Hoofdstuk 52

 

Ziel en geest in de mens

 

20-3-1847.

  

(1) In het begin van dit boek is de natuurlijke aarde zo precies mogelijk behandeld. Dat deze schijnbaar natuurlijke aarde echter allesbehalve natuurlijk, d.w.z. materieel is, zullen we juist door deze verdere onthulling nog beter inzien dan we tot nu toe beseft hebben.

(2) Om tot een grondiger kennis op dit gebied te komen moeten we wel heel goed begrijpen wat eigenlijk ziel en geest is.

(3) Dit onderscheid is wel al aangegeven, en voor verlichte gemoede­ren zou het reeds gezegde voldoende zijn om het wezen van geest en ziel goed van elkaar te onderscheiden, maar voor jullie, die nog niet de juiste beschouwelijke kijk of visie hebben op het gebied van het innerlijke leven, moet de zaak nog wat duidelijker uitgewerkt worden, zodat jullie daardoor tot een juist inzicht kunnen komen.

(4) De ziel is het opname orgaan voor de eindeloos vele ideeën van de oergrond, waaruit ze als een ademtocht voortgekomen is. Ze is de draagster van de ideeën, vormen, verhoudingen en handelwij­zen. Deze zijn alle in de kleinste omhullingen in haar neergelegd.

(5) Een juiste hoeveelheid van dit alles in één wezen samengevat vormt een volkomen mensenziel. Omdat de ziel echter een compen­dium van een buitengewoon grote hoeveelheid verschillende substan­tiële intelligentiedeeltjes is, kan ze, omdat ze is samengesteld, ook weer in al haar deeltjes verdeeld worden zoals de lucht, die weliswaar een geheel vormt en vertoont, maar toch in staat is zich oneindig te de­len.

(6) Dat de lucht in grotere, kleinere en kleinste hoeveelheden kan worden gescheiden, wordt bewezen door het schuim, dat uit louter luchtblaasjes bestaat, die door de beweging van een ietwat dikke vloeistof zijn ontstaan. Als die blaasjes verdwijnen vormt de daarin opgesloten lucht dadelijk weer één geheel met de hele massa; zolang de blaasjes echter bestaan sluiten ze een deel van de lucht in zich op en houden die door de doorzichtige wand afgescheiden van de buitenlucht, ze zijn - zoals jullie zeggen - herme­tisch gesloten.

(7) Zo is ook het hele universum, ja, de hele oneindigheid gevuld met de ideeën van de Godheid, ze vullen de hele oneindigheid, maar zijn ook in een monade alle aan te treffen, maar natuurlijk in de meest verkleinde vorm, net zoals de lucht in de kleinste zeepbelletjes dezelfde delen bevat die ook in de algemene lucht aangetroffen worden. Dat was dus de ziel.

(8) "Wat is dan de geest?", zal menig psycholoog vragen.

(9) De geest is in zich wel geen vorm, maar hij is het wezen dat de vormen schept en pas als de vormen geschapen zijn kan hij in die geschapen vormen zelf als vorm werkzaam optreden; dat wil zoveel zeggen als:

(10) Elke kracht die als zodanig wil optreden moet een tegengestelde kracht tegenover zich hebben; pas tengevolge van dit geschapen steunpunt kan die kracht zijn werking uitoefenen en tot uiting ko­men.

(11) De geest is als het licht, dat in zichzelf wel altijd licht blijft, maar zolang er geen voorwerp is dat het kan verlichten, niet merkbaar als licht kan optreden.

(12) Het licht gaat zoals je ook bij de zon ziet, voortdurend gelijkmatig van de zon uit, maar zonder een tegenoverstaand voor­werp kan geen oog zijn aanwezigheid opmerken. In een maanloze nacht is er evenveel van de zon uitgaand licht als in een nacht waarin de maan schijnt. In het eerste geval heeft het licht geen voorwerp tegenover zich in de hoge ether en daarom merkt niemand dat het licht er is. Staat de maan echter in zijn volheid, dan ziet men heel duidelijk het uitstralende zonlicht en iedereen die maar enigszins met de sterrenkunde vertrouwd is, zal gemakkelijk merken hoe en waarvandaan de maan door de zon wordt beschenen.

(13) De geestelijke inwerking van het licht kan men al gemakkelijk in de natuur opmerken. In de aarde en de lucht is weliswaar alles voor­handen, alle vormen die bestaan en ontstaan liggen in de ogenschijnlij­ke materie samen zonder zich te bewegen en niets verroert zich in hen. Maar als het licht komt, dan krijgen de als de dood samen liggende vor­men leven, grijpen elkaar aan en worden tot nieuwe vormen. Verge­lijk de winter en de zomer maar met elkaar en de geestelijke werking van het licht kan niemand ontgaan.

(14) Nu weten we ook wat de geest is, hij is het licht, dat uit zijn eigen warmte van eeuwigheid tot eeuwigheid voortkomt en is als warmte de liefde en als licht de wijsheid.

(15) Als een mens een nog zo volkomen ziel heeft, maar hij heeft weinig of helemaal geen licht, dan zal hij in zijn ziel en ook in zijn lichaam weinig of helemaal niet actief zijn. Komt in die ziel echter licht, dan gaat ze handelen naar de mate van het licht in haar.

(16) De ziel van een zwakzinnige bijvoorbeeld is in zichzelf even volkomen als die van een dokter in de filosofie; maar het lichaam van zo'n ziel is te plomp en te zwaar en laat maar heel weinig of helemaal geen licht in de ziel binnen - of de lichtvonk die in de ziel is gelegd kan niet opvlammen omdat hij teveel verdrukt wordt door de zware vleesmassa. De ziel van een filosoof laat echter veel licht door en drukt niet zozeer de geestelijke vlam op één punt samen.

(17) Daardoor zal men in het eerste geval of helemaal geen of slechts weinig activiteit vinden; in het tweede geval echter zal het verlichte in­dividu van louter activiteit bijna geen rust vinden.

(IS) Er wordt hier evenwel nog niet van wijsheid gesproken waarbij alles in de ziel licht wordt, maar er is hier sprake van weinig of helemaal geen licht en van meer en veel licht, waaruit ook heel duidelijk is te zien dat zonder geest of licht alles dood is en tot geen verdere ontwik­keling en vervolmaking in staat, terwijl in het licht alles zich actief werkzaam ontwikkelt en meer volkomen wordt.

(19) Licht op zichzelf heeft geen vorm maar maakt de vormen en werkt dan zelf als vorm in de vormen. De vormen kunnen gescheiden of samengevoegd worden en er kunnen talloze nieuwe vormen worden ontwikkeld. Maar het licht kan niet gescheiden worden, het dringt zonder onderbreking door alles heen wat in staat is licht op te nemen. Wat echter geen licht kan opnemen blijft in zichzelf duister en dood, want een toestand van de ziel waarin geen licht is, is haar dood.

(20) Het is begrijpelijk dat hier sprake is van het eeuwige gelijkmati­ge licht dat alleen voorwaarde is voor het leven en niet bijvoorbeeld een bliksemlicht, dat een toornig licht is, dat maar op bepaalde ogen­blikken een twijfelachtige verlichting geeft; maar als het ophoudt, dan wordt het tienmaal zo donker als voorheen. Zo' n licht is als een hels licht. Dat flikkert ook op, maar na elke opflikkering ontstaat er altijd een tien keer 10 grote duisternis.

(21) Nu we het verschil tussen ziel en geest hopelijk duidelijk genoeg belicht hebben, kunnen we gemakkelijk begrijpen dat de vaste aarde niets anders is dan de gevangen ziel van satan, terwijl diens geest als met nieuwe ondoordringbare banden geboeid in haar is opge­sloten.

(22) Dit zullen we nader belichten.