Hoofdstuk 39

 

De leidende geesten van de laagste luchtregio

 

27-2-1847.

  

(1) Overal, in wat voor grote bedrijven ook, moeten leiders van zo' n zaak aangesteld worden, die alles ordenen en leiden, de machines in orde houden en hun vermogen bepalen. Zonder zulke directeuren zou elk werk of helemaal niet, of zeer slecht verlopen. Zo is het ook in de laagste luchtregio gesteld.

(2) Het is waar dat hier eigenlijk alleen maar de verzamelplaats is waar de enkelvoudige en verspreide ziele intelligenties zich als het ware instinctmatig om een geestelijk centrum verzamelen, omdat ze dit als tot hen behorend herkennen. Maar deze verzameling zou toch erg onbehouwen en onordelijk uitvallen, als ze niet volgens een vastgestelde, bepaalde ordening plaats vond. Het zou zijn alsof iemand het materiaal dat voor de bouw van een huis was bestemd, op een hoop liet gooien. Daardoor zouden stenen, kalk, specie, hout, vensterluiken, dakpannen en alles wat bij een huis hoort, op één hoop komen te liggen. Maar wat voor een verschil zou er dan wel zijn tussen zo'n onordelijke hoop en een goed gebouwd huis, waar elk materiaal zijn juiste plaats inneemt volgens het bouwplan.

(3) Zoals het bij een te bouwen huis waar het materiaal aanwezig is het geval is, zo gaat het ook in geestelijk opzicht in de onderste bouwsfeer. Hier is het materiaal, intelligentie-zielespecifica en geeste­lijke centra, in overvloed voorhanden. Maar hoewel in elk partikel een eigen levende intelligentie aanwezig is, kan het materiaal zich toch niet zelf tot een volkomen mensenwezen opbouwen, omdat elke aparte intelligentie maar één enkele uit velen herkent. Pas als de talloze, voor één wezen benodigde intelligenties tot één vorm en één wezen zijn verbonden door de geestelijke bouwmeesters, kan zo'n wezen langza­merhand tot een algemeen inzicht komen, dat de hele ordening over­ziet. Dit kan echter pas langzamerhand gebeuren zoals eigen ervaring leert en daar komt het gezegde vandaan: er is nog nooit een geleerde uit de hemel komen vallen, en nog minder een wijze.

(4) Wat houdt leren eigenlijk in? Het is niets anders dan de afzonderlijke intelligenties van de ziel op te wekken en ze dan tot samenwerking te brengen.

(5) Hoe meer iemand zulke intelligenties door vlijt en ijver in zich opgewekt en met elkaar verbonden heeft, des te geleerder is hij en des te meer weet hij. Maar deze geleerdheid is nog lang geen wijsheid, want de wijsheid is de opwekking van de geest, die als hij eenmaal geheel gewekt is, al de talloze intelligenties van zijn ziel in één ogenblik doordringt, ze opwekt en ze allemaal in zichzelf tot een volkomen weten verenigt, dat de gelijkenis heeft met het we­ten van God.

(6) Hetzelfde is het geval, als zo iemand bij pikdonkere nacht in een groot museum voor kunst wordt binnengebracht. Als iemand hem daarin rondleidt en hem de kunstvoorwerpen laat betasten en voelen en hem daarbij de gevoelde voorwerpen ook nog duidelijk beschrijft, dan zal de persoon die rondgeleid wordt toch maar een heel flauwe voorstelling hebben gekregen van maar weinig voorwer­pen uit dat museum. Want als er talrijke kunstvoorwerpen aanwezig zijn, hoeveel kun je daarvan dan wel in korte tijd betasten en over hoe­veel kan er uitleg worden gegeven? Zeker zal de rondgeleide mens te­gen zijn professor zeggen: Heer, als er maar licht was, dan zouden we met het grootste gemak heel veel met één blik kunnen overzien, wat we nu alleen maar in het donker moeizaam en onzeker met onze grove tastzin kunnen onderscheiden! Hij heeft gelijk, en dat vraagt dan ook de geest in de mens; en iemand, die in de duisternis van het museum onderricht werd, is dan een geleerde.

(7) Als echter voor degene, die zich in het museum bevindt, op­eens de zon opgaat en alle zalen geheel verlicht worden, zal het dan nog wel nodig zijn rond te tasten om de voorwerpen te herkennen? O neen, hij overziet nu opeens met één blik alles wat zich in het museum bevindt en niet alleen maar bij gedeelten. En zijn de voorwerpen in het museum dan geordend, dan zal hij ook gemakke­lijk het hoofddoel van de in dit museum opgestelde kunstvoorwer­pen, en ook het speciale doel van elk voorwerp apart, heel gemakke­lijk kunnen beoordelen.

(8) Kijk, dan komt de eerst beschreven vorming overeen met het mechanische leren. En het zich door middel van dit leren zoveel mogelijk eigen maken van de voorwerpen in het museum is dan gewoonlijk de geleerdheid van de mensen.

(9) De wijsheid is echter het tweede; zij ziet het eindeloos vele in één ogenblik in het helderste licht, wat de geleerdheid slechts ten dele en in de nacht tastend waarneemt.

(10) Daaruit volgt echter, dat met de ordelijke samenvoeging van alle intelligentiedeeltjes, die bij de ziel van een wezen horen, nog lang niet het algemene inzicht is verbonden, dat noodzakelijk is om in de onderste regio, waar de wezens gebouwd worden, de aparte ziele intel­ligenties zodanig om een geestelijk centrum te ordenen en te verbin­den, dat daaruit mettertijd werkelijk een volkomen inzicht kan voort­vloeien. Daarom is het ook begrijpelijk dat de bovengenoemde intelli­gentiedeeltjes van de ziel zich niet vanzelf kunnen ordenen, maar er moeten voortdurend van zulke wezens aanwezig zijn, die de orde bij de bouw van de wezens moeten bewaken en leiden.

(11) Wie zijn deze bouwmeesters eigenlijk? Dat is gemakkelijk te raden. Dat zijn ten eerste de engelen die de leiding hebben; dus zijn er in jullie regio vaak zeer veel engelen.

(12) De opperste leider van deze grote zaak ben IK Zelf in de eerste plaats; want Ik kan niet ver van jullie af zijn omdat juist Ik Zelf hier in jullie kunstmuseum het ene licht na het andere voor jullie ont­steek; en daar waar Ik Mij ophoud, houden velen zich op, die graag om Mij heen zijn en altijd al graag om Mij heen waren.

(13) Maar daardoor ontstaat er hier juist een groot conflict; want waar de hemel zijn grootste werkzaamheid ontwikkelt, daar is de hel niet minder werkzaam. Maar dat moet zo zijn; want anders was er geen evenwicht tussen beide polen denkbaar.

(14) Hoe echter engelen onder Mijn leiding, en andere goede geesten onder de leiding van engelen, de opbouw van de wezens van plant tot mens begeleiden, zullen we hierna beschouwen.