Bijzonderheden over het leven van Jakob Lorber

 

De familie Lorber was al bekend in 1631 in het onderste deel van de Stiermark op de heuvel ‘Gradise of ook wel de burcht Stallberg genoemd. Niet zo heel ver daar vandaan, midden in de wijnbergen gelegen dorpje Kanischa aan de linkerkant van de Drau-oever, werd Lorber geboren in een eenvoudig huis.

 

                                        https://www.nieuweopenbaring.nl/fotos/biografielorber/Geboortehuis.JPG

                                                      Geboortehuis van Lorber

 

Zijn vader bezat daar grondgebied en deze was gehuwd met Maria Tauscher. Regelmatig mocht zijn vader voor de aartshertog Johan van Oostenrijk [Veldmaarschalk] zijn cimbaalinstrument bespelen.

 

                                  Cimbalom (from Emil Richards Collection).jpg

 

De opa van Jakob Lorber had een juridische loopbaan en was notaris. De familie Lorber hadden drie kinderen: Jakob de oudste, Michaël de tweede en Jozef de derde.

Op 22-7-1800 werd Jakob Lorber geboren. Op de lagere school was hij een ijverige jongen en hij had, evenals zijn vader, een grote aantrekkingskracht op muziek, in het bijzonder op de harp. Op een dag werd hij meegenomen door zijn vader in een Marburgse herberg, waar een blinde man prachtig de harp bespeelde. Hierdoor raakte Jakob zo gefascineerd, dat hij zijn vader vroeg ook zo’n instrument te mogen bespelen. Later bespeelde J. Lorber ook orgel, piano en viool.

 

Op 17 jarige leeftijd verliet Jakob zijn ouderlijk huis en bezocht het 4 kilometer verder gelegen stadje Marburg om voor onderwijzer te leren. Geleidelijk mocht hij stage lopen op een lagere school. De daar wonende pastoor [kapelaan] adviseerde hem om priester te worden en Latijn te leren. In de herfst van 1819 keerde Lorber weer terug naar Marburg en liet zich inschrijven voor het gymnasium. Zijn medestudenten zagen al gauw, dat Jakob een bijzondere gave had en zij benoemden hem al gauw tot de ‘klassenoudste’. Hij kreeg daar verantwoordelijk werk.

 

Na vijf gymnasiumklassen bezocht te hebben met zeer goede cijfers, trok Jakob naar Graz en volgde in de privésfeer nog de laatste, 6e klas omdat hij het erg druk had met musiceren. In 1829 ontving hij zijn diploma voor leraar aan een pedagogische school en het jaar daarop bezocht hij een school om aangesteld te worden als hoofdleraar.

Lorber deed geen moeite om verdere pogingen te ondernemen les te geven, maar wierp zich helemaal op de muziek. Hierdoor kwam hij in contact met Anselm Hüttenbrenner, een belangrijke componist. Deze was directeur in een grote muziekvereniging. Toch voelde Lorber dat dit niet zijn levensbestemming moest zijn. Vaak bekeek hij middels in de toenmalige telescopenapparatuur het uitgestrekte grote universum.

 

Lorber begon boeken te lezen over bijvoorbeeld Jung-Stilling, Swedenborg, Jakob Boehme, Johann Tennhardt en de Bijbel. Intussen werd hij 40 jaar, maar had nog geen vast beroep. Op onverwachte wijze ontving hij een uitnodiging om in Triest een functie van een kapelmeester over te nemen. Maar tegelijk op 15 maart 1840 om 06.00 uur in de ochtend, terwijl hij bezig was met zijn ochtendgebed te bezigen, vernam hij ineens aan zijn linkerkant van zijn borstkas, toen hij ging opstaan, op de plek bij zijn hart, duidelijk een stem, die hem aanspoorde: ‘Sta op, neem je griffel en schrijf!’

Lorber gehoorzaamde deze geheimzinnige stem onmiddellijk, nam zijn vederpen en begon woord voor woord het voorzegde op te schrijven. En zo ontstond na enige tijd het eerste boek: ‘De Huishouding van God’ of de ‘Geschiedenis van de oerschepping’ over de geestelijke innerlijke wereld van de oerpatriarchen.

 

De baan als kapelmeester annuleerde Lorber. Hij gehoorzaamde de stem in zijn hart, vanaf 1840-1864. Hij noemde zich in alle deemoed en eenvoud de ‘schrijfknecht van de Heer!’ Lorber zat steeds aan een kleine tafel, vlak bij de kachel en een muts op zijn hoofd en schreef bijna dagelijks, wel acht uren lang wat hem gedicteerd werd zonder ook van het geschrevene correcties aan te brengen.

Hij kreeg onder andere het volgende door: ‘Dat, wat nu Mijn aardse zeer arme knecht doet, dat zouden eigenlijk al mijn ware bekenners kunnen doen, want bij allen geldt het Evangeliewoord: ‘Jullie moeten allen door God onderwezen zijn! Dat zegt zoveel als: ‘Jullie moeten door jullie werken en daden, een levende liefde tot Mij hebben en daaruit met iedere behoeftige broeder of zuster tot de innerlijke wijsheid uit God komen.’

 

Ondertussen bezocht Jakob Lorber in 1844 zijn twee broers in Greifenburg en het bovenste deel van Karinthië en Innsbruck vanwege zijn muziek. Verder bezocht hij ook nog een aantal bergen waaronder de Grossglockner, op aanwijzing van de Heer.

 

                        Greifenburg.JPG

                                                  Het Oostenrijkse Greifenburg in Karinthië

 

 

                                   Grossglockner : Photos, Diagrams & Topos : SummitPost

                                                       De Großglockner in Oostenrijk

 

Met een potlood maakte hij een aantal schetsten van de diverse bergsferen. In 1846 keerde Lorber weer terug naar Graz. Eerst in 1857 verliet hij deze stad voor een paar maanden vanwege muzikale optredens. Lorber gaf ook muziekles in Graz. Verder leefde hij van vrijwillige giften van zijn vrienden en van het afstemmen van piano’s.

 

In de jaren daarop ontving Lorber nog steeds de doorgevingen van de Heer, die al in 1840 begonnen waren. Hij schreef eveneens zijn bijzondere dromen op. Toen hij 60 jaar werd, merkte hij dat zijn lichamelijke krachten begonnen af te nemen. In 1864 vertelde hij zijn vrienden, dat hij het jaar 1865 niet zou halen.

 

Zoals elders beschreven: Twee dagen voor zijn sterven gaf hij bloed op tijdens een wandeling en hij begaf zich daarom naar zijn privéhuis, maar verloor nog meer bloed. Zijn vrienden troffen hem de volgende dag half levend aan op een bebloed bed.

 

Op zijn grafsteen staat trouwens: ‘De zon gaat op en onder en alles wat dier heet, is monter, maar de mens, de mens alleen wordt gewaar de moeite en pijn’. Aan beide zijden van de grafsteen hebben zijn vrienden een Thujaboom gepland, want Thuja staat voor de ‘Boom van het leven!’

 

De vrienden van Lorber zagen hem vaak met tot tranen geroerd schrijven. Het gaat in het leven om de ‘erbarming’. Eens vroeg men Lorber [op 14-6-1840] toen hij bezig was met het schrijven over de oerschepping, waarvan hij het woord ‘verjahen’ dat hem gedicteerd werd, niet begreep, wat er in hem omging.

 

‘Zouden jullie dan waarschijnlijk ook in de buurt komen van Mijn grote liefde’.

Als je naar het centrum van alle werelden kon klimmen / En de stemmen van alle sferen in snelle vlucht kon horen / En de kracht van alle zonnen in het helderste licht kon meten / En alle grootste werken van Mijn almacht kon bevatten, / Zou je dan Mijn grote Liefde naderen? / Nee, zeg Ik, in alle twijfel zou je je weer voegen! tot het oude. [HGt.01_032,06.10]

 

Na enkele dagen bladerde een vriend van Lorber in een oud Duits woordenboek  en zag het verband tussen de woorden ‘jach’,  jahen’ en de verdere vormen ‘gach’, ‘gahen’ en eindelijk vond hij ‘vergahen’ met de betekenis te haasten, te schaden, te overhaasten. [Een andere betekenis is ‘in beslag nemen’]

 

Vroeger was dit een gebruikelijke volkstaal. Juist of niet juist? Daar gaat het hier niet om. Het is veel meer een bewijs dat Lorber bij zijn schrijven niet zijn eigen woorden koos, maar geluisterd heeft naar de geestelijke stem in zijn hart, die hem dat ingaf.

 

Lorber bezocht ook de oorsprong van de Andritz, een echte zuivere beek met forellen ten noordoosten van Graz. In die tijd lag het romantisch eenzaam, gelegen in een buigend dal, aan de voet van het Schöckelgebergte.

 

 Andritz Ursprung • Biotop » outdooractive.comhttps://www.startpage.com/av/proxy-image?piurl=https%3A%2F%2Fencrypted-tbn0.gstatic.com%2Fimages%3Fq%3Dtbn%3AANd9GcSR7uKSIM2xTBFrPKtjnidevcXZiT8u6Z3bPXovvV43ALMWWUE%26s&sp=1670359902T1cc7537aebe95c6dea1be3d36f641ceda445d557f3c32a393898edd14156228e                               

                De Andritzbron bij Graz                                          het ´Schöckelgebergte´

 

Deze berg bestaat uit vele rotsen dat stijl omhoogklimmend gesierd met bomen en omgeven door half vergaarde muren. In 1840 stonden daar nog oeroude lindebomen, die de omgeving beschaduwden. Lorber zei, dat hij in verbinding stond met de natuurlijke omgeving, ook met het water, de bergen, de rotsen en de dieren. Daarom ontving hij de gesproken woorden van de Heer: ‘De Evangeliën van de Natuur!’

 

Lorber kreeg eveneens medische adviezen door voor zijn vrienden. Karl Gottfried Ritter von Leitner, bezocht bijna jaarlijks het ‘wildbad’ in Bad Gastein. Lorber adviseerde hem om niet meer dan 7 baden te doen met hoogstens 12 minuten. De eerste baden voldeden de von Ritter zo goed, dat hij weldra al 7 dagelijkse baden achter zich had. Maar hij nam nog meer baden. Het 8e bad leverde hem niets op en op de 9e dag kreeg hij tandpijn en een vreemd gevoel in zijn hoofd, en verloor hij zijn eetlust en slaap en voelde zich zeer onpasselijk. Hij ging op het spreekuur bij de badarts en deze zei onmiddellijk twee dagen met de badkuur te stoppen, om vervolgens weer terug te komen op het spreekuur. Zo gezegd, zo gedaan onderzocht de badarts hem wederom en zei: ‘U hebt geen verdere baden meer nodig en voor dit jaar genoeg gehad. De natuur in u is ermee verzadigd!

 

Op een dag dat Lorber achter zijn tafel aan het raam zat te schrijven, stond er plotseling een jong meisje naast hem, die naar hem glimlachte. ‘Ja, ik ben het!´, zei ze. Lorber herkende de pas overleden leerling R, een zangeres. ´Raak mij maar aan´. Lorber twijfelde. ´Raak mij toch aan, dwong ze nu bijna!´ Toen Lorber haar aanraakte voelde hij een elastische weerstand en toen hij haar losliet, verdween ze ineens.

 

Jakob Lorber had met hoogaanstaande mensen contact. Mevr. Antonia Grossheim in Graz was niet lichtgelovig en keek op zekere dag in zijn bureaulade of hij ook andere boeken of geschriften raadpleegde, naast datgene wat hij gedicteerd kreeg. Maar Lorber bezat niets anders dan één enig boek, dat hij voortdurend bij de hand had, dat was de Bijbel.

 

De eerste uitgever van Lorber was Johannes Busch, de oprichter van het toenmalige ‘Neusalems Verlag’ [Bietigheim Würtemberg]. Zij werden vrienden. Soms werd Lorber met de politie bedreigd vanwege zijn vele manuscripten. Antonia Grossheim zorgde ervoor dat al zijn boeken in veiligheid werd gesteld.

 

Van zijn vader erfde Lorber 12.000 gulden en dat had in die tijd wel de waarde van 125.000 Euro. Hij gaf het allemaal weg, vooral aan arme mensen.

Op een dag toen hij terugkwam van een avondconcert en hij daarvoor 30 ‘Kreuzer’ ontving [destijds was dat hfl. 3,30], sprak iemand hem aan en vroeg om een aalmoes. Lorber gaf alles wat hij had en ging naar huis. Daar trof hij zijn gelddoos met 30 ‘Kreuzer’ weer aan, tot zijn grootste verbazing. Vaak had Lorber niets te eten, en het was  Antonia Grossheim, die hem vaak soep met brood kwam brengen.

 

Eens kwam een voornaam iemand bij Lorber en gaf hem twee oorvijgen, vertrok en ging naar een molen, waar deze zijn hand verloor. Een andere keer kwam er iemand bij hem, die spottend zei: ‘Zo, u zegt dat u een schrijfprofeet bent. Ik ga u nu bij de politie aangeven. De man liep toen in de Raubergasse van Graz, waar vroeger de officiële residentie van de politie was en daar werd hij door zijn eigen wapen per ongeluk getroffen en stierf ter plekke.

                                   GRAZ . CORONA SATURDAY | Raubergasse . Universalmuseum Joann… | Flickr

                                                           Raubergasse Graz

 

Lorber heeft één keer op de Heer gemopperd, want dat zat zo. De winter stond voor de deur en de temperaturen begonnen al gestaag te zakken. Zoals vaker had Lorber geen geld om hout te stoken. Zijn vingers waren heel stijf. Toen zei hij tegen de Heer: ‘Als U wilt, dat ik schrijven moet, dan moet U mij ook hout bezorgen; want in deze kou kan ik niet schrijven!’

 

Hij legde toen zijn pen op tafel en schreef niet meer. Een poos later werd er op de deur geklopt. Lorber deed de deur open en daar stond buiten een boer, die hem vroeg of hij Jakob Lorber was. ´Ja, dat ben ik!´ De boer zei: ´Het hout is er! Lorber: ´Wat van hout?´ De boer: ‘Dat wat ik hier moest brengen!´ ´Waar zal ik het neerleggen?´ Lorber: ‘Ik heb niets besteld!´ De boer: ‘Wel, als u de heer Lorber bent, die op het papiertje staat, dan hoort het hout hier, en als u het niet hebben wil, dan ga ik, zoals ik gekomen ben!’ Lorber bekeek het papiertje en omdat het adres juist was, zei hij: ‘Nu, in Gods naam, leg het daar maar neer!’

 

Zo had Lorber hout voor de winter, zodat hij weer kon schrijven. Door toch na te vragen waar dat hout vandaan kwam ervoer hij, dat het van zijn vriend Ritter von Leitner kwam.

 

De uitgeverij Johann Busch ontving van Lorber een brief, die ook voor Lorber zelf veelzeggend was. Deze schreef hij in 1850 en hij ontving voor Busch de volgende profetische woorden van de Heer. ‘Mijn beste vriend, jij zoekt Mij, omdat jij van Mij houdt. Daarom is er een licht in jou om Mijn gebod van de liefde levend en werkzaam op te volgen. Zie, de mensen vinden nu allerlei dingen uit en geloven ook van alles. De mensen die van alles uitgevonden hebben, geloven aan het einde helemaal niets meer!’