Hoofdstuk 71
Echte en valse profeten
22-4-1847
(1) Hier zou iemand weer kunnen vragen: Dus men kan een
wedergeborene altijd het volste vertrouwen schenken als hij toekomstige dingen
voorspelt!? Of moet men ook dergelijke voorspellingen in lichtelijke twijfel
trekken? Daarop zeg Ik: Als de wedergeborene zegt: "Doe dat", doe het
dan. Als hij echter zegt: "Dit of dat zal er gebeuren", en hij heeft
er niet bij gezegd indien, geloof hem dan niet; want dan is hij geen echte
wedergeborene. Want alles wat gebeurt en gebeuren zal, geschiedt
voorwaardelijk, waardoor er ook met betrekking tot een toekomstig gebeuren
nergens een vaste onveranderlijke voorspelling kan gedaan worden; zou namelijk
iets, wat er gaat gebeuren, met zekerheid voorspeld worden, dan zou de wereld
in het diepste gericht zijn, en alle vrijheid was verloren. Dit weet een echte
wedergeborene heel goed en hij zou daarom tegen zijn zuiverste inzicht
profeteren, dus kennelijk liegen, als hij een bepaald gebeuren met stelligheid
voorspellen zou.
(2) Ikzelf was toch immers de belangrijkste profeet in de
wereld: Wie kan Mij echter verwijten, dat Ik, behalve dan Mijn opstanding, iets
helemaal precies voorspeld heb? Ik zei wel dat Ik zou sterven en op de derde
dag weer zou opstaan; maar tijd en uur van sterven en van opstanding is aan
niemand vooruit voorspeld.
(3) Ik heb ook Mijn wederkomst voorspeld, maar -let daar
wel op - heb daarbij gezegd: "Tijd en uur is niemand bekend behalve Mij en
ook degene die Ik het openbaren wil!" Ik heb het al wel geopenbaard, maar
heb geen tijd en uur bekend gemaakt, maar alleen de tekenen, waaraan men Mijn
wederkomst kan herkennen.
(4) Zo hebben ook alle profeten voorspeld; maar alles wat
ze voorspeld hebben was aan voorwaarden gebonden, opdat door zo'n voorspelling
niemand zou worden gericht, maar de vrijheid zou hebben te doen wat aangeraden
werd, om het dreigende gericht te ontgaan, of het te laten om daarna gericht te
worden.
(5) Jeremia profeteerde jarenlang en keek dan zelf bitter
klagend uit naar de vervulling van de profetie, want wat hij profeteerde dat
morgen zou gebeuren, gebeurde pas na jaren. Ja, wel 23 jaar moest hij wachten,
voordat zijn profetie met betrekking tot de 70 jarige Babylonische ballingschap
van het joodse volk geheel in vervulling ging.
(6) Jonas wachtte tevergeefs op de ondergang van Ninevé,
totdat hij tenslotte heel geërgerd Mij verwijten maakte vanwege Mijn goedheid.
De oorzaak hiervan ligt echter alleen, zoals al werd gezegd, in het gedrag van
de mensen. Want als ze met een gericht bedreigd worden en zich veranderen, wel
niet allemaal, maar toch enkelen, dan wordt het gericht opgeheven.
(7) Als onder honderdduizend mensen maar tien gerecht
worden, dan zal Ik vanwege die tien gerechten ook de honderdduizend het gericht
besparen. En als onder een miljoen mensen honderd gerechten zijn, dan wil Ik
terwille van hen een heel miljoen het gericht besparen.
(8) Wanneer het aantal gerechten groter is, is het des te
zekerder dat het gericht wordt opgeheven en in plaats van een algemeen gericht
zal alleen maar een speciaal gericht de hardnekkigsten treffen. Als er echter
minder gerechten zijn, dan wordt na enkele nog volgende vermaningen het
aangekondigde gericht niet tegengehouden.
(9) Volgens deze duidelijke uiteenzetting kan en mag dan
ook enkel en alleen maar een wedergeborene toekomstige gebeurtenissen
voorspellen. Zijn de voorzeggingen niet zoals hier beschreven is, dan zijn ze
vals en was de profeet noch een wedergeborene, noch een geroepene, maar deed
hij het eigenmachtig en zal daarvoor zijn loon ook krijgen. En als hij eens
tegen Mij zal zeggen – en er zijn er op het ogenblik veel van dat soort -
"Heer, dat heb ik in Uw naam en alles tot Uw meerdere eer gedaan!",
dan zal Ik hem antwoorden: "Weg met jou, want Ik heb je nooit
gekend", dat wil zeggen als profeet en als iemand die Ik geroepen had om
in Mijn naam te voorspellen; want een profeet die vanwege het geld profeteert,
is gelijk aan iemand die God vanwege het geld dient en Hem vanwege het geld
aanbidt, zij hebben hun loon reeds ontvangen. Daarom heb Ik verder niets met
hen te maken; want ze waren altijd valse profeten, ogendienaars en dienaren van
de Mammon en Beëlzebub.
(10) Jullie zien echter dat hieruit duidelijk blijkt, dat
iedereen zich met profeteren wel erg in acht moet nemen, de wedergeborene en de
geroepene zo goed als de niet-wedergeborene en de niet-geroepene, want Ik laat
niemand tot wedergeboorte komen terwille van profetieën, maar alleen omwille
van het eeuwige leven. Als Ik echter iemand roep om te profeteren, moet hij
niet zo eigenwijs zijn dat hij eigenmachtig daar wat aan toevoegt of er iets
van weglaat; want als hij dat zou doen, dan zou het hem wel eens heel slecht
kunnen vergaan. Daarom is het helemaal niet gemakkelijk een profeet te zijn.
Een wel zeer nutteloos en schadelijk mens is diegene, die uit eigen macht
profeteert of zich daarbij het goddelijke rechtersambt toeëigent.
(12) Wie dat doet is een pure booswicht en zal in
hetzelfde gericht belanden als waartoe hij zijn broeders heeft veroordeeld. Wie
verdoemt, zal verdoemd worden. Wie oordeelt met de hel, die zal zijn eigen
oordeel in de hel vinden; wie tot de dood veroordeelt, die zal de dood vinden;
wie met het zwaard oordeelt, zal met het zwaard veroordeeld worden, en wie met
duisternis oordeelt zal in de uiterste duisternis uitgestoten worden en daar
zal geween en tandengeknars zijn. - Wie echter niet wil worden geoordeeld, die
oordele ook niet.
(13) Zou iemand echter zeggen, dat hij door Mij
gemachtigd is om te richten, die zeg Ik dat hij een eeuwige leugenaar is, want
Ik heb mijn wedergeborenen, apostelen en leerlingen slechts een macht van de
grootste naastenliefde gegeven, die Ik gelijk heb gesteld met de liefde tot
Mij. Deze hoogste graad van naastenliefde is Mijn Geest in het hart van degenen
die in Mij geloven, Mij liefhebben en terwille van Mij ook hun broeders.
Krachtens deze liefde, die Mijn Geest in de mens is, heeft iedereen het aan
zijn plicht verschuldigde recht, zijn vijanden zo vaak hij wil van ganser harte
te vergeven; en zo vaak een mens zijn vijanden vergeven heeft door Mijn Geest
in hem, zo vaak zal het ook in alle hemelen aan die zondaar vergeven zijn.
(14) Als men echter een grote vijand heeft, bij wie elke
vergeving vruchteloos is, dan moet de mens zeggen: "De Heer vergelde je
naar je werken!", en daarin bestaat het behouden van de zonde.
(15) Ik vraag u: "Is deze volmacht wel een
rechterlijk ambt dat verleend werd?". O neen, het is slechts een volmacht
van de hoogste naastenliefde of van een liefde die overeenkomt met Mijn
goddelijke liefde - maar in der eeuwigheid geen ambt van rechter, dat Ikzelf
ver van Mij heb geschoven en daarom nog veel minder aan een mens heb
toebedeeld.
(16) Ik heb deze hoogste liefdesvolmacht juist daarom uit
Mijn grote liefde aan de mensen gegeven, opdat de mensen onder elkaar des te
gemakkelijker ware broeders zouden kunnen worden in Mijn naam. Want bij de
joden kon niemand een zonde, die een mens aan een ander beging, weer verzoenen,
behalve de hogepriester en dat alleen op bepaalde tijden en door bepaalde
offers. Twee mensen die tegenover elkaar gezondigd hadden, bleven zolang
vijanden, tot de priester en het offer hen verzoend hadden.
(17) Dat was voor de mensen die niet zelden vele
dagreizen van Jeruzalem af woonden een vervelende omstandigheid - die weliswaar
meer een verkeerde opvatting van de wet dan de wet zelf was. Om dit oude
misbruik van de wet krachtig tegen te gaan en de mensen hun last zoveel
mogelijk te verlichten, heb Ik derhalve aan elk mens de hoogste goddelijke
liefdesmacht daarom gegeven, opdat iedereen degene die hem beledigt van harte
vergeven kan en deze vergiffenis geldt ook voor alle hemelen.
(18) Wie kan hierin nu een volmacht zien tot het ambt van
rechter? Als Ik zoiets gedaan zou hebben, zou Ik Mijzelf dan niet hebben
tegengesproken, als Ik aan de ene kant al het richten had veroordeeld en aan de
andere kant het toch had aanbevolen als absoluut noodzakelijke voorwaarde om
zalig te worden? Zoiets zou nauwelijks van een onnozel mens te verwachten zijn,
laat staan van de allerhoogste wijsheid.
(19) Toen Ik zei: 'Ontvang de Heilige Geest' betekende
dat en het betekent nog: 'Neem de hoogste kracht van Mijn goddelijke liefde!
Wat gij ontbindt op aarde, dat is ontbonden en er is dan verder geen offer en
geen hogepriester meer nodig, en wat gij aan uw hart bindt en wat gij in de
wereld bindt, dat zal ook in de hemel gebonden zijn!'
(20) Hier moet men onder' ontbinden' en 'binden' niet de
vergeving en het voorbehouden van een zonde verstaan, maar het ontbinden is een
vrijmaken en het binden is een aanvaarden.
(21) Als iemand Mij bijvoorbeeld wat verschuldigd is,
zoals de ene mens aan de ander, dan kan de mens de ander van die schuld
vrijmaken. Of als er een heiden is, dan kan een christen hem, als hij Christus
belijdt, volkomen vrij maken en hem dadelijk in de gemeente opnemen of hem met
alle kracht van de goddelijke liefde in het hart binden. Hiertoe heeft iedere
rechtgelovige christen die in Mij gelooft, Mij liefheeft en in Mijn naam
gedoopt is, het volste recht, zonder zich daarbij tot de hogepriester te
wenden, die vroeger alleen het recht had vreemde heidenen in het jodendom op te
nemen door de besnijdenis.
(22) Zulk een volmacht werd daarom verleend - zoals
hiervoor werd aangetoond - om de mensen het leven zoveel mogelijk te verlichten
en hun overal de gelegenheid te geven hun geweten te zuiveren en een welgemoed
leven te leiden.
(23) Maar wie kan zich daar nu een nog moeilijker
rechterlijk ambt indenken dan het voormalige joodse? Waar dat bestaat, bestaat
het tegen al Mijn verordeningen in en degene die daaraan deelneemt richt
zichzelf, als hij denkt daardoor van zijn zonden verlost te worden, als hij
zich vrijwillig heeft laten oordelen. Zo’ n gerechtsinrichting wordt voor hen
tot een ware spaarbank van zonden, want hoe kan een derde iemand een schuld
kwijtschelden, die een tweede aan de eerste schuldig is? De eerste kan de
tweede wel zijn schuld kwijtschelden, maar de derde kan dat in der eeuwigheid
niet. Een derde kan echter wel, als de eerste en de tweede of de schuldeiser en
de schuldenaar domme mensen zijn, als vriend en bemiddelaar optreden en kan hen
met goede raad en daad bijstaan om alles te vereffenen; maar van het vergeven
van zonde kan nooit sprake zijn - behalve als de schuldeiser hem uit de grond
van zijn hart daartoe volmacht geeft.
(24) Als echter Jacobus volgens Mijn geest een
wederzijdse schuldbekentenis aanbeveelt, is daaronder nog lang geen biecht te
verstaan, maar alleen een wederkerige vertrouwelijke mededeling van eigen gebreken
en zwakheden, om daarvoor van de sterkere vriend en broeder in geest en in
waarheid een echt versterkend middel daartegen te verkrijgen. Kijk, daarvoor
heeft niemand priesterlijke of exorcistische wijdingen nodig. Het apostelambt
is slechts een broederlijke taak om de mensen te onderrichten, maar geen
Hebreeuws en heidens goud -, zilver - en edelstenenvertoon.
(25) Dat de leraren in de gemeente zich in hun grootste
en rijkste pracht moeten vertonen heeft Jacobus zeker niet bedoeld, toen hij de
gemeente aanraadde wederzijdse zwakheden en gebreken te bekennen. Hij wilde
daarbij, naast de geneeskundige doeleinden, ook die van wederzijdse
verdeemoediging bereiken, zodat zich een broeder voor een andere niet als een
farizeeër in de tempel zou voordoen, maar als een deemoedig tollenaar.
(26) Er is dus hier van biecht geen sprake; maar het is
niet alleen de apostelen, maar iedereen aan te raden om als het nodig is te
doen als de rechtvaardige rentmeester, wat naast andere dingen hoofdzakelijk
hieruit moet bestaan: Als zeer onnozele mensen tegenover hun broeder hebben
gezondigd, maar deze echter lichamelijk of geestelijk gestorven is, bij welke
omstandigheid er van kwijtschelding van schuld tegenover zijn onnozele
beledigers niet te denken valt, dan kan een derde naar deze zwakken toegaan en
hun vermeende grote schuld heel klein maken. Die zal aan hen een werk van de
ware christelijke barmhartigheid voltrekken, vooral als hij hen tot Mij brengt.
In elk ander geval echter moet een derde zich nooit opstellen als een schuld
vergever tussen twee broeders. Als hij dat doet, dan zullen alle zonden van
beiden op hem worden gelegd, omdat hij ze wilde richten en niet verbeteren.
(27) Dit werd neergeschreven om heel duidelijk en
gemakkelijk te begrijpen, hoe het staat met de aanbevolen vergeving van zonden.
Nu volgt nog meer hierover en over het valse profetendom.