Hoofdstuk 41

 

Substantie en materie, kracht en stof

 

2-3-1847.

  

(1) Een spreuk uit jullie liturgie, die de zaak wel wat ongelukkig en niet juist weergeeft, luidt: 'Bedenk mens, dat gij stof zijt en tot stof zult we­derkeren'. Deze spreuk bedoelt met het woord 'stof wel het totale uit­eenvallen van het lichaam, maar is in deze betekenis onjuist, omdat ie­dereen onder 'stof fijn verpoeierde aarde of steen verstaat, die door de wind gemakkelijk verwaait. Ook kan daaronder de nog fijnere zon­nestof verstaan worden, die wel fijner is dan de stof van de straat. Als het lichaam in zulk soort stof opgelost zou worden dan was zijn ziel daarmee weinig geholpen. Het allerfijnste stof dat we nog kunnen zien is toch altijd nog materie en kan zich zo lang het materie blijft niet met de ziel en de geest verenigen. Beter dan stof zou men kunnen zeggen 'specifiek zieleatoom'; dat is niet meer materieel maar substantieel. Tussen materie en substantie is echter een hemelsbreed verschil.

(2) Om dit alles beter te begrijpen moet je het verschil goed kennen. Neem eens een magneet; wat je ziet is materie, wat in de magneet aantrekkend of afstotend werkt, is substantie. Deze substan­tie is met het zintuiglijke oog niet zichtbaar; maar het oog is ook niet de enige berichtgever over het ziele - of geestesgebeuren, maar de mens heeft ook nog andere zintuigen die dichter bij de ziel liggen dan het ge­zichtsvermogen, dat ongeveer het meest uiterlijke zintuig van de mens is. Het gehoor ligt al dieper, de reuk en de smaak nog dieper en hele­maal met de ziel verenigd is de gevoels - of tastzin.

(3) Als iemand twee magneten bij elkaar brengt zal hij al gauw de wederzijdse aantrekking voelen en dat is genoeg om daaruit ook voor zijn uiterlijke zintuigen de gevolgtrekking te maken, dat er een bijzondere, hoewel onzichtbare kracht of substantie in de magneet aanwezig moet zijn die de aantrekkingskracht bewerkstelligt.

(4) Hier kan iedereen gemakkelijk het verschil zien tussen materie en substantie. Ook bij een zogenaamde elektriseermachine kan iedereen gemakkelijk het materiële van het substantiële onderscheiden. De ma­terie is hierbij: de glasschijf, het wrijvingskussen, de metalen conductor en nog enkele flessen. Als de machine in rust is, ondervindt niets wat de machine nadert een of andere beweging; maar wordt de machi­ne in beweging gebracht, dan wordt de zich in haar bevindende sub­stantie evenals die uit de lucht van de omgeving, opgewekt; als iemand dan de machine nadert, voelt hij dadelijk hoe er aan zijn haren wordt getrokken en als hij nog dichterbij komt zal hij de substantie als knetterende vonken zien, die flink prikken - en die als ze sterk zijn in zijn spieren schokken teweegbrengen. Zo'n elektrische vonk, hoewel zichtbaar in de materiële tijd en ruimte, is echter geen materie meer maar een substantie of kracht die overeenkomst heeft met de zielesubstantie en die in de materie rust. Als ze echter geprikkeld wordt, uit ze zich ogenblikkelijk als een alles doordringende kracht, waar men geen materiële hindernis tegenover kan stellen.

(5) Dat was weer een goed voorbeeld van materie en substantie. Kijk eens naar het buskruit, dat uit zwavel, salpeter en koolstof bestaat. Het korreltje is rustig en valt als elke andere materie van boven naar beneden; maar in het korreltje rust veel substantiële kracht. Wordt deze substantie door iets, wat op haar lijkt, geprikkeld, dan verscheurt ze bliksemsnel haar gevangenis in atoomkleine stukjes en maakt zich vrij. Het vuur is verwant aan deze substantie en is daar­om het middel om haar te prikkelen. Daarom manifesteert ze zich ook als een substantiële kracht die niet door natuurlijke hindernissen kan worden beperkt. In het water is ook een substantiële kracht voor­handen die bij een hoge warmtegraad ontwikkeld wordt. Wil iemand deze kracht nu insluiten, dan zal ze elk nog ZO sterk vat doen springen en zich dan in vrijheid uitbreiden. In bijna elke materie is een substantie voorhanden; het komt er alleen op aan, hoe en waardoor ze kan worden opgewekt om haar werking te tonen.

(6) De natuuronderzoekers, de vaak ijdele natuurdwazen, hebben wel in alle materie bepaalde basiskrachten ontdekt, zoals de aantrek­ kende en afstotende kracht waarvan de aantrekkende als cohesie of

zwaartekracht en de afstotende als de centrifugaal kracht wordt aange­nomen. Daarnaast zijn er nog over de elasticiteit of expansiekracht, de deelbaarheid en de doordringbaarheid van de materie heel geleerde verhandelingen gehouden en ze zijn ook onder de krachten ingedeeld, die tot de grondeigenschappen van de materie behoren. Maar waren deze geleerde natuurdwazen, als zelflevende mensen, maar een stapje verder gegaan en hadden ze de alles beheersende en alles vullende levenskracht een plaats in hun boeken ingeruimd, dan zouden ze al lang met hun wetenschap een grote stap voorwaarts gemaakt hebben en hadden ze niet noodzakelijkerwijs dode krachten - wat de grootst mogelijke onzin is, moeten onderzoeken en ontbinden, maar hadden ze dadelijk met de basisvoorwaarden van alle zijn te doen gehad. Dan hadden ze zichzelf en alle materie allang volkomen en met gemak kun­nen doorzien vanaf het juiste, effectieve, ware standpunt. Het is eigen­lijk allerdomst dat de levenden in louter dode krachten rondtasten en tenslotte ook nog willen bewijzen, dat de levende kracht een menge­ling en samenstelling van louter dode krachten is!

(7) O, wat een klinkklare onzin! Volgens welke logica kan dan een werkzame kracht als dood worden aangezien? Kan er iets onzinnigers zijn dan dat men bepaalde duidelijk zichtbare werkingen aan een dode oorzaak probeert toe te schrijven? Dat zou hetzelfde zijn als van alle werkingen helemaal geen oorzaak aan te nemen. Want dood is in be­paald opzicht nog minder dan niets. Een ding kan alleen als dood be­schouwd worden, zolang het uit een of andere werkingssfeer verban­nen is. Ziel en geest van een mens kunnen dood zijn doordat ze een verkeerd gebruik maakten van hun vrijheidsproef, waarbij ze zich niet aan de goddelijke ordening hielden en daardoor noodzakelijkerwijs in een zodanige gevangenschap raakten, dat ze van elke effectieve wer­king waren uitgesloten.

(8) Als er echter in en aan de materie werkende krachten worden ontdekt, dan zijn die niet dood, maar levend en intelligent; want zonder een bepaalde intelligentie is een werking even ondenkbaar als een kracht.

(9) Zoals de kracht zich door haar inwerkingtreden laat zien, zo toont zich ook de intelligentie van die kracht door de steeds gelijk geordende planmatigheid. Gaat de groei van het gras en de planten niet volgens een bepaald plan, dan kan iedereen die een plant heeft zien groeien dit gemakkelijk waarnemen. Dat is ook het geval met het vergaan en met al de verschijnselen waaraan bepaalde krachten ten grondslag moeten liggen. Daaruit kan men gemakkelijk deze gevolgtrekking maken:

(10) Waar men niets anders dan uitwerkingen ziet, daar moeten ook evenveel krachten als uitwerkingen zijn; en omdat al die werkingen geordend en planmatig zijn, moeten er ook evenveel intelligenties als kracht aanwezig zijn. En uit deze gevolgtrekking wordt dan ook begrijpelijk, dat de materie alleen maar uit zielen, dus intelligenties bestaat, die door hogere krachten en intelligenties volgens ordening en behoefte tijdelijk kunnen worden vastgehouden.. Als de tijd van het vasthou­den verstreken is, ontwaken de afzonderlijke intelligenties en vereni­gen zich als oersubstantie weer tot dat wezen, waarin ze oorspronke­lijk uit Mij, de Schepper, gevormd werden; en deze hereniging is dan gedeeltelijk het werk van de intelligenties zelf en gedeeltelijk dat van de bekende hogere geesten.