Jakob Lorber
Licht en toon - geestelijke elementen
- Natuurgeestelijke openbaringen
‘HET
WERELDBEELD VAN DE GEEST’ - deel 4 - uitgegeven door Viktor Mohr
Vertaling:
Auke van Gemert,
Deventer, augustus
1998
Oorspronkelijke titel:
Jakob
Lorber, Licht und Ton - geistige Elemente;
naturgeistige Offenbarungen, 3e Auflage.
Buchreihe
‘Das Weltbild des Geistes’, Band 4, herausgegeben von Viktor Mohr.
Lorber-Verlag Bietigheim/Württemberg,
ISBN 3-87495-104-9
INHOUD
De boekenserie ‘Het wereldbeeld van de
geest’
Voorwoord
Over het wezen van het licht
*
Inleiding
*
Oorsprong van het licht
*
Zonlicht - een geestelijke emanatie
*
Geheimen van de lichtstraal
*
Het luchtelektrische vuur
*
Een innerlijk woord over elektriciteit
*
Licht als kosmische scheppingsfactor
*
Het verschijnsel van de kleuren
*
Licht - liefde - leven
De wereld van de toon
De boekenserie
‘Het
wereldbeeld van de geest’
dient
om de werken van de Nieuwe Openbaring van Jakob Lorber te verspreiden in een vorm, die de uitgaven van tot
nu toe aanvult. Hoewel alleen het kennen van het totale werk van deze
begenadigde mysticus van de 19e eeuw tot een diepgaand begrip van de daarin
vervatte God, kosmos en mensheid omvattende geestelijke leer van Jezus Christus
kan leiden, wordt in wijde kringen toch de behoefte gevoeld om bepaalde
deelgebieden van dit geestelijk materiaal in compactere vorm te kunnen
bestuderen. Dit heeft met name betrekking op die beschrijvingen, die Lorber door het innerlijke Woord over de natuur, het
verborgen wezen van het universum alsook over de mens als verbindende schakel
tussen de natuurlijke wereld en de goddelijke geestenwereld ontving.
Voor veel waarheidszoekers van deze
tijd is - als gevolg van de enorme omvang van het werk van Lorber
- het geheel en al doorwerken van zijn totale geschriften onmogelijk geworden.
De uitgeverij heeft zich dus met de nieuwe boekenserie ‘het wereldbeeld van de
Geest’ tot taak gesteld om voor ieder afzonderlijk deel een bepaald thema als
grondslag te laten dienen, waarvan de toelichtende beschrijvingen zich dikwijls
verspreid in verschillende Lorber-boeken bevinden en
hier voor het eerst tot een gesloten geheel samengevat verschijnen.
Met uitzondering van een kort
inleidend commentaar en eventuele verwijzingen van de uitgever volgen deze
boeken nauwkeurig de tekst van het origineel. Daarbij werd evenwel getracht -
zonder aan de geestelijke betekenis ook maar in het minst afbreuk te doen - een
meer aan de huidige tijd beantwoordende stijl dan de soms verouderde
spreekstijl van Lorber te bereiken. Daarmee wordt
voldaan aan de eis, de unieke geestelijke schat van de Nieuwe Openbaring ook
voor de moderne lezer opnieuw te ontsluiten in de wijze van denken en spreken
van onze tijd.
Sinds de schriftelijke werkzaamheid
van Lorber (1840-1864) heeft de mensheid veel nieuwe
inzichten gewonnen door de zegetocht van een natuurwetenschap, waarvan het
materialistische wereldbeeld nu langzaam begint te wankelen. Moge het eeuwige
wereldbeeld van de geest, zoals de geïnspireerde geschriften van Jakob Lorber ons dat schenken, de
ware wezenskern zo stralend openbaren aan alle verworven menselijke kennis, dat
in het komende tijdperk religie en wetenschap - de boom des levens en de boom
van kennis - weer verenigd uitgroeien tot de twee getuigen van de goddelijke
liefde en scheppingswijsheid!
De uitgever.
Terwijl in deel 2/3 van deze
boekenserie (‘De kosmos in geestelijk perspectief’) het grote scheppingsthema ‘licht’ slechts kort behandeld kon
worden, wil het hier volgende boek dit thema nu nader belichten en zijn hoge
betekenis in de symfonie van het leven de lezer voor ogen stellen. Dat in dit
deel tevens de wereld van de toon aan
het woord komt, volgt logischerwijze uit het feit, dat het allebei
verschijningsvormen van de ether zijn; maar ook omdat zien en horen bij uitstek
de zintuiglijke indrukken vormen, waar het wereldbeeld van de aardse mens op
gebouwd wordt.
Licht en toon zijn de twee krachten,
zonder welke de wereld en het daarin actieve leven zich niet aan ons zou kunnen
openbaren. In de buitengewoon kunstige organen van het gezicht en het gehoor
vormde de geest de materiële middelen om langs de weg van zintuiglijke
waarneming dingen te bevatten, die in laatste instantie zuiver geestelijk van
aard zijn. Om bij de oerbron van alles wat er gebeurt te komen, moet de mens
meer doen dan zich enkel tevreden stellen met het vaststellen van uiterlijke
feiten. Hij moet met geestelijke organen naar het innerlijke wezen van de
schepping tasten en de waarnemingen van zijn omgeving een metafysische
betekenis afdwingen. Uit het loutere zien moet schouwen, uit het horen
aandachtig luisteren groeien. Dan pas wordt de mens transparant voor geestelijk
licht, zal de stem van de stilte als het innerlijke Woord tot hem spreken en
tegen hem getuigen van de liefdevolle wijsheid van een scheppingsplan, in het
centrum waarvan God zelf hem heeft geplaatst.
Nog altijd staat de mens pas aan het
begin van een ontwikkeling, die tot ontplooiing van haar latente goddelijke
krachten zal leiden. Tot nu toe was zij weliswaar in staat de krachten van het
verstand in verbazingwekkende mate te cultiveren, maar niet de hogere gaven van
intuïtie en inspiratie te wekken. Zonder verlichting door de ‘Heilige Geest’
blijft het intellect echter een blinde spiegel, die ook bij het helderste licht
niets kan weergeven. Zo zijn ook - vanuit het gezichtspunt van de geest gezien
- alle vindingen van de materialistische natuurwetenschap aangaande het licht
niet anders dan louter theorieën, die aan de kern van de zaak voorbijgaan en
zich uitputten in vermoedens. Het is veelbetekenend, dat er juist ten aanzien
van het probleem van het licht niet minder dan drie grote theorieën tegenover
elkaar staan, waarvan elke theorie steeds slechts een deel van de exacte
experimentele gegevens in staat is te funderen, terwijl zij bij andere feiten
tekort schieten.
De fysica weet alleen te zeggen, dat
het licht een ‘vorm van energie’ is en de oorzaak van de zichtbaarheid van de
lichamen is. Over het wezen van het licht wijn tot nu toe de volgende theorieën
opgesteld:
a) volgens de emissietheorie van Newton bestaat het licht uit een zeer
fijne stof, die in zeer kleine deeltjes (corpusculi)
uit de lichtbron wordt weggeslingerd;
b) de golftheorie van Huygens leert,
dat het licht een transversale golfbeweging (undulatie)
is van een hypothetische lichtether, die de gehele ruimte vult;
c) de elektromagnetische lichttheorie
van Maxwell (tegenwoordig het meest erkend) zegt, dat het licht ontstaat door
een buitengewoon snelle wisseling in grootte en richting van een elektrisch en
magnetisch veld in de ruimte.
De laatste tijd is gebleken, dat het
licht (naar men beweert!) een merkwaardig dubbel karakter bezit, aangezien het
zich bij bepaalde verschijnselen als een golfproces gedraagt, bij andere
daarentegen als een stroom van zeer kleine bewegende deeltjes, de zogeheten
lichtkwanten. -
Tegen deze tegenstrijdigheden neemt
een geschrift van de natuurwetenschapper dr. Wilhelm Martin: ‘Door fundamenteel onderzoek tot
nieuwe inzichten omtrent het wezen van het licht en tot volkomen oplossing van
het probleem van het licht’ (Turm-Verlag, Bietigheim/Württemberg) op
kritische wijze stelling. De schrijver, die de juiste opvatting van de ware
substantie van de ether op geestelijke gronden verdedigt, kwam tot de volgende
resultaten:
‘Het foton (lichtdeeltje) is een zelfstandig voortgaande microcosmische raket, die haar aandrijvende energie in de
trillingsfrequentie aan het etherveld ontleent’. - Dit nieuwe inzicht geeft
voor alle gegevenheden van het licht volkomen begrijpelijke verklaringen,
zonder dat men de aan de werkelijkheid vreemde veronderstelling van een
overgang van lichtdeeltje in golf hoeft te doen. De bewijskracht ervan wortelt
tevens in het feit, dat zij een overvloed aan andere inzichten voor de
aangrenzende gebieden ontsluit, en zo bijvoorbeeld ook het geheim van de
elektrische stroom ontsluiert. De nieuwe verklaringen zijn eenvoudig en
overzichtelijk en betekenen voor natuuronderzoeker en bestudeerder
een rijke bron van nieuwe kennis, die als uitgangspunt voor nieuwe geestelijke
beschouwingen kan dienen.
Wat dr. Martin nu
natuurwetenschappelijk exact heeft uitgewerkt, vindt bevestiging en verdiepte
fundering in de grandioze werken van de Nieuwe Openbaring, die Jakob Lorber door het innerlijke Woord ontving. Om de grootsheid
van zijn beschrijvingen echter op de juiste waarde te schatten, zou men eerst
de mensen moeten toerepen: Werp al jullie materiële
begrippen over dode natuurkrachten en onbezielde scheppingsvormen ver van je en
stel je open om het wereldbeeld van de geest te volgen, dat op overtuigende
wijze een blik geeft in de innerlijke werkzaamheid van de natuur, waar zelfs
het kleinste atoom getuigenis aflegt van eeuwig onvernietigbaar leven!
En zo is ook het licht niets anders
dan de meest aanschouwelijke openbaring van de actieve werkzaamheid van
ethergeesten, die de oneindige ruimte van de kosmos vullen en overeenkomstig de
wil van de Schepper de continuïteit van het leven in het hele universum in
stand houden. In hun samenwerken met of tegenwerken van de natuurgeestelijke
wezens van alle zonnen, planeten en overige hemellichamen scheppen zij de
vormen van alle levende structuren. Het licht, als uiting van hun activiteiten,
is de als de geest zo snelle middelaar, die als stimulerende factor overal
nieuw leven wekt, waar de goddelijke ideeën trachten vorm aan te nemen en zich
te realiseren.
Het aards zichtbare, natuurlijke licht
is slechts een weerschijn, een afglans en gelijkenis van het daarachter
werkzame geestelijke licht, dat
eeuwig van God uitgaat. Steeds weer komt het Lorberwerk
terug op deze oer-zaak van al het bestaande, van
waaruit als enige alle reële feitelijkheden[1] van de
schepping geïnterpreteerd kunnen worden. Iedereen, die geestelijk weet te zien
en te horen, zou daarbij wel tot diep nadenken gestemd kunnen worden door het
oerwoord van de bijbelse scheppingsgeschiedenis: ‘En
God sprak: Er zij licht! (Hebr.: Jehi oer) En er werd
licht’. … Hoe stevig ligt dit woord ‘oer’ toch in onze moedertaal verankerd,
waarbij het steeds verwijst naar de diepste grond en het allereerste begin, dat
voorafging aan alles wat volgde.
Het is het vuur van Gods Geest, dat het
licht naar buiten straal als de grote openbaring van Zijn werken. Zo zijn vuur
en licht één in wezen, en is het één van de geheimen, vanuit het perspectief
van de oertaal, dat het woord ‘phe’ zowel
‘openbaring’ als ‘vuur’ betekent. In de laatste betekenis is het nog in veel
oude en nieuwe talen bewaard gebleven. Bijvoorbeeld in het Chinese ‘fô’, het Griekse ‘phos’, het
Franse ‘feu’ en het Duitse ‘Feuer’ - bij welke
laatste het ‘feu’ met de opwekkende klank ‘r’ verbonden is.
En verder is het niet zonder betekenis,
wanneer in het oud-Grieks voor het begrip ‘klank’ of
‘stem’ het woord ‘phonè’ voorkomt, dat met het ‘phos’ (vuurlicht) qua wezen even verwant is als het licht
met de toon zelf. Beide zijn openbaringen van het leven in de ether - een
bewegingsproces, opgeroepen door de vibraties van zijn geestelijke potenties.
Voor onze aardse zintuigen zijn licht en toon enkel door hun verschillende
trillingstoestanden als verschillende zaken waarneembaar. Maar volgens
overeenstemmende berichten van alle echte zieners vormen beide
verschijningsvormen reeds in de fijnstoffelijke
sferen een fenomeen, dat als een eenheid werkzaam is. Ook op aarde zijn er
mensen, die kleuren gelijktijdig als klanken en klanken als kleurnuances kunnen
voelen. Dit is ook de ware reden, waarom onze muzikale toonladder ‘chromatisch’
(van het Griekse chromos = kleur) genoemd is.
In de beschrijvingen van Lorber over de wereld van de toon vinden wij een
geestelijke fundering van deze merkwaardige omstandigheid. Want kleuren
ontstaan door verschillende reflecties van het licht, dat door vorm-structuren weerkaatst wordt, en tonen verwekken door
de vibraties van hun klanklichamen eveneens vormen
van etherische aard. Men herinnere zich daarbij de
door de natuurkunde aangetoonde toonvormen, de zogeheten ‘klankfiguren van Chladni’, die ontstaan wanneer men colofoniumstof op een
dunne metalen plaat strooit en dan met een strijkstok aanstrijkt. Wat hier in
de taaie grove materie slechts onvolmaakt kan verschijnen, is een zwakke
aanduiding van die wonderlijk geometrische vormenrijkdom, die in de fijne
ethersubstantie door toonvibraties - die een trillen van de ingesloten
natuurgeesten zijn - wordt voortgebracht.
Deze wil om vormen te ontwikkelen,
gestimuleerd door de frequenties van licht en toon, is dus van zuiver
geestelijke aard en het werk van in de materie ingesloten intelligenties. Want
er bestaat geen vorm, d.w.z. geen lichamelijke structuur, die niet de drager
van een inwonende geestelijke vonk is. Hoe gecompliceerder de vorm, des te meer
kunnen wij de conclusie trekken dat hele geestelijke verenigingen daarin
samenwerken. Deze zijn het, die aan hun tijdelijke woning in alle drie de
natuurrijken - mineraal, plant en dier, maar ook in het menselijke lichaam, dat
alle drie de rijken in zich draagt - de steeds specifieke fysieke en chemische
eigenschappen en reacties geven. Daarom sprak Paracelsus, de grote ziener en
arts uit de Middeleeuwen, al over een ‘elementair lichaam’ van de mens, en ook
bij Lorber
bevinden zich talrijke toelichtingen op dit thema.
Zo zou de mens niet in staat zijn
licht op te nemen, als zijn oog niet uit aan het licht verwante, geestelijke
substanties gevormd zou zijn. En hij zou niet het vermogen hebben om te
spreken, dat wil zeggen in staat te zijn uiterst gecompliceerde toonstructuren
uit te uitdrukken, als de geestelijke organisatie van zijn hele spreekapparaat
hem daartoe niet in staat zou stellen. Als de mens met zij gezichtsorgaan voorwerpen ‘in zich opneemt’,
stelt hij zich daardoor tevens in verbinding met het innerlijke wezen van deze
dingen, evenwel zonder dat het tegenwoordig nog in zijn wakende denken tot
bewustzijn komt. En is de toon van de
taal niet datgene, wat ‘de muziek maakt’? Datgene, wat een innerlijke
verbinding tot de medemens tot stand brengt en door de gemoduleerde vibraties
van de toon van zijn woorden de fijnste zielebewegingen
kan overdragen? Zo vormen taal en muziek het duidelijke bewijs voor het feit,
dat hun wortels diep in een geestelijke wereld rusten, waarvan het wezen aan de
moderne mens zo vreemd is geworden, dat hij niet meer in staat de werkzaamheid
ervan in zichzelf te duiden. Maar alles wat bedolven is kan weer vrijgelegd worden, al het sluimerende weer gewekt worden,
als de aardse mens de grote ‘metanoia’ voltrekt, het
zich wenden naar het ‘hogere ik’, het goddelijke erfdeel in zijn menselijke
borst...
Nu de natuurwetenschap van onze dagen
reeds in de kleinste bouwsteen van de materie, het atoom, een geweldige
beweging als zeer actieve energie van pulserend leven heeft kunnen vaststellen,
zou iedere ontvankelijke onderzoeker één ding niet zwaar meer moeten vallen: de
volgende stap te doen en een brug te slaan van zijn denken naar die geestelijke
wereld, waar de volgende uiteenzettingen zo’n veelzeggend getuigenis van
afleggen. Niet het aan stukken slaan van wetenschappelijke inzichten zal de
vrucht zijn, maar een door en door vergeestelijken van het verkregen
onderzoeksgoed en daarmee een onmetelijke verrijking van allen, die bereid zich
voor het licht van de geest te openen. Moge dus ook dit boekje niet alleen het
wereldbeeld bevestigen van die lezers, wier innerlijke instelling allang naar
het verborgen wezen van de dingen neigt. Moge het ook andere zoekers naar
waarheid op de enige weg brengen, die hen de grondtoon laat voelen, die als enige
het mensenleven harmonie en vrede kan schenken!
De uitgever.
… Met het thema ‘licht’ is tevens de
specifieke vraag naar oorsprong en ontstaan van het zonlicht, onze voornaamste
lichtbron, verbonden. Van de uiteenzettingen van Lorber
met betrekking tot dit onderwerp zijn hier slechts fragmenten weergegeven,
aangezien ze reeds in deel 2/3 van deze boekenserie opgenomen werden. Evenzo
wordt voor de theorie van het proces van het zien naar deel 1 van de wereldbeeld-serie verwezen. De navolgende uiteenzettingen
zijn voornamelijk ontleend aan het ‘Grote Johannes Evangelie’, de Lorberwerken ‘Die natürliche Sonne’ en ‘Die Fliege’, alsook
aan G. Mayerhofers ‘Schöpfungsgeheimnisse’.
De uitgever.
‘Alles wat jullie materieel zien en
bekijken, is in feite puur geestelijk. Alleen kunnen jullie dit niet zien,
omdat jullie nog niet in de geestelijke polariteit staan. Als jullie je daar
echter zullen bevinden, dan zal onmiddellijk het tegenovergestelde verschijnsel
optreden: dan zullen jullie alleen maar geestelijke dingen zien. Al het
materiële zullen jullie er dan net zo bij moeten denken als nu het geestelijke
bij de materie. Verbaas je dus niet, als jullie in de loop van deze
mededelingen hier en daar punten tegenkomen, die jullie nog niet al te
duidelijk voorkomen. Daarvoor moeten jullie eerst helemaal uit de materie in de
geest overgaan. Dan zullen jullie inzien: het geestelijke van een ding is de
waarheid!
De zuivere geest als stof en element
is een vuur en een licht, ofwel in zichzelf liefde en wijsheid. Toch moeten
jullie je daar geen materieel vuur en geen zinnelijke liefde bij voorstellen,
dus ook geen licht zoals dat van de natuurlijke zon, hoewel er tussen beide een
analogie bestaat. Het vuur van de geest is puur leven en het licht van de geest
is zijn wijsheid’ (GJE).
Het middelpunt van iedere hulsglobe
(een universum, bestaande uit talloze melkwegstelsels)
is een eindeloos grote oercentraalzon, die uit
zichzelf licht geeft. Ze wordt op haar onmetelijke oppervlakken voortdurend
omgeven door intens stralende vlammen, die afkomstig zijn van de drukke
activiteit van oergeesten, die hier vanuit gaan en er weer naar terugkeren.
Toch bezit iedere afzonderlijke zon een eigen
licht, afkomstig uit het gebied van de in haar wonende geesten, echter lang
niet zo sterk als jullie het licht van de zon zien. Op ieder zonnelichaam zijn
een groot aantal vulkanen, die door hun activiteit de luchtatmosfeer steeds
bereid houden het licht van miljarden andere zonnen op te nemen. De stralende
lichtglans van de zon, zoals zij vanaf de planeten gezien wordt, is niets
anders dan alle opgenomen stralen van die zonnewerelden, die zich ieder op het
uitgestrekte zonneoppervlak weerspiegelen.
Omdat er eerder over het eigen licht
van een hoofdcentraalzon als een vlammend licht werd gesproken, zal hier de oorzaak van het stralen
in het algemeen en kort toegelicht worden. Als een geestelijke kracht,
verborgen onder haar omhulsel (lichamelijke vorm) door een stoot, druk of
andere omstandigheden geprikkeld wordt, raakt ze daardoor buiten haar vastgestelde
orde. Ze probeert dan haar vroegere positie weer te herstellen of, als ze te
sterk geprikkeld is, haar hele orgaan te verscheuren om zich van haar omhulsel
te bevrijden. En juist deze vibraties van geestelijke
krachten binnen de hen omsluitende omhulsels delen zich aan het oog als een min
of meer intens stralen mee.
Wanneer nu het volume van een oercentraalzon voor jullie begrippen onbevattelijk is, zal
dan ook het gewicht van haar materie niet een onbegrijpelijk zware druk op haar
middelpunt uitoefenen? Om deze reden is de centraalzon
overvol met de grootste vuurspuwende vulkanen, waarvan de kleinste zo’n grote
diameter heeft, dat er meer dan dertigduizend miljoen van jullie zonnen in haar
krater zouden passen. Stel je vervolgens de hele enorme hoofdzon voor, overdekt
met de allersterkst lichtende vlammen, en oordeel dan, hoe ver haar stralen als
uitstroming van vrij geworden geesten wel niet kunnen reiken. Daaraan kunnen
jullie zien, hoe zo’n zon heel goed een algemene kroonluchter voor het hele
gebied van de zonnewerelden van een hulsglobe kan zijn. En daaruit vloeit
tevens voort, op welke wijze iedere planetaire zon samen met haar planeten zelf
een extra eigen licht kan ontwikkelen (door geestelijke vibraties - uitg.), waarvan het eigen karakter en sterkte zich altijd
richten naar de omvang van het hemellichaam en zijn zwaartekracht…
(De draaiing en omloop van de zon
prikkelen door wrijving tevens de geestelijke potenties van de ether, waarvan
het opvlammen zich eveneens in de zeer zuivere zonneatmosfeer weerspiegelt.)
… Datgene, wat jullie als zonlicht
zien, is het stralen van haar atmosferische oppervlak, dat tevens door de
rotatie van de zon om haar eigen as alsook door haar snelle beweging rond een
ver verwijderde middenzon (Sirius) teweeg gebracht
wordt. Deze lichtglans is dus in sterk verhoogde mate hetzelfde als het lichten van de bliksem, waarbij op het
luchtoppervlak van de zon de ontwikkeling van dergelijke bliksems echter
miljoenen keren sterker en ononderbroken plaats vindt…
Het licht, zoals zich dat in ruimte en
tijd manifesteert, mag noch als geheel materieel, noch als zuiver geestelijk
beschouwd worden. Als verbinding van beide dient het als een polariteit gezien
te worden, waarbij het geestelijke deel de positieve en het stoffelijke deel de
negatieve pool vormt. Deze polariteit (tegengesteldheid) is zodanig geplaatst,
dat het inwendige de positieve en het buitenste de negatieve pool vormt. Maar
hoe manifesteren haar op elkaar inwerkende krachten zich als licht? Wie met een gehard stuk ijzer
over een vuursteen strijkt, zal op die plek onmiddellijk een groot aantal
sproeiende vonken zien opspringen. Deze vonken waren licht uit het ijzer, waar
kleine delen van afgerukt werden, die vervolgens ontbrandden, omdat de in de
poriën van het ijzer ingesloten kleine luchtdeeltjes de druk niet konden
ontwijken. Maar waarom ontbrandt samengeperste lucht en wat is het wezen van
het oplichten bij deze handeling? De lucht is het materiële lichaam van de
daarin opgesloten natuurgeesten. De fysici zouden liever horen, dat hier in
plaats van over geesten over natuurkrachten gesproken zou worden. Wie de zaak
echter tot op de bodem wil doorgronden, neemt in plaats van de eigenschap het
daarmee behepte wezen zelf, en dat is steeds de geest of, als er meer zijn, de
geesten.
Omdat de geest, zoals hierboven
gezegd, een positieve, polaire kracht is, streeft hij voortdurend naar
volledige vrijheid. In gebonden, d.w.z. door een materiële vorm omsloten
toestand gedraagt de geest zich alleen maar rustig zolang hij van het
negatieve, polaire omhulsel, dat hem omgeeft, geen ongebruikelijke belemmering
ondervindt. Ondergaat hij echter van buitenaf een of andere beklemming (druk),
dan wordt de ingesloten geest direct uit zijn gewone begrenzing gewekt. Hij
geeft zijn bestaan dan door uitgebreide bewegingen (vibraties) te kennen, wat
in het bekende oplichten van een object merkbaar wordt.
Een voorbeeld voor de oorzaak van het
oplichten uit de sfeer van de ziel moet de kwestie aanschouwelijker maken. Als
een mens vol hoogmoed en trots een harde, hem verdeemoedigende stoot krijgt,
zal hij onmiddellijk buitengewoon boos worden. Hij beeft over zijn hele lichaam
en zijn ogen gaan gloeien alsof er een groot vuur achter brandde. Tevens kan
zo’n woedekoorts dikwijls talloze andere mensen meeslepen, waar oorlogen en
revoluties duidelijk van getuigen. Wie deze innerlijke toestand beschouwt, zal
ook het natuurlijke gloeien, oplichten en branden gaan begrijpen. Want de
natuurgeesten, die in de negatieve polariteit zijn ingekerkerd,
raken door een stoot of druk eveneens in een soort toornige verbolgenheid, die
het bewust worden van hun gevangenschap is. Daardoor ontwaakt er in hen een
grote begeerte om uit te zetten en zich van hun opsluiting te bevrijden.
Doordat het omhulsel van iedere geest
echter zodanig gebouwd is, dat het tot op zekere hoogte weliswaar uitrekbaar,
maar toch onverwoestbaar is, zet de vrijheid zoekende geest daarin zover uit
als maar mogelijk is. Aangezien hij het echter niet geheel en al kan verbreken,
trekt hij zich weer snel terug, maar probeert steeds weer om met hernieuwde
kracht zijn omhulsel te verscheuren. Die handelingen kan menige geest dikwijls
vele duizenden keren per seconde herhalen. Het gevolg van zijn toenemende toorn
is, dat naburige, nog rustige geesten in zijn omgeving deze woedekoorts
opmerken, doordat zij aan hun uiterlijke omhulsel aangezet worden om mee te
vibreren. Deze gebeurtenissen kunnen zich uiterst snel voortplanten, aangezien
de negatief-polaire omhulsels van de geesten, waar de
lucht eigenlijk uit bestaat, heel dicht tegen elkaar liggen.
Het zijn deze zeer snelle trillingen
van die geesten, die met het oog van mensen en dieren waargenomen worden als
datgene, wat ‘lichten’ wordt genoemd. Het oog is ervoor ingericht om zelfs de
allerkleinste van dergelijke trillingen op te nemen, omdat ook het oog voor de
helft materieel en voor de andere helft geestelijk van aard is. Het heeft
dezelfde polariteit als het licht en kan dus al het verwante opnemen en bewust
ervaren. Als er een geestelijke polariteit op de beschreven wijze ontbrandt,
vindt daarbij ook altijd verlichting plaats, wat een mede gegrepen zijn inhoudt
van die geesten, die zich in de directe nabijheid bevinden (kettingreactie! - uitg.). Al naargelang de omvang en hevigheid strekt deze opwinding
zich uit over kleinere of grotere afstanden, die bij tijd en wijle in een
toestand van hevig meevibreren worden gebracht, wat
zich dan als een des te sterker oplichten manifesteert.
Het zien, d.w.z. het waarnemen van
verlichte voorwerpen door het oog wordt bewerkstelligd doordat de materiële,
vaste vorm van een voorwerp de genoemde voortplanting verhindert (het voorwerp
staat het verder doordringen van het licht in de weg!). Of het is het
verdubbelde terugkeren vanaf een object, waarvan het licht een terugstoot
(reflex) heeft gekregen. Wat het licht van de zon betreft, dat is qua wezen
van hetzelfde karakter als het hier uitgelegde oplichten van een vonk.
Alleen met dit verschil, dat dit wit
stralende licht uit het beven van liefde
voortkomt, op nagenoeg dezelfde wijze als het roodachtige brandlicht uit het beven van toorn. En omdat het licht van de zon een
uiting van liefdevolle activiteit inhoudt, is de voortplanting ervan ook anders
dan die uiting, die aan prikkeling van de toorn ontspringt…
Op de vraag naar de herkomst van het licht antwoordt de
natuurwetenschap: het licht komt voort uit de zon, die een vurige, gloeiende
bol (?) is en die door een verbrandingsproces in haar uitwendige atmosfeer
licht en warmte ontwikkelt; deze straalt ze naar haar planeten en kometen en
veroorzaakt daarmee leven, ontwikkeling en bestaan van alle vormen der natuur.
Echter naar aanleiding van de vraag, wat
het licht in feite is en waar de vastgestelde eigenschappen ervan vandaan
komen, bestaan er de meest verschillende meningen. Dit zijn echter allemaal
slechts hypothesen, waar de zekerheid aan ontbreekt, omdat het onderzoeken van
het ware wezen van het zonlicht buiten het bereik van de materiële
mogelijkheden ligt. En hoeveel temeer dan het beoordelen van het licht van
andere, grotere zonnen, die - op afstanden van biljoenen mijlen - allemaal
gezamenlijk hun licht lenen om hun glans over miljoenen andere, aan hen
ondergeschikte werelden te verspreiden en daarmee ook jullie kleine planetaire
zon te verlichten, die jullie natuurlijke leven waarborgt. -
(Voor een dieper begrip van deze
alsook de volgende uiteenzettingen is het aan te bevelen deel 2/3, ‘De kosmos
in geestelijk perspectief’, te bestuderen. - uitg.)
… De zon als zodanig is een planeet in
volmaakte toestand, en alle planeten van haar stelsel zijn slechts satellieten
van deze grote planeet. Het buitengewone licht, dat de zon omgeeft, is
afkomstig van de liefdevolle vreugde van de geesten, die de zon doordringen en
omgeven. Er zijn daar - overeenkomstig de zeven goddelijke basiseigenschappen -
ook zeven verschillende soorten geesten, wier wezen gezamenlijk het witte licht
van deze grote planeet veroorzaakt. Ook de kleuren van de regenboog laten
jullie deze orde zien. In haar inwendige sfeer is de zon een verzamelplaats van
de zevenvoudige lichtgeesten. Daaronder zijn er, die ter beproeving vanuit de
zon op de planeten worden geplaatst, en ook, die als voleindigd zijn
teruggekeerd. De klasse van geesten, die nog voleindigd moeten worden, vormt de
inwendige inhoud van het zonnelichaam, de reeds tot voleinding gekomenen het uitwendige lichtomhulsel van de zon.
Deze geesten zijn degenen, die door
hun liefde en gelukzaligheid het stralende oplichten van de zon teweegbrengen.
Wat de voortplanting van dit licht betreft, dat is het werk van geesten, die
nog voleindigd moeten worden en zich nog voortdurend van de zon moeten
verwijderen. Zij snellen door de wijde kosmische ruimte en doordringen en
prikkelen daarbij de ether, die eveneens
een geestelijk wezen is, dat zich tot alle planeten positief-polair
en ten opzichte van de zonnen negatief-polair
verhoudt. De ether zelf wordt gevormd door uiterst vreedzame en zuivere geesten.
Als ze dat niet zouden zijn, hoe moeilijk zouden alle hemellichamen het
dan niet hebben op hun weg rond de zon! Door de toegevendheid van de
ethergeesten ondervindt niets bij hun bestaan enige belemmering bij het
bewegen. Daarmee is tevens de enorm grote snelheid van het licht en de snelle
voortplanting van het stralen van de zon tot aan de grenzen van haar kosmische
ruimte verklaard.
Op de vraag: ‘Wat drijft de nog niet
voleindigde zonnegeesten van de eerste soort weg als waarneembaar licht?’, geef
Ik jullie het volgende antwoord Het is volgens de goddelijke wil en de orde van
de schepping, dat deze van de zon vertrekkende geesten weliswaar een positief-polaire verzadiging bezitten, maar in feite op
zichzelf nog een negatief-polair karakter hebben (de
oorzaak hiervan is gelegen in de oerschepping en de val van de geesten. - uitg.). Zo kunnen deze atomistische wezens dus net zolang
in de zonnematerie blijven als zij dit negatieve karakter behouden. Als ze
echter al te gretig een lichtverzadiging uit het positieve poolgebied van de
zon aannemen - waardoor ze wat het wezen van het licht betreft dan nog maar
weinig van de eigenlijke positief-polaire,
voleindigde zonnegeesten verschillen - worden ze onmiddellijk de wijde ruimte
ingestuurd om daar actief te zijn.
Het zijn dus de weggestuurde
lichtgeesten, die het voor jullie ogen zichtbare licht van de zon vormen. Als
dit op een hemellichaam valt, staat het zijn het positieve gedeelte af - dat deel, dat de nog steeds voortdurende
liefdesvibratie van de volmaakte geesten is. Wat het negatieve gedeelte echter
betreft raken deze uitgaande atomistische wezens, met name bij het naderen van
een hemellichaam, snel hun positieve gedeelte kwijt, waarna zij als antipolaire
wezens weer naar de zon terugkeren. Dat is het proces, dat jullie als
weerkaatsen van het opvallende licht, als gereflecteerd
licht waarnemen. Aangezien deze geestelijke wezens zich dankzij hun
ongelooflijk grote snelheid steeds in een rechte lijn voortbewegen, wordt het
verklaarbaar waarom door het zonlicht beschenen dingen zo buitengewoon goed
zichtbaar zijn; en met name wanneer er in de atmosferische lucht geen
beroeringen (geestelijke luchtvibraties) zijn.
Dat een verlichte vorm in al zijn
delen waargenomen kan worden, komt doordat iedere materie, in welke vorm ook, een
conflict van geestelijke potenties is. Wanneer de lichtdragers van de zon dus
tegen een vorm stoten, dan trekt deze al naargelang zijn innerlijke gehalte de
bij zijn innerlijke passende delen naar zich toe, terwijl hij het onbruikbare
weer in alle richtingen van zich laat weggaan. Realiseer je, dat al het
materiële in de grond van de zaak geest is, en dat alleen een geestelijke
beschouwing van alle dingen en natuurlijke processen jullie dus dichter bij het
wezen van de schepping kan brengen. -
De snelle rotatie van de zon
veroorzaakt een constante wrijving tussen haar uitgestrekte atmosfeer en de
haar omringende ether, waardoor
steeds opnieuw de activiteit van de talloze in de zon rustende natuurgeesten
wordt opgewekt. Deze activiteit deelt zich vervolgens mee aan de in de ether
rustende geesten, en wel zodanig, dat deze uiterst gemakkelijk te prikkelen
geesten bliksemsnel mee-geprikkeld worden, ieder
ogenblik in een rechte lijn dezelfde afstand verder tot in een voor jullie
onmetelijke verte.
Door deze vibraties (trillingen) van
de natuurgeestelijke atomen in de grote scheppingsruimte deelt het
oorspronkelijke licht van de zon zich ook mee aan de planeten en overige
hemellichamen (manen, kometen), die in haar bereik hun baan volgen. Het
bewerkstelligt in de kleinere dampkringen van de planeten eenzelfde prikkeling
van de daar aanwezige natuurgeesten. Hoe verder naar beneden, des te heviger
worden de vibraties, aangezien deze geesten naar de aardbodem toe steeds
compacter (gedegener) worden. Om deze reden wordt het
in de laaggelegen dalen dan ook lichter en warmer dan op de hoogste bergtoppen,
omdat het licht hier nog te weinig gecondenseerd op valt.
Als de zon voor een plaats op aarde
onder is gegaan, dan gaan de natuurgeesten van lucht en aarde geleidelijk over
in de rustpositie, d.w.z. ze beëindigen het vibreren in hun lichte materiële
omhulsels, waar ze overdag door de lichtstralen toe aangezet werden. Daarom
merkt jullie lichamelijke oog hun bestaan en aanwezigheid niet op, en het
voelbare gevolg voor jullie is de duistere nacht.
Als echter op een plek op aarde de geesten door het terugkerende licht weer
opnieuw geprikkeld worden en weer aan het vibreren gaan, wordt het daar voor de
waarnemer ook weer licht. En wanneer er tevens ontelbaar grote aantallen natuurgeesten
in de wijdere omtrek worden gegrepen, wordt het voor het oog in de verre omtrek
steeds lichter en lichter.
Hoe heftiger actief de natuurgeesten
vibreren, die de naburige geesten beïnvloeden, des te feller is het oplichten,
dat zichtbaar wordt. Het licht van de zon met zijn productieve kracht levert
daar het sprekende bewijs voor met haar inwerking op de hemellichamen, die
dichtbij de zon staan. Echter niet alleen op de planeten worden deze geesten
door het licht uit hun traagheid gewekt, maar ook in de vrije kosmische ruimte.
Daar ontstaan door het elkaar over en weer vastgrijpen dikwijls dingen, waar de
wijsheid van de mensen nog nooit van heeft gedroomd.
Zelfs de meest grove materie is geest en ziel, alleen in een gerichte (in vormen ingesloten) toestand.
Zolang de in de materie opgesloten geesten en natuurzielen niet gestoord
worden, rusten ze als waren ze dood en laten ze veel met zich doen. Als ze
echter eenmaal heftig uit hun geordende rust gewekt worden, laten ze hun
aanwezigheid gemakkelijk merken. Al naargelang de kracht van hun activiteit
manifesteren ze zich door een overeenkomstig oplichten, dat tot zeer hevige
vurige verschijnselen kan uitgroeien.
Kijk maar eens naar het sterke
oplichten van een meteoor,
veroorzaakt door zijn buitensporig snelle vlucht door de lucht. Hij wrijft zich
geweldig tegen de deeltjes ervan en drukt ze enorm sterk samen, omdat ze hem
niet snel genoeg kunnen ontwijken. Daardoor ontbrandt de sterk samengeperste
lucht in de baan achter de meteoor en ziet men daarachter steeds een
geleidelijk minder gloeiende staartstreep, die zijn oorzaak heeft in dit
verschijnsel en op zichzelf geen realiteit is.
Hoe actief de zonlichtgeesten met name
op het oppervlak van dit hemellichaam zijn, bewijst het felle licht van de zon alsook
het geweld van de grote erupties op de zon, waarbij de geesten hun materie in
grote klompen, die dikwijls verscheidene malen zo groot als de aarde zijn, de
kosmische ruimte in slingeren.
Op het eigenlijke zonnelichaam zijn
alle voorwaarden aanwezig, waardoor het sterk lichtende omhulsel steeds weer
opnieuw geproduceerd wordt. Dit omhulsel om de zon heen is ongeveer hetzelfde
als wat bij de aarde de atmosferische lucht
is. De lucht wordt echter gevormd door het binnenste levensproces van de aarde.
In eerste instantie zit het inwendige van de aarde dus vol lucht, en slechts de
hoeveelheid die meer wordt geproduceerd verzamelt zich rond de aarde als haar atmosfeer. Om echter te zorgen dat het
inwendige van de aarde voortdurend lucht produceert, moet daar een altijddurend
vuur actief zijn, dat voortkomt uit
de grote activiteit van de inwendige geesten. Het inwendige vuur komt overeen
met de geest. Uit alle daardoor opgeloste stoffelijke elementen wordt de lucht
geproduceerd, en deze komt overeen met datgene, wat ‘ziel’ genoemd wordt(fijnstoffelijke substantie).
Vuur zou zonder lucht niet kunnen
bestaan, en zonder vuur kan er geen lucht geproduceerd worden. Vuur is dus ook
lucht, en lucht ook een vuur. Want waarlijk, een vlam is ook alleen maar lucht,
waarvan de geesten in zeer hevige vibratie verkeren. En lucht is op zichzelf
louter vuur, maar in een toestand van rust van de geesten, waar ze uit bestaat.
Het is dus gemakkelijk te begrijpen dat vuur en lucht in feite één zijn. Totdat
de luchtgeesten tot een bepaalde hoogte geprikkeld worden, blijft de lucht
altijd alleen maar datgene, zoals jullie haar kennen. Tussen de geprikkelde
vuurlucht (het ‘vuur’) en de eigenlijke, nog kalme lucht bestaat dus een
aanzienlijk verschil!
In het vuur zelf is het licht, derhalve
geestelijk beschouwd het hoogste weten en inzicht (verlichting). Wanneer de
lucht van het vuurlicht wordt doordrongen, is deze eveneens vol kennis en
inzicht, echter in geringere mate. Als de kalme lucht echter door prikkeling
zelf tot vuur en licht wordt, dan is ook in haar overal de hoogste kennis en
inzicht aanwezig. Zo is het ook in de mens: het meest innerlijke vuur is de
geest van liefde van de ziel, die overeenkomstig de geest actief is. En de
lucht is gelijk aan de ziel, die zeer zeker een vuurgeest kan zijn, wanneer zij
van de geest doordrongen en er één mee wordt!
Dezelfde natuurlijke betrekking
bestaat ook op de zon. In haar
binnenste heerst een uiterst hevig vuur, waarvan de lichtsterkte die van de
uitwendige atmosfeer onuitsprekelijk ver overtreft. Uit dit licht van het
inwendige ontwikkelt zich voortdurend de zuiverste zonnelucht, en deze wordt op
het oppervlak zelf tot vuur en licht. Dit echter in mindere mate dan het
machtige vuurlicht in het grote centrum van het zonnelichaam. De uitwendige
atmosfeer van het zonlicht is evenwel qua wezen volkomen gelijk aan het
genoemde centrale vuur. Ze heeft enkel de zeer sterke prikkeling ervan nodig om
vervolgens helemaal op het innerlijke vuur te lijken.
Als de uitwendige lichtatmosfeer ooit
zou ontbranden met de kracht van het inwendige zonnevuur, zou de macht ervan
tevens alle geesten in de wijde scheppingsruimte zodanig prikkelen, dat de
ruimte in een oneindige vuurzee zou veranderen, die ogenblikkelijk alle materie
in één klap zou oplossen. Natuurlijk is het inwendige
van de zonnematerie zodanig ingericht, dat het tegen dit vuur stand kan houden.
De wateren, die daar voortdurend instromen - als gevolg van de kringloop, zoals
bij de mens die van het bloed - houden het vuur constant bezig om de elementen
op te lossen en de zonnelucht te vormen evenals van daaruit weer het water. En
zo blijft alles voortdurend in de door Gods wil vastgestelde scheppingsorde.
Jullie wetenschap heeft in het licht
eigenschappen ontdekt, waar hier enkele geestelijke onthullingen aan
vastgeknoopt zullen worden. Want daarmee moeten jullie inzien hoe alles, wat de
geleerden door hun onderzoekingen vinden, wel waar is, maar dat hun de juiste
beoordeling van de resultaten ontbreekt, aangezien zij het licht niet als de
grootste genadegave van de Schepper willen beschouwen.
De natuurwetenschap
heeft vastgesteld, dat het licht uit een bundel stralen bestaat, waarbij iedere
straal op dwarsdoorsnede de vorm van een vierkante ster heeft, die steeds
positieve en negatieve randen heeft. Verder heeft ze gevonden, dat zich naast
de lichtstralen nog donkere of zwarte lijnen vertonen, die warmtestralen
genoemd werden. Verder hebben zij door het prisma het licht in die zeven
hoofdkleuren ontleed, zoals die in hun volgorde en menging in de regenboog
waargenomen kunnen worden. Nog een andere constatering was, dat de lichtstraal
zelf bepaalde kleuren teweegbrengt, wanneer ze op chemische preparaten valt.
Door deze ontdekking meende de wetenschap haar onderzoekingen zover te kunnen
uitbreiden, dat ze de stoffelijke elementen van ver verwijderde sterren kon
bepalen (spectraalanalyse). Alle deels ware, deels onjuiste ontdekkingen hebben
de natuuronderzoekers echter geen stap verder kunnen brengen bij het begrijpen
van het licht.
Licht heeft als voornaamste
eigenschap, dat het een levenwekkende
kracht bezit. In de etherruimte staan er weliswaar twee polaire krachten
(aantrekking en afstoting) tegenover elkaar, die door hun wisselwerking licht
en warmte en daaruit vervolgens leven opwekken. De ontdekking dat de
lichtstraal vierkant is, is niets anders dan de werkzaamheid van deze twee
krachten. Waar die op vaste of dichtere objecten inwerken, zetten de strijd van
die twee basiskrachten in gang, waardoor ze het hele levensproces van ontstaan
tot vergaan of vormverandering met zich meebrengen.
De zogenoemde donkere lijnen of warmtestralen zijn dichtere stoffen, die
door de lichtstraal in zijn snelle loop vanuit de etherruimte worden
meegevoerd. Door de hoge snelheid wrijven deze stofdeeltjes tegen elkaar en
wekken zodoende in de lichtstraal zelf warmte op. Met recht kunnen ze dus
warmtestralen genoemd worden, omdat juist zij - hoe rechtstreekser ze op een
voorwerp vallen - des te meer door hun warmte ook die van de lichamelijke wereld
ontwikkelen. Wat daar echter in hoofdzaak toe bijdraagt, is de breking van de lichtstraal: eerst in
zijn drie basiskleuren rood, blauw en geel, en verder de vermenging daarvan tot
secundaire en tertiaire kleuren, omdat de lichamen de kleuren slechts voor een
deel opzuigen. De niet gebruikte deelstralen (kleuren) worden gereflecteerd,
waardoor ze dan voor het menselijke oog zichtbaar worden en te onderscheiden
zijn.
Waar een lichtstraal valt, daar wekt
hij warmte en leven op, en het ‘hoe’ is gefundeerd in de manier waarop de
kleuren ontleed worden. Zodra een lichtstraal een object met zijn levenskracht
aanraakt, beginnen de stofdeeltjes daarvan (moleculen) levendig te vibreren. En
wel zo, dat afzonderlijke delen, die biljoenen malen per seconde trillen, deze
of gene kleur afscheiden. Bij hetgeen zich dan aan de waarnemer als de kleur
van hun oppervlak vertoont, moet nog de reactie ingecalculeerd worden, die
daarbij in de elementen van het oog plaatsvindt: door de nogmaals optredende
breking van de gereflecteerde kleuren in het regenboogvlies en de overige delen
van het gezichtsorgaan.
‘Zien’ wil dus zeggen: ieder voorwerp in die
kleur waarnemen, die het als niet eigen terugkaatst, terwijl het alle overige
hoofd - en mengkleuren heeft opgezogen, omdat die voor zijn bestaan
noodzakelijk zijn. Zwart is geen
kleur, aangezien het voorwerp alle kleuren in zich heeft opgenomen. Ook wit is geen kleur, omdat een voorwerp,
dat zich wit vertoont, het vermogen om op te zuigen geheel en al mist en het
alle invallende lichtstralen terugkaatst, zonder die voor zijn behoefte te
ontleden. Aan alles zien jullie, dat jullie de gehele kleurenpracht van de
natuur anders moeten beoordelen dan zij zich aan het aardse oog vertoont. Daar,
waar rust lijkt te heersen, vertoont zich aan het geestelijke oog een
koortsachtige activiteit, die door het licht naar vormgeving, ontwikkeling en
verandering van vorm dringt. Evenals alles in de oneindigheid van de ether
beweegt, daartoe aangezet door de twee elementaire krachten van aantrekking
(magnetisme) en afstoting (elektriciteit), zo heerst er ook in de schijnbaar
dode materie nooit rust. Aangespoord door de lichtstraal als de factor van al
het leven, vindt dit proces plaats met een snelheid, die door geen oog
opgemerkt en door geen menselijke geest bevat kan worden.
Wat nu de toestellen van de wetenschap
betreft, om door de reactie van lichtstralen op chemisch geprepareerde stoffen
zelfs de elementen van ver verwijderde werelden te kunnen vaststellen, zijn
jullie geleerden erg op een dwaalspoor. Zo zouden dat gemakkelijk kunnen
inzien, als ze uit hun onderzoeken de juiste conclusies zouden trekken. Want
als uit alle experimenten steeds hetzelfde resultaat blijkt (d.w.z. dat zich in
de spectraalanalyse alleen op aarde bekende stoffen vertonen), dan is de
oorzaak daarvan dat jullie onderzoekers de atmosfeer van de aarde geheel buiten
beschouwing laten. Iedere lichtstraal moet hier echter doorheen gaan, voordat
hij het oppervlak van de aarde bereikt.
In de dampkring van de aarde zijn in
opgeloste toestand alle stoffen
aanwezig, die in het lichaam van de aarde in stevig gebonden vorm aanwezig
zijn. Als nu een lichtstraal vanuit de kosmische ruimte de dampkring van de
aarde binnendringt, moet hij zich gedeeltelijk aan de invloed daarvan
onderwerpen. In zijn verdere loop brengt hij dan al die stoffen, waaruit de
luchtatmosfeer bestaat, in ontbonden vorm mee naar de aardbodem. Omdat
bijvoorbeeld ook ijzer in opgeloste toestand in de atmosfeer aanwezig is, komt
de lichtstraal reeds beladen met dit element op het chemische preparaat en
reageert daar natuurlijk als ijzerhoudend op. Echter niet als een lichtstraal
uit een verre wereld in zuivere vorm, maar als reeds veranderde factor, beïnvloed door de dampkring van jullie eigen
planeet!
Als het mogelijk zou zijn om een
lichtstraal van de zon of een andere sterrenwereld direct in de etherruimte te
onderzoeken, voordat hij onderhevig is aan andere chemische processen, die bij
het passeren van de atmosfeer onvermijdelijk zijn, dan zouden jullie wezenlijk
andere, maar af en toe ook helemaal geen resultaten krijgen. Deze regio is
echter voor de mens onbereikbaar, aangezien geen levend wezen zonder dampkring
kan bestaan (Opm.: misschien zou een dergelijk onderzoek met kunstmatige
satellieten mogelijk zijn? - uitg.). Weliswaar rusten
in de ether alle oerstoffen van de schepping, maar die moeten eerst door
velerlei omvormingen voor de schepselen bruikbaar en eetbaar gemaakt worden.
Probeer dus niet met materiële dingen te onderzoeken, die toch tot geen ander
resultaat leiden dan tot het inzicht dat er andere hemellichamen zijn, die
weliswaar aarden en zonnen zijn zoals die van jullie, maar waarvan de
gesteldheid en de schepselen zo sterk van jullie vormen afwijken, dat zelfs
jullie grootste fantasie jullie geen haarbreed dichter bij de waarheid kan
brengen.
Reeds de lichtzee van de zon kan door
geen menselijk oog ongestraft worden bekeken.
Als jullie nu bedenken wat voor massa licht er uit de grotere zonnen
stroomt, dan kunnen jullie vermoeden wat voor beweging, warmte en
levensuitingen het licht daar wel niet moet scheppen en wat voor onbevattelijke
kleurenpracht die lichtstralen voortbrengen. Dan zouden jullie je een
voorstelling kunnen maken van de heerlijkheid van de schepping, waarin jullie
zon in vergelijking met andere als slechts een zwak nachtlampje zou moeten
verdwijnen in de glans van die reusachtige zonnen. En op zulke werelden leven
wezens die - hoewel ze tot het menselijke type behoren - in vorm en uitdrukking
een schoonheid tonen, die al jullie ontoereikende voorstellingen ver te boven
gaat.
Maar waarom steken de zon en alle
sterren voor jullie oog af tegen de algemene lichtzee? Tegen degene, die daar
tegenin zou willen brengen: het licht moet toch overal gelijksoortig zijn en men
zou toch onmogelijk het beeld van de zon afzonderlijk en veel sterker stralend
dan het hele lichtende firmament kunnen zien, zij gezegd: dat zou inderdaad
ontegenzeglijk zo zijn, als jullie gezichtsorgaan daar niet speciaal voor was
ingericht. Het oog is echter zo gebouwd, dat het van al het licht en alles wat
verlicht wordt alleen de contourstralen,
die door weerkaatsing het sterkst opgewekt worden - als elkaar onder bepaalde
hoek snijdende lijnen - door een kleine opening op het uiterst gevoelige netvlies
en vandaar op de nog gevoeliger gezichtszenuw laat vallen. Door deze inrichting
worden alle lichtstromen, die slechts enkelvoudig zijn opgewekt, weggehouden.
Alleen de voornaamste contourstralen bereiken de gezichtszenuw, waarlangs het
beeld dan door geschikte organen op analoge wijze op de hersenplaatjes wordt
ingeprent en aan de ziel wordt weergegeven om het innerlijk te beschouwen. Als
e bouw van het oog anders was, zouden jullie de zon natuurlijk niet
afzonderlijk kunnen zien. Alles zou dan een gelijkvormige lichtzee zijn, net
zoals verscheidene mensen in geestvervoering (bijv. Plato! - uitg.) geestelijk schouwden, waarbij ze in het algemene
licht niet eens hun eigen ik als afzonderlijk wezen konden onderscheiden.
Vermenigvuldig de sterkte van de
lichtstralen van alle oercentraalzonnen, die jullie
zon toch myriaden keren overtreffen, tot in het eindeloze, dan zullen jullie in
al dat gepotentieerde licht van de ruimte - en
tijdzonnen dezelfde betrekking vinden als die van het oerzijn
van God tot het zijn van een schepsel, of van ruimte en tijd tot oneindigheid
en eeuwigheid. En aangezien Gods licht eeuwig nooit door het licht van de
natuur bereikt kan worden volgt daaruit, dat Zijn zuiver geestelijke licht
alsook Zijn nooit meetbare liefdevolle levenswarmte alleen maar buiten jullie
menselijke begrippen kunnen vallen. Dat er toch effectief een levenswerkelijke
overeenkomst bestaat tussen het oerlicht van God en het geschapen licht van de
zonnen, kan gezien worden in het feit, dat ook hun licht hun planeten
levenwekkende kracht schenkt, waar iedereen zich in het voorjaar van kan
overtuigen. -
Onderstaande uiteenzettingen over het
geestelijke wezen van de elektriciteit zijn ontleend aan Lorbers
‘Grote Johannes Evangelie’ en Mayerhofers ‘Schöpfungsgeheimnisse’. - uitg.
Het natuurgeestelijke vuur van de
lucht was reeds de Egyptenaren en Grieken welbekend en werd door hen ‘elektron’
genoemd (Opm.: In de oertaal betekent el = licht, ek
= naar buiten, ter on = het beweegt. - uitg.). Het is het eigenlijke levenselement van de lucht,
waardoor de hele aarde met alles, wat daarop aan wezens vorm aanneemt, zijn
natuurlijke leven ontvangt. In een bepaalde standvastige rust van de lucht, het
water, de mineralen, planten en dieren alsook van de mens komt dit vuur niet
tot ontwikkeling, maar rust het eveneens inactief. Verborgen vult het de hele
eindeloze scheppingsruimte en vormt in zijn volledige rust de ether, waar alle hemellichamen in
zweven. Als deze laatste echter zonder enige beweging zouden blijven, zouden ze
spoedig als een lijk ontbinden en opgelost in de rusttoestand van de ether
overgaan. Daarom heeft de wijsheid en macht van de Schepper ervoor gezorgd, dat
de talloze hemellichamen in velerlei beweging zijn, waardoor zij de ether (door
wrijving) in hoge mate prikkelen en tot constante activiteit dwingen.
Reeds uit de snelheid zelf van de
beweging van de aarde blijkt, dat ook de rond de aarde rustende ethergeesten
tot aanzienlijke onrust en daardoor tot activiteit gebracht worden. Zodoende
wordt de aardse atmosfeer voortdurend van hen doordrongen en verzadigd, en in
het verdere verloop ook het aardelichaam zelf. Bij de twee voornaamste
bewegingen van de aarde (rotatie en omloop rond de zon) voegt zich nog de
onevenredig snellere beweging van de lichtstraal
van de zon, waardoor de ethergeesten van de ruimte in grote aantallen naar de
aarde worden gedreven.
Als de aardse lucht daar met name in
de zomer te sterk mee verzadigd raakt, wordt het weldra zwoel, en mensen,
dieren en planten voelen een soort matheid, worden traag en verlangen naar
werkeloze rust. Dit gevoel is afkomstig van de overgrote aanwezigheid van
ethergeesten in de lucht en op de aarde, omdat deze geesten - wanneer ze niet
geprikkeld zijn - de neiging tot de starre rust van de dood in zich hebben,
hoewel ze op zichzelf geenszins dood zijn.
Als gevolg van de genoemde ophoping
beginnen deze ethergeesten steeds sterker een voor hen hinderlijke druk te
voelen en beginnen dus actief te bewegen om die druk kwijt te raken. Dit gedrag
maakt zich in eerste instantie kenbaar in het ontstaan van winden, die des te heviger worden, wanneer de oververzadigde aarde
zijn inwendige natuurgeesten naar de oppervlakte en de lagere luchtlagen begint
te drijven. Uit de vermenging van de
hogere en lagere natuurgeesten in de atmosfeer ontstaan als zichtbaar teken
steeds dichtere nevels en wolken. De
toenemende zwaarte daarvan hindert de ethergeesten nog meer, daarom zoeken ze
nu een uitweg naar een plaats, waar ze minste weerstand vinden. En deze vlucht,
waarbij ze zich onwillekeurig vermengen met de dichtere natuurgeesten van de
lucht van de aarde, verwekt een hevige stormwind, die met zijn geweld getuigt
van de opwinding van de ethergeesten.
Als deze ethergeesten zich ondanks
zo’n vlucht ergens door opstuwing weer ophopen, wordt dit merkbaar door een
steeds zwarter en dikker worden van de wolken. Wordt de druk tenslotte
ondraaglijk voor hen, dan gaan ze in een soort grimmige woede heel plotseling
vanuit hun oorspronkelijke traagheid over tot de grootste activiteit
(vibratie). Dit is dan het vernietigende luchtelektrische vuur van de bliksem, die uit de hem hinderende wolken schiet en
alles, wat hem op zijn weg komt, met onweerstaanbare macht vernietigt. De
aarde- en luchtgeesten worden daarbij echter als het ware door geweldige stoten
(donder!) zodanig tegen elkaar aangedrongen, dat ze elkaar noodgedwongen moeten
vastgrijpen. Daardoor dichter en materieel zwaarder geworden, moeten ze als regen of hagel op de aarde vallen.
Als de zuivere ethergeesten door de
nog ongelouterde ethergeesten van de aarde echter te sterk in de verdrukking
komen, neemt hun activiteit tot het hoogste toppunt toe. In dat geval
vernietigen zij de geesten van de aardse ether en de lucht door hun algemene
vuuractiviteit, waarbij dan noch regen noch hagel tevoorschijn komt
(weerlichten!).
Het luchtelektrische vuur (elektron)
is dus niets anders dan de in eerste instantie door druk of wrijving verstoorde
rust en daarop verhoogde activiteit van de geestelijke substantie van de ether.
Deze is voor een deel als geestelijke en voor een deel als natuurlijke licht- en levensstof aanwezig, zowel in
de lucht van de aarde als in het hele aardelichaam met alles wat het bevat.
Deze ethergeesten beginnen zich pas op opvallende wijze te uiten, wanneer ze op
de hierboven beschreven wijze geprikkeld worden. Als eenmaal een aanzienlijk
deel van hen actief is geworden, worden daardoor ook de voorheen nog rustende
geesten in hun omgeving geprikkeld.
Als men twee harde stenen met kracht
tegen elkaar slaat, zullen er onmiddellijk een groot aantal levendige vonken tevoorschijn springen. En opnieuw
is dit verschijnsel een teken van de in en om de steen actief geworden geesten.
Als twee winden heftig op elkaar botsen, zullen zich dikwijls vurige verschijnselen
die op bliksem lijken manifesteren. Als dit op hiervoor bijzonder gunstige
plaatsen (hete zones) op aarde gebeurt, dan ontbranden daarbij alle aanwezige
ethergeesten en ontwikkelt zich uit zo’n windhoos een alles vernietigende vuurwervelwind, voor het geweld waarvan
zelfs rotsen beven. Zulke tot het uiterste geprikkelde natuurethergeesten
trekken dan uit de wijde omgeving en uit de hoogten hun soortgenoten naar zich
toe en richten in een gebied op aarde dikwijls zodanige verwoestingen aan, dat
de sporen daarvan soms eeuwenlang zichtbaar blijven…
Gladde oppervlakken, met name die van
edelstenen en glas, zijn bijzonder geschikt om de ethergeesten te dwingen hun
activiteit tot uitdrukking te brengen, zodra men zulke oppervlakken begint te
wrijven. Het hierdoor opgewekte vuur (elektriciteit) is eveneens een zich
kenbaar maken van het elektron, evenals ieder verbranden van brandbare stoffen. Het gloeien en smelten en
mogelijk zelfs verdampen van metalen en mineralen gebeurt op dezelfde manier,
al naargelang de toenemende mate van activiteit van de in hun rust gestoorde
ethergeesten. Als deze voortdurend tot zo’n activiteit worden gebracht, zoals
die zich in een bliksem kenbaar maakt, dan vernietigen ze alle materie en
lossen ze volledig op in hun oorspronkelijke ethergeestelijke elementen. Bij
het verbranden van hout, olie en dergelijke bereiken ze die hoogste activiteit
echter nooit, omdat ze daarbij steeds een belemmerend gevecht met de grovere,
aan de materie geketende natuurgeesten moeten aangaan. Als echter door een
sterke toestroom van lucht een steeds groter aantal ethergeesten in zekere zin
te hulp geroepen wordt, wordt de hitte van het vuur aanzienlijk groter. Dit kan
ook de nog starre natuurgeesten in metalen en stenen tot een zodanige
activiteit brengen, dat via de trappen van gloeien, smelten en verbranden zelfs
een algeheel oplossen van de materie bewerkstelligd kan worden.
Ook water draagt een groot aantal ethergeesten in zich. Als stof
bestaat het uit buitengewoon kleine blaasjes, waarin de eigenlijke geesten
opgesloten zitten. Omdat deze ronde en gladde blaasjes elkaar weinig verdrukken
en elkaar, omdat ze gemakkelijk te verschuiven zijn, steeds ontwijken, gedragen
de ethergeesten in het water zich gewoonlijk volkomen rustig. Als het water
echter verwarmd en aan de kook gebracht wordt, zal het weldra onrustig beginnen
te borrelen. Want omdat ze door de uiterlijke activiteit van de geesten van het
vuur geprikkeld worden, beginnen de aan hen gelijkwaardige geesten van het
water met toenemende heftigheid de waterblaasjes door elkaar de jagen en uit te
zetten. Als deze barsten, verlaten vele ethergeesten hun woonelement,
ontsnappen en verenigen zich met de vrije ethergeesten in de lucht
(verdamping!) of stijgen zelfs door de hele luchtlaag heen op naar hun
oerverwanten in de hoogte. Dat het koken en verdampen van water in feite dus
eveneens een elektrische handeling
is, blijkt duidelijk uit het bovenstaande. Als de door het vuur geprikkelde
geesten van het water in een stevig gesloten vat tegengehouden om te
ontsnappen, duurt het niet lang voor ze hun kracht openbaren: het vat wordt aan
stukken gescheurd en de geesten zullen zich met groot geraas (explosie!) vrij
maken en zich in hun aangeboren rust terugtrekken.
Niets kan zuivere ethergeesten tot
grotere activiteit brengen dan wanneer de onzuiverder natuurgeesten in grote
aantallen uit het inwendige van de aarde opstijgen en zich onder de
luchtgeesten mengen. Dan ontstaat er onmiddellijk een geweldige strijd, waarbij
de onzuivere natuurgeesten steeds overwonnen, maar daardoor ook gereinigd en
voor het leven van planten en dieren heel dienstbaar gemaakt worden. Boven de
aardbodem waaien bij zulke gelegenheden steeds hevige stormen. Als dat opstijgen van aardegeesten echter onder de zee
plaats vindt, worden de ethergeesten van het water uiterst onrustig, en het
gevolg daarvan is gewoonlijk een springvloedstorm, die met de grootste schepen
kwalijk tekeer gaat. Als de zee daarna weer kalm is geworden, lijken het
zeeoppervlak en de masten en tuigage van de schepen in een glimmend licht gedompeld (St. Elmsvuur!). De oorzaak daarvan is
opnieuw het bekende elektron, maar nu is het meer afkomstig van de gelouterde,
voorheen onzuivere natuurgeesten van de aarde. De oude natuurwijzen noemden het
daarom het ‘anti-elektron’.
Nu dienen nog de verschijnselen van de
winter genoemd te worden, omdat ook deze door de activiteit c.q. rust van de
ethergeesten veroorzaakt worden. Met name meer in het noorden en verder naar
het zuiden vallen ‘s winters de stralen van de zon schuiner op de aarde.
Daardoor worden echter de ethergeesten, die zich meer naar de pool toe
bevinden, door de zwakkere stralen en tevens door de kleinere wrijving van de
tot aan de etherregio reikende luchtlaag veel minder in hun rust gestoord dan
op de middelste gordel van de aarde. Zodoende worden ze ook inactiever
en passiever dan in het warme jaargetijde. Deze inactiviteit heeft tot gevolg,
dat ook de luchtgeesten zelf minder actief worden. Zonder enige prikkeling
zouden ze tenslotte in een soort verstarring blijven, als de inwendige
aardegeesten niet in grotere aantallen zouden opstijgen en hen in hun rust des
doods storen. Deze in zekere zin ongenode gasten merken de in de lucht
aanwezige ethergeesten op, en deze beginnen meestal daarheen te vluchten, waar er
minder aardegeesten naar buiten komen, d.w.z. in de richting van de middelste
gordel van de aarde.
Bij zulke gelegenheden dwingen de
vluchtende ethergeesten tevens de aan hen verwante luchtgeesten om te vluchten,
en dan komen de voor het gevoel van de mensen ijskoude winden opzetten. De lucht wordt koud vanwege de veel geringere
activiteit van haar geesten, want alleen een verhoogde activiteit wekt warmte
op. Als de onzuivere geesten zich sterker vermeerderen in de lucht van de
aarde, vormen zich steeds dichtere massa’s wolken en nevels, die door de
beschreven winden worden samengeperst en voortgedragen.
Daardoor ontstaat er opnieuw strijd, waarbij de ongelouterde geesten in de vorm
van sneeuw op de aarde gegooid
worden, maar daarbij toch een reiniging ondergaan, die de vruchtbaarheid van de
aarde ten goede komt.
Wordt het ijs op rivieren, meren en zeeën door het elektron, d.w.z. door de
activiteit van de ethergeesten veroorzaakt? Zeker! Door een te geringe activiteit en hun neiging tot
rust (omdat ze slechts door zwakke lichtstralen geprikkeld worden - uitg.) worden ze strak tegen elkaar aangedrukt, zonder dat
ze zich daarbij actief verzetten. Daardoor worden ze in verbondenheid met de
luchtgeesten zwaar en drukken ze op de geesten van het water, die daardoor ook
in een volledige inactiviteit raken; en dit is dan, wat zich als water in de
vorm van ijs vertoont. Hoe minder
activiteit de genoemde geesten dus ontwikkelen, des te kouder moet het in de
desbetreffende gebieden worden. Daarom bevriezen in de winter snel stromende
rivieren en beker moeilijker dan stilstaande wateren, omdat de geesten in het
bewegende water (door wrijving) noodgedwongen actiever zijn dan in het
stilstaande water.
Kijk, mensen en ook dieren lijden
sterk onder de kou, wanneer ze ‘s winters inactief zijn. Maar mensen, die bezig
en lichamelijk actief zijn, zullen zelfs in het koude jaargetijde geen gebrek
aan innerlijke, natuurlijke levenswarmte hebben. Ook de traagheid van de ziel
is de geestelijke dood van ieder wezen. Wek jezelf dus steeds op tot de juiste
activiteit, want alleen daarin ontwikkelt zich het leven! - (GJE VIII, 143 e.v.)
…’Toen Mijn eerste ideeën zich in de
oneindige ruimte begonnen te verwezenlijken en de ene wereld na de andere
geschapen werd, heerste alleen de wet van aantrekking en afstoting, die hen tot
draaiing om hun as en rond hun centraalzonnen dwong.
De ene kracht wilde alles naar zich toe trekken, de andere alles de
oneindigheid indrijven. Uit het op elkaar inwerken van deze twee krachten, die
de enige drijvende krachten zijn van ieder ding dat geschapen is, ontstond de draaiende beweging. Nog altijd zijn deze
twee oerkrachten de voornaamste dragers van al het leven en dat zullen ze ook
eeuwig blijven.
De eerste van deze krachten is
geestelijk gezien de liefde. In de
natuurlijke wereld manifesteert ze zich als het aantrekkende magnetisme. De liefde wil alles naar
zich toe trekken en voor geen prijs daar mee van scheiden. Het gevolg daarvan
zou echter een uiteindelijk dooddrukken, een dood uit liefde zijn, maar geen
leven. Om deze machtige aandrang van Mijn Ik dus binnen de juiste perken te
houden, kwam de wijsheid erbij. Deze belemmert de aantrekkingskracht van de
liefde weliswaar niet, maar laat die slechts in een bepaalde mate toe en
bewerkstelligt dan weer een loslaten en afstand. In de natuurlijke wereld werkt
deze eigenschap als de afstotende kracht van de elektriciteit. Door de wisselwerking van deze twee krachten
ontstond het eerste, wat in de schepping nodig is: de beweging. Maar beweging is leven!
Zo is iedere levensactiviteit het product van een strijd tussen deze twee
basiskrachten, en hun onderlinge strijd brengt de wet van al het worden,
bestaan, vergaan en van alle nieuwe opbouw voort.
Waar strijd is, is wrijving. Waar wrijving is, daar is
opwinding van de afzonderlijke delen, die zich niet in hun rust willen laten
storen. Dit boos worden wekt warmte
op, en waar deze in haar hoogste vibratie actief is, ontwikkelt zich licht! Zonder licht geen leven. Omdat
licht echter een voortbrengsel van warmte is, is er overal warmte, waar leven
is. Waar geen beweging is, heerst kou of dood, d.w.z. stilstand. Dan blijft
ieder ding staan zoals het is en heeft het noch aandrang tot verandering noch
tot vervolmaking of oplossen.
Uit de eerste twee primitieve krachten
ontwikkelden zich dus twee andere voorname eigenschappen: uit aantrekking en
afstoting - warmte en licht. En uit deze twee kwam al het geschapene voort. De
liefde bouwt, de wijsheid houdt in stand. Liefde betekent hetzelfde als magnetisme, wijsheid als elektriciteit (in de oertaal ma =
moeder, vorm; gene = voortbrengen. - elektron: zie hierboven - uitg.).
Evenals Mijn gedachten snel als de
bliksem door de oneindigheid schieten, zo stroomt de elektriciteit uit naar de
verten. Doordat ze het gelijke met het gelijke verbindt, schept ze harmonie
door de sluimerende krachten - ofwel de gebonden geesten in de kosmos - tot
ordelijke activiteit aan te zetten. Elektriciteit is de drager van het leven. In haar positieve gedaante bewerkstelligt ze
de instandhouding van het geschapene;
in haar negatieve waarde brengt ze de oplossende vernietiging teweeg en zet
aldus aan tot nieuwe opbouw.
Elektriciteit als latente (gebonden)
warmte is het licht. Voor de geestelijke werking daarvan ontbreekt jullie het
oog, omdat de snelle werkzaamheid van elektriciteit en licht binnen zo korte
tijdsbestekken plaatsvindt, dat geen menselijk verstand zich die zou kunnen
voorstellen. Als jullie zouden zien hoe bij ieder experiment, waarbij
elektriciteit werkt, wonderbaarlijke verschijnselen en processen tot
ontwikkeling komen, die uit slechts twee fundamentele oorzaken voortkomen - dan
zouden jullie vermoeden hoe uit de kleinste atomen van licht en warmte de
belangrijkste factoren voor het scheppen van hele kosmische stelsel voortkomen
- als resultaat van de vibraties, die door aantrekking en afstoting ontstaan.
Het machtige fluïdum van de
elektriciteit verspreidt door zijn biljoenen tot triljoenen malen trillen per
seconde van de kleinste atomen het meest intense licht en de grootste warmte.
Begrijp dus: als Ik als Schepper iemand Mijn liefde en wijsheid in hun gehele
macht wilde laten voelen, zou hij op hetzelfde ogenblik te gronde moeten gaan!
En ook al zou zijn geest, die eeuwig is, het weerstaan, zou zijn materie tot in
de kleinste oeratomen opgelost worden.
Als jullie zouden zien, hoe de
elektrische stroom in jullie bloed in één ogenblik de onmiddellijke verandering
van alle bloedbestanddelen bewerkstelligt; hoe hij alles wat afgestorven is in
nieuw levend materiaal verandert en het verziekte uitscheidt: geen gedachte is
toereikend om te begrijpen wat daar gebeurt en hoe het een uit het ander
voortkomt.
En moet het niet zo zijn? Wat zou de
schepping zijn, als er geen krachten aan het werk waren, die Mijn gedachten
onmiddellijk met onbegrijpelijke snelheid tot in de verst verwijderde ruimte
droegen, om overal leven te scheppen en in stand te houden - tot in die
ruimten, waar aeonen lichtjaren slechts het korte
tijdsbestek van een seconde uitdrukken! En het is juist de elektriciteit, die
als Mijn wijsheid alles doordringt, alles tot leven en vervolmaking aandrijft.
De elektriciteit als Mijn werkzame wijsheid in de natuurlijke wereld schrijft het
materiële wetten voor, maar het geestelijke geeft ze slechts adviezen als
aansporing. Voor de stoffelijke schepping is Mijn wijsheid dwang, voor de
geestelijke wereld echter een wegwijzer naar Mijzelf!
De liefde zond haar wijsheid uit naar
alle verten, om al het geschapene te verlichten en te verwarmen. Ze eist echter
ook, dat de van haar uitgaande straal haar wil volbrengt. En zo stroomt ook de
elektriciteit uit naar de onmetelijke verten - oplossend en vernietigend, maar
tevens nieuw opwekkend en opbouwend. Overal verandert zij duisternis in licht,
kou in warmte, rust in beweging, dood in leven. Zo moet ook Mijn woord in
jullie al het duistere in licht, al het dode in levende daden veranderen, opdat
jullie eens, gelouterd, als een lichtstraal in mijn hemel en voor Mijn
aangezicht mogen komen!’ - (ontvangen door G. Mayerhofer)
Op de vraag: ‘Wat is licht?’ kan
jullie wetenschap zich slechts beperken tot de constatering: ‘Licht is een
emanatie (uitvloeiing), opgeroepen door een biljoenvoudig
vibreren van de kleinste atomen in één ogenblik, wat zich als resultaat eerst
in warmte en verder als licht aan de mens openbaart. Iedere lichtstraal is
gevormd als een viersnijdende degen, waarbij de ene rand ten opzichte van de tegenoverliggende
zich steeds elektrisch positief of negatief verhoudt. Licht, dat door een
prisma geleid wordt, laat zich splitsen, d.w.z. in kleuren ontleden. In de
lichtstraal zijn ook nog donkere stralen ingebed, die als warmtestralen
gekwalificeerd zijn’. -
Hoe weinig weten jullie er echter over
te zeggen, wat licht als geestelijk
element is, hoe het ontstaat, leven wekt en verspreidt. Slechts enkelen
vermoeden dat dit licht een uitvloeisel uit het eeuwige, goddelijke Ik is en
dat God, die de liefde en de wijsheid is, de oorsprong van alle warmte en al
het licht is!
In het universum is de zon van jullie
kleine stelsel zelf een verzamelpunt van licht, dat als zodanig de stralen van
meer dan een miljard andere zonnen opneemt. Ze laat dit licht in zichzelf intens
worden en straalt het dan weer in dichte massa’s uit. Uit de zon stromen twee
soorten stralen. Ten eerste zulke, die zich vanaf ieder punt van de zon naar
alle kanten en onder alle mogelijke hoeken verspreiden. Tegelijkertijd gaat er
echter vanaf ieder punt van de zon een straal in parallelle richting uit. Deze
straal is als het ware de kern van de zonnestralen en voert als enige die
kracht met zich mee, die zich als warmte uit. Deze kernstraal is de sterkste van het zonlicht en tevens in staat zich het
verst uit te breiden. De schuine stralen daarentegen kunnen vallen waar ze
willen, ze zullen steeds slechts weinig uitbreidende kracht bezitten, omdat de
kernstralen samen met de schuine nooit een grotere uitbreiding krijgen vanwege
het schuine oppervlak, waar ze op vallen. Alleen bij die voorwerpen, die recht
onder de zon komen te staan, vallen de stralen er loodrecht op en
bewerkstelligen daardoor de grootst mogelijke uitzetting van de lucht, wat zich
door een grote warmteontwikkeling kenbaar maakt.
De voornaamste eigenschappen van
licht, de levenwekkende kracht en het
ontwikkelen van warmte, zijn de
voorwaarden voor het ontwikkelen van wat voor leven ook. Hoeveel moet er echter
nog in de lichtstraal aanwezig zijn, als hij de goddelijke scheppingsideeën wil
dienen! Om zijn krachten te wekken, moet hij als drager van de goddelijke wil
door de onmetelijke ether snellen. De gehele, de oneindigheid vullende ether is op zichzelf een donkere ruimte,
waarin alleen de kosmische krachten werken. Hij draagt echter alle elementen in
zich, die voor het scheppen en in stand houden van de afzonderlijke wezens
nodig zijn. Deze oerkracht ligt in het kleinste etheratoom, en wel al
naargelang de positie daarvan zodanig ingericht, dat deze kracht ofwel een
aantrekkende dan wel een afstotende werking oproept. Daardoor heeft de ether
zelf geen rust (in de oertaal: ai-ter = eeuwige
beweging! - uitg), maar beide polaire krachten houden
in de ether de noodzakelijke beweging en het eigenlijke kosmische leven in
stand. Alleen dit is geschikt om de bestaande werelden al het nodige voor hun
instandhouding te geven of het verbruikte te verwijderen. Verder is het
etherleven ook in staat om uit de daarin liggende elementaire stoffen nieuwe
werelden te laten voortkomen (de ‘prima materia’ van
de alchemie! - uitg.).
Midden in deze grote etherruimte
zweven gewichtloos de werelden en zonnen met al hun planeten, manen en kometen
- alleen door de wederzijdse wisselwerking van aantrekking en afstoting
vastgehouden - in langgerekte elliptische of bijna cirkelvormige banen. In de
ether zelf heerst door deze twee oerkrachten eeuwige beweging, waardoor de banen van alle sterren bepaald worden. Deze
beweging veroorzaakt wrijving, de
wrijving wekt warmte op, en warmte
tenslotte licht. Met zijn
krachtsuitingen roept het licht als laatste factor leven op: een wetmatig streven om vorm aan te nemen, zichzelf in
stand te houden en door vormverandering uiteindelijk al het geschapene te
vergeestelijken. Zo moeten alle werelden, zonnen en hun satellieten na hun
materiële uiteenvallen een volgende stap doen en als nieuwe geestelijke
werelden weer hetzelfde ontwikkelingsproces doormaken, dat zij als gebonden
materie in de etherstroom tot aan de vorming van zonnen doorlopen hebben.
Hoe beginnen echter nieuwe materiële
werelden, die in deze scheppingsperiode nog in ontelbare aantallen zullen
ontstaan? Als in de voor jullie begrippen oneindig grote tussenruimten de
stralen van twee zonnen elkaar tegenkomen, worden zulke lichtstralen tevens tot
een punt van wederkerige opname. Want iedere uitgaande straal is - omdat hij
binnen ruimte en tijd werkzaam is - toch materieel, hoe subtiel ook. Als de
stralen van twee zonnen elkaar raken,
hebben ze als zodanig natuurlijk dezelfde polariteit; ze kunnen elkaar dus
nooit aantrekken, maar alleen afstoten. Als deze elkaar ontmoetende stralen
daartoe genoodzaakt, dan worden ze in zekere zin ‘repatrianten’ en keren ze
terug naar hun uitgangspunt.
Maar wat gebeurt er, wanneer de
stralen van verscheidene zonnen elkaar in een nagenoeg even verre tussenruimte
in de ether tegenkomen - en wel zo, dat de stralen elkaar van alle denkbare
kanten raken? Op die plaats vormt zich dan een zogeheten ‘stralenconflict’ (op
elkaar botsen), omdat tevens het ene deel van de stralen de lijnen van het
andere deel recht doorsnijdt en elkaar daar tegenkomt. Dit kruisen van de
stralen kan zó voorgesteld worden, alsof er verschillende van deze kruisen
zodanig over elkaar heen gelegd waren, dat daarbij vanuit één middelpunt een
groot aantal excentrische stralen zichtbaar zouden worden.
Deze door elkaar lopende stralen
neutraliseren noodzakelijkerwijze de polariteit en verhinderen daardoor dat de
andere stralen, die hen kruisen, weer terugkeren, wat ze anders onmiddellijk
zouden moeten doen. Zodoende vormt zich na enige tijd een soort lichtkluwen
(stralenbundel), die bij een langer durend vergaren van stralen een bepaalde
dichtheid als van een fijne damp aanneemt en daardoor steeds zwaarder wordt.
Omdat ook de zonnen evenals planeten rond een ander centraal lichaam bewegen,
komt het erop aan, welke zon op haar weg het dichtst bij zulke lichtbundels
komt. Het gevolg is, dat deze dan op natuurlijke wijze de lichtkluwen binnen
haar bereik trekt en daarmee als het ware onderhorig maakt.
Dat is de manier, waarop eigenlijk
alle kometen ontstaan, de eerste levensvormen van kosmisch leven. Waarom zulke
structuren toch zelfstandig voortbestaan en niet geheel en al door de
aantrekkende zon verteerd worden, vindt zijn oorzaak in het bovengenoemde
neutraliseren van deze stralenbundels. Door deze ontlading nemen de opgehoopte
stralen een elektrisch negatief karakter aan en vormen daarmee een polair aan
de zon tegengesteld punt. Volgens de natuurwetten kan zo’n kluwen positief-polaire zonnestralen, die hij ontmoet, opnemen, ze
eveneens neutraliseren en als eigen lichtvoedsel verorberen.
Dat een komeet dit werkelijk doet,
daarvan getuigt zijn dikwijls zeer uitgestrekte dampkring, die zich gewoonlijk
aan de van de zon afgekeerde zijde tot een lange kometenstaart uitstrekt. Deze
is op zichzelf niets anders dan een vertraging van de van de zon uitgaande
stralen, die door de negatieve polariteit in hun oorspronkelijke vaart geremd
worden en door hun omkeren naar het lichaam, dat hen aantrekt, als een
buitengewoon fijne dampmassa zichtbaar worden. Daarmee is de zon een nieuwe
kostganger rijker geworden die heel veel van haar stralen in zich opneemt,
totdat hij tot een planetaire dichtheid rijpt. Als hij deze eenmaal heeft
bereikt, dan geeft hij - door zijn eigen zwaarte daartoe gedwongen - ongeacht
zijn wezen haar stralende gaven talloosvoudig terug.
Dit is omdat hij als planeet niet alleen de stralen van die zon opneemt, in
wier gebied hij zich bevindt, maar ook van die talloze hemellichamen, die hem
aan alle kanten omringen. Ook hun stralen zuigt hij in grote aantallen op en
leidt ze dan in zekere zin naar zijn zonnemoeder…
…De van de zon uitgaande lichtatomen
zijn tevens de ontstaansgrondslag en tegelijkertijd het eerste niveau van de
zogeheten lichtatoom-diertjes
(microvirussen, die alleen onder een elektronenmicroscoop aantoonbaar zijn. - uitg.). Derhalve is deze ophoping van stralenatomen tot een
zich later ontwikkelende planetenkluwen tegelijkertijd ook een ophoping van
uiterst klein dierlijk leven, waaruit later het eerste plantenleven voortkomt.
En zo is opnieuw het licht de oorsprong van al het leven in de hele kosmos. -
Een komeet is het begin van een
hemellichaam in wording, dat zich vormt uit de lichtstoffen, die hij in de
eindeloze ruimte tegenkomt. Hij verdicht zich steeds meer in de vrije ether en
begint daarmee vanuit de aanvankelijk geestelijke substantie in materiële
substantie over te gaan. Als gevolg van een zekere afstotende, polaire kracht
van de zon kan een komeet daar nooit weer naar terugvallen. Deze kracht bestaat
uit het uitstromen van licht, dat met name in de nabijheid van de zon heel
hevig is. Daarom beweegt een komeet zich, wanneer hij als een nog heel licht
lichaam in de nabijheid van de zon komt, met bijna de snelheid van het licht
voort. Want hij krijgt dan een nieuwe hevige stoot, die hem terug de grote
diepten van de ruimte induwt, waarna hij weer naar de zon terug begint te
vallen, wanneer zijn afstand het grootst is.
Op grote afstand van de zon heeft een
komeet geen staart, maar slechts een nevelachtige damp rond zijn kern. Pas
wanneer hij in de nabijheid van de zon komt, vormt zich door zijn uiterst
snelle voortbeweging een staart. Want door die snelle beweging kan de uiterst
lichte etherdamp niet zo vlug door de ruimte vliegen als de zwaardere kern
samen met dichtere dampdeeltjes, die vlak om hem heen hangen. Het is hetzelfde
verschijnsel als wanneer men een gloeiend en rokend stuk hout ver door de lucht
gooit: ook hier vormt de rook, dat een lichter lichaam is, achter het hout een
echte kometenstaart. Voor de snelle beweging van een komeet vormt echter ook de
ether al een lichte weerstand. Ook de ether bestaat binnen ruimte en tijd en is
dus iets stoffelijks, hoewel de oergrondstoffen ervan vergeleken bij de
dichtere elementen van de lucht van een aardse wereld vrijwel gewichtloos zijn.
De ether
is ondanks zijn schijnbare nietigheid absoluut geen ‘niets’. Want in de ether zijn
alle stoffen en elementen in een nog ongebondener
(opgeloste) toestand aanwezig dan in de allerzuiverste
lucht van de atmosfeer. Daar zijn het nog meer vrije krachten en staan ze veel
dichter bij het oervuur en het oerlicht. Toch is de ether nog lang niet zuiver
geestelijk, maar hij heeft meer innerlijke verwantschap met de substantie van
de ziel - in zoverre dat hij een ruimtelijk medium voorstelt, via welk talloze
oerkrachten vanuit God elkaar ontmoeten, zich verbinden en tenslotte
gemeenschappelijk en levendig werkzaam zijn. Achter de substantie van de ether
heerst het niet zichtbare vuur van de
geest als eeuwig actieve kracht, die - uitgaande van God en de oneindige
ruimte vullend - constant werkzaam is en schept.
God zelf is in Zijn centrum de eeuwige
oergeest, die de uit Hem voortkomende oneindigheid met Zijn grote
scheppingsgedachten vult. Gedragen door Zijn liefde, worden deze tot een aan Hem gelijk levensvuur, door Zijn wijsheid tot geordende vormen en door de
macht van Zijn wil tot afzonderlijke,
als het ware op zichzelf bestaande wezens.
Liefdeswarmte voelt de behoefte aan
wezenlijke dingen. Hoe machtiger dit gevoel wordt, hoe meer vlam en warmte
daarbij in zichzelf opgewekt wordt, des te machtiger wordt het licht van de vlam. In het licht drukt de
behoefte van de liefde zich in vormen uit.
Als jullie licht, vuur en warmte
waarnemen, dan verpoppen zich daar miljarden licht-,
vuur- en warmteatomen, die vormen voortbrengen. De afzonderlijke, aldus
ontwikkelde vormen grijpen elkaar vast en sluiten zich aaneen tot een
overeenstemmend grotere levensvorm, waarin zij zich tot één wezen ontwikkelen.
Dit wekt al meer vuur licht en warmte op, waarbij opnieuw de behoefte aan een
hogere en volmaaktere vorm opkomt. Door de oude en te nauwe omhulsels te verscheuren
en via een overgang naar doelmatiger vormen ontwikkelen alle natuurrijken zich
tot aan de mens, die de hoogste vorm van de schepping is.
Een lichtetheratoom
is volgens jullie begrippen een onweegbaar ding. Toch is het als zodanig
afgesloten en begrensd, aangezien het zonder begrenzing weer in de etherzee zou
moeten oplossen. Ondanks de niet uit te drukken kleinheid ervan bezit zo’n
atoom toch, evenals ieder lichaam, dimensies van breedte, diepte en lengte. In
ieder atoom ligt een vonk uit God opgesloten, want Hij heeft het geschapen. Er
ligt een aandrang in het atoom om zich verder te ontwikkelen. En aangezien
ieder atoom zich met betrekking tot kwanten en eigenschappen van andere moet
onderscheiden - om alle elementaire stoffen te vormen, die voor het scheppen en
in stand houden van de kosmos nodig zijn - ontwikkelt zich door middel van hun
nevelige omhulsels een duurzame verbinding tussen de afzonderlijke atomen.
Hierdoor ontstaan er moleculen uit de atomen, en hieruit cellen en kristallen.
Er ontwikkelt zich warmte, licht en leven, wat weer de ontwikkeling van grotere
lichamen bespoedigt.
Nadat de hemellichamen gevormd waren
begon het organische leven als drager van het geestelijke leven. En uit het
geestelijke ontstond tenslotte het streven om aan het goddelijke leven
gelijksoortig te worden, en daardoor moet de geestvonk, die in de kleinste
atomen was gelegd, na een aeonenlange omzwerving
trapsgewijs weer daarheen terugkeren, vanwaar hij is uitgegaan.
Verhef jullie geest en bevat de
grootheid en betekenis van zelfs de materiële wereld! Verdiep je in het
denkbeeld van de Almacht, die met de eenvoudige middelen van aantrekking en
afstoting, met warmte en licht het hele heelal heeft geschapen. En begrijp de
Schepper ervan, wiens liefdesvuur ook het licht en leven van jullie bestaan is!
Wat voor het licht in het algemeen
geldt, moet ook voor de deelverschijnselen ervan, de kleuren van het prisma, in
het bijzonder gelden: ze zijn doorgaans
van geestelijke aard. Voor het oog verschijnen ze slechts als verschillende
frequenties van de lichtether, voor de geestelijke blik daarentegen als de
aanschouwelijke openbaring van fundamentele goddelijke eigenschappen en hun
overeenstemmingen in de natuurlijke wereld. Naar deze omstandigheid verwijzen
talrijke plaatsen in het werk van Lorber, waarvan in
het navolgende enkele zijn weergegeven. - uitg.
De vibraties van het licht gaan uit
van de geestelijke wereld en stralen over naar de materiële wereld. Als
kleurenbundel van de regenboog worden deze lichtvibraties alle zeven goddelijke
basiseigenschappen uitgedrukt (Opm.: volgens Lorber
heten deze scheppende aspecten van God: liefde, wijsheid, wil, orde, ernst,
ernst, geduld en barmhartigheid). De oude kennis, dat bepaalde kleuren met analoge
geestelijke eigenschappen overeenstemmen, is niet ongegrond. Het is een
vermoeden dat de ziel doortrekt, wanneer zij bijvoorbeeld in het roze gekleurde
licht de straal van de liefde, in het groene die van de hoop en in het blauwe die van het geloof meent te zien, want in
deze gevoelens van de menselijke ziel weerspiegelt zich de werkzaamheid van de
zeven goddelijke eigenschappen.
Alle prismatische kleuren (met al hun
overgangen) hebben een geestelijke betekenis, want ze geven - al naargelang de
vibraties, die ze voortbrengen - werkingen van de goddelijke eigenschappen
weer. Zoals in al het zichtbare drukt zich ook in de kleuren - en hierin meer
dan in andere dingen - Gods werkzaamheid in de schepping uit. En als de kleur wit volgens een oude leer als die van de
onschuld geldt, wil dat niets anders zeggen dan dat in de ongebroken
lichtstraal alle goddelijke eigenschappen verenigd zijn. Uitgaande van de
geestenwereld naar jullie toe en waarneembaar als sterre-
of zonlicht, moet de witte straal jullie eraan herinneren, dat ook jullie al
deze eigenschappen gezamenlijk in je dragen. Maar pas in contact met andere
wezens kunnen ze voor een deel toegepast worden, evenals de witte lichtstraal
van miljoenen ver verwijderde zonnen pas wanneer hij iets materieels raakt in
zijn kleuren uiteenvalt en de dingen dan glans en schijnsel geeft…
Verdere geestelijke overeenstemmingen
zijn bijvoorbeeld: Morgenrood voor de goddelijke liefde. - Rozerood voor de
naastenliefde. - Wit voor de zuivere waarheid. - Blauw voor standvastigheid en
trouw. - Lichtblauw voor liefdevolle activiteit vanuit het geloof. - Violet
voor hemelse wijsheid. - Lichtgeel voor zachte rust. - Zachtgroen voor de geestelijk-natuurlijke toestand. -
Als de lichtstralen van de zon, die de
dragers van geestelijke intelligenties zijn, in de materie op een vorm stoten,
neemt deze al naargelang haar innerlijke gesteldheid onmiddellijk het op haar
afgestemde deel van het licht tot zich, terwijl zij datgene, wat voor haar
onbruikbaar is, weer in alle richtingen wegstoot (reflecteert). Het oog is een
opnameorgaan voor de uiteenlopende verschillen (kleuren) tussen het primaire en
het teruggekaatste licht, en deze verschillen in licht geven vorm aan de
verschillen tussen alle dingen, wat hun vorm, kleur en schakering betreft…
Het witte, ongebroken licht is nog volkomen zuiver etherisch. Op
zichzelf is het een ether, die nog niets anders in zich heeft opgenomen.
Desondanks bevat het op ongedeelde wijze alles, op soortgelijke wijze als het
water de drager is van alles wat er maar op de aarde is. De witte kleur
ontspringt aan het zuivere geloof. Zoals deze kleur, die een uiterst fijne
etherische stof is, alle ander stoffen of kleuren in zich draagt, zo draagt ook
het geloof in een zeer fijne geestelijke substantie al het oneindige van het
rijk Gods en van het goddelijke Wezen zelf in zich…
De groene
lichtether heeft in zekere zin honger, een behoefte aan verzadiging, aangezien
hij alle andere etherische stoffen in zich heeft opgenomen behalve de groene
zelf, die daarom ook uitstraalt. Als gevolg van zijn honger wordt hij dan door
de witte kleur van de lichtether, die alles bevat, volkomen verzadigd, wat zich
tenslotte in een roodachtige kleur uitdrukt. Kijk maar naar de natuur: hoe ziet
alles, wat onrijp is, eruit? Groen! Maar dit groen, als een hongerige
kleurensubstantie, verzadigt zich voortdurend aan het witte licht van de zon.
Hoe drukt die volledige verzadiging, die in feite de rijpheid van de vruchten
weergeeft, zich vervolgens uit? Gewoonlijk in een in of meer roodachtige kleur,
of tenminste in een, die uit de rode kleur voortkomt of daarin overgaat.
De kleur blauw is niets anders dan een nevelachtig omhulsel van de kleur
rood. Daarom worden op aarde veel vruchten blauw, wanneer ze rijp worden.
Evenzo bestaat er een groot aantal blauwe bloemen, waarvan de kleuren van rood
is afgeleid. Wie een blauwe vrucht, bijvoorbeeld een pruim bekijkt, zal al gauw
zien dat de blauwe kleur slechts een uiterlijke, vluchtige waas is. Jullie
hoeven alleen maar het sap uit zo’n blauwe vrucht te halen om te ontdekken, dat
de basis van blauw helemaal de rode kleur is. Bekijk de diepblauwe korenbloem
een onder een microscoop, dan zullen jullie uit de duizenden aan elkaar geregen
kristallen herhaaldelijk een volmaakt rode kleur tevoorschijn zien schieten. Om
deze samenhang tussen blauw en rood nog beter te overzien, moeten jullie maar
eens rood oppervlak met heel fijn glaspoeder bedekken; dat zal jullie dan niet
meer rood, maar blauwachtig voorkomen! Nog duidelijker laat het ochtend- en
avondrood jullie zien, hoe de blauw kleuring van de lucht bij een bepaalde
beweging van de stralen gemakkelijk in rood overgaat…
Geel is de kleur die het verst van het
leven staat, want het is de kleur die met rust overeenkomt, terwijl het leven
steeds activiteit betekent. Zet plant in een pot maar eens langere tijd op een
volkomen donkere plek, dan zullen jullie duidelijk zien hoezeer de groene kleur
in een witachtig bleekgeel, dus volledig in de kleur van de dood is overgegaan.
Maar als jullie de plant weer in het witte licht van de zon zetten, echter niet
te abrupt, dan zal hij weer groen gaan worden, aangezien hij buitengewoon
begerig naar reële verzadiging is geworden. Evenzo kondigt in de herfst het
verwelken van de bladeren zich door de gele kleur aan. Het is duidelijk, dat
men hierbij alleen van de kleuren van de levende plantenwereld, maar niet die
van de mineralen uit moet gaan, omdat de kleuren in het mineralenrijk
zich vast en als het ware volkomen gevangen en gericht vertonen…
De verzadiging van groen met wit drukt
zich in de natuur eveneens uit in de kleur rood, zoals de door het geloof (wit)
gevoede hoop (groen) volkomen in de vrucht van de liefde (rood) overgaat. De
hoop verteert zichzelf voortdurend en verkrijgt nooit kracht, wanneer ze niet
de juiste voeding krijgt door het vaste geloof. Iedere vorm van vertwijfeling
heeft zijn oorzaak in een volkomen opgebruikte hoop. Om die reden vertonen
zulke mensen zich aan gene zijde meestal in een donkergroene kleur, die bij een
overeenkomstige afwezigheid van hoop in schimmelgrijs of zelfs volkomen zwart
overgaat. Eigenlijk is deze laatste helemaal geen kleur meer, en ook geen
licht, maar een volslagen gebrek aan alles.
Weliswaar straalt de groene kleur haar
groen uit en verteert alle overige etherische kleuren. Maar dat is ook het
karakteristieke van hoop. Ook de hoop neemt alles met gretigheid op en
schildert voor zichzelf het gehoopte in de meest bonte kleuren. Maar wie zoekt
er begeriger naar reële troost, dus morele verzadiging van een verhongerde
hoop, dan een hopeloos geworden mens? Breng hem naar de stroom van geestelijk
licht, dan zal hij met volle teugen opnemen wat hem in eerste instantie het
meest ontbreekt. Daaraan is duidelijk te zien hoe de hoop door het geloof
steeds meer verzadigd kan worden. Als een mens gewaarwordt dat hij door een
waar geloof volkomen verzadigd is, zal hij opgewekt worden en de gever met de
gloed van zijn liefde omvatten. Maar juist deze liefde drukt al een volkomen
verzadiging uit. Want in de liefde
zijn de rijping van de kracht van het geloof en van de hoop reeds een reëel feit geworden…
Van alle kleuren van het licht is groen de meest intense en krachtigste.
Daarom doordringt ze in de natuur de hele plantenwereld en stralen de takken en
bladeren daarvan haar uit. De kleur blauw
is het minst intens (slechts een omhulling van rood!), en daarom wordt die door
de natuur ook het minst opgenomen. Daarom is de lucht steeds vervuld van deze
kleur, zodat ver verwijderde landschappen en voorwerpen steeds enigszins blauw
gekleurd gezien worden…
Blauw, wit of rood gekleurd zijn alle
eerste beginpunten van iedere plant, voordat die uit de donkere aarde omhoog
komt. Maar nauwelijks bereikt ze het licht met zijn straalbreking en opwekkende
kracht, of daar begint een ander leven. Het vaalbleke krijgt een groene kleur
in al zijn schakeringen, passend bij de individualiteit van de plant. Steeds is
het licht de tot verdere groei aanzettende factor; het vormt de knoppen, de
bloemen, de vrucht. Wat de bladeren aan kleurenpracht hebben opgezogen en daarna
enkel als groene kleur hebben weerkaatst, geven ze nu in verfijnde vorm weer
aan de bloem terug, die nu het groene voor zichzelf houden en de andere kleuren
uitstralen. Behalve voor dit kleurenspel is het licht ook nog voor het
ontwikkelen van warmte de voornaamste factor, die het etherische uit de fijne
sappen van de gewassen trekt, wat zich door het zoete sap of de fijne geur van
de vruchten kenbaar maakt.
De kleuren op aarde zijn nog
onvolmaakt ontwikkeld, omdat de stralen van de zon hier nog te intens en
daardoor weinig afzonderlijk op de bodem vallen. Kleuring is altijd een gevolg
van lichtbreking. Weliswaar hebben ook de bloemen op aarde allerlei stralende
kleuren, maar toch missen zij die levende glans, die de kleuren in de
geestelijke sferen kenmerkt. Daar nemen dezelfde kleuren een geheel andere
karakter aan. Een zacht glinsteren bekoort het oog van de waarnemer steeds weer
opnieuw. Bij de minste wending treden er steeds nieuwe kleurnuances naar voren.
Ook hier bestaan rood, groen, blauw, violet, geel enzovoort, evenals de meest
uiteenlopende overgangen tussen alle kleuren. Maar wie kan de basis van iedere
kleur vaststellen en de grondtoon ervan bepalen? Wie kan zeggen, welke de
basiskleur rood is temidden van alle roodvarianten:
is het donkerrood meer basaal rood, of het lichtrode?
Welk rood is eigenlijk het zuiverste
rood? Is dat bloedrood, rozerood, is het purper, scharlaken of karmijn? Alles
draagt de verzamelnaam rood en ziet
er toch niet hetzelfde uit. Zulke verschillen nu bezit iedere kleur; waar is nu
eigenlijk de basis van iedere kleur? Op aarde kan niemand dit vaststellen. Hier
in de geestelijke wereld echter zien wij werkelijk de basiskleuren. En deze hebben die eigenschap, die men een rijpe
ananasvrucht toedicht, namelijk dat die iedere smaak in zich draagt, die men
zich bij het eten ervan voorstelt. Zo wisselen ook de kleuren al naargelang de
wens van de waarnemer.
En zo zien wij hier kleuren, die niet
zelden als vanuit de achtergrond stralen, en ze hebben zo’n eigenaardige
glinstering, dat men bijvoorbeeld in het rood alle soorten ervan in één keer
ziet. Welk rood men zich het sterkst voorstelt (wat van de gesteldheid van de
ziel afhangt! - uitg.), dat springt er op hetzelfde
ogenblik ook uit, zonder het wezen van de eigenlijke basiskleur rood te doen
verdwijnen. Van soortgelijke kleuren en zulke eigenschappen is in de dichte
materie nooit iets te vinden. Ook op aarde zijn er wel zuiver gedeelde en
gebroken kleuren, maar een basiskleur, die al haar nuances bevat, valt nergens
waar te nemen. Weliswaar bestaan er allerhande glinsteringen in het wezen van
iedere kleur, maar toch komt er bij iedere wending een heel andere kleur
tevoorschijn. Hier echter schijnen in de kleur rood enkel alle soorten rood
gelijktijdig door, in groen alle nuances van groen, enzovoort door alle
kleurniveaus heen. Daarnaast zijn er op wonderbaarlijke wijze ook nog geheel
nieuwe, vreemde kleuren, die op de schrale aarde nog nooit zijn voorgekomen.
Want op aarde is alles slechts stukwerk; een doffe, gebroken weerschijn van de
pracht van de werelden aan gene zijde, waar wij alles tot in de grond en in
overvloed kunnen aanschouwen! -
(Een mededeling van het Innerlijke
Woord, ontvangen door Gottfried Mayerhofer.)
‘Hoe weinig weten jullie te zeggen
over wat licht in werkelijkheid is! Slechts weinigen voelen de drang in zich om
erover na te denken wat een lichtstraal eigenlijk betekent, die jullie toch
iedere seconde, dat hij jullie oog raakt, bericht over de wonderen van de
schepping.
Jullie weten alleen, wat de uiterlijke
waarneming jullie biedt: licht ontstaat door trillingen van atomen, en kleuren
zijn verschillende trillingstoestanden van de materie, opgeroepen door breking
va het licht. Al naargelang het aantal vibraties worden ze voor jullie oog
waarneembaar of blijven ze voor jullie onzichtbaar, en dan kan een klein
gedeelte ervan alleen met jullie meetinstrumenten aangetoond worden.
Wat brengt de materie er echter toe om
te vibreren? Wat geeft haar het leven, dat zich in zo’n hevig trillen openbaart?!
Kijk, hier treedt het grondbeginsel van de hele schepping naar voren: het
bewegende element, dat alles doordringt en de hele oneindige etherruimte in
enorme trillingen doet beven, is Mijn
wil! Het is dus niet iets wat materieel bepaald is, maar enkel zuiver
geestelijk. Niet iets vergankelijks, maar oneindig, eeuwig leven! Dit
geestelijk leven van Mijn Ik maakt zich overeenkomstig Mijn liefde als warmte en overeenkomstig Mijn wijsheid
als licht kenbaar. Zonder Mijn
almachtige wil zou er geen atoom in het hele heelal trillen, zou er geen warmte
ontwikkeld en geen lichtstraal uitgezonden worden.
En waarom gebeurt dat allemaal? Omdat
het licht leven en de duisternis de
dood teweegbrengt. Leven zou ondenkbaar zijn waar duisternis heerst, die
hetzelfde betekent als trage rust en alles in een toestand zou laten blijven,
die niet meer tot enige ontwikkeling in staat zou zijn. Jullie hebben nog nooit
begrepen wat werkelijke duisternis is. Want als jullie niet meer zien is dat
nog geen echte duisternis, maar slechts een voor jullie gezichtsorganen een
relatief gebrek aan licht. Er zijn immers veel dieren, die nog heel goed zien,
als het voor jullie diepe nacht is. Waar deze dieren zien, moet dus ook licht
zijn, alleen niet in die mate waarnaar jullie de begrippen licht en duisternis
kwalificeren. Hetzelfde geldt voor warmte: wie van jullie kan ooit meten waar
warmte ophoudt, d.w.z. waar het warmte veroorzakende vibreren van de
lichtatomen eindigt? Ook in jullie koudste poolstreken heerst nog warmte, ook
al verklaren jullie deze tot koudegraden. Absolute kou en duisternis bestaan
dus nergens in een schepping, waarvan Ik, het Leven zelf, de Schepper ben!
Licht betekent geestelijk gezien
hetzelfde als inzicht. Want evenals
in het natuurlijke licht het herkennen van voorwerpen, een ziende waarneming
mogelijk is, zo komt ook inzicht overeen met het bewustzijn: ‘Ik herken mezelf
en kan de mij omringende wereld beoordelen’. Dit herkennen, dat aan de
schepselen, of het nu geesten of lichamelijke wezens zijn, hun eigen morele
waarde verleent, kan enkel mogelijk zijn in het licht van Mijn Ik, aangezien er
in de duisternis noch een geestelijke noch een wereldse herkenning mogelijk zou
zijn. Schenk dus aandacht aan Mijn woord in de scheppingsgeschiedenis in de
bijbel: ‘Er zij licht!’, in de volle betekenis ervan! Want zonder het heldere
daglicht geen materieel leven, en zonder geestelijke klaarheid geen hoger
leven. Alleen in het licht kunnen de miljoenvoudige
wonderen worden waargenomen, die van Mijn almacht spreken, en alleen in het
licht kan een Schepper in Zijn openbaring als liefhebbende Vader herkend
worden.
Zo was dus het eerste scheppingswoord
de impuls tot alle wording, de eerste gedachte de impuls tot een geestelijk
rijk van licht en tevens het eerste begin van een materiële kosmische
schepping. Licht, als geestelijke analogie, de herkenning van alles wat is, was
noodzakelijk. En dit machtwoord, dat alle atomen deed trillen en alle geesten
van de ether tot activiteit bracht en daarmee leven en warmte oproep, werkte ook
in de hemelen. Het verwekte daar de afstammelingen die - zich van zichzelf
bewust - in het licht Mijn eeuwige liefde moeten herkennen. Van Mij
uitstromend, door alle ruimten heen dringend en alles tot leven wekkend, schiep
Mijn licht ook de materiële wereld en kleedde de geesten in materie, om hen
daar onder andere omstandigheden weer uit te bevrijden.
Mijn liefdeswoord ‘Er zij licht!’ gaf
de impuls, waardoor deze met stof beklede geesten zich hun oorsprong
herinnerden. Nu begrepen zij, waarom
zij het aardse kleed moesten aantrekken en waarom zij weer naar bevrijding
daarvan moeten streven. Zo is pas door het licht de wereld zichtbaar geworden
en vormt deze voor het geestelijke oog geen materiële opeenhoping van stoffen,
maar één grote school van beproeving. Hier bereiken geesten na verschillende
niveaus van bewustzijn die plaats, vanwaar ze zijn uitgegaan: Mij, de Schepper,
die alles met dezelfde liefde schiep, in stand houdt en tot volmaaktheid wil
brengen.
Kosmisch licht is kosmisch leven.
Licht wekt alle materie en de daarin sluimerende geesten tot leven. Zo is het
licht, dat de ene wereld naar de andere zendt, niets anders dan het vreugdevol
trillen van de materie, opgewekt door de warmte als analogie van de liefde. Het
bericht de opgesloten geesten over de hand van Hem, die hen weliswaar naar de
stof moest verbannen, maar hen daar ook weer uit wil bevrijden. Dit licht
verspreidende vibreren straalt vanuit de geestelijke wereld over in de
materiële wereld en openbaart zich tot op de verst verwijderde zonnen van het
heelal.
Als een lichtstraal vanuit de verste
verten tot jullie doordringt, bedenk dan: als het oog zelf niet het karakter van de zon had, zouden jullie de zon
nooit kunnen waarnemen. In jullie ogen ligt in de verschillende vloeistoffen
reeds een wereld van licht die - homogeen (qua aard verwant) met het vanuit het
hele universum jullie toegezonden licht - in jullie hetzelfde levensproces
oproept, dat het licht in de hele schepping bewerkstelligt. Jullie
gezichtsorgaan is één van die middelaars, die de ziel van het materieel
zichtbare naar het geestelijk onzichtbare verheffen. Vandaar het gezegde: ‘Het
oog is de spiegel der ziel’. Want evenals van buitenaf de materiële wereld zich
in jullie oog weerspiegelt, zo straalt er van binnenuit tevens een geestelijke
wereld naar buiten. Ook materieel licht kan geestelijke dingen opwekken, want
het licht toont jullie de wonderen van Mijn schepping, om daarmee geestelijk
inzicht op te roepen.
Zo spreekt de hele natuur en zo spreek
Ik tot jullie, opdat jullie begrijpen dat licht hetzelfde betekent als inzicht,
overeenkomstig het hogere bewustzijn van de mens: ‘Ik ben niet van deze wereld,
maar ik ben een hemelbewoner, slechts hier geplaatst om mijn vermogens te
wekken en te ontwikkelen. Ik ben uitverkoren een kind van de Schepper te
worden!’. -
Laat het eindelijk ook in jullie
harten licht worden! Licht is waarheid en liefde, het is warmte en geestdrift
voor het goddelijke. Daar moet ook deze boodschap aan bijdragen; deze moet
jullie laten zien hoe zelfs in wetenschappelijke ontdekkingen steeds een
geestelijk licht verborgen is. Maar het openbaart zich alleen aan degene, die temidden van materiële en chemische processen de noodzaak
inziet om er het geestelijke mee te begrijpen.
Niet nieuwsgierigheid moet jullie drijfveer
zijn, maar weetgierigheid naar goddelijke dingen moet jullie bezielen. Hoe meer
jullie wetend inzien, des te meer ontplooit zich in jullie innerlijk. En hoe
duisterder het in de uiterlijke wereld wordt, des te meer zal iedereen
geestelijk licht nodig hebben! Daarom is het zaak ‘te waken en te bidden, opdat
jullie niet ten prooi vallen aan de doodsslaap van geestelijke duisternis’!
Geestelijk licht zal jullie tevens de komende gebeurtenissen van een
wereldgericht minder verschrikkelijk laten voelen, want het licht in jullie is genadelicht uit Mij. Het
straalt des te helderder, naarmate het wereldse licht donkerder wordt. Vertrouw
je dus toe aan Mijn geestelijke licht, dan zullen jullie weldra zien, dat dit
licht van liefde en genade jullie zal leiden door alle beproevingen heen, die
als duisternis en schaduwen voorafgaan aan de nieuwe dag.
Evenals het licht alles tot leven wekt
en verwarmt, wanneer het als eerste straal van de ochtendzon op de koude aarde
valt, zet ook het geestelijke licht alle geestelijke vermogens in beweging, om
zijn missie te vervullen. Op weinig uitzonderingen na voelt zelfs de hele
dierenwereld de eerste lichtstraal, en overal komt er beweging in en op de
aarde. Alles keert zich vol vreugde naar het terugkerende licht, want daarin is
even en daarvan hangt al het leven af. Zelfs in de poolstreken van het noorden
en zuiden, waar alles onder invloed van de hevige kou bijna verstijft, is het
licht de enige getuige van de natuur, terwijl er voor het overige niets enig
teken van leven en warmte geeft.
Overal betekent licht hetzelfde als
het wekken van leven. En juist in de hoogste atmosfeer, waar ieder animaal
leven onmogelijk is geworden, daar is de werkplaats van de Almacht, die eeuwig
vernieuwt wat dagelijks op aarde miljoenvoudig verbruikt
wordt. In de wijde etherruimte is het precies zo: alleen het licht doorkruist
in zijn snelle vlucht de duisternis. Lichtstralen van miljarden zonnen en
werelden ontmoeten elkaar daar. Daar geeft de ene straal aan de ander af, wat
hij zelf niet meer nodig heeft en wat, onmetelijke afstanden verderop, een
andere zon met haar satellieten geestelijk voedsel brengt, opdat ieder
afzonderlijk geheel zich in het geheel in stand kan houden. Het is alleen de
lichtstraal, die met zijn positieve en negatieve polariteit (elektriciteit) de
hele schepping in stand houdt en meehelpt haar doel tot voleinding te brengen.
Over al deze schepping zou niets iets
aan de aarde mens meedelen, als het niet de vluchtige lichtstraal was, die
jullie oog raakt. Hoe weinigen kennen echter de werkelijke waarde van het licht
en zijn geestelijke analogie! En toch zou het geestelijke licht de mens
vruchtbare lessen kunnen geven. Als hij slechts in staat zou zijn die op te
nemen en te begrijpen, zou hij spoedig waarnemen hoe al het goede, ware en
schone daaruit ontspruit.
Zoals het licht met zijn zeven kleuren
in de zichtbare wereld werkzaam is, zo wekt ook de liefde als het licht van God - dat zich in haar eigenschappen
metterdaad aan de mens toont - de levenswandel van de mens tot leven, en zij
leert hem de Schepper als de liefhebbende Vader van Zijn kinderen te herkennen.
Is deze geestelijke harmonie tot werkelijkheid geworden, dan zal Ik niet meer
in de oneindige ruimten Mijn woord ‘Er zij licht!’ laten weerklinken, want dan
zal het overal licht geworden zijn - in het innerlijk van het hart alsook in
het uiterlijke van de materiële wereld, waar het geestelijke oog bij het zoeken
naar de waarheid en bij het aanschouwen van Mijn werken geen plekje zonder
licht meer zal ontmoeten.
Licht, leven en liefde: dat zal het
klaverblad van de drie-eenheid zijn, dat jullie naar Mij, naar de geestelijke
hemelen zal leiden. Naar dat eeuwige rijk, waar geen einde aan de zaligheden
is!’ -
De
wereld van de toon
Over het wezen van de toon bevindt zich
alleen in het boek ‘Der Saturn’ een samenhangende
beschrijving van de geestelijke grondslagen van dit verschijnsel, dat eveneens
tot de sfeer van de ether behoort. Weliswaar behoort in bredere zin ook de
menselijke taal tot dit terrein, maar de mededelingen hieromtrent zullen pas in
een later deel opgenomen worden. Aan wat Lorber heeft
geschreven is hier nog een door Gottfried Mayerhofer ontvangen boodschap over de muziek toegevoegd. -
uitg.
Eén van de middelen om een toon op te
wekken is het aanslaan van een snaar, die boven een vlak geschaafd, hol houten
bord is gespannen. Wat is eigenlijk de oorzaak van het klinkende effect? Wat
veroorzaakt in feite de toon: de snaar of het gladde bord? Noch de plank noch
de snaar op zichzelf, maar allebei gezamenlijk brengen ze dat effect voort. Het
vlak geschaafde bord houdt als samenhangend geheel alle denkbare vormen voor
het vormen van een toon voortdurend gereed. Al naargelang haar spanning roept
de daarboven trillende snaar die vormen goed herkenbaar op. Zo is het bord de
inhoud van alle toonvormen, terwijl de snaar erboven in staat is die op te
wekken en tot hoorbare realiteit te brengen. Maar om dat mogelijk te maken,
moet er tussen het houten bord en de snaar toch een onmiskenbare harmonie
bestaan, die uit het samenwerken van twee polaire oorzaken ontstaat.
Tegen degene, die ook de lucht zou
willen beschouwen als middel om die tonen te vormen, kan gezegd worden dat er
bij het teweegbrengen van een of ander effect onmogelijk meer dan slechts twee
polariteiten een wederzijds productieve confrontatie kunnen aangaan. Het
medium, dat hier de lucht is, kan nooit als oorzaak beschouwd worden, maar
slechts als een weg, waarlangs dit
effect zich manifesteert. Of zijn ether en lucht tussen de zon en een planeet
soms de factoren, die het licht bewerkstelligen? Zijn ook zij niet veeleer
slechts de weg, waarlangs het zonlicht die planeten bereikt, die in staat zijn
het ontvangen licht op te nemen? Op deze wijze mogen wij ook de lucht bij de
toonvorming niet als voortbrengende oorzaak beschouwen, maar slechts als een verdergeleidend middel, waardoor de tussen bord en snaar
gevormde toonvormen door het oor waargenomen kunnen worden.
Jullie moeten je onder ‘toon’ trouwens
niet de klank voorstellen, maar een etherische vorm, die door een bepaalde mate
van trillen aan een glad en elastisch oppervlak ontlokt wordt. De klank op
zichzelf getuigt slechts van het feit, dat hier door het regelmatig trillen van
een vibrerend lichaam de vormen van een ander, daaraan ten grondslag liggend lichaam
ontwikkeld zijn. Hoewel jullie menen goed thuis te zijn in de toonkunst, zijn
jullie op vrijwel geen enkel vlak onwetender dan juist in de wereld van de
tonen. Want daarvan begrijpen jullie niet meer dan wormen, die aan de dode
schors van een boom knagen. Weliswaar stellen jullie min of meer kunstig
afzonderlijke tonen van verschillende hoogte en laagte samen en verlustigen je
dan in deze muziek. Maar wie van jullie is daarbij ooit op de gedachte gekomen,
dat de toon één van de meest wonderbaarlijke vormen is? Als jullie een toon zingen of met een muziekinstrument
voortbrengen, dan weten jullie de toon te benoemen, de octaven ervan vast te
stellen en eveneens, aan de hand van de klankkleur, te zeggen door welk
instrument de toon gevormd werd. Zeg eens eerlijk, of jullie veel meer over de
toon weten, behalve dat jullie nog de kwaliteit van de toon taxeren en de
verhouding ervan tot andere met het oor meten, om te bepalen of de samenklank
welluidend of wanluidend is! Daarmee zijn jullie echter ook helemaal klaar met
de toon, zonder te vermoeden, waarom
tonen zo’n grote invloed op jullie gemoed uitoefenen.
Daarom dient hier een enkel woord over
de toon zelf gezegd te worden. Jullie weten dat boven hetzelfde houten bord
verscheidene snaren gespannen kunnen worden. En iedere snaar zal, al naargelang
de spanning ervan, een toon met verschillende hoogten laten horen - en wel op
één en dezelfde bord! Maar als uit dit bord nu alle denkbare nuances van tonen
opgeroepen kunnen worden, moeten daar toch oneindig veel vormen verborgen
aanwezig zijn, die door iedere mogelijke mate van snaarspanning hoorbaar
gemaakt kunnen worden. Als jullie het bord als zodanig bekijken, wat zien
jullie daar dan aan? Slechts een gelijkvormig, glad houten oppervlak. En aan de
snaren zien jullie enkel een gelijkvormige elastische draad van metaal of darm.
Jullie merken dus niets anders dan twee onbeduidende eenvormigheden op,
waarover nauwelijks verder te filosoferen valt. En toch daarin zo’n
verscheidenheid gelegen, dat alle toondichters sinds de tijd van David nog niet
het miljardste deel daarvan in hun composities hebben opgenomen - immers, deze uiterlijke tonen zijn met betrekking tot
de eigelijke, ware
toon niets anders dan de dode bast van een boom vergeleken bij het innerlijke,
onzichtbare geestelijke leven ervan.
Wat is de toon dus in werkelijkheid?
Het is een zich-meedelen van de eindeloos vele
harmonische, geestelijke vormen, die in de materie verblijven of daar op zijn
minst (door de ether) in doordringen. Derhalve is het resonerende bord van een
muziekinstrument een oneindige wereld vol geestelijke vormen. En als jullie
bijvoorbeeld een toon met de naam c of a hebben aangeslagen, heeft zich in die
eenvoudige klank in één toon niets minder dan een hele schepping met een
ontelbaar aantal wezens van allerlei aard aan jullie oor laten horen. Jullie
hangen evenwel alleen aan datgene, wat jullie als klank waarnemen; wat er
echter zit achter wat jullie hebben gehoord, daar letten jullie niet op. En ook
al worden jullie bij akkoorden of na elkaar volgende melodieën door een diep
vermoeden worden aangegrepen en de geestelijk levende vormen jullie regelrecht
in de kraag vatten, zijn jullie nog steeds blind en knagen jullie aan de bast,
zonder bij iedere toon te bedenken, dat juist door de toon van één enkel Woord alle dingen zijn
ontstaan, die de hele oneindigheid vullen!
Hiermee kunnen jullie je enigszins een
voorstelling maken van wat een toon werkelijk is en hoezeer de grote betekenis
ervan verschilt van de eenvormige klank, die jullie toon noemen. Hiervoor zijn
we uitgegaan van de harmonische verhoudingen en hebben we beschreven, hoe er
tussen een glad bord en een gespannen snaar een constante harmonie bestaat,
waarvan het effect in het uiterlijke hoorbaar wordt - en zo moet ook die harmonie
gedacht worden, die er tussen twee hemellichamen, hoe ver van elkaar verwijderd
ook, bestaat (Zie hiervoor ook Keplers ‘Harmonie der
sferen’ en van Goethes Faust
de ‘Proloog in de hemel’! - uitg.).
Stel je de zon voor als het
resonerende bord en de planeten als de daarop gespannen snaren. Als deze
planetaire snaren, die rond het resonerende bord van de zon zweven, nu door het
van de zon uitgaande licht worden aangeslagen, dan nemen ze daarmee alle op de
zon in wezen reeds aanwezige vormen op en zetten die vervolgens om in de
uiterlijke, in vorm uitgedrukte realiteit. Dezelfde oorzaak, die op jullie
planeet inwerkt en daarop alle vormen van de natuurlijke wereld laat
verschijnen, brengt ook op de andere planeten hetzelfde teweeg. Neem
bijvoorbeeld een klavier met zeven octaven en één met vijf octaven; het klavier
met meer octaven zal zeker nog lagere en hogere te horen geven dan het
instrument met minder octaven. Maar als het klavier met zeven octaven daar
invalt, waar de laagste of hoogste toon van het instrument met vijf octaven
ligt, zal deze daar toch gelijk mee klinken en de toonladder even harmonisch
laten opklimmen of dalen als het klavier met vijf octaven. Alleen zullen de
tonen van het grotere instrument natuurlijk sterker en beter ontwikkeld klinken
dan die van het kleinere instrument. En daarmee wordt bedoeld, dat ook de
vormen van alle planeten van een zon met elkaar in die gemeenschappelijke
harmonie verkeren, die ook bij de toon uit de harmonische polariteit tussen het
bord en de snaren naar voren is gekomen…
… Bij de ontwikkeling van de vormen
van tonen moeten er polaire tegenstellingen aanwezig zijn. Deze stoten tegen
elkaar en daar, waar ze elkaar raken, worden ze in de ether waarneembaar als
vormen, die zichtbaar maken wat ze zijn en betekenen. Weliswaar ontwikkelt iedere toon op zichzelf
al een zeer eenvoudige vorm. Maar deze wordt pas zichtbaar als gevormde
structuur, wanneer ze in zekere zin op een voorgaande vorm kan steunen. Op
aarde heeft de muziek, die een opeenvolging van tonen is, een sterke vormende
werking. De toehoorders worden daardoor vaak onwillekeurig in hun gemoed naar
geheel vreemde regionen en sferen gebracht. Dat doen de vormen, die door
verschillende tonencombinaties in de ziel verwekt worden en daar toestanden
oproepen, die hen geestelijk naar zulke regionen brengt, die uit die opgedoken
vormen gevormd zijn. -
*
(‘Über die Musik’, van Mayerhofer:) De
gevoelstaal ofwel de geestelijke taal, die niet in woorden uitgedrukt kan
worden, omdat de oorsprong ervan door de wereld der schepselen niet begrepen en
slechts vermoed kan worden, noemen jullie over het algemeen ‘muziek’. Maar jullie kennen niet haar geestelijke
betekenis, wat ze is, waarom ze er is en wat in de grond van de zaak haar
oorzaak is.
Als een ziel, doorstroomd met verheven
gevoelens, zich overgeeft aan de invloeden van de natuur, voorzover
deze door het gehoororgaan tot haar innerlijk doordringen, hebben de via de
geluidsgolven bij het oor aangekomen tonen eveneens een verheven karakter. Ze
wekken dan in de geest, die in het centrum van de ziel woont, een verlangen
naar zijn vroegere, eigenlijke vaderland. De ziel voelt daarbij iets wat sterk
op een soort geestelijke begeerte lijkt, maar door haar niet in woorden,
tekens, beelden en vormen beschreven kan worden. Dit samenstromen van
verschillende tonen, gerangschikt naar ritme, laagte en hoogte, is datgene, wat
jullie als ‘muziek’ kennen. Het is een vibreren van de geest binnen zijn kleine
cel, een trillen van gelukzaligheid. Voortgebracht door de trillingen van de
luchtgolven, die eveneens geactiveerd worden en tegen elkaar wrijven, maken
deze vibraties de gebonden harmonische geesten van de in de lucht aanwezige
elementen vrij en veroorzaken daarmee één of meer tonen. Bij het trommelvlies
van het oor aangekomen, wekken ze gelijkgestemde gevoelens in het innerlijk van
de geestelijke mens, die deze gevoelens daarna ook aan de ziel en zelfs aan het
lichaam doorgeeft. Gezien het feit dat deze tonen, die een zuiver geestelijk
product zijn, alleen weer aan een geest meegedeeld en alleen door hem begrepen
kunnen worden, is de taal van de tonen voor de ziel niet rechtstreeks
toegankelijk. Doordat ze nog te weinig met de geest verbonden is, kan ze de
betekenis ervan wel vermoeden, maar voor zichzelf toch niet duidelijk krijgen.
Daarom trekt de muziek met haar grote macht over het menselijke hart onbegrepen
over deze aarde heen. Vrijwel iedereen voelt de verhevenheid, maar het ‘waarom’
kent niemand!
Jullie hebben nu verschillende
muziekinstrumenten uitgevonden, die geschikt zijn om het vibreren van de
geactiveerde luchtgolven op te vangen of zelf soortgelijke tonen voort te
brengen, d.w.z. een soortgelijk trillen van hun bestanddelen te veroorzaken,
waardoor ook daar gebonden, gelijkgestemde geesten vrijkomen. Deze vermenging met
de vrije geesten van de lucht geeft ieder instrument zijn eigen klank, waarbij
in sommige instrumenten zeer verschillende omstandigheden moeten samenwerken om
de juiste en beoogde toon voort te brengen.
Omdat Ik als Schepper geen dode natuur
heb geschapen, heb Ik ook in de organen van de reeds hoger ontwikkelde en
gevoel ervarende dieren bepaalde structuren gelegd, die het voortbrengen van
tonen mogelijk maken. Zulke dieren bedienen zich bij hun dof aanvoelende
stemmingen van deze tonentaal om uitdrukking aan hun gevoelens te geven. Zo
zien jullie de zangvogels Mij op hun manier dank brengen, wanneer hun innerlijk
door de warmte of, wat hetzelfde betekent, door de gevoelde liefde trilt van
vreugde. Als jullie de verschillende lofliederen van de vliegende, zoemende en
tsjirpende wereld zouden kunnen verstaan, die Mij in het voorjaar bij een nieuw
ontwaakte activiteit van de natuur en iedere dag bij het opgaan van de zon
tegemoet stromen - waarlijk, jullie mensen, die jezelf zo wijs achten, zouden
beschaamd moeten staan vanwege jullie goddeloosheid en hardheid van hart!
Jullie moeten ook weten, dat geen enkel door jullie uitgevonden instrument een
andere grondslag heeft dan de natuur van de geschapen wezens zelf. Het zijn
oplettende waarnemers van de dierenwereld geweest, die de muziekinstrumenten
een soortgelijke constructie hebben gegeven en die voortdurend verbeterd
hebben, totdat daaruit jullie tegenwoordig gebruikelijke instrumenten zijn
ontstaan. Hoofdzakelijk bij de blaasinstrumenten diende de menselijke of
dierlijke keel als norm. In het strottenhoofd is de hele inrichting tot in de
luchtpijp een stelsel van vibrerende apparaten - zoals de kraakbeenringen in
het strottenhoofd zelf, verder de stemspleet met de naar binnen uitstekende
kleine, vibrerende tongen - die bij het geluid maken door het trillen van de
luchtkolom in de luchtpijp en door hun eigen trillingen die tonen opwekken, die
de ziel wil voortbrengen. Doordat hij tegen het gewelf van het verhemelte
aanbotst, krijgt de toon dan zijn eigenlijke karakteristieke geluid of klank.
Wat daar de stemspleet is, zijn bij
strijkinstrumenten de meestal S-vormige sleuven in het hout. De gewelfde wanden
komen overeen met het verhemelte als resonerende bodem, enzovoort. Zo zullen
jullie bij het nauwkeurig bekijken van ieder muziekinstrument steeds het
menselijke of dierlijke stemorgaan als voornaamste grondbeginsel herkennen.
Maar omdat evenals de grootte van het orgaan ook de stem verschillend moet zijn
en met name bij vogels de mond anders gevormd is, namelijk als een snavel,
wordt ook daar de toon weer gemodificeerd op een voor iedere zangvogel
specifieke manier.
Een groot verschil bij het moduleren
van tonen is, dat bij mens en dier de ingeademde lucht anders is dan de
uitgeademde lucht. In de in te ademen lucht zijn andere elementen in gebonden
vorm aanwezig, die in het lichaam opgezogen, verwerkt en chemisch ontleed
worden. Bij het zingen van vogels bijvoorbeeld is de klank meestal samengesteld
uit de elementen van de ingeademde én uitgeademde
lucht, d.w.z. uit voor vogels levenwekkende en afgestorven elementen. De toon
van het gezang van iedere vogelsoort is verschillend, omdat de vogel bij het
inademen weliswaar de gemeenschappelijke lucht, maar bij het uitademen alleen
het voor hem onbruikbare uitstoot. Deze uitgestoten stoffen zijn bij ieder dier
echter anders, en zo ook bij de mens. Daarmee is het geluid, dat de uitgestoten
stoffen in verbinding met de luchtelementen voortbrengen - afgezien van de
verschillende zangorganen - ook heel verschillend.
Kijk, er is nog een andere oorzaak,
die in de natuur grote invloed op het gezang uitoefent. Jullie weten dat de
meeste zangvogels op het noordelijke halfrond van de aarde arm aan veren en
kleuren zijn, terwijl de vogels op het zuidelijke halfrond hun noordelijke
medeschepselen in kleurenpracht verreweg overtreffen; ze zijn echter met gezang
zo armzalig bedacht, dat juist de sierlijkste vogels het lelijkste geschreeuw
uitbrengen (hier is ook de pauw een noordelijk voorbeeld van!). En deze
omstandigheid heeft op zijn beurt weer zijn diepe oorzaak in de geestelijke
verklaring van de muziek.
Het
noordelijk halfrond met de noordpool is het deel dat
uit de grote etherruimte het geestelijke voor de aarde opzuigt. De zuidpool met zijn grote ringvormige gebergte is de plaats
van waaruit datgene, wat in de aarde opgebruikt is, weer in de etherruimte
wordt gestort. Nu komt het noordelijke deel overeen met het bovenste deel van
een menselijk lichaam, waar hoofd, hart en longen hun plaats hebben. Anderzijds
is de aarde van boven mannelijk-positief en van
onderen vrouwelijk-negatief, dat wil zeggen: in het
noorden overweegt het geestelijke en in het zuiden het materiële. En zo verdeelt het zuiden zijn
levenskrachten, samen met de verbruikte elementen uit het inwendige van de aarde,
en bevordert sterk de uiterlijke, materiële groei, terwijl in het noorden het
uiterlijke verwaarloosd lijkt te zijn, waarbij de innerlijke geestelijke natuur
echter des te beter gedijt.
Vandaar
de grote zangkunst van de vogels in het noorden, en de grote kleurenpracht
ervan in het zuiden. Hier, in het noorden, heerst de goddelijk indringende
straal van de grote Geestelijke Mens en daar, in het zuiden, de invloed van de
Kosmische Mens. Hier wijsheid, daar vorm! Hier geest, daar materie!
En
als jullie nu omhoog zouden willen vliegen om de harmonie der sferen van de
rond elkaar cirkelende werelden te beluisteren, zouden jullie ook daar deze
tegenstellingen vinden: Daar in het hoofd en het hart geestelijke pracht, en in
het onderste deel kleuren- en vormenpracht. Hier liefdesleven, daar
verstandsleven. En verder omhoog tot in de geestelijke Hemelse Mens wordt de
toon steeds verfijnder, steeds harmonischer, zuiverder en klankrijker, doordat
daar het geestelijke leven heerst en alleen nog de taal van het gevoelsleven
gesproken en verstaan wordt. Daar in de grote Geestelijke Mens, waar de muziek
haar hoogste zuiverheid heeft bereikt, daar in het centrum is in Mij, de alles
Omvattende, de eeuwig scheppende Toon gepersonifieerd in Mijn Ik. Daar vibreert
alles, licht en ether, kleur en toon, en aldus trillend van gelukzaligheid
neemt het geestelijke leven toe tot zijn hoogste potentie. Daar is slechts één
toon als grondtoon, die voor alles de basis is, en die toon ben Ik, jullie
Schepper en Vader!
Wat een stap, van de nuchtere
definitie van de natuurwetenschap: ‘Licht is een vorm van energie, opgeroepen
door verandering van een elektromagnetisch krachtveld’ naar die geestelijke
uiteenzettingen, die het licht als stimulator en drager van al het geschapen
leven aan ons openbaren! Wat een wereldbeeld, dat het wezen en het ontstaan van
het licht uit de levende activiteit van de ether- en natuurgeestenwereld laat
ontstaan - een activiteit die overal werkzaam is en schept, waar het aardse oog
slechts lichamelijke structuren waarneemt, die enkel begrenzende, uiterlijke
omhulsels van zielsinhouden zijn!
Zo bezien krijgt ook de Indische leer,
dat alle materie slechts ‘maya’, d.w.z. misleiding en illusie van de waarnemers
is, een diep waarheidsgehalte. Een wereldbeeld van de geest kent geen dode
stof, geen levenloze anorganische materie, maar onderkent zelfs in ieder atoom
de uitdrukking van een levende, tot gestalte geworden gedachte van God. Verder
laat deze wereldbeschouwing zien, dat ook de ruimte meer is dan enkel een
geometrische dimensie ;ze leert, dat het heelal in zijn hele oneindigheid
doorstroomd wordt met ether, die als het ware de levende adem van de Godheid
is. Ze beschrijft, dat de ether de oerstof, de ‘prima materia’
weergeeft, uit de verdichting waarvan alle levende vormen zich ontwikkelen als
de lichamelijke wereld van alle natuurrijken. En ze interpreteert het
verschijnsel van het licht als de geweldige openbaarder
van uiterst actief geestelijk leven, dat alles wat gestalte heeft bezielt en
hoger ontwikkelt.
Zeer zeker is licht een ‘vorm van
energie’ - zoals de wetenschap beweert. Maar wat is energie zelf? Simpel en
eenvoudig definieert de fysica: ‘Het vermogen arbeid te verrichten’. Maar als
we teruggaan naar de kern van dit woord in de oertaal, dan blijkt uit ‘en’ =
‘van binnen’ en ‘reg’ = ‘opwekken’ dezelfde diepe en
uiterste betekenis van het wezen van het licht als de geschriften van Lorber onthullen: Licht is het product van innerlijke opwekking! Maar wat innerlijk
is, is geest! En daarmee is er aan de
beschrijvingen over dit onderwerp niets meer toe te voegen.
Als derhalve het licht uit de geest
stroomt (waar in de natuur immers ook ‘de geesten’ toe behoren) - is het een
oerfenomeen van de schepping en kan het in feite alleen in de Schepper zelf
zijn uitgangspunt hebben. Hiervoor vormt ook het woord van Genesis: ‘Er zij
licht!’ het bewijs voor iedereen, wiens denken en voelen door het innerlijke
licht van de geest verlicht wordt. En het zijn de meestal onopgemerkte
waarheden van de taal, die geestelijke dingen kleden in schijnbare symbolen,
die in metafysische zin toch opperste realiteit zijn. Bijvoorbeeld wanneer de
taal over ‘de zon in het hart’ spreekt en iemand met een heldere geest als
‘verlicht’ kenmerkt.
Verder is het het
stralen van de geest, dat ook het natuuronderzoek tot steeds nieuwe en hogere
inzichten in staat stelt. Evenals de gehele mensheid aan het begin van het
nieuwe tijdperk in een omwenteling zonder weerga verkeert, openen zich ook voor
de wetenschap van tegenwoordig steeds weer nieuwe en diepere blikken in de
bouwstenen van de materie. Wat de Griekse filosoof Heraclites met zijn gezegde ‘panta rei’ (alles stroomt) uitsprak, was het werk van
innerlijke verlichting: een blik in het wezen van de ether en de eeuwige
beweging ervan, die zich aan ons door het licht kenbaar maakt. Reeds vervagen
in deze tijd voor de onderzoekers de grenzen tussen materie en stralende
energie - een krachtsuiting van geestelijke potenties, wier uiterste opwinding
maar al te duidelijk van zich doet spreken in de onverdraaglijke lichtflits van
geactiveerde atoombommen. Het zou van meer licht getuigen als de mens niet met
dit vuur zou spelen, waarvan zowel het licht als de warmteontwikkeling
getuigenis afleggen van de oerkracht van geketende natuurgeesten…
En de toon? - Ook deze - die wij in aards opzicht slechts als klank of
geluid waarnemen - heeft zijn oorsprong in de geestelijke activering van
levende krachten. Daarmee is de toon verwant aan het licht en volgt hij de
wetten, die het goddelijke Woord, deze Oertoon van de hele schepping, hem
voorschrijft. Wat er over zijn gestalte gevende, vorm ontwikkelende kracht door
Lorber geopenbaard is, stemt overeen met oeroude
geestelijke leren. Ook de macht van de toon kan misbruikt worden, en de geheime
overlevering leert, dat een ontaarde magie hierdoor de ondergang van het
continent Atlantis
teweeg heeft gebracht. Hier zij tevens herinnerd aan de ‘toon-motor’
van de Amerikaan Keeley,
die rond de vorige eeuwwisseling door het opwekken van bepaalde toonfrequenties
en dissonanten hele rotsen tot moleculen verbrijzelde - tot hij tenslotte zelf
het slachtoffer van zijn experiment werd en dankzij een wijze Voorzienigheid
zijn geheim mee in zijn graf nam.
Maar zoals het licht van de geest
eeuwig hetzelfde en helder straalt, zo is er ook in de tonensymfonie van het
heelal slechts harmonie en orde evenals op de eerste dag. En als de sterren hun
banen trekken, vormen zij met hun onderlinge ronddraaien dan niet ook vormen en
figuren, war volgens Lorber geestelijke ‘tonen’ aan
ten grondslag moeten liggen? Het dichterlijke gevoel van Goethe
liet hem aan het begin van zijn ‘Faust’ de woorden
vinden: ‘Die Sonne tönt nach
alter Weise…’ Zonder twijfel heeft zijn geest daarbij
de eenheid van licht en toon gevoeld, waarover aan het begin gesproken werd.
Beide zijn ze de machtige verkondigers van een voor aardse gedachten verborgen
wereld, die voor de mensen van het huidige ontwikkelingsniveau meestal nog
onzichtbaar en onhoorbaar blijft. Deze wereld staat buiten ruimte en tijd en is
toch de ware ‘werkelijkheid’, omdat van daaruit de scheppende Geest werkt. Alle
materie, al het aardse is daar slechts een gelijkenis van. En toch leeft de
mens zelf als belichaamd geestelijk wezen met iedere ademtocht midden in die
wereld, waarin hij met zijn organen van geest en ziel in de sferen ervan
doordringt. Hij heeft ogen, zonder te zien, en oren, die niet horen…
Desondanks is er een brug om op zijn
minst bij wijze van vermoeden een wereld te begrijpen, die andere wetten dan
die van ruimte en tijd volgt. Het is de wereld van de dromen. Hier aanschouwt
de ziel beelden vol licht en kleur, die zich niet van buitenaf aan ons
opdringen. Deze droomsferen zijn realiteiten: werkelijk, maar op een ander
niveau van bewustzijn dan dat van ons dagbewuste denken.
Als er in de inleiding van dit boekje
gezegd werd: ‘Om deze mededelingen volledig te bevatten, moeten jullie eerst
helemaal vanuit de materie in de geest overgaan. Dan zullen jullie inzien, dat
het geestelijke van een ding de waarheid is’ - dan kunnen wij veel aan deze
overgang bijdragen. Laten wij proberen met een zuivere wil de waarheid, met
liefde en ontzag voor de scheppingswonderen van God deze geestelijke
openbaringen te benaderen. Dan worden ze tot een licht, dat in plaats van dode kennis levende wijsheid wekt, en tot
een toon, die in ons gemoed een blije
resonans zal krijgen!
De
uitgever
[1] Hier staan in het Duits twee diepere betekenissen, die in het Nederlands
feitelijk niet goed weer te geven zijn: ‘Ur-sache’, wat ‘oorzaak’ betekent,
maar tevens de ‘oerbron’ van alles aangeeft, en ‘Tat-sachen’, wat ‘feiten’
betekent, maar tevens weergeeft hoe een bepaald iets in ‘daden’ c.q. concrete
vormen uitgedrukt is.