Hoofdstuk 57
Het belang van het onderscheiden van het kwaad
29-3-1847
(1) Ik weet heel goed dat deze zeer duivelse verhalen veel mensen niet
zullen bevallen en Ik weet ook, dat velen daarin op een of andere schijnbare tegenstrijdigheid
zullen stuiten; maar dat is niet belangrijk. Wie zit is er beter aan toe dan
diegene die moet staan en een zacht bed is ook beter dan een steen onder het
hoofd. Wie daarom zit of in een zacht bed ligt, blijve daar maar als het hem
bevalt; wij zullen echter noch zitten, noch liggen en nog minder blijven staan,
maar lopen en wel vooruit en niet achteruit. Daarom moet het ons ook niet
hinderen, dat we zoveel horen wat voor het gevoel bitter is, maar des te
heilzamer voor de geest. Als het al moeilijk is met een vijand te strijden die
men ziet en kent, hoeveel te moeilijker is een strijd met een vijand die men
noch ziet, noch kent. Daarom is het nodig de vijand te kennen, zodat men weet
hoe men hem moet aanpakken, om een aanstaande strijd met hem met succes te
doorstaan.
(2) Is het graan gedorst en in de voorraadschuren
opgeborgen, dan kan het stro verzengd en verbrand worden en het graan in de
voorraadschuren zal daar geen hinder van hebben. Als iemand echter bij Mij
genade heeft gevonden, wordt hij als geestelijk levenskoren in de beste
voorraadschuren bewaard en als zijn lichamelijk stro misschien enkele barsten
van de kant van de Satan krijgt, dan zal dat de geest niet schaden.
(3) Dat het zeker noch voor de toehoorder, noch voor de
spreker aangenaam is om satanische situaties en werkingen aan de levenden voor
ogen te voeren, behoeft geen betoog. Maar een goede apotheker moet niet alleen
met allerlei levensessences handig kunnen omgaan, doch ook met allerlei giftige
stoffen, anders zal hij geen goede apotheker zijn. Dit geldt ook voor het
eeuwige leven van de geest en het is van groot belang de hel evenals de hemel
grondig te kennen.
(4) Wie zal echter zo dwaas zijn om de schone was naar de
wasvrouw te brengen? Iedereen bestelt de wasvrouw voor de vuile was; deze
schoon te maken is volgens orde en plicht.
(5) Evenmin bestaan de engelengeesten en de mensen om de
hemel te reinigen en te vegen, maar alleen om datgene schoon te maken wat van
oudsher al vuil was.
(6) Daarom is het ook noodzakelijker de plaats waar het
vuil zich bevindt, nauwkeurig te kennen dan de plaats van de reinheid. Want
alleen de eerste moet bewerkt worden en is hij eenmaal schoon, dan komt de
hemel vanzelf.
(7) Het zou een domme dwaze leer zijn, als men aan een of
andere menselijke groepering een gebod gaf om alleen maar voortdurend het goede
naar voren te brengen en dat bovenmatig te prijzen; maar over het kwaad zou men
nooit moeten nadenken en het zelfs niet afkeuren. Het goede hoeft noch
opgehemeld, noch geloofd te worden, het verheft en prijst zichzelf. Wel heel
noodzakelijk is het, dat elk mens op zijn slechte gedachten en begeerten en
werken jacht maakt en deze als gevaarlijk wild abrupt neervelt in het wereldse
woud van de ordeloosheid, opdat in hem de spreuk wordt bewaarheid: 'En als je
alles hebt gedaan, beken dan dat je onnutte knechten bent!'
(8) Het is ook werkelijk veel beter te zeggen: 'Heer,
wees mij arme zondaar genadig en barmhartig' dan 'Heer, ik dank U dat ik niet
zo ben als andere mensen, zoals tollenaars en allerlei zondaren van
verschillend kaliber!' - anders lijkt men werkelijk op zo'n hoogmoedige
Farizeeër of zelfs op een domme kwezelaar en pelgrim, die een bedevaart maakt
en die werkelijk zowel voor de duivel als voor een crucifix een kruis slaat.
(9) Of, oordeel zelf wat van beide noodzakelijker is; de
grond te kennen waarop men loopt ofhet firmament, waar nog niemand een buil
heeft opgelopen door zich er tegen te stoten! De grond is de drager; daarom
moet men weten hoe vast die is en of er geen afgronden zijn waar men in kan
vallen, en als ze er zijn, hoe men ze kan ontwijken.
(10) Maar wat zou het iemand helpen, als hij de hele
hemel als een encyclopedie voor zijn neus had, maar hij zou onderweg op de
eerste de beste steen stoten en dan samen met zijn hemel op zijn neus vallen?
(11) Het is zeker veel aangenamer, opwekkender en
opbouwender om met de ogen de sterrenhemel af te zoeken, dan op de aarde die
vol vuil en afval is rond te kijken. Maar als men toch het zich tot een
verheven wet zou stellen om steeds maar met zijn ogen de sterren af te zoeken
en men daarbij in een modderpoel zou vallen, vraagt men zich wel af of die
persoon in sterrenregionen de vuiligheid van zijn kleren zal verwijderen of dat
hij dat op aarde met schoon water zal doen? Ik bedoel dat bij dit werk de
twaalf sterretekens en ook Orion, Cassiopeia, Castor en Pollux niet nodig zijn,
maar wel het water, of als het vuil niet zo erg is, alleen maar een borstel,
een werktuig van hout en varkenshaar, gemaakt uit het haar van het meest
onreine dier, maar dat toch voor reiniging van kleren veel deugdelijker is dan
Orion, Cassiopeia, Castor en Pollux.
(12) Het is weliswaar niet aangenaam met hel, duivel en
satan kennis te maken, maar als iemand een tijdlang in het huis van deze heren
moet doorbrengen om de plaats van zijn toekomstige bezigheid te leren kennen en
tevens de slechte heerschappen van dit huis, dan zou het toch zeker de grootste
domheid zijn daar bijgelovig een kruis te slaan om zich daardoor als een rups
tegen alle duivelse praktijken in te poppen, in plaats van zijn opmerkzaamheid
te vertienvoudigen, zodat hem niets in dit huis ontgaat.
(13) Wie het kwaad wil vermijden, moet het toch eerst
kennen, anders blijft hij als een onmondig kind dat geen onderscheid maakt
tussen afval en brood en tussen slangen en vissen en die het één zowel als het
ander in zijn mond steekt als het honger heeft.
(14) Ik wil je echter zeggen dat een dergelijke vrees bij
jullie daaruit voortkomt, dat jullie vroeger noch van de hemel en nog veel
minder van de hel een andere voorstelling hadden dan die jullie door een zeer
lieflijke, erg menslievende pater Kochheim was bijgebracht of door de heilige
Ignatius van Loyola en na deze twee wijzen – die niet uit het morgenland, maar
eerder uit het avondland stammen ook nog door het gezamenlijke katholieke,
geüniformeerde en niet geüniformeerde priesterschap. Deze kunnen hun preken
alleen daardoor indrukwekkend, romantisch en interessant maken en de zeer
domme kerkgangers doen beven, als ze in één enkele preek tenminste dertig maal
de hele toehoorderschare in de hel hebben gevloekt, die ze te samen met zijn
oerbewoners van tevoren op een zeer plastische wijze hebben beschreven en
zodanig verhit, dat als zo' n preek à la Ignatius op de noordpool zou zijn
gehouden, deze het ijs tot op de bodem toe zou hebben doen smelten. Zo'n preek,
waarvoor zelfs Satan respect heeft, moet wel de wonderlijkste uitwerking
tevoorschijn roepen in een kinderlijk gemoed.
(15) Het beste in zo'n geval is wel, dat een zaak die
zelf niet gegrond is, ook nergens een grond kan vinden, waardoor het niet
zelden gebeurt dat onder de vijfhonderd toehoorders bij zo’n helse donder - en
bliksempreek, minstens tweehonderd steevast slapen; tweehonderd letten toch al
niet op en honderd hebben van de preek alleen het amen gehoord. Dit alles
wordt echter door de geest van de preek bewerkstelligd; daarom is het goed het
kwaad in de grond te herkennen, opdat iedereen, als zoiets op zijn weg komt,
het dan gemakkelijk in zichzelf kan aanvoelen. En met dit doel voor ogen
zullen jullie meer gedenkwaardigheden worden verteld, die hierop betrekking
hebben en waarvoor jullie na deze instructie niet bang behoeven te worden.