Hoofdstuk 14
Mannelijk/vrouwelijke voortbrengselen der aarde
20-1-1847
(1) Van deze voortplanting stamt alle materie van de
minerale wezens evenals van de planten- en dierenwereld af. De aarde, beschouwd
als man en vrouw in één wezen verenigd, verwekt en baart hier op de meest
uiteenlopende manieren en wel zo, dat ze enerzijds als het ware levende jongen
ter wereld brengt, dan weer zoals de vogels eieren legt en dan weer zoals
planten zaad voortbrengt en zoals mineralen bepaalde kristallen vormt, terwijl
in alle de kracht ligt alles wat aan hen gelijk is naar zich toe te trekken en
zich zo in wijde kringen uit te breiden. - Dat zijn de vier manieren van de
aarde om voort te brengen onder beiderlei gestalte in één.
(2) Hier zou iemand kunnen vragen: als de aarde dat
allemaal doet, waartoe dient dan de kracht van de planten- en dierenwereld om
zich te vermenigvuldigen? Waarom moet de plant, welke vorm ze ook heeft, om
zich voort te planten de voor haar typische zaden voortbrengen; waarom de vogel
het ei, waarom de dieren een aan hen gelijk schepsel en waarom amfibieën hun
geleiachtig kuit, die eigenlijk ook uit eitjes bestaat?
(3) Het antwoord op deze vraag is eigenlijk niet zo
eenvoudig te geven als iemand wel zou denken; maar desalniettemin ligt het voor
mensen, die maar een beetje dieper inzicht hebben, in de hele natuur al
duidelijk uitgesproken voor de hand.
(4) In het begin van deze verhandeling werd al dadelijk
gezegd, dat de aarde hier tegelijkertijd man en vrouw is. Als vrouw wekt ze
niet op, maar neemt het opgewekte alleen maar op en baart het; als man wekt ze
alleen maar op en baart niet, maar het voortgebrachte moet eerst tot dat soort
en geslacht rijpen en geboren worden, waartoe het door de aarde in zijn functie
als mannelijk wezen werd opgewekt.
(5) Om dit duidelijker in te zien, willen we eerst een
boom bekijken die in wisselwerking staat met de aarde. Een maar enigermate
grondig inzicht in deze verhouding zal de zaak zeker zonneklaar voor ogen
stellen. Laten we aannemen dat het zaad er blijkbaar eerder was dan de boom,
waaruit deze zich dan weer reproduceert, welk aannemen ook daarom al juist is,
omdat een zaadje zich toch in elk geval gemakkelijker in de aarde laat
opwekken dan een geheel volgroeide boom. Ook kan men het lichte zaadje overal
leggen en er zal maar weinig kracht voor nodig zijn om de lichte zaadjes van
de grootste bomen in alle vier de windrichtingen uit te strooien; en als er een
zachte wind waait en deze de lichte zaadkorrels met zich meevoert, dan wordt
hierdoor niet eens een mug gekrenkt, laat staan een groot dier of zelfs een
mens. Hoe moeilijk en met wat voor krachtsinspanning en met wat voor gevaar zou
zo' n operatie verlopen, als het zou gaan om geheel volgroeide bomen! Wat
zouden de mensen wel zeggen, als zo'n groot eikenbos - opeens door machtige
orkanen aangevoerd zich boven hun hoofd zou neerlaten en in de aarde wortel
zou schieten? En voor zo'n heel bos behoeft maar één wagen gezonde eikels
aangevoerd te worden; deze kunnen dan in alle stilte in de aarde worden
gestoken en geen mens zou zich het hoofd erover breken als na verloop van tijd
de eikels als tere lootjes zich langzaam uit de aarde zouden beginnen te verheffen.
Wie heeft het ooit pijn gedaan als een licht dennenzaadkorreltje naar beneden
op zijn hoed neer fladderde terwijl hij in het bos wandelde? Wat voor een
gezicht zou een mens echter wel trekken, als in plaats van zo' n licht zaadje
een geheel volgroeide reusachtige dennenboom voor zijn neus naar beneden kwam?
(6) Alleen al uit deze weinige voorbeelden is het voor
ieder verstandig denkend mens gemakkelijk in te zien, dat het zaad er eerder
geweest moet zijn dan de boom.
(7) Bij dieren is weer het omgekeerde het geval. Daar
moet de vogel er wel eerder geweest zijn dan het ei, omdat voor het uitbroeden
van het ei dierlijke warmte nodig is. Maar ondanks dat is de vogel er niet
dadelijk als vogel geweest, want in deze eerste periode van verwekking legde de
aarde ook het eerste ei, en de aarde was dus de eerste algemene vogel.
(8) Toen de eerste vogel uit dit ei was geboren, legde
hij een ei dat een andere samenstelling had dan het eerste, en daaruit kwam dan
een tweede vogel, die aan de eerste gelijk was.
(9) Men kan dus bij de vogel evenals bij de amfibieën
aannemen, dat het eerste ei het zaad was en dus bestond ook hier het zaad
eerder dan het uit hem voortgebrachte dier. Slechts als men tussen de kwaliteit
van het aardei en het vogelei een wezenlijk onderscheid vindt, zou de vogel er
werkelijk eerder zijn geweest dan het ei dat zij legde, waardoor zij weer een
aan zich gelijk wezen voortbracht. Maar dat was met de zaden van de planten
niet het geval. Die werden precies zo uit de aarde geboren, zoals de plant ze
weer voortbrengt. Dit is ook met alle andere dieren het geval. Elk geslacht
werd eerst als zoogdier uit de aarde geboren en kreeg de mogelijkheid zich weer
voort te planten door een eigen vermogen tot verwekking.
(10) We hebben om de voortbrengende en barende kracht van
de aarde te verklaren een boom als voorbeeld genomen. We moesten de
bovenstaande beschouwing vooraf laten gaan, want zonder die was deze zaak niet
zo erg duidelijk geweest. Nu we echter zo'n verklaring hebben gegeven, zat het
jullie ineens duidelijk zijn hoe enerzijds de aarde als man verwekt en
anderzijds als vrouw weer baart, en hoe ze zich bij ons voorbeeld van de boom
nu eens als vrouw, dan weer als man gedraagt.
(11) Laten we het volgende aannemen: een zaadje dat aan
de boom is gerijpt wordt in de aarde gelegd. Dan gedraagt de aarde zich als een
vrouw als ze ontvangt en het ontvangene door haar
eigen kracht doet rijpen en dan baart. Als de boom echter volgroeid is, neemt
hij tegenover de aarde een vrouwelijk karakter aan en de aarde treedt tegenover
de boom op als man en brengt in de boom nieuwe zaden voort voor de bevruchting.
(12) Uit dit voorbeeld blijkt al ten dele dat de aarde
zowel mannelijk als vrouwelijk werkzaam is en daaruit volgt dat de aarde, om
dat te presteren, dus noodzakelijkerwijs die beide naturen in zich verenigen
moet. Maar in dit voorbeeld treden de aarde en de boom in wisselwerking. Dit
is alleen niet genoeg, maar we moeten die wisselwerking ook in de aarde zelf
vaststellen. Hoe zullen we dat echter doen? Dat zal nu juist niet zo moeilijk
zijn.
(13) Jullie weten dat de aarde een zuid - en een
Noordpool heeft. Ten opzichte van de hoofdwerking der aarde blijven beide polen
steeds zoals ze zijn, namelijk de Zuidpool negatief en de noodpool positief of
de één aantrekkend en de ander afstotend, wat dan tot gevolg heeft dat twee
zulke ongelijke polen noodzakelijkerwijs heel goed naast elkaar kunnen bestaan
en elkaar verdragen, want de ene pool geeft en de andere ontvangt. Bij deze
verhouding van de polen zien we duidelijk de wisselwerking. Oorspronkelijk of
in zijn uitmonding is de positieve Noordpool de ontvanger, omdat hij al het
voedsel voor het hele aardelichaam in zich opneemt. De Zuidpool daarentegen is
in zijn uitmonding degene die niets van buitenaf opneemt, maar slechts afgeeft.
Binnenin de aarde is de Noordpool echter tegenover de Zuidpool degene die geeft
en de Zuidpool is degene die ontvangt.
(14) Kijk, daaruit blijkt al hoe het aardewezen inwendig
door zijn polaire actie in zijn beide polariteiten afwisselend gedeeltelijk
mannelijk en gedeeltelijk vrouwelijk optreedt.
(15) Nog opvallender zien we deze wederkerige, steeds
veranderende, polaire werking in de wisseling van zomer en winter. Want een
half jaar is het op de noordelijke helft der aarde winter, terwijl tegelijkertijd
op de zuidelijke helft de zomer heerst en het volgend halfjaar is het net
andersom. Dit moet zo worden opgevat: de winter is het mannelijke deel en de
zomer het vrouwelijke. De winter wekt op in de vrouwelijke zomer en deze baart
dan wat de winter heeft verwekt. Dus is in de wintertijd de ene helft der aarde
mannelijk terwijl de andere vrouwelijk is en dan treedt ook de anders
vrouwelijke Zuidpool mannelijk op tegenover de vrouwelijk geworden Noordpool en
omgekeerd. Het opmerkelijk verschil is hier echter nog steeds, dat de vruchten
van de zuidelijke helft van de aarde weliswaar zoeter, zachter en voller, maar
niet zo krachtig zijn als die uit het noorden, omdat in het zuidelijk deel het
vrouwelijke overheerst, terwijl in het noordelijk deel het mannelijke sterker
is. Men zou dit etymologisch (woordvormend) zo kunnen uitdrukken: in het
noorden is de aarde een manwijf en in het zuiden een verwijfde man.
(16) Uit deze verhandeling wordt het dubbele geslacht van
de aarde toch al bijna helemaal duidelijk. Om echter een helder beeld te
krijgen moet men nog weten dat er ook een wisseling van pool ontstaat, doordat
de aarde dag en nacht heeft. De nacht is altijd vrouwelijk en de dag mannelijk.
Wat de dag verwekt, baart de nacht weer in haar donkere schoot. Daarom wordt
elk zaadje door de aarde als mannelijk wezen opgewekt - bevrucht, en door
dezelfde aarde als vrouwelijk wezen tot rijping gebracht en geboren.
(17) Dat de aarde
werkelijk zaadjes van planten en dieren voortbrengt, kan men afleiden uit vele
verschijnselen die aan de oppervlakte van de aarde plaatsvinden. Tot deze
verschijnselen hoort bijvoorbeeld de oorspronkelijke groei van bossen op
gebergten, evenals mos en grasgroei op de vroeger woeste steppen, waarop
gedurende duizend jaren niets had gegroeid. Schimmels en zwammen hebben tot nu
toe geen ander zaad. Dan hoort bij de verschijnselen die deze zaak verklaren
ook het - alhoewel zelden, maar toch nog vaak genoeg voorkomende -
verschijnsel waarbij het graan en allerlei soorten koren regent; en vooral
wordt deze zaak verduidelijkt door de niet zelden voorkomende vissen -, slangen
- en paddenregen en dat soort verschijnselen, waarvan geen wetenschapsman, als
hij ook maar een klein beetje gezond verstand heeft, kan naspeuren of wellicht
een wervelwind ze van de aarde heeft opgelicht en op een andere plaats weer
heeft neer geslingerd. Want dan zou hij op een of andere manier moeten kunnen
aantonen, dat zich op de Aarde zo een plaats bevindt, waar deze wezens niet
zelden triljoenvoudig voorhanden zijn geweest. En zou
hij dat kunnen, dan zou daarmee alleen maar de bijzondere scheppingskracht van
de aarde, dat ze uit zichzelf zoiets kan voortbrengen, des te opvallender
bewezen zijn. Hoe zulke verschijnselen eigenlijk precies optreden, zullen we
in het volgende hoofdstuk nog nauwkeuriger bekijken.