Hoofdstuk 30
De tweede luchtregio en haar geesten
13-2-1847.
(1) Evenals er bij de mensen vanuit het zuiver geestelijke een overgang
naar het lichamelijke bestaat, is er tussen de hoogste en de middelste regio
ook zo' n overgang. De beide gebieden verhouden zich als ziel en geest. De
geest werkt op de ziel in en kan deze doordringen, de ziel kan echter nooit de
grenzen van haar geest overschrijden maar ze moet er zijn om door de geest te
worden doordrongen, terwijl de geest er niet is om door de ziel te worden
doordrongen; maar de ziel kan door de geest worden opgenomen waardoor ze zelf
geestelijk wordt.
(2) Op dezelfde manier kunnen ook de geesten van de
tweede regio in de derde overgaan als hun zielen, of in zeker opzicht hun
substantiële lichamen, zich steeds meer vergeestelijken en volledig één worden
met de geest. De ziel op zichzelf, als samenstelling van talloze substantiële
intelligentiedeeltjes, heeft ook allerlei driften in zich, die ze als specifica
in zich draagt.
(3) Als hier of daar het een of ander specificum meer op
de voorgrond treedt, keren alle andere zich naar het punt waar zo' n eminent
specificum optreedt. Zo' n toeneiging wekt dan één of andere hartstocht op in
de ziel. Deze hartstocht kan dadelijk door een andere vervangen worden, als een
ander specifiek zieleintelligentiepunt op de voorgrond treedt, als het ware
alle ziele-specifica intelligentiepunten overheerst en overstraalt, zodat de
andere zich aan hem ondergeschikt maken.
(4) Hierdoor wordt duidelijk hoe menige ziel door talloze
hartstochten en begeerten van de ene pool naar de andere wordt gedreven als de
geest niet waakzaam is. Wat in de ziel als het ware in één wezen als in één
punt geconcentreerd optreedt, dat is in het algemeen in de tweede regio reeds
meer het geval, omdat hier louter zielen wonen bij wie de geest nog niet geheel
is ontwaakt. De ene ziel heeft deze sterke aandrift, de volgende weer een
andere en miljoenen zielen hebben natuurlijk miljoenen verschillende neigingen
en driften. De een wil strijden, de ander wil rust hebben; de een wil alleen
de geheimen van de schepping ontdekken, de ander botaniseert; weer een ander
maakt voortdurend maar reizen en zo heeft elk van die miljoenen een anders
gerichte neiging.
(5) Wat een bonte wirwar van zielen moet er wel in deze
tweede regio samenwonen. Hoeveel verschillende verschijnselen moeten zich wel
voordoen die tenslotte als verdicht moeten overgaan in de natuurlijke wereld en
voor lichamelijke ogen zichtbaar worden. En zo is het ook. De verschillende
soorten wolkenformaties en nog talloze andere verschijnselen in deze middelste
regio zijn daarvan afkomstig. Geen dag en geen nacht brengt qua vorm weer
hetzelfde terug als wat er ooit eerder was.
(6) Bekijk op een bepaalde dag eens een wolkenformatie en
teken die na, dan kun je wel honderd jaar lang elke dag de nieuwe
wolkenformaties met de vorige door jou getekende vergelijken - en
nooit zul
je weer precies dezelfde zien. Zo zul je nog wel andere verschijnselen
ontdekken die steeds gelijk blijven wat hun aard, maar nooit wat hunvorm
betreft. Niet één sneeuwvlokje is volkomen gelijk aan een ander en geen
regendruppel is precies even groot als een andere en als het hagelt, vergelijk
dan eens twee hagelkorrels, of ze precies aan elkaar gelijk zijn! Zowel in
vorm als gewicht zul je verschillen opmerken. IJs zal wel ijs zijn, maar dat is
een soort; de manier echter waarop ijs gevormd wordt is net zo verschillend als
de verschillende hartstochten van de zielewezens. Dat kun je ook op aarde zien
bij de nog levende mensen.
(7) Bekijk nu eens de huizen in een stad; als soort zijn
ze wel allemaal gelijk, want ze moeten muren, ramen en een dak hebben; maar je
zult niet gemakkelijk twee huizen vinden die volkomen aan elkaar gelijk zijn.
Het ene is wat hoger, het andere wat lager; het ene huis is zus geverfd, het
andere zo; en er zijn nog talrijke andere verschillen.
(8) De verscheidenheid in vorm komt door de verschillende
neigingen van de zielen die het huis hebben laten bouwen. Zo heeft ook elk
mens een andere jas en geen kleermaker maakt er één die aan een ander gelijk
is. En zo is er ook een grote verscheidenheid in andere kunstwerken van de
mensen. Iedereen die schrijven heeft geleerd, heeft een kenmerkend
handschrift, dat niets met een ander gemeen heeft, omdat er zeker geen haal op
de haal van een ander past. De vorm is dus overal anders, hoewel de soort
dezelfde blijft.
(9) Of laat een paar even begaafde schilders eenzelfde
voorwerp schilderen; allen zullen een gelijkend beeld schilderen, maar de aard
van de afbeelding, de vorm waarin het is geschilderd, zal bij ieder een geheel
eigene zijn. Of geef aan tien componisten opdracht muziek bij eenzelfde gedicht
te schrijven, dan zal heel duidelijk uitkomen, hoe ieder een heel andere
melodie bij dat gedicht heeft gecomponeerd.
(10) Heel deze verscheidenheid is uitbeelding van vorm,
komt door de vele verschillende, specifieke intelligentiepunten in de ziel. Al
naar gelang een van deze punten overheerst, richt de ziel haar handelingen
daarnaar. Er waait dus voortdurend een andere wind; er ontstaan steeds nieuwe
verschijnselen en nooit herhaalt iets zich volkomen, het allerminst daar, waar
de producerende intelligenties zich niet onder een positief gericht bevinden,
wat juist bij de mensenzielen het geval is, omdat ze zich weer moeten inwerken
in hun oorspronkelijke vrijheid. Maar er is tussen een afgescheiden en een nog
in het lichaam levende ziel dit onderscheid:
(11) De ziel in het nog levende lichaam kan door een grote hoeveelheid
verschillende hartstochten worden beheerst. De mens kan elke dag een ander
zijn; vandaag voelt en denkt en doet hij zo en neemt dit of dat besluit, morgen
is dit als weggevaagd en handelt hij weer naar een ander intellectueel
substantieel specifiek zwaartepunt van zijn ziel. Vandaag is iemand vrijgevig
en iedere arme die vandaag naar hem toekomt heeft geluk, morgen treedt in
plaats van deze vrijgevigheid, een gierig zwaartepunt op en de vandaag
vrijgevige heeft morgen een afkeer van elke bedelaar en heeft berouw over zijn
vrijgevigheid van de vorige dag.
(12) Bij de afgescheiden ziel is dat anders. Daar treedt
gewoonlijk maar één overheersende hartstocht op, die de ziel meer en meer beheerst
en die langzamerhand alle intelligentiedeeltjes naar zich toetrekt: Daarom
zegt Paulus ook: 'Zoals de boom valt, blijft hij liggen!' - wat niet wil zeggen
dat een afgescheiden ziel onverbeterlijk zou zijn, maar dat ze in één van haar
voornaamste hartstochten gevangen blijft, totdat deze alle andere specifieke
intelligentiedeeltjes als het ware heeft opgeteerd, wat dan een grote armoede
van de ziel tengevolge heeft, die daardoor in een toestand komt, waarin ze van
alles beroofd is en zich als geheel naakt in nacht en duisternis bevindt. In
deze berooide toestand kan de geest pas vrij worden en de ziel beginnen te
doordringen en dat is dan de overgang van de tweede naar de derde regio.
Voordat deze toestand ingetreden is kan de geest zich niet in de ziel
uitbreiden en deze doordringen, omdat haar specifica nog te materieel en te
weinig geestelijk zijn.
(13) Daar er dus op deze manier een heleboel verschillend
gestemde zielen in de tweede regio samenkomen, die allen hun eigen overheersende
hartstocht in zich dragen en daarnaar leven en handelen, is gemakkelijk te
begrijpen, dat de verschijnselen die voortkomen uit de veelzijdigheid van de
zielen, volgens hun verschijningsvorm ook zeer verschillend zullen optreden.
Daarom heeft elke bliksemflits een andere zigzaglijn, elke wolk of wolkje een
andere vorm en beweging; daarom waaien er winden van alle kanten en dientengevolge
is er nu eens een wolkbreuk dan weer een plensregen, nu eens hagel, dan weer
motregen, nu eens zijn er grote, middelgrote of kleine sneeuwvlokjes en
duizenden van dergelijke verschijnselen, die vooral in de tropische streken en
in de poolstreken van de aarde veel voorkomen.
(14) Dit was een noodzakelijke algemene inleiding; hierna
zullen we de zaak meer in finesses bekijken.