Hoofdstuk 44

 

Geesten als opzichters in de natuur

 

5-3-1847.

  

(1) Men weet, hoe op bepaalde tijden tuinlieden en boeren het zaad in de aarde strooien en dat al gauw daarna elk in de aarde gestrooid zaad­korreltje begint op te zwellen, eindelijk openspringt op de plaats waar de kiem zit en een klein witgroen puntje uit het zaadje tevoor­schijn komt. Dat is de kiem. Bijna zichtbaar groeit deze kiem heel teer verder en verder omhoog en daar, waar eerst alleen maar een puntje te zien was, ontvouwen zich nu al twee, drie en meer bladeren en steeds meer dijt het gewas uit, wint aan stevigheid en kracht en weldra ziet men al bloemknoppen. Van uur tot uur worden ze voller, springen eindelijk open, ontvouwen zich, de bloem komt te voorschijn en in haar kelk zit al de nieuwe vrucht, als een jonge bij in haar cel, die eerst als een zuigeling gevoed wordt door de heerlijke geuren van de bloem. Is de nieuwe vrucht door deze hemelse kost sterk genoeg geworden, dan ontvangt ze haar voedsel uit de stam en haar leven van het licht.

(2) Kijk, dat is het natuurlijke verloop tijdens het groeien van de plant; want het groeiproces begint met het leggen van de zaadkorrel in de aarde, en eindigt met het rijp worden van de vrucht.

(3) De zaadkorrel zelf heeft net zo min kracht om voedsel voor zichzelf te zoeken als een pasgeboren kind dat heeft, ja zelfs minder dan een kind in het moederlichaam, als er geen geesten waren die de zieleintelligentie specifica dié richting gaven, waardoor deze specifica zich juist naar dat bepaalde punt moeten begeven, waar hun speciale werkterrein ligt.

(4) Om hier een duidelijk beeld van te geven nemen we een tarwekorrel. Deze bevat de volgende specifica: ten eerste liefdedeel­tjes, de eigenlijke voedingsstof in de zaadkorrels van de tarwe. Een tweede specificum is het geestelijke of eigenlijk het spirituele basis be­standdeel, waardoor uit tarwe ook, evenals uit andere vruchten, alco­hol kan worden gewonnen. Een verder specificum is de koolstof, die bij verbranding ogenblikkelijk zichtbaar wordt, waardoor het ook vaak gebeurt, dat, als in de halm teveel van dit specificum opstijgt, de tarwekorrel op het veld al branderig en eindelijk zwart wordt. Weer een ander specificum in dit graan is de zuur - of brouwstof, waardoor uit deze zaadkorrel ook, evenals uit gerst, haver en koren, een goedsmakend bier kan worden bereid. Nog een ander specificum is de etherische zwavel, die de mogelijkheid tot verbranden van de zaadkorrel bewerkstelligt. Nog een ander specificum is de oliestof waardoor uit tarwe, evenals uit ander zaad een heel goed smakende olie kan worden bereid. Weer een andere stof is de suikerstof die in de tarwekorrel rijkelijk voorhanden is. Nog een andere stof of specificum is de kleverige stof, tengevolge waarvan het zogenaamde stijfsel uit de­ze zaadkorrel kan worden gewonnen.

(5) Dan is er in de zaadkorrel nog een flinke hoeveelheid van het zuiverste en eenvoudigste waterstofgasspecificum dat over het geheel genomen een belangrijk bestanddeel uitmaakt van de tarwehalm, evenals van alle andere plantensoorten. Want deze stof of dit specifi­cum vult altijd de holle buis van de halm en houdt hem rechtop. Zon­der deze stof kon de halm niet omhoog groeien en daarom is dus de holle halm een ballon die verbonden is met zijn in de aarde stekende wortels; de ballon houdt het vlees van de plant rechtop, zolang deze nog niet haar eigen stevigheid heeft verkregen. Heeft ze de nodige ste­vigheid bereikt, dan trekt dit specificum steeds meer in de rijper wor­dende zaadkorrel en wordt daar als een basisspecificum bewaard om bij het volgende zaaisel als eerste noodzakelijkheid voor het groeien in voldoende hoeveelheid aanwezig te zijn.

(6) Uit deze opsomming van specifica in onze tarwekorrel hebben we gezien, hoeveel basisspecifica werkzaam aanwezig moeten zijn. Hoe worden deze echter geleid? - Door voor dit doel aangestelde geesten, waarbij echter altijd een onderverdeling van de geesten plaatsvindt, die ieder een territorium onder zich hebben.

(7) Van de laagste soort geesten heeft ieder alleen maar een akker die ongeveer zo groot is als de natuurlijke akkers van de mensen op aarde. Zo' n geest heeft de hiertoe benodigde wijsheid en kracht en leidt de af­zonderlijke specifica alleen door zijn wil en deze wil is als een gericht voor de vrijkomende zielespecifica. Deze geest kent precies de specifi­ca van de in de aarde gelegde zaadkorrel; hij weet, hoeveel daarvan uit de aarde en hoeveel van boven de sterren afkomstig is en weet ook van welke soort ze is en in welke verhouding.

(8) Als dan de zaadkorrel in de aarde wordt gelegd, dan ademt die geest zijn wil over de akker; die wil, homogeen met de bepaalde specifica, grijpt deze vast en dwingt hen naar de voor hen bestemde plaats. Dan stromen ze daarheen volgens hun op dit punt gerichte in­telligentie en beginnen daar, in de vorm van op infusiediertjes gelij­kende wezens, hun werkzaamheden; ze bezitten daarvoor intelligen­tie en aangepaste kracht. Dan vormen ze de wortels en de buisjes; an­dere gaan de wortels binnen en voeden of vergroten ze; weer andere stijgen via de wortels in de stam op; de gelijksoortige grijpen elkaar vast volgens de orde van hun intelligentie en één soort van hen vormt de buisjes in de stam; de andere vormen de kleppen, pompen en ven­tielen, weer anderen die zuiverder zijn, stijgen door deze buisjes om­hoog en vormen bladeren volgens de ordening en vorm van hun intel­ligentie; weer andere, die nog zuiverder zijn, stijgen weer hoger op in de buisjes en vormen de knoppen, en de bloesem. De allerzuiverste en door deze daad zelf gelouterde vormen de vrucht en de helemaal geestelijke, als het ware de centraal intelligenties, verenigen zich in de vrucht tot kiem en omhullen zich met een weefsel, waardoor de uiter­lijke en nog niet zo zuivere intelligenties niet heen kunnen dringen.

(9) Is hierdoor in de loop van de tijd de vrucht rijp geworden, dan heeft de geest van deze akker zijn werk verricht en laat het verdere aan de mensen over en ook wat aan de natuurgeesten, die dan het vergaan of liever gezegd de verdere oplossing veroorzaken van de delen die niet tot de vrucht behoren, zodat deze specifica dan in de daaropvolgende tijd in een rijpere vorm kunnen opstijgen.

(10) Denk je nu eens evenzoveel geesten in als er akkers en verschillende plantensoorten zijn; ieder krijgt een bepaald soort op een bepaald territorium toegewezen en moet daar zorgen dat die soort in een voortdurend gelijke vorm en geaardheid gedijt.

(11) De minste onoplettendheid van de kant van zo'n leidende geest heeft een verkeerde groei en een misoogst tengevolge, wat soms bij de geesten niet zeldzaam is, omdat ze met het oog op het werk wat ze moeten doen, geen gerichte maar een volkomen vrije wil hebben, wat noodzakelijk is, omdat in een gerichte wil geen kracht kan liggen. Als de mensen door een misoogst getuchtigd moeten worden, is er niets meer of minder nodig dan dit werk door meer lauwe geesten te laten doen, die zich er weinig om bekommeren en de misoogst is een feit. Want als deze geesten, die het toezicht heb­ben op de vegetatie, de volgens de ordening ontbonden zielespecifica niet in de juiste orde en volgens het goede aantal op hun plaats bren­gen, dan stijgen degenen die niets te doen hebben dadelijk op naar de tweede regio, verenigen zich daar tot zelfstandige wezens en tot na­tuurgeesten, veroorzaken dan een slechte weersgesteldheid, slechte miasmen (giftige uitwasemingen) en dat alles werkt slecht in op de groei van de planten.

(12) Opdat dit echter zo min mogelijk zal voorkomen en alleen op weinig plaatsen, hebben deze geesten weer een hogere en meer volkomen geest boven zich staan, die een veel groter territorium heeft te overzien. Zo' n geest is als het ware als een landheer en heeft al velen onder zich. Stel je de afzonderlijke geesten als onderda­nen voor en de boven hen staande als landheer, dan heb je een tamelijk goede verhouding, - of zoals een districtshoofd, dat verschillende za­ken onder zich heeft en in elke zaak apart is ingewijd; zijn arbeiders verrichten ieder maar één enkele bezigheid, maar hij overziet alles en verdeelt het werk onder hen volgens hun talenten.

(13) Een landheer, of districtshoofd, bemoeit zich niet met het gebied van een ander. Opdat echter toch in alle gebieden eenzelfde or­de zal heersen volgens de aard van het district, is boven die gebieds­heren weer een geestelijke gouverneur gesteld, die als het ware een heel land overziet en leidt. Dat is dan al een geest uit de derde regio. Zoals jullie weten vormen meerdere landen een rijk; daarover waakt een en­gelenvorst. Over alle rijken waakt echter de Vorst der Vorsten zoals Hij ook waakt - wat geen enkele geest kan - in ieder afzonderlijk spe­cificum; en daarom ziet het oog van de Heer overal wat er is en wat er gebeurt.