Het medium Jakob Lorber

 

Jakob Lorber noemt het ‘mediumschap’ bij de mens maar één keer en namelijk in het boek ‘Levensgeheimen’.

´Welnu, als de mensen met hun goede zowel als met hun kwade eigenschappen en hun volkomen vrije wil zo ver zijn afgedwaald van het eigenlijke doel, waarvoor de Schepper hen heeft geschapen, zou het dan niet mogelijk zijn, dat diezelfde God of Schepper dan zijn toevlucht neemt tot bijzondere middelen en door zijn invloeien in het hart van een enkele door Hem gekozen profeet of medium (zoals wij het nu noemen) de andere verloren geesten en zielen weer op het rechte pad wil brengen! Hier zijn wij dan eindelijk op een punt aangeland, waar onze vriend zich er misschien van zou kunnen overtuigen, dat zo'n invloeiing (ook al is het maar in buitengewone gevallen) mogelijk is.'  [Lg.01_030,23]

 

Dit invloeien of instromen kan echter alleen plaatsvinden in het orgaan dat overeenkomt met de geestelijke gever, en dit orgaan is de geest, het hart of het gevoel, dat alleen geschikt is als de eerste, de hoogste en voor de meest verheven opwaartse beweging, gelijkend op de Goddelijke geestelijke opwaartse vlucht waarvoor zo´n geest dan ook geschikt is'. [Lg.01_030,24]

'Het verstand behoort tot de wereld, haar behoeften en haar materiële belangen.' [Lg.01_030,25]

'Het gevoel is het ´orgaan van het geestelijk leven´, dat hier in deze wereld slechts vluchtig geproefd kan worden, het is hier niet blijvend maar het hooguit een vaag voorgevoel van een geestelijke hogere wereld achter.' [Levensgeheimen, hfdst.30:23-26]

In tegenstelling tot het gewone medium, is het anders gesteld met de ‘helderziendheid’ bij Jakob Lorber, die zelf een schrijfmedium was. Hij heeft meerdere malen in zijn geschriften het gehad over ‘helderziendheid. Zo lezen we over de helderziende wezens, die op de maan wonen:

 

´Omdat jullie dat nu inzien en begrijpen, kan Ik jullie ook het nodige vertellen over de maanzucht. De bewoners van de maan hebben als zeer eenvoudige en in zichzelf gekeerde mensen bij uitstek de gave van de helderziendheid, en dat met name tijdens hun nacht van veertien volle aardse dagen, die zij in hun onderaardse woonholen meestal slapend doorbrengen. Tijdens deze slaap blijft hun ziel echter volkomen wakker en deze ziet dan alles om zich heen tot in de verre omtrek, en dus ook deze aarde, waar zij eigenlijk min of meer bij horen, die zij echter, vanwege de natuurlijke positie van de maan tijdens hun waaktoestand, op hun lange dag nooit kunnen zien; (want de maanmensen bewonen alleen het gedeelte van de maan dat van de aarde is afgekeerd) omdat de maan, zoals Ik Jullie al uitgelegd heb, om heel natuurlijke redenen (op de naar de aarde toegekeerde kant) geen lucht en geen water heeft, en als er al hier en daar in de vele dieper gelegen delen een soort lucht aanwezig is, dan is die toch niet toereikend voor de ademhaling van wezens met een lichaam, en is er ook niet geschikt voor, omdat het element zout ( de zuurstof) geheel ontbreekt´. [GEJ.06_120,06]

 

´De mensen van de maan hebben daar in hun natuurlijke toestand ook geen behoefte aan, omdat zij in hun droomleven, waar zij het meest van houden, toch al alles kunnen zien en te weten kunnen komen wat goed is voor het heil van hun ziel. Zij verlangen er dan ook het allermeest naar om snel bewoners van deze aarde te worden, wat dan ook eigenlijk hun bestemming is.

En als zij op hun wereld hun lichaam hebben afgelegd, gaan hun zielen, als zij zich tijdens hun lichamelijke leven daarvoor waardig gemaakt hebben, meteen naar deze aarde en worden bij een passende gelegenheid in een moederlichaam verwekt.

Als kinderen van deze aarde worden zij weer geboren, groeien vervolgens op en ontvangen de opvoeding van de aardse mensen, waardoor zij in ieder geval de mogelijkheid krijgen op de weg van de kinderen van God geplaatst te worden, hetzij al hier of aan gene zijde´. [GEJ.06_120,07]