Hoofdstuk 23
De aardatmosfeer en haar neerslag
3-2-1847.
(1) Dat de zon begrijpelijkerwijs slechts degene is die
het licht ondersteunt, maar niet degene die het licht eigenlijk zelf schenkt,
is gemakkelijk te verklaren uit het feit dat de zon van te voren het licht uit
de talloze zonnen op haar glanzende oppervlakte opneemt en het dan als een
verenigd licht in de wijde etherruimte uitstraalt. Dit uitgezonden, verenigde
licht van de vele sterren ontmoet overal ook die lichtstralen, die direct van
de sterren op de aarde vallen, verenigt zich dan met deze lichtstralen en valt
dan samen met hen op aarde. Daaruit bestaat de ondersteuning, want het zonlicht
alleen zou heel zwak zijn, als het licht van de sterren niet met haar
samenwerkte. Ook zou het licht van de maan alleen erg bleekjes zijn, als het
niet door het zonlicht werd ondersteund, zoals dit op zijn beurt door het
sterrenlicht wordt ondersteund.
(2) Dat echter het ene licht het andere ondersteunen kan,
wordt bewezen door verschillende in een kamer aangestoken lichten, die toch
duidelijk meer licht verspreiden dan één enkel licht.
(3) Op die hoogte in de bergen waar we al over spraken,
kan deze ondersteuning echter niet die uitwerking hebben als in een lager
gelegen streek, omdat, zoals al werd uiteengezet, de stralen daar nog niet
voldoende dichtheid bereikt hebben. Dit komt omdat de luchtkring om de aarde
een lensvormig rond doorzichtig lichaam vormt. Het is als het ware een groot
brandglas, waarbij de invallende zonnestralen niet dadelijk achter de lens hun
volle sterkte hebben, maar pas verder weg, op een afstand die gelijk is aan de halve
doorsnede van de periferie, waaruit het bolvormig oppervlak van het brandglas
is genomen; maar de stralen komen achter het brandglas steeds dichter naar
elkaar toe en krijgen dus een steeds sterkere werking tot ze tenslotte in het
brandpunt hun hoogste kracht bereiken. Het brandpunt van de grote luchtlens
zou pas in het middelpunt van de aarde vallen, waar echter nooit een
zonnestraal doordringt. Desalniettemin wordt de lichtstraal, die op de
oppervlakte van deze grote aardlens valt, in deze steeds dichter en werkzamer
hoe meer hij de aarde en tegelijkertijd zijn brandpunt nadert. Objecten als
bijvoorbeeld de bergen, liggen al meer in het minder dichte deel van de
lichtstralen dan de dieper gelegen dalen en vooral de zeegebieden der aarde; de
stralen van de ver verwijderde sterren kunnen in de bergen nog geen merkbare
dichtheid hebben en dus ook geen invloed op de vegetatie uitoefenen. Met andere
woorden: deze lichtstralen vormen op zulke hoogte nog geen specifica. Daarom
kunnen de plantensoorten, die deze specifica nodig hebben, op zulke hoogten
niet meer gedijen.
(4) Dat is dan ook de oorzaak dat de lucht op deze
hoogten steeds zuiverder wordt, wat uiteraard natuurlijk is, want hoe minder
mengsels zich in een vloeistof bevinden, des te zuiverder moet de vloeistof
zijn; zoals ook een mens in zijn hart steeds zuiverder, gezonder en krachtiger
wordt hoe meer hij het veelsoortige mengsel van zijn hartstochten, begeerten
en behoeften uit zich heeft verbannen.
(5) Daar echter op deze hoogten, of beter gezegd in deze
regionen, de stralen uit de kleinere sterren, evenals zelfs die uit de zon,
tengevolge van hun geringe dichtheid nog niet zo'n effect kunnen hebben als
verder naar beneden, is zo' n hooggelegen regio in zekere zin een overgangspunt
van het vroegere zonder uitwerking zijn naar een dadelijk daarna sterker
optredende werking. Ofwel, hier op deze hoogten beginnen de stralen zich te
verdichten, gedeeltelijk door hun eigen verdichting en gedeeltelijk door de
reflexie, of de stralen die door de aardoppervlakte weer teruggekaatst worden.
Door deze straling en terugstraling worden dan bepaalde ontwikkelingen in het
licht veroorzaakt, die er als een soort golf uitzien. Als dit golven een tijd
doorgaat wordt daardoor ook een specificum opgewekt, en wel omdat dit golven
al een chemisch lichtproces is, om op jullie geleerde manier te spreken. Dit
specificum, dat in zich natuurlijk veelsoortig en gemengd is, treedt het eerst
op als een nevel in het hooggebergte. Wordt dit chemische proces dan niet verbroken,
dan ontstaan uit de nevelen in deze hoge regio weldra wolkenmassa's, die zich
langzamerhand steeds meer verdichten en zelfs uiteindelijk als regendruppels en
's winters als sneeuw op de aarde neervallen.
(6) Dat deze neerslag uit het licht voortkomt wordt door
velerlei verschijnselen aan de oppervlakte bewezen; speciaal in de tropische
gebieden valt niet zelden regen, die alles waarop hij maar neerkomt met een
fosforachtige lichtglans overtrekt. Zelfs de oppervlakte van de zee glanst vaak
zo sterk, dat het lijkt alsof ze gloeit. Ook voorwerpen die door het zeewater
nat worden, glanzen als vermolmd hout uit het bos.
(7) Ook de sneeuw heeft een heel eigen licht en laat duidelijk zien, dat
hij een product van het licht is.
(8) Bekeken als een natuurlijk gebeuren ontstaan dan op
deze manier de nevels en de wolkenformaties in deze tweede luchtregio. Daarbij
moet men de wederkerig werkende polaire kracht van noord - en zuidpool, die
vooral in deze regio optreedt, niet buiten beschouwing laten. Want door haar
worden deze nieuwe formaties met tellurische elektriciteit verzadigd en
krijgen door deze verzadiging pas die verdichting, waardoor ze aan de aarde als
voedsel voor haar planten- en dierenwereld kunnen worden toegevoerd.
(9) De zo verzadigde wolken, die op deze manier het
aardse in zich hebben opgenomen, krijgen gewoonlijk een donkere kleur, terwijl
de onverzadigde, zuivere er veel witter en ook lichter uitzien. Deze twee
soorten wolken vormen met elkaar een tegenovergestelde polariteit waarbij de verzadigde,
donkere negatief en de onverzadigde witte positief zijn.
(10) Dat dan de negatieve altijd aan het kortste eind
moeten trekken, spreekt vanzelf Want wat zwaar is en steeds zwaarder wordt,
moet omlaag vallen. Waarom dan ook mensen, die hun hart met teveel aardse
negatieve onbenulligheden volladen, het daardoor steeds zwaarder maken en
daardoor ook ondoordringbaarder en dichter en ongeschikt voor het licht; ze
zijn dan niet meer in staat in het rijk van het licht op te stijgen, maar maken
zich wel steeds meer geschikt om neer te storten in het rijk der duisternis.
(11) Een veel voorkomend verschijnsel op zulke hoogten
is, dat mensen die zich de moeite getroosten zo'n hoogte te bestijgen, daar
gewoonlijk op de door hen bestegen hoogte zeer opgewekt en vrolijk worden en
gemakkelijk alle zorgen vergeten waarmee ze beneden in het dal te kampen
hadden.
(12) Tegelijkertijd krijgen de meesten ook een grote
eetlust en dorst en kunnen vaak op zo'n hoogte van spijzen genieten zonder dat
het hun zwaar op de maag ligt, terwijl ze beneden in het dal die spijzen niet
eens durfden te bekijken. De oorzaak daarvan is alleen in de grote zuiverheid
van de lucht te zoeken en toont een grote gelijkenis met de toestand van de
zaligen, die ook van alles kunnen genieten zonder dat het hen ook maar
enigszins schaadt, omdat voor de reinen alles steeds meer gereinigd wordt en al
wat schadelijk is daar niet meer schadelijk kan worden, waar het door gebrek
aan de daartoe benodigde specifica geen verder vormende voeding meer vindt.
(13) Dit was dan een voldoende uiteenzetting over de
tweede luchtregio, die zich meer dan 10000 klafter boven de zeespiegel verheft
en die natuurlijk, hoe hoger je komt, steeds zuiverder wordt. Hierna zullen we
ons in de derde luchtregio begeven en zien wat daar gebeurt en waartoe deze
luchtregio dient.