DE BIJBEL
ONTSLUIERT
In
de Grote Openbaringen van Johannes, gegeven aan Jakob
Lorber in de periode van 1840-1865 zegt Jezus, dat nu
het moment gekomen is om de mensheid de diepere inhoud van Zijn woorden uit de Bijbel
te openbaren.
‘Het is nu echter tijd,
om de ware innerlijke betekenis van zulke teksten aan allen te openbaren, die
het waard zijn daaraan deel te hebben. Degenen, die dat niet waard zijn, zal
het duur te staan komen als ze zich ermee bemoeien, want Ik laat in dat geval
beslist niet met Mij spotten, en van deze regel zal Ik nooit afwijken.’ [GJE1-1:3]
Ook
in de Huishouding van God geeft de Heer daarvan de betekenis.
‘ Zie alle zaligheden geef Ik je in ruil voor dit ene, dat Ik voor Mijzelf
alleen bestemd had en daarom zullen Mijn kinderen ook niemand anders dan Mij en
geheel alleen Mij, hun Vader noemen; want dat ben Ik ook en heb ook alle recht
daartoe en niemand kan Mij dat recht ontnemen, omdat Ik de Enige, Al-enige ben en er buiten Mij niemand meer is.’ [Huish. v.
God, deel 1, hfdst 3:11]
In
het begin van de Nieuwe Openbaringen toont de Heer Zijn bron van licht.
'In God was het Licht, het Licht vloeide door God en straalde om God en God Zelf was Het Licht' [GJE1-1:8]
Stel je de oorspronkelijke OERZON eens
voor, een aantoonbare onmetelijke ruimte in het oneindige universum. Waar zou,
met stoffelijke ogen bezien, de feitelijke woon- en werkruimte van de Heer
gesitueerd kunnen zijn? Jakob Lorber beschrijft het als
de ORION, een prachtige naam. De naam OR betekent in het Hebreeuws OER of
LICHT.
‘En
zie, er ontstond een luid ruisen, bruisen en woeden, en de Liefde werd
verontrust en kwam van alle kanten onder druk, zodat de Liefde tot in haar
binnenste begon te trillen! En de Liefde bespeurde het, en het ruisen werd tot
een klank, de klank werd echter in de Liefde tot het Woord en dat Woord sprak:
"Er zij Licht!" En de vlam van de ontbrande Liefde werd in Haar hart
ontstoken en het werd licht in alle ruimten van de oneindigheid.’ [Huish. v.
God, deel 1, hfdst.5:3]
Dit
oerlicht heeft zich ooit uitgedijt en dijt zich nog steeds uit. Het vult en
vervult de gehele oneindige scheppingsruimte. Het ‘ontbranden van de liefde’
verklaart de Heer als volgt:
‘Wanneer
iemand van jullie zeer getroffen wordt, hetzij door de weerbarstigheid van
iemand anders of door een aanblik die uiterst aangenaam is, of ook door het
horen van iets ergs of va een heel goed bericht; iedereen voelt immers als hem
zoiets overkomt dat zijn hart in zekere
zin gaat branden. Zie nu zijn we er al! Omdat dat branden altijd met een
lichtgevende vlam is verbonden, die hetzelfde is als het leven van Mijn eeuwige
liefde Zelf, wordt deze vorm, die door de liefde is gevangen en samendrukt,
noodzakelijkerwijs doorlicht. Uiteindelijk gaat de hele vorm zelf in al haar
delen over in de beweging van de vlam, die vanuit het centrum oplaait daardoor
wordt de vorm levend en in het eigen licht vrij en bewust van zichzelf.’ [Huish. v.
God, deel 2, hfdst.135:11,12]
In
de NO zegt Jezus: ‘Kijk, daarmee is slechts globaal aangegeven
hoe de eeuwige levenskracht van God in haar bestaan begonnen is de verschillen
te onderzoeken en te kennen! En daarbij stelt de 'hemel', de persoonlijke
wijsheid voor, die zichzelf onderkent; maar in het van liefde gloeiende zwaartepunt
van zijn centrum, in het centrum van de gloeiende liefde, dat bedoeld wordt met
het woord 'aarde', was het nog duister en woest en ledig, dus nog zonder
diepere kennis van het eigen ik.’ [GJE3-28:6]
‘Maar
het centrum werd heter en heter naarmate de massa van het uiterlijke
zelfbewustzijn er meer op begon te drukken. En het centrum bereikte het toppunt
van hitte en uit het kokende levenswater steeg de damp op, zweefde nu vrij op
en boven de wateren van het stille en rustige, eeuwige voorbestaan en leerde
zichzelf volledig kennen. En dit kennen is nu juist het licht dat de God van
Mozes ter verdrijving van de duisternis meteen na het scheppen van hemel en
aarde laat ontstaan.’ [GJE3-28:7]
‘Pas
vanaf dat ogenblik wordt God, als ware Hij een uitgesproken woord, Zelf het
'Woord' en dit woord 'Daar zij!' is een vrije wil die zichzelf door en door
kent, een Zijn in het Zijn, een Woord in het Woord, een Alles nu in Alles!’ [GJE3-28:8]
‘En
vanaf dat moment begint pas de zich nu door en door kennende oerlevensbron van
al het andere leven uit vrije wil te voorschijn te komen. -Begrijp je er nu al
wat van?’ [GJE3-28:9]
Deze onmetelijke en overheerlijke
kennis hebben we tot nu toe nog nooit aangetroffen in de theologiewereld,
terwijl al deze hemelse universele kennis voor het oprapen ligt en er gebruik
van te maken. Wij vervolgen echter weer
het hemelse voedsel, dat ons tot eeuwige spijze dient.
Het
is het universele Licht dat ons ook kan ‘verlichten’. Een opperrechter zegt de
woorden na van iemand, die over het licht getuigd, en dit was ver voor Jezus’
tijd: ‘Ik heb in een visioen de zoom van het kleed van God
gezien; alles was veranderd en in licht gehuld en ik bevond mij in het midden
en ik was als het ware in het niets opgelost. Alleen de liefde voor de Godheid
zorgde ervoor dat ik mijn bewustzijn behield!' [GE10-207:10]
Wie was deze persoon? Het was Plato.
Jezus antwoordde de opperrechter: 'Daar had deze filosoof gelijk in -maar voor
zijn tijd; van nu af aan zal dat anders zijn! Want Ik heb Mijzelf met een
lichaam omgeven om voortaan niet meer als een
onbegrijpelijke en niet te aanschouwen God aan jullie te verschijnen, maar als
een mens, met wie jullie net zo kunnen praten en omgaan als met elkaar, en
daardoor heb Ik jullie niet alleen tot Mijn volkomen op Mij lijkende kinderen,
maar ook tot Mijn ware vrienden en broeders gemaakt.’ [GJE10-207:11]
De
Heer verklaart deze ervaringsextase.
‘En nu zeg Ik jullie, dat verschillende mensen in gelukzalige vervoering een
gelijkvormige zee van licht hebben gezien, toen zij in dit universele licht
binnentraden, en zij konden binnen in dit universele licht hun eigen
zelfstandige ‘ik’ niet meer van elkaar onderscheiden.’
Het schijnt dat meer mensen tegenwoordig
een dergelijke ervaring hebben opgedaan. Ook mij werd het [naar eer en geweten]
eens vergund [een kleine twintig jaar geleden] in zo’n licht kortdurend te
bevinden. Ik baadde mij in een heerlijk ongekend zuiver warm aandoend intens
licht en voelde een onnoemelijke gelukzaligheid!...
Anderen zeggen, dat ze weliswaar hun
eigen wezen bewust waren, maar het niet konden zien, maar toch een weldoend
gevoel van één te zijn met dat oerlicht, dat zij de eigenlijke Godheid noemden.
Jezus zegt hierover in de NO: ‘Zou het oog niet zo zijn geconstrueerd, dan zouden
jullie de zon natuurlijk niet als een apart lichtend beeld zien, maar dan zou
alles één gelijkvormige lichtzee zijn zoals die, welke een aantal mensen in
geestvervoering gezien hebben, waarin zij zelfs hun eigen ik niet eens in het
algemene licht als een wezen konden onderscheiden.’
[GEJ.04_219,08]
‘ Een wijze Egyptische Griek, Plato, getuigt hiervan in
zijn geschriften die zijn achtergelaten, en met hem verschillende wijzen uit de
prehistorie. Zij sliepen in en bevonden
zich in een lichtzee waarin zij zichzelf wel in gedachte konden voorstellen,
maar niet konden zien, en daardoor ook altijd nog het gelukzalige gevoel hadden
helemaal één te zijn met het oerlicht, dat zij de eigenlijke godheid noemden.’ [GE4-219:8,9]
Stel je voor,
dat je ziel en geest als een eenheid zich samensmelt met andere zielengeesten!
De Heer schetst dit beeld met een voorbeeld te geven een druppel water
geïsoleerd te mengen met de zee, waardoor de druppel zich in het oneindige
‘verliest’.
Dat ieder mens echter één minuscuul deeltje van het
oneindige AL is, benadrukt de Heer in een gesprek met de oervader LAMECH. Deze
zegt tegen de Heer [in de periode van Adam]: ‘Mijn
gevolgtrekking is nu deze; ik was, o Heer, eeuwig een leven in U, maar gebonden
in de eindeloze volheid van uw leven; in een bepaalde tijd heeft het U behaagd
mijn levensdeeltje vrij buiten U te plaatsen, en zo ben ik nu voor eeuwig een
vrijgemaakt levensdeeltje vanuit U, zoals ik daarvoor sinds eeuwigheid in U als
een op zichzelf onvrij, maar met Uw eindeloze leven volledig verenigd vrij
leven was!’
Daarop
antwoordde de Heer: ‘Deze keer, Lamech, is je opvatting volkomen goed en waar en juist
uitgevallen; van Mij uit kun je daar nu volledig van verzekerd zijn! Het is
zoals je het nu hebt uitgedrukt en zo bestaan Ik en jij reeds sinds eeuwigheid,
alleen met dit verschil dat Ik het eeuwige AL, jij echter slechts in en uit Mij
een deel van dit oneindige AL bent.’
[De Huish. v. God, deel 3, hfdst.69:6,8,9]
Toch blijft
het ‘ik’ van de ziel behouden, ook al zien we haar niet meer in de uiterlijke
vorm van haar wezen. Want als een mens het universele licht zal betreden,
betekent dat een existentie in het eeuwige universele licht van God. In de
mensengeest blijft dus het bewustzijn van haar bestaan van het eigen ik.
De Heer zegt
hierover in de NO: ‘Zolang
een mens echter met zichzelf bezig is om zijn levenszelfstandigheid te
verwerven, heeft hij er nauwelijks een vermoeden van dat hij door louter leven
en de hoogste levensintelligentie omgeven is en ook wat zijn lichaam betreft
daarmee doordrongen is; anders zou hij in feite helemaal niet bestaan. Wanneer
hij echter volgens Gods geopenbaarde wil klaar is met zichzelf, doordat zijn
innerlijke geest hem helemaal doordrongen heeft, dan treedt de hele mens ook
in een vrije verbinding met het hoogste leven en de lichtende intelligentie
daarvan in de algemene oneindigheid van God, zonder daarbij zijn
individualiteit en persoonlijkheid te verliezen. Dan ontwaart hij om zich heen
ook geen dode en stomme ruimte meer en geen dode stenen, maar dan wordt alles
voor hem leven en lichte, van zichzelf bewuste intelligentie.’ [GJE8-29:2]
De helderziend
Oostenrijkse Magdalena Haferscheer heeft veel hemelse
gewesten geschilderd. Een ervan laten we hier zien. U mag zelf raden wie zij
heeft geportretteerd.
Het
goddelijke Wezen is als een oneindige zee van licht!!! Maar zegt de Heer: ‘toch
is dat licht of het juiste visioen van Mijn oerwezen. De geïncarneerde Philopold van een ander
sterrenwereld, nu op onze aarde als mens, ontmoet de Heer in levenden lijve en
zelf niet wetend, wie hij in zijn vorig leven was, mocht hij over de Heer toch
een getuigenis afleggen.
Philopold: ‘Toen
de zo gevallen mens zich op die moeizame wijze uit zijn diepste diepte weer tot
U had opgericht, kwam U hem weer tegemoet, vertoonde U opnieuw in een al veel
uitgesprokener vorm, en ook door een uitgebreidere, de mensen onderrichtende,
openbaring en gaf hem de grote belofte van datgene waaraan U nu voor onze ogen
ten volle en grondig bent begonnen. U bent voor de mens een volmaakt medemens
geworden opdat hij in alle toekomstige eeuwigheden helemaal zelfstandig
tegenover U zal kunnen staan en opdat U Zelf daardoor het grotere en beslist
gelukzaliger genot zou hebben, niet langer als een oneindige en daardoor nooit
zichtbare en voelbare God, Heer en Vader tegenover Uw kinderen te staan, maar
als een zichtbare, lieve Vader, die de kinderen kunnen liefhebben en die al de
goede kinderen persoonlijk in Zijn wonderhemel binnenleidt.’
‘Wat
voor zaligheid zou het dan ook voor een oneindige God zijn, als Hij Zijn lieve
kinderen wel zou kunnen zien, maar als zij Hem alleen maar als een oneindige
lichtzee te zien zouden krijgen?! Thans heeft U de mensen wél
de hoogste zaligheid bereid en als waarachtig, enig en liefdevol Vader van Uw
kinderen ook U Zelf!’ [GJ3-183:19,20]
Omdat
ze een ‘op de kop gestelde visioen is! Jezus zegt hier: ‘De oorzaak daarvan lag in het feit, dat hun ziel nog
niet volkomen toegerust was om te zien. En deze was daar nog niet volmaakt voor
toegerust, omdat hun oorspronkelijke opvoeding, ook al was die streng, toch
verkeerd was; want altijd als men het verstand eerder ontwikkelt dan het hart,
is de ontwikkeling verkeerd.’ [GJE4-219:10]
Overigens
betekent ONEINDIG in onze taal: er is geen begin noch eind. Stel je een ring voor. De huwelijksring is een symbool van een oneindig verbond tussen een
man en een vrouw, tussen twee partners. Dat huwelijk blijft eeuwig in stand. En
heeft meestal een vervolg aan
gene zijde.
Stel je de
basisgetallen voor van 1-10; deze zijn de wortelbouwstenen voor alle verdere
getallen en metafysica. Of het nu algebra of meetkunde is. De nul lijkt geen waarde te hebben, maar
deze blijkt een groot geheim te
hebben.
Teken maar een cirkel om een punt heen. Een punt is
in wezen ook een minuscuul cirkeltje. Laten we het punt hier DAT noemen als aanwijzend
voornaamwoord. Eromheen tekenen we dan een cirkel en we zeggen dan: OM DAT: in
het Duits is dat: um dass!
Een ander
woord, zowel in het Engels, Duits of Nederlands is WHEEL, WEIL, WIEL. Een wiel
is een cirkel en is verwant met de
nul qua vorm.
Gaan we weer
terug naar de basisgetallen 1-10 en kijken welk getal een nul heeft. Dat is de 10, maar ook de 6, 8 en 9. Tellen we deze grondgetallen op, komen we bij getal 33.
De DRIE. De drie geeft de DRAAI de wending, de verandering, [het
rad van de beweging]. Draai maar eens
aan een rad, een wiel, dat ROND is, en je ziet de beweging zonder begin of
einde.
Het Hebreeuwse
woord voor ‘rond’ of ‘vorm’ is GaL en dit woord, dat ook zit in het woord GiLGaL [incarnatie, belichaming] heeft nagenoeg dezelfde
Hebreeuwse getallenwaarde, want G=3 en L=30=33 [De a is een uitspraakklank, maar het staat niet in dit woord].
Incarneren betekent ook ‘vormgeven in het leven. Het lichaam
heeft een vorm ontvangen. De drie-eenheid van God betekent hier: er bestaat geen begin of geen eind.
Jezus zegt dat
er mensen zijn met een zielsopvoeding, die een intellectuele opvoeding hebben
gehad en om deze reden naar Mij hebben gezocht met het intellect, of beter
gezegd vaak met de kennis, maar niet met het hart, of de liefde. Een goddelijke
bode [die JEZUS ZELF was!] aan gene zijde schiet een zoekende groep mensen te
hulp, die op zoek zijn naar Jezus Christus. De bode zegt tegen hen, als zij al wat meer waren ingewijd door Robert Blum: ‘Was Christus, die toch ten volle God en
mens tegelijk was, dan een reus toen Hij op aarde het werk van de verlossing
volbracht? Hij was van gestalte helemaal geen reus, hoewel Zijn werken van een
voor jullie nooit te meten grootte waren. En kijk, diezelfde, helemaal geen
reusachtige Jezus staat nu ook voor jullie! Alleen Zijn geest, die uit Hem
stroomt zoals het licht uit de zon, werkt eeuwig in de hele oneindigheid met
onverminderde kracht. Maar deze geest gaat jullie niets aan als jullie je bij
de oerbron en bij de Heer van al wat geest is, bevinden. Begrijp Hem daarom
naar Zijn liefde en niet naar Zijn uitstralende licht, dan zijn jullie
waarachtig Zijn kinderen, zoals Hij jullie aller Vader is!’ [Hemel en Hel,
deel 2, hfdst. 277:5]
Jezus zegt van Zichzelf in de NO, dat
Zijn goddelijk Wezen als ‘Mens-God in Zijn oerwezen
is’.
De gestalte, die wij in het centrum
van de Oerzon zouden zien, dat is God, de Goddelijke Mens, het Goddelijk
Oerwezen in Zijn zuiverste wezenlijke realiteit. Maar deze werkelijkheid kunnen
en zullen we nooit en te nimmer op die wijze zien. Want de Heer zegt daarover in de Geestelijke Zon: ‘Voordat de Heer als mens op aarde kwam, kon
geen mens ooit het eigenlijke Godswezen spreken.
Niemand kon het ooit aanschouwen zonder daarbij zijn leve helemaal te
verliezen, zoals er bij Mozes ook geschreven staat: ‘Niemand kan God zien en
tegelijkertijd leven’.
In
de oerkerk evenals in de kerk van Melchizedek,
waartoe ook Abraham behoorde, heeft de Heer zich weliswaar vaker persoonlijk
laten zien en heeft Hij ook gesproken met zijn heiligen en Zelf zijn kinderen
onderwezen, maar deze persoonlijke Heer was eigenlijk toch niet rechtstreeks de
Heer Zelf, maar altijd slechts een voor dit doel met Gods geest vervulde
engelgeest’.
Vanuit
zo’n engelgeest sprak de geest van de Heer dan alsof de Heer Zelf rechtstreeks
sprak. Maar in zo’n engelengeest was toch nooit de gehele volheid van Gods
geest aanwezig, maar slechts in zoverre als voor het beoogde doel noodzakelijk
was.’ [Geestelijke Zon, deel 2, hfdst.13:5,6]
Heel duidelijk zegt de Heer dat in de
Geestelijke Zon: ‘En dit is nog veel meer
het geval met Mijn [GENADE]-Zon hier. Zij moet eeuwig in een ontoegankelijk
centrum staan, dat geen enkel wezen verder dan de vastgestelde orde kan
naderen, want elke benadering buiten deze orde zou het desbetreffende wezen
totaal vernietigen. Dat werd ook tegen Mozes gezegd toen hij Gods aangezicht
wilde aanschouwen, want onder ‘aanschouwen’ moet men hier niet het waarnemen
van de ogen verstaan, maar het volledig
benaderen van het diepste wezen van de Godheid.’
Want wie het Oerwezen zou naderen, zou
onmiddellijk worden verteerd. In feite betekenen deze woorden: Wie Zijn
oorspronkelijke Wezen benadert, zal volledig vernietigd worden. [Geestelijke zon,
deel 1, hfdst.60:14]
Toen zei hij [Mozes]: Toon mij nu Uw heerlijkheid! Doch Hij zei:
Ik zal al Mijn goedigheid voorbij jouw aangezicht laten gaan, en zal de Naam
van de HEER uitroepen voor jouw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn, wie Ik
zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontfermen zal. Hij
zei verder: Je zou Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens
zien, en leven. De HEER zei verder: Zie, er is een plaats bij Mij; daar zul jij
je op de steenrots stellen. En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid
voorbij zal gaan, zo zal Ik jou in een kloof van de steenrots zetten; en Ik zal
je met Mijn hand overdekken, totdat Ik zal voorbijgegaan zijn. En wanneer Ik
Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zul je Mijn achterste delen [rug] zien;
maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden!... [Exod.33:18-23]
Ook engelen, die het oerwezen van God
te dicht zouden naderen, zouden eveneens worden verteerd. Wel kunnen zij de
Godheid van een afstand betrachten. Engelen kunnen alleen het aspect van Zijn
wezen zien, maar worden toch op een zekere afstand gehouden. De helderziende Zorel, in het bijzijn van Cyrenius
en Jezus, zegt hier: ‘Mijn hele
wezen is nu licht en ik zie geen schaduw, in noch buiten mij. Want ook om mij
heen is alles licht. Binnen dit alom aanwezige licht zie ik echter nog een
allerheiligst licht; het straalt als een zeer krachtige zon, en daarin is de
Heer!’
‘Eerst dacht ik van mijn vriend en gids dat hij
slechts een mensenziel was zoals wij, maar in mijn vorige toestand zag ik alles
nog niet zoals het werkelijk is. Nu herken ik de Gids pas! Hij is nu niet meer
bij mij, maar in die zon zie ik Hem, die nog heiliger dan heilig is! Oneindige
scharen volmaakte lichtgeesten zweven aan alle kanten om deze zon, in kleinere,
grotere en zeer grote kringen. Wat ziet dat er oneindig majestueus uit! O
mensen! God te zien en Hem boven alles lief te hebben is het hoogste genot, de
hoogste zaligheid!’ [GJE4-55:4,5]
Jezus zegt hier: In deze centrale zon
leef Ik, God van eeuwigheid, het hoogste Wezen en almachtig in menselijke
vorm!
‘Als
je echter nog steeds blijft vragen: 'Ja, waar is God dan, en hoe ziet Hij er
eigenlijk uit?', dan zeg Ik je, dat niemand het eigenlijke goddelijke Wezen kan
zien en in leven blijven, -want Het is oneindig en daarom ook alomtegenwoordig,
en Het is daarom als iets puur geestelijks ook het binnenste van ieder ding en
ieder wezen, dat wil zeggen door de werking van het licht van Zijn machtige
wil; in Zichzelf en op Zichzelf is God echter een mens zoals Ik en ook jij, en
woont in een ontoegankelijk licht, dat in de wereld der geesten de genadezon
genoemd wordt. Deze genadezon is God echter niet Zelf, maar het is de
uitstraling van Zijn liefde en wijsheid.’ [GJE6-88:3]
‘Het
is vanzelfsprekend, dat de diepste grond van al het bestaan, het licht van al
het licht, de diepste gedachte van alle gedachten en ideeën, de oervorm als de
eeuwige grond van alle vormen, ten eerste niet vormeloos en ten tweede niet
dood kon zijn, omdat de dood in zijn realiteit het algehele tegendeel is van al
het bestaande, in welke vorm dan ook. In dit woord of licht of in deze grote
gedachte van God in God, en uiteindelijk dus God Zelf, was derhalve een
volkomen leven. God was dus in Zijn totaliteit de eeuwige volmaakte diepste
grond van het leven. En dit licht of leven riep de wezens uit zichzelf op, en
dit licht of leven was het licht en dus ook het leven in deze wezens, in deze
uit Hem geschapen mensen. En deze wezens en mensen waren zo een volledig
evenbeeld van de bron van alle licht, wat in hen de voorwaarden schiep voor een
leven gelijk aan het Zijn, het Licht en de eeuwige diepste grond van het Zijn.’
[GJE1-1:13]
In de periode van de oervaderen
belichaamde de Heer Zich tijdelijk in ABEDAM en deze riep een zekere Oalim bij zich en onder begeleiding van de Heer mocht hij
het een en ander aanschouwen in het bijzijn van de eerste oervaderen, zoals
Adam. Het innerlijk oog van Oalim werd geopend en de
Heer [Abedam] zei tegen hem: ‘Richt nu je ogen naar omhoog en aanstonds zul je gewaarworden vanwaar
en hoe Ik nu levend in je woon!’ ‘En ik [Oalim]
richtte mijn ogen omhoog en onmiddellijk schouwde ik in een eindeloze diepte
der diepten van de oneindigheid eveneens een onmetelijk grote zon en toen in
het midden van deze zon Uzelf, o heilige Vader!’
‘Van
U gingen eindeloos vele meer dan lichte stralen en een van die stralen viel in
het zonnehart van de nieuwe mens in mij en vormde zo Uzelf levend in mij.
Toen
strekte de nieuwe mens in het kiemhart zijn armen uit en wilde mij, uiterlijke
mens, gevangennemen.
Maar
ik schrok daarvan en deze schrik wierp mij weer in mijn oude huis [lichaam]
terug.
Het
eerder ontsnapte vleselijke hart kwam weer vanuit de diepte omhoog en
omsingelde meteen weer de twee binnenste harten; toen dat gebeurd was, werd de
buitenwereld weer zichtbaar voor mij en al het innerlijke verdween’. [Huish. v.
God, deel 2, hfdst.72: 20-25]
Vanuit
de genadezon regeert de Heer, het gebied van de ORION, de woonplaats van God.
Hij bestuurt het totale oneindige en Hij kan alles maken door Zijn wilskracht,
dat elk punt in de oneindige ruimte bereikt, waar het ook mag zijn. Niets is
verborgen voor de Heer. Uit deze Oerzon,
die dus aan gene zijde GENADEZON wordt
genoemd, gaan van daaruit substantiële stralen de ruimte in en deze vervullen
de gehele oneindige ruimte. Het licht doordringt en doorvloeit de oneindigheid.
Want door Hem hebben wij beiden de toegang door een Geest tot de Vader. Zo zijn
jullie dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar
medeburgers van de heiligen, en huisgenoten van God; Gebouwd op het fundament
van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de uiterste Hoeksteen is;
Op Welke het gehele gebouw, bekwaam samengevoegd zijnde, opwast tot een heilige
tempel in de Heer; Op Welke ook jullie meegebouwd worden tot een woonstede van
God in de Geest. [Efeze 2:18-22]
De Heer woont in een ‘huis’, en niet zomaar een huis: Daarom
zegt de HEER: De hemel is Mijn troon, en de aarde is de voetbank van Mijn
voeten; waar zou dat huis zijn, dat jullie Mij zouden bouwen, en waar is de
plaats van Mijn rust? Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze
dingen zijn geweest, spreekt de HEER. Maar
op deze zal Ik zien, op de arme en verslagen van geest, en die voor Mijn Woord
beeft. [Jes.66:1-2]
Want
in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk! [Kol.2:
9]
Tegen Salomo, die de tempel had gebouwd zei de Heer: ‘Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de
hemelen, ja, de hemel der hemelen
zouden jullie niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb! [1
Kon.8:27]
De Heer: ‘Zoals je de werking van de zon van deze wereld ziet doordat zij
overal aanwezig is met haar licht dat voortdurend naar alle mogelijke
richtingen uitstraalt, zo werkt ook de overal werkende kracht van de genadezon
als een uit haar stromend licht dat in alle wezens scheppend en leven gevend
aanwezig is.’
‘Wie
nu in staat is veel licht uit de genadezon van de hemelen in het hart van zijn
ziel op te vangen, op te nemen en dan door de kracht van de liefde tot God te
behouden, vormt in zichzelf een genadezon die in alles volkomen gelijk is aan
de oergenadezon, en het volle bezit van zo'n
genadezon is dan net zo veel als het bezit van het enig ware levensmeesterschap.’
[GJE6-88:4,5]
Als
de mens sterft wordt zijn aardse tent, waarin hij woonde, afgebroken en wacht
er aan gene zijde een nieuwe woning. 2 Kor.5:1: ‘Want
wij weten, dat, zo ons aardse huis van deze tabernakels gebroken wordt, wij een
gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de
hemelen. Want ook in deze zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit
de hemel is, overkleed te worden.’ [2
Kor.5:2]
De woonplaats van God is ook in het hart van de mens, [en niet
in zijn hoofd] zoals de Godheid in Jezus woonde. ‘Weet gij niet, dat gij Gods
tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden
woont? Zo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God schenden; want de tempel
Gods is heilig, welke gij zijt.’ [1 Kor.3:16,17]
De fysieke dood zal je geestgesteldheid niet veranderen, alleen
maar je woonplaats. Het sterven van je lichaam verandert niet je innerlijk
geloof: ‘In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik
het je gezegd hebben; Ik ga heen om jullie plaats te bereiden. En zo wanneer Ik
heen zal gegaan zijn, en jullie plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en
zal jullie tot Mij nemen, opdat jullie ook zijn mogen, waar Ik ben.’
[Joh.14:2,3]
UpToDate 2023-2024