Hoofdstuk 17
Het krachtig worden van de aardsappen
25-1-1847
(1) We hebben gezien hoe de vloeistoffen uit het
binnenste der aarde door de middelste of vaste aarde heen naar boven worden
gestuwd. Dit mechanisme is, zoals jullie gemakkelijk uit de beschrijving zult
hebben gezien, in de grond zeer eenvoudig, maar daarbij volkomen doelmatig
ingericht. De sappen echter, die door dit eenvoudige mechanisme naar boven
gestuwd worden, zouden al gauw hun oorspronkelijke kracht, die als substantie
met hun wezen vermengd is, verliezen, vooral op een weg die niet zelden
verscheidene honderden mijlen (* 1 Duitse mijl is 7,420 km.) bedraagt. Om dit
euvel, dat zich gemakkelijk zou kunnen voordoen, te voorkomen, moet van een
andere kant met een buitengewoon kunstig mechanisme te hulp worden gekomen en
wel als volgt: In de richting noord-zuid lopen
talloze fijne mineraaldraden, die van het noorden naar het zuiden meestal
zuiver ijzerhoudend zijn en in omgekeerde richting zuid-noord
platina - en soms koperhoudend zijn. Deze draden zijn, zoals al werd opgemerkt,
buitengewoon fijn en wel zo dat spinrag, als dat gedeeld werd, een aantal van
tienduizend van zulke draden zou voortbrengen, wat toch zeker een erg fijn werk
is. Deze draden lopen niet gelijkmatig recht door, maar zijn erg gekronkeld,
ongeveer zoals de kam van een zaag, en hebben daarbij ook nog veel andere
windingen, vooral in de gebieden waar ze in aanraking komen met de van
binnenuit naar boven lopende aderen en kanalen. Dat is echter noodzakelijk,
want juist op die plaatsen moeten deze leidraden het meest werkzaam optreden.
(2) Deze draden zijn geen buisjes, maar bestaan uit
veelsoortige, aan elkaar geregen kristallen die als schakels van een keten met
elkaar verbonden zijn. Ze zijn ongeveer zo geplaatst alsof men verscheidene
driezijdige piramiden zo op elkaar had gezet, dat de top precies tegen het
midden van het ondervlak van de volgende piramide zou komen te liggen. De
ijzerhoudende piramiden zijn zo geplaatst, dat de toppen naar het noorden zijn
gericht, terwijl de platina - en koperhoudende piramiden hun toppen naar het
zuiden gericht hebben. Als men dit goed voor ogen stelt, heeft men een beeld
omtrent de constructie van deze geleidingsdraden. Deze geleiding moet dáárom mechanisch zo geordend zijn, omdat elke anders
geordende, gladde leiding - zoals bijvoorbeeld door een draad - het werkende
elektromagnetische fluïdum zou verliezen bijeen lengte van niet zelden 3000
mijl (* 1 Duitse mijl is 7.420 km)
(3) Dat gladde geleidingen mettertijd het fluïdum
langzamerhand verliezen, kunnen bij dit procédé meer
geoefende natuurkundigen daaruit afleiden dat een ver weg geleide elektrische
vonk niet meer die krachtige werking heeft als in de nabijheid van de geleider,
die eerst of door een gewreven glasplaat of door verschillende in zout – of
zwavelzuur gedoopte koper- of zinkplaten het elektromagnetische fluïdum
opneemt. Maar deze rij van piramiden zou nog niet voldoende zijn voor de voortgeleiding van de stroom over ettelijke duizenden
mijlen als ze niet door een eigen buis liep, die uit een stof bestaat die geen
elektrische vonk doorlaat.
(4) Hieruit kunnen jullie al enigszins opmaken, hoe
bijzonder kunstig dit mechanisme geweven is; maar daar zou weinig mee gewonnen
zijn, als deze draden de elektromagnetische stof heen en terug lieten wisselen.
Daarom moeten op bepaalde punten - speciaal in de buurt van de omhooglopende
kanalen - verzamelruimten zijn aangebracht, waarin deze stof zich kan verzamelen.
Is zo' n kamertje helemaal opgeladen, dan werkt het in op de vloeistof in het
kanaal en geeft die weer nieuwe kracht. Dat is één taak van deze vele
verzamelkamers, die nu eens groot, dan weer klein zijn, nu eens negatief, dan
weer positief; als de opstijgende vloeistof door de positieve elektriciteit te
warm is geworden, neemt de negatieve dan weer het teveel in zich op en
verandert tegelijkertijd, zodat het aan haar gelijk wordt; of duidelijker
gezegd: wat de positieve elektriciteit teveel verhit, koelt de negatieve weer
af.
(5) Een andere functie van deze nu bekende
geleidingsdraden is, om de pompen die de aandrijving in de kanalen verzorgen in
beweging te zetten, welke pompen een ondersteuning zijn van de oorspronkelijke
drijfkracht van de hartslag der aarde. Zonder deze ondersteuning zou deze
eerste kracht noodzakelijkerwijs gauw moeten verlammen, als hij bij elke stoot
met vele triljoenen kilo's sappen te doen heeft, welk gewicht de sappen, die
met elke hartslag weg gestoten worden, ook op zijn minst wel zullen hebben.
Door de boven aangeduide, speciaal in de kanalen aangebrachte pompen wordt de
polsslag van het aardehart zozeer geholpen, dat deze nu met een aanzienlijk
minder gewicht heeft te kampen. Het zou vergeefse moeite zijn jullie het mechanisme
van zo'n pomp nader uiteen te zetten en je zou bij de helderst mogelijke uitleg
toch nooit een volkomen inzicht in de zaak kunnen krijgen, omdat dit een te
gecompliceerd werk is, waarin slechts een geest - en nooit een vleselijk oog -
helemaal kan binnendringen om het te beschouwen; daarom laten dergelijke
kunstige preparaten zich bij de geestelijke uiteenzetting over de aarde veel
gemakkelijker en beter verklaren dan bij deze slechts materiële uiteenzetting.
(6) We hebben op deze manier een heel kunstig mechanisme
in deze middelste aarde leren kennen. Er ontbreekt nu nog maar weinig om een
volledige kennis over dit deel van het aardelichaam te bezitten, dan zullen we
er mee klaar zijn. Dit weinige bestaat uit de zogenaamde terugleidings
- of wederopzuigvaatjes , waardoor - zoals bij het
dierlijk lichaam het bloed door de aderen - de overvloedige sappen, die nog
niet geheel voor de voeding van de aarde voorbereid zijn, weer naar het hart
terug worden gedrongen om daar nieuwe kracht en versterking te halen. De
terugvoerende kanalen zijn ook voorzien van tegenhoudende kleppen, die zich
alleen openen als het aardehart zich samentrekt. Zet het zich weer uit, dan
sluiten de kleppen zich en laten de teruglopend.e
sappe,n niet verder opstijgen; alleen sluiten deze kleppen met zo precies als
die 10 de opwaarts voerende kanalen, wat echter ook niet zo noodzakelijk is.
Ten eerste zijn de terugvoerende kanalen doorgaans nauwer dan de opstijgende,
daarom heeft de vloeistofkolom, die zich daarin bevindt, niet zo' n groot
gewicht. Ten tweede is die vloeistof ook veel trager dan die in de opstijgende
kanalen; ten derde moeten bovengenoemde kleppen alleen maar bewerkstelligen,
dat deze kanalen bij de opwaartse stoot niet geheel onderbroken, maar vernauwd
worden - welke mechanische inrichting men ook in de aderen van dierlijke
lichamen kan aantreffen, evenals in de jullie bekende buisjes van het hout,
waar echter de terugleidingsvaten tussen de bast en
het hout lopen.
(7) Dit is nu alles wat van onze middelste aarde in
materieel mechanisch opzicht nog gezegd moest worden en daar we op deze manier
met dit onderwerp klaar zijn, zullen we de volgende keer de derde en buitenste
aarde behandelen.