Hoofdstuk 48
De grenzen tussen de natuurrijken
12-3-1847
(1) Nog tot op deze dag hebben de natuuronderzoekers niet
kunnen uitmaken, waar het mineraalrijk in het plantenrijk en dit in het dierenrijk
overgaat of waar houdt het ene rijk op en waar begint het andere? Waar is de
laatste volkomen plant, waarna geen opklimmen meer mogelijk is maar waar
dadelijk het eerste, weliswaar onvolkomen dier voor in de plaats komt?
(2) Dat zijn dingen die tot nu toe in het duister lagen.
Want op de wereld bevindt zich een grote hoeveelheid planten die eerder tot de
dieren dan tot de planten schijnen te horen en er zijn ook dieren die meer op
een plant dan op een dier lijken. Er zijn ook mineralen die men eerder voor
planten dan voor mineralen zou houden en er zijn planten die men eerder voor
mineralen dan voor planten aanziet. Er zijn ook veel dieren die nog
extremiteiten hebben die op planten lijken en planten waarin men een goed
gevormd dier ziet.
(3) Daar de zaken zo liggen zal iedereen gemakkelijk
inzien dat het voor de natuuronderzoekers een heel moeilijke taak is een
nauwkeurige grens te trekken en wel omdat er een enorm aantal dieren- zowel als
plantensoorten is, die de natuurkundigen helemaal niet kennen en wel nooit
zullen leren kennen; want het grootste aantal merkwaardige planten en dieren
groeit en woont in de diepten van de zee. De grote onder de zee gelegen vlakten
zijn voor de plant en dierkundigen wat moeilijk toegankelijk, waardoor het
moeilijk is kennis te maken met de dieren en planten van deze vochtige grond.
(4) Op de
aarde zijn bovendien nog veel planten en dieren die vanwege hun moeilijk bereikbare
plaats niet bekend zijn.
(5) De natuuronderzoekers vragen zich af wat koralen eigenlijk zijn en het
is nog niet uitgemaakt of ze tot het mineralen-, planten- of dierenrijk
behoren; elke natuuronderzoeker weet, dat de koralen door een soort wormpjes
worden gevormd, die erg klein zijn, zich aan elkaar hechten en zo een
koraaltak vormen. De wormpjes zijn zeker dieren; als ze echter hard worden is
hun massa zo hard als edelsteen. De vorm echter, waarin deze diertjes zich zo
langzamerhand door het aan elkaar hechten ontwikkelen, lijkt op een boom zonder
bladeren, die takken, twijgen en twijgjes heeft. Dat groeisel is dus volgens
zijn ontwikkeling een diervolume dat uit talloze diertjes bestaat; als massa
is het een mineraal en aan de vorm te zien een boom.
(6) Het is dus moeilijk in één woord uit te drukken, wat
een koraal eigenlijk is, maar dat het datgene is, waartoe het van te voren was
bestemd, kan iedereen gemakkelijk inzien en aannemen, dus gedeeltelijk dier,
gedeeltelijk mineraal en gedeeltelijk plant.
(7) Hierop gelijkend zijn ook de verschillende soorten
metaalbloemen, die op geheel dezelfde manier ontstaan. In de zee bevinden zich
echter nog veel kleine en grote dieren die, meer nog dan de koralen, de drie
rijken ogenschijnlijk in zich sluiten.
(8) Laten we de kraken (zeeondier) of reuzeninktvis
bekijken. Dit is wel het grootste dier op aarde, want hij is, als hij geheel
volwassen is, meer dan 940 meter lang en ongeveer 190 meter breed en dik. Dit
dier heeft geen bepaalde vorm, maar als we hem soms aan de oppervlakte van de
zee zien, ziet hij er als een tamelijk plomp eiland uit met een hier en daar
welige vegetatie. Op zijn rug groeit niet zelden mos en zeegras, zelfs groeien
er kleine zeeboompjes op, die een ronde rode vrucht krijgen die door goudsmeden
soms in goud wordt gevat en als sieraad wordt verkocht.
(9) Deze vrucht, die vaak vrij drijvend langs de
zeestranden wordt aangetroffen, groeit en rijpt meestal op de rug van dit
reusachtige zeedier, dat alleen naar de oppervlakte komt als er een barre
onderzeese storm is. Op zijn rug vindt men ook veel rode, rotsachtige
verhogingen die niet zelden worden afgeworpen en als ze nog geen vaste grond
gevonden hebben als donkerrode puimsteen een tijdje aan de oppervlakte van de
zee ronddrijven. Ze worden vaak op stranden, soms ook op het vasteland, waar
vroeger een zee is geweest, gevonden en worden drakenbloed genoemd. Dit
drakenbloed lijkt veel op het roodijzersteen (hematiet) en ook op het
kwikzilver bevattende hoornblende. Maar het is geheel mineraal en komt echt
alleen maar op de rug van dit dier voor.
(10) Uiterlijk is dit dier tegelijk plant en mineraal;
maar als ongelukkigerwijs een schip of meerdere schepen boven de rug van dit
reusachtige dier terechtkomen, dan duikt het vlug op en heft het hele schip
boven de zeespiegel uit, zodat het snel slagzij maakt en omdat het uit het
water komt, kan het dan niet meer de plaats van zijn ondergang ontvluchten.
Want als het dier merkt dat de schepen op zijn rug omgevallen liggen, heft hij
van alle kanten talrijke verblindend witte armen omhoog als grote
olifantslurven die een hoogte hebben van vijfenvijftig meter en een dikte van
niet zelden acht voet doorsnede.
(11) Heeft hij zijn armen dan, zoals een slak haar
voelhorens, ver genoeg naar buiten gestoken, dan buigt hij deze
verschrikkelijke armen om het schip, dat op zijn rug ligt heen en vermorzelt
het in één ogenblik. Vervolgens brengt hij dan het fijngeknepen schip met zijn
vele armen onder zich in zijn ontzettend wijde muil en verorbert het op deze
manier met alles wat er in was. Zijn maag verteert zo goed, dat niets weerstand
kan bieden; stenen, metalen, hout en zelfs diamanten verteert hij zo geheel en
al, dat er geen stukje overblijft.
(12) Omdat dit dier zoveel verschillende dingen opneemt is
het ook begrijpelijk dat aan zijn oppervlakte net zoals aan de oppervlakte van
een kleine waterplaneet, heel veel plant - en mineraalachtige aangroeisels
ontstaan.
(13) De vraag is dus, tot welk rijk men dit dier moet
rekenen. Volgens zijn uiterlijk lijkt het mineraal, het ziet er uit als een
stuk land, waarop een welige plantengroei voorkomt; daar echter op dit wezen
verschillende planten aangetroffen worden zou men het ook voor een grote
zeeplantenwortelknol kunnen houden of voor een grote verslindende
onderzeeplant, die met schepen hetzelfde doet als sommige vleesetende planten
op het land met insecten doen, namelijk ze grijpen en in hun bloemen keelholte
naar binnen trekken.
(14) Als we het kritisch bekijken zal het moeilijk zijn dit wezen in een bepaald
rijk in te delen, net zo moeilijk als het voor een natuuronderzoeker zou zijn
de aarde in een bepaalde klasse in te delen. Want de aarde zelf is zo te zien
mineraal omdat ze op haar rug zo'n groot aantal mineralen ontwikkelt; maar ze
is evengoed plantaardig omdat ze zoveel planten laat groeien en ze is zeker een
dier omdat ze zo'n rijk dierlijk leven voortbrengt.
(15) Uit dit alles volgt iets dat op het eerste gezicht voor een mens
merkwaardig lijkt. Want in de grond van de zaak is er noch een mineraal -, noch
een planten-, noch een dierenrijk, maar er is slechts één rijk en dat is het
rijk van de wezens die allerlei vormen hebben; alles is oorspronkelijk dier en
geen mineraal of plant. Dat is de reden, waarom het onderscheid tussen de drie
vermeende rijken steeds op losse, onhoudbare grond staat.
. (16) Wel
bestaan in de orde van opklimming van de wezens bepaalde stadia, die iedereen
gemakkelijk afzonderlijk kan waarnemen. Wie geen rots van een boom en geen boom
van een os en geen os van een ezel kan onderscheiden, die zal van onze theorie
over de geestelijke aarde wel heel weinig kunnen begrijpen.
(17) Nu we dit weten zal het van nu af aan steeds
gemakkelijker worden het werk van de geesten, waarover we al vaker gesproken
hebben, te bespieden.