Jezus was niet ouder dan
33 jaar toen Hij Zijn lichaam verliet!
[Slot]
-33
Lazarus vertelde hoe zijn vader het zogenaamde
‘examengeld’ betaalde voor de twaalfjarige Jezus: ‘Toen Hij twaalf jaar oud was, kwam Hij met Zijn aardse ouders voor het voorgeschreven
knapenexamen naar Jeruzalem, bleef drie volle dagen in de tempel en bracht
door Zijn antwoorden en vragen alle oudsten, Schriftgeleerden en Farizeeën in
opperste verbazing, wat mijn vader, die zelfs vanwege de armoede van Zijn
ouders, het tamelijk hoge examengeld voor Hem betaald had, mij verteld heeft.
Ook dat zullen de ouderen onder jullie zich nog zeker herinneren, alhoewel niet het feit dat Hij aan de woede van Herodes ontsnapt is en na drie jaar weer uit Egypte naar Nazareth is teruggekeerd. En kijk, de man die nu zulke grote werken doet, enkel door de zuiver goddelijke macht van Zijn wil en Zijn woord, is precies dezelfde als de dertig jaar geleden in Bethlehem geboren koning der joden en precies dezelfde als de wijze jongeman, die twintig jaar geleden de hele tempel in opperste verbazing gebracht heeft! [GEJ.08_006,13-16]
[Opmerking: hier wordt gesproken over
20 jaar, terwijl het 18 jaar geleden was – wellicht in de spreektaal naar boven
afgerond! – evenals ook met de dertig jaar, dat in de navolgende tekst nu
ineens met 32 jaar blijkt te zijn – Als men het over een 32e jarige
heeft, dan was het klaarblijkelijk de gewoonte, dit naar boven af te ronden!?]
De
Heer zei tegen de waard: ‘Daaruit kun je nu wel
afleiden dat Ik jou heel goed ken en dat Ik niet boos op je ben, zoals je
dacht, want jij was immers één van de eersten die Mij reeds bij Mijn geboorte
herkend heeft en Mij de juiste eer gegeven heeft, en zo zul je ook zeker niet
de laatste zijn die Mij nu weer zal herkennen!’ Hierdoor
werd de waard tot tranen toe geroerd en zei: 'God, Heer en Meester! Meteen toen
ik U zag kwam het me voor de geest, dat het zo zou zijn; maar ik durfde het
toch niet hardop uit te spreken. Maar aangezien U mij daar nu genadig aan
herinnerd hebt, is het wel boven alle twijfel verheven dat U dezelfde bent,
voor wie alleen reeds tweeëndertig jaar
geleden mijn lievelingspsalm bedoeld was…[GJE.08_116,16]
Een
van de Indojoden zei in het gezelschap: ‘Vriend, die vergadering van het volk, voor
het kiezen van een koning uit de zevenhonderd patriarchen, vond volgens onze tijdrekening dertig jaar geleden plaats, en het
volk onthield zich er tot op dit uur des te meer van een koning te kiezen,
omdat onze wijzen na een jaar weer terugkwamen en ons waarheidsgetrouw en heel
uitvoerig vertelden, hoe en waar zij de pasgeboren koning der joden hadden
gevonden, en wat voor ongehoorde wonderen uit de hemelen Zijn geboorte en Zijn
bestaan op Aarde verkondigden en verheerlijkten!
Door
dit bericht, waar ook onze zevenhonderd patriarchen aan geloofden, zij het met
een zuur gezicht, bleef tot op heden het opnieuw kiezen van een koning
achterwege. Sinds die tijd is er echter
al meer dan dertig jaar verstreken, en er werden door ons verschillende
keren verkenners hierheen gestuurd, om te horen hoe het ervoor staat met de
koning van alle joden, waar ter wereld Hij ook moge wonen. Zelfs onze drie
oude sterrenkundigen hebben zich een paar jaar geleden weer hierheen begeven; of zij alweer met goede
berichten thuisgekomen zijn weten wij niet, aangezien het land waar wij wonen
nu veel groter is dan toen wij het voor het eerst in bezit namen, en er nu vaak
enkele jaren voor nodig zijn voordat het gehele, nu zeer grote en ver uit elkaar
wonende volk hoort welke berichten er van buitenaf het land binnen zijn
gekomen. [GJE.09_105,07,8]
Ik [Jezus] zei: 'Maria, ben Ik niet van Mijn kinderjaren
tot Mijn dertigste jaar onder jullie geweest? Heb Ik jullie niet
heel vaak over Mijzelf onderricht en Mijn woorden ook met allerlei tekenen
bevestigd? Ben Ik niet ook naderhand naar Nazareth gekomen, en heb Ik daar
niet onderwezen en tekenen gedaan? Maar wat hebben de blinde mensen daar in en
om Nazareth gezegd? [GJE.09_116,28]
Ook Maria, die evenals Jozef een strenge Jodin
was en veel op had met de tempel - hoewel in Mijn tijd niet meer zoveel als
voorheen - verwonderde zich over de trouwe gezindheid van deze Joden en over de
kracht van het geloof van de Samaritanen, en zei tenslotte: 'Als die de tempel
zouden bewaken en leiden - wat helaas niet zo is - zou de oude ark weer
vervuld zijn van de geest des Heren, tot heil van Jeruzalem en van alle Joden,
en de engelen zouden de maagden in de tempel voeden met hemelse kost, zoals dat zo'n
dertig jaar geleden nog gebeurde bij de vrome Simeon en de grijze Anna, die de
maagden van de tempel moest verzorgen. Maar sinds de vrome Zacharias door de afgunst van de Farizeeën gewurgd werd
toen hij de offers aan God kwam wijden met gebed en reukwerk, is de oude ark in
verval geraakt en de geest des Heren verdwenen. Weliswaar heeft men een nieuwe
ark vervaardigd, maar de geest des Heren keert daar nooit meer in terug; maar
wel woont daar de geest van leugen, bedrog, afgunst, jaloezie en laster, hoogmoed
en boosaardige heerszucht. [GJE.09_130,02]
Nu vroeg de wijze Philopold
Mij: 'Heer en Meester vol liefde, wijsheid en kracht! Wij hebben uit Uw
waarachtig goddelijke mond zoveel gehoord over wat U hebt gedaan, maar over Uw
eerste daden, toen U Uw aardse ouderlijk huis verliet, weten wij helemaal
niets. Ik heb met Maria, de moeder van Uw lichaam, en ook met Joël en Uw andere lichamelijke aardse broeders over Uw hele
jeugd gesproken, en wat ik heb gehoord -vanaf Uw wonderbaarlijke komst op deze
Aarde, in het lichaam van Maria tot aan Uw
dertigste aardse levensjaar - heb ik getrouw in de Griekse taal in een
gedenkboek opgeschreven, zonder ook maar iets toe te voegen of weg te laten.
Zo heb ik er ook - natuurlijk als louter
brokstukken - alles aan toegevoegd wat ikzelf hier eens aan Uw zijde heb
meegemaakt en wat ik van betrouwbare oog en oorgetuigen van vele andere kanten
en plaatsen heb vernomen, en dat in een apart boek opgeschreven. Maar tot iets
meer dan drie maanden na Uw dertigste jaar en de dag van Uw vertrek uit
Nazareth heb ik van niemand kunnen horen waar U in die allereerste
tijd bent geweest en wat U hebt gedaan. [GEJ.09_134,01] en [Matth. 4: 1-11]
[GEJ.09_134,01]
Op de Markusheuvel,
vlakbij Tiberias werd er nagepraat over de jeugd van
Jezus: ‘Men zegt dat hij een Galileër uit Nazareth en
de zoon van een timmerman is, die het vak van timmerman ongeveer op zijn dertigste jaar volledig heeft
opgegeven, leerlingen heeft aangetrokken en daarna aan zijn ambt als leraar en
genezer is begonnen. De priesters van de Joden vervolgen hem echter, omdat het
hele volk naar hem toegaat en in hem gelooft, omdat hij zijn leer met grote
wonderen en andere grote tekenen bevestigt. [GJE.09_160,06]
In een
klein stadje [in de omgeving van Bethsaida], waar de
Heer een tijd verbleef, zei Hij tot een
herbergier:
(De Heer:) 'Kijk, toen Ik bijna drieëndertig jaar
geleden in een schapenstal in Bethlehem in deze wereld kwam, geboren uit
een zeer zuivere en vrome maagd - die Maria heette en de enige
dochter was van Joachim en de oude Anna, die in de tijd van de vrome Simeon
altijd in de tempel hun bezigheden hadden -waren het heidenen, die als eersten
reeds van verre hadden gezien, dat in Mij iets buitengewoons in deze wereld was
gekomen. Ze brachten Mij allerlei offers - goud, wierook en mirre - en de machtigste gezagsdragers van Rome in Judea en over alle Romeinse landen in Azië en ook Afrika
bewezen Mij alle liefde en verleenden Mij alle hulp, met name bij die treurige
gelegenheid, toen het de oude Herodes ter ore was
gekomen, dat in Mij een zeer machtige koning der Joden geboren was en hij alle
mannelijke kinderen tot twaalf jaar wilde laten vermoorden.
[Matth. 2:16] Mijn aardse moeder en Mijn
pleegvader Jozef en zijn vijf zonen, die hij uit een eerder huwelijk had gekregen,
moesten toen met Mij naar Egypte vluchten, en de Romeinse commandant Cornelius
en zijn broer Cyrenius hebben Mij bij die vlucht veel liefde bewezen en voor een goed onderkomen
in een vreemd land gezorgd.[…] Als dat nu zo is, dan is het
toch ook volkomen in orde, dat nu door Mij, evenals door iedere ware Jood, aan
de heidenen dezelfde liefde betoond wordt als die zij Mij reeds vanaf Mijn
kinderjaren hebben betoond; en de afgelopen tweeënhalf jaar heb Ik tijdens
Mijn reizen als leraar steeds wijd en zijd meer geloof en liefde bij de heidenen
gevonden dan bij de Joden. […]
Maar Ik zeg je ook
dat juist daarom het licht van de eeuwige waarheid van de Joden zal worden weggenomen
en aan de heidenen zal worden gegeven. De Joden zullen verstrooid raken over de
hele wereld en zullen nooit meer een eigen land bezitten, maar als gehate
slaven onder de koningen van heidense volkeren alle smaad en vervolging te
lijden hebben, als blijvend getuigenis van hun ongeloof en hun algehele
liefdeloosheid. Ze zullen de beloofde Messias wel altijd
verwachten, maar tevergeefs; want die Messias ben Ik en verder niemand in
eeuwigheid. [GJE.10_146,01-04]
De
Heer overnachtte bij de herbergier Mucius en kwam in
gesprek met een koopman en vertelde deze enkele dingen over hem. De
koopman, steeds meer verbaasd, zei: 'Ja, zo is het precies en ik verbaas me
daar temeer over, omdat die gebeurtenissen al meer dan dertig jaar geleden
zich afspeelden, dus in een tijd dat u nog niet geboren kon zijn.
Hoe weet u die dingen? Want de kring van mensen die iets over mijn vader en die
adoptievader kan weten, is allang uitgestorven.’ [GJE.11_008,08]
De
Heer herinnert Rael aan het verleden: ‘Toen jij
vroeger - nu tweeëntwintig jaar geleden - in de tempel was, heb je gehoord en
toegekeken hoe een twaalfjarige jongen daar niet alleen door zijn wijsheid,
maar ook door zijn wonderkracht allen tot verbazing bracht. Je hield je heel rustig onder de toeschouwers
en was hoogst verwonderd, dat die totaal blinde Farizeeën en Schriftgeleerden
niet in de gaten hadden wie er eigenlijk achter die jongen schuilging. Aan jou
had de geest onmiddellijk te kennen gegeven dat hier de verwachte Messias in
levenden lijve voor ieders ogen stond, en dat er alleen maar zo'n uiterst dikke
hoogmoed en zielenblindheid als die van de levieten en Schriftgeleerden, die
zichzelf als geleerd beschouwen, voor nodig was om door de bomen het bos niet
te zien.
[GJE.11_021,07]
[Opmerking:
22+12=34: hier kan men verder erbij toevoegen, dat Jezus‘ ambt 33 jaren en
enkele maanden [4-5] heeft geduurd. Jezus was dus in Zijn 34e jaar,
maar hij was nog 33 jaar! Klaarblijkelijk is de Heer in het midden van de maand
maart in het jaar 22 n. Chr. met Zijn missie begonnen, nadat Hij eerst 40 dagen
in de woestijn boven Bethabara vertoefde, vlak bij de
Jordaan. [in het 15e regeringsjaar van keizer Tiberius!] Het verschil in temperatuur met de westelijke
landen van Europa en Noord-Israël verschillen nogal
aanzienlijk. De Heer werd gekruisigd in het jaar 26 in de maand juni, 5 maanden
later dan onze reguliere Pasen - toen de Kidron droog
lag vanwege de hitte. [in de volle zomer volgens het grote Johannes Evangelie,
eerste deel]. Het is duidelijk, dat de Heer geboren werd in het jaar 8. v. Chr – dus voor onze christelijke telling – en destijds was
dit op 7 januari 4151 in de oude joodse jaartelling en ook op deze datum was
het volle Maan. Dit was niet het geval op 7 januari 7. v. Chr.! Hiermee heeft
Jezus 3 volle jaren Zijn ambt uitgeoefend en werd Hij met 33 jaar in Zijn 34e
jaar gekruisigd. Dit is precies zo, wanneer we zeggen, dat we in de 21e
eeuw leven. Ofschoon we in het 2000e jaar n. Chr. en met zoveel extra jaren nu
leven.
Nu er sinds drie jaar een
profeet is opgestaan die Jezus van Nazareth heet, weet niemand
zekerder dan jij dat dit diezelfde jongen is. En niemand in heel Israël is er ook
meer dan jij van overtuigd, dat Jezus de Christus is, de waarachtige Gezalfde
Gods. Deze meest innerlijke overtuiging durf je echter niet uit te spreken om
de redenen die je zelf hebt aangegeven. - En zeg nu of Ik juist heb gesproken!'
[GJE.11_021,10]
[Opmerking:
het is dus erg duidelijk, dat Jezus NOOIT ouder geweest kan zijn dan 33 jaar en
meerdere maanden, en geboren moet zijn plusminus 8 v. Chr. , dus vóór onze
christelijke jaartelling.]
‘Jozef
omhelsde vervolgens de hoofdman en zegende hem. Daarna riep hij Maria toe om
met het Kindje op haar rijdier plaats te nemen. Toen nu alles klaar was voor
het vertrek, zei de hoofdman tegen Jozef: 'Meest achtenswaardige van alle
mannen, die ik ken, zal ik je met het Kindje en Diens Moeder ooit nog eens
terugzien?' Jozef gaf hem ten antwoord: 'Over
nauwelijks drie jaren zal ik, zowel als het Kind en Zijn Moeder je opnieuw
begroeten, reken daar gerust op. En nu vertrekken we. Amen. ‘ [JJ
34:15-17] – [Opmerking:
de waarschijnlijke terugkomst was het eind van de maand december. Het was ’s
avonds al fris]
In
Egypte bezocht Cyrenius meerdere malen de heilige
familie Jozef en Maria. Cyrenius had voor hen daar
een huis gekocht met een grote groente-en fruittuin met
dieren. Dat huis was steeds vol met
gasten. Aan enige gasten uit de stad echter was het uitzonderlijk verstandige
en zeer vertrouwelijke spreken van dit Kindje met Cyrenius
opgevallen, zodat zij vragen stelden met betrekking tot de leeftijd van dit Kindje.
Het sprak immers als een volwassen man en wekte de indruk van op zeer
vertrouwelijke voet met de landvoogd te staan.
Cyrenius zei echter ontwijkend: 'Zitten
jullie er soms over in, dat ik op kinderen bijzonder gesteld ben? Jullie hebben
allemaal kunnen zien hoe bijzonder rijk van geest dit Kindje is, maar hoe Het in nauwelijks drie en een
half jaar tot die geestelijke rijpheid gekomen is, daarover kunnen
jullie beter bij Zijn ouders navragen, die zullen jullie daarover ongetwijfeld
het beste kunnen inlichten! Ik sta er trouwens versteld van, dat jullie als de
naaste buren van dit gezin, deze mensen nog niet beter kennen! [De Jeugd van Jezus-240 9-16]
[Opmerking: hier zien wij een kleine
tegenspraak door Cyrenius over het aantal jaren, hoe
oud het Kind Jezus werkelijk was, toen hij in gesprek ging met zijn militaire
onderdanen. Daarin moet hij zich zeker vergist hebben. Of de vertaling was fout
overgenomen, aangezien Cyrenius in principe erg
precies was met zijn verklaringen. Het ligt dan meer voor de hand, dat dit
‘twee en een half jaar’ moet zijn. Dit sluit dan ook weer aan, dat Jozef en
Maria daarna nog een half jaar in Ostracine
vertoefden, waardoor zij precies drie jaren in Egypte verbleven. Want er is
steeds sprake van drie jaren!
Het gezin
van Jozef en Maria bleef hier dan ook ongestoord nog een half jaar wonen, terwijl iedereen hen achtte en
waardeerde. [Jeugd van Jezus – 260]
Op de terugreis van Egypte naar
Nazareth: Na precies drie jaren gingen Jozef en Maria terug naar hun
land en dit keer te voet. De zon was nog lang
niet opgegaan, toen Jozef en de zijnen de lastdieren bestegen en landinwaarts
wegtrokken. Na elf zeer vermoeiende
reisdagen kwamen Jozef en de zijnen behouden in het land van Israël
aan, en hielden een rustpauze op een berg bij een paar mensen die daar woonden
en van veeteelt leefden. Joël informeerde hoe ver het
naar Nazareth was. Toen hij weer terugging vroeg Jozef hem onmiddellijk welke
inlichtingen hij bij dat huisje gekregen had. Joël
zei: 'Een vrouw en een man deden heel vriendelijk tegen mij. Ze hebben water
gegeven en mij verteld, dat we hier al voor de stad Nazareth staan. Ik zou zo
denken dat, als dat de stad is, dat we dan beslist niet ver van onze pachthoeve
kunnen zijn. Jozef antwoordde: 'Beste
jongen, daar heb je wel gelijk in, maar weet jij, wiens eigendom die nu - na
drie jaren - is?... [JJ-260-1-11]
Zowel Salome als Cornelius vroegen nu, wat voor lieden zij dan
eigenlijk wel waren, of ze wel te vertrouwen waren. De jongens zeiden: 'Wij
komen uit Egypte; we zijn de eerlijkste mensen van de wereld. Het is onze
bedoeling hier in Nazareth een woning te kopen. Van afkomst zijn we namelijk
zelf Nazareners; door
omstandigheden waren we echter gedwongen drie jaren in Egypte door te
brengen. Nu die omstandigheden zijn opgeheven, zijn we weer terug om
hier opnieuw een woning te zoeken.’ Toen de beide vragenstellers dit hoorden,
gaven zij hun dadelijk een flinke partij hout en ook vuur, en de zoons
brachten dat naar Jozef. [JJ260-16-21]
Cornelius
nam het woord en zei: 'God, de Heer van Israël is met u, zoals ook met mij en
met mijn gezellin Salome! Het is mij gegeven U te herkennen, er is geen twijfel meer mogelijk of
U, oude brave man, dezelfde Jozef bent met Uw jeugdige vrouw Maria, die drie
jaren geleden naar Egypte bent uitgeweken voor de vervolging door Herodes. Daarom ben ik onmiddellijk hierheen gesneld
om U mijn hulp aan te bieden en binnen te leiden in Uw eigendom.' [JJ262-8-10]
Opmerking: Hoe ik daartoe gekomen ben om te bewijzen,
dat Jezus slechts drie jaren onder ons was? En met 33 jaar was gestorven? [2000
jaar geleden] – Omdat er onder de Lorber-lezers
enkelen beweren, dat Jezus ouder zou zijn geweest dan 33 jaar en weliswaar met
39 jaar gekruisigd werd. Men heeft namelijk deze [foutieve] berekening gemaakt,
dat Jezus in 7 v. Chr. werd geboren en in 32 jaar n. Chr. gestorven zou zijn.
[-7 +32= 39!] Dat deze bewering echter niet mogelijk kan zijn, bewijst ons de
Bijbel en ook Jakob Lorber,
in zover dit uitvoerig uitgespit en duidelijk onweerlegbaar nu werd
weergegeven. Daarmee is deze kwestie volledig opgehelderd!
UpToDate 2023-2024