Hoofdstuk 65
Allerlei menselijke klachten 2
10-4-1847
(1) Het is wel waar, dat daardoor veel zogenaamde
ambachtslieden minder verdienen of zelfs helemaal niets meer en dat sommigen
van hen tot de bedelstaf geraken. Ook heeft men menige boer een goed stuk grond
afgenomen, waardoor hij bij het verbouwen van zijn land bouwproducten zeer
werd benadeeld; ook hebben arme voerlui hun loon ingeboet en menige waard, die
wat menselijker was dan de anderen, kwam tegelijk met de onmenselijken in de
narigheid. Maar dit alles kan heel anders bekeken worden dan het zich
oppervlakkig laat aanzien. Want hier heeft in materieel opzicht alleen diegene
veel verloren die heel veel had; die echter toch weinig had, die kon daarbij
niet zoveel verliezen.
(2) Smeden, die vroeger bijna niet te betalen waren, werken
nu veel goedkoper, als ze maar werk krijgen. Had iemand zijn zaak vroeger in
het groot gedreven, dan schaadt het hem niet; want hij heeft al iets verworven
en wil hij verder nog werk hebben, dan moet hij goedkoop zijn. Daarbij wordt
hij echter ook menselijker; dus heeft hij niet veel verloren. Heeft iemand uit
deze beroepsklasse maar een heel kleine zaak gedreven, die hem niet veel meer
heeft opgeleverd dan een bedelaar het bedelen oplevert, dan heeft die ook niet
veel verloren en de kloof tussen hem en een vroegere grootmeester is
aanzienlijk kleiner geworden; dus alweer winst! Hetzelfde is het geval met alle
andere beroepen en met alle boeren die aan grond hebben verloren. Want wie
maar weinig grond had, die kon ook geen groot stuk afstaan en wat hij afstond
werd hem vergoed. De grootgrondbezitter kon ook een groter stuk van zijn grond
afstaan, dat hem mettertijd ook vergoed wordt, en daar kan hij gemakkelijk op
wachten omdat hij toch al meer heeft dan het nodige. Hetzelfde is ook het geval
met de grote en kleine hotelhouders. De grote hebben hun geld al binnen en het
zou ten hemel schreiend zijn als men ze nog langer hun gang had laten gaan. De
arme herbergiers hadden toch al een erbarmelijke verdienste en ze konden dit
gemakkelijk te boven komen; en omdat ze natuurlijk voor weinig geld ook maar
slecht eten aan de gasten konden voorzetten en ze zich langzamerhand meer met
bedrog dan met koopwaar moesten behelpen, is het voor henzelf en voor hun
gasten een fysieke en een geestelijke winst.
(3)
Daaruit blijkt, dat bij dit gebeuren niemand in materieel opzicht teveel
verloren heeft; en de tuchtroede is daarom goed en wordt langzamerhand nog
veel beter. Evenals de Hanochieten in de tijd van Noach zelf de watersluizen
van de aarde openden, waardoor ze verzwolgen werden, evenzo hebben ook hier
deze mensen zelf de luis in hun pels gezet. Ik zeg echter: Ga maar op dezelfde
manier door! Degene voor wie de rustige, vruchten gevende aardbodem niet
genoeg is, moet de zee opgaan en daar het onderscheid tussen vrede en rust en
beweging en storm leren kennen. Als hij wil en de stormen hem nog niet
verzwolgen hebben, kan hij weer terugkomen; want naast het water bestaat nog
steeds de vaste bodem, zoals naast deze vernieuwingen ook het oude woord van
God onveranderd voort bestaat en ook Mijn genade voor iedereen die haar zoekt.
Wie hier niets aan gelegen is, maar alleen van vernieuwingen houdt uit louter
algemene of persoonlijke zucht naar aanzien, die kan altijd in zo'n snel
rijdende stoomtrein gaan zitten en daarmee naar zijn duivels rijden en hij kan
verzekerd zijn, dat in Mijn hemelen hem geen medelijdend' Ach' zal nageroepen
worden; want domme dwazen zijn ook voor Mijn hemel een weerzin wekkende gruwel
en overal lacht men om hen.
(4) Wat
het schimpen en klagen over de geestelijkheid betreft, die klachten en
schimpscheuten dringen niet tot Mij door. Ik heb het zo geregeld, dat
iedereen Mijn woord kan vinden als hij het slechts wil.
(5) Daaruit kan iedereen ook gemakkelijk opmaken dat bij
Mij alleen een liefdevol, zuiver hart telt en een oprecht geloof in Mij. Voor
wie dat niet genoeg is en wie het woord van een predikant, die op geld uit is,
heiliger is dan wat Ikzelf heb gesproken, kan beter bij zijn domheid blijven.
Wie meer houdt van de gesel dan van Mijn genade, die laat zich maar geselen.
Degene wie een duur en prachtig gebouwd bedehuis heiliger en verhevener is dan
een zuiver hart, dat een tempel is van de Heilige Geest, die gaat maar in zijn
bedehuis en laat zich maar op elke zon - of feestdag eerst met de monstrans
zegenen, dan vanaf de kansel zich minstens zevenmaal in de hel vervloeken en
na de vervloeking -respectievelijk de hel in - aan het eind van de mis nog eens
met de monstrans zegenen.
(6) De mensen beleven veel vreugde aan de blinde
ceremonie. Ze praten en schrijven hun mond en vingers stuk over de pracht van
de kathedraal van Rome en andere zeer prachtige domkerken en besteden daarbij
nog enorme sommen gelds voor het onderhoud en de aankleding en gewoonlijk onder
het motto 'tot meerdere glorie van God'. Goed zo! Wie een ezel wil zijn, die
moet in alle eeuwigheid er maar een blijven. Hoe zouden zo'n armzalige
kathedraal en alle kerken op aarde mijn eer kunnen vergroten?
(7) Ten eerste heb Ik op aarde nooit naar eer
gezocht, alleen maar naar geloof en liefde. Hieruit volgt echter dat elke
andere nutteloze eerbetuiging die van Mij, de enige, eeuwige levende ware God,
een afgod maakt, een gruwel is; want Ik wil in geest en waarheid, die in
het levende hart van de mensen woont, aanbeden worden, maar niet in een kerk.
De ware aanbidding in de geest en in de waarheid bestaat daarin, dat de mensen
Mij als hun God en Vader erkennen, Mij boven alles liefhebben en de geboden
van de liefde ook tegenover hun broeders onderhouden. Dat is de ware
Godsverering; maar een kerkgebouw is een gruwel en kan tot grote verheerlijking
van Mijn naam niet bijdragen, omdat het toch zeker niet laat zien wat Ik vermag,
maar alleen wat ijdele en hoogmoedige mensen vermogen. (8) Wie echter Mijn
kracht en grootheid wil bewonderen, die moet naar de natuurlijke kathedralen
gaan; ga naar de aarde zelf en kijk naar de zon, maan en sterren en je zult
zeker genoeg zien om de almacht van God, je Vader, te erkennen.
(9) Bij het beschouwen van een berg is weliswaar geen
gotische, geen Moorse en evenmin een Romeinse, Ionische, Phrygische of zelfs
een Babylonische bouwstijl te ontdekken. Ook zijn daar geen beelden,
schilderingen of houtsnijwerk van allerlei beroemde meesters te zien. Maar
daarvoor in de plaats laat de hand van de Vader zich in deze grote natuurwerken
zien en in de plaats van beelden en schilderijen wonen in zulke kathedralen
levende mensen en andere schepselen, en in de plaats van versieringen zijn in
deze kerken heerlijke wouden en met goed en voedzaam gras begroeide weiden te
zien, die alle getuigen van de macht, grootheid en wijsheid van hun eeuwige
Meester.
(10) Zo'n beschouwing kan het menselijk hart wel ad
majorem dei gloriam (tot meerdere glorie van God) stemmen. Maar het beschouwen
van een kathedraal verheft het hart van een ezel alleen maar tot grotere
bewondering voor zijn nog grotere mede-ezels, die blijkbaar hele grote ezels
moesten zijn, omdat ze geloofden dat ze door het werk van hun handen, door
allerlei snijwerk, schilderingen en verguldsels, door licht van waskaarsen,
rijke kleding, en bovendien door een wild gebrabbel diegene konden eren, die
aarde, zon, maan en sterren heeft geschapen!
(11) De mensen besteden tegenwoordig nog grote sommen
geld, doen schenkingen en geven legaten en er hoeft maar ergens een nieuw
afgodsbeeld ingewijd te worden of bijvoorbeeld zelfs het lichaam van een
heilige in een zogenaamde kerk, onder de titel' godshuis', bijgezet te worden -
natuurlijk als een gunst van Rome, maar toch wel voor enige honderden dukaten'
gratis', of er mag, wat nog veel uitzonderlijker is, een kleed van Christus,
windsels, gordels enzovoort tentoongesteld worden, en wanneer zoiets in twaalf
kerken tegelijk zou mogen gebeuren, waar natuurlijk twaalf kledingstukken voor
nodig zouden zijn, dan doet dat er allemaal niet toe; de domheid gelooft dat,
al schimpt ze ook en offert dan rijkelijk en alles ad majorem Dei gloriam. Wat
kan men daar nu van zeggen? Moet men de domheid nog meer bestraffen? Dat is
niet nodig, want ze straft zich hierdoor zelf!
(12) Als men haar iets beters daarvoor in de plaats wilde geven, zou ze dat
dan wel aannemen? Men zou wonderen moeten verrichten! Maar het kleed bewerkte
ook wonderen. Zou de domheid het bedrieglijke, kunstmatige wonder wel van het
ware natuurlijke wonder kunnen onderscheiden? O neen! Ze zou het ware, omdat
het niet in een kerk plaats vond, voor duivelswerk houden en degene die het
bewerkte voor een aartsketter! Wat zou daarmee dan geholpen zijn?
(13) Laat daarom de domheid blijven wat ze is, een
voortdurende straf voor domme ezels en narren; wie echter wijsheid zoekt en
haar loon, die weet ook waar ze te vinden is.
(14) Maar de wijsheid zal wel vrij gauw over de domheid
zegevieren; maar geloof niet, dat de dommen wijzer zullen worden, want dit
soort zal bestaan zolang de hel bestaat.
(15) Men vraagt weliswaar, hoe Ik zulke gruwelen zo lang
kan aanzien? Waarom Ik niet met bliksem en vuur uit de hemel deze oude
afgoderij vernietig? Ik kon het toch vroeger ook doen, waarom nu niet?
(16) Het is waar: Sodom en Gomorra gingen ten onder;
daarvoor in de plaats kwam echter Babel op. Ook hier is al veel vuur in de
afgoderij geslingerd, zoals het in alle tijden gebeurde; maar het komt weer op.
Daarom laten we maar de tarwe met het onkruid opgroeien; de tijd van de
scheiding komt nog wel! Waarom zou men zich bij een bezigheid op een minuut
vastleggen, als men een hele eeuwigheid de tijd heeft? Daarom maar doorgaan -
hier! Wie dom wil zijn moet dat maar blijven; wie verstandig wil zijn weet waar
hij moet aankloppen.