LEOPOLD ENGEL & JAKOB LORBER

 

Voorwoord

Eind jaren negentig en ruim na het millennium, was ik nog lid van een Duitse Yahoo-Groep onder de noemer religie, waarbij vooral het accent werd gelegd op de Nieuwe Openbaringen [Jakob Lorber met vele thema’s over echte en onechte profeten]

 

Ongeveer 15 jaar geleden werd deze Yahoo-Group opgeheven of ontbonden door Google zelf, daar er weinig of in het geheel geen activiteiten meer te beleven viel. Helaas zijn met deze stopzetting en ontbinding alle belangrijke gegevens verloren gegaan, hoewel door Google geadviseerd werd alles op te slaan, waarbij men een technisch ingewikkelde procedure moest volgen om dat voor elkaar te krijgen

 

In die periode had ik wel het een en ander bewaard, waaronder een onderwerp over Leopold Engel van Gerd M. met het thema: De betrouwbaarheid van Leopold Engels boek: ‘Het Grote Johannes-Evangelie’, deel 10’, dat dus uiteindelijk met deel elf afsloot.

 

Op die wijze kon ik nog wat uit mijn ‘oude archief’ halen. De frisse kijk van Gerd M. op Jakob Lorber en Leopold Engel hebben mij doen besluiten, hoewel we dit al eerder uitvoerig aan de kaak stelden door o.a. Klaus O. en mijzelf, dit onderwerp nog eens van een andere kant toe te lichten. Gerd M, die ook zeer thuis is in de NO, is hier aan het woord en belicht dit onderwerp op een verrassende wijze toe. G

        

   Leopold Engel en Jakob Lorber nader toegelicht

  [ontleend uit een oude Yahoo-Group-Religiebron in de jaren 2000-2010 door Gerd M.]

 

Inleiding

 

Toen Jakob Lorber in het jaar 1864 stierf, bleef zijn hoofdwerk Het Grote Johannes Evangelie onvoltooid. Pas 27 jaar later werd het door een andere gewekte hand ten einde gebracht. In het jaar 1891 ontving Leopold Engel de roeping om het werk te voltooien. Hij voerde deze opdracht met onderbre­kingen uit tot het jaar 1893.

 

Al meerdere malen is erop gewezen dat alle mededelingen door het innerlij­ke Woord steeds aangepast zijn aan de vatbaarheid voor indrukken en het begripsvermogen van degene die geroepen is. Het is dus niet verwonderlijk dat de stijl van dit laatste deel wezenlijk verschilt van de stijl van Jakob Lorber. Een zeer bepaald, steeds terugkerend ritme in de wijze van uitdrukken bij mededelingen van boven bestaat er niet, maar alleen een ritme dat aan de ver­mogens van het medium is aangepast. Alles komt uit de woorden van de opwellende geest aan, maar niet op de volmaakte vorm.

 

Het thema Leopold Engel en Jakob Lorber

Gerd M.: Met hoofdstuk 244 kwam er dus een einde aan het 10-delige werk "Het grote evangelie van Johannes" ontvangen door Jakob Lorber (geboren 22 juli 1800). Lorber, die op 15 maart 1840 speciaal door Jezus was geroepen om Zijn werk van de Nieuwe Openbaring als "Gods schrijver" neer te schrijven, was vanaf 19 juli 1864 (na 24 jaar geschrijf) op 64-jarige leeftijd zo ziek, dat hij en zijn vrienden het werk "Het grote evangelie van Johannes" niet konden afmaken en Lorber stierf op 23 augustus 1864.

 

Met het hoofdstuk 244 van het 10e deel, eindigde het werk "Het grote evangelie van Johannes" abrupt in het midden van een zin. Vanaf deze datum (19/07/1864) gingen er 27 jaar voorbij totdat de beschrijving over de drie leerjaren van Jezus van de zeer vele gebeurtenissen zo’n 2.000 jaar geleden in Judea en Galilea [het oude Palestina], tenslotte eindigde met de kruisiging en opstanding van Jezus, maar dat werd weer door een andere schrijver voortgezet.

 

Jakob Lorber eindigde het werk in hoofdstuk 244 van deel 10 met de volgende getuigenis: De waard [een Romein van een herberg in het dal van de Jordaan waar Jezus aanwezig is] zei: 'Daar vergis jij [een Farizeeër] je lelijk in! Als geen mens de waarheid meer zoekt, gaat alles wat er op deze aarde bestaat over tot een soort verrot­ting en ontbinding. ..'

 

Met deze betekenisvolle woorden breekt hier – zoals gezegd - het dictaat van de Heer, voor zover het aan Lorber werd gegeven, op 19 juli 1864 af. Jakob Lorber, die al geruime tijd ziekelijk was, werd op 23 augustus 1864 door de Heer uit zijn aardse werkzaamheden weggeroepen.

 

Door de Geest van God door Leopold Engel uitgekozen, die na ongeveer 30 jaar het werk "Het grote evangelie van Johannes" mocht voltooien. Het is het 11e en afsluitende deel van dit zeer veelomvattende openbaringswerk, en bovenstaande wordt dan als volgt beschreven, wat Jezus 2.000 jaar geleden vervolgens zei: 

[1] (De waard:), ...want alleen in de waarheid is leven, en derhalve is het zoeken naar de waarheid de enige zaligmakende bezigheid die het hart van de mens verwarmt en de in hem wonende goddelijke geest steeds meer wekt, terwijl in de traagheid, de leugen en de tegenzin om naar de goddelijke waar­heid te zoeken niet alleen de lichamelijke dood gelegen is, maar vooral de oorzaak dat de ziel zich steeds meer in materiële dingen verliest; daardoor veroorzaakt ze niet alleen een spoedige lichamelijke dood, maar verliest ze ook het vermogen om in het leven aan gene zijde vooruit te streven en daar haar enige heil te zoeken.’

 

Dat wil zeggen: de schrijver Leopold Engel, die Jakob Lorber volgde, zette naadloos het werk "Het grote evangelie van Johannes" voort, dat Lorber abrupt had afgebroken, en maakte na een onderbreking van 27 jaar de zin af waaraan hij was begonnen (GGJ.10_ 244,12) en omvatte de hele berichtgeving over Jezus in Palestina.

 

De schrijver Leopold Engel, die Jakob Lorber opvolgde, zette naadloos het werk "Het grote evangelie van Johannes" voort, dat Lorber abrupt had afgebroken, en maakte na een onderbreking van 27 jaar de zin af waaraan hij was begonnen. (GJE.10- 244:12).

 

Er waren in het bijzonder twee mensen (een professor en een Heilpraktiker) die zo’n 25 jaar geleden de authenticiteit van Leopold Engel zijn geschriften als de Openbaringen van God betwistten en zij voerden perverse argumenten aan tegen L. Engel, die eveneens ook werden aangevoerd tegen de begenadigde schrijver Gottfried Mayerhofer.

 

Wie geïnteresseerd is in hoe Leopold Engel als persoon beoordeeld moet worden, zou het voorwoord van het 11e deel van "Het grote evangelie van Johannes" aandachtig moeten lezen om zich een onafhankelijk oordeel te kunnen vormen over het karakter van Leopold Engel als persoon.

 

Leopold Engel, die acteur was en vanaf zijn jeugd (via zijn vader) toegang had tot het volledige werk van de Nieuwe Openbaring van Jezus door Lorber, bericht in het voorwoord van de 11e jaargang van de GEJ over de loop van zijn leven en wat bracht hem ertoe het door Jakob Lorber niet voleindigde werk af te maken? Hier is een fragment uit het voorwoord van Volume 11 van GEJ.:

Reeds zeer vroeg, op 11 jarige leeftijd, was Engel door zijn vader bekend geraakt met de activiteiten van Lorber en leerde hij ook in Dresden de eerste uitgever van de geschriften van Lorber, Johannes Busch, vluchtig kennen. Nooit is de gedachte bij hem opgekomen dat hij eenmaal zelf tot schrijver geroepen zou worden. Hoewel hij een religieuze aanleg had, onderscheidde hij zich op geen enkele wijze van andere jongens. In Dresden genoot hij een goede schoolopleiding, waarbij hij met name interesse toonde voor de natuurwetenschappen. Zijn vader, een voortreffelijk kunstenaar, vioolspeler, die onder keizer Nicolaas II aan het keizerlijke theater in Petersburg als con­certmeester aangesteld was en daar gepensioneerd werd, oefende geen enkele dwang of invloed uit op de overtuiging van zijn zoon.’

 

‘Als gevolg daarvan ont­wikkelde het innerlijke leven van de opgroeiende jonge man zich vanuit zichzelf, soms erg aan wisselingen onderhevig en ook werelds. In het diepst van zijn hart bezat hij evenwel een heiligdom, dat hij verborg en niet door godloochenaars en spotters liet aanraken: zijn onvoorwaardelijke geloof dat Christus God is.’

 

‘Op tweeëntwintigjarige leeftijd ging Engel naar het toneel, waar hij als toneelspeler in verschillende theaters niet onbelangrijke successen boekte. De theaterloopbaan bevredigde Engel op den duur niet. Hij zocht naar een ande­re bezigheid, waarvoor hij niet voortdurend van standplaats hoefde te veran­deren, maar hij had daar weinig geluk mee. Altijd keerde hij na verschillende vergeefse pogingen terug naar het theater. Pas in het jaar 1898 kon hij het toneel definitief de rug toekeren. Engel was tijdens zijn verblijf  in Rusland als schrijver werkzaam geweest en ontwikkelde zich nu verder door enkele con­necties, die hem later een bescheiden inkomen opleverden.’

 

Hoe hij daarna in 1891 zijn roeping ontving om het laatste deel te schrijven, vertelt hijzelf als volgt:

 

'Ik had met een geestesvriend een afspraak gemaakt om hem te helpen bij zijn zakelijke ondernemingen en een uitvinding die hij had gedaan, uit te werken en zo mogelijk te verbeteren. Ik begaf mij daarvoor naar Leipzig en woonde bij die vriend. Na enige tijd achtervolgde mij voortdurend de steeds sterker wordende gedachte, dat ik in staat zou zijn het slot van het Johanneswerk van Lorber te schrijven. Ik wees die gedachte af; het leek me fantastisch en onwaar. Waarom zou nu uitgerekend mij die genade ten deel vallen?! Ik voelde me daar volstrekt niet waardig voor. Maar de innerlijke druk nam met de dag toe, zodat hij onverdraaglijk werd en ik het aan mijn vriend vertelde, evenals mijn verstandelijke mening dat er alleen maar ver­keerde dingen tevoorschijn zouden komen. Mijn vriend schudde zijn hoofd en meende droog: 'Ik zou in jouw plaats rustig gaan zitten en maar schrijven wat komt. Als het onzin is wat er tevoorschijn komt, zullen we dat wel ont­dekken en gooien we het geschrevene in de prullenbak!' Kortom, hij moe­digde mij aan en ik volgde zijn raad op. Het resultaat kan iedereen in het laat­ste deel lezen. Dagelijks werd er een bepaalde, slechts kleine hoeveelheid geschreven, die mij helder en duidelijk toestroomde, terwijl ik niet in staat was er ook maar één woord aan toe te voegen, zodra de laatste zin geschreven was. Ook hoefde ik wat ik tevoren geschreven had, nooit door te lezen. Vergeefs was ook ieder gepeins over wat er nu zou kunnen volgen, wanneer de vastgestelde hoeveelheid geschreven was. Als ik het probeerde, stemde het de volgende dag nooit overeen met wat er werkelijk geschreven werd. Ook heb ik geprobeerd de aandrang om te schrijven, die steeds om 9 uur 's och­tends optrad, te weerstaan. Dat was onmogelijk, tot groot vermaak van mijn vriend, die mij gadesloeg. Een vreemde kracht dwong mij om naar mijn schrijftafel te gaan en te schrijven.’

 

‘De dikwijls aan mij gestelde vraag, hoe het innerlijke Woord zich kenbaar maakt, kan ik alleen als volgt beantwoorden’:

‘Bij mijn schrijven onderscheid ik duidelijk drieërlei processen. In de eerste plaats wat uit mijn eigen ik als schrijver ontspringt als product van mijn ken­nis of mijn fantasie. Als ik dat later doorlees, ook al gaan daar jaren overheen, herken ik het geschrevene steeds als het resultaat van mijn eigen werk. Het zal mij bij het lezen niet vreemd voorkomen.’

 

‘De tweede manier is die van de eenvoudige inspiratie, een gedachteover­dracht uit andere sferen. Het zijn geen woorden, maar gedachten die mij toe­vloeien en die ik zelf in woorden moet kleden. Het resultaat is voor de helft mijn eigendom -maar in feite toch niet; want zonder die gedachteoverdracht lukt het mij niet iets bruikbaars tot stand te brengen. Stemming, rust en neu­traliteit van mijn innerlijk zijn nodig voor het welslagen. Verstoringen onder­breken het werk onmiddellijk, waarin wel degelijk ook eigen gedachten kun­nen binnensluipen, die zelfs in staat zijn om bij een levendige fantasie de inspiratie geheel en al te falsifiëren. Voorzichtigheid en zelfkritiek zijn in dit stadium dringend noodzakelijk; want hierbij gaan spotgeesten graag hun gang en wordt onzin gemakkelijk tot vaste werkwijze. Het geschrevene doet bij later doorlezen vaak vreemd aan; het verwondert je dan dat je dat ooit geschreven hebt, maar je herinnert je toch het een en ander min of meer dui­delijk.’

 

‘De derde en laatste manier is voor mijn eigen begrip vaak raadselachtig. De reeds geschetste dwang kan optreden, maar ook kan daarna, op een bede naar boven, het duidelijk voelen van een innerlijke spreker optreden, ongeveer op de manier waarop je een gesprek dat je met een vriend hebt gehad in her­innering oproept, waarbij je hem meent te horen spreken. Er ontstaat een dia­loog. Vraag en antwoord, heldere uitleg van dingen die je eerder niet wist en die -en dat is een karakteristiek teken -gemakkelijk weer uit je geheugen verdwijnen, wanneer ze niet schriftelijk worden vastgehouden. Dat laatste is een bewijs van echtheid; want wat je zelf hebt gedacht zul je toch in je geheugen bewaren.’

 

‘Bij dit en het vorige stadium is het leiden van de hand voor de schrijver vaak een ondersteunend teken, dat er een vreemde kracht actief is. De opgeschre­ven tekst verdwijnt zo snel uit het geheugen van de schrijver, dat hij bij een langere mededeling het geschrevene eerst grondig en met aandacht door moet lezen om de inhoud in zich op te nemen. Steeds zullen echte doorge­vingen hem na enige tijd voorkomen alsof hij ze niet heeft geschreven. Als dat niet zo is, neem ik althans een vermenging met eigen dingen aan, de tweede fase dus met een grotere duidelijkheid. Alleen strenge zelfkritiek en uiterste neutraliteit leiden tot mededelingen van het echte innerlijke Woord.'

 

Aan deze verklaringen van Leopold Engel hoeft niets toegevoegd te worden.

 

Leopold Engel, die acteur was en vanaf zijn jeugd (via zijn vader) toegang had tot het volledige werk van de Nieuwe Openbaring van Jezus door Lorber, bericht in het voorwoord van het 11e boekdeel van de GEJ over de loop van zijn leven en wat hem ertoe bracht om het werk van Jakob Lorber af te maken. 

 

Leopold Engel spreekt vervolgens in zijn voorwoord in het GJE, band 11 over drie manieren van schrijven, waarin hij het een en ander onderscheidt:

 

Wat voortkomt uit zijn eigen schrijverij dat product is van zijn eigen kennis of verbeelding. Als men het geschrevene later nog eens op die wijze leest, herkent men dat als het resultaat van zijn eigen werk. Het komt bij het opnieuw lezen dan niet meer zo typisch voor.

 

Deze manier van schrijven is de eenvoudige ingeving, een overdracht van gedachten uit verre sferen. Het zijn geen woorden maar gedachten die naar de schrijver toestromen en die de schrijver zelf onder woorden moet brengen. Het resultaat is maar voor de helft eigendom van de schrijver, want zonder de gedachtenoverdracht vanuit de sferen is het niet mogelijk iets bruikbaars te maken. (L. Engel gaat hier nader op in).

 

Deze manier van schrijven past bij zijn eigen gevoel, dat raadselachtig begrepen wordt. Bij het schrijven kan een dwang (vreemde begeleiding) optreden, maar hij richtte zijn de blik naar boven en ontving een zuiver gevoel van een innerlijke taal (bij Lorber "het innerlijke woord"), zoals je ongeveer een gesprek met een vriend voorstelt, die je gelooft wanneer je hem hoort spreken en later pas die herinneringen weer kan oproepen. Dan ontstaat er een dialoog.

 

De schrijver weet hier dingen die hij niet eerder wist en die ook heel gemakkelijk uit het eigen geheugen verdwijnen als hij deze niet op schrift had gesteld. Een overdracht van gedachten uit verre sferen. Het zijn geen woorden maar gedachten die naar de schrijver stromen en die de schrijver zelf onder woorden moet brengen. Het resultaat is slechts de helft van het eigendom van de schrijver zelf, want zonder de overdracht van gedachten vanuit een bepaalde sfeer is het niet mogelijk iets nuttigs te ontwikkelen. Dit laatste is een bewijs van de authenticiteit; want zijn eigen gedachten behield hij in zijn eigen geheugen. (L. Engel werkt verder uit.)

 

Emanuel Swedenborg heeft het geschrevene uit zichzelf gepubliceerd, van wat hij zag en hoorde in de geestelijke wereld, omdat hij geen directe dictaten uit de geestelijke wereld ontving: Hij mocht "schouwen" en in het schrijven formuleerde hij altijd alles, zelfs in het Latijn, wat niet zijn eigen taal was. Zijn moedertaal was Zweeds.

 

De beschrijving van de schrijfwijze van L. Engel komt heel dicht in de buurt van hoe Jakob Lorber geschreven heeft: als een secretaris van de Heer, die woord voor woord dicteerde en de secretaris die geen enkel woord van zijn eigen woorden toevoegde of woorden wegliet: J. Lorber mocht alle woorden "horen" die hij opschreef en heeft tijdens dat opschrijven geen enkel woord van zichzelf geformuleerd. Lorber ontving van de Geest van God alles in zijn moedertaal - de Duitse taal.

 

Deze 3e manier van schrijven is een schrijven, ingegeven en geleid door de Geest van God, die speciaal iemand daarvoor uitkoos. Zo schreef Jakob Lorber altijd. Hij wist vaak niet wat hij zojuist had opgeschreven, omdat de woorden en hun inhoud niet van hemzelf waren; hij schreef op een manier dat anders werd bepaald. Het was niet van Lorber zelf. [zo getrouw als een knecht = een schrijfknecht]

 

Als men Leopold Engel beschouwt als behorend tot de groep van vadermediums (aardse schrijvers aangesteld door God de Heer) (zie ook Gottfried Mayerhofer], dan mag men zeggen dat God de Heer hen gebruikte als hulpkrachten [assistenten, dienaars) van schrijven door ZIJN Geest. Door deze schrijvers moest het beschrevene op papier rondgebracht worden op aarde, want al het geschrevene waren de gedachten van God.

 

Iedereen kan natuurlijk zijn eigen mening vormen over de schrijver Leopold Engel bij het lezen van de inhoud van het 11e deel "Het grote evangelie van Johannes". (Er zijn 76 hoofdstukken tot aan de hemelvaart van Jezus).

 

Zoals ik het begrepen heb, schreef Leopold Engel dit 11e deel van de GEJ altijd naar waarheid en geleid door de Heer God - het is Jezus - hoewel hem niet specifiek werd gevraagd om door Jezus te schrijven zoals bij J. Lorber. Maar de Heer God accepteerde L. Engel als Zijn schrijver.

 

De zinsbouw of schrijfstijl van L. Engel komt echter niet overeen met de manier waarop Jakob Lorber schreef. Dit kan opvallen, maar dit is voor de inhoud van wat er geschreven staat niet van belang, want wat L. Engel mocht schrijven blijkt steeds duidelijk en overtuigend te zijn. [Opm. red.: eigenlijk merk ik persoonlijk niet zo opvallend veel verschil in de schrijfstijl!]

 

Het eigen hart kan ongetwijfeld datgene herkennen wat L. Engel schreef als waarachtig: Het zijn de openbaringen van God, zoals J. Lorber ze ook ontvangen heeft.

 

In het algemeen kan men zeggen: De geest van God houdt in Zijn communicatie met een mens rekening met de eigenschappen en capaciteiten van de mens met wie HIJ communiceert.

 

De liefde van God aanvaardt de hele mens in zijn gehele aard (met al zijn karakteristieke eigenschappen] wanneer ze - de liefde en wijsheid van God - door haar Geest tot een mens spreekt, en hem een ​​tekst dicteert.

 

Gerd M. wenst de lezers van de 76 hoofdstukken van het 11e deel van "Het grote evangelie van Johannes" een goede opbouw en een alerte, onbevooroordeelde geest.’ 

 

UpToDate 2923-2024