Bekentenissen
[ontvangen
door Günter uit het Duitse Schwarzwald]
Met: niet goed en niet slecht bedoelde ik: als ik iets voor goed of slecht
houd, dan is dat een individuele aangelegenheid. Wat ik bijvoorbeeld door mijn
opvoeding heb geleerd is daardoor een gewoonte of eventueel een karaktertrek,
dat "mijn" verstand en mijn ego voor juist houdt. Dat betekent echter
voor een andere mens die de een of andere opvoeding genoot, een heel andere
gedachte- en gevoelswereld existeert, die precies tegengesteld, maar voor deze
mensen ‘juist’ is. In principe beoordeel ik daardoor de schepping van God.
JEZUS: oordeel niet, opdat je niet veroordeeld wordt. In het vertrouwen tot
JEZUS moeten wij alles aannemen, zoals het is. Dat is voor mij de weg naar
tevredenheid, omdat ik weet, dat God alles het beste met ons voor heeft. ‘Dat
ik niet boven de natuur sta, maar een deel van haar ben’ is voor mij: boven de natuur te staan is een misleidende
gedachte. In de natuur is de levenservaring in de tegenwoordigheid van God.
"Eerst later heb ik van je gehouden,
jij schoonheid, steeds ouder en jonger, pas later heb ik je lief gehad. Zie,
jij was binnen, en ik was buiten. Daar heb ik je gezocht. Ongedwongen stortte
ik mij in de vorm der schoonheid, die jij gemaakt hebt. Je was bij mij, maar ik
was niet bij jou. De dingen, die er helemaal niet waren, waren ze niet in jou,
hielden ze mij ver van jou.
‘Je hebt geroepen, geschreeuwd, je hebt mijn doofheid opengebroken.
Je hebt als een bliksemschicht boven mij geschenen en hebt mijn blindheid
verjaagd. Je hebt je aangename geur doen
uiteengaan, ik heb ‘m ingeademd en jou geroken. Mijn smaak in jou heb ik gewonnen, nu heb ik honger en
dorst. Je hebt me getroffen, en ik brand van vurig verlangen naar je vrede.’
Waar was ik, toen ik naar jou op zoek was? Je stond voor mij, maar
ik was ook van mezelf daarvan weggelopen en ik vond mezelf niet: hoe ik kon ik je gevonden hebben! Je trok mij
achter mijn rug tevoorschijn. Daar verborg ik mij, om mezelf te hoeven te zien.
Zeg me nu, mijn geliefde, wat je voor mij bent. Spreek tot mijn ziel. ' Ik ben
jouw heil. Spreek zo, zodat ik het kan horen. Je bent het, jij mijn geliefde.
Jou adem ik dag en nacht in.
Toen ik
je voor het eerst herkende, toen was jij het, die mij tot je ophief, daarmee ik
zag, dat het werkelijk was, wat ik zag. En ik hoorde jouw stem: ‘ik ben de
spijze der groten; groei, en je zult mij eten. En je zult mij in jouw
veranderen zoals de spijze van je lichaam, maar je zult in mij verandert
worden.
Ik hou van je, niet met twijfelende, maar met een zelfverzekerd
bewustzijn. Je hebt met je woord mijn hart bewogen, en ik heb je lief gehad.
Ook de hemel en de aarde en alles, wat in hen is, van alle kanten zeggen ze
mij, dat ik je liefhebben moet.
Maar wat heb ik lief, als ik je liefheb? Zeker niet het uiterlijk
van een lichaam en niet de charme van een leeftijd, niet de schittering van het
licht, die deze lichamelijke ogen zo behaaglijk is, niet de zoete melodieën van
de vele gezangen, niet de verleidelijke geur van bloesems, de olie van zalven
en specerijen, geen manna en geen honing, geen lichaamsdelen, die tot
vleselijke omarmingen uitnodigen - niets
van dat alles heb ik lief, wanneer ik van je hou.
En toch houd ik van een specifiek licht, stem, aangename geur,
voeding en van een omarming, als ik je liefheb, want jij bent het licht, de
stem, de welriekende geur en de omarming van mijn innerlijke mens. Binnen in
mijn ziel straalt een licht, dat geen wereld begrijpt, daar klinken melodieën,
die geen tijd verslinden, daar geuren aangename geuren, die geen wind verwaait,
daar smaken spijzen, diens verzadiging niet verzadigd raakt, daar lacht een
geluk van verenigde liefde, waarop geen verveling volgt. Dat is het, wat ik
liefheb, wanneer ik, mijn God, van jou houdt.
Neem mij voor jou, maar geef
mij een andere jou, want aan niets
buiten jou om beleef ik voldoening. En
je wijst mij enigszins op iets anders van jezelf, geef me daarom een andere
jou, zodat ik via jou naar jouw toe ga. Want ik wil alleen maar jou.
Jij! Over alles ben jij de hoge, het goede, de machtige, de
almachtige, de erbarmende, de rechtvaardigen, de geheime en de openbarende, de
mooie en de enorme, de vaste en de onbegrijpelijke, de onveranderlijke, die
alle transformeert. Nooit ben je nieuw, nooit ben je oud en je vernieuwt toch
alles.
Altijd ben je de werkend, steeds rustend, verzamelend en aan niets
behoevend, dragend, vervullend, beschermend over alles, je bent de scheppende,
voedende en de voleindigende, je bent een zoeker, ofschoon jou niets ontbreekt.
Je bent liefhebbend, maar zonder opwelling, je beijvert je en toch ben je stil
zeker in jezelf.
Mijn hart is onrustig,
totdat het in jou rust vindt. Geef jezelf aan mij, verleen je opnieuw aan mij. Zie, ik
hou van je, en dat is zo weinig; ik wil je sterker liefhebben. Voor zover ik
alles weet, is, dat het zonder jou met
mij er slecht voorstaat, niet alleen buiten mij om, maar in mezelf, en dat alle
overvloed, die niet van jou komt, mij behoeftig is. Aurelius Augustinus, ‘bekentenissen’. Bronnen
niet memorabel, met een toegevoegde zin door meester Eckhart
UpToDate 2023-2024