “moerbeziënboom”. De peulen van de Johannesbroodboom werden als
veevoeder gebruikt. (Luk. 15: 16).
De granaatappelboom met zijn donkergroen gebladerte, zijn vurig gloeiende
bloesems, zijn rode appelvormige vrucht (Hoogl. 6:7) is een vreugde voor het
oog. De amandelboom heeft eerst licht roze, daarna witte bloesems aan dor
uitziende takken (Pred. 12:5). Sierlijk wiegelen de kronen der palmen. Het best
gedijt de palm in streken met meerdere warmte, zoals bij Jericho, de Palmstad
(Richt. 1:16). Tegen de hellingen, in terrassen boven elkaar, zijn wijngaarden;
omgeven door een steenmuur; zelden ontbreekt op de wijnbergen de wachttoren
(Jes. 5:1 en 2).
Van de meloensoorten is vooral de grote groene watermeloen met het
lichtrood vruchtvlees geliefd; om het zaad te beschermen waken jongens of
mannen in “een nachthut in het komkommerveld” (Jes. 1:8).
Bloemen. De bloemen des velds worden in de Bijbel
voorgesteld als beeld van vergankelijkheid (Ps. 103:15,16).
“Zodra de eerste regen gevallen is, komen de eerste
bloemen te voorschijn en het is vooral de vlakte van Saron, die dan getooid
wordt met zee‑ui, affodillen, herfsttijlozen en straks ook narcissen.
Wanneer de lente gekomen is, is de vlakte één grote bloemenzee. Dan is het, dat
de steppe bloeit als een narcis. Daarom kan in de beurtzang van bruidegom en
bruid gezegd worden: Ik ben een narcis van Saron”.
Hooglied
2:1. (F. J. BRUYEL, Tijden en jaren).
Het gras des velds heeft een ruime betekenis: het is niet alleen gras, maar
ook allerlei groene plant. In de regentijd is de steppe met gras bedekt, maar
het behoort tot de ijzeren wetten van Palestina, dat de oostenwind de
lentepracht gewelddadig beëindigt. Dat dorre gras dient om de oven aan te maken
(Matth. 6:30). Een van de spijzigingen moet nog in het voorjaar zijn geweest,
omdat de mensen zitten in het gras. (Matth. 14:19). De boer heeft hier dus de
zorg om in de zomer het vee voeder te geven, hetzij haksel (Jes. 11:7) hetzij
mengvoer (Jes. 30:24).
Doornen en distelen woekeren veel. Men trachtte deze onkruiden uit te
roeien door vuur. (2 Sam. 23:6, 7).
In moerassige plaatsen rijst riet en bies uit het
water; naast ons gewone riet heeft Palestina ook het harde 5 à
Roofdieren. Van de roofdieren was de belangrijkste de
leeuw, eens menigvuldig, vooral in de pronk van de Jordaan, thans verdwenen. De
panters of luipaarden kwamen vroeger zoveel voor, dat ze ‘s nachts loerende om
de steden slopen (Jer. 5:6). Nog steeds zijn er vossen, die de wijngaarden
verderven (Hoogt. 2: 15). Troepen jakhalzen zwierven rond en vroeger ook
hyena’s in duistere dalen, waar het verdwaalde schaap hun prooi wordt. De
wolven der wildernissen slopen vooral in de avond rond (Hab.1:8); bijzonder in
de kloven aan de Dode Zee. De honden, die in groten getale door de steden en
dorpen doolden, hadden geen eigenaar; des nachts weerklonken de straten van het
gehuil der dieren (Ps. 59:15 en 16). De Psalmen tekenen het zo juist: de dorpen
bij nacht, zonder licht; als men ze bij toeval vindt, beginnen de honden te
blaffen.
Des
avonds toch komen zij terug
zij huilen als honden en lopen de stad rond.
Zij zwerven om te eten
als zij niet verzadigd zijn, dan grommen zij.
Steenbokken. Antilopesoorten zijn niet onbekend. Bij
Engedi waren de rotsstenen der steenbokken (1 Sam. 24:3); nog steeds leven deze
dieren in de bergen bij de Dode Zee.
Vogels. Talrijke trekvogels brengen de winter in
Palestina door of trekken verder; de ooievaar aan de hemel kent zijn vaste
tijden en een tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun aankomst in acht (Jer.
8:7). De koekoek hoort men vooral in het voorjaar evenals de bulbul (een
lijster). Van de hoenderachtige vogels moet genoemd worden de patrijs of het
veldhoen, een andere soort dan de onze. Wilde eenden en duiven bevolkten in
groten getale het Jordaandal. Grote troepen kwartels strijken over de velden
der vlakte. Van de roofvogels ziet men vooral adelaars, gieren en valken in de
wildernissen aan de Dode Zee.
Insekten. Veelsoortig zijn ook de slangen; bijzonder
groot het aantal soorten hagedissen. Overvloedig zijn de insekten: onder bijna
iedere steen zijn schorpioenen; vliegen kunnen gedurende het hete jaargetijde
lastig zijn. Een grote plaag zijn vooral de sprinkhanen (Joël 1:4). Nog gebruiken
de bedoeïenen de sprinkhanen; ze worden geroosterd, gestampt en daarna met wat
zout gegeten. Van de wilde bijen verzamelde men de honing uit de rotssteen. De
Palestijnse soort is feller dan de onze (Deut. 1:44; Ps. 118: 12).
Gedeelte van de Madabakaart (de oudste kaart van
Palestina uit de 6e eeuw). Men ziet de vissen zwemmen in de Jordaan. Over de
rivier voert een brug. In de oostelijke dalvlakte is een hert, dat achtervolgd wordt door een leeuw.
Huisdieren. De meeste betekenis hebben natuurlijk de
huisdieren. Het eigenlijk inheemse rund is het Arabische rund. De melkproduktie
is gering; deze varieert van 400‑700 liter per jaar (terwijl de
gemiddelde opbrengst per melkkoe per jaar in kg in Nederland 3850 is). Het
rundvee in Israël staat op hoog peil, veel van het uitmuntende Friese
stamboekvee is uit ons land naar Israël getransporteerd. Zeer aanzienlijk is
nog de schapenteelt, in ‘t Oost‑Jordaanland. Het nuttigste dier voor de
fellah is het vetstaartschaap; het tranig vlees is het voornaamste vleesvoedsel.
In het oude Israël waren geiten nuttig door de melk, het vlees, de huid
voor de lederen zakken en het haar (waarvan de tenten werden gemaakt). Maar een
groot bezwaar is, dat de dieren de takken en de spruiten van jonge bomen
vreten; daardoor zijn de geiten oorzaak geworden van ontbossing ‑ en als
gevolg hiervan kale hellingen, doordat de teelaarde dan niet meer
bijeengehouden wordt door boomwortels, maar door de regen wegspoelt. In de
Staat Israël zijn haast geen geiten. Vóór 1948, het jaar van de stichting van
de Staat, werden praktisch geen geiten door Joodse boeren gehouden, maar wel 70
kudden met in totaal 18000 schapen. Daarentegen hadden de Arabieren 500.000
schapen en geiten. Thans bezitten de Israeli’s meer dan 50.000 schapen, terwijl
Arabieren slechts 16.000 schapen en een zeer gering aantal geiten houden,
aangezien de meeste kudden sinds de onafhankelijkheidsoorlog over de grenzen
zijn gebracht.
Het eigenlijke rijdier is de ezel; de oosterse ezel is groter en levendiger
dan de onze.
Visserij. Merkwaardig is het, dat de visserij
vroeger veel meer betekende. Zelfs heette te Jeruzalem een der poorten de
Vispoort (2 Kron. 33:14, Neh. 3:3), waarschijnlijk, omdat in de nabijheid een
vismarkt werd gehouden. Uit Neh. 13:16 blijkt, dat Tyrische kooplieden hun vis
te Jeruzalem aan de markt brengen.
8. BEWONERS VAN HET LAND, VOOR DE ISRAËLIETEN KWAMEN
Refaïeten. Opgravingen in Palestina brachten een
groot aantal vondsten uit de prehistorie (= de tijd, voordat er geschreven
berichten zijn; men leer, de prehistorie kennen uit de overblijfselen van de
mens zelf, bijv. schedels, of uit gebruikte voorwerpen, bijv. stenen bijlen).
Zo heeft men de “Karmelmens” gevonden met vuurstenen gereedschappen, in een
prehistorische grot van het Karmelgebergte. Men noemt die tijd het “Grottentijdperk”
van Palestina. Voor de bijbelse geschiedenis is van betekenis, dat er ook
vondsten gedaan zijn uit de jongere steentijd. De bevolking bouwde toen dolmens
(grafkamers uit stenen opgebouwd); die oudste bevolking had stenen werktuigen.
De plaatsen, waar men deze overblijfselen uit de steentijd vindt, zijn het Oost‑Jordaanland
en de streek bij Jeruzalem, dus juist de streken waar het volk der Refaïeten
heeft gewoond (Gen. 14:5; Deut. 2:11: 3:11; Joz. 12:4).
Hoe men zich Filistijnse krijgslieden moet voorstellen.
Typisch zijn de hoofdbedekking, het harnas, het zwaard en het schild met
versiering.
Van deze Refaïeten noemt de Bijbel de Avvieten in het latere
Filistijnenland; de Horieten in ‘t gebergte Seïr; de Zamzummieten of Zuzieten
bij de tabbok; de Emieten in het latere Moab.
Kanaänie en Amorieten. Na deze Refaïeten zijn stammen
binnengedrongen, waarvan de belangrijkste zijn de Kanaänieten en de Amorieten.
De Kanaänieten hebben de naam aan het land gegeven (Kanaän); zij vestigden zich
vooral in de kustvlakte en in het Jordaandal (Numeri 13 . 29) terwijl de
Amorieten woonden op het gebergte.
De Bijbel is gewoon zeven volkeren op te noemen, wanneer hij spreekt van de
Voor‑Israëlitische bewoners van Kanaän, namelijk: Kanaänieten, Hetieten,
Amorieten, Ferezieten, Girgasieten, Hevieten en Jebusieten.
De Hetieten waren omstreeks 2000 v. Chr. over een groot deel van Voor‑Azië
verbreid; zuidwaarts tot in Judea, waar zij te Hebron woonden in de dagen van
Abraham (Gen. 23). ‑ Het Rijk der Hetieten behoorde in de tijd tussen
1500 en 1200 tot de grote mogendheden van Voor‑Azië. De hoofdstad,
Chattusas, is door de beroemde Hugo Winckler ontdekt in het dorp Boghaz‑Keui
(Klein‑Azië). Dit Hetitische rijk is overvleugeld door het Assyrische en heeft
± 1100 als grote mogendheid afgedaan. Maar toch bestonden tijdens Salomo nog
Hetitische vorstendommen in Noord‑Syrië (1 Kon. 10:29), ook nog in de
dagen van Eliza (2 Kon. 7:6).
In het kustgebied woonden noordelijk de Feniciërs; in het zuiden de Filistijnen.
Deze zijn afkomstig van Kaftor (Amos 9:7) vermoedelijk het eiland Kreta. Als
volk zijn zij nà de Israëlieten gekomen, doch de eerste Filistijnse immigranten
woonden er reeds in de dagen van Izaäk (Gen. 26:l).
Oost‑Jordaanland. In het OostJordaanland vonden de
Israëlieten, behalve de reeds genoemde Amorieten, de Moabieten in het Z. en de
Ammonieten verder naar het noorden. Dit waren Semieten, afstammelingen van Lot.
Niet al deze volkeren werden door de Israëlieten
verdreven of uitgeroeid. Zo bleven er de vijf Filistijnse stadstaten Ekron,
Gath, Asdod, Askelon en Gaza. De Jebusieten woonden nog lang in Jeruzalem. Ook
vele steden, vooral die aan de grote handelswegen, werden pas later
Israëlitisch: Akko, Dor, jibleam, Megiddo, Thaänach, Beth‑Sean e. a.
Jeruzalem in de
geschiedenis. Jeruzalem
is de heilige stad (Matth. 27:53). Het is de stad Gods op de berg Zijner
heiligheid. (Psalm 48:2).
De grootheid van de stad is niet
te verklaren uit haar aardrijkskundige ligging. Het bijzondere van Jeruzalem
ligt in Gods besluit: Daar zal Mijn Naam zijn. (1 Kon. 8:29).
(H.
VINCENT. Jerusalem. Recherches de Topographie, d’Archeologie et d’Histoire).
Ligging. De stad ligt in het midden van liet
belangrijkste deel van het land, aan de verkeersweg, die van ‘t N. naar ‘t Z.
over de kam van het gebergte van Jizreël naar Hebron liep. En toch ook weer lag
de stad afgesloten. Slechts in ‘t N. hangt ze samen met het bergland van
Benjamin; als een landtong steekt de stad tussen de omringende dalen vooruit.
Het dal van de Kedron, begrenst de stad in ‘t O., terwijl het Z. en het W. door
het dal van Hinnom worden ingesloten.
Heuvels. Het heuvelcomplex van Jeruzalem werd
vroeger verdeeld door het dal Tyropeon (= Mestdal of Kaasmakersdal,
tegenwoordig noemt men het Stadsdal). Dit Stadsdal is thans met aarde en puin
gevuld. Ten westen van dit dal lag de Bovenstad in het zuiden, en ten noorden
daarvan de heuvel, waarop de kerk van het Heilige Graf staat. Ten oosten
daarvan verheffen zich de heuvels Ofel, Moria (de Tempelberg) en Bezetha.
Ouderdom. Jeruzalem is een zeer oude stad. In de
dagen van Abraham was ze reeds bekend onder de naam van Salem.
Oudheidkundig onderzoek deed zien, dat hier in Jeruzalem reeds in de
prehistorische tijd een nederzetting was. Buitendien is de ouderdom ook
gebleken uit Egyptische en Assyrische bronnen. Jeruzalem wordt reeds als
Urusalim vermeld in de El‑Amarnabrieven. Nog oudere vermelding dan in
deze El-Amarnabrieven vindt men in een Babylonische lijst van goden, die op
bepaalde plaatsen vereerd werden; in deze oude lijst is reeds sprake van Uru-Silim‑ma,
dat als middelpunt van het “Westland” met roem vermeld wordt. Hierdoor hebben
we een bericht over Jeruzalem uit het 3de millennium vóór Christus.
Vermoedelijk is het eerst bebouwd de zuidelijke top van de oostelijke
heuvel, dus Ofel. Hier was de stad Davids.
Stad Davids. Op Ofel werden bij de opgravingen
overblijfselen van de veste der Jebusieten opgegraven; hier was dus de vesting
Jebus. Deze vesting is door David veroverd, toen genoemd “burg Zion” en “stad
Davids”.
Door al deze opgravingen is men versterkt in de gedachte, dat dus het
oudste Jeruzalem lag op de oostelijke heuvel, bij de bron Gihon. Nu is er een
traditie, dat de Bovenstad in het westen de stad Davids zou wezen. Evenwel is
deze traditie noch oud, noch eenparig.
Voordelen Oostheuvel. Vóór de onderstelling, dat Ofel inderdaad
de oude stad is, pleiten de volgende omstandigheden:
1. De helling van die heuvel is steil, zodat een vesting gemakkelijk
verdedigd kon worden (2 Sam. 5:6).
2. Bij de opgravingen is gebleken, hoe klein de Palestijnse steden waren
(Megiddo bijv.
3. Dichtbij de oostelijke heuvel is de enige bron, die in een wijde omtrek
het gehele jaar water geeft: de Gihon. Deze bron is van grote betekenis voor de
oude stad Jeruzalem geweest. Het was echter nodig, dat men ook tijdens een
beleg de beschikking had over het water. Er was reeds in de dagen der
Jebusieten een waterschacht. (2 Sam. 5:8). Evenwel heeft Hiskia hier de
eigenlijke tunnel laten graven (2 Kon. 20:20; 2 Kron. 32:30) van de bron naar
de vijver Siloah (“het badwater Siloam”).
Zion. De naam Zion werd het eerst gegeven aan
de zuidelijke top van de oostelijke heuvel, dus aan Ofel. (2 Sam. 5:7).
Later werd Moria, de tempelberg (2 Kronieken 3:1) Zion genoemd, de heilige
berg, waar de Here zijn woning had. (Psalm 76:3).
De berg Moria is een vlakke rots, een tafelberg. En op dat bergplein ligt
de hoost merkwaardige “heilige rots”.
De Heilige rots in de Rotskoepel.
Op het bergplein van de tempelberg (Zion of Moria)
verheft zich de rots; de plattegrond lijkt iets op het grootzeil van een
Nederlands binnenschip (
Jeruzalem, zoals het was in de Nieuwtestamentische tijd,
gezien uit het westen. 1 = Tempelplein; 2 = Olijfberg; 3 = Golgotha, dichtbij
de stad (Joh. 19:20) buiten de poort (Hebr. 13:12).
Tweede gedeelte. Salomo vergrootte en verfraaide de stad.
Hij bouwde op Moria (ten noorden van Ofel) zijn paleis en de tempel; hierdoor
werd de stad het godsdienstig middelpunt. Bovendien begon in zijn tijd ook de
uitbreiding naar het westen.
Op de tempelberg bevond zich nog in Davids dagen een dorsvloer. (2 Sam.
24:18 v.v.). Deze tempelberg was dus in Abrahams tijd nog eenzaam en verlaten.
Hierdoor wordt het begrijpelijk, dat Abraham offerend op de berg Moria (dit is
de tempelberg volgens 2 Kron. 3:1), in een onbewoonde streek is, terwijl
Jeruzalem reeds toen een stad van betekenis was. (Genesis 14:18).
De uitbreiding in het noorden is de Nieuwe stad (Zefanja 1: 10). Deze
“Nieuwe stad” werd reeds in de dagen der eerste Koningen door een tweede
ringmuur omgeven.
Geschiedenis. Niet steeds ging de stad vooruit. Menige
vijandelijke macht kwam bij haar poorten, tot eindelijk Nebukadnezar de stad
tot een puinhoop maakte (586 v. C.).
Het Tempelplein van ,Jeruzalem met de kathedraal van de
Rots (ten onrechte
Omar Moskee genoemd). - Foto Willem van de Poll.
Vooral onder Nehemia werden de muren van de stad hersteld. Ook na die tijd
leed de stad meermalen veel. Pas door Herodes Agrippa I werd met de bouw van
een derde ringmuur aan de noordzijde begonnen. Bezetha werd daardoor bij de
stad getrokken. Nadat Herodes nog veel voor de verfraaiing der stad had
gedaan, werd zij in het jaar 70 na C. door de Romeinen veroverd en geslecht.
Een halve eeuw later stichtte keizer Hadrianus (117‑1311 op dezelfde
plaats een heidense stad Aelia Capitolina. De muren daarvan hadden praktisch
hetzelfde verloop als de tegenwoordige muren. Keizer Constantijn de Grote
bouwde de Graf‑ en de Opstandingskerk, zijn moeder Helena op de Olijfberg
een Hemelvaartskerk (in de 4e eeuw).
In 637 veroverde Kalif Omar de stad, door Mohammed aangewezen als een der
heiligste; vandaar de naam El‑Koeds = het heiligdom. Dit is nog haar
tegenwoordige Arabische naam.
De opvolger van Kalif Omar, Abd‑El Malik, heeft over “de rots”
gebouwd de beroemde Rotskoepel. Om de rots heen een achthoekige dom, gekroond
door een zeer elegante koepel. Marmer, faiencewerk en goud werden aan dit
gebouw niet gespaard. Vrome pelgrims hielden het zelfs voor de Tempel van
Salomo!
Toen de Kruisvaarders in 1099 Jeruzalem veroverden, werd op de rots een
altaar gebouwd en het kruis verving de halve maan.
Maar reeds in 1187 trok Sultan Saladijn de stad binnen en het oude
tempelplein kwam onder de heerschappij van de volgelingen van de Profeet.
Het Tempelplein werd de “Haram‑esj‑Sjerif”: het Verheven Heiligdom
voor de mohammedanen.
Tot op de huidige dag.
Het tegenwoordige Jeruzalem. In 1517 kwam de Heilige Stad in de macht
der Turken, die pas in de eerste Wereldoorlog Jeruzalem verlieten, om plaats te
maken voor de Engelsen. Thans is de oude Heilige Stad binnen de muren onder de
heerschappij van Jordanië; het zuidelijk gedeelte van de westelijke heuvel
buiten de stadsmuur, behoort aan Israël.
De Joden noemen deze heuvel Har Tsion (berg Zion) en de later aangebouwde
wijken het “nieuwe Jeruzalem”. Ten N. van de stad is de “Mandelbaumgate”;
daardoor kunnen toeristen uit Jordanië in Israël gaan.
De tegenwoordige stadsmuur dateert uit de tijd van sultan Soliman, die in
de jaren 1526‑1539 deze liet bouwen. Bekende Gouden poorten zijn: in het
oosten de zg. Stefanuspoort
Poort. (herinnering aan Hand. 7:58) en de meest beroemde, de Gouden Poort.
Deze poort is dichtgemetseld; de Arabieren hebben deze volkomen toegesloten
uit bijgelovige vrees, dat anders op een vrijdag een christelijk veroveraar de
stad door deze poort zal binnentrekken. De naam Gouden Poort berust op een
vergissing. Want de “Schone Poort des tempels” (Hand. 3:2) welke met deze poort
verwisseld wordt, was hier niet, maar bij het Voorhof der Vrouwen in de Tempel
van Herodes. Buitendien, de tempelpoort in Hand. 3:2 wordt genoemd de hooraja
of schone; dit is in de Latijnse vertaling geworden aurea of gouden.
Jaffapoort. Aan de westzijde is de Jaffapoort; thans
is deze poort afgesloten: ja, de poort is dichtgemetseld. Vlak daarbij is de
zg. Davidstoren.
Een traditie (welke niet ouder is dan de Middeleeuwen) verbindt dit kasteel
aan de naam van David. Het gebouw is evenwel een overschot van het beroemde
paleis van Herodes. Volgens de bekende Joodse geschiedschrijver Flavius
Josephus was de Herodesburcht aan de noordzijde beschermd door drie grote
torens: Mariamne, Fasaël en Hippicus. Eén is ervan over (vermoedelijk Hippicus).
Sommigen menen, dat in deze burcht tijdens de Hoge Feesten de residentie
der Romeinse stadhouders was; de “Lijdensweg” zou dan van hier lopen naar
Golgotha.
De traditie wijkt hiervan af; volgens haar is het Rechthuis geweest in de
Burcht Antonia: daar begint dan de Via Dolorosa.
Aan de
noordzijde is de grootste poort de Damaskuspoort.
Heilige Stad. Jeruzalem is de heilige stad voor de drie
monotheistische godsdiensten. De mohammedanen hebben in El Koeds (de heilige)
het Haram‑esj‑Sjerif, een van de meest heilige plaatsen. De Jood
ziet Jeruzalem als de stad van de roemrijke geschiedenis. Voor de christenen is
Jeruzalem de stad van de Heiland, de stad van Zijn lijden en Zijn tranen. De
heilige plaats in de stad is vooral de Kerk van het Heilige Graf en Golgotha en
S. Pieter in Gallicantu waar de opgravingen het paleis van Kajafas hebben
gevonden; (Matth. 26:57) en buiten Jeruzalem Gethsémané en de Olijfberg.
Olijfberg. Rondom de stad vinden we: aan de
oostzijde de Olijfberg,
Aan de oostzijde van de Olijfberg lag Bethanië.
Bethlehem. Aan de weg naar het zuiden ligt
Bethlehem, d. i. Broodhuis.
In de El‑Amarnabrieven heet
de stad Beth‑Lachama. “Hieruit blijkt, en dat is interessant, dat de naam
Bethlehem oorspronkelijk niet betekent: broodhuis, maar: huis, dat is tempel
van de godin Lachama. Bethlehem, eerst dus de stad van een heidense tempel,
toen de stad van David en zijn helden, en eindelijk de stad der kribbe, voorwaar
een opgang, waarop geen tweede stad in de ganse wereld kan bogen”. (Prof. Dr. JOH. DE GROOT).
Vaak vinden we de naam Bethlehem‑Juda, ter onderscheiding van een
ander Bethlehem, dat in Galilea lag. Ook komt de toevoeging Efratha, de
Vruchtbare, voor. De inwoners zijn meest christenen, die van landbouw, veeteelt
en nijverheid leven. Het ligt nl. in een vruchtbaar plekje van het anders dorre
gebergte van Juda. De Basiliek der Geboorte is een van de oudste kerken; hier
wijst men de grot, waar Jezus geboren werd.
Hebron. Hebron is gebouwd zeven jaar voor Zoan in
Egypte (volgens Numeri 13:22) dat is in 1697 voor Christus. Aan de overzijde
van het dal lag het nog oudere Kirjath Arba, bekend uit de geschiedenis van
Abraham. Hebron ligt aan de helling van een dal, waar amandelen en abrikozen en
de mooiste en grootste druiven van het gehele land in menigte groeien. Hier kan
men de moskee bezoeken, gebouwd boven de spelonk van Machpela.
In het zuiden van Juda. Maon, aan de rand der woestijn van Juda.
Hier woonde de rijke Nabal. Zif, bekend uit de geschiedenis van David. Tekoa,
het vaderland van de profeet Amos. Adullam en Kehila zijn ook in de
geschiedenis van Davids omzwervingen bekend geworden. Kirjath‑Sefer
(“boekenstad”) waarvan de ligging door opgravingen zeker is. Axeka in het
Terebintendal.
Verder naar het Z. liggen nog: Berseba, put van de eed (Gen. 26:23 v.) of
put van de zeven (Gen. 21:30). Deze stad werd beschouwd als de zuidelijke grens
(“van Dan tot Berseba toe”). Gerar, waar Abraham en Izaäk heen trokken in
tijden van honger (Gen. 26:1); bij de opgravingen vond men graansilo’s; Gerar
was het middelpunt van de korenhandel in Zuid‑Palestina. Aan de Dode Zee
in het zuidwesten de tafelvormige berg Masada; hier was de laatste,
verschrikkelijke strijd tussen de Joden en de Romeinen in het jaar 70; Engédi,
een oase; de wijngaarden van Engédi worden in het Hooglied genoemd.
Oostwaarts van Jeruzalem. Jericho, de Palmstad.
Er wordt zowel in het Oude
Testament als in het Nieuwe Testament van Jericho gesproken. Maar dan wordt
niet dezelfde stad bedoeld. En in de Jordaanvallei zijn twee ruïneheuvels, op
de plaats, waar beide steden gelegen hebben. Daarnaast is er nog een modern Jericho
ontstaan. Zodoende zijn er drie Jericho’s aan te wijzen ‑ en in zekere
zin tegenwoordig zelfs vier.
Het oudste Jericho is de stad,
waarvan de muren gevallen zijn onder het bazuingeschal, in het gezicht van de
Ark Gods. Deze stad was omgeven door een weelderige oase van wuivende
tarwevelden en sierlijke dadelpalmen. Daardoor kreeg de stad de naam Palmstad
(Richt. 1:16; 3:13; 2 Kron. 28:15). Deze oude stad is geworden tot een
puinheuvel, Tell es‑Sultan en bij de opgravingen hebben de geleerden
Sellin en Garstang stadsmuren gevonden.
Men vond de resten van een wijdere
buitenmuur, die om de voet van de heuvel liep, en daarbinnen een dubbele muur.
Die binnenste muur werd beschouwd als de muur uit de dagen van Jozua, en
Garstang
Reconstructie van Jericho naar Garstang.
maakte een reconstructie, hoe
Jericho er toen uitzag. Maar de dame, die in de laatste jaren de opgravingen
leidt (Kathleen Kenyon) zei: wat men vroeger had aangezien als de muren in
Jozua’s dagen, is uit vroegere tijd. Nu is er over de ouderdom van
stadsomwallingen wel eens meningsverschil geweest. Maar gesteld, dat de
stadsmuren uit Jozua’s tijd onvindbaar zijn? Dan kan men misschien een
verklaring vinden in het feit, dat na de val van Jericho de stad eeuwenlang verlaten was en de slopende krachten
van weer en wind wegvaagden wat overgebleven was. Misschien is het ook
mogelijk, dat de ban zó intensief is geweest, dat van de oude stad niets bleef.
Het Jericho uit de dagen van het
Nieuwe Testament heeft men gevonden in de Tulul Abu el Alayig “heuvels van de vader der braamstruiken”. Tulul is het meervoud
van Tell, en Tell is ruïneheuvel. Er zijn namelijk twee tells, een ten noorden,
en een ten zuiden van de Wadi el‑Kelt.
Dit Nieuwtestamentische Jericho,
dat zijn pracht dankte aan de bouwlust van Herodes, ligt ten zuidwesten van het
Oudtestamentische
Jericho.
Het moderne Jericho is het dorp,
dat de Arabische naam Er‑Riha draagt; het ligt ten oosten van het
Nieuwtestamentische Jericho, meer naar de Jordaan toe. Het is een dorp van kleine
witte huisjes, die verscholen liggen onder het weelderige groen van bananen,
dadelpalmen en
sinaasappelbomen. Het profiteert van het verblijf der Amerikanen, die de
opgravingen van Jericho leiden en van de zoutziederij van de Potash Company aan de noordzijde van de
Dode Zee.
Dit zijn dan de drie Jericho’s.
Eigenlijk zou men nog van een vierde, een ultramodern Jericho kunnen spreken.
Het is het kamp van de refugiés, van de Arabische vluchtelingen. Hier
verblijven Arabieren, die uit de Staat Israël zijn weggevlucht. Zij krijgen
steun uit het buitenland, hoofdzakelijk uit Amerika.
Jericho was in de
Nieuwtestamentische tijd een lustoord met koninklijke gebouwen, een villastad,
een sprookjestuin van boomgaarden
en bloemhoven, met lange lommerrijke lanen.
“Wie, zoals de Here Jezus, uit het
noorden kwam, passeerde eerst de plaats van het oude Jericho, in welks
nabijheid toen een aantal woningen stonden, die een soort voorstad vormden van
het Herodiaanse
Jericho. Als men deze voorstad verliet, kwam men na een half uur gaans bij dat
Nieuwtestamentische Jericho. Daar vond nu de genezing plaats van Bartimeus; een
gebeurtenis, die in de drie synoptische evangeliën wordt verhaald, maar met
interessante verschillen
(Matth. 20:29‑34; Marc. 10:46‑52; Luk. 18:35‑43).
Volgens Mattheus en Marcus vond de
genezing plaats toen de Heiland Jericho verliet; volgens Lukas toen Hij de stad
naderde. “De beste oplossing hiervoor is die, welke rekening houdt met het
dubbele Jericho, het oude en het Herodiaanse. Voor een
reiziger, die zich bevond op de weg tussen het ene en het andere, kon men even goed zeggen, dat hij Jericho (het
oude) verlaten had, als dat hij Jericho (het Herodiaanse) naderde”.
(RICCIOTTI).
Gilgal lag
dichter bij de Jordaan, ‘t is bekend uit de geschiedenis van Jozua.
Ten noorden van Jeruzalem. Aan de wegen, die van Jeruzalem
noordwaarts gaan, liggen:
Anathoth, de
vaderstad van Jeremia (Jer. 1:1). Gibea, de stad op een heuvel in de stam van
Benjamin (“Gibea Benjamins” 1 Sam. 13:2) de stad van Saul (“Gibea Sauls” 1
Sam. 11:4) met heiligdom (vandaar de naam “Gibea Gods” 1 Sam. 10:5).
Op
Hoe men zich het oude Mizpa voorstelt ‑ naar het
beeld, dat men uit opgravingen kreeg.
Deze bleek ± 1200 v. Chr. gebouwd te zijn en niet lang daarna verwoest
(Richt. 20:37‑40). Daarna is op de plaats een ruimere en versterkte
woonplaats ingericht: de residentie van Saul (1 Sam. 19:9).
“De tegenwoordige archeoloog leest
in de verwoeste puinhopen als in een boek, en het was reeds bij deze eerste
opgraving van een oud‑Israëlitisch gebouw volgens de tegenwoordige methode opmerkelijk, hoe voortreffelijk de bijbelse en
archeologische gegevens elkaar aanvullen en elkaar wederzijds bevestigen”. (F. M. TH. BOHL, Palestina).
Rama, Geba, Michmas, bij de nauwe bergkloof, waar de Filistijnen zich legerden
in de strijd met Saul en jonathan (1 Sam. 14:1‑10).
Mizpa. Mizpa betekent
wachttoren. Er zijn verschillende plaatsen, die deze naam dragen. Een van de
meest bekende was Mizpa in Benjamin, waar het volk meer dan eens samenkwam
(“tot den Here te Mizpa”. Richt. 20:1). Bij de opgravingen van de heuvel Tell‑enNaçbe
vond de Amerikaanse geleerde o. m. twee oren van oude kruiken met het opschrift
m s p; dit is een van de redenen waarom hij deze plek aanziet voor het oude
Mizpa; ook vond hij een zegel met de naam Jaäzanja, vermoedelijk hij, die te
Mizpa heeft gewoond (2 Kon. 25:23).
Emmaus. De Paters Vincent en Abel van de École
Biblique hebben opgravingen verricht te Amwas en zien hier het bijbelse Emmaus.
Evenwel wijzen de Franciscanen die plaats in El Koebebe. Beëroth, stad in
Benjamin (2 Sam. 4:3).
Ai, werd aangewezen in Et‑Tell “een grote
ruïneheuvel waarop de naam van Jozua 8:28 ruïneheuvel voor eeuwig zeer goed
past” (Joh. de Groot). Er is echter reden om te twijfelen of Et‑Tell =
Ai.
Bethel, al bekend uit de geschiedenis van Jakob
(Gen. 28:19); later werd het onder Jerobeam de plaats van de kalverendienst. (1
Kon. 12:29).
Meer naar het noordwesten: Rama = Ramathaim; in het N. Test. Arimathea
genoemd.
Gibeon, tijdens de intocht der Israëlieten hoofd
van een stedenbond (Jozua 9:17); later ging Salomo “naar Gibeon om aldaar te
offeren, omdat dit de voornaamste hoogte was”. (1 Kon. 3:4); daar stond een
tijd de tabernakel (2 Kron. 1:3).
Gibeon is ontdekt door opgravingen in het Arabische dorp El‑Jib,
In de nabijheid:
Nob, bij Jeruzalem (Jesaja 10:32).
Beth‑Horon, in een steile bergpas, bekend uit
veldslagen (Jozua 10:10).
Meer naar het
westen: Kirjath‑Jearim, ten W.
van Jeruzalem.
Plaatsen in de kustvlakte. In de vlakte Saron moeten worden genoemd: Joppe, in het O.T. Jafo, “de Schone”. Uit de zee heeft men een prachtig gezicht op
stad en land. De omgeving is zeer vruchtbaar en levert vooral sinaasappelen. In
de nabijheid van Jaffa de écht Joodse stad Tell Aviv (bijna 400.000 inw.) met
een opgewekt leven.
Caesarea is een ruïne. In de tijd der Romeinen gebouwd, werd het als de zetel der
Romeinse stadhouders een der belangrijkste
In Tell ed Doewer zijn beschreven potscherven gevonden,
die bekend zijn als de “brieven van Lachis”. Het schrift is met inkt geschreven
(de inkt is volgens het scheikundig onderzoek samengesteld uit een extract van
galnoten en roet). De afbeelding geeft een brief aan de vestingcommandant van
Lachis uit het jaar 588 (kort voor de inneming van Jeruzalem). De brief is kruiperig. “Aan mijn heer Jaoesj. Moge
Jahwe aan mijn heer goede berichten doen horen, juist nu, juist nu. Wat is uw
knecht die een hond is, dat mijn heer aan zijn knecht denkt? Moge Jahwe degenen
ten verderve voeren, die op iets ingaan, waarvan gij niet weet”.
steden van Palestina. Van de oude schoonheid zijn slechts ruines
overgebleven. Dor, een van de oudste
steden, ligt nog iets verder ten N.; het was een nederzetting van de Feniciërs,
die er de purperslak verzamelden. Antipatris
wordt genoemd in de geschiedenis van Paulus.
Lydda (Lod), bekend als de plaats, waar Petrus
Aeneas gezond maakte, ligt op de grens van vlakte en bergland; thans een
kruispunt van spoorwegen en de luchthaven van de “El Al” (“omhoog”), de
Israëlische luchtvaartmaatschappij. Ook het in die geschiedenis genoemde Sarona ligt in die buurt, dicht bij
Joppe. Gezer ‑ de stad, die pas
onder Salomo aan Israël kwam. (1 Kon. 9:16). De geschiedenis der stad kent men
uit de belangrijkste opgravingen van een Engelse expeditie. Lachis eens het
hoofdkwartier van Sanherib (2 Kon. 18:17).
Filistijnse steden. 1. Gaza “de sterke”, de belangrijkste stad
der steden. Filistijnen; de stad ontleende haar betekenis vooral aan de
omstandigheid, dat het aan de oude handelsweg van Egypte naar Syrië lag. Thans
heeft het de naam gegeven aan de Gaza‑strip, het zuidelijke deel van de
Sjefeela, dat door Egypte is bezet.
2. Askelon, aan de zee (Jeremia 47: 7). Herodes de Grote, die er geboren
werd, verfraaide de stad met vele bouwwerken. Herhaaldelijk is ze in de loop
der geschiedenis ingenomen en verwoest. De ruïne deels door duinzand bedekt,
deels weer ontbloot, is groots.
3. Gath aan de spoorweg Lydda‑Berseba.
4. Asdod. De naam leeft voort in het Arabische dorp Esdoed. Hier werd Dagon
vereerd. In deze stad, ook wel Azote genoemd, predikte Filippus het Evangelie.
5. Ekron. Als de zetel van Baäl‑Zebub is het
in de geschiedenis van Elia welbekend.
De voornaamste plaatsen zijn:
Samaria, de stad, door koning Omri op de mooie,
In 1908‑1910 heeft een
Amerikaanse expeditie opgravingen gedaan; in de Israëlitische laagvan de stad
meent men gevonden te hebben het paleis van Achab, het “ivoren huis” (1 Kon.
22:39). Onder een der kamers werd in een rotskelder gevonden een verzameling
van ongeveer 75 fragmenten vaatwerk met Hebreeuwse opschriften, die wat hun
vorm betreft, doen denken aan de lettertekens van de Siloah‑inscriptie.
Zij zijn geschreven met zwarte inkt met behulp van een schrijfstift en handelen
over de levering van olie en wijn. Waarschijnlijk zijn het een soort
geleibrieven, die de wijn‑ en oliezendingen voor de koninklijke magazijnen begeleidden.
De “inschriften” van Samaria zijn
geschreven met een vlotte cursieve vorm. Bovendien zijn ze geschreven op
waardeloze en vormloze
potscherven; als schrift iets heel bijzonders zou zijn geweest, had men niet de
toevlucht genomen tot zulke ostraca (potscherven). De opstelling en indeling
van de tekst regelen zich naar de grillige vormen en naar de afmetingen der
scherven. Blijkbaar is schrijven een aan allen bekende kunstvaardigheid (Richt.
8:14).
(Naar
J. SIMONS, Opgravingen in Palestina).
Er waren in de dagen van de omwandeling van de Here Jezus
in hoofdzaak drie wegen van Galilea naar Jeruzalem.
I. Volgens schrijvers uit de 1e eeuw (Flavius josefus en
de Talmud) was de weg door Samaria de gewone, meest gebruikte weg. Ook de Here
Jezus ging langs deze weg (Joh. 4:4; Lukas 9:52 en 53).
II. Er liep een weg door het OverJordaanse, vermoedelijk
langs de voet van het bergland. De Here Jezus ging ook die weg (Matth. 19:1).
(II. Er was een weg door de kustvlakte langs Antipatris. Langs deze weg ging
Paulus naar Cesarea (Hand. 23:31). Ook Jozef, Maria en het kindeke Jezus gingen
langs deze weg van Egypte naar Nazareth.
Sichem. Deze stad, tussen de Ebal en de Gerizim,
ligt in het centrum van Palestina. De opgravingen van Sellin en Böhl brachten
aan het licht de grondslagen van de toren: de sterkte en het huis van de
Verbondsgod (Richt. 9:46).
Prof. BÖHL deelt hierover mede:
Tussen Ebal en Gerizim liggen twee
ruïneheuvels: ten W. van Nabloes de mooie puinheuvel Tell Soefar, ten 0. van
Nabloes de heuvel Tell‑el‑Balata. Nu is de oostelijke heuvel Tell‑el‑Balata
afgegraven door
een expeditie, waaraan o.a. de prof. Sellin en Böhl deelnamen. Daar werd
gevonden “de sterkte, in het huis van de god Berith” (Richt. 9:46); de
Sichemstoren met de verschansing van de tempel van de Baäl Berith = de god van
het verbond. De Sichemstoren
heeft volgens het verhaal uit Richt. 9 op enige afstand van Sichem gelegen,
daar de inwoners van deze stad de ondergang van Sichem niet zien, maar ervan
horen. Men neemt nu aan: dat in het W. lag de stad Sichem (verborgen onder de
heuvel Tell Soefar), dat in het 0. lag Migdol Sichem (opgegraven onder de
heuvel Tell el Balata).
Er zijn dan geweest twee vestingen
aan de ingangen van de bergpas,
nl. “Sichem” en “Sichemstoren”. Tussen deze vestingen en de bergen Ebal en
Gerizim lag een vruchtbaar land, met bronnen en van alle kanten beschermd en
afgesloten van de buitenwereld. Daar is later de “Nieuwstad” (Neapolis,
Nabloes) gesticht.
Vermoedelijk heeft Jerobeam de
oude vestingwerken van de stad laten herstellen, en men meent althans een deel
van de herstelde stadswallen
(die in bouw overeenkomen met de Salomonische vestingmuur te Megiddo) te hebben
blootgelegd.
Nabij Sichem was de heilige terebint, Moré genoemd (Genesis 12:6). Een half
uur van de stad vinden we de Jakobsbron, waar Jezus zijn gesprek voerde met de
Samaritaanse vrouw. Ook het in dit verhaal genoemde Sichar (Askar) vinden we op
korte afstand. Nabloes is een der grote steden van Palestina met een 25000
inwoners. In Nabloes alleen wonen nog ± 150 nakomelingen van de oude
Samaritanen, die nog in hun kleine synagoge onder leiding van hun Hogepriester
de Mozaïsche feesten vieren. Een deel der Samaritanen woont in Israël, zij hebben
in Cholon (een voorstad van Tel Aviv) een synagoge.
Te Silo, Z. van Sichem, stond de Tabernakel in
Samuels dagen. Daarheen togen de stammen Israëls in die tijd. Tirza, N.O. van
Sichem, was vóór Samaria de residentie van de koningen van Israël. Men vond de
stad in de ruïneheuvel Tell el Fara. Nog noordelijker lag Tebez, waar Abimélech
gedood werd. Naar ‘t N.W. gaande vinden we de plaats, waar een ruïneheuvel nog
herinnert aan het uit de geschiedenis van Jozef en Eliza bekende Dothan.
In dit landschap trof men al vroegtijdig een gemengde bevolking. Opper‑Galilea
had na de wegvoering een grotendeels heidense bevolking en werd dan ook
verachtelijk genoemd het Galilea der Heidenen. Het dialect verried de Galileeër
en maakte hem, mede door zijn mindere strengheid in het godsdienstige, in de
ogen van de mannen uit Juda verachtelijk. Over ‘t geheel noemde men de
bevolking: krachtig, moedig en werkzaam.
In en om de vlakte van
Jizreël. Jizreël, thans
van geen betekenis, vroeger een aanzienlijke stad, waar koning Achab woonde en
Naboth zijn wijngaard bezat, Talinach, Megiddo en Jokneam,
vroeger belangrijke Kanaänitische koningssteden; hier zag men heel wat
legers langs trekken tussen Syrië en Egypte.
Megiddo is een voorbeeld van een stad, waar veel gestreden is in de loop
der eeuwen (als gevolg van de ligging bij een pas, naar de vlakte van Megiddo).
Reeds de Farao Thotmes III heeft hier slag geleverd (in 1478 voor Chr.).
Later joeg Farao Necho (609‑593) bij Megiddo de koning van Juda, Josia,
in de dood (2 Kron. 35:23; Zach. 12:11). De Romeinen hebben zich in de
nabijheid genesteld; Napoleon trok er voorbij; tijdens de wereldoorlog voerde
Allenby door de pas zijn leger naar de vlakte van Megiddo en werd beloond met
de titel “Viscount of Megiddo”.
De stad weerstond Israël (Richt. 1:27), maar Salomo voerde hier
heerschappij: hier was een van “de steden der ruiteren” (1 Kon. 9:15, 19). Bij
de opgravingen door de Amerikanen zijn gevonden de “paardenstallen van Salomo”.
Ten O. van Jizreël: Beth‑Sean, uit Sauls geschiedenis bekend. In
latere tijd heet de stad Skythopolis. ‘t Was de enige stad der Decapolis in het
West‑Jordaanland. Bij de opgravingen vond men “het huis van Astarte” (1
Sam. 31:10) en “het huis van Dagon” (1 Kron 10:10); tevens bleek, hoe Egyptische
en Filistijnse invloeden zich hier deden gelden. Ten N. van de vlakte: Sunem,
bekend door Abisag en de Sunamitische, Naïn
(waar de jongeling werd opgewekt), te midden van een schone natuur, Endor, waar
de toveres woonde. Nazareth, een der bekendste stadjes, omdat de Heiland er
zijn jeugd doorbracht. Thans wonen hier veel Arabieren. Men wijst de
vreemdeling allerlei herinneringen aan Jezus en Maria. Doch slechts van één
plek weten wij met zekerheid, dat Hij daar vaak is geweest, dat is de
Mariabron. Bekend zijn verder: Kana (de bruiloft), Gath‑Hefer, waar Jona
vandaan kwam, Sefforis, nu een groot dorp, vroeger een sterke stad.
Hazor bestond blijkens het onderzoek uit een stad en een
vesting, die de vorm had van een groot versterkt kamp, omgeven door een geweldige
wal van gestampte kleiaarde, terwijl de stad zelf door een stenen muur werd
omsloten. Volgens Garstang was er in Hazor plaats voor 4000 inwoners,
ongerekend het versterkte kamp, waarin nog 30.000 personen in tijden van nood
konden geborgen worden. Garstang
ontdekte een brandlaag; op grond van de aardewerkvondsten mag men deze
verwoesting stellen in de tijd van de intocht; waar nu het boek Jozua (11:11 en
13) uitdrukkelijk zegt, dat Hazor verbrand is, ligt het voor de hand hier de oudheidkundige gegevens met het
bijbelse bericht in verband te brengen.
Zeer interessante resultaten gaf de voortgezette
opgraving vanwege de staat Israël. Het bleek, dat de stad een bloeitijd
beleefde tijdens Achab en jeobeam II en verwoest werd tijdens Pekah. O.m. werd
een tempel gevonden waarin een zittende godheid met opgerichte stenen. Zij is
de koningin des hemels. Jer. 7:18.
(Rechts gebedshouding met opgeheven handen).
Bij het Meer van
Gennésareth. Tarichéae in
de Joodse oorlog bekend geworden; Tiberias (12000 inw.) was een tijdlang de
zetel van de Joodse schriftgeleerdheid (de Misjna en de Gemara ontstonden
hier), Magdala, waar Maria Magdalena vandaan kwam. Dan volgen Kapernaam en
Chorazin, waarvan men slechts ruïnes kan aanwijzen. Desynagogevan Kapernaam,
waarin de Heiland vaak is geweest, kan men leren kennen uit de bouwvallen,
waarmee de franciscaner monniken trachtten de synagoge zoveel doenlijk in haar
oude staat te herstellen.
In Opper‑Galilea: Safed of Tsefat, een belangrijke stad, de zetel der
Joodse schriftgeleerdheid, met 11500 inwoners. Hazor, de stad van jabin. Kedes,
de vrijstad in het noorden, Baraks geboorteplaats. Dicht bij de Litani ligt nog
Abel Beth‑Maächa.
Aan de Middellandse Zee:
Haïfa (145000 inw.), de eerste havenstad van
Palestina. Akko, een stad met een rijke geschiedenis (Kruistochten, Napoleon).
Ze heette ook Ptolemai’s, St. Jean d’Acre, Akko. Akko werd door het oude Israël
niet veroverd. De kust was in de macht der Feniciërs gebleven. Thans behoort
Akko aan Israël.
Heel het OverJordaanse heette in Jezus’ dagen Perea. In engere zin heette
alleen het zuidelijk deel zo. Verder onderscheidde men daar Gilead en Basan,
terwijl de Romeinen het in Gaulanitis, Batanea, Auranitis, Trachonitis en
Iturea verdeelden. De stedenbond der Decapolis (= tien steden) werd gevormd
door een soort vrije rijkssteden, onmiddellijk onder het gezag van de
stadhouder van Syrië. De voornaamste waren: Beth‑Sean in het West‑Jordaanland,
Pella, Gadara, Philadelphia of Rabba (thans Amman, de hoofdstad van
Transjordanië) en Gerasa.
Van het N. naar het Z. vinden we verder: Caesarea Philippi, door Filippus,
de zoon van Herodes de Grote, prachtig opgebouwd, in een mooie omgeving. In
het brongebied van de Jordaan lag ook het oude Laïs, de latere stad Dan (in het
dal, Richteren 18:28). Aan de Jordaan Bethsaïda‑Julias, aan de noordzijde
van het Meer van Galilea, door Filippus zo genoemd naar keizer Augustus’
dochter. Golan, Levietenstad en vrijplaats, Edreï, een der oude hoofdsteden van
Basan, met een merkwaardige ondergrondse stad. Bozra, AsterothKarnaïm, Ramoth
in Gilead een vrijstad, Jabes, bekend uit de geschiedenis van Saul.
Sukkoth, Pniel ‘(Pnuël), Mahanaïm, Abel‑Sittim,
Hesbon (de hoofdstad van Sihon, de koning der Amorieten), Bezer, een vrijstad,
Machaerus, een grensvesting van Herodes, waar Johannes de Doper gevangen gezet
en onthoofd werd, Dibon, de residentie van de Moabitische koning Mesa; Aroër.
Veel zuidelijker ligt Kir‑Moab of Kir‑Heres, de oude hoofdstad der
Moabieten. Het bij de Decapolis reeds genoemde Rabba was de hoofdstad der
Ammonieten, in Davids tijd bekend. ‘t Werd door Ptolemeus Philadelfus verfraaid
en daarom in de Romeinse tijd Philadelphia genoemd. De ruïnes, die aan deze
grootheid herinneren, zijn de schoonste van het Oost‑Jordaanland. Thans
heet de stad Amman, het is de hoofdstad van Jordanië.
13. DE STAAT ISRAËL IN PALESTINA
De staat Israël. Op 14 mei 1948 is in Tel Aviv de Staat
Israël uitgeroepen. Daarmee kwam een einde aan het derde galoeth (=
ballingschap).
Voordat de Joodse immigratiegolven in Palestina kwamen, was er al een
bevolking van Joden. Dat is de Jisjoev. Zij woonden in Erets Jisraël, het land
Israëls. De miljoenen Joden, die buiten Palestina leefden, waren in het galoeth
(= ballingschap). En wel in het derde galoeth. Want het eerste galoeth was het
verblijf in Egypte, dat eindigde met de uittocht onder leiding van Mozes. Het
tweede galoeth was de Babylonische ballingschap. En het derde galoeth begon met
de val van Jeruzalem A.D. 70 en eindigde 14 mei 1948.
Verlangen naar Israël. Toen de staat Israël werd geproclameerd,
leefden reeds enkele honderdduizenden Joden in Palestina. Want de territoriale
grondslag van de staat is gelegd door de kolonisten. Deze Joodse kolonisten
zijn gekomen in verschillende emigratiegolven (ali-joth). De eerste ali-jah
kwam omstreeks 1880. Zij bestond uit idealisten, die droomden, dat ieder zou
wonen onder wijnstok en vijgeboom. Zij werden door de werkelijkheid bitter
teleurgesteld. Maar bij vele Joden bleef een verlangend uitzien naar het oude
land.
Zionisme. De machtige drijfveer tot de Joodse
immigratie is het Zionisme geweest. De man, die deze beweging stuwde, was de
indrukwekkende figuur van Theodoor Herzl. Hij wist de Joden te verenigen in de
organisatie van het Zionistencongres. Hij was het, die een plan voor
systematische kolonisatie ontwierp, dat beantwoordde aan de grote nood van de
Joden. Het Baseler program wilde in Palestina een tehuis voor het Joodse volk
op de grondslag van kolonisatie door Joodse landbouwende en industriële
arbeiders.
Balfour declaratie. In het jaar 1917 gaf de toenmalige Engelse
premier, Lord Balfour, een verklaring: “De Britse regering beschouwt
goedgunstig de vestiging van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in
Palestina”. Nu heeft Engeland van 1920‑1948 Palestina als mandaatgebied
bestuurd. Maar terwille van de Arabieren wilde het de Joden niet onbeperkt
toelaten.
Zeven aljoth. Er zijn zeven immigratiegolven geweest.
Honderdduizenden Joden keerden weer in het land der vaderen. Zij voelden zich
niet meer veilig in verschillende landen van Europa. De laatste geweldige
immigratiegolf kwam vooral na de tweede wereldoorlog.
Vanwaar de Joden kwamen. In het begin waren het vooral Joden uit
Polen; zij werden gedreven door liefde tot Zion. Toen nà
Oosterse Joden. In de laatste jaren is het immigrantentype
sterk gewijzigd. Er kwamen Joden uit Jemen (Zuid‑Arabië), Irak en Noord‑Afrika.
Velen van hen hebben het aantrekkelijke, dat zij vroom‑gelovig zijn en
vasthouden aan overgeleverde gebruiken. Maar zij hebben over het algemeen
minder ontwikkeling dan de Joden uit het westen en leven op een lager niveau.
Kan de immigratie doorgaan? De toevloed van immigranten in Israël is
zó groot geweest dat het geen weerga heeft in andere landen. Dat brengt
moeilijke vragen mee. Hoe krijgen al die mensen kost en onderdak?
De regering van Israël heeft zich toch op het standpunt gesteld: “De
poorten van het land staan wijd open voor de Joden der ganse aarde”. Men wil
haast maken, omdat men vreest, dat er een tijd kan komen, dat men in sommige
landen aan de Joden zal beletten, naar Palestina terug te gaan. Ook wil men de
bevolking van Israël zo groot mogelijk maken, om de weerbaarheid te
versterken. Want de staat Israël is omringd door Arabische staten, die een
vijandige gezindheid openbaren. Maar de immigratie is in de laatste jaren niet
zo groot meer.
Eenheid. De Joden kwamen uit onderscheiden landen
en spraken verschillende talen. Maar in Israël is de taal het Iwriet. Daarmee is het oude Hebreeuws herleefd en tot
voertaal geworden ‑ al zijn er verschillende nieuwe woorden aan
toegevoegd.
Hun eenheid ligt verder in het Joodse bewustzijn,
in de grootse geschiedenis en in de traditie. Toch zijn er ook belangrijke verschillen.
Ook in de godsdienst. Want slechts ± 13 % is trouw aan de Thora (boeken van
Mozes). Maar een groot deel van de bevol king heeft zich losgemaakt van de
Joodse religie. Toch worden de feesten als nationale dagen gehouden. En op de
scholen wordt uit de Tenach (zo noemen zij het Oude Testament) verteld. Daarin
staat immers de glorieuze geschiedenis van het Joodse volk.
Het “feest der weken” (Hebr. chag hasjewoe’ooth) is wat
Christenen het Pinksterfeest noemen. Dan lopen de meisjes met bloemen in het
haar: ‑ zeven weken na de 2e dag van het Paasfeest (Lev. 23:14 en 16)
draagt dit meisje de zevenarmige kandelaar (de menorah). Foto Consulaat van
Israël.
Grenzen en grootte van
Israël. In de Bijbel
wordt gesproken van “heel Israël van Dan tot Berseba toe”. Welnu, de noordgrens
ligt inderdaad ook nu “in de landstreek der Jordaan” bij het oude Dan. Maar de
zuidgrens reikt tot aan de Aelanitische Golf, en dus tot de Rode Zee. Daar had
Salomo de havenstad Ezeon Geber. Israël heeft hier de haven Eilat. Israël heeft
dan een haven, waardoor er toegang is tot de Indische Oceaan. Maar Egypte en
Arabië beheersen de Straat van Tirana.
De westgrens van Israël is de Middellandse Zee, met uitzondering van de
kustvlakte van Gaza, welk gebied onder Egyptes bestuur staat. (“Gazastrip”).
Heel grillig is de grens tussen Israël en het Arabisch gebied van Jordanië.
Zo is het oude Jeruzalem gelegen in het Hasjemitisch koninkrijk van Jordanië.
Maar de voorsteden behoren aan Israël.
Volgens schatting heeft deze staat Israël een oppervlakte van ruim 20.000
km’, dus bijna 2/3 van Nederland. Bijna de helft daarvan is de Negeb.
En in dat land wonen bijna 2 miljoen Joden; voorts nog Arabieren en Drusen.
Een benauwend vraagstuk is het probleem der ontheemde Arabieren, die uit
Israël zijn gevlucht naar de naburige Arabische staten.
Landbouw in de kolonies. De werkzaamheden in vele landbouwkolonies
berusten bij de coöperatie. Ontginning van het land door zelfstandige
enkelingen was niet mogelijk in streken waar moerassen, malaria en overvallen
van rondtrekkende halfnomadische bedoeïenen het volbrengen van de dagelijkse
werktaak voor een enkel gezin onmogelijk maakten. De strengste vorm van
collectiviteit hebben de kibboetsim. In de kibboets is gemeenschappelijke
arbeid. Er is geen particulier bezit. Vrouwen en mannen hebben dezelfde verplichtingen.
En hoe gaat het met de kinderen? Die worden al heel jong opgenomen in het
kindertehuis, waar kinderjuffrouwen de opvoeding verzorgen. Als de vrouw klaar
is met haar werk in de kibboets, kan zij zich met haar kind bezighouden. Na de
dagtaak kunnen vader en moeder zich aan de kinderen wijden; zij hebben geen
beslommeringen over de maaltijd of over de afwas; want daarvoor zorgt de
aangewezen ploeg in de gemeenschappelijke eetzaal. Het leven in zulk een gemeenschap
vraagt een bijzondere instelling van een mens.
Er zijn er, die hieraan niet kunnen wennen. Het is dus geen wonder, dat er
ook koloniën zijn, die ingericht zijn als een dorp van zelfstandige boeren.
Zulk een kolonie is een mosjawa (meervoud mosjawoth). Tussen de kibboetsim en
de mosjawoth zijn ook overgangstypen.
Landbouwgebieden. De landbouwgebieden in Israël zijn de
kustvlakten van Akko, Saron en de Sjefeela; de vlakte van Jizreël (die heet
thans de Emek); de heuvelhellingen van Galilea. De Emek is thans de graanschuur
van Israël. Dit vroegere malariagebied is thans de voornaamste producent van
granen en veevoeder. De bodem bestaat uit een diepe en goed te cultiveren
kleilaag. Deze grondsoort vinden wij eveneens in de Jordaanvallei, waar een
klimaat heerst dat meer een tropisch karakter vertoont, warm en vochtig.
Dadelpalmen, bananen, tomaten gedijen daar, wanneer voldoende water voorhanden
is. Tomaten en andere groenten behoeven in dit klimaat geen kassen om in de
winter een rijke oogst te leveren. Voorts heeft men grote toekomstverwachtingen
van de Negeb. Men stelt zich veel voor van de resultaten van irrigatie.
Ten zuiden van Berseba ligt de kolonie Revivim. Een
veelzeggende naam, want het is het Hebreeuwse woord voor regenstromen. Te
Revivim, een van de meest zuidelijke posten, had ik de onvergetelijk belevenis
tot mijn knieën door de luzerne te waden, dat drie oogsten per jaar oplevert op
een bodem, die slechts enkele jaren tevoren nog onbetekenende woestijngrond
was. Er was melk, zowel als honing in dit gebied ‑ niet het Beloofde
Land, maar de woestijn Zin. Een prachtige kudde stamboekvee deed zich te goed
aan luzerne en aan de knolgewassen in de woestijn. Hoe komen zij aan water? In
de nabijheid is de wadi Asloej.
Hoewel deze beekbedding een groot deel van het jaar droog ligt, weet men het
water van de regenperiode te verzamelen en te bewaren in een reservoir.
(RICHARD
CALDER, Gevecht met de woestijn).
Industrie. De industrie heeft te lijden onder gebrek
aan grondstoffen. Want de invoer daarvan is moeilijk, als gevolg van de krappe
deviezenpositie. Toch zijn er enkele industrieën, die van betekenis worden.
Snel was de groei van de diamantnijverheid. Israël is thans, na België, het
tweede uitvoerland van geslepen diamanten. Daarnaast is er ook een toenemende
textielnijverheid; een bijzondere ontwikkeling vertoonde de uitvoer van
regenjassen, nylonkousen en geslepen diamanten.
Uitvoer. Wat de uitvoer van agrarische produkten
betreft, vormt de citruscultuur de ruggegraat van de Israëlische export. Onder
de uitgevoerde vruchten nemen sinaasappels de eerste plaats in, gevolgd door
grapefruit en citroenen.
Diamant is na de citrus het belangrijkste exportartikel. Verder is ook de
uitvoer van textielwaren stijgend.
De handelsbalans vertoont een groot tekort. Hoe tracht men dit te dekken?
Door gelden, welke door Joden over de gehele wereld bijeengebracht worden, door
de sommen voor schadevergoeding uit West‑Duitsland, door leningen.
Drie steden. In de staat Israël zijn een drietal steden
van grotere betekenis. Haifa is de haven, de belangrijkste toegangspoort voor
passagiers en lading naar Israël. Tel Aviv is de stad met een opgewekt Joods
leven.
Jeruzalem is door de Knesseth (het Joodse Parlement) tot hoofdstad
geproclameerd. Maar de oude stad binnen de muren staat onder de heerschappij
van het Hasjemitisch koninkrijk Jordanië. En Israël bezit alleen de westelijke
voorsteden.
Egypte en de Nijl. Egypte is het wonderland van de Nijl en
der piramiden.
Indrukwekkende colonnades in het paleis van farao
Merenptha. Mozes en Aäron hebben zulk een milieu gekend, als zij met de Farao
spraken.
Gedurende de overstromingsperiode
werd de Egyptische vlakte omgetoverd
in een onmetelijk meer, door uitgestrekte palmaanplantingen, afgewisseld met
zandduinen, omringd en waarboven hier en daar een sycomore, een groepje palmen,
een tamarisken‑ of acaciabosje uitstak, terwijl de dorpen, met opzet op
kleine heuveltjes gebouwd, in evenzoveel eilanden veranderden tussen welke zich de roeibootjes of zeilschepen der fellah’s bewogen. Dit
reusachtige wateroppervlak dat zich in het dal zowel naar het noorden als naar
het zuiden uitstrekte tot voorbij de gezichtseinder, weerspiegelde in een
kleurenrijkdom met oneindige
variaties alles, wat door zijn meestal kalme en klaardoorzichtige golfjes werd
bespoeld. Naar het oosten begrensde enkel de lange, roze muur van het Arabische
gebergte, hier en daar onderbroken door een blauwachtige wolkeschaduw, dit
magnifieke kijkspel, dat in het westen door het zand van de Libische woestijn
als met een soepele gouden band werd omlijst ....
(Jaarbericht
No. 11. Ex Oriente Lux).
In de geschiedenis der kinderen Israëls speelt het een voorname rol en het
kind Jezus werd erheen gevoerd, om veilig te zijn tegen Herodes: “Uit Egypte
heb ik mijn zoon geroepen!” Hosea 11:1. De Israëlieten noemden het Mizraïm, een
tweevoudsvorm omdat het van ouds verdeeld was in Opper‑ en Neder‑Egypte.
Heel Egypte is niet veel meer dan een smalle strook langs de Nijl, een lange
oase tussen de Arabische woestijn en de Libische woestijn. Aan de kust van de
Middellandse Zee vinden we de brede Nijldelta. In het oostelijk deel hiervan
lag het land Gosen. Daar met name in Opper‑Egypte weinig of geen regen
valt, hangt de vruchtbaarheid van het land ten nauwste samen met de
overstromingen van de Nijl.
Korenschuur. De
geschiedenis van Jozef illustreert zeer duidelijk, welke betekenis Egypte in de
oudheid als korenschuur der wereld had. Andere produkten waren groenten, vlas,
papyrus, druiven, vijgen en dadels, uien (Num. 11:5): in latere tijd katoen,
suikerriet, aardnoten.
Stuwen. In de Nijl zijn stuwen aangelegd, om dal
en delta beter te kunnen bevloeien. Een nadeel der stuwen is, dat de beste
slibdelen daardoor in de rivier bezinken, waardoor de akkers dus minder slib
ontvangen.
Tegenwoordig
omvat de bevolking in hoofdzaak twee groepen: de fellah’s, de landbevolking,
mohammedanen, die Arabisch spreken en de Kopten, de stedelingen, christenen.
Syene. In Opper‑Egypte, bij de Israëlieten
Pathros geheten, lag aan de grens van Nubië Syene, thans Assoean geheten, met.
een 4000 inwoners.
No. Van heel wat meer gewicht was No of No‑Ammon,
door Homerus “het honderdpoortige Thebe” genoemd naar de honderd koperen
poorten. Thebe lag op de rechter Nijloever. De ruïnes van de prachtige paleizen
en tempels bij de dorpen Luxor en Karnak getuigen nog van de pracht dezer
residentie.
Bij El Amarna liggen de ruïnes en rotsgraven van de oud-Egyptische stad
uit de dagen van Amenhotep IV de ketterkoning, die zichzelf Ichnaton noemde en
de residentie van Thebe hierheen verplaatste. Hier werden de beroemde El Amarnabrieven
gevonden.
Memfis. In Neder‑Egypte op de linkeroever
lag Memfis, of Nof, de oude hoofdstad van Noord‑Egypte. Het had zijn
bloeitijd, toen de piramiden werden gebouwd (thans nog te vinden bij het dorp
Gizé).
De nieuwe hoofdstad Caïro, de grootste stad van Afrika, is verder naar het
noorden gebouwd, voor een deel met de blokken steen, die men uit de ruïnes van
het oude Memfis haalde. Het is het middelpunt van het geestelijk leven, van
mohammedaanse wetgeleerdheid.
On. Dan volgt On, meer bekend onder de Griekse naam
Heliopolis (Zonnestad). Dit was de hoofdzetel van de zonnedienst in de beroemde
zonnetempel. Hier woonde Potifera, de vader van Asnath, aan Jozef tot vrouw
gegeven.
In de delta. Verder de delta in Bubastis of Pibeseth,
de stad, waarvan Herodotus meedeelt: Gestorven katten worden naar heilige
vertrekken gebracht, waar zij gebalsemd en begraven worden.
Zoan of Tanis een stad in 1690 voor Chr. door de Hyksos gebouwd (vgl.
Numeri 13:22); hier is wellicht de plaats, waar Mozes tekenen deed. (Psalm
78:12 en 43).
Raämses lag bij het land Gosen. (Gen. 47:11. )
Pithom eveneens een der magazijnsteden, waarbij de Israëlieten dwangarbeid
verrichtten.
Sukkoth, de eerste legerplaats der Israëlieten bij de uittocht (Ex. 12:37)
was een der vestingen van de “vorstenmuur” (opgebouwd tot versterking van de
landengte van Suez tegen invallen van Aziatische volken).
Pelusium of Sin (Ezechiël 30:15) was de grensvesting.
Waar de oude karavaanweg het Suezkanaal kruist, ligt El Kantara (= de
brug).
Er heeft hier een brug gelegen, ten behoeve van het spoorwegverkeer naar
Jeruzalem. Thans is die brug ten offer gevallen aan de eisen van de
scheepvaart. In de plaats daarvan is nu een veer. De spoorweg Port Said‑Suez
ligt aan de westzijde van het kanaal; aan de oostzijde voert de spoorlijn van
El Kantara over Gaza naar Jeruzalem.
Even ten noorden van El Kantara ruines van het oude Tachpanhes, de plaats
waar Jeremia tegen Egypte profeteerde. (Jer. 43:7).
Alexandrië. Van veel jongere datum is Alexandrië, de
stichting van Alexander de Grote. De havens werden gevormd door een verbinding
met het ervoor liggende eiland Pharos. De ligging van Alexandrië aan de westzijde
van de Nijldelta maakt dat de haven vrij blijft van het Nijlslib, dat naar het
oosten verplaatst wordt. Doordien zich hier spoedig veel Joden vestigden, werd
het een middelpunt van Joodse schriftgeleerdheid. Wereldberoemd waren het
museum en de bibliotheek. Hier werd het Oude Testament in het Grieks vertaald:
Septuaginta.
Ten zuiden van Egypte lag Morenland, Cusch, ook Ethiopië genoemd en Seba
uit de Volkerentafel. In de Romeinse tijd regeerden over Ethiopië koninginnen,
die de naam Kandacé droegen. Reeds vroeg woonden in Morenland Israëlieten.
Men heeft gevonden, dat reeds in de 6e eeuw voor
Christus het bestaan van een Joodse kolonie in het uiterste zuiden van Egypte
kan worden bewezen (op grond van oorkonden o. m. uit Elephantine en Assoean).
Van Joden in Egypte vermeldt reeds Jeremia (hoofdstuk 41‑44); ten dele
vestigden deze zich in het deltagebied b.v. Nof = Memphis doch ook in Boven‑Egypte
(land Pathros; zie Jer. 44:1). Een grote uitbreiding verkreeg het Jodendom in
Egypte tijdens de Diaspora (= verstrooiing der Joden door de Grieks‑Romeinse
wereld; vgl. Jacobus 1:1). De Joodse schrijver Philo schatte het aantal Joden
in Egypte op 1 miljoen. Met name in Alexandrië was een grote kolonie. Ook in
het meer, westelijk gelegen Cyrene (Hand. 2:10) woonden Joden.
Araba. Dit woord is afgeleid van araba = woeste,
droge plaats en omvat het gehele woestijngebied tussen de Rode Zee en de
Perzische Golf, Syrië en de Eufraat. Men onderscheidde wel: het
woestijnachtige, het eigenlijke en het Petreïsche Arabië (Arabia Petrea).
Woestijnachtig Arabië (Arabia Deserta) is de Syrisch‑Arabische
woestijn, een onherbergzame, waterloze zandvlakte.
Arabië. Eigenlijk Arabië is het grote
schiereiland tussen de Rode Zee, de Indische Oceaan en de Perzische Golf.
Vooral de westkust was reeds vroeg van belang, het noordelijk deel (Hedzjas)
evenwel minder dan het zuidelijk deel (Jemen), dat reeds vroeg “Gelukkig
Arabië” genoemd werd (Arabia felix), volgens sommigen om het reukwerk, volgens
anderen, omdat de regenval door de hoogte wat groter is; hierdoor was de
cultuur van dadels mogelijk (ook de beroemde mokkakoffie). De koningin van
Scheba kwam uit deze streken. Hadramaut is het bijbelse Hazarmaveth (Gen. 10:26).
Ofir lag misschien bij Oman.
De Dsjebel Moesa, vermoedelijk de Berg der Wetgeving.
Arabia Petrea. Petreïsch Arabië is het gebied van het
bijbelse Edom en Moab, met nog enige aangrenzende landstreken ten zuiden en ten
oosten van de Dode Zee. Ook het schiereiland Sinaï behoorde tot dit deel. Het
werd naar de stad Petra, rotsstad, aldus genoemd. Rotsachtig is trouwens de
bodem in de volste zin des woords.
Sinaï. Vooral het zuidelijke schiereiland Sinaï
is een woest bergland, in het zuiden het hoogst, waar men de berg der wetgeving
zoekt. Wellicht kan men daarvoor aanwijzen de Mozes‑berg (Dsjebel Moesa),
met de Ras‑es‑Safsaf. In ‘t noordelijk deel zwierven de kinderen
Israëls veertig jaren rond. Hier vinden we de woestijn Paran, de woestijn Sur,
de woestijn Sin. Verder naar het noorden lagen Kades‑Barnea en Horma. Uz,
het land van Job, lag vermoedelijk ten zuiden van de Dode Zee.
Verschillende volken, waarmee de Israëlieten in aanraking kwamen, hadden
hier hun woonplaatsen. Allereerst de Amalekieten, een roofziek woestijnvolk,
de Kenieten, meer naar de
Reconstructie van het oude Ezeon‑Geber, zoals het
was in Salomo’s tijd (volgens Nelson Glueck naar het beeld dat de opgraving
vertoonde).
Edom. Dode Zee: de Edomieten, later Idumeeërs,
nakomelingen van Ezau, woonden eerst in het hoge Seïrgebergte, later ook aan de
westzijde van de Araba. Dat is de voortzetting van de diepe spleet, waardoor de
Jordaan stroomt en waarin de Dode Zee ligt. In het Seïrgebergte zoekt men ook
de berg Hor, waar Aäron stierf. De steden der Edomieten waren: Elath (Aelana,
Aila) een haven aan de Aelanitische Golf, evenals Ezeon‑Geber, met de
scheepswerven van Salomo, waar de Ofirvloot gebouwd werd. Petra, misschien het
bijbelse Sela, een rotsvesting, wier ruïnes op vroegere heerlijkheid wijzen,
was de hoofdstad; Boxra, ook een tijdlang de hoofdstad.
Sommige geleerden wijzen de berg Sinaï in N.W.‑Arabië, in het gebied
van Edom of bij Kades. Maar dit is in strijd met Deut. 1:2.
De traditie (welke evenwel niet ouder is dan de 3e eeuw) zoekt de Berg der
Wetgeving op het Sinaï‑Schiereiland. De bekende Egyptoloog GEORGE EBERS
meent dat de Dsjebel Serbal de Berg van het Verbond is. Hij komt daartoe, omdat
de Serbal de meest imposante berg van het schiereiland is. Maar deze opmerking
doet weinig ter zake: 1e. Voor mensen, die als de Israëlieten uit de vlakke
Nijldelta kwamen, waren ook andere bergen indrukwekkend. 2e. De Joden kwamen
niet zozeer onder de indruk van de berg, als wel van de tekenen, waaronder God
zich openbaarde.
Voor de gedachte, dat de Dsjebel Moesa de berg Sinaï is, pleit, dat daarbij
een vlakte is (Er‑Raha), waarin het volk een geschikte legerplaats vond.
Verder naar het noorden woonden de Moabieten,
kinderen van Lot, in hun steden ten zuiden van de Arnon: Kir‑Moab of Kir‑Heres,
een sterke rotsvesting, Ar‑Moab of Ar “de heerseres over de hoogten van
de Arnon” (Num. 21:28). De voornaamste stad der Ammonieten, die nog
noordelijker woonden, was Rabba-Ammon, later als Filadelfia een stad van de
Decapolis. Thans heet het Amman, de hoofdstad van Jordanië.
Syrië. De naam Syrië werd gegeven aan het land
ten westen van de Eufraat. De naam Aram wordt door sommigen in verband gebracht
met de naam van een der zonen van Sem. In engere zin verstaat men onder Syrië
alleen het hoogland ten N. van Palestina. Thans zijn hier de staten Libanon en
Syrië.
Libanon en Anti-Libanos. Het land bestaat uit een smalle
kustvlakte, vervolgens twee bergketens, de in de Bijbel meermalen genoemde
Libanon 1) en de Anti‑Libanos, de laatste met in het zuiden de Hermon (
Damaskus. Buiten deze gebieden omvat Syrië dan nog
tussen de Orontes en de Eufraat een arm, dor land, de Syrische woestijn, van
weinig betekenis en het land van Damaskus. Damaskus ligt in een delta, gevormd
door een zevental armen, waarin zich de Abana (thans Barada) splitst. Deze
rivier voorziet de stad van water. De takken van de Abana zijn ten behoeve der
watervoorziening gekanaliseerd; de hoofdarm loopt door de stad. De Farpar
stroomt enige kilometers zuidelijker. Door die waterrijkdom ligt de schone stad
in een heerlijke omgeving;
1) Libanon is de Hebreeuwse vorm, Libanos de
Griekse. Omdat Anti een Grieks woord is, luidt de samenstelling Anti‑Libanos.
Een Assyrisch reliëf uit de 7e eeuw voor Christus, dat
Arabische boogschutters vertoont, op dromedarissen gezeten, in strijd met de
infanterie van Assurbanipal. Het reliëf geeft een beeld van het verkeer in de
oudheid.
Een der kolossale autobussen, die nu dienst doen op een
van de oudste verkeerswegen die de geschiedenis kent: door de Syrische woestijn
naar Mesopotamië, van Damaskus naar Bagdad.
(C. P. Grant, The
als men de weg naar Damaskus gaat, is het of “men uit de steenwoestijn het
Paradijs nadert”. Damaskus is “de parel van het Oosten”, “de vederbos van de
pauw”, zoals de bevolking de stad liefkozend noemt.
Aan de zoom van de veelbereisde Syrische woestijn is het een middelpunt van
de karavaanhandel. Vele pelgrims verenigen zich hier om naar Mekka te reizen.
Ten N.W. lag Helbon, bekend om zijn wijngaarden. De Damaskeners brachten de
wijn van Helbon op de markt van Tyrus.
Fenicië. De smalle kustvlakte werd bewoond door de
Feniciërs, het meest beroemde handelsvolk van de Oudheid. Van de Libanon kwam
hout, vooral cederhout, de hellingen der bergen leverden ooft en wijn, de kust
gaf de kiezelaarde voor de bereiding van glas en de purperslak voor de
bereiding van de kostbare verfstof. In de vlakte trof men weiden, korenvelden
en tuinen aan.
Havens. Plaatsen aan de kust: Akko, later
Ptolemaïs, St. Jean d’Acre, Akka. Tyrus, thans het onbeduidende Soer (rots),
is het nietige overblijfsel van de eens zo machtige Koningin der Zee. Eens was
Tyrus “de stad, welker handelaars vorsten zijn” (Jes. 23:8) de stad “in het
hart der zee” met een omvangrijke handel (Ezechiël 27). Eerst op het vasteland
gelegen, werd het al spoedig op een paar rotseilanden gebouwd. Alexander de
Grote verbond Nieuw‑Tyrus door een muur met het vasteland. Thans is haar
grootheid vergaan. Sidon was ook lange tijd een van de machtigste steden der
Feniciërs. Deze oudste steden hebben een geduchte mededinger gekregen in
Berytus (nu Beiroet), de belangrijkste haven‑ en handelsplaats van
Libanon; Gebal of Byblos is een van de oudste steden van betekenis door de
houtbewerking (Ezech. 27:9; 1 Kon. 6:18) en door uitvoer van papyrus; Tripolis
heet driestad, omdat het gebouwd werd door Tyrus, Sidon en Arvad. Arvad op een
eiland, bleef nog lang een bloeiende handelsplaats.
Bij Ras Sjamra (ten zuiden van de
monding van de Orontes) zijn zeer belangrijke opgravingen verricht; men vond
daar de stad Oegarit.
De vondsten van Ras Sjamra hebben
nieuw licht verspreid over de ouderdom van het alfabetisch schrift (dat ouder
blijkt te wezen, dan men tot nu toe aannam). Voor de kennis van de toestanden
in het oosten zijn de Ras‑Sjamrateksten van veel belang.
Twee bijlen van Ras Sjamra met opschriften in alfabetisch
spijkerschrift.
Hierin worden ook enkele verhalen
verteld. Daarbij worden uitdrukkingen gebruikt, die in hun vorm aan
Oudtestamentische‑vormen doen denken. Bijv.: Er zijn twee offers, die
Baäl mishagen en drie, waarvan hij een afkeer heeft (vergelijk Spreuken 30:21).
Van een held, die zijn huis, zijn vrouw en zijn kinderen verliest, wordt gezegd
dat hij zijn bed doorweekt met tranen (verg. Psalm 6:7).
Bij een vergelijking komt het
superieure van Israëls godsdienst uit boven het kleine gedoe van Oegaritische
goden.
Bijzonder opvallend is, dat de Ras‑Sjamra‑teksten
ook spreken van het mythologisch monster, dat in het Oude Testament Leviathan
wordt genoemd.
Het Oegaritisch schrijft de naam
van dit gedrocht als Lotan.
Het dier wordt in de teksten uit
Oegarit op precies dezelfde wijze voorgesteld als in het Oude Testament.
In Jesaja 27:1 (statenvert.) wordt
de Leviathan genoemd “de langwemelende”, “de kromme slomme slang”, terwijl het
in Psalm 74:13 (vert. Ned. Bijbelgenootschap) heet: “Gij (God) zijt het, die de
koppen van de Leviathan vermorzeld hebt”. Daarmede vergelijke men nu de volgende
passage uit de mythe van Baal en Aleyan Baal: Gij zult Lotan verbrijzelen, de
vlug voortschietende slang,
vernietigen zult ge de kronkelende
slang, de machtige(?) met zijn zeven koppen.
Het is waarschijnlijk, dat deze
voorstelling in het Oude Testament is ontleend aan de Oud‑Phoenicische
mythologie. Men bedenke echter wel, dat in de mythologische stijl in het Oude
Testament nooit de mythologische gedachte mag worden gelegd.
Profeten en dichters hebben dergelijke voorstellingen
slechts gebezigd om
de grootheid Gods des te duidelijker te kunnen voorstellen.
(J. P.
LETTINGA, Oegarit).
In Coele‑ Syrië. Baälbek, bij de Grieken Heliopolis met
grootse ruïnes.
Ribla wordt vaak genoemd als het hoofdkwartier van de veroveraars, die in
Syrië doordrongen. Hamath, het lag ten noorden van Lebo Hamath “de weg naar
Hamath” (1 Kon. 8:65). In Salomo’s dagen reikte Israël tot Tifsah (Thapsacus)
aan de Eufraat. Antiochië met de haven Seleucië, werd de moedergemeente der
christenen uit de heidenen.
Aan de Eufraat. Aan de Eufraat lagen behalve Tifsah ook
nog Pethor (Bileam) en Karchemis, een beroemde handelsstad. Hierlangs liep de
weg van Egypte naar Babylon.
In de woestijn: Palmyra, waarvan de ruïnes wijzen
op vroegere pracht.
Hieronder worden verstaan de landen in het gebied van Eufraat en Tigris,
Mesopotamië, Assyrië, Babylonië en die ten oosten daarvan: Elam, Medië en
Perzië.
Babylonië is het vlakke, alluviale land in de benedenloop van Eufraat en
Tigris. Dit is het oude gebied van Sumer en Akkad; later heet het Babylonië. De
grond is zeer vruchtbaar en toen de menselijke kunst door kanalen en dijken de
waterstand regelde, werd het een rijk land, dat door zijn schatten de begeerte
wekte van de naburige volken in het gebergte of uit de woestijn.
Minder vruchtbaar is het eigenlijke Mesopotamië, dat noordwestelijk van
Babylonië ligt. Het is een steppengebied. Daar ontstond het rijk van de
krijgszuchtige Assyriërs. En in het noordwesten van Mesopotamië hebben de
Mittanni geheerst in de Amarnatijd.
Oostwaarts van Babylonië en Assyrië is het Zagrosgebergte de grenswal van
Iran. Het plateau dat aan Babylon grenst, werd Elam genoemd. De naam Elam
schijnt zoveel te betekenen als “Oostland” of anders “Hoogland”.
Zoals het woord zegt, is
Mesopotamië het land tussen de twee grote rivieren Eufraat en Tigris. Een
grote, vlakke uitgestrektheid, voor het grootste deel gevormd door aanslibbing,
waarvan de vruchtbaarheid
ons moeilijk kan verbazen, omdat daar aarde, zon en water elkaar ontmoeten.
Er is niets verwonderlijks in, dat vanaf haar oorsprongen
de beschaving hier
een haardstede heeft gevonden. Tot deze beschaving hebben Sumeriërs en Semieten
beide de bijdrage geleverd van hun ras en van hun vindingrijke geest. Deze
mensen waren nochtans gestuit
op twee hindernissen van formaat: het gemis aan steen en de afwezigheid van
ertsen. Daaruit vloeide de noodzakelijkheid voort tot het scheppen van een
aparte architectuur, door gebruik te maken van de enige natuurlijke
hulpmiddelen (en dat zijn hier de aarde en het riet) terwijl men voorts voor de
onafwijsbare eis stond het metaal in te voeren.
(ANDRÉ
PARROT).
Eufraat en Tigris. Dit beschavingsgebied der oude wereld
ontleende vooral zijn betekenis aan de tweelingstromen Eufraat en Tigris, die
beide ontspringen op het Bergland van Armenië en in de Perzische Golf
uitstromen. Thans vormen ze bij de monding de Sjatt‑el‑Arab
(Arabierenstroom), terwijl ze vroeger afzonderlijk uitmondden.
De vertaling van het Bijbelgenootschap neemt als de vier rivieren van het
Paradijs, de Pison, de Gihon, de Tigris en de Eufraat. (Genesis 2: 10‑14).
Volgens Delitzsch is de Pison de Palacottas; de Gihon de Sjatt en Nil. Daar
zoekt hij het Paradijs.
In deze theorie is te weinig aandacht gewijd aan de beschrijving in Genesis
2:10. Een rivier ontsprong in Eden, om de hof te bevochtigen en splitste zich
daar in vier stromen. De oriëntalist Alois Musil meent, dat een splitsing in
vier armen geschiedde in het alluviale laagland; als wij verder bedenken, dat
de uitmonding van de Eufraat meer stroomopwaarts was dan thans en de Perzische
Golf zich verder naar het noorden uitstrekte, is de plaats van het Paradijs te
zoeken aan de grens van het hogere tertiaire land en het lagere vlakke
alluvium. Op grond van terreinkennis en litteratuurstudie stelt Musil zich daar
(bij el‑Aswad) het paradijs voor als een landstreek met een breedte in
west‑oostelijke richting van
Babylonië. “Zodra de nevelen van het voorhistorisch
tijdvak optrekken, draagt en onderhoudt het land een grote bevolking, wonend in
tal van steden. In het zuiden, in het Oude Testament “land van Sinear” genoemd,
vinden wij Ur, dat als woonplaats van Abraham zulk een belangrijke plaats heeft
ingenomen in de geschiedenis des heils. Meer noordelijk Larsa (wellicht Ellasar
van Gen. 14:1) met de tempel van de zonnegod. Voorts Erech, dat reeds in Gen.
10:10 als een belangrijk centrum is genoemd. Ook vinden we hier Nippoer, nu een
der best gekende steden van de vlakte. Veel jonger dan deze alle is Babel, dat
door Hammoerapi tot Sinears hoofdstad gemaakt is, en sinds die tijd zoal niet
het werkelijke, dan toch het geestelijke middelpunt is gebleven van geheel West‑Azië,
totdat ook Babels zon onderging en de wereldstad een vormloze massa bouwvallen
werd in een jammerlijke woestenij”.
(Naar A. NOORDTZIJ, Gods Woord en der eeuwen getuigenis).
In het Tweestromenland zijn verschillende steden opgegraven ‑en de
vondsten geven een duidelijk beeld van het leven in de oudheid.
Dat wordt vooral afgeleid uit de spijkerschrift‑inscripties, want
“zij schreven op de klei”.
Zeer belangrijke opgravingen zijn verricht in Douro‑Europos, waar men
de oudste christelijke kerk met muurbeschilderingen vond en tevens een synagoge
uit de 3e eeuw.
Er zijn ook andere steden aan het licht gebracht, die niet in de Bijbel
genoemd worden, bijv. Mari aan de Midden‑Eufraat. Deze stad was een
belangrijk centrum in de tijd van Abraham; toen de Aartsvader van Ur naar
Haran trok, heeft hij deze stad gezien.
“De ontdekkingen in Mari zijn een sterke bevestiging van
de Israëlietische verhalen in Genesis, dat de Hebreeuwse voorvaderen uit Haran
naar Palestina kwamen. In de teksten van Mari wordt ook o.m. de stad Nahor
(Gen. 24:10) genoemd;
waarschijnlijk was de ligging beneden Haran in het dal van de Balich”.
(W. F.
ALBRIGHT).
Babel. De eerste bloeitijd van de machtige stad
Babel is onder Hammoerapi; later verkreeg het opnieuw luister door
Nebukadnezar. (Dan. 4:30).
De stad Babel heeft in haar lange
geschiedenis vooral een bloeitijd gekend tijdens Nebukadnezar. Die grote prachtige stad bracht de koning in
zondige verrukking tot zelfverheffing (Daniël 4:30).
Deze stad is vergaan en de woorden
van de profeten over Babels ondergang zijn vervuld. Maar de opgravingen hebben aan het licht gebracht, welk
een grootse en prachtige stad Babel is geweest. Daar vond men de tempel van de Babylonische god Mardoek (Jeremia
50:2; daar heet die god Merodach).
De Itsjtarpoort
had een grote pracht van veelkleurige afbeeldingen van leeuwen, stieren en
draken. Als men door die poort in de Processiestraat was gekomen, zag men rechts de beroemde hangende tuinen, die
een weelderig park waren op het dak van een paleis. Verder weg zag men de
zuidelijke burcht. Deze burcht bevatte een ontzaglijk grote feestzaal,
Babel.
Gezicht
op de Isjtar‑Poort en de binnenstad ten tijde van Nebukadnezar II.
waren van cederhout, in goud en zilver gevat. In deze
zaal heeft de dramatische gebeurtenis plaatsgehad, toen Belsazar een maaltijd
aanrichtte voor de rijksgroten, toen men de heilige vaten van het huis Gods
ontwijdde. Terzelfdertijd verschenen vingers van een mensenhand, die tegenover
de luchter op de kalk van de wand van het koninklijk paleis schreven. (Daniël
5:5).
(F. M.
Th. DE LIAGRE BÖHL, Babylon de heilige Stad, Jaarbericht 10 Ex Oriente Lux).
Zusterstad van Babel was Borsippa. Ur, de oude stad, was zetel van de
maanverering.
Ur. Een van de oudste steden, die in het Oosten werd
opgegraven, is Ur, in de heuvel Tell al Mukajjar, de pekheuvel. Blijkens de
opgravingen was Ur een stad met nauwe straten ‑ maar daaraan lagen grote
huizen. Als Abraham er kwam, zag hij een stad met hoge cultuur. Een bewijs
daarvan vindt men met name in de grafgewelven van de tweede dynastie van Ur.
In een van deze graven is gevonden de kist van koning Meskalam‑dug met
een prachtige gouden helm.
De Bijbel meldt: Aan de overzijde van de Rivier hebben oudtijds uw vaderen
gewoond, Terah de vader van Abraham en de vader van Nahor en zij hebben andere
goden gediend (Jozua 24:2). Van deze goden in Ur was Nannar de hoofdgod ‑
de godheid van de maan, die ook bekend is onder zijn andere naam Sin. Men moet
zich niet verwonderen, dat de maangod de hoofdgod was, want de Babyloniër gaf
aan de maan de voorkeur boven de zon, wellicht omdat hij zijn tijdsindeling aan
de maan ontleende. Zijn heiligdom stond in Ur zó hoog in aanzien, dat het
begunstigd werd door alle koningen, die over de stad geheerst hebben, van welke
dynastie zij ook waren.
Wij stellen ons Terah voor, zoals hij daar liep langs de kanalen van het
rijke Ur. We zien hem deelnemen aan de godsdienstige plechtigheden rondom de
tempeltoren, terwijl hij de oude, heilige woorden meeprevelt. Terah wordt een
mens voor ons, een heiden zoals er in die tijd duizenden en nog eens duizenden
waren.
Toch moeten we niet menen, dat Terah een grotestad-mens was. We moeten hem
eerder zoeken op het platteland aan de rand der stad Ur onder de
herdersstammen, die daar met hun kudden rondzwierven; van deze herdersstammen
wordt in Babylonische teksten meermaal melding gemaakt. Zij leefden in de
Syrisch‑Arabische woestijn buiten de steden en toch in nauw contact met
deze, omdat zij daar hun produkten konden verkopen en datgene kopen wat zij
voor hun dagelijks bedrijf nodig hadden. Zij waren Hebreeën, die mensen van de
overzijde, nl. van de Eufraat. Zulk een herder is dan ook Terah geweest. En de
kennis, die omtrent Mesopotamië is verworven, heeft het ons vergund, dat wij
zijn persoon en leven in sprekende trekken kunnen voorstellen.
Uit die stad
Ur, met haar hoge beschaving met haar verering van de maangodin, werd Abraham
geroepen.
(Dr. A. H. EDELKOORT, Pioniers van het
geloof).
Akkad. In Noord‑Babylonië Akkad, (in Gen.
10:10 genoemd als deel van Nimrods rijk) en Sefarvaim.
“De oudste berichten over deze vlakte bewijzen dat hier twee onderscheiden
rassen eeuwen achtereen om de heerschappij hebben geworsteld en dat beider
ineenvloeiing het eigenaardig karakter aan de Babylonische cultuur heeft
gegeven”.
Het ene ras is dat der Soemeriërs; het andere is dat der Akkadiërs.
Assyrië. Assyrië ligt aan weerszijden van de
middenloop van de Tigris. Ten westen van deze rivier omvat het land een deel
van Mesopotamië; ten oosten van de Tigris tot aan het Zagrosgebergte.
De Assyriërs zijn een zeer krijgszuchtig volk geweest; hun koningen hebben
slechts één begeerte gekend: de uitbreiding van hun gebied en de vestiging van
militaire macht. (A. NOORDTZIJ).
De oudste hoofdstad was Assur aan de Tigris (deze stroomt Ninevé. ten
oosten van Assur Gen. 2:14). Vanaf ± 1000 wordt Ninevé de residentie der
koningen; de grootheid dankt de stad vooral aan Sanherib en zijn opvolgers;
door hen werd Ninevé de heerseres van het oosten, wat ze gebleven is tot haar
ondergang in 612 v. Chr.
Genesis 10:12 doet vermoeden, dat Ninevé met Rehoboth‑Ir (de voorstad
ter plaatse waar nu Mosoel ligt), Kalach en Resen een grote stad is geweest
(“dat is die grote stad”).
Mesopotamië. Mesopotamië (= het land tussen de
rivieren) is het steppenland tussen Eufraat en Tigris, tot daar, waar deze
rivieren elkander naderen.
Hier is Paddan‑Aram (= het veld van Aram). De meest bekende stad is
het oude Haran (Carrhae heette de stad bij de Romeinen). Aan de Eufraat:
Karchemis (hier was in 605 de veldslag, waar Nebukadnezar voor het eerst in het
volle licht der geschiedenis treedt in de strijd tegen farao Necho; 2 Kron.
35:20, Jer. 46:2). Pelhor (“aan de rivier”, de woonplaats van Bileam; Num.
22:5). Tifsah (= veer; grensstad van Salomo’s rijk; 1 Kon. 4:24).
Elam. Elam is het land ten oosten van de
Beneden‑Tigris en de Perzische Golf; ten dele is het bergland, ten dele
laagland, waardoor de Ulai (Dan. 8:2) stroomt.
Elam heeft van de vroegste tijden af een rol gespeeld in
de geschiedenis van
Babylonië. Aan het rijk der Elamieten is de genadeslag toegebracht door de Assyriërs. Met het neerslaan van
Elam heeft Assyrië zich echter het meest geschaad. Door de geweldige
verzwakking van Elam werd de deur geopend voor de Meden, die in 612 v. Chr.
Ninevé ten val brachten. En naast dezen zien wij ook de Perzen optreden.
(Naar
C. VAN GELDEREN, Chr. Encyclopaedie).
Susan. De hoofdstad Susan kwam tot grote bloei
onder de Perzische heersers; van het hofleven in deze residentie onder
Ahasveros (= Xerxes 486‑465) geeft het boek Esther een aanschouwelijk
beeld.
De opgravingen, door Franse geleerden in Susan verricht, hebben tal van
dingen doen vinden, die van de grootste betekenis zijn voor de geschiedenis van
Elam en van de vroegste beheersers van de vlakte van Sinear. De meest beroemde
vondst is de wetgeving van Hammoerapi, ingegraveerd in een groot blok zwart
dioriet (thans in het Louvre te Parijs).
Elamitische
Joden waren ook op het Pinksterfeest van Hand. 2.
Medië. Medië, naar Jafets zoon Madaï genoemd, is
een land met vruchtbare dalen en grasrijke steppen. De stad Achmetha of
Ecbatana werd de zomerresidentie der Perzische koningen. Hier was volgens Ezra
6:1 het rijksarchief. Een oudere hoofdstad was Rhagae of Rages, verder naar het
oosten (genoemd in het Apocriefe Boek van Tobias).
Perzië. Perzië is het land van grote
tegenstellingen. woest bergland en vruchtbare dalen en landschappen. Dit rijk
heeft in de Oudheid een voorname rol gespeeld. Onder de grote Kores strekte het
zich uit van de Indus tot de Middellandse Zee. Alexander de Grote bracht het
ten onder. De hoofdstad Persepolis (= Perzenstad) wekt nog door haar ruïnes
van paleizen en koningsgraven de bewondering der reizigers.
De oudste hoofdstad van het Perzische wereldrijk was Pasargadae (met het
graf van de grote Cyrus of Kores).
De Parthers woonden noordelijk van de Perzen. Ze
worden in Hand. 2 genoemd.
5. KLEIN‑AZIË EN DE LANDEN IN EUROPA
We komen hier meer op het terrein van het Nieuwe Testament en wel in het
bijzonder van de reizen van de Apostel Paulus.
Voor de Oudtestamentische geschiedenis heeft Klein‑Azië vooral
betekenis, omdat hier indertijd was het grote rijk der Hethieten. De beroemde
Duitse geleerde Hugo Winckler heeft de hoofdstad Chattusas van het oude
Hethietenrijk gevonden in het dorp Boghaz‑Keui.
Gebergte. Klein‑Azië 1) bestaat
uit een groot en hoog plateau, met randgebergten in het noorden en zuiden. Aan
de Zwarte Zee zijn die bergen bosrijk; in het zuiden zijn de gebergten ruw:
hier strekt zich de Taurus uit, die naar het oosten zijn voortzetting vindt in
de woeste Anti‑Taurus. Tussen beide gebergten vormen de Cilicische passen
de heerweg: zowel Xerxes als Alexander de Grote en later de scharen der Kruisvaarders
togen over deze passen.
“En daar zwoegden ook eenmaal twee
pelgrims, Paulus en Silas, die geen ander wapen hadden om de wereld op te eisen
voor Jezus Christus, dan het Evangelie des Kruises”. (G. Wielenga).
Rivieren. Het plateau wordt door rivieren doorsneden: deze rivieren zijn
over het algemeen ondiep, maar bezitten een groot verval (“In gevaren van de
rivieren”; 2 Cor. 11:26). In de dalen liggen nederzettingen; zo liggen in het
dal van de Lycus de stad Colosse met de beide zustersteden Laodicéa en
Hierapolis.
1)
Wanneer in de Statenvertaling genoemd wordt “Azië” in de vert. van het
Bijbelgenootschap “Asia” is dit niet het werelddeel, evenmin Klein‑Azië,
maar de Romeinse provincie van die naam, in het westelijk deel van het
schiereiland.
Levant. Voor de ontwikkeling van Klein‑Azië
hebben vooral de kustvlakten betekenis gehad. In dat opzicht is vooral de
Levant bevoorrecht.
Van het westen
begon het Hellenisme (de Griekse beschaving); meer in het binnenland handhaafde
zich de taal der inwonende bevolking (“en zij zeiden in het Lycaonisch”; Hand.
14:11). Toen de Romeinen Klein‑Azië veroverden, was overal de Griekse
cultuur doorgedrongen. In verschillende plaatsen hadden de Joden synagoges.
Tijdens Paulus’ zendingsreizen kende het land een zekere bloei.
Zeestroom. In het oosten van de Middellandse Zee
gaat langs de
kusten een zeestroming, tegengesteld aan de richting van de wijzers van een
uurwerk. Aan, de zuidkust van Klein‑Azië loopt deze stroming dus van het
oosten naar het westen. Hierdoor is de richting te verklaren van het schip,
waarmee Paulus voer. (Hand. 27:4, en de zee, langs Cilicië en Pamphylië
doorgevaren zijnde, kwamen zij aan te Myra in Lycië).
Cilicië. In het zuiden van Klein‑Azië lag
het landschap
Cilicië met in het zuiden een zacht klimaat. De hoofdstad was Tarsus of
Tarsen, de vaderstad van Paulus 1). Hier was de samenstroming van
oosterse en westerse cultuur; een stad van wetenschap en wijsgerige scholen. Oudtijds
een bloeiende stad, is zij thans van weinig betekenis.
Pamphylië. Aan de kust van Pamphylië Perge, en
Attalië een belangrijke haven voor het verkeer met Syrië.
Lycië. In Lycië lagen de havensteden Myra en
Patara.
Carië. In Carië de Griekse kolonie Cnidus. Aan
de door
Joniërs bezette kust lagen: Miléte, een belangrijke handelsstad, Efeze, een
stad van handel en landbouw en Smyrna, thans nog een grote handelsstad. het
middelpunt van de zuidvruchtenhandel. De christengemeente, hier gevestigd,
muntte uit door trouw.
1) Wel te onderscheiden van Tarsis, vaak gezocht in
Zuid-Spanje.
Lydië. In Lydië: Sardes, de oude hoofdstad van
het koninkrijk Lydië, Philadelphia, Thyatira, met beroemde purperververijen.
Mysië. In Mysië: Pergamum, vroeger de hoofdstad
van het koninkrijk Pergamum. De stad had een belangrijke bibliotheek en leende
haar naam aan het hier uitgevonden perkament.
Ruïnes van Sardes. Eens was Sardes een belangrijke stad,
de hoofdstad
van Lydië. Antieke tempelruïnes getuigen van de grootheid dezer stad, die nu
vervallen is tot een ellendig dorp.
In Pergamum
waren prachtige tempels van verschillende Griekse goden. Ze heet de plaats,
daar de troon des Satans is (Openb. 2:13), wat misschien slaat op de
keizercultus, welke martelaren heeft geëist. Aan de kust: Adramyttium, Assus en
Troas, van waar Paulus naar Europa overstak.
Lycaonië. Antiochië in Pisidië en Iconium, Lystre
en Derbe in Lycaonië zijn welbekend uit Paulus’ eerste Zendingsreis.
Phrygië. In Phrygië worden genoemd: Colosse,
Laodicéa (met de “lauwe” christengemeente) en Hierapolis.
De landschappen Cappadócië, Galatië, Pontus en Bithynië hebben geen steden,
in de Bijbel genoemd.
De brief aan de Galaten was gericht aan de bewoners van Galatië, een
bevolking van gemengd Keltische oorsprong. (Galaten = Kelten). Paulus had daar
op zijn tweede zendingsreis een vruchtbaar arbeidsveld gevonden. Nicea en
Chalcedon zijn in de kerkgeschiedenis wel bekend geworden.
Cyprus. Van de eilanden moeten nog worden
genoemd: Cyprus, vroeger buitengewoon vruchtbaar. De oorspronkelijke bewoners
heten in de Bijbel Kittieten. Paulus bezocht er Sálamis en Pafos.
Rhodus. De bouwvallen van Rhodus getuigen van
vroegere grootheid. Patmos was het verbanningsoord van de apostel Johannes.
Hier ontving hij de “Openbaring”. Lesbos met de stad Mytilene. Samothráce deed
Paulus aan, toen hij naar Europa ging.
Macedonië. In dit werelddeel bezocht hij eerst
Neapolis, toen nog een Thracische stad en kwam daarna te Philippi in Macedonië.
Daar werd de eerste christengemeente gesticht. Over Amphipolis en Apollonia
trok hij naar Thessalonica, in de tijd der Romeinen de hoofdstad, als Saloniki
thans nog een stad van betekenis.
De reisweg welke Paulus hier volgde, is de Via Egnatia. De Via Egnatia was
een van de grote Romeinse heerwegen. Hij liep van Byzantium over Neapolis,
Philippi, Amphipolis, Apollonia en Thessalonica westwaarts tot aan de
Adriatische Zee (bij Dyrrachium, vanwaar men kon overvaren naar Brindisi).
Athene. Langs Berea leidde de weg naar Athene, de
wereldberoemde hoofdstad, waar men echter voor de ernstige woorden van Paulus
weinig tijd en aandacht had. Het resultaat van zijn rede op de Areopagus legt
daarvan getuigenis af. Groots zijn de tempelresten op de Akropolis.
Corinthe. Meer gezegend werd het werk van de Apostel
in Corinthe, waar hij lange tijd arbeidde als een getuige tegen de
ongebondenheid.
Corinthe had een gunstige ligging op de landengte. De schepen uit Italië en
Spanje kwamen in de haven Lechaeum aan de westkust. En de schepen uit het
Oosten meerden aan de wal van de haven Kenchreën (Hand. 18:18). Over de
landengte werden kleine schepen wel getrokken langs een daartoe ingerichte
baan. Men meed namelijk de gevaren bij de gevaarlijke kaap Malea. Door de
scheepvaart kreeg Corinthe een internationaal karakter. Toen Paulus de stad
bezocht, was deze in zekere zin nieuw, want in 146 voor onze jaartelling was
Corinthe door de Romeinen verwoest, doch in de dagen van Caesar weer opgebouwd.
In de tijd van de Apostel kende men in Corinthe maar één aristocratie: die van
weelde; maar één wens: geld verdienen. Zedeloosheid en lichtzinnigheid waren
kenmerkend in de wereldstad. ‑Later is verval gevolgd. In 1858 werd de
oudste stad vernietigd door een aardbeving; daarna is Nieuw Corinthe gebouwd op
Derde reis. Van zijn reis als gevangene naar Rome
moeten nog genoemd worden: Creta of Kaftor, vroeger welvarend, een eiland met
100 steden; aan de zuidzijde lagen “Schone havens” of “Goede Rede” (Boni
Portus) en Phoenix. Zuidelijker lag het eilandje Clauda thans Gozzo. Na de
schipbreuk landden de reizigers op Melite,(Malta), waar de naam St.‑Paulus-Baai
de herinnering bewaart.
Rome. Te Syracuse op Sicilië bleef Paulus drie
dagen en ging over Rhegium (nu Reggio), Putéoli (nu Pozzuoli), waar de zeereis
eindigde, Forum Appii en de Tres Tabérnae naar Rome, de stad op zeven heuvelen
gebouwd. Nog altijd is Rome een grote stad, waar vele indrukwekkende bouwvallen
aan vroegere schoonheid herinneren. En Rome is ook de stad, waar (zoals Vondel
zegt):
d’Apostelschap,
beknelt in ijsre boeien,
Verhief er ‘t Kruis, gezegent in Godts Zoon.
Catacomben zijn de onderaardse begraafplaatsen, die de
oude christenen rondom de stad Rome hebben aangelegd. De fresco’s op de wanden
geven een beeld van het geloof en het leven der gemeente. Hier is afgebeeld een
fresco uit de catacomben van Petrus en Marcellinus. Het is een levendige
voorstelling van een oud‑christelijke Agape of liefdemaaltijd, waarbij
men in vrede en liefde bijeen was, gelijk de inschriften melden: Irene reik mij
warm water. Agape schenk mij in. Van zulke liefdemalen wordt gesproken in judas
vers 12. De kanttekening van de Statenvertaling zegt hierbij: Grieks agapais;
dat is liefden. Zo werden genoemd de maaltijden, die de eerste christenen
plachten met elkander tot versterking der liefde te houden, als het Avondmaal
was gevierd, van welke de Apostel Paulus spreekt in 1 Corinthe 11:21 en 22 en
die beschreven worden
door Tertullianus in zijn boek “Verdediging der Christenen”.
UpToDate 2024-2025