Hoofdstuk 21

 

De inwerking van het licht op de lucht

 

30-1-1847.

  

(1) Om nog duidelijker in te zien dat in de atmosferische lucht een ontelbare hoeveelheid luchtgrondstoffen of - zoals de geleerde wereld zegt - specifica aanwezig zijn, moet men tot dát punt worden geleid, waar men als het ware ontegenzeggelijk tot inzicht komt, waar deze specifica vandaan komen en wat de oorzaak is van hun ontstaan, hun bestaan en hun verdwijnen.

(2) Dit alles in te zien is niet moeilijk voor diegene, die maar enigszins van goede wil is en geen op diploma's gebaseerde ge­leerde is, wiens diplomatie hem als een sluier van Mozes voor ogen hangt; alleen niet om dezelfde reden, doch opdat hij niet datgene zal zien en begrijpen wat met weinig moeite de eenvoudigste mens kan zien, waarnemen en begrijpen. Wie dus maar enigszins - ik zeg het nog eens - van goede wil is en geen sluier voor zijn ogen heeft, voor diegene ligt het voor de hand, dat deze talloze specifica in atmos­ferische lucht niet zomaar uit de lucht gegrepen zijn, maar - zoals alles - wel degelijk gegronde redenen hebben.

(3)Kijk omhoog: hoe talrijk schitteren de sterren in de verre ruimten van de oneindige ether, die nergens een begin en nergens een einde heeft! De mens is geheel verrukt als het glinsterende licht van de miljoenen sterren in zijn ogen valt en hoe treurig is hij, als enkele sombere nachten hem de heerlijke aanblik van de sterrenhe­mel bederven.

(4) Is dat geen inwerking, die weldadig bezielend het menselijk gemoed aangrijpt? Ja, dit alles is de werking van het licht uit de verre gebieden; en dat licht is het, dat de atmosferische lucht - dit grote wereldoog - om de hemellichamen heen vormt, zoals het ook alleen maar het licht is, dat het oog maakt in de mens en het daaraan verwant maakt, want als het oog geen licht zou zijn, dan dan zou het het licht nooit kunnen zien.

(5) Als de mens met zijn oog, met deze kleine zon in zijn lichaam, de sterrenhemel bekijkt, dan wordt zijn oog zelf een kleine hulsglobe waarin miljarden zonnen hun baan doorlopen en centraalzonnen hun oerlicht in de eindeloze verten zenden. Het menselijk oog bevat dan een eindeloze schepping en het stralen en terugstralen van de zonnen in het aan de zon verwante oog van de mens, bewerkt de verrukking in de ziel over zulk een wonder, hoe het grootste zich in het kleinste te­rugvindt en het als datgene erkent, wat het in zichzelf is.

(6) Wie kan dat loochenen? Hoogstens een werkelijk blind mens, of iemand, zoals er nu velen zijn, die een stinkende pijp tabak in zijn stinkende mond meer waard is dan de hele sterrenhemel, die hij alleen maar in zijn eigen spiegel ziet als hij zich bekijkt, hoe zijn strak gesneden jas staat, die hij de kleermaker nog schuldig is, en hoe zijn afschuwelijke pijp past bij de nieuwe nog met schuld belaste jas. Maar over zulke menselijke larven wordt hier niet gesproken; die zijn eigenlijk maar op de wereld om dezelfde reden als waarom de brom­vliegen op een mesthoop te vinden zijn; hun schat is het vuil, omdat ze zelf vuilnis zijn. Zulke mensen kijken natuurlijk niet naar de sterren en hebben geen oog voor Mijn werken!

(7) Maar mensen, waarvan er ook nog velen zijn, die vaak omhoog kijken en heimelijk in zichzelf zeggen: 'O Vader, in Uw rijk zijn wel ontelbare woningen', aan zulke mensen zal de bovenbeschreven werking door het aanschouwen van de sterrenhemel zeker niet voorbijgaan en ze zullen ook nooit kunnen loochenen dat het sterrenlicht machtig op hun gemoed inwerkt.

(8) Als alleen al het licht van de sterren door het mensenoog in zeer afgezwakte staat al zo'n duidelijke inwerking heeft, hoeveel ster­ker zal dan de werking van het sterrenlicht door middel van het grote aardoog op de aarde zelf zijn! Want de atmosferische lucht is aan haar oppervlakte, waar de ether op rust, een glanzende spiegel, waarin elk gesternte al zeer groot afgebeeld wordt. Dat beeld wordt nu op de vas­te aardoppervlakte geprojecteerd en wel in steeds meer geconcentreer­de lichtsterkte volgens bekende optische wetten. De inwerking van geconcentreerde licht, of het geconcentreerde licht zelf, is op zichzelf al een heel eenvoudig specificum in de atmosferische lucht, omdat het op de met haar overeenstemmende delen van de aarde en op de opper­vlakte daarvan oplossend of samentrekkend werkt. Nu hoef je alleen maar de talrijke sterren te tellen - als dat mogelijk zou zijn - dan zul je tegelijkertijd ook het onmetelijke aantal eenvoudige specifica in jullie atmosferische lucht kennen. Alles wat lichamelijk in en op de aarde voorhanden is, is een wederzijdse werking van de sterren en wel daarom, omdat Ik, de Schepper, het grote wereldmechanisme zo heb ingericht.

(9) Astronomen op de aarde hebben al twee belangrijke waarnemin­gen gedaan. Volgens de ene zijn sterren die vroeger bestonden verdwenen; dan moet ook het door hen bewerkte specificum op aarde verdwenen zijn en daarmee de wezens, die door dit specificum in het fysieke bestaan konden treden.

(10) Een andere ontdekking van de astronomen is die, volgens welke het licht van zeer verre sterrengebieden of nu of pas over vele jaren op de aarde zal aankomen. Ten gevolge daarvan moeten dus nieuwe specifica en daardoor ook nieuwe vormen op de aarde ontstaan, die voor de al eerder op aarde aanwezige wezens of gunstig of nadelig inwerken, al naar gelang de ster waar het specificum van uitgaat een goede of een slechte is. Want er zijn goede en kwaad­ aardige sterren, zoals er dientengevolge ook goede en kwaadaardige planten en dieren zijn.

(11) Er zijn ook dubbelsterren die op bepaalde tijden elkaar bedek­ken. Van deze sterren is de ene gewoonlijk van goede en de andere van boze aard. Staat de goede ster vóór de boze, dan heft hij diens werking op; schijnen beide naast elkaar, dan wordt de slechte invloed van de boze ster door de goede verzwakt; staat de boze voor de goede, dan heft hij de werking van de goede helemaal op; dan zal op het deel van de aarde waarboven zo'n ster in het zenit staat, weldra zijn slechte werking te bemerken zijn, die zich óf door slecht weer, óf door slechte groei van veel gewassen, óf door ziek­ten bij mens en dier kenbaar maakt.

(12) Het verduisteren van sterren door planeten oefent vaak ook op deze manier óf een slechte óf een goede invloed uit op de aarde. Vanuit dit standpunt bekeken, bepaalden de oude wijzen de nu fabelachtig aandoende 'heerschappij der planeten' wat echter niet zo dwaas is als de tegenwoordige geleerden, die alleen maar in cijfers denken, zich inbeelden.

(13) Ook oude voorspellingen over het weer waren hierop gebaseerd en al wordt er nu om gelachen, desalniettemin is de oude wijsheid nog steeds van kracht.

(14) Op gelijke wijze oefenen ook de kometen en andere lichtmeteo­ren, al zijn ze van nog zo korte duur, een merkbare invloed op aarde uit; in niet mindere mate is de wisseling van het licht van de maan van invloed, en vooral zeer duidelijk voelbaar is de verandering van tijdsduur van het schijnen van de zon; want ieder die het onderscheid tussen zomer en winter niet bemerkt, die is er treurig aan toe. Dat het licht, hoe kort het ook duurt, een machtige invloed uitoefent op een of ander ding op aarde, bewijst zeker het maar kort durende licht van de bliksem, dat - zoals bekend is - de kreeften doodt als deze zich niet, voordat het onweer begint, in de modder hebben verscholen. Uit het tot nu vertelde zal het ieder, die ook maar een beetje beter inzicht heeft, zeker helder en duidelijk zijn, waar de vele specifica uit de lucht vandaan komen, hoe ze bewerkt worden en wat voor invloed ze zelf noodzakelijkerwijs uitoefenen.

(15) Daar we dit nu doorgenomen hebben en daardoor ook de eerste en onderste luchtkring hebben leren kennen, kunnen we die nu verlaten en ons naar de tweede omhoog werken, van waaruit we de verschijnselen zullen waarnemen, die dagelijks in de veelvuldige wolkenformaties te voorschijn komen en daar zullen we ook inzien, waarom de lucht in de hogere regionen zuiverder en gezonder is dan in de lagere.