De leer van Swedenborg

 

Inleiding

Ik ontving van een Duitstalige academie voor religie een scriptiewerk van Nicole Oesterreich aan de Universiteit van Leipzig, waar zij 10 jaar geleden afstudeerde en een belangrijk werk over Swedenborg en Jung Stilling schreef. Ik heb dit met de grootste aandacht en belangstelling gelezen. Dit werk van 54 bladzijden in PDF-vorm gaat over "de invloed van Swedenborg op Jung-Stilling's theorie van geesten". Een fascinerend werk. Ik heb er een distillaat van gemaakt en met haar schriftelijke toestemming mag ik dit publiceren in ons bulletin. We ervaren van haar een zeer duidelijk beeld van wat Swedenborg over het hiernamaals beschrijft en zelden heb ik dit zo duidelijk, beknopt en krachtig gezien. Het nu volgende, dat oorspronkelijk meer dan 50 bladzijden in beslag neemt, is door de redactie ingekort. G.

 

                                         https://www.startpage.com/av/proxy-image?piurl=https%3A%2F%2Fencrypted-tbn0.gstatic.com%2Fimages%3Fq%3Dtbn%3AANd9GcSm2NtP33fe9Our15aVU6n5WjH2YxozZjG9e-BlrFJ6_GkSu5A%26s&sp=1661162528Tec3cf6cb21e256172cc4c659be66860fe3a313413d1a8f2c4d728096bc534c31

                                             Swedenborg in zijn jeugdjaren

 

Korte biografie van Swedenborg

Emanuel Swedenborg werd op 29 januari 1688 in Stockholm geboren als zoon van een priester en later bisschop. Voor de wijziging in 1719 heette de familie Svedberg. Swedenborg bracht de periode van 1699 tot 1709 aan de Universiteit van Uppsala door met het bestuderen van natuurwetenschappelijke en geesteswetenschappelijke onderwerpen en studeerde af met een doctoraat. Daarna reisde hij door Europa en studeerde in verschillende steden. In 1714 keerde hij naar Zweden terug om kort daarna een functie als mijnambtenaar te aanvaarden, die hij tot 1747 bekleedde. In 1744 en 1745, tijdens een verblijf in Engeland, had hij visioenen van Christus en, volgens zijn eigen verklaring, had hij van toen af aan een verbinding met het geestenrijk.

 

Vanaf 1747 wijdde hij zich aan de productie van omvangrijke, voornamelijk religieuze literatuur in verschillende landen. Hij had al vóór 1745 talrijke wetenschappelijke geschriften gepubliceerd. Hij overleed in Londen op 29 maart 1772. Swedenborgs werken hadden een grote invloed op de Europese intellectuele geschiedenis. Beroemde filosofen (b.v. Kant en Schelling) en literaire figuren (b.v. Goethe en de Balzac) hielden zich met zijn werk bezig. 

 

De beste samenvatting van Swedenborgs leer over wat er gebeurt na de dood is te vinden in ‘Hemel en Hel’ (De coelo et ejus mirabilibus, et de inferno: ex auditis & visis) uit 1758. Een discussie over zijn overeenkomsten met Boehme ontstond toen Swedenborg nog leefde. Swedenborg zelf ontkende Böhme te hebben gelezen in een brief aan Dr. Gabriel Beyer in 1767.  

 

Jakob Böhme

Jakob Böhme (1575 - 1624) was een lekentheoloog en schoenmaker uit Görlitz die beïnvloed werd door de christelijke Kabbala, mystiek en alchemie. Zijn denken kan worden begrepen als "post-Lutheraanse gnosis". De basis van de Boheemse theologie is de interpretatie van Genesis: Boehme postuleert de "eeuwige geboorte" van God. Zijn godsbeginsel wordt bepaald door het dynamische beginsel in het samenspel van "wil" en "onwil" (dus ook in Gods liefde en Gods toorn en goed en kwaad in de natuur).

 

Böhme vatte zijn leer van de ziel samen in zijn geschrift Psychologia vera. De ziel is een soort beeld van God: "Alles wat God heeft en kan, en alles wat God is in zijn drie-eenheid, dat is de ziel in haar wezen, als een tak uit de kracht van de boom; haar wezen is hemels geschapen, uit het hemels goddelijke wezen. [Redactie: Men zou hier de vraag kunnen stellen: als het goddelijk wezen al bestond, hoe kan Zij dan verenigd zijn om Zijn gehele wezen uit de hemelse sfeer te scheppen? ].

 

Het [wat, wie?] bestaat uit twee delen die samen het lichaam vormen, namelijk de vuurtinctuur en de watertinctuur. Dit is de geest en dat is de ziel. De tinctuur is een soort levensessentie. [Redactie: Als je dit uitlegt vanuit het oogpunt van de alchemie, is het materialistisch gezien wel correct.]

 

De vorm van de ziel komt overeen met een bol: "Zo kunnen wij zien in welke vorm de ziel is, namelijk een ronde bol, naar Gods oog, waar het kruis doorheen gaat en zich in twee delen verdeelt, als in twee ogen, die achterstevoren staan. [...]

 

Böhme gaat, en ook Swedenborg, niet uit van een tussenwereld. Na de dood blijven de zielen op aarde tot het oordeel. Er zijn echter zielen die zich na de dood om de nabestaanden bekommeren en aan hen verschijnen.

 

De hartstochten hebben het op aarde ook veel gemakkelijker, omdat daar de geestelijke opbouw is die in ‘Hades’ ontbreekt. Zo is het verblijf in de Hades slechts een kwelling voor de ziel die zich niet kon losmaken van de hartstochten op aarde en die geen waarachtig christelijk leven heeft geleid. [Redactie: Hades is de onderwereld!]

 

"Daarom komen sommige [zielen] terug met de sterrengeest en gaan rond in hun huis en plaats, laten zich zien in menselijke gedaante, verlangen dit of dat, en maken zich dikwijls zorgen over testamenten, en denken zo de zegeningen van de heiligen te kunnen verkrijgen voor hun rust. En als de aardse zaak nog in haar is, zorgt zij ook voor kinderen en vrienden, wat duurt tot zij in haar rust wegzinkt, zodat haar sterrengeest verteerd is; dan is het afgelopen met alle verdriet en zorgen, en heeft zij er geen weet meer van, behalve dan dat zij het ziet in het wonder van de Magia.

 

De ziel is een lichtwezen

Voor hem is het geestenrijk een plaats hier op aarde: "De Hades is in onze atmosfeer, en daalt in het aardse lichaam af tot waar de hel begint, dan stijgt zij ook op tot waar in de zuivere ether het verblijf van de zaligen begint. De ziel bereikt Hades na de dood in het gezelschap van engelen. [Redactie: dit wordt ook door Jakob Lorber beschreven]

 

Als de ziel nog aan de aarde gehecht is, wordt zij berispt, maar dit is vaak niet erg nuttig. In plaats daarvan, zoeken de zielen dan hun gelijke. Zij behoren dan tot verschillende groepen, die geleid worden door een voorzittende geest. Een korte tijd na de dood, nemen de zielen contact op met degenen die het meest op hen lijken. Sommigen komen ook in contact met de Verlosser en met zijn heiligen. Vrienden die erg op elkaar lijken zullen er ook samen zijn. Normaal hebben de zielen of geesten dan geen verbinding meer met de zintuiglijke wereld. Zij kunnen echter wel boodschappen uit de zintuiglijke wereld ontvangen via overleden familieleden of vrienden.

 

Maar zich losmaken van de hartstochten is op aarde veel gemakkelijker, omdat daar de geestelijke opbouw is die in Hades ontbreekt. Zo is het verblijf in de Hades slechts een kwelling voor de ziel die zich niet kon losmaken van de hartstochten op aarde en die geen waarachtig christelijk leven heeft geleid.

 

Swedenborg gaat uit van een beoogde scheppingsorde. Hij verdeelt deze schepping in een aardse en een geestelijke wereld (mundus spiritualis). Deze geestelijke wereld bestaat uit de hemel, de hel en de geestelijke wereld (mundus spiritum), die Jung-Stilling Hades noemt. Er is een voortdurende verbinding tussen de aardse en de geestelijke wereld.

 

Dit komt onder meer tot uiting in het feit dat mensen altijd omringd zijn door goede en kwade geesten. Noch geesten, noch mensen zijn zich hiervan bewust. Ze vormen als het ware het geweten van de mens. De boze geesten zijn nodig omdat de mens in allerlei soorten kwaad wordt geboren en daarom bestaat zijn eerste leven er alleen uit. Als geesten zoals hij niet met hem werden geassocieerd, zou de mens niet kunnen leven, noch zou hij van zijn kwaad kunnen worden afgekeerd en hervormd.

 

De goede geesten zijn hem door God toegewezen, de slechte trekt hij zelf aan. In de loop van zijn leven veranderen deze geesten naarmate de neigingen van de mens veranderen. Door de geesten leidt God de mens. Dit komt onder meer tot uiting in het feit dat mensen altijd omringd zijn door goede en kwade geesten. Noch geesten, noch mensen zijn zich hiervan bewust. Ze vormen als het ware het geweten van de mens. De boze geesten zijn nodig omdat de mens in allerlei soorten kwaad wordt geboren en daarom bestaat zijn eerste leven er alleen uit. Daarom, als geesten zoals hij niet met hem werden geassocieerd, zou de mens niet kunnen leven, noch zou hij van zijn kwaad kunnen worden afgekeerd en hervormd.

 

De goede geesten zijn hem door God toegewezen, de slechte trekt hij zelf aan. In de loop van zijn leven veranderen deze geesten naarmate de neigingen van de mens veranderen. Door de geesten leidt God de mens naar de hemelse orde. Maar God zelf heeft ook een directe invloed op de mens. Maar God zelf heeft ook een directe invloed op de mens.

 

In de geestelijke wereld is er echter geen ruimte en geen tijd, alleen iets dat erop lijkt. Ruimte en tijd zijn toestanden in de geestelijke wereld. Veranderingen in de ruimte- en tijd vinden plaats door veranderingen in de staat van het interieur. […]

 

Beweging in de geestelijke wereld werkt zo dat benaderingen innerlijke overeenkomsten zijn en afstanden verschillen.

Swedenborg was nog steeds bekend met dit soort geestelijke vooruitgang uit eigen ervaring toen hij nog leefde, en toen hij met haar naar verre planeten reisde: "Op deze manier werd ik ook door de Heer naar de hemel en naar de aardse lichamen in de universum weggevoerd. Het gebeurde in de geest terwijl mijn lichaam op zijn plaats bleef.

 

Jung-Stilling kent ook de mogelijkheid van planetaire migratie. Het is voor hem echter pas mogelijk na het bereiken van de verlossing. Bovenstaand citaat laat al de koppeling van de geestelijke wereld met de huidige zien, hetgeen later zal worden uitgelegd. Ook in de geestelijke wereld komt de tijd tot stand door veranderingen in status.

 

De leer van de ziel

Swedenborg maakt een tripartiete verdeling van zijn leer van de ziel in de gebieden anima, mens en animus. De anima komt overeen met Swedenborgs basissubstantie van de levende wereld, het fluïdum spirituosum. De mens bevindt zich in de hersenschors en neemt de functies van de geest over. De animus, aan de andere kant, "vormt concepten, bezit het vermogen van imago en verlangens.

 

Het sensorische apparaat vult deze drie gebieden aan. Dit kan niet direct worden overgebracht naar Jung-Stilling's theorie van de ziel, die zijn ziel slechts in tweeën deelt. Voor Jung-Stilling zijn de zintuigen, het vierde rijk van Swedenborg, fysiek en geen onderdeel van de ziel. Voor Swedenborg is de ziel als geheel een container voor het leven dat alleen van God uitgaat.

 

De eigenlijke natuur is dood. Het goddelijke leven stroomt in het fluïdum van Swedenborg, namelijk door zijn verbinding met de fijnste lucht, die zelfs vóór de zuivere en stille etherische lucht bestaat.

 

In Jung-Stilling en Swedenborg worden echter dezelfde bepalingen gevonden voor de dierlijke zielen, die elk worden onderscheiden door de vrijheid van de wil. De ziel wordt door Swedenborg als onsterfelijk beschouwd. Na de dood van het lichaam zet het zijn leven voort in de geestenwereld.

 

Swedenborg is niet geïnteresseerd in de manier waarop de ziel zich losmaakt van het lichaam of iets dergelijks, waar Jung-Stilling vooral in geïnteresseerd was. Het uiterlijk van het lichaam komt al overeen met het uiterlijk van de ziel tijdens het leven. Jung-Stilling deed deze uitspraak alleen voor de toestand in de tussenwereld.

 

Volgens Swedenborg bezit de ziel een innerlijk en een uiterlijk geheugen. Iedereen kent zijn externe geheugen, het is selectief en onvolledig. Alles wordt echter opgeslagen in het innerlijke geheugen. Na de dood in de tweede staat heeft de ziel toegang tot dit innerlijke geheugen.

Voor Swedenborg lijkt de oorzaak van het bestaan ​​van de wereld weinig rol te hebben gespeeld, laat staan ​​de vraag naar de oorzaak van het bestaan ​​van zielen in het lichaam. Volgens zijn correspondentieleer is er nauwelijks verschil tussen aards en geestelijk leven, aangezien beide tegelijkertijd bestaan.

 

Swedenborg kent zo'n gedeeltelijke loskoppeling van de ziel niet van het lichaam. De inspiratie uit het geestenrijk vindt in hem plaats door de opening van de door God geschapen mens of door de directe invloed van de geesten op de innerlijke mens in delen van de hersenen.

 

Ether

Evenals Jung-Stilling kent ook Swedenborg een "grondsubstantie van de bezielde wereld", die hij fluïdum spirituosum noemt. Zijn opvatting is beïnvloed door Aristoteles en Galenus. Het fluïdum spirituosum is een soort vloeistof die kan worden ingedeeld bij de derde en hoogste graad boven het bloed, maar zelf niet levend is. Het volgt drie beginselen: een materieel, een geestelijk en de vorming van een lichaam voor beide doeleinden, de substantia corticalis (cortex). Dit is waar de uitwisseling tussen lichaam en ziel plaatsvindt.

 

Verbeelding

Swedenborg kent ook een begrip van verbeelding: "De natuurlijke mens, in zichzelf beschouwd, heeft een materiële verbeelding, en heeft neigingen zoals dieren die hebben [...]. Maar het werkelijke denkvermogen en de werkelijke verbeeldingskracht komen van de innerlijke of geestelijke mens, wanneer de natuurlijke mens daaruit ziet, handelt en leeft. [...].

 

Swedenborg ziet het denkvermogen en de verbeelding als deel van de ziel. Tijdens het leven bouwt de innerlijke mens zijn eigen geestelijke wereld op met behulp van zijn voorstellingsvermogen. Dit verandert voortdurend, afhankelijk van hoe iemands passies veranderen. Uiteindelijk leidt dit soort verbeelding tot een verbinding met God en dus tot menselijke verlossing.

 

Hij vermeldt onder andere twee soorten "visioenen". 1. Uit het lichaam worden gehaald (abduci a corpore) in een toestand tussen waken en slapen. De zintuigen zijn zo wakker en zelfs verscherpt dat men denkt dat men helemaal wakker is. In deze toestand weet men niet of men in het lichaam of buiten het lichaam is. Swedenborg beweert drie of vier keer in deze toestand te zijn geweest.

 

Door de geest te worden weggeleid naar een andere plaats. Dit was gebeurd in gesprekken met geesten en in de schijnbare plaatselijke beweging in de geestenwereld. De overeenkomstige lichamelijke gewaarwording trad pas enige tijd na deze wegvoering op, en Swedenborg besefte toen pas dat zijn lichaam zich nog op dezelfde plaats bevond. Swedenborg beweert dit twee of drie keer te hebben meegemaakt. Een groot deel van Swedenborgs verkeer met de geestenwereld vond echter niet plaats in tranceachtige toestanden, maar bij vol bewustzijn.

 

De mens wordt in een toestand gebracht die het midden houdt tussen slapen en waken. In deze toestand is hij zich van niets anders bewust dan dat hij volledig wakker is. Alle zintuigen zijn even wakker als in de hoogste lichamelijke waakzaamheid, het gezicht zowel als het gehoor en - vreemd genoeg - ook de tastzin, die dan nog fijner is dan ooit mogelijk zou zijn wanneer het lichaam wakker is. In deze toestand heb ik ook geesten en engelen in het vlees gezien en gehoord, en hen vreemd genoeg zelfs aangeraakt, hoewel er op dat ogenblik bijna niets van het lichaam aanwezig was. Over deze toestand wordt gezegd dat men uit het lichaam wordt geleid en niet weet of men in het lichaam is of uit het lichaam.  SWEDENBORG, Hemel en Hel, 440

 

De leer van de geestenwereld

Voor Swedenborg is het niet nodig om het bestaan van een geestenwereld te bewijzen, zoals Jung-Stilling doet. Het bestaan van zo'n wereld is voor Swedenborg volkomen vanzelfsprekend door zijn ervaringen ermee. Daar Swedenborg al zijn theorieën op de Schrift baseert, biedt de Bijbel voor hem ook getuigenis van de geestenwereld.

 

Ik kan daaraan toevoegen, dat ieder mens, ook al leeft hij nog in het lichaam, wat zijn geest betreft, in het gezelschap van geesten verkeert, hoewel hij zich daarvan niet bewust is. Swedenborg beweert een voortdurende verbinding van de ziel met de geestelijke wereld. (mundus spiritualis).  

 

Van alles zijn er drie soorten in de geestelijke wereld: drie hemelen (innerlijk, meer innerlijk, meest innerlijk) en drie hellen (laagste, middelste, hoogste hel), drie soorten liefde en drie soorten geesten of engelen (goede geesten, engelachtige geesten en engelen). Elders maakt Swedenborg onderscheid tussen de hemel van de liefde tot God en de hemel van de actieve naastenliefde, en ook tussen de hel van de eigenliefde en de hel van de liefde tot de wereld. Bovendien zijn er ontelbare hemelen en hellen naar gelang van het aantal mensen.

 

Contact met geesten is ook voor Swedenborg niets ongewoons, maar zijn opvatting verschilt in die zin, dat de mens de geesten niet kan opzoeken, zoals Jung-Stilling het beschrijft via dierlijk magnetisme. Er schuilt ook een gevaar in het onophoudelijk intens nadenken over religieuze vragen. Deze dringen door tot in het innerlijk van de persoon en nemen hem gevangen. Daarom dringen zulke gedachten dan door in de mundus spiritualis en zetten de geesten in beweging. Elke geest die zulke mensen daarna horen, nemen ze aan voor de heilige geest. De valse waarheden die zij aldus ontvangen, geven zij in naam van God aan anderen door en brengen aldus goede christenen in verwarring.

 

Vermoedens

Bij de mens mogen de tegenwoordige geestelijke wezens echter niet tot de mens spreken; maar de ideeën en gedachten, die in ons opkomen en uit onszelf schijnen te komen, komen, zegt Swedenborg, van geesten. Door de invloed van engelen onderhoudt, beschermt, voedt en verkwikt de Heer de zielen van allen die hun aangezicht naar Sion wenden, en, indien mogelijk, richt Hij de daden van de goddelozen ten goede. Mittnacht geeft hier een samenvatting van de artikelen 246 tot 257 van Hemel en Hel.

 

Daarin beschrijft Swedenborg de manier waarop engelen en geesten contact maken met de mens. Engelen spreken een geestelijke taal en zijn niet in staat menselijke taal te spreken.187 Deze geestelijke taal manifesteert zich bij de mens in de innerlijke mens, in het hoofd op verschillende plaatsen. [Redactie: volgens Jakob Lorber  niet in het hoofd, maar in het hart!]

 

De invloed van God zelf komt de mens binnen via het voorhoofd. De invloed van de geestelijke engelen vindt plaats via alle delen waaronder de kleine hersenen zich bevinden en die van de hemelse engelen via het deel van het hoofd waaronder de kleine hersenen zich bevinden. Dit proces lijkt voor de mens op een "'waaronder de kleine hersenen zich bevinden. Dit proces komt op de mens over als een herinnering aan iets dat de mens toch nooit heeft gehoord of gezien.

 

[Emanuel Swedenborg, de geestelijke Columbus, de door God gezegende douche van het hiernamaals. Zijn gave van zicht - en het bewijs ervan. Zijn leven en onderwijs]

 

Verschijningen van geesten

Swedenborg gaat er van uit dat geesten en engelen een effect hebben op mensen. Op deze manier lijkt zijn benadering op die van Jung-Stilling. Het volgende gemeenschappelijke kenmerk is het feitelijke verbod op communicatie tussen geesten en mensen, maar om verschillende redenen. In de oudheid was er een levendige uitwisseling tussen mensen en engelen. In de loop van de tijd verwijderde de eigenliefde van de mens hem meer en meer van God en dus van de hemel, zodat de verbinding tussen mensen en engelen door de menselijke kant werd onderbroken. [Redactie: Adamitische periode tot 1656 n. Adam]

 

Deze ontmoetingen zijn uiterst zelden toegestaan, omdat zij gevaarlijk zijn volgens Swedenborg. [...] de geesten weten dan dat zij bij een mens zijn, wat anders niet het geval is.  Er zijn echter ook onschuldige ontmoetingen met geesten, bijvoorbeeld dat eenzame mensen vaak geesten horen spreken. God verwijdert deze geesten echter van tijd tot tijd. Swedenborg gaat er ook van uit dat God geesten gebruikt als bemiddelaars.

 

Zo zond hij geesten tot de Bijbelse profeten, die hij "met zijn aanschijn vervulde en daardoor inspireerde met de woorden die zij aan de profeten dicteerden". Wanneer geesten met mensen communiceren, weten zij niet dat zij een andere taal spreken dan mensen. Dit gebeurt omdat "zij dan in de taal van de mens zijn, maar niet in hun eigen taal, ja, zij herinneren zich die zelfs niet. Maar zodra zij zich van de mens afkeren, zijn zij weer in hun eigen taal, d.w.z. in de taal van engelen en geesten, en weten zij niets meer van de taal van de mens. 

 

Wanneer verscheidene geesten tot een mens willen spreken, zenden zij een boodschapper door wie zij dan als één persoon spreken. [Redactie: heb ik weleens meegemaakt!] Deze boodschappers worden subjecta genoemd. Er zijn ook kwade geesten die mensen haten en proberen te corrumperen. Dit zijn echter niet dezelfde geesten die bezetenheid veroorzaken. Deze noemt Swedenborg natuurlijke of materiële geesten. Zij worden gekenmerkt door het feit dat zij niet in de geest, maar in het lichaam van de mens binnendringen en er bezit van nemen. Zij zijn reeds door God in de hel geworpen en dus onschadelijk gemaakt.

 

Swedenborg gaat veel minder in op de spookverschijningen dan Jung-Stilling, die zich concentreert op die verschijningen en op de lessen die eruit getrokken kunnen worden.

 

Hades

                                      https://www.startpage.com/av/proxy-image?piurl=https%3A%2F%2Fencrypted-tbn0.gstatic.com%2Fimages%3Fq%3Dtbn%3AANd9GcRI1yKmy7fYVm-J7SmyLLGX3MgyvdlkLA_tnyxQPmU7fC6ddpE%26s&sp=1661162144T9d53f52695df061de5b682abe281e9b78e73bf69e9220e261a1e5dfadb1d3e05

                                                      Hades is de onderwereld

 

Wat Jung-Stilling Hades noemt, wordt door Swedenborg mundus spiritum genoemd. Deze geestenwereld is een 'plaats [locus] [...], alsmede een tussentoestand [status] van de mens na de dood.  Daar wijkt zijn mening af van die van Jung-Stilling, voor wie Hades slechts een plaats is, geen toestand.

Na de dood bevindt de ziel zich in de "eerste staat". Het uiterlijk van de ziel verschilt in het geheel niet van het uiterlijk van het lichaam voor de dood. De mens bezit dan echter slechts een geestelijk lichaam.

 

Dit is echter des te mooier "naarmate de betrokkene innerlijker de goddelijke waarheden had liefgehad en ernaar leefde. Volgens Swedenborg behoudt het geestelijk lichaam de innerlijke en uiterlijke zintuigen.

 

Dit [dat de mens zonder substantieel substraat niets is] volgt uit het feit dat zonder een orgaan als substraat [quod est subjectum visus ejus] van zijn gehoorzintuig, de mens ook niets kan horen. Gezicht en gehoor zijn zonder hen niets, ja zelfs een onmogelijkheid. Hetzelfde geldt voor het denken, het innerlijk zien, evenals voor het innerlijk worden, het innerlijk horen - indien deze niet zouden bestaan in en van substanties als hun organische vormen en substraten, zouden zij in het geheel geen bestaan hebben.

 

Op grond van deze overwegingen kan worden gesteld, dat de geest van de mens op dezelfde wijze een vorm heeft, namelijk de menselijke vorm, en dat hij zintuigen en zintuigen bezit, net als in de tijd toen hij nog in het stoffelijke lichaam leefde. Bovendien, dat al het leven van het oog en al het leven van het oor, kortom al het zinnelijke leven dat in de mens wordt aangetroffen, in het geheel niet aan zijn lichaam toebehoort, maar aan zijn geest, die het tot het uiterste vult. Daarom zien, horen en voelen de geesten even goed als de mensen, hoewel zij na hun afscheiding van het lichaam niet meer in de natuurlijke, maar in de geestelijke wereld zien, horen en voelen. SWEDENBORG, Hemel en Hel, 434. 

 

De ziel ontwikkelt zich alleen naar haar uiteindelijke verblijfplaats in de tweede en derde staat door meer en meer van het uiterlijke af te leggen en tot het innerlijke te komen. In de mundus spiritum is er een groot aantal geesten. Geen enkele ziel is er echter langer dan 30 jaar. [Mundus Spiritum is de zuivere geest!]

 

Alleen in de geestenwereld wordt de beslissing genomen over het toekomstig verblijf in hemel of hel. In de ziel verenigen zich dan ofwel het goede en ware (verstand en wil) ofwel het kwade en valse, waarna de overeenkomstige beslissing wordt genomen.

 

Er is niet langer een midden, een "verdeelde geest": "Wat een mens wil, dat zal hij ook weten, en wat hij weet, dat zal hij ook willen. In de geestenwereld worden mensen in bepaalde groepen ingedeeld: "De goddelozen zijn onmiddellijk gebonden aan de helse genootschappen waartoe zij, volgens hun heersende liefde, reeds in de wereld hadden behoord. De goeden echter zijn onmiddellijk gebonden aan de hemelse gemeenschap waartoe zij ook op aarde reeds hadden behoord met betrekking tot liefde, naastenliefde en geloof.

 

Ondanks dit onderscheid komen zij in de geestenwereld wel samen en kunnen allen, die in het stoffelijke leven vrienden en bekenden van elkaar waren, namelijk echtgenoten en echtgenotes, alsmede broeders en zusters, daar met elkaar spreken, indien zij dit wensen.

Alle hartstochten die de mens tijdens zijn leven sterk heeft ontwikkeld, worden na zijn dood in overdreven mate voortgezet in de mundus spiritum. Dit gebeurt in zo'n mate dat zij een kwelling worden voor de betreffende ziel. Hij die liefheeft te eten, zal dat zonder pauze doen tot hij braakt. Hij die graag naar preken luistert, zal in de tussenwereld voortdurend alleen maar saaie preken horen. Dit is om de zielen te leren zich los te maken van de passies. Zo zijn er ook boeken, winkels, sportvelden, disputaties, etc. Swedenborg wendt zich hier af van de Lutherse leer van de rechtvaardiging, hoewel hij feitelijk tot de Lutherse Kerk behoorde.

 

Andere belangrijke leringen van Swedenborg

Maximus homo

 

Een van de meest opmerkelijke elementen in Swedenborgs leer over de geestenwereld is zijn opvatting dat de gehele mundus spiritualis, die de hemel en de geestenwereld omvat, de vorm aanneemt van een 'Grootste Mens', de Maximus homo.

 

Het begrip van de maximus homo vloeit voort uit Swedenborgs interpretatie van het imago Dei volgens het Hermetische principe van analogie. Als de mens het beeld van God is, moet God op een bepaalde manier mens zijn. Aangezien de mundus spiritualis goddelijk van aard is, is zij menselijk van vorm.

 

Zoals de afzonderlijke samenlevingen in de mundus spiritualis georganiseerd zijn als een mens, zo is er een "kleine hemel" in de individuele mens. Daartoe brengt Swedenborg de anatomie die hij in de jaren 1740 uitwerkte over op de maximus homo. Hoewel Swedenborg deze verbazingwekkende leer in Hemel en Hel intensief uiteenzette, is er in Jung-Stilling geen spoor van terug te vinden.

 

Innerlijke Schriftuurlijke Zin

Zoals hierboven reeds uiteengezet, gaat Swedenborg uit van een speciale geestelijke taal die in de hemel gesproken wordt en die ook in het begin van de mensheid door de mensen gebruikt werd voor communicatie in de zogenaamde 'vroege kerk'. Deze geestelijke taal bevat hemelse waarheden. In de loop der tijden materialiseerde deze taal zich en kwamen daaruit Hebreeuws en Grieks voort. Daarom bevatten de Bijbelse geschriften nog steeds de hemelse waarheid, de zogenaamde "innerlijke zin". [noot 214] Swedenborg tracht deze innerlijke zin te doorgronden door de Bijbelse verkondiging te systematiseren met behulp van zijn visioenen. De letterlijke zin waakt over de juiste interpretatie van de innerlijke zin.

 

Swedenborg zegt volgens deze schrijfster [redactie]: 'Voor elk dier, voor elke kleur, voor elke figuur die in de Bijbel voorkomt, is een unieke, vastomlijnde geestelijke betekenis vastgesteld. Overal waar dit dier, deze kleur, deze figuur in de Bijbel genoemd wordt, in welke context dan ook, heeft het deze definitieve betekenis. Bijvoorbeeld, overal waar kikkers in de Bijbel voorkomen, hetzij in de boeken van Mozes, hetzij in de Psalmen, hetzij in de Apocalyps, zo duiden kikkers op redeneren vanuit het valse. Het oog betekent het begrip van het ware. Tranen uit de ogen duiden op pijn van de geest omdat hij het ware niet begrijpt. Jung-Stilling kent dit soort innerlijke Schriftuurlijke zin niet.

 

Swedenborg onderscheidt ook de Bijbelse geschriften in echte geschriften en leerstellige geschriften. De leerstellige geschriften (apostolische geschriften) zijn slechts zijdelings met de hemel verbonden en hun wijze van schrijven verschilt van de echte geschriften.

 

Noot: 214 "Hierin [in Arcana Coelestia] wijst Swedenborg er eerst op dat er in alle echte Bijbelse geschriften een 'innerlijke' of 'geestelijke zin' is, zoals hij het noemt. Deze "innerlijke, geestelijke zin" is allereerst het wezenlijke fundamentele en geheel nieuwe in zijn theologische werken, en hij vervolgt met te zeggen dat deze "innerlijke, geestelijke zin" voortkomt uit de "wetenschap der overeenstemmingen".