Wat zegt de Bijbel over de Maan?
De Bijbel beschrijft op diverse
plaatsen de Maan. Vooral Swedenborg benadrukt de Maan
ter vergelijking met een lichtschijnsel, dat correspondeert met ´het ware van
het geloof´ als ook met de ´liefde van de mens´. Het gaat in dit geval niet zo
zeer om de Maan zelf, maar om haar lichtsymboliek. In de Bijbel wordt de Maan
soms met bloed in verband gebracht. Dit zou als een natuurverschijnsel gezien kunnen
worden. Volgens Swedenborg betekent het, dat al het
´goede van de liefde´ van de mensheid wordt beschaamd, onteerd of geschonden en
al ´het ware van het geloof´ in de mens wordt vervalst. Veel mensen houden veel
meer van het materiële dan van het geestelijke. Bloed van de Maan betekent dat
´het ware uit het goede´ wordt ontwijd. Het ´onware van het geloof´ komt vooral
voort uit de eigenliefde. De Maan staat ook symbool voor ´het natuurlijk ware´.
Als de Maan onder de voeten van de
vrouw ligt volgens Openbaringen 12:1, dan is er weer sprake van geloof en van
een nieuwe kerk, zowel in de Hemel als op Aarde. Iedere keer als er in de
Bijbel sprake is van de Maan, wordt daarmee geloof aangeduid.
Zoals bijvoorbeeld in Mattheus 24:28-30, ´als de Maan
haar licht niet meer zal geven´ dan is er geen begrip en zal er geen geloof
onder de mensen zijn. Het ´licht van de Maan´ betekent ook in dit geval ´het
geloof´ en dat correspondeert met het ´licht van de Maan´. Geloof heeft zijn
oorsprong uit liefdadigheid. Als de Maan haar licht niet meer zal geven, is dit
een slechte toestand van de kerk is die aan haar einde loopt en over zichzelf
een eigen oordeel oproept. Dan is er geen naastenliefde of liefde meer jegens
de anderen. De kerk kan zichzelf in zo’n toestand niet meer handhaven en dat zo
heet het dan de ´dag der kwelling of bezoeking´.
Duidelijk verklaart de Bijbeltekst Jesaja 30:25,26: ´Op die dag zal het licht van de Maan zijn
als het licht van de Zon.´ Dat licht moet zevenvoudig zijn, zoals het licht van
zeven dagen. Dezelfde profeet (60:19-20) zegt, dat de Maan (het geloof) niet
meer zal verdwijnen, wat een positieve uitspraak is. Weer anders beschrijft
Psalm 72:51-7 en 17: ´Men zal u vrezen met de Zon en in zijn dagen moet de
gerechtigheid opbloeien en veel vrede, tot de Maan er niet meer is´. Swedenborg zag de Heer als een glanzende Maan met meer
Manen omringt en bijna als het licht van de Zon. (1531) De Joodse kerken
branden nog steeds kaarsen en weliswaar elke avond tot de ochtend, opdat er
licht zij en dit als voorbeeld de Heer navolgend. Want de liefde overheerst
overdag als de Zon, maar het geloof ‘s nachts als de Maan. Totdat de Maan er
niet meer is volgens Jesaja 30:26, want ´geloof zal
na de liefde zijn´ en het licht van de Maan zal zijn als het licht van de Zon.
Met de Maan wordt in dit verband het ´geloof uit liefde´ bedoeld, die als de
liefde is. Geloof heeft te maken met bepaalde transformatie groeifasen. De tijd
van geestelijke wedergeboorte is in zes fasen verdeeld, daarna volgt de zevende
fase oftewel de hemelse mens. Er zijn tijden dat er niets meer ´hemels´
overblijft. Dit werd bij de Joden vroeger ervaren door diverse
gevangenisschappen, die zij moesten ondergaan gedurende de Babylonische
tijdsafwikkeling van zeven jaren en zeventig jaren.
Andere uitspraken over de Maan
vinden we in Jesaja 13:9-13 ´Gruwzaam komt de dag van
Jehova en de schijn van de Maan zal niet licht geven´. Als de Heer terugkomt
treft Hij geen of weinig geloof aan op deze Aarde. De Maan is evenals de Zon,
geplaatst voor gezette tijden volgens Jesaja 1:14.
Hierdoor hebben wij onze ´maanden´. De Maan staat voor de tijd en tijden
volgens Psalm 104:1,2,19 en 20. De Maan staat ook voor de nacht (Psalm
136:7-9). Engelen hebben geen natuurlijke Zon en Maan die de tijd in de hemelen
onderscheiden. Zij weten dus niet wat dag en jaar is, maar zij bevinden zich
wel voortdurend in een staat van veranderingen.
Sommige mensen vragen zich af, toen Jozua de Maan en de Zon in het dal van Ajolon
liet stilstaan (Jozua 10:12,13) of dit ook werkelijk
was gebeurd. Swedenborg zegt van niet, want als de
Zon en de Maan echt stil gestaan zouden hebben, dan zou de wereld beslist
vergaan zijn. Volgens Swedenborg is dat geen
geschiedenis, maar een profetische uitspraak. Hij verwijst ook naar de profeet Jaschar, die in de Bijbelboeken niet opgenomen is, maar als
zodanig wel echt heeft bestaan. De Bijbel maakt echter in 2 Samuel 1:17-18, Habakuk 3:10,11 en Jesaja 60:20
daarover wel gewag. Er wordt op diverse plaatsen vaak over de Maan geschreven,
zoals in Ezechiel 32:7,8, Joel 2:2,16, 3:4 en 4:15,
in Openb. 6:12, Mattheus
24:7,29 en in Markus 13:24,2, Lukas 21:25, Jesaja
13:11 en zo op vele andere plaatsen.
In de hemelse hemel (derde hemel)
verschijnt de Heer Zelf als een Zon en in de middenhemel als de geestelijke
hemel (tweede hemel), verschijnt Hij voor de engelen als het licht van de Maan.
De engelen in de tweede hemel hebben de neiging zich te richten naar het ware
dat een kwestie is van het geweten. De geestelijke engelen hebben als het ware
een ´nachtlicht´ zoals die van de Maan en de sterren, omdat zij in geestelijke
liefde zijn. (zie ook bij Swedenborg in 1043, 2708,
2715). De geestelijke Zon en de geestelijke Maan (de Heer Zelf) in de hemelen
zal nooit verdonkeren noch zullen zij haar licht verliezen, maar altijd licht
geven. Zelfs niet op de planeten waar engelen in liefde leven. In de hemel is
een hemels en een geestelijk licht. Het geestelijke licht is als het licht van
de Maan met een diversiteit aan kleuren en dit licht vormt zich naar de staat
der engelen, afhankelijk van de hoeveelheid licht, die zij in zich hebben
(1529). De Zon schijnt voortdurend, maar als er wolken komen, kan het zonlicht
niet tot de Aarde reiken.
De astronauten ontdekten op hun reis
naar de Maan, dat de hemel inktzwart was. Astronomisch wordt dit prachtig
bevestigd door Jesaja 50:3: ´Ik kleed de Hemel met
donkerheid´. De oudste kerk (ten tijde van Adam) verstond niets anders onder de
Zon dan de Heer Zelf. Zij hadden destijds de gewoonte de Heer tegen de opgang
van de Zon Hem te aanbidden. En ´s avonds aanbaden zij de Heer opnieuw en keken
daarbij naar de hemel en naar de Maan. Daarbij dachten ze niet eens aan de Zon
zelf. Hun nageslacht had niet meer dat intensieve contact met God en deze
aanbaden letterlijk de Zon en de Maan, maar niet tot de Heer. Zo ontstond de
afgodendienst. In Deuteronomium 4:19 betekende dit, dat zij daarmee hun
zelfverering en de liefde tot de wereld bedoelden. De Bijbel waarschuwt
hiervoor, zo ook in Deuteronomium 17:3,5. De oudsten der kerk onder de Adamieten waren innerlijk en kenden geen uiterlijke
Godsdienst, de oude kerk onder de Noachieten wel. De
heidenen aanbidden de Zon en niet de Heer. Zij bidden echter nog meer tot
zichzelf en dit om hun eigenliefde. Bidden tot de Maan betekent ´de wortels van
het slechte´ in de mens volgens Deuteronomium 17:2-5. In de Bijbel wordt het
geloof (de Maan) met de nacht vergeleken volgens Genesis 6:9-22 en zo ook op
nog meer plaatsen.
‘Blozen zal de Maan en schamen zal
zich de Zon’. (Jesaja 24:2,3) Het komen van de Heer
op deze Aarde (nr. 2661) is te vergelijken met het licht van de Maan. Want de
Heer kan immers niet komen als het Zonlicht. De Heer kwam om geestelijke
redenen, zodat de mensen weer goed konden worden. Het hemelse licht is van de
Heer Zelf en dat is in het andere leven een geestelijk leven, dat zichtbaar
wordt als een Zon of als een Maan. Met Maan wordt ook de geestelijke liefde
bedoeld. Als in de Bijbel de Maan zwart wordt, wordt het goede en ware niet
meer erkend. Daarom staat de Maan symbool voor inzicht en de Zon voor
wijsheid. Beide worden vaak samen in de Bijbel aangehaald. Als de Maan zich
niet zal terugtrekken, zal men leven in het ware en in het inzicht, omdat men
dit doet in geestelijke liefde en in het licht van de Heer.
Maar de mensen houden meer van de duisternis
dan van het licht volgens Johannes 3:19-21 en Genesis 8:22. Onder nacht wordt
het ´boze´ verstaan en onder dag het ´goede´. Het ´boze´ is het werk van de
nacht en het ´goede´ het werk van de dag. Onder duisternis wordt in de
Bijbel ´het onware´ verstaan. In Jesaja 8:2 betreft
het een kwestie van geloof dat voortkomt uit transformatie met steeds een
verder zoeken. Het ´kleine licht als de Maan´ (het geloof), zal over de nacht
heersen. Het geloof wordt hier nacht genoemd, omdat het zijn licht krijgt van
een liefdadigheid. De Maan krijgt immers haar licht cadeau van de Zon. Als de
Maan wordt verduisterd, wordt het geloof van de kerk onvruchtbaar en sterft het
af. Het Nieuwe Jeruzalem heeft geen Zon en Maan nodig, want de heerlijkheid van
God verlicht allen. Het licht daar is het Lam. Volgens Swedenborg
worden de Zon en de Maan aan de hemel in het echt niet zozeer verduisterd.
Deze dingen hebben een geestelijke betekenis. Zon en Maan corresponderen met
het geloof. Als er in Lorber iets over de Maan wordt
vermeld zoals over wassende of afnemende Maan, dan betekent dit de eigenliefde
(Himmelsgaben 2:21,20). De Maan staat altijd
symbool voor de wereldliefde en de eigenliefde. Mensenzielen die eens op de
Maan terecht zullen komen, zijn veelal liefdeloos en zij moeten daar een zeer
lange tijd doorbrengen om gelouterd te worden. Daarom wordt in Lorber de Maan vergeleken met een verbeteringsinstituut.
En dat is zij ook. (zie onder ZELFINZICHT)
UpToDate 2024-2025