Liefde,

 

de grondwet van al het leven

 

door

Jakob Lorber, Gottfried Mayerhofer e.a.

 

 


Vertaling: Auke van Gemert

Deventer 1997

 

Oorspronkelijke uitgave:

Liebe, das Grundgesetz alles Lebens

3e druk 1930

Uitgegeven door Neu-Salems-Verlag, Bietigheim, Württemberg


INHOUD

 

1. De liefde

2. Over het grootste gebod

3. Naastenliefde

4. Over de barmhartige Samaritaan

5. Broederliefde, naastenliefde, mensenliefde

6. Over de twee liefdesgeboden

7. Over het geven van aalmoezen I

8. Over het geven van aalmoezen II

9. Geef de juiste liefde!

10. Wenken voor het praktisch beoefenen van de naastenliefde

11. Hoe moet men liefhebben?

12. Liefde met wijsheid

13. Meer over de liefde

14. Als jullie niet worden als kinderen, komen jullie niet in het hemelrijk!

15. Thermometer van de liefde

16. Hemelprinsessen

17. Nog een woord over de liefde-meter

18. God is liefde!

19. Verzamel daden van liefde

20. Over liefde en zorg in het gezin

21. Nog enige wenken voor de liefdevolle zorg voor het eigen gezin

22. Heb lief met vertrouwen!

23. Liefde is het grote magnetisme

24. Daadwerkelijke liefde

25. Geduld doet de vruchten van de eeuwige liefde rijpen

26. De kus

27. Ga maar door lief te hebben, Mijn kind!

28. Waarom het streven van twee mensen naar vereniging een fundamentele wet

van de liefde is

29. Grammatica van de taal der liefde

30. De juiste liefde, in de hemel en op aarde

31. Natuurlijke en goddelijke liefde

32. Wenken bij de hoofdzaak

33. Leer lief te hebben, als je waarachtig wilt leven!

34. Liefde voor God en naastenliefde

35. Liefde moet met wijsheid geregeld worden

36. Afscheid

37. Onze missie op aarde

38. Over de zegen der barmhartigheid

39. De ochtend- en de avondbloem

40. De drie mensen

41. Word kind!

42. Liefde en deemoed

43. Liefde voor God en liefde voor de wereld

44. Geestelijke liefde

45. Deemoed

46. Het hart, de zetel der liefde

47. Verzorg de goddelijke liefde!

48. Liefde, deemoed en geduld

49. Ware liefde en barmhartigheid

50. Liefde, de kracht des levens

51. Houdt je aan de liefde!

52. Liefde, de geest der waarheid

53. Liefde, de belangrijkste sleutel

54. Bedrogen liefde

55. Liefde kent geen sekten

56. Ware liefde verdrijft de vrees

 

Aanhangsel

 

57. Mijn hele wezen is liefde

58. Over Mijn liefde

59. De God van liefde

60. Liefde en erbarmen

61. God is liefde

62. Harmonie in verscheidenheid

63. Het wezen van de goddelijke liefde

64. De deemoed van de ware liefde

65. Deemoedigen ontvangen goddelijke liefde

66. Ware liefde is de echte geest van waarheid

67. Ware liefde bezit trouw

68. De geest van liefde

69. De grote liefde van Christus

70. Zoek de liefde!

71. Sommigen worden door liefde, anderen via harde wegen naar God geleid

72. De liefde van God in het evangelie

73. God is liefde

74. Over de liefde van God kan niemand genoeg spreken

 

Nieuwe teksten

 

75. Groei in de liefde!

76. De aantrekkingskracht van de heilige liefde

77. Alles op Zijn tijd!

78. Wenken voor de missie van liefde en licht

79. Verjaardagsgroet van de eeuwige liefde

80. Waakt en wacht

81. De alles omvattende band van de liefde

82. Groet van de liefde

83. Probeer steeds opnieuw

84. Een verjaardagsbede

85. Volhard trouw in de eeuwige liefde

86. Over het gevaar van louter wijsheid en over de zegen van de liefde

87. Wenken voor de reis naar vrede en geluk in de haven van de eeuwige liefde

88. Liefde

89. Wonderen van liefde

 

 


 

 

De liefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

28 maart 1875)

 

Over de betekenis en de diepte van dit woord heb Ik je al verscheidene dingen gezegd. In bijna ieder woord dat Ik jullie heb gegeven wordt de liefde genoemd, en toch heeft niemand van jullie - om maar niet te spreken van de anderen - in zijn gehele volheid begrepen wat liefde betekent, wat ze is, hoe ze opgevat en praktisch toegepast moet worden; en zo wil Ik jullie dus nu weer een lichtstraal van Mijn liefde zenden, die jullie meer opheldering zal verschaffen over het wezen van de liefde en het nader zal toelichten.

Kijk, Mijn kinderen, het woord ‘liefde’ is snel uitgesproken, en gewoonlijk wordt daarbij aan niets anders gedacht dan aan een onduidelijke voorstelling ervan of aan de zinnelijke of geslachtelijke liefde, zoals jullie die op jullie aarde kennen, bedrijven en helaas maar al te zeer misverstaan en misbruiken.

Niet deze liefde, zoals die bij jullie algemeen gangbaar is, moet de inhoud van deze boodschap zijn, maar  die liefde die Ikzelf vertegenwoordig, die Mijn Ik uitmaakt, die de grondtoon van de hele schepping is, waar alle wetten van het universum op berusten, en die vaak wel in sporadische gevallen als een zwakke lichtstraal door het dikke weefsel van jullie zinnelijke natuur heen schijnt en jullie laat voelen dat er nog een heel ander niveau van gevoelens bestaat, die hier op aarde alleen maar vermoed, deels begrepen, maar nooit helemaal vastgehouden kunnen worden.

Deze liefde, die de hoofdeigenschap van Mijn Ik en als het ware de drager van al het geschapene is - deze liefde heeft geen grenzen en geen einde, is in zichzelf steeds dezelfde, bestendig en volhardend, en alleen door het ware begrip ervan kunnen de twee grondwetten van Mijn geestelijke rijk begrepen en toegepast worden. Want ‘Heb God lief boven alles’ valt alleen te begrijpen als eerst het begrip ‘God’ en vervolgens het begrip ‘liefde’ is vastgesteld, zoals ook de tweede wet: ‘Heb je naaste lief als jezelf’ alleen maar begrepen en in de juiste betekenis toegepast kan worden, als het begrip ‘naaste’ en de ‘liefde voor hem’ in een kader gevat zijn.

Het begrip ‘God’ is bij jullie allemaal zo verschillend, dat het de moeite waard is om in de eerste plaats dit idee op de juiste manier op te vatten, opdat er geen verkeerde voorstellingen tot onjuiste conclusies leiden.

Kijk eens, Mijn kinderen, om het woord ‘God’ en wat dat inhoudt te begrijpen, moeten jullie geheel en al afstand doen van jullie wereldse ideeën; want de gedachte van een God zonder begin en zonder einde is voor een eindig wezen niet te bevatten.

Uit datgene wat er bestaat moeten jullie alleen maar de conclusie trekken dat er boven de materie een groot geestenrijk bestaat, waar wetten van kracht zijn die in de materie hun zichtbare uitdrukking krijgen, maar dat er naast of boven dit onloochenbare feit ook een wetgever moet zijn, die alles zo heeft geregeld, dat menselijk gepieker daarover nooit tot begrijpelijke resultaten kan leiden, omdat de wetten van goddelijke aard zijn en het oordelen daarover van menselijke oorsprong is.

Verder kunnen jullie aan de materie waarnemen dat er, ook al wordt ze opgelost in haar oorspronkelijke elementen, toch niets in ‘niets’ veranderd kan worden; daarom is de materie schijnbaar even onverwoestbaar als het geestelijke, dat daarin aanwezig is en bij iedere stap zijn onsterfelijkheid bewijst.

Door hieruit te concluderen dat het geestelijke oneindig voortduurt en ook dat het nooit een begin heeft gehad, wordt duidelijk het Godsidee enkel vermoed, maar nooit helemaal begrepen kan worden, omdat daar door niet te overschrijden grenzen van het voorstellings- en bevattingsvermogen grenzen aan gesteld worden.

Wanneer het denkbeeld van een God nu bepaald is, dan is natuurlijk de tweede vraag: welke eigenschappen heeft Hij of zal Hij wellicht hebben, voorzover die voor geschapen wezens te begrijpen en te bevatten zijn, en voorzover ze in de zichtbare materie zelf overal uitgedrukt zijn?

Welnu, hier stoten de oplettende waarnemers bij onderzoek overal op een zekere vaderlijke zorgzaamheid, die alles zodanig heeft bedacht en geordend, dat er naast de behoefte van de honger de middelen om die te verzadigen, naast de vrees voor gevaar de reddingsmiddelen aanwezig zijn. Dat leidt natuurlijkerwijze tot de eigenschappen, zoals zelfs de mens die bij de vaderlijke zorgzaamheid in zijn samenleving in engere zin alsook in het dierenleven aantreft; de grondslag daarvan kan natuurlijk geen andere zijn dan ‘liefde’, d.w.z. liefde voor zijn kinderen, die zich bij een Schepper van het universum ook uitdrukt als liefde voor al het geschapene en zelfs al moest bestaan, voordat er werelden werden geschapen, omdat de gedachte immers vooraf moest gaan aan de daad zelf. Nu zijn we weer aangekomen bij het eigenlijke woord ‘liefde’, dat het doel van dit onderricht moet zijn.

De vraag is dus: ‘Van wat voor aard is die liefde, die het hele zichtbare en onzichtbare rijk van het bestaande kon scheppen, en wel op de manier zoals wij de materiële schepping zien en de geestelijke voor een deel vermoeden?’

Om jullie die liefde uit te leggen moet Ik het geestelijke verklaren uit voorbeelden van de zichtbare natuur ofwel het materiële, opdat jullie het beter kunnen bevatten en je gemakkelijker kunnen verheffen tot dat standpunt, van waaruit het mogelijk wordt voldoende overzicht over al het geschapene te krijgen.

Als jullie naar de natuur kijken zal jullie de orde opvallen, waarbij er nergens een sprong, maar overal een geleidelijke overgang van niveau naar niveau, van het ene naar het andere ding bestaat, en dit alleen al toont jullie het eerste belangrijke punt van de liefde, daar waar ze verschijnt, en dat is: de zachtmoedigheid!

De liefde, die in verbinding met de wijsheid een eeuwig voortgaan, een eeuwig stijgen van gevoel naar gevoel teweegbrengt - die liefde wil, juist omdat ze algemeen, alomvattend is, dat iedere overgang geleidelijk is; want liefde geeft de weg tot vooruitgang alleen maar liefhebbend aan, terwijl alleen een strengrechterlijke ernst grote tegenstellingen bijeen zou brengen om zijn doel te bereiken.

Zo hebben de werelden zich geleidelijk aan ontwikkeld van een dampvorm tot stevige lichamen en tot verblijfplaats voor levende wezens. En al kunnen jullie op jullie aarde zelf ook de sporen vinden van grote, massale omwentelingen, toch zijn die omwentelingen langzamerhand voorbereid, en wel op zo’n manier dat zelfs het laatste grote tijdperk van omwenteling niet zo verschrikkelijk was als het jullie toeschijnt.

Zelfs bij de wreed lijkende dood van veel dieren, die voor andere tot voeding moeten dienen, is de dood niet zo wreed als jullie denken, ten eerste omdat het dier de dood zelf niet kent maar alleen wil vluchten voor de pijn, en ten tweede omdat het al bewusteloos is geraakt voordat het opgegeten wordt. Ja, veel dieren hebben zelfs in hun vernietigingswapens een soort vergif, alleen ten behoeve van hun prooi, dat die prooi reeds bij de eerste aanraking bewusteloos maakt, waarna het proces van het opgaan in andere organismen willoos en pijnloos plaatsvindt.

Zachtmoedigheid is een groot beginsel van de liefde, omdat de liefde niets slechts, niets hards wil. Daarom kunnen jullie zelfs bij andere voorwerpen opmerken hoe bijvoorbeeld de kleuren van de regenboog geleidelijk in elkaar overgaan, of hoe de tonen van harmonie geleidelijk in elkaar overvloeien, het hart en het gevoel langzaam van niveau naar niveau hoger trekkend - en hoe het inslapen, zelfs de dood een zelfbewust mens langzaam naar het geestenrijk voert, waar hij zijn levensloop als geest zal aanvangen zoals hij die als mens heeft beëindigd.

Bij de zachtmoedigheid voegt zich nog de zorg voor het geestelijke en lichamelijke welzijn, waardoor ervoor gezorgd is dat het dier instinctief zijn voedsel vindt, dat tegelijkertijd dient als voorbereiding op zijn overgang naar hogere niveaus; bij de mens zijn het zijn hogere inzicht en zijn verstand die hem helpen om te bedenken en te ontdekken wat voor zijn tijdelijke leven noodzakelijk is, met de bedoeling dat hij zich vervolgens meer aan het geestelijke kan wijden.

Behalve deze eigenschappen heeft de liefde ook nog de eigenschap van bestendigheid. Alles wat de liefde schiep, schiep ze zodanig, dat de daad van het scheppen slechts eenmaal nodig was en het latere in stand houden ervan reeds in de kiem was vastgelegd, waardoor het karakter van ieder ding of wezen, namelijk wat het moest zijn of ooit moest worden, was aangegeven!

Zo zien jullie in de hele schepping, waar jullie je blik ook maar op richten of jullie onderzoekende geest binnendringt, dat liefde de belangrijkste grondgedachte was, en wel liefde voor alles in gelijke mate, die de grote kosmische zonnen evengoed hun baan wees als de kleinste worm de weg, die hij moet doorlopen om zijn missie als worm te vervullen en als voedsel te dienen voor een ander dier, als basis voor diens bestaan.

Mijn liefde is dus algemeen, alomvattend, ze kent geen onderscheid, geen omstandigheid van rang of geboorte, precies tegenovergesteld aan jullie opvattingen. Mijn liefde schiep werelden en wezens, maar niet om over hen te heersen - de gedachte om te heersen was verre van Mij - maar Mijn liefde schiep wezens om van die wezens hun eigen liefde, al naargelang de mate van hun inzicht, weer terug te ontvangen.

Mijn liefde heeft alles geschapen om vanuit het geschapene, door hen kennis daarvan te laten nemen, de liefde van de met geest begiftigde mensen terug te winnen, opdat ze op alle werelden door het geschapene hun Schepper eerst zullen leren kennen en Hem daarna leren liefhebben; want de liefde wil alleen wederliefde, maar geen slaafs buigen voor macht.

Mijn liefde heeft alle geesten en mensen vrij geschapen, met een vrije wil, omdat ze zonder dwang naar Mij terug moesten keren, van wie ze waren uitgegaan. Ook daarom voert Mijn liefde de banier van zachtmoedigheid en verdraagzaamheid, namelijk omdat datgene, wat vrij geschapen is, ook kan dwalen; alleen door zich te vergissen kan en moet het zijn eigen waardigheid zelfstandig terugwinnen. De liefde, die een geest uit God is, wil namelijk alleen zelfstandige, vergeestelijkte wezens om zich heen hebben, die hun overwinning hebben bevochten en aan wie niet tijdens de slaap alle zaligheden ten deel zouden vallen, zonder inspanning en zonder strijd.

Mijn liefde was en is dus de liefde van een Vader, die Zijn kinderen liefheeft en hun ook vergeeft, als ze buiten hun wil dikwijls tegen de wetten van hun liefhebbende Vader gezondigd hebben.

Dit heb Ik jullie allemaal laten schrijven met de bedoeling dat jullie van je kastementaliteit zullen afstappen, en dat niet iedereen denkt dat hij beter is dan iemand anders, voor wie door geboorte en omstandigheden een ondergeschikte positie is ingeruimd.

Men kan Mij als God alleen maar van ganser harte liefhebben wanneer men Mijn eigenschappen heeft begrepen en in Mijn zichtbare natuur die eigenschappen uitgedrukt ziet, die een God waardig zijn.

De mens kan God alleen maar boven alles liefhebben, wanneer hij heeft begrepen hoe God, hoog verheven boven al het geschapene, die eigenschappen vertegenwoordigt, die de hoogste geestesadel uitmaken en waarbij wel een voortdurend naderen, maar het bereiken nooit mogelijk is.

Wat de naastenliefde betreft: die ontspringt in eerste instantie uit de goddelijke liefde, en voert daar ook weer naar terug; want alleen degene die ten eerste het begrip ‘wie zijn naaste is’ en ten tweede in hoeverre de eigenliefde als maatstaf voor de naastenliefde moet dienen helemaal heeft begrepen, kan daarna zijn naaste als zichzelf liefhebben en door die liefde zijn God indirect bewijzen dat hij de wetten van de liefde heeft begrepen en uit liefde voor God de naastenliefde in de meest ruime zin vrij wil beoefenen.

Hierboven heb Ik jullie al aangetoond dat heerszuchtige gedachten steeds verre van Mij waren en zijn, en dit bewijs leidt tot de naastenliefde. Want alleen wanneer jullie erkennen dat alle mensen zusters en broeders zijn, zoals Ik hen als Mijn kinderen beschouw, komen in jullie hart de zachtmoedigheid en verdraagzaamheid naar voren, doordat jullie ten eerste de gebreken van anderen lichter beoordelen en ten tweede doordat jullie je naaste alleen maar goed willen doen; want liefde, zowel in het groot als individueel, wil alleen maar gelukkig maken en nooit te schande maken, ook al zou ze het recht daartoe hebben.

De naastenliefde moet dus de ladder zijn waarlangs de mens omhoog klimt en zo de liefde voor God bereikt; en God als Heer van het universum verdient dat en mag dat ook verlangen, temeer omdat er zelfs op jullie kleine aarde historische bewijzen voorhanden zijn van wat Hij persoonlijk voor jullie mensen alsook voor Zijn hele geestenrijk heeft gedaan.

Dit is de liefde waartoe jullie je allemaal moeten kunnen verheffen - de liefde waarvan Ik jullie tijdens Mijn leven op aarde bewijzen genoeg heb geleverd dat ze algemeen is en de hele mensheid omvat, en niemand boven Mij en niemand beneden Mij kende, maar alles voor allen wilde zijn: Vader, Broeder, Zoon!

Zo moeten jullie Mijn woorden van destijds verstaan: ‘Heb ook jullie vijanden lief’ of: ‘Als iemand jullie rok wil hebben, geef hem dan ook je mantel’ of, zoals Ik nog aan het kruis uitriep: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!’

Als jullie Mijn kinderen willen worden moet deze algemene liefde voor al het geschapene jullie doorgloeien, en jullie eigenliefde, die Ik tot maatstaf voor de naastenliefde heb gesteld, moet zodanig ingericht zijn dat jullie alleen dingen voor jezelf willen die rechtvaardig zijn en jullie menselijke waardigheid niet kwetsen; het is namelijk zo dat jullie je naaste alleen het goede moeten geven, maar niet bijvoorbeeld een apenliefde voor het lichaam ook op anderen willen overdragen - wat de fout van veel moeders is, waardoor ze hun kinderen verwennen en misleiden en daar alleen maar iets slechts in plaats van iets goeds mee aanrichten.

 

Verheven boven alle kleine verschillen in rang en geboorte, verheven boven alle menselijke zwakheden - zo moet jullie liefde, gelijk aan die van Mij, er steeds op bedacht zijn om goed te doen, lijden te verzachten, te troosten en te helpen, zoals ook Ik - naast Mijn grote geestenrijk en kosmische stelsels - het kleinste dier niet vergeet, maar voor de kleinste worm en de grootste engelengeest dezelfde Schepper en liefhebbende Vader ben.

Zo, verheven boven de menselijke vooroordelen, moet jullie liefde graad na graad naar Mij omhoog stijgen, jullie eigen geest en ziel veredelend, en de naastenliefde in puur geestelijke zin beoefenen; want als ze op die manier beoefend wordt is ze de ware liefde voor God, zoals die door iedereen gevoeld en ook opgevat zou moeten worden.

Er zijn weliswaar momenten in jullie beproevingsleven dat jullie een straal van die kosmopolitische liefde voelen, hoewel maar voor een korte tijd, wanneer een grote gedachte van algemeen welzijn van de mensheid door jullie heen trekt: en wat brengen jullie niet veel aangename uren door, wanneer jullie iemand hebben gevonden om lief te hebben en daar alles, bloed en leven, aan willen geven en jullie hele bezit aan de voeten ervan zouden willen neerleggen, alleen om daar met een blik van liefde voor beloond te worden!

Kijk, aan zulke gelukzalige momenten ligt de grote liefde ten grondslag, die Mij ertoe bracht het grote universum te scheppen en het te bevolken met wezens die liefde en leven voelen, maar die - geschapen uit liefde als ze zijn - elkaar alleen door de band van de liefde moeten tegemoetkomen en aan elkaar geketend moeten zijn.

Zulke momenten zijn stralen van die naastenliefde, zoals Ik die voor alles voel, die nooit wankelt en steeds dezelfde is, namelijk omdat degene die waarachtig en geestelijk liefheeft, zoals Ik dat doe, voor Mij ook een broeder, Mijn naaste is!

Het is alleen de innigheid van die liefde die jullie moeite kost om vast te houden, omdat steeds aardse, sociale omstandigheden jullie geestelijke blik vertroebelen, en daarom lukt het jullie alleen maar voor enkele ogenblikken om gevoelens vast te houden, die ooit diep in jullie hart zijn gelegd om daar blijvend hun intrek te nemen.

 

De mens, zoals Ik hem schiep, was heel anders dan zoals jullie nu zijn; de hele natuur gehoorzaamde hem, hij kende enkel de heerschappij van de liefde, en haat moest ver van hem blijven. Slechts één gebod gaf Ik hem om zijn gehoorzaamheid te beproeven, en aan dit ene gebod hield hij zich niet; hij verjoeg zichzelf uit het paradijs van de algemene liefde en moest zich toen hoofdzakelijk tevreden stellen met de geslachtelijke, zinnelijk liefde, die hem geleidelijk aan zozeer naar beneden trok, dat hij afzakte naar het standpunt, waar jullie nu staan, waar hij zich reeds van al het heilige, al het geestelijke heeft ontdaan en alleen maar meer zijn dierlijke behoeften dan de geestelijke behoeften van zijn ik najaagt.

En wat zal hij zijn in de andere wereld, wanneer hij deze heeft verlaten? Het antwoord is heel eenvoudig, en luidt: ‘Datgene, wat hij hier van zichzelf heeft gemaakt!’

 

Daarom: ‘Verhef je!’ Velen van jullie staan al aan de rand van hun leven - kort is de tijd die nog rest om te verbeteren wat jaren hebben verspild. De tijd staat niet stil, ze vliegt; met iedere hartslag gaat er een seconde over in de eeuwigheid, waar ze nooit meer uit terugkeert en jullie ook nooit meer terugbrengt wat jullie in die minuut of seconde hebben gedaan of verzuimd! Bedenk wel: het zijn belangrijke woorden die Ik tot jullie spreek; verhef je uit jullie aangeboren dwalingen van ongelijkheid, strijd om de voorrang en het willen heersen. Verhef je naar het standpunt waar Ik als Meester sta, omgeven door zalige engelengeesten die Mij allemaal prijzen, liefhebben en Hosanna toezingen, omdat Ik Degene ben die Ik moet zijn, d.w.z. de liefhebbende Vader, die enkel uit liefde de kosmos en het geestenrijk heeft geschapen, om liefde terug te ontvangen. Echter geen eenzijdige liefde, ook niet enkel in momenten van geestvervoering, maar duurzame, constante liefde, die steeds Mijn eigen liefde als ideaal voor ogen heeft en op die manier Mijn troon kan naderen, waar - zoals Ik eens gezegd heb - zaligheden voor haar bewaard worden, die geen oog van een mens ooit heeft gezien noch een menselijk oor ooit heeft gehoord.

 

De bedoeling van deze boodschap is jullie uit je dromerige slaap te wekken, opdat jullie niet denken, wanneer jullie een arme iets van je overvloed hebben gegeven, dat jullie dan al een God-weet-hoe-groot offer hebben gebracht; dat is nog lang geen naastenliefde of liefde voor God.

Mijn naastenliefde staat nog veel hoger, want ze strekt zich ook uit tot de niet met verstand begiftigde wezens die onder Mij staan.

Wees tegenover dieren even zachtmoedig en geduldig als tegenover jullie naasten. Want weet: daar, waar jullie niet achtervolgd worden door politiewetten en waar jullie vrij en zonder dwang kunnen handelen, dáár laten jullie zien wat voor mentaliteit jullie hebben.

Tegen de wetten van de regering zondigen jullie niet, omdat jullie bang zijn voor haar zeer snelle straffen; maar tegen Mijn liefdeswetten durven jullie honderd en duizend maal te zondigen, omdat jullie Mij niet zien, aangezien Ik niet direct als een straffende rechter optreedt en jullie tuchtig, omdat Ik de God van liefde en niet die van toorn ben. Maar het meest straffen jullie jezelf door een dergelijke handelwijze, doordat jullie je ziel en geest naar beneden trekken in de modder van de hartstochten en jezelf dikwijls gelijkstellen aan dieren zonder verstand - terwijl jullie toch met heel andere eigenschappen zijn toegerust en je anders zouden moeten gedragen, namelijk als heer van de zichtbare wereld, om waardige burgers van Mijn geestelijke wereld en bovendien Mijn kinderen te worden.

Dat laatste wordt niet zo gemakkelijk verkregen als jullie denken. Zoals Ik Zelf heb laten zien zijn daar opofferingsgezindheid en een groot menselijkheidsgevoel voor nodig, en een blik die constant gericht is op Degene, die jullie deze boodschap en nog veel meer heeft gegeven om jullie te bestempelen tot datgene wat jullie allemaal toch graag willen zijn en worden, namelijk Mijn kinderen!

 

Voordat Ik echter iemand die titel verleen, moet hij toch op zijn minst voor een deel Mijn eigenschappen nastreven en zich die eigen maken, zoveel hem tijdens zijn korte levensreis maar mogelijk is, opdat Ik hem daarna, als hij in het geestenrijk aangekomen is, Mijn helpende hand kan reiken en zijn verdere vooruitgang mogelijk kan maken.

 

In de hele kosmos heb Ik wetten van de liefde ingesteld, volgens welke alles geschapen werd, alles bestaat, zichzelf in stand houdt en vervolmaakt; het zijn wetten van de liefde, die de basis van alle geestelijke wezens vormen en het zijn wetten van de liefde die jullie mensen edeler maken, vergeestelijken en dichter bij Mij kunnen brengen. Deze wetten zijn onveranderlijk, evenals Ikzelf; wie daartegenover in gebreke blijft, straft alleen zichzelf, doordat hij het voortgaan voor zichzelf zwaarder maakt en in omstandigheden terechtkomt die niet altijd de prettigste zijn. En Ik, als liefhebbende Vader, wil jullie van tevoren de weg tonen en jullie op die manier veel moeite en werk besparen, met de bedoeling dat deze wetten geen dwingende wetten voor jullie zullen worden, maar opdat jullie spelend en genietend het pad zullen gaan dat Ik voor iedereen heb bepaald, die Mij, Mijn schepping en Mijn liefdeswetten hebben leren begrijpen en in zich op hebben leren nemen! Amen!

 

 Over het grootste gebod[1]

 

 (ontvangen van de Heer door G.M., Triëst,

24 april 1872)

 

Over dit in alle opzichten belangrijkste woord, dat Ik in de genoemde bijbeltekst de Farizeeër ten antwoord gaf op zijn vraag: ‘Wat is het grootste gebod?’, is jullie al veel gezegd, en het zou eigenlijk niet nodig zijn hier nog meer te zeggen over de twee liefdesgeboden: ‘Heb God lief boven alles, en je naaste als jezelf’. Maar in het evangelie van deze zondag is speciaal aangehaald hoe de Farizeeën en schriftgeleerden Mij herhaaldelijk verzochten, met de bedoeling een aanklacht tegen Mij te krijgen, omdat Mijn activiteiten en Mijn waarheden hinderlijk waren. Daarom zullen wij deze twee grondwetten van het geestelijke leven toch aan een nadere beschouwing onderwerpen om deels de toenmalige toestand van de dingen, deels de overeenkomstige in de huidige tijd wat nader uiteen te zetten, opdat jullie de samenhang van Mijn woorden en daden in die tijd gemakkelijker in overeenstemming kunnen brengen met de huidige gebeurtenissen.

Kijk eens, in de tijd van Mijn aardse leven was de kaste der priesters even eerzuchtig en hebzuchtig als ze in alle latere tijden is geweest, en wie hun macht wilde verkleinen of zelfs vernietigen was een ‘vijand van het geloof en de kerk’, omdat hij een vijand van de priesters was, die bang waren dat hij hun intriges en listen zou onthullen en op die manier het volk van hen afkeren, wat ze dan met name in hun geldbuidel gevoelig gemerkt zouden hebben.

Zodra er dus een leraar optrad op de manier zoals Ik dat deed, die ze vanwege zijn duidelijke woorden maar weinig tegenspraak konden bieden, waren ze er alleen maar op uit om hem op de een of andere manier als een algemeen gevaarlijke oplichter ter bestraffing aan de overheid over te leveren, wat hun, doordat Ik het toeliet, ook bij Mij is gelukt, toen de tijd van Mijn missie op aarde ten einde liep; maar hoe vaak ze het al eerder ook probeerden, als persoon ontweek Ik op een adequate manier de vallen die ze voor Mij hadden gezet, en hun verraderlijke vragen door goed passende antwoorden.

In dit hoofdstuk treffen jullie zulke pogingen aan om Mij door verschillende vragen op de een of andere manier problemen met de overheid te bezorgen, zodat zij hun doel konden bereiken zonder dat het er de schijn van had dat zij de aanstichters van Mijn gevangenneming waren, omdat zij bang waren voor het volk, dat Mij aanhing en Mij volgde.

Zulke vragen, zoals die over de belastingpenning en meer van dat soort, alsook die van een schriftgeleerde: ’Wat is het belangrijkste gebod?’, werden gesteld met de bedoeling Mij te vangen, want men verwachtte van Mij als jood een antwoord, waaruit opgemaakt had kunnen worden dat Ik de bestaande wereldse wetten van de vreemde overheersers minachtte, in welk geval de dienaren en knechten van de stadhouder gegronde redenen zouden hebben gehad om Mij aan het gerecht over te leveren.

Maar omdat Ik al hun gedachten en bedoelingen van tevoren kende, liep Ik niet in de val en gaf Ik hun geen reden voor leugenachtige beschuldigingen. Bovendien gaf Ik Mijn antwoorden gewoonlijk in de vorm zoals ze in hun wetten al aanwezig waren, alleen Mijn interpretatie van die wetten verschilde van de manier waarop zij ze uitlegden, evenals de manier waarop Ik de wetten opgevolgd wilde zien.

De twee belangrijkste geboden, de liefdesgeboden, stonden ook in de Mozaïsche wetten, ja, ze bepaalden die eigenlijk helemaal; alleen de interpretaties en uitleggingen van de priesters en schriftgeleerden lieten ze het volk enkel begrijpen van de kant die bij hun doeleinden paste. Zodoende werd het voor een geestelijk mens moeilijk om daarin te ontdekken wat eigenlijk zijn juiste positie ten opzichte van Mij en zijn medemensen alsook ten opzichte van de materiële schepping moest zijn, en ook om er een juiste opvatting over te verkrijgen - een wijze van opvatten die ook heden ten dage nog maar bij weinigen is zoals die volgens de geest zou moeten zijn.

Destijds hield het volk zich aan de letter, zoals het daar ook nu, bijna tweeduizend jaar later, nog altijd aan blijft hangen als een vlieg aan een lijmstok, die weliswaar graag vrij zou willen zijn, maar de nodige kracht mist om zich vrij te kunnen maken.

Hoewel Ik de Farizeeër deze twee geboden noemde als de grootste, begreep hij ze toch evenmin als het antwoord op Mijn vraag: ‘Wat dunkt u van de Christus?’; dat antwoord was ontleend aan een psalm van David en laat zien dat uiteindelijk toch alles aan Mij als Heer van de schepping onderworpen zal worden en zal dienen tot een voetbank voor Mijn voeten, die daarop zullen rusten, d.w.z. dat Mijn leer daarop als gebouw opgericht zal worden.

Wat het wil zeggen om ‘God boven alles lief te hebben’ begrepen velen destijds en ook tegenwoordig nog niet; en wat het wil zeggen ‘zijn naaste lief te hebben’, als aanvullend gebod bij het eerste, is evenmin nog veel mensen duidelijk.

Kijk, ‘God boven alles liefhebben’ is een woord dat gemakkelijk uitgesproken maar niet zo gemakkelijk begrepen wordt, en nog moeilijker uit te voeren is. Als we dit nader willen toelichten, komt vooral de vraag naar voren: ‘Waarom moeten de mensen God eigenlijk boven alles liefhebben?’ Kijk, die vraag moet eerst beantwoord worden, voordat er over liefde en de mate daarvan gesproken kan worden.

Iemand die met zijn koele verstand oordeelt zou kunnen zeggen: ‘Als ik er goed over nadenk, zie ik geen reden om een God lief te hebben; ten eerste omdat ik iets wat onzichtbaar is niet lief kan hebben, en ten tweede omdat ik mij niet verplicht voel om degene, die mij geschapen heeft, te bedanken voor het feit dat hij mij heeft geschapen. Hij heeft mij namelijk van tevoren niet gevraagd of mij dat bevalt of niet, en ook nu vraagt hij er niet naar of ik als schepsel werkelijk tevreden ben en of ik mij gelukkig voel in mijn toestand en positie, die hij mij temidden van andere wezens heeft toebedeeld; waarschijnlijk heeft hij daarbij alleen maar zijn plezier in het scheppen voor ogen gehad.’

Uit een dergelijke opvatting zou blijken dat er van de kant van de mens helemaal geen verplichting zou bestaan om zijn Schepper lief te hebben, zelfs al zou Hij hem in de gelukkigste omstandigheden hebben gebracht; en nog veel minder wanneer men bedenkt met wat voor wantoestanden, noodlottige gebeurtenissen en lijden de mens vanaf zijn geboorte tot aan zijn dood moet strijden. Zou de mens God daarvoor soms lief moeten hebben, en nog wel boven alles? Wel, dat zou echt teveel verlangd zijn. Ja, menig mens zou tegen zijn Schepper willen zeggen: ‘U zou nog eerder op mijn liefde aanspraak kunnen maken, als U mij níet als mens had geschapen; maar op deze manier is er een grote simpelheid van geest voor nodig om Degene lief te hebben die mij wat mijn lichaam betreft in velerlei opzicht onvolmaakter heeft geschapen dan een dier, maar mij de psychische eigenschappen heeft gegeven om mijn toestand beter te kunnen inzien, te beoordelen en er wellicht beter om te kunnen huilen.’

Kijk, Mijn kinderen! Zo oordeelt, en niet helemaal ten onrechte, een verstandsmens, voor wie de kille werkelijkheid - dat is datgene wat hij voor zich ziet, wat hij met zijn handen kan vastpakken en met zijn zintuigen kan waarnemen - in feite zijn hele wereld uitmaakt. Een dergelijke manier van denken was sinds het ontstaan van de mens bij enkelingen altijd al de oorzaak van hun liefdeloze handelen tegenover God en hun medemensen; in de huidige tijd onderwijzen jullie geleerde materialisten die dingen zonder enige schroom en ze treffen een groot aantal gelovigen aan, die het met hun opvattingen volkomen eens zijn en hun bijval betuigen.

Als Ik nu dit gebod: ‘Je moet God boven alles liefhebben’ in deze prediking weer aanhaal, is dat juist met de bedoeling om ten eerste een groot deel van de mensen hun onjuiste opvatting over Mij en de wereld voor ogen te houden, en ten tweede ter wille van de anderen, die nog gevoel hebben voor iets hogers dan enkel vereerders van de vergankelijke materie te zijn, en die voelen dat er diep van binnen in hun hart zich nog iets beters beweegt, dat hen naar een geestelijk leven drijft.

Het is toch te voorzien dat er, als Ik een gebod heb gegeven, ook een gegronde reden moet zijn waarom Ik het heb gegeven en waarom het opgevolgd moet worden; daarom moet er ook een reden bestaan waarom Ik deze wet de voornaamste en grootste in Mijn schepping heb genoemd en hem ten behoeve van de samenhang, het voortbestaan en de vervolmaking ervan heb ingesteld.

Kijk eens, bij iedere wet kan gemakkelijk beoordeeld worden wat de beweegreden is geweest waarom hij eigenlijk werd gegeven, en waarom hij in het bijzonder zo en niet anders werd uitgevaardigd; en verder kan beoordeeld worden of die wet uit liefde, dus voor het bestwil van anderen, of alleen uit eigenbelang, ten behoeve deze of gene wetgever is uitgevaardigd.

Wanneer Ik nu als Schepper de wezens, die Ik heb geschapen en die op Mij lijken, als voornaamste wet voorschrijf dat zij liefde voor hun Schepper moeten hebben, dan moet men de reden voor die wet ook heel goed in Mijn voorschriften kunnen herkennen; en dan valt ook gemakkelijk te ontdekken dat aan al het geschapene en alles wat er gebeurt Mijn liefde ten grondslag ligt.

Welnu, wat is liefde in feite? Kijk, ook dit begrip moeten we eerst verhelderen, om de betekenis en omvang ervan juister te kunnen beoordelen.

Kijk eens, liefde is een genegenheid voor een levend of niet-levend voorwerp; die genegenheid heeft natuurlijk tot gevolg dat we het in stand willen houden in de toestand, waarin het onze liefde opwekte.

Tussen levende wezens is liefde een genegenheid of een aangetrokken-worden tot andere wezens, die vanwege hun eigenschappen en gevoelens met hen overeenstemmen. Bij mensen is er nog een reden, namelijk de ervaring dat wie liefde geeft, die ook ontvangt of mag verwachten. In die wederkerige liefde treedt dan de nagestreefde geestelijke vereniging op. Verder is liefde de eigenschap die ons in staat stelt onze geliefde alles te geven en niets voor onszelf te houden, behalve het bewustzijn dat wij degene, die wij zo liefhebben, zo gelukkig hebben gemaakt als onze krachten ons toestaan, om dan weer door hem bemind te worden.

Liefde roept wederliefde op; en als degene die liefheeft bij het uitwisselen van zijn overtuigingen en gevoelens liefde terugontvangt van het geliefde wezen, verenigt hij zich daar als het ware mee, waarna ze één geestelijk geheel vormen.

Als een mens nu de liefde van zijn God, Schepper en Heer op die manier heeft begrepen en in zich heeft opgenomen, zal ook de wet van de liefde gemakkelijk te begrijpen zijn; die wet verlangt namelijk dat hij de God, die alles heeft gegeven om Zijn schepselen gelukkig en eeuwig zalig te maken, ook van ganser harte, met heel zijn ziel en met al zijn krachten lief te hebben.

Hoe bewijst God de mens echter Zijn liefde, om zijn menselijke liefde zodanig op te wekken dat die, boven al het aardse, zichtbare en onzichtbare uit, de Schepper van de grote kosmos kan liefhebben?

Kijk, hierbij zijn er twee wegen, die aan de mens de liefde van zijn Vader kunnen bewijzen en duidelijk maken: ten eerste door de geestelijke, onzichtbaar in hem wonende wereld, en ten tweede door de materiële wereld die hem zichtbaar omringt. Beide wegen leiden naar hetzelfde doel, namelijk de goede God en Schepper als Liefhebbende Heer en Vader te erkennen.

Daar komt het bijbelwoord nog bij, dat een diepgaand en duidelijk getuigenis geeft van Zijn openbaring.

In vroeger tijden wist men minder over de uiterlijke natuur dan jullie, en jullie geleerden hebben zowel in het groot als in het klein nu al menig eerste begin van het oneindige blootgelegd; destijds openbaarde God Zich meer aan de innerlijke mens, zoals bijvoorbeeld aan Mozes, de profeten en zieners. Mozes heeft toen datgene als geboden opgesteld, wat eigenlijk uit vrije aandrang, op grond van inzicht in de liefde van God moest gebeuren. Daarom vroeg de Farizeeër ook naar het voornaamste gebod, namelijk omdat hij het als niet zo belangrijk beschouwde en van Mij een antwoord dacht te krijgen dat misschien naar een burgerlijke wet verwees; want liefde, zoals Ik die versta, was hem en vele anderen toen en nu nog vreemd, ondanks alle zogenaamde verlichting. En zo hebben miljoenen nog geen juist begrip van deze wet, die het eeuwige zalige leven tot gevolg heeft, en nog minder brengen ze hem in praktijk, behalve voorzover het liefde voor henzelf betekent.

Om deze belangrijkste wet van Mijn schepping toch tot zijn recht te doen komen, daalde Ikzelf af naar deze duistere aarde, en heb jullie in woord en daad laten zien wat de liefde van God voor mensen is en wat de liefde voor God en voor de naaste is; zo verhief Ik de mens vanuit het materiële naar het geestelijke. Ik heb laten zien wat een God doet voor de mensen om hen tot liefde voor God te bewegen, en Ik heb ook laten zien dat de liefde voor God alleen maar echt en zuiver is, wanneer ze tot uitdrukking komt in de naastenliefde als broederlijke liefde en in de liefde voor alles wat God heeft geschapen; en dat omgekeerd de naastenliefde alleen maar waarachtig beoefend kan worden, wanneer men die helemaal in geestelijke zin opvat, dus op God betrekt.

En nu Mijn tweede komst nabij is, doe Ik Mij weer kennen door Mijn dienstknechten en dienstmaagden, door Mijn schrijvers en sprekers, om hun opnieuw Mijn liefde voor de mensen te openbaren, hen te sturen en te leiden, opdat ze de weg, het doel en hun geestelijke opgave als mens niet verzuimen.

 De tweede weg om de liefde van God voor de mensen te bewijzen is het getuigenis van de natuur. Lange tijd bleef deze stem, hoe luid ze ook sprak, door de mensen onopgemerkt; en zelfs nu zijn er maar enkelingen, die deze stem tijdens hun onderzoekingen horen. De meesten die het terrein van de natuurwetenschappen onderzoeken zien helaas alleen maar de materie en haar wetten, die Ik aan haar heb gegeven, in plaats van dat ze de zachte roep van de liefde horen, die hun tegemoet waait uit het kleinste stofje; in ieder atoom ligt namelijk een liefdesademtocht van Mijn goddelijke Ik verborgen, die ook wacht op zijn verdere ontwikkeling volgens de wetten der liefde.

De telescoop geeft jullie toegang tot de wijde ruimten boven jullie en de microscoop tot de wonderen van het kleinste om jullie heen, en in allebei kunnen jullie de oneindigheid en de Oneindige Zelf vermoeden - echter niet begrijpen. Beide wetenschappen zijn aan de mens gegeven om zijn hoogmoed te temperen, zijn eigendunk uit de wereld te helpen en hem als geest toch boven alle ruimten te verheffen, aangezien ze de mens het vermogen hebben gegeven om als geschapen wezen het oneindige te vermoeden.

Beide wetenschappen moeten leiden tot liefde voor God, deze tot het herkennen van de menselijke waardigheid en de menselijke waardigheid weer tot de naastenliefde, die vervolgens weer terugleidt naar Mij - naar Mij, die alles zo geregeld heb dat iedere vonk liefde zijn kringloop kan voltooien, doordat hij van Mij uitgaat en rijker, steviger en zelfstandig geworden weer naar Mij moet terugkeren.

Zo moet de echte liefde voor God - d.w.z. God boven alles lief te hebben -  zich vrij ontwikkelen in de harten van de mensen en moet uitdrukking krijgen in de juiste naastenliefde, aangezien die berust op de liefde voor God.  Deze twee wetten (of eigenlijk deze dubbele wet) zijn de belangrijkste, omdat ze op de liefde, op de genegenheid van het gelijke voor het gelijke zijn gebouwd en op die manier alleen maar harmonie, genieten en gelukzaligheid teweeg kunnen brengen.

Ook al heeft de mens op zijn levensweg bitter leed en veel strijd te verduren, dan mag hij die niet puur als gevolgen van zijn aardse, sociale omstandigheden opvatten, maar hij moet ze beschouwen als noodzakelijke dingen ten behoeve van zijn scholing voor een hoger leven, waarbij eerst de verzoekingen van een materiële wereld overwonnen moeten zijn, voordat het geestelijke in zijn gehele belang bevat en begrepen kan worden.

Derhalve moeten leed en strijd de mens alleen maar aansporen om voorwaarts te gaan, maar geen oorzaak van teleurstelling zijn; het strijden met de materiële, zinnelijke wereld moet hem verheffen tot een geestelijk kind van zijn Vader, die hem eeuwig liefheeft, waarvan Ik als Jezus een levend voorbeeld heb gegeven om dat nog meer te bekrachtigen.

Met dit in gedachten kan de mens pas begrijpen waarom hij God boven alles moet liefhebben - d.w.z. de liefde voor zijn God koesteren als het hoogste, ver boven iedere andere neiging uit, en in alles aan die liefde voldoen - en waarom hij zijn naaste als zichzelf zijn liefde moet betonen, namelijk omdat iedereen een uit Gods hand voortgekomen geestelijk wezen en evenbeeld van God is dat, juist omdat het een evenbeeld van God is, in jullie zelf gezien en geacht wil zijn.

Jullie moeten dus Mij als God liefhebben en die liefde aan jullie naasten bewijzen, om Mijn goddelijke afkomst waardig te worden; dan zal jullie duidelijk worden dat een wereld alleen maar kan bestaan als liefde het fundamentele wezen ervan, als liefde haar drijfveer tot bestaan en vervolmaking is.

Wat Mijn twee geboden jullie van de wieg tot het graf in duizend vormen en omstandigheden steeds weer zeggen, is: Zonder liefde kan er geen Vader - maar zonder liefde kunnen er ook geen kinderen bestaan. Amen!

 

Naastenliefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

12 januari 1872)

 

Mijn beste zoon, in de laatste brief die je aan Mijn schrijver hebt gestuurd ligt je hele hart met al zijn twijfels en niet steekhoudende opvattingen voor Mij open. Ik leid jouw hart en ook anderen, en wel zodanig, dat onder aansporing van Mijn woord uiteindelijk alles naar de oppervlakte komt, wat op de bodem slaapt en het menselijke hart niet tot de juiste zuivering laat komen; zo heb ook jij in deze laatste brief weer alles naar bovengehaald wat er nog als het ware onverteerbaar op je geestelijke maag lag.

Kijk, Mijn kind, dat is nu net het verschil tussen een woord van Mij en dat van een mens, namelijk dat het eerste het oneindige in zich draagt, terwijl het woord van een mens, al is het vaak niet direct, meestal toch na enig nadenken begrepen wordt.

Mijn liefdeswet met betrekking tot de naaste luidt: ‘Heb je naaste lief als jezelf!’ Dit lijkt zo eenvoudig en zelfs voor onmondigen zo gemakkelijk te begrijpen, en toch - zoals de ervaring leert - hebben jullie meest wijze mannen en godgeleerden en ook jullie, die door Mijzelf in opleiding zijn genomen, die wet nog altijd niet helemaal in de juiste geestelijk praktische betekenis begrepen.

Ook jij behoort tot die twijfelaars en piekeraars, die weliswaar het ware zoeken, maar nog altijd op dwaalwegen wandelen en deze eenvoudige liefdeswet niet in overeenstemming kunnen brengen met hun levensomstandigheden - omdat jij, evenals vele anderen, niet weet waar en hoe de naastenliefde beoefend moet worden en die twee[2] met elkaar te verbinden, om de volledige gewetensrust te verkrijgen van recht gedaan te hebben zonder je medemens geschaad te hebben.

Het is dit conflict dat ook jou ertoe brengt je twijfels te uiten, en Mij aan de andere kant de gelegenheid geeft om jou en zodoende ook anderen een weg te tonen waarlangs men alletwee, namelijk zichzelf en zijn plichten tegenover de naaste, recht kan doen wedervaren, als aanvulling op de eerste liefdeswet: ‘Heb God lief boven alles!’

Luister dus, want Ik zal je twijfels nu in het groot en in het klein nader belichten:

Kijk, Mijn zoon, in het gehele grote gebied van de schepping, dat Ik jullie elders al uiteen heb gezet, zie je de gestalte van de mens als grondvorm van al het geschapene; je weet ook dat zelfs de materiële alsook de geestelijke wereld, als complex in z’n geheel beschouwd, een bekleding heeft die overeenkomt met de menselijke ofwel Mijn gestalte.

Welnu, als je het lichaam van een mens bekijkt, zul je opmerken dat het uit verschillende delen of organen bestaat, die allemaal bij elkaar de mens uitmaken, hem zijn leven geven en zijn lichaam in stand houden en, nadat ze versleten zijn, door de dood en ontbinding weer terug op weg gaan om zich in eenvoudige verbindingen op te lossen, die vervolgens als basis dienen voor nieuwe verbindingen, nieuwe scheppingen.

Uit de inwendige structuur van het lichaam zul je ook geleerd hebben dat het leven voortkomt uit het in beweging brengen van afzonderlijke vaten, vezels en cellen; met de eerste hartslag, of nog eerder met de eerste ontwikkeling van leven in het embryo begint alles te vibreren, in beweging te komen, zich te ontwikkelen, doordat het proces van nemen en geven in de stofwisseling het leven teweegbrengt, het in stand houdt en het dan uiteindelijk weer vernietigt of oplost.

Welnu, wat je in het menselijke organisme kunt waarnemen, tref je ook op jouw aarde aan, alleen bij ieder levend schepsel steeds weer in andere omstandigheden, en zelfs de op zichzelf dood lijkende natuur volgt deze wetten; alleen is het ‘nemen en geven’, het opbouwen en vernietigen daarin niet zo zichtbaar als bij levende voortbrengselen van jullie aardbol.

Datgene wat je nu bij de mens, bij het dier en bij het minerale en plantenrijk kunt opmerken, als je daar je geestelijk gezichtsvermogen bij gebruikt, is ook op alle werelden, zonnen en planeten, dus in de gehele materiële wereld, maar ook in de grote geestenwereld het geval.

Zoals er in een mens celweefsel, haarvaten en zenuwvlechten, ader- en slagaderstelsels bestaan en bovendien miljoenen en miljoenen nog fijnere substanties en bestanddelen de afzonderlijke organen vormen en die organen tenslotte de mens zelf uitmaken, zo bestaat er in het complex van de gehele zichtbare en onzichtbare schepping dezelfde verhouding, dezelfde rangorde tot welzijn van het geheel, hetzelfde beginsel van scheppen, in stand houden en ontbinden van de afzonderlijke delen, ter wille van het voortbestaan van het geheel.

Zoals in het lichaam van dieren en mensen het leven door belangrijke, belangrijker en zeer belangrijke organen beïnvloed wordt, en het ene ondergeschikt aan het andere en die allemaal met elkaar bestaan voor het bestaan van het totale materiële leven, zo bestaat er in het geestenrijk en het grote kosmische rijk dezelfde rangschikking en is dezelfde vraag: ‘waarom zo en niet anders’ gesteld, vorm gegeven en ontwikkeld.

In materieel opzicht ontwikkelt de wereld zich altijd door, steeds vernieuwend, steeds scheppend, steeds vernietigend, en in geestelijk opzicht gebeurt hetzelfde; het materiële streeft naar het geestelijke, en het geestelijke naar het goddelijke. En zo zit de hiërarchische ladder in elkaar: ieder geschapen ding richt op het niveau van ontwikkeling waar het staat, tevreden met zijn toestand als het is, de blik niet achterwaarts, maar voorwaarts; nergens in zichzelf voelt het een verlangen naar ‘wat was ik’ maar een vurig verlangen naar ‘wat word ik’ - en dat drijft het, spoort het aan en bepaalt zo zijn leven en het doel ervan.

Welnu, wat in de gehele materiële en geestelijke schepping de grondwet van al het leven is, wat daar in het groot bestaan, voortduren en ontbinden teweegbrengt, is ook in de sociale samenleving van de mensen eveneens weer een grondwet; ook hier, analoog aan de organen van het menselijke lichaam, bestaan er verschillende geestelijke en wereldse niveaus, die, al zijn ze ook veroorzaakt door het feit dat velen samenleven in grotere plaatsen als steden en landen, uiteindelijk toch in hun gemeenschappelijke werkzaamheid een groot einddoel zouden moeten hebben!

Zo zijn er werkende lieden die dingen vervaardigen en weer anderen die die vervaardigde dingen weer nodig hebben om hun leven te veraangenamen of voor weer ander werk; zo zijn er gehoorzamende en bevelende mensen, armen en rijken - overal is, in overeenstemming met de genoten opvoeding, de wereldbeschouwing anders en, terwijl iedereen meent dat hij de juiste bezit, werken ze allemaal aan het bestaan van één enkele wereld, namelijk Mijn geestelijke wereld.

Zoals de mensen geestelijk verschillend zijn, ja, er zelfs lichamelijk geen twee helemaal aan elkaar gelijk zijn, zo is ook de toepassing van het willen helpen ofwel de naastenliefde voor iedereen weer anders, en wel zo, dat wat voor de één goed is, voor een ander slecht kan zijn.

Kijk eens, Mijn zoon, nu zijn we op het punt gekomen dat je een diepere blik kunt werpen in de ogenschijnlijk zo eenvoudige wet van de naastenliefde. Kijk, uit de toestand van de cultuur van de nu levende mensheid zijn de verschillende standen en de behoefte, die de een aan de ander bindt, voortgekomen; dat zijn de organen van een groot staatslichaam, zoals de bij elkaar gevoegde organen het menselijk lichaam uitmaken.

Welnu, om dus de naastenliefde in geestelijke zin volgens Mijn wil te beoefenen verwijs Ik je weer naar je eigen handelwijze, wanneer jij iemand vertrouwd maakt met Mijn leer, zoals jullie die al geruime tijd ontvangen.

Wat doe je eigenlijk, als je iemand voor Mij wilt winnen? Kijk, je valt niet direct met de deur in huis, zoals jullie zeggen, je keert het oog van de blinde niet plotseling naar de genadezon, maar je kijkt of hij een kleine straal licht kan verdragen en hoe hij die opneemt! Al naargelang het resultaat bereken je je volgende stappen, want een te fel licht verblindt immers ook en schaadt een ziende, en een blinde heeft er evenmin iets aan.

Wat jij nu in deze kwestie doet, pas dat ook toe met betrekking tot je naaste: doe hem alleen goed voorzover dat naar jouw mening niet schadelijk voor hem is. Geef een dorstig mens een glas, maar niet een hele maat[3] versterkende drank; met het eerste versterkt hij zich, met het tweede wordt hij misschien van zijn zinnen beroofd, en dan heb je niet geholpen, maar schade toegebracht - in het eerste geval heb je de directe nood verholpen, in het tweede geval echter een zonde gesteund.

Ook bij het geven geldt het als de voornaamste wet om wijs het gulden midden aan te houden, en ook hierbij geldt het gezegde: ‘Wees eenvoudig als duiven, maar voorzichtig als slangen!’

De grootste vergissing, die tot nu toe steeds tot verkeerde resultaten heeft geleid, is dat zelfs goede mensen, om aan Mijn wetten gevolg te geven, die in letterlijke zin willen uitvoeren, waarbij ze zich meestal vergissen en meer schade aanrichten dan goed doen.

Ik zal je een paar voorbeelden geven - luister dus. Laten we aannemen dat je in je enthousiasme over Mijn leer het besluit hebt genomen om je van al je bezit te ontdoen; je geeft - overeenkomstig het woord in het evangelie - alles wat je hebt aan de armen, of tenminste aan degenen die zich als zodanig aan je voordoen. Denk je dat je met die daad gevolg hebt gegeven aan Mijn wil en Mijn wet? Absoluut niet. In de eerste plaats heb je je van alles ontdaan; vandaag deed je, naar je meent, heel veel goeds, en morgen ben je zelf armer dan degenen aan wie je gisteren hebt gegeven; je hebt je niet alleen van je bezit ontdaan, maar je hebt voor jezelf ook de mogelijkheid afgesneden om nog meer goed te doen en in vele gevallen een traan te drogen, die uit een dankbaar oog gestroomd zou zijn.

Het is dus niet zo gemakkelijk, om op de juiste manier helpen, als men denkt. Maar jij bracht daar tegenin: ‘Ik heb als christen gedaan wat ik verschuldigd was, en alleen dat zal de Heer mij aanrekenen; of mijn gave van nut is geweest of geschaad heeft, is verder mijn zaak niet meer.’ Zo oordeel jij misschien, en Ik zeg je: als een blinde letterknecht heb je geloofd dat je iets goeds had gedaan, maar door je voorbarige en wellicht teveel geven heb je misschien een ziel van Mij verwijderd, die Ik langs de weg van gebrek naar Mij toe wilde leiden. Als je met mate had gegeven, zou je voor dat moment hebben geholpen en voor de toekomst geen schade hebben gedaan, maar het is gevaarlijk om bijvoorbeeld een arme in één keer van al zijn zorgen af te helpen; want hij vergeet onmiddellijk zijn vroegere toestand en in de nieuwe kan hij niet zo gemakkelijk zijn evenwicht hervinden.

De beste manier om aan behoeftige mensen te geven is dat men hun - indien mogelijk - werk geeft, zodat ze hun brood verdienen door te werken, wat beter is dan luierend van deur tot deur te zwerven; als dat niet mogelijk is, doe dan zoals Ik eens zei: ‘Voedt de hongerigen en kleedt de naakten’ enz. - dat doet niemand schade, en het keert hun harten naar jullie en naar Mij; al het andere ontaardt gemakkelijk in misbruik!

Zoals Ik al eerder heb gezegd: er zijn verschillende situaties in de menselijke maatschappij. Jij hebt een groot aantal mensen onder je, die door geboorte en omstandigheden - door eigen schuld of buiten hun schuld - in behoeftige omstandigheden moeten leven; maar even zovelen zie je er boven je die altijd geluk hebben, zoals jullie zeggen, en die echt niet weten wat ze moeten doen met al dat geld of bezit dat ze hebben - om maar niet te denken aan de eer en de hoge posities die ze misschien innemen, vanaf hun geboorte, of omdat ze heel berekenend de omstandigheden wisten te benutten om hogerop te komen.

Welnu, ten opzichte van hen moet je naastenliefde alleen in zoverre tot uitdrukking komen - als ze je hun vertrouwen hebben geschonken, omdat ze je als een rechtschapen mens beschouwen - dat je je geweten zuiver houdt en plichtsgetrouw vervult wat je hun bij het aannemen in je functie hebt beloofd.

Jouw macht is aangewezen op deze werkkring, en op geen andere; hoogstens kun je door middel van voorspraak goed doen op plaatsen waar je eigen middelen niet toereikend zijn.

Wat het geestelijke welzijn betreft van degenen die boven je geplaatst zijn: laat Mij Mijn gang maar gaan; Ik vind de juiste middelen wel om hen op de juiste moment murw te maken, om zodoende door hun eigen ongeluk hun oor meer te openen voor het ongeluk van een ander.

Werk jij maar binnen jouw invloedssfeer; geef steeds met liefde, maar geef alleen zoveel als jij gezien de omstandigheden goed acht, en laat het andere vervolgens aan Mij over.

De wereld, zoals die nu is - het najagen van geluksgoederen, tegen iedere prijs en met elk middel - is hetzelfde als wat in je lichaam het natuurlijke verloop ofwel het verslijten van de organen zelf is. De rijken, de machtigen op jullie wereld, die deze aarde tot een paradijs van vrede zouden kunnen maken - het vergaat hun als het door buitensporig genot bedorven organisme van een mens. Zoals de organen in het menselijke lichaam hun wijze doel hadden, en dat ook zeker zouden vervullen zolang het hun toegemeten bereik niet overschreden wordt - zo is dat ook het geval bij de hoger geplaatsten, zolang zij het doel niet vergeten waarvoor ze bestaan, als deel van een groter organisme. Maar nu, nu ze meestal helemaal geen acht slaan op degenen die lager staan dan zij en alleen maar hun eigen invloeds- en machtssfeer tot in het oneindige willen uitbreiden, vergaat het hun evenals de afzonderlijke organen in het menselijke lichaam, wanneer het ene orgaan ten koste van het andere zijn bestaan wil verlengen: het gaat zijn ontbinding tegemoet. En nu er in jullie maatschappelijke leven ook geen goed evenwicht meer bestaat tussen rijk, bemiddeld en arm, zien de hooggeplaatsten met schrik dat hun voeten niet op stevige bodem staan en dat het kunstmatig opgeschroefde bouwwerk weldra van zijn grondvesten ontdaan zal zijn en tot stof in elkaar zal zakken, waarna er dan uit dezelfde elementen, die bovenaan niet meer te gebruiken zijn, onderaan een des te sterker bouwwerk opgericht wordt, dat op relatief geringe arbeid maar ook op relatief geringe winst gefundeerd zal zijn en zodoende die kloof tussen rijk en arm zal dichten.

Zoals die fatale omstandigheden door misbruik veroorzaakt worden en de vernietiging van het geheel bespoedigen, zo gaat het ook in het klein, bij het beoefenen van de naastenliefde, wanneer Mijn woord verkeerd begrepen wordt en tot buitensporigheden leidt, die jullie overal kunnen zien!

Wat voor resultaat hebben en hadden de anachoreten[4], die alleen maar een beschouwend leven wilden leiden; hoe dikwijls werden zij niet door hun eigen natuur gestraft, en in welk opzicht zijn ze hun medemensen van nut geweest? Wat is het resultaat van een kloosterlijk leven? Waar werden er meer schanddaden gepleegd dan juist binnen die muren, die aan Mij gewijd zouden moeten zijn?!

Wat hebben de christelijke cultus, het hele priesterdom en het grootste deel van de rooms-katholieke volkeren opgeleverd, die allemaal aan uiterlijke dingen de meeste waarde gingen hechten en daarmee denken dat ze - door Mij in een cultus en in ceremoniën te vereren - alles gedaan hebben wat een christen hoort te doen.

Overal zul je buitensporigheden in woede, zonde en wraak aantreffen, maar geen verzoenende liefde, geen verdraagzaamheid met de zwakheden van zijn naaste. Nergens duidelijker dan in de cultuurgeschiedenis van jullie volk kunnen jullie lezen, hoe dikwijls die eenvoudige wet van broederlijke en zusterlijke liefde verkeerd begrepen werd.

Daarom, Mijn beste zoon: beoefen de naastenliefde in de geest van je Heiland, schrijf de hardheid en de zwakheden van anderen in het zand, en de daden die ze voor jou doen op de bodem van je hart; verhef je hoger en hoger aan Mijn zijde en kijk van daaruit met een heldere blik naar de wirwar en het drukke gedoe van die bedrijvige geestenwereld, dan zul je al snel begrijpen waar broederlijke ofwel naastenliefde beoefend moet worden en hoe dat moet.

Verhef je uit de beerput van menselijke opvattingen en vooroordelen; wordt geest, en kijk met een geestelijke blik rond in Mijn hele schepping, dan zul je overal kunnen zien dat dezelfde oorzaken dezelfde gevolgen hebben.

Ken aan niets een hogere waarde toe dan het in geestelijk opzicht in feite heeft, dan zul je gemakkelijker inzien waar en hoe je je broeder materieel kunt ondersteunen en hem geestelijk kunt helpen; dan wordt je duidelijk hoe Mijn woord, dat eens alleen aan arme vissers werd verkondigd, in al zijn eenvoud een bron van licht en vreugde van het menselijke hart kan worden, namelijk wanneer een vrijgevige hand, gepaard aan wijze omzichtigheid, alleen helpt op die plaats en op een zodanige manier, dat het voortgaan op weg naar de geestelijke wijding daardoor niet opgeheven, maar eerder bevorderd wordt.

Verhef je naar Mij, Mijn zoon, naar de enige timmermanszoon die eenvoudig, zoals Hij werd geboren, eenvoudig, zoals Hij leefde, in Zijn kleine invloedssfeer als mens het grootste heeft gepresteerd, doordat Hij de mens weer in zijn geestelijke waardigheid terug plaatste, hem teruggaf wat hij verloren had en zo als God - wat Hem waardig was - de keten van eigenbelang en materiële heerschappij getransformeerd heeft in die van liefde, verdraagzaamheid en verzoening.

Verhef je naar Degene die alles verdroeg aan het kruis, en als je Mijn woorden en wetten duidelijk hebt begrepen, richt je blik dan naar Mij en roep dan uit zoals Ik eens deed, in het duidelijke besef van je missie als mens: ‘Dank U, o Heer, nu weet ik hoe ik U en ook de mensen moet liefhebben! Het is volbracht!’ Amen!

 

 

Over de barmhartige Samaritaan[5]

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

10 april 1872)

 

In deze bijbeltekst wordt ook de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan verteld, toen Ik de Farizeeër op zijn vraag: ‘Wie is mijn naaste?’ aan de hand van een concreet voorbeeld wilde laten zien wie dat was en hoe het tweede liefdesgebod: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’ in geestelijke zin begrepen moest worden!

De mensen maakten en maken onderscheid tussen mensenliefde, broederliefde en naastenliefde, waarover Ik jullie al geruime tijd geleden een uitvoerige boodschap heb gegeven, die hier heel goed op zijn plaats zou zijn[6]; in die tijd stond men door het onderscheid tussen de verschillende standen en kasten alsook door de opvattingen van de mensen ver af van wat Ik onder ‘Heb je naaste lief als jezelf’ verstaan wilde hebben. Dit blijkt ook uit het antwoord van de Farizeeër, die eerst moest vragen: ‘Wie is mijn naaste eigenlijk?’ Het was dus heel natuurlijk dat Ik heel helder een overtuigend voorbeeld moest geven om duidelijk te maken wie eigenlijk van ieder mens de naaste is, om te zorgen dat er in die tijd alsook in alle toekomstige tijden geen twijfel over het begrip ‘naaste’ meer de kop op kan steken, evenals over het beoefenen van de liefde voor de naaste; want met goede wil alleen of met vrome wensen is de naaste, maar zijn ook de mensheid en Ik weinig geholpen.

Hoeveel er ook al geschreven en gesproken is over dit tweede liefdesgebod, toch hebben maar heel weinig mensen in feite begrepen wat ‘naastenliefde’ en wie ‘de naaste’ is.

De algemene conclusie is gemakkelijk te trekken: de hele mensheid is mijn naaste; en door de wet dat ik mijn naaste moet liefhebben als mijzelf, is ook de hele mensheid als maatstaf voor die liefde gegeven. Heel juist, zeg Ik, maar nu komt het toch pas op het volgende aan:

In hoeverre is de mensheid of ieder mens mijn naaste? En wat wil het zeggen om, wel te verstaan, zichzelf in de juiste mate lief te hebben? Want in deze twee begrippen ligt eigenlijk de sleutel tot Mijn rijk, en derhalve tot het inzicht waarom Ik onder alle denkbare geboden juist dit gebod van de naastenliefde tot het tweede hoofdgebod heb gemaakt, en niet alleen voor jullie aarde, maar voor alle werelden en zelfs voor het grote geestenrijk.

Kijk! Liefde is de eerste drijvende kracht tot activiteit; maar activiteit brengt warmte voort, warmte brengt beweging of vibreren van de kleinste atomen teweeg en manifesteert zich op die manier als leven; en leven, dat gekenmerkt wordt door ontstaan, bestaan en vergaan, vormt de totale schepping in haar gehele uitgestrektheid.

De liefde adelt alle wezens die haar voelen en ten opzichte van elkaar beoefenen; zonder liefde zou er geen geestelijke maatstaf zijn voor het handelen, en zonder liefde zou noch Ik, noch enig geschapen ding buiten Mij bestaan, dat een eeuwige bestaansduur zou kunnen hebben.

Zoals de liefde in Mij Mijn geesten, de overige levende wezens en zelfs de materie schiep en die allemaal met dezelfde gloed omgeeft, ze voedt, in stand houdt en leidt, en wel naar het hoogste geestelijke doel, namelijk het alomvattende begrip van de hoogste liefde - zo moet ook de mens zijn omgeving en de wereld waarin hij moet leven en werkzaam moet zijn met dezelfde liefde omvatten. Want al het geschapene is uit liefde en door Mijn goddelijke liefde voortgebracht en zou een voortdurend bewijs moeten zijn van hoe Ik als Vader pas als liefhebbende Vader herkend word, wanneer Mijn geschapen wezens, Mijn naasten, hun levensopgave zo vervullen als Ik die vervuld zou willen zien, namelijk vanuit de vrije aandrift van de liefde en niet door dwang; want alleen de vrije wil adelt het schepsel. Daarentegen is het door instinct of een onbewuste innerlijke aandrang geleide wezen, dat zo en niet anders kan - of veeleer: moet - handelen, nog verwijderd van het hem gestelde doel en in Mij alleen zijn Schepper en Instandhouder ziet.

Deze algemene, zich over alles uitstrekkende liefde zou de maatstaf voor de mensenliefde moeten zijn, die zich in ieders borst moet vestigen als een blijvend gedenkteken van zijn hogere afkomst; en daar moeten alle gedachten, woorden en daden van de mens uit voortkomen.

Die liefde moet, evenals die van Mij, geen ander doel kennen dan alles tot heil van zijn medemensen en alle daarnaast levende wezens te doen; waarbij men zijn naaste echter juist niet altijd mag geven wat hij verlangt, maar hem ook veel moet onthouden, wanneer het inwilligen hem wellicht schade aan zijn ziel in plaats van nut zou kunnen bezorgen.

Kijk naar Mij! Ik heb jullie mensen zeker allemaal lief, met een liefde die jullie niet kunnen vatten en nog minder kunnen beantwoorden; en toch geef Ik jullie niet alles wat jullie Mij vragen, maar Ik vervul jullie smeekbeden meestal niet - en waarom? Omdat jullie dikwijls iets vragen wat geestelijk gezien schadelijk voor jullie zou zijn; en als Ik jullie smeekbeden zelfs in geval van ongeluk en droefheid, in leed en strijd niet verhoor, gebeurt dat altijd alleen maar vanuit Vaderlijke liefde voor jullie - een liefde die ter wille van jullie alles heeft geschapen, ter wille van jullie veel verdragen heeft en toch nog steeds ondank, hoon en verloochening altijd met liefde vergeldt.

Hier zien jullie hoe de liefde opgevat moet worden, wanneer ze niet iets slechts maar iets goeds tot stand moet brengen. Zoals een verstandige aardse vader zijn onmondige kind niet alles geeft wat het in zijn onverstand van hem vraagt, maar bij het inwilligen alsook bij het weigeren altijd het hogere doel van de opvoeding in het oog houdt - zo moeten ook jullie je naaste goed doen, wanneer jullie ervan overtuigd zijn dat er voorzover jullie kunnen zien geen zonde gevoed wordt of iemand in plaats van tot werken juist tot luiheid wordt gebracht.

Dit is de liefde waarmee Ik vanuit Mijn wijsheid Mijn werelden regeer; en zo moeten ook jullie met de krachten van jullie verstand de aandrang om goed te doen in zoverre beteugelen en regelen, dat het gevolg van jullie goede wil, hoe edel ook, geen nadeel voor de ziel van jullie naaste is.

Het tweede punt van overweging is: ‘Jullie moeten je naaste liefhebben als jezelf’.

Welnu, ook hierbij zijn er evenveel denkbeelden mogelijk als er geestelijke niveaus van de menselijke natuur zijn, die van de grootste zelfverloochening kunnen toenemen tot de opperste zelfzucht, en zo ontstaat weer de vraag: ‘Wanneer is eigenliefde de juiste, ware, die voor mij en anderen nuttig is?’ Want alleen na beantwoording van deze vraag kan men de maatstaf aanleggen van welke liefde men anderen moet schenken, en in welke mate.

Jullie zien, wanneer men de woorden ‘liefde’ en ‘zichzelf’ nauwkeurig bekijkt, dat men daar heel andere denkbeelden over krijgt dan wanneer men slechts oppervlakkig genoegen neemt met de eerste indruk.

Jullie moeten de eigenliefde eerst helder voor ogen hebben, namelijk hoe en wat jullie bij jezelf moeten liefhebben, om daarna overeenkomstig hiermee jullie liefde op anderen te kunnen overdragen of de liefde, waarmee jullie anderen moeten behandelen, precies te kunnen beoordelen.

In ieder mens is de drijfveer gelegd om zijn lichamelijke leven in stand te houden, het te verlengen en zo aangenaam mogelijk vorm te geven.

Deze drang om het uiterlijke omhulsel of de bekleding van de geestelijk-psychische mens in stand te houden moest heel diep in hem gelegd worden, om te zorgen dat hij niet al te gemakkelijk in de verleiding zou komen om zich bij grote wantoestanden en ernstige tegenspoed in het aardse leven uit vrije wil van zijn lichaam te ontdoen, ofwel zelfmoord te plegen, nog vóórdat zijn innerlijke mens rijp is geworden.

Deze drang tot instandhouding in het lichaam is zo sterk, dat alleen mensen die van al het geestelijke afzien en geen geloof of religie in de ware betekenis hebben - of beschadigd zijn door verkeerde wereldse opvattingen of geestelijke stoornissen in hun levensorganisme - zover kunnen komen dat ze de diep gewortelde liefde voor het leven overwinnen en op een eerder moment dan in het plan van Mijn goddelijke orde was bepaald vrijwillig een einde aan hun leven maken.

Zulke zielen zullen echter ook aan gene zijde een langere en moeizamere weg naar hun rijping moeten afleggen, omdat ze onrijp uit deze wereld zijn weggegaan en ook onrijp een andere zijn binnengegaan.

Nu hebben we de eerste soort eigenliefde leren kennen, die ernaar streeft het materiële lichaam in stand te houden. Er is echter nog een tweede, geestelijke, hogere soort eigenliefde, die ernaar streeft het geestelijke in de mens in stand te houden en te vervolmaken en zoveel mogelijk gelijk te maken aan Degene, die die vonk van goddelijk bewustzijn in de mens heeft gelegd en hem daarmee op de grens van twee werelden heeft geplaatst, waarbij hij wat zijn lichamelijke omhulsel betreft tot de materie en wat zijn geestelijke deel betreft tot de geestelijke wereld behoort. Zowel in het materiële als in het geestelijke wezen van de mens kan een gebrek of een teveel aan eigenliefde aanwezig zijn.

Het gebrek aan materiële eigenliefde komt tot uiting in een afkeer van het leven, waarbij de aandrang om zich lichamelijk in stand te houden zo gering wordt, dat de mens vaak vanwege onbetekenende narigheden in het aardse leven zijn lichamelijke leven vernietigt. Deze toestand wordt dikwijls opgeroepen door een verkeerde opvoeding, door het niet geloven in een God of in een voortleven van de ziel, of door geestelijke stoornissen.

Het gebrek aan geestelijke eigenliefde, dat tot geestelijke zelfmoord leidt, komt tot uiting wanneer de mens zijn geestelijke, hogere doel verloochent en geen acht slaat op alle wetten die Ik ten behoeve van de ontwikkeling en vervolmaking van het geestelijke heb gegeven, ze zelfs met voeten treedt en op die manier lager afdaalt dan een dier. Een dier beantwoordt namelijk altijd nog aan zijn levensdoel omdat het, gebonden aan de leiband van de natuur als het is, alleen volgens de hem ingeplante driften leeft - terwijl de mens, die met zijn wilsvrijheid van die leiding ontheven is, zelfs als diermens zijn leven nog misbruikt, dus zondigt, terwijl een dier nooit de grenzen van de natuurwet overschrijdt.

Tegenover deze extreme situaties van gebrek aan materiële of geestelijke eigenliefde staat weer een teveel van beide soorten. Bij een overmatige materiële eigenliefde beschouwt de mens zijn lichamelijke welzijn als het hoogste goed en, doordat hij dit als enige voor ogen heeft, grijpt hij alle middelen aan die naar dat doel leiden; voor hem bestaat er niets anders dan zijn eigen ik en, terwijl hij iedere band van naastenliefde verloochent, is hij als enige altijd en immer zelf zijn eigen naaste. Die mensen staan op het laagste geestelijke niveau, op dat van smerige zelfzucht; ze proberen zich te onttrekken aan ieder zelfverloochening en de daardoor teweeggebrachte strijd en willen voor zichzelf alleen maar genot, met behulp van geoorloofde of ongeoorloofde, wettige of onwettige, goddelijke of duivelse middelen, dat is hun om het even, als ze het doel dat ze nastreven maar bereiken. Een dergelijke eigenliefde sluit iedere naastenliefde geheel en al uit.

Er kan ook een teveel aan geestelijke eigenliefde bestaan, en wel wanneer de mens zijn geestelijke kant alleen ter wille van zichzelf wil ontwikkelen en vervolmaken, waarbij zelfs zijn lichaam hem tot een last wordt en hij zich daar zo snel mogelijk van bevrijd zou willen voelen, omdat hij liever reeds in een geestelijke toestand zou willen verkeren.

Wanneer hierin een middenweg aangehouden moet worden, waarbij noch het een noch het ander teveel genaderd mag worden, is het nu dus de vraag hoe het dan vooral met de eigenliefde gesteld moet zijn en derhalve met de naastenliefde, die zich immers naar de eigenliefde moet richten?

Ook hier geldt wat Ik jullie reeds in het begin heb uitgelegd, namelijk de gematigde, door de wijsheid geleide liefde, die steeds het geestelijke doel van de mens in het algemeen en het doel van zijn aardse leven in het bijzonder voor ogen heeft; en dat is: de gulden middenweg.

Deze door de wijsheid geleide liefde moet de eigenliefde in zulke banen leiden, dat het lichaam niet lijdt onder de invloed van de geest en de geest niet onder die van het lichaam, of zelfs verkommert.

De mens moet steeds bedenken dat ook zijn lichaam hem toevertrouwd is als een goed, waarover hij eenmaal evenzeer rekenschap moet afleggen als over zijn ziel. Hij zal geconfronteerd worden met de vraag: ‘Heb je je lichaam gebruikt voor datgene waar het voor bedoeld was, zoals het hoort, of heb je het misbruikt?’

De mens moet allebei, zijn ziel en zijn lichaam, zo gebruiken en opvoeden dat al zijn handelingen enkel plaatsvinden met de blik gericht op Mij, de Gever, en zo het stempel van het goddelijke dragen; deze manier van denken en handelen moet ook jullie als richtsnoer dienen voor de manier waarop jullie je naaste jullie liefde moeten betonen.

Die liefde moet de naaste al het goede verschaffen, voorzover het beantwoordt aan Mijn zedelijke wetten. De mens moet eerst bij zichzelf leren kennen wat nuttig dan wel schadelijk is voor zijn geest of zijn lichaam, om het nuttige ook aan zijn naaste te kunnen geven maar datgene, wat hem tot een geestelijke ruïne zou kunnen maken, te kunnen vermijden.

Breng dus in de eerste plaats jullie eigenliefde in orde! Houdt in dat opzicht de juiste maat, dan zal die juiste eigenliefde jullie het beste naar de ware naastenliefde leiden; want waar duidelijke opvattingen heersen, kunnen ook juiste daden volgen. In het andere geval tasten jullie rond in het duister en miskennen en misbruiken jullie je liefde, tot geestelijke schade van jullie zelf en anderen.

Extremen, d.w.z. tekorten en overdrijvingen, zijn overal in het leven schadelijk en leiden niet naar het doel - zowel in liefhebben als in haten, in geven en weigeren, in spreken en zwijgen. Houdt dus bij iedere handeling jullie hogere bestemming in gedachten; en vergeet daarbij niet dat jullie mensen en geen goden zijn, en dat te hoge of te lage opvattingen over de naastenliefde je medemens evenzeer schade doen als een te grote of te kleine eigenliefde dat jullie zelf doet.

Leer eerst je eigen zwakheden kennen, om begrijpend te zijn tegenover anderen; onderzoek of het inwilligen van een verzoek bij jullie iets goeds of iets slechts voort zou brengen, en regel aan de hand daarvan jullie liefdegaven en opofferingen ten aanzien van jullie naasten. Nergens kan zoveel schade aangericht worden als in een letterlijk opgevat begrip van naastenliefde.

Kijk, Ik ben jullie naaste en doe alles om te zorgen dat jullie Mijn naasten, Mijn broeders en zusters, ja Mijn kinderen worden; en toch geef Ik met al Mijn liefde en macht de mensen niet alles wat ze dikwijls in hun onverstand van Mij vragen, omdat Ik in Mijn wijsheid als hoogste geest het beste weet wat Mijn kinderen, Mijn geestelijke broeders en zusters het beste kunnen verdragen, en omdat Ik hen wil opvoeden en niet verwennen!

Neem dus aan Mij een voorbeeld van hoe Ik handel in Mijn schepping, dan zullen jullie beslist de juiste weg vinden tussen geven en nemen, tussen inwilligen en weigeren; pas dan zal het tweede grote liefdesgebod zijn eigenlijke geestelijke uitdrukking krijgen, niet alleen in het woord, maar vooral in de daad - als jullie voor je naasten datgene doen wat jullie voor jezelf als geestelijke wezens als het beste zouden beschouwen, wanneer jullie in de positie en omstandigheden van jullie medemens zouden verkeren.

Steeds het geestelijke hoog houdend, ja hoger dan al het andere, moeten jullie daarin het beginpunt en uitgangspunt van al jullie handelingen zoeken, waarbij ze dan, door hun overeenstemming met Mijn grote scheppingsgedachte, jullie zullen veredelen en adelen; en zo zullen jullie Mij steeds meer leren kennen als datgene wat Ik voor allen zou willen zijn: jullie geestelijke gids en naaste leider, en liefdevolle Vader. Amen!

 

 

Broederliefde, naastenliefde, mensenliefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

23 juli 1870)

 

Hier staan drie woorden, die op het eerste gezicht als geestelijk begrip eigenlijk allemaal hetzelfde zeggen; want jullie moeten degene die jullie broer is door lichamelijke verwantschap niet meer liefhebben dan je naaste, en jullie moeten de mensen in het algemeen liefhebben als jullie broeders!

Dat is zoals Ik in Mijn evangeliën bij verschillende gelegenheden over de Samaritaan en over de naasten- en broederliefde heb gesproken.

Dat Ik deze drie woorden heb gekozen is niet om die liefde met dezelfde betekenis in alle drie de woorden voor jullie te herhalen, maar om jullie er nog eens aan te herinneren dat jullie, hoewel er tussen al deze drie woorden geen verschil zou moeten zijn in de manier waarop ze worden uitgelegd en het daadwerkelijk realiseren ervan, helaas wel onderscheid maken - en dikwijls een heel groot onderscheid, tot Mijn misnoegen; want jullie overstelpen jullie kinderen, broers en zusters en overige verwanten met weldaden en geschenken, terwijl jullie je arme menselijke broeder, die aan jullie deur klopt, met een paar mooie woorden of een paar centen afschepen.

Dat is de reden waarom Ik deze woorden heb gekozen, en daarnaast wil Ik jullie bovendien nog aantonen dat je, als jullie bij je handelingen op dankbaarheid rekenen, bij je verwanten over het algemeen veel minder erkenning voor jullie vriendendiensten zullen krijgen dan bij geheel vreemde mensen.

Bloedverwantschap draagt natuurlijk een gemakkelijke band tussen zielen in zich, een band die de verschillende nakomelingen van een en hetzelfde gezinshoofd met elkaar verbindt, en in de oudste tijden de innigste, waarachtigste en meest oprechte band was; maar de tijden en de mensen zijn veranderd, en de mensen van nu zijn ver weggeraakt van de oerbron van iedere belangeloze liefde, waarmee nog ten tijde van Adam de leden van een gezin elkaar liefhadden, terwijl het eigendom van de één tegelijkertijd het gemeenschappelijk bezit voor allemaal was.

Tegenwoordig zijn in de plaats van hartsbetrekkingen, betrekkingen van wereldse belangen gekomen, die de leden van een gezin aan elkaar ketenen of hen scheiden.

Kijk maar eens naar de dochters: zij, voor wie haar ouders sinds haar eerste ademtocht hun rust en geluk hebben opgeofferd om haar eenmaal gelukkig te maken - hoe beloont zo’n dochter nu dikwijls de vele, lange, doorwaakte nachten van een moeder? Nauwelijks gerijpt, trouwt ze en stapt met haar metgezel nieuwe levensomstandigheden binnen, waarbij ze het vaderlijke huis bijna helemaal vergeet; de liefde voor haar man en later voor haar kinderen verdringt alle mooie gevoelens van dochterlijke liefde bijna helemaal; en als er misschien geen belangen ten aanzien van de erfenis zouden spelen, zou in veel gevallen menige dochter haar moeder en vader geheel en al ontkennen, en zich gedragen alsof ze hen nooit gekend had.

Bij de zoon is het precies zo, alleen met dit verschil, dat het bij hem niet de liefde voor zijn vrouw maar meer zijn bewustzijn van zijn zelfstandigheid is dat hem de gedachte influistert: nu heb ik mijn ouders niet meer nodig! Als toekomstige erfenissen of dergelijke dingen hem niet tot andere handelwijze dwingen, is dat meestal de manier waarop de zoon denkt, evenals Ik hiervoor die van de dochter heb geschetst.

Maar nu vraag Ik: wie is nu eigenlijk de schuld van dit alles? Kijk, dat zijn de ouders zelf, die hun kinderen met slechte voorbeelden van liefdeloosheid en ondank zijn voorgegaan, of hun kinderen in plaats van een opvoeding van het hart alleen een oppervlakkige wereldse opvoeding hebben gegeven; ze hebben hen een groot aantal dingen laten leren die weliswaar het hoofd bezighouden, maar het hart kil en leeg hebben gelaten of, als ze niet praktisch waren en nuttig voor het zieleleven, later weer werden vergeten.

Kijk eens, zulke kinderen, die op die manier door hun ouders werden opgevoed, zullen ook hun kinderen zo opvoeden, en dan zullen zij van hun kinderen weer de ondank terugbetaald krijgen waarmee ze zelf hun ouders de doorwaakte, zorgelijke nachten en zorgen hebben vergolden.

Uit hetgeen hier gezegd is volgt dat die kinderen en verwanten - die samengebracht zijn door belangen van geld of stand en niet door banden van liefde met elkaar verbonden zijn, zoals de herfstwind de bladeren van verschillende bomen bijeenjaagt - vanwege hun sociale positie in de wereld denken dat zij meer recht hebben weldaden met ondank te belonen dan een vriend of een vreemdeling in nood, voor wie jullie als een helpende hemelbode zijn.

De laatstgenoemde zal zich jullie daad voortdurend blijven herinneren en zegenend aan jullie denken; terwijl de eersten van mening zijn dat zij vanwege dezelfde naam en gelijke afkomst verplicht en door hun verwantschap verschuldigd zijn om hen in geval van nood te ondersteunen, aangezien hun verwanten met hun ondersteuning niet alleen de leden van hun gezin, maar ook hun eigen naam en eer in de ogen van de wereld hebben gered.

Zo is het gesteld met jullie broeder - en zusterliefde, en er zullen weinig voorbeelden van een uitzondering hierop te vinden zijn, maar daarentegen veel voorbeelden waarbij niet de liefde, maar - wat tussen verwanten nooit zou moeten gebeuren - alleen afgunst en wraaklust de voornaamste reden voor hun handelen vormen. Nu hebben jullie een beeld van jullie sociale broederliefde zoals die is, maar zoals die niet zou moeten zijn.

Laten we nu overgaan naar de naastenliefde. Ook in dit opzicht schieten de mensen in belangrijke mate tekort, omdat ze een groot onderscheid maken tussen naasten en naasten, terwijl ze Mijn in de bijbel aangehaalde gelijkenis van de Samaritaan als grondslag zouden moeten aannemen. Een rijke heeft over het algemeen alleen maar medelijden met een rijke, een adellijk of hooggeplaatst mens alleen voor degenen die op hetzelfde niveau staan als hij.

Als een rijke uit overmatige hebzucht totaal verarmt door slecht te speculeren of zijn bezit door een spilzuchtig leven opgemaakt heeft, wordt dat betreurd door alle anderen die net zo rijk zijn als hij; ze ondersteunen dan die verarmde rijke zoveel mogelijk en pakken hem onder de armen, met de bedoeling dat hij weer welgesteld wordt en zijn verkeerde leefwijze weer kan voortzetten ofwel - zoals zij het uitdrukken - weer volgens zijn stand kan leven zoals hij dat voorheen deed. Bij die manier van leven verdiende hij zijn brood niet in het zweet van zijn aangezicht, maar alles wat duizend anderen met veel moeite verdienden buitte hij uit tot zijn eigen voordeel, en dikwijls beschouwde hij degenen, die niet zo rijk waren als hij, als ‘canaille[7]’ dat de moeite van het bekijken niet waard is.

Zo is het ook met veel adellijke personen, die denken dat ze hoger geplaatst zijn, omdat ze zonder hun toedoen en zonder hun eigen verdienste in betere omstandigheden werden geboren. De ene graaf of baron ondersteunt de andere met alle middelen, wanneer die misschien door het toeval bij het spel of op een andere manier zijn bezit - dat hem dikwijls ook door anderen is toevertrouwd - verbrast heeft.

Gewoonlijk heeft de hele adellijke wereld sympathie en medelijden voor zo’n adellijke avonturier en ondersteunt zijn zonde met vreugde, terwijl diezelfde mensen de deur dichtgooien voor de neus van een arbeider, die misschien buiten zijn schuld arm is geworden, en hem niet eens maar Mij, maar naar Mijn tegenstander sturen[8].

Dat is de naastenliefde die in de hogere standen dikwijls genoeg wordt beoefend - in de standen van mensen, die zich laten voorstaan op hun opvoeding en denken dat in hun aderen ander bloed vloeit dan in die van een proletariër.

Waar nog naastenliefde te vinden is, omdat de ellende steeds op de loer ligt en het hart niet laat verharden, maar het warm houdt: dat is in de laagste standen; daar zijn nog voorbeelden te vinden van - wat Ik zou willen noemen - ‘christelijke naastenliefde’, hoewel ook maar zelden. Maar toch vaker dan bij de hogere standen, waarbij de scheidingswand van geboorte en geld voor de verarmde burger of landman een niet te overwinnen hindernis is.

Nu kom Ik bij de mensenliefde. Natuurlijk zullen velen vragen: ‘Wat is dat voor iets? Hebben wij de mensen soms niet lief in onze verwanten en in de aan ons gelijkgestelde naasten? Wat moeten we eigenlijk met die liefde beginnen? Ten eerste is het een fantasievoorstelling van het kosmopolitisme[9], dat alleen maar in dweperige verwarde hoofden rondspookt, en ten tweede: als ik alle mensen zou willen helpen, zou ik al bij de eerste poging daartoe aan de bedelstaf raken en toch de andere mensen niet blijvend hebben geholpen.’

Zo oordeelt het grootste deel van de mensen, omdat er in hen nog nooit een hoger denkbeeld naar boven is gekomen dan datgene, waartoe hun eigenbelang en het bewaken van hun eigen belangen hen heeft gebracht. De overgrote meerderheid van de mensen, die geen religie hebben en geen hogere denkbeelden kunnen bevatten om te voelen dat alle mensen naar Gods evenbeeld zijn geschapen en dus gelijke rechten, maar ook gelijke plichten op deze aarde hebben, kan, gehuld in zijn smerige zonden als hij is, niet begrijpen hoe er een mensenliefde zou kunnen bestaan, die verheven is boven religieuze sekten, nationaliteiten, sociale positie en huidkleur en in ieder mens - omdat die begiftigd is met een vonk uit Mij - zijn broeder ziet.

 

Zulke verheven gevoelens groeien niet in een minderwaardige, lichamelijk geworden mensenziel, ze groeien niet in het moerasland van de zonde en egoïstische hartstochten - nee, ze groeien op geestelijke hoogten, waar zuiverder winden waaien die verhevener opvattingen verschaffen over de wereld, en wel het geestelijke daarin; daar, in het aangezicht van een al-goede en al-genadige Schepper, die alle mensen Zijn kinderen noemt, kunnen ook zij zeggen: ‘Wij mogen ons niet schamen om datgene, wat onze Vader als Zijn kind heeft aangenomen, met broeder- en naastenliefde te omarmen.’

 

O, daar hoog boven in die ruimte van vrede, waar wereldse hartstochten niet wagen te komen, waar steeds rust en vergeving naast het verdragen van de gebreken van anderen hun woning hebben - daar dringen maar weinige van de bewoners van deze aarde in door. Pas daar boven treedt de mens zijn eigenlijke waardigheid binnen; daar zijn geen onvergeeflijke fouten, daar is alles enkel vergeving, en ook de grootste booswicht treft daar geen toornige, maar een erbarmende blik aan; geen wrekend zwaard, maar de broederlijke hand van iemand die aan hem gelijk is, die hem niet wil laten vallen, maar hem naar zich toe aan zijn hart wil drukken.

Daar boven is alles met elkaar versmolten: de broeder-, de naasten- en de mensenliefde; en als belangrijkste en lichtend voorbeeld van dat het realiseerbaar is sta Ik daar als enige, als Schepper en Vader, in het prachtige beeld van de vroegere timmermanszoon.

Klim daarheen omhoog, Mijn kinderen! Daar zal jullie hart, gezuiverd van alle hartstochten, pas de ware vrede en de ware rust vinden. Daar vinden jullie in en door de mensen de Vader, Broeder en Naaste - in Mij en in jullie medemens; daar bestaat ook vergeven en vergeten.

De heuvel waar dit hemelse uitzicht zich bevindt ligt hoog boven alle drukte; daar wijst geen enkele broeder de ander af met mooie woorden, maar met mooie daden als troost voor zijn lijden. Honing stroomt daar in heldere beken uit de mond van vergeestelijkte zielen, en de gal, het vreemdsoortige element in het menselijk lichaam, dat dient om in het gegeten voedsel het goede uit het slechte af te scheiden, ontbreekt daar geheel; want daar bestaat geen kwaad meer dat uitgescheiden moet worden, omdat al het troebele en slechte achtergebleven is in de moerasvlakte van menselijke activiteiten.

 

Ja, Mijn kinderen, daar boven op de door engelenwinden omwaaide hoogte staat ook jullie Vader, die jullie toeroept: ‘Kom hier naartoe, Mijn lieve kinderen! Hier is Mijn woning, hier krijgt alles een andere aanblik! Vanaf deze hoogte kunnen jullie geen onderscheid meer maken tussen het heuvelland en de vlakte - en alles, wat jullie daar beneden in het gewoel van al die hartstochten hobbelig en oneffen toescheen, lijkt hier recht en vlak!

Spreidt hier jullie armen uit en wordt, net als Ik, vaders van de verdrukten en troosters van de ongelukkigen, dan zullen jullie daar door deze drie woorden - door die op het werkelijke leven over te dragen - de hoogste van Mijn hemelen in je borst dragen en al het overige, het aardse, niet meer met materiële ogen, niet met afgunst en nijd, maar met liefde en barmhartigheid aanschouwen, zoals Ikzelf jullie wereld en alle andere werelden beoordeel, leid en richt. Dan zullen jullie geen mensen meer, maar halfgoden zijn, naar het beeld van Degene, die jullie hier weer één van die grootste en hoogste genietingen in het vooruitzicht heeft gesteld - als jullie in plaats van de wereld en haar verleidingen alleen Zijn zachte leer en Zijn voorbeeld willen volgen. Amen.

 

Over de twee liefdesgeboden

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

7 maart 1873)

 

Maar, Mijn dierbare zoon, wat ben je toch verdwaald in een doodlopende steeg, doordat je zulke twijfels koestert ten aanzien van Mijn woorden en dergelijk gepieker door je hart laat snijden, dat al zolang aan Mij is gegeven. Wat wil je eigenlijk? Kijk, Ik zeg je: je weet het zelf niet. Maar opdat je weer helder leert zien en jouw vrede kunt verkrijgen, zal Ik je Mijn twee geboden eerst nog duidelijker uitleggen dan tot nu toe gebeurd is; daarbij zal Ik je duidelijk laten zien wat de letter, wat het geestelijke en wat de hemelse betekenis ervan zijn die daarin besloten liggen, welke jij nog niet helemaal ontdekt hebt en daarom ook niet helemaal kunt beoordelen.

Je bekent zelf toch eerlijk dat de letter ofwel het woord door iedereen individueel verschillend opgevat kan worden, al naargelang zijn geestelijk niveau; en nu zeg je met grote stelligheid dat er toch maar één waarheid kan bestaan. In dit opzicht heb je ook gelijk, maar de manier waarop je die stelling toepast is verkeerd; en daar komt die onvrede vandaan ofwel het feit dat je uit je vermeende rust-hemel bent geraakt, zoals je nu overkomt, aangezien jij je een aangenaam beschouwend leven had voorgesteld en de wereld en haar omstandigheden die je omringen helemaal buiten beschouwing had willen laten. In Mijn schepping is alles zo geregeld, dat iedere overtreding van de wetten, hetzij morele, hetzij fysieke, vanzelf gestraft wordt; jij wilt je eigen ideale wereld maken, afgezonderd van de feitelijk werkelijke wereld, en zelfs uit Mijn woorden moet je concluderen dat dat niet gaat. Je kunt een zielewereld of een geestenwereld in je innerlijk meedragen en toch midden in de wilde drukte van de verkeerde mensheid alleen aan jezelf trouw blijven en je eigen rust en vrede bewaren, en die in dat zalige bewustzijn ook aan andere zoekers en twijfelaars verschaffen. Het toepassen van de middelen en het in ogenschouw nemen van de verhoudingen en omstandigheden moeten echter van dien aard zijn, dat ze alleen naar hun feitelijke waarde beoordeeld worden. Je helemaal van de wereld losmaken is evenmin mogelijk als tijdens je leven ‘uit je vel te springen’, zoals jullie zeggen - en waarheen eigenlijk?

Kijk naar Mijn eigen levensloop op aarde - heb Ik Mij teruggetrokken? Heb Ik alleen de goeden en degenen die Mij aanhingen willen leiden en gelukkig maken? Heb Ik niet veeleer net als iedere arts de zieken in plaats van de gezonden opgezocht?  Heb Ik niet ook gezegd: ‘Ik breng jullie geen vrede, maar het zwaard’? En dat wil zoveel zeggen als: Ik ben niet gekomen om jullie in je aangename religieuze sluimer helemaal in slaap te sussen en jullie valse, onjuiste ideeën te bevestigen, maar Ik stoot het zwaard van de twijfel in jullie hart, opdat het wakker wordt uit zijn gezapige sluimertoestand en de mens eens gaat begrijpen, dat het niet zo gemakkelijk is om mens te zijn op de manier zoals Ik het wilde en voor het doel waartoe Ik hem schiep - en dat het nog veel moeilijker is om Mijn kind, het kind van een groot geestelijk, ja het grootste geestelijke Wezen genoemd te worden en eenmaal een rechtmatige aanspraak te hebben op al die zaligheden, die Ik bewaard heb voor degenen die Mij en Mijn leer niet alleen helemaal begrijpen, maar door ernaar te handelen die tot hun tweede ik hebben gemaakt.

Twee geboden heb Ik ingesteld, geboden van liefde, als de twee pijlers waarop Mijn hele schepping rust; en er waren en moesten ook maar twee liefdesgeboden zijn, omdat liefde de fundamentele factor van al het bestaan en de enige eigenschap van Mijn wezen zelf is; want als Ik niet de Liefde Zelf zou zijn, zou Ik ook geen schepping nodig hebben, geen andere wezens, die Mij dat gevoel van liefde weer terug zouden moeten geven, uit dankbaarheid voor hun eigen bestaan en als waardering voor alles wat Ik heb geschapen om alle wezens Mijn liefde te laten begrijpen. Maar hoe meer een wezen Mijn geboden begrijpt, des te meer zal het zelf ook liefde aan anderen geven en zo, terwijl het voor zichzelf vrede verwerft, voor anderen hun lot verlichten.

Wat jou nog ontbreekt is de juiste manier om deze twee geboden op te vatten, en daardoor schommel je tussen de letterlijke en geestelijke betekenis heen en weer. Om jou nu te helpen - zoals Ik je eerder heb beloofd - je verloren vrede weer te verwerven, zal Ik je deze twee liefdesgeboden nader uitleggen en je door die uitleg laten zien, dat je die geboden weliswaar al herhaalde malen hebt gelezen en erover nagedacht, maar toch nog nooit zo hebt opgevat als Ik wil en op de manier die je gedurende je hele aardse leven rust en een goed houvast zou kunnen geven. Welnu, luister:

Het eerste gebod luidt: Heb God lief boven alles. Wat wil dat eigenlijk zeggen? Wat betekent dit ‘alles’ bij de mens eigenlijk? Kijk, je hebt dit gebod al vaak gelezen, overdacht en uitgesproken, en toch heb je je er nooit rekenschap van gegeven wat dit ‘alles’ eigenlijk wil zeggen? Want wanneer je iets wilt, moet je toch een maatstaf, een zekere grens hebben, waarbinnen je handelingen zich bewegen, die je vrede kunnen geven of je haar kunnen ontnemen. Kijk eens, voor jou betekent dit ‘alles’ die grens.

Maar wat is dat ‘alles’ volgens het menselijke denkvermogen? Dit woord is zo klein en zo groot, al naargelang de menselijke geest eisen aan zichzelf stelt; want voor de één beperkt zijn wereld zich tot een kleine kring, de ander heeft een grote invloedssfeer om zich heen. Voor de één - arm van geboorte en arm aan geestelijke vermogens - is zijn ‘alles’ in een paar woorden gezegd, voor de ander - overstelpt met rijkdommen en met verstrekkende eerzuchtige plannen, die vaak een heel werelddeel en miljoenen mensen omvatten - is zijn ‘alles’ een eeuwig nooit eindigend smeden van plannen en het streven die uit te voeren. Voor weer een ander, die enkel leeft voor de ontwikkeling van zijn verstand door geleerdheid, is het onderzoek naar nieuwe natuurgeheimen, nieuwe natuurwetten zijn hele geestelijke wereld, enzovoort. Zo kan dit enkele woord ‘alles’ op miljoenen verschillende manier uitgelegd worden!

Zie je nu, als je je alleen maar in dit ene woord wilt verdiepen, wat voor reusachtige geestelijke wereld zich voor je opent, wat een verscheidenheid, wat een veelsoortigheid - en toch ligt daar alleen deze ene waarheid als fundament in verborgen, die in een paar woorden samengevat kan worden: ‘Offer alles wat je dierbaar en waardevol kan zijn op voor de liefde voor God!’

Dit is het punt waar al die verschillende en veelsoortige manieren om uit te drukken wat een mens het meest liefheeft bij elkaar komen, namelijk dat hij dat allemaal gering moet achten en de liefde voor zijn Schepper, zijn Heer en Vader veel groter zou moeten zijn dan zijn gehechtheid aan andere dingen, die hem in zijn leven het belangrijkste en meest verheven toeschijnen.

Als je dus ook op een bij jouw omstandigheden passende manier God lief wilt hebben zoals Hij verdient, dan moet je in voorkomende gevallen bereid zijn alles eerder op te offeren dan dat je die liefde voor God kwijt zou willen raken.

Zo luidt het eerste gebod. Het verlangt een onbegrensde, zeer hoge, geestelijke liefde, die alleen de Schepper waardig is en de mens in staat kan stellen om die waardigheid eenmaal met zijn God te delen, in de verhouding van kind en Vader. Dit gebod: ‘Heb God lief boven alles!’ wil echter ook zeggen dat de mens in alle omstandigheden, waar hij in terecht kan komen, steeds volgens de wil van de Vader wil handelen en zichzelf ook steeds aan Zijn wil ondergeschikt wil maken. Wie zichzelf die Godsgedachte zo heeft ingeprent dat hij alles, wat hij doet, alleen maar doet met de blik gericht op de beschikkingen van een hogere, liefhebbende Vaderhand, heeft zijn rust en vrede gemakkelijk verworven, want hij is tevreden met ieder resultaat, of en hoe zijn eigen wensen nu vervuld worden of niet; hij maakt namelijk alles ondergeschikt aan de hogere liefde voor zijn God, zijn Vader. Zo beschouwd is het gebod dan in een voortdurende toepassing vervuld, het geeft Mij vreugde en geeft degene die het uitvoert zijn rust, zijn vrede.

Het tweede gebod, dat in feite alleen maar weer het eerste is, maar praktisch geïnterpreteerd, luidt: ‘Heb je naaste lief als jezelf!’, omdat de liefde voor God door daden bewezen wordt en aan de naaste getoetst en bewezen kan worden; de geestelijke mens kan alleen maar tegenover levende wezens een verstandige liefde beoefenen - van een steen, de lucht of het water kan hij weliswaar, al naargelang de indruk die ze op hem maken, weten dat ze voortdurend bij hem en om hem heen zijn, maar liefhebben, geestelijk liefhebben kan hij die alleen maar als ze ook van hun materiële kleed bevrijd zijn en als deeltjes van Mijn eigen Ik verschijnen. Voor die eigenlijke, dus daadwerkelijke liefde, namelijk hoe men zijn naaste zou moeten liefhebben, is de maatstaf: ‘als zichzelf’. Hier zijn we nu weer op hetzelfde punt aangeland als hierboven met het ‘alles’ in het eerste gebod.

Wat betekent ‘als zichzelf’ eigenlijk?

Dit woord ‘zelf’ is even elastisch en leent zich voor evenveel interpretaties, aangezien het bij de mens namelijk begint met het grootste vermogen tot egoïsme en ophoudt bij de algehele vernietiging van die eigenliefde bij een zelfmoordenaar. Tussen deze twee uitersten ligt een hele wereld van ideeën, opvattingen en meningen, die evenals de individuen zelf bij iedereen juist en in het algemeen toch onjuist kunnen zijn.

Zijn naaste lief te hebben als zichzelf omvat vanuit menselijk standpunt bezien veel betekenissen, terwijl het als tweede door Mij gegeven liefdeswet toch slechts één waarheid bevat, die als volgt, in andere woorden luidt: ‘Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet!’

Hiermee ligt deze wet in zijn eenvoudige waarheid voor je, en als je die in deze betekenis onder alle omstandigheden in acht neemt en die in gedachten houden, zul je beslist steeds de juiste maatstaf vinden voor de mate waarin de naastenliefde op een Mij welgevallige manier beoefend moet worden.

Je zegt: de wil zonder de daad is iets dwaas. Hierin heb je helemaal ongelijk, want Mijn wereld is geestelijk. Daar worden de beweegredenen, de gedachten afgewogen en de daden - als resultaten van die gedachten en beweegredenen - in zoverre geregeld als het voor het al dan niet uitvoeren daarvan binnen het grote geestelijke netwerk van alle geschapen wezens past of niet. Als doeners zijn jullie allemaal slechts blinde handwerkers, want wanneer jullie kunnen doen wat je wilt, zien jullie toch de gevolgen van iedere daad niet, maar Ik wel; en dus moet Ik aan de ene kant vaak jullie ijver door middel van belemmeringen temperen, en aan de andere kant een langzaam mens door gebeurtenissen wekken of tot handelen dwingen.

Niets in Mijn hele schepping staat op zichzelf, alles is met elkaar verbonden. Van het kleinste etherdeeltje tot de grootste centraalzon is het één keten van oorzaken, gevolgen en effecten; en zoals het in materieel opzicht is, zo is dat in geestelijk opzicht hetzelfde.

Geen mens - als hij zijn missie wil vervullen - kan zich uit de keten verwijderen, zijn eigen leven losmaken van het totale leven. Waar dat evenwel toch gebeurt, straft het zichzelf. Het tweede gebod van de naastenliefde nu is die band, die de een aan de ander ketent, en de laatste zinsnede van dit gebod geeft de grens aan, namelijk hoe ver die broeder - en zusterliefde moet gaan.

Hou jij je dus niet aan de letter, want daaruit verkrijg je geen vrede. Een grote massa twijfel heeft je geest opgewonden - probeer nu je rust weer terug te winnen, en Ik kan je de weg daarheen in een paar woorden tonen, en die woorden luiden: Handel ten opzichte van je naaste onder alle omstandigheden zo, dat de liefde voor God de basis is en de naastenliefde de uitdrukking daarvan.

Maak je niet druk om de omstandigheden waarin je moet leven. Die omstandigheden zijn voor een deel Mijn werk; door jouw eigen handelen kun jij er het stempel van goddelijkheid opdrukken. In jouw en alle omstandigheden kun jij voor iemand die in nood zit een troostende engel worden, door je bewust te zijn van de edelste wil kun jij ook de kleinste, minste daad tot een hoogstaand voorbeeld van opoffering, van liefde voor God en je broeder stellen.

Het is niet de daad zelf die je gemoed adelt en het verheft - het is de wil, waarmee je die daad verricht hebt. Laat de rest aan Mij over; als je misschien bedrogen wordt, d.w.z. dat je je gaven soms gebruikt voor iemand die ze niet waardig is, dat gaat dat niet meer jou, maar de ontvanger en in de eerste plaats Mij aan. Het bedrogen-worden, al beleef je het later zo, is een les en geen verdrietige ervaring voor jou; het moet je herinneren aan Mijn woord: wees voorzichtig als slangen en daarbij zo eenvoudig als duiven!

Word in de toekomst voorzichtiger met geven, en laat niet alleen je liefde maar ook je verstand mede heersen, voorzover je inzicht toelaat het ware van het valse te onderscheiden.

Zolang je onder de mensen leeft moet je de mensen nemen zoals ze zijn en niet verlangen dat ze zijn zoals ze zouden moeten zijn; bovendien zal Ik geleidelijk aan wel de middelen vinden om hen allemaal bij elkaar onder één dak te brengen.

Kijk naar Mij, hoe Ik eens temidden van jullie mensen leefde en wat voor leer Ik jullie heb nagelaten om jullie geestelijke waardigheid weer te herstellen; volg die leer van deemoed, verdraagzaamheid en bereidwillige opoffering, dan zullen je vrede en rust weer terugkeren, waarvan je nu denkt dat je ze kwijt bent.

Bedenk steeds: jij bent een mens en moet onder de mensen leven, en alleen in het verdragen van hun zwakheden groeit jouw geestelijke kracht. Door je van hen af te zonderen win je niets, want dan gaat je geest niet vooruit, omdat hij zijn voeding, het verzet tegen zijn eigen principiële leven mist, dat de stimulans is tot geestelijke vooruitgang, tot geestelijke vervolmaking.

Op die manier, Mijn zoon, zul je Mijn twee liefdesgeboden in hun ware betekenis opvolgen en voor Mij een waardig kind worden, zowel hier als aan gene zijde! Amen!

 

 

Over het geven van aalmoezen I

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

13 februari 1872)

 

Mijn beste zoon, aangezien Ik zie dat je de boodschappen, die Ik je van tijd tot tijd stuur, toch niet helemaal in hun juiste betekenis op kunt vatten en steeds enkele twijfels uit - en er nog meer niet zegt - zal Ik je ook uit dit gepieker helpen, opdat je zult inzien dat er in Mijn boodschappen geen tegenspraak, maar de grootste overeenstemming bestaat. Maar bij jouw opvattingen ziet het er niet zo uit; daarin verwissel je af en toe de geestelijke betekenis voor de letterlijke. Uit de ene zin  of uitdrukking, die opheldert wat je al geruime tijd als een onverklaarbare drang hebt gevoeld, begrijp je de geestelijke betekenis - maar bij andere, die je sinds je jeugd alleen maar letterlijk hebt opgevat, zoals bijvoorbeeld tekstgedeelten uit de bijbel, blijf je stilstaan bij de oppervlakkige begrippen. Als je nu het ene of het andere wilt toepassen, dan stuit je op bezwaren, want je bent vergeten dat je iets materieels met iets geestelijks wilde vermengen, wat niet mogelijk is.

Kijk, Mijn laatste advies met betrekking tot het geven aalmoezen en het ondersteunen van mensen die nood lijden, met betrekking tot de weduwe in het evangelie en het advies dat Ik Mijn leerlingen gaf, met betrekking tot Johannes de Doper, en Lazarus en Kisjonah[10] - al deze verschillende voorbeelden brengen in jou een voortdurend heen en weer golven teweeg; je zou graag helemaal naar Mijn tevredenheid willen handelen maar niet je aangewende opvattingen aan een rijpere beschouwing onderwerpen - en op die manier raak je met je innerlijk in tweestrijd.

Ik zal nu in een paar woorden al je gewetensbezwaren van een andere kant belichten, en misschien lukt het Mij om jou in zoverre gerust te stellen, dat je in je doen en laten niet meer zo in twijfel verkeert over wat juist en niet juist is.

In Mijn laatste boodschap aan jou heb Ik gezegd dat je niet alles moest weggeven, opdat je nog altijd middelen overhoudt om verder goed te doen. Ik heb je dit laten zeggen met de bedoeling dat je jezelf zou temperen, aangezien je vol ijver voor Mij was geraakt; zowel in Mij als ook in Mijn gehele schepping wordt de liefde namelijk door de wijsheid geregeerd en begrensd, en dus moet ook jij een wijs gebruik maken van de middelen die je ten dienste staan. Als de liefde op zichzelf zou zijn en zij zou kunnen werken zoals ze wilde, zou er allang geen wereld meer bestaan; dan zou ze vernietigd zijn, en wel uit liefde! Het is de wijsheid die die onbegrensde goddelijke eigenschap regelt en zodoende de harmonie van de dingen teweegbrengt, zoals die in de wereld moet bestaan om in stand gehouden te kunnen worden.

Ik zal je dit door voorbeelden preciezer uitleggen.

Kijk naar Mijn gehele natuur, voorzover je die op aarde kent - kijk hoe het ene dier door het andere opgegeten wordt; zie, hoe pijnlijk de dood van het ene dier lijkt te zijn, dat door een ander dier tot zijn voedsel is uitverkoren. Kijk naar de spinnen, de reuzenslangen, de leeuwen, tijgers, hyena’s, wolven, de adelaars, gieren en overige roofvogels, de vissen in de zee, waar een eeuwig moorden bestaat - zie de aardbevingen en andere vernietigende natuurrampen, die hun sporen van ongeluk en verwoesting achterlaten.

Al die verschijnselen zijn beslist geen tekenen van een overal heersende liefde, want liefde wil alleen maar geluk en zaligheid verspreiden, en kan geen vreugde beleven aan zo’n bloedbad, zoals dat in de hele organische natuur en ook in de verwoestingen in de anorganische natuur voorkomt; de liefde kan een dergelijke handelwijze niet billijken, niet sanctioneren, en toch gebeurt het en is het voor eeuwig als absoluut noodzakelijk in de natuurwetten van de voortplanting van wezens vastgelegd.

Wat vind je nu van die feiten, die Ik, de Liefde, Ik, de alles in stand houdende Vader, niet alleen toelaat, maar ter wille van hun instandhouding zelfs als een verplichting aan zoveel levende wezens heb voorgeschreven!

Dit is, in andere woorden, een gelijkenis van je eigen handelwijze. In jou leeft de liefde, en die zou overal alleen maar willen troosten, alleen maar helpen, alleen maar gelukkig maken - maar dat gevoel moet begrensd worden, net als bij Mij Mijn oneindige liefde voor alle geschapen schepselen. Mijn liefde wordt begrensd door de eraan toegevoegde wijsheid, en die van jou moet door je verstand geregeld worden, opdat ook bij jou het noodzakelijke het gelukzalige bestuurt!

In Mijn natuurrijk is het bij alle gruwelen die je ziet de wijsheid die de grens bepaalt hoe ver de liefde kan gaan zonder schade te doen, en bij jou is het je verstand,  dat de omstandigheden kan overwegen waar werkelijk goed gedaan kan worden of waaronder alleen de zonde ondersteund wordt.

Als  vele mensen door eigen fouten in armoede zijn weggezakt, en Ik dat toelaat, omdat ze juist onder die omstandigheden het gemakkelijkst naar Mij terug te brengen zijn, kan Ik het niet prettig vinden als jij probeert straffen te verzachten die Ik hun heb opgelegd, opdat ze weliswaar materieel armer, maar geestelijk rijker kunnen worden.

Bij die slachting in de dierenwereld ligt er achter die schijnbare wreedheden een heel andere, diepere reden verborgen, die aanleiding is tot het fysieke opklimmen van de ene soort naar de andere, maar die reden kunnen jullie mensen niet begrijpen; en toch kan Ik je verzekeren dat het alleen liefde is die, geleid door de wijsheid, die dingen beschikt. Zo moet ook bij het goede dat jij je naaste doet de liefde als meest innerlijke beweegreden de maatstaf voor je handelingen zijn.

Een vader of een moeder laat toch vaak meer liefde blijken uit het weigeren van iets, wat het kortzichtige kind wil, dan in het inwilligen ervan; alleen door apenliefde verblinde ouders staan alles toe en leggen daarmee de grondslag voor het algehele geestelijke verval van hun kinderen.

Begrijp dus uit alles wat Ik gezegd heb dat Ik heel goed weet hoe jij denkt, en dat Ik alleen maar jouw handelingen in harmonie met Mijn woorden zou willen zien! Doe steeds wat je innerlijk je zegt; geef, waar jou dat nodig lijkt, en bederf niet, maar verbeter alleen!

De bedoeling van het voorbeeld van de weduwe, dat enkel tegen de joden in die tijd werd gezegd, was hun opofferingsgezindheid te stimuleren en hun te tonen dat het soms nodig is zichzelf iets te ontzeggen om anderen te helpen - omdat het geven pas op die manier zijn echte waarde krijgt; want geven uit liefde is goed, geven uit liefde voor de naaste is beter, en geven uit liefde voor Mij, terwijl men zijn eigen belangen opzij zet, is het beste! Deze drie manieren van geven moeten in afwisseling toegepast worden; maar de ene manier moet niet tot het uiterste opgedreven worden, waardoor alle drie de manieren het verkeerde resultaat zouden opleveren.

Laat ook bij jou de liefde door de wijsheid geleid worden; wat Ik tegen Mijn leerlingen zei, is immers hetzelfde als waar staat: ‘Wees eenvoudig als duiven, maar slim als slangen!’, en dat wil zoveel zeggen als: ‘Heb lief! Maar laat jullie liefde door je wijsheid gereguleerd en beteugeld worden!’

Het voorbeeld van Johannes de Doper en het advies aan Mijn leerlingen is enkel voor hen bedoeld en voor degene, die Mijn woord aan de wereld moet verkondigen. Ten eerste moet hij, net als Johannes, het voorbeeld van matigheid geven en ten tweede, net als Mijn leerlingen, geen thuis en geen eigendom hebben, net als Ikzelf - zoals Ik tegen de jongeman te Naïn en een andere keer tegen de Farizeeër zei: ‘Kijk, de vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar de mensenzoon heeft geen steen om Zijn hoofd op te kunnen leggen!’

Die voorbeelden zijn dus bestemd voor andere invloedssferen, voor grotere missies, waarbij al het wereldse verloochend en alleen het komende goddelijke in het oog gehouden moet worden.

Mijn zoon, probeer Mijn leer dus met wijsheid aan jouw omstandigheden aan te passen. Bedenk dat je mens bent, met andere mensen leeft en zelfs van anderen afhankelijk bent! Laat Mijn eigen voorbeeld en het voorbeeld in Mijn natuur je als richtsnoer dienen voor de met wijsheid verbonden ijver van je liefde. Hou steeds in gedachten dat een daad bij Mij niet eens iets waard is, als de grondgedachte die ertoe leidde niet edel en moreel zuiver was. Ik kijk alleen naar de wil en niet naar het werk; daarom zie je zoveel mensen, die iets zouden kunnen doen en niet willen, en anderen, die het zouden willen en niet kunnen! Mijn ziele-afrekeningen zijn heel erg verschillend van die jullie mensen met jezelf opmaken; Ik schrijf vaak iets op als een flinke schuld wat in jullie boekhouding als gering aangegeven staat, en veeg vaak iets helemaal weg wat bij jullie hoog aangeschreven staat! Want jullie merken de kleine beginpunten niet op, van waaruit veel dingen zich ontwikkelen, terwijl bij Mij alles in aanmerking wordt genomen wat de waarde van een handeling verdubbelt of helemaal teniet doet!

Wees dus gerust, Mijn kind! Verbind alleen steeds liefde met wijsheid en luister af en toe ook naar Mijn stem in je innerlijk; die zal in kritieke gevallen je beste wegwijzer zijn! Houd je aan Mijn woord: Beoordeel en behandel je naaste met mildheid; alleen op die manier kun je Mijn woorden uit de hemelen verenigen met het werkzaam zijn op aarde! Amen!

 

 

Over het geven van aalmoezen II

 

(ontvangen van de Heer door C.M.M.,

24 mei 1871)

 

Op de vraag, hoe je zuster zich moet gedragen met betrekking tot het geven van haar aalmoezen, zeg Ik alleen maar: ze moet het aan haar hart vragen, dan zal ze daarin het voor haar passende antwoord vinden.

Trage en luie mensen vetmesten door aalmoezen te geven is echt niet als een verdienste bij Mij te beschouwen; verdeel het dus op de manier die je hart je zegt en goede vrienden je aanraden.

Iedereen moet werken! Dat heb Ik tijdens Mijn rondwandeling op aarde immers ook gedaan, en dan moet ook elk van Mijn kinderen dat doen, dat zeg Ik tegen jullie allemaal; want zonder werk wordt iedereen gemakkelijk traag, lui en in staat tot iedere zonde. Probeer jij dus, Mijn kind, je familieleden te blijven vragen om goed werk te doen, wat een nog grotere aalmoes is dan geld. Dat zegt je heilige Vader tegen je, die erg blij is wanneer broeders en zusters zich om elkaar bekommeren en de een de ander helpt het leed te dragen! De zegen zij met je; ga door met steeds maar meer Mijn leer in je hart op te nemen, want alleen daaraan en aan niets anders kan Ik vreugde beleven.

Mijn leer is Mijn vlees en Mijn bloed: alleen door die leer te volgen kunnen jullie ‘Mijn gezalfden’ genoemd worden, en op die manier komt het rijk Gods in en bij jullie! Amen.

Mijn zegen aan allen, die zich hier iets aan gelegen laten liggen; en vergeet toch niet dat men die alleen kan ontvangen door Mijn leer op te volgen! Amen.

 

 

Geef de juiste liefde!

 

(ontvangen van de Heer door C.M.M.,

25 februari 1872)

 

Zo zij het dan - om Mijn belofte na te komen, wil Ik je ook vandaag enkele woorden geven voor je zuster, die jou daar met innige aandrang om vraagt vanwege haar geliefde zoon, die zij meer liefheeft dan Mij en al het andere; daarmee levert ze het duidelijke bewijs dat zij alleen haar eigen ik en niets anders zoekt - en ook haar zoon voelt alleen maar liefde voor zichzelf en zijn moeder.

Ja, er staat weliswaar geschreven: ‘Wie zijn vader en moeder eert, zal lang leven’ - maar er staat niet dat men hen moet verafgoden. Het ene en het andere overwegend, moet Ik zeggen: ‘Teveel is ongezond, ja, meer dan ongezond, het is zelfs verderfelijk!’ Daarom kan Ik je zuster geen ander advies geven dan dat ze geduld moet hebben en datgene helpen verbeteren, waar zij zelf schuld aan hebben.

Haar maatregelen zijn niet in overeenstemming met Mijn leer. Ik, die de toekomst beter ken dan zij en alle anderen, weet ook waarom Ik alle driften en hartstochten in de mensen leg. Het ene soort lijden reikt het andere de hand om de ziel te reinigen, maar daar bovenop probeert de mens nog altijd door allerhande speculaties in Mijn wet in te grijpen, en het resultaat daarvan moeten de mensen toch weer zelf delen en dragen. Waar is het Mij-laten-zorgen? Waar is een echt vertrouwen? Waar is er een werkelijk kennen van Mijn leer?!

Er wordt heel weinig geloofd, door velen zelfs niets! Maar Ik zou altijd maar goede, wijze lessen moeten geven - waarvoor? Om ze in boeken, maar niet in hun hart te schrijven! Daar zal Ik niet lang meer kostbare tijd aan verspillen; dat kun je haar als troost zeggen.

Aangezien ze zich niet wil voegen naar Mijn wil, staat het haar toch vrij aan die van haar vast te houden? Ik doe toch wat Ik wil en Mijn wetten worden geenszins veranderd; want voor iedereen staat er geschreven:

‘Gij zult God liefhebben boven alles en je medemens als jezelf!’

Laat iedereen deze drie inhoudrijke woorden in acht nemen, dan zal ieder voldoende troost in zijn hart gelegd worden! Met de zegen! Amen!

 

Wenken voor het praktisch beoefenen van de naastenliefde

 

(ontvangen van de Heer door C.M.M.,

21 april 1872)

 

‘Wie Ik liefheb, pluk en wied Ik’ - zo zei Hij immers Zelf als klein kind in mensengedaante[11].

- uit een brief aan zuster J.P.,

waarop het volgende antwoord kwam:

 

O kinderen, als jullie deze voor jullie zo eenvoudig lijkende woorden zouden kunnen vatten, zouden jullie van louter liefde voor jullie Vader moeten smelten, en toch blijft het bij zeer velen enkel bij woorden zonder daden!

Schrijf dus maar weer een paar woorden van Mij aan je geliefde zuster Johanna - die Ik zeer lief gekregen heb - met betrekking tot de brief die je van haar hebt ontvangen:

 

Lief kind! IJver is weliswaar heel mooi en goed; hij mag echter niet alleen uit woorden en een wederzijdse briefwisseling bestaan, maar moet metterdaad toegepast worden. Zo moeten Mijn kinderen bewijzen dat zij degenen zijn, die Ik heb uitverkoren om Mijn leer niet enkel op papier, maar in hun hart te bewaren en van daaruit de woorden met daden op te sieren.

‘Waar zou ik moeten beginnen?’, vroeg ze Mij in haar hart. Als antwoord daarop kan en wil Ik haar direct een kleine wenk geven, namelijk: ze zou nauwkeurig moeten nagaan of ze de school van deemoed al voldoende heeft doorlopen; of ze zichzelf in staat acht om die medemens, die haar beledigt, uit liefde voor Mij en vanuit Mij als een kleine God lief te hebben (omdat hij ook een goddelijke vonk in zich draagt), en indien nodig het kwade met goed te vergelden, zelfs wanneer het opoffering en verloochening van haarzelf kost! Enkel en alleen uit liefde voor Hem, die onder alle verachting van de wereld uit pure liefde Zijn aardse leven voor jullie aan het kruis offerde!

Kijk, Mijn geliefde kinderen moeten eerst de school der deemoed nauwkeurig beproeven; dat verlang Ik allemaal. Ja, het is niet zo gemakkelijk ‘Mijn kind’ te worden - alle geneesmiddelen zijn bitter - maar met Mijn hulp overwint de mens alles; en als de vaste wil daarbij aanwezig is, is Mijn zegen niet afwezig! Dat is de gift, die Ik haar stuur.

 

Als jullie zo gezellig bij elkaar zijn en over jullie liefhebbende Vader zitten te praten, o, wat is Mijn Vaderhart dan blij! Maar hoe verdrietig moet Ik dan weer terugkeren, als Mijn kinderen niet voldoende geduld kunnen opbrengen; dan moet Ik hen verlaten en uit een ander vaatje tappen om hen weer geduldig aan het oefenen te krijgen.

Dat zijn de wegen, Mijn kinderen, die Ik jullie toon, om jullie sterk te maken voor de strijd, om de wedergeboorte van de geest niet mis te lopen.

Span je allemaal in om in de strijd niet te verliezen, zodat het terugkeren naar Mijn rijk voor jullie niet verzwaard wordt en jullie met blijdschap aan Mijn spoedige wederkomst kunnen denken. Onthoudt dat allemaal goed! Met de zegen aan Mijn kinderen! Amen!

 

 

Hoe moet men liefhebben?

 

(ontvangen van de Heer door C.M.M.,

4 juni 1871)

 

Ja, schrijf jij ook maar, Mijn lief kind.

De liefde is de helder stralende ster, die de wijzen uit het ochtendland naar Mijn kribbe leidde, toen Ik destijds naar deze aarde afdaalde.

Om jullie tot Mijn kinderen te maken onderging Ik de smadelijke kruisdood, op een manier zoals nog geen sterfelijk mens die ondergaan en gevoeld heeft. Ook nu lijd Ik nog steeds, zoals alleen een goddelijke Vader, wiens hart vol liefdesvlammen is, kan lijden.

Met Mijn liefde verlicht Ik voor Mijn kinderen de weg naar het heilige Vaderhart; maar terwijl het maar nauwelijks in jullie harten is ontstoken, is dat lichtje al uitgedoofd en kan het niet uitgroeien tot een fonkelende ster, die ook voor anderen de weg naar Mijn liefhebbende Vaderhart zou kunnen verlichten.

Heb Mij steeds meer lief! - opdat je kunt voelen hoe aangenaam het is om te leven in de liefde van je liefhebbende Vader, en opdat je dan samen met Johannes aan Mijn borst kunt rusten, waar geen enkele gelukzaligheid dat geluk overtreft.

Laat Mij niet los! - want Ik ben het wereldse leed waard; ga dus moedig voorwaarts! Laat niet samen met anderen het hoofd hangen; treur niet in je hart; laat al je zorgen, ja, alles aan Mij over! Ik ben de overwinnaar van de hel en haar macht, en doordat Ik als overwinnaar ben opgestaan, heeft Mijn liefdesleer getriomfeerd; opnieuw zal die liefde tevoorschijn komen in al dat gewoel van de wereld. Geen enkele macht zal haar meer kunnen onderdrukken, evenmin als degenen die die weg volgen.

Laat niet los! - en zeg met Mij de woorden aan het kruis, onder lijden en vervolging: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!’ En lees dan in je hart de betekenisvolle woorden: ‘De liefde overwint alles!’ Graveer met grote, vurig-gouden letters in je hart: ‘Mij boven alles en alle anderen als broeders en zusters lief te hebben, is jullie plicht!’

Jullie zonen en dochters, die Ik op deze aarde ter bewaring aan jullie heb toevertrouwd tot Ik hen weer wegroep, moeten niet het voorwerp van jullie apenliefde zijn; want zo’n liefde verdwijnt direct zodra er een onweerswolk boven hangt, en dan kan het moederhart geen rustig moment vinden, en nog minder krijgt ze de tijd, om zich aan Mij vast te klampen en zo met een rustig gemoed naar alle bruisende golven van de zee te kunnen kijken. Dat blijkt toch wel bij velen in jullie grote maatschappij en ook bij enkelen in jullie onooglijk kleine gezelschap, als er gezegd wordt: ‘Ja, ze horen toch bij mij; God heeft ze me immers gegeven!’ O ja, God heeft ze jullie gegeven tot vreugde van de wereld, maar niet om jullie hart als een gevangenis om hen heen te zetten; want het hart zou alleen de troon van Mijn blijdschap moeten zijn, en vanuit die liefde zou de zegen in de liefde voor jullie kinderen moeten overvloeien!

Dat zegt jullie liefdevolle Vader, die jullie dwaasheid met een verdrietig hart moet aanzien en Zich niet als een vader van een gezin met welopgevoede kinderen kan verheugen! Amen.

 

 

Liefde met wijsheid

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

1 juli 1871)

 

Mijn lief kind! Je hebt alweer woorden van liefde en vast geloof aan Mijn schrijver gericht, die jouw geestelijk leidsman is, en zoals jij zegt dat Mijn woorden door zijn hart en pen naar jou toestromen, zo stroomt ook jouw gebed door hem weer naar Mij terug.

Ga maar door met lief te hebben! Geloof! En vertrouw op Mijn hulp, dan zal die jou nooit ontbreken.

Als je niet zo kunt liefhebben als je zou willen, dan is dat juist de eigenschap van de onbegrensde liefde. Kijk, als Ik aan de liefde geen grenzen gesteld zou hebben door de wijsheid, zou er geen schepping en geen ander levend wezen bestaan. Want de liefde zou degenen die elkaar liefhebben zozeer naar elkaar toetrekken of duwen, dat een geleidelijke aantrekking en een zachte, verwarmende gloed van een gelukzalig bestaan helemaal niet mogelijk zou zijn; het zou een naar elkaar toe dringen, een naar zich toetrekken zijn, dat niet een eeuwig leven, maar een eeuwige vernietiging tot resultaat zou hebben.

Ik heb aan de liefde dus wijze grenzen gesteld en haar door lichamelijke omhulsels gescheiden; daarbij kan er weliswaar een voortdurende vereniging nagestreefd worden, maar die is nooit geheel mogelijk, en wel om reden dat het resultaat daarvan juist het tegenovergestelde zou zijn van wat haar bedoeling was.

Kijk, Ik zal in menselijk termen met je praten; wat denk je eigenlijk dat zaliger is: een omarming van twee liefhebbende harten vaker te kunnen herhalen, waarbij het ene vol liefde brandende hart diep gelukkig de hartslagen van het andere voelt, de verenigde zielen elkaar in hun blikken geestelijk ontmoeten en zij dit zalige genot net zo vaak kunnen herhalen als ze willen - of een Omarming zonder grenzen, die, hoe lang die ook zou duren, de liefhebbende ziel nooit zou verzadigen van wat ze eigenlijk wil, namelijk liefhebben en nog eens liefhebben; terwijl juist die onbegrensde drang haar alleen maar zou verteren, in plaats van haar in stand te houden.

Kijk, Mijn lieve dochter, daarom heb Ik de materie of, geestelijk gesproken, de vorm ertussen geschoven, zodat die de middelaar en kalmerende kracht zou zijn, die weliswaar beperkingen oplegt aan de aandrang van de liefde, maar haar daardoor in stand houdt en bevordert.

Alleen zo kan het bestaan van een wereld en een voortbestaan van het geschapene bereikt worden; want in alles ligt de eeuwige drang tot vereniging ofwel het constante aantrekken van datgene wat gelijkgezind is. Dat is de grote impuls die werelden aan werelden, wezens aan wezens en harten aan harten ketent - ja, zelfs de schijnbaar levenloze materie heeft haar wetten van assimilatie.

Het geworstel van de laagste atomen van de materiële substantie tot aan het in liefde opdringen van de hoogste engel in Mijn nabijheid is slechts één en hetzelfde; het is niets anders dan de liefde, die door wijsheid binnen de passende grenzen wordt gehouden.

Als die drang er niet zou zijn of als hij gemakkelijk bevredigd zou kunnen worden, wat en waar zou dan een wereld zijn, waar zou een schepping bestaan, en wat zou het doel zijn, zelfs van een Schepper, om dingen en wezens te scheppen die zichzelf uit liefde zouden vernietigen, in plaats van zichzelf in stand te houden!

Uit wat Ik je tot nu toe gezegd heb zie je dus, Mijn kind, dat de dam die jij in jezelf voelt niet door je lichaam of je nog niet gezuiverde ziel wordt gevormd, of door het feit dat je ziel nog niet helemaal met haar geest is verenigd, maar dat je hemelse Vader jou juist door die materiële grenzen een oneindig grote ladder toont; langs die ladder kun je weliswaar steeds verder omhoog klimmen en zul je de gelukzaligheid van de liefde steeds meer leren voelen en verdragen, maar het zal nooit tot een algehele verzadiging komen, want dat zou je dood en niet je leven betekenen!

Heb dus lief, en heb zo intens lief als je kunt! Heb Mij lief, ja, heb Mij lief in je naasten, die je geestelijke broeders en zusters zijn, en heb Mij lief in de natuur: want ook de voor jullie ogen schijnbaar levenloze voorwerpen zijn toch ook slechts voortbrengselen van de liefde, van een goddelijke liefde. Als die liefde niet zou zijn wat ze is, zou ze niet zulke gevoelens in je hart kunnen leggen, die je vaak bekruipen als een vermoeden van een hogere wereld, wanneer je bijvoorbeeld de schoonheid van een bloempje ziet of het zachte geluid van een zingende nachtegaal hoort; overal is het dezelfde stem, die aan de vogel zijn zucht van liefde en jou je woorden van liefde geeft.

Blijf jij maar op de weg die je nu bent opgegaan; die leidt je naar Mij en zal je de liefde, die jou nu nog als een zoet vermoeden omgeeft, in grotere, duidelijker vormen tonen. Hoe meer je liefhebt - d.w.z. geestelijk liefhebt - des te mooier zal de wereld voor je worden en des te meer zul je ervaren, dat er alleen maar een liefhebbend hart voor nodig is om - zoals Ik dat Zelf doe - ook de gebreken, hartstochten, ja, zelfs de misdaden van de mensen met de mantel der liefde te bedekken en, terwijl je in plaats van woede, ergernis en minachting alleen maar medelijden voelt, de eerste berouwvolle zondaar of zondares met tranen in je ogen je zusterhand te reiken om te helpen.

Je bent al op weg om een waar geestelijk kind van Mijn liefde te worden. Reeds bloeit de bloem van tolerantie in je veelbeproefde hart, reeds straalt het licht van christelijke verdraagzaamheid uit je handelingen; nog steeds heb je weliswaar te kampen met het lijden van je lichaam, maar heb geduld - dan zal ook dit verdwijnen. Ook voor jou zal de dag aanbreken dat je aan Mijn voeten van geluk zou willen vergaan, uit dank en vanwege de genade die Ik je heb geschonken. Dan zal zich een nieuwe levensweg voor je openen, want je zult steeds meer inzien dat de eigenlijke weg naar Mijn hart gelegen is in het beoefenen van de naastenliefde.

Hoe meer je anderen helpt, des te meer zul je zelf geholpen worden. Dan vindt de liefde haar eigenlijke bezigheid, haar eigenlijke werkterrein; dan werk jij in het klein, zoals Ik in het groot en zal zich - verheven boven de kleingeestigheden van het menselijke leven en verheven boven de gebreken van je verdwaalde medemensen - een hemel vol geluk en zaligheid voor je openen, die jou dan pas zal tonen hoe wijs en verstandig het van Mij is om grenzen te stellen aan de liefde, omdat ze alleen op die manier een verspreidster van leven en warmte in plaats van een vernietigende kracht is geworden.

Nu hebben jullie weer een boodschap van Mij gekregen, die jullie moet sterken, troosten en leiden; volg slechts Mijn Vaderlijke vermaningen en de aandrang van jullie hart, dan zullen jullie ontdekken dat de Vader en Zijn liefde meedoen bij alles wat jullie willen ondernemen.

Zoals Mijn hand, almachtig als die is, overal ingrijpt en dat ook moet doen, zo bestuurt die hand ook het lot van de werelden, geesten en mensen en leidt ze allen naar het gemeenschappelijke doel - het doel van een toekomstige vereniging in de liefde, als de band die zich om alles heen slingert en ook jullie harten heeft toegetrokken naar Mij, jullie hemelse Vader, die jullie hier ook Zijn zegen geeft. Amen.

 

Meer over de liefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

3 juni 1871)

 

Lieve dochter! Omdat Ik immers wel weet dat jij enkel Mijn woorden wilt horen, zal Ik nu antwoord geven op jouw brief in plaats van aan Mijn schrijver, en met Mijn antwoord wil Ik je dichter tot Mij brengen.

Luister dus: Lief kind, je hebt helemaal gelijk als je in de hele natuur, ja, in alles alleen Mij wilt zoeken en Mijn liefde wilt zien, waaruit alles is voortgekomen.

Hoe meer je liefhebt, des te hoger stijg je, en des te meer openen zich de geheimen van Mijn schepping en Mijn wezen zelf voor je.

Wanneer je zegt dat je het gezegde: ‘Niemand is goed dan God alleen!’ nu pas hebt begrepen, dan bewijst dat voldoende dat je ook hebt begrepen in hoeverre al het geschapene iets goeds bevat, omdat het van Mij komt, een uitvloeisel van Mij is en derhalve niet anders kan zijn dan Ikzelf, namelijk: goed!

Het is immers alleen het misbruik, dat alle dingen tot vijanden van de mens kan maken, ook al zijn ze alleen maar voor zijn welzijn geschapen.

Ga door, Mijn kind, met in alles alleen maar Mij en Mijn liefde te herkennen, uitgedrukt in de zichtbare en onzichtbare wereld, dan zullen Mijn leiding en al Mijn verordeningen steeds helderder en duidelijker voor je worden - dan zul je de grote verbinding van al het geschapene zien en steeds meer inzien, dat er zonder liefde geen leven en zonder leven geen vooruitgang bestaat!

Rustig en zacht heb Ik in alles die vonk van Mijn liefde gelegd, en alleen een liefhebbend, zacht, goedig hart kan de werking ervan waarnemen en in zichzelf opmerken; als jij niet op dit niveau van geestelijk leven gebracht zou zijn, zou de natuur met al haar wonderen een stom, onbegrijpelijk boek zijn gebleven.

Maar je hebt je door Mij laten wekken, sturen en leiden, en nu begrijp je, ook al waren Mijn middelen nu niet bepaald prettig voor jou, dat het toch een liefhebbende hand was die jou door leed en pijn, door verdragen en zelfverloochening heen leidde en je toch alleen maar naar een zalig, ver boven al het wereldse verheven doel wilde leiden!

En nu ben je dan aangekomen op het punt waar wij elkaar eindelijk begrijpen, waar Mijn woorden van liefde geen raadsels en geen hiëroglyfen meer voor je zijn en waar in je hart nu de vlam brandt die van de grootste centraalzon tot het kleinste glimwormpje in de hele natuur schijnt - namelijk: de vlam van liefde!

Ja, Mijn kind, heb maar heel veel en heel intens lief, en omvat Mij, je Vader, met al je innigheid - het is een Vaderhart dat je tegemoet klopt, waarvan het kloppen niets anders is en kan zijn dan liefde en nog eens liefde!

Vertrouw op Mij, die werelden in hun vastgestelde omloop voortstuw naar hun voltooiing en die miljoenen en miljoenen wezens allemaal langs de weg van de liefde naar Mij, naar Mijn hemelen leid. Kijk, Ik heb jullie en alle geesten en engelen vrij in Mijn schepping geplaatst, in plaats van hen door wetten te leiden, en Ik heb jullie geen ander gebod gegeven dan dat van de liefde - want Ik wil wezens met een vrije wil en geen gedwongen wezens om Mij heen hebben. Om die reden is de liefde die machtige band, die in alle vormen en alle levensomstandigheden ingevlochten is en door zijn zachte aandrang en dwang de verwante - materiële dan wel geestelijke - elementen samenbrengt, ze met elkaar verbindt en daarna weer datgene, wat Ik afzonderlijk in de wereld heb geplaatst, als één geheel naar Mij terugbrengt.

De individuele vonk van het verlangende vermoeden van een hogere geestelijke afstamming, dat ook in het kleinste geschapen ding actief is, is dus verenigd met zijn verwante elementen - het eeuwige lof- en liefdeslied, dat naar Mij opstijgt. Weliswaar is hij zich daar helemaal niet of slechts weinig van bewust, totdat hij - te beginnen bij de mens en verdergaand door alle niveaus tot aan de hoogste engel in Mijn hemelen - van zichzelf bewust wordt en opvlamt als de eigenlijke liefdesvonk, en dan pas zaligheid begint te voelen bij het beoefenen van de liefde in de werken der liefde.

En zo, Mijn kind, ben ook jij nu aangekomen op het punt, waar het voorhangsel voor het grote scheppingsgeheim voor jou is opgetild; het punt waar de zachte straal van de goddelijke liefde jouw van smart doorgroefde hart met balsemachtige warmte tot geestelijk leven heeft gebracht; het punt waar de grote lofhymne, die dagelijks uit de hele schepping naar Mij opklinkt, begrijpelijk voor je wordt. Stem nu maar in, als bewust wezen, als Mijn kind, met deze jubelzang van alle schepselen - ook jouw lofzang is balsem voor Mijn Vaderhart, dat in jou een ziel voor Zichzelf heeft gewonnen, voor Zichzelf heeft opgevoed.

Ga er dus mee door in iedere bloem, in ieder diertje een aan jou verwant schepsel te zien - het zijn allemaal telgen van jouw Vader - en als je dan tijdens eenzame wandelingen de zachte stem van Mijn natuur hebt leren verstaan, als je de schepselen die Mij onbewust liefhebben op waarde hebt leren schatten - dan pas zal de liefde tegenover de aan jou gelijke naaste je in haar gehele omvang waarachtig en duidelijk worden. Dan pas zul je de Vader in Zijn vrij gegeven geesten herkennen en Hem echt leren liefhebben; dan pas zul je begrijpen waarom Ik, als God, de Liefde, voor jullie en voor Mijn gehele geestenwereld aan het kruis als mens de doodsstrijd van jullie natuur met standvastigheid heb verdragen, en waarom Ik juist op dat moment van opperste verlatenheid voor Mijn vijanden kon bidden en - nadat Ik dat had gedaan - met de woorden ‘Het is volbracht’ Mijn grote daad van genade kon besluiten.

Heb dus lief, Mijn kind! Heb Mij lief met alle gloed, met alle innigheid! Heb je naaste lief met al je krachten!

Bedenk: ook hij is Mijn evenbeeld; vergeef hem zijn dwalingen, zijn verkeerde opvattingen over de wereld en zijn eigen wegen.

Heb je naaste lief, omdat Ik hem liefheb! Dan vergaar je geluk en zaligheid voor je eigen hart en strooi je soortgelijke gevoelens in het hart van de ander; en ook al begint daar niet direct een vlam op te laaien, dan gloeit het toch, en die vonk, verborgen onder de as van wereldse hartstochten, zal door Mij dan beschermd en te zijner tijd wel aangeblazen worden.

Kijk, Mijn kind, ik heb je een begeleider tijdens je leven gegeven - jouw man was vroeger net als jij onderweg naar Mij; begeleid hem en wees samen met hem één vlam, hetzelfde in dezelfde liefde, die Mij tegemoet straalt. Gaan jullie alle twee, Mijn lieve kinderen, rustig de weg waar Ik jullie op zal leiden; tot nu toe heb Ik jullie niet de verkeerde kant op geleid - heb dus vertrouwen! Hoe meer jullie leren liefhebben, des te meer zullen jullie Mijn zegen gaan begrijpen - de zegen die, in jullie harten binnenstromend, jullie naar het geestelijke, eeuwige, grote doel zal leiden, namelijk: Mijn kinderen te worden!

Ik denk dat jullie de liefde nu weer iets dieper, geestelijker en hoger hebben opgevat, en toch bestaat er een nog veel hogere betekenis van die vonk uit Mijn hart. Maar evenmin als jullie Mij in Mijn heerlijkheid als Schepper van een universum kunnen verdragen en daarbij voortbestaan, kunnen jullie vatten wat het gezegde ‘de liefde van een God’ en de geestelijke betekenis daarvan wil zeggen. Jullie moeten genoegen nemen met de liefde van een Vader; die liefde is jullie hart nabij, maar de liefde van een God kan niemand begrijpen en kan zelfs door engelen alsook door jullie alleen maar vermoed worden! Amen.

 

 

Als jullie niet worden als kinderen, komen jullie niet in het hemelrijk!

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

4 december 1870)

 

Je hebt in je kleine kring gevraagd of er niet iemand een vraag te stellen had - en kijk! Het is niemand gelukt iets te vinden dat Mij en henzelf waardig was; slechts één broeder heeft een paar woorden uit het evangelie van Johannes aangehaald. Laten we die dan tenminste nemen en aan de hand daarvan enkele woorden tot jouw kleine gezelschap richten. De aangehaalde woorden luidden:

‘Komt, allen, die beladen zijn, opdat Ik jullie last verlicht en jullie verkwik!’ Meer dan duizend jaar geleden zei Ik dit tegen Mijn leerlingen, en vandaag zeg Ik het weer tegen jullie: ‘Komt, jullie, die beladen zijn, opdat Ik jullie verkwik!’ Want ook jullie zijn belast, zij het met dit verschil, dat jullie de last niet zo voelen drukken; maar als jullie in je hart wat meer wilden rondkijken, zouden jullie heel veel vinden wat eigenlijk een last is voor jullie geest - en als jullie je toestand werkelijk zouden kennen, zou het jullie plicht zijn jullie geest van die last te bevrijden.

Waarom Ik jullie deze woorden heb gegeven!? Kijk, dat heb Ik gedaan omdat jullie niet weten wat jullie moeten vragen; dat is het duidelijke bewijs dat jullie denken dat jullie in je hart zo rein zijn, dat er over een reiniging helemaal niet gedacht hoeft te worden.

Ik roep jullie deze woorden toe, omdat Ik je daarmee wil wekken uit de aangename geestelijke slaap, waarin jullie dreigen weg te zinken. Kijk maar eens in je innerlijk, dan zullen jullie nog veel dingen ontdekken die verbeterd en verwijderd moeten worden.

Om Mijn kinderen te worden moeten jullie veel strenger te werk gaan bij het onderzoeken van je geestelijke huishouding; dan zullen jullie wel ontdekken dat Ik gelijk heb met jullie toe te roepen dat jullie je lasten op Mij moeten leggen.

Ik zou geen Vader zijn, als Ik niet zo zou handelen; zie dus in de eerste plaats Mijn liefde voor jullie, om daarmee die van jullie te wekken, zodat jullie een Vader, die tegelijkertijd Schepper en Heer van het hele heelal is, liefhebben zoals hem toekomt. Om Hem waardig te zijn moeten jullie veel nauwgezetter en gewetensvoller met jullie hart omgaan; daar liggen nog vele begindraden van menige zwakheid in, die, hoe zwak ze nu ook zijn, tot strikken kunnen uitgroeien. Tracht Mijn kinderen te worden; want - zoals Ik eens zei - wie niet wordt als die kinderen, komt niet in het hemelrijk!

Kennen jullie de betekenis van deze woorden? Begrijpen jullie wat Ik met ‘kinderen’ bedoelde? Jullie hebben daar wel een duister vermoeden, maar geen heldere voorstelling van; want de voorstelling van een kinderlijk hart, zoals Ik toen bedoelde, is veel hoger dan zoals jullie over het algemeen de kinderen beschouwen.

Ik wilde ermee zeggen: ‘Jullie moeten in hemelse zin kinderen worden! Alles uit jullie hart wegdoen, wat een kinderlijke, hemelse instelling niet verdraagt. Een kinderlijke instelling wil echter ook zeggen: Al je vertrouwen op de Vader stellen! En waar volledig vertrouwen is, is onbegrensde liefde; waar liefde is, daar is gewillige gehoorzaamheid of het overgeven van al je wensen en zorgen aan Mij, de Vader!’

Daarom roep Ik jullie toe: Kom, jullie, die beladen zijn, opdat Ik jullie verkwik! Wordt weer kinderen! Vertrouw Mij en heb Mij alleen lief! Dan zullen jullie met een in liefde ontbrand hart ontdekken dat jullie duizend vragen hebben en van de Vader steeds meer willen horen wat eenmaal het loon zal zijn voor degene, die de naam ‘Mijn kind’ helemaal heeft verdiend! Zo heb Ik Mijn oproep aan jullie bedoeld - neem hem goed ter harte! En een volgende keer, wanneer Ik jullie oproep iets te vragen, zullen jullie niet meer zo verlegen zijn als vandaag! Amen!

 

 

Thermometer van de liefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

16 september 1870)

 

Aangezien jullie je afvragen wat het getal 666 betekent, deels uit nieuwsgierigheid, maar voor een deel ook omdat jullie de juiste betekenis ervan niet kunnen vatten, zal Ik voor jullie allemaal een kleine lichtje ontsteken, opdat jullie op je levensweg het juiste pad mogen vinden.

Jullie weten wel, of vermoeden op zijn minst, wat het getal 666 feitelijk te betekenen heeft; maar hoe men dit getal kan bereiken in de vervolmaking van zijn ziel, dat is jullie nog niet helemaal duidelijk. Luister dus:

In al Mijn evangeliën heb Ik steeds over de twee geboden gesproken, die alle andere omvatten, namelijk: ‘Heb God lief boven alles, en je naaste als jezelf!’ Deze geboden zijn gemakkelijk gezegd, maar niet zo gemakkelijk in hun ware betekenis te begrijpen, en nog minder werkelijk toegepast.

Als Ik zeg ‘Heb God lief boven alles!’ en die liefde met het getal 600 aanduid, dan wil dat zoveel zeggen als: als eigenliefde het getal 6 is, dan is daarvan 100 maal zoveel verloochening nodig om in de mens het volledige getal van de liefde voor God te bereiken.

Wat de naastenliefde betreft, is er weliswaar gezegd: ‘Heb je naaste lief als jezelf!’; maar hier is niet mee bedoeld, wanneer 6 als maatgevend getal overblijft van 660, dat jullie je naaste slechts zoveel moeten liefhebben als dit getal 6 voor jullie uitdrukt - nee, dit moet anders begrepen worden. Het getal 6 wil alleen maar zeggen dat jullie voor je eigen lichamelijke welzijn een tiende deel moeten houden van wat jullie voor je naaste kunnen offeren - en dat komt overeen met tien keer de offervaardigheid vanuit de liefde voor God.

Laat nu iedereen zijn hand op zijn hart leggen en zichzelf afvragen, hoe groot jullie opofferingsgezindheid eigenlijk is, in getallen uitgedrukt? Aangezien Ik niet naar mooie woorden maar naar mooie daden reken, verzeker Ik jullie dat er bij jullie een heel klein getal voor Mij en een nog kleiner voor jullie naaste uit zal komen; want wat liefde voor God en naastenliefde eigenlijk zijn, heb Ik jullie al uitgelegd en uitvoerig meegedeeld.

Maar Ik weet dat jullie zelfs in getallen uitgedrukt willen zien wat jullie hartemeter aanwijst; welnu, dan zal Ik jullie dat ook vertellen - luister dus:

broeder M.          heeft de getallen 335 - 27 - 18,

zijn vrouw          heeft de getallen 135 -    3 - 35,

de andere zuster heeft de getallen 214 -  16 - 74.

Wat die getallen betekenen, weten jullie nu - hoe jullie die wanverhouding in orde kunnen brengen, weten jullie ook. Daarom raad Ik jullie aan: ga op weg om die getalsverhoudingen zodanig in harmonie te brengen dat het getal, dat Mijn kinderen moeten hebben, zijn volle gewicht krijgt, namelijk: 600 - 60 - 6, ofwel 600 voor Mij, 60 voor je naaste en het kleine bedragje 6 voor jullie zelf.

Hierboven staat duidelijk in cijfers uitgedrukt hoe het nu in feite met jullie gesteld is - en om dat ten gunste van jullie zelf te veranderen, zal het jullie niet aan Mijn zegen ontbreken. Maar nu genoeg voor vandaag! Amen.

PS. Je zojuist gearriveerde zuster M.I. wil haar levenswaarde tegenover Mij en haar zusters eveneens in getallen uitgedrukt te zien; zeg haar maar dat haar liefdesgetallen 420 - 48 - 12 zijn. De rest moet ze zelf ontdekken. Amen.

 

Hemelprinsessen

 

(door dezelfde,

18 september 1870)

 

Je vrouwelijke metgezellen op de gemeenschappelijke weg naar Mij zijn verstrikt geraakt in allerlei twijfels door Mijn vorige boodschap, waarin - zoals ze zelf verlangden - zij hun geestelijke waarde in cijfers voor zich wilden zien, omdat er resultaten tevoorschijn kwamen die niet overeenstemden met hun wensen en omdat ze zich vleiden met de gedachte dat Ik - omdat ze tot het vrouwelijk geslacht behoren - met hen wat meer consideratie zou hebben of, zoals jullie plegen te zeggen, iets hoffelijker te werk zou dienen te gaan.

Dat je zusters in hun hoop teleurgesteld zijn, omdat de bovenstaande getallen niet overeenkomen met hun verwachtingen, en zij nu twijfelen wat ze moeten doen om ooit een beter nummer op de ranglijst te krijgen, bewijst voldoende dat zij absoluut geen notie hebben van de eigenlijke betekenis, namelijk hoe Mijn woorden opgevat moeten worden, van alles wat er tot nu toe geschreven en hun voorgelezen is. Want alles wat ze horen, betrekken ze alleen op wereldse omstandigheden, wereldse verhoudingen, en ook die zouden ze graag zo aangenaam mogelijk voor zichzelf inrichten, in de hoop dat er geen groot offer van hen verlangd wordt en geen grote verloochening van hun ijdelheid verlangd wordt; dat is de reden waarom ze nooit hebben begrepen wat het eigenlijk wil zeggen Mijn kind te zijn!

In een andere boodschap heb Ik jullie allemaal al op het hart gedrukt om er goed over na te denken wat het wil zeggen om Mijn kind te willen worden; om het jullie nu nogmaals voor de geest te brengen, zal Ik het jullie in een beeld proberen duidelijk te maken.

Stel dat bijvoorbeeld een koning of een keizer de ene of de andere van jouw zusters als zijn kind zou willen aannemen, haar naar zijn hof zou halen en daar zou bevelen dat haar evenals zijn lichamelijke kinderen alle eer bewezen moest worden!

Wat zouden je zusters dan doen? Het eerste zou natuurlijk hun kleding zijn. In alle modebladen, ja bij alle hoven zouden ze zich op de hoogte stellen van hoe ze zich ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds dienen te kleden, alsook in het theater, tijdens een pleziervaart en feestelijke bals.

En verder: hoe moet ik mij gedragen bij openbare gelegenheden? Wat moet ik zeggen? Hoe lopen? Hoe moet ik gaan zitten? Hoe moet ik mijn handen houden? - En nog meer van die onzin, enkel en alleen om hun positie even perfect te vertegenwoordigen alsof ze door hun geboorte aan die ceremoniële hoffelijke gedragingen gewend en daarin opgevoed waren.

Dag en nacht zouden ze zich het hoofd blijven breken, en steeds zou de ene zuster of de andere iedere avond in haar eenzame slaapkamer bij zichzelf zeggen: Heb ik vandaag niets ongepasts gezegd of gedaan? En als dat zo zou zijn, hoe kan ik dat morgen of bij soortgelijke gelegenheden vermijden? - om er maar voor te zorgen dat niemand enige kritiek zou kunnen hebben en het helemaal zou lijken alsof zij een geboren konings- of keizersdochter was!

Nu wil Ik dit beeld voor Mijn thema gebruiken, namelijk doordat Ik jullie toeroep en aanbied dat jullie Mijn kinderen, de kinderen van de Schepper van het oneindige kunnen worden, vergeleken waarbij konings- of keizersdochters natuurlijk tot niets ineenschrompelen. En wat doen jullie bij die uitnodiging eigenlijk?

Spannen jullie je soms met evenveel haast in om het feestkleed van jullie ziel aan te trekken, d.w.z. een smetteloos en onbevlekt lichaam? Of bestuderen jullie de woorden van de geest en de eeuwige zaligheid, die Ik jullie al bij duizenden heb gegeven, om de taal van Mijn hemelen te leren? Of hebben jullie nu al je ijver erop gericht om de manieren en gedragingen te leren zoals het in Mijn rijk betamelijk is en bij Mijn kinderen past?

‘Manieren’ wil hier zeggen: de liefde, vriendelijke en troostende woorden, die jullie een ongelukkige broeder of zuster geven, die smekend bij jullie komt.

Onder ‘gedragingen’ versta Ik hier goede daden en woorden, waarmee jullie je zielenadel kenbaar moeten maken en anderen door jullie voorbeeld opmonteren.

Of hebben jullie er soms de hele dag aan gedacht om enkel en alleen Mij meer waardig te worden, hetzij door slechte gedachten en woorden te vermijden, hetzij door mooie daden van zelfverloochening en kleine opofferingen? Of denken jullie er dag aan dag ‘s avonds over na: hoe heb ik de hele dag doorgebracht, geleefd en gehandeld om de naam ‘kind van God’ te verdienen?

Kijk, Mijn beste zusters, als jullie bij al Mijn vermanen, spreken en leiden dit beeld van de koningsdochters en van het kind van God echt ter harte nemen, dan zullen jullie ontdekken hoe ver jullie nog verwijderd zijn van wat Ik van jullie wil maken.

Ja, jullie zullen ontdekken - als jullie eerlijk tegenover jezelf willen zijn - dat het in de vorige boodschap in cijfers uitdrukken van geestelijke waarde van jullie hart nog behoorlijk genadig is, en jullie zullen inzien dat ook bij het aangeven van die getallen meer Mijn liefde en genade dan Mijn strenge oordeel overheerste.

In het voorgaande dictaat heb Ik jullie gezegd dat de waarde van geestelijke vooruitgang gelegen is in de offervaardigheid! Leer dus in de eerste plaats ontzeggen, ontberen, en maak jullie wensen en begeerten ondergeschikt aan hogere doeleinden; dan zal jullie bewustzijn - namelijk dat jullie door zelfverloochening iets goeds hebben gedaan en door jezelf iets te ontzeggen menige ongelukkige hebben geholpen - jullie weldra duidelijk maken welke getallen jullie verdienen en hoe de verhouding daarvan - hetzij t.o.v. Mij, hetzij t.o.v. je naaste of t.o.v. jezelf - het gemakkelijkst verbeterd kan worden.

Laat je op geen enkele manier misleiden: wees streng tegenover jezelf en toegeeflijk tegenover anderen! Onderzoek jezelf iedere avond in eenzaam gebed, en kijk hoeveel jullie gedurende de dag hebben gedaan en wat er door jullie nog gedaan moet worden!

Vat het niet zo licht op, dat Ik jullie als Mijn kind wil aannemen; Ik maak geen grapjes. Het is waar dat er onnoembare zaligheden bereid zijn voor degenen die het door Mij voor hen vastgestelde doel bereiken; maar zo heel gemakkelijk, over een vlakke weg en zonder strijd gaat het niet.

Als jullie de rol zouden moeten spelen van een koningsdochter op jullie kleine aarde, hoeveel moeite zouden jullie je dan getroosten om geen slecht figuur te slaan? En denken jullie soms dat het misschien een mindere opgave is om Mijn kind te zijn? Denk er goed over na! Ja, Ik heb onmetelijke vreugden, maar zo goedkoop kom je er niet aan!

Begrijp toch eens wat het wil zeggen dat Ik, de Schepper van al het zichtbare en onzichtbare, jullie heb uitgekozen om jullie tot Mijn kinderen te maken! En dan, als jullie daar een duidelijke, maar dan ook heel duidelijke voorstelling van hebben gekregen, kijk dan eens naar jullie cijfers, dan zullen jullie ontdekken dat ze nog veel slechter hadden moeten uitvallen.

Maar die wetenschap moet jullie dan nog meer aansporen om nu tenminste serieus te beginnen alles te doen wat in jullie vermogen ligt om die hoge genade, die jullie voorhebben op miljoenen van jullie medemensen, ook helemaal waardig te worden!

Handel dus, zolang er nog aardse lucht in jullie longen stroomt en warm aards bloed jullie hart beweegt; want als de dag van de afrekening komt, hoop Ik dat jullie niet met lege nieten maar met zwaarwegende getallen Mijn rijk zullen binnenkomen, om daar vervolgens met weinig moeite te voltooien wat jullie hier onder veel strijd en leed zijn begonnen.

Dit roept jullie liefhebbende Vader jullie toe, die graag jullie twijfels wegneemt, maar ook een stevige ernst om te handelen van jullie verlangt, opdat jullie niet enkel in naam Zijn kinderen worden genoemd, maar het inderdaad ook werkelijk zijn! Amen!

 

 

Nog een woord over de liefde-meter

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

1 november 1870)

 

Aangezien je zojuist enkele eerdere boodschappen over de geestelijke getalswaarde van het menselijke hart hebt voorgelezen, zouden ook twee andere zusters willen weten - deels uit nieuwsgierigheid, deels uit echte weetgierigheid - hoe laat het op hun geestelijke klok is.

Maar nu vraag Ik: als zij een blik in hun eigen hart zouden willen werpen, zouden ze daar dan zelf niet de eigenlijke waarde ervan kunnen ontdekken? Moet Ik soms degene zijn die hun moet zeggen wat zij in Mijn ogen waard zijn?

En als de verhouding niet de gewenste is, wat dan? Maar omdat ze toch geloven dat het beter is om hun oordeel uit Mijn mond te horen dan het zelf te ontdekken, zeg Ik hun hierbij:

mevrouw von T. heeft de getallen 327 - 52 - 16 en

de andere zuster         de getallen  285 - 48 - 19,

met andere woorden: bij beiden ontbreekt nog bijna het dubbele aan overgave aan Mij, minder aan opofferingsgezindheid voor hun naasten, en ze hebben iets meer dan het dubbele van de norm voor de eigenliefde.

Als deze getalsverhouding in evenwicht gebracht wil worden, moeten ze beginnen met bij zichzelf het teveel weg te werken en op het register van hun naaste te boeken, dan zal het getal voor Mij vanzelf wel groter worden.

Ik laat je dit allemaal zo schrijven, maar of ze het ook zullen uitvoeren, is een andere kwestie! Zeg hun dat Ik hen erbij zal helpen, wanneer het hun daar ernst mee is; maar wanneer ze alleen maar de gesteldheid van hun hart wilden weten, zonder het echte voornemen te hebben om die te verbeteren, dan helpt het noemen van de nummers niets, evenmin als het bij een ijdele vrouw helpt om haar eigen gestalte in de spiegel te tonen, wanneer ze niet tevreden is met wat ze daar in de spiegel ziet en bovendien nog gelooft dat de spiegel liegt en zij mooier is dan zij zichzelf in de spiegel heeft gezien.

Mijn beste kinderen, drijf dus niet de spot met Mijn boodschappen, zoals vaak gebeurt op bepaalde avonden, waarop mystieke spelletjes gedaan worden die jullie de toekomst moeten onthullen en waarbij er ook dikwijls resultaten naar voren komen die - als ze waar zouden zijn - de een of de ander niet zouden bevallen.

Het is een grote missie die jullie te volbrengen hebben, en het zal in alle ernst moeilijk voor jullie worden om daar voldoende recht aan te doen, temeer omdat jullie door lichtzinnig vragen te stellen je zwakheden onthullen, terwijl jullie toch niet reeds van tevoren het voornemen hebben gehad om - als die getallen niet naar jullie tevredenheid uitvallen - die beslist te willen verbeteren.

Nu heb Ik jullie de getallen gegeven - bedenk Wie ze aan jullie gaf, en handel ernaar om ze te verbeteren; alleen zo kunnen jullie je Mijn liefde en genade waardig maken. Bedenk dat, dan zal Mijn zegen jullie bij je streven begeleiden. Amen!

 

Toevoeging, als antwoord op de vraag van een derde zuster:

Mijn kinderen, spot niet met dingen die jullie serieus moeten nemen, ja, veel serieuzer dan jullie denken. Ook je andere zuster wil haar hart getaxeerd zien. Weet ze soms niet dat daar nog veel werelds in zit en dat ze nu met iedere stap, die ze binnenkort hoopt te gaan doen, het gevaar loopt nog meer het wereldse ingetrokken te worden?

Ze wil de getallen weten, om te zien hoe het met haar liefde voor Mij, voor haar naaste en voor zichzelf staat? Welnu, als we in omgekeerde volgorde bij haarzelf beginnen, is haar getal van haar eigenliefde 24,

dat van haar naastenliefde 36 en

dat van haar liefde voor God 218,

dus over het geheel genomen niet al te slecht en niet zo goed. Ze zou alleen, net als de twee bovengenoemde zusters, het eerste getal moeten proberen te verminderen en het tweede te verbeteren, dan zal ze Mijn hart misschien nader komen - wat haar in de toekomst echter meer strijd zal kosten dan vroeger. Maar wanneer ze alleen maar vaker aan Mij denkt, zal zij het getalsverhouding met een vaste wil wel kunnen verbeteren! Amen!

 

 

God is liefde!

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

19 september 1870)

 

Zeg tegen je broeder dat Ik waardering heb voor zijn wens om Mij voor zijn geestelijke zuster te vragen om haar uit het dilemma van twijfels, zorgen en dwalingen te bevrijden.

Maar ook al vragen jullie Mij daar allebei om - waar moet Ik eigenlijk bij helpen?

Moet Ik misschien - omdat jullie dat willen - het geneesmiddel (in de gedaante van een kruis) van de mond van de zieke wegnemen om  haar, in plaats van dat ze binnenkort geneest, alleen maar nog zieker te laten worden?

Of moet Ik jullie wensen inwilligen, die weliswaar menselijk gezien heel prijzenswaardig zijn, maar niet altijd met Mijn bedoelingen overeenstemmen?

Jullie moeten toch toegeven dat Ik de beste en kortste wegen ken, waarlangs een ziel in het juiste spoor te brengen is, en dat Ik bovendien ook weet wanneer het tijd is om haar zulke geneesmiddelen te geven.

Kijk, jullie zuster moet door een bad van tranen, zuchten en slapeloze nachten haar ziel schoon leren wassen. Iets anders helpt haar niet. Nog steeds klampt ze zich, als iemand die in het water drijft aan een plank, vast aan haar wereldse ideeën en aangewende verkeerde manier van denken.

Maar hoe stevig ze daar ook aan vasthoudt, ook die plank moet Ik uit haar handen trekken, en pas wanneer ze denkt dat op het punt staat te verdrinken, strek Ik als Redder Mijn hand uit; want dan pas zal die ook helemaal op zijn juiste waarde geschat worden.

Laat Mij Mijn gang maar gaan; Ik ken de kwalen, maar Ik ken ook de middelen om ze te genezen. Grijp Mij dus niet bij de arm, maar laat Mij begaan zoals Ik wil, dan zullen je broeder en zijn zuster pas aan het eind duidelijk zien dat er alleen zo en langs geen andere weg redding mogelijk was, om zich daarna volkomen vrij van wereldse vooroordelen helemaal aan Mij en Mijn leer te kunnen overgeven en op die manier helemaal Mijn kind te worden, juist zoals Ik het wilde. Amen!

 

 

Verzamel daden van liefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

17 oktober 1870)

 

Zeg tegen je geestelijke zuster dat ze bij Mij moet blijven, want bij Mij is vrede en vreugde; ze moet Mij in haar naaste niet veronachtzamen, want wat ze in liefde voor de armsten doet, doet ze voor Mij!

Nu ze zich in een toenemende gezondheid weer over haar leven begint te verheugen, moet ze ook denken aan al die behoeftigen, die zij enkele vreugdevolle momenten in hun treurige leven kan bezorgen.

Tranen van dank en blijdschap zijn de mooiste parels aan gene zijde - laat zij die verzamelen, dan zal zij zichzelf eenmaal, omhangen met koninklijke sieraden, omringd zien door jubelende geesten, die haar dan zullen toeroepen:

‘Herinner je je niet meer dat ik ook noodlijdend en arm was op aarde? Maar jij hebt mij verkwikt, gekleed, gevoed! Gezegend jij en Degene die jou die liefdadigheid geleerd heeft!’

Dan, Mijn kind, zul je er verwonderd bij staan en je zult niet weten waar je naar moet kijken, naar de jubelende geesten of naar Mij, die op enige afstand met een glimlach en een Vaderlijke blik vol liefde Mijn armen naar jou zal uitstrekken en je zal toeroepen:

‘Ken je nu de waarde van goede daden, de waarde van het gelukkige bewustzijn zoiets te hebben gedaan?  Kom hier, Mijn kind, ontvang je beloning aan Mijn borst, ga de zaligheid binnen, die je hebt verdiend!’

En zo’n moment - is dat niet het verdragen en het lijden waard?! Denk na over Mijn woorden! Het is je hemelse Vader, die ze jou zendt tot jouw heil en jouw vrede! Amen!

 

 

Over liefde en zorg in het gezin

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

18 december 1870)

 

Vraag: Men moet toch zorg hebben voor het verbeteren van zijn materiële toestand, in het bijzonder wanneer men een gezin heeft - of moet men bij het vervullen van zijn plicht al het andere aan de Vader overlaten?

 

Antwoord: Je broeder vraagt je, of en in hoeverre iemand voor zijn gezin moet zorgen, of dat hij het helemaal aan Mij moet overlaten? Op deze vraag antwoord Ik met een andere vraag: Wie heeft die kinderen eigenlijk op de wereld gezet, jij of Ik? Het antwoord is: jij! - of liever: ze zijn door Mijn toelating aan jou gegeven. Goed dan, dan ben je ook verplicht om voor hun materiële en geestelijke onderhoud en voeding te zorgen, d.w.z. je moet je kinderen in zoverre lichamelijk verzorgen, dat ze geestelijk niet in hun ontwikkeling belemmerd worden. En aan de andere kant ben je in geestelijk opzicht verplicht om hun deze weg te tonen, die hen slechts daarheen leidt waar ze eenmaal, hun hemelse Vader waardig, Zijn kinderen genoemd kunnen worden.

Dat bij de mensen de vaderlijke en moederlijke zorg en liefde vaak te ver gaat, en dat ze hun blik steeds op de toekomst gericht houden om hun kinderen een gelukkig bestaan te bezorgen, terwijl ze het heden vergeten, dat is een andere kwestie en meestal ook een misrekening. Want wat Ik van die kinderen zal maken, langs welke wegen en door welke omstandigheden Ik van plan ben hen te leiden om hen tot mensen naar Mijn zin te maken - dat gaat de ouders niets aan, en ze doen er verkeerd als ze zich teveel met het toekomstige lot van hun kinderen bezighouden.

Ze moeten hen, evenals ieder ander goed dat hun toevertrouwd is, alleen maar gewetensvol beheren, wat de geestelijke en lichamelijke vorming betreft het hunne doen en dan de rest aan Mij overlaten.

Dat is dan een opvoeding die een goede groei belooft; al het andere heet geen opvoeden, maar verwennen!

Tot zover over deze kwestie - Ik denk dat het jouw broeder nu wel duidelijker zal zijn dan voordat hij het vroeg. Amen!

 

 

Nog enige wenken voor de liefdevolle zorg voor het eigen gezin

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

9 januari 1871)

 

Mens, blijf binnen de grenzen van je inzicht die Ik, de eeuwige liefde, aan je heb gesteld. Ik weet het beste dat die grenzen toereikend voor je zijn en, door ze heilzaam te benutten, jou naar de ochtend van het geestelijke licht, naar de ochtend van de opgang van Mijn genadezon leiden.

Wees als de vlieg: ga net als zij onopgemerkt door de wereld, vervul net als zij je heilige missie met het doel Mijn kind te worden - en zoals de vlieg onder haar onaanzienlijke gewaad zonder opschik of glans toch een groot aantal licht- en levenselementen verbergt, zo zul jij dan ook, al is het ook in een bescheiden sociale positie, onder het eenvoudige omhulsel van je menselijk lichaam een geestelijke overvloed aan liefdes- en levenswaarheden verbergen, die pas in het andere, eigenlijke, leven in het licht hun echte waarde zullen krijgen.

Blijf bij je voornemens, geef Mij je wil, je wereldse zorgen, je gezin en alles wat je dierbaar is in handen; dat zijn de beste verzekeringsinstellingen voor alles wat er kan komen.

Werk voorzover je beroep dat van je vraagt, om voor jezelf en je gezin een onbezorgd werelds bestaan te vestigen - dat ben je hun verschuldigd. Maar wat je overige belangrijke hoop en wensen betreft, leg ook die in Mijn handen, als in een stevige brandkast; daar bewaar Ik ze voor je, en te zijner tijd zal Ik ze je weer met flinke rente teruggeven - maar misschien niet wanneer jij, maar Ik dat het beste zal vinden!

Vertrouw op Mij, je hemelse Vader! Hij heeft je tot nu toe langs verschillende voor jou passende wegen naar het punt gebracht, waar je allang had moeten zijn. Tot nu toe heb je geloofd zelf een wil te hebben, maar nu zie je in - als je geestelijk vooruit wilt gaan en onder alle omstandigheden rustig wilt blijven - dat jouw wil moet opgaan in die van Mij.

Dit, Mijn kind, is de enige weg naar rust, troost en naar Mijn hart. Volg die steeds, dan zal die je een helder oordeel geven over de komende omstandigheden, die duidelijk zullen maken wat de wereld eigenlijk is, en een onmetelijk groot geestelijk gebied voor je openen dat zich uitstrekt in de oneindigheid, terwijl de wereldse strevingen tot een minimum gereduceerd worden.

Het oude jaar is bij jou met een goed voornemen geëindigd; begin het nieuwe met daden die overeenkomen met dat voornemen, dan zul je de stem en de hand van de Vader, die jou steeds liefheeft, ook dit jaar niet missen, maar zelfs dikwijls duidelijk bespeuren. Amen!

 

Heb lief met vertrouwen!

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

26 januari 1871)

 

Mijn beste kinderen! Volhardt in jullie liefde voor Mij! Vertrouw Mij, jullie hemelse Vader!

Al vergaat alles en valt de wereld in stukken, Mijn geestelijke rijk staat sterk, evenals Mijn liefde! Mijn huis is niet op zand gebouwd, zoals de vergankelijke wereld en haar vreugden.

Wanneer jullie eenmaal de hemel in jullie innerlijk hebben gevonden, laat dan de elementen buiten stormen en de winden gieren - blijven jullie lekker thuis in je stille hartskamertje; daar bloeien jullie vrede en jullie rust.

Mijn lieve dochter, die nu duidelijke bewijzen van Mijn liefde en de macht van Mijn woord hebt gekregen, laat de hand, die je tot nu toe geleid heeft, niet los en verwarm je aan Mijn borst, dan zul je zaligheden genieten waar duizenden van je medemensen geen idee van hebben.

Blijf Mij, je geestelijke Bruidegom, trouw; Hij zal je liefde belonen met hemelse vreugden, waarbij vergeleken alle aardse vreugden slechts een ijdel gefonkel zijn.

Je zult weldra helemaal genezen, en dan - wanneer je met diepe teugen van vreugde de zachte luchten van de ontwakende lente inademt - moge dan ook in jou het geestelijke voorjaar ontwaken met al zijn glans en pracht, en zoals de aarde zich dan geleidelijk siert met de teerste bloemen moge ook jouw hart gesierd worden door louter daden van liefde tegenover je naasten en door een gevoel van dankbaarheid tegenover Mij.

Zoals je dan misschien temidden van de groenende pracht van die nieuw aangekomen gast zou willen uitroepen: ‘O, wat is de wereld toch mooi!’, zo zou ook Ik dan willen uitroepen: ‘O, wat is een liefhebbend hart toch mooi!’

In het voorjaar stroomt nieuwe warmte door de hele aarde - laat ook jij nieuwe liefde verwarmend door je hart trekken, en geef door je daden het bewijs dat Mijn woorden niet op onvruchtbare aarde zijn gevallen, maar laat ze, door in het nieuw ontwaakte levensvoorjaar van jouw hart vruchtbaar zaad te zijn dat je geestelijke lichaam doet rijpen en in de herfst te verzamelen wat er gedaan is - jou dan de kroon der overwinning opzetten!

Dit is voor jou, Mijn kind, en Mijn volle zegen voor je man!

Verenig en verbindt je steeds meer met elkaar, dan zullen jullie de Vader in alle hoeken van jullie hart en bestaan kunnen vinden! Amen.

Liefde is het grote magnetisme

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

4 februari 1871)

 

Je zuster vraagt jou in haar diepe angst om haar door een paar magnetische strijkingen zover te brengen, dat ze meer vertrouwen in haar eigen krachten krijgt.

Nu vraag je Mij, wat er in dit geval moet gebeuren?

Om voor iedereen zijn twijfels en zijn hoop op de juiste manier op te lossen, zal Ik dus Zelf de Bemiddelaar, de Heiland en de Verlosser zijn; want zonder Mijn hand, zonder Mijn hulp is het uitstrekken van jouw hand immers slechts een animale[12] beïnvloeding, en geen psychisch-geestelijke, die pas wanneer die door Mij hoger gepotentieerd is het gewenste effect bij je zuster teweeg kan brengen. Ter zake dus:

Ik vraag je zuster alleen maar: heeft ze soms nooit gevoeld wat het bidden tot Mij voor troost, sterkte, zaligheid en geluksgevoel geeft, wanneer het helemaal uit het diepst van haar hart aan Mij gericht is? En Wie geeft haar dat gevoel eigenlijk? Kijk, dat doe Ik, doordat Ik sterkend in die gewonde ziel stroom, wanneer die zich helemaal voor Mij opent en aan Mij overgeeft. Waar bestaat er een magnetische kracht, die in haar effect met die gevoelens van zaligheid vergeleken zou kunnen worden!

Je zuster moet proberen haar hart in diepe deemoed tot Mij, haar hemelse Vader, te verheffen; ze moet Mij haar leed en zorgen vertellen, ze moet voor Mijn troon in elkaar zakken in het stof van haar nietigheid. En wanneer ze daar dan ligt, machteloos, overweldigd, alles aan Mij overlatend, wanneer ze zich zo tot in het kleinste detail heeft verdeemoedigd, dan zal Ik haar verheffen; want in haar diepste deemoed is ze Mij het meest nabij, en dan zal Ik troost, liefde en geestkracht in haar laten binnenstromen, zodat ze ten eerste haar vermeende tegenslagen niet zo zwart inziet, en die ten tweede ook gemakkelijker kan verdragen.

Mijn liefde is het grote magnetisme, dat alles aantrekt en niets van zich wegduwt. O, wie zich in de invloedssfeer daarvan begeeft, kan alleen maar winnen, maar niets verliezen.

Laat zij dus moed vatten om haar blik naar Mij, haar Vader, op te heffen. Als Vader duw Ik geen enkel kind weg dat Mij smekend nadert, en des te minder wanneer het hart van dat kind een altaar van liefde is geworden, waar het vuur van deze goddelijke eigenschap van Mij brandt en de hele mens doorstraalt, en zelfs ook het lichaam nog met gelukzaligheid verwarmt.

Laat je zuster dus dit magnetisme zoeken, dan zal het haar meer en betere vruchten opleveren dan wanneer jij je hand uitstrekt, waarbij er al naargelang jouw persoonlijke geestelijke verheffing ook wel effect zou zijn. Maar dat effect is niet te vergelijken met wanneer Ik haar Mijn Vaderhart schenk als beloning voor een kinderlijke overgave aan Mijn wil! Amen.

 

 

Daadwerkelijke liefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

11 februari 1871, voor H. en P.)

 

Met welgevallen en grote tevredenheid heb Ik gezien hoe jullie langzamerhand vooruitgaan en aan Mijn wensen beantwoorden. Maar aangezien Ik een God, een geest ben en ook jullie Vader zou willen zijn, spreekt het vanzelf dat jullie - ook al zijn jullie bezield van de beste wil om alleen maar te doen wat Ik prettig vind - het daarbij toch duizend keer verkeerd doen en door de wereld, de invloeden daarvan en de door Mij gezonden beproevingen weer geschokt raken in jullie voornemen en tijdelijk afraken van de weg waarop jullie zo krachtig willen voortgaan.

Jij, Mijn lieve dochter, hebt Mij van ganser harte vastgegrepen en zou alleen Mij willen liefhebben en je met Mij verenigen; maar die liefde die je voor Mij hebt is niet voldoende, wanneer je die niet ook in het leven praktisch beoefent.

Weet, dat in feite alleen daden bij Mij waarde hebben; edele daden brengen je dichter bij Mij. Daden zijn blijvende gedenkstenen, terwijl gevoelens van liefde en verheffing, hoe zuiver en verheven die ook mogen zijn, niet blijvend in een menselijke borst vastgelegd kunnen worden, maar slechts als voorbijgaande momenten van een pas aan gene zijde duurzame zaligheid, slechts als vluchtige voorboden in jullie ziel tevoorschijn treden.

Jouw innige gebed zal je vooruit helpen, maar het resultaat voor je ziel zou steeds moeten zijn dat je door daden bewijst wat je Mij in mooie woorden hebt verteld. Nu zal Ik je een beetje helpen bij hoe je de juiste weg kunt vinden, opdat je hart voortdurend een woning voor Mij zal en kan worden! Luister dus:

Bij vele gelegenheden tijdens Mijn aardse leven en ook in de twee grootste geboden der liefde heb Ik de naastenliefde gelijkgesteld aan de liefde die Mijzelf aangaat. Want wanneer er staat ‘Heb God lief boven alles!’ wil dat zeggen dat de liefde voor Mij onbegrensd moet zijn. Toen Ik nu een tweede gebod uitsprak, namelijk ‘Heb je naaste lief als jezelf!’, wilde Ik daar in feite hetzelfde mee aanduiden; want de liefde van de mens voor zichzelf is zowel in materieel als in geestelijk opzicht zo groot, dat daar geen grenzen aan gesteld kunnen worden. Dat is bijzonder duidelijk wanneer die liefde iedere andere aandrang in het menselijke hart onderdrukt, waarbij ze dan als de slechtste menselijke eigenschap van extreme eigenliefde niet meer hemels, maar hels is geworden en geen naastenliefde meer toestaat.

Over die laatste zullen we hier niet spreken, maar bij die gerechtvaardigde ‘liefde voor zichzelf’ blijven die men ook zijn naaste moet schenken, en hoe men - weliswaar met opoffering van zichzelf - de liefde voor zijn medemensen kan doen toenemen.

Welnu, Mijn kind, hier begint in plaats van een louter gevoelsleven het daadwerkelijke leven, dat ophopen van edele handelingen, die uiteindelijk pas aan een geestelijk levend mens zijn eigenlijke waarde voor Mij en hemzelf verlenen.

Welnu, Mijn kind, leg nu je hand op je borst en vraag jezelf af: ‘Heb ik steeds gehandeld volgens de geboden van die wetten van Mijn Vader, Mijn lieve Jezus?’ Heb ook ik - net als Hij - zo vele hardheden en krenkingen, die mijn medemensen mij hebben aangedaan, in het zand geschreven? Heb ook ik net als Hij al uitgeroepen: ‘Vergeef hun, Heer, want ze weten niet wat ze doen!’? Heb ook ik voor mijn vijanden gebeden, en kwaad met goed vergolden? Heb ook ik gedacht aan de woorden van mijn Verlosser, toen Hij zei: ‘Wat jullie voor een arme doen, dat hebben jullie voor Mij gedaan!’?’ Enzovoort.

Kijk, Mijn lieve dochter, als je zo eens rondkijkt in je hart, zal er menige tere plek tevoorschijn komen, waarbij jij zelf zult moeten toegeven dat je Mijn voorbeeld niet altijd hebt gevolgd.

 

Kijk eens, jij beweert toch dat je Mij liefhebt. Maar hoe bewijst die liefde zich het beste: enkel door woorden of door heilige voornemens, die echter ook uitgevoerd moeten worden om degene die jij liefhebt door volwaardige daden duidelijk te maken dat de woorden van liefde, die je tot Hem richt, heel diep gevoeld worden en geen leugens, maar als daden glanzende waarheden moeten worden!

Het is waar, dat Ik jouw hart tot nu toe door bittere ervaringen geleidelijk zover heb gelouterd, dat Mijn woord daar ingang heeft gevonden en jij kunt begrijpen hoe men Mij moet liefhebben en wat voor grote effecten die liefde in een ziel, ja zelfs in een lichaam teweeg zou kunnen brengen!

Nu staat je hart open voor Mijn leer van liefde en ben jij op die manier een trede dichter bij Mijn hart gebracht. Nu komt echter de tweede trede, en die moet beklommen worden, als je in de volle betekenis van het woord Mijn kind wilt worden - als je wilt dat jouw liefde, die Mij in heerlijk zalige en diepgevoelde woorden vanuit je hart tegemoet stroomt, ook beantwoord moet worden met de liefde, waartoe Ik als Vader en jouw Jezus in staat ben. Nu, als voltooiing van de leer, komt de vervulling ervan: de praktijk ofwel het beoefenen ervan.

 

Begin dus, Mijn dochter, met edele daden, met verdraagzaamheid ten opzichte van de zwakten van anderen en allen, die om je heen zijn of die de omstandigheden op jouw weg brengen, met liefde en deemoed te behandelen. Begin streng tegenover jezelf en toegeeflijk tegenover anderen te zijn, dan zul je voor jezelf een hemel scheppen in het bewustzijn dat je op die manier hebt gehandeld - een hemel die in staat is de vluchtige uren, die je genoten hebt in je zalige gebed, blijvend vast te houden.

Je zult jouw Jezus pas in Zijn gehele grootheid en mildheid herkennen, wanneer je zult ervaren wat voor zaligheden de liefde voor je naaste, beoefend met de blik op Hem gericht, kan schenken.

Dan pas zul je ook de stem van je Vader en Jezus vaker in jezelf horen, die je liefdevol en vriendelijk zal toeroepen: ‘Zo is het goed, Mijn kind! Ga verder op de weg van het leven in liefde, die je nu bent opgegaan, dan zul je steeds meer met Mij in gemeenschap treden, dan zul je op die manier een hemel om je heen verspreiden en de grootste hemel in jezelf bezitten.’

Dan zal je hart rustig kloppen bij alles wat Mijn hand aan je geeft of je ontneemt. Wat voor gebeurtenissen er ook mogen komen, in verbinding met Mij kan de wereld je absoluut niet meer deren, geen lasterende tong heeft voor jou nog een angel; want gladde en zoete woorden glijden allemaal van de liefde af, alsook de slagen die de wereld jou zou willen geven - je bent bij Mij en Ik bij jou! Wat wil je nog meer? Als nietige aardwormpjes jou misschien willen belasteren: het is een machtige God, die jou als Zijn kind in Zijn armen houdt! Begrijp wat Ik tegen je zeg en streef ernaar; het is de strijd en de moeite waard!

Heb jouw Jezus lief zoveel je kunt, en wees ervan verzekerd dat Hij jou steeds liefheeft en heeft liefgehad, veel meer dan een menselijk hart ooit kan vatten en verdragen.

Tot nu toe heb je Mijn macht en Mijn liefde gevoeld, maar dat waren slechts ogenblikken van verrukking; hier geef Ik je echter de wenk om ze blijvend te genieten. Vertrouw op Mij, en word in de volle betekenis wat Ik van je wil maken!

Dit wenst jouw Vader in Jezus je tot jouw heil! Amen!

 

 

Geduld doet de vruchten van de eeuwige liefde rijpen

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

6 september 1871)

 

Zó, Mijn lief kind, bereik Ik Mijn doel niet. Het geestelijke, edelere in de menselijke natuur moet langs andere wegen tot rijping gebracht worden dan jij je voorstelt.

Kijk eens naar die geestelijke bloem, hoe schoon die zich ontvouwt in de zachte schaduw van pijn en leed, terwijl ze, als Ik zou doen zoals jij wilt - d.w.z. als Ik haar in het felle zonlicht van een lichamelijk gezond leven zou plaatsen - snel zou verdorren, in plaats van zich zacht en langzaam te ontwikkelen.

Zoetjes aan dus, Mijn zoon, als je je geestelijke pleegkind liefhebt; wees ervan verzekerd dat - hoewel jouw liefde voor haar ook groot is - Mijn liefde nog veel groter is, aangezien Ik jullie heb samengebracht, terwijl jullie gebonden zijn door andere banden, die jullie nu niet kunnen kennen.

Zij zou graag in jouw armen willen wegzinken, omdat de liefde alles wat ze liefheeft naar zich toe wil trekken; maar bij jou moet er weer een loslaten volgen omdat jullie - zoals iedere ziel - voor andere missies bedoeld zijn.

Alleen wanneer eenmaal het moment komt dat jouw kind in Mijn armen kan wegzinken, dan pas is er die ware en blijvende gelukzaligheid, die bij jou slechts zwak en van voorbijgaande aard, maar bij Mij dan sterk en eeuwig is.

Wat jullie schepselen op aarde van de liefde voelen, al zijn het ook de sterkste aandoeningen die jullie hart sneller doen kloppen, zijn toch slechts zwakke beginpunten, vage vermoedens vergeleken bij die liefde, die Ik voor jullie voel en die Mij ertoe brengt om jullie langs zo velerlei verschillende wegen tot Mijn Vaderhart te trekken.

Jou, Mijn dierbare schrijver van Mijn goddelijke woord, jou ken Ik: jij zou graag de hele wereld gelukkig willen maken, alle mensen tevreden zien en allen leiden langs dezelfde weg, die alleen naar Mij leidt. Je zou vrede en eendracht, broederliefde en liefde voor God op deze aardbol in de hoogste graad ontwikkeld willen zien; jij zou, evenals jouw lijdende pleegkind, de hele mensheid in één klap willen genezen.

Ook Ik zou datzelfde willen doen - en toch, en toch kan en mag Ik dat niet doen; ook Ik moet leed en ellende, al dan niet door eigen schuld, toelaten en mag het niet onderdrukken, omdat een hoger, groter en geestelijker doel Mij dwingt het wereldse leven ondergeschikt te maken aan het geestelijke. En als jouw ziel bewogen is, wanneer je dit kind ziet lijden en niet kunt helpen, dan ben Ik dat ook, en dikwijls nog veel meer.

Troost je dus met Mij, jij kleine vader van een kleine kudde; wat jij in het klein voelt, voel Ik in het groot, alleen met dit verschil, dat jij - als je Mijn macht zou bezitten - waarschijnlijk domme dingen zou doen, wat bij Mij niet het geval kan zijn.

Ga voort op je weg, zoals nu; heb je geestelijke kinderen lief als jezelf en spoor hen allemaal aan Mij boven alles lief te hebben, dan zul je te zijner tijd wel duidelijk zien dat Ik toch een betere gids ben dan jij.

Kijk eens naar deze dochter van Mij: wat was ze; en wat is ze nu? Jij zou haar beslist niet zover gebracht hebben als Ik; erken dus Mijn macht en Mijn liefde, en beteugel je ongeduld. Alles heeft zijn tijd. En als jullie eenmaal vrede en rust willen krijgen, vergeet dan nooit dat boven alle schijnbare wantoestanden van het leven - net als de zon boven alle menselijke ellende - alleen de liefde van jullie Vader de machtige kracht is, die jullie allemaal leidt! Amen!

 

 

De kus

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

22 oktober 1871)

 

Kijk, Mijn beste kinderen, jullie gebruiken dit teken van liefde in verschillende betrekkingen en omstandigheden van het leven, en toch weet niemand van jullie waarom hij juist dit teken heeft gekozen om zijn gevoelens uit te drukken, en nog minder wat het in feite is of geestelijk betekent!

Aangezien dit teken van liefde van de wieg tot het graf met jullie leven vervlochten is, zal Ik jullie daar enige opheldering over geven, waaruit jullie mogen opmaken hoeveel geestelijke hoge verrichtingen er dikwijls in één enkele daad liggen, waarvan jullie je geen denkbeeld kunnen vormen en met al jullie nadenken niet de minste rekenschap kunnen afleggen!

Om nu tot de geestelijke betekenis van de kus te komen moet Ik bij het materiële beginnen, om jullie te tonen hoe jullie langs de materiële weg van aanraking iets geestelijks tot stand willen brengen, wat natuurlijk niet blijvend kan zijn, en dat om die reden het kussen in verschillende omstandigheden ook dikwijls herhaald wordt.

Maar nu ter zake:

Jullie zullen al verschillende keren een zeepoliep hebben gezien, die zich met zijn armen om zijn prooi heen kan vlechten en zich vervolgens met zijn zuigaders op die prooi vastzet, zoals hij die zuigaders ook gebruikt om zich op voorwerpen vast te zetten en zich vast te houden. Op die manier trotseert hij het geweld van de golven of de stroming van de zee, of, als er gevaar dreigt, kan hij zich met verscheidene armen aan een stevig voorwerp vastklemmen en zich met de overige vrij verdedigen.

Welnu, wat doet die poliep met zijn zuigarmen, en hoe zijn ze gebouwd, om geschikt te zijn voor zijn doel?

Kijk, we zullen eerst beginnen bij de bouw van die zuiginstrumenten. Ze bestaan uit een groot aantal kleine luchtpompen, waarmee het dier de lucht onder de holle ruimte van zijn zuigorganen wegzuigt en zichzelf dan kan vasthouden door de druk van de lucht van buiten of van het water, en wel met groot gemak en zonder enige krachtsinspanning.

De taak van die zuigorganen is dus om de tussen het dier en het andere voorwerp ingesloten lucht weg te halen. Maar aangezien de lucht ook voor het andere voorwerp noodzakelijk is om voort te bestaan, onttrekt de poliep door dit proces behalve de eigen bestanddelen van lucht ook iets van het eigen levensbeginsel van het aanklevende lichaam en eigent hij zich dat toe.

Welnu, wat de poliep door de bouw van zijn zuigorganen mechanisch doet, dat doen jullie mensen allemaal bij het kussen. Want bij jullie wordt de mond eveneens samengetrokken als een zuigorgaan en neemt daarbij door het naar binnen zuigen van de lucht nog een andere, ja twee andere substanties op in zijn lichaam en zijn ziel - dat is ten eerste een klein deeltje van het levensmagnetisme van de ander, en verder een deeltje van het psychische fluïdum, dat op zulke momenten vrijer wordt en zich aan anderen kan meedelen.

Zoals een poliep zich prettiger voelt als hij het gewenste voorwerp met zijn zuigorganen steviger aan zich kan binden, zo vergaat het de mens ook, wanneer hij bij het kussen meent dat hij het andere levende of levenloze lichaam dichter naar zich toe heeft gehaald. Daar komt dan behalve het aangename gevoel van de uiterlijke aanraking nog het psychische contact bij, dat aan degene die kust een gevoel geeft van een blijvende vereniging. Zo’n vereniging kan op deze aarde en met dit zware lichaam helaas niet tot stand gebracht worden, maar pas wanneer jullie omhulsel uit fijnere elementen zal bestaan, waarbij het ineenvloeien van twee zielen bij een kus langer en duidelijker gevoeld kan worden!

Dat een kus zich ook uitstrekt tot zinnelijke wellust is natuurlijk, omdat ook achter die daad nog iets hogers, geestelijkers verborgen ligt, dat door slechts enkelen gekend en begrepen wordt.

De liefde, die alomvattende band, die heel Mijn schepping bijeenhoudt en doorstroomt, die liefde is in haar meest verheven momenten woordeloos - klanken, woorden, ja zelfs blikken, uit wat voor van liefde stralende ogen ook, zijn te weinig om datgene uit te drukken, wat de liefde de beminde ander wil zeggen; het stuwt naar een aanraking, om daardoor een ineenvloeien van twee zielen te bewerkstelligen.

Hier is het de kus, die door de lippen stevig aan elkaar te hechten de geliefde ander eeuwig aan zichzelf zou willen vasthechten, waarbij de ziel in deze aanraking haar hele ik aan de geliefde ander zou willen geven, om in ruil daarvoor het eigen ik van die ander ook weer helemaal terug te ontvangen.

Een kus is één van die momenten dat twee zielen zich als het ware één voelen, al is maar voor enkele momenten, en waarbij geen taal uitdrukkingen kent om te zeggen wat men bij die kus voelde.

Het is één van die momenten dat de ziel zich boven haar gebrekkige wereldse natuur zou willen verheffen, maar, omdat dat helaas slechts voor eventjes uitvoerbaar is, die aanraking weer moet loslaten om die later weer opnieuw te bewerkstelligen.

Het is dus de geestelijke band van zielsverwantschappen, die het gelijke met het gelijke verbindt en Mijn hele schepping doortrekt, en die de wezens al naargelang hun individuele geestelijke posities dikwijls een licht vermoeden geeft van een hogere wereld, om te zorgen dat ze zich niet teveel verliezen in de modder van de materie.

De kus, een eenvoudige aanraking van twee lippen, loopt als een getuigenis van liefde door alle omstandigheden van jullie leven - een moeder, staande bij de wieg van haar pasgeborene, weet het kind niets te zeggen, niets duidelijk te maken, maar een kus drukt alles uit wat ze wil zeggen.

De kus bij het weerzien, het afscheid, zelfs op het punt van scheiden naar een andere wereld, is de uiterste woordeloze uitdrukking van een ziel die de ander niets meer kan zeggen, niets meer duidelijk kan maken. In de kus verenigt de ziel alles, in de kus wil ze alles geven en alles nemen wat de omstandigheden en de tijd haar toestaan; en dan: de kus van liefde, het inzicht van twee zielen dat ze voor elkaar zijn geschapen, wie zal die eerste kus beschrijven? Van jullie mensen: niemand, maar ga maar eens naar het geestenrijk; Mijn engelen zullen jullie kunnen zeggen dat die kus uit hun thuisland stamt, maar dat hij bij hen nooit door zinnelijkheid ontheiligd of misbruikt wordt.

Jullie zullen die kus ook eenmaal ontvangen van degenen die vóór jullie zijn overgegaan en daar, gelouterd en gereinigd, met ongeduld op jullie wachten, en daar zullen jullie ook pas het tot één samensmelten van twee zielen leren begrijpen en voelen. De kus is daar slechts een zwakke afspiegeling van, en zal op aarde voortbestaan als het enige symbool van Mijn grote liefde voor jullie en al het geschapene, zolang er geesten in materie gekleed zullen zijn.

Mijn grote goddelijke liefde, die niet lichamelijk, maar alleen geestelijk met jullie in aanraking kan komen, heeft jullie het kussen gegeven om instinctief te gebruiken; want bij een kus hechten jullie op de meest verheven momenten lippen aan elkaar. Kijk, Mijn kinderen, de lippen vormen een van de belangrijkste instrumenten van de taal, van het woord, van geestelijke uitwisseling door middel van lichamelijke instrumenten.

Wanneer nu de lippen als instrument om te spreken verstommen, schenkt de liefde hun nog een laatste, hoogste uitdrukkingsmogelijkheid om het andere wezen aan te raken, aan wie de één zijn hele ik, zijn hele ziel zou willen geven of in die ziel zou willen overgieten. Het op elkaar drukken van de lippen op die van een ander is dus de daad waarbij lichamelijke uitwisseling eindigt en de geestelijke uitwisseling begint!

De kus is de vereniging van twee zielen tot één geheel, en dit teken van liefde zal net zo lang bestaan als Ik de Liefde Zelf in persoon ben!

Als jullie zouden weten wat ‘liefhebben’ wil zeggen, zou ook de kus nog te weinig voor jullie zijn; maar jullie begrijpen Mijn liefde niet, waarbij het aanraken van welk voorwerp dan ook een ontheiliging van de ‘waardigheid van de liefde’ is.

De goddelijke liefde, die geestelijke, alles verzoenende, alles omvattende band, heeft jullie de kus gegeven, als teken dat jullie in al jullie vurigste momenten de grens zullen zien, waar twee werelden zich scheiden en toch weer samenvloeien!

De liefde, die onbegrensde liefde die Mijn Ik uitmaakt en naar wier evenbeeld jullie en alle wezens zijn geschapen, die liefde moeten jullie niet alleen bedrijven op de sporadische ogenblikken van een kus, jullie moeten niet alleen een ‘verzoeningskus’ of een ‘broederlijke kus’ geven - nee! - jullie moeten permanent datgene worden wat deze kus uitdrukt: jullie moeten metterdaad voortdurend door daden van liefde jullie medemensen aan je vasthouden, op dezelfde manier als een poliep een vast voorwerp als steun gebruikt, en hen steeds dichterbij trekken, dan zullen jullie ook voortdurend het kussen met al zijn wereldse en geestelijke gevoelens genieten; want je verenigen met jullie broeders is je verenigen met Mij!

Toenadering tot je medemensen, verzoening, het vergeven van hun fouten is het opzuigen van lucht door de poliepachtige lippen, het is het vergeestelijken van het materiële, het is de voorsmaak van jullie toekomstige bestaan, het is het binnengaan in Mijn hemelen, het is de eerste geestelijke kus van Mijn eigen Ik, dat jullie - als het nu mogelijk zou zijn - niet zouden kunnen verdragen en voortleven.

Misbruik de kus dus niet, Mijn kinderen, voor zinnelijke effecten of zelfs voor verraad - daarmee schaden jullie je eigen en Mijn geestelijke natuur; gebruik die daad alleen in de meest verheven ogenblikken waarin de taal te arm is om tegenover jullie medemensen uitdrukking te geven aan de liefde die jullie voor hen voelen.

De kus moet bij jullie alleen het teken van vrede, verzoening en liefde zijn.

En zo zullen ook jullie eenmaal door de geesten ontvangen worden in Mijn rijk, waar dan de sluier zal vallen die jullie van hen en Mij scheidt, en waar jullie niet meer genoodzaakt zullen zijn om door je lippen op de zijne te drukken tegen een ander te zeggen: ‘Broeder, wij zijn geestelijke voortbrengselen, produkten van één Vader die alleen maar liefde is, alleen maar liefde verspreidt en alleen maar liefde beantwoord wil zien. Geloofd en geprezen zij Hij, die in zo’n kleine daad als een kus zo’n groot geestelijk genot heeft gelegd dat het de mens - al is het ook maar voor enkele ogenblikken - ontrukt aan het wereldse en hem in de nabijheid brengt van diegenen, die kinderen van de Ene zijn; Hij, die ook nooit zal ophouden of ooit heeft opgehouden ons te maken tot datgene, wat jullie allang zijn geworden!’ Amen!

 

 

Ga maar door met lief te hebben,

Mijn kind!

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

22 december 1871)

 

Heb Mij van ganser harte lief; zie Mijn liefde in alle schepselen en in alle wezens, zie hoe ze overal met vlijtige bedrijvigheid het gelijke naar het gelijke leidt, losse banden nauwer aantrekt, nieuwe banden aanlegt en daar, waar haat en tweedracht wellicht onenigheid teweeggebracht hebben, door de balsem van de deemoed weer verenigt wat door hoogmoed en inbeelding gescheiden was.

Heb Mij, je Vader, van ganser harte lief! Bewijs door je daden en gedachten dat je Mijn kind wilt zijn, een God, een liefhebbende Vader waardig!

Heb Mij lief op de manier die Ik Mijn apostelen en leerlingen herhaaldelijk toonde door hen op de kinderen te wijzen en te zeggen: ‘Zolang jullie niet worden als dezen, zullen jullie Mijn rijk niet binnengaan.’

Ja, de kinderlijke liefde, zonder geveinsdheid, zonder bijgedachten, zonder speciale belangen; die liefde die zich helemaal overgeeft in de handen van een liefhebbende Vader, dat onwrikbare vertrouwen - ‘van daar kan niet kwaads, maar alleen goeds komen’ - dat vergeten van al het andere, alleen de tevreden blik zoekend van Degene die kinderlijke liefde begrijpt en ook weer kan beantwoorden op de manier die ze verdient - alleen die liefde kan blijvend gelukkig maken, je voor alles schadeloos stellen en temidden van verdrietige omstandigheden de ware rust in je hart bewaren, wat niemand anders kan dan alleen Hij, die de Liefde Zelf is!

Zie, op jullie aarde klemt een kind zich in benarde toestanden vast aan zijn vader, terwijl de moeder dikwijls zelf haar evenwicht kwijt is en geen troost heeft voor het smekende kind; en zo is het ook op geestelijke gebied, in de grote strijd van de wereld.

Jouw moeder was de wereld met al haar indrukken, vanaf het eerste ogenblik dat je je van jezelf bewust werd.

De wereld heeft je omvangen met armen van liefde, maar van blijvende aard; je groeide er bovenuit en streefde naar hogere, geestelijker dingen, naar vaderliefde. Natuurlijk moest je die duur betalen met verdriet en leed. Op het ziekbed heb Ik je gelouterd, zoals een edelmetaal alleen door een hevig vuur tot smelten gebracht kan worden, en zo heb Ik ook het goud dat in je hart verborgen lag, van het bestaan waarvan jijzelf onbewust was, aan het licht gebracht.

Nu schittert het stralende beeld van de liefde in je ogen, je hebt die moederlijke tederheid overwonnen en haast je met gevleugelde passen je Vader tegemoet. Haast je maar verder! Pas als je bij Hem bent aangekomen, zul je het verleden in zijn juiste waarde zien en de toekomst juist kunnen inschatten. In Zijn armen en aan Zijn borst zul je pas op waarde weten te schatten wat lijden betekent, wanneer zo’n liefde en rust, die nooit kunnen opdrogen, het eindresultaat zijn.

Dit zegt je Vader tegen je, Mijn kind, de Vader die je leidde, stuurde en in steeds hogere geestelijke genietingen zal inwijden. En al zouden die ook duur gekocht zijn, dan zouden ze toch hun prijs waard zijn; want het eindresultaat zal je de onbeduidendheid van al het wereldse en de verhevenheid en het belang van al het geestelijke tonen.

Er zijn twee levenswegen: één de materie uit, en één de materie in; volg jij de eerste en schud elke dag het materiële weer meer af. Hoe meer je je daar los van maakt, des te meer zul je geestelijke dingen ontvangen, die onvergankelijk zijn; hoe meer je de wereld de rug toekeert, des te meer zal de geestelijke liefdeszon je gelaat verlichten en daar een engelachtige glans over kunnen verspreiden - en wel zodanig, dat het niet alleen een getrouwe weerspiegeling van je eigen innerlijk zal worden, maar ook als een magnetische invloed op anderen zal inwerken en hen tot navolging zal aansporen.

‘Vader’ is het grote woord, waarmee Ik de wereld door Mijn vroegere afdalen naar jullie aarde gelukkig maakte. ‘Vader’ was het grote woord, dat zich daar ontwikkelde uit de voor alle wezens belangrijke uitdrukking ‘God’, ‘Heer van al het zichtbare’.

‘Vader’ was het woord dat alle vrees uit de geschapen zielen wegvaagde en in plaats van trillende vrees, het leven vol liefde in haar tevoorschijn riep!

‘Vader’ is vandaag de dag nog het levende, doeltreffende woord, als uitdrukking van oneindige liefde; en dit drukt niet alleen uit dat Vaderliefde eeuwig duurt, maar dat Vaderliefde alleen diegenen ten deel kan vallen, bij wie de Vader Zijn liefde, Zijn deemoed en Zijn mildheid als unieke geestelijke gave heeft ingeprent, en dat Hij alleen hen als Zijn ware kinderen erkent, die de eigenschappen, die Hij in het groot bezit, in hun hele leven bewijzen door het vervullen van de tweede wet van de naastenliefde.

Zó zit de band vastgeknoopt, die de Vader aan het kind en het kind aan de Vader bindt, zó slingert een band, de band van de liefde, zich om de gelijkgestemde harten van de schepselen, die zich eens allemaal jubelend voor Hem, de Vader van al het geschapene zullen verdringen.

En zoals Jezus eenmaal de kinderkens aan Zijn hart drukte, zó zullen ook Zijn ware kinderen, die hier gerijpt zijn en dan daar boven aan komen en met alle liefde en deemoed naar Hem toe streven, zich met liefde naar Hem toe haasten en de Vader der vaderen, de Heer der heren, de Heerser der heersers ertoe brengen uit te roepen: ‘Laat de kinderkens tot Mij komen, want voor hen is het hemelrijk!’ Amen!

 

 

Waarom het streven van twee mensen

naar vereniging

een fundamentele wet van de liefde is

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

24 december 1871)

 

Ja, je hebt gelijk, Mijn schrijver: wat een menselijk zwakke voorstelling van een God, die bovendien nog jullie Vader moet zijn!

Wie staat er eigenlijk dichter bij Mij; de minste worm die bij jullie voeten kruipt, of de grootste engelengeest, die over werelden regeert en bij de treden van Mijn troon Mijn grootheid maar ook Mijn liefde bewondert?

Kijk, de dochter van je vriend is zenuwziek, maar ze is ook zielsziek, doordat ze haar ziel het voedsel onthoudt dat die eigenlijk nodig heeft om te groeien.

Wanneer ze daar dikwijls dromend zit en er tranen over haar wangen rollen, dan is dat het klagen van haar ziel, die dat gevoel aan de lichamelijke zenuwen meedeelt.

Haar tranen zijn geen tranen van verdriet, maar het zijn tranen van verlangen naar iets wat ze aanvoelt, maar nog niet kent.

Geen menselijk woord kan die tranen drogen; alleen Ik kan dat verdriet stillen. Maar men moet zich ook helemaal aan Mij geven, dan laat Ik de balsem van de troost in het vermoeide hart druppelen. Waar die overgave ontbreekt, is ook de troost tevergeefs.

Kijk, jouw vriend en broeder zou graag een verklaring willen hebben, namelijk over de vraag waarom twee lichamen of twee zielen ernaar streven zich te verenigen, en waarom die vereniging één van de belangrijkste wetten van de schepping is. En waarom Ik Mij als God, als Christus, naar de aarde heb begeven en ook daar - maar met andere middelen - hetzelfde nagestreefd heb?

Kijk, Mijn zoon, om dit allemaal uit te leggen en daarna vanwege de dochter weer terug te komen op bovenstaande vraag, moet Ik ver met je teruggaan, namelijk naar het eerste begin van Mijn schepping, opdat je kunt inzien hoe daar al, als eerste grondbeginsel van de liefde, de vereniging van twee dingen of wezens tot één geheel noodzakelijk was. Luister dus:

Om het je te doen begrijpen, moet Ik de hoogste geestelijke dingen met wereldse voorbeelden verklaren, om je gemakkelijker te laten inzien dat datgene, wat een mens doet, nooit uit hemzelf voortkomt, maar genadige geschenken zijn die hij van Mij geërfd heeft en hem door Mij, zijn Schepper, gegeven zijn.

Kijk, bij jullie hele geestelijke werkzaamheid hebben jullie steeds een bijgedachte, waarom jullie het een of het ander doen. Die bijgedachte is over het algemeen het oordeel van jullie medemensen, door wie jullie geëerd, gewaardeerd, ja, vaak benijd willen zijn.

Welnu, wat wil dit allemaal zeggen? Dit alles wil met andere woorden zeggen: ‘mijn handelen en activiteit moeten een doel hebben, meer voor anderen dan voor mijzelf’. En om het nog eens in andere woorden te zeggen: de liefde is de aanspoorder tot daden die, geregeld door de wijsheid, vervolgens bij anderen weer liefde moeten opwekken en op die manier aan degene die uit liefde handelt zijn liefde weer terug moeten geven, door zijn streven te erkennen.

Op die manier komen twee wezens of geesten dichter bij elkaar en vinden door een derde element - datgene wat beiden evenzeer bezielt - de band die hen tot één verbindt.

Welnu, wat Ik je hier heb uitgelegd heb Ik ook gedaan, toen Ik de materiële wereld schiep.

Ik heb haar niet voor Mijzelf geschapen; Ik schiep haar en haar geesten met de bedoeling dat alles, materie en geest, van niveau naar niveau zou opstijgen en Mij alles, wat Ik in afzonderlijke individuen verdeeld had, weer verenigd terug zou geven.

Zo ontstond in het begin de materiële wereld, en daarvóór de geestelijke wereld, waar Satana als eerste en grootste geest Mijn - zoals jullie zeggen - ‘mathematische complement’ moest zijn.

Satana matigde zich echter teveel aan, keerde zijn door Mij aan hem gegeven macht tegen Mij, en toen was Ik gedwongen die grote geest naar de materie te verbannen, waar hij nu, aangezien hij niet als geheel wil terugkeren, in kleine deeltjes de weg naar Mij moet volgen, totdat dat wat er van hem over is niet meer in staat is verzet te bieden en hij ofwel voor eeuwig moet vallen ofwel zich eeuwig weer moet verheffen.

Ik heb de hele materiële en geestelijke wereld geschapen met de bedoeling dat Ik in de genietingen van de geschapen wezens, in hun eigen, naar Mij gekeerde liefde de Mijne beantwoord zie en op die manier de geesten vrij in Mijn schoot zie terugkeren!

De liefde schiep, de wijsheid regelt het geschapene, en het herkennen van die zuivere beweegredenen door de geesten verenigt hen dan met Mij, zodat wij één in gedachte en één van zin zullen worden.

Toen Ik de wereld had ingericht en aan de afzonderlijke individuen naast alle verleidingen hun vrijheid liet, moest Ik de geschapen geesten toch ook in de hoogste geestelijke zin duidelijk maken wat Ik onder éénwording versta. Voor dat doel liep Ikzelf als voorbeeld voorop: Ik werd mens, kleedde Mijzelf in materie en begon het leven dat jullie kennen, zowel het begin alsook het einde ervan.

Ik ontdeed Mij van Mijn kleed van Zoon der Liefde en behield enkel de wijsheid, d.w.z. het bewustzijn waarmee Ik Mijn afkomst begreep, en het inzicht in het grote maakwerk van Mijn schepping.

Zo heb Ik aan de hele geestenwereld de mogelijkheid laten zien hoe ze aan Mijn eisen konden beantwoorden en heb voor jullie mensen de grenssteen geplaatst van het hoogste ideale voorbeeld van wat een mens - als hij wil - kan presteren; toen Ik Mijn missie had volbracht, keerde Ik - zoals Ik Mij toen uitdrukte - weer terug naar Mijn Vader, d.w.z. naar Mijn Liefde.

Welnu, wat de vereniging of het één worden van de gezindheid van twee wezens tot één is, dat is op jullie aardse wereld de drang tot vereniging van twee geslachtelijk verschillende wezens tot één geheel.

Daarom is er die geestelijke aandrang, om datgene te bereiken wat reeds bestond lang voordat er ook maar enige schepping was en zich ook in alle oneindigheid der tijden uitstrekt.

En wat is nu bij geestelijke wezens, d.w.z. moreel goede, liefhebbende wezens het bindmiddel of het verenigende derde element? Kijk, Mijn zoon, dat ben Ik, als uitdrukking van de hoogste liefde - Ik, als alomvattend begrip van alle mogelijke geledingen van manieren waarop de liefde zich zou kunnen uiten, en als ‘Vaderliefde’, die in één woord uitdrukt wat alle aftakkingen slechts voor een deel volledig kunnen maken.

Ik als de hoogste liefde ben dus de gemeenschappelijke band die alles bijeenhoudt en die degene die zichzelf herkent dichter bij Mij en zijn voltooiende geest brengt, en op die manier steeds twee tot één verenigt.

De echtelijke liefde zou dus een samengaan van twee moeten zijn naar één en hetzelfde doel, namelijk de weg te banen voor hun vereniging met Mij - en daaruit zal de gemeenschap der geesten ontstaan, die pas daar begrepen wordt, ver boven dit korte aardse zwerversleven uit, waar de trilling van de ziel niet meer door een vast materieel lichaam wordt belemmerd, maar waar zij - overeenkomstig Mijn wetten - verenigd met haar geliefde voltooiende geest Mij in oneindige liefde weer teruggeeft wat Ik in hen heb gelegd.

Kijk eens, Mijn zoon, als jouw dochter tranen vergiet van een verlangen naar iets onbewusts dat zij nog niet kent, dan is dat de duistere aandrang naar Mij, waarbij ze echter de weg niet weet om daar te komen.

Heb nog maar een beetje geduld, dan zul je wel merken hoeveel middelen Mij ten dienste staan om een zoekend hart tevreden te stellen en haar de balsem te geven die haar op de juiste weg, d.w.z. naar Mij zal leiden.

Laat haar de blinddoek maar omdoen, met al het geloof en vertrouwen waar een kinderlijk hart toe in staat is, dan zal ze de verandering in haar hart vanzelf merken. Het geloof dat Ik kan helpen moet voorop gaan, daarna moet de liefde volgen die kracht geeft aan dat geloof, en tenslotte het vaste vertrouwen dat alleen Ik het beste weet wat zij nodig heeft en wanneer.

Laat haar zó tot Mij bidden, dan zal de Vaderliefde de kinderlijke liefde niet in de steek laten. Amen.

 

Grammatica van de taal der liefde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

26 december 1871)

 

Mijn beste kinderen! Voordat volgens jullie tijdrekening dit jaar afloopt wil Ik jullie nog een boodschap, een boodschap van liefde en genade geven, opdat jullie tenminste door het afgelopen jaar het komende beter kunnen beoordelen. Jij, Mijn lieve dochter, bent aanmerkelijk vooruitgegaan in zelfkennis, je hebt je heilige Vader veel beter leren kennen en meer leren liefhebben; het zaad is niet in losse grond maar in goede aarde gevallen en het zal, al was het dit jaar al een beetje, in het volgende jaar nog betere vruchten opleveren.

Verdiep je maar vaak in Mijn woorden, lees en overdenk die en de betekenis ervan nog meer, dan zul je daar nog schatten genoeg in ontdekken die je meer opheldering zullen geven over Mijn Ik en dat van jou.

Op menig moment van heilige wijding heb je de waarde van Mijn liefde beleefd; je hebt gevoeld wat voor hemels genoegen erin gelegen is als je Mij je ‘Vader’ mag noemen. En toch, Mijn kind, zijn er nog hogere, zaliger niveaus van zaligheid dan die welke je al genoten hebt; er is een nog hogere geestelijke school voor een vooruitgaande mens, wanneer hij aangekomen is op het punt van vergeestelijking, waarbij hij de wereld en zijn lichaam niet meer als hinderlijk ervaart en niets meer een last voor hem is, maar voor hem zelfs het tegendeel wordt, omdat hij de wereld en zijn lichaam beschouwt als de instrumenten, door middel waarvan hij meer activiteit tot uiting kan brengen.

Kijk, Mijn kind, als Ik voor Mijzelf niet de hele materiële en geestelijke wereld had geschapen zou Mij, de almachtige Heer, een voorwerp, ja het voornaamste voorwerp ontbreken ten opzichte waarvan Ik Mijn macht zou kunnen uitdrukken en waaraan Ik Mijn liefde zou kunnen bewijzen.

Zo vergaat het jullie mensen ook: zonder medemensen zouden jullie hoogstens geestelijke dromers, maar geen daadkrachtige beoefenaars van Mijn goddelijke leer zijn.

Daarom moet de wereld er zijn. Daarom moeten jullie met een lichaam beklede zielen hebben, waarbij het eerste steeds in tegenspraak is met de laatste, opdat er voortdurend strijd en aansporing aanwezig is om uiteindelijk het geestelijke, edeler beginsel te doen zegevieren.

Wat heeft een reus aan zijn kracht, wanneer hij die niet kan gebruiken, waarvoor heeft hij die dan? Nergens voor, want het zou hetzelfde zijn als hij in plaats van reuzenkracht slechts de kracht van een kind zou hebben.

Wees dus niet ongerust, wanneer je altijd twee strijdende elementen om je heen ziet, die je van de juiste weg zouden willen aftrekken; ze moeten er juist zijn om je op de goede weg te brengen. Je moet alleen de waarde van die twee elementen juist beoordelen, dan keren rust en vrede weer terug in je hart; je herkent de verleider reeds van verre, en bij een vaste wil is het gemakkelijk voor om verzet te bieden.

Hoe meer je dan de wereld en je eigen ik meester wordt, des te meer zul je ook de geestelijke verbinding begrijpen die er allang tussen de mensen en de dierenwereld bestaat; ja, voor een geestelijk ontwikkeld oog zijn zelfs planten en mineralen niet zonder taal. Alles getuigt van Mijn macht, Mijn liefde en Mijn goedheid. Alleen een geestelijk mens, en niet een werelds mens kan die hiëroglyfen lezen.

Tracht zo te worden, dan zul je het ene wonder na het andere vernemen; je zult een taal gewaarworden - van overgave, van opoffering en zelfverloochening - die toch een loflied voor Mij is en - als alle mensen die zouden verstaan - hen beschaamd zou moeten doen staan.

Nu wil je Mij vragen: hoe begin ik daarmee, zodat ik zo’n geestelijk gezicht en gehoor verkrijg, om te horen wat voor miljoenen verborgen is?

Kijk, Mijn dochter, dat wil Ik je als een presentje voor het nieuwe jaar geven; vandaag is het immers de dag van wensen en geschenken, en als jullie aardse verwanten en bekenden allemaal zo vrijgevig zijn, zou Ik, de hemelse Vader, Mij dan door mensen laten beschamen? O nee, ook Ik wil Mijn steentje bijdragen, alleen is Mijn gift - volgens Mijn opvattingen - verschillend van de andere, gebruikelijke nieuwjaarsgeschenken. Luister dus:

Om dat geestelijk gezicht en geestelijke gehoor te verkrijgen moet men, in plaats van de oorzaak in de uiterlijke wereld te zoeken, die in zichzelf vinden. Als je die hebt gevonden en jezelf dagelijks oefent om daar meester te worden, dan opent de innerlijke wereld van Mijn natuur zich voor je blikken en je gehoorzenuwen.

Welnu, wat moet je dan eigenlijk doen?

Kijk, Mijn kind, je moet eerst beginnen met het verdragen van de fouten van anderen; geen woord van woede, ontstemming of jaloezie moet er over je lippen komen. Je moet alle mensen mild beoordelen en nog milder behandelen, hen als verdwaalde kinderen beklagen en niet richten.

Als je in dit opzicht je oude geaardheid meester bent geworden, wees er dan zeker van dat de wereld er weldra anders voor je gaat uitzien. Waar je nu strijd, wanorde en onrecht enzovoort ziet, zul je dan alleen de noodzakelijke gevolgen van dwalingen en misverstanden zien.

De natuur, die eeuwig dezelfde is, zal je lieflijker, verstandiger voorkomen; in haar stille werkzaamheid zul je een vervanging vinden voor de warrige drukte van de wereld - een vervanging die je nergens anders dan alleen bij haar zult vinden. Daar zul je aanvankelijk Mijn stem vermoeden, later voelen en uiteindelijk duidelijk horen; door de eeuwig zelfde taal ervan zul  je je verzoenen met de Babylonische taal van de wereld en je zult leren begrijpen, dat juist door het lawaai van de wereld de taal van de natuur pas op waarde geschat kan worden. En zo zal zich een bron van genoegens voor je openen, die je vroeger nooit gekend en niet begrepen hebt. Elk getjilp van een vogel, die zich in de zonneschijn over zijn leven verheugt, zal voor jou een lofzang worden voor Degene, die door de vogeltjes onbewust en door jou in het volle bewustzijn van je liefde omvat kan worden; want Ik laat Mij als Vader liefhebben door iedereen, volgens ieders zienswijze. Ik versta de taal van de liefde overal, of het nu is in het gesjirp van een krekel of in het fluitende gezang van een nachtegaal, of in een menselijk hart dat Mij innig hartstochtelijk toejubelt.

Span je het komende jaar daarvoor in, dan zal ook je man niet meer met zichzelf in twijfel verkeren, doordat hij denkt dat men, door zijn naaste te ondersteunen, alleen de materie ondersteunt!

 

Nee, Mijn zoon, daar heb je ongelijk in, als je dat denkt. Je moet je naaste wel geestelijk ondersteunen, maar help hem eerst materieel en win hem dan geestelijk voor je - dan heb je aan hem gedaan wat de wereld en je eigen ik aan jou zelf doen.

De wereld en het lichaam verlangen evenzeer materiële hulp van je, maar toch ook hulp met verstand; de geestelijke inwerking moet daaraan vastgeknoopt worden.

Jij zou de wereld en haar invloeden alsook je eigen ik graag kwijt raken. Beste zoon, wat hou je dan over om Mij te bewijzen dat je werkelijk van Mijn leer doordrongen bent en metterdaad wilt uitvoeren waar je in woorden zo enthousiast over bent!

Belemmerende middelen zijn de beste stimulansen voor vooruitgang, evenals bittere medicijnen de beste geneesmiddelen zijn; zonder die twee verslapt de ziel en verzwakt het lichaam. Probeer ook jij dus, Mijn zoon, je twijfels de juiste plek te geven, opdat je kalmer de resultaten van het komende jaar tegemoet kunt zien.

Blijf bij Mij, en laat de wereld voor wat ze is; als je een opmerkzame waarnemer van politieke en maatschappelijke gebeurtenissen wilt zijn, zul je Mijn woorden alleen maar bevestigd zien, en terwijl anderen beven en klagen, zul je met een kalme blik naar boven wijzen en zeggen: ‘Hij daar boven bedriegt niet! Hem alleen te volgen is onze plicht!’ Dit als geschenk voor het komende jaar, met Mijn zegen! Amen!

 

 

 

De juiste soort liefde,

in de hemel en op aarde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

28 januari 1872)

 

‘In de hemel[13] bekommert men zich om niets anders dan alleen om de liefde en het kennen van God; voor al het andere zorgt de Heer’

Dit gedeelte uit ‘Die geistige Sonne’ heb je aangehaald om vanwege je twijfel een houvast te hebben, waar je op steunt om je liefde voor God en je naastenliefde te regelen en te bewijzen. Ook in de evangeliën vind je soortgelijke woorden, die slechts in andere woorden dezelfde betekenis uitdrukken - bijvoorbeeld waar Ik tegen Mijn leerlingen zei: ‘Maak je geen zorgen voor de komende dag, want iedere dag heeft zijn eigen zorgen!’ of toen Ik tegen hen zei: ‘Kijk naar de leliën des velds, ze arbeiden niet, ze spinnen niet, en toch is het kleed van Salomo niets vergeleken bij hun pracht’, of toen Ik Mijn leerlingen het gebod gaf om geen twee kledingstukken, geen reistas of een stok bij zich te dragen, enzovoort. Al die aangehaalde plaatsen dragen waarheid in zich, en die moet nagevolgd worden; maar het is vals, verkeerd, om ze letterlijk te interpreteren.

De eerste zin die je aanhaalt, wordt in de eerste woorden al weerlegd, aangezien er staat: ‘in de hemel’. Waar ben je nu dan? Ben je al in de hemel of nog op aarde? Kijk, iedere omstandigheid waar een mens of geest in terechtkomt heeft ook zijn eigen wetten, volgens welke gehandeld moet worden. Terwijl je op aarde leeft kun je dus niet helemaal zo handelen als in het geestenrijk, zoals in de hemel heel gewoon is. Je moet die begrippen aanpassen; je kunt bij je handelen hier op aarde door je eigen bewustzijn hemelse zaligheden verwerven, maar je kunt die gevoelens niet blijvend vasthouden, of, door al het aardse opzij te zetten, kun je niet handelen; want je bent mens een geen geest - je moet van andere grondbeginselen en begrippen uitgaan. Kijk, Ik wil jullie daar naartoe leiden, en wel met één enkele vraag, die je bij iedere handeling aan jezelf zou moeten stellen - en die vraag is: ‘Hoe en onder welke omstandigheden kan ik het meeste goed doen?’ Hier zal je eigen hart op antwoorden: ‘Wanneer je de goederen van de aarde, die je hemelse Vader je heeft toevertrouwd, zodanig gebruikt dat je met je gaven geen schade doet en er steeds genoeg middelen voor nog meer weldaden voor je overblijven.’

Hoe kun je meer tot stand brengen: wanneer je jezelf tot de bedelstaf verdoemt, of wanneer je naar redelijkheid een arme helpt, hoe en waar je kunt?

Kijk, in Mijn tijd waren er ook rijke en welgestelde mensen, van wie sommigen Mijn vrienden waren; en Ik heb hun niets afgenomen, maar zelfs nog meer gegeven. Dat deed Ik om dat Ik wist hoe zij de geluksgoederen van de aarde wisten te benutten, en Ik gaf het hun met de bedoeling dat ze de deugd van de naastenliefde in de ruimste mate konden beoefenen.

De tekstgedeelten die Ik hierboven uit het evangelie aanhaalde, waren meer toegesneden op de omstandigheden waarin Mijn leerlingen leefden en waar ze nog in terecht zouden komen; er was hun een grote taak toebedeeld, en daarom moesten ze - om Mij te kunnen volgen - vrouw en kind, huis en hof verlaten, omdat als hun beloning de wereld hun huis en de mensheid hun gezin was geworden.

Je moet dus alles aan de omstandigheden weten aan te passen, want anders vergaat het je als sommige mensen, die van alle middelen en stoffen die hun door Mij voor hun tijdelijke levensonderhoud gegeven zijn, een maar al te groot misbruik maken.

Neem bijvoorbeeld de meest eenvoudige dingen die, als ze misbruikt worden, ziekte en dood veroorzaken, terwijl ze, wanneer ze met mate worden toegepast, tot gezondheid en het heil van de mens zijn. Kijk eens naar vuur en water enzovoort: wat een dodelijk effect wanneer ze misbruikt worden en wat een zegen bij een geregelde toepassing.

Jullie pas ontdekte kuren en oergeneesmiddelen - hoe werken ze wanneer het verstand ze leidt? En wat is het resultaat, wanneer een overdreven ijver tot extremen leidt?

Laat het dringen naar vereniging met de ziel dus over aan je geest; volg zijn wensen, maar verbindt ze met jouw levensomstandigheden waarin Ik je heb geplaatst, en wees er zeker van dat Ik heel goed wist dat onder die omstandigheden de vrucht van jouw geest het gemakkelijkst tot rijpheid kan komen. Kijk, wat jij graag zou willen nastreven is te vergelijken met die mensen, die in oude tijden als martelaars voor Mijn leer gestorven zijn. Ik verlangde dat offer niet van hen; ze waren van veel meer nut voor Mij geweest als ze in leven waren gebleven. Voor zichzelf staan ze daar weliswaar als voorbeelden van de hoogste opoffering; maar ze waren Mij meer, ja veel meer van nut geweest als ze in de ijver van hun ambt niet te ver waren gegaan en in de loop van een langere tijd geleidelijk aan datgene hadden bewezen, wat ze met hun heroïsche dood in één keer en in één klap wilden voltooien.

Ook de twijfels van je man met betrekking tot de naastenliefde - ‘in de geest van Jezus’, zoals hij zegt - horen daartoe; ook hem wil het niet helemaal duidelijk worden dat het er eigenlijk niet op aankomt wát men geeft, maar hóe men het geeft.

In het ‘hoe’ is de hemelse geest van Jezus gelegen; de materiële offers moeten met geestelijke naastenliefde gegeven worden, dan zal de goddelijke ‘geest van Jezus’ overal zegen verspreiden - het uitgestrooide zaad zal vrucht dragen, al is het niet altijd voor de ontvanger, dan toch voor de gever.

Zo moet de naastenliefde beoefend worden; zo heb Ik die gedurende Mijn aardse leven beoefend, en zo moeten ook jullie die beschouwen; dan pas komt de ware, echte vrede in jullie hart.

De goddelijke vonk, Mijn geest die in jullie is gelegd, vindt dan voedsel en kan zijn vereniging met de ziel nastreven, en daarna - alhoewel bekleed met aardse materie - handelt de ziel goddelijk.

Dan zul ook jij, Mijn lief kind, de woorden van het kruis, die Ik je heb gegeven, pas echt zien oplichten in de stralende glans van het lijdenslicht; dan zul je de omstandigheden, die haaks staan op je geestelijke leven, als noodzakelijk beschouwen en ze gebruiken als treden voor je geestelijk heil, en dan zul je met berusting en overgave aan Mijn wil ook je wereldse levenskruis gemakkelijk dragen.

 

 

Natuurlijke en goddelijke liefde

 

(ontvangen van de Heer door C.M.M.,

21 juli 1874)

 

Ik heb allen lief met dezelfde gloed van Mijn hart; derhalve kan iedereen die zijn hoop op Mijn hart stelt gelouterde liefde ontvangen, en Ik zal niemand van de troon van het liefhebbende hart wegsturen.

Zeg dus tegen je zuster: Het is natuurlijk niet erg lieflijk en goed dat zij aan een vreemd, aards wezen de voorkeur geeft boven Mijn liefde; toch kan Ik haar zeggen dat die liefde ‘om uit te proberen’ niettemin alleen door Mij in haar hart is gelegd, om zodoende de drang van haar hart de vrije loop te geven en aan de andere kant haar vergissing en overhaaste liefde te begrijpen.

Zeg eens, Mijn lief kind, wat kun je eigenlijk op het oog hebben met zo’n onnozele liefde, die tot niets leidt! Als je daar ook maar enigszins over nagedacht zou hebben en Mij, de beste Raadgever, naar de reden hebben gevraagd, dan zou Ik je vast en zeker niet onbevredigd hebben gelaten. Maar aangezien de liefde de mens altijd zo heel sluipend kan vangen en er daarbij niet verder wordt gedacht, zal ze de mens even langzaam verlaten, maar niet zonder pijn; de pijn is de eigenlijke straf voor de ondoordachte stap en handelwijze.

Als de mens toch eens zijn heilige Vader niet bij iedere handeling buiten beschouwing zou laten, hoeveel ‘ach en wee’ zou hij zich dan kunnen besparen. Ik zeg je dus: heb voor jezelf of die blinde liefde niet zoveel gewetensbezwaren - de boete heb je jezelf al opgelegd. Blijf in de toekomst voorzichtiger, richt alle liefde op Degene van wie jij bent uitgegaan en luister naar de geheiligde stem van de Vader, die jou vast niet onbevredigd zal laten, evenmin als ieder van Zijn kinderen die zich aan Hem toevertrouwen.

Maar hoe kan de edele goede herder Zijn schapen bij elkaar houden, als de schapen aan de stem van een vreemde herder de voorkeur geven? Zo’n herder komt als een wolf in schaapskleren, met allerlei begoochelingen en schetst ook met oprecht aandoende liefde een flatterend beeld van de wereld, d.w.z. met allerlei schijnbaar gelukkige genoegens en met zelfstandigheid, wat ieder meisje wenst - maar daarna, ook al heeft ze de door haar gewenste staat bereikt, vindt ze geen genoegen; en dat is vandaag de dag bijna altijd het geval. Zo zou het jou ook vergaan, omdat jullie liefde op een verkeerde basis stoelt, d.w.z. omdat Mijn stem in je hart helemaal buiten beschouwing wordt gelaten en jullie niet terugschrikken voor die stap, die jullie ook in eeuwigheid moet berouwen!

Mijn kind, Ik heb je nu de wereldse liefde enigszins voor ogen gebracht, zodat je je daar niet zo ongelukkig over hoeft te voelen; Ik, die toch alle harten ken en weet wat goed is voor de een en voor de ander om bij de oogst voor Mijn rijk te horen, heb ook jou die impuls gegeven. Laat je genezen! Want al die liefde leidt niet naar Mij, maar eerder weg van Mij! Neem goed ter harte, wat Mijn Vaderliefde je schenkt; met een waarachtig vertrouwen zul je deze, evenals vele andere onaangenaamheden verjagen.

Laat de goede Herder binnenkomen, die alle verdwaalde schapen opzoekt en hen liefdevol in Zijn armen sluit.

Laat ook jij je in Mijn armen nemen, dan zul je voelen hoe gemakkelijk ieder mens -begeleid door Mijn liefde - toch alles, o ja, echt alles kan overwinnen. En dan kun je met diepe zuchten van gelukkige liefde aan Mijn Vaderborst uitroepen: ‘O ja, hier is het goed wonen; nooit zal ik het goddelijke meer met het wereldse verwisselen!’

Dat zegt je liefhebbende Vader tegen je - Hij, die jou op deze manier toch  onzichtbaar van alle aanslibsels heeft bevrijd; en daarom - met de zegen. Amen.

 

 

Wenken bij de hoofdzaak

 

(ontvangen van de Heer door J. Lorber,

20 november 1841)

 

Maak je echt niet bezorgd omdat je hebt gedaan wat allang terecht geweest zou zijn.

Kijk naar het Oude en het Nieuwe Testament, waar het gaat over: ‘één vlees zijn’[14].

Kan het passend zijn om, zoals Ik vanuit de eeuwige orde twee uit één vormde, uit drie hetzelfde te willen maken?

Naastenliefde zit niet in de ogen of in de gestalte, of in de klank van de woorden, of in wat voor aangenaam aansprekend iets ook, of in wederzijdse buitengeestelijke dan wel natuurgeestelijke genoeglijkheid, maar de ware naastenliefde berust op en bestaat enkel en alleen uit goed doen, met name tegenover diegenen, van wie er absoluut geen wederdienst te verwachten valt.

Waar de liefde ook maar enige andere bijkomende reden heeft, daar houdt ze op ware naastenliefde te zijn en is ze gelijk aan een met water verdunde wijn, waar geen kracht meer in zit, geen ether van het leven meer; het is een vervalsing, die duidelijk maakt dat het om een slechte waard gaat. Begrijp het!

Wie kan twee heren dienen? Want zie, Ik en de wereld zijn twee uiterst scherp van elkaar gescheiden ‘heren’; heb Mij, de Ene, dus helemaal lief, aangezien Ik absoluut geen medeminnaar duld!

Als je dus recht hebt gedaan, maak je er dan geen zorgen over dat iemand daar onder lijdt. Weldoen is wel goed, maar alleen binnen Mijn orde, wel te verstaan! Amen!

 

 

Leer lief te hebben,

als je waarachtig wilt leven!

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

15 juni 1875)

 

Kijk, Mijn lief kind, je bent hier met andere redenen en in andere gemoedstoestanden heen gekomen, en nu ga je hier weer weg, in je innerlijk reeds gedeeltelijk veranderd. Een zacht licht van een geestelijke schemering heeft zijn plaats ingenomen in je hart, alleen kun je de macht en de draagwijdte daarvan, namelijk in hoeverre het gevolgen zal hebben voor je levensweg, niet inschatten.

Ook van jouw meest nabije verwanten, zoals je moeder en je broer, heb Ik toegelaten dat ze dichter naar jou toe worden getrokken opdat datgene, wat uit de mond van hen die met je samenleven naar je toekomt, deels aangevuld en deels bevestigd wordt; en zo ben je nu toegerust met alle instrumenten die nodig zijn om het ontvangen bouwmateriaal te gebruiken voor het opbouwen van je geestelijke ik.

Slechts één ding, en wel de hoofdzaak ken je nog niet, namelijk de liefde, die al Mijn kinderen moet bezielen en ook praktisch beoefend moet worden, en die de mens rust en troost geeft - die liefde, zoals Ik die door jullie allemaal gekend zou willen zien en die nodig is om Mijn woord op te nemen en praktisch in het leven uit te voeren.

Kijk, Mijn kind! Als je er nut van wilt hebben, moet Ik je de waarheid zeggen: kijk, jouw hele leven draagt nog heel weinig sporen van die liefde zoals die zou moeten zijn - wanneer ze wil lijken op die liefde, vanuit welke Ik de hele kosmos in het leven heb geroepen, hem in stand wil houden en ook wil laten voortbestaan.

Die liefde heet de opofferende liefde. Dat is de liefde die - omdat ze liefde, goddelijke liefde is - alleen haar hoogste genot vindt, wanneer ze anderen vreugde en aangename uren kan schenken, en haar hoogste bevrediging vindt, wanneer ze door opoffering, mildheid en goedheid datgene bereikt, wat langs een andere weg niet mogelijk geweest zou zijn.

Van die liefde kun jij weinig bewijzen geven; want leg je hand maar eens op je hart, dan zul je ontdekken dat je in je hele leven meer je eigen ideeën hebt willen voorstaan, dan dat je je eigen wensen voor anderen had willen opofferen of anderen door mildheid, goedheid en zachtaardig gedrag zou hebben laten zien, hoe ze tegenover jou moesten zijn en jij overeenkomstig jouw grondbeginselen steeds tegenover hen zou handelen.

Die liefde en verdraagzaamheid, met het voorbeeld waarvan Ikzelf voorop heb gelopen - die liefde is de hoofdpijler van Mijn leer, het is de voornaamste factor om vooruit te gaan en de meest noodzakelijke voorwaarde, als je Mijn woorden wilt begrijpen en ten volle wilt benutten, zoals het mensen - geschapen naar Mijn evenbeeld als ze zijn - betaamt.

Zolang voor jou niet alles om je heen enkel liefde ademt, zolang je Mijn liefde niet kunt lezen in het leven van het kleinste insect, dat voor je in het stof kruipt, of in het kleinste bloempje, dat je oog of je reukzenuwen genietend streelt, zolang je medelijden met alle verdwaalden en vergeven en vergeten uit liefde voor Mij niet als het voornaamste beginsel van al je denken en handelen beschouwt - zolang zul je niet binnengaan in de ware vrede van de geest, die je uit al Mijn woorden tegemoet komt.

Zolang je Mijn goddelijke, alomvattende liefde niet begrijpt, die alleen maar goed wil doen en niet wil straffen, alleen wil belonen en nooit kwaad wil vergelden, zolang je niet voelt en begrijpt dat jij als Mijn schepsel moet voldoen aan de aan Mij gelijke, ja Mijn eigenschappen - zolang is al je lezen, denken en handelen nutteloos. Want alleen die algemene, grote liefde drukt ook op jou het stempel van zielenadel; alleen door die liefde kun je jezelf en anderen een rustiger leven verschaffen, en door die liefde kun je Mijn liefdesgeboden begrijpen en uit liefde ook gemakkelijk uitvoeren.

Dat moet het resultaat van je verblijf hier op aarde zijn en de basis van al je toekomstig handelen, en dan zul je met je omgeving op deze aarde en met je begeleiders uit een andere wereld in vrede kunnen leven; de aardse mensen zullen je zegenen en de bovenaardse zullen zich over jouw vooruitgang zelf verheugen. Zo werk je dan voor twee werelden, waarvan je immers al een burgeres was, toen je het licht van de wereld zag.

Houd dit in gedachten, Mijn kind! Het is je hemelse Vader die je dit geeft, en wel met de bedoeling dat je Zijn hand zult herkennen, die Hij nog nooit van je heeft afgetrokken omdat Hij immers alleen de liefde in persoon is; en niet alleen roept Hij jullie steeds toe dat jullie naar Hem toe moeten komen, maar bovendien biedt Hij Zichzelf aan om samen met jullie de lasten van een kort beproevingsleven te dragen, opdat jullie aan gene zijde des te vrijer en sneller jullie doel kunnen bereiken.

Kom thuis, Mijn kind, in je Vaderhuis; word een dochter voor je Vader - een dochter die alleen maar in staat is uren te veraangenamen, maar nog geen minuut, laat staan een uur, een man kan verbitteren aan wie je zoveel dank verschuldigd bent.

Begin thuis de morele liefdeswetten op het werkelijke leven over te dragen; maak iedere avond voor jezelf de balans op in hoeverre je voor anderen iets goeds hebt gedaan en in hoeverre je iets slechts uit jezelf hebt verwijderd. Want zoals men een huis niet in één dag kan bouwen, zo kan men zijn leven evenmin in één dag beteren, maar alleen geleidelijk aan dat doel bereiken.

Leer in de eerste plaats je gebreken te zien en probeer ze dan te verbeteren en gelegenheid voor verzoekingen te vermijden; probeer zo Mijn kind te worden, dat geen andere wet kent dan die van de liefde, zoals Ik die maar al te vaak in woorden en daden aan allen heb laten zien, en waardoor als enige Mijn leer begrepen kan worden. Amen!

 

 

Liefde voor God en naastenliefde[15]

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

12 februari 1872)

 

Kijk eens, Mijn lief kind, je hebt deze tekst gekozen, en nu zou je daar graag een toelichting op willen hebben, die je wat licht over Mijn aardse leven in die tijd zou moeten geven. Welnu, luister:

Wat in die tijd een soldaat deed om zich te overtuigen van Mijn lichamelijke dood - die ook bevestigd werd doordat er, zoals de Schrift zegt, bloed en water uit Mijn geopende zijde stroomde - dat gebeurt ook nu door iedereen die Mij wil volgen, en het is op overeenkomstige wijze te lezen in de loop der wereldgebeurtenissen, waar deze daad de voorloper en voorbereider voor de komende opstanding, zowel van de individuele mens als van de hele mensheid!

Om je dit alles duidelijk te laten begrijpen moet Ik je het fysieke proces van het maken van die wond en het resultaat ervan uitleggen, en daarna in overeenkomsten overgaan naar het geestelijke.

De wond, die die soldaat in Mijn linker zijde maakte, was een steek met de lans door een longkwab. Nu moet je weten dat de long er in het menselijk lichaam is om het afgeleefde veneuze bloed, dat uit alle lichaamsdelen van zijn kringloop terugkeert, weer opnieuw tot leven te wekken. Aan de ene kant is het de functie van de long om door middel van uitademen datgene wat afgestorven is uit alle lichaamsdelen te verwijderen, en aan de andere kant door in te ademen het veneuze bloed weer in arterieel bloed[16] te veranderen; in die vorm kan het pas weer in het hart en van daaruit in het hele lichaam nieuw leven brengen.

De longen zijn dus de belangrijkste organen, zonder welke er nog geen minuut verder leven mogelijk kan zijn.

In de long vindt dus een scheidend proces en een verenigend proces plaats; het laatste gebeurt vier keer, voordat één enkel scheidend proces - door uit te ademen - het verkoolde materiaal van het menselijke organisme in een uitademing teruggeeft aan de atmosfeer die jullie omringt[17].

Waar dit proces dus niet meer plaatsvindt, is het leven opgehouden, en het bloed begint eerder dan al het andere te ontbinden, d.w.z. de lymfe-vloeistof scheidt zich van de bloedbolletjes; terwijl ze voorheen één lichaam, namelijk het bloed, uitmaakten, zijn ze nu gescheiden als afzonderlijke stoffen en gaat elk daarvan zijn eigen weg tot transformatie. Vandaar dat er na die steek in Mijn linker zijde bloed en water of - zoals jullie het noemen - bloed en serum van elkaar gescheiden uitliep.

Die scheiding is het eerste en zekerste teken van het ophouden van de levensfuncties. Wat je nu hier fysiologisch beschreven ziet, gebeurt ook geestelijk in ieder mens en in de mensheid.

Wat de long in het menselijk lichaam is, als enige en belangrijkste factor voor het bewegen van het hart en daardoor voor het tot leven brengen van het hele organisme van de mens, dat is in de geestelijke psychische mens de grote wet van de liefde, verdeeld in twee geboden.

Waar Mijn wet van liefde niet actief is, daar is de geestelijke vooruitgang opgehouden, daar heeft het ene gebod zich van het andere gescheiden. Net als bij lymfe en geronnen bloed volgt elk daarvan zijn eigen weg, d.w.z. de liefde voor God wordt dan zo ingericht dat ze de mensen niet moeilijk valt, en de liefde voor de naaste slechts in zoverre beoefend als die de eigen belangen niet raakt.

Terwijl de lymfe of het bloedwater de drager van de bloedbolletjes moet zijn of, in geestelijke analogie: terwijl de naastenliefde het bewijs van een liefde voor God zou moeten zijn, is ze alleen maar op zichzelf bedacht; en evenals het in gescheiden toestand geen levensdrager is, ontstaat er uit dit verdeelde handelen geen echt geestelijk leven, maar materiële ontbinding, onder het loochenen van al het geestelijke en alleen levend voor de wereld.

Mijn hele geschapen universum bestaat echter alleen maar door die twee wetten van liefde. Zij zijn het, die het ene wezen naar het andere en zelfs de ene de grove materie naar de andere trekken, ze vasthouden en tot verandering van hun geestelijke en materiële toestand brengen, met het doel steeds iets nieuws te scheppen dat op een hoger niveau staat. Zoals het bloed, opgestuwd door de druk van het hart, tot in de kleinste haarvaatjes doordringt, daar leven verspreidt en de stofwisseling stimuleert en zodoende het eigenlijke levensproces uitmaakt, zo gaat ook de geestelijke loop van een menselijke ziel, al naargelang haar missie, voorwaarts op zijn weg in de trapsgewijze ontwikkeling van geestelijke wezens.

Wat in de long de stimulerende zuurstof van de atmosfeer is, dat is Mijn leer, die Mijn liefdeswetten bevat; waar die lucht van geestelijke aard niet binnendringt, heerst achteruitgang ofwel dood. Die leer bewerkstelligt het uitscheidingsproces tussen goed en slecht, en zoals in jouw lichaam bij iedere hartklop of bij iedere ademtocht het verbruikte, afgeleefde materiaal wordt uitgescheiden en er weer nieuw levenbrengend materiaal wordt ingeademd en aan de grote kringloop van het bloed deelneemt - zo stimuleren in het geestelijke leven van de mens de opgenomen lessen en begrepen woorden tot nieuwe handelingen, ze sporen aan tot een hernieuwd uitscheiden van het slechte, opdat, net als bij het lichamelijke leven, het gehele geestelijke leven steeds het oude verruilt voor het nieuwe.

Zo is het drukke bewegen van het bloed het beste beeld van jouw streven om het slechte op het fysieke vlak te verruilen voor het goede, en uit dat proces kan pas het geestelijke, eeuwig vooruitgaande leven ontstaan!

Zoals je dus niet kunt leven zonder dat je bloed voortdurend zijn actieve leven in je aderen ontplooit, zo kun je evenmin geestelijk leven zonder dat voortdurende scheidende proces.

Toen die knecht vroeger in Mijn linker zijde stak en er bloed en water uitliep, was dat het feitelijke bewijs van Mijn laatste woorden aan het kruis: ‘Het is volbracht!’ Ik had als mens Mijn missie beëindigd, en die van jullie begon.

Het bloed van Mijn aardse lichaam verdeelde zich en de liefde voor God scheidde zich van de naastenliefde, om het woord te vervullen dat Ik eens sprak: ‘Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard!’ Dat wil zeggen: Toen Ik terugkeerde naar Mijn hemelen liet Ik als teken van Mijn dood die twee wetten gescheiden en zonder leven over aan de mensheid. Ik gaf hun echter bovendien de zuurstof van Mijn leer om - en wel door eigen verdienste - die twee wetten weer te verenigen, de ene met de andere aan te vullen, om zo de geestelijke psychische mens, die Ik bij hen achterliet, weer opnieuw tot leven te wekken en vanuit eigen verdienste datgene te worden wat Ik aan het kruis ben geweest, d.w.z.: de vergeestelijkte Mens, die door de grootste opoffering aan de schandpaal van het kruis de menselijk-geestelijke waardigheid weer in haar rechten herstelde.

Zoals dus het proces van ademhaling en bloedsomloop bij ieder mens zijn leven is en teweegbrengt, zo is het ook bij volkeren en bij de hele mensheid.

Waar die twee liefdeswetten niet het geestelijk leven van volkeren en naties bepalen, is alleen bloed en water in plaats van een krachtig, leven brengend bloed; daar is afgoderij ofwel verloochening van God, daar is egoïsme, zelfzucht, eigenliefde in plaats van naastenliefde, daar is dood in het maatschappelijke, dood in het geestelijke leven - en daar moet dus het proces van ontbinding in andere elementen leven voortbrengen - maar langs andere, vaak hardere wegen!

Daarom zijn de lotgevallen van volkeren en ook van individuele mensen vermengd met tegenspoed, ongeluk en ziekten.

Het hele lichaam lijdt immers mee, wanneer een afzonderlijk deel zijn functie niet vervult; de algemene levenskracht tracht die gebreken te verhelpen - vandaar de koortsende toestanden bij ziekten en de geestelijke opwinding bij naties.

De gescheiden liefdeswetten kunnen niet bestaan; de zuurstof - Mijn leer van liefde - drijft ze tot het herwinnen van het verlorene, tot het opnieuw bereiken van geestelijke waardigheid; en zo volbrengen de volkeren datgene, wat in de individuele mens zijn geweten en wat in het menselijke lichaam de long als doel van zijn aanwezigheid te volbrengen heeft.

 

‘Voorwaarts!’ klinkt het van alle kanten; het lichaam wil zich vergeestelijken, het wil zijn organen verfijnen, opdat een geestelijker ziel haar kleed aangepast ziet aan haar geestelijke toestand.

De ziel zou haar geestelijk terrein van gedachten en handelingen graag willen zuiveren van het slechte; ze zou graag steeds hoger willen opklimmen en de in haar wonende geestvonk willen evenaren.

 

De naties en volkeren - die zich dikwijls niet bewust zijn van de drang die hen doortrilt - streven naar hogere niveaus en proberen zich te ontdoen van het grovere, materiële. Er staan mannen op, aangespoord door de aandrang om het volk en ook de individuele mens zijn waardigheid weer terug te geven en alle buitensporigheden van macht en willekeur binnen de juiste grenzen terug te dringen, opdat het licht wordt, opdat het geestelijke levende bloed van Mijn liefdesleer alle harten vol vreugde doet kloppen voor Hem, die eens op Golgota door Zijn voorbeeld van menselijke waardigheid de uiterste grens heeft laten zien, namelijk hoe ver een mens - zonder zijn geestelijke waardigheid te schaden - de maat van zijn opoffering en deemoed kan vergroten. Opdat de liefde voor God en die voor de mensen verenigd wordt - niet als bloed en water, zoals bij de gekruisigde, lichamelijke Godsmens, maar als volwaardig levenselement voor al Zijn kinderen, zoals bij de vergeestelijkte Jezus als Vader van de schepping - en even noodzakelijk wordt voor de verdere ontwikkeling van de geestelijke zielemens als het circulerende bloed in het levende organisme!

 

Verwijder jij dus maar steeds meer datgene wat jouw geestelijke instinct tegenwerkt; adem Mijn leer in als de warme, met geestelijke elementen bezwangerde lucht in het voorjaar. Laat het uitscheidingsproces maar voortgaan en versnel je stofwisseling. Zo leef je geestelijk, en van trede tot trede zullen Mijn woorden en hun betekenis en de taal van Mijn natuur je duidelijker worden, waarin steeds de liefde voor God en de naaste verenigd als enige levensfactor circuleren.

Laat ook bij jou je geestelijke bloed nooit tot ‘water en bloed’ worden; zorg dat ze alle twee steeds verenigd blijven, want daardoor houd je Mij en Mijn hele natuur aan je gebonden, en alleen in dat verbond zul je vrede en rust oogsten!

Niet in het bereiken van het doel ligt de grootste zaligheid, maar in het streven om het te bereiken - geef het dus niet op!

Mijn rijk is groot, en de treden zijn ontelbaar. Probeer voor jezelf de hogere te winnen, want hoe hoger je opklimt, des te ruimer is de horizon, des te wijder het vergezicht en je begrip van Mijn rijk van liefde, waar geen ‘bloed en water’, zoals in een dood lichaam, maar licht en leven, gepaard aan liefde, alles tot leven brengt, zalig maakt en verwarmt.

 

Nu heb je weer een boodschap van je heilige Vader, die nooit zal ophouden met het verlichten van ook de kleinste schuilhoeken van je hart, totdat je eenmaal rein en stralend als een engel van liefde voor Hem zult staan, en dan pas volledig kunt begrijpen dat het leven enkel door strijd zijn eigenlijke bekoring krijgt! Amen.

 

 

Liefde dient door wijsheid

geregeld te worden,

zoals stoomkracht door de machine

 

(ontvangen de Heer door G. Mayerhofer,

25 februari 1872)

 

Mijn beste kinderen, jullie brieven aan Mijn schrijver zijn steeds vol van twijfels over verschillende boodschappen die Ik jullie van tijd tot tijd stuur, omdat jullie de begrippen ‘liefde voor God’ en ‘naastenliefde’, en hoe aan die twee recht kan worden gedaan, niet helemaal in harmonie kunnen brengen met het praktische leven, zoals zich dat aan jullie voordoet.

Met name jou, Mijn zoon, lijkt het alsof je nu eens hier en dan weer daar op tegenstrijdigheden stuit; Ik zeg je dat die er in Mijn woord niet zijn, maar de manier waarop jij je eigen situatie en positie beschouwt bemoeilijkt voor jou het heldere inzicht in die boodschappen, die Ik aan jou en via jou aan vele anderen stuur; mettertijd zal iedereen, al naargelang zijn eigen persoonlijkheid en omstandigheden, daarin ook wel passages vinden die hij kan samensmelten met de omstandigheden, die hem alleen eigen zijn, en ze praktisch kan realiseren.

Jij zou de naastenliefde graag willen uitoefenen in de mate, waarin Ik en Mijn leerlingen dat deden, in de hoogste betekenis van het woord - je zou je graag van al het materiële willen ontdoen en de zorg voor je lichamelijk welzijn en dergelijke helemaal aan Mij alleen over willen laten.

Dat is de aandrang van de liefde, en als je die zou volgen, zou er een resultaat uit voortkomen dat jou allerminst zou bevredigen; want evenmin als Ik, die de hoogste liefde ben, zonder de leidende wijsheid kan bestaan, kan de naastenliefde bestaan zonder het regelende verstand.

Bij je handelen tijdens je leven moet de enige drijfveer of beweegreden weliswaar overal de liefde zijn, maar de raadgever je verstand, dat ook door Mij in jou is gelegd.

Ik zal daar een heel praktisch voorbeeld van geven: de kracht van luchtvormig water ofwel stoom; wat zou die stoomkracht tot stand brengen of uitvoeren, als het berekenende verstand niet de grenzen ervan bepaald had, waarbinnen ze kan werken en nuttig kan zijn!

Hoeveel materieel en indirect geestelijk nut brengt die kracht, wanneer ze wijs gebruikt wordt - en wat een verschrikkelijk vernietigend karakter kan ze krijgen, als ze niet nauwkeurig wordt bewaakt en behoed, haar grenzen overschrijdt en meer doet dan de mens wilde of nastreefde.

Stoom is als de liefde, die geen grenzen kent en zich over alles zou willen uitbreiden. De machines met hun onderdelen zoals ketels, buizen, schroeven en dergelijke, die uit verschillende metalen zijn gemaakt, komen overeen met de wijsheid ofwel de in vormen uitgedrukte kracht van het verstand, die al naargelang de omstandigheden de stoom op de ene of de andere manier gebruiken.

In het leven komen die schroeven, ventielen, buizen en gewichten overeen met de omstandigheden, die aan de van God bezielde naastenliefde, wanneer die zou willen ontaarden, de juiste wegen wijst, opdat er niet door een al te grote ijver schade in plaats van nut wordt bereikt.

Zo, Mijn zoon, moet ook jij je eigen omstandigheden beschouwen; ook bij jou zitten er schroeven, ventielen en gewichten in de weg, die je niet toestaan te handelen op de manier die je zou willen. Je moppert daar af en toe wel over, zoals ook de stoom zich tegen die boeien verzet; en toch is het geestelijke leven alleen door middel van die belemmeringen met het materiële te verenigen en is er vooruitgang en een bevredigend doel mogelijk.

Blijf ook jij dus rustig in de situatie waarin Ik je heb geplaatst, omdat Ik je zo het beste kan gebruiken. Snij voor jezelf niet alle middelen af om de naastenliefde te beoefenen, als daadwerkelijk bewijs van je liefde voor God; dan zul je na iedere daad altijd in jezelf de Regulator horen, die je ervan zal overtuigen dat je alleen zo en niet anders overeenkomstig Mijn wensen hebt gehandeld.

Zoals bij iedere stoommachine de stoom natuurlijk de hoofdzaak is, zo moet ook bij jou de liefde de hoofdfactor en de belangrijkste beweegreden van al je handelen zijn. Alleen die kan je rust en troost geven. En Ik heb je toch ook al vaker gezegd: bij Mij geldt de wil en de beweegreden, en niet de daad zelf; want af en toe moet Ik afremmend ingrijpen, waar een te grote ijver tot verkeerde resultaten zou leiden.

Sla acht op deze boodschap, dan zal die je licht geven, zoals het ook Mijn kind - jouw vrouw - verging met de laatste boodschap over ‘bloed en water’.

In het menselijk lichaam is het ook niet het bloed of het lymfatische water alleen dat tot leven brengt, maar alleen de twee samen; bloedstof verenigd met bloedwater is de levensdrager van het hele organisme, als bevorderaar en instandhouder daarvan.

Zoals in de hele schepping Mijn liefde in verbinding met wijsheid alles tot stand brengt, zo moet ook in jullie leven liefde ofwel het hart met het verstand verenigd zijn, op soortgelijke wijze als de stoom pas samen met het machinale apparaat resultaten afwerpt die op andere wijze niet bereikt kunnen worden.

 

Tegen jou, Mijn dochter, zeg Ik: vertrouw op Mij! Al zou je nog meer leed overkomen, dat weliswaar voor een deel schade aan zou kunnen richten, dan zou dat in het algemeen toch noodzakelijk en uiteindelijk alleen maar voordelig zijn.

Hoed je alleen voor de fouten die je zelf maakt; want die moet je ook zelf weer goedmaken, omdat jíj die begaan hebt; Ik laat ze alleen toe om je voorzichtiger te maken, opdat je nog ergere dingen leert vermijden!

In de hele natuur bestaan wetten, en Ik kan die niet omverwerpen; hoogstens kan Ik het proces ervan bespoedigen, waardoor dan veel dingen korter duren, en wel tot zegen voor jou en alle mensen! Amen.

 

 

Afscheid

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

6 maart 1872)

 

Mijn lief kind, jij verlangt een boodschap over de geestelijke betekenis van het afscheid, en terwijl je dat van Mij vraagt, volbreng jijzelf die betekenis op haar hoogste en meest geestelijke wijze, namelijk doordat je afscheid neemt van alle opvattingen die je tot nu toe van de wereld en haar activiteiten had, en doordat je het materiële een ‘vaarwel’ toeroept en jezelf geheel en al in de armen van het geestelijke werpt.

Juist nu je de zichtbare uiterlijke wereld slechts als Mijn uiterlijke kleed beschouwt, door middel waarvan Ik door de mens het best begrepen kan worden en waar hij - als hij Mij wil zoeken - Mij het eerst en gemakkelijkst kan vinden; juist nu je schijnbaar afscheid neemt van je vroegere zienswijze, waarbij de uiterlijke wereld alleen maar een lieflijke, aangename indruk van liefde in jou achterliet, en nu je overal geen materie, maar alleen het geestelijke begint te zien - nu zul je ook inzien dat er geen afscheid, geen scheiding bestaat, maar dat alles, in wat voor omstandigheden, veranderingen en verwikkelingen het ook moge komen, geestelijk gezien toch niet gescheiden maar eeuwig verbonden is.

Als je terugdenkt aan die uren, waarin je je pas op bepaalde momenten van scheiding of afscheid bewust werd hoeveel liefde en aanhankelijkheid je hart in zich borg voor de scheidende vriend of vriendin, dan zul je je nu, gewapend met je geestelijke blik en hogere inzicht in Mijn wereld van liefde, ervan bewust worden dat geesten niet door afstand gescheiden kunnen worden, en dat de zielen net zo verenigd blijven als ze waren en door de geestelijke band van Mijn liefde steeds zullen zijn.

Je vergist je als je denkt dat dit gevoel van scheiding of het afscheidstafereel pijnlijk voor je zal zijn - dat is het absoluut niet. Met je blik naar Mij gericht zul je inzien dat wezens, die elkaar liefhebben, weliswaar lichamelijk gescheiden kunnen worden, met name zolang in deze beproevingsschool van het aardse leven ieder zijn missie op een individuele, eigen manier moet vervullen. Maar in je hart zul je ook duidelijk de verzekering hebben dat er nog een andere toestand moet bestaan, waar harten, die gelijkgezind en in harmonische verbondenheid de weg naar Mij gaan, geestelijk niet meer gescheiden kunnen worden - en die toestand bestaat in die wereld, waar lichamelijke scheiding niet mogelijk is, maar waar geestelijke eenwording het hoofddoel en de voornaamste vorm van leven is.

Wat zou er voor jullie mensen overblijven voor de andere, grotere en geestelijke wereld, als Ik jullie hier alles al zou hebben gegeven! Er moeten nog hogere genoegens, voortdurende zaligheden en blijvende vreugden bestaan, die Mijn kinderen, die alles verdragen en strijden voor Mijn leer, schadeloos stellen voor alles wat ze hier voor Mij en Mijn liefde hebben doorstaan.

Er moeten nog hogere genoegens bestaan, die als slechts vage vermoedens op sporadische momenten  door het menselijke hart flitsen en waarbij - zoals jijzelf dikwijls ervaren zult hebben - de menselijke taal geen woorden heeft, maar hoogstens een met tranen gevulde en zielsverrukte blik, een met alle innigheid in hoogzalig geluk gegeven kus, een met alle kracht aan het heftig kloppende hart gedrukte vriend, vriendin of verwant op zijn minst kan voelen hoeveel liefde er onuitgesproken door het bewogen hart kan trekken. Pas als niet de grove materie, maar geestelijke, etherachtige voertuigen als bekleding van een geestelijk verheven ziel dienen, kan een hart al die dingen helemaal tonen en laten lezen, die de menselijke borst verbergt - dingen waartoe haar hoogste vlucht aan de arm van Mijn liefde in staat is, waarbij zulke gevoelens ook verdragen en blijvend genoten kunnen worden!

De wereld is juist zo ingericht, opdat ze de mens bij iedere stap zal toeroepen:

‘Reiziger tussen materie en geest, leg jezelf niet vast aan iets aards! Niets is blijvend, alles is vergankelijk, zelfs ook jij! Geniet de vreugden van de wereld in geestelijke zin, zoals jouw Heer en Schepper die met liefhebbende Vaderhand in de materie heeft gebonden en daarin heeft gelegd.

Verlang van de materie geen blijvende toestand, geen rust - verlang van jouw aardse gevoelens geen duurzaamheid!

Hier op deze aarde en het hele materiële universum bestaat geen stilstand, geen rust, maar het is een eeuwig komen, een eeuwig afscheid nemen.

Klem je dus niet vast aan vergankelijke dingen, want de wetten van het voortbestaan kun je niet tegenhouden; maar verhef je boven de materie, laat de vonk die door God in jou is gelegd spreken en luister naar wat hij je te zeggen heeft, dan zal hij je zeggen:

‘Jij, in stof geklede telg van een eeuwige God, van een eeuwige Schepper, van een eeuwig liefhebbende Vader! Verhef je blik boven alles wat leeft; pelgrim in het stof, heb geen vrees voor scheiding! De materie valt slechts schijnbaar uiteen, en wel enkel om zich op hogere niveaus en in andere vormen in andere verbindingen te verenigen! Datgene wat de materie doet is ook jouw lot, alleen langs een kortere weg en op een geestelijke tocht; ook voor jou bestaat er geen afscheid, zodra je je bewust bent van het eeuwige, geestelijke verband! Voor jou, die midden tussen aarde en hemel staat, kan zelfs de dood geen angel meer hebben, zodra je je verheft boven de materie en alleen de geestelijke stofwisseling in het oog houdt!

Voor jou bestaat er geen scheiding, geen afscheid, en ook al legt een lichamelijke scheiding de gewoontegetrouwe gevoelens aan banden, dan zullen er des te grotere vreugden volgen - vreugden van weerzien, een weerzien in die werelden en ruimten, die eeuwigdurend in één minuut kunnen goedmaken, wat jaren van aardse scheiding hebben veroorzaakt!’

Ga er dus mee door, Mijn kind, om in Mijn natuur Mijn geest van liefde op te zoeken; leer het boek van liefde lezen en begrijpen, leer alleen Mijn stem te verstaan in het zachte suizen van de voorjaarslucht, in de aangename geur van bloemen, in het blije gezang van de bewoners van de lucht alsook in het zoemen van een vlijtige bij of het murmelen van een beek. Leer uit iedere schijnbare vernietiging, ieder afsterven, scheiden en afscheid nemen de lering te trekken, dat dit alles zich voor jouw ogen afspeelt, maar dat boven de brokstukken van ontbinding uit, boven de vernietiging door natuurrampen uit, waarbij zo vele schepselen bitter afscheid moeten nemen van hun meest dierbare, van het leven, - dat het toch de alles omvattende liefde van de Vader is, die op die manier haar kinderen en schepselen oefent om zich door het scherpste en bitterste het hoogste waardig te betonen!

Waardoor ben je eigenlijk jezelf geworden, zoals je nu werkelijk bent? Kijk eens terug: het waren het lijden en allerlei soort afscheidstaferelen, waarbij je datgene, waar je zolang aan gewend was en wat je zo dierbaar was, moest afleggen, tot je je geestelijke blik voor Mijn wereld opende. Zoals je uit de ervaring in je eigen leven die trapsgewijze gang van geestelijke ontwikkeling kunt aflezen, zo gaat het in de hele schepping; en heil degene die - eindelijk zover gekomen als jij - overal de hand van de Vader en de Vaderlijke liefde ziet; hij heeft tenslotte zijn missie begrepen, voor hem is er geen materie, geen afscheid meer, maar een eeuwig voortdurend gevoel van gelukzaligheid, omdat hij Mijn liefde leert verstaan, zoals die uitgedrukt wordt in miljoenen vormen van de lichamelijke wereld, die hem allemaal toeroepen:

‘God is een geest! En men moet Hem in de geest en in waarheid aanbidden!’

Daarom, Mijn kind, moet je doorgaan Mij lief te hebben! Ga door met in onbegrensd vertrouwen en geloof de Vaderhand die Ik je toesteek vast te houden! Stap voor stap zul je nieuwe wonderen, nieuwe zaligheden genieten, en nu zul je pas de diepste betekenis begrijpen van wat er geschreven staat:

‘De reinen is alles rein!’ Een kalm, aan Mij overgegeven gemoed, dat geleerd heeft Mijn taal van liefde in de natuur en in zijn eigen hart te beluisteren en te verstaan - zo’n gemoed laat zich niet door kleine beproevingen uit zijn tempel van vrede verjagen.

Wie innerlijk rustig is, is dat ook temidden van wereldse gebeurtenissen; hij verkeert in een constante tweespraak met Mij. Mijn geesten nemen hun intrek bij hem, wonen bij hem, troosten hem en onderrichten hem; voor hem bestaat er geen raadsel, geen onoplosbare vraag. Overal treft hij harmonie aan en herkent hij in schijnbare tegenstrijdigheden Mijn liefde, Mijn bedoeling om alles naar hogere niveaus te voeren.

Zo heb Ik ook jou van de schaduw naar het licht gevoerd - koester je dus in de zon van Mijn liefde en genade; en zoals de materiële zon overal warmte en leven verspreidt, zo moet ook jij jezelf kenbaar maken als verspreidster van levens- en liefdeswarmte bij al diegenen, die door Mijn beschikking op jouw weg gebracht zullen worden.

Zo zal geen enkel afscheid, geen scheiding jou nog verdriet kunnen doen, maar overal zul je niet sporadische gevallen, maar een keten van omstandigheden aantreffen, die achter het schijnbaar onaangename in geestelijk opzicht de hoogste gelukzaligheid kunnen bereiden. Amen.

Onze missie op aarde

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

9 december 1872)

 

Mijn beste zoon! Aangezien je niet ophoudt met vragen, dwing je Mij weer je terecht te wijzen, en je weer opmerkzaam te maken op wat Ik al vaak heb gezegd, namelijk: dat je niet grondig nadenkt over Mijn woorden zoals de bedoeling is, en niet geleerd hebt om - zoals jullie zeggen - ‘tussen de regels door te lezen’.

Jouw vorige vraag ‘over de oertoestand van Adam en Eva voor de zondeval en ook daarna’ en het argument dat jij aanvoert, namelijk ‘dat jullie allemaal moeten terugkeren naar waar jullie vandaan zijn gekomen’ - dat alles bewijst hoe weinig je verstaan hebt wat Ik je kort geleden nog heb gegeven, en hoe weinig je nog hebt begrepen wáár jullie allemaal vandaan zijn gekomen en wáár jullie allemaal heen moeten gaan!

Wat voor oertoestand van Adam en Eva wil je eigenlijk weten? En als Ik je hun gestalte beschrijf, hoe ze er geestelijk en lichamelijk uitzagen, word je daar dan wijzer van? Brengt die kennis jou op je levensweg soms dichter bij het doel?

Als je dat jezelf wilt afvragen, zal het antwoord zijn: ‘Absoluut niet! Maar ik ben nu iets te weten gekomen wat ik weliswaar nog niet in geschreven vorm had gelezen, maar wat ik uit alles wat mij eerder is gegeven wel had kunnen ontdekken, als ik mijn eigen verstand maar enigszins had ingespannen!’ Dit antwoord moet Ik je geven, terwijl je het eigenlijk jezelf had moeten geven; maar om je toch met iets tevreden te stellen, wil Ik je het volgende zeggen:

In de eerste plaats was het zo dat Adam en Eva direct uit Mijn hand voortkwamen, en dat was voldoende voor de aanspraak dat ze zowel wat hun innerlijk als hun uiterlijk betreft een scheppingswerk van Mij waren. Weliswaar lagen de kiemen van hun oorsprong, d.w.z. de slechte hartstochten, in hen, maar nog niet gewekt, zoals bij onmondige kinderen; Ik wist wel dat die te zijner tijd zouden ontwaken en veel zouden moeten bijdragen aan de strijd van het materiële en het geestelijke in de mens. Ik kende de gevolgen van het vrijgeven van hun wil wel; maar alleen op die manier konden en kunnen de mensen kinderen van een goddelijke Vader worden.

De zondeval, waarvan jij in een andere boodschap de verklaring van een andere kant zult vinden, zal je de rest wel duidelijk maken; dat wil Ik hier niet herhalen, omdat ook die daad - zoals zovele - misverstaan of verkeerd begrepen werd.

De toestand van het eerste mensenpaar na de zondeval ofwel na het inzicht in datgene, wat ze vroeger niet wisten, dient dus geestelijker opgevat te worden, en wel alleen op de manier, die Ik tevoorschijn roep bij iedereen die Mijn woorden en Mijn leer wil volgen, en die Ik tijdens Mijn rondgang op aarde aanduidde met de woorden: ‘Ik ben niet gekomen om jullie vrede te brengen, maar het zwaard!’ Deze toestand betekent ten eerste dat men zich er bewust van wordt hoe vele en verschillende invloeden van de lichamelijke natuur en wereld er zijn, die de mens er steeds van weerhouden om zich geestelijk te vervolmaken, en tweede het steeds gevoeliger worden van het geweten ofwel het luisteren naar een innerlijke stem; deze twee dingen betekenen symbolisch de vernietiging van het hele universum, zoals de twee eerste mensen dat na hun eerste zonde voelden. Voor hen waren de storm en verwoesting buiten hen, omdat ze die innerlijk voelden; pas toen bittere noodzakelijkheid hen aantoonde dat ‘gedane zaken geen keer nemen’, pas toen in plaats van troostende woorden van hun eigen geweten in henzelf het voornemen ontwaakte om niets meer te doen wat in strijd was met Mijn bevelen - toen pas werd het rustiger in hun innerlijk en trok de wereld weer hun aandacht. Maar die blik van onschuld, waarmee ze vroeger naar de wereld keken, dat bewustzijn van de alvermogende macht van hun eigen wil die, omdat die nog volledig verenigd was met de Mijne, de aarde en de daarop levende wezens kon gebieden - dat bewustzijn was weg; de bloemen, de vruchten lachten de gevallen mensen nog wel toe, maar hun schuldbewuste gemoed vergiftigde het genieten ervan. Alles was wel mooi, maar toch niet zoals voorheen, en dit kenmerkte de toestand van Adam en Eva voor en na de zondeval.

Voorheen konden ze trots hun hoofd opheffen, want ze wisten dat ze uit Mijn hand waren voortgekomen en dat ze die waardig waren - later hoopten ze op de genade, ja smeekten erom vanwege Mijn oneindige liefde. Het was niet meer die vrije, onschuldige maar een schuldbewuste blik die ze naar de hemel richtten, zonder dat ze nog maar in het minst vermoedden welke gevolgen hun eerste misstap voor de hele na hen komende mensheid zou hebben!

Jij zegt dat je die toestand zou willen kennen omdat jij, evenals alle mensen, naar Mij moet terugkeren.

Welnu, uit het voorafgaande zul je gemakkelijk begrijpen, dat jullie mensen allemaal, iedereen, die periode van de eerste zondeval tot aan het inzicht moeten doormaken.

Zoals Adam eens rein uit Mijn handen voortkwam, zo komt ieder kind rein uit de moederschoot voort.

Onschuld en onwetendheid is de eerste periode, schuld en inzicht de tweede.

Voor een kind is alles rein, wat die glans later verliest - niet omdat het dat besef niet meer bezit, maar omdat het schuldbewuste hart zijn schuld op de uiterlijke wereld overdraagt.

Zelfs de uiterlijke vormen van het menselijke lichaam verliezen hun ronding en zachtheid, het verloren paradijs van de geestelijke rust drukt zich daarin uit. En zoals eens Adam twijfelde aan zijn macht over de natuur, zo twijfelen ook jullie, omdat jullie weten dat jullie die niet waardig zijn, ook al zouden jullie haar bezitten!

Om jullie, en met name in deze tijd Mijn weinige aanhangers, dit zekere vertrouwen in de macht van de eigen wil en in Mijn nooit aflatende genade terug te geven, in hen te versterken en zodoende de weg naar Mij gemakkelijker voor hen te maken, zend Ik deze en vele andere boodschappen, met de bedoeling dat ze niet wanhopen aan enerzijds de vergeving van de gemaakte fouten, zoals Adam vroeger deed, en anderzijds aan de mogelijkheid om hetgeen voorbij is door iets nieuws en beters goed te maken.

Want wat Ik eens Adam toeriep: ‘Adam, waar ben je?’ en hij antwoordde: ‘Heer! Ik ben naakt en schaam mij om U onder ogen te komen!’, dat roep Ik ook nu iedereen weer toe, ook al moet hij antwoorden: ‘Ik ben van alles ontbloot, en schaam mij om mijn naakte schuld tegenover U te bekennen!’. Maar toch strek Ik Mijn Vaderhand uit, en zoals Ik eens Adam vergaf, zo vergeef Ik tot op de dag van vandaag nog zijn nakomelingen, als zij Mij berouwvol naderen.

De oertoestand van Adam is voor jullie mensen nu neergelegd in een leeftijd, waarop jullie niet weten wat jullie doen, namelijk in de eerste tijd van jullie kinderjaren; en daar komen tot op hoge leeftijd die zachte herinneringen vandaan aan die uren, dat de reine alles rein was!

Dat waren jullie paradijselijke uren, die nooit meer terugkeerden, maar voor jullie ook geen andere waarde hebben dan hoogstens om jullie aan te sporen om bewust datgene te verwerven, wat jullie vroeger onbewust hebben genoten!

Ook Adam verlangde terug naar die tijd, waarin hij aan Mijn hand de wereld aan zijn voeten en Mij van boven in zijn nabijheid had; maar de gemaakte fout moest goedgemaakt worden en in geestelijk opzicht moest door bittere strijd datgene heroverd worden, wat psychisch en lichamelijk verloren was gegaan.

Het vergaat jullie net als hem, en hoe meer de wereld jullie vijandig temoet treedt, des te meer begrijpen jullie Mijn liefde en Mijn leer, des te meer verlangen jullie naar die paradijselijke toestand en willen die, al is dat uiterlijk ook niet mogelijk, toch op zijn minst innerlijk bereiken - een toestand waarin jullie weer in harmonie met de natuur leven, zoals vroeger in jullie kinderjaren, en uit haar levendige activiteiten Mijn stem kunnen horen!

Dat is de weg van iedereen: van kind tot rijpe man, en van de man terug naar het kind!

Niet voor niets heb Ik eens gezegd: ‘Als jullie niet worden als dezen hier, zullen jullie het rijk der hemelen niet binnengaan!’.

Die paradijselijke toestand van het vertrouwen van Adam en zijn liefde voor Mij moet weer terugkeren - en eerst moeten jullie in deze zin ‘kinderen’ worden, om later ‘Mijn kinderen’ te worden! Dat is de weg en de missie van iedereen.

Leer dit eerst, Mijn zoon, dan zullen je nog veel dingen gemakkelijk verklaard kunnen worden die nu nog duister voor je zijn; je twijfels, die nog een overblijfsel zijn van je verstandelijke leven, zullen verdwijnen, en dan zul je als kind gemakkelijker de weg naar Mij vinden, die jou als man met louter gepieker aan alle kanten versperd is.

Neem daarom Mijn woorden in acht en onderken Mijn bedoeling, die sinds Adam niet veranderd is en er alleen maar op gericht is jullie tot kinderen te maken, kinderen van een rijk, waar het verloren paradijs weer bereikt wordt - als de mens dat eerst in zichzelf heeft gevonden!

Zoek het paradijs dus in jezelf, dan zal het rijk niet uitblijven! Maak je weer meester van wat je vroeger onbewust geschonken werd, en treedt binnen in de oertoestand van Adam, waarbij het resultaat je zal leren dat een bevochten paradijs zaliger is dan een paradijs dat je onbewust geschonken is.

Dit krijg je van je hemelse Vader, als troost en vrede voor jouw steeds door twijfels gekwelde hart! Amen.

 

 

Over de zegen der barmhartigheid

 

(ontvangen van de Heer door J. Lorber,

3 februari 1841)

 

Schrijf dan maar een advies van Mij aan B.W., omdat hij graag wil weten wat hij moet doen met een zwak en ziek, engelachtig jongetje op aarde. Kijk, hier is goede raad echt niet zo duur als jullie denken.

Kijk, er was eens een vader die twaalf kinderen had en slechts een heel klein inkomen, zodat hij volgens jullie berekening jaarlijks nauwelijks driehonderd gulden[18] bij elkaar kreeg, en daar niet eens zeker van was; want slechts 150 gulden daarvan was een genadepensioen[19] van de landheer, de rest moest hij met het werk van zijn handen schamel verdienen.

Kijk, toen werden verscheidene van zijn kinderen ziek, en bovendien raakte zijn trouwe vrouw bedlegerig als gevolg van het verzorgen van de zieke kinderen. Daardoor werd de man gedwongen zijn bijverdienste op te geven en in plaats daarvan thuis de verzorging van de zieken op zich te nemen. Maar omdat hij zodoende zijn bijverdienste kwijtraakte en wel zag dat hij met de helft niet zou rondkomen, en ook wel zag dat hij niet zo gemakkelijk meer een nieuwe bijverdienste zou vinden, aangezien hijzelf ook al ziekelijk was, besloot hij bij zichzelf: ‘Ik zal naar de goede landheer gaan en hem mijn beroerde toestand geheel naar waarheid uiteenzetten, dan zal hij zich over mij ontfermen.’ En kijk, hij deed onmiddellijk zoals hij besloten had; hij ging naar de landheer en legde hem alles voor. Toen de landheer het echter had gehoord, kijk, toen haalde hij zijn schouders op, terwijl hij innerlijk toch diep geroerd was, en zei tenslotte, uiterlijk enigszins ernstig:

‘Luister, oud vadertje, ik twijfel niet aan je oprechtheid. Maar voordat ik jullie help, wil ik jullie eerst in jullie woning een bezoek brengen om te zien of het inderdaad zo is als jullie mij verteld hebben; maar wee jullie, als jullie mij hebben voorgelogen; en ga nu, met mijn genade!’

En zie, toen ging de oude vader naar huis, heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees; want hij had wel goede hoop op de genade van de landheer, maar was alleen bang dat hij nog wel eens lang kon wachten. En zo kwam hij thuis, vertelde alles wat de landheer tegen hem had gezegd aan de zijnen en vatte het plan op om het huis zoveel mogelijk schoon te maken, en wel direct na hun karige maal. En dus namen ze ook direct het middagmaal tot zich.

De edele landheer kwam echter op andere gedachten, verliet onmiddellijk zijn burcht en volgde ongemerkt de arme vader, want hij dacht bij zichzelf: ‘Die nood moet direct verholpen worden!’ Het arme gezin verrichtte juist met tranen in hun ogen het dankgebed, toen de landheer de kamer binnenkwam en zei: ‘Luister, vader, waarom heb je mij voorgelogen? Want ik zie dertien kinderen, en jullie hebben mij alleen over twaalf verteld!’ Toen viel de oude vader voor de landheer op zijn knieën en zei huilend: ‘O edele, goede landvader! Dit dertiende kind is niet van ons, ik heb het uit medelijden aangenomen!’

Schijnbaar geërgerd, maar in zijn hart brandend van begeerte om goed te doen antwoordde landheer: ‘Luister, als jullie nog vreemde mensen willen ondersteunen, moet het er bij jullie nog niet zo slecht uitzien en zullen jullie het wel zonder mijn hulp kunnen stellen!’

Toen vatte de oude vader huilend moed en zei, terwijl hij de hand van de landheer greep en aan zijn hart drukte: ‘O edele, goede landvader! Kijk, dit dertiende kind heb ik tien jaar geleden in een bos gevonden, terwijl het aan de dood prijsgegeven was; het was nauwelijks omwonden met enkele slechte lompen, en het reutelde al in de modder van een moeras. Ik heb het in mijn armen genomen en onmiddellijk hierheen gebracht, en tegen mijn vrouw gezegd: ‘Kijk, de Heer heeft mij in het moerassige bos een schat laten vinden - een lief jongetje. Het heeft beslist geen vader of moeder meer, dus laten wij zijn ouders zijn; want waar er twaalf eten zal ook de dertiende niet te gronde gaan, en al zou ik voor jou en onze twaalf kinderen moeten bedelen, het dertiende kind zal geen verschil maken in ons gebrek! En mijn trouwe vrouw nam direct het kind van mijn arm, kuste het en verzorgde het tot nu toe als haar eigen kind. - O edele, goede landheer, wees dus niet boos omdat ik dit voor u verzwegen heb!’

En kijk: toen de landheer dit had gehoord ging zijn hart open, tranen van vreugde en medelijden rolden uit zijn ogen en hij prees de oude zeer, met de woorden:

‘Het maakt mij heel blij dit te horen, en omdat jullie in stilte zo edel hebben gehandeld en bij al jullie armoede een vader voor het vreemde kind zijn geweest en het voordien ook al hebben gered, zal ik van nu af aan een zeer bezorgde vader voor jullie allemaal zijn. Aangezien het vreemde kind een wees is moeten jullie het naar mij brengen, dan zal het voortaan geen wees meer zijn, want ik ben zijn vader en mijn echtgenote zijn moeder. En verlaat nu deze woning en kom met mij mee; mijn grote burcht zal ook wel ruimte voor jullie hebben. Maar waar deze woning staat moet een eeuwig gedenkteken worden opgericht, dat jullie namen draagt.’

Mijn beste A.W., kijk naar dit verhaal en leer er datgene uit wat je zou willen weten; want Ik ben de landheer, jij de arme man en jouw kind in nood de in het bos gevonden vreemdeling.

Doe zoveel als je kunt, en denk niet: hoe, wanneer, waar, waarvoor, waartoe, waarom en waardoor? Wat voor plannen heb je eigenlijk met dat kind, dat al sinds zijn geboorte ziek en zwak is? Kijk, het zal zich nergens helemaal goed voelen. Leid hem alleen maar heel ijverig naar Mij toe, die engel in zijn lichte beproeving, en wees daarbij heel opgewekt en houd een oplettend oog op hem, dan zul je veel dingen met hem meemaken die jou innerlijk ten goede zullen komen. Kijk, Mijn kinderen zijn een grote zegen voor het huis waar ze mogen wonen; want Ik ben hun eigenlijke Vader en zal ook nooit ophouden dat te zijn! Meer hoef Ik je voorlopig niet te zeggen, want dat zou je niet verdragen; maar wees voorbereid: Ik zal jouw huis bezoeken. Daarom zeg Ik, jouw goede Landheer en Vader: amen! Amen, amen, amen!

 

 

De ochtend- en de avondbloem[20]

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber)

 

Na allerlei beproevingen zegt de Heer tegen Chamchah: ‘O, lief kindje! Ik zie wel dat jouw ‘Lama’ jou het meest na aan het hart ligt, en dat is buitengewoon prijzenswaardig van je; maar je zei ook tegen Mij - en Ik zie het aan je ogen en merk het aan je woorden - dat Mij ook buitengewoon liefhebt. Nu zou Ik graag van je willen horen of je Mij meer liefhebt dan jouw Lama; vraag het aan je hart, en zeg het Mij dan.’

Chamchah wordt nu heel verlegen en slaat de ogen neer; haar hart ontbrandt echter steeds meer in liefde voor Mij, wat zij ook maar al te hevig voelt - en daarom weet zij, die anders zo welbespraakt is, nu geen antwoord te geven!

Na een poosje vraag Ik haar nogmaals of ze Mij dat niet zou kunnen vertellen?! Dan zegt zij, als het ware heel bedrukt: ‘ O mijn oogappel! O altaar van vuur in mijn hart! Kijk, toen ik op aarde nog thuis woonde aan de zijde van mijn moeder en een meisje van ongeveer 13 aardse jaren oud was, vroeg ik aan mijn moeder hoe men het eigenlijk moest aanpakken om de heilige Lama boven alles lief te hebben.

Toen zei mijn zeer wijze moeder: ‘Luister, mijn geliefde dochter, plant in de tuin twee dezelfde bloemen: de ene aan de kant van de ochtend, de oostkant, die je aan de Lama wijdt, en de andere aan de kant van de avond, de westkant, en die wijd je aan de mensen. Verzorg ze allebei hetzelfde, en kijk hoe ze groeien en zich ontplooien. Als de avondbloem beter gedijt dan de ochtendbloem, zal dat een teken zijn dat je de wereld meer liefhebt dan de heilige Lama; als je bij de twee bloemen echter het tegenovergestelde merkt, is jouw liefde voor de Lama sterker dan die voor de mensen!’

Ik deed onmiddellijk wat mijn moeder me aanraadde; maar omdat ik bang was dat de bloem van de Lama misschien achter zou blijven bij die van de mensen, verzorgde ik die in het geheim twee keer zo goed als die van de mensen. Maar ach, ondanks mijn grote ijver bij het verzorgen van de bloem van de Lama bleef die toch achter in ontwikkeling. Dat vertelde ik allemaal aan mijn moeder, en zij stelde mij gerust met een wijze les, doordat ze zei: ‘Kijk, mijn liefste dochtertje, de Lama heeft je daarmee willen laten zien dat je Hem, die in het eeuwig ontoegankelijke Licht woont, alleen maar boven alles kunt liefhebben, als je de mensen liefhebt als jezelf; want als iemand niet degenen liefheeft die hij ziet, hoe kan hij dan de Lama liefhebben, die hij niet ziet?’

Daarna begoot ik de avondbloem vaker dan de ochtendbloem, en kijk: toen groeide de ochtendbloem geweldig boven de avondbloem uit! En kijk, nu doe ik het op precies dezelfde manier: jij bent nu mijn avondbloem en mijn hart voor de Lama is de ochtendbloem. Jou begiet ik met al mijn kracht, omdat ik in jou een zeer volmaakte mensengeest waarneem; en nu groeit mijn hart enorm uit, echter niet voor de Lama, maar voor jou, voor jou! Jij bent een echte ‘Lama’ van mijn hart geworden! Wat de ‘grote Lama’ daar te zijner tijd van zal zeggen, zal Hij wel het beste weten. En ik moet je bovendien nog bekennen dat mijn buitengewoon fijngevoelige geweten mij daar helemaal geen verwijten over maakt. Wat vind jij, prachtig mens, daar nu van?!’

Ik zeg: ‘Mijn geliefde Chamchah! Kijk, Ik heb een poosje moeten wachten op dit antwoord, dat Mijn hart buitengewoon verheugt; nu moet jij dus ook eventjes wachten op een heel mooi en goed antwoord. Maar verheug je over wat Ik jou als een heel mooi antwoord zal geven; je zult het weldra krijgen.’

 

 

De drie mensen[21]

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber)

 

‘Mijn lieve, hartelijke Chamchah! Je hebt Mij zojuist een paar heerlijke woorden gezegd, die des te heerlijker waren omdat ze uit de grond van je hart kwamen.

Ik heb beloofd je nog iets heerlijkers te geven, en kijk, voor dat doel ben nu Ik hier en Ik zal Mijn belofte aan jou inlossen; luister nu dus heel geduldig naar Mij! Verwacht echter geen lange toespraak; want Ik spreek altijd maar kort en ben gewoon om met weinig woorden veel te zeggen.

Je hebt Mij een beeld gegeven van jouw ochtend- en avondbloem, en dat was heel lieflijk. Maar in plaats daarvan geef Ik jou een ander ochtend- en avondbeeld, en dat is het volgende. Kijk, zoals jij jouw bloemen plantte, zo plantte ook de grote goede Lama in de eindeloze tuin van Zijn liefde twee mensen; de ene aan de oostkant voor Zijn hart, en naderhand de andere aan de westkant voor Zijn wijsheid. De eerste voedde Hij met al Zijn goddelijkheid, met de bedoeling dat die net zo prachtig zou worden als de Lama Zelf, opdat de Lama een buitengewoon groot welbehagen in hem zou hebben. Maar kijk, daardoor werd de eerste overmoedig en wilde niet gedijen, maar keerde zich tegen de Lama en verachtte Hem buitengewoon, tot nu toe, hoewel de Lama hem nog steeds met open armen en hart zou willen opnemen.

Omdat die eerste mens niet wilde lukken, plaatste de grote Lama spoedig daarna de tweede mens ‘aan de avondkant, in het westen’, d.w.z. in de wereld, en verzorgde die niet minder goed. Maar ook deze kwijnde weg door eigenzinnigheid. En kijk, toen betreurde de Lama het dat Hij de mens had geschapen, en daarom wilde Hij dat werk ook weer vernietigen, zoals een pottenbakker doet met een stuk aardewerk dat hem niet wil lukken. Maar de Lama vroeg het aan Zijn liefde, en die koos de kant van de mislukten: Hij werd Zelf mens, om een goed voorbeeld voor de mens te zijn! Maar de mensen, de mislukten, grepen Hem en doodden de Godsmens, hoewel ze de God in Hem niet konden doden; slechts weinigen herkenden Hem en name Zijn leer in hun hart op. Tallozen echter geloven toch niet, hoewel ze wel over Hem gehoord hebben, en namen en nemen Zijn leer niet aan -  namelijk de leer dat ze Zijn kinderen kunnen worden en zoals hun eeuwige Vader kunnen zijn!

Wat vind je nu dat de Lama met zulke mensen moet doen? Moet Hij hen nog langer dulden en verdragen?

Kijk, Zijn liefde voor deze mensen is zo groot, dat Hij nog duizend keer voor hen zou sterven, als dat mogelijk of vruchtbaar zou zijn! En toch willen ze Hem niet meer liefhebben dan de onbeduidende wereld, maar vergeten ze Hem liever helemaal, alleen maar om des te gewetenlozer de wereld te kunnen aanhangen.

O Chamchah! Zeg Mij, wat verdienen zulke mensen? Moet de Lama Zich hun hardnekkige trots nog langer laten welgevallen? Of moet Hij hen vernietigen?’

Chamchah zegt: O vriend! O mijn liefde! Dat zijn wel heel slechte planten van de Lama, die een meer dan zware straf zouden verdienen. Maar als de Lama zo buitengewoon goed is, zou Hij die planten dan wel kunnen afmaaien en aan het vuur prijsgeven, zoals Hij de oervaderen gedreigd heeft te doen? Ik geloof dat de oneindigheid, zoals ik die nu begin te leren kennen, toch groot genoeg is om zulk onkruid in zijn soort af te zonderen; maar als ik in de plaats van de Lama stond, zou ik niets vernietigen wat eenmaal leven heeft! Denk jij dat ook niet, mijn allerliefste vriend?’

Ik zeg: Ja, ja, allerlieflijkste! Die mening ben Ik ook toegedaan, en zo doe Ik het ook. Maar wacht nu een poosje; straks zullen de twee broeders heel wonderlijke gasten binnenbrengen, en Ik zal eens zien wat jij tegen hen zult zeggen. Bereid je dus voor, want je zult iets heel ongewoons zien en horen.’

De Heer laat nu toe dat enkele van Zijn boodschappers satan ontmoeten en hem als een monster in de afschuwwekkende gedaante van een draak aan kettingen naar binnen slepen; daar wordt hij ter verantwoording geroepen, waarbij hij zich laat zien in zijn grote listigheid, maar ook in zijn onbegrensde hoogmoed en blinde woede, en daarom slingert de Heer hem met de kracht van Zijn wil naar buiten, maar geneest vele van zijn aanhangers.

Dit merken Chamchah en haar vriendin en nu vermoeden ze werkelijk God in de Heer; ze schrikken in zichzelf, maar Hij zegt: ‘Bedenk dat God, die jouw en aller Heer is, geen ongenaakbare, maar een eeuwig minzame, liefdevolle Vader van al Zijn kinderen is, en dat Hij temidden van hen is als een broeder, die allerminst wil schitteren!’

 

 

Word kind!

 

(ontvangen van de Heer door G. Mayerhofer,

7 februari 1875)

 

Mijn geliefd kind! Al lange tijd zie Ik dat er één enkele wens in je leeft, namelijk: jouw vrouw te brengen tot het geloof dat jij voor het enig juiste houdt; en omdat het je tot nu toe nog niet gelukt is je doel te bereiken, wil Ik als bemiddelaar optreden en de eigenlijke reden waarom het je niet lukt nader voor je belichten.

Kijk, Mijn zoon, de wijze waarop jij Mijn wezen en Mijn schepping opvat staat te ver af van de manier waarop je vrouw denkt; want omdat zij geboren is in een land waar de rooms-katholieke vorm van religie een belangrijk element in haar opvoeding was, heeft zij nog veel overblijfselen uit die tijd tot op haar rijpere leeftijd met zich meegedragen, en die kunnen niet regelrecht omver geworpen worden, maar wel met voorzichtigheid door middel van deugdelijke argumenten verzacht worden. En zo kan er een compromis tussen jullie bewerkstelligd worden, vooral omdat jij Mij nog met je verstand zou willen begrijpen, terwijl Ik de dingen met Mijn hart wil beoordelen.

Jouw denkbeeld van Mij is dat van een mens, die als eindig schepsel een oneindige God zou willen begrijpen. Maar dat, Mijn zoon, is vergeefse moeite; want voor jullie mensen en alle geschapen wezens is het wel mogelijk een licht vermoeden van Mijn wezen te hebben, maar om het in zijn gehele volheid te bevatten is onmogelijk.

Jij stelt je jouw God voor als een universum, als ‘overal en toch nergens’ concreet bestaand. Maar nu wil Ik je vragen: ‘Hoe stel je jezelf eigenlijk voor? Waar is jouw ziel eigenlijk, en waar jouw geest? Zitten die in je hart, in je hoofd, in je bloed of ergens anders? Kijk, Mijn kind, op die vraag kun jij Mij evenmin antwoord geven als op de vraag: Waar ben Ik, God? Want je ziel - dat voel je als iets wat zeker is - is in jou, maar waar? Dat te ontraadselen is wat moeilijker, omdat je hele organisme zo geschapen is dat overal, zelfs in de kleinste haarvaatjes, het bestaan van een werkzame, opbouwende en in stand houdende ziel opgemerkt kan worden; met name bij ziekten, waarbij iedereen aan zichzelf kan waarnemen met wat voor haast de ziel dikwijls de gaten weer wil repareren, waardoor de functies van de organen verstoord raken of waar bij verwondingen de buitenwereld het menselijke lichaam zou willen beïnvloeden, en wel langs wegen die niet de gewone zijn. Die ijver om te repareren noemen jullie ‘koorts’, en jullie proberen die blindelings en helaas maar al te vaak te onderdrukken, terwijl de natuur juist sneller zou willen genezen dan jullie doktoren dat kunnen.

Nu heb Ik je aangetoond dat jouw ziel in je lichaam is, overal en toch nergens, en dat ze door de goddelijke vonk steeds wordt aangedreven tot iets hogers dan alleen het aanhangen van de materie of de zinnelijke hartstochten. Ook dit heb je dikwijls gevoeld en heeft derhalve geen enkel bewijs nodig.

Om nu over te gaan naar jouw mening over Mij, zeg Ik je het volgende.  Aangezien de zenuwen alles in jouw lichaam tot leven wekken en alles in stand houden, en een complex van zenuwen in de buurt van het hart, de longen en de maag het voornaamste centrale punt van het algemene leven is, van waaruit alles gevoed en geleid wordt, kan dat centrum ook - wat het vegetatieve leven betreft - beschouwd worden als de werkelijke zetel van de ziel. Jullie noemen dat centrum ‘zonnevlecht’ ofwel de zetel van de onwillekeurige beweging. Hier in deze zetel bevindt zich het eerste leven dat zich manifesteert en de laatste vonk van het uitdovende leven. Alle andere functies van de organen zijn van die plek afhankelijk, en zelfs kunnen de functies van het hoofd door die van de zonnevlecht vervangen worden, wat jullie kunnen waarnemen bij een trance, waarbij de hersenen inactief zijn en door de zonnevlecht vertegenwoordigd en vervangen worden.

Welnu, Mijn beste zoon, wat jij bij je eigen lichaam kunt zien en begrijpen voorzover je dat binnen je vermogen ligt, is hetzelfde met betrekking tot Mij. Het universum ofwel de oneindigheid is Mijn omhulsel, Mijn verblijfplaats, Mijn invloedssfeer; daarbinnen schiep Ik de afzonderlijke organen, die overeenkomen met die van jullie lichaam; die geschapen wezens hebben, net als ieder ding, zelf weer hun organische structuren, die op analoge wijze lijken op die van jullie of van ieder dierlijk lichaam, waar zelfs het inwendige van alle materiële werelden geen uitzondering op maakt. Want kijk, Mijn zoon, als God schiep Ik heel weinig wat als ‘nieuw’ beschouwd kan worden; Ik plaatste maar weinig vormen, weinig wetten voor de ontwikkeling daarvan en weinig morele wetten in de wereld. De grote verscheidenheid die je ziet wordt alleen maar gevormd door modificaties, als het ware varianten van een en dezelfde gedachte of idee.

Om die reden zie je de geesten in de andere wereld nog altijd met dezelfde menselijke organisatie als hoe ze als mensen waren, hoewel ze volgens jullie opvattingen verschillende van die organen niet nodig hebben, wat als conclusie echter niet juist is.

Toen Ik de wereld schiep - zowel de geestelijke als de materiële - waren de eerste geesten bekleed met grote volmachten, omdat ze voor het leiden van een grote geestenwereld ook macht nodig hadden.

Die macht nu werd - geloof het of niet - door één grote geest misbruikt; hij deed een greep naar de hoogste macht, en er restte geen ander middel dan hem, die Mij niet in zijn geheel wilde volgen, verdeeld in afzonderlijke deeltjes tot terugkeer te dwingen. Voor dat doel werd de gehele materiële wereld geschapen, waarin de in de materie gebonden geesten ieder hun eigen loopbaan doorlopen, van niveau tot niveau zichzelf reinigen en geleidelijk hoger stijgen, om uiteindelijk daar aan te komen vanwaar ze zijn uitgegaan. De gevallen lichtbrenger werd weinig van zijn eigen individualiteit voor zijn eigen bestaan overgelaten.

Ik heb je eerder gezegd dat ieder geschapen wezen zijn organen heeft, die op hun beurt weer overeen komen met Mijn zeven eigenschappen; op dezelfde manier werd de grote verscheidenheid aan kosmische stelsels gegrondvest, waarbij het geheel - zowel het geestenrijk als dat van de materie - een menselijke figuur voorstelt en in een zichzelf besloten geheel is, terwijl in het inwendige van deze macrokosmische mens de kosmische stelsels op analoge wijze lijken op de verschillende organen van het menselijke lichaam.

Ik zal je Mijn zeven eigenschappen opnoemen, die jij niet kent, zodat je Mij leert begrijpen voorzover dat binnen je vermogen ligt.

Kijk, Mijn kind, als iemand iets tot stand wil brengen, moet er aan die daad toch een gedachte of een oorzaak ten grondslag liggen, d.w.z. er moet een ‘waarom’ bestaan. Welnu, toen Ik de wereld schiep - en dat geldt voor zowel de geestelijke als de materiële wereld - was Mijn voornaamste reden de hoofdeigenschap van Mijn Ik - de liefde.

Maar wat is liefde? Kijk, liefde is die eigenschap, waardoor alles voor anderen en niets of heel weinig voor zichzelf wordt gedaan.

Als oneindige God wilde Ik, in overeenstemming met Mijn eigenschappen, een uitwisseling hebben, een meevoelend rijk, dat samen met Mij Mijn grootheid voelt en door dat gevoel Mijn liefde weer compenseert. Dat is de voornaamste hoofdeigenschap van al Mijn scheppingen, al Mijn daden en handelingen.

Maar om te zorgen dat de liefde, in haar onbegrensde verlangen om steeds goed te doen, niet het tegenovergestelde zou bewerkstelligen, moest daar als tweede eigenschap toch ook nog de wijsheid bij geplaatst worden, die de liefde binnen geregelde grenzen houdt en op die manier de liefde helpt datgene in stand te houden, wat ze juist uit liefde tot leven heeft geroepen.

De derde eigenschap van Mijn Ik was het vermogen om datgene, wat Ik als liefde en wijsheid wilde, ook uit te voeren, ofwel de almachtige wil. Want ook jullie hebben liefde en wijsheid naar menselijke maatstaven, maar het ontbreekt jullie aan de kracht om uit te voeren wat jullie willen.

De vierde eigenschap is de ‘orde’, die met name de bedoeling heeft dat alles op zijn juiste plaats is gezet, slechts eenmaal geschapen is, zoals een God waardig is, en - doordat het het beginsel van de voortplanting in zich draagt - voortdurend kan bestaan.

Zodra dus die wil aanwezig is, moet als gevolg van die vaste gedachte ook de wil ontstaan om - overeenkomstig de goddelijke orde - met volharding datgene door te voeren wat de liefde bedacht, de wijsheid geregeld, de wil besloten en de orde vastgesteld heeft. Bij de genoemde eigenschappen kwam dus als vijfde eigenschap de onwrikbare ernst om datgene, wat gedacht en besloten was, uit te voeren.

De zesde eigenschap is het geduld. Aangezien Ik namelijk de wil vrij gaf, d.w.z. vrije wezens schiep die door en vanuit zichzelf konden bepalen of ze Mij willen naderen of zich van Mij verwijderen, moest Ik noodzakelijkerwijs geduld hebben bij eventuele dwalingen; want zonder dat zou Ik de hele geschapen materiële wereld allang vernietigd hebben.

Het geduld is echter de basis voor de zevende geest, namelijk die van de barmhartigheid, waarbij vergeving in plaats van straf de voornaamste reden van al het handelen is.

Want wat helpen liefde, wijsheid, wil, ernst, orde en geduld zónder barmhartigheid, die - in plaats van alles met het strenge ambt van rechter terug te brengen tot de vastgestelde wegen - iedere onvoorziene invloed als verzachtende omstandigheid beschouwt en niet de strenge eisen van de orde, maar het zachte, troostende woord van de liefde als grondslag van alle handelingen toepast.

Deze zeven eigenschappen komen in geestelijk opzicht overeen met jullie inwendige organen. Toen Ik deze wetten als fundamentele wetten in Mijn kosmische en geestelijke rijk vaststelde, wilde Ik ook nog uit liefde en uit barmhartigheid het grootste bewijs leveren dat datgene, wat Ik had bevolen, ook uitvoerbaar was. En zo nam Ik de missie op Me om, terwijl Ik Mijn wezen deelde, als mens naar jullie aarde af te dalen, alle menselijke deugden en hartstochten aan te nemen, zelf in de meest armelijke omstandigheden te leven, toch de geestelijke waardigheid van de menselijke geest hoog te houden en zelfs een smadelijke menselijke dood te ondergaan, opdat mensen en geesten de zevende geest van barmhartigheid in zijn gehele grootheid zouden herkennen en zien wat daardoor mogelijk is en hoe hij alle andere eigenschappen in zichzelf omvat.

Want waar geen liefde heerst, is geen barmhartigheid mogelijk; waar de handelingen, al dan niet weloverwogen, niet door de wijsheid worden beoordeeld en in het juiste licht worden geplaatst, is noch orde, noch ernst, noch geduld met degenen die falen mogelijk.

En zo heb Ik uit liefde voor Mijn geschapen, op Mijn goddelijke evenbeeld lijkende wezens gedaan wat alleen een God kon doen en wat er als een eeuwig ideaal voor alle mensen zal staan, namelijk hoe zij hun eigen geestelijke waardigheid kunnen bereiken en handhaven, om eenmaal ‘Mijn kinderen’ genoemd te worden.

Kijk, Mijn zoon, met je verstand redt je het niet om dit allemaal te begrijpen; daar is het hart ofwel een kinderlijk gemoed voor nodig, dat kan en mag aanvoelen wat het verstand niet in staat is te ontraadselen.

Hou er dus mee op te willen begrijpen wat voor jullie mensen niet te begrijpen is. Daal af van je troon als rationele man, en word kind, zoals Ik eens tegen Mijn leerlingen zei: ‘Als jullie niet worden als dezen hier, kunnen jullie Mijn rijk niet binnengaan!’. En dat wil zeggen: als jullie mensen niet kinderlijk, met een kinderlijk vertrouwend hart datgene willen opvatten wat alleen maar aangevoeld, maar niet begrepen kan worden, zullen jullie alleen maar steeds menselijk oordelen en om die reden de dingen verkeerd moeten opvatten.

Kijk, Mijn zoon, het is jouw abstracte religieuze visie die jou van je levensgezellin verwijderd houdt. Geef de stelsels die je alleen voor jezelf hebt opgebouwd op, kom dichter bij haar geloof, reinig dat tevens van cultus[22] en verkondig haar een zuivere moraal en goddelijke waarheid, waarvan er immers maar één is, dan zul je tot je tevredenheid uit haar mond horen: ‘L., nu begrijp ik je, want je spreekt een voor mij begrijpelijke taal; nu ontwikkel je voor mij begrijpelijke, maar ook voelbare ideeën, die niet zo haaks staan op die welke ik geleerd heb maar die mijn opvattingen verhelderen, mijn vermoedens bevestigen en mij op die manier in de late herfst van mijn leven de hoop geven dat, als de Heer mij roept, mijn heengaan gemakkelijk en mijn bestaan in de andere wereld draaglijk zal zijn!’

Je spreekt ook over soortgelijke verhalen als die van Mijn rondgang op aarde als Christus, die vroeger al bestaan hebben; ja, Mijn vriend, zes keer ben Ik al op aarde geweest en heb Ik geprobeerd het mensenvolk van het verval te redden; ook voor de zevende keer zal Ik verschijnen, en wel op korte termijn, en dan voor de laatste keer proberen te redden wat mogelijk is, voordat Ik de hele aardbol overgeef aan zijn materiële en geestelijke verval.

Liefde was Mijn voornaamste reden voor de hele wijde schepping; liefde heb Ik jullie mensen in het hart geplant, want ze begeleidt jullie van de wieg tot het graf - en uit liefde houd Ik niet op om steeds door mensen en zelfs door het geestenrijk te bewijzen dat jullie zorgvuldig gekoesterde stelsels, hoe logisch ze ook mogen zijn, toch slechts menselijk maakwerk zijn en dat er een andere wereld bestaat, die echter anders gevormd is dan jullie je voorstellen.

Vertrouw dus op Mijn woorden! Geef niet enkel gehoor aan de invloeden van jullie verstand, want dat is bedoeld voor het praktische aardse leven; daarin kunnen jullie uitvinden en construeren waar en hoe jullie maar willen. Maar op het geestelijke vlak houdt het waarnemen op en waar men niets ziet moet men voelen, moet men geloven, aangezien het menselijke bevattingsvermogen niet meer toereikend is.

Sla die weg in! Je bidt toch elke dag tot Mij? Ik wil je gebed verhoren, maar je tevens de manier tonen hoe je jezelf en je levensgezellin dichter bij Mij kunt brengen.

Dat is het doel van deze boodschap; neem het goed in acht en handel ernaar, dan zul je weldra zien dat Ik gelijk had, toen Ik je aanraadde: ‘Hou op een geleerde te zijn, en trek kinderschoenen aan!’ Amen!

 

 

Liefde en deemoed

 

(ontvangen van de Heer door J.L.B.,

12 februari 1881)

 

Beste kinderen! In het verhaal van de hoofdman in Kafarnaüm is jullie een beeld gegeven van deemoed, van echt geloof en van liefde, die wijs weten te regeren.

In de eerste plaats deed de hoofdman moeite om naar Mij toe te komen, omdat hij in zichzelf het vertrouwen had dat Ik kon helpen, en het was een knecht, om wiens genezing hij Mij vroeg.

Hij vond het niet te min om in een dienaar zijn medemens te zien, maar de liefde was de voorspreekster van zijn knecht, en hij prees hem; want de liefde ziet immers alleen het goede, en grote liefde is het beste te herkennen in tijden van nood. Die hoofdman zei dus niet: ‘Het is mijn knecht maar, doe in mijn huis maar geen moeite’, maar: ‘Heer, ik ben niet waard dat U bij mij in huis komt!’

Daarbij hield hij Mij zijn eigen onwaardigheid voor. Wat een deemoed is er bij hem, verbonden met geloof; wat een vast vertrouwen in Mijn hulp en liefde, dat Ik ook een onwaardig mens hulp zou verlenen!

Hier in het wezen van die hoofdman ligt een verborgen macht om tot het ware geloof te komen, omdat hij liefde tegenover zijn medemensen beoefende en hen hun zwakheden niet zo zwaar aanrekende; daarom kwam hij zo gemakkelijk tot de veronderstelling dat hij ook als mens vol gebreken zijn verlangen aan Mij mocht voorleggen.

Kijk, wie vanuit zichzelf tot de conclusie kan komen dat Ik de macht en liefde bezit om te helpen, en dat ook doe, zelfs wanneer de mensen die niet waardig zijn, is een echte gelovige.

Daarom zei Ik tegen degenen die bij Mij waren: ‘Waarlijk, Ik zeg jullie: zo’n geloof heb Ik in Israël niet gevonden!’

En ook tegenwoordig roep Ik nog velen toe: ‘Vergelijk jullie geloof met dat van die hoofdman, die zowel op Mijn macht als op Mijn liefde vertrouwde, maar zich tevens bewust was van zijn eigen zwakheid’. Met die deemoed vroeg hij Mij om het welzijn van zijn naaste; hij kwam niet voor Mij staan en vroeg vergiffenis voor hem, maar hij prees zijn goede eigenschappen tegenover Mij, nadat hij Mij zijn eigen onwaardigheid duidelijk had gemaakt.

Wie op die manier liefde en deemoed met zijn geloof verbindt, zoals bij deze ziel het geval was, zal geholpen worden, en ook hij zal de woorden over zich horen uitspreken: ‘Ga heen; jou geschiede naar je geloof!’

Zo, Mijn beste kinderen, moeten jullie die handeling tijdens Mijn leven bekijken en tevens om de ware zegen vragen, opdat die jullie opwekt tot vooruitgang in geloof, in liefde en in deemoed! Jullie Jezus. Amen.

 

 

Liefde voor God en liefde voor de wereld[23]

 

(ontvangen van de Heer door J.L.B.,

8 mei 1881)

 

Beste kinderen! David - de herdersknaap en koning van Israël - noemen jullie ‘een man naar Gods hart’ ofwel naar Mijn hart.

Lees dus wat hij in zijn overvloeien van liefde voor Mij uitsprak; want hij kende heel goed de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om Mij zodanig in het hart te bezitten, dat dit bezitten vreugde en gelukzaligheid verschaft. Als iemand het enkel als zijn plicht beschouwt Mij op te nemen, is niet de goddelijke liefde in hem, maar de zucht naar beloning, die niets tot stand kan brengen volgens Mijn wil.

Om eenmaal die liefde en dat vertrouwen te bereiken, zoals David die vroeger onder woorden bracht, is het nodig Mijn goddelijkheid in haar volle betekenis te kennen, zowel wat Mijn macht als wat de liefde en heiligheid betreft.

En waar leerde hij dat? Ik zeg jullie: meer in zijn armoede als herdersknaap, toen het boek van de natuur voor hem opengeslagen lag en beïnvloeding van boven veel meer mogelijk was, dan toen die invloed - d.w.z. het stromen daarvan - door glanzend metaal gehinderd werd, of het nu goud, zilver of edelstenen waren.

Dat is alleen al zo, omdat de natuur haar weelderige groei door de zon krijgt, en wel door het licht en de warmte ervan, waarbij Ik de groei van de planten en de hele ontwikkeling van de schepping aan Mijzelf heb voorbehouden; daarom legt de natuur ook alleen maar liefde en nut aan de dag, en wel op zo’n manier, dat veel dingen zonder menselijk ingrijpen direct eetbaar zijn. Met dat alles is een weldadig doel verbonden, omdat het van Mij uitgaat, terwijl de metalen die de verblinde mensheid zo gelukkig maken in de donkere aarde gezocht moeten worden, en pas na veel moeite zover gebracht worden dat men er enkel naar kan kijken; ze hebben echter niet eens iets heilzaams voor het lichaam in zich, maar meestal vergif. Maar hoeveel meer schade richten ze aan ten opzichte van de geest! Ze trekken de mens die ze als waardevol beschouwt naar beneden, tot in de groeve waar ze opgegraven worden, waar hij zich verbergt voor degenen die hun hoofd blij opheffen als vrolijke vogeltjes, die hun Schepper dankbaar loven, daartoe aangezet door de weldadige invloed van de natuur.

Kijk, zoals er een groot verschil is tussen vreugde over de natuur en vreugde over metalen, zo bestaat dit ook tussen het geestelijke en het materiële leven. Het geestelijke leven kan door Mijn liefde bevredigd worden; het materiële echter alleen door zorgen en inspanning - en zoals David zijn lofpsalmen schreef toen hij herdersknaap was en zijn klaagliederen als koning, zo is het nu nog. Op het veld en in de hutten worden Mij meer dankliederen gebracht dan in glimmende gouden en industriële paleizen. Daarom zeg Ik jullie: als Ik wederkom, zal Ik eerst diegenen bezoeken die hun dankliederen in de armoede leren zingen en goud noch zilver van Mij verwachten om hen gelukkig te maken; pas daarna, als de grote materialisten met Mij tot een ruil willen komen[24], kan Mijn hele liefde ook aan hen geschonken worden.

Daarom vindt het grote voorwerk ook altijd op aarde plaats, nu eens in het grote geheel, dan weer bij individuen door bijzondere gebeurtenissen en verliezen, die de waardeloosheid van bezit duidelijk moeten maken, opdat ook zij die op zo’n manier bezocht worden na veel strijd en zelfverloochening leren zeggen: ‘Het lot heeft mij het licht van de liefde opgeleverd; ik heb een mooi erfdeel ontvangen!’.

Hiermee, beste kinderen, hebben jullie nu een beeld van de ware rijkdom. Streef daarnaar; hij is voor jullie weggelegd. Het komt allemaal enkel en alleen op jullie zelf aan, of jullie die op waarde weten te schatten; en onderzoek jezelf, hoeveel jullie nog in te wisselen hebben tussen de liefde voor Mij en de liefde voor werelds bezit, opdat jullie met Paulus kunnen uitroepen[25]: ‘Want ik acht alles schade en vuilnis vergeleken bij de overvloedige genade van Jezus Christus!’

David, Paulus en nog veel meer kinderen van Mij zullen jullie eenmaal daar ontvangen, waar jullie je niet meer met je menselijke zwakheid tegenover hen kunnen verontschuldigen; ook zij zijn mensen geweest, maar zij hebben acht geslagen op de vermaning die Mijn liefde hun gaf en ernaar geleefd; ook jullie is veel toevertrouwd, en eens zal er ook veel van jullie geëist worden! Jullie Vader.

 

 

Geestelijke liefde[26]

 

(ontvangen van de Heer door J.L.B.,

18 juni 1882)

 

Beste kinderen! ‘Ik zeg jullie: Er zal blijdschap zijn over één zondaar die boete doet...’, en verder: ‘Je broeder is thuisgekomen...’

Deze verzen geven de graad van de goddelijke liefde aan, met name bij de engelen Gods, die zich verheugen als een ziel de juiste weg naar Mij vindt; die vreugde is het instemmen met Mij, omdat Mijn vreugde met name groot is als een ziel weer naar Mij omkeert; want dat is winst voor Mijn Vaderhart.

Daarom laat Ik zulke verloren zonen Mijn liefde dubbel voelen, zoals in de gelijkenis staat: ‘De Vader slachtte een gemest kalf en gaf een feest, omdat zijn zoon weer naar huis was teruggekeerd en gezond was’.

Hoe ver die liefde echter verwijderd is van degenen, die zich ‘Mijn kinderen’ noemen, dat kunnen jullie aan de andere zoon zien, die nijdig was over het feit dat Mijn vreugdebetuiging over het omkeren van zijn broeder zo groot was, dat hij dacht dat zijn broeder voorgetrokken werd. In zijn blindheid wilde hij - in plaats van de zuivere blijdschap over het herwinnen van zijn broeder met Mij te delen - eerst weer samen met hem van de middelen genieten, die Ik gebruik om een ziel aan te trekken, wanneer ze wil omkeren; want Ik moet hen immers lokken met allerlei beloften die de overgang van de wereld naar Mij vormen, omdat ze te zwak en vaak te ver aan lager wal geraakt zijn om Mij nog puur geestelijk op te kunnen vatten.

Dikwijls moet Ik bij zulke zielen hun gebed om uiterlijke dingen direct verhoren, en  dikwijls kunnen die zich beroemen op bijzondere aanvoelingen, die vervolgens tot hun vreugde werkelijkheid worden, zodat ze zich bevoorrecht voelen en dankbaar naar Mij opzien. Deze zielen zijn zogezegd geen ‘kinderen’ als zodanig, maar ‘kindjes’, die met omzichtigheid en liefde grootgebracht moeten worden; terwijl anderen, die zich al lange tijd daardoor in Mijn dienst hebben begeven en het kinderrecht door harde strijd hebben verworven, zulke liefkozingen niet zo kennen, maar meer het zware werk voelen, als ze Mij trouw willen blijven. Dat komt omdat Ik hen, aangezien ze rijpere zielen en grotere kinderen zijn, waardig acht om een deel van Mijn grote huishouden op zich te nemen, en daarom moet hun genot ook meer geestelijk zijn en vrij van afgunst en zelfverheffing tegenover hun broeders.

Hoe nauwer contact een ziel met Mij krijgt, des te meer zelfverloochening moet ze nastreven, en wel op een geestelijke manier; ze moet zich kunnen verheugen over de genadegaven aan haar medemensen, en in plaats van daarover te mopperen - al is het ook in stilte - moet ze dankend naar Mij toe komen en zich helemaal inzetten om hem te ondersteunen, in plaats van berekenend af te wegen of deze of gene broeder eigenlijk wel beter verdiende dan hijzelf. Die afgunstige zelfverheffing is bij geen van Mijn kinderen nog aanwezig, en daarom zeg Ik jullie: onderzoek jezelf nauwkeurig, opdat jullie Mijn liefde niet vertroebelen, die vastbesloten is diegenen achterna te lopen die in jullie ogen vaak het meest onwaardig zijn, zodat wij eenmaal allemaal samen een echt vreugdemaal kunnen houden. Jullie Vader.

 

 

Deemoed

 

(ontvangen van de Heer door J.L.B.,

27 mei 1881)

 

Ik heb jullie veel lessen over de ware deemoed gegeven, en desondanks kunnen jullie dit woord niet echt vatten, begrijpen en nog minder ernaar handelen, omdat jullie meestal de meest scherpe tegenstelling van deemoed zijn.

 De vraag rijst dus: wat is deemoed? En hoe kan een mens deemoedig worden? Kijk, om jullie dat goed te laten vatten en begrijpen, moeten we eerst iets vooraf laten gaan.

Jullie hebben in je leven wel vaak mensen gezien, die in de menselijke maatschappij hoge posities innemen of hebben ingenomen, hetzij in het burgerlijke leven door rijkdom, hetzij in dienst van de staat door aangeboren stand, die zich lieten voorstaan op hun positie en de daarmee verbonden invloed en andere mensen, die niet hun gelijken zijn en waren, met een zekere hoogmoedige minachting of in het gunstigste geval met medelijdende blikken en woorden behandelden.

Zulke mensen kennen geen deemoed, of liever: ze willen die niet kennen, omdat zij de scherpste tegenstelling daarvan zijn, omdat ze zichzelf beschouwen als hogere en meer verheven mensen, die er zijn voor de betere dingen op aarde.

Als wezens die zo in elkaar zitten nu in een toestand komen waarin er nog hogere boven hen zijn geplaatst, met wie ze moeten omgaan en van wie ze afhankelijk zijn, dan zijn ze tegenover hen niet deemoedig; nee, dat zijn zeer zeldzame gevallen. In plaats daarvan lijkt hun vleierig gedrag op een grote sluwheid of huichelarij, die absoluut niets gemeen heeft met echte deemoed.

Hun gedrag is geforceerd en is onderworpen aan de wereldse wet die ‘moeten’ heet; anders zou er direct een straf volgen, als ze zich tegen die dwang zouden verzetten. Als er echter zo’n straf zou volgen, zou daar weliswaar een verdeemoediging het gevolg van zijn, die evenwel nog een lange weg te gaan heeft tot de ware, juiste deemoed.

Ik wilde jullie slechts het juiste tegendeel van deemoed laten zien, om het wezen van dit woord beter uiteen te kunnen zetten, want ook jullie gaan daar in eerste instantie niet op de juiste manier mee om.

Luister dus verder: Deemoed is het hoogste, meest belangeloze, warmste en liefhebbende gevoel dat aan de geest in jullie kan ontstijgen, als de ziel dat niet met haar heerszucht tegemoet treedt.

Omdat de ziel zich meestal met haar heerszuchtige en grove kracht, die niet beperkt wil zijn, wil verzetten tegen de wil van de geest - die op zichzelf enorm krachtig is - en hem ertoe wil verleiden om te schitteren met de grootheid van de geest, zodat hij op die manier de betweterige ziel moet dienen, is het zijn plicht en taak om die wil van de ziel gevangen te nemen; de geest moet die kracht van de ziel dan verdeemoedigen, door ervoor te zorgen dat haar wil niet door het vlees wordt uitgevoerd, maar enkel en alleen die van de goddelijke geest.

Deemoed is derhalve de grootste zelfverloochening, gepaard aan veel liefde en het erkennen van Mijn woord in Jezus. De ziel wil echter heersen, wordt aangetrokken door en vindt voedsel in de bekoring van de uiterlijke wereld, het materiële dat meer met haar verwant is. Als de geest toe zou geven aan de wil van de ziel, die hoogmoed, heerszucht en eigenliefde is, zou de geest zwak zijn en als menselijke geest zijn doel op aarde nooit bereiken.

Maar opdat de geest krachtig en sterk wordt moet de ziel verdeemoedigd worden, en dan kan ze zich met haar geest verenigen. Het wordt toegelaten dat er verleidingen op de mensen afkomen om te leren zichzelf te verloochenen, wat bereikt wordt door het bekennen van een zwakheid, door het niet uitvoeren van de verkeerde wil en door het buigen en verdrukt worden van de natuurlijke mens.

Als iemand zich ervan bewust is dat een medebroeder in materieel opzicht lager staat dan hij, maar hieraan voorbij ziet en hem, de arme, naar de geest als zijn onsterfelijke broeder beschouwt en hem hier op aarde dient in een kwestie, die zich niet goed verdraagt met de wereldse, verkeerde opvattingen - omdat hij, de hooggeplaatste, die uit liefde voor Mij en zijn broeder opzij zet en hem toch in alle broederlijke liefde dient - dan is dat een blijk van ‘zich tegenover de wereld verdeemoedigd hebben’.

Al diegenen, die gezegend zijn met aardse goederen of die hoge posities bekleden, valt het echter buitengewoon zwaar om zich op een belangeloze wijze deemoedig te tonen, omdat de hoogmoed in hen gewoonlijk tamelijk diep geworteld is - terwijl zulke mensen gelegenheid genoeg hebben om hun hoogmoed te buigen en zich deemoedig te tonen. Meestal betekenen hun geld, aanzien en de positie die ze bekleden alles, hun god en hun hele erkenning voor hen, want ze denken dat ze alles in alles zijn door datgene, wat ze tijdelijk bezitten. Maar dan zeg Ik tegen hen: ‘Een rijke zal het hemelrijk nauwelijks binnen kunnen gaan’.

Als jullie Mij boven alles liefhebben, zal het jullie niet moeilijk vallen om je steeds te vernederen in alles wat jullie zijn en bezitten, wat het ook moge zijn, en aldus verdeemoedigd je met jullie goede wil naar die van Mij te voegen, opdat Mijn wil die van jullie wordt en jullie daarnaast geen andere kennen dan alleen die van Mij. Als jullie net als Mijn engelen uitvloeisels van Mijn wil worden, zullen jullie je net als Ik bij al jullie handelingen heel deemoedig betonen.

Deemoed betekent zelfverloochening; deemoed betekent: alles weggeven wat groot heet, en wel uit liefde voor Mij, omdat Ikzelf de grootste deemoed ben.

Uit deemoed en liefde kon Ik naar jullie aarde afdalen om jullie de weg te tonen die naar Mij leidt, aangezien Ik de onoverbrugbare kloof tussen Mij en jullie opgeheven heb.

Zo, Mijn beste kinderen, moeten jullie de deemoed opvatten en moeten jullie Mij steeds voor ogen houden, opdat jullie nooit kunnen vergeten wat Ik uit liefde en deemoed voor jullie heb gedaan.

Begrijpen jullie dus wat deemoed betekent? Weten jullie, hoe jullie de hoogmoed moeten verdeemoedigen, opdat die uit jullie verdwijnt?

Kinderen, lieve kinderen! Deemoed is een groot woord, en het betekent evenals Mijn liefde de grootste daad; want uit liefde ben Ik naar jullie toegekomen, en in deemoed heb Ik de last van het aardse leven voor jullie gedragen!

Kijk eens naar iemand, zomaar in het algemeen, die veel van zijn vrouw en kinderen houdt: doet zo iemand niet alles wat maar binnen zijn mogelijkheden ligt - en vaak meer dan zijn krachten toelaten - voor zijn gezin, alles alleen maar uit liefde voor  hen! Hij verdeemoedigt zich heel vaak om zijn kinderen een goed stuk brood te geven, opdat ze geen honger lijden, en alleen omdat hij van ze houdt.

Kinderen, geloof dat jullie hemelse Vader ook zo doet om Zijn kinderen gelukkig te maken. En als jullie reeds hier op aarde de opofferende liefde van een aards mens zien - bedenk dan hoeveel meer en hoe oneindig veel groter Mijn liefde moet zijn voor Mijn kinderen, ter wille van wie Ik Mij zo diep liet verdeemoedigen.

Kunnen jullie ook die liefde in jezelf opvatten, die zichzelf uit liefde voor Mij verdeemoedigt, zich klein maakt uit liefde voor Mij, zoals een liefhebbende huisvader dat voor zijn gezin doet?

In deemoed heb Ik het grootste welbehagen, als ze uit liefde voor Mij bij jullie aanwezig is; kinderen, die veel deemoed bezitten, zijn Mij buitengewoon lief, en hun zaligheid in deze deemoed van hen zal zonder einde zijn.

Deemoed is de grootste zelfverloochening, waaruit de liefde spreekt en handelt.

Als jullie je dus de deemoed volkomen eigen willen maken, verloochen dan al jullie hartstochten die jullie als gebreken aankleven, opdat het vlees en de ziel zachter worden en zich dan volkomen met haar geest verenigen ofwel geestelijk wedergeboren worden, door de nauwe poort van de deemoed. Door die poort moeten lichaam en ziel zich heen worstelen om Mijn rijk, dat liefde heet, binnen te kunnen gaan en waar niemand zal binnengaan die zichzelf niet eerst heel deemoedig heeft gereinigd.

Zo is de deemoed op de gemakkelijkst te begrijpen manier voor jullie verhelderd en uiteengezet; streef ernaar om die te bereiken, opdat jullie in Mijn ogen rein kunnen worden en Mijn huis binnen kunnen gaan.

Dit geef Ik met Mijn zegen ter overweging aan degenen, die ernaar handelen en ernaar streven om in alle liefde deemoedig te worden! Amen!

 

 

Het hart, de zetel der liefde

 

(ontvangen van de Heer door F.H.K.,

9 april 1881)

 

Alleen het hart is in staat om rechtvaardig in een mens te regeren en bij iedere handeling op de juiste wijze leiding te geven; want daar is de zetel, vanwaar Mijn wil kan uitgaan maar waar ook - door andere influisteringen - kwaad uit voortkomt. Daar komen de goede en de slechte ingevingen vandaan; daar ligt de hoogste hemel, in het tevreden zijn met jezelf door jullie gehoorzaamheid aan Mij, de Heer!

Daar ligt ook de zwaarste druk die een mens pijn kan doen, wanneer hij aan andere influisteringen gehoor heeft gegeven en wat hij hoorde ook opgevolgd heeft. Daar in de diepte liggen de hemelen, maar ook de hel - door beide vindt er beïnvloeding van het menselijke hart plaats.

Als de hemel gewekt wordt, wordt de hel begraven of als het ware gedood; wordt er echter geen gehoor gegeven aan de hemelse invloed, dan groeit het satanische in het hart en breidt het zich daar uit; de geest die daar vermoedelijk sluimert wordt onderdrukt, wat de mens pijn bezorgt en hem geen rust en tevredenheid laat vinden, voordat hij het helse uit zichzelf verwijderd heeft en er zodoende rust in zijn huis wordt gebracht.

Het hart is het eigenlijke huis van de mens; daar gaat alles bij hem in en uit. Daar ligt het hoogste hemelse verborgen, in zekere zin sluimerend, wachtend op het gewekt worden door activiteit; en die activiteit moet uitgaan van de leer van Christus, die vervolgens de geest voedt en hem tot vrije, zelfstandige werkzaamheid en kennis brengt. En aan die kennis kleeft geen zonde, wanneer die groot geworden is in activiteit en liefde voor de Schepper, die in eeuwigheid de enige Heer en Vader zal blijven en de liefde verkondigt als de hoogste hemel, evenals de weg om die als aards mens met Zijn genade en erbarmen gemakkelijk te bereiken.

God heeft als Vader een vonk van liefde uit Hemzelf in jullie hart gelegd, zodat jullie door die vonk het aartsboze in jezelf kunnen overwinnen, opdat het geheel en al wijkt voor de liefde en er zodoende een vereniging met Hem mogelijk is. De mens of geest moet die eenwording met de ziel en het lichaam bereiken, dan zal hij daarna volmaakt zijn in Mij, in Mijn geest, die uit Mij komt en jullie als goddelijke vonk bekend is.

Luister, laat hem actief zijn, die vonk uit Mij, opdat jullie één met jezelf en zodoende een volmaakt mens worden. God de Vader maakt zich alleen in dat kleine hart van jullie bekend aan jullie mensen. In eerste instantie verlangt Hij gehoor en daarna het opvolgen ervan, opdat het zaad dat Ik jullie zend niet op zanderige grond valt, maar in goede grond terecht komt, daar opschiet en rijke vruchten draagt, die zich verder moeten voortplanten en de hele aarde moeten bedekken.

Sla dus heel goed acht op jullie hart! Speel er geen spelletje mee, want er ligt een onuitblusbaar vuur in verborgen, dat weldadig verwarmend naar buiten kan komen maar ook genadeloos en niets ontziend kan verwoesten en vernietigen - behoedt dus dit kleine grote ding, dat met name het hart in zich draagt, opdat het op de juiste manier en waarachtig behandeld, verzorgd en gebruikt wordt. Alles is alleen afhankelijk van jullie mensen, hoe jullie die behandeling uitvoeren.

Hierbij moeten we weer terugkomen op de vrije wil, die jullie is gegeven: zoals jullie je hart opvoeden, sturen en leiden, die vorm krijgt het en zal het voortaan ook hebben.

Het hart is het rad dat de hele mens aandrijft en de impuls geeft om te werken; omdat in dit kleine hart de grootste kracht ligt, die als het leven van de geest opgevat moet worden - want welke vorm jullie aardse leven in bijzonderheden ook aangenomen mag hebben, het zal het leven van de geest toch niet in het minst storen.

De mens zou er in zijn aardse leven dus heel goed op moeten letten hoe hij het leidt, en hoe hij zichzelf naar de liefde Gods in zijn hart trekt; want daar ziet het er echt niet klein uit - met geestelijke ogen bekeken. Het bergt zonnen en werelden zonder tal in zich, en de heerlijkheden kunnen daar eeuwig geen einde nemen.

Dit draagt jullie hart allemaal in zich - en als het tot het leven in God wordt gewekt, kunnen jullie dat alles door God in jezelf aanschouwen. Wie het probeert te wekken, waarlijk, zijn pogingen zullen niet tevergeefs zijn, maar hij zal vinden waar hij naar zoekt. Tracht dus eerst en vooral het rijk Gods in jezelf te vinden, en als jullie dat bereikt hebben, zal jullie hart groot zijn en vervuld van het rijk Gods, dat wil zeggen: vervuld van goddelijke liefde. Zoek daar dus vlijtig en ijverig naar, dan zullen jullie ontvangen wat jullie in je hart verlangen.

Dit zeg Ik, die Mijn intrek wil nemen in jullie kleine hart, dat grote dingen in zich draagt! Amen.

 

 

Verzorg de goddelijke liefde!

 

(ontvangen van de Heer door F.R.R.,

12 januari 1881)

 

Mijn lief kind! Als je het heilige gevoel van de goddelijke liefde in je hebt, dan kun je vast en zeker geloven dat Ik geestelijk heel dichtbij je ben. Waar liefde opwelt in het hart, daar ben Ik ook; want de liefde is de oorsprong van Mijn goddelijke bestaan. En de waarheid volgt de liefde op de voet. Neem ook die in alle opzichten op in je hart, dan zul je eeuwig gelukkig zijn, en bij het einddoel van je levensweg in volle mate gerechtigheid ontvangen.

Een zacht bloempje is jou in het hart geplant; houd het vast, opdat het je niet ontrukt wordt. Het is de goddelijke tevredenheid; wie tevreden is met wat hem door Mij geschonken wordt, en niet vraagt waarom deze of gene persoon meer goederen van deze wereld bezit - waarlijk, die zal rijk zijn en steeds verder wandelen op het pad van liefde. Zijn geestelijke vermogens zullen steeds meer toenemen, zodat hij alles in het helderste licht kan zien. Iedere weg zal gemakkelijk voor hem zijn, alle hindernissen zal hij overwinnen; want Ik geef hem kracht en macht om het hemelse doel te bereiken. Mijn naam opent alle deuren van inzicht en alle harten, en voor wie de naam Jezus heel diep in zijn hart schrijft, zal die eeuwig heil brengen.

Laat de wereld met haar doen en laten dus maar, en blijf op de weg waar je geluk en heil hebt gevonden, dan zul je eeuwig verzekerd zijn van de geestelijke, goddelijke liefde - de grootste zegen; en bij jullie allemaal, die werkelijk deel hebben aan Mij en Mijn heilige leer, is deze toetssteen toch zeker in jullie hart gelegd.

Mijn woord blijft eeuwig nieuw en waar, het zal nooit verouderen. Houdt dus altijd de liefde voor ogen en in het hart; dat is de heilige band, die jullie nauw verbindt met Mij en Mijn hemelrijk. Waar de heilige wetten van Mijn liefde ontbreken, daar moeten jullie geen aandeel in hebben; want alleen door de liefde worden jullie gereinigd van al het aardse slijk.

Als jullie Mij echt vanuit het diepst van je hart liefhebben, dan verdragen jullie ook alle aanvechtingen met geduld en deemoed; want als jullie Mij erom vragen, help Ik jullie alles dragen en zorg Ik op een Vaderlijke wijze voor jullie.

Pas dus bij alle dingen de goddelijke toetssteen toe, dan zal jullie innerlijke gevoel je ten antwoord geven wat jullie moeten doen of laten; want wie In Mij leeft, in wie Ik woon en werkzaam ben, zal door Mijn heilige geest geleid worden op de weg naar het eeuwige leven, waar de eeuwige liefde en de heilige waarheid hun troon hebben geplaatst en de rechtvaardige Rechter Zijn wijze uitspraak over jullie doet; laat dus jullie weg en al jullie plannen en streven gericht zijn op jullie Heiland, Verlosser en Vader in Jezus Christus. Amen.

 

 

Liefde, deemoed en geduld

 

(ontvangen van de Heer door F.R.R.,

25 februari 1882)

 

Mijn lief kind! Het is Mijn macht, die alles leidt en regeert. Waar Ik in een hart Mijn intrek heb genomen en bezit genomen heb van het geestelijke deel, zullen ook steeds liefde, deemoed en geduld overheersen.

Liefde was het geestelijke uitgangspunt waardoor Ik uit de hemel afdaalde om de mensheid te verlossen. Liefde moet ook jullie richtsnoer zijn gedurende het hele aardse leven; als jullie al jullie werken in liefde volbrengen, zijn jullie Mijn ware volgelingen en worden jullie Mijn kinderen. Mijn woord zal zich aan jullie vervullen; want het stroomt voort uit de bron van de goddelijke waarheid, en daarom is en blijft het eeuwig waar en heilig.

Werelden en zeeën zullen ontstaan en vergaan, maar Mijn woord zal eeuwig blijven en in jullie harten, waar het diep wortel heeft geschoten, de bloesems voor de hemelse vrucht laten rijpen, opdat jullie voor eeuwig verzadigd worden.

O Mijn lieve kinderen! Mijn bron van genade is onuitputtelijk, en wie daaruit drinkt zal nooit dorst hebben, d.w.z. hij zal vervuld zijn van Mijn geest, die de wil en de kracht van Mijn goddelijkheid is. Jullie worden dagelijks opnieuw gesterkt door de balsem van Mijn liefde; waar jullie ook zijn, Mijn hand van liefde is jullie nabij. Laat je slechts geduldig leiden en sturen, dan zullen jullie nooit verdwalen en zal jullie geest zich tot Mij omhoog heffen om de bloesempracht, die jullie op aarde vergaard hebben, in een geestelijk licht te zien.

Ga verder met constante heilige ernst, dan zullen jullie inspanningen bekroond worden met de kroon van Mijn eeuwige gerechtigheid. Al het materiële zal in jullie verdwijnen, en geleidelijk aan zullen jullie vergeestelijkt en omgevormd worden naar Mijn evenbeeld.

Streef dus alleen naar Mijn rijk en Mijn gerechtigheid, dan is het allerhoogste jullie deel en zullen jullie gelukkig zijn, hier zowel als daar, in gelukzaligheid met Mij verenigd.

Wat zijn aardse pijnen, als Ik jullie met de rijkdom des hemels overdek en jullie verkwik? Het zijn Mijn genadestralen die de geest tot rijping brengen, opdat hij Mij met de engelen gemeenschappelijk kan dienen. Een eeuwig, verheven genieten in het land van vreugde is de beloning voor het doorstane aardse lijden.

Volharden in liefde, geduld en deemoed maakt jullie tot reine en vrije geesten en leidt jullie naar Mij toe ter bevrijding, opdat jullie in het eeuwige zonlicht van Mijn liefde en genade verder kunnen stralen en schitteren; want Ik ben de heldere ster die Zijn licht aan jullie meedeelt, die jullie leidt en zegent door Zijn woord van genade dat de diepten van jullie hart opvult, zodat daarbinnen niets anders meer ruimte heeft dan Ik, jullie Heiland, Verlosser en Vader in Jezus Christus. Amen.

 

 

Ware liefde en barmhartigheid

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber,

25 april 1841)

 

Welnu, schrijf dan[27]: Waarlijk, deze vraag is heel dom en buitengewoon onnozel; hoe kun je zoiets vragen? Heb je soms nog nooit een evangelie gelezen? Vertel Mij eens: bij welke gelegenheid heb Ik ooit een orde gesticht? En een vrouwenorde al helemaal niet! - Of behoren dromen, die door vele zwartkijkerige en slechtziende ordestichters gedroomd worden, ook tot de evangeliën?

Wat heb Ik tegen de apostelen gezegd? Dat ze in alle liefde broeders onder elkaar moesten zijn, dat heb Ik hun gezegd! En hoe hebben zij overeenkomstig Mijn geboden alle mensen genoemd? Niet anders dan: ‘Beste broeder’ etc. Wat moet dat dan met dat kaste-gedoe?

Jullie moeten onder elkaar één orde van zuivere liefde voor Mij zijn, enkel kinderen van één en dezelfde Vader en op eendere wijze verlost door Mijn menswording; jullie moeten één en dezelfde kaste van liefdevolle, barmhartige broeders en zusters zijn in de levende kracht van Mijn woord en naam, aangezien jullie allemaal door één en dezelfde Jezus Christus tot kinderen van Mijn liefde, erbarmen en genade zijn gemaakt.

Wanneer mensen zich van anderen afzonderen - al is het ook voor een deel met redelijke bedoelingen - om zodoende een bepaalde, zus of zo geaarde kaste van helden in deugdzaamheid te vormen, waar slechts zeer weinigen in toegelaten kunnen worden - wat kan daar voor zegen voor het volk uit voortkomen, wanneer allen niet zijn als één, en één als allen?! Iemand kan natuurlijk niet tegelijkertijd wever, kleermaker, schoenmaker, smid en dergelijke zijn; er moet verschil in arbeiders zijn, zoals de standen naar buiten toe ook laten zien. Maar zo is het niet wat het innerlijk betreft; dan moeten allen over en weer enkel van liefde vervulde, barmhartige broeders en zusters voor elkaar zijn. Wat is betaalde barmhartigheid eigenlijk voor barmhartigheid? Of bestaat barmhartigheid alleen uit het verplegen van zieken?

Ik zeg: Wie geen barmhartigheid beoefent als vrije belijder van Mijn woord en Mijn liefde, en wel met al zijn krachten zonder vergoeding, diens werk zal Ik beschouwen als dat van een dier, dat in zijn gerichte orde altijd één en hetzelfde werk moet doen, omdat het krachtens zijn gerichte orde niet anders kan en mag; en die werken zijn zo goed als helemaal geen werken.

Een vrij mens moet ook vrij en ongebonden handelen in de oneindig vrije orde van Mijn eeuwig vrije liefde, als hij wil dat Ik zijn werk als iets beschouw. Maar wie onder een bepaalde druk van een orde handelt, dikwijls onder de druk van een nog veel armzaliger kluizenaarsbestaan, die is niets - en uiterst zelden meer dan een leegloper, die voor een bepaald werk in dienst genomen is en die nooit naar het werk, maar alleen naar zijn uurloon kijkt.

Dat is voldoende voor jou als antwoord op je vraag, die Mij echt niet waardig is. Val Me in het vervolg niet meer met dergelijke dingen lastig, want instellingen met wereldse praal zijn Mij een gruwel. Wie echter barmhartigheid beoefent, laat hij die in het verborgene beoefenen, en niet voor de ogen van de hele wereld. Amen.

Dat zeg Ik, die alleen naar de werken in het verborgene kijkt. Amen! Amen! Amen!

 

Liefde, de kracht des levens

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber,

18 november 1841)

 

‘Waakt en bidt, opdat jullie niet in verzoeking vallen; jullie geest is wel gewillig, maar jullie vlees is zwak.’

Wie deze eeuwige waarheid niet voortdurend in zijn hart en mond voert, is nooit veilig voor vallen; en hoe moeilijk het voor een gevallen mens is om zich weer op te richten en daarna helemaal op te staan, laten de hele wereld en je eigen leven jullie zien, als jullie daar slechts een beetje dieper aandacht aan willen schenken - het is een buitengewoon begrijpelijk voorbeeld, dat altijd kan dienen om deze eeuwige waarheid te bevestigen.

Het vlees is dus zwak; maar daar zouden jullie niet het vlees van je lichaam onder moeten verstaan, dat dood vlees is, maar het vlees van de geest, ofwel zijn liefde. Dit moeten jullie als volgt opvatten: het is het nog zeer zwakke vlees, dat nog aan elke verleiding blootgesteld is; dit vlees is bij jullie nog als een rietstengel in het water, als een windvaan, die zich allebei naar de wind richten.

Ik zeg jullie dat degene, wiens vlees nog zwak is, ervoor terugschrikt de bergen te beklimmen en daar geen stevige rots kan uitzoeken, waar hij zijn huis op zou kunnen bouwen; maar hij blijft liever gezapig in de laagte van het dal en bouwt daar zijn huis op zand.

Zolang er geen wateren en stormen tegen de zwakke muren van zijn huis slaan en stoten, staat het huis weliswaar precies zoals dat op de hoge, stevige rots, en jullie verwonderen je over de rotsbewoner, hoe hij toch op het idee heeft kunnen komen om zijn huis op zo’n hoge, kale rots te bouwen; maar als het onweer komt en de wateren en de winden, zal die bewoner van de rots dan niet aan jullie vragen: ‘O gezapige dwazen! Hoe hebben jullie ooit op het idee kunnen komen om jullie huis op het zand van het dal te bouwen?!’

Kijk, zo zwak is jullie vlees nog, en jullie kunnen nog geen afscheid nemen van het huis op het zand. Daarom zeg Ik jullie dat jullie moeten waken en bidden, opdat - als het onweer komt - jullie niet blootgesteld zijn aan de verleiding. Wat baat jullie alle kennis en bereidwilligheid, als de wil niet ondersteund wordt door de liefde, die het vlees van de geest is - zal er dan ooit een daad uit voortvloeien?

De liefde is de eeuwige drijfveer van de wil, zoals de wil zelf het werk aanstuurt; oordeel echter zelf: wat hebben jullie aan een uurwerk, als het niet tevens een drijfveer heeft die sterk en machtig genoeg is om dat sterke werk doelmatig in beweging te brengen? Wie weet niet hoeveel dingen er door de wil aangeraakt worden, waarbij er echter toch niets gebeurt, omdat enkel de wil, maar niet tevens de liefde die dingen heeft aangeraakt. Hoeveel meisjes worden er niet door de wil van een trouwlustige minnaar gegrepen; en toch wordt niet zelden geen van al degenen die zo zijn gegrepen zijn vrouw, maar een geheel vreemde vrouw, om reden dat hij haar niet enkel met zijn wil, maar met zijn voldoende sterke liefde samen met zijn wil heeft gegrepen.

Maar wat was de oorzaak van die daad? De wil zeker niet - omdat die lijkt op een uurwerk dat helemaal geen of op zijn minst een veel te zwakke, slaperige drijfveer heeft - maar de voldoende sterke liefde, die de enige kracht is die de wil aandrijft.

Maak jullie liefde dus sterker! Dat is het ware ‘waken en bidden’ met Mij, die de eeuwige liefde Zelf ben. Of, nog rechtstreekser gezegd:

‘Heb lief en handel in die liefde met Mij; wees niet alleen bereidwillig, maar wees liefdevol actief, en wees actief vanuit Mijn liefde voor jullie, en vervolgens weer vanuit jullie liefde voor Mij. Bouw jullie huis op de rotsen, dan zullen jullie veilig zijn voor de wateren en stormen en er de spot mee kunnen drijven, wanneer ze komen. Want dan staat jullie huis op de rotsen en heeft het uurwerk van jullie leven een goede drijfveer; dan hebben jullie een bereidwillige geest en tevens sterk vlees. Ja, dan hebben jullie de ware opstanding van het vlees beleefd, en in dat vlees zullen jullie eeuwig God, de eeuwige liefde, van aangezicht tot aangezicht aanschouwen, in dat vlees zullen jullie een nieuwe liefde voor God leven en genieten zonder einde!’

Kijk, dat is het ware avondmaal, dat is het ware lichaam van eeuwige liefde, dat voor jullie gegeven wordt, en het ware bloed, dat voor jullie vergoten is; neem dit lichaam en dat bloed en eet en drink allen daarvan, opdat jullie geestelijke vlees daardoor sterk wordt en opstaat tot het ware, eeuwige leven.

Mijn liefde is het ware, grote avondmaal. Wie Mijn geboden houdt, die enkel liefde zijn, houdt ook Mijn liefde, en dat wil zeggen dat hij Mij waarlijk liefheeft. Wie Mij metterdaad liefheeft, eet waarlijk Mijn vlees en drinkt Mijn bloed, en dat alles is het ware brood en de ware wijn van de hemel, van de engelen en van al het leven! Waarlijk, wie van dat brood eet en van dat bloed drinkt, zal nooit meer honger of dorst lijden in eeuwigheid!

 

En nu nog een boodschap voor die ene zuster.

Kijk, zuster, dit lichaam en bloed van Mij moet ook voor jou de hoogste verbindende band zijn tussen het leven van jouw lichaam en het Mijne; eet en drink ervan zoveel je lust. Ik zeg je dat je er nooit teveel van zult eten of drinken; want dit brood verzadigt blijvend en wekt toch een steeds grotere eetlust op, evenals deze wijn een steeds grotere lust tot drinken! Als je dat doet, zul je, als de ‘Bruidegom’ komt, een grote hoeveelheid olie hebben en met blijdschap door de Bruidegom opgenomen worden; want Mijn liefde is de ware lampolie des levens, die ook een ware zalving is van het nog zwakke vlees tot zijn levende opstanding!

Wat heeft alleen een pit - dat wil zeggen een bereidwillige geest - voor nut voor een lamp, als de olie der liefde ontbreekt?

Voorzie jezelf dus alleen van die olie; de pit wordt je bij de lamp gegeven; de olie moet je echter bijtijds zelf bij Mij halen, voordat het te laat zou kunnen zijn.

Dat is het ‘waken en bidden’ met Mij, en dat is ook het ware avondmaal, dat Ik je vandaag zoals altijd in vrijheid aanreik om te eten; eet en drink daarvan, maar meng geen wereldse rozijnen en geen werelds zuurdesem door het brood en leng de wijn niet aan met water, dan zul je waarlijk opstaan in het vlees der liefde van de geest tot het ware eeuwige leven. Amen!

Hiermee geef Ik je een eeuwig verbindende band. Amen!

 

Houdt je aan de liefde![28]

 

(ontvangen van de Heer door J. Lorber,

4 december 1841)

 

Dat jullie allerlei dingen nog altijd niet vatten, hoewel ze gemakkelijk zijn, ligt enkel en alleen aan het feit dat jullie nog altijd meer vasthouden aan de wijsheid van jullie verstand dan alleen aan de liefde, waarin alles verenigd en daardoor heel gemakkelijk te vinden is - terwijl in de dwaze verstandelijke wijsheid alles net zo versnipperd en uiteengerafeld is als de sterren in de oneindigheid, waarvan niemand met zijn verstand kan zien hoe en wat die zijn en wat daarbinnen is. Neem dus jullie toevlucht tot de liefde, enkel tot de liefde, en houdt je daaraan; zij is als enige het volmaakte brandpunt van de hele oneindigheid, en ook de eeuwigheid en de gehele diepte en oneindige volmaaktheid van God. Als jullie de liefde op de juiste wijze hebben gegrepen en zij jullie heeft gegrepen - dan kunnen jullie alles te weten komen en dingen begrijpen, waar nog geen enkele wijsheid zelfs maar van gedroomd heeft!

En dat is ook wat Hij tegen hen zei: ‘Met verlangen heb Ik verlangd’[29] ofwel: de liefde, Mijn liefde voor jullie, dwong Mij om die liefde eerst nog met jullie te delen, voordat deze liefde van Mij de rekening met de wereld zal vereffenen; daarbij zal aan de wereld het hare worden teruggegeven om dat wat van jullie is te behouden, en dat is het ware eeuwige leven - uit en door de liefde. Het volgende is dus ook precies hetzelfde: ‘Van nu af aan zal Ik daar niet meer van eten, totdat het voleindigd wordt in het rijk Gods!’ Ofwel, tegen jullie hardhorenden luid en duidelijk gezegd: ‘Van nu af aan zal Ik niet eerder weer eten dan na het gericht van de wereld ofwel van de vorst van de wereld, in het Godsrijk, dat het rijk van de liefde ofwel de wedergeboorte van de geest is.

Het ware paaslam is de zuivere liefde van het hart voor Mij, waardoor het een woning voor de heilige geest wordt’.

Kijk, zulke gemakkelijke en gemakkelijk te begrijpen, ja volstrekt gemakkelijk te begrijpen dingen worden door deze twee verzen aangeduid. Probeer voortaan dergelijke teksten dus niet meer met het verstand en de daarin vervatte metalen wereldse geest te begrijpen, maar met de liefde in de liefde, met de deemoedige geest der waarheid, zodat alle dingen gemakkelijk voor jullie worden - anders zal Ik het nieuwe paaslam nog heel lang niet samen met jullie in het rijk des levens kunnen eten! Begrijp het goed! Amen!

 

 

Liefde, de geest de waarheid[30]

 

(ontvangen van de Heer door J. Lorber,

9 april 1842)

 

Als iemand een uitverkoren jonge vrouw heeft en liefde van haar verlangt, maar haar recht in het gezicht zegt: ‘Je hebt geen hart!’, en als hij haar dat bewijst en nooit meer wil toegeven dat ze een hart heeft - hoe kan zo’n dwaas dan ooit van haar verlangen dat zij hem liefheeft? Begrijpen jullie dat? Of kan iemand langs een andere weg de liefde bereiken dan alleen door het hart, dat als enige de woning van de liefde is?

Of als iemand in een bepaalde stad wil komen, maar de weg erheen ontkent, hoe zal hij zonder weg dan reizen? En als jullie tegen hem zeggen: ‘Kijk eens, als je dan niet toegeeft dat er een gebaande weg is, dan ga je toch over de steppen en velden, door de bossen, weiden, bouwlanden en akkers!’, maar de andere partij antwoordt: ‘Ook die zijn er niet, maar alleen een ondoorgrondelijke zee!’, zeg eens, hoe zal hij die stad bereiken? En als de leider dan tegen hem zegt: ‘Als je dan niets anders dan alleen zee ziet, stap dan in een schip en laat je er door de wind heen dragen en duwen’, maar de ander ontkent ook het schip, zeg eens, hoe zal hij die stad dan bereiken? Of hoe wil iemand naar iemand anders toekomen en iets aan hem vragen, als hij ontkent dat die ander werkelijk bestaat? Maar nu genoeg gelijkenissen!

Maar hoe kan iemand tot de Vader komen en tegelijkertijd, doordat hij de Zoon niet aanneemt, het wezen van de Vader Zelf ontkennen, terwijl de Zoon en de Vader toch even volmaakt één zijn als het hart en de liefde in het hart of als een mens en zijn leven of als licht en warmte of als warmte en licht, of als een stad en een mogelijke weg daarheen, omdat er zonder een mogelijke toegang eeuwig nooit een stad gebouwd had kunnen worden!

Als derhalve de Zoon het eigenlijke, werkelijke wezen van de Vader is, het belangrijke vat waarin de Vader ofwel de eeuwige liefde en wijsheid woont, waaronder de allerhoogste volheid van de godheid verstaan wordt - hoe kan iemand dan tot de Vader komen als de Zoon voor hem van nagenoeg nul en generlei waarde is? Ik geloof dat dit voldoende voor jullie is om het aangehaalde vers tot op de bodem te verstaan. Als iemand het echter ondanks al deze overduidelijke en onthullende uiteenzettingen nog niet zou begrijpen, dan raad Ik hem aan eens de volgende poging te doen als hij echt honger heeft: laat hij zich verzadigen met een brood dat hij zich alleen maar inbeeldt, omdat hij niet kan geloven dat in de in zekere zin grove, zichtbare materie van het brood zich een etherisch brood bevindt, dat de geesten van het natuurlijke lichaam zou voeden en tot leven brengen!

Meer hoef Ik jullie niet te zeggen, want wie dat niet vat heeft eerst nog twee artsen nodig, namelijk een oog- en een oorarts. Begrijp dat goed en houdt je aan de ‘Zoon’, dan zal de ‘Vader’ jullie niet ontgaan, aangezien de Zoon en de Vader ‘als twee druppels water’ - zoals jullie plegen te zeggen - op elkaar lijken.

Maar zonder de Zoon is er geen Vader, evenals er zonder Vader geen Zoon is! Begrijp ook dat goed in jezelf. Amen!

 

 

Liefde, de belangrijkste sleutel[31]

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber,

14 april 1842)

 

Zeg nu zelf, of het jullie niet buitengewoon zou moeten verbazen dat jullie bij zoveel licht van Mij uit toch nog zo blind zijn, dat jullie een zo gemakkelijke tekst niet op het eerste gezicht geheel en al vatten! Wat is het ‘water’? Dat is jullie toch al bij verschillende gelegenheden duidelijk getoond. Wat is het bloed? Ook dat is al getoond. Wat is de geest? Ook dat is jullie al heel vaak getoond.

Maar stel nu eens dat jullie enkel het water of het bloed of de geest getoond was; dan zouden jullie, aangezien die drie dingen één zijn, toch het geheel moeten begrijpen, als jullie in staat zouden zijn om op de juiste plaats, namelijk in het hart te denken. Maar jullie zijn allemaal nog verstandsridders, en dan lukt het natuurlijk niet met dergelijke teksten, die alleen als volledig waar en geldig in het hart blijvend en levend verklaard kunnen worden. Kennen jullie de belangrijkste sleutel soms nog niet, de enige waarmee alle geheimen van de hemel altijd als volledig geldig helemaal tot op de bodem verklaard kunnen worden?

Als jullie die nog niet zouden kennen, moet Ik hem jullie toch eens noemen. Luister dus: die belangrijkste sleutel is en heet de liefde, d.w.z. de ware, zuivere liefde van jullie hart voor Mij, evenals - en bij uitstek - Mijn oneindige liefde voor jullie.

Kijk, dat zijn de eigenlijke sleutels van Petrus, om welke reden hem op het laatst nog drie keer door Mij gevraagd werd of hij Mij liefhad.

O jullie blinden, zien en merken jullie dan nog niets? Waarom groeit er op en in een geheel droge aarde niets? Als de aarde natgemaakt wordt, zullen dan niet weldra talloze soorten planten, ieder op zijn manier, hun volmaakte voedsel vinden? Wat is het water dus? Is het niet de liefde, die vanuit Mij bij jullie op aarde is en de enige voeding voor alle wezens en dingen, evenals alleen het leven zelf? Welnu, wat voor ander, geestelijk water komt er overeen met dit natuurlijke water? Hebben jullie dan nog nooit iets gehoord over het levende water, waaronder Mijn evangelie wordt verstaan en heel in het bijzonder Mijn levende woord aan jullie, als het zich meedeelt aan een hart dat Mij liefheeft?

Ik geloof dat het echt niet nodig is nog meer over het ‘water’ te zeggen, want een volmaakter beeld voor Mijn liefde bij jullie dan het water, waarvan iedere druppel in natuurlijke zin en derhalve zeker ook in geestelijk opzicht reeds voor talloze wezens voeding en leven in zich draagt, is echt niet te vinden! Over het water hebben we het dus gehad; maar nu komt het ‘bloed’ - en wat dat bloed nu toch is? Merken jullie nog niets op? O blinden en doven! O dat bloed, dat bloed, dat zit het verstand natuurlijk erg in de weg; want hoe minder bloed in het hoofd, des te helderder is het verstand; daarom zien echte geleerden er ook niet zelden uit als ongelukkige geesten. Maar het hart moet bloed hebben, het kan het hart niet onverschillig laten of er wel of geen bloed is, want bloed is het leven van het hart! Wat is het bloed dus eigenlijk? Spits nu jullie oren en luister: Het bloed is hier geheel en al hetzelfde als het water, dus alweer de liefde, maar nu met dit verschil dat er die liefde onder wordt verstaan die door jullie in het leven in jullie harten wordt opgenomen voor jullie opwekking tot eeuwig leven - dus net zoals het lichaam het voedsel opneemt, dat in zijn geheel uit het water afkomstig is en in het lichaam omgezet wordt in bloed, dat alle lichaamsdelen voedt en tot leven brengt.

Nu hebben we dus ook het bloed gehad, maar nu komt de ‘geest’ nog. En wat is die geest hier dan wel? We zullen ons niet te lang op een pijnbank laten leggen, voordat we die nieuwe dingen horen. Spits nu dus weer de oren en hoor wat voor absoluut heel nieuws de geest is: Die is alweer niets anders dan wat het water en het bloed waren, namelijk liefde! Maar deze keer de levende, wezenlijke liefde in jullie, die Mijn geest is, ofwel het eeuwig helder van zichzelf bewuste, onvergankelijke leven in jullie, dat het meest wezenlijke wezen van jullie zelf is!

Maar wat is dan de ‘aarde’ ofwel de drager van het water, het bloed en de geest? Pak je eigen neus maar eens beet, dan hebben jullie de aarde al tussen je vingers! Welk verschil is er nu tussen water, bloed en geest, aangezien ze alle drie één en dezelfde liefde zijn? Aangezien ze één en dezelfde liefde zijn, zullen ze toch ook wel volkomen één zijn?

Dat is nu dus ook voor elkaar; maar nu komen ‘de drie grote getuigen des hemels, namelijk de Vader, het Woord en de heilige Geest’, ofwel de eeuwige liefde in God, ofwel het grote levende getuigenis dat vlees is geworden en onder jullie heeft gewoond, en nu nog steeds in de geest - en dat is nummer drie - als de ‘heilige geest van alle liefde en alle waarheid’ bij jullie, temidden van jullie en - als jullie willen - ook volkomen levend in jullie woont!

Kijk, nu hebben we alles, alleen missen de hemel nog; maar voor zo dom wil Ik jullie niet houden, dat jullie niet zouden weten dat onder ‘hemel’ het eeuwige liefdeleven in Mij, de heilige Vader, wordt verstaan! Kijk, nu hebben jullie alles: water, bloed, geest; Vader, Woord en heilige Geest, en de aarde en de hemel. En dit alles, zo zeg Ik jullie, is één en dezelfde liefde.

Houdt je dus aan de liefde, dan hebben jullie alles! Begrijp dit allemaal goed. Amen.

 

 

Bedrogen liefde[32]

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber,

7 mei 1842)

 

Hoor en zie hoe er toeval bestaat; maar beschouw toeval niet als een nietszeggend, blind lot, maar enkel als datgene, wat jullie als een goede gift van Mij ‘toevalt’.

Wat heeft het toeval ons dus gebracht? Het bracht als voorbereiding een huichelachtige, verstokte zuster van Juda; daarna een trouwe dienaar door Mijn genade, een buitengewoon deemoedige bekeerder van de heidenen en trouwe verkondiger, die zijn boodschap van het grote geheim Gods in de gekruisigde Jezus, door wie alle dingen geschapen zijn, richtte tot dit volk van de nacht. Dat is dus alles, wat het toeval hier opleverde. Maar hoe valt deze versnipperde gift van het toeval onder één noemer te brengen? Dat is een heel andere kwestie!

Maar opdat het goede toeval niet tevergeefs ‘gevallen’ is, zullen we onze toevlucht nemen tot een gemakkelijk te begrijpen gelijkenis en jullie als het ware bij toeval het volgende vertellen:

Er was eens een man, die vol liefde en wijsheid was; zijn leeftijd was die van een man van veertig jaar. Deze man verachtte uit de grond van zijn hart alle rijkdommen ter wereld, omdat hij in het volle bezit van de hoogste geestelijke goederen was. Maar omdat hij dus een buitengewoon liefdevol hart had, dacht hij bij zichzelf: ‘Waar dient al deze liefde van mij toe, die zo machtig is, dat ze voldoende zou zijn voor heel veel vrouwen? Maar toch wil ik mijn liefde niet delen, maar ik zal naar de aarde kijken en dan een goede vrouw kiezen, een vrouw die de mooiste, de krachtigste en volmaaktste van alle vrouwen op aarde moet zijn!

Haar hoofd moet lijken op de opgaande zon, haar ogen moeten stralen als twee heldere morgensterren, haar mond moet zijn als het prachtigste morgenrood; haar voorhoofd als een vurige regenboog, haar wangen als de wolkjes die als eersten in de opgaande ochtendzon spelen, en haar kin als een tere nevel, die vol prachtige damp ‘s morgens over de bloemrijke velden zweeft; haar haren moeten als het zuiverste goud zijn, en op haar sneeuwwitte lichaam wil ik geen vlekje zien! Met die volmaakte vrouw wil ik mijn liefde delen’, dacht deze man, die rijk was aan liefde en wijsheid bij zichzelf; en zo gedacht, zo gedaan.

De man ging op zoek en vond ook werkelijk al gauw wat hij zocht! De vrouw heette Juda, en de man beviel haar wel, want ze wist wel dat zulke liefde en wijsheid meer waard is dan alle schatten ter wereld; daarom besloot de man ernstig om haar het hof te maken, maar niettemin geen dwang op haar uit te oefenen. Maar deze vrouw had toch een schalks hart, want ze beloofde de man plechtig haar liefde, iedere keer als hij haar bezocht; maar als hij vertrok, om haar de gelegenheid te geven haar hart te onderzoeken en te zien of het de grote liefde van deze man wel waardeerde, werd ze hem altijd ontrouw en gaf ze zich als een veile deerne prijs aan elke laagheid, en op die manier minachtte ze de man geweldig in haar hart.

Desondanks deed de man alle denkbare moeite voor haar; hij zond boden naar haar toe, de ene na de andere. Tegenover enkelen huichelde ze, weer anderen liet ze door de afgoden van haar wereldse poel grijpen en doden! Nog altijd verstootte de goede man haar niet en dacht weer bij zichzelf: ‘Ik moet mijzelf weer eens aan haar voorstellen en heel serieus naar haar hand dingen; dan zal ze haar onbillijkheid tegenover mij inzien en die zeker diep betreuren. Ik zal haar alles vergeven, en dan zal zij voortaan voor eeuwig mijn vrouw zijn!’

Zie, de man kwam. Maar ze wilde hem niet herkennen, en liet hem eveneens grijpen en doden! Wat vinden jullie van zo’n vrouw? Maar omdat zulke liefde niet te doden en zulke wijsheid niet te vernietigen is, liet de man zich uit grote liefde voor haar martelen en zich schijnbaar doden, alleen als een teken van zijn grote liefde, om daardoor de liefde van de vrouw weer te winnen! Maar tevergeefs! De hoer bleef een hoer, en de man bleef tot op dit moment zonder vrouw! Luister, deze rechtvaardige man keerde zich toen van de vrouw af en koos een andere boodschapper uit, trouw en deemoedig, die over zichzelf en de man verklaart, dat ‘ik Zijn dienaar ben geworden volgens de genade Gods, die mij geschonken is naar de werking van Zijn macht. Aan mij, de minste onder alle heiligen, is deze genade gegeven om onder de heidenen de onnaspeurbare rijkdom van Christus te verkondigen en allen te onderrichten over de nieuwe realisering van het geheim van datgene, wat sinds eeuwigheid verborgen is in God, door wie alles geschapen is!’

Wie zijn nu die heidenen? Kijk, dat is een tweede vrouw, aan wie deze man zijn liefde liet en nog voortdurend laat verkondigen; steeds meer schenkt hij haar van zijn onmetelijke rijkdommen, hij overstelpt haar met liefde en alle mogelijke innige liefdesbetuigingen, omdat zijn eerdere uitverkorene hem ontrouw en geheel en al afvallig werd.

 

Maar hoe gedraagt ook deze tweede vrouw zich? Als ze iets over Mij hoort, ontbrandt ze in grimmigheid, wraaklust en woede! Wat betekent voor haar die onmetelijke, ja onnaspeurbare en oneindige rijkdom waar die deemoedige boodschapper over spreekt, omdat die niet uit aards goud en zilver bestaat! Wat zegt haar die nieuwe realisering van het geheim van de eeuwige liefde in God, als geen hart die meer wil opnemen! Kijk, zodoende is de man iemand die voortdurend bedrogen, miskend en verafschuwd wordt. Maar wat zal die man doen, als ook een derde vrouw tegen hem zal doen zoals de eerste en tweede vrouw hebben gedaan? Dat is weer een andere vraag! Maar op deze vraag geeft de man, die nu voor de derde keer hoopt, alleen maar ten antwoord dat dit zijn laatste aanzoek is; begrijp dat. Amen.

 

 

Liefde kent geen sekten

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber,

23 mei 1842)

 

Alle zogenaamde sekten en orden zijn in de ogen van Mij, de Heer, een gruwel; want Ik heb alle mensen tot de liefde geroepen en daarmee tot het eeuwige leven. De liefde kent echter alleen broeders, maar geen sekten en orden!

Wie heeft die grenzen eigenlijk tussen jullie getrokken, waardoor broeders en zusters dikwijls op zeer scherpe en hatelijke wijze van elkaar gescheiden worden?

De liefde heeft geen grenzen; maar het zijn de zucht naar de wereld en iedere soort eigenliefde, die die grenzen hebben vastgesteld. Dat zijn de enige stichters van alle sekten en orden, die van elkaar verschillen in allerlei dwaze getuigen en allerlei onnozele gebruiken, die allemaal naar het uiterlijk worden uitgevoerd. Innerlijk zijn ze echter vol modder en stank, omdat er geen liefde in is, maar alleen nijd, afgunst, haat, vervolging, eerzucht en dikwijls overmatige strijd om de voorrang, hier en daar ook grote hovaardigheid, trots, pracht, verachting van de mindere, en derhalve: heerszucht in al haar vormen.

 

Kijk, zo zijn de sekten  en orden in deze tijd, die niet veel beter zijn dan die van vroeger, waar ze uit zijn ontstaan.

Daarom moeten jullie niet bij een sekte of een orde horen - als jullie willen leven. Maar jullie moeten alleen Mijn liefde leven, waarbinnen eeuwig geen grenzen zijn. Amen!

 

 

Ware liefde verdrijft de vrees[33]

 

(ontvangen van de Heer door Jakob Lorber,

26 mei 1842)

 

‘Ze waren echter bang om Hem eerlijk te belijden, omdat hun gemoed vol angst voor de joden was’. Kijk, dat zijn de laatsten, ook al zijn ze de eersten bij wie het evangelie komt, aangezien ze de mensen meer vrezen dan Mij. Diegenen, die evenwel geen getuigen zijn en pas in later tijden en op afgelegen plaatsen het woord ontvangen, maar die het, als ze het ontvangen, onmiddellijk aannemen en bereid zijn het direct met hun leven te verdedigen, als het van een of andere kant wordt aangevochten - dat zijn in de tijd gezien en naar de plaats gerekend weliswaar de laatsten, maar wat hun daden betreft zijn ze de eersten. Want ze hebben geen vrees voor de joden, ofwel voor de wereld, het jodendom en de duisternis van alle priesters.

Alleen een Farizeeër vreest het jodendom en wil daarmee niet in onmin raken, zolang het nog rijk aan goud en machtig, wreed en tiranniek is, zolang het nog hoge eervolle ambten en lucratieve posities weg te geven heeft. Maar als het jodendom uiteenvalt, wat zal zo’n opportunistische Farizeeër dan doen? Ik zeg: hij zal weliswaar zijn huik naar de wind hangen[34], waarmee hij echter nooit de eerste, maar absoluut de laatste wordt. Waarom eigenlijk? O, dat antwoord is gemakkelijk te vinden.

Een onbevangen meisje geeft immers reeds hetzelfde antwoord aan haar minnaar, die tegen haar zegt: ‘Zeg tegen niemand iets over onze relatie!’ ‘Waarom niet?’, vraagt ze, en zegt dan: ‘Dat vind ik vreemd. Als je echt van mij houdt, zou je helemaal niet bang zijn dat iemand hoort dat je van mij houdt; maar jij hebt meer vriendinnen en wilt het voor jezelf niet bij hen bederven, en daarom ben je bang! Je was weliswaar de eerste tegen wie mijn hart zich aanvlijde, maar op deze manier ben je laatste die van mijn kant liefde zal ontvangen!’

Kijk, is dat niet een heel goed antwoord op bovenstaande vraag? Maar Ik zeg jullie: Ik zal feitelijk hetzelfde antwoord geven aan degenen, die zich ten opzichte van Mij zulke Farizeeën zullen betonen en dus bang zijn voor de joden, omdat hun tijdelijke voordelen daarmee verbonden zijn, zoals: eer, wereldse goede naam en nog een groot aantal andere dingen, die in Mijn ogen een gruwel zijn. Ik zeg: zulke eersten zullen eenmaal heel erg de laatsten zijn! Maar diegenen, die zich in alles naar Mij richten en uit liefde voor Mij de wereld helemaal niet vrezen, zullen dan verreweg de eersten zijn. Daarom zullen de volgelingen ook hoger staan dan de getuigen van Mijn genade, omdat zij het jodendom niet zo zullen vrezen als de Farizeeën.

Dat moet goed in de gaten gehouden worden, ook in deze tijd! Amen.


Aanhangsel

uit oudere theosofische geschriften

 

 

Mijn hele wezen is liefde

 

(ontvangen van de Heer door J.W. Petersen,

7 augustus 1696)

 

Mijn hele wezen is liefde en vriendelijkheid; hoewel Ik tegenover Mijn schepselen oneigenlijke dingen moet doen, blijft heimelijk toch Mijn liefde, die niet aflaat, voordat ze het verlorene weer heeft gevonden en het afvallige teruggebracht.

Hoe graag zou Ik zien dat de mensen Mij zonder straf zouden liefhebben en de zoete vrucht van Mijn liefde onderweg naar het licht zouden eten! Ik probeer hen dikwijls en op verschillende manieren te winnen, en op hetzelfde moment, dat ze tegen Mij zondigen en waarop Ik hen plotseling zou kunnen bezoeken, kom Ik naar hen toe. Dan laat Ik hun een weldaad ondervinden, opdat zij aan Mij denken, zich door Mijn vriendelijkheid laten overweldigen en zich kunnen schamen voor hun handelwijze. Wanneer Ik echter op die manier Mijn doel niet kan bereiken, moet Ik Mijn weerspannige en eigenzinnige kinderen aan hardhandig personeel overgeven of zelfs een vuur over hen aansteken, opdat het goede in hen gewekt wordt en zij van slakken en vuiligheid gereinigd worden.

O, als de mensen Mijn liefde en de diepte en de lengte ervan eens kenden! Als ze wisten hoe goed het wandelen zou zijn onder de hoede van Mijn herdersstaf, die zachte staf, wat zouden ze zich dan snel naar Mij toe haasten en graag bij Mij blijven! Komt toch naar Mij, afvalligen, en heilig jezelf in Mijn bloed! Geloof - dan is het al gebeurd; luister naar Mijn stem - dan zijn jullie geholpen! Ik scheld jullie al je schuld kwijt, schenk jullie al Mijn genade en neem jullie weer opnieuw aan, alsof jullie nooit ook maar enigszins gezondigd hadden.

Mijn wateren van liefde lopen over, en de zee van Mijn oneindige barmhartigheid is niet te peilen. Ik heb stromen van leven in overvloed. Ik ben niet zoals de mensen, die zich van jullie terugtrekken als er smaad over jullie komt - maar Ik was bedroefd omdat jullie de wereld dienden, en Ik heb jullie hoogmoed en jullie val gezien; maar nu jullie gevallen en verlaten zijn verlaat Ik jullie toch niet, maar begin Ik jullie heviger lief te hebben en jullie verdeemoedigde geest te verkwikken.

Ik heb geen afkeer van jullie, maar Ik kom naar jullie toe in de gevangenissen en bezoek zowel de afvalligen, opdat ze terugkomen, als de heiligen, die bij Mij blijven. Ik neem de zondaren aan en breng blijdschap in de hemel en een gejuich op aarde onder Mijn kinderen, die jullie broeders zijn en zich verheugen over het feit dat door jullie hun aantal nu groter is geworden. Vergeet dus alles wat achter je ligt, zoals Ik het achter Mij heb geworpen; alles is vergeven en vergeten, geheiligd en afgewassen, verzoet en verzoend!

Dat zeg Ik, de God en Heiland van jullie, arme mensen. Amen.

 

 

Over Mijn liefde

 

(11 oktober 1696)

 

Genade, licht en vreugde zij over alle kinderen van vrede, die naar Mij toekomen en in Mijn liefde en gerechtigheid willen binnengaan. Ik neem hen aan en sluit absoluut niemand buiten, omdat Ik veeleer allen achterna zet, het verlorene zoek en alles weer in orde breng.

Gezegend zijn jullie allemaal, kinderen des geloofs, jullie, die uit de hemelse moeder zijn geboren en door Mij op handen gedragen worden, en in wie Ik al Mijn welbehagen heb; onder jullie bloeit louter vrede, genade en nog eens genade, heil en zegen. De vloek is weg, de staf van Mozes stopt, want zijn drijvende ambt is bij jullie afgelopen en Mijn ambt, het zachte ambt van de geest, blijft eeuwig; Ik ben niet boos op jullie, maar liefkoos jullie zoals de bruidegom de bruid doet, en stel jullie als eeuwige erfgenamen aan over al Mijn goederen.

Nu heb Ik jullie gemaakt zoals Ik jullie wilde hebben, nu zijn jullie geworden wat Ik lange tijd gewenst heb en waartoe Ik jullie heb bewerkt.

Ik heb voor allen de dood geproefd en alle zonden gedragen, en overvloedig veel meer terug gebracht dan verloren was. Hoe komt het dan, dat de mensen zo zonder Mij ronddwalen en lopen, op zoek naar hun heil? O, als ze hun ellende toch eens inzagen! Maar Ik moet hen hun gang laten gaan, totdat ze in de gaten krijgen wat het wil zeggen zo eigenzinnig en eigenwillig te zwerven of overeenkomstig hun eigen keuze rond te lopen.

Zie nu in, dat de vurige wet geopenbaard is en Mijn heiligheid openbaar is geworden, waarbij jullie zonden echt walgelijk zijn en jullie van jezelf schrikken; kom en roep tot Mij, hier ben Ik, de Heer en jullie Arts; Ik en niemand anders ben degene die jullie helpt. Hier is Mijn hand, grijp hem door het geloof; hier is Mijn open zijde, leg jullie vingers erin en rust bij Mij. Ik doe jullie overtreding teniet door Mijn bloed en schenk jullie Mijn gerechtigheid, en Ik richt de wet in jullie op die niet tegen Mijn kinderen gericht is, maar in hun hart geschreven staat en aldus helder in hen schijnt. Ik heb dat allemaal gedaan en Mijn geest heeft het volbracht in allen, die geloven. Hier is Mijn heldere aangezicht, hier is blijdschap, hier is vrede, altijd en eeuwig. Amen!

 

 

De God van liefde

 

(20 november 1696)

 

Eeuwig gezegend bij de Heer moeten diegenen zijn, die verwekt zijn uit de eeuwige Bron van liefde boven alles en daarbij velen hebben gewonnen en hen vervuld hebben van een vurig verlangen om Mij, het hoogste Goed, lief te hebben - Ik, die de liefde ben en Mij tenslotte over al Mijn schepselen ontferm, en hen weer terug laat brengen en weer nieuw laat maken door Mijn Zoon, degene die Mijn werken ten uitvoer brengt en alle dingen weer terugbrengt.

Dat is de smaak van de vriendelijkheid van Mijn wezen, dat is de bron des levens, die van Mijn stoel en die van Mijn Zoon uitstroomt en zich uitstort in de harten van de gelovigen en overal, waar hij stroomt, alles vruchtbaar en gezond maakt.

Verheug je, kinderen der liefde, over deze openbaring die met zulk zuiver water stroomt; die uit Mij, de zee van liefde, ontsprongen is, in Mij binnenstroomt en alles meevoert, waaruit de allerhoogste lof ontstaat en waardoor alle schepselen Mij tenslotte moeten loven.

Jubelt, hemelen, juicht, bergen, roept, diepten; dat de zee en alles wat erin is bruise, dat de aarde en alles wat erop is huppele. Want Mijn liefde heeft zich opnieuw in beweging gezet om te getuigen van wat eenmaal werkelijk zal gebeuren bij het nieuw maken van al Mijn schepselen. ‘O ja, Mijn God, Vader van de eeuwige liefde! Wij voelen Uw eeuwige liefde en getuigen van de eeuwige liefde, die in Uw Zoon is!

De vrees is weg, de verdoemenis is weg, wij zien U met andere ogen dan toen wij nog onder de wet stonden en niets anders dan donder en bliksem hoorden. Nu zijn wij, door het geschal van Uw evangelie, bedacht op al het goede voor zo’n God van liefde; wij hebben U des te meer lief, omdat U zo goed bent, en zullen velen voor U winnen door U, die de liefde bent en als zodanig erkend wordt! Ja! Amen!’

 

 

Liefde en erbarmen

 

(12 februari 1697)

 

Mijn toorn bestaat niet sinds eeuwigheid. Want op wie had Ik boos kunnen worden, aangezien er niemand was die Mij weerstond? Maar toen Ik de schepselen schiep, had Ik het geschapene lief, en toen het zondigde, nam Ik het weer op en draag het nog steeds in Mijn liefde. Ik ben de liefde en blijf de liefde, en Ik zal pas als zodanig herkend worden, wanneer Mijn gewekte toorn over de zonde ophoudt in de verzoening door Mijzelf, en de weerspannigheid van al Mijn schepselen opgebrand is en zij Mij bereidwillig dienen.

Al is de zonde groot en meer dan groot, Mijn barmhartigheid is nog groter; Ik heb Mijn zoon gezonden om de zonde weg te nemen, en Hij heeft die op zich genomen en weggenomen en alles weer verzoend. Daarom moet alles, maar binnen zijn eigen orde, eenmaal weer teruggebracht worden.

Waarom ben je dan bedroefd, Jona, omdat Ik Mij ontferm over de grote stad Nineve en alle heidenen daarin? Als ze berouw hebben gehad omdat ze tegen Mij gezondigd hebben, dan heeft Mij de straf berouwd; het geschreeuw, dat in de gevangenissen wordt gehoord, zal Mij bewegen, en Achab zal genade vinden, als hij voor Mij buigt. Want zoals Ik jou waarlijk verhoorde in de buik van de walvis, wil Ik ook de diepten verhoren en de verslinder verslinden. De dood moet zijn doden teruggeven; Ik wil Mijn gevangenen uit de hel verlossen en uit de zee halen en uiteindelijk de dood en alle vijanden helemaal afschaffen, opdat alleen Ik er ben en Mijn leven regeert, en het licht heerst door het leven.

Kijk Mij toch eens goed aan, mensenkinderen, en versta ten diepste Mijn erbarmen, dan zullen jullie rust en zoetheid vinden en heel erg op Mij gaan lijken. Zolang Mijn vuur toornig is door de gerechtigheid, moeten jullie niet bidden voor de verlossing van hen, die ten dode toe tegen Mij hebben gezondigd; echt, ze moeten hun eigen gruwelen opvreten en uitspuwen wat ze hebben gevreten. Maar daarentegen kunnen jullie Mijn straf wel bezien in het licht van de oneindige ontferming van Mijn geest, en je verlustigen en verkwikken in het terugbrengen van alle dingen.

Ga binnen, helemaal binnen in Mijn erbarmen, en overwin datgene wat nog in jullie is, wat de toorn even groot wil maken als Mijn liefde en de zonde even groot als Mijn genade, terwijl die toch veel overvloediger is en de zonde als een wolk vernietigt.

Zoon van Amittai[35], ga de geesten in de gevangenis genade verkondigen; want Ik denk ook aan het vee, en het geschreeuw van Mijn ellendigen, van hen die zich voor Mij verdeemoedigden, zou Mij niet moeten raken? Jij raakt niet graag datgene kwijt wat Ik je heb gegeven, maar wat jij toch niet hebt geschapen - zou Ik dan Mijn schepselen voor eeuwig kwijt moeten raken?

Haal niet naar beneden wat Ik voor Mijzelf heb geheiligd, en denk niet dat jij voor gek staat wanneer je ziet dat de mensen zich na jouw preek bekeren en Ik hun genadig ben geworden. Ik ben een God van veel vergeven en van veel erbarmen; Ik heb aan de tijd van onwetendheid voorbijgezien en hen, die in die onwetendheid zijn gestorven, niet voor eeuwig weggegooid. Ja, Ik zal eenmaal in genade aan al Mijn schepselen denken en hen van elke last verlossen, en na een langdurig vuur zal Ik hen redden, wanneer Ik al Mijn werken voltooid zal hebben en Mij over allen zal ontfermen! Ja! Amen!

 

 

God is liefde

 

(25 april 1700)

 

Liefde en heiligheid is Mijn wezen, dat vanaf het begin was en eeuwig blijft, krachtens welk Ik ben die Ik ben en eeuwig en altijd Dezelfde blijf; want Ik ben heilig en blijf heilig, ook al zouden er geen zonden en straf voor de zonden geweest zijn, en Ik ben en blijf de liefde, wanneer de zonden en de straffen der zonden overeenkomstig Mijn gerechtigheid ophouden.

Het komt door Mijn heiligheid dat zondaren en huichelaars niet bij Mij kunnen wonen, aangezien Ik een verterend vuur ben en iemand, die niet heilig is, niet kan verdragen; maar Ik haat de zonde en allen, zolang ze de zonde liefhebben. De zonde ontspringt in het schepsel en aan de afkeer van het schepsel van Mij; het lokt Mijn toorn in Mijn heiligheid tegen zichzelf uit, en bij die eeuwige, zuivere gloed kan een zondaar niet wonen. Maar het komt door Mijn heilige liefde dat Ik de zonden wegneem en Mijn schepselen ervan reinig, hun eigen wil verbrand en Mijn wil, de enige en heilige, weer invoer tot Mijn heiligheid; dat doe Ik door de enige Middelaar, de heilige Messias, door wie ze allemaal gereinigd en geheiligd moeten worden, in de gehoorzaamheid van het geloof en in de heiliging van de geest.

Zo iemand is door de Zoon der liefde, de Heilige in Israël, weer een kind van de liefde geworden, zoals hij was vóór de zonde bestond; en dan is hij met Mij verenigd in eeuwige liefde en heiligheid, die Ik ben en waarmee Ik aanduid wat Ik ben. Wie zich echter door zijn eigen wil van Mij afkeert, keert zich van zijn eigen zaligheid af en vindt pijn. Ik heb een afkeer van zijn onheiligheid en zit achter hem aan met Mijn straffen, waaraan echter toch Mijn liefde en heiligheid ten grondslag liggen en die ertoe leiden dat Ik Mijn schepselen van de zonde bevrijd en naar Mijn Zoon drijf, opdat Mijn Zoon hen weer naar Mij voert en zij in Hem en door Hem met Mij verenigd worden. Mijn haat tegen de zonde is weliswaar geen liefde, maar Ik bedrijf die haat uit liefde, opdat de zonde ophoudt. Na de zonde wordt de rechtvaardigheid van Mijn straf geopenbaard, en na de straf openbaart zich Mijn barmhartigheid, die uit Mijn eeuwige liefde komt en de toorn verslindt door de enige Middelaar, die de zonde en de straf van de zondaren draagt en wegneemt. Amen.

 

 

Harmonie in verscheidenheid

 

(6 augustus 1700)

 

Bezie alles met reine ogen, dan zullen jullie je aan niets storen wat van Mij is gekomen, maar Mijn wijsheid vinden in al Mijn getuigen, die niets hebben gezegd zonder dat ze het van Mij hadden gehoord. Houdt hun getuigenis hoog, die Ik zó hoog houd, dat Ik de twaalf apostelen aan Mijn stad ten grondslag heb gelegd en zij samen met jullie in Mij de hoeksteen hebben, waarop het hele bouwwerk is samengevoegd. Groei uit tot een heilige tempel die overal gezien moet worden, dan zal Mijn berg der heerlijkheid boven alle bergen verheven worden; wie mettertijd hoger op die berg komt, moet in gedachten houden dat de vorige tijden en de getuigen in die tijden bepaalde treden zijn naar de top ervan en erop toezien dat hij zijn eigen positie vervult en eer aandoet.

Wie het innerlijke getuigenis des levens en der waarheid van Mij bezit, moet het uiterlijke getuigenis, dat uit het innerlijke voortkomt, niet verachten; want jullie willen immers ook dat men jullie gelooft, wanneer Mijn geest de waarheid door jullie spreekt. Ik, de Heer, de Geest, ben degene die in alle profeten en apostelen de geest is geweest en Mij op het vorige getuigenis in het oude Verbond heb beroepen, waarin Ik reeds datgene heb uitgesproken wat in het Nieuwe Testament onthuld is en nog verder onthuld zal worden. Volgens dat getuigenis, dat ooit door Mij in de Schrift is opgeschreven, moeten jullie alle getuigenissen beoordelen; want die kunnen daar niet mee in strijd zijn, evenmin als Ik met Mijzelf in strijd ben of Mijn geest tegen Mijn geest getuigt. Verwerp dus niet het een met het ander, maar verenig het een met het ander; wat echter noch van Mij noch van Mijn geest is, probeer dat niet met Mij te verenigen, maar te verwerpen.

Sommigen hebben hun eigen woord en het woord dat door de oudsten is opgesteld - dat ze als waarachtig beschouwd hebben, maar waarvan ze naderhand ontdekten dat het onjuist was - met recht verworpen; maar daarmee zijn ze in een andere dwaling terechtgekomen en hebben ze toch gemeend dat ze het goed gezien hebben. Ik zal hen uit hun val helpen en datgene, wat waarachtig in hen is opengegaan en het valse schijnwezen in hen heeft onthuld, begeleiden met nog grotere waarheden, opdat ze een zuivere blik krijgen en een waarachtig oordeel over Mij en Mijn woord van waarheid kunnen vellen. Dan zullen ze gaan beseffen hoe groot het ‘woord’ is dat blijft, wanneer hemel en aarde vergaan, en dat in alle eeuwigheid der eeuwigheden steeds meer vervuld wordt en daar met zijn getuigenis naar verwijst! Ja! Amen!

 

 

Het wezen van de goddelijke liefde

 

(8 augustus 1700)

 

Het zoete, zachte wezen van de liefde is zo teder en tevens toch zo machtig, dat het datgene kan bewerkstelligen, wat de sterke, geweldige geest van de kinderen van de donder niet teweeg kan brengen; want het beroert het allerdiepste in de mens, waarbinnen het stille wezen van de zachtmoedige liefde woont, en leidt naar het eindpunt, waar al Mijn schepselen eenmaal zullen komen.

Broederliefde is een machtig iets; wie kan diegenen scheiden, die zelfs hun leven voor elkaar geven? Maar de algemene liefde, waarmee ook vijanden bemind worden, is nog veel machtiger. Zo’n verruimde liefde betekent de hoogste adel; ze doorziet alles wat niet beminnenswaardig is, ziet daarna in de geest zo’n schepsel ook reeds als teruggebracht en werkt eraan totdat het schepsel gewonnen wordt en zo de edelste overwinning behaalt.

Wie zijn broeder niet liefheeft, is geen broeder, en nog veel minder bezit hij de algemene liefde; wie de algemene liefde echter werkelijk bezit, heeft ze alletwee lief - namelijk zijn broeders en hen, die nog geen broeders zijn; hij tracht hen als zijn broeders te winnen en wordt alles voor allen, opdat hij hen overal wint en hen allemaal tot de Ene brengt.

Als jullie nu sterk zijn geworden in deze zoete, almachtige geest van liefde, zijn jullie in staat met alle mensen om te gaan, met Farizeeën en tollenaars; en kijk, dan zullen jullie niet aan hen ten prooi vallen, maar zij aan jullie, en jullie zullen hun bevallen, zodat zij zichzelf willen verbeteren.

Ga, boodschappers van de liefde, en verkondig het evangelie aan alle schepselen; onthul hun Mijn algemene liefde, Mijn liefde zelfs in iedere straf van Mij en Mijn erbarmen in al Mijn gevangenissen.

Ik heb de hardheid en ruwheid van jullie afgenomen en jullie binnengeleid in het wezen van de zachte liefde, dat heel zacht waait en heel doordringend is, opdat jullie het verschil kennen tussen de twee en mogen ervaren dat liefde, tranen van liefde en vriendelijk vragen meer tot stand kunnen brengen dat een opzwepende geest en de staf van Mozes. Amen!

 

 

De deemoed van de ware liefde

 

(20 augustus 1700)

 

Wees deemoedig van hart, en raak niet verontrust, wanneer anderen jullie zo gering schatten, terwijl ze dat niet zouden moeten doen; maar als jullie dat nog niet kunnen verdragen, hebben jullie nog niet echt de bodem van de deemoed bereikt. Daarom komen zulke gelegenheden voor, zodat jullie aan jezelf openbaar worden en des te dieper in de ware nederigheid van hart kunnen binnendringen.

Wat heb Ik niet moeten verdragen - Ik, die de hoogste was en Mij tegenover allen verdeemoedigd heb; Ik heb de lasteringen van de zondaren tegen Mij geduld en gebeden voor degenen die Mij beledigden, en zo moet Mijn geest jullie ook maken, als jullie je helemaal aan hem overgeven.

Velen spreken wel over deemoed, en zeggen ook wel van zichzelf wat hun nog ontbreekt; maar als anderen hetzelfde over hen zeggen en hen eraan herinneren, doet het hun pijn. Daarmee verraden ze van zichzelf dat ze nog niet tot de ware adel van de deemoed zijn gekomen.

Als jullie echter alles, wat jullie onaangenaam raakt, met een nederig hart aannemen als uit Mijn hand, dan hebben jullie de vrede in jezelf, die niemand in jullie kan vernietigen. Bij zulke zielen kom Ik met Mijn gehele zaligheid, woon daar blijvend en gebruik hen voor Mijn grootste werken, omdat ze niets uit zichzelf doen en tevreden zijn met datgene, wat ze uit Mijn hand ontvangen. Die kleinen, die zichzelf vernederd hebben, zal Ik verhogen; maar degenen, die zichzelf verhogen, moet Ik naar beneden duwen, opdat ze vanuit het stof leren spreken en tenslotte ook naar Mij toe komen.

 

 

Deemoedigen ontvangen de goddelijke liefde

 

(31 augustus 1700)

 

Waarom beroemen jullie je in gedachten, stijgen in hovaardigheid boven jezelf uit en zijn jullie zo ijdel opgeblazen? Zijn jullie vergeten wat Lucifer is overkomen, en wat allen overkomt, die Ik heb uitgestoten in gevangenissen en de duisternis? Dat zijn degenen, die volgens hun eigen gedachten en wil zijn heengegaan en zich niet door Mijn geest hebben willen laten bestraffen of leiden.

De deemoedigen zijn Mij steeds aangenaam geweest, en Ik heb de niet gevallen engelen nog steeds om Mij heen, omdat zij ieder voor zich deemoedig ten opzichte van Mij bleven en hun aangezichten met hun vleugels bedekten; ze ontvangen nog steeds van Mij, en danken voor wat ze ontvangen hebben. O, wat zou Ik Mijn deemoedigen graag nog een keer verhogen, die zichzelf verdeemoedigd hebben en vrijwillig het werk van geduld en het kruis hebben aangenomen en volgehouden! Ik zal hen eenmaal overvloedig verkwikken in Mijn rijk en hen met zo’n rijkdom en overvloed aan genaden overstelpen, dat ze werkelijk inzien dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die in hen openbaar wordt, en zodoende zullen ze in alle eeuwigheden deemoedig blijven, terwijl ze zich niet genoeg kunnen verwonderen over de overdaad van Mijn liefde en genade die Ik hun schenk. Ze hebben een klein beetje geleden, maar worden met eeuwige goedheid overstelpt; ze zijn een beetje gegeseld, en worden rijkelijk getroost; ze zijn over weinig trouw geweest, en worden over veel aangesteld; één ogenblik slechts zijn ze verlaten geweest, en ze zullen de grote eeuwigheid ontvangen, overladen met heerlijkheid.

Dat maakt hen steeds nederig tegenover Mij, en ze hebben Mij voortdurend lief en loven Mijn naam en goedheid, die onuitsprekelijk is.

Graaf diep in jezelf, opdat jullie de ware grond van deemoed vinden, stel je hoop op Mij en versterk jezelf met Mijn beloften; Ik zal die vervullen, en nog meer vervullen dan jullie verstaan of begrijpen. Amen.

 

 

Ware liefde is de echte geest van waarheid

 

(24 mei 1700)

 

De geest die Christus verheerlijkt is de echte geest, die Zijn woorden en werken verheerlijkt, Hem groot maakt in de harten van de mensen en van Hem getuigt dat Hij de Zoon van de levende God is, die er vanaf het begin was en eeuwig God was, dat Hij vlees werd, de wereld verzoende en de zonden van de wereld heeft gedragen, en dat Hij die eenmaal helemaal weg zal nemen en opheffen.

De geest die Christus echter niet verheerlijkt, maar Hem kleineert, Zijn goddelijkheid in twijfel trekt en voorgeeft dat Hij Zijn wezen alleen van Maria had gekregen, Zijn eeuwige offer ontkent en Zijn liefde kleineert - die geest is niet van God, is spitsvondig en hoogmoedig. Hij begrijpt het geheim van God en de Zoon niet, noch wat het wil zeggen dat ‘God in het vlees geopenbaard is’ of dat ‘het woord vlees is geworden en onder ons heeft gewoond’, noch wat Zijn heerlijkheid, die in Hem woonde en die Hij voor de grondlegging van de wereld bij de Vader eeuwig had, ons openbaart en ons van Zijn overvloed meedeelt.

Hoedt je dus voor jullie eigen geest, mensenkinderen, en loop niet met jullie verstand vooruit op de heilige geest, maar ga eerst door de mystieke dood in Christus tot de Vader, opdat jullie de geest der waarheid ontvangen en daarin echte getuigen worden, die door Christus zijn gezonden om Zijn woord te onderrichten en de geheimen in Zijn woord te kennen.

De heilige geest spreekt niet over zichzelf, maar wat hij hoort van de Zoon, dat zegt hij, evenals de Zoon niets anders zegt of doet dan wat Hij de Vader ziet doen en wat Hij van Hem heeft gehoord; ook jullie moeten niets zeggen in de gemeente, behalve wat Jezus in jullie heeft gezegd, wat Zijn geest jullie heeft geleerd en wat jullie van de Vader hebben gehoord en geleerd. Dan zullen jullie machtig zijn en de waarheid onderwijzen, aangezien jullie door de geest der waarheid uit de waarheid verwekt zijn; dan zullen jullie de wereld kunnen bestraffen en kunnen overtuigen, zodat zij Hem voelen die door jullie spreekt, en zullen jullie getuigen van wat jullie hebben gezien en gehoord en wat jullie zelf bezitten en beleven. Uit Christus moeten jullie putten, zoals de heilige geest uit Christus heeft geput en verkondigd; hij zal jullie steeds verder leiden, datgene wat in de toekomst ligt openbaren en de diepten van God onthullen! Amen.

 

 

Ware liefde bezit trouw

 

(27 april 1701)

 

Laat je niet heen en weer blazen door zoveel verkeerde winden van leringen. Eén is er jullie leraar en Eén is er jullie Meester; naar Hem moeten jullie luisteren. Wie Mijn stem hoort en Mij in eenvoud volgt, wandelt niet in duisternis en laat zich niet nu eens hierheen en dan weer daarheen, noch naar rechts noch naar links leiden, maar hij gaat de koninklijke weg en houdt zich aan de zalving, die zo rein en heilig is, en is door die genade zeker van wat hij heeft en wat hij aanneemt; want hij kent Mijn geest, aangezien hij Mijn geest bezit, en onderzoekt alle geesten of ze uit Mij zijn of niet.

Sinds lange tijd zijn er vele dwalingen de wereld ingegaan en er komen er nog meer voort uit de boze grondslag van vleselijke wijsheid en inzicht; ze ontstaan door de geest van deze wereld en door de duivel, die de eerste ouders met zijn listigheid heeft verleid en nog steeds de hele wereld verleidt. Het waarachtige dat er nog is maakt hij verdacht en stelt, zonder Mijn woord en in strijd met Mijn leer, de mensen grote dingen voor ogen, die tijdens hun lichamelijke leven niet te bereiken zijn. Hij wil hiermee twee dingen bereiken, namelijk: hij leert de mensen grijpen naar de schaduw en rukt hun het ware uit de handen, en tenslotte brengt hij hen in de grootste verwarring en zelfs tot vertwijfeling, wanneer ze merken dat ze niet datgene bereiken, wat hier niet bereikt kan worden, terwijl ze het toch als mogelijk en noodzakelijk beschouwen.

Stop je oren dicht voor de geest van die bezwering, raak niet begerig door je eigen inzicht en ga met de slang geen gesprek aan; maar wandel in Jezus, zoals jullie Hem hebben aangenomen, in pure eenvoud, wees kinderlijk door alle hoge jaren van jullie christendom heen en blijf daarin.

 

 

De geest van liefde

 

(25 mei 1701)

 

‘U hebt in mij Uw Zoon geopenbaard, eeuwige Vader - o, hoe groot is Uw Zoon en hoe groot is Uw liefde! Wie kan iets doen zonder U en Hem? Alles wat men begint is immers vergeefs, al het eigen rennen en lopen wordt moe, en al het eigen willen komt nooit tot voltooiing. Maar wanneer U en Uw geest in ons het echter wil, willen wij ook en voltooien wij onze loop en vliegen wij snel als adelaars de hoogte in en aanschouwen U met standvastige ogen, die van U het licht hebben ontvangen om het Licht te zien. Hier is geest en leven, gerechtigheid en sterkte, waarheid en vrede en een onvergankelijk wezen.

Alle dingen zijn mogelijk voor het geloof, dat U beroert en Uw Zoon aantrekt tot een onoverwinnelijke kracht. Hier is de volmaakte wet van de vrijheid, die enkel kinderen voortbrengt die bij hun Abba[36] zijn en niet bang zijn verdoemd te worden, en zich om geen enkel werk van de wet bekommeren; want zij zijn verheven boven alles wat nog zwak is en boven alle armzalige instellingen, en ze zijn ingevoerd in de geest van liefde, die alles gemakkelijk maakt.

Uw liefde, o God, is in onze harten uitgestort, daar leven wij van; wij geloven door Uw overweldigende kracht, daarom overwinnen wij en gaan wij met het anker van onze hoop binnen in het diepste inwendige achter het voorhangsel; wij zien Uw Zoon, onze Hogepriester, en in Hem Uw heerlijkheid die de onze is geworden, omdat Uw Zoon onze zoon is en wij in Hem gevonden zijn en in Hem de gerechtigheid zijn geworden, die voor U telt’

Ja, Mijn zoon, ga door zo te geloven en hou je steeds aan Mij vast; Ik heb Mij aan jou geopenbaard en zal Mij nog verder openbaren en jou in Mij voleindigen, zodat jij in Mijn Zoon datgene wordt wat je in Hem hebt herkend. Ik zegen jou en jouw voortgang, en geef je een open deur; jij zult ingang vinden in die harten, die naar jou luisteren, en je zult voor Mij in- en uitgaan, kracht vergaren en na het behalen van de overwinning terugkomen. Ga heen en openbaar Mijn genade aan de volkeren, en stort de rijkdom van Mijn liefde uit onder de armen. Ze wachten erop; ga, en treuzel niet! Amen.

 

 

De grote liefde van Christus

 

(22 september 1701)

 

Ach, als de mensenkinderen Mijn wegen, die Ik met hen ga, toch eens op de juiste manier mochten inzien, en mochten ze toch zien hoeveel Ik ter wille van hen doe: wat zouden ze Mij liefhebben, en hoezeer zouden ze inzien dat alleen Ik degene ben die Mijn werken in hen begin en voltooi. Ze zouden stil en lijdzaam zijn, maar dan zou Ik in hen beginnen - Ik, de aanvang van alle schepselen Gods, Ik, de laatste en het einde van alle dingen.

Op Mijn zachte manier spreek Ik luid en roep Ik op straat, en wie oren heeft om te horen, hoort het; Ik ben overal, en wie ogen heeft om te zien, ziet Mij, de eeuwige wijsheid, in alle dingen, zichtbare en onzichtbare; Ik ontmoet Mijn mensen op straat en omarm hen; Ik vind hen ook wanneer Ik uitga om hen te zoeken, en breng hen met vreugde thuis. Ik doe nog meer en grijp een snoevende Saulus met geweld, opdat er niets over blijft van eigen roem en Ik alleen degene ben, die het begin en het einde van hun zaligheid, die alles in alles teweeg brengt.

Zalig zijn de jonge vrouwen, die Ik als eerst vind, wier gehoor Ik open en die hun oren diep naar Mij neigen en Mij helemaal naar zich toetrekken. Zij zullen ook als eersten de heerlijkheid zien die Ik bezit, en ze zullen Mij schitterend mooi gemaakt tegemoet komen, want ze hebben Mij aangenomen en hebben datgene van zichzelf laten maken wat Ik heb gewild; ze hebben Mij alleen de eer gegeven, de liefde zuiver bewaard, de grootste wonderen die Ik bij hen openbaarde in deemoed bewezen en alleen Mij bij alle mensen verheerlijkt.

 

Zoek de liefde!

 (10 juni 1702)

 

Hoe voortreffelijk is toch de liefde, en wat is haar weg niet juist en vrij van ergernis, waarop de eerstgeborene gaat en ieder kruis gering acht, dat zij ter wille van haar geliefde en het goede verduurt. Ze is vol vriendelijkheid en kan niet anders dan in de lieflijkheid van haar Immanuël wandelen. Het is voor haar onmogelijk haar geliefde ook maar enigszins verdriet te doen; maar dat zou nog te weinig zijn, als zij niet tevens altijd goed deed en in haar liefde ook haar vijanden zou opnemen, die zij met machtige halen naar zich toetrekt en velen van hen in overwinning en triomf met zich meebrengt naar Mij toe, als buit en toegift van het leven, die haar eeuwig geschonken blijft.

Kom dus naar Mij, mensenkinderen, leer de liefde van Mij en zie in Mij Mijn Vader, die jullie zo liefheeft en Mij aan jullie heeft geschonken. Zijn liefde maakt jullie tot kinderen in Mij, schenkt jullie alles met Mij, zodat jullie alles beërven wat Ikzelf heb.

Ik heb graag dat jullie door het geloof tot Mij komen en door de hoop sterk worden tijdens de levensloop, die voor jullie uitgestippeld is; maar de liefde is de grootste van hen en blijft in Mijn aanwezigheid bestaan, wanneer hoop en geloof ophouden.

Jullie gaan het meest op Mijn Vader lijken, wanneer jullie geboren worden als een plant voor de eeuwigheid, die vrucht draagt voor het eeuwige leven; want Mijn Vader is louter liefde en Ik ben de Zoon van de liefde. Mijn geest is een geest van liefde, die over jullie is uitgegoten, die grote daden heeft gedaan en er nog steeds meer zal doen in alle tijden van de eeuwigheid, hoewel het geloof ophoudt en opgegaan is in datgene, wat het heeft geloofd.

Dat het er in Mijn kerk tegenwoordig nog zo zwak uitziet komt door het gebrek aan liefde, die op deze manier slechts klein begint; maar Ik zal het heilige vuur van Mijn altaar nemen en liefde en gebed over de aarde uitstorten. Dan zal het goed op gang komen en zal de eerste tijd weerkomen, zoals toen Ik Mijn apostelen uitzond en velen christenen werden; en nog veel meer zullen er christen worden, wanneer Mijn geest van liefde over alle vlees uitgegoten wordt en het rijk van de liefde bloeit met de schone vrucht van vrede en gerechtigheid. Ja! Amen! Ik zal het doen! Het grimmige rijk van de verstandige dieren[37] vergaat; maar Mijn rijk van liefde, waarin enkel ‘mensen Gods’ zijn, blijft voortdurend. Halleluja!

 

 

Sommigen worden door liefde,

anderen via harde wegen naar God geleid

 

(18 juni 1702)

 

Het zijn goedmoedige kinderen, die zich al gauw door Mij, de moeder van de wijsheid, laten trekken en door Mijn liefkozingen, of ook wel door kleine tuchtigingen tot Mij komen en bij Mij blijven; maar sommigen hebben een stramme, eigenzinnige geest, die Ik uit liefde harder moet aanpakken, en met wie Ik meer moeite heb dan met de anderen. Want al het eigene in de mens moet gebroken worden, als hij het paleis van de vrijheid wil bereiken, waar allen binnenkomen als engelen van God en door een wenk geregeerd worden.

Maar Ik heb nog andere types onder Mijn tucht, die een harde natuur hebben, terwijl ze daar zelf toch geen vrienden van zijn; hen laat Ik proeven van Mijn geest van liefde, en Ik kom hen te hulp door hun een blik in het zuivere, onbevlekte wezen van het hoogste Jeruzalem te schenken, waar ze de mooie godsdienst in de geest zien, daar vurig naar verlangen en ziek van liefde worden, zodanig dat ook hun uiterlijke lichaam daardoor aangegrepen wordt en zij buiten hun lichaam wensen te zijn bij datgene, wat ze zien. In die strijd verdwijnt het oneffene en wordt alles wat krom is, recht; de hoge gedachten aan hun zelfbehagen met alle beelden vallen weg in deemoed en gelatenheid onder Mijn hand, en ze erkennen naar waarheid dat de genade van Degene die hen roept alles in alles is, en dat al het rennen en lopen tevergeefs is, als niet de heilige geest de wind wordt die het voortstuwt en de Zoon der liefde Zichzelf verheerlijkt in hun harten.

Dan ontstaat het heilige lijden, stilhouden en aannemen, en dan wordt het woord gehoord: ‘Heer, wat wilt U dat ik doen zal? Laat gebeuren wat U wilt, en geef wat U wilt!’ Zulke zielen trek Ik dan door Mij tot Mij, en doordat Ik hen trek gaan ze naar Mij toe; dan zijn ze constant ingekeerd naar de edele grondslag van deemoed en liefde en zouden alle mensen wel in zichzelf willen omvatten en hen naar God trekken, omdat ze weten dat zijzelf enkel door het erbarmen van God naar God zijn getrokken.

Deze kinderen van Mij blijven bij Mij, en gaan niet weer weg; want ze hebben het doel gevonden en betere dingen dan al het zinnelijke geproefd. Hun smaakt niets anders meer dan datgene, wat Ik ben; daarom houdt ook alles bij hen op, wat Ik niet ben. Amen!

 

De liefde van God in het evangelie

 

(18 juni 1702)

 

Ik ben de liefde; daaruit komt het leven, uit het leven het licht en uit het licht inzicht en waarheid. De wet spreekt weliswaar over de liefde en heeft zijn eigen inzicht; maar de wet heeft en geeft de liefde niet, en doodt degenen die niet liefhebben en derhalve de wet niet vervullen. Wie echter uit de liefde - dat wil zeggen uit Mij - is geboren, bezit de geest des levens en heeft een overvloedig inzicht dat de waarheid voortbrengt; hij is uit de dood tot het licht des levens gekomen en heeft de wet niet vervuld door de wet, maar door de geest van de liefde, die alles gemakkelijk maakt.

‘Wie zou er dan onder de wet en derhalve in de dood willen blijven, en niet onder de levensbanier van U zijn, die de God van leven en liefde bent? Schiet veel pijlen van liefde in ons, opdat wij leven, en wek ons op tot geloof en tot de liefde, die door U en Uw geest van liefde uitgegoten is en die hoger is dan enkel het geloof, dat eenmaal ophoudt als het eenmaal aanschouwt wat het gelooft. De liefde daarentegen blijft en heeft datgene, wat ze liefheeft, bij zich.’ De liefde waar de wet over spreekt is weliswaar voortreffelijk en een prachtige deugd; maar de liefde, die in alle eeuwigheid blijft en door Mij geschonken wordt, is boven ieder geloof verheven en is het hoogste, dat jullie je kunnen voorstellen en kunnen ontvangen.

‘Dauwt, hemelen, uit den hoge![38] Laat de vurige zee van liefde zich uitstorten! Laat die hete, heilige gloed om zich heen grijpen, al het onzuivere in ons verbranden en alle vuiligheid wegspoelen, opdat het zuivere bij het zuivere en de liefde bij de eigenlijke bron van het wezen van de liefde komt en daar eeuwig mee verenigd blijft! Zover moet het werkelijk komen, want de liefde is sterker dan de dood en machtiger dan alles, wat tegen de liefde is!’

Ik ben de liefde, en Ik wil alles in alles zijn - dan moet alles dus eerst ook liefde zijn geworden om in Mij te blijven en zich eeuwig in Mijn liefde te verkwikken! Amen.

 

God is liefde

 

(20 juli 1702)

 

Ik ben alleen. Voor Mij is er niemand en na Mij ook niet; Ik ben die Ik ben. De liefde is evenzo: Ik ben de liefde; voor haar is er niets geweest, aangezien zij de oorsprong van alle dingen is, en na haar zal er niets komen, want alle dingen eindigen in haar.

Mijn barmhartigheid komt voort uit de liefde, die pas een naam krijgt wanneer er iets ellendigs is waar Ik Mij over ontferm; de oorzaak daarvan is de liefde, die in haar erbarmen tot uitdrukking brengt hoe groot ze is, aangezien Ik niet alleen datgene liefheb wat beminnenswaardig is, maar ook datgene wat niet beminnenswaardig is in Mijn erbarmen insluit en weer goed maak, zodat Ik het weer lief zal kunnen hebben. De benaming barmhartigheid houdt weer op te bestaan, evenals die er vanaf het begin niet was, toen er nog niets gevallen was; maar Mijn liefde, waarmee Ik alles wat Ik heb geschapen liefheb, houdt niet op. Want zoals ze er vóór alle tijden was en door alle tijden heen gaat, zo blijft ze ook voorbij alle tijden en kan niet ophouden, evenals ook Ik, die de liefde ben, niet kan ophouden.

Mijn wezenlijke gerechtigheid is niets anders dan rechtvaardige liefde, die ook rechtvaardig was voordat er zonde bestond en voordat de straffende gerechtigheid over de zonde kwam, die ook niet eeuwig kan blijven; want de zonde is er niet door Mijn wil, noch hoort hij thuis onder Mijn schepselen, die Ik alleen in stand houd en waarover alleen Ik Mij ontferm als ze gevallen zijn. Maar over de zonde ontferm Ik Mij nooit, maar Ik neem hem uit hun midden weg en verdelg hem door Mijn gerechtigheid, waartegenover hij zich niet kan handhaven. Zo red Ik Mijn schepselen door Mijn barmhartigheid, die als een dochter uitgaat van de liefde en Mij en de grootsheid van Mijn liefde roemt, omdat Ik ook dat wat vervallen is niet weggooi, maar het weer opricht en opbouw.

Wanneer nu door Mijn verterende vuur het eigenzinnige van Mijn schepselen is weggesmolten en het trotse door Mijn hand en Mijn genade in degene die Ik liefheb verdeemoedigd is, en alles zodoende verzoend, teruggevonden en teruggebracht is, is alles weer goed geworden en is er niets meer overgebleven waarover Ik Mij zou moeten ontfermen, en daarmee houdt dan tevens de naam barmhartigheid op te bestaan. Maar Ik, de liefde, blijf wie Ik ben en was en zal zijn: alles in alles! Amen! Ja, amen!

 

 

Over de liefde van God kan niemand genoeg spreken

 

(22 juni 1702)

 

Kan iemand genoeg spreken over de goddelijke liefde? Wie heeft haar macht onder woorden gebracht? Wie kent de aard van haar versmelting? En haar hitte, die niets verbrandt, behalve wat niet zuiver is?

De kolen van de liefde zijn vurige kolen, die op het altaar van het geloof aangestoken worden. Ja, die aangestoken worden door de hemel en door de hemel en de krachten daarvan brandend worden gehouden.

De liefde verenigt de geliefden en smelt hen aaneen; ze verandert het zwakke in de sterkte van de sterke en is tot alles in staat.

O, doorgloei mij dan, U, die niets anders dan louter liefde bent! Brandt alles weg wat U niet bevalt; maak mij zwanger van Uw deemoedige geest van liefde die mij vruchtbaar maakt. Want U hebt mij meer lief, wanneer ik geestelijk in U geboren ben en Uw gestalte in mij tevoorschijn gebracht is. Ik wil geen andere minnaar bij mij toelaten dan alleen U, en Uw geest van bezieling verdraagt dat ook niet; en ik kan ook niets liefhebben buiten U, omdat Uw schoonheid en de pracht van Uw verhevenheid mij openbaar zijn geworden en alle andere liefdes verzwelgen.

Aan Uw schepselen zie ik - temidden van het verval - hoe het paradijselijke en het goede vanuit U er uitziet; het zijn Uw reine geesten, grote krachten, die rond Uw troon zijn, en Uw gaven zijn edele gaven, die U aan Uw uitverkorenen geeft. Maar toch zijn ze voor mij niet datgene, wat U voor mij bent, en ze kunnen mijn einddoel niet zijn, waarin ik eeuwig kan rusten.

Het allerwonderlijkste aan Uw goddelijke liefde, o mijn God, is dat U Uzelf en Uw heerlijkheid zo groot maakt ten opzichte van mij, en dat U mij toch dapper genoeg maakt om naar U toe te gaan en U te omarmen. Geloofd zij U, mijn Gemaal, en Uw liefde zij eeuwig hoog geprezen! Amen.


Nieuwe teksten

 

 

Groei in de liefde!

 

(ontvangen van de Heer door J.K.F.,

zondag 13 augustus 1893)

 

Mijn lieve kind, kijk, jouw hart verlangt naar Mij en Mijn liefde; daarom haastte je je naar Mij met de volgende woorden:

‘O, lieve Vader, hoe kan ik U dienen? Deel mij Uw allerheiligste wil mee en zeg mij hoe ik de dag, die Uw dag is, kan doorbrengen op de manier die U het meest welgevallig is! O Heer en liefdevolle heilige Vader, laat mij voor U leven; laat mij U dienen, als het Uw heilige wil is en U mij de grote genade waardig acht Uw kind en Uw dienstmaagd te zijn. Hoewel ik Uw genade nooit heb verdiend, laat mij ter wille van Uw kinderen toch ook vandaag Uw stem en Uw heilig woord horen; maar altijd geschiede alleen Uw heilige wil. Amen!’

Zo heb jij, die nu in Mijn ogen Mijn kind bent, op een goede manier gesproken; Ik wil je bede graag verhoren en je geven waar je hart naar verlangt - jouw hart, dat hongert en dorst naar Mijn liefde en daardoor in staat is Mijn woord en Mijn stem te horen, die ook tegenwoordig op vaderlijke wijze spreekt tot ieder kind, dat Mij ernstig zoekt en vol verlangen op Mijn verschijnen wacht. Mogen jullie voelen en erkennen dat Jezus Christus de Heer is, door wie alleen jullie tot de Vader kunnen komen, die Eén is in Mij, de heilige geest, door wie Ik tot jullie spreek - als Vader en als Zoon, al naargelang jullie één zijn met Mij en Mij in de Vader of de Zoon liefhebben. Want Ik geef Mijzelf aan iedereen overeenkomstig zijn liefde en zijn geloof, en deel de gaven van Mijn liefde zo uit, dat iedereen daarin kan vinden wat hij zocht. Maar als Ik een hart bijzonder nabij wil komen, dan neem Ik daarin Mijn intrek, als het voor Mij geopend wordt, en spreek Ik tot dat hart op een wijze die het kan verstaan - door het innerlijke levende woord zelf of door het wekken van de geest voor het begrijpen van het woord, wat hetzelfde is; want iemand die het woord in zichzelf hoort en overeenkomstig Mijn wil opschrijft, staat niet dichter bij Mij dan degene, die het geschreven woord in zich opneemt en Mij daarin herkent - wat ook alleen diegene kan, die zijn hart voor Mij opent. En alle twee kunnen ze hun liefde en geloof alleen bewijzen door Mijn leer op te volgen.

Streef er dus bovenal alleen naar dat jullie de wil van de Vader uitvoeren, die Ik wil openbaren aan iedereen, die zich ernstig moeite geeft die te onderzoeken om zijn leven daarnaar in te richten. Weliswaar heb Ik nog een weg en een andere middel om het hart van een kind heel nabij te komen, en dat is het directe woord, waar jullie Mij meestal om vragen, zonder te bedenken wat het wil zeggen een woord van Mij te ontvangen. Ik wil jullie niet van Mij verwijderen, als Ik jullie herinner aan de grootsheid en heiligheid van jullie Vader, o nee, Ik wil jullie steeds dichter bij Mij brengen. Maar om dat te doen, moet Ik jullie leren Mij meer geestelijk dan materieel op te vatten en steeds in gedachten te houden dat Ik niet alleen ‘Vader’ heet, maar ‘God de Vader’, wiens macht en kracht oneindig zijn. Jullie moeten met ontzag en liefde aan Mij denken en jullie hart en liefde laten heiligen door Mijn heilige geest, waarom jullie steeds meer moeten bidden; want zolang Mijn geest jullie niet volkomen doordringt, zijn jullie niet in staat de juiste betekenis van Mijn woorden op te vatten, die immers steeds alleen voor de geest van de mens gelden, en niet slechts van één mens, maar van allen.

Als jullie dus bidden, bidt dan voor de hele mensheid, niet alleen voor individuen; want Ik wil dat alle mensen geholpen worden, en zo moeten ook jullie willen en wensen dat Mijn licht zonder onderscheid voor allen schijnt.

Alleen zo worden jullie sterk in het liefhebben, sterk in het hopen en vertrouwen; en aldus toegerust kan Ik jullie dan als schapen onder de wolven zenden, als dat nodig is. Want dan zijn jullie sterk om voor Mijn rijk te strijden en kan Ik jullie plaatsen waar Ik wil en geven wat Ik wil, maar ook ontnemen wat Ik wil. Want jullie zijn van Mij, en jullie hele rijkdom bestaat uit geestelijke goederen, die geen macht van deze wereld jullie kan ontroven en die jullie van dag tot dag moeten vermeerderen, opdat jullie kunnen geven aan de behoeftigen. Jullie moeten niet alleen voor jezelf vergaren, maar ook voor degenen die naar jullie toe geleid worden door Mijn liefde, die jullie zodoende waardig acht om de hongerigen te spijzigen met het aan jullie verleende bezit, opdat het daardoor vermeerderd wordt en rijkelijk zegen brengt. Daaruit mogen jullie concluderen dat jullie Mij met steeds grotere liefde moeten benaderen, als jullie kinderen willen zijn en worden, die Mijn liefde waardig zijn. Amen!

 

 

De aantrekkingskracht van de heilige liefde

 

(ontvangen van de Heer door J.K.F.,

24 augustus 1893)

 

Je moet verder schrijven, Mijn kind, want Ik zie nog één van Mijn kinderen op een afstand staan, dat niet aan Mijn Vaderhart durft te komen en toch in haar hart vol liefde voor Mij is.

O Mijn kind, waarom wil je jezelf als zo onwaardig beschouwen om door Mij bemind, door Mij gespijzigd te worden met het brood des levens?

O zie, Ik verlang naar jouw liefde, wees dus niet angstig meer, Mijn kind; want kijk, Ik heb jou zo onuitsprekelijk lief, en Ik wil dat jij Mij ook zo zult liefhebben met je hele hart, dat al lange tijd aan Mij toebehoort - want je hebt Mij al van kindsbeen af liefgehad. Daarom heb je ook direct de stem herkend van jouw God, die jij in de Vader boven alles liefhebt en die nu naar jou toekomt in het woord van Zijn mond, in de geest van Zijn liefde, om je te tonen hoe groot en machtig Zijn liefde is, hoe onuitsprekelijk groot en heilig, zo groot, dat geen mond haar ooit onder woorden kan brengen. Dat wil Hij je tonen, en jou in Zijn liefde van de ene trede naar de andere verder leiden.

Kom dan kind, en houd de hand vast, die jou nooit verlaat.

Heb verder lief, en maak je geen zorgen dat je Mijn licht eens zou kunnen ontberen.

Bewaar Mij maar in je hart, dan zal Ik altijd bij je zijn

en je trouw en goed verder onderrichten, zoals een goede Vader doet!

Laat het lieve kind een teken voor je zijn van Mijn liefde, van jouw Vader Jezus. Amen!

 

 

Alles op Zijn tijd!

 

(ontvangen van de Heer door J.K.F.,

24 augustus 1893)

 

En wat de vraag betreft, of het hart van je zuster nu in staat is Mijn liefde op te nemen, zeg Ik dat iedereen in staat is Mijn liefde op te nemen. Maar het staat iedereen vrij, of het zich door Mij wil laten spijzigen; want Mijn brood smaakt alleen degene die honger heeft, en Mijn liefde alleen degene die naar liefde verlangt. Daarom: wacht nog maar rustig tot Ik de honger laat komen en geef dan aan degene die het aan jullie vraagt, dan zal Mijn zegen bij jullie zijn. Amen!

 

 

Wenken voor de missie van liefde en licht

 

Het bovenstaande geldt ook voor Mijn kind L.F. Want ook daar is nog niet het echte verlangen naar Mij ontwaakt, en zonder dat brengt Mijn woord weinig zegen. Je vraagt wel, Mijn kind, en denkt in jezelf: ‘Er zijn er niet veel die ons om het woord van de Heer vragen, als we alleen moeten geven aan degenen die ons erom vragen; de meesten moeten we er toch eerst naartoe leiden en hun Uw liefdegaven tonen, voordat ze een verlangen daarnaar kunnen hebben? Hoe moeten wij dat vragen om brood nu verstaan, lieve Vader?’ Kijk, lief kind, dat is heel eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen. Onder dat vragen hoeft geen nadrukkelijke wens verstaan te worden, maar er moet alleen een vurig verlangen naar Mij zijn in het hart van iedereen, aan wie Ik Mij door het nieuwe woord wil openbaren. Hoewel dit verlangen in het diepste innerlijk van het hart is, zal het toch weldra van buiten zichtbaar zijn voor de echte kenner, in wiens hart Ikzelf zal aangeven waar deze of gene ziel naar zoekt. Dan is er van de kant van de zoekende ziel verder geen verzoek meer nodig, want Mijn liefde heeft het reeds zo geregeld, dat het hart zonder meer uitspreekt wat het voelt, en dat is dan ook het juiste moment om Mijn liefde uit te delen. Iedereen, die voor Mij wil werven, moet in zichzelf voelen of het nu het juiste moment is of niet. Daarom zeg Ik: Handel altijd in overeenstemming met jullie diepste innerlijke gevoel, dan zullen jullie het leven van jullie hart wekken en overeenkomstig Mijn wil handelen. Maar nu genoeg voor vandaag; Mijn zegen voor jullie allen! Amen!

 

 

Verjaardagsgroet van de eeuwige liefde

 

(ontvangen van de Heer door J.K.F.,

19 december 1893)

 

Je komt naar Mij, Mijn kind, vragend om liefde, en je zult liefde ontvangen; er is immers noch in de hemel noch op aarde een groter geschenk dan de liefde van de Vader. Je staat voor een nieuwe levensfase en kijkt met vol vertrouwen in Mijn Vaderliefde naar Mij op, Mij lovend en prijzend voor al het goede dat Ik je het afgelopen jaar heb geschonken, maar ook dankend voor menig leed, en vragend of Ik je wil vergeven waar je verkeerd hebt gedaan, gezondigd en nagelaten goed te doen. Dat alles, Mijn kind, heb Ik je vergeven voordat je het Mij vroeg, omdat je Mij liefgehad hebt en nog steeds liefhebt, en tot in alle eeuwigheid zult liefhebben. Wees dus onbevreesd!

En ga door te geloven, hopen, beminnen,

Ik ben en blijf jouw Begeleider.

Wees jij maar trouw, Ik blijf het jou eeuwig,

blijf jij maar kind, dan ben Ik jouw Vader,

verlaat de wereld, dan is de hemel van jou.

Geef Mij je hart, dan ben je helemaal van Mij!

Kijk kind, dit is Mijn wens, ook vandaag:

geef Mij je hart met vreugde;

nog is het niet vrij van de wereld,

nog is de strijd niet voorbij!

Tot je volkomen hebt overwonnen

komen er nog vele donkere uren.

Maar vrees niets, Ik ben immers Degene

die er steeds is met Zijn hulp,

wees dus niet teveel en angstig bezorgd,

of je met Mij het doel wel bereikt.

Wie met Mij strijdt, overwint met Mij.

Voor wie deze belofte niet genoeg is,

is er geen ander teken

of hij Mij eens zal bereiken, dan alleen dit ene,

dat de zuivere liefde in Jezus Christus is!

Aan wie zich in liefde verbonden voelt

met de doodswonden van de Verlosser,

zal de liefde naar waarheid verkondigen

dat hij Mij eenmaal terug zal vinden.

Wees vandaag dus tevreden, Mijn kind, met wat Mijn liefde je schenkt, en wees gezegend vanuit de volheid van Mijn liefde, die nooit eindigt. Dat zegt de eeuwige liefde van de Vader jou. Amen.

 

 

Waakt en wacht

 (vervolg,

20 december 1893)

 

Schrijf verder, nu je in Mijn liefde rust en vrede hebt gevonden, want nog altijd bergt Mijn Vaderhart onmetelijk grote schatten in zich, die het allemaal wil delen met jullie, Mijn lieve kinderen; daarom kom Ik ook vandaag in jullie midden, met de groet: Vrede zij met jullie! Want Ik zou niet bij jullie kunnen verblijven, tenzij er vrede en liefde onder jullie heersen - dat wil Mijn begroeting zeggen. Hij moet jullie laten zien wie Ik ben; en als jullie Mij herkend hebben, zijn jullie harten ook geopend en Mij in liefde toegenegen, zodat Ik bij jullie en in jullie midden kan blijven om jullie de grote geheimen van God te onthullen en te vertellen over de wonderen van Zijn liefde. Dat en niets anders is het doel van Mijn komst. Schenk dus goed aandacht aan wat de Vader jullie vandaag schenkt; al is jullie al veel geopenbaard, zodat jullie dikwijls de vraag zouden willen opwerpen:

‘Waarvoor eigenlijk steeds maar meer? We weten zoveel, en leven er zo weinig naar; wat voor nut moet nog meer voor ons hebben, zolang we het oude nog niet hebben opgevolgd en tot op de bodem van ons hart hebben begrepen, ingezien en beleefd als de enige waarheid uit God? Laden we niet met ieder nieuw woord een grotere verantwoording op ons? En wat moet er dan tenslotte van ons worden, als wij ondanks alle inzicht en liefde, die we ontvangen, toch niet van de grond van ons gemoed af getransformeerd zijn en nieuwe mensen zijn geworden? Want dat is toch het fundamentele doel van de oude en de nieuwe leer; maar wij voelen nog zo weinig van een volledige transformatie. Daarom worden we bang en vragen we ons met grote bezorgdheid af wat er van ons moet worden, als we ondanks al ons worstelen en strijden het doel niet bereiken?’

Wie anders dan Ik, jullie Vader, kan die vragen voor jullie oplossen, en wie anders kan jullie bevrijden van die beangstigende zorgen. Ik zal ze in de kortst mogelijke tijd voor jullie oplossen.

Kijk, al die zorgen zijn zinloos; het zijn influisteringen van de boze, die jullie de weg naar Mij zo steil mogelijk wil voorstellen en jullie er tenslotte van zou willen overtuigen dat het absoluut onmogelijk is om ooit de top van de berg te beklimmen - opdat jullie moe worden van de vergeefse strijd en je helemaal aan hem overlaten, en hij jullie heel geleidelijk naar het eeuwige verderf zou kunnen leiden. Als jullie nu de bedoelingen van de vijand inzien, dan zullen jullie ook heel gemakkelijk begrijpen wie degene is, die aan Mijn liefde een halt zou willen toeroepen en Mij zou willen bevelen Mij terug te trekken van de Mijnen, zodat hij vrij spel met hen zou hebben. Maar zover zal de vijand het nooit ofte nimmer brengen; Ik heb Mij over jullie ontfermd, maar niet om jullie in zijn handen over te leveren. Jullie zijn Mijn duur gekochte kinderen, en niemand zal jullie uit Mijn hand rukken; laat je dus niet door de boze verleiden door onbetekenende bangmakerij! Vertrouw je geheel en al toe aan Mijn liefde, die jullie naar het eeuwige leven, maar nooit naar het verderf voert. Dat zeg Ik jullie, opdat jullie vreugde volkomen zij en alle treurigheid van jullie moge wijken; want waar Ik ben, is vrede en blijdschap in overvloed.

Wees dus allen gezegend door jullie altijd liefhebbende Vader in Jezus. Amen.

 

 

De alles omvattende band van de liefde

 

(door A.T.G.,

15 november 1899)

 

Opnieuw gloeit nu in mijn hart dat zachte vuur, dat straalt en toch niet verbrandt, zoals vroeger dat vuur in het bosje bij Mozes; en ik vraag mijzelf af: ‘Waar komt mijn sympathie heel in het bijzonder voor die ‘grote man’ vandaan? En vanwaar mijn aanmatiging mijzelf een geestverwant van hem te voelen en in menig opzicht zelfs ‘gelijk’? ‘Hij hield zich aan Degene, die hij niet zag, alsof hij Hem zag’ en: ‘Hij sloeg met zijn staf op de rots, en het water stroomde eruit’ - net als het ‘levenswater’ door mijn staf, de pen; en ook hem heeft God geroepen, zoals Hij mij ‘geroepen’ heeft om in Zijn naam en tot Zijn eer te werken. Maar als volgt: Mozes deed grote dingen in het groot, ik echter slechts kleine dingen in het klein. Maar - ach, daar komt het antwoord op mijn ‘waarom’: hij had God lief, en ik ook, en daarom heb ik hem ook lief, mijn ‘broeder’ Mozes!

O schone, heilige band van liefde, die alle mensen verbindt die zich ‘aan God wijden’, vanaf de eerste, oude ‘joden’ tot de ware gelovigen van de huidige tijd, en die zich om alle harten heen slingert, zodat ze zich als door uitstekende levende mortel met elkaar verbonden bouwstenen stevig ingevoegd voelen in het bouwwerk ter ere van God, de geestelijke, kosmische tempel, de ‘onzichtbare kerk van God’, die eeuwig het geestelijke lichaam van Christus is, was en zal zijn, tot leven gebracht door het bloed van Zijn geest van liefde! Amen!

 

 

Groet van de liefde

 

(ontvangen van de Heer door W.K.B.,

4 februari 1897)

 

Ik wil de zon van Mijn liefde niet verbergen voor de ogen van hem, die Mij met zijn liefde zoekt. En degenen, die Mij zullen vinden met hun liefde, wil Ik ‘Mijn lieve, lieve kinderen’ noemen. En ze zullen in alles aan Mij gelijk zijn en deel hebben aan Mijn oneindige zaligheid, die zich in eeuwige stromen uit de rijke bron van Mijn liefde uitstort.

Dit, Mijn lief kind, als groet en ter sterking, van je trouwe Vader Jezus.

 

 

Probeer het steeds opnieuw

 

(ontvangen door R.L.M.,

5 oktober 1898)

 

Schrijf weer een boodschap van Mijn liefde en hoor wat zich in je innerlijk doet gevoelen, als een teken dat Ik bij je ben; wil dus met al je aandacht naar binnen keren en naar Mijn zachte Vaderstem luisteren, die jouw hart steeds weer opnieuw wil doordringen. Je hebt Mijn nabijheid al heel vaak gevoeld, en in je hart worden al veel dingen duidelijk - wat een gevolg is van jouw steeds meer ontwakende geest. Maar je bent nog niet in staat om jezelf blijvend op die geestelijke hoogte te houden, altijd laat de zwakheid die je aankleeft zich nog gelden. En zo komt het dat je enerzijds, doordrongen van Mijn liefde, jouw ontwikkelingsgang voor een deel al voorziet, voorzover je inzicht reikt, maar anderzijds ook zo nu en dan erg uit je rol valt - wat jijzelf als een gebrek van je beschouwt, waarover je niet zelden erg verstoord en in een sterke tweestrijd met jezelf raakt.

Je verlangt er wel vurig naar om in dit opzicht een zekere volmaaktheid te bereiken; maar hoe meer je nu naar innerlijke rust streeft, des te minder ben je in staat die te bereiken, en niet zelden is het tegenovergestelde het resultaat van je inspanningen - wat echter een zeer gegronde reden heeft, en wel de volgende:

‘Jouw streven naar innerlijke rust heeft nog een zekere hang naar geestelijke traagheid.

Als je nu zou vinden wat je in dit opzicht zoekt, zou je heel gauw inslapen en, in het goede geloof een zekere zielerust te bereiken, geestelijk langzamerhand steeds inactiever worden en zo verloren gaan voor het eeuwige leven uit Mij, en dat zou toch helemaal strijdig zijn met Mijn en jouw eigen bedoelingen.’

Om die situatie echter voor altijd uit te sluiten, ontbreekt het niet aan uiterlijke gebeurtenissen, waardoor je steeds in een zekere beweging wordt gehouden - waar ook de opvoeding van je kinderen een groot deel aan bijdraagt. Ik zeg je: ‘Heb meer geduld met jezelf!’ Laat je ergernis over je eigen onvermogen in jezelf niet zo groot worden, dan zul je weldra een beter doel bereiken!

Streef ernaar om je steeds meer met jezelf te verenigen, dan zal het in die beheerste toestand eerder mogelijk voor je worden jezelf op dit heikele punt te overwinnen en tot volledige, zelfstandige heerschappij over jezelf te komen.

Laat de moed niet zakken, maar probeer de opgave steeds weer opnieuw op te lossen, en ook al lijkt je moeite vaak tevergeefs, dan wordt toch je kracht gestaald en zul je dus ook langzamerhand over je moeilijke punt heenkomen, zonder dat je dat speciaal in de gaten hebt, en daarna Mijn liefde prijzen, waar je nu liever mee zou twisten!

Nu weet je waar je aan toe bent; richt je daarnaar, dan zal het met wat meer geduld heel gauw beter worden.

Dat zeg Ik je, jouw liefdevolle en heilige Vader, die jou graag over het moeilijke punt van volkomen zelfverloochening heen zou willen helpen en je bij het doel van de ware opstanding en volledige vrijheid van geest zou willen brengen! Dat is Mijn innige wens voor jou, waarin Mijn gehele Vaderliefde besloten ligt; maak die steeds meer tot de jouwe, opdat wij één worden in de liefde! Amen! Amen! Amen!

 

 

Een verjaardagsbede

 

(O.Z.W.,

29 juli 1898)

 

Vader geef ons Uw geest,

als wij voor Uw aangezicht treden;

geef ons, die U ‘kinderen’ noemt,

dat wij waardig mogen bidden:

Laat ons het grootste sieraad vinden

door de deur van deemoed!

 

Geef ons Uw levende woord,

houd ons voortdurend actief.

Vergroot in ons de vlam van liefde,

opdat wij als bekeerde zondaren

waardig voor het Lam staan,

Vader, Uw trouwe kinderen;

laat onze Heiland

Jezus Christus in ons opstaan!

 

Dat Uw woord het licht zij voor onze voet,

opdat wij stevig staan,

wanneer de toorn van het duister losbreekt;

alleen Uw genade smeken wij af.

Liefste Jezus, wil in ons

Uw heilig Verbond tot leven brengen

en ons kracht en rust en vrede geven,

ieder uur!

Amen.

 

 

Volhard trouw in de eeuwige liefde

 

(2 september 1899)

 

Mijn kind, jij zult in Mijn liefde behouden blijven, want Ikzelf ben degene die je leidt; Ik, de eeuwige liefde, ben degene die je tegen ieder gevaar beschermt; Ik, de heilige Vader, ben degene die je Mijn rijk wil binnenleiden, waar je allen weer zult ontmoeten, met wie je door de band van de liefde in eeuwigheid verbonden bent. Je moet weten dat het niet alleen jou, maar iedereen gegeven is Mijn rijk van de liefde binnengeleid te worden, waar het verlangen naar Mij, de Vader, het enige verlangen blijkt te zijn. Voor ieder van hen komt het uur, waarop hem de gelegenheid is gegeven om Mij, de Vader, in de liefde te herkennen.

Kijk, Ik zeg je: zoals het voor jou mogelijk was Mij in jezelf te voelen, zo is dat ook bij ieder ander het geval; want Ik weet het beste waar Ik moet zijn om te spreken. Ik ken het diepste innerlijke verlangen van iedereen, nog voordat het tot uitdrukking wordt gebracht. Daarom kom Ik bij de meeste mensen in Mijn liefde zo onverwacht, en effen de wegen die degene die naar Mij verlangt moet gaan, opdat zijn hunkering gestild wordt.

Ik, de liefde, ben degene die alles zo wijs ordent, opdat ondanks alle moeilijkheden en strijd de hunkering van degene die naar Mij verlangt gestild wordt. Kijk, jou vergaat het net zo; jij hebt één enkele hunkering in je, namelijk: Mij trouw te blijven, je verlangt niets anders dan Mij alleen - en in eerste instantie wil je al diegenen gered, d.w.z. geestelijk gered zien, die Ik, de Vader, naar jou toe heb gebracht. Deze diepste hartenwens van jou nu is het enige echte verlangen, en dat daaraan voldaan wordt, daar zal Ik, die de eeuwige liefde ben, de eeuwige liefde behulpzaam bij zijn.

Dan is er ook eeuwig bestaand leven aanwezig, en als gevolg daarvan zul je er zeker van zijn dat jouw verlangen naar Mij ook het beste resultaat met zich meebrengt.

Kijk, Mijn kind, jij hoeft zelf niets anders te doen dan alleen maar standvastig te zijn in je handelwijze! Laat je door niets van de wijs brengen, want Ik, de Vader, help je over alles heen; de mensen kunnen je niets doen, als je trouw blijft in je hunkering naar Mij.

De mensen kunnen je echter ook niet helpen, om het voor jou mogelijk te maken je zuiver geestelijk te ontwikkelen. Want ondanks Mijn liefde die Ik, de Vader, de mensen voortdurend in volle mate laat toestromen, zijn er toch maar enkelen die Mij, de Vader, hebben herkend.

Kijk eens, zo was het in alle tijden en zo zal het ook blijven, tot de tijd dat Ik zal komen om van iedereen rekenschap te vragen over het talent[39] dat hem toevertrouwd is. Wat denk je, zul jij het aan jou toevertrouwde werk er goed vanaf brengen? Of zal blijken dat Ik ook in jou een twijfelaar grootgebracht heb? Ik zeg je: blijf trouw aan jouw hunkering! Want het ligt aan jou, of Ik bij Mijn wederkomst al diegenen in Mijn liefde opneem, die Ik bij jou heb gebracht en die Ik nog bij je zal brengen.

De keten die door Mijn liefde tot stand gebracht wordt heeft geen einde.

Door iedere in de liefde opgenomen schakel komen er steeds weer nieuwe levensgeesten bij, die behoefte hebben aan verlossing, en zo vormt zich een aantal dat tot in het oneindige loopt.

Het is echter Mijn liefde, die als genezende kracht gegeven wordt aan iedereen, die enkel en alleen het verlangen naar Mij, de Vader, in zich heeft. Let er dus op dat dit kleinood niet voor jou verloren gaat of je afgenomen wordt! Bewaar die kostbare parel goed, die jij zo gelukkig was te vinden, en vergroot de geestelijke waarde die voortkomt uit dit talent, dat jou heilig is toevertrouwd, opdat je in tijden van nood voor iedere zoeker brood hebt.

Ik zeg je dat de tijd zal komen, dat er met angstgeschreeuw naar Mij, de Vader, de Verlosser, geroepen en gezocht wordt. Dat is dan echter ook de tijd dat jullie, die de liefde voor Mij in zo’n rijke overvloed in je hebben, allemaal tot actie overgaan.

Nu moet je bezig zijn met dit werk, opdat je voor eeuwig en altijd Mijn liefde in je hebt, om rijkelijk datgene aan een zoekend mens te geven wat hem naar Mij, de Vader, brengt.

Ga nu in vrede; Ik, jouw Jezus de Vader, blijf ook vandaag met Mijn volle liefde bij je. Niet alleen jij zult gezegend zijn, maar allen die Ik, de Vader, naar je toe breng. Dit zeg Ik je om je geloof te versterken in Mij, de Vader, die als enige jou op de goede weg leidt. Amen.

 

 

Over het gevaar van de weg

van louter wijsheid

en over de zegen van de liefde

 

(ontvangen van de Heer door J. Lorber)

 

Jullie moeten alleen maar in de liefde van de Vader bidden tot God, die heilig, heilig, heilig is; want voor God zijn alle mensen een gruwel, alleen voor de ‘Vader’ zijn ze ‘kinderen’.

Gods heiligheid is onaantastbaar; maar de liefde van de Vader daalt af naar Zijn kinderen. Gods toorn bereidt alle dingen eeuwige vernietiging; maar het erbarmen van de Vader laat zelfs iedere droom nooit meer te gronde gaan.

Wat God aangaat moet alles sterven; maar daarna komt het leven van de Vader over de doden. Wie God zoekt, zal Hem, zichzelf en zijn leven verliezen, want God laat Zich niet aanraken. De menselijke wijsheid die Hem zoekt is Hem een dwaasheid die Hij gruwelijk verafschuwt en die de zoekende mens onvermijdelijk doodt, want met de wijsheid raakt Hij aan God, en geen geschapen wezen kan Hem met welke intentie ook aanraken en zijn leven behouden. Want God is een eeuwig, volkomen zuiver maar ook oneindig hevig vuur, dat nooit meer uitdooft; en als de Vader het niet wilde temperen, zou het onmiddellijk alles voor eeuwig vernietigen. Daarom moet iedereen God boven alles vrezen, maar de Vader boven alles liefhebben; want de Vader is het volkomen blanke tegendeel van God! En toch zou God God niet zijn zonder de Vader, die de eeuwige liefde in God is, en de Vader zou zonder God geen Vader zijn.

Zoals de Vader al het leven in God is, zo is God ook alle kracht en macht in de Vader. Zonder de Vader zou God voor Zichzelf onuitsprekelijk zijn, want ieder woord in Hem is de Vader; maar de Vader zou nooit Vader zijn zonder God - en dus zijn God en de Vader één!

Wie dus met de liefde aan de Vader raakt, raakt ook aan God; wie echter de Vader vergeet en met zijn wijsheid alleen aan de Godheid wil raken, zal door de Vader niet aangezien worden. Het vuur van de Godheid zal hem echter grijpen, hem uiteenscheuren en tot in het oneindige vernietigen, zodat hij zichzelf eeuwig nooit meer terug zal vinden; en dan zal het ook niet gemakkelijk meer gebeuren dat de Vader hem weer uit de hele oneindigheid bij elkaar zal zoeken en daarna opnieuw vorm zal geven.

Waar de Vader is, is God ook; maar alleen de Vader openbaart Zich aan Zijn kinderen. God kan Zich echter aan niemand openbaren, behalve door de Vader; en dan openbaart de Vader de Godheid, zoals nu.

Wie Mij dus hoort, ziet en liefheeft - hoort, ziet en bemint ook God; wie door de Vader wordt opgenomen, zal ook door God opgenomen worden.

Als de Vader iemand, die niet waardig is, niet aanneemt, zal hij in de handen vallen van de richtende en vernietigende Godheid alleen, en dan zal er geen erbarmen zijn, noch liefde of genade!

Vrees dus de Godheid! Want het is verschrikkelijk om in Zijn handen te vallen! Maar heb de Vader lief! Houdt vast aan Zijn liefde, en laat jullie altijd raken en leiden door de liefde van de Vader, dan zullen jullie de dood eeuwig nooit meer smaken, behalve de scheiding van je lichaam, dat een vloek van de Godheid is en waarin het leven vanuit de Vader beschermd wordt tegen de toorn van de Godheid door de beschuttende liefde van de Vader. Uit de hand van God ontvang je de vloek; uit de hand van de Vader echter de zegen van de liefde en al het leven dat daaruit voortvloeit. Houd je dus eeuwig aan de liefde, dan zul je je staande houden in de liefde; als je je echter aan de wijsheid houdt, zul je vergaan en zul je door de geest van de Godheid voor eeuwig tot nietig stof verwaaid worden!

 

 

Wenken voor de reis naar vrede en geluk

in de haven van de eeuwige liefde

 

(ontvangen van de Heer door J. Lorber)

 

Heel vaak komt de Heer naar Zijn kinderen op aarde, slechts gekleed in het kleed van de armoede; maar ze herkennen Hem niet, omdat hun denkbeelden over God op zichzelf al hoogmoedig zijn.

Vele zielen, die overigens zeer aan God toegewijd zijn, zouden zich eerder laten martelen dan dat ze zouden durven aannemen, dat God hen bezocht had in de gedaante van een in de wereld volkomen onbetekenend mens.

Ja, Ik zeg jullie: sinds 1800 jaar is het de Heer op de wereld al heel vaak overkomen, dat Hij zelfs door overigens heel gemoedelijke en aan God toegewijde mensen naar buiten geranseld is; en toch was het werkelijk de Heer van hemel en aarde Zelf, die ze naar buiten geranseld hebben!

Houdt je dus alleen aan de liefde, die alles, wat ze eenmaal aangetrokken heeft, in nauwe kringen om zich heen verzameld wil hebben.

De liefde is een echt vuur, dat verzamelt en niet vernietigt of verstrooit. Het licht, dat van de heldere vlam van de liefde uitgaat, golft weliswaar in rechte stralen eindeloos en eeuwig voort en keert niet terug; maar de liefde van God heeft er grenzen aan gesteld, waar het tegenaan stoot en daarna weer terugkeert naar zijn oorsprong. Als jullie de Godheid beoordelen volgens Zijn uitstroming van licht, die natuurlijk eindeloos is, en zodoende ‘lichtruiters’ zijn, die op de eindeloze vleugels van de geest uit de goddelijke liefde door de eindeloze ruimten vliegen en daar het bestaan van de grote Godheid zoeken, blijven jullie natuurlijk eeuwig ver verwijderd van de ware bekendheid met het eigenlijke wezen van God. Dan moeten jullie je tenslotte gewonnen geven aan de eindeloze grootheid van God en kunnen jullie je nooit oprichten in je hart om het werkelijke wezen van God, jullie Vader, te aanschouwen en te begrijpen!

Maar als er dan een wezen voor jullie staat zoals Ik, die tegen jullie zeg: ‘Ik ben degene, die jullie zolang tevergeefs in het oneindige hebben gezocht’, dan schrikken jullie en krimpen jullie als het ware machteloos ineen.

Waarom eigenlijk? De oorzaak ligt voor de hand: omdat jullie het wezen, dat Zich aan jullie voorstelt als de ware Godheid in Zijn oerbestaan, nog altijd met de ogen van de oneindigheid aanstaren, en jullie gemoed bij dit wezen opnieuw als een elastische ballon tot in het eindeloze begint uit te zetten door de lucht van jullie ijdele inbeelding.

Het klopt wel dat een geest of een mens het wezen van God aanschouwt in Zijn werken; maar hij zou zich daardoor niet helemaal in beslag moeten laten nemen.

Waarom zou de Godheid in Zijn oerwezen even groot moeten zijn als jullie gebouwen? Er staat toch geschreven: ‘En God schiep de mens naar Zijn evenbeeld’. Waarom zou God dan een reus moeten zijn en de naar Zijn maatstaf geschapen mensen vergeleken bij Zijn afmeting puur atomistische wezens, die met triljoenen tegelijk met gemak op een dauwdruppel kunnen wonen? Was Christus, die in al Zijn volheid toch God en mens tegelijk was, soms een reus, toen Hij op aarde het werk van verlossing volvoerde? O, wat Zijn gestalte betreft was Hij absoluut geen reus, hoewel Zijn werken van een voor jullie nooit te schatten grootheid waren!

Kijk, diezelfde absoluut niet reusachtige Jezus staat ook nu voor jullie, zelfs met echt vlees en bloed. Alleen Zijn geest, die uit Hem stroomt zoals het licht uit de zon, is in de hele oneindigheid met onverzwakte kracht eeuwig werkzaam; maar met die geest hebben jullie niets te maken, en hij kan voor jullie ook niet van belang zijn.

Als jullie je nu bij de oerbron bevinden ofwel bij de Heer van alle geest zijn, vat Hem dan op overeenkomstig Zijn liefde en niet overeenkomstig het van Hem uitstromende licht. Dan zijn jullie werkelijk Zijn kinderen, zoals Hij de Vader van jullie allemaal is; maar daarbuiten in de oneindigheid hebben jullie echt niets te zoeken.

Zou het niet erg dom zijn van de astronomen, als ze de diameter van de zon wilden meten aan de hand van de afstand die haar lichtstralen afleggen? Die stralen dringen steeds maar verder door in de eindeloze diepten van de eeuwige ruimte, en hun afmeting wordt van seconde tot seconde steeds maar groter. Met wat voor maatstaf zou zo’n dwaze meting gedaan kunnen worden? Kijk, de sterrenkundigen meten de zon zelf, aangezien haar afmeting constant en blijvend is. Dat moeten jullie ook doen!

Jullie moeten Mij, zoals Ik nu voor jullie sta, meten met de juiste maat van de liefde in jullie harten, en geen onzinnig overdreven en kinderachtige vrees voor Mij hebben, aangezien Ik immers precies dezelfde afmeting heb als jullie en jullie met de hele kracht van Mijn hart liefheb. Dan zijn jullie Mij aangenaam en kunnen jullie zodoende buitengewoon zalig zijn binnen de nauwe kring van de liefde, terwijl er daarbuiten voor jullie nergens ware zaligheid bestaat en kan bestaan.

Ja, ja, zo is het! Alleen over het smalle pad en op dat nauwe plekje is het ware geluk en de ware zaligheid van ieder mens te bereiken. Wie het langs de brede weg zoekt en van mening is dat zaligheid alleen maar op een grote plek vol glans te vinden is, vindt nooit wat hij zoekt.

Wie de zaligheid in het oneindige zoekt, kan die onmogelijk vinden, want hoe verder hij doordringt, des te groter is de afgrond en de kloof die hij voor zich ziet, waar hij eeuwig nooit overheen zal komen.

Mijn rijk is dus in het kleine hart van ieder mens gelegd; wie daar binnen wil komen, moet zijn eigen hart binnengaan en daar voor zichzelf een plekje van rust vestigen, dat deemoed, liefde en tevredenheid heet; als hij dat plekje in orde heeft, is ook zijn geluk voor eeuwig in orde. Dan zal hij op dat plekje heel gauw heel veel meer vinden dan hij ooit verwachtte; want een klein huisje is beslist gemakkelijker in te richten met alles wat voor het huishouden nodig is dan een groot paleis, dat er zelfs nog leeg uitziet als het reeds met voor vele duizenden guldens meubilair is ingericht. Jullie moeten je dus ook van Mijn hemelen geen al te uitgebreide en eindeloze gedachten hebben, maar jullie moeten je voorstellingen daarvan heel nauw en klein maken, ongeveer zoals bij gewone volksmensen op aarde; dan zullen jullie daarbinnen de ware gelukzaligheid vinden.

Het hart moet vol liefde voor Mij en voor jullie broeders en zusters zijn, en steeds vervuld van de zin om blijmoedig en volop actief te zijn. Geloof Me, dat zal voor ieder van jullie de ware, eeuwige gelukzaligheid grondvesten.

Evenzo moeten jullie je Mijn hemelen niet voorstellen als heel ver van jullie verwijderd, maar juist heel dichtbij; de totale afstand bedraagt hoogstens drie span[40] - dat is de afstand van het hoofd tot het centrum van het hart! Als jullie die kleine afstand hebben afgelegd, dan zijn jullie er ook, zoals men zegt, ‘met huid en haar’ binnen!

Stel je maar niet voor dat we zoiets als een hemelvaart voorbij alle sterren zullen maken; maar stel je voor dat we slechts een afdaling naar ons hart zullen maken, en daar zullen we onze hemelen en het ware eeuwige leven vinden!

Kijk, in het hoofd zit het koel berekenende verstand van de ziel en zijn handlanger, het inzicht, dat lijkt op een wijd om zich heen grijpende arm vol ogen en oren aan het verstandslichaam van de ziel. Het verstand maakt die arm steeds langer en wil daar tenslotte de hele oneindigheid mee naar zich toetrekken. Dit zinloze, dwaze streven van het verstand is als zodanig echter die gevaarlijke, dood en gericht brengende eigenschap van de ziel, die met het woord ‘hoogmoed’ wordt aangeduid.

In het hart rust echter de liefde, als geest, ontleend aan de geest van Mijn hart. Evenals Mijn hoogst eigen geest heeft die geest echter toch alles, wat de oneindigheid van het grootste tot het kleinste bevat, in ontelbare verscheidenheid in zich. Als het hoogdravende verstand nu het zinloze van zijn dwaze inspanningen inziet en zijn eerdergenoemde arm - zijn inzicht of, nog duidelijker gezegd: zijn begripsvermogen - in plaats van hem naar de oneindigheid uit te strekken en het onbereikbare te willen bereiken deemoedig en bescheiden terugtrekt - zoals een slak vaak zijn van ogen voorziene voelhorens naar de zon uitstrekt, maar omdat ze de zon vanwege de te grote natuurlijke afstand niet kan bereiken die inzichts-armen weer in zichzelf terugtrekt - en die arm niet meer zinloos naar de oneindigheid uitstrekt, maar hem naar het hart richt en leidt, waar de woning van Mijn geest in de mens is, dan maakt men de door Mij aangeduide drie span lange reis en bereikt men langs die weg het ware, eeuwige leven en de ware zalige rust ervan, en vindt men daar alles bij elkaar. Amen!

 

 

Liefde

(W.K.B.,

9 november 1896)

 

Tracht de vlam van liefde in jullie harten te ontsteken, zodat die jullie doorgloeit en verlicht. Denk er steeds aan dat Ik jullie allerbeste vriend ben, die jullie zouden mogen liefhebben, zo vurig en innig als je maar wilt. En hoe natuurlijker en menselijker jullie in staat zijn de verhouding tussen Mij en jullie te beschouwen, des te liever is het Mij. Want er moet geen barrière zijn tussen onze harten en jullie moeten jezelf aan Mij geven precies zoals een bruid zich aan haar geliefde bruidegom geeft. Dit te vatten is maar weinigen gegeven, en voor de wereld is het sinds jaar en dag een dwaasheid geweest. En toch zijn hier de bronnen van het enige leven, en is al het andere leven, dat niet doordrenkt wordt vanuit de onuitputtelijke bron van Mijn liefde, geen echt leven, maar slechts een schijnleven. En zo leeft de wereld sinds het eerste begin in een dergelijk droom- en schijnleven, en daarom is ze in zichzelf de meest klinkklare leugen.

 

 

Wonderen van liefde

 

(W.K.B.,

10 december 1896)

 

Laat nu alle treurigheid verdwijnen! Want Ik, jouw zon, zal alle wegen van je leven verlichten. Je bent van Mij en zult dat eeuwig blijven. Ons verbond van liefde zal nooit meer opgeheven worden. Ik heb immers Mijn hartenbloed voor jou weggegeven. Alles wat je vraagt zal Ik je geven, ter wille van onze liefde. Wees helemaal van Mij, dan ben Ik helemaal van jou, en de grootste wonderen zullen verwezenlijkt worden. Er is nog nooit een groter wonder gebeurd dan wanneer het hart van de Godheid zich onlosmakelijk verbindt met het hart van een mens, die als zodanig toch slechts een armzalig schepsel van de grote wijsheid Gods is. Maar de liefde verheft hem uit zijn armzaligheid en maakt hem tot kind van de Vader.

 

 

B. Een lieflijk voorbeeld

 

Een leven van liefde

 

De dagelijkse omgang met God

van de vrome dienstmaagd Armelle Niklas,

genaamd: ‘De goede Armelle[41]

 

‘God heeft mij enkel en alleen in deze wereld gezonden opdat ik Hem lief zou hebben; en door Zijn barmhartigheid heb ik Hem erg liefgehad, zodat ik Hem nu niet meer op de manier van de stervelingen lief kan hebben. Het is tijd dat ik naar Hem toe ga, opdat ik Hem kan liefhebben zoals de zaligen in de hemel doen.’

 

1. Toen op een dag één van haar meest vertrouwde vriendinnen aan de goede Armelle vroeg, door welke middelen en oefeningen zij tot die voortreffelijke staat was gekomen, waarin zij zich wat haar ziel betreft op dat moment nog altijd bevond, en waarmee ze dan met name haar hart en gedachten de hele dag bezig had gehouden, en hoe,

2. gaf ze ten antwoord, dat ze door de grote barmhartigheid van God nooit een andere kunst had gekend dan liefhebben. Al haar oefeningen, beweegredenen, bedoelingen en verlangens bestonden er enkel uit dat ze wilde liefhebben en elke dag steeds meer van liefde wilde branden; daardoor had ze al haar taken geleerd en ook verricht.

3. ‘Zodra ik ‘s morgens ontwaakte’, zei ze, ‘wierp ik mij in de armen van mijn goddelijke Liefde, zoals een kind in de armen van zijn Vader. Ik stond op om Hem te dienen en mijn werk te doen, enkel om Hem te behagen. Als ik tijd had om te bidden, lag ik op mijn knieën in Zijn goddelijke tegenwoordigheid, en sprak tegen Hem alsof ik Hem met mijn lichamelijke ogen voor mij zag. Dan gaf ik mij aan Hem over en vroeg Hem of Hij Zijn heilige wil volkomen in en aan mij wilde vervullen, en niet wilde toelaten dat ik Hem gedurende de dag ook maar in het minst zou beledigen.

4. Kortom, ik hield mij met Hem en met Zijn goddelijke lof bezig, zoveel en zolang mijn bezigheden toelieten. Alleen had ik voor het merendeel de hele dag geen tijd om een Onze Vader te zeggen. Maar daar maakte ik mij absoluut geen zorgen om. Het was mij even dierbaar en het lag mij even na aan het hart om ter wille van Hem te werken als mijn gebed te verrichten; zoals Hij mij eigenlijk zelf geleerd heeft dat alles, wat ik uit liefde voor Hem doe, een waarachtig gebed is.

5. Ik kleedde mij aan in Zijn aanwezigheid, en Hij toonde mij dat Zijn liefde mij mijn kleding verschafte. Als ik vervolgens aan mijn werk ging, o, dan verliet Hij mij daarom niet en ik verliet Hem niet; Hij werkte samen met mij en ik met Hem, ja, ik voelde mij evenzeer met Hem verenigd als wanneer ik in gebed was geweest. O, wat was het zoet en gemakkelijk voor mij om al mijn moeite en bezwaren in zo’n goed gezelschap te verdragen! Ja, dat gaf mij vaak zoveel kracht en zo’n moed, dat niets mij meer moeilijk viel en ik dacht, dat ik het hele huishouden wel alleen aan zou kunnen. Ik had niets meer dan mijn lichaam in en tijdens het werk; maar mijn hart en ikzelf branden geheel en al van liefde bij de zoete en vertrouwelijke omgang, die ik met Hem had.

6. Ik sprak dus voortdurend met Hem tijdens mijn werk. Ik had Hem lief en verlustigde mij in Hem. Ik ging steeds met Hem om als met mijn vertrouwde vriend. En als het werk van dien aard was dat het al mijn gedachten opeiste, hield ik toch altijd mijn hart naar Hem toegekeerd; en zodra het klaar was, liep ik haastig weer naar Hem toe, zoals iemand doet die een ander persoon hevig liefheeft en tijdens zijn bezigheden maar voor korte tijd verlaat. Zo verging het mij met mijn God. Het was bij wijze van spreken onmogelijk voor mij om van Hem te scheiden, vooral omdat ik niet buiten Zijn tegenwoordigheid kon leven.

7. Want ik wist heel goed - en Hijzelf had mij dat geleerd - dat ik Hem niet zou kunnen beledigen noch zou kunnen ophouden Hem lief te hebben, zolang ik maar naar Hem zou kijken. Hoe meer ik naar Hem keek, des te meer herkende ik zowel Zijn goddelijke volmaaktheid als mijn eigen onbeduidendheid en armzaligheid, zodat ik mijzelf vergat en verliet, als iets dat het niet waard was om mij mee bezig te houden, om mij boven mijzelf en boven alle geschapen dingen te kunnen verheffen en mij op die manier met Hem te kunnen verenigen en Hem onophoudelijk aan te hangen.

8. Mijn enige en constante oogmerk was, dat ik Hem in al mijn handelen zou bevallen en mij ervoor zou hoeden Hem te beledigen. Bij al mijn bezigheden dacht ik aan niets anders; en dat deed ik niet ter wille van het nut dat ik daarvan zou kunnen hebben, of om het kwaad te ontlopen, dat erop gevolgd zou zijn als ik anders gehandeld zou hebben, nee, al die bedoelingen en mijn eigen winst of nadeel waren zo ver van mijn gemoed verwijderd, dat ik er niet in het minst aan dacht. Alleen wilde de Liefde alles voor zichzelf hebben; en als die maar vergenoegd was, was ik ook tevreden. Behalve dat liet alles mij onverschillig.

9. Als ik nu ‘s morgens met een klein vonkje vuur een grote gloed ontstak, dacht ik: Ach, mijn Liefde! Als men Jou toch eens naar believen in de zielen zou laten werken, hoe snel zou Je daarin dan hetzelfde tot stand gebracht hebben.

10. Als ik het vlees van de geslachte dieren in stukken sneed en voor het eten klaarmaakte, had ik het idee dat ik de stem van mijn Geliefde hoorde, die tegen mij zei dat Hij de dood heeft willen ondergaan en op die manier voedsel voor mijn ziel worden, om mij te voeden en in stand te houden.

11. Als ik spijs en drank tot me nam, deed ik dat in Zijn goddelijke tegenwoordigheid, evenals al het andere. En dan had ik het idee alsof alle happen in Zijn kostbare bloed waren gedoopt en dat Hijzelf mij die als voedsel voor mij aanreikte, om mij steeds meer in Zijn liefde te doen ontbranden. Men kan zich voorstellen wat dit voor effecten dit teweegbracht voor mijn arme ziel. Maar ach, die zijn totaal onbegrijpelijk en er is niemand, behalve God Zelf, die ze zou kunnen vertellen! Want al zou ik mijn hele leven daarvoor gebruiken, dan zou ik er toch nooit mee aan een einde komen.’

 12. ‘Geen schepsel’, zei de goede Armelle, ‘was zo klein dat het mij niet naar God leidde en op zijn manier leerde Hem lief te hebben - zodat ik dikwijls hardop uitriep en tegen Hem zei: O mijn Liefde en mijn alles! Al zou er niet één mens op de wereld zijn, die tegen mij zou zeggen dat men Jou moet liefhebben, dan leren de dieren en andere schepselen mij dat meer dan voldoende. En al zou Jij Jezelf voor mij verbergen, dan zouden zij mij laten zien hoe ik Jou moest dienen en vinden.

13. Als ik een arme hond zag, die zijn baas nooit verlaat, die zo trouw is dat hij hem steeds volgt, die hem voor een hap brood duizend keer liefkoost - goede God! - wat was dat een geweldige les voor mij, om net zo te doen tegenover mijn God, die mij door zoveel weldaden tot Zijn dienst had verbonden en verplicht.

14. Als ik op het veld de kleine lammetjes zag, die zo zachtmoedig en verdraagzaam zijn, die zich laten scheren en slachten zonder één keer te schreeuwen of zich te verzetten, dan stelde ik mij Mijn Heiland voor, die Zich op dezelfde manier naar de slachtbank en de dood heeft laten leiden zonder Zijn mond open te doen, en die mij daardoor leerde Hem te volgen en mijzelf onder alle akelige en in natuurlijk opzicht hard aankomende dingen aan Hem gelijk te maken.

15. Als ik de kleine kuikentjes onder de vleugels van hun moeder zag wegvluchten, viel mij onmiddellijk in dat mijn Jezus Zichzelf met dat diertje heeft vergeleken, om bij mij een goed vertrouwen in Hem te wekken en mij te leren mij onder de vleugels van Zijn goddelijke voorzienigheid verborgen en bedekt te houden om aan de klauwen van de duivel te ontkomen.

16. Als ik soms de mooie landouwen en weiden bezag, als ze heel groen zijn en vol bloemen staan, zei ik bij mijzelf: mijn Geliefde is een bloem in Saron en een lelie in het dal[42]. Hij is een roos zonder doornen, terwijl Hij Zich met die laatste toch heeft willen laten bedekken en kronen. Ik bad Hem smekend of Hij mijn ziel tot Zijn lusthof wilde maken, maar hem ook zo goed afgesloten en verzegeld wilde houden, dat niemand anders dan Hij er ooit binnen zou kunnen komen.

17. Als ik zag hoe de bomen zich laten buigen en leiden met alle bewegingen van de wind en hoe de zee zijn grenzen nooit overschrijdt, zei ik: O mijn God! Waarom ben ik niet even gewillig en bereid om mij door de beweging van Jouw goddelijke geest te laten sturen en leiden? En ach! Geef toch dat ik nooit buiten de grenzen van Jouw aanbiddelijke wil ga.

18. De vissen, die in de zee zwemmen en zich daarin verlustigen, leerden mij dat ik op soortgelijke wijze steeds zou moeten wegzinken in mijn goddelijke liefde en mij daarin verlustigen.

19. Als ik het land zag bewerken en bezaaien, had ik het idee dat ik mijn Heiland zag, die de gehele duur van Zijn leven zoveel zweet, moeite en werk heeft opgebracht om onze zielen te bewerken en het zaad van Zijn hemelse leer en goddelijke liefde daarin te zaaien; hoewel er ondanks dat alles nog maar zo weinig aarde te vinden is die goede vruchten draagt, wat bij mij een onzegbaar verdriet veroorzaakte.

20. Als ik in de tijd van de oogst het koren van het kaf zag scheiden, leerde ik daarvan dat dit op de dag van het gericht met de vromen en de goddelozen zou gebeuren.

21. Kortom, er was geen schepsel op de wereld dat ik kende, dat niet diende om mij te onderwijzen en waarvan ik niet steeds iets nieuws leerde. Daarom zei ik dikwijls tegen God: O mijn Liefde! Hoe fijnzinnig heb Je mijn onwetendheid goed weten te maken! Want aangezien ik lezen noch schrijven kan, heb Je bij mijn onderricht zulke grote letters voor mij neergelegd, dat ik er maar naar hoef te kijken om te leren hoe beminnenswaardig Jij bent; ja, vaak zou ik willen dat ik ze niet zag, want ze doen mij zozeer ontbranden in liefde voor Jou, dat ik vaak niet weet waar ik blijven moet.’

22. ‘De schepselen’, zei ze verder, ‘dienden echter niet alleen om mij te onderrichten. Maar bovendien zag ik dat God ze door Zijn oneindige goedheid had geschapen om mij van dienst te zijn, en dat Hij met hen en door hen werkte om mij goed te doen; op zodanige wijze, dat ik bij alle hulp die ik van hen ontving duidelijk zag dat Hij die mij door hen liet ontvangen.

23. Daarom schreef ik alleen Hem alles toe, en zei bij mijzelf: Als mijn mevrouw mij naar iemand toe zou sturen om hem namens haar een geschenk te brengen, zou hij mij niets verplicht zijn of mij daarvoor moeten bedanken, maar haar, die hem het geschenk gestuurd had. Evenzo komt ook al het goede, dat de mensen voor mij doen, niet alleen van hen, maar van mijn Liefde, die dat door hen voor mij doet.

24. Op die wijze ging er gedurende de dag geen ogenblik voorbij dat ik niet een nieuwe reden vond om Hem nog meer lief te hebben en mij nog meer te verenigen met Hem, die steeds innig in mijn ziel aanwezig was en mij, zonder dat ik ernaar zocht, al die inzichten en kennis meedeelde. En dat gebeurde zo overvloedig, dat men materiaal genoeg gehad zou hebben om er hele boeken over te schrijven, als men alles op papier had kunnen zetten. Dit alles keerde mij dus absoluut niet af van de gebruikelijke tegenwoordigheid van mijn God, maar bevestigde mij daar veeleer elke dag steeds meer in.

25. Als gedurende de dag met zijn allerhande drukte en steeds voortdurende bezigheden mijn lichaam enig ongemak voelde en geneigd was zich te beklagen en te morren en dus gemak en rust te zoeken, of zich tot woede en ergernis of andere ongeregelde bewegingen wilde laten overhalen, dan verlichtte mijn goddelijke Liefde mij direct en toonde mij, dat ik die opwellingen van mijn natuur moest verstikken en niet moest koesteren en in stand houden, noch in woorden, noch in daden. Ze plaatste zich als het ware als een wachter voor de deur van mijn mond en stelde zich als een wacht bij mijn hart, opdat er niets aan bijgedragen zou worden om die ongeregelde bewegingen in stand te houden. En op die manier moesten ze noodzakelijkerwijs direct bij hun geboorte sterven.

26. Af en toe gebeurde het wel eens dat ik mij liet meeslepen door een beweging van heftigheid, tegenzin of een andere enigszins ongeregelde hartstocht; maar dan werd ik ogenblikkelijk teruggetrokken en gedwongen mij in te houden, zodat het woord dat ik in mijn mond had half uitgesproken bleef steken, alsof men mijn tong had vastgebonden, en dan moest het werk net zolang blijven liggen totdat ik die bewegingen tot stilte had gebracht. Ook al ging het om niet meer dan het straffen of tuchtigen van een kind of het te herinneren aan een fout die het begaan had, dan moest ik mij absoluut inhouden en niet verder gaan. En waarom? Enkel omdat ik altijd in tegenwoordigheid van mijn God was, die al mijn handelen zag en beoordeelde, en dan zei ik tegen mijzelf: Hoe kun je zoiets doen voor de ogen en in tegenwoordigheid van je Liefde, die jou onophoudelijk ziet en aankijkt! O, daar moet ik toch echt voor oppassen!’

27. De goede Armelle, die op deze manier heel verstandig en waakzaam was om alle listen en aanvallen van het vlees te ontdekken en te vernietigen, sprak hier verder als volgt over. ’Omdat de duivel’, zei ze, ‘ons probeert te vangen en ons duizenden voorwendsels van behoeftigheid, zwakheid, vermoeidheid en nog meer andere schijnredenen opdringt en aan de hand doet en probeert ons daarmee in zijn valstrikken te krijgen en op listige wijze te pakken wil krijgen, kan het heel gemakkelijk gebeuren dat men daarin verwikkeld raakt, als men niet met uiterste zorgvuldigheid op zijn hoede is. Die gelegenheden zijn veel gevaarlijker dan andere, waarbij het gevaar zelf als zodanig meer aan het licht treedt, omdat men dan meer voorzichtigheid toepast om die te vermijden. Maar als ze met het instandhouden van de gezondheid en het leven verbonden zijn, o, dan is er zonder enige twijfel grote wijsheid vereist om ze zelfs maar te ontdekken, en grote stoutmoedigheid om ze niet te laten overwinnen, aangezien ze heel behendig en subtiel zijn. Ik zou daarachter ook nooit enig gevaar vermoed hebben, als mijn Geliefde het niet voor mij onthuld had; maar Hij heeft het mij zo duidelijk laten zien, dat ik er niet in het minst aan kon twijfelen. Ja, bij vrijwel alle gebeurtenissen leerde Hij mij onderscheiden wat van de genade of van de natuur afkomstig was, en Hij gaf mij ook de kracht om die eerste te volgen, maar de laatste te overwinnen.

28. Als ik soms echter niet voldoende op mijn hoede was geweest en mij door een fout had laten overrompelen, o, dan kon ik niet leven, tot ik vergeving had gekregen en de vrede tussen mij en mijn God weer hersteld was. Ik huilde aan Zijn heilige voeten; ik vertelde Hem mijn fout, alsof hij die niet gezien had; ik bekende Hem mijn zwakheid, en kon niet eerder weggaan voordat Hij mij vergeven had en onze vriendschap weer opnieuw bekrachtigd was, en wel veel sterker dan ooit - wat iedere keer gebeurde door Zijn grote goedheid en barmhartigheid, zo vaak ik een misstap had begaan, zodat ook dit ertoe moest bijdragen dat ik naderhand des te meer in goddelijke liefde voor Hem ontbrandde.’

29. De vrome Armelle nam vaak de volgende uitspraken in de mond:

‘Niets ter wereld is geringer en armzaliger dan een hart, dat zichzelf tot slaaf van zijn begeerten maakt en de lusten van zijn vlees volgt.’

‘Er valt niet te hopen op echte vrede en ware rust, voordat alles onderdanig en gehoorzaam aan God is.’

‘Het is hetzelfde, een slaaf van de duivel of van zichzelf te zijn.’

‘Allen, die over hun ellende spreken en erover klagen, zijn alleen maar ellendig omdat ze het willen zijn, vermits ze de moeite om zichzelf te overwinnen schuwen - wat echter toch veel gemakkelijker is dan zichzelf te amuseren.’

‘Hoe langer men afwacht en de kwestie uitstelt, des te moeilijker en vervelender schijnt die ons toe, omdat de natuur steeds sterker, maar de geest zwakker wordt en zijn kracht verliest.’

‘Wie die overwinning wil behalen, moet de natuur niets toegeven, haar niets ten goede houden noch haar het allerkleinste voordeel over zichzelf toestaan.’

‘Zodra men ook maar in het minst toestaat wat ze verlangt, wordt ze trots en ontembaar, zodat men naderhand veel meer moeite heeft om zich weer aan haar te onttrekken dan men gehad zou hebben om haar niets toe te staan.’

En tenslotte: ‘Wie het ware leven wil genieten, moet zijn eigen natuur onophoudelijk doden zonder haar te ontzien of medelijden met haar te hebben. Daarentegen heeft degene, die haar volkomen overwint, voor zichzelf werkelijk een koninkrijk van vrede en een onbegrijpelijke zaligheid tot stand gebracht.’

30. Verder placht ze gewoonlijk te zeggen: ‘God liefhebben, en ter wille van Hem alles willen lijden zonder de bedoeling te kennen, zijn twee niet te scheiden dingen. Het ware lijden is een kenmerk van de rechtschapen liefde; het kruis ontvluchten is hetzelfde als zich van de oorsprong van al het goede verwijderen, omdat God aan het kruis genageld werd en alleen daar te vinden is.’

31. Die genade van Hem te verlangen, namelijk om samen met haar Heiland te lijden, sprak zij in de eerste jaren uit met het volgende gebed, dat zij van haar gekruisigde Liefde Zelf geleerd had, en dat ze langdurig placht uit te spreken met zo’n vurig verlangen, dat ze meende dat haar hart in haar lichaam zou barsten en de woorden, die uit haar mond kwamen, louter vurige vlammen waren. Ze bad als volgt: ‘O mijn gekruisigde Liefde! Wie heeft Jou ertoe gebracht om voor mij zo’n wrede dood aan het kruis te ondergaan en op te staan? O mijn Jezus! Schenk mij toch de genade mijn ziel van mijzelf los te scheuren en tegelijk met Jou aan dat kruis te nagelen. O mijn Jezus! Ach, mochten mijn handen tegelijk met de Jouwe vastgespijkerd worden, mocht mijn hart evenals dat van Jou met de speer verwond worden, en mochten mijn voeten evenals de Jouwe met spijkers doorboord worden! Wees in mij en laat mij in Jou zijn, en samen met Jou aan dat heilige kruis sterven! O mijn Jezus! Verleen mij de genade om uit louter liefde voor Jou en uit diepgevoeld berouw, omdat ik Je heb beledigd, ziek te zijn, ja zelfs te sterven!’

32. Die toevlucht tot haar gekruisigde Liefde hielp haar dan om alle ongemakken die zij meemaakte te verdragen en te overwinnen. ‘Want’, zo zei Armelle, die het kruis zo liefhad, ‘als de mensen mij met hun kwaadsprekerij en andere kwalijke bejegeningen achtervolgen, of als de boze geesten dat deden door hun verzoekingen en lichtzinnige listen, wendde ik mij ogenblikkelijk tot mijn goddelijke Liefde, die Zijn heilige armen naar mij uitstrekte en mij Zijn hart en open wonden toonde, opdat ik mij daarin zou verbergen en mij veilig zou weten. En dan begaf ik mij daar direct naar binnen, als in mijn ware burcht en vesting, en daar was ik dan alleen veel sterker dan de hele hel bij elkaar; ja, als alle schepselen zich tegelijkertijd tegenover mij zouden hebben opgesteld, zou ik voor hen toch niet banger zijn geweest dan voor een vlieg, omdat ik onder de bescherming en beschutting van de eeuwige Liefde stond.’

33. Alle beledigingen, die haar werden aangedaan, beschouwde zij als een grote genade, en hoewel ze haar al het mogelijke brandend harteleed aandeden, kon ze zichzelf niet weerhouden om haar beledigers, vijanden en tegenstanders van ganser harte lief te hebben en al het mogelijke goede voor hen te doen, zoveel ze maar kon. Daarom placht ze vaak te zeggen dat geen vijand kende en er nooit een had gehad; dat ze degenen, die de wereld ‘vijanden’ placht te noemen, als haar grootste vrienden beschouwde; dat het kenmerk, waardoor ze hen van andere mensen onderscheidde, de grote liefde was, die zij in haar hart voor hen voelde; dat, zodra iemand haar iets kwaads had gedaan, dat voor hem een deur was, waardoor hij in haar hart kon doordringen en een plaats kon krijgen in haar gebed, terwijl ze tevoren waarschijnlijk helemaal niet aan hem had gedacht - en dat degene, die haar een boze streek had geleverd, het meest deel had aan haar liefde.

34. Als God Zichzelf soms voor haar verborg en bij wijze van spreken deed alsof Hij van haar wilde weggaan, zei ze tegen Hem: ‘O, dat is niet belangrijk, mijn Liefde! Jij mag je best verbergen; ik zal Jou toch niets minder dienen. Want ik weet toch, dat Jij mijn God bent. En dan span ik mij meer dan ooit in om op mijzelf te letten en mijn verschuldigde trouw des te nauwgezetter te behartigen, om mijn enige Liefde niet te mishagen - wat het enige was waar ik bang voor was. Op zulke momenten leerde ik mijn eigen armzaligheid en mijn zeer grote armoede des te beter kennen en mijn Heiland steeds meer te vertrouwen, en was ik er ook graag tevreden mee om de rest van mijn leven steeds in die toestand te blijven, als Hem dat behaagde. Maar o! Hij liet mij daar niet lang in; en - als ik het zo mag zeggen - Hij kon het niet laten mij te liefkozen, evenals ook ik niet zonder Hem kon leven. Want tegenover het korte ogenblik dat Hij mij Zijn aanwezigheid had ontzegd, overstelpte Hij mij bij Zijn terugkomst met zoveel hemelse betuigingen van genade en goddelijke liefde, dat ik die niet kon verdragen.’

35. Deze heilige ziel was buitengewoon trouw in al haar oefeningen en bezigheden. Ze roemde ook bij iedere gelegenheid de deugd van de trouw, en raadde die iedereen aan; ja, ze nam bijna zes of zeven jaar lang de volgende woorden in de mond: ‘Laten wij trouw zijn, laten we God toch trouw zijn! Want de trouw verenigt ons met God; de ontrouw scheidt ons van Hem.’ En als iemand haar vroeg hoe men God moest dienen, dan antwoordde ze altijd: ‘Daar is geen andere weg voor dan de trouw, die zich uit moet strekken over alle dingen, grote en kleine, het geringste niet uitgezonderd. Trouw zijn wil echter zeggen - zoals God mij leerde - dat men alle dingen, zowel de grote als de kleine, volmaakt goed doet. Want die trouw verenigt de ziel met God, de ontrouw daarentegen scheidt ons van God.’

36. Vaak herhaalde zij in één gesprek meer dan honderd keer de volgende woorden: ‘Laten we trouw zijn aan God! Ach ja! Laten we Hem trouw zijn! Want het gebeurt vaak dat de genade, die aanvankelijk werd aangeboden om een zaak te helpen volbrengen, naderhand helemaal niet verleend wordt. Daar is men absoluut niet zeker van. En gesteld dat men er zeker van zou zijn, dan zou men om die reden toch niet tot een andere dag moeten uitstellen wat men vandaag kan doen, omdat dat een teken van een slechte liefde is. Want als de liefde rechtschapen is en groot kan ze helemaal niet rusten, zolang ze weet dat haar Geliefde iets gedaan wil hebben, dat ze nog niet uitgevoerd heeft. En ik geloof dat dit de oorzaak is waarom velen zo langzaam de volmaaktheid bereiken, namelijk: ze weten heel goed wat God van hen verlangt; maar omdat ze ervoor terugschrikken zichzelf enig geweld aan te doen, verschuiven ze de kwestie steeds naar een ander moment, en zeggen: Morgen, morgen zullen we het doen. En die morgen komt nooit. Want hoe langer ze in hun gewoonten blijven en die koesteren, des te minder kracht hebben zij om ze te weerstaan. En God, die hun ontrouw ziet, verlaat hen tenslotte en wijkt helemaal van hen.’

37. ‘Zo zien jullie nu’, zei ze, ‘hoe ik mijn dagen, zowel de werkdagen als de feestdagen, heb doorgebracht; op die feestdagen had ik dikwijls niet minder werk dan anders. Maar dat hinderde mij niet; want alles liet mij onverschillig, werken en rust, gemakkelijke en moeilijke dingen, alles was mij om het even, omdat ik niet keek naar wat ik moest doen, maar naar Degene ter wille van wie ik het deed.

38. Als de avond aangebroken was en iedereen zich ter ruste begaf, o, dan was mijn rust nergens anders dan in de armen van de goddelijke Liefde; dan sliep ik in aan Zijn heilige borst, als een kind aan de borst van zijn moeder. Ik sliep in, zeg ik, maar zo, dat ik bezig was met het liefhebben en loven van God, tot de slaap mij overmande. Ja, meermalen hield de macht van de liefde al mijn zintuigen zo wakker, dat ik de meeste nachten zonder slaap bleef en ze geheel en al doorbracht met liefhebben. Hoe kon ik anders doen tegen zo’n liefdevolle Goedheid, die mij nooit verliet of in de steek liet, maar steeds over mij waakte en een zo nietswaardig schepsel nooit zonder Zijn bescherming liet? Als ‘s nachts de boze geesten mij soms aanvielen en wilden verschalken (wat mij een tijdlang heel vaak overkomen is), beschermde mijn goddelijke Liefde mij en streed Hij voor mij. Ja, Hij schonk mij ook de genade dat ik hen in mijn slaap (want in wakkere toestand vielen ze mij zelden aan) even dapper weerstond als wanneer ik helemaal niet geslapen had.

39. Kijk, dat is dus het leven van een arme boerin, een eenvoudige dienstmaagd, sinds het de goddelijke Liefde behaagd heeft haar te leiden. Zie hoe Hij mij uit mijn ellende heeft getrokken, namelijk uit mijn zonden en mijn onwetendheid, en hoe Hij van mij heeft gemaakt wat ik nu door Zijn grote barmhartigheid ben. Kijk, dat is het soort leven dat ik twintig jaar lang heb geleid, zonder dat ik ooit ook maar de minste vermindering van de liefde heb bespeurd, die direct bij het begin van mijn algehele bekering in mijn hart is uitgegoten. Die liefde is integendeel nog van dag tot dag hoe langer hoe meer geworden, hoewel het mij op die dag toescheen dat ik de Liefde, waarvan ik toen zag dat die zich al werkelijk bij mij bevond, niet eens zou kunnen verdragen. Nu voel ik mijzelf in Zijn oneindige liefde verzadigd en tevreden; maar vroeger, voordat ik zover was, hongerde mijn ziel daar dagelijks naar, hoewel ik tevens het gevoel had dat ik er niet meer van zou kunnen hebben of bereiken dan ik ieder ogenblik in feite had.’

40. ‘Ik ben echter nog niet eerder zo ver gekomen, dat het Hem in Zijn grote goedheid behaagd heeft Mij in Zijn huis op te nemen. Twintig jaar lang’, zei ze, ‘ben ik in mijn eigen huis geweest en heb al die tijd geleefd zoals ik nu heb beschreven. Maar nu die tijd voorbij is, heeft Hij mij in Zijn huis, d.w.z. in Zichzelf opgenomen.

Wat er sindsdien in mij gebeurt is zo verheven en overtreft zozeer alles, wat er voordien in mij is geweest, dat het onmogelijk is om dat duidelijk te maken. Het schepsel schijnt hier helemaal verloren gegaan te zijn. De geest is zo hoog verheven boven de aarde, dat hij daar niet meer schijnt te zijn. De vrede is zo ondoorgrondelijk en de vreugde zo volmaakt, dat de ziel denkt dat ze al werkelijk in de vrede en de vreugde Gods is ingegaan en als het ware in God veranderd is.’

41. ‘Vóór deze genade’, zei ze verder, ‘verloor ik God door Zijn grote barmhartigheid weliswaar nooit uit het oog, en door de liefde was mijn hart onophoudelijk met Hem verenigd; maar toch bleven er nog altijd twee dingen bestaan, die weliswaar heel precies aan elkaar waren samengevoegd en die vrijwel niet, maar toch nog, van elkaar gescheiden konden worden. Nu heeft God het schepsel echter verborgen, zodat alleen Hij in mij wordt gezien. Nu heeft Hij mij met Zijn goddelijke volmaaktheden getooid en mij in het bezit van Zijn goederen gesteld. Hij is mijn leven en mijn alles. Laat het jullie toch niet verbazen dat jullie mij nu zien als datgene, wat ik ben, en dat ik niets anders doe dan dat ik ziek ben en sterf van Zijn liefde. Ik zou slechter dan de duivel zelf moeten zijn als ik na zoveel genade en barmhartigheid, die ik van Zijne goddelijke Majesteit heb ontvangen, anders zou doen. En stel dat ik het achterwege zou laten, dan zou de hel nog te weinig zijn om mij te straffen. Maar nee, Hij zal nooit meer toelaten dat zo’n ongeluk mij overkomt.’

42. ‘Als men mij nu vraagt: Wat doe je zo alleen, ieder moment van de dag, en waar houd je je steeds mee bezig?, dan kan ik niets anders antwoorden dan: Ik heb lief, ik heb vurig lief. Dat is alles wat ik kan doen. Met deze woorden vertel ik mijn hele leven. Want dat is niets anders geweest dan een voortdurende liefde en constante dankbaarheid voor alle goedheid en barmhartigheid van God tegenover mij. Kijk, dat is mijn gebed, mijn bezigheid en mijn leven. Meer heb ik daar niet over te zeggen.

Maar mijn goddelijke Liefde zou voor alle aan mij bewezen genade en barmhartigheid ootmoedig geprezen, door alle schepselen van harte geroemd en altijd en eeuwig gezegend moeten worden. Amen!

 

 

Aanhangsel

 

Getuigenis van de heer, bij wie de goede Armelle 35 jaar gediend heeft en bij wie ze ook gestorven is.

 

God heeft door Zijn wonderbaarlijke Voorzienigheid direct vanaf het begin van ons huwelijk deze vrouwspersoon naar ons toe geleid om onze huishouding te voeren, aangezien mijn vrouw er niet toe opgevoed was om die zorg zelf te dragen, terwijl ze bovendien ook steeds ziekelijk was. Deze vrome persoon bediende haar, troostte haar en hielp haar als de vriendelijkste en liefdevolste persoon ter wereld; zolang ze geleefd heeft, heeft ze nooit anders tegenover haar gedaan. Ze betoonde zich ook niet anders tegenover alle huisgenoten, terwijl er altijd enkelen ziek waren, met name mijn oudste zoon; zo deed ze vele jaren, om niet te spreken van de liefde die ze hem heeft bewezen. Ze nam het huishouden onvermoeid op zich, zowel in de stad als op het platteland, en wist daarbij, als ze naar de stad ging, op beide plaatsen haar aandacht en zorg voor wat het huishouden vereiste met zo’n vlijt te verrichten, dat men haast niet merkte dat ze het huis uit was gegaan. Ze bezat een wonderbaarlijke zachtmoedigheid en geduld; en hoewel de andere dienstboden haar menige onaangenaamheid bezorgden en haar bij tijd en wijle hevig uitscholden, hoewel wij haar in alle opzichten bleven steunen, heb ik haar gedurende de 35 jaar dat ze bij mij is geweest daar toch absoluut niet geraakt of verontrust over gezien; daar verwonderde ik mij soms over en moest mij bij mijzelf schamen, omdat ik zo gemakkelijk boos werd, waarop zij nooit enig misnoegen liet blijken en zich ook nooit verontschuldigde, en geen andere vrees had dan dat zij aanleiding zou kunnen geven om God te beledigen.

Ze zorgde voor alle behoeften van het huishouden met goed en rijp overleg; ze voedde mijn kinderen op met grote zorgvuldigheid en liefde en leerde hun, zodra ze konden praten, hun hart aan God over te geven en enkele korte gebeden; ze had ze van harte lief, waardoor onze kinderen dan ook niet buiten haar konden.

Ze had vaak kwalen die wij niet kenden, en die overvielen haar vaak plotseling, gewoonlijk tegen de feesten van heiligen en martelaren. Vaak was ze 4 of 5 dagen zo en voelde ze zich in haast al haar ledematen als het ware vermorzeld en verpletterd, zodat ze helemaal niet kon denken aan wat er in het huishouden nodig was. Men deed dikwijls aderlatingen bij haar om haar verlichting te geven; en eenmaal gebeurde het door Gods toelating dat een barbier dacht dat ze dood zou gaan, waarover zij zich zeer verheugde.

Ze beklaagde zich nooit over haar pijnen of ziekten, maar leed alles met engelachtig geduld en zachtmoedigheid en kende geen medelijden, behalve alleen met anderen.

Ze had grote eerbied voor de priesters, en als die in huis kwamen, wachtte ze hen op alsof het engelen waren.

Ze nam de moeite om al mijn zaken in haar gebed bij God aan te bevelen; en als ik een lang en belangrijk proces had, placht zij mij met haar goede gesprekken te troosten en op te richten; en ik heb de goede uitslag behalve aan God tevens aan haar gebed toegeschreven. Ze bezat zo’n diepe deemoed, dat ze zich nooit durfde aanmatigen iemand vanwege een fout enige terechtwijzing of een waarschuwing te geven. En als ze soms genoodzaakt was de andere dienstboden te straffen, dan gebeurde dat met grote zachtmoedigheid en gebruikte ze daarbij geen overbodige woorden.

Haar deugdzaamheid was ongewoon groot en wekte eerbied, ook bij de personen van stand, die bij mij kwamen. Als hun bij tijd en wijle in haar aanwezigheid enkele al te vrije woorden ontvielen, verontschuldigden ze zich tegenover haar en eerden ze haar zo hoog, dat het mij vaak verbaasde; en dan antwoordde ze hen met zo’n deemoed en wijsheid, dat ze hen voor God won. Die deemoed zorgde ervoor dat ze bang was anderen lastig te vallen. Zo had ze eens haar been gebroken en was ze gedwongen enkele jaren het bed te houden; uit angst dat ze mij tot last zou zijn maakte ze toen zoveel verontschuldigingen tegenover mij, dat ik gedwongen werd haar te verbieden er nog verder met mij over te spreken. Toen ze zo te bed lag, spande ze zich toch nog in om de andere dienstboden behulpzaam te zijn waar ze maar kon, en ging ze ook door met voor het huishouden zorg te dragen en deed altijd iets ten nutte van het huis.

Kortom, het was een vroom en deugdzaam vrouwspersoon, bij wie ik geen enkele fout heb gezien, en wier vroomheid binnen de stand waarin ze leefde voor niemand een bezwaar was. Want ze richtte het geestelijke en het tijdelijke zo goed in en ordende het zo verstandig, dat niemand daar met recht over kon klagen. Dit alles is het getuigenis dat haar huisheer over haar heeft gegeven, waaraan men, zijn deugd, wijsheid en vroomheid in aanmerking nemend, geloof mag hechten. Amen.

  

UpToDate 2023-2024



[1] Dit is de tekst van prediking 43 (n.a.v. Matt. 22) in ‘Predikingen van de Heer’ van Mayerhofer.

[2] Nl. de levensomstandigheden en de wet van de naastenliefde.

[3] Oorspronkelijk: ‘Maas’ (ook wel: ‘Maß’); een oude inhoudsmaat, die in verschillende landstreken een verschillende inhoud aanduidde. De Oostenrijkse Maß was 1, 419 liter.

[4] Heremieten of kluizenaars. Mensen die zich in de eerste eeuwen van het christendom afzonderden van de wereld, in eerste instantie verder levend in eigen kring, later ook persoonlijk de eenzaamheid zoekend (meestal in een woestijn o.i.d.).

[5] Dit is de tekst van prediking 38 (n.a.v. Luk.10) in ‘Predikingen van de Heer’ van Mayerhofer.

[6] Zie het hierna volgende hoofdstuk: ‘Broederliefde, naastenliefde, mensenliefde’.

[7] Bij adellijke en andere aanzienlijke personen gebruikelijke term voor ‘hondenvolk’, ‘gepeupel’.

[8] ‘Loop naar de hel!’

[9] Wereldburgerschap; de instelling van mensen die hun betrokkenheid en aandacht niet alleen op hun vaderland, maar op de hele wereld richten.

[10] Een aantal situaties, die genoemd worden in het Groot Johannes Evangelie van Jakob Lorber.

[11] Openbaring 3, 19. Zie ook ‘De jeugd van Jezus’ van Jakob Lorber.

[12] Een levend mens kan onderscheiden worden naar drie niveaus: het animale (= lichamelijk-dierlijke), dat van de ziel (de ‘psyche’, waarin de mens zich van zichzelf en anderen bewust is), en dat van de geest. Het genezen (maar ook een van buiten komende negatieve aandoening) van het lichaam op zichzelf beïnvloedt de ziel dan wel de geest op geen enkele manier.

[13] Oorspronkelijk ‘Nach himmlischer Art’, wat zoveel wil zeggen als: ‘volgens de hemelse manier van leven’, ‘zoals men in de hemel doet’.

[14] Oorspronkelijk staat hier: ‘Sein Ein Fleisch’. Het is niet duidelijk op welke bijbelpassages dit slaat; overigens lijkt het alsof hier gedoeld wordt op een situatie, waarin persoonlijke aantrekking een rol speelde en Lorber haar de deur heeft gewezen.

[15] N.a.v. Joh. 19: 34.

[16] Veneus bloed = aderlijk bloed, dat weinig zuurstof meer bevat en donkerder is; arterieel bloed = slagaderlijk bloed, helder rood door het hoge gehalte aan zuurstof.

[17] D.w.z. dat er vier ademhalingen plaatsvinden in de tijd dat bloed dat uit de long vertrekt en na zijn rondgang door het lichaam weer in de long terugkeert.

[18] Een oude geldeenheid, die in vele eeuwen en landen gevoerd is. Oorspronkelijk van goud, was deze munt inmiddels van zilver geworden. In de tijd van Lorber hadden 45 guldens de waarde van een pond zilver (een Oostenrijkse pond was 561 gram).

[19] Tegenwoordig zouden we dit een soort (particuliere) bijstandsuitkering noemen

[20] Uit: ‘Bisschop Martinus’, hoofdstuk 109, waar de Chinese vrouw Chamchah in gesprek is met de Heer.

[21] Uit: ‘Bisschop Martinus’, hoofdstuk 111. De laatste twee alinea’s van deze boodschap schetsen het vervolg van het verhaal in ‘Bisschop Martinus’ tot en met hfdst. 121.

[22] Nl. de cultische verering en verafgoding van het geloof uit haar jeugd.

[23] N.a.v. psalm 16.

[24] Oorspr. ‘einen Austausch machen’, wat hier onmiskenbaar de betekenis heeft van: hun pasmunt (werelds bezit) inwisselen tegen geestelijke schatten.

[25] Fil. 3: 7,8.

[26] N.a.v. Luk.15: 7 en 27, verzen uit de gelijkenis van de verloren zoon.

[27] Als antwoord op de vraag van Jakob Lorber, wat hij moest denken van de pas opgerichte orde van de ‘zusters der barmhartigheid’.

[28] N.a.v. Luk. 22: 15, 16.

[29] Dit is de letterlijke vertaling van de in de Duitse tekst aangehaalde bijbelpassage: ‘Mit Verlangen hat Mich verlanget’; op deze manier sluit de passage beter aan bij de navolgende tekst. De NBG geeft: ‘Ik heb vurig verlangd’.

[30] N.a.v. I Joh. 2: 23.

[31] N.a.v. I Joh. 5: 6-8.

[32] N.a.v. Jes. 3: 10 en Ef. 3: 7-9. Het valt aan te nemen dat dit soort teksten in de kring rond Lorber door ‘toeval’ verkregen werden (willekeurig opslaan van een bijbelpagina, spontaan opkomende tekstgedeelten, opvallende opmerkingen in een gesprek, en dergelijke). De Heer geeft daar vervolgens een verbindend en verklarend commentaar op. De lezer wordt aangeraden om voor een beter begrip van de tekst de desbetreffende bijbelpassages erbij te nemen.

[33] N.a.v. Joh. 7: 13 en Luk. 13: 30.

[34] Huik: lange kapmantel zonder mouwen. ‘Zijn huik naar de wind hangen’ betekent: zo gaan zitten of staan, dat men tegen de wind beschermd is, ofwel, in figuurlijke zin: van partij veranderen naar de omstandigheden dat raadzaam maken.

[35] Jona, de zoon van Amittai. Zie Jona 1: 1.

[36] ‘Abba’ = ‘vader’.

[37] De huidige mensheid.

[38] Een oud kerkgezang: ‘Rorate coeli de super...’.

[39] Oorspr. ‘Pfund’. Zie Matt. 25: 14 e.v. en Luk. 19: 12 e.v.

[40] Oude lengtemaat, ongeveer 20 centimeter. De maximale afstand tussen de gespreide duim en wijsvinger.

[41] Uit het tweede deel van haar ‘wonderleven’, dat in het jaar 1708 in het Duits werd uitgegeven; zevende druk uitgegeven door C.H. Fuchs, Leipzig 1748.

[42] Hooglied 2: 1.