Hoofdstuk 8

 

De long en de ademhaling van de aarde

 

                            12-1-1847

 

(1) Jullie weten dat voor het fysieke leven niet alleen een hart en een maag, maar ook een long nodig is. Elk dier heeft een ademhalingsor­gaan. Ook bomen en planten moeten zulke transpiratieorganen heb­ben, waardoor ze binnen de 24 uur in - en uitademen.

(2) Het ademhalen van het aardelichaam is gemakkelijk waar te ne­men aan de zeekust, waar de zee regelmatig opkomt en dan weer terugvalt. Als dan zo'n uiterlijk verschijnsel aanwezig is, dan kan iedereen daar met zekerheid uit concluderen dat dit alleen maar tot een innerlijke oorzaak terug te voeren is, echter nooit tot een oorzaak van buitenaf.

(3) Wie dit niet helemaal kan begrijpen, die stelle zich een badkuip met water voor, zoals Ik jullie ook al bij een andere gelegenheid heb laten zien. Hang boven het bad, op een afstand van ongeveer tien meter een behoorlijk grote kogel, die bovendien van mag­netisch ijzer is. Breng deze kogel boven het bad in een draaien­de beweging en kijk naar het water of dat soms in beweging komt. Je kunt er van verzekerd zijn, dat het water in volledige rust zal blijven. Laat nu iemand in het bad gaan liggen en gewoon ademhalen. Iedere waarnemer zal zich ervan kunnen overtuigen, dat bij elke inademing het water in het bad iets zal stijgen en bij het uitade­men weer iets zal dalen. Wat we hier in het klein kunnen zien, gebeurt met het aardelichaam in het groot:

(4) De aarde zuigt de lucht in zich op. Dan zet zich de wekere buikstreek van de aarde, die gewoonlijk door de zee bedekt is, meer uit en het zich daarboven bevindende zeewater stijgt omhoog bij de vaste oevers. Stoot de aarde of liever de aardlong de adem weer uit, dan zinkt de buik weer dieper omlaag en het zeewater loopt dan van de vaste oevers ook weer terug.

(5) Dit moest van te voren worden verteld, opdat jullie zullen inzien dat de aarde ademt en dat ze daarvoor natuurlijk ook ademhalingswerktuigen moet hebben, welke werktuigen, benevens nog enkele andere zoals ingewanden van de aarde, het inwendige van de aarde uitmaken.

(6) Nu vraagt men zich af: Waar bevindt zich de aardelong, waar haalt ze haar adem naar binnen en waar stoot ze hem weer uit? En tenslotte: Hoe ziet die long eruit?

(7) Deze aardelong, die wel een inhoud van 1000 kubieke mij­len heeft, bevindt zich vlak onder de harde, vaste aarde en be­grenst een oppervlakte van iets meer dan 5000 vierkante mijl. (* 1 Duitse mijl is 7.420 km) Deze long is een zeer groot celweefsel waarin zich veel holle ruimten (kamers) bevinden, die door kleinere en grotere buizen met elkaar zijn verbonden. Deze buizen hebben twee eigenschappen: ten eerste leiden ze de lucht in de kamers en voeren die weer af; ten tweede kun­nen deze buizen zich vanwege hun gevoelige elasticiteit, net zoals spieren en pezen bij dieren, samentrekken en weer uitzetten, deze sa­mentrekking en uitzetting wordt bewerkt door een voortdurende be­weging van de polen of door wisseling van de positieve in de negatie­ve pool. De oorzaak van deze wisseling ligt in de zielensubstantie, zonder deze wisseling zou de vrije beweging in de lichamen niet mogelijk zijn.

    (8) Als de buizen uitzetten, worden de kamers vernauwd en als het ware samengedrukt en daardoor wordt de lucht uitgestoten. Trekken de buizen zich weer samen, dan zetten de kamers natuurlijk weer uit, waardoor het inademen tot stand komt.

(9) Het wisselen van polariteit wordt, zover als dat fysisch verklaar­baar is, bewerkstelligd doordat - zodra de ziel de levens stof uit de in­geademde lucht in haar levende substantie heeft opgenomen - in de long slechts de stikstof achterblijft. Daardoor wordt de bij het inade­men positieve pool in een negatieve veranderd, want de positieve pool correspondeert niet met het stikstofgas.

(10) Op deze manier treedt dan weldra de samentrekking van de buizen op en wordt weer nieuwe lucht ingeademd, waardoor dan na­tuurlijk de negatieve pool weer positief wordt en zo vice versa.

(11) Nu weten we hoe het ademen van de aarde plaats vindt en waar de long is. Maar waar ademt ze in en waar uit? Dat doet de aarde op dezelfde manier als het dier; het dier ademt namelijk door neus en mond evenals de mens; op de zelfde manier ademt dus de aarde, door dezelfde hoofdmond waardoor ze haar voedsel opneemt. Maar halverwege deze hoofdingang is een zijgang, die zich evenals bij het dier naar believen openen en sluiten kan. Deze grote zijmonding voert naar de grote long. Elke zes uur wordt één keer in­geademd en dan na zes uur weer uitgeademd. Tijdens het inademen sluit zich de slokdarm naar de maag. Is de vereiste lucht eenmaal inge­ademd, dan sluit zich als bij een strottenhoofd de luchtpijp en de slokdarm wordt weer geopend. Wordt de lucht weer de long uitgestoten, dan sluit de slokdarm zich opnieuw. Dit alles is zo in­gericht, dat de aarde door de long in bovenvermelde perioden wel voortdurend wordt gevoed, maar door de eigenlijke slokdarm naar de maag maar elke twaalf uur. In de tijd waarin de long de ingezo­gen lucht in zekere zin chemisch ontbindt en de levensstof verwerkt, neemt de maag het voedsel tot zich; en zo kan men aannemen dat de aarde in 24 uur tweemaal in  - en tweemaal uitademt en daarbij maar twee keer voedsel in de maag opneemt.

(12) Nu weten we dus ook hoe de aarde in - en uitademt en we hoeven alleen maar een blik te werpen op de long om te weten hoe die er uitziet.

(13) De vorm van de aardlong aanschouwelijk te maken is moeilijk, behalve als jullie de long van een olifant eens zouden kunnen zien. De long van een mammoet zou nog beter zijn, doch om deze in onze tijd te zien is nu eenmaal onmogelijk, daar dit dier helemaal is uitgestorven. Er is echter nog wel een daarop gelijkende soort in de oerwouden van Midden-Azië te vinden; maar deze is erg achteruitgegaan als men hem met de vroegere reuzen soort vergelijkt en daarom lijkt de long van een olifant er nog het meest op. Bij een volwassen dier is die zo groot dat hij gemakkelijk meer dan honderd kubieke voet lucht kan bevatten. Haar kleur is blauwgrijs en haar vorm lijkt op die van een grote, holle kokosnoot, waarin natuurlijk nog het hart, de maag, de lever, de milt en de nieren een plaats hebben.

(14) Stel je nu deze long in de bovenbeschreven grote dimensies voor, dan zul je zo ongeveer een vrij goed gelijkend beeld kunnen vormen. Een nadere beschrijving zou weinig nut hebben, want dit grote ademhalingswerktuig zullen jullie je toch nooit helemaal overzichtelijk kunnen voorstellen. Want één kamer van deze long zou al te groot zijn om ze ineens te kunnen overzien. Ook zou het geen nut hebben jullie de elastische stof in details te beschrijven, om­dat je toch ook niet kunt begrijpen, waaruit de stof van een dierlijke long is samengesteld; hoeveel te minder zou je begrijpen waaruit de stof van de aardlong bestaat. Dat ze echter gelijkenis vertoont met de stof van de dierlijke long is te begrijpen, omdat elke dierlijke long, maar dan wel in heel verfijnde vorm, van deze grote aardlong afstamt. Waar zou men de stof voor al deze dierlijke lichaamsdelen vandaan halen, als die niet in de aarde voorhanden zou zijn?

(15) De aarde moet door transpiratie van de talloze organen, al het materiaal dat in haar is aan de oppervlakte brengen. Datgene wat daar aan de oppervlakte wordt afgeleverd, wordt eerst door de planten en dan door de dieren opgenomen en in hen weer in datgene veranderd, wat het oorspronkelijk was. Waar zou het dier het bloed vandaan krijgen als het al niet van te voren in de aarde zou zijn? Waar zou het water vandaan komen als het al niet van te voren in de aarde zou zijn? Kortom, de aarde moet al datgene in zich bergen, wat de op haar levende wezens in zich hebben, zoals een hoofdluis hetzelfde, natuurlijk in aanzienlijk veranderde en kleinere vorm, in zich heeft als het dier of de mens, die voor dat kleine diertje namelijk ook een hemellichaam is.

(16) Ik geloof dat dit voorbeeld de zaak voor jullie wel aanschouwe­lijk maakt. Nu hebben we dus een tweede grote plaats in de aarde be­keken en we zullen de volgende keer weer een andere bezichtigen.

[bron: Aarde en Maan – Jakob Lorber]