Hoofdstuk 70
Het Godsrijk en de wedergeboorte
20-4-1847
(1) Veel mensen zeggen: "Het zou wel goed zijn naar
het Godsrijk te zoeken, als het op een of andere manier gemakkelijker en met
meer succes te vinden zou zijn en als er ergens in een kerk of andere
christelijke gemeente een werkelijk rechte weg naar het rijk van God zou zijn
aan te treffen." Maar Rome zegt: "Ik ben de enige rechte weg!",
en dat zegt ook elke andere kerk van zichzelf. Gaat men echter langs één van
deze wegen, die naar het Godsrijk moeten voeren, dan vindt men alles, behalve
het beloofde rijk van God, tenminste niet zoals het zich zou moeten
manifesteren bij elk mens die het in ernst gevonden zou hebben. Daarop zeg Ik
echter: Wie zo spreekt, heeft niet helemaal ongelijk, want als iemand een zaak,
al is die nog zo kostbaar, te lang zoekt en haar toch niet vindt, dan geeft hij
mettertijd het zoeken en ook de kostbare zaak op. Wiens schuld is dat echter?
Die van de zoekende zelf, wanneer hij het rijk van God niet dáár zoekt waar het
te vinden is en niet in datgene waarin het te vinden is.
(2) Rome is volstrekt niet de weg daarheen, noch Londen
of Berlijn en Petersburg ook niet; want er staat duidelijk genoeg geschreven,
dat het rijk van God niet met uiterlijk prachtvertoon komt, maar het is
innerlijk in de mens. De grondsteen is Christus, de enige God en Heer van hemel
en aarde en tijd en eeuwigheid in ruimte en oneindigheid.
(3) In Hem moet het hart geloven, Hem boven alles
liefhebben en de naaste als zichzelf.
(4) Heeft de mens in zijn hart deze heel eenvoudige eis
vervuld, dan heeft hij Gods rijk al gevonden. Om het verdere en overige hoeft
de mens zich dan niet meer te bekommeren; dat wordt hem erbij gegeven als hij
het een of ander nodig heeft.
(5) Wie wijsheid nodig heeft, wordt die gegeven, wanneer
en waar hij die behoeft. Heeft iemand bepaalde uiterlijke hulpmiddelen nodig
voor zijn levensonderhoud, dan zullen die hem te juister tijd en volgens de
juiste maat toegewezen worden. Heeft iemand raad of troost nodig, - dan zullen
die hem worden toebedeeld wanneer hij die maar nodig heeft.
(6) Zou iemand bij een bepaalde gelegenheid een vreemde
taal moeten gebruiken, - ook daarmee zal hij geholpen worden; en wil hij zieken
helpen, dan heeft hij niets anders nodig dan Mijn naam en zijn handen.
(7) Het spreekt vanzelf dat geen mens, zolang hij in het
vlees leeft, ook al was hij honderd keer wedergeboren, deze voordelen
eigenmachtig in de hand kan hebben, maar alleen dan, als hij het een of ander
werkelijk in ernst nodig heeft.
(8) Iedereen zal wel inzien dat Ik niemand voor de grap
Mijn genade zal geven; want de wedergeborene, ook al had hij het rijk al
tienmaal gevonden, moet net zo goed als ieder ander tot Mij komen als hij iets
wil hebben, evenals Ikzelf, toen Ik in het vlees op aarde was, niet kon en
mocht doen wat Ik wilde maar alleen wat Diegene wilde, die Mij had gezonden.
Deze was wel in Mij, zoals Ik in Hem; maar het was de Geest van God als Vader
in eeuwigheid. Ik echter was en ben diens ziel. Deze bezit wel haar eigen
kennis en bekwaamheid als zijnde de hoogste ziel en de meest voleindigde ziel van
alle zielen, maar toch mocht deze ziel niet doen wat ze wilde, maar alleen dat,
wat degene wilde van Wie ze was uitgegaan. Al wilde de ziel ook de laatste
bittere kelk terzijde schuiven, dan toch wilde Hij, die in Mij was, dat niet;
daarom deed Mijn ziel ook datgene wat Hij wilde, die in Mij was.
(9) Daarom moet men zich onder een wedergeboren mens niet
een of andere permanente wonderdoener voorstellen en ook niet iemand die, omdat
hij het rijk van God in zich heeft, met een verzonnen, zogenaamde stralenkrans
omgeven is, die nooit bestaan heeft, noch om het hoofd en nog minder om de
buik, dus stel je hem niet voor als jullie heiligenbeelden.
(10) Ook zijn na de dood van het lichaam van een wedergeborene geen
wondertekenen van heiligheid te ontdekken, die vooral in de roomse
heiligenlegenden zo worden geprezen. Dus geen tenminste één keer per jaar
opborrelend bloed van de heilige Januarius, geen in goede staat gebleven tong
van Petrus, Antonius of Nepomicenus, geen wonder veroorzakende kleren of
sandalen en nog minder een of ander zaligmakende Kapucijner -, Franciskaner -,
Minorieten -, Servieten - en nog meer dergelijke monnikspijen; ook geen
mummieachtige, niet aan ontbinding onderhevige afgelegde lichamen. Dit alles is
bij de wedergeborenen niet te ontdekken en als het te ontdekken zou zijn, dan
moet elk verstandig mens zich maar eens afvragen waarvoor dit goed zou zijn!
Wat zou de zalige geest van een wedergeborene er bij winnen, als hem op aarde
zulke wonderbaarlijke, maar daarbij nietszeggende onderscheidingen te beurt
zouden vallen, die ten eerste geen nut voor hemzelf hebben, maar zijn nog
levende broeders ernstig zouden schaden? Dus van dat alles hebben degenen die
Gods rijk hebben gevonden niets in zich, maar zoals gezegd werd, Mijn genade
krijgen ze dan pas zichtbaar, als ze die nodig hebben.
(11) Ook moeten jullie je diegenen, die na lang zoeken
Mijn rijk hebben gevonden niet als een soort Karthuizers of Trappisten
voorstellen, die in alle opzichten voor de wereld volkomen afgestorven zouden
zijn en zich met niets meer bezighouden dan met rozenkransen, missen en
litaniën, met belachelijk vasten, verachting voor het vrouwelijk geslacht, en
strenge vervloeking van zondaren en als tijdverdrijf het beschouwen van hun
graven en doodkisten.
(12) O, dat zijn geen tekenen van wedergeboorte, maar
integendeel uitwassen van de duisternis in hen! Het licht van de wedergeborene
kent geen donkere kanten van het leven; want in hen is het overal klaarlichte
dag.
(13) Graf en doodkist zijn niet de kentekenen van een
wedergeborene die het rijk Gods heeft gevonden; want daar vindt men graven
noch doodkisten, omdat er geen doden zijn. Daar is alleen maar een eeuwige
opstanding en een eeuwig leven en daarvoor is geen graf of doodkist nodig. Want
de wedergeborene leeft al voortdurend in de geest en beschouwt het wegvallen
van zijn lichaam net zo min als een sterven, als een mens die 's avonds zijn
jas uittrekt, of beter nog, als een lastdrager met een zware last, die hij, als
hij op zijn bestemming is aangekomen, weer neerlegt, dit als 'sterven' zou
ervaren.
(14) Om deze reden bestaat de dood niet meer voor een
wedergeborene. Dit is wel een heerlijk symptoom van de wedergeboorte, maar het
bevindt zich binnenin de mens en wordt niet als een moderne Parijse jas voor de
show gedragen. Ook wordt dit heerlijke teken niet als een zogenaamd gewaad in
Trier tentoongesteld, maar is, zoals al werd gezegd, inwendig.
(15) Insgelijks
zijn ook de overige tekenen van wedergeboorte alleen maar inwendig in de mens
en worden alleen maar uiterlijk zichtbaar als het nodig is.
(16) Wie
de genade der profetie heeft, bezit die alleen dan, als hij haar nodig heeft en
wanneer hij Mij altijd daarom vraagt; want niemand kan voorspellen dan alleen
Ik.
(17) Als
Ik dan de wedergeborene de woorden in het hart en op de tong leg, dan zal hij
voorspellen; op alle andere ogenblikken zal hij spreken zoals ieder ander mens.
Zo staat het ook met de andere gaven.
(18) Uit
dit alles kan men begrijpen, dat Gods rijk niet zo moeilijk te vinden is en dat
het ook niet zo moeilijk is om de wedergeboorte te bereiken als veel mensen
geloven en denken.
(19) Mensen met het zogenaamde tweede gezicht kan men
niet als wedergeborenen beschouwen alleen op grond van hun tweede gezicht.Dit
tweede gezicht vloeit voort uit de gevoeligheid van hun zenuwgestel, waardoor
de ziel heel gemakkelijk, door middel van de zenuwgeest, beelden uit het
gebied der ziel in het organisme van het lichaam overdraagt, omdat juist zulke
gemakkelijk geprikkelde zenuwen in zo'n geval niet hinderlijk optreden. Sterke
zenuwen kunnen dit zo goed als niet, vandaar ook dat mensen met sterke zenuwen
zelden of nooit het zogenaamde tweede gezicht hebben.
(20) Het tweede gezicht is dus bij een mens die dit bezit, noch als iets
goeds, noch als iets kwaads te beschouwen, maar het is een soort ziekte van het
lichaam die de mensen meestal oplopen door allerlei nare gebeurtenissen tijdens
hun aardse leven. Grote droefheid, lang aanhoudende angst, grote schrik en
dergelijke dingen meer, zijn gewoonlijk de oorzaken daarvan, maar soms ook
kunstmatige middelen zoals magnetisme, dronkenschap en zo nu en dan verdoving
door vreemde narcotische kruiden. Kort en goed, dergelijke tekens moet men in
ieder geval niet als tekenen van wedergeboorte opvatten. Dat is reeds daaruit
op te maken, dat dergelijke visionairen de beelden die ze zien wel ongeveer zo
vertellen als ze die voor zich zagen, maar in al hun vertellingen is nergens
een vaste grond te bekennen waarop deze zijn gefundeerd. Ook ontbreekt het
deze vertelsels aan samenhang, al klinken ze nog zo merkwaardig, ze liggen door
elkaar als neergevallen bladeren in een bos.
(21) De oorzaak is deze: omdat bij zulke mensen geest en
ziel nog niet met elkaar zijn verbonden, hebben ook hun visioenen geen grond en
bestaat er in deze ook geen verband dat voor ieder zichtbaar en begrijpelijk
is, terwijl voor iemand die is wedergeboren, ook als is hij dat nog maar ten
dele, elke beschrijving van geestelijke dingen de juiste grond en de
duidelijkste samenhang vertoont.
(22) Dat is dus ook een teken van de eigenlijke
wedergeboorte en een heel belangrijk onderscheid met iemand die alleen
visionair is. Daarom moet men als gevolg van de wedergeboorte geen onnozele
wonderen verwachten, maar alleen heel natuurlijke vruchten van een gezonde
geest en een door deze gezond geworden ziel.
(23) De wedergeborene weet, dat men met de gaven van de
Heilige Geest geen goocheltoeren mag uithalen, daarom gebruikt hij ze alleen
maar - en gewoonlijk in het geheim - als ze nodig zijn.
(24) Wie de wedergeboorte echter wil bereiken omwille van
wat voor wondereigenschappen dan ook, die kan verzekerd zijn, dat hem aan deze
zijde zo'n genade niet ten deel valt; want dat zou letterlijk betekenen de
allermooiste parels voor de zwijnen werpen.
(25) Liefde tot Mij, grote goedheid van het hart, liefde
tot alle mensen, dat tesamen is het juiste teken van de wedergeboorte. Waar
dit ontbreekt en waar de deemoed nog niet tegen elke stoot bestand is, daar
helpen noch stralenkrans noch monnikspij, noch visioenen van geesten.
Dergelijke mensen zijn vaak verder van Gods rijk verwijderd dan veel anderen
die er erg werelds uitzien, want, zoals al werd gezegd, Gods rijk komt niet met
uiterlijke praal, maar alleen inwendig, in alle stilte en ongemerkt in het hart
van de mens.
(26) Prent dit zo diep als je kunt in je gemoed, dan zul
je het rijk Gods veel gemakkelijker vinden dan je wel denkt. Maar als jullie je
onder het Godsrijk allerlei belachelijke domme wonderen voorstelt en die
verwacht - en als ze niet komen, dan moet je het jezelf toeschrijven, als bij
een of ander van jullie het rijk van God niet komt. Die belofte van Gods rijk
gaat niet met zulk soort domheden gepaard, maar daar waar het beloofd is, daar
laat het zich ook gemakkelijk vinden. Maar er zijn veel mensen die zich bij het
zoeken naar Gods rijk gedragen als iemand die verstrooid is en naar zijn hoed
zoekt, terwijl hij deze op zijn hoofd heeft.
(27) Alleen de visioenen van een wedergeborene zijn
terecht; alle andere kunnen dan pas rechtmatig worden, als ze door een wedergeboren
ziel worden toegelicht. Daar kun je vast van op aan. Aan alle andere
visioenen, dromen en pogingen tot voorspellen moet men geen waarde hechten,
omdat ze afkomstig zijn van het boze gespuis, dat bij talrijke gelegenheden het
menselijk vlees bekruipt en daardoor de lichtgelovige ziel met allerlei vuil
besmeurt.
(28) Zoals iedereen dergelijke dwaasheden niet moet
geloven, moet hij wel geheel vertrouwen op het woord van een werkelijk wedergeboren
mens, omdat die alleen maar geeft wat hij heeft ontvangen terwijl de ander
alleen geeft wat hij meent zelf geschapen te hebben.
(29) Wie dan indrukwekkend zegt: "Ik zeg het en dit
is mijn werk!" geloof die niet en als iemand zo spreekt, alsof hij in de
naam van de Heer spreekt, maar het alleen maar vanwege zijn eigen eer en
voordeel doet, geloof die ook niet!
(30) Maar wie zonder eigenbelang en eerzucht zegt:
"De Heer zegt het", geloof die - vooral als daar geen acht geslagen
wordt op het aanzien des persoons, want bij de wedergeborene is alleen de Heer
in aanzien en alle mensen zijn zijn broeders!