Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 8

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 

 


 

 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd. Cursief worden de plaatsen van handeling gegeven.

 

De Heer en Zijn tegenstanders

Ev. Johannes. hfdst. 9

(vervolg)

 

1 Er komen verklede priesters bij Lazarus

2 Het verzoek van de Farizeeën om een veilig geleide

3 De geloofsopvattingen van de Farizeeën

4 Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde

5 De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood van kinderen en    over de Messias (10.10.1860)

6 Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer

7 Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeeën

8 De bedenkingen van de Farizeeën over de Heer

9 Lazarus' getuigenis over de Heer

10 Rafaël maakt zich bekend

11 De Heer prijst Lazarus

12 Over de materie en het gevaar ervan

13 De opvattingen van Agricola over de toekomst van de leer van de Heer.

14 De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer

15 De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde.

     De gebreken van de ouderdom

16 Over het incameren van bewoners van de sterren (26.10.1860)

17 De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zijde

18 De poort van de hemel en het rijk van God

19 De machteloosheid van de mens

 20 Over de wetten van de Heer

 21 Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd

 22 Het verloop van de geestelijke ontwikkeling (31.10.1860)

 23 Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom

 24 De drie-eenheid in God en mens.

 25 De activiteiten van de drie lichamen van de mens

 26 Het wezen van God

 27 De Heer als Zoon (10.11.1860)

 28 Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid

 29 De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie

 30 Over het kennen van de toekomst

 31 Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër

 32 De Heer verklaart het wezen van bezetenheid

 33 De plaats van de geestenwereld (19.11.1860)

 34 Het wezen van satan

 35 Over de persoonlijkheid van satan

 36 Waar de persoonlijke duivels zich bevinden

 37 Inzicht in de redenen voor de oerschepping

 38 Over het bidden voor de overledenen

 39 Over ruïnes waar geesten spoken (30.11.1860)

 40 De betekenis van brood en wijn; over de ceremoniën

 41 Veelwijverij

 42 De juiste boetedoening

 43 Vergeving van zonden

 44 De natuurgeesten van de lucht

 45 Agricola herinnert zich Maria van Magdala

 46 Het gericht van het heidendom (8.12.1860)

 47 De toekomst van Rome en van de antichrist

 48 Over het duizendjarige rijk

 49 De missie van Gods kinderen aan gene zijde

      De bestaansduur van de aarde

 50 De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala

 51 De komende gerichten

 52 Maria van Magdala en de Heer

 53 De reis naar Bethanië

 54 De hebzuchtige tollenaar en de Heer

      Over het geloof met de praktische werken der liefde

      Over schadevergoeding

 55 Op het landgoed van Lazarus (17.12.1860)

 56 De bijzondere plaats van de aarde

 57 Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos 

      De redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde

 58 Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer

 59 Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden

 60 De betekenis van onze aarde

 61 De belangrijkste taak van de mens (25.12.1860)

 62 De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer

 63 Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef

 64 Het beklag van de schriftgeleerden.

 65 De huichelarij van de schriftgeleerden

 66 Vergeving van zonden

 67 De Heer wekt een knecht op uit de dood (7.1.1861 )

 68 Het opvoeden van kinderen

 69 Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde

 70 Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes.

      De ouderdom van de aarde

 71 De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde

 72 De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten 

 73 De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde

 74 De zielsontwikkeling van de pre-adamieten (16.1.1861)

 75 Het drinken van wijn

      De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam

 76 Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam

 77 Gelijkenissen van het rijk Gods

 78 Het belang van een voorbeeld

 79 Spreken en handelen is beter dan schrijven

      Over de echte en valse evangeliën

 80 De zalving in Bethanië (22.1.1861)

 81 De dood van de mens

 82 De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat

 83 Waarom lijken langzaam ontbinden

 84 Het verbranden en balsemen van lijken

 85 De Heer en de pas bekeerde priesters (30.1.1861)

 86 Het getuigenis van Marcus over de Heer

 87 De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer

 88 Cultus en priesterdom

 89 Sabbat en priesterstand

 90 De juiste heiliging van de sabbat

 91 Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes

 92 Over het invoeren van de sabbat (8.2.1861)

 93 De lievelingsspijs van de Heer (13.2.1861)

 94 Een beschouwing van de sterrenhemel

 95 Over de kracht van het kleine

 96 Het ontstaan van de wind

 97 Over het materialistische onderzoek van de natuur

 98 De waakzaamheid van de ziel

 99 Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen

100 De wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God

Zeden en gewoonten.  (18.2.1861)

101 De vlucht kraanvogels

102 De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek

103 De Romeinen komen bij de Heer aan

104 De gelijkenis van de hongerige reiziger.

105 Wat 'het hemelrijk geweld aan doen' betekent

106 Over het leven aan gene zijde (24.2.1861)

107 Het doel van de bergen

108 De betekenis van de leer van de Heer

109 De Heer verlaat Bethanië

110 De Heer bevrijdt gevangen kinderen uit de handen van Romeinse soldaten

111 De aankomst in de herberg (5.3.1861)

112 De genezingen van de zieken in de herberg

113 De waard doet verslag over de Farizeeën

114 De klachten over Herodes

115 De goddelijke leiding van het j oodse volk

116 De hoofdman en de waard herkennen de Heer

117 De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer

118 De waard vertelt over zijn herberg (14.3.1861)

119 Over weldaden

120 Over de naastenliefde

121 De bezichtiging van het oude koningshuis

122 De Heer verklaart psalm 93

123 Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861)

124 De opwinding van de leerlingen van Johannes

125 Het verzoek van de leerlingen van Johannes

126 De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe

127 De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen

128 De verhouding tussen God en de mensen

129 De onsterfelijkheid van de menselijke ziel

130 De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië (28.3

131 De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël

132 Over het bezweren van geesten

133 Het verslag van de hoofdman over wat hij helderziend waargenomen had

134 De droom van de hoofdman

135 Raphaël spreekt over het wezen van de droom

136 De hogere graden van helder bewustzijn

137 Raphaël maakt zich als geest bekend

138 Over het wezen van de Heer

139 De storm en het doel ervan

140 Over het doel van de schepping

141 Een onweersbui

142 Oorzaak en gevolg van de onweersbui

143 Het wezen van de elektriciteit

144 Weersverschijnselen en hun oorzaak

145 Elektrische verschijnselen

146 De vraag naar het wezen van Raphaël.

147 Sneeuw en ijs

148 Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek

149 De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend

       De weg tot eenwording met de Geest en tot

150 wedergeboorte (27.4.1861)

151 Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding

152 Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg

153 De Heer onderwijst de Romeinen

154 Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen

155 De Essenen klagen hun nood bij de Heer (3.5.1861)

156 Het advies van de Heer aan de Essenen

157 De handelskaravaan uit Damascus

158 Het afscheid van het huis van Lazarus

159 Onderweg naar de herberg

160 Over godsdienst en zinvol bidden (15.5.1861)

161 De gelijkenis van de rechter en de weduwe (Luc. 18: 1-8)

162 De ordening in Gods huishouding

163 Over de wederkomst van de Heer

164 Voor de herberg van een tollenaar

       De geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar (Luc. 18: 9-14)

165 Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar

       Jezus laat de kinderen tot Zich komen (Luc. 18: 15-17)

166 De Heer en de rijke overste (Luc. 18: 18-27) (23.5.1861)

167 Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen (Luc. 18: 28-30)

168 Aankondiging van het lijden.

       De leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho (Luc. 18: 31-43)

169 De Heer in de herberg ter Jericho

170 De waard vraagt naar de Heer

171 De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon

172 De aankomst van Kado, de zoon van de waard (30.5.1861)

173 De wensen van koning Abgarus van Edessa

174 De maaltijd bij de waard

175 Doel en betekenis van de ceremoniën

176 Het wezen van de waarheid

177 Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos (7.6.1861)

178 Het wolkje verschijnt een tweede keer

179 De droom van de dorpspriester

180 Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer

181 Natuurfilosofische opvattingen (12.6.1861)

182 Over komende dingen

183 De verlossing van de materie

184 Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht

185 De eerste twee soorten louteringsvuur

186 Het derde en vierde louteringsvuur

187 De voorwaarden voor de wederkomst van de Heer

188 De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth (26.6.1861)

189 Over de plaats van de oude stad Jericho

190 Het doel van de natuurlijke orde

191 De vliegproef van de Griek

192 In de herberg in Essea (3.7.1861)

193 Over de ernst van de Heer

194 De juiste vergeving van zonden

195 Het verlangen van de Arabier

196 Gods openbaringen bij de volkeren

197 Over het houden van feestdagen

       Vragen en bedenkingen van de leerlingen met betrekking tot de Essenen.

       (12.7.1861)

198 De Heer en de Arabische rovers

199 Over het doel en het nut van reizen

200 Het onderwijzen van leraren

201 De genezing van de zieken van de overste der Essenen

202 De genezing van de armen

203 De poging van de rijken (21.7.1861)

204 Roclus verwijst de rijken naar de Heer

205 De ware verering van de Heer

206 Wat de Heer van de Zijnen verlangt

207 De twee hoogmoedige Farizeeën uit Jeruzalem in Essea

208 Roclus en de twee tempeldienaren (27. 7.1861 )

209 Roclus onthult de bedoelingen van de Farizeeën

210 Roclus geneest de zieken

211 Roclus en de rovers

212 Het etenswonder van de Heer

213 De vrouw van de waard

214 Het grootste wonder van de Heer: Zijn woord (8.8.1861)

215 De Heer en de bijgelovige waard

216 De armenherberg van de Essenen

217 De wonderdaden in de herberg voor de poort

218 Hoe de helpers van de Essenen ingezet kunnen worden

219 Bij de pleegkinderen van de Essenen

220 De Heer neemt afscheid van de Essenen (16.8.1861)

 

De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever.

Voorzover Jakob Lorber zijn verslagen van data voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.

 


 

De Heer en Zijn tegenstanders

Ev. Joh. hfdst. 9

(vervolg)

 

1 Er komen verklede priesters bij Lazarus

 

[1] Toen Ik de laatste woorden nog maar nauwelijks had uitgesproken, kwam er al een dienaar van Lazarus de eetzaal binnen, waar wij nog welgemoed bij elkaar zaten, en zei tegen hem dat er verscheidene vreem­delingen waren aangekomen, die met de eigenaar van de herberg wensten te spreken.

[2] Lazarus vroeg Mij dadelijk wat hij nu moest doen.

[3] Ik zei: 'Jij blijft net als wij voorlopig hier! Alleen Rafaël en de zeven Egyptenaren zullen naar buiten gaan en met de geslepen Farizeeën en schriftgeleerden een kort onderhoud hebben. Wat ze moeten doen en zeggen, dat weten ze!’

[4] Rafaël en de zeven Egyptenaren begaven zich direct naar buiten, en Rafaël vroeg hun streng wat ze hier zochten.

[5] Hierop antwoordde een zeer huichelachtige Farizeeër: 'Jongeman, ben jij, die van goede afkomst schijnt te zijn, door Lazarus die wij kennen en die wij persoonlijk willen spreken naar ons toe gestuurd? Het is hier wel een zonderlinge gewoonte geworden dat wanneer men de heer des huizes wil spreken, deze in zijn plaats een baardeloze knaap stuurt! Ga dus maar naar Lazarus en zeg hem dat wij, die hem willen spreken, zeker in Jeruzalem en in alle landen der joden een veel hogere rang bekleden dan hij.'

[6] Rafaël zei: 'Als jullie zulke grote heren zijn, verbaast het mij werkelijk dat jullie je hier 's avonds, nu het reeds tamelijk donker is, verkleed naar boven hebben begeven op deze berg, naar de plaats waar jullie zelf een banvloek over hebben uitgesproken! Luidt jullie vervloeking dan niet zo: 'Wie van de joden deze berg betreedt bij dag of bij nacht, die zij vervloekt naar lichaam en ziel! '? Wanneer dat echter zo is, hoezo konden jullie dan zelf hier naar boven komen, om met de ketter Lazarus te spreken?'

[7] De Farizeeër zei: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, daarvan? Als wij de macht van God hebben om op goede gronden een streek in de ban te doen, dan hebben wij ook de macht om die tenminste voor onszelf op te heffen wanneer wij willen; want wij staan niet onder de wet, maar erboven, als wij zijn wat jij denkt. Heb je dat begrepen?'

[8] Rafaël zei: 'Luister! Wanneer jullie van mening zijn dat jullie boven Gods wet staan, dan zijn jullie klaarblijkelijk meer dan God Zelf! Want God Zelf voegt Zich altijd naar de eeuwige wetten van Zijn orde en handelt nooit in strijd daarmee en heft daarom ook eeuwig nooit een wet op ­bijvoorbeeld om tijdelijk Zelf, als Hij daar zin in zou hebben, tegen de wet in te handelen.

[9] Als jullie echter geloven dat jullie daarvoor machtig genoeg zijn, dan staan jullie wel ver boven God; want God Zelf, als de Oerwet, bestaat en handelt steeds binnen Zijn wet en staat derhalve binnen en onder Zijn wet. Wanneer God Zelf dat echter eeuwig ten strengste in acht neemt, wie gaf dan aan jullie het recht om je boven de wet te stellen, je te verkleden, opdat men jullie niet zou herkennen en niet zou zien, hoe en wanneer jullie zelf je eigen wet overtreden? Als jullie heer over de wet zijn, waarom dan die angst door het volk herkend te worden, als jullie in strijd met jullie eigen wetten handelen?'

[10] Zeer wrevelig zei de Farizeeër: 'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, van deze hogere dingen, waarover alleen de priesters van de tempel namens God het recht hebben te oordelen?'

[11] Rafaël zei: 'Zo - waarom had Samuël dan als knaap reeds het recht met God te spreken en over goddelijke dingen te oordelen?'

[12] De Farizeeër zei: 'Hoe wil jij je verstouten, jezelf met Samuël te vergelijken?'

[13] Rafaël zei: 'Hoe verstouten jullie jezelf dan, om je boven God en Zijn wetten te plaatsen? Wie gaf jullie daartoe het recht? Waarlijk, ik heb een duizendmaal groter recht om mij met Samuël te vergelijken, dan jullie om je boven God en Zijn wetten te plaatsen!

[14] Maar nu heb ik genoeg van jullie domheid! Geef mij antwoord op mijn eerste vraag, waarom jullie hier naar boven zijn gekomen, en wat jullie hier willen, anders zullen jullie mij gauw beter leren kennen en daaruit opmaken wat mij het recht geeft om mij op zeer goede en ware gronden met Samuël te vergelijken!’

[15] De Farizeeër zei: 'Dat is een geheim dat wij aan niemand anders dan alleen aan Lazarus kunnen toevertrouwen; haal dus Lazarus voor ons naar buiten, anders zijn wij genoodzaakt met geweld het huis binnen te dringen! Jou gaat ons verzoek aan Lazarus helemaal niets aan, al was je zelfs een tienvoudige Samuël!'                                                                           .

[16] Rafaël zegt: 'Wat? Jullie hebben een geheim? Hoe kan dat een geheim zijn, wat de mussen reeds van de daken aan iedereen verkondigen! Ik zal jullie je geheim hier meedelen, opdat jullie daaraan kunnen zien, dat jullie vermeende geheim allang geen geheim meer is.

[17] Omdat degenen die gisteren door jullie werden uitgezonden, jullie niet hebben kunnen inlichten over de verblijfplaats van de door jullie zozeer gehate profeet uit Galilea, en wel om de zeer eenvoudige reden dat ze niet meer teruggekeerd zijn, hebben jullie in de Raad besloten om op sluwe wijze te informeren of Lazarus hier wellicht aanwezig is en zou weten, waar de profeet zich ophoudt; als Lazarus niet meer hier zou zijn, wilden jullie de waard of een andere dienaar omkopen om jullie mogelij­kerwijs de gewenste inlichting te geven! In dat geval zouden jullie onmiddellijk alle trouw gebleven gerechtsdienaren uitsturen om de gehate profeet gevangen te nemen en ook direct te laten doden.

[18] Kijk, dat is jullie zeer prijzenswaardige geheim, dat aan ons, en in het bijzonder aan mij, een grote vriend van de zeer verheven profeet, allang maar al te goed bekend is! En zeg nu waar en oprecht, of de kwestie ook maar enigszins anders ligt!’

[19] Hierop keek de Farizeeër Rafaël verbaasd aan en zei na een poosje: 'Wie geeft jou, baardeloze jongen, het recht om ons zo verdacht te maken ? Ten eerste weet jij niet, of wij werkelijk bij de tempel horen, en of wij joden zijn, en ten tweede zeggen wij, dat wij van jouw grote profeet nauwelijks iets weten! Wij hebben er op onze reis hierheen weliswaar hier en daar iets van gehoord, dat in het land van de joden een grote magiër van zich doet spreken door zijn kunsten en toverijen; of hij echter een vriend of een vijand van de jodenpriesters is, of dat deze hem vervolgen, dat laat ons werkelijk totaalonverschillig! Wij zijn handelaars en bekom­meren ons nooit om dergelijke kleinigheden! Wanneer dat echter zo is, hoe kun jij ons dan dingen voorhouden die ons nog nooit iets hebben kunnen schelen?'

[20] Rafaël zei: 'Zo, omdat het water jullie nu tot aan de lippen staat, willen jullie zelfs jullie stand ontkennen; maar tegenover mij en mijn zeven metgezellen hier lukt het jullie volstrekt niet te ontkennen wie en wat jullie zijn! Opdat jullie echter inzien en nog beter begrijpen, dat jullie je tegenover ons onmogelijk kunnen vermommen, zal ik mij nu enige vrijheid veroorloven en jullie van je Griekse opperkleden beroven, zodat jullie dan in je tempelkleren voor ons staan; dan zullen jullie stellig niet meer in staat zijn te ontkennen, dat jullie inderdaad de hoedanigheid bezitten, waarmee ik jullie heb aangeduid!’

[21] Toen grepen de Farizeeën naar hun opperkleden en hielden die vast - maar dat hielp hun niets; want Rafaël beval het in zijn wil, en de tempeldienaren stonden onmiddellijk in hun maar al te bekende priester­kleren en maakten aanstalten, op de vlucht te slaan. Maar de zeven Egyptenaren waren snel bij de hand, versperden hun de weg en beduidden hun dat ze moesten blijven staan en geen stap mochten verzetten om te proberen te vluchten; wanneer ze niet aan die wens zouden gehoorzamen, zou het hun slecht vergaan.

[22] Om deze opdracht meer kracht bij te zetten, wezen ze de nu zeer bang geworden Farizeeën op drie grote leeuwen, die iets verder beneden aan de weg lagen en zich grimmig gedroegen. Dit middel werkte, en de Farizeeën -tien in getal -begonnen Rafaël om vergeving te smeken, en bekenden nu direct alles, waarom ze op de Olijfberg gekomen waren, en zeiden ook dat hij de waarheid had gesproken.

[23] Toen ze daar nu in grote angst zo stonden, zei Rafaël tegen hen: 'Zeg mij nu: wie van alle mensen kan er wel slechter zijn dan jullie? Jullie willen dienaren van God zijn, maar zijn dienaren van de hel! Welke duivel heeft jullie dan wel verwekt? De grote Meester uit Nazareth heeft jullie door middel van woorden en daden meer dan zonneklaar bewezen, dat Hij de beloofde Messias is en als zodanig ook de enige Heer van hemel en aarde -zoals dat van Hem ook voorspeld is door de mond van de profeten -en niet alleen geloven jullie daar niet in, maar jullie vervolgen bovendien met woede en gretigheid de Heer van hemel en aarde! O jullie machteloze dwazen! Wat willen jullie eigenlijk uitrichten tegen de macht van de Almachtige, die jullie met de minste gedachte kan vernietigen of jullie slechte zielen in de hel kan werpen, die jullie allang verdiend hebben? Wat willen jullie ellendigen nu doen?'

[24] Een andere Farizeeër zei: 'Luister, jonge wijze redenaar, wij vragen je nu alleen nog maar, ons weer ongedeerd naar de stad te laten gaan, en wij geven je de volledige verzekering, dat wij, die nu hier zijn, nooit meer aan de vervolging van de wonderbare profeet uit Galilea ook maar in het minst deel zullen nemen! Ja, wij zullen dat de anderen zelfs zoveel mogelijk afraden! Of wij echter onze ambtgenoten welwillender zullen kunnen stemmen ten opzichte van de wonderdoener, daarvoor kunnen wij na­tuurlijk niet instaan; maar dat wij onze uiterste best zullen doen, om de vervolgingswoede van onze collega 's te temperen, daar staan we borg voor! Want wij hebben nu ondervonden en onszelf ervan overtuigd, dat ons blinde vervolgen van de Galileeër een van de grootste dwaasheden is, die tot niets anders dan alleen maar onze ondergang leidt. En dus willen en zullen we ook doen, wat wij hier beloofd hebben; maar laat ons nu, zoals we je al gevraagd hebben, ongedeerd de stad weer bereiken!'

[25] Daarop zei Rafaël 'Goed dan! Jullie kunnen weer vertrekken, en er zal jullie geen kwaad overkomen; maar wee diegene van jullie, die zijn hier aan mij gegeven woord zal breken! Want denk eraan, dat Gods macht, wijsheid, alwetendheid en ernst oneindig zijn en de zwakke sterfelijke mens tegen God en Zijn wegen eeuwig niets kan en zal uitrichten!

[26] Jullie zien en begrijpen ook wel dat de werken, die de Gezalfde van God voor de mensen verricht, steeds van dien aard zijn dat alleen God die tot stand kan brengen. En jullie zullen ook wel inzien, dat God Zelf zeer innig verenigd met de door jullie zo gehate profeet uit Galilea te werk gaat, en dat het meer dan dwaas is om zich te verzetten tegen de beschikkingen van God!

[27] Zeg dat ook tegen jullie slechte en blinde collega's! Zij kunnen hun woede tegen Hem ook zo hoog laten oplopen, dat ze - doordat Hij het toelaat­ de hand aan Hem slaan en Hem doden; ze zullen daarmee dan evenwel niets anders bereiken dan de bespoediging van het gericht over henzelf en heel Jeruzalem. Hij zal echter niet gedood kunnen worden, omdat Hij het Leven Zelf is, maar Hij zal voortleven en alle geslachten van de aarde richten. Heil degene die in Hem gelooft en alleen Zijn welbeha­gen en Zijn vriendschap zoekt!

[28] Nu weten jullie watje te doen staat, en jullie kunnen nu vertrekken, als jullie willen; willen jullie echter nu eerst nog een wijs woord met Lazarus spreken, dan zal jullie dat nu ook toegestaan worden.’

[29] Een Farizeeër zei: 'Als hij hier is, zou ik graag met hem spreken, maar over heel iets anders, dan wat wij hem eigenlijk hadden willen vragen. Want waarvoor wij hier naar toe gekomen zijn, heb jij ons maar al te duidelijk voorgehouden; daar zal nu bij ons geen sprake meer van zijn, maar van iets heel anders! Wanneer wij dan nu met Lazarus een woord zouden kunnen spreken, zou ons dat wel heel aangenaam zijn!’

[30] Hierop zei Ik tegen Lazarus in de zaal: 'Nu pas kun je naar buiten gaan en enige goede woorden wisselen met de zeer bang geworden Farizeeën; maar zeg niets over Mijn verblijfplaats!'

 

2 Het verzoek van de Farizeeën om een veilig geleide

 

[1] Hierop ging Lazarus naar buiten, begroette volgens de gewoonte de tempeldienaren en vroeg hun vervolgens, wat hun verzoek aan hem was.

[2] De ene Farizeeër zei: 'Aanvankelijk had een boze geest ons hierheen gevoerd, en was dus ook datgene wat wij jou eigenlijk hadden willen vragen, volstrekt niets goeds. De woorden van deze meer dan verstandige en wijze jongeling en de uitzonderlijke macht van deze zeven mannen, die nog om ons heen staan, hebben ons van gedachte doen veranderen en wij hebben al gauw ingezien, hoe ijdel en dwaas onze boosaardige opzet was, en omdat zij ongegrond was hebben we die dan ook laten varen.

[3] Nu vragen wij je echter als vrienden ons toe te staan je weer in Bethanië te mogen bezoeken, waar we graag over heel veel dingen onder vier ogen met je willen spreken. Vervolgens vragen wij je nu echter ook om ons een veilig geleide te geven over de berg tot in de stad; want daar, iets verder beneden op de weg liggen drie leeuwen, die zeker aan de zeven mannen toebehoren, omdat ze op hun roep onmiddellijk zijn verschenen. Deze boosaardige dieren zullen -wat al vaker het geval geweest schijnt te zijn ­waarschijnlijk goed getemd zijn en in plaats van honden de zeven mannen dienen tot bescherming op hun reizen, maar ondanks hun tamheid zijn ze niet te vertrouwen! Zelfs de kwaadaardigste hond kent ook 's nachts zijn huisheer; maar een vreemde grijpt hij en verscheurt hem, en dat zou van die drie leeuwen des te meer te verwachten zijn! Daarom vragen wij jou, of je de zeven mannen ervoor wilt laten zorgen dat die drie beesten daar weer weggaan.

[4] Hierop zei Lazarus 'Wanneer jullie innerlijke bedoeling hetzelfde is als jullie woorden, en wanneer jullie de schade die jullie aan heel veel armen, weduwen en wezen toegebracht hebben, zoveel mogelijk weer goed willen maken, dan kunnen jullie heel kalm langs deze leeuwen gaan, en er zal er niet één naar jullie omkijken; maar als jullie inje hart een andere mening zijn toegedaan dan in jullie woorden klonk, dan zou het niet erg veilig voor jullie zijn om de leeuwen te naderen! Onderzoek daarom jullie hart, en zeg openlijk en eerlijk hoe het daarmee gesteld is!

[5] Ook tot Bethanië, en mijn woonhuis, zullen jullie wel geen toegang krijgen, zolang jullie in je hart andere gevoelens zijn toegedaan dan uit jullie woorden blijkt; want dergelijke wachters, zoals die drie daar beneden, bewaken ook mijn huis. Wie met oprechte bedoelingen bij mij komt, heeft niets te vrezen; wie echter met onoprechte en kwade bedoelingen mijn huis nadert, die vergaat het slecht!’

[6] De woordvoerende Farizeeër zei: 'Je kunt mij geloven, dat wij nu allemaal zo denken, zoals ik spreek, en ook zullen wij, wanneer wij iemand op enigerlei wijze schade hebben berokkend, ons uiterste best doen het kwaad zoveel als maar enigszins mogelijk is goed te maken; maar wij durven niet alleen langs die drie beesten te gaan! Geef ons daarom toch een veilig geleide!’

[7] Lazarus zei: 'De zeven mannen zullen jullie het veiligste geleide geven, als jullie bedoelingen oprecht zijn. Maar nu nog een vraag aan jullie! Zeg mij, om welke reden geloven jullie niet dat Jezus van Nazareth alleen ten volle de ware Messias is? Jullie hebben toch de Schrift gelezen, en hebben ook Zijn leer gehoord en de tekenen gezien, die Hij doet! Hoe is het mogelijk dat jullie over dat alles nog steeds zo'n verstokte mening hebben? Duizenden joden en heidenen geloven in Hem, en vele heidenen komen van alle uiteinden van de aarde, buigen voor Hem, nemen Zijn Woord aan en geloven dat Hij de Heer is; alleen jullie, die voor het hele volk een voorbeeld zouden moeten zijn, verzetten je daar nog erger tegen dan harde bergen tegen de stormen.

[8] De Heer kwam in het vlees als mens op deze aarde, zoals Hij het Zelf door de mond van de profeten geopenbaard heeft, en doet nu ook de werken, die de zieners al eeuwen geleden bezongen hebben - wat jullie als schriftgeleerden als eersten zouden moeten onderkennen -en toch geloven jullie, zoals gezegd, niet in Hem! Wat is daar dan wel de reden van?'

[9] De Farizeeër zei: 'Dat, beste vriend, willen wij binnenkort bij jou in Bethanië eens heel duidelijk bespreken; hier kan ik je nu echter al wel zeggen, dat het nu in de tempel een zeer moeilijke zaak is om mens te zijn. Men is weliswaar priester, maar daarom nog geen mens. Iedereen is een vijand van de ander en tracht hem schade toe te brengen, om daaruit voor zichzelf voordeel te halen, en dus is men daar waar men als mens liever zou huilen, gedwongen met de wolven mee te huilen, opdat men niet door hen verscheurd zal worden. Maar laat dat nog maar een korte tijd zijn zoals het is, dan zal dit doen en laten van de tempel een drastische verandering ondergaan; want op den duur kan men daar niet meer blijven.

[10] Nu weet je ook hoe wij er eigenlijk over denken; heb daarom de goedheid om die zeven mannen te zeggen, dat ze ons behouden en wel van deze berg naar de stad begeleiden!’

[11] Pas hierop zei Rafaël nu weer tegen de Farizeeën: 'Waarom hebben jullie eigenlijk zo'n haast om weer naar de stad te komen? Wanneer jullie waarachtig goede en eerlijke bedoelingen hebben en ook al zeggen dat jullie in de Messias willen geloven, dan zijn jullie hier bij ons veiliger dan in de stad! Jullie zijn toch hier naartoe gekomen met de bedoeling, om als vijanden van de Messias, hier te weten te komen waar Hij Zich ergens ophoudt? Als jullie echter ten opzichte van Hem van mening zijn veran­derd, waarom willen jullie dan nu als Zijn vrienden niet naar Hem informeren waar Hij verblijft, opdat jullie Hem opzoeken en je aan Hem tonen als mensen, die in Hem geloven?'

[12] De Farizeeër zei: 'Beste wijze jongeman, als wij dat zouden doen, dan zou ons dat ongunstig aangerekend kunnen worden en misschien zo worden uitgelegd, dat wij ons mooier voordoen dan we zijn om nu toch van jullie te weten te komen, waar de Messias verblijft. Er is ons nu waarlijk niets meer aan gelegen om te weten waar hij zich ophoudt! Want zijn vijanden zijn wij waarlijk niet meer; maar om ons nu als bekeerde vrienden aan hem voor te stellen, daarvoor voelen wij ons nog veel te slecht en hem niet waardig, en dan is het toch wel begrijpelijk dat wij nu helemaal niet nader kunnen en willen informeren naar zijn eventuele verblijfplaats en daarom in onze huizen willen zijn, om ons nader te beraden, wat wij in het vervolg moeten doen om ons volkomen bij hem aan te sluiten. Bovendien moeten wij vóór alles ook de mislukking van onze onderne­ming aan de tempel meedelen, opdat men daar niet, voordat men een bericht van ons ontvangt, reeds andere spionnen uitstuurt en zo onrust veroorzaakt in de hele stad en de hele omgeving. Wij denken dat we jullie nu al onze beweegredenen voldoende uiteengezet hebben, die ons ver­plichten om zo spoedig mogelijk weer naar de tempel en onze huizen terug te keren, sta ons daarom een veilige aftocht toe!’

[13] Nu zegt Rafaël: 'Ik kan jullie echter verzekeren, dat men in de tempel tot morgen op jullie berichtgeving zal wachten, en daarom geen nieuwe spionnen zal uitsturen. En Lazarus heeft hier ook genoeg vertrekken ter beschikking, waarin jullie je kunnen beraden, en hij heeft voedsel en de beste wijn in overvloed, opdat jullie je kunnen sterken. Omdat jullie nu eenmaal hier zijn, zou ik jullie willen raden om minstens tot middernacht hier te blijven en je dan pas onder een veilig geleide naar de stad te begeven. Maar als jullie nu al beslist weg willen, dan zullen jullie door ons ook niet langer opgehouden worden! De leeuwen -zoals jullie goed kunnen zien - zijn al weg, en daar in de dichtstbijzijnde tent liggen jullie Griekse mantels! Doe nu, wat jullie willen!'

 

3 De geloofsopvattingen van de Farizeeën

 

[1] Na deze woorden van Rafaël wisten de Farizeeën niet zo goed, wat ze nu moesten doen.

[2] Maar één van hen zei na een poosje: 'Weet je wat we doen? De jongen zal juist en waar gesproken hebben, en daarom ben ik van mening dat wij tot middernacht hier moeten blijven, wanneer Lazarus ons een kamer kan toewijzen waarin wij ongestoord alleen kunnen zijn, om onder elkaar de kwestie van de Messias nauwkeurig en goed te bespreken en ook nog enkele andere dingen met onze vriend Lazarus.’

[3] Daar waren allen het mee eens, en Lazarus leidde hen via een andere deur het huis binnen, wees hun daar een ruime kamer aan en liet daar direct de tafel dekken en brood, wijn en andere spijzen in grote hoeveelheid opdienen en ook goede lampen neerzetten. Dat alles deed de Farizeeën zozeer genoegen, dat één van hen de opmerking maakte: 'Ja, als dat zo gaat, dan kunnen wij het hier ook tot morgen uithouden en laten we onze ambtgenoten in de tempel voor wat ze zijn! Die moeten maar fijn tot de morgen op een bericht van ons wachten!’

[4] Daar waren allen het mee eens, en een oudste, die zoveel als een overste was en zeer erváren in allerlei wereldse wijsheid, zei, toen de wijn zijn tong had losgemaakt: 'Waar het de mens goed gaat, daar moet hij ook blijven, en zo blijven wij ook tot de ochtend hier, en ik zou graag met jullie, mijn beste ambtgenoten, een paar openhartige woorden spreken! Want in de tempel gaat dat niet; maar hier, waar we helemaal ongestoord bij elkaar zitten en door niemand afgeluisterd worden die ons zou kunnen schaden, kan men ook wel een openhartig woord spreken!

[5] Het is toch eigenaardig gesteld met de mens! Wat is eigenlijk de mens, de sterfelijke God van deze aarde, die de grond bebouwt en met zijn verstand en met de kracht van zijn handen grote werken tot een harmo­nisch bestaan brengt? Ik zeg jullie: de mens is niets anders dan een zeer erbarmelijk dier; want hij weet dat hij moet en zal sterven, terwijl geen dier daar enig vermoeden van schijnt te hebben, vandaar dat het tot aan het moment van zijn dood met een heel rustig gemoed verder kan leven, zonder ooit één gedachte te hebben eenmaal te moeten sterven. De mens doet er daarom goed aan, zijn erbarmelijke leven af en toe een beetje op te vrolijken en de donkere gedachten aan de dood enkele ogenblikken te verjagen.

[6] De macht, die de mens in het leven riep, kan naar mijn mening nooit wijs en goed geweest zijn, zoals ook nooit een mens wijs en goed genoemd kan worden, die de meest kunstige werken schept, om ze vervolgens, wanneer ze door zijn zorg en bemoeienis hun hoogste voltooiing bereikt hebben, weer te vernielen en de verfoeilijke brokstukken en resten geheel en al hun bestaan te ontnemen en direct daarop hetzelfde werkstuk weer opnieuw voor hetzelfde doel te maken.

[7] Welbeschouwd kan men zich onder God, als de alles scheppende macht, onmogelijk iets wijs en goeds voorstellen. Want als die macht goed en wijs zou zijn, dan zou ze toch ook voor het voortbestaan van haar meest kunstige werken, zoals wij mensen dat zijn, gezorgd moeten hebben! Maar daar is geen sprake van! Wanneer een mens pas op hoge leeftijd een grotere volmaaktheid in kennis, denken en handelen bereikt heeft, dan begint hij ook al te sterven; hij wordt zwakker en zwakker, zijn levenskrachten worden van dag tot dag minder, en dat gaat net zo lang door, tot hij zijn laatste adem uitgeblazen heeft. Wat er daarna met hem gebeurt weten jullie allemaal, en het is niet nodig dat nader te beschrijven.

[8] Weliswaar hebben wij in onze leer over God de verzekering, dat er in de materiële mens nog een geestelijke mens leeft, die na het afvallen van het lichaam blijft bestaan - maar wat heeft de mens aan een leer en het daaruit voortvloeiend geloof, als aan niemand een onomstotelijk bewijs daarvan gegeven is?

[9] Hoeveel verheven vaderen, wijzen en profeten hebben er niet vóór ons geleefd naar de beste en meest wijze wetten; ze geloofden ongetwijfeld in een God, baden tot Hem en beminden en vereerden Hem bovenmate en geloofden ook vast aan een eeuwig leven na de dood van het lichaam! Maar uiteindelijk moesten deze grote en wijze geloofshelden toch sterven, en is er van hen niets anders overgebleven dan hun naam en hun in de Schrift beschreven daden en leringen! Maar waar zijn hun zielen heenge­gaan?

[10] Wie van ons allen heeft eigenlijk ooit werkelijk en naar volle waarheid een na de dood ergens voortlevende ziel gezien en gesproken? Hoogstens in een droom of in een kwaadaardige koortshitte! Er zijn wel mensen die beweren dat ze met de zielen van gestorven mensen gesproken hebben; maar dat zijn meestal mensen bij wie het totaal ontbreekt aan kennis en beoordelingsvermogen, en zij scheppen er dikwijls behagen in om aan andere mensen bovennatuurlijke dingen te vertellen uit hun levendige fantasie en verbeelding, om zichzelf daardoor een bepaald mystiek aanzien te verschaffen, waaraan hun vaak meer gelegen is dan een magiër aan zijn pure winst.

[11] Men moet ook erkennen, dat er van tijd tot tijd mensen zijn, die om hun uitspraken en leringen kracht bij te zetten wonderbare daden verrich­ten en daarmee op hun leringen een stempel van waarheid willen drukken, zoals wij dat nu bij die werkelijk opmerkelijke profeet uit Nazareth meemaken. Hij onderwijst daarbij het volk heel goed en belooft aan allen, die in Hem geloven, het eeuwige leven van de ziel.

[12] Ja, dat is allemaal heel mooi en zelfs goed, omdat dat veel mensen een bepaalde geruststelling geeft en hun de angst voor de dood ontneemt; maar dat hebben ook de oude profeten gedaan, en duizenden mensen hebben vast geloofd en hebben hun geloof zelfs met de marteldood bezegeld. De tijd heeft die grote profeten echter samen met hun gelovigen weggerukt, en er is ons niets anders van hen overgebleven dan hun namen en daden die in de Schriften beschreven zijn en die wij ook zonder enig verder overtuigend bewijs enkel moeten geloven!

[13] Waarom komt er dan niet eens een ergens aan gene zijde voortlevende ziel naar ons toe, die bijvoorbeeld tegen ons zegt: ik ben de aan gene zijde zeer gelukkig voortlevende Elia, Daniël, David of Jesaja? Ik zeg jullie: zoals de oude profeten en ook Mozes vergaan zijn, zullen ook wij vergaan samen met die nu zo beroemde profeet, die zelfs doden op schijnt te wekken, en de latere nakomelingen zullen van ons en van hem precies datgene erven wat wij van de oude profeten geërfd hebben. Al zal het geloof ook misschien vele eeuwen blijven bestaan met vele toevoegingen en verval­singen, dan zal de levende ware overtuiging toch exact dezelfde zijn als die wij nu hebben over het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam.

[14] Een dergelijk voortleven van de ziel na de lichamelijke dood zou weliswaar iets onschatbaar verhevens zijn, en een mens zou beslist alles doen om zich volledig van een dergelijk leven te verzekeren, wanneer hij daarvoor op enigerlei wijze steekhoudende bewijzen zou hebben; maar daaraan heeft het altijd ontbroken, en daarom is het niet verwonderlijk, dat het ooit bij de Ouden zo rotsvaste geloof bij ons verkoeld is,

[15] Wie van het meer ontwikkelde en ervaren deel van de mensen bezoekt tegenwoordig eigenlijk nog ten volle gelovend de tempel? De hoogge­plaatsten en wijzen gaan alleen vanwege het gewone volk de tempel binnen en doen alsof hun geloof rotsvast is, opdat het volk dan bij zichzelf denkt en zegt: 'Er moet toch wel iets van waar zijn, omdat de hooggeplaatsten, geleerden en wijzen, die alles kunnen weten, er zoveel waarde aan hechten!’

[16] Daarom ben ik werkelijk geen vijand van die beroemde Galileeër, omdat hij de arme mensen opnieuw geestdriftig maakt voor een leven van de ziel na de dood van het lichaam en hun een goede troost geeft; maar ik vind het niet juist, dat hij ons bij iedere gelegenheid als de grootste bedriegers van het volk aanwijst en als een man die voor wijs wil doorgaan niet bedenkt, dat hij in de grond van de zaak hetzelfde met het volk doet als waarvan hij ons beschuldigt. Als hij het volk alleen maar, zoals ik nu, de waarheid zou zeggen, namelijk zoals de oude ervaring die leert, dan zou hij waarschijnlijk niet zoveel aanhangers hebben als hij nu heeft.

[17] Dat is zo mijn ware geloof en mijn oprechte bekentenis voor jullie, mijn ambtgenoten, die ik echter alleen onder ons heb uitgesproken, omdat ik wel weet dat jullie bij jezelf allemaal precies zo denken als ik; in de tempel, in het bijzijn van het volk en onze vele en zeer blinde ambtgenoten is het echter nodig anders te spreken! Wat denken jullie van deze opvat­ting?'

 

4 Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde

 

[1] Een andere schriftgeleerde zei: 'Ik kan je geen ongelijk geven en deel in veel opzichten .jouw mening; maar als een volledig uitgemaakte waarheld kan Ik Je mening toch eigenlijk niet aannemen! Want ik kan niet geloven, dat God als de meest wijze Schepper van hemel en aarde, die toch de zon, de maan, de sterren en deze aarde voortdurend in stand houdt, ons als volmaakte werken van Zijn wijsheid en macht alleen geschapen heeft om te dienen als Zijn vergankelijke speelpoppen!

[2] Dat de mens maar een kort leven op deze aarde heeft, daarvan schijnt de reden meer daarin gelegen te zijn, dat zijn ziel zich in het lichaam op een bepaalde manier moet ontwikkelen en een bepaalde en duurzame degelijkheid moet verkrijgen, opdat ze daarna kan voortbestaan in een andere, met haar wezen overeenstemmende wereld, die onbegrensd moet zijn.

[3] Want wanne,er de mens met lichaam en ziel alleen bestemd zou zijn voor deze materiële wereld die, al is zij nog zo groot, toch haar grenzen heeft, dan zou als gevolg van de dagelijkse toename van het aantal mensen

als die ook dat hun lichaam betreft onsterfelijk zouden zijn, deze aarde ai gauw te klem en te beperkt worden voor de mensen, temeer daar ze uit veel meer water dan vaste, bewoonbare grond bestaat; God zou na een bepaalde tijd de mensen onvruchtbaar moeten maken en ze ook niet meer ouder moeten laten worden, zodat ze dan in een bepaalde normale kracht en sterkte eeuwig konden voortleven en de aardbodem bewerken voor hun levensonderhoud.

[4] Dat de mensen echter na verloop van tijd ook genoeg zouden krijgen van zo'n noodzakelijkerwijs eentonig leven, kunnen we met zekerheid aannemen; want de dagelijkse ervaring leert ons immers, dat iedereen in een en dezelfde steeds gelijke levensomstandigheid zich erg begint te vervelen en snakt naar verandering, en omdat zelfs de meest vindingrijke mens na vele duizenden jaren toch aan het eind is gekomen met al zijn geliefde veranderingen, zou hij tenslotte in de grootste verveling terecht komen, die hij. nergens meer mee zou kunnen verjagen.

[5] Uit deze diepgaande beschouwingen blijkt wel, dat Gods wijsheid de mensen voor een ander, hoger en vrijer leven heeft geschapen en niet voor een in alles zeer beperkte wereld, die weliswaar goed genoeg is om de mens tot een eerste ontwikkelingstrap te dienen, maar nooit bestemd kan zijn om hem een zalig eeuwig bestaan te geven.

[6] Om deze en nog vele andere redenen geloof ik in de onsterfelijkheid van onze zielen, want als die sterfelijk zouden zijn, zouden wij ons God ­wiens macht,en hoogste wijsheid uit al Zijn werken duidelijk blijkt, evenals Zijn goedheid en Zijn gerechtigheid -als machteloos moeten voorstellen of als onwijs of zelfs als helemaal niet bestaand.

[7] Geen enkel enigszins helder denkend mens kan toch beweren, dat de een of andere blinde en stomme kracht werkstukken, zoals wij mensen dat zijn, tot een geordend bestaan zou kunnen roepen. Want wat men zelf niet heeft, daarvan kan men ook onmogelijk iemand anders iets geven. Of geef eens iemand die zeer dom is en nauwelijks zijn moedertaal kan brabbelen, een taak als leraar in een vreemde taal aan een school! Wat zal die tot stand brengen? Niet meer dan een standbeeld! Daarom moet er wel een zeer wijze en almachtige God bestaan, en iedereen die helder denkt, zal dat als waar moeten erkennen.

[8] Als de almachtige God echter zeer wijs is, dan is Hij ook zeer goed en rechtvaardig en heeft Hij met ons mensen zeker ware en goede bedoelin­gen en heeft Hij door de mond van de profeten en andere wijze mensen ook aan alle andere mensen meegedeeld, wat voor bedoelingen Hij met ons mensen heeft, en wat de mensen moeten doen om reeds hier op aarde een goed en zalig voorleven te genieten en zich door middel van dit voorleven zo bekwaam en ontvankelijk mogelijk te maken voor het daaropvolgende eeuwige leven.

[9] Een God echter, die dat gedaan heeft en nog voortdurend doet, heeft niet eens een mug, en zeker niet ons mensen als een beklagenswaardig speelgoed voor Zijn grillen geschapen! Of kan men zich een wijs en derhalve ook goed mens voorstellen, die er behagen in zou scheppen om te zien hoe zijn arme medemensen voortdurend op de afschuwelijkste manier gekweld worden? Voorzover ik de mensen in alle opzichten heb bekeken, heb ik ook steeds gemerkt, dat God de mens volstrekt geen kwaad berokkent; dat doen de mensen elkaar en maar al te vaak en het meest zichzelf aan. Want ten eerste drijft hun nooit te bevredigen .zelfzucht en hebzucht de mensen ertoe, elkaar zoveel mogelijk te achtervolgen en elkaar daardoor allerlei kwaad aan te doen; en omdat ze daarbij geen acht meer slaan op de geopenbaarde wil van God, krijgen ze door de meest ongere­gelde leefwijzen ook allerlei lichamelijke ziekten, die hun dit voorleven ten zeerste vergallen.

[10] Vraag: zijn Gods wijsheid en goedheid daar ook maar enigszins schuldig aan? Als dat het geval zou zijn, dan zouden de hoog te eren mensen die steeds naar de wetten van God hebben geleefd, vóór hun verscheiden van deze wereld ook door zulke kwaadaardige ziekten gekweld worden als degenen die vanaf hun jeugd al een goddeloos leven geleid hebben en daardoor de natuur van hun wezen in de grootste wanorde gebracht hebben. O nee, ik heb mij er zelf al heel vaak van overtuigd, dat de mens die volgens Gods orde leeft, meestal een hoge leeftijd bereikt en aan het einde een opvallend zachte dood sterft.

[11] Er bestaan hier en daar ook wel voorbeelden van vrome en rechtvaar­dige mensen, die uiteindelijk ook door een niet bepaald zachte dood van deze wereld scheiden; maar daarbij kunnen wij altijd twee gevallen veronderstellen, namelijk dat God het geduld van zo iemand zwaarder op de proef stelt, opdat zijn ziel voor het leven aan gene zijde een des te grotere gedegenheid verkrijgt. Waarom? Dat zal God zeker heel goed weten!

[12] In het tweede geval echter kan de op bedaagde leeftijd vroom en rechtvaardig geworden mens door vele jeugdzonden de natuurlijke orde van zijn lichaam verstoord hebben, en dat kan dan aan het einde van zijn leven evenzo vele bittere gevolgen hebben, die zijn laatste uren niet bepaald tot de aangenaamste voor hem kunnen maken. Maar wij kunnen als volledig zeker en gewis aannemen, dat mensen die van het begin af aan volgens Gods orde leven, steeds zeer zacht overlijden.

[13] Dat is nu zo mijn ware getuigenis, waar ik voor mijzelf tot aan het einde van mijn aardse leven trouw aan zal blijven; ieder van jullie gelove en doe wat hij wil!’

 

5 De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood

van kinderen en over de Messias

 

[1] Hierop zei de eerste spreker: 'Ja, daar kan ik waarlijk niets anders tegenin brengen, dan dat jij ons bij al je buitengewoon goede opvattingen niet ook opheldering hebt gegeven over hoe de vroegtijdige dood van kinderen te verenigen valt met de wijsheid, goedheid en gerechtigheid van God.

[2] De mens is er volgens jouw opvatting door God toe geroepen, om zich door middel van een goed. geordend voorleven op deze aarde een ware en met de bedoeling van God overeenkomende soliditeit van zijn ziel te verschaffen - want dat dat in de bedoeling van God ligt, blijkt immers duidelijk uit alle openbaringen die door de mond van de aartsvaders en de profeten tot ons zijn gekomen. Maar wat gebeurt er aan gene zijde met de kinderen, bij wie vanwege hun vroege dood eigenlijk noch van een ongeordend en nog minder van een geordend voorafgaand proefleven sprake is geweest? Wanneer de ziel van de mens alleen door een goed geordend voorafgaand proefleven het gedegen, ware, eeuwige leven kan bereiken, waardoor bereikt de ziel van een kind dat dan? Of sterft de kinderziel samen met het lichaam?'

[3] Daarop zei de tweede, goede spreker: 'Uit de oertijd van de mensen is niet bekend of er toen ook kinderen gestorven zijn; de vroegtijdige dood van kinderen is alleen door de zonden van de ouders veroorzaakt, en daarom zijn zij bewust of onbewust de schuld van de vroegtijdige dood van hun kinderen. Maar God zal in Zijn hoogste wijsheid ook voor de onschuldige zielen van kinderen weten te zorgen; zij zullen zeker in de grote wereld aan gene zijde in kunnen halen wat ze hier buiten hun schuld verzuimd hebben!

[4] Is deze aarde dan soms de enige wereld? Laten we kijken naar de sterrenhemel! Grote wijzen uit de oudheid en zelfs Mozes in zijn bij-boe­ ken, die wij nog wel hebben maar waaraan wij geen geloof schenken, hebben erop gewezen dat de zon, de maan en alle sterren werelden zijn, en dikwijls heel veel grotere dan die van ons; als dat echter zo is, dan zal het voor Gods wijsheid en macht ook wel niet zo moeilijk zijn om voor de zielen van de kinderen een andere en wellicht ook in veelopzichten betere leefwereld aan te wijzen, waarop zij dan hun levensvoltooiing zullen bereiken.

[5] Dat God in de eeuwig grote scheppingsruimte nog andere scholings­werelden voor mensen zal hebben, daaraan valt werkelijk niet te twijfelen -wij kleine en zwakke mensen hebben immers ook voor onze kinderen meer dan één enkel schoolgebouw! Wat bij ons machteloze mensen mogelijk is, waarom zou dat voor de almachtige en zeer wijze God iets onmogelijks zijn?         .

[6] De aartsvaders, die zeker meer dan wij nu met Gods hemel in verbinding stonden, wisten heel goed, dat het zo is; wij hebben echter door onze materiële wereldse instelling alles wat van de geest is verloren en weten daar nauwelijks nog iets van. Ik ben weliswaar ook maar een materieel mens, maar ik heb veel geleerd en ondervonden en spreek daarom nu zoals ik spreek. Natuurlijk kan ik in de tempel in het bijzijn van allen niet zo spreken!’

[7] De eerste spreker zei: 'Nu kan ik er niets meer tegenin brengen en ben echt blij, dat jij mij van mening hebt doen veranderen. Maar het is nu ook tijd om op ons hoofdthema, namelijk op de wonderlijke profeet uit Galilea terug te komen. Ik heb daarover direct aan het begin opgemerkt dat er op aarde altijd bepaalde bijzondere mensen bestaan, uit wier woorden en daden gemakkelijk en onbetwistbaar een hogere, aan God gelijke begaafdheid te herkennen valt, zoals dat nu bij onze Galileeër het geval schijnt te zijn.

[8] Maar ook bij andere mensen ontbreekt het niet aan soortgelijke gaven. Neem nu alleen vandaag al het plotselinge verdwijnen van onze mantels en het tevoorschijn toveren van de drie leeuwen! Dat is een regelrecht wonder, dat een gewoon mens niet kan begrijpen. Nu zouden deze mensen ook kunnen zeggen: 'Ik of hij daar is jullie Messias, omdat hij in staat is wonderen te doen! ' - wat wij natuurlijk niet kunnen aannemen! Want als we dat zouden doen, dan zou het al gauw wemelen van louter messiassen! De Essenen doen ook wonderen, maar daarom zijn ze nog lang geen messiassen. De Galileeër echter presenteert zichzelf aan ons als zodanig. Wat moeten we daarvan zeggen?'

[9] De tweede, goede spreker zei: 'Mijn mening, die ik echter om begrijpelijke redenen niet heb kunnen uitspreken, IS als volgt: Zijn leringen en daden zijn mij welbekend. Hij is wat zijn leven en handelwijze betreft de zuiverste jood, geheel in de zin van Mozes. Hoe het er echter bij ons in de tempel met de beste Mozes uitziet, dat weten wij allemaal maar al te goed, en ook hij schijnt het heel perfect te weten, anders zou hij ons vanmorgen niet zulke harde woorden toegevoegd hebben. Bovendien heeft hij bij de blindgeborene enkel door zijn wil een waar godswonder gedaan, wat voorheen niemand mogelijk was, en dus ben ik van mening dat wij als scherpe waarnemers de kwestie moeten laten rusten. Komt tijd, komt raad. Is hij uiteindelijk toch degene voor wie hij zichzelf openlijk bij alle mensen uitgeeft, dan zullen wij tegen hem eeuwig niets uitrichten; is hij dat uiteindelijk toch niet, dan zal hij ook tegen ons niets uitrichten ­ondanks al zijn wonderen!

[10] Het is het beste om in het geheim al zijn leringen en daden te onderzoeken. Als wij vaststellen dat die helemaal zuiver zijn en zijn daden helemaal van goddelijke aard, dan zullen ook wij in hem geloven; als hij echter in onze ogen niet aan deze voorwaarde voldoet, dan blijven wij wat wij zijn, en laten al het andere aan God over!’

[11] Daarmee waren allen het eens en aten en dronken daarna weer.

[12] Na deze toespraak ging Lazarus op Mijn bevel weer naar hen toe. Hij wist wat ze allemaal gezegd hadden, want Ik had dat aan iedereen verteld.

 

6 Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer

 

[1] Toen de nu goed verzadigde Farizeeën Lazarus in het oog kregen, drukten ze allemaal hun vreugde uit over het feit dat hij nu ongeroepen bij hen was gekomen.

[2] Hij begroette hen ook, zeggend (Lazarus): 'Het doet mij veel genoe­gen, dat jullie je op deze plaats, die jullie vervloekt hebben, toch zo goed voelen! En aangezien mij, tot grote vreugde van mijn hart, alles bekend is wat jullie hier in besloten kring besproken hebben, denk ik dat jullie, die werkelijk wijze mannen zijn, nu geen gebruik zullen maken van jullie banvloek over mijn bezitting?'

[3] De eerste spreker zei: 'Dat zeker niet; maar hoe -bij Mozes! -heb jij bij gesloten deuren en ramen kunnen horen, wat wij zo zacht mogelijk onder elkaar gesproken hebben? Vertel ons de inhoud van onze gesprek­ken, anders moeten wij geloven, dat jij hier de draak met ons wilt steken!’

[4] Hier bezwoer Lazarus hun, dat hij zoiets nooit zou doen, en hij herhaalde daarop woord voor woord alles wat ze tevoren met elkaar besproken hadden.

[5] Toen de Farizeeën dat hoorden, zei de eerste weer: 'Maar hoe -bij alle sterren van de hemel! -ben jij daar achter gekomen?'

[6] Lazarus zei: 'Je hebt toch zelf met je eigen woorden gezegd, dat er in de wereld mensen bestaan, die zeldzame vermogens bezitten! Waarom zou God bijvoorbeeld ook mij niet enkele zeldzame gaven geschonken hebben? Maar ik kan jullie nog iets veel belangrijkers zeggen, en dat is dat Jullie als gevolg van jullie inzicht en spreken heel dicht bij het rijk Gods zouden zijn, als de slechte lucht van de tempel jullie daarin niet hinderde. In het bijzonder echter duid ik daarmee op jouw tegenpleiter, met wie jij uiteindelijk zelf op alle punten instemde, evenals ook alle anderen, vandaar dat jullie allemaal nu tot mijn werkelijk zeer grote vreugde met deze wel heel achtenswaardige tegenpleiter op één en hetzelfde punt staan; want mannen van jullie soort zullen er in de tempel nu niet veel meer zijn. Daarom zeg ik jullie, als jullie oude en ware vriend, dat jullie nu dichter bij het rijk Gods staan dan jullie vermoeden!’

[7] Nu zei de tweede spreker: 'Beste vriend, verklaar je nader! Wat wil je ons daarmee zeggen? Hoe zouden en kunnen wij nu dichter bij het rijk Gods zijn dan wij kunnen vermoeden? Moeten wij hier soms sterven? Heb jij soms –vergif in onze wijn gedaan?'

[8] Lazarus zei: 'Hoe kunnen jullie als werkelijk verstandige mensen zoiets ook maar denken! Ik wil direct uit jullie bekers drinken om te bewijzen hoe onjuist die gedachte is; jullie zullen nog lang genoeg op deze aarde moeten leven! Alleen met jullie kennis zijn jullie dicht bij het rijk Gods gekomen en met jullie geheim gehouden geloof, maar niet met jullie aardse leven!'

[9] De eerste Farizeeër zei: 'Wat versta jij dan onder het rijk Gods?'

[10] Lazarus zei: 'Niets anders dan dat jullie in je gemoed de juiste kennis van God bezitten! Als jullie Hem, die jullie tot nu toe vervolgd hebben, bovendien ook nog zouden aannemen als degene die Hij in waarheid is, dan zouden jullie al volledig in het rijk Gods zijn, dat vollicht is! Begrijpen jullie nu wat ik heb willen zeggen met: jullie zijn dichter bij het rijk Gods gekomen dan jullie kunnen vermoeden?'

[11] Daarop zegt de eerste spreker weer: 'Nu, het is goed dat je dit onderwerp aansnijdt! Dat jij veel met de wonderbare Galileeër op hebt, weten wij al een hele tijd, en wij hebben je dat, juist of onjuist, ook wel te kennen gegeven. Dat is voor ons niets nieuws. Maar aangezien jij die man zeker beter kent dan wij en wij nu hopelijk weer goede vrienden zijn geworden, omdat jij doorjouw gave, die ons voorheen onbekend was, je ervan overtuigd hebt hoe wij er eigenlijk over denken, is het nu misschien het beste moment, dat jij ons die man nader laat leren kennen. Je hoeft ons daarvoor helemaal niet te zeggen waar hij zich op dit moment ophoudt, omdat wij van het belachelijke besluit van de tempel toch nooit meer gebruik willen en zullen maken; en ook hoeven wij de Galileeër niet nader te leren kennen vanwege de geslepen tempelpriesters, maar alleen ter wille van onszelf; daarom kun je nu wel heel openlijk met ons over Hem spreken!’

[12] Daarop zegt Lazarus: 'Hoe en waar Hij geboren is, en wat er bij Zijn geboorte allemaal is voorgevallen toen de oude, boosaardige Herodes dertig jaar geleden in Bethlehem zo veel onschuldige jongetjes van één tot twee jaar oud heeft laten vennoorden, omdat de drie wijzen uit het verre morgenland, door een ster hierheen geleid, hem gezegd hadden dat er in Bethlehem onder de joden een nieuwe koning geboren was, dat weten jullie allemaal even goed als ik; maar jullie weten niet, dat die nieuwgebo­ren koning der joden door goddelijke voorzienigheid en beschikking niet in handen van de wrede Herodes is gevallen, maar door Gods hulp en door bemiddeling van de toen nog jonge Romeinse hoofdman Cornelius veilig en wel naar Egypte en -naar ik meen -de oude stad Ostracine is ontsnapt, en pas toen de oude Herodes drie jaar later, opgevreten door de luizen, gestorven was, behouden en wel in de omgeving van Nazareth is terug­gekeerd en daar in stille afzondering zonder enig noemenswaardig onder­richt is opgegroeid en een volwassen man is geworden.

[13] Toen hij twaalf jaar oud was, kwam Hij met Zijn aardse ouders voor het voorgeschreven knapenexamen naar Jeruzalem, bleef drie volle dagen in de tempel en bracht door Zijn antwoorden en vragen alle oudsten, schriftgeleerden en Farizeeën in opperste verbazing, wat mijn vader, die zelfs vanwege de armoede van Zijn ouders het tamelijk hoge examengeld voor Hem betaald had, mij verteld heeft.

[14] Ook dat zullen de ouderen onder jullie zich nog zeker herinneren, alhoewel niet het feit dat Hij aan de woede van Herodes ontsnapt is en na drie jaar weer uit Egypte naar Nazareth is teruggekeerd.

[15] En kijk, de man die nu zulke grote werken doet, enkel door de zuiver goddelijke macht van Zijn wil en Zijn woord, is precies dezelfde als de dertig jaar geleden in Bethlehem geboren koning der joden en precies dezelfde als de wijze jongeman, die twintig jaar geleden de hele tempel in opperste verbazing gebracht heeft!

[16] Nu weten jullie met Wie jullie in de persoon van de zo buitengewone Galileeër van doen hebben en dat is zeker ook nodig, om een gunstig oordeel over Hem te kunnen vellen.

[17] Wat Hij echter nu doet, weten jullie voor een deel, maar jullie houden het meeste van wat jullie over Hem, Zijn onderricht en daden verteld werd, voor meer dan de helft voor fabels en overdrijvingen van het volk, dat aan Hem hangt en aan Hem gelooft - en daar vergissen jullie je heel erg in!

[18] Ik ben er waarlijk, zoals jullie mij ook wel kennen, de man niet naar om een kat in de zak te kopen! Ik heb mijzelf er daarom ook heel nauwkeurig gedurende lange tijd en op verschillende plaatsen van over­tuigd, wat voor iemand deze man nu eigenlijk was. En zie, hoewel ik toch ook goed thuis ben in de Schrift, vond ik nooit iets verdachts aan Hem, terwijl dat met de schreeuwerige magiërs zo vaak wel het geval was.

[19] Zijn leringen zijn geheel en al die van Mozes en de profeten, en Zijn wonderen doet Hij alleen waar het nodig is, en Hij laat zich daar nooit iets voor betalen. Kortom, Zijn krachtige woord is het zuiverste godswoord, Zijn wijsheid Gods wijsheid, en Zijn daden zijn eveneens puur Gods daden, omdat geen mens in staat is die te doen.

[20] Toen ik meer dan een halfjaar geleden met Hem en Zijn destijds vele leerlingen naar Bethlehem trok, troffen wij daar voor de poorten van de oude stad van David een groot aantal bedelaars aan, omdat er een feest werd gehouden. Deze armen van beiderlei geslacht smeekten ons onder luid gejammer om een aalmoes. Het allerhardst riepen geheel mismaakte mensen, zonder handen en sommigen ook zonder voeten, en ik wilde hen dan ook naar mijn vermogen bedenken.

[21] Hij gaf mij echter te verstaan dat daar nog tijd genoeg voor was, en vroeg vervolgens aan de armen of zij, als ze volledig gezond zouden zijn en hun ledematen weer zouden hebben, niet liever met het werk van hun handen het noodzakelijke brood zouden willen verdienen. Allen betuigden dat zij, als dat mogelijk zou zijn, liever dag en nacht zouden werken dan ook maar één ogenblik langer om aalmoezen te vragen. Daarop zei Hij: 'Sta op en wandel en zoek werk!' Op dit woord waren allen ogenblikkelijk van hun uiteenlopende kwalen genezen. De blinden konden zien, de doven en stommen hoorden en spraken, de verlamden sprongen op als jonge herten, en de mismaakten zonder handen en voeten kregen - nota bene - duidelijk nieuwe ledematen, en dat alles was het werk van één enkel ogenblik! Ik nam vervolgens al die wonderbaarlijk genezen mensen bij mij in dienst, gaf hun dadelijk wat geld en gaf hun aanwijzingen, waar ze heen moesten gaan.

[22] Wanneer men zelf getuige is geweest van zo'n daad en van nog honderd andere, waarvan men niet eens meer kan zeggen: 'Kijk deze waren groter en gedenkwaardiger dan de andere!', wanneer men gezien heeft, dat ook alle dieren, alle elementen, de hele natuur, zelfs de zon, de maan en de sterren en de zeeën van de aarde evenals de bergen aan Zijn wil gehoorzamen, en Hijzelf zegt: 'Ik en de Vader in de hemel zijn één! Wie Mij ziet, ziet ook de Vader .Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben, want Ikzelf ben de waarheid, de weg en het leven!', dan kan men er met zijn gezonde zintuigen en zijn gezonde verstand toch niet meer aan twijfelen dat het is zoals Hij leert, en zoals sinds Adam alle vaderen, patriarchen en profeten van Hem hebben voorspeld en onderwezen.

[23] Ik geloof nu volkomen en onwankelbaar in Hem en durf dat ook tegenover de hele wereld hardop te bekennen, omdat ik daar mijn onomstotelijke redenen voor heb; een ander kan echter doen wat hij wil! Nu weten jullie in het kort en in volle waarheid het belangrijkste wat de grote Galileeër betreft. Oordelen jullie nu zelf wat jullie van Hem moeten denken en geloven!’

 

7 Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeeën

 

[1] De tweede, goede spreker zei: 'Ja, vriend Lazarus, daar kan ik je beslist geen ongelijk in geven; want in jouw plaats zou ik ook doen, wat jij doet! Maar die dingen kan ik beter geheim houden, evenals iedere andere betere overtuiging, omdat ik in mijn positie niet openlijk tegen de slechte stroom van de wereld in kan zwemmen. Jij bent echter een zeer rijke en door je Romeinse burgerrecht geheel vrije man en kunt net zoveel goeds doen als je maar wilt. Niemand kan jou dwarsbomen! Hoe wij tempeldie­naren er echter voorstaan, dat weet je wel! Daarom kunnen wij alleen in stilte de waarheid toegedaan zijn: in het openbaar zijn wij echter genood­zaakt leugens te vertellen. Dat het nu in deze leugenachtige tijd zo is gesteld met ons, die nog uit de oudere en beter tijd stammen en de waarheid voor ons zelf wel begrijpen, dat weet jij net zo goed als wij .

[2] Ik geloof nu wat jij gelooft en het is zo en zal nooit anders worden, aangezien te sterke en onloochenbare bewijzen van allerlei aard er maar al te zeer voor spreken en getuigen; wij kunnen openlijk evenwel nog niets voor deze zaak doen, behalve dat wij in de raad noch voor, noch tegen zijn, ons categorisch van iedere stemming onthouden en bij een goede gelegenheid duidelijk maken, dat in deze situatie iedere poging tot vervol­ging helemaal tevergeefs is. En ik geloof dat wij daardoor, alhoewel niet direct een bevorderlijke, toch geen belemmerende invloed op de goede zaak hebben, en dat kan tenslotte ook niet als geheel en al slecht worden beschouwd! Wat is jouw mening daarover, vriend Lazarus?'

[3] Lazarus zei: 'Vriend eerlijk gezegd, wanneer men in zichzelf volledig overtuigd is van zo 'n grote en al het zonlicht overtreffende waarheid, maar het niet aandurft om zich voor het oog van de wereld openlijk ten gunste van die waarheid uit te spreken -ongeacht de positie die men in deze wereld inneemt -dan is men daarin te vergelijken met een mens, die niet koud en ook niet warm is. Als ik nu bedenk en volgens de sterkste en meest onweerlegbare bewijzen gelovig moet bekennen: 'Dat is de Heer Zelf, door Wiens liefde, genade en wil ik leef]' -zoals alle profeten over Hem hebben voorspeld -dan betekent Hij alleen alles voor mij en de hele wereld en de hele tempel niets meer! Hij heeft nu vervuld wat Hij heeft beloofd; Hij, die op Sinaï aan Mozes en aan onze vaderen de geboden heeft gegeven, is nu lijfelijk onder ons en toont ons door woorden en daden, dat Hij het is, de eeuwig getrouwe, waarachtige Jehova. Hoe is het voor een mens nog mogelijk om zich bij zo'n belangrijke levenskwestie lauw te gedragen?

[4] Ik zou in jullie plaats, aangezien jullie inzien dat de tempel, zoals het daar nu mee gesteld is, het niet lang meer zal uithouden, mijn vermogen nemen en trachten een ware levensleerling van de Heer te worden. Van nu af aan kunnen jullie in de tempel niet veel meer winnen voor jullie aardse leven, omdat de offers om begrijpelijke redenen die jullie bekend zijn, van jaar tot jaar kariger worden. Bovendien zijn jullie langzamerhand aan het einde van jullie aardse levensjaren en moeten jullie tegen jezelf zeggen: met ons zal het op deze wereld waarschijnlijk niet al te lang meer duren! En wat dan?

[5] Over het leven aan gene zijde hebben jullie naar mijn beste weten wel vermoedens, maar nog lang geen zekerheid. De Heer, die nu onbegrijpe­lijkerwijs Zelf als mens onder ons verkeert, zou jullie het leven aan gene zijde kunnen tonen en jullie verzekeren van het toekomstige leven, en dat zou voor jullie toch zeker de grootste levenswinst zijn! Wat denken jullie daarvan?'

[6] De eerste spreker zei: 'Ja, ja vriend, je hebt heel goed gesproken, en met de Galileeër zal het ook wel zo gesteld zijn; maar men moet er ook over nadenken hoe men zich op een goede manier van de tempel kan vrijmaken, zonder dat het de overige ambtgenoten opvalt. Als we niet de oudsten van de tempel waren, konden we onder een of ander voorwendsel de tempel verlaten, bijvoorbeeld om als jodenapostelen heidenen tot het jodendom te bekeren; maar wij zijn daarvoor al te oud en bekleden de voornaamste posities in de tempel, en daarom is dat een moeilijke kwestie.

[7] Wij zouden ons wel met pensioen kunnen laten sturen tegen betaling van een tiende deel van ons vermogen, maar daardoor zouden wij de goede zaak van de verheven Galileeër meer schaden dan goeddoen; want als wij onze posten in de tempel verlaten, worden die weldra bezet door anderen, die daar beslist al op loeren. Die plaatsvervangers zouden als nieuwe bezems de goede zaak van de Galileeër zeker nog vele malen woedender tege­moet treden dan wij, die nu via jou weten, wat wij tenminste voor onszelf van Hem moeten denken.

[8] Wij kunnen nu in de Hoge Raad matigend werken voor de Galileeër en zó menige belemmering bij zijn verheven leraarschap voor hem uit de weg ruimen, omdat wij als oudsten van de tempel toch wel een grote invloed hebben op de hogepriester, die voor zijn omgeving een ware tiran is. Bij een goede gelegenheid kunnen wij hem ook veel buitengewone dingen vertellen en hem laten zien, wie de door hem zo gehate Galileeër is, en dat het waanzin is om zich als zwak mens op te stellen tegenover iemand, wiens wil in staat is een hele wereld en één ogenblik te vernietigen.

[9] Wanneer wij dat de hogepriester duidelijk voor ogen houden, zal hij in zijn woeste ijver zeker bekoelen en niet dikwijls dag en nacht beraad­slagen, hoe de Galileeër met zijn hele aanhang gegrepen en te gronde gericht kan worden. Wij zullen dan voor ons zelf wel een gelegenheid vinden om voortaan als ware vrienden en aanhangers van de Galileeër op de een of andere manier persoonlijk met hem samen te komen en ons door hem te laten onderwijzen. Ik denk, dat deze opvatting van mij ook de moeite waard is!’

[10] Lazarus zei: 'O, beslist; maar voor jullie zelf is daarbij eerlijk gezegd nog weinig heil te verwachten! Wat jullie ten gunste van Zijn taak van nu af aan in de tempel willen doen, heeft een goede menselijke bedoeling; maar als jullie bedenken dat Hij, die jullie nog steeds de beroemde Galileeër noemen, waarlijk de Heer zelf is, aan wie alle macht en wijsheid ten dienste staan, moet het jullie toch duidelijk zijn hoe onnozel en zinloos de gedachte is en hoe dom de inbeelding van de mens, om in zijn sterfelijke zwakheld en blindheid door middel van een advies of daad God te willen helpen. Hij heeft onze hulp eeuwig niet nodig, maar wij alleen die van Hem!

[11] Wanneer Hij ons mensen in Zijn naam goede dingen laat doen.,. dan gebeurt dat alleen vanwege ons eigen heil; want daardoor oefenen WIJ ons in de ware en levende liefde tot God en van daaruit tot de naaste. Hoe meer iemand echter in zijn hart in de liefde tot God en de naaste is gegroeid, des te meer vermogens zal hij van God ontvangen om Hem en de naaste steeds meer en meer te kunnen liefhebben!

[12] Maar daar heeft God onze werkzaamheid niet voor nodig, zoals wij mensen bijvoorbeeld de werkzaamheid van onze knechten en dienstmaag­den nodig hebben; maar als wij volgens Zijn raad en volgens Zijn leer werkzaam zijn, zijn wij dat alleen maar tot ons eigen heil, echter eeuwig nooit tot heil van de Heer, die Zelf het eeuwige heil van alle schepselen is.

[13] Dat het met deze kwestie zo en niet anders gesteld is, zullen jullie zelf nu wel inzien, dat wil zeggen als jullie in je beroemde Galileeër datgene zien en erkennen wat ik allang gezien en erkend heb, namelijk dat Hij de Heer Zelf is.

[14] Houden jullie Hem echter nog steeds alleen maar voor een buitenge­woon mens, die bij al zijn wonderbaarlijke vermogens niettemin ook nog af en toe de hulp van mensen nodig heeft, dan is datgene wat jullie voor Hem willen doen, beslist prijzenswaardig; want de naastenliefde gebied ons, dat wij mensen elkaar over en weer met raad en daad bijstaan.'

 

8 De bedenkingen van de Farizeeën over de Heer

 

[1] De eerste spreker zei nu weer: 'Beste vriend Lazarus, jij hebt heel juist geoordeeld, als het er met de wonderbare Galileeër in volle ernst zo voorstaat als jij ons vanuit je goed gefundeerde overtuiging meegedeeld en getrouw beschreven hebt; ook wij zijn overwegend de mening toegedaan, dat het met deze kwestie ook werkelijk zo gesteld is. Maarbij zo'n oneindig belangrijke zaak is het van onze kant als joden -het volk van God -zeer noodzakelijk om een nauwkeurig onderzoek in te stellen en eerst over veel dingen goed na te denken en te overwegen of er heimelijk op de achtergrond toch niet sprake is van iets, waardoor we uiteindelijk anders naar deze dingen moeten kijken dan iemand die zo totaal onder de indruk is van die wonderen, dat zijn gemoed en verstand er niet meer nuchter tegenover staan.

[2] Kijk, zo is het mij, evenals ons allemaal, buiten al opgevallen hoe eerst die welbespraakte jongeman onze mantels enkel door zijn woord en wil zo bliksemsnel van ons afnam, dat het gebeurd was voor we er erg in hadden en ook niet wisten waar onze mantels gebleven waren. Verder kwamen toen die zeven mannen, naar hun uiterlijk te oordelen Egyptenaren of Arabieren; ze hoefden maar te wenken, of tot onze ontzetting stonden daar drie grimmige leeuwen! Kijk, dat zijn door mensen voortgebrachte won­ deren, wat niet te ontkennen valt. Wanneer nu die jongeman, die het ook niet aan wijsheid ontbreekt, van zichzelf zou beweren: 'Ik ben Christus; mijn wonderdaad bewijst jullie dat!', zou jij hem dan direct aannemen als wat hij beweert te zijn? Of als één van die zeven mannen hetzelfde over zichzelf zou beweren, zou jij hem dan soms geloof schenken? Hebben Mozes en de nadere profeten na hem, zoals wij in de Schrift lezen, niet ook grote wonderen gedaan hoewel zij toch geen Christus waren?

[3] Nu doet de wonderbare Galileeër ook grote en voor iedereen hoogst opvallende wonderen, spreekt bovendien ook werkelijk zeer wijze woor­den en zegt dat hij Christus is! Welnu, dat hij van zichzelf beweert, wat geen enkele andere wonderdoener van zichzelf beweerd heeft, bewijst nog niet voldoende dat hij ook werkelijk is waarvoor hij zich tegenover de mensen uitgeeft. Wij nemen het nu op grond van jouw getuigenis wel aan en geloven dat dat inderdaad het geval is; maar dat neemt niet weg, dat wij de kwestie toch nog altijd in alle opzichten moeten onderzoeken. Vinden wij daarbij nergens een ook maar een schijnbare tegenstrijdigheid, dan zullen wij ook onmiddellijk doen wat jij ons werkelijk zeer wijs en vriendelijk hebt aangeraden.

[4] Kijk, jij kunt nog heel andere en uitzonderlijke bewijzen hebben, die wij nu nog niet kennen en die jou tot een diepere innerlijk overtuiging hebben gebracht. Welnu, aan zoiets ontbreekt het ons om begrijpelijke redenen; want wijzelf hebben hem, de beroemde Galileeër, slechts enkele keren persoonlijk in de tempel gezien en gehoord, en over zijn wonder­daden hebben wij alleen veel uit de mond van andere mensen gehoord; zelf waren wij slechts van heel weinig ooggetuigen, alleen maar van de genezing van een lamme en onlangs van die van een blindgeborene. En dat, vriend, is nu werkelijk niet meer voldoende, temeer daar wij vanavond die jongeman, die ook een Galileeër schijnt te zijn, en die zeven andere mannen ook wonderen hebben zien doen, waardoor het ons duidelijk is geworden, dat andere mensen ook in staat zijn wonderen te verrichten.

[5] Wat zijn wijze woorden betreft, ook die jongeman sprak zeer wijs, als een heuse profeet, en onze mantels konden ons niet beschermen tegen zijn scherpe blik; en zo kunnen wij tot nu toe nog altijd zeggen: wonderdaden noch wijze woorden en leringen zijn voor ons afdoende bewijzen, dat de Galileeër naar volle ernst en waarheid de beloofde Messias is, van wie geschreven staat dat hij Jehova, de Heer Zelf is.

[6] Ook jijzelf gaf ons daarnet het opmerkelijke bewijs dat iemand door sterk gewekte scherpzinnigheid zelfs de meest innerlijke gedachten en geheime gesprekken woord voor woord kan weten en misschien nog veel meer, wat hij alleen onder vier ogen tegen een vriend zou zeggen, om iemand anders geen aanstoot te geven. Aangezien echter jijzelf al, terwijl je toch een mens bent zoals wij, een dergelijk wonderbaarlijk vermogen bezit, waarom zou de Galileeër dan niet ook zulke bijzondere vermogens bezitten, die ieder ander mens als een wonder moeten voorkomen, omdat hem de wegen om tot zo'n vermogen te komen totaalonbekend zijn en de mensen die zulke vermogens hebben, iemand anders daarin zelfs helemaal geen onderricht willen geven.

[7] Ooit bestonden er profetenscholen, waar alleen mensen werden opge­nomen, en wel als jongeling, die reeds vanaf hun geboorte door bepaalde bijzondere eigenschappen van zich hadden doen spreken; vooral zou daar een uiterst zedelijk en, wat de vleselijke natuur van de mens betreft, ook een uiterst kuis karakter voor nodig geweest zijn.

[8] Welnu, wij zien wel in dat zich in een zedelijk geheelonbedorven mens heel andere vermogens kunnen ontwikkelen dan in de zieke natuur van een heel gewoon, zinnelijk onzedelijk mens; maar zo'n met buiten­gewone vermogens begiftigd mens kan daarom toch nog lang niet en eigenlijk helemaal nooit zeggen dat hij, vergeleken met andere, van nature zwakke mensen, een God is.

[9] Ikzelf heb in mijn jeugd eens een heel eenvoudige herder gezien, die door zijn metgezellen hun koning genoemd werd. Deze man was zeer zedelijk en vroom. Hij had geen herdersstaf en hoefde alleen maar te willen, en dan gehoorzaamde zijn kudde zijn wenken, zijn woorden en zijn wil. Of hij ook nog in staat was om andere dingen te doen, weet ik niet; maar waarom kon hij die bijzondere eigenschap niet ook voor de andere herders tot gemeengoed maken?

[10] Daarom blijft het voor mij voorlopig een vaste stelling, dat er op de wereld altijd enkele bijzonder begaafde mensen kunnen bestaan; maar men moet daarom zeer op zijn hoede zijn, om een dergelijk mens als een uit de hemel gekomen God te beschouwen en te erkennen.

[11] Onder de oude profeten waren er immers ook grote en kleine, maar noch Mozes, noch Elia was God. Ik heb je nu mijn mening heel duidelijk gezegd en jij kunt daarover oordelen naar eigen goeddunken, net als je maar wilt en kunt!’

[12] Lazarus zei nu op heel vriendelijke toon: 'Naar aards menselijk verstand heb je heel waar en juist gesproken en kon je ook met recht en reden niet anders oordelen en spreken omdat jou, zoals ook je ambtgeno­ten, nog heel veel ontbreekt, om de zeer verheven Galileeër ten volle te erkennen als wat Hij ondanks jouw twijfels en zeer verstandig lijkende bedenkingen en tegenwerpingen niettemin is.

[13] Neem van mij aan, dat ik mij ook niet door een zeker enthousiasme over de wonderen heb laten meeslepen om de verheven Galileeër als de Messias te erkennen! O, heel andere dingen hebben mij daartoe gebracht!

[14] Jullie bewonderen nu weliswaar de jongeman, de zeven Egyptenaren en mij nu zelfs ook; maar ik zeg jullie, dat jullie noch de jongeman kennen, noch de zeven Egyptenaren, die nog heel eenvoudige en onbedorven mensen zijn, zoals eens de aartsvaders op aarde dat waren; en daarom weten jullie ook niet hoe het voor mij mogelijk was om tot op een haar nauwkeurig te weten, wat jullie achter gesloten deuren hebben gezegd!’

[15] De eerste spreker zei: 'Welnu, verklaar ons dat dan nader, dan zullen we zien of we jou volledig in je geloof kunnen volgen!'

 

9 Lazarus' getuigenis over de Heer

 

[1] Lazarus zei: 'Heb je dan niet in de Schrift gelezen: wanneer de Heer als een mensenzoon op deze aarde zal komen, zullen de weinige rechtvaar­digen de engelen uit de hemelen zien neerdalen en Hem dienen? Wat zullen jullie echter zeggen, wanneer ik jullie vertel dat ik en velen die bij mij waren, dat hebben gezien, en het was geen droom en nog minder een of andere illusie, maar een volle, tastbare waarheid! En de jongeman hier is een engel, en nog een aartsengel bovendien!

[2] Aan de zeven mannen uit het verre Achter-Egypte heeft de innerlijke geest getoond, dat bij ons joden de grote belofte volledig in vervulling is gegaan, en zij begaven zich op weg en kwamen, door de geest geleid, bij ons, om zelf de Heer van alle heerlijkheid als mens met de mensen te zien omgaan en Hem te zien onderwijzen. En wij zijn zo blind dat wij nog niet willen inzien, wat die ver hier vandaan wonende mensen al in het helderste licht zien.

[3] Wat echter mijn vermogen aangaat, waardoor ik kon weten wat jullie achter gesloten deuren gezegd hebben, dat heb ik nooit eerder gehad, maar de grote, zeerverheven Galileeër, de Heer, heeft het mij gegeven als gevolg van mijn geloof in Hem en de liefde die ik voor Hem had en vanwege Hem voor mijn vele arme medemensen.

[4] Wat ik jullie hier gezegd heb, is een heilige waarheid; maar ik kan jullie die niet anders verzekeren dan door jullie voor eens en altijd te zeggen: zo is het en niet anders, en daarom geloof ik dat de zeer verheven Galileeër in alle levende waarheid de beloofde Messias, Jehova Zebaoth is. Wie in Hem gelooft en Hem boven alles liefheeft en zijn naasten als zichzelf, die zal het ware, eeuwige leven in zich hebben!

[5] Maar jullie kunnen daarom doen wat jullie willen. Want dit is ook een heilige uitspraak van de Heer: zelfs de wil van de duivel moet vrij gelaten worden; want anders zou de mens geen mens en evenbeeld van God zijn. Hij zou een dier zijn, waarvan de ziel geen vrijheid heeft en daarom alleen zo kan handelen als het door Gods almacht gedreven wordt.

[6] Alles wat jullie op aarde en aan het firmament zien, is gericht en staat onder de onveranderlijke wet van het 'moeten'. De mens moet zich deze starre en onwrikbare wet voor een korte tijd alleen ten aanzien van zijn lichaam laten welgevallen; alleen het lichaam van de mens wordt, wat betreft zijn vorm, groei en zeer kunstige organische inrichting, alsook wat de normale duur van het lichamelijke leven betreft, door Gods almacht geleid en daarom kan God ook ogenblikkelijk ieder ziek lichaam genezen door middel van de kracht van Zijn goddelijke wil. Maar met de vrije ziel van de mens heeft de almacht van God niets van doen! Daarom zijn ook de gedragsregels die God voor de zielen van de mensen aan de mens heeft gegeven, niet onder 'moeten', maar onder 'gij zult' gegeven.

[7] Wij hebben de wetten derhalve zonder 'moeten' van God gekregen en kunnen ze in acht nemen, als wij dat willen; daarom wordt ook nu niemand door de Heer gedwongen om zich gelovig tot Hem te wenden, maar ieder moet dat vrij uit zichzelf willen. Men zou moeten nadenken over de gevolgen die dat voor de ziel heeft aan gene zijde, waar zij net zo vrij zal blijven als ze nu is, alleen met het verschil dat ze daar alles wat ze voor haar eeuwige levensonderhoud nodig zal hebben, uit zichzelf moet putten. Maar hoe zal het haar daar vergaan, als ze de raadgevingen van God niet heeft opgevolgd en hier geen geestelijke schatten en hulpmiddelen in zichzelf heeft verzameld?

[8] Zoals God Zich hier met Zijn almacht terughoudt vanwege de volste levensvrijheid van de ziel, zo zal Hij Zich krachtens Zijn eeuwige orde ook eeuwig terughouden. Hier op deze aarde heeft ieder mens echter voor zijn ziel het voordeel, dat Gods almacht hem allerlei schatten heeft gegeven om te gebruiken; en wanneer hij die volgens Gods raadgevingen juist gebruikt, kan hij daarmee voor eeuwig zeer grote geestelijke schatten voor zijn ziel verwerven. Aan gene zijde echter valt een door God geschapen wereld vol schatten en voedsel helemaal weg; daar zal iedere ziel, als evenbeeld van God, voor zichzelf alles uit zichzelf moeten scheppen, dat wil zeggen: uit haar eigen wijsheid en uit haar eigen geheel vrije wil. Hoe zal het haar dan vergaan, wanneer zij nog nooit in verbinding heeft gestaan met Gods wil of met Zijn wijsheid en liefde?

[9] Wat zal een blinde, duistere en derhalve totaal machteloze ziel, bij wie het ontbreekt aan alle innerlijke, geestelijke schatten aan gene zijde dan beginnen en doen? Wanneer jullie daar ook maar enigszins over nadenken, moeten jullie toch inzien hoe ontzettend dom het is om nu geen deel te willen hebben aan deze grote tijd van Gods genade, die zich hier en nu voordoet, terwijl men misschien nooit meer in zo'n hoge mate zo'n schitterende gelegenheid daartoe zal hebben!

[10] Ik heb jullie nu alles gezegd, wat een waarheidlievende vriend jullie zeggen kan, en ik zeg jullie nu nog één keer, wat ik jullie al verscheidene keren heb gezegd: jullie zijn wat mij betreft totaal niet gebonden en kunnen doen wat jullie willen; want jullie zielen zijn net zo volkomen vrij als de mijne.

[11] Toen de Farizeeën Lazarus zo hoorden spreken, zei de tweede spreker die, zoals bekend, een bekwaam schriftgeleerde was: 'Dat vriend Lazarus, die als privé-persoon zeker bijna zo vermogend is als nauwelijks een tweede in het land, er beslist geen belang bij kan hebben dat wij zijn raad opvolgen, is zo helder als glas! Want wat zou hem gelegen zijn aan ons goud en zilver, onze parels en edelstenen? Hij heeft daar zoveel van, dat hij er gemakkelijk een koninkrijk mee zou kunnen kopen! Hij overreedt ons dus niet om in de Galileeër te geloven, zodat wij uit de tempel treden en vervolgens onze schatten tegen rente zouden inleggen op zijn wisselbank; het zij verre van ons zoiets van hem te geloven, aangezien hij een paar jaar geleden zijn wisselbank immers voor altijd gesloten heeft! Maar hij, die bekend staat als een bekwaam beoordelaar van alle mogelijke gebeurtenissen in deze wereld, heeft de kwestie van de grote Galileeër geenszins eenzijdig beschouwd en heeft met zijn bekende scherp­zinnige geest de juiste kern in deze uitzonderlijke zaak gevonden; daarom zou het werkelijk het beste zijn, als wij zonder meer doen wat hij ons als vriend heeft aangeraden!

[12] In onze tempel valt nu werkelijk weinig meer te halen! De materiële winst is voor het grootste deel zo goed als verdwenen, voor onze zielen echter zijn er in de tempel alleen maar steeds grotere verliezen, maar nooit meer winst; daarom zouden wij er heel verstandig aan doen, als wij ons op onze hoge leeftijd eens eindelijk ervan op de hoogte zouden stellen, hoe het er na onze lichamelijke dood, die bij ons zeker niet al te lang op zich zal laten wachten, met onze zielen zal uitzien. Ik zou me nu direct volledig vrij maken van de tempel, als jullie het ook allemaal zouden doen!

[13] Maar één ding zou ik van tevoren nog als een gemakkelijk te vervullen voorwaarde willen stellen, en dat is het volgende: ik zou nu graag nog een keer met de jongeman willen spreken, die vriend Lazarus ons zojuist als een aartsengel heeft aangeduid. Zeg mij, vriend Lazarus, zou dat misschien mogelijk zijn?'

[14] Lazarus zei: 'O, niets is gemakkelijker dan dat! Ik hoef hem maar te roepen, dan zal hij zich op hetzelfde moment hier bevinden.”

[15] De tweede spreker zei: 'Alsjeblieft, vriend, doe dat; want ik brand van verlangen om deze aartsengel mens te zien en te spreken.’

 

10 Rafaël maakt zich bekend

 

[1] Meteen daarna riep Lazarus, volgens de instructie die Ik hem al in de grote eetzaal had gegeven, Rafaël, en op hetzelfde ogenblik was deze reeds in de kleine eetzaal, waar de Farizeeën zich met Lazarus bevonden.

[2] Toen Rafaël zo plotseling voor de Farizeeën stond, verbaasden ze zich erover, hoe hij er op de oproep van Lazarus zo snel had kunnen zijn.

[3] Toen Rafaël tot grote verbazing van allen daar nu voor de Farizeeën stond en zij hem met zeer betekenisvolle blikken onderzoekend bekeken, zei de tweede spreker, huiverend van een heimelijk diep ontzag: 'Zeg ons, geheimzinnige jongeman: is het inderdaad zoals onze vriend Lazarus ons daarstraks gezegd heeft?'

[4] Rafaël zei: 'Waarom twijfelen jullie daaraan? Hebben jullie zojuist dan niet zelf ondervonden, dat een mens van mijn leeftijd onmogelijk mijn vermogens kan bezitten? Ja, ik zeg jullie: zoals Lazarus het jullie nu iets te vroeg heeft onthuld, precies zo is het ook! Ik ben niet zoals jullie een aards mens, maar ik ben werkelijk een bode van de Heer! Mijn naam is Henoch; nu heet ik echter Rafaël omdat ik op deze wereld, toen ik in de oertijd als aards mens het vlees droeg, niet de dood van het lichaam heb ervaren, evenmin als de profeet Elia. Want God de Heer heeft mij in één ogenblik veranderd. Maar die genade heeft de Heer niet alleen aan mij bewezen, maar ook aan anderen, die Hem boven alles liefhadden.

[5] Maar jullie zijn steeds vol ongeloof geweest en zijn dat ook nu des te meer! Maar een dergelijke twijfelzucht strekt jullie niet tot eer! Wanneer jullie niet vrij geloven, zal ook geen uiterlijke of innerlijke macht jullie daartoe dwingen; want jullie wil moet volledig vrij zijn, omdat zonder de vrije wil, zoals vriend Lazarus dat al uitgelegd heeft, jullie geen mensen maar puur stompzinnige dieren zouden zijn, lijkend op de apen in de wouden van Afrika­

[6] Ik zeg jullie nu: wie de vergankelijkheid van deze wereld en haar nietszeggende slechte ambten met hun beklagenswaardige aanzien nu nog meer kan waarderen en liefhebben dan de Heer, die nu lichamelijk onder de mensen verblijft en wij, Zijn hemeldienaren, met Hem, die is met al zijn wereldse verstand een grote dwaas en is de Heer niet waard, en Zijn hulp zal hem niet ten deel vallen. Wie de Heer herkend heeft en Hem niet zoekt, die zal ook door de Heer niet gezocht worden met Zijn genade!'

[7] De tweede spreker, die zich aan de mooie gestalte van Rafaël niet genoeg kon verlustigen, zei: 'Ja, ja, jij bent werkelijk een aartsengel! Ik geloof nu alles en nu is het grote verlangen in mij opgekomen om met de zeer verheven Galileeër samen te komen, voor Hem neer te knielen en Hem om vergeving te vragen voor alle grote zonden, die ik op deze wereld al begaan heb!'

[8] Dat zeiden daarop ook de andere negen Farizeeën en schriftgeleerden.

[9] En Rafaël zei: 'Nu goed dan, dan kunnen jullie je in de ochtend weer naar de tempel begeven! Als jullie ambtsgenoten, die nu bijna zonder uitzondering boosaardige en duistere lieden zijn, vragen wat jullie te weten zijn gekomen, dan antwoorden jullie: 'Wij hebben ijverig gezocht en hebben nuttige dingen vernomen. Maar wij vinden het nodig om het onderzoek voor ons heil nog verder voort te zetten om alles wat nodig is, te weten te komen en zo goed mogelijk mee te delen. Daarom zullen wij ook vandaag het onderzoek voortzetten en pas weer in de raad verschijnen, wanneer wij alles vernomen hebben!’

[10] Wanneer jullie dat zeggen zal men je graag laten gaan. Vervolgens komen jullie naar Bethanië en maken jullie je nergens meer zorgen om! Want voor al het andere zal door mij volgens de almachtige wil van de Heer wel gezorgd worden. Zeg echter niets over al het andere dat jullie hier gehoord hebben! Doe, zoals ik het jullie nu gezegd heb!'

[11] Daarop verdween Rafaël, en ook Lazarus nam afscheid van de tempeldienaren.

[12] De tempeldienaren spraken nu nog tot na middernacht met elkaar over wat ze beleefd en gehoord hadden, en sliepen daarbij in op de goede ruststoelen.

 

11 De Heer prijst Lazarus

 

[1] Ik zei echter tegen Lazarus, die nu weer bij ons teruggekeerd was: 'Mijn zoon, Mijn vriend en Mijn broeder! Jij hebt je huidige taak tot Mijn volste tevredenheid volbracht; want nu zijn de laatsten van de nog helder denkende tempeldienaren gewonnen, en dat is goed voor Mijn zaak. Want de Hoge Raad berustte hoofdzakelijk op dezen, die nu gewonnen zijn; zij hebben namelijk kennis en ervaring en kunnen goed spreken. Wat er nu nog in de tempel huist en regeert, ook al is het in een groot aantal, is volslagen blind, dom en slecht.

[2] Maar dezen, die nu gewonnen zijn moeten niettemin bij de tempel blijven, evenals onze Nikodemus en Jozef van Arimatea. Want als zij de tempel helemaal zouden verlaten, zouden de anderen vol bitter misnoegen zo beginnen te razen en te tieren, dat de Romeinen nog voortijdig naar de wapens moeten grijpen en volk en land te gronde zouden richten. Als deze oudsten echter blijven, dan kunnen ze ten gunste van ons nog veel verhinderen en matigend inwerken op de grimmigheid van de anderen. Maar toch is het goed dat ze morgen onder een slim voorwendsel naar Bethanië komen en dat ook hun aanzienlijke aardse schatten in de kluis van Lazarus gaan; want daardoor zijn de tien mannen niet meer aan de tempel gebonden en zijn vrij om te gaan wanneer ze willen en zo lang weg te blijven als ze willen, terwijl zij toch leden van de tempel blijven en hun plaatsen niet door slechte huichelaars bezet worden.

[3] De reden die ze zullen aangeven, waarom ze voor langere tijd van de Raad en de tempel weg zullen blijven, is heel goed; want de tempeldie­naren die al hun kwade vertrouwen in deze tien stellen, denken dat ze erop uit gaan om Mij ergens gevangen te nemen. Maar daarin zullen ze zich erg vergissen! De tien zullen er weliswaar op uit gaan om een nader onderzoek naar Mij in te stellen, echter niet ten gunste van de tempel, maar ten gunste van hun zielen.

[4] Daarom is dit vandaag een laatste en goede vangst uit de tempel; want de tien waren nog de laatste groene twijgen aan de oude, reeds geheel verdorde en morsdode boom van de tempel. Wanneer ze als nog bruikbare enten op een jonge en verse stam gezet worden, kunnen ze binnenkort nog heel veel goede vruchten tevoorschijn brengen.

[5] Eén ding wil Ik vandaag nog voor hen doen, en dat bestaat daaruit dat alle tien een voor hen zeer gedenkwaardige droom zullen hebben. Die zal hun morgen en nog lang daarna veel gespreksstof geven en hen tot nadenken stemmen. Waaruit die droom zal bestaan, zullen ze jullie morgen in Bethanië met al hun welsprekendheid wel vertellen.

[6] Nu zullen we echter aan ons avondmaal beginnen; want Ik.moest jullie immers eerst alles woord voor woord meedelen, wat er buiten met de tempeldienaren gebeurd en besproken is. En dus, Mijn vriend Lazarus, kun je nu de welbereide vissen, goed brood en nog meer goede wijn op tafel laten zetten! Want gedurende deze nacht, die voor jullie allemaal een zeer gedenkwaardige zal zijn, zullen wij ons niet aan de slaap wijden, maar wakker blijven en daarbij nog heel veel meemaken. Doe daarom nu, vriend, wat Ik je gezegd heb!'

[7] Daarop ging Lazarus direct met Rafaël naar buiten, en in enkele ogenblikken was er voor alles uitstekend gezorgd. Wij aten en dronken nu heel welgemoed en bespraken daarbij veel, wat tot nut van de mensen dient, en ook wat de Farizeeën onder elkaar hadden besproken en wat zij overeengekomen waren.

[8] In het bijzonder beleefden de Romeinen, Nikodemus en Jozef van Arimatea er grote vreugde aan, dat de tien ergste Farizeeën, die in de Hoge Raad steeds onbuigzaam tegen Mij ten strijde getrokken waren, zich nu toch tot andere gedachten hadden laten brengen.

[9] Ik zei: 'Daardoor is weliswaar een grote overwinning voor de goede zaak van het leven bevochten, maar de hel is daarom nog voortdurend uitermate werkzaam, en de vorst van leugen en duisternis is nu actiever dan voorheen om het zaaisel van het nieuwe leven uit Mij te gronde te richten, en voordat er van nu af een jaar verlopen zal zijn, zullen jullie de kwade vruchten van zijn activiteiten al heel goed waarnemen!'

 

12 Over de materie en het gevaar ervan

 

[1] Nu zei Agricola enigszins opgewonden: 'Maar, Heer en Meester, U bent toch oneindig wijs en bent vervuld van een almachtige wil; en ook staan U talloze legioenen van de machtigste engelen, zoals Rafaël er een is, ter beschikking; ook wij Romeinen willen in werelds opzicht voor het welslagen van de goede zaak ten strijde trekken tegen de macht van alle duivels en wij willen in hart en mond de leuze voeren: 'Eerder zal de hele aarde in loze brokstukken uiteenvallen, dan dat er ook maar één haaltje vernietigd zou worden van de waarheid en gerechtigheid van wat Uw leer ons verkondigd heeft!’

[2] U alleen bent echter meer dan almachtig genoeg en hebt de hulp van Uw talloos vele engelen niet nodig en nog minder die van onze Romeinse legers; dan is het voor U toch heel gemakkelijk om de heimelijk tegen U werkende vorst van leugen en duisternis voor eeuwig zijn boosaardige praktijken af te leren! Wat doen wij mensen namelijk met een totaal onverbeterlijke misdadiger? Als terechte straf werpen wij hem in een zogenaamde eeuwig gevangenis, of wij brengen hem volgens de wet ter dood! Want een mens, die eenmaal een volmaakte duivel is geworden, kan veel beter van de aarde verdwijnen, dan dat hij voortleeft tot groot onheil van andere, betere medemensen. Doet U, o Heer en Meester, ook zo met de vorst van de leugen en de kwade levensduisternis, dan zal er rust en orde en waarheid, liefde en gerechtigheid op aarde heersen onder de mensen!'

[3] Ik zei: 'Dat kun jij gemakkelijk zeggen, omdat je nu nog niet begrijpt en inziet, wat eigenlijk onder de hel en de vorst van de leugen en de duisternis verstaan moet worden.

[4] Je hebt gelijk, als je zegt dat Ik zeker de macht heb om de hel en haar vorst met al zijn duivels te vernietigen; maar als Ik dat doe, dan heb jij geen aarde meer onder je voeten, geen zon, geen maan en ook geen sterren meer! Want de hele materiële schepping is immers een voortdurend gericht volgens de onwrikbare orde van Mijn wil en Mijn wijsheid. Dit moet er zijn en bestaan, opdat de zielen van de mensen op de harde bodem van het gericht de vrijheid en de volle zelfstandigheid van het eeuwige, onver­woestbare leven kunnen verwerven.

[5] Als Ik jouw raad zou opvolgen en de hele materiële schepping zou oplossen, zou Ik immers tegelijkertijd ook de lichamen van alle mensen moeten verdelgen. Het lichaam is evenwel een noodzakelijk instrument van de ziel, en alleen met behulp van dit instrument kan de ziel, volgens Mijn hoogste wijsheid en diepste inzicht, het eeuwige leven bevechten en verwerven.

[6] Hoewel echter het lichaam absoluut noodzakelijk is voor de ziel om het eeuwige leven te verkrijgen, kan het echter ook gemakkelijk het grootste onheil voor de ziel zijn; want wanneer zij zich door de noodza­kelijke prikkels van haar vlees laat verblinden, daaraan toegeeft en zich met al haar liefde en met haar hele denken en willen daar helemaal aan overgeeft, dan is zij onder het gericht van haar eigen vorst van leugen en duisternis gekomen, waaruit zij heel moeilijk te verlossen zal zijn.

[7] En kijk: wat jouw lichaam voor je ziel is, dat is de aarde voor het hele menselijke geslacht! Wie zich al te zeer door de glans van haar schatten laat verblinden en gevangennemen, die komt ook uit eigen vrije wil in het gericht en de materiële dood daarvan, waaruit hij zich nog veel moeilijker zal bevrijden.

[8] Omdat de mensen nu echter in staat zijn steeds meer en meer kostbare schatten aan de aarde te ontlokken, om daarmee hun vlees de grootst mogelijke welvaart, behaaglijkheid en wellust te verschaffen, ligt daarin nu juist de sterk verhoogde activiteit van de vorst van de hel, welke op zichzelf het eeuwige gericht is en zodoende de dood van de materie en de daarmee gepaard gaande dood van die zielen, die zich om de eerder genoemde redenen door haar hebben laten vangen.

[9] Met wat voor almacht en wijsheid wil je daartegen strijden, wil het voor eeuwig doeltreffend zijn? Ik zeg jou en jullie allemaal: met geen andere dan met de waarheid, die Ik jullie geleerd heb, en met de macht van de uiterste zelfverloochening en de ware en volle deemoed van het hart!

[10] Wil alleen maar datgene wat jij als waar erkent, en handel daar ook naar overeenkomstig de waarheid en niet om de een of andere wereldse reden voor de schijn, zoals de tempeldienaren doen en ook veel heidenen, dan heb je daardoor de hele hel en haar vorst in jezelf overwonnen! Alle boze geesten, die in alle materie aanwezig zijn, zullen je niet meer kunnen deren, en al zouden ze ook in een eindeloos groot aantal uit de materie van de gehele grote scheppingsmens op je af komen, dan zouden ze niettemin voor jou moeten vluchten als los kaf en als woestijnzand voor de machtige stormwind.

[11] Maar wanneer de schatten van de aarde je gevangen houden, zodat je om ze in bezit te krijgen, ook de onderkende waarheid zou verloochenen, dan ben je in je ziel al overwonnen door de macht van de hel en haar vorst, die de naam draagt van leugen en duisternis, gericht, vernietiging en dood.

[12] Kijk naar onze zeven Egyptenaren! Zij kennen alle grote schatten die in het inwendige van de aarde verborgen zijn, en zouden zich die ook in grote hoeveelheden ten nutte kunnen maken; maar dat verachten zij, en leven liever heel eenvoudig en zoeken alleen de schatten van de geest. Daardoor hebben zij ook nog de ware, oermenselijke eigenschappen behouden, waardoor zij ware heersers en gebieders over de hele natuur zijn, wat zeker niet het geval zou zijn, wanneer zij zich ooit op de een of andere manier door de verlokkingen van de natuur hadden laten vangen.

[13] Wanneer een huisvader en heer des huizes de juiste en goede orde in zijn huis wil bewaren, moet hij niet gemeenzaam worden met zijn personeel en steeds toegeven aan hun velerlei zwakheden. Want als hij dat doet, wordt hij een gevangene van zijn onbetrouwbare huispersoneel, en wanneer hij dan tegen de een of tegen de ander zegt: 'Doe dit! ' of 'Doe dat! ' -zullen dan zijn dienaren, die macht over hem hebben gekregen, nog wel gehoorzamen? O nee, ze zullen hem alleen maar bespotten en uitlachen!

[14] Datzelfde zou het geval zijn met een veldheer, die zich ondergeschikt zou maken aan zijn soldaten, die hun kracht en hun moed alleen aan de veldheer te danken hebben. Als de vijand zou komen en hij zou de soldaten bevelen om de machtig dreigende vijand aan te vallen en te verslaan, zouden de soldaten de zwak geworden veldheer dan wel gehoorzamen? O nee, ze zouden tegenstribbelen en zeggen: 'Hoe wil jij, zwakkeling, ons bevelen? Je hebt immers nooit de moed en de wil gehad om ons serieus in het gebruik van de wapens te laten oefenen, en je hebt alleen maar met ons omgebeuzeld als een speelkameraad. Hoe kun jij ons nu tegen de vijand aanvoeren? Jij bent nooit onze meester geweest, maar wij die van jou! Hoe kun je nu ineens proberen om ons, die vanouds meester over jou zijn, de baas te worden?'

[15] Kijk, zo vergaat het ook ieder mens, die niet vanaf het allereerste begin door zijn ouders en leraren streng aangemaand wordt om zichzelf te verloochenen in alle mogelijke vleselijke verlangens, opdat deze niet heer en meester over zijn ziel worden! Want als die eenmaal de ziel boven het hoofd gegroeid zijn, dan heeft deze er vervolgens een zware dobber aan om over al die begeerten en verleidingen van haar vlees te gebieden, omdat ze immers in haar vlees zwak en toegeeflijk en onvast is geworden.

[16] Wordt een ziel echter reeds vanaf de jeugd volgens de waarheid van het heldere verstand zodanig geleid en geoefend, dat zij haar vlees steeds meer onder controle heeft en het dan ook niet méér toestaat dan wat het van nature volgens Mijn ordening toekomt, dan wordt zo'n ziel vanzelf­sprekend ook onverschillig voor de hele wereld met al haar schatten en haar andere bekoringen. En daardoor is de ziel die op die wijze zuiver in de geest sterk is geworden dan ook niet alleen maar heer over de verlangens van haar lichaam, maar ook heer over de hele natuur van de wereld en derhalve ook heer over de hele hel en haar vorst van leugen en duisternis.

[17] Nu weten jullie, wie en wat de hel en de vorst van de leugen en de duisternis eigenlijk is, en hoe hij bestreden en zeker overwonnen kan worden. Handel dan ook zo, dan zullen jullie, mensen op deze aarde, zijn rijk spoedig en gemakkelijk volledig vernietigd hebben, en zullen jullie ware heren over de hele aarde en haar natuur en ook over jullie eigen natuur zijn!’

 

13 De opvattingen van Agricola over de toekomst

van de leer van de Heer

 

[1] Hierop zei Agricola: 'Heer en Meester, U hebt mij weer een nieuwe en buitengewoon belangrijke waarheid onthuld, en ik zie duidelijk in dat het zo moet zijn. Maar hoe is het bijna overal gesteld met de opvoeding van de mens van kindsbeen af? Men weet immers niet eens, hoe en waar men bij het opvoeden van kinderen moet beginnen en eindigen!

[2] Zo krijgen bijvoorbeeld rijke ouders een kind. Ze hebben er een ware apenliefde voor en staan het alles toe wat ze maar in, zijn ogen lezen en vertroetelen het dikwijls op een onuitstaanbare mallier. Zelf durven zij zo'n kind voor zijn vele ondeugden niet te bestraffen, al is het maar met een paar ernstige woorden, en als later een leraar dat misschien doet, dan heeft hij het kind en de ouders tot zijn vijanden en vervolgers gemaakt; reeds de oude Romeinen zeiden: 'Wie door de goden wordt gehaat, wordt door hen tot onderwijzer gemaakt!' Welnu, de ouders zijn blinde dwazen, en de onderwijzer moet dwaas zijn, als hij wil leven. Hoe moeten zulke kinderen dan een juiste opvoeding krijgen?

[3] Bij een opvoeding zoals die nu in de wereld van de grote heren algemeen in zwang is, moet ieder mens en de hele mensheld wel zo krachteloos worden, dat men op geen enkele wijze te weten kan komen hoe de eigenlijke, ware mens eruit moet zien en hoe hij moet zijn! En ik moet hier openlijk verklaren, dat er op deze aarde nog heel veel stormen over de velden en zeeën zullen razen, voordat de mensheid weer terug zal komen in de grootse en ware positie, vanwaar ze in het oerbegin is uitgegaan.

[4] Er zouden goede scholen opgericht moeten worden, niet alleen voor kinderen maar ook voor de blinde ouders, waarin ze allemaal de grote waarheden zouden moeten leren die iedereen moet weten om er naar te kunnen handelen en zo een waar mens te kunnen worden.

[5] Maar waar moet men voor zo talloos vele mensen de juiste leraren vandaan halen? U, Heer en Meester, hebt weliswaar al een grote groep leerlingen gevormd, die weten wat er voor nodig is om een waar mens volgens Uw orde te worden; maar wat is hun aantal, vergeleken bij het nagenoeg eindeloos grote aantal mensen op de hele aarde? En daar komt nog bij de grote ruwheid en algehele verwildering van mensen en volkeren op aarde en de starheid waarmee ze geworteld zijn in hun zeden en gewoonten, en ook hun verschillende talen!

[6] Hoe kan een mens nu tegen al deze kolossale belemmeringen strijden en hoe kan hij ze overwinnen? U bent toch de Heer Zelf en alles gehoorzaamt aan Uw wil, en niettemin stoot U Zelf hier in deze landen met beschaving op onoverkomelijke hindernissen. Op welke hindernissen zullen de weinige leerlingen dan wel niet stoten?

[7] Ja, het zou goed zijn als men Uw goddelijke leer in één nacht in het hart van alle mensen zou kunnen leggen, samen met de ijver om ernaar te handelen! Maar dat is Uw bedoeling niet, omdat ieder mens zich dat allemaal alleen door onderricht van buitenaf eigen moet maken en vervol­gens de ernstige wil moet opvatten om ernaar te handelen. Maar op die manier zal het met de mensheid zeker maar heel langzaam voorwaarts gaan, en het is totaal niet te overzien hoe lang het zal duren eer alle mensen op aarde Uw leer hebben leren kennen, en zo zal het zuivere levenslicht van Uw leer altijd het eigendom van maar weinig mensen zijn, en je kunt je zelfs afvragen hoe lang het helemaal zuiver zal blijven!

[8] Want zolang de mensen niet volledig doordrongen zijn van de waarheid van Uw leer, zullen ze daarnaast toch steeds aan hun wereldse genoegens blijven vasthouden, hetzij meer, hetzij minder, wat uiteindelijk hetzelfde is. Van Uw leer zullen zij door middel van vele toevoegingen weldra een aardse bron van inkomsten maken, en dan zal het er met Uw latere leerlingen in geen enkelopzicht beter voorstaan dan nu met de vele joden en heidenen, en de ware zegen en de levende vrucht van Uw leer zal ver van de mensen afstaan. Ik ben weliswaar geen profeet; maar dit zegt mij mijn tamelijk heldere vermogen om te oordelen, dat ik verkregen heb door mijn vele ervaringen, en ik geloof dat ik in deze aangelegenheid een heel waar oordeel heb uitgesproken.’

 

14 De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer

 

[1] Daarop zei Ik: 'Dat heb je zeker wel, en Ik weet ook dat het grotendeels zo zal gaan, maar het maakt niettemin in het geheel niets uit, want in Mijn schepping is er voor de zielen nog een groot aantal schoolgebouwen. Wie het in Jeruzalem niet leert, zal elders onderwezen worden!

[2] Ja, Ik weet en zie, hoe na Mij een groot aantal valse leraren zal opstaan en tot de mensen zal zeggen: 'Zie, hier is Christus!' of 'Daar is Hij!' Maar Ik zeg jullie nu, en zeggen jullie het tegen jullie naasten en kinderen, dat men zulke valse leraren niet moet geloven, want ze zullen gemakkelijk te herkennen zijn aan hun werken!

[3] Hoedanig echter een echte leerling van Mij volgens Mijn woord moet zijn, heb je gisteren in Emmaüs op de berg van Nikodemus gehoord, toen Ik de zeventig leerlingen uitzond om Mijn leer te verbreiden.

[4] Wanneer je dus leraren zult aantreffen, die op die wijze volgens Mijn wil de leer van de komst van het rijk Gods onder de mensen zullen verbreiden, kun jij en iedereen hen als echte en volledig waarachtige leraren beschouwen; waar echter leraren, weliswaar in Mijn naam, uit Mijn leer munt willen slaan, en het hun te doen is om geld en andere schatten, houd hen dan voor valse en nooit door Mij geroepen verbreiders van Mijn leer! Want Mijn ware leerlingen en verbreiders van Mijn zuivere leer zullen in aards opzicht steeds arm zijn, net als Ik, maar daarom in geestelijk opzicht meer dan rijk; want zij zullen het niet nodig hebben om zich Mijn leer en Mijn woorden door tijdrovend leren van een voorganger eigen te maken, maar Ik zal Mijn leer en Mijn wil in hun hart en in hun mond leggen.

[5] Maar de valse leerlingen zullen door het langdurig bestuderen van hun eveneens valse leerstellingen, zich allerlei teksten, woorden en spreuken eigen moeten maken en worden pas wanneer ze alles moeizaam geleerd hebben, door hun opgeblazen en praalzieke leraren en leiders onder allerlei loze en blinde ceremoniën tot leerlingen gewijd, zoals dat nu ook in de tempel gebeurt bij de Farizeeën, schriftgeleerden en oudsten en ook bij jullie, heidenen, waar de priesterstand een heuse kaste vormt die van vader op zoon overgaat, en waarin iemand uit het volk alleen maar opgenomen wordt, wanneer de een of andere priester geen kinderen heeft, en zelfs dan alleen maar als een kind, dat daarna pas tot priester wordt opgevoed.

[6] Hoe derhalve een ware door Mij geroepen leraar en verbreider van Mijn zuivere leer te onderscheiden zal zijn van een valse, dat heb Ik jullie allemaal nu helder uiteengezet, en iedereen zal zich dus gemakkelijk voor de valse leraren en profeten kunnen hoeden; wie hen echter zal aanhangen en hun geloof zal schenken, hen zal eren en hun ook nog in alles behulpzaam zal zijn, die zal het alleen aan zichzelf te wijten hebben als hij vervolgens door hen verslonden wordt.

[7] Ja, het zal zelfs gebeuren dat de valse profeten zich op gouden tronen zullen verheffen en de ware door Mij uitverkorenen en geroepenen in allerijl zullen vervolgen. Wanneer dat echter zal plaatsvinden, dan zal ook hun gericht en hun einde over hen komen, en Mijn leer zal desondanks voortbestaan onder de mensen op aarde; maar zij zal steeds alleen als een vrij bezit onder de mensen in stilte glanzen, stralen en troosten, nooit echter als een heerseres op een heerserstroon met kroon, staf en scepter over hele volkeren gebieden.

[8] Waar dat in Mijn naam het geval zal zijn, ben Ikzelf ver te zoeken, en in plaats van Mijn liefde zullen hebzucht, gierigheid, afgunst en vervolging van allerlei aard onder de mensen huishouden, en het ene bedrog zal het andere de hand reiken. Wanneer jullie zulke vruchten onder de mensen zullen zien, zullen jullie wel gewaarworden wat voor mentaliteit die profeten hebben die op de tronen heersen en van wie hun valse leren afkomstig zijn!

[9] Als je echter altijd het juiste en ware zult kunnen hebben, wanneer je er maar een verlangen naar hebt, zul je je hart toch niet naar het valse toekeren? En zo weten jullie nu, dat ondanks alle valse profeten en leraren die later opstaan, Mijn zuivere leer in stilte en zonder pralend vertoon tot aan het einde der tijden onder de mensen zal voortbestaan.

[10] Dat deze leer van Mij echter pas langzaamaan onder alle volkeren van de aarde verbreid wordt, daarvan heb Ik jullie de redenen al meer dan eens duidelijk laten zien; want Ik weet immers het beste, wanneer een volk rijp is om Mijn leer aan te nemen!

[11] Wat er echter voor een snelle verbreiding van Mijn leer op alle ook maar enigszins rijpe plaatsen op aarde kon gebeuren, dat is ook gebeurd en er zal weldra nog veel meer gebeuren; en daarom kunnen wij dit onderwerp nu ook zonder verdere opmerkingen laten rusten, aangezien wij nog veel belangrijkere dingen te bespreken hebben.'

[12] Nu zei Agricola weer: 'Dat zal ongetwijfeld zo zijn, want U alleen weet het beste wat er op deze ellendige aarde nog allemaal moet gebeuren; maar iemand als wij, die geen blik in de toekomst kan werpen en niet kan zien hoe de dingen zich zullen ontwikkelen, aan wie U alleen maar vergund heeft om zijn aardse leven ter beproeving van de vrije wil volgens Uw leer zo goed mogelijk te doorstaan, en die daarbij nog heel veel hindernissen op de weg van het licht geplaatst ziet, die wordt ondanks alles zo zeer met zorg vervuld dat hij zich afvraagt: 'Wat zal er mettertijd van dat alles worden?'

[13] Zal Uw nu zo heilig zuivere leer tot alle mensen komen, en wanneer? Of zal ze steeds alleen maar een exclusief bezit van weinig uitverkorenen blijven? Volgens de nu door U gesproken woorden schijnt het laatste het geval te zijn! Nu ja, ook goed; want wat voor U, o Heer en Meester, juist is dat moet ook voor ons mensen juist zijn, aangezien wij het zonder U met kunnen veranderen; maar omdat het U behaagd heeft om ons mensen, Uw schepselen, behalve de vrije wil ook een even vrij verstand te geven, hebt u ons daardoor ook een vrij oordeel verleend, en zodoende heb ik dan ook gesproken, zoals ik gesproken heb!

[14] Maar ik heb uit Uw weerwoord begrepen dat U toch wel heel buitengewone plannen en bedoelingen met de mensen hebt, anders zou U niet toelaten, dat er behalve de zuivere leer die U nu heeft gegeven en behalve Uw goed onderwezen leerlingen nog andere, valse opstaan en de mensen weer opnieuw misleid worden en in goddeloze duisternis geraken; zo kan ik evenwel niet meer verder spreken en zal ik mij nu weer helemaal op het luisteren toeleggen.’

[15] Ik zei: 'Vriend, daar zul je goed aan doen! Het is beter te luisteren dan te prediken, zolang men de juiste reden daarvoor nog veel te weinig kent.

[16] Geloof Mij: werelden scheppen is gemakkelijk; maar vrije mensen tot leven te roepen en hen zichzelf te laten vervolmaken, waarbij de goddelijke almacht krachtens de orde van haar liefde en wijsheid moet zwijgen en toezien, dat blijft uiteindelijk ook voor Mij een zaak, die niet gemakkelijk is! Daarbij helpt Mij alleen Mijn onbegrensde geduld en overgrote zacht­moedigheid.

[17] Daarom moeten de mensen door hun hoogsteigen geloof en daden in allerlei goede en slechte situaties geplaatst worden, zodat ze dan door de gevolgen van hun geloof en hun handelen verstandig worden en tenslotte uit eigen wil het juiste licht gaan te zoeken.    ­

[18] Zoals alle schepselen op deze aarde zich materieel ontwikkelen tussen dag en nacht en tussen zomer en winter, zo doet de mens dat ook geestelijk.

[19] Toen de oermensen van deze aarde geestelijk in het heldere daglicht wandelden, was het licht hun tenslotte gewoonweg tot een last geworden; toen echter daarna de geestelijke nacht bij hen zijn intrede deed, begonnen ze pas de waarde van de geestelijke dag te begrijpen en naar waarde te schatten, en de beteren zochten angstvallig het verloren paradijs.

[20] Vervolgens werd het weer weinigen gegeven de geestelijke dag te vinden, en velen renden naar de gelukkigen die de geestelijke dag hadden teruggevonden en lieten zich naar het licht leiden. Maar ook velen, verblind door de wereld, begrepen niet meer wat een geestelijke dag is en bleven in hun nacht, daartoe genoodzaakt door hun eigen traagheid. Dezen genoten dan ook niets van het geluk van een geestelijke dag en bevonden zich in grote nood; die nood was evenwel een goede bewaker voor de gelukkigen, omdat ze wel zagen welke vruchten de mens plukt van zijn geestelijke nacht.

[21] Kijk, zo gebeurt het dan, dat zich naast de verlichten ook steeds niet verlichten zullen bevinden en zullen voortplanten! Maar daarom zal het aan waarlijk verlichte mensen op deze aarde nooit ontbreken, en hun zal steeds de gelegenheid geboden worden om de niet verlichten te verlichten met hun ware levenslicht; en het loon van de verlichten, die dat in Mijn naam zullen doen, zal later groot zijn in Mijn rijk!

[22] Zelf verlicht zijn door Mijn genade is een groots en onschatbaar geluk voor de mens; maar nog duizendmaal waardevoller is het om met zijn levenslicht ook anderen te verlichten die in de duisternis wandelen, dat wil zeggen, wanneer ze het licht willen aannemen. Maar dat zij jullie ook steeds weer opnieuw gezegd: dat jullie de parels van Mijn leer niet voor zwijnen van mensen moeten werpen! Want de mens die eenmaal een echt zwijn is geworden, die blijft ook een zwijn! Want ook al luistert zo'n mens op een goed moment met welgevallen naar een waar en goed woord en neemt hij het ook op, dan gaat hij toch bij de eerstvolgende gelegenheid naar zijn oude poel terug en springt er met welbehagen in, en blijft nog steeds een zwijn. Aan zulke mensen valt dus geen evangelie te verkondigen, en voor dergelijke mensen heb Ik een ander evangelie, dat hun eigen natuur hun zal verkondigen onder veel pijn, gehuil en tandengeknars!

[23] En nu hebben wij weer een belangrijk punt besproken en kunnen we getroost op iets heel anders overgaan. Wie van jullie nog twijfelt over het een of ander, laat die opstaan en spreken; want Ik wil dat jullie morgen goed verlicht deze Olijfberg met Mij zullen verlaten! Daarom staat het nu ieder van jullie vrij om te spreken, zoals zijn verstand hem ingeeft.’

[24] Daarop zeiden de meesten: 'Heer, wij twijfelen helemaal niet meer en zijn daar heel gelukkig mee!'

 

15 De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde

De gebreken van de ouderdom

 

[1] Maar één van de Indische magiërs, die ook nog bij ons waren, zei: 'Grote Heer en Meester, ik heb nog veel dingen, waarbij een helderder licht mij niet zou schaden! Wanneer ik U dus iets zou vragen, zou U mij dan wel een antwoord waardig achten?'

[2] Ik zei: 'Jij bent evenzeer een mens als ieder ander, en dat is genoeg! Vraag maar, watje wilt, dan zal Ik je antwoord geven!'

[3] Hierop dacht de magiër er even over na of de vraag wellicht niet te onnozel en gewoon was; maar hij vermande zich spoedig en zei: 'Heer, er is iets wat ik volgens de ervaringen die ik op deze aarde heb opgedaan eigenlijk niet goed vind voor het voortbestaan van de mensen! Wanneer U dat niet verandert en op een of andere manier verbetert, zal dat met het voortbestaan van de mensen in de loop van de tijd beslist moeilijkheden geven.

[4] Kijk, mensen en dieren vermenigvuldigen zich van dag tot dag en hebben ook steeds meer voedsel nodig; maar de bodem van de aarde wordt nergens uitgebreid of vergroot! Wanneer dat nog een paar duizend jaar zo doorgaat, zal het met het voortbestaan van de mensen beslist problemen opleveren. Wat zegt U, o Heer, over deze mening van mij?'

[5] Ik zei: 'Mijn dierbare vriend, deze zorg had je je om diverse redenen geheel en al kunnen besparen; want hoeveel mensen het nu bewoonbare deel van de aarde kan bevatten, is al sinds eeuwige tijden heel goed door Mij berekend. Wanneer de aarde -wat daarvan tot op heden is drooggelegd om de mensen te herbergen -zo nog tienduizend jaar voortbestaat en het menselijk geslacht zich ieder jaar zal verdubbelen of verdrievoudigen, zullen op deze aarde nog tienmaal zoveel mensen als nu, heel goed kunnen voortbestaan. En als er dan mettertijd inderdaad zoveel mensen zouden komen, dat de huidige grote, drooggelegde bodem van de aarde ze niet meer zou kunnen voeden, welnu, dan hebben we nog een heleboel middelen achter de hand om in één ogenblik voor nog honderdduizend maal zoveel mensen als er nu op aarde wonen, hele werelddelen uit de zee omhoog te laten komen! Over dit voor jou zo zorgelijke punt, kun je dus helemaal gerust zijn!

[6] Er woont nu op aarde zo'n groot aantal mensen, datje geen getal kent, dat groot genoeg is om dat aantal aan te duiden, en toch zijn er op aarde nog zulke grote stukken volledig onbewoonde grond, dat duizend jaar nauwelijks voldoende zou zijn om er doorheen te reizen en ze te bekijken. En toch bezitten bepaalde rijke mensen grote stukken land voor zichzelf, die werkelijk meer dan honderdmaal groter zijn dan wat zij voor hun voedsel nodig hebben. Als je aanneemt dat de aardbodem mettertijd enigszins gelijker verdeeld zal zijn, dan zullen alle mensen -al waren het er wel honderd keer zoveel als nu -nog genoeg voedsel en een onderko­men voor hun lichaam vinden, en zeker wanneer ze volgens Mijn leer zullen leven! Ben je met deze uitleg tevreden?'

[7] De magiër zei: 'Heer en Meester, geheel en al, en het is me nu een stuk lichter om het hart! Maar ik heb nog iets, waarover ik van U nog een klein beetje meer licht zou willen hebben dan ik mij tot nu toe in Uw zeer verheven gezelschap eigen heb kunnen maken. Er is weliswaar al over gesproken en uit Uw mond zijn ook verklaringen gekomen, die mij veel licht gegeven hebben; maar iets is mij daarbij nog duister gebleven. Nu ik eenmaal met mijn metgezellen bij de bron van het licht sta, zou ik ook in alles wat mij nog duister is, een beetje meer verlicht willen worden.

[8] Kijk, Heer en Meester, het bestaan en leven van een mens is werkelijk groots en overheerlijk! Hij wordt verwekt, geboren en van dat moment af door zijn ouders opgevoed tot een mens, die kan denken, spreken en handelen volgens de denkbeelden die hem door de opvoeding zijn bijgebracht en die hij als denkend mens zelfheeft ontdekt door middel van zijn denkvermogen en door zijn langs de weg van ervaring gevormde verstand.

[9] Wanneer dan een mens van goede wil zijn geestelijke krachten onder grote inspanningen en dikwijls bittere ervaringen op een voor hem zo hoog mogelijk niveau gebracht heeft, dan beginnen zijn lichamelijke en ook zijn geestelijke krachten af te nemen, het lichaam wordt moeizaam, oud en gebrekkig, wordt ziek en sterft dan ook onder meestal grote pijnen en in grote angst en vrees voor de dood.

[10] Nu weet ik wel uit Uw mond, dat de dood voor de mensen niets afschrikwekkends zou hebben en ook volledig pijnloos zou zijn, wanneer ze in de aan hen geopenbaarde orde gebleven waren en volgens deze geleefd en gehandeld hadden; nu is het echter voor de mensen zeer betreurenswaardig dat er zo velen buiten hun schuld onmogelijk iets kunnen weten van de in de oertijden geopenbaarde orde voor het menselijke leven, en daarom genoodzaakt zijn in een geheel daaraan tegengestelde orde te leven, die buiten hun schuld ontstaan is; desondanks moeten ze de erge gevolgen ervan net zo goed dragen, alsof zij die door hun schuld verdiend zouden hebben. Welnu, dat beschouw ik eerlijk gezegd als een van Uw kant merkwaardige inrichting in het mechanisme van het menselijke lichaam!

[11] Het is een heel goede wet dat hij die een mens doodt, ook met de dood bestraft moet worden, als waarschuwend voorbeeld voor anderen die misschien ook in hun kwade lusten door iemand gehinderd worden. Maar een wet, waardoor bijvoorbeeld iemand die van het dak is gevallen en door zijn val een ander mens van het leven heeft beroofd, eveneens met de dood bestraft moet worden, zou toch wel het meest onrechtvaardige zijn wat er op de wereld bestaat! En kijk, precies zo komt mij ook de zojuist aangehaalde goddelijke beschikking voor met betrekking tot de ziekten en de zeer pijnlijke lichamelijke dood van de meeste mensen; ze ondergaan daardoor een straf, die ze in feite nooit door schuld verdiend hebben! Dat zou U in het vervolg toch wel iets anders kunnen inrichten!

[12] Weliswaar zijn het juist de Indiërs, die dikwijls vele jaren lang de ergste pijnen met grote standvastigheid verdragen, omdat onze geloofsleer hun vertelt, dat God Zijn grootste behagen schept in hen, die langdurig de ergste pijnen met het grootste geduld, standvastig verdragen. Maar bij de aanblik van zulk dikwijls zeer gruwelijk lijden en zulke pijn verzet zich het gemoed van een mensenvriend die innerlijk onbevangen en vrij van vooroordelen is, en vraagt aan de Schepper van aarde en mensen: 'Almach­tige en wijze God! Kunt U eigenlijk wel behagen scheppen in de onnoem­bare kwellingen en pijnen van Uw schepselen? Als de mensen verdwaasd zijn in hun denken en verstand, hebt U immers toch middelen genoeg om hen steeds opnieuw te verlichten, zoals U de eerstgeschapen mensen van deze aarde verlicht hebt!

[13] Waarom laat U toe dat duizenden geslachten eerst duizenden jaren onder de bitterste kwellingen moeten leven, voordat er maar een vonkje van Uw licht onder hen wordt uitgestrooid?

[14] Kijk, Heer, dat is een heel belangrijke vraag van ons, zeer geplaagde mensen, aan U, de Heer en Schepper van aarde en mensen! Geef ons daarover een waar licht!’

 

16 Over het incarneren van bewoners van de sterren

 

[1] Ik zei: 'Vriend, daarover heb Ik jullie een paar dagen geleden een helder licht gegeven. Wanneer jij dat niet volledig begrepen hebt, kan Ik dat echt niet helpen! Kijk omhoog naar de sterren! Ik zeg je, dat dat allemaal grote werelden zijn, waarop ook mensen wonen zoals hier.

[2] Veel van de talloze mensen op die sterren weten door hun engelen dat een ziel alleen hier op deze aarde het ware kindschap van God kan bereiken, maar alleen door een zwaar en moeilijk leven in het vlees. Wanneer ze dat willen, wordt het toegelaten dat hun zielen ook op deze aarde in het vlees verwekt worden. Zijn ze er echter eenmaal, dan moeten ze ook accepteren dat ze het voor een korte tijd moeten doormaken, omdat ze daardoor voor eeuwig de triomf van de volle gelijkenis met God bereiken; en daarvoor kunnen ze zich ook wel iets laten welgevallen, aangezien Ik uit liefde voor Mijn kinderen Mijzelf vrijwillig ook heel veel laat welgevallen, en Mij nog iets heel groots en bitters zal moeten laten welgevallen, tot heil van Mijn kinderen.

[3] Gods rijk kan alleen maar met kracht en grote offers verworven worden! Bedenk dat wel, en ook datgene wat Ik daar al over gezegd heb! Heb je dat goed begrepen?'

[4] Daarop zei de magiër: 'Ja, Heer en Meester, ik heb dat nu goed begrepen en ik herinner me ook weer wat U een paar dagen geleden over dat onderwerp hebt gezegd. Ik dank U voor alles wat wij nu aan Uw heilige zijde gewonnen hebben tot eeuwig heil van onze ziel. Wanneer lijden en pijn ons lichaam zullen teisteren, zullen wij dat ook met alle geduld dragen, uit liefde tot U; want ook wij kunnen nu niet weten, waartoe wij anders op deze aarde in het vlees zijn geplaatst, dan dat wij God moeten, willen en ook zullen zoeken en erkennen en Hem vervolgens boven alles liefhebben, al zijn de omstandigheden nog zo bitter’

[5] Want het schijnt mij toe dat U juist degenen die U het meest na aan het hart liggen, altijd meer op de proef stelt dan degenen die door hun doen en laten verder van Uw hart verwijderd zijn. Want op onze reizen door alle streken. van de aarde heb ik dikwijls mensen ontmoet, die aan geen enkele god leken te geloven en hun medemensen vaak slechter behandelden dan wilde dieren, terwijl ze zelf een onverwoestbare licha­melijke gezondheid bezaten en zwolgen in een leven van genot. En bovendien stierven ze tenslotte ook nog een pijnloze, bliksemsnelle dood!

[6] Daarentegen trof ik elders zeer vrome, aan God toegewijde en goede mensen dikwijls in de grootste ellende aan, die zij geduldig verdroegen, wat mij de liefderijke zorg van een goede en buitengewoon wijze God en zelfs Diens bestaan in een zeer twijfelachtig daglicht plaatste.

[7] Nu zijn zulke twijfels bij ons wel geheel en al verdwenen, en wij weten en beseffen nu waar we aan toe zijn, en in welke verschillende omstandig­heden de mensen op deze aarde hun leven ter beproeving van de vrije wil moeten doormaken; maar gevoelsmatig moet ik daarbij toch bekennen, dat dit proefleven van vrijheid een zware opgave is voor de mensen, ook al bereiken ze door het volbrengen ervan de grootste en eeuwige levens­winst.

[8] Wij mensen konden vóór ons bestaan nooit gewild hebben dat wij zouden bestaan, maar alleen U kon dat willen, en wij zijn dus Uw werken; en U zorgt, dat ze volledig datgene kunnen worden waartoe U ze geschapen en bestemd hebt.

[9] Omdat dat nu eenmaal zo, en niet anders, is en U ons nu Zelf duidelijk de wegen getoond hebt die wij moeten bewandelen, willen wij dan ook getrouwen dankbaar afgaan op het doel dat U ons gesteld hebt, en, standvastig en met het grootst mogelijke geduld en met overgave aan Uw wil, over de doornen gaan die ons hier en daar in de weg staan. Dat is nu het vaste en ernstige besluit van mij en ook van mijn metgezellen. U echter , die wij nu erkennen als onze Heer van het leven, vragen wij om niet te zware proeven en beproevingen over ons te laten komen op het moment dat wij van deze wereld scheiden, en ook om genadig en barmhartig te zijn voor alle andere mensen, al naargelang de verdienste van hun leven!'

[10] Ik zei: 'Waar jullie de Vader om zullen vragen in Mijn naam, zal jullie ook gegeven worden. Want alleen de Vader is goed en schept geen behagen in het lijden van de mensen; maar Hij verhindert ook niet dat zulke dingen over de mensen komen, als ze uit louter liefde voor de wereld de Vader vergeten, geen geloof hebben en zichzelf begeven in datgene wat hun alle mogelijke tegenspoed moet bezorgen!

[11] Wandel voortdurend op de wegen die Ik jullie nu getrouw getoond heb, dan zullen jullie weinig te lijden hebben en zal jullie vertrek van deze wereld gemakkelijk zijn!

[12] Alleen degenen die uit allerlei gehechtheden aan de wereld hun ziel teveel in het vlees hebben begraven moeten uiteindelijk meestal bitter lijden; want een dergelijke ziel moet, om niet volledig te gronde te gaan in haar vlees, met groot geweld daarvan gescheiden worden, en dit moet in het lichaam dan ook hevige pijnen teweegbrengen. En dat is ook nog goed voor de ziel, omdat ze door de pijnen en het lijden gereinigd wordt van haar vleselijke lusten en daardoor aan gene zijde gemakkelijker zal vorderen en zekerder voorwaarts zal gaan op de weg van het geestelijke leven. .

[13] Mensen echter die sterk aan de wereld gehecht zijn, die in geen God geloven, daarbij toch tot op hoge ouderdom een gezond leven genieten en tenslotte ook een snelle en pijnloze dood sterven, hebben het loon van hun leven al op deze wereld ontvangen en zullen aan gene zijde nog amper enig loon te verwachten hebben. Onder zulke mensen zal de uiterste duisternis heersen en er zal onder hen veel gejammer en tandengeknars zijn.

[14] De magiër zei: 'Heer en Meester, wanneer zulke mensen, die meestal heidenen zijn, er niets aan kunnen doen dat ze nooit iets van een ware God hebben gehoord en er daarom ook niet in konden geloven, dan is een zeer afschrikwekkend voortbestaan van hun ziel aan gene zijde toch een te zware straf! Ja, mensen zoals wij nu, die God hebben leren kennen en in Hem moeten geloven omdat Hij zichtbaar voor hen bestaat en hun Zelf de wegen van het leven leert -wanneer zij desondanks afvallig zouden worden en het kwade zouden doen, zouden ze wel zo'n afschuwelijk lot aan gene zijde, zoals dat nu door U beschreven is, verdienen; maar mensen, die het niet kunnen helpen dat ze bijna meer dier dan mens waren op de wereld, zou ik als ontoerekeningsvatbaar willen beschouwen, en een straf aan gene zijde voor hun hier bedreven slechte daden lijkt me niet in overeenstemming te zijn met de goddelijke orde en de aan de liefde van God ontspringende gerechtigheid. Want wanneer iemand op deze aarde geen God en derhalve ook Zijn wil niet kent en geen andere wet heeft dan alleen maar wat zijn natuur en zijn hartstochten hem voorschrijven, kan hij ten opzichte van Gods wil, die hij niet kent, ook geen zonde begaan en daarvoor gestraft worden. Heer en Meester, kijk, ook dat is nog een duistere hoek in mijn ziel, die U misschien nog allergenadigst een beetje meer zou willen verlichten!’

 

17 De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zij de

 

[1] Ik zei: 'Ook over dit punt is hier al het juiste en geheel passende gezegd, en jullie hebben dat voor een deel ook van Mijn leerlingen wel gehoord; maar het onthouden gaat jullie niet zo goed af en daarom is het in sommige hoeken van jullie leven weer een beetje donker geworden. Maar als jullie volgens Mijn woord leven, zullen jullie de doop met de Geest ontvangen, wat de ware, innerlijke wedergeboorte van de Geest in jullie ziel is. Deze levende Geest van al het licht en alle waarheid zal jullie vervolgens in alle waarheid binnenleiden, en dan zal in jullie ook alles helder worden wat nu donker en duister is.

[2] Gods liefde en wijsheid ziet ook wel, en zeker nog veel duidelijker, wat jouw meer verlichte verstand je al zegt, namelijk dat men niet iemand kan straffen, aan wie men geen wet heeft gegeven die hij moet gehoorza­men; en het zou zeker onrechtvaardig en onbillijk zijn, wanneer dat door God zo bepaald was.

[3] Maar er bestaat nu nergens op aarde een volk dat helemaal zonder enige wet is. Want God heeft onder alle volkeren al naargelang hun behoeften wijze mannen opgewekt en deze hebben hun wetten gegeven en hun ook gezegd en laten zien dat er een God bestaat, die alles heeft geschapen en ook alles in stand houdt, leidt en regeert. Zo leerden die wijze mannen de mensen ook dat God degenen die aan de wetten gehoorzamen, hier en aan gene zijde zal belonen, maar de degenen die in strijd met de wet leven zal tuchtigen en onverbiddelijk streng straffen, hier al en zeker aan gene zijde, omdat de ziel van de mens na de dood van het lichaam in een andere wereld van geesten verder leeft en overeenkomstig haar handelen gericht wordt.

[4] Kijk, zo'n leer heeft ieder volk ontvangen, en wanneer het die begint te vergeten, wordt het er direct weer aan herinnerd, voor een deel door opnieuw gewekte wijze mannen en voor een deel steeds door het eigen geweten, en zo kan niemand die verstand en gezonde geestvermogens heeft, zich helemaal verontschuldigen, als hij in strijd met de hem bekende wetten handelt. En wanneer iemand aan gene zijde in de toestand van zijn liefde en zijn vrije wil komt, zal hij tegenover God ook niet kunnen zeggen dat Hij deze of gene onrechtvaardig behandeld heeft; want aan degene die zelf wil geschiedt geen onrecht.

[5] Aan iedere ziel zal daarginds ten deel vallen wat zij zelf wenst. Is het iets slechts, dan wordt haar van tevoren duidelijk gemaakt welke gevolgen daaraan verbonden zijn. Als ze daar gehoor aan geeft, kan haar gemakkelijk hulp worden geboden; stoort ze zich er echter niet aan, dan zal ongehin­derd toegelaten worden dat ze alles zodanig heeft en geniet als ze het vanuit haar liefde wil.

[6] De liefde echter, hetzij van goede of van slechte aard, is het eigenlijke leven van de ziel van iedere mens, engel en duivel; als we aan de ziel de liefde ontnemen, dan ontnemen we haar tevens het leven en het bestaan. Dat kan in Gods zuivere orde echter nooit voorkomen; want als ook maar het kleinste atoom in de schepping vernietigd zou kunnen worden en het bestaan geheel en al voor eeuwig verliezen, dan zou God Zelf daardoor een atoom van Zijn bestaan verliezen, wat echter onmogelijk is.

[7] En zo kan de menselijke ziel haar bestaan al helemaal nooit volledig verliezen; maar ze kan door haar eigen wil erg ongelukkig en onzalig worden en ze kan, als ze het maar serieus wil, ook weer door haar eigen vrije wil gelukkig en volledig zalig worden.

[8] Hoe kunnen de levensomstandigheden en situaties voor de ziel nu anders en beter en rechtvaardiger geordend zijn dan op die manier? ­Begrijp je dat nu, en is de nog donkere hoek in je nu al een beetje lichter?'

[9] De magiër zei: 'Heer en Meester van alle leven, het is in mij nu al een heel stuk helderder geworden! Ja, omdat het zo in elkaar zit en ook zo in elkaar moet zitten, kan er door ons mensen tegenover U zelfs niet de allerkleinste tegenwerping meer gemaakt worden; en ik ben klaar met vragen stellen.’

[10] Ik zei: 'Daar zul je voorlopig heel goed aan doen! Maar het zal wel weer gebeuren, datje nog heel veel zult vragen. Maar nu is het tijd om op iets anders over te gaan. Wie van jullie nog het een of ander wil weten, kan nu naar voren komen en spreken en vragen; want vandaag staat de poort van de hemel voor jullie allemaal wijd open!’

 

18 De poort van de hemel en het rijk van God

 

[1] Toen Ik dit gezegd had, kwam er snel één van de. gewonnen Farizeeën naar voren en zei: 'Heer en Meester, aangezien U nu gezegd hebt dat de poort van de hemel voor ons allemaal wijd open staat - zou het dan niet kunnen, dat wij de geopende poort van de hemel nu allemaal met onze ogen konden zien om ons enigszins een voorstelling te kunnen maken hoe de hemel er vanbinnen uitziet? Want door de geopende poort zal men er zeker een klein deel van kunnen waarnemen.’

[2] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog bij jullie moeten zijn en jullie materiële instelling verdragen?! Want wie is de poort naar het ware hemelrijk? Ik ben de poort, de weg en de hemel Zelf! Wie naar Mij luistert, in Mij gelooft en de Vader in Mij boven alles lief heeft, wandelt door de juiste poort van alle leven de lichte weg naar het rijk der hemelen, dat vanuit Mijn pure liefde geestelijk geschapen is in de lichtste en - meest levende vorm vanuit Mijn wijsheid.

[3] Kijk niet omhoog of omlaag met jullie vleselijke ogen als jullie het ware aanzicht en het wezen van de hemel, dat het rijk van God is, willen doorgronden, maar richt de ogen van je gemoed op je innerlijke bewustzijn van liefde; daar zullen jullie de hemel aanschouwen, en weloveral, op welke plaats in Mijn scheppingen jullie je ook bevinden, hetzij op deze aarde of op een andere, dat is om het even; want het aanzicht van de hemel zal zich vormen uit de grondslag van jullie leven, zoals die volgens Mijn woord en door jullie goede werken gevormd is. Pas via jullie eigen hemel zullen jullie in Mijn eeuwige en oneindig grote hemel komen.

[4] Onthoudt allemaal goed: Gods rijk spreidt geen enkele uiterlijke pracht ten toon en komt ook niet in een uiterlijke afbeelding en vorm tot jullie, maar het is in jullie diepste innerlijk en bestaat in de geest van zuivere liefde tot God en tot de naaste en in de waarheid van het daaruit voortvloeiende leven van de ziel; want wie geen liefde tot God of de naaste in zich heeft en gewaar wordt, heeft ook geen leven in zich en geen opstanding, die de hemel in de mens is, en derhalve ook geen leven daarin, maar alleen het gericht en de daaruit voortvloeiende eeuwige dood, in plaats van het enig ware en volmaakte leven in de hemel.

[5] Op een bepaalde manier leven de zielen van de kwaden ook verder na de dood; maar dat is slechts een schijnleven net als dat van alle materie en net als het leven dat bepaalde dieren hebben, die de hele lange winter slapen in een onderaards hol en volkomen passief zijn.

[6] Als jullie dat nu een beetje diepgaander beschouwen, zullen jullie toch hopelijk niet meer tegen Mij zeggen: 'Heer, toon ons de poort van de hemel en daardoor ook een beetje van de hemel zelf, of toon ons ook de hel, opdat wij, gewaarschuwd door de aanblik ervan, ons des te gemakke­lijker onthouden van alle zonden!' Wie dat zou vragen, zou Ik een dwaas moeten noemen; ieder mens heeft ofwel de hemel ofwel in het ergste geval de hel volkomen in zich en kan alles in zichzelf gadeslaan.

[7] Wie echter de hel in zich draagt, is doof en blind in zijn gemoed; alleen zo nu en dan herinnert zijn geweten hem eraan, anders zou hij de hel in zichzelf niet gewaar kunnen worden -want een hels geworden ziel is al zo goed als geheel in de dood door het gericht van al haar materie.

[8] Maar een ziel, die door haar goede werken volgens Mijn wil de hemel in zich draagt, kan in zichzelf de hemel ook op klaarlichte dag bespeuren en van tijd tot tijd 's nachts in heldere droomgezichten. Want droomgezichten zijn aan de mens gegeven, om zo gedurende zijn aardse leven zekere omgang te kunnen hebben met de wereld van de geesten, zowel met lagere als met hogere, al naargelang de ziel door haar goede werken volgens Gods wil meer of minder van de ware hemel in zichzelf heeft opgebouwd en eigenlijk heeft geschapen.

[9] Wandel dus volgens Mijn geboden, dan zullen jullie gemakkelijk en spoedig het aanzicht en het wezen van de hemel in jezelf gewaar worden. - Hebben jullie dat nu ook goed begrepen?'

[10] De joden, Romeinen, Egyptenaren en Indiërs zeiden: 'Ja, Heer en Meester, en wij danken U van ganser harte voor Uw onderricht aan ons, die nog altijd zeer blind en doof zijn, ondanks al het vele en grote licht dat U ons heeft gegeven! Daarom vragen wij U dan ook om geduld te hebben met onze nog altijd grote zwakheden; maar wij zullen voortaan welons best doen, zodat Uw heilige aan ons geschonken licht steeds helderder in ons gaat stralen.’

 

19 De machteloosheid van de mens

 

[1] Ik zei: 'Wat jullie ook doen, doe dat steeds in Mijn naam; want zonder Mij zijn jullie niet bij machte ook maar iets tot heil van jullie zielen te doen! En wanneer jullie tenslotte alles gedaan hebben, wat jullie geboden en aangeraden is om het ware, eeuwige leven te bereiken, zeg en beken dan in jezelf en ook tegenover de wereld, dat jullie luie en onnutte knechten zijn geweest! Want alleen God is alles in alles en volbrengt in de mens al het goede.

[2] Wanneer een mens Gods wil onderkent en opvolgt, handelt hij niet volgens zijn eigen wil, maar volgens de wil van God; wat Gods wil in de mens of in een zuivere engel doet, is beslist geen werk puur van de mens of van de engel, maar het werk van degene volgens wiens wil een werk werd volbracht.

[3] Het werk van de mens is daarbij alleen maar, dat hij uit liefde tot en waar ontzag voor God met zijn vrije wil de erkende wil van God volledig tot de zijne heeft gemaakt en er vervolgens naar handelt voor zijn eigen  heil. Maar vanaf dat moment bewerkstelligt niet meer de wil van de mens, maar de wil van God al het goede in de mens, en zo is het goede in de mens dan ook alleen Gods werk, wat de echte en ware mens in zijn terechte deemoed dient te erkennen. Schrijft een mens een goed werk echter aan zichzelf toe als zijn eigen verdienste, dan laat hij alleen daardoor al zien, dat hij zichzelf niet en God al helemaal nooit naar waarheid heeft gekend, en daarom is hij nog ver van het rijk van God verwijderd.

[4] Geef daarom altijd in alles aan God de eer, en handel steeds in Zijn naam, dan zullen jullie Gods liefde in je hebben! En wie Gods liefde in zich heeft, heeft voor eeuwig en altijd alles in zich.

[5] Bedenk nu echter ook nog het volgende: wanneer de mens tegen de wil van God kwaad doet, is die daad niet een werk van God, maar geheel en al een daad van de mens zelf; want in dat geval heeft de mens zijn eigen wil niet ondergeschikt gemaakt aan Gods wil, die hij kent, maar deze enkel voortdurend tegengewerkt, en van hem kan met recht gezegd worden dat zijn slechte daden volledig zijn eigen daden zijn. Maar juist daardoor heeft de mens, door het grove misbruik van zijn vrije wil, zichzelf gericht en zichzelf daardoor in zijn blindheid ongelukkig gemaakt.

[6] Kijk, het is met deze geestelijke dingen ongeveer zoals met een wijze veldheer en diens ondergeschikte soldaten! De soldaten moeten weliswaar met vele duizenden de hete en bloedige strijd in; maar geen van hen mag anders vechten dan alleen volgens het plan en de wil van de veldheer. Wie dat doet, voert een voorspoedige strijd; wie van de vele soldaten echter bij zichzelf denkt: 'Ha, ik heb zelfmoed, kracht en ook het juiste inzicht; ik ga me op eigen houtje in de strijd begeven en een kroon voor mijn eigen hoofd verwerven!', en uit de slagorde van zijn in de oorlog bedreven veldheer zou treden, zou al zo goed als verloren zijn; want hij wordt weldra door de vijand gevangen genomen en ernstig toegetakeld. En wiens schuld is dat? Van niemand anders dan van hem zelf! Waarom heeft hij de wil van zijn wijze veldheer niet voor altijd tot de zijne gemaakt? Dan zou hij gemakkelijk met de anderen de vijand overwonnen hebben. Aangezien hij tegelijkertijd veldheer en soldaat wilde zijn, werd hij gemakkelijk een prooi van de vijanden.

[7] Ik ben echter ook, en wel enig en alleen, een veldheer over het leven tegen alles wat het leven vijandig gezind is. Wie onder Mijn geboden en volgens Mijn plannen strijdt, zal ook gemakkelijk kunnen strijden tegen de vele vijanden van het leven en ze ook gemakkelijk overwinnen; wie echter zonder Mij en afgaande op zijn eigen verstand en wil aan de strijd tegen de vele vijanden van het leven begint, zal gevangen genomen en vervolgens ernstig toegetakeld worden. Als hij zich echter eenmaal in harde gevangenschap bevindt, wie zal hem daar dan uit verlossen, aangezien hij zijn ergste vijanden van het leven alleen in zichzelf dient te zoeken en te bestrijden?!

[8] Als iemand aan Mijn zijde echter gemakkelijk de overwinning over heel veel vijanden behaalt, dan is de zege immers alleen Mijn werk; want hij kon die zege niet anders behalen dan door Mijn wil, plan en raad precies op te volgen. Als de behaalde overwinning echter Mijn werk is, dan is ook de roem en de verdienste van Mij!

[9] Jullie zullen nu hopelijk voldoende inzien, hoe en waarom jullie zonder Mij niets verdienstelijks kunnen doen voor het eeuwige heil van jullie ziel, en waarom jullie ook dan nog, als jullie alles, wat als het meest wijze werd opgedragen, gedaan hebben, openlijk voor Mij dienen te erkennen dat jullie luie en onnutte knechten aan Mijn zijde waren.

[10] Wanneer een boer zijn akker bebouwt, dan bemest hij die, ploegt vervolgens de aarde om met de ploeg, strooit de tarwekorrels in de voren en egt ze daarna onder, en dan hoeft hij tot de oogst niets meer te doen. Is de oogst nu puur de verdienste en het werk van de boer, of is die niet veeleer in alle opzichten Mijn werk en verdienste? Wie schiep voor hem de beide sterke ossen voor zijn ploeg? Wie gaf hem hout en ijzer, en wie het zaaigraan met de levende kiem? Wie heeft daar al ontelbaar veel nieuwe kiemen en korrels in gelegd? Van wie was het alles verwarmende en alles tot leven wekkende licht van de zon? Wie zond de vruchtbare dauwen regen? Wie gaf de opgroeiende en rijpende halmen de voorspoedige groei en wie, tenslotte, gaf de boer zelf het leven, de kracht, de zintuigen, het oordeelsvermogen en het verstand?

[11] Wanneer jullie nu een beetje dieper nadenken over dit beeld, zal jullie toch duidelijk worden, hoe uiterst weinig er bij het bebouwen van de akker als verdienste aan de boer valt toe te rekenen? Welbeschouwd eigenlijk helemaal niets - en toch zou hij willen zeggen: 'Kijk, dat heb ik allemaal aan mijn inspanning te danken! ' Maar hij denkt er nauwelijks aan, wie de enige voornaamste bewerker van het tarweveld was! Zou hij niet veeleer in zijn hart moeten bekennen: 'Heer, grote, goede en heilige Vader in de hemel, ik dank U voor Uw grote zorgzaamheid! Want dat alles was en is alleen Uw werk en zal dat altijd zijn; ik was daarbij een luie en totaal onnutte knecht!'?

[12] Wanneer dat bij materiële arbeid al gezegd zou moeten worden ­hoeveel te meer dient een mens dat wel niet te zeggen, die Ik hielp zijn geestelijke levensakker met van alles en nog wat te bewerken, waarbij hij eigenlijk niets anders hoeft te doen dan in Mij te geloven en vervolgens Mijn goddelijke wil, als een puur geschenk van Mij, zich zo eigen te maken alsof die helemaal van hem is, alhoewel die eigenlijk alleen van Mij is! Wanneer zo'n mens in het volledige bezit van Mijn wil dan tot alles in staat is en grote dingen en werken kan doen, wiens verdienste is dat dan voornamelijk?'

 

20 Over de wetten van de Heer

 

[1] Nu zeiden allen weer: 'Heer en Meester! Alles, alles is sinds eeuwigheid alleen Uw werk en Uw verdienste! Wij mensen zijn immers in alle opzichten niets vergeleken bij U! Alleen Uw liefde en genade heeft ons het bestaan gegeven en U wilt ons zelfs nog verheffen tot kinderen die aan U gelijk zijn; daarom zijn wij in alles Uw werk, en onze voortreffelijkheid is alleen Uw verdienste! O Heer en Meester, verlaat ons toch nooit; want zonder U zijn wij in het geheel niets! Wat zouden wij uit onszelf weten van al de geestelijke dingen, van U en van Uw almachtige wil? En zoals wij alles alleen aan U te danken hebben, zal ook ons verre nageslacht alles aan U te danken hebben, als zij nog ons inzicht en ons zuivere geloof zullen bezitten. Maar U, o Heer en Meester, zult er wel voor zorgen dat ze niet te ver verwijderd zullen raken van het licht, dat voor ons nu zo helder schijnt!’

[2] Ik zei: 'Evenals tot nu toe, zal dat ook in de toekomst aan de arbeiders op Mijn akkers en in Mijn wijngaarden worden overgelaten; het zal er dan erg op aankomen, hoe zij Mijn wil, die zij goed kennen, hanteren, hetzij juist, hetzij verkeerd. Zorg er daarom voor, dat er na Mijn lichamelijk scheiden van jullie geen ruzies en onenigheden ontstaan; want die zouden werkelijk de moeder van de antichrist op deze aarde worden! Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie dat voorkomen. Weliswaar zullen jullie het wel voorkomen – of jullie leerlingen dat echter ook zullen doen, is nog een andere vraag, want ook hun vrije wil moet evenals als die van jullie gerespecteerd worden.

[3] Mijn leer geeft jullie de hoogste vrijheid en kan daarom niet worden verkondigd met het zwaard en met de ketenen van de duistere slavernij; want wat de mens de hoogste levensvrijheid kan en zal verschaffen, moet hij ook in alle vrijheid leren kennen en aannemen. Zoals Ik dit allemaal om niet aan jullie heb gegeven, moeten ook jullie het om niet geven aan degenen die het van jullie willen hebben!

[4] Ook heb Ik aan niemand van jullie enige dwang opgelegd, maar in volle vrijheid heb Ik jullie toegeroepen: 'Wie wil, die kome, luister, zie en volg Mij na!' En jullie deden dat vanuit jullie vrije wil. Handel dan voortaan ook zo in Mijn naam, dan zullen jullie de goede weg bewandelen!

[5] Wie daar echter een 'moeten' van zal maken, zal Mijn leerling niet zijn, en op zijn weg zal hij rotsen, klippen en doornen tegenkomen. Nemen jullie allemaal aan Mij een goed en waar voorbeeld! Wat zou het Mij kosten om nu in één ogenblik alle mensen op de hele aarde door Mijn almacht te dwingen Mijn leer aan te nemen en Mijn wil volledig op te volgen, zoals het Mij ook mogelijk is om in één ogenblik voor alle andere schepselen met 'moeten' de weg uit te stippelen, die ze strikt volgens Mijn wil hebben te gaan? Maar geeft hen dat een onafhankelijke zedelijke levensvrijheid die hen gelukkig maakt? Ik zeg jullie: nee, geen enkele!

[6] Want een doffe, zeer beperkte intelligentie met een vonkje van Mijn nadrukkelijke wil, volgens welke ze actief moet zijn, is immers iets heel anders dan een in alle opzichten geheelonbegrensd innerlijk bewust worden, verbonden met een lichtend denkvermogen, een helder verstand en bovendien met de volkomen onbegrensde vrije wil, waaraan Ik nooit Mijn geboden en Mijn vaderlijke raad heb gegeven met een 'gij moet', maar altijd met het vrije 'gij zult'! Want alle geboden die Ik de mensen heb gegeven, waren in feite nooit wetten, maar slechts adviezen, die Mijn eeuwige liefde en wijsheid aan de vrije mensen gaf Van deze adviezen hebben dan de mensen, in de overtuiging Mij daardoor een des te grotere eer te bewijzen, strikt op te volgen wetten gemaakt en het niet houden daarvan gesanctioneerd met tijdelijke en eeuwige straffen.

[7] Mozes zelfheeft er vele aan toegevoegd om de joden een des te dieper ontzag voor Gods geopenbaarde wil in te boezemen, en anderen deden hetzelfde. En de huidige Farizeeën hebben nu het hoogste punt bereikt, niet alleen van de domheid, maar ook van de noodzakelijkerwijs daaruit voortvloeiende slechtheid. Dat het er met het jodendom nu zo onbeschrij­felijk slecht voorstaat, is een onvermijdelijk gevolg van het feit dat de mensen van Mijn in alle vrijheid gegeven adviezen dwingende wetten hebben gemaakt. Hoe is echter een dwingende wet te verenigen met de vrije wil en met het even vrije en door niets begrensde verstand van de mensen?

[8] De vrije wil van de mens zal het helder verlichten van zijn verstand graag en steeds met de grootste dank aannemen als een genade van boven; maar een strenge dwingende wet zal hij in zijn wil en gemoed vervloeken ­Daarom is ieder mens, die onder een wet van het 'moeten' staat, zo goed als voortdurend gericht en derhalve als het ware vervloekt.

[9] Wie dus de mensen in Mijn naam dwingende wetten geeft, zal hun in plaats van Mijn zegen enkel het harde juk en de zware last van de vloek geven en hen tot nieuwe slaven van de zonde en het gericht maken.

[10] Daarom moet jullie zorg bij het verder verbreiden van Mijn geboden er vooral op gericht zijn, dat jullie daarmee geen nieuw en zwaar te dragen juk op de schouders van de mensen leggen, maar dat jullie hen van het oude juk bevrijden!

[11] Wanneer de mens met een vrij gemoed de lichte waarheid van Mijn leer en Mijn beste vaderlijke wil zal erkennen en inzien, zal hij er met zijn vrije wil zelf wel een vrij 'moeten' van maken en er vrij naar handelen, en dat alleen zal hem tot het ware welzijn van zijn ziel strekken. Maar een aan hem opgelegde dwingende wet zal dat vrijwel nooit of helemaal nooit doen, omdat ten eerste een dwingende wet voor de vrije wil van een mens helemaal in strijd is met Mijn goddelijke orde en zo'n wet de mens alleen maar verduistert en nooit verlicht, en in de tweede plaats omdat zij die de dwingende wetten opleggen zich dadelijk een hogere, alleen aan hen toekomende macht aanmatigen, en weldra trots, hoogmoedig en heers­zuchtig worden; aan de als zuiver goddelijk verklaarde bepalingen voegen zij vanuit hun aangematigde goddelijke machtspositie, waarvoor de gelo­vigen vaak meer moeten sidderen en beven dan voor God Zelf, eigen bepalingen toe als zijnde een goddelijke en aan hen nieuw geopenbaarde wil, en hechten aan het in acht nemen daarvan steeds veel meer belang dan aan het in acht nemen van de zuiver goddelijke geboden.

[12] Daar komen dan duister bijgeloof, afgoderij, haat tegen anders gelo­venden, vervolging, moord en de meest rampzalige oorlogen uit voort. De mensen baseren zich daarbij op allerlei duistere onzin, zodat ze tenslotte denken en geloven God een aangename dienst te bewijzen, wanneer ze ten opzichte van hun anders gelovende medemensen de grootste vergrijpen en misdaden begaan. En dat is alleen de schuld van degenen die dwingende wetten opleggen!

[13] Daarom zullen zij dan ook aan gene zijde in de hel, waarvan ze hier ijverige dienaren waren, zeker de voornaamste plaatsen innemen onder de meest onverbiddelijke dwingende wetten; want in Mijn hemelen heerst alleen de hoogste vrijheid, maar daardoor ook de hoogste eendracht, bewerkstelligd door de zuivere liefde en de grootste wijsheid.

[14] Ik heb jullie dat nu getrouwen openlijk uiteengezet en duidelijk verklaard, en jullie weten nu dan ook in vrijheid en zonder ook maar enige innerlijke dwang, waar jullie als verbreiders van Mijn evangelie rekening mee moeten houden. Maar als er iemand van jullie of van jullie leerlingen anders zal willen handelen, dan wordt hij weliswaar gewaarschuwd, maar er zal hem door Mij daarom geen innerlijke dwang worden opgelegd. Maar aan de rotte en slechte vruchten zullen de betere mensen al spoedig merken, wat voor mentaliteit zo'n latere leerling heeft.

[15] Maar omdat Ik jullie dit nu meedeel, moeten jullie niet denken dat ik daarmee de door Mozes gegeven wet ophef; want het is immers geheel en al dezelfde, die Ik jullie in zijn oorspronkelijke zuiverheid teruggeef. Alleen het oude, verroeste 'moeten' hef Ik op en Ik geef jullie de oude volledige vrijheid terug; en het werk o m jullie zielen te verlossen van het harde juk van het gericht en van de eigenlijke satan, de jullie reeds bekende vorst van de nacht en de duisternis, houdt hoofdzakelijk in, dat jullie van nu af aan niet meer onder enige dwingende wet uit Mijn naam zullen staan.

[16] Zoals Ik nu aan jullie allen de volle vrijheid vanuit Mijzelf terug geef, moeten jullie datzelfde in Mijn naam ook aan jullie broeders doen! Doop hen in naam van Mijn eeuwige liefde, die de Vader is; in naam van het woord, dat de vleesgeworden Zoon van de Vader is, en in naam van Zijn Geest van waarheid, en wis daardoor in hen het oude erfelijke kwaad uit, dat bestaat uit het jullie nu welbekende en verwenste 'moeten' van de wet! -En nu vraag Ik jullie, of jullie allen dat begrepen hebben.’

 

21 Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd

 

[1] Nagenoeg allen bevestigen dat; maar Agricola kwam naar Mij toe en zegt: 'O Heer en Meester, ikzelf begrijp en erken nu volkomen de zuivere goddelijke waarheid van deze duidelijke uitspraak van U en zie ook in, dat het verwerpelijke 'moeten' van de wet, een werk is van menselijke blind}{eid en de mens onvermijdelijk berooft van al het hogere licht, omdat het alle bronnen verstopt waardoor het zuiver geestelijke licht uit de hemelen in hem zou kunnen binnenstromen, en daardoor ook zijn ziel met ijzeren geweld in de duistere materie trekt en dooddrukt. Maar dit grote kwaad is in onze tijd tot een zodanige macht en omvang uitgegroeid, dat het waarschijnlijk nooit volledig van de materiële aardbodem te verbannen zal zijn.

[2] Als we alleen al uitgaan van de overmaat aan Romeinse wetten, voor de strikte handhaving waarvan er tenminste 800.000 blinde en ruwe soldaten en een niet kleiner aantal allerduisterste heidense priesters met hun onbeperkte volmachten als trouwe wachters optreden. Deze afschuwwek­kende dam te doorbreken en te vernietigen is voor menselijke krachten, ook met de beste wil en de grootste en meest wilskrachtige wijsheid, zo goed als onmogelijk.

[3] Ik spreek hier alleen over onze staat, waarin zoals bekend tot nu toe nog de meeste beschaving te vinden is, en wil niet spreken over andere rijken op aarde, waar de mensheid zich nauwelijks onderscheidt van de wilde dieren. Maar wanneer ik bij ons Romeinen al op moeilijkheden stuit, die voorlopig niet te overwinnen zijn -hoe zal dit dan bij de geheel wilde volkeren van deze aarde mogelijk zijn?

[4] Ja, enkelen zoals ik en zeker nog wel verscheidene anderen, zullen dat allemaal met de grootste vreugde aannemen; maar zodra zich in het zuivere licht van de Geest groepen en gemeenschappen gaan vormen, zullen de priesters bij de keizer aankloppen en net zolang druk op hem uitoefenen, tot hij zelfs het zwaard zal moeten trekken tegen zulke gemeenschappen. Dan zal de oude dwingende wet pas echt met ijzeren klemmen en ketenen om de arme volkeren geslagen worden. Wee degene die het dan nog zal wagen om deze leer van U onder de mensen te verbreiden!

[5] En nu moet ik nog een punt vermelden, dat mij eveneens van groot belang schijnt te zijn, en dat is de opvoeding van de jeugd van jongs af aan. Vele duizenden kinderen zijn ofwel door de apenliefde van hun ouders of door hun tirannieke strengheid en andere blindheid dikwijls totaal verkeerd opgevoed. Daarbij komen voor het zogenaamde betere deel van de mensen in de steden nog de scholen, die allemaal onder de heerschappij van de priesters staan, waar de kinderen weliswaar leren lezen, schrijven en rekenen, maar over iets zuiver geestelijks nooit iets anders horen dan allerlei duister bijgeloof

[6] Vraag: hoe zal men dan te werk moeten gaan, om ten eerste de ouders te laten zien en duidelijk te maken, hoe zij hun kinderen van huis uit op moeten voeden? En als het mogelijk zou zijn dat men wat dit betreft een gunstig resultaat bereikt heeft -hoe moet men daarna te werk gaan om de openbare volksscholen zodanig in te richten, dat er voor de mensen een waar zieleheil volgens Uw leer uit zal groeien? Heer en Meester, hoe onbeschrijfelijk goed en waar Uw raadgevingen op zichzelf ook zijn en door de levende en wellicht algemene toepassing nog meer zouden zijn, zo onmogelijk lijkt het bijna dat de mensen langs geheel natuurlijke weg zich overal daartoe zouden bekeren. Daar zal Uw almacht toch wel voor een groot deel heel duidelijk aan mee moeten werken, anders zal er met de mensheid, zoals het daar nu mee gesteld is, tot aan het einde der tijden niet veel te beginnen zijn.

[7] Ik ben wel geen profeet, maar als tamelijk oude staatsman heb ik veel ervaring opgedaan, ken ik het staatsapparaat en de volkeren, en kan derhalve ook min of meer voorspellen, hoe deze zaak langs de natuurlijk menselijke weg van mondelinge uitwisseling opgenomen zal worden en welk uitwerking dat zal hebben.

[8] Toont U ons daarom ook, behalve de zuivere, goddelijk ware leer, waar ik nu wat mijzelf betreft vol van ben en voortaan zeker ook mijn hele huis, de betrouwbare wegen en geef ons aan hoe wij, zwakke mensen, die aan onze vele medemensen doeltreffend kunnen meedelen! Want anders zullen de mensen, enkele uitzonderingen daargelaten, tot aan het einde der tijden van deze aarde blijven wat ze nu zijn: niets anders dan dieren, begiftigd met enig denkvermogen en een beetje materieel verstand, ge­paard aan een zinnelijk vrije en kwade wil.'

 

22 Het verloop van de geestelijke ontwikkeling

 

[1] Ik zei: 'Je hebt nu als eerlijk staatsman echt wijs gesproken, en het is met de dingen inderdaad zo gesteld als jij Mij helder en zonder enig voorbehoud hebt beschreven; en Ik zeg je, dat wij die nu op dit moment ook niet willen veranderen, hoewel wij daar zeker wel toe in staat zouden zijn.

[2] Want zoals zelfs de aardse dag niet in één keer aanbreekt, maar langzamerhand, van het eerste, nauwelijks merkbare ochtendgloren tot aan de volle zonsopgang, via talrijke fasen van toenemend licht, zo gaat het ook met het aanbreken van de geestelijke dag bij de mensen op deze aarde. Want als Ik het voor alle mensen in één keer plotseling volledig geestelijk dag liet worden, dan zouden zij, zolang ze hun zware lichaam nog moeten dragen, traag worden en zich niet veel meer bezighouden met zoeken en onderzoeken. Zij zouden zich wel aan de geboden houden en volgens de helder in hen stralende waarheid handelen, maar meer op een mechanische dan op een volledig levende manier; wanneer de mensen van niveau naar niveau, door hun eigen zoeken, onderzoeken en handelen de geestelijke dag in zichzelf zien ontstaan en, omdat zij daar grote vreugde aan hebben, ook hun broeders die nog in hun eigen nacht leven, onderrichten en hen aansporen en aanmoedigen om de eigen innerlijke geestelijke dag te zoeken -dan is dat zeker beter, dan wanneer ieder mens zonder eigen toedoen en handt en door Mijn almacht direct in de volheid van de innerlijke geestelijke dag geplaatst zou worden.

[3] Met name in deze zeer duistere tijd zullen de leerlingen, die deze leer van Mij verbreiden, ook toegerust zijn met alles wat nu alleen in Mijn macht ligt en zij zullen in staat zijn om in Mijn naam grote tekenen te doen, waar en wanneer dat nodig zal zijn voor het ware welzijn van de mensen; maar desondanks zal het steeds van veel grotere waarde zijn, wanneer de mensen tot geloof in Mij bekeerd worden en volgens Mijn leer zullen gaan handelen.

[4] Want door het zuivere woord ondergaat de ziel geen dwang, maar blijft volledig vrij in haar erkennen en handelen, terwijl tekenen die voorafgaan aan de leer, de zielonmiskenbaar een geloofsdwang opleggen en derhalve niets beter zijn dan het 'moeten' van de wet.

[5] Wat jullie uiterlijke staatswetten echter betreft: die moeten bestaan voor het vlees van de mensen; want zolang de mens niet volledig in de Geest is wedergeboren, zijn uiterlijke staatswetten voor hem noodzakelijk omdat ze hem oefenen in deemoed en geduld, die voor het bereiken van de volledige wedergeboorte uiterst noodzakelijk zijn; anderzijds houden zij de duistere en slechte mens ervan af om zijn medemens in sterke mate kwaad te berokkenen, omdat deze wetten door scherp getrokken grenzen ieder het zijne toewijzen en degene die moedwillig in strijd daarmee handelt, tuchtigen.

[6] Ik zeg jullie daarom ook, dat jullie moeten blijven gehoorzamen aan de wereldlijke macht, of jullie die nu minder goed of zelfs heel slecht vinden; want haar macht is haar van boven verleend. Wie echter eenmaal in de Geest is wedergeboren, zal zich evenmin als Ikzelf door een wereldse wet nog van de wijs laten brengen.

[7] Kinderen moeten echter met ware en ernstige liefde behandeld en opgevoed worden. Elke verwennerij en toegeeflijkheid van de kant van de ouders is een grote schade voor de ziel van de kinderen, die de ouders als schuld zal worden aangerekend.

[8] Wijze ouders zullen ook met wijze kinderen gezegend worden.

[9] Bij het opvoeden van kinderen is een 'moeten' zolang noodzakelijk, tot het goede van de wetten tot een vrijwillige en blijmoedige gehoor­zaamheid is geworden. Als dat eenmaal het geval is, dan heeft het kind het 'moeten' van de wet in zichzelf opgeheven en is een vrij mens geworden.

[10] Doe dus, wat jullie nu gehoord hebben, dan zal alles goed en juist worden! -Wie nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan zal Ik hem licht geven, opdat hij in helder daglicht zal wandelen en handelen!'

 

23 Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom

 

[1] Nu kwam de in Emmaüs wonende Romein Agrippa met zijn metgezel Laius naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! U hebt ons nu werkelijk grote en heerlijke dingen meegedeeld, en het is alsof ons daarmee een zware steen van het hart is gevallen; maar één ding, dat onze vriend Agricola ook vermeld heeft als een grote hindernis bij het verbreiden van Uw leer, heeft U nog niet speciaal aangeroerd, en dat is het overwinnen van het uitermate hardnekkige heidense priesterdom, dat erg moeilijk zal zijn.

[2] Met de joodse priesters hier, die toch een idee hebben van de ene, ware God, gaat het al moeilijk; hoeveel moeilijker zal dat dan wel gaan met de heidense priesters met hun verstarde materiële denkbeelden, die geen enkel notie hebben van één ware God en die hun afgoden, die ze ten aanschouwe van het volk aanbidden en waaraan het volk moet offeren, dikwijls uit de grofste materie, zoals steen, brons en hout door beeldhouwers laten vervaardigen. Het zou dus wel goed zijn, als U ons ook daarover iets zou zeggen.’

[3] Ik zei: 'Ook daarover moeten jullie je geen nodeloze zorgen maken! Want ten eerste zeg Ik jullie dat jullie eerder honderd heidense priesters voor Mijn leer zullen winnen dan één Farizeeër, want de heidense priesters hebben door de Griekse en ook de naar hun voorbeeld gevormde Ro­meinse wijsgeren ongelooflijk veel van hun oude aanzien verloren; en ten tweede is door de vele rondtrekkende magiërs, die uit alle windstreken naar Rome kwamen, ook het doen van wonderen sterk in diskrediet geraakt bij het volk. Vanwege een bepaald fatsoen en aanzien doet het volk nog aan veel dingen mee en kijkt bij wijze van tijdverdrijf naar hun vertoningen; maar het hecht er geen speciaal geloof meer aan. En het zal dan ook gebeuren, dat er bij het volk weldra helemaal geen heidense priesters meer bestaan, terwijl het Farizeeërdom van de joden zich nog gedurende lange tijd zal handhaven. Wat echter nog erger zal zijn dan het oude Farizeeërdom, is dat zich onder Mijn naam helaas een nieuw Farizeeërdom zal ontwikkelen, dat veel slechter zal zijn dan het huidige!

[4] Toen Ik jullie de twee hoofdstukken van de profeet Jesaja uitlegde, heb Ik jullie ook het nieuwe Farizeeërdom laten zien, Ik hoef het jullie nu dus niet nog eens te laten zien en te onthullen.

[5] Wat echter de heidense priesters betreft: hun eigen duisternis begint reeds erg op hen te drukken, en velen verlangen naar een mogelijk beter en waarachtiger licht. Velen trekken daarom van tijd tot tijd naar Egypte, om daar van de een of andere wijze meer licht te krijgen over de bestemming van de mens. Daarom staat het er eigenlijk niet zo slecht voor met het heidense priesterdom als jullie je voorstellen, en vanwege deze omstandigheid heb Ik hen niet speciaal vermeld; omdat jullie je daar echter onoverkomelijke moeilijkheden bij hebben voorgesteld, was het dan ook nodig om jullie gedachten daarover te corrigeren.

[6] Wel zeg Ik tegen jullie allen met nadruk en leg jullie op het hart om onder geen enkele voorwaarde voor de mensen een dwingende wet te maken van Mijn leer, opdat deze tenminste onder enkelen in haar vrije zuiverheid blijft bestaan tot aan het einde der tijden van deze aarde, en Ik daardoor in de geest ook steeds zo onder jullie werkzaam zal blijven.

[7] Mettertijd zal er vast en zeker een groot aantal gedeeltelijk of helemaal valse profeten opstaan, zogenaamd in Mijn naam, en de één zal dit en de ander dat beweren; de zienden in de zuivere leer zullen hen echter zeker met alle zachtmoedigheid en geduld tegenwerken en uiteindelijk de overwinning aan hun kant hebben.

[8] Maar het aantal geheel zuiveren zal ten opzichte van het aantal onzuiveren steeds maar klein zijn; en zie, dat kan Ik niet voorkomen ­tenzij Ik door Mijn machtswoord alle vrije mensen tot dierlijke machines maak -en jullie zullen dat over het algemeen nog veel minder kunnen!

[9] Als Ik dat bij de mensen door Mijn almachtige wil had willen voorkomen, was het voor Mij niet nodig geweest om Mij ooit in het vlees van deze aarde te begeven; want alle andere schepselen had Ik ook eeuwig vanuit Mijn hemelen door Mijn almachtige wil kunnen leiden en regeren, zoals Ik dat ook nu doe en jullie om die reden bij alle schepselen beslist geen verandering, hoe gering ook, kunnen bespeuren. Want het is waarlijk niet omwille van de stenen, de planten en de dieren dat Ik nu Zelf als lichamelijk mens op deze aarde ben gekomen, maar alleen omwille van de mens, die in zijn wil en inzicht volledig vrij is! En dan kan Ikzelf hem geen goddelijk 'moeten', maar alleen de volledige goddelijke vrijheid geven als een waar evangelie uit de hemelen, en de mens daar vrij naar laten kiezen en handelen.

[10] Dat er echter ook voor gezorgd is dat volgens Mijn orde het niet in acht nemen van Mijn leer ook steeds de oude kwalijke gevolgen met zich mee zal brengen, daar kunnen jullie volledig van verzekerd zijn, en dat is voldoende om die mensen aan banden te leggen, aan wie Mijn zuivere leer duidelijk verkondigd werd, maar die zich vervolgens toch weer naar de wereld keerden.

[ 11] Op een zeker moment zal Ik echter, wanneer de ellende te groot wordt, de aarde weten te reinigen van het oude vuil! Ik heb jullie al laten zIen wat voor de ziel lichamelijk en moreel de kwade gevolgen van de zonde zijn: het lichaam zal vervallen in allerlei vreselijke ziekten en de ziel in allerlei twijfels, door ongeloof of verkeerd geloof en de daaruit voort­vloeiende domme en slechte handelingen.

[12] Aan dat alles zal iemand die in het zuivere licht van het leven staat gemakkelijk onderkennen in wat voor geestelijk licht de fysiek en moreel gekwelde mensen zich bevinden. Wanneer jullie zulke mensen zien, ga er dan heen en zeg: 'De vrede zij met jullie! Jullie bevinden je op dwaalwegen, en wij zijn tot jullie gekomen, geleid door de Geest van de Heer, om jullie het ware evangelie te verkondigen, de wegen naar het licht des levens, dat het ware heil van de ziel in God is! ,

[13] Als men jullie zal opnemen, blijf daar dan, leer hun de waarheid inzien en handelen volgens de gemakkelijk te begrijpen principes ervan! Als ze die blijmoedig hebben aangenomen en weldra ook bereidwillig begonnen zijn er naar te handelen, spreek dan een gebed over hen uit en leg de zieken jullie handen op, opdat ze genezen worden van hun kwalen, en doop hen dan op de waarachtige wijze, die Ik jullie al eerder heb aangegeven; dan zullen jullie daardoor volgens Mijn wil een Mij welgevallig werk hebben verricht, en jullie loon in de hemel zal daardoor sterk vermeerderd worden.

[14] Waar en wanneer jullie zo'n gemeente hebben bekeerd en gedoopt en in Mijn naam hebben bevestigd, stel daar dan de best onderrichte en meest trouwe medeburger uit haar midden aan als een welwillende hoeder en opzichter over de gemeente. Schenk hem in het bijzonder de gaven van de Heilige Geest, opdat hij een ware weldoener voor de hem toevertrouwde gemeente kan zijn. Maar leg ook hem geen dwingende wet op -iets waar ook hij tegenover de leden van de gemeente voor moet waken, met uitzondering van de kinderen, waarvoor Ik jullie al een aanwijzing heb gegeven.

[15] Maar hoewel een dergelijke hoeder door jullie in Mijn naam aange­steld wordt, moet hij daarom toch geen aards aanzien genieten, maar hij moet net als jullie een deemoedige en zeer eenvoudige dienaar zijn van de aan hem toevertrouwde broeders en zusters, en moet zich door hen niet laten eren of zich zelfs voor zijn diensten laten belonen; want wat hij om niet ontvangen heeft, moet hij in alle liefde om niet terug geven aan zijn broeders en zusters, die in een of ander opzicht minder begaafd zijn.

[16] Wat de liefde van zijn gemeente hem echter in vrijheid zal bieden, kan hij ook aannemen op dezelfde manier als Ik dat ook aan jullie heb toegestaan; want wie aan iemand die door Mij gezonden is iets goeds doet, zal ook het loon van een gezondene ontvangen. En daarmee weten jullie nu alles wat vooral nodig was om te weten; veel andere dingen zullen jullie op de daarvoor juiste tijd te weten komen.’

 

24 De drie-eenheid in God en mens

 

[1] Er kwam nu een Farizeeër naar Mij toe en die zei: 'Heer en Meester! In Uw betoog hebt U tegen ons gezegd dat Uw leerlingen die Uw ware levensleer zullen verbreiden, door het opleggen van hun handen degenen zullen dopen die Uw leer daadwerkelijk hebben aangenomen, dat wil zeggen hen sterken in de naam van de Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord, dat de Zoon ofwel de wijsheid van de Vader is, en in de naam van de Heilige Geest, die de alles vermogende wil van de Vader en van de Zoon is.

[2] Ik denk echter dat hierdoor gemakkelijk veel geschilpunten ontstaan, die voorkomen kunnen worden als Uw leerlingen allen die gelovig zijn geworden alleen in Uw naam of alleen in de naam van de Vader zouden dopen; want met die drie, ofschoon hoogste en heiligste benamingen kunnen in de toekomst mensen die minder goed van begrip zijn allicht in drie afzonderlijke goden gaan geloven, als drie goddelijke persoonlijkhe­den. Zo zijn in de loop der tijd ook bij de oude Egyptenaren uit het oeroude, zuivere geloof in slechts één ware God een groot aantal goden gemaakt uit de vele eigenschappen van Jehova. Vervolgens heeft de blinde fantasie van de mensen die veranderd in allerlei op zichzelf bestaande en specifiek werkzame goddelijke wezens, men heeft tempels voor hen gebouwd en ze vervolgens ook speciaal vereerd, maar is daarbij dermate diep weggezakt in zo'n ongehoord materialisme, dat men aan de goddelijke persoonlijkheden, die men zich op deze manier voorstelde, dikwijls de meest triviale menselijke zwakheden en verdorven hartstochten toeschreef

[3] Dat zou mettertijd, misschien na enkele eeuwen, ook weer het geval kunnen zijn, wanneer dommere en meer verblinde mensen zich drie goden zouden gaan voorstellen enkel op grond van de bij de doop gehoorde benamingen voor de allerhoogste begrippen. Het zou dan ook zeker niet lang meer duren, voordat men die drie aldus voorgestelde goden bijzonder zou gaan vereren in speciaal voor hen gebouwde tempels. Als dat echter gebeurt, zal het niet lang meer duren voordat de mensen ook Uw leerlingen, die zij van naam hebben leren kennen, en ook hun opvolgers op dezelfde wijze zullen gaan vereren en in voor hen gebouwde tempels gaan aanbidden. Naar mijn mening zou dat het gemakkelijkst en blijvend voorkomen kunnen worden, wanneer men God slechts onder één naam aan de mensen bekend zou maken. -Wat zegt U daarvan?'

[4] Ik zei: 'Dat heb je heel goed en juist gezegd; maar toch kan Ik niet nalaten jullie op het hart te drukken het wél te doen; want met die drie benamingen is het wezen van God als geheel verklaard en de mensen duidelijk voor ogen gesteld.

[5] Het is waar dat daarbij in zekere zin voor iemand die minder goed van begrip is een soort drieledige goddelijke persoonlijkheid naar voren komt; maar om de diepste en meest innerlijke waarheid in alle opzichten volledig getrouw weer te geven, kan men het niet anders vertellen dan het nu eenmaal is.

[6] Kijk, de mens is helemaal naar Gods evenbeeld geschapen, en wie zichzelf volkomen wil kennen moet zich realiseren dat hij als een en dezelfde mens in feite ook uit drie persoonlijkheden bestaat! Je hebt ten eerste een lichaam, voorzien van alle noodzakelijke zintuigen en andere lichaamsdelen, van zeer groot tot nauwelijks voorstelbaar klein, die voor een vrij en zelfstandig leven nodig zijn. Dit lichaam heeft ten behoeve van de ontwikkeling van de geestelijke ziel een heel eigen natuurlijk leven in zich, dat zich van het geestelijke zieleleven in alle opzichten onderscheidt. Het lichaam leeft van materiële voeding, waaruit het bloed en de andere voedingssappen voor de verschillende onderdelen van het lichaam ge­vormd worden.

[7] Het hart heeft een speciaal voor zichzelf levend mechanisme in zich, waardoor het voortdurend moet uitzetten en dan weer samentrekken, daardoor wordt het bloed, dat het lichaam doet leven, met de andere daaruit ontstane sappen naar alle lichaamsdelen gepompt. En door de samentrekkende beweging neemt het hart het bloed ook weer in zich op, om het met nieuwe voedingsstoffen te verzadigen en het vervolgens opnieuw naar buiten te pompen, om er de meest uiteenlopende lichaams­delen mee te voeden. In deze ontelbaar vele en meest uiteenlopende onderdelen van het lichaam wonen even zovele verschillende natuurgees­ten die de stoffen, die aan hen beantwoorden en die nodig zijn voor de voeding en instandhouding van het door een dergelijke geest beheerste lichaamsdeel, uit het bloed halen en ze vervolgens opnemen in de lichaams­delen die door hen, dat wil zeggen door de geesten zelfbeheerst worden; zo maken ze het hele lichaam krachtiger en sterker, en zonder deze voortdurende eigen activiteit van het hart zou de mens wat zijn lichaam aangaat geen uur lang leven.

[8] Kijk, met deze levensactiviteit heeft de ziel helemaal niets te maken; want die werkzaamheid houdt geen verband met de vrije wil van de ziel, evenmin als met de eigen werkzaamheid van de longen, de lever, de milt, de maag, de darmen, de nieren en zo nog ontelbaar veel andere delen van haar lichaam; de ziel kent deze helemaal niet en ze kan daar dan ook geen zorg voor dragen. Desondanks is het lichaam als geheel aparte persoonlijk­heid een en dezelfde mens, en doet en handelt alsof beide geheel dezelfde persoonlijkheid zijn! Maar wie van jullie kan dan zeggen dat lichaam en ziel één enkel ding zijn!

[9] Beschouwen we nu echter de ziel zelf, dan zullen we zien dat ook zij op zichzelf een geheel volkomen mens is, die substantieel geestelijk eveneens in zichzelf en ten behoeve van zichzelf precies dezelfde onder­delen heeft als het lichaam en deze in hoger, geestelijk opzicht ook net zo gebruikt als het lichaam zijn materiële onderdelen.

[10] Alhoewel nu het lichaam enerzijds en de ziel anderzijds twee heel verschillende mensen of personen voorstellen, van wie elk van beide op zichzelf zijn volkomen individuele werkzaamheid bezit, kunnen ze zich uiteindelijk over het hoe en waarom van die werkzaamheid niet eens rekenschap geven en zijn ze in het licht van het eigenlijke doel van het leven niettemin slechts één mens; zodoende kan niemand van zichzelf noch van iemand anders beweren, dat hij niet een individu, maar een tweeledig mens is. Want het lichaam moet de ziel dienen, en deze met haar verstand en wil weer het lichaam, en zodoende is de ziel even verantwoordelijk voor de handelingen, waarvoor ze het lichaam gebruikt heeft, als voor haar hoogs,t eigen handelingen, die bestaan uit allerlei gedachten, wensen, verlangens en begeerten­

[11] Wanneer wij echter het leven van de ziel als zodanig nog nader beschouwen, zullen we al gauw ontdekken dat zij ook een substantieel lichamelijk wezen is, dat op zichzelf niet veel hoger staat dan in het gunstigste geval de ziel van bijvoorbeeld een aap. Ze bezit weliswaar een instinctmatig denkvermogen van een wat hoger niveau dan een gewoon dier, maar van een verstand en een hogere vrije beoordeling van de dingen en hun onderlinge verband zou echter nooit sprake kunnen zijn.

[12] Dit hogere vermogen in de ziel, dat eigenlijk het hoogste is, en aan God gelijk, komt voort uit een zuiver essentiële, geestelijke, derde mens, die in de ziel woont. Door hem kan zij het ware van het valse en goed van kwaad onderscheiden, en kan ze vrijuit in alle voorstelbare richtingen denken en volkomen vrij willen; al naar gelang ze zich met haar vrije wil, ondersteund door de geest, op het zuiver ware en goede richt, maakt ze zichzelf langzamerhand volkomen gelijk aan de geest die in haar Woont, dus sterk, machtig en wijs, en is dan als in de geest wedergeboren identiek daarmee.

[13] Als dat het geval is, is de ziel zo goed als één wezen met haar geest, zoals ook de edeler lichaamsdelen van een volmaakte ziel -die eigenlijk bestaan uit de zeer verschillende natuurgeesten in het lichaam -helemaal overgaan in het geestelijk substantiële lichaam, watje het vlees van de ziel kunt noemen, en gaat uiteindelijk ook over in het essentiële lichaam van de geest; waaronder de ware opstanding van het vlees verstaan moet worden op de jongste, meest ware levensdag van de ziel, die aanbreekt wanneer een mens volkomen in de geest wordt wedergeboren, hetzij reeds hier in dit leven of, wat iets meer moeite en tijd kost, aan gene zijde.

[14] Hoewel echter een volledig in de geest wedergeboren mens maar één volmaakt mens is, bestaat zijn wezen niettemin eeuwig uit een in zichzelf goed te onderscheiden drie-eenheid.

[15] Hoe dat kan, zal Ik jullie heel helder uiteenzetten, luister dus goed!'

 

25 De activiteiten van de drie lichamen van de mens

 

[1] (De Heer:) ‘Als jullie maar een beetje opletten, merken jullie aan ieder tastbaar en bestaand ding een te onderscheiden drievuldigheid op, Het eerste wat in het oog springt is natuurlijk de uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen tastbaar ding denkbaar zijn. En als het eerste eenmaal bestaat, is het tweede natuurlijk de inhoud van de bestaande dingen; want zonder inhoud zouden ze ook helemaal niet bestaan en zouden ze ook geen vorm of uiterlijke gestalte hebben. Wat is nu het derde, dat bij een tastbaar en bestaand ding net zo noodzakelijk is als het eerste en het tweede? Kijk, dat is een inwendige kracht in ieder ding, die de inhoud van de tastbare en bestaande dingen op een bepaalde manier bijeenhoudt en het eigenlijke wezen ervan uitmaakt. En omdat deze kracht de inhoud en derhalve ook de uiterlijke vorm van de tastbare en bestaande dingen uitmaakt, is zij ook het oorspronkelijke wezen van alle bestaan, van welke aard dat ook is, en zonder die kracht zou er evenmin een wezen of een tastbaar ding denkbaar zijn als zonder een inhoud of zonder een uiterlijke vorm.

[2] Jullie zien nu dat de genoemde drie delen op zichzelf goed te onderscheiden zijn, omdat de uiterlijke vorm niet zijn inhoud en de inhoud niet de hem bepalende kracht zelf is. En toch zijn de drie genoemde delen volledig één; want als er geen kracht zou zijn, was er ook geen inhoud en zeker ook geen vorm.

[3] Laten we nu weer teruggaan naar onze ziel! De ziel moet nu eenmaal, vanwege een zeker en bepaald bestaan, een uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens. De uiterlijke vorm is zodoende datgene wat wij het lichaam of ook het vlees noemen, hetzij nog materieel of vergees­telijkt substantieel, dat is hierbij om het even.

[4] Wanneer de ziel nu wat haar vorm betreft als mens bestaat, zal ze ook een met de vorm overeenkomende inhoud hebben. Deze inhoud ofwel het inwendige lichaam is het wezen dat haar leven geeft, dus de ziel zelf.

[5] En als dat er allemaal is, dan is ook de kracht er, die de hele ziel bepaalt, en dat is de geest die uiteindelijk alles in alles is, aangezien er zonder deze geest onmogelijk een solide substantie en zonder deze ook geen lichaam en derhalve ook geen uiterlijke vorm zou zijn.

[6] Hoewel de drie te onderscheiden persoonlijkheden als geheel slechts één wezen zijn, moeten ze toch ieder apart benoemd en onderscheiden worden.

[7] In de geest ofwel de eeuwige essentie woont de liefde, als de alles tot stand brengende kracht, de hoogste intelligentie en levende vaste wil; dat alles bij elkaar brengt de substantie van de ziel voort en geeft haar de vorm ofwel het wezen van het lichaam.

[8] Als de ziel of de mens er dus eenmaal is, overeenkomstig de wil en de intelligentie van de geest, trekt de geest zich diep in het centrum terug en geeft de nu bestaande ziel volgens zijn diepste innerlijke wil en intelligentie aan een als van hem gescheiden vrije wil en een vrije als het ware zelfstandige intelligentie; en de ziel kan dan deels door uiterlijke waarne­mingszintuigen en deels door een innerlijk opnemingsvermogen zich deze zo toeëigenen en vervolmaken als zou deze volkomen vrije intelligentie haar eigen werk zijn.

[9] Ten gevolge van deze noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin ze zich als het ware gescheiden voelt van haar geest, is de ziel in staat om zowel een uiterlijke als een innerlijke openbaring te ontvangen. Als ze die ontvan~, aanneemt en ernaar handelt, begint ze daardoor ook één te worden met haar geest en gaat daardoor dan ook steeds meer in de onbeperkte vrijheid van de geest over, zowel ten aanzien van de intelli­gentie en de wilsvrijheid overeenkomstig die lichtende intelligentie, alsook in de kracht en de macht om alles te kunnen bewerkstelligen wat ze erkent en wil.

[10] Daaraan kunnen jullie weer zien, dat de ziel als de in levende substantie veranderde gedachte van de geest, die eigenlijk de geest zelf is, toch in zekere zin kan worden beschouwd als iets dat als tweede uit de geest is voortgekomen, zonder daarom iets anders te zijn dan de geest zelf

[11] Dat de ziel tenslotte als een individu zichtbaar wordt, bekleed met een uiterlijk lichaam dat in zekere zin als de derde persoonlijkheid verschijnt, laat de dagelijkse ervaring jullie zien. Het lichaam is voor de ziel een uiterlijke openbaring van haar diep innerlijke geest en heeft tot doel de intelligentie en de vrije wil van de ziel naar buiten te keren, te beperken, om dan pas de innerlijke onbeperktheid van de intelligentie, van de wil en de ware kracht daarvan te zoeken en deze te vinden, en daardoor als een oneindig verheerlijkt en volkomen zelfstandig individu één te worden met de innerlijke geest, die het enige is wat echt bestaat en werkzaam is in de mens.

[12] Omdat jullie nu door deze verklaring van Mij hopelijk duidelijk inzien hoe een mens op zichzelf beschouwd, evenals op een lager niveau ook ieder ander ding, uit een zekere te onderscheiden drie geleding bestaat, zullen we tot besluit van deze hoogst belangrijke toelichting overgaan naar het drieënige wezen van God zelf, opdat jullie helder en duidelijk inzien, waarom Ik jullie vanwege de hogere en innerlijke levende waarheid met klem heb moeten aanraden om de mensen, die in Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben aangenomen, in de naam van de Vader , de Zoon en de Heilige Geest te dopen, dat wil zeggen: te sterken.

[13] Luister dus weer goed naar wat jullie nu uit Mijn mond zullen vernemen, om het geheel volkomen waarheidsgetrouw volledig te maken!

[14] Kijk, zoals jullie allemaal heel goed weten, zegt en verklaart het boek der profeten dat Ik, Jezus, Christus - ook Mensenzoon genoemd -de ware God ben, hoewel Hij met verschillende namen, namelijk als Vader , Zoon en Heilige Geest, wordt aangeduid en benoemd! En toch is God maar één persoonlijke majesteit in de hoogst volmaakte vorm van een mens.

[15] Zoals jullie nu goed weten, zijn de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar diep innerlijke geest zodanig verenigd dat ze slechts één wezen of uitein­delijk één individuele substantie uitmaken, maar ze vormen toch ten opzichte van elkaar een goed te onderscheiden drieledigheid; zo zijn ook Vader , Zoon en Geest zo verenigd, als de geschriften van de oude vaderen en profeten, die Ik zojuist genoemd heb, dat leren.

[16] David heeft eens de wens uitgesproken dat zijn ziel, zijn lichaam en zijn geest in de ogen van God onberispelijk bevonden mochten worden. Wanneer de woorden van de oude, wijze koning echter zo luidden, zou men dan ook niet kunnen vragen: wat? Bestaat de mens dan uit drie personen of uit drie mensen? Als dat echter bij de mens al niet kan opgaan, bij wie de splitsing van de drie vanwege zijn ontwikkeling en ware levensvoleinding noodzakelijkerwijs toch duidelijk voelbaar bestaat - hoe zou dan God, die in Zichzelf eeuwig geheel en al volmaakt slechts Eén is, in drie verschillende personen of zelfs in drie goden verdeeld kunnen worden?'

 

26 Het wezen van God

 

[1] (De Heer:)'Luister! Wanneer God als Schepper van alle wezens, maar niettemin onderscheiden van alle andere door Hem geschapen wezens, zeker eeuwig was, is en zal zijn, is het dan voor Hem een onwrikbare noodzakelijkheid om in dat bepaalde oercentrum te blijven? Wanneer het aan de mens al gegeven is om zich zelfs met zijn lichaam vrij naar alle richtingen te bewegen en nog veel meer met zijn geest, hoezo zou God in Zijn onbeperkte vrijheid Zich dan moeten beperken in datgene waarin Hij zelfs Zijn schepselen de volste vrijheid gaf? Ik zeg jullie: de goddelijke Oneindigheid heeft in alles de macht om Zich eveneens eindeloos vrij te bewegen! Haar komt dus zeker ook het recht toe om Haar heerlijkheid met een stoffelijk lichaam te omhullen om voor de door Haar geschapen mensen Zelf ook als een eeuwig geheel en al volmaakt mens zichtbaar en begrijpelijk aanwezig te zijn.

[2] Maar de eindeloze Heerlijkheid van God heeft niet de macht, en kan die ook onmogelijk hebben, om buiten Zichzelf andere, volledig aan Haar gelijke godheden te scheppen; want als Zij dat zou kunnen, zou Zij buiten de ene oneindige ruimte ook nog andere even oneindige ruimten kunnen scheppen, waarvan ieder ook maar enigszins helder denkend mens reeds van een afstand ziet, dat het je reinste onzin is. Want wanneer de ene ruimte in alle denkbare richtingen oneindig is, waar zou dan een tweede even oneindige ruimte moeten beginnen?

[3] Een tweede volmaakte God met de volste oneindige Heerlijkheid is zodoende evenmin denkbaar als een tweede oneindige ruimte, en zo kunnen jullie nu dus duidelijk zien dat Ik, die nu net als jullie ook als een mensenzoon in het vlees leef, geen tweede, maar slechts één en dezelfde God ben, die Ik vóór alle schepselen van eeuwigheid was en ook in alle eeuwigheid zal blijven. Ik kan dus niets in strijd met Mijn eeuwige Heerlijkheid doen, maar ten behoeve daarvan alles.

[4] Als Ik buiten Mij nog twee Goden zou scheppen, zoals bijvoorbeeld de Zoon en de Heilige Geest, zodat beide individueel van Mij onderschei­den zouden zijn, dan zouden die onvermijdelijk aanspraak moeten maken op al Mijn onbeperkte macht, zonder welke geen God denkbaar is, evenmin als men zich een tweede of zelfs derde oneindige ruimte kan voorstellen die op een bepaalde manier is opgedeeld en waarvan de delen onderling beperkt zijn. Als dat echter wel denkbaar zou zijn, hoe zou het dan gesteld zijn met Gods soevereiniteit, waarvan er toch maar één kan zijn?

[5] Er kan echter maar één zo'n eindeloos goddelijk hoogste gezag bestaan! Want zouden er drie van bestaan, dan zou Gods eindeloze eenheidsrijk versplinterd zijn, en het bestaan ervan zou even ondenkbaar en onmogelijk zijn als het bestaan van drie oneindige ruimten naast elkaar.

[6] Het eenheidsrijk van de éne God kan eeuwig bestaan, omdat slechts Hij alleen daar de enige Koning en Heer van is, zoals dat wel geschreven staat in de boeken der profeten, die uit de mond van God geprofeteerd hebben: 'God zal Zijn heerlijkheid aan niemand anders geven' (Jes. 42:8). Want alleen Ik, Christus, ben de enige God! Mensen, engelen, heerschap­pijen en machten, ja alle dingen in de hemel en op alle aarden hebben altijd voor Mij gebogen en zullen ook in eeuwigheid alleen voor Mij buigen en nooit voor iemand anders, zoals ook alle in jullie ogen zo eindeloos lijkende kosmische scheppingsruimten door de éne oneindige scheppingsruimte verslonden worden en daarmee vergeleken totaal te verwaarlozen zijn.

[7] Wanneer onder de naam Vader , Zoon en Heilige Geest niet één op Zichzelf staande God, het éne oerwezen, verstaan zou moeten worden, en men in plaats daarvan een van de Vader onderscheiden Zoon en evenzo een onderscheiden Heilige Geest zou moeten aannemen -wat voor God zou de Vader dan moeten zijn?

[8] Wanneer volgens de boeken van de profeten, die de mensen door hun grove, door henzelf veroorzaakte onverstand niet begrijpen, de Vader de Zoon met alle macht en heerschappij in de hemel en op alle aarden en werelden bekleedt en Hem de Heilige Geest als medewerker heeft gegeven om de nieuwe leer uit de hemelen, die jullie nu gegeven is, te heiligen en te bewaken, waarover alleen de Zoon, die Ik ben, de leiding heeft, zoals over alle andere dingen, dan vraag Ik jullie: wat voor God denken jullie dan dat de Vader is? Kunnen jullie eigenlijk nog wel een God in Hem zien?

[9] En zouden jullie er in je materieel menselijke blindheid nog een kunnen voorstellen, dan zouden jullie je Hem ontegenzeglijk als overbodig en passief moeten voorstellen, aangezien jullie toch duidelijk moeten inzien dat Hij onder dergelijke omstandigheden niets meer tot stand zal kunnen  brengen en ook over niets meer zou kunnen regeren. Jullie zouden je op de duistere menselijke manier wel moeten voorstellen, dat God de Vader wellicht vanwege Zijn hoge leeftijd, net als de oude koning Farao in Egypte, die de regering aan Jozef overdroeg, nu evenzo vanwege Zijn zwakheid en vermoeidheid Zijn regering voor eeuwig aan de Zoon had overgedragen, om zo geheel werkeloos van Zijn rust te kunnen genieten!

[10] Kunnen jullie je wel voorstellen, dat de Vader oud geworden is, en dat Hij Zijn werk nu wil neerleggen, omdat Hij nu behalve Zichzelf een Zoon, in alle opzichten even almachtig als Hij, en verder nog een even almachtige Heilige Geest heeft die Hij uit Zichzelf en Zijn Zoon heeft laten ontstaan, en dat Hij nu aan beiden de hele regering wil overdragen, terwijl Hijzelf aftreedt?

[11] O, hoe buitengewoon heidens dom, onnozel en blind zou het menselijke verstand moeten zijn, om tot een dergelijke waanzin te verval­len!

[12] Als er een Zoon en een Heilige Geest bestaan die onderscheiden zijn van de Vader en buiten Hem bestaan, zoals dat bij engelen en mensen het geval is, dan kunnen ze niets anders zijn dan Zijn schepselen, omdat ze hun wezen, al is het nog zo volmaakt, niet uit zichzelf ten gevolge van hun hoogst eigen en eeuwige machtsvolkomenheid gekregen hebben, maar alleen van de ene Schepper .

[13] Hoe kan er echter een volledige, goddelijke verwantschap of een wezenlijke eenheid bestaan tussen een geest zónder lichaam en vorm, en een geest mét lichaam en vorm? Kan van de Zoon, die een lijfelijk persoon is en, zoals jullie zien, een lichaam heeft gezegd worden dat Hij in de Vader is, wanneer de Vader geen lichaam, geen gestalte en geen vorm heeft? Of kan de lichaams -, gestalte­ en vormloze oneindige Vader in de Zoon zijn?

[14] Bovendien: wanneer de Heilige Geest een van de Vader en de Zoon uitgaande, derde, op zichzelf staande persoon is, hoe kan die persoon dan dezelfde eigenschappen als die beide hebben en even eeuwig zijn? Of kan datgene wat zijn bestaan van een ander ontvangt, gelijk zijn aan datgene wat zijn bestaan eeuwig uit zichzelf heeft? Kan de eeuwigheid ooit gelijk zijn aan de altijd vluchtige tijd, of een beperkte ruimte aan de oneindigheid?

[15] Ook al kan men aannemen dat alle tijden der tijden in de eeuwigheid vervat zijn, bewegen en veranderen, dan kan men echter onmogelijk denken en beweren dat de tijd, hoe lang die ook duurt, de eeuwigheid omvat; zoals men ook wel kan denken en beweren dat de eindeloze oerruimte alle ruimten, die, hoe groot ook, tenslotte toch begrensd zijn, zeker wel kan bevatten, maar deze laatste onmogelijk de oerruimte kunnen bevatten.

[16] Wanneer dus de Heilige Geest werkelijk zoals een ander schepsel als een op zichzelf staand wezen uit zou gaan van de Vader en de Zoon, dan zou hij klaarblijkelijk een God van de tijd en niet van de eeuwigheid zijn! Een dergelijke God zou dan evenwel, zoals al het tijdelijke, mettertijd kunnen ophouden te bestaan! Maar als dat zo zou zijn, wie zou dan aan alle mensen en engelen een eeuwig bestaan kunnen geven en dat in stand houden?!

[17] Opdat deze hoogst belangrijke kwestie echter nog helderder en duidelijker voor jullie wordt, gaan wij nog verder op dit onderwerp in en jullie luisteren naar Mij!’

 

27 De Heer als Zoon

 

[1] (De Heer:) ‘Als de Zoon er sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan verwekt worden? En wanneer de Heilige Geest er ook sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan van de Vader en de Zoon uitgaan en daar Zijn oorsprong in hebben? Wanneer de door jullie aangevochten drie godde­lijke personen, waarvan de latere mensen gemakkelijk drie goden zouden kunnen maken, volgens jullie alle drie eeuwig, dat wil zeggen zonder begin zijn, dan kon de één dus niet aan de ander het begin van zijn bestaan geven!

[2] Ik ben, zoals Ik nu bij jullie ben als een mens in het vlees, de Zoon en ben nooit door iemand anders dan alleen door Mijzelf verwekt en ben derhalve Mijn hoogst eigen Vader van eeuwigheid. Waar zou de Vader anders kunnen zijn dan in de Zoon, en waar de Zoon anders dan in de Vader, dus slechts één God en Vader in één persoon?

[3] Dit lichaam van Mij is daarom de verheerlijkte gestalte van de Vader ten behoeve van de mensen en engelen, opdat Ik een begrijpelijke en zichtbare God voor hen ben, en jullie kunnen Mij nu zien, naar Mij luisteren en met Mij spreken en daarbij toch in leven blijven! Want voorheen was het zo, dat niemand God kon zien en in leven kon blijven. Ik ben nu in alle opzichten God. In Mij is de Vader , en de kracht die overeenkomstig Mijn liefde, wijsheid en almachtige wil van Mij uitgaat en de eeuwig eindeloze ruimte allerwegen vervult en ook overal werkzaam is, is de Heilige Geest.

[4] Zoals jullie Mij nu als Godmens bij jullie zien, ben Ik met Mijn hele oercentraal wezen beslist volkomen en ongedeeld in jullie midden, hier in deze eetzaal op de Olijfberg, en bevind Mij dus als hoogst ware God en Mens tegelijk nergens anders, niet op deze aarde en nog minder op een andere; maar door de van Mij uitgaande kracht, die de Heilige Geest is, vervul Ik toch alle hemelen en de aards materiële en eindeloze ruimte met Mijn werkzaamheid. Ik zie daarin alles, van het grootste tot het kleinste, ken alles, weet alles, bepaal alles en schep, leid en regeer alles.

[5] Als jullie dat nu duidelijk uit Mijn mond weten, zullen jullie ook begrijpen om welke reden jullie de mensen, die in Mij geloven en ook volgens Mijn leer zullen handelen nadat die aan hen bekend is gemaakt, In de naam van de Vader , de Zoon en de Heilige Geest moeten sterken door hun de handen op te leggen. [6] Als jullie nu de reden begrijpen, zullen jullie ook inzien dat de mensen, als ze waarachtig en juist door jullie onderricht worden, niet gemakkelijk op het idee zullen komen om drie persoonlijk op zichzelf staande goden aan te nemen, omdat jullie die drie eigenschappen hebben genoemd. Maar Ik druk jullie dan ook ten zeerste op het hart dat jullie de mensen overal een echt en waarheidsgetrouw licht geven; want waar het daaraan zal ontbreken, zullen de mensen gemakkelijk en snel verkommeren en over­gaan tot allerlei dwaalleren, en dan zal het moeilijk zijn hen op de weg van de volle waarheid te brengen.

[7] Dat er echter ondanks al jullie trouw toch valse leraren en profeten zullen opstaan die heel veel mensen zullen misleiden, zullen jullie wel niet kunnen verhinderen en dat zal jullie ook niet als schuld aangerekend worden, evenmin als het een boer, die zuivere tarwe op zijn akker zaaide, waartussen zijn vijand 's nachts onkruid strooide, tot zonde gerekend kan worden als op zijn akker tussen de tarwe het onkruid woekert en het goede graan verzwakt.

[8] Het is weliswaar de wens van Mijn liefde dat alle mensen van deze aarde de lichte weg van de waarheid zullen betreden en zo het eeuwige leven tegemoet zullen gaan; maar omdat Ik, om redenen die Ik jullie al genoemd heb, Mijn almacht volledig moet terugtrekken, is ieder mens volkomen vrij en kan hij uiteindelijk geloven en doen wat hij zelf wil.

[9] Wanneer jullie Mijn leer verder verspreiden, kunnen jullie het beste het verstand en daarmee het gemoed van de mensen bewerken. Want waar eenmaal het verstand en het gemoed doordrongen zijn, daar wordt door de goede wil het geloof levend en met succes werkzaam; zonder de juiste verlichting van verstand en gemoed bestaat het geloof slechts uit een stom en blind aannemen van hetgeen de mens van een of andere autoriteit gehoord heeft. Een dergelijk geloof is echter zo goed als geen geloof; het wekt het gemoed niet op tot vrijwillige en het hart gelukkig makende werkzaamheid en is dan ook dood, omdat het zonder vrije, vreugde verwekkende werken is.

[10] Werken die de mens verricht onder van buitenaf opgelegde dwang hebben voor de ziel geen waarde, aangezien die de ziel niet opwekken maar terneerdrukken, omdat ze niet vrijwillig met vreugde uit innerlijke overtuiging volbracht worden, maar alleen uit angst voor de straf waanneer gedreigd wordt, terwijl men heimelijk ergernis, gramschap en woede voelt.

[11] Wanneer Ik al tegen jullie zeg, dat jullie even volmaakt in inzicht en zuivere liefde moeten zijn als de Vader in de hemel, dan moeten Jullie leerlingen dat ook zijn! Daarom zeg Ik jullie ook nog het volgende: 'Onderzoek alles goed van tevoren, en behoud dan het goede en ware!'

[12] Wat Ik jullie nu aanraad om voor jezelf in acht te nemen, moeten jullie ook jullie toekomstige leerlingen aanraden! Ik zou nu heel goed van jullie kunnen verlangen dat je zonder verdere verklaringen. van Mij gelooft wat Ik jullie zeg en aanraad te doen, want de tekenen die Ik voor jullie ogen heb gedaan hebben Mij toch zeker het gezag verleend dat jullie dwingt Mij te geloven; maar zo'n afgedwongen geloof is nog lang geen innerlijk licht van de ziel en wekt haar niet blijmoedig op tot daden.

[13] Dat het inderdaad zo is, bewijzen jullie door jullie voortdurende vragen, en daardoor erkennen jullie openlijk dat geloof alleen op grond van gezag de ziel veel te weinig licht biedt, en het gebrek daaraan wordt in jullie pas door Mijn verklaringen opgeheven. Zoals jullie nu naast alle tekenen en leringen die Ik gegeven heb nog steeds duidelijke verklaringen verlangen die ook heilzaam voor jullie zijn, zo zullen jullie leerlingen dat ook van jullie verlangen, en jullie moeten daar niet zuinig mee zijn als jullie het optreden van de valse profeten optimaal willen tegengaan!

[14] Jullie zullen ook tekenen doen, en de valsen zullen met behulp van allerlei bedrog hetzelfde doen, en daarom zullen de door jullie verrichte tekenen steeds een mager bewijs vormen voor de echtheid van de door jullie aan het volk verkondigde leer; maar wat jullie door middel van lichtende woorden in het verstand en het gemoed van de mensen zullen inprenten, zal een eeuwig onuitwisbaar, levend bewijs van de waarheid van de leer uit Mijn hemelen blijven. Zo'n helder begrepen waarheid zal jullie en je leerlingen dan pas volkomen vrij maken. -En nu heb Ik weer veel onthuld en jullie veellicht gegeven, en daarom vraag Ik je nogmaals of je dat ook goed begrepen hebt.'

[15] Allen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, dat hebben wij nu heel goed begrepen; want nu hebt U weer eens heel vrij en open gesproken!’

[16] Hierop zei Ik: 'We hebben nog tijd; als iemand verder nog iets wil weten, laat hij het dan vragen!’

 

28 Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid

 

[1] Op deze uitnodiging van Mij stond één van de joodse Grieken, die we al kennen, op en zei: 'Heer en Meester, uit Uw mond, en met Uw instemming ook uit de mond van Rafaël, hebben wij al zo veellichtende waarheden gehoord, dat ik nu werkelijk niets meer kan bedenken wat mij onbekend is, en het zal dus voor ieder van ons moeilijk worden om U nog Iets te vragen, waarover U ons nog geen verklaring hebt gegeven. En wat U ons verklaard hebt, is ook zodanig uitgelegd dat zelfs een zeer eenvoudig verstand het heel duidelijk moet begrijpen; daarom blijven er nu vrijwel geen vragen meer over die wij U zouden kunnen stellen om er een nog helderder licht over te krijgen.’

[2] Ik zei: 'Heil jouw ziel, als die nu al zoveel levenslicht opgezogen heeft! Wanneer jij echter geen onverlichte hoeken meer in jezelf kunt vinden, dan zal er vast iemand anders zijn die nog menige duistere plek in zichzelf bespeurt, en mettertijd ook jijzelf misschien weer!'

[3] Toen de joodse Griek dat van Mij gehoord had, boog hij voor Mij en ging weer zitten.

[4] Daarop zei Lazarus: 'Heer en Meester, ik heb nog wel een paar van die donkere hoeken in mij; als U zo genadig wilt zijn om die te verlichten, zou dat een grote lafenis voor mijn ziel zijn!’

[5] Ik zei: 'Ik weet al waar jij naar dorst, en Ik zou daarover ook een lichtend antwoord in je hart kunnen leggen; maar omdat het hier gaat om het verlichten van allen die hier aanwezig zijn, zodat menigeen onder jullie ook ge waar zal worden of het in hemzelf al wel volkomen licht is, moet jij je vraag maar openlijk stellen, dan zal Ik je ook voor ieder hoorbaar en duidelijk antwoord geven!'

[6] Daarop zegt Lazarus verder: 'Heer en Meester! Na wat U ons uitgelegd hebt over de grote sferen en hemellichamen, over de hulsgloben en over de Grote Scheppingsmens, is het wat de huiveringwekkend eindeloze grootheid van de eeuwig onbegrensde ruimte betreft heel licht in mij geworden; maar al gauw daarna heb ik een heel grote duistere kloof ontdekt, waar zelfs mijn stoutmoedigste gedachte niet overheen durft te vliegen!

[7] Kijk, dat de scheppingsruimte oneindig is en dus in geen enkele richting een einde kan hebben, is mij en zeker ook ieder ander duidelijk! Maar hoe zit het met het eeuwige bestaan ervan? Wie heeft die ruimte zo eindeloos ver uitgestrekt, en hoe en wanneer? Wat is nu eigenlijk de eeuwigheid, en hoe is, in tijd en ruimte, God Zelf eeuwig en in alles oneindig? Kijk, Heer en Meester, dat is voor een sterfelijk mens tegenover U vast en zeker een zeer ongepaste vraag; maar wat kan een ziel, die ook in deze sfeer behoefte heeft aan licht, eraan doen dat dergelijke gedachten in haar opkomen?'

[8] Ik zei: 'Jij noemde dat een zeer ongepaste vraag ten aanzien van Mij; Ik noem dat echter een heel goede en zeer passende vraag, en wil jullie allen daar een zo helder mogelijk antwoord op geven!'

[9] Kijk! God, ruimte en eeuwigheid zijn weer gelijk aan de begrippen Vader, Zoon en Geest. De Vader is geheel en al liefde en zodoende een eeuwig streven naar het meest volmaakte 'zijn' door de kracht van de eeuwige wil in die liefde. De ruimte ofwel de Zoon is het uit dat eeuwige streven van de liefde eveneens eeuwig voortvloeiende 'zijn'. De eeuwig­heid ofwel de Geest, als de eindeloze oerkracht in de Vader en de Zoon, is het in het werk stellen en het verwezenlijken van de strevingen van de liefde in de Zoon.

[10] Als de ruimte ooit zou zijn begonnen zich als het ware vanuit één punt in alle richtingen uit te breiden tot in het oneindige, dan was hij in de eerste plaats tot op dit moment evenmin oneindig als de Grote Scheppingsmens dat is. In de tweede plaats rijst vanzelf de vraag, wat dan datgene was wat ongetwijfeld eindeloos ver in alle denkbare richtingen dat punt omgeven heeft, van waaruit zich daarna de oneindige scheppings­ruimte heeft uitgebreid. Was dat de lichtloze ether, of was het de heidense chaos, of was het een volkomen vaste massa, of was het lucht of water of vuur?

[11] Wanneer het één van deze genoemde dingen was, hoe heeft dat punt in de ruimte in zichzelf de kracht kunnen hebben om zulke eindeloos grote massa's vanuit zichzelf het oneindig maal oneindige in te drijven, en waar zijn die massa 's dan terechtgekomen, als uit dat oorspronkelijke punt de eeuwig oneindige ruimte is voortgekomen? Dan kan het niet anders dan dat dit zich buiten de oneindige ruimte moeten bevinden, zoals ze zich oorspronkelijk ook buiten het punt bevonden hebben waaruit de eindeloze ruimte voortgekomen zou zijn. Wanneer dat echter ook maar enigszins voorstelbaar zou zijn, dan zou de scheppingsruimte toch weer begrensd zijn en al zou hij zich eeuwigdurend steeds maar verder en verder uitbreiden, dan zou hij toch nooit oneindig worden.

[12] Daaraan zien jullie, dat de scheppingsruimte noodzakelijkerwijs eeu­wig in alle richtingen oneindig was en nooit een begin gehad kan hebben; en omdat God, ruimte en eeuwigheid identiek zijn, zoals Ik jullie al heb verteld, is God, die al deze begrippen in Zich verenigt, ook zonder begin, omdat een begin van God even onvoorstelbaar is als het begin in het ontstaan van de oneindige ruimte en met deze van de eeuwige tijd. Ik geloof dat dat nu duidelijk genoeg uiteengezet is, zodat iedereen dat volledig kan begrijpen.

[13] Maar Ik zie toch nog een bepaalde donkere klip in jullie, en jullie zijn nog niet in staat daar overheen te komen. Kijk, deze klip bestaat uit het feit dat jullie je de eindeloze en eeuwige ruimte voorstellen als op zichzelf dood en zonder enige levensintelligentie, en daarom ook niet kunnen begrijpen hoe God als het enige levensbeginsel Zichzelf in die eeuwige en eindeloze dood in zekere zin gevonden heeft en Zichzelf als het meest volmaakte Leven heeft herkend en begrepen.

[14] Ja, wanneer men zo'n voorstelling heeft van de eindeloze en eeuwige scheppingsruimte, kan men inderdaad ook moeilijk of helemaal niet begrijpen hoe de oneindige Geest - God -in de eeuwig oneindige dood als volmaakt Leven ook in de. eeuwigheid Zijn weg heeft kunnen vinden!

[15] Maak je daarom een precies tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig oneindig grote ruimte; stel je voor dat daarin niet één enkel puntje levenloos en zonder intelligentie is, en dat zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen levenloos lijkt te zijn, niet dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil gericht is, zoals jullie dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een hemellichaam of de levenloos lijkende bestanddelen daarvan!

[16] Wanneer echter alle hemellichamen met hun meest veelsoortige bestanddelen niets anders zijn en ook niet kunnen zijn dan de door Gods almachtige wil gefixeerde ideeën en gedachten van Hemzelf, hoe kunnen ze dan door de mensen beschouwd worden als dood en zonder enige intelligentie ?

[17] Wanneer God, die identiek is met de eindeloze ruimte en diens eeuwige tijd, in Zichzelf geheel en al het hoogste en meest volmaakte Leven is, hoe kan dan datgene wat alleen uit Hem voortkomt, dood, levenloos en zonder intelligentie zijn?!

[18] Wat derhalve bestaat en in jullie ogen dood lijkt te zijn, is alleen maar zo door God gericht en kan weer in het volledig vrije leven terugkeren zodra God bij een dergelijk gericht ding de vaste banden van Zijn wil losmaakt.

[19] Iets dergelijks hebben jullie door Mij en met Mijn instemming ook door Rafaël zien doen, toen stenen plotseling in hun oorspronkelijke ether veranderd werden, of deze ether tot een vaste steen werd, waarvan de zuil langs de weg naar Emmaüs jullie een zeer tastbaar voorbeeld geeft.

[20] Omdat het met dat alles zo is en onmogelijk anders kan zijn, moeten jullie, om tot werkelijk ware voorstellingen van God te komen, alles wat met dood te maken heeft volledig uit de eindeloze ruimte verbannen en je niets dan leven en nog eens leven en niets anders dan intelligentie en nog eens intelligentie voorstellen, omdat er in het oneindige Wezen van Gods intelligentie en macht eeuwig geen dood kan bestaan.’

 

29 De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie

 

[1] (De Heer:) 'De mens, die met een eigen levensbewustzijn is begiftigd, houdt echter de eindeloze scheppingsruimte en het ongekend vele dat zich daarin bevindt voor stom, dood en zonder intelligentie. Dat dat voor de mens zo lijkt te zijn, heeft een wijze reden die ligt in het feit dat zijn levensbewustzijn de volle godgelijke levenszelfstandigheid moet kunnen verwerven. Daartoe is de mens, door Mijn wil, volledig afgezonderd van het algemene levensbewustzijn met zijn eindeloze en hoogste intelligentie, opdat het levensbewustzijn van de mens zich in zichzelf zal vinden en zich daardoor langs de als het ware van buitenaf geopenbaarde weg ook zelf zal ontwikkelen en bevestigen voor het eeuwige zelfstandige voort levert.

[2] Zolang een mens echter met zichzelf bezig is om zijn levenszelfstan­digheid te verwerven, heeft hij er nauwelijks een vermoeden van dat hij door louter leven en de hoogste levensintelligentie omgeven is en ook wat zijn lichaam betreft daarmee doordrongen is; anders zou hij in feite helemaal niet bestaan. Wanneer hij echter volgens Gods geopenbaarde wil klaar is met zichzelf, doordat zijn innerlijke geest hem helemaal doordron­gen heeft, dan treedt de hele mens ook in een vrije verbinding met het hoogste leven en de lichtende intelligentie daarvan in de algemene onein­digheid van God, zonder daarbij zijn individualiteit en persoonlijkheid te verliezen. Dan ontwaart hij om zich heen ook geen dode en stomme ruimte meer en geen dode stenen, maar dan wordt alles voor hem leven en lichte, van zichzelf bewuste intelligentie .

[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie dikwijls beproefde alwetendheid. Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles kunnen weten, wanneer de ruimte tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld de zon of een ander nog veel verder verwijderd object zonder leven en intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt dat ook al bewezen door de wijsheid van heel veel mensen die zonder hun plaats te verlaten veel afweten van wat zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en wat daarmee gebeurt of pas in de toekomst zal gebeuren.

[4] De zeven Egyptenaren zijn daar een sprekend voorbeeld van. Wie heeft hun bericht dat Ik hier ben? Door die grote en algemene intelligentie werden ze zich daar in zichzelf van bewust, evenals van de weg die hen hierheen bracht. Als de ruimte tussen hier en Opper-Egypte levenloos en zonder intelligentie zou zijn, dan zouden ze ook onmogelijk te weten zijn gekomen wat er hier is en gebeurt.

[5] De ziel van de mens is in haar lichaam slechts gescheiden door een heel dunne wand, die in geen enkele verbinding staat met de algemene levensintelligentie, en dat is voldoende om ervoor te zorgen dat ze in haar natuurlijke toestand meestal geen enkel vermoeden heeft van wat er dikwijls heel dichtbij, als het ware achter haar rug, is en gebeurt, en ze begrijpt zelfs niet een duizendmaal duizendste deel van wat er voor haar ogen is en gebeurt. Dat komt allemaal door de uiterst dunne, eerder genoemde scheidingswand tussen haar bijzondere en het algemene einde­loze ruimteleven. Wanneer die scheidingswand heel ondoordringbaar en uitgestrekt zou zijn, wat zou zo'n enorm geïsoleerde ziel dan nog weten van wat haar aan alle kanten omgeeft?!

[6] Dat een ziel echter af en toe om Mij alleen bekende redenen door een sterkere en dichtere scheidingswand van het algemene allerintelligentste goddelijk leven gescheiden is, kunnen jullie heel goed zien bij zwakzinni­gen, stommen en zogenaamde onnozelen; een dergelijke ziel is dus ook alleen maar tot een zeer povere en soms ook helemaal geen ontwikkeling rn staat.

[7] Waarom ook dat toegelaten wordt, weet Ik heel goed, en sommige van Mijn oude leerlingen weten het voor een deel ook; jullie anderen zullen alles daarover echter nog wel te weten komen.

[8] Zielen van dieren en planten zijn echter niet streng gescheiden van het algemene goddelijke leven in de ruimte en zijn daarom door hun innerlijke gewaarwording zonder enig onderricht in staat datgene te doen waarvoor ze volgens hun hoedanigheid en inrichting bestemd zijn. Ieder dier kent het voedsel dat goed voor hem is en weet dat te vinden; het heeft zijn wapens en weet die zonder enige oefening te gebruiken.

[9] Zo kent ook de geest van de planten heel precies die stof in het water, in de lucht en in de aarde, die bevorderlijk is voor zijn specifieke individualiteit. De geest of de natuurziel van de eik zal nooit ofte nimmer de stof naar zich toetrekken, die de ceder voor zijn bestaan en wezen nodig heeft. Wie brengt een plant immers bij om steeds alleen de voor haar bestemde stof naar zich toe te trekken? Kijk, dat is allemaal de werking van de hoogste en algemene levensintelligentie van de ruimte; hieruit put iedere planten­ en dierenziel de voor haar speciaal noodzakelijke intelli­gentie en is vervolgens volgens de aanwijzing daarvan werkzaam.

[10] Als dat echter zo is, wat ieder mens uit ervaring altijd goed kan inzien, dan is het toch duidelijk, dat de eindeloze ruimte en alles wat daarin aanwezig is één leven is en één allerhoogste intelligentie; de menselijke ziel ziet dat alleen maar niet bewust, omdat ze door haar afgezonderde intelligentie, die uiterst omvangrijk is, haar duurzame levenszelfstandigheid kan scheppen. Dat is iets waartoe geen dieren­ of plantenziel in staat is en daarom heeft die op zich geen afzonderlijk bestaan, maar alleen een mengbaar en bijgevolg tot aan de menselijke ziel een ontelbare malen veranderend bestaan, waaraan zij ook geen herinnering overhoudt, omdat zij na iedere menging en verandering van wezen ook overgaat naar een andere intelligentiesfeer .

[11] Zelfs de ziel van de mens, als de hoogst gepotentieerde vermenging van mineralen-, planten­ en dierenzielen, heeft geen herinnering aan haar vorige bestaansvormen, omdat de specifieke zielsdelen in de eerder ge­noemde drie rijken geen eigen en strikt afgezonderde intelligentie bezaten, maar ten behoeve van hun soort alleen een soort intelligentie, die aan het algemene goddelijke leven in de ruimte ontleend was. Weliswaar zijn in een mensenziel al die talloze specifieke voor-intelligenties met elkaar verenigd, en dat leidt ertoe dat de menselijke ziel uit zichzelf alle dingen zeker kan herkennen en verstandig kan beoordelen, maar een specifieke herinnering aan de vroegere niveaus van bestaan is niet denkbaar of mogelijk, omdat in de menselijke ziel maar één mens ontstaan is uit de eindeloos vele afzonderlijke zielen.

[12] Wanneer de mens echter volkomen doordrongen is van de geest van alle leven en licht, zal hij een dergelijke orde in zichzelf waarnemen zoals Ik die eeuwig en altijd in Mijzelf waarneem, namelijk dat alles uit Mij bestaat en Ik alles in alles ben. -En zeg Mij nu, vriend Lazarus, of jij dat nu allemaal ook goed begrepen hebt! En het staat ook een ieder van jullie vrij om zijn gedachten daarover te kennen te geven.”

 

30 Over het kennen van de toekomst

 

[1] Nu zei Lazarus: 'Heer en Meester! Deze uitleg van U overtreft alles wat wij tot nu toe van U gehoord en gezien hebben, en het wordt mij nu pas volkomen duidelijk waarom U, als Zelf een mens, bij ons bent gekomen om ons te onderwijzen over God en over onszelf omdat wij door U bestemd zijn om eeuwig voort te leven in de hoogst mogelijke zelfstandigheid, wat wij echter eerst door onze zelfwerkzaamheid volgens Uw leer uit vrije wil moeten, willen en met Uw hulp ook zullen verwerven.

[2] Nu pas hebben wij een volledig juiste voorstelling van U en ook van onszelf en weten ook waarom het noodzakelijk is dit of dat te doen; want anders zou het voor geen mens mogelijk zijn het ware, eeuwige leven te verwerven. Nu kennen wij Gods wezen echt en kennen daarbij ook onszelf Nu is het dan ook gemakkelijk om langs de goed verlichte weg naar het Leven voort te gaan. Maar hoeveel duizendmaal duizenden mensen hebben geen idee van dat alles en zijn genoodzaakt op de weg van het verderf voort te gaan! Wanneer ze daar mogelijkerwijs uit verlost kunnen worden, zoals wij nu, dat weet U alleen; ons rest slechts de wens dat de zielen van die mensen zo spoedig mogelijk uit de te grote kwelling bevrijd mogen worden. Want hoe lichter en vrijer wij nu door Uw genade worden, des te meer en dieper voelen wij ook het ongeluk van al degenen aan wie deze genade niet ten deel valt.

[3] Maar wat is daar aan doen? Wanneer U dat Zelf zo toelaat om redenen die aan U bekend en zeker zeer wijs zijn, dan moet dat voor ons ook goed zijn. Maar hoe lang zal het nog duren, voordat alle mensen op de hele aarde één in geloof en één van licht worden en elkaar als ware broeders beschouwen?'

[4] Daarop zei ook Agricola: 'Ja, dat is ook voortdurend mijn zorg! Ook mij begint het steeds helderder wordende licht in mijn hart erg te benauwen, omdat ik daarbij maar al te duidelijk zie hoever de anderen, ja bijna de hele mensheid, daarvan afstaat. Heer en Meester, de toekomst is voor U even bekend als onze gedachten en verlangens, daarom zou U ons wel een bepaalde tijd kunnen aangeven, waarin toch zeker het grootste deel van de mensen zich kan verheugen in een hoger en waar levenslicht!'

[5] Ik zei: 'Zolang de mens op deze aarde verblijft en nog niet volledig is wedergeboren in de geest, is het helemaal niet goed voor hem om te veel van te voren te weten, en als de toekomst te duidelijk voor hem onthuld is, zou dat zijn nog niet zo sterke gemoed temeer drukken en gemakkelijk tot vertwijfeling brengen.

[6] Denk je alleen maar eens in hoe het de mensen te moede zou zijn als ze precies tijd en uur van hun sterven zouden weten. Ze vinden het al niet aangenaam om te weten, dat ze zeker moeten sterven; hoeveel onplezie­riger zouden ze het vinden om ook het jaar, de dag en het uur te weten, waarop ze de dood van hun lichaam konden verwachten!

[7] O ja, heel anders is het gesteld met de mens die hier reeds volledig in de geest van alle leven is wedergeboren, en zijn toekomstige leven al in alle helderheid in zich heeft en dat waarachtig en levendig voelt! Zo iemand kan het doel en het einde van zijn lichaam wel heel precies van tevoren weten; want het tijdstip waarop zijn zware last van hem afgenomen wordt zal hem niet met droefheid, maar enkel met de grootste vreugde vervullen. Maar een gewoon mens zou door zo'n vaststaand vooruitzicht zeker heel droevig gestemd worden.

[8] Daarom moeten jullie niet al te ijverig zoeken naar hoe de toekomst eruit ziet, maar wees tevreden met wat jullie voor het heil van je ziel moeten weten, en neem dan ook genoegen met het feit dat Ik in Mijn liefde en wijsheid dat weet, en beslist alles zal laten geschieden op de manier zoals het te allen tijde voor de goede of wellicht ontaarde mensheid zeker het beste zal zijn, dan zullen jullie ook iedere slechte en goede toekomst kunnen verdragen!

[9] Wanneer jullie echter zelf in de geest van het leven wedergeboren zijn, zullen jullie ook in staat zijn om in de toekomst te kijken en daar niet bedroefd en zwak door worden.

[10] Hoe het zich echter in de verre toekomst zal ontwikkelen, heb Ik ten eerste met de nachtelijke verschijning al tamelijk helder laten zien en nog duidelijker in de uitleg van de twee hoofdstukken van de profeet Jesaja, en Ik zal jullie nog meer laten zien over het einde van de in feite slechte mensenwereld, waarmee jullie ook wel niet erg tevreden zullen zijn. Maar in dit middernachtelijk uur laten we dat onderwerp nog met rust; want wij hebben nog veel noodzakelijker dingen met elkaar te bespreken. Wie van jullie dus nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan zal Ik hem licht geven’

 

31 Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër

 

[1] Hierop zei Agrippa: 'Heer en Meester, nu U in deze nacht zo vrijgevig bent met het geven van licht, zou ik bij deze gelegenheid graag een juiste opheldering van U krijgen over een buitengewoon verschijnsel dat in het leven van de mensen voorkomt!

[2] Kijk, ik ben net als vriend Agricola iemand die heel veel weet en ook in vele zeldzame dingen zeer ervaren is, en kan daarom ook over veel dingen spreken, wat zeker niet ieder mens mogelijk is. Een aantal jaren geleden moest ik in verband met hoge ambtsbezigheden naar Illyrië* (* Klein staatje op het Balkan-schiereiland aan de Adriatische Zee; later Istrië genoemd.) in Europa. Dit Illyrië is een zeer bergachtig land en voor het grootste deel ook woest en hard, en de bewoners ervan zijn daarom ook weinig ontwikkeld en hebben veelovereenkomsten met het door hen bewoonde land. Ze zijn hard, weinig vruchtbaar in de geest, maar daarentegen sterk in allerlei sagen en speciaal in allerlei bijgeloof, en evenals hun land zeer vruchtbaar voor allerlei onkruid.

[3] Welnu, in een dorpje, waar wij Romeinen al geruime tijd een stevige burcht hebben, trof ik een groep mensen aan, waaronder zich ook een paar priesters bevonden. Dezen waren bezig met een man van ongeveer dertig jaar oud, van wie ze mij vertelden dat hij al jarenlang door een boze geest bezeten was, en dat zij nu pogingen deden om hem daarvan te bevrijden. ­Men vertelde mij dat de man de zoon was van een in die streek vooraan­staande familie, en dat het hele huis, ja soms het hele dorp door deze man een werkelijk helse kwelling onderging, en toch kon de man er niets aan doen, aangezien hij zelf degene was die bij dat alles het meest gekweld werd.

[4] Aanvankelijk hield ik dat voor onnozelheid van deze mensen en ook voor een slimme truc van de priesters; ik dacht dat ze een mens hadden uitgezocht en bewerkt, om met behulp van zijn wellicht aangeleerde razernij het naar wonderen verlangende volk aan hen te binden en meer in hen te doen geloven. Maar toen ik mij er kort daarna met al mijn zintuigen van overtuigde, dat de razernij van de man beslist niet natuurlijk kon zijn omdat zijn krachtsuitingen zo enorm werden, dat de zogenaamde werken van Hercules daarbij vergeleken zuiver kinderspel waren, begon ik zelf met volle overtuiging te geloven in de aanwezigheid van een boze geest in die man.

[5] De twee priesters, die op grond van eerder opgetreden symptomen wel heel goed wisten wat er bij de ongelukkige man gaande was, zeiden tegen de anderen, louter sterke mannen: 'Het moment van razen en tieren zal weldra aanbreken; boei en knevel hem daarom nu onmiddellijk met de sterkste touwen en kettingen! ' Want de boze geest zou de man alleen maar verlaten, als hij zijn misschien wel gewijde touwen en kettingen niet zou kunnen verbreken.

[6] Daarop werd de man dermate stevig met touwen en kettingen vastge­bonden, dat honderd Herculessen zich niet meer hadden kunnen verroe­ren. Vervolgens gingen de priesters en ook de andere mensen minstens honderd passen van de geknevelde af staan en vroegen mij om hetzelfde te doen. Ik deed ook wat ze mij aanraadden.

[7] Wij bevonden ons nog geen twintig tellen op de genoemde afstand, of de man stond onder afschuwelijk verward geschreeuw pijlsnel op, rukte in één ogenblik touwen en kettingen aan flarden, sprong toen aan één stuk door afgrijselijk schreeuwend vanaf de grond ongelooflijk hoog in de lucht, pakte daarbij ook nog meer dan honderd pond zware stenen en die hij als lichte bonen in het rond slingerde. Toen dit razen en tieren ongeveer een uur lang geduurd had, zeeg de man totaal bewusteloos op de grond neer en konden wij weer bij hem komen.

[8] De beide priesters vroegen hem hun te zeggen hoe het hem vergaan was. Hij wist echter niets van zijn razernij, maar vertelde alleen van een visioen, volgens welk hij zich in een heel mooie omgeving had bevonden. Bij dit kortdurende verhaal was de klank van zijn stem heel zacht, als van een geduldig lijdende moeder; maar weldra veranderden de klank en de taal. Als door een magische kracht werd zijn mond wijd opengesperd en een vreemde, donderende stem in het Grieks trof uit de wijd opengesperde mond onze oren met ongeveer de volgende uitdrukkingen:

[9] 'O armzalige muggen van mensenlarven, willen jullie mij uit dit gehuurde huis verdrijven?! Alle Romeinse legers zijn daartoe niet in staat! Eer er nog maar een steen gereed lag voor de bouw van Rome, ja heel lang daarvoor was ik de beroemde koning Cyaxares* (Koning van Medië (624­ 584 v.Chr.).) de eerste met die naam, ik heb de Scythen verslagen, oorlog gevoerd met Lydië. Mijn tweede dochter Mandane werd de vrouw van de koning der Perzen en moeder van de beroemde Cyrus, wiens vader Cambyses heette. Meer hoeven jullie niet te weten!

[10] Dit huis van vlees echter, dat ik nu naar eigen goeddunken bewoon en waar ik mij niet uit laat verdrijven, stamt af van mijn bloed, en ik bezit het daarom met recht! Daarom is al jullie inspanning om mij daaruit te verdrijven tevergeefs; ik kan mij in dit huis van mij gedragen zoals ik wil!'

[11] Na dit merkwaardige gesprek stootte hij nog een paar afschuwelijke verwensingen en bedreigingen uit tegen de beide priesters, rukte de man een paar maal heen en weer, waarop deze tot zichzelf kwam, zich uiterst zwak voelde en iets te eten wilde hebben. Toen hij, na het voedsel tot zich genomen te hebben, wat sterker werd, werd hem weer gevraagd of hij iets wist van wat hij daarvoor gezegd had. Hij ontkende dat met zijn natuur­lijke, zachte stem, maar hij herinnerde zich wel dat hij geslapen had en zich in zijn droom temidden van in het wit geklede jongemannen had bevonden.

[12] Ik sprak vervolgens afzonderlijk met de priesters en de nog levende ouders van de man en adviseerde hun dat men zo iemand op een goede manier om het leven moest brengen, dan zou de boze geest zijn huis wel moeten verlaten. Maar toen verzekerden allen mij, dat dit zo goed als onmogelijk was en dat degene die zo iets zou ondernemen zichzelf in het grootste levensgevaar zou begeven. Iemand had dat al geprobeerd, maar was er erg toegetakeld van teruggekomen. Spoedig daarna ben ik uit het onzalige dorp vertrokken en heb deze naar waarheid beleefde gebeurtenis goed onthouden; ik heb die ook al vaak aan wijze mensen verteld, ook hier aan de joden wel, maar van een ook maar enigszins afdoende verklaring daarvan is nog nooit sprake geweest.

[13] Men heeft mij ook veel verteld over mensen, die door duivels of boze geesten bezeten zijn, en dat het heel moeilijk was om mensen die daaraan lijden te genezen; maar niemand wist mij te zeggen, wie zulke duivels of boze geesten nu eigenlijk zijn, en hoe ze zich in een arm en zwak mens nestelen en hem wat zijn natuurlijke leven betreft totaal willen en kunnen beheersen. Dikwijls zou men al kinderen aantreffen, die erbarmelijk gekweld worden door boze geesten.

[14] Heer en Meester, wat zit daar nu achter? Bedrog van de kant van zo'n ongelukkig mens is vast niet mogelijk; want wat ik met de Illyriër heb meegemaakt, was zeker even ver verwijderd van bedrog als het ene eind van de wereld van het andere.'

 

32 De Heer verklaart het wezen van bezetenheid

 

[1] Ik zei: Jouw ervaring is juist, en Ik heb Zelf hier in het land van de joden en ook bij de Grieken verscheidene mensen van dergelijke kwalen bevrijd. Er bestaan dus werkelijk zulke mensen, die een bepaalde tijd door boze geesten in bezit genomen worden, echter alleen maar wat hun lichaam betreft, zonder dat de ziel van zo'n bezetene daardoor ook maar in het minst geschaad kan worden.

[2] De slechte geesten die het vlees van een mens in bezit nemen zijn in werkelijkheid zielen van gestorven mensen, die ooit op de wereld een verdorven leven hebben geleid, en dat terwijl ze heel goed wisten dat het slecht was waar ze mee bezig waren.

[3] Bezetenheid komt echter alleen voor bij mensen wier geloof in een God en in de onsterfelijkheid van de ziel verdwenen is.

[4] Deze voorvallen, die optreden in tijden dat het geloof steeds minder wordt en die er op zichzelf erg verontrustend uitzien, worden toegelaten opdat de ongelovigen daarmee een krachtige vermaning krijgen dat hun ongeloof vruchteloos is, en dat er na het afvallen van het lichaam een zeker voortleven van de ziel van de mens bestaat en zeker ook een God, die ook aan gene zijde heel goed in staat is de slechtheid en domheid van de mensen te tuchtigen.

[5] De boosaardige geest die het vlees van een mens in bezit neemt ervaart ondanks zijn boze verzet voor hem nauwelijks te verdragen verdeemoe­digIngen en wordt dan zachter en lichter in zichzelf; degenen die getuige zijn van zulke toestanden worden als het ware met geweld uit hun al te materiële en duistere levenswandel gerukt, beginnen over het geestelijke na te denken, en worden beter in hun doen en laten.

[6] En zo heeft deze onder de mensen voorkomende en zeer ernstig uitziende zaak in tijden van het grootste gebrek aan geloof ook absoluut goede kanten, zoals jij dat bij jouw Illyriërs zelf zeker hebt waargenomen.

[7] De beide priesters, die het volk voorheen met allerlei magische bedriegerijen aan zichzelf wisten te binden, voor zichzelf niets geloofden, maar toch belangrijke schatten vergaarden, zijn door die bezetene op heel andere gedachten gekomen en hebben in belangrijke mate van hun bedriegerijen afgezien; want de boze geest heeft hun al meerdere keren toegebruld dat ze zeer armzalige bedriegers waren, en dat hij veel beter was dan zij, die hem in hun machteloosheid wilden bestrijden.

[8] De beide priesters geloven nu zonder meer dat de ziel na de dood van het lichaam voortleeft en geloven nu in één God, omdat de geest hun ook verscheidene keren naar het hoofd geslingerd heeft dat hij zelf als boze geest veel belangrijker was dan tienduizend legioenen van hun ingebeelde afgoden, met wier hulp zij hem wilden uitdrijven; maar dat er slechts één ware God was, aan wie hij zou gehoorzamen als die hem zou bevelen uit het vleselijke huis te vertrekken.

[9] Dat hebben echter ook de andere mensen gehoord, en daardoor is ook hun geloof veranderd en beter geworden, en daarom is zo'n bezetenheid niet altijd zó heel slecht en als het ware ten onrechte door God toegelaten, zoals het menselijke verstand zich dat voorstelt.

[10] Bij mensen die een waar en levend licht geloof hebben komt bezetenheid al helemaal nooit voor, omdat de ziel van de mens en ook de geest daarin het lichaam zodanig doordringen, dat er geen vreemde en wellicht ook nog boze geest in een zuiver en van geest doortrokken vlees kan binnendringen. Maar wanneer de ziel van een mens duister, vleselijk en materieel is geworden en daardoor ook angstig en vreesachtig, ziek en zwak, zodat ze geen weerstand kan bieden aan een vreemde indringer, dan kan het ook gemakkelijk gebeuren dat de slechte zielen, die zich na het uittreden uit hun lichaam meestal ophouden en hun kwade praktijken uitoefenen in die lagere regionen van deze aarde waar mensen van hun slag in het vlees leven, soms in het lichaam van een zwak mens binnen­dringen; ze nestelen zich dan meestal in het meest zinnelijke onderlichaam en beginnen zich als vreemde en steeds slechte geesten door middel van het vlees van de bezetene naar buiten toe te uiten.

[11] Wat de ziel aangaat lijdt de bezetene evenwel nooit enige schade, zoals Ik direct in het begin al opgemerkt heb, en zo is bezetenheid, zoals ook reeds gezegd, niet zo erg als de mensen denken.

[12] Wanneer jullie echter in het vervolg zulke bezetenen zullen aantreffen, moeten jullie hun in Mijn naam de handen opleggen, dan zullen de slechte geesten de bezetene verlaten. Mochten jullie echter iemand tegenkomen die door een hardnekkige geest bezeten is, bedreig dan die geest, dan zal hij onmiddellijk gehoorzamen aan wie hem ernstig en in vol geloof in Mijn naam bedreigd heeft! Want waar Mijn leer door jullie aan de mensen verkondigd wordt, is het niet meer nodig dat ook de duivels vanuit het vlees van een bezetene het geheel vervallen geloof bij de mensen moeten oprichten. Waar engelen onderwijzen, moeten de duivels op de vlucht gejaagd worden!

[13] Wat nu evenwel die Illyrische bezetene en ook zijn omgeving betreft: hij leeft nog en is nu van zijn plaag bevrijd, en zijn omgeving gelooft nu in één, hem weliswaar nog onbekende God, alsook in de onsterfelijkheid van de ziel, en als iemand van jullie daar binnenkort zal komen in Mijn naam, zal hij het bij die mensen en ook in de wijde omtrek van dat land gemakkelijk hebben om de mensen tot het ware geloofslicht te bekeren en hun bijgeloof te gronde te richten. - Heb jij, Agrippa, dat nu goed begrepen?'

 

33 De plaats van de geestenwereld

 

[1] Agrippa zei: 'Heer en Meester, dat is mij nu helder, zoals zeker ook de anderen, en ik dank U voor dit licht. Maar ik heb er nog een kleinigheid bij op te merken, en dat is, of U ons zou willen aangeven op welke plaats, in vergelijking met deze aarde, de eigenlijke geestenwereld zich bevindt. U hebt in Uw woorden weliswaar een klein vonkje laten vallen, maar ik kon daar toch niet volledig wijs uit worden. Als U het goed vindt, zou ik U willen vragen om mij ook in dit opzicht het passende te zeggen.’

[2] Ik zei: 'De hele geestenwereld heeft weliswaar, zoals Ik reeds enige keren uiteengezet heb, met de ruimte en de tijd van deze materiële, gerichte en bijgevolg onvrije wereld absoluut niets meer te maken; maar de ruimte, als een buitenste omhulsel, is uiteindelijk toch de drager van alle hemelen en alle geestenwerelden, omdat die zich op geen enkele wijze ergens buiten de oneindige scheppingsruimte kunnen bevinden. En zo moeten er, om helder en voor jullie begrijpelijk te spreken, ook bepaalde ruimtelijkheden bestaan, waarin de geestenwerelden zich als het ware op een plaats bevinden, alhoewel de plaats van de ruimte met name een voleindigde geest net zo weinig interesseert als jou nu deze Olijfberg, wanneer jij je Rome of Athene voor de geest wilt halen, want voor de geest bestaat er in die vorm noch een bepaalde ruimte noch gemeten tijd.

[3] Maar wat het zogenoemde individuele wezen van een geest betreft: dat kan zich, net zo min als Ik, toch niet volledig buiten ruimte en tijd bevinden; en zo bevinden zich dan ook de zielen van degenen die in deze materiële wereld gestorven zijn in een bepaalde plaatselijke ruimte, alhoe­wel met name de zielen, wier leven niet voleindigd is, daar geen idee van hebben -net zo min als jij in een droom, waarin jij wellicht nu eens in deze en dan weer in een andere streek echt behaaglijk en zelfs actiefbezig bent, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats waar je als persoonlijk individu aanwezig bent ook maar een haarbreed te veranderen.

[4] Jij wilt echter van Mij de eigenlijke, als het ware vaste plaats leren  kennen, waar zich na de dood van hun lichaam vooral de zielen bevinden die hun leven nog niet voleindigd hebben, en Ik wil jou dat dan ook getrouw meedelen. Luister dus naar Mij en begrijp goed, wat Ik je daarover zal zeggen!

[5] Wanneer een mens tijdens zijn leven in het lichaam een speciale liefde voor deze of gene plaats op de materiële wereld heeft gehad, dan blijft hij ook als overleden ziel op die plaats, vaak vele honderden jaren lang, en wordt zich daar langs de weg der geestelijke overeenstemmingen soms ook innerlijk van bewust, al is het ook niet helder.

[6] Waar je dus op deze aarde een plaats hebt, heb je ook een plaats voor de wereld van de geesten, die in feite natuurlijk geen materiële maar een geestelijke plaats is, omdat die ontstaat uit een zekere fantasie van de geesten door middel van hun wil.

[7] Je kunt dus kriskras door een dergelijke door jouzelf geschapen wereld heen reizen, je blijft als individu niettemin onveranderlijk op één en dezelfde materiële plaats.

[8] Laten we bijvoorbeeld een mens nemen, die een groot verlangen in zich draagt om de maan, de zon en ook de sterren nader te leren kennen. Wanneer de ziel van zo'n mens haar lichaam aflegt, is haar materiële plaats al daar, waar haar liefde haar heeft heengetrokken en geplaatst. Daar zal ze ook weldra met de geesten van die werelden in contact komen en zich zeer actief gaan verdiepen in hun aldaar geldende opvattingen en studies.

[9] Als een ziel echter reeds hier volledig doordrongen is van de liefde tot God, dan wordt haar materieel individuele plaats van bestaan in de nabijheid van deze aarde, als bakermat voor de opvoeding van de kinderen van God, weliswaar niet veranderd, maar door Mijn toedoen zal ze desondanks, al naargelang de voortdurend toenemende behoeften van haar intelligentie en de daaruit voortvloeiende zaligheid, door de hele onein­digheid kunnen trekken, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats van haar individuele zijn ook maar een haarbreed te hoeven wijzigen, evenals ook Ik die in de geest niet verander en toch in de hele oneindigheid overal tegelijk aanwezig ben.

[10] Meer en dieper gaande dingen kan Ik je daarover nu niet zeggen; wanneer je echter zelf in de geest wedergeboren zult zijn, zul je ook meer dingen glashelder begrijpen. - Heb je dat nu goed begrepen?'

[11] Hierop zeiden Agrippa en ook vele anderen: 'Heer en Meester, wij danken U voor deze uitleg, die voor ons allemaal heel nodig was; want wij zijn allemaal herhaalde malen in de gelegenheid geweest om bezetenen van allerlei soort en aard te zien en te observeren, en wij wisten de zaak onmogelijk anders te verklaren dan dat zulke ongelukkigen door zeer reële duivels bezeten zijn en derhalve ook hun prooi zijn, wanneer zij zich daar niet van kunnen bevrijden.

[12] Door een dergelijke beoordeling van het optreden van bezetenheid waren wij genoodzaakt om ofwel de bezetene zelf als een zeer ernstige zondaar te beschouwen, door God reeds op deze wereld volkomen verdoemd, of wij haalden heimelijk onze schouders op over Gods liefde en hoogste gerechtigheid, en wel in het bijzonder wanneer wij ons dikwijls van het onbesproken gedrag van de bezetene als ook van de vroomheid van zijn ouders in alle opzichten konden overtuigen, wat ons werkelijk niet kwalijk te nemen was. Maar nu heeft deze zaak absoluut een heel ander aanzien gekregen, en wij zijn buitengewoon blij dat wij door Uw genade ook daarmee in het reine zijn gekomen.’

[13] IK zei:. 'Welnu, dan is het zo goed; als jullie nu ook op dit gebied duidelijkheid hebben, dan hebben wij tot de ochtend nog ongeveer vier uur de tijd om nog heel veel dingen met elkaar te bespreken en duidelijk te maken. Wanneer Iemand van jullie iets nog niet helder is, laat hij dat dan hardop. vragen, dan zal hij een goed en helder licht ontvangen; want aan jullie wil Ik geven, het mysterie van Gods hele rijk goed te begrijpen!'

 

34 Het wezen van satan

 

[1] Nu kwam weer één van de in Emmaüs bekeerde Farizeeën die een schriftgeleerde was, naar voren en zei: 'Heer en Meester! Wij weten nu wel hoe het naar waarheid gesteld is met de bezetenen en wie in de grond van de zaak de boze geesten zijn, waardoor hier en daar het lichaam van een mens in bezit wordt genomen; maar in de Schrift wordt niettemin heel nadrukkelijk gesproken over de werkelijke, aartsboze duivels en over hun vorst, satan, en tevens gezegd dat satan, die ook Lucifer genoemd wordt, en een ontelbaar groot aantal engelen die zich naar hem gericht hebben door God verstoten zijn en in het eeuwige hellevuur zijn geworpen.

[2] Zo staat er ook geschreven dat satan in de gedaante van een slang de eerste mensen ten val bracht, en hoe God de vrome Job door hem liet verzoeken.

[3] Hoe zit. het nu. volgens. Uw nieuwe leer met satan en zijn aan hem ondergeschikte duivels? Wie en waar is satan en wie en waar zijn de duivels?’

[3] Aangezien het ons door U vergund is om het gehele mysterie van Gods rijk te begrijpen, moeten wij ook wat dat betreft duidelijkheid hebben; wilt U daarom zo genadig zijn om ons daar een begrijpelijke uitleg over te geven!'

[5] Ik zei: 'Daar is door Mij al veel over gezegd en uitgelegd, en Mijn oudere leerlingen weten waar ze aan toe zijn; maar omdat jij nog een nieuweling bij Mij bent, mag jij wel vragen naar wat jou nog niet bekend gemaakt werd; luister dus!

[6] Kijk, wat de eindeloze ruimte als materie in zich bevat, is gericht en daardoor gefixeerd door de macht van Gods wil! Wanneer dat niet zo zou zijn, zou er zich geen zon, geen maan, geen aarde en al helemaal geen schepsel in de grote eindeloze ruimte bevinden; dan zou alleen God bestaan, Zijn grote gedachten en ideeën aanschouwend.

[7] God heeft echter al sinds eeuwigheid Zijn gedachten als het ware buiten Zichzelf geplaatst en ze door Zijn almachtige wil van een lichaam voorzien. Deze belichaamde gedachten en ideeën van God zijn echter strikt genomen geen lichamen, maar het zijn geestelijke dingen die zich in het gericht bevinden en rijpingsvaten ten behoeve van een zelfstandig 'zijn'. Het zijn dus schepselen, bestemd om als het ware uit zichzelf en uit eigen kracht eeuwig voort te leven naast Mij, de voor hen zichtbare Schepper.

[8] Alle schepselen, als gerichte geestelijke wezens, zijn vergeleken bij het al zuivere en vrije geestelijke nog onzuiver, onrijp en daarom nog niet goed, en kunnen ten opzichte van het geestelijk zuivere goede op zichzelf nog als slecht en kwaad beschouwd worden.

[9] Onder 'satan' moetje dus de hele materiële schepping in het algemeen verstaan, en onder' duivel' de afzonderlijke specifieke delen daarvan.

[10] Wanneer een mens op deze wereld Gods wil kent en ernaar leeft, verheft hij zich daardoor uit de gevangenschap die eigen is aan al wat geschapen is en gaat over naar Gods vrijheid, die eigen is aan wat niet geschapen is.

[11] Een mens die echter niet in een God wil geloven en derhalve ook niet wil handelen volgens Zijn aan de mens geopenbaarde wil zinkt vervolgens steeds meer en dieper weg in het geschapen materiële en wordt geestelijk onzuiver, slecht en gericht kwaadaardig, en bijgevolg een duivel. Want al het louter geschapene en gerichte is, zoals reeds gezegd, ten opzichte van het ongeschapen zuivere en vrije geestelijke onzuiver, slecht en kwaad; echter niet omdat God uit Zichzelf ooit iets onzuivers, slechts en kwaads had kunnen scheppen, maar enkel en alleen omdat het in de eerste plaats ten behoeve van het bestaan noodzakelijkerwijs iets moet zijn dat geschapen is, begiftigd met intelligentie en daadkracht en in de mens tevens met een vrije wil, en in de tweede plaats omdat het, om ooit zelfstandigheid te verwerven, in zichzelf zelfstandig gebruik moet maken van wat als geschapen gegeven is en dat als het ware tot zijn eigendom moet maken.

[12] Voor God bestaat er evenwel niets onzuivers, niets slechts en niets kwaads; want voor de Reine is alles rein. Alles wat God geschapen heeft is goed, en voor God bestaat er dan ook geen satan, geen duivel en bijgevolg ook geen hel. Alleen het geschapene als zodanig is dat allemaal, zolang het iets geschapens en gerichts moet blijven en zolang het uiteindelijk in het bezit van de vrije wil, hetzij goed of slecht wil blijven.

[13] Wanneer er dan in de Schrift staat dat satan in de gedaante van een slang het eerste mensenpaar verleid heeft, dan wil dat eigenlijk zeggen dat het eerste mensenpaar, dat God en Zijn wil goed kende, zich door de bekoorlijkheid van de materiële wereld heeft laten betoveren en dat de begeerte en de stem van hun gerichte vlees zeiden: 'Wij willen eens kijken wat er gebeurt als wij in strijd met de welbekende wil van God handelen! Want God Zelf heeft ons vrijheid van handelen gegeven; wij kunnen daardoor niets aan inzicht verliezen, maar alleen winnen. Want God weet zeker, wat ons door vrij te handelen kan gebeuren, wij weten het echter niet; laten we daarom slechts één keer naar onze zin handelen, dan zullen wij door ondervinding ook datgene weten wat God nu alleen weet!'

[14] En kijk, toen aten die beiden van de verboden boom der kennis langs de weg van het zelf willen ondervinden, en zonken daardoor een graad dieper weg in hun gerichte materiële, dat ten opzichte van het vrije leven van de geest ook 'de dood' genoemd kan worden.

[15] Ze zagen daarop heel goed in, dat in hun vlees de onvrijheid van het gericht en de dood woont, die bij een toenemende liefde voor de wereld ook de vrije ziel in zijn gericht en zijn onvrijheid kan begraven, en zo verloren ze dan ook het zuivere paradijs, dat bestond uit de volledige vereniging van de ziel met haar geest, en konden dat uit zichzelf niet helemaal meer terugvinden; want hun ziel was door de angel van de materie verwond en het kostte haar toen heel veel moeite, om zich nog zo vrij mogelijk boven het gericht van de geschapen onvrijheid te handhaven, zoals dat nu bij alle mensen het geval is -en daarom ben Ik in deze wereld gekomen, namelijk om de mensen weer de ware levensweg te tonen en hen door Mijn leer het verloren paradijs terug te geven.

[16] Datzelfde is ook het geval bij Job. Job was in aards opzicht een uiterst gelukkige man en had veel bezittingen. Hij was echter ook een wijs mens en zeer toegewijd aan God, die strikt volgens de wet leefde. Zijn buiten­gewone welstand maakte zijn vlees echter toch steeds begeriger en stelde hoge eisen aan de geest in hem.

[17] De gerichte geest van het vlees zei in zekere zin tegen de ziel: 'Ik wil toch eens kijken of ik jou door al mijn aardse genoegens en leed niet van jouw God kan wegtrekken en of ik jouw geduld niet zodanig kan uitputten dat ik je onder mijn dwanggericht kan stellen!'

[18] Dat kostte Job toen een machtige strijd; want enerzijds stonden hem alle aardse vreugden ter beschikking, waarvan hij weliswaar genoot, maar ze heersten niet over zijn ziel, die verbonden bleef met de geest.

[19] Aangezien de kwade geest van de materie op deze manier echter niets bereikte met de ziel, werd zijn ziel verzocht door allerlei lichamelijke narigheden, die in het boek symbolisch zijn aangeduid. Maar Job doorstond die allemaal met geduld, alhoewel hij af en toe mopperde en zijn nood klaagde, maar uiteindelijk toch altijd openlijk bekende, dat God hem voorheen alles had gegeven, het nu had afgenomen en het hem weer zou kunnen teruggeven, en zelfs nog meer dan Hij hem afgenomen had, vanwege de volledige versterking van zijn ziel in de geest.

[20] Wanneer dat nu zo is, wie was dan satan, die de vrome Job zozeer verzocht? Het was de gerichte geest van zijn vlees, dat wil zeggen de verschillende begeerten daarvan!

[21] Maar een bepaalde persoonlijke oer satan en persoonlijke oerduivels hebben in werkelijkheid nooit ergens anders bestaan dan alleen in de gerichte wereldse materie van iedere aard en soort. Dat satan en de duivels door de oude wijzen evenwel in allerlei schrikbeelden werden weergege­ven, heeft als reden dat de ziel zich door allerlei verschrikkelijke beelden moest kunnen voorstellen wat voor nood een vrij leven moet ondergaan, wanneer het zich weer door het gericht van de materie gevangen laat nemen.’

 

35 Over de persoonlijkheid van satan

 

[1] (De Heer:) 'Ikzelf heb satan eens in een beeld voor Mijn eerste leerlingen laten verschijnen, en zij schrokken daar geweldig van. Iets dergelijks gebeurde ook herhaalde malen bij de aartsvaders van deze aarde; maar destijds werd daar geen verklaring in woorden bij gegeven omdat de ouden, die wijs waren uit de geest, de symbolische voorstelling langs de weg van innerlijke overeenkomsten goed begrepen en daarom ook zeiden: het is verschrikkelijk om in de richtende handen van God te vallen, dat wil zeggen: het is verschrikkelijk voor een ziel, die al eens tot volledig zelfbewustzijn gekomen is, om zich weer gevangen te laten nemen door de onveranderlijke wet van het dwingende gericht van de goddelijke wil in de materie.

[2] Dat dit als iets verschrikkelijks voor de ziel bestempeld wordt, leert iedereen door de ervaring van een stervende, die tevoren niet de volledige wedergeboorte in de geest heeft bereikt.

[3] Want waarom vreest zo'n ziel de dood van haar lichaam zozeer? Omdat zij, nog verstrikt in het dwanggericht van het lichaam, meent samen met het lichaam mee te sterven! Dat dit het geval is, kunnen jullie goed herkennen bij al degenen die helemaal niet of maar nauwelijks geloven aan een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, omdat hun ziel zich eveneens helemaal of voor het grootste deel in het gericht van haar vlees bevindt en bijgevolg ook de dood daarvan mede moet doormaken, zolang ze daar door Mijn wil niet volledig van gescheiden wordt.

[4] Aangezien jullie nu hopelijk goed beseffen, hoe het zit met satan en zijn duivels, zullen jullie daardoor ook vanzelf inzien dat het met de hel niet anders gesteld kan zijn. Dat is, net als satan, in zichzelf het eeuwige dwanggericht, dus wereld en de materie daarvan.

[5] En waarom wordt satan ook een vorst van duisternis en leugen genoemd? Omdat alle materie niet datgene is wat ze schijnt te zijn, en wie daar in zijn liefde schijnbaar naar grijpt en zich erdoor gevangen laat nemen, bevindt zich dan ook duidelijk in het rijk van de leugen en, ten opzichte van de waarheid, in het rijk van de duisternis.

[6] Wie bijvoorbeeld de zogenaamde schatten uit het rijk van de dode materie teveel liefheeft en ze houdt voor wat ze schijnen te zijn en niet voor wat ze volgens de waarheid zijn, bevindt zich daardoor reeds in het rijk van de leugen, omdat zijn liefde, als grondslag van zijn leven, als het ware helemaal blind in de materie is verzonken en zich uiterst moeilijk weer uit een dergelijke nacht kan verheffen naar het licht van de volle waarheid."

[7] Wie goud echter alleen beschouwt als een overeenkomstige uitdruk­kingsvorm, waardoor het goede van de liefde in God wordt voorgesteld, zoals zuiver zilver de waarheid van de wijsheid in God voorstelt, die kent dan ook de werkelijke waarde van goud en zilver en bevindt zich dus in het rijk van de waarheid, en zijn ziel wordt niet verstikt in de bedrieglijke schijn en het gericht daarvan.

[8] Zo hadden ook bij de ouden en alle profeten goud, zilver en de verschillende soorten edelstenen alleen maar de ware betekenis; als materie hadden ze echter geen waarde en konden daarom ook niet gevaarlijk worden voor een ziel. Door het inzicht in de werkelijke waarde van de materie ontdekten ze ook gemakkelijk en snel waar het van nature geschikt en bruikbaar voor was en ontleenden daaraan het ware nut.

[9] Toen de mensen evenwel in de loop der tijd waarde begonnen toe te kennen aan de materie vanwege haar glans en schone schijn, gingen ze over in het gericht ervan, werden geestelijk blind, hard, hebzuchtig, gierig, leugenachtig, twistziek, bedrieglijk, hoogmoedig, boosaardig en oorlogs ­en veroveringszuchtig, en vervielen daardoor tot afgoden­ en heidendom en bijgevolg ook tot de eigenlijke hel; waaruit ze zonder Mij niet verlost konden worden.

[10] Daarom moest Ik Mijzelf in materie en daarmee in het gericht hullen ­en Ik moet het doorbreken, opdat Ik daardoor tot toegangspoort naar het eeuwige leven word voor alle gevallen mensen, wanneer ze door deze poort het leven willen binnengaan. Daarom ben Ik ook de deur naar het leven en het Leven Zelf Wie niet door Mij naar binnen gaat, komt niet tot het leven in het licht van de eeuwige waarheid en van de vrijheid, maar blijft gevangen in het gericht van de materie.

[11] Nu komt er echter vanzelf nog een vraag op, en die luidt: bestaan er dan werkelijk geen persoonlijke satan en geen persoonlijke duivels?

[12] En Ik zeg: 'O ja, die bestaan hier wel, nog in het vlees levend, en nog heel veel meer in de grote wereld aan gene zijde, die er ook altijd op uit zijn om een slechte invloed op de wereld aan deze zijde uit te oefenen, en dat enerzijds door de ruwe natuurgeesten, die zich vanwege hun voorbe­stemde rijping nog in allerlei materie ophouden, en vervolgens ook rechtstreeks door geheime influisteringen, prikkelingen en verlokkingen. Ze merken bij de mensen heel goed de verschillende zwakheden en geneigdheden op, maken zich daar meester van en wakkeren die aan tot gloeiende hartstochten.

[13] En als de zwakheid van een mens eenmaal tot een gloeiende hartstocht is geworden, bevindt hij zich al helemaal in de toestand van het gericht van de materie en de boze geesten daarvan, en dan is het moeilijk voor hem om zich daarvan los te maken.

[14] Satan is de optelsom van het totale gericht van de materie, en wat zijn persoonlijkheid betreft, deze bestaat als zodanig nergens; maar wel is die te beschouwen als een vereniging van duivels van iedere aard en soort, niet alleen van deze aarde maar van alle werelden in de eindeloze scheppings­ruimte, zoals volgens Mijn reeds aan jullie gegeven uitleg ook al de talloos vele hulsglobes allemaal samen uiteindelijk een immens grote scheppings­mens voorstellen.

[15] In kleiner verband is een vereniging van alle duivels van een hemel­lichaam natuurlijk ook een satan, en in de kleinste omvang is iedere afzonderlijke duivel het op zichzelf.

[16] Zolang er evenwel geen mensen op een hemellichaam bestonden, waren er daar ook geen persoonlijke duivels, maar alleen gerichte en ongegiste geesten in alle materie van een hemellichaam; tot de materie behoort alles wat jullie met je zintuigen waarnemen.

[17] Maar jullie kunnen ook aannemen dat er nu op geen enkel hemelli­chaam slechtere en boosaardiger duivels bestaan dan juist in en op deze aarde. Als het hun toegestaan zou zijn, zouden ze de aarde en haar bewoners verschrikkelijk kwaad doen - maar het wordt niet toegelaten -en opdat de duivels dat niet kunnen doen, zijn ze dan ook met volkomen blindheid en bijgevolg ook met de grootste domheid behept, en hun verenigingen lijken op de bewaakte inrichtingen van deze aarde, waarin de dwazen en waanzinnigen worden vastgehouden, zodat ze de andere mensen niet kunnen schaden.

[18] Uit wat er tot nu toe gezegd is kunnen jullie nu allemaal wel met jullie hele denken en met verlicht verstand inzien hoe het zit met satan en zijn duivels, en het is voor jullie niet meer nodig om daar verder nog iets over te vragen. - En zeg jij nu, schriftgeleerde, of jij dat allemaal ook goed begrepen hebt!’

 

36 Waar de persoonlijke duivels zich bevinden

 

[1] Daarop zei de schriftgeleerde: Ja, Heer en Meester, want U hebt nu zo helder en uitvoerig als maar mogelijk is over deze kwestie gesproken en ons daarbij geordend en in detail laten zien hoe U met Uw schepping te werk bent gegaan, en zo moest dit alles ons wel volledig duidelijk worden, dat wil zeggen, voorzover het voor ons toch altijd beperkte menselijke verstand duidelijk kan worden, want kennis alleen is nog lang niet hetzelfde als alles doorzien; maar het is voor ons voldoende omdat WIJ datgene wat wij weten, door en door kennen.

[2] Maar aangezien U ons nu al zoveel gezegd hebt over deze moeilijk te vatten dingen, vraag ik U om ons nu ook nog de verblijfplaats van de persoonlijke duivels nog wat nader aan te geven, opdat wij die kunnen mijden; want als een mens of ook een heel gezelschap zich onwetend op een dergelijke plaats bevindt, kan hun dat tenslotte heel slecht bekomen. Wil daarom ook in dit opzicht zo genadig zijn om dat nader voor ons toe te lichten!'

[3] Ik zei: 'Jij denkt nog zeer materieel! Wat is er nu gelegen aan een of andere plaats, waar geestelijke duivelse persoonlijkheden zich vooral kun­nen bevinden?

[4] Als jouw ziel uit Mij maar zuiver en sterk is, dan kan zij zich in de ergste vereniging van duivels bevinden, zonder dat die haar ook maar enige schade kunnen toebrengen. Want een zuivere en uit Mij sterke ziel bevindt zich temidden van talloze legioenen persoonlijke duivels toch geheel en al in het rijk der hemelen, die niet bestaan uit uiterlijk vertoon, maar inwendig in het hart van de volmaakte ziel, want zó wordt de ziel tot een op Mij gelijkende schepper van haar zaligste woonplaats, waar eeuwig geen persoonlijke duivel zal kunnen binnendringen.

[5] En zo is het ook reeds op deze aarde voor een zuivere en uit Mij sterke ziel totaalonbelangrijk waar zich een kleine of grote woning van persoon­lijke duivels bevindt; want de zuivere en uit Mij sterke ziel draagt haar hemeloveral in en met zich mee, zoals de persoonlijke duivel zijn hel ofwel zijn gericht­

[ 6] Maar omdat we daar nu toch over spreken, wil Ik jullie de plaatsen die in het bijzonder door persoonlijke duivels bewoond worden ook wel wat nader aanduiden; luister dus.

[7] Kijk bij de mensen naar die openbare huizen en gebouwen, waar veel bedrieglijke handel gedreven wordt, zoals bijvoorbeeld nu in de tempel en in veel andere handelshuizen! Dat zijn dan ook speciale woonplaatsen voor de vele persoonlijke duivels. Zo zijn ook die huizen waarin allerlei ontucht, hoererij en echtbreuk bedreven wordt, eveneens speciale woonplaatsen voor persoonlijke duivels. Evenzo zijn ook die bergen en holen, waar mensenjachtig en begerig graven naar goud, zilver en andere schatten van de aarde, plaatsen waar persoonlijke duivels in groten getale wonen; evenzo bossen en holen waar zich dieven, rovers en moordenaars ophouden; zo ook de legerplaatsen en slagvelden, de wegen van de koopmanskaravanen en de rivieren, meren en zeeën waar een sterk winstgevende handel gedreven wordt.

[8] En verder zijn de landerijen en stukken grond, weiden, akkers, wijngaarden en bossen van hardvochtige heidenen als ook die van rijke gierige en hardvochtige joden bijzonder geliefde woonplaatsen van persoonlijke duivels, en ook de lucht boven en in de aangegeven woonplaatsen en het vuur, de wolken en de regen, en ook alle afgodstempels en valse orakels.

[9] Verder zijn de persoonlijke duivels in zeer grote aantallen daar te vinden, waar jullie groot aards prachtvertoon en de daarmee nog verbon­den hoogmoed zien.

[10] Op plaatsen evenwel die niet door mensen bewoond worden en ook niet door hun zonden verontreinigd zijn houden de persoonlijke duivels zich niet op, behalve in het geval dat een karavaan van mensen, belust op werelds gewin, daar doorheen zou reizen; vanwege die mensen zouden dan ook de persoonlijke duivels zich daar weldra goed thuis voelen.

[11] Nu heb jij, vriend, ook datgene te horen gekregen watje nog van Mij had willen horen en voor jezelf wilde weten.

[12] En om welke reden de persoonlijke duivels juist van de genoemde plaatsen houden, ligt voor degene die het voorgaande ook maar enigszins begrepen heeft duidelijk voor de hand, en behoeft daarom geen verdere verklaring.’

 

37 Inzicht in de redenen voor de oerschepping

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Maar hoe worden die duivels dat dan gewaar? Kunnen ze deze aarde en ook ons mensen zien, en ook wat we doen?'

[2] Ik zei: 'O ja, maar alleen datgene wat aan hun gelijk is. Ik zegje: ook de boosaardige gieren verzamelen zich snel, waar zich een voor hen goed smakend aas bevindt.

[3] Ik alleen weet van eeuwigheid wat er voor nodig is om een gedachte uit Mij tot een vrij wezen, en wel met de volste goddelijke zelfstandigheid, te vormen; daarom weet Ik ook als enige wat er voor nodig is om dit allerhoogste werk geheel en al te realiseren. Of het nu gaat om dood, gericht, mens of engel: in Mijn ogen is dat voor het realiseren van het hoofddoel van Mijn liefde en wijsheid allemaal een en hetzelfde. Want, weetje, de Eeuwige heeft daar altijd tijd genoeg voor. David zei wel, dat duizend jaar voor God nauwelijks een dag is, maar Ik zeg tegen jou, nu Mijn schriftgeleerde en vriend: duizendmaal duizend jaar is voor Mij nauwelijks één enkel ogenblik!

[4] Kijk, jij bestaat nu, en talloze myriadenmaal myriaden scheppingen, zoals deze, liggen reeds voltooid achter ons, volgens de natuurlijke tijdre­kening! Hoe zou je Mij kunnen verwijten, dat Ik jou nu pas in deze jongste tijd geboren heb laten worden? En welk verwijt zullen vervolgens diegenen tegen Mij kunnen inbrengen, die Ik pas na verloop van aeonenmaal aeonen lange tijden en eeuwigheden geboren zal laten worden?

[5] Ik ben immers Heer over Mijn eeuwige gedachten en ideeën, en kan ze in een zelfbewust vrij leven roepen wanneer Ik wil! Want Ik sta eeuwig onder geen enkele wet, omdat Ikzelf sinds oereeuwigheid de wet ben, en Ik kan dus in goddelijk morele aangelegenheden een wet, die alleen maar van Mij kan uitgaan en in Mijn willigt, ook uitvaardigen hoe en wanneer Ik dat vanuit Mijn liefde en Mijn wijsheid wil!

[6] Wie buiten Mij kan dat voorzien, en wie kan Mij daartoe dwingen en weten te bewegen, dan alleen Ikzelf vanuit Mijn eeuwige orde?

[7] Mijn eeuwig geheel vrije wil is de wet over Mijn gedachten en ideeën, die weliswaar van eeuwigheid in Mij hun alleen voor Mij zichtbaar bestaan hebben; wanneer het Mij volgens Mijn liefde echter behaagt om ze in een vast en zelfstandig bestaan te laten komen, dan stelt Mijn wijsheid Mijn wil tot wet over Mijn gedachten en ideeën, en dan worden die tot realiteiten als het ware buiten Mijn Zijn, en vervolgens moeten ze zo voortbestaan als uiterlijke zelfstandige realiteiten, zolang Mijn liefde en wijsheid Mijn wil als wet aller wetten deskundig en doelmatig over hen laat heersen.

[8] En kijk, zo is het voortbestaan van de persoonlijke duivels ook een wet, die in hen gelegd is naast de nog altijd eigen vrije wil! Zolang zijzelf Mij niet willen erkennen als degene die Ik sinds eeuwigheid was, nog ben en eeuwig zal zijn, zo lang zal Mijn dwingende wet ook niet van hen wijken; want als Ik Mijn dwingende wet in zou trekken, dan zou er aan de zelfstandigheid van hun bestaan een einde komen.

[9] Of een reeds zelfstandig bestaand wezen zijn leven nu vanuit zijn vrije wil betert, of pas na een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd, en overgaat in het rijk van de waarheid, is voor Mij om het even, en Ik zal Mijn eeuwige orde daarom geen haarbreed wijzigen; wie het echter anders wil hebben, die kan dat ook, want alle middelen zijn hem daartoe gegeven.

[10] Aangezien Ik jullie nu echter ook de woonplaatsen van de slechte en kwaadaardige zielen, die eigenlijk de persoonlijke duivels zijn, heb aange­geven, moeten jullie die mijden, wanneer jullie je nog ook maar enigszins zwak voelen; want op zulke plaatsen dreigt voor iemand die zwak is nog altijd gevaar! Wie zich, terwijl hij nog zwak is, in een gevaar begeeft, komt ook gemakkelijk om in het gevaar, of hij komt er althans niet gemakkelijk zonder schade vanaf

[11] Zorg dan ook dat jullie niet begeren naar al het onzuivere en onrijpe van deze wereld, aangezien jullie nu reeds op de laatste trede van de innerlijke levensvoleinding staan en dat allemaal al achter de rug hebben! Streef steeds voorwaarts en niet meer naar het onrijpe dat achter je ligt, dan zullen jullie gemakkelijk en snel bij het ware levensdoel zijn en zullen jullie geen zin meer hebben om ook maar een enkele blik te werpen naar het onrijpe dat achter je ligt! -Hebben jullie dat nu ook begrepen?'

[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, ook dat is ons nu duidelijk geworden, en wij weten nu ook in dit opzicht waar we aan toe zijn; maar er zijn onder de mensen toch nog zoveel verschijnselen, waarover men nog niet echt veel duidelijkheid heeft. Zo ken ik bijvoorbeeld zelf in het land van de joden verscheidene oude burchten en oude huizen die misschien al sinds enkele eeuwen niet meer door mensen bewoond worden. Daar spookt het dikwijls zo verschrikkelijk, dat geen mens, ook al is hij nog zo dapper, die ook maar op grote afstand durft te naderen, en wee degene die misschien toevallig of onbekend met de akelige situatie in de buurt van zulke plaatsen komt! Want zo iemand wordt heel lelijk te pakken genomen, en degene die zich zelfs opzettelijk naar zo'n plaats mocht hebben begeven nog veel erger. Welnu, zulke niet eens zo zelden voorkomende plaatsen zijn al vele jaren door geen enkele grote zondaar betreden, noch door de één noch door een andere, en toch men mag ze niet betreden. Wat heeft dát dan wel te betekenen?'

[13] Ik zei: 'O Mijn vriend, daar zit niet altijd datgene achter wat jij denkt, maar meestal iets heel anders. Laat dergelijke beruchte burchten en oude boerderijen maar eens omsingelen door een groep dappere soldaten, dan sta Ik ervoor in dat bij zo'n gelegenheid jouw anders zo gevaarlijke verschijnselen zich zodanig zullen terugtrekken, dat geen soldaat ook maar het geringste zal merken van hun eventuele bestaan!

[14] Er bestaan hier en daar weliswaar ook wel plaatsen waar zielen van reeds lang gestorven mensen zich ophouden en af en toe op de een of andere manier de aandacht trekken van voorbijtrekkende mensen. Dat zijn zielen die tijdens hun lichamelijke leven te hevig verliefd waren op hun aardse bezit en, om dat te vergroten, ook menige grote onrechtvaardigheid hebben begaan. Zulke tevens uiterst materieel geworden zielen blijven dan na het afvallen van hun lichaam op die plaatsen, die hun tijdens hun lichamelijke leven boven alles lief en dierbaar waren, en dat dikwijls net zo lang, tot ieder spoor van hun meestal zo kostbare bezit verloren is gegaan. Dan pas beginnen ze aan gene zijde meer en meer in zichzelf te keren, omdat ze in zichzelf gewaar beginnen te worden dat al het aardse en tijdelijke bezit en ijdele een lege illusie is en was.

[15] Maar zulke zielen kunnen nooit ontaarden tot een te voelbare boosaardigheid, en hun uiterst beperkte en machteloze bestaan kan aan niemand ook maar enige morele schade toebrengen; integendeel, dat ze zich af en toe manifesteren werkt dikwijls heel goed op het ongeloof van menig wereldse mens, die daardoor gelovig wordt en zijn wereldse leven verandert, omdat hij een voortbestaan van mensenzielen na de dood van het lichaam gewaarwordt, dat hem niet bepaald zo goed en zalig schijnt te zijn.

 

38 Over het bidden voor de overledenen

 

[1] (De Heer:) 'Dergelijke geesten, al zijn ze ook niet van het goede en zuivere soort, kunnen dus voor een mens niet gevaarlijk worden, en het is goed om voor zulke zielen te bidden. Want het gebed van een van ware liefde en erbarmen vervulde ziel in vol liefdesvertrouwen op Mij heeft een goede invloed op zulke werkelijk arme zielen aan gene zijde, want het vormt een bepaalde stof van levensether om hen heen, waarin zij als in een spiegel hun gebreken en tekortkomingen zien, zich beteren en daardoor gemakkelijker tot het levenslicht komen.

[2] En Ik reik jullie Zelf deze mogelijkheid, opdat jullie ook voor je overleden broeders en zusters werkelijk van nut kunnen worden.

[3] Maar hoe moeten jullie dan voor hen bidden?

[4] Dat gaat heel gemakkelijk! Jullie moeten bij jullie gebeden niet van mening zijn, dat jullie Mij daardoor tot grotere erbarming kunnen bewe­gen, aangezien Ik waarlijk Zelf eindeloos veel barmhartiger ben dan alle beste en meest liefdevolle mensen van de hele wereld bij elkaar, maar draag hun gelovig en vanuit de ware liefdesgrond van jullie hart, dus in je hart, het evangelie voor, dan zullen ze het horen en zich daar ook naar richten! En op deze manier zullen jullie ook de werkelijk armen van geest het evangelie verkondigen, dat hun van groot nut zal zijn.

[5] Al het andere bidden en opdreunen van gebeden helpt een overleden ziel niet in het minst, maar schaadt haar veeleer, omdat ze zich alleen maar ergert als ze het hoort, aangezien dergelijke gebeden voor de zielen van overledenen, zoals dat vooral bij de Farizeeën zelfs volgens de wet gebruikelijk is, met grote offers betaald moeten worden.

[6] De manier van bidden voor de overledenen en het zorgen voor hun geestelijke armoede, zoals Ik die jullie nu heb getoond, is zeker een vruchtbare zegen voor hen; daarentegen is een duur betaald gebed van de Farizeeën voor hen een vloek, waar ze snel voor op de vlucht slaan en die ze diep verachten.

[7] Mogen jullie ook dit als een goede raad, door Mij aan jullie gegeven, onthouden en ook goed in acht nemen; want daardoor zullen jullie ware, grote, machtige en zeer dankbare vrienden in de grote wereld aan gene zijde verwerven, die jullie noch aan deze noch aan gene zijde ooit zullen verlaten als jullie in nood zouden raken! Zulke vrienden zullen dan jullie ware beschermgeesten zijn en zich altijd om het welzijn van hun weldoe­ners bekommeren.

[8] Maar jullie kunnen die alleen maar verwerven, wanneer jullie op de door Mij aangegeven manier bekommerd en bezorgd om hen zijn. Daarvoor hoeven jullie niet te wachten op oude burchten en boerderijen, maar jullie kunnen dat altijd doen voor zoveel overleden zielen als jullie je maar kunnen voorstellen; want jullie geloof, jullie ware liefde en erbarming en de waarheid vanuit Mij reiken nog eindeloos veel verder dan de grote sferen van de aan jullie beschreven grote kosmische mens. Want jullie zijn niet alleen Mijn schepselen, maar jullie zijn voor Mij, jullie Vader , eindeloos veel meer, en de Grote Scheppingsmens is niet eens een voelbaar levenspuntje van bestaan in de kleinste levenszenuw van jullie kleine teen, - dat allemaal natuurlijk alleen geestelijk ofwel vanuit het standpunt van de diepste waarheid beschouwd.

[9] Waarlijk Ik zeg jullie: jullie is een eindeloos grote invloedssfeer toegedacht, waarvan jullie zelf de omvang echter pas volmaakter zullen aanschouwen, wanneer jullie eenmaal in Mijn eeuwige rijk met Mij in één Vaderhuis zullen wonen en werken! Want nu is dat allemaal alleen nog maar een wonderlijke droom voor jullie, zoals dat ook dikwijls bij goede kinderen van vrome ouders het geval is; maar wat Ik jullie hier zeg, is diepe en goddelijke waarheid.

[10] Zoals Ikzelf alle macht en soevereiniteit in de hemel en op deze nietige aarde bezit, zo moeten jullie allemaal, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben, die ook volkomen bezitten; want de kinderen van een Vader mogen niet minder dan eindeloos volmaakt zijn, zoals hun Vader dat is.

[11] Bij de mensen op deze aarde ziet dat er meestal wel anders uit, in het bijzonder wanneer de vader zijn aardse kinderen teveel verwent; maar dat is bij Mij werkelijk nooit en te nimmer het geval, want Ik weet sinds eeuwigheid wat Mijn kinderen nodig hebben.

[12] Welnu, Ik heb jullie nu een klein voorproefje gegeven, opdat jullie daardoor weten wie Ik ben, en wie jullie zijn en eigenlijk nog veel meer moeten worden. Handel daarom overal en altijd naar Mijn woord, dan zullen jullie met gemak bereiken wat jullie volgens Mijn Vaderlijke woorden dienen te bereiken; want een zekerder en machtiger borg dan Ik Zelf ben heeft de hele eeuwigheid en oneindigheid niet. Maar, zoals gezegd, onthoudt het heel goed in de diepste grond van jullie leven, anders zou Ik dit vergeefs tegen jullie gezegd hebben!

[13] Zoek voor de kleine offers die jullie Mij brengen geen beloningen in deze wereld - want waarlijk, dan zouden jullie niet Mijn kinderen zijn, maar kinderen van deze wereld en aarde, die een slechte voetenbank is voor Mijn liefde en Mijn ernst -, maar doe alles wat jullie doen uit ware, innige liefde tot Mij, jullie Vader , dan zal Ik wel weten waarmee Ik Mijn geliefde kinderen een ware wedervreugde moet bereiden!

[14] Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: geen menselijk oog heeft ooit aanschouwd, geen menselijk oor gehoord en geen menselijk zintuig gevoeld, wat Ik gereed houd voor Mijn kinderen, die Mij als hun vader waarachtig, met een eenvoudig hart liefhebben!

[15] Maar dit zeg Ik jullie allemaal ook: Ik laat Mij absoluut niet naast de wereld mee voortslepen! Want of helemaal het één, of helemaal het ander; maar een dergelijke halfslachtigheid is iets van de duistere heidenen en levert hun dan ook slechte vruchten op.

[16] Want wat voor nut kan een mens ervan hebben, als hij alle schatten van de wereld zou bezitten, maar daarbij grote schade zou lijden aan zijn ziel? Bekommer je daarom altijd om schatten, die niet door motten opgegeten kunnen worden en niet door roest aangevreten kunnen worden, dan zullen jullie er altijd het beste aan toe zijn!

[17] Onthoud dus ook deze raad weer en volg hem op, dan zullen jullie ook reeds op deze aarde een goed bestaan hebben en de andere mensen, die jullie woorden zullen geloven, met jullie; al het andere moet echter wegkwijnen, opdat het vlees niet te hoogmoedig wordt! Want alleen Ik ben als enige de Heer en doe volgens Mijn eeuwige wijsheid altijd wat Ik wil! De wereld mag dan moord en brand schreeuwen, zo krachtig en luid als ze maar wil, en nu eens hier­ en dan weer daarover, en Ik zal nooit luisteren naar haar loze geblèr!

[18] Maar wat Mijn ware kinderen en vrienden Mij zullen voorleggen, daar zal Ik ook naar luisteren en de kwaal gemakkelijk en spoedig verhelpen; maar alles wat 'wereld' heet en is, moet van nu af aan honderd keer meer getuchtigd worden dan sinds het begin van de wereld ooit het geval is geweest! Dat is ook Mijn woord, en de tijd zal de mensen leren dat Ik deze woorden niet vergeefs heb gesproken.

[19] Wee allen die wereldbelust zijn en Mijn wil weerstreven! Want deze aarde is een wieg voor Mijn kinderen, en die worden niet bekwaam zonder de tuchtroede; en als zachtere waarschuwingen niets helpen, dan zullen er scherpere en zeer ernstige gehanteerd worden, wat dan Mijn zorg zal zijn. Maar nu moeten we nog een deel van jouw vraag afhandelen!'

 

39 Over ruïnes waar geesten spoken

 

[1] (De Heer:) 'Mijn schriftgeleerde vriend, je hebt in je vraag aan Mij gewag gemaakt van geesten die verschrikkelijk tekeer gaan in oude burchten en boerderijen, en Ik zeg je, dat het daar -in het bijzonder in deze tijden -inderdaad zo mee gesteld is; maar Ik kan je daarbij ook de volste verzekering geven dat dit absoluut geen gevaarlijke geesten, maar dikwijls wel heel gevaarlijke en door en door slechte mensen zijn, die in samenwerking met heidense magiërs, ook joodse ex-priesters en ontslagen of uit zichzelf vertrokken Essenen hun boosaardige spel spelen. Deze mensen hebben allerlei slecht gespuis in goed betaalde dienst en verzamelen door roof, moord en allerlei andere, echt duivelse bedrieglijke kunsten grote schatten, en de oude burchten met hun onderaardse gangen zijn voor hen uiterst geschikte werkplaatsen voor hun bezigheid.

[2] Als een argeloos mens dicht bij deze ware helse nesten komt dan wordt hij, opdat het bedrog niet aan het licht komt, in geen geval in de omgeving geduld, maar wordt hem door hun boze kunsten zoveel angst aangejaagd, dat hij vervolgens zelf de beste beschermer en verdediger van een dergelijk hels nest is; want hij vertelt dat aan duizend andere mensen van mond tot mond en allemaal houden ze dat voor iets verschrikkelijk bovennatuurlijks, en geen van die duizend waagt zich daarna ooit meer in de buurt van zo'n werkelijk hels nest. Maar, zoals Ik op deze vraag van jou direct aan het begin al opgemerkt heb, laat maar eens een goed bewapend Romeins leger dicht bij zo'n beruchte burcht met spookgeesten komen, dan zullen de geesten zich niet verroeren, maar zo snel ze kunnen op de vlucht slaan door hun geheime onderaardse gangen.

[3] Ik zeg je: in dergelijke door jou genoemde burchten en boerderijen verblijven maar weinig werkelijk duivels geworden mensenzielen, die hun lichamen allang afgelegd hebben, maar wel vaak een des te groter aantal zielen van mensen die nog in het vlees hun meer dan duivels slechte leven leiden en gewoonlijk veel erger zijn dan de absolute duivels aan gene zijde! Ik denk dat door deze uiteenzetting deze kwestie jou nu wel helder is! Of als je nog een of andere twijfel hebt, laat die ons dan horen!'

[4] Hierop kwam de Romein Agricola weer naar voren en zei: 'Aha, gaat het er in dergelijke nesten zo aan toe? Goed, dat ik ook dit nu uit de mond van de meest waarachtige getuige gehoord heb! Dit soort spookgeesten zal ik wel weten uit te drijven! Ook bij ons in Europa ken ik een groot aantal van zulke beruchte nesten, en aan de praktijken van zulke geesten van vlees en bloed zal spoedig een einde gemaakt worden!’

[5] Ik zei: 'Dat zal je echter beduidend moeilijker afgaan dan hier in het land van de joden het geval zou zijn; want jullie invloedrijke heidense priesters zijn bijzonder geïnteresseerd betrokken bij dat kwade spel. Zolang Mijn nu aan jullie gegeven leer daar geen duidelijke vorderingen heeft gemaakt, valt er tegen de Europese spooknesten met geweld niet veel te beginnen. Maar het beste middel tegen zulke uiterst bedrieglijke onzin is het voorlichten van het betere deel van het volk; want als dat eenmaal goed weet, hoe het in werkelijkheid met deze dingen gesteld is, dan hoort het gepeupel het weldra ook, en dat is dan de snelste en voornaamste uitdrijver van zulke boze geesten van vlees en bloed.

[6] Wie de vogels wil vangen, moet niet direct met knuppels in de struiken beginnen te slaan, maar hij moet eerst de netten spannen en dan pas de knuppels in de struiken gaan gooien, dan zullen de vogels zichzelf met velen tegelijk in de netten vangen.

[7] Waar bepaalde hoofdbeginselen van een wereldse regering te nauw verbonden zijn met het bedrieglijke priesterdom, daar valt met openlijk geweld in eerste instantie niet zo veel te beginnen; maar in een latere fase zal het wel heel goed te gebruiken zijn.

[8] Maar hier in het land van de joden, en met name in Galilea, heb Ikzelf al een paar van zulke plaatsen van bedrog vernietigd, waarover Cyrenius je iets zal kunnen vertellen. Er bestaan er evenwel nog enkele, en daar zal Ik weldra nog mee afrekenen, zoals Ik dat ook met de slechte afgodstempel in Samosata aan de Eufraat heb gedaan.

[9] Maar bij jullie in het nog diep heidense Europa valt er nu niets anders tegen zulk spookwerk te ondernemen dan alleen datgene wat Ik je eerder aangegeven heb.

[10] Ooit zal Europa Azië in geloof verreweg overtreffen; maar nu is het over het algemeen nog erg ruw en onrijp, omdat het nog te diep in het allerduisterste heidendom zit en dat ook na vele honderden jaren niet volledig zal kunnen laten varen. Er zullen daar evenwel ook velen in Mijn naam in de volste waarheid staan, maar ook voortdurend meer of minder door de heidenen vervolgd worden. Maar eens zal Ik een groot gericht doen uitgaan over alle heidenen, welke dan ook, en dat zal dan voor alle heidenen de genadeslag zijn. - Maar we zullen nu de schriftgeleerde nog laten spreken.

[11] Zeg jij nu, Mijn schriftgeleerde vriend, wat je nog niet begrijpt! Want als een waar schriftgeleerde moet jij de Schrift ook volledig begrijpen, en dus geef Ik nu aanjou en de anderen de gelegenheid om in alles, wat jullie nog onduidelijk is, bij Mij het juiste licht te krijgen.’

[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, door Uw goedheid en genade is nu alles, wat mij het belangrijkste leek, al volledig opgehelderd; maar aangezien Uzelf zojuist gewag gemaakt hebt van een allergrootst gericht over alle heidenen, zou U ons toch ook de tijd nader kunnen aanduiden, wanneer dat allemaal zal gebeuren.

[13] Weliswaar hebben ook Daniël en Jesaja daar in duistere beelden over gesproken, en Uzelf hebt twee volledige hoofdstukken van Jesaja verklaard, die daarnaar verwijzen, evenals de zekere ondergang van Jeruzalem; maar over een bepaalde tijd hebt U daarbij niets speciaals te kennen gegeven. Aangezien wij echter nu al zo veel van U hebben gehoord, zou U daarover, en met name over het laatste gericht over de heidenen over de hele wereld, ook iets naders kunnen meedelen, evenals over van welke aard het gericht zal zijn en welke tekenen daaraan vooraf zullen gaan. Want zonder bepaalde waarschuwingen laat U nooit een gericht over de mensen komen.’

[14] Ik zei: 'Mijn beste schriftgeleerde vriend! Je hebt werkelijk een zeer goede vraag gesteld, en Ik zal die voor jullie allemaal ook beantwoorden; maar jullie moeten je het heidendom in die tijd, waarover Ik sprak, niet zo voorstellen als het heidendom nu in deze tijd. De afgodstempels van de huidige tijd zullen weliswaar allang vernietigd zijn; maar in plaats daarvan zullen er door de antichrist ontelbare andere gebouwd worden, en dat zelfs in Mijn naam, en hun priesters zullen zich bovenmate laten eren als Mijn plaatsvervangers op aarde en zullen zich inspannen om alle wereldse schatten naar zich toe trekken. Zij zullen zich vetmesten; maar het volk zal geestelijk en lichamelijk in grote nood verkeren.

[15] Kijk, wanneer dat heidendom de overhand zal hebben gekregen, zal ook weldra het grote gericht over de nieuwe hoer van Babylon uitgestort worden! Nadere bijzonderheden zal Ik jullie later vertellen, maar laten we nu eerst wat wijn tot ons nemen!’

 

40 De betekenis van brood en wijn; over de ceremoniën

 

[1] Lazarus liet direct nieuwe wijn brengen en zei: 'Het grote en zeer verhevene, dat wij nu uit Uw goddelijke mond gehoord hebben, moet ook met een nieuwe wijn bekrachtigd en in ons hart bezegeld worden!’

[2] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in, vriend en broeder Lazarus! Al het goede en ware heeft in brood en wijn zijn volledige overeenkomst. Daarom kunnen jullie er na Mij bij het matig gebruiken van brood en wijn tot Mijn gedachtenis ook steeds verzekerd van zijn, dat Ik Mij tot aan het einde van alle tijden van deze aarde in de geest, zoals nu in het lichaam, persoonlijk onder jullie, Mijn kinderen, broeders en vrienden, zal bevinden. Al zullen jullie Mij met de ogen van jullie lichaam zeker niet altijd zien, dan zal toch jullie hartje zeggen: 'Verheug je; want jullie Heer, God en Vader is onder jullie en zegent voor jullie het brood en de wijn! Wees dan vrolijk en opgewekt in Zijn naam, en denk daarbij aan de arme broeders en zusters en in het bijzonder de armen van geest!'

[3] Wanneer jullie hart je zo'n aansporing zal geven, bedenk en geloof dan altijd dat Ik Mij persoonlijk onder jullie bevind, en wat jullie Mij dan aan goeds en waars voor jullie zieleleven zullen vragen, dat zal Ik dan ook altijd heel bereidwillig en op een goed te begrijpen manier geven.

[4] Wie Mij dan met grote liefde in hun hart zullen begroeten, zullen zich er weldra ook met hun ogen van overtuigen, dat Ik Mij werkelijk persoonlijk onder jullie bevind. En wat Ik hier tegen jullie zeg en verklaar’ geldt ook ten volle voor jullie ware en getrouwe navolgers. - Maar geef nu de nieuwe wijn maar; want Ik heb dorst gekregen!’

[5] Hierop werd een hele frisse en zeer goede wijn geserveerd. Ik dronk, en ook alle anderen dronken en prezen de wijn, die door Mijn wil zeer gekruid en gezoet was.

[6] Toen wij ons zo gesterkt hadden, vroeg de schriftgeleerde nogmaals of Ik nu al genegen was om hem antwoord te geven op wat hij Mij gevraagd had.

[7] Ik zei echter: 'Vriend, er zijn nog wel andere dingen, die noodzakelijker zijn om nu te bespreken dan het einde van het heidendom. Laat eerst de morgen maar aanbreken en de Farizeeën die in het andere vertrek rusten eerst van hier vertrekken, dan zal Ik jullie daarna in de open lucht het hoe en wanneer van het einde van alles wat 'wereld' en heidendom heet in beelden uiteenzetten.

[8] Maar nu zullen wij, zoals reeds opgemerkt, over iets anders spreken, wat voorshands belangrijker zal zijn dan het treurige en uiterst benarde einde van al het wereldse en het heidendom. Waarover zouden wij volgens jullie nu het eerst moeten spreken, en waar hebben jullie allemaal echt behoefte aan om te weten en te geloven?'

[9] Nu sprak Petrus weer een keer: 'Heer, ik heb nog iets; als ik nu ook zou mogen spreken - en daar vraag ik U om - dan heb ik wel een vraag aan U te stellen!’

[10] Ik zei: 'Spreek dan! Want nu heeft ieder van jullie het recht om te spreken en te vragen.’

[11] Nu zei Petrus: 'Heer, Mozes heeft voor de reiniging van zondaren bepaalde uiterlijke middelen voorgeschreven, die iedere jood welbekend zijn. Moeten wij ons daar ook van bedienen? Hebben die voor de mens een kracht die hem heiligt, en zijn ze absoluut noodzakelijk voor het bereiken van het eeuwige leven van de ziel?

[12] Moeten ook de heidenen zich laten besnijden als zij Uw leer aannemen, of is bij hen de doop alleen al voldoende? En moeten behalve de besnijdenis ook de andere middelen ter reiniging toegepast worden bij de tot ons bekeerde heidenen?'

[13] Ik zei: 'Wie een jood is en besneden, zal ook altijd besneden blijven; maar de besnijdenis zelf is op zichzelf niets en heeft voor niemand een of andere geheime en bepaalde magisch heilig makende waarde voor de ziel.

[14] De mens wordt door niets anders geheiligd dan door het levende geloof en zijn daadwerkelijke liefde tot God en de naaste.

[15] Wie echter gezondigd heeft tegenover God en tegenover zijn naaste, moet zijn zonden met waar berouw erkennen, God ernstig om vergeving vragen, het onrecht dat hij zijn naaste heeft aangedaan goedmaken en verder niet meer zondigen, dan is hij vervolgens helemaal gereinigd; want doordat hij het kwaad heeft goedgemaakt en geen zonde meer begaat, worden hem vanzelfsprekend ook de zonden kwijtgescholden.

[16] Wie dat echter niet doet, blijft voortdurend geheel en al in zijn zonden en de kwade gevolgen daarvan, ook al zouden er tienduizend bokken voor hem geslacht en in de Jordaan geworpen zijn. Dit en ook alle andere uiterlijk reinigende middelen verbeteren en heiligen de mens niet in het minst, maar alleen zijn waarachtig en oprecht handelen volgens Mijn leer , en dat hij in zijn hart gelooft in de ene, ware God, en dus ook in Mij .

[17] Ik heb jullie immers al gezegd, dat jullie iedereen die Mijn leer en dus ook Mijzelf innig en waarachtig heeft aangenomen en opgenomen, moe­ten dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; daarvoor is het opleggen van de handen voldoende en als een uiterlijk teken van ware, innerlijke reiniging door Gods geest het wassen met zuiver water. En dat is werkelijk voldoende voorjoden en heidenen.

[18] Al het andere heeft voortaan geen waarde in Mijn ogen, zoals ook een uiterlijk gebed met de lippen, al is het nog zo lang, voor Mij geen waarde heeft. Wie wil en verlangt dat zijn gebed door Mij verhoord wordt, moet in het stille kamertje van zijn hart in vol geloof tot Mij bidden, dan zal Ik hem geven waar hij om gevraagd heeft.

[19] Ik zeg jullie nogmaals, zoals Ik al zo vaak gezegd heb: zoek in alles alleen de waarheid; deze zal jullie volkomen vrij maken!

[20] Het is heel goed dat de mens volgens de leer van Mozes tevens zijn lichaam rein houdt. Door onreinheid komen er allerlei boosaardige ziekten in het vlees en het bloed en deze veroorzaken onvrede en droefheid in de nog zwakke ziel; maar wat het vlees van vuil reinigt, dat reinigt de ziel niet van haar zonden. De joden wassen immers voor en na een maaltijd hun handen en dikwijls ook hun voeten, en wij doen dat vaak niet, en toch zijn wij met ongewassen handen reiner dan de strenge joden met altijd gewassen handen en voeten.

[21] En nu kort en goed: geen enkel uiterlijk reinigend middel heeft een heiligende werking op de innerlijke mens, maar alleen het levende geloof in de waarheid, en de liefde en goede werken daarvan. - Hebben jullie dat nu begrepen?'

[22] Petrus zei: 'Dan is het dus in het vervolg ook niet nodig dat wij net als de tempelpriesters de huwelijken inzegenen?'

[23] Ik zei: 'Op zichzelf genomen helemaal niet; want de huwelijksband wordt voldoende gesloten door de wederzijdse gelofte ten overstaan van de ouders of andere waarachtige getuigen. Maar als jullie in een gemeente die jullie in Mijn naam gesticht hebben huwelijken als goed erkennen en ze in Mijn naam zegenen, zal hun dat tot nut en bekrachtiging van hun verbintenis strekken. Dat dient echter alleen te gebeuren als een liefdes­dienst, uitgaande van jullie goede wil.

[24] Ik geef jullie dit echter slechts als een goede raad en niet als een wet. En daarom moet er door jullie ook vooral geen wet van gemaakt worden; want wat voor negatieve invloed dwingende wetten hebben op zielen met een vrije wil, heb Ik jullie vannacht meer dan voldoende laten zien, evenals de onontkoombare gevolgen daarvan, en daarom moeten jullie altijd alleen maar vrij handelen vanuit ware en zuivere liefde en nooit vanuit een dwingend gebod. Alleen daaraan zal men Mijn ware leerlingen herkennen, namelijk aan het feit dat ze onder elkaar alleen de vrije wet van de liefde toepassen en elkaar over en weer liefhebben, zoals Ik jullie nu liefheb.

[25] Maar zo'n betaalde inzegening van het huwelijk door een autoritaire en hoogmoedige priester in of buiten de tempel heeft voor Mij niet de minste waarde, maar alleen Mijn grootste misnoegen. En wat Mijn afkeuring verdient, is zeker ook in strijd met Mijn orde en is een kwaad en een zonde, die werkelijk geen enkel mens zegen brengt. Als jullie dat goed begrepen hebben, handel dan ook zo, dan zullen jullie daar goed aan doen!'

[26] Hierop zegt Agricola: 'Heer en Meester, dan zullen ook wij Romei­nen er goed aan doen als wij bij ons met het huwelijk zo te werk gaan! ­En wat is Uw mening ten aanzien van veelwijverij, bent U ervoor of ertegen?'

 

41 Veelwijverij

 

[1] Ik zei: 'Wie van jullie heidenen in Mijn leer zal wandelen, zal ook altijd graag een dergelijke raad van Mij horen. Maar wat de veelwijverij betreft, moet het bij Mijn volgelingen net zo zijn, als in het begin van de mensen op deze aarde, aangezien God slechts één eerste man schiep en hem ook maar één vrouw gaf; want wie al eens een vrouw gehuwd heeft, aan wie hij zijn volle liefde en onwankelbare trouw beloofd heeft, en hij trouwt dan ook nog met een tweede en een derde vrouw, en sommigen met nog meer, dan pleegt hij daarbij ontegenzeglijk echtbreuk tegenover de eerste vrouw, en er staat nu eenmaal in de wet: 'Gij zult niet echtbreken!'

[2] Ik zeg jullie, dat veelwijverij uit den boze is; want ze maakt de ziel heel zinnelijk door de grote wellust van het vlees; het is en blijft kwade geilheid en hoererij en openlijke echtbrekerij .

[3] Allen die behept zijn met deze kwalen zullen het rijk Gods niet binnen gaan, - hoe zouden ze dat ook kunnen? Hun ziel is immers te diep begraven in het zinnelijk vlees van hun lichaam en kan niets geestelijks meer vatten en voelen! Daarom komen zulke wellustelingen moeilijk of nauwelijks in Gods rijk. Want waaruit het eigenlijke rijk van God bestaat heb Ik jullie allemaal al meer dan voldoende uitgelegd.

[4] Maar hoe schadelijk meer wijverij ook is voor de ziel van de mens, toch geef Ik jullie daar geen wet tegen, maar Ik laat alles over aan de vrije wil van ieder mens, toon jullie de waarheid en geef jullie een goed advies.

[5] Hetzelfde geldt, als een man slavinnen als bijslaapster of concubine houdt, want ook met hen breekt hij de echt ten opzichte van zijn officiële vrouw.

[6] Een man echter die niet getrouwd is met een vrouw, maar alleen met bijslaapsters zijn geile leven leidt, is net zo slecht en dikwijls nog slechter dan menig zwakke echtbreker, want hij schaadt niet alleen zijn eigen ziel, maar ook de zielen van zijn wellustige bijslaapsters. Zulke mensen bereiden zichzelf reeds in deze wereld een boos en bitter lot en een nog slechter en bitterder lot aan gene zijde, want ze hebben door hun leefwijze bijna alle etherische levensstof van de ziel verspild!

[7] Wie volgens Mijn leer een spoedige en volledige wedergeboorte in de geest van zijn ziel verlangt, dient een zo kuis mogelijk leven te leiden en zich niet te laten bekoren en verleiden door het vlees van jonge en volwassen vrouwen; want dit trekt het leven van de ziel naar buiten en verhindert daardoor ten zeerste het ontwaken van de geest in de ziel, zonder welke echter geen volledige wedergeboorte van de ziel in haar geest voorstelbaar of mogelijk is!

[8] Een goed, met verstand, wijsheid en zelfverloochening gepaard gaand huwelijk belemmert de geestelijke wedergeboorte niet, maar geilheid en wellust maken die onmogelijk. Mijd die dan ook meer dan de pest!

[9] Ook al keren wellustelingen van beiderlei geslacht na een tijdvolkomen in zichzelf en beginnen ze door grote zelfverloochening een volkomen kuis leven te leiden en verkrijgen ze door zo'n echte boetedoening ook de volledige vergeving van hun zonden, dan zullen ze toch op deze wereld de volle geestelijke wedergeboorte moeilijk of helemaal niet bereiken, maar slechts voor een deel; want de ziel van zulke mensen heeft het druk genoeg om zich alleen al in zoverre van haar vlees vrij te maken, dat ze de waarschuwingen van de geest kan vernemen die noodzakelijk zijn voor haar heil. Zo iemand kan weliswaar nog heel goed en wijs worden en veel goeds tot stand brengen, maar tot de volle omvang van de daadkracht die wonderen bewerkt zal hij nauwelijks komen. Dat kan een dergelijke ziel pas aan gene zijde bereiken.

[10] Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die vele jaren lang zwak en ziek geweest is en eindelijk door een waar en juist geneesmiddel beter is geworden. Ja, gezond is zo'n mens nu wel en hij kan, wanneer hij van dan af aan heel ordelijk leeft, ook nog gezond blijven en een hoge leeftijd bereiken; maar de kracht van een mens, die vanaf zijn kindertijd volkomen gezond was, zal hij nauwelijks meer bereiken, omdat zijn inwendige spieren, zenuwen en vezels zich ten eerste door de lange ziekte niet goed hebben kunnen ontwikkelen, en ten tweede, wat het belangrijkste is, hebben ze ook niet in verschillende bewegingen en inspanningen geoefend kunnen worden.

[11] Zoals nu zo'n mens door de langdurige ziekte, vanwege gebrek aan inwendige ontwikkeling van spieren, zenuwen en vezels en vanwege gebrek aan oefening daarvan, niet gemakkelijk de volle lichaamskracht van een oergezond mens kan bereiken, zo vergaat het ook een ziel die lange tijd ziek geweest is; want het ontbreekt haar aan de oorspronkelijke ontwikkeling van de ware en zuivere liefde tot God, en bijgevolg ook van haar geloof en haar wil. Als het haar aan dat eerste evenwel ontbreekt, dan ontbreekt het haar zeker nog meer aan oefening van de genoemde drie onderdelen, en de innerlijke kracht van deze drie levensdelen van de ziel van een volkomen beter geworden wellusteling blijft steeds ten achter , alhoewel er in de hemel over de volledige bekering van één zondaar meer vreugde heerst dan over negenennegentig rechtvaardigen, die nooit boete hebben hoeven doen. Want als liefde, geloof en wil van een mens werkelijk daadkrachtig willen worden, moeten ze reeds vanaf de jeugd behoorlijk ontwikkeld en vervolgens goed geoefend worden.

[12] Maar zoals Ik de macht heb om zelfs de meest zware en langdurige ziekte zo volkomen te genezen, dat de door Mij genezen mens ook zo krachtig wordt alsof hij sinds zijn geboorte nooit ziek was geweest, zo kan van nu af aan ook de ziel van een volkomen bekeerde zondaar nog eenzelfde innerlijke kracht bereiken als de ziel van een rechtvaardige, die nooit boete heeft hoeven doen. Maar het kost haar veel inspanning om zichzelf te verloochenen.

[13] Wie kinderen heeft, moet ze al vanaf hun vroege jeugd oefenen in die drie onderdelen, dan zullen ze later gemakkelijk de wereld in zichzelf overwinnen!

[14] Kijk, dat alles geef Ik jullie enkel als goede raad en niet als een of andere wet; want onder een dwingende wet kun jij, mens, niet de vrije grondlegger van jouw heil worden! Wie zichzelf echter een dergelijk advies van Mij in zijn wil als een dwingende wet oplegt en ernaar handelt en leeft, die doet daar goed aan. – Hebben jullie dat nu allemaal ook goed begrepen?'

 

42 De juiste boetedoening

 

[1] Allen zeiden: 'Ja, waarlijk meest wijze Heer en Meester, de ware en volmaakte boetedoening is en blijft dus het enige echte geneesmiddel voor de ziel (sacramentum), en al het andere is niets en heeft geen levenswaarde. Dat zien wij nu allemaal goed en heel zuiver in. Maar wat vindt U, o Heer en Meester, van de strenge boetedoeningen in zak en as? Zijn de zak en de as bij strenge boetedoening noodzakelijk?'

[2] Ik zei: 'Die zijn net zo min nodig als het nu van jullie kant ook niet nodig was Mij daarnaar te vragen, aangezien Ik jullie toch al voldoende duidelijk gezegd heb, waaruit de ware en bij Mij enige waardevolle boetedoening van een zondaar bestaat. Wat voor heiliging moeten zak en as de mens dan bieden voor zijn ziel? Zak en as werden bij de ouden ingesteld als symbolische beelden, waaronder de juiste boetedoening verstaan moest worden; want de zak staat voor de uiterlijke deemoed en de as voor de ware innerlijke deemoed van de ziel. Maar enkel het dragen van een zak en het bestrooien van het hoofd met as heeft een mens evenmin heiliging gebracht als vasten en kastijden, -evenals een soldaat, die uit angst en vrees voor de vijand in een veilig hol wegkruipt in plaats van moedig een gevecht met hem aan te gaan, zeer waarschijnlijk niet met een zegekrans gekroond wordt.

[3] Daarom: weg met zak en as, weg met het kastijden en vasten, en weg met het offeren van bokken en weg met alle andere tempeloffers ter wille van de vergeving van zonden; want die hebben voor Mij niet de minste levenswaarde! Maar in plaats daarvan moet men een vaste en onbuigzame wil tot waarachtige innerlijke verbetering van het leven aan de dag leggen alsook een levende liefde tot God en de naaste, en het volle geloof in God en Zijn menswording in Mij; want alleen dat heiligt de mens en maakt de ziel sterk en geheel en al levend in Mijn geest, die in haar heerst!

[4] Blijf daarbij, en onderwijs het ook aan alle andere volkeren, dan zullen jullie Mij het dreigende gericht over alle heidenen in latere tijden besparen; maar jullie moeten niet sidderen en beven voor de mensen, maar met goede en moedige wil hun openlijk de volle goddelijke ernst van de waarheld verkondigen! En ook al zullen jullie niet helemaal in staat zijn om in korte tijd het hele heidendom afdoende en succesvol te bestrijden, de zuivere waarheid zal daar in latere tijden heel goed toe in staat zijn. Want het grote door Mij aangekondigde gericht over het rijk van de leugen zal.bes~.aan in de overwinning van de waarheid, en dat zal geen andere waarheld zijn dan die Ik jullie hier nu verkondig. .

[5] In die tijd zal ik weer mannen en zelfs maagden opwekken, die de mensen deze waarheid even zuiver en helder uit Mijn mond in hun hart zullen doorgeven als Ik die nu Zelf met Mijn lichamelijke mond aan jullie verkondig, en die waarheid zal voor alle blinde heidenen de machtige en onverbiddelijke rechter zijn.

[6] Dus geen zak en geen as meer, maar in alles de volle waarheid en een vaste wil!

[7] En zo, Mijn leerlingen en vrienden, heb Ik nu volkomen duidelijk en niet in beelden tot jullie gesproken, en evenzo dienen jullie dat ook duidelijk te verstaan en te begrijpen, en wel door de daad; want het weten alleen heeft voor de ziel weinig of helemaal geen nut! Wie echter door de daad van de waarheid een echt offer brengt, die zal het eeuwige leven ontvangen.

[8] En zeg Mij nu nogmaals, of er nog een of andere duistere domheid op jullie drukt, en of jullie deze heldere woorden van Mij ook naar volle waarheid begrepen hebben! Ik vraag jullie dat echter niet omdat Ik niet zou weten hoe en of jullie dat allemaal begrepen hebben, maar Ik vraag het alleen opdat jullie je in je hart ook zelf zullen afvragen, hoe de waarheid er in jezelf uitziet; want alleen dat behoort tot jullie eigen leven. En nu kunnen jullie nogmaals spreken! ,

[9] Allen zeiden als uit één mond: 'O Heer en Meester, wij hebben nu alles wat U ons heeft uitgelegd goed begrepen, en zien ook de volle waarheid in van wat er gezegd en uitgelegd is! Wij zullen dat daarom ook metterdaad uitvoeren, in de eerste plaats voor onszelf, en zullen het zo ook getrouw meedelen aan de andere mensen die van goede wil zijn. Maar wij betwijfelen niettemin sterk of deze gouden lichte waarheid door de vele zeer blinde mensen wel vreugdevol aangenomen wordt als datgene wat ze in feite is. Want wie ziende is, beleeft ook zeker steeds vreugde aan het aanbreken van de dag; maar voor volkomen blinden zijn nacht en dag nagenoeg gelijk.

[10] Er is nu evenwel een zeer groot aantal mensen die naar de geest volkomen blind zijn en zich alleen gelukkig voelen in de oude geheim­zinnige ceremonie en tegenover God, die ze nog nooit hebben leren kennen, die menen te zondigen wanneer ze van de oude gebruiken het een of ander zouden moeten opgeven en zodoende de oude mens als een oud, half vergaan kleed zouden uittrekken en een geheel nieuw kleed zouden aantrekken.

[11] Met zulke mensen zal moeilijk te praten en te handelen zijn, wat gemakkelijk te voorzien is; want wie niet reeds langs de weg van veel ervaringen tot een helderder denken is gekomen, zal deze lichtende waarheid dan ook niet als zodanig geheel in zijn hart opnemen, maar uit oude vastgeroeste gewoonte blijven hangen aan het aloude mysterieuze, de oude zeden en gewoonten beschouwen als een hoog boven alles in ere te houden godsdienst en deze nieuwe, lichtende waarheden uiteindelijk voor ketterijen houden en ze verachten en vervolgen. En zo zal het moeilijk worden om deze lichtende waarheden aan de zeer vele blinden te verkondigen en hen bij te brengen dat die ook voor hen gelden.

[12] Zo bestaat er bij de joden een oude gewoonte, volgens welke zij tegenover een priester een belijdenis moeten afleggen, zodat hij zowel hun zonden als hun goede werken kent, ze tegen elkaar afweegt en vergelijkt, om aan de hand daarvan ter verzoening van de zonden de boetedoeningen en de reinigingsoffers vast te stellen. Degene nu die zich zo aan een priester heeft getoond en vervolgens ook datgene gedaan en volbracht heeft wat hem door de priester was opgelegd, beschouwt zichzelf daarna als volko­men gereinigd en voor God gerechtvaardigd; maar als men hem nader beschouwt, dan is en blijft hij na een dergelijke reiniging nog altijd helemaal dezelfde onverbeterlijke mens en begaat hij tot zijn volgende biecht niet alleen weer de oude zonden, maar dikwijls ook nog een paar nieuwe, en daaruit blijkt duidelijk dat dit oude reinigingsgebruik de mens niet alleen niet beter, maar vaak alleen nog maar slechter maakt dan hij voorheen was.

[13] Maar als je zou proberen tegen die oude onzin op te treden en te onderrichten, zul je moeten vluchten als je niet gestenigd wilt worden! ­Wat heeft U, o Heer en Meester, daarover te zeggen?'

 

43 Vergeving van zonden

 

[1] Ik zei: 'Daarom moeten jullie de mensen juist alleen de waarheid verkondigen! Wie die aan zullen nemen, zullen vrij en zalig worden; wie die echter niet aan zullen nemen, zullen dan ook voortdurend in hun zonden blijven en in het gericht en de geestelijke dood daarvan.

[2] Ik verplicht jullie immers niet om deze levenswaarheden alle mensen in zeer korte tijd zodanig bij te brengen, dat ze er ook al volkomen naar moeten leven. Voorlopig heb Ik het immers alleen aan jullie gegeven om het geheim van Gods rijk te begrijpen, en niet ook aan alle in deze tijd ontstellend blinde mensen. Later zullen jullie echter wel een groot aantal mensen tegenkomen, die zich met alle ijver bij jullie zullen aansluiten en met jullie zullen samenwerken ter wille van de door Mij aan jullie verkondigde waarheden.

[3] Wat echter de door jullie aangeroerde schuldbelijdenissen voor de priesters als zodanig betreft, die zijn op de manier waarop ze nu bestaan slecht en dus volkomen verwerpelijk, omdat ze de mensen niet verbeteren, maar hen enkel tot aan hun einde in hun zonden doen volharden; maar Ik ben er ook weer niet tegen, als een zwak iemand, wiens ziel ziek is, uit goede wil aan iemand die sterker is en een gezonde ziel heeft zijn zwakheden en gebreken eerlijk bekent, omdat de gezonde en lichtsterke mens hem dan uit waarachtige naastenliefde gemakkelijk de ware middelen aan de hand kan doen, waardoor de ziel van de zwakke naaste sterker en gezond kan worden. Want op die manier wordt een mens dan voor de ander een echte zieleheiland. Ik maak daar echter ook geen wet van, maar geef jullie daarmee alleen maar een goede raad; en wat Ik doe, doen jullie dat ook, en breng iedereen de waarheid bij!

[4] Het belijden alleen reinigt een mens evenmin van zijn zonden als dat het een lichamelijk zieke reeds gezond maakt, als hij zijn kwaal en hoe hij er aan gekomen is aan een arts vertelt, al doet hij dat nog zo oprecht; maar hij moet luisteren naar de raad van de arts, die wijs is en veel kennis heeft, en die raad dan ook getrouw opvolgen en in de toekomst alles vermijden, wat hem die kwaal bezorgd heeft.

[5] Zo is het ook goed, dat in een gemeente iedere broeder de andere kent, zowel wat zijn sterke als wat zijn zwakke kanten betreft, opdat de een de ander volgens de volle waarheid wat de ziel betreft en ook lichamelijk kan en wil ondersteunen. Degene echter die niets wil zeggen, omdat hij meent dat hij met zijn belijdenis iemand zou kunnen ergeren, moet door niemand uitgedaagd worden om zijn zwakheden te bekennen!

[6] Wanneer echter iemand van jullie wijs is, en zijn geest openbaart hem de zwakheden van de zwakke en angstige broeder, dan moet de wijze hem onder vier ogen een goed advies geven en hem met raad en daad uit zijn verborgen nood helpen, dan zal zijn loon hem niet onthouden worden!

[7] Maar laat iedereen zijn vrije wil en leg niemand enige dwang op; want jullie weten nu dat iedere morele dwang volkomen in strijd is met Mijn eeuwige orde! Wat Ik niet doe, doen jullie dat ook niet! ..

[8] En zo hebben we nu ook de juiste woorden gesproken over het openlijk belijden van zwakheden en geheime zonden; alles wat daar bovenuit gaat of daaronder blijft, is tegen Mijn orde en uit den boze.

[9] Jullie moeten echter de zwakke broeder, die in vertrouwen openhartig is geweest tegenover een sterkere van jullie, niet bejegenen met een dreigend gezicht als van een rechter, maar hem steeds met alle liefde en vriendelijkheid de waarheid openlijk te kennen geven en hem ook de middelen aan de hand doen waardoor hij gemakkelijk en veilig genezen kan worden, dan zal hij ook de moed niet laten zakken en zal hij een dankbare leerling van de vrije waarheid worden; maar wanneer jullie hem met allerlei boetepreken gaan benaderen, zullen jullie niet alleen niets of weinig bij hem bereiken, maar hem nog veel ellendiger maken dan hij ooit tevoren was.

[10] In latere tijden zal het echter helaas gebeuren dat schuldbelijdenissen ten overstaan van valse profeten in Mijn naam nog meer in zwang zullen raken dan ze ooit onder de Farizeeën en aartsjoden zijn geweest, en dat zal leiden tot de val en het gericht van de valse profeten die in Mijn naam werken. Want evenals de heidenen zullen dezen de mensen zeggen dat God alleen aan hen het recht verleend heeft om alle zondaren de zonden te vergeven of ook toe te rekenen; zo zullen zij hun blinde gunstelingen tegen grote offers voor alle hemelen zalig en heilig verklaren.

[11] Wanneer dat zal gebeuren, zal weldra de tijd naderbij komen waarin het grote gericht over het nieuwe heidendom zal plaats vinden. Wees daarom voorzichtig met de openlijke belijdenissen, opdat zij * ('Zij' slaat hier op 'de valse profeten'. ) jullie niet te gauw nadoen, met een nog slechtere mentaliteit dan nu bij de Farizeeën en aartsjoden het geval is!

[12] Ik heb jullie, en in het bijzonder Mijn oude leerlingen, ook eens gezegd datje degenen die tegen jullie gezondigd hebben hun zonden kunt vergeven, en dat die aan degenen aan wie jullie ze hier op aarde zullen vergeven ook in de hemel vergeven moeten en zullen zijn; als jullie echter vanwege een onmiskenbare onverbeterlijkheid goede redenen hebben om hun de zonden die ze tegen jullie begaan hebben toe te rekenen, dan zullen ze hun ook in de hemel toegerekend zijn.

[13] We hebben destijds al vastgesteld dat jullie pas het recht hebben om zondaren hun zonden tegen jullie toe te rekenen, als jullie hun tevoren al zevenmaal zevenenzeventig maal hebben vergeven.

[14] Als jullie, als Mijn naaste leerlingen, echter pas op de genoemde wijze van Mij het recht hebben om alleen maar degenen die tegenover jullie zondigen hun zonden toe te rekenen of ook te vergeven, dan is het toch duidelijk, dat geen enkele priester ooit van God het recht zou kunnen hebben om ook zonden te vergeven of toe te rekenen die niet tegenover henzelf bedreven zijn..

[15] Aan degene die bijvoorbeeld tegen Kajafas gezondigd heeft, kan Kajafas ook de zonden vergeven of, al naargelang de zaak eruit ziet, ook toerekenen; wie echter tegen Herodes gezondigd heeft, die heeft met Kajafas, en hij met hem, niets te maken, maar alleen met Herodes. Wie echter tegen de tempel gezondigd heeft, die moet maar zien hoe hij met de tempel in het reine komt!

[16] Maar daarmee bedoel Ik natuurlijk niet de tempel zoals hij nu is, maar zoals hij vroeger was -want nu zou ook Ik een zondaar tegen de tempel zijn, net zoals jullie dat allemaal zijn -en wij zullen tegenover de tempel dan ook geen schuldbelijdenis hoeven af te leggen; want nu zijn wij de hoogst ware tempel van God, en die daar beneden is een moordkuil geworden. Daarom zal dan ook weldra de oogst beginnen van zijn boze vruchten, die hij op zijn akkers heeft uitgezaaid. Dan zal men van zijn doornen en distels geen druiven en vijgen oogsten.

[17] Zoals het nu echter met de tempel gesteld is, nota bene in de naam van Jehova, zo en nog veel erger zal het eenmaal met het nieuwe heidendom in Mijn naam gesteld zijn; maar de oogst van de vruchten daarvan zal nog veel slechter uitvallen dan de oogst van deze tempel daar beneden.

[18] Jullie zullen aan het nieuwe heidendom zeker geen schuld hebben, zoals ook de profeten er geen schuld aan hebben, dat de tempel daar beneden nu geworden is zoals hij nooit had moeten worden, maar alle schuld zal bij de mensen liggen, wier behaaglijke traagheid het niet toeliet zelfhandelend de wegen van de waarheid te gaan, maar in hun plaats liever anderen en met name de zogenaamde priesters om de door hen aangereikte smerige offers heen te laten schrijden, - die echter ook niet de wegen van de waarheid bewandelen, maar alleen de wegen van bedrog en leugen.

Daar leidt dan de ene volkomen blinde de andere net zo lang, tot beiden bij een kuil komen en ze er allebei vervolgens ook invallen.

[19] Nu jullie dit uit Mijn mond hebben gehoord, moeten jullie het ook naar volle waarheid begrijpen, en laat je nooit verleiden door de traagheid van de hooggeplaatsten! Want wie niet zelf wil werken, zal ook niet eten van het gerecht des levens!’

[20] De schriftgeleerde zei: 'Welnu, dat was buitengewoon helder door U gesproken, en de waarheid van wat U gezegd hebt is overduidelijk! Als Mozes en de profeten ook zo duidelijk tot het volk hadden gesproken als U, o Heer en Meester, nu tot ons gesproken hebt, dan was het hele jodendom er heel anders aan toe dan nu in deze slechte tijd! Wanneer Uw leer onder het volk bekend zal raken, zal die zeker voor altijd heel andere vruchten dragen; want van ons zal deze leer werkelijk even weinig veranderd op de andere mensen overgaan als de sterren aan de hemel onveranderlijk op en onder gaan. Wij vragen U alleen, o Heer en Meester, om ons met Uw genade en hulp nooit meer te verlaten, evenals ook diegenen niet die na ons Uw volkeren zullen leiden en sturen!'

 

44 De natuurgeesten van de lucht

 

[1] Ik zei: 'Jij hebt nu weliswaar heel goed gesproken, en deze leer, die jullie nu gegeven is, zal tot aan het einde der tijden bij de rein en zuiver bewaard blijven; maar wanneer jij denkt dat het er nu met het jodendom anders voor zou staan als Mozes en de profeten even duidelijk tot het volk gesproken hadden als Ik nu tot jullie gesproken heb, dan zeg Ik je dat jij je daar erg in vergist. Want als Mozes en de profeten tot het volk gesproken hadden op de manier zoals Ik dat nu tot jullie doe, dan zou het volk Mozes noch de profeten begrepen hebben, omdat het zich destijds slechts in beeldende taal het gemakkelijkst kon uitdrukken.

[2] Destijds bezat zelfs het zeer eenvoudige en gewone volk de wetenschap der overeenstemmingen, hun schrift bestond uit beelden, en hun taal richtte zich naar de bij het volk welbekende beelden. Toen echter het volk later tot meer aardse welstand en aanzien was gekómen, kreeg het weldra ook een groot aantal aardse behoeften, en om die te bevredigen moest het zich een grote hoeveelheid natuurlijke middelen daartoe verschaffen. Welnu, de vele behoeften en de vele middelen kregen ook hun heel eenvoudige benamingen, waarachter zich geen overeenkomstige beelden bevonden. Deze eerst later door de mensen gevormde eenvoudige namen van veel behoeften en de middelen om daaraan te voldoen verdrongen vervolgens maar al te gauw het beeldschrift en de innerlijke betekenis daarvan; en zo hadden noch Mozes noch de profeten er schuld aan, dat ze door de tegenwoordige joden niet meer begrepen worden. Maar het was alleen de schuld van de mensen zelf, die door hun zelf veroorzaakte en steeds toenemende wereldse instelling de wetenschap van het oude schrift en de oude taal, die steeds diep geestelijke dingen in zich bevatte, helemaal kwijtgeraakt zijn.

[3] Als jij in de tijd van Mozes zo gesproken had als je nu spreekt, dan zouden destijds noch Mozes noch een van de andere profeten jou begrepen hebben; aangezien echter nu bij jullie de oude taal om de jullie bekend gemaakte redenen in deze tijd geheel en al verloren is geraakt, moet je daarin ook de reden zoeken, waarom jullie nu Mozes en de profeten niet kunnen begrijpen.

[4] Maar nu begint het eerste ochtendlicht aan te breken, en onze tempeldienaren in de andere zaal beginnen daar in beweging te komen om weldra op weg te gaan naar hun huizen en daar volgens hun vaste voornemen de regelingen voor hun vertrek te treffen. Zodra zij vertrokken zijn, zullen wij ons naar buiten in de open lucht begeven en daar onze overdenkingen houden.

[5] En jij, vriend Lazarus, zult er goed aan doen wanneer je een paar van jouw knechten als geleide met de tempeldienaren mee laat gaan tot aan de poort van de tuin; want in hun gedachten zien zij de drie leeuwen beneden langs de weg op de loer liggen, waardoor zij bang zijn om verder te gaan. Laat daarom enige knechten naar hun kamer gaan om hun te zeggen, dat er van de leeuwen geen spoor meer te vinden is! Mochten ze dan nog bedenkingen hebben, dan moeten de knechten hun ook aanbieden hen te begeleiden, wat de tempeldienaren met vreugde zullen aannemen en waarop ze direct zullen vertrekken, en dan kunnen wij dadelijk naar buiten gaan.’

[6] Lazarus deed dat onmiddellijk, en binnen enkele ogenblikken stonden de knechten al gereed en binnen een klein kwartier vond ook al het vertrek van de tempeldienaren plaats.

[7] Daarop riep Ik Mijn Rafaël bij Me en zei vanwege de aanwezigen hardop tegen hem: 'Zorg jij nu voor onze jonge mensen, en breng hen voor ons uit langs een niet algemeen gebruikelijke weg naar Bethanië! Wacht daar op ons; want drie uur later zullen wij daar ook komen!'

[8] T oen begaf Rafaël zich heel vlug naar de jeugd en bracht alles snel in orde.

[9] Ondertussen was het lichter geworden en wij verlieten de herberg en begaven ons naar de heuvel, die reeds beschreven is. Aan de hemel glansden nog de grotere sterren, de maan met een reeds smalle sikkel en de planeet Venus, wat alles bij elkaar een wondermooi uitzicht gaf.

[10] De ochtend was echter tamelijk koel en de Romeinen zeiden: 'Dit bijzondere uitzicht zou echt prachtig zijn, als de ochtend maar niet zo vreselijk koud was!’

[11] Ik zei: 'Dat het zo koel is, is voor de huid wel een beetje onaangenaam, maar het is wel versterkend voor lichaam en ziel; want nu trekken de zuiverder geesten in de lucht aan ons voorbij. Maar als het voor jullie te kil is, wil Ik wel zorgen dat het bij jullie van binnenuit wanner wordt. Wij anderen blijven echter in deze zuivere temperatuur!'

[12] Toen zeiden de Romeinen: 'O, dan blijven wij ook; want een grotere versterking voor lichaam en ziel kan ook voor ons Romeinen niet schadelijk zijn!'

[13] En zo bleef daarop alles opgewekt en tevreden, en niemand lette meer op de koelte.

[14] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Heer en Meester, hebben de geesten die nu aan ons voorbijtrekken eigenlijk ook een op zichzelf staande gestalte, of vloeien ze zo vormloos in elkaar over, zoals in de zee de ene druppel water in de andere?'

[15] Ik zei: 'Mijn vriend, het zal wel een beetje moeilijk worden omjou in dit opzicht een volkomen begrijpelijk antwoord te geven; maar we zullen het op een andere manier proberen! Ik zal jullie Romeinen voor enkele ogenblikken weer het innerlijke gezicht openen, dan kunnen jullie jezelf een juist antwoord geven door watje ziet!'

[16] Dat vonden de Romeinen goed en Ik opende direct hun innerlijke gezicht, ook bij Agrippa en Laius, die ons vanuit Emmaüs hierheen gevolgd en nog steeds bij ons waren.

[17] Nu zagen ze allerlei ontelbare gestalten dicht op elkaar voor zich langs zweven, en Agrippa zei: 'O, dat is toch wel eigenaardig! Wat een groot aantal niet te beschrijven vormen en gestalten! Er zijn allerlei kruiden en planten te zien, en ook zaadgoed ertussen! op de planten zie je ook een grote hoeveelheid eieren van allerlei insecten, hun larven en ook reeds volgroeide insecten. Binnen in die vormen, zowel in de planten en het zaad daarvan, als ook in de insecteneieren en in de larven, maar ook in de al volledig uitgegroeide insecten vormen zie je als het ware helder oplich­tende puntjes, en tussen de genoemde vormen zie je onmetelijk veel heel kleine lichtpuntjes mee zweven. En dat krioelt allemaal in een bonte drukte door elkaar, en niets mengt zich met iets anders. Zijn dat dus de zuiverder natuurgeesten?'

[18] Hierop sloot Ik het innerlijke gezicht van de Romeinen weer, en ze zagen weer niets anders dan de zuivere lucht.

[19] T oen zei Agricola: 'Heer en Meester, wat voor speciale bestemming hebben deze geesten eigenlijk? Ontstaat in de materiële wereld uit hen pas al datgene waarvoor zij kennelijk de aanleg in hun vormen in zich dragen, of zijn het in zekere zin de zielen van gestorven planten en kruiden en bomen en insecten?'

[20] Ik zei: 'Het tweede niet, maar het eerste wel, op de manier zoals jullie hen nu door middel van het innerlijke gezicht gezien hebben!

[21] Hun intelligentie, die zich ook in de vorm openbaarde, stimuleert hen om zich te verenigen met al datgene wat, reeds op deze aarde bestaand, heel nauw verwant is met hun eigen vorm. In de planten worden ze vervolgens actief en van hun aantal en de intensiteit van hun werkzaamheid hangt dan ook de rijkdom van de ene of de andere oogst af, zoals ook van het aantal van de meest uiteenlopende kleine dieren, die jullie mugjes, insecten en wormpjes noemen. Dat zijn evenwel ook steeds de eerste dieren van een aarde in ontwikkeling, en de vereniging van hun zielen roept dan pas de grotere dieren van een aarde tot leven.’

[22] Agricola zei: 'Heer en Meester, maar waarom konden wij nu eigenlijk geen zielen van reeds gestorven mensen van deze aarde zien?'

[23] Ik zei: 'Om twee redenen. Ten eerste heb Ik jullie innerlijke gezicht alleen maar zo ver geopend, dat jullie de al meer in de materie overgaande natuurgeesten hebben kunnen zien, wat tot de laagste graad van het innerlijk schouwen behoort, wat vele eenvoudige mensen van nature bezitten. Met deze graad van innerlijk schouwen zijn de zielen, in het bijzonder de al meer voleindigde, niet te zien, omdat dit schouwen nog meer tot het materiële dan tot het zuivere, geestelijke schouwen behoort.

[24] Wat echter, in de tweede plaats, de onzuivere zielen betreft, die jullie hadden kunnen zien met dit innerlijke schouwen dat jullie nu voor een moment door Mij is gegeven: daarvan bevond zich er geen op deze plaats en dus hebben jullie er ook geen kunnen zien en waarnemen; want dergelijke zielen voelen de plaats van Mijn persoonlijke en volle aanwe­zigheid en vermijden die uiterst zorgvuldig. - En nu ken je de beide oorzaken, waarom jullie bij deze gelegenheid geen overleden zielen hebben kunnen zien en waarnemen!’

[25] Met deze verklaring waren alle Romeinen volkomen tevreden en vroegen Mij verder niet meer naar dergelijke dingen.

 

45 Agricola herinnert zich Maria van Magdala

 

[1] Maar Agricola, die een buitengewoon gevoelsmens was, vroeg Mij iets te mogen zeggen en zei: 'O, wat een onmetelijke schatten hebben wij nu in nauwelijks acht volle dagen ontvangen! Wij hebben hier het allerhoogste, het allereerste en allergrootste gevonden! En aan wie hebben wij, volgens Uw verborgen genade, dit onbeschrijfelijke geluk te danken? Kijk en luister! Aan die nog jonge vrouw, die ons de eerste avond van onze aankomst hier de weg hier naar boven wees!

[2] Die vrouw, die naar mijn bescheiden oordeel schijnt te behoren tot die vrouwelijke personen die het met de kuisheid en andere zedelijke reinheid nu niet bepaald nauw nemen, was ongetwijfeld in het verborgene door Uw wil geïnspireerd en moest een wegwijzer naar het licht des levens worden.

[3] Welnu, ik als Romein ken die genoemde vrouw absoluut niet, ik weet ook niet waar ze woont en ken haar naam niet, dus kan ik ook niet weten of ze arm of rijk is en geldelijke ondersteuning nodig heeft. Maar als ze wellicht toch tot de klasse der armen zou behoren, wat ik als het meest waarschijnlijke kan aannemen, dan zou ik haar graag via vriend Lazarus uit oprechte menselijke dankbaarheid een geldelijke ondersteuning willen geven, wat zeker rechtvaardig en billijk zou zijn; want vriend Lazarus zal waarschijnlijk wel weten hoe het met deze vrouw is gesteld. Het verbaast mij zeer dat ze ons niet nog een keer bezocht heeft hier op deze berg van heil. Zoals ik mij herinner moet ze wellicht in Emmaüs U, o Heer en Meester, hebben willen zoeken en heeft ze tevoren hier geïnformeerd naar Uw verblijf, maar daar niets over gehoord, en zodoende is ze waarschijnlijk ook helemaal niet hierheen gekomen. Maar wij zijn nu alweer enige dagen hier, en het verbaast me opnieuw dat ze niet meer is komen opdagen!’

[4] Ik zei: 'Dat meisje wist niet dat Ik Mij hier nog ophoud; maar ze heeft het gisteren in Bethanië gehoord uit de mond van de zusters van onze vriend Lazarus en is nu onderweg hierheen. Tegen de tijd dat de zon opgaat zal ze hier ook aankomen, en dan kun jij met haar alles wat goed en juist is regelen.

[5] Wat evenwel haar levenswandel tot nu toe betreft, daarin heb je juist geoordeeld; maar daarbij heeft ze steeds aandacht gehad voor de armen, omdat ze als aardse schoonheid door haar manier van leven grote schatten verworven heeft en reeds door haar ouders rijkelijk van alles voorzien was.

[6] Daar, ver naar het zuiden, zie je op een heuvel een slot; het draagt de naam Magdala. Daar is het meisje geboren, en het slot, vele tuinen, akkers, weiden, wijngaarden en bossen zijn nu haar eigendom, aangezien haar ouders al een paar jaar geleden gestorven zijn. Ze had al verscheidene keren kunnen trouwen, maar de tempeldienaren hielden haar daar vanaf, omdat ze bij haar steeds een goede herberg vonden en zich ook anderszins goed met haar vermaakten. Maar sinds ze Mij zag, leerde kennen en Mijn woorden hoorde, is het anders geworden in haar huis, haar verstand en haar hart; en omdat ze de armen veel heeft liefgehad, werden haar ook veel van haar zonden vergeven.

[7] Haar naam is Maria van Magdala. Vanwege haar armoede heeft ze dus geen ondersteuning van jullie kant nodig; maar als ze iets van jullie zal willen aannemen ten behoeve van haar vele armen, dan kunnen jullie haar dat zeker wel aanbieden. En zo weten jullie nu ook, wie dat meisje is en waar ze vandaan komt, en hoe ze heet; maar ook haar schuld zij in het zand geschreven!

[8] En nu genoeg over deze kwestie. Laten we nu liever de mooie morgen bekijken; uit de aanblik daarvan kunnen jullie in alle opzichten heel veel opmaken, in het bijzonder voor de laatste tijd van de nieuwe heidenen!'

 

46 Het gericht van het heidendom

 

[1] Nu zeiden Mijn oude leerlingen: 'Heer en Meester, U hebt ons toch beloofd dat U ons, terwijl we nog hier zijn, daar meer over zou vertellen; doe dat nu dus, aangezien het nu wel de meest geschikte gelegenheid daarvoor is! ‘

[2] Ik zei: 'Wanneer het daar de meest geschikte gelegenheid voor is, weet Ik wel het beste, en bovendien heb Ik jullie daar toch al heel veel over meegedeeld, wat ook zeker zo zal gebeuren, omdat Ik aan de vrije wil van de mensen niets mag veranderen -en jullie het niet kunnen veranderen!’

[3] Maar met Mijn geboorte is het gericht van de heidenen overal reeds begonnen; het duurt nu in steeds toenemende mate voort en zal tot aan het volle licht onder de mensen op deze aarde nog bijna 2000 jaar voortduren.

[4] Zoals jullie nu echter aan de ochtendhemel zien hoe zich daar allerlei wolken vormen en zich aan de horizon opstapelen, alsof ze het opgaan van de zon zouden willen tegenhouden, zo zullen zich ook grote aantallen allerhande belemmerende wolken torenhoog gaan verheffen tegen de eens komende grote opgang van de eeuwige en geestelijke zon der waarheid en veel schade aanrichten onder de mensen, maar de uiteindelijke grote opgang van de zon der waarheid toch niet kunnen verhinderen.

[5] Jullie hebben zojuist nog heel veel mooie sterren aan de hemel zien stralen, en ook in het westen zagen jullie sterren, die diep in de nacht hebben geschitterd. Kijk, die gingen als goede boden vooraf aan de nog zichtbare boden van de ochtend en werkten tijdens de nacht; en dat is nu jullie taak!

[6] Wanneer er evenwel nog helderder ochtendboden aan de geestelijke ochtendhorizon zullen opgaan, dan zal dat een teken zijn dat de grote en algemene zon van leven en waarheid weldra zal volgen. Haar zeer heldere licht zal een onverbiddelijk gericht zijn voor alle leugen en bedrog, die samen met haar volgelingen en vereerders en haar grote wereldse praal in de afgrond van de verachting, de gerechte toorn en de vergetelheid geslingerd zullen worden. Want dan zullen de verlichte mensen niet meer terugdenken aan het bedrog en aan het gericht dat zolang geduurd heeft.

[7] Maar zoals jullie nu al goed kunnen merken, dat de tevoren zo dreigend Zwart uitziende wolkenmassa goud oplichtende randen begint te krijgen, zo zullen jullie in die tijd ook merken dat de mensen die tot kort tevoren nog helemaal duister en ware vijanden van het licht der waarheid waren, van alle kanten door de lichtstralen van de waarheid steeds meer en helderder verlicht worden, en vervolgens ook, zelf stralend, tot vijanden van de oude leugen worden. En een dergelijke verlichting door de zon der waarheid uit de hemelen, die zijn volle opgang nadert, zal Mijn teken van de Mensenzoon zijn voor alle waarachtige mensen op aarde en het beginnende grote gericht over de hoer van het nieuwe Babylon.

[8] Dan zullen de liefhebbers van de waarheid in blij gejubel uitbarsten en Mij loven, omdat Ik hun reeds van tevoren het teken heb gezonden van Mijn opgang aan de hemel van de innerlijke geestelijke dag. Maar de vijanden van de waarheid zullen beginnen te jammeren en erg te knarse­tanden en ze zullen zich, voorzover dat nog enigszins mogelijk is, met hun steeds minder wordende aanhangers in duistere hoeken trachten te verber­gen, wat hen echter niets zal helpen; want als dan de volle zon van de waarheid opgegaan zal zijn, zal haar licht alle duistere hoeken en gaten en holen geheel verlichten, en de vijanden van het licht zullen op de hele nieuwe aarde geen toevluchtsoord meer vinden.

[9] Ikzelf zal echter in die zon zijn als de eeuwige Waarheid en door middel van haar licht zal Ik bij de mensen heerser en leider zijn van hun leven en van hun tijdelijke, geestelijke en eeuwige lot.

[10] En daarmee heb Ik jullie nu de volle en gemakkelijk te begrijpen waarheid over het grote gericht van het nieuwe en oude heidendom getoond. Maar ten behoeve van de mensen zal Ik jullie later nog een beeld geven dat jullie dan ook aan de mensen kunnen meedelen, evenwel niet zonder de juiste verklaring. - Laten we nu dit ochtendtafereel rustig verder bekijken!'

 

47 De toekomst van Rome en van de antichrist

 

[1] Na ongeveer een kwartier, waarin wij allen met grote aandacht naar de ochtendtaferelen keken, zei Ik weer tegen alle aanwezigen: 'Let nu goed op wat er zich nog vóór de volledige opgang van de zon allemaal aan beelden zal voordoen; want Ik wil, dat ook jullie met jullie ogen zullen zien hoe alles zich in de laatste tijd van het nieuwe heidendom zal ontwikkelen!’

[2] Nu richtten allen hun ogen met verdubbelde aandacht naar het oosten.

Het was nog ruim een half uur voor de volledige zonsopgang, en dus konden zich voor de ogen van de toekijkende leerlingen nog vele beelden ontwikkelen.

[3] Eerst zag men in de verte een dichte en geheel zwarte nevel van de horizon opstijgen. T oen deze ongeveer zeven keer de hoogte van het verre gebergte aan de horizon bereikt had, leek hij weldra te gloeien; er schoten namelijk ontelbare bliksemflitsen doorheen, zodat alle aanwezigen dan ook dachten dat daar nu een geweldig onweer woedde.

[4] Ik zei echter: 'Maken jullie je maar druk om iets anders, want buiten ons ziet niemand ook maar iets van dit verschijnsel!'

[5] Daarop werd er weer in alle rust verder gekeken, wat er nog allemaal zou volgen.

[6] En zie, op de bovenste zwarte en door de vele bliksems geheel gloeiende rand van de nevelmassa verscheen een grote stad!

[7] En Ik zei: 'Kijk naar het beeld van het nieuwe Babylon!'

[8] Toen zei Agricola: 'Heer, dat vertoont een sterke overeenkomst met ons Rome! Alleen zie ik een groot aantal ruïnes om de stad heen, en in de stad zelf behalve de mij maar al te goed bekende gebouwen toch ook een groot aantal nieuwe gebouwen en tempels, waarvan de gevels op wonder­lijke wijze met kruisen versierd zijn. Wat heeft dat toch te betekenen?'

[9] Ik zei: 'Kijk, dat is de ondergang van het oude en tegelijk het begin van het nieuwe heidendom! Reeds over zo'n 500 tot 600 jaar, van nu af gerekend, zal het er daar letterlijk zo uitzien. Bekijk het beeld echter nu maar verder! ,

[10] Opnieuw richtten allen hun aandacht op het beeld, waarvan de taferelen zich snel na elkaar ontwikkelden. En kijk, men zag grote volksverhuizingen en vele hevige gevechten en oorlogen, en in het midden van de stad zag men iets zich zo hoog als een berg verheffen! Op de berg stond een hoge en grote troon, die eruit zag alsof hij van gloeiend goud was. Op de troon zat een heerser met een drievoudige kroon op het hoofd en met een staf waarvan het boveneinde met een drievoudig kruis versierd was. Uit zijn mond kwamen talloze pijlen, en uit zijn ogen en uit zijn borst schoten eveneens talloze bliksems van toorn en zeer grote hoogmoed. En er kwamen koningen naar hem toe, van wie velen diep voor hem bogen. Degenen die zo voor hem bogen keek hij vriendelijk aan en hij bevestigde hun macht; maar degenen die niet voor hem bogen, werden door zijn pijlen en bliksems hevig vervolgd en toegetakeld.

[11] Nu zei Agricola: 'Heer, dat voorspelt niet veel goeds voor de latere heersers over het nieuwe Babylon! Het lijkt wel alsof hun macht nog groter, maar ook veel wreder zal zijn dan die nu is. Want nu worden alleen de ergste misdadigers met het kruis gestraft, maar alleen met een enkelvoudig kruis; maar hij daar houdt alle andere koningen zowaar een niet minder dan drievoudig kruis voor in zijn heersershand! Heer en Meester, verklaar ons dat toch enigszins!'

[12] Ik zei: 'Dat stelt geen speciale heerser over veel landen en volkeren voor, maar alleen de zichtbare persoonlijkheid van de antichrist. Dat drievoudige kruis staat voor Mijn leer, die in die tijd drievoudig vervalst aan de koningen en hun volkeren opgedrongen zal worden: vals in het woord, vals in de waarheid en vals in de werkelijk toepassing.

[13] De koningen evenwel, die niet voor hem buigen en die hij vervloekt, zijn degenen die nog min of meer de waarheid van de oude leer bezitten. Zijn pijlen en bliksems bereiken hen wel, maar die kunnen hun toch geen schade van enig belang toebrengen. -Maar kijk nu weer verder naar het beeld; want Ik kan jullie daarin alleen de hoofdmomenten laten zien!’

[14] Nu keken allen weer met grotere oplettendheid.

[15] (De Heer:) 'Kijk: vele koningen, die tevoren nog heel diep hadden gebogen voor degene die op de troon zit, verzamelen hun legers en trekken tegen hem op! Kijk, dat geeft een verbitterde strijd, en zijn verheven troon zakt al een heel stuk naar beneden tot helemaal in de stad, en jullie zien nog maar enkele koningen, die zogezegd alleen voor de vorm voor hem buigen, terwijl nu door de vele andere koningen, die hem afvallig gewor­den zijn, heel veel pijlen en bliksems naar hem teruggezonden worden. Maar nu is er van hem bijna niets meer te zien, en dat zal gebeuren over 1000 tot 1500,1600, 1700 jaar.

[16] Maar kijk nu nog eens! Kijk, hij doet pogingen om zich nogmaals te verheffen, omgeven door zwarte benden, en enkele koningen reiken hem de hand om hem te helpen; maar kijk, degenen die dat doen worden dadelijk machteloos, en hun volkeren rukken hun de kronen van hun hoofden en geven die aan de sterke koningen! En kijk! Nu zakt zijn troon naar beneden, en de sterke koningen haasten zich erheen en hakken die in meerdere stukken, en zo gaat nu al zijn macht, hoogheid en grootheid ten onder! Weliswaar slingert hij nog pijlen en zwakke bliksems om zich heen, maar die beschadigen niemand meer; want de meeste keren naar hemzelf terug en verwonden hem en zijn zwakke en duistere horden.’

 

48 Over het duizendjarige rijk

 

[1] (De Heer:) 'Maar zie nu hoe de zon reeds alles met haar licht begint te doordringen, en jullie zien de duistere horden in alle richtingen vluchten, alleen niet daarheen, waar de zon vandaan komt! Voor haar licht verdwijnt nu alles en verzinkt in het rijk der vergetelheid.

[2] Maar kijk nu nog eens, dan zien jullie hoe zich uit de lichte wolkjes een nieuwe aarde ontwikkelt! Wat stellen die lichte wolkjes dan wel voor? Dat zijn met elkaar verenigde mensen die helemaal verlicht zijn door de goddelijke waarheid. En kijk, nu gaan deze verenigingen steeds dichter en dichter naar elkaar toe en vormen zo één grote vereniging; dat is dan de nieuwe aarde, waarboven zich vollicht en helderheid een nieuwe hemel uitspreidt!

[3] Jullie moeten daarbij echter niet denken dat deze natuurlijke aarde dan zou vergaan en in een nieuwe veranderd worden, maar enkel de mensen zullen, doordat ze de goddelijke waarheid volkomen in hun hart opnemen, als ware broeders en zusters in Mijn naam met elkaar een nieuwe geestelijke aarde scheppen.

[4] Dan zal Ikzelf op deze nieuwe aarde zijn en heersen onder de Mijnen, en zij zullen met Mij omgaan en Mij nooit meer uit het oog verliezen.

[5] Maar kijk nu intussen ook naar de oude aarde! Zie hoe er uit de nieuwe aarde in steeds dichtere stromen lichten naar beneden zweven naar de oude aarde, en deze zo doen ontbranden, dat die in vuur en vlam lijkt te staan! Daar zien jullie heel veel doden als het ware uit hun graven komen en naar het licht toegaan; zie hoe ze ook weldra bekleed worden met het kleed van de waarheid en vervolgens omhoog zweven naar het rijk van de nieuwe aarde.

[6] Maar tegelijkertijd merken jullie ook dat een nog heel groot, duister deel zich ook inspant om het kleed van het licht over hun zwarte kleed aan te trekken, en daarvan en daarmee uit eigenbelang en heerszucht nogmaals een nieuw antichristelijk heidendom te maken; maar Ikzelf laat Mijn toom, dat wil zeggen het vuur van Mijn waarheid, over hen losbreken, en Mijn engelen van de nieuwe aarde storten zich als het ware met vlammende zwaarden op hen en jagen elke verdere duistere poging op de vlucht en de afgrond van de algehele vernietiging in.

[7] Dat is dan het allerlaatste en grootste gericht, zo'n duizend jaar later. Die tijd zal Mijn duizendjarig rijk op aarde genoemd worden, dat door dit allerlaatste gericht nog eenmaal voor een heel korte tijd door oorlog onderbroken zal worden; maar de overwinning zal snel en voor alle toekomstige tijden volkomen zijn. Van dan af zullen de hemelen en de aarde tot één herder en één kudde worden. De herder zal, zoals altijd, Ik zijn, en de kudde zullen de mensen op aarde vormen, volledig verenigd met de zaligen in Mijn hemelen.

[8] Deze laatstgenoemden zullen namelijk weer, net zoals het in de oertijden van de mensen op deze aarde was, zichtbaar met de mensen op aarde omgaan. Maar voordat dat zal gebeuren, zal ook de natuurlijke aarde zeer ingrijpende veranderingen ondergaan. Grote landen en rijken, die nu nog door de grote en diepe zee bedekt worden, zullen als zeer vruchtbare bodem opgeheven worden, en heel veel nu nog hoge bergen zullen verlaagd worden; hun afgebrokkelde toppen zullen zeer veel diepe kloven en dalen opvullen en vruchtbaar land vormen.

[9] Aangezien de mensen in die tijd geen aardse en vergankelijke schatten meer zullen begeren en najagen, zullen er ook honderdduizend maal zoveel mensen als nu heel welvoorzien en gelukkig op aarde kunnen leven. Tegelijk zullen in die tijd ook alle nare ziekten, die het vlees geweldig kwelden, van de aarde verdwijnen. De mensen zullen blijmoedig een hoge leeftijd bereiken en veel goeds kunnen doen, en niemand zal bang zijn Voor de dood van het lichaam, omdat hij met heldere blik het eeuwige leven van de ziel voor zich zal zien.

[10] Bij het verrichten van goede werken zal het er in die tijd hoofdzakelijk om gaan, dat de kinderen op de juiste manier opgevoed worden en dat degene die sterk is de fysiek zwakkere ouderen zoveel hij maar kan zal ondersteunen.

[11] Er zullen op de nieuwe, gelukkige aarde ook huwelijken gesloten worden, maar zoals dat in de hemel gebeurt volgens Mijn orde, en er zullen ook grote aantallen kinderen verwekt worden, maar niet langs de weg van pure wellust, maar langs de weg van de ware liefdesernst, en dat tot aan het einde van alle tijden van deze aarde.

[12] Hier hebben jullie nu een getrouw beeld van het laatste gericht over alle heidenen op de hele aarde, dat jullie ook heel gemakkelijk en goed kunnen begrijpen!'

 

49 De missie van Gods kinderen aan gene zijde

De bestaansduur van de aarde

 

[1] Nu vroegen de leerlingen Mij: 'Heer en Meester! Zullen wij dat vanuit het rijk der geesten ook allemaal mede kunnen aanschouwen en mee kunnen maken? En hoe lang zal de gelukkige aarde daarna nog voortbe­staan tot aan het volledige einde van haar tijden?

[2] Ik zei: 'Wat jullie eerste vraag betreft, spreekt het natuurlijk vanzelf dat jullie dat alles vanuit de hemelen niet alleen heel helder zullen zien, horen en voelen, maar jullie zullen dan en altijd de voornaamste leiders zijn, -en niet alleen op de nieuwe aarde, maar ook over de gehele Grote Schep­pingsmens en over alle oneindig vele verenigingen van alle hemelen, die eeuwig nergens begrensd zijn.

[3] Daarom zeg Ik jullie nogmaals dat geen mens ooit heeft aanschouwd of gehoord, en dat de geest van geen enkel mens ooit ervaren heeft wat God bereid heeft voor degenen die Hem waarachtig liefhebben.

[4] Ik zou jullie nu nog wel veel kunnen zeggen en ook wel laten zien, maar jullie zouden dat nu nog niet kunnen verdragen; wanneer echter de Geest van alle waarheid en alle leven over jullie zal komen en jullie daarin wedergeboren zullen zijn, zal hij jullie binnenleiden in alle diepten van Mijn licht en jullie verheffen. Pas dan zullen jullie begrijpen en inzien wat voor grootse woorden Ik nu tot jullie en zodoende, via jullie, ook tot alle mensen gesproken heb.

[5] Wat jullie tweede vraag betreft: die is werkelijk nog heel onnozel; want onze rekenkunde heeft geen enkel getal waarmee men het meer dan grote aantal aardse jaren zou kunnen uitdrukken dat tot het einde van de aarde zal verlopen; en zelfs als dat mogelijk zou zijn, maakt dat voor degenen die eeuwig in de geest zullen voortleven immers helemaal niets uit.

[6] Ik zeg jullie: van een dergelijke eventueel vastgestelde tijd en uur weet ook geen engel in de hemel iets af; dat weet alleen de Vader in de hemel! Want de hele schepping is Zijn grootse gedachte, die echter geen gedachte van tijd, maar een eeuwige gedachte is, en tevens de almachtige drager en behouder ervan. Ik heb jullie onlangs immers nog gezegd dat uiteindelijk al het materiële eenmaal tot iets zuiver geestelijks, maar als zelfstandig bestaand, veranderd wordt, en het is dus niet meer nodig om jullie daar nog meer over te zeggen.

[7] Kijk nu liever naar de heerlijke natuur aan het begin van de dag, en zie hoe het steeds krachtiger wordende licht van de zon alle nevels en somberheid van de aarde verjaagt, en leer daarvan dat dat in de toekomst ook jullie werk zal zijn, en daar zullen jullie beter aan doen dan al te naarstig te informeren naar dingen waarmee jullie nu nog lang niets van doen hebben!

[8] Waar jullie bezorgd om moeten zijn heb Ik jullie al heel dikwijls laten zien; over al het andere hoeven jullie je echter helemaal geen zorgen te maken! Ja, Ik zeg jullie, dat het zelfs onnodig en vruchteloos is -als jullie je in het geloof en de liefde echt aan Mij houden – om je zorgen te maken voor de komende dag, over wat jullie zullen eten en drinken en waarmee jullie je lichaam zullen kleden!

[9] Krijgt men op de markt niet honderd mussen voor een stuiver? Hoe gering is dus hun waarde voor de mensen, en niettemin zorgt de Vader in de hemel voor ze en kleedt ze goed! Jullie zijn als mensen immers meer waard dan die mussen?

[10] Kijk eens naar die veldbloemen en lelies! In al zijn luister was Salomo niet zo prachtig gekleed als zij. En wie zorgt er voor hun kleed? Daarom zijn al dergelijke zorgen van jullie vruchteloos, en nog vruchtelozer de zorgen om het toekomstige volledige einde der tijden van deze aarde! ­Hebben jullie Mij nu allemaal goed begrepen?'

[11] Allen behalve Judas Iskariot beaamden dat. Deze meende dat het hem niet helemaal duidelijk was geworden, wat Ik daar op de berg over het laatste gericht van de heidenen voorspeld had.

[12] Ik zei echter tegen hem: 'Ga maar naar degenen aan wie het duidelijk geworden is! Wat de Romeinen als heidenen bevatten, zou nu voor jou, als jood en als oude leerling, beslist ook begrijpelijk moeten zijn!’

[13] Hierop zei hij mets meer en trok zich weer terug, want hij had wel gemerkt waarom Ik hem zo'n antwoord had gegeven.

 

50 De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala

 

[1]. Terwijl wij ons daar op die heuvel nog een tijd lang vermaakten, zagen wij allemaal Maria van Magdala naar de herberg van Lazarus komen, en ze begon ook onmiddellijk bij zijn dienaren naar Mij te informeren. Deze zeiden haar evenwel dat ze moest wachten tot Ik zou terugkeren; toen ze ons echter al gauw duidelijk opmerkte op de heuvel, liet zij zich niet tegenhouden en liep haastig naar ons toe.

[2] Toen ze dichtbij de plaats was gekomen waar wij waren, ging Agricola haar tegemoet, groette haar vriendelijk en nam haar vervolgens mee naar ons, waar ze ook door de andere Romeinen zeer vriendelijk begroet werd.

[3] Zij (Maria van Magdala) zei echter: 'Ik weet werkelijk niet op grond waarvan mij hier zo 'n eer te beurt valt! Ik ben maar een zondares en verdien het om door alle mensen diep veracht te worden; maar dat ik ook enige eer waardig zou zijn, en speciaal die van hoge heren als u, dat gaat mijn verstand te boven. Ik ben enkel maar hierheen gekomen om alleen de Heer van mijn leven te danken, omdat Hij mij van de kwade geesten van het vlees verlost heeft; maar ik ben hier niet heen gekomen om mij zo te laten eren!'

[4] Agricola zei: 'Luister, lieve Maria van Magdala! Wij allen, die uit Rome hierheen gekomen zijn, hebben heel veel aan jou te danken; want als jij ons die avond, ongeveer acht dagen geleden, niet de weg hierheen gewezen had en ons hier ook naartoe had gebracht, hadden wij misschien helemaal niet het eeuwig onschatbare geluk gehad om de Heer van al het leven en al het zijn persoonlijk te leren kennen, Hem als de enig ware God te erkennen en boven alles te leren liefhebben. Kijk, dat is dan ook de enige reden waarom wij je zo dankbaar zijn en voortaan ook zullen blijven; verwonder je er nu dus niet al te zeer over dat we jou zo vriendelijk tegemoet komen! Want wij achten dat onze plicht, omdat jij ons een zo onschatbaar groot geluk hebt bezorgd.

[5] Wij hebben namelijk een goede staatswet, volgens welke degene die door een ander mens een groot en waar geluk heeft verkregen, die mens zijn leven lang in hoge mate dankbaar dient te blijven in houding, woorden en daden, ook wanneer de mens door wiens toedoen een ander zo'n groot geluk te beurt viel niet wist dat hij zijn medemens geluk zou bezorgen. Die dankbaarheid dient zich ook uit te strekken tot het nageslacht van de mens die de oorzaak van het geluk was.

[6] Wat zijn evenwel alle materiële aardse bezittingen die een mens door toedoen van een ander kan verkrijgen, vergeleken bij de zuiver geestelijke bezittingen die wij hier ontvangen hebben? Hierdoor hebben wij de enig ware God en door Hem onszelf, die verloren waren, en het ware leven van onze zielen gevonden, en dat is oneindig veel meer dan wanneer jij ons alle schatten van de wereld bezorgd had. En daarom zijn wij jou, omdat jij de voornaamste veroorzaakster daarvan was, ook voor altijd grote dank verschuldigd.

[7] Als jij arm zou zijn aan aards bezit, zouden we jou koninklijk belonen; maar aangezien je toch al zeer rijkelijk voorzien bent van de goederen van deze aarde, kunnen wij tegenoverjou onze dankbaarheid op geen andere wijze uitdrukken dan met onze vriendelijke, welgemeende en ongeveinsde woorden, zoals die in ons hart opgekomen zijn, en jij zult een dergelijke dankbaarheid, die wij aanjou verplicht zijn, toch niet van de hand wijzen?'

[8] Nu zei Maria van Magdala, eveneens op vriendelijke toon: 'Het is weliswaar erg mooi en vriendelijk van u edele Romeinen, dat u mij dankbaar wilt zijn en blijven voor het feit dat ik u toevallig - werkelijk onopzettelijk -een zo oneindig groot geluk, wat gemakkelijk te begrijpen is, bezorgd heb, maar niettemin komt mij om die reden geen dank en eer toe; want dat was allemaal de wil van de Heer en zelf was ik slechts Zijn stomme en blinde instrument. En dus bent u ook alleen de Heer alle dank en eer verschuldigd! ,

[9] Agricola zei nogmaals: 'O lieve, lieflijke Maria van Magdala! Wij weten ook wel dat wij alles alleen aan Hem te danken hebben; maar wij denken nu zo: als WIJ de Heer zo waarachtig en volledig mogelijk onze dankbaarheid willen bewijzen v.oor de eindeloos grote genade, die Hij ons nu zo buitengewoon overvloedig heeft bewezen, dan mogen wij toch niet minachtend neerkijken op het instrument waar Hij Zich tot onze heiliging van bediend heeft, maar moeten het vanwege de Heer eveneens eren. En alleen in dit opzicht eren wij jou dan ook, afgezien van de vraag of jij voor dit zeer grote levensgeluk van ons een ziend dan wel slechts een blind instrument in de almachtige hand van de Heer was, en ik ben van mening dat daar ook in de toekomst rekening mee gehouden zal worden. Want als men het instrument van de Heer niet met een dankbaar hart zou willen begroeten, hoe zou het er dan voor staan met de ware naastenliefde die wij immers volgens de leer van de Heer zelfs onze vijanden verschuldigd zijn en zeker nog meer degenen door wie de Heer ons zulke grote genadegaven deed toekomen?

[10] Kijk, onze nu zeer lieflijke en onvergetelijke vriendin, daar heb ik gelijk in en ik laat mij dat door niemand betwisten; en nu wel het minst door jou, die de Heer uitverkoren heeft tot onze leidende geluksster en die wij daarom eer en ware liefde verschuldigd zijn! Gun mij dus wat mijn goed recht is!'

[11] Maria van Magdala zei: 'Ja, ja, in dat opzicht hebt u, hoge heer, helemaal gelijk, maar zelf zal ik de Heer, mijn enige liefde, voor altijd loven, roemen en prijzen, omdat Hij mij, een grote zondares, tot een blind en stom instrument heeft gemaakt! Want als ik geweten had dat Hij hier boven was, had ik u niet hierheen gebracht; want ik, een te grote zondares, zou zelf niet gewaagd hebben om dichtbij de Heer te komen, aangezien Ik van de waarheid van Zijn leer en van Zijn heilige goddelijke Wezen maar al te diep overtuigd ben en ook inzie dat een zondares, zoals ik was, het nooit waard kan zijn of worden om Zijn zeer heilige persoon te naderen.

[12] Maar ten eerste wist ik niet dat de Heer zich hier ophield met zijn trouwe leerlingen; ik wist echter wel dat deze herberg een van de beste van heel Jeruzalem is. En omdat deze gewoonlijk door vreemdelingen wordt bezocht heb ik u hierheen gebracht, toen u mij in een straat van de stad aanhield en naar een goede herberg vroeg; daarom dien ik menselijkerwijze alleen aanspraak te maken op uw dank, die mij als gids naar een goede herberg toekomt. Maar voor het feit dat u hier de hoogste genade van de, Heer hebt ontvangen komt mij werkelijk geen enkele dank toe, aangezien het onmogelijk mijn bedoeling kon zijn om u die hier te bezorgen; ik kon er immers zelf geen vermoeden van hebben, dat u hier een dergelijke genade zou ontvangen. Geef daarom alle dank en alle eer alleen aan de Heer, en denk dus niet aan mij, wat ik u zelfs dringend verzoek!’

[13] Hierop zei Ik: 'Luister, Mijn Maria! Je hebt nu heel goed en waar gesproken en hebt volkomen gelijk waar het jou betreft; maar ook de Romeinen hebben gelijk waar het hun betreft. Doordat je Mij alleen alle eer en alle dank geeft toon jij, datje volkomen vervuld bent van de ware geest van deemoed, om welke reden jou ook alle zonden vergeven zijn; maar ook de Romeinen laten zien dat ze doordrongen zijn van de juiste geest van naastenliefde, en begaan derhalve geen zonde tegenover Mij als ze jou in dankbare herinnering bewaren, ook al was jij slechts een blind instrument van Mijn liefde en Mijn wil.

[14] Maar Ik zeg nu bij deze gelegenheid tegen jullie allen: jullie moeten weliswaar geen dank en eer zoeken bij de mensen aan wie jullie in Mijn naam iets goeds gedaan zullen hebben, zoals Ikzelf dat ook niet zoek bij de mensen, omdat Hij, die in Mij woont, Mijn allerhoogste eer is; maar als de mensen jullie voor de in Mijn naam bewezen hoogste levenswelda­den te schande zullen maken en met ondank zullen bejegenen, dan zal Ik hun dat zo aanrekenen alsof ze het Mijzelf hadden aangedaan! Want wie de echte leerling, die Ik opgewekt heb, niet eert en hem in Mijn naam niet dankbaar is, die eert ook Mij, de Heer en Meester niet en is Mij ook niet dankbaar voor de aan hem bewezen genade.

[15] Want als Ik leerlingen en profeten opwek, dan gebeurt dat niet alleen ter wille van die leerlingen en profeten, maar ter wille van alle mensen; en daarom moeten de leerlingen en profeten ook gewaardeerd worden als datgene waartoe ze door Mij geroepen zijn. Wie dus een leerling of een profeet in Mijn naam met liefde en echte dankbaarheid zal opnemen, die zal Ik het ook aanrekenen alsof hij Mijzelf had opgenomen, en hij zal dan ook eenmaal het loon van een leerling of profeet ontvangen. En hun loon zal beslist niet gering zijn!

[16] Maar wee de valse leerlingen en profeten die zich net als de Farizeeën en hogepriesters door de mensen zullen laten eren en dat zelfs wettelijk van de mensen zullen verlangen! Waarlijk, die zullen als dieven en rovers beschouwd worden en eenmaal voor de ogen van alle engelen te schande gemaakt worden! Hoe meer eer ze voor zichzelf in deze wereld zullen opeisen, des te meer van de ergste schande zullen ze eenmaal te verwachten hebben.

[17] Dit moeten jullie allemaal ook goed onthouden, en dat kunnen jullie ook gemakkelijk; want als je Mijn gebod van de ware en zuivere naasten­liefde in het juiste licht bekijkt, zul je heel gemakkelijk begrijpen dat ieder echt en waarachtig mens het meeste gekwetst wordt door de stinkende hoogmoed van zijn medemens!'

 

51 De komende gerichten

 

[1] (De Heer:) 'Laat iedereen dus vol zachtmoedigheid en deemoed zijn, dan zullen jullie elkaar daardoor de grootste en meest ware menselijke eer bewijzen en in vrede en rust met elkaar leven en omgaan!

[2] Eerzucht en hoogmoed wekken echter wrevel, ergernis, verachting, wrok, toom en tenslotte wraak, oorlog en de kwade gevolgen daarvan. De hoogmoedige en eerzuchtige mens is ook steeds vol zelfzucht en hebzucht; en omdat hij alles alleen voor zichzelf wil verwerven, ter verhoging van zijn wereldse eer, is het treurige gevolg daarvan dat honderden en duizen­den mensen om hem heen dan niets hebben en in de grootste armoede en behoeftigheid moeten leven, zoals dat ook ten tijde van Noach het geval was en in de laatste tijd van het nieuwe heidendom nog meer het geval zal zijn.

[3] Maar deze boze en volkomen helse toestand onder de mensen zal het gericht zijn, dat ze zelf zullen veroorzaken. Het enorme aantal armen en verdrukten zal zich uiteindelijk boven hun uiterst hoogmoedige verdruk­kers verheffen en korte metten met hen maken, en dat zal een tweede zondvloed zijn door middel van het vuur van de tenslotte te erg en zwaar verdrukte armen.

[4] Maar ook een natuurlijk vuur zal in die tijd vele plaatsen verwoesten; want in die tijd zullen de mensen uit te hoog opgedreven aards winstbejag als kwaadaardige wormen doordringen in de diepten van de aarde, daarin allerlei schatten zoeken en die ook vinden. Wanneer ze echter de machtige lagen van begraven oerbossen van de aarde zullen bereiken en die zullen gebruiken voor het gloeien en smelten van metalen en voor nog veel meer andere dingen, dan zal ook het laatste gericht, dat ze over zichzelf zullen afroepen, voor de deur staan.

[5] Het meeste zullen evenwel de mensen te lijden hebben die dan in de grote steden van de koningen en machtigen der aarde van die tijd zullen wonen.

[6] Blijf daarom allemaal steeds in de zachtmoedigheid en deemoed en daardoor in de ware naastenliefde, dan zal er geen gericht over jullie afgeroepen worden; want waar in die tijd de mensen in Mijn orde zullen leven, zal zich ook geen laatste gericht voordoen. Ik heb jullie dit nu van tevoren gezegd met de bedoeling dat jullie het ook de andere mensen zullen zeggen en verkondigen, opdat uiteindelijk niemand als verontschul­diging kan aanvoeren dat hij niet gewaarschuwd zou zijn voor het gevaar.'

[7] Allen zeiden: 'Heer en Meester, aan ijver voor de goede en ware zaak zal het ons met Uw hulp werkelijk niet ontbreken; maar er zijn veel mensen op de aarde, die groot en uitgestrekt is, en wij zullen niet op alle plaatsen kunnen komen; en zo zal het kwade onder het goede en ware voortwoe­keren, en wij zullen waarschijnlijk niet in staat zijn om daar volledig paal en perk aan te stellen!’

[8] Ik zei: 'Daarvoor zullen jullie, zoals ieder waarachtig goed mens in Mijn naam, ook zeker niet ter verantwoording worden geroepen. Want het is voldoende dat de waarheid aan de mensen wordt verkondigd; of ze ernaar leven en handelen, is helemaal hun eigen zaak. Wie ernaar zal leven en handelen, zal niet in een gericht terechtkomen, maar het eeuwige leven ontvangen en zalig worden.’

 

52 Maria van Magdala en de Heer

 

[1] Nu kwam Maria van Magdala naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, kan ook ik nog zalig worden en ooit het eeuwige leven ontvan­gen? Want ik ben een grote zondares, en in Uw zeer heilige nabijheid komt het mij steeds meer voor dat ik ook voor Uw allerminste genade te onwaardig ben!'

[2] Ik zei: 'Blijf jij maar steeds in de zuivere liefde, en zondig niet meer! Dat moet jouw zorg zijn; voor al het andere zal Ik in jouw plaats wel zorgen. Ik heb je bevrijd van je onreine geesten en heb ook tegen je gezegd: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je de armen veelliefde bewezen hebt en nu ook Mij boven alles liefhebt. Tegen wie Ik echter zeg: 'Je zonden zijn je vergeven!', hem zijn ze ook werkelijk vergeven. Maar hij moet in het vervolg geen zonden meer begaan; want als hij weer opnieuw zondigt, begeeft hij zich in een nog ergere toestand dan de eerste. Maar Ik zie bij jou de ernstige wil om niet meer te zondigen, en dan zul je ook in Mijn liefde en genade blijven. Wie evenwel in Mijn liefde en genade blijft, heeft reeds het eeuwige leven in zich en daarmee de eeuwige zaligheid.

[3] Wie uit liefde tot Mij alles doet wat de naastenliefde vereist, voor diegene zal ook Ik alles doen wat in Mijn macht ligt. En in Mijn macht ligt niet alleen veel, maar alles. Als jij, lieve Maria, dat nu weet, wees dan opgewekt en doe voortaan het goede, dan zal Ik jou niet verlaten!'

[4] Hierop viel Maria van Magdala aan Mijn voeten, dankte Mij diep ontroerd en maakte Mijn voeten nat met haar tranen en droogde ze met haar haren. Mijn oude leerlingen vonden dit tafereel echter iets te lang duren en naar hun mening ook enigszins ongepast en ze mopperden heimelijk onder elkaar.

[5] Ik merkte dat echter en zei tegen hen: 'Waarom ergeren jullie je daar eigenlijk over? Ik ben al lange tijd bij jullie; jullie hebben Mij een dergelijke liefde nog nooit betoond en Ik heb die ook niet van jullie verlangd. Maar Ik zeg jullie nu ook: waar Mijn evangelie ook aan de mensen verkondigd wordt, moet deze Maria ook duidelijk vermeld worden; want zij heeft Mij een grote liefdesdienst bewezen. Onthouden jullie dat ook! Jij, Maria, sta nu weer op en wees verzekerd van Mijn volle liefde en genade!’

[6] Daarop stond Maria op en dankte Mij nogmaals, haar hart geheel vervuld van liefde.

[7] De leerlingen vroegen Mij en haar nu om vergeving voor hun kleine ongeduld.

[8] Ik zei: 'Leer de zwakken verdragen, dan zullen jullie daardoor in Mijn ogen meer kracht van jullie zielen aan de dag leggen, dan wanneer jullie alleen met helden strijden en hen overwinnen!

[9] De zon is nu echter al tamelijk hoog boven de horizon gestegen, en het ochtendmaal staat gereed; wij zullen het tot ons nemen en ons daarna van hier naar Bethanië begeven!'

[10] Daarop gingen wij vlug het huis binnen en gebruikten het ochtend­maal, waar ook onze Maria aan deelnam.

[11] Na het ochtendmaal maakte Lazarus met zijn waard de rekening op en nam de winst, evenals de andere schatten en kostbaarheden, met zich mee. Er waren zeven muildieren voor nodig om dat te dragen, aangezien ook de schatten van de diverse bekeerde priesters erbij waren, die Lazarus in bewaring nam.

[12] Nikodemus, Jozef van Arimatea en de oude rabbi bevalen zich in Mijn genade en liefde aan, bedankten voor alles en gingen samen met de magiërs de stad in, waar ze het een en ander te doen hadden. De magiërs begaven zich echter naar hun metgezellen, die reeds met groot verlangen op hen wachtten. De beide Romeinen, die in Emmaüs woonden, trokken met de zeven Egyptenaren naar Emmaüs, van waaruit vervolgens de laatstgenoem­den na enkele dagen weer naar hun land trokken. Alle andere aanwezigen trokken nu met ons mee naar Bethanië.

[13] Hier hoeft niet verder in bijzonderheden aangegeven te worden welke mensen er nog waren, aangezien die in de loop van de verhaalde gebeur­tenissen op de Olijfberg immers al verscheidene keren genoemd werden.

[14] Maria van Magdala vroeg Mij ook om ons naar Bethanië te mogen volgen, en ze vroeg Mij hoe lang Ik in Bethanië zou blijven.

[15] Ik zei: 'Ik zal daar drie dagen uitrusten; want Ik heb nu veel gewerkt, en na veel werk mag men zich wat rust gunnen. Wanneer jij thuis alles geregeld zult hebben, kom dan naar ons toe in Bethanië!'

[16] Daarop begaf ook Maria zich direct naar huis om daar snel alles in orde te brengen, en wel voor een paar dagen, omdat ze zich voornam die tijd bij Mij door te brengen.

 

53 De reis naar Bethanië

 

[1] Tenslotte vroeg Agricola Mij nog of hij niet één van de gouden bekers, die op wonderbaarlijke wijze waren geschapen voor de tafel van de Romeinen, als herinnering mee zou mogen nemen tegen betaling van een flink geldbedrag.

[2] Ik zei tegen hem: 'Wat voor jullie geschapen werd behoort jullie ook toe en jullie kunnen het dus ook zonder betaling van een geldbedrag meenemen. Bovendien zul je toch al genoeg armen van hier met je meenemen naar Rome en ze daar goed verzorgen, en dan zijn die bekers in materieelopzicht slechts een heel kleine beloning voor wat jij ter wille van Mij doet. Neem daarom alles wat zich aan aardse kostbaarheden op jullie tafel bevindt! Maar beschouw het niet als een werkelijk loon voor alles wat je uit liefde voor Mij voor de vele armen en verdrukten doet; want jouw loon daarvoor zal er reeds op aarde, en bovenal aan gene zijde in Mijn rijk, heel anders uitzien.

[3] Zorg als je thuis bent echter serieus en goed voor degenen die Ik aan jouw zorg heb toevertrouwd! Over een jaar zul je voor regeringsaangele­genheden een reis naar het uiterste westen van Europa moeten maken, samen met een zoon van jou, en je zult daar lang zijn en veel te doen hebben. Regel in de tussentijdje huishouden echter goed, opdat al degenen die Ik jou heb toevertrouwd niets te kort zullen komen, niet in lichamelijk opzicht en nog minder wat hun ziel betreft!'

[4] Agricola zei, uit liefde voor Mij helemaal tot tranen toe geroerd: 'O Heer en Meester, dat zal zeker mijn voornaamste en grootste zorg zijn en ik hoop dat alles mij met Uw hulp juist en goed zal lukken! Maar verlaat mij nooit en laat geen te zware verzoekingen over mij en mijn huis komen! Ik ken nu weliswaar mijn door U geschonken kracht heel goed; maar ik ken ook mijn oude, hoogst eigen zwakheden. Als dan deze of gene zwakheid mij af en toe bijna zou doen vallen, - O Heer, grijp mij dan en sterk mijn wil, opdat ik overeind blijf en niet val! ,

[5] Ik zei: 'Waarlijk, wat jij de Vader, die jij nu kent, in Mijn naam zult vragen, dat zal je ook gegeven worden! Wees dus steeds vervuld van troost en een waar en echt vertrouwen; want als jij in het levende geloof en in de liefde tot Mij volhardt, zal Ik steeds bij je zijn en je leiden en sturen, zoals Ik dat ook zal doen bij iedereen wiens geloof en liefde is zoals het jouwe!'

[6] Hierop bedankten alle Romeinen Mij, evenals allen die aan de zorg van de Romeinen waren toevertrouwd.

[7] We waren nu reisvaardig en gingen de weg op die naar Bethanië leidde.

[8] Toen we langs de muur van de stad trokken, zei de herbergier uit het dal, die ook met ons mee naar huis ging, evenals de waard van de herberg aan de grote heerweg niet ver van Bethlehem: 'Heer, kijk eens naar deze verschrikkelijk sterke muren van de stad! Hoe kunnen die met menselijke kracht verwoest worden?'

[9] Ik zei: 'Wat door handen van mensen gemaakt is, kan er ook door verwoest worden. Want de mensen zijn over het algemeen bedrevener in het vernietigen dan in het maken, en zo zullen ze te zijner tijd ook deze sterke muren de baas worden. Ik zeg jullie: niet één steen zal op de andere gelaten worden! Over een paar eeuwen zullen de mensen de plaats zoeken waar nu nog de tempel staat, en ze zullen die niet vinden.

[10] Want hoe was het in de tijd van Noach voor de grote vloed? Ik heb jullie dat een paar dagen geleden laten zien! De mensen uit die tijd konden zelfs bergen vernietigen, waardoor de wateren binnen in de aarde losbraken en de boosdoeners verdronken; dus te zijner tijd zullen de mensen met veel minder moeite met deze muur afrekenen!’

[11] Met dit antwoord waren beiden tevreden; wij trokken verder over de weg en kwamen weldra bij een tolhuis.

 

54 De hebzuchtige tollenaar en de Heer

Over het geloof met de praktische werken der liefde

Over schadevergoeding

 

[1] De tollenaar herkende Mij al gauw, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, sinds ik Uw woorden en lessen op de olijfberg in mij heb laten doordringen ben ik werkelijk een ander mens geworden, en ik dank U nu nog eens uit de grond van mijn hart voor de meer dan grote genade, die U mij en mijn huis bewezen hebt! Ik heb alles wat ik van U gehoord heb getrouw aan al mijn verwanten meegedeeld, en zij geloven nu in U; laat daarom ook Uw zegen over mijn hele huis neerdalen!

[2] Ik zei: 'Omdat je dat gedaan hebt, zal het heil ook niet ver van jou en je huis blijven! Maar toch eis jij zelfs ook tol van de inwoners, wanneer er te weinig vreemdelingen naar Jeruzalem komen; en wanneer er vreemde­lingen komen, dan eis je naar willekeur veel meer dan volgens de wet vastgesteld is. Maar dat heb Ik werkelijk niet onderwezen, en een dergelijke handelwijze heeft in de verste verte niet te maken met naastenliefde, die Ik iedereen vooral op het hart gedrukt heb. Als je echter de daadwerkelijke naastenliefde niet bezit, dan ben je ver verwijderd van Mijn rijk; want het pure geloof zonder de werken der liefde is dood, en degene die zo'n geloof heeft dus ook. Verander daarom je handelwijze, anders zal er weinig heil voortkomen uitjouw geloof in Mij!

[3] Dat jij een tollenaar bent waarvan de tempeldienaren zeggen dat hij voortdurend een grote zondaar is, dat wordt je door Mij niet als zonde aangerekend; maar datje de reizigers benadeelt en van hen een hoger tarief eist dan wettelijk is vastgesteld, is in strijd met de naastenliefde en is zodoende ook een grove zonde, die geen enkel mens heil oplevert. Verander dus jouw handelwijze, als jij een goede en vruchtbare volgeling van Mijn leer wilt zijn!’

[4] De tollenaar zei nu heel timide: 'O Heer en Meester, ik zie nu dat voor Uw ogen niets verborgen blijft en ik zal mijn handelwijze daarom volkomen veranderen! U dank ik nu echter nogmaals oprecht voor Uw vermaning.’

[5] Ik zei: 'Maar vergoed ook de aan de armen berokkende schade, anders bouw jij je toekomstige naastenliefde op drijfzand!'

[6] Toen de tollenaar dat van Mij hoorde, boog hij en zei: 'Heer en Meester, aan mijn wil daartoe zal het niet ontbreken, maar wel aan de mogelijkheid om dat uit te voeren, aangezien ik de meesten van hen niet ken en hun niet kan terugbetalen wat ik af en toe teveel heb geëist!’

[7] Ik zei: 'Heb dan de ernstige wil daartoe, en doe wat je kunt, dan zal die wil jou als werk aangerekend worden! Er zijn echter in de buurt van Jeruzalem nog armen genoeg die zo nu en dan hulp nodig hebben; doe goed aan hen en breng hun een offer, dan zul jij je onrecht goedmaken!'

[8] Na deze woorden van Mij boog de tollenaar nogmaals, beloofde zeer plechtig Mijn advies op te volgen, en wij trokken daarna verder.

[9] Halverwege de weg naar Bethanië zat een blinde langs de weg te bedelen. Hij had een gids bij zich, die de blinde vertelde dat Ik voorbij kwam.

[10] Toen de blinde dat hoorde, begon hij direct luidkeels te schreeuwen: 'O Jezus van Nazareth, ware Heiland der mensen, help mij, arme blinde!'

[11] Omdat hij zo hard schreeuwde, bedreigden Mijn leerlingen hem; ze verboden hem zijn luide geschreeuw en zeiden, dat Ik hem ook wel zou kunnen helpen als hij niet zo hard schreeuwde.

[12] Ik wees de leerlingen echter terecht en zei: 'Waarom ergert het jullie eigenlijk dat deze blinde Mij om hulp vraagt? Als jullie last hebben van zijn geschreeuw, houdt dan jullie oren dicht en laat hem Mij om hulp roepen! Want als hij zou zien, zou hij niet zo schreeuwen; maar omdat hij werkelijk volkomen blind is, schreeuwt hij, opdat Ik hem verhoor wanneer zijn geschreeuw door Mij gehoord wordt. Jullie heeft hij niet om hulp geroepen, maar alleen Mij, en dus gaat zijn schreeuwen jullie ook, niets aan, en jullie dienen je daarover niet te ergeren en de blinde met te bedreigen! '            .

[13] Toen werden de leerlingen stil, en Ik liep naar de blinde toe en zei: 'Hier sta Ik voor je. Wat wil je dat Ik voor je doe?'

[14] De blinde zei: 'O goede Heiland, Heer en Meester, geef mij het licht in mijn ogen terug; want ik heb gehoord dat U alle blinden kunt genezen en ziende kunt maken! En daarom vraag ik U, dat U zich nu ook over mij zou willen ontfermen!’

[15] Ik zei: 'Geloof je dan wel onwrikbaar vast dat Ik jou kan helpen?'

[16] De blinde zei: 'Ja, Heer en Meester, alleen U kunt mij helpen als U dat wilt!'

[17] Ik zei: 'Welnu, dan wil Ik dat je weer zult zien! Maar Ik zeg je ook dat je voortaan niet meer moet zondigen; want als je in je oude zonden zou vervallen, zou je ook weer blind worden! Onthoud dus goed wat Ik je nu gezegd heb!'                                                                      

[18] De blinde beloofde Mij dat plechtig, en daarop raakte Ik met Mijn vinger zijn ogen aan; op hetzelfde ogenblik was hij ziende, en van louter vreugde daarover wist hij zich geen raad en hij bedankte Mij met opgeheven handen, omdat Ik hem geholpen had.

[19] Toen zei Ik echter tegen hem: 'Omdat je ziende bent geworden en verder nog een krachtig mens bent, moet je opstaan van deze plaats en een betrekking zoeken in een of ander huis en voor jezelf je dagelijks brood verdienen; want ledigheid is steeds de aanleiding tot en het begin van allerlei zonden en ondeugden!’

[20] Nu zei de ziende geworden blinde: O goede Heiland, Heer en Meester! Ik zou nu heel graag willen dienen en werken, als er maar een werkgever zou zijn! Ik en mijn gids hier zouden wel heel graag werken als iemand ons in dienst zou nemen.’

[21] Nu kwamen direct de beide herbergiers naar voren en zeiden: 'Ga dan met ons mee, dan zullen jullie direct een betrekking en werk hebben; want wij zijn bezitters van veel akkers, tuinen, weiden en wijngaarden!’

[22] Toen die twee dat hoorden werden ze erg blij, stonden op van hun oude bedelplaatsen en trokken heel welgemoed met ons verder naar Bethanië, waar ze een hele dag goed verzorgd werden.

 

55 Op het landgoed van Lazarus

 

[1] Toen wij Bethanië bereikten, zagen de beide zusters van Lazarus Mij reeds van verre en liepen Mij met open armen tegemoet.

[2] Toen ze bij Mij kwamen, konden ze niet lovend genoeg vertellen wat zich intussen allemaal voor goeds in Bethanië had afgespeeld terwijl ik Mij in Jeruzalem bevond, en wat voor vreugde hun 's morgens de aankomst van de vele jonge mensen had bezorgd; maar tegelijk betreurden zij het ook dat die lieve kinderen niet in Bethanië zouden blijven, zoals Rafaël hun duidelijk gemaakt had.

[3] Ik vertelde hun echter de reden, en daarmee waren zij tevreden.

[4] Ondertussen bereikten wij de hof en gingen dan ook direct het huis binnen, waar de jongeren Mij in een grote zaal ontvingen en als Vader begroetten, en wel met zulke hartelijke woorden, dat allen daardoor tot tranen toe bewogen werden.

[5] Vanuit deze zaal gingen wij een andere zaal binnen.

[6] Toen we ons in de reeds genoemde zaal bevonden en een plaats gezocht hadden om enige rust te nemen, liet Lazarus brood en wijn op tafel zetten met het verzoek om ons daar enigszins mee te sterken. Dat deden wij dan ook bepaald zonder tegenzin, omdat we een beetje moe geworden waren van de kleine tocht. Die moeheid echter was werkelijk nauwelijks het vermelden waard; maar omdat de Romeinen de wens te kennen hadden gegeven om ook het erfgoed van Lazarus, dat uitgestrekt was, nader te leren kennen, was een kleine lichamelijke versterking vooraf helemaal op zijn plaats. Wij namen dan ook het brood en de wijn, nadat Ik beide tevoren gezegend had, en aten en dronken heel welgemoed.

[7] Na deze kleine versterking van het lichaam begaven we ons opnieuw naar buiten en liepen door het grootste deel van de bezittingen van Lazarus, en de Romeinen verbaasden zich zeer over de grote rijkdom van Lazarus.

[8] Maar die zei (Lazarus): 'Beste vrienden, ik bezit nog wel dertig keer zoveel als wat jullie hier slechts vluchtig hebben kunnen overzien! Maar al deze rijkdom maakt mij niet gelukkig omdat ik die op deze aarde volkomen de mijne kan noemen; want vandaag ben ik volgens de wereldse wetten weliswaar nog de rechtmatige eigenaar, maar morgen eist de Heer mijn ziel op, en die zal tegenover Hem rekenschap moeten afleggen over hoe en tot welk nut zij de aardse goederen die haar toevertrouwd waren getrouw beheerd heeft. En kijk, dan zal het menige ziel wel zwaar vallen om zichzelf tegenover de Heer te rechtvaardigen! Daarom zijn wij wel, bezien vanuit het juiste standpunt ten aanzien van het leven op deze wereld, slechts tijdelijke beheerders van dergelijke aardse goederen, tot nut van de arme mensheid, maar nooit bezitters. Want de eeuwig rechtmatige bezitter is alleen de Heer; wij bezitten alleen het recht om deze aardse goederen tot nut van de behoeftige mensen te beheren en ze doelmatig te bewerken.

[9] En zo ben ik dan ook geen bezitter van dat alles, maar alleen een nog altijd zwakke bewerker en beheerder. Degene die nu echter als allerhoogste Levensvriend onder ons leeft en de ware Heer van al het leven is, is als enige ook de ware bezitter van deze en alle goederen van de aarde; en het zal ons eenmaal tot heil strekken als Hij tegen ons zal zeggen: 'Jullie hebben Mijn aan jullie toevertrouwde goederen goed beheerd!"

[10] Agricola zei: 'Wat jij nu naar volle waarheid over jouw bezittingen denkt en zegt, dat zal ook ik van de mijne denken en zeggen, en waar mogelijk ook handelen zoals jij. U, o Heer, vragen wij echter nu reeds of U later niet een al te strenge afrekening met ons wilt houden over ons omgaan met de aardse goederen, die U ons slechts in beheer hebt gegeven! Want aan de wil om het juiste te doen zal het ons niet ontbreken; maar of de uiterlijke, duistere wereldse omstandigheden ons zo nu en dan niet menige onverwachte en onvoorziene streep door onze goede rekening zullen halen, dat ligt buiten onze macht, en U, o Heer, zult ten aanzien van dergelijke gevallen genadig en barmhartig voor ons zijn.’

[11] Ik zei: 'Van datgene wat er ooit tegen jullie wil zal gebeuren zullen diegenen rekenschap moeten afleggen die jullie zo nu en dan belemmerend in de weg hebben gestaan. Want de enige rekening die voor Mij geldt zal in jullie hart geschreven staan. En omdat jullie nu Mijn vrienden zijn, zullen jullie dat ook in eeuwigheid blijven!

[12] Want voorwaar Ik zeg jullie: zalig zijn jullie, die nu horen en zien wat alle aartsvaders en profeten zo vurig wensten te zien en te horen! Maar destijds was het er de tijd nog niet voor. In de geest zien en horen zij dat nu ook en verheugen zich daar buitengewoon over; maar voor hun vlees bleef dat verborgen en voor de toekomstige generaties zal het ook meer of minder verborgen blijven. Voor jullie is het nu echter gemakkelijk om te geloven en ernaar te handelen, want jullie zijn nu met oren en ogen getuige van al datgene wat op deze aarde nog nooit een menselijk oog gezien en geen menselijk oor gehoord heeft; maar in de toekomst worden alleen zij zalig die niet zien en horen, zoals jullie nu, en desondanks zullen geloven en naar dat geloof zullen handelen. Daarom zal het hun ook als een hogere verdienste aangerekend worden.’

[13] Mijn leerlingen zeiden: 'Als U, o Heer, in het vervolg voor niemand meer zichtbaar of hoorbaar zult zijn, hoe zult U dan tot aan het einde der tijden bij de Uwen verblijven?

[14] Ik zei: 'Dat was weer eens een buitengewoon onnozele vraag van jullie! Hoeveel -en grootse! -dingen heb Ik jullie al niet verkondigd en getoond, en toch begrijpen jullie nog weinig van de innerlijke wijsheid in God! Ik kan toch niet eeuwig in dit vlees op deze materiële wereld blijven, en Ik heb jullie al verscheidene keren gezegd wat er nog met Mij zal gebeuren, opdat de maat der zonde van de joden vol wordt en hun gericht over hen komt, en nog vragen jullie als blindgeborenen naar de kleuren van het licht, hoe Ik in de toekomst dan wel tot aan het einde der tijden bij de Mijnen zal blijven! Omdat jullie het echter nog niet begrijpen, zal Ik het jullie nog een keer zeggen:

[15] Ik zal in de geest, in het woord en in de waarheidbij de Mijnen blijven, en degenen die grote liefde voor Mij zullen hebben, zullen Mij af en toe ook enkele ogenblikken persoonlijk te zien krijgen. Met degenen echter, die volgens Mijn woord zullen leven en zorgvuldig naar de innerlijke waarheid ervan zullen zoeken, zal Ik zo spreken dat ze het in hun hart begrijpen en zo zal Ik Mijn woorden in hun gemoed leggen; en jonge mannen en vrouwen die in Mijn naam goed opgevoed zijn, zullen visioenen krijgen waarin hun Mijn wezen, de hemelen en het eeuwige leven verklaard worden evenals het lot van de afvalligen en kwaden, en ook op die manier zal Ik bij de Mijnen blijven tot aan het einde der tijd van deze aarde. Begrijp dat nu allemaal goed en vraag Me daar niet meer naar!'

[16] De leerlingen waren met dit antwoord van Mij geheel tevreden en vroegen Mij daar toen verder niet meer naar.

 

56 De bijzondere plaats van de aarde

 

[1] Toen wij nog tussen de akkers en tuinen dicht in de omgeving van Bethanië rondwandelden, bereikten wij weldra de geliefde rustplaats van Lazarus op een kleine heuvel om daar in de open lucht wat uit te rusten, aangezien wij bij het bezichtigen van de landerijen van Lazarus toch bijna drie uur lopend hadden doorgebracht. Daar kwam één van de Romeinen naar Mij toe en vroeg: 'Heer en Meester, tot nu toe heb ik alleen maar geluisterd en zelf geen woord gezegd, en ik zeg nu dat alles wat door U, maar ook door die merkwaardige engel gezegd en uitgelegd is en wat wij gezien hebben, mij een onweerlegbaar bewijs heeft gegeven van Uw rechtstreeks aanwezige en persoonlijke goddelijkheid. Maar U hebt ons ook de sterrenhemel verklaard en ons door Uw goedheid en door de almacht van Uw heilige wil in een zodanige toestand gebracht, dat wij de andere hemellichamen net zo helder konden bekijken als nu de velden van deze aarde met onze lichamelijke ogen, en wij troffen overal mensen aan en een groot aantal andere schepselen. Ja, we troffen in de door ons waargenomen andere hemellichamen zelfs nog veel prachtiger landen en gebieden en mensen en andere schepselen aan in een eveneens veel hogere volmaaktheid, en het is niet te beschrijven hoezeer de schoonheid en grote regelmaat in de vormen van hun woningen die van deze aarde overtroffen.

[2] Welnu, toen ik mijn gedachten daarover liet gaan, kwam in mijn hart de vraag op, hoe en om welke reden U, o Heer, zich juist op deze in alle opzichten schamele aarde hebt bekleed met een menselijk lichaam zoals de mensen het op deze aarde hebben, aangezien U voor dat doel toch talloze myriaden van de prachtigste en grootste zonnewerelden ter beschikking gestaan zouden hebben. Zou U ons ook daarover niet nog enige voor ons Romeinen begrijpelijke opheldering kunnen of willen geven?'

[3] Ik zei: 'O ja, -alhoewel Ik bij het ontsluieren van de materiële schepping, met name bij het beschrijven en duidelijk verklaren van de ordening van de zonnen in een hulsglobe en daarna van de gehele grote scheppingsmens, jullie er allemaal op gewezen heb hoe en waarom Ik juist op deze aarde en ook juist in deze tijd Mij met een lichaam heb bekleed; maar ook als Ik het jullie opnieuw uitleg, zullen jullie dat toch niet helemaal tot op de bodem vatten, zolang jullie niet zelf in de geest wedergeboren worden. Maar desondanks kan Ik jullie er toch een kleine aanwijzing over geven, omdat Ik voorzie dat juist dit punt onder de toekomstige filosofen en godgeleerden een heel belangrijke strijdvraag kan en ook zal worden. Luister dus nog een keer naar Mij!

[4] De eigenlijke reden is natuurlijk gelegen in Mijn wijsheid en Mijn wil. Dat ieder mens net als ieder warmbloedig dier een hart heeft, waar zijn lichamelijke leven afhankelijk van is, zullen jullie allemaal wel weten, maar hoe het hart is opgebouwd weten jullie niet; Ik weet dat echter heel goed en weet daarom ook wat hetgeen is waardoor het hart leeft.

[5] In het hart bevinden zich twee uiterst kleine kamertjes, die overeen­komen met de beide grote bloedkamers. Voor jullie ogen zouden deze beide kamertjes amper als heel kleine puntjes zichtbaar zijn. Hoe klein deze puntjes echter ook zijn, toch hangt alleen van de inrichting daarvan in de eerste plaats het leven van het hart af en daardoor ook het leven van het hele lichaam en al de talloze delen en organen daarvan.

[6] Het ene, eerste, en bijgevolg allerbelangrijkste kamertje komt overeen met wat van de geest en derhalve van het eigenlijke leven is, en wij zullen dat het 'beamende', het 'positieve' en dus het ware noemen. Het tweede, in zekere zin minder belangrijk, hoewel voor het natuurlijke leven van het lichaam ook absoluut noodzakelijk, zullen we het met de materie over­eenkomende, dus ook het 'ontkennende' noemen. Dit heeft op zichzelf geen leven, maar is slechts een opnamevat voor het leven, dat het met iedere nieuwe hartslag uit het beamende kamertje als het ware opnieuw opneemt en dat vervolgens via het bloed aan het hele lichaam meedeelt.

[7] Uit dit gemakkelijk te vatten beeld kunnen jullie nu wel afleiden van welke aard het hart in zijn bestaansgrond is en moet zijn, om aan het hele lichaam leven te kunnen verschaffen. Dat het hart bovendien nog een zeer uitgebreide, buitengewoon kunstige en uiterst wijze organisch mechani­sche inrichting heeft en moet hebben voor het verder overbrengen van het daarin ontwikkelde leven, dat spreekt ook zonder verdere verklaring vanzelf; want wanneer iets verder gebracht moet worden, moeten voor dat doel ook goed gebaande wegen bestaan en de middelen om het over te brengen aanwezig zijn. Voor het belichten van ons onderwerp hebben wij evenwel voornamelijk alleen de beide kamertjes nodig, en daarvan eigenlijk alleen het beamende positieve kamertje.'

 

57 Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos

De redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde

 

[1] (De Heer:) 'Kijk, zoals in het klein ieder mens ten behoeve van zijn korte lichamelijke proefleven op een bepaalde manier ingericht is, zo is ook de hele Grote Scheppingsmens in zijn gehele omvang op overeen­komstige wijze ingericht!

[2] Nu moeten jullie bedenken dat deze hulsglobe, waarin zich deze aarde, met de maan, de zon en alle ontelbaar vele andere zonnen en hemellicha­men bevinden, bij de inrichting van het hart van de Grote Scheppingsmens hoort, en dat juist deze zon met de planeten die om haar heen cirkelen het beamende, positieve kamertje voorstelt, en dat binnen dit levenskamertje juist door deze aarde op overeenkomstige wijze in de eigenlijke geestelijke basisstof van het leven wordt voorzien -iets waarvan een wereldse geleerde wel nooit het hoe en waarom zal kunnen inzien. Maar Ik, als Schepper van de oneindigheid uit Mijzelf, weet dat en kan jullie dus ook zeggen hoe het hiermee gesteld is

[3] Ik echter ben van eeuwigheid de grondslag van al het leven en al het zijn, en ben derhalve ook de oer beamende, positieve levenskamer in het eeuwige levenshart van de oneindigheid.

[4] Toen Ik dus volgens Mijn liefde, wijsheid en orde in Mijzelf besloten had Mij in het lichaam van een mens te kleden, kon Ik dat in overeen­stemming met de eeuwige orde in de Grote Scheppingsmens immers ook alleen maar realiseren op dat punt dat, ook al is het uit Mij geschapen, volkomen met Mijn Oerwezen overeenkomt.

[5] Daarmee is weliswaar niet gezegd dat juist deze aarde, waarop wij nu zijn, het eigenlijke centrale positieve punt zou moeten voorstellen. Dat zou ook een andere aarde kunnen zijn die bij deze zon hoort, en daar was ook al een andere voor bestemd; maar de bewoners daarvan hebben zich nog veelonwaardiger gedragen dan de bewoners van deze aarde nu, en daarom werd die aarde verworpen en samen met haar bewoners verwoest.

[6] Omdat nu deze aarde sinds de tijd van Adam daartoe uitverkoren was, en Ik op haar bodem nu het lichamelijk menselijke heb aangenomen, zal zij dat ook blijven tot aan het einde der tijden van de gerichte geesten in alle materie, en jullie zullen in de geest ook degenen blijven die het oorspronkelijke leven uit Mij in alle oneindigheid en eeuwigheid uitdra­gen, en om die reden Mijn ware kinderen zijn.

[7] Kijk, zo is nu heel in het kort en zo helder mogelijk voor jullie de reden uiteengezet, waarom Ik alleen maar op deze aarde en op geen andere aarde, hoe groot of volmaakt ook, uit pure liefde voor degenen die nu Mijn kinderen zijn het lichamelijke menselijke bestaan heb kunnen aannemen!

[8] Er zijn evenwel naast deze voornaamste reden ook nog andere redenen, die Mijn wil mede bepaald hebben in overeenstemming met de eeuwige orde. Maar deze bijkomende redenen zijn toch slechts noodzakelijke gevolgen van de eigenlijke hoofdreden en wij hoeven die dus niet afzonderlijk te belichten.

[9] Een dergelijke reden is bijvoorbeeld de algehele verdeemoediging en vernedering, zonder welke ook een hogere geest zich niet met het vlees van de levensproef kan bekleden en vervolgens weer in het meest vrije en zelfstandige leven kan overgaan of terugkeren; en ook dat weerspiegelt deze aarde.

[10] Het beamende, positieve levenskamertje in het hart is onder de lichaamsdelen zeker ook het meest onaanzienlijke deeltje van het hele lichaam; het is duister en wordt nooit door de stralen van de zon verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan wie het toch leven verschaft, totaal niet gekend en gewaardeerd. Ja, wanneer men daarover zou spreken tegen de wereldse geleerden, dan zouden ze hun schouders ophalen en zeggen: 'Hoe is het nou mogelijk dat het machtige, algemene leven van een mens afhangt van een nauwelijks zichtbaar klein puntje?!' Daaruit blijkt toch wel duidelijk dat zelfs de grootste geleerden, laat staan een ander, gewoon mens, hun eigen bestaansgrond niet in het minst kennen.

[11] En toch moet ieder mens die zichzelf en God werkelijk wil leren kennen, dit uiterst onaanzienlijke levenskamertje van zijn hart langs de weg van uiterste deemoed en volgzaamheid binnengaan en het van daaruit ontvangen leven geestelijk weer teruggeven! Wanneer een mens dat doet, maakt hij het levenskamertje groter en verlicht hij het door en door. En als dat gebeurd is, wordt het hele hart en, vanuit het hart, de hele mens verlicht en kent hij zichzelf en daardoor ook God, omdat hij dan pas ge waar kan worden en kan zien hoe het leven vanuit God dit kamertje binnen­stroomt, zich daar verzamelt en zich tot een vrij, zelfstandig leven ontwik­kelt.

[12] In dit kamertje woont derhalve de eigenlijke geest uit God, en als de ziel van de mens dit kamertje door de juiste deemoed en volgzaamheid binnengaat, zoals de liefde van de echte mens de eeuwige, ongeschapen liefde van God binnengaat, dan verenigt de ziel zich daardoor met de eeuwige geest uit God en verenigt deze geest zich met de geschapen ziel, en dat is dan de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.

[13] Zoals een echt mens dat moet doen om in zichzelf de volle heerlijkheid van het leven binnen te gaan, zo heb Ik dat Zelf nu ook gedaan om jullie een waar voorbeeld en een zeer betrouwbare wegwijzer in de Grote Scheppingsmens te geven, en ben Ik op déze aarde gekomen omdat die, zoals reeds gezegd, volgens Mijn eeuwige orde met het beamende, posi­tieve kamertje overeenstemt, om zo tot Mijn eigen en daardoor ook jullie grootste heerlijkheid binnen te gaan in de volledige macht in de hemel en op alle aarden.

[14] Weliswaar was Ik reeds van eeuwigheid in Mijzelf in het bezit van alle macht en heerlijkheid, maar toch was Ik voor geen enkel geschapen wezen een zichtbare en te bevatten God, ook niet voor de meest volmaakte engel. Als Ik Mij tot op zekere hoogte zichtbaar wilde maken voor iemand als Abraham, Isaak en Jacob, dan gebeurde dat doordat Ik een engel speciaal zodanig vervulde met de geest van Mijn wil, dat hij op bepaalde ogenblik­ken Mijn persoonlijkheid voorstelde. Maar van nu af aan ben Ik voor alle mensen en engelen een zichtbare God geworden en heb Ik voor hen de grondslag gelegd voor een totaal volmaakt, eeuwig en zelfstandig vrij en bijgevolg waar leven; en daaruit bestaat dan ook Mijn eigen grotere verheerlijking en daarmee ook die van jullie.

[15] Want hoe konden zelfs de meest volmaakte engelen en ook de vroomste mensen van deze en alle andere aarden de God, die ze nooit gezien hadden en daarom ook nooit begrepen, in waarheid verheerlijken door een ware en levende liefde voor Hem? Want er werd altijd gezegd: 'Niemand kan God zien en daarbij het leven behouden; want de zuivere Godheid is in Zichzelf een verterend, eeuwig vuur!' Dat vuur is nu in Mij bedekt en getemperd door dit lichaam van Mij, en nu geldt niet meer: 'Niemand kan God zien en leven!', maar: 'Van nu af aan zal iedere engel en mens God kunnen zien en leven; en wie God niet zal zien, zal een heel ellendig en gericht leven hebben! ,

[16] Wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb is zodoende zeker ook een belangrijke bijkomende reden, waarom Ik alleen op deze aarde het menselijke vlees heb aangenomen.

[17] Zoals jullie nu uit deze beschrijving zonder meer duidelijk hebben moeten begrijpen waarom Ik op deze en geen andere aarde het menselijke vlees heb kunnen aannemen, zullen jullie ook het volgende nog helder kunnen begrijpen en inzien.

[18] Jullie hebben gezien hoe dat bepaalde uiterst onaanzienlijke beamen­de, positieve levenskamertje van het hart als het eigenlijke grondbeginsel van het leven van de mens ook als enige in staat is tot de helderste en meest ware intelligentie, en derhalve reeds in zichzelf het licht, de waarheid en het leven is. Zo is het ook gesteld met de mensen van deze aarde. Oorspronkelijk zijn ze ten opzichte van de mensen van andere aarden ook zeer onaanzienlijk, blind, duister, klein, zwak en machteloos; de geesten van andere hemellichamen kennen hen eigenlijk niet, zoals de mensen van deze aarde zichzelf uiteindelijk ook niet kennen. Maar in de verborgen innerlijke kern van hun leven zijn zij vanuit Mij het fundamentele levenspunt van de gehele Grote Scheppingsmens en kunnen vanuit zichzelf dan ook zeer hoge levenscapaciteiten ontwikkelen, die bij de mensen van andere aarden slechts in een zeer eenzijdige en ondergeschikte graad voorkomen.

[19] Krachtens zulke zeer hoge en godgelijke capaciteiten van de mensen van deze aarde, waartoe ook met name een goed gearticuleerde uiterlijke en innerlijke taal, de schrijfkunst en rekenkunde en nog heel veel andere dingen behoren, zijn zij dan ook als enigen in staat om het geopenbaarde woord uit Gods mond bijvoorbeeld eerst in de uiterlijke betekenis van letters of beelden en van daaruit vervolgens ook in de ware geestelijke zin en tenslotte ook in de diepste zin van het hemelse leven te vernemen.

[20] Dit vermogen is iets onschatbaar groots en voortreffelijks, zoals ook het levens­ en intelligentievermogen van het beamende, positieve levens­kamertje van het hart het onschatbaar volmaaktste en edelste deel van de hele mens is. En ook daarom weer kon Ik alleen maar bij jullie op deze aarde komen en bij niemand anders op een andere aarde.

[21] Kijk, dat is dan weer zo'n reden waarom Ik alleen op deze aarde het menselijke vlees heb kunnen aannemen! En dat zijn dan zo de voornaamste redenen voor Mijn menswording op deze aarde.

[22] En denk daar nu even over na, en geef dan je mening over hoe jullie dat nu begrepen hebben!'

 

58 Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer

 

[1] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, afgaande op de verklaring die U nu hebt gegeven kan het onmogelijk anders zijn dan precies zoals U het ons nu uiteengezet hebt. Begrijpen kunnen wij het weliswaar nog lang niet voldoende; maar wij geloven het zonder enige twijfel, omdat U als de eeuwige Waarheid en Wijsheid Zelf het aan ons hebt laten zien, zoals het is en moet zijn. Want U als de Schepper van alle dingen moet toch wel het beste weten, hoe en in wat voor orde Uw werken geschapen zijn, en welk doel het een en ander moet dienen. Hoe het zodoende gesteld is met dergelijke dingen van Uw eeuwige orde, die aan ons mensen tot nu toe in het geheel niet geopenbaard waren, kunnen wij alleen maar vernemen doordat U dat aan ons openbaart, en wij geloven alles wat U ons zegt, ook al zijn wij niet in staat om met ons verstand en nog minder met onze zintuigen in de volle diepte van Uw wijsheid door te dringen. ­Wij danken U voor deze meer dan grote openbaring.

[2] Met datgene wat wij nu van U gehoord hebben, hebt U ons evenwel ook een wapen in de hand gegeven, waarmee wij alle wijsgeren en oude godgeleerden snel onderuit kunnen halen. Want dat is een bewijs zoals er geen tweede is, geput uit de meest innerlijke levensbron van ieder mens, die werkelijk geheel en al overeen moet komen met de hele eindeloos Grote Mens van Uw schepping omdat de mens, als een wezen dat nu helemaal op Uzelf lijkt, de volmaakte sluitsteen van al Uw werken voorstelt en daarom in een uiterst kleine gedaante datgene is wat de gehele eindeloos grote schepping is.

[3] Dat echter de weg tot het ware, vrije en zelfstandige leven heel nauw en smal is, volgt eveneens vanzelf duidelijk uit deze wonderbaarlijk grote onthulling van U; maar men ziet ook in dat het zo moet zijn en onmogelijk anders kan zijn.

[4] Wie zichzelf en daardoor ook U werkelijk en echt wil vinden, moet via dat zeer nauwe poortje in zichzelf doordringen, anders blijft hij buiten het levenskamertje van zijn hart. Alleen de liefde tot U en de naaste maakt dat anders zo nauwe poortje wijder, de ware deemoed maakt de ziel, die zich anders zo groot waant, klein, en de echte zachtmoedigheid maakt haar buigzaam; en alleen een zodanig toebereide ziel kan dan door het nauwe poortje in het levenskamertje van haar goddelijke geest doordringen en daar één worden met de geest en daardoor ook in de geest opnieuw ofwel wedergeboren worden. Uit Uw grote openbaring heb ik nu afgeleid, dat deze dingen absoluut noodzakelijk zijn voor de praktijk van ons proefleven op deze aarde, en ik heb dan ook de ware en echte reden ontdekt, waarom U ons vooral de liefde tot God en de naaste, de deemoed en de zachtmoe­digheid zo dringend op het hart hebt gedrukt.

[5] Nu wij echter de reden kennen, en ook weten wat wij langs die weg heel zeker kunnen bereiken, zal het voor ons ook gemakkelijk zijn om te handelen en zullen wij dat ook met de grootst mogelijke vlijt en ijver doen!

[6] Want als wij in onze grote levensarmoede weten waar de grote en rijkste schat verborgen is, en als wij ook de hulpmiddelen en het gereedschap hebben om die voor onszelf op te graven, dan zouden wij toch wel de grootste dwazen zijn wanneer wij, wetend dat wij hem zeker zullen ontdekken en opgraven, onze handen als het ware lui in onze schoot zouden leggen en ons net als de geestelijk blinde wereldse mensen zouden vergooien aan het zeer vergankelijke slijk van de wereldse materie die zich in het gericht bevindt, en die vandaag nog iets lijkt te zijn en morgen door winden en stormen als waardeloos kaf wordt weggeblazen.

[7] O, dank U, Heer en Meester, dat U de diepste oorzaak van de dingen van Uw schepping nu zo duidelijk voor ons onthuld hebt!

[8] Maar nu, o Heer en Meester van eeuwigheid, houdt mij nog een kleine vraag bezig! Ik weet wel dat U al een eeuwigheid van tevoren heel duidelijk hebt geweten wat ik U nu zou willen vragen; maar ik vraag het toch openlijk, ten eerste omdat U het zo wilt, en ten tweede vanwege de anderen die hier zijn, opdat ze kunnen horen waar het nu verder over gaat.

[9] De vraag nu luidt: hebben de bewoners van andere aarden helemaal nooit iets gehoord en bezitten zij geen kennis over U, of, als ze die wel hebben, hoe komen ze daar aan? Zijn de mensen van andere aarden ook werkelijk mensen, of zijn ze alleen maar naar de uiterlijke vorm mensen, maar wat hun innerlijk betreft nog in zekere zin dieren die er qua vorm uitzien als wij mensen van deze aarde, waarbij ze geleid worden door een bepaald wijs instinct dat U in hen heeft gelegd, zoals wij dat hier bij bepaalde dieren hebben waargenomen, zodat wij hun bijna een zekere mate van verstand, bewustzijn en beoordelingsvermogen toeschreven?

[10] Daarover, o Heer en Meester, nog graag een lichtje, dan zijn wij wat onze zielen betreft wel helemaal voorzien!’

 

59 Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden

 

[1] Ik zei: 'Jij hebt Mijn woorden bij het beantwoorden van je eerste vraag heel goed begrepen en in de onthulling die Ik jullie gedaan heb een zo treffende en ware toepassing op jullie leven gevonden, dat Ik Zelf die nooit duidelijker aan jullie had kunnen geven; en wie aldus, zoals jij gezegd hebt, door het nauwe poortje in zichzelf zal binnengaan, zal ook in volle werkelijkheid in zijn geest wedergeboren worden tot het eeuwige leven. Maar omdat je de onthulling die Ik jullie gedaan heb zo helder en goed begrepen hebt, is het bijna een wonder dat je het volledige antwoord op je tweede vraag niet ook in jezelf waargenomen en ten volle gevonden hebt.

[2] Kijk, wanneer de mensen van deze aarde in verhouding tot de eindeloos Grote Scheppingsmens datgene zijn wat het beamende, positieve kamertje van hun hart is ten opzichte van de gehele omvang van hun lichaam, dat toch ook leeft en actief is volgens de normen van het verstand, de wil en zo nu en dan ook nog van die van het instinct, dan is jouw tweede vraag toch heel gemakkelijk en duidelijk te beantwoorden!'

[3] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, dat lijkt mij nu zelf ook al haast zo te zijn! Ik heb het gevoel dat ik het al weet; maar­ toch weet ik het eigenlijk ook nog niet! Heb voor mij en ons allemaal daarom toch nog de goedheid en genade om ons op de juiste weg te leiden! ,

[4] Ik zei: 'Welnu, goed dan, Ik zal het doen! Kijk en luister!

[5] De belangrijkste basis van het leven ligt zowel voor het lichaam als ook voor de ziel in het bekende beamende, positieve kamertje van het hart. Wanneer dat actief is, dan leven van daaruit tevens alle eindeloos vele delen van jouw hele wezen op zo'n manier, alsof zij zelf kamertjes, tot standbren­gers en dragers van het leven waren. En kijk, jouw ledematen kunnen door de juiste oefening in werkelijk heel veel dingen een verbazingwekkende kracht en zeer kunstige vaardigheid bereiken! Waaraan hebben ze niette­min uiteindelijk al hun eigenschappen en grote kunstige vaardigheden te danken? Kijk: alles alleen aan dat bepaalde kamertje van het hart; want zonder dat zouden immers alle ledematen even dood en onbeweeglijk zijn als die van een metalen afgodsbeeld!

[6] ja, waar leerden de ledematen van een kunstenaar zulke vaardigheden dan van, en wel alle ledematen volgens hun specifieke bouwen doeltref­fende vermogen? Kijk: alles alleen maar vanuit dat kamertje van het hart ­en wel volgens een trapsgewijze volgorde!

[7] De eerste bewegingen van het leven brengen stap voor stap het hart in beweging. Van daaruit gaat de activiteit via het bloed over naar de longen, de lever en de milt en van daar naar de overige organen en naar het hoofd met al zijn onderdelen.

[8] Als het hoofd eenmaal in orde is en de hersenen ontwikkeld zijn, nemen bij de mens vervolgens het denken, oordelen, concluderen, verstaan en begrijpen een aanvang en vanaf dat moment pas de echte en wijze oefening van de uitwendige lichaamsdelen, die dan alle arbeid, hoe kunstig ook, weldra zo goed en wijs verrichten alsof ze het zelf tot een eigen, vrij en zelfstandig leven hadden gebracht. Daarover zeg Ik je echter nog het volgende:

[9] Wanneer een mens in de geest wedergeboren is, kan hij ook in alle delen van zijn ziel en lichaam denken en voor zichzelf heel goed waar­neembaar spreken, en is dan net als Ik in zijn hele wezen geest, leven, kracht, gedachte en een volkomen levend woord. En waardoor is de mens dat dan wel geworden? Kijk, dat komt allemaal weer alleen voort uit het beamende, positieve kamertje van zijn hart!

[10] Zoals de mens zijn hele onderricht en zijn hele ontwikkeling alleen ten deel vallen vanuit dat kamertje in zijn hart, zo ontvangen -al naargelang hun eigen vorm en vermogens -de mensen van andere werelden op dezelfde manier hun ontwikkeling ook alleen maar vanuit het hartkamertje van de Grote Scheppingsmens -dat natuurlijk wel enorm groot is.

[11] Hoe dat gaat kun jij nu natuurlijk nog niet vatten; maar wanneer je volledig in de geest wedergeboren zult zijn, dan zul je het grote 'hoe' en 'waarom' duidelijk vatten en goed begrijpen. Heb je nu al enigszins een idee, hoe de mensen van andere werelden kennis van Mij krijgen en ook wijs en zalig worden?'

 

60 De betekenis van onze aarde

 

[1] De Romein zei: 'O Heer en Meester, door deze tweede toelichting van U op deze voor mij en zeker ook voor ieder ander zeer belangrijke kwestie ben ik ook in een hele zon vol van het sterkste licht terechtgeko­men! Wij op deze aarde, die met U in een zeer hechte en innige verbinding van liefde en wijsheid leven, zijn voor de gehele, eindeloos Grote Schep­pingsmens precies en -gezien het feit dat U in onze onmiddellijke nabijheid bent -noodzakelijkerwijs datgene wat in ons hart het beamende levenskamertje is. De andere hemellichamen met hun mensen, de hulsglo­ben met hun zonnen allen en centraal zonnen verhouden zich tot ons als de overige delen van ons lichaam en onze ziel tot het levenskamertje van ons hart.

[2] U bent nu eenmaal hier bij ons in Uw meest volkomen en intense goddelijke persoonlijkheid, en U beheerst de hele oneindigheid natuurlijk ook vanuit geen andere plaats dan daar, waar U geheel en al aanwezig bent, -en wij mensen van deze aarde en allermeest nu hier op deze plaats zijn in onze grote liefde voor U beslist ook Uw naaste omgeving, en door het aannemen van Uw leer, Uw goddelijke liefde en wijsheid zijn wij tevens Uw meest levende, en door Uw wil Uw machtigste en meest werkzame omgeving.

[3] Wanneer dat nu zó en onmogelijk en ondenkbaar anders is, hoe kan het dan anders zijn dan dat door Uw wil ook alle ontwikkeling van ons uit naar alle ontelbaar vele andere hemellichamen en de bewoners daarvan moet overvloeien op een wijze die ons natuurlijk onbekend is, net zoals ook het fundamentele leven en alle overige ontwikkeling in de hele mens overvloeit vanuit het zeer kleine hartkamertje, op een wijze die het fundamentele leven in dat kamertje zeker ook niet bekend is, voordat de volledige wedergeboorte heeft plaatsgevonden!

[4] Dat het hiermee beslist zo gesteld is, lijdt geen twijfel; aan het 'hoe' is ons echter voorlopig, als geestelijk nog onmondige kinderen van Uw liefde en genade, niet zoveel gelegen. Want U, die het grote 'hoe' zeker al sinds eeuwigheid maar al te duidelijk kent, bent immers bij ons en zult ook met name in de geest bij ons blijven, niet alleen tot aan het einde der tijden, maar naar mijn mening voor eeuwig! Als U nu eeuwig bij en onder ons blijft, dan kunnen de onderlinge verhoudingen met betrekking tot bestaan en ontwikkeling in de hele oneindigheid immers ook nooit veranderen, omdat de verhouding die er nu bestaat, dat wil zeggen die tussen U en ons, immers ook nooit kan veranderen.

[5] Want het levenskamertje van het hart zal nooit in bijvoorbeeld de ogen, oren, neus of de maag, de nieren, de milt of de handen en voeten van het lichaam of helemaal in de uiteinden daarvan terecht komen, alhoewel elk van die lichaamsdelen, groot of klein, ook een eigen centraal levensorgaan zal hebben, omdat het anders het leven vanuit het fundamentele leven van het hartskamertje niet zou kunnen opnemen en aannemen en voor zijn specifieke doel effectief zou kunnen gebruiken.

[6] Want het oog gebruikt het leven, dat vanuit het hart in de mens binnenstroomt, zeker heel anders dan het oor, en zo doet ieder deel van de mens dat anders al naargelang zijn eigen doeleinden; maar uiteindelijk is al dat eindeloos vele toch slechts één volkomen geheel en beantwoordt het volledig aan het oorspronkelijke fundamentele leven in het hart en vindt het daarin zichzelf terug als in zijn oorspronkelijke geboorteplaats. En als het zichzelf daar gevonden heeft, dan is dat zichzelf vinden nu precies datgene wat U, o Heer, zo treffend de wedergeboorte in de geest noemde.

[7] En nu schiet er een bijna eindeloos grootse gedachte door mij heen, zo helder en licht als daar boven de zon schijnt! Behalve de wedergeboorte van een mens op deze aarde, waarvan we nu glashelder weten waaruit die bestaat en waarvan we weten dat wij die ook zeer zeker zullen bereiken, licht er nog een andere, eindeloos grote wedergeboorte in de geest op, namelijk die van de gehele Grote Scheppingsmens!

[8] Uit mijzelf zou ik daar in dit leven zeker niet op gekomen zijn wanneer U, o Heer, mij daar niet een aanwijzing voor gegeven zou hebben; maar die hebt U mij slechts zo groot als een vonkje gegeven, en kijk, dat is in mij nu in een stralende zon veranderd!

[9] Kijk, in Uw eindeloze helderheid zei U dat bij een volledig in de geest wedergeboren mens zijn fundamentele leven al zijn eindeloos vele delen dermate doorstroomt, dat er vervolgens in die hele mens één oorspronke­lijk fundamenteel leven ontstaat en die mens dan ook in al zijn delen kan denken, oordelen, conclusies trekken en voor zichzelf goed verstaanbaar kan spreken, waardoor die hele mens dan net als U tot een levend woord wordt!

[10] Zoals echter bij een mens, die volledig in de geest van zijn fundamen­tele leven leeft en daarvan geheel doordrongen is, alles tot een heel helder en levend woord wordt, zo zal uiteindelijk toch ook bij de gehele Grote Scheppingsmens hetzelfde het geval moeten zijn. Door U zal hij in al zijn  zo oneindig vele delen van ons doordrongen worden en ons leven en licht zal in de hele eindeloze omvang van die oer scheppingsmens werkzaam zijn en stralen, en zo zal de gehele Grote Scheppingsmens met ons en U , o Heer, ook slechts één groots en levend woord worden.

[11] En zo heb ik nu de indruk dat ik nu ook al een beetje van het grote 'hoe' begrijp; want volgens Uw eeuwige orde kan het alleen maar zo en niet anders gaan, dat uiteindelijk ook de gehele Grote Scheppingsmens in al zijn delen door ons, mensen van deze aarde, met ons inzicht en onze ontwikkeling doordrongen wordt en net als wij levend wordt.

[12] En nu voeg ik er nog iets aan toe, als een soort bewijs van de waarheid uit Uw mond; want door Uw genade heb ik reeds vanaf mijn jeugd een buitengewoon scherp en sterk en tot nu toe onverwoestbaar geheugen gehad en heb dus ook ieder woordje dat U gesproken hebt heel goed onthouden.

[13] Kijk, op de berg hebt U ons eens een verhaal verteld over een zekere verloren zoon die naar zijn vader terugkeerde, om ons de grootsheid van Uw goddelijke en vaderlijke barmhartigheid heel goed duidelijk te maken; maar destijds beoordeelde ik Uw woorden al heel anders dan misschien menig ander dat deed vanuit zijn weliswaar goede, maar overigens wellicht toch nog wat beperktere gezichtsveld en bevattingsvermogen; en dat deed ik des te gemakkelijker, omdat U ons daar Zelf veelzeggende aanwijzingen voor gaf

[14] Op kleine schaal lijkt deze in zekere zin verloren en daarna weer tot zijn vader teruggekeerde zoon mij in eerste instantie zeker de wederge­boorte van een mens van deze aarde aan te duiden, waarvan ons nu al bekend is wat dat is, maar op de grootste schaal tegelijk ook de toekomstige totale wedergeboorte van de gehele Grote Scheppingsmens. Want, Heer , Uw woorden zijn geen menselijke woorden, maar het zijn Gods woorden; en die hebben niet alleen betrekking op ons, maar via ons ook op de gehele oneindigheid, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht. Want de hele schepping is immers sinds eeuwigheid ook Uw gedachte, Uw woord en Uw wil.

[15] Heer en Meester, heb ik in mijn sterke, menselijke en heidense zwakheid het onderricht dat U mij gegeven hebt wel min of meer juist opgevat?'

 

61 De belangrijkste taak van de mens

 

[1] Ik zei: 'Vriend en broeder Marcus, zoon van Aurelia, de meest deugdzame en welopgevoede patriciersvrouw, jij hebt het onderricht dat Ik jou gegeven heb niet alleen bij benaderingjuist en goed begrepen, maar je hebt de spijker precies op de kop geslagen, en Ik zeg hier nogmaals: zo zal het licht van de joden worden afgenomen en aan de veel wijzere heidenen gegeven worden. Want de lange nacht van de heidenen is veranderd in de dag, en de dag van de joden gaat onder in de donkerste nacht.

[2] Breng ze allemaal hier naar Mij uit heel Jeruzalem en uit het hele joodse land, en er zal er niet één bij zijn die zich in de ware wijsheid kan meten met deze Marcus van Mij !

[3] Ik zegje naar waarheid, dat jij met je goede verstand Mijn hart nu een grote vreugde bereid hebt; want Mijn woorden zijn levend geworden in jouw hart! En daarom zullen jij en ook je metgezellen binnen zeer korte tijd in jezelf de volledige wedergeboorte in Mijn geest bereiken.

[4] jij, Marcus, staat nu al bij de ingang van het nauwe levenspoortje van jouw werkelijke levenskamertje; want als dat niet het geval zou zijn, zou je de diepgang van Mijn woorden niet zo helder begrepen hebben als je nu gedaan hebt. Want zoiets kan het vlees de mens niet schenken, maar alleen Mijn geest, die reeds voor zijn ziel in hem ontwaakt is.

[5] Daaraan kunnen jullie nu allemaal duidelijk zien, hoe diepgaand de waarheid en wijsheid van diegenen zal zijn die zich kunnen verheugen in de volledige wedergeboorte van hun ziel in Mijn geest. Ik zeg jullie hier nog eens wat Ik jullie al herhaalde malen gezegd heb, namelijk dat geen menselijk oog ooit gezien, geen menselijk oor ooit gehoord en geen menselijk bewustzijn ooit ervaren heeft, wat voor eindeloze en onuitspre­kelijke zaligheid God bereid heeft voor degenen die Hem werkelijk, dat wil zeggen metterdaad liefhebben!

[6] In Mijzelf ben Ik sinds eeuwigheid natuurlijk in het hoogste en volle genot van de allerhoogste zaligheid; want Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn oneindig grote macht bieden Mij in Mijzelf eeuwig het onnoemelijk allerzaligste genot van Mijn goddelijke, in alle opzichten volmaakte leven, en als jullie Vader zeg Ik jullie: wat Ik heb, moeten jullie als Mijn liefste kinderen ook hebben! Want waar is er op deze aarde een vader die niet graag al zijn vreugde zou delen met zijn kinderen, die hij meer liefheeft dan zichzelf, en uiteindelijk zelf pas de grootste vreugde beleeft, wanneer hij zijn geliefde kinderen vol vreugde om zich heen verzameld heeft?

[7] Denken jullie soms dat de Vader in de hemel Zich minder verheugt over Zijn kinderen die Hem boven alles liefhebben? O integendeel, nog eindeloos veel meer! Maar daarom zal Hij hun ook eindeloos veel grotere vreugden bereiden dan een aardse vader van gans er harte voor zijn kinderen doet of kan doen; want jullie Vader in de hemel heeft daar werkelijk de oneindigste en eeuwig wonderbaarlijkste verscheidenheid aan middelen voor.

[8] Maar doe daarom dan ook graag en met grote ijver wat Ik jullie niet bevolen, maar als Vader slechts aangeraden heb, dan zullen jullie in jezelf spoedig gewaarworden wat voor loon jullie te wachten staat!

[9] Zeg nu zelf, en denk daar goed over na: zou een koopman, als hij wist dat hij voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste parels van beslist onschatbare waarde zou kunnen kopen, niet een grote dwaas zijn, als hij niet, ook al zou hij niet zoveel geld bezitten, direct al zijn goederen van mindere waarde zou verkopen en daarvoor in de plaats de onschatbare parel zou kopen? Want de onschatbare parel is in de ogen van de mensen toch onuitsprekelijk veel meer waard dan al zijn voormalige goederen bij elkaar.

[10] Kijk, zo is het nu ook gesteld met de waarde van de wedergeboorte van de menselijke ziel in haar oerlevensgeest vanuit Mij! Is die het niet waard, dat een goed mens afziet van alle wereldse schatten en met al zijn kracht alleen maar streeft naar de grootste levensparel, namelijk de weder­geboorte van de ziel in de oerlevensgeest? Of is het niet beter om zorg te dragen voor het eeuwige leven van de ziel dan bezorgd te zijn om alle vergankelijke schatten van de wereld, die vergaan en verrotten, en waar­schijnlijk nooit meer volledig terugkeren naar het eeuwige, heldere leven van hun zielen?

[11] Het is wel waar, dat de ziel zich tijdens haar leven op deze aarde toeëigent wat in haar vlees met haar verwant is en dat naar haar wezen transformeert. En wanneer het lichaam geheel is afgevallen eigent ze zich ook nog uit de ontbindingsether stukje bij beetje toe wat met haar overeenstemt, om zich daarmee te bekleden; maar daarom is dat nog geen levensschat van een ziel, maar enkel een in Mijn orde vastgelegde levenseigenschap van iedere ziel, die haar nooit als verdienste kan worden aangerekend, omdat dat iets is waar alleen Ik voor gezorgd heb.

[12] Maar jullie kunnen ook als zeker en waar aannemen, dat bij een zuivere ziel, die volgens Mijn wil geleefd heeft, meer van haar aardse lichaam in haar zal overgaan dan bij een onzuivere en zondige ziel; want was een kuis lichaam reeds hier een sieraad van de ziel, dan zal het dat in een verheerlijkte geestelijke toestand zeker nog des te meer zijn.

[13] Maar ook dat behoort zelfs niet tot de eigenlijke levensverdienste van de ziel, maar is eveneens een instelling van Mij die de ziel beloont, en het zou zelfs daar een ijdele dwaasheid van de ziel zijn als ze zich ook maar één ogenblik zorgen zou willen maken om deze aardse schat die ook aan gene zijde voor haar blijft bestaan, daar die immers bij haar 'ik' hoort. Ja, die bezorgdheid zou helemaal te vergelijken zijn met die van wel zeer dwaze ouders, die zich er alleen maar om bekommeren of hun kinderen wel een heel mooie en bekoorlijke gestalte zullen krijgen en hoe ze ervoor moeten zorgen dat hun ijdele dwaze wens in vervulling gaat, maar daarbij niet bedenken dat de groei en de uiterlijke gestalte enkel en alleen afhangen van Gods wil en dat geen mens daar iets aan kan veranderen.

[14] Voor iedere ziel is daarom alleen maar dit ene noodzakelijk, dat ze in zichzelf Mijn levensrijk zoekt in het kleine hartkamertje van het oorspron­kelijke leven en dat ook vindt; al het andere zal zij immers toch al als een vrije toegift van Mij ontvangen.

[15] Daarom heb Ik jullie ook al verscheidene keren gezegd, dat jullie niet angstig bezorgd moeten zijn om wat en waar jullie iets te eten en te drinken zullen krijgen en waarmee jullie je lichaam zullen kleden, maar vooral Mijn rijk en zijn ware gerechtigheid in jullie zelf moeten zoeken! Al het andere zal jullie er zomaar bij gegeven worden; want de Vader in de hemel weet wat jullie voor je aardse levensonderhoud nodig hebben.

[16] Als jullie vandaag werken en eten en drinken, hebben jullie voldoende gezorgd voor de moeiten van de dag. Het zou daarom nutteloos zijn om je op de dag waarop je werkt ook al zorgen te maken voor de dag van morgen; wanneer jullie die zullen beleven, zal die zijn eigen zorgen wel met zich meebrengen. Want alleen de dag waarop jullie nog leven en werken, is door Mij op jullie rekening geschreven; de komende rust nog in Mijn hand en daar dragen jullie nog niet de verantwoordelijkheid voor. En daarom is het dwaas om je in aards opzicht vandaag al zorgen te maken voor morgen; want het is immers helemaal alleen aan Mij, of Ik een mens de komende dag mee laat maken of niet.

[17] Zo was er ook eens een heer des huizes, die grote landerijen en kudden bezat, die zich van tevoren zodanig bezorgd maakte dat hij, om zijn aardse rijkdom te vergroten en veilig te stellen, nieuwe schuren, stallen en grote, stevige graanschuren liet bouwen en bovendien nog, ter grotere beveili­ging, een sterke, hoge muur om de nieuwe gebouwen liet optrekken. En toen alles klaar was, zei hij: 'He, nu wordt het lichter in mijn zorgelijke hart; want van nu af aan zal ik met mijn grote bezittingen zonder zorgen en onbekommerd rustig verder kunnen leven!' Maar terwijl hij nog zo, zichzelf troostend, doorpraatte, weerklonk er een stem als een donder, die zei: 'O jij aardse ijdele dwaas! Je prijst en troost jezelf alsof jij zelf heer bent over je ziel en je leven! Kijk, nog in deze nacht zal je ziel gescheiden worden van je vlees, waar je zo bezorgd om was. Wat voor nut zullen al jouw grote zorgen, inspanningen en werk voor je ziel hebben?' Toen schrok die man en zag, dat hij nog heel weinig voor zijn ziel gezorgd had, en spoedig na dat bericht stierf hij.

[18] Vraag jezelf nu af wat voor die mens eigenlijk het nut was van zijn grote bezorgdheid in de wereld om de wereldse dingen! Zou het niet verstandiger geweest zijn, als hij liever zijn ziel juist en goed verzorgd had en in zichzelf Gods rijk gevonden zou hebben, zoals in vroege tijden mensen dat ook in zichzelf hebben gevonden en zelfs ook de heidenen, zoals jullie dat bij de ze.'l~n Egyptenaren duidelijk hebben kunnen merken?

[19] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat een goed mens volgens Mijn wil helemaal geen aardse arbeid hoeft te verrichten! O, integendeel; want lichamelijk nietsdoen verwekt en voedt alle zonden! Daarentegen moet leder mensjuist actief en bezig zijn en in het zweet van zijn aangezicht zijn brood eten.

[20] Het komt hierbij alleen maar aan op de intentie waarmee een mens actief en werkzaam is. Wie zorgzaam, actief en werkzaam is zoals Mijn vriend en broeder Lazarus dat is, die zoekt ook krachtig en doeltreffend in zichzelf naar Mijn rijk en de gerechtigheid daarvan en zal het ook vinden, net zoals hij, en ook jij, Mijn beste Marcus, dat al voor het grootste deel hebben gevonden. Wees daarom nu vrolijk en opgewekt; want jij heb je die grote parel al toegeëigend en zult voor je broeders een geduchte steun zijn.

[21] Maar laten we nu een beetje uitrusten, want daar, langs de weg die vanuit het westen hierheen leidt, zie Ik sommige van de leerlingen terugkomen die Ik in Emmaüs uitgezonden heb; ze zullen weldra hier zijn, en dan zullen wij horen hoe het hun vergaan is.’

 

62 De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer

 

[1] Wij wachtten nog een poosje, en weldra arriveerden de in Emmaüs uitgezonden leerlingen bij ons; want hun geest had aangegeven dat Ik Mij in Bethanië en nu op de reeds bekende heuvel temidden van Mijn vrienden verbleef

[2] Aanvankelijk kwamen er slechts ruim veertig aan, maar binnen enkele ogenblikken kwamen er ook anderen, door hun geest gedreven, naar Mij toe om allemaal voor Mijn vrienden te getuigen hoe reeds in die paar dagen bij hen alles in vervulling was gegaan, wat Ik hun bij hun uitzending voorspeld en toegezegd had.

[3] Er kwamen echter ook nog andere, in allerlei zaken ervaren en geleerde joden en Grieken met hen mee; sommigen om van Mijzelf de woorden des levens te horen, anderen om Mij te beproeven, of Ik wel echt degene was die de uitgezonden leerlingen hun verkondigd hadden.

[4] Toen nu alle genoemde leerlingen en de overige joden en Grieken om Mij heen verzameld waren, vroeg een jood aan Mij: 'Meester, deze leerlingen hebben ons een goed bericht over u gebracht, ze hebben in uw naam onze zieken beter gemaakt en de bezetenen van de boze geesten bevrijd! Daaraan hebben wij gezien, dat u ofwel een echte profeet bent, of dat werkelijk de beloofde Messias in U verborgen is. Aangezien wij echter uit de woorden van de boodschappers toch geen volledige duide­lijkheid hebben kunnen krijgen, zijn wij hierheen gekomen om uit uw mond te vernemen hoe het gesteld is met wat uw boodschappers ons verkondigd hebben. Wil daarom onze komst hierheen niet verkeerd opvatten!’

[5] Hierop wendde Ik Mij tot de aanwezige leerlingen en zei tegen hen: 'Wie naar jullie luistert, luistert ook naar Mij; wie jullie echter veracht, veracht ook Mij. En wie Mij veracht, veracht ook Degene die Mij gezonden heeft. Degene die Mij gezonden heeft is één met Mij, en Hij is degene van wie jullie zeggen dat Hij jullie God is; maar jullie hebben Hem nog nooit gekend, en daarom kunnen jullie ook niet Degene kennen die Hij gezonden heeft. Ik zeg nu echter tegen jullie, Mijn leerlingen, dat jullie Mijn woord allemaal getrouw, waar en juist aan de mensen verkondigd hebben.’

[6] Hierop kwamen de ruim zeventig leerlingen vol vreugde dichter naar Mij toe en zeiden: 'O Heer, in Uw naam moesten ook de ergste duivels aan ons gehoorzamen, en daar hebben we ons zeer over verheugd!’

[7] Daarop zei Ik in bedekte termen: 'Ja,ja, Ik zag satan wel als een bliksem uit de hemel vallen (het scheiden van het valse van het ware) , maar dat is nog niet voldoende; maar het handelen volgens de waarheid, opdat de waarheid in de mens tot een levend goed wordt!

[8] Kijk, Ik heb jullie vanuit Mij de macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden, en zo ook over alle macht van de vijanden! Verheug je daar echter niet over, maar over het feit dat jullie namen nu in de hemel geschreven staan; en dat is ook Mijn grote vreugde! Daarom prijs ook Ik in Mijn menselijke natuur U, Vader en Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen verborgen hebt voor de verstandigen en wijzen van de wereld en ze geopenbaard hebt aan de onmondigen. Ja, Vader, zó heeft het U al van eeuwigheid behaagd!

[9] Ik zeg jullie nu, wereldse wijzen en verstandigen: Mij is door de Vader alle macht gegeven in hemel en op aarde! Maar niemand van jullie weet, wie en wat de Zoon is; alleen Mijn eeuwige Vader weet het. En evenzo weet en ziet ook niemand van jullie wie de Vader is, dan alleen de Zoon en vervolgens ook degene aan wie de Zoon het wil openbaren. Aan wie de Zoon het heeft willen openbaren, aan hen heeft Hij het ook al geopenbaard; maar de Zoon zal het niet openbaren aan degenen die een hoge dunk hebben van hun wijsheid en schranderheid!'

[10] Hierop wendde Ik Mij tot Mijn leerlingen, die hier nu allemaal bij elkaar waren, en zei speciaal tegen hen: 'Waarlijk Ik zeg jullie: zalig zijn de ogen die zien wat jullie zien en gezien hebben, en zalig de oren die horen wat jullie horen en gehoord hebben! Want Ik zeg jullie nogmaals: veel profeten en koningen wilden zien wat jullie zien, en horen wat jullie horen, en hebben het niet gezien en ook niet gehoord!

[11] Maar er zijn er hier nu ook enkelen, die ook zien en horen wat jullie zien en horen; maar ze worden toch niets ge waar en begrijpen en vatten ook niets, want zij zijn en blijven verstokt en blind van hart. Wiens hart echter verstokt en blind is, die is ook verstokt en blind wat zijn hersenen en zijn hele lichaam betreft; want wanneer reeds datgene wat in de mens licht moet zijn, duister is, hoe diep zal de duisternis van de gehele mens dan wel niet zijn?

[12] Jullie weten ook dat zout het belangrijkste en beste middel is om de smaak van het voedsel te versterken; wanneer het zout zelf echter smake­loos is geworden, waarmee moeten de spijzen dan gezouten worden? Jullie zijn nu een echt zout voor het leven van de mensen; waak er echter voor dat jullie niet ook flauw worden, zoals de Farizeeën en schriftgeleerden flauw zijn geworden waardoor zij de mensen met hun flauw geworden zout niet aanzetten tot het eeuwige leven, maar enkel bederven tot de dood!'

 

63 Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef

 

[1] Onder degenen die met de meer dan zeventig leerlingen mee naar Bethanië gekomen waren, bevond zich ook een schriftgeleerde. Mijn woorden ergerden hem.

[2] Hij kwam naar Mij toe met de bedoeling Mij op de proef te stellen, en zei (de schriftgeleerde): 'Meester, ik heb uit uw woorden opgemaakt, dat u goed thuis bent in de Schrift en een juist oordeel geeft; zeg dan nu ook tegen mij wat ik moet doen, om evenals als uw leerlingen zalig te worden!’

[3] Ik zei: 'Wat staat daarover geschreven in de wet van God, en hoe lees jij, als schriftgeleerde, wat er geschreven staat?'

[4] De schriftgeleerde zei: 'Je moet God, je Heer, liefhebben met heel je hart, heel je ziel en al je kracht en met je hele gemoed, en je naaste als jezelf!'

[5] Daarop zei Ik tegen de schriftgeleerde: 'Je hebt volkomen juist geantwoord. Doe dat, dan zul je leven! Want het juiste te weten geeft en brengt op zichzelf niemand het eeuwige leven. Kennis is zeer zeker noodzakelijk, omdat men zonder kennis als een blinde zonder geleide langs de weg zou staan; als de blinde echter door de kennis ziende is geworden maar vervolgens niet verder wil gaan op de weg, dan is zijn licht hem tot weinig of geen nut. Wie niet weet wat hij moet doen en het dus ook niet kan doen, heeft ook geen zonde als hij het goede niet doet; maar wie het goede kent en niet doet, hoewel hij weet dat het goed is, die heeft de zonde!'

[6] Hierop keek de schriftgeleerde Mij verbaasd aan en zei, alsof hij zich tegenover Mij wilde rechtvaardigen: 'Meester, ik zie dat u heel goed thuis bent in de waarheid, en ik weet ook dat het voor het ware, aan God welgevallige leven niet voldoende is om de wetten alleen maar te kennen, maar men moet ernaar leven en handelen! God boven alles liefhebben kan men beslist alleen maar door al Zijn geboden precies op te volgen; maar als men zijn naaste moet liefhebben als zichzelf, dan moet men toch eerst weten wie die naaste eigenlijk is, die men moet liefhebben als zichzelf Wie moet ik als mijn naaste beschouwen?'

[7] Daarop zei Ik: 'Het is toch werkelijk niet te geloven dat jij als schriftgeleerde niet weet wie jouw naaste is. Ik zal je een kort verhaal vertellen om je duidelijk te maken wie jij als je naaste moet beschouwen.

[8] Er was eens een man, die voor zaken van Jeruzalem naar Jericho reisde, maar onderweg door rovers werd overvallen. Ze kleedden hem totaal uit, sloegen hem vervolgens bijna dood, gingen er met hun buit vandoor en lieten de man halfdood liggen.

[9] Nu gebeurde het echter toevallig, dat ook een priester uit Jeruzalem langs diezelfde weg reisde. Hij zag de man, die de rovers lelijk toegetakeld hadden, langs de weg liggen, maar liep er voorbij zonder zich om hem te bekommeren. Na de priester kwam er weldra ook een Leviet en deed hetzelfde als de priester .

[10] Kort daarna kwam er ook een Samaritaan langs diezelfde plaats, en toen hij de man daar zag liggen, kreeg hij medelijden met de half doodgeslagen man. Hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op, tilde hem op zijn lastdier en bracht hem zo naar een herberg waar hij hem de hele dag en nacht zelfverzorgde. Toen hij de volgende dag zag dat het met de juiste verzorging wel beter zou gaan met de gewonde, riep hij de waard, gaf hem twee zilverstukken en zei tegen hem: ‘Aangezien ik dringende zaken te doen heb, vertrek ik nu; verpleeg hem, tot ik over enkele dagen terugkom! Watje meer nodig zult hebben, zal ik je dan getrouw vergoeden! ' Daarna vertrok hij, en toen hij na enkele dagen terugkeerde trof hij de man over wie hij zich ontfermd had, goed verzorgd en in zoverre genezen aan, dat hij hem naar Jeruzalem kon terugbrengen; hij betaalde de waard nogmaals twee zilverstukken en gaf de genezen man bovendien nog kleren.

[11] Wat denk je nu? Wie van de drie was nu de naaste van degene die door de rovers en moordenaars overvallen werd?'

[12] De schriftgeleerde zei: 'Ongetwijfeld degene die hem barmhartig­heid heeft bewezen!’

[13] Ik zei: 'Goed, ga dan heen en doe hetzelfde! Ieder mens, die op wat voor manier ook jouw hulp nodig heeft, is je naaste; en als je hem helpt, dan ben jij ook zijn naaste. En als je hem geholpen hebt, heb je hem als je naaste ook liefgehad als jezelf; want de ware naastenliefde is, dat jullie voor je medemensen al datgene doen wat jullie redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij in geval van nood ook voor jullie zouden willen doen. -Weet je nu wie je naaste is?'

[14] Hierop durfde de schriftgeleerde Mij niets meer te vragen, trok zich terug en zei tegen zijn metgezellen: 'Werkelijk, in deze Galileeër leeft een machtige geest van waarheid! Het is de moeite waard om naar hem te luisteren!’

[15] Daarop zei één van de leerlingen: 'Het is echter nog meer de moeite waard om te leven en te handelen volgens hetgeen Hij leert; want Hij is de Heer en draagt alle macht over leven en dood in Zich. Wie Zijn leer doet, zal van Hem het leven ontvangen!’

[16] De schriftgeleerde zei: 'Wanneer hij de Messias van de joden is, dan heb je helemaal gelijk; maar als hij dat is en alle macht en gezag in de hemel en op aarde bezit, dan kan hij dat toch tegen de hogepriesters zeggen; en als ze zich ertegen verzetten om dat aan te nemen en te geloven, laat hij hen dan verwerpen en hen met vuur uit de hemelen tuchtigen, zoals God eens Sodom en Gomorra getuchtigd heeft!’

[17] De leerling zei: 'Jij spreekt naar de wijze van de mensen; wij echter spreken naar de wijze van Zijn geest! Wij weten al van Hem wat Hij nog allemaal zal doen en kennen Zijn macht, en wij zijn getuigen van alles wat Hij in Jeruzalem gedaan en onderwezen heeft; en zo kunnen wij ook spreken, en weten wij waar wij aan toe zijn en wat er nog allemaal zal gebeuren.

[18] Hebben niet alle hogepriesters de tekenen aan de hemel gezien, die hun duidelijk aangaven wat zij door hun verstoktheid kunnen verwachten? Maar dat heeft geen indruk op hen gemaakt, afgezien van de haat tegen Hem, en zij overleggen steeds intensiever keer op keer met elkaar hoe ze Hem te pakken zouden kunnen krijgen en doden! Maar toch wandelt Hij nog vrij rond in het hele joodse land en heeft geen vrees voor Zijn vele vijanden, die zich oppermachtig wanen. Als Hij niet de Heer van alle macht en gezag in hemel en op aarde zou zijn, dan zou Hij allang het land uitgevlucht zijn. Maar omdat Hij heel goed weet, welke macht en welk gezag Hij heeft, vlucht Hij niet voor Zijn vijanden, maar gaat Hij zonder enige schroom of vrees de tempel binnen en onderricht het volk over de komst van Gods rijk op aarde en bedreigt Hij de Farizeeën en joden met alle scherpte van Zijn woorden. Wie anders dan alleen Hij, als Heer van alle macht en kracht, zou dat durven? Dat zal toch voor ieder verstandig mens meer dan voldoende bewijs zijn, dat alleen Hij en niet iemand anders de ware Messias en bijgevolg ook de Heer is!

[19] Wij hebben Zijn daden en Zijn wondertekenen gezien en hebben de eeuwige waarheid van Zijn woorden gehoord, en geloven daarom ook werkelijk in Hem; jullie hebben hetzelfde gezien en gehoord en geloven toch niet dat Hij de beloofde Messias is, die nu tot ons in deze wereld is gekomen!

[20] Wat zou eigenlijk de reden kunnen zijn van jullie ongeloof? Kijk, de reden daarvan is de grote blindheid en verstoktheid van jullie hart! Jullie zijn toch schriftgeleerden en weten uit de Schrift onder welke tekenen en voorwaarden de Messias in deze wereld zal komen. Welnu, dat is allemaal tot in het kleinste detail op Hem van toepassing! Als dat nu ontegenzeglijk het geval is, hoe kunnen jullie dan nog twijfelen en iemand anders verwachten?

[21] Ja, jullie zullen in jullie blindheid wel een ander verwachten; die zal echter niet komen tot aan het einde van de wereld en haar tijden! Een paar dagen geleden hebben jullie ons in Bethlehem en ook in andere plaatsen zo horen spreken en wij hebben jullie de Schrift uitgelegd, hoewel wij als eenvoudige mensen nooit lezen en schrijven hebben geleerd, en we hebben voor jullie ogen tekenen gedaan tot heil en nut van de mensen, waar jullie je zeer over verbaasden; maar ik vraag jullie nu: van wie hebben wij zulke wonderbaarlijke vermogens dan wel, of op welke school hebben wij al dergelijke dingen dan wel kunnen leren?

[22] O, als er ergens op de wereld zo'n school zou bestaan, dan zouden jullie daar zeker van afweten en die ook al voor jullie voordeel hebben bezocht! Maar zo 'n school bestaat niet op de wereld, behalve alleen nu onder deze Heer en Meester van eeuwigheid, die weliswaar als een zichtbaar mens van vlees en bloed onder ons verblijft, maar in Zijn geest Degene is door wiens liefde, wijsheid, woord en wil alle hemelen, deze aarde en alles wat daarop is, geschapen zijn.

[23] Wie het nu niet van Hem leert, ontvangt het ook niet, al zou hij alle hoge wereldse wijsheidsscholen bezoeken. En wie het niet van Hem geleerd heeft, komt ook niet tot het eeuwige leven en niet tot Hem; want er staat geschreven: 'In die tijd worden allen, die dat willen, door God onderwezen; de geest van de Vader zal hen opvoeden! 'En wie niet door de Vader getrokken wordt, zal niet tot de Zoon komen, in wie de Vader woont, die jullie niet kennen en nog nooit gekend hebben, en dus ook de Zoon niet kennen en niet weten wie Hij is, zoals Hij dat Zelf tegen jou gezegd heeft.

[24] Wij kennen nu echter de Zoon en de Vader in Hem, omdat Hij ons dat Zelf geopenbaard heeft; en Hij heeft ons dat geopenbaard, omdat wij direct in Hem geloofd hebben. Hij heeft ook openlijk gezegd en laten zien, wie Hij is. Maar jullie geloofden niet en geloven nog niet; daarom zullen jullie ook in jullie nacht van zonden blijven en sterven in de dood daarvan. ­Onthoud dat goed! Want wij, die nu Zijn waarachtige getuigen zijn, hebben dat in Bethlehem al tegen jullie gezegd, toen jullie ons bedreigden, en wij hadden geen vrees voor jullie; en nu zeggen wij het nog eens zonder enige vrees of schroom in Zijn aanwezigheid, zodat Hij jullie Zelf kan uitleggen of wij juist of onjuist gesproken hebben.

[25] Jullie zijn ons weliswaar achterna gereisd, alsof jullie de waarheid uit Zijn eigen mond wilden horen; maar eigenlijk zijn jullie alleen maar met ons mee hier naartoe gekomen om de Heer van Gods heerlijkheid te beproeven. Maar Hij heeft jullie laten zien hoe onzinnig het is om als zwak, sterfelijk mens de Heer van leven en dood op de proef te stellen. En daarom zijn jullie dan ook stil en hadden jullie verder niets meer om Hem nog eens te beproeven. Daarom is.het voor jullie wel het verstandigste om deze geheiligde plaats weldra te verlaten en je in jullie oude zondenesten terug te trekken, zodat jullie niet iets nog ergers overkomt dan jullie al overko­men is!'

 

64 Het beklag van de schriftgeleerden

 

[1] Deze rake woorden van één van de leerlingen schoten de schriftge­leerde en zijn metgezellen in het verkeerde keelgat en daarom kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij: 'Meester, heeft u uw leerlingen het recht gegeven om zó met ons te spreken? Wanneer wij niet onmiddellijk willen geloven wat zij geloven, maar als geleerden nog allerlei andere bewijzen zoeken, dan gaat hun dat toch zeker weinig of niets aan! Als ze ons goed en zachtzinnig tegemoet tredén, zullen wij ook naar hen luisteren en hun woorden welwillend onderzoeken; maar als ze ons tegemoet treden zoals nu, dan zit er tenslotte toch niets anders op dan hun precies zo te bejegenen als zij ons doen! Als ze evenwel van u het recht hebben om ons, geleerden, zo te bejegenen, dan zullen zij ook weinig met ons kunnen beginnen!'

[2] Ik zei: 'leder woord dat die ene leerling tegen jullie gezegd heeft, heb Ik hem in de mond gelegd, en zo heb Ik door zijn mond Zelf tegen jullie gesproken. En daarmee is jullie vraag dan ook volkomen beantwoord, en het laat jullie zien van wie Mijn leerlingen het recht hebben om zo met jullie te spreken. Jullie willen alleen maar nooit de waarheid horen en houden ijdele vleierij en huichelarij in ere; daarom komen Mijn woorden jullie hard en grof voor en ergeren ze jullie.

[3] Maar Ik zeg jullie: wie zoals jullie eenmaal in het valse geworteld is, tevens onware dingen onderwijst en daarvoor ook nog grote eer verlangt van de blinde mensen, omdat hij zichzelf in zijn blindheid als iets groots beschouwt, vindt de lichte waarheid steeds hard en kwetsend voor zijn vermeende eer en dat maakt hem geërgerd. Ik zeg jullie echter dat zo iemand ook nooit toegang tot de waarheid zal vinden, als hij zich in zijn valse overtuiging niet willaten verdeemoedigen door het grote licht van de waarheid, maar hij zal zich in zijn duisternis voortdurend eer laten bewijzen, en daarin vervolgens ook ten onder gaan.

[4] Er was een man die werkelijk veel gelezen had over alle straten en wegen; men eerde die man vanwege zijn kennis, en de man hechtte veel waarde aan die eer. Maar hoewel hij van de straten en wegen op de wereld veel afwist, had hij de wegen, die hij uit de geschriften van de Romeinen en Grieken kende, nooit bereisd.

[5] Nu gebeurde het echter dat een man van koninklijken bloede, die van plan was een verre reis te maken, deze wegendeskundige tegen ruime beloning als gids in dienst nam, hoewel hij ook nog andere gidsen bij zich had, die weliswaar niet zo geleerd waren als hij, maar al veel reizen gemaakt hadden en de straten en wegen dan ook uit ervaring kenden.

[6] Toen gebeurde het op een reis ver in Egypte, dat de man van koninklijke afkomst binnen enkele dagen de oude stad Memphis wilde bereiken, en hij overlegde met de reisdeskundige wat de kortste en veiligste weg daarheen was. De oude reisdeskundigen gaven de raad om de weg langs de rivier aan te houden, ook al was die iets langer. Maar de geleerde zei: Jullie weten niets, en wat jullie geweten hebben, weten jullie nu allang niet meer; ik heb als enige de straten en wegen van de Egyptenaren ­Grieken en Romeinen bestudeerd, en ik ken ze allemaal heel goed. Ik stel voor dat we hier de weg recht door de woestijn nemen, zodat wij Memphis zo drie dagen eerder kunnen bereiken dan wanneer we langs de rivier verder trekken!’

[7] Dit voorstel beviel de koninklijke man, en hij stelde de wegendeskun­dige aan als gids.

[8] Met veel moeite trok de karavaan reeds dagenlang door het zand en begon al gebrek te krijgen aan water en levensmiddelen.

[9] Toen riep de koninklijke man de gidsen nogmaals bij zich; hij riep de wegendeskundige ter verantwoording en bedreigde hem, ingeval hij door zijn halsstarrigheid de karavaan op dwaalwegen gebracht zou hebben.

[10] Toen zeiden ook de oude gidsen: 'Heer, als wij niet omkeren en naar het oosten reizen, maar steeds verder naar het westen gaan, dan zullen wij allemaal ten onder gaan!’

[11] De geleerde gids wilde echter nog doen alsof hij gelijk had, aangezien hem heel veel gelegen was aan zijn wereldse eer .

[12] Maar toen beval de koninklijke man dat ze de route zouden nemen die oostwaarts leidde. Allen gehoorzaamden en bereikten binnen drie dagen gelukkig weer de rivier, en binnen zeven dagen de oude stad.

[13] Wat voor nut heeft de ingebeelde en eerzuchtige wegendeskundige nu eigenlijk gehad voor de karavaan? Als ze hem helemaal gevolgd zou zijn, zou ze ontegenzeglijk verloren zijn gegaan; en doordat ze hem slechts een paar dagen gevolgd is, heeft ze ook veellater en vermoeider het doel bereikt.

[14] Toen de koninklijke man in Memphis aankwam, zei hij tegen de ingebeelde wegendeskundige: 'Jij hebt je taak slecht volbracht; daarom moet je voortaan de laatste en minste onder mijn dienaren zijn! Jij moet in deemoed door ervaring verstandig en bruikbaar worden, anders verdien je geen loon, maar wel een terechte straft'

[15] En wat de koninklijke man tegen de ingebeelde wegendeskundige zei, zeg Ik ook tegen jullie, schriftgeleerden en theologen. Ook jullie leiden in je eerzuchtige eigendunk de mensen naar de trieste ondergang van het innerlijke leven in plaats van naar de opgang ervan; en als iemand dat tegen jullie zegt raken jullie vervuld van ergernis en boosheid, omdat jullie in je hoofd wel de dode letters van de Schrift met je meedragen, maar de levend makende geest, die daarin aanwezig is, nog nooit ontdekt hebben; want jullie hart was steeds vervuld van hoogmoed en een wereldse instelling en de geest, die alleen in de ware deemoed van het hart woont, heeft daar nog nooit kunnen ontwaken tot het heldere leven vollicht.

[16] Omdat jullie in het vervolg niet meer deugen voor het leiden van Mijn karavanen, heb Ik op de oude en eerste manier weer niet-geleerde gidsen aangesteld, die evenwel heel deskundig en ervaren zijn op de wegen van de deemoed van het hart en de naastenliefde, en deze zullen Mijn karavanen, die door jullie in de woestijn terecht zijn gekomen, weer naar de rivier van het leven terugleiden; maar jullie zullen niet ontkomen aan het loon dat op de hoogmoed volgt, als jullie nog langer volharden in jullie hoogmoed! Want Ik zeg jullie: de pure letter van de Schrift doodt, alleen de geest maakt levend. Die geest ontvangen echter alleen degenen die Mij in deemoed en liefde navolgen.

[17] Zolang een goed bedoeld woord van waarheid uit de mond van jullie medemens jullie nog kan krenken en beledigen, zijn jullie nog ver verwijderd van Gods rijk! Wie echter Mijn ware leerling en volgeling wil zijn, moet zelfs zijn ware en daadwerkelijke vijanden vergeven, bidden voor degenen die hem vervloeken en diegenen zegenen die hem haten en verwensen, en eveneens goed doen aan degenen die hem schade berok­kend hebben; zo zal hij eerder gloeiende kolen van berouw op het hoofd van zijn vijanden stapelen, dan wanneer hij kwaad met kwaad vergeldt.

[18] Als jullie je halsstarrigheid en hoogmoedige verstoktheid niet laten varen, zal het licht van jullie afgenomen en aan de heidenen gegeven worden, wat allang voorzien is, en met die bedoeling bevinden jullie je nu onder het juk van de heidenen en moeten jullie je harde wetten laten welgevallen, omdat jullie de lichte wetten van God met voeten hebben getreden.

[19] Ik ben nu gekomen om jullie weer te verzamelen en op te richten, en Ik wil jullie door de macht van de waarheid werkelijk vrij maken. Als jullie echter in jullie zelfgeschapen slavernij willen blijven, blijf dan, dan zal Ik Mijn licht aan de heidenen geven; maar jullie zullen in de nacht van jullie zonden gelaten worden, en de heidenen zullen voortaan over jullie heersen. Dit aan jullie beloofde land wordt door de vijanden vertrapt en zal voortaan woest en leeg blijven. Dat zij jullie als waarschuwing gezegd!

[20] Wanneer dat zich allemaal aan jullie zal voltrekken, zullen jullie Mij wel kennen en uitroepen: 'Heer, Heer!'; dan zal Ik jullie echter niet kennen, maar tegen jullie zeggen: 'Ik heb jullie nooit gekend; ga daarom weg van Mij, vijanden van de waarheid!"

 

65 De huichelarij van de schriftgeleerden

 

[1] Toen de schriftgeleerde en zijn metgezellen dat van Mij gehoord hadden, konden ze niets meer vinden om tegen Mij in te brengen.

[2] Maar de schriftgeleerde dacht na en zei tegen Mij: 'Meester, ik zie wel, dat u een waarachtige en wijze leraar bent; u leert Gods woord op de juiste wijze en let niet op het aanzien van een persoon of dat van een volk. Wij weten ook wat er bij de profeten geschreven staat over de komst van de Messias, en wij zijn ook bij ons al half op weg om te geloven dat u de beloofde Messias kunt zijn; want wij hebben veel over uw onderricht en daden gehoord en veel ook zelf meegemaakt, aangezien wij u al meer dan tien jaar kennen als een opmerkelijke Nazarener en wij destijds al veel onbegrijpelijke dingen van u hebben meegemaakt, zoals bijvoorbeeld wonderbaarlijk snel gebouwde huizen, genezingen van zieken, rijke vis­vangsten en zelfs een onmiskenbare opwekking van iemand die door een zware val om het leven was gekomen. Zulke en nog andere dingen hebben wij van uw verborgen werkzaamheid vernomen, hoewel u zelf en ook uw vader Jozef daar onder de mensen geen ruchtbaarheid aan wilden geven.

[3] Maar destijds was nooit ook maar in de verste verte aan u te merken dat u een profeet en nog minder de beloofde grote Messias van de joden en alle mensen op aarde bent. Pas sinds ongeveer twee jaar en een paar maanden is overal ruchtbaar en algemeen bekend geworden dat u onder het volk bent opgestaan en door middel van woorden en daden van uzelf getuigt, dat u de beloofde Messias bent.

[4] Wij zijn hier dan ook niet heen gekomen om een of ander wonderteken van u te verlangen, maar alleen om de woorden uit uw mond te horen; want thuis was u allesbehalve een redenaar, zodat zelfs uw welbespraakte vader Jozef tegenover ons zijn nood klaagde; hij was bang dat u mettertijd nog helemaal stom en onnozel zou kunnen worden, omdat er dikwijls wekenlang geen woord uit u te krijgen was. En nu bent u een leraar van het volk geworden voor wie men, zoals voor iedere grote profeet, de allergrootste achting moet hebben.

[5] Dat u, als de ons reeds lang bekende zoon van jozef de timmerman, werkelijk de Messias zelfbent, ja, dat konden wij toch eigenlijk niet zonder meer geloven, ondanks alles wat wij over u gehoord hebben. En als wij nu uit Bethlehem en van nog verder hierheen zijn gekomen, aangespoord door uw leerlingen die naar ons toe gekomen zijn, om ons zelf nader te overtuigen van deze hoogst belangrijke zaak, kunt u ons dat toch niet kwalijk nemen; want als u van de hoogste geest der wijsheid doordrongen en vervuld bent, zoals uw leerlingen zeggen en nu ook u zelf, dan zult u toch wel inzien, dat wij niet met kwade bedoelingen hier naar toe zijn gekomen.

[6] Er staat immers in de oude spreuken der wijsheid dat men alles goed moet onderzoeken en vervolgens het goede moet aannemen en behouden! Wanneer wij als mensen dat nu ook bij u doen, dan hoeft u ons om die reden toch nog niet als vervloekte zondaars te beschouwen! U hebt de leerlingen, die tevoren helemaal geen geleerde mensen waren, toch zo'n innerlijk licht gegeven, waardoor ze u direct konden herkennen als de beloofde Messias; waarom geeft u ons dan niet zo'n licht? Moeten wij dan, omdat wij wat bedachtzamer zijn bij het aannemen van het geloof in u, door u veroordeeld worden tot de eeuwige duisternis? Kijk, kort hiervoor hebt u ons een heel goed verhaaltje verteld over wie onze naaste is! Wij zijn echter ook arm aan licht, en wij hebben dan ook veel harder een barmhartige Samaritaan nodig dan de voor Jericho half doodgeslagen man; maar in u schijnt die er voor ons nog niet te willen zijn. Wat is uw antwoord hierop, wijze meester?'

[7] Ik zei: 'Als de woorden uit je mond ook die van je hart zouden zijn, zouden jullie voor de genezing van jullie neergeslagen zielen ook méér gevonden hebben dan een barmhartige Samaritaan! Maar zolang jullie in je hart heel anders voelen dan wat jullie gladde tongen uitspreken, zullen jullie ook bij Mij de vermeende barmhartige Samaritaan niet vinden. Niettemin heb Ik jullie Mijn barmhartigheid betoond door jullie te zeggen wat Ik zojuist heb gezegd! Als jullie het ter harte willen nemen, waartoe Ik jullie nooit zal dwingen, zal het ook in jullie licht en helder worden.

[8] Dat jullie Mij in jullie blinde oordeel goed kennen als zoon van de timmerman, dat weet Ik wel; maar jullie hebben zelf toegegeven dat jullie af en toe over Mij gehoord hebben dat Ik daden verricht heb, waartoe geen enkel mens in staat is. Dan hadden jullie toch in de Schrift kunnen kijken, dan zouden jullie met een beetje moeite gevonden hebben, Wie er achter de timmermanszoon schuil gaat, wat zelfs veel heidenen in die tijd ontdekt hebben. Maar dat hebben jullie nooit gedaan, en als jullie er door iemand met een betere en helderder kijk op gewezen werden, dachten jullie er niet alleen nooit verder over na, maar bedreigden jullie iedereen die een dergelijke mening koesterde.jullie hielden Mij deels voor een bezetene en, als het goed ging, deels ook voor een getalenteerde magiër, die zijn geheime kunst hier en daar bij een goede gelegenheid geleerd had, om er in de toekomst bij de heidenen grote schatten mee te verdienen.

[9] Maar toen jullie weer berichten over Mij ontvingen, gingen jullie in jullie boosaardige vergadering over Mij te keer: ' Aha, nu is ons alles over die man duidelijk! Zijn vader Jozef zou in rechte lijn van David afstam­men?! De oude heeft in zijn zoon talenten ontdekt en heeft hem ergens in het geheim laten onderrichten in allerlei tovenarij, die bij de heidenen als iets goddelijks wordt beschouwd. Daardoor heeft hij al veel aanzienlijke heidenen tot zijn vrienden gemaakt; en omdat dat onze vijanden zijn, heeft hij het idee opgevat om door hun goedgunstigheidnaar zijn tovenaar van een zoon op de troon van David te gaan zitten en ons, als vijanden van de heidenen, vervolgens met één klap ten val te brengen en met hulp van de Essenen, die bij de Romeinen ook in hoog aanzien staan, te gronde te richten. Maar dat moet tot iedere prijs voorkomen worden, door hem bij een gunstige gelegenheid op te pakken en hem van het leven te beroven, waarna het dan zeker voor altijd met hem gedaan zal zijn. Want als hij alleen maar een slechte tovenaar is en ons te gronde wil richten, dan is het heel goed dat wij hem te gronde richten voordat hij ons op een of andere wijze schade kan berokkenen; en mocht hij echt de Christus zijn, dan zullen wij hem niets kunnen maken en kunnen dan achteraf nog vroeg genoeg geloven dat hij de Christus is. Hij zal het ons niet kwalijk kunnen nemen dat wij eerst alles bij hem moesten onderzoeken, alvorens hem als de beloofde Christus aan te nemen, en vervolgens zal hij ons als ijveraars voor de waarheid bovendien zelfs nog moeten prijzen en een hoge beloning moeten geven. ,

[10] Kijk, zó denken jullie in je hart, terwijl ook de hele tempel in Jeruzalem op dezelfde manier denkt, en niet één van jullie heeft ook maar in de verste verte het verlangen dat Ik wellicht toch de Christus zou kunnen zijn, maar alleen dat Ik, eenmaal door jullie gewurgd, voor eeuwig dood zal blijven!

[11] Als dat en niets anders jullie liefste wens is, wat voor wens zou Ik dan voor jullie overeenkomstig de waarheid in Mijn hart moeten dragen? Zijn jullie bij een dergelijke wens, die tegen Mij gericht is, Mijn erbarming nog wel waard? Oordeel daar zelf over! Ik ben eindeloos veel beter dan de beste van jullie en bewijs jullie nu toch nog een grote barmhartigheid door jullie openlijk te zeggen hoe het er van binnen bij jullie uitziet, zodat jullie jezelf kunnen kennen en op heel andere gedachten zullen komen; want dat zou bij jullie nog mogelijk zijn! Maar wat voor barmhartigheid ten aanzien van Mij stellen jullie daar tegenover? Zeg nu eens eerlijk, of Ik jullie nu iets anders dan de zuivere waarheid recht in het gezicht gezegd heb!'

[12] Nu keken allen Mij stomverwonderd aan, en geen van hen had de moed om Mij tegen te spreken.

 

66 Vergeving van zonden

 

[1] Weldra kwam de Romein Agricola echter met een ernstig gezicht naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, is het mogelijk dat er onder de joden zelfs zulke armzalige schepselen bestaan, dat ze in het geheim zoiets tegen U kunnen beramen? U, grote God! Hebt U voor hen dan geen verterend vuur meer? Ieder van zulke armzalige schepselen verdient het toch om duizendmaal gekruisigd te worden! Werkelijk, ik heb al veel slechte dingen gehoord over de vijandige gezindheid van de tempeldiena­ren ten aanzien van U, maar dat heb ik nog nooit gehoord!’

[2] Ik zei: 'Vriend, verwonder je daar niet al te zeer over; want er zal spoedig een tijd komen datje nog heel andere dingen over Mij zult horen van dat slechte soort! Want dat soort mensen zal niet eerder rust vinden in zijn heimelijke woede tegen Mij voordat Ikzelf, zoals Ik jullie al eerder heb aangeduid, zal toelaten dat ze de maat van hun gruwel aan Mijzelf vol zullen maken; dan zal echter ook het grote gericht over hen komen, dat de profeet Daniël voorspeld heeft toen hij op de heilige plaats stond, en wat Ik jou ook al eerder voorzegd heb!'

[3] Agricola zei: 'O Heer en Meester, het is heel goed dat U mij dit geopenbaard hebt; want daardoor zullen wij Romeinen dan het duidelijk­ste weten wat ons later te doen staat!’

[4] Ik zei: 'jullie zullen handelen, als jullie daartoe geroepen worden! ­Maar nu laten we dat rusten; er zal weldra iets anders naar voren komen!’

[5] Toen de schriftgeleerde dat allemaal gehoord had, begon hij bij zichzelf na te denken en zei na een poosje: 'Heer en Meester, nu zie ik in, dat U meer bent dan de zoon van Jozef de timmerman, die drie jaar geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft! Want als U weet wat er in het hart van een mens omgaat, moet U een God zijn! En kijk, omdat U ons dat helder en volkomen volgens de waarheid in het gezicht kon zeggen, wat geen sterfelijk mens ooit zou kunnen, begin ik nu te geloven dat U vast en zeker de Messias bent! Heer en Meester, sterk mij in mijn geloof!’

[6] Ik zei: 'Het geloof alleen zal je niet zalig maken, maar de daad volgens het licht van het geloof, zodat het geloof levend wordt. Maak echter ook het onrecht datje dikwijls tegenover je medemensen begaan hebt, zoveel mogelijk weer goed, dan zullen je zonden je vergeven worden; want zolang iemand niet de laatste onrechtmatige stater aan zijn medemens vergoed heeft, zal hij Gods rijk niet binnengaan!’

[7] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, dan zullen er maar weinigen Gods rijk binnengaan! Want hoe vaak is het niet het geval, dat men zelfs met de beste wil het onrecht dat men iemand bewust heeft aangedaan, helemaal niet meer kan goedmaken, en zulke gevallen waarin dat verhin­derd wordt zijn er heel veel. Wat moet men dan doen om vergeving van de zonden te verkrijgen?'

[8] Ik zei: 'Wanneer een mens, die zijn onrecht ingezien en betreurd heeft, onmogelijk aan zijn medemens meer kan goedmaken wat hij hem heeft aangedaan, dan moet hij zijn onrecht berouwvol en oprecht in zijn hart voor God bekennen en Hem om vergeving vragen, en hij moet Hem vragen of Hij, voor wie alle dingen mogelijk zijn, de berokkende schade aan de benadeelde wil goedmaken; dan zal God zo'n oprecht gebed ook altijd zeker verhoren en degene die Hem daar serieus en vol goede wil en berouw om vraagt, zijn zonde vergeven, in het bijzonder wanneer iemand zich inspant om door werken van liefde aan anderen weer goed te maken wat hij aan degenen die er voor hem niet meer zijn, had moeten goedmaken.

[9] Maar wie ook dat niet meer kan, wordt door God geholpen, wanneer hij echt berouw heeft en zijn wil werkelijk goed is. Maar zolang er nog gelegenheid is om het onrecht, dat je je medemensen hebt aangedaan, zelf nog goed te maken, helpen pure goede wil, berouwen bidden weinig of niets, maar alleen de daad. Pas na de daad moetje ook God om vergeving van je zonden bidden, dan zullen ze je ook door God vergeven worden, als jij je echt waarachtig en ernstig hebt voorgenomen om geen zonde meer te begaan, en jij ook aan dat voornemen vasthoudt met al je levenskrachten, die onder de heerschappij van je vrije wil staan.

[10] Als je echter weer opnieuw in je oude zonden vervalt, dan blijven ook alle reeds begane zonden voorjouw rekening. Want als je aan je naaste eenmaal een begaan onrecht hebt goedgemaakt, zodat jullie dan vrienden zijn geworden, maar je begaat spoedig daarna ofwel tegenover dezelfde vriend of tegenover een ander een nieuw onrecht, dan komt ook het reeds goedgemaakte onrecht voor het gericht als een bezwarend bewijs ten laste van jouw opnieuw begane zonde, en je zult door het gericht ook dubbel zo zwaar gestraft worden als je voor je eerste wandaad gestraft zou zijn. Maar als reeds de wereldse rechters zo hun oordeel vellen, en terecht, dan zal God niet milder omgaan met een verstokte zondaar, die zijn leven weliswaar soms betert en zijn onrecht goedmaakt, maar weldra weer opnieuw begint te zondigen.

[11] De mens kan dus alleen maar echte en volledige vergeving van zijn zonden verkrijgen, door ten eerste in te zien dat zijn zonden een onrecht zijn tegenover zijn medemensen, er berouw over te hebben en ze voor­zover mogelijk weer goed te maken, en ten tweede daarna ook God om vergeving te vragen met het ernstige voornemen, de zonden niet meer te begaan en ook trouw .te blijven aan het goede voornemen dat hij zich gesteld heeft. Als Jullie Je dat getrouwen waarachtig in je hart voornemen en vervolgens ook volgens dat voornemen handelen, dan zeg Ik jullie nu hier al: jullie zonden zijn jullie door Mij vergeven!’

[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester! Uw leer is scherp, maar waar, en Ik zal naar mogelijkheid proberen om die metterdaad na te volgen. Maar U zei dat U ons de zonden bij voorbaat vergeeft, als wij Uw leer zullen navolgen. Heeft U dan ook in de plaats van God het recht en de macht om de mensen hun zonden te vergeven?'

[13] Ik zei: 'Met jullie blinden is het moeilijk om over de pracht van kleuren te spreken! Heb Ik dan niet al eerder gezegd dat Mij alle macht en gezag in de hemel en op aarde toekomt?'

 

67 De Heer wekt een knecht op uit de dood

 

[1] Toen Ik dit hardop tegen de schriftgeleerde zei, kwam de ene zuster van Lazarus, namelijk Martha, bijna buiten adem naar ons toe op de heuvel en bracht ons het bericht dat er een knecht van een hoge steiger was gevallen, waarop hij iets moest doen, en dat hij nu geen teken van leven meer gaf Ze vroeg Mij hem te willen helpen.

[2] En Ik zei: 'Welnu, laat hem door de andere knechten hierheen brengen, ­dan zal Ik zien wat Ik zal doen!’

[3] Na deze woorden haastte Martha zich weer naar beneden, en de doodgevallen knecht werd, liggend op een draagbaar, binnen enkele ogenblikken voor Mij neergezet.

[4] En Ik zei: 'Heb Ik jullie niet van tevoren gezegd dat wij weldra iets anders te doen zouden krijgen?'

[5] Hierop zei Ik tegen de schriftgeleerde, die zijn blik strak op de dode richtte: 'Onderzoek hem, omdat jij op dit vakgebied ook kundig bent, en zie of deze knecht wel geheel en al dood is!’

[6] Hierop bekeek en bevoelde hij de dode van top tot teen en stelde vast dat hij volkomen dood was; want hij was vanaf de steiger op zijn hoofd gevallen; zijn schedel was ingedrukt en zijn nek helemaal gebroken.

[7] Toen de schriftgeleerde bij de dode zulke beslist dodelijk beschadi­gingen aantrof, zei hij: 'Heer en Meester, die kan alleen God weer levend maken; met menselijke hulp is hij niet meer tot leven te wekken!’

[8] Ik zei: 'Wat denk je, dat gemakkelijker is om te zeggen: 'Je zonden zijn je vergeven!', of tegen deze dode te zeggen: 'Sta op met een genezen lichaam en wandel! ' en ervoor te zorgen dat dat ook gebeurt?'

[9] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, het eerste is duidelijk gemakkelijker dan het tweede! Want het eerste kan ieder mens zeggen tegen degene die tegen hem gezondigd heeft, en dat geldt volgens Uw leer dan ook zeker voor God; maar het tweede te zeggen en te laten gebeuren is alleen voor God mogelijk en misschien ook voor degene aan wie God daartoe de macht zou verlenen.’

[10] Daarop zei Ik: 'Opdat jij echter goed ziet en ervaart, dat Mij ook de macht toekomt om een zondaar die zijn leven gebeterd heeft zijn zonden voor eeuwig geldend te vergeven, zeg Ik nu vanuit Mijn hoogst eigen macht tot deze dode: wees genezen, sta op en wandel!'

[11] Op dat ogenblik richtte de dode zich op, zag Mij voor zich en dankte Mij innig voor de genezing.

[12] De schriftgeleerde zei echter tegen de nu weer levende: 'Man, je was volkomen dood, en de Heer heeft je niet alleen genezen, maar Hij heeft je ook weer helemaal opnieuw tot leven gewekt; dank Hem daarom ook voor je nieuwe leven!'

[13] Ik zei: 'Wie voor de genezing dankt, dankt ook voor het leven, en dat is genoeg!'

[14] Hierop wendde Ik Mij weer tot de opnieuw tot leven gewekte knecht en zei tegen hem: 'Wees een volgende keer voorzichtig en klim niet op een hoge steiger zonder speciale noodzaak! Wanneer er op zo'n hoog getimmerte geklommen moet worden, laat dat dan over aan degenen die daarin geoefend zijn; want iedere onnodige opschepperij straft zichzelf altijd, zoals nu ook bij jou het geval was.

[15] Maar bovendien moetje nog een ding onthouden en dat is: zorg dat je nooit meer door allerlei waagstukken probeert op te. vallen bij Je medeknechten, om door je werkgever als eerste knecht gezien te worden en dan over je medeknechten te kunnen heersen, maar wees alleen maar trouwen vlijtig in wat je moet doen, dan zul je nooit meer het ongeluk hebben van de hoogte naar beneden te vallen en je nek te breken, waaraan de dood van het lichaam verbonden is! Want wie hoog stijgt, valt ook diep naar beneden.’

[16] Na deze woorden van Mij bedankte de knecht nogmaals en ging met zijn medeknechten, die hem op de draagbaar naar Mij toe gebracht hadden, weer naar beneden met het voornemen, Mijn woorden zijn leven lang op te volgen.

[17] Hierop zei Ik echter nog tegen de schriftgeleerde: Dit teken, dat Ik alleen gedaan heb om jullie geloof te versterken, moeten Jullie voor Je houden en vóór de juiste tijd aan niemand anders vertellen! Ik weet waarom Ik dat zo wil. Nu kunnen jullie met de leerlingen weer daarheen gaan, waar Mijn geest jullie zal brengen! In het dal zullen jullie bij de waard allemaal te eten en te drinken krijgen.'

[18] Hierop vertrokken ze weer, en wij begaven ons ook naar het middagmaal, aangezien het al tamelijk laat was.

[19[ Wij daalden nu de heuvel af en gingen het huis en daarin de grote eetzaal binnen, waar reeds een goed maal voor ons bereid was. Wegingen aan tafel zitten en Ik riep Rafaël om ook enkele jongeren, die allemaal in een ander huis van Lazarus ondergebracht waren, te zeggen dat ze naar ons toe zouden komen om aan onze tafel deel te nemen. Rafaël ging en bracht twaalfjongens en twaalfmeisjes mee, die van een bijzondere schoonheid waren en door Mijn invloed ook al de Hebreeuwse, Griekse en Romeinse taal machtig waren. Deze vierentwintig werden aan een speciale tafel gezet met Rafaël aan het hoofd.

[20] Toen Agricola een tijd met groot genoegen naar dit mooie jonge gezelschap had gekeken, zei hij heel ontroerd: 'O Heer, met dit geschenk hebt U mij werkelijk een meer dan grote vreugde bezorgd; want op die manier ben ik nu vader van vele kinderen geworden en ik zal voor hen net zo goed en nog beter zorgen dan voor mijn eigen kinderen! Alleen vraag ik U om een nog heel lang en gezond leven, opdat ik allen die U mij hebt toevertrouwd geestelijk en ook lichamelijk goed kan verzorgen; aan de wil daartoe zal het mij nooit ontbreken en ook niet aan het handelen!’

[21] Ik zei: 'Daar ben ook Ik blij om en Ik zal je ook geven waar je Mij om zult vragen; maar je zult thuis weinig tijd hebben omdat jij -zoals Ik je al heb aangekondigd -weldra naar Brittannië zult moeten gaan en daar veel te doen zult krijgen. Wat zul je dan met de jongeren doen?'

[22] Agricola zei: 'Heer, dan zal ik als altijd mij in mijn hart tot U wenden, en U zult mij niet zonder raad laten!’

[23] Ik zei: Je hebt zo heel goed gedacht en mij heel goed geantwoord! Maar wanneer je naar Brittannië gaat, kun je deze vierentwintig jongelin­gen met je meenemen; ze zullen je goede diensten bewijzen. Maar laten we nu eten en drinken!’

[24] Daarop aten en dronken wij welgemoed en bespraken allerlei goede en bijzondere dingen met elkaar.

[25] Maria, de jongste zuster van Lazarus, ging op een lage stoel naast Mij aan Mijn voeten zitten en luisterde naar Mijn woorden, zoals ze dat anders ook deed.

[26] Maar omdat er deze keer veel gasten waren en Martha zich zorgen begon te maken dat ze de vele hoge gasten alleen wellicht niet goed genoeg zou kunnen bedienen, kwam ze naar Mij toe en zei: 'Heer, kijk, ik ben druk; zeg toch tegen mijn zuster dat ze mij helpt!'

[27] Toen zei Ik: 'Martha, Martha, jij bent nog steeds dezelfde, alhoewel Ik je al een paar keer om dezelfde reden Mijn mening gezegd heb! Jij maakt Je erg bezorgd om datgene wat van de wereld is, maar Maria heeft de beste plaats gekozen; daarom moet zij ook hier bij Mij blijven. We hebben immers toch eten en drinken in overvloed. Wat maak je je nu bezorgd om nog meer?'

[28] Martha zag haar vergissing al snel in, liet Maria bij Mij en met gemak deed ze alleen met de bedienden wat er nog gedaan moest worden.

 

68 Het opvoeden van kinderen

 

[1] Toen we nu zo bij elkaar zaten en heel welgemoed aten, dronken en allerlei dingen met elkaar bespraken, begonnen de grote honden in de tuin hard te blaffen.

[2] Lazarus, daarop geattendeerd, zei tegen Mij: 'Heer en Meester, er naderen beslist weer ongenode gasten mijn Bethanië! Maar het is goed dat U mij die wachters hebt gegeven; daardoor zijn wij tegen lastige bezoekers beschermd. Maar we moeten misschien toch gaan kijken wat er aan de hand is, omdat de dieren wel erg veellawaai maken.’

[3] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik weet wel wat er buiten aan de hand is! Herinner je je de Farizeeën niet meer, die gisternacht tot 's ochtends bij jou gebleven zijn? Kijk, die hebben je toch beloofd om vandaag vanwege Mij naar Bethanië te komen! Kijk, zij en nog enkele anderen naderen nu deze plaats en willen in deze hoofdwoning van jou binnenkomen; maar het is de tijd nog niet, en vooral niet omdat ze vanmorgen weer in de raad geweest zijn en er alweer heel anders over denken dan gisteren. Er zijn nog een paar echte Zeloten bij hen die een grote mond hebben, daarom mogen ze nog wel even wachten eer ze binnen kunnen komen. Maar stuur jij één van je dienaren naar buiten; die moet hen naar de herberg voor de vreemdelingen brengen! Tegen de avond zullen wij dan wel zien wat we zullen doen.’

[4] Lazarus stuurde onmiddellijk een dienaar en het gebeurde zoals Ik gezegd had.

[5] Maar daarop zei Lazarus: 'Het verwondert me erg van de Farizeeën van gisteren, dat ze weer op andere gedachten gekomen zouden zijn, omdat U Zelf toch gezegd hebt dat zij waarschijnlijk wel de laatsten en enigen onder het grote aantal tempeldienaren waren, die zich tot U bekeerd hebben! En wij hadden er allemaal ook vertrouwen in en waren daar heel, blij om,'

[6] Ik zei: ' Twijfel daar maar niet aan en wees niet bang! Dezen zullen wij ook behouden; maar juist nu zijn ze nog niet helemaal bekeerd. Maar wanneer het avond wordt, zullen ze weer andere en betere gedachten koesteren en dan zullen we naar hen toe gaan. Voorlopig blijven wij hier echter blijmoedig bij elkaar, en er zal nog heel wat zijn, waarover we met elkaar van gedachten kunnen wisselen.’

[7] Daarmee waren Lazarus en alle anderen volkomen tevreden.

[8] Toen werd het een tijdlang volkomen stil aan onze tafel; alleen aan de tafel van de jongeren werd af en toe een woord gezegd, aangezien de jonge mannen Rafaël allerlei dingen vroegen en hij hen daarover ook steeds zeer vriendelijk onderwees.

[9] Wij luisterden naar hen, en de bij ons aanwezige vier tempeldienaren die zich in Emmaüs bij ons gevoegd hadden, evenals de zeven die zich al eerder op de Olijfberg bij ons hadden aangesloten, zeiden: 'Een dergelijk onderricht levert wat op! Want van zo'n leraar leert de jeugd in één uur meer dan bij een wereldse leraar in tien jaar! Heer, onze vrouwen en kinderen bevinden zich ook hier in Bethanië, ondergebracht in een huis van Lazarus; wat zou het goed voor hen zijn wanneer ze ook maar één uur lang zo'n leraar uit de hemelen zouden hebben!

[10] Ik zei: 'Dat zou inderdaad heel gunstig voor hen zijn; maar ze zouden niet in staat zijn om het onderricht van zo'n leraar op te nemen, omdat hun hart en hun ziel al met teveel wereldse dingen volgepropt zitten. Deze jongeren hebben echter een zeer kuise geest en zijn zedelijk onbedorven; iedere zonde is hun nog vreemd en ze hebben veel nood en ellende doorgemaakt en moesten gewend raken aan allerlei ontberingen, waardoor ze ook vrij zijn geworden van alle begeertes, waar kinderen van rijke ouders aan onderhevig zijn. Hun zielen zijn zodoende zuiver als van engelen; daardoor kan de goddelijke geest in hen zich ongehinderd ontvouwen. En zie! Dat is dan ook de reden dat ze reeds als kinderen door een zeer hoge engel onderwezen kunnen worden; want alleen zulke zeer zuivere en geheel en al onbedorven zielen kunnen direct door de engelen van de hemel onderwezen worden. Maar bij kinderen als die van jullie is dat in het gunstigste geval slechts indirect mogelijk.

[11] Ik zeg jullie: als ouders in staat zouden zijn hun kinderen zó op te voeden, dat dezen slechts tot hun veertiende jaar hun onschuld en ziele reinheid konden behouden, zouden hun ook direct leraren en leiders uit de hemelen gegeven worden; maar aangezien dat nu in deze tijd onder de zeer voorname joden al helemaal niet meer voorkomt, kunnen de ook leraren uit de hemelen jullie kinderen geen direct onderwijs meer geven.

[12] Maar bij de aartsvaders was dat heel vaak het geval, en af en toe gebeurde dat ook nog in deze en ook in de vorige eeuw. De moeder van Mijn lichaam en Mijn pleegvader Jozef, en ook de oude Simeon, Anna, Zacharias, zijn vrouw Elisabeth en zijn zoon Johannes en nog enkele anderen zijn door de engelen uit de hemelen opgevoed, en wel op directe wijze; maar degenen die Ik hier noem zijn door hun ouders vanaf hun geboorte ook in de grootste zedelijke en zielereinheid opgevoed, en dat is bij jullie wereldse kinderen eigenlijk nooit het geval geweest.

[13] Het zou wel uitermate goed zijn voor de mensen, hoewel het voor het bereiken van de zaligheid en het eeuwige leven niet absoluut noodza­kelijk is; want bij Mij en zodoende ook in de hemel is er oneindig veel meer vreugde over een zondaar die boete doet en zijn leven werkelijk betert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit boetedoening nodig hebben gehad, zoals Ik jullie al eens gezegd heb. Doe daarom wat Ik jullie leer, dan zullen jullie leven; want Ik, die dat tegen jullie zeg, ben meer dan alle engelen van de hemelen, en derhalve zeker ook Mijn leer!’

[14] Nu zei een schriftgeleerde, wiens vrouwen kinderen ook in Bethanië waren: 'Heer, mijn vrouwen mijn zeven kinderen hebben naar mijn beste weten altijd strikt volgens de wet moeten leven, en de zielen van de kinderen zijn hoogstwaarschijnlijk nog helemaal zuiver! Die zou ik toch wel hierheen kunnen laten brengen? Ze zouden hier zeker veel winnen voor hun toekomstige leven. Wat vindt U daarvan, Heer?'

[15] Ik zei: 'Ik denk toch dat het voor jouw vrouw en jouw kinderen, die niet zo zuiver zijn als jij denkt, beter is wanneer ze vandaag blijven waar ze zijn; want morgen is er ook nog een dag en overmorgen ook nog één, en dan zal het zeker nog wel gebeuren dat Ik ook met jullie vrouwen en kinderen samenkom. En dring hier bij Mij nu niet meer op aan!’

[16] Na deze woorden van Mij drongen ze ook niet langer met dergelijke verzoeken bij Mij aan.

 

69 Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde

 

[1] Toen wij nu in alle rust welgemoed bij elkaar zaten, zei de Romein Marcus, die we reeds als een diepe denker hebben leren kennen: 'Heer en Meester, staat U mij toe om, nu we er gelegenheid voor hebben, U nog een vraag te stellen? Er zit me nog iets dwars, en ik zou daar graag nog wat meer uitleg over krijgen dan U ons op de Olijfberg hebt gegeven.'

[2] Ik zei: 'Spreek en vraag jij maar altijd rustig, want in jou woont een lichte ziel! Ik weet weliswaar watje nog vragen wilt, maar omwille van de anderen heb Ik graag dat jij spreekt en vraagt, zodat ook zij weten waar het om gaat; want het is steeds een grote fout bij de mensen, dat slechts weinigen in zichzelf opmerken waar het hun aan ontbreekt. Als de mensen dat zouden opmerken en voelen, dan zouden ze daar ook met grote vlijt en ijver naar op zoek gaan en het trachten te vinden, en ze zouden ook veel vinden. Maar omdat ze lui zijn en niet weten en voelen waar het hun nog aan ontbreekt, zoeken ze het ontbrekende ook niet en vinden het ook niet. Maar wie zoekt die vindt, aan wie vraagt zal gegeven worden, en voor wie klopt zal worden opengedaan! Dus zeg maar waarover jij nog een helderder licht wilt hebben dan jullie op de Olijfberg gegeven is!'

[3] Nu zei onze Romein Marcus: 'Kijk, Heer en Meester, U hebt Zelf uitdrukkelijk gezegd dat de mens God niet volkomen boven alles liefkan hebben, als hij Hem niet tracht te leren kennen, voorzover hem dat mogelijk is; en toen heb ik na lang nadenken ontdekt dat het mij aan nog heel veel ontbreekt!

[4] Kijk, in Illyrië en ook in onze verre landstreken heb ik verscheidene mijnen en :win daaruit allerlei metalen, zoals goud, zilver, lood en een grote hoeveelheid ijzer, dat wij heel goed kunnen gebruiken!

[5] Maar bij het graven van zo'n mijn in de bergen heb ik wel eens heel zeldzame en opmerkelijke dingen gevonden, en dat heel diep onder de gewone aardbodem. Dat waren botten en geraamten van reusachtig grote dieren, die ooit op aarde geleefd hebben. Wanneer hebben die de aarde bewoond en hoe konden ze zo diep onder -laten we zeggen -zulke hoge bergen terechtkomen? Zo heeft men ook in Egypte en Spanje zelfs botten en geraamten gevonden, die grote overeenkomst vertoonden met die van een mens; alleen waren ze ook wel minstens vier of vijfkeer zo groot en sterk als die van een mens van nu. En zo vond ik nog heel veel bijzondere dingen, waarvan ik het niet nodig vind om ze hier nader te noemen.

[6] Op de berg hebt U ons weliswaar in het kort verteld, dat er vóór Adam heel lang een soort mensen bestaan heeft, die nog maar weinig vrije wil hadden, maar net als de dieren meer instinctmatig leefden en ook volgens dat instinct handelden. Pas ongeveer vierduizend jaar geleden verschijnt volgens de Schrift van de joden de eerste mens, Adam, met een volkomen vrije wil en met een even vrij verstand, en geeft hij vanuit zichzelf wijze wetten en verordeningen aan zijn nageslacht.

[7] Ik wil nu een belangrijke vraag stellen en die luidt: was deze aarde ten tijde van Adam hier en daar nog bewoond door die eerdere mensen, en is dat geslacht soms ook ergens op bepaalde plaatsen op aarde tot in onze tijd blijven bestaan, en zal het wellicht ook nog langer blijven bestaan? En hoe kwamen de botresten van de prehistorische dieren zelfs onder de grond­vesten van de bergen, evenals de reusachtige overblijfselen van de pre-ada­mieten?

[8] Heer, geef mij daar nog een nadere toelichting over; want wat wij , onderzoekende Romeinen, tot nu toe al ontdekt hebben, dat -en zeker nog wel meer dan dat - zullen onze nakomelingen ontdekken.

[9] De ons bekende boeken van Mozes geven ons helemaal geen uitsluitsel over de levensomstandigheden op aarde vóór Adam. Mozes begint direct met het uiterst mysterieuze scheppingsverhaal, dat echter in geen enkel verband staat met wat wij nu op de aarde aantreffen -het werpt zelfs alleen maar de grootste tegenstrijdigheden op.

[10] Wanneer U ons daarover nu geen hoger licht schenkt, zal dat met name bij het latere nageslacht grote verwarring veroorzaken, en Uw leer zal door grote verdeeldheid getroffen worden. Want Uw leer berust op die van Mozes; als die echter in enig opzicht duister is, dan kan Uw licht op aarde niet tot volle helderheid komen. Geef ons daarom ook in dat opzicht nog een heldere uitleg; wij vragen U daarom!’

 

70 Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes

De ouderdom van de aarde.

 

[1] Ik zei: 'Luister, Mijn Marcus, die Mij zeer lief geworden bent! Veel heb Ik jullie al gezegd en getoond en Ik zal jullie dat ook nog zeggen en tonen; maar alles wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb zal niet verder reiken dan jullie eerste nageslacht, omdat de wereldse mensen dat niet zullen vatten, niet zullen begrijpen en derhalve ook niet zullen geloven. Je hebt wel een heel goede reden aangevoerd, waarom de door jou verlangde verklaring over de dingen en levensomstandigheden van deze aarde speciaal noodzakelijk schijnt te zijn om de mensen vaster in Mijn leer te doen geloven. Maar Ik heb jullie ook gezegd, dat de geest alle dingen die er in Mijn schepping voorkomen zal openbaren aan iedereen, die in de geest wedergeboren wordt. Degene aan wie de Geest het zal openbaren, zal dan ook in het ware licht werkelijk ten volle begrijpen hoe het gesteld is met alle dingen die jou nu nog zo onbegrijpelijk toeschijnen.

[2] Wat Ik jullie daar nu mondeling over zal zeggen zullen jullie wel van Mij aannemen, omdat Ik het jullie zeg; maar de volledige diepgang ervan zullen jullie ook niet begrijpen, en nog minder zullen jullie in staat zijn om de andere, nu in de geest nog volkomen blinde mensen daar een juist begrip van bij te brengen. En daarom zullen de mensen nog lang moeten wachten tot alle zogenaamd belangrijke vragen op een zodanige wijze voor hen beantwoord kunnen worden, dat zij het kunnen begrijpen.

[3] Kijk, de joden waren eenmaal het meest verlichte volk op aarde, afgezien van het feit dat Mozes hun zelf door de mond van zijn broeder Aäron in twee achteraf toegevoegde boeken alles verklaard heeft; nu is het ook met hen zover gekomen, dat zij van al dergelijke prehistorische dingen absoluut niets meer weten en begrijpen. Alles wat ze maar aan dergelijke overblijfselen vinden, noemen ze een gevolg van de door hen niet meer begrepen zondvloed van Noach. En als je hun iets anders leert, zullen ze je als een ketter vervloeken!

[4] Jullie heidenen hebben in jullie godenleer een mythe van meteen twee grote overstromingen van de aarde en schrijven daar in eerste instantie de oorzaak van de verschijnselen aan toe, en het volk gelooft daar vast aan. Als je de mensen nu de waarheid zegt, zullen ze jullie uitlachen en in het gunstigste geval zeggen: ' Ach, wie kan dat weten? Dat weten alleen de goden! ' Wat kunnen jullie hun dan antwoorden? Kijk, daarom zullen de mensen pas in staat zijn om dit soort waarheden te bevatten, wanneer ze ten eerste bedreven zullen zijn in allerlei wetenschappen en, ten tweede, als hun gewekte geest het hun zal openbaren!  

[5] Maar aan jullie wil Ik nu wel enige aanwijzingen geven over hoe het met die dingen gesteld is, hoewel Ik maar al te goed weet dat jullie dat met je huidige begripsvermogen niet allemaal zullen vatten, in de eerste plaats omdat het jullie ontbreekt aan het begrip van buitengewoon grote getallen, en in de tweede plaats omdat jullie van de sterren en hun grootte, afstanden en bewegingen nu alleen maar weten en geloven wat Ik jullie daarover verteld heb; maar dat blijft ook bij jullie slechts uiterlijke kennis, totdat het in jullie geest als een zelfstandige en zelfgeschapen lichtende waarheid vorm zal aannemen.

[6] Dat deze aarde een dermate hoge leeftijd heeft, dat jullie het aantaljaren dat ze bestaat niet kunnen vatten, ook al zou Ik het jullie meedelen, heb Ik jullie op de Olijfberg al laten zien. Maar om kort te gaan: als hemelli­chaam bestaat de aarde voor jullie begrippen al bijna oneindig lang en heeft veel veranderingen op haar oppervlak moeten ondergaan tot ze haar huidige gedaante heeft aangenomen. Vuur, water, aardbevingen en andere grote stormen, vooral in haar oertijd, waren de handlangers die volgens Mijn wil datgene van haar gemaakt hebben wat ze nu is. En opdat ze voortbestaat en nog geschikter wordt voor het tijdelijk voeden van nog veel meer mensen en andere schepselen, moeten vuur, overstromingen, aardbevingen en kleine en grote stormen nog steeds in haar, op haar en boven haar werkzaam zijn, al naar gelang het nodig is.’

 

71 De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde

 

[1] (De Heer:) 'Toen de aarde in haar oertijd nog maar zover uitgegroeid was, dat zich boven haar wateren slechts enkele grotere en kleinere eilanden verhieven, die met slik van de zee bedekt waren, legde Ik al snel vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil allerlei plantenzaden in het vruchtbare slik. En zie, toen raakten dergelijke eilanden dan ook weldra begroeid, en wel eerst met allerlei zeldzame grassoorten, kruiden en met kleine en later ook buitengewoon grote bomen!

[2] Toen die eilanden zo begroeid waren, legde Ik er vervolgens ook eieren of zaden in voor de vorming van een voor die toestand van de aarde geschikte dierenwereld, die eerst alleen uit allerlei kleine en daarna grotere wormen bestond, vervolgens uit insecten en tenslotte, toen de droger geworden bodem reeds voedsel in overvloed had, ook uit reusachtig grote dieren; hun taak was het om zich met de nog zeer grove kruiden en boomtakken te voeden, en met hun mest de bodem meer en meer te bemesten en tenslotte ook met hun gestorven reusachtig grote lichamen, waarvan jullie van de botten ook nog overblijfselen kunnen vinden in de diepe holen en schachten van de aarde.

[3] Uit het vergaan van zulke dieren ontwikkelde zich volgens Mijn wil ook weer een groot aantal nieuwe dieren, in de vonn van kleinere en grotere wonnen en daaruit weer allerlei insecten.

[4] Laten we dat nu een afzonderlijke ontwikkelingsperiode van de aarde noemen. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat het aardelichaam tevoren al bijna talloze malen allerlei eerdere veranderingen moest ondergaan, omdat deze toestand zonder die processen nooit had kunnen plaatsvinden. Maar al dergelijke gebeurtenissen gaan jullie even weinig aan als bijvoor­beeld die van een in de aarde gelegde tarwekorrel tot het moment dat tenslotte uit de kiem een zeer bruikbare, geheel rijpe en gezegende vrucht tevoorschijn komt. Kortom, Ik heb jullie nu de aarde getoond in haar eerste bevruchtings­ en bloeiperiode, waarin in de bovenste laag van haar bodem allerlei zaden voor kruiden en bomen gelegd werden en eieren voor allerlei dieren, en voor dat alles was in het water reeds lang daarvoor de basis gelegd; want bepaalde en heel uiteenlopende waterplanten en - dieren zijn duidelijk in alle opzichten heel veel ouder dan de dieren van de vaste aarde en de dieren van de lucht.

[5] Jullie hebben nu in Mijn woorden de eerste vorming van een vruchtbare bodem aanschouwd, en daarbij hebben jullie jezelf moeten voorstellen dat er voor betere dieren, laat staan voor een mens, op deze vruchtbare oerbodem geen bestaansmogelijkheid was. Maar deze zure toestand was niettemin noodzakelijk, omdat er zonder deze toestand geen tweede en meer volmaakte had kunnen volgen, evenmin als er zonder de voorafgaan­de schrale zure knop nooit een rijpere en uiteindelijk geheel rijpe vrucht aan een boom tevoorschijn kan komen.

[6] Maar voor het rijpen van een boomvrucht zijn er na de vorming van de schrale zure knop toch zeker nog een aantal ontwikkelingsstappen nodig, die natuurlijk alleen Mijn oog precies kan waarnemen; en dat is zeker bij het rijpingsproces van een hemellichaam eens te meer absoluut noodzakelijk het geval.

[7] We hebben nu de ontwikkeling van de aarde gezien tot het stadium van schrale zure knop. Wat gebeurt er eigenlijk bij een boom in het vroege voorjaar, wanneer de schrale zure knop helemaal opzwelt en groen en sappig wordt? Kijk, ze springt open, van binnenuit daartoe aangezet, werpt haar eerste omhulling in zekere zin overboord in de zee van vergankelijk­heid en oplossing, en ontplooit zich tot een grotere volmaaktheid, zodat zich vervolgens uit haar midden de bladeren kunnen ontvouwen, als noodzakelijke begeleiders van de daarop volgende bloei, leidend tot de ontwikkeling van de vrucht. Al is een boom, zoals reeds opgemerkt, maar een uiterst schamele vergelijking voor de ontwikkeling van een hemelli­chaam, toch kan hij jullie tot een goed beeld dienen, waaruit jullie in zeer vereenvoudigde vorm kunnen afleiden hoeveel ervoor nodig is, voordat een hemellichaam geschikt wordt om mensen van jullie soort te dragen en te voeden.

[8] Deze eerste periode of de eerste fase van het op een nog zeer grove en ongecultiveerde manier vruchtbaar maken van de aarde loopt ten einde na vele duizendmaal duizend jaren, zoals ze nu op aarde gerekend worden; want destijds bestonden er voor deze aarde nog geen bepaalde jaargetijden, en die er al waren, duurden iets langer dan die van nu.

[9] Wat we in die eerste periode gezien hebben ging ten onder ten gevolge van toegelaten en, nog beter gezegd, nauwkeurig bepaalde stormen van vuur uit het inwendige van de aarde, en na een groot aantal aardse jaren zoals wij die nu kennen verhieven zich grotere stukken land uit de diepten van de zeeën van de aarde, reeds voorzien van bergen, en bedekt met een reeds veel vruchtbaarder slik.

[10] Op de juiste tijd werden vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil meer volmaakte zaden in dit slik gelegd, en weldra begon het el­ al weelderig uit te zien op de grotere stukken land van de nog altijd jonge aarde.

[11] Toen er nu op die verschillende grotere stukken land nogmaals voedsel in grote hoeveelheden was, werd er door Mij ook direct in de meest wijze ordening voor een groter aantal reeds meer ontwikkelde, kleine en grote consumenten gezorgd. Het water tussen de stukken land werd door grotere dieren bewoond, en de grotere stukken land hadden hun grote dieren, die aten wat de bodem aan nieuwe planten, kruiden en bomen bood.

[12] Grassen, planten, kruiden, struiken en reusachtig grote bomen brach­ten vaak al zaad voort en konden zich voortplanten; maar het grootste deel groeide nog altijd net als de paddestoelen uit de vruchtdragende grond van de stukken land. De dieren ontstonden op nagenoeg dezelfde manier als de jullie bekende krokodillen van de rivier de Nijl in Egypte, namelijk uit eieren; ze konden zowel in de lucht als in het water leven en zich ook voeden met waterplanten en planten op de stukken land, waar het er echter ook nog lang niet al te droog uitzag.

[13] In deze voortschrijdende ontwikkelingsperiode van de aarde, die op een bepaalde manier van belang was voor het vruchtdragende planten­ en dierenleven, kon het er namelijk evenmin aangenaam droog uitzien als bij de zich meer en meer ontvouwende knoppen van de boom; want als die er droog uitzien, dan ziet het er met de bloei en de daarop volgende vruchtzetting zeker niet al te best uit.’

 

72 De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten

 

[1] (De Heer:) 'De tweede prehistorische ontwikkelingsperiode duurde in huidige aardse jaren gerekend weer een voor jullie onuitsprekelijk lange tijd. Maar de aarde was nog lang niet geschikt om warmbloedige dieren te dragen, laat staan mensen van hoe lage soort ook; daarom ging ook deze ten onder, net als de eerste, en daarna duurde het weer lang voor er een derde voorbereidende ontwikkelingsperiode aanbrak.

[2] Natuurlijk waren er tussen de ene en de andere prehistorische hoofd­periode een aantal eveneens zeer stormachtige tussenperioden, waarvan aanvankelijk alleen Ik als Schepper de betekenis het beste ken en tenslotte ook de geest aan wie Ik het wil openbaren.

[3] Uit de vele noodzakelijke ontwikkelingsprocessen ontstond weer een derde periode. Nu komen er al zeer grote landen uit de zee naar boven, gedreven door het inwendige vuur van de aarde, natuurlijk volgens Mijn wil; de vegetatie wordt nog veel rijker gevarieerd en is nog steeds reusachtig van aard; en met de dieren is het net zo. Maar ook deze periode, die eveneens buitengewoon lang geduurd heeft, en die men in zekere zin met de bloesem van een boom zou kunnen vergelijken, was net als de beide voorgaande perioden nog lang niet geschikt om de mens tot woonplaats te dienen; daarom ging ook deze ten onder en begroef haar voortbreng­selen net als de eerste en tweede periode zowel in de plantaardige als in de dierlijke sfeer, alleen niet zo diep als de eerste.

[4] Daarop waren er weer een groot aantal tussenperioden en na lange tijd brak er een vierde voorbereidende ontwikkelingsperiode aan. De stukken land werden weer veel groter, de vegetatie werd ook opnieuw veel weelderiger, en in het water, op de reeds drogere landen en ook in de lucht begon het zeer levendig te worden met allerlei kleine en daarnaast ook grotere dieren; er waren zelfs al warmbloedige zoogdieren bij, die niet meer door middel van eieren op deze wereld kwamen, maar langs de weg van de natuurlijk verwekking en bijgevolg ook levende jongen ter wereld brachten, met uitzondering van de waterdieren, enige grote amfibieën, de vogels, wormen en insecten.

[5] Deze vierde prehistorische hoofdperiode duurde ongewoon lang; de bodem van de aarde werd toen reeds van tijd tot tijd door de stralen van de zon beschenen, en aan enkele bomen werd er al een vrucht zichtbaar, die jullie overigens nog niet zo goed gesmaakt zou hebben; maar voor de toenmalige dierenwereld diende ze toch als goed voedsel.

[6] Ook in deze vierde prehistorische ontwikkelingsperiode bestond er nog niets op deze aarde wat op mensen leek.

[7] Weer kwamen er grote omwentelingen van de aarde en die begroeven voor het grootste deel alles wat jullie in die tijd een schepsel genoemd zouden hebben, en jullie vinden uit deze periode ook heel veel begraven in de bodem van de aarde, maar veel daarvan verschilt op sommige punten wezenlijk van de producten van de eerste drie perioden.

[8] Na heel lange tijd, in het verloop waarvan er op de aarde reeds een grotere rust en orde intrad, en na vele nog altijd zeer grote stormen op de aarde zien we nu een vijfde periode optreden waarin de aarde wordt voorbereid. Uit de diepte van de zee verheffen zich opnieuw grote stukken land, die zich aansluiten bij de stukken land die al uit de voorgaande perioden bestonden, en vormen zo al hele continenten.

[9] In deze vijfde periode ontstaan de meeste en hoogste bergen op aarde. Hun zeer hoge toppen worden door bliksems stukgeslagen en vervolgens door geweldige aardbevingen en waterstromen, ontstaan door machtige wolkbreuken, in de diepe dalen en kloven van de aarde geschoven. Daardoor worden uitgestrekte vlakten en minder brede dalen en vlakke stukken land gevormd, waarop alles dan beter kan groeien.

[10] Met het begin van deze periode wordt de aarde ook in een geregelde baan om de zon gebracht. Dag en nacht en ook de jaargetijden wisselen al regelmatig, hoewel nog met allerlei afwijkingen, omdat de schommelingen van de aardpolen nog steeds aanzienlijk zijn en in deze periode ook nog moeten zijn.

[11] In deze periode, waarin zich reeds een bestendig continent gevormd heeft, beginnen de regelmatige zeestromingen van 14.000 tot 14.000 aardse jaren. Door deze stromingen wordt langzaamaan de zuidelijke helft van de aarde en daarna weer de noordelijk helft door de zee overspoeld, voor de vorming van vruchtbare aarde over de dikwijls zeer uitgestrekte woestijnen van rolstenen. Want na ongeveer 14.000 jaar heeft de zee zoveel vruchtbaar slik op de woeste rolsteenvlakten en dalen gelegd dat die daarna, als de zee zich weer terugtrekt en de achtergelaten modder tot een steviger bodem wordt, buitengewoon vruchtbaar zijn.

[12] Bij deze vijfde periode waren er wel meer dan duizendmaal duizend jaar nodig, voordat alle gunstig gelegen delen van de aardbodem volledig geschikt waren voor een nieuwe schepping van een groot aantal van de meest uiteenlopende planten, zoals grassen, kruiden, struiken en bomen, en vervolgens ook voor allerlei dieren en pre-adamitische mensen.

[13] In deze periode zien we reeds een grote verscheidenheid aan vrucht­bomen en andere vruchtdragende gewassen van allerlei soort voor dieren en voor de toenmalige prehistorische mensen. Maar van akkerbouw is dan nog geen sprake, hoewel de prehistorische mensen reeds kudden van bepaalde dieren benutten en een ruw nomadenbestaan leiden, geen kleding hebben en geen huizen of hutten bouwen; maar op dikke boomtakken bouwen ze, net als de vogels, bepaalde stevige woon­ en rustnesten en leggen voorraden aan van voedsel, waar ze telkens iets van eten. Als de voorraad op is, gaan ze in groepen opnieuw op jacht naar voedsel. Wanneer het erg koud wordt, omdat in deze periode ook de sneeuw in aanzienlijke hoeveelheden verschijnt, trekken deze mensen naar warmere streken, samen met hun huisdieren, die bestaan uit mammoeten, grote herten­koeien, geiten en schapen -en ook de olifant, de neushoorn en de eenhoorn, allerlei apen en ook vogels horen daarbij .

[14] Meer tegen het einde van deze periode verschijnt ook de ezel, de kameel, het paard en het varken, en deze prehistorische mensen kunnen deze dieren ook beheersen. Want ze bezitten zoveel instinctief verstand, dat ze zeggenschap hebben over de genoemde dieren en ze ook kunnen gebruiken, deels als lastdieren, deels voor de jacht en deels voor het verkrijgen van melk en wol, waarmee ze hun nesten goed bekleden en zo voor zichzelf een zachte ligplaats maken.

[15] Taal, op de manier zoals die tegenwoordig onder mensen gebruikelijk is, hebben ze eigenlijk niet; maar toch hebben ze, uiterst volmaakte dieren als ze zijn, bepaalde gearticuleerde klanken, tekens en gebaren en kunnen elkaar over en weer duidelijk maken wat ze nodig hebben, en ze komen elkaar dan ook te hulp. Als iemand ziek wordt, gewoonlijk vanwege een hoge leeftijd, dan kent hij wel het kruid, dat hem helpt; als hij het niet meer kan gaan zoeken, doen de anderen dat voor hem.

[16] Alleen vuur maken en het gebruiken, dat kunnen ze niet; als ze echter hadden kunnen zien hoe de Adamieten het later* ('Later' is toegevoegd. (Noot van de uitgever) ) deden, zouden ze het hun hebben nagedaan, omdat bij hen de drang tot nabootsen een grote rol speelt en hun intelligentie met een bepaalde mate van vrije wil al ver uitsteekt boven de intelligentie van een aap, hoe volmaakt die ook is. Ze zouden dus ook op onze manier kunnen leren spreken, maar nooit uit zichzelf wijze woorden kunnen bedenken.

[17] Als mensen waren ze echter reusachtig groot en buitengewoon sterk en ze hadden ook zo'n sterk gebit, dat ze dit konden gebruiken in plaats van snijwerktuigen. Zo hadden ze ook een zeer sterk ontwikkelde reukzin en gevoel en werden ze al van verre gewaar als er iets vijandigs op hen af kwam; met hun ogen en hun wil beteugelden ze de dieren en zo nu en dan ook de natuurgeesten.

[18] Hoewel deze vijfde prehistorische ontwikkelingsperiode vele dui­zendmaal duizend jaren duurde, was er onder deze mensen toch in geen enkel opzicht vooruitgang merkbaar in hun beschaving, maar ze leefden hun eentonige nomadenleven verder en waren derhalve slechts een voor­bemesting van de aarde voor het huidige menselijke geslacht, dat in alle opzichten volkomen op Mij lijkt.

[19] De kleur van hun nog tamelijk dicht behaarde huid lag tussen donker ­en lichtgrijs; alleen in het zuiden bestonden ook stammen zonder haar. Hun uiterlijke vorm had een sterke overeenkomst met die van de Moren uit onze tijd. Tot aan Adam plantten ze zich voort en verbreidden zich in de laagvlakten en dichte bossen; maar op de bergen hebben ze zich nooit gevestigd.”

 

73 De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde

 

[1] (De Heer:) 'In de tijd van Adam, waarmee de zesde periode begint­ moest de aarde weer voor een deel grote veranderingen door vuur en water doormaken, en bij die gelegenheid ging het beschreven pre-adamitische geslacht samen met hun huisdieren nagenoeg helemaal ten onder, evenals de vele bossen en andere dieren daarin, die niet tot de huisdieren gerekend kunnen worden; slechts enkele vogelsoorten bleven bestaan, evenals de dieren op de bergen en in de wateren van de aarde.

[2] Hier en daar bleven de beschreven prehistorische mensen nog wel bestaan, maar slechts weinig in getal, en leefden met de Adamieten tot in de tijd van Noach in Azië; ze gingen echter langzamerhand achteruit ­omdat ze niet voldoende voedsel meer vonden dat geschikt voor hen was. Maar in enkele gebieden diep in zuidelijk Afrika en op enkele grotere eilanden van de uitgestrekte aarde kunnen nog enkele verkommerde nakomelingen van de vijfde periode aangetroffen worden. Ze zijn echter nog helemaal wild; alleen hebben ze zich van de nakomelingen van Kaïn toch hier en daar een wat hogere beschaving eigen gemaakt. Ze kunnen getraind worden voor verschillende soorten werk, maar in de grond van de zaak toch niets uit zichzelf bedenken. Met een deel van hen is het wat beter gesteld, omdat zij uit een vermenging met de Kaïnieten en later ook de Lamechieten voortkwamen; maar ook zij zijn niet geschikt voor een hogere en diepere geestelijke ontwikkeling.

[3] Dit soort mensen zullen daar, waar ze nu zijn, nog lang voortbestaan en zich voortplanten en geleidelijk aan ook nog meer beschaving opnemen van de Adamieten, maar daarbij toch nooit een groot volk worden. -Dat zijn nu de pre-adamieten uit de vijfde voorbereidende ontwikkelingspe­riode van de aarde.

[4] Bij het begin van die periode had de aarde ook de maan gekregen als begeleider en regulator van haar beweging om de zon en om haar eigen as; natuurlijk had de maan ook niet direct de gedaante die hij nu heeft. Vo?r hij deze gedaante kreeg, had hij ook voor hem grote stormachtige penodes moeten doormaken, die evenwel niet zo lang duurden als die van de aarde.

[5] Maar vraag Mij nu niet waarom er voor het ontwikkelen van een hemellichaam zo'n onvoorstelbaar lange tijd nodig is, want dat ligt in Mijn wijsheid en orde besloten. Als de heer van een wijngaard al het werk in één ogenblik klaar zou kunnen hebben, wat zou hij dan het hele jaar door doen? De verstandige bezitter van een wijngaard maakt echter voor zichzelf een. indeling van het werk, heeft ieder jaar iets te doen en deze dagelijkse bezigheid bezorgt hem ook steeds een nieuwe zaligheid. Kijk, dat is bij Mij ook het geval; want Ik ben in de hele oneindigheid eeuwig het meest actieve, en daarom ook het zaligste wezen.

[6] Als de kinderen van een huisvader in het voorjaar de kersen -, pruimen -, peren­ en appelbomen in de tuin zien bloeien, dan verheugen ze zich daar weliswaar ook over, maar ze zouden toch liever direct al de rijpe vruchten willen zien en proeven dan zich enkel en alleen aan de mooie bloesem te verlustigen. Maar een wijze vader zegt tegen zijn nog zeer ongeduldige kinderen: 'Geduld maar, mijn lieve kinderen! Alles in deze wereld heeft zijn tijd volgens Gods orde, en daarin komt alles tot rijpheid! Hebben ook jullie dus maar geduld; ook deze nu bloeiende bomen zullen over een paar maanden vol hangen met rijpe en zoete vruchten, en we zullen er dan met de Vader in de hemel van genieten!' Dat stelt de kinderen dan gerust.

[7] En zo kunnen ook jullie gerustgesteld zijn, ook al zien jullie niet reeds overal op deze aarde de volkomen rijpe vruchten van Mijn leer; op de juiste tijd zullen ze wel rijp worden. Want jullie kunnen je wel voorstellen dat Ik niet voor niets en tevergeefs het levende zaad van Mijn woord onder jullie heb uitgestrooid. Van vandaag op morgen kan er echter nog geen volledige rijping plaats vinden.

[8] Kijk, wat reeds bij een boom volgens Mijn orde een bepaalde tijd nodig heeft, dat heeft volgens diezelfde orde bij een aarde zeker des te meer nodig! Want het is niet voldoende dat een planeet zich als een hele grote klomp stenen, aarde en water in de grote etherruimte bevindt, want een dergelijke klomp zou volkomen dood zijn en er zou niets op kunnen groeien en leven. Maar een planeet die levende dingen moet dragen en voeden, moet eerst zelf levend worden. En daar is weer voor nodig dat ze eerst, net als een groot dier, door middel van allerlei invloeden en processen inwendig organisch volledig ontwikkeld wordt.

[9] Weliswaar is in ieder hemellichaam in wording, net als in een embryo in het moederlichaam, alles voor de hele volmaakte dierlijk organische levensvorm reeds in aanleg aanwezig, maar in het begin van de ontwikke­ling ligt alles als het ware chaotisch door elkaar; pas geleidelijk aan komt er orde en ontstaat er vervolgens een organisch levend geheel. Hoe dit ordenen gebeurt, dat weet Ik, omdat Ik als enige in alles de fundamentele orde aanbreng. Wanneer jullie echter zelf in de geest voleindigd zullen zijn, zullen ook jullie inzien hoe dit ordenen gebeurt.

[10] Uit die ontwikkelingsperioden, die Ik jullie nu zo eenvoudig en helder mogelijk heb uiteengezet, kunnen jullie echter nog iets afleiden, en wel wat de eigenlijke reden is, waarom de profeet Mozes de schepping in zes dagen heeft ingedeeld.

[11] Die zes dagen zijn dus de jullie getoonde zes perioden, die ieder geschapen wezen ten eerste in natuurlijk opzicht en verder, zoals bij jullie mensen het geval is, ook voor de rijping en vervolmaking van zijn ziel en zijn geest moet doormaken.

[12] Pas hierna komt de zevende periode van rust, en dat is het zaligste, eeuwige leven. Die zevende periode heet echter 'rust' omdat er geen dwang, geen gericht en geen angstige zorgen meer op de voleindigde geest drukken, maar zijn bestaan voor eeuwig overgaat in de volle macht van kennis, inzicht en de geheel vrije wil.

[13] En zeg jij nu, Mijn beste Marcus, hoe je nu deze uitleg van Mij begrepen hebt!’

 

74 De zielsontwikkeling van de pre-adamieten

 

[1] Marcus zei, vol verbazing: 'Heer en Meester van eeuwigheid! Ik en hopelijk ook alle anderen hebben Uw genaderijke uitleg wel begrepen ­maar van een doordringend volledig begrip kan bij ons nog geen sprake zijn, omdat ons juist datgene ontbreekt waar U ons Zelf op hebt gewezen. Maar we hebben in onszelf toch in zoverre een helderheid verkregen, dat wij ten eerste nu weten wat wij moeten denken van de overblijfselen, die in de diepten van de aarde gevonden zijn, en hoe ze door de veelvuldige periodieke veranderingsprocessen van de aarde en de daarop volgende heen en weer gaande beweging van de zee op zulke diepgelegen plaatsen terechtgekomen zijn, en ten tweede heb althans ik begrepen, wat de grote profeet Mozes met zijn zes scheppingsdagen op zo verborgen wijze heeft aangeduid. En dat is voor ons voorlopig voldoende, en we kunnen nu rustig wachten tot wij door onze eigen geestelijke vervolmaking meer zullen vernemen. Maar ik begrijp ook dat het een leer voor slechts weinigen is en ook zal blijven.

[2] Slechts één vraag is er, tenminste bij mij, nog overgebleven, en, o Heer en Meester, weest U zo genadig dat ik U daar nog één keer mee lastig mag vallen!’

[3] Ik zei: 'Je weet toch dat Ik graag naar je luister; je kunt het dus gerust zeggen!’

[4] De Romein Marcus zei: 'Heer en Meester! Hoewel de genoemde pre-adamieten slechts met een instinctachtige intelligentie en maar weinig vrije wil begiftigd waren, hadden ze toch ook zielen, die als zodanig niet sterfelijk maar misschien wel veranderlijk kunnen zijn. Hoe is het nu met deze zielen gesteld? Waar en wat zijn ze nu in deze zesde periode van de aarde, en wat zal er wellicht verder nog van hen worden? Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat deze vraag te ver gaat en verwerpelijk is; maar omdat ik nog steeds een weetgierige Romein en geen slaperige jood ben, vraag ik U mij deze vraag ook nog ten goede te houden en mij er een kort antwoord op te geven!’

[5] Ik zei: 'O ja, waarom zou Ik dat niet doen? We hebben daar immers nog tijd genoeg voor, je kunt dus rustig naar Mij luisteren! Kijk! Als zelfs de zielen van stenen, planten en dieren voortleven en in de toestand, waarin ze vrij zijn van de materie, laten we zeggen, al in menselijke zielen kunnen overgaan door zich met elkaar te verenigen, en vervolgens in het lichaam van een mens tot ware mensen kunnen worden, dan zullen de zielen van de pre-adamieten toch ook een verder leven hebben, zoals ook de zielen van de mensen van alle andere werelden in de eindeloze scheppingsruimte eeuwig voortleven.

[6] Als zielen, die in het geestenrijk verder leven, worden ze op een of ander groot hemellichaam, dat wil zeggen op een plaats die daar geestelijk mee overeenstemt tot diepere kennis gebracht over God en Zijn macht en wijsheid, en zo leven ze ook heel zalig verder en kunnen ook steeds zaliger worden. Maar het zou zinloos zijn om je ook nog te vertellen waar zich in deze hulsglobe een dergelijk groot hemellichaam bevindt, omdat jij zo'n hemellichaam niet zou kunnen waarnemen met je zintuigen, en er zou gedurende je lichamelijke leven ook geen sprake van kunnen zijn dat je jezelf ervan overtuigt of het er inderdaad zo uitziet als Ik je zou beschrijven, zolang je niet volledig in je geest wedergeboren bent; tot die tijd moet je je dus tevreden stellen met wat Ik je zeg: in het huis van Mijn Vader zijn heel veel woningen! Wanneer jullie eenmaal in Mijn rijk zijn, zal alles jullie duidelijk worden. - Heb je Mij begrepen?'

[7] Marcus zei: 'O ja, Heer en Meester! Maar nu heb ik nog iets, want van het één komt het ander!

[8] Was in de tijd van de pre-adamieten deze aarde ook al dat bepaalde levenskamertje in het hart van de Grote Scheppingsmens?'

[9] Ik zei: 'Zij het niet volledig in de handelende werkelijkheid, dan toch in de bestemming daartoe; handelend was in die prehistorische tijd een andere planeet. De mensen daarvan vervielen echter te zeer tot de grootste hoogmoed en een totale godvergetenheid, en degenen die nog in een God geloofden, sloegen geen acht op Hem, trotseerden Hem en trachtten Hem in hun blindheid zogezegd van Zijn troon van eeuwige macht te stoten. Ze zochten Hem, en slechte wijsgeren zeiden dat God in het centrum van hun aarde woonde; men zou mijngangen daarheen moeten graven en Hem daar gevangen nemen. Ze groeven dan ook ontzettend diepe gaten in die aarde, waarbij er velen omkwamen.

[10] Als Ik hun boden stuurde en hen waarschuwde, dan werden die steeds gewurgd, en de mensen beterden hun leven niet. En kijk, toen liet Ik toe dat die aarde van binnenuit in vele stukken uiteengereten werd! Dat nu gebeurde aan het begin van de zesde periode van deze aarde, en deze aarde werd het levenskamertje. Waar die aarde zich bevindt, eveneens in een baan om deze zon, daar zullen we nog iets nader op ingaan. Maar laat jij, Lazarus, nieuwe wijn brengen; daarna praten we verder!'

 

75 Het drinken van wijn

De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam

 

[1] Lazarus ging nu met enkele dienaren nieuwe wijn halen, die bijzonder goed smaakte. Hiermee werden de bekers opnieuw gevuld; wij dronken er allemaal van en ons hele lichaam werd er door gesterkt; allen werden heel opgewekt en prezen Mij, omdat Ik zulke goede en versterkende dingen op deze aarde geplaatst had.

[2] Maar Ik zei: Ja, ja, een dergelijke wijn is een versterkende drank, maar alleen wanneer hij met mate en op z'n tijd gedronken wordt! Maar voor degene die onmatig is bij het drinken van wijn en zich bedrinkt, is het dan geen versterkende drank, maar een drank die zijn hele wezen verzwakt. Drink deze drank daarom altijd matig in Mijn naam, dan zal ze jullie ook sterken voor het eeuwige leven van de ziel; in het overmatig gebruik van deze drank schuilt echter de boze geest van geilheid en ontucht. Deze geest wekt de ziel niet tot leven, maar maakt haar dood voor de ware levensgeest uit de hemelen en maakt de geestelijke wedergeboorte van de ziel in de geest uit de hemelen nagenoeg onmogelijk op deze aarde. Onthouden jullie dat ook!’

[3] Ik zei dat op dat moment echter niet alleen ter wille van de waarheid, aangezien Ik dat al vaker gezegd had, maar omdat Judas Iskariot te grote slokken nam en op het punt stond dronken te worden. Hij merkte dat wel en stond op van tafel, ging naar buiten en bezichtigde het stadje Bethanië.

[4] Toen hij buiten was, zei de leerling Andreas: 'Ik ben echt blij dat die akelige man weggegaan is; want hij komt me sinds enige tijd steeds verdachter voor, en Uw leringen en grote tekenen maken op hem geen indruk. Hij wint er dus niets bij en toch wil hij ons niet verlaten! Als ik, o Heer, Uw macht had, zou hij allang niet meer in ons gezelschap zijn!'

[5] Ik zei: 'Maar hij heeft ook een vrije wil, en derhalve kan hij ook blijven of gaan, hoe en wanneer hij wil. En jullie hebben gezien dat Ik zelfs de duivels overeenkomstig hun wil toestond in de zwijnen te varen, en zo sta Ik ook deze mens, die onder jullie ook een duivel is, toe om te blijven of te gaan; want wat Mij betreft is iedere mens en geest volkomen vrij. Maar iedereen zorgt door zijn handelen ook voor zijn eigen loon. Of hij een engel wil worden of een duivel, dat staat iedereen vrij. Maar laten we daar nu over ophouden, want wij hebben nog veel te praten over andere dingen!

[6] Bij het begin van de zesde periode hebben we gezien dat er een planeet van binnenuit vernietigd werd, en dat met Adam deze aarde tot het levenskamertje in de Grote Scheppingsmens werd. Ik zal jullie nu de toestand van die vernietigde wereld laten zien, en wel zoals die vroeger was, alsook hoe die er nu uitziet; en daarna zal Ik jullie ook laten zien in welke verhouding deze aarde stond tot de Grote Mens, dat wil zeggen alleen in' geestelijk opzicht, maar niet in de materiële werkelijkheid.

Aangezien zoiets echter met woorden alleen, zonder een zintuiglijk waarneembaar beeld niet aan jullie getoond kan worden, zal Ik jullie nu door Mijn wil de zon met al haar planeten op kleine schaallaten zien, dan zullen jullie bij het bekijken van dat beeld Mijn woorden weldra gemak­kelijk begrijpen; let nu dus allemaal goed op!'

[7] Toen Ik dat had gezegd, ontstond er in de vrije luchtruimte een bol met een doorsnede van een hand breed; deze stelde de zon voor. In zo goed mogelijk weergegeven verhoudingen qua grootte en afstand -maar de zaalruimte was natuurlijk te klein om ze geheel in hun juiste onderlinge verhoudingen weer te geven -werden ook alle planeten met hun manen weergegeven, en wel zoals ze waren, toen de aan het begin van de zesde periode vernietigde planeet met zijn vier manen nog niet vernietigd was. Ik verklaarde allen de posities van de planeten, noemde hun namen zowel in de joodse als in de Griekse taal, en ze zagen de planeet waar het nu over gaat tussen Mars en Jupiter zweven en zijn vier manen er omheen cirkelen. Qua grootte leek hij veel op Jupiter, alleen had hij meer vasteland dan Jupiter en ook een hogere dampkring boven zich en een grotere inclinatie* (* Oorspronkelijk: 'Polneigung', ofwel de hoek die het baanvlak van een hemellichaam maakt met de ecliptica.) en daarom ook een schuinere baan om de zon.

[8] Toen allen dat nu goed begrepen hadden, zei Ik verder: 'Kijk, zo was de ordening ongeveer vierduizend jaar geleden, gerekend vanaf nu. Toen vond echter de vernietiging van deze planeet plaats, waarover ik jullie vertelde. Hoe en waarom die plaatsvond, heb Ik jullie al gezegd. Maar kijk nu, hoe de planeet er uitziet nadat de vernietiging heeft plaatsgevonden!'

[9] Allemaal keken ze nu naar de planeet, die nu in vele grote stukken uiteenviel. Alleen de vier manen bleven heel; maar omdat ze hun centrale hemellichaam kwijt waren, raakte hun orde verstoord en verwijderden ze zich meer en meer van elkaar, mede omdat ze door het barsten van de centrale planeet een flinke stoot gekregen hadden.

[10] De stukken van de planeet vielen verder uiteen in de zeer brede ruimte tussen de banen van Mars en Jupiter .Een groot aantal kleinere brokstukken verdween ook via de beide banen, en sommige vielen op Jupiter, sommige op Mars, en enkele zelfs op deze aarde, op Venus, op Mercurius en ook op de zon.

[11] (De Heer: ) 'En zelfs de mensen, die wat hun lichaam betreft reusachtig groot waren, werden bij het barsten van de planeet in grote aantallen de vrije ruimte in geworpen, evenals ook de andere schepselen. Sommige verdroogde lijken zweven nog rond in de wijde etherruimte, andere zitten en liggen dood en helemaal verdroogd in hun huizen, die op de grotere brokstukken van de planeet nog bestaan; enkele van die lijken vielen zelfs ook op deze aarde, waar ze echter reeds na enkele honderden jaren ontbonden, en zo ging het ook op andere planeten.

[12] De grote zeeën van deze planeet verdeelden zich bij het barsten samen met hun bewoners van allerlei soort eveneens in grotere en kleinere druppels, waarvan enkele een doorsnede van vele uren gaans hebben, ook vaste aardbodem in zich dragen en ook nog door sommige dieren bewoond worden. Op de vier manen leven nog de vroegere schepselen, alleen in een reeds meer verkommerde toestand, zoals dat ook het geval is op de enkele heel grote stukken, maar in een nog meer verkommerde toestand; op de kleinere brokstukken heerst echter geen organisch leven, behalve dat van het verweren en langzaam ontbinden.’

 

76 Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam

 

[1] Toen dat de aanwezigen zo getoond en uitgelegd werd, zei Marcus, de Romein: 'O Heer en Meester, dat moet op die planeet voor de mensen toch iets onbeschrijfelijk verschrikkelijks geweest zijn! Ze moeten allemaal wel van vertwijfeling gestorven zijn! En wat is er van hun zielen gewor­den?'

[2] Ik zei: 'Dat een dergelijke catastrofe voor die mensen iets heel ontzettends was, dat is wel zeker; maar het was hun eigen schuld. Ze zijn van tevoren reeds gedurende vele en lange tijden onderwezen, vermaand en gewaarschuwd. Er is hun gezegd wat ze konden verwachten. Maar met hun wereldse verstand hielden ze dat allemaal voor hersenspinsels en onzinnige verhalen van de zieners, die in hun eenvoud en aardse armoede het lichtgelovige volk wellicht alleen maar zulke dingen voorspelden om aanzien te verwerven en in de hoop dat men in hun lichamelijk onderhoud zou voorzien. De hooggeplaatste en voorname mensen geloofden hen niet alleen niet, maar ze vervolgden hen ook aan alle kanten te vuur en te zwaard; ja, ze verzetten zich tenslotte zo sterk tegen alles wat ook maar enigszins naar het geestelijke rook, dat iedereen die het waagde om hardop te spreken of te schrijven over iets wat alleen maar in de verte betrekking had op een geest, zonder enige genade gedood werd, en het was dan ook niet meer mogelijk om het hoofd te bieden aan de te grote hoogmoed en de te onbarmhartige harten van die mensen.

[3] Die mensen waren heel vindingrijk in aardse dingen en vonden reeds vele duizenden aardse jaren geleden een soort springstof uit. Wanneer die aangestoken werd, vernietigde die alles. Wanneer jullie ongeveer tiendui­zend pond van die vreselijke explosieven ongeveer duizend manshoogten diep onder de berg Libanon in een grot zouden opstapelen en dan aansteken, dan zou dat vervolgens allemaal op een en hetzelfde moment ontbranden en de gehele grote, hoge berg in vele stukken uiteen rijten, zoals ook de Hanochieten vóór Noach met heel wat bergen hebben gedaan, waardoor de inwendige watersluizen van de aarde geopend wer­den en allen vervolgens in de hoge vloedgolven omkwamen.

[4] Kijk, met zulke verschrikkelijke, hun door duivels ingegeven uitvin­dingen voerden de mensen van de nu vernietigde planeet hun steeds misdadiger praktijken uit en tenslotte ook op zeer grote schaal. Ze voerden oorlogen, en de een ondermijnde het land van de ander diep aan alle kanten, en ze vulden de mijnen met grote hoeveelheden van die duivelse springstof Die werd dan op slinkse wijze aangestoken en vernietigde het hele grote land. Met dergelijke pogingen om het land te vernietigen gingen ze steeds verder en verder, en ze maakten ook steeds diepere en grotere gaten in hun grote aarde, die bijna tweeduizend keer groter was dan deze aarde; maar tenslotte kwamen ze toch te diep, waardoor de inwendige kamers van die aarde, die van nature ook ver en diep naar alle kanten met oervuurstof gevuld zijn, snel en heftig mee in brand vlogen. En kijk, dat inwendige vuurgeweld rukte de gehele grote planeet uit zijn voegen en deed hem in alle richtingen exploderen, en de slechte mensen hadden hun einde bereikt, samen met dat van hun aarde!

[5] Ik wist wel dat het zo zou gebeuren, en het was ook Mijn bedoeling dat deze aarde nu is, wat ze is. Deze aarde kwam oorspronkelijk echter al overeen met het deemoedigst kleinste deel in het lichaam van een mens, namelijk het onderste knobbeltje van de huidzenuw van de kleine teen aan de linker voet -weliswaar niet wat de plaats betreft maar, zoals gezegd, wat de geestelijke betekenis van deemoed betreft -en nu is ze de draagster van Mijn eigenlijke kinderen, die zich uit eigen vrije wil naar Mijn aan hen geopenbaarde wil moeten richten en opvoeden.

[6] Er bestaat overigens zelfs in fysiek opzicht een verbinding en een overeenkomst tussen het hoofdlevensknobbeltje in het hart en het knob­beltje van de onderste huidzenuw van de linker kleine teen. En daarom kan men vooral in deemoedig geestelijk opzicht zeggen, dat deze aarde vroeger ook overeenkwam met het eerder genoemde huidzenuwknobbel­tje van de teen bij de Grote Scheppingsmens en daarom nu ook het hoofdlevensknobbeltje in het hart van de Grote Scheppingsmens is en zal blijven; dat wil zeggen: geestelijk, door middel van de op haar ontstane kinderen van Mijn liefde en wijsheid. Maar ze kan het ook fysiek nog gedurende een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd blijven, al zullen er zich op haar bodem ook grote veranderingen voordoen. Want ook de latere nakomelingen zullen weer de slechte springstof uitvinden en nog een grote hoeveelheid vernietigingsinstrumenten, en ze zullen vele, vele verwoestingen op de aarde aanrichten; dat ze evenwel niet tot op te grote diepte in de aarde kunnen komen, daar zal door Mij wel voor gezorgd worden.

[7] Zo zal Ik ook de Mijnen op deze aarde nooit als wezen achterlaten, maar in de geest bij hen blijven tot aan het einde van haar tijden, en daarom zal op deze aarde nooit een dergelijke vernietiging kunnen plaats vinden; maar plaatselijke vernielingen en verwoestingen zullen er zeker plaats vin­den, en daarbij zullen de mensen ook in grote angst, schrik en ellende geraken, en velen zullen zwaar lijden onder angst en bange verwachting van de dingen die over de aarde kunnen komen. Maar zij zullen ook zelf schuldig zijn aan wat er over hen zal komen.

[8] En zo heb Ik dus voor jullie onthuld hoe het zit met dat vernietigde hemellichaam toentertijd, en hoe het nu met deze aarde gesteld is en in de toekomst zal zijn; maar gaan jullie nu bij jezelf na, of jullie alles wel begrepen hebben!'

 

77 Gelijkenissen van het rijk Gods

 

[1] Nu zei de Romein Marcus: 'O Heer en Meester, dat is voor mij althans wel allemaal duidelijk; maar ik zie nu ook heel duidelijk in, dat de mensen, die dat op een of andere manier zomaar zullen horen, het niet zullen vatten en begrijpen; want daar is wel enorm veel voorkennis voor nodig! Wij hebben het nu in Uw aanwezigheid gemakkelijk, omdat U met behulp van Uw almacht, liefde en wijsheid alles zo voor ons kunt voorstellen, dat wij zelfs de meest wonderbaarlijke dingen kunnen begrijpen; maar wij zijn daartoe niet in staat, en dus zullen wij deze wonderbaarlijke dingen vanuit onszelf moeilijk of helemaal niet begrijpelijk kunnen maken voor de andere  mensen.

[2] Ik zei: 'Maar dat geeft toch niets; want Ik heb het immers alleen aan jullie onthuld en bekend gemaakt om het rijk Gods beter te kunnen begrijpen. Aan degenen die het in de toekomst nodig hebben om vanwege het rijk Gods Mijn werken beter te begrijpen, zal Mijn geest in hen het wel onthullen, en hij zal hen in alle waarheid en wijsheid binnenleiden. De andere mensen doen echter al genoeg, als ze in Mij geloven en naar Mijn geboden leven en handelen. Want weliswaar zijn er velen geroepen tot het rijk Gods, maar er zijn er maar weinigen uitverkoren, aan wie het gegeven is de geheimen van Gods rijk te begrijpen.

[3] Maar als jullie die begrijpen, dan bestaat er tussen Mij en jullie en door jullie ook met de andere mensen een echte band, en aldus ben Ik in jullie, evenals jullie in Mij, en meer is voorlopig niet nodig.

[4] Het rijk Gods is hier als een mosterdzaadje, dat weliswaar één van de kleinste zaden is, maar als het in goede aarde gezaaid wordt, groeit het weldra uit tot een echte boom, zodat dan de vogelen des hemels komen en zich onder de takken en twijgen ervan gaan nestelen.

[5] Mijn woord nu is dat kleine zaadje. Leg het maar in de goede harten van de mensen, dan zal het zich in hen ook weldra ontwikkelen tot een boom, en onder de takken en twijgen daarvan zullen de heldere inzichten, komend uit de hemelen, hun intrek nemen!

[6] Zo is Mijn rijk ook te vergelijken met een vrouw die, om brood te bakken, drie schepel meel nam en daar een beetje zuurdesem aan toevoeg­de. Toen ze vervolgens het deeg kneedde, werd het door het kleine beetje zuurdesem toch weldra in de juiste mate gezuurd. Kijk, Mijn woord is ook daarin weer het kleine beetje zuurdesem, gemengd door veel meel, en het is voldoende voor het zuren van veel meel! Geef daarom de mensen in Mijn naam slechts zoveel als voorlopig nodig is; Mijn woord zal vervolgens het overige wel uit zichzelf tot stand brengen!

[7] Wie een kind krijgt, hoeft alleen maar te zorgen voor de gezondheid ervan; het groeien hangt alleen van Mij af

[8] Als jullie Mijn leer aan de mensen doorgeven in de waarheid die jullie van Mij ontvangen hebben, wijs hen er dan ook op dat men de vruchten ervan pas kan en zal oogsten, wanneer men zich in zijn hart volledig heeft afgewend van de liefde voor de wereld en haar schatten; want de liefde voor de dingen van de wereld is een donkergrijze wolk, die zich steeds tussen de ogen van de ziel en het licht uit de hemelen plaatst!

[9] Om die reden hebben de meeste mensen wel een heel flauw vermoeden van iets hogers en bovenzinnelijks, door de zwakke schemering die een gevolg is van het zuivere, achter de donkergrijze wolk stralende hemelse licht; maar omdat de genoemde wolk niet wijkt en in plaats van lichter meestal alleen maar donkerder wordt en dikwijls helemaal duister, begrij­pen ze ook niets van de zuivere wijsheid uit de hemelen. Bijgevolg zijn ze dan ook steeds vol zorgen, vol vrees en vol angsten, geloven in allerlei domme dingen en zoeken troost en geruststelling bij de dode afgoden en hun priesters, omdat ze de ware troost uit de hemelen niet kunnen verwachten vanwege de genoemde wolk die niet verdwijnt en blijft liggen tussen de ogen van de ziel en de zon van de hemelen.

[10] Want kijk! De mens is als een reiziger die op een sombere dag reist, wanneer er dichte nevels over dalen en bergen liggen. Hoewel zulke nevels de hele overigens prachtige omgeving totaalonzichtbaar maken, bestaat die omgeving wel; alleen kunnen de zuivere beelden daarvan het oog van de reiziger niet bereiken, en kan hij zich dus ook geen voorstelling vormen van wat de dichte nevel voor zijn ogen verbergt. Hij kijkt wel naar de weg en ziet aan de maar vaag zichtbare tekenen op de weg dat hij waarschijnlijk wel op de goede weg loopt. Maar vaak komen er zijwegen en die vervullen hem dan weer met vrees en zorg, omdat hij niet precies kan weten welke weg eigenlijk de goede is. Hij wacht, of er niet een andere reiziger hem tegemoet of achterop komt. En er komen er ook wel enkelen; maar het vergaat hun net als hem, die van hen wilde horen welke de goede weg is. De één denkt dat de middelste weg waarschijnlijk wel naar de genoemde plaats zal leiden; een ander zegt dat het de plek is waar de weg naar de genoemde plaats naar rechts buigt; een derde beweert het tegendeel, en een vierde geeft de volgende mening: 'We weten hier geen van allen de weg; laten we daarom rechtsomkeert maken en in de plaats blijven vanwaar we vertrokken zijn, tot de nevel optrekt; daarna kunnen we met zekerheid onze tocht beginnen!’

[11] Kijk, dit beeld laat jullie nu heel goed zien, hoe het tegenwoordig de meeste mensen vergaat op hun reis naar het rijk Gods!

[12] De zojuist genoemde nevel van de liefde tot de wereld bedekt de zuiverste landschappen en velden, bergen, dalen, tuinen en steden, beken, kleine en grote rivieren, meren en zeeën voor de ogen van de ziel. Laat het.daarom jullie taak zijn, daar Ik de nevel in jullie weggevaagd heb, dat jullie datzelfde ook doen, vooral bij degenen aan wie jullie Mijn woord zullen verkondigen; want als jullie dat achterwege zouden laten, zouden jullie huizen op zand bouwen; die zouden niet blijven staan als er stormen, wolkbreuken en overstromingen zouden komen, maar ze zouden instorten en door het razende water meegesleurd worden.

[13] Maar wanneer jullie bij het verbreiden van Mijn woord die nevel eerst wegvagen, zullen jullie huizen op rotsen bouwen; en ook al komen er dan stormen, wolkbreuken en overstromingen, dan zullen die de huizen, die op vaste rotsen gebouwd zijn, niet kunnen deren.

[14] Kijk, niemand kan twee heren dienen, die elkaar vijandig gezind zijn; want hij moet ófwel voor de ene ófwel voor de andere kiezen en moet daarom ook een vriend of een vijand van de ene of van de andere zijn! Zo kan ook niemand de wereld en haar dode Mammon dienen, en tegelijk ook Gods levende rijk; want dat is onmogelijk.

[15] Daarom moet degene die Gods rijk wil dienen, het rijk van de wereld uit zijn hart bannen! Hoe dat dient te gebeuren, heb Ik jullie allemaal al vaak getoond, niet alleen met duidelijke en levende woorden, maar ook door allerlei daden. Doen jullie dan ook hetzelfde, dan zullen jullie vele goede vruchten oogsten!

[16] De oogst zou groot en zeer rijk kunnen zijn, en er staat reeds veel koren rijp om gemaaid te worden; maar er zijn nog maar weinig maaiers. Vraag daarom de Heer van de oogst, dat Hij spoedig veel maaiers voor zijn velden in dienst neemt!

[17] Uit dat alles zal jullie nu toch wel duidelijk zijn geworden wat jullie bij het verspreiden van Mijn leer bij de mensen vooral moeten bewerk­stelligen; het vele buitengewone hoeven jullie niet aan alle mensen te verkondigen, maar alleen aan degenen die jullie in het ambt zullen opvolgen! Wat Ik jullie nu als richtlijn gegeven heb, zeg dat ook tegen degenen die jullie zullen volgen in het ambt, dat Ik jullie toevertrouwd heb, dan zal alles goed gaan! -Hebben jullie dat nu allemaal goed begrepen?'

 

78 Het belang van een voorbeeld

 

[1] Marcus, de Romein, en ook Agricola zeiden eenparig: 'Heer en Meest.er, begrepen hebben wij U goed en we zien ook in dat het wegvagen van die genoemde nevel van liefde voor de wereld bij ieder mens een absoluut noodzakelijke voorwaarde moet zijn, omdat hij anders nooit waarachtig en werkelijk in zichzelf overtuigd Uw rijk binnen kan gaan; maar wij menen dat die nevel van wereldse liefde, die zo vasthoudend op zijn plaats blijft tussen het gezichtsvermogen van de ziel en het rijk Gods, wel eens heel moeilijk weggevaagd zou kunnen worden, en wel om buitengewoon veel redenen.

[2] De aarde met haar talloos vele verschillende bekoorlijkheden tot vermaak is en blijft voor de jongere, lichamelijk gezonde en van de nodige levensbehoeften goed voorziene mensen nu eenmaal zeker een des te grotere bekoring, omdat zo 'n mens geen flauw vermoeden heeft van de innerlijke heerlijkheid van het rijk Gods dat nog maar nauwelijks in hem ontkiemt, en dat door zijn wereldse opvoeding, al is die nog zo zedelijk, ook niet heeft kunnen krijgen.

[3] Wanneer men nu tegen zo'n mens zal zeggen dat hij niet zo'n belang moet hechten aan alle schoonheden van de aarde, omdat zo'n aardse liefde als een dichte nevel de heerlijkheid van het hogere en eeuwige rijk Gods verbergt en aan de blikken van zijn ziel onttrekt, zal hij dan niet zeggen: 'Laat mij die heerlijkheden dan zien, dan zal ik die van deze aarde de rug toekeren!'? Hoe kunnen wij die wereldse nevel nu wegvagen bij zo'n mens, die op zijn manier tenslotte toch ook gelijk heeft?

[4] Maar dat zijn dan misschien nog mensen van het werelds goede soort, en wij kunnen ons wel voorstellen dat een boom niet met één slag valt, ook al is de bijl nog zo scherp -en komt tijd, komt ook raad! Maar er zijn ook een heleboel mensen, die in alle opzichten van hun wereldse positie afhankelijk zijn; daar hoort ten eerste de priesterstand bij, vervolgens de wijdvertakte groep van staatsambtenaren en tenslotte de meestal nog zeer ruwe soldaten. Bij al deze vele legioenen van mensen, en wel bij het grootste deel, is de nevel van wereldse liefde een vaste, duistere massa. Hoe zal die weggevaagd kunnen worden? Over de dienaren en slaven, die toch ook mensen zijn, maar gewoonlijk een heel laag ontwikkelingsniveau hebben, willen wij het hier helemaal niet hebben. Het wegvagen van de nevel van wereldse liefde, wat toch eerst zal moeten gebeuren, zal bij de meeste joden al een zwaar karwei zijn; hoe moeilijk zal het daarna dan wel niet zijn bij de andere volkeren op aarde! Omdat dat eerste werk, hoe moeilijk het ook is, heel belangrijk is, vragen wij U, o Heer en Meester, om ons nader toe te lichten hoe wij het moeten aanleggen om niet tevergeefs te werken!’

[5] Ik zei: 'Mijn goede vrienden, dat dit werk niet gemakkelijk is en heel veel inspanning en offers zal vergen, voordat het verlangde resultaat ervan zichtbaar zal worden, weet Ik wel het allerbeste; maar Ik geef jullie immers ook de middelen en de nodige hulp, om dat op geschikte plaatsen net zo te kunnen bewerkstelligen als Ik nu bij jullie doe - en meer dan Ikzelf heb kan Ik jullie toch niet geven! Op het juiste uur en de juiste tijd zal Mijn geest in jullie volkomen duidelijk laten zien wat jullie moeten doen om datgene te bewerkstelligen wat voor het ontvangen van Gods rijk nodig is.

[6] De mensen worden zich daardoor bewust van wat hun ontbreekt en mankeert, en dan zullen ze zich op velerlei manieren inspannen om datgene te bereiken, wat ze aan jullie wel zullen waarnemen. Want zo zeg Ik ook in jullie taal: exempla trahunt*. (* Latijn voor: 'voorbeelden trekken' (goed voorbeeld doet goed volgen).) Want als iemand aan jullie zal zien wat het wil zeggen Gods rijk te bezitten, dan zal hij zeker komen vragen: 'Hoe zijn jullie daar eigenlijk aan gekomen?' En kijk, dan zullen jullie ook gemakkelijk kunnen spreken, en dan zullen die nevels door jullie woorden en daden weldra vervluchtigen, net zoals die van jullie door Mijn woorden en daden!

[7] Maar dat jullie nu direct al in ongeveer een jaar of zelfs op één dag alle bergen en heuvels met de dalen gelijk moeten maken, verlang Ik toch helemaal niet van jullie. Het is voldoende als ieder van jullie met zijn eigen goede en redelijke wil alleen maar doet wat hij kan; voor de rest zal Ikzelf dan wel zorgen. Ik zal van jullie toch niet meer verlangen, dan Ikzelf, rekening houdend met de vrije wil van de mensen, kan doen! Of zou het niet dwaas zijn van een sterke vader, om van zijn nog zwakke kinderen te verlangen dat ze veel zwaardere lasten dragen dan hijzelf draagt? Ik zeg jullie -en jullie zullen het zelf ervaren -dat het juk, dat Ik jullie opgelegd heb, zacht is en de last licht om te dragen.

[8] Maar desondanks zal de wereld zich verzetten om haar valse licht achter zich te laten, en in de tijd dat het licht uit de hemelen reeds bij heel veel mensen volledig opgenomen zal zijn, zal zij heftig strijd voeren tegen het binnendringen van het zuivere hemelse licht, en dan zal er veelonschuldig bloed vergoten worden; maar uiteindelijk zal Gods rijk toch voor eeuwig de overwinning behalen, en al het valse licht van de wereld zal ten onder gaan en alle waarde verliezen, zoals vals goud en zilver in de ogen van de kenner .

[9] Maar dat de mensen ook vreugde kunnen beleven aan de fraai getooide aarde, heb Ik nooit verboden; als ze daarbij in hun hart maar altijd denken aan Degene die de aarde zo mooi gemaakt en getooid heeft, want dat zal verheffend werken op hun hart en gemoed. Want wie de werken van God met de juiste ogen bekijkt, kan er ook wel met een zuivere vreugde van genieten. De vrienden van d.e mooie natuur van de aarde zijn ook zeker betere mensen en zijn gemakkelijk rijp te maken voor Gods rijk.

[10] Maar de vrienden van de dode schatten van de aarde, de vrienden van haar Mammon, zijn moeilijk tot een beter licht te bekeren. Dat is te zien bij de Farizeeën, vele andere rijke joden en bij de vele kooplieden, wisselaars en handelaren. Deze lieden het rijk Gods te verkondigen, zou hetzelfde zijn als de Moren wit te willen wassen. Dit soort mensen zijn als de zwijnen, die jullie nooit met de parels uit de hemelen moeten voeren.

[11] Want mensen van dit soort zullen na hun lichamelijke dood eerst hun doodzonden op de kale maan moeten afwassen, en van het rijk Gods zullen ze steeds een behoorlijk eind verwijderd blijven; want ze zullen in het nieuwe Jeruzalem nooit binnengelaten worden. Mensen die gespeend zijn van iedere liefde voor God en voor hun naaste, zijn ook gespeend van het rijk Gods in zichzelf. Ze moeten dan ook in hun zwarte schijnlicht blijven! Op de maan zal hun woonplaats zijn, en alleen maar aan die kant die hij onveranderlijk en onwrikbaar naar de materie van deze aarde toekeert.

[12] Wat Ik jullie hier nu gezegd heb is weliswaar iets nieuws, maar het is waar; we zullen daar bij een andere gelegenheid misschien nog een paar woorden aan wijden, hoewel het Mij geen genoegen doet om veel woorden te verspillen aan zwijnenstallen en kerkers voor dwazen. -Hebben jullie dat allemaal nu goed begrepen?'

[13] Allen bedankten Mij voor deze les en wij gingen weer aan tafel zitten; we namen weer wat brood en wijn en Mattheus schreef het een en ander op van wat hij gehoord had.

 

79 Spreken en handelen is beter dan schrijven

Over de echte en valse evangeliën

 

[1] Ook de leerling Johannes vroeg Mij of hij, aangezien er nog tijd voor was, notities moest maken van wat er gezegd en gebeurd was.

[2] Ik zei: 'Wat Mattheus opgeschreven heeft is genoeg; want niet alles is bedoeld voor het volk, en nog minder voor die menselijke zwijnen, waar Ik het zojuist over had. Na Mij zullen jullie echter nog tijd genoeg krijgen om vanuit de geest op te schrijven wat jullie nu van Mij gehoord en gezien hebben.

[3] Want in de verre toekomst zal Ik ook knechten opwekken en door de geest in hun hart zal Ik hun alles dicteren wat er nu gebeurd en geleerd is sinds de tijd dat Ik het leraarschap op Me nam en jullie tot Mijn eerste leerlingen maakte, en ook wat er nog zal volgen en nog heel veel andere dingen; en als Mij dat in de verre toekomst mogelijk is, zal het bij jullie nog des te meer mogelijk zijn om jullie door de geest van je hart alles te dicteren waarvan Ik het nodig acht dat het opgeschreven wordt.

[4] jullie moeten je in het begin echter niet teveel met schrijven bezighou­den, maar meer met spreken, zodat de mensen in de eerste plaats horen waar het over gaat!

[5] Als de mensen daarvan eenmaal in kennis zijn gesteld en in Mijn naam gemeenten hebben gevormd, dan kunnen jullie daarna ook wel schrijven aan zulke gemeenten, als jullie in andere plaatsen aan het werk zijn. Maar jullie hoeven geen brief te schrijven aan de gemeente waar jullie preken; maar als jullie die verlaten, kunnen jullie daar ook een schriftelijk aanden­ken achterlaten.

[6] Maar waarschuw de gemeenten heel nadrukkelijk dat ze dergelijke achtergelaten geschriften niet gaan verafgoden, zoals de Farizeeën en joden doen met de boeken van Mozes en de profeten; want die maken nu diepe buigingen voor de kast in de tempel waarin die boeken bewaard worden, en ze bidden tot de tafelen der wet en denken God daardoor de juiste eer te bewijzen. O wat een blinde dwazen! Wat is er nu meer en beter: de tafelen der wet te aanbidden in de mening God daardoor de juiste eer te betonen, of de wetten die op die tafelen geschreven staan in het dagelijks leven in acht te nemen? Het tweede, wat het enig juiste zou zijn, doet in werkelijkheid geen enkele tempeldienaar en geen enkele jood; maar het eerste, wat waardeloos is, doen ze gewetensvol, omdat het hun zeker minder moeite kost.

[7] Daarom zeg Ik dat nu tegen jullie, opdat jullie ten eerste niet teveel schrijven maar meer spreken, en opdat men in de toekomst niet ook met Mijn nieuwe leer zal doen wat nu de tempeldienaren en aartsjoden met de boeken van Mozes en met de tafelen der wet en de profeten doen, door daar zelfs bepaalde magische werkingen aan toe te schrijven, die die boeken nooit bezeten hebben. Tracht dat dus zeer zorgvuldig te vermijden!

[8] Verder moeten jullie voorlopig ook niet teveel schrijven, om te voorkomen dat de schrijfgeest onder de mensen de eerste tijd al te veel gewekt wordt. Het is beter dat de mensen meer volgens Mijn leer handelen dan dat ze die opschrijven nadat ze hem gehoord hebben; want als de schrijfgeest te vroeg wakker wordt onder de mensen, zullen jullie in korte tijd na Mij talloze geschreven evangeliën zien ontstaan, zelfs onder jullie naam, en jullie zullen er heel druk mee zijn om al dat geschrijf van valse profeten te weerleggen. Spreek daarom liever veel, maar schrijf weinig! Maar wanneer de juiste tijd aanbreekt, dan moet er ook veel geschreven worden! -Hebben jullie dat nu goed begrepen?'

[9] Nu zei Simon Juda: 'Heer, dan zou het uiteindelijk toch beter zijn als er helemaal niets geschreven werd, óf alles zou echt heel nauwkeurig opgeschreven moeten worden, zodat er dan maar één ware Schrift uit Uw mond zou bestaan, waarvan dan later pas geautoriseerde en volledige kopieën voor andere volkeren gemaakt kunnen worden! Want ik stel mij voor dat bepaalde mensen in de loop van de tijd ook het door ons verkondigde woord wellicht slecht en onjuist zullen opschrijven, en dan kunnen er op die manier immers ook een groot aantal valse evangeliën verschijnen, en de mensen zullen dan later niet meer weten welk evangelie het juiste en ware is, en dat zal dan ook tot allerlei verschillende geloofsrich­tingen leiden.’

[10] Ik zei: 'Simon Juda, Ik verwerp jouw visie niet en zeg ook niet die niet wijs zou zijn; maar wat Ik jullie heb aangeraden, is en blijft voorlopig het beste!

[11] Jullie kunnen echter doen, wat je wilt; maar jullie zullen voor de komende tijden niet kunnen verhinderen, dat zich naast het ware en echte evangelie ook een groot aantal pseudo-evangeliën zal ontwikkelen, en het zal voor de latere nakomelingen, die het een of andere evangelie in handen zullen krijgen, steeds moeilijk zijn om vast te stellen of het echt is.

[12] Daarom moet Mijn woord nu door jullie meer met de mond verkondigd worden; dan zullen de echte gelovigen vanzelf wel in zichzelf tot het levende woord vanuit Mij komen, en ze zullen dan niet het een of andere geschreven evangelie hoeven te onderzoeken om te beoordelen of het wel echt en waar is.

[13] Maar als jullie nu onmiddellijk na Mij in plaats van veel te preken, alleen maar veel zouden schrijven, dan zouden jullie geschriften zeker des te eerder door andere mensen overgeschreven worden met allerlei wegla­tingen of ook toevoegingen, en in dat geval zouden de mensen zich al heel gauw moeten gaan afvragen, of die geschriften wel echt en betrouwbaar van jullie afkomstig zijn. Als jullie echter persoonlijk onderwijzen en je wanneer dat nodig is ook door tekenen als zodanig doen kennen, dan zal niemand vragen of jullie wel Mijn echte leerlingen zijn en of jullie woorden wel helemaal die van Mij zijn.

[14] O ja, wanneer jullie Mij reeds dikwijls verkondigd hebben en velen in Mijn naam gedoopt zullen hebben en al velen daardoor ook tot het innerlijke levende evangelie gekomen zijn, dán, zoals gezegd, kunnen jullie ook schrijven, zodat de nakomelingen in jullie geschriften een getuigenis hebben dat en hoe Ik jullie Heer en Meester was, en hoe jullie Mijn leerlingen geweest zijn. Maar die geschriften van jullie moeten dan ook alleen bij die gemeente bewaard en bewaakt worden, waar door het handelen het innerlijke, levende evangelie tevens van vader op zoon en zo verder zal blijven voortbestaan en jullie zodoende niet als puur geschreven, maar als levend werkzame apostelen tot een waar en eeuwig getuigenis in het hart van de mensen zullen blijven leven.

[15] Waar dat bij een gemeente niet het geval zal zijn, moeten die geschriften ook niet in bewaring gegeven worden; want ze zouden de gemeenteleden van geen enkel nut zijn, omdat hun nakomelingen, die wat de geest van het hart betreft 'dood' zijn, niet meer in staat zouden zijn de echtheid ervan te onderzoeken en een vals geschrift niet meer van binnenuit zouden herkennen, maar dit slechts volgens de meerderheid van stemmen in hun over het algemeen blinde vergadering zouden bepalen, zoals dat nu in de tempel bij de Farizeeën en hogepriesters het geval is. Wat betekenen echter vele stemmen van blinde mensen tegen de ene waarheid? Ik zeg jullie: als één mens, die van binnenuit leeft en vol licht is, de waarheid zegt, waartoe zijn dan ontelbaar vele vergaderingsstemmen nog in staat tegen die éne waarheid?

[16] Er is maar één waarheid, die even goed door één mens als door myriaden engelen uitgesproken en bewezen kan worden. Maar wanneer de wereldse wijsheid zich daartegen verzet, omdat die waarheid niet bevorderlijk is voor haar wereldse voordelen, is dat dan een reden om aan te nemen dat de waarheid minder waar is?

[17] De leugen kan zich in een grote vergadering van mensen door talloze stemmen laten vertegenwoordigen, maar daarom wordt ze toch nooit tot waarheid.

[18] Maken jullie je dus niet druk over wat er beter is, het verkondigde of het geschreven woord; want aan de vrucht is de waarheid heel goed te herkennen! De leugen bouwt haar huizen op los zand, maar de waarheid op rotsen, en daar kan de hel geen veldtocht tegen ondernemen; want zoals de duisternis van de nacht nooit tot daglicht wordt, wordt ook de leugen nooit tot waarheid. En dan kunnen er tienduizend valse evangeliën geschreven worden, maar steeds zal alleen datgene het enige ware zijn en blijven wat zich overeenkomstig Mijn belofte levend in de mens zal openbaren, als hij volgens Mijn woorden zal leven en handelen, -en dat levende evangelie zal ook tot aan het einde van alle tijden de enige toetssteen zijn en blijven, die in staat is om te onderscheiden of een geschreven evangelie echt of vals is.

[19] Aan de vruchten moeten jullie dat dus herkennen; want van distels oogst men geen vijgen en van een doornstruik geen druiven! Daaraan zal men gemakkelijk zien of iemand Mijn leerling is of niet. Mijn leerlingen en ook hun leerlingen zullen elkaar altijd liefhebben, zoals ook Ik jullie altijd liefheb; maar de onechte leerlingen zullen elkaar openlijk of in het geheim zeker haten. Want daarin bestaat de eigenlijke zwarte en slechte vrucht van de leugen, dat ze steeds zichzelf haat, omdat de ene leugen nooit voor de andere wil onderdoen; maar de waarheid zoekt alleen maar voortdurend haars gelijken en bemint ze steeds meer en meer, net zoals ook het ene licht het andere nooit verduistert, maar alleen helderder en helderder maakt en tenslotte tot een verenigd, zeer helder licht leidt.

[20] Het licht heeft dus een grote liefde tot nog meer licht; maar de leugen haat de leugen, omdat ze daarin verraad vreest. Kijk, dat is een belangrijk criterium, waarmee men zelfs met een blinddoek voor de waarheid heel goed van de leugen kan onderscheiden!

[21] Daarom zal men de valse evangeliën ook steeds gemakkelijk van de echte kunnen onderscheiden; want de valse zullen elkaar over en weer steeds vervolgen en haten -maar de echte zullen elkaar als tweelingbroers liefhebben; ze zullen elkaar zoeken en ook snel gemakkelijk vinden.

[22] Ik denk, Mijn beste Simon Juda, dat Ik nu wel duidelijk genoeg tot jullie gesproken heb! Maar maak nu voor jezelf uit, of jij Mij ook goed begrepen hebt!’

[23] Simon Juda zei: 'Heer, deze keer hebt U weer eens uitzonderlijk duidelijk tot ons gesproken, en ik heb U in alle opzichten heel duidelijk begrepen en alle anderen zeker ook. Maar ik heb uit deze glasheldere woorden van U ook begrepen, dat men tegen U absoluut niets kan inbrengen. Maar zo is het ook volkomen juist; want als men dat zou kunnen, zou U niet de Heer en Meester van eeuwigheid zijn! En deze woorden van U moeten ons ook tot een voortdurende richtlijn blijven! Wij danken U allemaal voor deze zo duidelijke les!’

[24] Ik zei: 'Houd daar dan ook maar aan vast, anders vallen jullie voordat je het in de gaten hebt!

 

80 De zalving in Bethanië

 

[1] Hierop wendde Ik Mij weer tot de Romein Marcus en vroeg hem of hij het ook begrepen had.

[2] Marcus zei: 'Nou en of ik het begrepen heb! Maar met mijn gedachten ben ik nog steeds bezig met de maan, die in zekere zin een strafplaats is voor te wereldzuchtige wereldse mensen. U hebt ons beloofd dat U ons daar nog iets over zult zeggen en uitleggen; daarom vragen wij U nu of U Uw belofte aan ons ook wilt nakomen.’

[3] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen; want wat Ik beloof, gaat ook in vervulling, alleen moet daarvoor ook de juiste tijd komen. Kijk, het is nu nog dag omdat de zon nog niet ondergegaan is; laten we dus wachten tot het nacht wordt en de sterren de aarde verlichten, dan kan Ik jullie zoiets beter uitleggen dan bij klaarlichte dag, als jullie blik nog teveel door aardse beelden vertroebeld is. Voor nu vinden we nog wel iets anders, waarover wij nog voor de avond enige woorden kunnen wisselen; aan het begin van de avond zullen wij dan die bepaalde Farizeeën en schriftgeleerden bezoe­ken en enkele woorden met hen wisselen’

[4] Daar was de Romein Marcus mee tevreden en wij namen weer wat wijn en brood tot ons.

[5] Wij hadden nu ongeveer een half uur gerust, toen er een dienaar van Lazarus in de zaal naar ons toe kwam en zei, dat er buiten een mooie jonge vrouw met een paar dienaren aangekomen was, die de vurige wens had de Heer te zien en te spreken. Hij vroeg of ze binnengelaten moest worden, of dat men haar een andere woning moest wijzen.

[6] Ik zei: 'De vrouw die gekomen is ken Ik; laat haar dus binnenkomen!’

[7] Daarop ging de dienaar weg, en Lazarus en de leerlingen vroegen Mij wat dat voor vrouw was.

[8] En Ik zei: 'Jullie kennen die jonge vrouw Maria van Magdala, die vanmorgen vroeg ook al bij ons op de Olijfberg was. Zij heeft thuis snel haar huishouden op orde gebracht en zich gehaast om hierheen te komen; laat dus niemand van jullie zich erover ergeren vanwege het feit dat ze hierheen gekomen is! ,

[9] Toen Ik deze woorden nog maar nauwelijks gesproken had, kwam de jonge vrouw, mooi gekleed en getooid, de zaal binnen, viel onmiddellijk aan Mijn voeten, opende direct een gouden potje dat met zeer kostbare narduszalf gevuld was en zalfde daarmee Mijn voeten; want van oudsher was het bij de voorname joden als een van de hoogste eerbetuigingen gebruikelijk om, wanneer iemand van een koninklijk huis afstamde, zijn voeten met narduszalf te zalven.

[10] Toen Mijn leerlingen dat merkten, zeiden ze onder elkaar: 'Is die vrouw soms waanzinnig geworden? Die zalf had voor minstens tweehonderd zilverstukken verkocht kunnen worden en dat geld had men dan onder de armen kunnen verdelen - de Heer heeft immers zulke wereldse eerbetuigingen toch niet nodig!’

[11] Maar Ik zag de mopperende leerlingen aan en zei: 'Wat raakt en ergert jullie dat nu weer?! Armen zullen jullie steeds bij jullie hebben, maar Mij niet zoals Ik nu in jullie midden ben. Deze vrouw heeft nu een goed werk aan Mij verricht en waar dit evangelie van Mij verkondigd wordt, moet ook deze vrouwen dit voorval duidelijk genoemd worden! Ik ben toch al lang in jullie midden en jullie hebben Mij nog nooit een kruik helder water gegeven om Mijn voeten te wassen; deze vrouw heeft echter vanmorgen Mijn voeten al gewassen met haar tranen en is nu teruggekomen om Mijn voeten te zalven. Hoe kan jullie dat dan ergeren? Als er nu geschreven staat dat Ik een Zoon van David ben, dan komt het Mij toch ook toe dat iemand Mij deze koninklijke eer bewijst!'

[12] Na deze woorden van Mij zei niemand er meer iets van en allen prezen de vrouwen haar daad.

[13] Daarop stond de vrouw op en wilde gaan.

[14] Maar Ik zei: 'Blijf jij nu bij Mij; want van nu af aan moet ook jij een getuige van Mijn daden en erbarming worden en blijven!'

[15] Toen bleef de vrouw, vol vreugde, en Lazarus bediende haar zeer vriendelijk en liet ook haar dienaren bedienen. En daarna praatten wij met elkaar bijna tot de avond, en bij deze gelegenheid vertelde de jonge vrouw ons trouwhartig veel over hetgeen ze had meegemaakt.

[16] Toen de vrouwons nu bijna een uur lang haar belevenissen op ingetogen wijze verteld had, meenden sommigen van de tot Mij bekeerde Farizeeën, dat veel van wat de vrouw vertelde niet zo betamelijk was voor dit verheven gezelschap; dat merkten ze eigenlijk alleen maar op omdat in het zeer goede verhaal van de vrouw veel dingen heel fijntjes vervlochten waren die ook heel nauw op hen betrekking hadden.

[17] Maar Ik prees de openheid en trouwhartigheid van de vrouw en zei tegen de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Mijn nu enigszins opgewonden vrienden! Erger je toch niet, omdat nu door de mond van deze vrouw veel dingen in Mijn bijzijn aan het licht zijn gekomen, waar ook jullie in belangrijke mate schuldig aan zijn en welke schuld jullie in je vlees meedragen! Maar als de woorden van de vrouw, die geen namen heeft genoemd, jullie gemoed al verontrust, waarom doet Mijn alwetendheid dat dan niet? Ik zeg jullie: aan gene zijde in het rijk van de geesten zal men je luid van de daken verkondigen wat jullie op deze wereld nog zo ijverig trachtten te verbergen; daarom is het beter om nog in deze wereld een klein gericht te doorstaan en zich een kleine verdeemoediging te laten welgevallen, dan aan gene zijde voor het oog van alle engelen van de hemel te schande te staan.

[18] Wie zich hier op deze aarde als een beter mens wil voordoen dan hij in werkelijkheid is, bezit nog een huichelachtige geest; hiermee kan men het rijk Gods nog niet echt binnenkomen. Wie echter ooit tegenover Mij wil bestaan, moet zich ook zo aan de wereld laten zien als hij is; dan zal hij ook in Mijn ogen en die van de engelen geen verder gericht meer hoeven door te maken, als hij zich in zijn doen en laten gebeterd heeft.

[19] Kijk naar deze vrouw! Zij heeft werkelijk veel gezondigd; n:aar omdat zij volopenhartigheid is en bovendien veel werken van naastenliefde heeft gedaan, is haar nu ook veel vergeven en zij is Mij nu liever dan menige rechtvaardige die nooit gezondigd heeft. Want Ik ben met vanwege de rechtvaardigen in deze wereld gekomen, maar enkel vanwege de berouw­volle zondaars, evenals ook een arts alleen naar diegenen gaat die hem nodig hebben en niet naar de gezonde mensen, die de arts niet nodig hebben.’

[20] Na deze woorden van Mij zeiden de Farizeeën en schriftgeleerden, die enigszins geërgerd waren geraakt, niets meer en namen genoegen met deze terechtwijzing.

[21] Daarop vroeg de vrouw Mij om geduld met haar te willen hebben, dan zou ze haar uiterste best doen om alles nog goed te maken wat er ooit door haar aan zondigs bedreven was.

[22] Maar Ik zei vriendelijk tegen haar: 'Jij hebt niet veel meer goed te maken; maar anderen zouden aan jou heel veel goed te maken hebben! Maar nu zeg Ik je: vergeef allen die aan jou en tegenover jou gezondigd hebben, zoals ook Ik jou vergeven heb, dan zal Ik ook aan hen hunzonden tegenoverjou vergeven! Maar eet nu en drink, en sterk je!'

[23] De vrouw zei: 'O Heer! U alleen bent voor mij het beste brood en de allerkrachtigste en zoetste wijn uit de hemelen; U alleen bent de echte en meest waarachtige levensversterking van mijn ziel en mijn lichaam; wees mij toch altijd genadig en barmhartig en verlaat mij, arme zondares: niet!'

[24] Ik zei: 'Mijn lieve dochter, deze woorden heeft het vlees Je met ingegeven, maar de geest van liefde in het hart van je ziel!                                                                          ..

[25] Ja, Ik ben een waar brood uit de hemelen en zo ook een echte wijn; wie dit brood zal eten en die wijn zal drinken, zal eeuwig geen honger en dorst hebben. Ik ben derhalve echt voedsel en een echte drank; wie Mij zal eten en drinken in de geest en in de waarheid, zal de dood niet zien, noch voelen of smaken. Eet en drink daarom nu ook lichamelijk van dit aardse brood en de aardse wijn!'

[26] Toen pas nam de vrouw brood en at, en dronk er ook wat wijn bij .

 

81 De dood van de mens

 

[1] Een schriftgeleerde echter, die tot Mij bekeerd was en bij ons was gebleven, zei: Heer en Meester! U hebt nu tegen de wondermooie Maria van Magdala gezegd dat Uzelf een waar brood uit de hemelen bent en evenzo een echte wijn, en wie dit brood en deze wijn zal eten en drinken zal de dood eeuwig niet zien, voelen en smaken. Ik weet wel dat U met 'brood' Uw woord en met de 'wijn' de levende geest daarin bedoeld hebt en met het 'eten van het brood' het aannemen van Uw woord en met, drinken van de wijn' het handelen volgens Uw goddelijke leer, die zeker uit de hemelen stamt, omdat Uzelf de enige allerhoogste Heer van de hemel en ook van de aarde bent; maar dat hij, die het ware hemelse brood zal eten en de wijn uit de hemelen zal drinken helemaal niet zal sterven is iets heel nieuws, en ik weet niet hoe ik dat moet begrijpen. Want men kan ook wel van alle mensen zeggen dat ze de dood niet zien, niet voelen, en ook met smaken; want een mens ziet, voelt en smaakt de dood inderdaad niet, zolang hij nog leeft -maar als hij gestorven is en dood, dan ziet, voelt en smaakt hij de dood beslist ook niet, omdat hij geen leven en bijgevolg ook geen enkele gewaarwording meer heeft. U ziet, dat deze kwestie volgens mijn inzicht een dubbele betekenis in zich heeft en dat het daarom wenselijke is dat U als Heer over leven en dood deze kwestie iets duidelijker voor ons uiteen zet.

[2] Alle aartsvaders en profeten, die ook strikt geleefd en gehandeld hebben volgens Uw aan hen geopenbaarde wil, zijn uiteindelijk toch gestorven en wij zullen allemaal zeker ook moeten sterven, omdat Uzelf ons reeds bij verschillende gelegenheden maar al te duidelijk hebt gewezen op het afvallen van het vlees van de ziel; maar nu zegt U dat er voor degene die Uw leer zal aannemen en metterdaad navolgen, geen dood zal bestaan. Hoe moeten wij dat begrijpen?'

[3] Ik zei: 'Vriend, bij jou zullen er nog heel wat bewijzen nodig zijn, voor het helemaal helder in je wordt! Heb Ik soms bedoeld dat een mens die volgens Mijn woord zal leven ook lichamelijk altijd op deze aarde zal leven? Hoe kan men als schriftgeleerde zo blind en dwaas denken en oordelen! Wat het lichaam betreft. zal natuurlijk ieder mens sterven en zijn lichaam zal de dood zeker met zien, voelen en smaken - maar des te sterker de ziel van een zondaar, als hij zijn leven niet volgens Mijn leer zal beteren en echte, ware boete zal doen! Want bij degene wiens ziel nog helemaal vermengd en vergroeid is met het vlees en de zinnelijk lust daarvan, zal de ziel de dood ook heel goed zien, voelen en smaken, wanneer voor het lichaam het uur van het losmaken zal komen.

[4] Kijk maar eens hoe het de ziel van een misdadiger te moede is, als hij overeenkomstig de wetten naar de plaats van terechtstelling wordt gesleept om te sterven! Die ziel ziet in de eerste plaats al de lichamelijke dood voor zich en voelt en smaakt die op zeer kwellende wijze, en in de tweede plaats duurt de dood voor die machteloze en geestelijk dode ziel aan gene zijde nog heel lang voort. Dat laatste komt ten eerste doordat zij in haar machteloosheid en volledige verlatenheid zich niet meer overeenkomstig de in haar brandende woede kan wreken op degenen die haar lichaam gedood hebben, en ten tweede doordat ze in de diepste levensduisternis terechtkomt, waaruit ze geen uitweg vindt en zo de ergste kwelling ondergaat, net zolang tot ze haar eigen slechtheid begint in te zien en haar lot geduldig verdraagt. Wil dat soms niet zeggen dat zo'n ziel de dood ziet, voelt en smaakt?!

[5] Maar een ziel die volgens Mijn leer reeds op deze aarde volledig wedergeboren wordt in haar geest vanuit Mij, zal een dergelijke dood zeker eeuwig niet zien, voelen en smaken, omdat ze in het volste en helderste levensbewustzijn zonder enige pijn van het lichaam zal scheiden, wanneer Ik haar voor eeuwig tot Mij zal roepen. Ik zeg jullie: velen van jullie die de geestelijke wedergeboorte bereikt zullen hebben, zullen Mij vanaf deze aarde vragen: 'Heer, hoe lang zult U ons op deze aarde nog de zware last van het vlees laten dragen?' En met alle liefde zal Ik tegen hen zeggen: 'Heb nog een korte tijd geduld, dan zal Ik jullie van je last bevrijden! ' En als de een of de ander van jullie door de heidenen ter wille van Mijn naam ter dood gebracht wordt, zal hij lachen en zich verheugen, omdat hij als martelaar van zijn vlees bevrijd wordt, en zelfs in de pijnen van het vlees zal hij gelukzalige verrukking voelen. En wanneer dat beslist zo en niet anders is, heb Ik dan dubbelzinnig gesproken zoals jij als schriftgeleerde zegt het begrepen te hebben? Zeg jij nu of je nu nog zo over deze kwestie denkt!’

[6] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is mij ook deze kwestie duidelijk! Ik begrijp het nu en ben daar ook heel blij om, hoewel ik toch openlijk moet bekennen dat zelfs de meest zaligmakende lichame­lijke dood voor hen, die nog op aarde in het vlees moeten blijven, absoluut niets bekoorlijks of begerenswaardigs, maar slechts het tegendeel te zien geeft en heel vernederend schijnt te zijn voor de eer, een mens en in zekere zin heer over de natuur te zijn; want de verstandige mens die zich in zijn denken, geloof en kennis verheft tot het volledige Godsbewustzijn en in zijn hart ook Gods liefde draagt, heeft uiteindelijk bij het sterven niet alleen niets voor op welk dier dan ook, maar staat daarbij ver ten achter .

[7] Want het dier weet zeker niet van tevoren dat het zal sterven en de mens moet zijn hele leven lang rondlopen met dit hoogst onaangename bewustzijn, en bijgevolg is het ook niet helemaal onbegrijpelijk dat vele mensen zich alleen al in alle zinnelijke wereldse genoegens storten, omdat de bittere gedachte aan de zekere dood hen daartoe in zekere zin dwingt.

[8] Speciaal in het gezonde menselijke gemoed overweegt zeker een blij gevoel van zaligheid, want wie zou er soms niet blij, gelukkig en opgewekt willen zijn? Maar temidden van deze gevoelens, die de mens vaak zo gelukkig maken, komen de zwarte en het gemoed beangstigende gedach­ten aan een zekere dood naar boven, en met de zaligheid is het dan dagenlang gedaan!

[9] Ja, wanneer ieder mens wist wat wij nu door Uw genade weten, zou hij zich van de gedachte aan de dood natuurlijk niets aantrekken! Maar hoe weinigen zijn er, die dat weten. En dus zijn ze naar mijn mening ook te verontschuldigen als ze midden in hun ellende, die ze zich voortdurend helder bewust zijn, zoveel mogelijk verstrooiing zoeken, zodat ze niet als vrienden van een gelukkig leven ieder ogenblik door de gedachte aan de dood en het graf opgeschrikt worden. Ik zie nu wel in dat de mens met het dragen van zijn zware vleselijke last nooit volledig zalig kan worden, en dat de lichamelijke dood uiteindelijk een onschatbare winst voor hem is; maar de Schepper had de mens toch het voorrecht kunnen schenken, dat zijn dood niets bitters in zich zou hebben en niets, wat zijn gemoed dikwijls zozeer beangstigt? De mens zou immers in één ogenblik opgelost en een bewoner van de andere wereld kunnen worden!

[10] Waartoe dient het vaak langdurige wegkwijnen tot de dood erop volgt, waartoe de pijnen en het bittere van de dood en vervolgens het langdurige ontbinden en vergaan van het dode lichaam in het graf?

[11] Kort en goed: met de gebruikelijke manier van sterven van de mensen ben ik het absoluut niet eens en ik kan die niet als billijk beschouwen!’

 

82 De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat

 

[1] Ik zei: 'Daar kan Ik je niet helemaal ongelijk in geven, want ook Ik ben het beslist niet eens met de manier waarop de mensen gewoonlijk sterven. Maar wat kan Ik eraan doen, als de mensen zichzelf een zo bittere en onaangename manier van sterven bezorgen? Als de mensen maar zouden leven volgens de orde die hun reeds sinds het oerbegin heel duidelijk geopenbaard is, dan zou er niet één mens zijn die zich over het bittere van de dood kon beklagen.

[2] De aartsvaders stierven allemaal een gemakkelijke en zachte dood; want als de engel hen riep, verlieten hun zielen met grote vreugde hun lichaam, dat van hun kinderjaren tot op hoge leeftijd geen pijnen hoefde door te maken maar meestal steeds krachtig en gezond bleef De uiteindelijke lichamelijke dood was ook geen gevolg van hevig lijden en pijn, maar vond altijd alleen maar plaats wanneer men naar de roep van de engel verlangde; Waarna de ziel vrij en zonder enige dwang uit het lichaam trad en het lichaam zonder de minste pijn om zo te zeggen insliep.

[3] Maar toen de mensen steeds meer een zinnelijk leven begonnen te leiden en zich meer en meer overgaven aan ontucht, hoererij en andere overdadige genietingen die hun zinnen verdoofden, bedierven zij zelf hun gezondheid, werden zwak, miserabel en ziek en hun lichamelijke dood moest dan ook vanzelfsprekend een ander karakter krijgen.

[4] Als je een mes neemt, in je vlees snijdt en daarbij pijn voelt, kun je daar met je gezonde verstand de Schepper dan de schuld van geven, of zou je soms willen zeggen: 'Ja, waarom heeft de Schepper eigenlijk geen onge­voelig lichaam aan de mens gegeven?' Maar Ik zegje: als je lichaam totaal ongevoelig zou zijn, hoe zou het dan kunnen leven? Alleen een totaal dood lichaam is ook totaalongevoelig!

[5] Stel nu eens dat een mens, tenminste aan de buitenkant, een ongevoelig lichaam zou hebben, ongeveer zoals zijn haren. Wat zou daar bij een lichtzinnig mens maar al te gauw het zekere gevolg van zijn? Zelfvermin­kingen van allerlei aard, zodanig dat de mensen tenslotte helemaal geen menselijke gestalte meer zouden hebben en ook niet meer tot werken in staat zouden zijn.

[6] Maar om te voorkomen dat de mensen althans hun uiterlijke gestalte al te zeer kunnen verminken, is hun de gevoeligheid gegeven als een goede wachter. Bovendien spreekt het vanzelf dat een mens die geen gevoeligheid voor pijn zou hebben, ook geen diepe vreugde en gelukzaligheid zou kunnen voelen; want voor het ene is het andere nodig, en zonder het ene kan het andere niet bestaan, is het zelfs niet eens denkbaar .

[7] Ik weet wel dat de mensen als gevolg van hun grote blindheid nu en al sinds lange tijd met name bij het sterven heel veellijden, en wel ten eerste omdat ze voor het grootste deel geen enkele zekerheid hebben over het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en zeer velen reeds het geloof van de Sadduceeën aanhangen, en in de tweede plaats omdat de mensen door hun uiterst ongeregelde leefwijze hun lichaam met allerlei onreine geesten hebben gevuld, waaruit mettertijd onvermijdelijk ook allerlei verschrikkelijke en pijnlijke ziekten moeten ontstaan, die een vroege dood tot gevolg hebben. En daarom ben Ik ook Zelf in het vlees op deze aarde gekomen, om de mens de wegen te laten zien die hij moet bewandelen om zich er ten eerste weer echt bewust van te worden dat en hoe zijn ziel, zijn eigenlijke ik, na de dood van het lichaam verder leeft, en ten tweede om te laten zien hoe hij, zolang hij op deze aarde moet leven, tot op hoge leeftijd gezond en krachtig blijft en zijn heengaan niet vreselijk en pijnlijk verloopt, maar hem blij en zeer gelukkig maakt. En zo kan Ik jullie als Heer van het leven de volledige verzekering geven, dat degene die -volgens de werkelijke betekenis van het woord! -Mijn brood zal eten en Mijn wijn zal drinken, de dood niet zal zien, voelen en smaken. Met andere woorden: wie volgens Mijn leer zal leven, zal haar alles zalig makende werking ook ondergaan. -Ik denk dat jij, Mijn schriftgeleerde vriend, deze dingen nu anders zult begrijpen dan voorheen?'

[8] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, nu begrijp ik het inderdaad heel anders en beter dan voorheen, en ik ben U ook van ganser harte dankbaar voor het licht dat U ons allemaal ook in dit opzicht hebt gegeven; want ik beschouw het als iets heel belangrijks voor de mens, dat hij weet en tenslotte ook werkelijk voelt hoe het zit met de dood van het lichaam en zodoende zijn oude angsten, pijnen en kwellingen kwijt kan raken. Want alleen wanneer de mens al deze dingen zeker en werkelijk weet, kan hij zich pas vanuit God verheven voelen tot de echte waardigheid van een mens, waardoor het dierlijke aan hem weer vervalt tot het stof der nietigheid.

[9] Maar er komt nu nog een heel belangrijke vraag aan U naar boven, omdat alleen U die volgens de levende waarheid kunt beantwoorden. Kijk, Heer en Meester, wij hebben nu met een volkomen geloof, dat ons hele wezen overtuigt, Uw leer aangenomen en zullen ook strikt volgens de heilig ware grondbeginselen daarvan leven en handelen. Maar vroeger hebben wij toch wel heel wat jaren, in allerlei zonden doorgebracht, wat beslist niet volgens Uw orde was. Bij dergelijke gelegenheden zijn er wellicht ook vele onreine geesten in ons vlees binnengeslopen en hebben zich daar genesteld, wat ik nu duidelijk afleid uit menige ziekte die ik al door heb moeten maken. Zullen deze lichamelijke ziektegeesten door het daadwerkelijk eten van Uw brood en door het drinken van Uw hemelse wijn wel helemaal verwijderd kunnen worden, zodat ze mij tijdens het sterven niet zullen kwellen, of zal ik vanwege de zonden die ik begaan heb tenslotte toch de bitterheid van de dood nog enigszins moeten voelen en smaken?'

[10] Ik zei: 'Wanneer je zó zult leven dat jouw ziel volledig wordt wedergeboren in haar geest, zal die geest snel en gemakkelijk helemaal kunnen afrekenen met alle onreine geesten die nog in jouw vlees zitten, en dan zul je een heel zalige dood sterven, ook wat betreft het lichaam; maar als iemand in het algemeen weliswaar heel serieus volgens Mijn leer zal leven en handelen, maar daarnaast heimelijk toch ook nog in zijn oude gewoonten vervalt, ja, dan zal hij tijdens zijn leven op deze aarde de volledige wedergeboorte van zijn ziel in de geest ook niet kunnen bereiken en zal hij het zich tenslotte in alle deemoed en geduld wel moeten laten welgevallen, als hij bij het heengaan met nog veelleed te kampen zal hebben. Want dan zal het lijden het vuur zijn waardoor het levensgoud van de mens van veel slakken gezuiverd wordt. Want iets wat geestelijk onzuiver is kan de hemel niet binnengaan, wat zoveel wil zeggen als: de zuivere geest vanuit God kan zich niet eerder volkomen met de ziel verenigen, dan wanneer deze ziel alles wat bij de materie en het gericht daarvan hoort volkomen en voor altijd uit zichzelf verbannen heeft. -Wie derhalve met een zalige lichamelijke dood van deze wereld wil scheiden, moet daar ook goed rekening mee houden!

[11] Voorts moeten jullie matig zijn in het eten en drinken en niet begerig zijn naar onnatuurlijke lekkernijen, dan zullen jullie lange tijd de gezond­heid van je lichaam behouden en de dood op hoge leeftijd zal zijn als het aangenaam inslapen van een moe geworden arbeider in de ware wijngaard van God. De ziel zal daarbij zalig en helderziend uit het broos geworden lichamelijke omhulsel wegzweven en onmiddellijk door vele vrienden in de onbeschrijfelijke vreugde van de hemelen binnengeleid worden, en ze zal eindeloos blij en opgewekt zijn, omdat ze eindelijk verlost is van deze wereld en de ellende ervan,

[12] Wie derhalve geheel en al volgens Mijn leer zal leven en handelen, zal ook geheel en al met haar zalige gevolgen gezegend worden; wie dat echter niet geheel en al zal doen, zal ook dienovereenkomstige zegen ontvangen. -Heb jij, Mijn vriend, dat nu begrepen?'

 

83 Waarom lijken langzaam ontbinden

 

[1] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, nu pas zijn mij de dingen die met het sterven te maken hebben volkomen duidelijk; maar een paar bijzaken, die weliswaar in feite niet bij het gebeuren van het sterven horen, zou Ik nog wel door U verklaard willen zien, omdat men bij het verspreiden van Uw leer en wel met name onder de heidenen, daar toch zeker vragen over zou kunnen verwachten waarop men dan, als men daarover door U niet onderricht zou zijn, het antwoord zonder meer schuldig zou moeten blijven.

[2] Het gaat om de volgende twee punten; Het eerste is: waarom moet het lichaam van de mens slechts langzaam ontbinden en vergaan? Het zou toch in Uw macht liggen om het in één ogenblik op te lossen en in iets anders te veranderen; want dit langzame ontbinden en vergaan van een dood lichaam maakt op ieder mens een onaangename indruk, en de ontbinding van veel lijken verpest de lucht en heeft een schadelijke invloed op de gezondheid van de levende mensen, Als nu een lichaam, zodra het volkomen dood is, bijvoorbeeld zou vergaan gelijk een sneeuwvlok in de zon, dan zou het er ten eerste voor de mens waardiger uitzien, en ten tweede zouden de mensen niets te duchten hebben van de walgelijke uitwaseming gedurende de langdurige ontbinding van het lijk en zouden ze zich ook de vaak aanzienlijke onkosten van de begrafenis en de droevige moeite kunnen besparen. -Dat is dus het eerste punt waarover ik van U graag een nadere toelichting zou willen hebben,

[3] Het tweede is: zal de ziel, als ze van het lichaam bevrijd is, ook op deze aarde kunnen terugkijken, als ze dat zou willen, en de veranderingen ervan en ook het doen en laten van de mensen zien? -Dat is het tweede punt waarover ik van U, o Heer en Meester, ook nog een paar woorden zou willen horen!’

[4] Ik zei: 'Mijn vriend, wat het eerste punt betreft ligt het nu eenmaal in Mijn orde zo besloten, dat het lijk om heel verschillende en beslist heel wijze redenen slechts langzaam vergaat en verandert. Maar wanneer een mens volgens Mijn orde heeft geleefd, wordt zijn dode lichaam toch sneller veranderd en zal het tijdens het ontbindingsproces geen verpestende uitwaseming verspreiden. Alleen wanneer zich in het lichaam van een mens door zijn zonden veelonreine geesten hebben verzameld, die dan tijdens het ontbindingsproces vrijkomen, ontwikkelt zich die walgelijke geur en kan een kwalijke invloed hebben op de gezondheid van de andere mensen, wanneer het lijk zich te lang onbegraven ergens in de open lucht bevindt; maar op een paar dagen komt het daarbij niet aan.

[5] Als Ik echter een lijk dat vol onreine geesten zit plotseling zou laten ontbinden, zouden die onreine geesten, die daardoor in grote aantallen vrijgekomen waren, zich zeker onmiddellijk en bliksemsnel op de dichtst­bijzijnde mensen storten en hen ernstig schaden en sommigen zelfs doden.

[6] Bij het langzame ontbinden veranderen de onreine geesten echter eerst in een ontelbaar aantal kleine en ook grotere wormen; die verteren het lijk en tenslotte ook elkaar, ontbinden vervolgens zelf en stijgen in reeds zuivere vochten naar het oppervlak van de aarde, waar ze weer overgaan in allerlei kruiden en dan van daaruit naar een zuiverder soort wormen en insecten. Kijk, zo willen Mijn wijsheid en Mijn orde het, en Ik heb jou daar nu precies zoveel over gezegd als voor de mens nodig is om te weten;

het overige zal de geest jou wel meedelen wanneer het nodig is datje het weet.

[7] Wat nu je tweede vraag betreft: het spreekt vanzelf dat volmaakte zielen, zoals Ik jullie op de Olijfberg al getoond heb, niet alleen deze aarde maar ook, wanneer ze dat wensen, de hele schepping zullen zien en in alle richtingen volledig kunnen waarnemen. Ook het leiden en sturen van de op de hemellichamen levende mensen en ook de andere schepselen zal aan hen toevertrouwd worden; en dan spreekt het toch wel vanzelf dat volmaakte zielen ook de materiële scheppingen moeten en zullen zien.

[8] Maar onvolmaakte en kwade en duistere zielen zullen dat niet kunnen; dat zou ook niet goed zijn, omdat die in hun grote leedvermaak en wraakzucht de aarde en alle schepselen zeker grote schade zouden toebren­gen. Ze houden zich wel op in de laagten van deze aarde, en ook in vele holen en grotten van de aarde; maar toch zien ze niet de plaats waar ze zitten, maar alleen het ongegronde en luchtige beeld van hun fantasie. Alleen af en toe wordt het de.ze of gene overleden ziel toegestaan om zich bewust te worden van de materiële plaats waar zij woont. In een dergelijke toestand weet deze dan ook, wat een familielid van hem of ook een ander mens op aarde doet, hoe het met hem gaat, en zo nog vele dingen -maar alles slechts gedurende een paar ogenblikken; daarna keert hij direct weer terug naar zijn futiele fantasie oord, waar hij zijns gelijken vindt. Want ook bij de onvolmaakte en slechte zielen is het zo, dat gelijkgestemden zich in verenigingen aaneensluiten, maar natuurlijk niet in goede; want in goede verengingen sluiten alleen de zalige geesten zich aaneen. Al het andere heb Ik jullie op de Olijfberg al uitgelegd en getoond en zodoende

is het hiermee genoeg. -Hebben jullie dat goed begrepen?'

[9] Allen zeiden, ook de schriftgeleerde: ja, Heer en Meester; wees ons zondaren toch altijd genadig en barmhartig, opdat wij later niet in de verenigingen van slechte zielen terechtkomen, en heb geduld met nog vele zwakheden van ons! U alleen zij eeuwig alle lof en eer!'

 

84 Het verbranden en balsemen van lijken

 

[1] Toen allen dat tegenover Mij hadden uitgesproken, kwam Agricola nog naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, bij ons Romeinen worden de lijken, in het bijzonder die van voorname mensen, verbrand en de as wordt dan in bepaalde urnen en kruiken op daarvoor bestemde plaatsen bewaard, of van heel vooraanstaande heren worden de lijken gebalsemd en vervol­gens in de catacomben bewaard; alleen het arme volk en de slaven worden begraven op daarvoor bestemde goed ommuurde plaatsen. Moet dat zo blijven of veranderd worden? Wat vindt U van het verbranden en balsemen van de lijken?'

[2] Ik zei: 'Als jullie het niet kunnen veranderen, laat het dan maar bij het oude gebruik! Maar verbranden is nog beter dan balsemen, waardoor het ontbindingsproces sterk vertraagd wordt; maar het is het beste om het lichaam echt in de aarde te begraven. Alleen moet er daarbij op toegezien worden dat een lijk pas begraven wordt wanneer het volkomen dood is, wat een arts wel moet kunnen beoordelen op grond van de kleur van het gezicht en de kwalijke ontbindingsgeur; want bij schijndoden treden de eigenlijke doodskenmerken niet op. Daarom moeten ze ook niet eerder begraven worden dan wanneer ze onmiskenbaar helemaal dood zijn.

[3] Een volmaakt mens zal natuurlijk nooit in een schijndood terechtko­men; maar een materieel en genotzuchtig mens gemakkelijk, omdat zijn ziel vaak met een te grote liefde aan haar vlees hangt. Wanneer zo'n mens koud en stijf wordt, geen adem en polsslag meer heeft en geen teken van leven geeft, is de ziel toch nog in het lichaam en doet angstige pogingen om het weer tot leven te wekken, wat haar na enige dagen meestal ook lukt. Maar als zo'n mens te snel in de aarde begraven wordt en vervolgens in het graf ook naar het lichaam weer levend wordt, dan kunnen jullie je wel voorstellen dat het voor hem, al is het ook maar voor enkele ogenblikken, een toestand van zeer grote vertwijfeling moet oproepen. Als jullie echter volgens Mijn leer leven waarin jullie vooral de naastenliefde onder elkaar moeten beoefenen, dan is het zeer zeker ook een daad van ware naastenliefde, dat jullie er goed op toezien dat er geen schijndode verbrand of begraven wordt. Als jullie merken dat iemand schijndood is, breng hem dan in een ruimte met goede en frisse lucht, bid voor hem en leg hem de handen op, dan zal het beter met hem gaan!

[4] Mocht iemands schijndood hardnekkiger zijn, heb dan geduld, en beschouw hem niet eerder als dood, dan wanneer de echte doodskenmer­ken bij hem duidelijk zichtbaar beginnen te worden! Want wat jullie in vertrouwen verlangen dat de mensen voor jullie zullen doen, als jullie in zo'n toestand, die altijd droevig is, zouden geraken, doe dat ook voor hen! En vooral jullie, Romeinen, moeten dat heel goed onthouden! Want aan het begraven van de armen en slaven wordt bij jullie nou niet bepaald veel aandacht geschonken -en Ik heb jullie daar nu op gewezen.’

[5] Toen de Romeinen dat van Mij hoorden, bedankten ze Mij dat Ik hen daarop gewezen had, en beloofden Mij daar zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan.

 

85 De Heer en de pas bekeerde priesters

 

[1] Toen nu ook over dit onderwerp, dat de schriftgeleerde naar voren gebracht had, al het nodige besproken was en het al bijna avond was, stuurden de Farizeeën, die al enige uren geleden naar Bethanië gekomen waren, een dienaar naar Lazarus om te vragen of hij voor een goed overleg naar hen toe wilde komen; want ze zouden nu van hem willen horen of ze voor niets naar Bethanië gekomen waren.

[2] Hierop vroeg Lazarus Mij wat hij nu moest doen.

[3] Ik zei: 'Degenen die daar aanwezig zijn hebben nu veel vóór en tegen Mij naar voren gebracht, maar zijn het er nu over eens geworden dat ze Mij niet meer vijandig tegemoet willen treden, en daarom gaan Ik en jij en onze Romeinse vrienden nu naar hen toe. Alle anderen blijven hier tot wij terugkomen. Mijn Rafaël zal jullie wel doorgeven waar wij bij de Farizeeën over spreken. Laten we dus naar hen gaan, die op ons wachten!’

[4] Ik liep voorop en Lazarus en de Romeinen volgden Mij.

[5] In de voorhof ontmoetten wij Judas Iskariot en hij vroeg waar Ik heen ging.

[6] En Ik zei: 'Daar waar jij niet heen gaat! Het overige kun je binnen, in het huis, horen! '       .

[7] Daar zei hij niets meer op en ging het huis binnen, en wij gingen naar de Farizeeën. Hier ging Lazarus vooruit en Rafaël, die de tempeldienaren al kenden, begeleidde hem. Ik en de Romeinen wachtten nog even in de voorhof

[8] Toen onze Lazarus met Rafaël het zeer ruime vertrek van de Farizeeën binnenkwam, begroetten zij hem met de beleefdheidsvormen die hun eigen waren, die onze Lazarus ook heel goed wist te beantwoorden en waarmee de tempeldienaren ook heel tevreden waren. Na deze wederzijd­se begroeting kwam het gesprek direct op de hoofdzaak, en die bestond natuurlijk uit alles wat Mij uiteraard maar kon betreffen.

[9] Een schriftgeleerde, die zich erg op zijn wijsheid liet voorstaan en die wij al kennen van de Olijfberg, zei tegen Lazarus: 'Vriend, je weet vast nog wel wat we gisteravond besproken hebben en ook zo goed als geheel overeen zijn gekomen! Daarom zijn wij vandaag zo vroeg mogelijk hier naar toe gegaan. Maar, vriend, wij zijn hier werkelijk niet ontvangen op een manier die ons genoegen doet. Want het scheelde niet veel of wij waren doorjouw honden lelijk toegetakeld, als jouw dienaren ons niet te hulp waren gekomen! Dat was toch echt niet de ontvangst waarmee men ons tempeldienaren pleegt te ontvangen!

[10] Wij zouden ons daar echter niet zo erg of uiteindelijk helemaal niet druk over gemaakt hebben, als jij ons niet zelf beloofd had dat wij vandaag de Messias persoonlijk zouden ontmoeten. Nu zijn we al een paar uur hier en we hebben niet alleen niets van de eventuele aanwezigheid van de Messias te zien gekregen, maar jij hebt ons zelfs niet met jouw zo bekende gastvrijheid ontvangen, zoals andere keren, en wij mochten zelfs jouw hoofdwoning niet binnengaan maar werden naar deze vreemdelingenher­berg van jou verwezen -en kijk, dat was beslist niet correct van jou en wel des te minder omdat jij voor zover wij weten thuis was en ook geen dringende zaken te doen had! Maar laten we het daar niet meer over hebben, omdat jij nu toch met die wonderbaarlijke jongeman gekomen bent en wij met jullie beiden over de hoofdzaak kunnen spreken!

[11] Zeg ons dan nu of de Nazarener, die de beloofde Messias zou zijn, wat wij zelf onder elkaar als een tamelijk uitgemaakte zaak beschouwen, zich hier ergens in Bethanië bevindt, of is Hij voorzover jij weet ergens anders? Want er is ons nu wat onszelf betreft veel aan gelegen om nader kennis met Hem te maken. Vanmorgen moesten wij vanwege Hem een grote en zware beproeving in de Hoge Raad doorstaan. Maar wij hebben ons er uiteindelijk vrij behoorlijk doorheen geslagen, hoewel wij zelf ­ondanks alles wat wij gisteren bij jou meegemaakt en gehoord hebben ­enigszins wankel zijn geworden in onze nieuwe opvatting; maar nu hebben we alle ons bekende omstandigheden nader overwogen en onze onzeker­heid overwonnen. Daarom zouden wij nu zo graag met Hemzelf willen spreken. Geefons daartoe de gelegenheid, dan zijn en blijven wij weer je goede oude vrienden!’

[12] Lazarus zei: 'Als jullie het bij je komst hierheen net zo eens waren geweest als jullie dat nu zo tamelijk zijn, hadden jullie ook spoedig de gelegenheid kunnen hebben om te spreken met degene die werkelijk de Messias is; maar jullie waren het helemaal niet eens en sommigen van jullie waren overwegend de mening toegedaan dat het de beste test zou zijn ­om te onderzoeken of Hij de Messias is of niet -dat men Hem met geweld gevangen zou nemen en aan het gerecht zou overleveren om Hem ter dood te laten veroordelen. Als Hij de Messias zou zijn, zou niemand Hem kunnen doden; als Hij echter alleen maar een buitengewoon mens was, zoals er al zoveel op de wereld geweest zijn, dan zou Hij sterven en zou het daarna in niemands gedachten meer opkomen om Hem nog ooit voor de Messias te houden. Kijk, deze overwegende mening van jullie was dan ook de reden, waarom jullie ten eerste niet in mijn hoofdwoning konden worden binnengelaten en ten tweede daar ook niet aan de Messias voorgesteld konden worden!

[13] Maar aangezien jullie nu unaniem van deze slechte opvatting afgestapt zijn en een ander besluit hebben genomen, kunnen jullie nu ook het geluk hebben om de Messias te zien en ook te spreken. Kom Hem echter vooral niet met een onderzoekend hart en een onderzoekende blik tegemoet, maar met geloof en liefde, dan zal ook Hij jullie met Zijn liefde tegemoet komen -maar in het andere geval met Zijn alles doordringende wijsheid en dan zouden jullie in de verste verte niet in staat zijn die te beantwoorden! Want zoals Hij heel goed wist met welke gedachten jullie hierheen gekomen zijn, zoals ik jullie nu openlijk meegedeeld heb, zo kent Hij ook iedere gedachte die wellicht nog, hoe stil en geheim ook, in jullie gemoed opkomt. Laat dit dus een vriendelijke raad aan jullie zijn, waarvan ik hoop dat jullie die opvolgen tot je tijdelijk en eeuwig welzijn!'

[14] De schriftgeleerde zei: 'Jij hebt nu goed gesproken en ons nogmaals verbazingwekkende dingen gezegd; wij zullen je raad in acht nemen; maar breng ons nu naar de meest Wijze aller wijzen!’

[15] Nu deed Rafaël de deur open en zei: 'O Heer, kom binnen bij degenen die nu naar U dorsten!’

[16] En Ik kwam samen met de tien Romeinen de grote kamer binnen en zei tegen de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Vrede zij met allen die van goede wil zijn en nu dus ook met jullie, aangezien jullie in je gemoed ook van betere wil bent geworden! Waarom zoeken jullie Mij en wat willen jullie van Mij?'

[17] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, waarom wij U nu zoeken, weet U beslist net zo goed als U van tevoren wist met wat voor gedachten wij hier naar Bethanië zijn gekomen! Wij twijfelen er bij onszelf nu helemaal niet meer aan dat U de beloofde Messias bent, maar wij zouden nu graag uit Uw mond willen horen wat wij moeten doen om in onze moeilijke positie nog enigszins Uw genade en erbarming waardig te zijn.’

[18] Ik zei: 'Mensen als Nikodemus en ook Jozef van Arimatea zitten toch ook dikwijls in jullie Raad! Wat zij doen, kunnen jullie toch ook doen als jullie dat willen! Ik heb jullie al herhaalde keren in de tempel openlijk gezegd en door woorden en tekenen duidelijk getoond wie Ik ben. Als jullie dat in je hart geloven en daar ook naar handelen, zullen jullie leven en zalig worden; maar als jullie niet geloven en er ook niet naar handelen, zullen jullie je leven en je zaligheid verbeuren.

[19] Maar de tempel, zoals die nu is en bestaat, is allang geen godshuis meer, hij is tot een rovershol en een moordkuil geworden. Jullie Farizeeën, hogepriesters en schriftgeleerden hebben hem zo gemaakt; daarom kan er ook uit de tempel voor geen enkel mens nog enig heil voor het eeuwige leven voortkomen. Nu ben Ik de levende ark des verbonds, en Ik ben ook de tempel en het heil en de waarheid en het eeuwige leven! Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft, zal ook het eeuwige leven in zich hebben en zalig worden in Mijn rijk.

[20] Mijn rijk zal echter niet een rijk van deze wereld zijn, maar een rijk van een andere wereld, die jullie nog nooit gekend hebben; want als jullie die wereld ooit gekend zouden hebben, zouden jullie ook Mij herkend hebben toen Ik bij jullie in de tempel kwam, en als jullie Mij herkend hadden, zouden jullie ook Degene herkend hebben die Mij gezonden heeft, van wie jullie zeggen dat Hij jullie God is. Maar de Vader, die Mij gezonden heeft, heeft Mij niet gezonden zoals men in de wereld een mens zendt, maar zodanig, dat hier de Zender en de Gezondene één zijn!

[21] Wie gelooft dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben, kan zeggen dat hij de Vader en de Zoon gezien en gesproken heeft; van kennen kan echter pas sprake zijn als Ik Mij binnenkort weer volkomen in Mijn rijk zal bevinden en Ik Mijn geest zal uitstorten over hen die in Mij geloven, Mijn woorden bewaren en ernaar leven en handelen.’

[22] Nu zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, Uw woorden zijn vastberaden en beslist gesproken! Wanneer ze zo door een mens gesproken zouden zijn, zouden ze als de hoogste godslastering beschouwd worden, waarop Mozes de doodstraf gesteld heeft; daarom is onder de joden ook nog nooit gehoord, dat iemand zich de hoogste waardigheid en eer van God aanmatigde en zichzelf toekende, behalve de heidense koning Nebu­kadnezar, die daarom echter ook door God getuchtigd is.

[23] Maar U bent niet bang voor de wet en nog minder voor de mensen en Uw daden, waar wij al veel van gehoord en die we gedeeltelijk zelf meegemaakt hebben, getuigen dat alle machten en krachten van deze wereld en ook die van de hemelen aan Uw wil onderworpen zijn; wij moeten dus bij onszelf wel geloven dat U Degene bent, die U gezegd hebt te zijn, zoals U ons reeds in de tempel en nu hier weer uiteengezet hebt, overeenkomstig alles wat de profeten over de komende Messias voorspeld hebben.

[24] Wij geloven nu in U en daarom geloven wij ook dat U ons nu, net als in de tijd van de Babylonische gevangenschap, weldra uit de nog hardere gevangenschap van de Romeinen zult bevrijden en ons weer tot een vrij, zelfstandig en voor altijd machtig volk zult maken. Als U dat doet, zullen alle joden in U geloven, anders echter maar weinigen!'

[25] Ik zei: 'Zalig zullen alleen diegenen worden die zich niet aan Mij zullen ergeren, en geloven dat Ik de beloofde Messias ben! Maar Ik ben niet gekomen om voor de joden nogmaals een aards en vergankelijk rijk te stichten, maar een geestelijk rijk in de liefde tot God en tot de naaste en derhalve een rijk van licht en alle waarheid uit God, zonder leugen en zonder bedrog.

[26] Wie echter denkt dat Ik nu een aards rijk zal stichten, maakt een grote vergissing. De Romeinen zijn nu jullie aardse heren en zullen dat ook in de toekomst net zo lang blijven als het God zal behagen. Maar wanneer jullie tegen hen in opstand komen, zullen ze jullie breken en vermorzelen.

[27] Wie zich evenwel in Mijn rijk zal bevinden, dat nu ook aan de Romeinen gegeven wordt, zal voor geen macht ter wereld bang hoeven te zijn, zoals ook Ik voor geen enkele wereldse macht vrees koester. Hier aan Mijn zijde staan reeds tien Romeinen met de hoogste aardse posities van Rome; zij kunnen voor jullie ook van Mij getuigen of Ik ooit naar een wereldse heerschappij gestreefd heb, en zij zullen jullie ook zeggen wat zij als heidenen van Mij denken!'

[28] Toen de Farizeeën deze woorden van Mij gehoord hadden, werden ze onzeker vanwege de aanwezige hoge Romeinen en ze wisten niet wat ze nu moesten doen.

 

86 Het getuigenis van Marcus over de Heer

 

[1] De Romein Marcus liep nu naar hen toe en zei in de Griekse taal, die de Farizeeën ook beter beheersten dan de taal van de Romeinen: 'Mijn vrienden, jullie hoeven je toch niet te generen omdat jullie in ons bijzijn zo openlijk hebben uitgesproken dat jullie graag van onze heerschappij verlost zouden zijn, en ook degene die jullie weer tot een vrij, groot en machtig volk op deze aarde zou maken, vrijwel onbetwist voor de echte Messias zouden houden! Want kijk, aan dergelijke uitlatingen van jullie kant zijn wij immers al sinds lange tijd gewend, en wij trekken ons daar ook niets van aan. Wij blijven nog altijd bij ons gezegde: leo non capit muscas*, (* Latijn voor: een leeuw vangt geen vliegen.) omdat wij ons daar werkelijk nog sterk en machtig genoeg voor voelen.

[2] Maar jullie hebben nu voor de Heer en Meester toegegeven dat jullie voor jezelf echt in Hem willen en zullen geloven, ook als deze meest ware Messias niet alleen van de joden, maar ook van alle andere mensen op aarde de aardse omstandigheden niet zal veranderen; dat was heel erg goed gezegd van jullie en wij vergeven jullie daarom ook die niet zo vleiende uitlating. Maar alleen verbaast het ons werkelijk in hoge mate dat jullie, die toch zeer goed thuis zijn in jullie Schrift, nu pas een klein beetje beginnen te begrijpen wat wij Romeinen voor een deel allang als onom­stotelijke waarheid hebben gezien en duidelijk erkend hebben.

[3] Kijk, deze Jezus van Nazareth, die volgens jullie tijdrekening geboren is in Bethlehem in het 4151 ste jaar na het ontstaan van Adam, en wel te middernacht op de zevende dag van de maand januari, is wat zijn uiterlijke geboorte betreft evenzeer een jood als jullie dat zijn!

[4] Maar wij zijn al sinds geruime tijd op de hoogte van alles wat zich bij Zijn geboorte en ook later zo nu en dan aan wonderbaarlijks bij Hem heeft afgespeeld, en wij hebben het ook nooit laten ontbreken aan goede informanten en hebben Zijn hoogst opmerkelijke persoonlijkheid ook nooit helemaal, zoals jullie, lichtvaardig uit het oog verloren; want wij ontvingen bericht over Hem via Cyrenius en Cornelius, en aangezien wij allemaal al mannen van reeds 50 tot 65 jaar oud zijn, zullen jullie ook wel begrijpen dat wij ook zeker al heel wat aan de weet zijn gekomen.

[5] Wij heidenen, die door jullie voor blind uitgemaakt worden, hebben echter allang ook bij onszelf gedacht -en dat temeer, omdat wij jullie wetten en profeten ook grondig bestudeerd hebben -dat er achter die wonderbaarlijke Nazarener iets zeer buitengewoons schuil moet gaan, en of Hij mogelijk zelfs niet de volgens de profeten aan alle mensen beloofde Messias zou zijn. Maar nu hebben wij, al is dat voorlopig alleen bij onszelf, er geen enkele twijfel meer over dat Hij ook geheel naar waarheid datgene is wat wij allang in Hem vermoedden.

[6] Maar als wij, blinde heidenen, nu inzien dat Hij de grote Messias van de wereld is en Hem ook als Heer over ons en over alle heersers op aarde prijzen, hoewel Hij uiterlijk beschouwd, zoals reeds opgemerkt, alleen maar een jood is, die als zodanig bij ons geen bijzonder aanzien geniet, ­wat heeft jullie dan tegengehouden om deze voor jullie zo grote en eindeloos verheven landgenoot direct te herkennen als Degene die Hij zonder enige twijfel is?! Is het niet ook een eer voor jullie dat wij, in aards opzicht machtige Romeinen, Hem, die wat Zijn uiterlijke geboorte betreft een jood is, erkennen en prijzen als een Heer en Meester over alle heren der wereld? Daardoor geven wij immers ook getrouw, openlijk en waar­achtig te kennen dat Hij ons Romeinen in de geest van alle waarheid volkomen overwonnen heeft; en voor die bekentenis zullen wij ons ook nooit schamen, omdat het ons alleen maar tot de grootste eer strekt dat Hij ook ons als Zijn kinderen opgenomen heeft onder Zijn almachtige en vaderlijke scepter! En jullie joden houden in jullie hoogmoed en in jullie grote blindheid alleen maar de ene beraadslaging na de andere hoe jullie Hem, de almachtige Heer van alle heerlijkheid, kunnen grijpen en zelfs doden! Zeg ons, heidenen, nu hoe dat bij jullie zelfs ook maar denkbaar kan zijn!’

[7] Na deze heftige toespraak van de Romein Marcus werden de Farizeeën nog schichtiger en wisten niet wat ze hem konden antwoorden.

[8] Maar de Romein drong er bij hen op aan om toch te zeggen wat ze maar konden of wilden, en er zou hun niets kwalijk worden genomen; want vrije en eerlijke mensen mochten zich ook tegenover God altijd vrij en eerlijk zonder terughoudendheid uitspreken.

 

87 De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer

 

[1] Na enig nadenken zei een oudste: 'Hoge Romeinen en onze gezag­hebbers, jullie hebben groot gelijk dat jullie ons een reeds lang verdiend verwijt maken; want wij joden bevinden ons al sinds heel lang bij de zuiverste bron en willen daar niet uit drinken! Maar wiens schuld is dat? Kijk, als iemand een schat heeft, dan waardeert hij hem niet zozeer als degene die hem niet heeft en hem eerst op de een of andere manier met moeite moet verwerven, als hij hem wil bezitten! Als wij van vreemde profeten en wijzen horen, dan verlangen wij gretig naar hun wijsheid; maar wij slaan geen acht op de eigen profeten en wijzen, omdat wij hen van hun geboorte af aan kennen en dan bij hun optreden zeggen: 'Waar heeft hij die wijsheid en die wonderbaarlijke daadkracht vandaan?' Kort en goed, de mens en in het bijzonder wij, reeds oud geworden joden, zijn lui en onverschillig geworden tegenover alles wat er onder ons als nieuw naar voren treedt, al is het ook nog zo buitengewoon; want ons vertrouwde en gezapige leven schuwt iedere extra moeite en arbeid en enkel en alleen om die reden zetten wij ons af tegen alles wat ons in onze rust en vanouds gewende behaaglijkheid begint te storen.

[2] Wij zien onze onterechte houding zelfheel goed en duidelijk in, maar we kunnen ons toch niet bevrijden van een zekere woede tegenover degene die ons stoort. Wiens schuld is dat? Kijk, onze oude en al sinds lang niet meer verstoorde gewoonte! Hoe indringender nu zo'n verschijning die onze behaaglijke rust verstoort, optreedt, des te onprettiger werkt die ook op ons in en prikkelt ons tot verzet.

[3] Jullie Romeinen zijn heren van een groot en machtig rijk en jullie voelen je heel behaaglijk wanneer er in het hele rijk vrede heerst; maar als jullie uit een of ander deel van het rijk bericht krijgen dat het volk daar tegen jullie is opgestaan, dan vragen jullie ook niet of dat volk misschien met het volste menselijke recht vanwege te zware lasten tegen jullie is opgestaan, maar jullie sturen er snel een machtig leger heen en tuchtigen het opgestane volk zonder enige genade en zonder te overwegen of het volk terecht of onterecht is opgestaan. En waarom doen jullie dat? Omdat het opstandige volk jullie slechts een beetje uit je behaaglijke rust wakker heeft geschud. Jullie kennen dat volk en vragen je in jullie vergadering dan ook af: 'Maar hoe heeft dat volkje het in het hoofd gehaald om tegen ons in opstand te komen?' en zeggen vervolgens: 'Wacht maar, volkje, jij zult je moed en waanzin duur boeten! ' Waarom zeggen jullie dan niet na allerlei wijze overwegingen: 'Dat kleine volk is weliswaar tegen ons opgestaan, maar laten wij er vredesboden en ook vrederechters heen sturen; die moeten de reden onderzoeken en ook goed achterhalen of dat volk daar een duidelijk aantoonbaar en goed recht toe had!' Nee, dat doen jullie niet, ook al zouden jullie horen dat zelfs een God zich aan het hoofd van het in het nauw geraakte en daarom opgestane volk gesteld zou hebben, maar jullie sturen onmiddellijk een leger en overvallen dat volk zonder enig pardon; en als jullie door dat volk misschien zelfs enkele malen verslagen zouden worden, dan is de hel bij jullie pas goed losgebroken, ook als jullie heel goed zouden inzien dat dat volk het volste recht had om tegen jullie op te staan. Kortom, dat volk heeft nu eenmaal jullie behaaglijke rust verstoord en daarom zetten jullie alles op alles om het te tuchtigen, ook, zoals gezegd, als zelfs een God uit Zijn goedheid, wijsheid en erbarming het volk tot een overwinnende opstand tegen jullie aangezet zou hebben!

[4] Kijk, zo vraagt de mens bij bepaalde gelegenheden niet naar waarheid en recht, maar treedt in zijn blinde toorn en woede op tegen degene die hem in zijn vermeende recht heeft gestoord, hoewel hij bij zichzelf ook wel inziet dat hij reeds sinds lang in alle opzichten ten onrechte en ter wille van zijn behaaglijke rust altijd alleen maar leugen en bedrog als schild heeft gehad!

[5] Dat is nu ook bij de meeste tempeldienaren het geval. Voor zichzelf zien ze wel in dat hun houding tegen de wet van Mozes en tegen het volk al lange tijd onjuist is en dat de grote Meester uit Nazareth volkomen gelijk heeft; maar Hij stoort hen in hun aardse behaaglijke rust, en daarom haten ze Hem en zouden ze Hem om diezelfde reden te gronde willen richten, zoals iemand die in een zoete sluimer ligt een lastige vlieg, die hem in zijn behaaglijke rust stoort, tracht te vangen en te verdelgen.

[6] Jij, hoge Romein, kunt dan inderdaad vragen: 'Maar hebben de tempeldienaren dan helemaal geen geloof meer in een God en Zijn woord uit de mond van de profeten?' Daarop kan ik je uit mijn persoonlijke ervaring van vele jaren zeggen dat er in het hele land van de joden waarschijnlijk geen leek onder de joden te vinden is, die minder geloof heeft dan een tempeldienaar, vooral wanneer die aloud is geworden. De jongeren geloven soms nog wel enigszins in een autoriteit; maar wanneer ze zich geleidelijk aan realiseren dat de eersten en de ouden, de schriftge­leerden en hoger geplaatsten helemaal geen geloof hebben, dan verliezen ze ook alle geloof. Zij werpen zich heimelijk in de armen van de Griekse wijsgeren, genieten van het tijdelijke leven zo goed ze maar kunnen, en de oude Jehova en Mozes en de profeten zijn voor hen niets anders dan uithangborden, die er alleen maar toe dienen om door de aan hen gewijde reglementen en ceremoniën grote schatten binnen te halen, waarmee ze hun goede leventje steeds maar kunnen verbeteren.

[7] Zo hebben de tempeldienaren dat eenmaal heel goed geregeld en hebben ook steeds alles uit de weg weten te ruimen wat hun in enig opzicht belemmerde; en wat ze altijd hebben gedaan, dat doen ze nog en zullen ze altijd doen, zolang ze bestaan.

[8] Dit zijn, hoge Romein, heel duidelijk de redenen waarom de tempel­ dienaren nu ook zo fel ten strijde trekken tegen deze Nazarener, die wij, die nu hier zijn, echter volgens de volle waarheid voor de beloofde Messias houden. Zij zeggen: 'Laten we hem eerst grijpen en doden, dan zal wel blijken of hij de beloofde Messias is, of er een God bestaat, en of alle profeten geen bedriegers van mensen waren!’

[9] Dat de hele tempel nu zo denkt en ook zo wil handelen, daar kunnen wij werkelijk niets aan doen, en zolang wij ook een functie in de tempel bekleden kunnen wij tegen het feit, dat ze daar zo onzinnig tekeer gaan, weinig of niets uitrichten; het is al heel wat, als wij zo nu en dan een matigende invloed kunnen hebben. Ik heb op jouw aandringen nu getrouwen waarachtig gesproken, en, hoge Romein, jij kunt daarover nu je oordeel uitspreken!'

 

88 Cultus en priesterdom

 

[1] Daarop zei de Romein Marcus: 'Voor deze nu volkomen openhartige toelichting van jou ben ik je zeer erkentelijk, en wij Romeinen zullen binnenkort wel weten wat wij met een dergelijk priesterdom moeten doen. Wanneer de mensen zich alleen maar vanwege de lucratieve functie aan het priesterschap wijden en niet vanwege de eeuwige waarheid uit God, wordt het tijd om een dergelijk slecht priesterdom met wortel en tak uit te roeien en het door een beter en waarachtiger priesterdom te vervangen!

[2] Als zeer ervaren Romein denk ik nu zo, en de Heer Zelf geeft mij dat in mijn hart: voortaan geen priesterdom, geen tempel en geen sabbatten, feestdagen, herdenkingsdagen en geen jubeljaren en geen olympiaden meer -maar ieder mens moet ernaar streven om volgens de leer van de Heer een goede leraar voor zijn medemensen en een echte vader voor zijn kinderen te worden! De tempels moeten omgevormd worden tot liefda­digheidsinstellingen voor de armen; en de sabbatten, feestdagen en andere nietszeggende herdenkingsdagen moeten veranderd worden in dagen van weldaden, dan zullen weldra alle mensen elkaar als ware broeders in de Heer omarmen en liefhebben!

[3] Maar zolang een mens zich nog onder een bepaald goddelijk aanzien priester zal laten noemen en zich als zodanig door zijn medemensen zal laten eren en betalen, zolang men tempels zal bouwen, sabbatten en andere feestdagen zal houden en met allerlei ceremoniën plechtig zal vieren, zal het er voor de mensheid slecht uitzien. Is van God uit niet iedere dag een dag des Heren, waarop men God in zijn hart gelovig en boven alles liefhebbend belijdt en de naaste geestelijk en lichamelijk goed doet? Ik huldig nu deze mening, die vrij is van ieder vooroordeel en ik geloof, dat iedereen die nadenkt ook de mening zal zijn toegedaan, die ik nu uitgesproken heb.'

[4] Daarop zei de schriftgeleerde: 'Voor jouw mening, hoge Romein, is volgens het menselijke verstand veel te zeggen; maar wij moeten ook rekening houden met wat God door de grote profeet Mozes heeft ingesteld, want er wordt uitdrukkelijk gezegd: 'Zes dagen moetje werken; maar op de zevende dag, de sabbat, moetje rusten en je van al het zware, slaafse werk onthouden; je moet deze dag wijden aan God, je Heer, en alleen Hem dienen op de manier, zoals die door Aaron aan het volk is voorgeschreven!’

[5] Wanneer jouw opvatting nu realiteit zou worden en men de inzettingen van Mozes op zou heffen, zou dat toch zoveel betekenen als: de God die tot Mozes sprak en nu nogmaals in de wonderbaarlijke Nazarener persoon­lijk tot ons spreekt, zou met Zichzelf in tegenspraak zijn!

[6] Ik ben ook tegen een kastenachtig priesterdom, maar bij ieder volk moeten er toch oudsten en rabbi's zijn; want niet ieder mens heeft de geest en het talent om zich tot een ware rabbi te ontwikkelen, en al heeft zo nu en dan een gewoon mens geest en talent, dan ontbreekt het hem aan tijd en de juiste middelen! Daarom heeft Mozes de stam Levi bestemd voor het priesterschap en aan de andere stammen de tiende opgelegd, waaruit deze stam onderhouden moest worden, zodat die zich geheel en al aan het leraarschap zou kunnen wijden.

[7] Maar ik ben nu ook van mening dat de noodzakelijke volksleraren niet direct uit de stam Levi hoeven voort te komen, omdat dat op een kastenstelsel lijkt, maar ieder mens die geest, talent en tijd bezit zou het recht moeten hebben om zich ook in goddelijke zaken tot een leraar te ontwikkelen; maar als hij dan een bekwaam leraar is geworden, moet de gemeente die hij als leraar dient hem ook onderhouden en uit achting en liefde niet toestaan, dat hij naast zijn leraarschap zijn brood met de spade en de ploeg in het zweet zijns aanschijns moet verdienen.

[8] Wat echter jouw opvatting over de tempel en de andere feestdagen behalve de sabbat betreft, ben ik dezelfde mening toegedaan als jij; want dat heeft Mozes niet ingesteld. Maar vanwege het volk is het één dag per week vanzelfsprekend noodzakelijk, dat het op die dag bijeenkomt op een geschikte plaats en daar over God en Zijn wil onderricht wordt, zodat het niet vervalt tot volslagen goddeloosheid of smerige afgoderij. Dat is nu mijn mening, en wij zouden graag hebben dat nu de Heer en Meester Zelf ons ook Zijn mening daarover zou laten horen.’

 

89 Sabbat en priesterstand

 

[1] Nu zei Ik: 'Goed, luister dan naar Mij! Jullie hebben allebei juist en waar gesproken; maar van nu af aan ben ook Ik de mening toegedaan die vriend Marcus uitgesproken heeft, omdat die helemaal aansluit bij de aard en het juiste bewustzijn van een mens en daarom ook bij Gods wijsheid en orde, maar daarom verwerp Ik jouw visie nog niet. Maar jullie priesters moeten van de sabbat niet een dag met een bepaalde magische werking maken en de mensen harde straffen opleggen als ze, wanneer het niet anders kan, op de sabbat hun brood moeten verdienen. Want een noodzakelijke daad, en in het bijzonder wanneer die duidelijk onbaatzuchtig gedaan wordt tot heil van de arme broeder, ontheiligt de sabbat niet alleen nooit, maar heiligt die duizendmaal meer dan al het ijdele geschreeuw in de tempel en in de synagogen.

[2] Want wie de sabbat door edele daden heiligt, die heiligt hem ook waarachtig en daadwerkelijk en derhalve levend, en dat alleen heeft waarde voor God. Maar wie de sabbat op jullie manier heiligt, die schendt hem; want hij eert God met de lippen, zoals de profeet gezegd heeft, maar zijn hart is verre van God, omdat het ver van de naaste is.

[3] Er moeten inderdaad vrije en ware leraren zijn in een gemeente, die hun brood niet met het werk van hun handen hoeven te verdienen; maar als jij de heel goede mening bent toegedaan dat de mensen op een sabbat op een plaats bijeen moeten komen om daar over God en Zijn wil weer opnieuw onderricht en aan Hem herinnerd te worden, dan moet dat ook gebeuren. Maar daarna heeft de leraar immers ook zes werkdagen! Wan­neer hij eenmaal in de geest gewekt is, hoeft hij zich die zes dagen immers ook niet alleen bezig te houden met wat hij de gemeente op de volgende sabbat zal voorleggen; want als iemand vanuit Gods Geest spreekt zal hetgeen hij moet zeggen op datzelfde ogenblik in zijn hart en op zijn tong worden gelegd.

[4] En wanneer dat overeenkomstig Mijn belofte zeer zeker zal gebeuren, zoals dat in de tijd van de aartsvaders en ten tijde van de profeten ook altijd gebeurd is, dan denk Ik dat het tijdens de zes werkdagen ook voor de rabbi van de gemeente bepaald niet zonder nut zou zijn, als ook hij, als een voorbeeld voor zijn gemeente, een of ander goed en nuttig handwerk zou verrichten om daarmee zijn dagelijks brood te verdienen. Zodoende zou hij de leden van de gemeente niet om alles hoeven vragen, en deze zou hem vervolgens beslist des te meer respecteren en navolgen, omdat zij in zijn bezigheden thuis het mooiste en meest ware bewijs van zijn onbaat­zuchtigheid, zijn liefde en gerechtigheid ten aanzien van de gemeente voor ogen zou hebben.

[5] Ik denk dat dit heel wat beter zou zijn dan, zoals de huidige tempel­dienaren doen, de zes werkdagen te verdoen met volkomen ledigheid en in plaats van nuttig bezig te zijn alleen maar te brassen en te zwelgen, te hoereren, echtbreuk te plegen, te bedriegen en zich op die manier vet te mesten voor de hel en voor de eeuwige dood. Dat is zo Mijn mening!

[6] O, iets anders is het voor degenen die Ik nu overal naartoe stuur om het evangelie aan alle volkeren op aarde te verkondigen! Deze eerste boodschappers van Mij hebben geen tijd en ook geen gelegenheid om met hun handen hun brood te verdienen; daarom geldt voor hen ook: eet en drink wat jullie op tafel wordt voorgezet! En verder: maak je geen zorgen voor de volgende dag, wat jullie zullen eten en drinken en waarmee jullie je lichaam zullen kleden -want dat zou zeer duister en heidens zijn! -maar tracht vóór alles met alle vlijt en ijver Gods rijk en de daarbij behorende gerechtigheid onder de volkeren te verbreiden, dan zal al het andere jullie als vanzelf toevallen; want de Vader in de hemel weet wat jullie nodig hebben! Maar, zoals gezegd, dat moet alleen gelden voor degenen die Ik nu overal naartoe gezonden heb; waar eenmaal vaste en gevestigde, in Mijn naam gestichte gemeenten zullen bestaan, daar moet dan Mijn eerder uitgesproken mening in praktijk gebracht worden!

[7] Want Ik wil absoluut niet dat de rabbi's van de gemeenten regelmatig zes dagen per week dienaren van de luiheid zullen zijn, want in luiheid zit de wortel van alle zonden. Maar een in Mijn naam werkelijk volop actieve rabbi van een gemeente zal natuurlijk ook in die zes dagen dikwijls de gelegenheid vinden en hebben, om de gemeenteleden in allerlei dingen het goede voorbeeld te geven en ze op te wekken om dat in de ware en levende geest daadwerkelijk na te volgen, en dan is iedere dag net als de sabbat een dag van heil voor de hele gemeente.

[8] Zo is het ook niet absoluut noodzakelijk voor het zieleheil van de mensen dat nu juist de oude joodse sabbat bij uitstek een dag van onderricht dient te blijven; want daarvoor kan iedere dag gekozen worden, al naargelang de omstandigheden. Als de oude sabbat gunstig blijkt te zijn voor het verrichten van noodzakelijk werk voor het heil van de gemeente, terwijl sommige doordeweekse dagen als gevolg van slecht weer ongunstig waren, werk dan op de sabbat en stel een andere dag vast voor het onderricht! Want iedere dag waarop jullie in Mijn naam iets goeds zullen doen, zal een ware sabbat zijn; aan de naam van de dag is immers niets gelegen, maar alleen aan wat iemand op een dag gedaan heeft.

[9] Zo is het ook helemaal niet nodig dat er precies om de week een vaste leerdag moet plaatsvinden, maar die kan vastgesteld worden al naargelang tijd en omstandigheden; want Gods woord kan evengoed op een andere dag verkondigd en aanhoord worden, en het aantal dagen tussen de ene prediking en de andere heeft in Mijn ogen geen speciale waarde en maakt de prediking zelf en ook de mensen niet beter .

[10] Maar als de rabbi van de gemeente ziet, omdat het hem in de geest door God te kennen wordt gegeven, dat een of ander gemeentelid op zijwegen is geraakt, dan moet de rabbi daar direct heen gaan en hem vermanen en daarvoor niet de sabbat afwachten; want de dag die voor het verdwaalde en weer op het goede spoor gebrachte gemeentelid een echte sabbat zal zijn, is de dag waarop hij zijn leven geheel en al gebeterd heeft.

[11] Wanneer de rabbi van de gemeente in een jaar maar één ware prediking voor de gemeente heeft gehouden en de gemeente daar vervol­gens vast en getrouw naar handelt, dan heeft die gemeente ook niet zo gauw meer een tweede prediking nodig. Want voor degene die naar Mijn leer leeft en handelt, hoeft de rabbi van de gemeente niet meer elke sabbat te preken, want voor zo iemand is dan iedere dag toch al een echte sabbat en de ware en levende prediking, die hem door de geest wordt ingegeven, draagt hij in zijn hart.'

 

90 De juiste heiliging van de sabbat

 

[1] (De Heer:) “Maar alleen voor de kinderen kan de gemeente een eigen schoolgebouw oprichten en daar één leraar of bij een grotere gemeente al naargelang de behoefte ook meer ervaren en deugdzame leraren aanstellen, die de jeugd het lezen van de Schrift en ook het rekenen, het zelf schrijven en nog meer nuttige kennis moeten bijbrengen. Als ze dat iedere dag gewetensvol en met redelijke vlijt en ijver gedaan hebben, hebben ook zij iedere dag de sabbat geheiligd; en de rabbi van de gemeente zal dat ook doen, wanneer hij zo'n school regelmatig bezoekt en leraren en leerlingen aanspoort tot vlijt en ijver en hun van tijd tot tijd in Mijn naam goede lessen geeft. Maar wat hij dan moet zeggen, daar zal door Mij wel voor gezorgd worden.

[2] Evenzo is het ook goed als een gevestigde gemeente naast het school­gebouw voor de kinderen een vergadergebouw zet, waar ze van tijd tot tijd in Mijn naam bijeen kan komen. Maar in zo'n ruimte moet dan niet enkel en alleen de aangestelde rabbi het recht hebben om te spreken en te preken, maar ieder mannelijk gemeentelid, als hij daartoe door Mijn geest aangespoord wordt. Want in een dergelijk gebouw moet niet alleen over de Schrift en over de profeten en over Mij gepreekt worden, maar ook over andere dingen die bijdragen aan een diepere en ware kennis van God en die de liefde tot God en de naaste tot leven wekken; en dan moet diegene spreken die door Mijn geest in hem daartoe aangespoord wordt, en zowel de gemeente als de rabbi moeten naar hem luisteren. Als zij dat zal doen, op wat voor dag ook, dan heiligt zij de sabbat ook in de ware zin van het woord.

[3] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat jullie daarom de orde van de tijd en het tellen van de uren, de dagen, de weken, de maanden en de jaren helemaal buiten beschouwing moeten laten; dat kunnen en moeten jullie in ieder geval ook doen. Maar jullie moeten niet bepaalde dagen, omdat ze in de week of in de maand of in het jaar de zoveelste zijn en deze of gene naam dragen, voor beter en heiliger houden dan andere; want het getal en de naam zijn helemaal niet van belang, maar alleen het leven en handelen volgens de geopenbaarde wil van God.

[4] Want voor iemand die op een sabbat tegen zijn naaste gezondigd heeft, was die sabbat werkelijk geen sabbat! Maar voor iemand, die op een andere dag zijn naaste iets goeds gedaan heeft, was ook deze andere dag een volmaakte sabbat.

[5] Daarom moet voortaan onder Mijn ware navolgers alles volkomen vrij zijn, en niets kan een dag tot een ware sabbat verheffen anders dan enkel en alleen daden, die uit de ware en levende liefde tot God en de naaste voortkomen. Foei, wat een schande is zo'n domme menselijke regel die het tot een schending van de sabbat bestempelt als men een arme en verdrukte ook op de sabbat hulp verleent! Foei, een schande zijn zulke priesters die het volk leren dat God welbehagen zou hebben aan hun weerzinwekkende geschreeuw en aan hun offerceremonies, die alleen maar een gruwel zijn in Mijn ogen, zoals ze dat altijd al waren!

[6] Daarom moet de sabbat nu eerst een ware werkdag worden en elke ceremonie dient te bestaan uit het zuivere handelen volgens Mijn woord; dat zal Ik altijd met welgevallen aanschouwen en Ik zal de ware sabbathei­ligers ook met al Mijn genade en liefde belonen. - Zo spreekt nu de Heer!

[7] Maar degenen die de sabbat zullen heiligen op de manier zoals de tempeldienaren het nu doen en al sinds lange tijd hebben gedaan, en die de sabbat een bepaalde magische heiligende werking toeschrijven, evenals aan bepaalde feestdagen en dagen van nieuwe maan, die moeten door de vurige vloed van Mijn gerechtvaardigde toom verteerd worden! -Ook dat heeft de Heer nu gesproken, voor wie alle dagen, weken, maanden en jaren volkomen gelijk zijn.

[8] Hebben jullie nu begrepen hoe Mijn mening luidt, geldend voor alle tijden en eeuwigheden? Want waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: hemel en aarde, die jullie nu zien, zullen eenmaal vergaan; maar Mijn woorden zullen blijven in eeuwigheid! Dat is nu Mijn mening!”

[9] Toen de Farizeeën dat van Mij hoorden, wisten ze niet wat ze Mij daarop konden antwoorden; de Romeinen hadden echter heimelijk leed­vermaak, omdat Ik door Mijn woorden ingestemd had met de opvatting van Marcus, maar buitengewoon ingrijpende veranderingen in de opvat­ting van de schriftgeleerde aanraadde. De Farizeeën merkten dat echter en ergerden zich heimelijk, hoewel ze daar niets van lieten blijken.

 

91 Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes

 

[1] Pas na een poos diep nadenken zei de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, ik heb Uw woorden nu zo goed mogelijk bij mijzelf overwogen en ben tot de conclusie gekomen, dat U volgens de principes van het zuivere menselijke verstand helemaal gelijk hebt, en volgens datgene wat U zonder enige twijfel bent, ook gelijk moet hebben; maar aangezien in U de eeuwige geest van Jehova woont, Uw hart Zijn troon is en Hij vanuit U spreekt en door Zijn almachtige wil handelt en de hele schepping in stand houdt en regeert, begrijp ik niet hoe Hij eens aan Mozes op de Sinaï de heiliging van de sabbat heeft opgedragen, heel streng door een eigen wet met daaraan toegevoegd de manier waarop de sabbat geheiligd moet worden? Hij, als Een en Dezelfde, zou destijds toch ook zo hebben kunnen spreken als U nu helder en wijs in ons bijzijn gesproken hebt, dan zou men nooit tot een werkeloze en ceremoniële heiliging van de sabbat zijn vervallen! Ja, het is zelfs bekend dat joden, die de sabbat door slaafse arbeid ontheiligd hebben, onmiskenbaar door God getuchtigd zijn! Waarom heeft God bij monde van Mozes dan alleen maar bevolen de sabbat te heiligen, en waarom heeft Hij dat niet zo aangegeven als U nu gedaan hebt? God is toch eeuwig onveranderlijk in Zijn raadsbesluiten en kan Zijn woorden niet veranderen!’

[2] Ik zei: 'Nu heeft de schriftgeleerde in jou gesproken; maar hij heeft met deze woorden ook duidelijk laten zien dat hij de Schrift nog nooit ook maar in het minst begrepen heeft - en het allerminst de boeken van Mozes! Destijds was het voor de in Egypte sterk ontaarde joden noodza­kelijk dat hun een dag werd aanbevolen, waarop ze zouden rusten van het slaafse werk en naar Gods woord konden luisteren; want zonder zo'n gebod zouden ze net als voorheen, zoals ze daar in Egypte aan gewend waren geraakt, vast geen enkele dag rust hebben gekregen en er al helemaal niet toe gekomen zijn om naar Gods woord te luisteren. Want het joodse volk was zinnelijk en dag en nacht waren ze alleen maar bezig om te kijken hoe ze zich middelen konden verschaffen om hun buik met vlees te vullen ­Daarom gaf God destijds ten eerste om heel natuurlijke en ten tweede om geestelijke redenen een bepaalde dag om te rusten en om naar Gods woord te luisteren, en wel dezelfde dag als de aartsvaders tot rustdag gekozen hadden, namelijk de sabbat.

[3] Maar God heeft in Zijn sabbatswet niemand het gebod gegeven, dat hij op de sabbat aan niemand een noodzakelijke en goede dienst mag bewijzen. Pas door jullie is het mozaïsche gebod door een dergelijk gebod vervangen en jullie lieten op de sabbat alleen maar iemand werken en een noodzakelijk en op zichzelf goed werk verrichten, als hij jullie daarvoor een flinke losprijs en andere kostbare offers had gebracht.

[4] Maar als jij denkt dat God de eenmaal gegeven vorm van een in een bepaalde tijd noodzakelijke wet niet zou kunnen veranderen, omdat Hij in Zichzelf eeuwig onveranderlijk is, hoe hebben jullie je dan de vrijheid durven veroorloven om de wet van Mozes zo erg naar jullie goeddunken en tot jullie eigen materieel voordeel te veranderen, dat jullie nu werkelijk ook geen jota meer in acht nemen van wat Mozes en de profeten geleerd en aanbevolen hebben?

[5] Als de wet van Mozes en zijn geschriften jullie zo heilig zijn, waarom hebben jullie dan later het zesde en zevende boek van Mozes en het zuiver profetische aanhangsel als onecht verworpen en het vervangen door een ander werk, dat van mensen afkomstig is?

[6] Is de oude ark des verbonds niet een heiligdom van alle joden geweest? Maar toen reeds dertig jaar geleden vanwege jullie boze daden de kolom van rook en vuur verdween en de ark daar in het allerheiligste stond, verlaten door haar kracht, hebben jullie die in een kamertje opgeborgen en in de plaats daarvan een andere neergezet, waarin vanwege de vreem­delingen een natuurlijk vuur brandde en waaruit ook natuurlijke rook opsteeg. Waarom hebben jullie dat gedaan? Heeft Mozes daar misschien ook een wet voor gegeven waarin staat dat jullie zoiets mogen doen?

[7] Ja, de profeten hebben wel voorspeld dat in de tijd die jullie nu meemaken de oude ark des verbonds voor de ogen van alle mensen in een nieuwe en levende veranderd zal worden; maar op de manier zoals jullie het eigenmachtig gedaan hebben, hebben de profeten het zeker nooit bedoeld! Want als jullie er door de profeten van overtuigd waren geweest dat dat dertig jaar geleden volgens de wil van God moest gebeuren, dan zouden jullie dat zeker in lange toespraken aan het volk verkondigd hebben en hun ook gezegd hebben dat ze grote offers moesten brengen; maar dat lieten jullie heel fijntjes en wijselijk achterwege, en tot op dit uur weet het volk niets van jullie eigenmachtige handelwijze.

[8] Maar als jullie weten dat de profeten met de nieuwe ark des verbonds Mij bedoeld hebben, -waarom verkondigen jullie dat dan niet aan het volk en waarom vereren jullie in plaats van Mij het onbeduidende en dode werk van jullie handen?

[9] Jullie beroepen je voortdurend op Mozes en de profeten; maar als Ik jullie nu de juiste en enig ware betekenis en diepere geestelijke inhoud van de Schrift toon, hoe komt het dan dat juist jullie tempeldienaren in werkelijkheid de grootste loochenaars van God, Mozes en alle profeten zijn?

[10] Mozes heeft om heel wijze redenen het door God aan hem geopen­baarde woord, en met name de inwendige levende betekenis en geest ervan, in overeenkomstige beelden verhuld, en wat hij jullie onthuld heeft, dat hebben jullie verworpen. Nu ben Ikzelf gekomen en onthul voor jullie het verborgene; waarom geloven jullie het nu niet en proberen jullie Mij alleen maar te vangen met hetgeen jullie zelf nog nooit geloofd en al helemaal nooit begrepen hebben?'

 

92 Over het invoeren van de sabbat

 

[1] (De Heer:) 'Zie, sinds de eerste tijden van de mensen is het gebruikelijk geweest om de week in zeven dagen te verdelen; deze indeling leiden de mensen langs natuurlijke weg af van de maankwartieren en langs boven­natuurlijke weg, die hun geopenbaard werd, van de zeven geesten in God, waarvan jullie ook iets gehoord, maar nog nooit ook maar één woordje begrepen hebben.

[2] Van de zeven geesten nu is het de zevende, die als het ware met terugwerkende kracht alle zes voorafgaande door en door zuivert en verzacht, en deze zevende geest heet daadwerkelijke erbarming. En kijk, ook om die reden heeft God bij monde van Mozes de zevende dag tot sabbat bestemd, zodat jullie je op die dag van de slaafse arbeid voor jullie eigen buik zouden onthouden en bij de samenkomst voor de tent, waarin de ark stond, naar jullie arme broeders en zusters, weduwen en wezen zouden omzien en je metterdaad over hen zouden ontfermen; want dat houden immers de hele wet van Mozes en alle profeten in, namelijk dat jullie in volkomen geloof in God en in liefde tot Hem aan jullie arme naasten de werken van de echte barmhartigheid zullen doen, en dat is ook de enige ware en Mij welgevallige godsdienst!

[3] Maar wanneer het zó en onmogelijk anders is, hoe zou Mozes zich zelfs in zijn allerslechtste droom ooit hebben kunnen voorstellen dat de sabbat er door God voor bestemd is, dat op die dag geen enkele jood aan zijn arme naaste een werk van barmhartigheid moet en mag bewijzen?

[4] Denken jullie nu echt dat het wil zeggen God eer te bewijzen, als iemand een hele dag ten eerste in volkomen ledigheid en vervolgens of in de tempel in Jeruzalem of elders in een synagoge in een andere plaats of in zijn huis doorbrengt, verscheidene malen de tien geboden en enkele psalmen van David en nog andere dingen uit de Schrift zonder gevoel, zonder er bij te denken dus hersenloos zelf prevelt en blèrt ofwel ze door een priester laat voorprevelen en voorbIeren, aan wie hij een offer geeft omdat hij gelooft dat het geprevel en geblèr uit de mond van een priester krachtiger en God meer welgevallig is dan dat van hem zelf! O jullie waanzinnigen! Denk toch eens na, of het mogelijk is dat de alwijze God in zulke dwaasheden en zotternijen, die alleen door jullie en nooit door Mozes of door de profeten zijn bedacht en die jullie zelfs tot een wet hebben verheven, ooit behagen kon scheppen en of Hij, die eeuwig onveranderlijk Dezelfde is, daar nu welgevallen in kan hebben of dat ooit zal hebben!

[5] Ja, de mensen die God erkennen en Hem boven alles liefhebben moeten ook in hun hart tot Hem bid.den. Maar hoe? In de eerste plaats door Zijn wil op de juiste manier op te volgen, door de werken der naastenliefde te beoefenen, en in de tweede plaats moeten ze in hun hart innig en volliefde aldus tot God spreken:

[6] 'Onze liefdevolle Vader, die in Uw hemelen woont!

Uw rijk van eeuwige liefde en waarheid kome daadwerkelijk tot ons!

Uw alleen heilige wil, het Zijn van alle wezens, worde ook onder ons net zo tot werkelijkheid als dat in al Uw hemelen en scheppingsruimten geschiedt!

Geef ons, Uw kinderen, het brood des levens!

Vergeef ons onze schulden, zoals wij onze broeders die ons beledigd hebben vergeven!

Laat geen verzoekingen en bekoringen tot zonde over ons komen, waaraan wij in onze zwakheid moeilijk of helemaal geen weerstand kunnen bieden, maar bevrijd ons van alle kwaad!

Uw naam worde altijd geheiligd, hoog geprezen en boven alles geloofd; want van U is eeuwig alle liefde, wijsheid, kracht en macht!'

[7] Kijk, dat is een echt gebed tot God, als het door iemand in zijn hart innig, waarachtig en in volle ernst wordt uitgesproken! Maar ook dit gebed heeft geen waarde ook al wordt het duizend keer door iemand met de mond uitgesproken, maar het moet innig, waarachtig en vol ernstige wil in het hart uitgesproken worden, en de mens moet ook door zijn daden tonen wat de woorden van zijn hart zeggen, anders is al dat bidden een gruwel in Gods ogen; want de eeuwig levende God, die de liefde, wijsheid, kracht en macht zelf is, laat Zich niet eren door loze en dode woorden van de lippen en zinloze offers en ceremoniën, maar alleen door werken volgens Zijn wil. Maar die kan en moet ieder mens iedere dag beoefenen en niet alleen op de sabbat; als de mens dat doet, dan maakt hij iedere dag tot een ware sabbat en hoeft hij niet te wachten op de zevende dag van de week, die als dag voor Mij niet meer waarde heeft dan een andere. Kijk, dat is nu Mijn mening! En jij, schriftgeleerde tempeldienaar, kunt Mij nu van repliek dienen als je daar reden toe ziet.'

[8] De schriftgeleerde zei: 'O Heer en Meester, dat zal ik nu en ook voor altijd wel achterwege laten; want nu pas heb ik duidelijk ingezien dat U werkelijk de Gezalfde van God bent! Ja, U hebt in alle opzichten gelijk en het verwijt dat U ons tempeldienaren maakt is waar en meer dan terecht. Maar helaas zijn wij gevangen door de tempel en kunnen niets doen voor deze hoogst ware goddelijke aangelegenheid, die U nu uiteen hebt gezet.

[9] Maar U, o Heer, bent machtig; doe volgens Uw genade, liefde en wijsheid wat U welgevallig is! Maar al blijven wij in de tempel, wij zullen werkelijk in geen enkele vergadering meer een woord ten nadele van U spreken, maar wel bij gelegenheid aan de hogepriesters tonen hoe het met deze zaak zit. Maar als U ons speciaal zou willen aangeven wat wij moeten doen, dan zullen wij dat ook doen om in genade door U aangenomen te worden. Heer en Meester, wat is Uw wil met ons en ten aanzien van ons?'

[10] Ik zei: 'Ik heb jullie nu toch al enkele dingen gezegd waardoor jullie verstand Mijn wil wel onderkend zal hebben! Handel daarnaar, dan zullen ook jullie het leven ontvangen! De tempel zal jullie niet verhinderen om in je hart in Mij te geloven en naar Mijn wil te handelen en, waar dat nodig is, Mij ook te bekennen tegenover de wereld; want Ik zeg jullie ook: wie Mij tegenover de wereld zal bekennen, die zal Ik ook bekennen tegenover Mijn Vader in de hemel. -En nu kunnen jullie weer naar Jeruzalem reizen; maar wanneer de tempeldienaren jullie naar Mij zullen vragen, zeg dan niets over Mij! Mijn zegen met jullie! Amen.'

[11] Toen stonden de tempeldienaren ontroerd op, bedankten Mij voor de lessen en voor het verlossen uit hun verwarring; aangezien het al tamelijk donker was geworden, gingen ze op weg naar huis,. en Lazarus gaf hen enkele begeleiders met fakkels mee, wat de tempeldienaren zeer op prijs stelden. Maar wij gingen weer de zaal binnen en aan onze tafel zitten. Nu pas gaven de Romeinen uiting aan hun grote vreugde over alles wat Ik de tempeldienaren zo openlijk en goddelijk waar gezegd had.

[12] Allen vroegen Mij nu om het ware gebed, dat Ik de tempeldienaren getoond had. Maar toen kwam Rafaël naar Agricola toe en overhandigde het hem, geschreven op perkament, en daar konden de Romeinen Mij niet genoeg voor danken.

[13] Daarop zei Ik tegen Lazarus: 'Broeder, we hebben nu weer gewerkt; laat ons daarom voor het eten wat wijn en brood brengen, zodat wij ons kunnen sterken!’

 

93 De lievelingsspijs van de Heer

 

[1] En Lazarus zorgde onmiddellijk voor alles. Toen er weer brood en nieuwe wijn op tafel werd gezet en wij daar iets van namen, kwam Martha Mij vragen, wat Ik het liefste als avondmaal zou eten.

[2] Ik zei: 'Kijk eens, Mijn lieve Martha! De mensen die Mijn woord horen en ernaar leven zijn Mijn liefste voedsel en ook Mijn liefste drank! - Heb je deze woorden nu goed begrepen?'

[3] op een enigszins angstig verblufte toon zei Martha nu: 'Maar Heer en Meester, U wilt toch niet zeggen dat U mensenvlees wilt eten?'

[4] Ik zei: 'Wel, Mijn lieve vriendin, jij bent nog niet zo diep doorgedron­gen in de dingen van de geest! Bedoel Ik nu voedsel voor de geest of voedsel voor het lichaam, als Ik zeg dat die mensen Mijn lievelingsvoedsel en Mijn lievelingsdrank zijn, die Mijn woord horen, het ter harte nemen en ernaar leven en handelen? Ik zeg jou en ook allen die hier zijn: de mens leeft niet alleen van brood en wijn, maar veeleer van ieder woord dat uit Gods mond komt, als hij ernaar handelt; en zodoende is Gods woord een uiterst voortreffelijk voedsel voor de gehele mens, terwijl het brood van deze aarde alleen maar zijn sterfelijke lichaam voedt en niet tevens zijn ziel en zijn geest.

[5] Maar zoals God door het woord het hoofdvoedsel is voor de gehele mens, zo is dan ook de mens die God kent, Hem boven alles liefheeft en Zijn wil doet, eveneens een goede en zeer verkwikkende spijs voor de eeuwige liefde in God. Wanneer je dat nu begrepen hebt, mag je ons vandaag als avondmaal een goed gerecht van welbereide vissen op tafel zetten!’

[6] Martha zei: 'O Heer en Meester, nu heb ik wel begrepen dat U zojuist alleen maar geestelijk voedsel en een geestelijke drank bedoeld hebt, en ik dank U van gans er harte voor Uw grote geduld met mij; maar aangezien U ook Uw verlangen naar een goed bereid gerecht van edele vissen uitgesproken hebt, moet ik U nu wel eerlijk bekennen dat juist vandaag de visvoorraad helemaal op is gegaan. Bij het middagmaal is alles wat er nog was opgegeten en Uw wens heeft mij nu in grote verlegenheid gebracht. Wat moet ik nu doen?'

[7] Ik zei, met een vriendelijk gezicht: 'Ja, Mijn lieve Martha, dat is inderdaad een enigszins vervelende geschiedenis! Waar moet je nu zoveel edele vissen vandaan halen dat het voldoende is voor ons allemaal?'

[8] Martha zei, nog verlegener dan daarvoor: 'O Heer en Meester, ik weet het werkelijk niet; maar U kunt mij wel raad geven en helpen!’

[9] Ik zei: 'Ja, dat zou Ik zeker kunnen, wanneer jij dat echt en vast zou geloven!'

[10] Martha zei: 'O Heer en Meester, ik geloof immers alles! U bent immers de eeuwige liefde en waarheid zelf en wat U zegt en wilt, gebeurt ook altijd zeker en gewis!'

[11] Ik zei: 'Ga dan maar eens kijken in de vijver die zich, in een grote steen uitgehouwen, in jullie keuken onder de aldoor stromende bron bevindt, dan zul je daar zoveel vissen vinden dat het voldoende is voor vandaag en morgen!’

[12] Na deze woorden van Mij haastte Martha zich samen met haar zuster Maria en begeleid door Maria van Magdala naar buiten naar de grote keuken, waar ze de vijver aantroffen vol met de beste vissen uit de rivier de Jordaan en hun verbazing daarover was groot. Ze kwamen snel weer terug en vertelden het wonder aan iedereen en aan hun dankbare verbazing kwam vrijwel geen einde.

[13] Maar Ik zei tegen Martha: 'O, verbaas je daar maar niet al te zeer over, want Ik heb voor jullie ogen immers al vele tekenen gedaan; ga nu maar een goed avondmaal voor ons bereiden!’

[14] Toen Ik dat gezegd had haastten Martha en ook Maria zich de kamer uit naar de keuken en stelden daar alles in bedrijf, zodat het avondmaal in een uur tijd uitstekend bereid zou kunnen worden. Het was evenwel een door sterren verlichte avond en in het westen waren nog de laatste stralen van de ondergegane zon te zien, wat wij door de open ramen goed konden waarnemen, en speciaal de Romeinen uitten de wens om nu een poosje in de open lucht aan Mijn zijde de sterrenhemel en verschillende verschijn­selen van de avond te bekijken en gade te slaan.

[15] En Ik zei: 'Goed, laten we dan een uur lang naar buiten gaan, daar zal veel te zien, te observeren en te ontdekken zijn!’

 

94 Een beschouwing van de sterrenhemel

 

[1] Toen Ik dat had gezegd waren alle aanwezigen, die met tamelijk velen waren, direct bereid om dat uur ook in de open lucht door te brengen, en wij stonden op en gingen naar buiten, waar een grote, vrije plek was. Allen verbaasden zich nu over het ontelbaar grote aantal sterren, en prezen de almacht en grootheid van God.

[2] Toen wij zo een tijdlang de sterrenhemel hadden gadegeslagen, vroeg Marcus, de Romein: 'Heer en Meester, zijn dat op een paar planeten na enkel zonnen, waar op hun beurt de daarbij behorende planeten en manen en ook kometen omheen cirkelen?'

[3] Ik zei: 'Inderdaad, zoals Ik jullie op de Olijfberg al gezegd heb; toch zien jullie temidden van deze vele zonnen ook verscheidene centraalzon­nen waar, zoals jullie reeds bekend is, de planetaire zonnen met al hun planeten in grote cirkels omheen bewegen, en ook zien jullie die grotere centraalzonnen weer, waaromheen zich hele zonnegebieden bewegen, en ook een paar van die centraalzonnen, waar hele zonnenallen zich in uiterst grote cirkels omheen bewegen. Maar het zou van weinig of helemaal geen nut voor jullie zijn, als Ik ze jullie nu ook met de vinger zou aanwijzen; wanneer jullie echter in je geest gewekt zullen zijn, zal de Geest van het meest innerlijke leven en alle waarheid jullie zeker in al het licht binnen­leiden. En hoe dat mogelijk is en zal zijn, heb Ik jullie op de Olijfberg al enkele malen zelf aanschouwelijk laten ervaren. Hier kan Ik voor jullie alleen maar herhalen dat er in het huis van Mijn Vader heel vele en grote woningen zijn’

[4] Marcus zei nogmaals: 'Heer en Meester, ik dank U ook voor deze les! Maar nu zou ik van U toch ook heel duidelijk willen horen waar de zon zich nu bevindt! U hebt ons wel laten zien, en wel op een zeer wonder­baarlijk doelmatige wijze, dat alle hemellichamen de vorm van een ronde bol hebben, en deze aarde dus ook; maar in mijn jonge jaren was ik aan het werk in het uiterste zuidwesten van Spanje en daar zag ik het begin van een ontzettend grote zee die zich ver uitstrekte. Met verscheidene metgezellen beklom ik daar één van de hoogste bergen aan de kust om te zien of deze zee misschien, net als de Middellandse Zee, toch nog ergens zou eindigen. Maar daar vergiste ik mij geweldig in; want van enig einde was er in de verste verte geen spoor te ontdekken! Waarheen we onze scherpe ogen ook maar naar het westen richtten, we ontdekten niets anders dan water en nog eens water.

[5] Vanaf de genoemde berg zag ik de zon dan ook helemaal in de zee zakken. Dat bevestigde voor mij ook het volgende: toen de zon volledig in het water wegzakte, verbleekten haar vuur en licht ook zo volkomen dat er, nadat ze volledig was ondergegaan, geen spoor van avondscheme­ring meer waar te nemen viel, en uit het genoemde verschijnsel conclu­deerden wij dat de zon, de maan en alle sterren in het verre westen gewoon letterlijk in de zee zakken en na 12, soms 14 en soms -midden in de zomer -ook wel na 9 uur ergens in het zeer verre oosten weer uit de zee opstijgen.

[6] Dat dat in de grote werkelijkheid vast heel anders is, weet ik nu wel; maar het verschijnsel dat de zon, als ze ogenschijnlijk in de grote zee ondergaat, geen spoor van avondschemering achterlaat -in het bijzonder op heel heldere en wolkeloze avonden -dat is toch echt wel een beetje merkwaardig. - Hoe moet ik dat verklaren?'

[7] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste vriend Marcus, kijk: over ongeveer duizend jaar zullen zelfs de kinderen van dergelijke verschijnselen, die jullie nu nog heel wonderbaarlijk voorkomen, geheel juiste voorstellingen hebben!

[8] Kijk, jouw grote wereldzee heeft ook zijn begrenzing in het verre westen, net als iedere andere zee; en daar is nog een enorm groot continent, dat door het latere nageslacht vanuit Europa in westelijke richting ontdekt zal worden. Vanuit de noordoostelijke uitlopers van Azië is het echter al bijna meer dan duizend jaar geleden ontdekt en is sinds die tijd bewoond door verschillende volkeren uit Azië, waaronder zelfs ook de oude Foeniciërs, Trojanen en Grieken.

[9] Vanuit Europa naar het westen zal het echter pas ontdekt kunnen worden wanneer hun schepen van een betere kwaliteit zullen zijn dan die jullie schepen tegenwoordig hebben.

[10] Maar dat de zon van Spanje uit gezien in het verre westen ondergaat zonder een schemering achter te laten, vooral op heldere avonden zonder nevel, daarvan ligt de oorzaak vooral in de grote en wijd uitgestrekte luchtmassa, waar uiteindelijk het licht van de zon ook net zo moeilijk doorheen dringt als het doordringt tot op de diepe bodem van de zee. Waar deze ondiep is, zul je nog voldoende licht op de zeebodem kunnen zien, omdat het licht slechts te maken heeft met een watermassa die heel ondiep is; maar waar de zee eenmaal zo'n 20 tot 100 manslengten diep is, zul je geen door de zon verlichte grond meer kunnen waarnemen. Kijk, dat is dus een reden waarom de zon in het verre westen van de zee dikwijls zonder schemering ondergaat!

[11] De tweede reden is echter dat er dikwijls totaal geen damp aanwezig is; want als de lichtstralen van de zon vrijwel helemaal niets tegenkomen wat dicht genoeg is om op te kunnen vallen en vandaar gebroken weer verder geprojecteerd te kunnen worden, dan kun je ze niet waarnemen, hoewel ze er toch wel zijn. Iets dergelijks kun je ontdekken bij de maan, net als bij de andere planeten.

[12] Kijk, de maan en ook de andere planeten zijn op zichzelf net zulke donkere lichamen als de aarde! Het licht van de zon, een rond lichaam, straalt naar alle mogelijke richtingen; maar het manifesteert zich alleen maar als weerspiegeld en zichtbaar aanwezig, waar het op een voorwerp valt waarvandaan het terugkaatst en door jullie ogen waargenomen wordt.

[13] Wanneer Ik nu een groot voorwerp ergens op ongeveer de afstand van de maan tot deze aarde zou plaatsen, zou je direct zien dat de zon niet in de zee van deze kleine aarde is ondergegaan, maar zich nu net als overdag vrij in de lucht bevindt en alle planeten die om haar heen cirkelen haar licht geeft alsook haar warmte. Wat nu op deze aarde, zoals ook op de andere aarden, die jullie planeten noemen, de dag en de nacht veroorzaakt, heb Ik jullie al meer dan voldoende getoond, daarom kun je je opvatting vanuit een werelds standpunt nu wel helemaal laten varen.’

[14] Marcus zei: 'Ik dank U, o Heer en Meester, ook voor deze les! Weliswaar is die niet zo verheven als andere lessen die wij al uit Uw heilige mond ontvangen hebben, maar ik beschouw hem als ook heel belangrijk en verheven voor ons Romeinen, die qua wereldbeschouwing nog heel verkeerde ideeën hebben. Want wanneer de mens verkeerde ideeën heeft over een of andere kwestie, ook al heeft die slechts betrekking op deze wereld, dan kan het niet anders dan dat hij ook in andere, geestelijke dingen tot allerlei misvattingen komt; want de ene vergissing leidt tot de andere, net zo lang tot de hele mens vol vergissingen en dwaasheden raakt. Maar als het bij iemand, dikwijls gaat het om iets kleins, licht begint te worden, dan breidt dat licht zich langzamerhand uit naar grotere en belangrijker dingen, en zo komt de mens tot ware wijsheid. Daarom zij U, o Heer, ook dank voor zulke lessen, die voor ons Romeinen van buitengewoon groot nut zijn!’

 

95 Over de kracht van het kleine

 

[1] Toen Marcus Mij zo prees omdat Ik hem deze verklaring had gegeven, zei Ik tegen hem: 'Je hebt nu heel goed gesproken en met jouw lof Mijn hart een echte en ware vreugde bezorgd; want wie een gering lijkende gave niet eert, is ook geen grotere waard. Maar Ik zeg jullie dat Ik het steeds zo doe als jullie in de hele natuur van de aarde kunnen zien: wanneer Ik iets groots schijn te doen, is het effect om heel wijze redenen minder; maar wanneer Ik iets nauwelijks merkbaar schijn te doen, is het gevolg steeds eindeloos groot en onverwoestbaar, Daarom zouden jullie kunnen zeggen dat Ik in het grote klein, maar in het kleinste eindeloos groot ben! 

[2] Wanneer Ik met geweldige stormen gepaard gaand onweer vernielend over landen en zeeën laat trekken, zeggen de mensen: 'Hoe ontzettend groot en machtig bent U, o Heer!' Maar als Ik een onbeduidend zaadkor­reltje in de aarde leg, dat vervolgens ontkiemt, groeit en, nietig als het is, een sterke machtige boom doet ontstaan, zal geen mens daarbij vol verbazing uitroepen: 'Hoe groot en machtig bent U, o Heer!', maar hij beschouwt dit veel grotere wonder met een heel onverschillig gemoed en zegt hoogstens: 'Ja, ja, dat moet allemaal inderdaad zo zijn, dat er volgens de wil van de Heer uit kleine zaadjes grote bomen en bossen ontstaan'.

[3] Zo verbazen de mensen zich ook over heel hoge bergen, brede rivieren­grote meren en zeeën en slaan nauwelijks acht op een vruchtbare heuvel en een zuivere bron die hun dorst lest; maar bij Mij staat de vruchtbare heuvel ver boven de onvruchtbare Ararat en de zuivere bron ver boven de oceaan. Want deze zijn reeds zeer verwant met het leven uit Mij; maar de Ararat en de oceaan staan nog heel diep in het gericht en staan nog ver van het leven af

[4] Sla daarom ook acht op Mijn vaak onbelangrijk lijkende woorden; want juist in die woorden geef Ik jullie meer van het liefdeleven uit Mij dan wanneer Ik een hele hulsglobe voor jullie ogen en oren keurig in atomen zou ontleden! Want van Mijn eindeloze wijsheid en macht kunnen jullie maar enkele druppels drinken, maar uit de levensbron van Mijn vaderlijke liefde kunnen jullie altijd stromen in je opnemen.

[5] En kijk, precies hetzelfde is het geval wanneer de mensen Mij liefhebben, eren en prijzen! Wie Mij liefheeft en in stilte prijst en daarbij in alle deemoed zijn kleinheid en Mijn alles erkent, eert Mij werkelijk geheel en al in de geest en in de waarheid en Ik schep een groot welbehagen in hem, en wat zo heel gering lijkt, heeft grote gevolgen. Wie Mij echter met grote wereldse praal, met allerlei nietszeggende ceremoniën en lange gebeden en gezangen eert en prijst en daarbij gelooft, dat dat Mij genoegen doet, vergist zich flink; want een dergelijk prijzen is een gruwel in Mijn ogen, als het van de priesters uitgaat; en als het onwetende volk Mij daardoor meent te eren en Mij daarmee om genade wil vragen, zal het door Mij niet op grote schaal verhoord worden, zodat het tot het inzicht komt dat zulke grote en pronkerige gebeden en vereringen Mij absoluut niet bevallen­

[6] Zoveel voedende vruchten als er op hoge bergtoppen groeien, zoveel vruchten van genade moeten ook de mensen krijgen die Mij met pralend vertoon aanbidden, prijzen en vereren! Want wie niet in zijn hart, in de geest en in alle waarheid tot Mij bidt, zal ook niet verhoord worden; want als Ik zulke gebeden zou verhoren, zou Ik Zelf de leugen en het heidendom in de hand werken, wat niemand, die ook maar een beetje verstand bezit, ooit van Mij zal verwachten. Want Ik ben Zelf het licht, de weg, de waarheid en het leven; hoe zou Ik dan kunnen houden van de duisternis, de dwaalwegen, de leugen en de dood?

[7] Daarom zeg Ik jullie ook dat Ik noch in het stormgeraas noch in het woeden van het vuur, maar in het zachte ruisen van de waaiende ochtend­lucht voorbij ga. Wie Mij dan in zo'n stilte van zijn gemoed tegemoet zal komen, zal Mij ook ontmoeten.’

[8] Nu zei Marcus: 'O Heer en Meester, hoe groots en heerlijk, hoe vol liefde en eeuwige waarheid zijn Uw woorden, en hoe gelukkig is degene die ze begrijpt en volgens de geest ervan handelt! Maar hoe weinigen zijn er die dat willen horen en ter harte willen nemen! Wij zullen echter wel doen wat U ons aangeraden hebt; want wij weten en geloven nu werkelijk dat U alleen de Heer en Meester, U alleen de ene en ware God van eeuwigheid bent en dat alles wat er in de oneindigheid bestaat door U geschapen is en aldoor in stand gehouden wordt. Daarom ook zij U alleen alle lof, alle prijs en al onze daadwerkelijke liefde en aanbidding!

[9] Maar aangezien wij nu reeds hier het onbeschrijfelijke geluk hebben om U als de eeuwige Meester van alle dingen in levenden lijve onder ons te hebben, zou het werkelijk onvergeeflijk zijn wanneer wij, weetgierige Romeinen, ons niet met nog allerlei vragen tot U zouden richten -want U alleen kunt ons immers zeggen, hoe het met deze en andere dingen gesteld is - en zo heb ik nu bij deze gelegenheid nog een kleine vraag.’

 

96 Het ontstaan van de wind

 

[1] Ik zei: 'Wat je Mij nu wilt vragen weet Ik al, daarom wil Ik je het stellen van de vraag besparen en je direct met het antwoord op je vraag tegemoet komen.

[2] Kijk, de wind, die nu tamelijk koel is gaan waaien, heeft die vraag in jou opgeroepen! Jij zou graag willen weten waar die wind oorspronkelijk vandaan komt en waar hij heen gaat; maar dat is voor jou moeilijk te begrijpen, ook al is het voor Mij heel gemakkelijk om het je te zeggen.

[3] Zo vernemen ook veel mensen het waaien van de wind, maar ze weten niet waar hij oorspronkelijk vandaan komt en waar hij heen gaat, en nog minder vatten en begrijpen ze waar de geestelijke wind in hun hart vandaan komt en waar die heen gaat. Daarom zijn ze dan ook steeds volonbegrip in hun hart en kennen ze niet eens hun ziel en nog minder de geest daarin, en Mij als de oer­ en hoofdwind van het leven kunnen ze al helemaal niet kennen.

[4] Kijk, niets in de materiële schepping kan ontstaan en voortbestaan zonder een geestelijke grondslag, en zo kan ook de wind, die nu waait, dat zeker niet!

[5] Ik heb jullie op de Olijfberg al een aanwijzing gegeven en bij een andere gelegenheid een nog uitvoeriger aanwijzing aan Mijn leerlingen, dat deze aarde evenals ieder ander hemellichaam een dierlijk organisch leven heeft en zodoende ook al de natuurlijke verrichtingen en verschijnselen van het organisch dierlijke leven te zien geeft. Ten eerste moet ze gevoed worden, en wel zoals bijvoorbeeld een groot dier. En omdat ze een dierlijk leven heeft, moet ze ook een soort hart, longen, milt, lever, nieren, maag en, kortom, op analoge wijze al die ingewanden hebben, die ook bij een volmaakt dier nodig zijn om te leven. En als de aarde dat allemaal in zich heeft, spreekt het ook vanzelf dat er aan de oppervlakte alle mogelijke uitingen van haar inwendige organisch dierlijke leven waargenomen wor­den door jullie, bewoners van het oppervlak van de aarde.

[6] De aarde ademt dus ook, en wel om de zes uur. Zes uur heeft ze nodig om in te ademen en zes uur om uit te ademen. Welnu, dat in­ en uitademen  wordt op de hele aarde waargenomen, en wel vier keer, door middel van een periodieke wind die, hoewel die voor de hele aarde op hetzelfde tijdstip voortgebracht wordt, aan de oppervlakte niet gelijktijdig waargenomen kan worden. Want vanwege het dagelijkse draaien van de aarde om haar as en de door deze beweging van de aarde steeds wisselende stand van de zon boven de aarde, kan het van het oosten tot aan het westen niet gelijktijdig middag of morgen, avond en middernacht zijn.

[7] Heel ver hier vandaan in het oosten is het nu al middernacht, en heel ver in het westen, bijvoorbeeld in die landen waarvan Ik jullie eerder zei dat ze aan de andere kant van de grote oceaan liggen, zal het nu zo rond het middaguur zijn. Kort en goed: op de hele omtrek van de aarde zijn nu bijvoorbeeld alle uren van de dag vertegenwoordigd, en zo kan een levensuiting van de aarde niet op één en hetzelfde uur van de dag waargenomen worden, ook al vindt ze voor de aarde op één en hetzelfde moment plaats.

[8] De wind die nu waait is afkomstig van zo'n ademhalende levensuiting van de aarde. Maar je moet je dat niet zo voorstellen, alsof de aarde een mond of een neus heeft en dat de door deze organen uitgestoten adem nu misschien vanaf de noord­ of de zuidpool hier aangekomen is. Nee, dergelijke winden ontstaan veeleer alleen maar, doordat de aarde wanneer ze inademt wijder wordt, wat in het bijzonder voelbaar is onder de zeeën, die haar meer weke delen zijn, hierbij neemt haar omvang zodanig toe, dat de zee overal enkele handbreedten stijgt en bij het uitademen, waarbij de aarde weer kleiner wordt en samentrekt, daalt de zee weer net zoveel als hij gedurende het inademen gestegen is. En kijk, dit dalen en stijgen van de zeespiegel brengt dan ook de periodieke beweging tot stand van de atmosferische lucht die de aarde omgeeft en die jij nu als wind waarneemt! Want wind is niets anders dan alleen maar een vaak meer of minder heftig stromen van de lucht; ook de heftigste stormwind is niets anders. Maar de oorzaken waardoor de lucht tot stromen gebracht wordt kunnen verschil­lend zijn; om die allemaal op te noemen en precies te beschrijven zouden verscheidene dagen nodig zijn.

[9] Dat winden die uit het noorden komen koud zijn, en winden die uit het zuiden komen warm, wordt veroorzaakt door de klimatologische omstandigheden. In het noorden van de aarde is het koud omdat er zoveel sneeuwen ijs is, en daarom kan daar ook geen warme wind vandaan komen. Naar het zuiden toe wordt het, doordat de zonnestralen meer loodrecht op de aarde vallen, steeds warmer en aan de evenaar van de aarde zelfs heet, zoals je reeds uit ervaring weet, en daarom zijn de uit het zuiden komende winden dan ook warm; in de grote zandwoestijnen worden ze vaak verzengend heet. In het eigenlijke en diepe zuiden worden de zuidenwinden vanwege het daar aanwezige poolijs en de sneeuw ook weer heel koud, evenals de noordenwinden dat hier op het noordelijke halfrond zijn.

[10] En daarmee, vriend Marcus, is deze verklaring van de natuurlijke oorzaak van het ontstaan van de winden voorlopig voldoende; meer hierover zal jouw eigen geest je op de juiste tijd meedelen, alsook aan iedereen die in de geest wedergeboren wordt.

[11] Maar dat er op de achtergrond geesten aan het werk zijn bij alles wat er op de aarde en ook op alle andere hemellichamen gebeurt, heb Ik jullie al getoond, en daarom kunnen we deze verklaringen nu beëindigen.

[12] In latere tijden zullen er echter maar al teveelonderzoekers van alle natuurverschijnselen opstaan en alles afwegen en goed berekenen, en dat zal voor het bestrijden van vele verkeerde ideeën en het vernietigen van het zwarte bijgeloof zeker goed en nuttig zijn; maar toch zullen velen van dergelijke onderzoekers dermate ver afdwalen, dat ze het geestelijke standpunt helemaal zullen kwijtraken en in de dode materie zullen rond­zwerven, en dat is dan ook niet meer iets goeds.

[13] Een mens moet weliswaar van alle dingen en verschijnselen de ware oorzaak zien; maar hij moet dat vanuit zijn levende geest ontvangen, zodat hij alles in de geest en in de volle waarheid ziet en derhalve de geestelijke levensgrondslag daarbij niet verliest. Als de mens met zijn inzicht op dit standpunt ~taat, kan hij zijn medemensen met zijn lessen over alle mogelijke dingen en gebeurtenissen werkelijk en echt van nut zijn, maar als pure natuurkundige kan hij meer kwaad dan goed doen; want wat zou het een mens baten als hij alle dingen ter wereld zou bezitten en begrijpen, maar daarbij schade zou lijden aan zijn ziel? Zou hem dat in de andere wereld dan tot enig nut zijn?'

 

97 Over het materialistische onderzoek van de natuur

 

[1] (De Heer:) 'Kijk, bij de oude Egyptenaren bestonden er ten tijde van de latere farao's ook een aantallouter uiterlijke natuuronderzoekers en natuurkundigen, en nu nog vullen de werken die ze geschreven hebben grote zalen en kasten en planken! Je zou er zeker een paar eeuwen voor nodig hebben om al die boeken en rollen en tabletten door te lezen. Kijk, de zielen van die natuurkundigen zetten ook aan gene zijde hun onder­zoekingen en zoeken voort, vallen van de ene dwaling in de andere, laten zich door geen engel iets leren en blijven in hun waan en zoeken de oergrondslag van de krachten alleen maar in de materie, die voor hen zo goed als helemaal niet bestaat; want hun eindeloos gezwoeg vindt alleen maar plaats in hun schijnmaterie, die nergens anders uit bestaat dan alleen uit hun vluchtige en zeer wisselvallige inbeelding en fantasie!

[2] Dat het met die zielen zo gesteld is, kun je wel van Mij aannemen; maar dan vraag Ik: wat voor levensnut levert dat voor hen op? Kijk, helemaal geen; want zolang zij in hun waan volharden, kan er voor hen toch zeker nooit enig levensheil opbloeien en tot een rijpe vrucht worden!

Daarom dient ook hier een louter vorsen in de dingen van de natuur alleen maar in zoverre een voorbijgaand aards nuttig doel, dat zich daaruit dingen voor de mensen kunnen ontwikkelen die voor wereldse doeleinden te gebruiken zijn; maar al die vele uitvindingen, die in de toekomst nog door de natuurkundigen ten uitvoer gebracht zullen worden, zullen net zolang het stempel van onvolmaaktheid dragen als ze niet door zulke mensen worden uitgevoerd, die de krachten van de natuur der materie alleen vanuit de lichtende en waarachtige geestelijke grondslag leren kennen en daardoor ook ware heersers over de gehele natuur zijn, waar jullie een voorbeeld van hebben gezien bij de zeven Egyptenaren.

[3] Maar mensen die het eenmaal ver gebracht hebben in de ware kennis van zichzelf en van daaruit ook van de hele natuur en haar krachten, zullen iets heel anders en beters als aardse bezigheid kiezen dan het vervaardigen van allerlei kunstmatige en materieel nuttige dingen, machines en produc­ten; want geestelijke mensen zullen er altijd bovenal naar streven steeds nader tot Mij te komen en zich de volheid van het eeuwige leven eigen te maken. Want alleen dat kan voor de ware denker en ziener een reële waarde hebben, omdat dat een eeuwig bezit is, maar alles van deze wereld alleen maar voorzover het hem behulpzaam kan zijn bij het bereiken van het grote hoofddoel.

[4] Maar tegen degene die nu zegt: 'Kijk, ik bezit vele goederen, heb grote schatten en breng allerlei nieuwe en knappe dingen ten uitvoer; want ik zorg dat ik vakmensen uit alle windstreken krijg, die in staat zijn allerlei dingen te maken!', zeg Ik op Mijn beurt: hoe lang zul je dat allemaal eigenlijk nog het jouwe kunnen noemen? Kijk, morgen al kan je ziel uit je lichaam genomen worden, en wat zal die dan meenemen van alles wat jij nu nog het jouwe noemt? Ik zegje: enkel en alleen het waarachtig goede dat ze op deze wereld voor een ander heeft gedaan! Maar als ze dat niet heeft gedaan, dan zullen de vele hier achtergelaten goederen, schatten en kostbare dingen aan gene zijde een hoge en moeilijk te overstijgen scheidingswand voor haar vormen tussen Mijn rijk en haar wezen, omdat er aan haar kant veel gejammer en tandengeknars zal zijn.

[5] Laat een ieder van jullie dus vooral het ware rijk Gods en zijn gerechtigheid zoeken, die bestaat uit de ware en levende liefde tot God en uit de daadwerkelijke liefde tot de naaste, en al het andere zal daar, als het nodig is, als een vrije gift aan toegevoegd worden.

[6] Laat de winden waaien en de wolken hun wegen gaan en heb voor alle natuurverschijnselen op deze aarde niet meer aandacht dan voor die van het innerlijke leven; want de vruchten voor het eeuwige leven zulle~ alleen uit het laatstgenoemde voortkomen. En nu hebben we ook over dit punt voldoende gesproken, en jullie zullen Mij ook begrepen hebben.’ ..

[7] Marcus zei: 'Ja, Heer en Meester, wat U nu gezegd hebt, hebben wij zeker allemaal begrepen, en U hebt in Uw onderricht nogmaals duidelijk gemaakt dat U de enige Schepper, Heer, Instandhouder en Bestuurder bent van alle dingen in de zintuiglijke waarneembare wereld en in de geestenwereld. Ik ben U daarvoor opnieuw voor eeuwig alle dank ver­schuldigd. Nu weten we voor eens en voor altijd duidelijk wat voor gedaante onze aarde heeft, wat ze is en hoe ze ingericht is.

[8] Weliswaar hebben wij .ook op de berg en bij de grootse uiteenzetting van de zes scheppingsperioden de aarde wel heel schitterend door U uitgelegd gekregen; maar nu hebben wij van haar tegenwoordige gesteld­heid een heel duidelijke en juiste voorstelling gekregen, en die is voor ons ook van groot belang. Wij zullen het nu in de loop van de tijd en door onze invloed op het onderwijs aan de jeugd wel zover brengen, dat men de aarde niet meer zal beschouwen als een grote cirkel met landen, maar als een grote bol, en dat de dag en de nacht niet tot stand komen doordat de zon dagelijkse om de aarde cirkelt, maar enkel doordat de aarde zelfstandig draait om haar as door haar middelpunt, in een tijd van 24 á 25 van onze uren. O, dat is een heel groot voordeel voor ons ware onderwijs; wij zullen ons ook alle moeite getroosten om ervoor te zorgen dat in eerste instantie onze kinderen in alle opzichten een zo juist mogelijk onderwijs zullen krijgen.'

 

98 De waakzaamheid van de ziel

 

[1] Toen Marcus deze woorden gesproken had, werd er in het zuidwesten een vurig rood schijnsel zichtbaar, dat van achter een berg opsteeg.

[2] Allen vroegen Mij wat dit was en wat het te betekenen had.

[3] Maar Ik zei: 'Vrienden, het is nauwelijks de moeite waard om aan een dergelijk doodgewoon natuurlijk verschijnsel ook maar de minste aandacht te schenken! Aan de achterkant van die niet al te hoge berg hebben schaapherders vandaag een hoop droog hout verzameld en ze hebben dat nu aangestoken omdat het al heel donker is geworden, en dat verbrandt nu en zal ook weldra helemaal verbrand zijn. Dat is de betekenis van dit verschijnsel.’

[4] Agricola zei: 'Daar zit werkelijk niet veel in voor het heil van de mensen! ,

[5] Ik zei: 'Dat zeker niet; maar de Farizeeën hebben dit vuur vanuit Jeruzalem toch ook opgemerkt en weten daar vast allerlei betekenissen uit te halen. Over die heuvels zijn nu reizigers op weg naar Tyrus, die op de terugweg Jeruzalem zullen bezoeken, en door hen zullen de Farizeeën weer gelogenstraft worden, wat nog het beste effect van dit verschijnsel zal zijn.

[6] Maar in huls zijn onze kokkinnen nu ook gereed met het avondmaal; deze nacht zal ons weinig bezienswaardigs meer bieden, laten we daarom m huls gaan en daar het avondmaal nuttigen!’

[7] Ik had dat nog maar net gezegd, of er kwam al een dienaar uit het huis om ons te zeggen dat het avondmaal bereid was; wij ging dan ook direct het huis binnen, gingen aan tafel zitten en namen de goed toebereide vissen tot ons, alsook het brood en de wijn. Iedereen was opgewekt, omdat ook Ik opgewekt was.

[8] Maria van Magdala vertelde Maria en Martha verscheidene verhalen over de tempeldienaren, en hoe die veel moeite hadden gedaan om haar te verleiden en aan hun kant te krijgen, en wat voor grote geschenken ze haar gebracht hadden. Zij had echter gedacht: 'Dat kunnen de armen goed gebruiken' ; en zo was ze dan ook enkel en alleen vanwege de armen de tempeldienaren ter wille geweest. Maar zelfs deze manier om zich tot zonde te laten verleiden was haar slecht bekomen; want kort daarna was ze in bezit genomen door zeven boze geesten, en daar had ze veel van te verduren en te lijden gehad. En ze vertelde nog vele dingen uit de tijd van haar lijden en ook, hoe Ik haar van die kwade geesten verlost had, bij welke gelegenheid zij zich ook weer in alle liefde, met alle innigheid van haar hart tot Mij wendde.

[9] Maar Ik kalmeerde haar en zei haar dat ze nu moest eten en drinken.

[10] Hierop vroeg Marcus Mij weer of de boze geesten, die uit deze vrouw verdreven waren, ook van het soort waren als die in l1lyrië.

[11] Ik zei: 'Zeer zeker; want alleen zulke nog uiterst materiële geesten of, hier beter gezegd, zielen doen zoiets wanneer ze de gelegenheid daartoe krijgen. En hoe dergelijke gelegenheden ontstaan heb Ik jullie getoond, voorzover dat voor jullie nodig was om te weten. We zullen daar dus ook niet verder over spreken; want Ik wilde Mij hier meer rust gunnen dan op de Olijfberg het geval was. Maar zie eens: Ik heb hier met jullie meer te doen gekregen dan op enige dag op de Olijfberg. Maar dat geeft nu niets; want zolang het dag is moet men ook werken; pas als daarna de nacht komt en de duisternis, waarin nooit goed gewerkt kan worden, kan men zich rust gunnen. Maar wie 's nachts rust moet niet te vast slapen, zodat hij kan horen of er misschien dieven zijn huis binnendringen, die zich het bezit van de diepe slaper willen toeëigenen!’

[12] Nu zei Petrus: 'Heer en Meester, wanneer men 's avonds van het vaak zware ingespannen werk heel slaperig wordt, dan is het wel erg moeilijk om tijdens het slapen over zichzelf te waken. Hoe kan men daarvoor zorgen?'

[13] Ik zei: 'Natuurlijk niet zoals jij het begrepen hebt; maar al slaapt het lichaam van een mens nog zo vast, dan waakt toch zijn in Mij sterke ziel, en die zal het lichaam wel wekken wanneer dat nodig is.

[14] En Ik heb dit nu tegen jullie gezegd, opdat jullie je ziel zuiver zullen houden; want een onreine ziel is tenslotte net zo materieel als haar lichaam en kan daar niet over waken, aangezien ook de geest die zich in de ziel bevindt niet over haar kan waken als ze vast slaapt, omdat de ziel dan niets van zijn invloed kan en wil merken.’

[15] Nu zei Thomas: 'Heer en Meester, wij weten heel goed dat onze zielen nog lang niet rein genoeg zijn, maar wat moeten wij doen om te zorgen dat ze zo zuiver worden dat U er tevreden en blij mee bent?'

[16] Ik zei: 'Wel, dat heb Ik jullie al wel heel vaak gezegd en getoond! Handel daar maar altijd naar, dan zal het vuur van jullie liefde voor God en je naaste jullie zielen heel spoedig alles verschaffen, wat hun nog ontbreekt! Als Ik eenmaal opgevaren zal zijn en Mijn geest over jullie zal uitstorten, zullen ook jullie zielen rein worden als zuiver goud; maar tot dan moeten jullie volharden in volle liefde en echt geduld!'

[17] Daarmee waren de leerlingen tevreden en ze vroegen Mij die avond verder niets meer .

 

99 Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen

De wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God

 

[1] Nu vroeg een van de Farizeeën, die ook zijn vrouwen kinderen in Bethanië had, aan Mij: 'Heer en Meester, zou U het mij kwalijk nemen als ik weg zou gaan om mijn vrouw en kinderen te begroeten?'

[2] Ik zei: 'O absoluut niet; maar kijk eens naar deze oudste leerlingen van Mij; zij hebben thuis ook vrouwen kinderen en geen van hen vraagt Mij zoiets als jij nu! Maar Ik zeg nu tegen jou, en ook tegen jullie allemaal: wie op de wereld ook nog maar iets meer liefheeft dan Mij, is Mij niet waard, en wie eenmaal zijn hand aan de ploeg legt en achterom kijkt, dat wil zeggen naar datgene wat van de wereld is, die is nog niet geschikt voor het rijk Gods. Denk jij dan dat je vrouwen kinderen beter verzorgd zijn als jij hen deze nacht nog zou zien en spreken? -Dat is nu zo Mijn mening; overigens staat het je volkomen vrij om te doen zoals jou goeddunkt.'

[3] Toen de Farizeeër dat van Mij gehoord had, had hij ook geen zin meer om nu op de late avond zijn vrouwen kinderen te bezoeken, en hij bleef heel rustig aan tafel zitten.

[4] Nu echter vroeg een ander uit de groep joodse Grieken, die ook een Farizeeër was: 'Heer en Meester, U weet al sinds eeuwigheid in Uw geest wat U morgen allemaal gaat doen en ondernemen! Af en toe hebt U ons dat ongevraagd laten weten; daarom kan het nu toch ook niet zo heel verkeerd zijn als ik U vraag wat U morgen allemaal gaat ondernemen.’

[5] Ik zei: 'Als het voor jou en de anderen nodig en nuttig zou zijn, zou Ik jullie ook wel zeggen wat Ik morgen allemaal ga ondernemen; maar omdat dat niet zo is, zeg Ik het jullie ook niet.

[6] Het is nu eenmaal niet goed voor de mens als hij van tevoren teveel weet van wat er in de toekomst als vaststaand zal gebeuren; want dat zou de mensen ofwel tot vertwijfeling brengen of hen uiteindelijk heel lui en passief maken.

[7] Op deze aarde, waar de kinderen van God opgevoed worden, is het ook onmogelijk om de toekomst met even grote zekerheid te voorspellen als op een willekeurige andere planeet het geval kan zijn; want vanwege de volledige wilsvrijheid van de mensen op deze aarde is in de allereerste plaats bepalend wat de mensen zelf willen en hoe ze volgens hun kennis en wil handelen.

[8] Wanneer Ik nu zou zeggen: 'Jij kunt nu weten, willen en handelen zoals je wilt, maar er zal met volledige zekerheid toch alleen maar gebeuren wat Ik wil en tegen jou zeg!', ja, wanneer het zo zou zijn, dan zou Ik echt volkomen zinloos vanuit de hemelen naar jullie mensen afgedaald zijn, en heel Mijn leer die Ik aan jullie geef zou nutteloos zijn!

[9] Ja, Ik zeg nog sterker: wanneer in zedelijk en staatkundig opzicht alleen maar zou gebeuren wat Ik jullie verkondig, en welonveranderlijk, dan zouden jullie mensen geen hogere bestemming hebben dan de dieren; en waarvoor zouden jullie dan je inzicht, je verstand en je liefde hebben, en van daaruit je volmaakt vrije wil? Ik kan jullie van tevoren alleen maar in zoverre als geheel vaststaand zeggen dat jullie dit of dat zal overkomen, wanneer jullie zus of zo willen en handelen; maar wanneer Ik ooit van tevoren een volk of alleen maar een mens als geheel vaststaand zou laten weten, dat dit of dat vast en zeker zou gebeuren, dan zouden jullie er niet toe bestemd zijn om kinderen van God te worden en zou Ik in Mijn geest jullie Vader niet zijn.

[10] Kijk maar bij alle profeten, die toekomstige dingen voorspeld hebben, of er ooit één iets als een onafwendbaar komend feit voorspeld heeft! leder van hen heeft zijn voorspelling steeds alleen maar geformuleerd onder bepaalde voorwaarden, die altijd betrekking hadden op het beter of slechter worden van de mensen. Alleen Mijn vleeswording is de mensen tot hun heil als geheel vaststaand voorspeld, onafhankelijk van hun wil of handelen, daarom is dat ook louter Mijn werk; maar hoewel het dat is, laat Ik toch iedereen die dat maar wil deelnemen aan dit uiterst grote werk van Mij .

[11] Jona moest, door Mijn geest gedreven, naar de Ninevieten gaan om hun ondergang aan te kondigen, als ze in hun slechtheid zouden volharden. Hij deed dat niet graag, omdat hij als profeet wel wist dat Mijn vooraan­kondigingen steeds op voorwaarden gebaseerd zijn. Maar het volk van Nineve beterde zijn leven en de feitelijke uitvoering van Mijn dreigement bleef natuurlijk uit, wat zelfs Jona ergerde.

[12] Zo ging het ook met de profeet Jeremia, een zoon van Chilkia, uit het priestergeslacht van Anatot in het land Benjamin, die Ik geroepen had ten tijde van Josia, de zoon van Amon, in zijn dertiende regeringsjaar als koning van Juda, en eveneens ten tijde van koning Jojakim, een zoon van Josia, en tot aan het einde van het elfde jaar van Sedekia, ook een zoon van Josia, koning van Juda, en tot de gevangenneming van Jeruzalem in de vijfde maand. Ja, de voorspelling van deze profeet is dikwijls in vervulling gegaan, en de gevangenschap vond plaats; maar niet vanwege het feit dat Ik het de toenmalige joden, die Mij helemaal vergeten waren, van tevoren door de genoemde profeet had laten aankondigen, maar omdat de joden hun leven niet beterden, de profeet enkel uitlachten en uitschol­den en tenslotte zelfs vervolgden, zodat hij zelf onwillig werd en alles wat hij geschreven had vernietigde en Ik hem vervolgens zei dat hij alles weer opnieuw op moest schrijven en hem dat ook liet doen.

[13] De joden waren er dus zelfde schuld van, dat voor het grootste deel helaas datgene aan hen voltrokken werd wat hun aangekondigd werd. Maar voor vele joden die hun leven werkelijk gebeterd hadden ging het boze deel van de voorspelling van Jeremia niet in vervulling, maar alleen het goede.

[14] En zo is het vanzelf begrijpelijk dat alles wat Ik jullie voorspeld heb en nog zal voorspellen noodzakelijkerwijs in twee delen uiteenvalt: ofwel de erge dingen gebeuren, ofwel de goede; evenzo wordt ook de tijd nooit als vaststaand aangegeven, maar die richt zich altijd helemaal naar de wil en het handelen van de mensen! Want hoe zou Ik tegen een volk, hoe ontaard ook, kunnen zeggen: 'Omdat jullie zo slecht zijn geworden en geen acht geslagen hebben op Mijn ernstige vermaningen, moeten jullie over zeven dagen, gerekend vanaf vandaag, van de aarde verdelgd worden met bliksem en donder en pek en zwavel uit de hemel! ' -maar als het volk dat zeer ter harte zou nemen, boete zou doen in zak en as en zich naar Mij zou keren?! Zal Ik onder dergelijke omstandigheden ook nog op de zevende dag Mijn dreigement ten uitvoer brengen, omdat Ik dat Zelf verkondigd heb? O nee -Ik zal Mij over dat tot inkeer gekomen volk ontfermen en het zegenen en niet tuchtigen!

[15] Jullie hebben de tekenen gezien en weten wat Ikzelf over de toekomst van Jeruzalem heb voorspeld, maar daarom heeft dat nog niet tot gevolg dat het ook als geheelonveranderlijk en vaststaand moet plaatsvinden, maar het zal allemaal afhangen van de wil en het handelen van de joden en tempeldienaren! ,

[16] Nu zei de Farizeeër: 'Maar Heer, U moet voor Uzelf toch met volledige zekerheid kunnen voorzien of de joden en tempeldienaren hun leven wel of niet zullen beteren, en op grond daarvan dan ook kunnen zeggen of het aangekondigde gericht niet of wel over hen zal komen!’

[17] Ik zei: 'Ja, zo denk jij als mens - maar Ik denk er heel anders over. Heb je dan nooit op sommige plaatsen in de Schrift gelezen dat er stond: 'En God had Zijn gelaat van dit volk afgewend'? Wat wil dat nu zeggen? Kijk, dat wil zoveel zeggen als: als Ik een volk één-, twee-, drie­ tot zevenmaal gewaarschuwd heb, let Ik niet meer op wat het wil en wat het vervolgens doet; kortom, dat volk of ook ieder mens kan dan voor zichzelf willen en doen wat hem belieft, en Ik neem nergens kennis van, tot het zijn leven ofwel volledig verbeterd heeft ofwel tot de maat van de zonden vol is. Zoals een volk of ook een mens dan wil en handelt, zo zal het hem ook vergaan! Want Ik heb het op aarde wel zo ingericht, dat op iedere handelwijze van de mensen vanzelf het zekere resultaat moet komen.

[18] En zo zal dan ook de dag van morgen komen, zonder dat Ik jullie nu hoef te voorspellen hoe die eruit zal zien. Ook al zullen zo nu en dan zuivere lichtgeesten de mensen iets voorspellen, dan zal het toch ook blijven bij wat Ik jullie nu gezegd heb, en waarvan jullie verstand moet erkennen dat dat alleen de enige waarheid kan zijn. Maar omdat we voor vandaag voldoende over allerhande dingen gesproken hebben, zullen we ons nu weer eens ter ruste begeven en onze ingewanden door de slaap sterken.’

[19] Daarop stonden allen op en begaven zich naar de plaatsen, waar rustplaatsen voor hen klaargemaakt waren. Ik bleef echter tot de morgen op Mijn ruststoel in de zaal.

 

100 Zeden en gewoonten

 

[1] Nadat in deze nacht iedereen heel goed uitgeslapen en uitgerust was, stonden allen samen met Mij ruim een uur voor zonsopgang op, en wasten zich volgens de gewoonte van de joden; maar de Romeinen wasten zich volgens hun gewoonte met welriekend water en smeerden zich daarna in met eveneens welriekende olie, wat natuurlijk een zeer aangename geur in de kamers van het huis verspreidde.

[2] Toen kwamen er enkele leerlingen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, zij hebben weliswaar ons geloof en onze overtuiging aangenomen, maar ze schijnen toch aan hun heidense gebruiken te willen vasthouden! Dat water, die oliën en die zalven zullen wel heel kostbaar zijn en dan zou het toch ook voor hen nuttiger zijn om zich net als wij met puur en fris water te wassen en het vele geld, dat hun water, hun oliën en hun zalven zeker kosten, voor de armen te gebruiken!’

[3] Ik zei: 'Wie voor de armen doet wat deze Romeinen doen, heeft ook het recht om, als zijn vermogen dat toelaat, ook zijn lichaam te verzorgen op de manier die hij reeds van kind af aan gewend is; want voor hen is dat net zo'n natuurlijke behoefte geworden als voor jullie het zuivere, frisse water. Ik let er niet op, of en waarmee iemand zijn huid heeft gereinigd en verfrist, maar alleen of hij gewassen en rein van hart ten overstaan van Mij is.

[4] Daarom moeten jullie, als jullie Mijn evangelie aan de volkeren zullen verkondigen, je ook niet bemoeien met de manier waarop zij gewend  zijn hun lichaam te verzorgen; want voor iedereen is het voldoende dat hij in Mij en Mijn naam gelooft en volgens Mijn leer leeft; maar zijn lichaam moet hij voeden en verzorgen zoals hij dat van kind af aan gewend was, zodat hij op zijn eigen manier fris en gezond kan blijven.

[5] Kortom, datgene waarvan jullie zien dat Ik het gedoog, moeten jullie ook gedogen! En wat Ik jullie tot ieders zieleheil heb aangeraden, moeten jullie ook diegenen aanraden naar wie jullie door Mijn geest geleid worden, -zonder je eraan te storen of iemand het aanneemt of niet!

[6] Ook moeten jullie alles eten en drinken wat jullie op tafel wordt voorgezet en geen drukte maken over het materiële uiterlijke jodendom, dat voor Mij geen waarde heeft, maar handelen in de geest van het ware, innerlijke en levende jodendom; dan zullen jullie Mijn waarachtige leer­lingen zijn; dan zal Ik welgevallen aan jullie hebben en aan jullie werken en zal in de geest bij jullie blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde! - Hebben jullie Mij begrepen?'

[7] Nu zei Johannes: 'Heer, U zegt altijd: 'tot aan het einde der tijden van deze aarde!' Goed, maar wanneer die voorbij zullen zijn, hoe zal het dan verder gaan in de hele eeuwigheid, en zullen wij dan tot aan het einde der tijden van deze aarde hier moeten blijven en steeds aan alle volkeren der aarde Uw evangelie moeten verkondigen?'

[8] Met een vriendelijk gezicht zei Ik tegen Mijn geliefde leerling: 'Wat heb jij soms toch een kinderlijke geest en kinderlijk verstand! Jullie zullen wat je lichamelijke persoonlijkheid betreft ook niet langer op deze aarde hoeven te leven dan enig ander normaal gezond mens; maar jullie zullen voor een deel geestelijk werkzaam blijven voortleven in al diegenen die jullie in Mijn naam zullen navolgen, - maar voor een ander belangrijk deel zullen jullie bij Mij in Mijn hemelen eeuwig verder leven en van daaruit meer dan nu kunnen inwerken op de mensen van deze aarde, die zoals jullie bekend is bovenal de bestemming hebben om net als jullie Mijn kinderen te worden.

[9] Maar het zal voor jullie tot nu toe nog onbegrijpelijk lang duren eer het eigenlijke einde der tijden van deze aarde zal komen! Want kijk, alle materie van deze aarde bestaat uit gerichte zielen, die nog vrij gemaakt moeten worden. Reken nu één atoom materie voor de substantie van één ziel, en bedenk dat er per jaar maar 10.000 maal 10.000 zielen uit het gericht van de materie verlost kunnen worden langs de weg, die Ik jullie al herhaalde malen getoond heb - omdat er namelijk bij zo'n grote jaarlijkse toename van het aantal mensen niet meer mensen op de aardbodem kunnen bestaan - dan zullen jullie wel inzien dat de aarde, hoewel onder nog vele veranderingen, ook in materieel opzicht nog behoorlijk lang zal blijven bestaan.

[10] Daar komt echter nog bij, dat er vanuit de zon en de ether die haar omgeeft steeds opnieuw materie aan die van de aarde wordt toegevoegd, waarvan de hoeveelheid overigens kleiner is dan de jaarlijkse hoeveelheid verloste materie, en in dat licht bezien zullen jullie nog eens te meer begrijpen wat voor zeer lange bestaansduur deze aarde tot aan haar laatste tijden nog beschoren is. Alleen, dat is allemaal door Mij sinds eeuwigheid zo bepaald, en die tijd schijnt alleen de mens lang toe, die nog de last van het vlees draagt; maar in Mijn rijk zullen jullie de tijd en haar duur met heel andere ogen en met een heel ander inzicht en andere wijsheid beschouwen. - Kijk, zo staan de zaken er voor!

[11] Maar nu gaan we weer naar buiten! Want nu zullen alle aanwezigen wel gauw uit hun kamers naar deze zaal komen; en voor die tijd wil Ik met jullie weinigen al buiten zijn.’

[12] Toen Ik zo met die paar oude leerlingen van Mij gesproken had, en wel met Petrus, Johannes, Andreas, Jacobus en Mattheus, kwam ook onze Lazarus naar ons toe, begroette Mij en vroeg wanneer Ik het ochtendmaal zou willen gebruiken.

[13] En Ik zei: 'Kort na zonsopgang, aangezien Ik Mij daarna tot de avond naar een plaats zal begeven, van waaruit we vanavond pas weer terug zullen keren; welke plaats wij zullen bezoeken, krijgen jullie later wel te horen!'

[14] Toen Lazarus dat hoorde, ging hij weg om alles te regelen; maar Ik ging met de paar leerlingen direct naar buiten, en Lazarus kwam Mij spoedig achterna.

 

101 De vlucht kraanvogels

 

[1] Op een afstand van ongeveer duizend passen van het stadje Bethanië bevond zich een vrije heuvel, die ook tot het bezit van Lazarus behoorde. Daar gingen wij naartoe en beklommen hem ook weldra met gemak, omdat hij niet al te hoog was; en aangezien hij helemaal vrij stond, gaf hij rondom een heerlijk uitzicht, en men kon van daaruit ook helemaal tot Jeruzalem kijken.

[2] Toen wij ons helemaal bovenop de heuvel bevonden, zagen wij in de lucht een grote vlucht kraanvogels uit het noordwesten komen, en Lazarus meende dat het een zeldzaam verschijnsel was om deze vogels zo vroeg in de morgen te zien voorttrekken; want gewoonlijk trekken ze pas rond de middag voorbij, maar meestal in de namiddag. Dat had volgens hem iets heel bijzonders te betekenen; want deze vogels hebben een heel scherp instinct en voelen al dagen van tevoren wanneer er onraad voor hen dreigt in de natuur waar ze zich vanwege hun levensonderhoud ophouden; dan maken ze zich gereed voor de reis en wanneer hun leider een teken geeft vliegen ze allemaal tegelijk op en trekken naar een andere, veilige plaats.

[3] Ik zei: 'Je hebt de aard van deze vogels werkelijk heel goed waargeno­men; dat is deze vogels inderdaad gegeven; maar hier geven ze ook iets anders aan. Als jij goed thuis zou zijn in de aloude leer der overeenstem­mingen tussen de geestenwereld en de zintuiglijke wereld, watje nog wel zult worden, dan zou je de eigenlijke betekenis van deze vlucht kraanvogels in de ochtend ook helemaal begrijpen; maar nu begrijp je alleen wat je door ervaring uit de aard van deze vogels hebt afgeleid.

[4] Let nu heel goed op wat deze vogels, die anders uiterst voorzichtig zijn, zullen doen wanneer ze precies over ons heen vliegen!’

[5] Hierop namen wij de vlucht van deze vogels scherp in ogenschouw, zoals die ons in zeer fraaie orde naderde. Er waren bijna honderd vogels in een lange rij, en precies zeven vormden de korte hoekrij, die altijd uit de oude, sterke en in zekere zin ervaren mannelijke leiders bestaat.

[6] Toen de vlucht kraanvogels boven onze hoofden vloog, minstens vierhonderd manslengten hoog, hield hij stil, de rij werd opgeheven, en de honderdzeven kraanvogels begonnen in cirkels te vliegen en daalden steeds lager en lager en dat zolang, tot ze nauwelijks zeven manslengten boven ons rondcirkelden en ons met hun nu niet zo welluidende gezang in zekere zin eer betuigden. Dit duurde een paar minuten en daarna daalden de vogels heuvelafwaarts naar de vlakte beneden, waar zich een tamelijk grote vijver bevond, waar Lazarus voor zijn huis de vissen kweekte, die weliswaar slechts van de gewone soort waren. In deze vijver dronken de vogels water, zoveel als ze nodig hadden voor hun verdere vlucht. Toen ze daar kennelijk allemaal van voorzien waren, gaven de zeven oudste het goed herkenbare teken om op te breken en verhieven alle vogels zich in één klap in de lucht, maar maakten vóór hun definitieve vertrek nogmaals enkele cirkels om de heuvel heen, waar wij ons bevonden. Daarop vlogen ze in cirkels snel tot hun oorspronkelijke hoogte, vormden daar direct weer de vroegere opstelling en trokken toen naar het noordoosten; pas op tamelijk grote afstand wijzigden ze hun noordoostelijke vliegrichting in een zuidoostelijke en raakten buiten ons gezichtsveld.

[7] Nu zei Lazarus nogmaals: 'Heer en Meester, wanneer je dat met de juiste oplettendheid beschouwt, is het een volmaakt wonder!’

[8] Ik zei: 'Hoe zou jij dat verklaren, gewoon zo vanuit je gemoed?'

[9] Lazarus zei: 'Heer en Meester! Puur natuurlijk bekeken was het ook alleen in hun natuurlijk gedrag al een wonder; want deze vogels zijn heel erg slim en schijnen heel goed te weten of sterk te voelen dat wij mensen, en met name wij joden, nu niet tot hun vrienden gerekend moeten worden, en het is daarom ook ongehoord dat deze vogels een aantal mensen zo vriendelijk genaderd zijn.

[10] Bij de Grieken, die deze vogels een soort goddelijke verering betuig­den, moet het een enkele keer wel eens gebeurd zijn dat deze vogels hun op een wellicht even vriendelijke wijze genaderd zijn zoals dat hier het geval was; maar, zoals gezegd, bij ons joden is dat nog nooit het geval geweest, tenminste niet voorzover ik weet of gehoord heb. En daarom houd ik dit voor een waar wonder! Want deze slimme vogels hebben gemerkt, wie er zich nu hier op deze heuvel bevindt -namelijk ook hun Heer en Schepper - en dat heeft hen ertoe bewogen om van die heel grote hoogte tot heel dicht bij deze heuvel af te dalen, om hier zogezegd overeenkomstig hun instinct en hun gevoel hun Schepper en Heer te begroeten en eer te bewijzen.

[11] Mijn vijver heeft bovendien ook nog nooit de eer gehad dat kraan­vogels, die alleen maar zuiver water drinken, met het enigszins troebele water daarvan hun dorst lesten; ze moeten dus wel aangevoeld hebben, dat U met Uw heilige en almachtige wil in stilte het water van de vijver gezegend en voor hen versterkt hebt. Ze hebben dat beslist duidelijk ervaren daarom verhieven ze zich na het drinken van het water om nogmaals rond deze heuvel te cirkelen om U zo in zekere zin dank te brengen voor het zegenen van het water, en pas nadat ze U die dank hadden gebracht verhieven ze zich jubelend tot hun voormalige vlieghoogte en zetten, aldus door U gesterkt, hun geordende vlucht verder voort.

[12] Dat ze hun vlucht van hieruit niet direct in zuidoostelijke richting voortzetten, kwam waarschijnlijk door hun scherpe, bijna aan ons verstand grenzende instinct. Want in die richting zouden ze wellicht te dicht bij de Dode Zee gekomen zijn, waarvan de ver reikende kwade uitwaseming hun gemakkelijk schade had kunnen berokkenen. Daarom namen ze -heel wijs, zou men kunnen zeggen -aanvankelijk de noordoostelijke richting­en toen ze zich buiten het gevaar bevonden dat hun wellicht dichter bij de slechte zee bedreigd zou hebben, sloegen ze pas de richting in waarlangs ze zeker zonder gevaar de plaats van hun bestemming konden bereiken.

[13] En dat is nu volgens mijn geheel natuurlijke waarneming en opvatting beslist een waar wonder in de ogen van ieder mens die vanaf zijn jeugd gewend is geweest om alle verschijnselen in de natuurlijke wereld waar te nemen met een scherpere blik en ook met een wakkerder verstand, dan de gewone wijsgeren plegen te doen en in feite in staat zijn te doen. -Heb ik Juist gesproken, o Heer en Meester?'

[14] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn beste vriend en broeder, jij hebt deze zaak heel juist en goed opgevat; want zo was het inderdaad, althans vanuit een natuurlijk standpunt bezien. Maar daarachter zit nog een ongelooflijk veel diepere wijsheid, die echter alleen diegene kan zien die ziet en voelt vanuit zijn innerlijke geest en de dood van zijn materie in zoverre heeft overwon­nen als die nog invloed had op de ziel en haar angstig maakte.

[15] Maar opdat ieder van jullie, die hier met weinigen aanwezig zijn, van tevoren zonder dat de anderen daarbij zijn ook daarover enige aanwijzin­gen hebben, wil Ik jullie die geven nog voordat de anderen ons zullen vinden; luister dus naar Mij!'

 

102 De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek

 

[1] (De Heer:) 'Zie, alles in de natuurlijke wereld, wat zich in elk.:van de drie rijken daarvan bevindt, en alle nog zo onbetekenende verschijnselen zijn schrift en taal voor de verlichte ziel van de mens. En zo was en is de door ons waargenomen vlucht kraanvogels dat ook. Dat deze vogels Mij hier een bepaalde eer betuigden, is heel zeker; maar het zou onverstandig zijn om aan te nemen dat deze dieren Mij op de een of andere wijze herkend hebben. De kwestie ligt heel anders en wat jullie volslagen wonderlijk voorkomt laat zich terugbrengen tot iets volkomen natuurlijks.

[2] Kijk, ieder mens is een wezen dat leeft in zijn geest, in zijn ziel en in een natuurlijk lichaam en heeft tevens een uitwendige levensatmosfeer om zich heen, net zoals elk hemellichaam dat heeft, iedere afzonderlijke steen op zijn eigen specifieke wijze, en evenzo iedere boom en ieder gewas overeenkomstig zijn aard en zo ook ieder dier; want zonder een dergelijke uitwendige levensatmosfeer zou noch een planeet noch een steen, noch enig ander mineraal, noch een gewas of een dierlijk levend wezen kunnen bestaan.

[3] Dat dat zo is, kunnen jullie zonder meer afleiden uit eigen ervaring, dat zich bijvoorbeeld in een eikenbos duidelijk andere gevoelens van jullie meester maken dan in een cederbos. Een heel ander gevoel bekruipt de mens, wanneer hij zich op een kalkrots bevindt; weer een ander gevoel op een granietrots, en in een wijngaard heeft de opmerkzame mens een ander gevoel dan in een tuin met vijgenbomen; en datzelfde veranderlijke gevoel heeft de mens bij het naderen van verschillende dieren en nog sterker bij het naderen van verschillende mensen. Een zeer gevoelig mens ervaart dat reeds op vrij grote afstand en voelt dan, of hem een goed of een slecht mens tegemoet komt.

[4] Welnu, dat ervaren ook alle dieren en vele daarvan veel scherper dan een of andere materiële en weinig over het goede en ware denkende mens.

[5] Als de aard van een mens volkomen goed is en hij in zijn ziel vervuld is van de goddelijke geest, zal zijn uitwendige levensatmosfeer ook steeds sterker tot op grote afstanden gaan reiken. Wanneer dan zelfs de meest verscheurende dieren zo'n mens naderen, raken ze doordrongen van zijn uitwendige levensatmosfeer en worden ze zachtaardiger; ze zullen hem heel vriendelijk naderen en hem geen kwaad doen, en hij zal hun zelfs met zijn wil kunnen gebieden, waarop zij hem zullen gehoorzamen.

[6] Voorbeelden van de waarheid van wat Ik jullie nu zeg treffen jullie aan bij de stamvaders van de aarde, bij de aartsvaders en bij de profeten; en in deze tijd hebben jullie dat zelf aan Mijn zijde al dikwijls ervaren.

[7] Welnu, Ikzelf beslist het meest en jullie samen met Mij ook, hebben wel zeker de omvangrijkste, boven onszelf uit reikende uitwendige levensatmosfeer van zeer hoge kracht, goedheid en volmaaktheid!

[8] Voor de kraanvogels die wij gezien hebben, die gedurende de zomer in de meer noordelijke moerassen en kleine meren van Griekenland hebben vertoefd, is nu in de herfst de tijd van hun trek gekomen, die hun scherpe instinct hun aangeeft. Deze kraanvogels, die wij uit de dichtbijge­legen moerassen zagen komen, hebben onze uitwendige levensatmosfeer ook het allereerst en het allermeest gevoeld en zijn hun innerlijke aandrang

gevolgd. Toen ze dichterbij kwamen, maakte zich zo'n machtig gevoel. van welbehagen van hen meester, dat ze niet verder vlogen maar tot in onze nabijheid afdaalden en hier, om ons heen cirkelend, in een grote gelukzaligheid zwelgden. Ze raakten als het ware helemaal verzadigd en namen daarom ook water -ten eerste om hun dorst te lessen en ten tweede om voor hun verdere vlucht een voorraad te hebben, aangezien hun reisdoel in de grote vlakten van India ligt.

[9] Wat jullie dus aan de kraanvogels als wonderbaarlijk meenden waar te nemen, was in feite iets heel natuurlijks, wat natuurlijk alleen Hij maar kan weten, die de gehele inrichting van alle schepselen goed kent!

[10] Weliswaar is dat allemaal ook een wonder, maar niet zo'n wonder waarvan de blinde mensheid denkt dat het een wonder is, namelijk zo'n wonder dat een soort goddelijke magie zou zijn; maar het is een wonder dat voor de in de geest gewekte mens van heel natuurlijke aard is.

[11] Als er nu bijvoorbeeld over een uur nog een tweede vlucht kraanvo­gels zou volgen, zullen jullie precies hetzelfde verschijnsel meemaken, maar dat ook beter begrijpen dan de eerste keer.

[12] Maar wat voor betekenis heeft zo'n kraanvogelvlucht eigenlijk in het schrift en de taal van de innerlijke geestelijke overeenkomst? Wie kan het beeld lezen en het getrouwen waar en begrijpelijk onder woorden brengen? -Zie, dat is een heel andere vraag, die zeker moeilijker te beantwoorden is dan wat jullie in het verschijnsel voor een puur wonder hielden!

[13] Deze vogels bewonen alleen schone moerassen dichtbij meren die schoon water hebben; in stinkende en smerige poelen zal men hen nauwelijks aantreffen. Hun voedsel bestaat uit gezonde en levende visjes en ook andere schone wormen uit het meer.

[14] Welnu, het schone water betekent in de geestelijke analogie schone en door niets meer vertroebelde kennis van de volle waarheid uit de hemelen.

[15] Deze dieren stellen dus de mensen voor, die er voortdurend op gericht zijn om naar zuivere kennis te streven en hun ziel met de levende schone visjes (het levende woord uit God) en schone wormen (zuivere ervarings­kennis vanuit de natuur) te verzadigen.

[16] Als gevolg van het feit dat de dieren waar we het nu over hebben zich dus alleen met het zuivere inlaten, zien wij bij hen een opvallende intelligentie en orde in alles wat wij van hun activiteiten kennen. Waar ze wonen plaatsen ze oplettende wachters, die door een bepaald geluid de hele gemeenschap moeten waarschuwen als er een vijand nadert, die door de geplaatste wachter met zijn scherpe gevoelonfeilbaar wordt waargeno­men doordat zijn uitwendige levensatmosfeer ver voor hem uitgaat. Zo merken deze dieren het ook precies als het de tijd is om te gaan trekken; en wanneer ze hieraan beginnen, gebeurt dat steeds met de grootste voorzichtigheid en orde, waarvan jullie je al vaak hebben kunnen overtui­gen.

[17] Kijk, zo zal ook de mens, en uiteindelijk een gehele grote gemeenschap, door zijn zuivere kennis alles in de best mogelijke orde plaatsen, in al zijn doen en handelen de juiste voorzichtigheid en wijsheid betrachten en daarvan bijgevolg ook de beste en veiligste resultaten voor het hele leven en voor eeuwig verkrijgen!

[18] De rechtlijnige vlucht van de kraanvogels betekent het vaste en ernstige karakter, om nooit af te wijken van de eenmaal ingeziene Waar­heid; want door deze duidelijk zeer rechte lijn van de geestelijke richting en weg komt de mens het snelst bij het voor het leven vruchtbaarste doel

[19] Bij het verder vliegen van deze vogels hebben jullie helemaal vooraan die leiders van de hele lange lijn opgemerkt. Kijk, ook dat komt voort uit de zuivere kost!

[20] Wanneer nu de zielen van de mensen van een gemeente met de zuivere waarheidskost gevoed worden, zullen ze ook weldra zonder moeite de meest wijzen uit hun midden vinden en hun de leiding en het bestuur in handen geven en volledig toevertrouwen; en die blijven dan ook hun leiders en bestuurders zolang ze op deze aarde leven; en is er één van hen overgegaan, dan wordt hij spoedig vervangen door een van de waardigsten uit de gemeente. De overgegane geest zal ook vanuit gene zijde als een ware beschermgeest waken over de achtergelaten gemeente en zal daar de zaligste gemeenschap en omgang mee hebben en haar onderrichtend beïnvloeden, zoals dat ook het geval was bij de stamvaders, aartsvaders en vele profeten. En zo zal een dergelijke goed geordende gemeente zich ook reeds op deze aarde zeker voortdurend in een ware, hemelse gelukzaligheid bevinden.

[21] Want alleen de mens die in dit leven reeds in het volle bezit is van het innerlijke levenslicht, doordat hij zichzelf, God en Zijn zeer liefdevolle en wijze bedoelingen met de mensen duidelijk inziet, en geen dood voor zich ziet, maar alleen een eeuwig, allerzaligst leven, kan ook reeds hier op aarde op een heel hemelse manier zalig zijn. Daarentegen valt een ander mens, die zich niet in een dergelijke levensorde bevindt, van de ene twijfel in de andere, maakt zich bang met allerlei duistere gedachten en werpt zich, om de te verjagen en te verdoven, tenslotte in de armen van alle zinnelijke genietingen, en wordt zo in plaats van een kind van de hemel alleen maar een kind van de hel en haar oude gericht.

[22] De zeven leiders stellen ook het volledige getal van het goede en ware van de hemelen uit God voor, omdat met dat volledige getal de jullie reeds bekende zeven geesten van God aangegeven worden, als werkzaam en handelen~ in de juiste orde. Daarom zijn ook voor iedere gemeente zeven hoofden, in de orde van de zeven geesten uit God, voldoende; wel moeten in ieder van hen die zeven geesten volledig werkzaam zijn, maar nochtans moeten ze bij het leiden van de gemeente één hoofdgeest vertegenwoor­digen.

[23] Zo'n gemeente zal dan in de ogen van God als een volmaakt mens zijn, zoals dat in de hemelen het geval is, die uit talloos vele verenigingen bestaan en waar Iedere vereniging in zekere zin een volmaakt mens voorstelt. De verschillen tussen de verenigingen bestaan alleen daarin, dat in talloze verschillende verhoudingen van het meer of minder, de ene of de andere geest van God rijkelijker en sterker vertegenwoordigd is in iedere afzonderlijke vereniging.

[24] Uit die nu aangeduide variaties, die tussen meer of minder tot in het oneindige gaan, ontstaan ook de eindeloos vele en uiteenlopende vormen in de materiële schepping, evenals uit zeven enkelvoudige basiskleuren een eindeloze verscheidenheid aan alle mogelijke kleuren, en uit de zeven enkelvoudige tonen in de zuivere muziek een nooit eindigende verschei­denheid aan melodieën en verrukkelijke harmonieën gecreëerd kan wor­den.

[25] En zoals Ik jullie hier nu in een korte schets van de natuur en de vlucht van de kraanvogels een overeenkomstig geestelijk en hemels beeld heb getoond, zo bestaat er ook een overeenstemmend beeld van alles wat deze aarde jullie te zien, te horen, te ruiken, te proeven en te voelen biedt! Maar niet het lichaam, noch jullie angstige ziel, maar alleen de levende en eeuwige geest uit God in het hart van jullie ziel kan jullie daarvoor de sleutel geven; streef daarom naar de wedergeboorte van jullie geest in jullie ziel, dan zal de hele schepping met al haar talloos vele verschijnselen als een groot opengeslagen boek voor jullie zijn, waarin jullie de grondslag van de goddelijke liefde, wijsheid en macht heel goed zullen kunnen zien en heel duidelijk kunnen begrijpen! –Hebben jullie dit nu goed begrepen?'

[26] Allen zeiden: 'Ja, Heer, grote God en Meester van eeuwigheid, want deze keer hebt U weer eens heel helder en openlijk gesproken! Wie in Uw school niet goed, verlicht en wijs wordt, die zal het zeker ook nooit ergens anders worden! '

 

103 De Romeinen komen bij de Heer aan

 

[1] Hierop zei Lazarus: 'Heer en Meester! Het is toch werkelijk jammer dat niet ook de zeer weetgierige, rechtschapen Romeinen dit heel bijzon­dere onderricht hebben kunnen horen! Wat zullen wij tegen hen zeggen als ze ons zullen vragen wat er hier tijdens hun afwezigheid allemaal gebeurd is? Mogen wij hun iets meedelen van de grote les over de vlucht kraanvogels?'

[2] Ik zei: ' Als ik het voor hen goed en noodzakelijk geacht zou hebben, dan zou Ik zeker ook wel de eerste geweest zijn om ervoor te zorgen dat zij erbij waren; maar omdat het voorlopig voor hen nog niet nodig is, maar alleen voor jullie weinigen, om de diepere geheimen van het rijk Gods te kennen, heb Ik het ook als iets bijzonders alleen aan jullie weinigen getoond en onthuld.

[3] Maar de Romeinen hebben, net zoals vóór hen ook de Grieken, hun duistere heidendom en afgodendom afgeleid uit de onbegrepen oude leringen en voorspellingen van de oude Egyptenaren, die deze volkomen juist afleidden uit de overeenstemmingen tussen de zintuiglijke en de geestenwereld, en meer dan de helft van hun priesters houdt zich bezig met de verschijnselen in deze natuurlijke wereld en baseren daar allerlei waarzeggerijen op:. Het 's ochtends vroeg vliegen van verschillende vogels is voor hen daarbij zeer bruikbaar, evenals het bloed en de ingewanden van de voor zonsopgang geslachte dieren, en evenzo de wind, de gang van de wolken, de nachtelijke stand van de sterren en de kleuring van de hemel; ook ontsteken ze 's morgens een vuur en maken daar ook allerlei waar­zeggerijen uit op en laten zich daarvoor door jong en oud betalen. Wanneer nu de hier aanwezige Romeinen Mij op die manier over de vlucht kraanvogels hadden horen spreken, dan zouden ze zich direct op ons gestort hebben met ontelbare vragen over heel veel verschijnselen, die zij meegemaakt hebben, en waarvan er na de waarzeggerijen van hun wiche­laars ook zo nu en dan ettelijke zijn uitgekomen, en wij zouden dagenlang werk hebben voor wij hen ook maar voor de helft volgens de waarheid tevreden gesteld zouden hebben.

[4] Als zij overeenkomstig Mijn leer zullen leven en handelen, zullen zij door hun geest immers ook in alle andere wijsheid binnengeleid worden; maar als ze ook zouden weten wat Ik nu alleen aan jullie heb toevertrouwd, zouden ze thuis vrijwel niets anders meer doen dan vol haast en gretigheid de verschijnselen van de natuurlijke wereld waarnemen en ze trachten te ontraadselen, maar omdat hun ziel nog niet voldoende met hun geest is verenigd in allerlei dwalingen vervallen, wat voor de ontwikkeling van hun innerlijke leven werkelijk niet gunstig zou zijn. Om die reden moeten jullie wat Ik jullie uitgelegd heb voorlopig voor je houden! -Maar nu zullen ze weldra bij ons zijn, omdat ze van Rafaël gehoord hebben waar wij ons bevinden.’

[5] Ik had dat nog maar net tegen de weinigen gezegd, of daar kwam de hele schare al uit het stadje naar buiten toe, kreeg ons weldra in het oog en kwam naar ons toe.

[6] Rafaël leidde echter volgens Mijn wil de jeugd op een andere, grotere heuvel en hield zich met hen bezig. Toen hij de jongeren de heuvel toonde waar Ik Mij op bevond, vielen ze allemaal op hun knieën en loofden en prezen Mij van gans er harte als de goede, lieve Vader.

[7] En nu arriveerden ook de Romeinen en alle andere leerlingen. Alleen de enkele bekeerde tempeldienaren, van wie de vrouwen en kinderen zich in Bethanië bevonden, waren er niet bij, omdat ze door hun vrouwen en kinderen gezien en bijgevolg opgehouden waren, waar ze niets aan konden doen; want Ikzelf liet dat toe, opdat ze dan de verdere dag door hen met rust gelaten zouden worden. Wij kwamen dan ook pas bij het ochtendmaal met de genoemde tempeldienaren samen.

[8] T oen de Romeinen het eerst op de heuvel naar Mij toe kwamen, begroetten ze Mij heel liefdevol en Agricola zei: 'O Heer en Meester, wat zijn we toch blij, dat we U teruggevonden hebben en dat wij nu zien dat U ons met Uw heilige persoonlijkheid niet hebt verlaten! Daar waren wij allemaal al bang voor geworden aangezien wij U niet in het huis aantroffen en daarna op de gedachte kwamen dat U met de weinige leerlingen misschien al direct voor de hele dag ergens heen was gegaan. Uw achtergebleven leerlingen deelden zelfs onze mening omdat U gisteren om zeer wijze redenen niemand uitsluitsel wilde geven over wat U vandaag wellicht zou ondernemen. Na vele vragen en ten einde raad deelde die heerlijke Rafaël ons mee dat U niet ver weg, en wel hier, was. T oen vertrokken wij dan ook ijlings, haastten ons hierheen en vonden U ook, tot onze troost. En nu zijn wij buitengewoon blij dat wij U, ons alles, gelukkig weer in ons midden hebben!’

[9] Ik zei: 'Zo ben ook Ik blij, dat jullie nog ruim voor zonsopgang hier bij Mij aangekomen zijn; want aan degene die aan Mij vreugde beleeft en Mij liefheeft, beleef ook Ik vreugde en heb ook Ik lief

[10] Maar er zullen tijden komen dat de mensen Mij ook zullen zoeken, maar niet zo vlug en gemakkelijk zullen vinden als nu bij jullie het geval was.

[11] Maar wie Mij ernstig zal zoeken in zijn hart en in zijn handelen overeenkomstig Mijn woord, zal Mij ook vinden en er grote vreugde over voelen, dat hij Mij gevonden heeft. Wie Mij echter eenmaal gevonden zal hebben, zal Mij ook niet meer verliezen! Op bepaalde ogenblikken, om zijn liefde en geduld nog meer te beproeven, zal Ik weliswaar zo nu en dan Mijn gelaat voor hem verbergen, maar hem daarom nog niet verlaten!

[12] Heil echter degenen die Ik veel zal beproeven; want daaraan zullen zij zien dat Ik hen bijzonder liefheb! Want wie veel beproefd wordt en de beproevingen goed zal doorstaan, zal aan gene zijde in Mijn rijk ook over veel en grote dingen gesteld worden; maar wie minder beproefd wordt vanwege zijn zwakheid, zal ook over minder en kleinere dingen gesteld worden.

[13] Maar allemaal zullen jullie ter wille van Mijn naam en de waarheid ook nog vele beproevingen te doorstaan krijgen, en jullie geduld, dat in jullie nog de zwakste geest is, zal de vuurproef niet ontlopen. Maar wanneer dat over jullie zal komen, denk dan aan deze heuvel en dat Ik het jullie van tevoren heb gezegd; maar bedenk ook in je hart dat Ik dan in de geest tot jullie zal komen, jullie zal sterken en zeer krachtig zal helpen! Onthou­den jullie dat allemaal ook heel goed! Want in deze dagen en ook in de toekomstige tijden ondergaat het rijk Gods geweld, en zij die het met geweld tot zich trekken, zullen het ook bezitten. In de toekomstige tijden zal het echter zijn, zoals Ik jullie nu door middel van een gelijkenis zal tonen.

 

104 De gelijkenis van de hongerige reiziger

 

[1] (De Heer:) 'Er was een man, die 's nachts onderweg erge honger begon te krijgen. Tegen middernacht kwam hij in een dorp. Daar was een huis, dat op een herberg leek, maar iedereen in het huis sliep al. Maar de reiziger begon op de huisdeur en ook op de ramen te kloppen, en omdat hij langdurig klopte werd de heer van de herberg wakker, kwam naar het raam en vroeg met wrevelige stem aan de late reiziger wat er aan de hand was, dat hij op een zo laat nachtelijk uur zo onbeschaamd op deuren en ramen klopte.

[2] De reiziger zei: '0 heer, ik kom van ver en heb de hele dag niets te eten en drinken gekregen omdat er langs de weg door de woestijn geen huis en geen herberg te vinden was; daarom vraag ik u om u over mij te ontfermen en mij wat brood te geven, zodat ik mij kan verzadigen en sterken, anders versmacht ik!’

[3] Toen zei de heer van de herberg: 'Hoe haal je het in je hoofd om op zo'n laat uur in de nacht brood van mij te verlangen! Wacht maar tot het dag wordt!’

[4] Maar de reiziger liet zich met dit antwoord niet afschepen, maar vroeg de herbergier nog veel meer en veel dringender om brood.

[5] Toen gaf de herbergier toch maar toe - en al gaf hij het gevraagde brood zogezegd niet uit erbarmen aan de reiziger, hij gaf het hem toch vanwege het onbeschaamde verzoek zo laat in de nacht.

[6] Kijk, uit dit beeld kunnen jullie opmaken hoe een mens, die zijn hele aardse levensdag langs de verlaten weg door de woestijn van de wereldse dwaaltocht zeker geen brood voor het leven van zijn ziel kon vinden en krijgen, zo in de diepe levensnacht terechtkwam en tenslotte, omdat hij toch verder ging op de weg, in de nacht toch nog bij een herberg kwam, waarvan hij tenminste overtuigd was dat zich daarbinnen een brood des levens zou bevinden!

[7] Toen begon hij dan ook te kloppen en te vragen, en aan het eind van zijn tijd viel hem toch nog ten deel wat hij in de woestijn van de wereld lange tijd tevergeefs had gezocht.

[8] En zie, dat wil dus zeggen: in deze dagen en nog meer in de komende duistere tijden het rijk Gods met geweld tot zich trekken; want wie zal zoeken, zal ook vinden, als hij op de nog zo verlaten weg niet blijft stilstaan. Voor degene die aan de deur zal kloppen, al is het ook in de nacht, zal toch opengedaan worden, en aan wie met volharding zal vragen, zal ook gegeven worden waar hij om gevraagd heeft! - Hebben jullie dit beeld nu goed begrepen?'

[9] Agricola zei: 'Heer en Meester, begrepen hebben wij dit beeld wel, maar zoals ik het begrepen heb, bevat het niet veel vertroostends, zoals wij dat wel uit Uw vele andere lessen en woorden ontvangen hebben. Het is wel waar dat voor het bereiken van een groot geluk ook van tevoren grote offers en inspanningen nodig zijn; maar als men naar mijn mening een volkomen ernstige en vaste wil heeft om volledig volgens Uw leer te leven -wat ik voorzover ik kan beoordelen niet als bijzonder moeilijk en buitengewoon inspannend beschouw, aangezien U immers Zelf gezegd hebt dat Uw Juk zacht en Uw last licht is -dan moet ik nu eerlijk bekennen dat ik uit deze woorden, volgens welke men het rijk Gods in deze dagen en ook in een toekomstige, woeste tijd slechts met geweld en inspanning tot zich kan trekken, het troostende van het zachte juk en de lichte last niet kan ontdekken.

[10] Maar wel vind ik in deze woorden van U, dat het verbreiden van Uw leer, hoe buitengewoon goddelijk waar die ook is, veel en hevige strijd en zelfs de bloedigste oorlogen met zich mee zal brengen! Want als op deze aarde ter wille van het in stand houden en de eventuele juiste vorming van de vrije wil de vele duivels en de slechts weinige echte engelmensen een gelijk recht tot handelen hebben, dat door niets anders dan door strenge staatswetten enigszins ingeperkt wordt, dan is er voor het verkrijgen van het rijk Gods inderdaad heel veel geweld nodig; maar met dat zachte juk en die lichte last, Heer en Meester, is het dan maar magertjes gesteld!

[11] Dat is zo mijn opvatting, en ik ben van mening dat ik ook niet helemaal ongelijk zal hebben. Maar toch vraag ik U om ons nog wat nader toe te lichten hoe men eigenlijk het rijk Gods geweld moet aandoen om het tot zich te trekken! Want ik zou Uw zachte juk en de lichte last en het geweld een beetje dichter bij elkaar willen hebben.'

 

105 Wat 'het hemelrijk geweld aandoen' betekent

 

[1] Ik zei: 'Vriend, voor wie ernstig wil is iedere inspanning en arbeid een zacht juk en een lichte last; maar wanneer je bij een serieus werk de moeite schuwt, dan zul je daarmee niet zoals het behoort het gewenste doel bereiken, en de juiste moeite en krachtsinspanning nu zijn het geweld, dat ieder mens het rijk Gods moet aandoen, om het zich volkomen eigen te maken!

[2] Kijk, jullie zelf doen het rijk Gods een werkelijk groot geweld aan; maar omdat jullie het je in volle ernst eigen willen maken, schuwen jullie ook geen moeite en geen offer, en Mijn juk komt jullie dan ook heel zacht voor en Mijn aan jullie opgelegde last heellicht en gering. Bedenk alleen maar eens dat jullie uit liefde voor Mij die vele jongeren met je meenemen naar Rome en ze daar in Mijn naam ook uitstekend zullen verzorgen! Maar behalve hen nemen jullie ook nog dat arme gezin uit Emmaüs, het gezin van Helias en verscheidene bekeerde tempeldienaren met hun vrouwen en kinderen ook met jullie mee en zullen ook voor hen zorgen, -en kijk, dat is een heel groot geweld, dat jullie als heidenen het ware rijk Gods aandoen om het volkomen tot je te trekken, en jullie zullen het een nog groter geweld aandoen, omdat jullie volle geloof in Mij, jullie liefde voor Mij en jullie vaste en geheel en al goede wil jullie zal noodzaken nog meer te doen dan jullie tot nu toe gedaan hebben! En toch zal dat allemaal slechts een zacht juk en een lichte last voor jullie zijn, omdat jullie het zelf zo graag en in volle ernst willen.

[3] Wanneer jij dat nu zo met de blik van het juiste verstand bekijkt en beoordeelt, vriend, zul je wel inzien dat het zachte juk, de lichte last en het geweld dat het rijk Gods aangedaan moet worden op een en hetzelfde neerkomen.

[4] Maar als je nu bijvoorbeeld naar onze tempeldienaren kijkt en daarnaast naar heel veel wereldse mensen, vraag jezelf dan eens af of voor hen datgene wat jullie nu heel gemakkelijk doen om het rijk Gods te winnen, niet zo'n enorme geweldsinspanning voor hun wil zou zijn dat je er als het ware de bergen op aarde wel mee zou kunnen verzetten! En wanneer zij, die het zouden kunnen, het rijk Gods niet een dergelijk geweld zullen aandoen zoals jullie dat al met veel vreugde hebben gedaan, zullen zij het ook werkelijk niet verkrijgen!

[5] En zoals het nu in deze dagen en in deze tijd is, zo zal dat bij de wereldse mensen ook in de komende tijden het geval zijn; want op deze aarde zal het nooit helemaal ontbreken aan wereldzuchtige mensen, en hun zal mijn juk niet zacht en Mijn last niet licht voorkomen. En als zij in hun laatste dagen misschien toch nog van zins worden om in de lange nacht van hun aardse leven het rijk Gods te verwerven, zullen ook zij op de deuren moeten gaan kloppen, om slechts een klein beetje brood voor de levens­verzadiging van hun ziel slechts uit de onderste hemelen te verkrijgen­

[6] Daarom zal hij die ter wille van Mij veel zal doen en vele daadwerkelijke offers zal brengen, ook veel van het rijk Gods ontvangen; maar wie net als de nachtelijke reiziger aan het eind van zijn reis door deze wereld serieus op Mijn deur zal beginnen te kloppen en te vragen, zal weliswaar ook niet verstoten worden, maar hij zal slechts weinig ontvangen, omdat hij zich ook maar weinig moeite heeft getroost om het rijk Gods te verwerven en het pas begon te zoeken toen, de uiterste nood hem ertoe dwong.

[7] Dat een dergelijk mens het rijk Gods maar heel weinig geweld aangedaan heeft, is gemakkelijk te begrijpen en daarom is het ook gemak­kelijk te begrijpen dat zo'n mens geen groot aandeel van het rijk Gods te verwachten zal hebben! Want met dezelfde maat als waarmee iemand hier meet, zal ten aanzien van hem ook in het rijk Gods gemeten worden.

[8] Wie dus het rijk Gods een groot geweld heeft aangedaan om het te winnen, zal ook reeds hier op aarde grote macht en heerschappij krijgen; maar wie het rijk Gods maar weinig geweld aangedaan heeft om het te winnen, zal ook heel weinig macht en heerschappij krijgen en zal aan gene zijde eeuwig nooit diegenen bereiken die in Mijn ogen reeds hier op deze aarde groot en machtig geworden zijn. - Heb jij, Mijn vriend, dat nu goed begrepen?'

 

106 Over het leven aan gene zijde

 

[1] Agricola zei: 'Ja, Heer en Meester, nu is alles mij inderdaad duidelijk geworden, en wij danken U allemaal uit het diepst van ons hart voor deze les, die U ons zo liefdevol en genadig hebt gegeven!'

[2] Toen de Romein deze dank had uitgesproken, begon het in het oosten al goudachtig licht te worden, en de natuur kwam volop tot leven. De vogels begonnen ieder op hun eigen wijze hun lied aan te heffen, de frisse ochtendwinden begonnen krachtiger te waaien en de mooie watervlakte van de niet onaanzienlijke vijver begon op en neer te golven, alsof ze plezier had in de liefkozingen van de ochtendwind. Zo kwam ook het gras tot leven en de ochtendwind waaide ook de blauwe en nevelige rook uit de schoorstenen van de huizen uiteen tot allerlei bijzondere vormen en draaiingen in de lucht, en zo leverde dat een echt mooi en opgewekt, levendig ochtendtafereel op.

[3] Toen wij die ochtendtaferelen allemaal met heel veel genoegen en blijdschap een tijdlang bekeken en het steeds lichter en lichter werd, kwam er een grote groep tortelduiven uit het oosten aangevlogen, die ook rond de vijver neerstreken en water dronken.

[4] Dat beviel de Romeinen en onze Marcus dacht en zei: 'Heer en Meester, kijk, als er rond deze tijd grote groepen van dat soort vogels uit het oosten komen, zou dat voor onze soms zeker niet onbekwame wichelaars een vroege winter, hoewel van korte duur, aanduiden; maar in de maand januari zou er dan al een bestendig voorjaar komen. Welnu, dat is al verscheidene keren juist gebleken en vaker wel dan niet; maar U als Heer van de gehele natuur zult ons daar beslist iets beters over kunnen zeggen, en dat zou ook goed voor ons zijn, zodat wij thuis op grond van ware kennis menige misvatting kunnen bestrijden en alleen de zuivere waarheid daarvoor in de plaats kunnen stellen. -Wat vindt U van hetgeen ik U over de betekenis van deze vogelvlucht aangaf?'

[5] Ik zei: 'Daaraan, vriend, zullen wij niet veel woorden verspillen! Al dergelijke duidingen van tekens zijn weliswaar van oude ervaringen afgeleid, en zo hier en daar kan er nog wel iets waarschijnlijks aan kleven; maar reeds bij de Grieken en in het bijzonder bij jullie Romeinen zijn ze door allerlei fantastische toevoegingen al dermate misvormd, dat er nu bijna geen woord meer van waar is.

[6] Maar hier betekent de vlucht van die tortelduiven niets anders dan dat de duiven 's morgens gewoonlijk met meerdere tegelijk naar deze vijver vliegen om daar water te drinken, zodat ze dan meer kracht krijgen om rond te vliegen; want zonder water zou geen vogel uiteindelijk meer kunnen vliegen.

[7] Maar waarom iedere vogel water nodig heeft om te vliegen, kunnen jullie nu nog lang niet begrijpen; maar de mensen in de komende tijden zullen geleidelijk aan ook achter zulke geheimen komen. Kijk, nu hebben deze vogels hun dorst gelest en verheffen zich en vliegen meestal weer naar waar ze vandaan zijn gekomen! Laat ze maar vliegen!'

[8] T oen Marcus dat van Mij gehoord had, vroeg hij niet meer naar de betekenis van tekens en keek weer welgemoed naar de taferelen van de mooie morgen.

[9] Toen wij allemaal zo heel opgewekt de mooie ochtendtaferelen bekeken, die nog aan levendigheid wonnen doordat de herders hun dieren naar de weideplaatsen dreven en andere mensen naar hun werk op het veld gingen, begonnen er zich aan de horizon een aantal zogenaamde schapenwolkjes te vormen die, fel verlicht door het licht van de zon, die al bijna opkwam, een buitengewoon mooie aanblik opleverden.

[10] Toen zei de Romein Marcus: 'Heer en Meester, werkelijk, deze ochtend is zo mooi dat ik mij niet kan herinneren ooit een mooiere gezien te hebben! Men zou bijna wel kunnen zeggen: in Uw echte hemelen kan het er ook niet mooier en heerlijker uitzien! ,

[11] Ik zei: 'O Mijn vriend, jij bent nu wel heel blij en enthousiast in je ziel en maakt een vergelijking met de ware, eeuwige hemel, door die met deze vergankelijke ochtendpracht gelijk te stellen; en dat is je zeer wel te vergeven omdat je je op deze aarde niet de allerminste voorstelling kunt maken van de eindeloze, onvergankelijke schoonheid en heerlijkheid van Gods hemelen! Als Ik je nu voor maar één ogenblik in de geest daarin zou verplaatsen, zou je niet meer op deze aarde kunnen leven, want de onbeschrijfelijk grote schoonheid van de hemelen, het licht, de vriende­lijkheid en het hoogste gevoel van welbehagen van het leven zouden jouw vlees in één ogenblik vernietigen en de zintuigen van je ziel dermate verzwakken en verdoven, dat zijzelf zou neervallen en lange tijd als het ware dood en volkomen bewusteloos zou blijven liggen. Ik zou haar dan de herinnering aan wat ze gezien en ervaren had volledig moeten ontne­men, anders zou een bestaan waar dan ook buiten de hemelen absoluut niet meer mogelijk zijn. Maar daarom moet iedere zielook stap voor stap geleid en gestuurd worden en moet ze puur en zuiver worden als het zuiverste goud, zodat ze dan in staat is om de eindeloze vreugden van Gods hemelen binnen te gaan.

[12] Kijk, het licht van de aardse zon is ten opzichte van het licht van de hemelen werkelijk als een totale duisternis en toch kun je er met de ogen van je lichaam niet recht inkijken; als je dat maar een half uur zou doen, zou je blind worden. Wat zou jouw oog, dat niet gewend is om in het hoogste licht te kijken en er niet voor ingericht is, dan doen bij de aanblik van het hoogste en machtigste licht, als het door Mij toegelaten zou worden om dat waar te nemen?

[13] Daarom, Mijn beste vriend, is jouw vreugdevolle opwinding bij het aanschouwen van deze mooie en heldere morgen wel heel goed en iemand die op dezelfde manier voelt als jij, heeft beslist een goed hart en is over het algemeen reeds als beter en edeler te beschouwen -maar te denken dat de hemelen Gods maar nauwelijks iets heerlijkers te bieden hebben dan deze heerlijke ochtend, dat zou een grote vergissing zijn! Maar verder ben Ik heel tevreden met hoe jij dat voelt.’

[14] Daarop zei Marcus: 'Heer en Meester, toen we de eerste dagen na onze aankomst op de Olijfberg bij U waren, hebt U ons gedurende enkele ogenblikken de scharen van talloos vele engelen laten zien, die in een soort lichtende lucht zweefden en door elkaar bewogen en van U getuigden. Was dat nog niet de eigenlijke hemel?'

[15] Ik zei: 'O ja, vriend! -Maar net zo verhuld en bedekt als de aartsengel Rafaël zich aan jullie vertoont. Als je hem in zijn zuiver hemelse glorie en schoonheid zou kunnen aanschouwen, zou dat jouw lichaam ogenblikke­lijk doden en je ziel voor lange tijd verdoven. Daarom is zijn innerlijke wezen met een soort lichamelijke kleed omhuld, opdat degenen met wie hij in Mijn naam omgaat en spreekt zijn persoonlijke aanwezigheid kunnen verdragen. Daarom heb Ik jullie ook gezegd dat geen menselijk oog ooit aanschouwd heeft, geen oor gehoord en geen menselijk zintuig ooit gevoeld heeft, wat voor vreugden en zaligheden God in de hemelen bereid heeft voor degenen die Hem boven alles waarachtig liefhebben.

[16] Kijk, omdat jullie lichamelijk heel dicht bij Mij zijn en ook geestelijk, door jullie geloof in Mij en door jullie liefde voor Mij, bevinden jullie je nu allemaal weliswaar in de allerhoogste en meest volmaakte hemel, maar van de aanblik daarvan mogen jullie toch niets gewaar worden, omdat een dergelijke gewaarwording jullie lichamen zou doden zolang jullie nog niet geheel en al in de geest zijn wedergeboren! Maar wanneer jullie geheel en al in de geest wedergeboren zullen zijn, zullen jullie ook de aanblik van de hemel beginnen waar te nemen, die uit jullie geest zal voortkomen zoals een boom uit de kiem van een zaadkorrel, beginnen waar te nemen. -Maar nu zal onze zon direct boven de horizon oprijzen en daar zullen we dan ook heel oplettend naar kijken!’

[17] Toen Ik dit gesprek over de aanblik van de hemel beëindigd had, steeg ook de zon in volle majesteit op boven de verre horizon, terwijl ze reeds een half uur tevoren de hoge toppen van de bergen met haar stralen verguld had. Wij keken zolang rustig naar de prachtige zonsopgang tot de hele zon boven de horizon stond en haar stralen ook de dalen begonnen te verlichten.

 

107 Het doel van de bergen

 

[1] Nu vroeg Marcus Mij nog eens: 'Heer en Meester, is het ook niet merkwaardig dat de hoogste bergen, waarvan de ronde en spitse toppen in het algemeen een uur eerder door de zon beschenen worden en dus ook een langere dag hebben dan de dalen, met eeuwige sneeuwen ijs bedekt zijn, terwijl het in de dalen en vlakten warm en in de zomer dikwijls onverdraaglijk heet wordt? Bij ons in Europa, in het westen van ons rijk, bestaan alpen die geen menselijk oog ooit zonder sneeuwen ijs gezien heeft, terwijl het in de vlakten en in de vele dalen tussen de hoge alpen heel warm is; ja zelfs in ons Sicilië hebben we een berg, die van binnen ook nog vol vuur zit, dat moet wel, want op vele plaatsen rookt en dampt hij gedurig, en toch is zijn hoogste top voortdurend met sneeuw bedekt. Welnu, wat is daar nu de reden van?'

[2] Ik zei: 'Ook al vertel Ik je de ware reden, dan zou je die toch niet begrijpen; maar omdat je het Mij nu eenmaal gevraagd hebt, moet Ik je wel een antwoord geven.

[3] Kijk, als je een stuk metaal en tegelijkertijd en stuk zacht hout in de zon legt, zul je al na een paar uur het metaal zo sterk verwarmd hebben, datje er met je hand nauwelijks aan kunt voelen, maar bij het zachte hout zul je nauwelijks enige warmte kunnen waarnemen.

[4] Wanneer je bijvoorbeeld de zwarte en stenige oevers van de Dode Zee rond het middaguur voelt, zul je merken dat die vrijwel gloeiend heet zijn; en als je daarna het water voelt, dan zul je dat vergeleken bij de oevers koud vinden. Dan zou je ook kunnen vragen: 'Ja, Heer en Meester, hoe kan dat eigenlijk? Waarom wordt het metaal en het zwarte gesteente zo sterk door de zonnestralen verwarmd, terwijl er in diezelfde tijd bij het zachte hout en met name het water van een bijzondere verwarming nog bijna niets te bespeuren is?'

[5] Daarop kan Ik je, omdat jou de voorbereidende kennis nog ontbreekt, alleen maar zeggen dat compacte lichamen veel geschikter zijn om warmte uit het licht op te nemen dan de minder compacte. En zo is ook de lucht een lichaam, dat in zichzelf de eigenschap heeft dat het laag bij de aarde door de druk van de bovenste, daarop liggende luchtlagen compacter is dan hoog op de bergen; en omdat de lucht laag bij de aarde dus veel compacter is dan hoog op de bergen en alpen, is die dan ook beter te verwarmen dan op grote hoogte. Kijk, dat is de heel gewone, natuurlijke en voor jou nog gemakkelijkst te begrijpen reden waarom het hoog in de bergen, ook al schijnt de zon daar langer, kouder is dan in de diepten en dalen!

[6] Maar er zijn natuurlijk ook nog andere redenen die jij, ook al zou Ik je die noemen, nu niet zou kunnen begrijpen. Maar er zullen nog tijden komen dat de mensen ook de diepere redenen voor dergelijke verschijn­selen heel helder zullen ontdekken, berekenen en inzien; maar daarom zullen ze niet dichter bij het rijk Gods zijn dan jullie nu, die als zeer ervaren staatslieden nog lang niet begrijpen wat in die tijd de kinderen al heel goed zullen inzien en begrijpen, maar dergelijke natuurkundigen en wereldse geleerden zullen zich vaak heel ver van het rijk Gods bevinden, en als ze het zullen zoeken in de voor hen onthulde krachten van de natuurlijke wereld, zullen ze het moeilijk of helemaal niet vinden. Zoek daarom bovenal in jullie zelf het ware rijk Gods en zijn gerechtigheid; al het andere zullen jullie op de juiste tijd vanzelf wel als een vrije toegift ontvangen!

[7] Maar het volgende kunnen jullie daarbij als een goed overeenkomend beeld onthouden! De spitse en ronde toppen van de bergen lijken op die wijsgeren, die veel verstandelijk licht hebben, -maar daarbij zeer ver­waand, trots en hooghartig zijn en met verachting neerkijken op de niet-geleerde wereld, ja, ze voelen zich zelfs verheven boven de aan hen gelijkwaardige geleerden, die qua positie in het maatschappelijke leven misschien niet op gelijke hoogte met hen staan, ook al overtreffen deze minder hooggeplaatsten hen in vruchtbare geleerdheid.

[8] En kijk, daar zijn die zeer hoge bergen een voortreffelijk beeld van! Hoe hoger een berg is en hoe wijder het uitzicht dat men van zijn hoogste top kan hebben, des te onvruchtbaarder is zo'n berg ook en koud en met sneeuwen ijs bedekt. Niet eens een verkommerd mosplantje zullen jullie bijvoorbeeld op de hoogste top van de Ararat vinden; maar op de veel lagere hoogten daar in de buurt zullen jullie wel allerlei mos­ en andere rotsplantjes aantreffen, op de nog lagere reeds allerlei soorten gras en alpenkruiden en nog meer naar beneden al struiken en bomen.

[9] En zo is het ook gesteld met al die voorname wijsgeren en natuurkun­digen, met name als ze vanwege hun geleerdheid door de staat bovendien nog op een hoge positie geplaatst zijn; zij zijn vol eigendunk, vol hoog­moed, kijken op alles neer, zijn daarom koud en gevoelloos, en hebben geen liefde behalve de starre liefde voor zichzelf en voor hun eigen hoogheid. Maar daarom zijn ze ook, ondanks hun licht, dat geen levens­warmte bevat, volkomen onvruchtbaar en dienen het hoofd van de staat weliswaar als een soort paradepaard, maar praktisch gesproken dienen ze tot weinig of meestal helemaal niets, terwijl de lager geplaatsten wel werken en door de praktisch toegepaste kennis van nut zijn voor de staat, en de nog lager geplaatsten nog meer werken en de staat en de mensen ook ontegenzeglijk van nog veel meer nut zijn.

[10] Zo zijn de hoge bergen in een land weliswaar prachtig om te zien, en de reiziger die hen in het oog krijgt verbaast zich over hun hoogte; maar als men de economische vraag zou stellen welk praktisch nut het land van zijn hoge bergen heeft en welke vruchten ze opleveren, zal het antwoord daarop beslist net zo kaal en mager uitvallen als de hoge bergen zelf zijn.

[11] Daarmee wil ik niet zeggen dat de hoge en hoogste bergen van de aarde volkomen nutteloos en doelloos zouden zijn. Met betrekking tot de hele aarde zijn ze uiterst noodzakelijk, want ze dwingen de atmosferische lucht ertoe om zich samen met de hele aarde in de vaste tijd van dag en nacht om haar middelpunt te draaien, omdat anders vanwege de hevigheid van de permanente luchtstroming geen schepsel zou kunnen bestaan. Want hier, waar wij ons nu bevinden, is de beweging van de aarde om haar as al zo snel, dat wij elk ogenblik ongeveer twee uur van het westen naar het oosten verplaatst worden.

[12] Als de aarde nu helemaal glad zou zijn en geen bergen en heuvels zou hebben, dan zou de lucht die haar omgeeft in zekere zin stilstaan en niet met de aarde mee bewegen; maar dat blijven stilstaan van de lucht zou dan toch nog een voortdurend stromen van de lucht teweeg brengen, dat zelfs de hevigste orkanen verreweg zou overtreffen, waarbij, zoals gezegd, op het oppervlak van de aarde het leven en bestaan van schepselen absoluut onmogelijk zou zijn.

[13] Maar omdat de aarde nu vooral in de buurt van haar middelste gordel, die bijgevolg ook de gordel van de grootste draaiing is en die de latere geologen equator zullen noemen, tevens meestal in wijd uitgestrekte ketens de hoogste bergen bezit, waarvan de toppen ver boven de wolken uitsteken, dwingen die de lucht tot een voortdurend meebewegen om de as van de aarde, en daarom merken jullie niets van die zeer hevige luchtstroming; maar dat de lucht desondanks af en toe in een stroming geraakt, die zoals nu vanmorgen als wind waarneembaar wordt, daarvan heb Ik jullie de oorzaak en de reden van ontstaan al getoond en Ik hoef daar nu niet nog eens over te spreken.

[14] Kijk, dat is dan nu het ene nuttige doel van de hoge bergen, uiteengezet met betrekking tot de gehele aarde! Maar daarnaast hebben de hoge bergen en evenzo hun sneeuwen ijs een aantal andere doelen, die door de latere natuurkundigen ook ontdekt zullen worden; maar voor jullie is het nu nog niet de tijd om in alle geheimen van de natuurlijke wereld ingewijd te worden; en al zou Ik ze jullie vertellen en verklaren, dan zouden jullie ze niet vatten, omdat de nodige voorbereidende kennis jullie daarvoor ontbreekt.

[15] Ik kan jullie alleen nog zeggen dat in en rond de aarde voortdurend onzichtbare krachten stromen, die uiterst noodzakelijk zijn voor het tot leven wekken van de minerale -, de planten­ en de dierenwereld, waartoe ook de mens behoort wat zijn lichaam betreft, en die krachten worden eveneens geregeld en geleid door de bergen en hun vegetatie, natuur en gesteldheid, vandaar dat de bewoners van de bergen ook altijd gezonder en krachtiger zijn dan de bewoners van de grote vlakten en diepe dalen.

[16] Daarmee ben Ik nu vanmorgen een natuurleraar voor jullie geweest, voorzover dat voor jullie voorlopig nodig is, zodat jullie niet in je oude dwalingen hoeven te blijven; maar wanneer de geest van de volle waarheid en van het leven in jullie één wordt met jullie ziel, dan zal die jullie wel verder in alle wijsheid binnenleiden. -Hebben jullie dat goed begrepen?'

 

108 De betekenis van de leer van de Heer

 

[1] Allen bedankten Mij en zeiden dat ze het goed hadden begrepen, en onze Marcus, en met hem ook de andere Romeinen, zei nog in het bijzonder: 'Heer en Meester! Nu beginnen ik en mijn metgezellen steeds helderder in te zien, dat er om God juist te leren kennen en onwankelbaar levend in Hem te geloven een juiste kennis van de aarde en al datgene wat erop en erin is en zichtbare vorm aanneemt, absoluut noodzakelijk is; want daardoor begrijpt men pas dat deze aarde en alles wat erop is een zeer wijze en almachtige en zodoende ook zeer goede grondlegger en schepper gehad moet hebben, omdat een blinde macht, die zich van zichzelf niet eens bewust is en die wij heidenen 'fatum'* (Latijn voor: 'noodlot', 'onafwendbaar lot'.) noemen, op de aarde en in ieder afzonderlijk schepsel alles onmogelijk zo wijs en doelmatig ingericht zou hebben.

[2] In de juiste kennis van de natuur en haar uiterst wijs geordende krachten is dus al een onomstotelijk bewijs gelegen van het bestaan van een eeuwige en hoogst wijze, almachtige en buitengewoon goede God en Schepper van alle dingen en alle wezens. En als dit bewijs eenmaal bestaat en onomsto­telijk is vastgesteld, is het volledig ware geloof in een God toch een vanzelfsprekende en uitgemaakte zaak.

[3] Wanneer daar dan bovendien nog Uw leer over het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en over het ware, innerlijke en levende rijk Gods bij komt, en de mens kennis verkrijgt over wat hij is en waarom hij er is en hoe hij moet leven en handelen om het kindschap van God te bereiken, dan zal hij dat ook beslist doen, en dat te meer omdat hij tevens door Uw leer te weten komt welk lot hij na de dood van het lichaam te verwachten heeft, als hij in zijn dwalingen en kwaadaardigheden blijft.

[4] Heer en Meester, ik spreek hier niet als jood, maar als zeer ervaren heiden, en zeg: Uw leer over het rijk Gods en over de enig ware en eeuwige bestemming van de mens is onmiskenbaar het hoogste, zuiverste en waarste en tegelijkertijd ook het meest overtuigend begrijpelijke, wat de mensen ooit als leer over God en over hun bestemming hebben gehoord, en voor ons is die nu des te beter te begrijpen en te geloven, omdat wij het onuitsprekelijke geluk hebben om haar uit Uw goddelijke mond te horen; want wij zien U, horen U en kunnen en mogen met U, de enig ware God en Heer van eeuwigheid, over de meest verschillende dingen en omstan­digheden spreken.

[5] Wij voor onszelf hebben echt geen ander bewijs nodig voor het werkelijke bestaan van een God dan alleen Uzelf; maar wij zijn maar met ons tienen, aan wie het onbeschrijfelijke geluk en de eeuwig onverdiende genade ten deel is gevallen om in U de eeuwige Heer van alle hemelen, alle werelden en al het leven gevonden te hebben:

[6] U zult niet persoonlijk met ons meegaan naar Europa en naar Rome om U daar net als hier door woorden en daden te openbaren, opdat alle heidenen U zouden erkennen en in U zouden geloven, maar wij alleen zullen U aan hen verkondigen en zijn er ook bij voorbaat al van overtuigd dat ons werk en onze inspanning niet vruchteloos zullen zijn. Maar onze stamgenoten thuis zijn heel kritische mensen en geloven pas ergens in, wanneer ze van zoveel mogelijk kanten heldere en zeer deugdelijke bewijzen verkregen hebben dat het werkelijk bestaat, wat nu des te noodzakelijker is omdat bij onze wijsgeren en geleerden het atheïsme algemeen gangbaar is geworden en geen enkel hoger ontwikkeld mens meer aan de een of andere God denkt en er al helemaal niet in gelooft.

[7] En kijk, o Heer en Meester, daarom ben ik van mening dat voor het verkondigen van Uw heilige naam en Uw leer de bewijzen voor het onbetwistbare bestaan van een enig ware God vooreerst helder geformu­leerd moeten worden vanuit de natuur en ordening van deze aarde en haar wezens! Als die eenmaal wortel geschoten hebben, zal het vervolgens ook gemakkelijk zijn om Uw naam en Uw leer zó te verkondigen, dat men algemeen in U zal geloven en U voor de enig ware God zal houden, en U in woorden en daden zal aanbidden en liefhebben.

[8] Kinderen kan men natuurlijk snel en gemakkelijk iets laten geloven ­maar mannen, zoals wij die in Rome en vele andere steden buitengewoon veel hebben, moet men heel anders tegemoet treden als men hen voor iets wil winnen! En om die reden heb ik dan ook mijn best gedaan om over verschillende dingen en verschijnselen in de sfeer van deze materiële wereld veelopheldering te verkrijgen, en ik dank U dan ook al bij voorbaat uit naam van al degenen die wellicht door mij tot U bekeerd worden, dat U ons Romeinen zulke ophelderingen niet hebt onthouden!’

[9] Ik zei: 'Ik wist heel goed, waarom jullie Mij over het een en ander om verklaringen gevraagd hebben en Ik prijs jullie ijver en goede wil, en jullie werk en moeite ter wille van Mijn naam zal steeds met Mijn zegen bekrachtigd zijn!

[10] Maar toch zeg Ik jullie dat jullie de mensen niet te zeer op de natuur van de materiële dingen van de wereld moeten wijzen, zodat ze denken dat ze God daarin moeten zoeken. Daarmee zullen jullie de mensen tot een vermoeden en aanvoelen van het bestaan van een God brengen, maar nooit tot de volle kennis van Hem en tot het ware en levende geloof in Hem.

[11] Maar als jullie Mijn leer, zoals jullie die helder en zuiver van Mij hebben ontvangen, aan jullie broeders geven, zullen ze naar jullie luisteren en de leer ook aannemen; en omdat Mijn woorden kracht, macht en leven in zich dragen, zullen ze ook iets heel anders in het hart en gemoed van jullie broeders teweegbrengen dan alle mogelijke bewijzen op grond van de materiële wereld en de ordening daarvan.

[12] Maar wanneer de mensen dan in Mij zullen geloven en ook volgens Mijn leer en dus volgens Mijn wil zullen leven en handelen, zullen ze in zichzelf ook de ware leraar en verdere geleider vinden, die ze in alle andere waarheden zal binnenleiden.

[13] Wie God en Zijn eeuwige levensrijk wil vinden, moet dat in zichzelf, dus in het stille kamertje van zijn hart in de liefde tot God en de naaste beginnen te zoeken. En wie ernstig begonnen is te zoeken en aldoor blijft zoeken, zal ook vinden wat hij gezocht heeft; maar wie in het zoeken verslapt, zal datgene wat hij wel zou willen vinden, als het hem maar niet al te veel moeite zou kosten, op deze wereld en ook aan gene zijde nauwelijks of ook helemaal niet vinden.

[14] Begin daarom eerst met Mijn levende woord en wijs dan pas achteraf degenen die Mijn evangelie aangenomen hebben, op de oorzaak en de verschijnselen van de dingen en hun orde in deze wereld, dan zullen jullie zo de beste resultaten van jullie werk en inspanning oogsten!

[15] Maar nu gaan wij deze heuvel weer verlaten en ons naar het reeds klaarstaande ochtendmaal begeven; daarna bekijken we wat wij op deze dag nog allemaal zullen ondernemen!'

[16] De Romeinen en ook alle anderen bedankten Mij voor de gegeven raad, en wij begaven ons direct naar het dorp en het huis, waarin de grote eetzaal de welbereide vissen, brood en nieuwe wijn in een grote hoeveel­heid op tafel stonden. Wij gingen daar dan ook meteen aanzitten; zoals altijd zegende Ik eerst de spijzen en de drank en daarna aten en dronken wij. Voor de jongeren zorgde onze Rafaël.

 

109 De Heer verlaat Bethanië

 

[1] Toen wij het ochtendmaal reeds voor meer dan de helft achter ons hadden, kwamen pas de tempeldienaren, die hun vrouwen en kinderen bezocht hadden, en Lazarus wees hun een vrije tafel aan en liet hun brengen wat wij hadden, en zij aten en dronken.

[2] Maar toen wij helemaal klaar waren met het ochtendmaal, kwamen de tempeldienaren, die hun ochtendmaal ook beëindigd hadden, naar Mij toe en verontschuldigden zich voor het bezoeken van hun vrouwen en kinderen en vroegen Mij, of ook Ik hen niet zou willen bezoeken en zegenen.

[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister, wie in Mij gelooft, Mijn woord aanneemt en daarnaar leeft en handelt, heeft ook Mijn zegen in overvloed; streef er daarom naar dat ook jullie vrouwen en kinderen, die nu nog sterk aan de loze ceremoniën van de tempel hangen en Mij en Mijn leerlingen heimelijk voor ketters tegen de tempel houden, in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen handelen, dan zal Mijn zegen ook hun ten deel vallen! Maar zoals het hier nu nog met hen gesteld is en zij er alleen maar aan denken dat hun zonen hopelijk ook gauw tot de aanzienlijken van de tempel behoren, ben Ik werkelijk niet genegen om naar hen toe te gaan en hen speciaal te zegenen. Ga hen eerst maar onderrichten, dan zal morgen wel blijken of ze al rijp zijn voor Mijn zegen! Jullie kunnen vandaag hier blijven en die kwestie met jullie vrouwen en kinderen bespreken. Als Ik vanavond hier weer terugkom, kunnen ook jullie weer naar MIJ toekomen!

 [4] Toen Ik dat tegen de paar tempeldienaren gezegd had, vroegen ze Mij waar Ik die dag heen zou gaan, zodat de een of de ander Mij in geval van nood wellicht achterna zou kunnen komen.

[5] Ik zei: 'Ten eerste zal er bij jullie absoluut geen noodsituatie optreden en ten tweede blijft Rafaël hier vanwege de jongeren, en jullie kunnen hem om raad vragen; daarom hoeven jullie niet te weten waar Ik vandaag heen zal gaan. Maar als Ik terugkom, zullen jullie wel horen waar en hoe Ik gewerkt heb.'

[6] Met dit antwoord waren de tempeldienaren tevreden, bedankten Mij daarvoor en begaven zich weer naar hun vrouwen en kinderen.

[7] Daarop zei Ik tegen de overige aanwezigen: 'Wie Mij graag wil volgen naar waar Ik nu heen ga, die volge Mij!’

[8] Op deze uitnodiging van Mij stonden allen op en maakten zich klaar voor de reis. Ook Maria van Magdala vroeg of ze Mij mocht begeleiden.

[9] Ik zei: 'Dat staat je vrij; maar Ik zie liever dat je hier blijft bij de zusters van Lazarus en hen helpt bij het bedienen van de gasten, die deels al hier zijn en deels vandaag nog zullen komen. Maar als er hier gasten uit Jeruzalem.en ook uit andere plaatsen arriveren en naar Mij zullen vragen, zeg dan met waar Ik ben, dan zullen ze weer net zo verder reizen als ze gekomen zijn!'

[10] Maria van Magdala bedankte Mij voor deze woorden en bleef bij de beide zusters; zo bleef ook Helias met de haren en het arme gezin uit Emmaüs.

[11] Maar wij maakten ons gereed en gingen eerst naar het huis van de waard in het dal, die bij ons was samen met de waard van de herberg aan de grote heerweg niet ver van Bethlehem, die ook nog bij ons was en naar Mijn lessen had geluisterd.

[12] Toen wij bij de waard aankwamen, liepen alle huisbewoners ons tegemoet, begroetten ons en waren heel blij ons te zien. De vrouw vroeg Mij of Ik met allen die bij Mij waren 's middags hun gast wilde zijn.

[13] Maar Ik zei: 'Vrouw, jouw goede wil geldt voor Mij als een volbracht werk; maar wat je voor de armen zult doen in Mijn naam, zal door Mij ook beschouwd worden alsof je het voor Mij had gedaan. Er zullen vanmiddag hier ook een groot aantal gasten heen komen, en sommigen zullen naar Mij informeren; maar vertel niet waar Ik ben, en als iemand jullie zal vragen waar Ik heengegaan ben, spreek dan de waarheid en zeg: 'Wij weten het niet! ' En dat is ook de reden dat Ik vandaag Mijn leerlingen met van tevoren zeg waar Ik heen ga en wat Ik zal doen. Tegen de avond zal Ik hier ook weer langs komen en een uur blijven. Hou je nu aan wat Ik jullie heb aangeraden!’

[14] Allen beloofden Mij dat, waarop wij in het dal verder naar het zuiden trokken; wij kwamen veel mensen tegen, meestal Grieken en ook Egyp­tenaren, die met allerlei waren via Jeruzalem naar Damascus trokken: niemand van hen bekommerde zich om ons en wij konden onze weg dan ook vervolgen zonder opgehouden te worden.

[15] Toen wij zo ruim een uur gelopen hadden, vroeg Lazarus, die steeds aan Mijn zijde liep, Mij toch stilletjes: 'Heer en Meester! Nu zou U mij toch wel kunnen zeggen waar U heen gaat. Want ik en allen, die hier zijn, zullen U zeker niet verraden!’

[16] Ik zei: 'We gaan naar een plaats dicht bij Bethlehem. Wat daar zal gebeuren, zullen jullie allemaal daar en op de juiste plaats zien en te weten komen.’

[17] Lazarus zei: 'Het is wel goed dat ik dat nu tenminste weet. Maar dan mogen we wel flink doorlopen; want de weg daarheen is niet bepaald kort.’

[18] Ik zei: 'Toch zullen we daar op de juiste tijd en vroeg genoeg aankomen; want het is Mij mogelijk om ook een lange weg in korte tijd af te leggen.’

[19] Lazarus zei: 'O Heer en Meester, ik weet wel dat voor U niets onmogelijk is; maar toch vroeg ik het U, om deze enigszins saaie weg niet helemaal zwijgend te lopen en omdat zelfs het meest onbeduidend lijkende woord uit Uw mond mij steeds met nieuwe kracht bezielt.’

[20] Ik zei: 'Ja, ja, dat heb je heel goed en juist gezegd; want Mijn woorden zijn in zichzelf ook puur geest, kracht en leven. Maar nu lopen we weer zwijgzaam verder, want weldra zullen wij een troep Romeinse soldaten tegenkomen die naar Galilea gaan, en met hen zullen wij even wat moeilijkheden krijgen!'

 

110 De Heer bevrijdt gevangen kinderen

uit de handen van Romeinse soldaten

 

[1] Vandaar liepen we nog zo'n drieduizend passen zwijgzaam voort en zagen de troep soldaten met hun wapens de heerweg opkomen, die hier over een hoogte voerde. Ze maakten veel lawaai, zoals dat bij hen gebruikelijk was, en zij woelden met hun voeten het stof van de weg zozeer omhoog, dat er ook een regelrechte wolk van stof met hen meetrok.

[2] Agricola meende dat we maar beter een stukje van de weg af moesten gaan, omdat dergelijke ruwe krijgsknechten, die tijdens zulke marsen niet zelden dronken waren, niet al te vriendelijk plachten om te gaan met reizigers die hun in de weg kwamen.

[3] Ik zei: 'Daar heb je zeker gelijk in; maar het is wel de schuld van jullie Romeinen zelf, dat jullie krijgsknechten zulke ruwe en woeste mensen zijn! Leer hun behalve hoe ze de wapenen moeten gebruiken ook om mens te worden, dan zullen ze zich ook als zodanig gedragen!’

[4] Agricola en ook de andere Romeinen onthielden deze opmerking van Mij, en toen de wilde troep in de buurt kwam, gingen we dan ook een paar passen van de weg af Maar dat hielp ons niet veel; want de aanvoerders gaven de krijgsknechten opdracht om te stoppen, kwamen vervolgens heel brutaal op ons af en vroegen ons, wie wij waren en waar wij we naartoe gingen en voor welke zaken en aangelegenheden.

[5] Toen trad Agricola naar voren en zei tegen de hoofdaanvoerder: 'Kun je lezen?'

[6] Deze (de aanvoerder) zei: 'Ja, anders dan zou ik geen hoofdman zijn!'

[7] Agricola haalde nu een rol perkament uit een tas die hij bij zich droeg, en liet die aan de brutale aanvoerder zien. Toen deze zag wat er op die rol stond, schrok hij en verontschuldigde zich.

[8] Maar Agricola waarschuwde hem en berispte hem met scherpe en zeer indringende woorden vanwege zijn rumoerige gedrag.

[9] Toen trokken de aanvoerders zich direct in alle rust en orde terug.

[10] Maar Agricola en de andere Romeinen liepen daarop naar de groep soldaten en onderzochten hoe het bij hen verder met de orde gesteld was. Zij ontdekten midden in de groep een paar jonge meisjes en twee jongemannen, van wie de handen op de rug gebonden waren.

[11] Toen de Romeinen dat met grote verontwaardiging ontdekten, vroegen ze onmiddellijk aan de aanvoerders wat dat te betekenen had, of deze mensen schuldig waren aan de een of andere misdaad en welke nationaliteit ze hadden.

[12] De aanvoerders raakten in grote verlegenheid en wisten niet wat voor antwoord ze de strenge en hoge Romein moesten geven.

[13] Toen begonnen de meisjes en de beide jongemannen Agricola in het Hebreeuws huilend te vragen of hij hen uit de macht van deze ruwe en wrede soldaten wilde bevrijden; want zij waren kinderen van heel eerlijke ouders in de buurt van Bethlehem, hadden deze soldaten geen enkel kwaad gedaan, en hun ouders, die daar een herberg hadden, hadden al deze soldaten goed bediend met hetgeen ze verlangden, namelijk tien zakken wijn en dertig broden en hadden tenslotte voor het verlangde niet meer dan zeventig muntstukken gevraagd.

[14] (De gevangenen): 'Maar toen werden deze soldaten zo kwaad en betaalden niet alleen niets, maar verlangden van de ouders nog meer dan duizend muntstukken, als straf voor het feit dat de ouders het gewaagd hadden er zeventig van de soldaten te vragen. Zoveel geld hadden de ouders echter niet en ze smeekten deze soldaten om vergeving en welwil­lendheid. Maar er hielp geen bidden en smeken aan; de ouders werden in hun eigen huis stevig met touwen vastgebonden aan de deurposten. Daarop grepen de soldaten ons zeven kinderen bij elkaar, bonden onze handen op de rug en dreven ons met hen voort op de manier zoals jullie hoge heren ons nu zien. Wij weten absoluut niet wat ze met ons van plan zijn; maar dat ze niets goeds met ons voorhebben, is wel duidelijk. O goede en grote heren! Bevrijdt ons toch omwille van jehova van deze woestelingen!'

[15] Nu werd Agricola helemaal rood van woede, beval dat de zeven kinderen ogenblikkelijk vrijgelaten moesten worden -wat ook onmiddel­lijk gebeurde -en zei toen tegen de aanvoerders: 'Beschermen jullie als Romeinen zó de rechten van onze onderdanen? Weten jullie niet hoe de hoofdregel luidt, waarop iedere soldaat moet zweren? Die luidt: 'Leef rechtschapen, beledig niemand zonder reden; maal­ wie jou beledigt terwijl jij volgens de wet handelt, moet voor het gerecht gebracht worden!' En tot slot: 'Geef en laat ieder het zijne!' Hebben jullie nu volgens deze oude hoofdregel gehandeld? Wie heeft jullie het recht gegeven om onderweg van de ene plaats naar de andere de herbergen te brandschatten, waarvan de eigenaar onze onderdanen zijn en onder de bescherming van onze wetten staan?'

[16] De aanvoerders verbleekten, want ze kenden de onverbiddelijke strengheid van de hun reeds lang bekende staatsman en vroegen hem om genade.

[17] Maar Agricola zei: 'Deze kinderen en hun ouders hebben jullie ook om genade en erbarmen gevraagd! Als jullie die onschuldigen geen genade en geen erbarmen betoond hebben, hoe wagen jullie, brutale vlerken, het dan nu om mij om genade te smeken! Ik zal jullie als gewone rovers en moordenaars laten behandelen en deze krijgsknechten tot ordinaire galei­slaven maken! Keer nu om en ga voor ons uit naar Bethlehem! Ik zal de overste aanwijzingen geven wat er met jullie ellendelingen moet gebeu­ren!'

[18] Hierop ging Ik naar Agricola toe en zei tegen hem: 'Vriend, je hebt er heel goed aan gedaan, dat je ten eerste de kinderen bevrijd hebt en ten tweede deze dronken soldaten met jouw vonnis volkomen nuchter hebt gemaakt. Maar de eigenlijke schuld van hun grofheid dragen zij niet zozeer zelf, als wel degene die hen naar Galilea heeft gestuurd. Hij heeft het geld van de keizer, dat als reisgeld voor deze groep bestemd was, voor zichzelf gehouden en heeft hun toegestaan om zich onderweg in de herbergen en ook bij de landlieden goedschiks of kwaadschiks te verschaffen wat ze nodig hebben. En je weet dat jullie soldaten, als ze van hun superieuren toestemming krijgen om te plunderen, niets ontzien en op leeuwen, tijgers en hyena 's lijken; daarom is de overtreding van deze soldaten veel geringer dan het op het eerste gezicht schijnt te zijn.

[19] De voornaamste fout en de eigenlijke oorzaak van dergelijke vergrij­pen ligt echter in jullie te onvoorwaardelijke vertrouwen in jullie veldheren en oversten. Jullie voorzien hen van alle mogelijke generale volmachten, met als gevolg dat iedereen in zijn ambtsgebied gewoon voor keizer speelt en doet wat hij wil, zonder zich al teveel om de algemene wetten van Rome te bekommeren, aangezien hijzelf in zijn ambtsgebied al naar zijn stemming en willekeur wetten kan en mag uitvaardigen.

[20] Als er zo nu en dan een overste van nature een goed en rechtvaardig mens is, dan zal men in de aan hem ondergeschikte ambtsgebieden ook goed kunnen leven en handelen; maar als de overste wellicht te zeer op zijn persoonlijke voordeel uit is, wee dan al diegenen die onder de macht van zijn zwaard staan! En kijk, dat is nu hier in het grote ambtsgebied van Bethlehem het geval!

[21] De huidige hoofdman, die door jullie de hoogste macht in handen heeft en helemaal handelt zoals hem door Rome is toegestaan, is op zijn eigen voordeel uit en stelt dan ook zulke verordeningen op, dat hij beslist nooit tekort komt; maar het volk weeklaagt en vervloekt in hun hart de Romeinse overheersing en tirannie. De zaak zit precies zo in elkaar als Ik je nu uiteengezet heb, en nu is de vraag wie er bij deze handeling eigenlijk tot een straf veroordeeld moet worden.

[22] Zie, Ik wist heel goed dat dit hier in de buurt van Bethlehem zou gebeuren en ben om die reden dan ook met jullie hierheen gereisd, zodat dit kwaad hier verholpen zou worden; maar het moet daar verholpen worden, waar de eigenlijke fout zit! Want door deze soldaten hier te bestraffen zal niemand geholpen zijn; geefhun een terechtwijzing, een juist voorschrift hoe ze zich in het vervolg dienen te gedragen en geef hun reisgeld voor de reis naar Galilea, dan zullen ze geheel zoals het hoort op de plaats van hun bestemming komen!

[23] Maar van de hoofdman die wij vanmiddag in dezelfde herberg zullen aantreffen als waar de kinderen vandaan komen, moet je de generale volmacht afnemen en je moet hem wetten geven, dan zal alles in orde zijn!'

[24] Nu zei Agricola: 'Ja, ja, Heer en Meester, U hebt ook nu weer in alle opzichten volkomen gelijk, en ik zal de regelingen ook geheel volgens Uw woorden treffen! Maar bovenal moeten we ons nu haasten om naar de herberg te gaan en de ouders van deze lieve kinderen uit hun kwelling en nood te bevrijden.

[25] Ik zei: 'Daar is al voor gezorgd; want hun buren zijn zo goed geweest naar de stad te gaan, naar de hoofdman, om aangifte te doen vanwege hun kinderen, in de hoop dat die hun weer teruggegeven worden. Als wij in de herberg aankomen, zullen ook de ouders van deze kinderen terugko­men.

[26] De hoofdman zal hun recht doen wedervaren en zal deze groep een ruiter achterna sturen, aan wie men de kinderen ongedeerd moet over­handigen, en wij hoeven nu niet lang meer te wachten tot de ruiter arriveert; geef hem dan de instructie voor de hoofdman, dat hij rond het middaguur bij jou in de herberg moet verschijnen, dan zullen wij hem ook wel in de herberg aantreffen als wij daar komen. Maar de kinderen zullen wij met ons meenemen.

[27] De aanvoerders hoorden echter wat Ik met Agricola besproken had en zagen dat hij zich naar Mijn woorden richtte, en ze wilden zich voor Mij op de grond werpen om Mij te bedanken.

[28] Maar Ik zei tegen hen: ' Alleen deze keer heb Ik jullie gered; wanneer jullie je echter op een andere plaats nogmaals zo zullen gedragen als jullie je in de herberg hebben gedragen, dan zullen jullie niet meer gered worden. Maar wacht nu hier, tot jullie opdracht krijgen om te vertrekken, en reis dan rustig zoals het hoort verder!'

[29] Voor deze woorden bedankten ze Mij en ze noemden Mij een grote wijze, wiens woord machtiger was dan de anders zo onverbiddelijk strengheid van de hoge en machtige Agricola; maar ze noemden Mij ook de rechtvaardigste van alle rechtvaardigen, en zij en ook hun hele troep loofden Mij luid.

[30] Daarop gaf Agricola hun de instructie om in Bethanië te blijven tot hij zou terugkomen, en dat ze zoveel brood en wijn konden krijgen als ze redelijkerwijs nodig hadden, wat hij dan betalen zou, en dat hij ook voor het verdere reisgeld zou zorgen; tegelijkertijd gebood hij hun ook ten strengste om zich goed en behoorlijk te gedragen, wat ze hem dan ook plechtig beloofden. Daarop beval hij hun om verder te trekken. Ze stelden zich ordelijk op, bedankten Mij nog eens en zetten zich in beweging.

 

111 De aankomst in de herberg

 

[1] Toen ze ongeveer een paar duizend passen van deze plaats waren, zagen wij, die eveneens verder trokken, reeds van verre een ruiter aan komen galopperen. Het duurde niet lang of hij was al bij ons, bleef staan en vroeg ons haastig of wij de groep soldaten niet waren tegengekomen en of die soms joodse kinderen in hun midden met zich meevoerden.

[2] Agricola toonde hem wie hij was, vertelde hem alles en toonde hem ook de geredde kinderen, waarover de ruiter erg verheugd was. En vervolgens gaf hij de ruiter ook de instructie voor de hoofdman, zoals Ik hem tevoren had aangeraden.

[3] Daarop keerde de ruiter snel om en reed ijlings naar de stad, die daar nog ongeveer anderhalf uur gaans vandaan lag, en wij trokken met de kinderen, die zich met veelliefde om Mij heen schaarden, verder op onze weg.

[4] De vijf meisjes, van wie de oudste zeventien en de jongste tien jaar was, klaagden dat ze pijn aan hun handen hadden, omdat die zo strak vastge­bonden waren geweest; ook de beide jongemannen klaagden daarover.

[5] Maar Ik streek met Mijn handen over die van hen en vroeg hen of ze nu nog pijn voelden.

[6] Toen zeiden zij (de kinderen) verheugd: 'O goede man, wij voelen nu geen pijn meer! Maar hoe hebt u dat nu gedaan dat wij geen pijn meer voelen? O, u moet wel een wonderbaarlijke heiland zijn! U had immers geen zalf en geen olie, en toch hebben wij nu helemaal geen pijn meer! Thuis hebben wij een grootmoeder, die is al heel lang ziek en geen genezer kan haar helpen; zou u haar misschien ook kunnen helpen op de manier, zoals u ons nu hebt geholpen?'

[7] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn lieve kinderen, als we daar komen, zullen we eens zien wat we allemaal voor jullie grootmoeder kunnen doen! Maar hebben jullie niet nog een zieke in huis?'

[8] De kinderen zeiden: 'O, wonderbaarlijke heiland, hoezo vraagt u ons daarnaar, alsof u allang weet dat ook één van onze beste knechten al meer dan een half jaar door een kwaadaardige koorts geplaagd wordt? Bent u dan al eens in onze herberg geweest en hebt u daar overnacht?'

[9] Ik. zei: 'Mijn lieve kinderen, kijk, Ik ben persoonlijk weliswaar nog nooit in jullie herberg geweest, maar met Mijn geest ben Ik overal! En zo weet Ik dan ook alles wat er maar is en gebeurt en kan Ik degenen die er slecht en miserabel aan toe zijn ook helpen als ze werkelijk op God vertrouwen en naar Gods geboden leven en handelen!'

[10] De kinderen zeiden: 'Maar hoe komt dat, dat u zich met uw geest overal heen kunt verplaatsen en dan alles kunt zien en horen wat er overal ook maar is en gebeurt? Dat is toch alleen God mogelijk! Hebt u dan misschien net als de profeten van tijd tot tijd Gods geest in u? Want als de profeten voorspellingen deden werden ze, zoals wij geleerd hebben, met Gods geest vervuld. Bent u misschien ook een profeet?'

[11] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen! Wat Ik in feite echt ben, zouden jullie nu nog niet begrijpen, ook al zou Ik het jullie zeggen. Maar dat van Gods geest in Mij, dat is juist; want zonder die geest kan geen enkel mens iets werkelijk goeds en nuttigs doen. Maar thuis bij jullie ouders zullen wij elkaar nog wel nader leren kennen.

[12] Kijk, daar in de verte komen jullie ouders ons al tegemoet; want ze hebben al van de ruiter gehoord dat jullie je gezond en wel bij ons bevinden! Als jullie willen, kunnen jullie hun nu tegemoet rennen en hun zeggen, dat wij allemaal bij hen onze intrek zullen nemen.’

[13] Toen de kinderen dat van Mij gehoord hadden en hun ouders in de verte herkenden, renden ze hun tegemoet en waren al gauw bij hen, tot grote vreugde van de ouders. Maar wij namen meer tijd; want de omgeving was hier mooi, omdat die hoger gelegen was, en de Romeinen hadden genoeg te zien en te bewonderen en Lazarus en de beide herbergiers, die met ons meereisden, hadden er genoeg over te vertellen.

[14] Toen de ouders van hun kinderen hoorden hoe wij hen uit de handen van de ruwe soldaten hadden bevrijd en dat wij in hun herberg zouden komen, keerden ze om, haastten zich met de kinderen naar huis, om daar voorbereidingen te treffen om ons te ontvangen en te bedienen en alles zo goed mogelijk in orde te brengen. Er bleef hun natuurlijk niet veel tijd over, omdat het vanaf het punt waar wij waren nog slechts een half uur gaans was tot de herberg; maar, zoals eerder gezegd, namen wij de tijd, omdat de Romeinen deze streek in de omgeving van Bethlehem zeer bezienswaardig vonden en veelvuldig naar het een en ander informeerden.

[15] Daarom waren wij tot aan de herberg nog ruim een uur onderweg zodat de bezitters ervan genoeg tijd hadden om voor onze aankomst het meest noodzakelijke in orde te maken en voor te bereiden. Er werd een vet kalf geslacht en goed voor ons klaargemaakt, en nog veel meer .

[16] Toen wij dicht bij de herberg waren gekomen, snelden de beide ouders ons samen met hun zeven kinderen tegemoet, begroetten ons zeer beleefd, verwelkomden ons en bedankten ons met tranen in hun ogen voor de weldaad die wij hun bewezen hadden door hun kinderen te redden.

[17] Ook de kinderen bedankten ons nog eens van ganser harte en zeiden tegen de ouders, naar Mij wijzend: 'Dat is de wonderbaarlijke heiland, die onze zere handen genezen heeft door er alleen maar over te strijken, en ons ook beloofd heeft om onze arme grootmoeder en ook onze knecht helemaal gezond te maken. Hij moet een grote en van Gods geest vervulde wijze zijn, -want hij weet alles wat er waar ter wereld ook maar is en gebeurt!’

[18] De ouders kwamen daarop naar Mij toe en zeiden: 'Wij spreken u, onmiskenbaar grote mensenvriend, nogmaals onze buitengewoon harte­lijke dank uit voor de grote weldaad die u onze kinderen bewezen hebt, en wij vragen u dan ook, of u ook onze oude moeder en indien mogelijk ook onze brave knecht zou willen helpen; want wij geloven vast en zonder enige twijfel wat onze kinderen over u verteld hebben, en wij worden in ons geloof bevestigd door de aanwezigheid van de ons welbekende Lazarus uit Bethanië en de beide herbergiers, die wij ook kennen. Want deze mannen zouden niet zo gemakkelijk naar ons toe gekomen zijn als u hen niet hierheen gehaald zou hebben. Maar de andere heren kennen wij nog niet nader; alleen zien we onder hen Romeinen en Grieken, naar hun kleding te oordelen. Zij zijn zeker ook alleen maar ter wille van u te voet hierheen gekomen; want zulke voorname Romeinen maken niet gauw een tocht van enkele uren te voet. Maar hoe dan ook, u bent in ieder geval meer dan u lijkt te zijn! Jullie komen zeker uit de omgeving van Bethanië en zijn vast wel moe; willen jullie misschien het huis binnengaan en daar uitrusten totdat het middagmaal helemaal gereed zal zijn?'

[19] Ik zei: 'Kijk, hier buiten onder de schaduw van jullie vruchtbomen is het aangenamer rusten, en hier staan immers ook een heleboel tafels en banken, die wij kunnen gebruiken! Bovendien weet Ik dat de hoofdman iets eerder dan wij te paard uit Bethlehem hierheen gekomen is, met wie deze staatslieden uit Rome iets te bespreken hebben. Hij sterkt zich nu met zijn twee metgezellen met brood en wijn, en wij willen hem daar niet bij storen; wanneer hij gegeten en gedronken heeft willen wij graag dat hij naar buiten komt om met deze Romeinen te spreken.’

 

112 De genezingen van de zieken in de herberg

 

[1] Nadat Ik ze dit allemaal had meegedeeld herinnerde de waard Mij vol vertrouwen aan de oude zieke moeder en aan de zieke knecht en vroeg Mij aan hen te denken.

[2] Daarop zei Ik: 'Kijk, bij God zijn alle dingen mogelijk! Wanneer jullie geloven, zullen de beide zieken, zonder dat Ik hen aankijk of aanraak, alleen door Mijn wil en Mijn woord volledig genezen worden!’

[3] Toen zei de man: 'Heer en wonderbaarlijke heiland, ik geloof uw woorden! Want een man zoals u, vervuld met wijsheid en waarheid als een profeet, heeft zeker nog nooit een onwaarheid gesproken! Wanneer het niet zo zou zijn, zou u dat niet tegen ons gezegd hebben. Maar omdat u zo tot ons gesproken hebt, geloven wij ook zonder meer dat u onze beide zieken kunt genezen door de macht van uw wil en woord; en daarom vragen wij u om alleen door uw wil en door uw woord onze beide zieken te genezen!’

[4] Ik zei: 'Welaan, dan wil Ik dat de beide zieken ineens volkomen gezond hun ziekbed verlaten! Ga nu naar hen toe, geef hun wat te eten en te drinken om hen te versterken, en daarna moeten ze buiten wandelen! Maar zeg hun niet direct dat Ik dat voor hen heb gedaan; pas na het middagmaal zullen ze Mij nader leren kennen!'

[5] De kinderen, die dat ook gehoord hadden, zeiden direct: 'God in Zijn hemelen zij alle lof, omdat Hij de goede mensen, die volgens Zijn geboden leven, zo'n kracht en macht gegeven heeft! Nu is onze grootmoeder vast en zeker al helemaal gezond en onze brave en trouwe knecht ook!’

[6] Daarop gingen de kinderen samen met hun ouders direct het huis binnen naar de zieken en tot hun zeer grote verbazing troffen ze beiden volkomen gezond, fris en opgewekt aan.

[7] Beiden verklaarden eensgezind dat ze het idee hadden dat een helder­witte vlam zich als een bliksem over hen had uitgestort, waarna alle pijnen hen verlieten en zij zich heel goed en gezond voelden, en dat ze het gevoel hadden dat ze zo gesterkt waren, dat ze gevoeglijk hun bed konden verlaten.

[8] Toen zei de heer van de herberg, die een zoon was van de moeder die ziek geweest was: 'Er is een gast bij ons gekomen die zei dat jullie beter zijn geworden, het bed kunnen verlaten en spijs en drank tot je kunnen nemen om verder aan te sterken; verlaat dus gerust je bed, trek frisse kleren aan, en neem dan spijs en drank en eet en drink naar hartelust!'

[9] Na deze woorden stapten de beiden, die nu genezen waren, uit bed, kleedden zich aan en namen daarna spijs en drank tot zich. Daarop wilden ze de onbekende gast zien; maar de zoon maande hen tot geduld en zei tegen zijn moeder, dat zij de gast na het middagmaal wel zouden leren kennen. En daar namen beiden genoegen mee.

[10] Maar wij rustten uit onder de bomen en keken naar de mooie omgeving die, omdat deze herberg zich op een tamelijk hoge heuvel bevond, van hieruit bijzonder goed tot zijn recht kwam. Want een klein uur hier vandaan naar het zuidoosten lag Bethlehem met zijn oude ringmuren en torens op eenzelfde heuvel; slechts een dal met vele akkers, weiden en tuinen scheidde onze herberg, waar de hoofdweg naar Bethle­hem langs liep, van de stad van David. Maar vanaf onze heuvel zag men nog een heleboel plaatsjes en ook alleenstaande burchten en hoeven, en naar het westen ook grote en goed verzorgde wijngaarden, en in de wijde, reeds blauw gekleurde omtrek waren hoge bergen te zien, die in hun majesteit een nog grotere bekoring aan de hele streek verleenden. Daarom is het begrijpelijk dat onze Romeinen, die grote vrienden waren van mooie streken en landschappen, er heel erg van genoten om naar deze omgeving te kijken en voortdurend vroegen wat dit of dat was, hoe het heette, aan wie het toebehoorde en hoe. die en die andere plaats was, en wat voor bijzonder gedenkwaardigs zich in die grotere plaatsen had voorgedaan.

[11] En Lazarus, de beide herbergiers en af en toe ook de een of andere leerling hadden genoeg te verklaren. De Romeinen waren dermate in het beschouwen van de omgeving verdiept, dat ze bijna vergaten dat de hoofdman uit Bethlehem al ongeveer een uur lang ter wille van hen hier was en in grote ongerustheid verkeerde over wat hij allemaal wel niet van de machtige gebieders te horen zou krijgen.

 

113 De waard doet verslag over de Farizeeën

 

[1] Eindelijk kwam de waard weer naar ons toe, deelde ons met grote dankbaarheid de wonderbaarlijke genezing van de beide zieken mee en zei tegen Mij: 'Heer! U bent meer dan een mens van mijn soort! U bent niet alleen een heiland, die zijns gelijke in de wereld niet meer heeft, maar u bent een groot profeet, waar wij in deze tijd wel heel veel behoefte aan hebben; want wanneer onze Farizeeën nog lang zo doorgaan, zoals ze nu doen, dan gaat al het geloof aan een God ten onder.

[2] Ik heb weliswaar van reizigers, die hier verbleven, al veel gehoord over een profeet, namelijk dat hij grote tekenen doet en de mensen weer tot het ware geloof in één God bekeert; maar de Farizeeën moeten hem zeer vijandig gezind zijn.

[3] Ongeveer een jaar of misschien nog korter geleden moet hij ook in Bethlehem en plaatsjes daar in die omgeving wonderbaarlijke werken verricht hebben; daar heb ik zelf echter niets van gezien, aangezien ik vanwege de vele zorgen en het werk voor het gaande houden van deze grote herberg van mij bijna nergens kom en Jeruzalem al meer dan tien jaar niet gezien heb, -en zo weet ik, wat ik weet, alleen maar omdat ik anderen er terloops over hoor praten.

[4] Er komen wel bijna iedere week een paar Farizeeën van Bethlehem hierheen, maar hun naar zoiets te vragen zou vergeefse moeite zijn; want zij vervloeken zonder meer alles wat maar enigszins van het normale afwijkt en verklaren het al tot een zeer strafbare zonde, ook al vertelt men hun dat men daar alleen in de verte maar over heeft horen praten. Daarom is het mensen als wij dan ook niet kwalijk te nemen, dat men zich om bijna niets anders meer bekommert en zorgen maakt dan alleen om zijn eigen huishouden.

[5] Welnu, een paar dagen geleden waren er 's nachts aan de hemel werkelijk buitengewone dingen te zien. Men ging weliswaar naar de Farizeeën en stelde zich voor wat voor wonderen men daar allemaal wel niet zou horen, en men dacht er ook aan, dat de goede, oude Jehova nu toch eindelijk weer eens een teken van Zichzelf aan de joden had gegeven. Maar niets van dat alles! De Farizeeën vertelden het volk met een heel opgewekt gezicht dat het hele indrukwekkende verschijnsel, dat voor ons joden geen goede profetie inhield, een volksbedriegerij was, bewerkstelligd door de Romeinen met behulp van de Essenen, die goed thuis zijn in allerlei toverkunsten. En verder had het niets anders te betekenen dan dat de Romeinen, met wie in het bijzonder het hogere en rijke deel van de joden al lange tijd niet veel op heeft, door dergelijke middelen het meer lichtgelovige en bijgelovige volk wilden misleiden en tegen hun joodse oversten opzetten, om daardoor een algemene opstand van de joden tegen de enigszins zwak geworden overmacht van de heidenen te verhinderen. Met die verklaring ging men dan weer heel onverschillig en welgemoed zonder verdere ongerustheid naar huis en bekommerde zich in het geheel niet meer om het hele verschijnsel, hoe verschrikkelijk het er ook uitzag.

[6] Kort daarna zag men drie zonnen opgaan. Men stelde vragen en kreeg als antwoord, dat dat betekende dat er wind op komst was en er weldra ruw weer zou optreden. En weer ging men zonder verdere bedenkingen naar huis.

[7] Zo moeten er ook nog maar enkele dagen geleden in deze streek bepaalde verspreiders van een nieuwe leer, die zou uitgaan van de profeet uit Galilea, rondgetrokken zijn en ook buitengewone tekenen hebben gedaan, en er schijnt hun al veel volk na te volgen. Hoeveel daarvan waar is, weet ik natuurlijk nauwelijks; want bij mij is er niemand gekomen die ook maar in de verte op zo'n boodschapper van de nieuwe leer leek.

[8] Maar pas een paar dagen geleden vroeg ik aan iemand uit de synagoge, die uit Bethlehem hierheen gekomen was, hoe het nu zat met die boodschappers van de nieuwe leer, die in deze omgeving schijnen rond te trekken, en hij zei tegen mij: 'Ach, sinds de Romeinen onze heren zijn, zwerft dergelijk werkeloos en werkschuw gespuis immers steeds in grote aantallen rond! Het wordt door hen geduld en gesteund, en wij kunnen daar weinig of niets tegen doen!’

[9] Ja, tegen een dergelijke verklaring kon men redelijkerwijs ook weer niets inbrengen! Want ten eerste is men zelf niet beter op de hoogte van alles, wat er nu in het gehele grote rijk der joden is en gebeurt, en ten tweede kan men zich, zelfs wanneer men van iets buitengewoons beter op de hoogte zou zijn, toch niet inlaten met een gesprek met die welbespraakte heren uit de synagoge, want ten eerste zou men niets met hen kunnen beginnen en ten tweede ook het gevaar lopen om in alle opzichten door hen vervolgd te worden. En zo blijft men dan liever gewoon een stille landsburger en bekommert zich noch om het een noch om het ander, hoewel men maar al te goed inziet, dat die aanhangers van de synagoge ook alleen maar vanwege hun buik zijn wat ze zijn, en voor zichzelf nog minder in een God geloven dan één van deze vele fruitbomen van mij.

[10] En daarom zei ik zojuist, dat het nu wel heel noodzakelijk zou zijn, dat er weer eens een ware en machtige profeet opstond; want anders verliest het volk spoedig ieder geloof in een enig ware God. Te oordelen naar uw macht en innerlijke wijsheid, lijkt u me dat te zijn, en ik ben nu blij dat ik in u nu eindelijk eens zelf een dergelijke man te zien heb gekregen, die heel goed een Elia zou kunnen zijn.

[11] Nu geloof ik weer dat er in vroegere tijden profeten bestaan hebben, die ter wille van het blinde en ongelovige volk door God met bijzondere wijsheid en macht toegerust waren. Tot nu toe was dat geloof bij mij weggezonken in het rijk der vrome sprookjes. Maar omdat ik nu zelf gezien heb dat uw wil en woord twee zieken, die iedere overigens nog zo kundige genezer voor ongeneeslijk verklaard heeft, in één klap zó fris en gezond gemaakt hebben, is ook mijn geloof in een God en in de profeten weer volkomen hersteld -wat mij liever is, dan wanneer iemand mij de schatten van de halve wereld geschonken zou hebben.

[12] Maar nu komt de hoofdman naar buiten die zeker met de hoge Romeinen moet spreken; het is wel zeker dat ik daarbij overbodig ben, daarom is het tijd dat ik naar binnen ga!'

[13] Ik zei: 'Juist nu ben jij daarbij nodig! Want de Romeinen hebben juist in verband met jou iets met de hoofdman te bespreken. Door zijn maatregel heb jij vandaag door de voorbijtrekkende groep soldaten een niet verdiend verlies geleden dat jou vergoed zal moeten worden, en wel door de hoofdman; daarom moet jij als benadeelde aanklager voor die hoge rechters aanwezig zijn, want waar geen aanklager is, zijn ook geen rechters!'

[14] De waard zei: 'Ja, ja, machtige en wijze heiland, dat zal allemaal wel zo zijn; maar de hoofdman zal daarna ook mijn heer blijven! Als hij nu door mijn toedoen belangrijke schade lijdt, zal ik daarna, als jullie hier weg zijn, grote moeilijkheden met hem krijgen - en daarom zou ik haast liever alles van hem door de vingers willen zien, dan mij naderhand gewoonweg aan het kruis laten binden.’

[15] Ik zei: 'Maak jij je maar om iets anders bezorgd; want daardoor zal de hoofdman pas een echt mens en ook jouw ware vriend worden! En datje aan Mijn woorden wel het volste geloof kunt schenken, daarvoor heb Ik je al meer dan een tastbaar bewijs gegeven.'

[16] De waard zei: 'Ja, als dat zo is, blijf ik natuurlijk wel! Moeten misschien ook mijn vrouwen mijn kinderen erbij geroepen worden en mijn enige naaste buurman, die mij te hulp gekomen is omdat mijn dienstknechten op het veld bezig waren en niet thuis waren?'

[17] Ik zei: 'Dat is niet nodig -alleen jij, als hoofd van het huis, bent voldoende!'

[18] Daarmee nam onze waard dan ook genoegen en bleef alleen bij ons.

 

114 De klachten over Herodes

 

[1] Toen pas begaf de hoofdman zich vol deemoed naar Agricola, begroette hem en vroeg hem of hij hem zijn hoge en machtige wil bekend wilde maken.

[2] Agricola keek hem ernstig aan en zei: 'Zoals ik op mijn reis door Palestina helaas meermalen gemerkt heb maken jullie, hoofdmannen, die van ons alle rechterlijke macht gekregen hebben, daar een buitengewoon ergerlijk misbruik van! Vandaag heb ik iets dergelijks over jou vernomen, wat mij buitengewoon onaangenaam was. Hoe zul jij je nu tegenover mij rechtvaardigen? Want je bent aangeklaagd door de soldaten en feitelijk door deze eerlijke en brave burger. Ik weet net zo goed als jijzelf dat je geheel en al schuldig bent, en hoef je dat niet voor te houden; spreek nu dus en rechtvaardig jezelf!

[3] De hoofdman zei: 'Machtige gezagsdrager van de keizer en hoogste uitvaardiger en beschikker van de wijze wetten van Rome! Rechtvaardi­gen kan ik mij niet tegenover u, hoewel ik strikt genomen niet echt in strijd met de inhoud van de in Rome aan mij verleende volmacht heb gehandeld; maar uit menselijke overwegingen had ik natuurlijk ook anders kunnen handelen, omdat het mij ook vrij staat om mild te zijn als ik dat juist acht. In dit geval bestond er weliswaar geen reden om de soldaten met iets teveel vrijheden naar een andere provincie te laten trekken, maar ik wilde een beetje bezuinigen door hun reisgeld achter te houden, maar ik heb hun in plaats daarvan toegestaan om zich voor de noodzakelijke proviand met mate schadeloos te stellen bij de grote herbergen onderweg. En daarin bestaat in dit geval mijn eigenlijke schuld, die ik volledig, en wel tienvoudig, wil vergoeden.

[4] Maar dat de soldaten samen met hun goed geïnstrueerde aanvoerders reeds van hier af grof misbruik hebben durven maken van de hun slechts met mate verleende vrijheid, heb ik niet kunnen verwachten of voorzien, omdat ze zich nu al gedurende drie volle jaren in Bethlehem steeds zodanig gedragen hebben, dat er nog geen enkele klacht over hen door iemand is ingediend. Bovendien zijn ze op vrije dagen beurtelings al vaak hier geweest, hebben gegeten en betaald, wat de waard wel zal weten. Maar dat ze zich reeds hier bij hun vertrek al zo gedragen hebben alsof ze in een vijandelijk land waren, daar kan ik werkelijk niets aan doen; want daarvoor heb ik hun geen instructie gegeven.

[5] Maar omdat ik toch de schuld draag van het feit dat er door de soldaten zo'n ongepastheid is begaan, wil ik ook, zoals reeds gezegd, elke schade tienvoudig vergoeden. Ik heb gezegd.’

[6] Daarop zei Agricola: 'Dat is niet meer dan juist en billijk; maar mocht er in de toekomst nog eens zoiets voorkomen, en ik hoor dat in Rome, dan zal mijn oordeel heel anders luiden! Want de door ons in naam van de keizer aan jullie verleende volmachten reiken niet zover, dat jullie geheel en al naar eigen willekeur de soldaten mogen onthouden wat hun toekomt en het voor jezelf houden. Alleen in dringende gevallen, als er in een land bijvoorbeeld onrust en opstanden heersen, zou zo'n middel desnoods kunnen worden aangewend, opdat de soldaten de opstandelingen strenger en onverbiddelijk bejegenen. Maar zelfs dan verdient een wijze matiging van te grote strengheid steeds de voorkeur zolang dat maar enigszins mogelijk is; want een te zeer gekweld volk zal voor een regering nooit liefde en aanhankelijkheid aan de dag leggen. Het verborgen vuur van de woede zal in zo'n volk blijven gloeien; zodra het ergens vandaan lucht krijgt, zal het in alles vernietigende vlammen uitbreken, waar dan moeilijk een dam tegen opgeworpen zal kunnen worden. Dat dien jij nu als altijd geldende instructie voor je verdere ambtsuitoefening strikt in acht te nemen.

[7] Maar nu komt het op de waard aan, dat hij getrouwen waarachtig aangeeft hoeveel de soldaten bij hem verteerd hebben en hoeveel hij eist voor het mishandelen van hemzelf, zijn vrouwen in het bijzonder zijn kinderen. En tenslotte moet jij aan Lazarus, een trouwe waard uit Bethanië, die zich hier rechts van mij bevindt, vandaag nog het reisgeld voor de soldaten betalen. -Spreek jij nu, waard van deze herberg!’

[8] De waard zei: 'Luister, hoge gebieder! Door toedoen van deze zeer wijze en wonderbaarlijk machtige heiland is mij een onschatbaar grote weldaad ten deel gevallen, en ik sta er als burger met mijn vermogen -God de Heer alle lof -nog zodanig voor, dat ik de schade die mij door de soldaten berokkend is gemakkelijk kan dragen, en daarom maak ik geen enkele aanspraak op enige schadevergoeding. Maar als de hoofdman en gebieder over Bethlehem en deze hele streek, die mij overigens steeds vriendelijk gezind was, de armen een weldaad wil bewijzen, dan is dat aan hem en zijn vrije wil! Maar wat uw zaken en die van Lazarus zijn, daar kan ik niets over zeggen.’

[9] Agricola zei, ontroerd door de edelmoedigheid van de waard: 'Werkelijk, zo'n edelmoedigheid heb ik maar zeer zelden ontmoet en de hoofdman zal die ook naar waarde weten te schatten!’

[10] De hoofdman zei: 'Ja, bij alle machten van de hemel, dat zal ik ook! Ik zal nooit nalaten een dergelijke edelmoedigheid niet slechts tienvoudig, maar duizendvoudig te belonen, met alle middelen die mij ter beschikking staan. Wat echter datgene wat ik aan Lazarus moet betalen aangaat, dat geld zal binnen een uur hier gebracht worden; ik zal mijn geheimschrijver en penningmeester er onmiddellijk op uitsturen. Maar sta mij dan toe dat ik, als bekeerde zondaar, in jullie gezelschap mag blijven; want ook ik zou die wonderbaarlijke heiland nader willen leren kennen en hem dank betuigen voor het feit dat hij tevoren al aan deze edele waard vergoed heeft, wat Ik hem had moeten vergoeden!’

[11] Agricola zei: 'Jij mag nu wel blijven als onze vriend, en dat je nader kennis maakt met onze grootste heilsman zal je van zeer groot nut zijn; Je zult weldra nog meer aan Hem te danken hebben dan je nu aan Hem te dank.en hebt. Maar zie nu dat je het met Lazarus regelt; want onderweg heb Ik met zijn instemming de aanvoerders van de soldaten de instructie gegeven, dat ze zich daar op jouw kosten met mate konden laten verzorgen en zich ook het reisgeld, dat jij hun onthouden had, konden laten uitbetalen!’

[12] Nu zei Lazarus: 'Laat mij nu ook iets zeggen! Aangezien deze hoofdman nu zo edelmoedig is geworden en mij tien jaar geleden ook een onmiskenbaar grote vriendschap bewezen heeft bij mijn bezittingen, die zich hier in de omgeving bevinden, doe ik hetzelfde als onze edele waard, zodat de vriendelijke hoofdman ook mij niets meer schuldig is! Moge hij in ruil daarvoor steeds de rechten van de armen en verdrukten beschermen en hen beschermen tegen de vergrijpen en grote willekeur van Herodes; want in deze omgeving maakt hij het nog bonter dan in Jeruzalem.’

[13] Nu nam de waard nogmaals het woord en zei: 'Ja, Herodes is onze grootste kwelling! Wij zouden met een nog grotere liefde de keizer aanhangen dan nu het geval is, wanneer hij ons, wat zeker gemakkelijk zou gaan, maar van deze kwelling zou willen bevrijden. We weten wel dat Herodes als leenvorst een groot tribuut aan Rome betaalt; maar daar tegenover stelt hij zich tienvoudig schadeloos door het afpersen van meer dan hoge belastingen en hij ontziet niemand. Wanneer zijn belastingafper­sers komen zit er niets anders op dan gewillig te betalen wat en hoeveel zij verlangen. Er wordt geen uitstel verleend, maar wat men te horen krijgt is: betalen! Van degene die het geld niet heeft wordt alles afgenomen, vee en graan en, als dat allemaal niet genoeg is, ook vrouwen kinderen. Wanneer de aldus van alles beroofde man vervolgens de verlangde belasting niet voor een gestelde termijn kan betalen, dan worden zijn vee, graan, vrouwen kinderen op openbare markten verkocht. Ja, dat is toch werkelijk iets verschrikkelijks! Dan kan men bij de Romeinse rechtbanken zijn beklag doen zoveel men wil, men vindt daar geen bescherming; en dat is toch wel een ten hemel schreiend onrecht!

[14] Als wij de keizer de jaarlijkse belastingpenning betalen, dan doen wij dat graag -want ten eerste is het niet veel, en ten tweede weten wij waarom wij die kleine belasting betalen; want de keizer geeft ons daarvoor wijze wetten en zorgt door middel van zijn rechtbanken en zijn soldaten voor het in stand houden van de goede orde in het land -; maar Herodes, als louter door Rome begunstigde leenvorst, eist het tienvoudige, ja vaak zelfs het honderdvoudige en doet en geeft ons niets daarvoor terug. We hebben natuurlijk van de keizer het recht om ons van Herodes vrij te kopen; maar dat is verbonden met veelomhaal en kosten. Wij rijken van deze streek en ook in andere plaatsen hebben dat ook gedaan en voelen ons daar heel goed bij; maar de armere bezitters, die dat niet kunnen en bang zijn voor de dreigementen van de priesters, die de kant van Herodes kiezen, zijn er des te ellendiger aan toe, omdat deze ware tiran dan, hoewel hij de vrijkoopsom ontvangt, bij de anderen de belasting dermate verhoogt, dat zij ook voor de vrij gekochten moeten betalen, wat wij tevoren betaald hebben.

[15] Zo heb ik bijvoorbeeld jaarlijks minstens honderd zilverstukken aan Herodes moeten betalen. Maar toen ik mij reeds tien jaar geleden voor duizend zilverstukken vrijgekocht heb, was Herodes toch volkomen schadeloos gesteld, aangezien hij die duizend zilverstukken tegen tien procent op de wisselbank zette. Maar dat was voor die grote zwelger niet genoeg: hij legde de honderd zilverstukken, die hij van mij niet meer zou krijgen, op aan twintig andere schatplichtige onderdanen, zodat iedereen nu ongeveer vijf zilverstukken meer moet betalen dan voorheen. En als ze hun beklag doen bij de Romeinen, vinden ze daar maar zelden bescher­ming, maar men raadt hun aan zich ook vrij te kopen. Ja, dat zou allemaal wel kloppen, als degenen die het 't zwaarst te verduren hebben daar de middelen maar voor zouden hebben! En dan is het zich vrijkopen van het willekeurige en onbeheerste gedrag van Herodes ook nog eens werkelijk een gewetenskwestie en een vergrijp tegen de naastenliefde; want ik heb mijn lot wel verbeterd, maar tegelijkertijd dat van tien en twintig anderen verzwaard.

[16] Hoge en wijze gezagsdragers van de keizer, ik heb jullie de kwestie nu beschreven zoals ze is; houdt dus in het oog dat dit grote kwaad eindelijk eens een halt moet worden toegeroepen! Iedereen zou de keizer graag een tienvoudige belasting betalen, als hij maar van de kwelling van Herodes bevrijd zou zijn, en de keizer zou bovendien zeker meer dan de helft meer ontvangen dan wat Herodes nu aan hem betaalt; want wij weten immers hoeveel Herodes moet betalen, en dat is nog niet het honderdste deel van wat de onderdanen aan Herodes moeten betalen.’

[17] Agricola zei: 'Ja, ik zie maar al te goed en duidelijk in waar Herodes mee bezig is, en er zijn hem ook al veel beperkingen opgelegd; er zullen er naar aanleiding van jouw klacht weldra nog grotere opgelegd worden! Maar voor het moment is daar nu niets aan te veranderen; want hij heeft zich het land opnieuw voor tien jaar als leen laten geven en heeft het door de keizer gezegelde verdrag daarvoor in handen. Maar desondanks zullen wij bij de keizer wel bewerkstelligen dat er aan dat boosaardige gedrag van die grote zwelger op juiste en effectieve wijze paal en perk gesteld zal worden. Maar voordat ik hier nu al in naam van de keizer iets beveel, zal ik ook deze meest wijze Heer en Meester hier om een juist advies vragen, en Hij zal mij zeggen wat er bovenal nodig is.’

 

115 De goddelijke leiding van het joodse volk

 

[1] Hierop wendde Agricola zich tot Mij en zei: 'O Heer en Meester! Geef ons Romeinen raad volgens uw liefde, genade en gerechtigheid, wat er in deze werkelijk zeer kwalijke kwestie gedaan zou kunnen worden voor het heil van deze mensen!”

[2] Ik zei: 'Er valt nu niet veel aan te doen; want volgens jullie wetten moet een verdrag gehandhaafd worden en geldig blijven voor de vastge­stelde tijd, wanneer de bezitter van dat verdrag zich houdt aan de voor­waarden. Maar er staat niet in het verdrag dat Herodes de belastingen van degenen die zich vrijgekocht hebben en Romeinse burgers zijn geworden naar de niet vrijgekochten kan verleggen, en daarom kunnen jullie hem dat wel verbieden. Weliswaar heeft de landvoogd Pilatus dat al voor een deel gedaan en heeft daardoor Herodes tot zijn vijand gemaakt, maar dat heeft niet veel uitgehaald, en Herodes doet nog steeds wat hij wil en bekommert zich weinig om de landvoogd; want in het verdrag van de keizer heeft hij immers de duidelijk geformuleerde bevoegdheid, om zich in het land van alle rechten van een koning te bedienen, voorzover ze niet in strijd en onverenigbaar zijn met de wetten van Rome.

[3] Welnu, na een dergelijke aan hem verleende bevoegdheid, waar duidelijk niet diep over is nagedacht, kan hij heel veel ten hemel schreiende onrechtvaardigheden bedrijven en jullie kunnen hem krachtens jullie verdrag niet ter verantwoording roepen.

[4] Maar dat hij nu zo inhalig is en het volk in sterke mate onderdrukt, ligt in de omstandigheid dat hij zoveel geld wil vergaren, dat hij daarmee voor zijn eigen nut en doeleinden het hele land voor altijd van jullie Romeinen afkan kopen, om zo een geheel van jullie onafhankelijke heerser over heel Judea te zijn. Hij zal het weliswaar zover niet brengen, maar aangezien dit nu eenmaal zijn bedoeling en plan is, handelt hij nu ook zo, om het naar zijn idee bij een gunstige wind uit Rome ooit ten uitvoer te brengen.

[5] Ik zou dat allemaal, zoals het nu bestaat, wel met één enkele gedachte kunnen veranderen, zodat het hele huis van Herodes tot aan zijn verst verwijderde verwanten niet meer zou bestaan; maar toch doe Ik dat niet, omdat hij toegelaten is als een tuchtroede voor de gierigheid en de hovaardigheid van het volk van God.

[6] Want toen de joden onder de richters stonden, hadden ze behalve de tiende geen belastingen en waren ze rijk en machtiger dan enig ander volk op aarde. Toen werden ze overmoedig in hun glans en wilden een koning hebben, die in schittering, pracht en macht alle koningen der aarde zou overtreffen. En er werd hun een koning gegeven. Maar met hem kwam ook alle ellende over het volk, dat ontevreden was geworden met Gods regering.

[7] T oen mopperden en klaagden de mensen nog erger dan nu en velen vroegen God om hulp; maar God is niet een wezen dat net als een mens zijn eenmaal genomen besluit van vandaag op morgen verandert -want als Hij dat zou doen, zou er allang geen aarde en geen zon meer bestaan! -, en zo liet Hij de joden dan ook onder de koningen. En de koningen waren wijs en leidden het volk rechtvaardig, zo lang het volk zelf goed en wijs en rechtvaardig bleef volgens de wetten van God. Maar toen het volk zich te buiten begon te gaan en hoererij en allerlei onrechtvaardigheden begon te bedrijven, werden er ook niet wijze en harde en onrechtvaardige koningen over hen aangesteld.

[8] En toen het hele joodse volk op slechts weinigen na bijna tot het heidendom overging, kwam het dan ook in de gevangenschap van de Babyloniërs, om te ervaren hoe het is om onder de heerschappij van duistere heidenen te leven. Toen pas keerde het volk weer terug naar zijn oude en enig ware God, en God maakte het weer tot een zelfstandig volk en gaf het wijze en rechtvaardige leiders.

[9] Maar het duurde weer niet lang, ofhet volk verviel in zijn oude zonden en kwaad, en God plaatste het geleidelijk in de omstandigheden waarin het nu, zoals het verdiend heeft, zit en zucht en klaagt.

[10] En God is nu Zelf in het vlees naar het volk toegekomen op de manier die de profeten hebben voorspeld, en Hij wil het verlossen en gelukkig maken voor tijd en eeuwigheid; maar de grote massa gelooft het niet als ze ervan hoort en het zelf met open ogen ziet, en vervolgt de almachtige Helper en wil niets van Hem horen. Maar daarom laat God ook toe, dat het blinde en slecht geworden volk in alle opzichten geplaagd wordt en steeds maar meer geplaagd zal worden, en het zal nog gebeuren dat het onder alle volkeren der aarde verstrooid zal worden en geen land zal hebben dat het het zijne zou kunnen noemen.

[11] Omdat het volk nu zo is, moet het nu ook door de Romeinen en nog sterker door hun leenvorsten geplaagd worden. Maar wie nog wijs en rechtvaardig is en de geboden van God in acht neemt en zich eraan houdt, zal ook gerechtigheid, genade en hulp vinden bij God en bij de mensen, en de hebzucht en heerszucht van Herodes zal hem niet kunnen deren, waarvan Lazarus en vele anderen kunnen getuigen.

[12] Maar wie nog verdrukt wordt, moet zich eerst waarachtig tot God wenden en Hem in zijn hart om hulp vragen, dan zal hij geholpen worden als hij zich onthoudt van al die vele zonden die nu onder de joden meer dan onder de heidenen gebruikelijk zijn!

[13] Kijk, vriend Agricola, zo staan de zaken, en uit wat Ik gezegd heb zul je wel kunnen opmaken wat jou met betrekking tot Herodes te doen staat!'

[14] Agricola zei: 'Ja, Heer en Meester, enige Waarachtige en Getrouwe, nu weet ik heel duidelijk wat mij rest om te doen; wat voor U, o Heer, juist is, dat is ook voor mij juist!’

 

116 De hoofdman en de waard herkennen de Heer

 

[1] Maar terwijl Ik zo met Agricola sprak, hadden de hoofdman, zijn beide metgezellen die bij hem in dienst waren, en ook de waard scherp opgelet, en de hoofdman zei na de woorden van Agricola: 'Heer en Meester en wonderbaarlijke Heiland, zoals U nu spreekt heb ik nog nooit een mens horen spreken! Ik heb de indruk -en wel heel sterk -dat er achter U heel iemand anders schuil gaat dan U in Uw onschuld lijkt te zijn! U bent zeker die grote man uit Galilea, over wie Cornelius en enkele andere Romeinen mij al verteld hebben? En als U dat inderdaad bent, dan is mij nu alles duidelijk en weet ik voor mijzelf al met Wie wij dan tot onze hoogste zaligheid te maken hebben. Maar wees niet boos op mij, omdat ik dat hier geuit heb!'

[2] Ik zei: 'O, absoluut niet - maar het is wel wonderlijk dat de heidenen het licht eerder zien dan zo vele joden, die toch reeds vanaf het oerbegin tot het licht geroepen waren! Maar het zij nu zoals het is, daarom heb Ik al bepaald dat het licht nu van vele joden wordt weggenomen en aan de heidenen gegeven wordt. Zij zijn lange tijd blind geweest en verlangden vurig naar het licht, en omdat ze naar het licht verlangden, vonden ze het ook; maar de joden pronkten ermee dat zij als enigen het licht hadden; nu zijn ze echter zo blind geworden, dat het moeilijk is om hen weer ziende te maken.

[3] Mijn woorden zijn het licht en het leven en Mijn daden getuigen ervan dat Mijn woorden levend zijn, omdat de geest die daar in is geen dode, maar een eeuwig levende en boven alles machtige geest is; want voordat er ooit iets geschapen was, was er al het Woord dat jullie nu horen. Het Woord was bij God, en God Zelf was het Woord. Maar het Woord is nu vlees geworden en woont nu onder jullie. Ik kwam in Mijn eigendom naar de Mijnen, en zij herkennen Mij niet!

[4] O, die grote blindheid van de joden, en wel met name van hen die in de tempel en de synagogen zitten en zich op de voorgrond plaatsen! Als Ik hen roep, horen ze niets, en laat Ik hun het grote licht zien, dan kijken ze er niet naar. Daarom wee hun op de dag van het gericht dat over Jeruzalem zal komen! Maar nu niets meer daarover!’

[5] Hierop zei de waard: 'O Heer en Meester! U lijkt enigszins ontstemd te zijn wegens mij, omdat ik U niet direct dieper herkende, zoals de Romeinen U herkenden; maar daar kan ik toch niets aan doen! Heer en Meester, zeg ronduit dat in U de volheid van God lichamelijk woont, dan zullen ik en mijn hele huis het geloven! Want de tekenen die U doet, kan immers alleen God doen en de mens pas dan slechts enkele ogenblikken, wanneer hij door Gods geest gedurende enkele ogenblikken doordrongen en gegrepen is; want geen mens zou de veel te eindeloze macht en kracht van Gods beest in zichzelf kunnen verdragen en daarbij het leven behou­den!

[6] Maar wie derhalve net als U de volheid van Gods geest lichamelijk in zichzelf bevat en draagt en ook voortdurend aldus leeft en handelt, die is zoveel als God Zelf Want als Gods geest door Zijn woord en wil voor ons mensen een lichaam met een levende ziel heeft kunnen scheppen en geven, waarom zou Hij Zichzelf, als Hem dat behaagt, dan niet ook een uiterst zuiver lichaam kunnen geven volgens de orde van Zijn liefde en wijsheid?!

[7] Daaruit kunt U, o Heer en Meester, wel haast eindeloos duidelijker dan ik concluderen, dat ik niet tot die joden behoor die traag van begrip zijn, maar snel en gemakkelijk geloof wat ik als onmiskenbaar waar herken; wil daarom dus niet boos op mij worden, omdat de hoofdman als heiden U eerder herkende dan ik, die een jood ben!'

[8] Ik zei: 'Als Ik boos op jou zou kunnen worden, zou Ik niet naar je toe gekomen zijn! Ik heb echter allang geweten wat jou vandaag zou overko­men, en Ik ben met deze vrienden van Mij juist hier naar toe gekomen om je te helpen! En nu Ik dat gedaan heb, ben Ik toch zeker niet boos op je, maarjuist een beste en grootste vriend van je. Maar wat Ik zojuist heb gezegd geldt voor alle joden en alle volkeren op aarde en ook voor degenen die op de sterren wonen.

[9] Maar nu wil Ik je nog iets zeggen en dan zul je des te duidelijker begrijpen, waarom Ik nu als een beste en ware vriend naar jou toe ben gekomen.

[10] Kijk, daar dichtbij de stad is tamelijk vooraan en niet ver van de weg een grot, die nog heden ten dage als schaapsstal dient! Toen keizer Augustus de eerste volkstelling in het joodse land voorschreef, werd Ik daar rond middernacht geboren uit een jonge vrouw, die nooit een man bekend had. Als herkenningsteken voor de mensen, opdat ze gewaar zouden worden Wie daar in het vlees der mensen gekomen was, gebeurden er grote tekenen aan de hemel en ook op de aarde, die door jullie herders het eerst werden gezien.

[11] Jij, destijds nog een herder op dat uitgestrekte weideland, dat tegen­woordig nog steeds jullie gemeenschappelijk bezit is, was een van de eersten die naar de grot kwamen en de pasgeboren Koning der joden begroetten en Hem eer bewezen.

[12] En toen je de koren der engelen hoorde, zei je tegen enkele herders die naar de grot gekomen waren: 'Kijk, kijk toch eens! Het gezicht van dit ventje straalt als de morgenzon, en in de grot is het zo licht als overdag! Daar is meer dan alleen een pasgeboren koning der joden! Dat is de beloofde Messias; dat is Degene over wie door alle profeten voorspeld is! Die zal ons het heil brengen en daarom moeten wij Hem aanbidden!’

[13] Jij was het ook, die de andere herders de volgende korte psalm voorzong*: (*Psalm 67. ) 'God zij ons genadig en zegene ons! Hij doe Zijn aangezicht over ons stralen - sela! - opdat wij op aarde Zijn weg kennen en onder alle heidenen Zijn heil! U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! De volkeren verheugen zich en juichen, omdat U de mensen rechtvaardig richt en de mensen op aarde regeert, sela. U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! Het land geeft zijn gewas; God, onze God, zegene ons! God zegene ons en de hele wereld vreze Hem! ,

[14] Kijk, deze psalm heb jij destijds, gedreven door je innerlijke geest, op Mij betrokken en hebt naderhand, toen jij na je vader eigenaar van dit landgoed bent geworden, niet ver hier vandaan een mooi gehouwen steen laten plaatsen en eigenhandig de psalm daar op geschreven, zó, dat hij voor iedereen goed te lezen en te herkennen is, aangezien je hem met onuit­wisbare verf in het Hebreeuwse, Griekse en Romeinse schrift en tevens in die drie talen geschreven hebt!

[15] Daaruit kun je nu wel afleiden dat Ik jou heel goed ken en dat Ik niet boos op je ben, zoals je dacht, want jij was immers één van de eersten die Mij reeds bij Mijn geboorte herkend heeft en Mij de juiste eer gegeven heeft, en zo zul je ook zeker niet de laatste zijn die Mij nu weer zal herkennen!’

[16] Hierdoor werd de waard tot tranen toe geroerd en zei: 'God, Heer en Meester! Meteen toen ik U zag kwam het me voor de geest, dat het zo zou zijn; maar ik durfde het toch niet hardop uit te spreken. Maar aangezien U mij daar nu genadig aan herinnerd hebt, is het wel boven alle twijfel verheven dat U dezelfde bent, voor wie alleen reeds tweeëndertig jaar geleden mijn lievelingspsalm bedoeld was. O, wat een eindeloos groot heil is er nu over mijn huis gekomen! O Heer, o God! Welke psalm zal ik U nu dan voorzingen?'

[17] Ik zei: 'We houden het bij de psalm die je de eerste keer voor Mij hebt gezongen; want die bevat toch alles wat overeenkomstig de eeuwige waarheid is, en Ik ben daar tevreden mee!'

[18] Toen vroeg de waard Mij of hij niet in huis aan zijn vrouw, zijn genezen moeder, zijn kinderen en ook zijn genezen knecht mocht vertel­len, wat voor heil er over hen allemaal gekomen was.

[19] Ik zei: 'Dat doen we pas na het middagmaal, dat nu niet lang meer op zich zal laten wachten. Tot dan zullen we echter nog iets anders te bespreken krijgen.'

 

117 De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer

 

[1] (De Heer:) 'Kijk, een jaar geleden was Ik hier en heb toen in de omgeving veel lammen, kreupelen en blinden genezen! Toen Ik vervol­gens naar Galilea trok, ging er veel volk met Mij mee tot in Kafarnaüm. Dit volk wilde Mij onderweg tot koning verheffen, omdat het de tekenen zag die Ik gedaan had. Maar toen Ik hun in Kafarnaüm in een synagoge getrouw diepzinnige woorden uit de Geest liet horen, begonnen ze zich allemaal te ergeren, zeiden dat het een harde leer was, en vroegen zich af wie die moest horen en begrijpen, waarop ze Mij verlieten en weer naar huis gingen. Aangezien jij sommigen van hen kent en daar met hen zeker ook veel over gesproken zult hebben, zou Ik nu graag van jou eens horen hoe deze mensen nu over Mij oordelen.’

[2] De waard zei: 'O Heer, die het hart en nieren van de mensen toetst, wat zal ik U nu nog kunnen vertellen wat U waarschijnlijk eindeloos veel beter weet dan ik!?'

[3] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend, het gaat er hier niet om of Ik het al van tevoren weet of niet, maar het gaat hier om het luchten van je eigen hart en het volledig zuiveren van je gedachten en woorden, en daarom wil Ik dat graag door jou horen uitspreken! Bovendien zouden dan in Mijn bijzijn alle mensen als het ware stom moeten rondlopen, want diegenen die Mij eenmaal herkend hebben kunnen er altijd vanuit gaan dat Ik alles weet wat er in hen omgaat.

[4] Maar Ik wil dat ook jullie zullen spreken en vrijelijk zullen uiten wat er in je omgaat; en zo kun je nu in Mijn bijzijn in het kort ook alles vertellen watje zo hier en daar van de mensen gehoord hebt!'

[5] De waard zei: 'Ja, God, Heer en Meester, dat zou allemaal wel in orde zijn, als het netjes was om alles wat de mensen over U zeggen hier in het bijzijn van deze mensen aan U door te vertellen; maar de zaak ligt enigszins anders!'

[6] Ik zei: 'Hoe het ook zij, dat geeft hier niets; spreek nu maar vrijuit!'

[7] De waard hernam: 'God, Heer en Meester! De mensen met wie ik over U gesproken heb, zonder dat ik U zoals nu kende, zeiden dat een grote profeet, die in Jeruzalem en ook in deze streek heel wijze leringen voor het volk gehouden had, ook zulke tekenen deed, in het bijzonder het genezen van allerlei soorten zieken, die tevoren nog nooit een mens gedaan had. Deze mensen waren die grote profeet -zoals ze U noemen ­zeer toegedaan, volgden hem op de voet en beleefden ook een groot genoegen aan hem, omdat ze heel goed inzagen dat hij geen vriend van de nu reeds algemeen gehate Farizeeën is. Tot aan Kafarnaüm hebben ze niets aanstootgevends aan hem gevonden, behalve dat hij op een berg, waar hij hen tevoren nog op wonderbaarlijke wijze met een paar broden en visjes gespijzigd had en zij hem tot koning wilden uitroepen, er vandoor is gegaan en zijn oude leerlingen heeft verlaten, maar later in de nacht toch weer bij hen kwam, mogelijkerwijs op wonderbaarlijke wijze op de golvende zee lopend alsof het droog land was.

[8] Allen waren heel blij dat hij later weer gekomen was en verheugden zich op de komende dag en op zijn leringen en daden. -Maar deze verwachtingsvolle vreugde werd geheel teniet gedaan; want de volgende dag had hij in een synagoge zulke onzinnige woorden tot het volk gesproken, dat zelfs zijn oude leerlingen zich daarover geërgerd hadden en hem op enkelen na allemaal verlieten, en zo ook alle mensen die hem vanhier gevolgd waren. Want zij zijn er vast van overtuigd geraakt dat hij tot waanzin is vervallen; want hij zou in zijn toespraak in volle ernst allen opgeroepen hebben om zijn vlees te eten en zijn bloed te drinken zonder welk niemand het eeuwige leven zou kunnen ontvangen; want' hij zou alleen diegene op de jongste dag ten leven opwekken, die zijn vlees zou eten en zijn bloed zou drinken.

[9] Ja, dat is natuurlijk wel wat sterk, en ik kon het de mensen, die anders erg voor al het hogere openstaan, echt niet kwalijk nemen, dat zij er na een dergelijke preek vandoor zijn gegaan en tegenwoordig nog hun beklag doen, dat God het toegelaten heeft dat zo'n onmiskenbaar grote profeet, aan wie de mensen toch al zoveel goeds te danken hebben, plotseling waanzinnig heeft moeten worden.

[10] Maar als U al zo'n toespraak gehouden hebt, dan hebt U de mensen daardoor zeker een verborgen waarheid willen meedelen op de wijze van de oude profeten, zoals ik mij dat evenwel nu pas voorstel. Maar als ik een jaar geleden ook in dat gezelschap geweest was, zou ook ik er zeker met de anderen vandoor zijn gegaan.

[11] Maar nu kan ik mij wel voorstellen wat U de mensen daarmee hebt willen zeggen, en ik denk dat wij nu weldra Uw vlees en bloed materieel tot ons zullen nemen, zoals wij nu geestelijk uit Uw mond werkelijk Uw vlees en bloed tot ons hebben genomen. En zo heb ik dan nu volgens Uw wil zonder enig voorbehoud gesproken.’

[12] Ik prees nu de waard en alle aanwezigen beleefden groot genoegen aan hem, en Mijn oude leerlingen stonden verbaasd over zijn verstand, evenals de Romeinen.

 

118 De waard vertelt over zijn herberg

 

[1] Maar nu kwamen ook de kinderen en nodigden ons uit voor het middagmaal, waaraan wij gehoor gaven. Het herberghuis, wel een van de mooiste en indrukwekkendste in de hele wijde omtrek, was in zijn geheel opgebouwd uit fraai gehouwen quaderstenen* (*Vlak gehouwen zandsteen.) en had boven de beneden­verdieping nog twee gewelfde verdiepingen. Op iedere verdieping bevon­den zich drie grote zalen, en in elk daarvan konden ongeveer zevenhonderd mensen eten. Maar behalve de drie eetzalen bevonden zich op iedere verdieping ook dertig woonkamers, elk voorzien van twee vensters, die natuurlijk niet met glazen ruiten gesloten konden worden, zoals (nota bene) in deze tijd in Europa; maar destijds waren er in Damascus fabrieken die een volledig doorzichtig perkament produceerden, net als het tegen­woordige glas, en met dergelijke stukken perkament waren de vele vensterramen heel sierlijk afgedekt, en de wind en de dikwijls grote hitte van de dag konden de zalen en de kamers niet binnendringen. Dit soort venstervoorzieningen was iets zeldzaams, omdat die te kostbaar was, en men gebruikte in plaats daarvan verschillende kleuren gordijnen aan de binnenkant van de venstertralies.

[2] Wij werden via gemakkelijke en brede marmeren trappen naar de tweede verdieping gebracht en daar naar de middelste hoofdzaal, waar een grote, lange tafel voor ons gedekt was. Daar stond een grote hoeveelheid van het fijnste brood en grote bekers van zilver en goud, vol met de beste wijn. Het goed bereide kalf lag al in stukken gesneden op de vele schalen, die ook van het zuiverste zilver gemaakt waren. Verder was er nog een aantal goed bereide bijgerechten, zoals welbereide vissen, en ook kippen, duiven en lammeren en allerlei goede vruchten, zoals allerlei soorten fruit en zoete bessen.

[3] De Romeinen zetten grote ogen op en Agricola zei: 'Werkelijk, zo'n pracht en zo'n rijkdom ben ik lang niet meer tegengekomen en zo'n goed en rijkelijk gevulde tafel ook niet, en de eetzaal van de keizer in Rome overtreft deze niet in sierlijke pracht!’

[4] Toen de Romeinen enigszins bijgekomen waren van hun verbazing, gingen wij aan tafel en begonnen te eten en te drinken; allen verkwikten zich en genoten intens van dit voortreffelijk bereide middagmaal; maar ze konden natuurlijk nog niet de helft van wat er klaargemaakt was opeten, omdat het in een te grote hoeveelheid aanwezig was.

[5] Onder het eten werd weinig gesproken. Pas toen de wijn de tongen van de gasten meer en meer losmaakte, begonnen de Romeinen als eersten spraakzaam te worden, en Agricola vroeg aan de vergenoegde en daarbij toch zeer vroom gestemde waard: 'Maar zeg mij eens: levert een dergelijke herberg eigenlijk zoveel winst op, dat zeker jouw voorouders reeds een dergelijk indrukwekkend prachtig gebouw hebben kunnen bouwen?'

[6] De waard zei: 'Rechtvaardige en machtige heer, een dergelijke herberg brengt in het verloop van een jaar natuurlijk wel een aardige winst op; maar al zou ik de winsten van honderd jaar bij elkaar doen, dan zou het toch nog niet mogelijk zijn om daarmee zo'n huis te bouwen.

[7] Kijk, de raambedekking had weliswaar mijn vader en voor een deel ook ik aangebracht; maar het huis en de muren zijn al heel oud en ouder dan de stad Bethlehem, die David, de grote koning der joden, liet bouwen, waarom zij nog steeds de stad van David heet!       ..

[8] Voor een deel moet reeds Saul, de eerste koning der joden, dit huls gebouwd hebben; en toen na hem David door Gods raadsbesluit tot koning gezalfd is, heeft die het eerst voltooid, nog voordat hij de stad begon te bouwen, en hij heeft het naderhand ook lange tijd bewoond. In dit. huis heeft hij veel van zijn psalmen geschreven, waarvan er nog enkele in de witte marmeren stenen te zien zijn en voor iemand die in het oude schrift thuis is ook gelezen en begrepen kunnen worden.

[9] Ook de schalen en de bekers die ik de Heer en Meester, die aanbidding en de hoogste verering waard is, heb voorgezet, moeten nog uit de tijden van David eigendom van dit oude huis zijn. Maar Hij alleen zal het beste weten of daar iets van waar is.

[10] Zo moeten ook ik en mijn voorouders langs een zijlijn van David afstammen. Maar zeker is tenminste dat er in onze huiskroniek, die enkele eeuwen teruggaat, niet voorkomt dat iemand ooit dit huis en dit landgoed ergens door koop tot eigendom verkregen heeft. Maar hoe het ook zij, toch is het zeker en waar, dat ten eerste noch mijn grootvader noch mijn vader noch ikzelf dit huis gebouwd heb, en ten tweede dat het met alles wat tot het huis behoort en wat. zich in het huis bevindt, mijn volledig en rechtmatig eigendom is en ik niemand op de wereld iets schuldig ben.

[11] De zilveren en gouden voorwerpen zijn wel voor het grootste deel door mijn voorouders, die mij uit onze huiskroniek meer bekend zijn, steeds redelijk en eerlijk aangeschaft. Ik heb tot nu toe nog niets van dergelijke kostbaarheden het huis binnengebracht; want ten eerste is dit huis daar toch al zeer rijkelijk van voorzien, en ten tweede ben ik werkelijk met zo erg gehecht aan al dat soort dingen omdat die, hoe prachtig ze ook zijn, toch na korte tijd allemaal achtergelaten moeten worden, en in de ogen van de eeuwige Rechter zullen dan alleen die schatten waarde hebben., die wij ons eigen gemaakt hebben door het opvolgen van Zijn zeer heilige wil, die ons geopenbaard is door Mozes en Zijn profeten.

[12] Dat is zo mijn innerlijke overtuiging, waar ik ook tot het graf steeds trouw aan zal blijven, en van nu af aan des te sterker, aangezien mij door de nooit verwachte komst van de Heer en God zo'n eindeloos groot heil overkomen is. Maar nu wend ik mij vol eerbied tot de Heer Zelf”

 

119 Over weldaden

 

[1] Ik zei: 'Ja, ja, Ik weet nu wel wat jij bovenal zou willen! Laat nu maar je moeder, je vrouw, je kinderen en ook je knecht bij Mij komen, maar vertel hun nog niets van het bijzondere dat je over Mij weet! Maar wanneer Ik tegen de avond weer van hier vertrokken zal zijn kun je hun, al naargelang ieders bevattingsvermogen, ook de hoofdzaak vertellen en hun zeggen dat allen die in Mij geloven, zich aan Mijn geboden houden uit zeer innige liefde tot Mij en zo ook de naasten, zoals armen en hulpbe­hoevenden, met raad en daad liefhebben, het eeuwige leven zullen hebben m Mijn rijk, dat geen begin en geen einde heeft. En ga ze nu halen!’

[2] Hierop ging de waard weg en bracht weldra al de zijnen de eetzaal binnen en stelde hen aan Mij voor, terwijl hij tegen hen zei: 'Voor deze ware Heiland aller heilanden ter wereld moeten jullie diep buigen, en dank alleen Hem voor de aan ons bewezen zeer grote weldaad en genade, die met alle schatten van de wereld nooit te betalen is!'

[3] De kinderen en de vrouw kenden Mij weliswaar al en naderden Mij onmiddellijk op een eerbiedige en zeer vriendelijke wijze en prezen God, omdat Hij aan een mens zo 'n werkelijk goddelijke macht verleend had. Maar de genezen moeder en de genezen knecht wedijverden werkelijk met elkaar in dank­ en lofbetuigingen, die ze met woorden en gebaren uitdrukten.

[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedanken voor een ontvangen weldaad is mooi, juist en billijk; want men is aan degene die aan iemand liefde betoond heeft, ook weer alle liefde en vriendschap verschuldigd. Maar dat is geen al te grote kunst in het leven; de grotere en meer verdienstelijke kunst in het leven is: zich aan de geboden van God houden. De grootste en meest verdienstelijke kunst in het leven is echter: al zijn vijanden van harte vergeven; waar mogelijk goed doen aan degenen die ons kwaad toewensen en ook aandoen; en voor diegenen bidden en hen zegenen, dIe ons haten en vervloeken.

[5] Wie dat doet, stapelt gloeiende kolen op de hoofden van zijn vijanden, waardoor zij zich zullen beteren, en maakt hen weldra tot zijn berouwvolle vrienden, waardoor hemzelf alle zonden door Mij volkomen worden vergeven en hij reeds op aarde gelijk is aan de engelen Gods.

[6] Doen ook jullie zo, dan zal Gods genade en zegen nooit van jullie huls en van jullie wijken!        .

[7] En als jullie al eens geld uitlenen, leen het dan ook aan de armen, die het jullie niet weer met woeker terug kunnen betalen, dan zullen jullie als beloning daarvoor als rente een grote schat in de hemel vinden!

[8] Wanneer jullie deze of gene een weldaad bewijzen,. doe het dan niet zo dat een ander, die het zich kan veroorloven, het jullie vergoedt hetzij door hogere rentes op te leggen of door het dagloon te verminderen bij degenen die genoodzaakt zijn jullie te dienen; maar wat jullie aan goeds doen voor de armen, doe dat vrij vanuit liefde tot God en de naaste, dan zullen jullie de vergoeding in de hemel vinden!

[9] Als er zo nu en dan onvruchtbare jaren komen, wordt dan met kariger, verkoop jullie graan niet duurder, bak het brood niet kleiner en slechter en verminder het dagloon van de arbeiders met, dan zullen jullie daarvoor alle zegen van boven hebben!

[10] Maar als jullie in tijden van nood karig zijn tegenover jullie naasten, zal ook God karig zijn met Zijn zegen over jullie velden, wijngaarden en kudden, en jullie zullen je daardoor weinig schatten in de hemel vergaren. Onthouden jullie dat goed en handel daar zonder bedenkingen naar, dan zullen jullie voor tijdelijk en eeuwig zegen in overvloed hebben! '                .

[11] Toen Ik de familie deze dingen gezegd en aangeraden had, zei de waard zelf na een poosje: 'Ja, ja, voor de ogen van de alziende geest uit God blijft niets, ook niet het allerkleinste, verborgen! .

[12] Het is bij ons en in mijn huis van oudsher gebruik geweest om het volgende te zeggen en er ook naar te handelen: 'Doe iedereen goed, als hij het nodig heeft; maar vergeet daarbij je eigen voordeel met!' Maar Ik zie nu in Uw licht, o Heer en Meester, dat deze wijze van denken en handelen absoluut niet overeenkomstig de goddelijke orde is, en daarom zal ik ook op dat gebied in de nabije toekomst een heel andere orde invoeren. Ik zal weliswaar af en toe mijn geld nog aan iemand die het nodig heeft, tegen een matige wettelijke rente lenen; maar als er iemand zal komen die mij ook geen rente kan betalen en als mij bekend kan zijn dat hij werkelijk in nood zit, zal ik hem ook altijd het noodzakelijkste zonder rente lenen en in het uiterste geval ook schenken. Vijanden heb ik weliswaar heel weinig en ik heb hun dan ook weinig te vergeven. Maar als ik er in de toekomst, wat voor ons niet te voorzien is, enkele zal krijgen­ dan zal ik hen bejegenen zoals U ons allen nu hebt aangeraden!'

 

120 Over de naastenliefde

 

[1] Ik zei: 'Daar zul je heel goed aan doen! Maar nu zal Ik je nog iets zeggen, en wel tegen je gemoed, in een gelijkenis: stel, je zou je voor bepaalde aangelegenheden en zaken op een verre reis begeven! Maar aangezien je in vreemde landen zou zijn, al vele dagreizen van huis verwijderd, zou het kunnen gebeuren -zoals zoiets door toelating van boven al heel vaak in de wereld is gebeurd - dat je je hele vermogen, dat je op de lange en verre reis meegenomen had, kwijt zou raken en jij vervolgens in het vreemde land en in een volkomen vreemde plaats helemaal vertwijfeld zou raken, en je zou dan heel treurig gestemd en met een droevig gezicht in die vreemde plaats rondlopen.

[2] Maar iemand zou dat duidelijk aan je merken en zou je vragen: 'Vriend, jij schijnt heel treurig en terneergeslagen te zijn! Vertel mij wat je mankeert!’

[3] Je zou hem dan je ongeluk vertellen en hij zou daarop tegen je zeggen: 'Vriend, kom, ik wil je helpen; maar wees in het vervolg voorzichtig en bewaar goed wat van jou is! Als je mij bij gelegenheid kunt vergoeden wat ik je nu geef, dan zou je goed gehandeld hebben; en zou je dat niet kunnen, dan heb je aan mij geen schuldeiser!' En daarna zou de man jou geven wat je verloren had.

[4] Zeg Mij nu en ook jezelf hoe ongelooflijk blij jij zou zijn en hoezeer je God en zo'n edel mens daarvoor zou loven en prijzen; en als je dan weer behouden terug zou keren, zou je dan niet alles in het werk stellen om je tegenover zo iemand en ook tegenover God uitermate dankbaar te betonen?!

[5] Maar stel je dat nu ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan naar jou toe komt en wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol bedroefdheid voor jouw welvarende herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad weet. Als jij nu naar buiten zou gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel treurig en schijnt in een heel vervelende situatie te verkeren?

Wat scheelt eraan? Zeg het mij openlijk, want kijk, ik ben iemand die, voorzover het in mijn macht ligt, bereid isje te helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen: ' Ach, edele vriend, ik ben voor zaken uit een ver land hierheen gereisd en niet ver van hier door dieven overvallen, die al mijn geld hebben gestolen, dat bestond uit twintig pond goud en bovendien nog duizend zilverstukken in de gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder enig vermogen en weet mij, zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet waar ik hulp kan krijgen!' Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik zal je helpen! Je naam, je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen; maar hoe dit land, deze plaats en ook hoe

ik heet, krijg je nog wel te horen! Als je mij het geld dat ik je leen een keer kunt brengen, zul je daar goed aan doen in de ogen van God en alle goede en rechtvaardige mensen; en als je dat niet zou kunnen, is het ook in orde!', waarna jij hem dan zou geven wat hij verloren had -hoe denk je dat God een dergelijke daad van naastenliefde zou beschouwen en belonen? En hoe zou deze mens, die jij weer gelukkig hebt gemaakt, eenmaal thuis, zich niet in alle opzichten inspannen om zich dankbaar en erkentelijk te betonen, omdat jij hem zonder enig eigenbelang zo'n grote vriendschap hebt bewezen?! En al zou deze mens in de roes van zijn aardse geluk misschien niet aanjou denken, zal in dat geval God jou dan niet honderd­voudig gedenken?

[6] Waarlijk, wie zulke daden doet zonder eigenbelang, maar uit pure, zuivere naastenliefde, die is ook een grote vriend van God; en is reeds op deze aarde gelijk aan de engelen des hemels en heeft de overvloed van het rijk Gods al in zijn hart!

[7] Want een arme uit een ander land is honderd maal armer dan een arme in zijn eigen land, die nog gemakkelijk hulp vindt bij al degenen die zijn nood goed kennen; maar de arme uit een vreemd land lijkt op een onmondig kind dat zijn nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve door te huilen. Wees daarom ook barmhartig tegenover vreem­delingen, dan zullen jullie ook in de hemel barmhartig opgenomen worden; want voor de hemel zijn jullie tot nu toe nog louter vreemdelin­gen, aan wie tijdens jullie aardse reis daarheen een ongeluk is overkomen! -Wat denk jij nu van deze woorden van Mij?'

[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Wat moet iemand als wij daar nog aan toevoegen? Dat is een zuivere waarheid en voor mensen als wij blijft er niets anders over dan de zuivere, goddelijke betekenis ervan in voorko­mende gevallen ten uitvoer te brengen. Want wat mij goed zou doen als ik in een vreemd land in nood zou raken, dat ben ik ook een vreemdeling in mijn land verschuldigd! Want degenen die in landen en rijken ver hier vandaan wonen zijn immers ook mensen. Ook al hebben ze andere gewoonten en een ander geloof, dan moet men dat naar mijn mening geen rol laten spelen en men moet niet doen volgens de leer van onze Farizeeën, die zeggen dat de ware jood alle heidenen als honden moet beschouwen, zolang ze in hun heidendom volharden, -en dat degene die een heiden een weldaad bewijst zich de toorn van God op de hals haalt en zijn ziel aan de duivel verkoopt. Hij moet zich liever ook tegenover de heidenen vriendelijk betonen en hun laten zien dat hij als jood een goed en vriendelijk mens is; dan zal de heiden hem eerder vragen: 'Vriend, wat is de leer van jouw geloof, waaruit zulke goede mensen voortkomen?', dan als ik mij tegenover hem een harde en bovendien nog vijandig gesloten jood betoon.

[9] Als ik een heiden ware vriendschap betoon, dan is het gevolg daarvan toch niet dat ik zelf tot zijn duistere geloof overga, zoals de Farizeeën zeggen, maar ik blijf een jood en heb door mijn vriendelijkheid de heiden alleen maar de weg getoond, waarlangs ook hij een goede jood kan worden.

[10] Ware liefde en zachtmoedigheid zijn voor alle mensen beslist een veel betere leraar en bekeerder dan woede en wraaklust tegen degenen die zich beslist buiten hun schuld in de nacht van de geest bevinden! Zoals het zeker uiterst dwaas en onmenselijk zou zijn om een mens, om reden dat hij het licht in zijn ogen verloren heeft, te haten, te mijden, te verachten en hem geen liefde te betonen, zo schijnt het mij des te dwazer en erger te zijn, als men mensen, die in de geest blind zijn en zichzelf niet kunnen helpen, en men er nooit moeite voor doet om hun ook maar in de verte enige menselijke vriendelijkheid te betonen.

[11] Dat wij joden ons helaas tegenover vreemdelingen meestal hard en onvriendelijk gedragen, komt toch door niemand anders dan door onze priesters, die liever zouden zien dat men hun al de beste vruchten offert en de vreemdelingen van kruisbessen zou voorzien. Maar van nu af aan zal het in mijn huis heel anders worden! Uw woord, Heer en Meester, zal in het vervolg het richtsnoer voor het handelen van mijn hele huis zijn, en ik zal ervoor zorgen dat ook mijn buren in de verre omtrek zich naar mij zullen richten.’

[12] Ik zei: 'Jij hebt nu in alle opzichten goed en waar gesproken en zo is het. De blindheid van de Farizeeën is de enige oorzaak van al het verkeerde wat er onder de joden nu gebruikelijk is. Zij zijn zelf blinde leiders van blinden die, wanneer ze bij een kuil komen, er zeker beiden invallen, terwijl geen van beiden de ander er daarna uit kan helpen; daarom moeten jullie van hen niets anders aanhoren en aannemen dan alleen de leringen van Mozes en de profeten. Maar hun eigen bepalingen moeten jullie verafschuwen evenals hun werken, die louter en alleen slecht zijn!

[13] Men zegt wel dat de oudsten, schriftgeleerden en Farizeeën op de stoelen van Mozes en Aäron zitten. Het zij dan ook zo! Neem daarom alleen datgene van hen aan wat zij jullie van Mozes en Aäron voorlezen; maar al het andere moeten jullie beschouwen als een witgekalkt graf, dat naar buiten toe wel schittert, maar van binnen vol verrotting en smerige stank en dood is.

[14] Nu heb Ik jullie het meest noodzakelijke overeenkomstig de volle waarheid gezegd en getoond. Als jullie daarnaar zullen leven en handelen, zullen jullie ook het loon ontvangen dat Ik jullie beloofd heb; want Ikzelf heb de macht om dat aan jullie te geven, zoals Ik ook de macht heb om alle lichamelijk zieken door Mijn woord en door Mijn wil volkomen gezond te maken en de doden tot leven te wekken, waarvan allen die hier om Mij heen zijn tegenover jullie een geldig getuigenis kunnen geven; en zij zullen dat na Mij ook geven, wanneer Ik zal zijn teruggekeerd naar waar Ik vandaan gekomen ben. -Maar nu genoeg over dat alles; nu gaan wij jouw huis nog wat nader bekijken!'

 

121 De bezichtiging van het oude koningshuis

 

[1] De waard zei: 'O Heer en Meester, er valt mijn huis toch werkelijk teveel heil en nooit verdiende genade te beurt, want tot nu toe heb ik nog weinig verdienstelijks voor het eeuwige leven gedaan!’

[2] Ik zei: 'Vriend, God let niet op hetgeen je al dan niet gedaan hebt in de beperktheid van je innerlijke licht en wil, maar God let alleen op wat je in het vervolg zult doen! Maar aangezien God jouw ernstige wil wel ziet, kun jij je ook wel op voorhand verheugen in Zijn genade en het echte en waarachtige heil. Als Ik je niet allang eerder gekend had dan jij Mij, zou Ik niet in jouw huis gekomen zijn.'

[3] Met deze geruststelling van Mij was de waard volkomen tevreden en hij bedankte Mij met de zijnen voor zulke lessen en voor alle genade, die Ik zijn huis bewezen had.

[4] Daarop zei hij tegen de zijnen dat ze op de tweede verdieping, waar wij ons bevonden, alle kamers en vertrekken moesten opendoen, wat dan ook onmiddellijk gebeurde.

[5] Wij gingen eerst naar rechts de aangrenzende grote zaal binnen, die vol rijkdommen en oude gedenkwaardigheden was. In deze zaal bevond zich in de zuidelijke wand een grote marmeren plaat, waarop nog heel goed leesbaar de volgende psalm van David met onuitwisbare verf geschreven stond die, vertaald uit het Hebreeuws, zo luidde (psalm 8) :

(Heer, onze Heer, hoe heerlijk is Uw naam in alle landen, waar men U dankt zoals in de hemel! Uit de mond van jonge kinderen en zuigelingen (de heidenen) hebt U Uzelf een macht bereid omwille van Uw vijanden (de Farizeeën en schriftgeleerden), om deze vijand te vernietigen, deze wraakgierige. Want ik (David of het betere joodse volk) zal de hemelen zien, het werk van Uw vingers , de maan en de sterren, die U hebt bereid (de 'hemel' betekend de leer, de 'vingers' het lichamelijke van de Heer, de 'maan' de liefde van de Heer voor de mensen en de 'sterren' de eindeloos vele waarheden die uit de liefde voortkomen) .

[6] Wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U Zich over hem ontfermt? (Onder 'mens' wordt hier het hele menselijke geslacht verstaan en onder 'kind' de zwakheid en blindheid ervan.) U zult hem een tijdlang van God verlaten doen zijn; maar daarna zult U hem kronen met eer en luister. (Zie de tijd van het Babylonische hoerendom! Onder 'hem' moet het christenvolk zonder het innerlijke goddelijke licht verstaan worden.) U zult hem tot heer stellen over het werk van Uw handen,. alles hebt U onder zijn voeten gelegd. (onder 'hem' moet men hier de Heer verstaan, vanuit het standpunt van de zuivere leer uit de hemelen, die tenslotte alles zal doorstralen en beheersen.) Schapen en ossen alle tezamen, alsook de wilde dieren,. de vogels onder de hemel en de vissen in de zee, en wat in de zee leeft .(Daaronder moeten verstaan worden alle mensen en geslachten der aarde. Hoog en laag, jong en oud, ontwikkeld en onontwikkeld, sterken en zwakken zullen zich in vreugde koesteren in het levend makende licht uit de hemelen.) Heer, hoe heerlijk is nu Uw naam in alle landen!'

[7] Toen Ik de psalm aldus van de marmeren plaat had voorgelezen, waren allen heel blij, en de waard vroeg Mij of Ik hem dan ook in het kort de verklaring van deze psalm wilde geven; want hij had de indruk dat daar een wijze en profetische betekenis achter verborgen was.

[8] En Ik zei tegen hem: 'Daarin heb je nogmaals juist geoordeeld en Ik zal je die verborgen geest der waarheid ook tonen; maar je zult hem niet volledig begrijpen omdat David daarin over de verre toekomst sprak en zong.

[9] Hierop verklaarde Ik de verborgen geest van de psalm op de manier ­alleen wat uitgebreider -zoals dat nu tussen haakjes kort en gemakkelijk te begrijpen uiteengezet is. Daarmee was de waard heel tevreden en dankbaar, en alle anderen ook, want zij merkten dat het volledig overeen­stemde met wat Ik hun reeds bij andere gelegenheden in begrijpelijke woorden had voorspeld over het lot van Mijn leer en over de verre toekomst.

[10] Daarna leidde de waard ons naar een oeroude kast, die heel sierlijk gemaakt was van ceder­ en ebbenhout, opende die en zei: 'Deze kast bevatte de bijzondere geschriften en aantekeningen van de grote en machtige koning, maar daarvan is nu niets meer aanwezig. Ik gebruik hem nu echter voor het bewaren van alles wat ik bezit aan schatten, die uit die tijd zouden stammen.’

[11] Daarop opende hij verscheidene verborgen vakken van deze grote kast en toonde ons een aantal darmsnaren, die David zelf gemaakt had, een steenslinger en een paar stenen, vervolgens een lans, verscheidene schrijf­plankjes, wat de Romeinen allemaal met grote opmerkzaamheid bekeken en bewonderden.

[12] Aan Mij vroeg de waard echter: 'Heer en Meester, zijn deze relikwieën wel echt uit de tijd van David?'

[13] Ik zei: 'Vriend, echt of onecht, dat is nu wel om het even; want die dingen hebben voor de ware mens, die naar de geest der levenswaarheden uit God streeft, geen enkele waarde. Wat echter als nalatenschap van de wijze koning der joden waarde heeft, is de geest in zijn geschriften en gezangen, en ook wat de kroniek van zijn daden voor de mensen bewaard heeft. Want eenmaal in het andere leven zal de mens zijn zalige bestaan alleen hebben door datgene wat hij zich door goede daden volgens Gods wil eigen gemaakt heeft.

[14] Overigens schaadt het een ziel die door goede daden edel en zuiver is niet, als ze vreugde beleeft aan historische voorwerpen; alleen moet ze zich onthouden van een overdreven verering van dergelijke dingen, die, omdat het op zichzelf dode voorwerpen zijn, geen waarde kunnen hebben voor haar innerlijke leven.

[15] Wie zulke dingen te zeer zou vereren, zou daarmee een soort schadelijke afgoderij bedrijven en tenslotte gemakkelijk tot allerlei bijge­loof vervallen. En dat zou gelijk staan aan het duistere heidendom dat, ter wille van het rijk Gods dat nu tot alle mensen komt, in alle opzichten tegengegaan moet worden, opdat het geen wortel schiet in de nieuwe leer , want het zou die verontreinigen en bederven. Dan zou de innerlijke betekenis van de aan jou uitgelegde psalm voortijdig werkelijkheid wor­den, doordat de mensen door allerlei bijgeloof van de ene goddeloosheid in de andere zouden vervallen.

[16] Laat deze relikwieën daarom ook alleen maar zien aan mensen die niet bijgelovig zijn, maar ze alleen als puur historische dingen beschouwen en er geen zogenaamde helende magische kracht aan toekennen.

[17] Kijk naar de bergen en hun gesteente! Dat zijn werken van Gods macht en wijsheid en voor jou al onuitsprekelijk oud en als zodanig zijn ze beslist veel gedenkwaardiger dan de werken van de hand van een mens. Maar welk verstandig mens zou die bergen willen vereren of zelfs aanbid­den vanwege het feit dat ze onmiskenbaar werken van Gods almacht en wijsheid en buitengewoon oud zijn! Ze zijn en blijven materie en het is hun bestemming om de aarde tot nut te zijn.

[18] Dergelijke oude voorwerpen zijn dus ook alleen maar enigszins nuttig, omdat ze gedeeltelijk als bewijzen voor de geschiedenis kunnen dienen, voorzover ze als aantoonbaar echt beschouwd kunnen worden, wat natuurlijk voor de mensen die naar de zuivere waarheid zoeken bij alle dingen enigszins moeilijk vast te stellen is.

[19] Deze dingen hier zijn weliswaar echt -maar ondanks dat Ik het jouw verzeker wordt de waarde ervan daardoor niet verhoogd. En zo weet je nu ook hoe je deze relikwieën moet bekijken. Je kunt de kast dan ook weer sluiten en ons naar de andere zaal leiden, vanwege de Romeinen!’

 

122 De Heer verklaart psalm 93

 

[1] Nu bedankte de waard Mij nogmaals, ook voor deze les en sloot de kast waarop wij de oostelijk gelegen zaal ingingen. Ook deze puilde uit van allerlei schatten en historische voorwerpen, waarin de Romeinen veel behagen schepten.

[2] En onze Agricola zei: 'Vriend,jij en je ouders en voorouders moeten wel heel zwijgzaam zijn geweest over wat jullie bezaten en jij nu nog bezit; want anders zouden wij daar in Rome toch wel eens iets van gehoord hebben! Deze schatten hebben namelijk een dubbele waarde; ten eerste bestaan ze uit edele metalen, parels en zeer kostbare edelstenen, en bovendien hebben ze met name voor jullie joden een grote historische waarde.’

[3] De waard zei: 'Machtige heer, het is ook in meer dan één opzicht nodig om daar heel zwijgzaam over te zijn, niet zozeer vanwege de Romeinen als wel vanwege de priesters. Want als die hiervan zouden weten, zouden ze mij en dit huis beslist al sinds lange tijd niet neer met rust hebben gelaten en uit winstbejag ook al het een en ander hier weggesleept hebben; maar wij verraden niet wat er is, hoewel de priesters ons al vele malen naar het een of ander gevraagd hebben. En ook heb ik nu niet meer zoveel last van de priesters, omdat ik mij met al mijn bezittingen onder bescherming van de Romeinen heb gesteld. Maar op deze bovenste verdieping herberg ik ook zelden reizigers, aangezien ze gemakkelijk op de begane grond en op de eerste verdieping ondergebracht kunnen worden en ik nog andere bijgebouwen heb, waar ik ook veel reizigers kan herbergen. Van dieven en rovers heb ik ook niets te duchten;

want zoals jullie gezien hebben is ten eerste dit huis omsloten door sterke, hoge ringmuren waar men niet overheen kan klimmen, en ten tweede wonen er in deze streek te veel eerlijke mensen en komen de dieven en rovers niet in de buurt, en zo kunnen deze schatten hier goed en veilig rusten! Maar daar is weer een plaat met een psalm! Wil de Heer die voor ons vertalen?'

[4] Ik zei: 'Ja, ja, dat zal wijzer zijn dan die oude schatten langdurig te bewonderen, die voor de ziel en voor de geest geen waarde hebben! Als jullie in de toekomst schatten vergaren, vergaar dan zulke die niet door de roest vernietigd en door de motten niet kapot geknaagd kunnen worden! Wat baten de mens alle schatten van de hele wereld, als hij daarbij aan zijn ziel schade lijdt? Als door de liefde voor dode wereldse schatten de kiem van de dood in de ziel is gelegd, waardoor de ziel overgaat in de dood van de materie -wie zal haar dan redden uit de ijzeren greep van het gericht­ dat de liefde en het schijnleven van de ziel is geworden?'

[5] De waard zei: 'O Heer en Meester, bij God zijn toch alle dingen mogelijk! ,

[6] Ik zei: 'Jawel, dat is zeker zo; maar in de eeuwigheid gaat alles veel langzamer voorwaarts dan op deze wereld, waar alles maar een bepaalde, steeds zeer kortstondige tijd duurt, snel en gemakkelijk veranderd wordt en voor altijd ophoudt te bestaan op de manier zoals het was.

[7] In het rijk der geesten is er echter geen stroom van de tijd meer en daar kun je niet zeggen: 'Vandaag doe ik dit en morgen dat!', maar alles ligt reeds als een uitgevoerde daad en als een afgerond werk in de ziel. En als dit van slechte aard is, waar moet de voortlevende ziel dan nieuwe stof en een nieuw inzicht vandaan halen om in zichzelf het bestaande slechte om te vormen?

[8] Weliswaar zal het de zielen daar ook vergund zijn zichzelf te veranderen; maar dat zal daar, bij zielen die diep in de wereld weggezakt zijn, vaak buitengewoon lang duren en tenslotte zal er toch maar weinig met zekerheid bereikt worden. Want de liefde is het leven van de ziel. Als deze geestelijk en derhalve volgens Gods orde goed is, dan heeft de zielook een waarachtig en volmaakt leven in zichzelf en leeft volkomen in grote helderheid eeuwig voort, en dat is dan al een echt eeuwig leven; maar als de liefde in de ziel materieel is en dood,omdat ze gericht is, dan is ook het leven van de ziel gelijk aan die liefde in haar .

[9] Zo'n leven kan geen waarachtig, maar slechts een schijn­ en bedrieglijk leven zijn. En omdat het dat is, is het ook geen eeuwig leven, omdat het in zijn slechte geaardheid niet kan voortbestaan, maar zich moet veranderen ofwel ten goede ofwel in het ergste geval in het aartsboze, wat het harde gericht van het 'moeten' en de eigenlijke eeuwige dood is; en uit de harde banden daarvan zal de ziel zich net zo moeilijk losmaken als een harde steen zichzelf in zuiver stromend water kan veranderen.

[10] Heb daarom de wereld niet lief, maar ontvlucht haar in haar verlok­kende wezen en gebruik haar schatten voor goede werken, dan zullen jullie daardoor de ware schatten voor ziel en geest ontvangen!

[11] En laten we nu eens kijken wat David vroeger geschreven heeft op de stenen plaat die in de muur hier vóór ons bevestigd is!

[12] Wat daar geschreven staat luidt als volgt:

{De Heer is koning en rijk getooid (met liefde, wijsheid en macht) ; de Heer is getooid en heeft een rijk (het rijk Gods op aarde) gevestigd, zover de wereld reikt, en zodanig ingericht, dat het eeuwig moet blijven, Van die tijd afstaat de zetel (van de waarheid en het leven) stevig; U, o Heer, bent eeuwig! De waterstromen verheffen zich, de waterstromen verheffen hun gebruis, de waterstromen heffen de golven omhoog. De baren der zee zijn groot en bruisen geweldig,' maar de Heer in de hoogte is nog groter! Uw woord is een juiste leer, en de heiligheid is het sieraad van Uw huis ten eeuwigen dage, ,

[13] Kijk, zo luidt de heel korte, maar buitengewoon betekenisvolle psalm met zijn rijke inhoud, die nu in deze tijd zijn verborgen licht verspreidt en ook reeds de toekomst belicht!

[14] De zetel van de eeuwige waarheid wordt nu wel opgericht voor de hele aarde en zal ook blijven bestaan; maar de waterstromen van de huichelaars en leugenaars, van de Farizeeën en valse profeten verheffen zich ook en beginnen steeds sterker op te bruisen tegen de waarheld, die uit de hemelen naar de mensen van deze aarde gekomen is, en ze heffen hun golven van macht op tegen het licht, om het uit te doven. Ook de baren van de zee zijn groot geworden en bruisen geweldig.

[15] Dat duidt op de komende grote gevechten tussen licht en duisternis; maar de waarheid van de Heer staat boven hen en zal uiteindelijk zegevieren over alles wat vals en slecht is. Het wapen zal het zuivere woord uit Gods mond zijn, een juiste levensleer die eeuwig zal blijven; want zoals God eeuwig is en machtig, zo is Zijn woord dat ook! En zoals de heiligheid het Gods licht en sieraad is, zo is ze dat ook van Zijn woord en Zijn leer.

[16] Maar het huis van God is niet de dode tempel in Jeruzalem, maar de mensen die Gods woord horen, het met vreugde in zich opnemen en ernaar leven. -Nu heb Ik jullie dan ook deze psalm voorgelezen en toegelicht; maar het is nu aan jullie om Mij openlijk te zeggen of jullie die psalm ook op de juiste manier begrepen hebben.’

[17] Daarop zei de waard: 'O Heer en Meester, wie zou dat niet begrepen hebben? Want wat David vanuit zijn door God geïnspireerde geest geschreven heeft, staat nu immers daadwerkelijk op wonderbaarlijke wijze voor ons en onthult ons ook al de verre toekomst, evenals de huidige tijd. Weliswaar bevallen het bruisen van de waterstromen en de grote baren van de zee mij in het geheel niet; maar wat is er tegen te doen en hoe is het te verhinderen? Want zolang de wereld moet blijven wat ze is, namelijk een louterend tranendal voor de zielen van mensen, en zolang op aarde de dag en de nacht elkaar afwisselen en de mens zijn vrije wil zal hebben, zal het ook nauwelijks ooit licht worden in de gemeenten en in de harten van de mensen. Heil aan degene die het licht ontvangt en het vervolgens in huis bewaart en goed verzorgt, tot geluk van zijn huis!’

[18] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in; maar wie een echt licht in zijn huis heeft en verzorgt, moet het niet helemaal verborgen houden, maar het van tijd tot tijd bij een goede gelegenheid ook buiten zijn huis laten schijnen! Wanneer vele huizen dat zullen doen, zal ook de duisternis van de geest in de wereld veel minder worden en zal de nacht zelf als de dag worden. -Maar laten we nu de andere vertrekken op de tweede verdieping van dit huis nog bekijken! Want de Romeinen willen graag alles in ogenschouw nemen!’

 

123 Historische opmerkingen over het Davidshuis

 

[1] Daarop liepen we door alle vertrekken, die met allerlei kostbaarheden versierd waren.

[2] Toen we daarna weer in onze eetzaal kwamen en aan de tafel gingen zitten, die nog goed voorzien was van allerlei spijzen en dranken, en sommigen nog iets aten en dronken, zeiden de Romeinen: 'Werkelijk, dit is een waar koningshuis en het getuigt van de vroegere grootheid van het joodse volk! Alleen één ding vragen wij ons af met betrekking tot de geschiedenis; namelijk hoe dit huis in de tijd van de Babylonische over­heersing, die toch lang na koning David veertig volle jaren geduurd heeft, gespaard gebleven is! Want zoals men kan lezen heeft de koning van Babylon dit land veroverd en Jeruzalem en de tempel vernietigd en zich vervolgens ook meester gemaakt van alle schatten van dit land en ze naar Babylon gesleept. Wist hij toen niets van de grote schatten van dit opmerkelijke oude koningshuis?'

[3] De waard zei: 'Volgens de kroniek van dit huis hebben de Babyloniërs dit huis gespaard! Want ten eerste gingen ze toch hoofdzakelijk alleen in de tien steden in en om Jeruzalem te keer en ook in Samaria en in Galilea. Deze streek rond Bethlehem, die er destijds nog zeer armzalig uitzag, spaarden ze meer en namen een matig losgeld; en de bewoners voerden ze niet in gevangenschap mee, maar ze verlangden van hen alleen onderda­nigheid, volledige erkenning van de heerlijkheid van Babylon en de jaarlijkse betaling van het tribuut. Wie daar gewillig mee instemde en hun het verlangde op de vastgestelde tijd betaalde, werd dan met rust gelaten; maar waar de Babyloniërs op hardnekkig verzet stuitten, werd natuurlijk alles met de grond gelijk gemaakt en huizen en steden werden geplunderd en verwoest. Maar dat was in Bethlehem niet het geval en daarom staat het oude Bethlehem er nog zoals het in de tijd van David gebouwd is, en zo ook dit huis. Bovendien had God deze streek, die nog altijd God de Heer het meest trouw gebleven is ook niet zo hard laten teisteren als het trotse oude Jeruzalem en de tien rijke handelssteden, die veel goud en zilver bezaten. Dat is, denk ik, dan ook de reden, waarom de Babyloniërs zich hier milder gedragen hebben dan in de andere steden en plaatsen.’

[4] Agricola zei: 'Ja, ja, zo zal het zijn; want toen de Babyloniërs heersers over dit grote joodse rijk waren geworden, konden ze het immers redelijkerwijs niet ontdoen van alle arbeidskrachten. Als ze dat gedaan hadden en het land ontvolkt hadden, door wie hadden ze zich dan het tribuut kunnen laten betalen? Maar dat ze de meesten van de destijds vooraanstaanden als gijzelaars in gevangenschap meegesleept hebben naar Babylon, is heel zeker en waar, en zo kan deze plaats en deze streek, waar het volk zich rustig en zonder verzet overgaf, ook meer gespaard gebleven zijn. Wij Romeinen, die als soldaten en veroveraars ook beslist niet zo barmhartig met de veroverden omgaan, doen dat ook en betonen ons tegenover een volk of tegenover een stad of gemeente, die zich vrij en vriendelijk aan ons overgeeft, nooit als vijanden, maar dadelijk als vrien­den.'

[5] Hierop vroeg de waard aan de Romeinen om thuis niet te verraden wat ze hier gezien hadden.

[6] Agricola zei: 'Maak je daar geen zorgen over, want het eigendomsrecht is ons Romeinen heilig en onze wetten slaan dieven, rovers, moordenaars en verraders aan het kruis! Bezit daarom geheelonbekommerd wat je hebt en wees naar vermogen goed voor de armen, zoals de Heer en Meester je aangeraden heeft, dan zul je rust hebben; want ook wij Romeinen geloven in de Heer en in de vervulling van Zijn beloften.’

[7] Na deze woorden van de Romein stonden we van tafel op, begaven ons weer naar buiten en begonnen ons gereed te maken voor de terugkeer naar Bethanië, waar de waard natuurlijk niets van wilde weten. Maar omdat wij daar toch op stonden, vroeg hij ons om tenminste nog een uur bij hem te blijven. Dat deden wij dan ook, spraken met elkaar nog over enkele dingen en begonnen daarna, begeleid door de waard, aan de terugweg. De waard, zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn moeder en de genezen knecht bedankten Mij nog vóór ons vertrek allerhartelijkst en vroegen Mij om hen niet te vergeten, wanneer ze weer ziek zouden worden. Dat verze­kerde Ik hun, gaf hun Mijn zegen en liet ze toen weer gaan op de waard na, die, zoals reeds opgemerkt, ons naar Bethanië begeleidde.

 

124 De opwinding van de leerlingen van Johannes

 

[1] Het was al tamelijk laat in de middag, en daarom is het ook begrijpelijk dat wij tamelijk laat na zonsondergang in Bethanië aankwamen; daar was evenwel alles voor onze ontvangst uitstekend voorbereid, omdat Rafaël in het huis van Lazarus iedereen liet weten, dat en wanneer wij zouden terugkeren. Deze keer gebeurde er onderweg niets vermeldenswaardigs. We reisden heel rustig verder .

[2] De Romeinen spraken over het een en ander met Lazarus en met de herbergiers, die bij ons waren, en ook Mijn leerlingen spraken onder elkaar veel over de gebeurtenissen van de dag.

[3] Ikzelf sprak weinig, liep meestal zwijgend voorop en had niemand naast Mij. Ik deed dat om sneller vooruit te komen, want anders zouden degenen die veel met elkaar te bespreken hadden ieder ogenblik stil zijn blijven staan om met elkaar te praten zodat we nauwelijks voor middernacht in Bethanië gekomen zouden zijn; want we moesten immers ook nog een uurtje bij de waard in het dal blijven, aangezien Ik dat 's morgens aan die familie beloofd had.

[4] Doordat we snel doorliepen bereikten we dan ook in enkele uren de herberg in het dal, waar de waard ons dadelijk brood en wijn liet serveren en Mij vroeg om een kleine versterking tot Mij te nemen. Dat deed Ik dan ook vanwege de aanwezigen, want deze durfden, behalve onze Judas Iskariot, niets vóór Mij te nemen; maar toen Ik wat brood en wijn nam, tastten allen vervolgens flink toe en aten en dronken.

[5] Er waren ook enkele leerlingen van Johannes de Doper aanwezig, die weliswaar nog veel eerder dan wij hier aangekomen waren, omdat ze van zins waren naar Galilea te gaan, waar ze iets te doen hadden; maar omdat ze van de herbergierster gehoord hadden dat Ik hier 's avonds met veel leerlingen zou aankomen, bleven ze in de tweede herberg in het dal, om Mij te zier, te horen en te spreken.

[6] Toen wij dan aankwamen en in de grote eetkamer plaats genomen hadden en ons laafden met brood en wijn, ergerden deze leerlingen van Johannes zich heimelijk omdat wij hun niet direct bij binnenkomst onze aandacht geschonken hadden.

[7] En één van hen kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, weten Uw leerlingen niet dat men eerst de handen moet wassen, en zeker als men een reis achter de rug heeft, voordat men brood in zijn handen neemt, het breekt en daarna eet? Maar ik zie dat al Uw leerlingen het brood met ongewassen handen breken en dan eten! Mozes heeft dat immers ook bevolen, en wat hij bevolen heeft moet een ware jood toch ook doen!'

[8] Toen de leerlingen en ook de Romeinen deze tot Mij gerichte woorden hoorden, raakten ze geërgerd en wilden deze leerling van Johannes met onzachte woorden terecht wijzen.

[9] Maar Ik kalmeerde hen en zei toen: 'Houdt de ergernis weg van jullie ziel, want die verontreinigt de mens in zijn hart, en dat is uit den boze; maar met ongewassen handen het brood breken en eten verontreinigt de mens niet. Maar als jullie, leerlingen van Johannes, dat ergert en jullie reeds van tevoren gehoord hebben dat Ik op deze avond hier zou aankomen, waarom hebben jullie dan ter ere van Mij geen voorbereidingen getroffen, zodat er volgens joods gebruik reeds bij onze binnenkomst water, een waskom en doeken voor ons klaar stonden!

[10] Ik zeg jullie, door water gereinigde leerlingen van Johannes, jullie nemen ook net als de joden al het uiterlijke vertoon nauwgezet in acht en wassen en reinigen jullie zevenmaal per dag, opdat jullie steeds rein van lichaam blijven; maar jullie hart en ziel zijn nog erg ongewassen en daarom zijn jullie ook nog ver verwijderd van het rijk Gods.

[11] Johannes heeft in de woestijn met scherpe woorden boetedoening gepredikt ter vergeving van de zonden en heeft zijn leerlingen, die zijn woord aannamen en boete gedaan hebben, in de rivier de Jordaan gedoopt en hij heeft allen de weg naar Mij getoond, aan Wie het alleen toekomt om de mensen hun zonden daadwerkelijk te vergeven! Maar hoe komt het dan, dat jullie je zoals jullie nu voor Mij staan gedragen alsof jullie boven Mij en boven Mijn leerlingen verheven zijn? Heeft Johannes jullie dat ook geleerd?'

[12] Op dit antwoord en de uiteindelijke vraag van Mij raakte de leerling van Johannes erg in verlegenheid en wist niet wat hij Mij zou moeten antwoorden.

[13] Maar toen kwam er een ander, die bescheidener was, naar voren en zei tegen Mij: 'Heer en Meester, ik heb de wijze betekenis van Uw woorden gehoord en daarin de volste en zuiverste waarheid gezien; maar toch hebben ze mijn hart heel bedroefd gemaakt, toen U ons zei dat wij nog ver verwijderd zijn van het rijk Gods, terwijl wij al geloofden er middenin te staan. Wat moeten we doen om in het rijk Gods te komen?'

[14] Ik zei: 'Doe, wat Mijn leerlingen doen, en oordeel de mensen niet naar de uiterlijke schijn, maar naar hun innerlijke waarde! Veeg altijd alleen voor jullie eigen huisdeur en kijk niet eerst naar de deur van de buurman, of de weg daarheen al geveegd is! Pas wanneer jullie de weg voor jullie eigen deur schoongemaakt hebben, kunnen jullie ook tegen de buurman zeggen: 'Vriend, kijk, ik heb de weg voor de deur van mijn huis al schoongemaakt, maar jij nog niet; als je tijd en gelegenheid hebt, maak dan ook de weg naar de deur van jouw huis schoon! Maar als je een andere dringender bezigheid hebt, sta mij dan toe dat ik ook jouw weg schoon­maak!' Wanneer de buurman dan tegen jou zal zeggen: 'Doe die liefdes­dienst voor mij!', dan kun je de weg voor de deur van je buurman schoonmaken; maar maak eerst die van jezelf schoon!

[15] Geen enkele leerling is ooit meer dan zijn meester. Maar als hij door vlijt en ijver zo volmaakt wordt als zijn meester, zal hij ook op hem lijken. Maar wanneer de leerling op de meester lijkt, zal hij ook doen wat zijn meester doet en gedaan heeft. Dan heeft hij ook opgehouden een leerling te zijn en is vanaf dat moment ook een meester. Pas als hij dat is, kan hij ook leerlingen werven en hun geheel en al zijn kunst en kennis bijbrengen.

[16] Jullie zijn echter nog lang geen meesters, maar slechts uiterst zwakke leerlingen van Johannes. Hoe kunnen jullie dan nu al zelf leerlingen aanwerven en hun iets leren wat jullie zelf niet kennen? Het is immers al een oude levensregel, die zegt dat niemand een ander iets kan geven wat hij niet eerst zelf bezit. Hoe kunnen jullie dan jullie leerlingen leren het rijk Gods te ontdekken terwijl jullie er zelf nog ver van verwijderd zijn? Leer daarom eerst zelf het rijk Gods en zijn gerechtigheid kennen van de Meester, die het rijk Gods in zich heeft en het jullie ook kan geven! Als jullie het dan van de juiste Meester in jezelf hebben ontvangen, kunnen jullie het pas meedelen en geven aan de andere mensen die het willen hebben en zoeken; dan zal de juiste Meester jullie daarom prijzen en echt vreugde beleven aan jullie en jullie leerlingen!

[17] Maar wanneer een meester van jullie soort als leider van de anderen, die blind zijn, zelf nog blind is, waar zal hij zijn leerlingen dan wel heen brengen? Zullen dan niet leider en leerling, als ze bij een kuil komen, er tegelijk in vallen, terwijl de een de ander er niet uit zal kunnen helpen? Als jullie echt met alle geweld leraar willen zijn, leer het dan eerst zelf van Degene die een ware Meester en Leraar is!'

 

125 Het verzoek van de leerlingen van Johannes

 

[1] Toen deze tweede leerling van Johannes dat van Mij gehoord had, zei hij: 'Heer en Meester, wij zien in dat U alleen een goede en waarachtige Meester en zeer volmaakte Leraar bent; neem ons aan als Uw leerlingen, dan willen wij U volgen en alles van U leren! In één dag zullen wij van U beslist meer leren dan wij bij Johannes in een jaar geleerd hebben. Wij willen U volgen, waarheen U ook maar wilt gaan!’

[2] Ik zei: 'Dat zou wel een heel goed idee van jullie zijn; maar voordat Ik tegen jullie zeg: 'Kom!', moet Ik jullie nog op iets wijzen; als jullie dat niet hindert, kunnen jullie Mij gerust als leerlingen volgen! Kijk, de vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen; maar Ik als de Zoon des mensen heb op de hele aarde nog niet eens een steen, die Ik onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! Maar als jullie een echt vertrouwen en een levend geloof hebben, volg Mij dan!'

[3] Een andere leerling zei: 'Heer en Meester, wij hebben alleen maar Uw leer nodig, -ons lichaam zullen wij zelf wel verzorgen; want wij zijn vermogende mensen en het is niet nodig dat wij door onze Meester ook gevoed worden.’

[4] Ik zei: 'Wat Ik tegen jullie gezegd heb, heb Ik niet gezegd omdat Ik jullie ver van de tafel zou willen houden waaraan Ik nog altijd met Mijn leerlingen gegeten heb; maar Ik heb het tegen jullie gezegd, om te voorkomen dat jullie als Mijn leerlingen aan een materiële verdienste aan Mijn zijde zouden denken, -want zoiets is er bij Mij niet! Bij Mij is er maar één verdienste op zichzelf geoorloofd en die is: het rijk Gods en het eeuwige leven! Als jullie alleen omwille daarvan Mij als leerlingen willen volgen, kunnen jullie Mij ook volgen!’

[5] De leerling zei: 'Heer en Meester! Wij hebben vrouwen en kinderen en we hebben ook huizen, akkers, weiden, tuinen en wijngaarden en ossen, koeien, kalveren, ezels, schapen, geiten en een grote hoeveelheid van allerlei tam gevogelte, en wij drijven daarmee dan ook een eerlijke handel en hebben nog nooit iemand afgezet. Dat heeft de overigens heel strenge profeet Johannes ons ook niet verboden en hij heeft ons daarbij gezegd dat het God welgevallig is als de mens werkt en aldus op een passende wijze zorgt voor zijn huis en zijn gezin; maar wie woeker drijft met de gaven die God hem geschonken heeft, zal door God met toornige ogen worden aangezien en geen genade bij Hem vinden.

[6] Zodoende begaven wij ons dan ook onder de mensen en vertelden hun wat wij van Johannes gezien en gehoord hadden. Welnu, bij dergelijke gelegenheden hebben wij natuurlijk ook gewag gemaakt van het feit dat wij het een en ander te verkopen hadden tegen een zo redelijk mogelijke prijs; en na zo'n aanbod werden de aangeboden dingen dan ook graag en herhaaldelijk van ons gekocht, en met de opbrengst konden wij steeds eerlijk en goed onze huishouding voeren. Daarin bestond dan ook onze broodwinning die wij met onze positie van leerling en nadien van prediker verbonden. Maar als het U, o Heer en Meester, niet aangenaam is wanneer wij als Uw leerlingen ook af en toe aan Uw zijde aan onze huizen en gezinnen denken, dan kunnen wij daar ook van afzien en voor het zorg dragen voor ons huishouden heel andere voorzieningen treffen. U hoeft ons maar Uw wil duidelijk te maken, dan zullen wij daarnaar handelen!’

[7] Ik zei: 'jullie kunnen doen wat jullie willen, want ieder mens heeft zijn volkomen vrije wil. Maar als iemand Mij als Mijn leerling volgt om het rijk Gods te winnen, dan moet hij tot de tijd van de volledige geestelijke wedergeboorte huis, vrouwen kinderen uit liefde voor Mij verlaten; want bij het zoeken en vorsen naar het rijk Gods moet hij alle zorgen om de dingen van deze wereld alleen aan Hem overlaten die alles weet en wiens almachtige wil alles vermag. Want als een ware leerling zich aan Mijn zijde tevens druk maakt om de dingen van de wereld, lijkt hij op een landman die zijn handen wel aan de ploeg slaat, maar daarbij voortdurend achterom kijkt, niet let op de gang van de ploeg en derhalve niet geschikt is voor het rijk Gods.

[8] Kijk naar Mijn oude leerlingen! Zij hebben om Mijnent wil ook huis, hof en vrouwen kinderen verlaten en zijn Mij gevolgd; maar hun aardse huishouden bestaat voort en is verzorgd.

[9] Wie als Mijn leerling zich de wereld niet volledig kan ontzeggen, zal met sterk worden in het rijk Gods; want God en de wereld dienen gaat moeilijk of eigenlijk helemaal niet. Pas als iemand in het rijk Gods sterk geworden is, kan hij ook iedereen op nuttige wijze waarachtig dienen.

[10] Toen in vroeger tijden op bepaalde bergen nog de ware profetenscho­len bestonden, moest degene die een echte profeet wilde worden zich volledig terugtrekken van alles en iedereen en in zichzelf het levende woord van God zoeken; als hij dat gevonden had, werd hij ook vrijgelaten en was zó pas in staat om de wereld waarachtig in nuttige zin te dienen.

[11] Hoe de ware profeten en in de oertijd ook de aartsvaders de wereld hebben gediend en tot nut zijn geweest, weten jullie uit de Schrift en Ik hoef het jullie niet te vertellen. Nu kennen jullie dus Mijn wil en Mijn raad, en kunnen nu doen zoals jullie willen.

[12] Wie niet eerst volkomen van God wordt voordat hij zich in de wereld begeeft om daar te werken, die wordt verleid door de wereld, die weldra zonder enige moeite zijn hart en zijn ziel verslindt; maar wie eerst helemaal van God is geworden, die kan de wereld niet meer deren; want hij heeft een stevige dam om zich heen en een burcht voor zichzelf gebouwd, die door de poorten van de h.el niet overwonnen kan worden.’

[13] Toen die paar leerlingen van Johannes deze dingen van Mij gehoord hadden, dachten ze na over wat ze moesten doen.

[14] Eén van hen, die het eerst gesproken had, zei tegen de anderen: 'Weet Je, Ik raad aan om nu direct hier te blijven als wij Hem als leerlingen willen volgen! Ons huishouden is toch al goed geregeld, aan arbeiders en middelen ontbreekt het daarbij niet en meer is niet nodig. Wat de Heer en Meester nu tegen ons gezegd heeft is waar, laten we dan ook direct bij de waarheid blijven!’

[15] Hierop kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij of Ik hun toestond om direct te blijven.

[16] Ik zei: 'Blijf dan en wordt goede en actieve arbeiders in Mijn wijngaard!'

[17] Eén van..hen zei: 'Heer en Meester! Hoe kunt U nu een wijngaard hebben, terwijl U toch eerst gezegd hebt dat U nog geen steen bezit om onder Uw hoofd te leggen?'

[18] Ik zei: 'Deze wereld is Mijn wijngaard en de mensen die Mijn woord horen en zich eraan houden en in Mij, de ware Zoon van God, geloven, zijn de goede en edele ranken, die Mij door hun goede werken ook veel vrucht zullen opleveren; maar tussen de edele ranken zijn ook heel veel onedele en die moeten ook veredeld worden en daar zijn veel krachtige arbeiders voor nodig. Heil degenen die zich bekwame arbeiders in deze wijngaard van Mij zullen betonen, en wel uit liefde tot God en de naaste!’

[19] N a deze woorden bedankten ze Mij en bleven, en begonnen met Mijn oude leerlingen te spreken.

 

126 De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe

 

[1] Toen deze kwestie nu geregeld was, kwam ook de hoofdman van Bethlehem, die wij in de herberg achtergelaten hadden, ons met nog enkele metgezellen te paard achterna; want hij wilde Mij nog eenmaal zien en horen en had ook met de Romeinen nog het een en ander te bespreken.

[2] Toen hij de paarden buiten aan de knechten had overgegeven, kwam hij direct in de grote kamer naar ons toe en zei (de hoofdman) tegen Mij: 'O grote Heer en Meester! Pas toen jullie de herberg verlaten hadden, ben ik als uit een droom ontwaakt en wilde mij toen geheel en al aan U aanbevelen, maar toen waren jullie al verdwenen. Daarop werd ik gegrepen door een alles overheersend verlangen om U nog eenmaal te zien, te spreken en te horen. Ik liet mij dan ook onmiddellijk uit Bethlehem de beste rijpaarden brengen en reed met deze vrienden van mij in snelle draf hierheen en hoorde buiten van de mensen van dit huis, dat U hier een kleine rustpauze genomen hebt. Toen sprong mijn hart op van vreugde. Samen met mijn metgezellen sprong ik in allerijl van het paard en haastte mij naar binnen, en nu ben ik hier om U te begroeten, en om U van gans er harte te bedanken voor de eindeloos grote genade die ik van U tot heil van mijn heidense ziel ontvangen heb. Neem daarom, o Heer en Meester, deze dank ook genadig van mij aan!’

[3] Ik zei: 'Vriend, meer van zulke heidenen zoals jij, en het zal weldra licht en helder worden onder de mensen op deze aarde! Maar helaas zijn er maar weinig van zulke mensen en heidenen, en daarom staat de mens ondanks Mijn komst naar deze aarde in het algemeen een lange geestelijke nacht te wachten, waarin nog vele gevechten pro en contra gevoerd zullen worden, maar daarbij zal de ware overwinning van de eeuwige waarheid over de nacht van al het valse en boze onbeslist blijven.’

[4] De hoofdman zei: 'Heer en Meester! In de grote herberg bij Bethlehem heeft het U maar één woord en wil gekost, en twee zieken, die door alle artsen ongeneeslijk ziek waren verklaard, werden gezond. Aangezien U dat kon, zou het voor U toch ook met hetzelfde gemak mogelijk zijn om te zeggen: 'Luister, duistere zielen! Ik wil, dat het licht wordt in jullie!', en kijk, door zo'n machtwoord, door U met Uw wil uitgesproken, zou er op de hele aarde zeker niet één duister en slecht mens meer bestaan!'

[5] Ik zei: 'Daar heb je gedeeltelijk wel gelijk in; maar Ik, die wel het beste weet hoe de hele mens van nature is en waarom hij ook zo moet zijn, om een mens en geen mensendier te zijn, zeg je dat de mens alleen wat zijn lichaam betreft een heel kunstig en wijs ingerichte machine is, waarvan de gezondheid, instandhouding en gebruiksmogelijkheid niet afhankelijk is van de vrije wil van de mens, maar alleen van Hem, die die machinerie geschapen en gebouwd heeft. Wanneer er dan iets aan de machine mankeert, kan de Meester ervan door Zijn almachtige wil ook gemakkelijk helpen, zonder daardoor ook maar in het minst schade toe te brengen aan de vrijheid van kennis, geloof en wil van de mens. Maar als Ik het ook zo zou doen met de ziel en geest van iemand, dan zou de eigen levenskracht van de ziel, die bestaat uit haar vrije liefde, uit het net zo vrije denken, vorsen en kennen, uit het geloof en uit het vrije willen, zo goed als gebroken en vernietigd zijn en daarmee dan ook iedere individuele zelfstandigheid. Wat zou een ziel en uiteindelijk Ikzelf, daar dan aan hebben?

[6] Daarom moet de ziel van de mens door goed onderricht en vervolgens door haar eigen vorsen, beproeven, kennen, geloven en willen komen tot het innerlijk, levende licht van haar geest, die vanuit God in haar woont, en dan is ze voor eeuwig waarachtig geholpen; iedere andere macht om haar volgens jouw idee te helpen, zou alleen maar vernietigend en nooit helend op haar levenselementen inwerken.

[7] En kijk, daarom neem Ik dan ook leerlingen aan en onderwijs Zelf, zoals een echt wijze vader zijn kinderen onderricht, wat ze moeten geloven, kennen en vervolgens doen; want als Ik hen met geweld in één klap met Mijn geest zou vervullen, dan zou het gedaan zijn met hun eigen zelfstandigheid, met hun eigen zoeken, vorsen, beproeven, kennen, gelo­ven en willen, maar ook met hun individuele leven en met de vrijheid daarvan.

[8] Maar als Ik hun nu leer de volle waarheid te kennen en er zelfstandig naar te handelen, wordt de volste vrijheid van hun zielen daardoor niet in het minst belemmerd, en wat ze zich volgens Mijn leer weldra zullen verworven en bevochten hebben, zal dan hun werk en ook hun volledig eigendom zijn.

[9] En kijk, dat is dan ook volgens de eeuwige orde de wil van God ten aanzien van de ware en enig werkelijk nuttige levensvorming van de mensen op deze aarde, en alleen op die manier kan een ziel tot het ware, eeuwige leven komen en tenslotte zoals God haar eigen leven en haar eigen hemel scheppen!

[10] Om deze redenen, die Ik je nu uiteengezet heb, is het voor Mij wel gemakkelijk om het zieke lichaam van een mens te genezen, maar niet tegelijk ook een zieke en duistere ziel. Ik genees de zielen ook wel, maar alleen door Mijn leer, wanneer ze die gelovig aannemen en daar vervolgens hun willen en handelen naar richten. Maar wie dat wil, heeft zich met een dergelijke vaste wil Mijn geest al eigen gemaakt en daardoor een toerei­kende levenskracht in zichzelf, die hij met het volste recht de zijne kan noemen, ook al ziet hij in dat het toch alleen Mijn kracht in hem is die handelt en heerst.

[11] Wie dus in de gelegenheid is om de mensen Mijn leer en Mijn wil mee te delen, zal als een trouwe arbeider in Mijn wijngaard van mensen­levens ook zijn loon in Mijn rijk ontvangen. -Heb je dit nu goed in je opgenomen en begrepen?'

 

127 De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen

 

[1] De hoofdman zei: 'Ja, Heer en Meester, dat is mij nu helemaal duidelijk geworden! De uiterlijke lichamelijke mens is dus alleen maar door God aan de ziel gegeven als een steun voor haar zelfontplooiing en is voor het grootste deel onderworpen aan de macht van Gods wil, maar is toch zo ingericht, dat de ziel zich daar ook van kan bedienen zoals zij wil. Als ze zich daarvan bedient volgens Uw wil, die ze door Uw leer goed kan kennen, dan strekt dat haar tot groot voordeel, omdat ze zich zo in het lichaam kan ontwikkelen tot het ware zelfstandige en eeuwige leven; maar als ze zich van haar lichaam bedient op een manier die tegen Uw orde ingaat, dan leidt dat zeker en kennelijk noodzakelijk tot haar verderf Maar daar komen we nu op een punt, waar ik reeds lang op weloverwogen gronden bij mijzelf ernstige kritiek op gehad heb ten aanzien van een wijze en beslist almachtige God en Schepper!

[2] Kijk, hoeveel duizendmaal duizend mensen zijn er buiten hun schuld in de diepste nacht van hun ziel terechtgekomen en moeten daarom dan ook allemaal verkommeren en te gronde gaan, omdat ze misschien nog in geen duizend jaar het geluk zullen hebben om van Uw hier uitgesproken leer ook maar één woord te vernemen! Maar hoevelen zijn er reeds sinds zeker vele duizenden jaren op aarde te gronde gegaan, die nooit van Uw leer iets hebben kunnen vernemen! Deze lange lichtloze handeling, tot zekere ondergang van zo talloos vele zielen, komt mij van de kant van Gods aller goedgunstigste en meest wijze voorzienigheid als heel erg triest voor.

[3] Het ontbreekt de mensen niet aan ernst om op heel veel plekken van deze aarde de waarheid te zoeken, waarvan Ik mij zelf overtuigd heb en menigeen heeft daar ook al een spoor van gevonden -maar waarin lag nu de bevestiging voor het verstand van de mensen, dat het door een ijverige zoeker en vorser gevonden spoor van levenswaarheid wel helemaal juist was ? Men leerde dat spoor kennen, betuigde er ook bijval aan, maar men kwam ook andere ijverige vorsers naar de levenswaarheid tegen en men raakte er al gauw van overtuigd dat zij op heel andere sporen gestoten waren, die met dat van de eerste absoluut geen overeenkomst vertoonden, maar toch heel veel in zich hadden.

[4] Ja, er bestaat haast geen enkel mij bekend volk op deze aarde, voorzover ik die ken, dat niet in de een of andere godheid geloofde en daaraan vasthield, maar hoe materieel zijn zulke leringen en voorstellingen van een allerhoogst en uiterst wijs goddelijk wezen. Maar het ene en zeker enig ware goddelijke Wezen schijnt Zich er eeuwig weinig om te bekommeren of er hele volkeren en geslachten in de diepste nacht van dwaling te gronde gaan!

[5] En dan kan nu, zoals hier met U nu het geval is, de enig ware en allerhoogste Godheid wel komen en de vele duizendmaal duizenden het meest ware licht verkondigen, maar de mensen zullen het over het algemeen toch niet aannemen en heel velen zullen zeggen: 'Waren onze voorvaderen, die allang gestorven zijn, dan ook niet mensen zoals wij? Wat hebben ze dan voor verkeerds gedaan, dat de enige en eeuwig ware godheid, hun het levenslicht heeft onthouden?

[6] Een ware godheid moet steeds voor een juiste verlichting van de mensen gezorgd hebben; maar als zij dat aantoonbaar niet gedaan heeft, terwijl ze nu voorgeeft het wel te doen, dan is het ofwel nooit een ware godheid geweest ofwel ze wilde het niet, vanuit een bepaalde geringschat­ting van de mensen op deze aarde; misschien omdat die haar niet bevielen omdat ze zich misschien even slecht konden ontwikkelen als heel veel vruchten, die een boom na de bloei begint te laten groeien, maar ze vanwege een of ander gebrek aan inwendig levenssap niet kan voeden en bij duizenden afwerpt en op de grond laat bederven en vertrappen, - een zeer oneconomisch bedrijf waarvan een alziende en hoogst wijze godheid toch ook op de hoogte zou moeten zijn, maar het toch duldt en voortdu­rend toelaat.’

[7] Ik voor mij wil U nu absoluut niet met zulke bedenkingen tegemoet treden, maar ik weet dat ze in de mensen reeds heeloude en diepe wortels gevormd hebben en wij, mensen die van de waarheid van Uw leer en van het bestaan van de ware Godheid in U nog zo doordrongen zijn, zullen zonder speciale hulp van U wel nooit in staat zijn om al die duizend maal duizend dwalingen bij de mensen met succes uit te roeien. Want al zullen wij, zelfzwakke mensen, hun nog zo getrouw mogelijk vertellen wat wij zelf hebben gezien en gehoord -wie zal ons dan geloven?

[8] Dus hebben wij daarvoor dan ook voortdurend bijzondere hulp van U nodig, o Heer en Meester, anders is al onze arbeid en inspanning tevergeefs, en is het naar mijn mening beter om de mensheid ook voor de hele verdere toekomst in haar duistere waan ten onder te laten gaan, zoals ze ook duizenden jaren vóór ons te gronde is gegaan en in een volledig niets is overgegaan. Want wat kan een almachtige en eeuwige God aan zo'n wereld vol mensen gelegen zijn, en wat voor belang zouden de te gronde gegane en eeuwig niet meer bestaande mensen hebben bij een God?

[9] Wanneer het eeuwige verder leven van een mensenziel er. nu enkel en alleen van afhangt of men Uw leer kent en er vervolgens naar leeft en handelt, dan zullen er wel weinigen zijn die zo gelukkig zijn om eeuwig te leven! Maar als het anders ligt met het voortleven van de zielen na de altijd enigszins wrede dood van het lichaam, neem ik al mijn menselijke opmerkingen terug en wil ik mij graag op andere gedachten laten brengen.

[10] Ik heb nu getrouw en openhartig gesproken en ben ook bereid om al het mogelijke te doen om zoveel mogelijk mensen vanuit hun nacht van de dood in de eeuwige dag van het leven te plaatsen; maar ik zou nu dan ook graag uit Uw mond, o Heer en Meester, willen horen hoe de zaken vanaf het oerbegin staan, en wat mij te doen staat. -Ik heb gezegd.’

 

128 De verhouding tussen God en de mensen

 

[1] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn zeer oprechte vriend, jij zou met je scherpe opmerking helemaal gelijk hebben, wanneer de zaken tussen God en de mensen er zo voor stonden als jij vanuit jouw opgedane ervaringen uit naam van de hele mensheid nu voor Mij uiteengezet hebt; maar de zaken liggen heel anders en zodoende heeft jouw scherpe beschrijving van de verhouding tussen God en de mensen geen andere oorzaak dan een volslagen gebrek aan kennis van die verhouding tussen God en de mensen.

[2] God heeft Zijn wil reeds vanaf het oerbegin zeer getrouw aan de vrije mensheid geopenbaard, dus aan het eerste mensenpaar en de belangrijkste nakomelingen van het eerste mensenpaar stonden in permanente verbin­ding met God en met de engelen, die voordien ook als lichamelijke mensen geleefd hebben, zij het dan op een ander hemellichaam, en ze werden in alle dingen zeer duidelijk onderricht en waren daardoor dan ook volmaakte mensen en heren van de hele natuur; want aan hun wil waren zelfs alle andere schepselen en ook de elementen onderwerpen.

[3] Maar hun vele kinderen, die geleidelijk op de aarde verschillende woonplaatsen uitzochten en zodoende zelfstandig werden, wilden zich de voogdij van God en nog minder die van hun ouders en overige verwanten niet meer laten welgevallen. Zij streefden ernaar om in de wereld rijk en beroemd te worden, en toen ze dat werden, werden ze ook traag en hoogmoedig en bekommerden zich weinig meer om God en Zijn wil, die zij nog heel goed kenden. Ze deden wat ze wilden. En al heeft God hen ook vermaand door allerlei tuchtigingen, die Hij hun altijd door middel van allerlei tekenen en ook door wijze boodschappers, bekendgemaakt had, dan lachten ze, bespotten God en Zijn vermaningen en mishandelden de boodschappers die naar hen toe gezonden waren.

[4] Onder elkaar richtten ze vervolgens scholen op volgens hun eigen ideeën. Maar hun leraren buitten weldra de hun bekende zwakheden uit en richtten hun onderwijs zo in, dat het de gemeente vleide en henzelf hemelhoog verhief Zulke leraren nu werden als leiders van de mensen van een gemeente weldra tot machtige koningen en waren als zodanig ook steeds de eerste grondleggers van afgoderij, afgodendom en van blind bijgeloof of ook volkomen goddeloosheid.

[5] Maar God bleef er toch mee doorgaan en liet ook onder zulke heidenen steeds mannen opstaan die hun door leringen en daden de grote ellende toonden waar zij in leefden, en hun ook de juiste wegen van het leven toonden. Maar zulke mannen kregen steeds maar weinig leerlingen en werden door andere volksleraren en priesters en zogenaamde wereldse geleerden veracht, vervolgd en voor gek verklaard, en de hooggeplaatsten en wereldse machthebbers wilden van zulke deemoedpredikers al helemaal niets weten.

[6] Maar wanneer het nu zo is, zoals tegenwoordig de vele voorbeelden zelfs ten aanzien van Mij maar al te duidelijk laten zien -wat had God dan nog moeten en kunnen doen voor de mensen, om hen bij het levende geloof in Hem te houden, zonder hun vrije wil ooit aan te tasten?

[7] Ook deze keer, nu Ik persoonlijk onder de joden ben gekomen om hen weer om Mij heen te verzamelen, heb Ik ervoor gezorgd dat Ik in alle jullie bekende werelddelen aan de mensen bekend werd gemaakt op een manier die bij elk afzonderlijk volk paste. Ga er maar heen en vraag het de mensen en volkeren, dan zul je antwoorden krijgen waar jij je zeker hogelijk over zult verbazen!

[8] Maar jij denkt nu - en dat is eveneens volkomen onjuist -dat van nu af aan alleen die zielen een eeuwig leven na de dood zullen hebben, die nu Mijn woord horen, in Mij geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen, maar dat alle andere zielen voor eeuwig vernietigd zullen worden.

[9] Tegen een dergelijke mening van jou, die nu ook vele andere mensen huldigen, kan Ik jou op zuiver verstandelijke wijze voorlopig alleen zeggen, dat het leven van ieder mens een kracht uit God .is, die God Zelf met al Zijn almacht evenmin kan vernietigen als Zichzelf; want als God de uit Hem alleen voortgekomen levenskrachten zou kunnen vernietigen en verdelgen, zou Hij daarmee eerst bij Zichzelf moeten beginnen, omdat uiteindelijk Hijzelf immers sinds eeuwigheid alles in alles is! God kan wel elke materie, die niets anders is dan Zijn door Zijn wil vastgehouden idee, oplossen en haar tot het geestelijke en onveranderlijke laten terugkeren, maar vernietigen kan Hij ze eeuwig niet, omdat Hij Zichzelf en Zijn voor Hem eeuwig heldere gedachten en ideeën niet kan vernietigen.’

 

129 De onsterfelijkheid van de menselijke ziel

 

[1] (De Heer:) 'Maar dat de zielen van alle mensen, goed of slecht, na de dood van het lichaam voortleven, daarvan hebben bepaalde meer in zichzelf gekeerde mensen bij alle volkeren op aarde meer dan vele duizendmaal duizenden van de meest sprekende en overtuigende voor­beelden meegemaakt, doordat ze vaak jarenlang contact en leerzame omgang hadden met de zielen van lichamelijk gestorven mensen.

[2] Maar als pure en geheel materiële wereldse mensen daar niet in willen geloven, omdat zij nog nooit iets dergelijks gezien hebben, kan dan soms aan God de schuld gegeven worden? Deze wereldse mensen zoeken het immers nooit en dus vinden ze het ook niet; maar zij die het zoeken, vinden het ook onder alle volkeren op aarde.

[3] Deze Romeinen hebben Mijzelf over dergelijke verschijnselen verteld ­die zij zelf hebben meegemaakt! Zijn zij voor jou dan onwaar, omdat jij iets dergelijks nog niet hebt gezien en waargenomen?

[4] Achter de hoogste bergen van Azië in het verre oosten bestaat een groot keizerrijk, dat Sihna of China heet. Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit gezien hebt? En nog verder naar het oosten, helemaal omspoeld door de grote wereldzee, bestaat nog een groot keizerrijk met de naam Jhipon (Japan). Bestaat dat misschien ook niet, omdat jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt? Ja vriend, op deze aarde bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de jou bekende drie werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje zeggen dat ze bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen worden.

[5] Overalleven al mensen en zij zijn niet verstoken van openbaring van boven en van de kant van geesten die daar ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat zulke zielen van mensen zich echter niet onmiddellijk bij de overgang naar het rijk der geesten in een volmaakt levenslicht kunnen bevinden is toch zeker gemakkelijk te verklaren uit het feit dat ook hier de mensen van wie de zielen erg wereldlievend zijn geworden maar moeilijk en moeizaam op de juiste weg van het levenslicht te brengen zijn. Het lichaam van de mens kan niet iets geloven of willen; het dient de ziel slechts een korte tijd tot instrument voor de werkzaamheid naar buiten toe en zodoende ook voor haar ontwikkeling. Het denken, liefhebben, willen en handelen volgens de waarheden die men heeft leren kennen is een zaak van de ziel.

[6] Hoe moeilijk en moeizaam dikwijls een wereldlievende en tot traagheid geneigde ziel evenwel het zuivere goede en ware begrijpt en besluit daarnaar te handelen, kun je aan je eigen kinderen merken; en zo vergaat het een ziel die hier verwaarloosd is zeker nog veel erger in de grote wereld aan gene zijde, omdat zij tijdens het leven in het lichaam geleefd heeft op basis van allerlei verkeerde opvattingen en van daaruit in het valse en boze. Een dergelijke levensbasis is echter hetzelfde als een verharding van de liefde en van de wil van de ziel, die beide evenwel het leven en het individuele bestaan uitmaken. Wanneer Ik dan van zo'n ziel haar liefde en haar wil in één keer zou weghalen, zou daardoor immers ook de hele ziel weggehaald zijn!

[7] Daarom moet er met zulke zielen heel behoedzaam te werk gegaan worden, om ze geleidelijk aan, zonder dat ze daar iets van merken, op de juiste weg te brengen. Maar daar is wel een allerhoogste goddelijke liefde, wijsheid en geduld voor nodig; want men moet een dergelijke ziel, steeds alleen maar als het ware van buitenaf op haar inwerkend, door haar willen ­streven en handelen steeds in zulke situaties laten komen, waarin ze zich bewust begint te worden van het feit dat ze zich in grote dwalingen bevindt. Als een ziel die in zichzelf begint waar te nemen, wordt in haar ook de wens wakker om te weten te komen waarom ze bij wijze van spreken niet op groen gras, maar slechts op tamelijk duistere en onvruchtbare woeste­nijen terechtkomt.

[8] Welnu, in zo'n toestand is het dan pas het moment om zo'n ziel een wijze geest te laten ontmoeten, die er als gelijkwaardig uitziet en die vervolgens met haar over een en ander kan spreken; daardoor wordt het dan in zo'n verdwaalde zielook al lichter en begint ze nu als het ware helemaal uit zichzelf in te zien dat ze zich in grote dwalingen bevindt, en begint ze steeds meer en meer naar het ware licht te verlangen.

[9] Je ziet nu heel gemakkelijk in, dat een ziel in een dergelijke reeds betere toestand al anders begint te denken en haar liefde en haar wil, als haar eigenlijke ik, leven en bestaan, uit zichzelf een andere richting inslaat; als dat gebeurt, komt een ziel, ook al wandelde ze voorheen nog zo in het duister, ook weldra zonder veel moeite tot het ware levenslicht.

[10] Maar een volgens jouw mening heel plotselinge verandering van de ziel zou nagenoeg haar algehele vernietiging betekenen. Ik zou toch ook, in plaats van hier bij de joden, bij jullie Romeinen of ook bij een ander heidens volk kunnen optreden als datgene wat Ik hier ben; maar wat zou dat bij het blinde en zeer bijgelovige volk voor uitwerking gehad hebben, waartegen ook de meest wijze leer niets geholpen zou hebben? Kijk, het volk zou Mij voor de een of andere God zijn gaan houden en begonnen zijn Mij te aanbidden en Mij grote offers te brengen, en Mijn leerlingen, die ook al veel in Mijn naam kunnen doen, zou het vol verbazing als halfgoden hebben beschouwd en voor hen ook offeraltaren en zelfs tempels gebouwd hebben, en zo zou Ik bij een heidens volk het afgodendom niet alleen niet te gronde gericht, maar alleen maar versterkt hebben.

[11] Maar de joden, die vooral in deze tijd voor het merendeel totaal ongelovig zijn geworden, hoewel zij de Schrift en de belofte van Mijn komst naar deze aarde hebben en door de overlevering toch nog weten hoe God het volk geleid heeft, ook al twijfelen ze daar aan, zijn nog het meest geschikt om Mijn persoonlijke aanwezigheid te verdragen, omdat ze met Mi: geen afgoderij kunnen bedrijven. Want degenen die Mij kennen, weten ook uit de juiste bron wie Ik ben; maar de ongelovigen houden Mij voor een magiër en de middenklasse houdt Mij voor een profeet. Zodoende is daar door Mijn aanwezigheid van geen enkele ziel haar eigenheid en haar vrije wil in gevaar en daarom moet het licht dan ook van het joodse volk naar de hele wereld uitgaan.

[12] Wanneer jij met je scherpe verstand hetgeen Ik je nu gezegd heb nauwkeurig onderzoekt, zul je je er wel bewust van worden dat jij Mij met een heel verkeerde mening benaderd hebt.

[13] Wanneer God de mensen niet nodig gehad zou hebben voor een steeds grotere verzadiging van Zijn liefde, zou Hij ze ook nooit geschapen hebben; maar aangezien Hij ze geschapen heeft, bekommert Hij Zich ook om hen en om hun eeuwige behoud en laat daarmee zien dat Hem aan de mensen alles gelegen is. Daarom zou de mensen ook alles aan God gelegen moeten zijn! Heb jij, Mijn vriend, dat nu goed begrepen?'

[14] De hoofdman, die vol verbazing en door diep ontzag gegrepen naar deze les van Mij geluisterd had, zei: 'Heer en Meester, zoals U nu gesproken hebt, heeft nog geen wijze ooit tegen een mens gesproken! U hebt mij nu pas volkomen getoond wie U bent. Ik dank U voor de grote genade die U mij nu bewezen hebt, maar vraag U ook van ganser harte om vergeving voor het feit dat ik zo brutaal en dom tegen U heb durven spreken.’

[15] Ik zei: 'Wie spreekt, zoals jij gesproken hebt, neemt de waarheid serieus en Ik geef hem dan graag een echt licht; maar wie koud noch warm is, maar lauw, die is Mijn levenslicht ook niet waard en zal het ook niet ontvangen zolang het hem daar ook niet in volle ernst om te doen zal zijn. Maar Ik weet dat het heel veel heidenen onder jullie daar allang serieus om te doen was, terwijl de joden steeds lauwer en lauwer geworden zijn; daarom zal het licht nu ook van de joden worden afgenomen en in alle overvloed aan jullie heidenen gegeven worden. Maar zorg en waak ervoor dat het daarna bij jullie niet tot een nieuw heidendom overgaat; want dat zou nog erger zijn dan jullie huidige heidendom! jullie zullen daar weliswaar voor zorgen, maar het optreden van valse profeten uiteindelijk toch niet kunnen verhinderen. Waak dus allemaal en hoedt je voor de valse profeten, die je gemakkelijk aan hun werken zult herkennen!'

[16] Toen kwam er een bode uit Bethanië om te zeggen dat thuis alles klaar was om ons te ontvangen.

[17] Daarop zei Ik: 'Onze rustpauze is nu voorbij en wij zullen dan ook verder reizen. Wie Mij volgen wil, die volge Mij!’

 

130 De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië

 

[1] Nu stonden allen op, ook de leerlingen van Johannes, en volgden Mij enthousiast naar Bethanië dat niet ver weg lag. Ook de hoofdman volgde nu te voet met zijn metgezellen, terwijl hij zijn paarden achterliet bij de waard in het dal.

[2] In ongeveer tien minuten waren wij dan ook al in Bethanië.

[3] Weliswaar was het derde uur na zonsondergang al voorbij, maar voor een welbereid avondmaal was het nog altijd vroeg genoeg, en Ik wilde het ook zo dat wij op een dergelijke tijd in Bethanië aankwamen, zodat wij niet opgemerkt konden worden door de nieuwsgierige menigte; want deze dag waren er na ons vertrek veel mensen, jong en oud, naar Bethanië gekomen, omdat ze gehoord hadden dat Ik Mij daar ophield. Maar omdat ze Mij niet vonden en niemand hun ook zei waar Ik heengegaan was en wanneer Ik terug zou komen, bleven ze voor hun genoegen slechts tot zonsondergang in Bethanië en keerden toen weer terug naar Jeruzalem. Enkelen keerden echter al terug op het moment dat de ons reeds bekende soldaten Bethanië binnenkwamen, volgens de aanwijzing in het huis van Lazarus hun voedsel en reisgeld ontvingen en daarna na een korte rustpauze weer verder trokken; want Ik had Rafaël in de geest aangegeven, dat de soldaten niet op de terugkeer van de Romeinen moesten wachten. Op de tijd dat wij aankwamen was alles dan ook volkomen in orde en wij waren onder ons, door niemand gestoord.

[4] Toen wij het huis binnenkwamen, ontvingen de zusters van Lazarus en Maria van Magdala ons met veel liefde en vriendelijkheid en ook Mijn Rafaël met enkele jongens die nog wakker gebleven waren en die het meeste talent hadden en een groot verlangen hadden om Mij weer te zien.

[5] Lazarus stelde de waard uit de omgeving van Bethlehem aan zijn zusters voor en ook de hoofdman en de leerlingen van Johannes; en zijn zusters verwelkomden hen en wezen hun hun plaatsen aan de tafel.

[6] Toen dit allemaal voorbij was, gingen wij aan tafel en namen een goed bereid avondmaal tot ons. De Romeinen hadden echter meer dorst dan honger en leegden snel hun bekers, die ook direct weer gevuld werden. De wijn maakte hun tongen los en zo werd het weldra heel levendig in de eetzaal.

[7] De hoofdman, zijn metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem viel onze Rafaël echter op, die nu ook aan tafel naast Mij at en deze keer met opzet nog meer dan anders, om de aandacht van de vreemdelingen te trekken. Dezen keken dan ook met steeds grotere oplettendheid naar hem en verwonderden zich in stilte steeds meer over het feit dat een overigens zo bevallige jongeman zo veel kon eten.

[8] Maar omdat het in het bijzonder de hoofdman opviel, vroeg hij Mij: 'Heer en Meester, vergeef mij dat ik U bij het eten enigszins stoor in Uw rust! Kijk, de anders zo tere en onvoorstelbaar mooie jongeman eet ongewoon veel! Niemand misgunt hem natuurlijk wat hij eet, maar ik maak mij echt bezorgd dat wat hij teveel eet hem uiteindelijk zou kunnen schaden en hij ziek zou kunnen worden en gemakkelijk een akelige koorts kunnen krijgen. Dat zou werkelijk jammer zijn van zo’n lieftallige jonge­man die, afgaande op zijn zeer geestrijke voorkomen, zeker iets groots zou kunnen worden!’

[9] Ik zei: 'Vriend, laat jouw bezorgdheid maar aan Mij over! Deze jongen is allang Mijn dienaar en weet zelf heel goed wat hij moet doen en hoeveel hij van de ene of de andere spijs kan eten. Als het niet goed was wat hij doet, zou Ik het hem wel zeggen. Als hij nu niet zo gegeten had dat het jullie enigszins bovennatuurlijk moest voorkomen, zou hij immers niet zo sterk jouw aandacht getrokken hebben; maar aangezien jij nu opmerkzaam op hem bent geworden, zul je van hem ook nog andere dingen horen en dan zal het je niet meer zo verbazen dat hij iets meer dan een gewoon mens aan spijs en drank tot zich kan nemen. Vanaf nu kun je je wel tot hemzelf richten.'

 

131 De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël

 

[1] Toen de hoofdman dat van Mij gehoord had, wendde hij zich direct naar de vermeende jongeman en zei tegen hem: 'Luister, mijn jonge en zeer bevallige vriend! Hoe komt het eigenlijk dat jij je in je jonge jaren in het eten en drinken wel haast met een reus zou kunnen meten en het je geen schade toebrengt?'

[2] Rafaël zei: 'Maar wat mijn kracht betreft ben ik ook een reus, ook al lijk ik dat niet te zijn wat mijn gestalte betreft! Als je wilt, kan ik je direct een staaltje laten zien!'

[3] De hoofdman zei: 'Wanneer je zoiets kunt, laat mij dan iets van jouw reuzenkracht zien!’

[4] Daarop zei Rafaël: 'Heel goed! Kijk, daar bij de muur tussen de beide grote ramen staat een ijzeren zuil, die dient om tijdens feesten als een offeraltaar gebruikt te worden; het is namelijk een huisofferaltaar, en in vroeger tijden werden daar veel offers op verbrand. Nu is deze bijna manshoge zuil natuurlijk alleen maar puur een sieraad van deze eetzaal. Hoe zwaar schat jij deze zuil, die behalve zijn hoogte ook een heel aanzienlijke omvang heeft?'

[5] De hoofdman stond op en onderzocht en bekeek de zuil eerst goed en zei toen: 'Ja, mijn beste jonge vriend, het gewicht van deze zuil is nauwelijks te schatten; ik denk dat onze huisheer Lazarus ons daar meer over zou kunnen vertellen.’

[6] Hierop zei Lazarus: 'Deze zuil is geschat op twintigduizend pond* en is al tweehonderd jaar geleden met veel moeite en kosten uit Korinte hiernaartoe gebracht.’

[7] De hoofdman zei: 'Ja, zo zwaar had ik hem ook op zijn minst geschat! En wat ga jij, mijn beste jonge vriend, nu met deze geweldig zware zuil doen?'

[8] Rafaël zei: 'Ik ga hem optillen en heel rustig en zonder enige inspanning neerzetten waar jij hem maar wilt hebben!'

[9] De hoofdman zei: 'Je hebt het gezegd en wilt het ook doen; beproef jouw reuzenkracht dus maar op deze zuil en zet hem bij het volgende raam!'

[10] Toen de hoofdman dat gezegd had, stond Rafaël op, liep naar de zuil, greep hem met beide handen vast, tilde hem snel in de hoogte met zo'n groot gemak alsof het een donzen veertje was en zette hem met hetzelfde gemak op de aangegeven plaats, liet hem daar enkele ogenblikken staan en zette hem toen op Lazarus' verzoek weer terug op de oude plaats.

[11] Toen hij klaar was met deze krachtproef, zei hij (Rafaël), vriendelijk glimlachend, tegen de buitengewoon verbaasde hoofdman: 'Welnu, mijn vriend, begrijp je nu waarom ik iets meer eet dan een ander mens?!'

[12] De hoofdman zei: 'Mijn mooie jonge vriend, wanneer jouw reuzenkracht af zou hangen van het feit dat jij ongeveer vier keer zoveel eet als een van ons, zou je nog lang niet zo met deze zware zuil kunnen spelen alsof je met het gewicht van een veertje te maken had; want dan zou je wel voor honderd mensen moeten kunnen eten, omdat er naar mijn mening wel de kracht van honderd mensen voor nodig is om deze zuil de baas te worden. Jouw reuzenkracht lijkt dus een heel andere oorzaak te hebben! En ik zal er waarschijnlijk niet al te ver naast zitten, als ik zeg dat achter jouw ongehoorde reuzenkracht deze Meester van alle meesters, een ware God aller goden zit! - Wat denk je van deze mening van mij?'

[13] Rafaël zei: 'Ja,ja, dat heb je heel juist geantwoord; maar deze Meester schuilt ook achter ieder mens en achter alles, wat bestaat, en dus ook achter jou, en toch krijg deze zuil niet van zijn plaats! Hoe is dat dan mogelijk, volgens jou?'

[14] De hoofdman zei: 'Dat is naar mijn oordeel heel gemakkelijk te begrijpen! Degene aan wie Hij bij het een of bij het ander meer kracht wil geven, hetzij voor altijd of ook voor een moment, die heeft die kracht dan ook; mij en ook heel veel andere mensen heeft Hij echter slechts zoveel kracht gegeven, als voor mij als gewoon mens nodig is.

[15] Welnu, waarom hij nu juist jou met zo'n buitengewoon grote kracht heeft toegerust, is een heel andere vraag, die niemand behalve Hij en zeker ook jij zal kunnen beantwoorden!’

[16] Daarop zei Rafaël: 'In de grond van de zaak heb je wel gelijk, hoewel er hier behalve jij, je metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem waarschijnlijk niemand is die niet weet met wie hij in mijn persoon te maken heeft. Maar ik heb gehoord dat jij beneden bij de waard in het dal de Heer en Meester stevig hebt toegesproken over het feit dat God Zich weinig om de ontwikkeling van de mensen bekommert en zij tenslotte al het innerlijke levenslicht zouden moeten verliezen. Bovendien verlangde jij dat de zielen van de lichamelijk gestorven mensen zich aan de hier nog levenden zouden tonen, zodat dezen daaruit konden opmaken en echt geloven, dat er na de dood van het lichaam een voortleven van de ziel bestaat en hoe dat er dan uitziet.

[17] De Heer heeft jou daarover goed onderricht en jij hebt de les ook begrepen, hoewel jij zelf nog nooit een ziel hebt gezien die het lichaam reeds verlaten heeft. De Heer had bij de waard in het dal jouw ogen daar al voor kunnen openen, zodat jij onmiddellijk zichtbaar contact had kunnen krijgen met de zielen van gestorvenen; maar het behaagde Zijn wijsheid omjou eerst hier te laten zien wat jou voor een echt geloof nog ontbreekt. En die taak heeft de Heer mij nu in handen gegeven en ik heb mij dan ook reeds bij het eten zodanig gedragen, dat ik jou wel moest opvallen. Ik kan jou behalve mijn krachtproef nu ook nog wel andere bewijzen geven, als je die verlangt!'

[18] Nu dacht de hoofdman erover na wat hij Rafaël zou vragen.

[19] Maar nu mengden zich ook de leerlingen van Johannes in het gesprek en zeiden tegen Rafaël: 'Luister, jonge Simson, je hebt maar een paar mensen genoemd die jou niet zouden kennen; maar wij kennen jou ook niet! Openbaar je daarom ook aan ons; want wat het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam betreft hebben wij ook nog geen helder geloof!

[20] Toen Johannes in de gevangenis onthoofd werd, overviel ons grote angst en droefheid en wij hebben er sterk naar verlangd dat zijn geest naar ons toe zou komen om ons te zeggen, wat wij nu verder moesten doen. Maar ons verlangen bleef tot nu toe onvervuld en reeds vaak kwamen wij zo onder elkaar tot de opvatting van de Sadduceeën, die niet geloven in een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam.

[21] Wij oordeelden als volgt: als de ziel, in het bijzonder die van zo'n vrome leraar, voortleeft en dus ook voelt en denkt, kan het haar toch ook aan gene zijde niet onverschillig laten wat haar hier nog levende leerlingen doen en in wat voor troosteloze toestand zij zich bevinden! Maar als deze leerlingen nu al dikwijls onder tranen de geest van de gedode gesmeekt hebben, of hij hun zou willen verschijnen en hen tenminste in zoverre zou willen troosten door te laten weten dat hij na de dood gelukkig voortleeft in de wereld der geesten, maar hij al die dringende smeekbeden onver­hoord laat, wat moet je dan anders denken dan: het geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam is niets anders dan een algemeen gedachte en uitgesproken vrome wens, maar geen waarheid die ooit volkomen aangetoond kan worden!

[22] Maar deze opvatting is werkelijk absoluut niet troostvol voor mensen die iets dieper denken dan het geval is bij de gewone, luchthartige, lichtgelovige mensen, die zich niet om iets hogers bekommeren; en wel des te minder, omdat de meeste mensen tenslotte de dood die hen vernietigt dikwijls met het grootste leed en de onverdraaglijkste pijnen moeten bekopen. jij, jonge Simson, zult daaruit wel begrijpen, dat ook wij alle reden hebben omjou nader te leren kennen!'

[23] Rafaël zei: 'Die mening ben ik weliswaar ook toegedaan, maar dat zal met jullie wel enigszins moeilijk te bespreken zijn, omdat het geloof, dat het levenslicht van de ziel is, bij jullie nog nooit een stevige basis heeft gehad! Maar een leerling van de Heer heeft toch al iets over mij in jullie oor gefluisterd en daarom kon ik jullie dan ook niet helemaal rekenen tot degenen die helemaal niets over mij zouden weten! Maar jullie zeiden: ‘Ach, hou op met dergelijke praat! Hoe kan dat nou, en wie kan zoiets geloven?!' ja, vrienden, wanneer jullie de leerling, die mij heel goed kent, niet geloven, hoe zullen jullie mij dan geloven? Zullen jullie dan niet bij jezelf zeggen: 'O, dat slaat alles! De jonge magiër verstaat heel goed de kunst om ons verstand met allerlei toverkunsten te verbijsteren! ' Wat zal ik dan verder nog voor jullie kunnen doen, om jullie in je geloof te sterken?'

[24] Eén van de leerlingen zei: 'Maak je daar maar niet druk om, jonge Simson; want zoveel beoordelingsvermogen bezitten wij wel, dat wij de waarheid van iets vals kunnen onderscheiden, anders zouden wij nooit leerlingen van iemand als Johannes zijn geworden!'

[25] Rafaël zei: 'Nu goed dan, kijken en luisteren jullie dan ook!'

 

132 Over het bezweren van geesten

 

[1] Daarna kwam de hoofdman pas weer aan het woord en zei: 'Ik heb nu al iets bedacht en vraagje om mij een bekende geest te laten verschijnen, zodat ik zelf met hem kan praten en hij mij vrij uit zichzelf antwoord kan geven en mijn geloof doet opleven. Wij hebben immers al veel bekenden, die vóór ons aan gene zijde zijn, ook onze ouders en enkele kinderen; als één van hen aan mij verschijnt, zal ik hem toch zeker wel herkennen?! Wanneer je ook zoiets kunt, doe dat dan; ik zal je er dankbaar voor zijn!'

[2] Daarop zei Rafaël: 'Luister eens, om jou volgens jouw idee een geest als een soort spook te laten verschijnen, opdat je hem met je lichamelijke ogen zou zien en hem met je tong het een en ander zou kunnen vragen, dat gaat werkelijk niet aan; want dan zou ik Gods eeuwige orde helemaal moeten omdraaien en totaal veranderen!

[3] jullie zogenaamde geestenoproepers en geestenbezweerders, die ten eerste wat henzelf betreft maar uitermate zwak geloven in het bestaan van een geest en ten tweede in werkelijkheid nog nooit een geest gezien hebben, behalve in een lichte droom, doen het wel zo: ze roepen met hun mysterieuze, maar op zichzelf volkomen zinloze tekens en woordformules een gestorvene op, die vervolgens na drie of ook wel zeven keer roepen en bezweren verschijnt, gewoonlijk tot grote schrik van degene die hem liet roepen, en tevens met allerlei vuur en groot kabaal en gedaver en met een zeer dreigend en ontstemd gezicht en dito woorden degene die hem liet roepen, vraagt wat hij wil en waarom hij hem in zijn rust stoort. Maar zo'n geest heeft zelf de geestenwereld nog nooit gezien, gelooft daar net zo min in als zijn bezweerder en is niets anders dan een onherkenbaar gemaakt mens, die vaak aljarenlang met de geestenbezweerder samenwerkt in een vast en goed ingestudeerd winstgevend bondgenootschap.

[4] De verschijning van een dergelijke geest, die gewoonlijk zeer grof is, brengt vervolgens degene die hem liet roepen, tot een geloof in het voortbestaan en voortleven van de mensenzielen na de dood van het lichaam -maar wat is dat voor een geloof? Kijk, een totaal verkeerd geloof1 Dit geloof is de mens dan ook niet alleen tot geen enkel nut, maar schaadt hem vaak heel erg; want ten eerste geeft het degene die hem liet roepen, een zeer grove materiële voorstelling van een geest, en ten tweede brengt het de blinde en lichtgelovige oproeper door allerlei bedreigingen en slechte profetieën tot grote vrees en angst, in het bijzonder wanneer hij de geestenbezweerder een ontoereikend verbazingwekkend groot offer ge­bracht heeft.

[5]Als hij zich steeds meer van die kwelling wil bevrijden, moet hij zich met grotere offers weer tot de geestenbezweerder wenden; deze overlegt dan met de geest, die hij nog een keer oproept, en de geest wordt een tweede keer gewoonlijk ook een beetje gemoedelijker. -Dus, vriend, een dergelijke geestenbezwering heb je van mij absoluut niet te verwachten, maar een heel andere!

[6] Maar om tot een waarachtig en geen vals aanschouwen van een echte geest te komen, die geen zogenaamd spook is, moet je eerst weten wat een geest is en onder welke levensomstandigheden een mens een ware geest kan zien en spreken.

[7] Aangezien een ziel, of volgens jouw begrip een geest, absoluut niet iets materieels is, kan hij ook nooit met materiële ogen gezien of met een louter materieel zintuig waargenomen worden; de mens, die echter toch een echte geest wil zien, horen en spreken, moet eerst zelf geestelijk worden, omdat alleen datgene in hem wat geestelijk is en nooit wat vleselijk is een ware geest kan zien, horen en spreken.

[8] Maar jij bent nu nog erg materieel en het zuiver geestelijke is in jou nog heel erg onontwikkeld. Daarom is het hier nodig om bij jou gedurende enige ogenblikken jouw verborgen innerlijk, dat geestelijk is, te versterken en het in zekere zin boven je vleselijke materie uit in staat te stellen om te zien, en dan zul je niet slechts één geest, maar er heel veel te zien, te horen en te spreken krijgen. Als je dat graag wilt, heb ik er ook wel voldoende kracht voor om jou plotseling in zo'n toestand te brengen, waarin jij de zielen van gestorvenen zult kunnen zien, horen en spreken.’

[9] Toen de hoofdman deze woorden van Rafaël gehoord had, zei hij: 'Heel goed; als je dat kunt doen zonder mijn lichamelijke gezondheid nadelig te beïnvloeden, doe het dan!’

 

133 Het verslag van de hoofdman over wat hij

helderziend waargenomen had

 

[1] Nu strekte onze Rafaël zijn handen over de hoofdman uit en tegelijk ook over zijn metgezellen en over de leerlingen van Johannes en op hetzelfde ogenblik werd hun innerlijk gezicht geopend, en ze zagen direct een groot aantal geesten die ze goed kenden; aan de leerlingen van Johannes verscheen ook Johannes, die hun over Mij leerde en hen over hun ongeloof terecht wees.

[2] Maar aan de hoofdman verscheen zijn vader, die hem gelukkig prees dat hij reeds op de materiële aarde het allerhoogste en eeuwige levensgeluk voor zijn ziel had gevonden, en hij vermaande hem heel indringend, dat hij dit geluk vooral nooit moest opofferen aan een vergankelijk aards geluk. De hoofdman beloofde hem dat ook heel plechtig.

[3] Daarop wekte Rafaël de zieners weer uit hun geestvervoering, en wel met volledige herinnering aan alles wat ze gezien en gehoord hadden.

[4] Toen de gewekten zich weer in hun natuurlijke toestand bevonden, zei de hoofdman: 'Ach, dat was als een heldere droom! Maar toch was er een groot verschil tussen een droom en dit visioen; want in een droom verschijnen er aan de dromer zelden mensen die al gestorven zijn, maar toch meestal alleen maar mensen die nog in deze wereld leven, en heel vaak ook mensen, waarvan men niet weet of ze lichamelijk nog leven of wellicht al gestorven zijn. De omgevingen in dromen zijn meestal van fantastische aard en hebben.op zichzelf geen bestaan, evenals de dieren en planten, en veranderen snel van vorm.

[5] Maar hier was het heel anders! Want ten eerste bevond ik mij niet, zoals in een droom, voortdurend alleen maar in een passieve toestand, maar in een als het ware volkomen zelfstandig actieve toestand, en ten tweede was alles wat ik zag heel bestendig, en de mensen waren ook geheel en al mensen. Wat ze zeiden was goed, waar en ernstig, en ze gaven mij heel goed te verstaan dat ze niet in een droomachtige onwetendheid leven ten aanzien van alles wat ik op aarde denk, wil en doe.

[6] Tegelijk zag ik echter ook mijn metgezellen, de waard en de leerlingen van Johannes, ik zag ook hun meester en boorde wat hij tegen hen zei.

[7] Zo zag ik ook de voorouders van de waard, teruggaand tot in de tiende generatie, en zag onder hen koninklijke gestalten, die in een meer geheime taal met hem spraken, die ik niet verstond.

[8] De omgeving leek een aardse te zijn. Men zag mooie bergen, velden, tuinen, wijngaarden en een groot aantal woonhuizen, die er heel mooi en goed verzorgd uitzagen, en de zeer ruime omgeving was goed verlicht, alhoewel ik geen stralende hemellichamen aan het helder blauwe firma­ment kon ontdekken. Maar het wonderlijkste was, dat ik door de heel helder waargenomen geestelijke omgeving heen ook heel veel van deze materiële omgeving kon waarnemen, maar alleen voor enkele ogenblik­ken, en toch bleef de geestelijke omgeving constant; en dat alles bewijst mij nu wel voldoende, dat hetgeen ik gezien heb niet louter een loze droom, maar werkelijkheid was.

[9] Nu komt het er alleen nog maar op aan of ook de anderen willen vertellen -maar getrouwen waar -of ze hetzelfde gezien en gehoord hebben, wat ik gezien en gehoord heb! Als ze dat net zo getrouwen waarachtig doen als ik gedaan heb, dan staat de volste waarheid meer dan duizendvoudig bewezen helder voor ons, namelijk dat er na de dood van het lichaam een zeker en bestendig voortleven is van de ziel van ieder mens, hetzij heiden of jood.'

 

134 De droom van de hoofdman

 

[1] (De hoofdman:) 'Laten nu ook de anderen openlijk vertellen of ook zij hetzelfde gezien en gehoord hebben! Ik verlang dat niet voor niets, want het is mij om de zuivere waarheid te doen, om daarmee aan te tonen dat dit visioen geen droom, maar werkelijkheid was.

[2] Ik heb namelijk eens heel levensecht gedroomd van een van mijn liefste broers, dat wij in Athene bij elkaar waren en met elkaar over een belangrijke aangelegenheid spraken. Ik was destijds nog in Rome en deze broer op het eiland Rhodos, waar hij werk te doen had. Ik schreef de droom die ik had op, om hem niet te vergeten. Maar een half jaar later kwamen ik en deze broer werkelijk in Athene bij elkaar, op dezelfde plaats waar we in mijn droom samengekomen waren, en het onderwerp van ons gesprek was, alhoewel met enigszins andere woorden, hetzelfde als waar wij in de droom reeds een half jaar eerder over gesproken hadden.

[3] Na het gesprek vroeg ik mijn broer of hij een halfjaar eerder in die en die nacht niet ook een dergelijke droom had gehad, zoals ik, en liet mijn broer bij deze gelegenheid de getrouwe aantekeningen zien, die ik mee­genomen had naar Athene. Hij las die heel aandachtig door en verwon­derde zich er erg over, dat mijn in zekere zin profetische droom nu in Athene bijna letterlijk werkelijkheid was geworden, maar hij verzekerde mij ook, dat hij daar nooit een droom over had gehad en ook niet het minste vermoeden had, dat wij elkaar in Athene zouden zien en spreken. Over het te bespreken onderwerp had hij wel vaak nagedacht en hij had mij daarom in Rome willen bezoeken. Ook had hij dikwijls een sterk verlangen naar mij gehad, maar dat wij elkaar zo heel toevallig in Athene zouden treffen, zien en spreken, daarvan had hij, zoals gezegd, geen enkel vermoeden en nog minder een soortgelijke droom gehad.

[4] Deze droom was voor mij dus iets waars; maar waarom wist mijn broer daar dan niets van, aangezien de zaak hem toch veel meer aanging dan mij ? Wat was mijn broer in mijn droom? Alleen maar een beeld, dat de fantasie van mijn ziel als het ware levend en plastisch vorm gaf en hem de door hem gesproken woorden in de mond legde! Alleen ik was het eigenlijke ik, al het andere was een voortbrengsel van de fantasie van mijn ziel, waarvan ik echter niet kan zeggen, of die zich daarbij vrij en zelfstandig actief of toch alleen maar passief gedroeg.

[5] En dat is dan ook de reden waarom ik hier ook van de anderen -die net als ik nog in het materiële leven zijn -zou willen horen, of ze ten eerste mij ook gezien hebben, zoals ik hen gezien heb, en ten tweede of ze al het andere ook zo hebben gezien en gehoord, als ik het gehoord en gezien heb, en laten zij daarom nu getrouw, waarachtig en vrijuit spreken; want het gaat hier om de allerbelangrijkste levenswaarheid voor ieder mens! Het is echt een aut caesar, aut nihil!* (*Latijn voor: 'De keizer of niets', d.w.z. 'alles of niets'.) Want als dergelijke verschijningen ook alleen maar hetzelfde zijn als dromen, waarmee geen enkel wijs mens een werkelijk en eeuwig voortleven van de ziel na zijn lichamelijke dood kan bewijzen, dan is iedere zedenleer zonder werkelijke waarde, en de wetten en vereisten en beloften ervan hebben alleen voor het tijdelijke en burgerlijke gemeenschapsleven een kleine, maar tevens illusoire waarde; maar wat het geestelijke betreft, hoort het thuis in de oude Augiasstal.

[6] Maar als een dergelijke verschijning werkelijkheid is, bewezen door verscheidene echte vrienden van de waarheid, dan eerst komt de troostende zedenleer, in het bijzonder in haar steeds sterk naar voren komende geestelijke aspecten, in een heel ander licht te staan. Ik ben een grote vriend van de waarheid en heb jullie dit nu in alle ernst voorgelegd; spreek nu dan ook de volle, ongeveinsde waarheid!'

[7] Hierop vertelden allen heel openlijk wat zij gezien en gehoord hadden, en bezwoeren dat hun verhaalongeveinsd waar was.

[8] Toen de hoofdman de verhalen gehoord had en er daarbij volledig van overtuigd raakte dat wat men gezien en gehoord had de volledige realiteit bevatte, zei hij tegen Rafaël: 'Kijk, jonge reus, dat is voor mij nu meer waard dan duizend wijze toespraken, lessen en wonderdaden van de meest buitengewone en bijzondere mensen, die hun medemensen slechts versteld doen staan met woorden en daden, zolang zij zelf onder hen leven, maar als gestorven mensen vervolgens voor altijd verdwijnen en verstom­men! De achtergebleven mensen kunnen dan niets anders doen, dan blind en zonder enige verdere overtuiging op goed geluk te geloven, dat het uiteindelijk misschien toch zo zou kunnen zijn als de reeds lang gestorven wijzen de mensen geleerd hebben!

[9] Maar nu geloof ik niet alleen in een eeuwig voortleven van de mensenzielen na de dood van het lichaam, maar ik ben er zelf feitelijk volkomen van overtuigd en kan daarom ook aan heel veel andere mensen verkondigen, dat het oude geloof in een enig ware God en in het eeuwige voortleven van de ziel na de dood van het lichaam een waarheid is, die volkomen helder door diverse onmiskenbare ervaringen bewezen is, en dat ieder mens, wanneer hij trouw volgens het woord en de geopenbaarde wil van de ene, eeuwig ware God leeft, zich daar zelf van kan overtuigen.

[10] O, maar nu heeft ook ieder woord dat ik uit de meest waarachtige heilige mond van de Meester der meesters gehoord heb, voor mij ook pas zijn ware en werkelijke waarde, en ik zal mij ervoor inspannen om deze leer niet alleen bij mijzelf door middel van daden te realiseren, maar ook duizenden naar deze weg te leiden en hen erop te zetten!

[11] Het zou natuurlijk ook wel goed zijn als ik zelf in geval van nood de macht en kracht zou bezitten om ook andere mensen ervan te overtuigen, op de manier zoals wij dat nu meegemaakt hebben, dat ik de volle waarheid spreek; maar voorlopig is dat niet zo nodig, aangezien ieder mens die mij maar een beetje beter kent, maar al te goed weet dat wat ik zeg een goed gefundeerde waarheid moet zijn, omdat ik mij nog nooit tevreden heb laten stellen met woorden alleen.

[12] Dat is nu dus geheel en al in orde en afgehandeld; maar aangezien ik hier nu al een keer mijn droom verteld heb, zou ik dan ook van jou, jonge, wijze reus, graag een kleine toelichting krijgen op de wonderlijke dingen die daarin voorkomen. Want dat die droom beslist heel veel geestelijks bevat, valt niet te betwijfelen! Maar hoe is nu de samenhang met het materiële, dat pas na een halfjaar gebeurde? Wat was het Athene dat ik in de droom zag, en wat was die broer, en waar haalde hij de woorden vandaan die hij, terwijl hij zich als een object buiten zichzelf bevond, tegen mij gesproken heeft? Want de op een of andere manier vrij geworden ziel van mijn broer kon het niet zijn, omdat hij er absoluut niets van wist.’

 

135 Rafaël spreekt over het wezen van de droom

 

[1] Nu zei Rafaël: 'Tussen de droom die je gehad hebt en wat je nu gezien hebt, is heus een heel groot verschil, maar desondanks was jouw droom toch ook van geestelijke aard, zoals iedere droom dat in meerdere of mindere mate is. Maar het is geen volledig helder geestelijk schouwen, omdat de ziel zich in een dergelijke droom niet in zo'n volledige verbin­ding met de geest in haar bevindt, als nu bij deze verschijning het geval was.

[2] Kijk, in de ziel bestaan er drie goed te onderscheiden graden van schouwen en waarnemen! De eerste is puur natuurlijk, zelfs in de droom van de materiële natuurmensen bij wie de innerlijke geest nog zo passief rust als de geest van een plant in het omhulsel van de kiem in een zaadkorrel.

[3] De ziel draagt, als een wereld in het klein, alles in zich wat de aarde op grote schaal in en boven zich bevat en omvat.

[4] Als in de slaap de zintuigen van het lichaam als het ware dood en onwerkzaam rusten, dan beschouwt de ziel, die niet kan slapen en dood kan gaan, het een en ander van de materiële beelden in zichzelf, brengt die voor enkele momenten tot leven en verheugt zich, als ze iets moois en aangenaams is tegengekomen; maar als ze iets vervelends en lelijks tegen­gekomen is, wordt ze ook in de droom angstig en doet ze alles om de verschijning die haar in het nauw brengt kwijt te raken door weer helemaal in het vlees van haar lichaam terug te gaan.

[5] Wat een ziel in zo'n eerstegraads schouwen in een droom ziet, heeft dan natuurlijk geen objectieve, maar alleen een passieve, subjectieve realiteit zonder verband; want ze neemt dan alleen op de materiële manier beelden waar uit haar eigen wereld en is daarbij ten dele actief en ten dele passief

[6] Maar in een droom zoals jij die gehad hebt, bevindt de ziel zich in een overgangsfase van het eerstegraads zien naar het tweedegraads en hogere zien. In dat geval is de ziel al meer geïsoleerd van haar puur materiële gedeelte, treedt in zekere zin uit haar lichaam, stelt zich door middel van haar aura volledig in verbinding met de buitenwereld en ziet en voelt dan uit de levensomstandigheden en materiële omstandigheden op aarde, die op haar inwerken, dingen die zich ver weg bevinden en meer waarheids­gehalte hebben.

[7] Maar omdat dit al een hogere graad van schouwen van de ziel is, gebeurt het heel vaak dat de ziel, als ze bij het ontwaken weer in het lichaam terugkomt, niets meer weet van wat ze in deze hogere graad van schouwen gezien en gehoord heeft, omdat de hersenen dat in zekere zin niet hebben kunnen vastleggen, waardoor de ziel bij het lichamelijk wakker zijn had kunnen zien wat ze in haar vrijere levenstoestand gezien en gedaan heeft.

[8] Maar sommige mensen, zoals jij ook, hebben het vermogen om ook datgene wat ze in die hogere graad van schouwen gezien en gehoord hebben, vanuit de droom ofwel de vrijere toestand van zien en handelen van de ziel op te slaan in de lichamelijke hersenen; en als de ziel zich dan weer in het lichaam terugtrekt en ook lichamelijk ontwaakt, ziet ze in de hersenen alles wat ze in haar vrijere en hogere graad van schouwen gezien, gedaan en gehoord heeft.

[9] En zo had jouw broer in diezelfde nacht weliswaar ook hetzelfde visioen als jij, maar zijn ziel had niet het vermogen om hetgeen ze in haar hogere graad van schouwen gezien en gehoord had in de lichamelijke hersenen op te slaan en daarom kon zij zich dat ook zelfs niet bij benadering herinneren. Jij hebt dus de ziel van je broer volkomen echt gezien en gesproken.

[10] Dat jouw ziel en ook die van je broer dat in de droom al een halfjaar  eerder gedaan hebben, komt door de grote fijngevoeligheid van de vrijere ziel, die zich uit de behoeften die in haar leven en de logischerwijs daaruit voortvloeiende daden en omstandigheden in haar vrijere toestand reeds datgene voor de geest haalt, wat in aardse tijd pas veellater gebeurt. ledere ziel heeft echter ook in de lichamelijk wakkere toestand het vermogen om toekomstplannen voor zichzelf te maken en zich die als reeds volbrachte werken voor te stellen; maar omdat de ziel in haar lichaam alle voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn voor de uitvoering van een opgevat plan klaarblijkelijk niet voldoende zuiver en zeker kan zien en voelen, wordt er aan de tevoren bedachte plannen nog heel veel veranderd, zowel wat betreft de vorm en doeltreffendheid als ook wat betreft de tijd, waarbinnen de ziel het werk volgens haar voorgenomen plan al in zijn volledige afronding voor zich zag.

[11] Maar als een zielook in de lichamelijk wakkere toestand alles net zo helder zou kunnen overzien als ze dat in haarvrijere toestand van schouwen en voelen kan, dan zou er aan het eenmaal opgevatte plan ook niets meer veranderd worden, en het zou ook binnen de volkomen nauwkeurig bepaalde tijd als voltooid werk uitgevoerd zijn; want een ziel die vrij en onbelemmerd ziet en voelt, doorziet snel alle omstandigheden, voorwaar­den en eventuele belemmeringen, en tegelijkertijd de beste en feilloze middelen waarmee de belemmeringen het zekerst uit de weg geruimd kunnen worden, en zo moet datgene wat ze zich voorgenomen had, ook inderdaad in de vastgestelde tijd gebeuren.

[12] En kijk, daarin is dan ook het vermogen om vooruit te zien van een vrijere en zuiverder ziel gelegen, niet alleen wat betreft hetgeen haar direct aangaat, maar ook wat betreft datgene wat buiten haar in de wereld zal gebeuren, ontstaan en plaatsvinden. Een dergelijke ziel die zuiver, verfijnd en helder ziet en voelt, kan zich namelijk het verband tussen alle omstan­digheden, voorwaarden en oorzaken, die allang aanwezig zijn met betrek­king tot de komende gebeurtenissen, onverhuld en dus ook als het ware plastisch voltooid voor de geest halen, wat bij een onvrije en nog zeer materiële zielonmogelijk het geval kan zijn. Zo heb ik je nu op geheel natuurlijke wijze helder uiteengezet, in welke toestand jouw ziel en die van je broer zich in jouw droom bevonden, en hoe, en waarom!

[13] Maar een dergelijke toestand is nog niet de volledige tweedegraads helderziendheid van de ziel, omdat de geest in haar zich nog niet in een hoger verband bevindt, maar hoogstens slechts op de manier zoals de geest van een plant in het omhulsel van de zaadkiem, wanneer de zaadkorrel een paar dagen in de vruchtbare aarde ligt, het omhulsel open begint te springen en die geest zijn werkzaamheid begint te uiten.’

 

136 De hogere graden van helder bewustzijn

 

[1] (Rafaël:) 'De volledige tweede en goed te onderscheiden hogere graad van schouwen en voelen van de ziel treedt zowel in het lichamelijke leven als ook in de droom in, wanneer de geest in de ziel net zo actief begint te worden als de geest van een plant in de zaadkorrel, als hij begonnen is om vanuit zijn eigenlijke ziel, die in het vlees van de korrel rust, de wortels in de aarde en de kiemblaadjes boven de aarde te vormen en te doen groeien. De ziel begint zich dan tot een echte vorm te ontvouwen en dringt enerzijds in zichzelf, net zoals de wortels van een groeiende plant in de aarde dringen en uit de goddelijke kracht daarin de juiste voeding beginnen op te zuigen, terwijl anderzijds de plant zelf, aldus van binnenuit gevoed, als gevolg van die innerlijke voeding vanuit de zuivere, ware en levende goddelijke kracht, zich als de eigenlijke en echte wezensvorm van de ziel in de sfeer van het licht verheft en hoger en verder ontwikkelt naar de uiteindelijke voleinding.

[2] Maar dat alles gebeurt door de voortdurend toenemende werkzaamheid van de geest in de ziel, die zich daardoor steeds meer verenigt met de ziel. In deze toestand van de ziel is haar schouwen en voelen geen vaag aanvoelen meer, maar het is al een licht en helder bewust worden van alle levensomstandigheden, en van de relatie waarin die tot het eigen leven staan.

[3] In deze tweede en hogere graad van schouwen kent de mens zichzelf en ook God, en hij kan dan ook de geesten of respectievelijk de zielen van zowel de reeds gestorvenen als ook van de nog in het vlees levende mensen schouwen en ook beoordelen hoe het daarmee gesteld is. De visioenen van zo'n mens zullen dan ook niet materieel en onwerkelijk zijn, maar geestelijk, zuiver, waar en derhalve reëel, en er zal weinig verschil meer zijn tussen het helder zien in 'wakende toestand of dat in de lichamelijk slapende toestand van een mens.

[4] En kijk, in een dergelijke toestand heb ik jullie nu zojuist gebracht door de kracht die in mij woont, en jullie ziel kon dan ook de zielen van op aarde reeds lang gestorven mensen onbelemmerd zien en ook spreken. Maar jullie konden in die tweede graad van schouwen alleen zulke geesten zien en spreken die zich op hetzelfde niveau als jullie bevonden, behalve Johannes ( de doper) , die zich vanwege zijn leerlingen uit eigen macht vanuit de hemelen naar de zojuist beschreven tweede sfeer van zien en voelen verplaatste, anders zouden jullie hem, die een zeer voleindigde geest is, niet hebben kunnen zien en spreken.

[5] En dat hetgeen jullie gezien hebben, volledig en helder in jullie herinnering gebleven is, dat heb ik ook bewerkstelligd, met toelating van de Heer; want wat jullie zagen en hoorden werd direct in jullie lichamelijke hersenen en ook in jullie hart en nieren opgeslagen. Zonder dat zouden jullie van alles wat jullie gehoord en gezien hadden even weinig meege­nomen hebben naar het aardse wakende leven als de ziel van jouw broer, die jij volgens het verslag van je droom in Athene hebt ontmoet, iets heeft meegenomen naar het aardse lichamelijk wakende leven van hetgeen ze in haar droom in Athene met jou besproken heeft.

[6] Er bestaan bepaalde vrome mensen, die ter sterking van hun ziel bijna dagelijks tijdens hun lichamelijke slaap in de geestenwereld leven en handelen. Maar wanneer zij lichamelijk weer wakker worden, weten ze daar niets van; ze ontwaren alleen een bepaald troostend, sterkend gevoel in zichzelf en menigeen heeft de indruk dat hij aangename dingen gehoord en gezien heeft.

[7] Alleen zulke mensen die zich net als de profeten reeds op de overgang naar de derde en dus hoogste en helderste graad van schouwen en voelen bevinden, omdat hun geest zich al meer met de ziel is gaan verenigen, nemen datgene wat ze in de reeds hogere geestenwereld hebben gezien en gehoord ook mee terug naar de lichamelijk wakende toestand en kunnen het weer aan hun medemensen meedelen. De meeste kleine profeten bevonden zich in zo'n toestand.

[8] Maar kijk nu eens naar bijvoorbeeld een korenhalm, hoe die zich zover ontwikkelt, dat op het hoogste punt van zijn groei de aar zich als vrucht begint te tonen en te ontwikkelen! Kijk, datzelfde gebeurt bij de mens, wanneer de ziel volledig in haar geest begint over te gaan.

[9] Door het handelen in de tweede graad van helderziendheid is de geest begonnen de nog altijd voor de helft materiële ziel te bewerken en heeft zich daarin steeds meer uitgebreid, en wel net zolang, tot de hele ziel van hem vervuld en geestelijk tot leven gewekt is.

[10] In dit derde stadium begint de ziel, geheel ontbrand door de liefde van de geest, over te gaan in de geest en al haar nog steeds met de materie verwante substantie om te vormen tot de zuiver geestelijke essentie, en dan wordt de ware aar voor het vrije, eeuwige leven gevormd.

[11] In deze toestand wordt een mens dan helemaal in het licht opgeheven, begint daardoor gevoed te worden, en hoe meer voeding hij daaruit ontvangt, des te minder neemt hij, als steeds meer vergeestelijkte ziel, voedsel op uit de substantieel-materiële sfeer van de ziel. De levensaar bloeit, verenigt zich daardoor met de geest van de liefde en dat brengt dan weer het levensgraan voort, dat aanvankelijk met de melk uit de hemelen gevoed wordt, maar reeds na korte tijd met steeds helderder en eeuwig vaste en onwankelbare waarheden.

[12] En zie! Vervolgens wordt het levensgraan rijp, en het leven van de ziel, dat in de tweede graad van schouwen in zekere zin verenigd met de geest de korenhalm vormt, bevindt zich nu in het geheel rijpe levensgraan, en daarom verwelkt dan de voorheen zo ijverig gevormde halm, ze sterft volledig af, scheidt zich af van het levensgraan en is niet meer met het graan verbonden!

[13] Kijk, dat is dan ook de derde en hoogste graad van schouwen en leven van de ziel! In deze toestand ziet en hoort de ziel dan alles wat er ook maar in de gehele schepping is en bestaat. Ze ziet de hemel geopend en kan met de hele geestenwereld het meest lichte en levendigste contact hebben. Wat een dergelijke ziel dan ziet, hoort en voelt, kan nooit meer uit haar zeer heldere herinnering verdwijnen; want haar uiterst heldere sfeer van schou­wen en voelen is alomvattend, eeuwig blijvend en alles doordringend.

[14] In een dergelijke toestand bevonden zich de grote profeten en ook alle voleindigde geesten der hemelen bevinden zich in zo'n toestand, en ikzelf bevind mij ook in die toestand, want anders zou ik je die niet hebben kunnen beschrijven -want niemand kan iemand anders iets geven wat hij zelf niet heeft, zoals je wel zult begrijpen.'

 

137 Rafaël maakt zich als geest bekend

 

[1] (Rafaël:) 'Maar hoe kan een mens reeds op deze wereld tot die staat van leven komen?

[2] De mens moet het woord van God, waarin Hij de mens getrouw Zijn wil openbaart, op een gegeven moment met een vreugdevol, dankbaar en gewillig hart en verstand aannemen. Daardoor legt hij reeds het ware levensgraan in de vruchtbare aarde.

[3] Maar daarna moet hij ook onverwijld volgens Gods wil beginnen te handelen. Dit handelen is dan de leven brengende regen, waardoor de goddelijke geest ertoe bewogen wordt in de ziel van het levensgraan over te gaan. Nu moet men dan in de eerste plaats in zichzelf keren door de ware deemoed, door geduld, zachtmoedigheid, door de ware liefde tot de naaste en door de echte barmhartigheid. Als een mens van harte en met alle ijver deze opgaven aanvaard gaat hij daardoor ook binnen in de diepten van zijn eigen leven en graaft hij de geestelijke voedende levenswortels in de aarde van de goddelijke kracht, die zulke wortels gretig opzuigen om vervolgens de levenshalm naar het goddelijke licht te gaan opstuwen, te ontwikkelen en te voltooien. In deze toestand gaat de ziel dan ook steeds meer over in de steeds levender wordende liefde tot God, en wel naarmate haar geest ook steeds werkzamer in de ziel overgaat.

[4] Wanneer de levenshalm van de mens op deze wijze tot de aar is uitgegroeid en de ziel zich geheel in de liefde tot God en in haar levenslicht en levenswarmte bevindt, dan begint ze daarmee ook zelf in haar geest over te gaan en er volledig mee één te worden. In deze zalige toestand wordt de levenskorenaar helemaal bovenaan de halm zichtbaar en gaat nu in het zuivere goddelijke licht snel bloeien; de bloei toont dan echter de volledige liefdes­ en levensvereniging met haar geest en dus ook met God.

[5] Uit deze vereniging ontstaat vervolgens de ware levensvrucht, waarvan de rijping in het volle levenslicht van God boven al het aardse verheven is. Dat een mens zich in dat geval dan ook in het helderste schouwen en het helderste bewustzijn bevindt van alles in de hele geestenwereld alsook in de hele materiële schepping, zal wel niemand betwijfelen, die nu met enige aandacht nadenkt over wat ik uiteengezet heb in een vergelijking met de orde waarin een plant groeit. -En nu heb ik gesproken, en jij hebt het recht om daarop te reageren.’

[6] Daarop zei de hoofdman, vol verbazing: 'Luister, mijn jonge, goede vriend, jij moet beslist al in het moederlichaam begonnen zijn deze levensweg te gaan, anders is het niet voorstelbaar dat een mens op jouw jonge leeftijd zich tot zo'n levenshoogte kan ontwikkelen! Maar hoe het ook zij, het is genoeg dat jij je in een volkomen levensvoleinding bevindt. Maar wanneer jij ook eenmaal dit lichaam van jou zult afleggen, zul jij dan nadien als een zuivere geest met de mensen van deze aarde kunnen omgaan zoals nu?'

[7] Rafaël zei: 'Zeer zeker, maar alleen met zulke mensen die door hun levenswandel volgens de leer van de Heer zichzelf verheven zullen hebben tot die staat, waarin ze daar bekwaam voor zullen zijn!’

[8] De hoofdman zei weer: 'Heb jij nu ook helemaal geen angst meer voor de dood van het lichaam?'

[9] Rafaël zei: 'Hoe zou ik die ook maar enigszins kunnen hebben, aangezien ik immers al helemaal overgegaan ben in het eeuwige leven van de geest uit God en ik mijn lichaam dus ook in mijn macht heb! Ik kan het zelf veranderen wanneer ik wil, en kan het weer creëren hoe en wanneer ik wil -Kun je dat van mij aannemen?'

[10] De hoofdman zei: 'Dat zou sterk zijn! Zoiets heb ik nog nooit gehoord! Kun je mij daar ook een tastbaar bewijs van geven, dan zal ik je daarom zeer prijzen.’

[11] Rafaël zei, vriendelijk glimlachend: 'O, daarmee kan ik je wel van dienst zijn! Pak mijn arm maar eens vast en voel, of die vlees en botten heeft!'

[12] De hoofdman deed dat en zei: 'Mijn jonge vriend, jouw arm is sterk

en geheel en zo sterk als van een volwassen man. Je hebt stevige spieren en sterke botten.’

[13] Daarop zei Rafaël weer: 'Maar om je nu te laten zien en ervaren dat een mens, die op het hoogste en lichtste niveau van schouwen staat, ook volkomen heer is over zijn eigen lichaam, moet je mij nu nog eens bij mijn arm pakken en mij zeggen of mijn spieren nog zo stevig en mijn botten nog zo hard zijn als eerst!’

[14] Dat deed de hoofdman, maar hij greep als het ware helemaal door de arm van Rafaël heen, alsof die helemaal lucht was.

[15] Toen schrok de hoofdman en zei: 'Luister eens, jij bent een zeldzaam schepsel! Ik begin mij nu werkelijk heel onbehaaglijk te voelen! Ik zie je nog net zoals eerst en je hebt geen lichaam meer, maar je bent nu een vorm uit pure lucht en staat als een fantoom voor me. Ach, dat is sterk - dat is ongehoord! Men heeft al wel eens gehoord dat er in een bepaalde tijd magiërs geweest zijn die zichzelf onzichtbaar konden maken, maar daarbij toch hun lichamelijke stevigheid behielden; want in hun onzichtbaarheid zouden ze toch zware dingen van de ene plaats naar de andere hebben kunnen verplaatsen. Maar jij bent nu nog steeds zichtbaar als een volkomen mens en toch ben je dat in zekere zin niet, en nu is het wel heel erg de vraag of jij nu als een zuivere luchtvorm die zuil nog zou kunnen optillen!'

[16] Rafaël zei: 'Net zo goed en feilloos als eerst! Maar om je te laten zien dat ik nu tot nog meer in staat ben dan eerst, zal ik die zuil helemaal niet meer aanraken met mijn armen, maar ik zal hem enkel met mijn wil optillen, hem een tijdlang vrij in de lucht houden en hem dan weer op zijn plaats neerzetten.’

[17] Rafaël had dat nog maar nauwelijks gezegd, of daar zweefde de zuil al vrij in de lucht, en de hoofdman werd nu nog angstiger. Hij wist niet meer wat hij moest zeggen, keek vol verbazing nu eens naar de in de lucht zwevende zuil en dan weer naar Rafaël.

[18] Pas toen Rafaël de zuil weer op zijn oude vaste plaats terugzette, herstelden de hoofdman en ook zijn metgezellen zich weer van hun verbazing, en hij zei: 'Nee, nu sta ik met mijn mond vol tanden! Want waar alle natuurlijke gedachten en voorstellingen van een mens te kort schieten, daar ontbreekt het ook aan woorden en verstandige taal. Als jij je nu ook nog helemaal onzichtbaar zou kunnen maken, zou ik beslist volkomen gek worden!’

[19] Nu zei Rafaël: 'Ook dat zou ik kunnen, als ik het zou willen; maar om jou niet gek te laten worden, zal ik weer een lichamelijk mens blijven. Maar ik heb jou alleen maar willen tonen dat een mens, die zich eenmaal in de derde en hoogste graad van schouwen en zijn bevindt, geen dood meer te wachten staat, maar een geheel volmaakte en in alle opzichten vrije zelfstandige heer over zijn leven en derhalve ook over zijn lichaam en de dood daarvan is. Maar in de mate, waarin ik dat nu ben, kunnen de mensen op deze aarde het weliswaar hoogst zelden en heel moeilijk worden; want de meesten zijn reeds te zeer verwereldlijkt en hebben dus ook te weinig vaste en volhardende wil en levend onwankelbaar geloof Maar wanneer zij eenmaal hun ongeloof afgelegd zullen hebben, dan zullen zij als zuivere en voleindigde geesten net als ik kunnen doen en tot stand kunnen brengen, wat ik doe en tot stand breng! ,

[20] Nu zei de hoofdman vlug: 'Ben jij dan al een zuivere en voleindigde geest?'

[21] Rafaël zei: 'Zeer zeker, want een onvoleindigde geest kan niet doen en tot stand brengen, wat ik doe en tot stand breng.”

[22] De hoofdman, die nu al helemaal in de war was, zei weer: 'Ja, kunnen de geheel zuivere en voleindigde geesten dan ook allemaal net zo eten en drinken als jij? Waar is dat voor nodig, wanneer ze met die aardse kost geen lichaam in stand hoeven te houden?'

[23] Rafaël zei: 'Woont in onze Heer en Meester niet volkomen de allerhoogste geest Gods, en Hij neemt toch ook het voedsel van deze aarde tot zich? Wanneer het jou mogelijk is om aards voedsel tot je te nemen, waarom zou het voor een voleindigde geest, die beslist ook een mens is, niet mogelijk of wellicht zinloos zijn om ook het voedsel van deze aarde tot zich te nemen en die in zichzelf in zijn element om te zetten?

[24] Is dan niet alles wat de mens tot voeding dient, Gods woord en Gods wil? Als jij, die nog een natuurlijk mens bent,jouw lichaam met natuurlijke kost verzadigt, neemt de ziel daarvan ook het substantieel geestelijke deel in zich op en gebruikt het om haar vorm te verstevigen; en als de onvolmaakte ziel dat doet, al gebeurt dat ook onbewust, dan zal een van zichzelf zeer helder bewuste voleindigde geest dat des te meer kunnen doen, aangezien hij in staat is om alle materie plotseling op te lossen en in haar oorspronkelijke geestelijke toestand te veranderen. -Begrijp je dat?'

[25] De hoofdman zei: 'O mijn zeer buitengewone en mysterieuze vriend, om dat allemaal te kunnen begrijpen is er meer nodig dan het verstand van een Romeinse hoofdman! Maar voor mij is het al voldoende, dat ik er nu eenmaal volkomen van overtuigd ben dat de ziel van de mens na de dood van het lichaam voortleeft, en dat ik nu de weg ken waarlangs men stellig de steeds helderder geestelijke voleinding tegemoet gaat; al het andere heeft voor mij nu minder waarde.

[26] jij kunt nu nog een lichamelijke of ook een reeds lang zuivere, machtige geest zonder lichaam zijn, dat is voor mij verder van weinig belang. Maar voor mij is van belang, dat ik door een juiste levenswandel ook eenmaal datgene word wat jij nu bent en wat jij aan de zijde van de Heer en Meester zeker ook gemakkelijker hebt kunnen worden dan ik het zal kunnen; maar ik wil ook niet naar jouw hoogte opklimmen en zal met veel minder al helemaal tevreden zijn. Want stellig is het van God uit niet ieder mens gegeven om zich tot jouw hoogte op te kunnen werken; maar iedereen dient God te danken voor wat Hij hem gegeven heeft.

[27] En ik dank jou nu ook voor jouw liefde, geduld en moeite die je je getroost hebt om mij te leren, en heel vol dankbaarheid geef ik je de volle verzekering dat ik met datgene wat ik van jou ontvangen heb, meer dan volkomen tevreden ben.'

[28] Nu zei Rafaël: 'En ik ben ook met jou nu heel tevreden en wil jou en je metgezellen mijn diensten aanbieden, als iemand nog iets verlangt. Als iemand nog iets heeft, laat hij dan naar voren komen en het in aller bijzijn vertellen!’

 

138 Over het wezen van de Heer

 

[1] Nu kwam één van de leerlingen van Johannes naar Rafaël toe en zei: 'Luister, wonderbaarlijke jongeman, ik heb nu nog als enige verzoek aanjou, dat jij je watje eigenlijke wezen betreft wat nader aan ons bekend zou willen maken dan je tot nu toe gedaan hebt! Want dat jij een zeer mysterieus wezen bent, daarover is er in mij geen enkele twijfel meer; want wat jij nu allemaal al in korte tijd verricht hebt, kan een natuurlijk mens niet verrichten, en jouw wijsheid reikt ook oneindig veel verder dan alle tot nu toe aanwezige menselijke kennis. Daarom zou ik toch nader willen weten wie jij eigenlijk bent! Een geheel natuurlijk mens ben je absoluut niet, maar je kunt de geest van Elia of ook van een andere grote profeet zijn; want er staat geschreven dat in de tijd, dat de Messias tot de mensen zal komen, ook Elia aan Zijn zijde zal rondgaan als een trouwe getuige voor de blinde mensen. En ook staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie Gods engelen zien opstijgen en afdalen tussen hemel en aarde, en zij zullen Hem dienen die gekomen is in de naam des Heren, en ook de mensen, die van goede wil zijn.’

[2] jij kunt zodoende gemakkelijk ofwel de geest van Mozes of Elia zijn of zelfs een zuivere engel Gods, die alleen maar schijnbaar een lichaam aangenomen heeft om ons mensen zichtbaar van nut te kunnen zijn. Zeg mij tenminste, of ik nu misschien niet tamelijk juist geoordeeld heb!’

[3] Rafaël] zei: 'Het zou wel zo kunnen zijn, maar toch is het nog enigszins anders! Maar hoe het is, zul je te zijner tijd van de andere leerlingen horen. Het heil van jouw ziel hangt er niet vanaf of je dat al dan niet precies weet; maar het hangt ervan af of je in de Heer gelooft, Hem boven alles liefhebt en volgens Zijn leer leeft en handelt. Alleen daarin moet je het rijk Gods en zijn gerechtigheid zoeken; al het andere zal je er dan als vrije gift bij gegeven worden.

[4] Als je mij voor de geest van Mozes of Elia houdt, vergis je je; want de geest van Elia was in Johannes, die jullie meester was. Mozes heeft evenwel de Heer zijn getuigenis al gegeven voor de ogen van Zijn leerlingen, en zij zullen het de andere volkeren meedelen, wanneer het daar de tijd voor zal zijn. En daarom weetje nu voorlopig genoeg.'

[5] Hierop ging Rafaël weer naast Mij zitten en nam brood en wijn tot zich. Ook de hoofdman ging samen met de leerling van Johannes zitten en nam ook nog brood en wijn tot zich. De leerling nam echter geen brood en wijn, en ook zijn medeleerlingen niet; want de leerlingen va Johannes leidden een streng leven en vastten veel. Mijn leerlingen aten en dronken echter nog.

[6] Toen zei één van de bekeerde Farizeeën tegen Mij: 'Heer en Meester, waarom vasten Uw leerlingen niet, terwijl de leerlingen van Johannes zoveel vasten?'

[7] Ik zei: 'Ik ben een echte bruidegom voor degenen die Mij navolgen en die Ik uitgekozen heb. Waarom moeten zij dan vasten, als Ik bij hen ben? Maar wanneer Ik als ware bruidegom van hun ziel persoonlijk niet meer bij hen zal zijn, zullen zij ook wel vasten in de dagen dat het nodig is. Overigens zal niemand het eeuwige leven van de ziel verkrijgen omdat hij veel gevast heeft, maar alleen diegene die de wil doet van Degene die Mij gezonden heeft.’

[8] Dat viel de hoofdman op en hij vroeg Mij onmiddellijk: 'Heer en Meester, wat zei U nu, dat alleen hij het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen die de wil doet van degene die U gezonden heeft? Wie is dat, die U gezonden heeft, en wat is zijn wil? Verklaar U hierover nader, anders zou ik naar aanleiding van deze uitspraak van U in regelrechte twijfel moeten raken! Want de ene keer is het zo -zoals ik begrepen heb uit de verklaring van de psalmen in het huis van onze waard -dat U Zelf en alleen U de Heer bent, en dat diegene het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen, die Uw leer aanneemt en ernaar leeft en handelt, en nu zegt U Zelf, dat alleen hij het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen, die de wil doet van degene die U gezonden heeft! -Kijk! -dat is nu heel dubbelzinnig, en een mens als ik, die het beslist volkomen serieus om het eeuwige leven van zijn ziel te doen is, raakt dan echt in de war en weet niet tot wie hij zich moet wenden, die hem de wil van degene die U gezonden heeft, getrouwen waarachtig zou kunnen meedelen! Daarom vraag ik U of U Zich ten aanzien van deze uitspraak nu duidelijker en beslister zou willen uitdruk­ken!'

[9] Ik zei: 'Er is nog wel veel duisternis in jullie! Degene die Mij gezonden heeft is Mijn eeuwige Vader en is in Mij; en zo heb Ik vanuit Mijn liefde voor jullie mensen, Mij dan ook Zelf in deze wereld gezonden om jullie het eeuwige leven te brengen en te geven.

[10] Mijn woord en Mijn leer, die jullie de weg naar het eeuwige leven toont, is echter de wil van Degene die in Mij is en die Mij gezonden heeft. Want de Vader, als de eeuwige liefde, is in Mij, en Ik, als haar licht, ben in haar .

[11] Kijk maar eens naar de vlam van de lamp die hier op tafel brandt! Kun jij het licht van de vlam scheiden of de vlam van het licht? De vlam nu is datgene wat Ik 'Vader' en 'Liefde' noem, en het Licht is haar Zoon, die door de vlam uitgezonden wordt om de duisternis van de nacht te verlichten. Zijn de vlam en haar licht dan niet één wezen? En is de vlam dan niet evenzeer in het licht als het licht in de vlam is? En wanneer dat nu zo en onmogelijk anders is, dan openbaart de wil van de Vader zich toch in het van Hem uitgaande licht.

[12] Wie derhalve in dit licht wandelt, wandelt ook volgens de wil van Degene die Mij als Zijn Licht in deze wereld gezonden heeft; en wie in dit licht wandelt, kan niet verdwalen en moet het eeuwige leven oogsten, omdat het licht, volgens welk en waarin hij wandelt, het eeuwige leven zelf is .

[13] Alleen, wie dit licht verlaat en opnieuw in de eigen wereldse nacht begint te wandelen, kan het eeuwige vrije leven van de ziel niet ontvangen, zolang hij niet overgaat naar het licht des levens. En nu zul jij, hoofdman, Mij waarschijnlijk wel begrepen hebben?'

[14] De hoofdman zei: 'ja, ja, Heer en Meester, nu is het me weer helemaal duidelijk en ik weet nu, wat ik moet doen om tot het eeuwige leven te komen en ik dank U nogmaals voor deze uiterst belangrijke les. Maar ik heb U zojuist in Uw gesprek met de Farizeeër onderbroken en vraag U nu om verder met hem te willen praten!’

[15] Ik zei: 'Hem heb Ik al gezegd wat hij nodig had, daarom hoeft het gesprek met hem niet vervolgd te worden!

[16] Ik zou jullie allemaal echter nog heel veel te zeggen hebben, maar nu kunnen jullie dat nog niet verdragen; wanneer echter de geest in jullie zal ontwaken, de geest der waarheid, die Ik in jullie zal wekken, dan zal hij jullie in alle waarheid en wijsheid binnenleiden. In het licht van die geest zullen jullie allen Hem pas volledig kennen, die dit nu tegen jullie gezegd heeft. -Maar denk nu na over wat jullie gehoord hebben en praat er met elkaar over; Ik ga echter een beetje uitrusten.'

[17] Na deze woorden werd het een poosje stil in de zaal; want iedereen dacht een tijd lang na over alles wat hij gehoord en gezien had.

 

139 De storm en het doel ervan

 

[1] Bij deze gelegenheid was het al tegen middernacht geworden, en de Romeinen, die enigszins vermoeid waren van de reis van die dag, dom­melden aan tafel in evenals enkelen van Mijn leerlingen, omdat ook Ik Mij overgaf aan een lichte sluimer; alleen de mensen uit Bethlehem en de leerlingen van Johannes spraken nog met elkaar over het een en ander, en zo werd het helemaal middernacht. Maar daarmee stak er ook een hevige storm op, die uit het zuiden kwam en steeds heviger werd en door zijn geraas, gegier, gefluit en gehuil al degenen die lagen te dommelen wakker maakte en degenen die nog wakker waren met vrees, angst en schrik vervulde. Maar Ik en enkelen van Mijn oude leerlingen sliepen nog door.

[2] Lazarus wendde zich tot Rafaël en vroeg hem of hij de storm zou willen gebieden tenminste toch een beetje zachter te worden, aangezien hij anders volkomen zinloos grote schade zou aanrichten in de wijngaarden, tuinen en aan de bomen en huizen. .

[3] Ook de hoofdman, die een hekel had aan zulke hevige winden, zei heel openhartig: 'Bij zoiets weet je als mens weer niet wat je van de grote liefde en wijsheid van God moet denken! Waar zijn zulke hevige stormen eigenlijk goed en nuttig voor? Of heeft God Zelf er soms plezier in wanneer Hij de zwakke mensen door een dergelijk razen en woeden van de elementen aan het schrikken maakt en hen grote vrees en angst aanjaagt? Zo'n kwade storm bezorgt de mensen ook steeds een vaak niet te berekenen schade, en het allermeest de armen van wie hij de zwakke hutten vernietigt, zodat ze vervolgens dakloos en zonder werk moeten gaan bedelen om toch weer een of andere armzalige woonhut te krijgen. Nee, deze daad van goddelijke liefde en wijsheid is werkelijk enigszins eigenaar­dig.’

[4] Hierop wendde de hoofdman zich ook tot Rafaël en zei: 'Luister eens, mijn wonderdadige vriend, die zojuist nog enkel door je wil die zware zuil in de lucht hebt getild, is de macht van jouw wil nu tegenover het steeds heviger wordende woeden van de storm niet groot genoeg om hem tot zwijgen te brengen? Wanneer dat zo doorgaat, liggen er morgen hele bossen ontworteld en helemaal vernield op de grond. Wie zal de arme mensen de schade vergoeden? Ik vraagje, doe er toch iets tegen!'

[5] Daarop zei Rafaël: 'O jij zwakke mens, met je angst voor de storm! Wat kom je toch in opstand tegen Gods liefde, wijsheid en orde! Denk jij soms dat God zo'n hevige wind laat waaien uit een soort misnoegen ten aanzien van de mensen? O, wat ben je nog zwak! Ken jij de natuurgeesten, die schadelijk zijn voor het natuurlijke leven van mensen en dieren en die dikwijls, en in het bijzonder in de herfst, in meerdere mate vanuit het inwendige van de aarde naar buiten moeten komen, omwille van de vruchtbaarheid van het aardoppervlak?

[6] Kijk, juist in deze nacht dringen er grote aantallen vanuit het inwendige van de aarde naar boven naar de oppervlakte, om te zorgen dat het komende jaar vruchtbaar zal worden! Wanneer nu deze nog in hoge mate ongelouterde natuurgeesten zich in de vorm van een grijze en naar rotting riekende damp kalm over het oppervlak van de aarde zouden uitstrekken, dan zou in een dergelijke damp nog niet een paar uur menselijk leven kunnen bestaan. Welk ander middel kun jij mij aangeven, om de genoem­de opstijgende nog onvolkomen natuurgeesten onschadelijk te maken voor de lichamelijke gezondheid van de mensen, dan juist de wind, en wel een hevige, die in opgewassen is tegen die hardnekkige en in zekere zin kleverige aard van dergelijke geesten?

[7] De wind, die door zuiverder geesten voortgebracht wordt door de anders zo rustige lucht van de aarde in een geweldige stroming te brengen, vermengt de ongelouterde natuurgeesten met de zuivere geesten in de lucht en in het water en maakt ze daardoor onschadelijk voor de gezond­heid van de mensen, de dieren en de planten, en dit gebeurt allemaal volgens Gods wil, omdat het zo gebeuren moet; en dan denk jij, dat God de zwakke mensen door een dergelijke wind schade zou willen toebrengen en er in zekere .zin plezier in heeft, als de zwakke mensen bij zulke gelegenheden van angst en schrik bijna vertwijfeld raken? 0 mens, wat ben je nog zwak van geest!

[8] Wat geeft het eigenlijk wanneer er bij een gelegenheid die voor de aarde en haar schepselen heilzaam is, ook een paar vermolmde bomen en ook enkele reeds bouwvallige hutten van mensen en enkele vogelnesten vernield worden, wanneer de aarde maar vruchtbaar en de lucht van de aarde onschadelijk wordt voor het natuurlijke leven van de schepselen?

[9] Wanneer er hier en daar aan een mens ook een kleine wereldse schade wordt berokkend, zal de Heer die beslist op een heel goede manier veelvoudig vergoeden; maar bovendien doet het de mensen, die God maar al te gemakkelijk en te vaak vergeten, helemaal geen kwaad, als ze af en toe door buitengewone natuurverschijnselen uit hun trage wereldse dro­merijen wakker geschud worden en ervaren dat er hogere krachten en machten bestaan, waartegen de menselijke hoogmoed geen overwinning kan bevechten.

[10] Daarom laten wij deze wind nu nog een paar uur lang zijn werk doen! Wanneer hij zijn goede werk verricht heeft, gaat hij wel weer liggen. Ik zou de wind vanuit de macht van de Heer in mij wel kunnen gebieden dat hij ogenblikkelijk moest gaan liggen -maar waar zou dat goed voor zijn? Ik zegje: helemaal nergens voor; want een dergelijk teken zou jouw geloof in de Heer niet in het minst vergroten. Als ik namelijk de wind ter wille van jouw enkele ogenblikken kalmeer, zul jij heimelijk bij jezelf zeggen: 'Aha, de wind is uit zichzelf enkele ogenblikken bedaard’, en je zou denken dat ik jou zomaar gezegd had dat dit bedaren door de macht van mijn wil gebeurd was. Maar als ik de wind helemaal tot rust laat komen, dan sterven er morgen al duizend mensen aan een boosaardige dysenterie, en dat zou je vast ook niet graag willen; want ik weet dat jij en heel veel mensen geen vrienden van epidemieën zijn. Laten we daarom, zoals reeds gezegd, de wind maar doorwaaien; de kleine schade die hij hier en daar zal aanrichten, zal gemakkelijk te vergoeden zijn.

[11] of is het voor menige al te zelfzuchtige rijke soms slecht als hij zo nu en dan door de grotere nood van deze en gene arme medemens tot medelijden en barmhartigheid wordt aangezet? Ik ben beslist van mening dat zoiets voor de ziel van de rijke heel nuttig is. Maar de arme zal God des te meer danken, omdat Hij hem door de in de ogen van de rijke mensen gestegen nood ook veel sterker geholpen heeft dan anders had kunnen gebeuren. Want aan de vroegere, reeds lang voortdurende armoede en nood van de arme buurman dachten de rijken nauwelijks, en ze lieten hem verder maar gebrek lijden zonder zich er om te bekommeren; maar omdat God een echt werelds ongeluk over hem liet komen, werden de anders meestal hardvochtige rijken zachtaardiger gemaakt en bedeelden de arme dan rijkelijk, zodat hij daarna voor lange tijd geholpen was.

[12] Zeg mij nu: zijn Gods liefde en wijsheid in dit geval niet zichtbaarder aan het werk onder de me~sen op aarde dan in een gebied op aarde, waarvan er ook verscheidene zijn, die door geen enkele storm geteisterd worden, maar daarom ook volkomen woest en onbewoonbaar zijn?!'

 

140 Over het doel van de schepping

 

[1] De hoofdman zei: 'O goede, wonderbaarlijke vriend, het zou zeker vergeefse moeite zijn om zich met jou in wijsheid te meten; want jij hebt altijd volkomen gelijk, omdat jij op grond van jouw goddelijke alwetend­heid en alomvattende kennis ook steeds de meest onweerlegbare waarheid op een uiterst heldere manier kunt weergeven. Maar waar moeten mensen als wij dat vandaan halen, aangezien onze wetenschap en kennis van de dingen van de natuurlijke wereld slechts heel beperkte van aard is?

[2] Maar dat weet en voelt de zwakke en beperkte mens ook, wanneer iets hem pijn doet, en dan zucht en klaagt hij dikwijls lange tijd tevergeefs, en dat kan de hoogste liefde en wijsheid van God hem ook nooit als zonde aanrekenen. En zo heb ik ook over de wind geklaagd, omdat ik maar al te vaak pijnlijk ervaren heb wat voor vernielingen die hier en daar aangericht heeft; want ik wist immers niet waarom hij zo tekeer ging.

[3] Maar nu heb jij mij dat duidelijk gemaakt en zie ik het goede ervan in, en ik geef jou de volledige verzekering dat ik er van nu af aan nooit meer met mijn geklaag tegen in opstand zal komen -en op het vasteland wel het allerminst! Alleen op zee zou ik willen dat de Heer mij van dergelijke winden vrijwaart, zolang ik in een lichaam moet leven; want daar is het heel verschrikkelijk om zich midden in de razende strijd van de zee met de wind op een gebrekkig schip te bevinden! Ik heb dat nu al verscheidene keren meegemaakt en ben daarom een vijand van krachtige winden geworden; en omdat ik toen nog een echte heiden was ben ik vaak tekeer gegaan tegen een dergelijke handelwijze van de goden. Maar aangezien een hevige wind op zee beslist ook een even weldadige bedoeling zal hebben als voor de aarde en haar schepselen, zoals op het vasteland, zal ik hem ook boven de zee prijzen en met rust laten. -Goede vriend, is dat juist?'

[4] Rafaël zei: 'Dat zeer zeker; want de mens, wiens leven en alles van God afhankelijk is, moet de verordeningen en beschikkingen van God, als hij God eenmaal heeft leren kennen, altijd lovend en prijzend erkennen en daar niet over mopperen en ertegen in opstand komen. Want God de Heer weet steeds en eeuwig zeker het allerbeste, waarom Hij op een hemellichaam nu eens dit en dan weer dat laat plaatsvinden.

[5] Maar de mens dient zich daarbij geduldig en met volledige overgave aan de wil van God te gedragen en daarbij ook te denken: dat gebeurt volgens Gods wil om bestwil van de mens! Want alles wat er op aarde, op de maan, op de zon en op alle sterren gebeurt, gebeurt allemaal uitsluitend om bestwil van de mensen; want de mens is de enige reden en het enige doel van de hele schepping in de eindeloze ruimte.

[6] Wanneer een mens zo denkt en voelt, zal hij ook rust vinden en hebben in alle omstandigheden van zijn vrijheids, -ontwikkelings­ en beproe­vingsleven op deze aarde en zal God hem redden uit iedere nood en hem de weg van het ware leven, de weg van het licht en alle waarheid laten vinden.

[7] Maar wie ongeduldig wordt en moppert over het een of ander dat hij toch niet kan veranderen, en zelfs in zijn platvloerse woede vaak in gedachten en openlijk uitgesproken op de verschijnselen in deze wereld, die hem weerzinwekkend voorkomen, maakt zich Gods liefde niet eigen maar verwijdert zich er alleen maar steeds verder van, en dat geeft aan geen enkel mens rust en gelukzaligheid, niet hier op aarde en al helemaal niet aan gene zijde. Want alles gebeurt immers door Gods liefde, zoals reeds gezegd, alleen maar voor het ware welzijn van de mens. Als de mens dat in zijn gemoed dankbaar erkent, dan komt hij ook steeds dichter bij de Gods liefde en zijn orde en gaat daar dan weldra zonder veel moeite helemaal in over en wordt daardoor zelf wijs en machtig; maar als hij het tegendeel doet, dan wordt hij ook steeds dommer en in alle opzichten zwakker en machtelozer .

[8] Ik weet wel dat er op deze aarde allerlei dingen gebeuren die de mens niet aangenaam kunnen zijn. Zo heerst er vaak een onaangename hitte en evenzo grote kou; er is een langdurige nacht en menige grauwe dag, het vuur brandt en vernietigt; het water verwoest de landen en doodt mensen en dieren als het buiten zijn oevers treedt -kortom: alles wat je ziet in de hele natuur van de wereld kan je de dood bezorgen wanneer je het onverstandig gebruikt en je in gevaar begeeft.

[9] Maar daarom kan God toch niets veranderen aan Zijn goed geordende schepping! Zou het vuur bijvoorbeeld niet zo gloeiend heet en brandend en vernietigend moeten zijn als het is? Waarvoor zou het dan nog nuttig zijn? Of zou het water niet vloeibaar moeten zijn, zodat mensen en dieren niet lichamelijk de dood zouden vinden als ze erin vallen? Of moeten bergen niet hoog en steil zijn, zodat er niemand van hun toppen naar beneden zou kunnen vallen en daardoor ook de dood vinden? Zouden er geen verscheurende dieren moeten bestaan, geen slangen en geen giftige planten, omdat die allemaal gevaar opleveren voor het leven van de mens?

[10] ja, wanneer de mens alles wat voor zijn leven gevaarlijk zou kunnen worden van de aarde zou willen verbannen zou er uiteindelijk zelfs geen atoom van de aarde meer overblijven en de mens zelf ook niet! Alles moet wel zo zijn en bestaan zoals het is en bestaat, en alles kan de mens van nut zijn, wanneer hij het maar verstandig gebruikt; maar voor wie het onver­standig gebruikt en dus niet in harmonie met Gods orde wandelt, moet tenslotte alles schadelijk worden.

[11] Wie zich dan ergert over de schadelijkheid van de dingen en inrichtingen in deze natuurlijke wereld en daarbij tegen Gods wijsheid en macht in opstand komt, ergert zich kennelijk ook aan God en bespot Zijn liefde en wijsheid; maar wie dat doet, leeft beslist niet in vriendschap, maar in een echte vijandschap met God de Heer. Zal hem dat ook maar enige zegen brengen? Ik denk dat zo'n blinde vijandschap tegenover God de mens eerst God zal doen verliezen en dat de mens dan in zijn goddeloosheid geen levensgeluk meer te verwachten zal hebben, net zolang tot hij zich zal bekeren en Gods liefde, wijsheid en orde in alle opzichten lovend zal erkennen en mettertijd ook duidelijk zal begrijpen.

[12] Maar als de storm op zee je ergert, blijf dan op het vasteland als het op zee stormt, en ga pas aan boord van een schip als de stormachtig tijden van de zee voorbij zijn; en wanneer die het meest en het hevigst en onophoudelijk razen, weet iedereen wel die vlak bij de zee woont en daar ook steeds mee te maken heeft.

[13] Kijk, vriend, dat zijn ook wijze regels; wie ze kent en in acht neemt, zal ook reeds op deze aarde gelukkig zijn en rust hebben bij alle verschijn­selen en voorvallen in het aardse leven.’

 

141 Een onweersbui

 

[1] Na deze goed gefundeerde wijze les uit de mond van Rafaël bedankten de hoofdman, de leerlingen van Johannes en de waard uit de buurt van Bethlehem hem; want ze hadden iedere vrees en angst voor het nog steeds voortdurende razen en woeden van de stormwind verloren. Maar het duurde niet lang, of een machtige bliksemstraal uit de door de wind opgejaagde dikke, zware wolken ontlaadde zich en bracht ernstige schade toe aan een oude ceder, die niet ver van het huis stond. Op deze eerste bliksem volgden er van alle kanten nog vele, met luid geknetter en een gedonder dat de aarde deed beven.

[2] Onze hoofdman vond de bliksem en de donder echter nog erger dan de harde wind en raakte opnieuw in grote angst en vrees. Ook de waard en Lazarus en zijn zusters alsook Maria van Magdala werden bang en vroegen Mij het kwade onweer te gebieden om weg te trekken.

[3] Ik werd wakker uit Mijn lichte sluimer en zei: 'Vrees niet, kindertjes; want waar Ik ben heeft het onweer geen macht om schade toe te brengen, maar alleen om van nut te zijn! Het zal nog een klein uur duren, dan zullen storm en onweer ophouden en morgen zullen wij daardoor een zuivere en heldere dag hebben, en de frisse en gezonde lucht zal onze ledematen en ingewanden sterken.’

[4] Deze woorden van Mij kalmeerden de gemoederen van de vreesach­tigen en Ik gaf Mij weer over aan een lichte sluimer.

[5] Toen Ik daar zo sliep, keken allen die aan tafel zaten en nog wakker waren naar Mij, en de hoofdman zei: 'Van de Heer kan men wel zeggen: si totus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!* (Latijn voor: ' Als de hele wereld zou instorten, zouden de brokstukken ervan op de onbevreesden vallen',) ja, ja, wanneer men de Heer en Schepper en Instandhouder van alle schepselen is, kan men voor dergelijke verschijnselen wel geen angst hebben; maar zwakke en mach­teloze mensen als wij, kunnen bij zo'n onweer toch niet alle angst van zich afzetten, hoewel we er vast van overtuigd zijn dat zo heel dicht bij de Heer beslist niemand iets kan gebeuren. Maar het is en blijft merkwaardig dat er juist vannacht, na een heel mooie zonsondergang, zo'n onweer losbarstte! Ik beklaag al degenen die nu ergens onderweg zijn, en in het bijzonder degenen die zich nu op een schip op de grote zee bevinden. O, daar zal het er nu verschrikkelijk uitzien!'

[6] Toen de hoofdman deze bedenkingen uitsprak, viel ook Agricola, die door de harde donder wakker was geworden, hem bij en zei: 'Mijn schepen in Sidon en Tyrus zullen door deze beslist vast overal woedende hevige storm ook behoorlijk toegetakeld zijn! Maar hoe het ook zij - de Heer slaapt en let niet op de storm en wij mensen hebben geen macht over dit onstuimige geweld, en daarom zij het zoals het is! Over een klein uur, zei de Heer, zal deze storm gaan liggen. Zo zal het ook zeker gaan; maar tot dan toe kan er door deze storm nog veelonheil aangericht worden! Moge de Heer zo genadig zijn om ervoor te zorgen, dat er zo min mogelijk onheil en schade aangericht wordt!’

[7] Nu zei Rafaël: 'Wees toch rustig van binnen, er zal geen enkel rechtvaardig mens ook maar een haar gekrenkt worden; maar voor de goddelozen is het goed dat ze door een dergelijke storm er enigszins aan herinnerd worden dat er nog een Heer bestaat, die alle elementen gebiedt en dat die Hem ook gehoorzamen zoals trouwe dienaren hun heer. jouw schepen in Tyrus en Sidon zal deze storm niets doen; want daar zorgt de Heer wel voor. Daarom kunnen jullie allemaal gerust zijn; want er zal van niemand ook maar iets verwoest worden!

[8] Maar boven Jeruzalem woedt deze storm nu het hevigst en de bliksems ontzien het ijdele goud van de tempel niet. Er heerst nu een groot gehuil in en rond de tempel en rond menig huis. De bliksem slaat hier en daar in en de mensen zijn druk met blussen. Ook in de tempel heeft de bliksem al op enkele plaatsen de droge balken vlam doen vatten; maar men bedwingt de brand direct aan het begin en zodoende richt de bliksem ook in de tempel zelf geen schade van betekenis aan. Maar de angst van de Farizeeën is groot en het volk dringt er bij hen op aan om bij God te bewerkstelligen dat de storm gaat liggen. En de Farizeeën en priesters, schriftgeleerden en Levieten staan nu hard hun gebeden op te dreunen, maar dat helpt niet, en het volk wordt wilder en roept allerlei bedreigingen en maakt zich terwijl het volop stormt vrolijk over de machteloosheid van de Farizeeën, die al vaak voorgewend hebben dat ze net als Jozua en Aäron zelfs macht hebben over zon, maan en sterren en nu niet eens de nachtelijke storm kunnen gebieden.

[9] En kijk, zo heeft deze storm ook in dat opzicht beslist iets goeds, omdat hij bij vele inwoners van Jeruzalem, die nog verstokte aanhangers van de tempel zijn, het oude duistere bijgeloof wegvaagt en sterk vermindert en hen ertoe aanzet om later de waarheid aan te nemen!

[10] Behalve wat ik jullie daarstraks over de natuurlijke reden van deze storm al verklaard heb, heb ik jullie bovendien dit nog getoond, zodat jullie ook daaruit kunnen concluderen dat de liefde en de wijsheid van de Heer bij dergelijke gelegenheden niet alleen zorgt voor het vruchtbaarder maken van de aarde en de zuivering van de lucht, maar bovendien voor het moreel vruchtbaarder maken van het menselijke hart en het reinigen van de zielelucht, en dat heeft stellig nog meer waarde dan het vruchtbaarder maken van de aarde en het zuiveren van de aardse lucht.

[11] Wie van jullie nu moed heeft, laat die opstaan en met mij een stukje naar buiten gaan, dan zal hij daar veel zien en meemaken, wat hij tot nu toe vast nog nooit gezien en meegemaakt heeft!’

[12] Agricola en ook de hoofdman zeiden: 'Om nu met jou naar buiten te gaan, dat zal iedereen wel durven; maar alleen, zonder jou, zou ons de moed in de schoenen zinken. Met jou hebben we dan ook de moed om naar buiten te gaan, de flinke onweersbui in!’

[13] Daarop stonden alle Romeinen, de hoofdman met zijn metgezellen, de waard uit Bethlehem, de leerlingen van Johannes en ook Lazarus op.

 

142 Oorzaak en gevolg van de onweersbui

 

[1] Toen ze echter buiten kwamen, hielden ze een poosje hun ogen en oren dicht; want aan één stuk door schoot de ene bliksem na de andere met hevig geknetter en gedonder vanuit de zwarte wolken naar de aarde.

[2] Toen vermaande Rafaël hen en zei: 'Maar houdt jullie ogen en oren toch niet zo dicht; want dan zullen jullie heel weinig zien van dit geweldige stormtafereel, en niets horen van het gehuil, dat van tijd tot tijd zelfs vanuit Jeruzalem deze heuvel bereikt!’

[3] Uiteindelijk vatten de aanwezigen meer moed, openden hun ogen en oren, en konden zich niet genoeg verbazen over de hevigheid van de wind; Rafaël gebood deze echter om de heuvel heen te gaan en daarom werd het op de heuvel ook plotseling volkomen windstil. Ook mocht er geen bliksem in de buurt van de heuvel komen, maar meer op een afstand van enkele morgens* (Oude landmaat, per streek sterk verschillend. Eigenlijk zoveel land als in een morgen kon worden geploegd.) akkerland; en daar zag het eruit als een ware stroom van vuur, die zich in de wijde omtrek met dreunend gebulder en geknetter vanuit de wolken op de aarde stortte.

[4] Nu vroeg Agricola: 'Maar zeg ons toch hoe het eigenlijk komt dat deze ware vuurzee, die aan één stuk door op aarde neerstort, voorzover men kan zien nergens huizen en bomen en ook geen hele bossen vlam doet vatten en in brand steekt! Ik heb eens een soortgelijk heel droog onweer met bliksem en wind meegemaakt in Hispania, ook ongeveer rond deze tijd. Maar daar heeft het grote en werkelijk verschrikkelijke vernie­lingen aangericht; hier ziet men echter weinig of eigenlijk helemaal mets van een bijzondere brand. -Hoe is dat te verklaren?'

[5] Rafaël zei: 'Dat zullen jullie heel gemakkelijk begrijpen als straks de hele storm zal ophouden. Het constante, zeer felle licht van de bliksems zorgt ervoor dat het zwakke schijnsel van verscheidene branden nu niet waarneembaar is; maar wanneer de bliksems meer en meer zullen ophou­den, zullen jullie ook wel enkele flinke branden opmerken, en wel in het bijzonder boven het gebied rond Jeruzalem. Maar daar is ook niet zoveel aan gelegen, en als jullie een brand opmerken, moeten jullie daar niet bang voor worden; want waar het toegelaten wordt dat een bliksem een huis of een hut in vlam zet, of ook een dorp of een droog bos van de een of andere gierigaard, die zijn hout liever liet verrotten dan dat hij een arme ook maar een paar droge takjes liet nemen om te gebruiken, daar overkomt de goede mensheid werkelijk geen schade! En zo is het ook met de hutten, huizen en dorpen gesteld; kortom: alles wat jullie nu zien en later nog zullen zien gebeurt niet tot schade, maar alleen tot groot voordeel van de mensen, wat jullie later nog duidelijker zullen begrijpen.

[6] Maar nu is ook het moment aangebroken waarop dit onweer moet ophouden; en daarom wil ik vanuit de wil van God de Heer in mij, dat het onweer gaat liggen -en kijk, het bliksemen is opgehouden en de wind is gaan liggen! Maar kijk nu eens om je heen, dan zullen jullie veel zien wat jullie aandacht zal trekken!’

[7] Nu keken de aanwezigen naar alle kanten en telden alles bij elkaar wel meer dan twintig branden, waaronder een bosbrand, die er buitengewoon vernietigend uitzag; hij woedde in een groot bos op een berg achter Emmaüs en behoorde toe aan een vrek uit Jeruzalem, die nog nooit een arme een droog takje geschonken had. Dat wisten de aanwezigen en ze prezen de Heer, omdat Hij de slechte vrek nu eens met de tuchtroede overvallen had. Maar ook zuidoostelijk van Jeruzalem was een grote brand te zien en Lazarus vroeg aan Rafaël wie het meest door die brand getroffen werd en er de meeste schade van had.

[8] Rafaël zei: 'Dat is een dorp dat voor het grootste deel aan de vrek toebehoort, van wie het brandende bos is. Hij heeft alles voor een bijna onbetaalbaar bedrag aan arme pachters verpacht. Om hun pachtheer tevreden te stellen zijn dezen dan ook genoodzaakt hun buren te bedriegen, en ze laten met hun dochters allerlei hoererij bedrijven voor geld en allerlei andere geschenken, waardoor dat dorp tot een waar Sodom vervallen is, en dat in de korte spanne tijds van nauwelijks twintig jaar, en dat allemaal als gevolg van de handelwijze van een rijke vrek. Dat zo'n dorp dan ook eens een tuchtiging krijgt, zal toch zeker niemand van jullie onbillijk vinden ?’

[9] Lazarus zei: 'Wat de Heer doet, is wel gedaan! Die gierigaard, die ik maar al te goed ken, heb ik zelf al verscheidene keren een flinke straf toegewenst voor zijn ten hemel schreiende onrechtvaardigheden, die hij meestal tegenover arme mensen begaan heeft, en nu is vanwege zijn schandelijke bezigheden ook eens een eind aan het geduld van de Heer gekomen -en daarom zij Hem alleen alle lof! In dat dorp zijn er natuurlijk ook nog wel een paar, die nog niet voor Gog en Magog op de knieën zijn gegaan -maar die zal de Heer ook zeker beschermen!’

[10] Rafaël zei: 'Daar mag je wel van uitgaan en zij zullen er na de brand spoedig beter voor staan dan ooit tevoren. ,

[11] Verder naar het zuiden was ook een sterke vuurgloed te zien en de waard uit Bethlehem zei, met een vraag aan Rafaël: 'O alwetende vriend, wat wordt daar dan wel door het vuur vernietigd? Bethlehem toch niet?'

[12] Rafaël zei: 'O nee, het is een dorp van Grieken en Sadduceeën, die een oneerlijke handel drijven met varkens en bovendien de mensen met hun welbespraaktheid helemaal afvallig van God maken! En omdat ze het nu te bont zijn gaan maken, doordat ze de verbreiding van de leer van de Heer belemmeren en deze bij de wereldse mensen zoveel mogelijk verdacht maken, heeft de Heer bij deze gelegenheid nu ook hun een grens gesteld. Ze zullen er nu jarenlang druk mee zijn om hun ongeluk weer boven te komen en zullen geen tijd hebben om eraan te denken hoe ze de verbreiding van de leer van de Heer kunnen verhinderen. Kijk, mijn vriend, zo staan de zaken er daar nu voor en ik geloof dan ook dat die god loochenende woekeraars geen onrecht geschiedt!'

[13] De waard zei: 'O, zeker niet, en de Heer zij nu weer alle lof, omdat Hij over die godloochenaars, die ik goed ken, zo'n tegenspoed heeft laten komen -want die hebben zij ook allang verdiend; en zo zullen ook de andere kleine branden, die wij van hieruit zien, niet zonder instemming van de Heer ontstaan zijn! ,

[14] Rafaël zei: 'Inderdaad; wees dus niet bang! Maar kijk nu eens naar de takken van de bomen en het gras op de aarde!'

[15] Nu keken allen naar de takken van de bomen en het gras en alles glansde zoals rottend hout in een bos; ook de haren op hun hoofden gaven een zwak schijnsel af. Nu kregen de aanwezigen het benauwd en ze begonnen te vragen wat dat was.

[16] Maar Rafaël zei: 'Nu gaan wij weer naar binnen en in de zaal zal ik jullie de reden van dit verschijnsel verklaren!'

[17] Daarop gingen allen weer het huis binnen.

[18] Toen degenen die met Rafaël naar buiten waren gegaan en nu in de zaal terugkwamen, hun plaatsen weer ingenomen hadden, vroeg de hoofdman direct aan Rafaël, wat nu eigenlijk de werkelijke reden en betekenis mocht zijn van het oplichten van de bomen, het gras en zelfs de haren van de mensen.

[19] En Rafaël, die ook op zijn oude plaats was gaan zitten, zei: 'Beste vrienden, deze kwestie zou weliswaar ook best morgen verklaard kunnen worden, maar omdat jullie erg weetgierig zijn, kan ik het jullie nu ook wel uitleggen! Maar ik zeg jullie dat het helemaal niet zo belangrijk is als jullie je nu waarschijnlijk voorstellen en van de volledig juiste kennis van dit en soortgelijke verschijnselen is het heil van de ziel niet afhankelijk; maar omdat uit onwetendheid ten aanzien van dergelijke verschijnselen gemak­kelijk allerlei duister bijgeloof voortkomt, ben ik in zekere zin dan ook genoodzaakt om jullie ook dit verschijnsel vanuit het juiste gezichtspunt te doen begrijpen.

[20] Maar voordat jullie dit verschijnsel in de eerste plaats vanuit het natuurlijke gezichtspunt kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om jullie eerst te laten begrijpen hoe het zit met de bliksem, zodat speciaal jullie Romeinen niet naast de leer van de Heer ook nog denken aan de fameuze bliksemfabrikant Vulcanus en aan de grote uitdeler ervan, Jupiter. Let dus goed op wat ik jullie nu zal laten zien en zal uitleggen!’

 

143 Het wezen van de elektriciteit

 

[1] Nu stond Rafaël op en liep naar de deur, waar enkele huiskatten op een muis loerden, nam er een bij zich en droeg hem de zaal in.

[2] Daar zette hij hem op de tafel en (Rafaël) zei tegen de hoofdman: 'Kijk eens naar deze tamme kat, waarvan de haren nog die bepaalde zwakke lichtglans hebben! Pak hem maar eens en aai hem vanaf de staart naar de kop, dan zullen wij bij het nu al zwak geworden lamplicht direct een verschijnsel opmerken dat jullie zal opvallen!’

[3] De hoofdman deed dat en vooral omdat deze lucht nog buitengewoon veel elektriciteit bevatte, begonnen er stevig knetterend een heleboel felle vonken van de rug van de kat te springen.

[4] Toen zei een leerling van Johannes, die heimelijk nog veeloude brokstukken bijgeloof in zijn hart koesterde: 'Ja,ja, daar zie je dat de ouden gelijk hadden met te beweren dat een oude kat de duivel in zijn lijfheeft!'

[5] Maar Rafaël zei: 'O nee, vriend, dat zie je hier echt niet; maar uit jouw woorden is op te maken dat jij, hoewel je een leerling van Johannes bent, toch nog niet vrij bent van alle bijgeloof! Hetzelfde verschijnsel zou ik je ook bij andere dieren en zelfs aan jouw eigen hoofd kunnen laten zien, en jij zult toch niet willen beweren dat jij ook een duivel in je lichaam hebt?'

[6] De leerling zei: 'Dat geloof en hoop ik ook niet; maar waar komt die vonkenregen van de rug van de kat dan eigenlijk vandaan?'

[7] Rafaël zei: ' Als jij mij met je oude bijgelovige woorden niet in de rede was gevallen, had ik de kwestie nu al voor de helft uitgelegd. Maar op deze manier kan ik nu pas doorgaan met de verklaring en dat betekent dus geduld hebben; want met één bijlslag valt er geen boom, behalve wanneer hij maar de sterkte van een strohalm had.

[8] Kijk, deze vonken komen niet uit het lichaam van de kat te voorschijn, maar alleen van het oppervlak van zijn haren, waaraan het vuur van de luchtgeesten in de natuur in zekere zin gemakkelijk blijft kleven, om voor jullie in dit opzicht begrijpelijk te spreken. Dit vuur van de luchtgeesten in de natuur willen wij het aan de oude Egyptenaren, Foeniciërs en Grieken  - de 'elektron'* (* 'Elektron' was de naam waarmee de oude Grieken de eigenschap van barnsteen (vanwege de gele kleur -van de zon of 'elektoor') aanduidden, dat bij wrijven met een wollen doek negatief elektrisch wordt geladen.)  of elektrische vuur noemen, dat gewoonlijk sluimert, maar door bepaalde omstandigheden gemakkelijk wakker te roepen is en zich dan daadwerkelijk manifesteert.

[9] Dit vuur is het eigenlijke levenselement van de lucht, waardoor daaruit uiteindelijk de hele aarde zelf en alles wat op en in haar is leeft, zich tot wezens vormt en zijn natuurlijke leven in stand houdt, en ook is het de voornaamste voeding daarvan. Maar in een bepaalde rust van de lucht, het water, de mineralen, de planten, dieren en mensen ontwikkelt het zich niet, maar blijft het ook even passief, en een dergelijke elektrische rust zou men terecht de dood van de materie kunnen noemen.

[10] Dit vuur vervult echter Gods hele eindeloze scheppingsruimte en maakt in zijn volkomen rust de ether uit, waarin al die talloze grote hemellichamen rondzweven, ongeveer zoals vissen in het water. Als de hemellichamen in de eindeloos grote scheppings­ en tevens etherruimte ergens op één punt zonder enige beweging voor­ of achterwaarts stil zouden blijven staan, dus volkomen in rust, dan zouden ze spoedig als een dood lijk bederven, vergaan, helemaal oplossen en overgaan in de rustige ether. Maar daarom heeft de Schepper er met Zijn wijsheid en macht wel voor gezorgd, dat al die talloos vele hemellichamen in de grote etherruimte voortdurend en op allerlei manieren bewegen, en deze aldoor in hoge mate in een onrustige beweging brengen en bijgevolg tot een actief ontwaken dwingen.

[11] Maar het zou ons hier teveel tijd kosten om jullie het grote 'hoe' helder uiteen te zetten, en jullie kunnen dat allemaal, heel precies uitgelegd door de Heer Zelf, van al Zijn leerlingen horen, die als enigen in de grote geheimen van de schepping zijn ingewijd. Daarom zullen wij alleen deze aarde van ons in het algemeen wat nader bekijken!

[12] Kijk, deze atmosferische lucht waarin wij ademen en, natuurlijk gezien, naar het lichaam leven, reikt -in jullie termen gesproken -slechts enkele uren gaans boven het vaste oppervlak van de aarde uit! Boven op het oppervlak van deze lucht rust vervolgens de in zekere zin dode en dus geheel weerstandsloze ether.

[13] Om nu helemaal waar en juist te spreken en niet te denken volgens de oude, zeer onjuiste manier van de oude en blinde astrologen, astrono­men en jaarrekenaars: de aarde beweegt zich in -laten we zeggen -365 dagen en nog een beetje meer, om de grote zon, en bovendien nog in ongeveer 24 uur en iets meer tot op zekere hoogte om haar eigen middelpuntsas, wat de leerlingen jullie ook allemaal nog nader zullen uitleggen; want nu is het voldoende dat ik jullie alleen opmerkzaam maak op de zeer snelle beweging van de aarde in haar wijde baan rond de zon. Ook al kunnen jullie dat met je verstand nog niet begrijpen, dan kunnen jullie echter voorlopig van mij aannemen dat de aarde, gemiddeld geno­men, in één uur wel ongeveer 5760 uren gaans in haar wijde cirkelbaan  voorwaarts beweegt en bovendien nog om haar eigen as, in het bijzonder aan de equator, die jullie de gloeiende evennachtslijn noemen, in één uur tijds ongeveer 474 uren gaans verder draait.

[14] Uit deze bewegingssnelheden van de aarde, die ik jullie nu aangegeven heb, kunnen jullie welopmaken dat alleen daardoor al de rondom de aarde rustende ethergeesten in een zeer aanzienlijke onrustige beweging en daaruit voortvloeiende activiteit gebracht worden. Daardoor wordt in eerste instantie de lucht die de aarde omgeeft met hen verzadigd, en vervolgens via de lucht de hele vaste aarde zelf en alles wat zich daarop bevindt.

[15] Bij die beide aan jullie getoonde bewegingen komt nog de zeer veel snellere beweging van het licht van de zon, waardoor de ethergeesten ook in hoge mate in een onrustige beweging en in zeer grote aantallen naar beneden naar de aarde gedreven worden. Maar daardoor gebeurt het, dat vooral op sommige dagen in voorjaar, zomer en herfst de lucht van de aarde te sterk verzadigd raakt, en daarmee ook de aarde en haar bewoners. Op zulke dagen wordt het dan gewoonlijk benauwd en mensen, dieren en planten' voelen zich afgemat, worden traag en verlangen meer naar rust dan naar een of andere bezigheid.

[16] En kijk, dit gevoel is dus afkomstig van de in hoge mate in de lucht en de aarde aanwezige ethergeesten, omdat, zoals reeds gezegd, deze geesten de eeuwig overheersende neiging tot volslagen dodelijke rust hebben, hoewel ze op zichzelf niet dood zijn!

[17] Maar door een dergelijke gedwongen opeenhoping beginnen de genoemde ethergeesten steeds sterker een hun belastende druk te voelen, en beginnen daarom ook te bewegen om zich van die druk te ontdoen, om daarna weer hun zoete en behaaglijke rust te verkrijgen. Dit bewegen manifesteert zich eerst in de vorm van winden, die vervolgens des te heviger worden, wanneer het in zekere zin oververzadigde lichaam van de aarde zijn inwendige, nog ongegiste natuurlijke ethergeesten omhoog begint te drijven naar het oppervlak van de aarde en haar lagere luchtlagen.

[18] Uit dit door elkaar mengen van hogere en lagere ethergeesten in de lucht van de aarde ontstaan dan steeds dichtere nevels en wolken; de toenemende zwaarte daarvan belast de ethergeesten steeds meer, en deze beginnen een uitweg te zoeken en uit te wijken naar waar ze de minste weerstand tegenkomen, en deze vlucht van de steeds meer onder druk staande ethergeesten, die zich in hun verdrukking dan ook onwillekeurig in zekere zin verbinden met de reeds meer verdichte geesten van de lucht van de aarde, veroorzaakt een hevige stormwind, die door zijn voortstormende geweld bomen en huizen vernietigt en de zee tot golven zo hoog als bergen opzweept.

[19] Maar wanneer ondanks zo'n vlucht de genoemde ethergeesten zich ergens op de achtergrond in de buurt van de aarde nog voortdurend steeds sterker ophopen, wat jullie goed kunnen merken aan het steeds zwarter en dichter worden van de wolken, dan wordt die druk voor hen ondraaglijk. Plotseling gaan ze dan in een soort grimmige woede vanuit hun traagheid over tot de grootste activiteit, en die zeer grote activiteit van hen is dan het vernietigende vuur van de bliksem, die met nagenoeg de snelheid van een gedachte met groot gebulder uit de voor hem te belastende wolk ver wegschiet en alles wat hem op zijn weg komt, met onweerstaanbaar geweld vernietigt. De aarde­ en luchtgeesten worden bij deze gelegenheid echter als het ware door reusachtige stoten dusdanig tegen elkaar aangedrukt, dat ze noodgedwongen elkaar moeten vastgrijpen, steeds dichter en materieel zwaar worden en als een zware regen of, als het er heel grimmig toegaat, ook als hagel op de aarde vallen.

[20] Maar als de zuivere ethergeesten door de onzuivere aardse ethergeesten in belangrijke mate te zeer beledigd worden, zoals zojuist het geval was, dan laten zij hun activiteit ook tot aan het hoogste toppunt toenemen. In dat geval vernietigen ze de aardse ether­ en luchtgeesten door hun algemene vuuractiviteit, en bij zulke zeldzame gelegenheden komt er dan noch regen noch hagel tevoorschijn.’

 

144 Weersverschijnselen en hun oorzaak

 

[1] (Rafaël:) 'Het 'elektron' is dus, duidelijk gezegd, niets anders dan in de eerste plaats de door druk en wrijving verstoorde rust en vervolgens als tweede de opgewekte activiteit van de ethergeesten. Deze zijn voor een deel zuiver geestelijk en vormen voor een deel ook de natuurlijke licht­ en levensstof in de lucht van de aarde, in het hele lichaam van de aarde zelf en daardoor ook in alles wat deze draagt en voortbrengt; ze beginnen zich pas op een opvallende manier te uiten, wanneer ze op de eerder beschreven manier beledigd worden.

[2] Wanneer jullie nu twee stukken hout nemen en die krachtig tegen elkaar beginnen te wrijven, dan worden de genoemde geesten, die voor een deel in het hout zelf zitten en voor een deel ook door middel van de omringende lucht het hout omgeven, klaarblijkelijk beledigd, uit hun rust gehaald en daardoor aangezet tot activiteit, die voor hen steeds hetzelfde is; en bij het te krachtig gewreven hout zullen jullie al heel gauw hun aanwezigheid en activiteit kunnen waarnemen, doordat het hout gaat gloeien en tenslotte verbrandt.

[3] Als er echter een behoorlijk groot deel van de ethergeesten actief is geworden, dan worden daardoor ook de tevoren nog rustige geesten mede in beweging gebracht en actief, en door deze activiteit wordt vervolgens het hele stuk hout vernietigd; en als jullie er vervolgens ook niet gewreven hout bijleggen, dan worden de geesten daarvan ook actief en vernietigen het, en hoe meer van zulke geesten een stuk hout bezit -wat bij harshoudend hout het geval is -des te eerder en sneller wordt het vernietigd.

[4] Nu heb ik jullie eens een concreet voorbeeld gegeven van wat het 'elektron' eigenlijk is. Maar laten we nu verder gaan!

[5] Als we twee harde stenen nemen en deze met grote kracht tegen elkaar wrijven, dan zullen jullie daar onmiddellijk een grote hoeveelheid vonken met grote snelheid en levendigheid vanaf zien springen. Wat zijn deze vonken anders dan de in en rondom de stenen aanwezige beledigde en daardoor actief geworden ethergeesten! Metalen, die heel hard zijn en die hard tegen elkaar gewreven worden, zullen jullie hetzelfde verschijnsel laten zien en voelen.

[6] Als twee winden met grote hevigheid op elkaar botsen, wat gemakkelijk kan gebeuren in streken waar hoge en steile rotsgebergten zijn, omdat de wind daar gemakkelijk van de harde wanden afketst en zodoende met grote hevigheid tegen zichzelf begint te woeden, zullen jullie weldra ook een groot aantal vuurverschijnselen waarnemen. Als de hevigheid minder groot is, welnu, dan verloopt dat geleidelijker en dan zullen jullie af en toe daar, waar een hevig op elkaar botsen plaats vond, een bliksem uit de wind zien schieten en hier en daar een wervelwind ontwaren, die met groot gemak één of ook wel meerdere sterke bomen zal ontwortelen. Als echter een dergelijke met zichzelf vechtende wind de grootst mogelijke hevigheid bereikt, op een gunstig punt in een daarvoor geschikte omgeving, dan ontbranden door die activiteit alle daarin aanwezige ethergeesten en dan wordt een wervelwind, zoals zojuist beschreven, tot een alles vernietigende vuurzuil; voor het geweld daarvan moeten dan de machtigste bomen, stevige burchten en zelfs rotsen beven en aan stukken geslagen wijken.

[7] Wat is nu zo'n alles vernielende vuurzuil? Alweer niets anders dan ons 'elektron' ofwel de daadwerkelijke uiting van de in hun rust al te zeer gestoorde ethergeesten. Deze op de hoogste wijze actief geworden ether­geesten trekken vervolgens ook weldra hun gelijken uit de wijde omgeving naar zich toe, zowel van boven als vanuit alle richtingen in de wijde omtrek, die hun in zekere zin te hulp snellen, en zo richten ze gewoonlijk in een bepaalde streek op aarde een zo erge verwoesting aan, dat hun sporen vele jaren daarna, ja af en toe wel gedurende vele eeuwen nog goed waar te nemen en op te merken zijn.

[8] Als er zo'n windgevecht op zee voorkomt, vooral dichtbij de kust, dan wordt door de wervelwind natuurlijk ook het gemakkelijk in beweging te brengen water meegesleept en daardoor ontstaan de zogenaamde water­hozen, waar iedere schipper zich voor dient te hoeden; want als een schip in zo'n waterhoos terecht zou komen, dan zou het reddeloos vernietigd worden. In de hete streken op aarde komen ook dikwijls vuurwervelwin­den boven zee voor, waarvoor iedere schipper zich nog meer in acht dient te nemen.

[9] We hebben nu van de verschillende verschijnselen op aarde, die jullie gezien en beleefd hebben, nog eens gezien waardoor ze worden voortge­bracht en tot stand gebracht, wat de oorzaak ervan is en wat ze op zichzelf naar waarheid eigenlijk zijn. Maar om jullie verstand nog meer op te helderen willen we deze kwestie nog verder vervolgen en uitzoeken, want het voornaamste grondbeginsel in de leer van de Heer aan alle mensen van deze aarde en ook voor alle geesten en hemelen luidt, voor eeuwig geldend: alleen de zuiverste waarheid in alle dingen kan en zal jullie vrij en levend maken! Maar dergelijke verschijnselen manifesteren zich op deze aarde noodzakelijkerwijs in allerlei vormen en gedaanten en dus ook met allerlei effecten en uitwerkingen en brengen de blinde mensen tot allerlei verkeer­de gissingen ten aanzien van de oorzaak en dus ook tot allerlei bijgeloof Daarom is het dan ook zeker een goede zaak dat de mens behalve het kennen en aannemen van de goddelijke wil ook de verschijnselen, die hij op aarde vaak tegenkomt, vanuit het standpunt van de waarheid en niet vanuit duistere menselijke bedenksels kan beoordelen en herkennen.’

 

145 Elektrische verschijnselen

 

[1] (Rafaël:) 'Eerst hebben we gezien hoe er vonken uit de rug van onze kat sprongen en zichtbaar werden nadat we hem in de richting van zijn kop hadden geaaid. Waren dat soms ook beledigde ethergeesten, die zich wellicht aan de haren op de rug van de kat gehecht hadden? Ja, zeg ik jullie, zo is het! Het haar van een kat is heel glad en heeft geen oneffenheden, maar het is evenals iedere andere materie omgeven door lucht en dus ook door de daarin rustende en zeker aanwezige ethergeesten, en wel naar de kop toe in meerdere mate, omdat de haren daar, speciaal op de rug, dichter worden dan in de richting van de staart.

[2] Als men nu van de kop naar de staart over het dier strijkt, dan verdeelt men de bij de kop steeds rijkelijker aanwezige geesten over de streek die daar minder rijk van voorzien is. Daarom vindt er dan eigenlijk meer een gelijkmaken dan een beledigen van die geesten plaats, en daardoor blijft hun activiteit achterwege of wordt in ieder geval niet zichtbaar; door het strijken of wrijven naar de kop toe vermeerdert men de hoeveelheid geesten, beledigt ze daardoor tot op zekere hoogte, en dan maken ze hun aanwezigheid weldra kenbaar door hun activiteit.

[3] Gladde oppervlakken, in het bijzonder van zeer harde edelstenen en glas, dat de oude Foeniciërs, de Filistijnen en de Egyptenaren reeds uit kiezelstenen konden vervaardigen, zijn er speciaal geschikt voor om de ethergeesten te dwingen hun aanwezigheid kenbaar te maken, als men zulke oppervlakken zelfs alleen maar met droge handen begint te wrijven. En het vuur dat op deze manier wordt opgewekt is wederom niets anders dan het 'elektron' dat ik jullie beschreven heb.

[4] Verder is het verbranden van hout, stro, olie, hars, nafta, zwavel en alle brandbare stoffen niets anders dan een werking van het 'elektron'. Het gloeien en smelten en zelfs het eventuele verbranden van metalen en alle mineralen gebeurt langs dezelfde weg, al naargelang de toenemende graad van activiteit van de in hun rust gestoorde ethergeesten. Wanneer deze ononderbroken in zo'n activiteit gebracht worden, zoals die waarvan een bliksem blijk geeft, da~ .vernietigen ze alle materie en lossen die volledig op in haar oorspronkelijke element, dat van etherische geesten. Maar bij het verbranden, van hout, olie en hars bereiken ze nooit zo'n uiterst hoge graad van activiteit, omdat ze daarbij in hun activiteit belemmerd worden doordat ze steeds in gevecht zijn met de grovere, in de materie gebonden natuurgeesten.

[5] Maar wanneer bij zo'n verbrandingsproces door een sterke toestroom van lucht steeds grotere, aantallen ethergeesten hun in zekere zin te hulp k?men, wordt ook de hitte van het hout­ of kolenvuur aanzienlijk groter, dIe ook de nog starre natuurgeesten in de materie van metalen en stenen tot activiteit kan brengen, en die activiteit kan dan gewoonlijk het gloeien en smelten, maar ook het verbranden en eventueel ook het algehele oplossen ervan bewerkstelligen.

[6] Water zelfheeft een grote hoeveelheid van de jullie nu al herhaaldelijk verklaarde ethergeesten in zich. Als stof bestaat het uit buitengewoon kleine ronde blaasjes, waarin de eigenlijke ethergeesten opgesloten zitten. Omdat deze blaasjes zeer rond en glad zijn en dus niet zo sterk tegen elkaar drukken, omdat ze zeer gemakkelijk kunnen wegschuiven en elkaar voortdurend ontwijken, gedragen de ethergeesten in het water zich gewoonlijk ook rustig. Maar het water hoeft maar in een ketel op het vuur gezet te worden, of het wordt weldra onrustig; want de ethergeesten in het water worden door de activiteit van de hen omgevende gelijkwaardige ethergeesten geprikkeld, beginnen met steeds grotere heftigheid de eigen­lijke waterstofblaasjes door elkaar te jagen en doen die uitzetten, en vele verlaten bij het barsten van de te sterk uitgezette waterstofblaasjes hun woonelement en ontsnappen, waarna ze zich verenigen met de vrije ethergeesten in de lucht van de aarde, ofwel ze stijgen snel omhoog, helemaal door de luchtlaag h.een tot aan hun oerverwanten.

[7] Dat het koken en verdampen van water tot de laatste druppel ook -op de wijze van deze wereld gesproken -een elektrische proces is, zullen jullie wel zonder al te veel moeite kunnen begrijpen door wat ik nu gezegd heb, maar het wordt jullie nog duidelijker als ik jullie op een paar verschijnselen wijs, die jullie allemaal al min of meer kennen.

[8] Wij weten nu dat de in hun rust gestoorde ethergeesten heel gauw actief worden en zodoende het onweerstaanbare geweld en de macht te kennen geven die hun eigen is. En kijk, dat doen ze ook als ze in het water door een steeds toenemende activiteit van buiten van hun metgezellen, door vuur dus, onrustig worden. Wanneer ze dan bij het koken nog kunnen ontwijken en in een toestand van rust kunnen komen, dan is hun dat natuurlijk liever; maar als jullie water in een stevig gesloten vat op het vuur zetten, zullen de in het water rustende ethergeesten jullie weldra laten zien wat voor geweld ze in zich hebben, als ze actief beginnen te worden. Het zal niet lang duren voor het in stukken gereten wordt, al zou het vat ook van ijzer zo dik als een arm gemaakt zijn, en de geesten zullen zich met een harde knal vrij maken en zich daarna terugtrekken in de hun aangeboren rust. -Dat is een heel aanschouwelijk voorbeeld, waar jullie nu wel en beslist nog duidelijker kunnen opmaken, dat de ethergeesten ook in het water wonen.

[9] Niets kan de zuivere ethergeesten echter zozeer tot grote activiteit brengen, als wanneer de onzuivere natuurgeesten uit het inwendige van de aarde in vaak tamelijk grote aantallen opstijgen en zich in zekere zin met de luchtgeesten beginnen te verenigen of zich onder hen beginnen te mengen, zoals dat zojuist het geval was. Dan ontstaat er direct een hevige strijd waarbij de onzuivere geesten steeds overwonnen worden, waardoor deze echter ook gezuiverd en voor het leven van planten en dieren niet alleen onschadelijk, maar zelfs heel nuttig worden.

[10] Boven het vasteland woeden bij zulke gelegenheden steeds hevige stormen, zoals wij er nu een meegemaakt hebben; maar als een dergelijk massaal opstijgen van onzuivere natuurgeesten ergens onder de zee plaats­vindt, dan worden de zuivere ethergeesten in het water daardoor ook direct zeer onrustig; het gevolg daarvan is gewoonlijk een springvloedstorm die voor schippers het gevaarlijkste is, omdat de golven daarbij vaak huizen­hoog worden en zelfs met de grootste en sterkste schepen een kwalijk spelletje spelen als een stormwind met het kaf. Bij zulke gelegenheden worden de onzuivere geesten ook heel sterk gezuiverd; maar voor mensen is het niet bepaald ongevaarlijk om zich daar op zee te bevinden waar iets dergelijks aan de hand is.

[11] Ervaren schippers weten dat door bepaalde waarschuwingstekens, die steeds aan zo'n gebeurtenis voorafgaan en begeven zich niet in dat gevaar; als ze echter al op zee zijn, dan zullen ze zich ook haasten om zo snel mogelijk de oever te bereiken of, als dat niet haalbaar is, zich toch aan de hoge golven van de zee toe te vertrouwen.

[12] Als de zee na een dergelijke storm weer rustig geworden is, zullen jullie het oppervlak van de zee, de touwen van het schip, de riemen en nog veel andere dingen zwak zien oplichten, net zoals jullie zojuist buiten het gras, de bomen en zelfs jullie haren hebben zien schitteren. De oorzaak daarvan is natuurlijk weer het jullie nu wel voldoende verklaarde 'elek­tron'; maar nu is het niet zozeer afkomstig van die speciale activiteit van de ethergeesten, maar veeleer van de gelouterde, voorheen onzuivere natuurgeesten uit het inwendige van de aarde, welke geesten zich op deze manier op zichtbare wijze nuttig beginnen te betonen aan de planten, de dieren, het water en de lucht. De oude natuurwijzen hebben dat oplichten 'tegen-elektron' genoemd.

[13] En daarmee heb ik voor jullie dit verschijnsel dan ook zeker op begrijpelijke wijze toegelicht en dat kunnen jullie ook voor andere mensen doen, zodat het duistere en verderfelijke bijgeloofbij de mensen afneemt en te gronde gaat; want ieder bijgeloof is als een dodelijk vergif voor de zuivere waarheid, die als enige de ziel doet leven.’

 

146 De vraag naar het wezen van Rafaël

 

[1] (Rafaël:) 'Tracht daarom de mensen te onderwijzen in de hele waarheid die jullie kennen, dan zullen jullie de geestelijke geloofsakker goed bemesten en het zaad van Gods woord zal daar weldra gemakkelijk stevig wortel schieten, en de uit het zaad ontkiemende stam zal zich tot een ware, sterke levensboom ontwikkelen!

[2] Alleen waarheid en licht moet een mens levend en helder in zichzelf bevatten, als hij zich een weg wil banen naar het leven van de goddelijke geest in zichzelf; want iedere schaduw in de ziel kan haar op dwaalwegen brengen, waarop zij vervolgens moeilijk haar weg zal vinden.

[3] Maar als jullie de mensen het evangelie zullen verkondigen, bevrijdt hen dan eerst van het verderfelijke veelvoudige bijgeloof, dan zullen ze daarna weldra de grote zegeningen van Gods woord gewaar worden en jullie vrienden worden!

[4] Niets wordt evenwel door de Heer en alle engelen van de hemelen met grotere liefde en zegening bezien dan de algemene, ware liefde en vriendschap onder de mensen; maar die kan alleen beginnen te heersen, wanneer de mensen elkaar in alle waarheid en in het helderste licht uit God tegemoetkomen. Want de zuivere waarheid bevredigt het hart en maakt het zacht en deemoedig, en daardoor tegenover iedereen vriendelijk en gedienstig in liefdevolle ijver, mild en barmhartig.

[5] Neem deze woorden goed ter harte en handel ernaar, dan zullen jullie veel zegen onder de mensen verspreiden, en de genade van de Heer zal in jullie levend worden! -Hebben jullie dit alles nu goed in je opgenomen en begrepen?' [6] Nu bedankten allen Rafaël en beantwoordden de vraag bevestigend.

[7] De hoofdman, die uiterst verwonderd was over de wijsheid van Rafaël, zei tegen hem: 'O mooie, jonge vriend, hoe heb jij toch wel zo'n grote wijsheid kunnen verwerven? Want de lessen die jij ons nu al gegeven hebt en de macht die jij bezit, die je ons ook al op verschillende wonderbaarlijke manieren hebt getoond, duiden erop dat ook jij klaarblij­kelijk meer moet zijn dan een mens die op deze aarde uit het lichaam van een vrouw geboren is. Zeg ons toch of ook jij niet zoiets als een god bent!'

[8] Rafaël zei: 'O zeer zeker ben ik dat, want ieder mens die volgens Gods wil en orde leeft, heeft de levensmacht en kracht van God in zich, is derhalve een kind van God en kan in alle waarheid en helderheid 'heilige Vader' tot God roepen. En wie dat doet en doen kan, zal ook wel heel veel van de ene en enig ware God in zich hebben, niet alleen voor deze tijd, maar voor de eeuwigheid!

[9] Jij verbaast je over mij en ik zeg je dat verscheidene leerlingen van de Heer, als het nodig zou zijn, nu al in staat zouden zijn hetzelfde te presteren als ik in jullie bijzijn gedaan heb. Ik ben derhalve niets meer of minder dan een mens, die in een bepaalde tijd uit het lichaam van een vrouw in de wereld geboren, maar niet gestorven is en ook nooit zal sterven, maar eeuwig zal voortleven, omdat hij in zichzelf als zuivere geest heer over zijn leven is geworden -wat jullie echter allemaal kunnen worden en ook zullen worden, als jullie volgens de leer van de Heer zullen leven en handelen. Nu heb ik jullie ook dat verklaard, voorzover het voor jullie van nut is; te zijner tijd zullen jullie er nog wel meer over horen.'

[10] Daarmee waren de vraagstellers tevreden en vroegen niet verder, wie Rafaël verder nog was.

[11] De tien voorname Romeinen, die wel wisten hoe het met Rafaël gesteld was, zeiden echter niets, omdat Rafaël hun een wenk had gegeven dat ze hem niet bekend moesten maken, omdat de nieuwelingen in hun hart aanstoot zouden hebben genomen aan een zuivere geest en hun ziel te snel gedwongen zou zijn om te geloven, wat niet heilzaam voor haar zou zijn.

 

147 Sneeuw en ijs

 

[1] Na een poosje vroeg de hoofdman weer aan Rafaël: 'Luister eens, onze jonge, mooie en hooggeëerde vriend, er is mij zojuist ten aanzien van de werking van het 'elektron' nog iets te binnen geschoten, en ik zou graag in het kort van jou horen of de verschijnselen van de winter ook een gevolg zijn van de werkzaamheid van de ethergeesten, en hoe.'

[2] Daarop zei Rafaël: 'Zeker is dat zo! In de winter, en in het bijzonder op de meer noordelijk gelegen delen van de aarde en precies zo in de ver zuidelijk gelegen landen, eilanden en zeeën, vallen de stralen van de zon steeds schuiner op de aarde, die samen met de atmosferische lucht rond als een bol is. Daardoor worden de ethergeesten in de buurt van de polen op het noordelijk en zuidelijk halfrond dan ook minder in hun rust gestoord door de stralen van de zon, die daar duidelijk zwakker worden, en ook veel minder dan aan de evenaar van de aarde, doordat de wrijving van de tot aan de ether reikende lucht minder wordt. Daardoor worden ze echter ook minder actief en oefenen ze zodoende minder invloed uit.

[3] Een dergelijke passiviteit heeft dan ook tot gevolg dat de luchtgeesten zelf minder actief worden en tenslotte ook helemaal zonder enige bewe­ging als het ware verstard op elkaar zouden drukken, als in dergelijke delen van de aarde de inwendige aardegeesten niet in grote hoeveelheden zouden opstijgen en hen in hun rust zouden storen. Deze in zekere zin ongenode gasten bespeuren de in de lucht aanwezige ethergeesten en beginnen meestal daarheen te vluchten waar minder aardegeesten zijn, en dat gebeurt in de richting van de evenaar van de aarde. Bij zulke gelegenheden dwingen

de vluchtige ethergeesten dan tevens de aan hen verwante luchtgeesten om mee te vluchten, en voor het gevoel van de mensen, dieren en planten beginnen er dan ijskoude winden te waaien, die koud zijn vanwege hun veel mindere activiteit; want alleen een verhoogde en vergrote activiteit brengt warmte voort.

[4] Wanneer de onzuivere geesten in de lucht van de aarde steeds maar sterker in aantal toenemen, dan zullen zich daardoor ook nevels en wolken in steeds dichtere massa's gaan vormen en vertonen, en deze worden door de reeds beschreven winden mee voort gedragen en dicht op elkaar gedrukt. Daardoor ontstaat er een strijd, waarbij de onzuivere geesten in de vorm van sneeuw op aarde neergeworpen en daardoor ook gezuiverd worden, en dat gebeurt dikwijls met grote aantallen tegelijk. Dat is voor de aardbodem dan weer goed en nuttig, omdat de aarde door de sneeuw bemest en haar vruchtbaarheid verhoogd wordt.

[5] Maar ik zie in jou nog een vraag, en die houdtin dat jij, die als hoofdman gedreven wordt door dorst naar kennis, nog graag van mij zou willen horen of het ijs op rivieren, meren, vijvers en ook op de zeeën eveneens door die bepaalde geesten voortgebracht wordt.

[6] Zeer zeker! Door te geringe activiteit en door hun drang naar rust worden ze nog nauwer tegen elkaar gedrukt, geperst in zekere zin, zonder daarbij tot enige actieve beweging te komen; zodoende worden ze zwaar in vereniging met de luchtgeesten, drukken op de geesten van het water , die daardoor eveneens volledig passief worden, en die volledige passiviteit is nu datgene wat zich aan jou als ijs op het water vertoont. Hoe minder activiteit de jullie nu voldoende getoonde geesten dus in zichzelf ontwik­kelen, des te kouder wordt het dan' ook in de streken, waar aan de geesten te weinig gelegenheid tot verhoogde activiteit geboden wordt. Daarom bevriezen in de winter snel voort stromende rivieren en beken dan ook veel moeilijker dan rustig stilstaande wateren, omdat die bepaalde geesten daarin noodgedwongen veel actiever zijn dan in de stilstaand water.

[7] Kijk, mensen en ook dieren die traag en passief zijn raken door de warmte niet bezweet, en in een koud jaargetijde al helemaal niet; maar mensen die echt actiefbezig zijn zullen zelfs in de winter nog geen gebrek aan inwendige natuurlijke levenswarmte hebben. Traagheid in alles is in zekere zin de dood en het gericht van ieder wezen.

[8] Spoor daarom jullie medemensen ook aan tot activiteit, want in de activiteit ontwikkelt zich het leven, in de traagheid echter de dood. Daarmee heb ik jullie nu ook in dit opzicht een goed en echt licht gegeven; gebruik het overeenkomstig de waarheid, dan zal het jullie goede vruchten afwerpen!’

[9] Hierop bedankten allen Rafaël ook voor deze les en prezen zijn wijsheid, die hij ook bezat in het belichten en grondig en helder uiteen­zetten van alle verschijnselen in de natuurlijke wereld, die voorheen geen enkele natuurgeleerde ook maar bij benadering overeenkomstig de waar­heid kende en kon verklaren.

[10] Maar toch konden deze nieuwe leerlingen zich nog geen juiste voorstelling maken van de uiterlijke vorm van de aarde, ondanks de wijze woorden van Rafaël.

[11] Daarom zei de hoofdman tegen Rafaël: 'Ik kan mij het meeste van wat je ons geleerd hebt nu wel heel goed voorstellen, omdat ik begrijp hoedanig die geesten of die geheime krachten van de natuur overal zijn en hoe ze werken; maar van de vorm van de aarde heb ik nog geen juiste voorstelling. Zou jij mij niet een beeld van haar gestalte en hoedanigheid willen schetsen, waarbij ik me alles beter kan voorstellen?'

[12] Rafaël zei: 'Mijn beste vriend, met woorden gaat dat absoluut niet, want al zou ik je de gestalte van de aarde een jaar lang beschrijven, dan zou jij er nog geen volkomen juiste voorstelling van hebben; maar ik zal voor jullie nieuwelingen iets anders doen om jullie duidelijker voor te lichten over de gestalte van de aarde, en wel, als jullie dat willen, hetzelfde wat ik bij jullie gedaan heb om het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam te verklaren. In zo'n verhoogde toestand van zien van de ziel zullen jullie voor een paar ogenblikken de hele aarde kunnen overzien en je op die manier dan de meest ware voorstelling van haar gestalte kunnen vormen.

[13] Daarvoor zullen we evenwel niet de innerlijke zieletoestand van de derde graad van zien nodig hebben, maar slechts die van de tweede, en dan zullen jullie de aarde van de noord­ tot de zuidpool helemaal overzien, zoals ze is, en als ik jullie uit die geestvervoering weer wakker zal roepen, zal ik er ook voor zorgen dat jullie je datgene wat jullie gezien hebben zo helder mogelijk blijven herinneren. Als jullie dat dus willen, zal ik het nu ook doen.’

[14] Allen zeiden: 'Wij vragen je om dat voor ons te doen!'

[15] Maar nu stonden ook de andere Romeinen op en zeiden: 'Luister! Wij hebben weliswaar van de Heer een wonderbaarlijke verklaring over de uiterlijke gedaante van de aarde gekregen, waarbij wij haar ook hebben kunnen aanschouwen, zodanig, dat wij die van de noord­ tot de zuidpool en in haar gehele omvang heel precies kennen; maar wij geloven dat het ons toch ook van nut zou zijn als jij ons nu ook, samen met de nieuwe­lingen, in geestvervoering zou brengen, zodat ook wij in alle waarheid kunnen getuigen van wat we gezien hebben! Wanneer jij dat goed vindt, doe dan ook ons dat genoegen!’

[16] Rafaël zei: 'Voor jullie is het weliswaar niet meer nodig; maar ter wille van een groter getuigenis kan ik jullie dat genoegen eveneens wel doen, dus bereid je er nu dan op voor!'

 

148 Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek

 

[1] Na deze woorden strekte Rafaël zijn handen over hen uit en, terwijl ze zich als het ware op een hoogte van meer dan honderd uren gaans boven de aarde bevonden, zagen ze de hele aarde, namen ook haar draaiing om de poolas waar, overzagen alle landen en rijken, de zee en de met eeuwige sneeuwen ijs bedekte poolstreken en merkten ook de ronde vorm van de aarde op, waar ook de hoogste bergen geen afbreuk aan deden.

[2] Maar deze keer liet Rafaël hen bijna een uur lang in die helderziende toestand, zodat ze ook de draaiing van de aarde duidelijker konden waarnemen, evenals de naar de evenaar toe steeds toenemende activiteit van de ether-, lucht­ en alle zuiverder geesten en de grovere natuurgeesten, die zij in de vorm van heel kleine, min of meer zwak oplichtende wormpjes waarnamen. Dat zij ook alle andere dingen, zaken en voorwerpen in alle windstreken van de aarde goed konden onderscheiden, spreekt vanzelf

[3] Na een uur maakte Rafaël hen weer wakker in hun natuurlijke toestand, en allen bedankten eerst Mij, omdat Ik dat toegelaten had, en daarna ook Rafaël, omdat hij hun deze weldaad bewezen had, die hun zo helder en diepgaand inzicht had gegeven over de ware gestalte en beweging van de aarde, alsook over het bestaan en de werking van de natuurgeesten.

[4] En daarop begonnen ze elkaar hals over kop te vertellen wat ze allemaal gezien en waargenomen had, wat tot ieders grote vreugde bij iedereen nauwkeurig overeenkwam, en de tien voorname Romeinen verheugden zich nog meer vanwege het feit dat hetgeen ze zojuist hadden gezien en waargenomen tot in details overeenkwam met wat zij al eerder van het wezen van de aarde gehoord en gezien hadden.

[5] Aan het over en weer vertellen en b%vestigen van de waa2heid kwam bijna geen einde en duurde voort tot aan de ochtefdschemering, terwijl Ik en alle anderen nog verder sluimerdel.

[6] Toen vermande Agricola zich en zei: 'Mijn vrienden en lu ware broeders door de genade ran $e Heer! De dag van ons vertrej is bezig aan te breken, en wij hebbel daar nog veel voor te regelen en if orde td maken
 Hne staat het ervoor met onze dienaren, met de lastdieren en met nnze bagage? Wij zijn ju al bijna meer dan twaalfdaden in deze omgeving en hebben ons er in die tijd nog niet één keer om bekommerd! Maar nu hebben wij heel veel mee te nemen en zullen dus ook een veel groter aantal lastdieren nodig hebben. Waar zullen wij die vandaan halen? Het is nu echt tijd dat wij de voorbereidselen daarvoor beginnen te treffen.’

[7] Rafaël zei: 'Vrienden, tot nu toe is er voor al jullie zaken op de beste wijze gezorgd en er zal ook tot aan het moment van jullie vertrek op de beste en doeltreffendste manier voor gezorgd worden; bekommer je dus ook nu niet om datgene waarom jullie je tot nu toe niet hebben hoeven bekommeren. Jullie dienaren en knechten zijn allemaal zonder dat jullie dat wisten allang hier in Bethanië ondergebracht, en ook al het andere in de juiste hoeveelheid, want de Heer wist heel goed wat jullie voor de terugreis nodig zullen hebben en heeft er door mij dan ook reeds uitstekend voor gezorgd. Daarom kunnen jullie nu wat dit wereldse aspect betreft ook heel gerust zijn!’

[8] De Romeinen zeiden: 'O vriend, dat zou teveel genade van de Heer voor ons heidenen zijn; maar omdat het allemaal wel zo zal zijn als jij ons nu gezegd hebt, is het voor ons toch wel de hoogste tijd om met onze waard en vriend Lazarus de rekening op te maken en hem onze grote schuld te betalen!'

[9] Nu zei Lazarus: 'Vrienden! Degene die in Zijn grote liefde en erbarmen voor het ene heeft gezorgd, heeft ook zeer rijkelijk voor het andere gezorgd! Jullie zullen onderweg naar jullie eigen land hier en daar nog veel arme en noodlijdende mensen tegenkomen; aan hen kunnen jullie in de juiste mate barmhartigheid bewijzen. En jullie hoeven van nu af aan tot aan het tijdstip van jullie vertrek nergens meer voor te zorgen!'

[10] Agricola zei, heel ontroerd: 'Hier gebeurt toch het ene wonder van de grote liefde van de Heer na het andere, en wij, grote en machtige Romeinen, kunnen Hem daar niets verdienstelijks tegenover stellen!’

 

149 De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend

 

[1] Nu ontwaakte Ik, ging rechtop zitten en zei: 'Als jullie in Mij geloven en voortaan volgens Mijn leer leven en ernaar handelen, doen jullie tegenover Mij alles wat Mijn liefde, genade en erbarmen waard is. Jullie zullen in Mijn naam nog veel te doen krijgen; als jullie alles wat Mijn geest in jullie van je zal verlangen, uit liefde voor Mij en je naaste zullen doen, dan zullen jullie daardoor alles aan Mij vergoeden wat jullie door Mijn liefde en genade ten deel is gevallen.

[2] Wat jullie in Mijn naam aan goeds doen voor je arme medemensen, geestelijk en lichamelijk, dat doen jullie aan Mij.

[3] Jullie nemen nu ook uit liefde voor Mij de jongeren die Ik aan jullie heb toevertrouwd en nog enkele armen van hier met je mee, die jullie nog heel wat aardse onkosten, moeite en zorgen zullen bereiden; kijk, dat neem Ik ook aan alsof jullie dat aan Mij zouden doen en Ik zal jullie daarvoor ook het loon in de hemel bereiden en in deze wereld zullen jullie geen schade lijden!

[4] Maar als ook jullie - want dat moet in de wereld wel zo zijn en gebeuren - door menige beproeving en verzoeking geteisterd worden, verdraag het dan met geduld en raak niet ontstemd, dan zullen ze jullie tot zegen strekken; want degenen die Ik liefheb, die beproef Ik ook en Ik onderwerp hen aan allerlei proeven.

[5] Op de Olijfberg heb Ik jullie al eens te verstaan gegeven dat Ik vanaf nu over niet al te lange tijd Zelf zal toelaten, tot gericht van de godslasteraars en tot heil van de Mijnen, dat de godslasteraars Mij zullen grijpen en Mijn lichaam zullen doden, en wel aan het kruis, als een gewone misdadiger . Als jullie daarvan zullen horen, erger je dan niet aan Mij, maar blijf in het geloof en in de liefde tot Mij, dan zullen jullie daardoor een groot aandeel hebben aan Mijn werk van verlossing van de mensen uit de oude en harde banden van de nacht van de dood, de zonde en de slavernij van het duistere bijgeloof dat de dood brengt!

[6] Ik zeg het jullie en ook alle anderen nog eens, opdat niemand zich daarover zal ergeren en zwak zal worden in het geloof! Want hoewel dit lichaam van Mij door de godslasteraars gedood zal worden, zal Ik toch reeds op de derde dag het gedode lichaam weer levend maken en Ik zal opstaan als een eeuwige overwinnaar over de dood en over elk gericht! Dan zal Ik weer tot jullie komen en zal jullie de kracht van Mijn geest en wil in jullie zelf geven, die jullie eeuwig levend en zalig zal maken!

[7] Ik zei jullie dit nu al voor de tweede keer en met grote beslistheid van tevoren, zodat, als het zal gebeuren, niemand van jullie zich aan Mij zal ergeren.

[8] Maar Ik zeg jullie ook nog iets, omdat jullie je in jezelf nu afvragen: 'Ja, moet het dan zo gebeuren? Heeft Hij, de alwijze en almachtige Heer van de hemelen en van deze aarde, dan echt geen ander middel om ten eerste de vele godslasteraars aan banden te leggen en ten tweede degenen die in Hem geloven en zich aan Hem houden zalig te maken?'

[9] En kijk, wat Ik jullie daarop zeg, is: Ik wil niet dat het zo gebeurt en Ik zou de middelen en mogelijkheden hebben om Mijn kinderen ook zonder dat, wat er nu gebeuren zal, te verlossen en zalig te maken; maar de slechte mensen willen het zo en daarom laat Ik dan ook toe dat het zo gebeuren kan, opdat juist daardoor ook vele godslasteraars zich tot berouw, boetedoening en echt geloof in Mij mogen bekeren! Want het gebroed in de tempel zegt en schreeuwt voortdurend: 'Laten we hem toch grijpen en doden! Wanneer hij weer zal opstaan uit het graf, dan zullen ook wij in hem geloven!' Zij willen Mij dus aan deze laatste proefonderwerpen, en zo zij het dan tenslotte ook toegelaten. Daardoor zullen er ook velen die nu nog volkomen blind zijn ziende worden en in Mij gaan geloven; maar degenen die tot op de bodem slecht zijn zullen daardoor de maat van hun zonden vol maken en in hun gericht en eeuwige dood vallen.

[10] Wanneer Ik weer uit het graf zal opstaan, zal Ik ook naar jullie in Rome komen en jullie zelf overtuigen van hetgeen Ik nu tegen jullie gezegd heb.'

[11] Nu vroeg de Romein Marcus: 'Heer en Meester, wanneer, van nu af gerekend, zal dat aan U gebeuren?'

[12] Ik zei: 'Spoedig! Nog voor het jaar om zal zijn, zal Ik bij jullie komen en jullie geven wat Ik je beloofd heb. Maar nu zullen we daar niet verder over spreken! Het begint al behoorlijk te dagen; laten we de ochtend weer in de open lucht doorbrengen!’

[13] Daar waren allen tevreden mee en ze begonnen zich met Mij naar buiten te begeven, de reeds bekende heuvel op.

 

150 De weg tot eenwording met de Geest en tot wedergeboorte

 

[1] Toen wij ons op de heuvel bevonden, op enkele leerlingen na, die nog in slaap gedompeld waren, kwam de Romein Marcus naar Mij toe en zei: 'Heer, zult U dit dorp vandaag ook verlaten? En als U het verlaat, wilt U mij dan niet vertellen waar U heen zult gaan, zodat wij Romeinen het zouden weten en U in de geest des te gemakkelijker en zekerder zouden kunnen volgen?'

[2] Ik zei: 'Wat het eerste deel van je vraag betreft, ben Ik te vergelijken met een man die veel akkers heeft en ervoor moet zorgen dat al zijn akkers goed bebouwd worden. Maar als hij een akker eenmaal goed op orde heeft, zou jij het dan wijs vinden, als hij van louter vreugde op de goed verzorgde akker zou blijven staan en er niet aan zou denken, dat hij ook nog andere akkers in orde moet brengen? Kijk, Ik heb nu ook deze akker, die jullie allemaal voorstellen, goed in orde gemaakt en ben daar dan ook werkelijk heel blij om!

[3] Maar nu moet Ik naar een andere, nog braak liggende akker gaan en ook die goed bebouwen en in orde maken. En zo zal Ik ook na het ochtendmaal met Mijn leerlingen vanhier vertrekken; maar waar Ik precies heen ga zeg Ik nu nog niet, zodat niet iemand bij gelegenheid zijn mond voorbij praat en Ik dan gemakkelijker voortijdig door Mijn vijanden nu eens hier en dan weer daar gevolgd zou kunnen worden; dat zou Mij bij Mijn werk alleen maar storen, omdat Ik daarbij steeds volkomen zinloos met Mijn tegenstanders zou moeten strijden. En zo is het dus heel goed dat Ik als enige weet waarheen Ik Mij wil en zal wenden; voor ieder ander is het echter voldoende om pas achteraf te horen waar Ik was en wat Ik daar gedaan heb.

[4] Daarmee wil Ik niet beweren dat jullie Romeinen je mond niet zouden kunnen houden; maar er zijn hier nog anderen, die jullie in die deugd niet evenaren, en daarom is het wel beter dat Ik Zelf niet degene ben die zich verraadt. Moet ook een wijze veldheer zijn krijgsplannen soms zelfs niet voor zijn naaste oversten en hoofdmannen verborgen houden, als hij een veldslag wil winnen? Kijk, zo doe Ik ook! Zoek er dus niets achter, als Ik jullie de aardse plaats die Ik zal bezoeken niet nader aanduid; overal zijn er nu Romeinen en Grieken onder de joden en die zullen jullie dan wel gauw bericht sturen over waar en wat Ik verder geleerd en gewerkt heb.

[5] Maar als jullie Mij in de geest willen volgen, denk dan maar diep na over alles wat jullie van Mij gehoord en gezien hebben! Handel en leef in de geest van Mijn leer, die de woorden van leven in zich draagt, dan zullen jullie Mij daardoor werkelijk en waarachtig in de geest volgen!’

[6] Toen Marcus dat van Mij gehoord had, was hij met dit antwoord helemaal tevreden, evenals alle anderen, en niemand vroeg Mij toen meer waar Ik deze dag met de leerlingen heen zou reizen.

[7] Daarop gaf Ik Rafaël een wenk, dat hij voor de jongeren moest zorgen en alles voor het vertrek van de Romeinen in gereedheid moest houden. Na deze wenk verdween Rafaël ogenblikkelijk uit Mijn nabijheid. Dat viel de nieuwelingen alweer erg op, in het bijzonder de hoofdman uit Bethlehem en zijn metgezellen.

[8] De hoofdman vroeg Mij dan ook onmiddellijk: 'Had ik vannacht eigenlijk geen gelijk, toen ik die jongen, die echt een levend wonder is, voor een soort god hield? Zijn grote wijsheid, zijn kracht en nu dit plotsklaps verdwijnen bevestigen dat toch op nauwelijks weerlegbare wijze! Waar komt hij toch vandaan en wie zijn de ouders van deze bijzondere jongen? Heer en Meester, daar zou U ons wel wat meer opheldering over kunnen geven als U dat zou willen, wat ons werkelijk heel aangenaam zou zijn!’

[9] Ik zei: 'Dat zou Ik wel kunnen, als het voor jullie zieleheil beslist noodzakelijk zou zijn; maar dat is het niet. Daarom is het voorlopig voldoende dat jullie over zijn wezen naar waarheid van hemzelf datgene weten wat hij jullie gezegd heeft toen jullie hem daarnaar vroegen. Als jullie hem niet geloven, die jullie vannacht toch zoveel bewijzen van zijn waarachtigheid heeft gegeven, dan zouden jullie tenslotte ook over het­geen Ik jullie over hem zou vertellen, de schouders ophalen en bij jezelf zeggen: ' Ach, hoe is dat nou mogelijk?!' Houd je daarom aan Mijn leer, geloof in Mij en handel ernaar, dan zullen jullie ook weldra achter het bestaansmysterie van Mijn Rafaël komen!

[10] Veel te weten, terwijl je nog een puur natuurlijk mens bent, bezwaart hoofd en hart; maar wanneer je na vele edele handelingen veel van het levende waarheidslicht in jezelf hebt opgenomen, verlicht dat het hart en bespaart de ziel de moeizame arbeid om vaak vruchteloos in de hersenen van haar lichamelijke hoofd rond te woelen en het ware en juiste toch niet te vinden.

[11] Ik zeg jullie: in de geest van de mens liggen alle en -let wel­ eindeloos veel waarheden verborgen! Tracht alleen maar langs de jullie nu reeds bekende wegen tot volledige eenwording met de geest in jullie te komen, dan zullen jullie niet meer nodig hebben om te vragen wie de ouders van Rafaël zijn of waren; want de geest zal jullie in alle waarheid binnenleiden.

[12] Ga maar eens naar de steden van Egypte en lees daar met alle vlijt gedurende je hele leven hier op aarde al die bijna ontelbaar vele boeken en geschriften door, dan zullen jullie als uitzonderlijke veelweters weer in jullie vaderland terugkeren; maar daardoor zal jullie innerlijke geest nog lang niet één worden in jullie, en na het doorlezen van vele duizenden boeken en geschriften zullen jullie van het wezen van God, van jullie geest en van het voortleven van de ziel evenveel weten als jullie tot nu toe geweten hebben. Hier hebben jullie in een paar uur meer geleerd en overeenkomstig de volle waarheid ervaren, dan alle wijzen van de hele wereld jullie hadden kunnen vertellen en tonen.

[13] Blijf daarom op deze weg, want die kan jullie als enige naar de levende waarheid en wijsheid in alle dingen leiden, en zoek niet te onpas naar dingen en hun omstandigheden, waarvoor jullie nog lang niet levensrijp genoeg zijn om die op de juiste manier te vatten en te begrijpen; want een dergelijk nutteloos vorsen houdt de ziel alleen maar op om werkelijk steeds dieper in haar eigen geest door te dringen!

[14] Tracht vóór alles jullie levensgevoel volgens Mijn leer te ontwikkelen en te versterken, voel samen met de arme zijn nood en lenig die naar jullie kracht en vermogen, troost de verdrietigen, kleed degenen die naakt zijn, geef hun die honger hebben te eten en hun die dorst hebben te drinken, help de zieken waar jullie kunnen, verlos de gevangenen en verkondig de armen van geest Mijn evangelie -dat zal jullie gevoel, jullie gemoed tot in de hemelen verheffen, en jullie ziel zal op deze enig ware levensweg weldra zonder moeite één worden met haar geest uit God en daardoor ook Zijn wijsheid en macht deelachtig worden! En dat zal toch zeker meer waard zijn dan veel te weten in de wereld terwijl je daarbij een gevoelloos mens bent tegenover je medemensen en door je te weinig tot leven gewekte gevoel aan jezelf het getuigenis moet geven dat je nog heel ver af staat van het ware leven in de geest!

[15] Ik zeg jullie: de geest, die het enig levende in de mens is, is puur liefde en het tederste en eeuwig hoogst welwillende gevoel van die liefde. Wie zich derhalve inspant om die liefde van de geest en haar tederste en eeuwig meest welwillende gevoel steeds meer in zijn zelfzuchtige* (*'Zelfzuchtige' is in de grondtekst achteraf door Lorber zelf toegevoegd. ) ziel op te nemen en daarin ook steeds sterker, krachtiger, moediger en volgzamer wordt, die bevordert daardoor de volledige eenwording van de geest met de ziel; en als de ziel dan tot pure liefde en wijsheid wordt in haar tederste en meest welwillende gevoel, dan is zo'n zielook geheel en al één met haar geest en is daardoor dan ook in het meest levende bezit van alle wonderbaarlijke levens­ en zijnsvermogens van haar geest, en dat is dan toch zeker meer waard dan alle scholen van de wereldse geleerden op aarde doorlopen te hebben, maar daarbij een streng en gevoelloos mens te blijven.

[16] Laat daarom voorlopig al het onnodige onderzoek naar de vele omstandigheden van de dingen en hun verschijnselen, oorzaken en gevol­gen in de wereld achterwege, want dat brengt de ziel zelfs nog in geen honderd jaar ook maar een millimeter dichter bij haar ware levensdoel; want daardoor kan ze niet tot een ware, innerlijke kennis komen, maar alleen tot een uiterlijke, oppervlakkige en versnipperde kennis en een blind gissen naar alles, waaruit nooit geordende en samenhangende kennis en inzicht voort kunnen komen en waardoor de ziel dus in een voortdurend angstig zoeken verkeert, wat haar weinig echt levensheil oplevert.

[17] Wat voor jullie noodzakelijk was om te weten voor het vernietigen van het vele bijgeloof, dat voortvloeide uit de natuur van de dingen van deze wereld, dat heeft men jullie dan ook niet onthouden, maar men heeft het getrouwen waar beschreven en als getuigenis van de waarheid ook op een wonderbaarlijke manier aanschouwelijk gemaakt. En dat moet jullie voorlopig genoeg zijn! Het verdere tot in het oneindige moeten jullie nu zelf trachten te bereiken en te verwerven, langs de weg die jullie duidelijk en waarachtig getoond is; dan zullen jullie het werkelijk niet meer nodig hebben om te vragen wie Rafaël is en wie zijn ouders zijn!  - Hebben jullie dat nu goed begrepen?'

 

151 Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding

 

[1] De hoofdman zei: 'Wat mij betreft is het nu helemaal duidelijk en ik geloof dat dat ook bij de anderen het geval is. Het is natuurlijk wel een heel nieuwe levensleer, die nog nooit door de mond van een mens zo duidelijk uitgesproken is, hoewel enkele mij bekende oude wijzen er ook al toespelingen op gemaakt hebben, die echter helaas niet bij de wijsgeren zelf en nog minder bij hun leerlingen tot een levende oefening zijn geworden en daarom ook zonder resultaat moesten blijven. Maar hier ligt de zaak weloneindig veel anders! Want U treedt op als een onloochenbare Meester van al het materiële en geestelijke bestaan en leven en U onderricht ons helder over dingen die vele wijsgeren overigens slechts zijdelings, niet duidelijk en erg verhaspeld aangeroerd hebben; en daarom moet dan ook alles wat U ons hier geleerd en getoond hebt, waar zijn, en wie zich naar deze leer van U zal richten, zal ook altijd feilloos moeten bereiken wat U ons als een levend waar gevolg daarvan toegezegd, duidelijk uitgelegd en beloofd hebt, en daarom zullen wij dan ook geen van allen verzuimen om Uw leer in daden om te zetten.

[2] Maar dat is natuurlijk geen kleinigheid en het vervullen van Uw leer zal met heel wat moeilijkheden gepaard gaan; maar wanneer men iets echt serieus wil -wat ons Romeinen eigen is -dan kan men ook het moeilijkste ten uitvoer brengen. Bij mij zal het aan een ernstige wil niet ontbreken; maar nu komt het ook op U aan, Heer en Meester, dat U een trouwe en serieus willende navolger en uitvoerder van Uw leer met de almacht van Uw geest te hulp komt, wanneer men zo nu en dan, omdat men maar een mens is, toch zwak en moe zou kunnen worden. Weliswaar kan een mens door heel serieus te willen veel en grote dingen bereiken; maar toch niet echt alles! Maar met Uw hulp zou men altijd zeker kunnen zijn van het resultaat.’

[3] Ik zei: 'Wat jij wenst, is al sinds eeuwigheid de zaak van Degene die in Mij woont, want zonder Mij kunnen jullie nooit iets werkelijk verdien­stelijks voor het eeuwige leven van jullie ziel doen! Maar toch moet iedereen eerst vanuit zijn vrije wil zoveel doen als hij kan; en dan zal Ik heel zeker en betrouwbaar al het andere doen.

[4] Maar eerst moet jij zelf je ogen bewust afwenden van de verlokkingen en bekoringen van de wereld en evenzo je andere vleselijke zinnen en moet je je wereldse begeerten meester worden; als je dat niet wordt, zal Ik jou daarom wat je lichamelijke zinnen betreft niet blind, doof en stom maken, en zul je er voortdurend mee te kampen hebben. Maar als je het eenmaal tot een half meesterschap over je vleselijke zinnen gebracht zult hebben, zal Ik jou daarna wel heel spoedig het hele meesterschap geven, daar kun je absoluut zeker van zijn.

[5] Maar als een mens zich zo nu en dan iets echt ernstig voorneemt en zegt: 'Heer, van nu af aan zal ik onwankelbaar volharden in mijn voorne­men!', maar vervolgens naar buiten gaat, en er weer zulke verleidelijke dingen in de wereld op hem afkomen, dat hij zijn zinnen daar niet vanaf kan keren en hij opnieuw zwak, zij het ook niet slecht, wordt -ja, zo'n mens komt niet verder, blijft steeds op hetzelfde punt staan en komt daardoor ook niet voor een vierde deel tot meesterschap over de begeerten van zijn zinnen.

[6] In dit geval, waarin zijn liefde heen en weer zwalkt tussen de bekoringen van de wereld en Mij, en nog niet voor de helft aan Mijn zijde komt, ja, dan kan Ik zo'n windvaan van een mens nog niet ondersteunen en hem volledige standvastigheid geven. Want omdat de mens een vrije wil heeft, die hem ten behoeve van het leven verleend is, moet hij zelf een goed begin maken; de volledige voltooiing is vervolgens Mijn aangelegenheid! Wanneer jij dat op de juiste manier begrepen hebt, handel daar dan naar, dan zal Mijn hulp niet uitblijven!’

[7] Daarmee was de hoofdman dan ook tevreden en sprak daar direct heel ernstig over met zijn metgezellen en ook met de andere Romeinen.

 

152 Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg

 

[1] De Romein Marcus, die heel aandachtig naar ieder woord van Mij tegen de hoofdman geluisterd had, kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Ik heb de betekenis van Uw woorden goed begrepen en de strekking ervan diep in mijn hart geprent; maar ik kan het toch niet laten om hier openlijk te bekennen, dat het leven van de mens onder zulke omstandigheden, waarin hij zichzelf moet ontwikkelen, absoluut geen grapje is. De regel is vlug en gemakkelijk uit te spreken, maar niet zo vlug en gemakkelijk ten uitvoer te brengen!

[2] U zei, dat de mens het tot een half meesterschap moet brengen in het overwinnen van zijn zinnen en begeerten en ook van de vooral in zijn jonge jaren steeds overwegende hang naar de bekoorlijkheden van de wereld, voordat hij mag hopen dat U hem zult ondersteunen en dan tot het volledige meesterschap zult brengen. Dat klinkt weliswaar heel goed en waar en tot op zekere hoogte ook gemakkelijk en men ziet ook al gauw in, dat het volgens Uw scheppende orde ook wel zo zal zijn en moet zijn. Maar wanneer men bedenkt dat het voor bijna ieder jong mens, over wie de bekoringen en verlokkingen van de wereld steeds een grotere macht hebben dan over iemand die al ouder begint te worden en de aantrekke­lijkheden van de wereld heel gemakkelijk de rug toekeert, wel buitenge­woon moeilijk is om zich met al zijn zinnen en begeerten van de wereld af te keren en met mannelijke kracht de geestelijke weg op te gaan en daarop voort te gaan. Aangezien het hier gaat om het allerhoogste en belangrijkste van de mens, zou ik toch de volgende vraag willen stellen, die mij naar mijn menselijke wijze van denken verstandig toeschijnt, namelijk of het voor iedereen niet vruchtbaarder zou zijn als U, o Heer en Meester, hem liever ten tijde van zijn grootste zwakheid helpend ondersteunt en hij het zodoende met Uw hulp voor de helft tot het levensmeesterschap zou brengen, waarna het bereiken van de tweede helft met behulp van eigen levenskracht en wilskracht niet zulke grote moei­lijkheden zou opleveren als het bereiken van de eerste helft van het levensmeesterschap .

[3] Ik weet immers uit mijn hoogsteigen levenservaring, met hoeveel kracht de bekoringen van de wereld dikwijls mijn hele betere denken en willen tegen de grond sloegen, mijn fantasie opzweepten en mijn hele gemoed met brandende hartstochten vulden! Ja, Heer en Meester, toen zou het goed geweest zijn als U dat onstuimige geweld van mijn harts­tochten in mij had helpen temperen! Nu temper ik ze met weinig moeite heel gemakkelijk zelf en op heel veel punten komt de zelfverloochening vanzelf Natuurlijk is dat geen verdienste, als men met zijn levenskracht alleen maar met kleine dwergen van wereldse hartstochten te kampen heeft en ze daarom ook gemakkelijker bestrijdt en overwint dan in de krachtige jeugd, waarin een heelleger van gepantserde reuzen van hartstochten op de mens afstormen en de zwakke strijder gemakkelijk en volkomen verpletteren.

[4] Wanneer er bijvoorbeeld in een kleiner of groter dorp een huis in brand is geraakt, dan geloof ik dat het tijdens de brand toch hoog tijd is om degene wiens huis in brand geraakt is, te helpen blussen; want als het hem lukt om zijn huisbrand zelf meester te worden, en de helpers komen daarna pas, wanneer het grootste gevaar al geweken is, dan lijkt het mij dat hun hulp niet op het juiste moment kwam! Maar ik wil deze vraag van mij niet reeds als maatgevend zelf beantwoord hebben door wat ik nu gezegd heb, en vraag U dus om Uw mening!'

[5] Ik zei: 'Mijn vriend, je hebt ook deze keer heel verstandig gesproken en hebt helemaal gelijk, volgens de aardse wijze van denken en de daarmee tevens te verbinden wijze van handelen; maar Ik ken de mens en zijn levensproces ontegenzeglijk beter dan jij of welk ander verstandig mens dan ook, en Ik kan jou en jullie allemaal de kwestie van de ware levensontwikkeling dan ook niet anders tonen, uiteenzetten en geven dan zoals die volgens de volste waarheid is en ook niet anders kan zijn.

[6] Volgens het aardse verstandige denken van de mensen zou in de hele wereld der schepselen op deze aarde bijna alles bekritiseerd kunnen worden; maar volgens de hoogste liefde en wijsheid van God moet alles zo worden en zijn als het wordt en is.

[7] Is het in zekere zin niet vreemd, dat God de mens een zwaar lichaam gegeven heeft, dat hij in de eerste plaats moeilijk en moeizaam moet ronddragen en meeslepen en waarmee hij onverwachts van een hoogte kan vallen en regelrecht de dood kan vinden? Zou het niet verstandiger geweest zijn om de mens net zo'n licht lichaam te geven als een mug -dan zou de mens daarmee van de grootste hoogte naar beneden kunnen springen en hem zou duidelijk geen kwaad overkomen, en als hij in het water zou vallen, zou hij ook niet ondergaan en verdrinken!

[8] Maar hoe zou het een mens met zo'n licht lichaam vergaan in een storm of ook al bij een maar enigszins hevige wind? Zou die hem niet weldra als een donsveertje optillen en hem wegdragen, vaak vele dagreizen ver? Hoe zouden mensen met zulke lichte lichamen dan op aarde hun thuis hebben en kunnen houden? Zouden ze met hun als lucht zo lichte en tere handen de zware aarde wel kunnen bebouwen en stevige woonhuizen voor zichzelf kunnen bouwen ?

[9] Door dit voorbeeld zul je nu wel begrijpen waarom een mens op deze aarde een zwaar lichaam moet hebben, ook al is hij zodoende blootgesteld aan veel gevaren, die hij echter met behulp van zijn verstand en zijn vermogen tot beoordeling ook altijd kan bestrijden en uit de weg kan ruimen, wanneer hij dat maar ernstig wil; want alleen diegene komt om in het gevaar, die zich vaak moedwillig in het gevaar begeeft. Maar laten we onze kritische beschouwing over de geaardheid van veel schepselen nog wat voortzetten!

[10] Wat denk je: is het verstandig dat bijvoorbeeld kiemende planten, terwijl ze nog uiterst teer zijn, zich boven de grond van de aarde beginnen te verheffen in een tijd die meestal nog ruwen stormachtig is, en vanwege hun zwakte en teerheid maar al te vaak en gemakkelijk door de stormen sterk beschadigd worden en daarna niet tot nut van de mensen of dieren tot vruchten kunnen uitgroeien en rijpen? Zou het eigenlijk niet verstan­diger zijn om de gewassen direct al vanaf het begin zo volledig sterk geworden uit de grond van de aarde te laten ontstaan, dat de ruwe stormen hun dan niet meer kunnen deren, of om in die eerste tijd van ontwikkeling de ruwe en kwade stormen te gebieden dat ze moeten blijven rusten? Kijk

dat zou de menselijke schranderheid toch op heel goede gronden van de wijze en almachtige Schepper van alle dingen kunnen verlangen; want waarom zou je iets zich laten ontwikkelen in een tijd, waarin datgene wat zich ontwikkelt nog aan duizend vijanden en gevaren blootgesteld is?!

[11] Kijk, zo denken en piekeren vele duizenden mensen vaak met hun begripsvermogen .en hun wereldse verstand; maar daarom kan God toch niet buiten Zijn eeuwige orde treden en laat Hij voortdurend alles wat zich ontwikkelt uiterst teer en zwak beginnen, omdat alleen Hij weet en ziet onder welke omstandigheden uit de natuurgeesten een steviger ontwikke­ling en bestaan bewerkstelligd kan worden.

[12] Maar God beschermt daarbij toch altijd de tere ontwikkeling van een geschapen ding en in de tijd van de oogst is er dan toch vrijwel steeds zoveel van alles, dat de mensen, in het bijzonder zij die God liefhebben en zich aan Hem toevertrouwen, in alle opzichten genoeg hebben en God ook voor alles danken. Ja, er kunnen ook tijden en jaren zijn, die mager zijn en de mensen vaak het meest noodzakelijke niet geven; maar zulke tijden laat de Heer alleen dan komen, wanneer de mensen uit louter werelds belang begonnen zijn Hem helemaal te vergeten. Maar voor de mensen die ook in de dagen van beproevingen en kwellingen nog aan God de Heer vasthouden, zal ook in zulke tijden gezorgd worden en zij zullen zeker weinig nood leiden, wat Ik je volstrekt kan verzekeren.

[13] En kijk, zo zou Ik voor jou op het gebied van de dingen van de natuurlijke wereld nog vele dingen op menselijke wijze kunnen bekijken en bekritiseren; maar daarom zou Ik de eenmaal sinds eeuwigheid bestaan­de wetten van Mijn orde toch niet kunnen opheffen of een andere vorm geven!

[14] En kijk nu verder! Zoals het met al het geschapene gesteld is, zo is het volgens Mijn orde ook met het verkrijgen van het meesterschap over het leven van de mens. Hij moet nu eenmaal aanvankelijk zelfstandig optreden en met de hem gegeven wapenen tegen de op hem afstormende hartstoch­ten beginnen te strijden. Als hij dat doet, zal hem al naargelang de mate van zijn overwinningen daarvan ook voor verdere en ernstiger gevechten en overwinningen hulp door Mij verleend worden, en zo zal hij tenslotte toch, ondanks alle stormen die hem aan alle kanten weerstreefden het doel van het leven bereiken, zoals jij als heiden, die door vele hartstochten belaagd bent, nu toch doordat Ik je tegemoet ben gekomen het echte levensdoel al zo goed als volledig bereikt hebt. -Heb je dat nu in de juiste geest in je opgenomen?'

[15] Marcus zei: 'Heer en Meester, ik geloof dat ik de geest van Uw woorden van de goede kant goed in me heb opgenomen en begrepen heb! Maar wanneer ik aan ons Rome denk, en in het bijzonder aan de verwekelijkte en wereldse genotzuchtige bewoners ervan, dan word ik echt bang; want deze wereldse mensen kennen nu alleen maar hun verhemelte, hun buik, de grootste luxe en hebben een onverzadigbare drang naar genoegens van allerlei soort. Bovendien is bij de meesten de ergste hoogmoed in een zodanige graad ingeworteld, dat zij de mensen van de armere klasse helemaal niet meer tot de mensen rekenen en met hen doen wat hun belieft en wat hun ook maar enig genoegen verschaft, hoe onterend en diep beledigend dat ook is voor de menselijke waardig­heid.

[16] Het is niet genoeg, dat men in de grote meer dan rijke huizen en paleizen voortdurend de ene zwelgpartij na de andere houdt en zich daarbij tot waanzin toe bedrinkt, maar men zorgt daarbij ook voor de brutaalste lusten voor het oog en strelingen voor het oor. Bij een dergelijk feestgelag laat men ook kampvechters komen, die tot groter vermaak van de gasten ofwel met het zwaard net zolang moeten vechten tot er één ter plaatse dood blijft, of er moeten twee atleten net zolang met elkaar worstelen, tot de sterkste en behendigste zijn tegenstander zodanig beschadigd heeft door hem herhaaldelijk op de grond te gooien en door geweldige vuistslagen, dat hij daarna al gauw de geest geeft; en dan worden de kampvechters er vóór het gevecht nog nadrukkelijk op gewezen, dat ze ten eerste waardig moeten vechten en dat ten tweede de gedode met alle waardigheid moet sterven.

[17] Ja, Heer en Meester, als ik nu aan dat alles terugdenk en daarnaast Uw goddelijke leer beschouw, dan kan ik niet anders dan echt bang worden! En dan bedoel ik eigenlijk dat bij een volk, dat zedelijk zo vreselijk ontaard is, waar het weliswaar in de grond van de zaak niets aan kan doen, op wonderbaarlijke wijze Uw hulp zou moeten komen om het van tevoren te bewerken, zodat wij vervolgens Uw woord op een iets meer bemeste grond zouden kunnen uitstrooien, waar het met meer zekerheid goede wortels zou vormen en tot een zegenrijke vrucht zou opgroeien. Want zoals er nu nog aanzienlijke en meer dan rijke Romeinen zijn, zal Uw leer moeilijk of helemaal geen ingang bij hen vinden, behalve alleen maar incidenteel in een of ander huis dat gelijk is aan het onze. Deze weldoor­dachte bedenking is dan ook de reden, waarom ik zojuist die vraag gesteld heb.'

 

153 De Heer onderwijst de Romeinen

 

[1] Daarop zei Ik: 'Vriend, hoe slecht het er in Rome en zijn elders gelegen landen uitziet, weet Ik wel het allerbest en Ik heb jullie ook reeds op deze slechte toestanden gewezen, met de bedoeling dat jullie, waar zulke dingen nog plaats vinden, de aan jullie toevertrouwde jeugd er verre van houden! Maar toch zijn er in Rome ook nog mensen, die net als jullie geen vreugde beleven aan al die gruwelen en ze verafschuwen; en die hoeven nu niet meer op een wonderbaarlijke wijze van tevoren bemest te worden, opdat Mijn woord wortel in hen schiet, want daar zijn zij al voor bemest.

[2] Maar degenen die nog aan de oude, slechte zeden en gewoonten hangen, zijn met geen enkele voorafgaande wonderbaarlijke bemesting hoe dan ook rijper en ontvankelijker voor Mijn leer te maken; voor hen moet er iets heel anders komen om hen uit hun oude bedwelming te wekken! Daar zal op het juiste moment en de juiste plaats ook wel voor gezorgd worden. .

[3] Maar er zullen ook nu al verscheidene mensen die nog sterk vasthouden aan de oude, slechte feestelijkheden en het wilde, oorlogszuchtige volks­vermaak, daar afstand van beginnen te nemen, wanneer ze met jullie in gesprek zullen komen over wat jullie hier gehoord, gezien en meegemaakt hebben.

[4] Maar om jullie, Romeinen, niet in Rome terug te laten keren zonder de door jullie verlangde wondermest voor het zaaien van Mijn leer, wil Ik jullie nu als gevolg van jullie sterke geloof in Mij de macht geven om door het opleggen van jullie handen alle zieken en gebrekkigen te kunnen genezen, wat aan jullie woorden een grote kracht en uitwerking zal geven.

[5] Maar met de kracht die Ik jullie nu gegeven heb moeten jullie vooral niet gaan pronken en laat je daarvoor door niemand op welke manier dan ook bewonderen of eren, maar vertel en toon degenen die genezen aan wie zij hun genezing in wezen te danken hebben, en aan wie daarvoor alleen eer, lof en dank toekomt! Ik geef jullie deze kracht vanuit de macht van Mijn wil om niet, genezen jullie derhalve de mensen die jullie hulp nodig zullen hebben, dan ook om niet!

[6] En ik geef jullie deze kracht nog op zodanig verhoogde wijze, dat jullie de mensen ook kunnen genezen als ze zich op welke afstand ook bevinden, als jullie hun in gedachten en in het vaste geloof en je vaste wil in Mijn naam de handen opleggen.

[7] Voorzien van deze kracht zullen jullie, bij een wijs gebruikt ervan, vele in het duister verkerende mensen tot het geloof in de enig ware God brengen, daardoor tot het licht des levens en de volle waarheid, en hun zielen bijgevolg ook tot het eeuwige leven.

[8] Maar neem, al is het maar voor de uiterlijke schijn geen deel aan de vele oude, heidense dwaasheden; want het aanschouwen daarvan zou jullie hart met ergernis vervullen en tegenover de dwazen van de wereld verbitteren -en het komt de ziel niet ten goede, als het hart vol gal raakt!

[9] Bedenk altijd dat de grootste kracht en macht van de geest in de mens zich openbaart in liefde, geduld, zachtmoedigheid en erbarming en daarin machtig werkzaam tot uitdrukking komt; want als jullie een dwaas met liefde en geduld niet op het juiste spoor kunnen brengen, dan zullen jullie dat met ergernis en toorn nog minder kunnen. Het is weliswaar ook noodzakelijk dat men zo nu en dan, waar dat nodig is, met de juiste ernst optreedt; maar achter die ernst moet toch steeds de liefde oplichten in het gewaad van de echte goede wil. Als dat niet het geval is, dan is de ernst niets anders dan blind en nutteloos lawaai, dat veel meer schade dan voordeel oplevert.

[10] Maar waar jullie op het eerste gezicht gemakkelijk zullen merken dat de een of andere mens of ook meerdere mensen te vast en te diep in allerlei afgodische dwaasheden van de wereld begraven zijn en geen oor en al helemaal geen hart hebben voor de stem van de waarheid, keer je dan van hen af en ga niet met hen om -behalve als zo'n dwaas naar jullie toe zou komen om iemand van jullie te horen, of wanner hem iets mankeert, hulp van jullie wil hebben! Als dat zou gebeuren, breng hem dan in verstandige en voor hem begrijpelijke bewoordingen zijn dwaasheden onder ogen, en als hij dat geaccepteerd heeft, geef hem dan ook de gevraagde hulp! Maar geef hem tegelijk met de hulp de vermaning, dat hij in het vervolg niet meer in de oude dwaasheid en de zonden daarvan moet volharden, omdat zijn leed een tweede keer nog veel erger zal worden dan de eerste keer, waarvoor jullie hem hulp hebben verleend. Wanneer jullie deze raad van Mij altijd zullen opvolgen, zullen jullie in Mijn naam gemakkelijk kunnen werken en handelen en zullen jullie ook rijkelijk de beste levensvruchten oogsten.

[11] Wanneer jullie zelf goede leerlingen in Mijn naam opgeleid zullen hebben, kunnen jullie hun in Mijn naam ook weer de handen opleggen, dan zullen ze daardoor ook de kracht in zichzelf gewaar worden die Ik door Mijn wil nu reeds aan jullie heb verleend.

[12] Maar Ik wijs jullie er vooral nog eens op dat noch één van jullie, noch later een of ander van jullie leerlingen ooit buiten de grenzen van de ware liefde, beheersing, geduld, zachtmoedigheid en erbarming moet treden; want een dergelijk overschrijden van de grenzen zou maar al te gauw allerlei tegen jullie zelf gerichte haat, vervolging en oorlog tot gevolg hebben! Neem dat dus vooral in acht, als jullie niet in plaats van zegen tweedracht, ergernis, woede, haat en vervolging onder de mensen willen verspreiden!

[13] Er zal weliswaar in deze wereld nog veel tweedracht en de kwade gevolgen daarvan onder de mensen ontstaan, zoals er op een akker ook veelonkruid tussen de zuiverste tarwe opkomt, maar de zuivere tarwe, ook al gedijt die niet zo rijkelijk, zal en moet toch zuivere tarwe blijven, en van jullie moet altijd gezegd kunnen worden dat jullie geen onkruid tussen de tarwe op de akker van het leven gezaaid hebben. Grif deze woorden van Mij heel diep in jullie hart, dan zullen jullie werken rijk aan zegen zijn! -Hebben jullie dit nu allemaal goed in je opgenomen?'

[14] Met verbaasde, blijde gezichten zeiden de voorname Romeinen: 'Ja, Heer en Meester, en wij danken U ook van ganser harte voor zo'n grote aan ons verleende genade die U nu, zonder dat wij U daarom durfden te vragen, uit de eindeloze volheid van Uw liefde zomaar aan ons geschonken hebt! En dat wij die kracht nu ook werkelijk van U ontvangen hebben, dat hebben wij ook diep van binnen gevoeld, toen U ons die met de almacht van Uw wil geschonken hebt; want er ging als het ware een stroom van vuur door ons heen, en wij voelden onmiddellijk een machtige geloofs­ en wilskracht in ons, zodat wij er nu werkelijk van overtuigd zijn dat wij in Uw naam met onze wil nu ook al direct hele bergen met de dalen gelijk zouden kunnen maken. En hoezeer Uw kracht in ons, die U ons verleend hebt, ook moge toenemen, wij zullen daar steeds alleen in geval van echte nood in zoverre een wijs gebruik van maken, als U ons aangeraden hebt en waarvoor U ons die kracht ook alleen door Uw genade geschonken hebt!.­ O Heer en Meester Jezus Jehova Zebaoth! Is het zo goed?'

 

154 Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen

 

[1] Ik zei: 'Zeer zeker! Maar als iemand van jullie een nog hogere kracht in zich voelt, dan kan hij die ook gebruiken, wanneer dat ergens op de juiste tijd en plaats zinvol is, maar nooit ofte nimmer om te tonen wat hij allemaal kan, maar alleen als hij daarmee in het verborgene, in het bijzijn van weinige en wijze getuigen, in een of ander opzicht iets werkelijk goeds voor de mensen kan bewerkstelligen! Ik kan jullie namelijk niet enkel de kracht schenken om alle lichamelijke ziekten van de mensen te genezen; want wie deze kracht volkomen ontvangen heeft, zoals jullie nu, heeft daarmee ook de kracht voor heel veel andere dingen ontvangen!

[2] Maar hij moet zich daarmee niet aan de mensen vertonen opdat die zich over hem zullen verbazen en vervolgens ook alles vast geloven wat hij hun verkondigt; maar de bezitter van zo'n hogere geestkracht uit Mij moet zich ook steeds tot Mij wenden met de vraag: 'Heer, als het ook Uw wil is dat ik nu gebruik maak van de door U aan mij verleende kracht, laat mij dat dan weten in mijn hart en verenig Uw almachtige wil met Uw genadig aan mij verleende kracht! Maar als het niet tevens Uw wil is, maak mij dat dan ook kenbaar volgens Uw liefde, wijsheid en genade!' Dan zal Ik zo'n deemoedige vraag in het hart van de vraagsteller altijd ogenblik­kelijk met ja of nee beantwoorden en Ik zal hem ook helder de reden tonen waarom er een teken gedaan of achterwege gelaten moet worden. De bezitter van zo'n door Mij aan hem verleende kracht zal echter ook zonder Mijn volledige instemming het wonder wel kunnen verrichten, maar het zal voor hem en nog minder voor degenen voor wie hij het gedaan heeft, van geen enkel nut zijn, -en dat kunnen jullie ook goed onthouden! Want wie in alle opzichten volkomen met Mij zal wandelen en handelen, diens werken zullen ook altijd van de ware zegen vergezeld gaan.

[3] Maar onthoud vooral wat Ik jullie en alle leerlingen op de Olijfberg aangegeven heb, namelijk dat jullie, die Mijn evangelie aan de mensen overbrengen, er hoofdzakelijk naar moeten streven om alleen door middel van de macht van het woord te werken! Want een mens die door het woord tot volledige bekering wordt gebracht is een grotere aanwinst voor Mijn Godsrijk dan duizend mensen die door tekenen en wonderen gedwongen werden Mijn leer aan te nemen. Want het zuivere woord en het licht daarvan blijven eeuwig, maar de tekenen vergaan en hebben voor de nakomelingen, die daar geen getuige van geweest zijn, vrijwel geen enkele waarde. Die dingen worden namelijk wel slechts blindelings geloofd als iets buitengewoons dat in de geschiedenis gebeurd is, maar ze verschaf­fen de gelovige toch geen volledige overtuiging van de waarheid van Mijn leer en verleiden anderen, leeglopers die steeds sterk tot bedrog geneigd zijn, maar al te gauw en gemakkelijk tot het doen van valse tekenen en wonderen en daarmee de toeschouwers tot een duister bijgeloof

[4] Het zuivere woord is echter een licht op zichzelf en heeft geen tekenen nodig tot getuigenis van de waarheid in zichzelf, omdat het zelf het grootste teken aller tekenen en het hoogste wonder aller wonderen is.

[5] Als Ik in jullie bijzijn niets anders dan de meest verbazingwekkende tekenen gedaan zou hebben, dan zou dat voor jullie even weinig nut gehad hebben als de wonderen van magiërs en tovenaars, die zij vaak tot jullie vermaak deden; alleen zouden jullie de door Mij gedane tekenen veel buitengewoner hebben gevonden dan die van de magiërs en tovenaars, en jullie zouden daar nog langer over hebben kunnen vertellen­

[6] Wat jullie echter nu innerlijk zo helder verlicht en ook tot leven heeft gewekt, was Mijn woord en niet de tekenen, waarvan Ik er zoveel voor jullie ogen gedaan heb. Als Ik nu nog meer tekenen voor jullie zou doen, dan zouden jullie je daarover weliswaar opnieuw verbazen, maar direct daarna aan Mij vragen: 'Heer, hoe was U in staat dit teken te doen en hoe ging het in zijn werk, dat door Uw woord en wil bijvoorbeeld brood en wijn ontstonden?' Ja, dan zou Ik Zelf toch weer naar het woord grijpen en, zoals Ik dat tegenover jullie steeds gedaan heb, het wonder op zo'n manier verklaren dat jullie met je verstand zouden begrijpen hoe Ik in staat ben een dergelijk wonder te doen!

[7] Welnu, wanneer dan alweer het woord en niet het teken verlichting kan brengen, dan kan het zuivere en waarheid bevattende woord als zodanig dat toch ook alleen, zonder een voorafgaand teken! Daarom is de hoofdzaak en de belangrijkste voorwaarde voor het leven alleen in het woord gelegen, en niet in het teken!

[8] Het doen van een teken, als de mens daarvoor de kracht verleend is, zoals jullie nu, kan alleen een werkelijk goede uitwerking binnen Mijn orde hebben, wanneer een mens, die in staat is om een teken te doen, het uit liefde tot zijn naaste in het verborgene doet, om hem in Mijn naam van nut te zijn. Ik ben echter Degene die dat ziet, ook al gebeurt het nog zo verborgen, en Ik zal degene die in stilte tekenen verricht ook weten te belonen op dezelfde manier als hij in Mijn naam het teken gedaan heeft.

[9] Als jullie een zieke voor de ogen van de mensen openlijk de handen opleggen, opdat het beter met hem zal gaan, dan hebben jullie ten behoeve van het getuigenis voor de waarheid van Mijn woord meer dan genoeg gedaan; maar in het geheim, zonder openlijke getuigen, kun je het vele malen per dag doen en arme lijdende mensen van hun ellende bevrijden ­zonder dat ook maar één van hen te weten komst wie hem van zijn kwelling verlost heeft. Ik zeg jullie: een dergelijke genezing geldt bij Mij meer dan honderd zichtbare genezingen voor de ogen van de wereld! Gebruik daarom de door Mij nu aan jullie gegeven kracht altijd volgens de bedoeling die Ik jullie bekendgemaakt heb, dan zal Ik jullie daarvoor weten te zegenen.. -Hebben jullie ook dit nu goed begrepen?'

[10] Dankbaar beaamden allen ook dat en dachten nu diep na over alles wat ze van Mij gehoord hadden.

[11] Maar nu kwam ook de hoofdman uit Bethlehem naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Ik ben ook een Romein en geloof vast in U en heb U zeer lief! U hebt nu die tien Romeinen iets groots gegeven en hun ook getrouw getoond hoe ze dat allemaal moeten gebruiken. Zou U ook mij niet eenzelfde genade willen schenken? Werkelijk, ik zou er altijd het juiste gebruik van maken en in het bijzonder tegenover de Farizeeën met hun leugenachtige tongen zou ik een dergelijke genadegave heel goed kunnen gebruiken; want deze mensen maken het volk wijs dat zij ingeval van nood zelfs de doden uit de graven weer tot leven zouden kunnen wekken, als ze dat maar zouden willen en mogen! Dergelijke woorden zijn vanzelf­sprekend niets anders dan loze opschepperij, waarachter nog nooit enige waarheid is schuilgegaan! Als ik nu ook zo'n geheime innerlijke kracht zou hebben, zou ik wel weten wat ik ten opzichte van die nietszeggende schreeuwers zou moeten en ook zou doen!’

[12] Ik zei: 'Dat weet Ik wel van tevoren en juist daarom geef Ik je nu nog niet zo 'n kracht; want jij hebt er nog niet de juiste rijpheid voor. Maar jij hebt nu ook het zuivere woord en kunt het gebruiken, en dat is, zoals Ik zojuist duidelijk heb laten zien, veel meer waard dan het doen van tekenen! Gebruik dus eerst met succes wat je hebt, daarna zal al het andere je erbij gegeven worden.’

[13] Toen de hoofdman dat van Mij hoorde, was hij daarmee ook tevreden en zei: 'Dat is waar, en daarom ook goed! Heer, alleen Uw wil geschiede!’

[14] Ik zei: 'Dat, vriend, is meer waard dan het doen van duizend tekenen!'

[15] Toen Ik dat gezegd had, was het al tamelijk licht geworden en uit Jeruzalem kwamen er drie Essenen, die ergens gehoord hadden dat ze in Bethanië bij Lazarus konden navragen waar Ik Mij wellicht ophield.

 

155 De Essenen klagen hun nood bij de Heer

 

[1] Zoals gewoonlijk bekeken wij nu heel rustig de verschillende taferelen van de ochtend; enkele leerlingen spraken echter met elkaar over de aan de tien Romeinen geschonken gaven om wonderen te doen en benijdden hen daar heimelijk om.

[2] En intussen bracht een dienaar van Lazarus ook al de drie uit Jeruzalem aangekomen Essenen naar Mij toe op de heuvel, stelde hen eerst voor aan Lazarus, die hen daarna pas bij Mij bracht.

[3] Ik vroeg hun direct wat ze wilden, zodat ze in het bijzijn van getuigen hun hart konden luchten; want Ik wist voor Mijzelf allang waarom ze Mij gezocht hadden en waarom ze nu naar Mij toe waren gekomen.

[4] Zij bogen alledrie diep voor Mij, en één van hen zei: 'Heer en Meester, enkele maanden geleden zijn er ook afgezanten van ons naar U toegeko­men en hebben van U aanwijzingen gekregen hoe wij in ons instituut, dat nu een algemeen en groot aanzien geniet, vanuit de enige waarheid moeten handelen, omdat wij anders binnenkort tijden zullen beleven waarin allerlei onheil over ons zal losbreken. Wij hebben dan ook gedaan, wat die teruggekeerde afgezanten ons nadrukkelijk als Uw wil meedeelden en hebben sindsdien ook niet één vals wonder meer gedaan, terwijl de afgezanten ons namens U de volle verzekering gaven dat wij, als wij zelf precies volgens Uw leer zouden gaan leven en handelen en serieus daarbij zouden blijven, in Uw naam zeker in staat zouden zijn de grootste en meest echte tekenen te doen, wanneer het nodig zou zijn.

[5] Maar daardoor zijn wij nu in vele opzichten werkelijk in nood geraakt en weten ons geen raad, en nog minder hoe we onszelf eruit moeten redden; want ten eerste komen er nu dag aan dag uit alle windstreken allerlei mensen en velen brengen ons een groot aantal gestorven kinderen om hen weer tot leven te wekken en huilen en klagen verschrikkelijk als wij ze niet aannemen om ze weer op te wekken, waarvoor ze ons bijna onder goud, zilver, edelstenen en parels willen bedelven. Alle nog zo goede redenen die wij hun aangeven, waarom wij dergelijke wonderen niet meer mogen en willen doen, blijven vruchteloos, en vanwege onze rust en veiligheid zijn wij genoodzaakt de dode kinderen aan te nemen en daarvan hebben wij er nu sinds vier maanden op zijn minst ongeveer vijfhonderd.

[6] Om deze kinderen van verschillende leeftijden op onze oude manier weer tot leven te wekken, zijn er wel meerdere jaren nodig, al helemaal als er per week nog één en vaak twee tot drie bijkomen. We hebben weliswaar geprobeerd om deze doden in Uw naam weer tot het leven terug te roepen; maar er gebeurde geen wonder en wij moesten voor deze keer weer onze oude manier hanteren.

[7] Dat is nu, zoals gezegd, de eerste graad van onze ellende; de tweede en nog ergere is echter, aangezien wij volgens Uw leer zijn begonnen te werken en te handelen, dat wij nu in onze kinderkweekplaatsen veel te weinig kinderen meer hebben om ze om te ruilen, doordat wij ze volgens Uw woord, ter wille van de hoogste levenswaarheid, samen met hun moeders en voedsters uit de kweekplaatsen weg hebben laten gaan naar een betere bestemming, terwijl wij er zorg voor hebben gedragen dat ze geen gebrek zullen hebben aan de nodige verzorging. We hebben de vele moeders en voedsters geld en andere schatten gegeven en hen laten gaan, terwijl wij hun natuurlik een goede en voor hen begrijpelijke reden voor deze nieuwe handelwijze van ons hebben aangegeven.

[8] Dat is gebeurd, en wel op een goede manier; maar waar moeten wij in onze ellende nu in korte tijd andere kinderen vandaan halen, en hoe kunnen we daarbij toch volharden.in Uw leer, van welker waarheid wij doordrongen zijn? Heer! Daaraan ziet U, en ook al Uw leerlingen, in wat voor grote verlegenheid wij ons nu bevinden! Hoe moeten, hoe kunnen wij ontsnappen aan de gevaren die ons aan alle kanten bedreigen?

[9] Heer en Meester, wanneer U ons niet op wonderbaarlijke wijze helpt, gaan wij in korte tijd allemaal te gronde! Wij hebben ook alle feesten in verband met het tot leven wekken van mensen en ook alle andere toverijen afgeschaft; maar toch komen de mensen van wijd en zijd bij ons raad en hulp zoeken. Slechts weinigen nemen genoegen met alleen onderricht, de meesten willen daden zoals wij die vroeger gedaan hebben -en dat willen wij niet, omdat wij ons nu eenmaal vast en ernstig voorgenomen hebben om zo strikt en zuiver mogelijk volgens Uw leer te leven en te handelen.

[10] Ach, het is nu wel moeilijk om een echt mens te zijn in de wereld, wanneer men enerzijds te maken heeft met de reusachtig grote blindheid van de mensen, die geen flauw idee hebben van de waarheid, terwijl we anderzijds in onszelf te maken hebben met de glasheldere en levende waarheid en er werkelijk mee te kampen hebben! Ik wil het niet hebben over de materiële verliezen die wij nu lijden bij ons streven naar de zuivere waarheid, want wij hebben nog meer dan genoeg aan materieel vermogen; maar die andere moeilijkheden, waar wij van dag tot dag dieper in terecht komen, maken ons nu volkomen radeloos. Heer en Meester, wij smeken U nu heel dringend om advies en om ware hulp!'

 

156 Het advies van de Heer aan de Essenen

 

[1] Ik zei: 'Ik weet en zie, dat jullie nu tegenover de mensen in grote verlegenheid geraakt zijn en ook hebt moeten raken; maar het moet ook zo gaan wanneer een mens, die zich voorheen door allerlei list, wereldse slimheid en bedrog heeft doen gelden en belangrijk gemaakt heeft in de ogen van de mensen, om op slinkse wijze grote schatten van hen te verkrijgen, zelf de waarheid heeft aangegrepen om zich innerlijk te beteren.

Want hij wil de mensen niet meer om de tuin leiden en bedriegen, maar de waarheid durft hij hun niet te zeggen, opdat ze niet boos worden en tegen hem zeggen: 'O jij ellendige bedrieger! Als je nu de waarheid belijdt en daarnaar kunt spreken en handelen, waarom heb je dat dan niet reeds vanaf het begin gedaan? Wat hebben wij jou ooit eerder voor kwaads gedaan, dat jij je jarenlang tegenover ons een snode bedrieger betoond hebt? Maak nu al het aan ons bedreven bedrog goed, anders zul je onze terechte wraak niet ontlopen!’

[2] Ja, vrienden, deze zeer boze taal spreekt het innerlijke geweten weliswaar voortdurend tegen degene die door list en bedrog wil profiteren van de lichtgelovige mensheid en dat met behulp van zijn geslepen wereldse verstand ook doet; maar zo'n mens verdooft tenslotte zijn geweten, dat de innerlijke geest van leven en waarheid in de mens is, en bedriegt de blind gemaakte mensen vervolgens steeds meer en meer.

[3] Maar wat gebeurt er naderhand, wanneer de dag van de volle waarheid voor alle mensen aanbreekt? Waarheen zullen ze vluchten voor degenen die zij zo vaak en zo meedogenloos bedrogen en voorgelogen hebben? Werkelijk, dat zal een vreselijke vlucht zijn en de vluchtenden zullen schreeuwen en zeggen: 'Bergen, val op ons neer, zodat het waarheidslicht van de grote dag ons niet achterhaalt en ons onthult voor de ogen van degenen die wij zo vaak op de meest snode wijze bedrogen en voorgelogen hebben! ,

[4] Ik zeg het echter tegen jullie, die nu omwille van de zuivere waarheid afstand hebben gedaan van de grote bedriegerijen; want hier kan nog heel veel goed gemaakt worden door de juiste werken der liefde, maar in de andere wereld, waarin alles openbaar wordt, zelfs de meest geheime gedachten van de ziel, zal dat niet meer opgaan en de bedrieger en leugenaar zal zich daar de bitterste verdeemoedigingen moeten laten welgevallen en zal met meer dan grote vernietigende schande beladen worden in de ogen van alle rechtvaardigen.

[5] Zelfs voor Mij is het nu moeilijk om jullie een goed advies te geven en jullie ook echt hulp te bieden; want Ik, die de levende waarheid Zelfben, kan jullie doen en laten uit het verleden toch niet vergoelijkend toedekken en de mensen in de waan laten waarin ze door jullie gebracht zijn! Spreek nu de waarheid tegen allen die naar jullie toe komen, onderricht ze op de juiste wijze en zeg dat Ik jullie dat opgedragen heb en vertel hun ook de ware reden waarom jullie nu anders denken, willen en handelen dan voorheen, toen jullie zelf nog ver van de waarheid af stonden; zeg hun ook dat niet een kwade wil, maar alleen een zeker mededogen tegenover de lichtloze en lijdende mensheid jullie ertoe gebracht heeft om door jullie kennis en aangeleerde bekwaamheden dingen, vaardigheden en leerstel­lingen in het leven te roepen, waarin heel veel mensen troost gevonden hebben! Maar omdat jullie nu door Mijn toedoen tot de zuivere waarheld zijn doorgedrongen, willen jullie degenen die altijd hun vertrouwen op jullie gesteld hebben, nu de zuivere en levende waarheid dan ook niet onthouden, die hun voor eeuwig meer nut zal brengen dan alles wat jullie vroeger voor hen gedaan hebben.

[6] Wanneer jullie allemaal zo de waarheid aan de mensen zullen verkon­digen, zullen ze niet woedend bij jullie weggaan, maar zullen naar jullie luisteren en later als ware vrienden van de waarheid leven. Want wat jullie voorheen zelf niet hadden, konden jullie ook niemand geven, wat ieder met enig inzicht begiftigd mens zal begrijpen, en hij zal daar ook niet boos om worden.

[7] Houden jullie je nu alleen maar aan de waarheid, want alleen die kan en zal jullie vrij maken en jullie voortaan alle bescherming en alle hulp bieden! Maar aan de ene kant zelf in de waarheid zijn, en aan de andere kant toch zijn dagelijks brood met de leugen willen verdienen, dat verdraagt elkaar net zo min als dag en nacht of leven en dood. -Hebben jullie Mij goed begrepen?'

[8] De drie Essenen zeiden: 'Heer en Meester, begrepen hebben wij U wel en wij zien ook in, dat U in alle opzichten volkomen gelijk hebt; maar wat zullen wij met die vijfhonderd dode kinderen doen? Moeten wij ze begraven of onder een of ander voorwendsel teruggeven aan de ouders of familieleden, die voor het merendeel nog in het dorp wachten? Want dat benauwt ons nu het meest: wij willen aan de ene kant mensen die de hoop koesteren niet ongetroost en vol verdriet weer naar huis laten terugkeren, maar aan de andere kant zegt ons geweten ons nu dat wij, die de zuivere waarheid ontvangen hebben, de toch al aan alle kanten teveel bedrogen en verdrukte mensheid niet nog verder moeten bedriegen en verdrukken. Als wij hun nu ineens de volle waarheid zeggen, worden ze ongelukkig ­maar als wij voorzover mogelijk nog hetzelfde praktiseren wat wij voor­heen gedaan hebben en zodoende de treurige mensen gelukkig en tevreden maken, dan hebben wij hen en via hen vele anderen weer opnieuw gesterkt in het oude bijgeloof en hen nog dieper de duisternis ingedreven. Heer, wat zou hier eigenlijk de gulden middenweg zijn, zodat de wachtenden niet treurend en ook niet opnieuw bedrogen bij ons weggaan?'

[9] Ik zei: 'Ook daarin is het moeilijk om een goede middenweg te vinden; maar aangezien jullie nu serieus een punt willen zetten achter al jullie oude bedriegerijen en voortaan willen wandelen op de wegen van de volle waarheid uit God, die nu in Mij in deze wereld is gekomen, wil Ik Zelf iets voor jullie doen. Over een paar dagen zal Ik naar jullie toekomen en dan zal wel blijken wat er allemaal gedaan kan worden. Maar nu kunnen jullie gaan en het aan jullie broeders meedelen, dan zullen zij het overige welovereenkomstig de waarheid weten te regelen!’

[10] Met deze woorden van Mij waren de drie volkomen tevreden, bedankten Mij voor de les, voor het goede advies en voor de toezegging dat Ik hen over enkele dagen Zelf zou bezoeken, stonden daarna op en trokken nog voor zonsopgang verder. Ze namen in Bethanië dan ook geen ontbijt tot zich; pas bij de waard in het dal gingen ze naar binnen, namen daar brood en wijn en spraken met de bedienden die hun veel dingen over Mij wisten te vertellen, en reisden pas na een paar uur verder over de weg langs Bethlehem.

 

157 De handelskaravaan uit Damascus

 

[1] Wij keken nu echter weer ongestoord naar de ochtendtaferelen, aangezien de ochtend deze keer buitengewoon zuiver en helder was, omdat de nachtelijke storm de lucht van de atmosfeer grondig gezuiverd had.

[2] Men kon de hoogste toppen van heel verre alpen en bergen daarom ook goed onderscheiden, wat anders bij een meer van dampen verzadigde lucht niet mogelijk was, en zo konden wij ons op deze morgen vanaf onze heuvel met veel genoegen genieten van een zeldzaam prachtig uitzicht. Alleen hier en daar, waar de door het nachtelijk onweer ontstane grotere branden nog niet gedoofd waren, was de lucht door de rook vertroebeld, wat echter geen afbreuk deed aan het mooie uitzicht.

[3] Toen wij nu heel rustig vanaf onze heuvel de omgeving bekeken, zag onze hoofdman, dat er op de brede heerweg, die van Bethanië naar Jeruzalem leidde, een grote groep mensen voorbijtrokken met allerlei lastdieren, zoals ezels, pakpaarden, ossen en kamelen. Hij vroeg Lazarus wat deze stoet wel te betekenen had en welke richting hij zou nemen.

[4] Lazarus, die zelfverrast was door het grote aantal mensen dat op dit ongewone tijdstip voorttrok, zei: 'Mijn beste vriend, dat weet ook ik nu niet; want zo'n grote karavaan rond deze tijd is iets ongewoons. De stoet is ook nog te ver weg om vast te kunnen stellen of het Joden, Grieken, Perzen of Egyptenaren zijn. Maar ik zou het niet zo prettig vinden wanneer ze hier in Bethanië willen rusten en wellicht zelfs van mijn herbergen gebruik willen maken. In dat geval zou ik hen vandaag het dal in moeten sturen naar mijn vriend en buurman!'                       .

[5] De eveneens aanwezige waard uit het dal zei: 'O mijn beste broeder, deze karavaan, waarvan het einde nog niet eens in zicht is, zou bij mij moeilijk verzorgd en nog moeilijker ondergebracht kunnen worden! Maar jij hebt hier in deze plaats, die toch voor het grootste deel aan jou toebehoort, zeven grote herbergen, en dan is jouw grote stamhuis nog niet eens meegerekend; bovendien zijn er hier nog een paar kleine herbergen, daarom kan zo'n grote karavaan hier veel beter en gemakkelijker bediend en in korte tijd ondergebracht worden dan bij mij in het dal. Overigens hoeven we er nog helemaal niet bij voorbaat vanuit te gaan dat deze karavaan, die al vóór zonsopgang onderweg is, hier nu al rust zal houden. Laten wij maar afwachten, dan zal wel duidelijk worden wat ons te doen staat'

[6] Hierop richtte Lazarus zich tot Mij en zei: 'Heer en Meester, zegt U ons toch wat deze grote karavaan te betekenen heeft, waar ze om deze tijd heengaat en waar ze vandaan komt!’

[7] Ik zei: 'Nou, nou, waarom zouden we ons druk maken om deze handelaars uit Damascus, die met alle producten van hun vlijt hier voorbijtrekken naar de steden aan de oever van de zee, om ze daar te verkopen? Laat ze ongestoord verder trekken!’

[8] Met deze woorden had Ik de hoofdman, Lazarus en de waard uit het dal geheel gekalmeerd, en wij keken nu weer heel rustig naar de ochtend en ook naar de karavaan, die het dorp naderde en die onderweg natuurlijk ook een flinke stofwolk opwierp; want de voortdurend bereden en belopen heerwegen in het joodse land hadden nooit gebrek aan stof en ook al had de storm het 's nachts voor het grootste deel doen opwaaien en ver weggedragen, op de weg bleef er toch heel veel van over.

[9] Toen nu de voorhoede het dorp bereikte en ook zonder stil te staan verder trok, dook ook de zon al boven de verre horizon op en verlichtte de hele omgeving met haar stralen; ook het stof van de weg, waar het licht van de zonnestralen nu op viel, was heel mooi om te zien.

[10] En de hoofdman zei: 'Och, het licht verheerlijkt toch werkelijk alles waar het op schijnt! Ook het stof van de weg, waar toch niets moois aan is, wordt vanaf een zekere afstand tot iets verkwikkends, als het in de stralen van de zon opstuift!’

[11] Ik zei: 'Ja, ja, jij hebt nu een heel goede en leerzame opmerking gemaakt! De wereldse mensen lijken in meer dan één opzicht op het stof van de weg; want ten eerste zijn ze traag in het doen van het goede en vullen de weg des levens met hun onbeduidendheid, maar ze worden heel hinderlijk voor de levensreiziger die ijverig zijn best doet om goed te handelen. Alleen een echte storm van het gericht brengt zulke mensen tot enige activiteit, veegt de levenswegen daardoor schoon en draagt het stof weg naar uitgestrekte bouwlanden, akkers en velden, waar het dan vervol­gens ook weldra tot vruchtbare aarde wordt.

[12] Zulke wereldse stofmensen zijn ook mooi om te zien wanneer ze door het levenslicht verlicht worden; maar pas als ze tot als vruchtbare aarde zijn geworden, zijn ze met een goede levensreiziger te vergelijken. Zolang ze echter enkel als nutteloos stof van de wereldse wegen zomaar wat pralen in de zuivere levenslucht en glinsteren in de stralen van de levenszon, waarvan het licht alleen maar hun uiterlijk maar niet ook hun innerlijk verlicht, vormen zij voor de echte levensreizigers steeds een last en lijken ze erg op de Farizeeën en andere heidense afgodenpriesters; wanneer er maar ergens boven hen en om hen heen een levensstorm of een andere levensactiviteit opkomt, verheffen zij zich ook altijd, hinderen en bevuilen de levenswegen en de reizigers en vertroebelen en verzwakken het licht dat de weg verlicht.

[13] Vanaf een bepaalde lichte afstand wekken ze weliswaar de indruk dat ze ook verlicht en heel draaglijk zijn en menigeen zou kunnen denken en zeggen: 'Ja, eigenlijk zijn ze toch actiefbezig en hebben licht!' -maar dat is niet zo! Want of ze nu rustig op de weg liggen of door de wind opwaaien, ze blijven toch traag en passief; maar doordat ze zich verheffen worden ze altijd lastig en waar mogelijk zelfs schadelijk voor de echte levensreiziger . Als ook jullie dus voortaan bij het bewandelen van Mijn levenswegen zo verstandig zijn om deze voorzichtigheid in acht te nemen, dat jullie die brede heerwegen van de wereld mijden enje op de meer stofloze en smalle voetpaden voortbewegen en zelfs daar met rust, geduld en gelatenheid optreden, dan zullen jullie met het stof van de wereldse wegen weinig onaangenaams hoeven door te maken!

[14] Maar als jullie de levenswegen bewandelen zoals de karavaan, die daar beneden op de brede heerweg voorbijtrekt en met grote haast en veel lawaai voortmaakt, om maar vlug in die plaatsen te komen waar ze misschien werelds gewin kunnen behalen, dan zullen ook jullie menige lastige en kwade strijd met dat stof te verduren krijgen. Onthoud deze les, die Ik jullie bij deze gelegenheid gegeven heb, en als jullie die in acht nemen zal je dat van groot nut zijn!'

[15] Hierop zei de hoofdman: 'O, hoe waar en treffend waren, o Heer en Meester, deze woorden van U weer! overal op de wegen van het leven bevindt zich nu een wel nauwelijks meer te verdragen hoeveelheid van dat lastige wereldse stof, en men moet werkelijk heel erg voorzichtig zijn om het tijdens het lopen niet al te sterk doen opstuiven! O, deze les zal ik bijzonder goed ter kennis nemen!’

[16] Ik zei: 'Doe dat, dan zul je goed vooruit komen en een helder zicht houden!'

[17] Toen Ik dat tegen de hoofdman gezegd had, kwam er meteen een bode, die ons uitnodigde voor het ochtendmaal.

[18] Maar omdat de karavaan nog niet voorbij was, zei Ik: 'We zullen deze stoffige en lawaaiige wereld nu helemaal het dorp voorbij laten trekken; want als wij nu direct naar beneden zouden gaan, zouden sommigen ons opmerken en ons het een of ander vragen; maar als wij nog enkele ogenblikken hier blijven, ontkomen we aan dat gevaar.’

[19] Daar waren alle aanwezigen natuurlijk volkomen tevreden mee, en zodoende bleven wij nog een klein half uur op de heuvel; in die tijd was de karavaan voorbijgetrokken en konden wij ons dan ook direct ongehin­derd naar beneden begeven en het huis binnengaan voor het ochtendmaal.

[20] Zo gingen we dan in goede orde naar beneden, namen plaats aan de grote tafel en namen, nadat Ik eerst spijs en drank gezegend had, het rijkelijke en goed smakende ochtendmaal tot ons; de Romeinen lieten zich de wijn goed smaken, zodat Lazarus hun bekers enige malen tot de rand moest vullen, waarover hij zich echt verheugde.

[21] Agricola, wiens tong door de wijn losgemaakt was, zei tegen Mij: 'Heer en Meester, vergeef mij dat ik bij het ochtendmaal al een paar bekers wijn meer gedronken heb; maar ik heb dat samen met mijn metgezellen alleen maar gedaan om het naderende afscheid van U draaglijker te maken! O, kon ik toch maar altijd bij U blijven! Al mijn aardse goederen en al mijn wereldse waardigheden en ambten zou ik ervoor geven!'

[22] Ik zei: 'Jouw wens en wil hebben bij Mij even veel waarde als wanneer je het ook gedaan zou hebben; maar je bewijst Mij en heel veel mensen een grotere dienst als zaakwaarnemer over de aan jou toevertrouwde aardse goederen en de geestelijke schatten, die Ik jullie allen hier in eigendom gegeven heb. Als jullie dat allemaal volgens Mijn advies wijs zullen gebruiken, dan zat ook Ik in de geest bij jullie zijn en jullie op ieder moment geven wat jullie nodig hebben; later in Mijn rijk zullen jullie echter als Mijn ware vrienden eeuwig bij Mij wonen en in Mijn nabijheid werkzaam zijn. Neem dit ook aan als werkelijke troost en tot volledige sterking van jullie zielen inje hart!'

[23] Hierop stonden wij op van tafel en Ik legde de Romeinen de handen op en zegende en sterkte hen. Daarop werden allen opgewekt en vol goede moed en bedankten Mij nog eens mondeling voor alles wat hun in die paar dagen bij Mij ten deel was gevallen.

 

158 Het afscheid van het huis van Lazarus

 

[1] Daarop riep Ik Rafaël en gaf hem te verstaan dat hij nu alles in gereedheid moest houden voor het vertrek van de Romeinen.

[2] Toen zei Rafaël: 'Heer, Uw heilige wil, vol van eeuwige en eindeloze kracht en macht in mij is een reeds uitgevoerd werk! -Kijken jullie maar naar buiten op de grote binnenplaats, dan zullen jullie alles in de beste orde aantreffen; ook de jongeren zitten al op geschikte lastdieren en wachten op het moment dat ze van hier vertrekken, maar vooral om hun ware Vader in dit leven nog één keer te zien en Hem voor alles te bedanken en Hem te vragen, of Hij hen in Zijn vaderliefde altijd genadig wil gedenken.’

[3] Na deze woorden van Rafaël stond iedereen dan ook op en haastte zich naar de ruime binnenplaats, en allen verbaasden zich over het pure wonder .

[4] Ik ging nu naar de jongeren toe en gaf hun de goede zegen, en zij bedankten Mij onder veel tranen; ze wilden Mij met duidelijk gesproken woorden bedanken, wat ze echter van louter liefdestranen nauwelijks konden.

[5] Maar met vriendelijke stem zei Ik tegen hen: 'Kinderen! Ik versta de innerlijke, levende taal van jullie hart, die Mij veelliever is dan de mooiste woorden met de mond; blijf in die liefde, dan zal Ik als jullie ware Vader in de geest onder jullie zijn en jullie door Mijn levende woord onderwijzen en opvoeden. Amen.’

[6] Hierop gaf Ik Rafaël nogmaals een innerlijke wenk, en hij besteeg een lastdier, nam plaats aan het hoofd van de jongeren, en onder aanvoering van Rafaël zette de stoet zich goed in beweging en sloeg de weg naar Tyrus in.

[7] Daarop bestegen toen ook de Romeinen met al hun bedienend personeel hun lastdieren, en met hen ook alle bekeerde Farizeeën met hun vrouwen en kinderen en, zoals bekend, ook alle anderen van de hier aanwezigen, die door de Romeinen aangenomen en opgenomen waren; dezen bedankten Mij ook onder veel tranen voor alle aan hen bewezen genade en grote weldaden.

[8] Daarop ging Ik naar de Romeinen toe, reikte hun de hand en gaf hun de raad om nu de stoet van Rafaël te volgen, die hen tot aan Tyrus zichtbaar tot voor het paleis van Cyrenius zou begeleiden. Daar zou hij hun dan de juiste aanwijzing geven, hoe ze de zee moesten benutten.

[9] Agricola bedankte Mij hiervoor en vroeg Mij inderhaast nog, wat Rafaël daarna zou doen.

[10] Maar Ik zei vriendelijk tegen hem: 'Maak je om hem maar niet bezorgd, want hij is een geest en weet wat hij volgens Mijn wil, die hij duidelijk kent, moet doen! Wanneer jullie hem ooit in liefde tot Mij zullen roepen, dan zal hij niet nalaten jullie met raad en daad te ondersteunen. ­En nu moeten ook jullie j e in beweging zetten!’

[11] Hierop namen allen nog afscheid van Lazarus, en ook van alle anderen die hier nog achtergebleven waren, en begonnen zich daarop in beweging te zetten. De Romeinen werden ook begeleid door de hoofdman, zijn metgezellen en de drie herbergiers, nadat ze Mij ook eerst liefde, dank en eer betuigd hadden; want ze wisten dat Ik nu ook niet langer in Bethanië zou blijven.

[12] En zo was Bethanië nu weer verlaten door de vele gasten; alleen Ik met Mijn oude leerlingen, met de joods Grieken en met de leerlingen van Johannes waren nog voor een korte tijd achtergebleven. En nu pas zei Ik in vertrouwen, dat Ik Mij nu naar de omgeving van Jericho en de tien bekende steden zou begeven, en liet de leerlingen vrij om met Mij mee te gaan. Allen wilden meegaan en Ik gebood hun, zoals ook ieder in het huis van Lazarus, om niemand te zeggen waar Ik heen gegaan was. En allen beloofden Mij nadrukkelijk om in alle.s overeenkomstig Mijn wil te handelen.

[13] Nu vroeg echter ook Maria van Magdala (Magdalena) of ze Mij mocht begeleiden.

[14] Maar Ik zei tegen haar: 'Maria, daar ben je vrij in, zoals Ik je ook toegezegd heb; maar om te voorkomen dat de blinde wereld aanstoot aan ons neemt zou je er beter aan doen om hier in het huis van broeder Lazarus te blijven en Mij, in plaats van te voet, in je hart te volgen. De zusters van deze broeder hebben je lief en je zult de gelegenheid krijgen om hun menige goede dienst te bewijzen, wat Ik zo zal beschouwen alsof je zo'n dienst aan Mij had bewezen. Maar daarmee geef Ik je toch geen gebod, maar laatje helemaal vrij in watje nu het liefst wilt doen.'

[15] Hierop zei Magdalena: 'Heer! Ik zal van nu af aan steeds alleen maar doen wat U het liefst en het meest aangenaam is en daarom zal ik tot Uw spoedige wederkomst bij Lazarus blijven en U in mijn hart volgen! Maar wij vragen U allemaal, o Heer en Meester, of U toch gauw weer hier naar ons toe, wilt komen! Want zonder U zal ons bestaan en leven er treurig uitzien.

[16] Ik zei: 'Maria, ook al zal Ik Mij lichamelijk niet bij en onder jullie bevinden, Ik zal toch in de geest bij jullie aanwezig en werkzaam zijn; want in de geest ben Ik. immers voortdurend alomtegenwoordig, omdat Ik alle dingen in de eeuwige oneindigheid in stand moet houden en moet leiden. Als Ik niet in de geest alomtegenwoordig zou zijn, dan zou ieder bestaan te gronde gaan en zou er geen enkel schepsel bestaan in de hele oneindig­heid, - wat je nu wel zult begrijpen. Want door de macht van Mijn uiterst levende en werkzame wil ben Ik Zelf immers van eeuwigheid alles in alles, en alles is in Mij! De Vader, die Mij als een mensenzoon in deze wereld gezonden heeft, is in Mij, en Ik en Hij zijn niet twee, maar volkomen één; de wil van de Vader is derhalve ook Mijn wil, en die is overal werkzaam.

[17] Maar natuurlijk kan geen mens de Vader als zodanig zien; want zonder Mij zou Hij er niet zijn en Ik zonder Hem niet, omdat Ik en Hij volkomen één wezen zijn! Maar wie nu Mij ziet en hoort, die ziet en hoort ook de Vader; want Ik heb Mij als Vader door Mijn wil Zelf in deze wereld gezonden. Heil dus aan jullie, die in Mij geloven; want wie in Mij gelooft, die gelooft ook in de Vader , die Mij gezonden heeft, en Hij zal hem daarom het eeuwige leven geven!

[18] Wanneer jullie deze woorden goed ter harte nemen, zullen jullie vrolijk zijn in je gemoed; want jullie zullen wel gewaar worden dat Ik ondanks Mijn persoonlijke lichamelijke afwezigheid toch bij jullie zal zijn en blijven. -Maria, heb je deze woorden van Mij goed begrepen?'

[19] Maria zei: 'Ja, Heer en Meester, en Vader, Zoon en Geest! Daarom zal Ik U des te gemakkelijker en vastbeslotener in mijn hart kunnen volgen.’

[20] Hierop richtte Ik Mij tot Mijn leerlingen en zei: 'Tot nu toe heb Ik als de Heer en Meester alleen gewerkt, en jullie waren alleen als het ware stomme getuigen van alles w.at Ik geleerd en gedaan heb; maar van nu af aan zullen ook jullie met Mij werken, net zoals Rafaël met Mij zichtbaar voor de ogen van iedereen gewerkt heeft. Laten we nu dus vertrekken!’

[21] Hierop gingen wij direct de weg naar het dal op, waarlangs men gemakkelijk in een half uur bij de waard in het dal komt. Lazarus met zijn beide zusters en met Maria van Magdala geleidden Mij tot aan de waard in het dal die, toen hij Mij al van verre zag aankomen, Mij samen met zijn familie direct met open armen tegemoet rende en Mij van de Romeinen nog veel groeten moest doen. Wij pauzeerden even bij zijn huis, en op verzoek van de waard zegende Ik zijn kinderen en zijn hele huishouden, waarvoor Ik van alle kanten innig bedankt werd.

[22] Hierop nam Lazarus met de zijnen afscheid en ging naar zijn huis in Bethanië, waar reeds veel werk op hem wachtte.

 

159 Onderweg naar de herberg

 

[1] Echter ook de waard van de grote herberg aan de heerweg, die naar Tyrus en ook naar andere steden aan de zee leidde, was nog aanwezig bij de waard in het dal; want de Romeinen waren van hier de leidende weg naar het noorden ingeslagen, via welke men in Galilea komt -welke weg ook Rafaël met de jongeren had genomen -en daarom was het voor de herbergier aan de zuidelijke heerweg niet zo nodig om zich naar huis te haasten. Maar aangezien Ik met de leerlingen deze weg moest nemen om in de plaatsen te komen die Ik deze keer uitgekozen had, trok de waard, die nu al bijna zestien dagen niet thuis was geweest, nu met ons mee en vroeg Mij van tevoren alom de genade, op deze dag in zijn huis van zijn gastvrijheid gebruik te willen maken.

[2] En Ik zei tegen hem: 'Daar kun je wel verzekerd van zijn. Maar overnachten zullen we niet bij jou; want Ik moet Mij haasten om vandaag nog een heel stuk verder te komen, omdat er nog belangrijk werk op Mij wacht!’

[3] De waard was met dit antwoord tevreden en vroeg Mij of hij misschien vooruit moest gaan, zodat bij Mijn aankomst alles in gereedheid zou zijn en Ik dan niet te lang zou hoeven te blijven.

[4] En Ik zei: 'Heel goed, vriend, - als jij aanzienlijk veel sneller kunt lopen, kun je wel vooruitgaan; want wij lopen allemaal in een rustig tempo. En omdat je van zo'n goede wil bent wil Ik dat jouw voeten hun dienst niet weigeren, probeer dus maar hoeveel sneller jij gaat dan wij!'

[5] Hierop begon de waard, die een grote man was en lange benen had, zijn pas sterk te versnellen en lag na een half uur zover op ons voor, dat wij hem helemaal niet meer konden zien; en zo kwam hij dan ook ruim een uur eerder dan wij in zijn herberg aan.

[6] Toen hij echter thuis kwam, begonnen de zijnen hem eindeloos te vertellen van alle schrik en angst die zij tijdens zijn afwezigheid hadden moeten doormaken; in het bijzonder had de ware vuurstorm van deze nacht, waardoor ook verscheidene huizen in de omgeving heel erg waren toegetakeld, hen, en alle bewoners van het dorp zo bang gemaakt, dat ze daardoor geheel bewusteloos en bijna doodgegaan waren.

[7] Maar de waard zei: 'Daar weet ik alles van en wij zullen daarover praten wanneer het daar de juiste tijd voor zal zijn; maar nu is er iets belangrijkers te doen! Over ongeveer een uur komt de grote Heer en Meester met Zijn leerlingen hier aan, zorg daarom nu voor een goed en rijkelijk middagmaal voor minstens veertig personen -haast je, zodat Hij, als Hij komt, alles in gereedheid vindt! Want jullie weten allemaal wat voor grote weldaad Hij ons huis vorig jaar bewezen heeft, en daarom is het nu ook onze hoogste plicht om Hem zo goed mogelijk metterdaad onze dank te betonen!’ 

[8] De waard had dit nog maar nauwelijks gezegd, of jong en oud begon direct aan te pakken, en weldra werd alles zo geregeld dat wij bij onze aankomst reeds een rijk en welbereid middagmaal aantroffen.

[9] Onderweg naar de genoemde herberg had zich evenwel niets bijzonder vermeldenswaardigs voorgedaan en daarom is het ook niet nodig om daar speciaal iets over te vermelden. De leerlingen spraken met elkaar over alles wat er in deze dagen in en rond Jeruzalem was voorgevallen en vroegen Mij ook al gauw om een nadere toelichting op het een of ander, die Ik hun ook gaf; en zo werd deze anders wat saaie weg in een echt opgewekte stemming afgelegd.

[10] Ongeveer een paar morgens land vóór de herberg zaten twee echte beroepsbedelaars, die ons om een aalmoes vroegen.

[11] Maar Ik zei tegen hen: 'Het is niet mooi van jullie om hier te bedelen; want jullie hebben geen aalmoes nodig! Waarom hebben jullie eigenlijk jullie huizen en stukken grond in de buurt van Samaria voor veel geld verpacht en het geld vervolgens tegen woekerrente op de wisselbank gezet; jullie zijn rijke mensen geworden en bedelen nu in arme kledij in een vreemde streek, zodat jullie je grote woekerrente uitsparen en ook de echte armen van deze streek nog ontnemen wat hun toekomt! Hebben jullie als joden dan niet uit de wet vernomen, dat men God boven alles en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben? Is dat leven en handelen volgens de wet, wanneer men doet zoals jullie nu doen? Sta beiden op van deze plek, jullie huichelaars en bedriegers, anders zal het jullie slecht vergaan!

[12] Alleen wie werkelijk arm en ook niet meer tot werken in staat is, vanwege zijn hoge leeftijd of vanwege verlamming van zijn ledematen of zijn geest, heeft van God het recht om aanspraak te maken op de barmhartigheid van zijn rijkere medemensen. En wie hem iets geeft, die zal God het ook vergelden, en voor degene die het ontvangt zal Hij de gave zegenen en hem ook het loon geven voor zijn geduld, waarmee hij zijn echte armoede verdragen heeft. Als God echter ook de barmhartigheid zal belonen van degene die jullie in zijn onwetendheid een aalmoes aangereikt heeft omdat hij jullie voor echte armen hield, dan zal Hij jullie als bedriegers en huichelaars des te meer en scherper tuchtigen hier en aan gene zijde.    

[13] Er staat ook geschreven: 'Wie goed van hart is en een profeet en leraar loon geeft en hem een offer brengt, zal later ook het loon van een profeet ontvangen!' Zijn jullie dan soms profeten, verlicht door Gods geest, om als een licht uit de hemelen de mensen op aarde voor te lichten, die in de nacht van hun zonden wandelen? O, dat zijn jullie nooit geweest, alhoewel jullie om meer aalmoezen van de lichtgelovige mensen te vangen, je al verscheidene keren als zodanig hebben voorgedaan, zonder dat jullie in God geloven, omdat jullie allebei al lang het geloof van de blinde Sadduceeën hebben! Maar daarom zijn jullie des te meer strafbaar, omdat jullie hier de echte armen van deze streek ontnemen wat hun toekomt! Sta dus maar gauw op en ga weg van hier, anders zullen jullie de macht leren kennen van Degene die dit nu tegen jullie gezegd heeft!’

[14] Hierop stonden de beide bedelaars snel van hun bedelplaatsen op, omdat ze zich heel erg geraakt voelden.

[15] En één van hen, die Mij in zijn gemoed gelijk begon te geven, zei (een bedelaar): 'Heer! U moet een grote wijze en zelfs een profeet zijn, omdat u langs een andere weg niet zo gemakkelijk te weten had kunnen komen, hoe het met ons gesteld is. Wat mij betreft dank ik u voor deze terechtwijzing en geef u hier ook getrouwen openlijk mijn belofte, dat ik niet alleen nooit meer zal bedelen, maar alle armen in deze streek met mijn vermogen zal gedenken en hun tienvoudig zal vergoeden wat ze door mij tekort gekomen zijn. Maar als u een profeet en dus een vriend van God bent, vraag dan ook voor mij dat Hij mij mijn zonden vergeeft!'

[16] Ik zei: 'Ga heen en handel volgens de belofte die je Mij nu gedaan hebt, dan zullen jouw zonden je vergeven zijn!'

[17] Nu zei ook de tweede: 'Kan ik ook vergeving van mijn zonden verwachten als ik doe wat mijn buurman wil doen?'

[18] Ik zei: 'Jij moet wel een veel groter offer brengen, als jij vergeving van je zware en vele zonden wilt verkrijgen; want jouw buurman heeft het vermogen dat hij bezit op een eerlijke manier geërfd, maar jij hebt je vermogen als een straatrover naar je toe gegraaid, door arme weduwen en wezen op de schandelijkste wijze af te persen. Zorg dus dat je die schuld in de ogen van God en de mensen zult vergoeden en delgen; want anders zulje geen vergeving van je zonden verkrijgen!'

[19] Toen de tweede dit oordeel van Mij vernomen had, raakte hij erg in verlegenheid en zei tenslotte: 'Dan zal er voor mij niets anders overblij­ven dan zelf een echte bedelaar te worden.’

[20] Ik zei: 'Dat zal niet nodig zijn zolang jij nog voldoende krachten bezit om te werken! Ga heen en werk, dan zul je je dagelijks brood hebben!'

[21] Nu zei de eerste en beste van beiden: 'Laten we nu gaan en volg ook jij de raad van deze ware profeet op; en als je alles gedaan hebt, zal ik je opnemen en werk geven!’

[22] En Ik zei: 'Wat hij bij jou zal vinden, wanneer hij alle schade die hij aangericht heeft weer goedgemaakt zal hebben, dat zul jij te zijner tijd ook bij Mij vinden! Maar ga nu en handel overeenkomstig jullie aan Mij gedane belofte!'

[23] Daarop bogen deze beide bedelaars en trokken in snel tempo over de bergen naar hun land.

[24] Wij gingen nu echter ook verder en bereikten weldra de grote herberg. Toen wij die naderden, ontdekte de buitengewoon vriendelijke waard ons ook al en hij kwam ons met open armen tegemoet. Toen hij ons bereikt had, bedankte hij Mij voor de genade, die zijn huis door Mijn bezoek ten deel was gevallen.

[25] En Ik zei tegen hem: 'Ja, over jouw huis is nu werkelijk een groot heil gekomen. Maar het was niet nodig geweest om een kalf te slachten om voor Mij en Mijn leerlingen een middagmaal te bereiden, want Ik kijk alleen naar een edel hart en naar een volkomen goede wil; waar Ik dat aantref, zoals bij jou, daar zijn geen geslacht en gebraden kalf en nog verscheidene andere welbereide spijzen nodig. Maar jij hebt dat uit vreugde gedaan, omdat je wist dat Ik vanmiddag jouw gast zou zijn, en daarom neem Ik jouw geschenk dan ook met vreugde aan. Maar lang zullen wij ons niet in jouw huis ophouden, aangezien wij nog een lange weg voor ons hebben.’

[26] De waard zei: 'O Heer en Meester, alles geschiede naar Uw wil en welbehagen! Ik was met mijn gezin echter een beetje bang geworden dat U misschien toch een andere weg ingeslagen zou zijn; want volgens mijn berekening had U met de leerlingen al ruim een half uur geleden hier kunnen aankomen.’

[27] Ik zei: 'Dat zou ook gebeurd zijn, als Ik jullie heerweg niet van een reeds lang bestaande onzuiverheid had moeten reinigen. Een dergelijk goed en noodzakelijk werk heeft ons enigszins opgehouden en zodoende moest Ik hier een beetje later aankomen; maar toch ben Ik, zoals altijd, op het juiste tijdstip aangekomen.'

[28] De waard zei: 'Maar, Heer en Meester, waarom wilt U zich dan bezighouden met het gewone werk om de wegen schoon te maken -want dat is werk voor onze minste knechten?'

[29] Ik zei: 'O vriend! Als Ik jullie levensweg niet zou reinigen, vegen en ordenen, dan zou het met het heil van jullie zielen gebeurd zijn! Ik ben dus een heel belangrijke, goede en echte bouwer en schoonmaker van wegen. Waar Ik de wegen niet baan en reinig, daar zijn ofwel helemaal geen wegen, of als er al schijnbare wegen zijn, dan zijn die toch zo vol vuil en modder dat geen reiziger daarop vooruit kan komen, maar genoodzaakt is om te keren of onderweg in het vuil om te komen. -Begrijp dit beeld goed, dan zal het je wel duidelijk worden hoe en waarom Ik een wegenbouwer en ware wegenmeester ben!’

[30] De waard begreep het beeld weliswaar niet, maar Mijn leerlingen hadden het hem al gauw uitgelegd, waarna wij vervolgens het huis binnen gingen en daar het welbereide maal tot ons namen. De wijn maakte de waard en zijn gezin heel monter en welbespraakt, waardoor hij Mij dan ook zijn warme dank voor die zuivering van de weg betuigde. Wij bleven hier al met al ongeveer anderhalf uur, onderrichtten de mensen van de waard over veel dingen en trokken verder .

 

160 Over godsdienst en zinvol bidden

 

[1] Maar omdat wij door het dorp trokken, merkten velen ons op en zagen dat Ik het was; want sommigen kenden Mij nog van Mijn verblijf van vorig jaar, en anderen herkenden Mij omdat ze Mij in Jeruzalem gezien hadden. Nu kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij of Ik niet tenminste een nacht bij hen in het plaatsje zou willen blijven en tevens vele zieken zou willen helpen. Want de tekenen, die ze enkele dagen tevoren 's nachts gezien hadden, en de ware vuurstorm van de afgelopen nacht hadden op sommige innerlijk zwakke en vreesachtige mensen een dermate kwalijke invloed gehad, dat ze nu heel ziek op bed lagen en de arts van het plaatsje hen niet kon helpen, omdat hij de kwaal en dus ook het geneesmiddel daarvoor niet kende.

[2] Ik hield Mijn pas in en zei tegen degenen die Mij aanhielden: 'Hebben jullie dan niet gehoord dat God almachtig en barmhartig is? Waarom bidden jullie niet tot God en vragen Hem om hulp als jullie in de ellende zitten?'

[3] Eén van hen zei: 'Beste Meester, u hebt gemakkelijk praten, omdat God u alles geeft waar u Hem op uw geheime manier om vraagt! Maar wij mensen kunnen offeren, bidden en smeken zoveel we maar kunnen en willen, dat helpt ons allemaal niets; want God let niet op ons, hoewel wij de wetten van Mozes nog zo veel als maar mogelijk is trouw in acht nemen. Maar het was in de tijd van de profeten ook ongeveer zo: God heeft altijd alleen de gebeden van de uitverkoren profeten verhoord; maar de leken hebben hun leven lang kunnen bidden en smeken om het een of ander en hebben toch niets ontvangen. O, het zou ons duizend keer liever zijn als God in geval van nood steeds onze beden zou verhoren dan dat wij, omdat God ons niet verhoort, hulp moeten zoeken bij de zwakke mensen, die ons maar zelden kunnen helpen! Maar wat kunnen en moeten wij anders doen, als wij maar al te duidelijk inzien dat al ons bidden en smeken ons geen hulp in onze grote noden verschaft?'

[4] Ik zei: 'O, met deze nietszeggende verontschuldiging van jullie bereiken jullie bij Mij niets! Het ontbreekt jullie nagenoeg geheel aan geloof en echt levend vertrouwen op God en daarom verhoort God jullie gebeden ook niet en slaat Hij geen acht op jullie offers. Waarom bidden jullie zelf eigenlijk niet vol geloof en vertrouwen? Omdat jullie dat te ongemakkelijk lijkt! Daarom hebben jullie in de gemeente bepaalde door de tempel gevolmachtigde voorbidders, die jullie betalen, opdat zij dit of dat voor jullie van God zullen afsmeken. Als jullie je geloof en vertrouwen aan deze huichelaars kunnen schenken, die zich voor hun voorgewende moeite altijd goed laten betalen en wier bidden en smeken jullie nog nooit hulp gebracht heeft - waarom stellen jullie je geloof en vertrouwen dan niet liever op God de Heer en Vader Zelf?

[5] Ik zeg jullie: dat komt door jullie eigen luiheid! jullie zijn aards welgestelde bezitters van goederen en reeds vanaf jullie jeugd gewend om jullie knechten en dienstmaagden tegen een karig loon voor jullie te laten werken en daarbij de strenge heren uit te hangen, en jullie geloven ook dat die voorbidders ook bij God met succes voor jullie moeten werken, omdat jullie hen daar goed voor betalen. Maar dan keert God Zijn aangezicht van jullie af en luistert nooit naar het weerzinwekkende, zinloze en geestloze geblèr van de lippen van jullie huichelachtige godsdienaren. En dat is dan ook de reden waarom God jullie niet kan, wil en mag helpen. Want als God dat zou doen, dan zou Hij als de hoogste, eeuwige wijsheid, liefde en macht jullie nog dieper weg doen zakken in het volledige verderf­ dat alleen door jullie luiheid veroorzaakt wordt.

[6] Wek daarom jullie geloof in God en de ware, innige liefde voor Hem en een vast vertrouwen in Hem tot leven! Bid en smeek zelf in de geest en in waarheid tot Hem, dan zal Hij jullie ook zeker verhoren! Bidt dus zelf zonder onderbreking, doe ware boete en verdraag ook het leed dat om een goede reden over jullie gekomen is met geduld en ware overgave aan de goddelijke wil, zoals jullie dat van het geduld van Job kunnen leren, dan zal God jullie uit iedere nood helpen, voorzover dat bij het heil van jullie zielen ten goede komt!

[7] Weliswaar hebben jullie Mij nu Zelf gesmeekt om jullie uitje nood te bevrijden, want jullie houden Mij voor een profeet, aan wie God een grote macht gegeven heeft -en kijk, Ik kan en wil jullie nu net zo min verhoren en helpen als God Zelf; want Ik en God, die jullie niet kennen, waarom jullie ook niet in Hem geloven, zijn één van geest, één van wil en één van zin! Wat jullie met jullie manier van bidden en smeken bij God nooit kunnen bereiken, dat bereiken jullie ook bij Mij niet! Doe dus eerst wat Ik jullie heb aangeraden, dan zal Ik jullie ook helpen, ook al overnacht Ik nu niet bij jullie! Maar sommigen van jullie zijn Mij toch helemaal naar Kafarnaüm in Galilea gevolgd; waarom zijn zij daar eigenlijk weer van Mij weggegaan?'

[8] Eén van hen zei: 'Meester! U had daar in de synagoge een eigenaardige lering gegeven over het eten van uw vlees en het drinken van uw bloed en hebt dat zo naar voren gebracht dat niemand het eeuwige leven van zijn ziel zou kunnen ontvangen, als hij niet het vlees van uw lichaam zou eten en het bloed daarvan zou drinken. Toen vreesden wij dat u krank­zinnig werd en toen hebben wij ons dan ook teruggetrokken omdat wij niet de naam wilden krijgen leerlingen van een krankzinnig geworden profeet te zijn. Maar toen wij u korte tijd geleden in Jeruzalem op het feest in de tempel terugvonden en ons er met eigen ogen en oren van overtuigden dat u net zo wijs en machtig was als wij u vroeger al hadden leren kennen, toen geloofden wij dan ook weer in u en toen u nu door dit plaatsje van ons trok en wij u wel herkenden, kwamen wij nu dan ook vol vertrouwen naar u toe en hebben u onze nood voorgelegd. Als u ons kunt en wilt helpen, dan zullen wij ons niet ondankbaar betonen; maar als u dat nu niet kunt en wilt, om de reden die u ons uiteengezet hebt, denk dan aan ons als u ons daarvoor geschikt en waardig acht!’

[9] Ik zei: 'Handel daarnaar, dan zal de hulp niet achterwege blijven!'

[10] Hierop gaf Ik de leerlingen het teken om verder te gaan en wij trokken dan ook zonder verder oponthoud verder.

[11] Sommigen uit het dorp volgden ons weliswaar een tijdlang; maar omdat wij snel voortliepen, raakten degenen die ons volgden spoedig ver achter, keerden toen weer om en gingen naar hun dorp.

 

161 De gelijkenis van de rechter en de weduwe

(Luc. 18: 1-8)

 

[1] Toen wij evenwel het dorp al tamelijk ver achter ons geláten hadden, vroegen de leerlingen Mij: 'Heer en Meester! Waarom hebt U deze joden eigenlijk helemaal niet geholpen, terwijl ze het U toch zelf heel nadruk­kelijk gevraagd hebben en geen voorbidders naar U toegestuurd hebben?'

[2] Ik zei: 'Had Ik hen nog meer in hun oude luiheid en in hun ongeloof en bijgeloof moeten sterken dan ze sinds lange tijd al zijn? Ik heb hun alleen de weg getoond die ze moeten gaan. Als ze dat zullen doen, zullen ze ook op de juiste tijd geholpen worden; maar als ze dat niet doen, dan mogen ze ook blijven zoals ze zijn en hun huizen op zand bouwen! Ons zal dat werkelijk niet van de wijs brengen; want als een mens zichzelf tegen het advies van de wijsheid in schade wil toebrengen, geschiedt hem geen onrecht.

[3] Bij deze mensen, wier bede Ik niet verhoord heb, is een teistering met allerlei nood en leed nodig; want daardoor worden ze wakker geschud uit hun oude traagheid en worden ze geoefend in geduld en hun harten zullen zachter en barmhartiger worden dan tot nu toe het geval was. Want Ik ben niet altijd een Helper, maar waar het nodig is, ook een rechtvaardige rechter .

[4] Luister nu naar een gelijkenis, die jullie nog duidelijker moet laten zien waarom Ik de bewoners van het plaatsje, waar we nu doorheen gekomen zijn, het zelfstandig bidden en smeken vol vertrouwen zo ernstig op het hart gedrukt heb!

[5] Er was eens in een stad een rechtvaardige rechter, die geen vrees had voor God en ook voor geen mens bang was. In diezelfde stad was evenwel een weduwe; zij ging naar de rechter en zei: 'Verlos mij van mijn tegenpartij!' De rechter deed echter alsof hij de woorden van de weduwe niet hoorde en wilde lange tijd niet op de wens van de weduwe ingaan. Maar omdat de weduwe niet ophield met haar smeekbeden, dacht hij bij zichzelf: ' Al heb ik ook geen vrees voor God en ben ik voor geen enkel mens bang, ik wil haar toch redden, want ze bezorgt mij nu al zoveel last, en anders zal ze mij tenslotte nog helemaal doof maken met haar ge­schreeuw om hulp!"

[6] Nu zei Simon Juda: 'Op deze manier moet een mens, die door middel van zijn bidden en smeken iets van God gedaan wil krijgen, dus gewoon lastig en onuitstaanbaar voor Hem worden? Maar ik dacht dat er bij God, die in U woont en vol van de hoogste liefde en ontferming is, alleen maar een levend geloof en vertrouwen nodig waren om verhoord te worden, eerder dan bij een rechter van deze wereld?!

[7] U hebt ons al eens een soortgelijk beeld gegeven, en wel van die huisvader, bij wie midden in de nacht een hongerige man kwam, die hem wakker maakte en vanwege zijn grote honger om brood vroeg. De huisvader had hem op zo'n tijdstip ook niet uit liefde en erbarmen brood gegeven, maar alleen omdat hij van het onbeschaamde hinderlijke aandrin­gen van de nachtelijke broodbedelaar af wilde zijn.

[8] Deze kwestie komt mij eerlijk gezegd wel enigszins wonderlijk voor! Als wij U om iets .vragen, dan verhoort U ons direct, zonder een bijna onbeschaamd aandringen, en zo hebt U ook heidenen, tollenaars en een groot aantal zondaren verhoord en de schuld van de echtbreekster in het zand geschreven; maar deze leer van U, namelijk hoe men iets van God moet afsmeken, stemt toch niet zo erg goed overeen met al het andere dat U onderwezen hebt. Hoe moeten wij dat opvatten?'

[9] Ik zei: 'Luister dan verder naar wat de rechter zegt, die jullie voor onrechtvaardig houden en die Ik nota bene Zelf ben! Deze Rechter zegt: wanneer volgens de gelijkenis een wereldse rechter de klagende weduwe recht laat wedervaren, hoeveel temeer zal God Zijn uitverkorenen redden, wanneer ze in zekere zin dag en nacht roepen of Hij geduld met hen wil hebben en hun genadig en barmhartig wil zijn! Ik zeg jullie: Hij zal hen spoedig redden! Maar wanneer de Zoon des mensen te eniger tijd zal wederkomen, denk jij, Simon Juda, dat Hij geloof zal aantreffen op aarde? Ja, Hij zal, net als in deze tijd, bijna helemaal geen geloof aantreffen en degenen die nog in Hem zullen geloven zal men uitlachen en bespotten!

[10] Maar nochtans zullen er ook velen zijn die zich niet door de wereldse wijsheid zullen laten verblinden en Mijn woord openlijk zullen verkondi­gen; en tot hen zal Ik dan ook komen bij dag en bij nacht, Ik zal Mij aan hen openbaren en zal hen beschermen tegen de vervolgingen van de wereld en zal hun ook de wondergave schenken om door middel van de liefde de verdrukten, de gebrekkigen en zieken te helpen. En zo zal het dan lichter en troostrijker worden op aarde. - Begrijp je deze profetie?'

 

162 De ordening in Gods huishouding

 

[1] Simon Juda zei: 'Heer, wanneer zal dit, in de tijd gezien, op aarde gebeuren?'

[2] Ik zei: 'Simon Juda, Ik heb jou vanwege jouw machtige geloof de sleutels tot het rijk Gods gegeven en heb je een rots genoemd, waarop Ik Mijn kerk zal bouwen, die door de poorten der hel niet overwonnen zal worden. Jij zou een nieuwe Aäron zijn en op zijn stoel zitten. Ja, jij zult dat ook zijn doordat jij met je andere broeders een verspreider van Mijn woord zult zijn.

[3] Maar wanneer men daar bij de heidenen over een paar honderden jaren mee bekend zal raken, zal men in Rome beweren dat jij die stoel daar gevestigd hebt. En de volkeren, die daar te vuur en te zwaard toe gedwongen worden, zullen van die valse profeten ook geloven dat jij als een eerste vorst des geloofs die stoel in Rome geplaatst hebt en van daaruit in Mijn naam de hele aarde en haar vorsten en volkeren regeert. Maar zie, dat zal een valse stoel zijn, van waaruit veelonheil over de wijde aarde verspreid zal worden en vrijwel niemand zal dan meer weten waar jij de echte stoel, de stoel van liefde, waarheid, levend geloof en van het leven hebt geplaatst, en wie jouw echte opvolger is.

[4] Die valse stoel zal weliswaar lang standhouden, veel meer dan duizend jaar, maar zal de leeftijd van tweeduizend jaar niet bereiken! Reken nu maar, wanneer je rekenen kunt!

[5] Wanneer de valse stoel vermolmd geraakt is en geen stevigheid meer zal hebben, zal Ik wederkomen en Mijn rijk met Mij. Dan zullen ook jullie met Mij mee naar de aarde komen en Mijn getuigen zijn tegenover diegenen bij wie wij nog het ware en zuivere geloof zullen vinden.

[6] Maar er zal in die tijd ook een grote zuivering nodig zijn, opdat de mensen Mij weer zullen kennen en alleen in Mij zullen geloven. Maar over wat Ik jullie nu in vertrouwen geopenbaard heb moeten jullie nu nog zwijgen! De tijd zal wel komen, waarin het luid van alle daken verkondigd zal worden.’

[7] De andere leerlingen zeiden: 'Heer, kan zoiets niet vermeden worden?'

[8] Ik zei: 'O jawel, maar dan zouden de mensen tot pure machines omgebouwd moeten worden! Jullie zeggen ook: 'Maar waarom steeds zulke hevige winden en stormen op zee?' Goed, zeg Ik, dan halen wij die weg, dan zal de zee geen gevaarlijke golven en baren meer voortbrengen en zullen de schippers de zee in alle rust en vrij van ieder gevaar kunnen bevaren. Maar de zeer kalme zee zal dan vuil worden en over alle delen van de aarde epidemieën veroorzaken, en daarbij zal er absoluut geen natuurlijk leven meer mogelijk zijn, niet op het droge land en evenmin in de zee zelf.

[9] Of men zou al het water in steen moeten veranderen! Maar waar zullen in dat geval alle levende schepselen, zoals planten en dieren, hun belang­rijkste en allernoodzakelijkste voeding dan vandaan halen? Opdat de zee echter blijft zoals ze is, evenals alle andere wateren, moeten ook de winden en de stormen blijven, waardoor de zee constant in onrust en de daaruit voortvloeiende werkzaamheid in stand gehouden wordt, opdat ze haar levenszout niet naar de bodem laat zakken en vuil wordt en gaat stinken als de pest.

[10] Wat echter voor de zee de winden en stormen zijn, dat zijn voor de mens de toegelaten geestelijke beproevingen en strijd, die ieder mens op deze aarde in meerdere of mindere mate moet doorstaan om daardoor het ware leven te bevechten.

[11] Wat evenwel voor ieder mens op deze aarde voor de duur van zijn leven op kleine schaal geldt, dat geldt voor langere tijd ook voor hele volksstammen. 

[12] Een klein beekje stroomt slechts over een kort traject, tot het zich verenigt met een grotere beek, die vervolgens al over een veel grotere afstand moet stromen voor hij in een grote rivier uitstroomt; maar de rivier moet daarna al door wijde en grote gebieden stromen, voor hij één wordt met de zee, en deze omstroomt en omspoelt vervolgens de hele aarde. Met haar zout, dat door de werking van de winden en stormen in een zeer fijne dampvorm wordt opgelost en zo de hele lucht van de aarde vervult, doet de zee ook het vasteland en alle natuurlijke schepselen erin en erop opleven.

[13] In de grote wereldzee storten zich wel duizenden soorten wateren, zuivere en onzuivere, zoete, zure, bittere en heilzame en onheilzame, maar in de zee worden ze allemaal één en hebben ze hetzelfde zout, en daar halen de talloze soorten organisch natuurlijk leven hun grondstof uit en verwerken die in zichzelf, al naargelang hun soort.

[14] En zoals de grote wereldzee zich verhoudt tot alle schepselen van de hele aarde, zo verhoudt het grote geestenrijk zich tot de verschillende aardse levensomstandigheden van de mensen op deze aarde. ledere indi­viduele mens is als een klein beekje, een gemeente is een iets grotere beek, een grote beek is reeds als een natie, de rivier is een volk, en de zee stelt in de eerste plaats, en in het bijzonder aan haar uitgestrekte oevers, alle volkeren van de aarde voor, die in de zee in hetzelfde element overgaan. De oceaan, die op zichzelf oeverloos is, staat voor de mensen in het geestenrijk, dat het eindeloze in zich draagt en zodoende door zijn algehele levende hoedanigheid de oergrond van al het zijn is.

[15] Van de voortdurende beweging van de wereldzee is, zoals reeds getoond, al het geschapen natuurlijke leven afhankelijk; hoe meer de zee door hevige stormen en stromingen tot grotere activiteit komt, des te meer levensactiviteit wekt zij op bij alle schepselen van de vaste aarde en brengt bijgevolg ook een beter gedijen daarvan teweeg.

[16] Wanneer, overeenkomstig hiermee, de mensen wat hun innerlijke levensactiviteit betreft lauw, traag, slaperig en lichtlozer worden, dan ontstaan er in de eindeloos grote geestenwereld direct grote bewegingen, en die veroorzaken door hun invloed vervolgens ook allerlei bewegingen en golvingen onder de mensen die nog op deze aarde leven. Dan staat het ene volk tegen het andere op, de ene leer bestrijdt de andere, en dat gaat dan lange tijd zo door, tot de mensen daardoor tot een zo groot mogelijke levensactiviteit gebracht worden.

[17] Daardoor wordt het dan ook helderder en lichter onder hen. De schijnbare nood maakt hen vindingrijk en dwingt hen op die manier tot een steeds grotere en meer geordende werkzaamheid. Door zulke dingen leren volkeren elkaar kennen, die tevoren nauwelijks iets van elkaar wisten, en mettertijd worden ze nuttig voor elkaar, en in de loop van de tijd neemt het licht onder hen steeds meer toe en brengt in de eerste plaats een grotere behoefte aan een bijna concreet bewezen levenswaarheid met zich mee.

[18] Wanneer die behoefte tenslotte steeds algemener wordt en de mensen geen genoegen meer nemen met het pure autoriteitsgeloof, dat aldoor een oorzaak van het duistere en trage bijgeloof is, dan is ook de tijd gekomen om hun een groot en tastbaar levenslicht vol helderheid en waarheid te geven.

[19] En zie, de zeer vele mensen op de hele aarde die tegenwoordig door allerlei traagheid en levensduisternis als door een diepe slaap bevangen zijn, moeten dus in een hevige, stormachtige beweging gebracht worden, totdat ze na een lange reeks perioden zover opgewekt worden, dat ze in die wakkere staat eindelijk beginnen te voelen waaraan het hun ontbreekt!’

 

163 Over de wederkomst van de Heer

 

[1] (De Heer:) 'Wanneer een dergelijke toestand onder de mensen zal intreden, zal ook de tijd gekomen zijn om hun te geven waaraan het hun ontbreekt, pas in zo'n tijd zal Ik weer tot de mensen in deze wereld komen en zal dan in het algemeen doen, wat Ik nu in het bijzonder doe voor slechts weinig getuigen. Ik leg nu het zaad in de aarde en breng de mensen daardoor geen vrede, maar het zwaard voor de strijd en voor grote gevechten en oorlogen.

[2] Alleen de mens die Mijn leer zal aannemen en ernaar zal leven, zal in zichzelf het licht, de waarheid en de ware levensvrede vinden, hoewel hij daarbij in de wereld ter wille van Mijn naam veel gevechten en vervolgin­gen zal moeten doormaken, wat ook jullie allemaal aan den lijve zullen meemaken. Maar wanneer Ik voor de tweede keer in deze wereld zal komen, zal ook het gisten, strijden en vervolgen onder de volkeren ophouden, en de oorspronkelijke verhouding van de mensen ten opzichte van de zuivere geesten der hemelen zal normaal en duurzaam worden.

[3] Door wat Ik jullie nu gezegd en getoond heb zullen jullie gemakkelijk kunnen weten en zien, waarom het wordt toegelaten dat er mettertijd naast de kleine, ware stoel van Aäron, waarop Ik jullie nu zet, een valse en lang bestaande stoel te midden van de heidenen zal ontstaan, en hoe en waarom dan ook de valse profeten en leraren in Mijn naam zelfs worden toegelaten.

[4] Maar jullie en jullie ware nageslacht moeten er geen acht op slaan, als zij ook de roep uit de mond van de valsen zullen horen, volgens welke Christus hier of daar zou zijn. Want Ik zal nooit meer Mijn intrek nemen in een tempel die door mensenhanden gebouwd is, maar alleen in de geest en in de waarheid van degenen die Mij zullen zoeken en tot Mij bidden, in Mij alleen geloven en Mij derhalve ook boven alles zullen liefhebben; hun hart zal de ware tempel zijn waarin Ik verblijf en hierin zal Ik ook tot hen spreken, hen onderrichten en opvoeden en leiden. Onthoudt dit nu heel goed voor jezelf, zodat jullie je niet ergeren als dit allemaal zo gebeurt, maar eraan denken dat Ik jullie dat allemaal van tevoren heb aangekondigd, en ook de reden daarvan!’

[5] Daarop zei Simon Juda: 'Heer, wij herkennen hierin nu wel Uw orde, die met betrekking tot de volledige wilsvrijheid van de mensen der aarde ook geen andere richting kan nemen dan U ons nu, en ook al bij andere gelegenheden, zij. het niet zo openlijk, uiteengezet hebt; maar voor de mensheid zien wij daar in het algemeen nog lang geen gouden levens­vruchten uit voortkomen! Maar omdat het nu eenmaal zo moet zijn, om deze aarde uiteindelijk om te vormen tot een ware levensschool voor Uw kinderen, zij het dan ook zoals Uw wijsheid het zal toelaten!

[6] Maar wij zullen alles op alles zetten om zoveel mogelijk zaad van het levende woord in de aarde van de mensenharten te strooien, zodat zich daaruit zo spoedig mogelijk de grootste gevechten tussen licht en duisternis onder de mensen kunnen ontwikkelen. Alle graven moeten opengaan en zelfs aan de doden moet Uw evangelie verkondigd worden, en de zee moet de doden die ze verslonden heeft, aan het grote licht uitleveren! Ik bedoel hiermee niet het gebeente en het allang vergane vlees ervan, maar de zielen; ook daaraan moet Uw woord in de geest verkondigd worden!’

[7] Ik zei: 'Jij hebt goed en juist gesproken. Wat nu hier op de materiële wereld gebeurt, zal de tot nu toe sterk verkommerde geestenwereld waarlijk niet onthouden worden. Maar er zijn nu heel veel mensen die in levende lijve in de graven van de levensnacht op de diepe bodem van de grote zee van waanvoorstellingen begraven zijn; aan hen zullen jullie het evangelie wel verkondigen en dan zullen er ook velen uit hun oude graven komen en het licht des levens zien, en die zee zal haar gevangenen prijsgeven.

[8] Wanneer dat in het algemeen bij alle mensen zal gebeuren, zal ook de grote en algemene dag van verlossing voor alle bewoners van de aarde helder beginnen aan te breken. Maar het werk is groot en zwaar en er zijn nog maar weinig goede arbeiders; streef er dus vooral naar dat hun aantal weldra groot wordt! Iedere arbeider in Mijn levenswijngaard zal al naar­gelang zijn vlijt en ijver ook een groot loon kunnen verwachten. Hier op deze aarde zal dat loon weliswaar karig zijn voor jullie lichaam, zoals het tot nu toe was, maar des te groter en rijker zal het zijn voor jullie ziel en geest.

[9] Want de goederen van deze aarde zijn slechts schijn en lijken precies op die welke een mens in zijn droom bezit. Het kleine verschil is alleen ­dat het bezit van goederen in de droom de ziel van de mens enigszins korter begoochelt dan het bezit van de uiterlijke goederen van deze wereld. Maar beide vergaan en na het vergaan zal alles schijn blijken te zijn voor de geopende ogen van de levende geest, die als enige aan alle schijn pas in de meest echte zin van het woord realiteit kan verlenen.

[10] Daarom moet ieder vooral streven naar de bezittingen van de geest, die het licht, de waarheid en het leven in de ziel is! Wat het lichaam in de juiste mate nodig heeft, zal op deze aarde iedere trouwe arbeider in Mijn wijngaard zeker als vanzelf ten deel vallen; want Ik weet stellig het best wat de mens ook in lichamelijk opzicht, nodig heeft. - Hebben jullie Mij nu allemaal goed begrepen?'

[11] Simon Juda zei: 'Heer, ik heb U begrepen en de andere broeders zeker ook, en het is ons nu ook volkomen duidelijk waarom U zojuist de bewoners van dat dorp, waar we doorheen trokken, niet verhoord hebt, hoewel ze U hun nood voorlegden en U om hulp vroegen, alsof U alleen maar zo'n wereldse arts was! -Maar wij lopen nu al geruime tijd, de zon begint al in de richting van de avond te gaan en ik kan nog nergens iets ontdekken wat op een huis lijkt. Sinds wij een halfuur geleden deze weg naar Jericho opgegaan zijn, ziet het er verlaten uit. Bossen en struikgewas zijn er genoeg, maar verder is er niets, en het is te begrijpen dat er zich in zo'n omgeving dieven en rovers ophouden. Heer, gaat deze weg nog lang zo verder?'

[12] Ik zei: 'Laat de weg maar zoals hij is - voor ons is het een veilige weg! Jullie zijn met Mij toch de veelonherbergzamere streken bij de Eufraat doorgetrokken, en die waren voor ons veilig en zelfs heel vruchtbaar. En dat zal ook met deze weg het geval zijn. Als wij over de heuvel heen zijn, die daar voor ons ligt en inderdaad behoorlijk lang is, zullen we ook weldra in een plaatsje komen dat ten tijde van Lot één van de tien steden was, maar nu enkel een heel armzalig wat groter dorp is; daar zullen we zien of er iets voor ons te doen valt. Van daaruit komen we dan in verscheidene plaatsjes, en wij zullen zien, waar men ons in een herberg zal opnemen.'

[13] De leerling Andreas zei: 'Heer, U weet van tevoren vast al heel zeker welk dorp het zal zijn en hoe de herberg eruit ziet, alleen wilt U het ons niet nader aanduiden.’

[14] Ik zei: 'En al zou dat zo zijn, waarom stoort jou dat? Maar Ik wil ter wille van jullie nu eens niet vooruitzien, maar als een mens alles nemen zoals het komt! In het eerste dorp zullen wij evenwel allerlei lieden aantreffen, zoals Farizeeën, oude schriftgeleerden en ook mensen die zichzelf voor heel vroom houden en zich daar erg op laten voorstaan. Met hen zullen wij in het voorbijgaan wel wat te doen krijgen!'

 

164 Voor de herberg van een tollenaar

De geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar

(Luc. 18: 9-14)

 

[1] Na deze voorspelling van Mij liepen wij vervolgens zwijgend en met haastige pas verder, kwamen al gauw op de heuvel en zagen van daar af ook al heel dichtbij het plaatsje liggen, dat Ik als eerste had aangegeven.

[2] We bereikten het dan ook snel en gemakkelijk, en rustten uit voor een herberg, waarvan de eigenaar tegelijkertijd tollenaar was. Deze vroeg ons of wij vreemdelingen of inwoners, dat wil zeggen joden waren.

[3] En Ik zei tegen hem: 'Aangezien jij zelf toch een jood bent, zul je aan ons ook wel zien dat wij geen vreemdelingen zijn! Jouw vrouw is weliswaar een Griekse, hoewel ze joodse kleding draagt; maar deze mensen, die bij Mij zijn, zijn joden, ofschoon enkelen van hen Griekse kleding dragen.'

[4] Nu keek de tollenaar verbaasd en zei: 'Niemand heeft U nog ooit in deze afgelegen streek gezien; hoe weet U dan dat mijn lieve vrouw een Griekse is?'

[5] Ik zei: 'Ik weet nog veel meer over jou en je vrouw, over je twee kinderen, die een tweeling zijn, en eveneens over jouw huis en over het hele dorp; maar als je zou weten Wie het is die nu met je spreekt, zou je zeggen: 'Heer, blijfbij mij, want de dag loopt ten einde!'

[6] Na deze woorden van Mij stond de tollenaar nog meer versteld en zei: 'Vriend! Jij bent een wonderlijk mens! Jij bent een waarzegger of een Esseen of zelfs een echte profeet! Want anders zou je toch onmogelijk kunnen weten dat mijn vrouw een Griekse is en dat wij werkelijk slechts twee kinderen hebben, die inderdaad een tweeling zijn. Zou je niet met je metgezellen in mijn huis willen komen en een kleine verfrissing tot je nemen? Ik denk, dat iemand van jou beslist veel te weten kan komen, wat voor hem van groot nut zou zijn!'

[7] Ik zei: 'Je hebt toch gasten in huis en er is weinig ruimte binnen. Bovendien ben Ik niet bepaald een vriend van de Farizeeën, schriftgeleer­den, priesters en schijnvromen, daarom blijf Ik liever buiten.'

[8] Nu was de tollenaar nog meer verbaasd, omdat Ik hem ook vertelde welke gasten er in zijn huis waren. Daarop ging hij zelf het huis binnen en zei tegen de gasten die zich daar bevonden, dat er zojuist een heel merkwaardige groep mensen aangekomen was, en dat er één bij was die, ondanks dat hij een vreemdeling was, van verborgen dingen beter op de hoogte was dan menige inwoner .

[9] De tollenaar had dat nog maar nauwelijks gezegd, of allen in het huis stonden op en haastten zich naar buiten om ons, en speciaal Mij, te bekijken en tevens vragen te stellen.

[10] Één van hen, een gepensioneerde Farizeeër, die zich erg op zijn eerlijkheid en vroomheid liet voorstaan, zei tegen Mij: 'Luister eens, vriend, de waard van deze herberg heeft ons gezegd dat jij verborgen dingen weet en ook, hoewel je een vreemdeling bent, beter op de hoogte bent van de dingen in dit dorp en deze streek dan een inwoner! Zeg mij nu eens wie ik ben en hoe mijn karakter is!'

[11] Ik zei: 'Opdat jij en nog verscheidene anderen die net als jij zijn en die zich net als jij voor vroom en rechtvaardig houden, mogen zien dat Ik jullie wel ken, wil Ik jullie heel in het kort een klein voorval uit jullie leven vertellen. Omdat jullie jezelf voor vroom en rechtvaardig houden, maar andere mensen verachten, van wie jullie oordelen dat ze niet zijn zoals jullie, gaan jullie dan ook naar de feesten in Jeruzalem, brengen de tempel de voorgeschreven offers en rechtvaardig jezelf op die manier in de ogen van de priesters van de tempel,

[12] Op het paasfeest van dit jaar reisde er dan ook een oude Farizeeër, die zichzelf als vroom en rechtvaardig beschouwde, naar de tempel, als ook een tollenaar .

[13] De Farizeeër liep tot heel dicht bij het offeraltaar om door verscheidene vooraanstaande mensen bekeken en opgemerkt te worden, bad voor zichzelf, en wel tamelijk hard, als volgt: 'God, ik dank U dat ik niet ben zoals veel andere lieden, zoals dieven, rovers, onrechtvaardigen, echtbre­kers, en ook zoals die tollenaar die met mij meereisde! Want ik vast tweemaal per week en geef zelfs als Farizeeër het tiende van alles wat ik heb; zo houd ik me ook aan de geboden van Mozes en heb bovendien ook altijd de inzettingen van de tempel hoog in ere gehouden, Geef mij, o God, de genade, dat ik ook in de toekomst in deze gerechtigheid en zondeloosheid blijf en tenslotte deze wereld ook op die manier verlaat!'

[14] Maar de tollenaar bleef een eind van het offeraltaar afstaan en durfde zelfs zijn ogen niet op te slaan, maar sloeg zich op de borst en zei: 'O Heer, wees mij zondaar, die niet waardig is zijn ogen op te heffen naar Uw heiligdom, genadig en barmhartig!’

[15] Wie, denken jullie, verliet de tempel als werkelijk gerechtvaardigd in God's ogen: de Farizeeër, die zichzelf verhoogd, of de tollenaar, die zichzelf voor God verdeemoedigd en vernederd had?'

[16] Toen zeiden sommigen, die wel merkten dat Ik dit beeld op de oude Farizeeër betrok, omdat zij hem heel goed kenden vanwege zijn herhaalde roemen en prijzen van zichzelf bij degenen die zichzelf eveneens als vroom en rechtvaardig beschouwden: 'Vriend, daar kan alleen God over oordelen, wiens alziende oog hart en nieren van de mens onderzoekt; wij mensen kunnen daarover geen definitief oordeel vellen! omdat jij als vreemdeling ook deze geschiedenis, die zich inderdaad zo heeft toegedragen, zo heel precies en uitvoerig kent, moet jij ons maar zeggen wie van de twee gerechtvaardigd voor God de tempel verlaten heeft!’

[17] Ik zei: 'O, dat genoegen kan Ik jullie wel doen! Ik zeg jullie: deze tollenaar ging gerechtvaardigd de tempel uit, omdat hij zichzelf vernederd had en zijn schuld tegenover God in zijn hart getrouwen waarachtig bekend had, en zo keerde hij ook ten aanzien van de Farizeeër gerecht­vaardigd naar huis terug. Wie zichzelf verhoogt, wordt vernederd, en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden!’

 

165 Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar

Jezus laat de kinderen tot Zich komen

(Luc. 18: 15-17)

 

[1] Toen Ik dat tegen de mensen gezegd had, dachten ze bij zichzelf: 'Die heeft waarachtig en juist geoordeeld!’

[2] Maar de  tollenaar verontschuldigde zich tegenover Mij met de woorden: Vriend, je hebt weliswaar heel juist geoordeeld, en jouw oordeel zou mij nog meer genoegen gedaan hebben, wanneer ik niet juist die tollenaar geweest zou zijn, die zich naar volle waarheid in de tempel tegenover God zo uitgesproken heeft! Maar hoe het ook zij, het komt mij toch uiterst raadselachtig voor hoe jij dergelijke dingen zo goed kunt weten. Wat mij betreft houd ik je voor een profeet en ik vraagje om in de naam van Degene die jou met Zijn geest zo verlicht heeft, mijn huis en mijn gezin te willen zegenen!’

[3] Ik zei: 'Dat is je al te beurt gevallen doordat Ik voor jouw huis stilhield en een rustpauze nam. Maar om je ook te laten inzien dat Ik niet alleen het recht, maar ook de macht heb om jouw huis en jouw gezin te zegenen, moet je maar eens dat huis binnengaan, dat ook van jou is en tot deze herberg behoort!

[4] Dat huis heb jij zelf ingericht om er arme zieken uit deze streek en ook van buiten te herbergen, en je hebt gezorgd voor een arts en voor veel goede geneesmiddelen. Er worden nu nog zeven ernstig zieke mensen verpleegd, die door jouw arts niet geholpen kunnen worden, hoe ervaren en van goede wil hij ook is. Maar Ik heb hen al geholpen! Ga nu dus maar dat huis binnen en overtuig jezelf!'

[5] Het huis was maar een paar stappen verwijderd van het hoofdhuis, en de tollenaar en alle anderen gingen inderhaast naar binnen en troffen tot hun zeer grote verbazing alle zeven volkomen gezond aan; ze vroegen hun wie hen gezond gemaakt had, want er moest een groot wonder gebeurd zijn. Want nog nooit had een arts zulke lammen, kreupelen, blinden en jichtlijders genezen,

[6] Toen zeiden de volkomen genezenen: 'Wij weten niet wie ons zo plotseling en zo wonderbaarlijk genezen heeft; want er was niemand bij ons, ook onze arts niet sinds vanmorgen, Maar een paar ogenblikken geleden voelden we een kracht als vuur door ons heen stromen en wij waren zo gezond als nooit tevoren; we durfden onze bedden echter niet te verlaten, want wij konden niet geloven dat wij werkelijk gezond geworden waren.

[7] De twee blinden dienden ons wel als een eerste bewijs, dat niet alleen zij het licht van hun ogen weer teruggekregen hadden, maar dat ook wij weer helemaal in het bezit van onze rechte ledematen gekomen waren, maar toch geloofden wij niet volledig in onze toch zo duidelijk ondervon­ den genezing; maar nu geloven wij het, omdat jullie daarvoor naar ons toe gekomen zijn.

[8] Een of andere wonderbaarlijke mens en genezer moet het jullie zelf gezegd hebben, anders zouden jullie niet hier naartoe gekomen zijn om je ervan te overtuigen of de wonderdoener tegenover jullie de waarheid gesproken heeft -en dus weten jullie beter wie ons genezen heeft dan wij het kunnen weten. Maar bezorg ons nu ook onze kleren, zodat wij naar buiten kunnen gaan en die wonderbaarlijke genezer onze dank betuigen!’

[9] Op aanwijzing van de tollenaar gebeurde dat dan ook gauw.

[10] Nu zetten de oude Farizeeër, een overste en enkele andere priesters en schriftgeleerden grote verbaasde ogen op en wisten er geen raad mee, en de een vroeg de ander wie hij dacht dat Ik was.

[11] Maar de gewonere burgers en ook de genezenen zeiden eenstem­mig: 'Het is toch eigenaardig, dat priesters en schriftgeleerden nog kunnen vragen wie dat is, die door de macht van zijn wil de meest ongeneeslijke ziekten in één ogenblik kan genezen! Dat kan alleen God of een buiten­gewoon vroom mens die net als de grote profeten van God's geest vervuld is’

[12] De priesters en de schriftgeleerden bedreigden het volk echter en zeiden, dat het niet gepast was, dat leken de euvele moed hadden om priesters van God de les te lezen.

[13] De leken sloegen daar evenwel geen acht op, maar gingen met de genezenen de ziekenkamer uit, kwamen voor Mij staan en zeiden: 'Heil U, grote meester, die tot ons gekomen bent in de naam van de Heer! Hosanna in den hoge en alle lof zij Jehova de Heer, die de mens een dergelijke macht verleend heeft!'

[14] Daarop haastten vele vaders en moeders zich naar hun woningen en brachten weldra een groot aantal kinderen mee, die in meerdere of mindere mate ziek en zwak waren, en vroegen Mij of Ik ze allemaal wilde zegenen en daardoor gezond maken.

[15] Het aantal meegebrachte kinderen was echter aanzienlijk en toen de leerlingen hoorden dat Ik ieder kind apart wilde aanraken, overeenkom­stig de wens van de ouders, zeiden zij: 'Nou, nou, de dag zal nauwelijks nog twee uur duren. Als de Heer ieder kind apart moet aanraken en zegenen, zal de dag wel voorbij zijn; en we moeten nog naar een andere plaats reizen! Want er is geen sprake van dat we hier blijven, omdat Hij onderweg al gezegd heeft dat Hij niet in het eerste dorp zou overnachten. En wat Hij eenmaal uitspreekt, daar wijkt Hij ook nooit een haarbreed van af Laten wij de toestromende kinderen terugsturen met de goede opmerking, dat het niet nodig is dat ieder kind apart aangeraakt wordt; het is voldoende dat Hij slechts één woord over hen uitspreekt, dan zullen ze allemaal genezen en geheel en al gezegend en gesterkt zijn!'

[16] Nadat ze dit overlegd hadden verhinderden de leerlingen vervolgens de toegang tot Mij en waarschuwden degenen die onstuimig tot Mij wilden doordringen.

[17] Maar toch riep Ik al die vele kinderen tot Mij en zei tegen de leerlingen: ' Ach, laat al die kinderen toch tot Mij komen en houdt hen niet tegen; want voor zulke kinderen is het rijk Gods! Waarlijk Ik zeg jullie: wie het rijk Gods niet als een kind in bezit neemt, die komt er niet binnen!'

[18] Daarop lieten de leerlingen alle kinderen tot Mij komen en Ik raakte ze allemaal aan, drukte ze aan Mijn hart en liefkoosde ze en allemaal werden ze fris, krachtig en gezond, en Ik liet ze gaan onder de niet aflatende dankbetuigingen van de ouders.

[19] Toen kwamen er echter enkele leerlingen naar Mij toe die zeiden: 'Heer! U hebt nu alweer een nieuwe voorwaarde gesteld om het rijk Gods deelachtig te worden! Hoe kunnen wij, voor het merendeel vergrijsde mannen, nu weer kinderen worden om in het rijk Gods te komen? En toch hebt U zojuist duidelijk gezegd dat een mens die het rijk Gods niet als een kind in bezit neemt, er niet zal binnenkomen! Wanneer dat zo is, wat baat ons dan al onze inspanning, ontzegging en zelfverloochening?'

[20] Ik zei: 'Er is toch werkelijk veel geduld voor nodig om met jullie om te gaan! Hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen, voor jullie de dingen zuiver begrijpen? Als Ik zeg, dat men alleen als een kind het rijk Gods in bezit kan nemen, dan versta Ik daaronder immers niet het lichamelijke kind zijn, maar alleen het kind zijn in je hart. Een kind heeft geen hoogmoed, geen toorn, geen haat, geen neiging tot ontucht, geen blijven­de hartstochten en ook geen ongeduld; het huilt wel, als hem iets wordt aangedaan, maar het laat zich ook snel troosten en vergeet het verdriet dat het had en omarmt de weldoener met alle liefde. Zo moet ook ieder mens in zijn hart en gemoed zijn, dan is het rijk Gods ook al zijn eigendom. Als jullie dat nu begrijpen, zullen jullie toch niet meer hoeven te vragen hoe een mens als een kind het rijk Gods in bezit moet nemen? – Hebben jullie dat begrepen?'

[21] De leerlingen beaamden dat en bedankten Mij voor deze toelichting.

[22] Daarop vroeg de waard, die zoals bekend tevens tollenaar was, aan Mij: 'Wonderbare heiland! U hebt deze plaats nu een onbeschrijfelijk grote weldaad bewezen, die wij niet voor niets van U kunnen verlangen. Zeg nu hoeveel wij U schuldig zijn, dan zal ik U betalen!'

[23] Ik zei: 'Maar Ik zal niets aannemen; want welk mens heeft iets, wat hij niet van God ontvangen heeft? Hoe kan men God echter betalen met hetgeen toch al van God is?

[24] Als je echter toch iets wilt doen, doe het dan aan de armen, dan zal God het aannemen alsof je het voor Hem gedaan hebt! Want geloof Mij, wat Ik hier gedaan heb, dat heb niet Ik gedaan, maar de geest van Degene die jullie je God en Vader noemen, maar die jullie nog nooit gekend hebben; maar Ik ken Hem en zie altijd Zijn aangezicht. Vraag dus niet meer watje Mij schuldig bent! Maar breng wat brood en wijn!'

[25] Daarop haastte de waard zich met de zijnen het huis binnen en bracht ons brood en wijn in de juiste hoeveelheid en Ik en de leerlingen sterkten ons allen daarmee.

 

166 De Heer en de rijke overste

(Luc. 18: 18-27)

 

[1] Toen we daar het brood en de wijn genuttigd hadden en enkelen van Mijn leerlingen begonnen te informeren hoe ver het nog was naar het volgende plaatsje, en wij ook aanstalten maakten om verder te reizen, kwam er een overste naar Mij toe en zei: 'Luister, werkelijk grote en goede Meester op Uw terrein! Aangezien U een van Gods geest vervulde man bent en het hemelrijk beter schijnt te kennen dan wij, zeg mij wat ik moet doen om het eeuwige leven in het hemelrijk te verkrijgen!'

[2] Ik zei: 'Aangezien je Mij voor een mens houdt die aan jou gelijk is, hoe kun je Mij dan voor een goede meester houden? Niemand is goed dan God alleen!

[3] Omdat jij een jood en bovendien een overste van de synagoge bent, zul je toch wel weten wat Mozes geboden heeft! Behalve veel andere dingen staat er geschreven: 'Gij zult niet echtbreken; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen vals getuigenis afleggen, en gij zult uw vader en moeder eren! ' Wie dat in acht neemt, zal ook het eeuwige leven ontvangen.

[4] Hierop zei de overste: 'Beste Meester, aan dat alles heb ik mij vanaf mijn jeugd gehouden, en wel nauwkeurig en stipt; maar desondanks heb ik nog niets duidelijks aan mijzelf waargenomen wat mij de verzekering zou geven dat ik na de dood van het lichaam het eeuwige leven in het hemelrijk zal ontvangen.

[5] Men heeft mij van verscheidene welingelichte zijden gezegd dat mensen, wier zielen zich waardig gemaakt hebben voor het hemelrijk, vaak al tijdens hun lichamelijke leven verschijnselen hebben, waardoor ze kunnen weten dat ze na het afvallen van het lichaam spoedig onder de scharen engelen in het hemelrijk opgenomen zullen worden. Maar ik ben nu al tamelijk oud geworden en heb mij vanaf mijnjeugd voorbeeldig aan alle wetten van Mozes gehouden -maar een dergelijk verschijnsel, dat mij de eerder genoemde verzekering van het eeuwige leven van de ziel zou kunnen geven, is .bij mij werkelijk nog nooit voorgekomen! En dus geloof ik wel, maar in zekere zin blind, wat Mozes en de profeten geleerd hebben; maar van een zeker weten vooraf is daarbij nog lang geen sprake!

[6] En kijk, beste Meester, om deze reden heb ik U de vraag gesteld; want U, die geheel van Gods geest vervuld bent, zult ook welhaast het beste weten hoe en of ik voor een toekomstig eeuwig leven van de ziel in Gods hemelrijk reeds in dit leven waarachtige en betrouwbare vooraankondi­gingen en waarborgen kan hebben! Want enkel geloven volgens de geschreven woorden is een zwakke steunpilaar om de ware deugd van de mensen overeind te houden. Dus, beste Meester, zeg mij daarover iets waarachtigs!

[7] Ik zei: 'Ja, vriend, wat jij over die waarborgen en zeer duidelijke vooraankondigingen gezegd hebt, dat is wel helemaal juist! Allen die waarachtig volgens de goddelijke leer leven en deugdzaam en vroom zijn ontvangen zulke troostende en sterkende waarborgen, en krachtens jouw levenswandel, die overigens volgens de wet rechtvaardig is, zou jij die ook al hebben kunnen ontvangen; maar er ontbreekt je daarvoor nog één ding, en wel iets wat voor dat doel van het grootste belang is!

[8] Kijk, jij bent een heel rijk man en, hoewel je niet echt gierig bent, ben je toch een spaarzame waard, die het met de naastenliefde steeds zuinigjes aan weet te doen! Jouw hart en jouw ziel hangen nog veel te sterk aan de dode schatten van deze wereld en het zachte levenslicht van de hemelen kan daar niet doorheen dringen. Zolang jouw ziel bevangen is door haar liefde voor de dode schatten en bekoringen van deze wereld, is ze als het ware ook dood; want ook haar op dode dingen gerichte liefde is dood, zolang die zo sterk aan de dode goederen van deze wereld gehecht is.

[9] Zolang het er zo met jouw leven voorstaat kan van de innerlijke levensverschijnselen natuurlijk nooit sprake zijn! Maar Ik wil je een advies geven; wanneer je dat opvolgt, zul je alles krijgen wat je tot nu toe onmogelijk had kunnen ontvangen.

[10] Ga heen, verkoop al je goederen en verdeel de opbrengst op een wijze manier onder de armen, dan zul je daardoor jezelf een schat in het hemelrijk bezorgen, waaruitje een echt levenslicht zult krijgen; kom daarna bij Mij en volg Mij, dan zul je de meest waarachtige waarborgen voor een eeuwig leven in overvloed vinden! - Heb je Mij begrepen?'

[11] Toen de overste, die heel rijk was en veel goederen bezat, dat van Mij gehoord had, werd hij verdrietig, keerde Mij zijn rug toe en ging weg.

[12] Toen de waard en ook de anderen die nog aanwezig waren dat zagen, zeiden ze: 'Ja, ja, beste en wonderbaarlijk wijze Meester, U hebt ook daar weer precies de spijker op de kop geslagen! Deze overste is volgens de wet weliswaar een rechtvaardig man en men kan hem in geen enkelopzicht van onrechtvaardigheid betichten; maar men heeft hem nog nooit tot de vrijgevige mensen kunnen rekenen, en zelfs al zijn dienaren hebben een heel karig loon en magere kost. Wie iets voor hem doet, heeft zelfs bij het vragen van de meest redelijke betaling voor de geleverde arbeid stellig problemen. Hij ontdekt overal fouten en vermindert daarom de bedongen betaling dan ook dikwijls met meer dan de helft. Maar daarom wil ook bijna geen enkele handwerksman meer iets met hem te maken hebben.

[13] Hij en die oude Farizeeër, die zich nu samen met hem uit de voeten heeft gemaakt, omdat U, beste Meester, ook hem erg geraakt hebt, zijn precies hetzelfde, de één is al net zo krenterig als de ander; maar wanneer zij over hun goede werken spreken, die ze in het verborgene voor de behoeftigen zouden doen, dan zou je gaan geloven dat er eigenlijk op de hele aarde geen liefdadiger mensen zijn. En wij zijn er nu erg blij om, o beste Meester, dat u deze beiden de volle waarheid hebt gezegd.’

[14] Ik zei: 'Ja, Ik heb hun alle twee de volle waarheid gezegd, maar daarmee ook de enige weg getoond waarlangs ze tot het eeuwige leven kunnen komen; maar Ik zeg jullie allemaal bovendien ook, als een altijd geldende waarheid: O, hoe moeilijk zullen zulke rijke mensen in het rijk Gods kunnen komen, dat het ware, eeuwige leven is! Ik zeg jullie: een kameel gaat gemakkelijker door het oog van een naald dan dat zo'n rijke het rijk Gods binnengaat!

[15] Want iedere ziel neemt na het afvallen van haar lichaam niets anders met zich mee dan haar liefde, en de werken daarvan volgen haar als producten van haar wil. Als de liefde van de ziel nu zo sterk aan de dode dingen van deze wereld hangt, dat ze daar volkomen één mee geworden is, dan is ze eveneens dood; en omdat haar wil gelijk is aan de gerichte, dode dingen van deze wereld, mist ook die wil de volledige vrijheid, is dus ook gericht en derhalve als dood te beschouwen -en dat is nu wat men de hel en de eeuwige dood noemt!

[16] Pas er dus vooral voor op, dat de liefde voor de wereld, haar schatten en bekoringen jullie zielen niet gevangen neemt; want wie eenmaal door de wereld gevangen genomen is, zal zich uiterst moeilijk uit haar macht kunnen bevrijden.’

[17] Daarop zeiden allen die dat gehoord hadden: 'O beste en meest waarachtige Meester! Wie zal, wanneer de zaken zo staan, dan zalig worden? Want alle mensen die wij kennen zijn voor het merendeel vol van eigenliefde en wereldliefde, en wij lijden zelf aan deze kwaal.'

[18] Ik zei: 'Ja, ja, helaas is het wel zo, en de mensen zouden zichzelf ook eeuwig nooit kunnen helpen! Maar wat nu, zoals altijd, bij de mensen onmogelijk is, dat is bij God toch wel mogelijk, en Ik ben juist als mens in deze wereld gekomen om de mensen die hulp te brengen, die ze zichzelf eeuwig nooit zouden kunnen verschaffen. Wie nu in Mij gelooft en volgens Mijn leer handelt, zal ook het eeuwige leven verkrijgen; want Ikzelf ben de weg, de waarheid en het eeuwige leven.'

[19] Van deze woorden van Mij stonden allen versteld, en de waard zei: 'Beste en wonderbare Meester! Dat er meer achter U schuilgaat dan bij een of andere profeet, dat ben ik stil in mijzelf direct gewaar geworden, hoewel ik het niet hardop durfde uit te spreken; maar aangezien U nu Zelf een groots en betekenisvol woord over Uzelf hebt uitgesproken, kan ik nu niets anders meer doen dan zeggen: Heer, ik ben het niet waard om mijn ogen naar U op te slaan, maar wees mij, arme zondaar, genadig en barmhartig!'

[20] Ik zei: 'Wees getroost, Mijn vriend! Ik ben juist naar jou toe gekomen omdat jouw werken Mij veel beter bevielen dan die van de rijke overste en Farizeeër. Heb jij nu alleen maar verder God lief boven alles en je naasten -dat zijn alle mensen ongeacht hun maatschappelijke positie of hun geloof -als jezelf en doe voor hen, waarvan je redelijkerwijs ook verlangen kunt dat zij dat ook voor jou zouden doen, dan vervul je daardoor de hele wet en ook alles wat de profeten geleerd hebben! En als je dat doet, zijn jou tevens alle zonden vergeven, al zou het aantal daarvan zijn als het zand in de zee of het gras op de aarde! Zo is bij God alles wel mogelijk, wat bij de mensen onmogelijk is.’

[21] Voor deze les bedankte de tollenaar Mij, evenals alle andere aanwezigen.

 

167 Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen

(Luc. 18: 28-30)

 

[1] Nu kwam ook Simon Juda echter naar Mij toe en hij zei: 'Heer, wij hebben alles verlaten en zijn U bij de eerste oproep die U tot ons richtte zonder enige terughoudendheid gevolgd, en hebben daarvoor nog nooit enige aardse schadeloosstelling van U verlangd; maar nu er hier veel over het hemelrijk en over het eeuwige leven gesproken wordt, wil ons dan ook een verzekering geven van wat wij in het andere leven te verwachten zullen hebben!’

[2] Ik zei: 'Werkelijk, er is niemand die zijn huis of zijn ouders of broeders, zusters, vrouw of kinderen verlaat omwille van het rijk Gods, die het niet reeds in deze tijd veelvoudig terug ontvangt, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven oogst! Als Ik jullie dat zeg als Degene die alles heeft en ook alles kan en zal geven wat Hij beloofd heeft, dan kunnen jullie Hem ook geloven! Want jullie hebben nu al bijna een paar jaar achtereen gezien, beleefd en meegemaakt dat Ik nog nooit een woord gezegd heb dat zonder resultaat en onvervuld gebleven is.

[3] Waarlijk, Ik zeg jullie allemaal: deze aarde, zoals ze nu is, en ook deze hele zichtbare en eveneens materiële hemel zullen vergaan en er zullen nieuwe scheppingen in plaats van de oude komen, maar Mijn woorden zullen eeuwig blijven en bijgevolg ook de volste vervulling van alle door Mij openlijk uitgesproken beloften!

[4] Wie in Mij gelooft en Mijn wil doet, zal ook het eeuwige leven hebben, zoals Ik jullie al bij vele gelegenheden gezegd en ook duidelijk getoond heb, en daarom is het nu een beetje vreemd dat jullie Mij nogmaals kunnen vragen wat jullie zullen ontvangen, vanwege het feit dat jullie alles verlaten hebben en Mij gevolgd zijn.'

[5] Simon Juda zei: 'Heer, U hebt toch wel gemerkt dat ik deze vraag nu niet zozeer ter wille van ons stelde, maar veeleer ter wille van de mensen die hier zijn, die de wereld nog erg liefhebben en nu door mijn vraag dan ook horen dat wij diegenen zijn die omwille van het rijk Gods alles hebben verlaten en U gevolgd zijn.’

[6] Ik zei: 'Als Ik die bedoeling van jou niet had opgemerkt, zou Ik niet gesproken hebben zoals Ik gedaan heb. Maar wat Ik gezegd heb, heb Ik niet zozeer tegen jullie gezegd, die Mijn beloften allang kennen, maar veeleer tegen alle mensen. En wanneer jullie in de toekomst Mijn evangelie zullen verkondigen, dan moet ook in grote lijnen alles vermeld worden wat hier gebeurd is.’

[7] Daar waren de leerlingen tevreden mee, en wij stonden op om onze reis voort te zetten.

[8] De tollenaar en ook de andere aanwezigen begonnen Mij echter te vragen of Ik niet tenminste deze nacht hier zou willen blijven, aangezien de dag al bijna ten einde liep.

[9] Maar Ik zei: 'Wat jullie hier door Mijn aanwezigheid goed gesmaakt heeft, zal de mensen in jullie naburige dorp ook smaken. In de geest zal Ik echter ook bij jullie blijven, wanneer jullie in levend geloof en in de juiste liefde aan Mij zullen denken.’

[10] Dat beloofden ze Mij van ganser harte en daarop zegende Ik hen en trok toen verder; toen ze Mij een geleide wilden geven tot aan het dichtstbijzijnde dorp, dat nog zeker een uur gaans van hier verwijderd was, wees Ik dat van de hand. Zij bleven dan ook allemaal hier en spraken de hele nacht met elkaar over alles wat hier voorgevallen was. ­

[11] Nu zou iemand echter -nota bene - kunnen vragen hoe het nu kon dat de bewoners van dit dorp, die tenslotte toch ook bedevaarten maakten naar Jeruzalem, nog vrijwel niets over Mij gehoord hadden, terwijl Mijn roep al in bijna het hele joodse land geklonken had en Jeruzalem vol was van Mijn leer en Mijn daden.

[12] Dat is wat deze plaatsen betreft heel gemakkelijk te verklaren. Want alle bewoners van deze plaatsjes kwamen maar zelden naar Jeruzalem, omdat de meesten erg arm waren; de weinige rijken bleven echter ook liever thuis dan een reis naar het dure Jeruzalem te ondernemen. Want ten eerste schrokken ze terug voor de onnodige uitgaven, en ten tweede vreesden ze dat ze tijdens hun afwezigheid door de vele armen bedrogen, bestolen of zelfs beroofd zouden worden.

[13] En zo was er gedurende enkele jaren dan ook niemand van de bewoners van deze plaatsen in de buurt van Jeruzalem gekomen, en aangezien deze weg ook niet door andere reizigers bereisd werd omdat hij zo onveilig was, kon Mijn roep in deze streken nog niet verbreid zijn; want deze streken lagen toch wel tamelijk ver van Jeruzalem en werden bovendien meer door Grieken en Arabieren dan door J oden bewoond. En juist het feit dat ze Mij en Mijn leer totaal niet kenden, deed Mij besluiten naar hen toe te gaan en Mij aan hen te openbaren. Want Ik ben immers hoofdzakelijk in de wereld gekomen om het verlorene te zoeken en om op te richten wat in het stof neergebogen lag.

[14] Wat Ik hier getrouwen waarachtig heb gezegd moge iedereen tot een duidelijk antwoord dienen, die zou willen vragen hoe het kon dat er in het joodse land in Mijn tijd en zelfs later nog plaatsen konden zijn, waar men weinig of helemaal niets van Mij wist, terwijl aan de andere kant Mijn leer tijdens Mijn aardse leven zelfs tot in Europa, Perzië en zelfs tot in India en Egypte al tamelijk bekend was geworden.

[15] Deze woorden zijn bedoeld voor de lezers van dit evangelie, dat Ik nu opnieuw gegeven heb. Heil degene die ze in zijn hart opneemt, Mij de eer geeft, en ernaar handelt!

[16] En nu weer terug naar onze reis! ­

 

168 Aankondiging van het lijden

De leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho

(Luc. 18: 31-43)

 

[1] Toen wij al zo ongeveer honderd passen buiten het dorp waren, en de ons bekende joodse Grieken en de paar leerlingen van Johannes, die tamelijk moe geworden waren van de dagreis, een beetje achtergebleven waren, omdat ze ons snelle tempo niet goed konden bijhouden, riep Ik de twaalf naar Mij toe, en ze vroegen Mij wat er aan de hand was.

[2] Ik zei tegen hen: 'Luister nu naar Mij en wordt niet verdrietig, want alles wat de profeten over Mij voorspeld hebben moet immers aan Mij vervuld worden!

[3] Zoals wij hier nu met elkaar wandelen, zullen wij ook spoedig weer naar Jeruzalem reizen, en dan zal alles voltooid worden wat, zoals reeds gezegd, de profeten over de Zoon des mensen geschreven hebben. Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en Hij zal bespot, gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden; maar op de derde dag zal Hij uit eigen kracht en macht weer opstaan, en zal dan voor altijd bij jullie zijn tot aan het einde der wereld en haar tijd, en jullie zullen eeuwig bij Hem in Zijn rijk zijn.’

[4] Toen Ik dat tegen de leerlingen gezegd had, keken zij elkaar met grote ogen aan en vroegen elkaar (de leerlingen) : 'Wat heeft Hij daar nu weer mee willen zeggen? Eerst wordt er gezegd dat de tempeldienaren Hem zullen grijpen en dat Hij de maat van hun zonden tot hun eigen verderf aan Zichzelf zal laten volmaken. Maar nu zei Hij niets over de tempeldie­naren, maar wel over de heidenen, die voorzover wij weten tot nu toe steeds Zijn beste en meest gelovige vrienden waren! Wie het kan en wil, begrijpe het, maar echt - wij begrijpen dat toch echt niet!’

[5] Daarop overlegden ze onder elkaar of ze Mij daar een nadere uitleg over moesten vragen.

[6] Petrus dacht echter dat Ik zoiets misschien niet zo goed zou opnemen, en dat het dus raadzamer was om deze kwestie, die op zichzelf heel onduidelijk en droevig was, voorlopig te laten zoals Ik die uitgesproken had.

[7] Aangezien de leerlingen Mij daar verder niets over wilden vragen, zei ook Ik niets meer over deze aangelegenheid.

[8] Wij trokken vervolgens verder en kwamen op de plaats waar twee hoofdwegen elkaar kruisten. Weliswaar leidde onze oude weg, waarlangs wij van Jeruzalem kwamen, ook naar Jeruzalem, maar die liep voortdurend in grote bochten over bergen en dalen; de nieuwe weg echter, die de oude hier kruiste, leidde, langs Bethlehem, ook naar Jeruzalem, maar was vlakker en beter aangelegd en werd vaker door vreemdelingen en ook door de inwoners bereisd. En die reden waren er langs deze weg in de buurt van de plaatsen ook steeds veel bedelaars, die de reizigers hier om een aalmoes vroegen.

[9] Op de genoemde plek gingen wij dus de nieuwe weg op, alsof wij weer naar Jeruzalem wilden reizen, wat echter niet het geval was; maar de plaats die wij wilden bezoeken lag aan die nieuwe weg, en niet ver van die plaats troffen wij een bedelaar aan, die blind was. Deze en nog vele andere bedelaars trokken op feestdagen met hun ziende begeleiders ook naar Jeruzalem, om daar een groter bedrag aan geld bij elkaar te bedelen. Deze bedelaar was dan ook op het laatste feest in Jeruzalem geweest en had daar gehoord dat Ik daar grote tekenen gedaan had en blinden ziende had gemaakt, en hij kende ook Mijn naam.

[10] Aan de leerlingen, van wie er zich enkelen vooruit haastten om de stad nog bij dag te bereiken, werd eerst door de bedelaar luid om een aalmoes gevraagd, en toen ze tegen hem zeiden dat ze geen geld bij zich hadden, vroeg hij hun wie zij waren en wie er nog meer bij hen waren, en wat zij, die zelf arm waren, in deze schrale omgeving te zoeken hadden, omdat er al zoveel bedelaars waren.

[11] Toen zeiden zij (de leerlingen): 'Wij zijn leerlingen van de Heer Jezus uit Nazareth, die samen met ons reist, opdat ook deze streek door Hem gezegend wordt! Wij hebben daarom ook geen geld nodig, want Hij, de Heer Jezus uit Nazareth, zorgt voor ons!'

[12] Toen de blinde bedelaar dat gehoord had van de leerlingen, die hier even bleven wachten, zodat Ik en ook alle andere leerlingen ons weer bij hen konden voegen -wat wij ook weldra deden - vroeg de bedelaar nogmaals wat dat was en of Ik daar nu ook bij was, want hij merkte dat er veel mensen in zijn buurt waren.

[13] De leerlingen bevestigden de vraag van de bedelaar en onmiddellijk begon hij te roepen en zei luidkeels (de bedelaar): 'O Jezus van Nazareth, zoon van David - zoals men mij in Jeruzalem gezegd heeft en wat ik ook geloof­ ontferm u over mij!'

[14] Maar de leerlingen die vooruit waren gegaan waarschuwden hem en zeiden dat hij niet zo geweldig moest schreeuwen, maar dat hij stil moest zijn, omdat het zo dicht bij de kennelijk grote plaats teveelopzien zou baren.

[15] Maar de bedelaar stoorde zich daar niet aan en schreeuwde nog veel harder: 'O Jezus, zoon van David, ontferm u over mij!'

[16] Ik bleef dan ook staan en beval de ziende begeleider, dat hij de blinde bij Mij moest brengen, wat ook direct gebeurde.

[17] Toen hij dicht bij Mij gebracht werd, zei Ik tegen hem: 'Wat wil je eigenlijk dat Ik voor je doe?'

[18] Toen sprak de blinde: 'Heer, dat ik moge zien!'

[19] Toen zei Ik tegen hem: 'Wees dan ziende! Je geloof heeft je geholpen!’

[20] En terstond kon de blinde zien, volgde Mij en prees luidkeels God, die Mij zo'n ongehoorde macht verleend had.

 

169 De Heer in de herberg te Jericho

 

[1] Langs de nieuwe weg kwam er echter ook meer volk achter ons aan; het had gezien wat Ik voor de blinde had gedaan, verwonderde zich daar buitengewoon over en prees God en volgde Mij de stad in. Deze stad heette Jericho, wat de leerlingen pas vernamen toen wij in de oude stad aankwa­men, die er heel kaal en schraal uitzag en meer ruïnes dan goede, bewoonbare huizen telde.

[2] Toen wij al tamelijk in de schemering de stad binnentrokken, kwamen de mensen die ons bij de genezing van de blinde achterna waren gekomen en voor het merendeel bewoners van Jericho waren, naar Mij toe en vroegen Mij, of Ik niet bij hen zou willen blijven.

[3] Maar Ik zei: 'Dat zal Ik wel­ maar jullie zijn allemaal kleinbehuisd en wij zijn met velen; breng ons daarom liever naar een herberg, waar wij opgenomen kunnen worden!’

[4] Een man zei: 'Heer en meester, er zijn hier weliswaar twee herbergen; maar de waarden ervan zijn zeer op winst beluste Grieken, die de gasten steeds behoorlijk weten te plukken en reeds bij het binnenkomen in hun niet al te aanbevelenswaardige kamers nadrukkelijk bij hen beginnen te informeren, hoeveel geld en wat voor andere schatten zij met zich mee voeren. En als de reizigers zeggen dat ze niet veel geld en nog minder andere schatten hebben, dan worden ze helemaal niet opgenomen. Maar wij hebben gezien wie U bent, en wat voor macht U door God gegeven is, en het zou ons daarom spijten als ook U zoiets in deze stad van ons zou overkomen. Maar wij zullen er wel ons best voor doen dat U en Uw leerlingen en vrienden bij ons een zo goed mogelijk onderkomen en verzorging vinden!’

[5] Ik zei: 'Jullie goede wil geldt bij Mij al als werk; maar Ik heb Gods geest in Mij en die zegt Mij wat Ik moet doen, en daarom moet Ik nu in de eerste grote herberg van de op winst beluste Griek overnachten. Aanvankelijk zal hij tegenstribbelen, maar daarna zal hij toch doen wat Ik wil. Maar jullie kunnen Mij daar wel heen begeleiden en ook nog een paar uur bij Mij blijven!'

[6] De man zei: 'Heer! U wilt het zo, en daarom geschiede dan ook Uw wil!

[7] Hierop trokken wij verder de stad in en kwamen dan ook al gauw bij het centrale plein, waar de grote, dure herberg zich bevond; de waard daarvan kwam ook weldra naar buiten en vroeg ons of wij bij hem wilden binnenkomen.

[8] En Ik zei: 'Vriend, dat wil Ik wel graag, maar goud of zilver vind je niet bij Mij; maar andere schatten, waar jij tot nu toe nog geen vermoeden van hebt, heb Ik in overvloed bij Mij! Als je die zult leren kennen, zul je een geweldige afkeer gaan krijgen van je goud en zilver!'

[9] Toen zei de waard, die zich heel vriendelijk voordeed: 'Welnu, kom dan maar binnen, want ik kan alles heel goed gebruiken!’

[10] Nu gingen wij direct het huis binnen en namen plaats aan verscheidene tafels. Toen wij allemaal al helemaal op ons gemak bij de tafels zaten en op iedere tafel lampen aangestoken werden, vroeg de waard heel voorkomend wat wij te eten en te drinken wensten.

[11] En Ik zei: 'Brood en wijn heb je wel in voorraad, en meer hebben wij vandaag niet nodig. Maar je moet ons goed brood en de beste wijn geven; want de wijn die jij de gasten gewoonlijk voor veel geld voor zet is geen wijn, aangezien die van appels en peren is gemaakt, en die uit kruisbessen bereid is drink Ik niet. Je mag ons alleen maar wijn voorzetten die verkregen is uit de goede, rijpe druiven die rond de Libanon groeien, en die jij ook in ruime mate in schone zakken bezit!’

[12] Enigszins verrast zei de waard: 'Vriend, naar mijn beste weten ben jij nog nooit in deze omgeving geweest en je kunt dan ook niet weten wat voor wijn ik in mijn kelders heb! Een of andere burger van hier, die beslist mijn vriend niet is en mij met dergelijke dingen heeft willen belasteren, moet jou dat verraden hebben! Zeg mij zijn naam, zodat ik hem kan straffen, dan zal ik jullie alles wat jullie hier zullen verteren schenken!’

[13] Ik zei: 'Vriend, je vergist je; geen mens heeft jou verraden! Ik weet nog veel meer van jouw huis en van jouw heel uitgebreide herberg; maar zorg er nu maar voor dat wij snel het gevraagde krijgen!'

[14] De waard zei: 'Ik heb mijn dienaren al een teken gegeven, en alles zal er geheel volgens uw wens weldra zijn!'

 

170 De waard vraagt naar de Heer

 

[1] Nu merkte de waard de hem maar al te goed bekende blinde bedelaar aan Mijn zijde op en zag, dat hij nu kon zien.

[2] Hij ging direct dichter naar de bedelaar toe, bekeek hem nauwkeuriger en zei toen (de waard): 'Jij was toch blind vanaf je geboorte en kunt nu zien, dat zie ik duidelijk. Wie heeft jou de ogen geopend en je ziende gemaakt?'

[3] De bedelaar zei: 'Deze Heer hier, die aan jou echte wijn en goed brood gevraagd heeft! Wees blij, want er is jou een groot heil ten deel gevallen, omdat Hij in jouw huis zijn intrek genomen heeft, en je zou Hem dan ook met het grootste respect moeten behandelen!’

[4] De waard, die nu stomverbaasd was, zei: 'Hoe heeft hij jou de ogen dan geopend?'

[5] De bedelaar zei: 'Ik vroeg Hem en Hij zei: 'Word ziende!', en ik werd ziende, en dat is alles wat ik je kan zeggen; en jij kunt je nu wel voorstellen wie dat moet zijn, in wiens woord en wil zo'n macht en gezag liggen!'

[6] De waard verbaasde zich steeds meer en bekeek Mij met grote oplettendheid.

[7] Nu brachten de dienaren ook brood en wijn in de juiste hoeveelheid en zetten alles in goede orde op tafel.

[8] En de waard, die nu van ontzag vervuld was, vroeg Mij: 'Heer, is het brood en de wijn zo naar uw wens?'

[9] Ik zei: 'Helemaal; jouw dienaren hebben immers langer werk gehad, omdat ze dit brood en ook deze wijn uit een ander huis en een andere kelder moesten halen; want de goede dingen bewaar jij in één van je andere tien huizen in deze stad. In dit huis heb je echter alleen wat je de vreemdelingen gewoonlijk voorzet, en aangezien je een rijk man bent is dat niet zo prijzenswaardig van je. Jij bent weliswaar een Griek, samen met je hele gezin, en houdt geen rekening met de wetten van de Joden, hoewel deze je met onbekend zijn; maar ook een heiden strekt het tot eer en het dient hem ten goede, wanneer hij eerlijk handelt en volgens jullie wetten ieder het zijne geeft en aanbiedt.’

[10] De waard wist nu niet wat hij Mij daarop zou moeten antwoorden; maar wij namen het brood en aten het, en evenzo namen wij de wijn en dronken die, en ook de waard at en dronk met ons mee, omdat Ik hem Zelfbrood en wijn aanreikte, en hij prees God en Mij.

[11] De waard sprak met de andere burgers, die ons naar hem toe en vervolgens ook het huis in begeleid hadden. En juist aan de man die Mij eerst onderdak aangeboden had, vroeg de waard wat hij als ervaren jood wel van Mij dacht, wie Ik was en waar Ik vandaan kwam.

[12] Maar de man zei: ’Ik heb deze wonderbaarlijke man nog niet eerder gezien, net zo min als jij! Maar van de genezen blinde, die in Jeruzalem al over hem gehoord had, heb ik vernomen dat hij hem met de naam 'Jezus' en zoon van David heeft aangeroepen, en ik heb daaruit opgemaakt dat hij dan ook daar vandaan komt. Naar zijn kleding te oordelen schijnt hij echter een Galileeër te zijn, evenals sommigen, die met hem meegekomen zijn.

[13] Alleen, hoe het ook zij, hij is nu eenmaal een buitengewoon mens, zoals de aarde er sinds Mozes en Elia nog geen gedragen heeft! De naam zoon van David, die de bedelaar hem gaf, heeft mij echter heimelijk op de gedachte gebracht. dat. hij volgens de voorspellingen van de profeten ofwel de profeet Elia is, die voor de beloofde Messias der joden zal komen - of per slot van rekening de Messias zelf. Ik zou hem eerder voor het tweede dan voor het eerste houden! Want alle profeten hebben steeds alleen uit naam van Jehova gesproken en gehandeld; maar deze spreekt en handelt helemaal uit eigen macht, en zoals gezegd bevestigt de benaming 'zoon van David' deze geheime opvatting van mij nog meer, want zo noemen de oude profeten meerdere malen de Messias die moet komen. ­Maar dat is nu ook wel alles wat ik je over hem kan zeggen!'

[14] De waard zei: 'Ik ben weliswaar te weinig thuis in jullie geloofsleer, maar sommige dingen weet ik toch wel, en zo weet ik ook van de beloofde Messias die ooit zal komen. Maar die wordt nu immers door alle joden als een grote oorlogsheld gezien en zij verwachten hem ook als zodanig, en denken dat hij hen van de Romeinse overheersing zal bevrijden en vervolgens een groot, onoverwinnelijk rijk zal stichten. Maar jij schijnt die Messias eerder goddelijke dan menselijke waardigheid toe te schrijven?'

[15] De man zei: 'Maar dat is ook de wijze waarop hij door de profeten en door David zelf wordt aangeduid; en als hij de joden echt van het juk van de Romeinen wil bevrijden, zal hij voor een dergelijk werk ook wel met meer dan alleen wereldse, menselijke heldenkracht toegerust moeten zijn.

[16] Maar dat is allemaal nog altijd in grote duisternis gehuld, en geen enkele jood kan met enige zekerheid verklaren in wat voor vorm en met wat voor eigenschappen de Messias zal komen. En aangezien dat niet te bepalen is, kan de Messias ook heel goed in deze wereld komen in deze vorm en met deze eigenschappen, op de manier zoals wij nu juist deze wonderman voor ons zien!

[17] Dat is zo mijn mening. Maar jij kunt nu nog meer brood en wijn laten halen; want ik zie dat de gasten wat er op tafel gezet is weldra op zullen hebben!’

[18] Daarop beval de waard direct zijn dienaren om te doen wat de man hem gezegd had, en wij kregen dan ook al gauw meer brood en wijn.

 

171 De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon

 

[1] Daarop liep de waard naar Mij toe en vroeg Mij, of Ik ook iets gehoord had van de mening, die hij en de burger van Jericho over Mij gevormd hadden!

[2] Ik zei: 'Jij wilt Mij nu op een fijnzinnige manier ontlokken wat Ik eigenlijk ben. Maar op die manier zul je niet gemakkelijk van Mij te horen krijgen wat jij wilt; want wie Mij op de proef wil stellen, houdt zichzelf voor de gek! Ik weet immers alles wat jij sinds je geboorte gedaan hebt, hoe je van het eiland Patmos hierheen bent gekomen en hoe je rijk geworden bent; en zo weet Ik ook van je hele huis, je gezin, en dus zal Ik ook wel weten welke mening jij en die andere burger over Mij hebben!'

[3] Daarop zei de waard: 'Heer en meester, dat u een soort alwetendheid bezit, heb ik direct aan het begin al gemerkt; maar ik heb al vaker met dergelijke orakelachtige mensen te maken gehad, die mij ook dingen onthuld hebben, die alleen ik en de goden konden weten, en daarom verbaast uw helderziende vermogen mij niet zo erg, omdat dat, zoals gezegd, al vaker voorgekomen is. Maar de genezing van de blinde is iets heel anders; dat is bij mijn weten nog nooit voorgekomen en ook nog nooit gehoord! Daaruit kan ik voor mijzelf al wel dezelfde conclusie trekken, als eerder al die burger uit Jericho, en ik kan de woorden van één van onze oude wijzen hier heel goed toepassen.

[4] Die woorden nu luiden: 'Er bestaat geen groot en werkelijk wijs man zonder een goddelijke inspiratie.' En u lijkt mij het meest door een god geïnspireerd te zijn, waardoor u ook in staat bent om zulke dingen te doen, die alleen een god mogelijk zijn. En omdat dat bij u onbetwistbaar het geval is, kunt u ook heel goed de aan de joden beloofde Messias zijn, en deze mening over u heeft ook die burger, die tevens mijn buurman is, mij onomwonden toegegeven. En als u dat bent, is het voor ons heidenen ook hoog tijd om ons godenstelsel, dat op oude fabels berust, overboord te gooien en ons op de leer van de joden te richten!

[5] Als u degene bent voor wie ik en mijn buurman u houden, dan is uw alwetendheid meer dan goed verklaarbaar, en dan zult u ook vast en zeker kunnen zeggen waar mijn oudste zoon zich nu bevindt, hoe het met hem gaat en wat hij doet; want ik zou dat nu des te meer en heel zeker willen weten, omdat er nu al twee jaar verlopen zijn, zonder dat ik een bericht van hemzelf of van iemand anders over hem ontvangen heb. Als u mij dat genoegen kunt en wilt doen, dan zullen u en al uw metgezellen drie volle dagen in mijn huis op de meest voortreffelijke wijze gratis verzorgd worden!’

[6] Ik zei, terwijl Ik Mij in zekere zin tot de leerlingen richtte: 'Het is toch merkwaardig - Ik heb maar één teken gedaan, en de heidenen hebben al het vermoeden gekregen dat Ik de Messias ben! Maar hoeveel tekenen heb Ik thuis in Galilea en in Jeruzalem wel niet gedaan, en hoe weinigen geloven er in Mij en hoevelen zijn Mij niet vijandig gezind! Daarom zal het licht dan ook van de joden afgenomen en aan de heidenen gegeven worden, zoals Ik jullie al meerdere keren heb gezegd. ‘

[7] Hierna richtte Ik Mij pas tot de waard en zei: 'Jij wilde van Mij horen waar jouw oudste zoon Kado zich bevindt, wat hij doet en hoe het met hem gaat? En als tegenprestatie wil je ons drie dagen lang gratis verzorgen! Maar wij blijven hier geen drie dagen, dus zul je je belofte ook niet na kunnen komen. En als je Mij in plaats daarvan misschien met geld zou willen belonen, zou Ik echt niets aannemen - en voor wat je vandaag voor Mij doet, zul je een volledige vergoeding ontvangen! En Ik weet dus niet om welke reden Ik jou het verlangde genoegen zou moeten doen! Maar zoals Ik de naam van jouw zoon ken, zo weet Ik ook zeker al het andere wat hem betreft; maar op de doorjou aan Mij gestelde voorwaarden zeg Ik het je niet!'

[8] De waard zei: 'Heer en meester, stelt u mij dan voorwaarden, waaronder u, als ik die vervul, mij wilt openbaren wat ik verlang!.

[9] Ik zei: 'Goed, zo mag Ik het horen! Kijk, jij hebt grote schatten en rijkdommen, die jij niet hebt verworven op een manier die in Mijn ogen de enig juiste is! De wetten van de wereldse rechters kunnen je weliswaar niet veroordelen, omdat jij je heel goed kunt rechtvaardigen volgens de letterlijke strekking ervan, die door jullie rechtsgeleerden echter ook heel verschillend geïnterpreteerd kan worden; maar voor Mijn rechterstoel zou jij met al je rechtvaardigingen niet staande blijven!

[10] Mijn wetten echter luiden: heb de ene, ware en levende God boven alles lief en je naasten en je medemensen als jezelf! Wat jij niet wilt dat zij jou zouden doen, doe dat hun ook niet; maar wat jij zou willen dat je medemensen jou zouden doen, doe dat hun ook!

[11] Als iemand jou erg bedrogen zou hebben, maar jij kon hem volgens de letterlijke inhoud van jullie wetten niets maken, omdat hij open met jou is omgegaan maar jouw zwakheid langs wettelijke weg wist te benutten en hij zou je met de gesloten handel, koop of verkoop voor duizend pond bedrogen hebben -wat voor jou des te vervelender was, omdat jij hem voor dat feit bij geen enkele rechter kon aanklagen, aangezien iedere rechter jou 'Volenti non fit iniuria'* (Latijn voor: Aan degene die het zo wil geschiedt geen onrecht.)  ten antwoord gegeven zou hebben ­wat zou jij dan zeggen tegen degene die jou bedrogen had, als hij naar jou toe zou komen en zeggen: 'Vriend, ik ben in al mijn doen en laten weliswaar door de wet beschermd, en jij kunt mij niets maken -maar ik ben een goed mens geworden en ben nu gekomen om jou alles te vergoeden waarin ik je ooit bedrogen heb!', en vervolgens zou hij jou de duizend pond teruggeven en bovendien nog de rente betalen, die jouw duizend pond opgebracht zouden hebben als jij die bezeten zou hebben? Zeg Mij, wat zou jij van een dergelijke handelwijze vinden?'

[12] De waard zei: 'Heer en meester, dat zou ik zeker het beste ter wereld vinden, en ik zou zo'n mens ook tegenover iedereen loven en prijzen en zou zijn beste vriend zijn!’

[13] Ik zei: 'Ga jij dan hetzelfde doen, dan zul je allen die in het geheim jouw vijanden zijn, tot echte vrienden maken! En kijk, dat zijn de voorwaarden waarop Ik, als jij ze waarachtig en serieus wilt vervullen, ook jouw wens zal vervullen!'

[14] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, zowaar ik leef en zowaar als ik u nu ook beschouwen erken als degene die u volgens de voorspellingen van jullie profeten beslist bent, wil en zal ik de voorwaarden die u mij nu stelt vervullen; maar zeg mij nu hoe het met mijn oudste zoon gaat, die altijd mijn lieveling geweest is!'

[15] Ik zei: 'Goed dan; omdat Ik nu in je hart lees datje ook zult doen wat je Mij nu plechtig beloofd hebt, wil Ik jou wel zeggen dat jouw zoon Kado met zijn vrouwen drie kinderen en tevens met een groot gevolg hier over een uur zal aankomen, en hij zal je dan zelf vertellen hoe het met hem gaat en wat hl] allemaal gedaan heeft. Nu kun jij met je vele dienaren voorbereidingen treffen om te zorgen dat jouw zoon, samen met al de vele mensen die hij met zich .mee zal brengen, in één van jouw tien huizen goed ondergebracht kan worden! Als jij Mij gelooft, doe dan wat Ik je nu aangeraden heb!'

[16] Toen de waard dat van Mij gehoord had, wist hij van louter vreugde even niet wat hij moest zeggen, en eerst bedankte hij Mij voor wat Ik hem meegedeeld had; daarna beval hij zijn dienaren om onmiddellijk te doen wat Ik hem aangeraden had, en plotseling was iedereen in het huis en ook in het naastgelegen huis heel druk in de weer .

[17] Toen nu alles volop in bedrijf was, riep hij ook zijn vrouwen zijn drie oudere dochters, die met hun helpsters voor de keuken moesten zorgen, en zei (de waard): 'Over een uur al arriveert onze Kado met een groot gevolg; doe dus jullie uiterste best om te zorgen dat alles op de beste manier voor hem bereid is, als hij aankomt! Vannacht moet hier een groot gastmaal bereid en gegeten worden, en jullie moeten daar allemaal aan deelnemen!’

[18] Hierop ging men toen ook in de keuken direct flink aan de slag.

 

172 De aankomst van Kado, de zoon van de waard

 

[1] Terwijl iedereen nu hals over kop druk bezig was, kwam de waard weer naar Mij toe, bedankte Mij nogmaals voor het bericht en zei heel vriendelijk: 'Heer en meester, ik ben de tweede blinde, die u nu ook ziende hebt gemaakt; want ik begin nu de grote schatten te zien die boven alles verheven zijn, en goed te begrijpen dat in u mijn huis het grootste heil ten deel is gevallen. Ja, wanneer men deze schatten bekijkt met het hart en het verstand, dan ziet men wel hoe volkomen waardeloos alle aardse schatten zijn, en hoe leeg, hoe weerzinwekkend! Maar wat kan een mens, die reeds in de diepste nacht en in volslagen onwetendheid tegen wil en dank op deze wereld geboren is, eraan doen, dat hij het meest waardeloze als kostbaar beschouwt en zich dag en nacht afmat om grote hopen van dat aardse slijk te verzamelen?

[2] Geef de mens reeds vanaf zijn jeugd een goed licht, en leer hem de ware God en zichzelf kennen, dan zal hij niet gretig verlangen naar aardse schatten, maar naar de schatten des levens! Maar waar zijn de leraren, die in staat zouden zijn de mensen te tonen wat zij het meest nodig hebben? Daarom vraag ik u, beste Heer en meester: zend leraren met uw wijze van handelen onder de mensen, zodat zij door hen echte mensen worden!’

[3] Ik zei: 'Nu heb je goed gesproken, en wat jij tegenover Mij als wens hebt uitgesproken, wordt nu ook ten uitvoer gebracht; maar een boom valt niet met één slag, en zoals voor alle grote en goede werken is er tijd en geduld voor nodig volgens Gods eeuwige orde. Maar ieder mens, die voor zichzelf de waarheid des levens ingezien heeft, kan en moet die ook aan zijn medemensen meedelen, dan zal het daardoor gemakkelijk en weldra licht worden in de harten van de mensen.

[4] Wie de door Mij aan jou getoonde ware levensgeboden aanneemt en ook getrouw in acht zal nemen, die zal ook weldra tot het volste levenslicht komen. Meer hoef Ik je niet te zeggen; doe het, dan zul je het eeuwige leven ontvangen!

[5] Maar nu kun je met jouw mensen wel gaan kijken op de plek, waar de oude en de nieuwe weg elkaar kruisen! Zodra je daar aankomt, zul je ook je zoon Kado ontmoeten. Neem echter een fakkel mee, zodat jouw zoon jou snel herkent, en jij hem ook! Maar breng hem daarna hierheen; want ook Ik moet met hem spreken!’

[6] Na deze woorden verliet de waard in allerijl de gelagkamer en ging met zijn mensen en verscheidene buren zijn aankomende zoon tegemoet. Hij was nog maar nauwelijks op de aangeduide plek aangekomen, of daar kwam ook zijn zoon Kado, zittend op een muildier; hij herkende zijn vader direct, en aan het omarmen en liefkozen kwam bijna geen einde.

[7] Pas daarna begon de zoon aan zijn vader te vragen, hoe hij eigenlijk gehoord had dat hij nu zou arriveren.

[8] T oen zei de vader: 'Liefste zoon, op een heel wonderbaarlijke manier! Maar ik kan je nu niet meer vertellen; wanneer je thuis zult zijn, zul je al het andere ook horen.’

[9] Daarop trokken ze allemaal vlug naar de stad en kwamen ook weldra onder luid gejuich bij ons aan.

[10] Toen de zoon Kado met zijn enige vrouwen zijn kinderen onze gelagkamer binnenkwam, was het eerste wat hij deed, te vragen wie van de aanwezige gasten degene was, die zo heel precies geweten had van zijn aankomst in Jericho.

[11] En de vader leidde hem direct naar Mij en zei: 'Kijk, mijn geliefde zoon, deze man is de heer en de grote meester! Maar kijk ook eens naar onze oude, blinde bedelaar, die jij nog goed kent! De heer en meester heeft hem het licht in zijn ogen volledig teruggegeven en hij heeft zich daarvoor van geen ander middel bediend dan zijn woord en wil. Wat zegje daar nu van en wat denk je van zo'n mens?'

[12] De zoon keek een poosje met grote oplettendheid nu eens naar Mij en dan weer naar de bedelaar, die nu weer helemaal ziende was, en zei toen: 'Mijn geliefde vader, ik zal mij zeker niet vergissen, wanneer ik zeg dat dit de man moet zijn, over wie ik reeds in Griekenland, in Klein-Azië en zelfs langs de Aziatische oever van de grote Pontus* (* De Pontus was in de oudheid het n.o.deel van Klein-Azië: langs de Zwarte Zee. In 63 v.Chr. door Pompeius onder Romeins bewind gebracht.) veel buitengewoons gehoord heb. Ter wille van hem heb ik in Athene alles verkocht en trok ik naar Palestina, om mij hier te vestigen, hoofdzakelijk om persoonlijk met die grote wonderman kennis te maken - en kijk nu eens, degene die ik bovenal wilde zoeken, bevindt zich nu reeds vrijwel zeker in ons huis!

[13] je weet, lieve vader, dat ik de afgelopen veertien jaar flink handel heb gedreven en daardoor ook grote rijkdommen heb verworven. Dat ik nu echter al meer dan twee jaar niets van mij heb kunnen laten horen, had als reden dat ik mijn handelszaken in Klein-Azië en over de hele Pontus dreef; daar had ik zoveel over de wonderman gehoord, dat ik al gauw het besluit heb genomen om al mijn handelszaken samen met de huizen en andere goederen aan een broer van deze lieve vrouw van mij te verkopen, hierheen te verhuizen en de beroemde man te leren kennen.

[14] In de afgelopen tijd, nauwelijks een half jaar geleden, deed ik zaken in Frygië met een zekere koning Abgarus van dat gebied, en ik vertelde hem toen ook veel van wat ik op mijn grote reizen over water en over land allemaal had meegemaakt. Onder andere kwamen wij toen ook te spreken over onze grote wonderman, en ik was niet weinig verbaasd toen die eerder genoemde koning mij over die man, over wie hij als een goddelijk wezen sprak, meer wist te vertellen dan ik hem, en hij mij zelfs op zijn erewoord verzekerde dat hij hem persoonlijk kende en zijn vriend was. Hij beschreef mij ook de gestalte en de kleding van de wonderman en dat komt precies overeen met wat ik nu aan deze ware godsman gezien heb. En dat bracht mij er zojuist dan ook toe om te zeggen dat hij heel zeker de man zal zijn, ter wille van wie ik gedaan heb wat ik je eerder vertelde.

[15] Maar nu is er nog iets belangrijks; als dat ook overeenstemt, dan heb ik wat ik hier kwam zoeken! De eerder genoemde koning, aan wie ik de volste verzekering gaf dat ik zo spoedig mogelijk alles in het werk zou stellen om de grote wonderman zelf te leren kennen, schreef een brief met het opschrift: 'Aan de goede heiland Jezus te Nazareth in Galilea'.* (Zie ook het boekje Brieven van Jezus en Abgarus, in het Nederlands uitgegeven door uitgeverij Ankh Hermes.) Deze brief heb ik bij mij en ik zal hem direct laten zien. Maar eerst moet ik nog een omstandigheid vermelden, die mij toch van wezenlijk belang lijkt.'

 

173 De wensen van koning Abgarus van Edessa

 

[1] (Kado:) 'Toen ik spoedig daarna alles in Athene in orde gemaakt had en dan ook zonder verder oponthoud de thuisreis aanving, nam ik vanuit Tyrus de weg langs het oude Nazareth en informeerde daar zorgvuldig naar de goede heiland Jezus. Men toonde mij toen al gauw een kleine woning heel dicht bij de stad. Deze woning heb ik direct bezocht en ik trof daar enkele vrome en rechtschapen timmerlieden aan, die mij voor­stelden aan een vrouw met de naam Maria, die al weduwe was en de lichamelijke moeder van de gezochte heiland was, maar die mij toch niet wist te zeggen waar haar zoon Jezus zich in die tijd en op dat moment bevond.

[2] Ze vroeg mij evenwel zeer dringend om hem op te zoeken en, als ik hem ergens zou treffen, haar daarover te willen berichten -wat ik dan ook op mijn woord van eer beloofde te doen. Zij en ook de timmerlieden, die zich zijn broers noemden, wisten een heleboel wonderlijke dingen over hun geliefde Jezus te vertellen, en ik van mijn kant heb hun ook verteld wat ik op mijn reizen over hem gehoord had, wat hun zichtbaar groot genoegen deed.

[3] Wat die familie, die ik ook geschenken heb gegeven, mij over de geliefde heiland zei, stemde helemaal overeen met wat ik van de koning van Frygië gehoord had en, voor ik nog naar Nazareth kwam, ook al in Tyrus en in verscheidene steden langs de oevers van de zee.

[4] Nu hangt het er enkel nog van af of deze wonderman die jij, lieve vader, mij getoond hebt, de geliefde heiland Jezus uit Nazareth is, voor wie ik die briefbij mij heb, en dan heb ik mijn heil gevonden!'

[5] Hierop boog Kado voor Mij en zei: 'Heer en grote meester, zeg mij toch, of u in waarheid degene bent voor wie ik deze brief bij mij heb!'

[6] Ik zei: 'Vraag het eerst aan deze genezen bedelaar en daarna ook aan al deze leerlingen van Mij; want zij zijn nu allemaal Mijn trouwe getuigen, en zij zullen je de waarheid zeggen en je die niet onthouden!'

[7] De bedelaar zei met grote vreugde: 'O Kado, zoek niet verder; want wie je zo ijverig zocht heb je al gevonden! Dit is de lieve en goede heiland Jezus uit Nazareth en als zodanig een zoon van David, zoals ook de oude profeten en vaderen hem allang geleden van tevoren genoemd hebben.’

[8] Toen de zoon dat van de bedelaar hoorde, informeerde hij niet meer verder, maar haalde de brief uit zijn zak en gaf hem aan Mij met de woorden (Kado): 'Heer en Meester, U bent inderdaad Degene die ik gezocht heb! Vergeef mij, dat ik U zo lang met mijn gepraat en verhalen heb vermoeid!’

[9] Ik zei: 'Ik zou vandaag ook niet hier zijn, als Ik niet geweten had dat jij nog deze avond hier zou aankomen, op zoek naar Mij. Maar maak het je nu gemakkelijk, aangezien je enigszins moe bent geworden van de lange reis; kom daarna terug, dan zullen wij nog heel wat met elkaar te bespreken hebben!’

[10] De zoon dankte Mij voor dit antwoord en ging toen direct met zijn vader en met de zijnen naar een grote aangrenzende kamer, waar hij andere kleren aantrok en de bagage die hij bij zich had in orde bracht; want al de vele andere dingen en schatten werden door zijn dienaren en ook door die van zijn vader in het grote naastgelegen huis ondergebracht, en ook werden de vele lastdieren verzorgd.

[11] De zoon kwam dan ook al gauw weer bij Mij terug met de zijnen en vroeg Mij of hij aan Mijn tafel mocht plaats nemen, wat Ik hem ook allervriendelijkst toestond. Natuurlijk moesten enkelen van Mijn leerlin­gen aan een andere tafel gaan zitten, omdat Mijn tafel maar klein was; maar dat gaf niets, omdat er toch een tweede tafel niet ver van Mij stond.

[12] Wij zaten nu heel opgewekt bij elkaar, en Kado vroeg Mij of Ik nu niet eerst de brief van de koning zou willen openen en inzien.

[13] Ik zei: 'Vriend, dat is bij Mij niet nodig; want Ik kende de inhoud al veel eerder dan de koning er aan gedacht had Mij een brief te schrijven! Maar maak jij de brief maar open en lees hem ook aan de anderen voor; want er zullen er hier niet veel zijn, die de Griekse taal niet kennen! Hier is de brief, lees jij hem voor!’

[14] Kado zei: 'O beste, goede heiland, dat zou te brutaal van mij zijn; want wat U alleen aangaat hoeven wij niet van U te horen, en omdat de brief alleen aan U gericht is, hoeven wij de inhoud ervan ook niet te weten. Maar dat die koning, die U zo buitengewoon liefheeft en de grootste achting voor U heeft, in de brief dezelfde gevoelens heeft geuit als hij tegenover mij hardop heeft uitgesproken, dat kan iedereen zich wel voorstellen, en dus geef ik deze zeer waardevolle brief met alle respect weer aan U terug.’

[15] Nu nam Ik de brief, gaf hem aan de leerling Johannes met de opmerking dat hij die moest lezen en daarna in Mijn naam ook moest beantwoorden, wat Johannes ook deed, omdat hij goed in het Grieks kon schrijven.

[16] En reeds de volgende dag stuurde Kado het schriftelijke antwoord door middel van drie boden aan de koning en schreef hem ook zelf een brief, waarin hij hem meedeelde hoe hij mij gezocht en tot zijn grote geluk ook gevonden had.

[17] Nadat Ik nu de brief aan Johannes gegeven had, vroeg Ik aan Kado: 'En nu kun jij ter wille van de anderen nog voor het avondmaal in het kort iets vertellen over de dingen, waar die koning ten aanzien van Mij hoofdzakelijk met jou over gesproken heeft?'

[18] Kado zei: 'O beste, goede heiland! Als ik alles moest vertellen wat de koning mij aan goeds en verhevens over U gezegd heeft, dan zou ik wel dagenlang bezig zijn; maar alleen de hoofdzaak aan te roeren, waarvan ik in mijn inleidende woorden al iets naar voren gebracht heb, zal niet veel tijd vergen.

[19] Het grootste verlangen van de koning zou zijn om U, o Heer en Meester, samen met al Uw leerlingen en vrienden bij zich te hebben, en wel te meer daar hij uit betrouwbare bronnen vernomen heeft hoezeer de voorname joden en hun trotse en buitengewoon heerszuchtige en heb­zuchtige priesters U haten en U in hun onbegrensde blindheid en razernij zelfs naar het leven staan. Deze koning heerst over een heel vreedzaam land en volk, dat U weldra zou erkennen en U samen met de koning uit louter liefde, hoogachting en dankbaarheid op handen zou dragen. In zijn land zou U veilig zijn voor iedere vervolging en zou U de rust hebben, die U die elders misschien wel nergens zou vinden.

[20] Zo heeft de koning ook een zoon, die van tijd tot tijd in meerdere of mindere mate met ziekte te kampen heeft. Dat hij graag zou willen dat U hem volkomen zou genezen, dat weet U, beste en goede heiland, vanzelf­sprekend het best. Zo heeft hij tegenover mij ook eenmaal zijn vurige verlangen geuit, dat hij graag tenminste een getrouwe afbeelding van U zou willen hebben en zo mogelijk ook van enkelen van Uw beste leerlingen. En dat is volgens mij ook wel de voornaamste wens van de koning, omdat hij daar veel over gesproken heeft. Heer en Meester, vergeef mij, als ik mij zo hier en daar wat grof en ongepast heb uitgedrukt!’

[21] Ik zei: 'Jij hebt hier, heel kort samengevat, een buitengewoon goed verslag gegeven -en kijk: datzelfde, zij het in iets andere woorden, zoals dat in een brief gebruikelijk is, staat ook in de brief, en met name in de huidige brief, hoe en waarom hij Mij bij zich zou willen hebben! De wens van de koning verheugt Mij erg, en voordat er van nu af een jaar voorbij zal zijn, zal Ik die ook in de geest en in de volste waarheid realiseren; maar eerst moeten er nog heel grote dingen gebeuren, die Mijn leerling hem wel zal meedelen. Daardoor zal de koning dan ook zeer gerustgesteld en getroost zijn.

 

174 De maaltijd bij de waard

 

[1] Toen Ik uitgesproken was, kwam er vanuit de keuken bericht dat het gastmaal klaar was en ook opgediend kon worden. De waard gaf het teken om de spijzen op te dienen. En er werd een grote hoeveelheid zeer goed toebereide spijzen op tafel gezet, deels op Griekse wijze en deels op joodse wijze klaargemaakt, in zilveren schalen, en op Mijn tafel in gouden schalen. De waard en de zoon en zijn vrouwen kinderen, evenals zijn moeder en thuiswonende jongere zusters vroegen Mij nadrukkelijk om aan het avondmaal, dat een waar feestmaal zou zijn deel te nemen, omdat Ik, toen de spijzen opgediend werden, aanstalten maakte om Mij samen met Mijn leerlingen van tafel te verwijderen. Omdat zovelen het vroegen bleef Ik toen samen met de leerlingen aan tafel, en iedereen in het hele huis werd daar buitengewoon blij en opgewekt van. Wij aten en dronken wel ongeveer een uur lang.

[2] Er werd Mij een bijzonder goede vis voorgezet, die in deze streek heel zeldzaam en kostbaar was, en Ik at die ook op, waarover Kado zijn grote vreugde te kennen gaf. Maar omdat ook enkele leerlingen, die vissers waren, min of meer met het water in de mond onder elkaar opmerkingen maakten over het feit dat de vis die Ik gegeten had zo kostelijk was, en Kado die opmerkingen hoorde, speet het hem te dat hij niet ook voor de leerlingen nog een paar van zulke edele vissen in voorraad had, en hij zei dat hij daar morgen wel voor zou zorgen.

[3] Ik zei: 'Vriend, dat is toch niet nodig! De leerlingen, die voor het merendeel vissers aan het meer van Galilea zijn, hebben zo onder elkaar maar wat gesproken over de waarde van de vis die Mij voorgezet is; want dergelijke vissen zijn zeldzaam en daarom ook kostbaar.'

[4] Deze woorden stelden Kado en ook zijn vader weer gerust en de leerlingen maakten daarna ook geen opmerkingen meer in die richting, maar prezen ook de voortreffelijkheid van de andere spijzen, waarvan niet eens een derde deel opgegeten kon worden.

[5] T oen wij klaar waren met het gastmaal, kwamen er verscheidene armen van Jericho , die gehoord hadden wat hier gebeurd was en vroegen of men hun iets van het overgebleven voedsel zou willen geven, aangezien ze erg hongerig en dorstig waren.

[6] Kado vroeg Mij of die zogenaamde armen ook de waarheid spraken.

[7] Ik zei: 'De meesten wel; alleen zijn er een paar bij die meer door nieuwsgierigheid en begerigheid hierheen gedreven werden dan door een of andere nood. Maar onthoudt ook dezen niets; want ook de Vader in de hemel laat Zijn zon immers over zowel onrechtvaardigen als rechtvaardi­gen schijnen!

[8] Wie iets goeds voor zijn vrienden doet, doet daar goed aan, want het is immers een vanzelfsprekende plicht dat men iets goeds doet voor degenen die ook ons alleen maar goed doen. Maar het is van meer waarde om ook voor zijn vijanden iets goeds te doen. Wie dat doet, zal eens een grote vergelding in de hemel kunnen verwachten en op deze aarde zal hij daardoor gloeiende kolen op de hoofden van zijn vijanden stapelen, hun daardoor eerst hun schuld aantonen zonder rechter en rechtbank en hen tot zijn vrienden maken.

[9] Zie, allen, die nu hier zijn komen vragen om wat er overgebleven is, zijn geen vrienden van dit huis, omdat zij het als zeer rijk, maar tevens als hardvochtig kennen! Voldoe nu dan ook aan hun verlangen, dan zullen ze morgen en in het vervolg anders over jullie oordelen!’

[10] Kado en zijn vader bedankten Mij voor dit advies en de vader gaf opdracht om de resten in een grote mand te verzamelen en ze zo aan de smekelingen uit te delen en liet iedereen ook een aarden kruikje met goede wijn geven.

[11] Toen de smekelingen zo goed voorzien waren, begonnen ze ook al gauw de goedheid en rechtvaardigheid van de waard te roemen, en verscheidenen van hen vroegen hem bovendien nog vrijwillig om verge­ving, als ze zich ooit misprijzend over hem uitgelaten mochten hebben.

Maar de waard liet hen vriendelijk gaan, terwijl hij hun de verzekering gaf dat hij tegen niemand meer een of andere grief koesterde. Allen gingen nu rustig weg en vanaf de straat was in de kamer nog de ene loftuiting na de andere over de waard en zijn zoon Kado te horen.

[12] Toen zei de waard tegen Mij: 'O, hoeveel dank ben ik nu nogmaals verschuldigd, voor het feit dat U mij nu in één keer van heel veel vijanden bevrijd hebt door Uw zeer wijze raad, die ik echter van nu af aan ook steeds strikt in acht zal nemen! Maar nu wil ik U iets anders voorleggen, en ook daarin zult U mij beslist de beste raad geven!

[13] Kijk, Heer en Meester, zoals U maar al te goed bekend is, zijn wij allemaal Grieken, en dus heidenen! Maar toch houden wij jullie oude geloofsleer steeds meer in ere, hoe meer wij Mozes en de profeten doorbladeren. Wij hadden dan ook al verscheidene malen het besluit genomen om ons vast en onverbrekelijk bij jullie geloof aan te sluiten en zodoende dan ook volgens de grondbeginselen en wetten daarvan te leven en te handelen. Maar dat ging niet zo gemakkelijk als wij het ons voorstelden.

[14] Wat de zuivere leer zelf betreft zou voor ons alles wel in orde zijn, en wij hebben daar dan ook al meerdere malen met een plaatselijke rabbi over gesproken. Maar deze zwetste tegenover ons over een heleboel lastige overgangsceremoniën, die naar mijn idee geheeloverbodig zijn en iedere betere en verstandige betekenis missen, en, ingeval wij die niet aan ons lieten voltrekken, over een grote ontheffingssom volgens de wetten van de tempel. En daarom zijn wij tot op dit moment nog Grieken gebleven, en des te meer omdat wij van jullie priesters werkelijk nog nooit enig bijzonder opbouwend en aanlokkelijk getuigenis gehoord .hebben:

[15] Wat vindt U daar nu van? Zijn die overgangsceremoniën of die grote ontheffingssom absoluut noodzakelijk om in het hart, in de wil en in het verstand een goede jood te worden, en kan men op geen enkele andere manier volkomen joods worden?'

 

175 Doel en betekenis van ceremoniën

 

[1] Ik zei: 'O zeker wel! Wie de wetten van Mozes kent en daarnaar leeft en handelt, zich in zijn hart waarachtig en ernstig onthoudt van de waardeloze heidense veelgoderij en dan alleen de éne ware God boven alles liefheeft en zijn naaste, zoals Ik je al getoond heb, als zichzelf, die is dan volkomen joods en heeft daar verder niets meer voor nodig.

[2] Wat is er nog gelegen aan de tempel in Jeruzalem, of aan al die loze ceremoniën, die alleen vóór Mijn komst een voorbereidende symbolische betekenis hadden, maar nu hol, zinloos en zonder betekenis zijn!

[3] Denk in plaats van het betalen van een ontheffingssom liever metterdaad aan de armen en maak ieder onrecht goed, dan zijn jullie in Mijn ogen en die van God meer dan volmaakte joden en zullen als zodanig ook een groot aandeel in Mijn rijk hebben!

[4] Als Ik jullie dat zeg, dan kunnen jullie Mij wel geloven; want de God, die eens op de Sinaï tot Mozes sprak, spreekt nu door Mij tot jullie! En als ik nu iets in Mijn ogen voor juist en geldig verklaar, wie zou jullie dan het tegendeel moeten bewijzen? -Heb je Mij begrepen?'

[5] De waard en ook zijn zoon Kado zeiden vol vreugde: 'Wie zou iets wat volgens het zuiverste inzicht en het scherpste verstand van een mens maar al te waar is, niet begrijpen? Wij danken U ook voor dit verhelderende antwoord!

[6] Maar omdat wij nu toch aan het praten en vragen zijn, zouden wij graag van Uw wijsheid horen waarom er eigenlijk ooit een ceremoniële zogenaamde godsdienst ingevoerd is, en waarom God die ooit heeft toegelaten. Want naar ons idee is dat steeds de reden voor allerlei bijgeloof, veelgoderij, afgodendom en tenslotte volledige goddeloosheid geweest, zoals wij zien bij de wijsgeren die de leer van Diogenes aanhangen. Wanneer de mensen direct vanaf het oerbegin een zuivere leer van plichten ten aanzien van God en de mensen gegeven zou zijn, net zo eenvoudig en begrijpelijk als U, o Heer en Meester, die ons hebt voorgehouden, dan zou er toch zeker veelonheil op deze aarde achterwege gebleven zijn.

[7] Mozes is ontegenzeglijk de zuiverste en meest waarachtige godsleraar en meest getrouwe verkondiger van Gods wil aan de mensen; maar ook zijn leer is niet zonder enige ceremonie, hoe betekenisvol die ook is; en juist de ceremonie is nu het zichtbare verval van het overigens zo verheven jodendom, en het wordt in de loop van de tijd steeds maar erger. Waarom werd er in de oertijd eigenlijk altijd samen met de openbaring van een goddelijke leer een ceremoniële cultus verkondigd, en werd er zelfs geboden die strikt te beoefenen?'

[8] Ik zei: 'Vriend, naar menselijke maatstaven heb je heel goed gesproken, en in het allereerste begin van de mensen op deze aarde is hun de goddelijke leer ook net zo zuiver gegeven als Ik die jullie nu geef; maar de mensen, die bij alles wat er gebeurt en ontstaat in de natuur der dingen en de verschijnselen op en boven deze aarde maar al te gauw een daaraan voorafgaande ceremonie ontdekten, vielen daardoor zelfbij al hun hande­lingen terug op een daaraan voorafgaande ceremonie en pasten die dan ook toe bij hun erediensten voor God.

[9] Zo beweerden zij dat men God alleen op bepaalde reine plaatsen moest aanbidden en vereren; wie dat niet deed, liet daarmee zien dat hij geen ware achting en ontzag voor God had. Om zulke plaatsen voor de mensen des te eerbiedwaardiger te maken, verrichtte men daar een soort offer­dienst, in het begin weliswaar met werkelijk zuivere en weloverwogen goede bedoelingen, aangezien de mensen daar een deel van de opbrengst van hun arbeid en hun inspanningen voor de door God opgewekte leraren moesten offeren, zodat de leraren die zich met het onderricht bezighielden daarmee in hun levensonderhoud konden voorzien.

[10] Toen de mensen zich langzamerhand steeds meer vermenigvuldigd hadden op de aarde en zich steeds verder verspreid hadden, kwamen er ook steeds meer leraren en godsdienstige, door de leraren tot rein en God waardig verklaarde plaatsen, bedehuizen en offerplaatsen. Toen nu de mensen door hun ijver rijker en welvarender waren geworden, waren ze ook niet meer tevreden met de plaatsen die alleen maar rein en voor God waardig verklaard waren, zoals bepaalde heuvels, kleine bossen, zuivere bronnen en hier en daar ook met welriekende bloemen aangelegde tuinen, maar ze bouwden aanzienlijker hutten, later huizen en tempels, waar de leraren het volk onderrichtten, de hun gebrachte offers aannamen en met het volk daar tot God baden met woorden, gebaren en ook met gezangen; en met de dingen die zij bijzonder mooi, prachtig en verheven vonden, eerden ze dan ook God als de Schepper van zulke prachtige dingen en ze wijdden die ook aan Hem.

[11] En kijk, zo hebben de mensen, en in het bijzonder hun steeds rijker maar ook steeds hebzuchtiger en heerszuchtiger geworden leraren en voorgangers, langzamerhand zelf de ceremoniële godsdienst (die werkelijk alleen maar in naam godsdienst is) uitgevonden en ingevoerd, en daaruit is vervolgens maar al te gauw een waar afgodendom voortgekomen!

[12] Mozes heeft in feite geen ceremonie ingevoerd, maar heeft die alleen maar uitgelegd en teruggebracht tot de oude, zuivere oertoestand. Hij vernietigde beelden en tempels en slechts één hut was daarvoor bestemd, waarin zich de ark bevond; daarin werden de wetten en boeken van Mozes en later ook de geschriften van de andere profeten bewaard, naast nog andere voorwerpen, die aan Gods daden herinnerden.

[13] Maar Mozes heeft volgens de aanwijzingen van God aan alles wat op een ceremonie leek, steeds een dubbel doel verbonden: het ene was, dat de ceremonie symbolisch zoals een tekenschrift alles weergaf wat nu in Mijn tijd in volle werkelijkheid gebeurt en nog verder zal gebeuren; en ten tweede verbond hij er politieke doeleinden aan en ook andere, die zeer heilzaam waren voor het in stand houden van de lichamelijke gezondheid en voor deze streken der aarde. Hij schreefhun voor wat ze mochten eten en drinken, en hoe, wanneer en hoe vaak ze zich moesten wassen en reinigen, hoe hun woonhuizen gebouwd en ingericht moesten zijn en welke kleding de joden moesten dragen.

[14] Zo diende dan ook de besnijdenis een dubbel doel; want ten eerste werd daardoor aan iedere pasgeboren jood een naam gegeven en werd het jaar en de dag en zelfs het tijdstip van zijn geboorte ingeschreven in het grote besnijdenisboek -wat allemaal noodzakelijk was -en aan de pasge­boren jood werd daardoor de verplichting opgelegd om zich tot een volmaakt mens te ontwikkelen, God te erkennen, in Hem te geloven, Hem boven alles te achten en lief te hebben en Zijn geboden te houden. Kijk, dat was het geestelijk-morele doel van de besnijdenis! Het andere doel was echter weer van staatkundige aard en had tevens invloed op de gezondheid  en reinheid van het lichaam.

[15] Nu is het voor jou gemakkelijk om duidelijk in te zien dat de oude ceremonie van de joden in feite geen godsdienstige was, maar enkel en alleen diende tot heil van de mensen; dat ook die ceremonie mettertijd overging tot een volledig afgodendom, dat ziet nu Iedere enigszins helder­der ziende en denkende heiden wel in, laat staan een zuivere door God verlichte jood.

[16] Overigens gebeurt alles in deze wereld onder een bepaalde ceremonie, zoals Ik al eerder gezegd heb. Een ceremonie is op zichzelf weliswaar waardeloos, maar gaat toch steeds vooraf aan iedere gebeurtenis van belang en begeleidt en volgt die ook als zijn waardeloze schaduw.

[17] Kijk maar eens met aandacht naar een aanbrekende dag! De eerste voorbode is een lichte schemering in het oosten en bepaalde bekende sterren, die vóór de zon boven de horizon uitstijgen. Op die eerste lichte schemering van de dag volgt weldra een helderder ochtendschemering, daarna een morgenrood en zo nog veel meer. Al deze gebeurtenissen, die aan de ochtend voorafgaan, zijn in zeker zin eigenlijk toch ook ceremoniën, die op zichzelf echt geen waarde hebben, en al helemaal niet meer wanneer de zon helemaal is opgegaan.

[18] Zo is nu in Mij voor alle joden en ook voor alle heidenen de geestelijke zon op gegaan en zodoende kunnen alle beelden, dingen en ceremoniën, die Mij van tevoren aanduidden en verkondigden, hoe rijk aan betekenis ze op zichzelf ook zijn, geen waarde meer hebben voor het ware leven van de mens; want op klaarlichte dag zal geen enkel verstandig mens het immer in zijn hoofd halen om een nachtlamp aan te steken, om aan de dag een nog sterker licht te geven.

[19] En zoals Ik je nu de ceremonie van het aanbreken van de dag getoond heb, zonder je speciaal op eenzelfde ceremonie voor de vallende nacht wijzen, zo kun je de gebeurtenissen van de komende zomer of de herfst, de winter en ook het voorjaar als een ceremonie beschouwen, en ook de gebeurtenissen bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld een vruchtboom en nog andere gewassen en schepselen op deze aarde; voor het voortbrengen van een rijpe en smakelijke .vrucht zijn ze weliswaar absoluut noodzakelijk, maar de eigenlijke waarde is tenslotte toch alleen maar gelegen in de rijpe en goede vrucht.

[20] En dat is nu hier het geval in de sfeer van het geestelijke leven. Aan deze lichttijd gingen veel ceremoniën vooraf die nu echter waardeloos en zinloos zijn geworden, omdat de zon van het leven zelf is opgegaan en iedereen nu de volkomen rijpe vrucht van de boom des levens kan plukken en zich kan verzadigen en versterken ten behoeve van het eeuwige leven van de ziel. - En als hij dat kan, hoezo zouden dan al die voorafgaande ceremoniën nog enige levenswaarde voor hem hebben?

[21] En zo kun jij nu dan ook een echte en in Mijn ogen wettige jood zijn zonder de besnijdenis en zonder ervoor te betalen. Want wie overdag wandelt, hoeft geen ochtendschemering te begroeten als noodzakelijk voor zijn leven, en wie van een boom reeds de geheel rijpe vrucht geplukt en wel voor zich heeft liggen, hoeft zich er toch ook echt niet meer om te bekommeren hoe de boom knoppen gezet en daarna gebloeid heeft, en of hij veel of weinig bladeren had. Want de vrucht is de hoofdzaak; als die er is, dan heeft al het voorafgaande geen waarde meer .

[22] Ik geloof dat jij en alle andere aanwezigen hier nu wel begrepen zullen hebben hoe de ceremonieën onder de mensen ontstaan zijn, en welke waarde ze in hun zuiverheid hadden. En evenzo zullen jullie nu ook begrijpen, hoe de ceremoniën langzamerhand ontaard zijn en nu geen enkele andere waarde hebben en kunnen hebben dan de schaduw, die de wandelaar volgt, als hij zijn levensweg richt naar de richting en de stand van de zon. -Hebben jullie allemaal dat nu goed begrepen?'

[23] Allen zeiden: 'Ja, Heer en Meester; want deze keer hebt U weer eens helder en volkomen duidelijk gesproken!’

[24] Speciaal de leerlingen benadrukten dit.

[25] Daarop zei Ik: 'Laten jullie je dus niet meer door een of andere wereldse ceremonie gevangen nemen! Blijf allemaal bij en in de waarheid; die alleen is het licht des levens en zal jullie vrij maken van iedere waan en begoocheling!’

 

176 Het wezen van de waarheid

 

[1] Hierop bedankten de waard en zijn zoon Mij nogmaals voor deze les, maar de waard zei tenslotte: 'Dat de mens alleen door de waarheld vrijgemaakt kan worden van iedere waan en begoocheling, is beslist een grote heilige waarheid op zichzelf; maar bij alle ons bekende volkeren hebben heel veel wijzen voortdurend naar de waarheid gevraagd, die ook ijverig gezocht en haar niet kunnen vinden, en nog niemand heeft als een geheel en al uitgemaakte zaak en voor de mensen begrijpelijk kunnen uitleggen, wat de waarheid is. En daarom zou ik nu zo graag van u, beste heer en meester, willen horen wat de waarheid nu uiteindelijk is; want u zult ons daar wel het best uitsluitsel over kunnen geven. Pas wanneer de mens weet wat de waarheid is, en hoe en waar hij die kan vinden, kan hij haar ook als richtsnoer voor zijn leven in zich opnemen en zich daardoor bevrijden van iedere waan en begoocheling. Wat is dus de volle waarheid, en hoe en waar vinden wij die?'

[2] Ik zei, met een vriendelijk gezicht: 'Kijk Mij aan en luister heel goed

naar wat Ik je nu zal zeggen: God, de Ene en enig Ware, is de waarheid. Wie God, de enig Ware, gevonden heeft, die heeft ook de waarheld gevonden, die hem vrij en volkomen levend zal maken. Maar als de mens God gevonden heeft en Zijn getrouw geopenbaarde wil heeft leren kennen, en hij leeft en handelt daarnaar, dan is ook die mens in zichzelf tot waarheid geworden; als de mens dat echter is, dan is hij ook al vrij en vanuit de dood van de wereld en haar materie doorgedrongen tot het leven uit God.

[3] Ik zie in jou weliswaar nog een vraag, die niet zo gemakkelijk te beantwoorden is als die Ik nu beantwoord heb, maar Ik zal ook voor jouw nieuwe, nog met uitgesproken vraag wel een antwoord vinden dat iedereen zal begrijpen.

[4] Jouw nog niet uitgesproken vraag luidt: 'Het is helemaal juist dat God alleen de waarheid is, en wie God gevonden heeft, heeft de waarheid gevonden die hem vrij kan maken; maar waar is God, wie is Hij, hoe luidt als volmaakt waar Zijn wil, en tenslotte: hoe vind ik God, en hoe weet ik dat Hij het inderdaad is?'

[5] Ja zie, mijn beste vriend, het is voor Mij niet moeilijk om met Mijn antwoord een volledig licht op deze vraag te laten schijnen, maar voor jou zal het toch wel moeilijk zijn om dat licht in het gegeven antwoord ook duidelijk te begrijpen! Maar laten we het proberen!

[ 6] Kijk, God is een absoluut zuivere en eeuwige geest! Deze eeuwige Geest is de puurste en zuiverste liefde, en derhalve het eeuwige leven zelf De liefde is echter een vuur en in zichzelf een vlammend licht, en dat alles is de waarheid.

[7] In God, de eeuwige oergrond van alle zijn, is dan ook het meest volkomen zelfbewustzijn, de hoogste intelligentie, wijsheid en macht, en als het niet zo zou zijn, dan zou er ook nooit iets geschapen zijn; want wat in zichzelf niets is, kan zich ook nooit als iets manifesteren.

[8] In God is dan ook de hoogste intelligentie en het meest lichtende zelfbewustzijn eeuwig aanwezig en werkzaam tegenwoordig. Als dat niet zo zou zijn -wie zou dan de engelen en mensen een leven met intelligentie en zelfbewustzijn hebben kunnen geven? Of is het soms mogelijk om iemand Iets te geven, als men het zelf niet heeft? Kan een stomme en ruwe kracht een volmaakt leven geven?

[9] Jij hebt in je leven toch al verscheidene malen allerlei blinde en in zichzelf stomme krachten door elkaar zien woeden en razen; maar heb je ook al eens ergens een orkaan zien woeden, die door middel van zijn zeer grote machts­ en krachtsontwikkeling ook maar een nog zo armzalige schapenstal of varkenshok bij elkaar wervelde? Of heeft er wel eens een bliksem, als die vanuit een wolk in de aarde sloeg, ooit iets anders dan een hoogst wanordelijke vernietiging teweeggebracht?

[10] Als je nu naar al die stomme krachten en machten kijkt, dan zul je als product van hun ruwe werkzaamheid nooit iets ontdekken, waarin je op zichzelf ook maar het kleinste vonkje van een of andere intelligentie en inzicht zou kunnen zien! Ja, een wijze onderzoeker zal zelfs in de ruwste werkzaamheid van die blinde en stomme krachten en machten een bepaalde ordening en een wijs plan ontdekken; maar die zijn niet het eigendom van die blinde en stomme krachten en machten, maar het eigendom van God, die vanuit Zijn hoogsteigen en eindeloos wijze macht van Zijn wil dergelijke krachten voortbrengt, om voor het een of andere deel van de aarde een goed doel te bereiken.

[11] Als je nu naar de planten, dieren en in het bijzonder naar de mens kijkt, dan zul je in alles de grootste orde en een wijs opgezet plan in samenhang met de grootste doelmatigheid aantreffen; en dat hebben deze levende dingen zich allemaal niet zelf kunnen geven, omdat ze er immers tevoren als op zichzelf bestaande dingen toch niet waren en nooit geweest zijn! Maar als ze nu bestaan en hun bestaan met zekerheid verwijst naar een zeer wijze Grondlegger, dan is het toch ook duidelijk dat alleen Zijn hoogste intelligentie, Zijn macht en Zijn absoluut volmaakte zelfbewust­zijn dergelijke zeer uiteenlopende wezens vanuit Zichzelf tot leven heeft kunnen roepen.

[12] De mens heeft zelfs in zijn geestelijk nog onontwikkelde sfeer van puur natuurlijk leven reeds een lichtende, ver reikende intelligentie, waaruit zijn inzicht en verstand zich ontwikkelen zoals een boom uit een zaadkorrel, en met behulp daarvan realiseert hij al snel heel opmerkelijke en goed geordende werken.

[13] Wie, behalve God, zou aan de mens, wiens lichaam reeds een zeer kunstig organisme en zeer wijs ingerichte levensmachine is, intelligentie, zelfbewustzijn, inzicht, verstand, liefde en een geheel vrije wil met de overeenkomstige daadkracht kunnen geven en die in stand kunnen houden en vervolmaken?! Vriend, wanneer je ook maar enigszins helder nadenkt over wat Ik je nu slechts heel in het kort geschetst heb, dan zul je daarin ook gemakkelijk de natuurlijke weg ontdekken waarlangs de mens, als hij maar echt wil, God en met Hem de eeuwige waarheid kan vinden! En als hij deze weg opgaat met alle liefde voor Degene die hij zoekt, zal hij Hem ook vinden; en als hij Hem gevonden heeft, dan zal de Gevondene hem ook al gauw Zijn wil meedelen.

[14] Als de mens vervolgens in overeenstemming hiermee handelt, wordt het ook helderder en licht in zijn ziel, die zich door de liefde tot God, die zij gevonden en herkend heeft, steeds meer verenigt met de geest uit God.

[15] En kijk: wanneer bij de mens deze staat is ingetreden, dan is hij zelf tot waarheid geworden, omdat hij de waarheid in zichzelf heeft gevonden; en daarmee zul je nu wel inzien wat de waarheid is, hoe ze gezocht moet worden en hoe en waar ze ook altijd zeker te vinden is.

[16] En als je de waarheid zo gevonden hebt en daardoor dan ook vrij en zuiver geworden bent, dan wordt daardoor ook alles wat je omringt tot waarheid, zuiverheid en vrijheid; want voor de waarachtige is alles waar, voor de reine is alles rein en voor de vrije is alles vrij. Meer heb je voorlopig nog niet nodig. Maar vraag jezelf nu af of je ook alles begrepen heb wat Ik je nu heb meegedeeld!'

[17] Kado zei: '0 mijn beste Heiland, Heer en Meester! U hebt mij en ons allemaal nu grote dingen en waarheden verkondigd en met veellicht onthuld; de oude sluier van Isis is opgelicht, de Augiasstal in mij is van zijn oude vuil gereinigd en de Gordiaanse knoop is doorgehakt -en dat hebben we allemaal aan U te danken! Ik ben nu een ware Hercules geworden - echter niet degene die besluiteloos op de tweesprong stond, maar degene die vastbesloten de weg van de ware deugd opgegaan is en daarop ook tot aan het lichtende doel zal voortgaan.

[18] Ik heb U gezocht, zoals U weet, en heb U ook gevonden, zij het ook in de nacht; maar dat is des te beter en heeft des te meer betekenis, aangezien ik U bij dag waarschijnlijk nooit ergens gevonden zou hebben, omdat het in mijzelf nacht en duister was. Maar nu is er in mij een geweldige ochtendschemering aangebroken, en het morgenrood zal volgen, en de zon zal zich ook boven de horizon van mijn leven verheffen! En ik geloof dat die daar nu al dichter bij is dan mijn ziel tot nu toe nog in staat is te vermoeden. Kortom, ik heb U, o beste Heer en Meester, gezocht en heb U dan ook gevonden; en aangezien ik nu van U gehoord heb hoe men God en in Hem de waarheid moet zoeken en ook vinden, zal mij ook dat lukken.

[19] En als ik dit nu goed en helder overdenk, zegt er iets in mijn hart: 'Kado, je hebt alles al gevonden en zult verder niet veel meer hoeven te zoeken! ' Ik bedoel: U, o goede en beste Heer en Meester, en Hij, die ik nog moet zoeken, staan volgens het gevoel dat nu in mij ontwaakt is nagenoeg zonder twijfel op één en hetzelfde niveau, en wie U gezocht en ook gevonden heeft, heeft tevens Hem al gevonden, die hij nog moet zoeken. Want de tekenen die U doet, en de woorden die U spreekt, kan geen mens spreken en doen. Hier wil ik mee zeggen: Heer en Meester, U Zelf bent de waarheid, de weg, het licht en het leven! Wie U gevonden heeft, heeft alles al gevonden! -Heb ik nu onjuist geoordeeld?'

 

177 Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos

 

[1] Ik zei: 'Mijn vriend, jouw vlees heeft je dit niet geopenbaard! Maar laten we het hier voorlopig niet meer over hebben; later zullen we er wel weer op terugkomen! Maar vertel ons nu, Kado, over een gebeurtenis die jou tweejaar geleden op Patmos overkomen is!'

[2] Toen Ik dat tegen Kado gezegd had, zei hij: 'Beste Heiland, Heer en Meester, wat mij drie keer achter elkaar op Patmos overkomen is, en wel met name op ons grote landgoed, is op zichzelf wel heel gedenkwaardig en opmerkelijk; maar elk woord uit Uw mond is toch nog onuitsprekelijk veel gedenkwaardiger en opmerkelijker dan duizend zulke belevenissen als die van mij, hoe goed en waarheidsgetrouw ze ook verteld worden. Als ik die gebeurtenis enigszins uitgebreid vertel, ontneem ik U de tijd waarin U ons in Uw genade heel veellevenwekkende dingen had kunnen schenken!’

[3] Ik zei: 'Het voornaamste heb Ik jullie al gezegd en voor veel andere dingen zal er ook nog tijd gevonden worden; want wij hebben vijf uur de tijd, voordat het nodig is dat wij onze ledematen wat rust geven. Jij kunt ons jouw belevenis dus heel openhartig en uitgebreid vertellen, want Ik weet, dat jij een goede spreker bent.’

[4] Kado zei: 'Omdat U, o Heer en Meester, het wilt, zij het zo in Uw naam! Om deze kwestie voor alle aanwezigen aanschouwelijker en duide­lijker weer te geven, zal het nodig zijn om ook iets meer te vertellen over het gebied, waar dat wonderbaarlijke mij overkomen is, aangezien som­migen van de aanwezigen zich waarschijnlijk geen voorstelling kunnen maken van dit eiland, dat voor het grootste deel nog ons bezit is. En nu dus ter zake!

[5] Het eiland waar hier sprake van is behoort weliswaar tot de kleine, maar is groot genoeg om een paar honderd actieve mensen heel goed te voeden. Weliswaar is dit eiland net als veel andere Griekse eilanden bergachtig, maar het is vruchtbaar, wanneer het goed bewerkt wordt. De wijn is goed, en ook de vijgen, dadels en nog een groot aantal andere boomvruchten. Met de akkerbouw en de veeteelt ziet het er niet zo goed uit; maar in plaats daarvan is de visvangst rond het hele eiland heel rijk te noemen. Dat was nu even een algemeen overzicht van het eiland Patmos.

[6] Ons voornaamste grondbezit op dit eiland bevindt zich in het zuidoos­ten. Het is een klein dorp, dat helemaal langs de zee gebouwd is, die daar een kleine inham heeft. Landinwaarts achter het dorp verheft zich een gebergte dat niet hoog of steil is, en dat voor het merendeel met wijnstok­ken en olijfbomen beplant is; aan de oostkant wordt het wat hoger, en waar het helemaal tot aan de zee reikt is het het hoogst en loopt dan tamelijk steil af naar de zee.

[7] Op deze hoogte bevindt zich een oude en nog buitengewoon stevig gebouwde toren, die ook ons eigendom is; die hebben wij voor een deel veranderd in een heel aangename woning, en de onderaardse, zeer ruime kelders ervan tot een wijnkelder verbouwd.

[8] De toren is waarschijnlijk nog door de Foeniciërs gebouwd. Waarvoor zij hem wellicht gebruikt hebben is wel wat moeilijk te raden, aangezien hij naar zijn vorm te oordelen ofwel een vuurtoren of een tempel, of misschien een soort gevangenis voor misdadigers en evengoed ook een depot of bewaarplaats van allerlei soort geroofde goederen kon zijn. Kortom, dat behoort nu al tot een grijs verleden, en het zou nauwelijks de moeite waard zijn om de reden te achterhalen, waarom de Foeniciërs wellicht ooit onze toren gebouwd hebben.

[9] Maar, zoals gezegd, biedt hij nu door zijn nieuwe inrichting ten eerste een prachtig uitzicht tot ver over land en zee en dient hij daarom tot een zeer aangename woning, en ten tweede dient hij voor het bewaren van wijnen en ook andere vruchten. Op het hoogste punt is een grote lichtschaal van brons geplaatst, die in donkere en stormachtige nachten met pek en nafta gevuld en aangestoken wordt, zodat schippers in nood reeds van verre kunnen zien in welke richting ze moeten koersen om een veilige en vrijwel nooit door stormen geteisterde inham te kunnen bereiken. ­Dat was een noodzakelijke beschrijving van het gebied, en nu kan ik dan ook wel beginnen met het vertellen van de zeldzame gebeurtenis die ik meegemaakt heb.

[10] Twee jaar geleden, zo ongeveer in dit jaargetijde, bevond ik mij met mijn gezin en enkele dienaren op de beschreven plaats en had juist het grootste en beste deel van de goede oogst onder dak gebracht. En aangezien het na gedane arbeid goed rusten is, rustten wij dan ook op een mooie avond op het ruime bordes van ons torenhuis en keken vandaar naar de zee met haar golvenspel, de vissersboten die op de zee ronddobberden, waarvan er ook enkele met hun vangst stevig naar de oever roeiden, en zo was er bij de ondergaande zon nog veel bijzonders te bekijken, wat onze zee steeds in rijke mate oplevert.

[11] Zo zaten wij heel vrolijk zo lang bij elkaar, tot de nacht zich met haar sterrengewaad helemaal over de zee en het land had uitgestrekt. De zee werd toen ook zo volkomen rustig, dat wij ver weg in haar rustige spiegel de sterren bijna net zo zuiver zagen stralen als ze aan het hoge en wijde firmament te zien waren. Omdat het nu wat koel begon te worden, ging mijn gezin het huis binnen; ikzelf bleef echter nog met een paar dienaren op het bordes en sprak met hen over allerlei zaken en bezigheden, die de volgende dag ons zou bieden.

[12] Toen ik nog zo in gesprek was, maar intussen mijn blik toch over de wijde rustige vlakte van de zee liet dwalen, om te zien of er niet hier of daar iets te ontdekken viel waar men meer aandacht aan zou kunnen wijden, zag ik vanuit het oosten een sneeuwwit wolkje snel op ons eiland afkomen. En hoe dichterbij het kwam, des te helderder en groter werd het. Heel dicht bij het eiland werd het zo helder, dat de zee door het licht ervan in de wijde omtrek zo sterk verlicht was, dat men alles veel nauwkeuriger kon onderscheiden dan bij het licht van de volle maan.

[13] Toen het genoemde wolkje het eiland helemaal bereikt had, verhief het zich plotseling tot op dezelfde hoogte als ons torenhuis. Op het moment dat het zich verhief was het echter hemelsbreed nog zo ver van ons torenhuis verwijderd, dat men een uur nodig gehad zou hebben om de plaats te bereiken waarboven het lichtende wolkje, dat nu rustig zwevend stilstond, zich bevond.

[14] Het wolkje stond echter maar een korte tijd stil; daarna begon het nogmaals te bewegen, het kwam recht op ons torenhuis af, wat mij en mijn beide dienaren geen aangenaam gevoel gaf, en wij achtten het raadzaam om zo snel mogelijk het huis in te vluchten en af te wachten wat er tenslotte allemaal nog uit dit verschijnsel zou voortkomen.

[15] Wij hadden nog maar nauwelijks de grote kamer bereikt, of het wolkje was al bij het torenhuis en verspreidde door zijn sterke straling een bijna daghelder licht in het hele huis, dat helemaal door het wolkje omhuld was. Wij waren met velen in huis, allemaal moedige en heel koelbloedige lieden, en toch durfde niemand naar buiten te gaan om te onderzoeken wat er toch aan de hand was met dat wonderlijke wolkje. Ja, nieuwsgierigheid en vooral mijn weetgierigheid spoorden ons aan om naar buiten te gaan en te onderzoeken hoe ver het wolkje zich over het huis uitgespreid had, maar toch konden wij onze vrees niet zover meester worden, dat wij onze nieuwsgierigheid en weetgierigheid hadden kunnen bevredigen.

[16] Het wonderlijke wolkje bleef nu onveranderlijk om ons huis hangen en week noch naar links noch naar rechts, en wij werden erg bang, zodat wij het gereedstaande avondmaal niet durfden te gebruiken.

[17] Een oude, trouwe dienaar van mijn huis, die heel vertrouwd was met de zee en de uiteenlopende verschijnselen daarvan, zei na lang nadenken: 'Daar schiet me iets te binnen! Een schipper uit Palestina, die hier aanlegde en wijn en zoet water in zijn schip laadde, heeft mij een jaar geleden verteld dat het nu in het rijk der joden leek alsof de oude god Zeus met alle andere goden de Olympus wilde verlaten en daar ergens zijn residentie wilde oprichten.

[18] Hij, de schipper, had in een plaats in dit rijk zelf mensen gezien en hen ook geobserveerd -en hij vertelde: wat deze mensen maar willen en uitspreken, gebeurt dan ook onmiddellijk. Enkel door het woord genezen ze de meest kwaadaardige ziekten, blinden worden ziende, doven horen, lammen en kreupelen en jichtlijders, jonge en oude, krijgen rechte ledematen en springen rond als herten en gazellen, en zelfs overledenen krijgen een nieuw leven. Behalve dat worden er nog duizenden andere nooit gehoorde wonderdaden verricht, enkel door de wil en het woord van deze godmensen.

[19] Wie kunnen deze mensen anders zijn dan alleen de hoge goden?! De aardse mensen hebben in onze tijd ieder geloof in de goden verloren, en de aanzienlijken hebben zich al sinds lange tijd in de armen geworpen van verschillende filosofen en wijsgeren en ieder bestaan van de goden tot een inhoudsloze fabel gemaakt, die zelfs voor het gewone volk nauwelijks meer deugt; maar de hoge goden hebben zich nu waarschijnlijk weer eens opnieuw ontfermd over de blinde en ongelovige mensen en zijn nu in het nog meest gelovige rijk van de joden in mensengedaante naar de aarde afgedaald, om hun te tonen dat zij, de eeuwigen, blijven bestaan, ondanks het feit dat ze nu al door ontelbaar vele wijsgerige atheïsten volkomen geloochend worden. Heel veel Grieken en Romeinen reizen er nu heen en overtuigen zich nu zelf van deze wonderbaarlijke waarheid. ­

[20] Welnu -sprak mijn oude, trouwe dienaar verder -, kan het niet zo zijn dat de goden, die nu in het rijk der joden zetelen, ons in dit lichtwolkje een of andere beschermgeest gezonden hebben, omdat wij toch nog iets van het oude geloof bezitten en het ook voorzover mogelijk nog beoefe­nen, om zodoende ook ons een teken te geven van hun bestaan op aarde? Dat is nu zo mijn mening en het kan ook meteen als een volle waarheid beschouwd worden, omdat het verhaal van die schipper mij nu voor het eerst sinds een jaar te binnen is geschoten, terwijl ik het me anders waarschijnlijk nauwelijks ooit weer herinnerd zou hebben. Dit wolkje heeft kennelijk mijn herinnering wakker gemaakt.’

[21] Toen mijn dienaar uitgesproken was, kregen wij moed en gingen naar buiten om ons wolkje te bekijken. Maar wij waren nog maar nauwelijks buiten, of het wolkje verhief zich en trok zich heel snel weer terug naar waar het vandaan gekomen was. Wij keken het wolkje net zo lang na, tot het in de verte helemaal uit onze ogen verdween. Daarop gingen wij nadenkend gestemd weer het huis binnen, aten welgemoed ons maal en begaven ons daarna spoedig te ruste.'

 

178 Het wolkje verschijnt een tweede keer

 

[1] (Kado:) 'Toen wij de volgende dag weer beneden in het dorp kwamen om onze zaken en werkzaamheden te leiden en te ordenen, kwamen er ook al drie grote schepen aan in onze haven, om hier zoals gewoonlijk wijn en zoet water in te nemen. Ze kwamen van Sicilië en informeerden nadrukkelijk met wat voor lichtstof wij onze toren een tijdlang verlicht hadden. Zij hadden nog nooit zo'n wit licht gezien; ze waren op dat moment nog enkele uren varen van de haven verwijderd geweest, en hun schepen waren toch zo goed verlicht geweest, dat zij aan boord alles bijna zo goed als bij daglicht hadden kunnen onderscheiden.

[2] Ook de bewoners van het dorp vroegen ons nu hier, dan daar, wat dat voor een licht geweest was. En mijn oude, trouwe dienaar, die zich nu hier in het huis van mijn vader bevindt omdat ik hem op al mijn reizen meegenomen heb, deed weer zijn mond open en vertelde de vragers de toedracht geheel volgens de waarheid en voegde er tenslotte ook weer zijn mening aan toe; en allen die naar hem luisterden prezen zijn opvatting.

[3] De schippers zeiden dat ze in het rijk der joden, waar ze toch eerst heen moesten varen, ijverig naar deze kwestie zouden informeren, en als ze over ongeveer een half jaar weer hier zouden komen, zouden ze ons getrouw meedelen wat ze te weten waren gekomen. Daarop voeren de schippers weldra weer af en wij hielden ons weer bezig met onze zaken en werkzaamheden, en die dag liep alles zo op rolletjes, dat het een regelrecht wonder leek te zijn.

[4] Dat er deze dag nog veel over het nachtelijke verschijnsel gepraat is, spreekt natuurlijk vanzelf

[5] Op die dag begaf ik mij met mijn personeel iets eerder naar boven naar ons torenhuis, in de eerste plaats omdat onze zaken en werkzaamheden voorspoedig verliepen en wij eerder klaar waren dan anders, en ten tweede, eerlijk gezegd, om ook deze avond weer te kijken of er zich wellicht weer zo'n wolkje uit het oosten zou laten zien. Mijn vrouwen ook mijn kinderen verheugden zich er erg op.

[ 6] Die avond was de zee iets onrustiger dan de voorgaande avond en de vissers voeren dan ook eerder met hun vangst naar huis. Ook een paar andere schepen, die uit het zuiden kwamen en de tamelijk onrustige zee niet schenen te vertrouwen, koersten op onze veilige haven af en de schippers hingen de trossen van hun vaartuigen weldra aan onze stevige havenbolders, wat een zeker teken was dat zij een storm vreesden en tenminste die nacht in ons dorp zouden blijven.

[7] De zee werd tegen de avond ook steeds onrustiger, en als men zijn blik in de verte richtte, kon men ook heel goed zien dat de zee heel hoge golven maakte, en daarom kon men ook geen enkel schip meer op het water ontdekken; want de schippers hadden waarschijnlijk overdag al tekens opgemerkt die erop wezen dat de zee gedurende de nacht heel hoog zou gaan en daarom hadden ze ook al vroegtijdig geprobeerd een of andere rustige inham te bereiken.

[8] Er waren aan de hele wijde hemel weliswaar geen wolken te ontdekken en uit het zuiden woei slechts een zacht windje; maar waarschijnlijk waren onder de zee de zogenaamde Tartaruswinden opgestoken, die de zee in zo'n onrustige beweging brachten. Wij noemen dergelijke onderaardse winden 'Tartaruswinden', omdat wij er geen andere naam voor hebben. Het was echter opmerkelijk dat er ondanks het steeds heviger stormen van de zee geen stormvogels te zien waren en ook de zeehonden hun dansen en hun vrolijk gespring niet hebben laten zien, dat altijd aan dergelijke stormen voorafgaat. Want aan dergelijk zeegedierte heeft onze zee bepaald geen gebrek.

[9] De zon begon nu ook in de zee onder te gaan, en ik beval de dienaren de schaal te vullen en aan te steken, omdat er zich toch nog een of ander groot schip op zee zou kunnen bevinden, dat 's nachts dan niet had kunnen zien waar het een goed heenkomen zou kunnen vinden. De grote schaal werd dan ook gauw gevuld en aangestoken en brandde al volop met laaiende vlammen toen de zon helemaal ondergegaan was; en dat was goed, want het duurde daarna nauwelijks een uur, of er koerste nog een groot schip, voortgedreven door de iets heviger geworden zuidenwind, duidelijk waarneembaar op onze haven af en bereikte die ook veilig!

[10] Deze schippers, die uit Egypte kwamen om hier onze wijn te kopen, vertelden de volgende dag dat ze veel te stellen hadden gehad met de hoge golven, en dat ze erg blij waren toen ze het hun reeds welbekende licht van Patmos zagen.

[11] Ondanks het luide razen en bruisen van de zee zaten wij echter heel welgemoed op ons bordes bij elkaar en richtten onze blikken naar het oosten, om te kijken of het wolkje van gisteren zich niet weer ergens wilde laten zien. En het duurde inderdaad niet lang, of daar was het wolkje ver in het oosten alweer zichtbaar geworden en maakte dezelfde beweging als gisteren, zoals ik al verteld heb.

[12] Maar zodra het wonderbaarlijke wolkje ook maar zichtbaar was geworden, ging ook de storm op wonderbaarlijke wijze direct liggen, en binnen enkele ogenblikken zag men vanuit de kalme zeespiegel de sterren alweer naar ons schitteren.

[13] Het duurde nu ook niet lang meer, of het wolkje had zich om ons torenhuis heen gelegd, en het licht kwam mij deze tweede keer nog sterker voor dan de eerste keer; want de zee was tot in de wijde verte verlicht alsof het dag was, wat wij goed konden zien, omdat het wolkje deze keer boven ons torenhuis bleef zweven en het niet zoals de eerste keer helemaal omhuld had. Deze tweede keer was het echter ook merkwaardig, dat de vlam in onze lichtschaal volledig uitdoofde op het moment dat het wolkje het huis tot halverwege omhuld had.

[14] Deze keer bleef het wolkje zeker ruim een uur langer om ons huis heen hangen dan de eerste keer, en wij kregen daarbij het gevoel als een god in zijn gevoel van macht en eeuwige onsterfelijkheid; want ook wij voelden ons volkomen machtig en onsterfelijk.

[15] Mijn oude, getrouwe dienaar zei na een poosje zo voor zich heen, helemaal overweldigd door ontzag: 'O, oud, heilig goddelijk licht, dat de oermensen helder en levend verlicht en zo in ware halfgoden veranderd heeft! Verlicht nu de sterfelijke mensen weer, en doe hun wereldse licht uitdoven, zoals u het zwakke licht van onze zeelichtschaal hebt doen uitdoven! Dan zullen de schippers op de aardse levenszee, die alleen in onze duisternis wild tekeer gaat, rust vinden en weer tot het inzicht komen waarom ze door de hoge goden in deze wereld zijn geplaatst.’

[16] Toen mijn dienaar die woorden in volle ernst had uitgesproken, hoorden wij allemaal heel helder en duidelijk vanuit het wolkje de woorden: ' Zoek, dan zullen jullie het ook vinden! Het oude levenslicht van de hemelen moet weer opnieuw in overvloed gegeven worden aan de mensen, die goed van hart en van goede wil zijn. Waar ik vandaan kom, daar zal ook weldra het grote licht vandaan komen.’

[17] Daarop verhief het wolkje zich weer en trok snel weer weg naar waar het vandaan gekomen was.

[18] Zodra het wonderbaarlijke wolkje weer volkomen voor onze ogen verdwenen was, laaide de vlam in de lichtschaal vanzelf weer helder op en brandde verder de hele nacht door. Maar wij waren allemaal overweldigd, in het bijzonder door de duidelijk gehoorde woorden, die in zekere zin door het wolkje tegen ons gesproken waren.

[19] En mijn oude dienaar zei: 'O, wat zouden onze wijsgeren, die aan niets anders dan alleen hun eigen verstand geloven, er van zeggen, als ze dit samen met ons beleefd en gezien hadden! Ja, ja, de mensen die met een goed hart en een vaste wil de goden en hun ware levenslicht zoeken, en zich niet zo gemakkelijk laten meeslepen door alle wereldse twijfelaars, zullen uiteindelijk ook vinden wat ze zochten -wat evenwel geen enkele wijsgeer vindt. De goden staan zeker niet welwillend tegenover degene die hun bestaan ontkent, maar wij zullen van nu af aan van gans er harte de goden steeds meer toegedaan zijn en zullen hen ook zelf gaan opzoeken in dat rijk, waar ze nu als zichtbare mensen rechtspreken en heersen, naar men zegt, en wij zullen hun onze hoogste verering en een ware offerdank brengen voor de genade, dat zij ons door middel van dat lichtwolkje op dit verlaten eiland hebben bezocht!

[20] Wij stemden allemaal in met de goede woorden van onze oude dienaar, en ik beloofde dat ik het zelf zou doen, zodra ik in Athene alle noodzakelijke maatregelen getroffen zou hebben; allen gaven daarover hun grote vreugde te kennen, en ik nam toen zelf het vaste besluit om mijn handelszaken in Athene en ook op andere plaatsen te verkopen en daarna de goden te gaan opzoeken.

[21] Daarop gingen wij weer het huis binnen en namen het reeds bereide avondmaal tot ons, wat ons deze keer buitengewoon smakelijk voor­kwam.'

 

179 De droom van de dorpspriester

 

[1] (Kado:) 'Wij wilden ons, net als anders, direct na de maaltijd ter ruste begeven, maar het liep deze keer niet helemaal zoals wij gedacht hadden; want er kwamen enkele mensen uit het dorp naar ons toe, die vroegen of ze mij konden spreken. Onder hen bevond zich ook onze dorpspriester , die in een kleine tempel van Apollo en Zeus diende en bovendien de uren van de dag, de planeten, de sterrenbeelden en ook de winden moest observeren, om aan de hand daarvan bepaalde noodzakelijke voorspellin­gen te doen.

[2] Deze priester was een al vergrijsde man en had nooit een vrouwen kinderen gehad, omdat hij levenslange kuisheid gezworen had aan zijn goden, opdat ze hem in ruil daarvoor diepe wijsheid zouden schenken in alle dingen die hij voortdurend met grote ijver leidde. Hij was de eerste die direct allerlei vragen aan mij stelde, natuurlijk met betrekking tot de tweede keer dat het lichtwolkje verschenen was; de eerste keer was hem namelijk niet bijzonder opgevallen, omdat hij in de mening verkeerde dat ik dat witte licht wellicht met behulp van het bekende Indische lichtma­teriaal tot stand gebracht had. Maar omdat hij gedurende de dag meermaals op onmiskenbare wijze had gehoord hoe het wolkje boven ons torenhuis op de berg gekomen was, liet het verschijnsel van vandaag hem niet met rust en voelde hij zich gedreven naar mij toe de berg op te gaan, samen met nog enkelen van de voornaamste vissers en havenopzichters.

[3] Toen hij dus bij mij was gekomen, zei hij (de dorpspriester): 'Vriend Kado, hoe zit het toch met dat wolkje, dat nu al voor de tweede keer op dezelfde tijd verschenen is? Ik heb vandaag hier en daar verschillende dingen horen zeggen, maar heb er geen groot belang aan gehecht, omdat ik al zoveel gehoord heb over allerlei manieren om licht te maken, waar onze voorouders al heel goed toe in staat waren. Maar omdat het verschijn­sel van gisteren zich vandaag op dezelfde tijd op nog veel opvallender wijze herhaald heeft, liet het mij nu niet meer met rust, daarom ben ik naar je toegekomen om daar van jouzelf iets meer over te horen. Wees in naam van onze Zeus en Apollo dus zo goed om mij de waarheid te zeggen, die jij vrijwel zeker beter zult kennen dan ik, omdat het verschijnsel hoofdza­kelijk jouw berghuis uitverkoren schijnt te hebben om zich te manifeste­ren!'

[4] Daarop zei ik tegen de priester: 'Kijk, daar is mijn oude, trouwe dienaar , en hij is in deze dingen veel ervarener dan ik; vraag het hem, dan zal hij jou het best uitsluitsel kunnen geven!'

[5] Hierop richtte de priester zich met zijn vraag tot de dienaar, en deze vertelde de priester heel openhartig een vol uur lang alles wat hij wist, en vergat ook de uiterst belangrijke woorden niet, die wij allemaal uit de lichtwolk hadden gehoord.

[6] Toen onze oude priester dat allemaal met werkelijk groot respect .aangehoord had, zei hij: 'Dat is werkelijk iets buitengewoon uitzonderlijks en daarom ook heel gedenkwaardig! Ongetwijfeld hebben de goden vroeger een inniger verbinding en omgang met de mensen gehad dan in deze tijd, waarin de mensen zich vrijwel helemaal van hen afgekeerd hebben, en zelfs bij de weinigen die nog enig geloof hebben is dat toch geen werkelijk levend geloof, maar slechts een geloof uit gewoonte -en zo is het nu in onze geheel en al verdorven wereld en tijd ook zonder enige twijfel waar, dat de altijd goede en wijze goden zich weer een keer over de mensen ontfermd hebben om hen weer op de juiste en ware levensweg te brengen, omdat alle wijzen op de hele aarde daar niet meer toe in staat zouden zijn geweest.

[7] Maar nu moet ik bij deze gelegenheid toch verslag doen van een opmerkelijke droom, die ik vorige week op dezelfde wijze drie dagen achter elkaar kreeg, en wel om zo te zeggen steeds op klaarlichte dag. Na mijn ochtendwaarnemingen van de sterren en de winden, de bewegingen van de wolken en van de zee, de vissen en ook de vogels in de lucht, die altijd enkele uren vóór zonsopgang moeten gebeuren, ben ik gewoon om na zonsopgang ook een paar uur op mijn goede rustbed te gaan liggen en, omdat ik al een oude man ben en sneller vermoeid, een poosje uit te rusten van mijn werk en inspanning. En toen ik mij, zoals gezegd, op de genoemde drie dagen 's ochtends ter rus te begaf, sliep ik dan ook direct in en had ik de volgende droom, die driemaal achtereen hetzelfde was:

[8] Ik bevond mij op een onafzienbaar wijde vlakte; deze was opgesierd met een heleboel tempels voor allerlei goden, op verschillende afstanden van elkaar. Daaronder zag ik al onze bekende godentempels, maar ook een heleboel andere, die bij volkeren en naties behoorden die mij geheel onbekend waren. Ik keek er met genoegen naar, hoewel de hele omgeving slechts verlicht was zoals bij ons ongeveer op een heel grauwe winterdag, wanneer er een dichte regen uit de donkergrijze wolken op aarde valt. Behalve mijzelf zag ik geen mensen, wat na een poosje een wat sombere indruk gaf, en ik begon Zeus en Apollo te vragen of zij mij niet een mens wilden laten ontmoeten.

[9] Daarop kwam er dan ook een man naar mij toe die op een jood leek en die zei ernstig: 'O jij oude dwaas, waarom bid je zo zinloos tot goden, die nooit geweest zijn en nooit zullen zijn? Bid liever in, geest en in waarheid tot de ene, ware God van de joden, dan zal je gegeven worden waar je om vraagt!

[10] Kijk, al deze tempels met hun dode, door mensenhanden gemaakte goden zullen weldra van de aarde weggevaagd worden, en er zal maar één levende tempel blijven voor de enige en alleen ware, levende God, en deze tempel wordt nu door God Zelf opgericht onder de joden en de heidenen en onder alle volkeren op aarde. Deze tempel zal als een zon over de hele aarde zijn licht doen schijnen, en degenen die van haar licht doordrongen worden zullen het eeuwige leven ontvangen en kinderen van de Aller­hoogste genoemd worden. Maar ik zal jou nu een vonkje van dat licht van die tempel laten zien, en al deze tempels zullen door de macht van dit lichtvonkje in stof en as veranderd worden.’

[11] Hierop trok hij een klein boekje uit een zakje dat hij op zijn borst droeg, opende het, en ik zag daarin de woorden: 'Wie in zijn hart in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben; want Ik, de enig eeuwige en ware God, ben het licht, de waarheid, de weg en het leven.’

[12] Daarop begonnen de woorden die ik nu uitgesproken heb geweldig te schitteren, en het licht stroomde als een machtige stroom over de gehele wijde vlakte -en kijk, wat vreselijk, al die talloos vele tempels stortten met goden en al werkelijk tot stof en as in elkaar. Daarna zag ik mensen, die als ware broeders en zusters met elkaar in het wit gekleed rondwandelden, en aan de hemel zag ik een mens, vollicht in een zon staan, en allen die met elkaar op de wijde vlakte wandelden riepen deze Ene mens toe: 'Lieve, heilige Vader!’

[13] Onmiddellijk daarna werd ik wakker en was ik volkomen gesterkt en vol gezonde en goede moed, en ik had het gevoel dat ik geen sterfelijk mens meer was.

[14] Deze droom heb ik, zoals reeds opgemerkt, drie opeenvolgende dagen onveranderlijk hetzelfde gehad, en gisteren en vandaag het verschijnsel van het wonderbaarlijke lichtwolkje en bovendien de woorden die jullie vanuit het wolkje gehoord hebben, en er zal zich in de toekomst iets heel anders ontwikkelen dan wat wij in onze oude vroomheid nu geloven. Maar de nabije toekomst zal leren of ik nu juist of onjuist geoordeeld heb!'

[15] Daarop nam de priester afscheid, evenals allen die samen met hem naar ons toe gekomen waren, en wij hadden nu rust; en mijn oude dienaar zei: 'Het is eigenaardig dat die zeer vrome en actieve priester, die men wel op zijn woord kan geloven, zoiets drie keer achtereen gedroomd heeft! Zou het dan door een nieuw woord licht echt afgelopen zijn met onze oude goden? Hm -hm -hm! -Ja,ja -alles is mogelijk! Het is merkwaardig dat er nu juist in het rijk der joden dergelijke aan goden gelijke mensen opstaan; waarom niet ook bij ons, aangezien wij volgens de droom van de priester deze ene, ware God helemaal niet kennen en wij toch veel meer geneigd zijn te geloven dan de joden, waarvan men zegt dat hun geloof in hun ene God al uiterst zwak is geworden, terwijl wij nog min of meer in veel goden geloven en raad en troost en hulp bij hen zoeken?'

[16] Ik zei: 'Vriend, voor vandaag zullen wij nu eindelijk eens gaan slapen, want dat hebben wij allemaal nodig; maar morgen zullen zich wel velerlei gelegenheden voordoen, waarbij wij nog veel over deze kwestie zullen kunnen spreken en oordelen.’

[17] Daarop begaven wij ons dan ook allemaal direct ter ruste; de volgende dag waren wij reeds vóór zonsopgang op de been en gingen ook snel aan het werk.'

 

180 Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer

 

[1] (Kado:) 'Toen wij 's morgens in ons dorp kwamen, hoorden wij over niets anders praten dan over het lichtwolkje. En zoals dat bij dergelijke wonderbaarlijke gebeurtenissen gewoonlijk gaat bij eenvoudige natuurlij­ke mensen, bij wie het gezonde verstand klein is maar hun fantasie des te groter, was er dan ook geen gebrek aan allerlei interpretaties van het verschijnsel, maar het zou waarschijnlijk niet de moeite waard zijn om die hier nu kort en bondig weer te geven.

[2] Ook deze dag hadden wij onze zaken en werkzaamheden beëindigd en ons nog iets eerder naar ons torenhuis op de berg begeven om uit te rusten en ons te versterken, net zoals wij gisteren hadden gedaan, en maakten het ons op ons balkon breeduit gemakkelijk, terwijl wij verlan­gend afwachtten of ons ook deze avond een of ander geheimzinnig verschijnsel ten deel zou vallen.

[3] Wij zaten nog geen half uur zo bij elkaar op ons bordes naar de levendige taferelen op zee te kijken, of daar kwam ook onze oude priester met nog drie metgezellen achter ons aan en hij vroeg mij, of hij ook de avond in ons gezelschap mocht doorbrengen, wat hem ook vriendelijk en met genoegen werd toegestaan.

[4] Hij ging naast mij zitten en vertelde ons wat hij in de vroege ochtend gezien en waargenomen had, en trok daaruit de conclusie dat wij ook deze avond hetzelfde verschijnsel nog eens zouden zien, en hij was dan ook voornamelijk naar ons toegekomen om ons daar ten eerste op te wijzen, maar om er ten tweede ook zelf getuige van te zijn hoe het lichtwolkje zou ontstaan en van welke kant en langs welke weg het naar dit torenhuis zou komen. Hij had namelijk het plan opgevat, om afstand te doen van de veelgoderij en het geloof in één God in te voeren; in de eerste plaats werd hij daartoe genoodzaakt door zijn droom, die drie keer hetzelfde was, en ten tweede door het merkwaardige verschijnen van het lichtwolkje; en als het zich ook deze avond -voor de derde keer -zou vertonen, zou hij het voornemen waarover hij nu sprak des te vastbeslotener volledig ten uitvoer brengen.

[5] Ik en alle aanwezigen prezen hem daarom en ook mijn oude, trouwe dienaar stemde in met het voornemen van de priester.

[6] Er werd nu nog veel gesproken over de uitvoering van het door de priester opgevatte voornemen, en terwijl we zo praatten en besluiten namen werd het bijna ongemerkt volop avond en de sterren begonnen aan de hemel te stralen. Omdat de zee deze avond rustig was, liet ik de lichtschaal niet aansteken, wat ook mijn huisbedienden wel goed vonden, omdat zij steeds een zekere vrees hadden om het lichtmateriaal in de schaal aan te steken.

[7] Terwijl wij onder elkaar nog over het een en ander spraken, maar ondertussen onze ogen steeds gericht hielden op de omgeving waaruit het lichtwolkje al twee keer gekomen was, ontdekten wij het ook vandaag voor de derde keer, en allemaal barstten wij uit in een groot gejuich, toen hetzelfde lichtwolkje zich boven de verre horizon verhief en zich nogmaals snel naar ons toe begon te bewegen. Binnen enkele ogenblikken had het ook weer mijn torenhuis bereikt en net als gisteren tot op halve hoogte omhuld. Deze derde keer voelden wij een nog grotere blijdschap en voelden ons nog meer gesterkt en het gevoel sterfelijk te zijn had ons geheel en al verlaten. Het wolkje gaf deze avond zo'n sterk licht, dat wij daardoor geen enkele ster meer konden zien aan het firmament.

[8] Maar toen het wolkje sterker begon te stralen, raakten wij allemaal ten zeerste ontroerd en onze priester hief zijn handen als in gebed omhoog naar het wolkje en zei: 'O goed en heilig wolkje, richt ook vandaag een troostend woord tot ons! ,

[9] En onmiddellijk hoorden wij allemaal de volgende duidelijk gesproken woorden: 'Wie het licht zoekt, vindt het ook, en het komt tot hem als leven in de nacht van zijn dood en maakt hem levend. Zoek het licht in het vervolg met de juiste ernst, dan zullen jullie het daar vinden, vanwaar jullie het nu voor de derde keer naar jullie toe hebben zien komen! Dit eiland is nu weliswaar nog onaanzienlijk; maar toch zal er van hier een groot licht aan de volkeren der aarde gegeven worden, en dan zal het een voorname plaats van Gods geheimen en Zijn plannen met de mensen worden, en het zal een grote naam hebben. Maar voer jij, oude priester, je voornemen maar uit, en bereid Mij een woonplaats in het hart van de mensen.

[10] Na deze woorden zweeg het wolkje weer, verliet spoedig daarna ook

mijn torenhuis en trok zich weer terug naar het oosten, op dezelfde manier als het zich de eerste twee keer teruggetrokken had. Wij staarden nog een vol uur naar de plek waar het wolkje voor onze ogen verdwenen was, en wilden het eigenlijk nog eens te zien krijgen; maar het was tevergeefs. Het was echter eigenaardig dat er spoedig na het verdwijnen van het geheim­zinnige wolkje een sterke zuidoosten wind opstak en de zee in een sterk golvende beweging bracht, wat mij noodzaakte om de lichtschaal te laten aansteken. Wij zouden nog langer op het bordes bij elkaar zijn gebleven, als de wind met steeds harder was gaan waaien; maar omdat hij na een uur te hevig was geworden, bleef ons niets anders over dan het huis weer binnen te gaan.          .

[11] Ik nodigde de priester samen met zijn metgezellen uit om met mij het avondmaal te gebruiken.

[12] Maar hij verontschuldigde zich en zei: 'Ik moet vandaag nog veel nadenken over de uitvoering van mijn plan, evenals over de betekenis van de woorden die ik uit het wolkje gehoord heb, en daarvoor mag ik mijn maag met belasten. Maar morgen zal ik hier verschijnen voor het ochtend­maal!'

[13] Hiermee nam hij afscheid en ging met zijn metgezellen naar beneden naar het dorp. Wij gingen echter aan onze eettafel zitten en namen het avondmaal tot ons.

[14] Het spreekt vanzelf dat wij veel met elkaar gesproken hebben over het verschijnsel dat driemaal hetzelfde was en zich naderhand niet meer herhaald heeft, evenals over de uitvoering van het plan van onze oude priester, en dat deden wij tot bijna middernacht.

[15] Pas daarna gingen wij slapen, waarbij wij verscheidene keren door de hevige wind gestoord werden, maar 's ochtends kwamen wij toch helemaal gesterkt naar buiten.

[16] De priester kwam voor het ochtendmaal, zoals hij had beloofd, en deelde ons ook de, resultaten van zijn nachtelijke overdenkingen mee. En hij liet het met bij zijn voornemen, maar diezelfde dag begon hij al te werken aan de uitvoering ervan, waarbij het wonderbaarlijke verschijnsel hem heel goede diensten bewees. En tegenwoordig zien jullie in mijn dorp geen Zeus en Apollo meer, en de priester heeft nu net als Plato reeds veel leerlingen, die hij de God van de joden leert kennen. ­

[17] Dat is een getrouwen waarachtig verslag van de gedenkwaardige gebeurtenis, die op Patmos door velen gezien is. Maar hoe het eigenlijk ontstaan is en wat het te betekenen had, dat zult U, beste Heer en Meester, wel het allerbeste weten. Als U ons daarover enige opheldering zou willen geven, zou dat ons erg gelukkig maken! - Heer, vergeef mij de langdradigheid van mijn verhaal!'

[18] Ik zei: 'Je hebt alles heel goed verteld; maar laat nu je oude dienaar hier komen, dan zal Ik jullie het verschijnsel op Patmos toelichten!’

[19] Hierop werd de oude dienaar gehaald en deze kwam bij ons aan tafel.

 

181 Natuurfilosofische opvattingen

 

[1] Toen de oude dienaar bij Mijn tafel stond, vroeg hij direct aan Kado wat er aan de hand was, en of hij iets zou moeten doen.

[2] Kado zei: 'Oude vriend! Je weet waarom ik in het eigenlijke Grieken­land alles verkocht heb, met uitzondering van mijn bezittingen op Patmos, en je weet ook dat ik daar voornamelijk toe gebracht werd door die verschijnselen en de droom van onze oude priester. Wij hebben die bepaalde godsmensen dan ook met alle ijver gezocht, waarvan jij ook een trouwe getuige bent; we hebben ook wijd en zijd over hen horen praten, en speciaal over één -de goede heiland uit Nazareth in Galilea, wiens moeder en broers wij gezien en gesproken hebben. Kortom, wij hebben duizend en nog eens duizend getuigen gevonden -alleen hem zelf niet!’

[3] Hier viel de oude dienaar Kado in de rede en zei: 'Ja, alleen hemzelf hebben wij nog niet gevonden, en dat is eigenlijk het treurige van de hele zaak! Het lichtwolkje, dat wij op Patmos drie avonden hebben gezien en waarmee wij zelfs tweemaal op wonderlijke wijze hebben gesproken, is ook in dit land van waaruit het naar ons toe kwam, nergens te vinden of te zien!

[4] Ja, beste vrienden, de hele aarde is vol wonderen en heerlijkheden en getuigt daarmee op talloze manieren dat er maar één uiterst goede, wijze en almachtige God als Schepper en Regeerder moet zijn! Met zijn ijver, zijn liefde en met zijn verstand vindt de mens alles, alleen de Schepper, die toch overal thuis schijnt te zijn, vindt hij niet; en als hij Hem roept, geeft Hij geen antwoord, hoewel alles wat men ziet Zijn voortdurende aanwe­zigheid schijnt te verkondigen. En zo, vriend Kado, zullen ook wij die godsmens wel zoeken maar niet vinden, zoals het ons tot nu toe vergaan is. Maar daarom moeten wij het zoeken toch niet opgeven; want uit het lichtwolkje hebben wij gehoord dat we moeten zoeken om ons heil te vinden!

[5] Toch moet ik heel openlijk iets vertellen wat ik hier duidelijk gevoeld heb. Je weet dat het lichtwolkje op Patmos in ons een eigenaardig gevoel van onsterfelijkheid opwekte, dat helaas langzamerhand weer verdween ­en nu, toen ik deze kamer binnenkwam, maakte datzelfde gevoel zich van mij meester. Het wolkje kan daarom niet ver van ons vandaan zijn! Wat voel jij, vriend Kado, en wat denk je?'

[6] Kado zei: 'Ja, dat heb je heel juist beoordeeld. Wij voelen allemaal hetzelfde en zullen het van nu af aan ook voortdurend voelen; want wat wij gezocht hebben, hebben wij hier ook gevonden! Kijk eens naar de man die hier rechts van mij zit - hij heeft klaarblijkelijk het wolkje naar ons toe gestuurd! '

[7] Toen de oude dienaar dat hoorde, keek hij Mij vol ontzag aan en zei: 'O grote genade en ontferming over ons arm, zwak en zondig menselijk geslacht! Als Kado, de getrouwe en altijd waarachtige, dit niet tegen mij gezegd had, zou ik het maar nauwelijks geloofd hebben; maar nu geloof ik het en ik begrijp nu het gevoel van onsterfelijkheid, dat opnieuw in mij ontwaakt is.

[8] U bent het dus, die ons met Uw geest, liefde en wil op dat afgelegen eiland drie keer in de gedaante van een lichtwolkje bezocht hebt? Wie anders dan alleen U kunnen wij ervoor danken dat U Zich eindelijk door ons hebt laten vinden?! En omdat wij Uzelf nu gevonden hebben, hebben wij ook het belangrijkste, grootste, gelukkigste en meest verlangde gevon­den wat een mens maar vinden kan. Ik kan nu niets meer zeggen, want mijn hart is te gelukkig en zalig geworden.'

[9] Deze woorden van de oude dienaar baarden groot opzien en alle aanwezige Grieken en Joden begonnen Mij met heel andere ogen te zien, en zeiden onder elkaar: 'Daar is meer dan een machtige nakomeling van David!’

[10] Daarop richtte Kado zich weer tot Mij en zei: 'O beste Heiland, Heer en Meester, hoe zit het nu met dat lichtwolkje?'

[11] Ik zei: 'Daar hoef Ik jullie nu geen uitgebreide verklaringen meer voor te geven, want jouw oude dienaar heeft het je al verklaard. Ook al ben Ik hier nu lichamelijk onder jullie, toch ben Ik door Mijn liefde en Mijn wil overal in de geest tegenwoordig.

[12] De oude priester heeft er goed aan gedaan om de afgodendienst met veel ijver af te schaffen en de mensen getrouwen waarachtig te leren in slechts één ware God te geloven; daarvoor zal hij het grote loon in de hemel ontvangen. Maar zoals jullie Mij nu lichamelijk zien en spreken, zo ziet en spreekt de oude priester Mij nu ook in de geest, en hij schrijft de woorden op in een boek. Als jullie weer op Patmos komen, zullen jullie het uit zijn mond horen, en dan kunnen jullie hem bekend maken dat Ik dit hier tegen jullie gezegd heb. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer handelt, zal het eeuwige leven oogsten.

[13] Er is nu weliswaar veel ellende en allerlei nood onder de mensen op deze aarde. Er zijn allerlei lichamelijke ziekten, die de mensen vooral zelf veroorzaakt hebben doordat ze de levensweg hebben verlaten die God hun getrouw geopenbaard heeft. Door hun almaar toenemende liefde voor de wereld en haar gericht en dood begonnen zij ook op de wegen van de wereld en haar gericht en dood te wandelen, en zodoende riepen zij dan ook noodzakelijkerwijs al die vele ellende en alle nood over zich.

[14] Er waren en er zijn van die wijsgeren -en ze zullen er in de toekomst ook zijn -die zeggen: 'Er is geen God! God is niets anders dan een oude fabel, die bepaalde verstandiger mensen lang geleden eens verzonnen hebben, om de andere mensen dienstbaar en onderdanig aan hen te maken. De wereld, en alles wat daar in is, is weliswaar verstandig en wijs en goed ingericht; maar als een of andere God door mensen bedacht alsof hij in werkelijkheid zou bestaan, dat allemaal geschapen zou hebben en Hij de mens, die zonder meer Zijn edelste schepsel is, alleen in het leven zou hebben geroepen om hem vanaf zijn geboorte alleen maar te laten lijden en alles te laten verdragen, dan zou dat Gods wijsheid, Zijn daarmee zeer nauw verbonden goedheid en zodoende ook Hemzelf ontkrachten; want zonder wijsheid is er geen macht en zonder liefde en goedheid geen wil om ooit iets tot een gelukkig leven te brengen.’

[15] Alles zou derhalve door de kracht van de aarde, de zon, de elementen en de planeten en alle andere hemellichamen ontstaan zijn. Deze zijn volgens hen in zichzelf nog heel grof en ruwen nemen pas in hun voortbrengselen een soort verzachting en ontwikkeling aan; maar zelfs de meest voegzame voortbrengselen zouden uiteindelijk nog veel te zwak zijn om zich tegenover de grote grofheid en ruwheid van de eerder genoemde oerkrachten te handhaven, en ze zouden zich tenslotte moeten laten welgevallen om door die krachten vernietigd te worden. Alleen die mens zou gelukkig en wijs genoemd kunnen worden, die de tijd dat hij leeft voor zichzelf zo aangenaam mogelijk weet te maken en als een wereldwijs mens zijn grootste geluk in het eeuwige niet-bestaan te zoeken. En dat is dan ook de achtergrond van waaruit één van jullie filosofen zei: 'Ga heen, eet, drink en doe maar raak; want na de dood bestaat er geen genoegen meer!'

[16] Zien jullie, Mijn geliefde vrienden, dat Ik ook de wereldse wijsheid van jullie filosofen heel goed ken en al heel lang maar al te goed gekend heb ? En Ik zeg jullie dat er onder alle ellende en alle nood van de mensen niets ergers bestaat dan hun geestelijke blindheid. Want daaruit ontspringen onvermijdelijk alle andere kwaden onder de mensen en deze zullen net zo lang bestaan als er Epicurussen zullen zijn in alle mensengemeenschappen; want de wereldse geest van zulke wijzen bederft door zijn verleidelijke voorbeeld maar al te gauw vele duizenden.

[17] Want een deel van de mensen begint alle middelen aan te wenden om zelf een leven te kunnen leiden op Epicurus manier; een ander en nog groter deel moet daarbij echter ontegenzeglijk in de grootste lichamelijke en nog grotere geestelijke nood ten onder gaan, en dan is op de aarde de ellende en de nood onder de mensen compleet.

[18] Maar wanneer dat zo is, kan God er dan iets aan doen als de mensen, die in het bezit zijn van hun volkomen vrije wil, zich van God afkeren en een leven leiden volgens hun wereldse liefde? Of zou God ten gevolge van Zijn liefde, goedheid, wijsheid en macht soms voortdurend al die ellende en nood onder de mensen niet moeten laten bestaan? Luister, als God die niet zou toelaten, dan zou het er onder de mensen al heel gauw nog afgrijselijker uitzien dan nu! Wat zou er in de loop van de tijd van de mensen worden? Niets anders dan een uiterst grof en volkomen geestloos en levenloos onbehouwen werkstuk, net als de heidense afgoden van steen, metaal en hout!’

 

182 Over komende dingen

 

[1] (De Heer:) 'Jullie weten dat iemand die rijk aan aardse goederen geworden is, meestal ook in zijn hart tot een steen van gevoelloosheid en liefdeloosheid is geworden. Wat interesseren hem de vele duizenden andere mensen, die door honger, dorst en nog andere kwaden gekweld worden; want hij is nu eenmaal uitstekend verzorgd, heeft nog nooit honger en dorst gevoeld en heeft een overvloed aan schatten om zichzelf ieder ander genoegen te verschaffen, zodat hij nooit enige verveling of een ander ongenoegen te proeven krijgt.

[2] Waar staat zo'n mens dan in de innerlijke geestelijke levenssfeer? Ik zeg jullie: op het punt van het eeuwige gericht en de dood daarvan, en zijn hele omgeving is daar niet ver vanaf!

[3] Onthoud wat Ik jullie bovendien nog verkondig! Als er op aarde eenmaal heel veel Epicurussen zullen zijn, zal er door God ook weldra een algemeen gericht over alle mensen op deze aarde toegelaten worden, en dan zullen' we wel zien of er weer ergens mensen zullen opstaan, die met de meetlat in de hand tegen hun medemensen durven zeggen: 'Kijk, dit grote stuk land heb ik afgemeten, ik heb er de grenzen van aangegeven en verklaar het tot mijn volkomen onaantastbaar eigendom, en wie de brutaliteit heeft om mij dat te betwisten of alleen maar te zeggen: 'Vriend, ieder van ons heeft, als hij maar de macht en de middelen ervoor heeft, het recht om jou dit ingebeelde recht uit handen te rukken!', die bestraf ik met de dood! ,

[4] Ik zeg jullie: dan zullen dergelijke mensen er nooit meer zijn! Want als Ik de volgende keer op deze aarde zal komen, om gericht te houden over zulke dode epicuristen, maar ook om het loon des levens te geven aan degene die uit liefde voor God en zijn naaste veel ellende en nood geduld en verdragen heeft, dan zal de aarde met geen enkele meetlat meer opgemeten worden tot het voordeel van iemand alleen, maar waar men staan zal, zal men ook kunnen oogsten en in zijn behoeften kunnen voorzien; en de mensen zullen elkaar goed ondersteunen, maar niemand zal zeggen: 'Kijk, dat is mijn eigendom en ik ben er heer over!' Want dan zullen de mensen inzien dat Ik alleen de Heer ben, maar dat zij allemaal broeders en zusters zijn.

[5] Weliswaar zou het ook nu zo moeten zijn onder de mensen; maar in deze middelste ontwikkelingsperiode van de mensen die nog niet gezui­verd zijn door het grote levensvuur, zal het toegelaten blijven, maar vanaf nu geen volle 2000 jaar meer. Daarna zal de geest bij de mensen echter sterk de overhand krijgen en zal men op aarde geen afgemeten mijn en dijn meer zien, noch erover praten.

[6] Jullie, die nu Mijn vrienden zijn, bezitten een groot aan jullie toege­meten stuk land van de aarde. Vraag jezelf eens af wie jullie dat tot jullie wettelijk eigendom toegemeten heeft, en het antwoord zal zijn: de door de mensen gemaakte wetten en jullie geld en andere schatten, waaraan echter alleen maar weer de mensen een ijdele waarde toegekend hebben!

[7] Van God uit behoort de hele aarde in gelijke mate aan alle mensen toe, zoals dat in het begin het geval was; de wijzen moeten haar verdelen al naargelang de behoefte van de mensen en moeten hen leren haar te bebouwen, en vervolgens moeten de vruchten door de wijzen gedeeltelijk verdeeld worden en het overschot in daarvoor ingerichte opslagplaatsen en voorraadschuren bewaard worden, zodat niemand in de gemeenschap nood behoeft te lijden!

[8] Maar als de rijken en machtigen alles naar zich toe trekken, moeten daardoor immers toch heel veel mensen ten zeerste verarmen en in grote ellende en nood hun leven leiden, omdat de weinige rijken en machtigen alles, maar de armen niets toebehoort -behalve wat de rijken en machtigen hun mondjesmaat willen geven voor de zware arbeid die ze voor hen verricht hebben.

[9] Op dit moment kunnen deze dingen echter niet veranderen, daarom moeten jullie, rijken en machtigen, ware vrienden zijn ten aanzien van jullie arme broeders en zusters en hun liefde betonen; voedt de hongerigen, laaf de dorstigen, kleed de naakten, troost de droevigen en verlos de gevangenen, die door jullie hebzucht, door jullie macht en jullie wetten onnodig wegkwijnen in de kerkers van hun lichaam, maar nog meer in de kerkers van hun zielenacht! Ga hen bevrijden, dan zal Ik jullie verlossen uit de macht van de dood en het gericht!

[10] Wees met jullie aardse goederen in het vervolg alleen maar Mijn zaakwaarnemers, dan zal Ik jullie in ruil daarvoor het eeuwige leven geven; want Ik heb de macht daartoe en kan het geven aan wie Ik wil! Met dezelfde maat waarmee jullie zullen meten, zal jullie door Mij ook weer gemeten worden.

[11] Kijk, dat is eveneens een goede en volkomen waarachtige verklaring van het lichtwolkje, dat jullie opgeroepen heeft om de waarheid en het leven te zoeken!

[12] Jullie hebben nu de waarheid in Mij gevonden; maak je die nu echter ook eigen door de daad, dan zullen jullie leven, en de dood van de materie zal jullie in je ziel niet meer doen denken dat jullie sterfelijke mensen zijn, maar voortaan zal de onsterfelijkheid jullie deel blijven!’

 

183 De verlossing van de materie

 

[1] (De Heer:) 'Weliswaar is geen enkele mensenziel met al haar gevoelens van sterfelijkheid als volkomen dood te beschouwen, maar toch is het een echte dood van de ziel, als ze in de voortdurend toenemende angst leeft het haar zo aangenaam geworden leven spoedig te verliezen of het heel smartelijk eeuwig in een duistere kerker te moeten doorbrengen zonder enige hoop daar ooit uit verlost te worden.

[2] Maar weten jullie wat het is, wat een dergelijk gevoel oproept in de zielen van meestal materiële, zelfzuchtige en trotse heidenen, en waarom ze dan ook alle mogelijke genoegens en verstrooiing najagen, enkel om dit gevoel van sterfelijkheid, dat hun boven alles tegenstaat, zoveel mogelijk kwijt te raken?

[3] Kijk, de liefde voor de wereld en de materie brengt dat teweeg! Zolang een ziel aan de bezittingen en rijkdommen van deze wereld hangt en die van rechtswege als haar volledig eigendom beschouwt en daarom ook ieder mens straft, die zich er in geval van nood vanwege zijn armoede aan zou kunnen vergrijpen of er zich al eens aan vergrepen heeft, zolang zal zij dit gevoel noch in deze noch in de andere wereld ooit helemaal kwijtraken; want alle materie is gericht en dus dood ten opzichte van de vrije geest. Maar als een ziel aan de dode materie gehecht is, kan ze ook geen ander gevoel hebben dan alleen dat van de dood.

[4] Als een ziel zich echter door het ware en levende geloof in de Ene God en door de liefde tot Hem en de naaste van de materie afkeert, dan zal ze een dergelijk gevoel, zoals dat nu bij jullie het geval is, ook weldra volledig kwijtraken, en dat is dan ook voor ieder mens een zeker en onmiskenbaar teken dat het gericht en de dood van de ziel geweken zijn.

[5] Maar dat is echt geen gemakkelijk werk voor een ziel, als die eenmaal vervuld is van liefde voor de wereld, en er zijn veel rijken en machtigen op de wereld voor wie het moeilijker is om afstand te doen van de materie en haar ingebeelde waarde, dan het voor een kameel is om door het oog van een naald te gaan. Maar toch is ook dat met hulp van God mogelijk, zoals dat nu bij jullie Grieken het geval is en nog steeds meer het geval zal zijn, als jullie uit vrije wil in daden zullen omzetten wat Ik jullie nu aangeraden heb!

[6] Als jullie alleen maar geloven, maar het geloof niet in daden omzetten, dan is het geloof zelf nog dood en kan het de ziel geen echt leven geven; maar door de daad wordt het geloof levend en derhalve ook de ziel door haar levende geloof Daarom. zeg Ik jullie nog eens: geloof dus niet enkel wat jullie van Mij horen, maar handel er gewillig en ijverig naar, dan zullen jullie in jezelf het ware, eeuwige leven ontvangen!

[7] Ik zie nu wel dat jullie Mij allemaal als Heer en Meester erkennen, maar dat zou in jullie zielen nog niet het gevoel van volledige onsterfelijkheid opwekken; maar wat het gevoel van onsterfelijkheid in jullie zielen opwekt, is het feit dat jullie in volle ernst in je hart besloten hebben om altijd te doen wat Ik jullie aangeraden heb.

[8] Blijf nu, in overeenstemming met dit besluit, voortaan ook in Mijn naam handelen, dan zal het eeuwige leven uit Mij in jullie blijven, en jullie zullen in eeuwigheid geen dood meer zien of smaken!

[9] Wat heeft een mens eraan, als hij alle schatten van de aarde zou bezitten en zich daarmee alle denkbare soorten van vermaak zou kunnen verschaf­ fen, maar daardoor schade aan zijn ziel zou lijden? Zullen al deze schatten hem wel uit de harde ketenen van de dood kunnen verlossen?

[10] Werkelijk! De dood kan aan de dood geen leven geven; dat kan alleen de levende daad volgens Mijn leer, omdat Ik Zelf voortdurend liefde, daad en leven ben! Want alles wat er in de oneindigheid is, is immers een werk van Mijn liefde en Mijn leven. -Geloven jullie dat?'

[11] Allen zeiden: 'Ja, grootste Heer en Meester uit Uzelf van eeuwigheid, wij geloven nu alles, en wij zullen ons geloof ook door werken volgens Uw zeer zuivere en ware leer tot leven brengen, zo waarlijk U ons altijd moge helpen, als wij ooit zwak zouden worden!

[12] Maar nu nog een kleine vraag: heeft de oude priester op Patmos deze leer, die U uitvoerig tot ons hebt gericht, ook net zo in zijn geheel en volledig in de geest gehoord, als wij die hier gehoord hebben?'

[13] Ik zei: 'Zeer zeker, zoals Ik jullie al gezegd heb! Wat Ik hier tegen jullie heb gezegd en nog verder zal zeggen, leg Ik hem in zijn hart, en hij zal het daar uithalen en het voor zichzelf en voor jullie en voor vele anderen opschrijven. En als jullie op Patmos komen, zullen jullie je daar zelf van overtuigen.

[14] En nu geef Ik ieder van jullie de vrijheid om Mij het een of ander te vragen. Wie tot zijn heil nog iets van Mij wil weten, kom dat vragen; want wie zoekt, die vindt!’

[15] Toen allen dat van Mij gehoord hadden, werden ze heel vrolijk en opgewekt; want ze hadden nog heel veel, waarover ze van plan waren Mij vragen te stellen. Maar toen ze het Mij wilden vragen, wist eigenlijk niemand van hen wat hij Mij eigenlijk vooral moest vragen; en daarom wisten ze dan ook niet goed wie van hen het eerst een vraag aan Mij moest stellen­

[16] Maar Ik hielp hen gauw uit deze verlegenheid door te zeggen: 'Welnu, Kado, vraag jij maar, als niemand anders durft te vragen!'

 

184 Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht

 

[1] Nu zei Kado: 'Ja, Heer en Meester, met betrekking tot de woorden en lessen die U ons gegeven hebt, heb ik een vraag die mij althans heel belangrijk lijkt; als het mij toegestaan is U met een vraag lastig te vallen, wil ik wel met alle genoegen mijn mond opendoen.

[2] Kijk, o goede heiland, Heer en Meester, in wat U zei hebt U ons zo uiterst duidelijk uiteengezet hoe schadelijk het epicurisme voor het leven van de ziel is, dat wij dan ook allemaal het vaste besluit genomen hebber/ om ons daar voor altijd van te onthouden! Maar behalve Epicurus hebben wij ook nog een andere wijze van een heel andere richting; dat is Diogenes van Sinope, die de hele wereld en haar bekoringen, schoonheden en schatten en zelfs dit aardse leven diep verachtte.

[3] Hij is het complete tegendeel van Epicurus, en noch hij noch één van zijn leerlingen geloven in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel; het gevoel van sterfelijk te zijn bezorgt hun absoluut geen angst en vrees, maar allemaal kunnen ze het ogenblik dat ze niet meer zijn nauwelijks afwachten­ En toch zijn het heel eerlijke, goede en dienstvaardige mensen en ze houden zich heel nauwkeurig aan eenmaal gedane beloften. Hun voedsel is zo mager en eenvoudig als maar mogelijk is. Ze verachten ieder gemak, iedere pracht en leven heel gedisciplineerd en ingetogen. Ja, ze vereren zelfs de goden en erkennen hun goedheid, wijsheid en macht; maar ze bedanken hen nergens voor en versmaden ten diepste iedere vorm van beloning die ze van een of andere godheid te verwachten zouden hebben. Het eeuwige niet-zijn is hun verlangen; elke manier van zijn en leven beschouwen zij als een ondraaglijke last en kwelling.

[4] Welnu, deze mensen zijn wat hun handelen aangaat bijna zoals een mens volgens Uw leer moet zijn. Wat missen zij eigenlijk om te kunnen worden wat wij nu door Uw genade geworden zijn? En als zij sterven, zullen hun zielen na de dood van hun lichaam dan voortleven, en hoe dan, gelukkig of ongelukkig? Ik heb steeds met aandacht naar deze zonderlinge mensen gekeken, hoewel ik mij nooit zodanig in hun leer heb kunnen vinden, dat die voor mij maatgevend zou kunnen zijn. Heer en Meester, geef ons ook daar opheldering over, en ook over de manier waarop zij tot uw leer bekeerd zouden kunnen worden!'

[5] Ik zei: 'Ja, Mijn goede vrienden, dit soort mensen is nog moeilijker op de juiste levensweg te brengen dan de epicuristen, omdat ze geen liefde voor het leven hebben! De epicuristen hebben zeker heel veel liefde voor het leven, alleen is dat eigenliefde en daarom ook een materiële liefde die de dood voortbrengt. Maar als die, zoals nu bij jullie, door het juiste geloof in een enig ware God verandert in liefde tot Hem en tot de naaste, dan zijn de epicuristen er ontegenzeglijk veel beter aan toe dan de ten opzichte van het leven afgestompte cynici.

[6] Als dezen echter bekeerd kunnen worden tot het ware geloof in de enig ware God, dan komt daardoor ook de liefde voor Hem en voor de naaste en zodoende ook voor zichzelf tot leven, omdat God, die de zuiverste en eeuwige liefde is, door het levende geloof Zijn intrek neemt in het hart van de mens en daardoor alles in de mens tot liefde en leven omvormt.

[7] Maar, zoals gezegd, dergelijke mensen zijn zowel hier op aarde als in de geestenwereld moeilijk te bekeren, omdat hun de liefde voor het leven ontbreekt. Maar als ze eenmaal bekeerd zijn, dan zijn ze ware helden in het geloof, in de liefde en in het handelen; want ze hebben op andere mensen voor, dat ze zelfverloochening, geduld en een grote mate van deemoed bezitten, waardoor ze alle materiële liefde, die in het vlees woont, gemakkelijk kunnen beheersen en vastberaden op de weg van het licht kunnen voortgaan, wat bij andere mensen veel moeilijker gaat.

[8] Als cynici echter onbekeerd sterven, leven hun zielen aan gene zijde toch eeuwig verder, ondanks hun verlangen om niet te zijn, wat ze natuurlijk niet aangenaam vinden; voor het overige ondervinden ze geen kwelling of pijn, maar ze leven precies zoals ze op deze wereld geleefd hebben. Ze worden in de geestenwereld echter ook dikwijls door engelen bezocht en voor zover mogelijk verlicht, zonder hun vrije wil aan te tasten. Maar daar is veelliefde, wijsheid, inspanning, geduld en volharding voor nodig.

[9] Overigens bestaan er van dit soort mensen steeds maar weinig, en daarom zullen ze de andere mensen ook moeilijk op grotere schaal kunnen bederven zoals de buitengewoon talrijke grote en kleine epicuristen dat kunnen, die overal thuis zijn en hun zelfzuchtige leven leiden en vanwege hun streven naar een goed leventje nauwelijks aan God denken en een arme naaste helemaal niet zien staan, behalve wanneer die voor een laag loon in het voordeel van de epicurist kan werken.

[10] Een epicurist bederft door zijn voorbeeld van een luxueus leven veel mensen: het ene, gegoede deel van de mensen streeft er alleen maar naar om ook zo'n goed leventje te hebben, en de niet welgestelde mens raakt vervuld van afgunst en ergernis, omdat hij niet zo kan leven als de welgestelden; een epicurist is daarom veel slechter dan een cynicus. ­Daarmee heb Ik jouw vraag nu beantwoord, en nu kan iemand anders iets vragen.’

 

185 De eerste twee soorten louteringsvuur

 

[1] Daarop stond de waard, de vader van Kado, op en zei: 'O Heer en Meester, hoe zal het er dan uitzien in de tijd, waarvan U gezegd hebt dat dan de mensen vóór Uw wederkomst door vuur gelouterd zullen worden, en wat zal dat dan voor vuur zijn?'

[2] Ik zei: 'Ja, vriend, dat vuur zal grote en algemene nood, ellende en droefenis zijn, van een grotere omvang dan de aarde ooit heeft gezien. Het geloof zal uitdoven en de liefde verkillen, en alle arme geslachten zullen klagen en verkwijnen, maar toch zullen de groten en machtigen en de koningen van deze wereld de smekenden niet helpen, vanwege hun te grote hoogmoed en daardoor ook vanwege een te grote hardheid van hun hart!

[3] Zo zal ook het ene volk tegen het andere opstaan en het met vuurwapens te lijf gaan. Daardoor zullen de heersers in grote, niet af te lossen schulden raken en hun onderdanen kwellen met onmogelijk hoge belastingen. Daardoor zullen er buitensporige duurte, hongersnood, vele kwaadaardige en besmettelijke ziekten en epidemieën onder de mensen, de dieren, en zelfs de planten ontstaan!

[4] Ook zullen er hevige stormen op het vasteland en op zee zijn, en aardbevingen, en de zee zal op vele plaatsen buiten haar oevers treden, en dan zullen de mensen in grote vrees en angst geraken vanwege de dingen die dan over de aarde zullen komen!

[5] Dat zal allemaal toegelaten worden om de mensen af te keren van hun hoogmoed en hun zelfzucht en hun grote traagheid. De groten en degenen die zich machtig wanen zullen met verveling getuchtigd worden en zullen daardoor genoodzaakt zijn in actie te komen, om van die kwelling bevrijd te raken.

[6] En kijk, dat is het éérste soort vuur, waardoor de mensen voor Mijn wederkomst gelouterd zullen worden.

[7] In diezelfde tijd zal echter ook het natuurlijke vuur* (* Elektriciteit.) een rol van geweldig belang gaan spelen. Het vuur zal op alle zeeën de schepen met een snelheid groter dan die van de wind voortdrijven; ook zullen de mensen met hun scherpe verstand ijzeren voertuigen en wegen maken, en in plaats van trekdieren zullen zij vuur voor de wagens spannen en met de grote kracht daarvan sneller dan een afgeschoten pijl ver over de aarde wegsnellen.

[8] Zo zullen ze ook de bliksem weten te bedwingen en die maken tot de snelste overbrenger van hun wensen en hun wil van het ene uiteinde van de aarde naar het andere. En als zij, die trotse en hebzuchtige koningen, oorlog met elkaar zullen voeren, zal het vuur daarbij ook een zeer beslissende rol te spelen krijgen; want door de grote kracht daarvan zullen er ijzeren massa's in de vorm van een kogel met een groot gewicht met de snelheid van de bliksem naar de vijand, de steden en vestingen geslingerd worden en grote verwoestingen aanrichten.

[9] En de vindingrijke mensen zullen het met deze wapens zover drijven, dat er dan weldra geen enkel volk meer een oorlog tegen het andere zal kunnen beginnen. Want als twee volkeren elkaar met zulke wapens aanvallen, dan zullen ze elkaar ook gemakkelijk en snel tot de laatste man uitroeien, wat beslist voor geen van beiden een echte overwinning en winst zal opleveren. Dat zullen die koningen en hun legeraanvoerders spoedig inzien en daarom zullen ze elkaar liever in vrede en goede vriendschap verdragen; en als er ergens een zeer trotse en eerzuchtige rustverstoorder zal opstaan en zijn buurman zal aanvallen, dan zullen de vredelievenden zich verenigen en hem tuchtigen. En op die manier zal dan ook langza­merhand de aloude vrede onder de volkeren der aarde aanbreken en zich duurzaam vestigen.

[10] Als men vanaf Mijn huidige aanwezigheid bijna achttienhonderd ne­gentig jaren zal tellen, zal er op aarde vrijwel geen oorlog meer zijn - en ongeveer in die tijd zal ook Mijn persoonlijke komst op deze aarde plaatsvinden en de grootste loutering van de mensen een aanvang nemen.

[11] Weliswaar zullen er onder de minder beschaafde volkeren van de aarde dan nog oorlogen voorkomen, maar die zullen ook bij hen weldra tot de onmogelijkheden behoren. Ik zal hen met behulp van mijn rechtvaardige en machtige koningen en legeraanvoerders in het nauw drijven en Mijn licht onder hen laten uitstorten, en ook zij zullen dan in vreedzame volkeren veranderd worden, die het licht zijn toegedaan.

[12] Kijk, dat is het tweede soort vuur, waardoor de mensen gelouterd zullen worden!’

 

186 Het derde en vierde louteringsvuur

 

[1] (De Heer:) 'Een derde soort vuur zal erin bestaan, dat Ik al enkele honderden jaren daarvóór steeds helderder verlichte zieners, profeten en knechten zal opwekken, die in Mijn naam de volkeren over de hele wereld even helder en duidelijk over alles zullen onderrichten en zodoende bevrijden van allerlei leugen en bedrog. Deze leugens en bedrog zullen door toedoen van valse profeten en priesters, zelfs in Mijn naam, de weg banen voor hun eigen ondergang -en daarmee zullen ze over niet al te lange tijd het boze begin maken en hier en daar zijn ze er in Mijn huidige tijd al mee begonnen.

[2] Zij zullen net als de heidense priesters valse tekenen en wonderen doen en zullen vele mensen verleiden, waarbij ze zichzelf grote aardse schatten, rijkdommen, macht en groot aanzien zullen bezorgen; maar door het derde vuur en het zeer heldere licht daarvan zullen zij alles kwijtraken en volledig te gronde gericht worden. En de koningen en vorsten die hun willen helpen zullen daarbij al hun macht, hun vermogen en hun tronen kwijt­raken; want Ik zal Mijn koningen en legeraanvoerders tegen hen opwek­ken en hun de overwinning schenken, en zo zal de aloude nacht van de hel en van haar boodschappers onder de mensen op aarde ten einde lopen.

[3] Evenals deze nacht nu bestaat in de heidense, blinde en zinloze ceremonie, die men godsdienst noemt, zal die ook in die tijden bestaan, maar door het derde soort vuur uit de hemelen geheel en al verwoest en vernietigd worden! Want de leugen zal net zo min in staat zijn om de strijd met het licht van de waarheid uit de hemelen zegevierend te doorstaan als de natuurlijke nacht het hoofd kan bieden aan de opgegane zon! Zij moet in haar duistere holen en diepten vluchten, en zij die eenmaal in het licht staan zullen de nacht niet meer gaan opzoeken.

[4] Ik heb je nu het derde soort vuur getoond, dat een uitermate vernie­tigend effect heeft op de duisternis van de mensen, en zo zal Ik je ook nog een vierde soort vuur tonen, waardoor de aarde, de mensen en alle schepselen bij Mijn tweede komst gezuiverd moeten worden; dit soort vuur zal bestaan uit allerlei soorten grote natuurlijke omwentelingen van de aarde, en wel met name op die plaatsen op de aarde waar de mensen te grote en prachtige steden gebouwd zullen hebben, waarin de grootste hoogmoed, liefdeloosheid, slechte zeden, valse rechtspraak, macht, aan­zien, traagheid en tevens de grootste armoede en allerlei nood en ellende zullen heersen, veroorzaakt door het te sterk uitgegroeide epicurisme van de groten en machtigen.

[5] In zulke steden zullen uit buitensporig winstbejag ook op zeer grote schaal allerlei fabrieken gebouwd worden, en daar zullen in plaats van mensenhanden vuur en water het werk doen, samen met duizenden soorten kunstige, van metaal vervaardigde machines. Het verhitten zal gebeuren door middel van de oeroude kolen uit de aarde, die de mensen in die tijd in buitengewoon grote hoeveelheden uit de diepten van de aarde zullen delven.

[6] Wanneer een dergelijke bedrijvigheid door het geweld van het vuur eenmaal zijn hoogste punt bereikt zal hebben, zal de aardse lucht op zulke plaatsen op aarde ook te sterk verzadigd raken met brandbare ethersoorten, en die zullen weldra hier en daar ontbranden en zulke steden en gebieden samen met hun vele bewoners in puin en as veranderen; en dat zal dan ook een grote en effectieve loutering zijn. Maar wat het op deze manier voortgebrachte vuur niet zal bereiken, dat zullen allerlei soorten grote stormen op aarde bereiken, vanzelfsprekend daar waar het nodig zal zijn; want zonder noodzaak zal er niets verbrand en vernietigd worden.

[7] Daardoor zal de lucht op aarde dan ook bevrijd worden van haar kwade dampen en natuurgeesten, wat een zegenrijke invloed zal hebben op alle andere schepselen op aarde en wat ook de natuurlijke gezondheid van de mensen ten goede zal komen, doordat al die vele kwaadaardige lichame­lijke ziekten zullen ophouden te bestaan en de mensen een gezonde, krachtige en hoge leeftijd zullen kunnen bereiken.

[8] Omdat de aldus gelouterde mensen in Mijn licht zullen staan en voor altijd de geboden van de liefde van binnenuit en waarachtig in acht zullen nemen, zal het aardse grondbezit ook zo verdeeld zijn onder de mensen, dat iedereen zoveel zal hebben dat hij met de juiste vlijt nooit nood zal hoeven te lijden. De voorgangers van de gemeenten en ook de koningen zullen geheel en al Mijn wil en licht volgen en ervoor zorgen dat er in een land nooit enig gebrek bij een volk zal ontstaan. En Ikzelf zal nu eens hier en dan weer daar de mensen bezoeken en hen sterken en oprichten, daar waar de mensen een zeer sterk verlangen naar Mij en de meeste liefde voor Mij zullen hebben.

[9] Daarmee heb je nu een voor jullie Grieken goed te begrijpen antwoord op je vraag. Het is weliswaar een voorspelling voor een nog tamelijk veraf liggende toekomst, maar hij zal niet onvervuld blijven; want alles kan eerder vergaan, zelfs deze aarde en de hele zichtbare hemel, dan dat één van Mijn woorden en beloften onvervuld zou blijven. -Heb je dat nu goed begrepen?'

 

187 De voorwaarde voor de wederkomst van de Heer

 

[1] De oude waard zei: 'Ja, Heer en Meester, dat hebben wij allemaal beslist heel goed begrepen! Wat die vier soorten vuur voor .de loutering van de mensen en de hele aarde betreft is het weliswaar niet verheugend en aangenaam, en men zou terecht kunnen vragen waarom zoiets door een zeer wijze en goede God toegelaten wordt. Maar juist omdat God uiterst wijs en goed is, zal Hij ook wel het beste weten waarom Hij al zulke dingen toelaat. Maar toch danken wij U voor deze onthulling van de toekomst en zijn nu erg blij dat wij nu reeds op deze aarde leven tijdens Uw eerste komst; want voorzover ik het nu goed begrijp, is onder de mensen op aarde in deze tijd alles toch nog aanzienlijk veel beter dan het bij Uw tweede komst zal zijn.

[2] Ik kan mij er nu natuurlijk geen voorstelling van maken waar en wat voor soort grote steden de mensen mettertijd nog zullen bouwen en hoe zij de kracht van de elementen en zelfs die van de bliksem zullen regelen en beteugelen om die te gebruiken -maar ik en ongetwijfeld wij allemaal zijn blij dat wij dat niet begrijpen en dat wij die kracht nog door Uw wijsheid en macht geleid zien; want als wij dat nu al zouden begrijpen, dan zou die vreselijke tijd van loutering door die vier soorten vuur beslist nog eerder aanbreken dan U, o Heer en Meester, ons die nu aangekondigd hebt.

[3] Maar aangezien U nu al zo genadig was om ons van tevoren als een vaststaand feit mee te delen dat U nog een tweede keer persoonlijk en voorgoed naar de mensen op deze aarde zult komen, zou U ons toch ook nog kunnen zeggen, waar op aarde U bij de mensen zult wederkomen! Hoe zal dat land, die plaats en dat gelukkige volk heten?'

[4] Ik zei: 'Vriend, op deze vraag van jou kan Ik je nu geen antwoord geven dat jullie zouden begrijpen, want in die tijd zullen er veel nieuwe plaatsen, landen en volkeren ontstaan, die nu nog geen naam hebben; maar dat Ik alleen in een zodanig land en op een zodanige plaats weer naar de aarde zal komen, waar onder de mensen nog het meeste en meest levende geloof en de meeste en meest waarachtige liefde tot God en de naasten zal bestaan, dat kun je als heel zeker en volledig waar aannemen en geloven.

[5] Maar als Ik kom, zal Ik niet alleen komen, maar' al de Mijnen, die reeds lang in Mijn hemelrijk bij Mij zullen zijn, zullen in grote scharen samen met Mij hun broeders, die op aarde nog in het vlees leven, komen sterken; en zo zal er een ware gemeenschap bestaan tussen de reeds zalige geesten van de hemelen en de mensen van deze aarde, wat de mensen, die in die tijd leven, werkelijk tot zeer grote troost zal zijn.

[6] En nu weten jullie alles wat jullie moesten weten. Handel ernaar, dan zullen jullie het eeuwige leven oogsten; want Ik zal jullie opwekken op de jongste dag!'

[7] Toen zei Kado: 'O Heer en Meester, zou dat dan morgen misschien al kunnen gebeuren? Want iedere nieuwe dag is voor ons een jongste dag!'

[8] Ik zei: 'Ik bedoel daar geen aardse dag mee, maar een geestelijke dag aan gene zijde. Wanneer jij je lichaam verlaten zult hebben en het rijk van de geesten binnengaat, dan zal dat jouw jongste dag zijn en Ik zal jou dan verlossen uit het gericht van de materie. En dat is het opwekken op de jongste dag.            .

[9] Maar aangezien het nu al middernacht is geworden en wij morgen een verre reis voor de boeg hebben, zullen wij nu gaan slapen!’

[10] Toen Ik deze wens geuit had stonden allen op, bedankten Mij nog eens voor alles, en de waard bracht ons zelf naar een groot en uitstekend verzorgd slaapvertrek, waar wij allemaal een verkwikkende rust genoten tot de morgen. - Het spreekt natuurlijk vanzelf dat de Grieken nog lang met elkaar spraken over alles wat zij gehoord hadden.

 

188 De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth

 

[1] Zoals gewoonlijk waren wij ook deze keer reeds voor zonsopgang op de been en gingen direct naar buiten. De waard en zijn zoon Kado, die ook al op waren, merkten dat Ik en Mijn leerlingen naar buiten gingen, en daarom kwam Kado Mij ook snel achterna en vroeg Mij om niet te vertrekken voordat Ik met Mijn leerlingen een goed bereid ochtendmaal genuttigd had.

[2] Ik zei tegen hem: 'Dat zou Ik ook gedaan hebben, als jij Mij niet achterna gekomen zou zijn; maar omdat jij dit uit liefde voor Mij doet, is dat een ware vreugde voor Mijn hart en daarom nodig Ik ook jou nu uit om met ons de heuvel op te gaan. op deze heuvel stond eens Jozua, de profeet die het volk der Israëlieten het beloofde land binnenleidde, met de ark des verbonds, en door middel van een machtig bazuingeschal vernie­tigde hij deze stad, die in die tijd groot was en omringd door een nagenoeg onverwoestbare muur en haar machtige inwoners en soldaten, die heide­nen waren en boze afgoderij bedreven, overwon en vernietigde hij tot op de laatste man.

[3] Die heuvel gaan wij op - en die ligt niet zo ver hier vandaan, omdat het huidige Jericho zich dichter bij de heuvel bevindt dan het oude, dat meer dan honderd keer zo groot was als het huidige; dat draagt weliswaar de oude naam, maar bezit van het oude Jericho niets anders dan enkele ruïnes. Vanaf die heuvel zal Ik je de ware plaats en de omvang van het oude Jericho laten zien!’

[4] Kado zei: 'O Heer en Meester! Dat is werkelijk teveel van Uw goddelijke genade voor mij, zondige heiden! Maar aangezien U nu eenmaal zo genadig wilt zijn, wil dan ook genadig toestaan dat mijn vader met ons meegaat; want hij is een grote vriend van zulke dingen, die verloren zijn gegaan in de grijze oudheid door de alles vernietigende tijd. Daarom ga ik hem nu direct halen. ,

[5] Ik zei: 'Dat is niet nodig, want kijk, hij komt ons al achterna, en degene die Ik gisteren ziende heb gemaakt, loopt bij hem!'

[6] Kado merkte dat ook direct op en werd heel blij; wij liepen op ons gemak verder en beiden hadden ons dan ook weldra zonder moeite ingehaald.

[7] Een half uur later bevonden wij ons al op de genoemde heuvel, waarvan de voet, begroeid met olijfbomen, eigendom van onze waard was, en waar men vanaf het hoogste punt aan alle kanten een wijd uitzicht had.

[8] Toen wij ons met z'n allen bovenop de heuvel bevonden, waar veel plaats was ging Ik op een klein rotsblok staan dat midden op de heuvel lag en precies een halve manslengte hoog was, en op dit punt, waar alle aanwezigen Mij goed konden zien en horen, zei Ik: 'Luister! Op deze steen, waar Ik nu op sta, stond eens Mijn knecht Jozua! Het is weliswaar voor de mens niet van levensbelang, maar toch doet het geen enkele ziel kwaad als zij thuis is in de geschiedenis van de oudheid, want een ziel die goed thuis is in de geschiedenis van de tijden en volkeren zal niet zo gemakkelijk tot bijgeloof vervallen als een ziel, die geen juiste kennis heeft van de oudheid en daarom alles ofwel naar het rijk der fabelen verwijst ­die voor haar geen waarheid zijn, ofwel naar het terrein van het bijgeloof, waarvan een mens dan weldra gemakkelijk alles letterlijk aanneemt, wat hij ergens aan bijzonders gehoord heeft.

[9] En kijk, zo vergaat het nu de meeste joden, waarvan sommigen Jozua als een mythische figuur beschouwen en onder elkaar zeggen dat hij in werkelijkheid helemaal nooit bestaan heeft en waarvan weer andere blind -, licht­ en kleingelovigen de geschiedenis van deze profeet helemaal letterlijk aannemen zoals die in het boek geschreven staat. Maar ook dat is een even grote dwaasheid, waaruit al hele grote twistpunten en allerlei ongeloof, bijgeloof en een groot aantal dwalingen zijn voortgekomen!

[10] Zoals velen van jullie zullen weten heeft Jozua, toen hij de Israëlieten onder voortdurend geleide van de Heer vanuit de woestijn het beloofde land binnenleidde, een groot aantal tekenen en wonderen gedaan; ten eerste is dat feitelijk waar maar ten tweede hebben zijn leiding en daden tevens een geestelijke zin, die nu helaas door geen enkele Jood meer begrepen wordt. Daarom wordt er dan ook overal door de Farizeeën over het handelen en de daden van Jozua zoveel onzinnigs verkondigd en geleerd; het is dan ook niet zo verwonderlijk dat joden die enigszins helderder denken zich herhaaldelijk erg gestoten hebben aan de leer van Mozes en de profeten. Daarom heb Ik jullie nu dan ook naar deze heuvel en juist naar deze plaats gebracht, waarop Jozua bij de verovering van de oude stad Jericho zijn eerste grote wonderdaden verricht heeft, zoals de geest van de Heer hem geboden had.

[11] Kijk! Daar ligt de heuvel Araloth, en de plaats waar we nu staan heet Gilgal, en is dezelfde plaats waar Jozua na het gebod van de Heer de kinderen van Israël voor de tweede maal met stenen messen heeft besneden!

[12] Deze rots, waarop Ik nu sta en voor jullie die oude geschiedenis weer in herinnering roep, bestaat uit de twaalf stenen, die evenzo vele priesters ­toen het volk met droge voeten de Jordaan overtrok, uit het midden van de Jordaan hierheen gebracht hebben en deze ten teken van de wonder­baarlijke leiding door Gods macht hier geplaatst en samengevoegd hebben op de manier zoals ze er nu nog steeds zijn. Daardoor gaf Jozua het volk symbolisch te kennen dat de twaalf stammen van Israël, voorgesteld door de hier bij elkaar gelegde en samengevoegde twaalf stenen, ook één vast lichaam vormen en zo als een verenigd en machtig volk onder de wetten, de bescherming en de leiding van God als een gericht tegenover alle heidenen moeten staan en ook als een harde rots zijn, waaraan allen zich kunnen stoten die in strijd met Gods wil handelen.

[13] Zie! Precies op dit punt heeft Jozua de ark opgesteld. Door hem zeven maal rond de oude stad Jericho te dragen stortten tijdens de zevende keer ronddragen, op de zevende dag, bij het geweldige geschal van de bazuinen de muren in. Vervolgens drongen de Israëlieten de stad binnen en sloegen op Gods bevel alles met het zwaard neer wat daar leefde, behalve de hoer Rachab, die op Gods bevel samen met haar huis en verwanten ontzien moest worden; want zij redde de spionnen die Jozua naar de stad had gestuurd van de vervolging door de heidense koning, doordat zij hen goed in haar huis verborg!

[14] Op deze heuvel werd ook al het goud en zilver en alle edelstenen, die de Israëlieten uit de verwoeste stad haalden, ter ere van God voor de ark des verbonds neergelegd, en ook deelde Jozua op deze heuvel alle Israë­lieten het gebod mee volgens de wil van God, dat de verwoeste stad nooit meer opgebouwd moest worden, en dat degene die dat toch zou doen en het werk zou beginnen aan te pakken, door God daarvoor gestraft zou worden. - En zo weten jullie nu wat deze heuvel te betekenen heeft.

[15] En dezelfde plaats waar eens de ark stond staat nu in levende lijve Degene die als een machtige vorst met een zwaard in de hand naar Jozua toe kwam en tegen hem zei: 'Jozua, trek je schoenen uit, want de plaats waar je staat is heilig!' Toen pas realiseerde Jozua zich wie die machtige vorst was en hij aanbad Hem daarom ook.

[16] Jullie weten nu ook allemaal wie Ik ben, en niemand van jullie aanbidt Mij. jullie zouden dat wel willen doen, maar Ik wil het Zelf niet, omdat Ik jullie op een hoger levensplan stel dan waar Jozua in al zijn macht ooit gestaan heeft en omdat Ik ieder gebed met de lippen verafschuw; want van nu af aan is de liefde tot God en tot de naaste het enige gebed dat Mij aangenaam is, waar ik op let en naar luister!

[17] En zo weten jullie nu in het kort wat dit voor een heuvel is, en nu kunnen wij onze blik naar het westen richten en daar de grote woeste vlakte zien, waar eens de oude heidense stad stond.’

 

189 Over de plaats van de oude stad Jericho

 

[1] Nu vroeg Petrus Mij: 'Heer, het oude Jericho lag toch aan de oostzijde van de rivier de Jordaan, en ik weet niet of en waar wij gisteren op onze reis hierheen de rivier overgestoken zijn; want dit nieuwe Jericho ligt toch beslist oostelijker van de rivier dan het oude lag, aangezien U ons nu de plaats van het oude Jericho getoond hebt, die van hieruit in het westen ligt. Wij zijn gisteren weliswaar een heel brede stenen brug overgegaan, maar beneden in de rivierbedding bevond zich naar mijn mening toch niet zo veel water, dat men het voor het water van de Jordaan kon houden.'

[2] Hierop nam Kado het woord en zei tegen Petrus: 'En toch was dat de Jordaan! In deze tijd bevat die steeds heel weinig water en op de plaats waar er een brug gebouwd is, is hij ook vanwege de engte van het dal op zijn smalst; maar een half uur verder naar het zuiden wordt de rivier alweer veel breder en in de omgeving van de Dode Zee, niet ver van hier, wordt hij zelfs heel erg breed.’

[3] Door deze woorden van Kado waren Petrus en ook de andere leerlingen, die gisteren ook niet gemerkt hadden waar en wanneer wij de Jordaan overgestoken waren, helemaal gerustgesteld.

[4] Daarop bekeek Petrus zoals ook de andere leerlingen de stenen waarop Ik stond, iets nauwkeuriger en zei, nadat hij een poosje had staan nadenken: 'Maar hoe hebben enkel die twaalf priesters deze grote en zeer zware stenen uit de rivier kunnen tillen en ze vervolgens over die grote afstand hierheen kunnen brengen? Waren die twaalf priesters dan soms reuzen, zoals Simson?'

[5] Nu zei Ik: 'Hoe kun jij zoiets nu nog vragen, terwijl je aan Mijn zijde toch al zoveel tekenen van de kracht van Gods geest hebt gezien?! Ben je soms vergeten watje allemaal bij de oude Marcus in de buurt van Caesarea Philippi hebt gezien, en weet je niet meer hoe Rafaël nog maar een paar dagen geleden in de het huis van Lazarus die oude, ijzeren zuil opgetild heeft, en nog duizend andere tekenen?! Hoe kun je dan nog vragen terwijl je al die dingen hebt gezien, hoe de twaalf priesters van Jozua deze stenen uit de Jordaan hierheen hebben kunnen brengen? Was Gods kracht ten tijde van Jozua soms kleiner dan nu? Denk daar eens over na en vraag Mij verder geen dingen meer die een gewillig kind in de wieg al kan begrijpen!'

[6] Na deze opmerking van Mij begrepen allen nu hoe de twaalf priesters deze stenen heel gemakkelijk uit de rivier hierheen hadden kunnen brengen.

[7] Daarop kwam Kado naar Mij toe en zei: 'O goede Heer en Meester, als U niet boos op mij zou worden, zou mijn weetgierigheid met betrekking tot het oude en dit nieuwe Jericho nog een vraag hebben, die U vrijwel zeker al wel kent.'

[8] Ik zei: 'Hoewel Ik al weet wat je wilt vragen, kun je je vraag echter vanwege de anderen toch hardop uitspreken!'

[9] Hierop vroeg Kado: 'Uit het boek Jozua is bekend, en ook Uzelf hebt het nu heel in het kort aangeroerd, dat Jozua op Gods bevel iedereen met een onontkoombare harde straf bedreigd heeft, die het zou wagen de verwoeste oude stad weer opnieuw op te bouwen - en kijk, toch wonen wij in het nieuwe Jericho! Hoe komt het dan dat er in deze tijd toch een stad Jericho staat, op bijna dezelfde plaats waar eens het oude Jericho gestaan heeft? Heeft God soms achteraf Zijn dreigement ingetrokken en toch een nieuw Jericho laten ontstaan?'

[10] Ik zei: 'Je vergist je! God heeft Zijn woord niet teruggenomen en derhalve staat er op die ruime, woeste plaats, waar eens het oude Jericho heeft gestaan, tot op heden nog geen enkel huis of ook maar een heel armzalige hut. En waarom hebben jullie, bewoners van het nieuwe Jericho, dan nog nooit geprobeerd om ergens op de plek van het oude Jericho een huis van het puin te bouwen of tenminste toch een hut voor jullie schapen, geiten en varkens?'

[11] Kado zei: 'ja, zeer goede Heer en Meester, dat heeft zo zijn eigen redenen! Die volledig woeste plek, die een omtrek heeft van bijna twee uur gaans,'vertoont een sterke overeenkomst met de Dode Zee. Er groeit daar niet eens een mosplantje, laat staan iets anders. Bovendien heeft die beslist heel grote woeste plek af en toe een zo slechte en akelige uitwase­ming, dat die mensen en ieder soort dieren zou doden, vooral als zij zich daar 's nachts zouden bevinden, en het zou dus erg onverstandig zijn om op die plaats een woonhuis of ook maar een hut te bouwen.

[12] Maar het is toch een opmerkelijke en wonderlijke omstandigheid, dat die vreselijke uitwaseming zich nooit uitbreidt tot buiten het gebied van die woeste plaats, en dus kan men hier in het nieuwe Jericho heel gezond leven, terwijl iemand, die zich ook maar enkele uren op die woeste plek zou ophouden, dat met zijn leven zou moeten bekopen. Voorzover ik weet heeft men deze plek vroeger ook wel gebruikt om misdadigers, die volgens de wetten de dood verdiend hadden, tijdens zo'n vreselijke uitwaseming naar die plaats te brengen, waar ze dan meer dan een uur lang moesten blijven. Men zegt dat de meesten om het leven gekomen zijn. Van degenen die echter levend terugkwamen zei men, dat de goden hun genadig waren; maar toch bleven ze daarna ziekelijk en leefden niet lang. En dat is een gemakkelijk te begrijpen reden, waarom tot op heden nog geen mens een woning op die woeste plaats gebouwd heeft en dat waarschijnlijk ook nooit zal doen - zoals het ook voor geen enkel mens goed is in de buurt van de Dode Zee, aan de zeer woeste oevers ervan lang te blijven, vooral wanneer een wind vanaf de watervlakte je tegemoet waait. Maar toch is het goede van deze woeste plaats dat de wind haar vreselijke uitwaseming nooit buiten haar stenen grenzen kan verspreiden.

[13] Of die kwade uitwaseming nu een gevolg is van die oude dreiging van God met straf, of van iets anders, dat zou ik eigenlijk niet weten te verklaren; maar toch blijft het opmerkelijk dat tegenwoordig niet eens slangen, adders en ander giftig gedierte hun armzalig beetje leven kunnen behouden op de plaats, waar in de oude tijd een zo grote en machtige koningsstad stond -wat men uit de vele ruïnes heel goed kan afleiden ­waar mensen woonden, handel dreven en hun beroep uitoefenden. En het is dus ook merkwaardig dat er ondanks het oude goddelijke verbod toch ook al enkele honderden jaren geleden een tweede, nieuw Jericho ge­bouwd is.

[14] O Heer en Meester! Kijk, dat zijn van die wonderlijke dingen die menige denker, die goed thuis is in de joodse Schrift, met betrekking tot de tijd van Jozua ontegenzeglijk enigszins bedenkelijk moeten voorkomen, en het is ook niet zo verwonderlijk dat menige jood daardoor zijn geloof en ook zijn begrip van de zaak verloren heeft. Hoe komt het eigenlijk dat er nu toch nog een Jericho staat?'

[15] Ik zei: 'Dat komt, vriend, omdat er aan de naam niets gelegen is, maar alleen aan de plaats. Waarom het echter zo is, zal Ik jullie nu meteen enigszins toelichten.

[16] Kijk, op de aarde zijn er bepaalde plekken en dikwijls meer uitgestrekte vlakten, waar het voor mensen en ook voor dieren niet goed is om te wonen, omdat daar vanuit het inwendige van de aarde -om voor jullie Grieken begrijpelijk te spreken -zich op bepaalde tijden kwalijke dampen omhoog werken naar de oppervlakte; deze dampen zijn afkomstig van de onderaardse zwavel -, steenkool­ en giftig metaal bevattende lagen. En deze oude plaats, die ongeveer een halfuur hier vandaan ligt, is ook zo'n plek, en tegenwoordig erger dan ten tijde van Abraham en Lot, toen tegelijk met Sodom en Gomorra Jericho en ook nog andere steden gebouwd werden -maar natuurlijk door de voorouders van Lot, die destijds over deze streek heersten, tot aan de zee toe!

[17] Reeds de voorouders van Lot waren ervoor gewaarschuwd dat ze zich niet in deze streek moesten vestigen en er geen steden moesten bouwen. Aangezien ze het ondanks de waarschuwing toch deden, werd hun aangeraden om een zo kuis en rein mogelijk leven te leiden; want alleen een kuis en daardoor ook levenskrachtig mens met een sterke, van Gods geest vervulde ziel kan weerstand bieden aan alle kwade en grove natuur­geesten, en zij kunnen zijn lichaam niet schaden Maar de eerder genoemde mensen volgden ook deze raad niet op en gingen binnen zeer korte tijd over tot allerlei geilheid, werden afgodendienaren en leidden een uiterst losbandig en onnatuurlijk brassend leven.

[18] Toch werden er van tijd tot tijd zuivere en van Gods geest vervulde boodschappers naar hen toe gezonden, die hen onderrichtten en hun de onontkoombare gevolgen toonden, die uit hun gebrek aan boetvaardig­heid zouden voortkomen; maar men luisterde niet naar de boodschappers, bedreigde hen, vervolgde hen en stootte hen van zich af.

[19] Ten tijde van Lot echter was de plek onder de plaatsen waar de steden stonden, rijp geworden om door te breken; enerzijds omdat dat in het inwendige van de aarde al zo geordend en vastgelegd was, maar anderzijds - en wel hoofdzakelijk - omdat die genoemde mensen al hun geestelijke kracht kwijt geraakt waren en de kwade geesten van de grove en gerichte natuur dus een onbeperkte speelruimte kregen en zo steeds erger konden huishouden; en dat zouden ze niet zo gemakkelijk hebben kunnen doen als er in één van die steden nog slechts tien tot twintig geestelijk sterke en zuivere mensen geweest waren.

[20] Want waarlijk, Ik zeg jullie: een rein en geestelijk sterk mens is heer over de natuurgeesten, evenzo heer over de elementen en ook over alle dieren en alle planten en mineralen, van welke aard of soort die ook mogen zijn. Want als zijn ziel vervuld is van Gods geest, waarin alle macht en kracht uit God woont, kan hij ook de hele natuur gebieden en zelfs bergen moeten zich dan buigen voor de macht van zijn wil en zijn onwankelbaar geloof en vertrouwen in de ene, ware, almachtige God.

[21] In de tijd van Lot bestond er behalve hijzelf echter niet één zo'n mens meer, en daarom kreeg hij de waarschuwing om te vluchten als hij niet met alle anderen te gronde wilde gaan. En Lot vluchtte en werd gered; want op diezelfde dag vond de alles vernietigende uitbarsting plaats en het grote Sodom en Gomorra ging ten onder op de plaats waar de Dode Zee nu nog dikwijls boosaardig tekeer gaat en dat nog heel lang zal doen.

[22] En zie nu, met het oude Jericho stond het er in de tijd van Jozua niet veel beter voor, waar - let wel! - een hoer nog de zuiverste ziel had; zij werd dan ook behouden, omdat zij naar de boodschappers, die door Jozua naar de stad gezonden waren, geluisterd had, hun woorden ter harte had genomen en hen in bescherming genomen had!

[23] Jozua, die evenals zijn priesters een zuiver en van Gods geest vervuld mens was, had de inwendige, vernietigende uitbarsting van die plaats wel kunnen voorkomen; hij heeft de slechte natuurgeesten voor altijd steeds verder van deze plaats verbannen en hun voor hun activiteit een plaats onder de bodem van het water van de Dode Zee toegewezen. Maar desondanks moest hij de mensen heel nadrukkelijk verbieden om op die gevaarlijke plaats ooit weer een stad te bouwen, wat tot op de dag van vandaag ook in acht genomen is en ook in de toekomst in acht genomen zal worden.

[24] En zo heb Ik jullie nu de reden getoond, waarom Jozua zo heel nadrukkelijk geboden heeft om op die plaats nooit meer een stad te bouwen - met welke naam dan ook. Maar deze plaats, waar nu dit Jericho staat, is niet slecht, hoewel hij zich in de buurt van de oude, slechte plaats bevindt, en daarom kon er ook een kleine stad gebouwd worden; maar de naam heeft helemaal niets te betekenen.’

 

190 Het doel van de natuurlijke orde

 

[1] Hierop bedankte Kado Mij voor deze verklaring en vroeg Mij of ook Ik nu de kwade natuurgeesten door middel van Mijn macht zou willen gebieden, om buiten die slechte plaats noch voor de mensen noch voor de dieren schadelijk te zijn.

[2] Ik zei: 'Dat is allang gebeurd, voordat jij eraan dacht Mij daar om te vragen; wat Mijn geest door de mond van Jozua heeft verbannen, dat blijft zo! Zover er gras groeit, en zover er schapen, geiten, ossen en ezels grazen, is het land goed; maar daarbuiten is het kwaadaardig.’

[3] Nu zei de waard: 'Maar het is toch werkelijk jammer dat zo'n groot stuk land niet vruchtbaar gemaakt kan worden; want daar zou voor veel mensen brood in overvloed geoogst kunnen worden. Het zou voor U, o Heer en Meester, toch heel gemakkelijk zijn om dit stuk land te ontdoen van al zijn boze natuurgeesten. U zou maar één woord hoeven zeggen en het land zou goed zijn.’

[4] Ik zei: 'Vriend, je hebt helemaal gelijk en Ik prijs jouw geloof­ maar Ik kan niet overeenkomstig jouw wens handelen; want als Ik dat zou doen, zou Ik in strijd met Mijn eenmaal ingestelde orde handelen en dat kan en zal helemaal nooit gebeuren!

[5] Want waar de aarde bergen heeft, daar moeten die ook zijn. Waar er bronnen, meren, beken, rivieren en zeeën zijn, daar moeten die ook zijn, net zoals de verschillende zintuigen in het menselijke lichaam. En waar zich dergelijke kwaadaardige plaatsen bevinden aan het oppervlak van de aarde, daar moeten die zijn; want de aarde, de lucht en het water moeten een vrijwel eindeloos groot aantal van de meest uiteenlopende natuurgees­ten in zich verenigen, zodat daaruit allerlei mineralen, metalen en stenen kunnen ontstaan en planten en dieren, ieder naar zijn aard, hun voedsel en hun bestaan kunnen vinden en kunnen leven.

[6] Waar de mensen dus zulke plaatsen op aarde aantreffen waar geen enkele plant groeit en ook geen dieren van welke soort ook voorkomen, daar moeten zij zich ook niet vestigen; want daar bestaat beslist een dergelijke ondergrondse bron, via welke de zeer onzuivere natuurgeesten naar het oppervlak van de aarde gebracht worden, om zich met de lucht en het water te verenigen.

[7] Er zijn meer dan genoeg gezonde plaatsen in de dalen en op de bergen waar de mensen, wanneer ze bescheiden zijn, ruimschoots in hun levens­onderhoud kunnen voorzien, en het is voor hen niet nodig dat ze ook de slechte woeste vlakten bewonen en ontginnen.

[8] Kijk, de zee bedekt heel grote stukken van de aarde, evenals de meren en rivieren, en een groot gedeelte van het aardoppervlak wordt gevormd door die hoge bergen, die er niet alleen maar kaal bij staan, maar waarvan bovendien nog hun vaak uitgestrekte hooggelegen dalen en vlakten met eeuwige sneeuwen ijs bedekt zijn! Zou jij dan ook niet tegen Mij willen zeggen: 'Heer en Meester, aangezien niets voor U onmogelijk is en de mensen op aarde voortdurend geweldig in aantal toenemen en uiteindelijk misschien te weinig goed land zouden hebben om het voor hun voeding noodzakelijke brood te winnen, maak nu de wijde watervlakten en de onvruchtbare hoge bergen tot vast, goed en vruchtbaar land, dan zullen de mensen ruimschoots voldoende vruchtbare grond bezitten, al zouden het er ook duizendmaal duizend.meer zijn!'? En daarop zou Ik jou moeten antwoorden: ' Als Ik dat zou doen, zou er weliswaar heel veel vast land ontstaan; maar op zo'n droog vasteland zou niets meer groeien.'

[9] Alles moet dus wel zijn zoals het is, zodat er op aarde vruchtbare landen kunnen zijn. Wanneer de mensen volgens de aan hen geopenbaarde wil van God zouden leven en handelen, zouden ze meer, ja veel meer dan genoeg vruchten hebben om hun lichaam te voeden. Want het af en toe onder de mensen optredende gebrek aan voedsel en hongersnood worden alleen maar door de mensen zelf veroorzaakt door hun eigenliefde, hebzucht, heerszucht, traagheid en bovendien door hun daaruit voort­vloeiende hang naar een buitengewoon luxe leven en aardse rijkdom.

[10] Kijk maar eens naar de vele rijke, pronkerige leeglopers in de steden! Zij hebben veel goederen en schatten -maar wat geven ze de arme mensen terug voor het feit dat die bijna dag en nacht in het zweet huns aanschijns voor hen werken? Niets, absoluut niets geven zij hun; want het karige dagloon en het slechte en magere voedsel staan in geen enkele verhouding tot wat de armen voor de grote, en rijke, pronkerige leeglopers doen; en het heeft voor Mij dan ook geen enkele waarde.

[11] Wat voor goeds doet bijvoorbeeld een Herodes voor de mensen die de hun opgelegde hoge belastingen moeten betalen en het harde, zware werk voor hem doen? Kijk, van dergelijke Herodessen zijn er nu heel veel op de wereld; en zij zorgen voor de nood en alle ellende onder de mensen en veroorzaken door hun nooit te bevredigen hebzucht, duurte en hongersnood onder de mensen; maar daarvoor zullen zij aan gene zijde hun loon krijgen, waarover zij zich werkelijk niet zullen verheugen. Want waarlijk, waarlijk, eerder zal een kameel door het oog van een naald gaan, dan dat een dergelijke Hero4es het hemelrijk binnengaat!

[12] Daarom moeten jullie, rijken, voor altijd ook de armen rijkelijk gedenken, dan zullen jullie ontdekken dat er op aarde meer, ja veel meer dan genoeg goede vruchtbare grond is! -Heb jij, waard en bezitter van grote goederen en rijkdommen, dat nu goed begrepen?'

[13] De waard zei: 'Ja, Heer en Meester, niet alleen heb ik dat nu allemaal heel goed begrepen, maar ik heb ook het vaste onwrikbare besluit genomen om ernaar te handelen, en ik zal er ook mijn best voor doen om vele mensen zoals ik tot mijn huidige opvatting over te halen en ze ertoe te brengen ernaar te handelen.’

[14] Ik zei: 'Daar zul je goed aan doen en het loon uit de hemelen zal voor jou niet achterwege blijven; want wie iemand, vooral uit de klasse der rijken, bekeert tot het licht des levens en het vreugdevol en vriendelijk handelen daarnaar, zal een heel groot loon van eeuwig leven voor zijn ziel kunnen verwachten.

[15] Maar nu zal de zon direct helemaal opgaan; laten wij naar de zonsopgang kijken, dan zullen onze zielen zich daarover verheugen en blij worden!’

 

191 De vliegproef van de Griek

 

[1] Toen Ik dat gezegd had, werden alle aanwezigen stil en richtten hun blik naar de zonsopgang; alleen de oude dienaar van Kado hield zijn ogen onafgewend op Mij gericht en keek alleen naar Mij en bekommerde zich niet om de opgang van de wereldse zon.

[2] Dat zag Kado en hij vroeg stilletjes aan de oude dienaar: 'Waarom keer jij eigenlijk je gezicht niet naar de zonsopgang, zoals de Heer en Meester van eeuwigheid ons heeft aangeraden?'

[3] De oude dienaar zei: 'Omdat de Heer en Meester van eeuwigheid voor mij een eindeloos veel grotere en heiliger levenszon is dan die daar in het verre oosten, die ik immers al heel vaak op en onder heb zien gaan en wat ik hopelijk nog meerdere malen zal zien. De wereldse zon zal voor mij spoedig voor altijd helemaal ondergaan; maar deze heiligste zon, die voor ons nu eenmaal zo heerlijk is opgegaan, zal onze zielen voor eeuwig verlichten als op het lichtste moment van de dag en zal nooit meer ondergaan. Wee echter degenen voor wie deze zon zal ondergaan! Die zullen lang moeten wachten eer zij opnieuw weer opgaat! Kijk, daarom zie ik nu liever deze levende en heiligste zon dan die wereldse zon in het verre oosten, die Zijn werk is evenals deze aarde en alles wat daar in, op en boven is!’

[4] Toen Kado dat van zijn oude dienaar gehoord had, prees hij hem en keerde zijn gezicht ook naar Mij en lette niet meer op de zon die juist opging.

[5] Deze keer was de zonsopgang echter buitengewoon prachtig, omdat de horizon heel zuiver was; alleen in het westen dreven er lichte schapenwolkjes hoog in de lucht, wat het blauw van het firmament levendig maakte. Ook kwamen er verschillende trekvogels uit het noorden, hoog in de lucht over ons heen vliegend, die hun koers naar het zuidwesten richtten en de omgeving van de Dode Zee meden. Zodoende was de ochtend heel helder en levendig en alle aanwezigen werden daardoor vrolijk en opgewekt en prezen Mij, omdat Ik hun zo'n mooie ochtend gegeven had.

[6] Toen de zon zich al enkele handbreedten boven de horizon bevond, vroeg de waard aan Mij: 'O Heer en Meester, U kent alle dingen in en op en boven de aarde heel goed; U zult daarom ook wel weten waar de zon zich 's nachts verbergt en waar ze 's ochtends vandaan komt. Volgens onze fabelachtige leer zou ze in de zee zinken en 's morgens aan de andere kant weer opstijgen uit de grote zee, waar de hele aarde op drijft. Voor het oog lijkt dat ook wel zo, maar in werkelijkheid zal het vast heel anders zijn.

[7] Ik zei: 'Beslist heel anders - maar het is nu niet het moment om jullie dat goed begrijpelijk uit te leggen! Maar weldra zullen er enkele Essenen naar jullie toe komen; vraag hun daar maar naar, dan zullen zij het jullie uitleggen, want zij hebben daar al van ouds her de juiste kennis van. Na hen zullen ook Mijn leerlingen naar jullie toe komen en jullie sterken in Mijn naam. Dan zal Mijn geest jullie zielen vervullen en jullie in velerlei wijsheid binnenleiden. Tot die tijd laten wij dat daarom nog rusten!'

[8] Daarmee was de waard ook weer tevreden en vroeg Mij niet verder over deze kwestie.

[9] Een andere Griek, die ons achterna gekomen was, keek vooral naar het vliegen van de vogels en zei daarover: 'O, wat hebben deze dieren het toch goed! Snel en licht vliegen ze door de lucht naar verre verten, waar ze het voedsel van hun gading overvloedig vinden. Maar de mens is er , wat het bewegen betreft, het allerslechtst aan toe en moet gebruik maken van de poten van verschillende dieren, om op een grotere reis toch sneller vooruit te komen; want met zijn eigen benen komt hij steeds maar langzaam vooruit. Had God ook aan de mens maar zo'n paar vleugels gegeven, zodat hij net als die mooie vogels door de lucht kon vliegen, wat zou dat voor de mensen een zaligheid zijn!'

[10] Ik zei: 'Dank God, dat Hij de mensen geen vleugels heeft gegeven om te vliegen; want als de mens ook nog zou kunnen vliegen, zou er niets meer veilig voor hem zijn! Met een dergelijk vermogen zou hij de aarde binnen korte tijd nog erger mishandelen dan een leger Egyptische sprink­hanen dat doet met een weide en een veld, waar het op neerstrijkt. Benijd de vogels dus niet om hun vermogen tot vliegen en wens het de mensen niet toe! Voor hen is de bewegingsmogelijkheid die ze hebben voldoende; want ze komen nog snel genoeg vooruit om oorlog met elkaar te voeren. Alleen om zijn naaste te hulp te komen zou het goed zijn als hij zich sneller zou bewegen; maar bij zulke gelegenheden nemen de mensen ruim de tijd en verlangen ze niet naar het vermogen om te vliegen zoals de vogels. De mens kan echter vliegen met zijn verstand en vrije wil, en dit geestelijke vliegen is meer waard dan het materiële vliegen van de vogels. -Ben je dat niet met Mij eens?'

[11] De Griek zei: 'Zeer zeker, Heer en Meester, maar de profeet Elia zal het toch heel zalig gevonden hebben, toen hij zich in de vurige wagen vrij in de lucht verhief en naar de hoge hemelen zweefde - vooropgesteld dat het echt zo is gegaan als het in de boeken van de joden te lezen is.’

[12] Ik zei: 'Ja, ja, voor de ogen van zijn leerlingen heeft het zich weliswaar zo toegedragen, maar de betekenis van die zeldzame gebeurtenis is diep geestelijk, en die kun jij niet vatten. Maar als jij zoveel zin hebt om te vliegen, geloof nu dan en wil, dan zal Ik toelaten dat jij je in de vrije lucht zult kunnen verheffen! Maar als je in de lucht zweeft, zorg er dan voor dat je je evenwicht bewaart en dat dit ochtendwindje je niet de baas wordt!'

[13] Toen de Griek dat uit Mijn mond hoorde, geloofde en wilde hij, en snel verhief hij zich enkele manslengten hoog in de vrije lucht. Maar omdat hij geen steun had, was de lichte ochtendwind hem direct de baas en draaide hem nu eens naar rechts en links en dan weer met zijn hoofd naar beneden en weer naar boven, en de wind droeg hem zo een behoorlijk eind weg van de heuvel; en hij, de Griek, schreeuwde om hulp omdat hij anders ten onder zou gaan. Toen wilde Ik dat de wind zich weer naar de heuvel zou keren; en zo kwam de vlieglustige Griek weer boven ons zweven.

[14] Ik zei tegen hem daar boven: 'Geloof en wil nu dat je weer op de vaste aarde komt te staan, dan zal gebeuren wat jij gelooft en wilt!'

[15] En de Griek geloofde en wilde en daalde kalmpjes weer naar de aarde.

[16] Toen hij weer vaste grond onder de voeten had, vroegen de anderen hem hoe hij zich gevoeld had in de lucht.

[17] Toen zei de Griek: 'In onze oude boeken staat geschreven dat de zwakke mensen de goden niet moeten verzoeken! Maar toch heb ik nu de enig ware God verzocht en het was dan ook volkomen terecht dat ik mijn dwaasheid in de lucht duur bekocht heb. Voor de mens, die niet zo gebouwd is als de vogels en de lucht niet kan beheersen, is het iets verschrikkelijks als hij van iedere vaste steun verstoken is en de wind geen verschil meer maakt tussen hem en een donsveertje, zoals jullie bij mij gemerkt hebben. O Heer en Meester, ik dank U dat U mij weer op de lieve, vaste aarde hebt geholpen! Laat die lieve vogels in de lucht genieten wat ze kunnen en willen; in mij zal nooit meer de begeerte ontwaken om mij ooit weer in de vrije lucht te bevinden en het genoegen van het vliegen met de vogels te delen. Laten we dus maar op de vaste aardbodem blijven, die ons draagt en voedt!’

[18] Terwijl de Griek nog zo zijn ervaringen aan zijn metgezellen vertelde, vroegen Mij enkele leerlingen, die Ik in Mijn eerste jaar als leraar ook eens door de lucht naar Mij op de berg Kis had laten komen, hoe het eigenlijk bij hen was gegaan, omdat zij in de lucht rechtop gehouden werden.

[19] Ik zei: 'Toen was enkel Mijn wil werkzaam; maar tegen de vliegzuch­tige Griek zei Ik: 'Geloof en wil zelf, dan zal je gebeuren watje gelooft en wilt! ' En kijk, de Griek geloofde zonder enige twijfel en wilde het ook echt, en zo hebben zijn geloof en zijn wil hem de lucht in getild en niet Mijn wil! Maar toen hij zich zonder enige steun vrij in de lucht bevond, werd hij weldra bang en dacht hij er niet aan dat hij door middel van zijn geloof en zijn wil weer terug naar de aarde had kunnen komen; toen pas wilde Ik dat de wind hem weer hierheen zou dragen, waar Ik hem vervolgens zei wat hij moest doen om weer op de aarde terug te komen. Hij zou zichzelf door zijn geloof ook in de lucht rechtop hebben kunnen houden en de wind kunnen gebieden, zoals bepaalde mensen ver in het hoogland van India ook heel goed kunnen op momenten van buitenge­wone geestvervoering; maar dergelijke dingen hebben geen waarde voor de ziel van de mens.

[20] Maar dat een mens door middel van een sterk en onwankelbaar geloof en een zeer vaste wil alles tot stand kan brengen, zelfs bergen verzetten, dat heb Ik jullie al verscheidene keren gezegd en getoond, en daarom zal dit verschijnsel voor jullie dus wel niet nieuw of vreemd geweest zijn. Maar het beste wat hier tijdens de zonsopgang door de Grieken gezegd is, waren de woorden van de oude dienaar van Kado; Ik zal hem daarom opwekken en hij zal spoedig een bekwame arbeider in Mijn wijngaard worden.’

[21] Toen Mijn leerlingen dat van Mij gehoord hadden, waren ze tevreden gesteld en vroegen op de heuvel verder niets meer .

[22] Daarna kwam een dienaar van de herberg ons uitnodigen voor het ochtendmaal, dat al klaar stond; wij verlieten dan ook snel de heuvel, gingen de herberg binnen en gebruikten het ochtendmaal.

[23] Daarbij werd nog veel besproken. Ik sprak echter niet veel, alleen met de oude dienaar van Kado; na het eten legde Ik hem de handen op en sterkte hem, en Ik wekte hem op tot leerling en verbreider van het evangelie. Zijn naam was Apollon. Deze werd toen al gauw de stichter van een gemeente, die zijn naam aannam.

[24] Daarop vervolgden wij onze reis, nadat Ik eerst nog op verzoek van Kado het hele huis zegende en ook beloofde, dat Ik de derde dag weer hierlangs zou reizen om met hen te spreken.

 

192 In de herberg in Essea

 

[1] Wij begaven ons met haastige pas op weg en namen weer de weg, waarlangs wij gisteren naar Jericho gekomen waren. Kado gaf ons een geleide tot aan de brug over de Jordaan, waar de weg zich splitste; want van daar af leidde de oude weg naar Jeruzalem, en een nieuwe leidde van daar in de richting van Egypte naar de plaats Essea, dat van hier af nog ruim een dagreis verwijderd was. Daar ging Ik nu dan ook heen, zoals Ik de Essenen een paar dagen geleden beloofd had. De weg daarheen liep langs menige woeste plaats en beviel de leerlingen niet zo erg; maar toch mopperden ze niet, hoewel wij op deze weg hitte en dorst moesten doorstaan, aangezien er op dit stuk geen herberg was en weinig goede bronnen waren. Laat in de avond hadden wij Essea bereikt. In de plaats Essea waren heel veel herbergen, omdat deze plaats om reeds bekende redenen door veel vreemdelingen steeds heel druk bezocht werd.

[2] Wij gingen direct de eerste de beste herberg binnen en de waard nam ons ook meteen heel vriendelijk op en vroeg waarmee hij ons van dienst kon zijn.

[3] Ik zei: ' Als wij brood, wijn en wat zout hebben, hebben wij alles wat wij nodig hebben!’

[4] De waard liet direct een grote tafel dekken, liet er voldoende brood, wijn en zout op zetten en wij, die heel moe waren van de lange tocht, gingen direct aan tafel zitten; Ik nam de broden, zegende die, brak ze, en de leerlingen verdeelden die vervolgens onder elkaar en aten en dronken. Zodoende werden wij weldra gesterkt en de vermoeidheid verdween dan ook steeds meer uit onze ledematen.

[5] Toen wij ons zo na een half uur heel goed met brood en wijn gesterkt hadden, vroeg de waard Mij of wij ook vlees en vis wilden eten, aangezien hij dat allemaal in voorraad had.

[6] Maar Ik zei: 'Wij zijn nu allemaal voldoende gesterkt en hebben nog genoeg brood en wijn voor ons op tafel. Morgen zullen we ook wel vis eten. Maar als je Mij echter een genoegen wilt doen, stuur dan een bode naar de burcht van de Essenen, die tegen hen moet zeggen: 'De Heer is met Zijn vrienden in jouw herberg aangekomen!' Dat is voldoende, dan zullen de Essenen weldra met luid gejuich en in grote vreugde hierheen komen.'

[7] Toen de waard dat van Mij gehoord had, ging hij direct naar buiten naar zijn dienaren en stuurde er direct één naar de burcht, die deze keer nog open was, omdat er een groot aantal vreemdelingen uit alle windstre­ken met allerlei zieken en ook met verscheidene dode kinderen waren aangekomen, die de Essenen smeekten en bezwoeren hen te willen helpen. Maar dat bracht de Essenen nu tot wanhoop; want hoe meer zij de smekelingen uitlegden dat zij hun verzoeken deze keer niet konden en mochten inwilligen, des te sterker drongen de vreemdelingen er bij hen op aan. En zo bleef de burcht dan ook langer open, en de door de waard gestuurde bode kon volkomen ongehinderd bij de Essenen binnenkomen.

[8] Toen hem door de overste van de Essenen gevraagd werd wat er aan de hand was, zei de bode direct wat hij moest zeggen, en vertrok daarna weer onmiddellijk. Toen de Esseen dat gehoord had deelde hij het onmiddellijk mee aan zijn broeders, waarop alle gezichten meteen opklaar­den.

[9] Maar ook verscheidene vreemdelingen hadden deze boodschap ge­hoord en zij vroegen aan de Essenen, die nu heel blij waren geworden, wat er aan de hand was, wie die aangekondigde heer was en wie zijn vrienden waren.

[10] Maar de Essenen zeiden: 'Vandaag hebben wij geen tijd meer om jullie dit grote geheim bekend te maken; maar morgen zal ieder schepsel zich buitengewoon verbazen over de macht en wijsheid van deze Ene Heer!'

[11] Daar namen de vreemdelingen genoegen mee, verlieten de burcht en begaven zich naar de herbergen. De Essenen zelf haastten zich daarna naar de herberg waar Ik Mij bevond, en toen ze Mij in het oog kregen, brak er een luid en blij gejuich onder hen uit. Zij konden Mij niet genoeg bedanken dat Ik naar hen toe was gekomen, zoals Ik beloofd had, en vroegen Mij om samen met al Mijn leerlingen met hen naar de burcht te willen gaan.

[12] Maar Ik zei: 'Waar Ik eenmaal Mijn intrek heb genomen, daar blijf Ik ook! Blijven jullie liever hier bij Mij -dat zal heilzamer voor jullie zijn! Maar in de burcht zal Ik zal noch vandaag noch morgen komen. Wat Ik voor jullie zal doen, zal Ik hier openlijk voor de ogen en oren van iedereen doen; want allen moeten het grote getuigenis van God uit Mijn mond horen!’

[13] Daarop bedankten de Essenen Mij van gans er harte en zeiden tegen de waard dat hij nu het beste en meest uitgelezene dat hij in zijn herberg had, op tafel moest zetten.

[14] Maar Ik zei: 'Waar is dat voor nodig? Wij zijn al voldoende gesterkt met brood en wijn; doe in plaats daarvan liever iets goeds voor de arme vreemdelingen!’

[15] De overste van de Essenen zei: 'Heer en Meester! De armen hebben wij altijd in groten getale bij ons en wij verzorgen hen ook, en degenen die zich nu hier in de hoofdvestiging bevinden zijn ook al verzorgd -maar U hebben wij niet altijd bij ons en dan is het toch ook alleszins redelijk dat wij onze grote liefde, vriendschap en hoogachting vooral aan U betuigen!'

[16] En Ik zei daarop: 'Doe dan maar wat jullie hartje gebiedt!'

[17] Toen werd het direct heel bedrijvig in de herberg en weldra bevonden zich op onze tafel zeer kostelijk bereide vissen en ook andere spijzen. Ikzelf nam alleen maar wat van de vissen; maar Mijn leerlingen namen ook nog andere spijzen tot zich, evenals de Essenen.

[18] En er werd ook nog wijn gedronken, maar met mate; want de wijn was krachtig. En Ik zei dan ook tegen de leerlingen: 'Let erop dat jullie niet teveel drinken! Jullie weten immers dat dronkenschap een ondeugd is, die hart en ziel verzwakt en in het vlees de geest van ontucht en geilheid verwekt. Een dronken ziel zal niet gemakkelijk het rijk Gods binnengaan!'

[19] Deze woorden hadden effectbij de leerlingen en de Essenen, en daarna genoot ieder in alle matigheid van het voedsel en de wijn.

[20] Er werd aan tafel veel gepraat over allerlei goede dingen en voorvallen, zowel van de kant van Mijn leerlingen als van de Essenen. Ik sprak echter weinig, omdat Ik Mij niet voortijdig te duidelijk bekend wilde maken tegenover de waard, zijn personeel en ook tegenover enkele vreemdelin­gen, die uit nieuwsgierigheid onze eetkamer binnenkwamen.

[21] Onder de vreemdelingen bevond zich echter ook een jonge Egypte­naar, die een paar jaar geleden uit een boom was gevallen en zijn voet gebroken had en zich nu alleen met behulp van krukken moeizaam kon voortbewegen, waarbij hij hevige pijn had. Zijn ouders hadden hem dan ook naar de Essenen gebracht en betaalden de verzorging voor hem, opdat hij door de Essenen genezen zou worden. Hij werd daar echter al een half jaar verzorgd, maar zijn kwaal werd niet verholpen.

[22] Deze jongeman keek onafgebroken naar Mij en vatte uiteindelijk de moed om Mij aan te spreken; hij bewoog zich naar Mij toe en vroeg Mij of hij slechts enkele woorden met Mij mocht wisselen.

[23] En Ik zei tegen hem: 'Wat wil je dat Ik voor je zal doen?'

[24] De jongen zei: 'O goede heer, toen ik een poosje naar u keek, begon het als het ware te gloeien in mijn hart en ik hoorde een stem in mij die zei: 'Alleen deze man kan jou helpen!' Daarop vatte ik dan ook de moed om mij direct tot u te richten en u te vragen mij te helpen. Want ik geloof vast dat alleen u mij, arme, kunt helpen!'

[25] Ik zei: 'Welnu dan - als jij gelooft, dan geschiede jou naar je geloof"! -Maar als je genezen bent, zwijg daar dan vandaag over, zodat er in deze plaats geen oploop ontstaat!’

[26] Na deze woorden van Mij was de jonge man plotseling zodanig gezond en volkomen genezen van zijn kwaal, dat hij zijn krukken helemaal aan de kant zette en vrij in de kamer rondliep.

[27] Maar van louter dankbaarheid wist hij niet wat te doen; hij liep op Mij toe en zei met tranen van dankbaarheid in zijn ogen (de genezene): 'O ware en machtige wonderheiland! Dat kan toch helemaal niet, dat ik u pas morgen moet bedanken voor de weldaad die u mij nu bewezen hebt! Of degenen die hier aanwezig zijn nu wel of niet een oploop veroorzaken, mijn hart gebiedt mij nu om u openlijk van gans er harte te bedanken, omdat u mij zo heel plotseling hebt genezen.’

[28] Ik zei: 'Laat dat nu maar achterwege, want jouw stille dank in je hart is Mij heel veel liever en aangenamer dan duizend hardop gesproken woorden. Morgen kun je ook nog wel vrijuit spreken tegen de vreemde­lingen die jou gekend hebben.'

[29] Daarmee was de jonge man tevreden gesteld en ging weer naar de tafel waar hij eerst zat, en liet zich nu ook brood en wijn geven en werd heel opgewekt; want op aanraden van de artsen had hij zich al langere tijd van wijn moeten onthouden.

[30] Maar toch viel deze plotselinge genezing de waard, zijn personeel en verscheidenen van de hier aanwezige vreemdelingen sterk op, en zij vroegen aan de genezene wat Ik wellicht in het geheim met hem gedaan had, waardoor hij genezen was.

[31] Maar hij ( de genezene) zei: 'Jullie waren toch zelf hier in deze kamer en hebben gehoord dat hij tegen mij gezegd heeft: 'Jou geschiede naar je geloof"!' En bij deze woorden van hem werd ik als bij toverslag genezen en ben nu zo gezond als ik nog nooit eerder geweest ben. Dat is alles wat ik weet en jullie kan zeggen; als jullie meer willen weten, vraag het hem dan zelf"!'

[32] Toen de waard dat gehoord had, liep hij naar de leerling Andreas, die hij herkend had, en vroeg hem het een en ander over Mij; maar Andreas verwees ook hem naar de volgende dag en maakte Mij niet voortijdig bekend.

 

193 Over de ernst van de Heer

 

[1] Nu kwam er een vreemdeling naar Mij toe en zei: 'Heer en meester, kunt u iedere ziekte van de mensen genezen zoals u nu die van de jonge Egyptenaar genezen hebt en van wie hebt u deze wonderbaarlijke manier om ziekten te genezen geleerd?' .

[2] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige Arabier, voor Mij is geen ding onmo­gelijk, en wat Ik heb, dat heb Ik van Mijn vader in de hemel! Maar deze Vader kent niemand dan alleen Ik, en ook niemand kent Mij zo volkomen als Mijn Vader Mij kent! – Stel je daar tevreden mee en vraag Mij verder niets meer, want jij en jouw stam zijn nog ver verwijderd van het rijk Gods! Jullie hemel bestaat immers uit jullie vrouwen en slavinnen; en wie zulke hemelen als de hemel prijzen, zijn nog ver van Mij en Mijn vader!'

[3] Na deze woorden zweeg de Arabier en vroeg Mij verder niets meer.

[4] Toen de aanwezige Essenen echter merkten hoe Ik de vraag van Arabier zo kortweg afgehandeld had, dachten zij dat Ik misschien in niet zo'n goede stemming was en dat iemand Mij wellicht beledigd had.

[5] Maar Ik zei tegen hen: 'Hoe kunnen jullie zoiets van Mij denken, aangezien jullie Mij nu toch kennen? Ik ben niet zoals een zwak, met allerlei hartstochten behept mens, maar Ik ben in deze wereld gekomen om alle mensen te helpen die in Mij zullen geloven en volgens Mijn leer zullen leven en handelen; en zo ben Ik nu, zoals Ik was, nog voordat deze aarde geschapen was. Ik heb ook die mensen lief die Mij nog niet kennen en ook nog nooit gekend hebben, en ook aan hen zal op het juiste moment het evangelie verkondigd worden. Wie dat ter harte zal nemen, zal het eeuwige leven ontvangen; maar wie het evangelie niet zal aannemen, zal in het aloude gericht en de aloude dood blijven.

[6] Zorg er dus in het vervolg voor dat ook de vele doden die naar jullie toekomen en allerlei hulp bij jullie zoeken Mijn leer ontvangen en in de geest ontwaken en levend mogen worden, dan zullen jullie hen daardoor werkelijk helpen! Ik wil dat alle mensen zalig zullen worden! En omdat Ik dat wil en ook in deze wereld gekomen ben om voor alle mensen de poort naar het eeuwige leven te openen, ben Ik niet vandaag zo en morgen weer anders, maar steeds hetzelfde zoals de Vader in de hemel, die in Mij is, leeft, werkt, richt en in stand houdt.

[7] Aangezien Ik met alle mensen in volle ernst het goede voor heb, zonder hun vrije wil in te perken, kan Ik met hen Mijn tijd niet verdoen en grappen maken, maar alleen ernstig met hen omgaan en hun door onderricht en daden getrouwen waarachtig de wegen tonen, waarlangs zij tot het eeuwige en ware leven van hun ziel kunnen komen, als zij dat willen.

[8] Als Ik nu met dergelijke bedoelingen naar de mensen in deze wereld gekomen ben, hoe zou Ik daarbij dan ooit net als een mens slecht geluimd zijn, en wie kan Mij beledigen? Wie Mij herkend heeft en in Mij gelooft en volgens Mijn leer handelt, zal Mij zeker niet beledigen; maar wie Mij niet herkend heeft of niet wil kennen, ook als hij Mij zou kunnen kennen, die kán Mij niet beledigen; hij beledigt alleen zichzelf, aangezien hij een vijand van zijn eigen leven wordt.

[9] Maar Ik zoek alleen degenen die naar ziel en lichaam ziek zijn, om hen te helpen, en niet de gezonden, die geen hulp nodig hebben. Van wat voor liefde, wijsheid en rechtvaardigheid zou men een arts betichten, als hij de zieken zou haten, vervolgen en tuchtigen, alleen omdat ze ziek zijn?! Wijzig dus jullie mening over Mij en bedenk dat Hij, die nu zo tegen jullie spreekt, een ware en rechtvaardige arts is voor ziel en geest en in noodgevallen ook voor het lichaam.’

[10] Toen de Essenen dat van Mij hoorden, vroegen ze Mij om vergeving omdat zij zo gewoon menselijk over Mij gedacht hadden.

[11] En de vreemdelingen zeiden onder elkaar: 'Dat is toch een merk­waardige wonderarts! Die spreekt niet zomaar als een mens, maar als een God! Naar hem moetje wel luisteren en je naar zijn woorden richten!'

[12] Maar Ik zei tegen de Essenen: 'Waarom vragen jullie Mij nu eigenlijk om vergeving, terwijl Ik jullie zojuist toch duidelijk genoeg heb laten zien hoezo en waarom geen mens Mij ooit kan beledigen? Ik zeg jullie: vergeven jullie je zonden en domheden tegenover elkaar en wek jullie liefde tot God en tot de naaste op, dan zullen jullie zonden ook door Mij vergeven zijn!

[13] Maar als iemand een dwaas, blind en stom is, zal hij er dan iets aan hebben als Ik tegen hem zou zeggen: Ik vergeef je je dwaasheid, je blindheid en je stomheid? Nee, daar zal niemand iets aan hebben; want daarbij zal de dwaas toch een dwaas, de blinde blind en de stomme stom blijven. Maar als Ik door middel van woord, raad en daad de dwaas van zijn kwaal genees en de blinde en de stomme van hun kwalen verlos, zullen ze daardoor allemaal werkelijk geholpen zijn.

[14] Laat dus degene die een dwaasheid begaat, de dwaasheid inzien, haar afleggen en nooit meer begaan, dan zal die hem ook in de hemel vergeven zijn; maar zolang hij dat niet doet en van tijd tot tijd toch God om vergeving van zijn zonden vraagt, zullen die hem niet eerder vergeven worden dan wanneer hij zichzelf zijn zonden vergeven heeft, doordat hij zijn oude dwaasheden volledig aflegt. Laat iedereen dus eerst voor zijn eigen deur vegen, dan kan hij daarna naar zijn naaste toegaan en tegen hem zeggen: 'Kijk, ik heb het vuil nu van mij verwijderd en ben zelf in orde; sta dan ook toe dat ik nu voorjouw deur schoonmaak, doordat ik al het onrecht wat je is aangedaan goedmaak zoals jij dat wilt!' Ja, wanneer beide buren het zo goed maken met elkaar en alles vriendschappelijk bijleggen, dan zal alles ook in de hemel goedgemaakt en bijgelegd zijn! Maar wanneer dat niet zo is, dan heeft het geen zin om de hemel om vergeving van de zonden te bidden!'

 

194 De juiste vergeving van zonden

 

[1] (De Heer:) 'Wie goed kan zien, kan, als hij een splinter in het oog van zijn broeder ziet, wel tegen hem zeggen: 'Broeder, sta mij toe dat ik die splinter uitjouwoog haal!' Maar iemand die zelfniet alleen een splinter, maar zelfs een hele balk van zonden en dwaasheden in zijn oog heeft, laat die proberen de balk uit zijn eigen oog te halen! Pas als zijn eigen oog zuiver is, kan hij ook zijn broeder helpen de splinter uit zijn oog te halen.

[2] Wie zijn medemensen onderwijst, laat die hen niet alleen met wijze woorden en mooie volzinnen onderrichten, zoals ook de Farizeeën en andere valse profeten doen, maar veeleer door zijn daden en werken; dan zal hij zijn medemensen tot ware en levende navolging bewegen! Maar als hij zo of zo leert, maar zelf in strijd met zijn leer handelt, lijkt hij op een wolf in schaapskleren, die de kortzichtige en lichtgelovige schapen alleen maar om zich heen verzamelt en hun wijze lessen geeft, om hen tot een gewillige prooi voor zijn muil te maken.

[3] Zal het zo'n wolf van een leraar dan van enig nut zijn, als hij heimelijk zijn onrecht inziet en tegen God zegt: 'Heer, vergeef mij mijn zonden; want ik heb vaak gezondigd tegenover Uw schapen! ' , maar toch de oude wolf blijft? O, dit bidden en smeken zal hem absoluut niet van nut zijn; want hij is immers nog de oude wolf! Hij dient de wolf helemaal af te leggen en een lam te worden; dan heeft hij zichzelf zijn zonden vergeven, en dan zullen ze hem in de hemel vergeven zijn!

[4] Wanneer jouw broeder jou beledigd en kwaad berokkend heeft, heb jij door de liefde in je hart het volste recht om jouw broeder de zonden, die hij tegenover jou begaan heeft, te vergeven; en als hij dan ook vriendelijk naar je toe komt, jou bedankt voor je liefde en ernstig belooft om tegenoverjou goed te doen, dan zijn de zonden die hij tegenover jou begaan heeft ook in de hemel vergeven -ook, wanneer jij je door hem niet schadeloos laat stellen.

[5] Maar als die broeder het onrecht dat hij jou heeft aangedaan, niet inziet en in zijn slechtheid volhardt, dan zullen jouw liefde en geduld jou in de hemel hoog toegerekend worden, maar de broeder zal zijn zonden behouden zolang hij ze zichzelf niet geheel en al vergeeft; en dat kan gebeuren doordat hij ze volledig als zonden erkent, ze bij zichzelf veraf­schuwt en ze geheel en al aflegt en niet meer begaat.

[6] Aangezien dat nu zo is en onmogelijk anders kan zijn, hoe kunnen dan enkelen van jullie, Essenen, tegen de mensen zeggen: 'Wij zijn voor de mensen door de hoogste God uitverkoren tot Zijn plaatsvervangers en hebben het recht om de mensen hun aan ons opgebiechte zonden te vergeven, wat ook in de hemel geldig is, als degene die zijn schuld belijdt de boetedoening die wij hem opleggen verricht en dit of dat offer brengt!' -waarbij dan vooral op het laatste gelet wordt?! En als Ikzelf geen mens zijn zonden kan vergeven, voordat hij die zichzelf op de jullie getoonde manier vergeven heeft, hoe kunnen jullie dan in Gods plaats de mensen tegen betaling van offers zonden vergeven, die zij nooit tegenover jullie hebben begaan?!

[7] Ja, als goede artsen kunnen jullie van de mensen, die hulp bij jullie zoeken, zeker wel nadrukkelijk verlangen dat ze jullie al hun zonden en gebreken bekennen, zodat jullie hun vervolgens het juiste advies voor het verdere leven kunnen geven en bij het precies opvolgen daarvan ook de gewenste genezing van hun ziel en hun lichaam. Maar wees ook in dat geval geen zonden vergevende plaatsvervangers van God, maar slechts helpende broeders en vrienden van de naar lichaam en ziel lijdende medemensen, dan zullen hun zonden in de hemel ook allemaal vergeven zijn, als zij jullie advies precies opvolgen en zichzelf hun zonden volledig vergeven zullen hebben!

[8] Als jullie de mensen in het vervolg dus werkelijk willen helpen, leer hun dan vooral hoe zij zichzelf moeten helpen; want als er geen serieuze zelfhulp aan voorafgaat is er ook geen hulp van God mogelijk! In het bijzonder geldt dat voor de ziel van de mens, die door allerlei zonden zwak en ziek is geworden en dikwijls al helemaal dood is; krachtens haar vrije wil en goede verstand is die ziel wat God betreft op zichzelf aangewezen en moet ze zichzelf reinigen van alle slakken van de materie en het gericht daarvan, zodat zij daarna ook door de geest gereinigd en gesterkt kan worden.

[9] Leg daarom al jullie oude dwaasheden en loze bedriegerijen af en maak je daar vrij van; reinig jullie zielen, dan zal Ik daarna ook tegen jullie kunnen zeggen: 'Nu zijn jullie ook in Mijn ogen rein! ' Ik zal jullie dan sterken door Mijn geest, en die zal jullie dan opwekken tot een hogere daadkracht en jullie tot ware, volmaakte mensen maken.

[10] Nu jullie dat weten en het uit Mijn mond hebben gehoord, handel er dan ook naar, want anders hebben Mijn meest waarachtige en levende woorden net zo weinig nut als jullie loze, onwaarachtige en dode woorden ooit voor de mensen hebben gehad.

[11] Mijn woorden zijn weliswaar de kracht en het leven uit God Zelf, maar ze worden pas tot een bestanddeel van jullie leven doordat jullie ernaar handelen. Wees daarom altijd echte daders en niet louter hoorders van het woord dat Ik tot jullie gesproken heb, dan zullen ook in de hemel al jullie vele zonden je vergeven worden en Ik zal jullie dan altijd kunnen helpen! -Hebben jullie dat goed begrepen?'                                                                                                          .

[12] De overste van de Essenen zei: 'O Heer en Meester in Uw goddelijke geest van eeuwigheid! Wie zou dat niet begrepen hebben? Want deze waarheid is zo licht als de zon op klaarlichte dag, en in het licht daarvan hebben wij nu pas helemaal ingezien wat de mens moet zijn en hoe hij moet leven en handelen, om waarachtig mens te zijn volgens Gods wil en orde. Wij zullen daarom van nu af aan ook niet alleen maar hoorders, maar tot het einde der tijden van de aarde ook zeer vurige uitvoerders van Uw heilig woord zijn en blijven.

[13] Onze oude zondige burcht moet materieel en geestelijk tot op de grond afgebroken en vernietigd worden, en in plaats daarvan zullen wij een burcht bouwen die aan alle kanten vrij en open is. In de toekomst moeten de stevige muren van onze oude burcht ons niet meer tegen allerlei vijanden beschermen, maar alleen de kracht en eeuwige macht van Uw goddelijk woord!

[14] En mocht Uw leer ooit onder de mensen door allerlei valse leraren en profeten verontreinigd worden, binnen onze vrije muren en in ons hart zal die toch naar betekenis, begrip, geest en volledige daad net zo zuiver blijven als ze goddelijk zuiver vanuit Uw heilige mond ons hart en onze ziel is binnengedrongen. 0 Heer en Meester, spreek Uw almachtig 'amen' daarover uit, dan zullen wij Essenen als toekomstige vrije metselaars en bouwers* (* 'En bouwers' is achteraf door Lorber zelf toegevoegd.) van Uw goddelijke burcht onder de mensen op aarde ook de meest getrouwe bewaarders ervan blijven! ,

[15] Ik zei: 'Ja, daarover spreek Ik het grote 'amen' uit de mond van de Vader , die Zichzelf in Mijn persoon vanuit de hemelen naar jullie toe heeft gezonden, en morgen zullen jullie al het gevolg bespeuren van het grote 'amen' dat' Ik nu uitgesproken heb! Maar laten wij nu het werk van vandaag als beëindigd beschouwen. Wie echter nog iets te vragen heeft, kan vragen, en Ik zal hem antwoord geven.’

 

195 Het verlangen van de Arabier

 

[1] Nu kwam er nogmaals een Arabier naar Mij toe die vroeg, of ook Arabieren hun beslist vele zonden vergeven zouden kunnen worden, wanneer ook zij zouden handelen volgens hetgeen Ik de Essenen nu geleerd had.

[2] Ik zei: 'leder mens kan de doop van de geest uit God ontvangen, als hij de enig ware God kent, werkelijk in Hem gelooft, Hem dan ook boven alles lief heeft en zijn medemens als zichzelf, en handelt zoals hem dat uit Gods mond geopenbaard is. Maar wie de vrouwen meer lief heeft dan God, die blijft in zijn zonden!'

[3] Toen de Arabier samen met verscheidene hier aanwezige stamgenoten dat uit Mijn mond gehoord had stond hij aanvankelijk versteld, maar hij vermande zich al gauw en zei: 'Ja, wijze en machtige heer en meester, u hebt heel duidelijk gesproken en ik zie de waarheid van uw woorden in; maar die waarheid is in ons aardse leven niet zo gemakkelijk na te volgen als men zich op het eerste gezicht voorstelt. God boven alles liefhebben en ook werkelijk in Hem geloven en daarom ook zijn naaste meer liefhebben dan zichzelf, dat zou heel gemakkelijk zijn en tegelijkertijd iets zeer  zaligmakends, als aan dat alles niet de juiste en ware kennis van God vooraf moest gaan! Maar hoe kan men één enig ware God kennen en zich een voorstelling maken van hoe Hij is en waar Hij is?

[4] Wij zijn, zoals de joden ons noemen, heidenen van geboorte en hebben nooit iets gehoord over een enig ware God, behalve van een of andere jood in zeer onbegrijpelijke taal; wij hebben ons dan ook voortdurend gehouden aan de leer die wij van onze voorvaderen overgeleverd hebben gekregen en leven naar de zeden en gewoonten waarin wij vanaf onze geboorte opgevoed zijn; en daarvoor kan een of andere enig ware God ons niet ter verantwoording roepen.

[5] Dat wij veel van onze vrouwen houden is waar. Maar wat moeten wij doen? Ze zijn er nu eenmaal en met hun mond, hun gebaren, hun gestalte en natuur eisen ze liefde van ons, en onze natuur zelf gebiedt ons de mooie en tedere vrouwen lief te hebben; wij zouden het dus als een zonde beschouwd hebben om de vrouwen, vooral als ze nog jong en mooi zijn, niet lief te hebben. Maar een of andere ene enig ware God als Enige boven alles lief te hebben zou voor ons nooit mogelijk geweest zijn, omdat er voor ons behalve de zon en het licht van elk vuur nog nooit een herkenbare en waarneembare God bestaan heeft.

[6] Wij hebben ook priesters en magiërs, die tot allerlei buitengewone dingen in staat zijn, die zeggen, dat zij die dingen kunnen doen met behulp van geheime krachten van de natuur en haar geesten, en dat zij daarom ook onsterfelijk zijn. Maar deze priesters en magiërs weten zelf net zo weinig van maar één ware God als wij, zij kennen Hem niet, kunnen dus ook niet in Hem geloven en Hem nog minder boven alles liefhebben; want wat voor ons mensen eigenlijk niet bestaat, kunnen wij ook onmogelijk boven alles liefhebben.

[7] De zon, de grootste weldoenster van de aarde en haar wezens, bestaat en wij aanbidden haar, evenals het vuur, zonder hetwelk er net zo min menselijk leven zou kunnen bestaan als zonder water en brood. En zo dienen wij ook van de vrouwen te houden, omdat zij er zijn om mensen voor ons ter wereld te brengen en hen in hun kindertijd als moeders met alle liefde, zorg en tederheid te verzorgen! Zij zijn in zekere zin de scheppers van de mensen; dat kost hun veel moeite en grote inspanning en daarom verdienen ze ook al onze liefde en achting.

[8] Dat hebben wij allemaal reeds van kind af aan geleerd en daarna ook met ons verstand ingezien dat het zo is, en daarom hebben wij ook volgens die leer geleefd; en wij kunnen er niets aan doen wanneer het zo niet goed was.

[9] Maar wanneer er nu maar één ware God reeds sinds eeuwigheid heeft bestaan, die Zich aan de joden bekendgemaakt heeft, dan had Hij Zich toch ook wel aan ons Arabieren, de Perzen, de Indiërs, de Egyptenaren, Grieken en Romeinen en nog vele andere volkeren bekend kunnen maken, wat echter voorzover ik weet tot nog toe nooit het geval is geweest. En daarom kan een God, die voor ons nog nooit bestaan heeft, het ons niet tot zonde rekenen, als wij niet overeenkomstig Zijn misschien wel ergens of ooit geopenbaarde wil geleefd en gehandeld hebben.

[10] Zeer machtige heer en meester, maak ons nu de ene, ware God bekend en laat ons Hem zó kennen, dat er in ons geen twijfel over Zijn bestaan meer achterblijft, dan zullen wij niet alleen werkelijk in Hem geloven, maar Hem ook boven alles liefhebben en aan Zijn wil, als die ons bekend gemaakt zou worden, beslist ook heel getrouw voldoen! Maar zolang dat niet gebeurt, kunnen wij de ene ware God niet boven alles liefhebben en aan Zijn nooit aan ons bekend gemaakte wil ook niet voldoen.

[11] Als u zelf die ene en enig ware God bent, zoals uit vele van uw woorden en ook uit uw daadkracht niet al te moeilijk af te leiden was, zeg en toon ons dat dan nog duidelijker, dan zullen wij werkelijk in u geloven, u boven alles liefhebben en net als deze Essenen heel precies voldoen aan uw aan ons bekend gemaakte wil! Maar dat wat ik verlang moet eerst gebeuren!’

[12] Ik zei: 'Jij hebt nu heel verstandig gesproken en morgen zal er aan jouw verlangen ook tegemoet gekomen worden! Maar jouw bewering dat God Zich 'tot op heden nog nooit aan jullie geopenbaard, is niet juist! God heeft Zich ook aan jullie voorouders net zo waar, trouwen openlijk geopenbaard en hun Zijn wil bekend gemaakt; maar de steeds toenemende liefde voor de wereld en eigenliefde van hun nakomelingen deed de kennis van de slechts ene ware God heel snel wegzakken, zwakker en zwakker worden, en tegelijk daarmee verdween het handelen volgens Gods ge­openbaarde wil, omdat de mensen, die zich steeds naar buiten naar de wereld keerden, dat te ongemakkelijk en te zuur vonden.

[13] Toen traden er ook al gauw mensen op die zelf helemaal niet geloofden, maar werkschuw waren en toch op kosten van hun medemen­sen op de wereld zo goed en aanzienlijk mogelijk wilden leven. Zij leerden de goedgelovige mensen wat hun beviel en hun aangenamer voorkwam, dan het leren kennen van de ene ware God en het handelen volgens Zijn wil; want het handelen volgens Gods wil vereist een grote zelfverlooche­ning, zonder welke niemand God boven alles en zijn naaste als zichzelf kan liefhebben.

[14] Kijk, zo staan de zaken in werkelijkheid; maar wat jij denkt, namelijk dat de enig ware God Zich alleen maar aan de joden geopenbaard heeft, is niet juist!’

 

196 Gods openbaringen bij de volkeren

 

[1] (De Heer:) 'Er is geen volk op de hele aarde, waaraan God Zich niet op de juiste tijd geopenbaard zou hebben; maar dan hadden de ouders volgens Gods wil hun kinderen voortdurend zodanig moeten opvoeden, dat ze uitsluitend in het levende geloof aan de ene, ware God gebleven waren en daardoor ook bleven handelen volgens Gods bekende wil. Maar omdat de juiste deemoed en zelfverloochening uit liefde tot God maar al te gauw te lastig werd voor de mensen, zoals Ik al gezegd heb, lieten ze die achterwege en vervielen ze tot liefde voor de wereld en eigenliefde. ­Dat verduisterde hun zielen, waardoor die zich dusdanig met de dode materie verenigden, dat zij al het zuiver geestelijke kwijtraakten; en daarna is het voor de valse profeten heel gemakkelijk geweest om de toch al sterk verduisterde mensen nog duisterder te maken dan ze door hun traagheid vanaf hun geboorte reeds waren.

[2] Als gevolg van het feit dat een mens een volledig vrije wil heeft, over zichzelf moet beslissen en zich geestelijk moet ontwikkelen, is vanuit God in ieder mens de traagheid gelegd; maar zodanig, dat hij die met zijn wil kan overwinnen, wat hem in het begin natuurlijk wel veel moeite en evenzoveel zelfverloochening kost.

[3] Als de mens reeds vanaf zijn kindertijd tot de juiste werkzaamheid aangespoord wordt en in gehoorzaamheid, deemoed, zachtmoedigheid en de juiste zelfverloochening wordt opgevoed, zal hij weldra sterk en machtig worden in het zuivere en ware kennen van God en in de liefde tot Hem, en God zal Zich dan opnieuw aan hem kunnen openbaren zonder zijn vrije wil te schaden, waarna er meer licht en meer leven in de ziel komt; maar omdat de mensen de hun aangeboren traagheid niet leren bestrijden en overwinnen, omdat de ouders daar reeds te laks voor zijn, stikken de mensen in de hun noodzakelijkerwijs aangeboren traagheid, reeds lang voordat ze ook maar een poging hebben gedaan om die in zichzelf te bevechten en te overwinnen.

[4] En kijk, zo gaat dan het ene volk na het andere over in de nacht van het leven en verliest het ieder innerlijk, geestelijk levenslicht! Maar wanneer dat verloren is, hoe kan er dan een nieuwe openbaring plaatsvin­den? Dan is het van God uit gezien wijzer om zo'n volk zonder enige verdere openbaring te laten en het op te voeden en tot werkzaamheid te brengen door middel van de bittere gevolgen die uit de traagheid moeten voortkomen; want pas dan worden de mensen door de nood tot enige nuttige werkzaamheid gedwongen en kunnen ze daardoor weer het vermogen verwerven, waarin God Zich aan hen kan tonen en opnieuw kan openbaren, zoals dat nu het geval is.

[5] En door wat Ik jullie allemaal, heidenen en joden, nu heb getoond zullen jullie wel inzien, dat God geen enkel volk van deze aarde zonder openbaring heeft gelaten; maar wanneer het die in de loop der tijd kwijtgeraakt is, dan kwam het altijd alleen door henzelf, zoals Ik jullie heb laten zien. En jij, blinde Arabier, zeg Mij nu of jij dat nu ook met je scherpe wereldse verstand goed begrepen hebt!’

[6] De Arabier zei: 'Heer en meester, ik heb het wel begrepen en zo is het ook precies zoals u gezegd hebt; maar als de traagheid een kwaad is dat de mens aangeboren is en dat hij met de kracht van zijn vrije wil moet bevechten en overwinnen, moet God hem daarbij toch ook behulpzaam zijn en wel op zo n manier dat de op zichzelf zwakke mens tenminste in een bepaalde periode van zijn leven gemakkelijker heer en meester over zijn aangeboren traagheid zou kunnen worden! Want een mens in zijn traagheid helemaal ten onder te laten gaan zonder dat hem hulp is geboden dat vind ik niet zo verenigbaar met goddelijke liefde, wijsheid en erbarmen!'

[7] Ik zei: 'Nu zie jij dat weliswaar nog niet in; maar wanneer jij zelf in de geest gewekt zult zijn, zul je ook de reden van dat alles inzien en goed begrijpen. Maar omdat.het nu al middernacht is geworden en Ik en Mijn leerlingen een lange reis gemaakt hebben, willen wij onze ledematen de noodzakelijke nachtrust gunnen; en daarmee is het werk voor vandaag beëindigd!’

[8] Toen de waard dat van Mij hoorde en Ik van tafel opstond, bracht hij Mij samen met Mijn oude leerlingen naar een slaapvertrek, waar wij ons direct te ruste begaven .

[9] De andere leerlingen, de Essenen en de vreemdelingen bleven echter nog een paar uur bij elkaar en er werd nog veel gesproken over Mijn daden en lessen. En de Arabieren werden geloviger en begonnen in te zien wie Ik was. Maar na een poosje overviel de slaap hen allen en ze hielden hun nachtrust aan tafel.

 

197 Over het houden van feestdagen

Vragen en bedenkingen van de leerlingen met betrekking tot de Essenen

 

[1] Toen de ochtend aanbrak was Ik met de twaalf alweer op de been en zei tegen Petrus: 'Wat vind je: aangezien het vandaag de dag vóór de sabbat is, waar de oude joden die hier in deze plaats wonen groot belang aan hechten -moet Ik vandaag werken tot heil van de mensen of zullen wij deze dag het werk laten rusten?'

[2] Petrus zei: 'Heer, hoe kan ik als zwak, zondig mens U hierin raad geven? Want U alleen weet het beste wat juist is! Maar de zon is nog niet opgegaan, en U kunt met Uw wil nu alles verrichten, voordat de zon deze plaats zal verlichten; en om de oude joden niet te ergeren kunnen wij vervolgens deze voorsabbat houden tot de zon helemaal is ondergegaan. Deze dag verbiedt echter niet om te spreken en onderwijzen, alhoewel de joden veel waarde aan deze dag hechten omdat zij geloven dat het de geboortedag van Mozes is.’

[3] Ik zei: 'Dat is nou juist waarom Ik nu met jullie praat en Ik vraag dan ook aan jullie of jullie zelf enig belang hechten aan de dag van Mozes?'

[4] Petrus zei: 'Heer, wij hechten belang aan de leer van Mozes, maar niet aan zijn dag; het is immers toch niet bewezen of het wel de dag van de grote profeet is!’

[5] Ik zei: 'Weliswaar is deze dag wel die van de profeet, maar dat moet ons niet in het minst verhinderen om vandaag zoveel mogelijk bezig te zijn, om die oude droomuitleggers uit hun waan te wekken en hun hun dwaasheden duidelijk te maken. Laten we nu weer naar buiten gaan terwijl alle anderen nog rusten, dan zullen we zien wat er vandaag allemaal te doen valt!'

[6] Daarmee waren de leerlingen tevreden en wij begaven ons direct naar buiten, een heuvel op, vanwaar men heel Essea en de uitgestrekte muren en burchten van de Essenen kon overzien. Vanaf de heuvel zag men ook de wegen die van veel kanten naar Essea leidden, en op de meeste daarvan zag men veel mensen naar deze plaats trekken, waar zij hulp zochten. En zo kwam er al gauw veel volk deze plaats binnen; maar onze herberg werd voor ons vrijgehouden.

[7] Wij keken een poosje hoe de mensen naderbij kwamen, en het scheen de leerlingen toe dat de mensen maar heel langzaam vooruit kwamen.

[8] En de leerling Simon en Jacobus de oudste* (* Hiermee wordt Jacobus, zoon van Zebedeus bedoeld. Jacobus, zoon van Alfeus, wordt 'de kleine' genoemd.) zeiden: 'Heer, met een dergelijk tempo hebben deze mensen van daar tot Jeruzalem zeven tot acht volle dagen nodig, terwijl wij tot hier inclusief het oponthoud onderweg maar twee dagen nodig hadden. Hoe konden wij eigenlijk zo snel hierheen komen, terwijl andere mensen, die zich bovendien nog door verschillende lastdieren laten dragen, daar opvallend meer tijd voor nodig hebben? Zijn wij soms zo nu en dan door onzichtbare machten gedragen?'

[9] Ik zei: 'Dat zou bij ons op de eenzame, lange weggedeelten heel goed het geval geweest kunnen zijn, zoals dat ook het geval was toen wij het uitgestrekte gebied aan de Eufraat en het bovenste deel van Syrië doorge­trokken zijn; want met de gewone manier van lopen zouden wij voor die reis veel meer tijd nodig gehad hebben. Wanneer jullie later in Mijn naam zullen reizen, zullen jullie je ook met grotere snelheid kunnen voortbe­wegen over verlaten, uitgestrekte gebieden op aarde, waar geen dorpen zijn en geen mensen wonen.

[10] Hierop vroeg Andreas: 'Heer, wanneer ik de mensen die hier al sinds enkele dagen verblijven omdat ze hulp zoeken op zou kunnen tellen bij al deze nieuw toestromende mensen, dan zouden het er wel enkele duizenden kunnen zijn! Als U daar overeenkomstig Uw liefde en erbar­ming iedereen zult helpen die hulp bij U zoekt, zullen wij hier vele dagen druk bezig zijn; want volgens mijn ervaring stromen er bijna elke dag zoveel mensen hier naartoe om hulp te zoeken. Wat dat betreft zullen de Essenen ook moeilijk te helpen zijn; want ze hebben een wereldwijde bekendheid gekregen, die nu maar moeilijk in één keer uit te roeien zal zijn.

[11] Ik zei: 'Jij denkt en spreekt nu nog als een gewoon mens! Heb je dan niet gehoord wat Ik de overste van de Essenen gisteren beloofd heb? Toen Ik jullie voor Mij uit de wereld in zond, heb Ik jullie allemaal toch ook de macht gegeven om zieken te gen~zen, boze geesten uit te drijven en de armen het evangelie te verkondigen -en jullie hebben je van de waarheid van die macht die je van Mij ontvangen hebt herhaalde malen daadwer­kelijk kunnen overtuigen, omdat jullie door in Mijn naam jullie handen op te leggen alle ziekten hebben kunnen genezen, behalve die maanzieke jongeman, vanwege gebrek aan het juiste geloof.

[12] Als Ik jullie nu zo'n macht heb kunnen verlenen, zal Ik die dan de Essenen niet ook kunnen geven, omdat ze zich immers in alle ernst hebben voorgenomen om op aarde een hemelburcht, vrij van alle wereldse belangen, voor Mij te bouwen? En als zij een dergelijke macht van Mij zullen ontvangen -en in feite al hebben ontvangen -zullen zij ook hun oude wereldwijde reputatie niet hoeven uit te roeien, maar moeten die wel in een ander en waarachtig licht plaatsen; daarom zullen wij hier ook niet lang hoeven te blijven om al die vele hulp zoekende mensen -als het ware ieder afzonderlijk -te helpen. Zij zullen ook door Mij geholpen worden, doordat de Essenen hen in Mijn naam altijd zullen kunnen helpen. Kijk, je maakte je zorgen voor niets!

[13] Laten er bij deze gelegenheid nu maar heel velen hiernaartoe komen, zodat zij op de hoogte raken van de nieuwe en ware instelling van deze plaats! Via hen zal dat dan weldra gemakkelijk wijd en zijd in het ware licht bekend worden, en het zal helemaal niet nodig zijn om van hieruit boden naar alle windstreken te sturen, die de mensen met hun verkeerde inzichten van hun oude bijgeloof zouden moeten bevrijden. Wanneer het er nu zo en niet anders mee gesteld is, hoeven wij ons helemaal geen zorgen te maken over de vele mensen die hiernaartoe trekken.’

[14] Hierop zei Petrus: 'Heer, wat U nu gezegd hebt is duidelijk, en wij zijn er allemaal ten zeerste van overtuigd dat het in volle waarheid zo zal gaan! Maar hoe zal het gaan met het opwekken van de vele dode kinderen en andere mensen? Want als die niet opgewekt worden, zullen de Essenen toch nog in hun oude nood verkeren; maar als ze opgewekt worden, waartoe U natuurlijk in staat bent, dan zullen er weldra nog meer mensen met hun doden hierheen komen en deze Essenen, die nu bekeerd zijn, dwingen hun doden weer op te wekken. -Hoe zal dat nu voorkomen kunnen worden?'

[15] Ik zei: 'Ook daar zal voor gezorgd worden, en jullie hoeven je daar geen van allen bezorgd om te maken of te bekommeren! Maar het is goed dat deze plaats zo afgezonderd ligt van andere plaatsen; daarom kan hier ook veel gedaan worden waarvoor andere plaatsen in deze tijd niet geschikt geweest zouden zijn. En daarom zal ook dat, maar voor de laatste keer, met de doden gedaan kunnen worden. Hoe en op welke manier, dat weet Ik wel en jullie hoeven je daar dan ook niet druk om te maken!'

[16] Daarmee waren Mijn oude leerlingen dan ook tevreden; alleenjudas Iskariot wilde nog iets opmerken.

[17] Maar onze Thomas viel hem direct in de rede en zei: 'De Heer heeft gesproken en daarna moeten wij pas spreken wanneer Hij het ons vraagt, anders moeten wij alleen maar zwijgen en luisteren!'

[18] Judas Iskariot zei: 'Waarom spreken de anderen dan, die Hij daar toch ook niet om gevraagd heeft?'

[19] Thomas zei: 'Dat gaat ons allebei weer niets aan; want wij kunnen niet weten of zij niet innerlijk door de Heer daartoe uitgenodigd zijn. Want in aanwezigheid van de Heer gebeurt er niets helemaal zonder Zijn wil, aangezien Hij ook de Heer van onze gedachten, wensen en begeerten is en voor altijd zal blijven. Maar het zal niet goed gaan met degene die geen acht slaat op de stem en de wil van de Heer in zijn eigen hart, als hij die wel hoort, maar zich er niet naar richt. Zo denk ik erover, maar ook dat heeft de Heer in mijn hart gelegd; want wij mensen kunnen vanuit ons eigen wezen niets denken en zeggen wat werkelijk goed is.'

[20] Daarop zei judas Iskariot niets meer en keek samen met ons naar de tamelijk kale omgeving, die echter door de toestroom van talrijke mensen nu toch heel levendig was en daarom, als op een heldere ochtend, steeds heel verkwikkend was om te zien.

 

198 De Heer en de Arabische rovers

 

[1] Over onze heuvel liep echter ook een voetpad vanaf een hoger gebergte, waar Arabieren woonden; zij gebruikten het om naar Essea te gaan en vandaar ook verder. Deze Arabieren leefden echter voor het grootste deel van een soort roof Sinds lange tijd hadden zij al een soort recht, volgens welk zij van de reizigers een schatting mochten eisen en als een reiziger niet .goedschiks aan die eis voldeed, werd hem ook geweld aangedaan.

[2] Toen wij zo heel argeloos de taferelen van de ochtend bekeken, kwamen er van het gebergte ongeveer twintig van de eerdergenoemde berg arabieren langs het voetpad naar ons toe, bleven staan, en vroegen ons op een niet al te vriendelijke toon of wij aan iemand van hun stam al de gebruikelijke schatting betaald hadden.

[3] Ik zei: 'Tot nu toe nog niet en wij zullen dat ook nu of later niet doen, en wel om de volgende redenen: ten eerste dragen wij nooit geld of andere aardse schatten bij ons, -ten tweede hebben jullie niet het recht om van ons of ook van andere vreemdelingen een schatting te verlangen! Want er staat geschreven: 'Je zult je naaste niet aandoen, waarvan jij niet wilt dat hij het jou zou aandoen!' -en tenslotte zijn wij zeer machtige wezens, die dergelijke onbeschaamde afpersers wegsturen en in staat zijn hen op gevoelige wijze te tuchtigen. Daarom geef Ik jullie de raad om direct te verdwijnen en van geen enkele reiziger een schatting te verlangen, behalve door het hun te vragen. Als jullie gevolg geven aan wat Ik je nu aanraad, dan zullen jullie daar goed aan doen; in het andere geval zal het jullie slecht vergaan! '      .

[4] Toen de Arabieren dat van Mij hoorden, stonden enkelen van hen versteld en zeiden: 'Dat gebeurt maar zelden, dat vreemdelingen, die ons goed bewapend voor zich zien staan, ons met dergelijke woorden tegemoet treden! En deze dertien mannen zouden dat beslist ook niet gedaan hebben, als zij niet op een of andere buitengewone geheime kracht konden rekenen! Het zal ons dus geraden zijn om ons niet verder met deze mensen in te laten!

[5] De ene helft was het daar mee eens; maar de andere zei: 'ja, als wij ons altijd door dergelijke dreigementen laten afschrikken, kunnen wij ons aloude recht wel direct opgeven en tot bedelen overgaan. Als deze vreemdelingen inderdaad geen geld of andere schatten bij zich dragen, zijn ze zonder meer vrij; maar als ze toch iets bij zich hebben, zullen ze ons ook de verlangde schatting moeten betalen. Laten wij hen dus onderzoeken en kijken of zij hier helemaal zonder enig geld of andere schatten zijn!’

[6] Hierop kwamen ze heel dicht bij Mij staan, en één van hen probeerde Mij ook met zijn hand aan te raken. Zodra hij echter Mijn kleed aanraakte, schoot er vuur uit de aarde en zijn hand verbrandde. Toen schrokken alle anderen zo, dat ze direct voor Mij neervielen en Mij om genade smeekten.

[7] Maar Ik zei: 'Ik heb jullie van tevoren gezegd wat diegene te wachten zou staan die ons geweld zou aandoen! Eén van jullie heeft het geprobeerd en heeft zijn loon reeds ontvangen; als ook jullie anderen hetzelfde loon willen ontvangen, doe ons dan ook geweld aan!'

[8] Allemaal schreeuwden ze: 'O nee, o nee, dat zullen wij nooit doen, niet aan jullie, op god gelijkende wezens, en ook nooit meer aan iemand anders, en wij zullen ons houden aan wat U ons aangeraden hebt; maar laat ons nu in vrede verder gaan en laat ons geen kwaad meer overkomen!’

[9] Daarop antwoordde Ik: 'Sta dan op en zeg ook tegen jullie metgezellen wat Ik jullie gezegd heb!'

[10] Degene wiens hand verbrand was huilde echter van pijn en smeekte Mij de pijn van hem weg te nemen; want hij geloofde dat Ik ook dat kon doen.

[11] Maar Ik zei: 'Dat kan Ik zeker; maar omdat jij de ergste van jouw bende bent, moet je nu ook het loon dragen dat jij allang hebt verdiend! Maar wanneer jij je leven ooit volledig zult beteren, zal ook jouw pijn ophouden. Beneden in Essea zul je echter een bron vinden; ga daarheen en dompel je hand in het water, dan zal je pijn verzacht worden!'

[12] Daarop stonden deze berg arabieren op en haastten zich naar Essea. Die met de verbrande hand haastte zich nog het meest om snel bij de bron  te komen, die zich juist voor de herberg bevond waar wij verbleven, en hij vroeg de wachter van de bron om water daaruit. Deze gaf hem tegen een kleine vergoeding een grote bak met zuiver water, waar hij direct zijn hand in stak; onmiddellijk voelde hij de ondraaglijke pijn aanzienlijk verminderen, en hij prees Mij omdat Ik zijn pijn verzacht had.

[13] Er kwamen nu enkele mensen uit de herberg, die van de Arabieren hoorden wat hun op die heuvel overkomen was. Zodoende vernamen de gasten van de herberg waar Ik vroeg in de ochtend heengegaan was; en allen, samen met de waard, gingen dan ook direct de heuvel op, en bij Mij gekomen gaven zij uiting aan hun grote vreugde omdat zij Mij hadden teruggevonden. De overste van de Essenen vertelde Mij wat hij allemaal met de Arabier met de verbrande hand besproken had en zei Mij ook hoe deze Mij geprezen had omdat zijn pijn door het water van de bron verzacht was.

[14] Maar Ik zei: 'Kijk, dat was een heel goede les voor die bevoorrechte rovers van deze streek, waar een vreemdeling nauwelijks doorheen kon trekken zonder van een derde van zijn bezit beroofd te worden! Dezen zullen nu ook aan hun kornuiten, die langs de verschillende wegen op vreemdelingen loeren om hun een schatting op te leggen en hun die vervolgens in ruime mate onbarmhartig af te nemen, meedelen wat hun hier is overkomen; die gezellen: zullen zeker ook van hun bezigheid afzien en de vreemdelingen niet meer zo lastig vallen als sinds lange tijd het geval is geweest.

[15] Jullie moeten er in het vervolg ook voor zorgen dat dit oude misbruik aan banden wordt gelegd. Want na Mij zou het onder de mensen net zo moeten worden als het in de tijd van de eerste mensen op aarde was: ze moeten als ware broeders vrij kunnen rondwandelen op het land dat van hen is en moeten elkaar overal met de ware liefde tegemoet treden en in noodgevallen naar vermogen ondersteunen; maar elkaar over en weer door allerlei beroerdigheid in de rechtmatige vrijheid beperken, is niet hemels meer, maar hels! Hoe meer beperkingen er in de gerechtvaardigde vrijheid van reizen door hebzuchtige en heerszuchtige mensen zal voorkomen, des te meer hel en des te minder hemel zal er onder de mensen heersen.

[16] Maar wie remt de juiste vrijheid van reizen van de mensen die voor de hogere ontwikkeling van de ziel zo noodzakelijk is? In de eerste plaats de zogenaamde machthebbers, wier macht uit veile huurlingen bestaat. Zij staan rijke mensen weliswaar toe om te reizen, maar verlangen daar een afkoopsom voor en geven hem dan een kaart waarmee hij een bepaalde tijd mag reizen, waarna hij een nieuwe moet kopen als hij nog langer wil rondreizen. In deze tijd is het helaas niet anders mogelijk, omdat de blinde mensen zich allang volledig van God hebben afgekeerd en dus ook van alles wat des hemels is, en zich in de slavernij van zonden en hel begeven hebben. -Maar zoals het nu is, moet het onder de goede mensen niet blijven.

[17] De tweede en nog hardnekkiger groep van lieden die de juiste vrijheid van reizen van de mensen beperken zijn de verschillende priesters, heidense en joodse, welke laatste in deze tijd volledig gelijk staan met de heidenen. Voor hen is de vrijheid van reizen van hun gelovigen een gruwel, omdat de mensen door te reizen te veel ervaringen zouden opdoen en niet meer zouden geloven in de bedriegerijen in hun eigen land, wat op den duur een slechte invloed zou hebben op de inkomsten van deze volksbedriegers en wereldse leeglopers.

[18] Maar om die vrijheid van reizen van de mensen zoveel mogelijk in te perken verlenen de genoemde priesters, met stilzwijgende instemming van de huidige wereldregenten, tegen een bepaalde vergoeding aan sommige ruwe mensen de bevoegdheid om reizigers aan te houden, om een zodanige schatting van hen te verlangen dat het verder reizen hun ofwel sterk bemoeilijkt ofwel helemaal onmogelijk wordt.

[19] En kijk, dat is dan reeds de volmaakte hel onder de mensen! Want daardoor ontstaan er dikwijls de meest woeste gevechten en moord en doodslag. Omdat de reizigers van tevoren wel weten wat hun op de ene of de andere weg of in een bepaalde streek kan overkomen, reizen ze met grote aantallen tegelijk in karavanen en stellen zich hardnekkig teweer tegen zulke rovers, die met name in deze streek sterk vertegenwoordigd zijn. De gevolgen van dergelijke gevechten ken je maar al te goed en het is daarom helemaal niet nodig die nader te beschrijven. Geloof jij soms dat zoiets in Gods wil besloten zou kunnen zijn?

[20] Weliswaar zouden de mensen tenslotte allemaal beginnen te reizen, als de vrijheid van reizen geen wijze beperkingen zou kennen en dan zou het bebouwen van de aardbodem, wat noodzakelijk is voor het fysieke leven van de mensen, grote schade ondervinden. Maar kijk, daar wordt door God wel voor gezorgd, die de mensen net als de bijen verschillende talenten heeft gegeven!’

 

199 Over het doel en het nut van reizen

 

[1] (De Heer:) , Als je naar de bijen kijkt, zul je verschillende soorten onder hen aantreffen. Ten eerste is er de bijenkoningin, die het hoofd van de huiselijke orde is, vervolgens zijn er werkbijen, die binnenshuis werken, en verder zijn er verzamelbijen, die ijverig reizen moeten maken om honing en was te verzamelen; de honing voor de voeding en de was voor het bouwen van cellen. Kijk, zo zijn er ook mensen die de huiselijke arbeidszin aangeboren is en zij zijn daarom helemaal niet reislustig. Als alle mensen die eigenschap zouden hebben, zouden ze maar al te gauw helemaal verkommeren en net als dieren verwilderen in hun aloude zeden en gewoonten.

[2] Daarom zijn er zelfs in een kleine gemeenschap ook steeds mensen die een grote drang tot reizen hebben. Zij doen op hun reizen allerlei goede en vaak ook bittere ervaringen op; rijkelijk daarvan voorzien komen ze weer thuis en brengen voor hun verwanten allerlei geestelijke honing en was mee, en worden zo tot leraren en bevorderaars van alle cultuur in hun geboorteland, wat beslist een heel goede zaak is.

[3] Maar wanneer de mensen die God uitgekozen heeft om de hele wereld rond te trekken om voor de mensen thuis allerlei schatten te verzamelen te sterk in hun vrijheid om te reizen belemmerd worden, dan gebeurt dat beslist tegen Gods wil in en is dat dus slecht en behoort tot de hel.

[4] Wat zou men van Mij Zelfzeggen, als Ik niet naar de mensen toe zou reizen in vele verschillende plaatsen? Zou het hun schuld zijn als er geen levenslicht onder hen zou komen?

[5] Maar Ik heb Zelf gezegd en zeg nog steeds tegen al Mijn leerlingen: 'Ga uit over de hele wereld naar alle volkeren en verkondig hun het evangelie!' En als Ik dat zeg, kan Ik toch onmogelijk billijken dat de gerechtvaardigde vrijheid van reizen van de mensen op kwalijke wijze wordt beperkt, maar dan kan Ik die alleen maar tonen in het licht, waarin Ik die zie! Want bij een algehele inperking van de gerechtvaardigde vrijheid van reizen is het immers zo goed als onmogelijk om Mijn leer te versprei­den, en daarom zal Ik ook iedereen weten te tuchtigen, die daarin in strijd met Mijn wil handelt.

[6] Nemen jullie Essenen dan ook van nu af aan jullie taak op je voor dit doel en zie erop toe dat de straten en wegen vrij worden, dan zal Ik jullie daarvoor des te meer zegenen en jullie macht tegen alle boze geesten geven, en dan zal er moeten gebeuren wat jullie in Mijn naam zullen willen!

[7] Vraag je eens af of een mens, aan wie het verboden is te zoeken, ooit iets kan vinden! Zoeken, vragen en aankloppen aan de deur van de naaste moet ieder mens volkomen vrij gelaten worden. -Onthoud dit goed, wat Ik jullie nu bij het opgaan van de zon heb gezegd en getoond, en handel ernaar!'

[8] De overste zei: '0 Heer en Meester! Wij zullen doen wat er maar in ons vermogen ligt en zal liggen, en wilt U dat door Uw genade nog voor alle tijden in ons vergroten! Wij hebben dat oude misbruik, in het bijzonder in deze streek, al lange tijd met de grootste afkeuring bekeken en zijn dat ook voorzover mogelijk tegengegaan. Maar dat heeft steeds weinig opge­leverd; want het werd ons al snel duidelijk dat niét zozeer Rome als wel Jeruzalem met Herodes en de tempeldienaren daar achter zit, wie wij een doorn in het oog waren. Zij hebben steeds hun geheime boden naar deze Arabieren gestuurd en hebben hun vergunningen weten te verschaffen om te roven, en tenslotte moesten wij er zelfs voor de vorm mee instemmen om niet zelf in gevaar te komen.

[9] Maar omdat wij nu weten wat Uw wil is, zullen wij van nu af aan tegen deze oude praktijken beslist heel krachtig optreden en al die vele wegen zullen beslist van deze rovers gezuiverd worden. Maar op vele andere plaatsen, waar wij niet komen en waar voorzover wij weten de tempel­ dienaren nog veel erger tekeer gaan, zult U, o Heer en Meester, wel zorgen dat er met de grootste vastberadenheid tegen hen opgetreden wordt!’

[10] Ik zei: 'Daar is al uitgebreid voor gezorgd en in de toekomst zal daar nog meer voor gezorgd worden, wanneer dat nodig is!

[11] Iedereen, die in Mijn naam over de hele wereld zal reizen om de volkeren Mijn leer even zuiver te verkondigen als hij die van Mij vernomen heeft, zal veilig over alle wegen en straten reizen en door geen enkele straatrover aangevallen worden. Hij zal over slangen, salamanders en schorpioenen kunnen lopen en zij zullen hem niet kunnen schaden; en als iemand vergif door zijn eten of drinken zal mengen, zal het zijn lichaam en bloed geen nadeel berokkenen. En mocht hij in hele troepen wolven, leeuwen, tijgers, panters, hyena's, beren en everzwijnen terechtkomen, dan zullen deze boze dieren hem niet alleen geen enkel kwaad doen, maar hem in geval van nood van dienst zijn; want een mens die van Gods geest vervuld is, is ook heer over de grimmigheid en toorn van boosaardige dieren, zoals hij ook heer over alle elementen is, als hij het geloof daarvoor zonder enige twijfel in zijn hart en ook in zijn ziel draagt.

[12] Maar in de loop van de tijd zullen er ook heel veel valse profeten in Mijn naam naar de vreemde volkeren in alle landen van de wereld reizen -weliswaar naar de schijn om Mijn leer onder hen te verspreiden, maar in feite alleen maar om van de vreemde volkeren vele aardse goederen te verkrijgen, en om die reden zullen zij Mijn leer ook zó draaien en veranderen, dat die voor hun winstbejag het beste zal passen.

[13] Welnu, dergelijke boden zullen niet hoeven te rekenen op de hulp, zoals Ik die hier aan jullie beloofd heb! Want wie niet alleen voor Mij en voor de waarachtige verspreiding van Gods rijk op aarde onder de mensen zal werken, maar alleen voor zichzelf en zijn wereld, zal nooit door Mij erkend worden en van Mij ook geen bescherming of loon kunnen verwachten; die mag zijn bescherming, zijn hulp en zijn loon in zichzelf en in zijn wereld zoeken!

[14] En ook al roept hij in zijn nood tot Mij: 'Heer, Heer, help mij in mijn grote nood!', dan zal hem als antwoord in zijn hart en geweten gelegd worden: 'Waarom roep jij, wereldling, Mij om hulp?! Ik ken je niet en heb jou ook nog nooit erkend; want jij bent op jezelf, zonder enig geloof in Mij en alleen vanwege werelds gewin, zogenaamd in Mijn naam als een valse leraar over de hele wereld gereisd. Help jezelf maar, nu je in nood en ellende zit; want Ik ben je geen hulp verschuldigd, aangezien je voor Mij ook niets gedaan hebt. Je bent er namelijk noch vrijwillig op uitgegaan, gedreven door het geloof in Mij, noch door de ware liefde voor het zieleheil van de mensen, maar alleen ten behoeve van jouw eigen aardse welzijn! En nog minder ben jij daar ooit door Mij toe geroepen of uitgenodigd! Je hebt je ter wille van jezelf in gevaar begeven; help jezelf nu dan ook, of misschien kunnen zij jou helpen, die jou gestuurd hebben!'

[15] Weliswaar zullen in de toekomst ook Mijn ware leerlingen met de wereldse mensen en van de kant van de vele valse profeten en leraren die zogenaamd in Mijn naam optreden, veellast hebben en veel vervolging moeten doorstaan omwille van Mijn ware naam, maar zij zullen daarbij steeds op Mijn hulp en op Mijn speciale bescherming en beloning kunnen rekenen, -maar de wereld en haar profeten nooit! Zij zullen zichzelf alleen met het zwaard in de hand kunnen beschermen en tegen gevaren kunnen beveiligen; maar uiteindelijk zal het zo zijn: wie met het zwaard omgaat, zal ook door het zwaard te gronde gaan!’

 

200 Het onderwijzen van leraren

 

[1] (De Heer:) 'En zie, zo heeft nu Degene aan wie alle macht in hemel en op aarde van eeuwigheid uit Hemzelf gegeven is, tot jou en jullie allen, die hier aanwezig zijn, gesproken, en daarom kunnen jullie ook geloven dat Ik alles wat Ik jullie beloofd heb ook zal doen; jullie hoeven je dus nergens anders zorgen over te maken dan dat jullie Mijn leer net zo zuiver aan de volkeren doorgeven als jullie die van Mij vernomen hebben!

[2] Ik heb jullie de leer en de macht om in Mijn naam wonderen te doen om niét gegeven, en zo moeten jullie dat alles ook om niét aan de volkeren geven! Maar als de mensen jullie ter wille van Mijn naam zullen liefhebben en jullie in alle vriendelijkheid willen dienen, dan mogen jullie die vriendelijkheid ook wel aannemen zoals dat door Mozes is toegestaan; want wie de liefde door de liefde dient en zo Gods ware altaar op aarde dient, mag ook van het altaar leven!

[3] Wanneer iemand uit ware liefde een door Mij geroepen leraar, knecht en profeet iets goeds zal doen, zal Ik dat ook aannemen alsof hij het Mij had gedaan, en hij zal het loon van een profeet ontvangen. Want zelfs degenen die in hun onschuld en in de blindheid, waar ze zelf geen schuld aan hebben, de valse leraren en profeten offers brengen, vergoed Ik het rijkelijk, omdat zij geloven dat ze God daardoor behagen; zo zal Ik het des te rijkelijker aan die mensen vergoeden, die uit ware liefde voor Mij iets goeds bewezen hebben aan degenen die Ik naar hen toegestuurd en voor hen opgewekt heb.       .

[4] In de toekomst kunnen jullie daarom ook zeggen tegen degenen die troost en hulp bij jullie gevonden hebben en naar oude zede en gewoonte aan jullie zullen vragen wat voor offer zij daarvoor moeten.betalen: Wij hebben dat gedaan vanuit Gods liefde, die ons een dergelijke macht die genade om niet verleend heeft! Als jullie nu ook de liefde van God !n je hebben, die jullie door ons hebben leren kennen, doe dan wat deze liefde jullie gebiedt; want er zijn vele armen om ons heen, die jullie liefde nodig hebben! Maar voor hetgeen wij in naam van de Heer voor jullie hebben gedaan bestaat geen tarief meer zoals vroeger, maar vanaf nu tot aan het einde der tijden doen wij dat voor niets; want ook wij hebben die uiterst kostbare genade om niet van God ontvangen voor het heil van ieder mens die werkelijk gelooft in de God die wij verkondigen, zich aan Zijn geboden houdt, Hem boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf ,

[5] Wanneer de mensen dan vrijwillig het een of ander voor jullie doen of geven, dan kunnen jullie dat ook zonder bezwaar in alle liefde en vriendelijkheid aannemen. Maar van de armen moeten jullie ook onder deze voorwaarde niets aannemen, maar jullie moeten hen bovendien nog in alle liefde en vriendelijkheid ondersteunen, zodat zij zich volledig bewust worden van Gods eeuwige liefde en vriendelijkheid.

[6] Nu heb Ik met name aan jullie Essenen bekend gemaakt hoe het in de toekomst met alles gesteld moet zijn en ook zal zijn, en wat Mijn echte leerlingen moeten doen en kunnen verwachten, en nu kunnen wij deze heuvel dan ook verlaten en ons naar beneden naar de herberg begeven, waar het ochtendmaal al klaar staat. Daarna zullen wij pas beginnen aan het werk, ter wille waarvan jullie Mij in het volste geloof gevraagd hebben om naar jullie toe te komen.

[7] Wat Ik hier echter tegen jullie gezegd heb, houd dat voorlopig voor jezelf, aangezien Ik het ook zonder vreemde getuigen op deze eenzame heuvel aan jullie heb toevertrouwd; maar degenen die in jullie voetsporen zullen treden, moeten jullie hiervan volledig op de hoogte stellen! Want als iemand niet weet hoe hij zijn ambt moet vervullen en er niet van op de hoogte is wat het ambt inhoudt, hoe zal hij het dan uitoefenen? Daarom moet iedereen die Mijn ambt op aarde onder de mensen wil uitoefenen, daar goed in thuis zijn en zelf werkelijk geheel en al van alles overtuigd zijn, anders is en blijft hij een dode en blinde leraar!

[8] Want een leraar die in Mijn naam waarachtig en overtuigd onderricht, heeft meer nodig dan kennis om de Schrift te lezen en die vervolgens aan andere mensen voor te lezen. Ik zeg jullie: de letter is dood en ook degene die hem alleen maar leest terwijl hij hem zelf niet begrijpt en er dus ook niet naar handelt, opdat hij in de geest zal ontwaken en tot het leven komt; de geest alleen maakt levend en geeft het juiste begrip en de daadkracht.

[9] Zoals jullie nu door God onderricht zijn, moet in de hele verdere toekomst ook iedere ware leraar eerst door God onderricht zijn, voordat hij een goddelijk ambt op zich neemt; want als een mens in wat voor vak dan ook een goede arbeider wil worden op het niveau van een meester , moet hij dat toch eerst wel van een meester in dat vak leren. Bij dit vak echter, waar het om het belangrijkste en heiligste van ieder mens gaat, ben Ik alleen de Meester. Wie dus de mensen daarin met het juiste resultaat wil onderwijzen, moet dat dan ook eerst van Mij leren!

[10] Daarom zei Ik tegen jullie dat degenen die in jullie voetsporen zullen treden en het ambt dat Ik jullie nu toevertrouw zullen voortzetten, goed onderwezen moeten zijn in al die dingen die Ik jullie nu hier heb toevertrouwd. Voor de andere mensen is het echter genoeg dat ze werkelijk in Mij geloven, Mij boven alles liefhebben en de naaste als zichzelf Want dat omvat alles van Mozes, de wet en alle profeten; en het resultaat daarvan is het eeuwige leven en in het tegenovergestelde geval de eeuwige dood, waaruit een ziel nauwelijks tot het leven zal ontwaken.’

[11] Nu zei de overste nog: 'O Heer en Meester, wij hebben allemaal Uw zeer belangrijke levenswoorden gehoord, begrepen en ook innig ter harte genomen; alleen één ding is althans mij tot nu toe nog niet helemaal duidelijk. Wat wij in het ambt dat U ons toevertrouwt moeten doen en in acht nemen hebben wij van U, de enig ware Meester, nu goed gehoord en geleerd; maar hoe zullen diegenen dat kunnen, die later ons ambt op zich zullen nemen, aangezien U toch zeker niet altijd persoonlijk onder ons zult zijn, zoals dat nu gelukkigerwijs voor ons het geval is?'

[12] Ik zei, terwijl wij de heuvel reeds afliepen: 'Jullie hebben zelf nog lang niet alles van Mij geleerd wat jullie nodig hebben om het ambt dat Ik jullie toevertrouwd heb helemaal goed uit te kunnen oefenen, en toch zullen jullie binnenkort zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid al het resterende van Mij leren! Want ook al ben Ik niet lichamelijk als persoon aanwezig zoals nu, dan ben Ik dat echter wel in de geest van Mijn liefde, wijsheid, macht en kracht; en deze geest zal jullie altijd leren wat jullie moeten doen en spreken. Hij zal jullie de woorden die jullie moeten spreken, in je hart en in je mond leggen.

[13] En net zoals jullie op die manier door Mijn geest in alle wijsheid uit God onderricht zullen worden, zullen ook jullie echte opvolgers zonder tussenkomst van Mijn lichamelijke persoonlijkheid in alles onderricht worden. Want waarlijk Ik zeg jullie: waar Ik nu spreek en werk, spreekt en werkt ook alleen Mijn geest, die God is als de Vader in eeuwigheid, en niet Mijn lichamelijke persoon, die eerst ontbonden moet worden om geheel en al in de heerlijkheid van de Vader binnen te gaan.

[14] En als je dat nu weet, zul je nu ook wel begrijpen hoe een mens ten behoeve van het eeuwige leven altijd door Mij onderricht kan en zal worden, ook zonder deze lichamelijke persoonlijkheid van Mij!’

 

201 De genezing van de zieken van de overste der Essenen

 

[1] Toen de overste dat van Mij gehoord had, bedankte hij Mij van ganser harte; want daardoor was er een zware steen van hem afgevallen. Terwijl wij dit belangrijke gesprek met elkaar voerden, bereikten wij ook onze herberg, waar reeds een rijkelijk en welbereid ochtendmaal op ons wachtte. Wij gingen dan ook direct aan de grote voor ons gedekte tafel zitten, die vol stond met voedsel en dranken. Ik dankte, zegende de spijzen en de wijn, en vervolgens namen wij in een opgewekte stemming het ochtend­maal met mate tot ons, waarover de waard en zijn vrouw, die het maal voor ons bereid had, zich erg verheugden.

[2] Ook enkelen van de voornaamste Essenen, met de overste aan het hoofd, zaten aan onze tafel en aten en dronken met veel genoegen en blijdschap, hetgeen enkele vreemdelingen, die aan andere tafels ook zaten te ontbijten, zodanig opviel dat ze onder elkaar ( de vreemdelingen) zeiden: 'Daar moet wel iets heel bijzonders aan de hand zijn, omdat die zeer hoge heilanden, die er anders zo ernstig uitzien, nu zo opgewekt zijn als niemand hen ooit gezien heeft!’

[3] Deze woorden had de overste echter goed gehoord en hij zei tegen de vreemdelingen: 'Luister, jullie, die nu zulke beschouwingen aan ons wijden! Het is voldoende als sterfelijke.mensen, die de dood voor ogen hebben, met treurige en ernstige gezichten op aarde rondlopen en daardoor te kennen geven dat zij vrienden van het leven en niet van de dood zijn­. Maar als een sterfelijk mens, zoals wij dat ook waren, van de dood tot het leven is doorgedrongen en het kleed van de algehele onsterfelijkheid heeft aangetrokken, dan kan hij ook op aarde al vol vreugde en opgewektheid zijn, alsof hij al in Gods hemelen was; maar jullie zullen dat nu natuurlijk nog niet inzien en begrijpen. Maar ook voor jullie kan de tijd komen, dat jullie dat zullen inzien en begrijpen!’

[4] Daarop zeiden de vreemdelingen niets meer, en wij aten en dronken verder .

[5] Toen wij het maal beëindigd hadden, kwam de jonge Arabier uit Egypte, die 's avonds door Mij genezen was, samen met nog enkele anderen, die verlamd en erg kreupel waren. Hij liep op Mij toe en vroeg Mij of Ik ook hen zou willen genezen; want, zo vertelde hij, zij waren ook uit zijn streek en waren zichzelf en hun medemensen tot last, wat hun heel veel verdriet deed, omdat zij in hun ellendige toestand voor niemand iets goeds konden doen en zich voortdurend moesten laten helpen en onder­houden door degenen die medelijden met hen hadden.

[6] Ik zei tegen de Arabier: 'Ik heb je weliswaar gezegd dat jij en ook degenen die gisteren bij jou waren tegenover de vreemdelingen niet moesten spreken over wat Ik aan jou heb gedaan. Nu heb je dat in het algemeen wel in acht genomen en hebt uit barmhartigheid alleen aan deze paar zieken verteld, waar en hoe jij zelf geholpen bent; nu heb jij hen meegenomen en in hun plaats zelf het verzoek gedaan, wat Mij over jouw hart een goed getuigenis geeft, en daarom zal jouw terecht verzoek bij Mij ook niet onverhoord blijven! Want de juiste, zuivere en onbaatzuchtige liefde en erbarming van een mens voor zijn lijdende broeders zal ook bij Mij altijd liefde, erbarming en verhoring vinden; er staat immers geschre­ven: 'God verhoort het gebed van een goed, rein, gelovig en vroom hart te allen tijde.'

[7] Maar opdat jullie in de toekomst, als jullie zullen geloven wat de Essenen jullie zullen leren, ook bij hen hulp kunnen krijgen, heb Ik ook hun de macht en kracht verleend om de kwalen in Mijn naam net zo te kunnen genezen als Ik jou gisteravond genezen heb; en nu moet de overste de lammen en kreupelen de handen opleggen, dan zullen zij geholpen zijn!'

[8] Toen de overste dat van Mij hoorde, vroeg hij Mij om deze keer toch Zelf de gebrekkigen te helpen; want voor zo'n werk voelde hij zich nog veel te onwaardig en in zijn gemoed ook nog te machteloos.

[9] Ik zei: 'Doe nu maar zoals Ik gezegd heb! Want een echte leerling moet immers steeds onder de ogen van de meester aan een werk beginnen, zodat de meester, als de leerling iets niet lukt, hem op de tekortkomingen en de reden van het mislukken kan wijzen. Want geen enkele leerling is net zo volmaakt als zijn meester; maar als hij door zijn vlijt en ijver als zijn meester zal zijn, zal hem ook, net als de meester, niets meer mislukken. Doe nu dus maar wat Ik gezegd heb, dan zal alles wel terechtkomen en helemaal goed gaan!'

[10] Toen pas vermande de overste zich en zei: 'O Heer en Meester, dan geschiede nu en altijd enkel en alleen Uw wil!' Na deze woorden stond hij op, ging met grote bewogenheid tussen de gebrekkigen staan en zei: 'In naam van Degene die als enige almachtig, meer dan heilig en eindeloos goed, liefdevol en barmhartig is, leg ik jullie mijn zwakke handen op, en moge de grote Heer en Meester jullie daardoor helpen! ,

[11] Toen de overste onder het zeggen van deze spreuk, die al Mijn leerlingen bij het genezen van zieken naderhand ook gebruikten, de kreupelen de handen oplegde, werd ieder van hen ogenblikkelijk zó genezen, alsof hem nooit iets gemankeerd had.

[12] Alleen één van hen, die door een val beide onderarmen verloren had en tevens aan zijn voeten verlamd was, werd wat dat laatste betreft weliswaar genezen, maar hij kreeg niet zijn armen terug en hij zei tegen de overste: ' Aangezien je mij door de wil van die enig almachtige Heer al van mijn andere kwalen bevrijd hebt, geloof ik nu ook vast en zeker dat je mij ook mijn verloren handen kunt geven!'

[13] De overste zei, enigszins verlegen: 'Ja, mijn vriend, dat zal de Heer en Meester zelf wel kunnen, aangezien Zijn macht uit het niets werelden in het leven kan roepen -maar ik ben maar een zwakke leerling en kan dat niet; want er is een groot verschil tussen genezen en scheppen.

[14] Wanneer een plant in de tuin verwelkt en er ziek bij staat, kan men hem water geven, dan zal hij weer fris en gezond worden; en dat heet genezen. Maar als er in de tuin geen enkel plantje staat, heeft het besproeien van de kale grond geen enkele zin; want wij mensen kunnen zelfs met de beste wil en met het sterkste geloof zelfs het kleinste mosplantje niet in het leven roepen. Dat kan alleen maar Gods almachtige wil!

[15] Jij, vriend, zult nu dan ook duidelijk inzien dat ik als mens door de genade van de Heer en Meester wel jouw nog bestaande, zij het ook verlamde ledematen kon genezen -maar jouw geheel en al verloren gegane armen kan ik niet weer opnieuw scheppen!’

[16] Dat zag de man zonder armen wel in, maar toch zei hij tegen de overste: 'Als die grote Heer en Meester jou zoveel macht verleend heeft om zulke kreupelen, zoals wij eerst waren, doorjouw woord en door het opleggen van jouw handen plotseling en wonderbaarlijk te genezen, wat eigenlijk toch ook overeenkomt met een volledig nieuw scheppen, dan zou het toch ook mogelijk zijn om mij mijn verloren gegane handen terug te geven; dat zou waarschijnlijk voor jou en die Meester net zo goed mogelijk zijn als het heel plotseling genezen van onze verlamde en geheel en al kreupel geworden ledematen, zintuigen en zieke ingewanden! Want kijk, ik voel mijn beide verloren gegane handen nog steeds alsof ik ze nog had, en zelfs voel ik af en toe nog als het ware een brandende pijn in mijn beide verloren gegane armen; en zodoende geloof ik dat mijn ziel de handen niet kwijtgeraakt is, ook al heeft mijn lichaam ze verloren.

[17] Verder ben ik van mening dat door de macht van een ware en almachtige God ook een verloren gegaan lichaamsdeel aan een mens teruggegeven zou kunnen worden, net zoals een olifant zijn afgeworpen tanden terugkrijgt, het hert zijn gewei, de krab zijn scharen en zelfs wij mensen onze afgeschoren haren en afgeknipte nagels. Daarbij zou het toch immers alleen maar aankomen op de wil van God, op het juiste geloof van een echte leerling van God en op de zieke!'

[18] Na deze zeer betekenisvolle woorden van de man zonder handen, die een uitgeweken jood was, wist de overste niet wat hij op dat moment moest doen. Moest hij de man zonder handen nog een keer in zeer vast geloof de handen opleggen, of moest hij eerst met Mij overleggen, of en hoe het verlangen van de man zonder handen eventueel ingewilligd zou kunnen worden? Hij gaf de voorkeur aan het tweede en kwam met deze kwestie naar Mij toe.

[19] En Ik zei tegen hem: 'Zie eens hoe goed het was dat jij onder Mijn ogen een eerste werk gedaan hebt en daarbij op een klein gebrek aan geloof en vertrouwen in Gods liefde, wijsheid en kracht gestoten bent! Als jij zonder te twijfelen ook het teruggeven van de armen van de Egyptische jood in je geloof had betrokken, dan zou hij zijn handen al hebben; maar jij bent daarvoor teruggeschrokken en hield dat voor onmogelijk, en daarom kreeg die man zijn kwijtgeraakte handen dan ook niet terug. Maar ga nu en geloof vast, dat bij Mij alle dingen mogelijk zijn; leg hem nog een keer je handen op, dan zal hij ook zijn handen weer nieuw krijgen!'

[20] Na deze woorden van Mij ging de overste, die Roclus heette, vol vast geloof nogmaals naar de man zonder handen toe en zei: 'Omdat jij zelf gelooft en als jood de almacht van de enige ware God kent, geschiede jou in naam van die grote Heer en Meester, in wie de volheid van Gods geest lichamelijk woont, naar jouw verlangen en gelooft'

[21] Toen de overste dat over de man zonder handen uitgesproken had, kreeg deze ook onmiddellijk zijn verloren gegane handen weer terug.

 

202 De genezing van de armen

 

[1] Alle joden en heidenen die nu genezen waren bedankten Mij en loofden en prezen Mij zeer uitbundig!

[2] En degene die zijn armen weer teruggekregen had, ( de genezene) zei luid: ' Alle dank, alle lof, alle eer en liefde zij God in den hoge, die nu aan een mens een dergelijke macht en kracht heeft gegeven! Vele duizenden verblijven hier rond de grote wonderburcht en hopen op hulp en troost; maar daar zullen zij niet geholpen worden. Hier is nu de ware wonder­burcht, waar iedereen geholpen kan worden. Dank ook aan de jonge Arabier die ons de weg heeft getoond naar deze ware wonderburcht van God, de Heer en Meester, en ons langs deze rechte weg ook hierheen heeft gebracht!

[3] O, als die vele duizenden, die zich nu al maanden lang rond de grote burcht ophouden vanwege hun hoop op hulp, dat eens wisten -hoe haastig zouden ze dan die dode burcht verlaten en zich hierheen begeven, waar de grote Heer en Meester nu Zelf als mens onder de mensen woont en Zijn vrienden eeuwig leven geeft en de kracht om alle ziekten te genezen! Zou het voor die vele lijdenden en ontroostbaren niet een boodschap zijn die puur uit de hemelen komt, als wij, die genezen zijn, hun het bericht mogen brengen waar de ware, levende wonderburcht zich nu bevindt?!'

[4] Ik zei: 'omdat jij in jezelf de overtuiging hebt gevonden wie Ik ben, kun jij er samen met de andere genezenen wel heengaan en voorlopig alleen aan de armen en hulpbehoevenden onthullen waar zij geholpen kunnen worden, als zij geloof en een echt vertrouwen bezitten. Maar de rijken, die hun vele dode kinderen meestal in goed afgesloten kisten hiernaartoe gebracht hebben om hen weer tot leven te doen wekken, moet je het nog niet vertellen; want er is nog genoeg tijd om hen te helpen, en eerst zullen zij nog een preek te horen krijgen!'

[5] Toen Ik dat tegen hen die genezen waren gezegd had, bedankten ze Mij allemaal en haastten zich vervolgens naar het grote, open plein, dat door de grote burcht en de lange ringmuren werd omgeven en 'Het grote wachtplein' heette. Daar brachten zij de armen op de hoogte over de ware wonderburcht, wat heel gemakkelijk voor hen was, omdat dezen een eigen plek toegewezen hadden gekregen, die het verst van de burcht af lag, en nu dus het dichtst bij de ware wonderburcht waren.

[6] Toen de genezenen bij hen kwamen en allen ook weldra zagen dat zij genezen waren, werd hun ook onmiddellijk door al die vele armen en hulpbehoevenden gevraagd: 'Waar, waar, hoe en wanneer zijn jullie genezen? Nauwelijks een uur geleden waren jullie zelfs nog de laatsten en achtersten bij ons en wij hebben niet gezien dat iemand jullie naar de burcht heeft geroepen en je er naartoe gebracht en binnengelaten heeft! O, breng ons ook naar die plaats van heil!’

[7] Toen zei de jood: 'Geloof en vertrouwen geef alleen de enig ware éne God van de joden de eer; volg ons, zo goed en zo kwaad jullie kunnen dan zullen jullie geholpen worden! Want waar wij genezen werden , bevindt zich nu de ware, levende wonderburcht.' 

[8] Toen de armen, die met allerlei kwalen, besmettelijke ziekten en vreselijke uitslag behept waren en de blinden, doven, stommen, jichtlijders en allerlei verlamden en kreupelen dat hoorden, begonnen ze zo goed ze konden het plein te verlaten; de blinden en degenen die te ernstig verlamd en te kreupel waren, werden vanzelfsprekend door hun begeleiders geleid en ook gedragen, om maar zo snel mogelijk op de plaats des heils te zijn.

[9] Na een uur waren er op het hele grote plein voor de herberg meer dan duizend gebrekkigen bijeen en onmiddellijk daarna kwam de genezen jood naar ons toe in de eetzaal om het Mij volontzag mee te delen.

[10] Daarop zei Ik tegen de overste Roclus: 'Ga nu naar buiten, strek je handen in Mijn naam in één keer over hen allemaal uit, wat even krachtig zal werken als wanneer je ieder afzonderlijk de handen opgelegd zou hebben -dan zullen ze allemaal genezen worden!’

[11] Roclus deed dat onmiddellijk, en zie, op hetzelfde ogenblik werden allen genezen!

[12] Toen deze grote genezing plaatsvond, ontstond er een gejuich onder de genezenen waar bijna geen einde aan kwam, en velen drongen naar de overste toe en zeiden: 'Je bent daar toch nooit toe in staat geweest, hoe komt het datje dat nu wel kunt?'

[13] Roclus zei: 'Mij moetje daar niet om prijzen; want de God van de joden, de ene en enig ware, heeft dat voor jullie gedaan! Geloof in Hem en prijs alleen Hem daarvoor!’

[14] Toen vroegen allen: 'Waar, waar is deze ene en enig ware God, opdat wij voor Hem kunnen neerknielen en alleen Hem kunnen aanbidden?!'

[15] Nu kwam Ik naar buiten naar Roclus toe en zei tegen hem: 'Zeg hun dat ze de God van de joden nu alleen maar in hun hart moeten danken, wat Hij zeker zal horen, en dat zij nu naar hun herbergen moeten gaan om zich met spijs en drank te sterken. Pas vanmiddag zullen deze armen Mij zien.’

[16] Toen Roclus dat tegen de genezenen gezegd had, gehoorzaamden zij, stonden zonder enige moeite op van het plein en gingen direct naar hun herbergen, waar ze door de herbergiers onder grote verbazing direct uitstekend bediend werden.

[17] De herbergiers konden er gewoon met hun verstand niet bij en zeiden: 'Er moet een machtiger persoon in deze plaats zijn gekomen; want zo'n genezing is hier nog nooit voorgekomen!'

 

203 De poging van de rijken

 

[1] Maar nu merkten ook vele rijken, die hier ook al sinds maanden op hulp wachtten en daar veel onkosten voor maakten, de vele armen op die geheel en al genezen waren, en zeiden: 'Waarom zijn jullie armen, die hier door ons onderhouden worden, eigenlijk eerder geholpen dan wij?'

[2] De armen zeiden: 'Dat weten wij niet! Wij zijn echter niet in de burcht genezen, maar buiten voor de laatste en onaanzienlijkste herberg van dit dorp, en wij hebben in de grote wonderburcht dus geen voorrang op jullie gehad! Maar wij geloven dat de ware wonderburcht zich nu daar in die herberg bevindt. Ga er zelf maar heen en informeer daar, dan zullen jullie beslist meer te horen krijgen!'

[3] Toen de rijken dat van de armen hadden gehoord, wisten ze niet wat ze op dat moment moesten doen of ondernemen. Nadat zij een poosje hadden nagedacht namen ze toch een besluit en een tamelijk groot aantal van hen begaf zich naar onze herberg en informeerde daar bij het personeel. Maar die verwezen hen naar ons in de eetzaal.

[4] De rijken zeiden evenwel tegen het personeel: 'Luister! Wij zijn beschaafde en ontwikkelde mensen en kunnen en willen niet direct met de deur in huis vallen. Laat een van jullie toch naar binnen gaan en ons berichten of het toegestaan is dat wij nu bij de heilanden binnenkomen, dan zullen wij degene die een goed bericht brengt ook een goede beloning geven! Want wij weten al jaren dat men de heilanden van hier, en vooral hun overste, moeilijk te zien en nog moeilijker te spreken krijgt. Als wij nu onaangekondigd naar hen toe zouden gaan en de door hen bewoonde kamers zouden binnenkomen, zouden zij ons dat wellicht kwalijk nemen en dan zouden wij nog langer kunnen wachten voordat wij bij hen toegelaten worden. Daarom vragen wij jullie, omdat jullie hier in dienst zijn, om ons van tevoren aan te kondigen en ook, zoals gezegd tegen een goede beloning, te zorgen dat we bij hen binnen mogen komen.’

[5] Eén van de dienaren zei: 'De heilanden zijn als tafelgasten bij elkaar in de eetzaal en daar kan iedereen vrij binnengaan, of hij nu rijk of arm is, en zich iets ter versterking van zijn lichaam laten geven; want onze wijn is goed, evenals ons brood en ook onze andere spijzen, en in deze herberg van ons wordt ook nooit van iemand teveel geld gevraagd. Als de armen onaangekondigd de eetzaal zijn binnengegaan en hun verzoek spoedig verhoord is, waarom moet het jullie, voorname lieden, dan verkeerd voorkomen om hetzelfde te doen? Ga naar binnen en doe wat vóór jullie de armen ook hebben gedaan.’

[6] Na deze woorden lieten de huisdienaren de rijken staan en gingen aan hun werk.

[7] Toen de rijken zagen dat zij bij zulke onbaatzuchtige dienaren niets konden bereiken, begonnen ze onder elkaar te loten, wie van hen als eerste de zaal zou binnengaan. Het viel echter zo uit, dat het lot juist op degene viel die de minste moed had.

[8] Deze begon zich te verontschuldigen en vroeg de anderen om toch als eerste de zaal binnen te gaan, omdat hij daar veel te weinig moed voor had. En toen schoof de een de ander naar voren, en niemand durfde zijn hand op de deurgrendel te leggen en de deur open te doen.

[9] En één van hen (ze waren met dertig mannen) zei: 'Het is toch eigenaardig! Ik heb al vaak heel moedig met het zwaard strijdend tegenover de meest verbitterde vijanden gestaan en heb in mijzelf geen vrees of angst gevoeld -en hier heb ik vrees en angst! Hoe komt dat?'

[10] Terwijl de dertig rijken zo nog met elkaar praatten, zei Ik tegen Roclus, dat hij voor de dertig voorname mannen de deur openen en hen de zaal binnen moest laten komen.

[11] Roclus deed dat direct. Maar toen de dertig de overste, die zij goed kenden en bijna voor een God hielden, in het oog kregen, schrokken zij, bogen voor hem tot op de grond en geen van hen had de moed om hem aan te spreken.

[12] Maar Roclus zei: 'Vrienden! Deemoed en bescheidenheid passen de mens weliswaar; maar hier is dat niet op zijn plaats. Ik ben een mens als jullie en kan uit mijzelf net zo weinig als één van jullie. Als God, de Ene en Waarachtige, in wie de joden geloven, door mijn woord en gebed iemand een genade bewijst, komt ook alleen aan Hem alle eer toe en niet aan mij, die machteloos is en uit mijzelf niets kan. Wees zo moedig om bij ons in de zaal te komen en jullie verzoek naar voren te brengen!’

[13] Toen pas richtten de dertig het hoofd op en kwamen ook met hun lichaam weer overeind, en gingen nu iets moediger en vastberadener de zaal binnen, waar de vriendelijke waard hun meteen een tafel aanwees en hun ook vroeg of ze brood en wijn wensten. En zij vroegen direct om beide, omdat ze deze ochtend nog niets tot zich hadden genomen.

[14] Deze dertig mannen kwamen uit Cairo in Egypte en behoorden ook tot de joodse stam; maar hun voorouders waren al in de tijd van de Babylonische ballingschap naar Egypte gevlucht, en zodoende hadden deze dertig mannen nog enige kennis van Mozes en enkele profeten en hielden de dag van Mozes, als ze zich onder joden bevonden -maar voor zichzelf geloofden ze meer in de priesters van Egypte, in hun mysteriën en wetten. Daar zij meenden zich hier onder veel joden te bevinden, wilden zij de dag van Mozes dan ook eren en gedurende de hele dag vasten; maar toen ze zagen dat op onze tafel brood, wijn en allerlei andere spijzen stonden, lieten zij zich ook onmiddellijk brood en wijn geven en aten en dronken met veel smaak.

[15] Toen zij zich weldra voldoende gesterkt hadden, vatten zij ook moed, en één van de voornaamsten van hen stond op van zijn zitplaats, ging met veel ontzag voor Roclus staan en zij: 'Vergiffenis, opperste heiland van deze burcht, die in de hele wereld roemvol bekend staat! Wij en nog veel mensen met ons wachten hier al bijna twee maanden lang met onze dode kinderen, die in ijzeren doodskisten bewaard worden. Wij hadden ons verzoek, of het misschien nog mogelijk zou zijn onze kinderen weer tot leven te wekken, allang graag naar voren willen brengen, en hebben ons wachtkamp dan ook heel dicht bij de hoofdingang van de wonder­burcht neergezet. De dienaren van de burcht hebben ons weliswaar de verzekering gegeven dat wij spoedig het geluk zouden hebben om aan de beurt te zijn, -maar tot nu toe was dat vergeefse hoop.

[16] Ver beneden ons verbleef een grote groep allerlei soorten arme bedelaars en kreupelen, aan wie wij dagelijks aalmoezen schonken. Welnu, deze had voor zichzelf toch beslist veel minder hoop dan wij om spoedig in de wonderburcht binnengelaten te worden! En kijk eens, nauwelijks een uur geleden stonden al die mensen op, aangezien zij natuurlijk vóór ons hierheen geroepen waren, en spoedig daarna zagen wij dat al die verschillende gebrekkigen, die wij al goed kennen, volkomen genezen waren van al hun kwalen! Zij prezen God boven alles, gingen de herberg binnen en sterkten zich met brood en wijn. Toen wij hun vroegen waar hun zo'n buitengewone genade ten deel was gevallen, noemden zij deze herberg de nieuwe en ware wonderburcht en zeiden dat wij ook hierheen moesten gaan om ons zelf van alles te overtuigen. En zo zijn wij dan ook hier, om eindelijk eens onze beden en verzoeken met het diepste respect aan u voor te leggen, omdat u als overste van de Essenen in staat bent wonderen te doen.’

[17] Daarop zei Roclus: 'Maar vrienden, wat mankeert jullie dan? Voor­zover ik zie zijn jullie gezond en jullie kleding geeft aan dat jullie ook zeer rijke mensen zijn. Wat ontbreekt jullie dan en waarmee moeten jullie dan geholpen worden?'

[18] Eén van de anderen uit de groep van dertig mannen zei: ' Alle dank zij de aloude en enig ware God van de joden, de God van Abraham, Isaak en Jacob dat wij nog wel gezond zijn, en ook geen gebrek hebben aan allerlei rijkdommen; maar onze kinderen zijn gestorven, en nu zijn wij bijna helemaal kinderloos en hebben dus geen nakomelingen en geen erfgenamen. Wij weten echter dat hier al heel veel keren gestorven kinderen weer tot leven gewekt zijn, en dus hebben wij, zoals u al wel zult weten, onze dode kinderen in goed afgesloten doodskisten hier naar Essea gebracht, om hen indien mogelijk in ruil voor een offer weer door jullie tot leven te laten wekken. De doodskisten bevinden zich in de wederop­wekkingscrypte die jullie daarvoor bestemd hebben waar wij ze al een paar maanden geleden hebben afgegeven; ook hebben wij de gevraagde heffing al aan de daarvoor aangestelde wachters betaald. En nu zijn wij hier om u te vragen of u ons de genade wilt bewijzen onze kinderen het leven terug te geven, en daarvoor willen wij u ieder gewenst offer aan uw voeten leggen.’

[19] Nu zei Roclus: 'Luister nu naar mij, vrienden! Ik weet dat jullie je kinderen, bijna tweehonderd in totaal, hierheen gebracht hebben, ondanks het feit dat ik reeds een jaar geleden naar alle mij op aarde bekende plaatsen boden heb gestuurd, om overal aan de mensen luid en duidelijk te verkondigen dat wij hier geen dode kinderen meer tot leven mogen wekken en dat ook niet zullen doen. Onze boden zullen dat ook in Cairo verkondigd hebben, zoals ze dat ook in vele andere plaatsen hebben gedaan, zoals wij heel zeker weten. Maar als jullie daarvan wisten, waarom hebben jullie die vergeefse moeite dan gedaan en die grote onkosten gemaakt?'

[20] De dertig zeiden: 'Opperste meester, wij hebben dat bericht welis­waar ontvangen, maar onze te grote droefenis om onze kinderen, die gestorven zijn aan een besmettelijke kinderziekte, zoals er sinds mensen­heugenis nog nooit één in onze stad en streek om zich heen gegrepen heeft, heeft ons genoodzaakt om toch nog eens te proberen of wij tegen betaling van grote offers bij jullie misschien toch nog, wellicht voor de laatste keer, verhoring en erbarmen konden vinden. Maar als dat ondanks al ons smeken, wachten en offeren toch niet meer zou kunnen, hebben wij besloten om onze dode kinderen naar Galilea te brengen, naar die nieuwe grote profeet, over wie wij uit de mond van reizigers gehoord hebben dat hij door zijn woord en door de macht van zijn wil niet alleen alle ziekten geneest, maar ook doden opwekt. Maar toch vragen wij u nu eerst om die genade -verhoor ons, en geef onze kinderen levend aan ons terug! ,

 

204 Roclus verwijst de rijken naar de Heer

 

[1] Roclus zei: 'Kijk, vrienden, ik ben net zo'n zwak en machteloos mens als jullie zelf en ik heb ook nooit de kracht en macht bezeten om een mens, die al volkomen dood was, weer tot leven te wekken of aan een ziel, die haar lichaam kwijt was, een nieuw lichaam te verschaffen! Dat is alleen God mogelijk of zo'n profeet die van Gods geest vervuld is om de verdwaalde mensen weer de verloren weg naar het eeuwige leven van de ziel te tonen.

[2] Maar als God Zelf gebiedt om de gestorven mensen in de door Hem bepaalde rust te laten, en de levenden geen nutteloze hoop en ongegronde vreugde te geven door allerlei magische kunsten, dan zullen jullie ook inzien dat wij Essenen God moeten gehoorzamen, omdat Hij Zichzelf aan ons geopenbaard en getoond heeft en wij nu pas zien dat Hij is zoals Hij is, en wat Hij met ons mensen wil. Wij kunnen ons nu dus niet meer bezighouden met die oude magie, die geen enkele waarde heeft, maar wel met de ene en enig ware en almachtige God, door onze liefde voor Hem en onze naasten, en door Zijn wil, die Hij aan ons geopenbaard heeft, geheel en al te vervullen; en daarom kunnen en mogen wij dan ook niet meer doen wat Hij ons verboden heeft. Maar vraag het Hem zelf, de eeuwig grote Meester des levens! Wat Hij voor jullie zal doen, zal werkelijk goed zijn.’

[3] Een andere goede spreker uit de groep van dertig zei: 'Meester en overste van de machtige broeders! Maar u hebt toch enkel door het opleggen van uw handen en door de woorden die u sprak al die vele gebrekkigen in één keer genezen en één van hen zelfs de handen die hij verloren had teruggegeven, en sommigen hun ogen, neuzen en oren; dat lijkt mij nog meer dan wanneer je een dood kind, dat al zijn ledematen nog helemaal heeft uit de doodsslaap opwekt. Als jij dat gekund hebt, is het voor ons nauwelijks te geloven dat jij op dezelfde manier niet ook onze kinderen tot leven zou kunnen wekken, als je het maar zou willen.'

[4] Roclus zei, nu een beetje verlegen: 'Vrienden, ik wil niet langer meer om de zaak heen draaien, maar jullie onverbloemd de volle, zuivere waarheid zeggen en tonen! Kijk,jullie hebben zojuist openlijk jullie besluit uitgesproken, dat jullie naar Galilea naar de nieuwe, grote profeet der joden willen reizen, als jullie hier geen hulp zouden vinden! En ik zeg jullie dat jullie daar heel goed aan zouden doen, als dat nu nodig zou zijn. Jullie kennen die profeet niet, maar ik ken Hem en zeg jullie dat Hij eindeloos veel meer is dan een profeet. Hij is namelijk Degene van wie alle profeten voorspeld hebben dat Hij in het vlees in deze wereld zou komen, en de mensen die in Hem geloven en Hem als de enige Heer van hemel en aarde en al het leven boven alles zullen liefhebben, zal verlossen van de slavernij van de aloude zonde, de duivel en de eeuwige dood!

[5] Zie, dat is de profeet, naar wie jullie willen toegaan! Hij zou jullie dode kinderen natuurlijk wel weer kunnen opwekken, omdat alleen Hem niets onmogelijk is -en, luister verder: alleen in en door Zijn naam, die meer dan heilig is, heb ik op Zijn bevel de gebrekkigen geholpen; daarom prezen de genezenen ook alleen Hem en niet mij! -Begrijpen jullie deze hoogst wonderbaarlijke zaak nu?'

[6] Nu keken de dertig zeer verbaasd, en de spreker vroeg onmiddellijk aan Roclus: 'Waar, waar verblijft Hij dan nu, de Almachtige, zodat wij naar Hem toe kunnen gaan en Hem de eer geven die Hem alleen toekomt?'

[7] Roclus zei: 'Luister, vrienden! Wanneer een mens wel eens onver­hoopt vlak voor een grote gebeurtenis staat en met zijn verstand en dikwijls ook met zijn ogen en oren niet waarneemt wat voor groots en buitenge­woons er al heel dicht bij hem is, heeft de mens in zijn hart een heel speciaal zintuig, dat men aanvoelingsvermogen noemt. Als datgene wat zonder dat de mens het weet dicht bij hem is, iets buitengewoon goeds is en geluk en zegen brengt, raakt het hart door dat aanvoelingsvermogen heel vrolijk en opgewekt gestemd, maar in het tegenovergestelde geval verdrietig en bedrukt. Ga nu te rade bij jullie innerlijke aanvoelingsvermogen! Hoe is dat gestemd? Wat voelt jullie hart?'

[8] De spreker zei: 'Voor mij althans voelt het zo blij, alsof de Aller ver­hevenste en Heiligste zich ergens vlakbij bevind en - zelfs in deze herberg. Daarom voel ik een bijzondere blijdschap in mij, hoewel mijn hart evenals dat van al mijn metgezellen nu niet bepaald enige reden kan hebben om blij gestemd te zijn; want ik alleen heb -let wel -al vier dode kinderen de lange weg hierheen gebracht, in de hoop dat ze hier opnieuw tot leven gewekt zouden worden, en heb daar nu twee volle maanden tevergeefs op gewacht! Dat is toch zeker een omstandigheid, die om heel begrijpelijke redenen het hart niet vrolijk en opgewekt kan stemmen; en toch zijn wij vandaag reeds vanaf vanmorgen vroeg merkwaardig genoeg heel opgewekt en vrolijk en kunnen ons ons oude verdriet niet meer voorstellen. Ja, in mijn hart heb ik zelfs het gevoel alsof iemand mij de verzekering geeft dat ik mijn vier kinderen levend naar Cairo terug zal brengen!’

[9] Daarop zeiden ook alle anderen: 'Ook wij voelen hetzelfde; en het schijnt ons toe dat het inderdaad zo en niet anders zal zijn! Maar ons hart is nu in een vreugdevolle begeerte ontbrand, laat ons dus, o meester, niet langer in het ongewisse en zeg ons waar de Allerverhevenste zich in Zijn persoonlijkheid nu bevindt! In de geest is Hij overal tegenwoordig, zoals wij als oude joden nog wel weten over de God van Abraham, Isaak en Jacob; Hij ziet alles, hoort alles, weet alles, schept alles en houdt alles in stand. Maar aangezien Hij nu Zelf overeenkomstig de oude beloften in menselijke gedaante onder de mensen van deze aarde verblijft en hun grote weldaden bewijst, zouden wij -natuurlijk helaas altijd als grote zondaren in Gods ogen -de oude Schepper en Vader van de mensen toch ook graag met onze lichamelijke ogen willen zien en met onze bevuilde oren Zijn Vaderstem willen horen, zodat wij thuis tegen alle mensen kunnen zeggen: 'Wij hebben God gezien en gesproken en hebben uit Zijn eigen mond Zijn wil vernomen, volgens welke alle mensen moeten handelen en leven!' -Zeg ons, grote meester en overste van dit vanouds bekende wonderin­stituut, waar Hij Zich nu bevindt, misschien zelfs vlak bij ons, Hij, wiens naam geen menselijke tong noch de tongen van alle engelen uit kunnen spreken!’

 

205 De ware verering van de Heer

 

[1] Nu zei Roclus: 'Welnu dan, verhef jullie hart en je ogen! Deze man, die hier aan mijn rechter zijde aan tafel zit en het hart en nieren van ieder van ons onderzoekt, is degene naar wie jullie in Galilea wilden reizen!'

[2] Toen de dertig dat van Roclus hoorden, vielen ze in diepe eerbied neer met hun gezicht naar de aarde en riepen: 'Eer aan U, God in den hoge! Heilig en boven alles eeuwig machtig is Uw naam! O Heer van eeuwigheid, verstoot ons, kinderen van Abraham, niet, en wees ons genadig en baanhartig! Alleen Uw heilige wil zij ons voor de hele toekomst tot wet, volgens welke wij willen handelen, leven en sterven!’

[3] Hierop zei Ik: 'Het is in Mijn ogen allemaal wel heel prijzenswaardig van jullie dat je voor Mij neervalt, maar zoals jullie hier nu liggen kan Ik niet met jullie praten. Sta op als vrije en verstandig denkende mensen en laat jullie overdreven eerbied achterwege! Want Ik ben niet naar jullie toe gekomen om Mij als een afgod door blinde heidenen te laten aanbidden en vereren, maar om jullie God, die jullie vergeten zijn, .en Zijn wil opnieuw te doen kennen, om het rijk Gods, het ware rijk van eeuwig leven, op aarde te stichten en om de oude boeien en kerkers van de zonde, de duivel, het gericht en de dood van de zielen te vernietigen. Daarom wil Ik dat de mensen niet in zinloze eerbied als wormen voor Mij in het stof kruipen, maar zich als mensen, die kinderen van God kunnen en moeten worden, vrij, open en rechtop als ware vrienden en broeders om Mij heen verzamelen, naar Mij luisteren en ook met Mij praten. En nu jullie Mijn wens en wil gehoord hebben, moeten jullie opstaan en vrij en openhartig met Mij spreken!'

[4] Toen de dertig, die nog met hun gezicht naar de grond lagen, dat uit Mijn mond gehoord hadden, stonden ze langzaam op, maar waren nog helemaal duizelig van puur ontzag, en geen van hen durfde Mij iets te vragen of om iets te verzoeken.

[5] Omdat Ik dat wel zag, zei Ik tegen hen: 'Ja, vrienden, wanneer jullie je tegenover Mij steeds zo zullen gedragen, zullen we niet goed zaken met elkaar kunnen doen! Wie heeft jullie wel zo'n belachelijke en zinloze eerbied voor God ingeblazen? Dat hebben jullie van de heidense afgoden­priesters geleerd! Maar God verlangt van de mensen echt niet meer dan dat ze in Hem geloven als de ene, enig ware en eeuwig levende God, Zijn naam niet ijdel in de mond nemen of zelfs lasteren, Hem dus erkennen als de goede Vader en Hem liefhebben boven alles en hun medemensen als zichzelf Alles, wat meer is dan dat, is uit den boze, evenzeer als dat wat minder is! Leg jullie overdreven eerbied voor Mij dus af, en spreek vrijuit en openhartig met Mij! Of bevalt het jullie soms, als jullie zien dat ouders hun kinderen zo opvoeden, dat die in alle eerbied voortdurend voor hen, hun ouders namelijk, moeten kruipen?! Wat wordt ervan zulke kinderen? Niets anders dan lafhartige en uiteindelijk toch zelfzuchtige en heerszuch­tige kruipers, van wie geen medemens ooit iets goeds kan verwachten­

[6] Omdat jullie je kinderen ook zo dwaas opgevoed hebben, was het ook heel juist en billijk dat ze van jullie afgenomen zijn, nog voordat jullie blinde afgodische dwaasheid hun zielen geheel én al kon knevelen en bederven. Leg die dwaasheid tegenover Mij nu dus af, omdat Ik jullie je kinderen anders werkelijk niet meer terug zou kunnen geven!’

[7] Deze woorden van Mij hielpen en de spreker liep naar Mij toe en zei: 'O Heilige! Hoe wilt U dan dat wij, arme zondige mensen, U zullen aanroepen?'

[8] Ik zei: 'Ik ben Heer en Meester, roep en spreek Mij dus ook als zodanig aan; meer is echt niet nodig! Maar kom Mij niet meer aan met de uitdrukking 'Heilige'! Want Ik ben hier net als jullie slechts een mens en zeg jullie, dat niemand heilig is dan alleen Gods geest! Weliswaar woont Die in Mij, maar die gaat jullie voorlopig nog niets aan. Maar wanneer jullie zelf in deze geest wedergeboren zullen zijn, zal Hij voor jullie pas van belang worden en dan zullen jullie Zijn heiligheid begrijpen!

[9] Wanneer de mensen in hun blindheid 'heilig, heilig, heilig' tot God zullen roepen, zal het er onder hen ellendig uitzien! Wie zó tot God wil roepen, moet eerst zelf van deze geest vervuld raken, anders is zijn roepen zinloos en dwaas en lijkt het op de aanroep van de heidenen, die door het gericht van de zonden der wereld gekneveld en geboeid zijn en zodoende onmogelijk de eeuwige, oneindige vrijheid in God, wat nu juist die heiligheid is, kunnen vatten en begrijpen!

[10] Daarom ben Ik nu, zolang jullie nog in het gericht van de wereld leven, wel jullie Heer en Meester; maar wanneer jullie zelf in Mijn geest vrij en bewust ziende geworden zullen zijn, dan pas zullen jullie in mij God herkennen en 'Heilige Vader' tot Hem roepen. Maar dan zullen jullie niet, zoals nu, met de mond roepen, maar in jezelf, vanuit de levende geest; want God is in Zichzelf geest en kan daarom ook alleen maar in de geest en de levende en lichtend vrije waarheid aangeroepen en aanbeden worden! -Als jullie dat nu begrepen hebben, verander dan onmiddellijk jullie houding, spreek vrijuit en openhartig met Mij, en zeg wat men hier voor jullie kan doen!’

 

206 Wat de Heer van de Zijnen verlangt

 

[1] De spreker zei: 'O Heer en Meester! U bent werkelijk eindeloos goed en wijs, en bent bij al Uw goddelijke heerlijkheid onuitsprekelijk zacht­moedig, vol deemoed en minzaam, en vervuld van het hoogste en grootste geduld! En dat sterkt ons des te meer in ons geloof, dat U werkelijk Degene bent die ons door de mond van de profeten door Jehova beloofd werd, en dat Hij een echt Godsrijk op deze aarde zal vestigen, en hoe Hij dat zal doen. En omdat wij dat nu zonder enige twijfel geloven, geloven en verwachten wij ook dat U zo genadig bent om onze dode kinderen weer levend terug te geven, die wij voortaan zeker wijzer zullen opvoeden dan tot nu toe het geval was!’

[2] Ik zei: 'Ja, dat zal Ik voor jullie doen -maar luister eerst goed naar wat Ik jullie nu zal zeggen! Als jullie dode kinderen levend aan jullie terugge­geven worden, baar dan geen opzien, noch hier noch op de terugreis noch thuis, en maak Mij en ook de Essenen niet verder bekend! Want van nu af aan zullen er geen doden meer opgewekt worden tot het aardse leven wat het vlees betreft, maar wel veel geestelijk dode zielen tot het eeuwige leven, waarvoor de mensen geschapen zijn. Van deze laatste daad in deze plaats moet, behalve Mijn leerlingen, jullie en enkele andere getuigen, niemand iets te horen krijgen! Want Ik wil niet dat dergelijke dingen hier ooit weer plaats vinden.

[3] Wie in het vervolg toch nog dode kinderen of andere gestorvenen hierheen zal brengen, zal niet alleen vergeefse moeite doen, maar zal bovendien allerlei ander ongemak te verduren krijgen. Maar als er allerlei zieken in het ware geloof in Mijn naam ter genezing hierheen gebracht worden, zullen die hun genezing ook vinden. -Daarmee weten jullie nu wat jullie moeten doen en in acht moeten nemen!

[4] Ga vanavond onder begeleiding van de een of andere Esseen naar de crypte en open de gesloten doodskisten, dan zullen jullie kinderen jullie direct levend en volkomen gezond volgen! Maar vertrek morgenvroeg snel, zodat jullie gedurende de dag geen opzien baren bij de vele mensen die zich nu hier in Essea bevinden!

[5] Als jullie op weg naar huis mensen met dode kinderen tegen zullen komen, die jullie vragen hoe het hier toegaat, zeg hun dan openlijk wat Ik jullie gezegd heb met betrekking tot de wederopwekking van dode kinderen, die in de toekomst niet meer plaats zal vinden, dan zullen zij geen verdere en vergeefse reis hierheen maken!

[6] Bezoek thuis ook geen afgodentempel meer, en als men jullie ter verantwoording zal roepen, zeg dan dat jullie nu de ene, enig ware en levende God gezocht en ook gevonden hebben, die jullie getrouw, openlijk, duidelijk en levend getoond heeft wat jullie moeten doen! Als men jullie daarna met rust zal laten, blijf dan, maar als men jullie zal dwingen, trek dan verder! Want Degene die jullie hier helpt, kan jullie ook altijd en overal helpen, als jullie in Zijn naam geloven en Hem volkomen vertrouwen! Als jullie dat begrepen hebben, kunnen jullie deze herberg nu weer verlaten!’

[7] Daarop zei de spreker, die Mij in zijn hart voor alles bedankte: 'O Heer en Meester, omdat wij nu al zoveel genade bij U gevonden hebben, willen wij onze dankbaarheid daarvoor zo goed we kunnen met daden metterdaad tot uitdrukking brengen! Wees zo genadig ons te zeggen, wat voor offers wij hier uit grote liefde voor U moeten brengen en verrichten!”

[8] Ik zei: 'Mij en ook de Essenen hoeven jullie geen ander offer te brengen dan dat jullie voortaan alleen in de ene ware God geloven en Hem uit alle macht liefhebben en jullie arme naasten als jezelf, en dat jullie je hart beschermen tegen zelfzucht, tegen gierigheid en afgunst, tegen liefde voor de wereld en tegen hoogmoed; want alles wat in de ogen, oren en harten van de wereld groots en glanzend is, is -luister goed! -in Mijn ogen een gruwel!

[9] Neem aan Mij een voorbeeld! Ik alleen ben de Heer en Meester, en hemel en aarde liggen in Mijn macht en heerschappij , en toch ben Ik van ganser harte zachtmoedig, vol deemoed, geduld, liefde en erbarming, en laat Mij door niemand eren zoals de Farizeeën, de priesters van de heidenen en andere ingebeelde groten der wereld dat verlangen.                         ...

[10] Breng Mij dus deze offers, dan zullen jullie je voortdurend in Mijn liefde en genade kunnen verheugen! En wat jullie in liefde voor de armen in mijn naam zullen doen, zal door Mij steeds beschouwd worden alsof jullie dat voor Mijzelf gedaan hebben, en daardoor zullen jullie voor jezelf voor eeuwig grote schatten in Mijn hemelen verzamelen. Dat zijn de offers die Ik van jullie verlang.’

[11] De spreker zei: 'O Heer en Meester, deze offers zullen wij U altijd brengen, en alles heel gewetensvol opvolgen! Moeten wij de ijzeren doodskisten hier laten of moeten wij die ook weer meenemen?'

[12] Ik zei: 'Dat was een dwaze vraag! Als jullie je levend geworden kinderen weer hebben, waar hebben jullie die doodskisten dan verder nog voor nodig? Als jullie mensen zouden ontmoeten en die zouden de lege kisten zien, zouden die als eersten verraden wat jullie hier ten deel is gevallen­ en dat is nu juist wat Ik jullie nadrukkelijk ontraden heb. Daarom is het vanzelfsprekend wat er met die overbodige doodskisten moet gebeuren. De broeders Essenen zullen die in hun smederijen tot ploeg­scharen en spaden laten omsmeden en ze voor betere doeleinden gebrui­ken. -Nu weten jullie alles wat jullie te doen staat; verlaat dus met opgelucht hart deze herberg!’

[13] Daarop bedankten ze Mij allemaal nog eens luid en gingen weg.

[14] Maar 's avonds, toen de meeste mensen zich al in de herbergen bevonden, stuurde Ik een Esseen naar de crypte, waar de dertig al wachtten, samen met nog anderen, die ook hun dode kinderen naar Essea gebracht hadden. De dertig dachten evenwel dat Ik dat niet op prijs zou stellen. ­Maar de Esseen had in het geheim al de opdracht van Mij gekregen om alle doodskisten te laten openen, maar tevens tegen iedereen te zeggen wat Ik Zelf tegen de dertig gezegd had. - En zo werden alle dode kinderen weer tot leven gewekt.

[15] Dat deze daad meer dan groot opzien baarde bij de betrokkenen is vanzelfsprekend en dat hoeft niet verder beschreven te worden. Al deze vaders en ook enkele moeders dankten Mij in hun hart en namen een versterking in een herberg, die ongeveer een half uur gaans buiten Essea langs de weg naar Egypte lag, om in de plaats zelf geen opzien te baren, en reisden vroeg in de ochtend weer naar huis.

[16] De weer tot leven gewekte kinderen werden door hun ouders allerlei dingen gevraagd, hoe het hun in de wereld der geesten vergaan was en of zij zich daar iets van konden herinneren. Maar de kinderen zeiden dat iedere herinnering van hen weggenomen was en zij hun daarom geen uitsluitsel konden geven; en dus werden de kinderen dan ook met rust gelaten en werd hun verder niets meer gevraagd. Zo is deze wonderdaad heel rustig verricht en bijna zonder dat de mensen die nog in die plaats waren er iets van gemerkt hebben.

 

207 De twee hoogmoedige Farizeeën uit Jeruzalem in Essea

 

[1] Toen de dertig de herberg, waar Ik verbleef, verlieten, waren wij weer een poosje onder elkaar, en Ik gaf Roclus allerlei aanwijzingen wat hij in de toekomst moest doen, als er toch nog mensen op het idee zouden komen om hun dode kinderen naar Essea te brengen om ze weer tot leven te laten wekken. Ik verbood hem echter niet om in een enkel geval, wanneer degenen die hem erom vroegen een sterk geloof aan de dag legden, deze of gene weer op te wekken; maar hij moest zich altijd eerst in de geest tot Mij wenden, dan zou Ik hem laten weten of die daad uitgevoerd of achterwege gelaten moest worden. Roclus nam dat ook zeer dankbaar aan.

[2] Terwijl wij echter nog zo praatten, kwam er een bode van de wonderburcht naar ons toe in de herberg, om te zeggen dat er zojuist twee hoge Farizeese oudsten uit Jeruzalem in de burcht gekomen waren met schitterend gevolg die onmiddellijk en uiterst dringend met de overste zelf wensten te spreken.

[3] Maar Ik zei: 'Bode, ga naar die blinden en zeg hun dat er nu heel veel mensen in Essea verblijven die ook de overste willen spreken. De overste weet wel wat hij te doen heeft en waar de nood het hoogst is, en laat zich in zijn goed geordende dagelijks werk dus niet storen door een paar Farizeeën, die hun concubines en enkele schandknapen ter genezing hierheen gebracht hebben, zij het ook in prachtige kleren. Zij moeten maar wachten, zoals zelfs koninklijke personen en families dat moeten doen.’

[4] De bode boog en ging en bracht dit woordelijk aan de beide Farizeeën over, die daardoor hoogst beledigd waren en er bij de bode op aandrongen hun te zeggen waar de overste verbleef.

[5] Maar de bode zei: 'Ik ben geen heer, maar slechts een knecht, en ik moet mijn heer gehoorzamen; hij heeft mij ten strengste opgedragen om zonder dat hij het wil aan niemand, zelfs niet aan een keizer, te vertellen waar de heer zich ophoudt of wat hij eventueel doet; ik kan en mag dus ook tegen jullie niet zeggen waar de hoge overste zich nu bevindt. Ga maar naar de herberg en wacht daar jullie beurt af! Want hier bij ons is ieder mens gelijk en een vorst heeft niet de minste voorrang boven een bedelaar!

[6] Toen zei één van de beide Farizeeën, die daardoor erg in zijn trots gekrenkt was: 'Hoe durf jij zo tegen ons te spreken! Is deze toverburcht soms meer dan de tempel van Jehova in Jeruzalem? Terwijl daar op zo'n onderscheid wel degelijk wordt gelet!’

[7] De bode zei: 'Daar heb ik niets mee te maken! Bij jullie kunnen jullie als heren naar eigen believen en wetten je gang gaan, hier beschikken wij volgens onze wetten en wij erkennen niemand als heer dan God en ook degene die ons door God Zelf tot overste is gegeven en gesteld! Daarom doet God hier ook grote tekenen, en de Farizeeën zelf moeten hier hulp zoeken, omdat zij die in Jeruzalem niet hebben en niet kunnen vinden. En ik als bode ben nu uitgesproken, en jullie kunnen gaan zoals jullie gekomen zijn, als jullie niet willen of kunnen wachten!’

[8] Daarop keerde de bode de Farizeeën en hun fraaie gevolg de rug toe, en deze konden niets anders doen dan naar een herberg gaan en daar wachten tot zij geroepen werden.

[9] En Roclus bedankte Mij nogmaals, omdat Ik hem nu voor de Farizeeën behoed had.

[10] Daarop vroeg Simon Juda Mij: 'Heer en Meester, wij hebben nu nog een paar uur tot de middag! Zou het niet raadzaam zijn om nogmaals naar buiten te gaan? Want als wij aldoor hier blijven, zal er weldra weer iets gebeuren dat ons onaangenaam kan treffen. En ik heb het gevoel dat die twee Farizeeën zich voorgenomen hebben om de overste van herberg tot herberg te gaan zoeken; en als zij hierheen zouden komen, zou dat voor U, voor de overste en ook voor ons niet aangenaam zijn. Maar daarmee wil ik zeker geen advies geven, maar ik vroeg alleen Uw mening.’

[11] Ik zei: 'Daarom blijven wij juist hier, want Ik wil dat misbruik, het roven van schatting, helemaal uit de wereld helpen en daar heb Ik vanmorgen al de basis voor gelegd.

[12] Die twee Farizeeën zijn onder andere ook hierheen gekomen om van de straatrovers hun aandeel op te eisen, omdat deze straatrovers onder bescherming van de tempeldienaren en van Herodes hun straatschenderij mogen bedrijven als ware het wettelijk geoorloofd.

[13] De genezing van hun concubines en van de schandknapen is dus eigenlijk niet de echte reden dat de beide Farizeeën hierheen zijn gereisd, maar het opeisen van hun aandeel van de straatroof; als ze die hebben, zullen zij zelf onmiddellijk vertrekken en de zieken hier in behandeling laten. Zij wilden evenwel met Roclus in het geheim graag een paar woordjes wisselen, met de bedoeling dat hij de zieken zonder betaling onder zijn hoede neemt om hen, indien mogelijk en uitvoerbaar, in plaats van te genezen liever op een goede manier naar de lieve eeuwigheid te helpen; want deze mensen zouden hen in Jeruzalem mettertijd gemakkelijk een slechte naam kunnen bezorgen in de ogen van het volk. Maar als zij eenmaal begraven zouden zijn, zouden de tempeldienaren niets meer van hen te vrezen hebben en zich geen zorgen meer hoeven maken! Als de overste zich echter, ondanks alle voordelen die hem in ruil daarvoor toegezegd zouden worden, niet zou lenen voor zo'n werkje van echt satanische naastenliefde, zou hij hen weliswaar kunnen genezen, maar hen daarna niet meer naar Jeruzalem terug kunnen laten reizen, maar ergens anders heen, bijvoorbeeld naar Egypte, Perzië of zelfs naar India.

[14] Kijk:, dat zijn de tempeldienaren van plan en daarom zullen zij ook, zodra ze de meegenomen zieken in de herberg ondergebracht hebben, de overste met alle ijver gaan zoeken en hem hier ook vinden, omdat zij er via één van degenen die hier genezen zijn snel en gemakkelijk achter zullen komen waar onze vriend Roclus zich bevindt.’

[15] En kijk, dat is dan ook goed; want juist bij die gelegenheid zal de overste hun dat kunnen voorhouden zoals Ik hem dat in het hart en in de mond zal leggen, en dan wordt er aan de straatroverij een eind gemaakt. En de zieken die zich hier nu onder het gezag van de Essenen bevinden, zullen tegen hen en de hele tempel getuigen; en dat beslist des te meer, als zij van de overste zullen horen wat voor prijzenswaardige helse bedoelin­gen de beide tempeldienaren met hen hebben!

[16] Daarom moet Roclus ook eerst luisteren naar wat zij tegenover hem naar voren zullen brengen, natuurlijk in het bijzijn van de andere broeders Essenen, die hier nu aanwezig zijn en die hem vervolgens bij de zieken als getrouwe getuigen goede diensten zullen bewijzen.

[17] Als de bedoelingen van de tempeldienaren op deze manier onthuld worden, zullen zij heel gedwee zijn en graag ieder materieeloffer brengen, hoe groot ook, om maar niet voor een Romeinse rechter gebracht te worden.

[18] Het is daarom heel goed dat het nu zo loopt als Ik allang voorzien heb; want zodoende zal Essea voor zichzelf een duurzame bescherming tegen de valse vervolgingen van de tempel in het leven roepen en zich een aan alle kanten veilige toegang bezorgen.

[19] Wanneer die twee echter naar deze herberg zullen komen, zal Ik broeder Roclus wel te kennen geven dat hij samen met de andere broeders naar buiten naar de binnenplaats moet gaan en de kwestie op een passende en vruchtbare manier met hen moet afhandelen. Binnen een uur na de middag zal alles al in orde zijn en dan zullen wij ons middagmaal heel rustig kunnen gebruiken en daarna pas naar buiten gaan, wanneer de twee tempeldienaren deze plaats in allerijl verlaten zullen hebben, Begrijp jij nu, Petrus, waarom Ik niet vóór het middagmaal naar buiten wil gaan maar hier in de zaal wil blijven?'

[20] Petrus zei: 'Nu begrijp ik dat maar al te goed, helder en zuiver, Wij danken U voor deze toelichting.’

[21] Nu pas stond Roclus op, die tijdens Mijn openlijke beschrijving van de redenen, waarom de twee tempeldienaren met hun zieken naar Essea gekomen waren, van verontwaardiging bijna had willen opspringen en vol woede die twee direct gevangen had willen nemen, en zei, door en door opgewonden: 'O Heer en Meester! Al had ik maar een heel klein beetje van Uw macht in mij, dan zouden die twee er werkelijk niet zo gemak­kelijk vanaf komen! Hoe is het mogelijk dat U, Almachtige en zeer Rechtvaardige, die straatschenderij van de ergste duivels in mensengedaan­te met alle geduld zolang kunt aanzien en hun echt satanische plannen nog vaak genoeg daadwerkelijk kunt laten lukken?

[22] Het laten voortbestaan van de tempel in Jeruzalem, die allang tot een echt rovershol is geworden, samen met zijn ellendig priestergespuis, dat is teveel geduld! Deze schanddaden worden onder het volk van dag tot dag zichtbaarder en meer bekend, en daarom valt het volk buiten zijn schuld ook steeds meer af van het geloof in een enig ware God, en gaat het over naar de veel verstandiger en betere heidenen!

[23] Maar U, o Heer en Meester, bent uiterst wijs en weet het beste waarom U zoiets toelaat! Maar als die twee komen, vul mijn hart, o Heer, dan met geduld, zodat Ik in staat zal zijn om te verdragen wat zij tegenover mij naar voren zullen brengen!’

[24] Ik zei: 'Maak je daar maar geen zorgen om; want tenslotte zul je heel goed met hen kunnen praten en hen mogelijkerwijs voor de waarheid en de goede z,aak van het leven winnen! Zie, hier onder Mijn leerlingen bevinden zich ook verscheidene bekeerde Fanzeeën, die nu reeds in de volle waarheid van het innerlijke leven staan, en het is nog niet zo lang geleden dat zij Mij lichamelijk naar het leven stonden, omdat Mijn woorden tegen hen getuigden.

[25] De maat van de tempelgruwelen zal echter weldra vol worden en voordat er nog zes keer tien jaar zullen verlopen, zal men nauwelijks meer de plaats kunnen vinden waar Jeruzalem en de tempel gestaan hebben. Mijn geduld en lankmoedigheid zijn weliswaar groot en bijna onbegrensd, maar op de hemellichamen toch niet oneindig! Mijn wil, die te boosaardig geworden werelden vernietigd heeft, kan ook steden en volkeren vernie­tigen, als de maat van hun gruwelen vol is geworden. -Maar laten we daar verder niet meer over spreken, Jij en je broeders kunnen nu wel naar buiten naar de binnenplaats gaan; want die twee zullen niet lang op zich laten wachten!’

[26] Toen Roclus dat van Mij hoorde, stonden hij en de andere broeders op en gingen direct naar de binnenplaats. Maar de waard begon met de zijnen aan het bereiden van een goed middagmaal.

 

208 Roclus en de twee tempeldienaren

 

[1] Roclus hoefde niet lang op de twee Farizeeën te wachten; want toen ze, zoals, gezegd, van iemand die genezen was gehoord hadden waar de overste zich bevond en zijn wondergenezingen deed, lieten zij de zieken die ze meegebracht hadden ter verzorging achter bij de waard in de herberg,. waarvoor zij hem wat geld gaven, en begaven zich onder begeleiding van de genezen man direct naar onze herberg om met de overste, vooral over datgene wat zij voor henzelf en hun slechte plan het belangrijkste vonden, tot overeenstemming te komen, op de manier die zij zich voorgesteld hadden.

[2] Toen zij het voorportaal binnenkwamen, liep de overste hun direct tegemoet, groette hen volgens de gewoonte van de tempel en zei: 'Jullie zoeken de overste van de Essenen? Die staat in mijn geringe en onaanzien­lijke persoon voor jullie! Wat willen jullie van mij? Maar ik zeg jullie van tevoren dat jullie je verzoek openlijk en zonder enig voorbehoud aan mij moeten voorleggen, anders zouden jullie vergeefs naar mij toe gekomen zijn!'

[3] Eén van de Farizeeën zei: 'Dat willen en moeten wij ook; maar wij zouden vanwege het enigszins geheime karakter van de zaak zonder getuigen met je willen praten en wel in een kamer!

[4] Roclus zei: 'Wat bij ons aan vorsten, koningen en keizers niet toegestaan wordt, wordt ook jullie niet toegestaan! Want bij ons is er geen achterbaksheid en absoluut geen sprake van geheimzinnigdoenerij meer, opdat niemand ons voortaan van enig bedrog ten aanzien van mensen kan betichten. Daarom genezen wij de zieken dan ook openlijk voor de ogen van alle mensen en niet meer in de oude burcht, die het meest door jullie toedoen een slechte naam heeft en verdacht gemaakt is. Als jullie dus iets van ons willen, zeg het ons hier dan openlijk! Want wij Essenen zijn allemaal als één; wat de een weet en kan, mag voor alle anderen niet verzwegen blijven. Jullie weten nu waar jullie met ons aan toe zijn; spreek dus openhartig met ons, of ga onverrichter zake weer terug naar waar jullie vandaan gekomen zijn! Maar dit zij jullie ook nog gezegd: verlang niets van ons, wat op de een of andere manier onrechtvaardig zou zijn in de ogen van God en de mensen!'

[5] De Farizeeër zei: 'Jullie zijn als een blad aan de boom omgedraaid; want nauwelijks twee jaar geleden hebben jullie toch heel anders gesproken en zeker ook gehandeld!'

[6] Roclus zei: 'Dat kan zijn; maar aangezien er op aarde niets bestaat dat zo perfect is dat het geen verdere en hogere vervolmaking nodig heeft, waren ook wij nog lang niet zo volkomen dat wij ons niet nog heel veel verder konden vervolmaken. En hoewel wij het grote einddoel van volmaaktheid nog lang niet bereikt hebben, hebben wij ons sinds enkele jaren een heel stuk verder ontwikkeld, en daarom denken, willen, spreken en handelen wij nu dan ook heel anders!

[7] Vroeger genazen wij de zieken onder allerlei ceremoniën zonder enige betekenis, omdat de blinde mensen het zo wilden hebben; de donkere reden was, dat de vele mensen die hier hulp zochten en die ook vonden, regelrecht begraven waren in allerlei ceremonieel bijgeloof, en wel door toedoen van hun zelfzuchtige, heerszuchtige en op winst beluste priesters ­die zich voor dienaren van God uitgaven en zich steeds bovenmatig lieten eren!

[8] Aangezien wij het met de mensen, die, hoog of laag, onze broeders zijn, altijd eerlijk gemeend hebben, konden wij deze oude en boosaardige onzin niet langer meer aanzien en hebben vast besloten om alle mensen hun oude dwaasheden te tonen in een glasheldere waarheid die zo licht is als de zon. Daarom hebben wij dan ook geheel en al afstand genomen van wat ook maar enigszins de schijn van ijdele, bedrieglijke geheimzinnigheid zou kunnen hebben en spreken en handelen nu met iedereen dus zonder enige terughoudendheid, en dus ook met jullie zonder enige schroom, vrees of consideratie. Want jullie tempel en jullie, die naar wij goed weten, daar hoge priesters zijn, zijn even belangrijk als ieder ander mens.

[9] En als jullie verzoek aan ons iets heeft wat tegen Gods wetten indruist­ staan jullie samen met je hele tempel en al jullie hoge priesters in onze ogen veel lager dan de dieren! Ik heb jullie nu helder en openlijk uiteengezet hoe het nu met ons gesteld is, en waarom, en jullie zullen dan hopelijk ook begrijpen hoe jullie je tegenover ons dienen te gedragen, als jullie bij ons een of ander waar en goed doel, waarnaar jullie streven, willen bereiken.’

 

209 Roclus onthult de bedoelingen van de Farizeeën

 

[1] Deze korte toespraak van Roclus kwam natuurlijk absoluut niet tegemoet aan wat de twee tempeldienaren hier eigenlijk wilden bereiken; en daarom wisten zij nu niet hoe zij met hun verzoek voor de dag moesten komen.

[2] Maar na een poosje kwam een van de Farizeeën op het idee om de overste door dreigementen anders te stemmen en in zekere zin de hel zo gloeiend mogelijk voor hem te maken, en dus zei de Farizeeër, met een opgeblazen gezicht: 'Luister, jij overste, die je zoveel laat voorstaan op je waarheid en eerlijkheid! In jouw ijver ben je iets vergeten - ten eerste wie jij voor je hebt, en ten tweede heb jij niet alleen tegen ons als oversten in de tempel, maar ook tegen de tempelopenlijk een kwalijke lastering uitgesproken en heb jij je daardoor in de hoogste graad strafbaar gemaakt! Als wij jou nu zouden willen vervolgen, zou het jou en je hele aanhang slecht vergaan! Laat ons dus onder vier ogen met je spreken en doe dan wat wij van je verlangen, dan willen wij verder geen gebruik maken van datgene wat jou ten overstaan van ons in de hoogste graad strafbaar gemaakt heeft!’

[3] Toen Roclus deze woorden gehoord had, werd hij bijna gloeiend van kwaadheid, keek de twee met een priemende onderzoekende blik aan en zei met luide en krachtige stem: 'Luister, jullie door en door geslepen Farizeeën! Zowaar er een God leeft, die ik wel ken maar die jullie nog niet hebben leren kennen, en zowaar ik hier nu sta, spreek en leef, zal ik niet doen wat jullie, om jullie zonden te bedekken, onder vier ogen van mij verlangen! Jullie hebben gezegd dat ik jullie en de tempel gelasterd heb en mij zodoende in de hoogste graad strafbaar gemaakt heb; maar in welke graad hebben jullie je dan strafbaar gemaakt in de ogen van God, van de tempel en van het volk door jullie hoererij, echtbreuk en knapenschenderij in de tempel?!

[4] Jullie hebben de meisjes en maagden, die jullie verkracht hebben tot ze bijna bezweken, de vrouwen die door jullie toedoen hun mannen ontrouw zijn geworden en jullie geschonden knapen zogenaamd 'ter genezing' hierheen gebracht; maar jullie bedoeling en wil is heel anders! De overmaat van jullie zonden heeft voor jullie in Jeruzalem inmiddels een zeer kwalijke reuk gekregen en een grote vrees heeft jullie bekropen, niet zozeer voor God, in wie jullie nooit geloofd hebben, als wel voor de wetten van Rome. Daarom zijn jullie met degenen die zich nu slecht verzorgd in de herberg aan het grote plein bevinden, hierheen gekomen en willen nu, om jullie vele meer dan grote zonden te bedekken, niet dat de door jullie ziek en ongelukkig gemaakte mensen hier genezen, maar door ons vermoord en begraven worden of tenminste naar een heel ver land onder wilde mensen en dieren verbannen worden - en Zo moeten wij voor jullie nog het sluitstuk van jullie zonden voltooien, waarvoor jullie ons een deel willen afstaan van jullie aandeel van de straatroverij, dat jullie hier in het geheim hebben achtergehouden.

[5] jullie zeiden dat ik jullie en de tempel gelasterd en mijzelf strafbaar gemaakt heb. Maar hoe staat het nu eigenlijk met jullie?  Maar wat ik, die van God het vermogen heb ontvangen om ieder mens helemaal te doorzien en diens hart en nieren te beproeven, hier gezegd heb, kan ik jullie met duizend getuigen tegenover God en alle gewone wereldse rechtbanken bewijzen. En als ik dat doe, hoe zal het er dan met jullie voor staan? jullie dachten mij met jullie hogepriesterlijke dreigementen tot een gruweldaad te dwingen; maar nu staan de zaken omgekeerd, en ik heb jullie nu in mijn macht! Wat zullen jullie nu doen?'

[6] Helemaal verbluft door de woorden van de overste, zeiden de twee: 'Ook al zou jij het eerste kunnen bewijzen, dan zal het jou toch moeilijk vallen om te bewijzen dat wij de zieken met kwade bedoelingen hierheen gebracht hebben! En ook al zou jij misschien met behulp van de Oudegyptische chiromantie (handleeskunst) -en beslist niet met hulp van God, op wie jij je zeer beroemt en van wie jij niet bedenkt dat God niet met tovenaars omgaat -boze opzet in ons ontdekt hebben, dan zal dat voor de rechtbank geen enkele waarde hebben; want de gedachte alleen is nog lang geen daad en zou dat zelfs nog niet zijn, wanneer wij jou zelf datgene hardop toevertrouwd zouden hebben waarvan jij ons nu beticht hebt! Op dat punt zou jij dus niets tegen ons uitrichten; wat het eerste punt betreft zijn alle tempeldienaren hetzelfde, en het zou voor jou tenslotte nog wel eens moeilijk kunnen worden, ook al sta jij als Griek en halve heiden bij de Romeinen in hoog aanzien. Want zo'n groot en voornaam college van priesters als dat van ons in Jeruzalem, dat een grote macht bezit, is niet zo gemakkelijk met succes aan te vallen. Zie dus af van jouw dreigement, dan willen wij van het onze ook geen gebruik maken en jou ook niet vragen om de zieken, die wij hierheen gebracht hebben te genezen; er zijn immers elders ook nog genezingsoorden!’

[7] Na deze woorden maakten de twee aanstalten om weg te gaan; maar Roclus zei tegen hen: 'Hiernaartoe komen is wel gemakkelijk, maar om van hier weer terug en thuis te komen is heel wat moeilijker, en wij zullen jullie met eerder uit deze plaats laten vertrekken, dan dat jullie uitgevoerd zullen hebben wat wij jullie in naam van Jehova zullen voorschrijven.jullie zijn in onze macht, en het zal Jullie zwaar vallen je daartegen te verzetten.

[8] De zieken zullen hier genezen worden en jullie zullen met jullie schatten voor hun verdere levensonderhoud zorgen! Waar de genezenen echter een goed en veilig onderkomen zullen krijgen, dat zal mijn zorg zijn.

[9] De straatroverijen, die door jullie hier in stand gehouden worden, zullen volkomen gestaakt worden, en alle geroofde schatten zullen naar deze plaats gebracht en teruggegeven worden aan de velen die nog hier zijn! Want er staat geschreven: 'Gij zult niet stelen en het bezit van uw naaste niet begeren!’

[10] Zijn jullie niet de ergste godslasteraars, als jullie zeggen dat jullie de voornaamste dienaren van God zijn, dat Hij alleen jullie gebed verhoort, en dat jullie de macht gegeven is om voor de zielen van de mensen de poorten van het hemelrijk te openen? Jullie zelf hebben nog nooit in een God geloofd en Hem in jullie hart de juiste eer gegeven; maar wel hebben jullie nog altijd iedereen hevig vervolgd, die, gewekt en vervuld van Gods geest, noodzakelijkerwijs tegen jullie is gaan getuigen!

[11] Ik ben zelfnaar de kleine woestijn bij de Jordaan gegaan en heb naar de boeteprediker Johannes geluisterd. Ik vond ieder woord van hem maar al te waar en heb mij daar dan ook naar gericht; jullie hebben ook wel naar hem geluisterd, maar raakten vervolgens vervuld van haat en hij moest het zeer smadelijke slachtoffer van jullie onverzadigbare wraaklust worden. Maar nu is de grote beloofde Messias gekomen, vol van de hoogste wijsheid en goddelijke kracht en macht, wat Hij in woorden en daden toont, en ook Hem proberen jullie te doden! Wat voor mensen zijn jullie eigenlijk op die manier?!

[12] jullie verkondigen de mensen weliswaar de wetten van Mozes, maar zelf nemen jullie er niet één in acht en begaan alle zonden die de duivel, die jullie echte vader is, jullie ook maar in het boosaardige hart legt; jullie liegen altijd tegenover God en alle mensen; jullie bedriegen, zweren valse eden; jullie stelen, roven, doden en moorden, zoals ik jullie tegenover God en ieder wereldse rechtbank met wel duizendmaal duizend getuigen zonneklaar kan bewijzen - en jullie wagen het om diegene een godslasteraar te noemen en hem dan ook te vervolgen, die, gewekt door de ware geest Gods, tegen jullie getuigt en jullie zelfs nog van de afgrond van het eeuwige verderf wil redden?!

[13] Zeg en oordeel zelf, of de Sodomieten het ooit zo bont gemaakt hebben als jullie - en toch heeft God hen met vuur uit de hemel van de aarde laten verdelgen! Wat zal Hij binnenkort dan wel met jullie doen?

[14] Hieraan kunnen jullie zien dat wij Essenen jullie, zwarte tempeldie­naren, maar al te goed kennen en ook wel weten hoe goed en eerlijk jullie het met ons menen en hoe jullie die arme jood in de ban doen, die enigszins aantoonbaar hulp bij ons zou zoeken en ook zou vinden; maar toch komen jullie zelf, als het slecht met jullie gaat, naar ons toe en verlangen hulp! Zou dat die arme jood niet net zozeer baten als jullie? O jullie slechte huichelaars en veinzers, jullie slangen­ en adderengebroed! Als jullie je leven niet grondig beteren, zullen jullie des te meer vloek en eeuwige verdoemenis over je heen krijgen! jullie weten nu wat jullie tenminste hier te doen staat!

[15] Als jullie niet aan mijn wens, die voor God en alle mensen gerecht­vaardigd is, zullen voldoen, zal ik jullie met de mij door God verleende macht weten te tuchtigen op een manier, waarvoor zelfs alle duivels zouden vluchten! -Hebben jullie mij begrepen?'

[16] De inwendig door en door woedende Farizeeën zeiden: 'O ja, vriend, dat zeker, en wij zullen hier ook wel naar vermogen aanjouw wens voldoen; maar hoe de hele tempel later zal reageren op het onrecht dat ons hier is aangedaan, dat weten wij niet. Want wij zullen alles wat ons hier overkomen is in de grote raad brengen, evenals -en daar is ons nu pas een licht over opgegaan - het feit dat zowel Johannes de boeteprediker en nu vooral ook de beroemde Nazarener uit jullie instelling afkomstig zijn en de Nazarener bij jullie vandaan komt.

[17] Maar wij zijn nu bereid om alles te doen wat jij van ons verlangd hebt en het lijkt ons nu tijd dat wij direct aan het werk gaan, omdat wij vandaag nog willen vertrekken. Laten wij dus naar onze herberg gaan, waar onze zieken zich bevinden, dan kan in korte tijd alles daar geregeld worden!’

[18] De overste Roclus zei: 'Heel goed; zo wil ik het ook, laten we daar dus heen gaan!'

 

210 Roclus geneest de zieken

 

[1]  Na deze woorden begaven allen zich naar de herberg op het grote plein.

[2] Toen zij daar in de zaal kwamen waar zich een aanzienlijk aantal zieken bevond, maar waar ook de roverhoofdlieden reeds op de twee Farizeeën wachtten om hun rekening met hun te vereffenen, zei Roclus eerst tegen de zieken: 'Ik ben de overste van deze plaats en van God de Heer heb ik de wonderbaarlijke macht om jullie allemaal te helpen, zoals ik vandaag al velen geholpen heb, waar jullie al van gehoord hebben; maar zeg mij zonder enige schroom, hoe jullie voornamelijk aan jullie lichamelijke kwalen gekomen zijn!’

[3] Toen de knapen dit verzoek gehoord hadden, zeiden zij: 'Heer, als wij niet meer naar Jeruzalem terug hoeven te keren en door u in bescherming genomen worden, willen wij alles zeggen; maar als wij weer naar Jeruzalem terug moeten, dan betekent het minste of geringste wat wij zeggen voor ons de dood, want die hangt ons allemaal heel zeker boven het hoofd!’

[4] Roclus zei: 'Wel, dan hoeven jullie je geen van allen zorgen te maken, maar wel degenen die jullie bedreigd hebben; ik zal voor jullie zorgen! Spreek daarom zonder vrees en schroom!’

[5] Hierop begonnen de knapen heel openhartig te vertellen welke schanddaden de tempeldienaren met hen bedreven hadden en nog steeds met veel jongens bedreven, en dat er ook al veel om het leven waren gekomen en er nog velen zouden volgen.

[6] Nogmaals zei Roclus: 'Zo! Zo hoort men nog eens prijzenswaardige dingen over de tempel van Jehova en Zijn dienaren! Maar nu is het goed, lieve, arme kinderen, jullie zullen geholpen worden. En nu, meisjes en vrouwen, moeten jullie spreken!'

[7] Ook die vroegen vooraf om bescherming, omdat ook zij, net als de knapen, gevaar liepen.

[8] Roclus zei: 'Wat ik de knapen beloofd heb, geldt ook voor jullie, en daarom kunnen jullie ook vrijuit en openlijk spreken!'

[9] Toen begonnen zij te vertellen, waarbij zelfs de roverhoofdlieden de haren te berge rezen, vooral toen enkele meisjes en vrouwen hun lichaam ontblootten om de afschuwelijke verminkingen aan hun lichaam te laten zien, die het gevolg waren van de onbegrensde geilheid van de tempeldie­naren.

[10] Toen Roclus zich in het bijzijn van getuigen van alles overtuigd had, keek hij buitengewoon ernstig getroffen de twee Farizeeën aan en ook hun dienaren, die hun trouw dienden en ook aanwezig waren, en zei: 'Nee, zoiets heeft zich sinds het begin van de wereld nog niet voorgedaan! Terwijl er van zo'n gedrag en handelwijze in de tempel sprake is, zeggen jullie tegen mij dat ik de tempel gelasterd heb, omdat ik hem, zoals het er nu mee gesteld is, met het volste recht een rovershol en een moordkuil noemde?! O jullie ellendigen! Wat voor duivel heeft jullie eigenlijk in de wereld gezet en tot priesters van Jehova aangesteld en gewijd? Maar wacht maar! Ik kan jullie nu al verzekeren dat zelfs de keizer hiervan volledig op de hoogte gesteld wordt! Wat hij vervolgens zal doen krijgen jullie misschien al heel gauw te horen. Maar door mij zal nog maar heel weinig met jullie gesproken worden!’

[11] Hierop wendde Roclus zich tot de zieken en zei: 'In de naam van jehova, Die nu in deze tijd in de persoon van Jezus van Nazareth tot ons mensen is gekomen, maar door de slechte en blinde Farizeeën gehaat en vervolgd wordt omdat Hij tegen hen getuigt, en Die mij ook de macht verleend heeft om alle zieken enkel door mijn geloof en wil te genezen, houd ik mijn handen boven jullie en zeg: wees volkomen genezen!'

[12] Na deze aanroep werden zij als het ware in één klap allemaal zo volkomen genezen, dat aan hun lichamen niet het kleinste litteken van verminking meer te bespeuren viel - en allen die hen bekeken, zelfs de roverhoofdlieden niet uitgezonderd, zeiden hardop en openlijk: 'Dat kan alleen de kracht van God, en niet een mens. Lof, prijs en eer zij daarom alleen aan Hem, en de grootste dank, omdat Hij de daden van de tempeldienaren in Jeruzalem in ons bijzijn onthuld heeft en wij nu helemaal weten wat wij van hen moeten denken!’

[13] Ook de genezenen dankten met tranen in hun ogen en keerden hun gezichten van de nijdige Farizeeën af

[14] Daarop zei Roclus tegen de twee Farizeeën: 'Dit is nu gedaan in naam van de Heer, -en laten wij nu met die andere zaak verder gaan!’

[15] Omdat de twee Farizeeën wel wisten wat Roclus nog meer van hen verlangd had, zeiden zij tegen de overste Roclus: 'Stel nu het bedrag vast dat jij nodig acht voor het levensonderhoud van deze in totaal ongeveer twintig personen, dan betalen wij je dat hier! Maar wat de straatroof betreft ben jij zelf een heer en kunt zelf onderhandelen met de mannen die hier aanwezig zijn. Van onze kant zullen wij voor altijd van al het overige afzien; want ook wij beginnen nu ons grote onrecht in te zien en zullen ons zoveel mogelijk inspannen om het goed te maken.

[16] Als wij thuis komen zal ons eerste streven erop gericht zijn om afstand te nemen van de tempel; want wij hebben Gods kracht onmiskenbaar zien werken en ook van jou, wijze en werkelijk van Jehova's geest vervulde man, de zeer verdiende scherpe vermaningen gehoord. Het licht van het geloof is ontwaakt en van nu af aan zullen wij de rest van ons leven dan ook anders gebruiken dan tot nu toe het geval is geweest, Moge God de Heer onze vele zonden vergeven, die wij niet meer ongedaan kunnen maken! En wees nu zo goed het bedrag voor het levensonderhoud van deze mensen vast te stellen, dan zullen wij het je onmiddellijk overhandi­gen!'

[17] Roclus zei: 'Jullie hebben achthonderd pond goud bij je en ook nog tweeduizend pond zilver. Voor jullie reis naar huis zullen jullie nauwelijks een honderdste deel van je zilver nodig hebben, laat dus de achthonderd pond goud en nog duizend pond zilver hier voor het levensonderhoud van deze, laten we zeggen, eenentwintig personen, zodat jullie daarmee toch een klein beetje van jullie misdaad aan deze mensen tegenover God goedgemaakt hebben! Maar als jullie zelf nog meer willen doen, zal dat in Gods ogen een voordeel voor jullie zijn.’

[18] De twee zeiden: 'Met honderd pond komen wij wel thuis, en wij laten bij die duizend pond zilver ook nog die negenhonderd pond hier; en mochten deze wonderbaarlijk genezen mensen mettertijd meer nodig hebben, dan zullen wij hun dat vanuit Jeruzalem hiernaartoe laten bren­gen.’

[19] Roclus zei: 'Dat zal niet nodig zijn, en jullie zullen thuis veel goed te maken hebben! Het bedrag dat jullie hier achterlaten is meer dan voldoende voor deze mensen, omdat ik er ook voor zal zorgen dat zij door de vlijt van hun handen heel goed hun brood zullen kunnen verdienen; want het is voor ieder mens nuttiger dat hij door te werken in zijn eigen onderhoud voorziet, dan dat hij door pure rijkdom in ledigheid zijn medemensen tot last wordt.’

[20] Daar waren ook de genezenen het volkomen mee eens, en de twee begaven zich met Roclus naar een zijkamer, waar zij hun goud en zilver bewaard hadden, en overhandigden hem de eerdergenoemde som­ voor zichzelf hielden zij echter alleen de honderd pond.’

[21] Daarop kwamen ze de zaal weer in en vroegen de genezenen om vergeving, en ook aan Roclus.

[22] Daarop zei Roclus: 'Zijn vijanden vergeven, ook wanneer zij hun onrecht met willen inzien en goedmaken, is God welgevallig; en zo zijn wij volgens Gods wil des te meer verplicht om dat te doen tegenover die vijanden, die het onrecht dat zij ons aangedaan hebben berouwvol inzien en de vaste wil opvatten om het voorzover mogelijk weer goed te maken. Daarom zij jullie beiden door ons alles vergeven; maar kijk ook op andere plaatsen om jullie heen, en maak ieder onrecht goed dat jullie wie dan ook aangedaan hebben, dan zal God de Heer jullie ook barmhartigheid betonen wanneer jullie je grote zonden, die je aan de mensen hebben begaan, niet meer kunnen goedmaken, omdat zij zich niet meer onder de levenden aan deze zijde bevinden!'

[23] De twee beloofden al het mogelijke te doen, namen daarop het hunne en begaven zich met hun dienaren direct op de terugweg.

 

211 Roclus en de rovers

 

[1] Daarop nam Roclus de nog aanwezige roverhoofdlieden onder handen en zei hun wat hun nu te doen stond, als zij Gods toorn wilden ontlopen. Dezen waren dan ook onmiddellijk bereid om alles te doen wat hij als overste van deze plaats van hen zou verlangen; alleen moest hij niet iets onmogelijks van hen verlangen.

[2] Daarop zei Roclus: 'Jullie hebben reeds lange tijd op de wegen hier naartoe onrechtmatig schatting geheven en vooral in de laatste zes weken een grote buit verworven en daarbij ook zelden de armen ontzien­ De meesten bevinden zich nog hier. Ga hun allemaal, de rijken en de armen ­de afgenomen schatting terugbrengen en verlang in de toekomst van niemand meer een of andere heffing, dan zullen ook jullie je zonden vergeven worden!'’

[3] Eén van hen zei: 'Overste van deze plaats! Dat zullen wij doen, zoals u ons nu geboden hebt; maar wij maken ons nu al meer dan dertig jaar schuldig aan deze kwalijke bezigheid en hebben daardoor al vele schatten verworven, die wij met de beste wil van de wereld niet meer aan de rechtmatige eigenaren terug kunnen geven, omdat wij niet weten waar ze wonen en of ze nog welleven. Hoe kunnen wij daar nu recht aan doen?'

[4] Roclus zei: 'Dat hebben jullie voor het overgrote deel van de rijken afgenomen, die in landen ver hier vandaan wonen en daar toch al overladen zijn met aardse goederen. Maar beheer zulke schatten van vroeger zorgvuldig en beschouw ze als een bezit van de armen, die vaak hierheen komen om hulp te zoeken; ondersteun hen al naar behoefte, dan zal de Heer van hemel en aarde jullie schulden kwijtschelden!

[5] Bouw herbergen voor de armen, die anders maar al te vaak wekenlang onder de blote hemel moeten blijven, dan zullen jullie daarmee iets goeds in het leven roepen en met behulp van de onrechtvaardige mammon vrienden in de hemel vergaren! Als jullie dat alles nu begrepen hebben, ga dan, en ga aan het werk!’

[6] Toen Roclus dat gezegd had, dankten allen hem daarvoor. De rover­hoofdlieden gingen weg en brachten het verlangde reeds diezelfde dag, en door de juiste bemiddeling werd dat dan ook teruggegeven aan de eigenaren.

[7] Nadat de roverhoofdlieden uit de zaal vertrokken waren om het werk te gaan uitvoeren, wendde Roclus zich tot de waard, die hij als een steeds eerlijk en rechtschapen man kende, en zei: 'De genezenen blijven voortaan onderjouw hoede; zorg ervoor dat zij ook werk krijgen in overeenstem­ming met hun krachten! En het goud en zilver dat hier voor hen is afgedragen moetje goed en rechtvaardig beheren en wat jou toekomt, zul jij van de rente krijgen; mettertijd zullen wij daar wel een goede regeling voor treffen. Op die manier zal er ook voor het onderwijs van de jongens gezorgd worden.

[8] Doe dat als een eerlijke jood op de manier van de Samaritanen, uit liefde voor onze ene, enig ware God en ook uit liefde voor de mensen, dan zul jij een grote genadegave van Gods liefde ontvangen! En doe datgene wat je doet, met alle vriendelijkheid; want een vriendelijke weldoener doet zijn weldaden dubbel en zal bij God voor zijn daad dan ook reeds hier het tienvoudige loon ontvangen en aan gene zijde vast en zeker het honderdvoudige! Aangezien ik deze zeer belangrijke kwestie nu in naam van de Heer volgens Zijn wil in orde heb gebracht en het nu al middag is geworden, zal ik nu met mijn broeders naar de herberg gaan, die jij goed kent; want daar wacht de grote Heer en Meester op ons. Wie hulp nodig heeft, moet daarheen gaan!’

[9] Hierop vroeg de waard: 'Vriend, is dat soms de grote profeet uit Galilea, over wie jij zojuist tegenover de Farizeeën gesproken hebt, terwijl je de zieken de handen oplegde en in wiens naam je deze zieken ook genezen hebt?'                                             .

[10] Roclus zei: 'Ja, vriend, dat is Hij! Maar let wel: Hij is geen profeet, maar Hij is wat ik van Hem gezegd heb, namelijk -de Heer Zelf, wat jij en ook al deze genezenen van mij kunnen aannemen!’

[11] De waard zei: 'O vriend, ook ik wil Hem graag zien en horen; want van allerlei vreemdelingen, joden en heidenen, die hier op doorreis waren, heb ik al grote dingen gehoord! De heidenen houden Hem allemaal voor een God; alleen de joden zeggen dat Hij een groot profeet is. O vriend! Hem zou ik graag willen zien en horen, zoals ik al gezegd heb, als het mij is toegestaan!’

[12] Roclus zei: 'Niet alleen jou, maar iedereen is het toegestaan om naar Hem toe te komen, en voor de genezenen is het meer dan een plicht om Hem hun dank voor de genezing te gaan brengen; want niet ik, maar enkel en alleen Hij heeft hen genezen door de almacht van Zijn heilige wil. Maar wacht nog een paar uur; na die tijd mogen jullie allemaal komen!’

[13] Daarop zeiden ook de genezenen: 'O vriend van Hem, die in dat geval de Allerhoogste is, hoe kunnen wij zondaars naar Hem toegaan en Zijn heilige aangezicht zien?! Zo'n genade zullen wij immers eeuwig niet waard zijn!’

[14] Roclus zei, helemaal ontroerd door de deemoed van de genezenen: ‘Als Hij jullie zonden, waar de tempeldienaren de voornaamste schuld aan hebben, niet vergeven zou hebben, dan had Hij jullie ook niet genezen; maar aangezien Hij jullie genezen en dus ook zeker jullie zonden vergeven heeft, voel je dan des te meer verplicht om in alle liefde op de aangegeven tijd naar Hem toe te komen en Hem alleen dank te brengen!’

[15] Na deze woorden van Roclus vatten ze allemaal moed en beloofden te komen en te doen wat hij hun aangeraden had.

[16] Daarop vertrouwde Roclus de verzorging van de genezenen nogmaals aan de waard toe, verliet toen met zijn broeders de zaal en begaf zich snel weer naar Mij.

 

212 Het etenswonder van de Heer

 

[1] Wij zaten nog allemaal bij elkaar aan onze tafel en toen Roclus met zijn broeders ons zo aantrof, was hij daar erg blij om; alleen dacht hij dat Ik in de tijd, die hij met de Farizeeën doorgebracht had, veel heilbrengen­de, levende woorden gesproken zou hebben.

[2] Ik zei: 'Beste vriend en zelfs broeder! Wees maar niet bang, want Ik heb Mijn leerlingen alleen maar verteld, hoe en wat jij volkomen volgens Mijn wil met de Farizeeën, met de zieken, met die hoofdlieden en tenslotte met de waard en nogmaals met de genezenen besproken hebt! Jij bent voor Mij werkelijk tot een degelijk werktuig tegen Mijn vijanden geworden; en omdat jij Mij trouw was in het kleine, zal Ik je ook over grotere dingen stellen.

[3] Maar kom nu met je broeders weer bij Mij zitten; want het middagmaal zal direct opgediend worden -een maal dat Ik Zelf besteld heb uit Mijn onuitputtelijke provisiekamer, en zo ook de wijn uit Mijn kelder! Want als Ik, de Heer, in jou en je broeders heel bekwame arbeiders voor Mijn akkers en wijngaarden gekregen heb, dan moeten die door Mij ook uitstekend bediend worden op deze dag, in deze tijd!’

[4] Bij deze woorden kwam onze waard de eetzaal in en zei enigszins verlegen tegen Mij: 'Heer en Meester, toen ik U al eerder dienstwillig vroeg wat voor middagmaal ik voor U moest bereiden, zei U genadig dat ik mij daar vanmiddag niet om hoefde te bekommeren, want U zou deze keer Zelf een middagmaal klaarmaken. Maar wij hebben nu meer dan een uur geheel vergeefs in de keuken op U gewacht en hebben voor deze tafel niets aangeraakt. Maar nu zou het toch tijd zijn om de spijzen op tafel te zetten, en er is nog niets klaargemaakt! Wat moet ik nu doen?'

[5] Ik zei: 'O vriend, maak je je toch bezorgd om niets! Denk je soms dat Ik, net als jullie mensen, een volle provisiekamer, een keuken en een rijkelijk van volle wijnkruiken voorziene kelder nodig heb? Kijk, Ik ben nu onder Mijn vrienden, die Mij goed herkend hebben en eveneens in Mijn naam goed werk hebben gedaan. En door de macht van Mijn woord en hun geloof in Mij hebben zij grote tekenen gedaan; daarom wil Ik nu ook voor hen een wonderdaad stellen. In de keuken staat weliswaar niets voor ons klaar -maar kijk nu eens naar de tafels!'

[6] Toen Ik dit gezegd had, waren alle schalen die nog van het ochtendmaal waren blijven staan vol met de beste spijzen, bestaande uit vissen van de edelste soort, welbereid kalfs­ - en lamsvlees, allerlei zoete vruchten en heel goed brood; en zo waren ook alle karaffen tot de rand toe gevuld met de beste wijn, die het hart sterkte en de ingewanden verkwikte.

[7] Toen de waard dat zag, sloeg hij de handen op de borst en zei: 'O Heer en Meester! Wie dat ziet en nog niet gelooft dat in U Gods geest en Zijn macht, kracht en heerschappij in alle volheid woont, die zou in zijn ziel en zijn verstand wel met een duizendvoudige blindheid geslagen moeten zijn!

[8] Weliswaar is alles een wonder, ontspringend aan Uw macht en wijsheid, en de hemel en deze aarde zijn vol van Uw werken, die ons echter toch niet zoals wonderen opvallen, omdat wij al vanaf onze geboorte gewend zijn geraakt aan het telkens ontstaan, bestaan en ook weer vergaan ervan; maar dit plotselinge ontstaan van zulke spijzen, die anders alleen door mensenhand bereid worden, en ook dat van de wijn volkomen uit het niets, is iets hemelhoog anders!

[9] Want als een boom geleidelijk aan uit een zaadkorrel opgroeit, groot en sterk wordt en vruchten begint te dragen, ziet men daarbij allerlei middelen als oorzaak van hetgeen uit die middelen voortkomt. Maar waar zijn hier de middelen? Hier is geen boom, waaraan deze verschillende vruchten gegroeid en in het licht en de warmte van de zon gerijpt zijn! op welke akker is het graan voor dit heerlijke brood geoogst? In welk water zijn deze vissen gevangen, waar zijn de lammeren en het kalf geslacht en boven welk vuur zo goed klaargemaakt, en in welke wijngaard is deze wijn gegroeid?

[10] Alles ontstond plotseling, alleen door de eindeloze macht van Uw wil! En dat is nu juist wat mij tot opperste verbazing brengt, en wel omdat U , die onmiskenbaar de Oerschepper van alle dingen in de hemel en op aarde bent, naar mijn ervaring alles alleen maar geleidelijk aan in een onveran­derlijke orde laat ontstaan, waarbij het ene uit het andere voortkomt; maar hier was het een moment, en wat voorheen niets was werd heel plotseling tot datgene wat nu voor onze verbaasde ogen en harten de eettafels vult! O Heer en Meester in Uw geest reeds van eeuwigheid, zou het voor U dan ook niet mogelijk zijn om een hele wereld in een volmaakt leven te roepen en al het andere daarop eveneens op hetzelfde ogenblik te laten ontstaan, wat de mensen iedere arbeid en inspanning en heel veel zorgen zou besparen?'

[11] Ik zei: 'O ja, vriend, dat zou Ik zeker kunnen, als de mens ermee gebaat zou zijn als hij tot volkomen traagheid zou vervallen en dus ook weldra in alle materie en haar gericht zou wegzakken! Maar aangezien Ik wil dat de mens, in dit wereldse leven ter beproeving van de vrije wil, door allerlei activiteiten steeds rijker wordt aan ervaringen en de daaruit voort­vloeiende kennis, en God en zichzelf leert kennen, moet de wereld zelf en alles wat daar in en op is nu eenmaal zo ontstaan en bestaan, zoals het ontstaat en bestaat.

[12] Kijk, dat is heel in het kort de reden waarom Ik op de materiële werelden alles geleidelijk aan laat ontstaan en ook weer laat vergaan; want de materiële werelden met alles wat erin, erop en erboven is, zijn niet geschapen om eeuwig te bestaan, maar wel de zielen van de mensen, die uit het gericht van de materie voortkomen en zich in de mens sterk maken voor het onvergankelijke, eeuwige leven en op die manier ook sterker worden in Mijn geest in alle liefde tot Mij !

[13] Maar wanneer Ik hier onder Mijn geestelijk nu bijna reeds volmaakte leerlingen en vrienden een kleine uitzondering maak van Mijn oereeuwige orde, wordt geen enkele ziel daardoor tot een voor haar verderfelijke luiheid en blijvende passiviteit gebracht, en heb Ik hiermee jullie allemaal laten zien dat bij God alles mogelijk is.

[14] Maar kom jij nu ook bij ons zitten, en eet en drink! Na het eten zullen wij nog tijd vinden om het een en ander goed te bespreken.’

[15] Daarop ging de waard aan onze tafel zitten, at en dronk flink met ons mee, en kon de goede kwaliteit van de spijzen niet genoeg roemen en prijzen -wat ook alle anderen deden.

 

213 De vrouw van de waard

 

[1] Maar al gauw kwam zijn vrouw de eetzaal binnen om haar man, die haar te lang wegbleef, te vragen wat Ik als middagmaal had besteld, en of Ik misschien Zelf in de keuken op een of andere wonderbaarlijke wijze zou meewerken aan het bereiden ervan.

[2] Toen ze echter direct merkte dat wij allemaal aan de rijkelijk van spijzen en drank voorziene tafels zaten en aten en dronken, sloeg zij van verbazing haar handen boven haar hoofd ineen en (de vrouw) zei: 'Maar om Mozes wil, wiens dag wij vandaag eren, wat is dat dan?! Waar komen die spijzen en die wijn nu vandaan?'

[3] De waard zei: 'Stel geen vergeefse vragen! Want ook al zouden wij het je zeggen, jij zou het toch niet begrijpen; later zul je wel een keer horen waar deze spijzen vandaan gekomen zijn. Maar zie er in de keuken nu op toe dat alle andere gasten in de andere eetkamers behoorlijk bediend worden!’

[4] Daarop ging de vrouw meteen weer de keuken in en deed haar plicht. Maar het liet haar toch niet los waar die spijzen vandaan gekomen waren. Daarom onderwierp zij het personeel ook aan een grondige ondervraging door wie, hoe en wanneer en waarvandaan de spijzen gehaald waren. Maar toen allen naar volle waarheid verzekerden dat zij het niet wisten, hield de vrouw het niet meer uit van nieuwsgierigheid en kwam nogmaals naar ons toe, om bij één van Mijn leerlingen te informeren hoe dat nu met die spijzen zat.

[5] Toen zei een Esseen tegen de vrouw: 'Als jij niet te blind was met je verstand, had je allang moeten merken wat voor wonderen zich hier en ook buiten de herberg hebben voorgedaan, enkel door de wil van de eeuwig grote Heer en Meester -en zo zijn ook deze spijzen ontstaan. Ze zijn werkelijk uit de hoogste hemelen hierheen gebracht. Maar kom eens hier en proef alles, en zeg dan als goede keukenmeesteres hoe deze hemelse kost jou smaakt!'

[ 6] Toen kwam de vrouw een beetje verlegen naar de Esseen toe en proefde de spijzen, het brood en de wijn, en gaf toe dat zij in haar hele leven nog nooit iets had gegeten wat zo buitengewoon goed smaakte. Nu geloofde zij zelf dat deze spijzen niet in een aardse keuken bereid waren.

[7] Maar de Esseen wees met zijn hand naar Mij en zei: 'Kijk, daar zit de eeuwig grote Spijsmeester, die nu dit heerlijke middagmaal op wonder­baarlijke wijze in één enkelogenblik en niet op menselijke wijze heeft bereid, maar puur zo geschapen heeft als Hij ook op de hele aarde voor alle schepselen eeuwig het hun passende voedsel schept! En nu weet je voorlopig genoeg; geloof, opdat jij zalig wordt! Er is dit huis een groot heil ten deel gevallen, evenals deze hele plaats, en wij zullen God daar nooit genoeg voor kunnen loven en prijzen. -En nu kun jij, vrouw, weer aan je werk gaan; maar over wat je nu gehoord hebt moet je niets tegen andere mensen zeggen, want de Heer en Meester wil het nu zo!'

[8] Toen ging de vrouw naar Mij toe en bedankte Mij voor wat ze gegeten had, waarna ze weer naar de keuken ging.

[9] Maar Ik zei tegen allen: 'Weliswaar is er vanaf het begin geen enkele vrouw geroepen om als profetes voor een volk te profeteren; maar als het hart van een vrouw vroom is en zij de geboden houdt en haar kinderen wijs opvoedt in de ware eerbied tot God en in liefde, dan is zij ook gelijk een profeet en neemt Gods geest ook in haar hart Zijn intrek.

[10] Daarom moeten jullie, als jullie in de toekomst Mijn woord zullen verkondigen, de vrouwen niet buitensluiten, zoals tot nu toe dikwijls het geval was, maar jullie moeten hun ook niets onthouden van wat jullie over het Godsrijk geopenbaard is; want wat de vrouwen als moeders en voornaamste opvoedsters de kinderen leren, is blijvender en meer waard dan het onderricht van alle hogescholen ter wereld!

[11] Wanneer een vrouw wijs is, worden ook haar kinderen wijs; maar als een vrouw dom en onontwikkeld is, zullen ook haar kinderen niet gemakkelijk tot profeten gemaakt kunnen worden. Daar geldt het spreek­woord, volgens welk een appel nooit ver van de boom valt.

[12] Het is heel juist dat een vrouw een goede, ijverige huishoudster is en ook haar kinderen in het huishouden opleidt en oefent; maar het is nog beter wanneer zij, zelf vervuld van de geest der waarheid uit God, ook het hart van haar kinderen met diezelfde geest vervult. Aan zulke kinderen zal Mijn evangelie dan gemakkelijk en succesvol verkondigd kunnen worden. Neem dat in de toekomst dan ook goed in acht!’

[13] Roclus, de andere Essenen en de waard bedankten Mij voor deze les en Roclus zei nog in het bijzonder: Ja, Heer en Meester, het is bij ons, en met name bij de joden in de omgeving van Jeruzalem, steeds de grote fout geweest dat er veel te weinig aandacht is geschonken aan de ware ontwikkeling van het hart en het verstand van de vrouwen, en daarin moet dan ook vooral de oorzaak van de volledige verduistering en het verval van de mensen in het zuivere geloof in één God gezocht worden! Van nu af aan zullen wij de vrouwen dan ook niet onthouden wat, net als bij de mannen, voor hun geestelijke ontwikkeling nodig is.’

[14] Ik zei: 'Doe dat, dan zal het weldra licht worden onder de mensen! Maar wanneer men ooit later deze raad van Mij niet zal opvolgen en de vrouwen weer werelds en zelfingenomen worden, zal de aloude duisternis weer onder de mensen opduiken, en het geloof zal uitdoven en de liefde verkillen; en zo zal er opnieuw droeve ellende onder de mensen zijn, zoals die er nog niet eerder geweest is. Want nu is door Mij voor alle mensen het helderste licht opgegaan. Wanneer de maan verduisterd wordt, zal daardoor de nacht van de aarde weliswaar ook groter zijn, maar uiteindelijk nog veel draaglijker dan wanneer midden op de heldere dag de zon volkomen verduisterd zou worden. Denk bij jezelf goed na over dit beeld!’

[15] Mijn leerlingen zeiden: 'Heer en Meester, dit beeld is ons niet duidelijk! Wat stelt de maan voor, en wat is de zon? Hoe moeten wij dat uitleggen?'

[16] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog onder jullie moeten leven, voor jullie geheel en al tot inzicht zijn gekomen? -De tijd vanaf Adam is, wat betreft de geestelijke ontwikkeling van de mensen door middel van de vele profeten via de weg van openbaringen, geweest als het licht van de maan. De maan wisselt met zijn licht: hij is een tijdlang helemaal niet te zien en neemt dan weer toe, tot hij vol wordt. Zo ging het met de kennis van God tot in deze tijd. Door het woord en door de tekenen van de profeten nam deze kennis bij de verschillende volkeren toe tot een volkomen licht. Deze profeten waren derhalve steeds als het volle licht van de maan, die ook geen eigen licht heeft maar het van de zon leent, net zoals alle profeten in alle tijden ook alleen maar een uit God, een uit de zon van de engelen en geesten geleend licht hadden, waarmee ze de mensen verlichtten.

[17] Naast en na de profeten stonden er ook andere leraren op, stelden allerlei toevoegingen en verklaringen op en verduisterden de oorspronke­lijke leer op die manier steeds maar meer, zodanig, dat er daarna weldra niets meer van over was. Toen moesten de mensen zich in hun nacht met het zwakke licht van de sterren behelpen, tot er weer een profeet onder hen opgewekt werd. De geestelijke nacht, die op die manier donker was geworden, werkte niet zo deprimerend op het gemoed van de mensen, aangezien hun geloof in Eén God, net als het zwakke licht van de vele sterren, nooit volledig uit kon doven.

[18] Maar nu is in Mij de zon der hemelen zelf voor de mensen opgegaan. Deze heeft geen geleend, maar haar hoogst eigen machtige licht, dat zelf niet toe­ of afneemt. En wie Mij herkend heeft, zal Mij niet de ene keer meer en dan weer minder kennen. Maar het is heel goed mogelijk dat dit heldere licht in de mens door zijn wereldse instelling en door zijn zelfingenomenheid helemaal uitdooft, en dan zal hij er vergelijkenderwijs net zo aan toe zijn als de aarde, wanneer de zon, die alles heel helder verlicht en verwarmt, aan de hemel plotseling helemaal uitgedoofd zou worden. Dan zal het zwakke licht van de sterren de mensen geen troost meer kunnen bieden, omdat zonder de zon alles op aarde door de kou moet verstarren en sterven­

[19] Wanneer vanaf nu het geloof in Mij -Mijn levenslicht in de mens ­zal uitdoven, zal daarmee ook de liefde - de levenswarmte - geheel en al verkillen, en dat zal dan een zodanige droeve ellende onder de mensen tot gevolg hebben, dat zij zich veelongelukkiger zullen voelen dan een vertrapte worm, die in het stof draait en kronkelt. En velen zullen luid roepen: 'Wat zijn de dieren toch gelukkig, vergeleken bij ons mensen! Zij leven en kennen de dood niet; maar wij moeten leven, om de dood en zijn verschrikking steeds voor ogen te hebben!'

[20] Kijk, dat is de grote droeve ellende onder de mensen, als het licht en de liefde hen verlaten heeft! Streef er dus naar dat de mensen in het licht blijven, dan zullen zij ook in de liefde blijven en geen dood voor zich zien, voelen of smaken! -hebben jullie dat nu goed begrepen?'

[21] Allen zeiden: 'Ja, Heer en Meester; maar het is toch treurig dat dat mogelijk is! ,

[22] Ik zei: 'Zeer zeker -maar Ik kan de mens zijn vrije wil niet afnemen, omdat hij anders geen mens zou zijn. Maar laten we er nu over ophouden! Laten wij nu nog eten en drinken en onze ledematen sterken; daarna zullen wij weer werken!’

[23] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed, en er werd nog menige opmerking gemaakt over de goede smaak van de spijzen, het brood en de wijn.

 

214 Het grootste wonder van de Heer: Zijn woord

 

[1] Toen wij het maal beëindigd hadden en van tafel waren opgestaan, vroeg de waard aan een leerling of Ik al eens vaker zo'n wonder gedaan had.

[2] De leerling zei: 'Op eenzelfde manier zijn er al dikwijls enkele duizenden mensen onder de blote hemel gespijzigd! Ook heeft de Heer verscheidene keren, als men geen wijn maar alleen water had, en niet van het zuiverste soort, dat door Zijn wil voor ons en vele anderen in de beste wijn veranderd; zo heeft Hij ook door Zijn woord en door Zijn leer ons oude, bedorven en troebel geworden geloofswater levend gemaakt, gelijk de. best wijn. Werkelijk, de Heer heeft in minder dan tweeënhalf jaar buitengewoon veel grote wonderwerken gedaan, en wel zoveel, dat die nauwelijks meer te tellen zijn of in boeken beschreven zouden kunnen worden! Maar het grootste en eeuwig blijvende wonder is Zijn woord; wie zich daarnaar richt, zal het eeuwige leven in zich hebben.

[3] De tekenen, die de Heer nu doet, getuigen voor ons echter alleen maar van het feit dat Hij de Heer is. In de toekomst zullen evenwel niet meer de tekenen die door Hem gedaan zijn getuigen van Zijn goddelijke heerlijkheid, maar Zijn leer in het hart van de mensen die ernaar zullen leven en handelen; want die zal in ons het meest zaligmakende teken van het ware en helder van zichzelf bewuste leven teweegbrengen -en dat is meer dan wanneer de Heer nu in ons bijzijn nog zoveel grote wonderte­kenen zou doen, waar wij en onze opvolgers het latere nageslacht wel over kunnen vertellen, maar die zij toch maar voor de helft of waarschijnlijk vaak ook helemaal niet van ons zouden willen geloven. En zo zullen de tekenen die nu gedaan zijn maar weinig invloed hebben om het geloof van de latere generaties te vergroten, maar de aan hen overgeleverde leer, die op zichzelf de helderste en meest onbetwijfelbare waarheid is, zal dat wel doen!

[4] Vriend, dat wij hier nu zijn is wel zeker, waar en gewis, en dat de Heer nu voor onze ogen grote tekenen heeft gedaan, betwijfelt niemand - van ons; maar over ongeveer honderd jaar zal dat allemaal tot het rijk der wereldgeschiedenis behoren en - zoals alles, wat tot dit rijk behoort ­grotendeels door velen betwijfeld en niet geloofd worden.

[5] Maar de lichte waarheid, dat twee en twee samen vier zijn, zal tot aan het eind van alle tijden onwankelbaar blijven staan en zo ook de leer uit de goddelijke mond van de Heer, volgens welke ieder mens God moet kennen, in Hem alleen moet geloven en Hem boven alles en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben. Dat is een levenswaarheid die nooit bestreden kan worden, omdat zonder die waarheid ten eerste geen gemeenschappelijk samenleven van mensen zou kunnen bestaan, dat alleen hier op aarde tijdelijk en materieel van aard is, en ten tweede omdat zonder die waarheid en het in de praktijk brengen ervan geen enkele ziel het eeuwige leven uit God zou kunnen ontvangen. Want de liefde is de eeuwige geest van het leven en derhalve het leven zelf

[6] Wanneer de mensen onder elkaar en ten opzichte van God geen enkele liefde meer hebben, volgt daaruit ook strikt logisch de waarheid, dat zij ook het innerlijke en eigenlijk enig ware leven van de ziel niet meer hebben. Bekommer je dus in het vervolg alleen maar om de leer, die de Heer ons geopenbaard heeft, en de zeer lichtende geest van waarheid ervan, en handel ernaar, om het eeuwige leven te krijgen; want tekenen kunnen noch jou noch iemand anders het eeuwige leven schenken.

[7] Dat de Heer in Zichzelf eeuwig almachtig is en de hoogste wijsheid bezit, laten ons niet alleen de nu gedane wondertekenen zien, maar daarvan getuigt in alle tijden en voor de ogen van alle mensen de grote schepping, die alle denkende mensen voortdurend luid toeroept: ' Achter deze talloos vele en wijze, grote werken moet een uiterst wijze en almachtige, eeuwige Werkmeester verborgen zijn! ' Maar hoewel de mens Zijn roep hoort en de Werkmeester op de een of andere manier begint te zoeken -en daar doet hij goed aan -voelt hij daarbij toch zijn eigen machteloosheid en zwakheid, die hij niet in een goddelijke kracht kan veranderen.

[8] Maar als jij nu volgens de aan ons geopenbaarde leer van de Heer zult leven en handelen, zal jouw machteloosheid en zwakheid door de kracht van de goddelijke liefde in jou veranderd worden in eigen macht en sterkte; en dat zal beslist heilzamer voor je zijn dan wanneer je verder nog getuige zou zijn van nog vele duizenden tekenen, maar voor jezelf toch in je oude machteloosheid en zwakheid zou blijven! Kijk, dat is mijn goed gefun­deerde mening!’

[9] Ik zei tegen de leerling, die nu zo gesproken had: 'Natanaël, tegen jou hoef Ik niet meer te zeggen: 'Hoe lang zal Ik jou nog moeten verdragen, voordat jij inzicht krijgt in Mijn rijk! ' Want jij hebt het juiste inzicht al verkregen en daarom zeg Ik opjouw woorden nu 'amen' en bevestig alles wat jij gezegd hebt als een volle, zuivere waarheid; want zo is het en zo zal het ook voor altijd blijven.

[10] Wie Mij zal zoeken in Mijn werken en tekenen, zal een zwaar en moeizaam karwei hebben, en hij zal gemakkelijk bezwijken onder de zware last ervan; maar wie Mij zal zoeken in en door de liefde, zal Mij als de kracht van al het leven weldra zonder veel moeite in zichzelf vinden. En als hij Mij gevonden heeft, heeft hij ook alles gevonden, namelijk het eeuwige leven en de macht, kracht en wijsheid ervan. Dat moeten jullie allemaal goed onthouden en ook aan de andere mensen verkondigen!

[11] Maar laten we nu naar buiten gaan en een beetje om ons heen kijken, wat zich zo hier en daar voordoet!’

 

215 De Heer en de bijgelovige waard

 

[1] Daarna verlieten wij de eetzaal en gingen, begeleid door de waard, naar buiten, waar het deze dag echt aangenaam was, omdat de hitte van de dag sterk werd afgezwakt door een noordoosten wind. Wij liepen vanuit onze herberg door de hele, tamelijk uitgestrekte plaats en kwamen dan ook bij de grote herberg, waar Roclus in Mijn naam de eenentwintig zieken genezen had.

[2] De waard merkte ons op een haastte zich met de zijnen en degenen die genezen waren naar buiten naar ons toe en begroette ons heel hartelijk. ­Direct daarop vroeg hij echter naar Mij en Roclus wees hem Mijn persoon aan. Toen kwamen ze allemaal om Mij heen staan om Mij te bedanken voor de grote weldaad die Ik aan hen bewezen had, en de waard zelf kon maar niet ophouden Mij te loven en te prijzen.

[3] Maar Ik zei tegen hem en alle anderen: 'Sta nu weer op; want het is voldoende als jullie Mij in je hart waarachtig loven en prijzen -en wat het hart besluit en doet, daar nemen en hebben ook alle andere ledematen deel aan!'

[4] Hierop stonden ze allemaal op en vroegen Mij om hen nooit meer met Mijn almachtige genade te verlaten.

[5] En Ik zei tegen hen: 'Houd Mij dan voortaan levend in jullie hart door de liefde tot God en jullie naasten, dan zal ook Mijn genade voortdurend bij jullie blijven. Maar als jullie in de genoemde liefde in jullie hart ooit zwak of zelfs lauw en koud worden, zal evenzo Mijn liefde en de daaruit voortvloeiende genade ook zwak, lauw en koud worden.

[6] Hoed je voor vraatzucht en zwelgerij; want daardoor wordt de liefde tot God verminderd en de liefde voor de wereld en de eigenliefde gevoed en versterkt, en daarmee het gericht van de materie en haar dood! Hoed je eveneens voor onkuisheid en alle hoererij; want onkuisen, hoereerders en echtbrekers zullen Mijn levensrijk niet binnengaan!

[7] Tegen jullie, die nu van jullie lichamelijke kwalen genezen zijn, zeg Ik, dat jullie je voortaan tot geen enkele zonde meer moeten laten verleiden; want dan zou Mijn genade jullie weer afgenomen worden en dan zouden jullie tot nog grotere kwalen vervallen!

[8] Hoed je echter ook voor traagheid en niets doenerij; want dat is de wortel van alle zonden en kwalen van de mensen!

[9] Jullie hebben dat nu uit Mijn mond gehoord; houd je er ook aan en leef en handel ernaar, dan zal Mijn genade niet van jullie wijken! Amen.'

[10] Toen Ik dat gezegd had, bedankten allen Mij daar weer voor.

[11] Daarop zei de waard tegen Mij: 'O eeuwig grote Heer en Meester, zou U ook Mijn huis binnen willen gaan, zodat het gezegend wordt door de stappen van Uw gezegende voeten!?

[12] Ik zei: 'Luister eens: jij hebt wel een goede mening over Mijn voeten, maar mijn voeten zullen voor jouw huis geen zegen achterlaten; als jij echter met je gezin volgens Mijn wil leeft en handelt, zal dat jouw hele huis tot een ware, blijvende zegen worden! In dergelijke dingen geloofden en geloven nog altijd diegenen die gevangen worden gehouden door allerlei duister bijgeloof, dat op zichzelf dood is en geen levensmacht heeft. Wat voor nut kunnen bepaalde tekens of relikwieën, bepaalde stenen, getallen en de nieuwe maan en sterrenbeelden voor iemand hebben? Die hebben niet alleen geen nut, maar schaden de ziel alleen maar en zodoende ook het lichaam! En zo kan ook het lopen met de voeten van Mijn lichaam noch deze plaats, die Ik nu ook betreedt, noch een huis voordeel brengen; maar het is van nut voor jullie allemaal dat Ik naar jullie toe ben gekomen en jullie Mijn wil te kennen heb gegeven, en jullie de wegen heb getoond die jullie moeten bewandelen om tot het eeuwige leven te komen.       .

[13] In stenen, metalen, kruiden en de wortels en vruchten ervan Zit weliswaar ook een heilzame kracht voor heel veellichamelijke ziekten; maar men moet die goed kennen en in staat zijn ze vervolgens bij bepaalde ziekten verstandig toe te passen. Maar wie dergelijke dingen als een tovermiddel gebruikt, zondigt tegen het verstand en tegen Gods wijze orde!

[14] Kijk, Mijn overigens dierbare en vriendelijke waard! Ik ken jou en weet heel goed dat jij een eerlijke en rechtvaardige man bent; maar toch heb Ik ook iets tegen jou.

[15] Jij bewaart in je huis bepaalde stenen en stukken hout en jij gelooft dat er daardoor geen vijand jouw huis binnen kan komen. Zo heb je ook in je stal allerlei dingen onder de drempel van de deur begraven, zoals wat ijzer, zwavel, eierschalen en een bepaald soort hout, waar de magiërs hun toverstokken van maken -en dat zou, zoals jij gelooft, tegen de toverij van heksen helpen en de dieren gezond houden. En ook moeten jouw kinderen, je vrouw, al je dienstknechten en dienstmeiden bepaalde pak­ketjes bij zich dragen om tegen iedere kwaal beschermd te worden, en zelf draag jij ook steeds zoiets bij je, om dezelfde reden.

[16] En enige tijd geleden waren er een paar zeer geheimzinnig doende Arabieren bij je, die jou vertelden dat ieder van hen ongeveer drieduizend jaar oud was, want zij zouden het ware slangenplantje gevonden en opgegeten hebben en daardoor onsterfelijk zijn geworden. Om aan hun slim bedachte leugen echter des te meer de schijn van waarheid te geven, hebben ze jou met hun zeer levendige fantasie een heleboel wonderbaar­lijke sprookjes en fabels verteld, die tijdens hun reeds drieduizend jaar lange leven op aarde onder de mensen, dieren en planten en stenen gebeurd zouden zijn -en jij hebt dat allemaal voor waar aangenomen.                       .

[17] Zo heb jij van de genoemde leugenaars voor duur geld ook allerlei tovermiddelen gekocht en hebt hun bovendien nog een bedrag aan goud gegeven, omjou dat slangenplantje te verschaffen; maar dat zouden ze jou pas over zeven jaar kunnen brengen, omdat het heel ver hiervandaan op een berg te vinden zou zijn, en wel alleen op een bepaalde dag, en zelfs alleen maar op een bepaald uur van die dag! En kijk, dat heb jij allemaal vast geloofd!

[18] Maar Ik zeg jou nu: leg al dat duister bijgeloof af; want het is allemaal een door verschillende priesters onder de net zo verschillende volkeren op aarde fijnzinnig bedacht bedrog, en het bevat geen spatje waarheid, nog niet ter grootte van een zonnestofje!

[19] Van die Arabieren, die zeggen drie duizend jaar oud te zijn, is er zelfs niet één vijftig jaar oud, van het bestaan van een slangenplantje dat onsterfelijk zou maken weet Ik als Schepper van hemel en aarde niets af, en jouw wonderpakketjes zijn het nog niet waard in een beerput gegooid te worden.

[20] Hecht daar in het vervolg dan ook geen enkele waarde meer aan; maar wel aan alles wat Ik je door de mond van Roclus heb gezegd, en leef en handel ernaar, dan zul je weldra in jezelf een heel ander onsterfelijkheids­plantje vinden dan hetgeen die onbetrouwbare Arabieren beloofd hebben jou pas over zevenjaar te brengen -wat zij jou echter in nog geen duizend jaar zouden brengen, al zouden zij en jij ook zolang op deze aarde mogen of kunnen leven.

[21] Kijk, dat is wat Ik tegen jou had! Als jij dat allemaal voor altijd aan de kant zult zetten, zal Mijn zegen geheel en al in jouw huis binnengaan, maar anders niet, al zou Ik Mij ook nog zo vaak persoonlijk in jouw huis bevinden!’

[22] Toen de waard dat van Mij gehoord had, bedankte hij Mij voor deze les en beloofde Mij heel nadrukkelijk dat hij alles zou doen wat Ik hem aangeraden had; want hij was bij zichzelf niet weinig verbaasd, .omdat hij maar al te duidelijk in de gaten kreeg dat ook de geheimste dingen Mij niet onbekend zijn. Daarop vroeg hij Mij echter nogmaals of Ik zijn huis wilde betreden en wat brood en wijn bij hem zou willen nemen.

[23] En Ik zei: 'Wees er helemaal van verzekerd dat Ik jouw wil in plaats van het werk aanneem; maar wat jij nu voor Mij wilt doen, doe dat voor de armen, dan zal Ik dat aannemen alsof je het voor Mij gedaan had! Maar wij hebben hier vóór de avond nog heel wat in orde te brengen en recht te zetten, daarom moeten wij werken, zolang de dag duurt. Maar als jij vanavond Mijn gast wilt zijn, kom dan naar de herberg waar Ik nu Mijn intrek heb genomen! '

[24] De waard bedankte Mij voor deze uitnodiging. Daarop trokken wij verder in deze plaats en de waard ging met de zijnen weer vrolijk gestemd zijn huis in en sprak met de zijnen over alles wat hij uit Mijn mond gehoord had.

 

216 De armenherberg van de Essenen

 

[1] Wij kwamen echter al gauw bij een andere herberg, waar een groot aantal armen waren, die nu al een paar uur voor de herberg bivakkeerden omdat in de herberg voor hen geen plaats was gemaakt, hoewel deze herberg vooral voor de armen bedoeld was.

[2] Nu vroeg Ik aan Roclus: 'Waarom is alleen deze herberg voor de armen verplicht? Zouden ook de andere herbergen niet een deel van die verplich­ting op zich kunnen nemen?'

[3] Roclus zei: 'Heer en Meester, U hoef ik de reden van deze kwalijke toestand, die mij al lang tegenstaat niet uiteen te zetten, aangezien U zelfs de meest geheime dingen en omstandigheden maar al te goed kent; maar ik vraag U om advies, hoe dit met succes aangepakt kan worden!'

[4] Ik zei: 'O, maar dat kan toch heel gemakkelijk verholpen worden! Zeg jij nu, als overste van deze plaats, via één van je broeders tegen alle plaatselijke herbergiers: 'De Heer heeft bevolen dat iedere herberg te allen tijde plaats gereed moet houden voor minstens tien armen; de herberg die echter uit goede wil meer wil doen, zal ook op een beloning daarvoor kunnen rekenen!' En over een klein uur zul je geen arme meer aantreffen die in de open lucht bivakkeert!

[5] Waarom moet alleen deze waard een toelage van jullie krijgen voor het onderbrengen van de armen, terwijl hij er weliswaar tien herbergt en ook af en toe honderd, maar aan jullie in plaats van tien steeds twee keer zoveel opgeeft en zich daarvoor door jullie teveel laat betalen, en de werkelijk opgenomen armen dan ook nog zelfs gebrek en honger laat lijden?! Tegen dit kwaad moet dus grondig opgetreden worden!'

[6] Na deze woorden van Mij stuurde Roclus direct vier van zijn broeders naar alle herbergen van deze plaats, met uitzondering van die ene, waar wij woonden. En het duurde nog geen half uur, of daar kwamen dienaren die door alle herbergen gestuurd waren; zij zeiden tegen de armen waarvoor ze gekomen waren, en de armen stonden onmiddellijk op van de harde grond en lieten zich dankbaar door de dienaren naar de herbergen brengen.

[7] De waard van de armenherberg, die merkte dat de hem bekende dienaren van andere herbergen de armen wegbrachten, raakte daar echter ontstemd over en wilde dat verhinderen.

[8] Hij liep daarom heel bars op Roclus af en (de waard) zei: 'Overste! Ik heb met jou een contract, volgens welk alleen ik de armen dien te verzorgen. Waarom worden ze nu bij mij weggehaald?'

[9] Roclus zei: 'Luister, is dat soms verzorgen, als men de vele armen die met allerlei kwalen behept zijn, net als de Grieken met hun zwijnen doen, hier op een open plein zonder bedden en zonder voeding en drank laat bivakkeren en wegkwijnen, terwijl men in het behoorlijk ruime huis lege kamers vrijhoudt voor als er rijke gasten komen?! Jij hebt je al voor heel veel armen de verzorging door ons laten betalen en hebt van de velen die jij op je rekening vermeldde, nauwelijks de helft verzorgd, en dan ook nog slecht! Daarom zal dat contract van dit uur af veranderd worden en zal de toelage tenslotte onder allen verdeeld worden. - Heb je dat nu begrepen?'

10] De waard keek woedend en zei: 'Overste, welke kwaadspreker heeft mij bij jou zo afschuwelijk belasterd?'

[11] Roclus zei: 'Geen kwaadspreker, maar de mond van een zeer Waarachtige, voor wiens alziende ogen ook onze meest geheime gedach­ten, wensen en begeerten niet verborgen zijn, en die een Heer is, groot en verheven boven alles in de hemel en op aarde, en die alles in stand houdt, leidt en regeert -een Heer van al het leven en bestaan -en Hij heeft mij ook opgedragen om jou daarvoor te straffen! Jou blijft van nu af aan niets anders over dan berouw te hebben over je vele zonden, je leven volkomen te beteren en voorzover mogelijk al het onrecht goed te maken, anders zal jou een ergere tuchtiging door God de Heer te wachten staan.

[12] En dat jij ons en de armen bedrogen hebt, is zojuist gebleken; want in plaats dat je tenminste hen, die er het slechtst aan toe zijn in de voor zieken ingerichte kamers onder brengt, heb jij hen allemaal op de harde grond laten bivakkeren. Beter je leven dus en vraag niet meer naar degene die jou mogelijkerwijs verraden zou hebben!'

[13] Toen de waard zo'n ernstige berisping en vermaning van Roclus gekregen had, werd hij bang. Hij begon zijn geweten dan ook grondig te onderzoeken en beloofde Roclus dan ook dat hij alles wat hij onrechtmatig voor zichzelf gehouden had, aan hem zou terugbetalen en in de toekomst geen toelage meer zou verlangen voor het herbergen van de armen.

[14] Daarop zei Roclus tegen hem: 'Doe dat, dan zal God de Heer ook je zonden vergeven, en jouw ziel zal barmhartigheid bij Hem vinden! Als je een Griek was of een Romein, en dus een heiden, die van de ene, ware God nooit iets gehoord had en niet weet van Zijn wil, die de mensen door de mond van de profeten geopenbaard is, dan zou jouw handelwijze te verontschuldigen zijn; want wie de wet niet kent, kan die ook niet in acht nemen. Maar jij bent een jood, en bovendien voorzover ik weet ook nog een schriftgeleerde! En jij bent dan ook des te meer strafbaar, omdat jij de heidenen in bedriegerijen in hoge mate overtreft. Maar als jij je, zoals je zegt, je leven werkelijk ernstig wilt en zult beteren, laten jouw zonden je dan in naam van de Heer ook vergeven zijn!’

[15] Daar dankte de waard voor, boog voor Roclus en ging zijn huis binnen.

[16] Maar wij gingen verder in deze plaats, en Ik zei tegen Roclus: 'Jij hebt deze kwestie weer goed opgelost en wij hebben een goed werk afgerond. Dat je Mij aan de schriftgeleerde waard niet bekend gemaakt hebt, was ook heel goed; want hij is nog niet rijp om Mijn persoonlijkheid, te kennen en te verdragen. Maar wanneer Ik morgen deze plaats verlaten heb en de waard bij jou zal komen om zijn onrechtmatig verkregen winst terug te betalen, kun je hem ook zeggen dat Ik in jouw gezelschap was en wat voor  leer en macht Ik jullie gegeven heb, waar jullie hem van kunnen overtui­gen, dan zal hij jullie daarna nog goede diensten bewijzen.’

[17] Roclus hoorde dat van Mij en bedankte Mij voor zo'n getuigenis en voor zo'n troost, wat hij volgens hem allemaal niet verdiend had, en zei toen: 'O Heer en Meester! Wilt U ons dan echt morgen al verlaten?'

[18] Ik zei: 'Met Mijn persoonlijkheid zeer zeker, maar niet met Mijn geest; want Ik heb elders nog veel te doen, opdat alles vervuld wordt, wat de profeten over Mij voorspeld hebben! Maar jullie zullen zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid meer onbelemmerd in Mijn naam kunnen onderwijzen en handelen dan wanneer Ik persoonlijk aanwezig ben; de oorzaak daarvan is gemakkelijk te begrijpen.’

[19] Roclus begreep de oorzaak ook snel en al pratend kwamen wij weer op een plaats, en wel aan de weg die naar Egypte leidde, waar wij weer werk te doen hadden.

 

217 De wonderdaden in de herberg voor de poort

 

[1] Het was een plaats die reeds buiten de poort van het gesloten stadje lag, dat vanzelfsprekend aan alle kanten door een sterke muur omringd was. Buiten de muur en haar poorten stonden echter ook nog huizen en herbergen, waar aankomende reizigers meestal hun lastdieren onderbrach­ten en dikwijls ook zelf onderdak zochten. Langs de eerder genoemde weg bevond zich op een afstand van ruim zevenhonderd passen buiten de poort ook zo'n herberg, waar zich een groot aantal gasten bevond; waaronder vele Egyptenaren, Grieken, Romeinen en ook enkele joden, die met de heidenen allerlei handel dreven.

[2] Voor de herberg was een groot plein, dicht met gras begroeid. Hierop stonden een heleboel doodskisten, waarin zich dode kinderen bevonden, en hun vaders en moeders wachtten in de herberg of zij van de Essenen de gewenste toestemming zouden krijgen om hun doden in de goed afgesloten doodskisten naar de burcht te brengen. De ouders hadden weliswaar al herhaalde malen om die toestemming gevraagd, maar kregen die niet, omdat de reeds bekende wederopwekkingskamer toch al overvol was met dergelijke doodskisten en omdat de Essenen ze niet meer konden en mochten aannemen.

[3] Maar degenen die in de bovengenoemde herberg wachtten waren van ver gekomen, in de hoop hun dode kinderen weer opnieuw .tot leven gewekt mee naar huis te kunnen nemen, en konden dus ook met weten dat de Essenen geen dode kinderen meer levend maakten; het was voor die ouders dus des te bitterder, toen ze hier hoorden dat zij hun verre reis voor niets hadden gemaakt.

[4] Toen wij de doodskisten, honderd tien in totaal, bekeken, zag de waard ons, die de overste goed kende, en hij zei direct tegen de treurige gasten dat de overste met zijn broeders tussen de doodskisten liep en ze bekeek, wat voor de bedroefden een goed teken was; want als de overste zelf een dergelijke bezichtiging deed, was dat voor de wachtenden een hoopvol teken dat hun verzoeken verhoord zouden worden.

[5] Met deze troostvolle verwachting stonden alle gasten snel op en kwamen naar buiten, waar wij de opschriften van de doodskisten lazen, en allen vroegen de overste met tranen in hun ogen om hen toch niet onverrichter zake hun verre reis terug naar huis te laten maken; want zij hadden immers niet geweten dat in deze aloude wonderplaats geen dode kinderen meer opgewekt werden.

[6] Roclus zei tegen hen: 'Maar al sinds een jaar en langer zijn er boden van hieruit in alle richtingen gestuurd om de mensen mee te delen dat hier geen doden meer opgewekt worden! Hebben jullie daar dan niets van gehoord?'

[7] De ondervraagden zeiden: 'Nee, machtige overste! Niet één keer hebben wij ook maar in de verste verte iets van iemand gehoord; want als wij daarover hadden horen praten, zouden wij zeker thuis gebleven zijn en zouden wij niet zulke grote onkosten gemaakt hebben! Wij zijn evenwel voor het merendeel pas enkele dagen geleden hier aangekomen en hebben in de herberg nog weinig verteerd; ook hebben wij een paar uur geleden de schatting weer teruggekregen, die ons onderweg hierheen afgenomen was, waar we heel blij mee zijn -maar als wij nu daarom onverrichter zake om moeten keren, zouden wij liever een tien keer zo hoge schatting betalen. 0 machtige overste! Verhoor onze beden voor deze ene keer! Wij willen graag wachten en ieder gewenst offer betalen, wanneer u maar zo genadig bent om ons te verhoren!’

[8] Roclus zei: 'Ja, mijn beste vrienden, jullie hebben daarginds enigszins onjuiste berichten gekregen, dat hier kinderen, die vaak al maandenlang volkomen dood hun kist liggen, weer tot leven gewekt kunnen worden! Dat is af en toe wel mogelijk bij mensen die net gestorven zijn, wanneer ze schijndood zijn; maar kinderen, zoals die in deze doodskisten, kan alleen een God weer tot leven brengen!’

[9] Nu vroeg een Griek snel: 'Welke God bedoelt u dan? Want wij hebben een heleboel goden! Welke van hen is de machtigste? Zeg het ons, dan willen wij aan hem offeren en bid u voor ons tot hem!’

[10] Roclus zei: 'Onder jullie goden is er eeuwig niet één, aangezien al jullie goden slechts verzonnen zijn en hun beelden slechts door mensen­handen gemaakt zijn. De enig ware en almachtige God is alleen Degene die de joden aanroepen; Hem alleen is alles mogelijk!'

[11] De Griek zei weer: 'Dat hebben joden die bij ons wonen en handel drijven ook gezegd, en wij hebben de God van de joden dan ook heel bereidwillig grote offers gebracht; die zijn door een joodse priester ook in ontvangst genomen met de verklaring, dat de offers zo spoedig mogelijk naar Jeruzalem gebracht zouden worden, waar de enig ware God steeds in een geweldig grote en schitterende tempel woont.

[12] Maar ondanks onze aanzienlijke offers en ondanks de verzekering van de joodse priester, dat zijn enig ware God ons zeker zou helpen, bleven onze kinderen toch alsmaar dood; en nu denk ik dus dat er ook deze keer niet bijzonder veel bereikt zal kunnen worden met de God van de joden. Maar u zult dat hier misschien wel beter weten dan de eerder genoemde joodse priester, die, eerlijk gezegd, zelf geen al te groot vertrouwen in zijn God leek te hebben, omdat ik gezien heb dat hij de geboden die hij ons voorhield zelf het minste in acht nam. Wat zouden wij volgens uw mening moeten doen om door de enig ware God van de joden geholpen te worden?'

[13] Roclus zei: 'ja, mijn beste vrienden, dan moetje wel eerst levend in je hart in deze God geloven, Zijn geboden onder alle omstandigheden houden, Hem vervolgens boven alles lief hebben en je medemensen als jezelf! Wie dat niet doet, wordt door God niet verhoord.

[14] Ik en mijn broeders doen dat en wij hebben dan ook onmiskenbare bewijzen dat onze enig ware God altijd graag onze beden verhoort, vooropgesteld dat wij Hem niet om iets dwaas bidden! Wend je dus vol geloof in je hart tot onze God, als tot een allerbeste Vader, en beloof Hem dan ook dat jullie je dode afgoden zullen verlaten en Zijn geboden precies zullen houden; en dan zal blijken of onze God jullie verhoord heeft!'

[15] Allen, Egyptenaren, Romeinen en Grieken, beloofden dat plechtig.

[16] Maar Roclus stelde nóg een voorwaarde en zei: 'Ik heb nu uit jullie plechtige belofte begrepen dat jullie allemaal volkomen ernstig van plan zijn om tot de ene, enig ware God van de joden terug te keren, van wie jullie voorvaderen zich al bijna 1700 jaar geleden hebben afgekeerd, en daarom heb ik in mijzelf nu reeds de volle zekerheid dat God jullie wensen zal inwilligen. Maar wat hier zal gebeuren moet jullie voor je houden, en maak ons niet nóg bekender dan wij toch al zijn; want wat hier nu vandaag gebeurt, zal daarna niet meer gebeuren!

[17] Maar allerlei zieken, blinden, doven, stommen, lammen, kreupelen, jichtlijders, melaatsen, bezetenen, zieken die aan kwaadaardige koortsen lijden en krankzinnigen kunnen hier hun heil vinden. Als jullie ook deze voorwaarde willen vervullen, kunnen jullie de doodskisten openmaken en jullie nu al tot leven gewekte doden eruit halen en hun te eten geven, in het begin melk en daarna pas verse bouillon met wat brood, en tegen de avond ook wat wijn!

[18] Maar geloven jullie nu ook allen zonder twijfel, dat al jullie kinderen in de doodskisten al leven?'

[19] Allen zeiden: 'ja, u, die een machtige vriend bent van de ene, enig ware en almachtige God, geloven wij zonder de minste twijfel!’

[20] Daarop zei Roclus, op mijn innerlijk bevel: 'Zo geschiede jullie dan ook naar jullie geloof in de naam van Jezus Jehova Zebaoth! En maak nu de doodskisten open!’

[21] Op deze woorden sprongen allen op hun doodskisten af, openden die, en hun kinderen, van wie er enkelen al meer dan een jaar in de doodskisten opgesloten waren geweest, stonden daar fris en gezond uit op.

[22] De blijdschap van de ouders, die voor het grootste deel welgesteld waren, was niet te beschrijven, wat gemakkelijk te begrijpen is, en aan het danken, loven en prijzen kwam bijna geen eind. De kinderen werden al gauw daarna verzorgd op de manier die de ouders tevoren aanbevolen was.

[23] Nota bene: nu, na bijna tweeduizend jaar, zou iemand kunnen vragen: 'Hoe is het toch mogelijk dat een dergelijke wonderdaad zo totaal verzwegen kon blijven, evenals een groot aantal andere?'

[24] Het antwoord luidt in het kort aldus: omdat Ik het Zelfzo verordend heb, opdat in de toekomst enkel en alleen de zuivere leer de mensen zou leiden en sturen en niet de macht van wonderdaden, die de vrije wil van de mens belemmert, zoals Ik al vaak heb laten zien. Hier in deze plaats, ten tijde van Mijn kortdurende aanwezigheid in Essea, die maar aan weinigen bekend was, baarden dergelijke grote wonderen niet zo'n groot opzien, omdat deze plaats al lange tijd wijd en zijd maar al te zeer bekend stond als een plaats van wonderen. Het mislukken van een wonderdaad zou ontegenzeglijk een groter opzien gebaard hebben dan het volkomen lukken ervan, wat ieder mens al net zo zeker verwachtte als de nacht op de dag en de dag op de voorbijgaande nacht volgt. Bovendien is aan allen die hier hulp vonden steeds heel ernstig bevolen om het wonder niet bekend te maken.

[25] Toch is van mijn daden en die van de Essenen veel opgetekend, wat veelal in Egypte in de grote bibliotheken bewaard werd maar later, zoals bekend, door de blinde Mohammedanen vernietigd is. En zo kwam het dat de mensen in deze tijd bijna niets meer weten van de grote wonderen die in die tijd gebeurd zijn, waaraan echter ook de oude hoer van Babylon overduidelijk heeft bijgedragen. En hoe, dat zal in deze tijd iedere onderzoeker die nadenkt zonder meer bekend zijn!

[26] Er bestaan in het oosten echter ook nog grote aantekeningen, en op het juiste moment zullen er ook wel enkele aan het licht gebracht worden. Daarin staat nog veel wat in de tegenwoordig bekende vier evangeliën niet voorkomt; een chronologische volgorde is daarin echter niet te vinden, evenals ook in de vier evangeliën niet, maar dat maakt niets uit. Want de hoofdzaak is en blijft immers toch altijd de zuivere levensleer; wie die aanneemt en in Mij gelooft, zal door de geest ook in al het andere binnengeleid worden.

[27] Wat hier terzijde gezegd is diene iedereen, die nog enige twijfel over Mij en Mijn werken in die tijd had, tot troost en geruststelling en zij voldoende bewijs voor de waarheid van wat er in deze nu al vele boekjes* (* Met 'boekjes' zijn de schriften van het originele manuscript van Lorber bedoeld.) is gezegd en getoond.

[28] En nu weer terug naar onze zaak!

 

218 Hoe de helpers van de Essenen ingezet kunnen worden

 

[1] Toen het beschreven wonderwerk volbracht was en de ouders zich met hun kinderen in de herberg bevonden, kwam de waard, evenals ook zijn personeel, aan wie dit wonder iets heel natuurlijks in deze plaats toescheen naar ons toe; hij vroeg Roclus, of en hoeveel hij hun voor de grote wonderdaad in rekening moest brengen voor het welzijn van de vele armen, die van dag tot dag in deze plaats in aantal toenamen, welk geld hij dan, zoals altijd, gewetensvol aan de beheerder van de armenverzorging zou afgeven.

[2] Roclus zei, zoals Ik hem in het geheim in zijn hart had gelegd: 'Mij is deze genade door God om niet verleend, en daarom verlang ik ook van niemand enig offer. Maar als iemand zelf uit vrije wil iets wil doen voor de armen, waaraan wij bij ons geen gebrek hebben, kun je dat aannemen en aan de instelling geven! Maar laat de ijzeren doodskisten onmiddellijk naar de burcht brengen, zodat die hier niet te lang voor iedereen zichtbaar blijven staan!’

[3] De waard zei: 'Maar als de vreemdelingen de doodskisten nu als herinnering weer mee naar huis willen nemen?'

[4] Roclus zei: 'Zeg dan tegen hen dat ik het zo bevolen heb! Maar zeg tegen degene die toch een doodskist mee wil nemen, dat zijn kind dan op onderweg naar huis zal sterven; dan zal niemand weigeren de doodskist hier te laten!’

[5] Toen de waard dat van Roclus gehoord had, boog hij voor ons en haastte zich het huis binnen om te zorgen dat alles wat Roclus hem bevolen had gebeurde.

[6] Daarop verlieten wij deze plaats direct, trokken ons terug in het plaatsje en begaven ons naar een andere poort, waarbuiten zich een reeds lang geleden door de Essenen opgerichte vrije herberg bevond. Het was, op de burcht na, wel het grootste gebouw ter plaatse, waar ook vele grote tuinen bij hoorden, die samen met het gebouw als één geheel door een hoge, sterke muur omringd waren, die om de honderd passen van een wachttoren was voorzien. In deze herberg, die vanuit Essea gezien tussen het oosten en het zuiden lag, bevonden zich behalve een groot aantal kreupelen ook nog een heleboel pleegkinderen, die volgens het vroegere, reeds bekende gebruik van de Essenen aan de ouders werden gegeven als hun opnieuw tot leven gewekte kinderen.

[7] Toen wij in deze herberg aankwamen, zei Roclus tegen Mij: o Heer en Meester! Kijk, dat is nu nog mijn grootste punt van zorg! Die vele kreupelen genezen en hen dan voor een of andere dienst te gebruiken, zou, vooral nu U aanwezig bent, gemakkelijk zijn; maar deze vele kreupelen waren in vroeger tijden in het bijzonder bij de grote ceremoniën ter opwekking van doden eensgezinde handlangers, en zij weten ook hoe de gestorven kinderen hier weer tot leven gewekt zijn! Als wij hen nu gezond maken en hun ergens anders in de wereld een betrekking geven, dan kan het gemakkelijk gebeuren dat de een of ander in een onbewaakt ogenblik onze oude burcht verraadt, en dan zouden wij wel eens in grote verlegenheid kunnen raken, waar noch wij noch iemand anders mee gediend zou zijn.

[8] Maar ik heb nu medelijden met deze mensen van beiderlei geslacht, die nu merendeels kreupel en ziekelijk zijn door de grote inspanningen die zij moesten leveren, en ik zou hen door Uw genade willen helpen. Maar als zij gezond zijn geworden, zullen zij zeker weer hun oude functie willen opnemen, die hun voorheen menig gewin opleverde, omdat zij als weder opgewekten door de vreemdelingen dikwijls rijkelijk bedacht wer­den. Maar deze functie bestaat nu niet meer, en wij zijn dus echt verlegen met hen. Alleen een advies van U zou ons daarin kunnen helpen.

[9] Met de pleegkinderen is gemakkelijker een goede regeling te treffen, omdat zij de reden niet kennen waarom zij daar zijn. Maar hun verzorgers en opvoeders kennen die wel; alleen, die horen bij ons en weten wel hoe de zaken er in deze plaats nu voor staan. Van hen hebben wij dus niets te vrezen; want zij zijn door Mij ook over U ingelicht en richten zich, alhoewel zij merendeels heidenen zijn, in alles naar U en Uw leer. Alleen de kreupelen en ziekelijken gaan ons, zoals gezegd, het meest ter harte!'

[10] Ik zei: 'De kreupelen en ziekelijken zijn puur heidenen en hangen nog hun oude goden aan. Maak hen tot belijders van de ene, ware God, en toon hun de kracht van Gods geest in de mens, wek het geloof en de liefde volgens Mijn leer in hen op en genees hen daarna, dan zullen jullie niets meer van hen te vrezen hebben; zij zullen jullie dan nog heel veel goede diensten bewijzen. En aangezien zij nu eenmaal reeds bij jullie horen, moeten zij ook bij jullie blijven! Jullie willen hier immers toch veel veranderen, zodat er van de oude, valse dingen niets meer aanwezig zal zijn; daarbij zullen jullie veel arbeiders nodig hebben en allen, die binnen deze muren leven, heel goed kunnen gebruiken. Bovendien hebben jullie een zodanige overvloed aan aardse goederen, dat jullie daarmee gemakke­lijk tienduizend mensen gedurende duizend jaar kunnen onderhouden en voeden, en daarom kunnen jullie ook iedereen die hier binnen deze muren woont, wel voor een korte tijd goed onderhouden en voeden. -Ben jij het daar ook niet volkomen mee eens?'

[11] Roclus zei: 'O Heer en Meester, eeuwige liefde, goedheid en erbarmen! Dat was stilletjes ook allang mijn plan; maar mijn broeders wilden juist in dit opzicht mijn mening niet delen. Maar nu zij het helder en duidelijk uit Uw mond hebben gehoord, zullen wij met Uw genade en hulp ook deze dingen gemakkelijk goed in orde krijgen, en er is mij nu een last van duizend pond van de schouders gevallen. Wilt U, o Heer, Zelf deze herberg en de inrichting ervan in ogenschouw nemen?'

[12] Ik zei: 'Vriend, voor Mijzelf is dat niet nodig, aangezien Ik alles daarbinnen van het grootste tot het kleinste heel precies ken; maar ter wille van jullie zelf en Mijn leerlingen wil Ik ook deze instelling van jullie wel binnengaan en door de belangrijkste gedeelten ervan heenlopen!’

 

219 Bij de pleegkinderen van de Essenen

 

[1] Pas toen gingen wij de inwendige ruimten binnen, die in ieder opzicht, werelds beschouwd, prachtig waren. Wij kwamen dus ook bij de kinderen, die ons vriendelijk tegemoet snelden om ons te begroeten zoals het hun hier door de opvoeders bijgebracht was, en Ik vroeg sommigen van hen hoe het hun hier beviel.

[2] Toen antwoordden verscheidene jongens: 'O zeer goede heer, hier gaat het ons goed; maar af en toe gebeurt het dat de een of ander, die wij liefhadden, uit ons midden weggehaald wordt -en die komt dan nooit meer terug -en dat maakt ons vaak heel verdrietig, omdat wij van niemand te weten kunnen komen wat er met hem gebeurd is. Is hij omgebracht of verkocht, of is er iets anders met hem gebeurd? Kortom, dat geeft ons oudere kinderen, die ook reeds kunnen denken, heel vaak een ongerust gevoel in ons hart, en dan is onze toestand als een marteling. Maar zegt u ons toch wat er met die kinderen gebeurt, die voor altijd bij ons weggehaald worden!'

[3] Ik zei: 'Lieve kleinen, wees niet bang! Met alle kinderen die hier weggehaald zijn gaat het in aards opzicht goed; want zij zijn uitstekend ondergebracht en worden door degenen die hen opgenomen hebben als kinderen bemind en verzorgd. Maar in geestelijk opzicht gaat het met de meesten minder goed, omdat zij voor het merendeel aan rijke heidenen zijn meegegeven.

[4] Het grootste geluk van de mensen bestaat er echter enkel en alleen uit dat zij reeds in hun vroege kinderjaren de ene en enig ware God kennen en Hem als de meest ware en beste Vader van alle mensen boven alles leren liefhebben. Maar de heidenen kennen deze Vader niet, omdat zij van ouders afstammen die Hem ook niet gekend hebben. En kijk, zulke kinderen, die uit jullie midden aan de duistere heidenen zijn meegegeven, zijn er in geestelijk opzicht slecht aan toe, omdat zij onder de heidenen hun ware Vader in de hemel, die een eeuwige geest is vol goedheid, liefde, wijsheid en eindeloze macht, niet kunnen leren kennen en boven alles liefhebben.

[5] Maar van nu af aan, Mijn liefste kinderen, hoeven jullie geen angst meer te hebben; want voortaan zal niemand meer uit jullie midden weggegeven worden, maar jullie zullen allemaal hier blijven en de ware Vader van alle mensen leren kennen en boven alles liefhebben, en jullie zullen daarna als vrije en wijze mensen onder de andere mensen veel goeds en bovendien veel nuttigs kunnen verrichten. Wees nu dus allemaal opgewekt en vrolijk en volgzaam tegenover jullie leraren, dan zal de Vader in de hemel voor jullie zorgen, zodat jullie tijdelijk en eeuwig in het rijk van de Vader in de hemel buitengewoon gelukkig worden! Dat het zo met jullie zal gaan, zal jullie overste Roclus jullie ook zelf vertellen. - Zijn jullie, Mijn lieve kinderen, daar nu mee tevreden?'

[6] Een jongen, die erg verstandig was zei: 'O goede heer, met u zouden wij wel heel tevreden zijn; maar wat u nu gezegd heeft, heeft de strenge overste nog niet gezegd, en zolang hij zwijgt zijn wij nog niet veilig. Zeg tegen hem dat ook hij ons getrouw en waarachtig zo'n troost moet geven, dan pas zullen wij helemaal blij kunnen zijn!'

[7] Ik zei: 'Hij zal het jullie op het juiste moment wel zeggen. Maar Ik ben immers een Heer, die veel macht heeft, ook over jullie overste, en wat Ik zeg en wil, zal hij ook doen. Daar kunnen jullie in vol vertrouwen zeker van zijn.

[8] De jongen zei: 'Bent u soms de keizer van Rome, omdat u als heer ook zeggenschap heeft over onze heer?'

[9] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen, Ik ben een nog geweldig veel grotere Heer dan de keizer van Rome; maar de grootheid van Mijn heerlijkheid zouden jullie nu nog niet kunnen begrijpen! Roclus zelf zal jullie op de juiste tijd alles heel duidelijk tonen, en dan zullen jullie wel begrijpen hoe Ik een echte Heer over jullie overste en ook over de keizer van Rome ben, en dan zullen jullie Mij pas echt loven en prijzen en een grote vreugde voelen omdat Ik jullie nu Zelf bezocht heb.'

[10] Hierop verzekerde ook Roclus terwijl hij hen vriendelijk aankeek, dat hij alles heel precies zou doen wat Ik hun zojuist beloofd had.

[11] Pas na deze belofte van Roclus werden de kinderen helemaal rustig en geloofden dat het zo zou gebeuren.

[12] Daarop zegende Ik de kinderen en drukte hen aan Mijn hart en liefkoosde ze, en wilde toen gaan; maar de kinderen, die liefde en vertrouwen voor Mij gingen voelen, omringden Mij en vroegen of Ik nog een poosje bij hen wilde blijven.

[13] En Ik zei: 'Ja, deze vragers kan Ik niets weigeren en wil daarom nog een halfuur bij hen blijven.'

[14] Toen de kinderen dat van Mij hoorden, waren ze opgetogen, en de jongen vroeg Mij vol vertrouwen: 'O lieve en heel goede, grote heer! U hebt ons zojuist iets gezegd over de goede geestelijke Vader in de hemel, dat wij Hem moeten leren kennen en boven alles leren liefhebben. Ja, dat zullen wij ook heel zeker, als wij Hem maar eenmaal gezien hebben! Maar hoe zullen wij Hem leren kennen, wie zal Hem aan ons tonen? Kent u Hem soms heel goed? Als u Hem kent, beschrijf Hem dan voor ons, dan zullen wij Hem ook direct boven alles gaan liefhebben, ook al kennen wij Hem Zelf nog niet!’

[15] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen, dat is nu nog wel een beetje moeilijk, omdat jullie nog helemaal niets van Hem weten; maar Ik zal toch proberen om jullie iets over Hem te vertellen, luister dus heel aandachtig naar Mij !

[16] De Vader in de hemel is de zuiverste, meest volmaakte en eeuwige,' meer dan levende geest, die nooit een begin gehad heeft en ook nooit een einde zal hebben. Hij heeft al sinds eeuwigheid uit Zichzelf hemel en aarde en alles wat daar op is, door middel van Zijn almacht geschapen.

[17] Wanneer een mens op deze aarde iets wil maken, moet hij daarvoor materie en allerlei gereedschap hebben; maar als de Vader in de hemel iets schept, heeft Hij geen reeds bestaande materie nodig, en ook geen gereedschap om met behulp daarvan iets van de ruwe materie te maken ­Zijn gereedschap is Zijn almachtige wil.

[18] Hij heeft dan ook de mensen geschapen opdat zij Hem leren kennen en boven alles liefhebben, zodat zij het eeuwige leven van Hem ontvangen.

[19] Maar opdat de mensen zouden weten hoe zij onder elkaar moeten leven, heeft de Vader in de hemel hun door middel van bepaalde profeten Zijn wil geopenbaard. Wie daarnaar leeft en handelt, ontvangt het eeuwige leven.

[20] Mensen die heel vroom zijn en de Vader boven alles liefhebben en volgens Zijn geboden leven, krijgen reeds in deze wereld de stem van de Vader te horen en ook Zijn aangezicht te zien. Mijn lieve kinderen, wees daarom maar heel vroom, dan zullen jullie ook op deze wereld al dat heel grote geluk smaken! ,

[21] De kinderen beloofden alles te doen wat Ik hun aangeraden had, als zij de Vader in de hemel maar één keer zouden kunnen horen en zien, en vroegen Mij of Ik de Vader in de hemel al vaak gehoord en gezien had, en hoe Hij er uitzag.

[22] Ik keek hen vriendelijk aan en zei: ' Mijn lieve kinderen! Ik hoor en zie de Vader altijd, en Hij ziet er precies zo uit als Ik, en Zijn stem klinkt ook net zoals de Mijne; wie dus Mij ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader in de hemel. Kijk Mij dus maar heel goed aan, dan kunnen jullie zeggen dat jullie de Vader in de hemel al gezien en gehoord hebben!’

[23] Nu keken de kinderen Mij lang aan en zeiden na een poosje: ' Als de vader in de hemel er net zo uitziet als u, moet Hij heel goed zijn, en wij hebben Hem nu al boven alles lief! Als u als heel hoge heer op deze aarde net zo almachtig zou zijn als de Vader in de hemel, zou er dan misschien helemaal geen verschil zijn tussen u en Hem?'

[24] Ik zei: 'Jazeker, dat zou dan zo zijn - en wie weet of Ik af en toe ook niet een beetje almachtig ben?'

[25] De jongen zei: 'O allerbeste, grootste heer op de wereld! Zou u ons dan niet iets van uw kleine almacht willen laten zien?'

[26] Ik zei: 'O ja, Mijn liefste kinderen; maar dan moeten wij naar buiten de grote tuin in gaan!'

[27] Dat vonden de kinderen goed, en wij gingen de grote tuin in, die erg veel open plekken had waar niets aangeplant was.

[28] Toen wij in de tuin waren, vroeg Ik aan de kinderen: 'Luister, zouden jullie op die vele open plekken, waar niets geplant is, niet allerlei bomen met zoete vruchten willen hebben?'

[29] De kinderen zeiden: 'Ja, als het mogelijk is dat te doen, zou dat wel heel goed zijn! O wij vragen u erom, als u het kunt!'

[30] Ik zei: 'Ga er dan maar heen en nog voordat jullie daar zijn, zullen de bomen die jullie wensen op alle open plekken, vol beladen met vruchten al voor jullie klaar staan!’

[31] De kinderen haastten zich daarop direct naar de open plekken, die al vol geplant waren met allerlei vruchtbomen, waarover de kinderen zich erg verheugden en ook direct de vruchten, die op de grond lagen, opraapten en proefden; en omdat de vruchten hun zo voortreffelijk smaakten, begonnen ze er ook flink van te eten.

[32] Maar bij deze gelegenheid verlieten wij de tuin en omdat het al tegen de avond begon te lopen, begaven wij ons, onopgemerkt door de kinderen, naar onze herberg.

 

220 De Heer neemt afscheid van de Essenen

 

[1] Daar aangekomen, zei Ik tegen de waard: 'Nu kun je voor een avondmaal zorgen; want wij hebben flink gewerkt, en wie werkt, moet ook eten!’

[2] De waard ging dan ook direct weg om voor een avondmaal te zorgen.

[3] Ik gaf Roclus nog allerlei aanwijzingen over wat hij allemaal moest doen, om steeds het beste doel te bereiken. En zo gaf Ik hem ook een raad hoe hij de kinderen moest bijbrengen dat zij in Mij de Vader in de hemel gezien en gesproken hadden.

[4] Er werden nu ook enkele Essenen naar de burcht gestuurd vanwege het reeds bekende tot leven wekken van de dode kinderen. T oen ze weldra terugkwamen, was ook het avondmaal al klaar, en wij gingen dan ook onmiddellijk aan tafel zitten en namen het welgemoed tot ons.

[5] Na de maaltijd stuurde Ik de Essenen allemaal weg met aanwijzingen voor wat zij nog deze nacht te doen hadden. Zij bedankten Mij en gingen aan hun werk.

[6] Toen de Essenen, behalve Roclus, ons volgens Mijn wil verlaten hadden, spraken wij met elkaar nog over heel veel dingen tot bijna tegen middernacht, en Roclus schreef intussen in zijn notitieboek heel in het kort alles op wat er allemaal op deze voor Essea zeker meest gedenkwaardige dag van 's morgens tot 's avonds gebeurd was. Maar tegen middernacht stond ook hij op van tafel, bedankte Mij van ganser harte voor alles en vroeg Mij of Ik hem wilde toestaan Mij morgen vóór Mijn vertrek nog een keer te bezoeken en Mij een groot gedeelte van de weg te begeleiden.

[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, je kunt doen wat je wilt en wat jouw ware en levende liefde voor Mij doet, is altijd welgedaan! Maar je zult morgen al heel vroeg belangrijke dingen te doen en af te handelen krijgen, die moeilijk uit te stellen en te bespreken zijn; daarom neem Ik jouw wil, om Mij morgen nog een keer te bezoeken en een eind te begeleiden, aan als de uitvoering ervan.

[8] Ik Zelf zal vroeg in de ochtend met Mijn leerlingen op weg gaan naar Jericho, om na zonsondergang ter plaatse te zijn. Jij denkt natuurlijk dat die lange weg op natuurlijke wijze niet in één dag af te leggen zal zijn. Maar Ik zeg je dat bij Mij alle dingen mogelijk zijn. Morgen is weliswaar een sabbat, waarop een jood ook niet zou mogen reizen. Maar Ik ben een Heer, ook over de sabbat, en zegje dat ieder mens ook op een sabbat goede werken kan en mag doen! Maar daarmee wil Ik de sabbat niet opheffen; maar de oude sabbatsluiheid van de joden hef Ik op, en Mijn leerlingen zullen dan ook op iedere sabbat in Mijn naam bezig zijn! Want door de luiheid op de sabbat wordt God een slechte eer bewezen.

[9] Ik heb je dit gezegd, omdat jij ook in dit opzicht jouw broeders Mijn wil bekend moet maken; want enkelen van hen vinden bij zichzelf de luiheid van de sabbat nog erg belangrijk.

[10] En nu weetje alles wat jullie voorlopig nodig hebben. Maar als jullie bij verschillende gelegenheden in Mijn naam zullen onderwijzen en werken, maak je dan geen zorgen over hoe en wat jullie moeten spreken en hoe jullie een werk moeten beginnen en beëindigen; want Ikzelf zal jullie steeds alles in het hart en in de mond leggen, jullie verstand goed verlichten en jullie moed en wil sterken! Met deze verzekering kun je nu ook vol troost de noodzakelijke lichamelijke rust nemen, zodat je morgen onverdroten kunt werken.’

[11] Na deze woorden van Mij groette Roclus Mij en Mijn leerlingen nogmaals heel hartelijk en ging, met tranen van liefde in zijn ogen, de herberg uit naar de burcht, en wij gingen toen ook slapen.

[12] Vroeg in de ochtend verlieten wij onze rustplaatsen en maakten ons gereed voor het vertrek.

[13] Maar de vriendelijke waard kwam naar Mij toe en vroeg Mij om vóór het vertrek toch een ochtendmaal tot Mij te nemen, omdat de weg lang en troosteloos was en men er een volle dagreis lang geen herberg tegen­kwam.

[14] Ik zei: 'Vriend, die hebben wij ook niet nodig; want Ik Zelf ben de Herberg van alle herbergen! Jij hebt gistermiddag gezien hoe wij zonder jouw keuken beslist uitstekend verzorgd werden - en kijk, zo kan Ik het ook op die weg zonder herberg doen!

[15] Spoedig na ons vertrek zullen er echter armen uit de streek rond Jericho in deze herberg komen en hier hulp zoeken; bedien hen, in plaats van ons, dan zul je daardoor een Mij welgevallig werk doen!'

[16] De waard beloofde Mij dat hij alles zou doen wat Ik hem en ook alle anderen gezegd en aangeraden had, en vroeg Mij of Ik steeds genadig aan hem zou willen denken.

[17] En Ik verzekerde hem daarvan en zei: 'Blijf in Mij, onwankelbaar in geest en hart door het daadwerkelijke opvolgen van Mijn leer, dan zal Ik met Mijn genade en liefde in jou krachtig en werkzaam blijven! Amen.'

[18] Daarop gingen wij snel naar buiten en trokken weg van deze plaats.

 

Einde van het achtste deel­

UpToDate 2023-2024