Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

 

Deel 5

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 

 


Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


Inhoud

 

hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd

De plaatsen van handeling worden vetgedrukt

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi Ev. Matth. hfdst.16 (vervolg)

 

 1 De wonderbaarlijke maaltijd

 2 Hoe wonderen plaats vinden

 3 De voorzienigheid van God en de vrije wil van de mens

 4 Het nieuwe huis van Marcus, een wonder van Raphaël

 5 Kinderen van de wereld en kinderen van God

 6 Gedragsregels van de Heer voor de waard Marcus

 7 Over de Romeinse opperpriester. Kritiek op het heidense priesterdom in Rome

 8 De godsdienstige verhoudingen in Rome in Jezus' tijd

 9 De voorspelling van de Heer over het lot van Rome en Jeruzalem

10 Een evangelie voor het vrouwelijk geslacht

11 De meningen van de Nubiërs over wonderen doen

12 Over gelijkhebberij

13 De mogelijkheid grotere dingen te doen dan de Heer

14 Het doen van wonderen door de mens, die geheel in Gods wil is opgegaan

15 De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God

16 De deputatie uit Caesarea

17 De wijze wetgeving in Mathaël’s koninkrijk aan de Pontus

18 De rechtsstrijd tussen Cyrenius en Roclus

19 De eigenlijke bedoeling van Roclus en zijn metgezellen

20 Roclus bezichtigt het wonderbouwsel

21 De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus

22 Roclus bewijst zijn atheïsme

23 Roclus' mening over goden en priesters

24 Roclus' probeert zijn atheïsme als juiste wereldbeschouwing te bewijzen

25 Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet

26 Cyrenius bejegent Roclus als vriend.

 De oorzaak van het verval van het priesterschap

27 Het kunstmatige Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem.

     Indische gruwel van boetedoening

28 Roclus over de Indische priesterkaste

29 Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van

30 Roclus bekritiseert de Indische en joodse religie

31 Roclus prijst de goddeloosheid en het niet-bestaan

32 De natuurfilosofie van Roclus

33 De god van de natuurfilosofen

34 Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden

35 Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid

36 Roclus wordt naar Raphaël verwezen

37 Raphaël beschrijft Gods wezen

38 Doel van de boetedoening in Indië

39 De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling

40 Het ontstaan van slavernij

41 De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren en de toestand aldaar

42 De staatsorde van de oude Indiërs

43 De religieuze band tussen Indië en China

44 Roclus vertelt over de toverkunst van een Indische magiër

45 Raphaël verklaart de toverwerken van de Indisch~ magiër

46 Het priesterdom als vijand van het licht

47 De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke

48 Roclus verdedigt het Essenendom en de schijnwonderen

49 Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog

50 De gevaren van de bedrieglijke wonderen van de orde der Essenen

51 Ware en valse wonderdoeners

52 Roclus' twijfel aan Raphaël’s macht

53 Roclus rechtvaardigt het stichten van de orde der Essenen

54 Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover

55 Het wonder dat Roclus van Raphaël verlangt

56 De Essenen gissen naar de persoon van Raphaël

57 Roclus spreekt over het belang van een ontwikkeld verstand

58 De invloed van de liefde op het verstand

59 Raphaël onthult wat Roclus diep in zijn hart over de Heer denkt

60 Het wezen van de liefde

61 Het inzichtelijk vermogen van de liefde.

     De ontoereikendheid van rede en verstand

62 De liefde en haar licht dat tot inzicht leidt

63 Roclus en zijn metgezellen overleggen met elkaar

64 Ruban pleit bij zijn metgezellen voor de Heer

65 Ruban richt zich tot de Heer

66 Raad en toespraak van de Heer, gericht aan de Essenen

67 Roclus probeert zijn onwaarachtigheid tegenover de Heer te recht­vaardigen

68 Het priesterdom als grootste hindernis om de leer van de Heer te verbreiden

69 De ware levensweg

70 Het wezen van satan en van de materie

71 Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel

72 Verklaring van het woord “SHEOULA” (hel). Over helder zien

73 Hoe men God boven alles liefheeft en hoe God graag ziet, dat de mens werkt

74 Vragen over ziektes en het genezen ervan

75 Pijn, ziekte en dood

76 De vrijheid van de menselijke wil

77 Over juiste en onjuiste ijver

78 De ontwikkeling van de vrije wil. De nadelen van overdreven ijver

79 De Heer maakt gewag van Zijn laatste avondmaal en Zijn kruisdood

80 Raphaël eet veel

81 Het verschil tussen Raphaël’s persoon en wezen en dat van de aardse mens

82 Over de wonderen van Raphaël

83 Levensvervolmaking en wonderkracht door de liefde tot God en de naaste.

     Ware en valse profeten

84 De betekenis van het kindschap Gods op deze aarde

85 De overgangsperioden in het rijk van de natuurgeesten

86 Over het wezen van de diamant en de robijn (Thummim en Urim)

87 Over sieraden van goud en edelstenen bij heersers

88 Geloof en verstand

89 De gevaren van goud

90 De belangrijkste taak van de mens: een volkomen evenbeeld van God te worden

91 Alles heeft zijn tijd

92 De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer

93 Roclus richt scherpe woorden tot de Farizeeën

94 Raphaël verklaart voor Roclus de begrippen 'satan' en 'duivel'

95 Roclus' tegenwerpingen

96 Demonen en hun invloed

97 De vrije wil van de mens. De hulp van de goddelijke genade

98 De zelfbeschikking van de ziel

99 Floran verwijt de Farizeeën hun liefdeloze kritiek op de Heer

100 De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk

101 Roclus en Floran in gesprek over Stahar

102 Roclus belicht het Farizeeërdom

103 Roclus windt zich op over Stahars geestelijke blindheid

104 Stahar vertelt over zichzelf en zijn levenservaringen

105 De onbegrijpelijke wegen van de Voorzienigheid.

       Waarom Stahar ten aanzien van de heer twijfelde

106 Het beperkte inzicht van de engelen in het denken van de Heer

107 Een voorspelling van de Heer over de toekomst: de volksverhuizing

108 Het tijdperk van de techniek

109 Over het gericht dat de mensen zelf veroorzaken

110 De toekomstige teistering van de aarde.

       De kinderen van God zullen geborgen zijn

111 Het einde van de aardse materie

112 De materiële werelden zullen ooit in geestelijke veranderd worden.

       Kinderen en schepselen van God.

113 De mensen van de sterrenwerelden en het kindschap van God

114 De grote scheppingsmens en de aarde

115 Wezen en inhoud van een hulsglobe

116 Ontoereikendheid van het menselijk inzicht. Troost in de goddelijke liefde

117 Het kennen van Jezus als God als voorwaarde voor de ware liefde tot God

118 Gouden richtlijnen voor het verbreiden van het evangelie

119 Het verschil tussen een ware en valse leider

120 De toekomst en het zuiver houden van de leer van de Heer

121 Zet men het Woord niet om in de daad, -dan kent men het niet

122 Het belang van het daadwerkelijke christendom

123 Wijsheid als gevolg van liefdevolle werkzaamheid

124 Het wel goed weten, maar niet doen

125 De noodzaak om zichzelf te onderzoeken

126 Naastenliefde als regelaar van spaarzaamheid

127 De liefde als meest ware lofprijzing van God.

       De Heer geeft gelijke­nissen over de aarde en het planten.

128 De geestelijke betekenis van de twee gelijkenissen

129 De geestelijke rijpheid van de maaiers van de Heer

130 Aanwijzingen van de Heer voor de verbreiding van het evangelie

131 Handelen volgens de leer en Gods beloften. Over ceremoniële diensten

132 De verlossing van het ceremoniële juk en de wet

133 De houding van Gods kinderen tegenover politieke staatswetten

134 Grondregels voor de opvoeding van kinderen

135 Te verwachten moeilijkheden in het instituut der Essenen

136 De bedrieglijke opwekkingen uit de dood door de Essenen worden verboden

137 De grondregels van het vernieuwde instituut der Essenen

138 Roclus probeert leugens om bestwil te rechtvaardigen

139 De rechtvaardiging van verstand en slimheid

140 Verhulde waarheden en leugens. Valse profeten en hun wonderen

141 Deemoed en broederliefde; Roclus en zijn metgezellen in verlegen­heid

142 Roclus' voorstellen voor de hervorming van het instituut der Essenen

143 De Heer geeft Roclus raad

144 Hoe de verhouding van de Essenen tegenover het priesterdom vervolg zal zijn

145 Farizeeën klagen de Heer als opruier tegen de staat bij Cyrenius

146 Ontmaskering van de valse aanklagers

147 Onderhandeling met de Farizeeën

148 De Farizeeën bekennen

149 Cyrenius' getuigenis voor de Heer

150 De domheid en blindheid van de Farizeeën

151 De tempelmoraal van de Farizeeër. Mozes' wonderen door de Fari­zeeër belicht

152 Nog meer verklaringen van wonderen in het oude testament

153 De natuurfilosofie van de Farizeeër

154 Cyrenius wijst op de wonderen van de Heer

155 De Farizeeën krijgen een les door middel van een wijnwonder

156 De twijfel van de Farizeeër aan het bestaan van God

157 De aarde, een oefenschool voor de kinderen Gods

158 Nood als middel tot opvoeding

159 Ware en verkeerde wereldse werkzaamheid

160 Iemand die op egoïstische wijze naar zijn wedergeboorte streeft

161 De indruk van de wonderbaarlijke werken van de Heer op de Farizeeën

162 Cyrenius onthult de mening van de Farizeeër over de wonderwerken van de      Heer

163 Het materialistische geloof van de aanvoerder der Farizeeën

164 De godsdienstfilosofie van de Farizeeër

165 Marcus spreekt over geloof en ongeloof

166 De bekering van de Farizeeën

167 Het afscheidsuur van de Heer bij Marcus

168 Over gierigheid en spaarzaamheid

169 Een belofte voor hulpzoekenden.

       De Heer neemt afscheid van het huis van Marcus

170 Petrus' blinde ijver en zorg om de Heer (Ev. Matth. 16,20-23)

171 Het wezen van satan en van de materie (Ev. Matth. 16, 24-28)

172 De Heer met zijn leerlingen in het vissersdorp bij Caesarea

173 De stoïcijnse levenshouding van de bewoners van het vissersdorp

174 Geloof doet wonderen

175 De stoïcijnse wereldvisie van visser Aziona

176 Johannes onthult het leven van Aziona

177 Het ware, levende geloof

178 De weg tot het ware geloof

179 De droom van Hiram

180 Wat de ziel tijdens een droom ziet

181 Hirams stoïcijnse-naturalistische wereldbeschouwing

182 De vormende kracht van de menselijke ziel in de droom

183 Hirams magische belevenissen

184 Het bestaan van de menselijke ziel vóór het lichamelijke leven en erná

185 Hirams bezwaren tegen het eeuwige voortbestaan van de mens

186 Oneindigheid, eeuwigheid en zaligheid

187 Drie bedenkingen tegen het voortleven na de dood

188 De noodzakelijke verscheidenheid van wezens en omstandigheden op aarde

189 De vraag over de Messias

190 Johannes is bang voor Hirams scherpe verstand

191 Het vuurwonder van Johannes

192 Het wonderbaarlijke nachtmaal

193 Het naderende schip met de achtervolgers

194 De achtervolgers staan terecht

195 Het levensverhaal van de achtervolgers

196 De geldzucht van judas. De voordelen van nachtelijke rust op ligstoe­len

197 De oergeschiedenis van de mensen

198 De oergeschiedenis van de levende wezens op aarde

199 De verscheidenheid der werelden

200 Het verschil tussen de mensen van deze aarde en die van de andere werelden

201 Een blik op Saturnus

202 De vraag over de Messias

203 Hirams voorstelling van de Messias

204 Messias en verlossing

205 De verklaring van het begrip Messias

206 Hirams getuigenis over de Heer

207 Het strandgoed wordt verzameld en opgeborgen.

       De nieuwsgierig­heid van de dorpsbewoners.

208 De voorbereidingen voor het morgenmaal

209 Aziona en Hiram in gesprek met hun buren

210 Epiphanes, de filosoof

211 De mens als onvergankelijk wezen

212 Twijfel en vragen van Epiphanes

213 De noodzaak van het ware, heldere geloof

214 Licht­ en bijgelovigheid

215 De missie van de Heer.

       Epiphanes betwijfelt of de mensen de leer van de Heer zullen begrijpen.

216 De wonderbaarlijke kracht van het woord.

       Onderwijzen is beter dan wonderen doen

217 De wonderbaarlijke verandering van het gebied.

       Wilsvrijheid opgaan in Gods wil

218 Het belang van de gemoedsrust

219 Epiphanes' moed

220 Het doel van de kruisiging van de Heer

221 Epiphanes' voorstellen ter vermijding van de dood van de Heer

222 De leerlingen verwonderen zich over de veranderde omgeving. Over het vasten

223 Vijandelijke verkenningsschepen in zicht. De storm als afweermiddel

224 Aziona vraagt naar het leven van de ziel na de dood

225 Kinderen van God (van boven) en kinderen van de wereld (van beneden)

226 Het leven van de wereldmensen aan gene zijde

227 De nietigheid van een kracht zonder tegenkracht

228 De tegenpool van God

229 De beide polen van het bestaan

230 De weg naar de verlossing

231 De vraag naar de verlossing van de onwetenden

232 Leiding aan gene zijde en wederbelichaming

233 Het vergaan en ontstaan van materiële scheppingen

 

Jezus in de buurt van Kapérnaum

(Ev. Matth. hfdst 17)

 

234 De verheerlijking van de Heer op de berg Tabor (Ev. Matth. 17, 1-2)

235 De Heer in gesprek met Mozes en Elia (Ev. Matth. 17,3)

236 De drie leerlingen verkeren met de geesten van Mozes en Elia.

       Gods geest in de mens als gids tot alle waarheid. (Ev.Matth. 17, 4-9)

237 Incarnaties van Johannes de Doper (Ev. Matth. 17,10-13)

238 De opstanding van het vlees

239 De zegen van de matigheid. De toebereiding van het vlees van onreine dieren

240 Genezing van een bezeten jongen (Ev. Matth. 17, 14-21)

241 Het verblijf van de Heer in Jesaïra en het bezoek in Petrus' vissershut bij Kapérnaum.

242 De Heer spreekt over het lijden dat Hem te wachten staat.

       (Ev Matth. 17, 22-23)

243 Petrus en de tollenaar (Ev.Matth. 17, 24-27)

 

De Heer in het huis van Simon Petrus

(Ev. Matth. hfdst. 18)

 

244 De grootste in het hemelrijk. Over de ergernissen (Ev. Matth. 18. 1-9)

245 Verklaring van de beelden over ergernissen

246 Kinderen als voorbeelden voor de leerlingen.

       God en mens in de Heer  (Ev. Matth. 18,10)

247 Het mysterie van Golgotha (Ev. Matth.18, 11-14)

248 Over het vergeven (Ev. Matth. 18, 15-22)

249 De gelijkenis van de slechte knecht (Ev. Matth. 18,23-35)

250 De noodzakelijkheid van wereldse rechtbanken.

       De oorzaken van misdaden en het verhoeden er van.

251 Een zwerm sprinkhanen

 

Aan de overkant van de Jordaan aan de Zee van Galilea

(Ev. Matth. hfdst. 19)

 

252 De Heer vaart met Zijn leerlingen naar de overkant van de zee

       (Ev. Matth. 19,1)

253 De genezing van de blindgeborene en van andere zieken (Ev. Matth. 19,2)

254 De Heer met de Zijnen in het huis van de Griekse herbergier.

       Waarheid maakt vrij

255 Het verbod van echtscheiding (Ev. Matth. 19, 3-9)

256 Uitzonderingsgevallen met betrekking tot huwelijkszaken

       (Ev. Matth. 19, 10-12)

257 De Heer zegent de kinderen (Ev. Matth. 19, 13-15)

258 De rijke jongeling (Ev. Matth. 19, 16-26)

259 De leerlingen vragen naar het hemelse loon (Ev. Matth. 19, 27 -30)

260 De Heer bezoekt met Zijn leerlingen een plaats in het gebergte

261 In het huis van het plaatselijk hoofd. De wonderbaarlijke wijn

262 De genezing van de kreupele dochter van de waard

263 Barnabe herinnert zich de twaalfjarige Jezus in de tempel

264 De heiliging van de sabbat

265 Eliza getuigt voor de Heer.

       De toegangspaden naar het dorp in de bergen ondergaan een verandering.

266 Het geestelijk zien.

267 De overeenkomsten of analogieën tussen materie en geest

268 Genezing van de door een giftige slang gebeten man. De wonderwijn

269 Over de juiste weg en het juiste zout

270 De zoutrots. Het wonderlijke en gezegende avondmaal

271 Over bescheidenheid, zachtmoedigheid en deemoed. De gulden middenweg

272 De beeldspraak van de profeten

273 De geldzucht van Judas Iskariot

274 Over de Essenen en hun wonderen

275 Een blik in de sterrenhemel

276 De Heer neemt afscheid van het dorp in de bergen

 

De in de tekst tussen ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 


 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

1. De wonderbaarlijke maaltijd

 

[1] IK zeg: 'Het is nu reeds een uur na de middag, Marcus, zorg jij daarom voor een maaltijd: Mijn Raphaël zal je helpen! Na de maaltijd zullen we dan zien wat de dag ons nog zal brengen. Zoek allemaal je plaats op aan tafel en Raphaël, verwijder jij de beide hersenhopen van onze tafel en help daarna Marcus!"

[2] RAPHAËL deed dat binnen een ogenblik en zei toen tegen Marcus: 'Moet ik je op menselijke wijze behulpzaam zijn of op mijn eigen manier? Zeg maar hoe je het het liefst hebt! Het zou natuurlijk minder opzien baren als ik je op menselijke wijze zou helpen; maar op mijn manier zouden we veel tijd besparen en die is toch ook erg kostbaar! Wat je dus wilt, zal ik doen en je zult je er niet over hoeven te beklagen dat er iets vergeten is."

[3] MARCUS zegt: 'Ja, hemelse vriend, jouw manier om de spijzen vliegens­vlug op de tafels te zetten, zou natuurlijk veel voordelen hebben -want ondanks de hulp van de bedienden van Cyrenius duurt het toch nog aardig lang voordat het eten voor zoveel mensen op tafel gebracht is; maar er is hier een andere moeilijkheid. Er is nog helemaal niet voldoende eten klaargemaakt! Als jouw bovenaardse bedrevenheid daar iets aan kan doen, dan zou dat op dit moment goed van pas komen; anders duurt het nog wel een goed half uur voordat alles klaar is om opgediend te worden!"

[4] Heel gemoedelijk zegt RAPHAËL tegen Marcus: 'Dat bedoel ik immers ook: zo vlug mogelijk klaarmaken en net zo snel de tafels van passende spijzen en dranken voorzien! Ik zegje,je hoeft slechts te willen, dan gaat alles! Als je wilt, kost het mij maar een ondeelbaar ogenblik en dan staan alle spijzen ook al tot in de puntjes verzorgd voor de gasten op tafel."

[5] MARCUS zegt: 'Ik heb daar geen bezwaar tegen, maar dan zullen de mensen denken dat het hemelse toverij is, en misschien een heel begrijpe­lijke angst voor het eten krijgen en het nauwelijks wagen daarvan te genieten, -vooral de Moren, die hier toch al zo op alles letten, dat hun beslist niets ontgaat!"

[6] RAPHAËL zegt: 'O, die maken zich er juist het minst druk over, want die zijn al gewend aan het wonderbaarlijke! Het is ook al laat, en de Heer zal waarschijnlijk na de maaltijd iets belangrijks van plan zijn, wat Hij alleen maar kan weten. Daarom is het beslist beter dat wij het op mijn geestelijke, snelle manier doen, en niemand zal zich daaraan stoten! Tevens is dit het laatste middagmaal dat de Heer hier gebruikt en daarom kan het helemaal geen kwaad wanneer het er een beetje wonderbaarlijk uitziet! Ben je dat ook niet met mij eens?"

[7] MARCUS zegt: 'Helemaal, want jij, als geest uit de hemelen, zult wel beter dan ik weten en begrijpen wat hier passender en gunstiger is! Handel jij daarom nu maar helemaal naar eigen goeddunken!"

[8] Nadat Marcus dit had gezegd, begaven beiden zich naar de keuken, waar de vrouw van Marcus, zijn dochters en zoons en nog een aantal bedienden van Cyrenius zoals gewoonlijk de handen vol hadden, terwijl de maaltijd voor de vele gasten toch nog maar nauwelijks voor de helft klaar was.

[9] MARCUS zei: 'O, het zal nog wel een uur duren voor alles klaar is'

[10] Zijn VROUW zegt: 'Ja, beste echtgenoot, wij beiden kunnen geen wonderen verrichten en we kunnen het niet overhaasten. Er zit niets anders op dan geduldig te wachten tot alles gereed is!"

[11] MARCUS zegt: 'Weet je wat, laten jij en je dochters nu het koken en braden maar op z'n beloop; Raphaël zal het allemaal als een echte snelle kok vlug afmaken!"

[12] De VROUW zegt: 'Dat zou niet gek zijn, want ze zijn allemaal al behoorlijk moe van het vele werk!"

[13] Toen verdwenen alle koks en kooksters en RAPHAËL zei: 'Nu kunnen ook jullie aan tafel gaan! Alles is al opgediend en alle gasten zijn al begonnen met eten. Kom, oude Marcus, ga jij als mijn medewerker bij mij aan tafel zitten en eet nu eens wat mijn pot schaft, en zeg eens of ik ook kan koken! Je vrouw en je kinderen en de koks van Cyrenius zitten al aan een eigen tafel voor het huis, die rijkelijk voorzien is van dezelfde spijzen en dranken."

[14] Allen gaan nu de keuken uit en wanneer zij aan de tafels de honderden gasten zien eten en drinken, zegt MARCUS heel verbaasd over dit tafereel: 'Ja, hoe is dat nu mogelijk? Je bent toch immers geen ogenblik bij mij weggeweest, en alle tafels zijn zo te zien afgeladen vol! Je hebt geen enkel gerecht kunnen klaarmaken en nog minder opdienen! Verraad mij toch eens iets van de manier waarop je dat gedaan hebt, want alles begrijp ik eerder dan jouw uiterst onbegrijpelijke snelheid, vooral bij daden die op deze aarde toch noodzakelijkerwijs gebonden zijn aan een bepaalde orde binnen tijd en ruimte! Ik vraagje nogmaals iets te vertellen over de manier waarop je de spijzen hebt klaargemaakt en waar je ze vandaan hebt gehaald! Want van het eten dat halfklaar in mijn keuken stond, is niets op al deze tafels terechtgekomen, want ik heb het daar zojuist nog in alle rust en wachtend op zijn bestemming zien staan’

[15] RAPHAËL zegt: 'Dan heb je niet goed genoeg gekeken, want je hele voorraad is op! Kijk maar of het niet zo is!"

[16] MARCUS gaat vlug kijken en vindt zijn keuken en voorraadkamer helemaal leeg. Nu komt hij nog veel verbaasder naar buiten en zegt: 'O, vriend, op die manier is het bij jou werkelijk niet meer om uit te houden! Heus, ik eet in geen drie dagen, als je mij niet iets vertelt over de manier waarop je dat gedaan hebt!"

[17] RAPHAËL zegt: 'Laten we nu ook aan tafel gaan; daar zullen we er samen wat over praten!"

[18] Daarop gaat Marcus samen met Raphaël naar onze tafel, waar het al aardig levendig toe ging. Raphaël bedient zich meteen en presenteert ook aan Marcus een mooie vis en dringt er op aan, dat hij gaat eten. Marcus spoort hem weliswaar aan om uitleg te geven over de snelkokerij en de snelle bediening, maar RAPHAËL zegt heel vriendelijk: Beste vriend, eet en drink nu! Als wij beiden ons lichaam weer naar behoren gesterkt hebben door de gezegende spijs en de gezegende drank, zullen wij ook enkele woorden wijden aan mijn snelkokerij en snel bedienerij!"

[19] Marcus gehoorzaamt Raphaël nu toch en eet en drinkt dat het een lust is.

 

2  Hoe wonderen plaats vinden

 

[1] Als de maaltijd na ongeveer een uur helemaal achter de rug is, komt MARCUS weer op de uitleg terug en vraagt aan Raphaël: 'Wel, hemelse vriend, je zou me nog iets vertellen?"

[2] RAPHAËL zegt: 'Ja, kijk eens vriend, ik zou het je wel willen uitleggen, maar ondanks alle uitleg zal het voorshands toch heel wonderbaarlijk blijven zolang je niet ook gedoopt zult zijn met de Heilige Geest uit de hemelen! Zodra de geest van de Heer eenmaal geheel in je ziel is opgestaan en één met haar zal zijn, dan zul je dat alles ook zonder uitleg zonneklaar inzien; maar nu zal zelfs de meest afdoende uitleg je maar heel weinig duidelijk kunnen maken! Want zelfs de volmaaktste ziel begrijpt als zodanig nooit wat puur geestelijk is; alleen de geest in haar kan dat begrijpen en de ziel vervolgens door haar geest! Maar omdat je dan toch een indruk wilt hebben, kijk dan eens om je heen en zeg mij watje ziet!"

[3] Marcus kijkt heel verwonderd naar alle kanten en ziet nu bij iedere tafel een aantal jongemannen die sprekend op Raphaël lijken en die daar de vele gasten bedienen en voortdurend van alles voorzien. Verscheidenen halen zelfs springlevende vis uit zee, snellen daarmee naar de keuken en meteen weer met reeds klaargemaakte naar de tafels; want de Moren hebben een reuze honger en bovendien werden zij ook nog geprikkeld door de heerlijke smaak van de spijzen.

[4] Toen vroeg RAPHAËL aan Marcus: 'Begrijp je nu hoe ik in staat ben om veel dingen uiterst snel te doen, en dat dit zelfs heel gemakkelijk is, vooral als je bedenkt dat een geest, als het principe dat het diepste innerlijk van de wezens en dingen geheel doordringt, met alle materie ook het effectiefst en altijd met het meeste resultaat kan doen en laten wat hij maar wil en dat niets hem daarbij tegen kan houden?! Bovendien heb ik als aartsengel aeonen helpers die allen ieder ogenblik afhankelijk zijn van mijn wil. Als mijn wil, die de wil van de Heer is, iets wil, dan vervult deze wil ook meteen talloze aan mij ondergeschikte dienaren, die ogenblikkelijk in actie komen en iets wat gedaan moet worden dan ook gemakkelijk met een snelheid uitvoeren die jij je nauwelijks kunt voorstellen! Zelf doe ik persoonlijk weliswaar niets, maar door mijn aartswil worden aeonen helpers vanuit de meest innerlijke basis van hun wezen geactiveerd, en een opdracht wordt dan ook op deze wijze gemakkelijk zo snel mogelijk uitgevoerd, en dat des te zekerder, omdat de Heer en vervolgens wij, alles wat ergens gedaan moet worden allang voorzien en voorbereid hebben, zodat het dan voor jullie, als dat nodig is, kant en klaar in een uiterlijk zichtbare daad omgezet kan worden.

[5] je hebt toch gezien hoe boven op de berg een ezelin is ontstaan; kijk, zo ontstaat alles wanneer onze wil de uit onze gedachten ontstane oerna­tuurgeesten opwekt en dwingt tot een bepaalde, geordende bezigheid! En alleen dit, vriend, moet de verklaring zijn die je van mij hebben wilde! Meer kan ik je niet duidelijk maken door de zeer grote beperktheid van de aardse tong en taal! Vraag ook niet verder; want van dat alles zul je nooit meer begrijpen dan je nu begrijpt, tenzij je in je ziel zelf geest wordt! Want geen schepsel kan ooit zelf binnendringen in het zuivere weten en kennen van de geest! -Begrijp je nu iets meer?"

[6] MARCUS was met deze uitleg heel tevreden en zei: 'ik dank je voor deze uitstekende uitleg; want als ik alles zo overzie wat ik gezien en gehoord heb, begrijp ik nu toch tot mijn volle tevredenheid hoe jij, beste hemelse vriend, je wonderen verricht en vooral de bliksemsnelle uitvoering van wat je wilt. En ik kan nu openlijk de conclusie trekken, dat het toch bij ieder wonder enigszins natuurlijk toegaat en dat het steeds neerkomt op een samenspel van krachten wanneer er ergens iets, hetzij zeer snel of in tussenpozen, uitgevoerd moet worden. ja, ik zie nu tussen jullie geestelijke wonderen en de toverkunsten van de aardse magiërs een bepaalde, lichte overeenkomst, en die bestaat in datgene wat jij voorzien en voorbereiding noemde!

[7] Weetje, hemelse vriend, ik zeg nu maar zonder omwegen hoe ik mij dat voorstel! Plotseling, zonder enige voorbereiding en vooruitzien, kon het voor jullie misschien net zo bezwaarlijk worden om een erg moeilijke wonderdaad tot stand te brengen als het voor een magiër zonder enige voorbereiding, en zonder vooraf gemaakte afspraken met andere personen die de magiër moeten assisteren, zal zijn. Natuurlijk mogen alle andere mensen daarvan niets weten, anders zag het er met het toveren niet zo goed Uit! Ik trek daaruit voor mijzelf de volgende conclusie, die zeker moeilijk weerlegd zal kunnen worden: de Heer, en jullie door Hem, kunnen alles, maar nooit onvoorzien, het wordt veeleer misschien reeds eeuwenlang voorbereid en geestelijk dus allang in fasen ten uitvoer gebracht! Wat hier dus nu als zichtbare daad verricht wordt, werd reeds lang geestelijk voorzien en voorbereid!

[8] Daarom kan een aarde zoals die van ons, niet zo maar door een almachtig 'Er zij!' met alles erop en eraan geschapen worden, maar pas in de loop van de tijd na lange voorafgaande voorbereidingen, waardoor deze tegenwoordige aarde, zoals zij nu is en bestaat, als een noodzakelijk gevolg moest ontstaan. Om dezelfde reden kan dan ook vrijwel niets plotseling volmaakt en blijvend ontstaan. Alles wat snel ontstaat, vergaat ook weer net zo snel. De bliksem bijvoorbeeld ontstaat snel, maar vergaat ook even snel. Aan de andere kant heeft dat echter tot gevolg dat iets wat eenmaal blijvend bestaat, ook zo goed als nooit meer plotseling kan vergaan, maar alleen in fasen zoals het ontstaan is. Iets wat nog nooit voorzien en voorbereid werd, kan dus nooit ten uitvoer gebracht worden door een machtspreuk, ook al wordt deze ondersteund door de krachtigste wil, en dat geldt zowel ingeval van ontstaan als van opheffen en vergaan. Alles kan dus slechts als een tijdelijk wonder gezien worden en ieder gebeuren is een noodzakelijk gevolg van vele periodieke, tijdelijke ontwikkelingsgangen!

[9] Kijk, beste vriend uit de hemelen, de Heer alleen zij alle lof; maar naar het mij voorkomt heb ik de uitleg die jij mij gaf misschien wel veel beter begrepen dan jij het je aanvankelijk had voorgesteld tja, m'n beste Raphaël, weet je, zo helemaal op hun achterhoofd gevallen zijn de oude Romeinen toch niet, zoals zoveel mensen denken! Wel, wat vind je ervan, vriend? Heb ik je begrepen of niet?"

 

3. De voorzienigheid van God en de vrije wil van de mens

 

[1] RAPHAËL zegt glimlachend: 'Enig idee heb je er wel van gekregen; maar met jouw 'noodzakelijke gevolgen' en met onze 'noodzakelijke voorzie­ningen' en 'langdurige voorbereidingen' zitje er glad naast, -waarvan een paar duidelijke voorbeelden je meteen helemaal zullen overtuigen! Kijk hier eens rond, bepaal een plaats, en eis van mij volkomen willekeurig, waar en wat voor soort boom of bomen, volgroeid en rijk beladen met rijpe vruchten, je wilt hebben! Of wil je verschillende soorten? Kortom, zeg het, dan zullen zij ook onvoorzien en onvoorbereid blijvend aanwezig zijn, en duizend jaar zal niet in staat zijn de sporen van hun bestaan volledig uit te wissen! Dus laat horen wat je wilt, dan zul je direkt een waarachtig wonder zien dat nog nooit op een of andere wijze voorbereid en voorzien is"

[2] MARCUS zegt: 'Ja, ja, vriendje, dat is allemaal goed en wel, als je mij er dan maar van kunt overtuigen, dat ik nu volkomen vrij ben om te willen en te wensen! En dat zou voor jou wel eens veel moeilijker kunnen zijn, dan de door mij gevraagde verschillende soorten vruchtbomen op een willekeurige plaats! je hebt mij erg aan het twijfelen gebracht of zelfs jullie, almachtige geesten, zonder vooruitzien en voorbereiding in staat zijn in zekere zin uit niets een puur wonderwerk tot stand te brengen! Ik wil het niet helemaal uitsluiten, maar gezien alles wat er ooit op deze aarde was, is en ook zal zijn, is het wel erg moeilijk te geloven, omdat daartegen reeds Gods alwetendheid wat al te luid haar stem laat horen, en men toch met aan kan komen met een mogelijke, nietszeggende bewering als zou God opzettelijk voor een bepaalde zaak Zijn alwetendheid willens en wetens niet gebruikt hebben. Als God zich echter met van eeuwigheid af volledig onwetend heeft weten te houden van het feit, dat eens Zijn engel Raphaël hier op verzoek van een mens bomen tevoorschijn zal toveren, dan ~al het even moeilijk te bewijzen zijn dat dit wonder ook niet al van eeuwigheid voorbestemd en voorbereid was! Geheel geestelijk was het beslist wel voorzien!"

[3] RAPHAËL zegt: 'Maar dat doet. er immers niet toe, als het maar niet voorbereid is om zich in de materie te manifesteren! Bovendien is de wil van de mens toch zodanig vrij, dat noch de Heer noch wij ooit iets zullen doen om deze ook maar in het minst te storen door deze voor te bestemmen, en nog minder door voorbereidingen te treffen. Je kunt er daarom volkomen van verzekerd zijn, dat je geheel vrije wil in wezen met is voorbestemd en nog minder op enigerlei wijze is voorbereid. Vraag daarom, dan zul je zien dat de Heer, hetzij Zelf of door mij als zijn oude knecht, beslist zonder enige voorbereiding de vruchtbomen, die je vrijelijk kunt vragen, in blijvende vorm door een wonder voor je zal doen ontstaan.

[4] MARCUS denkt nu wat na en zegt na een poosje: Beste vriend, moeten het dan juist allemaal vruchtbomen zijn? Ik zou toch toevalligerwijs ook iets anders kunnen willen?! Zou dat ook tevoorschijn getoverd kunnen worden?"

[5] RAPHAËL zegt: 'O ongetwijfeld, voor ons is het één evenveel moeite als het ander! Vraag watje wilt en het zal er zijn!"

[6] Na deze verzekering pijnigt MARCUS nog een poosje zijn hersens of hem nog niet iets te binnen wil schieten waarmee hij de engel een beetje in het nauw zou kunnen drijven. Maar omdat hem op dat moment geen argument meer te binnen schiet, zegt hij tegen Raphaël: 'Zet hier dan een beter bewoonbaar en meer solide huis voor mij neer, dat wil zeggen een complete herberg voor vreemden en plaatselijke bewoners, een goed omheinde tuin met daarin allerlei bomen met smakelijk fruit en met te vergeten dadels, en in de tuin een heldere bron!"

[7] De ENGEL zegt: 'Maar vriend, is dat niet een beetje veel in een keer?'

[8] MARCUS zegt: 'Aha, niet waar, vriendje, je zit al een beetje in het nauw? Ja, ja, zonder voorzienigheid en voorbereiding zal het misschien toch niet lukken! Maar ik wil je toch nergens toe dwingen. Wat je nu tevoorschijn kunt toveren, tover dat en laat alles wat ik meer gevraagd heb maar weg!'

[9] De ENGEL zegt: 'Het wordt precies zo neergezet als jij hebt gevraagd. En in de naam van de Heer zij alles aanwezig watje van mij hebt gevraagd! Ga en bekijk al wat er is en zeg mij daarna of alles zo naar je zin is! Als je wat aan te merken hebt, doe dat dan; want nu kan er nog van alles aan veranderd worden! Morgen zou het te laat zijn, omdat wij dan beslist niet meer hier zullen vertoeven. Ga dus en bekijk alles goed!"

 

4. Het nieuwe huis van Marcus, een wonder van Raphaël

 

[1] Marcus keek rond en werd helemaal verlegen bij het zien van alles wat daar in een oogwenk ontstaan was. Rechts van het oude huis in noord­oostelijke richting stond een kant en klaar uit bakstenen opgetrokken fraai huis, dat zich met de zuidoostelijke voorkant bijna tot aan de zee uitstrekte. Het had een verdieping met een comfortabele omloop rondom het hele huis en op de begane grond bestond het uit een ruime keuken, een grote voorraadkamer en verder uit achttien vertrekken, waarvan vijf woonka­mers en daarachter dertien grote vertrekken voor allerlei agrarische doel­einden, zoals bergruimten voor allerhande graan, vlees, voor vruchten­groenten, voor peulvruchten en wortelgewassen. In een grote ruimte bevond zich een met wit marmer bekleed waterbekken, dat ruim twintig kwadraatklafters* (* 1 klafter = 1.90 meter (oude Duitse maat)mat en over het geheel gemiddeld zes voet water kon bevatten; het water stond nu echter maar vier en een halve voet hoog, wat voor het bewaren van edelvissen diep genoeg was.

[2] Dit inpandige visreservoir ontving zijn zeer zuivere water uit een volkomen nieuwe, overvloedig opwellende bron; het water drong aan de onderzijde door kleine, maar talrijke openingen van een stenen plaat in het bekken tot aan de vastgestelde hoogte. Vandaar liep een afvoerbuis naar buiten naar de zee, die als men het bekken vol water wilde hebben, van buiten afgesloten kon worden. Om het waterbekken heen liep een prachtige, opengewerkte borstwering van twee en een halve voet hoog, eveneens van wit marmer. Aan één kant was, voor het geval dat men het waterbekken vol wilde laten lopen, een sierlijk afvoerkanaal gemaakt, dat natuurlijk door de muur van het huis liep en niet ver van de lager gelegen afvoerbuis eveneens in zee uitmondde. De wanden en de vloer waren eveneens met wit marmer bekleed, het plafond van het vertrek bestond echter uit het zuiverste en hardste cederhout zonder kwast en spint. Dit vertrek ontving zijn licht door vijf ramen, die allen een marmeren omlijsting hadden en ieder vijf voet hoog en drie voet breed waren. De ramen waren voorzien van zeer zuivere kristalplaten en konden net als alle ramen van het huis geopend en gesloten worden.

[3] De hoofddeur was gemaakt van goudachtig glanzend brons. Alle kamerdeuren, die er sierlijk en smaakvol uitzagen, waren van het beste cederhout gemaakt en doelmatig voorzien van grendels en sloten. De eerste verdieping had over het geheel een elegante bekleding van cederbout en ieder vertrek was prachtig om te zien. Tevens waren zowel op de begane grond als op de eerste verdieping alle vertrekken welvoorzien van alle gerief van een eersteklas herberg, en de korenkamer was vol koren en de voorraadkamer vol met al het mogelijke wat maar in een keuken nodig is. Kortom, het gevraagde huis was niet alleen een solide weergave van het idee dat Marcus al zo lang als luchtkasteel gekoesterd had, maar het was ook nog voor jaren rijk voorzien van proviand en andere voorraden.

[4] Achter het huis waren nog stalgebouwen voor alle soorten vee en er stonden enkele smaakvolle en tevens doelmatige hutten voor het visgerei, volledig ingericht en rijkelijk van het nodige voorzien, en om alle nieuwe gebouwen liep een twintig juk* (* juk = bijna een halve hectare (oude vlaktemaat) grote, zeer dicht omheinde tuin, die eerst een zandsteppe geweest was die niemand toebehoorde, maar nu uit vruchtbare grond bestond, beplant met een groot aantal uitstekende vruchtbomen. Een paar juk was helemaal beplant met de beste wijnstok­ken, die allemaal rijk beladen waren met prachtige, sappige druiven, rijp om te plukken. Ook aan groente was geen gebrek.

[5] In het midden van de tuin was nog een geneeskrachtig bad met een tempel uit marmer. Het had twee afzonderlijke bekkens: het ene met zeer warm bronwater voor het genezen van jichtlijders, en het andere, voor het genezen van melaatsen, was voorzien van lauwe zwavel­ en natronbronnen die door Raphaël's macht volgens Mijn wil uit het inwendige van de aarde daarheen geleid waren. Tevens zag hij een met louter vierkante stenen omsloten zeehaven en vijf grote, degelijk gebouwde scheper! met zeilen en roeiriemen in de zeer ruime haven, waarvan de ingang, hoewel zes klafter breed, 's nachts met een ijzeren ketting geheel afgesloten kon worden. Deze haven zag er precies zo uit als de oude Marcus zich vaak had voorgesteld. Hij wreef zich bij de bezichtiging van alles, wat zo wonderbaarlijk ontstaan was, steeds maar de ogen uit, omdat hij voortdu­rend dacht dat hij sliep en deze dingen droomde.

[6] Toen hij klaar was met de bezichtiging, die bijna een uur duurde, kwam hij (MARCUS) bijna helemaal duizelig terug en zei vol verbazing: 'Ja, is dat dan allemaal wel werkelijkheid of zie ik het allemaal alleen maar in een soort gelukkige droomtoestand? Nee, nee, dat kan geen werkelijkheid zijn! Want zo heb ik mij al meermalen in mijn fantasieën een herberg voorge­steld en ook al ettelijke keren in mijn ochtenddromen gezien, -en jij, vriend uit de hemelen, hebt mij kunstmatig in slaap gebracht en ik heb mijn eigen ideeën nu weer eens in mijn droom bekeken."

[7] RAPHAËL zegt: 'Wat ben jij toch een kleingelovige Romein! Als het allemaal een droombeeld was, zou het nu niet meer te zien zijn, en je wilt toch niet beweren, dat je nog slaapt en nog steeds droomt? Stuur nu je vrouwen kinderen om ook te controleren wat er allemaal is, dan zullen zij je wel uit de droom komen helpen'

[8] MARCUS zegt, terwijl hij nog eens een blik op het nieuwe huis werpt: 'O, het is geen droom, het is overduidelijk werkelijkheid! -Zal die echter stand houden?"

 

5. Kinderen van de wereld en kinderen van God

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Zei ik je dan niet dat dit allemaal, dat wil zeggen alles wat hier stevig gebouwd is, in duizend jaar niet volledig zal vergaan? Alleen de verschillende vruchtbomen, de edele struiken en planten, evenals de vijf schepen zullen niet zo lang blijven bestaan; maar het metselwerk zal behoorlijk lang, ja zeer lang standhouden! Ook zelfs na tweeduizend jaar zullen daarvan nog sporen te vinden zijn; maar natuurlijk zal dan niemand meer in bovenaardse bouwers van deze muren geloven. Zelfs in deze tijd zullen de dichtstbijzijnde buren, wanneer zij dit alles zullen zien, zeggen, dat dit allemaal door de aanwezige Romeinen is gebouwd, want veel sterke handen brengen ook wonderen teweeg! Spreek de wereldse mensen echter niet tegen, want als er in een land tienmaal tien maal honderdduizend mensen op de huidige wijze leven, dan zul je over het geheel nauwelijks vijfduizend mensen aantreffen die dat na veel uitleggen redelijkerwijs van je zouden aannemen. Aan blind geloof zou jij echter niets hebben en wij hemelgeesten nog minder. Het is ook helemaal niet belangrijk of er veel of weinig mensen geloven; want de Heer kwam alleen maar vanwege Zijn geringe aantal kinderen op de wereld en niet vanwege de wereldse mensen. En zo zal het blijven tot aan het einde van deze wereld en haar tijden!

[2] Wanneer ook de Heer Zich weer zal openbaren op deze aarde, hetzij alleen door het Woord of soms in korte momenten ook persoonlijk, dan zal Hij dat altijd alleen maar doen aan Zijn ware kinderen, die van boven zijn. De wereld en haar kinderen zullen weinig of niets van Hem merken! Voor hen is de eeuwigheid lang genoeg om hen naar een heel onderge­schikt licht te brengen.

[3] Geloof maar niet dat dit hoogste licht uit de hemelen ooit alle mensen van de aarde zal doordringen! Alleen de ware kinderen, altijd een gering  aantal, zullen daarmee zuiver en overvloedig voorzien worden, en de wereldse kinderen zullen zich alleen maar uit hun afval tempels en afgodenhuizen bouwen en deze met hun ijzeren wetten en blinde domme regels omheinen, maar toch nooit de weinige ware kinderen kunnen deren, want daar zal de Heer altijd zeer getrouw voor zorgen. Daarom zal onder de wereldse mensen geen Jeremia meer zijn klaagliederen aanheffen! -Maar  ga nu naar de Heer en bedank Hem voor dit grote geschenk!"

[4] Nu gaat Marcus naar Mij toe en wil Mij met een stortvloed van uitgelezen woorden gaan bedanken. 

[5] Maar IK zeg tegen hem: 'Bespaar je tong de moeite, want Ik heb de dank van je hart al vernomen en heb die van je tong dus niet nodig! Is iedere eerlijke gastheer zijn loon dan niet waard? Jij bent ook een eerlijke gastheer en je hebt ons onvermoeid bijna acht dagen lang bultengewoon goed verzorgd; dat kunnen we toch met voor niets. Van je verlangen. Deze herberg zal in het levensonderhoud van jou en je latere nakomelingen uitstekend voorzien! Maar zorg jij ervoor dat Mijn naam op deze plaats, dat wil zeggen bij je nakomelingen, onwankelbaar blijft bestaan; want met het verdwijnen van Mijn naam uit hun hart zouden zij ook weldra al het andere verliezen! Wie echter alles in de wereld zou verliezen, maar desalniettemin Mijn naam zou behouden, zou tenslotte niets verloren, maar alles gewonnen hebben; maar wie Mijn naam uit zijn hart zou verliezen, zou alles verloren hebben -ook al zou hij alle goederen op aarde bezitten!"

 

6. Gedragsregels van de Heer voor de waard Marcus

 

[1] 'Wees daarom vóór alles bezorgd over het behoud van Mijn naam in je hart! Wie die behoudt, behoudt alles; maar wie die niet behoudt, die is dan ook door alles verlaten!     

[2] Wie Mij echter waarachtig liefheeft en zijn naaste als zichzelf, die draagt Mijn naam waarachtig en levend in zijn hart -en heeft daaraan een schat die alle eeuwigheden hem met zullen kunnen afnemen, want God waarachtig metterdaad liefhebben, betekent meer dan heer te zijn over alle schatten, niet alleen van deze, maar van alle werelden in de hele oneindig­heid.

[3] Maar het is niet voldoende om Mij alleen uit verstandelijke overwegingen aan te hangen, maar het moet gebeuren vanuit de oprechte liefde in je hart.   

[4] Allerlei armen zullen bij je komen; wat Je hun zult doen zonder aardse beloning, dat heb je Mij gedaan, en Mijn liefde zal het je vergelden.

 [5] Als iemand bij je komt die naakt is, kleed hem! Wie zonder geld bij je komt, geef het hem als hij het in de wereld nodig heeft.

[6] Ik wilde weliswaar dat alle mensen als broeders zonder dit verderfelijke ruilmiddel samen zouden leven; maar omdat zij het al van ouds her in hun bestaan ingevoerd hebben om daarmee hun doen en laten als wereldse mens te vergemakkelijken, zal Ik dat ook zo laten, -maar pas door Mijn liefde zal het de mensen zegen brengen!                                                        .

[7] Waardeer het alleen met de maat van Mijn liefde, dan zal het je ook Mijn liefde en Mijn zegen brengen! Als iemand een 'groschen'* nodig heeft, geef hem er dan twee of ook drie, en Mijn liefde zal het je anderzijds tien­ en dertigvoudig vergoeden!

[8] Kortom, op welke wijze je iemand ook als arm ziet en hem uit liefde tot Mij met een blij hart helpt, je zult altijd kunnen rekenen op Mijn beloning die nooit achterwege zal blijven!

[9] Als er bijvoorbeeld iemand, die geld genoeg heeft, bij. jou komt baden omdat hij aan jicht lijdt, reken hem dan naar recht en billijkheld voor kost en onderdak, maar breng niets in rekening voor het bad.

[10] Als er echter iemand alleen maar voor zijn.plezier komt baden, laat die dan meer dan een ander betalen voor bad, logies en kost! Wil hij echter de waarheid van je horen, geef hem die dan voor niets; want daarin is hij arm!

[11] Komt er echter een wereldwijze die van jou de waarheid wil horen, geef hem die dan niet voor niets, maar laat je voor ieder woord een 'groschen' betalen; want voor zo'n waarheidszoeker heeft de waarheid pas dan waarde, als zij voor veel geld in zijn bezit is gekomen!

[12] Als een arme hongerige bij je is gekomen, geef hem dan te eten en te drinken en laat hem niet arm bij je weg gaan; komt er echter een die er genoegen in schept bij jou aan tafel mee te eten, laat die dan ook voor de arme naast hem betalen!

[13] Ondersteun alles wat armoede heet voor niets en laat alles wat alleen ma.ar met genoegen te maken heeft, betalen! -Heb je Mij goed begrepen?

[14] MARCUS zegt onder vreugdetranen: 'Ja, Heer!'

[15] IK zeg: 'Ga dan en laat alles aan je familie zien!"

[16] Marcus ging naar zijn familie, die uitermate verbaasd was, en gaf Mijn opdracht door, en allen gingen haastig naar het nieuwe huis en natuurlijk ook erin en bekeken alles uit en te na. De vrouwen de kinderen werden helemaal verdwaasd van puur geluk en zaligheid, en wisten van louter vreugde niet wat te doen. Maar nu vroegen allen die aan tafel zaten of ook zij dit buitengewoon opvallende wonderwerk in ogenschouw mochten nemen.

[17] IK zei: 'Beste vrienden! Dit werk zal blijven bestaan en jullie zullen het dan nog vaak genoeg kunnen bekijken en bewonderen; maar Ik zal niet blijven, behalve door de liefde in jullie harten.

[18] Blijf daarom hier bij Mij zolang Ik nog bij jullie ben; want Ik ben immers toch meer dan dat wonderwerk, waarvan Ik er talloze in een ogenblik tot stand zou kunnen brengen"

[19] ALLEN zeggen: 'Ja, ja, ja, o Heer, wij blijven, wij blijven allen bij U, o Heer; want U alleen bent meer dan alle wonderwerken van Uw macht, wijsheid en goedheid, die de hele oneindigheid vullen!"

 

7. Over de Romeinse opperpriester.

Kritiek op het heidense priesterdom in Rome

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Heer, U weet hoe belangrijk en hoe zwaar mijn taak als bestuurder is; maar het komt mij nu voor alsof het niets voorstelt en alsof het vanzelf gaat, ook zonder mij, en alsof alles zich zonder mijn toedoen regelt! Ik kom mij nu bepaald al aardig voor als het vijfde rad aan een wagen; ik weet namelijk dat U, o Heer, nu alle zaken voor mij regelt en dat er tijdens mijn regering nog nooit een grotere orde heeft bestaan dan juist nu, omdat U, o Heer, voor mij zorgt!

[2] O gelukkig keizerrijk! Rome, mijn vaderhuls, hoezeer kun je je er in 't geheim over verheugen, dat de Heer Zijn genadig oog op je gericht heeft en ook uit jouw oude muren en burchten en hutten kinderen wil uitverkiezen! Heer, ik sta er met mijn leven voor in: Als U in plaats van hier in Rome zou zijn en voor de Romeinen zo'n teken gedaan zou hebben, dan zou er geen mens zijn die U niet de hoogste, goddelijke verering zou hebben betoond. Maar U kent Uw plan en kent Uw wegen, en het is daarom wel het beste zoals U het hebt geregeld en bepaald! "

[3] Tenslotte zei ook Mijn JARAH, die zich tot nu toe muisstil had gehouden: 'Geëerde stadhouder, zegt U maar niets over Rome! De eigenlijke Romeinen bevallen me nog wel, maar er zijn in Rome ook erg veel afgodenpriesters, die allen onder een zogenaamde Pontifex Maximus* (* Opperpriester bij de Romeinen) staan! Die hebben het volk in hun macht, en met hun Hades­ en zelfs eeuwige nooit aflatende, gruwelijke Tartarus straffen, geestelijk in de tang! Wee degene die de moed zou hebben zich in zo'n wespennest te steken! Heus, die zou het heel gauw erbarmelijk slecht vergaan! Ik geloof dat jullie priesters wat dat betreft nog duizendmaal erger zijn dan de priesters van onze tempel, die toch nog Mozes en de profeten op rug en borst dragen, ook al is dat merendeels maar uitwendig. Maar die van U hebben ook uitwendig niets; al hun doen en laten bestaat uit de grootste zelfzucht en de onbedwingbare lust meteen maar over alles te heersen.

[4] Op een keer hebben twee bij ons logerende, ondergeschikte priesters uit Rome verteld en beweerd, dat de PONTIFEX MAXIMUS zo’n hoog wezen is, dat zelfs Zeus in eigen persoon, die ieder jaar eenmaal de P.M. bezoekt, zich beslist drie tot zevenmaal voor hem buigt voor hij het waagt met zijn allerhoogste plaatsvervanger op aarde een woord te wisselen om hem heel eerbiedig nieuwe wetten voor het sterfelijke volk van de.aarde te .geven. Weliswaar geeft Zeus de P.M. deze eer niet bepaald ter wille van zichzelf, maar alleen ter wille van de domme stervelingen, die daaraan de onuitsprekelijke en onmetelijke hoogheid en majesteit moeten afmeten, waarmee de allerhoogste plaatsvervanger van de allerhoogste god op aarde bekleed is.

[5] Hij zou op aarde heer zijn over alle keizers, koningen, vorsten, veldheren en vele andere machtige heren, en ook de uitsluitende macht hebben over alle elementen. Stampt hij met zijn heilige voet toornig op de grond, dan trilt deze meteen van angst als een espenblad in een woedende storm, en de bergen op aarde beginnen vuur te spuwen en ondersteunen daarmee de vertoornde P.M., opdat hij des te meer in de naam van Zeus zijn altijd gerechtvaardigde wraak kan koelen.

[6] Goede of slechte jaren zouden van hem afhangen. Als hij de aarde zegent, zijn de oogsten op de hele aarde meteen overvloedig; zegent hij de aarde echter niet, dan zal het er op aarde met de oogsten erg slecht uitzien, -en spreekt hij een vloek over de aarde uit, dan is het uit met alles en dan komen er oorlog, hongersnood, pestilentie en nog duizend andere ongehoorde plagen over de aarde! Zeus niet meegerekend, moeten alle goden hem gehoorzamen; als zij weigeren, kan hij ze voor honderd jaar van de aarde verbannen, -wat echter nooit gebeurt en nooit zal gebeuren, omdat alle goden te zeer en te diep overtuigd zijn van de onuitsprekelijke hoogheid van de P.M.

[7] Een P.M. bezit derhalve een drievoudig oppergezag: ten eerste over alle goden behalve Zeus, waarmee hij natuurlijk op gelijke hoogte staat, ten tweede over de hele aarde en haar elementen, en ten derde over alle mensen, dieren en bomen, struiken en planten. Daarnaast gebiedt hij ook over alle planeten en over alle sterren, heeft hij de wolken, winden, bliksems, donder, regen, hagel en sneeuw in zijn hand en de zee beeft voortdurend voor zijn oneindige macht!

[8] En zo op die manier hebben die twee Romeinse priesters mij nog veel over hun P.M. voorgehouden. Een poosje dacht ik dat zij zich tegenover mij slechts een flauwe grap veroorloofden, maar ik overtuigde mij er helaas maar al te gauw van, dat de beide dwazen het heel ernstig meenden. Want toen ik hun daarop begon te vertellen over de enige, ware God van Abraham, Isaäk en Jacob, en over Zijn daden, begonnen zij mij hartelijk uit te lachen en deden hun uiterste best mij ervan te overtuigen dat ik het helemaal bij het verkeerde eind had; want zij hadden duizend tegen één bewijzen dat het zo was zoals zij mij verteld hadden.

[9] Ik vroeg hen of zij ook wisten of de P.M. sterfelijk of onsterfelijk was. Daarop versprak de ene zich wat overhaast en zei, dat de P.M. weliswaar op aarde nog sterfelijk is; maar dat Zeus hem, wanneer hij sterft, meteen in het hoogste Elysium opneemt, waar hij dan gedurende honderd jaar aan de tafel van Zeus eet en daardoor tenslotte ook in het rijk van de goden zelf een echte god wordt. Met dit verhaal was de andere het helemaal niet eens, want hij corrigeerde het meteen als volgt: 'Je hebt nu weer een hoop Germaanse onzin uitgekraamd! Sinds wanneer is een P.M. dan sterfelijk geweest?! Watje over hem zei, geldt alleen maar voor ons onderpriesters, vooral als het ons niet zou lukken volkomen de gunst van de P .M. te  verwerven; de P.M. sterft nooit en kan niet sterven omdat Zeus hem voor altijd onsterfelijkheid heeft verleend! Kijk', zei hij verder, 'ik ken nu reeds de vierde, en van alle vier is er nog niet één gestorven en toch zit er steeds maar één onsterfelijke op de troon en zitten er geen vier, hoewel zij allen volmaakt onsterfelijk zijn, omdat geen P.M. ooit kan sterven, en ook de allerhoogste troon op aarde nooit kan verliezen.'

[10] Tenslotte zei ik toen weer: ‘Maar dat is immers totaal onmogelijk! Hoe kunnen er dan vier één zijn en één vier?! Dat komt mij echt als Germaanse onzin voor! Kortom’, zei ik, 'jullie hebben jullie P.M. bestem­peld als een wereldse nar, en overigens is hij net zo goed een sterfelijk mens als een van ons, en zijn macht bestaat bovenal uit de wapens van de keizer, de grote domheid en blindheid van het verwaarloosde volk en tenslotte uit een bepaald soort uiterst miserabele toverkunsten; want voor domme en geestelijk blinde volkeren kun je gemakkelijk wonderen doen! Ach, val mij met jullie domheden met lastig! Het is al voldoende dat jullie zo oerdom zijn, waarom zou ik het in jullie gezelschap ook nog moeten worden?'

[11] Hierover werden de beiden erg kwaad op mij en ook op elkaar, en zij begonnen weldra elkaar de bitterste verwijten te maken en gingen vechtend de deur uit. Ik vroeg hun nog vanuit het venster, terwijl zij als een paar honden aan het vechten waren, of de P.M. dit ook voorgeschreven had door een nieuwe wet van Zeus uit het Elysium. Maar gelukkig hoorden zij mij niet en bewezen elkaar steeds meer het PRO en CONTRA van de onsterfelijkheid van de PONTIFEX MAXIMUS, totdat tenslotte een paar van onze huisknechten hen uit elkaar haalden.

[12] Nu vraag ik u echter, beste, geëerde Cyrenius, hoe zou het de Heer in Rome bij zulk oerdom volksfanatisme zijn vergaan? Zonder vuur en zwavelregen beslist meer dan slecht! O, de lieve Heer wist reeds van eeuwigheid waar het tijdens Zijn tijd op aarde nog steeds het beste en zinvolste zal zijn, en is daarom ook juist hier en nergens anders op de wereld temidden van Zijn mensen gekomen! Kijk, dat is nu mijn mening; wat denkt u ervan? Wat vindt u, of wat vindt de keizer in Rome dan van die omineuze PONTIFEX MAXIMUS?"

 

8. De godsdienstige verhoudingen in Rome in Jezus' tijd

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Kindje, je hebt helemaal gelijk; zo staan in Rome, natuurlijk algemeen gesproken, de zaken met de PONTIFEX MAXIMUS en voorlopig is daar ook niets aan te veranderen! Maar Ik kan je ook heel beslist verzekeren, dat alleen het allerlaagste gepeupel, dat iedere bescha­ving mist, daar nog min of meer aan gelooft; van het betere volksdeel gelooft heus niemand dat meer, en daarom is er met ons Romeinen altijd nog wel iets aan te vangen.

[2] Vanwege het allerlaagste volk zal te eniger tijd de verbreiding van deze zuivere, goddelijke waarheden wel de nodige onprettige strijd opleveren, maar ook aanhangers die naar echt Romeinse zede met vreugde goed, bloed en leven voor deze leer zullen inzetten. Want je vindt op aarde niet makkelijk een ander volk dat voor de dood minder angst heeft dan juist de Romeinen! Als een echte Romein eenmaal voor iets gewonnen is, zet hij ook altijd zijn leven daarvoor in! Een ander volk doet dat niet, daarvan kun je volkomen verzekerd zijn!

[3] Onze priesters zijn een vijfde rad aan de wagen, en hun volksfeesten en preken dienen alleen om het volk te vermaken. Zedelijk stoort niemand zich daar meer aan. Daarvoor zorgt onze alles omvattende rechtsweten­schap, die een samenvatting is van de beste en meest wijze filosofen die als mensen ooit ergens deze aarde hebben betreden.

[4] De P.M. wordt door de staat alleen onderhouden terwille van de laagste bevolkingsgroep, en zijn eertijds vrije doen en laten heeft men zeer beperkt. Ja, een paar eeuwen geleden ging het er nog heel zeldzaam aan toe; toen was de P.M. wel zogezegd een soort god onder de mensen! Hij was op zichzelf steeds een zeer wijs mens en moest dat ook zijn, omdat hij anders niet licht zo'n hoog ambt had kunnen bereiken. Hij moest goed thuis zijn in de mysteriën van Egypte en volledig op de hoogte zijn met alle orakels en hun geheimen. Ook moest hij een volleerd magiër zijn, waarvan hij altijd voor een geheim college van oudste patriciërs van Rome een uiterst streng examen moest afleggen. Bezat hij alle noodzakelijke eigenschappen dan werd hem het hogepriesterambt verstrekt met alle rechten, voor­ en nadelen.

[5] Daarna kon hij weliswaar van alles ten opzichte van het volk onderne­men, maar hij moest in 't geheim steeds voor de patriciërs een gepast respect hebben en ook doen wat zij verlangden. Wilden zij oorlog, dan moest hij zijn profetische mededelingen altijd zo inkleden, dat het volk daaruit de noodzakelijkheid van de oorlog als wil van de goden zag; maar de eigenlijke goden waren toch alleen maar de patriciërs van het rijk en met hen de voornaamste burgers, kunstenaars en dichters, die allereerst van de gedachte uitgingen dat men slechts de fantasie van de mensen een weliswaar veelomvattende, maar toch duidelijke richting moest geven, om hen te bewaren voor de ergste afdwalingen.

[6] Want ieder mens heeft een natuurlijke fantasie. Als deze verwaarloosd wordt, kan de edelste mens daardoor een verscheurend beest worden; wordt zijn fantasie echter bestuurd en naar edeler vormen geleid, waaron­der hij zich heel ordelijk begint te gedragen, dan zal de fantasie ook zelf edeler vormen gaan voortbrengen en in een zuiverder denken en streven overgaan en haar beste innerlijke scheppingen willen realiseren.

[7] En zo is dus de hele godenleer niets anders dan een fantasieproduct dat steeds meer geordend wordt, en is uitgedacht om de algemene menselijke fantasie te besturen en deze zoveel mogelijk met alle menselijke middelen praktisch zichtbaar en effectief te maken. Voor ons wijze en ervaren patriciërs deed zich vanzelf heel begrijpelijk de noodzaak voor dat wij moesten schijnen te zijn wat het volk in onze ogen moest worden.

[8} Zoals het echter toen was, zo is .het ook nu nog, alleen met het verschil dat nu het proletariaat ook reeds in veel is ingewijd waarin vroeger wij patriciërs alleen ingewijd waren, en daarom gelooft het nog maar heel weinig aan het hogepriesterlijk ambt. De meesten geloven wel aan een hoger goddelijk wezen, maar velen geloven nergens meer aan, en een ontwikkelder deel is volgeling van Plato, Socrates en heel vaak van Aristoteles.

[9] Die priesters echter die jou de P .M. beschreven hebben, zijn voor een deel op hun manier vaak werkelijk zo dom dat ze alles woordelijk geloven wat hun ingeprent werd; maar dikwijls zijn het heel sluwe deugnieten, die voor het volk hoog van de toren blazen en doen alsof ze iedere dag met de goden aan het Perzische schaakbord zitten! Zelf geloven zij echter alleen maar de woorden van Epicurius, die ongeveer zo luiden: Ede, bibe, lude! Post mortem nulla voluptas; Mors enim est rerum linea*. (* Eet, drink, speel! Na de dood is er: geen plezier: meer:; want de dood is het einde van alles )

[10] Als jij, allerliefste Jarah, die voor je leeftijd overigens wonderbaarlijk wijs bent, denkt dat wij net zo zijn als de twee onderpriesters, dan zou je ons groot onrecht aandoen; want wij Romeinen zijn precies zoals ik hier nu verteld heb. Al het andere kan alleen maar een waardeloze uitspraak van een leek zijn, die het wezenlijke van Rome net zo weinig kent als jij het voorheen hebt gekend, maar wat ik je nu als mederegeerder van Rome heb onthuld. Nu je dat echter weet, moetje ons Romeinen toch wel met meer begrip beoordelen en behandelen! -Wat vind je, is mijn verzoek aan jou terecht of niet?"

 

9. De voorspelling van de Heer over het lot van Rome en Jeruzalem

 

[1] JARAH zegt: 'Dat spreekt immers vanzelf! Wanneer het zo is zoals u mij nu heel duidelijk hebt uitgelegd, dan heb ik tegen u ook helemaal niets in te brengen. Als de wil goed is, kan ook het gevolg daarvan welbeschouwd niet slecht zijn, ook dan niet wanneer het er voor de ogen der wereld niet gunstig uitziet. Ik laat mij allerminst door de schijn bedriegen; maar ik zie ook in dat men van nature veel eerder tot een oprechte, goede wil kan komen dan tot de zuivere waarheid, die dan vervolgens voor de goede wil tot een echt doeltreffend levenslicht wordt. De goede wil heeft u volgens uw verhaal al steeds in algemene zin gehad; sporadische vertroebelingen hebben aan het geheel weinig of niets kunnen veranderen.

[2] Nu krijgt u bij uw goede wil echter ook nog het meest zuivere licht van de eeuwige waarheid, waardoor uw reeds van oorsprong goede wil ook de juiste wegen en ware middelen tot het bereiken van het beste resultaat moet krijgen, en van u is dus duidelijk alleen het allerbeste te verwachten! -O Heer, zegen U deze eenvoudige woorden van mij, opdat zij tot een voor alle tijden blijvende waarheid worden!"

[3] IK zeg nu: 'Ja, Mijn onnoemelijk beminde Jarah, zij zullen gezegend zijn, jouw wondermooie, zeer ware woorden!

[4] Rome zal lange tijd de beste verblijfplaats van Mijn leer en Mijn bijzondere genade blijven, en deze grote keizerstad zal een leeftijd in de wereld bereiken die maar zeer weinig steden in Egypte zullen bereiken, maar niet zo ongeschonden als Rome. Vijanden van buitenaf zullen deze stad vrijwel nooit kwaad doen; als zij tot verval komt, zal zij dat slechts aan de tijd en haar weinige vijanden van binnenuit te danken hebben!

[5] Maar verder zal jammer genoeg ook in deze machtige stad Mijn leer in een soort afgoderij veranderen; desalniettemin zal Mijn woord en nog altijd over het geheel genomen de beste levensmoraal daarin bewaard blijven.

[6] Vooral in later tijden zal de geest van Mijn leer er in grote mate verdwijnen. De mensen zullen op de buitenste schors kauwen en die aanzien voor het geestelijk levensbrood; maar dan zal Ik haar wel door de juiste middelen geleidelijk aan weer op de rechte weg terugbrengen! En ook al zou zij nog zoveel hoererij en echtbreuk begaan hebben, dan zal Ik haar toch weer te juister tijd reinigen!

[7] Overigens zal zij echter altijd een verkondigster van liefde, deemoed en geduld blijven, waarom men van haar in alle tijden veel door de vingers zal zien, en de groten der aarde zullen zich dikwijls om haar verenigen en uit haar mond de woorden van haar heil willen horen.

[8] In het algemeen zal op deze aarde iets nooit lang helemaal zuiver blijven, dus ook Mijn woord niet; maar in Rome altijd nog het meest zuiver, vanwege het doel van het leven, en als vereerd overblijfsel uit de geschie­denis!

[9] Die verzekering geef Ik je, mijn beste vriend Cyrenius, en Ik geef hem nu hier als volledige, ware zegening van de mooie en waarachtige woorden van onze allerliefste Jarah!

[10] Het ene millennium na het andere zal je laten zien en melden, dat deze uitspraak van Mij met betrekking tot de duur en de plaats van Rome volledig in vervulling zal gaan!

[11] Jeruzalem zal zo verwoest worden, dat men al in deze tijd niet meer zal weten waar het eens heeft gestaan. Wel zullen de latere mensen daar een kleine stad met dezelfde naam bouwen; maar de vorm en de plaats zal anders zijn. En zelfs dit stadje zal door vijanden van elders veel kwaad te verduren krijgen en verder zonder aanzien en belang een nest van allerlei gepeupel blijven, dat met moeite een kommervol bestaan in stand zal houden van het mos van de stenen uit de huidige tijd.

[12] Ja, Ik wilde deze oude godsstad wel tot voornaamste van de.aarde maken; maar zij heeft Mij niet erkend, en behandeld als een dief en moordenaar! Daarom zal zij voor altijd vallen en zich in de toekomst met meer verheffen uit het puin van de oude, welverdiende vloek, die zij zichzelf op de hals heeft gehaald en met eigen mond heeft uitgesproken! ­Mijn allerliefste Jarah, ben je nu met deze zegen van Mij tevreden?

[13] JARAH zegt tot tranen geroerd: 'O Heer, U mijn enige liefde! Wie zou er niet tevreden zijn met datgene wat U zegt, o Heer, en vooral met zo'n grote voorspelling die ver en.diep tot in de verste tijden reikt. Ook mijn beste, geëerde Cyrenius schijnt daarmee zeer tevreden te zijn en ook Cornelius, Faustus en onze Julius. Of echter de kinderen uit Jeruzalem, waarvan er ook een aantal aan deze tafel en nog een aantal aan andere tafels rondom ons zitten, met Uw voorspellingen met betrekking tot Jeruzalem ook zo tevreden zullen zijn, lijkt me een heel andere vraag; want van hun gezichten straalt niet die blijheid als van de gezichten van de Romeinen"

[14] Na deze steekhoudende opmerking verhieven zich ENIGEN die uit Jeruzalem waren en zeiden: 'Weliswaar moet men zijn vaderhuis geen ondergang toewensen zolang het geen woonplaats is geworden van dieven en rovers; maar als het dat eenmaal is, dan moet het ook niet gespaard blijven! De nakomeling heeft daar -zonder angst voor het begaan van een zonde -het recht het met eigen hand boven de hoofden van de daarin wonende booswichten te verwoesten en ieder spoor van enig bestaan voor eeuwig uit te wissen.

[15] Als Jeruzalem nu naar ons beste weten niets anders is dan een nest van roofmoordenaars, waarom zullen wij dan treuren als de Heer dit nest zijn reeds lang verdiende loon wil geven en zeker ook zal geven?! Het trieste daaraan is alleen, dat deze godsstad, die zo buitengewoon begenadigd is, het tenslotte ondanks alle waarschuwingen voor de derde maal zover heeft gebracht rechtstreeks door God Zelf uitermate gevoelig gestraft te worden! Maar Zijn bekende lankmoedigheid en geduld is voor ons ook het zekerste bewijs hoezeer die stad een zeer strenge tuchtiging verdiend heeft, en daarvoor werkelijk niet in het minst medelijden verdient of zelfs maar te betreuren is.

[16] Volenti non fit iniuria!* (* Die het zelf willen, geschiedt geen onrecht!)

Als iemand op klaarlichte dag in een kuil wil vallen, moet men dan medelijden met hem hebben of om hem treuren? Wij niet! Voor echte oerdomme ezels en ossen voelden wij nog nooit medelijden, vooral niet als zij tegenover iedereen de wijsheid in pacht willen hebben; en heel speciaal verdienen zij geen medelijden, wanneer zij hun voorgewende grote wijsheid, die echter in de grond van de zaak alleen maar de grofste domheid is, door allerlei slechtheid en door een doortrapte sluwheid voor echt willen laten doorgaan.

[17] Het is zeker juist, dat een zieke mensenziel meer medelijden verdient dan het gebrekkige lichaam van een ziek mens. Wanneer er echter bij een lichamelijk ziek mens, die nog bij zijn volle verstand is, een knappe en kundige dokter komt die een goede diagnose stelt en de patiënt stellig zou kunnen helpen en zou helpen, maar de zieke, in plaats van vol vreugde de heilzame raad van de dokter aan te nemen, de man door zijn knechten de deur uit laat gooien, -wie, vragen wij, zal er met zo'n zieke ziel dan nog medelijden hebben? Wij niet, en beslist ook niemand anders! Zo'n, zeg maar, beest van een mens moet dan maar ten prooi vallen aan een ziekte die mogelijkerwijs erg bitter en pijnlijk is, en pas door zijn pijn leren hoe dom het was de kundige arts de deur uit te gooien!

[18] Domheid als zodanig verdient medelijden, omdat een dom mens er niets aan kan doen dat hij reeds vanaf de wieg dom is gebleven; maar er zijn mensen -zoals de meeste hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden -die niet dom zijn, maar zichzelf opzettelijk dom houden om de arme ­door hen dom gemaakte mensheid dan des te gemakkelijker voor hun in de hoogste graad zelfzuchtige doeleinden te kunnen gebruiken! Dergelijke mensen hebben geen zieke zielen; zij zijn alleen maar erg sterke en gezonde wolven in schaapskleren en verdienen niet anders dan met de scherpste pijlen neergeschoten te worden, want daar zou ieder medelijden van willekeurig welk menselijk hart dan ook een grove domheid zijn.

[19] Wie op de hele aarde treurt er nu over de nacht die door de opgaande zon aan zijn eind komt? Of welke dwaas zal er huilen om de hinderlijke winter, om een razende storm, om een epidemie die opgehouden is, en om voorbije slechte jaren? En wij geloven dat het nog een veel grotere domheid zou zijn daarover te treuren nadat de Heer ons eens Zijn grootste genade zal bewijzen. Ja, het is erg treurig dat Jeruzalem het grootste geestelijke licht niet wil herkennen en aannemen; want dat betekent dat zij zich helemaal in hebben laten lijven bij de satan van de wereld! Waar dat echter zo is, laat het daar maar vuur en zwavel uit de hemel regenen! Sodom en Gomorra rusten reeds lang terecht op de bodem van de Dode Zee wie zou die goddelozen willen bewenen? En zo zal men ook Jeruzalem niet bewenen!

[20] En jij, lieve Jarah, hebt je in je oordeel over ons dan ook enigszins vergist! Kijk, de schijn is niet altijd een afstraling van de waarheid en bedriegt ons wel eens! Geloof je niet dat het zo is en waarschijnlijk ook voor altijd zo zal blijven? Hebben wij gelijk of ongelijk?"

[21] JARAH zegt: 'Maar Heer, U mijn liefde, waarom moet het mij nu overkomen dat ik de mensen steeds verkeerd en niet juist kan beoordelen? Het is zonder meer al bijna ergerlijk! Eerst heb ik van Cyrenius weliswaar slechts zachtjes, maar toch een terechtwijzing gekregen, nu alweer een van een groep mensen! Zij hebben allemaal gelijk, - alleen ik blijkbaar niet, omdat zij de waarheid aan hun kant hebben en ik niet. O Heer, geef mij toch een beter inzicht, opdat ik met mijn beoordelingen niet steeds ernaast zit:'

 

10 Een evangelie voor het vrouwelijk geslacht

 

[1] IK zeg: 'Rustig aan, lief dochtertje! Je moet je daarom wat meer intomen en niet neuswijs zijn tegenover zeer ervaren mannen! Verder moet je nooit meteen op het uiterlijk afgaan met je oordeel, maar altijd rustig eerst afwachten wat de mannen die de wereld kennen over de een of andere ervaring te zeggen hebben.     

[2] Heeft mogelijkerwijs iemand zich wat vergist, dan is het pas tijd hem er bescheiden en zacht aan te herinneren hoe en waar hij eventueel een slag in de lucht gemaakt heeft, -maar echt niet eerder!

[3] Want het zou geen pas geven als meisjes als eersten aan ervaren mannen de waarheid zouden vertellen; maar als de mannen zo nu en dan een onwijze stap naast de goede weg zetten, dan pas is het juiste ogenblik gekomen dat een vrouw tactvol en zachtzinnig naar voren komt en zegt: 'Mijn vriend, neem je in acht; want Je bent nu op de verkeerde weg! Zo en zo zit het in elkaar!' Dat zal de man veel genoegen doen en hij zal graag gevolg geven aan de vriendelijke, tactvolle en zachte stem. ..

[4] Maar met voorbarigheid gaat het niet, en het maakt de man gemakkelijk nors en slecht gehumeurd, en dan let hij vaak helemaal niet op de lieve, zachte stem van een vrouw, hoe meegaand zij ook is.

[5] Kijk, dat is ook een evangelie, maar alleen maar voor jouw sekse! De vrouw die hiermee rekening houdt, zal op aarde altijd goede dagen hebben, maar als zij geen rekening met dit evangelie houdt, zal zij het aan zichzelf te wijten hebben wanneer de mannen haar niet respecteren.

[6] Een echte vrouw is een symbool van de hoogste hemel -en een eigenzinnige vrouw die domineren wil, een evenbeeld van de satan, hetgeen al meteen een uiterst slechte, onderste en allerdiepste hel is.

[7] Verder mag een echte vrouw zeker nooit haar ergernis de overhand laten krijgen tegenover een man; want in het vrouwelijke wezen moet immers het grootste geduld en de grootste zachtmoedigheid en deemoed overheersen. In haar moet de man pas de ware rust vinden voor zijn onstuimige hart, en zelf zachtmoedig en geduldig worden! Als echter de vrouw uiteindelijk tegen de man zou gaan opspelen, wat moet dan de man wel doen, bij wie het er toch altijd al meer stormachtig dan vreedzaam uitziet?!

[8] Spreek dus nooit voor je beurt, Mijn dochtertje, ook al ben je nog zo lief, -anders zou je nog meermalen in de gelegenheid komen om je te moeten ergeren als iemand je weer terechtwijst! - Heb je Me goed begrepen?"

[9] JARAH zegt: 'Begrepen wel, - maar mijn hart heeft er moeite mee dat ik dom was en voor mijn beurt sprak. Ik heb nu toch al verscheidene uren gezwegen en dat was goed; ik had nu echter zin ook eens wat te zeggen, maar het zou beter geweest zijn als ik was blijven zwijgen. Maar van nu af aan zal mijn tong een rustdag krijgen zoals er in een vrouwelijke mond geen tweede is!'

[10] IK zeg: 'Mijn lieve dochtertje, dat is nu juist ook weer niet zo strikt noodzakelijk, maar zwijg alleen maar als je niets gevraagd wordt! Als men je echter wat vraagt en je zwijgt, zal de man dat aanzien voor grote eigenzinnigheid, boosheid en geraffineerdheid, en zijn hart van je afwen­den.

[11] Dus: spreken op het juiste moment en zwijgen op het juiste moment, maar altijd vol zachtmoedigheid, liefde en overgave, dat is het mooiste sieraad van een vrouwen een heel lieflijk levensvlammetje, dat zeer geschikt is ieder mannenhart op te fleuren en hem meteen zacht en meegaand te maken!

[12] Bij jonge meisjes doet zich echter een hebbelijkheid voor die vaak heel sterk optreedt, en die heet ijdelheid, die niets anders is dan een uiterst gezond zaadje van de hoogmoed. Laat een meisje dat in zich opkomen, dan heeft zij reeds haar hemelse vrouwelijkheid verspeeld en is zij dicht genaderd aan de satanische vorm. Een ijdel meisje is nauwelijks waard om uitgelachen te worden, een trotse, hoogmoedige vrouw is echter een feeks onder de mensen en wordt daarom door iedereen terecht diep veracht.

[13] Wees jij daarom, Mijn dochtertje, nooit ook maar een spoortje ijdel en nog minder trots en hoogmoedig, dan zul je temidden van velen schitteren als de mooiste ster aan de hoge hemel! - Heb je dat allemaal goed in je opgenomen en begrepen?"

[14] JARAH zegt: 'O ja; maar wees alstublieft niet boos op mij omdat ik werkelijk echt dom was!'

[15] IK zeg: 'Wees daarover maar gerust! -Nu komt Marcus en zijn familie terug en wij zullen zien wat die ons allen te vertellen zullen hebben"

[16] Wanneer Jarah daar genoegen mee neemt en vooral over het punt van de ijdelheid diep begint na te denken, komt Marcus weer met zijn hele gezin naar Mij toe, en zijn vrouwen kinderen beginnen Mij hemelhoog te loven en te prijzen.

[17] Maar Ik zegen hen en zeg, dat zij zich van de grond moeten oprichten, en Ik zeg tegen vrouwen kinderen: 'Jullie weten waardoor jullie je voor altijd kunnen verzekeren van Mijn welgevallen en ook van Mijn hulp op ieder moment dat jullie die speciaal nodig zullen hebben, en heel in het bijzonder Marcus weet dat, die jullie naderhand in alles zal onderrichten.

[18] Maar omdat jullie je de hele tijd om het stoffelijk welzijn van Mij en Mijn leerlingen zo onverdroten en grondig bekommerd hebben, heb Ik alles wat je nu hebt gezien als een tegengeschenk aan jullie gegeven en Ik heb alles zo ingericht, dat het tot jullie tijdelijk en ook eeuwig voordeel kan dienen. Maar laat je nu ook door Raphaël tonen hoe alles gebruikt moet worden; want bij zo'n bezit hoort ook de kennis om het doelgericht te kunnen gebruiken!"

[19] Nu roep IK Raphaël en zeg tegen hem: 'Ga met hen mee en toon hun hoe alles naar behoren gebruikt moet worden; en laat de twee zoons ook zien hoe zij de vijf van zeilen voorziene schepen gebruiken moeten, en hoe zij zich daarmee ook iedere wind ten nutte kunnen maken! Daardoor zullen zij de bekwaamste en beste schippers op deze hele zee worden, en dan zullen weldra alle schepen op de grote zee op gelijke wijze uitgerust kunnen worden, wat de Romeinen goed van pas zal komen. " -Daarop vond snel datgene plaats wat Ik de engel had opgedragen.

[20] Maar IK zei ook tegen Cyrenius: 'Laat jij een paar van je schranderste dienaren meegaan, opdat ook zij iets leren voor jullie wereldse gebruik! Want Ik wil dat allen die Mij volgen, in alle dingen wijs en bekwaam zullen zijn." -Daarop zond Cyrenius meteen volgens Mijn advies enige dienaren mee en liet ook de knaap Josoë meegaan, omdat die een grote voorliefde had voor de scheepvaart.

 

11 De meningen van de Nubiërs over wonderen doen

 

[1] Toen ook dit geregeld was, kwam OUBRATOUVISHAR naar Mij toe en zei: 'U alleen bent almachtig en meer dan almachtig! Kijk, ik en mijn broeders en zusters hebben nu het heil gezien van alle mensen die rechtschapen van hart en van goede wil zijn, en die zorgen voor de vorming van het hart en het gemoed en niet voortijdig voor die van het verstand, dat eigenlijk slechts een rechterarm van het hart moet zijn. Dit is en blijft de enige, juiste weg van het ware leven en zijn heil, hetgeen wij Moren allen, als mensen die een heldere geest hebben, goed inzien en begrijpen. [2] Maar ondanks al onze levensrijpheid en inzicht zit dit wonder ons nu erg dwars, en wij kunnen het niet eens worden, omdat sommigen van ons menen dat zo'n wonder ook tot stand gebracht zou kunnen worden door een mens die door Uw geest volmaakt is geworden, terwijl anderen daarentegen menen dat zulke dingen eeuwig en alleen aan God voorbe­houden zijn, omdat daartoe een almachtige, goddelijke wil behoort die een geschapen geest zelf nooit kan hebben, omdat hij geen oneindige, maar slechts een zeer eindige geest is.

[3] Verder zeggen en denken zij, dat dat reeds aan de schepselen van deze aarde te zien is. Hoe groter deze worden, met des te meer kracht en macht treden zij op, en hoe kleiner zij zijn des te geringer is ook hun kracht. Men verhaalt bij ons over reuzenolifanten van weleer, waarbij vergeleken de nu op aarde voorkomende slechts kleine apen zouden zijn. Deze dieren moeten zo'n kracht bezeten hebben, dat zij met hun slurf de dikste bomen met het grootste gemak konden ontwortelen. Maar als dan reeds hier op aarde een schepsel naarmate hij groter is, met een des te grotere kracht optreedt, hoeveel meer verschil moet men dan merken bij de geesten, als zijnde de hoofdvoorwaarde waarop de kracht in alle verschillende schep­selen berust! Wat U als de oereeuwige Geest mogelijk is, omdat U alleen alleroneindigst groot bent, dat kan geen eindig geschapen geest mogelijk zijn, en die kan dus ook niet zo'n huis, zo'n tuin en zulke prachtige schepen hier uit het niets tevoorschijn brengen!

[4] Mijn eigen mening is wat dat betreft wat tweeslachtig; want ik zei hun, afgaand op de mening van de eersten: In een ogenblik iets scheppen dat mensen -ook al was het met veel moeite en tijd -ook tot stand zouden kunnen brengen, moet voor God toch gemakkelijker zijn dan iets anders dat voor mensen altijd onmogelijk blijft en moet blijven.

[5] Zo kunnen mensen zelfs wonderbaarlijk mooie en overgrote gebouwen scheppen; maar alle mensen van de aarde kunnen nog niet het geringste mosplantje scheppen en het laten groeien, bloeien en zaden laten dragen die geschikt zijn voor de voortplanting. Laat staan dat zij een vruchtboom of zelfs een dier zouden kunnen scheppen dat zich vrij bewegen kan, zijn voedsel kan zoeken en zich kan voortplanten.

[6] Zulke dingen uit het niets alleen door de almachtige wil te scheppen, zal voor een mens, ook al is hij nog zo volmaakt, bezwaarlijk ooit mogelijk zijn; want daartoe behoort meer dan de eindige kracht van een mensen­geest, die zowel wat tijd als ruimte betreft eindig is. Maar dingen die hij eenmaal reeds eindig geschapen heeft, ook al ging dat moeizaam, zou de volmaakte geest van een mens gevoeglijk wel ogenblikkelijk kunnen scheppen. Alleen blijft het dan nog de vraag, of dat voor blijvend, of slechts voor een paar ogenblikken zou zijn als verschijnsel, bij gelegenheid dat men geheelonzelfzuchtig, alleen ter verheerlijking van Uw naam, de blinden een waar licht zou willen geven!

[7] Zou U, o Heer, mij dat niet heel precies willen uitleggen? Heb ik gelijk, of de anderen? Ik zou U met deze vraag zeker niet lastig hebben gevallen, als ik niet gemerkt had dat U nu enige vrije tijd - natuurlijk helemaal door Uw hoogst eigen wil -is gegund. Als Uw heilige wil het U derhalve zou toestaan mij op mijn vraag een voor eeuwig geldig antwoord te geven, dan zou dat voor ons allen ook een overgrote genade zijn, waarvoor wij U nooit genoeg zouden kunnen danken. "

 

12 Over gelijkhebberij

 

[1] IK zeg: 'Ja, Mijn beste vriend, het zal erg moeilijk voor Mij worden jou, of je metgezellen die een andere mening zijn toegedaan, gelijk te geven! Stel je eens een stok voor die een beetje los in de grond staat; die moet, om er iets stevig aan op te kunnen hangen, door middel van een paar slagen met een houten hamer steviger in de grond geslagen worden. Er komen echter. twee nogal onhandige timmerlui die in hun kunst nog erg onbedreven zijn, en de ene die vindt dat hij het beter kan, zegt tegen zijn metgezel: 'Maat, onze kunstvaardigheid is weliswaar gelijk, maar geef mij toch maar de hamer, dan geef ik de eerste klap op de kop van de stok! Want het is een goede gewoonte van mij de spijker op de kop te slaan!'  - 'Goed', zegt de andere, 'laat zien hoe trefzeker je de kop van de spijker kunt raken!' Daarop neemt de eerste de hamer en geeft een harde klap. ­Hij raakt de stok, maar alleen zijdelings aan de linkerkant, waardoor de stok zeker niet steviger staat. Zijn collega moet daarom lachen en zegt­' Geef mij de hamer maar weer; want als je de kop van de stok zo bewerkt, zal hij wel nooit vaster dan voorheen in moedertje aarde staan! Dan zegt degene die de stok niet op zijn kop geraakt had: Hier, pak aan die hamer en probeer jij je geluk maar!' Nu geeft ook deze een geweldig harde klap, ­raakt de spijker echter ook met op de kop, maar schampt hem aan de rechterkant. En nu ontstaat er tussen de beiden een strijd over wie van hen nu beter heeft geslagen. Dat de beiden het daarover niet gemakkelijk eens worden is te begrijpen; want waar twee onderling twisten, houdt de twist niet eerder op dan wanneer een sterkere en meer geoefende erbij komt en de beide twistenden terwille van het recht laat zien hoe men de spijker op de kop slaat. Later lukt het hun beiden ook, maar zonder de derde zouden zij beiden nog wel geruime tijd slechts daarover gekibbeld hebben wie van hen beter geslagen had, of de schampende slag naar links beter was dan die naar rechts.

[2] En kijk, precies zo is het bij jullie meningsverschil, en het moet tenslotte de derde zijn die jullie wijsheidsstrijd beëindigt door de spijker voor jullie op de kop te slaan, omdat jullie anders onderweg nog tot een bloedig gevecht zouden kunnen komen alleen maar over de vraag of de gemiste slag naar links beter was dan de net zo gemiste slag naar :echts!

[3] Dus noch jij, noch je metgezellen hebben de waarheld gevonden met betrekking tot het tot stand gebrachte wonder en de vraag of zoiets ook gedaan zou kunnen worden door een geestelijk volmaakt mens, maar jullie hebben haar nauwelijks links of rechts geraakt!

[4] Nu, dat Ik de spijker goed op de kop zal treffen is wis en zeker.; maar voor Ik nog in deze zaak voor jullie met vaste hand .zal slaan, moet je naar je metgezellen gaan en hun zeggen, dat noch de linker noch de rechter partij gelijk heeft, maar dat ieder nauwelijks de waarheld heeft aangeroerd. Jullie moeten tevoren eerst samen overeenkomen, dat jullie totaal niets weten en begrijpen in deze aangelegenheid. Kom pas daarna terug, dan zal Ik je vertellen wat in deze zaak waar en juist is om te weten en te denken!"

[5] Daarmee gaat de zwarte aanvoerder weer naar zijn .metgezellen terug en vertelt hun alles. Die zelden daarop heel verstandig: Het is heel terecht, juist en goed dat de Heer Zelf ons dit antwoord heeft gegeven; want het geldt niet alleen voor nu, maar voor alle toekomende tijden. Hoe vaak kwam het bij ons niet voor, dat de een de zaak zo, een tweede anders en een derde nog anders beoordeelde! Wie van de drie had dan naar waarheid juist geoordeeld? Geen van hen had de stok op de kop getroffen, mogelijk vaak nauwelijks geschampt! Uiteindelijk moest door een algemene raad en door meerderheid van stemmen besloten worden, wie bij de beoordeling van een zaak of een handeling gelijk had; en het gebeurde beslist niet zelden, dat juist diegene die met zijn slag het verst naast de stok had geslagen, met stemmenmeerderheid gelijk kreeg. Zouden wij toen reeds van iemand zo'n uiterst wijs advies gekregen hebben, hoeveel onnodige ruzies zouden er dan achterwege zijn gebleven! Maar wij hadden nu eenmaal deze heilige aanwijzing niet en kregen vaak ruzie alleen maar omdat ieder van ons de wijste wilde zijn.

[6] Maar dat had toch ook weer zijn goede kant, want dat eeuwige bekvechten heeft onze dorst naar zuivere waarheid steeds meer gewekt. Zonder die dorst zouden wij in de eerste plaats jou, Oubratouvishar, zeker nooit als onze wegwijzer hebben gekozen; zonder jou zouden wij echter nooit in Memphis en zonder Memphis nog minder hierheen gekomen zijn, waar wij nu zelfs de meest zuivere waarheid kunnen horen uit de mond van Degene die de eeuwige Oergrond van al het leven, van al het bestaan en van alle dingen is. Ga nu en breng de innigste dank van ons allen over voor de goddelijk wijze wenk die wij allen kregen en die wij door de daad zo levend en waarachtig mogelijk willen en zullen eren in ons hele nageslacht! Dus geen ruzie meer tussen onmiskenbare broeders'

 

13 De mogelijkheid grotere dingen te doen dan de Heer

 

[1] Met deze boodschap kwam de aanvoerder, begeleid door zijn dienaar, bij Mij en wilde Mij woordelijk meedelen wat zijn metgezellen tegen hem hadden gezegd.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Vriend, dat heeft Degene die harten en nieren van de mensen beproeft, niet nodig! Ik weet reeds alles wat je metgezellen je werkelijk heel verstandig hebben toevertrouwd, enje kunt nu uit Mijn mond het juiste vernemen over jullie strijdvraag. Kijk, luister en begrijp!

[3] Als een mens op deze aarde of pas ook aan gene zijde, wat meestal het geval zal zijn, de hoogste geestelijke levensvoleinding verkregen zal heb­ben, dan zal hij niet alleen dat, wat Ik nu ten aanschouwe van jullie doe en wat er in alle scheppingssferen is en gebeurt, ook door zijn vrije wil kunnen doen en laten ontstaan en bestaan, maar nog veel grotere dingen! Want een volmaakt mens is in de eerste plaats als Mijn kind in alles één met Mij, en niet alleen maar in bepaalde speciale dingen, en moet dus omdat Mijn wil ook geheel de zijne is geworden, natuurlijk ook dat kunnen doen wat Ik Zelf kan.

[4] Maar in de tweede plaats verliest geen mens, hoe volmaakt ook, zijn eigen vrije wil, ook al is hij nog zo één van wil met Mij geworden, en hij kan daarom niet alleen alles uit Mij, maar ook heel ongebonden vrij uit zichzelf willen, en dat zal dan toch duidelijk meer zijn dan Mijn wil aangeeft.

[5] Dat klinkt je nu wel wat fantastisch in de oren, maar toch is het zo en het zal ook voor eeuwig zo blijven. Opdat je dat echter heel duidelijk zult inzien zal Ik je het geheel nog wat duidelijker maken door je te wijzen op een zaak die je na Memphis niet meer geheel vreemd is. 

[6] Je hebt in Memphis bij jullie eerste oponthoud.en wel bij de overste, de wijze Justus Platonicus, verschillende soorten spiegels gezien, waarvan het gepolijste oppervlak je evenbeeld terugkaatste.

[7] De overste toonde je tenslotte ook een zogenaamde magische spiegel, waarin je tot je grote verbazing jezelf veel groter zag dan je in werkelijkheid bent.

[8] De overste toonde je echter ook nog een andere eigenschap van deze spiegel. Hij liet namelijk het zonlicht erop vallen en ontstak zo in het sterke brandpunt, dat zich zo ongeveer een halve manslengte buiten het van alle kanten naar het midden toe gebogen vlak bevond, allerlei brandbare zaken, waarover jij je nog veel meer verwonderde.

[9] Nu vraag Ik je hoe dat mogelijk was? Hoe kwam het dat de door de zogenaamde magische spiegel teruggeworpen straal van de zon een veel grotere uitwerking had dan de zon met haar rechte, ongebroken stralen? En toch was de straal uit de magische spiegel geen andere dan die uit een en dezelfde zon!

[10] De spiegel bleef daarbij beslist helemaal koud! Ja, waaraan ontleende de straal dan die uitwerking die het natuurlijke, vrije zonnelicht zo ver overtrof? Je begrijpt toch al veel en je zult Mij daar ook wel een reden voor aan kunnen geven, tenminste in zoverre als de overste je die kon geven’

[11] De AANVOERDER zegt: 'O Heer, U weet werkelijk, werkelijk alles! Ja, het is waar, de overste in Memphis heeft ons zo’n spiegel laten zien en ook haar verschillende soorten werking: maar met zijn uitleg daarover was ik ronduit gezegd, allerminst tevreden. Hij scheen daar behoorlijk naast Uw stok geslagen te hebben en die zelfs niet eens aangeraakt te hebben. Kortom, hoe langer hij mij vol ijver het geheel probeerde uit te leggen, des te onbegrijpelijker werd het voor hem en voor mij.

[12] Eén ding leek mij wel juist, namelijk dat zo'n naar binnen gebogen spiegel de eigenschap heeft de van de zon uitgaande stralen te bundelen, en dat in een veel sterkere mate, dan wanneer men een aantal vlakke spiegels die de zon in haar natuurlijke grootte, zoals ons oog die ziet, weergeven, zo zou opstellen dat alle stralen op een en dezelfde plaats bij elkaar zouden komen, welke plaats dan ook veellichter zou worden dan de lichtvlek afkomstig van een enkele, vlakke spiegel. Er was dus sprake van een duidelijke verdichting van de straal van het zonlicht, en de ervaring leert, dat de vermeerdering van het licht ook een evenredige vermeerde­ring van de warmte en hitte tengevolge heeft. Zoiets zou echter naar de mening van de overste nooit precies te berekenen zijn; maar het is toch naar zijn zeggen door veelvuldige en goed onderzochte ervaring bevestigd.

[13] Dat, o Heer, is nu echter ook al het goeds wat de overste mij heeft verteld. Om daar nu mogelijkerwijs een verdere goede conclusie uit te moeten of te kunnen trekken, daarvoor heeft mijn ziel te weinig inzicht en ik vraag U daarom nogmaals of U bij mij, lichtloze, een waar, geconcentreerd licht in mijn ziel zou willen laten stromen, anders zal het daarin net zo duister zijn als de huid van mijn nietswaardige lichaam door en door zwart is!"

 

14 Het doen van wonderen door de mens die geheel in Gods wil is opgegaan

 

[1] IK zeg: 'Nu welaan dan, luister naar Mij! Ik ben de zon van alle zonnen en van alle geestenwerelden en van al de zich daarop bevindende wezens van allerlei natuur en soort.

[2] Zoals echter deze aardse zon met haar licht en de daardoor opgewekte warmte binnenstroomt in alle op een aardbol wonende wezens, en op de aardbol slechts in een bepaalde, vastgestelde orde binnenstroomt, en daardoor de hele aardbol zichtbaar volgens de natuur leven inblaast, zo stroom ook Ik volgens de eeuwig strenge, afgemeten en door Mij vastge­stelde met veranderbare orde binnen in alles wat door Mij is geschapen; en daarom kan de aarde nooit méér aarde zijn en worden dan zij is, de vijgeboom met nog meer vijgeboom, de leeuw niet nog méér leeuw en zo verder opklimmend tot de mensen kan geen schepsel meer of ook minder worden in zijn aard en soort, dan hoe en wat het is.

[3] Alleen de mens kan wat zijn ziel en geest betreft steeds maar door meer en meer mens worden, omdat hem van Mij uit het onuitroeibare vermogen is gegeven, door het volgen van Mijn wil die hem is gegeven, steeds meer van Mijn geestelijke levenslicht in zich op te nemen en voor alle eeuwigheden te behouden.

[4] Nu, als de mens helemaal volgens de wet leeft, maar daarbij niet naar iets speciaal hogers streeft, zich echter binnen de orde die hij zich heeft gesteld ook niet voor iets laags laat gebruiken, dus werelds gezien een onberispelijk mens is, dan lijkt hij op een vlakke spiegel die het beeld van de zon op zijn gepolijste vlak noch vergroot noch verkleint. Hij zal daarom ook alles op heel natuurlijke wijze begrijpen, en daarmee bereiken dat hij zich in alles heel gewoon ontwikkelt.

[5] Maar een mens die vanwege een beetje licht, dat hij zogezegd toevallig ergens heeft opgevangen, bij degenen die totaal geen licht hebben veel ophef maakt over het een of ander en doet alsof hijzelf uitvinder van de oerwijsheid is, terwijl hij alle anderen voor meer dan dom houdt, -zo'n mens blaast zich op en lijkt op een bol waarvan de oppervlakte zeer glad gepolijst is en daardoor een naar buiten gebogen spiegelvlak vormt.

[6] Op zo'n vlak zul je weliswaar ook nog het beeld van de zon weerkaatst zien, maar heel klein, en je zult niets meer merken van enige warmte. Door dit terugkaatsende vage licht zal eeuwig niets ontvlammen, ook al was het de meest brandbare nafta-ether! Dat doet de hoogmoed van de ziel als zij zich erg veel inbeeldt over iets heel onbelangrijks. En hoe meer zo'n ziel zich dan inbeeldt, des te puntiger wordt het bolle vlak van haar spiegel en des te kleiner het spiegelbeeld van de geestelijke zon op zo'n haast kegelvormige spiegel van kennis en wetenschap.

[7] Deze twee nu aangeduide mensensoorten worden niet steeds meer mens de laatste zelfs steeds minder.

[8] Maar nu komt er een derde, weliswaar wat zeldzaam geworden mensensoort! Deze is uiterlijk zeer voorkomend, gedienstig, geduldig, zacht, bescheiden en vol deemoed en liefde tegenover ieder die haar diensten nodig heeft.

[9] Deze soort lijkt op onze magische,. naar binnen gebogen spiegel. Als het licht van het leven en de kennis uit Mij op zo n zielespiegel valt, zal het licht dat daarvan in het aardse actieve leven terugstraalt, het gemoed en de eigen, vrije wil doen ontvlammen voor al het goede, alle liefde, al het mooie, ware en wijze. Alles wat in het brandpunt komt te staan van dit vele malen verdichte geesteslicht, wordt helder verlicht en door het hoge warmteniveau van het innerlijke leven snel tot volle wasdom gebracht. En de mens met zo'n zielespiegel herkent dan weldra overduidelijk en heel levendig zaken, waarvan een gewoon mens zelfs nooit zal dromen.

[10] Zo'n mens wordt dan ook steeds meer mens; en hoe meer mens hij wordt des te volmaakter wordt hij ook in zichzelf En wanneer na een passende tijd zijn spiegelomvang of -doorsnede meer en meer is vergroot en aan diepte ten opzichte van het levenscentrum heeft gewonnen, dan zal het naar buiten actieve, en beduidend groter en lichtsterker geworden brandpunt ook zeker nog veel grotere dingen tot stand brengen dan Mijn voor alle schepselen precies afgepaste zonnelicht, waarvan langs de geor­dende en natuurlijke weg nooit een bepaalde, buitengewone vermeerde­ring te verwachten is, en men kan niet aannemen dat het licht van de zon, dat langs natuurlijke weg op deze aarde valt, ooit een diamant zal smelten, maar dat kan de gebundelde lichtstraal uit een grote zogenaamde magische spiegel wel.

[11] Precies zo verhoudt het zich dan ook bij een zeer volmaakt mens, waarvan Ik eerder gezegd heb dat hij grotere dingen zal doen dan Ik. Ik doe alles alleen maar volgens de van eeuwigheid zeer precies afgewogen orde, en de aarde moet op de exact vastgestelde afstand van de zon haar baan volgen, waarin zij over 't algemeen steeds het licht in dezelfde mate ontvangt.

[12] Het is dus begrijpelijk dat Ik nooit, terwille van de kennis of zelfs voor de grap, met de almacht van Mijn wil deze of een andere aarde heel dicht bij de zon kan plaatsen, want zo'n poging zou deze hele aarde in een oogwenk in een pure, witachtig blauwe damp veranderen:.            .

[13] Maar jullie mensen kunnen op deze aarde door dergelijke spiegels het verstrooide licht van de zon op één punt samenbundelen en de kracht daarvan op kleine delen van de aarde uitproberen, en daarmee doen jullie, zuiver natuurkundig gezien, met het licht van de zon meer en grotere dingen dan Ik, -hoeveel meer dan wel met Mijn geestelijk licht via de volmaakte, holle deemoedspiegel van je ziel!

[14] Ja, Mijn echte kinderen zullen dingen tot stand brengen en binnen hun kleine gebieden daden verrichten, die in verhouding tot Mijn daden duidelijk groter moeten zijn, omdat zij naast de volmaakte vervulling van Mijn wil, ook kunnen handelen naar hun eigen vrije wil, waarin zich Mijn licht tot een onuitsprekelijke sterkte kan verdichten, en daardoor in een klein gebied met de meest intensieve vuurkracht van Mijn innerlijke wil daden kunnen verrichten die Ik vanwege de instandhouding van de gehele schepping nooit mag verrichten, hoewel Ik dat natuurlijk ook wel zou kunnen.

[15] Kortom, Mijn echte kinderen zullen als het ware zelfs kunnen spelen met die krachten van Mijn hart en wil, die Ik Zelf evenmin ooit daadwer­kelijk heb gebruikt als dat Ik ooit deze aarde heel dicht naar de zon heb geschoven, om voor de grap met haar onbeschrijfelijke hitte een paar bergtoppen af te smelten, wat niet mogelijk zou zijn zonder tegelijk de hele aarde mee te veranderen in de oorspronkelijke ether. Wat Ik dus noch in het groot en nog minder in het klein mag doen, dat kunnen Mijn kinderen met de magische spiegels ten eerste natuurlijk en dan ook des te meer geestelijk verrichten!

[16] Mijn beste vriend, begrijp je nu ook goed, waarachtig en juist, wat Ik je over jouw vragen heb uitgelegd? Ben je nu tevreden, of heb je nog ergens twijfels onder je zwarte huid?"

 

15 De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God

 

[1] De AANVOERDER zegt: 'Ja, Heer, alles is mij nu duidelijk en mijn ziel voelt zich nu alsof zij overal in thuis is! Maar ik merk bij Uw leerlingen dat zij vrijwel allemaal dit beeld van de drie soorten spiegels bepaald niet goed schijnen te begrijpen! Ik dank U innig voor Uw uitleg, die aan al mijn levensgevoelens volkomen beantwoordt; maar zoals gezegd, ik vind het onaangenaam om te zien, dat juist diegenen die dit alles het best zouden moeten begrijpen omdat zij oorspronkelijk tot het kindschap geroepen zijn, dit alles het minst schijnen te begrijpen!"

[2] IK zeg: 'Daar hoef je je weinig of helemaal niet om te bekommeren! Als jij het begrijpt, waar zou je je dan verder druk om maken? Zij zullen het dan wel begrijpen wanneer de tijd voor hen daar is; want zij zullen nog langer bij Mij zijn, terwijl jullie morgen naar jullie land zullen vertrekken!

[3] Het is immers van ouds een goed gebruik bij alle volken, dat de vreemde gast eerder bedacht wordt dan de kinderen des huizes. De.kinderen zullen daardoor met te kort komen! In eerste instantie kon jullie deze zaak gemakkelijk begrijpelijk gemaakt worden omdat jullie al bekend waren met het wezen van de spiegel; maar van Mijn ware leerlingen en kinderen heeft er nog nooit één een andere spiegel gezien dan alleen die van een rustig wateroppervlak. Als Ik hun echter deze zaak nader zal willen uitleggen, dan zal Ik Mij voor een beter begrip van de zaak even gemakkelijk de betreffende spiegels weten te verschaffen als Ik Mij het mensenbrein wist te verschaffen, en zoals Ik de oude Marcus dit nieuwe huis met alle toebehoren wist te verschaffen.

[4] Wees dus vanwege Mijn leerlingen en Mijn ware kinderen niet ongerust; want Ik Zelf geef je de verzekering, dat zij allen niet te kort zullen komen. Want vreemden komen en gaan weer; maar de kinderen blijven thuis! - Heb je ook dit begrepen?"

[5] De AANVOERDER zegt: 'En of ik het begrepen heb, - maar daardoor is mijn ziel niet vrolijker geworden; want het klonk uit Uw mond zo erg afstandelijk met de naam 'vreemde' aangeduid te worden! Maar wij zullen het eeuwig niet kunnen veranderen wat U van eeuwigheid reeds zo bepaald hebt en wij zijn U als vreemden toch gloeiend van liefde dankbaar voor al deze ook nooit verdiende, overgrote genaden die U ons hier hebt bewezen!"

[6] Dan springen bij de aanvoerder, evenals bij zijn dienaar, de tranen in de ogen en JARAH zegt heel zachtjes tegen Mij: 'Heer en Vader van alle mensen, zie, de beide Moren huilen!"

[7] Maar IK zeg: 'Dat is niet erg, Mijn lieve dochtertje, wantjuist daardoor worden zij kinderen van Mijn kinderen, die ook niet uit het huis van de grootvader gestoten worden!"

[8] Toen de beide Moren Mij dat hoorden zeggen, zonken zij voor Mij op hun knie en snikten luid, maar nu van blijdschap.

[9] En na een poosje riep de AANVOERDER luid: 'O God vol gerechtigheid­wijsheid, liefde, macht en ontferming, met een boetvaardig wezen dank ik U namens mij en mijn volk dat wij ons in ieder geval kinderen van Uw kinderen mogen noemen!"

[10] IK zeg: 'Wees gerust, Mijn vriend! Wie Ik aan neem is geen vreemde meer voor Mij! je ziet hoe de aarde vol bergen is, en daar zijn hoge en lage bij. De hoge zijn weliswaar de eerste en eigenlijke oerzonen van de aarde, en de lage zijn pas in de loop der tijd als afzettingen van de hoge ontstaan, -maar zie, terwijl de allereerste en allerhoogste hun toppen met eeuwige sneeuwen ijs sieren, zuigen de lage nakomelingen voortdurend de liefde­melk uit de borst van de grote moeder!

[11] Ik zeg jullie: Wie liefde heeft en liefde schenkt, is Mijn kind, Mijn zoon, Mijn dochter, Mijn vriend en Mijn broeder! Wie de liefde echter niet heeft en haar dus ook niet schenkt, is een vreemde en wordt als zodanig behandeld. Als Ik je echter Mijn vriend noem, dan ben je geen vreemde meer, maar behoor je tot Mijn huis door Mijn woord, datje getrouw in je hart hebt opgenomen. Maar ga nu getroost heen en verkondig dat alles aan je broeders!'

[12] De aanvoerder gaat nu met zijn dienaar naar zijn metgezellen en verkondigt hun alles wat hij nu van Mij gehoord heeft, en allen beginnen  letterlijk te juichen van vreugde over dit bericht, dat voor en zo uitermate troostrijk is. Wij laten hen nu .over aan hun terechte vreugde. Maar Cyrenius die de uitleg met de spiegels ook niet al te goed begrepen had, hoewel hij een heel goed inzicht had in de verschillende spiegelsoorten, vroeg Mij of Ik hem daarover niet iets meer vertellen wilde. Maar Ik vroeg hem nog wat geduld te hebben, omdat wij het weldra met een wat treurig uitziende deputatie uit Caesarea Philippi te doen zouden krijgen. En Cyrenius stelde zich daarmee tevreden.

 

16 De deputatie uit Caesarea

 

[1] Nauwelijks had Ik dat gezegd of er kwamen al twaalf mannen om het oude huis heenlopen; het waren zes joden en zes Grieken. De Caesareeërs die nu in een paar hutten kampeerden, hadden namelijk via hun herders en vissers gehoord, dat de Romeinse stadhouder een groot stuk land aan de oude visser Marcus geschonken had en dat dit als zijn volledig eigendom omringd was met een ontoegankelijke muur. De Caesareeërs beschouw­den echter alle grond in de verre omtrek rondom de stad als land van de gemeente en wilden nu van Cyrenius horen met welk recht hij zich aan het eigendom van de stad had kunnen vergrijpen, omdat de stad daarover steeds zowel aan de Romeinen als ook aan Jeruzalem de cijns betaald had. Ik had Cyrenius echter al vooraf heimelijk een aanwijzing in zijn hart gegeven, en hij wist dan ook al van te voren waarover het zou gaan eer nog iemand van de afvaardiging zijn mond had opengedaan, en hij was daardoor ook voldoende voorbereid op het antwoord, dat hij de zeer vrijpostige, treurige afvaardiging zou geven.      .

[2] Na alle buigingen stapte er een voorname Griek, Roclus.genaamd, op Cyrenius af, deed zijn mond open en sprak: 'Zeer rechtvaardige, gestrenge en doorluchtige heer, heer, heer! De zaak waarom het hier gaat is, dat aan Marcus de oude krijgsman en nu visser, door uw vrijgevigheid een aanzienlijk deel van onze gemeentegronden, waarvoor wij veel cijns betalen als omheind eigendom in handen is gegeven. Door onze herders die bedroefd waren over dat mooie stuk land, zijn wij dit nog droever uitziende bericht een uur geleden te weten gekomen.

[3] Welk ongeluk ons Caesareeërs, die vroeger zo welgesteld waren, heeft getroffen, daarvan getuigen de hier en daar nog rokende ruïnen. Wij zijn nu in de ware zin van het woord de armzaligste bedelaars van de wereld. Gelukkig is hij die bij de grote brand iets van zijn have kon redden! Ons arme saters was dat geluk niet beschoren, want het vuur greep zo snel om zich heen dat wij en nog velen van ons, de goden nog zeer dankbaar moeten zijn dat wij het vege lijf hebben kunnen redden. Enig vee is nu onze hele have, wij zijn nu weer nomaden geworden; maar hoe kunnen we zelfs dit laatste bezit behouden als uw vrijgevigheid voor geboren Romeinen onze beste gronden van ons afneemt en als volledig onaantastbaar eigendom omheint voor hen die het geluk hebben in uw hoge gunst te staan?!

[4] Wij willen u daarom alleen maar smekend vragen, of de nu zo overgelukkig geworden Marcus aan ons een schadevergoeding moet geven of niet! Zo helemaal zonder schadevergoeding zou deze onteigening in onze huidige, penibele situatie toch wel iets zijn dat in de geschiedenis der mensheid moeilijk ergens zijn weerga zou vinden. - Allerhoogste heer, wat hebben wij armen te verwachten?"

[5] CYRENIUS zegt: 'Waar hebben jullie het over en wat willen jullie, brutale halfmensen?! Dit grondstuk heeft sinds vijfhonderd jaar bij deze berg en deze vissershut behoord, en was volkomen waardeloos omdat het een pure zand­ en steen woestenij was. Er behoorden echter nog twintig morgen land bij die niet omheind en dus aan de stadsgemeente overgelaten werden om vrij en naar believen over te beschikken. Bovendien hebben jullie je nu aan mij voorgedaan als berooide armen en bedelaars, die hun hele hebben en houden zijn kwijtgeraakt! Wat moet ik nu over die boosaardige leugenachtigheid van jullie zeggen?! Ik weet wel dat jullie huizen in de stad door het vuur zijn verwoest, en ik weet precies hoe groot jullie schade is; maar ik ben ook bekend met jullie grote bezittingen in Tyrus en Sidon en ik weet dat juist jij, Roclus, daar zoveel schatten bezit, dat je je zonder meer met mij zou kunnen meten! En datzelfde geldt voor alle elf die nu met je hierheen gekomen zijn!

[6] Jullie twaalven hebben nog zoveel schatten en rijkdommen, dat jullie zelf de door het vuur verwoeste stad minstens tienmaal zouden kunnen opbouwen; en toch komen juist jullie om je over je armoede te beklagen ­en mij van onrecht te beschuldigen omdat het zuiver rechtmatige eigen­dom van de oude Marcus, die in iedere vezel van zijn leven een man van eer is, van dat van jullie werd afgezonderd! Zeg maar welke naam ik jullie moet geven!

[7] Ga en bekijk de grond die Marcus buiten de tuinmuur nog volledig in bezit heeft! Het is nog ruim twintig morgen land. Ik verkoop het aan jullie voor tien zilvergroschen. Als jullie vinden dat het dat waard is, betaal dan de tien groschen en de grond is van jullie! Behalve in de Sahara in Afrika vind je nergens op de goede grote aarde een slechtere gleba* (* Gleba: latijn voor 'aardkluit'.); want behalve zand en dode steenslag en hier en daar een verkommerde distel zul je niets vinden!

[8] Maar jullie zijn rijke mensen, jullie kunnen van ver weg aarde laten aanvoeren en daarmee deze kleine woestenij bedekken en tot vruchtbaar land maken! Ook kunnen jullie van ver weg een zeer dure waterleiding aanleggen om het op die manier gecultiveerde grondstuk in de zomers, die hier meestal droog zijn, behoorlijk te irrigeren, en dan hebben jullie een heel behoorlijk stuk land rechtmatig in jullie bezit gekregen! Maar met die ongemotiveerde aanspraken zullen jullie bij mij  eeuwig niets bereiken, .en ik zal jullie metterdaad bewijzen, dat na jullie huidige zeer onrechtvaardige verzoek altijd slechts de sterkere het recht aan zijn kant heeft! -Wat willen jullie nu doen?"

[9] Behoorlijk geschrokken van de krachtige taal van.de opperstadhouder zegt ROCLUS: 'Heer, heer, heer! Wij zijn het niet zelf die aanspraken wilden laten gelden, maar wij zijn slechts vertegenwoordigers van degenen die in de verwoeste stad in volle ernst een jammerlijk bestaan lelden. Wij hebben al veel voor hen gedaan, en de hele stadsgemeente, die nu totaal verarmd is, heeft ons slechts uit dankbaarheid al de omliggende gronden volledig in eigendom gegeven, en tegen ons gezegd, dat ook deze gronden aan de zee hun gemeentelijk eigendom waren!

[10] In dat geval, dachten wij, kan het ons beslist niet onverschillig laten dat iemand op onbevoegde wijze daar een deel van neemt, cultiveert en het gecultiveerde deel meteen laat omheinen met een ontoegankelijke, massieve muur, en dat met een werkelijk sprookjesachtige snelheld, -wat natuurlijk jullie Romeinen die door de oorlog zeer bedreven zijn, wel mogelijk kan zijn, omdat jullie in het veld niet zelden in weinige ogen­blikken een legerplaats voor honderdduizend man op kunnen zetten!

[11] Nu de zaak dus heel anders blijkt te zijn, zien wij eenvoudig van onze eisen af en gaan naar huis! De nog overblijvende twintig morgen land die buiten de muur liggen, kan de oude, brave burger ook nog voor zichzelf erbij laten omheinen en wij verklaren hierbij dat hij noch door ons, noch door de stadsgemeente ooit in zijn vrije bezit gestoord zal worden. Maar wij geloven toch wel dat hij aan de stad, vanwege zijn alleenrecht als visser, voortaan de van ouds gebruikelijke tiende moet afdragen!"

[12] CYRENIUS zegt: 'O ja, maar jullie moeten bewijzen wanneer de stad dit recht verkregen heeft! Mij is in dit opzicht geen document bekend, omdat ik tijdens mijn huidige, nu reeds bijna vijfendertig jaar lange diensttijd daar nooit iets van gezien heb. Want pas onder mij heeft het vroegere dorp stadsrechten verkregen en wel ter ere van mijn broeder die Rome meer dan veertig jaar had bestuurd. Mij zijn derhalve alle plaatselijke omstandigheden van deze stad precies bekend. Van een vis-tiende die deze stad wettig te vorderen zou hebben, weet ik niets; wel weet ik dat men die onwettig uit naam van de stad gevorderd heeft en dat mijn Marcus verplicht was jullie die steeds te betalen, waarvoor hij als hij kwaad zou \Villen een volledige terugbetaling zou kunnen eisen, wat hij echter niet Zal doen omdat hij een te eerlijk en te ingoed mens is. Maar dat hij in het vervolg aan jullie geen onrechtmatige tiende zal betalen, daar sta ik voor in.

[13] In plaats van jullie nu enig recht te geven, maak ik jullie als afgevaardigden van deze stad bekend dat ik uit hoofde van mijn macht,  uitgaande van de keizer, de oude Marcus benoem tot overste over de stad en haar wijde omliggende gebied, en hem bekleed met alle macht die ik zelfheb, en dat in het vervolg alleen hij over jullie en al jullie aangelegen­heden volledig recht mag spreken, en dat jullie allen aan hem de verplichte schatting af moeten dragen! Dat zeg ik jullie nu mondeling, maar hij zal zich geheel volgens de wet met de papieren, de staf en het zwaard en de gouden weegschaal der gerechtigheid legitimeren! Slechts in heel bijzon­dere gevallen zal een beroep op mij gedaan kunnen worden, maar verder zal hij alles beslechten! -Bent u daarmee tevreden?"

 

17 De wijze wetgeving in Mathaël’s koninkrijk aan de Pontus

 

[1] ROCLUS zegt: 'Tevreden of niet tevreden, - wat kunnen wij doen tegen uw macht? Onmachtige wormen moeten immers met alles instemmen; want wee hen als zij zich ook maar enigszins in het stof van hun nietigheid beginnen te roeren, dan worden zij meteen door de vrolijke vogels uit de lucht opgemerkt, gevangen en gegeten! De zwakke moet immers de machtige gehoorzamen als hij wil leven en dus zullen ook wij Marcus, die nu heer, heer is, moeten gehoorzamen als wij niet gegeten willen worden. Maar aangenaam -om heel eerlijk te zijn -is het voor ons beslist niet dat deze oude, ruwe krijgsman over ons zal heersen; want het is de meest onverbiddelijke mens die wij ooit meegemaakt hebben. Rechtschapen is hij, daar kan niemand aan twijfelen en hij heeft, gezien zijn vele ervaringen, ook een oordeel dat altijd gezond en juist is; maar voor de rest is hij de meest onmaatschappelijke mens, en van menslievendheid is bij hem absoluut geen sprake! Wel, wel, dat is een felicitatie waard, dat hij onze autoriteit is geworden! Werkelijk, zowel ons als onze kinderen en kinds­kinderen zullen goede tijden te wachten staan! Emigreren zou nu beslist het beste zijn, - maar waarheen?"

[2] Dan staat MATHAËL Op en zegt: 'Wel, als jullie emigreren willen, kom dan naar wat nu mijn rijk is, dat achter Klein-Azië aan de wijde Pontus ligt. Het is een groot rijk door twee grote zeeën begrensd, in het westen door de Pontus en in het oosten door het Mare Caspium*. (* De Kaspische Zee ) Daar zullen jullie onder mijn wetten, die echter wel heel streng zijn, veilig en werkelijk zeer rustig kunnen leven. Alleen dit zeg ik jullie, dat er in mijn rijk zelfs geen schijn van onrechtvaardigheid mag voorkomen en iedere leugen uiterst hard en onverbiddelijk bestraft wordt; maar een geheel rechtvaar­dige, waarheidslievende, onzelfzuchtige burger zal onder mijn ijzeren scepter het beste leven hebben!

[3] Niemand zal bij mij vrij zijn van cijns; want wie in staat is om enig werk te doen, moet werken en iets verdienen! Wie echter iets verdient kan ook cijns aan de koning afdragen, die steeds voor het welzijn van het hele rijk moet zorgen en daarom altijd vele en grote schatten tot zijn beschikking moet hebben om een leger te onderhouden dat sterk genoeg is om een mogelijke brutale vijand het hoofd te kunnen bieden.

[4] Hij, de machtige koning, moet scholen en tuchthuizen onderhouden en de grenzen van het rijk voorzien van sterke onoverwinnelijke vestingen, waar geen vijand zo gemakkelijk overheen kan springen, -maar waarvoor zeer veel geld nodig is.

[5] Daaruit zien jullie hoe streng een koning er op toe moet zien dat ieder mens hem de verplichte cijns betaalt; en jullie kunnen dus nu wel emigreren naar mijn rijk, als jullie het eens zijn met de verplichtingen die ik van iedere onderdaan met onverbiddelijke strengheid zal eisen! Mijn toestemming hebben jullie; mocht jullie het juk van Rome onder het beheer van de oude Marcus te zwaar drukken, dan weten jullie nu reeds waarheen je kunt emigreren!

[6] Maar om jullie in algemene zin bekend te maken met mijn instellingen, vertel ik jullie ook nog, dat er bij mij aan niemand ooit een onbeperkt recht op inkomsten verleend wordt. Iedereen staat het weliswaar vrij een vermogen bijeen te garen, maar dat mag op straffe des doods niet groter worden dan tienduizend pond. Al het meerdere dat iemand verwerft, moet hij zeer gewetensvol in de algemene staatskas storten; doet hij dat niet­ hetgeen volgens mij heel snel ontdekt en bewezen kan worden, dan wordt het hele vermogen verbeurd verklaard; de overtreder van deze zo buiten­gewoon heilzame wet voor het algemene welzijn van de staat zal daarbij nog andere zware straffen opgelegd krijgen.

[7] Bovendien wordt het ook niemand toegestaan de toegestane tiendui­zend pond in al te korte tijd te verwerven; want het is maar al te duidelijk dat zo 'n verrijking in een te korte tijd niet mogelijk is zonder allerlei bedrog en andersoortige gewelddadige afpersingen, behalve dan in geval van een geschenk of een erfenis of een eventuele vondst.

[8] Maar voor schenkingen, erfenissen en alle soorten vondsten bestaat in mijn rijk de volgende zeer wijze bepaling dat daarvan steeds de helft afgedragen moet worden aan de staatskas, waaruit in de eerste plaats de onmondige kinderen opgevoed en verzorgd worden, evenals ook andere arme mensen die niet tot werken in staat zijn. Kortom, in mijn rijk is alles zo geregeld dat daar niemand nood zal lijden, maar ook niemand een onnodige overvloed zal hebben! Alleen een buitengewoon goed, wijs en zeer rechtvaardig mens kan ook over twintigduizend pond beschikken, ­maar over meer echter niemand in mijn hele rijk behalve ik en mijn allervertrouwdste ambtenaren en veldheren!

[9] Als jullie met deze staatsinrichting van mij tevreden zijn, pak dan je spullen en verhuis naar mijn rijk!"

[10] ROCLUS zegt: 'O, scherpzinnige koning van de Pontus en het Mare Caspium, wij wensen u veel geluk in uw rijk, maar zullen van uw prijzenswaardige aanbieding toch geen gebruik maken! Onder die omstan­digheden zijn we maar liever Romeinse slaven dan uw belangrijkste rijksonderdanen. Nee, zo'n staatsinrichting zou ons wel gestolen kunnen worden! De Moren daar hebben beslist een meer menselijke! Is er hier soms nog zo'n koning die ons zo'n prachtig voorstel wil doen?!

[11] Het kan best zijn dat uw regering het erg goed doet, als men zich daaraan eenmaal gewend heeft zoals de os aan zijn juk; maar nu? Dan zien we nog liever tien steden boven onze hoofden afbranden en twintig Marcussen heerser over ons worden! Het ga u goed, wijze koning van het ijsgrauwe Noorden!"

 

18 De rechtsstrijd tussen Cyrenius en Roclus

 

[1] Daarop wendt ROCLUS zich weer tot Cyrenius en zegt: 'Heer, heer, heer, waar is Marcus, die nu onze heer en gebieder is, dan kunnen wij hem onze eerbied betuigen!"

[2] CYRENIUS zegt: 'Dat heeft zo'n haast niet; want met een eerbetoon vol lege woorden is hij niet gediend, en andere schatten heeft hij niet nodig, omdat hij daarvan al meer dan genoeg heeft.

[3] De beste huldiging voor hem zal zijn, dat jullie altijd eerlijk en openhartig bij hem komen en hem jullie wensen voorleggen; dan zal hij jullie aanhoren en volledig recht doen! Iedere leugen echter, die hij door zijn scherpzinnigheid onmiddellijk ontdekt, zal hij zeer streng en onver­biddelijk straffen! Want het is de uitdrukkelijke wil van de keizer en ook van mij, om leugen en bedrog uit het hele rijk te verbannen en slechts de zuivere waarheid, gepaard aan een even zuivere en onbaatzuchtige liefde, te laten heersen over alle mensen die wijd en zijd tot Rome behoren; want alleen onder de scepter van de waarheid en de liefde kunnen volkeren waarlijk gelukkig leven. En wie zal zeggen of ik geen lust heb om de zeer wijze regeringsbeginselen van de noordse koning ook in het Romeinse rijk in te voeren; want ik vind dat ze voor de ware verbroedering van de mensen binnen een groot rijk uitermate wijs en doelmatig zijn.

[4] Door zulke wijze beperkingen moeten binnen een staat waarheid en liefde tot een tweede, waarachtige en betere natuur voor de mensen worden! Want naar mijn huidige inzicht begunstigt niets zo sterk leugen, bedrog en zelfzucht als onbeperkte bezitvorming. Een wijze beperking van deze ware vader van leugen, bedrog en zelfzucht, hoogmoed, heerszucht en gierige meedogenloosheid is werkelijk met geen goud te betalen en ik zal deze opvatting binnenkort ter toetsing aan de keizer toesturen. Maar intussen zal ik in ieder geval in het regeringsgebied waar ik absolute macht bezit deze noordse regeringswijze zo snel mogelijk invoeren; want wer­kelijk, zij is zo wijs alsof een God die gegeven heeft!'

[5] ROCLUS zegt: 'Dom is zij zeker niet, omdat zij reeds, al is het bij benadering, al enkele eeuwen bestaat; maar haar hier nu willen invoeren, in deze aan allerlei vorsten en viervorsten verpachte landen, dat zal niet zo gemakkelijk gaan. Met absolute macht kan men weliswaar veel tot stand brengen, maar toch bij lange na niet alles, omdat een keizer toch ook de verdragen die hij gesloten heeft met vorsten, die ook niet helemaal machteloos zijn, niet van vandaag op morgen ongedaan kan maken. Hij moet deze als een recht, dat van hemzelf uitgaat en door hemzelf is vastgesteld, zo lang respecteren tot de daarvoor afgesproken tijdsduur voorbij is, of tot de deelnemers aan het verdrag de afgesproken verplich­tingen kwaadwillig of door onmacht niet gehouden hebben, wat afhanke­lijk van het gemaakte en gesloten verdrag tot hele of gedeeltelijke opheffing daarvan leidt! Zolang de keizer echter de landen aan bepaalde vorsten verpacht en zij in hun landen ook het recht hebben voor hun onderdanen wetten uit te vaardigen, omdat zij daar duur genoeg voor betalen, zolang moet de keizer het vastgestelde recht ook respecteren. Wij allen leven wel in een bepaald opzicht onder Romeinse wetten wanneer wij ons schuldig maken aan een misdaad tegen de staat, wat bij ons echt niet het geval is; maar voor al het andere staan wij onder de wetten van een op dit ogenblik heersende pachtvorst, die ons tijdens de overeengekomen pachttijd tegen willekeurige inmenging van de keizer volledig moet beschermen.

[6] Weet u, eerbiedwaardige heer, heer, heer, wij kennen precies ons standpunt en hebben in dit geval geen commentaar nodig! Wij kennen onze verplichtingen ten aanzien van Rome en die ten aanzien van onze vorsten. Eer wij ons recht bij u zoeken, gaan wij naar onze vorst. Verwijst hij ons naar Rome, dan gaan wij pas naar u. Daarom geloven wij, dat het u voorshands misschien toch niet zo gemakkelijk zou vallen om hier in heel Palestina de wijze regeringsnorm van de noordse koning in te voeren!"

[7] CYRENIUS die nu wat verhit raakt, zegt: 'Je hebt weliswaar eensdeels gelijk dat afspraken gehouden moeten worden; maar aan één ding heb je niet gedacht, namelijk dat de keizer zich wijselijk steeds in ieder pachtcontract van een land de onvoorwaardelijke, ogenblikkelijke ontbinding daarvan heeft voorbehouden, wanneer hij dat nodig mocht achten in verband met de regering. De pachter kan in dat geval alleen de keizer om een eenjarige vergoeding smeken en de keizer heeft, vanaf het ogenblik van de bekendmaking van zijn wil, het bestuur over het voorheen verpachte land en iedereen moet zich naar zijn wetten voegen. Wel heeft de pachter het hem genadiglijk verleende recht om aan de keizer voor te stellen dat, wanneer de pacht hem gelaten wordt, hij zich alle recht ontzegt wetten uit te vaardigen, maar dat hij geheel volgens het gegeven keizerlijk decreet zijn regering voort zal zetten, waarop de keizer dan natuurlijk, als hij dat wil, zijn pachtverdrag weer geldig verklaart; maar dwang is daarbij ondenkbaar, wel de zuivere, vrije genade van de alleenheerser.

[8] Voor Palestina heb zelfs ik dezelfde volmachten ten opzichte van iedere pachter en kan iedere pacht ogenblikkelijk helemaal ontbinden! Je vergist je dus deerlijk als je denkt dat een keizer op enigerlei wijze afstand zou doen van een recht, en zichzelf de handen zou binden. O, zo wijs is beslist iedere vorst dat hij niemand een recht geeft, dat wil zeggen binnen zijn rijk, dat hij naar omstandigheden niet enkel door zijn woord al in het volgende moment helemaal zou kunnen opheffen!

[9] Een keizer kan alles wat hij wil ten uitvoer brengen! Alleen wonderen kan hij natuurlijk niet tot stand brengen en hij kan geen wereld scheppen; maar verder kan hij wel alles tot stand brengen, oude wetten verwerpen en nieuwe daarvoor in de plaats geven, -ja, hij kan zelfs de oude goden en hun vele tempels verwoesten en in plaats daarvan voor de ene ware God een nieuwe, buitengewoon prachtige tempel bouwen, en niemand zal tegen hem mogen zeggen: 'Heer, heer, heer, wat doet u?!' En daarom kan hij reeds morgen de wetten van de wijze koning in zijn hele rijk laten proclameren. Wie zal zich daar tegen willen en kunnen verzetten zonder dat de toom van de machtige keizer hem zou treffen?'

 

19 De eigenlijke bedoeling van Roclus en zijn metgezellen

 

[1] ROCLUS zegt: "Ik zeg immers niet dat de wetten van de koning uit het Noorden onwijs of zelfs maar onrechtvaardig en gruwelijk zouden zijn; alleen voor mensen als wij zouden zij toch wel wat ongemakkelijk zijn! En ik meen daarom toch dat ik Rome, u en de oude Marcus geen oneer aandoe als ik heel stellig beweer, dat de huidige wetten van Rome mij veel liever zijn dan die van de noordse koning, die beslist niet onwijs zijn en wiens rijk volgens een oude sage zelfs tot aan het einde der wereld moet reiken en dus wel het grootste rijk van de aarde zal zijn. Of het hem echter mogelijk zal zijn, zijn wijze wetten aan alle volken van zijn uitgestrekte rijk ook maar te verkondigen, is een heel andere vraag! Geluk zij hem en zijn volken, als hij daartoe in staat zal zijn! -Maar sta mij nu toe dat ik nog een heel onschuldige opmerking maak; want nu ik eenmaal eerlijk moet zijn, ben ik graag heel eerlijk, en wars van alle achterbaksheid!

[2] U, eerbiedwaardige heer, heer, heer, heeft zoëven de opmerking gemaakt, dat een keizer geen wonderen zou kunnen doen en geen wereld zou kunnen scheppen; maar op z'n minst schijnt het mij toe dat dat niet helemaal zo is. Want dit prachtige, nieuwe huis van de oude Marcus, de grote tuinmuur, waaraan voor de bouw honderd van de beste metselaars minstens vijf jaar meer dan genoeg werk zouden hebben als je het uithouwen van de prachtige, rechthoekige granietblokken en de aanvoer daarvan meerekent, en dan ook nog het volledig cultiveren van zo'n grote tuin, en tenslotte, wat ik nu pas opmerk, het bouwen van een zeer grote, veilige haven en een aantal splinternieuwe grote zeilschepen, wat, zoals wij nauwkeurig vanaf een heuvel van de stad hebben waargenomen, allemaal als bij toverslag opeens kant en klaar aanwezig waren - ja, als dat geen  wonder mag heten, dan doe ik afstand van alles wat bij mij mens heet en wil Ik een krokodil zijn! 

[3] En omdat ik nu toch eenmaal zonder schipbreuk te lijden .dit weliswaar kleine, maar toch zeer netelige punt heb aangeroerd, moet Ik nu wel uit naam van mijn elf metgezellen eerlijk bekennen dat mijn hele eerdere, dwaze eis eigenlijk alleen maar een uitvlucht was om daardoor achter dit geheim te komen, en te weten te komen hoe zoiets mogelijk was! Want langs natuurlijke weg kon dat allemaal onmogelijk ontstaan! En.dus vertel ik u nu pas de waarheid dat de nieuwsgierigheid ons tegen wil en dank hierheen heeft gevoerd! Toen wij dat alles bliksemsnel zagen ontstaan, dachten wij allen eenstemmig: Daar moet of een god of een Indische, grote magiër aanwezig zijn, omdat zoiets met natuurlijke mensenkracht onmo­gelijk is uit te voeren! Wij besloten dan ook snel onder een of ander voorwendsel hierheen te gaan om achter het wonder en de meester van dat wonder te komen.

[4] Die hele rechtsaangelegenheid waar wij mee aankwamen is van nul en generlei waarde, en enkel een voorwendsel om een aanknopingspunt te hebben dat ons in de buurt brengt van het ontstane wonder. En kijk, de uitvlucht was goed, omdat wij toch bij de eigenlijke oorzaak van onze komst terechtkwamen! Wij verzoeken u daarom nu dringend om ons daarover opheldering te verschaffen, - koste wat kost! Wij willen niet alleen niets van de goede, rechtschapen, oude Marcus afnemen, maar verplichten ons nog bovendien voor hem het andere, nog braakliggende stuk grond op onze kosten - ook al moeten wij daarvoor de grond uit Europa hierheen laten komen! - zo goed mogelijk te cultiveren; maar gun ons alstublieft een blik achter het geheim van dit wonder'

[5] CYRENIUS zegt: 'Ja, dat geeft de zaak natuurlijk een heel ander aanzien, en daarmee zullen jullie duidelijk meer vooruitgang boeken dan met jullie eerdere, zeer onrechtvaardige eis, waarmee jullie bij mij heus slecht aan je trekken gekomen zouden zijn!"

[6] ROCLUS zegt snel: 'Ik wist dat, en door veel ervaring wijs geworden wisten wij dat allemaal heel goed! U bent nu al ruim dertig jaar onze rechtvaardige en tevens goedhartige heerser en wij kennen u en al uw zwakke kanten. Men moet u vooraf altijd een beetje boos maken als men iets buitengewoons van u te weten wil komen en zo ging het hier ook, hetgeen u ons zeker vanwege de goede zaak graag zult vergeven!"

[7] CYRENIUS zegt: 'Ja, maar waarop baseer je dan je bewering, dat dit alles op wonderbare wijze ontstaan zou zijn? Je hebt vandaag wel ontdekt dat het klaar was, maar je hebt zeven dagen lang er waarschijnlijk weinig of ook helemaal niet op gelet hoe mijn soldaten en krijgers daaraan gewerkt hebben!"

[8] ROCLUS zegt: 'Heer, heer, heer, laten we dat voor wat het is! Sinds u zich, zoals iedereen weet, temidden van een aanzienlijke krijgsmacht hier ophoudt, hebben wij onze heuvel vrijwel dag en nacht niet verlaten om van veraf te ontdekken wat er eventueel allemaal van hieruit door u Romeinen ondernomen mocht worden. Vandaag zorgde de wonderlijk heerlijke morgen er voor dat wij nog vroeger bij de hand waren. Onze blikken waren natuurlijk voortdurend op deze omgeving gericht. Tot een klein uur geleden zagen wij niets dan wat er, sinds wij deze streek kennen, te zien was; maar zoals gezegd, een klein uur geleden ontstonden hier huis, tuin, haven en schepen alsof ze zo maar uit de hemel vielen! -En dat zou geen wonder zijn?!

[9] Wij hebben toch drie uur geleden dat hele legioen Moren, of hoeveel dat er maar waren, hierheen zien gaan en wij hebben ook opgemerkt dat u vanmorgen van de berg bent afgedaald; want wij hebben tamelijk scherpe ogen! Dit is dus ontegenzeggelijk een buitengewoon groot wonder, en daarom zouden wij graag slechts een heel klein beetje uitleg willen hebben over hoe en door wie dat tot stand is gebracht! "

[10] CYRENIUS zegt: 'Nu vooruit dan, - als jij het beter weet dan ik, laat het dan maar een wonder blijven! Maar het 'hoe' en 'door wie' hoef je helemaal niet te weten; want daartoe is meer nodig dan alleen maar haastig hierheen te komen en op slimme wijze achter zo'n geheim te gluren!

[11] Als een verstandig staatsman meteen aan de hele wereld zijn speciale geheimen zou verklappen, zou hij met zijn politiek drommels weinig bereiken en zijn onderdanen zouden hem maar al te gauw rechts en links bij de neus nemen! Maar omdat een staatsman hoofdzakelijk door politiek zijn rijk en zijn onderdanen moet regeren, omdat ieder op zichzelf niet in staat is het algemene welzijn van staat en volk te onderkennen, zouden de verschillende maatschappelijke standen, die alleen oog hebben voor zich­zelf, zich daar nauwelijks voor lenen en daarmee zou een arm volk weinig gediend zijn.

[12] Een goed regeerder moet daarom juiste macht, kennis in alle zaken en scherpzinnige wijsheid bezitten, dan is hij pas een goed heer, gebieder en leider van vele duizendmaal duizenden blinde mensen, die helemaal niet in staat zijn om te beseffen wat voor een groot weldoener een goed heerser voor hen is! Dat een waar heerser zich om wijze redenen niet altijd door zijn onderdanen in de kaart kan laten kijken en daardoor voortijdig zijn goede plannen verraden, is zonneklaar en goed begrijpelijk en dus zal het ook zonneklaar en goed begrijpelijk zijn, waarom ik jou nu dit geheim met onthul; want je zult toch wel inzien dat een regeerder tot meer in staat moet zijn dan een ander mens, omdat hij anders beslist een erg onbedui­dend regent zou zijn! Wat voor eerbied zouden zijn onderdanen dan wel voor hem hebben, als hij tegenover hen in noodgevallen niet ook een beetje almachtig zou zijn? Ga nu maar het wonderwerk van dichtbij bekijkend. en kom daarna terug; misschien kan er dan met jullie op wat verstandiger wijze gesproken worden! Maar voor dit ogenblik zijn wij klaar'

 

20 Roclus bezichtigt het wonderbouwsel

 

[1] Daarop haasten de twaalf zich verheugd naar de tuin en zien stom van verbazing wat de tuin bevat en zij worden ook door Marcus zelf het huls binnengeleid, waar zij alles in grote bewondering in ogenschouw nemen. Maar Marcus vertelt hun net zo min als Cyrenius iets meer erover, ondanks al hun nog zo vriendelijke vragen; want Ik heb Cyrenius, zoals ook eerder Mathaël, ingegeven wat zij moesten zeggen, en zo werd hier de weg gebaand voor de mogelijkheid om ook deze rare snuiters, die nu met Marcus na een half uur weer heel nieuwsgierig naar ons toekomen, tot de geestelijke waarheid te bekeren.

[2] Toen Marcus met Raphaël, die hem het nut van alles wat zich in huls bevond had laten zien, en met de twaalf afgevaardigden bij mijn tafel kwam, zei RAPHAËL heimelijk tegen hem: 'Bespaar je ditmaal de Heer hardop te loven, die dat toch al luid genoeg uitje hart hoort; want het gaat er nu om dat deze twaalf Caesareeërs mogelijkerwijs ook tot de Heer bekeerd worden! Zij hebben eigenlijk helemaal geen geloof, maar zijn pure atheïsten uit de fraaie school van Epicurius, een van de voornaamste grondleggers van het dierbare genootschap van de Essenen.

[3] Het zijn zes Grieken en zes joden, die allen volmaakt eensgezind en gelijk gestemd zijn en heimelijk de orde van de brave Essenen aanhangen. Kortom, deze twaalf zijn echte kopstukken, waarmee absoluut met gemak­kelijk te onderhandelen zal zijn. Zij zijn zeer rijk en bezitten onmetelijke schatten op deze aarde, wat de reden is dat zij met de opperstadhouder net zo gemakkelijk praten alsof zij zijns gelijken zijn.                                                                                           .

[4] Het zal moeilijk vallen hen te bekeren! Maar als het lukt hen -met zozeer door bepaalde opvallende wonderen maar veeleer door woorden ­tot de waarheid te brengen, dan is daarmee zeer veel gewonnen; want ieder van deze twaalf heeft als heer de beschikking over zo’n honderdduizend mensen.

[5] De Heer mag voorshands helemaal niet aan hen bekend gemaakt worden. Cyrenius blijft nu het middelpunt en na hem kom jij, als het noodzakelijk mocht zijn; en als alles goed gaat, dan kom ik pas en pas aan het einde de Heer Zelf! Blijf echter nu maar hier, want het zal een belangrijke jacht worden! Maar nu stil"

[6] CYRENIUS vraagt aan Roclus: 'Wel, hoe beviel je mijn wonderbouwsel? Kun je ook iets dergelijks ten tonele voeren?"

[7] ROCLUS zegt: 'Houdt u maar op over het wonderbouwsel, alsof u dat gemaakt zou hebben! U bent weliswaar een zeer machtig heer, heer, heer door het grote aantal soldaten dat u heeft en hun scherpe zwaarden; maar het huis en de tuin en de haven en de grote schepen heeft u net zomin gebouwd als wij!

[8] Met een hoop bouwlieden zou u het wel in 5-10 jaar hebben kunnen bouwen, dat geef ik u graag toe; want de macht van het zwaard en het geld is groot in deze wereld. Een van uw beroemde dichters die ik heb gelezen, zegt van de mensen: 'Niets is de stervelingen te moeilijk; zelfs de hemel wil de mens in zijn vermetelheid beklimmen!' (Horatius) En zo staat het met de mens, deze naakte stofworm! Geef hem middelen, macht en tijd en hij zal weldra bergen gaan verzetten, en zeeën en meren droogleggen en de rivieren een nieuwe bedding geven! Dat is op zichzelf echter alles bij elkaar geen wonder, maar een heel natuurlijk, met vereende krachten doelgericht handelen van de mensen.

[9] Maar het huis hier, de tuin en zijn zeer weelderige aanleg, de omringende en beschermende muur die er als gegoten en als uit één stuk marmer bij staat, evenzo de grote, hoge havenmuur die hier en daar mogelijk wel tot een diepte van 10-20 manslengten reikt, en dan nog de vijf grote vlaggeschepen met al hun tuigage! Nee, mijn overigens zeer wijze en buitengewoon machtige gebieder, dit tovert de vermetele mensheid evenmin als het 'tafeltje dek je! ' van de Perzische tovenaars in een oogwenk tevoorschijn, zoals dat hier voor ons het geval was en is en ook zeker blijven zal; want dit is geen fata morgana met ijle, niet bestaande luchtbouwsels, maar de degelijkste waarheid, die iedereen zal ondervinden als hij zin zou hebben met zijn hoofd door deze muren te willen rennen.

[10] Bij alle honderd magiërs die ik heb ontmoet, heb ik nog nooit gezien dat een of ander werk van hen blijvend was. Er gebeurt wel iets, waarvan men niet weet hoe en met welke middelen, en er wordt ook altijd iets zichtbaar; maar weldra vergaat het als een schuimbel op het water en als het eenmaal weg is, roept geen magiër het meer tevoorschijn! Maar ik zou de tovenaar wel eens willen zien die deze werken ook zo luchtigjes weg zou kunnen blazen! Bij u zou ik zonder meer mijn hele vermogen willen verwedden, dat het u nooit zou lukken dat alles enkel zo maar met een gedachtestreep weg te blazen!"

 

21 De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus

 

[1] (ROCLUS:) 'Daarom heb ik nu de volgende overtuiging: Weliswaar geloofde ik niet meer aan een godheid, maar wel aan een geheime, puur geestelijke, alomtegenwoordige kracht van de natuur, die zich overal ernstig en wijs en daarbij toch vriendelijk doet voelen en voortdurend volgens de aan haar ten grondslag liggende wetten binnen een bepaalde orde werkt en zich er beslist niet over bekommert wat de vergankelijke mensen uitspoken. Zij kent geen goed en geen kwaad; want dat veroor­zaken alleen de slechte mensen onder elkaar. De grote, heilige natuur weet daarvan niets!

[2] Het is een groot ongeluk voor de mensen om slaaf te zijn; maar wie heeft hem tot slaaf gemaakt? De grote heilige natuur zeker niet, maar alleen de bij toeval sterkere mens heeft uit pure lust om zelf niets te hoeven doen en daarbij toch goed en gemakkelijk te leven, de.zwakkere tot zijn lastdier gemaakt en in gelijke mate ook het vee. Wie wierp het harde, zware juk op de nek van de os wie belaadde de ezel, de kameel en het moedige paard en wie bouwde zelfs torens op de rug van de geduldige olifant? Wie vond het zwaard uit en wie de ketens, de kerkers en zelfs het zeer smadelijke kruis, waaraan jullie Romeinen de ongezeggelijkste en eigenzinnigste mensen, die ook zouden willen heersen en moorden, vastbinden en onder de ergste pijnen de dood laat ondergaan? -Alles, al die ellende is afkomstig van de mens!

[3] In de grote natuur is alles vrij; alleen de mens is als het ware een vloek voor zichzelf en voor de gezamenlijke andere vrije werken van de grote meesteres, de natuur! Luie mensen begonnen eens luchtkastelen te bouwen en bedachten de onbeduidende goden, die zij zich voorstelden en ook vormden zoals zij zelf waren, met alle menselijke, slechte eigenschappen. Met deze goden creëerde de mens dus nieuwe plaaggeesten, die op zichzelf de mens beslist nooit kwaad zouden doen; maar de mens bouwde voor deze door hem bedachte goden, die in werkelijkheid nooit ergens waren en ook nooit ergens zullen zijn, tempels, en wijdde zichzelf in .als hun plaatsvervanger, voorzien van allerlei dwang -, schrik­ en plaagmiddelen, en voerde daardoor naast zijn heerschappij over de zwakke mensheid ook de onverbiddelijkste tirannie van de door hem bedachte, onzichtbare wezens in. Zij, die in werkelijkheid nooit ergens hebben bestaan, bestaan nu steeds maar door tot kwelling van de arme mensheld, daarentegen des te meer tot nut en voordeel van de machtigen, omdat die door de machtige invloed die zij voorwenden uit te oefenen, veel gemakkelijker de mensheid blinde gehoorzaamheid opleggen, dan door het zwaard alleen. En dus kunnen uit de aard der zaak met het zuivere verstand denken wat men wij, toch staat overal de sterke, machtige mens klaar voor alles, alles wat maar ooit mogelijk is, en heerst weldra als een koning voorzien van zwaard en lans en gelijktijdig ook als een almachtige plaatsvervanger van de goden. Wee degene die zich als oningewijd mens verstouten zou achter de door de mensen geweven sluier van Isis te kijken! O wee, o wee, o wee, -die zouden door de goden wel toegetakeld worden!

[4] Dat was tot op heden mijn onafhankelijke geloof, dat echter nu door dit fenomeen een heel jammerlijke stoot in de ribben kreeg en Ik begin nu dan toch heel zachtjes te geloven aan een hoger goddelijk wezen, omdat ik maar al te duidelijk inzie dat geen mens zo'n werk met zijn bekende krachten tot stand kan brengen en ook nooit tot stand zal brengen. Dat kan dus alleen maar werk van een god zijn, die weliswaar ook alleen maar een soort mens kan zijn, maar een mens aan wie de krachten van de grote natuur gemakkelijk en altijd onvoorwaardelijk gehoorzamen, zoals gewo­ne soldaten aan een beproefd, inzichtrijk veldheer, van wie zij weten dat hij nog nooit een slag heeft verloren.

[5] Maar deze god mens zou ik hier nu willen leren kennen! U, geëerde Cyrenius, bent het in geen geval. Want als u dat zou kunnen, zou het grote Romeinse keizerrijk reeds lang door een berghoge muur omringd zijn, die zelfs een adelaar angstig zou maken als hij daar overheen moest vliegen. Geef ons, geëerde heer, heer, heer, daarover enige uitleg, dan zullen wij rustig weer naar huis gaan!"

[6] CYRENIUS zegt: 'Dat zou allemaal goed en best zijn, als dat zo maar even op staande voet zou kunnen gebeuren, maar het is niet zo eenvoudig als jullie je dat misschien voorstellen. Men kan een veldwachter wel vragen hoe laat het is, en hij zal je als de zon schijnt, met behulp van zijn in de grond gestoken stok, precies en zonder moeite het uur van de dag meedelen, waarvoor je hem dan een stater moet geven; maar op die manier gaat dat hier niet! Heb geduld, misschien komt er uiteindelijk toch nog wat tevoorschijn, maar dat zal wat meer kosten dan een stater voor een veldwachter!'

[7] ROCLUS zegt: 'Wel, voor zoiets kunnen we ook een pond goud en tien ponden zilver, of nog wel meer, op 't spel zetten!"

[8] CYRENIUS zegt: 'Ja, als men zoiets voor veel goud of zilver zou kunnen kopen, dan was het natuurlijk wat anders! Maar ik kan je in dit geval met stelligheid verzekeren, dat het voor geen enkele schat ter wereld verkregen kan worden! Waarvoor het echter wel verkregen kan worden, daarover moeten jullie eerst onderwezen worden en door menige proef zelf gelou­terd worden! Terwijl je doordrongen bent van volkomen ongeloof aan een persoonlijke god en aan andere persoonlijke, aan God gelijke wezens, en daarin formeel bent opgevoed, wil je van mij dadelijk te weten komen wie Degene is aan Wie het mogelijk was dit alles enkel door Zijn almachtige wil in een oogwenk tevoorschijn te roepen, om dan, als je onder elkaar bent, daar eens behoorlijk om te kunnen lachen! Dan zeg ik: Stop, beste mensen, wij zullen eerst eens zien of jullie in staat zijn om iets te geloven! Als je helemaal niet meer kunt geloven, dan kan ook de van mij verlangde mededeling niet gegeven worden! Kunnen jullie echter nog geloven, dan zullen jullie zodra dit geloof levend wordt, ook in staat zijn al het andere te ontvangen! -Hebben jullie mij goed begrepen?"

[9] ROCLUS zegt: 'Begrepen hebben wij het heel goed, want geen van ons is dom uitgevallen! Maar wat u wilt is voor ons voorlopig zo goed als onmogelijk, waarvoor wij u onze redenen gedeeltelijk al hebben uiteen­gezet en nog verder willen en kunnen duidelijk maken, als u ze wilt horen!"

[10] Gedreven door Mijn woord dat Ik hem in de mond heb gelegd, zegt CYRENIUS: 'Doe dat, dan zal ik daaruit opmaken hoever jullie je verwijderd hebt van de weg van de waarheid! Laatje redenen maar horen en dan zal ik heel goed in staat zijn daaruit op te maken of je waarachtig geestelijk gevormd kunt worden en of men jullie wens kan inwilligen! Want als je zuiver geestelijk niet meer gevormd kunt worden, dan kun je maar beter weer in vrede hier weggaan en leven volgens de leer van jouw Epicurius, die voor mij een van de allerminste wereldwijzen is!

[11] Ja, als rijk en fysiek kerngezond mens kan men het best volgens Epicurius in deze wereld leven; want het principe 'Men moet ter wille van zichzelf eerlijk en verdraagzaam ten opzichte van iedereen zijn, - maar altijd voor zichzelf het eerlijkst!' klinkt wel goed voor wereldse oren, maar de door Gods adem gewekte ziel van een mens huivert daarvan, omdat zo'n Epicurist toch altijd slechts een uitgeslapen egoïst is en alleen voor eigen welzijn zorgt! Wat kunnen hem alle mensen schelen. Kan hij geen voordeel van hen trekken, dan mogen zij allen door de bliksem gedood worden.

[12] Dat zijn zo de hoofdtrekken van een Epicurist! Hoeveel.geestelijks er in zo'n gemoed van steen huist, zal hopelijk zelfs wel voor iedere blinde overduidelijk zijn. Ja voor het rijk worden op deze aarde deugt de leer van Epicurius het meest, vooral wanneer zij met stoïcijns cynisme doorspekt wordt zoals dat bij jullie het geval is; maar voor het rijk worden naar de geest deugt zij allerminst, omdat zij de zuivere liefde tot God en de arme naaste totaal uitsluit. Dit was om Jullie wat zicht te geven op jezelf! En laat nu de redenen horen voor jullie echt Esseense atheïsme!"

 

22 Roclus bewijst zijn atheïsme

 

[1] ROCLUS zegt: 'U hebt gelijk, wij zijn zoals u zoëven een echte epicurist getekend hebt en daar bevinden wij ons op deze aarde heel wel bij! Voor ons atheïsme hebben wij zoveel steekhoudende bewijzen, dat wij daarmee de hele grote zee zouden kunnen vullen. Ik wil slechts nog enige aan de reeds meegedeelde toevoegen en ik hoop dat u daaraan genoeg zult hebben, en u zult ons ook met of tegen uw wil gelijk moeten geven! Wees dus nu zo genadig mij aan te horen!

[2] Kijk, alles wat ook maar enig bestaan heeft van wat voor soort dan ook, uit zich altijd op bepaalde ogenblikken op een wijze die voor alle mensen zonder uitzondering voelbaar is! Is het desbetreffende voorwerp met enig verstand begaafd, dan zal dit zonder veel moeite aan zijn werken te zien zijn; heeft echter het voorwerp, zoals bijvoorbeeld een beeldzuil, helemaal geen verstand, dan zullen daarvan of helemaal geen, of alleen maar zulke werken te zien zijn die het blinde toeval aan het ding begaan heeft of daaraan heeft toegevoegd. Waar dus enige, ook al is het nog zo beperkte, intelligentie aanwezig is, daar zal zij zich ook spoedig uiten door de van haar innerlijke intelligentie uitgaande, geordende, zichtbare werken.

[3] Bijvoorbeeld: Reeds de meest eenvoudige mosplant zorgt zelf eerst voor een eigen geordende vorm en ontwikkelt daarvoor ook haar orga­nisme, waarmee zij dan in het verdere verloop bloesem, zaad en daarmee het vermogen tot voortplanting ontwikkelt. Bij hoger staande planten is, na een bepaalde trapsgewijze ontwikkeling, een grotere en duidelijker intelligentie nog veel zichtbaarder en herkenbaarder.

[4] Overduidelijk treedt dan al bij de dieren een innerlijke intelligentie op; hun handelingen, ook al zijn die in aantal en in variatie nog zeer beperkt, overtreffen die van de mens in vele opzichten. De daden van de mens getuigen wel van zijn uiterst omvangrijke intelligentie, maar nergens wordt een uit het innerlijk afkomstige volmaaktheid zichtbaar, iets, wat de werken van de dieren zeker nooit en nergens ontzegd kan worden. Zo hangt ook wat het dier naar buiten toe doet, inniger met zijn wezen en karakter samen dan bij de mens, deze god van de aarde, het geval is.

[5] De werken van de mensen zijn eigenlijk slechts na-aperij en bestaan slechts uit grove, uiterlijke voortbrengselen, die iedere eigenlijke, inner­lijke, reële waarde missen. De mens kan weliswaar uit alle mogelijke kneedbare stoffen een soort bijenwascellen namaken, ja hij kan ze ook natekenen en naschilderen, -maar wat een plompheid spreekt daaruit, nog afgezien van de stof waaruit de bij haar cellen bouwt! Het schijnt trouwens dat de natuur zich met de mensen als het ware een scherts veroorloofd heeft! Hij is kennelijk in het bezit van een veelomvattende intelligentie en ook beseft hij wat ware volmaaktheid is; maar ook al doet hij zijn uiterste best, hij bereikt deze toch nooit of te nimmer!

[6] Als wij aannemen dat alle organische wezens ook bezield zijn en de ziel overal het werkende principe is -hetzij meer of minder volmaakt, dat maakt hier niets uit -, dan kan men deze veronderstelling als evidente waarheid aannemen, doordat men logisch op juiste wijze vanuit de werking terug redeneert naar de oorzaak, of van de handelingen naar de kracht,/die wij dan de 'ziel' willen noemen. Afhankelijk van de graad van volmaakt­heid en ordelijkheid van de werken van een ziel leidt men dan ook op logische wijze ten eerste haar bestaan en ten tweede haar bekwaamheid af. Vinden wij echter de een of andere chaotische wirwar, wild en ordeloos door elkaar, zonder enige actie of beweging, dus zonder enig spoor van leven, dan denken en zeggen wij: Daar heerst de dood, die van zichzelf totaal onbewust is en wiens bezigheid bestaat uit een volledig tenietgaan, -een verschijnsel dat men in de herfst bij zeer veel bomen en struiken kan waarnemen, wanneer het vroeger zo mooie, goed geordende loof van de boomziel in wilde onordelijkheid naar beneden valt, verdort en in de loop van de winter vrijwel geheel vergaat.

[7] Maar wie zou in de grootste ordeloosheid ook nog een werkende ziel willen zien?! Een vervliegen en tenietgaan daarvan -ja, -maar geen nieuw of zelfs volmaakter ontstaan! Wel wordt door het vergane loof de bodem van de aarde vetter en ontvankelijker voor de vochtigheid uit de lucht en daardoor voedzamer voor de daarop groeiende planten; maar het afgevallen loof zal nooit daaruit als zodanig weer ontstaan, omdat de ziel ervan zo goed als niet meer bestaat.

[8] Men kan daarom gevoeglijk de volgende regel zo vaststellen, dat men zegt: Hoe geordender en volmaakter een werk is, des te volmaakter is ook de kracht die dat werk voort heeft gebracht, die men 'ziel' of ook 'geest' noemt. Men kan dus logischerwijs het bestaan van een geest of haar capaciteit aflezen aan haar produkten of werken.

[9] Maar waar vinden wij zulke geordende werken, dat wij daaruit ook maar met enige waarschijnlijkheid een allerhoogst, meest wijs en tevens almachtig, goddelijk wezen af zouden kunnen leiden? Maar al te bekend is de leerstelling van alle theïsten en theosofen* (* god gelovigen en godgeleerden): 'Zie naar de aarde, haar bergen, velden, zeeën en rivieren en naar alle ontelbare creaturen die haar bewonen! Alles wijst op het bestaan van hogere goddelijke wezens!' -, of, zoals bij de blinde joden, op slechts één god, wat eigenlijk wel iets verstandiger is, en ook gemakkelijker, dan het hebben van zoveel onzicht­bare heren, waar men met de een blijkbaar ruzie moet krijgen als men de ander huldigt en offers brengt. Ik zou wel eens willen weten wie er tegelijkertijd met Juno en Venus overweg zou kunnen, of met Mars en Janus, of met Apollo en Pluto!

[10] Ook daarmee zijn de joden weer iets beter af, want zij hebben een Jehova die tevens heer is over hun Pluto, die zij 'satan' noemen. Alleen is de Pluto van de joden een erg domme sukkel, omdat hij zijn dienaren in plaats van te onderscheiden en te belonen heel kwaadaardig en slecht bejegent; en geen enkele eerlijke jood zal er zich daarom iets van aantrek­ken als hij zijn Pluto zo diep mogelijk veracht. Hoe energieker hij de joodse Pluto veracht en tegen diens wil handelt, des te meer komt hij in de gunst bij Jehova; maar een echte Romein en Griek zou ik dat niet aan willen raden! Wie dat zou doen, staat bij de zeer boosaardige Pluto priesters niet veel goeds te wachten. Het is daarom beter Pluto net zo goed offers te brengen als Zeus, anders springt Pluto de arme zondaar op zijn nek en Zeus kan van rechtswege niets tegen Pluto doen of iets bereiken; want het Suum Cuique** (** ieder het zijne) staat als een wet van het noodlot bovenaan, waartegen zelfs Zeus niet in kan gaan zonder gevaar te lopen met alle andere goden in botsing te komen"

 

23 Roclus' mening over goden en priesters

 

[1] (ROCLUS:) 'Wij hebben, met een paar zijsprongetjes, nu twee godsbe­grippen, die bij elke mens met een redelijk ontwikkeld verstand alleen maar de lachlust opwekken. Bij de Egyptenaren, Grieken en Romeinen wemelt het van grote, kleine, goede en slechte goden; bij de joden zit er maar één op de troon die zeer ernstig en streng rechtvaardig is, maar daarbij toch goed en zo nu en dan barmhartig. Maar kwaad maken mogen de joden, die hij zijn volk noemt, hem ook niet; want verliest hij eenmaal zijn geduld­ dan valt met hem niet te schertsen. Hij dompelt dan meteen de hele mensheid gedurende een jaar onder water, en als dan het water - god weet waarheen - wegloopt, zijn er miljoenen genezen en hebben nergens meer weet van! Of hij laat over een zondig volkje meteen een halve maand lang bliksem -, zwavel­ en pekvuur uit de hemel regenen, en met de zonde is ook het volkje van de aarde verdwenen! Ook met pestilentie en andere kwalen is de enige god van de joden zeer vrijgevig; en als hij eenmaal begint zijn tuchtroede over een volkje te zwaaien, dan is er van een spoedig einde nog lang geen sprake! Bij de joden komt derhalve al het goede en kwade van een en dezelfde god, terwijl bij ons Grieken vele goden het een of het ander regelen. Wie er nu met zijn godendom beter aan toe is, zal hier wel moeilijk te bepalen zijn.

[2] Maar wat praten we over goden in de hemel of in de Orcus en Tartarus!? Het zijn allemaal verzinsels! De luie, arbeidsschuwe priesters zijn de goden, en de ene god van de joden is de hogepriester in Jeruzalem! Deze lieden hebben een schat aan ervaringen en kennis, waarvan zij wijselijk niets doorgeven aan het blindgemaakte en verder met alle mogelijke geweld blind gehouden volk. Slechts in hun boosaardige kaste worden de vaak zeer uitgebreide ervaringen van vele eeuwen en de meest uiteenlopende kunsten en wetenschappen bewaard in de vorm van altijd onaantastbare, heilige geheimen. Daarmee bedrijven zij hun listige spel met de mensen, die hun daarvoor uitermate veel moeten offeren, om dan door hen des te gemakkelijker zo grof mogelijk bedrogen en op alle levensgebieden mishandeld te kunnen worden. Mijn hele vermogen en zelfs de laatste vonk van mijn leven geef ik degene die mij het feitelijke tegendeel kan bewijzen!

[3] In de oertijden kunnen er hier en daar wel eerlijke en rechtschapen mensen geweest zijn die vanaf hun geboorte reeds een bijzondere scherp­zinnigheid bezaten en mettertijd allerhande ervaringen hebben opgedaan, en die graag en met alle liefde hun geestelijke verworvenheden met hun niet zo hoog ontwikkelde medemensen deelden en vervolgens ook de zegeningen daarvan aan hun broeders door goede en blijvende resultaten gewaarwerden. Het moet wel heerlijk zijn geweest te leven in een volksgemeenschap waarin geen mens voor de ander iets uit zelfzucht geheim hield, en allen tot hun voordeel in alles ingewijd waren in wat de ervarenste onder hen wist! Maar hoe lang kon zo'n gelukkige toestand duren?

[4] Die eerste weldoener van zijn medemensen werd door hen beslist op handen gedragen en zijn opvolger niet minder. Dat wekte afgunst op bij sommigen die hielden van een lui leventje, en zij verlangden ook om door hun medemensen op handen gedragen te worden. Zij probeerden ook hun ervaringen in bepaalde opzichten uit te breiden, maar begonnen tevens steeds meer geheimzinnig te doen om zich daardoor bij hun medemensen belangrijk te maken. Iemand die het een lange tijd volgehouden had stom als een vis, maar met een verheven gezicht, rond te wandelen en die natuurlijk door veel nieuwsgierigen heel indringend gevraagd werd waar­om hij steeds zo zonder iets te zeggen en diepzinnig kijkend rondliep, antwoordde daarop: 'Als jullie zouden weten wat ik weet, en gezien, gehoord en ervaren zouden hebben wat ik gezien, gehoord en ervaren heb, dan zouden jullie van stomme verbazing nog woordelozer zijn en diepzinniger kijken dan ik!’

[5] Wanneer heel eenvoudige mensen, die branden van nieuws­ en weetgierigheid, zoiets van een listige boef en dagdiefhoren, laten zij hem niet meer met rust aleer hij met voorwaarden komt waaronder hij hen iets van zijn oneindige voorraad wil mededelen. De voorwaarden worden bereidwillig aanvaard en de slimme boef heeft zich daardoor opgeworpen tot profeet en priester bij zijn medemensen, die hij dan allerlei mystieke zaken begint voor te spiegelen die noch hij en nog minder iemand anders begrijpt en kan begrijpen, omdat deze alleen maar te vinden zijn in het nogal fantasierijke brein van onze boef, die door zulk listig bedrog tenslotte alle echte wijze oudsten tot zwijgen brengt, en wel hoofdzakelijk doordat hij het volk tot zich trekt en aan het verstand brengt dat hij alleen meer weet en begrijpt dan tienduizend van hun oude wijzen.

[6] Om zijn drogleer dan bij het volk volledig en blijvend ingang te doen vinden, hoeft hij slechts een aantal tovertrucjes toe te voegen en het arme ­goede volk laat zich door hem, de harte­ en gewetenloze bedrieger meteen met ontelbare scherpziende, scherphorende en gewoonlijk almachtige goden opschepen!

[7] En wee de eerlijke en goedmenende, rechtschapen man die uit waar inzicht en reine, onbaatzuchtige liefde tegen het volk zou zeggen: 'Geloof deze valse profeet niet; want ieder woord uit zijn mond is een keiharde leugen waaruit alleen brandende eigenliefde en tirannieke heerszucht blijkt, die jullie die nu nog vrij zijn, spoedig met zware ketenen,zal binden! Hij zal jullie onverdragelijke wetten onder de titel 'wil der goden' opleggen en op het overtreden daarvan de zwaarste straffen, ja zelfs de marteldood zetten. Dan zullen jullie en je kinderen onder de zware druk van zo'n valse leraar zuchten en weeklagen en luid om redding roepen! Maar jullie roepen zal volkomen tevergeefs zijn, want tegen de macht van de tiran, die noch een hart noch een greintje menselijke naastenliefde bezit, zal moeilijk iets gedaan kunnen worden!'

[8] Tegen zo'n oppositieleer, die in de begintijden van het knechten van de volkeren zeker wel vaak voorgekomen zal zijn, kan toch geen recht­vaardig en gezond mensenverstand iets inbrengen! Maar het volk liet zich inpakken door een aantal wonderen en geloofde of aan één, of zelfs aan een aantal goden van allerlei soort en liet zich door hen, dat wil zeggen door hun plaatsvervangers, die buitengewoon trots en hoogmoedig en gruwelijk heerszuchtig en zelfzuchtig waren, meer dan onbarmhartig mishandelen, in plaats van te beginnen zelf na te denken en terug te keren tot het oude, natuurzuivere, menselijke verstand. Als men, zoals ik en ook mijn elf metgezellen, tamelijk goed op de hoogte is met een en ander, zal men wel begrijpen waarom ik een atheïst ben"

 

24 Roclus probeert zijn atheïsme als juiste wereldbeschouwing te bewijzen

 

[1] (ROCLUS:) 'Nu op deze wijze vrijwel onweerlegbaar en meer dan duidelijk is uitgelegd hoe alle goden zijn ontstaan en hoe hun priesters in de loop der tijd de eigenlijke, machtigste gebieders over leven en dood van hun broeders zijn geworden, zult u, geëerde heer, heer, heer, ook begrijpen hoe en waarom wij atheïsten zijn geworden! Kijk, wij die maar met weinigen zijn, hebben de duidelijke weg naar het oude, zuivere mensen­verstand gevonden en zijn weer teruggekeerd naar de grote heilige moeder natuur, die voor ons een zichtbare, wonderdoende godheid is die altijd onveranderlijk volkomen ordelijk werkt, terwijl alle andere door de mond van de een of andere mens zich openbarende godheden niets anders zijn dan een bedenksel van een aan een hersenziekte lijdende, werkschuwe luilak, die van de een of ander een paar magische kunsten geleerd heeft of deze zelf heeft uitgedacht, om zich aan de blinden te presenteren als een door God verkozen werktuig, dat diens wil aan hen verkondigt.

[2] De natuur heeft nog nooit een plaatsvervanger nodig gehad en de zon heeft het ook nog nooit in haar hoofd gehaald om uit de ontelbare armzalige mensen een plaatsvervanger voor zichzelf uit te kiezen; zij werkt zelf, geeft licht en verwarmt alles op een onvergelijkbare wijze! Kortom, in de hele grote natuur is alles in orde behalve de mens. Ook de mens, deze grootste en volmaaktste apensoort, laat wat zijn natuur aangaat en wat zijn vorm betreft zeker niets te wensen over.

[3] Maar de mens, of liever het met het woord begaafde, rechtop gaande, dus volmaaktste dier, heeft dan ook een denkvermogen en een zich daaruit vrij ontwikkelend verstand. Daardoor kan en moet hij de heerschappij voeren over alle wezens die onder hem staan. Maar deze voorkeur die de natuur aan de mens heeft gegeven is hem niet genoeg; in zijn verwaandheid aan god gelijk te zijn wil hij ook zijn soortgenoten met voeten treden! En daar ligt dan het kritieke punt waar de mens zijn grenzen overschrijdt en zich tot god maakt. Maar omdat toch ieder mens, als hij niet doofstom of zelfs totaal waanzinnig is, zichzelf niet zomaar zoals hij is, als een mens met net zo'n lichaam als alle anderen, rechtstreeks zelf tot god kan uitroepen ­wat hij beslist zou doen als hij niet bang zou zijn door het hele volk daarvoor uitgelachen en zelfs bestraft te worden -, daarom stelt hij zich tevreden slechts plaatsvervangend voor god op deze aarde op te treden; want als men daarmee maar slim genoeg begint en een goede ondergrond heeft waarop men bouwt, dan houdt dat vele eeuwen stand.

[4] Wel moet men bij het instellen van een plaatsvervangerschap van God ook enige duidelijk wijze en voor de burger nuttige voorschriften toevoe­gen, dan heeft men het pleit voor duizend jaar gewonnen bij het van nature steeds kinderlijk goede, meegaande mensengeslacht! Tegenover één wijs voorschrift kan men dan de bijgelovigen wel duizend van de absurdste leugens en domheden wijsmaken, en die worden door de goedwillige, maar tevens zeer blinde, arme mensheid heel eerbiedig en bereidwillig aangenomen. Van begrijpen kan natuurlijk geen sprake zijn, omdat zulke goddelijke mysteriën als hersenspinsels van een slimme vogel nooit begre­pen kunnen worden. Maar dat doet er niets toe, want de mensheid beschouwt immers datgene altijd het liefst, wat voor haar het meest onduidelijk, onbegrijpelijk en vreemdsoortig is.

[5] Wie de mensheid vervelen wil, moet haar maar goede, bekende en goed begrijpelijke waarheden voorleggen en ik sta ervoor in, dat hij heel snel alleen zal staan! Kan hij echter erg goed liegen, en fantaseren dat hij bijvoorbeeld in het verre Indië dieren gezien heeft zo groot als een berg, en met honderd koppen, waarbij iedere kop sprekend lijkt op die van een bepaald dier, en in het midden van die honderd koppen van de meest verschillende diersoorten ook nog omhoogstekend een reusachtig men­senhoofd, zittend op een lange, dikke nek, dat alle talen van de wereld heel duidelijk, maar wel met donderende stem spreekt en de mensen zelfs wetten voorschrijft voor hun gedrag ten opzichte van de rest van zijn grote leger dierekoppen! Ja, hij kan de mensen die heel opmerkzaam naar hem luisteren ook nog zonder schroom wijsmaken dat op de grote rug van dit wonderbaarlijke reuzendier de mooiste steden en tuinen zijn aangelegd, waarin mensen en dieren wonen, die een heel aangenaam leven leiden mits zij de wetten in acht nemen die uitgaan van de centrale kop van dit reusachtige dier, maar door de tijgerkop van het dier meteen opgevreten worden wanneer zij daartegen zondigen! Deze absurde leugen kan hij nog op veel manieren uitbreiden, en dat wordt allemaal vast en zeker geloofd; en wee degene die zou willen zeggen: 'Maar waarom luisteren jullie naar deze aartsleugenaar?! Ik was toch zelf meerdere malen in Indië en heb nooit ook maar in de verste verte iets dergelijks gezien of daarover horen spreken! 'Dat helpt allemaal niet! Hij wordt als lasteraar tegen deze wonderbaarlijke zaak op een voor hem heilzame manier tot zwijgen gebracht, en de aartsleugenaar die Indië nooit heeft gezien, komt als overwinnaar tevoorschijn. Ik heb zelf meermalen ervaren dat de mensen veel eerder een kolossale domheid aannemen en geloven dan een waarheid, ook al heeft deze zich als nog zo nuttig bewezen.

[6] Als de mensen kennelijk zulke eigenschappen hebben, is het dan te verwonderen dat wij nu al met louter goden behoorlijk gepekeld en gebalsemd zijn? Is het niet veeleer erg verwonderlijk, hoe mensen van mijn soort temidden van zoveel uiterst domme mensen kunnen leven? En kunt U, geëerde heer, heer, heer, zich verwonderen dat wij als ervaren Grieken en joden alle twaalf noodzakelijkerwijs atheïsten moeten zijn, en wel om de eenvoudige reden, dat er toch overduidelijk geen god kan bestaan die zo'n menselijk domme aard heeft dat hij van de mensen vaak de meest belachelijke zaken, zo gezegd tot zijn eer zou eisen, zoals het kopen van tempelmest en tempelafval voor het zegenen van de velden, akkers, tuinen en weiden en nog duizend en één ergere absurditeiten, die allemaal verlangd worden door de ene god van de joden die nog steeds de wijzere is, -om maar te zwijgen over de wel zeer domme en onsmakelijke, mensonterende dingen, zoals offers en andere gewoonten en gebruiken, die onze ongeveer tienduizend Griekse goden eisen en zelfs streng voor­schrijven?

[7] O wee, wee, wee degene, die het zou wagen ook maar een van de geringste houten godheden een klap te verkopen! Die zou als een Sacrilegus maledictus* (*schandelijke tempelschender) heel kwalijk door de plaatsvervangers van god behandeld worden! Ook het vernielen of het beledigen van een uit hout gesneden leugen wordt nu nog steeds als de meest onvergeeflijke misdaad met het zwaard zwaar bestraft. Maar als duizenden arbeidsschuwe volksbedriegers iedere pure waarheid en de ware eer van de mensheid met voeten treden en deze overal vervolgen en al het goede dat mogelijkerwijs opkomt met alle geweld en met de gruwelijkste middelen onderdrukken, dan is dat volkomen juist en dico** (** ik zeg) de wijze, almachtige goden zeer welgevallig. Ah, dan bedankt de ware mensheid toch welonderdanig voor al die goden en godheden! Kunt u als heer en volksregent, die bekend staat als waar­achtig en wijs, het mij kwalijk nemen dat ik ervan walg wanneer ergens, ook al is het in nog zo geringe mate, sprake is van een god?!

[8] Toen ik als handelaar voor de derde maal in Indië kwam, heb ik heel veel verstandige en goede dingen aangetroffen, maar daarnaast ook weer zoveel afschuwelijke domheden, dat men zichzelf zou kunnen kruisigen om maar nooit meer met zulke enorme godendwaasheden in aanraking te komen. Volgens datgene wat ik daar over hun theosofie vernam, moet de hoogste god Lama, die ook de bijnaam Dalai heeft, eenmaal per jaar zijn hoogste plaatsvervanger, die eveneens onsterfelijk is, de hoogste eer bewijzen door zich aan hem en tevens aan zijn opperpriester te vertonen, maar dan wel op een hoge bergtop! Daar moet de plaatsvervanger dan op bevel van de allerhoogste god op een zuiver witte doek zijn behoefte doen, de uitwerpselen vervolgens drogen en laten verpulveren. Dit 'poeder van god', zoals de Indiërs het noemen, wordt dan korrelsgewijs in zeer kleine houten doosjes gedaan en goed verpakt tegen een hoog losgeld aan de hoofden van de volken gestuurd. Deze hooggeplaatsten moeten dan na een voorgeschreven boetedoening dit poeppresentje van god zeer eerbie­dig opeten. Dat en nog een groot aantal van de meest absurde domheden zijn feiten, waarvan iedere reiziger die daarheen gaat zichzelf kan overtui­gen.

[9] Maar wat moet een nuchter mens, in het bezit van een zuiver begrip en een gezond verstand, zeggen, wanneer hij hoort dat de hoogste Indische god door zulke pure smeerlapperij hoogst vereerd wil zijn? Ja, dan zou je   meteen weer uit je vel kunnen springen van ergernis over zo'n kolossale domheid van de mensen, waaraan zij misschien al ettelijke duizenden jaren met lichaam en ziel vasthouden en waar zij door geen enkele verstandige vermaning meer vanaf te brengen zijn!

[10] Ja, laat mij maar eens een verstandige god ontmoeten, dan zal ik ophouden atheïst te zijn, waartoe dit wonderbare werk, dat zich voor mijn ogen voltrok, mij heel sterk zou kunnen aanzetten en tot het geloof brengen dat er ondanks alle door mensen verzonnen oerdomme godheden, dan toch een ware godheid zou kunnen bestaan die beantwoordt aan het zuivere verstand, hetgeen een hogere en erg mooie gedachte voor de mens zou zijn! Zou die godheid tenslotte echter ook zo opgeblazen zijn als dat tot nog toe met al de mij bekende godheden nog steeds het geval was, dan kan deze mij nog duizend van deze wonderen voor de neus toveren, maar dan zal ik haar werkelijk niet eren!

[11] Nu kent u mij helemaal zoals ik ben, denk en handel! U kunt me nu dus wel iets toevertrouwen als u iets weet wat nog beter is en meer waarheid bevat, en dan zal ik het beslist niet ondankbaar aannemen! - Hoe is dus de nieuwe behuizing van de oude Marcus ontstaan? Wie schiep deze?"

 

25 Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet

 

[1] CYRENIUS is na alles wat hij nu van Roclus heeft gehoord, zeer nadenkend geworden en weet absoluut niet wat voor antwoord hij hem daarop moet geven. Hij wendt zich daarom tot Mij en zegt met halfluide stem: 'Heer, over het geheel genomen heeft deze man geen ongelijk en het komt mij voor, dat hij ondanks zijn atheïsme de mensheid een heel goed hart toedraagt. Als hij tot het ware theïsme te brengen zou zijn, zou hij met zijn enorm scherpe verstand en zijn veelzijdige ervaringen bepaald een gouden parel zijn voor Uw Goddelijke zaak. Maar juist omdat hij zoveel ervaring heeft en daarbij een oordeel zo scherp als een adelaarsblik, is het in ieder geval voor mij moeilijk hem nu een antwoord te geven waarvan bij hem een goed resultaat te verwachten zou zijn. Wat denkt U ervan om hem nu Zelf onder handen te nemen? U zou hem met weinig woorden beslist meer kunnen zeggen dan ik. Heer, doe dat voor deze man, want zijn inzichten lijken mij kerngezond!"

[2] IK zeg: 'Je hebt deze mens heel juist beoordeeld en de zaak ligt bij hem inderdaad zoals je zegt; want zoveel natuurlijke, gezonde wereldervaring als deze Roclus, en door hem ook zijn elf metgezellen, heeft wel niemand van jullie. Maar omdat hij in deze tijd al herhaaldelijk naar aanleiding van zijn aanzienlijke, aardse schatten op louter list en bedrog is gestoten en overal de godheid vertegenwoordigd vond door de grootste en sluwste bedriegers, daarom kan men zich er ook niet over verwonderen dat hij tenslotte noodgedwongen het kind met het badwater moest weggooien.

[3] Hij zocht God wel heel ijverig en maakte daarvoor ook zijn grote reizen. Maar hoe verder hij kwam, des te meer onzin en dwaasheid en duimendik bedrog vond hij. Hij liet zich op 't laatst zelfs bij de Essenen inwijden en dat beviel hem, omdat deze hun goddelijkheids bedrog toch in ieder geval tot meerder heil van de mensheid hebben bedacht, en daarbij op zichzelf zeer goede en verstandige mensen zijn, bij wie de een met de ander eerlijk als broeder omgaat en niets op zijn naaste voor wil hebben; want de grondregel van deze sekte is: 'Evenveel weten, evenveel bezitten, evenveel zijn, en aan geen leek het geheim van de hoge dikke muren verraden, waardoor voor geen mens op aarde enig onheil, maar alleen zo mogelijk, heil moet ontstaan!'

[4] Dat is op zichzelf zeker heel loffelijk, maar met het geloof aan een god doet zich een grote moeilijkheid voor; want het is bij hen een volkomen uitgemaakte zaak, dat er buiten de geheime krachten in de natuur eeuwig nergens een god bestaat en zou kunnen bestaan. En daarom is het moeilijk een echte Esseen tot geloof aan een god te brengen. Men moet hem eerst nog veel meer gelegenheid geven om zich helemaal naar hartelust vrij in en over alles en iedereen te uiten. Pas wanneer hij zich helemaal aan je heeft blootgegeven, zal er nog wel iets heel bijzonders met hem te verwezenlijken zijn. Maar nu is hij daarvoor nog niet rijp, omdat er nog veel in hem schuilt waarmee hij tengevolge van zijn achterdocht tegen jouw Romeinse uitoefening van het zwaardrecht nog lang niet tevoor­schijn is gekomen.

[5] Zolang een mens echter in iemand geen volledig vertrouwen durft te hebben, .wordt hij ook nooit een waarachtig vriend van hem. Zolang hij echter met een waarachtige, volkomen trouwe vriend van iemand wordt, zal hij zijn hart ook niet geheel voor hem blootleggen. Legt hij zijn hart echter niet geheel voor iemand bloot, dan komt er uiteraard niets terecht van het zichzelf openstellen, dat zeer noodzakelijk is. Je moet daarom proberen van deze Roclus een vriend te maken die je volledig vertrouwt, dan zal hij je nog buitengewoon vreemde zaken vertellen, waarvan je stomverbaasd zult staan!

[6] Maar je strenge, Romeinse houding en deugdzaamheid moetje voor hem veranderen in die van een waarachtig vriend en wel zo open en oprecht als mogelijk is, anders zul je niets bij hem bereiken! Heb je hem echter zover gewonnen, dan zal er gemakkelijk met hem onderhandeld kunnen worden en dan kan Ik pas verder met hem praten; maar nu zou hij, als zijn wil volledig vrij gelaten werd, niet eens met Mij willen praten, maar zou hij doodsimpel tegen Mij zeggen: 'Vriend, de opperstadhouder is de enige die ik ken en met hem heb ik alleen te doen; want jou ken ik met en daarom weet ik ook niet hoeveel ik je in vertrouwen kan meedelen!' En Ik zou daarop voorlopig niets anders kunnen antwoorden dan: 'Vriend, je hebt volkomen gelijk!' Probeer jij hem daarom eerst heel vriendelijk te winnen en breng hem dan pas bij Mij, en daarna zullen wij de hele zaak weldra in kannen en kruiken hebben!"

[7] CYRENIUS zegt: 'Ik wil het wel proberen; maar ik vermoed dat hetgeen ik me voorneem nu juist niet zo precies zal verlopen als ik wens!'

[8] IK zeg: 'Pak het maar op de juiste manier aan, dan zal het wel lukken!"

 

26 Cyrenius bejegent Roclus als vriend.

De oorzaak van het verval van het priesterschap

 

[1] Dan wendt CYRENIUS zich weer tot Roclus en zegt: 'luister eens vriend, ik heb alles wat ik van je gehoord heb, rijpelijk overdacht en het voor en tegen onderzocht, en ik heb je redenen zeer waar en steekhoudend bevonden; ik moet je dus zeggen dat je in veelopzichten gelijk hebt, ­maar helemaal in alles toch niet, omdat je toch bij al je gezonde opvattingen de fout maakt overdreven ijverig te zijn en het kind met het badwater weg te gooien. Je baseert je oordeel op het heden en zet een gebouw op dat geen solide ondergrond heeft, op zand staat en door de stormen gemak­kelijk verwoest kan worden.

[2] Het is wel waar dat de priesters, vooral de hoge, voor het grootste deel zeer heerszuchtige en daarom ook merendeels harteloze mensen zijn, en dat de onderpriesters meestal naar hun pijpen moeten dansen, vooral degene die in de onmiddellijke omgeving van de groten en hogen hun ambt moeten vervullen; maar de zaken zijn toch niet helemaal zo waarde­loos en zo'n volkomen bedrog als jij het je voorstelt en denkt!

[3] Denk eens aan het verschil in taal tussen nu en vroeger! Duizend jaar geleden sprak men alleen in beelden en overeenkomstige gelijkenissen. De hele taal was zuiver poëzie, en daarom hebben de ouden alles in versvorm geschreven en meestal ook op deze manier met elkaar gesproken. Het zogenaamde gebrekkige proza kwam pas tevoorschijn toen de mensen, grondig bedorven, overgegaan waren in het puur materiële, vleselijke leven.

[4] De oude profeten en zieners zullen dus steeds de mensen wel de ware en echte God beschreven en getoond hebben, en de eerste mensen hebben hen beslist ook beter begrepen dan wij hen nu begrijpen. Maar door het toentertijd strikte opvolgen van de bekende zeer wijze geboden van God kwamen de eerste nakomelingen al tot grote welstand; dat maakte hen weldra overmoedig, zinnelijk en gemeen. Dergelijke mensen hadden maar al te gauw met de beeldspraak van de ziel niets meer van doen en begrepen de taal van de oude profeten en zieners snel daarna al helemaal niet meer.

[5] Men begon naar de letter te handelen, die niet levend maakt maar doodt, en men verloor op die manier maar al te gauw de lichtkern van de waarheid. Wij allen zoals wij hier zijn, twee uitgezonderd, wisten niets van een innerlijke, geestelijke betekenis, en wat wij van al de zieners en orakels gehoord hebben, kwam ons net als jou volkomen dwaas voor. Maar de twee die ook bij ons zijn en vooral de Ene, hebben ons de ogen geopend en laten zien hoe totaal en ontzettend verkeerd wij allen de oude zieners en profeten hebben begrepen.

[6] Uit zulke verkeerde begrippen moesten uiteindelijk ook wel heel verkeerde levensprincipes voortkomen en daaruit weer andere ontelbare dwaasheden, en de godsdiensten konden tenslotte ook geen beter aanzien hebben dan al het andere wat de mens deed en tot stand bracht.

[7] Maar omdat de mensheid in haar innerlijke, geestelijke levenssfeer zo zeer in het duister terechtgekomen is en zich van de hogere, goddelijk geestelijke invloed totaal verlaten moest voelen, begon de zelfzucht toe te nemen, zich te harnassen, overal vijanden te zien en zich tegen hun mogelijke aanval uit te rusten met louter uiterlijke wapens, zoals een mens die in het dichte woud door de nacht wordt verrast en uit vrees voor eventuele vijanden ook al het mogelijke in het werk stelt om zich te beschermen tegen de vermeende vijanden die hem willen bedreigen.

[8] Ja, menigeen drijft het in zijn angst zo ver, dat hij de mogelijkheid van het bestaan van een wezen dat hem vriendelijk gezind is volkomen uitsluit, zich voor iedereen afzondert en een complete vrek is, die alles voor zijn bescherming bij elkaar graait en niemand naast zich duldt! Hij omgeeft zijn huis met hoge, dikke muren; zijn schatten bergt hij op in ijzeren kisten en begraaft ze bovendien vaak onder de grond, gewoonlijk op zo 'n plaats waar mensen waarschijnlijk nooit zullen komen.

[9] In die toestand wordt de mens dan ook erg heerszuchtig, omringt zich met allerlei macht, en probeert dan op de meest meedogenloze wijze zich alles toe te eigenen uit angst ooit eens te kort te zullen komen.

[10] Ga zo'n echte vrek eens vragen, voor wie hij dat allemaal verzamelt, want hij kan dat wat hij bij elkaar geschraapt heeft, toch immers voor zichzelf in geen duizend jaar opmaken. Dan zal hij je meteen als zijn aartsvijand beschouwen en je beslist geen verantwoording afleggen. En in geestelijk opzicht zijn vooral de priesters nu zo.

[11] Zij zijn weliswaar uiterlijk in het bezit van de oude, profetische overleveringen en lezen en beschouwen deze ook het meest; maar juist daardoor belanden zij ook het eerst en het snelst in een dicht bos vol duisternis en twijfel, waaruit zij nooit meer de weg kunnen vinden. Omdat zij nu eenmaal priester zijn, moeten zij zich voor het volk door allerlei dwaas uiterlijk vertoon de schijn geven als wisten en begrepen zij iets; maar ze weten en begrijpen mets, behalve het feit -echter alleen heimelijk in zichzelf -, dat zij totaal niets weten, begrijpen en beseffen!

[12] Zij gebruiken daarom hun tijd alleen maar om steeds doeltreffender hun absolute onwetendheid voor het volk te verbergen en het een zo groot mogelijk rad voor ogen te draaien, wat voor hen die het met hun denken toch zo ver gebracht hebben dat zij in zichzelf helemaal niets weten -waar al veel voor nodig is -, nu juist niet zo'n moeilijke opgave is.

[13] Sommigen komen achteraf, weliswaar vaak bij toeval, tot enig juist inzicht; maar vanwege het nu eenmaal dom gehouden volk kunnen zij het gebouw dat helaas opgebouwd is uit leugens en bedrog, niet meer omver halen. Zij moeten dus met de stroom mee zwemmen en hoogstens heime­lijk in zichzelf de betere overtuiging behouden.

[14] Je kunt me heus geloven als ik zeg dat er onder de priesters van welke godsdienst dan ook, mannen zijn die maar al te goed het totaal verkeerde van hun uiterlijke leer inzien en wel degelijk kennis hebben van een ware en enige God, die zij in hun hart ook volledig aanhangen; maar toch kunnen zij eens en vooral aan het oude gebouw van dwaling niets veranderen! Dat laten zij heel geduldig over aan Hem die de macht heeft de tempels van het bedrog omver te werpen, wanneer Hij dat wil en het Hem goed dunkt! Want Hij zal ook wel het best weten, waarom Hij het toegelaten heeft voor allerlei namaakgoden en afgoden tempels te bouwen en ze met muren en zwaarden in stand te houden!

[15] Als je dat nu eens heel grondig overweegt, moetje toch in ieder geval wel wat duidelijker gaan inzien, dat je ondanks je scherpe verstand en alle ervaring niet zonder meer als volkomen atheïst met alle aangevoerde redenen gelijk hebt, en datje van de zuivere, innerlijke waarheid nog zeer ver verwijderd bent!

[16] Nu is het jouw beurt weer je te verantwoorden, als je dat wilt en kunt; want nu staan wij als vrienden tegenover elkaar, en je kunt zonder enige angst voor gerechtelijke vervolging vrijuit spreken! Je kunt openlijk zeggen wat je op het hart hebt en ik zal je vervolgens niet als hoge gezagsdrager van Rome en niet als opperrechter, maar als mens en broeder door woord, raad en daad trachten op de goede weg te brengen! Als je dit echter niet wilt, kun je naar believen ongehinderd hier weggaan, en gaan waarheen je wenst en wilt! Wel zal het mij zeer aan het hart gaan je in die waan hier vandaan te laten gaan, maar niettegenstaande dat zul je alleen al vanwege je scherpzinnigheid, die ik weet te waarderen, geen enkele dwang van mijn kant ondervinden. - Spreek dus nu verder helemaal vrij en openlijk met mij, je vriend!'

 

27 Het kunstmatige Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem.

Indische gruwel van boetedoening

 

[1] ROCLUS zegt: 'Heer, heer, heer, uw repliek was erg goed en wijs, en ik heb alles woord voor woord diepgaand doordacht en zorgvuldig overwo­gen! Ik..ontdekte veel waars en goeds daarin en ook dat u, voor mij haast onbegrijpelijk, een echte kosmopoliet bent, zoals er thans vooral op uw niveau helaas nog maar bedroevend weinig zijn.

[2] Het Idee van een enig, zeer wijs, maar daarbij ook zeer humaan god klinkt heel mooi en erg loffelijk; maar waar bestaat zo'n godheid anders dan juist in de verheven gedachten van een poëtisch gestemd mensenge­ moed? Want als er ergens anders een goddelijke realiteit zou zijn, dan zou deze zich immers toch door iets bijzonders uiten! Maar men kan doen wat men wil, en zoeken en vorsen met de grootste vlijt en met de intensiefste opmerkzaamheid en scherpzinnigheid, en dat steeds met de beste wil van de wereld, maar het helpt allemaal niets!

[3] Overal waarheen men zich ook zoekend keert, staat een verkleed mens op de voorgrond, zoals er in de tempel in Jeruzalem voor de kostbare voorhang wachters staan, opdat toch maar geen leek achter de mysterieuze voorhang zou kunnen komen. Maar iemand zoals ik kwam door zijn goud ook als niet-jood achter die Isissluier en vond daarachter niets dan wat mensenhanden gemaakt hebben: een sarcofaagachtige kist uit zwart en bruin hout, met in het midden van deze kist een ijzeren schaal, waarin met een felle hoge vlam nafta brandde, en die vlam stelde de aanwezigheid van de allerhoogste god voor!

[4] Nu is mijn vraag, hoeveel blindheid en domheid er voor nodig is om dat te kunnen geloven! Waar is daar de god, en niet de mens die dat allemaal in elkaar heeft gezet als illusie voor zijn medemensen, die hij alle kennis op leven en dood onthoudt opdat zij voortdurend zo dom en blind mogelijk zullen blijven en met bebloede handen dag en nacht zullen werken, zodat de arbeidsschuwe plaatsvervangers van god zich goed kunnen vetmesten op kosten van de arme, domme saters. Wat interesseert zo'n mensgoddelijke hoogheid ook het leven van miljoenen? Om zich niet alle furiën op de hals te halen, moeten die ieder ogenblik bereid zijn hun leven ergens op het spel te zetten om hun onverdelgbare kwelgeest die op gods plaats zit, wat eigenlijk hun grootste kwaad is, te onderhouden!

[5] Vriend, als ik u zo mag noemen, ga naar Indië en kijk daar eens naar de bevolking en uw haren zullen te berge rijzen! Daar kan men boetelingen aantreffen waarvan onze fantasie nog nooit heeft kunnen dromen! Hier bestaan tegen misdadigers straffen die door de rechters opgelegd worden en door de gerichtsvoltrekkers in het ergste geval op z'n hoogst gedurende één dag aan de overtreders van de wet voltrokken worden. Maar daar duurt de geringste boetestraf minstens een tot twee jaar, die de zondaar zonder enige genade onherroepelijk aan zichzelf moet voltrekken, en de lichtste straf is daar al dermate gruwelijk, dat een Romeinse kruisiging daarbij vergeleken letterlijk in het niets valt. Ik zal slechts een paar kleine voorbeelden geven en dan zult u daar beslist genoeg aan hebben!

[6] Ik zag zo'n licht bestrafte! Hij had drie ijzeren spijkers door zijn kuiten gestoken, maar moest toch een zware last rondom een boom heen trekken­. Als zijn lichaam moe dreigde te worden, nam hij een zweep met ijzeren punten en.sloeg zichzelf daarmee geweldig. Zijn dagelijks eten als boeteling bestond uit zeven vijgen en een kruik water. Deze boeteling was reeds in het tweede jaar van zijn boetedoening en leefde nog steeds.

[7] Een ander, ook een licht bestrafte, droeg over zijn hele lichaam stekels als een stekelvarken, alleen met dit verschil: bij het stekelvarken staan de scherpe punten naar buiten gekeerd, bij de boeteling waren ze echter naar binnen gekeerd en staken minstens twee duim diep in zijn lichaam. Deze stekels, hetzij uit hout, been of ook uit metaal, moet de boeteling volgens voorschrift van de vriendelijke boeteprofeet zelf in zijn lichaam steken en wel iedere dag één meer, gedurende de hele boetetijd van twee jaar, zodat hij aan het eind van zijn wanhopige boetetijd net zoveel heilige boetestekels in zijn lichaam heeft zitten als er dagen in twee volle jaren gaan. Als de boeteling zijn boetedoening overleeft, dan begint daarna pas de vrijwillige naboetedoening, terwille van de verdienste voor de alziende ogen van Lama; want het eerste verplichte deel was er alleen maar om van Lama vergeving van een zonde te verkrijgen. Pas door de naboetedoening kan de zondaar een verdienste voor Lama verwerven.

[8] Ik vroeg de boeteverkondiger, die overigens heel vriendelijk was­ waarin dan de naboetedoening van deze stekelboetedoener bestond. En deze antwoordde: 'Uit twee of ook drie dingen! Ten eerste kan hij de stekels tot aan het eind van zijn leven in zijn lichaam laten zitten, wat veel ongemakken met zich mee brengt, vooral bij de nachtrust; want dergelijke boetelingen kunnen dan alleen op het stuifzand of met aan hem vastgebonden zakken die met lucht gevuld moeten zijn, in het water hij nachtrust genieten. Ten tweede kunnen zij de stekels weer uit hun lichaam trekken, maar per dag niet meer dan één, en dus hebben zij voor het uittrekken net zoveel tijd nodig als eerder voor het insteken. Ten derde kunnen zij ook alle stekels er in een keer uit laten trekken en daarna een balsembad nemen. Dat heelt het snelst de wonden en de boeteling is daarna meteen weer een bruikbaar mens die tot werken in staat is, maar hij moet daarvoor of een groot offer aan Lama schenken, of vier jaar lang slaaf van een priester zijn en diens akker, weiden en tuinen verzorgen, waarbij hij zichzelf echter geheel uit eigen middelen moet verzorgen. Dat het hem daarbij met al te goed gaat, laat zich vanzelfsprekend wel indenken!’

[9] Dat, vertelde zo'n vriendelijke boetepriester mij, waarop ik hem vroeg wat zo’n zondaar dan wel gedaan moest hebben om zo'n marteling als boetedoening opgelegd te krijgen. Toen zei de boeteprediker: 'Daar is vaak helemaal geen werkelijke misdaad voor nodig, maar dat ligt verborgen in de ondoorgrondelijke wijze willekeur van de eeuwige Lama! Hij openbaart zijn heilige wil enkel en alleen aan zijn opperste priester op aarde. Die verkondigt deze dan aan ons, lagere priesters en wij onderrichten dan het volk, dat ons blind gehoorzamen moet. Want al zijn wij ook oneindig klein en gering voor de hoogste priester van Lama, voor het volk zijn wij toch oneindig veel en groot en onze wil is zeer machtig! Eén woord uit onze mond is voor het gewone volk een ijzeren wet, omdat het wel weet dat het woord van Lama en van ons één is!'

[10] Ik vroeg hem of Lama dan nooit een reden aangaf, waarom hij zo'n mens veroordeelde tot zo'n ontzettende, gruwelijke boetedoening. Toen zei de priester weer met het vriendelijkste en deemoedigste gezicht van de wereld: 'Zegt Lama ooit aan een mens hoe, wanneer en waarom hij hem een vreselijke, pijnlijke ziekte geeft? Lama is zeer wijs, almachtig en rechtvaardig. Hij doet wat hij wil en vraagt nooit iemand om raad, en het oordeel van de mensen is hem een gruwel! Wie kan zich verzetten tegen de wil van Lama, die toch almachtig is? Het zou het ontzettendste van het ontzettende en het verschrikkelijkste van het verschrikkelijke zijn om hem boos te maken! Daarom is het voor de mens heilzamer zich op deze wereld, waarop alles een eind heeft, alle martelingen aan te doen, dan in een andere wereld eeuwig in het verschrikkelijke vuur van de toorn van Lama te branden.’

[11] Daarop vroeg ik de vriendelijke man, die uiterlijk met de grootste en vroomste gemoedsrust jarenlang kon aanzien hoe volgens de aan hem bekendgemaakte wil van Lama honderd boetelingen hun lichaam ondraag­lijk pijnigden en kastijdden, waarom zich dan onder de boetelingen geen jonge vrouwen nog minder een meisje en ook helemaal geen priester bevond. Men zag alleen maar wat meer bejaarde mensen, merendeels Moren, en heel oude, gewoonlijk erg lelijke vrouwen! Daarop zei de vrome priester alleen maar: 'Beste, weetgierige vreemdeling, iedere ver­klaring ligt in het 'Lama wil het' besloten. Als men dat weet, is ieder verder vragen overbodig!"'

 

28 Roclus over de Indische priesterkaste

 

[1] (ROCLUS:) Dat antwoord ergerde mij als Romeins burger, en ik zei tegen hem: 'Vriend, zou je me ook dan zo antwoorden als ik aan het hoofd van tienmaal honderdduizend soldaten deze vraag met een streng gezicht op leven en dood aan je gesteld zou hebben en je had opgedragen al deze arme stumpers van boetelingen ogenblikkelijk van hun boetedoening te ont­slaan?' Dit verbaasde de vrome man enigszins, hij keek mij met een grote vragende blik aan en scheen diep na te denken over wat hij mij op deze vraag moest antwoorden.

[2] Maar ik zei met een heel ernstig gezicht tegen hem: 'la, ja, bekijk mij maar, zodat je mij later aan het hoofd van een machtig leger des te eerder en gemakkelijker zult herkennen wanneer ik de kwade, versterkte burcht van jullie gruwelijke god en zijn opperpriester zal aanvallen en verwoesten! , Toen vermande mijn eerst zo vriendelijke zieleherder zich, trok een grimmig gezicht en zei tegen mij: 'lij waanzinnige sterveling, eerder verwoest je de maan dan de vesting van Lama! Maar waar is je leger?'

[3] Ik zei: 'Dat zal ik je niet aan je neus hangen! Eén gebaar van mij is echter voldoende en dan zul jij , slecht mens, nog vroeg genoeg ondervin­den, waar mijn leger zich opgesteld heeft! Ik zegje: Als je mij nu over de Lama en over zijn opperpriester en over jullie connecties met hem en over de reden van deze schandelijke mensenmishandeling niet alles volledig naar waarheid vertelt, laat ik je grijpen en twintig jaar lang op alle manieren die mijn fantasie mij zal ingeven, martelen, opdat ook jij eens kunt proeven hoe het deze arme boetelingen te moede moet zijn bij zulke ongehoorde kwellingen en martelingen! ,

[4] Nu zag de vrome man dat er met mij niet te schertsen viel en hij begon, hoewel zichtbaar met tegenzin, met de waarheid voor de dag te komen, maar wel met vooraf de opmerking en vraag, dat hij dan met mij mee wilde gaan, omdat hij anders zijn leven niet meer zeker zou zijn, hetgeen ik hem dan ook beloofde, waarop hij meteen als volgt het geheim prijs gaf

[5] 'Er is bij ons wel een handschrift, dat nog afkomstig moet zijn van de aartsvaders van deze aarde. De makers daarvan moeten volgens zeggen van de hoogste god, wiens ware naam alleen de opperpriester kent, een zekere Kienan, Jared en Henoch zijn. Ook van Nohai en Minihal zijn uitgebreide mededelingen in het grote wereldboek der boeken voorhanden; maar wij kennen de inhoud daarvan niet en kunnen er ook nooit een blik in werpen­ omdat daarop de pijnlijkste doodstraf is gesteld.

[6] Van ons onderpriesters heeft niemand ooit de Lama gezien! Je kunt al van zeer veel genade en geluk spreken als je in je leven ook maar eenmaal de opperpriester van de Lama te zien krijgt. Van de Lama zelf is al helemaal geen sprake! De opperpriester draagt kennis van de levensomstandigheden van al zijn onderdanen en van alle hem onderhorige vorsten, die hij net zo beveelt als een heer zijn dienaren. Zij moeten hem in alles wat hij wil gehoorzamen, anders kost het hem slechts één woord aan zijn volkeren, die blindelings en rotsvast in hem geloven en hun hele wel en wee enkel en alleen maar van hem verwachten, en deze staan op en brengen alle vorsten met het grootste plezier van de wereld om, omdat dat hun het hoogste welgevallen van de Lama oplevert. Daarvan zijn de vorsten zeer goed op de hoogte en daarom bewijzen zij in hun eigen belang de opperpriester alle denkbare eer en offeren hem jaarlijks grote sommen goud en zilver, en verrijken hem nog bovendien met de mooiste kudden.

[7] Dicteert hij voor de een of ander een lichamelijke boetedoening, waarvan ook geen vorst gevrijwaard is, dan kunnen de vorsten deze met goud of kostbare edelstenen en parels afkopen, of zij kunnen door middel van een verzoek toestemming vragen of iemand anders, die zeer vroom is en nog nooit boetedoening kreeg opgelegd, voor een vorst als vervanger diens boetedoening kan overnemen, als hij dat wil; want dat wordt geheel aan de vrije wil van de vrome overgelaten, evenals ook het vaststellen van de vergoeding voor het plaats vervangen, die bij zulke gelegenheden nooit zo heel erg bescheiden uitvalt. Want dergelijke vrome plaatsvervangers halen reeds van te voren bij de boeteverkondigers betrouwbaar advies en kunnen de aan een vorst opgelegde zeer pijnlijke lichaamsstraf in een willekeurige lichtere omvormen, die door de opperpriester van de Lama aanvaard wordt als geldend voor de vorst als hij de boetevervanger een voldoende grote som daarvoor heeft betaald, waarvan de desbetreffende plaatsvervanger tweederde aan ons priesters moet afdragen.

[8] Bij het opleggen van een boete moet altijd de geheimgehouden norm aangehouden worden dat hoogst zelden aan arme mensen een boete wordt opgelegd; en als die welopgelegd wordt, dan behoort deze altijd tot de allerlichtste soort. Grote en zware boeten worden gewoonlijk alleen aan rijken en welgestelden opgelegd, die zich hetzij ten dele of ook wel geheel vrij kunnen kopen van de boeteoefening, als zij dat willen. Maar behalve een vorst koopt zelden iemand zich helemaal vrij, omdat zo'n volle afkoop hem zijn hele vermogen zou kosten. De gierige verricht de boetedoening dan wel zelf en martelt zich liever op de ergste manier, dan zijn goud of zilver af te geven. Heeft degene die een boete voorgeschreven kreeg ­eventueel een erg mooie dochter of ook wel een heel knappe goedge­bouwde zoon, dan kan hij deze in plaats van het goud en het zilver als offer aan de opperpriester brengen, natuurlijk met een kleine bruidsschat en met sieraden en rijke kleding; want dat alles kan de opperpriester met zijn ontelbare dienaren ook goed gebruiken en voor allerlei diensten inzetten. Want hij bezit voor zichzelf, merendeels in de bergen en op de hoogten, verschrikkelijk grote landerijen die zo uitgebreid zijn, dat een mens jarenlang rond zou moeten trekken voordat hij alle landerijen gezien heeft die de hogepriester als een geschenk van Lama toebehoren."'

 

29 Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van Lama

 

[1] (ROCLUS:) De stad waarin hij resideert heeft geen naam, is zeer groot en voor de eeuwigheid gebouwd. Zij staat, omgeven door enkel onbe­klimbare, zeer hoge bergen, zelf op een hoge berg die een rotswand heeft waarover wel niemand zou kunnen klimmen, gesteld dat hij in de buurt van de reusachtige berg zou kunnen komen; dat is echter totaal onmogelijk omdat de hele grote berg waarop de naamloze stad gebouwd is, in de zeer uitgestrekte hoogvlakte door een drievoudige ringmuur is omgeven waarin nergens een poort is; je kunt slechts door van bovenaf neergelaten touw­ladders over de muren komen.

[2] Ben je echter op deze wijze heelhuids over de drie reusachtige muren gekomen, dan sta je vervolgens voor de kale rotswanden van de berg. Vol ijver loop je dan ruim een halve dag om de berg heen om tevergeefs naar een mogelijke weg omhoog te zoeken, die je echter met geen mogelijkheid vindt, omdat er aan de buitenkant geen is. Alleen de wachters van de derde ringmuur kennen de poort in een rots, die je echter ook alleen maar weer door middel van een neergelaten touwladder bereikt. Als je eenmaal op de vooruitspringende rots boven bent aangeland die ongeveer twaalf mans­lengten van de bodem verwijderd is, dan heb je nog niets bereikt als de wachters van dit vooruitspringende gedeelte dat bovenop een oppervlak van ruim twee morgens heeft, de poort niet voor je opendoen en je met een fakkel door een lange onderaardse gang naar de top van de berg brengen.

[3] Als iemand na ruim een uur trappenlopen door onderaardse gangen eenmaal boven op de berg is aangeland, dan kan zijn oog niet genoeg krijgen van de grote natuurpracht die hij daar ontwaart. De ruimte daar boven is meerdere honderden morgens groot en men ziet er zeer weelderig aangelegde tuinen. In het midden van de hoogvlakte bevindt zich ook een meer, dat ongeveer twee morgens groot is en dat weliswaar niet erg diep is, maar zeer zuiver, aangenaam smakend water bevat en alle inwoners van de grote, heilige bergstad ruimschoots voorziet van hun onmisbare ele­ment.

[4] Dan loop je urenlang rond op de hoge bergvlakte zonder een spoor van een stad op te merken. Wil je die bereiken, dan moetje eerst door een tamelijk uitgestrekt bos, waarna je weer bij een hoge, lange ringmuur komt, die je echter via poorten en ophaalbruggen kunt passeren. Kom je na zoveel moeite en inspanning in de grote stad, dan is daar een pracht te zien waarvan geen sterveling zich een voorstelling kan maken. Alles kun je zien, behalve het paleis van de opperpriester.

[5] Dat bevindt zich in het midden van de grote stad op een nog hogere rots, die een omvang heeft van ruim drieduizend pas en nog zo'n dertig manshoogten boven de andere gebouwen van de grote stad uitsteekt. Je komt in dit zeer heilige paleis ook alleen maar langs onderaardse trappen. ­Hoe het er echter daar uitziet, kan ik je niet zeggen, omdat ik er ten eerste zelf nooit in ben geweest en ook niemand het mij ooit beschreven heeft; want behalve de opperdienaren van de opperpriester mag op straffe des doods niemand het ooit wagen de ingangspoort ook maar te naderen.

[6] Wel is het zo dat de opperpriester meermalen verkleed in de stad afdaalt, ook in de tuin wandelt en zich onderhoudt met de andere priesters, die de enige bewoners van deze stad zijn; maar niemand mag hem daar herkennen of hem zelfs als opperpriester begroeten. Wie van de priesters dat zou doen, zou zich blootstellen aan zeer bedenkelijke onaangenaamheden. Slechts vier maal per jaar is er een dag aangewezen waarop hij zich in volornaat aan de bewoners van de stad vertoont. Dat zijn dan ook de hoogtijdagen. Drie nachten ervoor en drie nachten erna branden op de hele berg talloze lichten, zodat alle omliggende bergen daardoor tot in de verre omtrek lijken te gloeien, hetgeen steeds een prachtig schouwspel is.

[7] Deze hoogvlakte, in het midden waarvan zich de nu beschreven berg D.iet de heilige stad bevindt, is ook niet zo gemakkelijk te bereiken als men zich dat misschien voorstelt; want vooraf moet men in lange dagreizen vele bergen, dalen, kloven en ravijnen overwinnen. Aan het eind volgt nog een bergengte, zoals er geen tweede ergens ter wereld meer te vinden kan zijn! Om tenslotte op de hoogvlakte te komen moet men ladders beklimmen, want zonder deze is het onmogelijk om op de hoogvlakte te komen. Je kunt er ondanks alle inspanningen onmogelijk verder komen, want deze natuur vestingen zijn door geen aardse krijgsmacht in te nemen, noch door belegering, noch door wat voor andere gewelddadige middelen dan ook. Men kan weliswaar de volken gedurende enige tijd van hun Lama-opper­priester afsnijden, - maar hen van hem afvallig maken nooit! Want daarvoor zorgen wel zijn machtige vorsten, waarvan elk in staat is uw krijgsmacht te verdubbelen. Ik raad het u daarom niet aan u aan het grote Indië te vergrijpen; want het zou u daarbij heel slecht vergaan!' -Daarop zweeg hij weer en ik had tijd er het mijne van te denken. Dat ook de god der Indiërs weer een mens is en zich uitstekend heeft weten te beveiligen, dat ben ik te weten gekomen en ik wist nu juist datgene wat ik had willen weten.

 

30 Roclus bekritiseert de Indische en joodse religie

 

[1] (ROCLUS:) 'Ja, eerder gaf ik als mijn mening te kennen, dat de menselijke idee over één god in wie van eeuwigheid steeds de grootste intelligentie, het helderste verstand, de hoogste wijsheid en de beste en almachtigste wil aanwezig is, wel tot de mooiste en menswaardigste gerekend zou kunnen worden. Maar een goddelijke wezen dat zo buitengewoon volmaakt is, zou als begrip ook zeer zuiver moeten zijn, onafhankelijk van het feit of hij helemaal geestelijk transcendent gezien al of niet een realiteit zou zijn! Maar onder wat voor domme en materialistische begrippen wordt zo'n goddelijk wezen aanbeden, en met wat voor soort listen en vaak gruwelijk geweld wordt dat de andere nog nuchtere, natuurlijke mensen ter aanbid­ding en diepste verering opgedrongen!

[2] Als men zich als ervaren denker daartegen verzet, heet het: Een god moet er zijn, 't geeft niet wat voor gezicht hij heeft; een goddelijk waardig of ontzettend grotesk dom, dat is over het algemeen hetzelfde voor de totaal blinde mens! Maar is dat ook voor een ontwikkeld zuiver verstand hetzelfde? Ik geloof het niet, want een zuiver verstand baseert zich op een mathematisch juiste, logische orde en kan zich ondanks alle dwang nooit voorstellen, dat een meester wiens bijzonder kunstige, ordelijke werken getuigen van grote kennis en gedegen ervaring die hij moet hebben bezeten om zulke schitterende en buitengewoon ordelijke, vernuftige werken tot stand te brengen, nog veel dommer en stompzinniger geweest zou zijn dan de allerdomste vis in het water!

[31.Maar, zegt men, waarom zou ik dan denken dat een godheid die door miljoen.en mensen zeer diep vereerd wordt, zo ontzettend dom zou zijn? Nee, luister, geëerde vriend, daar is waarlijk niet zoveel voor nodig! Ik zeg nu heel openlijk wat uit mijn hart opwelt. Als wij de geboden van de ons bekende godheden eens bezien en kijken naar wat wij aan afbeeldingen van hen hebben, dan is dat al voldoende! Meer hoeft men daarover in 't geheel niet te zeggen "

[4] Dan zegt CYRENIUS: 'Nu, tegen de Mozaïsche wet van de joden zul je hopelijk toch niets in te brengen hebben?"

[5] ROCLUS zegt: 'Dat is stellig nog de beste van alle geboden die ik als van goden afkomstig heb aangetroffen. Voor de goddelijke eenheid is veel te zeggen en de voorschriften, ook al zijn zij niet uitputtend, zijn zo menslievend mogelijk en hebben een grote overeenkomst met die van het oude Egypte; alleen heeft Mozes een heel wijs voorschrift van de oude Egyptenaren niet vertolkt! Het is mooi en lofwaardig dat de godheid hem een voorschrift geeft voor de kinderen, hoe deze zich tegenover hun ouders hebben te gedragen; maar Isis van de Egyptenaren heeft ook een echt wijs voorschrift aan de ouders gegeven, hoe zij zich tegenover hun kinderen moeten gedragen, omdat ook kinderen mensen zijn en van hun verwekkers bepaalde dingen die hun toekomen, met recht moeten kunnen verlangen; want zij hebben zich niet zelf verwekt op deze wereld en men heeft hen vooraf niet gevraagd of zij het er wel mee eens waren om vaak onder zeer bittere omstandigheden op de wereld geplaatst te worden. Kortom, de kleine, zwakke, nieuw geboren mensen vinden bij Mozes wel een voor­schrift voor hun gedrag tegenover hun ouders, maar deze hebben er geen tegenover de kinderen, en dus staan deze rechteloos tegenover hun ouders, zoals slaven tegenover hun heren. Door Mozes zijn ook in dit opzicht wel latere bepalingen toegevoegd; maar in de aanvankelijke wet die op de berg door God gegeven is, staat daarover niets'

 

31 Roclus prijst de goddeloosheid en het niet-bestaan

 

[1] (ROCLUS:) 'Ik ben veel met joden omgegaan en al hun wetten ken ik wellicht beter dan velen van hen, want er was mij veel aan gelegen deze precies te leren kennen. Een oud spreekwoord zegt weliswaar: 'Wie zoekt, die vindt!', -maar tot op heden is deze spreuk bij mij nog niet bewaarheid geworden; want ik vond steeds alleen dat wat ik niet gezocht heb. Ik heb de echte, ware godheid gezocht en dat deed ik heel ijverig en met veel geldelijke offers, moeite en alle mogelijke inspanning, en dat ook steeds nuchter van geest en verstand, -ik vond echter niets, helemaal niets anders dan menselijk bedrog in vele vormen en gedaanten, waarin geen enkele godheid, ook niet ter grootte van een zonnestofje te vinden was. Overal vond ik in het gunstigste geval het geloof in de patriarchale autoriteit, maar steeds ingekapseld in een compleet oerwoud van mystiek, of in ergere gevallen het lichtzinnig bijgeloof, of in het allerergste geval een waanzinnig geloof onder de dwang van politieke onderdrukking, onder welks vleugels tenslotte zelfs een van nature zeer begaafde geest zich in de modder van de ergste domheden niet meer staande kan houden. In eigen ogen zal hij zich voelen als een huichelaar en een monster; want ten opzichte van de hoge waarde van de menselijke geest bestaat er voor mij niets monsterlijkers en ellendigers dan op gezag van een door een machtige tiran bekrachtigde wet aan te moeten nemen dat overdag alleen de maan schijnt en zorgt dat het dag wordt, en 's nachts alleen de zon; en wie dat niet gelooft, worden als aanvangsstraf voor het ongeloof de ogen uitgestoken, neus en oren afgesneden en de tong uit de mond gerukt.

[2] Gelooft zo'n verminkt mens dan nog niet wat men hem wil laten geloven, dan wordt de ongelovige geheel naakt met handen en voeten op het ruwste kruishout -zeg maar -vastgespijkerd, vervolgens wordt zijn buik kriskras opengereten en dan worden er uitgehongerde honden op losgelaten, die de ongelovige volledig bij bewustzijn de darmen en inge­wanden uit het lichaam scheuren en deze opvreten! Wie dat soms niet zou kunnen geloven, moet maar eens naar Indië reizen, dan zal hij niet alleen dat, maar nog duizendmaal ergere dingen aantreffen, die de mensen zichzelf moeten aandoen. En als iemand zou weigeren zichzelf als boeteling de afgrijselijkste martelingen aan te doen, wee, wee, wee hem, -die is onder duizend eden ten dode gedoemd, natuurlijk op de meest gruwelijke en vertwijfelde wijze! En, vriend, moet daarachter dan de een of andere zeer wijze, zeer goede, rechtvaardige en almachtige godheid schuil gaan? Al zou ik een tiendubbele dwaas worden, dan zou ik toch onmogelijk zoiets kunnen aannemen!

[3] Houd wat mij betreft dus maar op met alle godendom! De mensen hebben eeuwig geen god nodig, maar wel de ware filantropische filosofie en een op rationele principes gebaseerde menselijkheid, en daardoor worden zijzelf geheel volmaakte goden. Met het zuivere verstand en met hun ontwikkelde, onderzoekende geest zullen de scherpziende, fijngevoe­lige mensen moeder natuur weldra heel veel belangrijke geheimen ontfut­selen en wonderbare daden tot stand brengen waarvan geen van ons nog ooit ook maar gedroomd heeft, en de mensen zullen zonder de oude, domme goden met elkaar een volmaakt gelukkige levenswandel hebben. De fysieke dood, waarachter zij weliswaar geen Elysium, nog minder de een of andere allerwaanzinnigste Tartarus in hun pure fantasie zullen zien en verwachten, zal hun beslist een veel geringere angst aanjagen dan wanneer hen na het afleggen van het lichaam pas de ware, allerafschuwe­lijkste gebeurtenis eeuwigdurend te wachten staat.

[4] Eeuwigheden bestond ik niet; voel ik soms enige droefheid omdat ik er niet was? Dus zal ik, als ik weer volledig niet besta, om dit dwaze bestaan beslist nog minder iets van hinderlijke droefheid voelen. Ik houd het volledig niet-bestaan voor de meest gelukkige toestand van een mens die eens was; het zich aanwezig voelen is zelfs in de gelukkigste toestanden op zichzelf al slechter, omdat met het gelukkige bestaan ook de vrees bestaat, of gemakkelijk in een ongelukkig bestaan te kunnen geraken, of eens door de dood wis en zeker de gelukkige toestand te moeten verliezen.

[5] Het volmaakte niet-bestaan ondervindt noch de genietingen van het geluk, noch het van tevoren betreuren van het verlies ervan, dat zeker komt. Een waar filosoof van mijn soort zal daarom door geen natuurlijke dood afgeschrikt worden, maar wel door een marteldood! Want de lieve natuur heeft de mens toch niet uit een in haar aardhumus geproduceerde stof voortgebracht, om zich door zijn medemensen te laten martelen?! Kortom, ik vind de werken van de natuur erg wijs, hoewel Ik nu juist ook niet iedere werking van de ruwe natuurkracht voor volstrekt wijs en doelmatig houd; maar ik zal daarover nooit klagen:'

 

32 De natuurfilosofie van Roclus

 

[1] (ROCLUS:) "De ruwe en tevens toch geweldige krachten van de natuur kunnen alleen maar erg grof te werk gaan en die wijze van werken is Iets noodzakelijks, want hun woeden roept de microkrachten in het leven, en die vormen zich dan pas tot iets, als zij door de geweldige uitwerking van de grote oerkrachten in zekere zin tot leven worden geroepen. Door wederzijds aantrekken en afstoten krijgen de kleine krachten pas vorm en beginnen de aangenomen vormen te ontwikkelen, treden dus in een voelbaar bestaan, dat zij zolang behouden als zij in hun afgescheiden staat een andere, krachtiger op hen inwerkende kracht kunnen weerstaan. Als deze de kleine kracht overweldigd heeft, is het met de afzonderlijke, kleine kracht volledig gedaan. Haar vorm lost zich samen met haar op en alles wordt door de grote kracht weer verslonden, zoals dat ook treffend getoond wordt met het beslist door een wijze uit de oertijd bedachte beeld van Chronos die als stamvader van de goden zijn kinderen weer verslindt. Dit genoemde beeld van de mythische oergod Chronos stelt de tijd voor en de daarin werkende krachten. De tijd schept alles, onophoudelijk schept zij lachende akkers en tevens dorre stoppelvelden. Ontstaan en vergaan, leven en dood, zijn en niet-zijn gaan steeds gelijktijdig samen. Geen stilstand, geen oponthoud; de ene golf roept de volgende op, - maar daar tussendoor loopt ook tevens de vore, het graf! Wat het stempel van het leven draagt, draagt op de keerzijde ook het stempel van de dood.

[2] Dat alles is echter voor iemand die de dingen zorgvuldig beschouwt, zoals zij komen en gaan, een noodzakelijk gevolg van de voortdurende wisselwerking van de verschillende afzonderlijke en speciale krachten in de grote natuur. Die wekken elkaar steeds wederzijds op en vernietigen elkaar ook weer net zo strijdend als zij strijdend zijn ontstaan. Ik zie overal een voortdurend spel van golven, en de vaak fantastische vormen van de hoog in de lucht zwevende wolken leveren ons er een heel duidelijk bewijs voor in welke zeer verschillende vormen de tegengesteld werkende krachten elkaar dwingen. Nu eens komt een leeuw, dan een draak, dan een vogel, een vis, een hond, ja heel vaak zelfs een mensenhoofd, af en toe zelfs een karikatuur van een mens tevoorschijn! Maar hoe lang blijven die vormen, die vaak heel mooi zijn? Zo lang, tot er een sterkere, daarop inwerkende kracht ze eerst de mooie vorm afneemt en tenslotte helemaal wegvaagt!

[3] Is het dan met onze vorm en ons bestaan zo heel veel anders? Beslist niet! Hoezeer veranderen zich beide bij de mens vanaf zijn geboorte tot in zijn grijze ouderdom, als hij die bereikt! En waar is de trotse mens die duizend jaar geleden zich voornam de gehele aarde te veroveren? Daar, waar de sneeuwvlok verblijft die met haar miljoenen broers en zusters bezig was de hele aarde in ijs te veranderen! Waar is de orkaan die gisteren nog de sterkste ceders op zijn weg vond, waarvan hij het bestaan volledig dreigde te beëindigen? Een sterkere tegenkracht heeft hem, zoals Chronos zijn kinderen, verslonden! Slechts in onze herinnering, die ook maar tijdelijk is, leeft hij nog heel vaag voort; in werkelijkheid heeft hij echter voor de hele eeuwigheid opgehouden te woeden!

[4] Toen ik door Perzië reisde, was ik getuige van een zeer merkwaardig natuurverschijnsel. Het was een gloeiend hete dag, zodat wij met onze karavaan onder grote, schaduwrijke bomen bescherming moesten zoeken tegen de gloeiende zonnestralen. Ongeveer een paar uur voor zonsonder­gang bemerkten wij een dicht, pikzwart wolkendek, dat vanuit het oosten opsteeg en in onze richting dreef Onze leiders voorspelden een geweldige storm en raadden ons aan het bos niet eerder te verlaten dan dat de storm voorbijgeraasd zou zijn. Dat deden wij en binnen een half uur was de storm met bliksem en donder boven ons. Het kraakte en woedde ontzettend in de bomen en menige sterke tak is toen bezweken en het arme loof van de bomen heeft geweldig geleden. Het begon te regenen, maar niet erg hard, toch werd het donkerder en donkerder. Toen de regen echter een tijdje aanhield, begonnen er tussen de steeds rijkelijker vallende regendruppels uit de wolken ook complete padden bij miljoenen met de regen op de aarde te vallen. Die in het water vielen zwommen vrolijk rond, terwijl er van de padden die op de harde grond terecht kwamen slechts enkele enige ogenblikken in leven bleven. Merkwaardig was het, dat niet lang na deze vreemde storm die ruim een kwartier duurde, toen de bijna ondergaande zon haar hete stralen weer op de aardbodem liet vallen, ook onze padden verdwenen en er niets dan een slijmerige schimmel van hen overbleef en dat ook alleen maar zo hier en daar.

[5] Dan vraag ik, waar deze talloos vele padden vandaan gekomen zijn en wie ze zo gemaakt heeft? Wie anders dan de natuurkrachten, die toevallig zo tegen elkaar zijn opgebotst dat uit hun tegengestelde krachten juist de padden moesten ontstaan! Die in het water terecht kwamen, vonden waarschijnlijk in hun voornaamste element geschikt voedsel, en vele daarvan zullen wel behouden zijn; maar die op de gloeiend hete aarde vielen, troffen een hun wezenlijk vijandig element aan en krachten die zich zeer tegen hen teweer stelden, en het gevolg was het volledige oplossen van hun door hun korte bestaan nog te weinig vaste lichaam. De natuur werkt, zoals men uit zoveel verschijnselen heel duidelijk kan aflezen, altijd blind, zonder welke economische berekening dan ook; zij schept dingen van een bepaalde soort steeds in onnoemelijke aantallen, waarvan gewoon­lijk nauwelijks het honderdste deel degelijk en duurzaam blijft bestaan. ­Kijk maar eens naar een boom die in het voorjaar bloeit! Wie zou de duizendmaal duizend bloemen willen of kunnen tellen? Men behoeft echter maar acht dagen na de bloeitijd onder de boom rond te lopen om reeds een grote hoeveelheid afgevallen bloemen met vruchtbeginsel op de grond te vinden; vervolgens gaat echter het afvallen van overtollige, aankomende vruchtjes steeds maar door tot dat, wat aan de boom overblijft, volledig rijp is geworden"

 

33 De god van de natuurfilosofen

 

[1] (ROCLUS:) 'Als de een of andere zeer wijze god de schepper zou zijn van de boom en zijn vruchtbeginselen, zou hij beslist economischer te werk gaan, want binnen de sfeer van de wijsheid valt toch ook een wijze economie! Maar uit het vaak zeer oneconomisch beginnende kiemen van de dingen blijkt toch wel meer dan duidelijk, dat de dingen die uit de ruwe natuurkrachten tijdens hun wederzijdse, zich meestal op dezelfde wijze steeds herhalende strijd tevoorschijn komen, met enorme aantallen begin­nen te groeien, waarvan er dan slechts een aantal tot rijping komen in zover de strijdende krachten elkaar niet wederzijds tot zwijgen brengen; want met dit zwijgen houdt de aandrijvende kracht van het worden en onder­houden op en daarmee noodzakelijkerwijs het ontstane werk zelf In zover zich echter de eenmaal begonnen strijd nog in stand houdt en voortduurt, zal ook zijn werk met hem voortbestaan, gedijen en een bepaalde rijpheid bereiken.

[2] Zou een godheid die zich van zichzelf en van ieder van zijn handelingen duidelijk bewust zou zijn, in al zijn wijsheid en al zijn voortdurende vastheid van wil ook zo kunnen handelen? Ik zeg: Nee, dat zou voor hem nog veelonmogelijker zijn, dan dat ik mij een zeer wijs heerser zou kunnen indenken die met de grootste vlijt en inzet van hoge kosten steden en paleizen zou bouwen om ze vervolgens weer omver te gooien, en die daarmee steeds maar door zou blijven gaan! Zou er wel een mens op aarde te vinden zijn, die zo ontzettend dom is om op de gedachte te komen hem wijs te noemen?! Thans moet echter de denkende en ervaren mens een god wijs noemen, die datzelfde in een nog veel ingewikkelder mate doet, die werken met een zeer grote innerlijke, organische volmaaktheid voor het grootste deel alleen maar in het bestaan roept om ze meteen weer te gronde te richten en te vernietigen! Nee, laat zich dat degene maar voorstellen, die in de grote beperktheid van zijn kennis en ervaring zich zoiets in zijn grote blindheid voor kan stellen; voor mij is dat onmogelijk!

[3] Bij een god, ook al is hij nog zo wijs, moet twee en twee net zo goed vier zijn, als bij een mens die rekenen kan. Als een ergens bestaand god  echter zou zeggen: 'Hoor eens, beste man, bij mij is twee en twee vijf, of ook wel zeven!' dan zou ik zelf tegen zo'n god zeggen: 'Of u bent een dwaas, of u belieft mij daarvoor te houden; want met zo'n rekenkunde kunt u moeilijk een hele wereld scheppen en onderhouden! Eerder wordt een blinde een van de beroemdste kunstschilders, dan dat u voor mij met die wijsheid van u de slechtste paddestoel uit de grond laat groeien!' Wij Grieken hadden een schilder, Apelles genaamd, die mensen en dieren dermate natuurgetrouw schilderde, dat men zou kunnen zeggen, dat de natuur overtroffen werd. Wel, deze beroemde schilder zette beslist geen streek voor niets, maar had iedere streek heel goed berekend; maar hoeveel streken zet daarentegen zo'n zich als zeer wijs voordoende god voor niets­ bij wie om heel speciale, wijze redenen twee en twee ook zeven kan zijn of zelfs moet zijn!

[4] Vaak staat alles er in het voorjaar zo mooi en veelbelovend bij! De mensen verheugen zich reeds op een goede oogst, om beloond te worden voor hun werk en moeite. Zij danken reeds van te voren het onzichtbare wezen, dat zij volgens het geloof dat hun als kind reeds is bijgebracht, als de almachtige god of ook als meerdere goden aanbidden. Maar juist een paar weken voor de oogst komt er een geweldige storm, die een heelland dermate verwoest, dat de goede mensen nog niet zoveel van de verwachte oogst krijgen als zij achter een spijker zouden kunnen verbergen! Dat is een verschijnsel dat zich op aarde, zover wij haar kennen, ieder jaar zeker in de verschillende landen regelmatig dan weer hier en dan weer daar herhaalt.

[5] Dan ijlen de blinde, bijgelovige schapen van mensen naar hun bodem­loos hebzuchtige priesters en vragen hun waaraan zij zich dan schuldig gemaakt mochten hebben tegenover god of de goden, dat deze hen zo hard gestraft hebben. Is het zo, dat de priesters als wetgevers en plaatsver­vangers van god, beslist niets op de wettige en dus door de goden verlangde levenswijze van het volk aan te merken hebben, dan trekken zij een heel goedmoedig en medelijdend gezicht en troosten de arme schapen zo goed zij maar kunnen en willen, manen hen met zachte woorden tot geduld, en verklaren hun ook zo nadrukkelijk mogelijk, dat god daardoor alleen maar hun geduld, de sterkte van hun geloof en hun overgave in volle tevreden­heid aan zijn wil, terwille van henzelf voor het eeuwige leven na de lichamelijke dood, op de proef heeft gesteld!

[6] De huilende joden wordt bij zulke gelegenheden altijd de erg legen­darische Job voorgehouden, hetgeen een heel goede fabel is; en voor de heidenen staan er in hun geloofsboeken ook een aantal van zulke anekdo­ten die de droefenis van het arme volk weg moeten nemen. Met die woorden van troost keert het volk dan weer volmaakt getroost en in zekere zin vergenoegd naar huis terug en geeft zich geheel over aan de hoop op betere tijden en dat god hen daarom toch niet helemaal te gronde zal laten gaan!"

 

34 Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden

 

[1] (ROCLUS:) 'Ik vraag hier alleen maar, wat de wereldse rechtbanken zouden doen met een mens die zich met een aantal handlangers de slechte grap zou veroorloven, bijvoorbeeld 's nachts, de gezegende velden slechts over een klein gebied zoveel mogelijk te verwoesten? Ik geloof dat de Romeinen zo'n moedwillige booswicht minstens tienmaal zouden kruisi­gen als zij hem te pakken kregen, of zij zouden hem op een eventuele verklaring van een dokter voor levenslang in een gekkenhuis opsluiten. Maar een god aanbidt men daarvoor nog en houdt hem voor eindeloos wijs! Ook niet slecht als men zich daarbij maar gelukkig voelt! Want de hoogste wijsheid van de goden heeft immers het onbetwistbare voorrecht in de gehele schepping de allerdwaaste streken uit te halen; zij kan naar goeddunken roven, moorden en te gronde richten, en niemand zal het in zijn hoofd halen ook maar te denken, dat zij daar een kwalijke streek heeft uitgehaald. Wel wagen de bijgelovige mensen het toch te denken, dat de eerder genoemde verwoesting van het gewas nu niet bepaald iets goeds inhield; want als het iets goeds geweest zou zijn, zouden de arme, goede mensen zich de gang naar de plaatsvervangers van de goden zeker bespaard hebben.

[2] Wat gebeurt er dan met een mens, die het huis van een ander in brand steekt en daardoor niet alleen diens huis, maar ook alles wat zich daarin bevind, vernietigt en dus van een welvarend burger een bedelaar maakt? Volgens de wet hoort, naar mijn weten, de brandstichter aan het kruis. Als de heer god Zeus echter de vernietigende bliksem in iemands huis slingert en daardoor alles door het vuur laat verwoesten, dan is dat ontegenzeggelijk zeer goed en uitermate wijs! Wee degene die dat niet zo zou opvatten en daar niet muurvast in zou geloven; die zou de PONTIFEX MAXIMUS dan wel de toom van god Zeus op een dergelijke manier laten voelen, dat het afbranden van een huis daarbij vergeleken een enorme weldaad zou zijn! Ik ben echter zo vrij hier te vragen: Als de plaatsvervangers van god de daad van het huizen afbranden die van Zeus uitgaat, als wijs en zeer goed en rechtvaardig beoordelen, waarom vinden zij dan eenzelfde daad door een mens gepleegd zó verdorven slecht, dat zij het nodig oordelen hem daarvoor met de pijnlijkste dood te bestraffen?

[3] Ik oordeel op dat punt evenwel als volgt en zeg: Het waarachtig goede en waarachtig wijze moet, door wie ook bedreven, eeuwig goed en wijs blijven, en verdient daarom geen straf! Omdat echter de slimme mensen plaatsvervangers van de goden op aarde heimelijk zelf wel weten, net als wij goedmoedige Essenen, dat er geen goden bestaan, maar dat er alleen een algemene oernatuurkracht is, die slechts puur toevallig iets tot stand brengt dat na verloop van tijd op de meest verschillende gebieden pas overgaat in onvermijdelijk edeler vormen, daarom hebben vervangers van god door middel van hun fantasie de natuurkracht allegorisch als een god gepersonifieerd en deze aan de andere mensen, die zelf nooit over iets nadachten, gewoonlijk visueel ter verering en aanbidding voorgesteld.

[4] De op deze wijze verzonnen god moest laten merken dat hij er was, en dat natuurlijk zo wonderdadig mogelijk! Als het volk de god eenmaal door een aantal wonderdaden had waargenomen, dan moest het zich ook al gauw strenge wetten van hem laten welgevallen. Wee de overtreders daarvan! Om te voorkomen, dat de mensheid in haar blinde, domme vrees voor de eenmaal als vaststaand aangenomen wonderdadige god echter niet na een gemakkelijk begane zonde in volledige vertwijfeling zou raken, hebben de slimme plaatsvervangers van god middelen uitgedacht ter verzoening met de beledigde godheid. Zij hebben daarvoor offers en andere pijnlijke manieren van boetedoening bedacht, waardoor de zondaar weer de vriendschap van zijn beledigde god terug kan winnen. En zo bestaan er nu reeds overal op de lieve aarde naast de burgerlijke wetten van het land ook wetten die van de een of andere god uitgaan en die zo gesteld zijn, dat een mens, ook al is hij nog zo kuis en deugdzaam, daar dagelijks zonder meer wel tienmaal tegen zondigen moet, waardoor hij zich voor de genade en het welgevallen van zijn god enigszins onwaardig heeft gemaakt. Hij moet zich 's avonds, nog voor zonsondergang, door voor­geschreven middelen reinigen, omdat hij anders meteen in een erger kwaad kan vervallen.

[5] Ik kan en wil dat beslist niet slecht noemen; want het schaadt niet als de mensheid een gevoelig geweten heeft, en zekere wassingen en het zuiver houden van het lichaam hebben nog nooit een mens geschaad. Maar mij en mijns gelijken mag men deze niet opleggen als voorschriften van een god die nergens bestaat! Ik en mijn metgezellen weten hetgeen wij weten en niemand kan ons ten laste leggen dat wij voor onze zuivere wetenschap ooit leerlingen hebben geworven. Maar het zal ons toch in het geheim tenminste wel geoorloofd zijn, dat wij een X niet voor een U houden?! Wij zullen nooit iemand te na komen, omdat wij allen mensenvrienden zijn; maar wij vragen ook om ons met rust te laten. Waarom geven de priesters in Jeruzalem nu voortdurend af op ons Essenen? Laat hen zijn wat zij zijn, en wij wat wij zijn; want zij zijn voor het forum van het zuivere verstand geen haar beter dan wij, - en wij uiteraard ook niet beter dan zij. Wij vervloeken hen echter niet, maar betreuren alleen hun grove blind­heid. Maar wie geeft hun het recht ons te vervloeken, terwijl wij ons toch zelf de moeilijke opgave gesteld hebben nooit een mens te oordelen en te gronde te richten, maar alleen iedereen met raad en daad te helpen?!

[6] Ook al verrichten wij pseudo wonderen -want echte zijn er nooit geweest­ dan gebeurt dat om de mensheid, die blind is en blind wil blijven, des te gemakkelijker te helpen, omdat zij op een duidelijke, zuiver menselijke manier niet meer te helpen is. Dat zou echter door zulke priesters, die zich schriftgeleerden noemen en toch ook moesten weten hoe het met hen staat, ook moeten worden ingezien! Zij moesten zich met ons verenigen en met ons samenwerken, dan zou het er binnen enkele jaren met de mensheid al heel anders uitzien dan nu:'

 

35 Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid

 

[1] (ROCLUS:) 'Maar deze plaatsbekleders van God in Jeruzalem zijn ten eerste dom als nachtuilen overdag, daarbij vraatzuchtig als wolven en heerszuchtig en jaloers als een rode haan, en tevens ook nog ruw, onbeschaafd en onverdraaglijk als wilde zwijnen! Wie kan er nu met zulke buren vreedzaam samenleven?! Wie voelt zich niet verplicht, als de zaken er zo voor staan, zijn terechte woede tegen hen te uiten?! Tegen zulk menselijk uitschot moet men toch nu en dan optreden door de zuivere waarheid ten aanschouwe van iedereen aan het licht te brengen en hen welgemeend te laten zien met wat voor schandelijke schurken ze te maken hebben! Wij ontnemen de mensheid daardoor zeker niets anders dan hun oude blindheid!

[2] Dat dit niet bepaald aangenaam is voor de oude troetelkinderen van Abraham, wier hart en ziel versteend zijn, is begrijpelijk; maar wij kunnen er werkelijk niets aan doen, en het wordt nu toch wel eens hoog tijd om deze oude Augiasstal te reinigen! Deze kerels maken ons voor goddelozen uit en noemen ons onteerders van het allerheiligste. Waar is dan hun god, die wij onteren, en waar is hun allerheiligste?! Is dat soms hun tempel, de voorhang daarin, of de half ijzeren en halfhouten ark des verbonds met de naftavlam, of voorheen met een rookzuil, die evenwel iets moeilijker te produceren was dan de naftavlam?! Of moeten soms die reusachtige zogenaamde cherubijnen het allerheiligste voorstellen, of het oude manna in de ark, de staf van Aäron, of de oude ossehoorn bazuinen waarvan het geschal de muren van Jericho deed instorten, of de gouden harp van David en zijn kroon, of de hele zogeheten heilige schrift, die de Farizeeën niet meer mogen lezen maar alleen maar mogen aanbidden?! Kortom, ik zou de god der joden en zijn allerheiligste toch wel eens ergens anders willen zien of in iets anders willen waarnemen dan in die antieke rommel waarin niets anders te zien en waar te nemen is dan een door mensenhand vervaardigde oude, kunstige, typisch Egyptische logheid, die van iets puur goddelijks nog veel verder afstaat dan het blauw van de aardse hemel! En als men zoiets, wat alleen maar een oude, schandelijke leugen is, onteert ­wat voor ergs doet men dan?!

[3] Of moet men een dergelijk oud en verroest, menselijk bedrog zelfs nog prijzen, om de joodse godheid, die evenals de Romeinse Zeus helemaal niet bestaat, een aangename dienst te bewijzen? Neen, zoiets zal een eerlijke Esseen nooit doen! Wij kennen een ander allerheiligste, en dat is een eerlijk en braaf mensenhart! Daarin zetelt de ware godheid! Deze moet ieder waarachtig en eerlijk mens in zichzelf, evenals ook in zijn medemens, erkennen! Doet hij dat, dan heeft hij ook achting voor de menselijke waardigheid in de medemens. Doet hij dat echter niet, dan geeft hij een erbarmelijk slecht getuigenis van zichzelf en verlaagt hij zich tot beneden het redeloze dier. ja, er kan een God zijn; maar die vindt de mens alleen in de ware levensdiepte van zijn eigen hart, en de naam van deze ware God is 'Liefde'! Dat is de enige, ware Godheid; daarbuiten bestaat er eeuwig geen! Wie deze echt gevonden heeft, heeft het principe van het leven gevonden en zal dan hierdoor nog meer vinden, misschien zelfs een eeuwig onverwoestbaar leven!

[4] Men moet in zichzelf liefde door liefde vergaren en de liefde daardoor steeds machtiger maken! Door deze geconcentreerde levenskracht zal men waarschijnlijk heel gemakkelijk met succes het hoofd kunnen bieden aan die vijandelijke andere krachten, en daardoor als overwinnaar het voort­bestaan van zijn leven voor eeuwig veilig kunnen stellen temidden van duizend vijandige krachten, die, al is het niet lichamelijk, dan toch in zekere zin geestelijk blindelings op hem inwerken. Want iedere kracht op zichzelf is toch oorspronkelijk geestelijk en moet dat ook zijn, omdat wat wij eenmaal te zien krijgen niet meer de werkende kracht zelf is, maar alleen het resultaat daarvan. Wanneer we de werken van de algemene natuur­kracht opmerkzaam gadeslaan, wordt ons al gauw duidelijk dat bepaalde krachten, als delen van de algemene oerkracht, zich onder bepaalde vanzelf opgetreden voorwaarden geconsolideerd moeten hebben omdat ze anders, gezien het feit dat ze steeds op gelijke wijze blijven voorkomen, niet in staat zouden zijn om steeds dezelfde gevolgen te veroorzaken. Dezelfde gevolgen veronderstellen ook steeds dezelfde oorzaken. Een kracht die steeds door dezelfde onveranderlijke gevolgen duidelijk manifesteert dat hij niet verandert, moet in zichzelf een volledig bewustzijn en een voor haar activiteit geheel toereikende en heldere intelligentie hebben, waarmee ze zich zo goed mogelijk van de nodige wapens voorziet waardoor ze altijd als winnaar uit een gevecht met andere, nog ruwere krachten, tevoorschijn kan treden en dat ook zal doen; want zou ze op een of andere manier overwonnen of te niet gedaan worden, dan zou datgene wat haar activiteit had voortgebracht, ook zeker nooit en te nimmer tevoorschijn komen. Laten we maar eens aannemen dat de onzichtbare kracht door wier activiteit bijvoorbeeld de vijg ontstaat, door andere krachten opgeheven zou kunnen worden, dan zou er ook nooit meer ergens een vijg tevoor­schijn komen!

[5] En wanneer wij door een dergelijke waarneming reeds genoodzaakt zijn om vast te stellen dat talloze krachten, met hun verschillende activi­teiten die zich steeds herhalen, onvernietigbaar geconsolideerd zijn, en wanneer we ook zien dat zelfs wij mensen onze vorm en oorspronkelijke hoedanigheid steeds weer herscheppen, kunnen we ook wel als vaststaand aannemen dat de kracht waaruit wij zijn voortgekomen, zichzelf als blijvend levensprincipe voor eeuwig heeft vastgelegd. En als deze kracht behouden is gebleven, kan ook ieder mensenleven zichzelf vastleggen als het zijn levensprincipe waarachtig gevonden en met de juiste middelen ontwikkeld heeft, en daarna geestelijk voor eeuwig en altijd voortbestaan. Want ik denk dat het voor een eenmaal van zichzelf bewuste en denkende levenskracht, als ze zichzelf eenmaal goed gevonden heeft, en ze zichzelf en ook haar omgeving geheel doorziet, nooit meer te moeilijk zal zijn om middelen te vinden waarmee ze voor eeuwig het hoofd kan bieden aan een buitengewoon machtige, maar slechts ruwen blind werkende kracht­ wat de mensen op deze wereld dan ook laten zien. Laat maar eens alle orkanen en een heel miljoen bliksems los op de piramiden van Egypte! Zullen ze mensen, die zich helemaal in de binnenste catacomben bevinden­ schade toe kunnen brengen? Kortom, reeds op deze wereld laten de mensen zien, dat ze zich heel goed weten te beschermen tegen de ruwen boosaardig werkende krachten. Wie leerde hun dat? De ervaring, hun scherpe verstand en de noodzaak!

[6] En wanneer een over het algemeen nog zeer weinig ontwikkeld mens dat kan, hoeveel temeer zal hij daartoe als een geconsolideerd geestelijk leven in staat zijn! Wij hebben dus ook wetenschappelijk gezien een gefundeerd vooruitzicht op het voortleven van de geest van de mens na het afvallen van het lichaam, en hebben daarvoor geen Zeus en evenmin een Lama van de Indiërs noch een jehova van de joden nodig; de zuivere rede geeft ons dit in het zuiverste en helderste licht.

[7] En zo, mijn edele vriend, heb ik u de argumenten die ik tot nu toe had voor mijn atheïsme helder en duidelijk aangegeven, en ook dat mijn argumenten zeker niet uit mijn duim zijn gezogen, maar op de solide grond van vele ervaringen staan! Ik wil me hiermee echter helemaal niet voor altijd van het theïsme afkeren! Geef me andere argumenten, en ik ben een theïst! Hoe zit het nu met dit wonderbaarlijk ontstane huis voor Marcus en zijn gezin? Geef me daarover toch ook enkele aanwijzingen; want nu kent u me immers al helemaal!"

 

36 Roclus wordt naar Raphaël verwezen

 

[1] Van louter verbazing over Roclus' ervaringen en diens juiste beoorde­ling van de verschijnselen - zowel op het gebied van de moreel politieke levensomstandigheden van de volkeren, als wel over hun verschillende zeden en levenswijzen en hun religieuze cultus, alsook op het meer omvangrijke gebied van allerlei natuurverschijnselen -wist Cyrenius niet­ hoe hij daar nu met enigszins steekhoudende argumenten op kon antwoor­den; want alle uiteenzettingen van Roclus waren gebaseerd op de vaste grond van ervaringen, en strikt genomen was daar niets tegenin te brengen. Het priesterdom kende Cyrenius maar al te goed, en hij wist wat de motieven voor zijn oude, duistere praktijken waren. Bovendien zag hij Roclus als een goed en hoogst onbaatzuchtig mens, die alleen maar Esseen was geworden om met ieder middel, dat niet in tegenspraak was met humaniteit en ware naastenliefde voor alle mensen die blind zijn zonder daar schuld aan te hebben, de altijd en overallijdende mensheid te helpen. Kortom, Cyrenius begon steeds meer sympathie voor Roclus op te vatten.

[2] Ook alle andere aanwezige gasten waren buitengewoon verbaasd over het scherpe verstand van deze Esseen, en betreurden het aldoor dat Roclus met Mij nog geen kennis had gemaakt. Iedereen was nu uiterst gespannen op wat Ik uiteindelijk op dit alles zou zeggen. Maar voor Mij was de tijd nog steeds niet rijp om een soort discussie met Roclus te beginnen, omdat hij toch nog het een en ander in zijn hart verborg waarmee hij tijdens dit zeer openhartige gesprek nog niet voor de dag was gekomen; maar in een verder gesprek zou Cyrenius niet meer opgewassen geweest zijn tegen Roclus.

[3] Daarom riep Ik heimelijk Raphaël bij Me, en gaf ook Cyrenius een teken dat hij Raphaël nu aan Roclus voor moest stellen en hem moest zeggen dat deze jongeling nu de rest met hem zou afhandelen, omdat hij (Cyrenius) zichzelf te zwak en te arm aan ervaring vond om tegenover Roclus' absoluut zeer gedegen verstand tegenargumenten naar voren te brengen die het atheïsme van de scherpzinnige denker teniet zouden doen; maar deze jongeling zou hem, namelijk Roclus, wel zeer gefundeerde tegenargumenten kunnen geven, waar hij volledig zeker van kon zijn.

[4] Cyrenius richtte zich daarom nu nog eens tot Roclus en deelde hem dit mee.

[5] Maar ROCLUS zei daarop dadelijk tegen Cyrenius: 'Beste, geëerde vriend, wanneer u als wijze grijsaard van koninklijke afkomst, die zolang reeds in regeringszaken zit, mij niet te woord durft te staan met uw vele ervaring en kennis, wat moet deze jonge knaap dan met mij aan, hij is duidelijk nog geen twintig jaar oud. Of vind u mijn argumenten te zwak en inhoudsloos om mij daarop een antwoord te geven?"

[6] CYRENIUS zegt: 'Nee, nee, absoluut niet, het is precies zoals ik het je heb meegedeeld! Maar probeer het eerst met de jongeling en oordeel dan pas!'

[7] ROCLUS zegt: 'Welaan dan, laten we maar eens kijken op welke plaats hij de steen der wijzen gevonden heeft!"

[8] Nu richtte Roclus zich tot de reeds naast hem staande Raphaël: 'Wel, laat dan zien wat je kunt! Als je mijn ervaringen ongedaan kunt maken of mijn verstand met blindheid kunt slaan, dan heb je aan mij een zwakke rietstengel die gemakkelijk door allerlei winden naar alle willekeurige kanten wordt gebogen; laat je me echter zoals ik ben, dan zal het je moeilijk lukken om mij door jouw ervaringen van mening te doen veranderen! Want je kunt nauwelijks meer dan Rome hebben gezien en watje op de reis hierheen allemaal bent tegengekomen! Je was vast nog nooit in Egypte ­het land van de oude wijsheid, en je hebt nog lang niet uit ervaring geleerd hoeveel soorten van geloof aan één of meer goden en godinnen bij de verschillende volkeren bestaan, en jij wilt het met ons, twaalf reuzen wat ervaring betreft, opnemen? Nu goed dan, ik heb er niet bepaald iets tegen; we zullen wel zien hoeveel haar je op je tanden hebt! Doe dus je best en weerleg mijn puur atheïstische argumenten, en laat mij de God zien die te verenigen valt met het zuivere verstand van een mens en met diens innerlijke levensprincipe, dat duidelijk de liefde is! Maar kom vooral niet met een andere God; want die wordt al bij voorbaat verworpen, omdat er geen andere kan zijn en ook nooit zal zijn! Is hij het daarmee eens, laat hem dan tegen ons beginnen!"

 

37 Raphaël beschrijft Gods wezen

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Beste vriend, je bent voor niets veel te hard tegen mij van stapel gelopen! Laat mij eerst ook een paar woorden spreken, dan zal wel duidelijk worden of ik tegen je ben opgewassen.

[2] Je hebt me al bij voorbaat letterlijk verboden om met een andere god bij je aan te komen dan met een die je verstand goedkeurt! En zie, ikzelf ken werkelijk ook geen andere dan Die, welke jij met je verstand hebt gevonden! Het verschil tussen ons beiden is alleen dat jij je zo 'n God wenst, terwijl ik de allerhoogste eer heb Hem waarachtig persoonlijk te kennen, en tegelijk heb ik ook nog de grote eer Zijn altijd bereidwilligste dienaar te zijn.

[3] Deze enige ware God is puur liefde, en door deze liefde is Hij de volste wijsheid en door deze wijsheid almachtig.

[4] Deze God is tegelijk de hoogste orde, waarheid, gerechtigheid en alle licht en leven Zelf, en alle wezens en dingen op deze aarde - de aarde zelf met al haar geesten en elementen, de maan, de zon en al de talloos vele andere sterren, die niets anders dan ook enorm grote hemellichamen zijn, sommige onuitsprekelijk vele malen groter dan deze aarde, die even goed een bol is als de maan en de zon die jij nooit anders dan als bollen hebt gezien, waarvan de laatste, de zon namelijk, miljoen malen groter is dan deze aarde -, dat zijn allemaal werken van een en dezelfde God, die in Zijn oereigenlijke Wezen precies zo is als jouw waarlijk zeer gelouterde verstand Hem zich voorstelt!

[5] Hij kent alle slechte en verkeerde voorstellingen die men van Hem heeft en wekt ook aldoor mensen op die een ware voorstelling van Hem krijgen; maar deze worden op deze wereld door de trage en blinde mensen gewoonlijk nooit juist begrepen en die blijven bij hun vanouds gewende dwaasheden.

[6] Jij meende evenwel dat zo'n reële God toch onmogelijk de gruwelen van de mensen zo lang zou kunnen aanzien en dulden. Hem als de almachtige Gebieder, zou het toch immers mogelijk moeten zijn om al deze vreselijke onzin over boord te gooien. Daarin heb je in feite beslist geen ongelijk.

[7] Wat dat betreft voel en denk ik precies zoals jij, en dat is voor mij nog veel moeilijker, omdat ook Ik, als een reeds lang volkomen geconsolideerd geestelijk levend wezen, volkomen macht heb om door mijn wil, als het noodzakelijk zou zijn, in een enkelogenblik al die bergen die daar boven de zee oprijzen, in een voor jouw zintuigen volkomen niets te veranderen; want iets kunnen en het niet mogen is zeker bitterder dan iets willen en het niet kunnen!

[8] Maar dat men ondanks de macht die men in zichzelf bezit er niet op los mag slaan, ook al zou men het nog zo graag willen, komt, omdat het er op deze wereld voor ieder mens om gaat -zoals jij dit heel juist opmerkte tegen het eind van het gesprek met Cyrenius -dat hij zich als een echt mens moet vinden en zich als een concrete levenskracht moet consolide­ren, omdat hij zich anders onmogelijk als een vrij en zelfstandig wezen voor eeuwig in stand zou kunnen houden tegen de voortdurende, vijan­delijke inwerking van de grote machtige krachten! Ook al heb je je niet precies met deze woorden van mij uitgedrukt, je hebt er wel dezelfde zin en betekenis in gelegd.

[7] Nu zul je wel inzien dat je niet door er op los te slaan kunt ingrijpen bij de mens hier op deze aarde, omdat hij hier zijn innerlijke levensprincipe zelf moet consolideren, zonder enig gewelddadig ingrijpen van buiten, puur volgens zijn inzichten en geheel volgens zijn eigen vrije wil. Als de mensen ergens vanuit zichzelf zo'n levensorde hebben ontdekt waarin zowel een moreel alsook een fysiek bestaan denkbaar is, laat men hen daarin blijven zolang ze niet in te hoge mate ontaarden. Gebeurt dat echter bij een volk, dan IS de Heer van de hemel en de aarde er ook altijd om het ontaarde volk weer terug te voeren naar de juiste levensorde, zoals het ook nu bij het joodse volk het geval is."

 

38 Doel van de boetedoeningen in Indië

 

[1] (RAPHAËL:) 'Jij bent wel in Indië geweest en hebt heel wat verkeerde gebruiken gezien, met name de harde boetedoeningen. Zoiets is voor een puur verstandsmens zonder meer een dwaasheid verbonden met een in ieder geval schijnbaar gruwelijke willekeur van' de priesterkaste aldaar. Maar toch is het niet helemaal zoals het lijkt te zijn. Dit volk leeft in een land dat op aarde de grootste groeimogelijkheid bezit voor planten alsook voor dieren en mensen. Ga eens in dit land naar de bossen in de bergen dan zul je er dagenlang rond kunnen lopen zonder ook zelfs op de oudste bomen ook maar één dor takje te vinden, en breek je van een boom een tak af en leg je deze helemaal vrij en open neer, zelfs op zanderige grond, dan zul je die tak na een jaar zeker nog helemaal groen aantreffen, ja, heel vaak zelfs opnieuw beworteld.

[2] De levenskracht is dus vooral in gebieden in het middelgebergte buitengewoon groot, zowel bij planten als bij dieren. Men kan daar een dier of ook een mens een flinke wond bezorgen, dan zal deze toch niet zo'n erge pijn veroorzaken, omdat de lucht die haar afdekt daar al geneeskrachtiger werkt dan hier de meest geneeskrachtige pleister. Als iemand je hier een klap geeft met een stok of een roede, zul je er dagenlang pijn van hebben; daar kun je je duizend klappen met een roede laten geven, dan voel je de ene klap nauwelijks tot je de volgende krijgt. Als je hier een spijker in je vlees probeert te steken, zul je al een pijn voelen die ondraaglijk wordt! De plek zal gezwollen raken, er kan een brandende ontsteking, ja zelfs dodelijk koud vuur bij optreden, of de wond zal beginnen te etteren en je onuitsprekelijke pijn bezorgen; in de zojuist genoemde gebieden in Indië helemaal niet! Jarenlang kun je met een in het vlees gestoken spijker rondlopen, dan zul je daar kort nadat hij erin is gestoken amper meer pijn van voelen, omdat de lucht daar zo geneeskrachtig is als balsem, zodat er bij verwondingen haast nooit een ontsteking kan ontstaan. En als die niet optreedt, is er van pijn al totaal geen sprake en al helemaal niet van ondraaglijke pijn.

[3] Tegelijk echter zijn de mensen daar, omdat ze door te veel natuur le­venselementen bezield zijn, altijd zeer opgewonden, en zouden vooral als het om sexuele drift gaat, tot ontaarding overgaan zoals deze nergens op aarde voorkomt. De zware boetedoeningen houden hen hier het meest van af. Door de hevige kastijdingen wordt hun vlees in zekere zin gevoelloos gemaakt, en zij worden hiertoe gebracht door hun vrees voor het vuur van de hel die hun sterk ingeprent is; dit vuur wordt hun door de priesters zo levensecht als maar mogelijk is beschreven, zodat ze het alleen al door de beschrijving flink heet krijgen; want voor vuur heeft de Indiër de grootste angst, omdat dit hem reeds hier de grootste pijn bezorgt die zijn lichaam voelen kan. Door de zware boetedoeningen die God de Heer tot nu toe en ook nog langer bij de Indiërs toelaat en duldt, blijft de ziel van deze mensen toch behouden in haar menselijke levensvorm en is dan voor het eeuwige hiernamaals in staat om naar een hogere levensver­volmaking over te gaan.

[4] Jij wilt weliswaar de volgende tegenwerpingen maken: 'Men hoeft dit volk alleen maar echt wetenschappelijk te vormen, dan zal het zeker niet overgaan tot alle mogelijke ontucht!' - Dat helpt niet, mijn gewaardeerde vriend, ondanks je nog zo heldere verstand! Voor volkeren met een fantasie die van nature zo levendig is, is wetenschap een waar levensgif! Laten we aannemen dat de fantasierijke Indiërs met hun grote verbeeldingskracht de wetenschappen van Griekenland, Rome en Alexandrië zouden bezitten, dan zou de hele aarde niet veilig zijn voor hen! Allerlei kunsten en wetenschappen zouden hen alleen maar de middelen in handen geven om een van de verschrikkelijkste en ontaardste volkeren van de aarde te worden; want ze zouden al gauw dingen tevoorschijn brengen die alles, wat eens Babylon en Ninive en heel Egypte, Athene en Rome gemaakt hebben, totaal voorbij zouden streven. Bergen zouden voor hun moedwil moeten wijken, steden zouden ze bouwen die zich zonder meer over vruchtbare landen zouden uitstrekken, rivieren en beken zouden ze indammen, om er dan enorm grote meren te laten ontstaan. Kort en goed, de in alle wetenschappen ingewijde Indiërs zouden het verschrikkelijkste volk van de hele aarde worden, ook al bezitten ze nu nog zo'n zachtmoedig gemoed en uiterlijk!"

 

39 De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling

 

[1] (RAPHAËL:) 'Overigens wordt een volk dat een grote fantasie bezit ook daarom al nooit te hoog wetenschappelijk ontwikkeld, omdat de te machtige verbeeldingskracht en de daaruit voortkomende fantasie dat altijd zou belemmeren en tegengaan. Het behaagt deze mensen meer om allerlei onnozele beelden in hun fantasie te zien, dan om logisch juist over het een of andere verschijnsel na te denken; overigens komen de strenge boete­doeningen die je gezien hebt niet zo vaak voor als jij denkt en men je verteld heeft. Want een rijke koopt zich ook vrij, en de arme wordt er alleen toe verplicht wanneer hij zich werkelijk aan een belangrijk vergrijp tegen de bestaande wetten heeft schuldig gemaakt. Er bestaat dus in Indië tot nog toe een dergelijke patriarchale orde, dat men daartegen nog niet meteen met bliksem en vuur uit de hemelen kan optreden. Wel bestaat er een ongehoord grote dosis aan dwaas bijgeloof, dat binnen de perken gehouden moet worden; maar omdat een dergelijk bijgeloof bij al die volkeren die een levendige fantasie hebben altijd rijkelijk voorhanden is, kan men daartegen ook niet meteen met alle geweld optreden.

{2] Want het is nog altijd beter dit volk in zijn bijgeloof te laten, dan het in alle wetenschappen in te wijden; want het bijgeloof bindt de Indiër aan zijn grond~ terwijl de wetenschap hem maar al te gauw van adelaarsvleugels zou voorzien, waarmee hij zich onmiddellijk op verderfelijke wijze over de hele aarde zou verspreiden. Ja, als het mogelijk zou zijn om het hele volk der Indiërs in één keer zonder eigen inspanning in de zuivere wetenschap in te wijden, zouden ze er een tijd lang verbaasd over zijn hoe ze zich zo lang door die grote en zinloze dwaasheid hebben kunnen laten beheersen. Maar spoedig daarop zouden ze dan zo zeer in toorn en boosheid.over hun priesters ontbranden, en eveneens over alle grote persoonlijkheden van andere volkeren, dat die allemaal over de allerscherpste kling gejaagd zouden worden. Ze zouden zo'n intensieve zuivering uitvoeren, dat de hele aarde binnen de kortste keren rood van bloed zou zien. En wat zou er uiteindelijk mee gewonnen zijn? Het domme deel van de mensen zou natuurlijk afgeslacht worden, en uit de wetenschappelijk ontwikkelde mensen zouden louter bloeddorstige tijgers voortkomen!

[3] Dat dit zo zou gaan, bewijs jij als puur verstandig mens door je grote ergernis over alle godheden en vooral over hun zogenaamde plaatsvervan­gers. Als jij eens mijn macht zou bezitten! O wee, hoe snel zou je een eind maken aan alle priesters op de hele wereld! Maar wat moet er daarna dan gebeuren met de andere mensen die met huid en haar aan hun priesters hangen en zich door hen, zoals lammeren door hun herders, naar alle kanten laten leiden?! Zou je hen ook wel allemaal door een machtspreuk tot jouw zuiver verstandelijke inzichten kunnen brengen? Ik zeg je: Dat zou een moeilijke opgave zijn! Want als iedereen evenveel zou weten, zou ook iedereen evenveel materiële middelen moeten bezitten als hij niet wilde verhongeren. Want zou hij bij zijn buurman komen en hem zijn diensten aanbieden, zeggend: 'Ik begrijp nu dit en dat!', zou de buurman zeggen: 'Dat begrijp ik ook, en ik heb me daar allang naar gericht en ik heb van niemand iets nodig! leder moet nu voor zichzelf zorgen! ,

[4] Als een vader tegen zijn kinderen zou zeggen: 'Jullie moeten dit en dat doen en leren! ' , dan zouden de kinderen zeggen: 'Waarom moeten wij dat nog doen en leren? Wij kunnen en begrijpen immers alles wat u kunt en begrijpt, en wij handelen daarnaar! Wat verlangt u dan nog meer van ons?'

[5] Als je op hoge leeftijd een bediende nodig zou hebben, omdat ieder mens dan zwakker wordt en kwalen krijgt, en je zou tegen de eerste de beste die iets voor jou zou kunnen doen, zeggen: ' Zie, ik ben zwak geworden en heb je hulp nodig; ik zal er goed voor betalen; als ik sterf zal ik je tot erfgenaam maken!', -weetje wat deze dan tegen de hulpbehoe­vende man zou zeggen? Luister, hij zou precies datgene zeggen wat jij tegen iemand zou zeggen die je zou benaderen voor een vaste dienstbe­trekking! Je zou tegen hem zeggen: 'Vriend, ik heb het niet nodig om iemands knecht en dienaar te zijn, want ik ben even welgesteld als jij en hoef geen dienstbetrekking aan te nemen om mijn levensonderhoud in het zweet mijns aanschijns te verdienen! Wie het nodig heeft moet zich maar afsloven voor zijn naaste; ik doe dat niet!' -Kijk, wat ik je nu zeg was vele honderdenjaren geleden in het oude Egypte het geval! De mensen werden allemaal zeer wijs en ieder was rijk."

 

40 Het ontstaan van slavernij

 

[1] (RAPHAËL:) 'Wat had dat tot gevolg? Kijk en luister: Niemand wilde meer de knecht van zijn naaste worden, ieder werkte en leefde tenslotte voor zichzelf en voor geen prijs wilde nog iemand voor zijn naaste werken. Uiteindelijk zagen de mensen echter toch in, dat een leven dat op een dergelijke manier verzorgd is, toch wel heel ellendig is. En de oudsten van het volk zagen het eerst in da~ deze situatie niet goed was, want vooral zij hadden behoefte aan verzorging. Ze bespraken met elkaar wat hieraan te doen zou zijn. Een van hen, een zeer wijs man, zei: 'De aarde is groot; laten we er op uit trekken en kijken of er niet ergens mensen leven die arm zijn en voor een goed loon ons graag zouden dienen!' Ze gingen naar Azië en vonden al spoedig wat ze zochten. De niet zo ver van Egypte wonende kleine volkeren in Azië hadden al snel in de gaten waar het de meer dan rijke Egyptenaren aan ontbrak, en ze trokken rond in de landen die verderop in Azië lagen om daar dienaren te kopen, die ze vervolgens tegen een hogere prijs in Egypte verkochten. Zie, zo ontstond de slavernij en de slavenhandel, die tegenwoordig helaas al bijna overal een normaal verschijnsel is. Kun jij zo'n vrucht van de vroegere buitengewoon hoge, algemene wijsheid van de oude Egyptenaren prijzen?

[2] Maar de oorspronkelijke, oude wijze Egyptenaren leerden ook van hun ervaringen, en wijdden hun dienaren voor geen goud in hun diepe wijsheid in; want deze zou van hun dienaren immers maar al te gauw rijke mensen gemaakt hebben die geen zin meer zouden hebben in dienen en werken en zij, de oude wijzen, zouden dan weer niemand hebben die hen trouw en op hun wenken zou bedienen en voor hen zou werken.

[3] Heb jij echter ook in Indië slaven gezien, dat wil zeggen slaven die ze elders gekocht hebben.? Zeker niet! Er zijn wel slaven van het eigen bijgeloof, wat ook erg is, maar toch niet zo erg als slaven die men koopt! De slaven die verkocht en dan door anderen weer gekocht worden, worden slechts als lastdieren behandeld en lange tijd verre gehouden van Iedere geestelijke ontwikkeling. Wat zij doen moeten is: blindelings gehoorzamen, zwijgend dulden en nog erger lijden dan het vee. Als ze dit niet doen, is de grootste, willekeurige, voor geen enkel gerecht ter wereld te verantwoorden mishandeling hun deel! Zelfs het doden van een slaaf als dit van zijn heer uitgaat, is wettelijk niet strafbaar! Alleen wanneer je buurman een slaaf van jou gedood zou hebben, is hij verplicht je een schadevergoeding te geven.

[4] En zie, deze ellende die de mensheid is aangedaan, is en blijft nog altijd een gevolg van die tijd van Egypte waarin de mensheid over het algemeen een hoge mate van wijsheid bezat en zeer welvarend was en niemand voor een begane zon.de enige straf hoefde te ondergaan, omdat waarlijk niemand ook maar de minste reden had om zijn buurman onrecht aan te doen, daar iedereen zelf zoveel bezat van alles wat hij nodig had om te leven dat hij zijn buurman jarenlang om niets hoefde te vragen. Toen de slavernij echter opgang maakte, stelde men wetten op volgens welke geen slavenbezitter zich tegenover zijn slaven bezondigen kon, al behandelde hij hen nog zo wreed. Maar als men geen zonden kan doen, waarom zou men dan boete doen?’

 

41 De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren

en de wantoestand aldaar

 

[1] (RAPHAËL:) 'Toen echter later door het werk van de slaven de heren van het land rijk werden, maar niet allemaal in gelijke mate, zodat sommigen aanzienlijk rijker werden dan anderen, duurde het niet lang of er ontstond afgunst, twist en ruzie. Pas toen vond men het noodzakelijk om burgerlijke wetten op te stellen waar iedereen zich aan had te houden, zelfs de 'VAR"(Farao = Herder) inbegrepen. Toen begon men dan ook de slaven beschaving bij te brengen door hen -natuurlijk zeer verhuld -enig begrip van de godheid bij te brengen, en hen op die wijze voor elk afzonderlijk van God uitgaand en zichtbaar verschijnsel meteen een alle­gorische persoonlijkheid voor ogen te stellen, die de slaven als een godheid moesten vereren. Daardoor werden de in de loop der tijd machtig geworden slaven volgzamer en zachtaardiger en droegen ze hun lot met meer geduld; want ze waren zeer bevreesd voor de onzichtbare machtheb­bers, omdat ze door de geheime kunsten van de Egyptenaren tot een bepaalde overtuiging kwamen dat er echt zulke goden bestonden en dat hiermee niet viel te spotten.

[2] Waren, zoals reeds gezegd, de slaven niet machtig geworden -zowel door hun voortplanting als door het feit dat er twee keer per jaar nieuwe slaven bijgekocht werden -, dan zouden de oude Egyptenaren hun nooit het bestaan van valse goden en al helemaal niet van min of meer echte goden bijgebracht hebben; alleen uit hun vrees voor de kracht en voor het ruwe, lichamelijke geweld van de slaven zagen de oude, oerwijze Egyp­tenaren zich gedwongen om de slaven enig begrip van de godheden bij te brengen.

[3] Stel je nu zelf eens de situatie van die oude wijze Egyptenaren voor! Ze waren wijs en rijk; wat de een had en begreep, dat begreep ook ieder ander, ieder bezat ook dezelfde rijkdom en hoefde dus helemaal niet bij d.e buurman zijn kost te verdienen; meestal zorgde ieder alleen voor zijn eigen grondbezitting met zijn kinderen. Zolang de mensen nog vrij jong en krachtig waren, liep het wel goed met zo’n egoïstisch wijze huishou­ding; toen de mensen echter ouder en zwakker werden en te maken kregen met ouderdomskwalen, kregen zij behoefte aan hulp. Maar wie had hen moeten helpen? Je zegt: 'Hun kinderen!' Dat zou men denken; maar in die tijd had Mozes Gods geboden nog lang niet aan de mensen verkondigd. En volgens hun natuurlijke, wijze wetten waren de kinderen ten opzichte van hun ouders ook niets anders dan ieder ander vrij mens. De kinderen dienden en gehoorzaamden hun ouders slechts tot ze volwassen waren. Daarna werden ze vrij en hadden ze geen verplichting meer tegenover hun ouders; want met hun pure verstand hadden ze de wijze grondregel aangenomen dat kinderen tegenover hun ouders, als zijnde hun werk, net zo min verplichtingen hebben als een huis tegenover zijn bouwmeester, behalve dat er in gewoond wordt, -hoe het gebouwd wordt is de verantwoordelijkheid van de bouwopzichter en degene die de bouw uitvoert. Is het huis goed gebouwd, dan zal het daarin ook goed en aangenaam wonen zijn; maar is het huis slecht en onzorgvuldig gebouwd, dan zal het ook een slechte woning zijn, waarvan de schuld dan niet bij het huis maar bij de bouwmeester zelf ligt.

[4] Wel, de ouden zouden hun kinderen wel graag zo opgevoed hebben dat ze hen dan hun hele leven lang gediend hadden; maar de kinderen hadden ook hun vijf zintuigen door het onderricht van hun ouders gevormd, vaak meer praktisch dan theoretisch, en zo werden ze net als hun ouders wijze egoïsten, en de ouders zagen zich daardoor genoodzaakt hun dienaren elders te zoeken. Deze kwamen en dienden; en met hun pure verstand dachten de oude wijzen: 'Willen wij dat deze mensen onze vaste dienaren blijven, dan mogen ze niets van onze wijsheid te weten komen, anders worden ze uiteindelijk net zoals onze kinderen, die ons ook niet willen dienen omdat ze in al onze wijsheid zijn ingewijd!'

[5] De slaven bleven zodoende lange tijd dom en kregen geen ander onderricht behalve in dat, wat ze als dienaren en knechten te doen hadden. Maar het aantal slaven nam sterk toe en ze begonnen hun kracht te onderkennen, die de oude wijzen heimelijk zeer begonnen te vrezen! Het pure verstand sprak tot de wijzen: 'Maak spoedig mensen van hen, anders zullen ze jullie als grote kudden wilde dieren verscheuren!' Toen pas bedacht men voor de gevreesde slaven het bekende godendom en liet men de goden in bijzijn van de slaven allerlei wonderen verrichten. Daardoor werden de slaven geïntimideerd, en dienden de oude Egyptenaren nu als een aparte kaste vrijwillig met dubbele inzet. Pas hierdoor kwam Egypte tot zeer grote bloei, en trok veel vreemdelingen aan, waaronder zich nu en dan ook verraders bevonden en mensen die afgunstig waren, door wie in latere tijden grote moeilijkheden ontstonden.

[6] Zie, dat is enkel en alleen het werk van het pure menselijke verstand, dat mij voorkomt als een mens, die vanaf een hoge en steile berg naar beneden begint te lopen en wanneer hij goed op gang is gekomen niet meer kan stoppen! Wat daar het gevolg van is kun je je gemakkelijk  voorstellen.

 

42 De staatsorde van de oude Indiërs

 

[1] (RAPHAËL:) 'De Indiërs hebben hun zaken veel verstandiger geregeld! Het volk houdt vast aan het op zichzelf onschuldige bijgeloof, maar gelooft daarbij toch aan een allerhoogst goddelijk wezen en diens plaatsvervangers hier op aarde, die er, om de oude stereotype orde in stand te houden, steeds de grootste zorg voor dragen dat er aan de inhoud van de oude boeken vooral niets nieuws wordt toegevoegd, maar ook dat er niets van verloren gaat. En zo zal de Indiër over duizend jaar ook nog geheel zijn wat hij nu is en al enkele duizenden jaren geleden was. Het ergste bij hem zijn de boetedoeningen en het feit, dat hij zichzelf tot rechter moet zijn.

[2] Tegenover zichzelf kan hij zo streng zijn dat dit alle menselijke begrippen te boven gaat, omdat aan hen die dit zelf uit vrije wil doet, geen onrecht geschiedt; aan de andere kant zien we bij de Indiërs weer het goede verschijnsel, dat er bij hen geen slechte lasterlijke praat en geen verraad bestaat. Niemand klaagt zijn naaste aan en onder de vele miljoenen mensen is er niet één die leedvermaak kent! Dit is ook de oorzaak, dat de Indiërs op hun eigen wijze zo'n oud volk zijn geworden en erg ouder zullen worden. In de loop der tijden, als er vreemde volkeren bij hen komen die hun een andere religie en andere zeden en gewoonten bij zullen brengen, zullen zij ook onrustiger en ontevredener worden, zichzelf niet meer tot rechter zijn en geen boete meer doen; in plaats daarvan zullen zij recht spreken over anderen, hen vervolgen en de zwaarste boetes opleggen. Het zal niet lang duren of ze zullen zijn zoals de Farizeeën in Jeruzalem, die hun gelovigen de ondraaglijkste lasten opleggen en over iedereen een oordeel uitspreken; maar boven zich dulden ze absoluut. geen rechter en zelf raken ze geen enkele last aan, zelfs niet met het puntje van hun pink! – Vind jij dat goed of zelfs beter dan hetgeen je bij de onschuldige Indiërs hebt gezien?"

 

43 De religieuze band tussen Indië en China

 

[1] (RAPHAËL:) 'Kijk, voorbij Indië, aan de andere kant van de hoogste bergen van deze aarde, bestaat nog een heel groot keizerrijk dat minstens vijf maal zoveel mensen telt als het Romeinse rijk. Al die mensen hebben bijna dezelfde godsdienstige opvattingen als de Indiërs. Ze leven in de grootste rust en orde, ze zijn zeer matig, nuchter, tevreden, werkzaam, volhardend en vol blinde gehoorzaamheid tegenover hun leraren en leiders en hun keizer is hun absolute heer. Waakzaam zorgt hij ervoor dat er nergens een vreemdeling zijn grote land kan binnendringen. Met het oog hierop is zijn hele land dan ook op de plaatsen waar de grens merendeels door vlak land loopt, door middel van een kolossale muur van de aangrenzende landen van de aarde afgesneden, waar geen enkel vijandelijk leger overheen kan komen. Deze muur is ook overal voorzien van torens, waarin een sterke wacht voortdurend uitkijkt, die sterk genoeg is om iedere vreemde, die in de buurt komt, zonder meer terug te sturen.

[2] Alleen een bode van Brahma (BRAU MA = heeft gelijk) uit het hooggebergte gebied van Indië heeft ieder jaar een keer het hem toegestane recht om over deze muur in het land te komen, omdat hij degene is die de lof of de berisping van de Lama overbrengt, en deze direct aan de keizer zelf in een zware gouden koker moet overhandigen. Deze bode komt met een groot en prachtig gevolg op een bepaalde tijd bij de afgesproken plaats tot onder aan de muur en begint daar veel lawaai te maken. Dan laat men van de andere kant van de hoge muur een mand naar beneden zakken. Maar alleen de bode mag in de mand plaats nemen, waarin hij dan naar boven wordt gehesen; zijn gevolg moet dan zo lang wachten tot hij weer terug is gekomen.

[3] Vanaf de muur wordt de bode tijdens een lange reis van ruim twintig dagen vervoerd in een draagstoel, van waaruit hij mets anders dan de lucht kan zien. Pas in de grote keizerstad, die meer inwoners heeft dan heel Palestina, wordt hij vrijgelaten en eervol naar de keizer gebracht. Daar overhandigt hij de gouden koker met inhoud en geeft de keizer de wens van de grote Lama te kennen, waarop hij van de keizer aanzienlijke geschenken krijgt en genadig uitgeleide wordt gedaan. Dan begint meteen zijn terugreis, die nooit een haar verschilt van de heenreis.

[4] Bij zo'n reis van de godsbode naar de keizer en van de keizer weer naar huis, verzamelt er zich altijd een groot aantal mensen langs de weg waarlangs de godsbode, die natuurlijk behalve de vertrouwde dragers bij het in­ en uitstappen niemand te zien krijgt, onbeschrijflijk plechtig naar de keizer wordt gedragen.

[5] Vraag je aan het volk waarom het de godsbode nooit te zien en al helemaal nooit te spreken krijgt, dan zal het volk je, vervuld van de grootste deemoed, ten antwoord geven dat die wens alleen al een eeuwig onver­geeflijke zonde zou zijn. Bovendien is het al zo'n overweldigende over­vloed van genade van de grote god, om diens heilige bode vanuit de verte gedragen te zien worden. Iedereen die zoiets ziet ontvangt zoveel zegen, dat hij daaraan op z'n minst voor nog tien maal honderdduizend andere mensen van het grote rijk, waarvan ze denken dat het precies in het midden van de wereld ligt, tien jaar lang ruim voldoende heeft. Nu, dit wordt het onschuldige volk dus bijgebracht, en ze geloven het rotsvast.

[6] De bode zelf weet ook wel dat zij dit geloven; maar hij weet ook nog iets anders, namelijk dat hij het land en alles wat zich daarin bevindt en afspeelt absoluut niet mag zien, om het op geen enkele wijze ook maar enigszins te kunnen verraden, want daar zou de doodstraf op staan. Want landverraad is in dit land het zwaarste misdrijf, dat zelfs vanwege het minste of geringste meteen zwaar wordt bestraft. Het volk van dit rijk is ondanks alle domheid toch zeer trouw, waarachtig en buitengewoon gehoorzaam. Kan het jou ergeren, als het volk door zijn leiders dom gehouden en verzorgd wordt en daar heel gelukkig onder is, ook al weten de keizer en zijn belangrijkste dienaren bij zichzelf wel beter? Of is dit niet precies als bij jullie Essenenorde? Is God dan onwijs en onrechtvaardig, als Hij dit allemaal toelaat en duldt zolang het volk maar geduldig en deemoedig is, en dat Hij ook jullie, wellustige Essenen duldt? -Spreek nu, mijn vriend­ en zeg me of je daar iets tegen in te brengen hebt!"

 

44 Roclus vertelt over de toverkunst van een Indische magiër

 

[1] ROCLUS, wiens ogen steeds groter werden naarmate hij langer naar de vermeende jongeling luisterde, riep verbaasd en opgewonden tegen Rap­haël: 'Maar luister eens, jongen! Je bent amper zestien jaar oud en komt me daar met een kennis en ervaring aanzetten, die een ander eerlijk mens zich nog in geen zestig jaar met de grootste inspanning eigen had kunnen maken! Ik wil het er nu niet over hebben dat je mij werkelijk tot het aannemen van een ware God, die er precies zo uitziet als mijn hart allang in stilte wenste, bekeerd hebt, en dat ik hier nu helemaal niets tegen in te brengen heb, maar ik wil je alleen maar vragen hoe en wanneer je deze kennis en ervaring hebt opgedaan.

[2] Jij kent een rijk dat nog voorbij Indië ligt, waarover ik nauwelijks een paar keer, en wel alleen maar in Indië, wat gebazel heb gehoord; een Indiër heeft mij hierover namelijk heel argeloos zulke wonderlijke dingen verteld­ dat ik mijn lachen soms nauwelijks in kon houden. Pas nu, door jouw woorden, kan ik me een juistere voorstelling maken van dit ongelofelijke rijk, waarvan de bewoners bijvoorbeeld de grootste beschaving schijnen te bezitten op het gebied van industrie, kunsten en ambachten. Ja, je hebt inderdaad helemaal gelijk en je schijnt ook in de magie van alle volkeren geweldig goed thuis te zijn; anders zou je het vast en zeker nooit over een zekere almacht, die jou eigen is, gehad hebben!

[3] Ik zie nu wel in, ook al is het nog een beetje vaag, dat de Godheid om waarlijk hoogst wijze redenen alles zoals het nu is op aarde laat bestaan en gebeuren, omdat het haar enkel om de ontwikkeling van de ziel en niet om het lichamelijk welzijn van de mensen te doen kan zijn! Maar om mijn al of niet volledig inzicht in deze zaak gaat het nu ook helemaal niet­ bovendien kan een oude ceder van de Libanon niet met één slag geveld worden, -maar het gaat er nu heel eenvoudig enkel en alleen maar om, en dat is voor mij van het grootste belang, hoe jij hier allemaal aan gekomen bent!

[4] Je hoeft me nu ook helemaal niet meer te vertellen hoe het nieuwe paleisachtige huis van de oude Marcus, met die tuin, de haven en zijn geheel nieuwe schepen ontstaan is; want het is immers duidelijk dat jij als de wonderbaarlijke bouwmeester daarvan voor me staat en je als zodanig reeds verraden hebt, waarschijnlijk met opzet, om mij op de proef te stellen en te kijken of ik ondanks mijn goed ontwikkelde verstand niet te dom ben om hetgeen jij zo terloops even zegt, te begrijpen.

[5] Het gebied van de magie is enorm en onbegrensd, en zelfs de grootste meester op dit gebied is en blijft niets anders dan een gebrekkig beginner. Wij Essenen hebben er, onder ons gezegd, zeer zeker veel verstand van, omdat wij immers Perzische en Egyptische magiërs in dienst hebben die wonderdaden kunnen verrichten die voor mensen zoals wij gewoonweg duizelingwekkend zijn, hoewel ook ikzelf op dit gebied geen leek ben; maar afgezien daarvan heb ik in Indië magiërs gezien die dingen hebben verricht, waarbij vergeleken die hele magie van ons als puur kinderspel beschouwd moet worden! Ik zou er duizend pond goud voor gegeven hebben, als de koninklijke magiër van Thebe mij slechts enkele van zijn onovertreffelijke toverkunsten geleerd zou hebben; maar hij was er voor geen geld toe over te halen­

[6] En evenzo kun jij ook in geheimen ingewijd zijn waarvan ik nog nooit gedroomd heb, en kun jij van jouw onzichtbare handlangers en dienstbare natuurgeesten gebruik maken zoveel je maar wilt, en daarom is het voor jou niet moeilijk om een hele berg, en nog minder moeilijk om een huis en andere dingen in een oogwenk te maken. Want ik heb van de zojuist genoemde magiër in Thebe gezien, hoe hij in een oogwenk van een voor ons liggend uitgestrekt landschap een meer heeft gemaakt waar meerdere eilanden uit oprezen en waar meerdere schepen op ronddreven; gedurende enkele ogenblikken was dit meer te zien, daarna maakte de magiër een gebaar, en de hele omgeving zag er weer precies zo uit als daarvoor .

[7] Weliswaar heeft hij ons hiertoe naar een heel donker kamertje gebracht en liet hij ons door een raam de omgeving zien die geheel dezelfde was als buiten het kamertje vrij te zien was. Toen sloot hij het raam, maakte een paar tekens en opende het raam voor de tweede keer, en van de vroegere natuurlijke omgeving was geen spoor meer te bekennen, maar wij zagen het zojuist beschreven meergebied uitgestrekt naar alle kanten, en dat alles zo natuurlijk als het maar zijn kan. Alleen voelde ik daarbij dat het een beetje eigenaardig trok in mijn ogen, wat blijkbaar veroorzaakt werd door de grote verrassing.

[8] De magiër zei toen dat hij ons door datzelfde ene raam nog tal van wonderbaarlijke omgevingen voor kon toveren, - maar dat zou ons een heleboel goud kosten; daarom lieten wij onze nieuwsgierigheid hiernaar maar varen. Ik vroeg hem of hij ook in staat was om zo 'n gebied te fixeren, zodat het blijvend was. Hij zei dat hij dat kon en verdween toen plotseling. Toen we daarop naar buiten gingen, viel er van het meergebied geen spoor meer te ontdekken.

[9] Ik vraag me af hoe zoiets mogelijk is en geef mezelf dan het antwoord hierop, namelijk dat die magiër uit Thebe duidelijk nog veel en veel meer thuis was in de geheime krachten van de natuur. Hoe zou het anders mogelijk geweest zijn om door een en hetzelfde raam, waardoor ik tevoren heel goed de werkelijke natuurlijke omgeving zag, een gebied met een meer tevoorschijn te toveren en het vorige landschap geheel te laten verdwijnen? Hij liet toen het meer weliswaar weer verdwijnen en het oorspronkelijke landschap weer ontstaan; maar hij had het gebied met het meer ook voor altijd kunnen laten bestaan, - wat hij echter niet wilde omdat het oorspronkelijke gebied al zeer lang tot een van de meest vruchtbare streken behoorde, en omdat zulke mooie akkers, weilanden en tuinen voor de mensheid immers duidelijk van meer nut zijn dan een op een zee gelijkend onafzienbaar ver uitgestrekt meer met enkele eilanden en schepen.

[10] Voor dit toverwerk had ik hem graag tweehonderd pond goud gegeven; maar daar wilde hij niets van horen noch weten. Zijn huis moet wel vol met allerlei enorm machtige natuurgeesten geweest zijn, zonder wier hulp de magiër het zojuist genoemde gebied met het meer nooit tot stand had kunnen brengen!

[11] En zo heb jij, jonge tovenaar, dit dan ook tot stand gebracht, wat ons, doordat het plotseling opdook, eigenlijk hierheen heeft gelokt! Dit is een toverstuk dat alles weg heeft van hetgeen ik en mijn elf metgezellen in Thebe gezien hebben; voor het geheim, hoe men dit tevoorschijn kan brengen, zou ik veel goud betalen, maar ik weet dat jij het evenmin verkoopt als die magiër in Thebe. Want jij bent nog jong en zult hiermee nog veel geld en andere schatten verdienen.

[12] Door wat ik nu zeg, is je vast wel duidelijk geworden, dat ik niet eens zal proberen om je het geheim te ontlokken; maar er is één ding dat ik uit jouw mond zou willen horen, namelijk hoe, waar en wanneer jij tot deze wijsheid en deze magische kunst bent gekomen! Je hebt mij en mijn metgezellen tot het aannemen van een waar, hoogste goddelijk wezen gebracht, en het zal dus ook helemaal geen probleem voor je zijn mij alleen maar te zeggen, waar je op zo jonge leeftijd achter al deze dingen bent gekomen!"

 

45 Raphaël verklaart de toverwerken van de Indische magiër

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Je bent toch wel een merkwaardig iemand! Jouw vele ervaringen hebben je dermate in verwarring gebracht, dat je nu helemaal met meer in staat bent om het valse van het eigenlijk ware te onderscheiden! Als je aan de magiër, die in Thebe was, alleen maar gevraagd zou hebben of hij voor jou zonder dat kamertje met dat raam een landschap met een meer tevoorschijn wilde toveren, dan zou hij dat voor een wereld vol goud nog niet voor je gedaan hebben, omdat zoiets hem totaalonmogelijk zou zijn geweest; maar in dat bewuste kamertje had hij door dat bepaalde raam nog een aantal landschappen voor je tevoorschijn kunnen toveren!

[2] Laat die magiër maar eens buiten in de naakte natuur zo'n degelijk huis tevoorschijn toveren, en dan meteen blijvend en met alles erop en eraan! Dat zal hij, zoals gezegd, wel mooi laten! Daarom is dit huis hier om het eerlijk te zeggen, een werk van God, -en dat andere slechts van een mens die in feite niet meer is dan iemand die goed thuis is in natuurkundige zaken en daar handig mee om weet te gaan, en absoluut geen zogenaamde magiër

[3] Zoals dit echter een  werk van God is, is dit eveneens het geval met mijn wijsheid! Alles wat jij aan mij ontdekt, komt van. God! Daarom hoef je dus niet meer te vragen hoe, waar en wanneer Ik tot dit alles ben gekomen!

[4] Voor het oog van de mens kunnen ook mensen wel op wonderen lijkende werken tot stand brengen; alleen zijn dat helemaal geen wonderen, maar met heel natuurlijke middelen ook op heel natuurlijke wijze tot stand gebrachte zaken, die voor een leek alleen maar op wonderen lijken omdat hij noch van de middelen noch van de manier waarop men die middelen voor een bepaald doel kan gebruiken ook maar enige notie heeft. Vertelt men hem echter over de middelen en de gevolgen die ontstaan wanneer men er gebruik van maakt, dan zal hij meteen in staat zijn om hetzelfde wonder te verrichten als de magiër, die hij tevoren voor een wonderdoener heeft gehouden "

[5] ROCLUS zegt: "Ook het tevoorschijn toveren van dat landschap van de magiër in Thebe?"

[6] RAPHAËL zegt: 'inderdaad, alleen is het een beetje moeilijk om aan de middelen te komen die daarvoor nodig zijn; want die magiër heeft zowel het ene als ook het andere middel zelf uitgevonden. Deze twee middelen geeft hij natuurlijk niet prijs, en daarom is het voor jou wel moeilijk om hetzelfde tot stand te brengen als wat hij daar doet en waardoor hij zich het aanzien van een eersteklas magiër verschaft.

[7] Zou je echter de kunst verstaan om zuivere kiezelsteen te smelten en daaruit helder glas te vervaardigen en dit tenslotte te slijpen en te polijsten zoals men edelstenen slijpt en polijst -een werk waar de Indiërs heel goed in thuis zijn -, dan zou je het wonder al gauw en ook heel duidelijk doorzien, en nog des te helderder, wanneer je bovendien een soort Apelles zou zijn, wie het mogelijk was om water zo bedrieglijk echt met allerlei kleuren te schilderen, dat hij zelfs vogels misleidde.

[8] Die magiër van jou is een beroemde edelsteenslijper, hij kan glas maken uit kiezelsteen, het ook slijpen en polijsten, en bovendien is hij ook een van de beste schilders van heel Indië, vooral wat het natekenen en naschilderen van landschappen betreft, natuurlijk op zeer kleine schaal. Hij heeft een eigen apparaat geconstrueerd om zijn geschilderde landschappen door zo'n zelf geslepen stuk glas te laten bekijken, en hierdoor wordt zo'n optisch bedrog bewerkstelligd als jij zelf met je merenlandschap hebt gezien.

[9] Dat is nu een heel geheime wetenschap die de Phoeniciërs en door hen ook de Egyptenaren ontdekt hebben en die ze, onder volstrekte geheim­houding, voor hun buitengewone toverkunsten gebruikt hebben. Over een paar duizend jaar zullen alle volkeren precies weten hoe zoiets werkt; dan zal er ook niemand meer zijn die, als hij een goed verstand heeft, een dergelijk verschijnsel nog voor een wonder zal houden, en al helemaal niet van buitengewone aard "

 

46 Het priesterdom als vijand van het licht

 

[1] (RAPHAËL:) 'Ik zeg je dat er een tijd zal komen, dat mensen op ijzeren wegen zo snel zullen rijden als een afgeschoten pijl door de lucht vliegt; dat mensen zullen spreken met de tong van de bliksem van het ene eind van de wereld naar het andere; dat ze in de lucht zullen rondvliegen als vogels, ver weg over zeeën en landen, -en toch zal niemand hen voor magiërs en nog minder voor goden houden! Wel zullen de priesters, die er altijd zijn, steeds alles in het werk stellen om te verhinderen dat het volk op deze wijze wordt voorgelicht; maar hun moeite zal ook altijd volkomen tevergeefs zijn!

[2] Hoe meer ze geneigd zijn het volk in nacht en volledige duisternis te voeren, des te meer zullen ze daardoor de altijd aanwezige lichtgeesten opwekken tot een des te grotere tegenwerking, en daardoor zal een groter en intensiever licht onder het volk verbreid worden, tot tenslotte de priesters zelf genoodzaakt zullen zijn om door de voor hen uiterst zure appel van het licht heen te bijten en apostelen van het licht te worden; maar dat zal veel strijd vergen.

[3] Het zal gebeuren dat de magiërs hevig vervolgd worden, en de kiem voor deze vervolgingen bestaat al reeds voor een deel bij het Farizeeërdom dat een grote afkeer heeft van de magiërs, en voor het grootste gedeelte bij jullie Essenen, die nu uit alle windrichtingen de toverkunsten opkopen. Jullie kijken nu al met heimelijke, jaloerse blikken naar iedere wonderdoe­ner, vooral als deze een of ander wonder verricht dat jullie al binnen jullie muren hebben gerangschikt en weggeborgen, ten behoeve van jullie volksmisleidende levensonderhoud.

[4] Nu behaagt het God de Heer echter om langzaam maar zeker niet de priesters, maar heel gewone, onopvallende mensen buitengewone uitvin­dingen te laten doen, waardoor de mensen een belangrijke culturele ontwikkeling doormaken.

[5] De priesters zullen dit natuurlijk met veel kabaal te vuur en te zwaard gaan bestrijden, maar dat zal hen niet helpen; want hoe heftiger ze daartegen gaan vechten, des te meer zullen ze hun zelfzuchtige en heers­zuchtige, slechte begeertes ten overstaan van het volk blootgeven en daardoor Ieder geloof en vertrouwen verliezen.

[6] Want als men van een mens ook maar eenmaal gemerkt heeft dat hij iemand wilde bednegen, zal men in de toekomst geen vertrouwen meer m hem stellen, zelfs niet wanneer hij met iets heel reëels en waars voor de dag zou komen; want de vrees blijft, dat daarbij een of andere slechte bedoeling op de achtergrond op de loer ligt. Daarom zal het met priesters die zich door hun boosaardige ijver te zeer hebben blootgegeven, niet slechts gedeeltelijk, maar helemaal uit zijn.

[7] God de Heer heeft er door Zijn orde al voor altijd voor gezorgd, dat al het slechte en verkeerde zich altijd zelf vernietigt; en hoe meer dit naar alleenheerschappij begint te streven, des te eerder zal het zichzelf vernie­tigen.

[8] Al het slechte handelen van de mensen van deze aarde lijkt op een nutteloze machine die des te eerder totaalonbruikbaar wordt, naarmate deze aldoor maar intensiever en heviger gebruikt wordt. Ook het lichaam van de mens wordt des te eerder versleten en vernietigd, naarmate het hartstochtelijker zijn hebzuchtige neigingen volgt.

[9] Daarom is het voor iemand met ware levenswijsheid nooit een reden om niet aan een ware God te geloven, wanneer hij ziet dat alle priesters slechte zaken teweeg brengen en hij hen dingen ziet begaan waartegen zijn verstand in opstand komt. Want de Heer laat dat alles daarom toe: ten eerste, opdat daardoor het ware, zuivere verstand des te meer opgewekt wordt tot ware werkzaamheid, en ten tweede, opdat het slechte zichzelf daardoor des te eerder vernietigt en geheel te gronde richt.

[10] Overdag zoekt niemand naar licht en is men zich niet eens bewust van de werkelijke waarde daarvan; men gaat immers in geen enkelopzicht gebukt onder de zwaarte van de nacht. Overdag is het goed lopen, omdat men iedere kuil, iedere steen op straat en iedere afgrond kan ontwijken, daar men dat allemaal al van veraf kan zien. Maar 's nachts in het stikkedonker is dat heel anders; dan kan men slechts moeizaam en met de grootste voorzichtigheid vooruit komen.

[11] Hoe welkom is de wandelaar dan ook het kleinste lichtende vlammetje dat zijn pad, al is het maar enkele stappen ver, verlicht, en met welk een verlangen zal de wandelaar in de woestijn die een vriend van het licht is de komende ochtend tegemoet gaan!

[12] Zie, precies zo vergaat het de vriend van het geestelijke licht midden in een geestelijke nacht, die grotendeels door de snode heb­ en heerszucht van de priesters bij de vaak te lichtgelovige mensen verspreid is; maar hoe donkerder het wordt, des te meer zal ook steeds het gebrek aan licht waargenomen worden en des te meer zal de volle waarde van het geestelijke licht gewaardeerd worden.

[13] Mensen die eenmaal door hun opvoeding al van de wieg af aan volledig verduisterd zijn, merken het ontbreken van geestelijk licht even­wel niet op en voelen zich heel behaaglijk onder de blinde troost van hun priesters, die hun steeds in geuren en kleuren een heleboel stichtelijke verhalen kunnen vertellen over mensen die weliswaar allang gestorven zijn, maar volgens de regels van de priesters ooit een vroom en trouw leven hebben geleid. Dat stelt de totaal blinden helemaal gerust; daarbij huilen ze vaak van louter ontroering en worden mild gestemd, wat de priester natuurlijk nooit tot nadeel strekt.

[14] Zulke mensen gaan, zoals gezegd, evenmin gebukt onder hun gees­telijke nacht als iemand die totaal blind is geboren ooit enige hinder heeft ondervonden van de nacht, al was die nog zo donker; voor hem gaat nooit een zon op of onder! Maar iemand ondergaat de nacht heel anders wanneer hij gewend was om voortdurend in het licht van de eeuwige waarheidsdag te wandelen, maar dan als een goede zanger mee moet gaan huilen met de wolven in het bos, wil hij het er heelhuids afbrengen!

[15] Stel je een situatie voor waarin enkele mensen die ziende zijn zich in een groep bevinden waar iedereen blind is! En dat nu een van deze ziende mensen een beschrijving gaat geven van de grote heerlijkheid van het licht en van het heerlijke kleurenspel hiervan. De blinden zouden hem meteen het zwijgen opleggen en hem uitmaken voor een brutale, boosaardige leugenaar, terwijl hij toch geheelovertuigd zou zijn van de zuivere waarheid! - Zeg me of denk je eens in, hoe het de ziende mensen na verloop van tijd te moede zou moeten worden, en vooral als de ziende mensen heel goede middelen zouden hebben om de meeste blinden van de hele groep ziende te maken, als deze het maar zouden willen! Hoe zou het jou dan met je zuivere verstand te moede zijn?"

 

47 De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke licht

 

[1] ROCLUS zegt: 'Dat zou een wanhopige toestand zijn, vooral voor een ziende arts! Het zou immers duizend maal beter zijn om helemaal niet te bestaan, dan als een ziende onder de blinden te leven die vol wantrouwen, eigendunk en hoogmoed zijn! Maar je hebt gelijk, mijn beste, zeer wijze Jongen! In de wereld is het nu eenmaal zo en niet anders; daarom is het in mijn ogen beter om de blinden te verlaten en ieder conflict met hen zoveel mogelijk te vermijden. Verliezen ze daardoor iedere ziende leider, dan moeten ze uiteindelijk allemaal na korte of iets langere tijd aan de rand van een afgrond komen die hen allemaal, dat kan niet anders, moet verzwelgen. Hun einde is weliswaar treurig maar zeker, en niemand kan hen daarvoor behoeden!"

[2] RAPHAËL zegt: 'Dit keer heb je een heel goed oordeel uitgesproken, en zie, zo handelt de Heer vanuit Zijn orde ook met de mensen! Wanneer een of andere gemeenschap van mensen, of ook een heel volk, vrij­ en kwaadwillig de waarheld en het licht uit de hemelen vijandig gezind wordt, laat de Heer het ook toe dat zo'n volk in een volslagen donkere levensnacht terecht komt. Hierin begaat het dan al gauw de ene ten hemel schreiende domheld na de andere en geeft daardoor aan allen die ook maar een beetje kunnen .zien, zijn eigen kwaadaardige blindheid en leugen duidelijk te kennen in alles wat het wil, nastreeft en doet. Zo'n ongeneeslijk volk moet dan uiteindelijk wel aan de rand van een afgrond komen en deze zal het zonder enige genade en mededogen verslinden. De ziende mensen echter zullen in aantal toenemen en met hun licht zullen ze de aardbodem zegenen, geestelijk en lichamelijk.

[3] Maar de Heer laat een volk, zolang het nog maar een heel zwak schijnsel van het ware licht bezit, zeker niet aan de rand van de afgrond komen, omdat er in dit schijnsel toch nog enig besef aanwezig is dat hen waar­schuwt voor het te gronde gaan.

[4] Maar wanneer er bij een volk eenmaal een uitgesproken haat ten opzichte van het licht van de waarheid heerst en het volk en z'n priesters de ziende mensen op alle mogelijke manieren vijandelijk gaan bejegenen en vervolgen, zoals nu al sinds lang bij de joden het geval is, dan houdt ook het geduld van de Heer op en voor zo'n volk valt er niet meer aan de ondergang te ontkomen.

[5] En bij zo'n volk komt dan de Heer vanuit de hemelen Zelf naar de aarde, waar Hij een gericht houdt over de slechte, blinde godslasteraars zoals het ook nu, op dit moment, op aarde het geval is en wel in het mooie land van de joden, die ooit Gods volk waren!

[6] De Heer zal nu echter nog het kleine aantal trouwe en ziende mensen om Zich heen verzamelen en hen een vollicht uit de hemelen geven; maar naast dit licht zal alles wat geen licht heeft niet kunnen bestaan, maar gedreven worden naar de werkelijke rand van de onvermijdelijke afgrond. Daar hoef je voor de ziende mensen met geen enkel bedrieglijk wonder meer aan te komen, maar slechts alleen met een wonder dat geheel waarachtig voortkomt uit Gods kracht, die Hij in het hart heeft gelegd van leder mens die de waarheid ziet.

[7] Want zoals een vals en blind geloof, dat eigenlijk een bijgeloof is, maar al te gauw als zodanig te herkennen is aan allerlei leugens, bedrieglijke daden en een steeds toenemende liefdeloosheid, zo is ook een waar, levend geloof als zodanig te herkennen aan de volle waarheid in alle dingen, zonder enige terughoudendheid, en door een voortdurende toename van de liefde onder de mensen en tot God, en vanuit deze waarheid en liefde in dé goddelijke kracht en macht, die God in het hart heeft gelegd van leder mens die de waarheid ziet.

[8] Wat voor zin heeft heel die geheime kunst en wetenschap dan voor de mens, als uiteindelijk zelfs de ziende mussen de valse profeet waar iedereen bij is vanaf de daken toeroepen: 'Jij bent alleen maar een egoïstische, vreselijke oplichter en doetje wonderen zus en zo voor de blinden! Maar de ware, ziende kinderen van God kun je nooit bedriegen; want zij zijn tot Iets anders in staat vanuit de goddelijke kracht in hun hart die de geest van de eeuwige liefde is, en zij doorzien je miserabele knoeiwerk en je boze opzet door en door. Pak daarom je oude bedrieglijke boeltje bij elkaar en zorg dat je een ziend mens wordt in de ware kracht van God, -of wij mussen zullen je nog beroven van het beetje licht datje bezit!' -Zeg eens! Zou jij de mussen dat kwalijk kunnen nemen? Het ergste wat een bedrieger kan overkomen is wel, dat men hem tegemoet treedt met het volle licht van de waarheid; maar erkennen moet hij deze uiteindelijk toch, goed­schiks of kwaadschiks!

[9] Kijk hier eens naar het onmiskenbare wonder dat is voortgekomen uit de ware kracht van God! - Jij bent een Esseen en ook nog een vooraan­staand magiër van deze orde. Jij maakt doden levend, de maan haal je bijna pal voor de neus van de geestelijk blinde, verbaasde toeschouwers naar beneden, je laat bomen, gras, water, rotsen en muren praten. Wat zou je ervan vinden als deze mensenmussen van alle rassen en klassen je nu heel luid gingen vertellen hoe jij en je handlangers, wanneer jullie diensttijd je naar het klooster roept, jullie doden opwekken en jullie bomen, gras, water, rotsen.en muren laten spreken, en als ze dan een dode naar je toe brachten en je dringend zouden verzoeken hem in het leven terug te roepen? Wat zou je zuivere rede en je scherpe verstand daarop te zeggen hebben?"

 

48 Roclus verdedigt het Essenendom en de schijnwonderen

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ik zou het zeker zonder tegenspraak moeten dulden; want waarheid blijft waarheid, of deze mij nu schade of voordeel oplevert! Ik weet nu echter wat je mij hiermee eigenlijk wilt zeggen en dat zal zeker wel zijn, dat ook onze orde iets slechts is en dat deze tenslotte zijn ondergang tegemoet zal gaan op het moment, dat Gods zuivere licht uit de hemelen het hart van de mensen verlicht zal hebben. Vriend, dat is weliswaar een waarheid waar niets tegen in te brengen valt -want wanneer alle mensen of in ieder geval het grootste deel daarvan in al onze geheimen worden ingewijd, dan is er inderdaad voor altijd een eind gekomen aan ons werk -; maar men zal in ieder geval nooit van ons kunnen zeggen, dat wij al deze dingen met ook maar een greintje zelfzuchtige, kwade wil hebben gedaan, omdat het ons in deze hoogst droeve tijd alleen maar in alle opzichten te doen was om het aardse welzijn van de mensen, en ons klooster in feite niets anders is dan een instelling op basis van liefde en vriendschap. Wij hebben daarvoor dan ook niet één slecht middel gekozen!

[2] Zeker, men zou inderdaad kunnen zeggen: Elk bedrog is al een slecht middel. Maar dan geef Ik ook aan een god heel beslist ten antwoord: Ja bedrog is inderdaad altijd een slecht middel, als dat ook maar enigszins gepaard gaat met een of andere slechte bedoeling om wat voor zelfzuchtige reden dan ook! Als ik echter zie dat de mens op geen enkele andere manier te helpen is dan kennelijk alleen maar door bedrog, en ik dan ook uit pure liefde voor mijn lijdende broeder naar dit enig mogelijke middel grijp en de mens daar onmiskenbaar mee help, dan is en blijft zelfs het allergrootste bedrog geen slecht maar een uitermate goed en juist middel, waar een god onmogelijk iets tegen in te brengen kan hebben. Om dit kracht bij te zetten zal ik je slechts een voorbeeld uit mijn Esseense levenservaring geven, en zul je me gelijk moeten geven, ook al zou je zelf een tienvoudige god zijn.

[3] Er kwam een. huilende man bij me, wiens lieve, jonge, uiterst brave vrouw zodanig ziek werd, dat zij van deze ziekte enkel en alleen geheel genezen kon worden door slechts één, mij welbekend middel. Ieder ander geneesmiddel zou zonder meer haar dood hebben betekend en haar echtgenoot tot de ongelukkigste mens van de wereld hebben gemaakt. De vrouw had echter zo'n afkeer van het bekende middel, dat ze liever tien keer zou willen sterven dan zich van dit geneesmiddel te bedienen waardoor ze zeker zou genezen. Wat men haar ook zei, niets hielp en haar man was keer op keer de wanhoop nabij. Het was mij bij zulke gelegen­heden nog nooit gebeurd dat me niet iets goeds te binnen schoot en ik zei dan ook meteen heel ernstig en beslist in het bijzijn van de man tegen de vrouw: 'O, maak je maar niet ongerust, ik weet nog wel honderd andere middelen die zulke ziektes nog veel eerder en zekerder genezen dan het genoemde middel! ' Hiermee had ik in feite al gelogen als een paard; want ik wist werkelijk voor alle schatten der aarde geen ander middel voor haar. Deze werkelijk kardinale leugen was dus al het eerste bedrog voor het heil van de zieke vrouw.

[4] Het tweede en dus nog grotere was vervolgens noodzakelijkerwijs, dat ik het bekende middel een andere naam gaf, het vermengde met iets neutraals en daardoor de vorm, kleur en ook een beetje de smaak ervan veranderde en de prijs ervan ook flink verhoogde. Drie pond goud veranderden de zaak enorm. De vrouw nam het geneesmiddel met veel plezier in en werd enkele uren later niet alleen volkomen gered, maar ook meteen fris, monter en ook volkomen gezond! Ik zelf kon amper mijn lachen inhouden om dit geslaagde bedrog, en tot op dit uur heeft noch de vrouw noch de man van dit voor beiden heilzame bedrog ook maar iets vernomen!

[5] Nu vraag ik jou of dit bedrog als zodanig goed of slecht was? -Je zwijgt en kunt er niets tegen inbrengen! Ik zal je echter nog een ander voorbeeld geven en daar dan je oordeel over vragen.

[6] Luister, een jaar geleden gebeurde het, dat de enige, dertienjarige dochter van een hoogst respectabel en buitengewoon goed bemiddeld echtpaar overleed aan een vreselijke melaatsheid. Dit kwam mij toevallig ter ore en ik snelde terstond naar het huis waar grote droefheid heerste­. De vader en moeder waren ontroostbaar vanwege dit verlies. Ik bekeek het meisje, dat daar volkomen dood lag aandachtig en stelde vast, dat het grote gelijkenis vertoonde met een meisje in onze grote verzorgings­ en verpleeginrichting en ik dacht bij mezelf: 'Dit droeve echtpaar kan en moet geholpen worden!'

[7] Ik riep meteen de vader bij me en zei hem: 'Treur niet! Ik ben een ware Esseen en zeg je, dat ik dit slapende meisje weer tot leven kan wekken door mijn geheime geneesmiddel in het klooster! Laat haar daarheen brengen met alles wat ze ooit heeft bezeten en geef mij een uiterst nauwkeurige beschrijving van haar gehele karakter, haar sympathieën en antipathieën, kortom van alles waar zij ooit mee te maken heeft gehad en ik garandeer je, dat ik je nu dode dochter uiterlijk over twee maanden in je armen terug kom brengen!'

[8] Ik zei dit ernstig en het spreekt dus vanzelf, dat de beide ouders er niet lang over hoefden na te denken, omdat ze mij bij voorbaat al totaal niet tot enig bedrog in staat achtten. Alles wat het meisje dus ooit had toebehoord van de wieg tot aan haar dood moest mee naar het klooster gebracht worden. Omdat ik gedurende mijn diensttijd dit huis heel vaak had bezocht en het meisje zeer goed kende en omdat het meisje van de al eerder genoemde verzorgingsinrichting, heel veel op het overleden meisje leek en daarbij een heel goed vermogen bezat om zich aan te passen en dingen in zich op te nemen, was een uitwisseling zeer wel mogelijk. Toen er een paar maanden waren verstreken, was het meisje uit de verzorgings­inrichting al helemaal de weer tot leven gewekte dochter van de beide gelovig op haar terugkomst wachtende ouders.

[9] Ik bracht zelf het tot leven gewekte meisje naar het ouderlijk huis. Toen de beide ouders mij al in de verte zagen en goed herkenden, staken ze van vreugde hun handen omhoog en liepen ze mij tegemoet, terwijl hun pseudo dochter op mijn aanraden hetzelfde deed, want ik had haar van tevoren verteld hoe ze zich moest gedragen. Als je getuige was geweest van de gelukzaligheid van beide ouders, had je samen met mij meegehuild van vreugde!

[10] Door dit beslist buitengewoon fijnzinnige, maar toch wel kolossale bedrog zijn drie mensen volkomen gelukkig geworden; de droevige vader en moeder hebben hun verloren dochter ongetwijfeld terug, en het anders zeer arme meisje is bij een paar weldoeners gekomen, zo goed als haar hart zich maar ooit had kunnen wensen. En wat heeft het mij opgeleverd? Ik zeg je, zo waar als ik hier sta: Niets, behalve het aangename besef dat ik drie mensen heel gelukkig heb gemaakt!

[11] Nu vraag ik je of dit bedrog ook slecht genoemd moet worden! Ja, ikzelf noem ieder bedrog slecht wanneer het door iemand uit zelfzuchtig­heid en verwerpelijk winstbejag tegenover zijn onschuldige medemensen gepleegd wordt; maar als ik alleen maar dan mijn toevlucht neem tot werkelijk fijnzinnig bedrog als ik er volledig van overtuigd ben, dat een zeer ongelukkig mens op geen enkele andere manier te genezen is, dan is een nog zo groot bedrog iets heel goeds en kan het door een verstandige en wijze god niet slecht genoemd worden, en dan moet men met de vindingrijke mensengeest die in onze orde allerlei middelen uitvond om de lijdende mensheid gelukkig en gezond te maken bovendien nog erg dankbaar zijn!

[12] Of heeft ook niet jullie God zich volgens de Schrift duidelijk van bedrog bediend tegenover de oude en blinde vader Isaäk, om zijn volk in Jacob een betere stamvader te geven dan de eerstgeborene, die ruwe Ezau? Ik ben het wel met je eens dat ieder kwaadwillig bedrog, als het eenmaal zijn hoogtepunt heeft bereikt, zichzelf te gronde moet richten, maar een bedrog ten gunste van de mensheid zeker nooit, maar wat moedwillig geschiedt door de een of andere kwaadwillige verrader wel! Het is dan toch echter wel duidelijk dat de vriend van de waarheid die ons goede bedrog verraadt, duizend maal slechter is dan de ergste volksbedrieger uit onze orde! - Bewijs het tegendeel, als je dat kunt! Ik ben bereid om iedere strijd met jou over deze vraag te doorstaan. "

 

49 Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog

 

[1] RAPHAËL zegt:"Beste vriend, ik moetje openlijk bekennen dat het echt niet gemakkelijk is om met jou te praten; want jij gaat nu eenmaal van het principe uit, dat ieder middel geheiligd is alleen al door de bedoeling en het doel, en ik kan je daar onmogelijk iets anders op zeggen dan dat je je ondanks al je goede wil en je scherpe verstand op een dwaalspoor bevindt­ en dat jij van alles wat ik je gezegd heb, met al je verstand hoe helder dat ook is, zeker nog bijna niets hebt begrepen!

[2] Jij ziet alleen aardse voordelen en het aardse geluk van de mensen, omdat je van de geestelijke verhoudingen eigenlijk nog totaal geen notie hebt.

[3] Men kan een mens op deze aarde wel heel gelukkig maken door allerlei misleidingen; maar daarmee heeft men hem voor zijn ziel en voor zijn geest helemaal niets goeds, doch maar al te vaak, serieus iets zeer slechts bewezen.

[4] Je hebt me een paar voorbeelden uit je leven verteld en tegen het eerste heb ik inderdaad geen bezwaar; want de behandeling van de zieke vrouw was in feite geen bedrog, maar enkel iets verstandigs.

[5] Als bedrog geldt voor God iedere verborgen handeling en verleiding van mensen, waardoor zij onvermijdelijk fysieke en morele schade moeten oplopen. Als je echter een toespraak, iets aantrekkelijks of een daad alleen maar verhult om je broeder op deze wijze onmiskenbaar fysiek en moreel te helpen, omdat hij vaak met allerlei zwakheden behept is waarmee op een openlijke manier maar moeilijk of ook helemaal niets te beginnen valt­ dan is dat alleen maar goed en verstandig en zeer aan te bevelen, en absoluut geen bedrog.

[6] Als je met een handeling, toespraak of verlokking altijd een waarachtig edele bedoeling verbindt, dan heb je enkel iets verstandigs gedaan, waar­voor je de beloning uit de hemelen niet onthouden zal worden. En onder deze categorie valt je eerste voorbeeld; want met deze verstandige daad heb je absoluut niets anders willen bereiken dan datgene waarvan jij inzag, dat het voor de zieke vrouw volkomen goed en nuttig was.

[7] Maar je tweede voorbeeld is van geheel andere aard, ofschoon ook dit eenzelfde goedmoedig karakter lijkt te hebben. Daarmee is voor de verre toekomst aan de mensheid een vals bewijs geleverd voor het vermogen van jullie klooster om wonderen te verrichten, waardoor het niet kan uitblijven dat deze inrichting, wegens de algemene blindheid van de mensen, alle goudbronnen van de hele aarde voor zichzelf opent en over niet al te lange tijd in het bezit komt van reusachtige rijkdommen.

[8] Maar wat doet aardse rijkdom, wat brengt ze altijd teweeg? Ze maakt de mensen hovaardig en heerszuchtig, en brengt hardvochtigheid voort, liefdeloosheid en de smerigste hoogmoed, en daardoor ook verachting, haat en vervolging van de medemensen.

[9] Je hebt je immers al tegenover Cyrenius behoorlijk negatief uitgelaten over alle priesters, en uit de doeken gedaan hoe ze als plaatsvervangers van een god de geestelijk arme mensheid maar al te vaak op de meest onmenselijke manier kwellen, hen voor zich laten werken en zelf niets anders doen dan zich overgeven aan de allerergste ledigheid, terwijl ze intussen wel de blinde mensheid met geestelijke en lichamelijke folteringen dwingen om voor hen te leven, te werken en te sterven! Je hebt deze levensomstandigheden flink onder de aandacht gebracht en de schande­lijkheid ervan duidelijk aan het licht gebracht.

[10] Ik zeg je nu echter onverbloemd, dat alle nu nog overal bestaande priestergemeenschappen op veel zuiverder basis staan dan jullie klooster; want hun fundament was vaste en zuivere, goddelijke waarheid uit de hemelen, maar deze werd door de mensen zoveel geweld aangedaan, dat er nu bijna niets anders meer te zien valt dan leugen en allerhande bedrog. Wat kan er dan wel van jullie instituut terechtkomen dat nu al principieel op niets anders gebouwd is dan op pure leugen en bedrog?!

[11] Denk je soms dat jullie opvolgers zich steeds strikt aan jullie huidige opgestelde normen zullen houden? Over vijftig jaar al zal daaraan alles een heel ander gezicht krijgen! Het bedrog en allerlei toverkunsten zullen nog vermeerderd en verfijnd worden. Jullie zullen je ook wagen aan het weer tot leven wekken van oude personen, wat in sommige gevallen beter, in andere gevallen minder goed zal lukken.

[12] Jullie zullen op het verraden van jullie geheimen de meest gruwelijke en onverbiddelijke straffen stellen; ja, jullie zullen zelfs de vraag, hoe het een of andere wonderwerk van jullie mogelijk is, strafbaar verklaren! Jullie uitspraak zal zijn: 'Volk, je hoeft nergens een vraag over te stellen; jouw zaak is het slechts om onvoorwaardelijk te geloven! Mankeer je iets, kom dan, en je zult geholpen worden in ruil voor een volgens de voorschriften betaald offer! Over al het andere hoefje je eeuwig nooit zorgen te maken!'

[13] Daardoor zullen mensen met een weetgierige inborst echter heimelijk boos worden, allerlei onderzoekingen verrichten en van buiten af achter jullie geheimen komen. Dat zal jullie heimelijk met woede vervullen en aan degenen die zich aan jullie heiligdom vergrijpen, zal de meest vreselijke wraak gezworen worden en indien mogelijk zal deze ook nietsontziend volledig ten uitvoer worden gebracht:'

 

50 De gevaren van de bedrieglijke wonderen van de orde der Essenen

 

[1] (RAPHAËL:) 'Je hebt je afkeurend uitgelaten over de boetedoeningen van de Indiërs! Over vijftig jaar al zullen jullie nog tienmaal ergere invoeren; want als jullie er mogelijkerwijs slechts voor gezorgd hebben dat het grootste gedeelte van het volk in zijn geloof sterk van jullie afhankelijk is, waar het heel gemakkelijk toe te brengen is door jullie pseudo wonderen, dan zal het volk, wat er ook gebeurt, zich daar spoedig en zonder enig weerwoord in schikken. Want in hun domheid kunnen ze jullie voor niets anders aanzien dan voor knechten van de goden op deze aarde die met allerlei geheime, goddelijke, alles vermogende krachten zijn toegerust, waar geen aardse wil en geen wereldse, menselijke kracht ook maar enigszins tegen opgewassen is.

[2] Door zulke wonderen kunnen jullie het volk zonder meer volledig in jullie macht krijgen. Als dat eenmaal is gebeurd, hoeven jullie slechts tegen de een of de ander zeggen: 'Erge zondaar die je bent! Wat jij voor ergs hebt gedacht, gewild en ook al bijna hebt gedaan, dat zien wij, ja wij zien reeds die slechte gedachten en begeertes inje hart in de kiem ontstaan, die jij pas in het komende jaar bewust in je gedachten hebt, en waardoor je je de volle vervloeking en toom van de goden op je nietswaardige hals zult halen! Wij waarschuwen je dat je je van al je boze gedachten en wensen voor de toekomst ontdoet en datje voor de goden, om ze voor deze keer gunstig te stemmen, voorlopig zo'n groot mogelijk offer aan onze voeten legt:.Bovendien moet je jezelf nog gedurende drie volle jaren dagelijks kastijden door met een touw op je rug te slaan tot hij bijna bloedt! Je zult het eeuwig berouwen als je deze boete niet strikt uitvoert!'

[3] De arme man die eigenlijk nooit een slechte gedachte en al helemaal geen kwade wil in zich op had laten komen, zal zonder enige tegenspraak van jullie aannemen dat hij een grote en verdoemenswaardige zondaar is, en dat hij alles gewillig zal moeten ondergaan waar jullie hem als almachtige en alwetende godsknechten mee opgezadeld hebben. -Ik vraagje echter naar het oordeel van je zuivere verstand, of dit einddoel dat jullie uitein­delijk toch moeten bereiken, goed en juist is, en of hier ook het middel door het zeker volgende einddoel wordt geheiligd!"

[4] ROCLUS zegt: 'Ja, maar die bedoeling hebben wij nog geen van allen ooit gehad, wij waren altijd alleen maar iets goeds van plan voor de arme, lijdende mensheid, -en daarom zie ik nog altijd niet zo goed in hoe mijn middel, namelijk het gestorven meisje op bedrieglijke wijze weer tot leven wekken, slecht kan zijn! Want ik kan me met al mijn verstand, hoe helder dit ook is, totaal geen enkele voorstelling maken van waar dit volgens jou toe zal leiden -en ook niet dat uiteindelijk alles wat wij nastreven, ook al is dat nu nog helemaal niet duidelijk, in die richting gaat! Want als men zoiets wil bereiken, moet men toch wel de wil hebben om iets slechts te doen. Bij mijn weten is bij ons allemaal het volslagen tegendeel het geval! Waarvandaan zou het slechtste van het slechte ons instituut binnen moeten komen?"

[5] RAPHAËL zegt: 'Vriend, je hoeft maar de zuiverste tarwe te nemen en deze op de zuiverst mogelijke akker te strooien, als hij opkomt zul je er altijd nog een behoorlijke hoeveelheid onkruid tussen aantreffen! Nu jij en je collega s echter mets dan onkruidzaad in de aarde strooien, hoe willen jullie dan tarwe oogsten?

[6] Gedurende alle tijden en in alle landen op aarde is oorspronkelijk door God aan de mensen de allerzuiverste waarheid gepredikt door de mond van profeten die vervuld waren van Gods geest. Bekijk deze waarheden nu eens na een paar duizend aardse jaren! Wat zijn het nu? Voor het overgrote deel onkruid, voorschriften van mensen, leugens en allerlei soorten duimendik bedrog! Jullie hebben je instituut op niets dan leugens gebouwd, en denken jullie daarmee waarheid op te wekken in het hart van de mensen? Waar blijft de wereld dan?!

[7] Wat heeft het voor zin om een grote, diepe kuil in de grond te graven midden op de weg, zónder er in de verste verte de bedoeling mee te hebben dat er ooit een mens in zal vallen?! En als de mensen dan 's nachts op deze weg lopen, zeg me, zullen ze dan niet even goed over de rand van dit gat vallen en daarin verdwijnen als wanneer je dat gat wél in de aarde gegraven had met de bedoeling om er mensen in te laten vallen en te laten verdwijnen?!

[8] Of laten we zeggen dat er een zieke man bij je komt, wiens ziekte je met al je heldere verstand verkeerd beoordeelt, en je geeft hem dan een middel dat in zijn geval juist een gif is! Hij gaat eraan dood. Kan het middel dan goed genoemd worden, omdat jij als arts daar de beste bedoeling mee gehad hebt?!

[9] Mensen die in de weg, omdat het zeer drassig was, een gat of een diepe afvoergeul groeven zonder er een brug over heen te maken met een goede leuning, hadden zelfs ook een goede bedoeling, namelijk om de weg droog te.leggen; maar door hun kortzichtigheid konden ze niet zo ver vooruit kijken, want anders hadden ze immers zeker in moeten zien, dat zo'n gat of zo'n geul voor degenen die 's nachts over deze weg zouden gaan wel zeer gevaarlijk moest zijn.

[10] Het middel waarmee ze de weg drooglegden was zodoende ook met de beste bedoeling een slecht middel, omdat ze met hun goede bedoelingen dit maal niet voorzien hadden dat het gat of de geul 's nachts voor de reizigers toch duidelijk heel gevaarlijk zou zijn. Ja, als de wegverbeteraars het drassige stuk met stenen en hout opgevuld hadden en de weg op deze manier hadden drooggelegd, of over de geul in ieder geval een goede en stevige. brug hadden gelegd, dan zouden beide, zowel het middel als de bedoeling, goed zijn. Maar omdat ze enkel dachten: 'Nu, overdag zal iedere reiziger het gat of de geul toch wel vroeg genoeg opmerken en het ontwijken, -en 's nachts moet toch niemand reizen!', was het middel dus slecht en kan het door een zogenaamd goede bedoeling niet geheiligd worden!

[11] En zo is ook jullie bedrieglijke wonderinstituut voor het heil van de mensheid een tot in de kern slecht middel, omdat jullie bij het oprichten ervan helemaal niet hebben overzien welke onuitsprekelijk grote nadelen hieruit voor de mensheid moeten ontstaan. Wat voor zin heeft het dat jij de dochter van je vriend zogenaamd tot leven hebt gewekt, als hij van iemand die hij volledig vertrouwt te horen zou krijgen, dat zijn eigen dochter netjes begraven is en een totaal vreemd kind als zijn zogenaamd weer levend gemaakte dochter aan zijn zorg werd toevertrouwd? Denk je soms dat jouw vriend zich ook hierna met zo'n bedrog tevreden zal stellen? Of kun je je niet voorstellen, dat een dergelijk verraad een uitzonderlijk vernietigend licht op jullie hele instituut zou werpen en het hierdoor alle geloofwaardigheid en al het vertrouwen zou verliezen?!

[12] Denk er maar eens over na wat de gevolgen van zo'n verraad voor beide partijen zijn, dan zal het je wel duidelijk gaan worden of slechte middelen wel, serieus beschouwd, door een niet te overziene, totaal blinde, goede bedoeling en door het bereiken van een slechts schijnbaar goed doel, als goed en geheiligd beschouwd kunnen worden voor het forum van het heilige gerecht van de ware en alleen juiste wijsheid van God en Zijn lichtende geesten!

[13] Of staat dit niet gelijk met het willen verzwakken of zelfs vernietigen van de waarachtige kracht van Gods geest, waarmee niet zelden mensen op deze aarde vervuld werden? En gebeurt dit niet ten dele uit valse eerzucht en deels uit afgunst en grote jaloezie en uit vrees voor het verminderen of zelfs het geheel verloren gaan van inkomsten?! Wat moet er wel niet omgaan in een doorgewinterde Esseen, als hij hier dit wonder, dat op klaarlichte dag ten aanschouwe van alle mensen open en eerlijk werd verricht, goed tot zich laat doordringen en vervolgens, als hij eerlijk wil zijn, heimelijk bij zichzelf moet denken: ' Zie, tot zoiets zul jij eeuwig nooit in staat zijn! Wat stellen de wonderdaden van de Essenen eigenlijk voor vergeleken bij dit wonder! '?!"

 

51 Ware en valse wonderdoeners

 

[1] ROCLUS zegt: 'Voor ons, denkende mensen, is daar inderdaad een oneindig groot verschil tussen, maar voor de leek is gauw iets goed! Als iemand, die vanuit zijn innerlijke geestkracht wonderen verricht, ons maar niet ten aanschouwe van het volk uitdaagt en voor hen onze heel natuurlijke trucjes onthult, dan kunnen wij natuurmagiërs, naar ik meen, ons heel goed handhaven naast de ware magiër die vanuit zijn innerlijke goddelijke geestkracht werkt, en hij naast ons, als hij tenminste niet geplaagd wordt door jaloezie!"

[2] HAPHAËL zegt: 'Zo, is dat alles wat er in je om gaat?! Denk je dan dat het de ware wonderdoener die vanuit de goddelijke kracht die in hem woont te werk gaat ook te doen is om wereldse eer en aardse beloning?! Bestaat er voor de mens dan geen hogere en verder reikende bestemming op deze wereld dan de best mogelijke verzorging van zijn lichaam en zijn persoonlijke eer op deze materiële aarde? Luister en voel!

[3] Ieder mens heeft een onsterfelijke ziel en in de ziel een geest die nog onsterfelijker is. En opdat de ziel, als geest die zich uit de materie ontwikkelt, volledig één wordt met de oergeest van God, die 'liefde' heet, moet al het streven van de ziel erop gericht zijn, dat zij zich ten eerste losmaakt van de materie en van alle eisen die deze stelt, en dat zij al haar inspanningen, al haar doen en laten enkel naar het zuiver geestelijke richt; ten tweede moet het voortdurend haar enige zorg zijn, dat zij één wordt met de in haar rustende geest van Gods zuivere liefde, omdat God Zelf van oorsprong in Zijn oerwezen de allerzuiverste Liefde is.

[4] Maar hoe komt een mens dan te weten, dat zijn ziel één is geworden met de ware geest van  God in haar? -Dat komt hij heel eenvoudig uit zichzelf te weten! Als je in jezelf geen hoogmoed, geen onnodige eerzucht, geen zucht naar roem, geen afgunst, geen verlangen naar bezit, pracht en praal, geen eigenliefde, maar daarentegen des te meer intense en ware liefde voelt voor je naaste en  God, en het een ware, diepe vreugde voor je hart is als je alles wat je bezit  in geval van nood aan arme en gebrek lijdende broeders en zusters hebt gegeven, ja, als het je echt pijn doet in je hart wanneer je een arme niet kunt helpen, en als God alles voor je betekent en de hele aarde met al haar rijkdommen en schatten niets, dan is je ziel reeds .geheel een met de geest van God in haar, dan heeft zij het volmaakte eeuwige leven bereikt, is ze wijs, en waar nodig in staat om wonderen te verrichten enkel en alleen door te willen!

[5] Om de ziel van de mensen echter naar deze bestemming te leiden, is door God aan zo menig vrome, in zichzelf en met God één geworden ziel juist. In bijzondere mate goddelijke kracht verleend om wonderen te verrichten, opdat zij voor de zwakken en kleingelovigen een getuige is van datgene waartoe de mensen door God bestemd zijn en hoe zij moeten leven en handelen om deze bestemming in zichzelf te realiseren.

[6] En een ware wonderdoener zal zeker geen wonder doen om zich door de domme en blinde wereld te laten aangapen of zelfs om iets te bereiken waar alleen de materiële wereld waarde aan hecht, nee, hij zal dit doen om zijn naasten de ware levensweg te laten zien, om hun moed en vertrouwen ~ geven voor de strijd met de wereld tegen hun kwade hartstochten om hun de ware grond, de waarde en het ware doel van het leven te laten zien  en hen op deze manier via een heel korte weg daarheen te brengen waartoe ze allen door God zijn geroepen, namelijk tot het ware, eeuwige leven en de hoogste gelukzaligheid daarvan.

[7] Stel nu jezelf en je hele instituut de vraag of jullie ook jullie zogenaamde wonderen ooit met deze bedoeling hebben verricht! Jullie zijn wel we­reldwijze en zeker niet van huis uit slechte mensen; maar jullie zijn door het najagen van de goederen van deze wereld zelf in je innerlijke levenssfeer volkomen blind geworden. De wereld en wereldse gelukzaligheid betekent voor jullie alles! Om deze zo volkomen mogelijk te bereiken, is het vooral noodzakelijk omje door geschikte en doeltreffende middelen een zo groot mogelijk aanzien te verschaffen. Met het zwaard in de hand gaat dit niet altijd het best; maar het is bepaald niet moeilijk om je door middel van allerlei toverkunsten een soort goddelijk aanzien te verschaffen, omdat alle mensen van nature veel meer verlangen naar wonderen dan naar geweld. Men moet er dan alleen nog voor zorgen, dat er met behulp van dergelijke zogenaamde wonderen voor de kijklustigen een bepaald materieel, ook al is dit maar schijnbaar, voordeel te behalen valt, en het spel is gewonnen.

[8] De strekking van jullie opvattingen is dus precies zoals ik je nu uiteen zal zetten: ' Als mensen die overal in de wereld rondgekeken hebben, zijn wij aan de weet gekomen dat de mens na dit aardse leven helemaal geen leven meer heeft en kan hebben. Maar omdat je nu eenmaal op deze wereld moet leven, moet je in ieder geval zo goed mogelijk proberen te leven. Om dat te kunnen, moet je iets bedenken waardoor je je voor het volk onmisbaar, en schijnbaar op de eenvoudigste manier en met de minste moeite dienstbaar kunt maken. Dan zal het volk zelf al het zware werk voor ons verrichten, wij zullen daarbij een goed leven hebben, en het volk, dat ons helemaal verzorgt, zal daarbij van mening zijn dat het God een aangename dienst bewijst door alles, maar dan ook alles, voor ons te doen! Daarvoor presenteren wij ons aan het volk, vanwege ons vermogen om wonderen te doen, als permanente en onverstoorbare plaatsvervangers van de goden op aarde, en daarvoor zullen wij ook als goden leven. Er moet alleen nooit een verrader komen! Als het ons lukt om ons slechts vijftig jaar lang zonder verraad te handhaven, zullen vorsten samen met hun volkeren van pure deemoed voor ons in het stof kruipen!

[9] Om deze zaak zo doelmatig mogelijk te maken, mogen wij in het begin geen kosten sparen om alles zo effectief als maar enigszins mogelijk is in te richten. Verder moeten wij ons steeds voor het volk voordoen als de meest liefdevolle, voor hen bezorgde, en door de goden waarachtig bezielde mensen, en we zullen door de volkeren op handen worden gedragen! De oude religiestichters waren weliswaar zo verstandig om ervoor te zorgen dat een volk zo werd als zij het 't beste konden gebruiken; maar wij Essenen met onze buitengewoon grote ervaring, willen een religie tot stand brengen waartoe uiteindelijk alle volkeren samen met hun heersers moeten behoren! Want hoe het bijna overal elders toegaat weten wij, en voorlopig zullen wij daar nog meer van aan de weet komen, wij zullen ons zeer geslaagde instituut aldoor verbeteren en het in hoge mate verrijken met alles wat nuttig voor ons is en het zo voor alle tijden der tijden een voor al onze vijanden volledig onaantastbare plaats geven!'

[10] Wel, als de ware wonderdoeners, die vanuit Gods geest te werk gaan­ zich dan ook nog met jullie zouden willen verenigen, zou jullie instituut, dat gebaseerd is op het bedriegen van mensen, inderdaad totaal onover­winnelijk zijn en jullie zouden dan al spoedig heer en meester zijn over alle wereldse schatten van deze aarde. Maar de ware wonderdoeners zijn, zoals ze in het verleden waren en ook in de toekomst altijd zullen blijven ­altijd de grootste vijanden van alle bedrog en leugen geweest en zullen zich daarom ook nooit met jullie verenigen, maar jullie overal ontmaskeren en de volkeren alle voorzieningen tonen van jullie instituut, dat vanuit jullie standpunt bekeken zo prijzenswaardig is! Daardoor zullen jullie verwach­tingen, die er zo mooi groen uitzien, maar al te gauw verwelken en voor niemand meer enige waarde hebben. Zul je dan ook nog beweren dat jullie bedrieglijke wonderinstituut zo gemoedelijk en eendrachtig samen kan gaan met de werkelijke wonderdoeners die vanuit God werken? Zie, ik alleen zou al heel goed in staat zijn om jullie instituut met een enkel wonder dermate krachteloos te maken, dat voortaan zeker geen enkel mens meer, op zoek naar hulp, bij jullie zijn toevlucht zou nemen! -Geloof je wat ik zeg, of geloof je me niet?"

 

52 Roclus' twijfel aan Rafaëls macht

 

[1] ROCLUS zegt: ':Als je met je daden tot evenveel in staat bent als met je woorden, dan zou zoiets je inderdaad mogelijk zijn; maar de ervaring die ik tot nog toe met iedereen heb opgedaan is, dat de wijzen met de krachtigste woorden ook de zwaksten waren wat hun daden betreft. Ik geef daarom openlijk toe, dat ik niet al te zeer bevreesd ben voor je enigszins hoogdravende woorden met betrekking tot je daadkracht! Maar ja, er is veel mogelijk, ook al is het niet altijd waarschijnlijk!

[2] Ga maar naar de beide ouders en vertel hun dat hun onlangs uit de dood opgewekte dochter niet de echte is, maar dat zij slechts vanwege de grote gelijkenis ondergeschoven is, dan zul je zien of ze je geloven! Ja, men zal je wel de deur wijzen, maar geloven zal men het nooit, ook al zou je in staat zijn om met een tweede, nog meer gelijkende kopie te komen. Want de werkelijke dochter tot leven wekken zal je waarschijnlijk toch niet lukken; want ten eerste zal het jou nauwelijks bekend zijn waar ze begraven is, en ten tweede is haar lichaam vast al wel behoorlijk aangevre­ten door de wormen.

[3] Dit zou volgens mij nog de enige manier zijn om de beide ouders, in ieder geval voor een tijdje, aan het twijfelen te brengen; in het uiterste geval zouden de twee ouders de werkelijk tot leven gewekte dochter vanwege de grote gelijkenis als pleegdochter aannemen. Maar laten we ophouden met deze hele nietszeggende woordenwisseling en onze aan­dacht op iets anders richten!

[4] Hoor jij ook bij dit gezelschap? Waarom zijn jullie nu eigenlijk precies hier? Verleent de opperste landvoogd hier, zoals al vaker het geval was, publieke audiëntie aan het volk, luistert hij naar hun verzoeken en hoort hij allerlei klachten van het volk en zijn vertegenwoordigers aan, of houdt hij hier soms een soort gerecht of krijgsraad?  Want ik zie hier immers mensen uit alle streken en plaatsen van de mij bekende aarde. Zelfs de zwartste Moren, zo zwart als ik ze eerder nog nooit heb gezien, zijn hier buitengewoon rijk vertegenwoordigd; Perzen, Armeniërs;' Tauriërs, Grie­ken, Romeinen en Egyptenaren zijn er ook!

[5] Uit bescheidenheid en passende hoogachting voor de wijze en grijze Cyrenius zou ik nooit voor de dag zijn gekomen met deze vraag; maar omdat we nu al ruim twee uur met elkaar praten, heb ik moed gevat en de vraag nu aan jou gesteld! Vertel me daar eens wat over als je dat wilt, en ook over de manier waarop nu toch eigenlijk dit huis met die tuin, haven en schepen erbij is ontstaan! Ik weet nog wel watje mij hierover al gezegd hebt; maar puur door de kracht van Gods geest in de mens kan het toch immers niet alleen maar gebeurd zijn! Die kracht kan de mens wel op het spoor brengen van de middelen waarmee men zoiets het best kan produceren; maar zonder deze middelen, enkel uit lucht, zal zoiets toch wel niet tot stand zijn te brengen! Kom, beste, wijze, jonge vriend, zeg me nu eens eerlijk wat je er allemaal van weet!"

[6] RAPHAËL zegt: 'Heb nog maar even geduld; want we zijn nog niet helemaal klaar met het gesprek van zojuist, en waarom deze menigte hier is samengekomen, mag ik niet voortijdig verklappen! Later zul je nog wel meer te horen krijgen; laten we voor 't ogenblik maar eens bij het volgende stilstaan: of ikzelf niet in staat zou zijn om jullie instituut een dodelijke slag toe te brengen, zonder mij ergens een tweede kopie van de zogenaamd door een wonder tot leven gewekte dochter te verschaffen! Jij twijfelt hieraan en toch zou ik je ogenblikkelijk een overtuigend bewijs kunnen leveren waarvan je de haren te berge zouden rijzen! -Wat zou je dan zeggen?"

 

53 Roclus rechtvaardigt het stichten van de orde der Essenen

[1] Enigszins geraakt zegt ROCLUS: 'Mijn geweten wordt niet geplaagd door wat voor misdaad dan ook! Ik heb steeds streng volgens de wet geleefd; wat zou mij de haren te berge moeten doen rijzen? Als het al zo is dat ons instituut zo'n gruwel is in de ogen van een voor de mensen nooit zichtbare God, wiens bestaan ik nu inderdaad niet meer kan ontkennen na alles wat ik van jou gehoord heb, dan zou de alwetende, alles ziende en almachtige, buitengewoon oerwijze God toch wel een middel hebben waardoor Hij het oprichten van dergelijke instituten gemakkelijk zou kunnen verhinde­ren! Wij en eigenlijk onze voorvaderen hebben noch voor, noch tijdens en ook niet na het oprichten van dit instituut van enige kant een of andere belemmering ondervonden; ook de staat, waaraan het plan toch openlijk werd voorgelegd, heeft met alle bereidwilligheid toegestaan dat dit insti­tuut, dat zeer nuttig werd bevonden, werd opgericht, en ons toegezegd altijd trouw te zullen zwijgen, en ook beloofd om als dat nodig mocht zijn, ons met wapens te behoeden en te beschermen. Het volk, voor wiens duidelijk heil dit instituut werd opgericht, heeft ook geen protest laten horen. Dus van geen enkele kant, noch van God, noch van de staat en ook niet van de burgers, is bij de oprichting op een of andere manier gepro­testeerd, en zodoende was het puur onmogelijk om tegen iemands wil te zondigen met het oprichten van dit instituut, en wij als leden daarvan kunnen daarom iedereen en ook een God met een heel rustig geweten onder ogen komen. Ik zou daarom werkelijk niet weten waarmee jij er op gerechtvaardigde wijze voor zou kunnen zorgen, dat de haren mij te berge rijzen!

[2] Jij beschikt, tenminste naar je eigen woorden, over een bijzondere kracht en bent misschien zelf wel degene die dit wonder heeft verricht, en je kunt misschien ook zomaar slechts door woord en wil doden tot leven wekken, zoals nu tot onze stad het gerucht van een Nazarener is doorge­drongen die zoiets ten aanschouwe van iedereen heel goed kon, wat ik ook helemaal niet zo zeer betwijfel; want mensen zijn innerlijk geesten van zeer verschillende grootte, en zo is er regelmatig iemand die hetzij uit zichzelf of door toeval iets uitvindt waarvan miljoenen vóór hem, miljoe­nen tijdens zijn leven en erna, geen enkele notie hebben, en hij voert het uit en brengt daardoor vaak de halve aardbol in grote verbazing. En dan is het juist weer ons instituut, dat met geen goud te betalen is, dat zulke uitvinders opzoekt en alles in het werk stelt om hen voor zich te winnen, en ervoor te zorgen dat hun afzonderlijke uitvindingen de gehele mensheid ten goede komen!

[3] Wij Essenen zullen nooit een buitengewoon mens vervolgen of belemmeringen in de weg leggen, maar wij stimuleren zo iemand nog op alle mogelijke manieren, en proberen hem, indien mogelijk, voor ons te winnen, wat ons al meerdere malen is gelukt. Dat het hem dan niet slecht gaat bij ons, daar staat het hele instituut als één man borg voor! Zie, zo denken wij, dit is ons standpunt en zo handelen wij ook, zonder dat enige beloning, hetzij tijdens of na dit leven, hier een rol speelt! Wij doen hetgeen wij na algemeen overleg als goed beschouwen, alleen omwille van het geval zelf! Voor welke rechter moeten wij dan nog bang zijn?

[4] Ben jij soms zelf die wonderbaarlijke Nazarener? Ook goed, en eigenlijk nog beter; want dan leren wij die man of jongeling tenslotte immers zelf kennen, van wie wij al zoveel buitengewone dingen hebben vernomen! Alleen zie je me er iets te jong uit voor de Nazarener, die volgens de beschrijving minstens dertig jaar moet zijn! Maar het maakt helemaal niet uit, je hoeft de beroemde Nazarener ook helemaal niet te zijn; want jij bezit immers ook een zeer levendige en werkzame geest, je hebt veel van de wereld gezien en allerlei ervaringen op kunnen doen. Waarom zou jij daardoor niet ook vermogens kunnen ontwikkelen, waarvan ik de groots­heid in het geheel niet kan vermoeden? O, denk niet dat ik ook maar enigszins jaloers op je ben! Ook wil ik niet ontkennen dat er buiten onze schijnwonderen ook ware wonderen kunnen bestaan; want aan schijnwon­deren moeten altijd ware wonderen vooraf zijn gegaan, omdat de mensen anders niet zo gemakkelijk ooit schijnwonderen hadden kunnen uitvinden. Maar wat betreft één ding ben ik het absoluut niet met je eens, namelijk dat wij met opzet door onze schijnwonderen ooit iets hebben willen bereiken waarvan men algemeen erkent dat het in feite slecht is.

[5] Inderdaad, we wisten niet dat door zulke bedrieglijke wonderen de morele levenssfeer van de mensen totaal te gronde wordt gericht, wat voor de mensen een groot kwaad is; maar we waren allen zonder uitzondering atheïsten en daarom kon ons natuurlijk ook geen ander menselijk levens­geluk voor ogen staan dan het aardse, omdat wij niet aan een leven na de dood van het lichaam geloofden, tenminste niet aan een leven waar men zichzelf van bewust is! Waardoor wij echter het bestaan van een goddelijk wezen niet meer aannamen en wat ons tot een absoluut atheïsme heeft gebracht, heb ik je al zo goed en aanschouwelijk mogelijk per 'longurn et laturn'*(*lang en breed) uit de doeken gedaan en ik geloof nu voorjou, ook al zou jij God Zelf zijn, zo zuiver mogelijk te staan.

[6] Er is ook geen enkel ziek plekje in mijn geweten dat ik geheim heb gehouden, en daarom sta ik hier ook heel moedig tegenover je! De dood vrees ik niet, ofschoon ik waarlijk geen vriend ben van pijn en lijden. Wat is er verder nog waarmee je de haren van een man, die ook van zichzelf kan zeggen 'Si totus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae! ,** (** Ook al stort de hele wereld in elkaar, de onverschrokkene zal toch door het puin gedragen worden)van angst te berge zou kunnen doen rijzen? Laten we nu liever goede vrienden blijven en elkaar in alles wat goed en waar is steunen, wat zonder meer zeker het beste is voor alle mensen, dan zal het volgens mij helemaal niet nodig zijn dat wij elkaars haren te berge doen rijzen! Overigens kun je doen wat je wilt, de wereld zal over het algemeen toch nooit beter worden dan ze nu is en ook altijd al was!

[7] Het liefst zou ik er nu met mijn collega's weer vandoor gaan! Want ik zag net dat hier meerdere Farizeeën zijn, en -vergeef me, vriend! -die kom ik liever nergens tegen, omdat ze' ex diametro ,*** (***lijnrecht) tegen iedere vooruitgang zijn. Ik schenk je alle verdere verklaringen en moeite! Ik weet nu waar ik aan toe ben en waar ik me geestelijk naar moet richten om het eeuwige leven uit God te bereiken; meer heb ik voorlopig niet nodig, en verdere uitleg over dit wonder met betrekking tot het huis schenk ik je ook, ofschoon ik graag tot in de kern was doorgedrongen! Maar al die Farizeeën; zelfs de overste uit Caesarea Philippi, met z'n stramme benen, is ook al hier! O, we maken dat we weg komen!"

[8] RAPHAËL zegt: 'O, voor hen kunnen jullie wel blijven; want dat zijn evenmin Farizeeën meer als jij! Iedereen die hier rondloopt is een zuiver mens, op één na, die intussen vanwege de Schrift wordt geduld. Dus de Farizeeën die hier zijn, hoef je niet meer te mijden! Maar je beweert dat je iets gehoord hebt van de wonderbaarlijke Nazarener? Vertel me er iets van, dan zal ik er van afzien omjouw haren te berge laten rijzen! –Wil je dat?"

[9] ROCLUS zegt: 'Waarom niet? Ik weet weliswaar niet veel; maar wat ik weet is geen onzin, het lijkt op waarheid te berusten en verdient om geloofd te worden. Ik vraag alleen enig geduld om het onder woorden te brengen!"

 

54 Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover

 

[1] Na een korte pauze zegt ROCLUS tegen Raphaël: 'Beste jongen, werkelijk wijze vriend! Ik ben nu geheel in staat om je te vertellen wat ik ook pas sinds korte tijd heb vernomen van enkele handelslieden uit Nazareth en Kapérnaum, aan wie ik zonder meer waarlijk mijn volledige vertrouwen heb geschonken wat de feiten betreft, omdat dat mannen zijn die men kan geloven. Maar ik weet natuurlijk ook geen woord meer dan wat ik van deze collega' s van mij als waarheidsgetrouw heb vernomen, ­luister dus naar me!

[2] In het stadje Nazareth aan de bovenloop van de Jordaan gelegen, niet in het plaatsje in de bergen dat dezelfde naam heeft, leefde een timmerman die bij zijn tweede vrouw een zoon had verwekt, die hij 'Jezus' noemde. Deze was tot zijn dertigste ook timmerman en een altijd stille man, die veel dacht maar weinig sprak. Hij was verder een uiterst beschaafd man; men hoorde hem nooit ruziën en zag hem nooit een of andere bekoorlijke Venus en evenmin Bacchus hulde bewijzen.

[3] Evenwichtige en zeer bescheiden nuchterheid was de overheersende karaktertrek in zijn leven. Daarnaast was hij altijd zeer deemoedig en barmhartig tegenover de armen, en vroeg voor zijn altijd uitstekende timmermanswerk slechts een heel klein loon, dat hij altijd uiterst stipt aan zijn ouders afdroeg. Op de dag echter dat hij precies dertig jaar oud werd, legde hij al zijn gereedschap aan de kant en raakte noch zijn bijl, noch zijn zaag meer aan.

[4] Zijn broers en zijn nog in leven zijnde moeder, allemaal volkomen eerlijke mensen, vroegen hem naar de reden daarvan en hij moet hun het volgende, hoogst mysterieus klinkende antwoord gegeven hebben: 'Het uur is gekomen, dat ik de wil van mijn Vader in de hemel moet vervullen, waarom ik dan ook naar deze wereld ben gekomen! ,

[5] Spoedig daarop verliet hij het ouderlijk huis, trok naar de kleine woestijn niet ver van de plaats waar de Jordaan in de zee stroomt, waar wij ons nu bevinden, nam daar leerlingen aan en leerde hun God en de naaste lief te hebben en waarschuwde hen voor het oude zuurdeeg van de Farizeeën; en dit is iets waardoor ik veel waardering voor de man kreeg, ofschoon ik nog niet het geluk had hem ergens persoonlijk te ontmoeten; want een tegenstander van de Farizeeën is altijd onze vriend en kan van ons alle steun krijgen.

[6] Aan deze zeer achtenswaardige leer schijnt hij ook een geweldige magische wilskracht te verbinden en wonderdaden te verrichten die tot nog toe geen enkele sterveling in zijn dromen voor mogelijk heeft gehouden. Men zegt bijvoorbeeld dat hij iedere dode zonder enig aards middel maar slechts door woord en wil weer in het leven terugroept; hoe ongelooflijk en fantastisch dit ook mag klinken, zegt men toch dat het volkomen waar is! Kortom, hij moet van de ene plaats naar de andere trekken, de mensen zichzelf en God leren kennen op een manier die heel goed te begrijpen is, en iedere stap die hij zet schijnt van de meest buitengewone wonderen vergezeld te gaan!

[7] Zijn intussen al zeer talrijke en altijd met hem mee trekkende leerlingen houden hem voor een God, omdat een werkelijke God met al zijn wonderbaarlijke eigenschappen onmogelijk tot meer in staat zou zijn. Maar laten we het daar maar niet over hebben; want een God, zoals wij ons die in allerlei vormen en gedaanten voorstellen, is immers toch niets anders dan een allerlei vormen aannemend product van de menselijke fantasie, met louter toegedichte vermogens die niets voorstellen, evenmin als de bezitter van deze vermogens, namelijk de gefantaseerde God!

[8] Maar als het echt zo gesteld is met de wonderman uit Nazareth, waar ik absoluut niet aan twijfel, dan zie ik ook helemaal niet in waarom men hem niet voor een God zou kunnen of mogen houden! Ik denk er het volgende over: Deze mens, door zijn natuurlijke aanleg zeker begaafder dan leder ander mens op de hele aarde, heeft door zijn levensinzet het centrum van zijn liefdeleven in zichzelf gevonden, en heeft vervolgens dit centrum zeer zorgvuldig verzorgd, gevoed, gesterkt en ontwikkeld.

[9] Met dit ware leven, dat volledig in hem is ontwikkeld en hem geheel doordringt, stelt hij zich in verbinding met de algemene levenskracht van de natuur, waardoor zijn wil dan niet alleen zijn eigen levensorganisme leidt, maar alle organismen in de hele natuur, omdat hij door zijn leven de leidraden van alle andere deellevens in de levende wezens in zichzelf verenigt en daardoor naar believen met alle wezens kan doen wat hij wil.

[10] Ik heb daarstraks al, toen ik nog volledig atheïst was, de opmerking laten vallen, dat en hoe een mens het alleen maar tot een werkelijke God en tot het eeuwige leven kan brengen door het levensprincipe in zichzelf te vinden, en dat misschien al verscheidene mensen heel lang geleden het zover gebracht hebben en in de toekomst nog meer mensen het zover zullen brengen. Nu hebben we de man uit Nazareth, die geen verzinsel is en die mijn bewering volkomen rechtvaardigt! Aan hem dacht ik dan ook toen ik die opmerking tegenover jou maakte. Ik zou er heel wat voor over hebben als ik hem ergens kon vinden! Ik zou zelfs zijn leerling worden en ik zou hem, als het allemaal waar is wat ik over hem gehoord heb van enkele van mijn collega's, zonder daar verder nog aan te twijfelen voor een ware God houden en hem met hart en ziel liefhebben en aanbidden, ook al zou je me daar duizend joodse Jehova's en honderdduizend Egyptische oppergoden tegenoverstellen!

[11] Ik zeg je: Alle Jehova's en alle Zeus en, de Egyptische, Griekse en Romeinse, en alle Athma's en Lama's van de Indiërs stellen niets voor bij deze ene Nazarener, die een ware wonderman is en waarvoor wij, Essenen, in 't geheel niet bevreesd zijn, want enkele van ons bevinden zich zelfs onder zijn leerlingen en hebben ons al meerdere malen per brief laten weten hoe deze man is, wat hij leert en wat hij allemaal doet! Ja, als die man hier toevallig zou zijn, dan zou ik jou helemaal niet vragen hoe dit wonderbaarlijke huis is ontstaan; want dan zou ik tegen je zeggen: 'Kijk, dit is een waar Godswerk! ,

[12] Voor een God is het mogelijk om hier ook een nieuwe wereld te scheppen; want hij heeft de centrale levensdraden in zich, en het kan niet anders dan dat hij hiermee alle wezens en alle elementen van de gehele natuur volkomen in zijn macht moet hebben. Hij hoeft maar iets vast te willen en het moet zich dan volgens zijn allerhelderste en hoogst volmaakte intelligentie vormen. Archimedes, 'n grote wijze, die met heel wat krachten vertrouwd was, zei: 'Geef me een vast punt boven de aarde, en ik licht de hele wereld uit haar voegen!' Dat was weliswaar een stoutmoe­dig, maar toch een groot woord; maar het zou hem wel zwaar gevallen zijn om met zijn schroefhefbomen de hele aarde uit haar voegen te lichten.

[13] De Nazarener heeft echter geen materiële schroefhefbomen nodig, hij hoeft maar zijn wil te laten werken en de hele aarde, wij incluis, ligt in atomen uiteengevallen voor ons, dat wil zeggen, voor zover wij ons na dit uiteenvallen nog een bestaan voor onszelf kunnen voorstellen!

[14] De Nazarener is het die de geschikte hefboom heeft gevonden en hij heeft geen vast punt buiten de aarde nodig, maar alleen zijn wil, en alle zichtbare natuur is opgehouden te bestaan! En kijk, deze Nazarener behoort in zekere zin ook tot ons instituut, dat wil zeggen tot het instituut van de ware, onbaatzuchtige naastenliefde, en wij hoeven daarom niet te vrezen voor een wonderdoener die nog groter en nog waarachtiger is, omdat wij er van overtuigd zijn dat vast niemand op deze aarde het tegen hem op zal nemen.

[15] Of voel jij er soms voor om het tegen hem op te nemen, je wou me Immers de haren te berge doen rijzen?! Kijk, mijn beste en verder zeer gewaardeerde jongen, altijd mooi bescheiden blijven! Je kunt dan wel tot heel veel in staat zijn, maar nog lang niet tot alles; de Nazarener is echter tot alles in staat! Met hem zou het slecht kersen eten zijn voor jou, beste vriend van me! Ik zal de Nazarener vast nog wel ergens zelf ontmoeten en jou dan aan hem voorstellen; pas dan echter op dat het je de kop niet kost! -Zo, weet je nu wie de wonderman uit Nazareth is?

[16] RAPHAËL zegt: 'Zo, denk je dat ik hem niet ken? Ik ben immers al een zeer geruime tijd bij hem in dienst!'

 

55 Het wonder dat Roclus van Raphaël verlangt

 

[1] ROCLUS zegt lachend: 'Wat ben jij een vreselijke opschepper! Als je nog nooit een onwaarheid hebt gesproken dan heb je het nu gedaan! Daar laat die jonge vlegel mij de heerlijke Nazarener eerst uitvoerig beschrijven en zegt nu, dat hij al geruime tijd bij hem in dienst is. Niet slecht, helemaal niet slecht! Eerst weet hij nog zo goed als niets over hem en nu is hij zelfs zijn dienaar! Neen, maar nu vraag ik je toch om dat te bewijzen, anders zal ik ervoor zorgen dat jouw blonde lokken te berge rijzen! Begrepen?! Kom dus maar op met het bewijs!"

[2] RAPHAËL zegt: 'Ja m'n vriend, met dit verzoek maak je me niet bang en ik zal in staat zijn om alles te doen wat je maar verlangt, als je tenminste iets verstandigs vraagt en iets wat men zich voor kan stellen; want voor iets doms en iets dat men zich niet voor kan stellen bezit ik geen kracht en geen macht. Vertel me dus vlug waarmee ik het moet bewijzen, dan zal ik het ook even vlug ten uitvoer brengen!"

[3] ROCLUS keek Raphaël nu strak in het gezicht en zei: 'Wel, mijn lieve, jonge vriend, hier heb ik een steen van de grond opgeraapt die ongeveer vijf pond weegt. Hij is van bruin graniet en is voor zover ik weet met geen enkel metaal verwant. Maak er goud van, maar het gewicht moet gelijk blijven!"

[4] RAPHAËL zegt: 'Kortzichtige man, als.dat goud wordt, zal de klomp wel drie keer zo zwaar worden! Het gewicht kan dus niet gelijk blijven als aan de vorm en de omvang niets veranderd mag worden! Wat wil je nu dat er verandert?"

[5] ROCLUS zegt: 'Laat vorm en omvang hetzelfde blijven en het gewicht veranderen ten behoeve van het wonder!'

[ 6] RAPHAËL zegt: 'Houd de steen nu dan stevig vast, opdat hij niet wanneer hij als een goudklomp driemaal zwaarder is geworden uit je hand valt; want de oerplotselinge gewichtstoename geeft altijd hetzelfde gevoel als wanneer er een steen van ongeveer tien pond uit de lucht in je handen zou vallen! Je zou dus wel eens met goudklomp en al om kunnen vallen!"

[7] ROCLUS zegt: 'Dat ongeluk zal mij waarschijnlijk niet overkomen!'

[8] Dit zei Roclus enkel vanuit een soort twijfel over het slagen van het bewijs. Op hetzelfde moment wil Raphaël de steen echter in goud veranderen. De steen verandert op dat moment ook helemaal in goud en werpt door de plotselinge gewichtstoename Roclus op de grond en wel zo hard, dat Roclus zich flink bezeerde en hij nauwelijks in staat was om weer op te staan.

[9] Toen hij (ROCLUS) weer op zijn benen stond begon hij Raphaël te verwijten dat hij het moedwillig had gedaan: 'Luister, wonderbaarlijke, baldadige jongen, tien van zulke goudklompen zijn niet waard om je daarvoor zo'n pijn te laten welgevallen! Had je me dan niet kunnen zeggen: 'Nu gebeurt de verandering!'? Ik ben immers met mijn hoofd en mijn handen zo hard op de grond terecht gekomen alsof ik uit een hoge boom ben gevallen! Mijn hoofd doet nog ontzettend pijn! O, jij baldadige wonderjongen, genees me nu ook van mijn hevige hoofdpijn, als een nog groter bewijs van de waarheid van hetgeen je gezegd hebt!'

[10] Nu blies Raphaël in de richting van Roclus en op hetzelfde ogenblik voelde Roclus geen enkele pijn meer, en RAPHAËL zei tegen hem: 'Til nu ook de klomp goud van de grond op en bekijk hem of hij wel helemaal van echt goud is!"

[11] ROCLUS deed dat en riep meteen ook zijn elf metgezellen erbij en zei: 'Kijk hier eens en oordeel zelf!"

 

56 De Essenen gissen naar de persoon van Raphaël

 

[1] ALLEN kwamen en zeiden: 'Vriend, dat is puur goud, en die hele klomp zou wel eens een nauwelijks te schatten hoge waarde kunnen hebben! En die onbeschrijflijk mooie jongen heeft enkel door zijn wil bewerkstelligd dat deze bruine korensteen nu een even grote klomp goud werd? Dat kan geen enkele magiër! Het is dus een echt wonder, alleen een God mogelijk, -wat wij weliswaar tot nog toe allemaal voor een verzinsel hielden, maar dit feit zegt ons onmiskenbaar iets anders. Deze prachtige jongen is een God, niets meer en niets minder! Die moet door ons aanbeden worden en wij moeten hem offeren wat wij maar kunnen, opdat hij niet boos op ons wordt en ons zelfs zou verlaten!"

[2] ROCLUS zegt: 'Hij beweert van zichzelf dat hij slechts een leerling en dienaar van de steeds beroemder wordende Nazarener is. Hij is dus geen God; maar des te duidelijker komt hier de onbetwistbare goddelijkheid van de Nazarener naar voren! Ook hebben jullie zojuist gezien met wat voor geweld ik op de grond viel, waardoor ik hevige hoofdpijn kreeg, en met een heel zachte ademtocht uit de mond van de jongen werd die pijn letterlijk weggeblazen. Dus de jongeling is volgens zijn eigen woorden slechts een leerling en dienaar van de Nazarener, en verdient weliswaar al ons respect, maar geen aanbidding en geen offer! Omdat hij dit nu ongetwijfeld is, moeten we nu alleen naar de Nazarener zoeken; hebben we die, dan hebben we alles!"

[3] De METGEZELLEN zeggen: 'Is deze jongen tenslotte niet zelf de Nazare­ner?

[4] ROCLUS zegt: "Neen, neen, dat is hij niet! Ten eerste is hij daar veel te jong voor; dertig jaar, -hoe komen jullie daarbij!? Deze jongen is amper zestien! En ten tweede hebben we de hoogst eigen bekentenis van de jongen zelf! Zijn moedwilligheid is wel een beetje erg, maar van een leugen is bij hem absoluut geen sprake, dat garandeer ik jullie, -geen spoortje van een leugen is bij hem; want zo goed heb ik hem welleren kennen! Oprecht is hij zonder meer, soms ook wel een beetje ondeugend, wat we vanwege zijn jeugdige leeftijd graag door de vingers willen zien, te meer daar hij zo'n prachtige jongen is als ik in mijn leven nog nooit heb gezien! Men zou bijna denken dat hij een verkleed erg mooi meisje is; maar soms ziet hij me er toch veel te ernstig uit, zodat ik hem dan ook ondanks zijn zeer vrouwelijke schoonheid toch voor een mannelijk persoon moet houden. Ook is hij veel te wijs voor een meisje; want meisjes, ook al zijn ze nog zo mooi, zijn altijd een beetje dom en kunnen zich nooit en te nimmer tot de wijsheid van een man verheffen. Maar hij bezit een heel bijzondere wijsheid, waar iemand zoals wij niet mee kan wedijveren. Dit alles bewijst echter ook dat hij niet de Nazarener zelf, maar een echte dienaar van hem is. Laat hij ons bij de Nazarener brengen!"

[5] Nu richt Roclus zich weer tot Raphaël en zegt: 'Luister, jij beste, ofschoon enigszins kwajongensachtige dienaar van de Nazarener! Wij beiden zijn klaar met elkaar en ik en mijn collega’s vragen je nu alleen nog om ons te laten zien waar wij de beroemde Nazarener kunnen vinden en ontmoeten!"

[6] RAPHAËL zegt: 'Ja, nu mag en kan ik je, ook al is het een beetje vaag, wel zeggen dat de zeer beroemde Nazarener zich juist hier bevindt! De juiste persoon kun jij met je scherpe verstand zelf wel vinden onder deze ruim honderd gasten! Kijk, als je niet zo'n scherp verstand had, dan had ik je de persoon van de Nazarener wel aangewezen; maar je scherpe verstand belet me dat! Ga daarom goed zoeken en je zult het goede wel vinden!"

[7] ROCLUS zegt: 'En maar hatelijke opmerkingen maken, - geeft niets; mijn verstand is desondanks niet te verachten! Wat ik daarmee niet kan vinden, vind ik wel met mijn hart; want dat behoort toch ook niet bepaald tot de minste op deze wereld. Maak je geen zorgen om mij, mijn jonge, zeer wijze vriend, ik zal niet lang hoeven te zoeken en spoedig het juiste vinden en hebben!"

 

57 Roclus spreekt over het belang van een ontwikkeld verstand

 

[1] Nu spoort Raphaël Roclus aan om eerst voor de kostbare klomp goud te zorgen, die hij hem cadeau doet.

[2] ROCLUS zegt een beetje boos geworden: 'Vriend, als ik op het punt sta het hoogste goed van de mensen te zoeken, dan laat ik het gevaarlijke vuil van deze wereld met rust! Heb je dat begrepen, jonge vriend, je dreigt nu toch wel een beetje eigenwijs te worden?! Ik kan je werkelijk verzekeren dat ik deze vuiligheid met geen vinger meer aan zal raken en je kunt het voor je eigen plezier weer veranderen in hetgeen het vroeger was!

[3] Denk je soms dat ik begerig ben naar goud, omdat ik een Griek en een Esseen ben? Wel, dan vergis je je deerlijk! Ten eerste bezit ik thuis als aards erfgoed honderd keer meer van dit gele vuil der aarde dan deze ongemak­kelijke klomp groot is en daarom heb ik dit vers gebakken goud niet nodig, en ten tweede is mijn hart er nog nooit aan gehecht geweest; want als ik ooit begerig was geweest naar aardse goederen, dan had ik vast nooit zo'n scherp verstand kunnen ontwikkelen, dat, ook al kan het, het Allerhoogste zelf niet begrijpen, toch een hulpmiddel is op de weg daarheen, en ook daarom alleen al duizend maal meer waarde heeft dan honderdduizend van zulke goudklompen.

[4] Wel weet ik nu dat de mens bij het puur met het verstand zoeken naar de hoogste geestelijke zaken van het leven, ook al is dat verstand nog zo zuiver en scherp, er nooit helemaal zal komen; maar als dit licht van de ziel volledig ontbreekt, zal de mens het nog moeilijker hebben om bij de hogere, dieper liggende waarheden van het leven te komen! Als de mens een goed ontwikkeld verstand heeft, dan is hij volgens mij al een flink eind op weg naar de eeuwige en onvergankelijke levenswaarheid die van God komt, en dat is vanuit dit gezichtspunt bekeken zeker ook al van zeer hoge waarde, en het is daarom helemaal niet juist dat jij, jonge vriend, zo plagend over mijn scherpzinnigheid spreekt!

[5] Kijk, in de afgebrande stad dwalen nog heel wat mensen rond over wier scherpe verstand jij je zeker nooit zou beklagen; waarom komen ze dan niet hier naar toe, deze schapen en lammeren, om de diepere waarheden v~n ~et leven te zoeken? Ze zijn hier allemaal komen kijken en hebben dit nieuwe wonderbaarlijke huis vast ook ontdekt; maar dat is hen om het even!

[6] Wat kan de belangstelling wekken van een mens als hij helemaal niet in staat is om te denken? Ik zeg: Helemaal niets, behalve dat zijn misschien hongerige maag ijverig achter wat eten aan zal lopen, dat hem zal verzadigen! Zet deze steeds hongerige menselijke lastdieren een maaltijd voor en verricht naast hen de grootste wonderen, -dan zullen deze verstandsloze mensen gulzig eten en niet in het minst oog hebben voor jouw wonderen! En als ze hun maag hebben gevuld, worden ze traag en slaperig en zullen weer geen oog hebben voor je wonderen! Zoiets valt alleen het ontwikkelde verstand op en het begint te denken en allerlei vergelijkingen te maken en heeft geen rust tot het de een of andere verklaring van het wonder te pakken heeft!

[7] Maar als dit onweerlegbaar zo is, waarom maak je dan voortdurend bitse opmerkingen over mijn scherpe verstand? Kijk, ondanks al je won­derbaarlijke kracht heb je het wat dit betreft toch wel heel erg mis!

[8] Als ik een God waarachtig wil leren kennen dan moet ik daarbij, en wel op de eerste plaats, ook denken en dan pas voelen! Wat moet anders een beter en geestelijk gevoel in mijn hart opwekken als ik als een os ben zonder verstand? Jij zei me dat ik de goddelijke Nazarener alleen met mijn scherpe verstand moest zoeken en vinden; en dat zal ik ook doen om je te laten zien, dat een goed verstand ook ergens goed voor is! Kort en goed, het is uitstekend, ik ben je heel veel dank verschuldigd en ik mag je echt heel graag -want je hebt mij een echte God leren kennen en mij daardoor een onmetelijke schat gegeven, waartegen hele goudbergen niet opwegen -; maar datje nog steeds vervelende opmerkingen maakt over mijn verstand bevalt me niet aan jou!

[9] Want zelfs de hoogste wijsheid van een God moet het met me eens zijn, dat het verstand voor de mens vanwege de zelfkennis en hoofdzakelijk vanwege de daaruit voortvloeiende kennis van God even noodzakelijk is, als de ogen voor hem nodig zijn om te kunnen zien! Ik weet wel dat een mens met zijn verstand, ook al is dit nog zo wakker en helder, eindeloos veel niet kan en zal begrijpen van wat de goddelijke, hoogste wijsheid allemaal heeft verordend, wat haar deed ontstaan, en wat er allemaal is en gebeurt; maar zonder een zekere scherpzinnigheid, die in staat is om te onderzoeken en te onderscheiden, begrijpt de mens helemaal nooit iets!

[10] Men zegt, dat alleen het geloof een licht is voor de mens! O, lieve hemel, wat is dan een geloof zonder verstand? Het is de wiegewijsheid van onmondige kinderen die naar de maan reiken omdat ze mogelijk denken dat het een rond stuk honingbrood is! Er zijn werkelijk volwassen mensen op deze goede aarde die de maan voor een in de lucht zwevend stuk brood houden, dat iedere maand door de paradijsvogels wordt opgegeten, maar dan meteen weer opnieuw begint te groeien! Ja, vriend, zeg me, wat heb jij, wat heb ik en wat heeft een God nu aan zo'n geloof? Is het dan niet beter en waardiger voor de menselijke en goddelijke geest in de mens om na te denken en in de loop van de tijd te ontdekken, dat de maan toch iets anders moet zijn dan een stuk brood waarvan de paradijsvogels kunnen eten?

[11] Mijn principe is: Alles onderzoeken en daarvan het goede, en hetgeen in ieder geval het dichtst bij de waarheid komt, zolang behouden tot men hierover een beter en sterker licht ergens vandaan heeft gekregen. Immers, in een pikdonkere nacht is een lichtwormpje beter dan helemaal geen licht; en daarom is het lichtvonkje van de ziel -verstand genaamd -immers ook beter dan totaal duister bijgeloof, waarin in de verste verte geen waarschijn­lijkheid is te ontdekken!

[12] Gesteld, dat ik een volstrekte waarheid, die mij verteld is, moet geloven zonder mij ook maar in het minst ervan te kunnen overtuigen dat het werkelijk een waarheid is, omdat het verstand en de ervaring die daarvoor nodig zijn ontbreken. Wat is zo'n geloof dan anders dan het blindste bijgeloof? Want wat voor nut heeft de geloofde waarheid voor mij als ik die niet begrijp, ja mij helemaal niet overtuigen kan of het een waarheid is? Waar zou goud nu goed voor zijn, als het verstand van een mens het niet zou kunnen onderscheiden van ander, gewoon, waardeloos metaal? Als een mens dus iets gelooft dan moet hij het toch met een beetje verstand geloven, anders maakt het voor hem immers niet uit of iets leugen of waarheid is!

[13] Als jij mij zegt: 'Ver achter die blauwe bergen ligt een stad die louter uit de kostbaarste edelstenen is opgebouwd, en de mensen die daar wonen zijn allemaal reuzen!', dan zal ik jou, als ik blind en dom genoeg ben, op je woord geloven en dan zal dat zelfs een onwrikbare waarheid voor me zijn; maar als er dan iemand anders komt die tegen mij zegt: 'Zeg, achter die blauwe bergen ligt helemaal geen stad, en er zijn al helemaal geen mensen die zo groot zijn als reuzen!', wat zal ik als dom onwetend mens zonder verstand dan doen? Ik zal vasthouden aan wat ik het eerst gehoord heb, ofschoon het een pure leugen is, en ik zal met brutale spot de waarheid van de tweede afwijzen! Kan dit echter een hoogst wijze God om het even zijn?

[14] Als de Nazarener een God is vol van de hoogste wijsheid, waaraan ik nu niet meer twijfel, omdat ik dat met mijn verstand inzie, dan zou het toch wel dom van hem zijn als hij de mensen zou leren om de leugen en het onware daarvan te onderkennen, maar daarentegen het licht van de waarheid en het goede daarvan zonder enig kritisch verstand aan te nemen!

[15] Je ziet dus datje me wat dit betreft niet kunt overtuigen, ook niet al doe je duizend wonderen; maak daarom in het vervolg geen grapjes meer over mijn verstand, maar laat het in zijn waarde; wijs me dus maar aan waar de goddelijke Nazarener zich nu bevindt, opdat ik op passende wijze voor hem neer kan knielen en hem ook kan aanbidden!"

 

58 De invloed van de liefde op het verstand

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Maar vriend, jij maakt je in zekere zin druk om iets waarvan jij alleen maar veronderstelt dat ik er zo over denk; hoe kun je van me denken dat ik een tegenstander ben van een goed verstand bij mensen?! Als ik je zeg datje de Nazarener hier nu met je kritische verstand moet zien te vinden, wil ik je er alleen maar op wijzen dat ook het helderste verstand bij lange na niet toereikend is, maar dat het vooral een zaak is voor het gemoed, dus van de liefde, om Diegene te zoeken en te herkennen, die Zelf de hoogste en zuiverste liefde is! Het verstand moet hierbij weliswaar niet ontbreken, maar het moet voorafgegaan worden door de liefde! Zonder liefde lukt dit het pure verstand als zodanig niet!

[2] De persoon van de Nazarener is lang niet het enige wat hierbij belangrijk is, evenmin het feit dat jij Hem in je enthousiasme als magiër tot een God maakt, maar het enige belangrijke is wat je hárt erover zegt!

[3] Als je de juiste graad van warmte daarvoor zou bezitten dan had je de Nazarener al herkend en was het niet nodig geweest om mij naar Hem te vragen; want liefde vindt liefde snel en moeiteloos. Maar bij jou overheerste tot nu toe nog steeds het kille, ofschoon heel nuchtere verstand, en daarom moet je nog steeds naar Hem vragen die zo dicht bij je is! Denk jij dat ik daarmee het blinde bijgeloof, dat jullie Essenen nu precies het meest cultiveren, wil verdedigen? O, dan vergis je je behoorlijk in mij!

[4] Als ik zeg dat hierbij puur werelds verstand niet voldoende is, dan wil dit zeggen dat het wereldse verstand, zelfs als dit een hoge mate van zuiverheid heeft bereikt, gepaard moet gaan met een nog veel hoger staand, zuiver geestelijk inzicht om het Allerhoogste te kunnen herkennen. Als ik je dit nu op zo voor de hand liggende wijze duidelijk wilde maken, hoe kun jij mij dan als intelligent persoon verwijten, dat ik een tegenstander ben van het verstand en alleen ware ezels en ossen in staat acht tot hoger inzicht? Merkje dan niet hoe ver je puur wereldse verstand weer naast het doel heeft geschoten?!

[5] Kijk, voor alle belangrijke burgerlijke levensomstandigheden hebben de mensen zo nu en dan werkelijk wijze wetten bedacht en deze ook gesanctioneerd; maar er zijn er ook enkele bij die erg wreed zijn, zoals bijvoorbeeld de meeste strafwetten.

[6] Nu heeft een mens een wet overtreden, voornamelijk omdat hij deze wet niet kende. De arm van het gerecht grijpt hem en brengt hem voor de strenge stoel van de alle wetten zeer goed kennende rechter. Als deze dan volgens zijn puur wereldse verstand een oordeel uitspreekt, dan zal hij de aangeklaagde zonder enige genade volgens de codex poenitentiarium* (*wetboek van strafrecht) ter dood veroordelen.

[7] Maar heeft de rechter, behalve zijn heldere verstand ten aanzien van de wereld en de wet, ook een liefdevol warm voelend hart, dan zal dit protest aantekenen bij het kille wereldse verstand en het volgende zeggen: De wet, misschien meer uit tirannieke heersersdrift zo meedogenloos opgesteld, kan hier toch niet volledig toegepast worden!? Want hier moet de duidelijke totale onwetendheid met een bestaande wet in aanmerking genomen worden!

[8] Want wanneer iemand op het dak staat en iemand anders beneden op de grond ziet liggen, en met boze opzet naar beneden springt boven op hem om hem te doden of toch in ieder geval zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan moet zo iemand ten strengste gestraft worden voor zijn boosaardige opzet. Maar als iemand zomaar, enkel uit onvoorzichtigheid van het dak valt en daarbij ook iemand die beneden op de grond ligt of toevallig voorbij loopt dodelijk verwondt, dan is hij immers volledig onschuldig aan zo'n ongeluk, en dan is het een zaak van de rechter om goed te onderscheiden welke omstandigheden er toe leidden, dat deze persoon tot boosdoener werd!

[9] Als een vreemdeling, die ons schrift, onze taal en onze wetten totaal niet kent, meteen bij het betreden van ons land al gauw en gemakkelijk een van onze wetten overtreedt, dan moeten wij hem wel aanhouden en hem door middel van een tolk met onze wetten bekend maken. Pas wanneer hij dan voor de tweede keer een wet overtreedt, waarmee men hem bekend heeft gemaakt, dan kan hij er ook rustig voor gestraft worden. In zo'n geval is het niet gepast om te zeggen, dat onwetendheid met betrekking tot een wet waarop in een land eenmaal straffen staan, voor niemand als verontschuldiging geldt; want hoe kan iemand een wet in acht nemen waarvan hij aantoonbaar nog nooit iets heeft vernomen?!

[10] Kijk en oordeel nu zelf Wie van beide rechters heeft hier volgens recht en waarheid geoordeeld -de eerste, die met zijn kille verstand alleen de letter van de wet als richtlijn koos, of de tweede, die in zijn hart als mens een gerechtvaardigd mededogen had met de zondaar en daardoor de gebreken en de domheid van de wet aan het licht bracht?"

[11] ROCLUS zegt: 'Natuurlijk de tweede'

[12] RAPHAËL zegt: 'Goed! Maar wat verhoogde het inzicht en het scherpe verstand van de tweede rechter?"

[13] ROCLUS zegt: 'Natuurlijk de liefde in zijn hart, die hem tot mededogen met de zondaar aanzette! Hij wilde de zondaar niet vervloeken, waarom hij dan ook alles kritischer begon te bekijken en daardoor op een aantal omstandigheden kwam die voor de zondaar pleitten"

[14] RAPHAËL zegt: 'Goed en juist gesproken! Wat volgt daar nu anders uit voor ieder mens, dan dat een door allerlei wetenschappen en ervaringen gewekt verstand met betrekking tot alle dingen en omstandigheden en richtingen pas dan een juist scherp inzicht krijgt, wanneer het verwarmd Wordt door de liefde in zijn hart, en door de steeds lichter oplaaiende liefdesvlam ook steeds helderder verlicht wordt. Was ik dan een tegenstan­der van het verstand, omdat ik je er door bepaalde toespelingen alleen maar op wees dat aan jouw scherpe verstand de eigenlijke scherpzinnigheid nog in belangrijke mate ontbreekt, en jij deze moet verhogen met de ware liefde tot Hem, die je nu pas zoekt en die je vroeger niet in die mate gezocht hebt als je nu hebt doen voorkomen?!'

 

59 Raphaël onthult wat Roclus diep in zijn hart over de Heer denkt

 

[1] (RAPHAËL:) 'Het is wel waar dat jij over de beroemde Nazarener een heleboel hebt gehoord wat je ongelooflijk toescheen, en dat je graag een ontmoeting met Hem had gehad als het zonder al te veel moeite mogelijk was geweest; maar dat je er bepaald moeite voor gedaan hebt, is niet zo, en je dacht bij jezelf: 'Wij hebben toch al enkele broeders naar hem toegestuurd en zij zullen ons wel berichten wat hij onderwijst en doet!' Maar die hebben zich vervolgens volledig van jullie afgescheiden en zijn Zijn leerlingen geworden en hebben aan jullie helemaal geen verslag over Hem uitgebracht, en dat verontrustte jullie een beetje en pas daardoor zijn jullie van dag tot dag nieuwsgieriger geworden om de Nazarener persoon­lijk te leren kennen.

[2] Alleen vriend, dergelijke pure nieuwsgierigheid is nog lang geen liefde! Want geef het zelf maar toe, of jouw liefde tot de Nazarener niet ongeveer hetzelfde is als wanneer een overwonnen strijder zich aan zijn overwinnaar uit enkel zwakheid, waarvan hij zich bewust is, allervriendelijkst overgeeft, in de hoop dat de overwinnaar hem toch maar niet nog meer bewijzen levert van zijn kracht! Eigenlijk ben je in je hart heel bang voor de Nazarener en doe je alleen maar alsof je vurig verlangt om Hem te ontmoeten; maar ik zie dat er in jouw gemoed een heel andere wind waait. En weet je hoe die wind in begrijpelijke taal spreekt? Luister, ik zal vertolken wat hij zegt!

[3] Deze wind luidt als volgt: 'O jij, verdraaide Nazarener! Dat je uitgesproken nu moet komen opdagen! Juist nu de zaken van ons fijne instituut zo goed op gang zijn gekomen! Dat men nu juist met die Nazarener komt aanzetten, die -wie kan het zoals hij? -nu wonderen verricht waarbij onze verrichtingen puur verbrande as zijn en door hem heel snel verdacht en waardeloos kunnen worden. Die is pas met recht als een ware luis in onze vacht terechtgekomen, en die zal er niet meer uit te krijgen zijn. Nu komt het er op aan om in deze hachelijke omstandigheden te doen alsof er niets ernstigs aan de hand is. Laten we alles op alles zetten om te voorkomen dat hij ons vijandig gezind wordt. Want als dat gebeurt, is het meteen afgelopen met ons hele instituut. Wat dan! Waarheen en wat te beginnen? Te overwinnen is hij nooit; daarom moeten we verstandig te werk gaan en zelfs in de verste verte niets onvriendelijks tegen hem laten merken, maar hem steeds met de meeste voorkomendheid behandelen en hem zo vriendelijk en dienstbaar als maar mogelijk is tegemoet treden, dan zal hij, van wie men zegt dat het een goed mens is, vast nooit het zwaard tegen ons opheffen en ons in ieder geval met rust laten!'

[4] Kijk, vriend, dit en nog een heleboel meer bevat jullie innerlijke levenswind, waar je waarschijnlijk nauwelijks iets anders tegenin kunt brengen dan slechts te verklaren, dat alles wat ik nu gezegd heb een leugen is, wat echter ook niet zal gaan, omdat ik je dan meteen documenten zou laten zien die door jou geschreven zijn en waarvan de schandelijke inhoud hier waarschijnlijk veelopzien zou baren. En dat is nu juist het stukje, dat jouw haren, die reeds behoorlijk grijs zijn, te berge zou kunnen doen rijzen! Had ik nu gelijk, toen ik je zei dat je dus maar moest proberen om met dat scherpe verstand van jou de beroemde Nazarener te zoeken? Wat heb je nu op dit alles te zeggen?"

[5] Diep getroffen zegt ROCLUS: 'Ja, beste vriend, als jij ook mijn geheimste gevoelens kunt lezen, dan houdt ieder verder gesprek met jou op en moet ik nu in alle ernst voor jou, jongen, neerknielen en je om vergeving vragen voor alles wat ik tegen je heb gezegd!"

[6] RAPHAËL zegt: "Kijk, ook dat moest eruit bij jou, en nu kun je pas aan de Nazarener voorgesteld worden, volg mij daarom nu!"

[7] ROCLUS spreekt nu de zeer verlegen klinkende woorden: 'Ja, vriend, dat is allemaal zeer mooi en zeer verheven! Ja, ja, er ligt een -hoe zal ik het zeggen -een grote waardigheid in en het is een onmenselijk grote eer om aan de machtigste en meest verheven mens van de hele aarde voorge­steld te worden! Ja, ja, dat is het! Maar als zo'n volmaakt goddelijk mens naast al zijn ondoorgrondelijke vermogens om wonderen te verrichten ook het zeldzame vermogen bezit om mensen zoals wij geheel en al te doorzien en aan een mens, zoals ik, meteen in 't openbaar zijn hele levensloop te vertellen, -weet je, dan is het in 't geheel niet aangenaam meer om met zo'n Godmens kennis te maken! En ik zou nu liever weg willen lopen dan nog langer hier te blijven! Bovendien is het al bijna avond geworden, en thuis hebben wij vandaag nog heel wat werk te doen, -en jij zult ons daarom wel willen verontschuldigen als ik nu jouw overigens zeer gewaar­deerde aanbod afwijs, dat wil zeggen, als het niet per se noodzakelijk is dat wij met de beroemdste aller beroemden kennis maken. Natuurlijk, als jij het als iets goeds en noodzakelijks voor ons beschouwt en het wilt, dan spreekt het vanzelf dat wij ons tegenover jou, als onze in geestelijk opzicht grootste weldoener, zeker niet afwijzend zullen gedragen; maar eerlijk gezegd vind ik het op het moment werkelijk niet erg aangenaam om iemand die qua macht en wijsheid zo immens groot is zo dicht onder ogen te komen, omdat men zich naast zo iemand maar al te zeer volkomen in het niets voelt zinken! Men wordt een duizendvoudig niets, terwijl de tegenpartij met zijn ondoorgrondelijke alles-in-alles in dit al-zijn alleen maar steeds meer aan kracht wint. Zo'n gevoel van niets te zijn doet zeer en doet het hart pijn; daarom verheug ik me er dan nu ook niet meer zo geweldig op om voor het aangezicht van de beroemde Nazarener geplaatst te worden."

[8] RAPHAËL zegt: Als jullie Hem niet leren kennen, verspelen jullie het eeuwige leven van je ziel! Bovendien heb je zojuist immers zelf heel terecht opgemerkt, dat je, om alles te hebben, alleen de Nazarener maar hoeft te hebben! Nu is daarvoor nog gelegenheid, maar nog slechts tot morgen­ vroeg; Zijn vertrek vindt morgen heel vroeg in de ochtend plaats, dat staat vast. Waar Hij heen gaat weet behalve Hij helemaal niemand! Daarom moeten jullie de gelegenheid aangrijpen, als je eeuwig wilt leven!"

[9] ROCLUS zegt: 'Wel, breng ons dan naar hem toe! Onder zulke omstan­digheden zal hij ons toch wel niet om het leven brengen!"

[10] RAPHAËL zegt: 'Jullie het ware leven geven, ja dat zal Hij doen, - maar van het schijnleven dat jullie nu leiden zal hij geen haar krenken! Volg me dus, zoals ik je al eerder heb aangeboden!"

 

60 Het wezen van de liefde

 

[1] Nu pas besloot Roclus om Raphaël naar Mij toe te volgen en moedig de ruim dertig passen af te leggen. Daar Ik echter bij Cyrenius, zoals tevoren, nog aan tafel zat en met hem over een aantal regeringsmaatregelen sprak en Raphaël onze Roclus in de richting van Cyrenius meenam, zei deze (ROCLUS) toen hij ongeveer twintig passen gelopen had: 'Ja, nu breng je me weer naar de opperstadhouder, met wie ik daarstraks al alles besproken heb?! De mij nu overbekende Cyrenius zal toch zeker niet de gezochte Nazarener zijn?"

[2] RAPHAËL zegt: 'Dat zeker niet; maar die aan de rechterkant vlak naast hem zittende, heel eenvoudig uitziende man, die is het! Je weet nu wie Hij is en nu kun je zelf wel naar Hem toe gaan!"

[3] ROCLUS zegt: 'Dat is niet moeilijk, -nog maar ruim tien passen, en ik sta vlak bij hem! Maar wat moet ik dan zeggen, hoe moet ik hem aanspreken?"

[4] RAPHAËL zegt: 'Maar jij, met je verstand,je kennis en je ervaring, weet jij niet hoe je dat moet doen?! Dat is zelfs voor mij bijna niet te begrijpen! Ga er naar toe en zeg: 'Heer en Meester, hier voor U staat een hongerig en dorstig man, voed zijn ziel!', dan zul je daarop wel meteen een passend antwoord krijgen!"

[5] Roclus deed dat met een bevreesd hart, en IK keerde Mij met een ernstig, vriendelijk gezicht naar hem toe en zei: 'Vriend, van Tyrus en Sidon naar Caesarea Philippi en van daar naar hier is duidelijk een kleinere afstand dan van hier naar Achter-Indië, waar de oosterse Sihiniten ver over het hoogste gebergte van Indië een geweldige muur hebben aangelegd! Daar zocht je de waarheid -en ook weer niet de waarheid; want ook al zou je de waarheid gevonden hebben, dan zou je de waarheid toch niet herkend hebben! Zou je haar echter herkend hebben, dan zou ze je niet bevallen zijn; want als de waarheid niet volledig verenigd is met liefde, dan lijkt ze op het zonlicht in het noorden. Dit verlicht ook de aarde; maar omdat het licht zonder warmte is, schenkt het de grond geen leven en is alles verstard als in de dood!

[6] Een rechter zoekt volgens de wet ook de volle waarheid. De misdadiger wordt met alle mogelijke middelen gedwongen de volle waarheid te bekennen en onder strenge eed worden getuigen gehoord. Tenslotte komt de volle waarheid aan het licht; maar wie heeft er iets aan? Dat is ook een waarheid zonder liefde, dus een licht zonder warmte, en leidt tot doden! En zie, zo'n waarheid heb ook jij gezocht en grotendeels gevonden, ­weliswaar heeft het je innerlijk niet tot leven gewekt, maar doodde het je geest, die de liefde is in het hart van ieder mens.

[7] En omdat jouw geest als het ware doodgedrukt was door de massa van de starre, materiële waarheid, kon het niet anders dan dat je ieder spoor van het bestaan van een God verloor, omdat God ook alleen maar puur liefde is in Zijn oerwezen en alleen door de liefde weer begrepen kan worden!

[8] Je had er wel een duister, vaag vermoeden van, dat de liefde het basiselement is van alle wezens en dingen; maar wat liefde zelf in wezen is, dat wist je niet en je kon dat ook niet weten, omdat je gevoel en de zintuigen van je ziel er nooit door bewogen zijn.

[9] Jouw kennis over het wezen van de liefde leek op de kennis die je over het wezen van de sterren hebt. Ze geven licht, maar hun licht produceer;. geen warmte en je kunt onmogelijk te weten komen, door middel van verstandelijke kennis, of hun licht misschien ook afkomstig is van een vuur .

[10] Bij de zon voel je de warmte en ben je van oordeel dat die een vuur moet zijn en wel een onmetelijk machtig vuur, omdat het van een enorme grote afstand, die jou niet helemaal onbekend is, in staat is de aarde nog zo aanzienlijk te verwarmen.

[11] Van de maan beweer je het volslagen tegendeel, omdat je van deze planeet nog nooit enige warmte hebt gevoeld. Van de andere sterren beweer je helemaal niets, omdat je van hun invloed nog nooit iets anders dan alleen het schaarse licht ervan hebt ondervonden.

[12] En omdat je van de sterren die jou klein toeschijnen, maar zo weinig voor je waarnemingsvermogen hebt gekregen, ben je ook nooit vanuit een gebied van je leven min of meer aangespoord om erover na te denken wat sterren nu toch eigenlijk zijn, of het licht dat ze geven vuur is of niet, of dat ze massa hebben, of misschien alleen maar warmte­ en gewichtsloze lichtpuntjes zijn.

[13] Om echter een voorstelling van iets te kunnen vormen is het natuurlijk wel noodzakelijk om er eens over na te gaan denken. Maar om in zekere zin gemotiveerd over een zaak na te kunnen denken, moet men wel vinden dat de zaak dat waard is; de waarde hangt echter altijd af van de liefde die men voor een zaak heeft opgevat.’

 

61 Het inzichtelijk vermogen van de liefde,

de ontoereikendheid van rede en verstand

 

[1] (DE HEER:) 'Liefde op haar beurt is weer een gevolg van de bewogenheid van het innerlijk leven waar iets op heeft ingewerkt.

[2] Het innerlijk leven is liefde, dus een vuur met alle warmte. Als dit vuur gevoed wordt door de inwerking van iets wat zelf vuur in zich heeft, zoals het vuur van een haard gevoed wordt doordat men er goed brandhout aan toevoegt, dan zal het levendiger gaan branden, het wordt steeds warmer en levendiger en krijgt meer aandacht voor wat er brandt. De vlammen worden dichter, het vuur lichter, en de ziel zal spoedig veellicht krijgen over iets wat haar eerder geheelonbekend was. Daardoor wordt de liefde voor de zaak steeds groter en groter, en men houdt niet op tot men deze door en door kent en het helemaal duidelijk is wat men er aan heeft en wat er allemaal in opgesloten zit. Dat gebeurt echter alleen, wanneer de liefde voor de zaak steeds groter en intensiever wordt.

[3] Als het leven nergens door iets wordt aangespoord, dan blijft het koud en bekommert het zich niet in het minst om iets, ook al is het op zichzelf nog zo gedenkwaardig, zoals ook die vlam niet lekt aan de stukken hout die er te ver vanaf liggen.

[4] De mens moet dus door iets bewogen worden om er warme levendige gedachten over te krijgen. Door de koude waarheid, die een schijnsel is van de verre sterren, kan het innerlijk leven nooit bewogen worden, omdat de innerlijke warmte ervan daardoor niet toeneemt, maar slechts minder wordt.

[5] Jij hebt tot nu toe alles met je ijskoude verstand gezocht, en de hefboom voor je zoeken was je even koude scherpzinnigheid, die niets als waar aanvaardde wat niet met een zintuig was waar te nemen.

[6] Zo zocht je God met het telraam in de hand, je probeerde de A te vinden, terwijl je niet eens de hoofdlijnen vond die aan deze veelzeggende letter ten grondslag liggen. Je zocht op de sneeuw­ en ijsvlaktes van het noorden planten, vond echter niets, ofschoon het licht van de sneeuw je bijna verblindde.

[7] Ik bedoel hier met de sneeuw­ en ijsvlaktes het kil oordelende verstand en de nog killer berekenende scherpzinnigheid, die tot geen enkele innerlijke geestelijke zienswijze in staat kan zijn, omdat deze als grove materie zich onmogelijk kan laten béwegen door iets puur geestelijks.

[8] Veel is je opgevallen, zoals bijvoorbeeld het steeds terugkeren van dezelfde vormen in de jou creatief voorkomende natuur. Je dacht aan een permanente consolidering van een zichzelf bewuste, vergrote, intelligente levenskracht, die, in staat om alles te doordringen en tot zich te trekken, uit de ruwe grondkrachten dan steeds weer dezelfde vormen tevoorschijn tovert. De hele aarde, maan, zon en ook de sterren beschouwde je als een tempel, waarin tenslotte nu wellouter onzichtbare magiërs wonen. Bo­vendien kreeg je in Indië nog menige schijnbare bevestiging, en om die reden werd je toen degene die de belangrijkste rol speelde bij het inrichten van jullie toverkamer in Essea.

[9] Maar omdat je dit allemaal met je kille verstand deed en je gemoed daarbij nooit liet ontwaken, vond je ook niet de grond van het leven, hoe dicht je er ook bij bent gekomen met je scherpzinnigheid, en verdiepte jij je weer in de koude en dode materie, zocht hierin je heil en wilde hierin ook het heil van alle andere mensen geworteld zien.

[10] Je zaak ging nu al geruime tijd met groot succes vooruit; want je was en bent nog het hoofd van dit instituut, dat zeer geschikt is om de onkundige mensheid in het duisterste bijgeloof terecht te doen komen, en om de denkende mensen compleet in het grootste materialisme verzeild te doen raken. Je vernietigde al wel heel wat levende afgodentempels, maar je stelde er niets beters voor in de plaats. In jou was de dood en je vond hem zelfs een welkome gast; want het niet-zijn was bij jou het hoogste in je leven.

[11] Waarom ben je eigenlijk zo geworden? Omdat jij nooit in je hart enige liefde hebt laten ontkiemen! Je hebt je innerlijke levensvuur niet aangewakkerd tot een, al was het maar matige, vlam! Nu je echter zelfs de buitenste laag van je hart nog nooit flink geactiveerd hebt, hoe had je dan de binnenste en zelfs de centrale levenselementen van het geestelijk deel van je hart ook maar enigszins kunnen activeren, waardoor allicht je hele hart in de vlam van het ware leven sneller geklopt en je bewustzijn verlicht zou hebben om jezelf goed te leren kennen en als gevolg daarvan God?!'

 

62 De liefde en haar licht dat tot inzicht leidt

 

[1] (DE HEER:) 'Je kunt hier nu wel uit opmaken, dat de mens alleen met zijn scherpzinnigheid en zijn verstand, ook al is dit nog zo helder en scherp, niets kan begrijpen van alles wat geestelijk is. Hij kan het leven niet begrijpen en het essentiële einddoel ervan; want scherpzinnigheid en verstand zetelen voornamelijk in de hersenen en het bloed dat de hersenen in een zekere actieve spanning houdt, waardoor deze voortdurend in staat zijn om de indrukken en beelden van de materiële buitenwereld op te nemen, ze te vergelijken wat hun vorm en werking betreft, en daar uiteindelijk een reeks conclusies uit te trekken.

[2] Maar dat zijn allemaal dingen en afbeeldingen van de materie, waarin de zintuigen van het hoofd nooit iets geestelijks kunnen ontdekken. En omdat het leven immers alleen maar iets geestelijks kan zijn, kan het ook alleen maar in en door zichzelf begrepen worden.

[3] Er moeten in de mens dus nog andere zintuigen aanwezig zijn, waarmee hij ook het geestelijke levenselement in zichzelf kan voelen en zien, en zo stukje bij beetje ook in al zijn diepgang, verbindingen en relaties kan gaan

[4] Wat zijn nu die innerlijke zintuigen? -Kijk en luister! Er is eigenlijk maar één enkel zintuig en dat heet liefde, en die woont in het hart. Dit zintuig moet vooral gesterkt, ontwikkeld en gezuiverd worden en alles wat de mens doet, wat hij wil, wat hij denkt en waarover hij een oordeel vormt moet door de levenswarme lichtvlam uit het vuur van de zuivere liefde verlicht en doorgelicht worden, opdat alle geesten ontwaken op de ochtend van de levensdag die in het hart van de mens aanbreekt.

[5] Als alle levensgeesten in de gedachten, woorden, daden en werken wakker worden, zullen ze in beweging komen, en de mens die vol is van dit innerlijke geestelijke licht zal hen al snel zonder moeite gewaar worden, omdat ze zodra ze gewekt zijn zich in allerlei vormen beginnen te uiten. Deze vormen zijn niet toevallig en zonder betekenis, maar ze komen allemaal overeen met een zichtbare geestelijke activiteit uit de sfeer van Gods orde.

[6] Zoiets kan de mens met zijn verstand en zijn ijdele scherpzinnigheid nooit te zien krijgen, maar slechts met de van leven vlammende ogen van zijn geest, welke de liefde is.

[7] Daarom kun je het volgende als een vaste norm aannemen en zeggen: Geen enkel op de buitenwereld gericht verstand kan ooit doorgronden en te zien krijgen wat er in de mens leeft; dat kan alleen de geest in de mens. En daarom kan ook niemand God kennen, dan alleen de gewekte en volop actief geworden geest van God in het hart van de mens, die gelijk God Zelf zuivere liefde is en een eeuwige sabbat in het hart van de mens.

[8] Kijk, dit alleredelste deel in je hart heb je nog nooit verzorgd en je had ook geen vermoeden van de waarde ervan, en daarom is het heel begrij­pelijk dat je een overtuigde godsloochenaar bent geworden en ongeacht al je zoeken de eeuwige Godheid die alles geschapen heeft, alles doordringt en behoudt, nooit op het spoor kon komen!

[9] Ook nu zal het echter niet zo gemakkelijk voor je zijn om de Godheid in haar ware wezen en zijn helemaal tot op de bodem te leren kennen, omdat je hersenen met hun produkten al te zeer zijn verhard. Je zou een geweldig liefdevuur in je hart moeten ontsteken, je Essenendom helemaal moeten opgeven en jezelf moeten verdeemoedigen in al je levenssferen en levensverbindingen, en je zou een totaal nieuw mens moeten worden; want alle levenstheorieën en levensopvattingen die je tot nu toe hebt gehad, zijn ten opzichte van de innerlijke en enige waarheid fundamenteel onwaar en fout, zodat je hiermee nooit zelfs ook maar in het voorportaal van het innerlijke goddelijke leven zult komen dat zich in je bevindt!

[10] Maar aan jou is nog niet alles verloren, je zou zelfs nog iets groots kunnen bereiken; maar dan zou je volledig uit vrije wil door zelf te handelen en het zelf te willen een nieuw mens moeten worden, en er vanuit je innerlijke overtuiging overeenkomstige krachten toe bij moeten dragen dat het zinloze optreden van jullie instituut ophoudt, omdat het anders onmogelijk voor je zou worden om ooit tot het ware leven van je innerlijke geestelijke mens door te dringen. Want het innerlijke leven in de mens is de hoogste waarheid, waarin je geheel moet overgaan; maar deze hoogste waarheid kan nooit en te nimmer gedijen als ze door activiteiten van leugen en grof bedrog gevoed moet worden.

[11] Iedere stap die je zet moet van de hoogste en diepste waarheid in je denken, willen, spreken en handelen vergezeld gaan, wil het ware, inner­lijke leven in jezelf tot lichtste waarheid worden; als dat niet van A tot Z het geval is, dan, luister goed, is het innerlijke leven in jezelf een pure leugen!

[12] Nu weet je zo ongeveer hoe het met je zuivere verstand en met je scherpzinnigheid is gesteld! Aanjou is nu de vrije keus, of je het eeuwige leven wilt bereiken of de eeuwige dood! Ik echter ben Degene, die Ik ben! Ik kan je het eeuwige leven geven, maar je ook overlaten aan de eeuwige dood!

[13] Van hetgeen Ik je nu gezegd heb, zal niet het minste of geringste ooit afgedaan worden! Deze aarde en dit zichtbare firmament zullen in deze hoedanigheid, vorm en bestaanswijze vergaan, - maar deze woorden van Mij eeuwig nooit! Doe nu wat je wilt! Ik ben hier nog een korte tijd~'

 

63 Roclus en zijn metgezellen overleggen met elkaar

 

[1] Roclus en al zijn elf metgezellen beginnen hevig achter hun oor te krabben en weten niet, wat zij Mij daar nu op moeten antwoorden.

[2] ROCLUS gaat naar hen toe en begint als volgt tegen hen te spreken: 'ik heb het van te voren al gedacht, toen die jongen mij zei dat ik naar de Nazarener moest gaan, dat hij zich dan vooral zou richten op de vernieti­ging van ons instituut tot heil van het volk; vooral daarmee schijnt de wonderen verrichtende Nazarener de meeste moeite te hebben! Maar hij zal ons toch niet al te gemakkelijk in het nauw drijven met al zijn theosofische frasen!

[3] Er lijkt wel veel waars in zijn woorden te zitten, maar ons instituut met al zijn goede voorzieningen zal hij toch niet gemakkelijk ten val brengen! Hiermee wil ik jullie echter niets voorschrijven; jullie kunnen doen wat Jullie willen, -want jullie hebben het daar voor het zeggen, evengoed als ik!"

[4] EEN ANDER, die intussen ook vanuit Caesarea Philippi hier naartoe was gekomen, zegt: 'Vriend Roclus, ik heb vanaf het begin tot nu toe met de grootste aandacht naar het hele betoog geluisterd en nauwlettend gadege­slagen wat hier allemaal is gebeurd, en ik moet je nu openlijk bekennen dat jij echt ongelijk hebt met je beweringen, en jouw geestelijke blindheid is om razend van te worden! In het openbaar zeg je het een en bij jezelf denk je heimelijk iets heel anders! Tegenover die jongen verafgood je de beroemde Nazarener en bij jezelf houd je hem voor een magiër van de oudste en meest geheime school van Egypte! Wij weten nu toch waar de magie en de uitspraken van bijna alle ons bekende orakels op gebaseerd zijn!

[5] Denk toch eens na of jij een toverkunst kent, waarmee men in een enkelogenblik een stuk graniet in het zuiverste goud kan veranderen! Dit wonder alleen al doet toch al onze wonderen teniet, die op niets anders dan op het allerpuurste bedrog zijn gebaseerd! En kijk ook eens naar dit nieuwe prachtige huis, die tuin met zijn grootse ringmuur, die haven met zijn schepen, kijk eens naar al die heerlijke fruitbomen in de tuin, die guirlandes van wijnranken vol met de kostelijkste druiven! Vier uur geleden was deze plek nog een woestijn, waar ik toen zelf nog geweest ben omdat ik bij de zee iets moest doen. Kijk nu eens naar deze woestijn! Wat een weelde, wat een zegen!

[6] Kan een mens dat bewerkstelligen door een bepaald soort magie die ons toch door en door bekend is? Ik zeg je: Daar houdt alles wat ons tot nu toe bekend was, op; al onze kennis is leugen en bedrog en deugt nergens meer voor! Als wij ons in de toekomst naast deze Godmens nog staande willen houden, dan is het duidelijk dat wij moeten doen wat de Nazarener jou in alle vriendelijkheid heeft aangeraden!

[7] Ik behoor weliswaar niet tot jullie geheime raad en ben pas een paar uur geleden bij jullie gekomen; maar zoveel kan ik jullie vanuit hetgeen ik nauwlettend heb geobserveerd wel zeggen, dat het met ons nol?ele leugen­ en bedroginstituut gedaan is! Het zou de grootste dwaasheid zijn om onder zulke omstandigheden nog in zekere zin het hoofd te willen bieden aan de God uit Nazareth!

[8] Bovendien zien we immers toch allemaal overduidelijk dat al die Romeinse hoogwaardigheidsbekleders en machthebbers zijn intiemste vrienden zijn! Hij hoeft alleen maar te zeggen: 'Zorg dat dit instituut verdwijnt!', en dan zijn wij aan banden gelegd voor alle tijden der tijden! En wat doen we dan daarna?! Ik ben daarom in dit geval zelfs zeer beslist van mening, dat wij aan moeten nemen en op moeten volgen wat deze Godmens uit Nazareth jou in alle vriendelijkheid heeft aangeraden!

[9] Overigens is het een werkelijk slechte veronderstelling van je -ik zeg het je open en zonder enige terughoudendheid in je gezicht -, dat jij deze onmiskenbare Godmens tegenover ons in de schoenen wilde schuiven dat hij je alleen maar zo behandeld had omdat hij ons instituut als een eventueel hinderlijke barrière zag voor hetgeen hij onderneemt! Dat is immers meer dan belachelijk! Ons armzalige instituut zou voor hem een hinderpaal op zijn weg zijn?!

[10] Jou en jullie allemaal zeg ik: Evenmin als wij in staat zijn om de maan bij het opgaan te hinderen, ook al gaan we nog zo enorm staan blazen en schreeuwen, zal ons luchtige instituut voor deze almachtige Godmens een hinderpaal op zijn weg zijn! Hij hoeft er zelfs niet eens heen te blazen, maar enkel zomaar een beetje te willen en al onze dingen zoals gebouwen, muren, catacomben en al onze toverapparaten zijn lucht geworden! Wat moeten we daarna? Daarom is het nu de hoogste tijd dat jullie tot betere gedachten komen!

[11] Ga daarom naar hem toe en zeg -maar gemeend en oprecht -, dat jij en wij allemaal vast willen wat hij je heeft aangeraden! Want we kunnen met deze ruil onmogelijk iets verliezen als we ons instituut helemaal zo inrichten als hij dat wil. Daardoor wordt hij dan heer en meester van ons instituut, en wij willen en zullen zijn trouwe leerlingen zijn. - Zijn jullie het daar mee eens?"

[12] DE MEESTEN zeggen: 'Helemaal, -als hij ons maar als zijn leerlingen aan wil nemen!"

[13] De goede spreker, die RUBAN heette, zegt: 'Dat doet hij, dat weet ik zeker, omdat hij zo'n buitengewoon menselijk en vriendelijk gezicht heeft! -Wat vind jij ervan, Roclus, wil e nog steeds iets doms uitbroeden?"

 

64 Ruban pleit bij zijn metgezellen voor de Heer

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja, ja, je hebt gelijk, ook ik denk er zo over! Maar als hij dat nu eens alleen voor ons zou willen doen op voorwaarde, dat wij tenslotte al onze leugens aan het volk bekend moeten maken en al die aardse schade moeten vergoeden, die wij bij het volk door ons toverbedrog hebben aangericht?! Wie van jullie zin heeft om deze noot te kraken, die moet het maar doen; ik voel er voorlopig nog bar weinig voor om me daarna door het volk te laten toetakelen! Het is een zeer hachelijke zaak!

[2] Ik wil echter eerst weten, wat hij nu eigenlijk in dit opzicht van ons verlangt! Daarom zal ik dan nog een keer naar hem toe gaan en zien en horen, wat hij in dit opzicht allemaal voor eisen aan ons zal stellen; want van een ontmaskering voor de ogen van het volk door onszelf kan absoluut geen sprake zijn!"

[3] RUBAN zegt: 'Zoiets zal hij zeker niet van ons verlangen; want hij zal het beter weten dan wij allemaal! Het is geen sprong in het duister; in de hele ons bekende natuur moet het een uit het ander voortkomen! Dat wij met onze drogmiddelen soms rare sprongen hebben gemaakt, wil nog niet zeggen dat hij ook zo met ons zal doen! Ga daarom naar hem toe en doe heel open wat ik je nu heb aangeraden"

[4] ROCLUS zegt: 'Ja, maar ik doe het alleen maar omdat ik het doen wil, niet omdat jullie het willen en omdat jij, Ruban, het mij aangeraden hebt!"

[5] RUBAN zegt: 'Het maakt mij niet uit waarom je iets doet, als je maar het juiste doet! Maar weet je, eerste onderdirecteur en hoofd van de afdeling externe instituutsaangelegenheden, dat is nog altijd jouw oude, hoogmoedig klinkende manier van spreken en handelen, dat je bij de beste raad die een ander je geeft, zegt: 'O, dat heb ik allang ingezien en bij mezelf gedacht en ik zal dat nu ook doen, omdat ik het zelf zo wil! ' Of de goddelijke Nazarener daar ook voor altijd mee tevreden zal zijn, weet ik niet; want hij schijnt een grote vijand te zijn van hoogmoed, ook als die alleen maar schijnbaar is! Ik heb me, begrijp je, eerlijk gezegd nog nooit laten voorstaan op mijn verstand en mijn bijzondere scherpzinnigheid; een goede eigenschap van mijn gemoed is echter, dat ik snel in  de gaten heb hoe iemand, wat zijn manier van voelen en denken betreft, in elkaar zit.

[6] En daarom ken ik de goddelijke Nazarener in zoverre al heel aardig, zodat ik weet hoe hij is, wat hij wil en wat hij wenst. Deemoedigheid schijnt bij hem bovenaan te staan, want zonder deemoed.kan waarlijk van geen liefde en nog minder van volle waarheld sprake zijn. Maar Ja, ons uitgangspunt is zodanig, dat iedere blik van ons, iedere stap, ieder woord en iedere handeling tegenover onze medemensen je reinste bedrog en meest geraffineerde leugen is en volgens de regels van onze orde ook moet zijn omdat ons devies is, dat iedereen door ons bedrogen en belogen moet worden omdat iedereen dat zelf wil.

[7] Maar dat is geen principe van de goddelijke Nazarener. Zijn devies is zeker alleen maar: 'De volmaaktste en zuiverste waarheid, en haar gerech­tigheid tot elke prijs, ook als het bestaan van de hele wereld ermee gemoeid is!' Neem jezelf daarom in acht; want je staat voor een rechter, wiens vermogen om te zien ook tot je diepste gedachten reikt! Neem jezelf dus in acht bij alles wat je zegt of doet, want anders gaat het flink fout!"

[8] ROCLUS zegt: 'Ja, mijn beste broeder Ruban, omdat jij het allemaal zo goed weet, moet jij maar in plaats van mij naar de Nazarener toe gaan en naar jouw eigen goeddunken alles met hem regelen, en dan moet het ook voor ons allen goed zijn; want tegen zo'n geweldige stroom is niet op te zwemmen! Ga en doe dat, en ik zal je er bovendien nog heel dankbaar voor zijn!"           .

[9] RUBAN zegt: 'Waarom niet? Als jullie mij daar allemaal toe machtigen dan wil ik jullie dat plezier graag doen, - zelfs veel liever dan nog langer een laffe volksbedrieger te zijn!"

[10] ALLE TWAALF zeggen: 'Ja, wij machtigen jou daarvoor en wij zullen het helemaal eens zijn met wat jij met de Nazarener afspreekt; want onze Roclus is wel een heel voortreffelijke directeur voor onze externe leugen ­en bedrogzaken, en hij is een uitstekend politicus; maar de lichte sferen van de waarheid hebben hem nooit gelegen, hij zou daar heel onhandig mee omgaan. Het is daarom beter dat jij in zijn plaats gaat en alles goed en doelmatig met de goddelijke Nazarener bespreekt!'

 

65 Ruban richt zich tot de Heer

 

[1] Nadat RUBAN deze volmacht heeft gekregen, gaat hij naar Mij toe en zegt, wanneer hij bij Mij is gekomen: 'Heer en meester vol ware goddelijke kracht! Omdat Roclus om U zeker niet onbekende redenen niet bij U durfde te komen, zoals ook geen van zijn elf metgezellen, hebben ze mij gemachtigd om met U, Allerwaarachtigste, alles met betrekking tot ons afkeurenswaardige instituut te bespreken. Daarna zal alles, wat U maar wilt, beslist gebeuren, en wij willen U zelfs graag het hele instituut ter beschikking stellen en allemaal Uw leerlingen worden! Zegt U nu dus genadig wat Uw wil is, die ons allen heilig is, dan zullen wij strikt daarnaar handelen! Wilt U echter dat het instituut helemaal opgeheven wordt, zegt U het dan; want we zijn allen ook overeengekomen dat het instituut geheel opgege­ven wordt, als U dat verlangt!"

[2] IK zeg: 'Je bent een eerlijke ziel, waarom jouw huis dan ook door de vlammen ontzien werd! Maar kijk, als Ik wil dat jullie instituut opgeheven wordt dan zou Ik er hetzelfde mee kunnen doen als met die grote rots in zee, waartegen al heel wat schepen in de storm te pletter zijn geslagen! Zie je de rots nog?"

[3] RUBAN zegt: Ja Heer, ik zie hem en ken hem helaas maar ,al te goed; want ik ben zelf eens bijna tegen die rotswanden verongelukt!

[4] IK zeg: 'Hij worde vernietigd, zodat hij voortaan voor geen enkele schipper meer gevaarlijk is!"    

[5] Op dat ogenblik was de rots, die in totaal een inhoud van meer dan tienduizend kubieke vadem had, tot op de bodem van de zee opgelost, zodat er niet alleen geen spoor van over bleef, maar er ook op die plaats niets te merken was van enige troebelheid in het water. Wel zagen allen met grote verbazing op die plek een sterke golfslag, die natuurlijk ontstond doordat het water dat voorheen die grote rots omgaf, in de holle ruimte stortte en van nu af aan een ononderbroken watermassa vormde.

[6] Toen RUBAN dat zag, werd hij van angst vervuld en zei met bevende stem: 'Het is dus precies zoals ik tegen Roclus heb gezegd! Daar houdt alle magie op en gaat het om de naakte waarheid! Wat U nu, o Heer en Meester, met die kwaadaardige rots hebt gedaan, zou U bijvoorbeeld ook even gemakkelijk met de hele aarde kunnen doen, en helemaal met ons slechte instituut! Daarom kan ik nu niets anders zeggen dan: Heer en Meester, Uw wil geschiede! Want U bent geen mens, maar Gods geest.woont ten volle in U! Moge U ons allen, arme zondaars, genadig zijn en zeer barmhartig! U alleen bent alles in alles, en U alleen kunt alles, voor U is niets onmogelijk!"

 

66 Raad en toespraak van de Heer, gericht aan de Essenen

 

[1] (RUBAN:) 'Maar wat moeten wij met ons instituut van leugen en bedrog doen?"

[2] IK zeg: 'Het vervullen met liefde en waarheid, en geloven in Mijn naam en handelen volgens Mijn leer! Want als jullie dat in volle ernst doen, dan zullen jullie niet meer met bedrog en leugen, maar met alle waarheid en echte liefde dienstbaar kunnen zijn aan de wereld; maar alle instrumenten voor de bedrieglijke magie moeten door jullie verworpen worden. En is er het een en ander bij dat op zichzelf goed is - zoals electroforen* (*elektriciteitsopwekker) en nog meer van dergelijke machines -, die, op natuurlijke wijze gebruikt, nuttig blijken te zijn, maak daar dan geen verkeerd, maar een waar gebruik van, dat beantwoordt aan de natuur van de zaak, en onderwijs het volk wat het is en hoe de machine, natuurkundig gezien, werkt, hoe ze gebouwd is, dan zullen jullie daarmee waarlijk veel goeds kunnen bewerkstelligen!

[3] Let nooit op het oordeel van de wereld; want de wereld is en blijft slecht en boosaardig; bedrog en hoogmoed zijn haar hoofdelementen!

[4] Ik zeg jullie, dat jullie in Mijn naam bergen zullen kunnen verzetten en nog grootsere dingen kunnen doen dan Ik Zelf nu doe; maar nooit mag de gedachte in jullie opkomen dat jullie iets gedaan zouden hebben vanuit jullie kracht en macht; want die bestaat niet op deze wereld! Alleen door de kracht van Gods Geest zullen jullie alle dingen mogelijk zijn die voor de mensen van nut kunnen zijn!

[5] Alle kracht zal een aan God toegewijd gemoed eigen zijn, en dat zolang iemand daarbij niet overdrijft. Aanvaardt iemand uit eigen belang daarvoor echter eer en geld, dan zal hij ogenblikkelijk de eigenschap die Gods geest hem verleent, volledig verliezen!

[6] Niets moeten jullie méér uit de weg gaan dan de rijkdom van de wereld en degenen die deze rijkdom vereren; want er bestaat op de wereld geen slechter mens dan degene die aardse schatten najaagt en begeert; want zo iemand vervloekt inderdaad de liefde en alle waarheid van het hart, die uit God komt.

[7] Als zulke mensen naar jullie toe komen, wijs hen dan de deur en maak hen duidelijk dat Gods woord en de kracht daarvan nooit als nutteloos voer aan de onbehouwen aardse zwijnen voorgezet moet worden! Jullie moeten hen hierom weliswaar niet vervloeken en ook niet verwensen ­want aan Gods geest is alle toorn en alle wraak! -maar ze worden al voldoende gestraft doordat hen resoluut de deur gewezen wordt en jullie vriendschap hun wordt onthouden!

[8] Als zulke mensen bij jullie komen wanneer hun onheil is overkomen, geef hun dan geen gehoor; want hulp zal hun hart niet beter maken, ­integendeel: ze zullen daarna nog voorzichtiger en slimmer handelen voor hun goudzakken. Ze zullen jullie echter uitlachen en bespotten en jullie hulp als lege blaaskakerij betitelen en jullie uitschelden voor luie opschep­pers en bedriegers! Jullie moeten je daar niet mee inlaten; want Gods kracht­ die door jullie werkt, moet alleen in woorden en daden diegenen ten goede komen die zich dit waardig hebben gemaakt in de volle deemoed van hun hart!

[9] En opdat jullie weten wat je voortaan allemaal in Mijn naam moet weten en doen, moeten jullie naar die jongeling daar gaan; die zal jullie een boek geven waarin jullie al het nodige zullen vinden! -En nu moet Roclus nog bij Mij komen; want Ik heb nog het een en ander met hem te bespreken! Ga naar hem toe en vertel hem dat Ik dit wil!"

[10] Roclus trok weliswaar een erg zuur gezicht toen Ruban hem Mijn uitgesproken wens overbracht. Maar toch ging hij, kwam bij Me en boog heel diep voor Mij .

[11] IK keek hem heel vriendelijk aan en zei hem op vragende toon: 'Wel, Mijn scherpzinnige vriend, hoe denk je nu over Mij? Wat vindt jouw scherpe verstand van Mij en wat voelt daarnaast je hart? Je hebt immers daarstraks aan die jongen bekend, toen je nog naar Mij op zoek was, dat Ik een echte God was, dat je Mij ook zonder Me persoonlijk te kennen, liefhad en steeds sterker de levensdrang in je waarnam om je knieën voor Mij te buigen en Mij zelfs serieus als een ware God te aanbidden!

[12] Nu ken je Mij persoonlijk, en zul je er ook niet aan twijfelen dat Ik de beroemde Nazarener -zoals jij Mij noemde - volledig naar waarheid ben. Maar je knieën heb je nog niet voor Mij gebogen - wat Ik ook nooit van je verlangd zou hebben -, en je hart lijkt nog heel weinig liefde voor Mij te voelen. Waarom heb jij, grote waarheidsvriend, dat dan tegen die jongen gezegd, als het niet waar is?"

 

67 Roclus probeert zijn onwaarachtigheid tegenover de Heer te rechtvaardigen

 

[1] ROCLUS zegt: 'Verhevenste der verhevenen! Zolang ik nog niet in een god kon geloven, was dat een gedrag dat tot nog toe iedereen die verstandig is, gehuldigd heeft, en dit gedrag, dat als zodanig eigenlijk helemaal geen gedrag is, maar waarmee het grootste deel van de wereldgeschiedenis wordt gemaakt, heet politiek, diplomatie. En het vereist dat men iemand die men nog niet precies kent, niet meteen al zijn plannen aan z'n neus hangt. Men hoeft helemaal niet iets slechts van plan te zijn met iemand waarmee men contact opneemt, maar toch is het altijd raadzaam om niet met de zuivere waarheid voor de dag te komen, omdat de ervaring maar al te vaak bewezen heeft dat men met de naakte waarheid bij de mensen meer onheil dan heil heeft aangericht.

[2] Men moet iemand altijd eerst via allerlei zijpaden helemaal door en door leren kennen -wat geen gemakkelijke opgave en geen gemakkelijk werk is -, voordat men hem met de hele waarheid bekend maakt; want anders kan men immers niet weten aan welke kant hij toegankelijk is voor de waarheid! Want geen enkel mens is, vooral met betrekking tot zichzelf, een bijzonder goede vriend van de lichtende waarheid. Hij heeft veel liever dat het donker om hem heen is, en dat is dan ook de reden, waarom ik bij die jongeling de waarheid binnen in mij een beetje op de achtergrond heb gehouden. En overigens is het toch voor iedereen een bekend feit, dat kinderen pas door allerlei onwaarheden naar de waarheid geleid worden, en dat is ook verstandig van de ouders; want als deze hun kinderen meteen de waarheid zouden gaan verkondigen, dan zou er van die kleintjes weinig goeds en fatsoenlijks terecht komen.

[3] Het is waar dat ik me aan die jongen anders voordeed dan ik was; maar ik heb hem daardoor geen schade berokkend en dat kon ook niet, omdat ik nooit de wil daartoe heb gehad, en zodoende geloof ik daar niets slechts mee gedaan te hebben. En als ik daarmee gezondigd heb, dan zondigen ook alle ouders tegenover hun kinderen, aan wie ze met een zekere ernst en zelfs met grote nadruk vertellen, dat er op de ver weg gelegen, hoge bergen bepaalde bomen zijn waaraan kinderen, net als pruimen, bloeien en groeien. Daar zouden dan bepaalde mensen zijn die deze vruchten verzamelen en ze dan overal in de wereld te koop aanbieden. Soms, zo vertellen ze, komen deze vruchten ook wel aangedreven in beken en rivieren die in die hoge bergen ontspringen, en dan worden ze ook opgevangen.

[4] Dat is toch zeker een enorme leugen, groter en dommer kan men er zich geen voorstellen; maar de ouders hebben daarbij zeker de beste bedoeling om door zulke puur uit de lucht gegrepen verhalen hun kleintjes te behoeden voor onkuise gedachten en ze op die manier fris en gezond naar lichaam en ziel naar de volwassenheid te leiden, en dat zal toch hopelijk niet onjuist zijn?! En zo ben ik dan ook van mening dat een leugen, waar niet in het minst een slechte bedoeling aan ten grondslag ligt, maar vaak, voor zover wij als mensen kunnen beoordelen, alleen maar een bijzonder goede intentie, eerder als deugd dan als zonde gezien moet worden!

[5] En zo is ons instituut in feite weliswaar volleugen en bedrog; maar tot nog toe is dit nog absoluut niet gepaard gegaan met boze en eigenlijk heerszuchtige bedoelingen, dat wil zeggen, voor zover wij dat kunnen beoordelen. Maar wat daar in latere tijden allemaal uit voort kan komen, daarvoor ontbreekt het ons aan een methode om dat te kunnen voorzien, en wij kunnen er niet borg voor staan omdat de mensen die na ons komen evenzeer mensen zullen zijn met een vrije wil, zoals wij dat nu zijn.

[6] Ik beweer zelfs, dat in het begin al degenen die een of andere religie hebben gesticht waaraan alle betere aspecten van de beschaving van een bepaald volk ten grondslag lagen, het heel goed en eerlijk met het volk gemeend hebben. Maar de latere nakomelingen en vooral de priesters, die niet geroepen zijn maar zichzelf als zodanig geïntroduceerd hebben, die belachelijk slechte plaatsvervangers van de goden op deze aarde, zijn de nooit juist begrepen leerstellingen verkeerd gaan uitleggen, hebben er zelfzuchtig en heerszuchtig als ze zijn nieuwe aan toegevoegd om er zelf beter van te worden en deze onder de benaming 'Gods wil', 'Gods woord', zwaar gesanctioneerd, en hebben de arme mensheid daar vaak op de meest gruwelijke wijze mee geplaagd, waarvan ons nu zelfs nu nog heel wat voorbeelden maar al te duidelijk kunnen overtuigen!

[7] We hoeven alleen maar te kijken naar de mij zeer goed bekende verhalen van de tempel in Jeruzalem en daarnaast naar de tempelverhalen van Rome, dan is het meer dan duidelijk wat er van Mozes en al helemaal van alle oerwijsheid van Egypte terecht is gekomen! En -ik wil geen onheilsprofeet zijn -, maar ik durf ten overstaan van u te beweren, dat uw zuivere en goddelijke leer, waarvan die jongen de hoofdlijnen al wonder­baarlijk snel aan mijn metgezellen heeft duidelijk gemaakt, en die voor zover ik gehoord heb veel heerlijks bevat, al over enkele eeuwen een heel ander gezicht zal hebben!

[8] Uw leerlingen zullen zendelingen en verbreiders van uw goddelijke leer worden. Deze zullen niet overal kunnen komen; zij zullen weer leerlingen kiezen en deze tot leraren en soms tot geestelijke leiders van uw leer maken, en daarmee is de basis gelegd voor het priesterdom en hiermee voor het allerergste bijgeloof, dat durf ik duizend tegen één te verwedden!

[9] En als dat in de loop van de tijd overal zo gaat, waarom zou dan juist ons instituut een uitzondering vormen? Overal zijn mensen met een bestuurlijke taak. Als nu een ware God aan het hoofd staat en hen onderwijst en leidt, zullen ze wel binnen de orde blijven; maar stelt hij hen weer op de proef, wat noodzakelijk is in verband met de vrije wil, dan zullen ze meteen wel weer goed raad weten met een gouden kalf zoals de oude Israëlieten in de woestijn, toen Mozes hen verliet om de Sinaï op te gaan om de geboden van de Allerhoogste te halen"

 

68 Het priesterdom als grootste hindernis om de leer van de Heer te verbreiden

 

[1] (ROCLUS:) 'U als de volmaaktste profeet, geheel vervuld van alle goddelijke geesten en begaafd met alle macht en kracht zoals nog nooit een mens op de aarde, zult dat zeker ook van te voren al zien! Maar wie kan er iets aan doen? Het is nu eenmaal zo, was altijd al zo en zal ook altijd zo blijven, en wij zullen het niet veranderen!

[2] Zolang de mensen hun vlees en hun vrije wil wordt gelaten, zo lang zullen ze over het algemeen ook dat blijven, wat ze zijn, en zullen ze allerlei voorzieningen treffen al naar gelang de klimatologische omstandigheden in een land. Hoe verder hier vandaan, des te erger, zoals ik dat tijdens mijn vele reizen maar al te vaak duidelijk heb ervaren! Hoe verder ik mij van dit, nu mijn enige geestelijke lichtpunt, verwijderde, des te blinder en dommer vond ik ook de mensen, ook vroeger al toen ik nog atheïst was, en het zou me zeker overal nog meer opgevallen zijn als ik alles had geweten wat ik nu weet.

[3] Het is weliswaar zeer waar, dat er geen duisternis kan zijn die niet ogenblikkelijk teniet gedaan zou kunnen worden door een overeenkom­stig licht. In de natuur is het in ieder geval zeker zo. Maar of het geestelijke licht de geestelijke nacht ook zo plotseling kan verdrijven, is natuurlijk een heel andere kwestie! In een bepaald opzicht was mijn geestelijke nacht zeker niet onbeduidend te noemen, en die jongen heeft hem met enkele lichtwoorden verjaagd; maar ja, hij had aan mij ook wel iemand die op menig wetenschappelijk gebied niet tot de allerminsten behoort en die heel veel ervaring heeft opgedaan in de wereld.

[4] Men moet zich eens een volk voorstellen dat diep verstrikt is geraakt in een hoogst absurd en duister bijgeloof! Daar zullen enkele woorden, ook al bevatten ze nog zoveel licht, en zelfs verscheidene tekenen, al zijn die nog zo opvallend, nauwelijks enig licht brengen! Zo 'n volk wordt dan nog duisterder en boosaardiger, en zal juist in aanwezigheid van het licht een grote vijand ervan blijken te zijn, waarna het dan pas echt duister wordt bij zo'n dierlijk volk.

[5] We hoeven daar helemaal niet ver voor te zoeken. Laten we onze ogen maar eens richten op de tempel in Jeruzalem en daar het in­ en externe Farizeeërdom bekijken, dan zien we zoveel geestelijke nacht, dat dat ons erg zal verbazen! Laat iemand bij hen maar eens aankomen met een echt innerlijk, geestelijk licht, ongeveer zoals die jongen daarstraks bij mij gekomen is, dan zou hij binnen korte tijd een kind des dood zijn!

[6] Wat deze ware knechten en dienaren van de allerdonkerste nacht al allemaal tegen ons instituut hebben ondernomen! Als wij niet in ieder opzicht zo onafhankelijk zouden zijn en ze ons op de een of andere wijze hadden kunnen pakken, dan bestonden wij allang niet meer! Wanneer er nu een Mozes en Aaron op zouden staan en de mensen de waarheid zouden leren zoals ze dat in hun tijd gedaan hebben, dan zouden ze meteen opgepakt en met stenen bekogeld worden, of men zou hen als tegenstan­ders het vervloekte water te drinken geven, en heel zeker het echte; want ze hebben twee soorten, namelijk een echt dat zonder meer de dood ten gevolge heeft, en een onecht dat niemand schade toe kan brengen, omdat het helemaal geen gif bevat.

[7] Als ze dan iemand die tegen hen of liever tegen de tempel zondigt, om een geheime reden welwillend gezind zijn, geven ze hem het onechte vervloekte water te drinken. Maar als iemand hun te veel in de weg heeft gelegd, kan hij bij de eerste de beste gelegenheid met het echte vloekwater zijn dorst voor alle eeuwigheid lessen. Dat de Farizeeën dit zowel in Jeruzalem doen alsook in andere plaatsen, is nu toch wel bij alle mensen met een beetje ontwikkeling zo'n bekend feit dat dit vrijwel niemand meer verbaast. Ik vraag me echter af, hoe een echt waarheidslicht deze Farizeese nacht dan kan verlichten?

[8] En zoals het bij de Farizeeën is, is het overal waar van priesterdom sprake is. Ook al zullen alle mensen.een waar licht aannemen. omdat.zij het weldadige ervan snel en gemakkelijk inzien, dan zullen de priesters zich daar toch met alle middelen en uit alle macht tegen verzetten en het niet aannemen, omdat zij door pure hoogmoed en heerszucht zo blind zijn dat zij helemaal niet in staat zijn om de weldaad van het zuivere waarheidslicht te onderkennen.

[9] En zolang het priesterdom door God en ook door de wereldse regeringen wordt geduld, kan er van enig geestelijk licht zo goed als geen sprake zijn! Want dit altijd hoogst zelfzuchtige en heerszuchtige soort mensen zal er steeds op uit zijn om het hogere licht verdacht te maken, en het eigenoude vuil als zuiver goud aan te prijzen en op te dringen aan de mensen die hun ondergeschikt zijn.

[10] Daarom ben ik er wat deze zaak betreft zelfs vast van overtuigd, dat men éérst alles wat maar een beetje naar priesterdom ruikt, volledig uit de weg moet ruimen, dus de oude Augiasstal uit moet mesten, en pas dan de ware geestelijke zon over alle volkeren tegelijk moet laten opgaan; anders sterft ieder zaadje, al is het nog zo goed, voordat het nog maar enigszins wortel heeft kunnen schieten in de aarde van het leven.

[11] Ik herken in u, verheven meester, de volle goddelijke kracht, zonder welke het u totaal onmogelijk zou zijn om de werken te verrichten die alleen een god mogelijk kunnen zijn, omdat in hem alle ontelbare speciale krachten verenigd zijn en hun eeuwige oerbasis hebben van waaruit ze alleen maar kunnen werken. En omdat ik dat in u ontdekt heb, is het ook wel zeker dat ik een grenzeloze achting en liefde voor u heb, wat u met de ogen van uw geest nog duidelijker in mijn hart en hersenen kunt zien dan die jongen daar.

[12] Maar toch zeg ik u zonder enige terughoudendheid, dat uw moeite en beslist grote opoffering zo goed als geheel tevergeefs is en de mensen weinig zegen zal brengen zolang ook maar één priester op deze aarde rondloopt! Of u zou met uw almacht alle mensen en dus ook alle priesters op de hele aarde plotseling zo moeten veranderen als die oude rots in zee, dan zou het op aarde misschien ooit eens heel aangenaam kunnen worden! Het is alleen maar eeuwig zonde van uw inspanning en uw werk! Als u nog als timmerman zou werken met zaag en bijl, zouden de Farizeeën u zeker met rust laten; maar zo zullen ze u, ondanks uw onloochenbare goddelijkheid, haten, en ze zullen u overal waar u gaat, woedend en razend achtervolgen! Ook zullen ze proberen om het heerlijke zaad dat u nu zaait, met alle middelen die hen ter beschikking staan te bederven.

[13] Want er is nauwelijks iemand die de Farizeeën en hun aardse handelwijze beter kent dan juist ik, omdat ik vanwege ons instituut het meest met hen te kampen heb gehad! Ze zijn nu weliswaar totaal door ons verslagen en overwonnen, en kunnen met al hun woede niets meer tegen ons uitrichten; want onze ringmuren zijn sterker dan die om hun tempel, en alle zieken in de wijde omtrek zoeken nu hun heil bij ons, omdat wij de mensheid met reële geneesmiddelen weer beter maken, terwijl die tempellieden genezen door loze spreuken en mysterieuze tekens en met allerlei relikwieën -die God weet waar vandaan komen -maar waarbij de zieken helemaal niets merken van een of andere verbetering.

[14] Dit is nu mijn naakte bekentenis voor u, o Heer en Meester; maar doet u nu wat u wenst, -alleen, laat ons instituut niet eerder vallen dan de tempel in Jeruzalem! Dat is mijn vurigste verzoek aan u; en het liefst zouden wij allemaal zien, dat u geheel volgens uw wijsheid onze overste en leider zou willen worden! "

 

69 De ware levensweg

 

[1] IK zeg: 'Jullie hebben Mijn woord en Mijn leer; doe en handel daarnaar, dan ben Ik jullie overste en meester!

[2] Mijn persoon hoeft zich daarom helemaal niet binnen de muren van jullie klooster te bevinden, maar alleen Mijn woord en Mijn naam -en niet alleen maar als naam geschreven en door koude onverschillig uitge­sproken woorden, maar in daden vol geloof en volliefde voor God en de naaste -, dan zal Ik midden onder jullie zijn, en wat jullie dan zullen willen in Mijn naam, dat zal ook geschieden, en zo zullen. jullie nog grotere werken verrichten dan Ik.

[3] Wat Ik doe, dat doe Ik ten aanschouwe van jullie om van Mij Zelf een geldig getuigenis af te leggen, opdat jullie mensen daaraan kunnen zien dat Ik Diezelfde ben Die van eeuwigheid uitgaat van de Vader, over wie alle wijzen en patriarchen geprofeteerd hebben.

[4] Jullie moeten en zullen van Mij getuigen tegenover alle schepselen die blind en doof zijn, en ten behoeve daarvan zullen jullie meer nodig hebben dan Ik nu Zelf voor jullie nodig heb, want jullie zien immers scherp en horen goed!

[5] Maar jullie schijnwonderen moeten helemaal uit jullie instituut ver­bannen worden; want ieder bedrog is min of meer een ingeving van satan en kan daarom nooit tot iets leiden dat men werkelijk goed zou kunnen noemen! En zolang men wat voor drogrniddel dan ook in een instituut voor geneeskunde gebruikt, kan daarnaast in Mijn naam geen wonderdaad lukken!

[6] Als jullie in Mijn naam willen werken, dan moet Ik ook volledig naar waarheid door de liefde en door het meest levendige geloof geheel in jullie zijn.

[7] Als jullie zo zijn, kunnen jullie tegen die berg zeggen: 'Verhef je en stort in zee!" -en het zal geschieden volgens jullie wil! Maar let wel, zonder Mij zijn jullie nergens toe in staat!

[8] Ik zal altijd en immer bij jullie zijn zolang jullie trouw Mijn woord, Mijn liefde en een vol levend geloof in Mij bewaren en geen valsheid in jullie ziel zullen dragen! -Zeg me, of je Mij nu goed begrepen hebt!'

[9] ROCLUS zegt: 'Niet helemaal, moet ik heel eerlijk bekennen; want ik hoorde iets over een ingeving van satan! Dat is dezelfde boze geest die volgens de joodse leer de altijd onzichtbare aanstichter moet zijn van al het kwaad en verderf op de aarde. Ik heb dat tot nu toe als een allegorie* (* symbolische voorstelling) van de joden beschouwd en ik kan niet zeggen hoezeer het me nu verbaast om deze naam uit uw mond te vernemen!

[10] Waarlijk, ik houd u voor de meest wijze van alle mensen en ik geloof nu ook vast dat er een alwijze en almachtige God bestaat, door wie alles wat de eindeloze ruimte bevat, geschapen is, en dat u nu de eigenlijke drager van Gods geest bent; maar dat u me nu aan komt zetten met die oude joodse fabel van de satan en uiteindelijk ook nog met allerlei duivels en misschien ook nog met de joodse hel, dat verwondert me erg. Bestaat satan dan serieus, of een duivel, of de hel? Daar zou ik werkelijk graag een nadere verklaring over hebben!"

 

70 Het wezen van satan en van de materie

 

[1] IK zeg: 'Wat je onder dit alles, wat nu nog onbegrijpelijk voor je is, moet verstaan, zul je vinden in het boek dat de jongen jou via Ruban heeft gegeven; overigens zouden de tegenstellingen zoals bijvoorbeeld geest en materie, leven en dood, liefde en haat, waarheid en leugen, je toch al een kleine vingerwijzing kunnen geven dat dit allemaal een ontstaansgrond moet hebben, omdat het anders nooit in de een of andere waarneembare verschijningsvorm zou kunnen treden!

[2] Als het kwaad niet een of andere ontstaansgrond zou hebben, waarvan­daan zou het dan in het bewustzijn van de mensen moeten komen? Aan de hand hiervan zul jij met je geoefende hersens toch wel beginnen te zien dat niet alles -zoals: waarheid en leugen en meer van dergelijke tegenstel­lingen -het hoogste en beste Godswezen in de schoenen geschoven kan worden!

[3] Of kun jij aannemen dat God, de hoogste en diepste waarheid Zelf, leugenachtige neigingen in het hart van de mens heeft gelegd, opdat deze dan zondigt tegen Gods orde, en onrein wordt in alles wat hij zegt en doet? O, integendeel! God schiep de mens geestelijk naar Zijn evenbeeld, dus zuiver, waar en goed.

[4] Omdat de geestelijke mens echter ook voor zijn verdere bestaan om bepaalde redenen de weg van het vlees moest doormaken, moest hij dit aan de materie van de aarde ordenen, volgens de beschikking van de allerhoogste geest van God; terwille van de menselijke geest is in het vlees van de mens een tegenwicht gelegd dat die geest op de proef stelt, en dit tegenwicht heet verleiding!

[5] Deze huist echter niet alleen in het vlees van de mens, maar in alle materie; en omdat de materie niet datgene  is wat zij schijnt te zijn, is ze ten opzichte van de mens die zichzelf op de proef stelt, leugen en bedrog, dus een schijngeest die er is en die niet is. Hij is er, omdat de verleidende materie er voor het vlees van de mens is; maar hij is er ook niet, omdat de materie niet is wat ze schijnt te zijn.

[6] Zie en begrijp het goed! Deze drog-geest, door en door leugen in zichzelf, is nu de geest van de hele wereld der materie en is datgene, wat 'satan' of 'de opperste duivel der duivels' heet. De 'duivels' echter zijn de afzonderlijke, specifieke, kwade geesten van de jou nu getoonde algemene geest van het kwaad

[7] Een mens die dus liefde opvat voor allerlei materie, en door zijn handelwijze daar geheel in opgaat, zondigt tegen Gods orde, die het bestaan van de mens alleen maar tijdelijk op een materiële bodem plaatste om met gebruikmaking van zijn geheel vrijgelaten wil er de strijd mee aan te gaan en sterk te worden voor de onsterfelijkheid. En het gevolg van de zonde is de dood, of het verloren gaan van al datgene, wat de ziel van de mens zich onrechtmatig uit de materie heeft toegeëigend, omdat alle materie, zoals Ik je heb laten zien, als datgene wat het lijkt te zijn,.niets is:

[8] Als je dus houdt van de wereld en haar gewoel en je wilt verrijken met haar schatten, lijkje op een dwaas aan wie in alle ernst een mooie prachtige bruid wordt voorgesteld, die hij echter niet wil en naar wie hij ook geen verlangen koestert; maar die zich wel met het vuur van een blinde fanaticus op de schaduw van de bruid werpt en deze schaduw bovenmatig liefkoost! Maar als de bruid dan de dwaas zal verlaten, zal natuurlijk ook haar schaduw met haar meegaan! En wat zal er voor de dwaas dan overblijven? Natuurlijk niets!

[9] Wat zal hij dan jammeren, de dwaas, omdat hij heeft verloren wat hij zo liefhad! Maar dan zal men tegen hem zeggen: 'Blinde dwaas, waarom nam je dan niet de volle waarheid in plaats van de schaduw ervan, die toch duidelijk niets was?!' Wat kan de schaduw ook anders zijn dan een ontbreken van licht, dat iedere vaste vorm aan de aan het licht tegenover­gestelde zijde veroorzaakt omdat de lichtstraal niet door de vaste en dichte massa kan dringen?

[10] Wat echter jouw schaduw voor jou is als je in het licht staat of loopt, dat is voor de geest alle materie met haar schatten! De materie is een noodzakelijk bedrog en in zichzelf een leugen, omdat ze niet datgene is, wat ze voor de zintuigen van het lichaam lijkt te zijn.

[11] Het is echter juist een gericht van de leugen en het bedrog, dat de materie zich voor de ogen van de geest als iets vergankelijks en alleen als een uiterlijk overeenkomstig schaduwbeeld van de innerlijke diepe waar­heid moet manifesteren, terwijl ze volgens de blinde liefde van de ziel voor de wereld liever in een realiteit datgene zou blijven, wat ze lijkt te zijn. "

 

71 Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel

 

[1] (DE HEER:) 'En als dat zo is, wat heeft het dan voor nut voor de ziel, als ze voor de lichamelijke mens alle materiële schatten van de aarde zou verkrijgen en dus op zou gaan in het vlees en in diens gemene en dierlijke hebzucht, maar dan in haar geestelijke sfeer schade zou lijden en de realiteit van het ware leven zou verliezen?! Waar moet zij dan aan gene zijde iets vandaan halen om echt iets te kunnen worden, nu zij met het 'niets' van de materie zelf tot 'niets' geworden is?!

[2] Ja vriend, voor degene die heeft, is alles wat hij krijgt winst, zodat hij dan altijd nog meer heeft! Maar heel anders is het gesteld met datgene, wat op zichzelf niets is en niets heeft! Hoe moet men dan iets kunnen geven aan datgene wat zich eerder door de leugen heeft laten vangen en tot mets heeft laten maken?!

[3] Of kun jij vloeistof in een bak doen die alleen in je gedachten bestaat en verder nergens, of -als er wel een bak is -deze echter aan alle kanten zoveel gaten heeft, dat ze nauwelijks te tellen zijn? Zal daar ook maar één druppel in blijven?                                                    ..

[4] Ach, zou de materie op zichzelf, zoals zij is, blijvende en onveranderlijke realiteit zijn -wat echter onmogelijk is , dan zou zij als zodanig. waarheid zijn, en wie haar zou verkrijgen en bezitten, zou dan in het bezit zijn van een waarheid; en zou de ziel overgaan in de materie, dan zou ze een ware en blijvende realiteit worden!                                                       ...

[5] Omdat materie echter alleen maar een gericht van het geestelijke is, dat niet blijvend kan en mag zijn, maar slechts kan en mag duren zolang het geestelijke oerelement zich hierin verzamelt, zichzelf daarin leert kennen en dan na het verkrijgen van voldoende kracht de materie om zich heen oplost en deze in het overeenkomstige geestelijke verandert, daarom kan het niet anders dan dat een verwereldlijkte en materieel geworden ziel uiteindelijk het lot van de materie deelt.

[6] Wordt de materie opgelost, dan gebeurt dat ook met de ziel. Deze wordt, in ieder geval voor het grootste deel, opgelost in de substantiële, psycho-etherische oerkrachtatomen, en daarbij blijft er voor de eigenlijke ziel na het afvallen van het vlees niets anders over dan het een of andere lichtloze en vaak bijna levenloze skeletachtige grondtype van een dier, dat niet de minste gelijkenis heeft met het wezen van een mens.

[7] Zo'n ziel bevindt zich dan in een toestand welke de oer-aartsvaders, die begaafd waren met het vermogen om geestelijk te zien, 'SHE OUL A , (hel = dorst naar leven) noemden, wat een heel ware en juiste benaming was.

[8] In die zin is ook de hele aarde en kortom alles wat je met je materiële zintuigen ook maar kunt waarnemen, een ware 'SHE OUL A '. Dit betekent voor de ziel, die een geest is of liever gezegd moet worden, de dood; want wie is opgehouden datgene te zijn wat hij was, is ook als datgene wat hij was, volledig dood.

[9] Een ziel is dan na het afvallen van het vlees ook dood als zij om de zojuist genoemde redenen alles, wat haar van een menselijk wezen eigen was, bijna totaal heeft verloren, en er hoogstens een dierskelet van haar overgebleven is. Er zullen weer voor jou ondenkbare tijden moeten verstrijken eer zo'n ziel, die geheel in materie is opgegaan, een mensachtig wezen wordt, en hoe lang zal het duren, tot uit zo'n ziel weer een volledig mens groeit!

[10] Jij denkt nu natuurlijk, dat bij God alles ook in een enkelogenblik mogelijk moet zijn. Ik zegje daarop, dat bij God inderdaad wel alle dingen mogelijk zijn. Als God poppen en automaten wil hebben, dan is één enkel ogenblik genoeg om de hele zichtbare ruimte daarmee te vullen!

[11] Maar al deze wezens zullen geen eigen, vrije wil hebben en geen eigen, op zichzelf staand, zelfwerkzaam leven. Ze zullen zich alleen maar bewegen volgens Gods wil die door hen heen stroomt. Wat zij zien zal zijn wat God ziet, hun gedachten zullen de gedachten van God zijn. Zulke schepselen zullen zijn als de afzonderlijke ledematen van je lichaam, die zich zonder jouw bewustzijn en jouw wil absoluut niet zelf kunnen bewegen en actief kunnen zijn.

[12] Is dit niet heel anders met je kinderen, die ook uitjouw vlees en bloed zijn voortgekomen? Die wachten niet meer op jouw wil; zij hebben een volledig eigen leven, bewustzijn en wil. Ze zullen je wel volgen, en lessen en geboden vanje aannemen, maar niet overeenkomstig jouw, maar altijd slechts volgens hun hoogst eigen wil, zonder welke jij aan hen net zo weinig zou kunnen leren als aan een uit steen gehouwen beeld of een steen!

13] En kijk, schepselen met een vrij bewustzijn en een vrije wil, die voor zichzelf verantwoordelijk moeten zijn en zichzelf moeten vervolmaken, om daardoor dan ook voor eeuwig vrije en zelfstandige wezens te blijven, moeten door God ook zo geschapen zijn dat het hun mogelijk gemaakt wordt om zoiets te bereiken!

[14] Door God mag hier alleen in zekere zin het zaadje geschapen worden, dat is toegerust met alle denkbare levenscapaciteiten, die als in een huls opgesloten zitten; de verdere, vrijere levensontwikkeling en de vorming daarvan moet aan het zaadje zelf overgelaten worden. Het moet ook het van buiten eromheen stromende leven uit God zelf naar zich toe gaan trekken en daaruit een eigen, op zichzelf staand leven vormen.

[15] En kijk, zoiets gaat niet zo snel als jij denkt, omdat het embryonale leven als zodanig niet zo machtig en daadkrachtig kan zijn als het sinds eeuwigheden allervolmaaktste leven in God!

[16] En omdat iedere ziel, ook al is deze nog zo verdorven, altijd dezelfde bestemming heeft, kan deze aan gene zijde met betrekking tot haar levensheil ook op geen andere manier geholpen worden dan waarop zij zich met de weinige, haar nog ter beschikking staande middelen zelf helpen kan en volgens Gods eeuwige orde ook zelf helpen moet.

[17] Hopelijk heb Ik je nu duidelijk en helder genoeg uiteengezet wat dan eigenlijk satan is en de hel, en wat de eigenlijke eeuwige dood is, en je zult nu wel nauwelijks meer een vraag hebben over iets wat je niet voldoende duidelijk is. Mocht er echter toch nog iets zijn wat je niet begrijpt, vraag het dan; want kijk, de zon gaat bijna onder en dan zullen wij het avondmaal tot ons nemen!

 

72 Verklaring van het woord 'SHEOULA' (hel)

Over helder zien

 

[1] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester, ik heb nu gezien dat uw wijsheid en zeer gedegen inzicht in alle dingen ondoorgrondelijk diep is en ik moet hier openlijk toegeven, dat u zoiets onmogelijk zou kunnen weten en inzien als u alleen maar een mens zou zijn en niet met uw geest het grootste aandeel had gehad in de hele schepping, -en mij is nu heel veel helder en overduidelijk geworden wat ik me vroeger nooit had kunnen voorstellen! Maar omdat u zo goed was om mij zulke buitengewone dingen te verklaren, vraag ik u om mij de uitdrukking 'sheoula' en, zeg, de eeuwige dood nog een beetje nader te verklaren; want helemaal duidelijk is me dat nog niet. Dat wil zeggen, ik begrijp het wel zo ongeveer, maar als ik zou beweren dat ik er al helemaal in thuis was, zou ik mezelf voor de gek houden! Zou u mij daarom deze twee genoemde dingen nog iets nader willen uiteggen!"

[2] IK zeg: 'Luister dan! 'SHE', of 'SHEI' of ook 'SHEA' betekent: 'hij dorst'; 'OUL' of ook 'VOUL': 'de in zichzelf verlaten mens', men zou kunnen zeggen: ' dierlijke mens' ; en dan' A' : 'naar de consistentie van datgene, wat de innerlijke wijsheid en kennis uitmaakt'.

[3] Dat men onder de letter A zoiets moet verstaan, laat de vorm zien van de oude Egyptische piramiden, die een nabootsing op grote schaal zijn van de hersenpiramiden, en die de bestemming hadden om de mensen als wijsheidsscholen te dienen, waarvan de naam en de inrichting van binnen vandaag de dag nog getuigenis afleggen. Want 'PIRA Ml DAl' betekent immers 'Geef mij wijsheid!' En de inrichting van binnen was ook zo dat de mens hierin, helemaal van de buitenwereld afgesloten, zijn innerlijk moest beginnen te beschouwen en zijn innerlijk levenslicht moest vinden. ­Daarom was het in de lange inwendige gangen van zo'n piramide ook altijd pikdonker en oerduister, en het werd niet eerder licht, voordat de mens met zijn innerlijk levenslicht alles begon te verlichten.

[4] Dit is voor jou wel een beetje vreemd om te horen, maar toch is het allemaal zo! Want als in het gemoed van een mens het innerlijk oog geopend wordt, bestaat er voor hem op aarde geen nacht en geen duisternis meer. Een als het ware tastbaar bewijs hiervoor leveren alle zeer sensitieve en in extase verkerende mensen. Deze zien met volkomen gesloten ogen heel veel meer dan duizend anderen met de allerbeste, gezondste en scherpste ogen; want zij kijken door de meest vaste en ondoorzichtige materie heen en kunnen gemakkelijk door de hele aarde heen kijken, en zelfs de sterren zijn niet zo ver weg dat de in extase verkerende (magneti­sche) mensen ze niet geheel en al zouden kunnen doorzien.

[5] Maar hoe mensen in de zalige toestand van extase kunnen komen -en dat tenslotte wanneer en hoe vaak ze maar willen -, dat werd hun nu juist in de piramiden geleerd en werd vooral zeer intensief beoefend.

[6] Omdat de piramiden daarvoor dienden, gaf men ze ook de zeer juiste en veelzeggende naam SHE OUL A. De oude Hebreeërs kortten het af tot SHEOL " de Grieken tot SCHOLE, de Romeinen tot SCHOLA en de Perzen en Indiërs tot SCHEHOL.

[7] En omdat de oude wijzen, door hetgeen zij in geestvervoering zagen, heel goed wisten in wat voor betreurenswaardige toestand zeer materiële zielen, die de wereld en zichzelf bovenmatig liefhebben, aan gene zijde na het afvallen van het lichaam geraken, noemden zij deze betreurenswaardige toestand ook SHE OUL A, hel!

[8] Dat een dergelijke toestand, in vergelijking met die van een ware wijze die leeft binnen Gods orde, met het begrip 'dood' werd aangeduid, komt zeker met de waarheid overeen. En omdat dat eeuwig en noodzakelijker­wijs een steeds eendere en blijvende eigenschap is van alles wat 'wereld' en 'materie' heet, zal het ook duidelijk zijn waarom men zoiets de 'eeuwige dood' heeft genoemd!

[9] Zolang dan een ziel hier of aan gene zijde in zo'n toestand verkeert, bevindt ze zich natuurlijk ook in een toestand van eeuwige dood, en om zich daarvan los te maken is beslist een uiterst moeilijke levensopgave! Menige ziel kan er wel zo'n lange tijd voor nodig hebben als de levensduur van een wereld tot ze uit zichzelf weer zover komt dat ze iets is! -Zeg Me, of het je nu duidelijk is!'

[10] ROCLUS zegt: 'Ja, Heer en Meester over alles, nu is me ook dit werkelijk geheel duidelijk; maar nu nog een kleine vraag, en dat is, hoe namelijk een mens in de staat van geestvervoering kan raken, waarin hij alles ziet! Als ik dat nog zou weten, al zijn het alleen maar de wegen waarlangs dat mogelijk is, dan zou ik er al het denkbare voor over hebben om mezelf ook van tijd tot tijd in zo'n hoogst gelukkig makende toestand te brengen! Heer en Meester over alle dingen, wees zo goed om me ook wat dat betreft een paar goede aanwijzingen te geven!"

[11] IK zeg: 'De scholen van Egypte hebben opgehouden te bestaan en bestaan op die manier al heel lang niet meer; want ten tijde van Mozes begon het de verkeerde kant op te gaan. Toen is men al begonnen om alleen uiterlijk onderwijs te geven, en mensen als Plato en Socrates waren zo ongeveer de laatsten die nog 'n vaag begrip hadden van de innerlijke levensschool.

[12] Maar Ik ben immers nu in het vlees van deze wereld gekomen om jullie mensen een nog beter levensvoorschrift te geven, waarmee ieder kan bereiken dat hij tot de hoogste levenswijsheid komt. En dit voorschrift luidt kort gezegd als volgt: 'Heb God boven alles lief, en heb je naaste lief zoals jezelf!' Wie dit beoefent en volop in praktijk brengt is gelijk aan Mij en zal juist daardoor dan ook binnengeleid worden in alle wijsheid en haarkracht en macht! 

[13] Want in degene die volliefde tot God is, is ook God met Zijn eindeloze en grenzeloze liefde en met het hoogste licht daarvan tegen­woordig. De ziel zwelgt dan met haar geest in het licht van Gods wijsheid­ en dan kan het immers niet anders dan dat ook zij alles ziet en weet wat het licht van God ziet en weet. En omdat de eeuwige almacht en kracht van God nu juist in Zijn grenzeloze en eindeloze liefde ligt, hoeft de ziel in deze goddelijke liefde natuurlijk slechts te willen met de wil van de in haar heersende liefde van Gods geest, en wat de ziel wil, dat moet gebeuren! - Dat is zo duidelijk en waar, als maar iets in deze wereld duidelijk en waar kan zijn.

[14] Het is echter bij lange na niet voldoende om dit te weten en te geloven, hoe intensief dan ook, maar men moet het volop in praktijk brengen, ook in de moeilijkste levensomstandigheden, en men moet het te allen tijde oefenen; want alleen voortdurende intensieve oefening baart uiteindelijk pas kunst!'

 

73 Hoe men God boven alles liefheeft en hoe God graag ziet, dat de mens werkt

 

[1] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester, hoe kan ik het nu zover brengen om God, de onzichtbare eeuwige Geest, uit alle levenskrachten boven alles lief te hebben? Want het lijkt me dat het hart van een mens te klein is en niet in staat om de oneindige, eeuwige Geest van God, waar men zich onmogelijk een voorstelling van kan maken, boven alles lief te hebben.

[2] Naastenliefde is niet moeilijk; maar met de liefde tot God, zo tot in 't eindeloze, valt het toch zeker voor ons, zeer kleine mensen, niet mee! Hoe kan men er dan voor zorgen, dat men God boven alles kan liefhebben?"

[3] IK zeg: 'iets gemakkelijkers bestaat er vast in de hele wereld niet! Als men Gods werken bekijkt, Zijn goedheid en wijsheid, en men zich nauwkeurig aan Zijn geboden houdt, zijn arme naaste liefheeft als zichzelf, dan heeft men daardoor ook al God boven alles lief!

[4] Kun je je echter van God geen voorstelling maken die je voldoet, kijk dan naar Mij, dan heb je ook die voor eeuwig geldende en blijvende vorm voor je, de enige vorm waaronder jij je jouw God en Schepper voor kunt stellen! Want God is ook een Mens, maar de eeuwig meest volmaakte in en door Zichzelf! Als je Mij ziet, zie je ook alles! -Heb je Mij ook wat dit betreft goed begrepen?"

[5] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester van alle dingen, nu heb ik alles en ik wil Uw dienaar zijn! Maar laat mij nu in vrede gaan! Want ik ben het niet waard om nog langer bij U te blijven!"

[6] IK zeg: 'Wie de innerlijke vrede heeft, kan gaan waarheen hij maar wil, dan gaat hij in vrede! En jij hebt de innerlijke vrede nu bereikt, en als jij ergens heen gaat, ga je in vrede. Maar je kunt met je gezelschap nog wel een tijdje hier blijven, dan zul je samen met hen hier nog het een en ander horen waar jullie allemaal wijzer van worden!

[7] Het einde van de dag breekt nu aan en de zon die de hele dag een helder licht over de aarde heeft geworpen, heeft reeds de rand van de bergen bereikt en zal over enkele ogenblikken niet meer te zien zijn, en wij kunnen allemaal zeggen dat deze dag goed is besteed. We hebben flink gewerkt, en in uren meer verricht dan wat enkel mensenhanden in jaren tot stand gebracht zouden hebben. Wie werkt, moet ook eten en zijn ledematen versterken! Jullie hebben ook gewerkt en moeten daarom ook met ons samen eten! Blijven jullie dus hier en houdt met ons een avondmaal!"

[8] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester over alle dingen! Wat heb ik hier dan wel gedaan met mijn metgezellen, dat men als werk zou kunnen bestem­pelen? Woorden, meningen en ervaringen uitwisselen is alles wat wij hier gedaan hebben, terwijl we verder niets stonden te doen, -dat kan men toch geen werken noemen?"

[9] IK zeg: 'Waar en wanneer dan ook een mens waarachtig voor het heil van zijn ziel heeft gewerkt, daar en dan heeft hij ook het meest en waarachtig en hoogst belangeloos gewerkt; want op de goede manier bezig zijn voor het welzijn en het heil van de eigen ziel sluit immers zonder meer alle andere zelfzuchtige bezigheden geheel en al uit, omdat zelfzuchtigheid en eigenliefde de liefde tot God en de naaste volledig uitsluiten.

[10] Wie op aardse wijze voor zijn lichaam zorgt, zoekt de schatten van deze wereld, woelt in de materie en begraaft zijn ziel dus in het gericht en in de dood. Al heeft zo iemand ook de hele dag door met ploeg en houweel op het veld gewerkt met zoveel ijver dat hij 's avonds rijkelijk in zijn eigen zweet baadt, dan was hij in vergelijking met hetgeen Ik arbeid noem, toch een dagdief, een luie knecht voor het veld van Gods rijk.

[11] Want wie niet in zijn geest werkt voor het ware, hem door God gestelde doel, zoals hij naar recht en billijkheid volgens Gods orde behoort te doen, die werkt zeker ook niet voor het tijdelijke en eeuwige welzijn van zijn naaste, en vindt het niet de moeite waard om God te zoeken en Hem nader te leren kennen. Wie zich echter niet inspant om God te vinden en Hem waarachtig te leren kennen, spant zich nog minder in voor het welzijn van zijn naaste, en als hij al iets voor hem doet, dan doet hij dat omwille van zichzelf, opdat zijn naaste op de een of andere manier in staat zal zijn hem vele malen meer van dienst te zijn dan hij het voor hem is geweest.

[12] jij hebt nu echter God en ook jezelf gezocht -en zowel God als jezelf gevonden; en zie, dat was een goed werk van je, zodat je nu in een paar uur meer hebt gedaan dan anders in je hele leven! En daarom kun je nu ook hier blijven, een goede rust genieten en met ons een avondmaaltijd houden!"

 

74 Vragen over ziektes en het genezen ervan

 

[1] ROCLUS zegt: "Heer en Meester over alle dingen! leder woord uit Uw mond is meer dan het puurste goud en de ene waarheid verheft de andere! Ook is er geen van Uw licht­ en levenswoorden bij mij op onvruchtbare bodem gevallen, en ik voel nu in mezelf dat hieruit zeker de zegenrijkste vruchten voor de schuren van het ware leven zullen groeien; en omdat ik nu toch de genade heb om met U te praten, zou ik ook graag van U willen weten of wij in het vervolg de zieken door onze natuurlijke geneesmid­delen van hun ziektes moeten genezen, of dat wij dat enkel en alleen moeten doen door zo vast mogelijk op Uw Naam te vertrouwen? Want de gedachte kwam nu bij me op, dat het misschien wel niet altijd in overeenstemming is met Uw goddelijke wil om iedere zieke te genezen. Want er zullen er wel bij zijn, aan wie Uw goddelijke liefde en wijsheid een lichamelijke ziekte of ook een psychische ziekte deed toekomen, om juist daardoor hun ziel te verbeteren.

[2] Het is een maar al te bekend feit, dat vaak de lichamelijk gezondste mensen nu niet bepaald de in moreelopzicht meest deugdzame mensen zijn. ja, lichamelijke gezondheid maakt de mens vaak moedwillig, op de wereld gericht en genotzuchtig, terwijl zieken, vooral zij die aan een chronische kwaallijden, gewoonlijk geduldig, zachtmoedig en vol over­gave aan de goddelijke wil wegkwijnen; men hoort ze zelden klagen, ze zijn vol deemoed en zijn in hun hart niet afgunstig. Zou het goede karakter van hun ziel misschien niet veranderen als men hen plotseling kerngezond zou maken?

[3] En dan komt er nog iets bij: zeker staat het voor ieder mens vast, dat hij lichamelijk ooit zal sterven, -als dit niet het geval zou zijn, dan zouden mensen uit de tijd van Adam lichamelijk nog leven. Wanneer wij echter iedereen, jong en oud, die ziek en ook doodziek bij ons komt, meteen weer geheel beter zouden maken en wij ook elkaar, dan zou mettertijd het sterven op deze wereld werkelijk wel eens iets zeldzaams kunnen worden, met name, als door Uw leer in de loop der tijd bijvoorbeeld ook oorlogen overbodig zouden worden!

[4] Als wij iemand die om hulp bij ons is gekomen, niet genezen, dan zal men ons voor harde, meedogenloze mensen uitmaken; en als U het een keer niet toelaat dat iemand, die al meerdere malen door ons is genezen, bijvoorbeeld voor de tiende keer weer genezen wordt, ondanks onze wil en onze moeite, dan wordt ofwel de kracht van Uw naam ofwel ons eigen vertrouwen daardoor verdacht en gebrekkig, en zal het geloof van het volk schipbreuk lijden! Want zover kunnen wij de eenmaal in de materie levende mensen niet brengen, dat ze ter verkrijging van een hoger leven in het grote hiernamaals dit aardse leven zo'n geringe plaats willen gaan geven, dat ze er in geval van ziekte niets meer voor doen.

[5] Zelfs een grijsaard van honderd jaar en ouder zal nog naar medicijnen grijpen om zijn leven te verlengen, ook al zou hij weten dat het afleggen van zijn broze lichaam met het hoogst mogelijke welbehagen verbonden zou zijn. Dat de zucht van mensen om gezond en zo lang mogelijk.op deze armetierige wereld te leven zelfs onder vaak heel slechte omstandigheden onverzadigbaar is, leert ons in het algemeen een meer dan duizendjarige ervaring; en als de mensen op grotere schaal weten dat iedere kwaal van hen alleen door de kracht van Uw Naam genezen kan worden, ja, dat, als dat nodig is, zelfs overledenen in het leven teruggeroepen kunnen worden, dan zullen we keer op keer door het volk belegerd worden!

[6] Volgens mij zou nadere informatie hierover voor ons, en ook voor ieder ander, zeker niet overbodig zijn! Of hebt U voor die mensen die geheel volgens Uw orde zullen leven soms van nu af aan de oude lichamelijke dood helemaal opgeheven, zodat vanaf nu de mensen voort­aan reeds met een verheerlijkt lichaam zullen leven, en de vleselijke dood slechts degenen die tegen Uw leer en Uw wetten blijven zondigen ten deel zal vallen?

[7] Heer en Meester over alle dingen! Ziet U, de stralen van de onderge­gane zon werpen nog zo'n prachtige gouden gloed over de avondhemel, en de sikkel van de maan wedijvert gewoon met de avondster om het licht van de moeder van de dag te vervangen. Het is zo overheerlijk, Heer, om Uw lichtgevende werken te aanschouwen; maar nog eindeloos veel heerlijker is het gevoel van het innerlijke licht, dat vanuit Uw mond de duisterste hoeken van ons leven verlicht! Wilt U mij, omdat er nog tijd voor is, nog voor het avondmaal duidelijk maken, wat ik mezelf nooit duidelijk zal kunnen maken!"

 

75 Pijn, ziekte en dood

 

[1] IK zeg: "Mijn vriend, je wilt iets te weten komen wat jij noch iemand anders eigenlijk hoeft te weten, omdat dat enkel en alleen Mijn zaak is, wat zoveel wil zeggen als: het is een zaak van de eeuwige Vader in de hemel, dus een orde waarop zelfs Ikzelf in lichamelijk opzicht geen uitzondering mag, kan en zal maken!

[2] Wie in vlees is gehuld, zal dit ook weer moeten afleggen, met of zonder pijn, dat maakt helemaal niets uit; want als men het vlees heeft afgelegd, is alle pijn die men op deze wereld voelde, opgehouden. Want de lucht die de ziel van een mens in de andere wereld zal inademen, zal een heel andere zijn dan de lucht van deze materiële wereld hier. Waar geen dood meer bestaat, daar is in feite ook geen pijn, omdat lichamelijke pijn altijd alleen maar veroorzaakt wordt doordat de ziel zich gedeeltelijk van het lichaam losmaakt.

[3] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat een ziel in haar zuivere toestand zonder gevoel en gemoedsbeweging is -want als zij die niet had zou ze immers dood zijn; maar ze zal in de wereld die in overeenstemming is met haar wezen niets vinden dat haar benauwt, beknelt, beklemt en bedrukt en daardoor een pijnlijk gevoel veroorzaakt, en daarom zal ze ook nooit pijn waarnemen.

[4] Of is een volkomen kerngezond mens soms in zijn lichaam niet ontvankelijk voor het gevoel van pijn, omdat hij nog nooit het ongeluk had ziek te zijn, en nog nooit door iemand geslagen of gestoken werd?! Bij hem ontbrak alleen maar een oorzaak die pijn opwekte.

[5] De belangrijkste oorzaak voor pijn, die altijd alleen maar door de ziel en nooit door het vlees gevoeld wordt, ligt dus in de druk die een te traag en derhalve ook te zwaar geworden lichaam op een levensgedeelte van de ziel uitoefent.

[6] Daarom is iedere ziekte tijdelijk te genezen als men in staat is om de massa van het vlees te verlichten; maar voor het lichaam dat oud wordt bestaat er geen verlichting meer, ofschoon iemand die in goede orde leeft, over het geheel genomen nog tot op zeer hoge leeftijd weinig over pijn te verhalen zal hebben. Diens lichaam zal tot aan het laatste uur nog heel flexibel en buigzaam blijven, en de ziel zal zich stukje bij beetje heel zacht van het vlees los kunnen maken volgens de eigenlijke, beste en ware orde. Zij zal weliswaar ook niet wensen om zich, zelfs op de hoogste leeftijd die op aarde mogelijk is, van het lichaam los te maken; maar wanneer de voor haar duidelijk te horen, hoogst gelukkig stemmende roep uit de hemelen klinkt: 'Kom uit je kerker naar het volledig vrije, eeuwige, ware leven!', dan zal ze geen seconde aarzelen om haar bouwvallige, aardse huis te verlaten en zich naar buiten te begeven naar de lichte velden van het ware, eeuwige leven.        

[7] Wel, dat zullen jullie met geen enkel kruidensap en ook niet door de macht van Mijn naam ooit kunnen verhinderen, omdat het niet de wil van Mijn geest kan zijn. Jullie zullen in staat zijn om ware wonderen. te verrichten met de kracht van Mijn naam, maar alleen in overeenstemming met Mijn wil die zich duidelijk in jullie hart kenbaar zal maken, en nooit in strijd daarmee. Daarom moeten jullie ook vooral Mijn wil, die waarlijk een wil van God is, volkomen tot jullie wil maken, dan is het onmogelijk dat jullie iets mislukt wat jullie vanuit Mij en dus vanuit Mijn eeuwige orde zullen willen.

[8] Daarom kan er ook geen sprake van zijn, dat iemand tengevolge van de aan jullie verleende geneeskracht in en door Mijn naam nooit zou kunnen sterven. Ook moeten jullie nooit iemand genezing ontzeggen als Mijn geest jullie in je hart ingeeft: 'Hem worde geholpen!'; als de geest echter zegt: 'Laat zijn vlees hem blijven kwellen, opdat zijn ziel er genoeg van krijgt om zich over te geven aan de geneugten van het vlees!', laat hem dan en genees hem niet van zijn lichamelijke kwaal -want deze moet hij dragen tot heil van zijn ziel!

[9] En nu zie je dus, dat je bezorgdheid een beetje overbodig was! Begeef je daarom in Mijn juiste orde, dan zal alles je wel duidelijk worden! Heb je soms nog meer moeilijkheden, zeg dat dan, voor de waard met het maal uit de nieuwe keuken zal komen!"

 

76 De vrijheid van de menselijke wil

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja, Heer en Meester over alle dingen, als wij alleen maar wonderen kunnen doen die U alleen wilt, en dan nog alles binnen Uw hele aan de wereld ten grondslag liggende natuurlijke, eeuwige orde, dan dient onze eigen vrije wil immers nergens meer toe, en met het hier en daar verrichten van de hoognodige wonderen als de beste en krachtigste bewijzen voor de macht en de kracht van Uw naam zal het er op aarde dan zeer magertjes uit gaan zien!

[2] De wonderen van Uw wil gebeuren toch al dag in dag uit, of wij die nu ook willen of niet, en onze wil is tegenover die van U altijd als een lege holle noot. De zon, de maan en de sterren gaan op en onder zonder onze wil; en zo wordt ook de aarde groen en brengt haar vruchten voort; en de wolken trekken voorbij, en de winden spelen met de golven van de zee; en het wordt winter en zomer, en de tijden gaan voorbij en komen nooit meer terug, alles helemaal zonder onze wil! Of wij dat nu ook willen of niet, dat maakt niets uit! Maar hoe zit het dan met de vaak ook noodza­kelijke, uitzonderlijke wonderen?"

[3] IK zeg: 'Ja, beste Roclus, het is nog altijd een beetje moeilijk om met jou te praten, omdat jouw gemoed nog te veel aardse opvattingen en zienswijzen bevat!

[4] Kijk, wie zijn handen aan de ploeg slaat en daarbij achterom kijkt, is nog niet geschikt voor het rijk van God! Denk jij soms dat God in Zijn volmaakt heldere denken en willen ook zo eenvormig en eentonig is als het starre ijs van het Noorden?

[5] O mens, leer eerst God goed kennen en Zijn almachtige wil, dan zul je ook wel gaan inzien of iemand, wiens hart vol is van Gods geest, in overeenstemming met de eeuwige wil van God niets anders meer kan willen en doen dan alleen maar stom en geduldig de ene dag na de andere te laten ontstaan en te laten vergaan en gelukzalig toe te zien, hoe de verschillende kruiden groeien en bloeien en dan weer verdorren!

[6] Als het God wat de mens betreft alleen maar daarom te doen was geweest, dan had Hij hun nooit een eigen wil hoeven te geven, dan had Hij hen slechts als poliepachtige zeedieren, weliswaar in menselijke vorm, als paddestoelen uit de grond kunnen laten groeien, met in de grond vastzittende wortels om vocht en voedsel op te nemen; dan hadden ze dag en nacht kunnen toekijken hoe de sterren volgens Gods wil schijnbaar op en ondergaan en hoe mooi het gras om hen heen groeit! Zich vrij te kunnen bewegen en van plaats te kunnen veranderen zou helemaal niet nodig zijn; want ze zouden immers toch geen vrije wil hebben, en de steeds eendere en stereotype wil van God zouden ze als onbeweeglijke beelden nog veel beter door zich heen kunnen laten gaan en in zich kunnen laten heersen dan een mens dat kan met zijn wil, hoe vroom en ootmoedig hij ook is!

[7] Want een mens, die dan toch altijd nog een eigen wil heeft en zich vrij kan bewegen, kan immers toch nog met al zijn gevoel voor schoonheid ooit op de gedachte komen om enkele stappen over een mooi met gras begroeid stuk grond te lopen; en dan is het onvermijdelijk dat hij het gras dat volgens de wil en de eeuwige orde van God rechtop groeit en staat, tegen de grond drukt en bovendien nog enkele bladmijten voordat het hun tijd is hun levenslicht uitblaast! -Heb je nu een beetje in de gaten, hoe dwaas je bezorgdheid is?

[8] En bedenk dan eens, dat de mens met een vrije wil voor zijn lichamelijk voedsel niet alleen allerlei heerlijke vruchten die vol vruchtzaadjes zitten met zijn tanden fijnmaalt en deze dan als voedsel voor zijn lichaam genadeloos en zonder pardon verslindt, maar zich zelfs aan allerlei dieren vergrijpt, doodt, en tenslotte ook hun gebraden vlees met ware gulzigheid verorbert. Hier en daar zoekt hij uitgestrekte vlakten uit waar eerder gedurende vele duizenden jaren het mooiste gras, andere heilzame kruiden­struiken en bomen in de mooiste en meest ongestoorde orde van God groeiden, en bouwt daar dan dode huizen en steden op.Ja, vriend, kan dat volgens de orde van God zoals jij je die voorstelt, wel juist zijn?

[9] Of, als jij je in de loop der tijd lang geworden nagels, baard en haren korter maakt, handel je dan niet in strijd met Gods orde, volgens wiens stereotype wil nagels, baard en haren steeds weer aangroeien en niet zo kort willen blijven als jij hen met je schaar hebt voorgeschreven?

[10] Als God nu absoluut niet wilde dat een wezen, dat vrij denkt en een vrije wil heeft, in strijd met het stereotype van Zijn scheppingswil handelde en op vernietigende wijze zowel op grote als op kleine schaal ingreep tegen de bestaande, altijd onveranderlijke orde, zou Hij dan wel wijs gehandeld hebben toen Hij voor Zichzelf wezens schiep, die alleen al omwille van hun bestaan genoodzaakt zijn om allerlei vernietigende ingrepen te ver­richten tegen de orde van de oerschepping, die toch ook een werk van de almachtige en hoogst wijze God is?!

[11] Maar als God, de Heer en Schepper van alle dingen en wezens, het toelaat dat de levende wezens, en met name de vrij denkende mensen die een vrije wil hebben gekregen, Zijn bossen verwoesten, bomen omkappen, er hutten en huizen van bouwen en het grootste deel ervan verbranden, Zijn mooie gras vertrappen, afmaaien en als voer aan de koeien, ossen, ezels, schapen en geiten geven, en als God dan niemand op zijn vingers tikt bij talloze andere ingrepen tegen Zijn stereotype orde, hoeveel onwaarschijnlijker is het dan dat Hij Zich met Zijn almachtige wil verzet als het erom gaat de zeer kleine wilsvrijheid van de mens te ontwikkelen tot de grootste goddelijke vrije wil!

[12] Heb je dan niet gezien hoe zojuist deze jongen, die in feite ook slechts een schepsel van God is, die steen in goud veranderde, wat tegen het stereotype van de oergoddelijke wil in gebeurde? Heeft iemand hem ter verantwoording geroepen omdat hij zo'n enorme ingreep heeft gedaan in de basisorde van God? Integendeel, dit is slechts teweeggebracht door de goddelijke wil, verenigd met die van de jongen!

[13] Als jij je houdt aan de eenvoudige geboden van God en God waarachtig boven alles liefhebt, dan word je toch immers steeds meer één met het weten en willen van God. Op die manier word je wijzer en wijzer en in dezelfde mate ook machtiger, en zo krijg je ook steeds meer inzicht in je willen. Je innerlijke goddelijke licht zal tot een alziendheid verheven worden, waardoor je in de overigens nog bestaande levensduisternis de werkzame levenskrachten niet alleen zult voelen, maar ook zult zien; en doordat je de volmaakt vrije wil van God in je hebt, zul je ze er ook toe kunnen brengen om op deze of gene manier actief te worden. Juist doordat je de talloze, voortdurend van God uitgaande krachten ieder op zich en individueel herkent en doorziet, krijg je er als bezitter van de goddelijke wil vat op, en kun je ze ook bestemmen en bundelen voor een wijze handeling en een wijs doel. Ze zullen dan ook meteen zo in actie komen als wanneer God ze direct Zelf voor een bepaalde activiteit had bestemd.

[14] Want alle door de hele oneindigheid van God uitstromende krachten zijn te vergelijken met talloze armen van één en dezelfde almachtige God, en kunnen ook onmogelijk op een andere manier actief worden en actief zijn dan enkel en alleen doordat ze hiertoe aangezet worden door de goddelijke wil, omdat ze in feite niets anders zijn dan pure uitstralingen van de goddelijke wil.

[15] Wanneer de mens dan zijn kleine wilsvrijheid met de eindeloos grote goddelijke verenigt, zeg Me, of je dan kunt denken dat het mogelijk is dat

hij enkel een stomme toeschouwer is van de puur goddelijke wil, of dat de mens, wiens wil op die manier zo groot en vrij is geworden, niet in staat zou zijn om met zo'n goddelijke wilsvrijheid het een en ander tot stand te brengen!"

 

77 Over juiste en onjuiste ijver

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja Heer en Meester over alle wezens en dingen, doordat U zo genadig bent om deze dingen uit te leggen, staat dit nu voor mij natuurlijk allemaal in een ander licht en menig raadsel dat ik vroeger niet kon oplossen, is me nu volledig duidelijk! Ja, nu begin ik ook een beetje te begrijpen wat een mens eigenlijk is, en wat hij in deze wereld te zoeken heeft en na moet streven en volgens Uw woord ook kan bereiken en eigenlijk moet bereiken! Ja, om zich aan Uw geboden te houden en letterlijk Uw wil te vervullen, is nu natuurlijk iets dat zeer gelukkig maakt en heel eenvoudig is; want nu ziet men overduidelijk wat men van U uiteraard krijgt! Want als ik een plaats, hoe ver ook verwijderd, voor me zie en zo rechtstreeks mogelijk naar deze plaats toeloop, dan moet ik hem tenslotte toch eens bereiken!

[2] Ik kan nu niets anders doen dan U vanuit al mijn levenskrachten danken voor alle moeite die U voor mij gedaan hebt en U verzekeren, dat ik een gewetensvolle leerling van U zal zijn en blijven. Ik geef U ook de volledige verzekering, dat ik alles in het werk zal stellen om ons instituut te reinigen van alle oude wereldse leugenachtige slakken, en daar zal in het vervolg niets meer ondernomen worden dan alleen datgene, wat zich laat verenigen met Uw leer, o Heer en Meester!

[3] Nu al voel ik een kracht in mij die ik tevoren nooit heb gevoeld, waarvoor in het vaste vertrouwen op U alle bergen moeten wijken en waardoor alle doden uit hun graf zouden moeten opstaan! Hoe zal het daarna dan wel niet zijn als mijn toekomstig leven geheel Uw wil zal zijn, en tot welke kracht zal ons instituut komen als allen die daaraan verbonden zijn één zullen zijn wat hun instelling en hun wil betreft?!

[4] Daarom moeten we nu geen tijd meer verliezen! Kom aan, laten we allen aan het werk gaan voor deze nieuwe taak vanuit God! Wie aarzelt, begaat een grove zonde tegen het heil van de mensheid van de hele aarde'

[5] IK zeg: 'Je huidige enthousiasme is wel op zijn plaats en je zult datgene wat je je nu hebt voorgenomen, ook doorzetten; maar je huidige vuur is te vergelijken met een strovuur, waarbij ook meteen geweldige vlammen oplaaien zodat men denkt: als dat zo doorgaat, staat over enkele ogenblik­ken al meteen de hele aardbodem in brand! Maar na enkele ogenblikken houdt het grote strovuur op en naderhand kan men nog amper zien waar de luchtige, grote hoop stro werd verbrand!

[6] Een juiste ijver ontwikkelt zich als het licht en de warmte van de opgaande zon. Als het licht en de warmte van de zon meteen 's ochtends met een Afrikaanse middaggloed zou komen opzetten, dan zou deze een vernietigende uitwerking hebben op planten en dieren, wat iedere goede en ervaren boer al aan het zogenaamde zonneblikken kan zien.

[7] Van een zonneblik is sprake, als tijdens een onweer het firmament dicht met regenwolken is bedekt en het ook al regent maar opeens, als aarde en vruchten al een beetje zijn afgekoeld, het wolkendek opensplijt tengevolge van een bepaalde luchtstroming, en licht en warmte van de zon plotseling op planten en bomen en op allerlei kwetsbare diertjes valt; en kijk, de schade die dan aangericht wordt is groter dan wanneer het een uur lang flink gehageld zou hebben! -Ik wil je met dit voorbeeld alleen op een praktische manier laten zien hoe, als het ware, misplaatste ijver veel meer beschadigt dan goed doet.

[8] Daarom moet je nu ook niet in jullie instituut opeens alle oude en half vergane bomen tegelijk willen omhakken, maar met redelijke ijver als het ware ongemerkt, zo stukje bij beetje, en dan zul je pas de ware zegen in je instituut verspreiden! Maar in één klap, mijn vriend, gaat dat niet! Verder is het ook nodig, dat jullie onder elkaar nog heel wat gesprekken voeren en dat er daarna bewijzen worden gegeven van de nieuwe wonderwerken in Mijn naam! En pas als op die manier allen, en niet alleen jij, in dit nieuwe licht zijn ingeleid, kan al het oude met succes verwijderd worden.

[9] Als een echt wijze boer merkt dat er onkruid tussen de zuivere tarwe opkomt, laat hij het groeien tot aan de oogst. Bij het maaien laat hij het onkruid pas van de tarwe scheiden en daardoor blijft zijn tarwe gezond; het onkruid wordt gedroogd en verbrand op de akker en dient als mest voor de grond. Zie, dat noem Ikzelf wijs en waarachtig gehandeld!

[10] Geloof Me, dat Ik met heel Jeruzalem en al zijn Farizeeën even snel af zou kunnen rekenen als tevoren met die rots in de zee; maar zo'n ijver zou Me slechte vruchten afwerpen! Daardoor zouden dan allen die zouden horen dat Ik door Mijn goddelijke almacht zo'n verwoesting aangericht heb, wel voor Mij gewonnen zijn, maar beslist niet door innerlijke overtuiging, maar langs de weg van het eigen gericht. Uit vrees en schroom zou niemand zich meer durven te roeren; iedereen zou als een machine datgene doen wat Ik van hem zou verlangen!

[11] Zou dat dan echter de vrije wil tot ontwikkeling brengen als zijnde het hoogste goed van iedere mensenziel, en de wil verheffen tot de hoogste kracht van de goddelijke, volkomen vrije wil, waarin alleen het allerhoog­ste levensgeluk bestaat en kan bestaan?!'

 

78 De ontwikkeling van de vrije wil

De nadelen van overdreven ijver

 

[1] (DE HEER:) 'En dat de hoogste zaligheid van het leven inderdaad gelegen is in het bezit van de volkomen ongebonden wilsvrijheid en de steeds succesvolle, daadwerkelijke werkzaamheid daarvan, daar leveren alle zelf­zuchtige en heerszuchtige mensen reeds op deze aarde het krachtigste bewijs van!

[2] Menigeen geeft immers graag al zijn bezittingen op om maar een beetje macht te hebben! Wie haat bijvoorbeeld kroon, troon en scepter, vooral als hij zichzelf omhoog kan werken!?

[3] Maar waarom hebben deze drie effectieve heersers dan zo'n onuitspre­kelijke waarde in de ogen van de mensen? Het antwoord ligt voor de hand, en in de aard van de zaak. Omdat hij, die op de troon zit, temidden van miljoenen mensen in de wereld volkomen vrij en doeltreffend van zijn wil gebruik mag en kan maken!

[4] En na degene die op de troon zit, wordt dan ook iedereen bovenmatig gelukkig die door de heerser een ambt krijgt aangeboden waarin hij, al is het maar in naam van de heerser, ook een kleine heerser kan spelen, en zijn naar vrijheid dorstende wil iets meer lucht kan geven. Hij onderdrukt weliswaar zo goed hij kan zijn oorspronkelijke vrije wil, en maakt in plaats daarvan de wil van zijn heerser geheel tot de zijne, ook al is hij het daar vaak niet mee eens; maar dat doet hij allemaal om ook maar een beetje mee te kunnen heersen, en om zijn wil enigszins te kunnen laten gelden. Want bij bijzonder hooggeplaatste staatsbeambten is er immers altijd wel een keer gelegenheid om van de geheel eigen vrije wil gebruik te maken. en dat is voor de mens op deze aarde al een allerhoogste zaligheid.

[5] Maar wat is deze vergeleken met de zaligheid, die voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid voort zal komen en moet komen uit de eenwording van de hier altijd uiterst beperkte menselijke wil met de wil van God?!

[6] Maar voordat zoiets kan gebeuren moet de menselijke wil, dat zul je zelf inzien, een serieuze ontwikkeling doormaken en op een hoogst wijze manier door alle stadia van het leven geleid worden, want anders zou het zeker erg gevaarlijk zijn om de vrije wil van de mens uit te rusten met een doeltreffende machtsvolkomenheid!

[7] Maar om de wil van de mens daartoe bekwaam te maken, moet men er naar toe werken dat de mens zich geheel vrijwillig op de wegen van het licht begeeft, en hierop zolang met alle liefde en wereldse zelfverlooche­ning voortgaat tot hij door eigen werkzaamheid en volkomen zelfbestem­ming het juiste doel heeft bereikt.

[8] Maar daartoe is noch een uiterlijke noch een innerlijke dwang bevor­derlijk, die allebei een gericht zijn en waardoor nooit de geest van een mens in zijn wil vrij kan worden. En zolang hij dat niet kan, kan er ook nooit sprake zijn van een vereniging van zijn wil met de volkomen vrije wil in God!

[9] Daarom moeten de mensen eerst alleen door zeer wijs onderricht tot ware kennis van zichzelf en van het enig ware Godswezen gebracht worden, en dat met alle mogelijke goedheid, geduld en de grootste zachtmoedigheid; alleen hardnekkige, weerbarstige karakters, bij wie op de achtergrond een op zichzelf vrijwel geheel zinloze boze moedwil en een waar duivels leedvermaak schuilt, moeten door een werelds uiterlijke straf en gericht op de knieën gedwongen worden, maar niet te snel door een wonder dat wordt verricht om hen te straffen.

[10] Want men moet nooit over het hoofd zien, dat degene die bestraft moet worden, ook een mens is, die eveneens tot een juist gebruik van zijn vrije wil gebracht moet worden, en dat het heel goed mogelijk is dat een arglistige en wraakzuchtige demon hem op een of andere manier beheerst, en op die manier van de anders misschien heel onschuldige mens een waar monster maakt!

[11] Daarom moet iedere overdreven ijver, zelfs als het om iets goeds gaat, zolang in toom worden gehouden tot hij de bescheiden rijpheid heeft verkregen die alles rustig en liefdevol overwegend en verstandig bereke­nend, onverdroten en gestaag tracht aan te wenden met de haar ter beschikking staande middelen, en wel voortdurend rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsfasen en omstandigheden van het levend object dat zij moet behandelen.

[12] Dat jullie instituut, zoals het nu nog is, zeker niet Mijn goedkeuring weg kan dragen, zul je nu wel geheel en al inzien! Maar al zou het op nog honderd slechtere principes gebaseerd zijn dan nu het geval is, dan zou het even onverstandig zijn om het plotseling verdacht te maken en te vernie­tigen, als wanneer men nu Jeruzalem of het nog vele malen ergere heidense Rome in een oogwenk van de aarde zou verwijderen.

[13] Probeer zodoende van nu af aan om stukje bij beetje, al naar gelang de dingen zich als het ware vanzelf aandienen, al het verkeerde uit jullie instituut te verwijderen, dan zal het instituut en het volk dat er aan gehecht is, langzaam aan gezond worden overeenkomstig de volle waarheid! Zou je nu echter met je medebroeders meteen alles overhoop willen halen, dan zouden de vele medewerkers van het instituut jou voor waanzinnig en bijgelovig verklaren en op alle mogelijke manieren proberen om je onschadelijk te maken voor het instituut, dat volgens hen uiterst doelmatig is ingericht; en daardoor zou jou iedere gelegenheid ontnomen worden om heel geleidelijk aan en ongemerkt al het verkeerde uit het instituut te verwijderen en te vervangen door de volle waarheid "

 

79 De Heer maakt gewag van Zijn laatste avondmaal en Zijn kruisdood

 

[1] (DE HEER:) 'Het meest sprekende voorbeeld daarvan vind je hier immers bij Mij. Nu ken je Mij, Mijn leer en ook de ware strekking ervan voor het leven. Je kent ook Mijn macht, door middel waarvan Ik deze hele aarde even snel en gemakkelijk tot niets zou kunnen omvormen als tevoren de jou welbekende oude rots in de zee! Maar dan zou Ik Me tenslotte Zelf toe moeten roepen: ' Als je deze wereld vol met je hartskinderen, die je hun aanleg en geaardheid hebt gegeven, liever niet had willen hebben, dan had je beter al in het begin helemaal geen aarde kunnen scheppen!' Maar de aarde en de mensen zijn er nu eenmaal, en het is dus zaak alles met alle liefde en geduld te behouden en te leiden volgens de wijsheid uit God, opdat van alles wat deze aarde draagt en in zich bevat, niets, zelfs niet ter grootte van een zonnestofje, verloren zal gaan!

[2] Ja, Ik zeg je: De mensen die Mij het meest tegenstaan en die zeker ook de slechtste mensen op de hele aarde zijn, zijn zonder meer de schriftge­leerden en Farizeeën in Jeruzalem; maar eerder nog dan dat Ik hen veroordeel en aan het kruis laat hangen, wil Ik het Mij door hen laten aandoen!"

[3] Dan springt ROCLUS gewoonweg op en zegt: 'Neen, neen, Heer en Meester! Dat zou betekenen dat Uw geduld wel erg ver gaat! Vanwege die paar schurken in Jeruzalem - ook al zouden ze allemaal in het niets worden opgelost - zal Gods rijk noch op deze aarde en al helemaal niet aan gene zijde ooit enigszins schipbreuk lijden; weg daarom met dat zwarte gespuis, en U blijft!'

[4] IK zeg: 'Zoals je deze zaak nu begrijpt, spreek je ook! Maar over ongeveer drie jaar vanaf nu gerekend zal je eigen geest je leren dat het anders is, dan zul je beter weten; daarom genoeg hierover, laten we ons op het avondmaal voorbereiden! Deze tafel zal iets langer gemaakt worden en jullie, met Ruban erbij nu met z'n dertienen, zullen daar prima aan kunnen zitten en een beeld geven van een toekomstig avondmaal, dat met Mijn laatste avondmaal op deze aarde overeenkomst zal vertonen!"

[5] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester! U wordt nu opeens geheimzinnig en raadselachtig; hoe komt dat, waarom?"

[6] IK zeg: 'Vrienden, Ik zou jullie nog heel veel kunnen zeggen, maar jullie zouden het nu nog niet kunnen verdragen! Maar wanneer na dat laatste avondmaal de Heilige Geest in jullie hart zal komen, zal hij jullie volledig in de levende waarheid inwijden, en dan zul je pas helemaal begrijpen wat Ik nu tegen je gezegd heb. -Daar komt Marcus al aan met de schalen; laten we daarom gaan zitten om een vrolijk avondmaal te nuttigen! Jullie tafel is al klaar en gedekt:'

[7] Na deze woorden maakt ROCLUS een diepe buiging voor Mij, gaat dan naar zijn vrienden en metgezellen en zegt: 'Van weggaan is nu geen sprake, we moeten eerst aan het avondmaal deelnemen dat zojuist opgediend wordt, en wel daar, aan de tafel van de heren! De Heer en Meester wil het zo en dan wordt er niet geweigerd! Kom daarom nu snel met me mee en neem met mij plaats aan het vrije gedeelte van de tafel daar, waar de heren reeds lang zitten!"

[8] RUBAN zegt: 'Dat zal vast niet zo erg goed passen! Wij die niets te betekenen hebben, naast de grote Heer aller heren op aarde!'

[9] ROCLUS zegt: 'Passend of niet, de Heer en Meester over alle dingen wil het nu eenmaal zo en dan staat ons niets anders te doen dan te gehoorzamen, en wel met het vreugdevolste hart van de wereld! Laten we daarom gaan, opdat er niemand op ons hoeft te wachten! Maar ook, omdat ik werkelijk al flink honger heb en me echt van harte verheug op een overvloedig en goed toebereid maal! Ik zie dat ze ook hele kruiken en grote bekers vol wijn bij de spijzen op tafel zetten, en de lieftallige jongen schijnt vooral aan onze tafel veel zorg te besteden; laten we er dus maar snel naar toe gaan!"

 

80 Raphaël eet veel

 

[1] Na deze woorden van Roclus begeven allen zich naar de voor hen bestemde tafel, maken driemaal een buiging voor het voorname gezelschap en Raphaël wijst ieder meteen zijn plaats en gaat tenslotte als veertiende bij hen aan de nieuwe tafel zitten. Roclus ziet precies het gerecht voor zich waar hij altijd het allermeest van hield; het was een gebraden lam met een bijgerecht dat uit allerbeste en volledig rijpe pomeransen bestond. Hij kon er maar niet over uit hoe het mogelijk was dat men in de keuken zijn smaak zo precies had kunnen raden. Maar al gauw bedacht hij in wat voor gezelschap hij zich bevond en dat verklaarde hem alles. Evenals hij kreeg ieder van de dertien gasten precies datgene, wat hij met recht zijn lievelingsgerecht noemde; alleen Raphaël had een grote schaal voor zich met acht grote heerlijk klaargemaakte vissen, waar hij, zoals bekend, goed raad mee wist, wat de dertien erg opviel.

[2] En Roclus kon het niet laten om de vermeende jongeling, weliswaar heel vriendelijk maar toch zeer verbaasd, te vragen hoe het hem toch mogelijk was om acht van zulke grote vissen zo haastig en snel te verorberen, en of hij nu nog meer kon eten.

[3] En RAPHAËL antwoordde ook heel vriendelijk met een glimlach: 'O, laat er nog maar tien keer zoveel komen, ik zal er heel gemakkelijk en zonder enige moeite weg mee weten; maar met deze vissen ben ik nu ook heel goed en volkomen verzadigd! "

[4] ROCLUS zegt; 'Jouw maag moet toen je nog klein was te volgestopt zijn, anders kan ik dat onmogelijk verklaren! Kun je me misschien helpen om ook mijn lam mee op te eten? Want kijk, aan een achtste deel ervan heb ik meer dan genoeg!'

[5] RAPHAËL zegt: 'Geef maar hier, zeven achtste deel kan ik makkelijk aan!"

[6] Roclus, die zelf slechts een bout van een achterpoot nam, gaf al het andere aan Raphaël en deze was in een enkel ogenblik klaar met vlees en botten.

[7] Dat werd ROCLUS nu toch een beetje al te bont en hij zei totaal perplex: 'Neen, mijn anders zo lieftallige en zeer wijze jongen, dat gaat bij jou vast en zeker niet op natuurlijke wijze! Over het eten van het vlees wil ik eigenlijk helemaal niets zeggen; maar dat je, een wolf overtreffend, ook met beenderen, die geen enkel ander mens toch ooit eet, zo snel klaar bent, -weet je, dat wordt me nu toch al te grijs, nu moet je me deze zaak toch eens nader verklaren!"

[8] RAPHAËL zegt: 'Wel, geef me een steen, dan krijg je ook je wonder te zien!"

[9] Roclus raapte snel een flinke steen van de grond en gaf die aan Raphaël.

[10] En DEZE zei: 'Kijk maar, ik zal ook deze steen verorberen als een prima stuk brood!"

[11] Hierop pakte Raphaël de steen, bracht hem naar zijn mond, en toen de steen zijn mond aanraakte, verdween deze uit het aardse bestaan!

[12] Toen Roclus en zijn vrienden dit zagen, waren ze perplex en ROCLUS zei: 'Nee, jonge vriend, met jou kun je beter maar niet samen ergens te gast zijn, want het zou uiteindelijk wel eens mogelijk kunnen zijn, dat je je ook over je medegasten ontfermt! Veroorloof me deze zachtmoedige opmerking, waarmee ik je eigenlijk niets anders wil zeggen dan: Als je ook ons wilt eten, doe het dan liever vlug, opdat we niet lang vol angst op ons einde hoeven te wachten! Nee, ik wilde van die acht vissen van de grootste soort die er in de Galilese zee voorkomen, niets zeggen, ook niets van mijn zeven achtste lam, beenderen inbegrepen, ofschoon dat al -het spijt me dat ik het zeg -een ontzettend abnormale vorm van vraatzucht is; maar het eten van een minstens tien pond zware steen is iets, dat ons allen geheel terecht met ontzetting vervult! Waar moet dat uiteindelijk naar toe? Dat gaat ons weliswaar weinig of niets aan; maar, ofschoon je in naam van alle goden alle bergen van de aarde kunt verslinden, willen wij toch liever geen getuigen zijn van jouw ontzettende vraatzucht! Begrepen, mijn beste jonge veelvraat?"

 

81 Het verschil tussen Raphaël’s persoon en wezen en dat van de aardse mens

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Je moet wel zo praten, omdat je me niet kent; zou je me kennen, dan zou je dat allemaal even natuurlijk vinden als dat jij overeenkomstig jouw honger maar amper een achtste deel van het lam hebt gegeten!

[2] Ik ben ook wel een mens zoals jij, en het ontbreekt mij voorlopig aan geen enkel zintuig en ik heb ook alle ledematen die bij een lichaam horen; maar mijn lichaam is heel anders dan het jouwe; dat van jou is nog sterfelijk ­dat van mij niet! Jij kunt je als ziel en geest niet van je lichaam ontdoen wanneer je dat wilt, het niet oplossen en het niet van het ene moment op het andere veranderen in je geestelijk element; ik kan dat echter wel. In feite ben ik eigenlijk puur geest, ondanks mijn schijnbare lichaam; jij bent echter nog bijna geheel puur vlees en zult nog heel wat voor jezelf moeten doen, tot je je in je lichaam als een rijpe en vrije ziel zult gaan voelen.

[3] Als jij iets hebt gegeten, dan duurt het een poos alvorens hetgeen je gegeten hebt tot bloed en vlees wordt in je lichaam, en je zult nooit weten hoe die verandering in je plaatsvindt. Jij kent de organische bouw van je lichaam niet tot in de kleinste deeltjes; maar aan mij is ieder atoom van mijn en ook van jouw lichaam zo duidelijk bekend, dat er in de hele wereld niets duidelijkers kan zijn! Want ik moet het lichaam dat ik nu heb, van atoom tot atoom, van zenuw tot zenuw, van vezel tot vezel zelf vormen en in stand houden, alsook alle ledematen; maar jij weet al vanaf het begin niet waar je lichaam uit bestaat, en wie het voortdurend vormt en in stand houdt.

[4] Jouw lichaam is verwekt, geboren en gegroeid zonder datje het besefte en buiten je wil om, -dat van mij is geschapen volgens mijn inzicht en mijn wil! Het bewustzijn dat jij van je bestaan hebt, is nog een slaaptoe­stand, en jouw weten, kennen en willen is als het dromen in de slaap van je bestaan; maar ik bevind me in het helderste en wakkers te leven van de volkomen eeuwige levensdag. Ik weet wat ik zeg en doe, en ken de ware en diepste grond daarvan, -en jij weet niet eens hoe, waardoor en waarom allerlei gedachten in je ontstaan! En zo weet ik dan ook waarom ik, zolang ik onder de sterfelijken verblijf, aanzienlijk meer spijzen tot mij kan nemen en dat ook moet, dan jij en al je metgezellen samen. Ik kan je zelfs de reden daarvan nog helemaal niet duidelijk maken, omdat je die met je huidige kennis helemaal niet zou kunnen begrijpen; maar later zal er wel een tijd komen datje alles, wat ik je nu als het ware toegeworpen heb, heel goed zult kunnen vatten en begrijpen.

[5] Maar dat je het voor mogelijk hield, dat ik me vanwege mijn te grote vraatzucht tenslotte zelfs ook aan jullie zou willen vergrijpen, zoals een hyena of een wolf, dat is wel een beetje onnozel van je! Ik vind dat jullie vanwege mijn geestelijke ontwikkeling en mijn voor jullie duidelijk zichtbare wijsheid wel beter hadden moeten weten! Ik kan niet alleen maar een steen eten zoals jullie dat nu hebben kunnen zien; die manoeuvre zou ik ook met hele bergen en planeten kunnen uitvoeren, waarvoor ik voldoende macht zou bezitten! Alleen, wanneer ik niet wijs zou zijn en de macht zou hebben die me nu eigen is, zou ik handelen volgens een blinde gedrevenheid, en dan zouden jullie in mijn buurt inderdaad je bestaan en je leven niet zeker zijn! Maar de oereeuwige wijsheid van God, van waaruit eigenlijk mijn hele wezen is gevormd, gebiedt mij bovenal om alle door de kracht en almacht van God geschapen dingen in stand te houden, daar mag eeuwig geen atoom van verloren gaan en kan ook niet verloren gaan, omdat Gods wil en Zijn alziend licht-oog altijd de eeuwige en oneindige ruimte van het grootste tot het kleinste geheel doordringt en er in werkzaam is; en daarom is jouw vrees voor mijn door jullie veronderstelde vraatzucht volledig ongegrond! -Roclus, heb je deze woorden enigszins begrepen?"

[6] ROCLUS zegt: 'Van een werkelijk begrijpen kan geen sprake zijn; maar ik maak er wel uit op dat wij in jouw nabijheid voor ons bestaan zeker niets te vrezen hebben, en dat is voor ons voorlopig al heel veel! Maar waar laat je toch zulke grote hoeveelheden? Heb je soms een soort struisvogel­ maag, die voor zover ik weet ook de hardste steen kan verteren? Zelfs de hardste metalen schijnen voor een struisvogel ware lievelingskost te zijn! Maar hoe het ook zij, - je bent en blijft nu eenmaal een wonderlijk wezen!

[7] Joden spreken van bepaalde oergeschapen hemelboden (engelen), wij Grieken en Romeinen hebben onze geniën en de zogenoemde halfgoden; misschien ben jij zo'n verkapte engel of in ieder geval zo'n genius of halfgod?! Ik vind dat je er ook te teer en subtiel uitziet voor een aards iemand; want geen enkele Vestaalse maagd, *(* Oudromeinse priesteres van Vesta) al was ze nog zo kuis, zou de vergelijking met jou kunnen doorstaan als het om lichamelijke teerheid en schoonheid gaat. Je bent me al eerder erg opgevallen en ik vergiste me niet, toen ik je heimelijk al voor een soort toverachtig fantoom hield! Ik had steeds de indruk alsof je enerzijds toch wel iets was, maar anderzijds slechts een sprekend, lichtend beeld, dat door een allerhoogst goddelijk wezen slechts voor een bepaalde tijd een bestaansvorm en de nodige wijsheid en macht werd verleend. Ben je echter voor dit wezen niet meer nodig, dan is het ook helemaal gebeurd met je! -Dat heb ik in ieder geval bij mezelf gedacht, gevoeld en ervaren "

[8] RAPHAËL zegt: 'Behalve dat het volkomen met me gedaan zou zijn, zit je behoorlijk dicht bij de waarheid! Alleen in dat helemaal afgelopen zijn met me schuilt een oneindige grote moeilijkheid; want zie, voor jou onbegrijpelijk lang geleden, voordat er nog een wereld in de eindeloze ruimte begon te zweven en licht te geven, was ik al een geheel voltooide dienaar van de allerhoogste geest van God! Dat ben ik nog en zal dat ook eeuwig blijven, ofschoon misschien iets meer lijkend op de Heer, waarnaar nu alle, ook de volmaaktste geesten, streven en zullen blijven streven. Maar daarom zal ik toch steeds blijven wat ik ben, alleen in een nog volkomener mate, om welke reden ik me nu dan ook door de genade van Heer naar deze voorbereidende school van het materiële leven begeven heb. Maar voor dit moment blijf ik nog wie, hoe en wat ik ben! -Begrijp je het nu al iets beter?"

[9] ROCLUS zet grote ogen op en zegt: 'Ach zo, nou ja, zoals ik al dacht! Je bent dus -zoals men dat zegt -slechts een tijdelijk met een schijnbaar lichaam beklede geest uit de hemelen, die hier is om de Heer der heerlijkheid tijdelijk te dienen en Zijn wil ten uitvoer te brengen?! Ja, ja, zo is dat dus, ja, dan is er natuurlijk wel een immens verschil tussen ons, en dan kan ik met jou eigenlijk geen aards woord meer spreken!"

[10] RAPHAËL vraagt snel: 'En waarom dan niet?"

[11] ROCLUS zegt, nu heel ernstig kijkend: 'ik veronderstel dat jij, met je zeker grenzeloze wijsheid, de reden hiervan ook zonder mijn bijna nietszeggende verklaring nog beter in zult zien dan ik; maar omdat jullie ­mysterieuze, geestelijke wezens, altijd verlangen dat wij, armzalige, sterfe­lijke mensen, ons uiten, moet ik het je wel zeggen, -ook al weet je toch al van te voren ieder woord dat ik uit zal spreken! Luister daarom naar mij:

[12] Ook op deze aarde bestaan bepaalde verhoudingen en toestanden die­ als ze naast elkaar voorkomen, nooit bij elkaar passen. Zo is bijvoorbeeld een molshoop naast de hoge berg Ararat beslist een zeer belachelijke verhouding, ook een varkensstal naast het keizerlijk paleis in Rome, een vliegenstolp naast een Egyptische piramide, een mug naast een olifant, een druppel water naast de grote oceaan! Maar de verhouding tussen de dingen die ik zojuist noemde, is nog vele malen beter dan die tussen jou en ons; ook een in de nacht glanzend glimwormpje zou het naast de zon nog stukken beter doen! Wat zijn mijn woorden voor jou? Een allerdomst dorsen van volkomen leeg stro; want hetgeen ik je nu zeg, heb je al een hele eeuwigheid geleden woord voor woord geweten! Maar ik spreek hier ook niet omwille van jou, maar voor mijzelf en mijn makkers, opdat ze hardop horen wat ik nu denk over de positie waarin we nu verkeren! Soort zoekt soort: de gewone mens hoort bij de gewone mens en de hoogge­plaatste en machtige hoort bij de hooggeplaatsten en machtigen.

[13] De weegschaal laat ons precies zien hoe het zit. Een zonnestofje heeft zeker ook nog enigszins gewicht, anders zou het na verloop van tijd niet op de aarde vallen. Maar zou zelfs een os niet moeten lachen, als iemand waar hij bij was aan de ene kant een zonnestofje en aan de andere kant tienduizend pond op de weegschaal zou leggen om te zien hoeveel lichter het stofje is dan het grote gewicht van tienduizend pond?! En zo is het ook met ons, jij past niet bij ons gezelschap en wij evenmin bij het jouwe.

[14] Jij bent volgens de Schrift van de joden een van de grootsten in de hemel, en wij staan op deze aarde nog nauwelijks aan de rand van het wiegeleven, en er moet nog zo ontzettend veel met ons gebeuren tot wij , en dan alleen nog maar op deze aarde, de geestelijk volwassen leeftijd zullen bereiken! Wij vragen je daarom om ons te verlaten, omdat wij ons nu aan jouw zijde te zeer als niets moeten beschouwen! Jij hebt bij ons zeker niets te winnen en wij bij jou, in verhouding tot wat jij bent en waartoe je in staat bent, ook zoveel als niets!"

 

82 Over de wonderen van Raphaël

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Dat ik me in jullie gezelschap bevind, is niet mijn wil maar die van de Heer, en daar moeten wij evengoed aan gehoorzamen als jullie en alle geschapen wezens, van welke soort dan ook. Een klein verschil bestaat alleen in het feit, dat wij aan de wil van de Heer niet als blinden­ maar als zienden gehoorzamen, terwijl alle andere schepselen geheel blindelings moeten gehoorzamen aan de wil van de Heer .

[2] En tussen mij en jullie bestaat het verschil, dat ik als een geest die eveneens een volkomen vrije wil heeft gekregen, de wil van de Heer geheel tot mijn hoogst eigen wil heb gemaakt; terwijl het jullie tot nog toe amper bewust is, dat er een Heer bestaat. Van het kennen van Zijn wil kan nu nog geen sprake zijn; want deze zullen jullie pas nader leren kennen door dat geschrift, dat ik voorheen zelf voor jullie volgens de wil van de Heer heb geschreven en aan jullie heb overhandigd.

[3] Als jullie daardoor de wil van de Heer geheel hebben leren kennen en hem in jullie hart hebben opgenomen, en als jullie dan enkel en alleen volgens deze nieuwe wil in jullie werkzaam zijn, dan zal er tussen jullie en mij ook helemaal geen verschil zijn; integendeel, jullie zullen in staat zijn om zelfs nog veel grotere dingen te presteren, omdat jullie de weg van het vlees al doorgemaakt hebben, terwijl ik deze eens nog door zal moeten maken, wanneer ook ik mijn huidige pure dienaarschap van God wil omruilen voor het kindschap van God. Ik zou nu al liever datgene zijn, wat jullie zijn; maar hier komt het alleen op de wil van de Heer aan, hoe en wat en wanneer Hij het wil!

[4] Ik dring er echter niet op aan, ofschoon het mijn wens is; want ik ben ook zo voor mij in hoogste mate gelukkig en kan niets anders zingen dan 'Heilig, heilig, heilig!' voor Hem, die nu een Mens van vlees is geworden om alle mensen van deze aarde en alle bewoners van de hemel om te vormen tot Zijn kinderen, -dat wil zeggen, als de bewoners van de hemelen dat willen en de Heer daarom vragen in hun hart! Want ook in de hemelen slaan talloze harten vol vurige liefde voor God de Heer en waar zij om vragen wordt hen ook steeds toegestaan.                                         .

[5] En vooral het volgende moet je heel goed beseffen: Hoe meer kennis je van de zuiver goddelijke wil in je hart hebt opgenomen als voortdurend richtsnoer van je leven –in je hart, wel te verstaan -des te wonderbaarlijker en machtiger zullen de gevolgen van je wil uit God zijn!

[6] Het kennen, beseffen en lofprijzen van de goddelijke wil die.je hebt leren kennen, heeft geen enkel nut voor je; want dat alles is lege toejuiching van al het grootse en wonderbaarlijke dat voor je ogen gebeurt. Je herkent het mooie, goede en verhevene eraan en weet heel goed, dat het van het bewustzijn en de wil van de kunstenaar uitgaat. Maar gesteld het geval dat jij ook de kennis daarvoor zou hebben, maar natuurlijk bij lange. na niet de wil van de kunstenaar erbij, -zou je door middel van die kennis alleen soms iets tot stand brengen? Of dat je bijvoorbeeld wel zo'n beetje de wil van de kunstenaar had, maar niet zijn inzicht en zijn door inspanning en hard werken verworven vaardigheid, zou je dan wel in staat zijn om iets te presteren?

[7] Ik zegje: Daar moet de volle ware kennis, een van God uitgaande vaste wil en een grote vaardigheid in de toepassing ervan aanwezig zijn! Pas dan kun je inderdaad tegen de een of andere berg zeggen: Verhef je en stort in zee, waar het 't diepst is!', -en dan zal er feilloos gebeuren wat je hebt gewild!

[8] Maar met kennis en vaste wil alleen kun je mets of maar zeer weinig tot stand brengen! De vaardigheid in de toepassing van de wil van God in het eigen hart verkrijgt men echter alleen door de macht van de zuivere liefde tot God en daardoor tot de naaste; want alleen deze echte liefde brengt in de ziel het levende geloof teweeg en een onwrikbaar vast vertrouwen, zonder welke ook de meest gelouterde tot niets of tot weinig in staat is.”

 

 

83 Levensvervolmaking en wonderkracht door de liefde tot God en de naaste

Ware en valse profeten

[1] (RAPHAËL:) 'Stel bijvoorbeeld het geval, dat jij een blinde het licht van zijn ogen terug wilt geven door de kracht van de goddelijke wil in jou en datje daarbij toch een klein beetje twijfelt of het wel zal lukken, dan is dat al helemaal fout; want dan zal de blinde het licht in zijn ogen niet terugkrijgen. Wanneer jouw liefde tot God echter heel intensief in je aanwezig is, dan zal dit hoogste liefdes­ en levensvuur niet alleen jouw eigen ziel hevig activeren, maar het zal met een onweerstaanbare kracht geestelijk veel verder reiken dan jouw eigen sfeer en heel geconcentreerd werkzaam zijn waar jouw goddelijke wil, natuurlijk met alle wijsheid en verstand, iets onder handen heeft genomen. Als de blinde dan door jouw goddelijke wil gegrepen wordt en tegelijkertijd in het brandpunt geplaatst wordt van de machtige godsliefde waar jouw ziel vol mee is, moet hij wel ogenblikkelijk volkomen ziende worden; want in het hoogste liefdes­ en levenslicht en -vuur uit God moet iedere dood wijken, ook die van een oog zonder licht, dat natuurlijk zonder licht even goed dood is als het hele lichaam zonder adem of hartslag. Daardoor wordt dan ook het opwekken van een overledene ogenblikkelijk mogelijk; want wanneer de goddelijke wil die je hart vervult en diens wijsheid er niet tegen zijn dat een overledene weer tot leven gewekt wordt, hoef je de dode maar in het brandpunt van je liefde tot God de Heer te plaatsen, en hij leeft weer helemaal!

[2] Daarvoor is voor jullie mensen een zeer grote inspanning en volhar­dende oefening nodig; want men moet er wel voor zorgen dat het hart de hoogste mate van meegaandheid heeft, opdat het zich op ieder gewenst ogenblik in de optimale liefde tot God kan storten. Als het dit kan, dan is de mens als mens ook volmaakt en dan moet gebeuren wat het hart vanuit God wil! Wanneer je op deze manier toegerust een wereld wilt scheppen, moet deze ontstaan in overeenstemming met jouw goddelijke wil en volgens de macht van de goddelijke liefde, die, door haar totale aanwezig­heid, maakt dat jouw hart een hoog levensvuur is en dat jouw uitstraling een hoog levenslicht wordt dat ver om zich heen licht verspreidt en werkzaam is. Hetgeen tevoren in je wil vorm aanneemt door je wijze kennis die van God komt, zal uit de substantie van je krachtig uitstromende levenslicht der liefde zich ook meteen voegen in de door jou van te voren doordachte en duidelijk voorgestelde vorm, en in enkele ogenblikken heb je dan in die vorm een hele wereld voor je, die je dan zelfs kunt fixeren en blijvend kunt laten zijn, als je zuiver en volkomen in het bezit bent van de goddelijke wil en de goddelijke liefde.

[3] Natuurlijk kun je niet al meteen vanaf het eerste begin in het volle bezit zijn van de goddelijke wil in jezelf als je God tevoren niet In alle volheld hebt opgenomen in je hart door de zuivere, ware, al het andere buiten sluitende liefde; want als God niet volledig in je is, kan Hij ook niet volledig in je willen.                                                                                                                  

[4] Maar God boven alles uit alle macht liefhebben, is met zo gemakkelijk als jij je dat voorstelt! Daar is vooral een volgens de wetten van Mozes volkomen zuivere levenswandel voor nodig. Als deze levenswandel door allerlei tegen de orde indruisende levensfouten (zonden) werd verstoord, hebben noodzakelijkerwijs ook alle krachten die voor het leven nodig zijn schade geleden, en daardoor zijn deze tot materie geworden en zodoende als het ware volledig gedood.

[5] Iemand, wiens leven op deze manier misvormd werd, kan God dan onmogelijk vanuit al zijn met de orde overeenstemmende levenskrachten boven alles liefhebben, omdat zulke mensen vaak al voor meer dan tweederde dood zijn. Zo iemand moet dan door een uiterste verlooche­ning, die vaak jarenlang duurt, de gestorven levenskrachten van al zijn oude hartstochten en gewoontes opnieuw in zichzelf tot leven brengen en pas op die manier langzaam maar zeker overgaan tot de hoogst mogelijke liefde tot God, wat natuurlijk voor iemand die al zo zeer verwereldlijkt is, geen gemakkelijke opgave is!

[6] Want als een kerngezond iemand bij het beklimmen van een hoge berg al heel veel moeite moet doen, en hem dit heel zwaar moet lijken, hoeveel te meer dan iemand die aan jicht lijdt en nog amper in staat is om zich op de vlakke grond met krukken voort te slepen! Maar als iemand die aan jicht lijdt ondanks alles toch zeer serieus een hoge berg wil beklimmen, dan moet hij, voordat hij er aan begint, een gezonde en sterke leider zoeken die hem flink kan helpen; dan zou het beklimmen van de hoge berg zeker heel zinvol voor hem zijn.

[7] Hij zou daarbij zeker flink gaan zweten, en hoe hoger hij. kwam, hoe heviger; maar hierdoor zou hij zijn oude ledematen bevrijden van de stoffen die de jicht veroorzaakten en zo vervolgens de afgestorven delen weer tot leven brengen en op die manier tenslotte de hoogste top van de berg reeds geheel gezond beklimmen, natuurlijk wel na een moeizame reis van meerdere dagen. Maar wat een onvoorstelbare moed is er voor iemand die aan jicht lijdt nodig, om te besluiten naar de hoogste top van de berg Ararat te gaan! En toch zou dit altijd nog gemakkelijker zijn dan voor een geheel verwereldlijkt mens het beklimmen van het geestelijk gebergte genaamd: algehele deemoed en totale zelfverloochening!

[8] Jij kijkt wel heel verbaasd en zegt bij jezelf: 'Nou, nou, met zulke vooruitzichten zullen vast maar heel weinig mensen de top van de ware levensvervolmaking op deze aarde bereiken, en wat dat wonderen doen betreft, zover zal het waarschijnlijk niet komen!' Ja,ja,je zult daar wel niet helemaal ongelijk in hebben; maar in deze tijd zijn er zeer levensbekwame leiders bij de hand, met wier hulp het nu niet een te overmatig zware opgave is om, als je ziel aan jicht lijdt, je met zeer krachtige steun naar de hoogste levenstop van de geestelijke Ararat te laten leiden en begeleiden.

[9] Nu is het voor iedereen die maar enigszins van goede wil is, gemakkelijk om te werken aan zijn levensvoleinding; want het heeft de Heer behaagd om in deze tijd niet alleen levenskrachtige leiders uit de hemelen naar deze aarde te roepen om de mensen door hen te laten voorbereiden en leiden, maar Hij kwam Zelf in het vlees om jullie, aan jicht lijdende mensen, te genezen en om aan jullie Zijn zuivere goddelijke wil kenbaar te maken, en o m jullie te leren, God boven alles lief te hebben en je naaste als jezelf

[10] Voortaan kan niemand er meer aan twijfelen om de absoluut zuivere wil van God te herkennen, en ook te ondervinden hoe men God boven alles moet liefhebben en hoe men zijn hart tot deze liefde kan verheffen. Nu worden de wegen op z'n zuiverst getoond, en wie ze wil bewandelen kan nu onmogelijk verdwalen. Maar in latere jaren en eeuwen zal het weer moeilijker worden om vriendschap te sluiten met de allerzuiverste wil van de Heer; want er zullen behalve echte, ook veel valse profeten opstaan; ze zullen, zoals jullie dat tot nu toe hebben gedaan, wonderen verrichten en daardoor veel mensen geheel verkeerde begrippen van God en Zijn zuivere wil bijbrengen, zelfs onder dwang. Er zal dan grote droefheid en ellende onder de mensen van deze aarde ontstaan en niemand zal voor de ander als een betrouwbare gids kunnen dienen, omdat de een zal zeggen en onderwijzen: 'Zie, hier is de waarheid!' en een ander: 'Kijk, daar of ginds is de waarheid! ' Maar allen die dit zullen roepen, zullen niet waarachtig zijn, maar geheel en al verkeerd en vals!

[11] Maar de Heer zal ondanks alles nog altijd weer knechten op doen staan om degenen die van goede wil zijn de zuivere wil van God kenbaar te maken, zoals wij deze nu aan jullie duidelijk maken. Heil aan degenen die zich daar volledig naar zullen richten; want zij zullen daardoor hetzelfde bereiken als wat jullie nu zo gemakkelijk kunnen bereiken! Alleen zullen er dan niet veel wonderen verricht worden; want de Geest van de Heer zal de Zijnen leren daar voorzichtig mee te zijn, om daardoor niet een heel leger van enkel valse profeten tegen zich in het harnas te jagen en dan met het zwaard tegen de hel te moeten strijden­

[12] De ware waarheidsprofeten zal de Heer steeds in alle stilte doen opstaan en ze zullen als stille wateren in de wereld nooit lawaai of een enigszins merkbaar geluid maken; in degenen die geluid en lawaai zullen maken zal de waarheid en het Woord van de Geest echter niet zijn.

[13] De door God gewekte echte profeten zullen in alle stilte ook heel goed in staat zijn om wonderen te doen; maar de wereld zal daar niets van merken, maar alleen zullen zo nu en dan de ware vrienden van God het merken tot hun eigen stille troost.

[14] Nu gebeuren er wonderen vanwege de verstokte joden en heidenen, opdat uiteindelijk niemand kan zeggen dat er bij de openbaring van deze nu geheel nieuwe leer geen tekenen uit de hemelen hebben plaatsgevon­den die deze openbaring bevestigen. In die toekomstige tijden echter zullen de mensen meer naar de volle waarheid vragen en niet meer zozeer naar wonderbaarlijke bevestigende tekenen, waarvan de wijzen zullen zeggen dat ze hetgeen wit is niet zwart kunnen maken en dat waarheid ook zonder deze wondertekenen waarheid blijft.

[15] Uit wat ik nu gezegd heb moetje welopmaken, dat ik ondanks dat ik zo veel eet, toch geen wezen ben waar men bang voor moet zijn, en dat er tussen ons niet zo'n groot verschil bestaat als jij voorheen hebt gedacht, maar dat we nu al ongeveer op gelijk niveau staan, ja, dat jij, omdat je nu al een mens met een lichaam bent, mij al een belangrijke stap vóór bent! Zeg me nu, of ik ten opzichte van jou nog te vergelijken ben met een olifant in het gezelschap van een mug! Is het nog nodig dat ik jullie verlaat omdat ik je niet aansta, of zal ik als dertiende toch nog maar als leraar bij jullie blijven?"

 

84 De betekenis van het kindschap Gods op deze aarde

 

[1] ROCLUS, die Raphaël nu weer bijzonder graag mocht, zegt: 'O, blijf, blijf! Want nu kun je in ons bijzijn een wereld opeten, onze liefde ten aanzien van jou wordt daarom niet minder en onze vrees voor jou niet groter; want nu weten we wie je bent en wat we aan je hebben.

[2] Maar nu iets anders! Ik weet wel, dat je toch al weet wat ik je nu ga zeggen, maar mijn metgezellen weten het niet en alleen omwille van hen zeg ik het nu hardop, opdat ook zij horen wat ik graag van je verlang! ­Zeg me, of het nu echt niet mogelijk zou zijn dat ook jij lid wordt van ons instituut, in ieder geval zo lang, tot wij die volmaakte levensstaat bereikt zouden hebben die we zo nodig hebben voor het ware heil van de mensheid!"

[3] RAPHAËL zegt: 'Voorlopig is dat niet mogelijk, omdat ik nu nog andere verplichtingen heb tegenover de Heer en de mensen! Maar in geval van nood zal ik steeds als geroepen bij jullie zijn. Overigens hebben jullie de toezegging van de Heer, dat jullie in Zijn naam kunnen werken, -en die alleen is machtiger dan talloze myriaden van mijn soort! Aan deze naam, die luidt: Jezus = Gods kracht, moeten jullie je houden, dan zullen bergen voor jullie wijken, en stormen en orkanen verstommen, als jullie levens­wandel tenminste zo is dat jullie deze naam waardig zijn! Want dit is Gods waarachtigste naam in Zijn liefde van eeuwigheid, waarvoor alles buigt in de hemel, op aarde en onder de aarde!

[4] Ik bedoel hiermee niet: onder de grond van deze materiële aarde, die rond is zoals elke andere planeet, en waaronder, dus precies aan de andere kant van ons, eveneens landen, bergen, meren en zeeën zijn zoals hier; ook bedoel ik niet het binnenste van de aarde, dat een groots, met een dier vergelijkbaar organisme is, dat dient voor de ontwikkeling van het voor een hele planeet nodige natuurlijke leven; maar met de uitdrukking 'onder de aarde' geef ik de morele levensstaat aan van alle instinctmatig met rede begaafde wezens op de talloos vele andere planeten, waar ook mensen zijn; maar deze hebben vergeleken met jullie, mensen van deze aarde, een slechts zeer beperkte bestemming.

[5] Zij behoren ook tot het eindeloos grote geheel, en vormen als het ware de schakels van een ketting; maar jullie vormen de spil, omdat jullie als ware kinderen van God de bestemming hebben om met God en met ons de hele oneindige schepping van God te dragen, van het kleinste tot het grootste! En daarom plaats ik jullie op of boven deze aarde meteen onder ons, de huidige bewoners van Gods hemelen!

[6] Als jullie dit nu goed begrijpen, zullen jullie ook des te meer moeten letten op de naam van de Allerhoogste van eeuwigheid, omdat jullie daar nu heel goed uit kunnen opmaken dat God jullie Vader is en jullie Zijn kinderen zijn; als jullie dat niet waren, zou Hij dan wel naar jullie zijn afgedaald vanuit de hemelen en jullie Zelf opvoeden voor Zijn eeuwig grote bedoelingen, die Hij al sinds eeuwigheden voor jullie, Zijn kinderen ­op het oog heeft gehad en weggelegd?

[7] Wees daarom nu allemaal buitengewoon verheugd, dat Hij als de Vader van eeuwigheid Zelfnaar jullie toe is gekomen om jullie geheel tot datgene te maken, waartoe Hij jullie al sinds eeuwigheid heeft geroepen en bestemd!

[8] En omdat jullie ontegenzeggelijk Zijn kinderen zijn en Hij naar jullie is gekomen zonder door jullie, onmondigen, geroepen te zijn, zal Hij van nu af aan nog wel eerder en zekerder bij jullie komen wanneer jullie Hem in de volle liefde van je hart zullen roepen en zeggen: 'Abba, lieve Vader, kom, wij hebben U nodig!' jullie hebben dus de belofte uit de mond en het hart van de Vader Zelf gekregen, daarom hoef ik dus ook geen tweede belofte te doen. Want deze ene belofte zal reeds eeuwig waar blijven, en daarom kunnen jullie mij voor jullie instituut gemakkelijk missen; want waar de Heer Zelf werkzaam is, daar kunnen Zijn hemelsboden heel goed gemist worden.

[9] Als jullie mij overigens zo nu en dan als vriend bij jullie willen hebben, dan hoef je mij maar te roepen, en ik zal meteen bij jullie zijn als jullie je in de liefde en de orde van de Heer bevinden. Maar als jullie ooit, om wat voor smerige aardse reden dan ook, de orde van de Vader verlaten, dan zou ik natuurlijk niet bij jullie komen ook al roepen jullie duizend maal, en zelfs de almachtige naam van de Vader zou dan leeg en zonder uitwerking blijken te zijn. Als jullie nu nog iets op je hart hebben, zeg het dan, dan zal ik jullie raad geven! "

 

85 Overgangsperioden in het rijk van de natuurgeesten

 

[1] Op het moment dat Raphaël tegen Roclus en ook tegen diens gezelschap zegt dat zij hem nog meer mogen vragen als zij-nog iets op hun hart hebben, steekt plotseling een krachtige wind op van de kant van de zee, die zijn kracht vooral beproeft op de prachtige tenten van de nog steeds onder ons vertoevende Ouran, die vlak bij de zee staan. Ook is het gekrijs te horen van een aantal kraanvogels, die wild en in grote verwarring in de lucht rondvliegen.

[2] De nieuwe schepen in de nieuwe haven beginnen ook enorm te kraken; want de wind wordt, ondanks het prachtige weer, steeds heviger en harder, zodat CYRENIUS tegen Mij zegt: 'Heer, de storm neemt met de minuut toe, als dat zo doorgaat zullen ook wij wel genoodzaakt zijn een andere plaats op te zoeken! Die wild door elkaar vliegende kraanvogels betekenen ook niet veel goeds! De dieren moeten erg van iets geschrokken zijn, anders hadden ze hun nachtelijke rustplaats niet verlaten! Neen, neen, we moeten hier gauw weg! De wind wordt steeds heviger en voelt ook behoorlijk koud aan! Zullen we ons toch maar naar de vertrekken van het nieuwe huis begeven?"

[3] IK zeg: 'Zolang Ik bij jullie ben, hebben jullie noch wind, noch de koude ervan en ook geen krijsende dieren te vrezen! In de lucht, zoals ook in de aarde en in het water bevindt zich immers een groot aantal nog onzuivere natuurgeesten; deze hebben bepaalde perioden en tijden dat ze op hun eigen manier actief zijn, om daardoor in staat te zijn om naar een nieuwe en hogere sfeer van werkzaamheid over te gaan.

[4] Zulke geestelijke overgangsperioden in de natuur zien er dan steeds wat als een stormachtige natuur uit; dat is allemaal voor het behoud en de voortplanting van het geheel even noodzakelijk als voor jou het ademen hoogst noodzakelijk is voor het behoud van je lichamelijke natuurlijke leven. Alsje snel hebt gelopen en daardoor de geesten van je vlees en bloed in grotere beweging hebt gebracht, verenigen deze zich en komen daar­door een trap hoger in hun bestaan; daardoor verliezen de onderste treden als het ware hun arbeiders, en als deze niet al direkt het volgende moment door nieuwe arbeiders bezet zouden worden dan zou je meteen bewuste­loos neervallen, en bij de snel voortschrijdende en ook zeer snel toene­mende inactieve toestand van de onderste lagen van je lichamelijke leven ook zeer spoedig het leven van je lichaam geheel verliezen.

[5] Kijk, door het licht en de warmte van de dag zijn ontelbaar grote hoeveelheden uit de materie bevrijde natuurgeesten in de planten­ en dierenwereld naar een hogere trap van bestaan overgegaan, en bij zeer hoge temperaturen overdag vaak meer dan er uit de grove materie van de zich op de alleronderste trede bevindende natuurgeesten vrij gemaakt konden worden! En je merkt dan meteen dat alles dan zo traag, zo zonder levenslust is en dat de plantenwereld verwelkt en vaak dor wordt. De oorzaak daarvan is, dat er veel meer levensgeesten uit de natuur naar een hogere trap van bestaan zijn overgegaan dan er van onder af bij zijn gekomen en hun plaats hebben ingenomen om daar werkzaam te zijn.

[6] Het gaat ongeveer zoals bij een rivier, die niets anders is dan een stromende watermassa, die uit vele duizenden kleine bronnen komt. Als je dus de vijfhonderdduizend bronnen van de Eufraat droog zou kunnen leggen, dan zou je de rivierbedding helemaal leeg gemaakt en in korte tijd volledig drooggelegd hebben. Het een wordt waarlijk door het ander in beweging gebracht, en pas in de voltooide mens hebben .alle geheel van onderen opstijgende levensgeesten uit de natuur hun eindbestemming bereikt, dat wil zeggen wat de ziel en de geest van de mens betreft; maar het lichaam is en blijft nog lang materie en valt uiteindelijk uiteen in allerlei levensvormen, die tenslotte weer opstijgen tot waar hun bestemming ligt.

[7] Als je dit nu een beetje overdenkt en ter harte neemt, dan zal deze nu behoorlijk krachtig waaiende wind je zeker niet verbazen en ook het gekrijs van de kraanvogels niet, want vogels staan op een hogere trap van intelligentie, en nemen het 't eerste waar wanneer er van onderaf te welrug elementaire levensgeesten uit de natuur in hen opstijgen.

[8] De grote hitte van de dag heeft heel veel levensgeesten uit de natuur naar een hogere fase doen gaan en van onderen is er een algemeen, aanzienlijk en voelbaar tekort ontstaan, en wel juist in deze streek van de aarde; in het noordoosten is daarentegen door de huidige dag en ook die van gisteren en eergisteren een ware overvloed aan natuurgeesten van geheel onderaf uit de materie vrij geworden. Op de plaats waar ze zijn ontstaan en vrij gekomen kunnen ze niet ondergebracht worden en daarom trekken of verspreiden zij zich naar die gebieden, waar er een groot tekort aan hen bestaat. De trekvogels, vooral de kraanvogels, bezitten in dit opzicht een buitengewoon en uiterst gevoelig leven, zij nemen het eerst van alle dieren zowel de overvloed als ook het tekort aan genoemde laagste natuurgeesten waar, ze worden onrustig, vliegen op, en zoeken.dan in de lucht lagen op waarin ze een overschot van de natuurgeesten vinden, die ze dan door flink in te ademen opnemen. Door gekrijs geven ze dan te kennen dat ze gevonden hebben wat ze tekort kwamen; dit gekrijs van de kraanvogels is daarom zowel een teken van genoegen, als natuurlijk ook van misnoegen.

[9] Deze wind waait juist nu vanuit het noordoosten en is geheel en al verzadigd met die hier ter plaatse al zeer schaars geworden eerste en laagste natuurgeesten, die door de apothekers zuurstof genoemd worden. De koude ervan is daarom voorlopig voor niemand schadelijk, omdat deze alleen maar een verkwikkende werking heeft en onze reeds zeer verzwakte ledematen versterkt en aangenaam verfrist. Deze wind zal een uur duren en dan gaan liggen, en jullie zullen allemaal opgewekt en monter worden, en de wijn en het brood zal jullie smaken."

 

86 Over het wezen van de diamant en de robijn (Thummim en Urim)

 

[1] Cyrenius was met deze verklaring volkomen tevreden en stelde Mij nu een vraag met betrekking tot de negers, die hij sinds een uur uit het oog was verloren en die hij ook niet aan een tafel het avondmaal had zien nuttigen.

[2] IK zei: 'Deze zijn, van al het noodzakelijke voorzien, al meer dan een uur geleden van hier vertrokken en zullen nu al ruim drie uur gaans hier vandaan zijn! Ik liet dit vanwege de Essenen gebeuren, omdat die meer dan wie ook uit zijn op wonderen, en er meteen enkele voor hun instituut gevraagd zouden hebben, waardoor het goede dat Ik met dit instituut van plan ben, in hoge mate verijdeld had kunnen worden. In plaats van een van de negers, waarmee in ieder geval Roclus met al zijn levenservaring het al gauw aangelegd zou hebben, heb Ik Raphaël op hen afgestuurd, die deze scherpzinnige man beslist goed wist bezig te houden en zich ook nu nog met hem bezig houdt tot heil van hem, van het bekende instituut, en van de lijdende mensheid"                                      .

[3] CYRENIUS zegt: 'Ach, wat vind ik dat jammer vanwege Oubratouvishar; want dat was werkelijk het toppunt van menselijke natuurwijsheid! Ik zou Justus Platonicus wel eens willen zien, als Oubratouvishar in Memphis bij hem komt en hem vast en zeker precies zal vertellen wat hij hier allemaal heeft meegemaakt!" ­

[4] IK zeg: 'Wel, dan zou je alles wat zich hier in de vele uren dat de negers hier waren, heeft afgespeeld en wat er allemaal is gesproken, haarfijn en exact opnieuw horen vertellen! Want dit soort mensen heeft ten eerste een zeer sterk geheugen en ten tweede -wat uiterst belangrijk is -kennen ze de leugen niet en houden ze niets achter; daarom zullen ze ook niets verzwijgen voor de overste van Memphis. Overigens heb je wel een zeer mooi en kostbaar aandenken aan hen, namelijk de grote diamant, die een onschatbare waarde heeft op deze wereld.

[5] Omdat Ik deze steen nu ter sprake heb gebracht, moet Ik je ook iets over de bijzondere eigenschap ervan vertellen. Omdat hij een buitenge­woon glad oppervlak heeft, ontwikkelt zich op dat oppervlak altijd een soort elektromagnetisch vuur, of duidelijker voor je uitgedrukt: om zijn buitengewoon gladde oppervlak spelen steeds een heleboel natuurgeesten van de edelste soort. Ze dringen er in grote getale omheen en omgeven hem van alle kanten en veroorzaken door hun voortdurende activiteit ook een zeker bijzonder oplichten van zijn vlakken, wat aan deze steen dan ook in de ogen van de mensen een bijzondere waarde verleent.

[6] Bijna dezelfde waarde heeft ook de Urim (robijn), die ook een soort diamant is; alleen is de diamant een moeilijk splijtbare, onmiskenbare bundeling van ontelbare wijsheids natuurgeesten, vandaar ook zijn bui­tengewoon grote hardheid, -terwijl de urim een bundeling van liefdes­ natuurgeesten is, vandaar dat hij ook rood is, Iets minder hard en er zich om het oppervlak van de robijn heen, vooral als hij zeer goed en zeer glad gepolijst is, steeds een groot aantal liefdes natuurgeesten scharen, wat deze steen dan ook een heel bijzondere lichtende glans verschaft, die met zelden, zelfs in een pikdonkere nacht, als een matte gloed voor het lichamelijke oog zichtbaar is.

[7] Als je nu de genoemde twee steensoorten op je borst hangt, breng je daardoor een aantal liefdes­ en wijsheids natuurgeesten mechanisch in nauw contact met de uitstralende levenssfeer van je ziel (aura); deze geesten worden dan door de levensgeur van je ziel in beweging gebracht, worden zeer actief en brengen daardoor in je ziel een groter licht teweeg; in dit licht veroorzaken de speciale intelligentiedeeltjes van de natuurgeesten dan ook een soort spiegelreflex in je ziel, waardoor de ziel op dat moment vanzelf in een hoger en dieper weten geraakt en op deze manier helderder ziet dan anders in haar normale aardse toestand.

[8] Om deze reden heeft Mozes dan ook al zijn broer Aäron, de opper­priester, aangeraden om de thummim­ en urim platen op zijn borst te dragen en wel gedurende de uitvoering van zijn ambt, waar hij dan ook in staat was te profeteren.

[9] Maar van nu af aan zal in plaats van de genoemde platen de ware liefde tot God en haar wijsheid hetzelfde bewerkstelligen, en dat in veel hogere en sterkere mate; maar ondanks dat heb Ik je alleen maar de bijzondere eigenschap van beide genoemde edelsteensoorten bekend gemaakt opdat je dit weet'

 

87 Over sieraden van goud en edelstenen bij heersers

 

[1] (DE HEER:) 'Een dergelijke eigenschap en werking zou ook bij andere voorwerpen bereikt kunnen worden als ze tot een buitengewone gladheid konden worden gebracht; omdat dit echter bij andere voorwerpen van­wege hun te geringe hardheid niet goed te doen is, kunnen hiervoor alleen maar thummim en urim gebruikt worden. De oude Egyptenaren wisten dat heel goed en gebruikten deze beide steensoorten ook voor dat doel. De oude wijzen en de farao's droegen daarom steeds zulke stenen op hun borst en ook op hun hoofd in een gouden diadeem.

[2] Wie derhalve in die tijden zulke stenen droeg, werd door het volk steeds als een patriarch en als een wijze gezien. Zodoende hadden in die tijd koninklijke sieraden een echte en ware reden. In deze tijd zijn ze echter niets anders dan een ijdel uithangbord van aardse rijkdom en hoogmoed, als ook van liefde voor pracht en praal, zelfzucht en de bovenal verdoe­menswaardige heerszucht. Weliswaar zijn keizers, koningen, vorsten en generaals nog steeds met deze wijsheidstekenen getooid; maar waar is de oude ware reden?! -Daarom is datgene, wat ooit bij de ouden een van de belangrijkste deugden was, nu een van de belangrijkste ondeugden gewor­den!

[3] Zo was ook in de oude tijden het heersen een belangrijke deugd; want ten eerste waren er in een land immers nooit zoveel waarachtig wijze en ervaren mensen voorhanden en degene, aan wie men de last van de algehele leiding van het volk opdroeg, had steeds een onaangename positie en moest altijd de leraar en raadgever van duizenden zijn!

[4] Niemand vocht om deze functie. Het volk, overtuigd van de noodza­kelijkheid van een wijze leider, bouwde de mooiste woning voor hem en versierde de vertrekken met allerlei edelstenen, met goud, parels en kostbare schelpen, en ze voorzagen de leider van alles wat hij maar nodig had voor een aangenaam leven, en zijn woord was voor het volk een wet. Daar is vandaag de dag nog het grote aanzien van de heersers op gebaseerd, - echter met dit grote verschil:

[5] Toentertijd had de heerser geen wapens nodig; zijn woord was reeds alles in alles. Wat hij aanraadde en wat hij wilde hebben, werd met vereende krachten tot stand gebracht en dit alles met grote liefde en vreugde. Wie een of andere schat vond of een bijzonder mooi kunstwerk vervaardigde, bracht dit naar de leider van het volk. Want bij de ouden bestond de wijze gewoonte om als volgt te oordelen: 'Wat er ook maar enigszins toe kan dienen de wijsheid van de leider te verhogen, moet aan hem gegeven worden; want de wijsheid van de leider is de orde en het geluk van de volkeren!'

[6] Maar nu leeft dit allemaal niet meer, en in plaats van de oude deugd is nu een ware zonde der zonden van de mensheid gekomen. Waar zijn de patriarchen? O Babel, jij grote wereldhoer, jij hebt de aarde verpest! Maar daarom ben Ik nu gekomen om de mensen van hun oude erfelijke kwaal te verlossen, om een vloek te leggen op alle kostbaarheden van de aarde en om te zegenen de harten die van goede wil zijn.

[7] Van nu af aan zal Mijn woord de kostbaarste edelsteen zijn voor de mens en waar en zuiver goud Mijn leer. Ieder mensenhart dat vervuld zal zijn van zuivere liefde tot God en tengevolge daarvan tot zijn naaste, zal een waar en levend paleis en een tempel zijn, en wiens hart het volst zal zijn met liefde, die zal een ware koning in Mijn rijk zijn!

[8] Daarom: Geen klinkend metaal en geen geslepen diamant zal jullie meer dienen als kroon van het leven, maar Mijn Woord en het handelen daarnaar! Want van nu af aan moet geen enkele materie voor jullie hart meer waarde hebben, doch alleen Mijn Woord en het vrije handelen naar Mijn Woord vanuit de eigen wil.

[9] Wel moeten keizers en koningen zich buitendien tooien met de oude sieraden; maar willen ze wijs en machtig zijn, dan moeten ze daar toch geen enkele waarde aan hechten, maar alleen aan Mijn Woord! Wie dat met zullen doen, zullen dan ook spoedig door vele vijanden omringd zijn!

[10] Maar als iemand al waarde hecht aan edelstenen en aan goud, dan moet hij dat doen op grond van de bijzondere, door hun natuur bepaalde eigenschappen, die ware realiteit zijn, maar nooit op grond van de ingebeelde waarde, die een leugen is!

[11] Wanneer een vorst zijn woonvertrek helemaal met puur en goed gepolijst goud zou laten bekleden, om daarin door de inwerking van de meer zuivere natuurgeesten in een profetisch helderziende toestand te geraken om zo, in zijn zware taak het volk te leiden, veel gewaar te worden van wat hem anders zelfs de beste spion niet kan vertellen, dan zou hij daar goed aan doen; het goud stamt uit het licht, en vooral op het glanzende oppervlak ervan verzamelen zich altijd grote aantallen van de meer zuivere natuurgeesten. Dit is een onmiskenbare eigenschap van zuiver goud en daarin ligt ook alleen de waarde van dit metaal.

[12] En natuurlijk moet zo'n voorziening dan gebaseerd zijn op zuivere kennis en inzicht, maar nooit alleen op wat men heeft horen zeggen, dus geheel bijgelovig; want de mens heeft zijn verstand van God gekregen om alles eerst te onderzoeken en de ware grond goed te leren kennen, en dan pas het goede en nuttige te behouden met goede bedoelingen voor het bijzondere als ook voor het algemene. Wie dat doet, handelt juist en binnen Mijn orde en zal door geen enkele handeling op het verkeerde pad raken.

[13] Maar als iemand alleen maar op basis van horen zeggen en door blind geloof, dat eigenlijk bijgeloof is, zo'n voorziening treft, en daarvan ook zou merken dat deze soms werkt, maar niet weet waarom en op wat voor gebied deze werking volgens de natuur plaatsvindt, en tot waar deze zich uitstrekt en noodzakelijkerwijs haar grenzen heeft, -dan zal zo iemand, die op grond van zijn eerste levensontwikkeling ook heel gemakkelijk de gevoeligheid voor dergelijke subtiele invloeden bezit, gemakkelijk zijn dwaze, materiële fantasieën en voorstellingen van allerlei aard als invloeden van natuurgeesten beschouwen en zich daardoor tot een verschrikkelijk valse profeet verheffen en veel kwaads aanrichten, vooral als hij, als machtig vorst, middelen in handen heeft waarmee hij geweld kan aanwenden; en dan zijn er ook duizend duistere dwaalwegen mogelijk."

 

88 Geloof en verstand

 

[1] (DE HEER:) 'Daarom moet een goed navolger van Mijn leer nooit lichtvaardig iets aannemen zonder het van tevoren nauwkeurig onderzocht te hebben. Pas wanneer hij alles wat daarin naar voren komt grondig heeft leren kennen en ervan overtuigd is, moet hij het goede en ware als levenswaar aannemen en er dan verstandig en wijs naar handelen; en daardoor zal hij dan zeker tot een resultaat komen dat men geheel en al terecht kan aanprijzen als. zijnde vanuit de hemelen gezegend.

[2] Ik ben immers Heer en Meester v:an eeuwigheid en jullie kennen Mij als zodanig nu volkomen. Ik zou jullie nu van alles kunnen zeggen, krom of recht, wit of zwart, en jullie zouden het van Mij aannemen, omdat jullie er nu in je innerlijk van overtuigd zijn wie Ik ben. Zou dan daarom een blind autoriteitsgeloof op z'n plaats zijn!? Maar wie van jullie kan zeggen dat Ik dat van iemand verlang of ooit verlangd heb?! Ja, Ik verlang geloof, geen blind en dood, maar een volop levend geloof! Ik leer jullie waarheden waarvan de wereld nog nooit enig vermoeden heeft gehad, maar Ik zeg daarbij niet: 'Geloof je dat?', maar: 'Heb je het goed begrepen?' En wanneer je zegt: 'Heer, dit en dat is me hierin nog onduidelijk!', dan verduidelijk Ik de zaak met alle middelen die Mij ten dienste staan, net zolang tot je het tot op de bodem begrepen hebt, en daarna ga Ik pas weer een stap verder.

[3] Ik zou iedereen wel meteen vanaf het begin zo'n uitleg kunnen geven dat hij een nieuwe les van Mij meteen geheel en al zou moeten begrijpen; maar Ik weet ook, wat en hoeveel iemand in één keer aan kan, en daarom geef Ik per keer slechts zoveel als iemand van jullie kan verdragen, en Ik geef het zaadje tijd om te ontkiemen en wortel te schieten, en Ik verplicht Mezelf om niet eerder iets nieuws te vertellen dan wanneer het vorige door en door begrepen is. Ik laat jullie tijd om hetgeen Ik naar voren heb gebracht en getoond heb te onderzoeken!

[4] Ikzelf zeg tegen jullie: 'Onderzoek alles en behoud het goede en derhalve ook ware!' Als Ik dat Zelf doe, hoeveel te meer moeten jullie het dan doen, omdat jullie de gedachten van mensen nooit zo kunnen doorzien als Ik!

[5] Verlang vooral van niemand blind geloof, maar laat iedereen het waarom zien! En mocht iemand niet in staat zijn om het met zijn verstand te begrijpen, schuw dan geen moeite om het hem stapje voor stapje met alle liefde en geduld duidelijk te maken, tot hij in staat is om jullie goede leer door en door te begrijpen; want met een onjuist begrip moet niemand van jullie een leerling zijn in Mijn naam! Want Ik geef jullie een helder licht en leven, en daarom zullen jullie geen apostelen zijn van de duisternis en de dood!

[6] Wie zoekt, zal vinden; aan hem die vraagt, zal een juist antwoord gegeven worden, en voor wie klopt aan een gesloten poort, zal deze geheel worden opengedaan!

[7] Niets is zinlozer dan een half antwoord op een gestelde vraag; helemaal geen antwoord geven is dan veel beter! En niets is onpractischer dan een halve verklaring over iets waarbij een juist inzicht van levensbelang is.

[8] Daarom moet degene die leraar wil zijn, dat wat hij zijn broeder wil leren, zelf buitengewoon grondig tot diep in de wortel en de oerkiem begrijpen, omdat het anders zo is, dat de ene blinde de andere leidt en als ze bij een greppel komen, vallen beiden erin, de leider en degene die geleid wordt

 

89 De gevaren van goud

 

[1] (DE HEER:) 'Je kent nu de echte waarde van het goud en de edelstenen; gebruik ze ook op de manier die Ik je nu verteld. heb, dan bevind je je geheel in Mijn orde, zoals een patriarch uit de oertijd!                                                                                                      .

[2] Ook de patriarchen uit de oertijd kenden het.goud, en gebruikten het op de eigenlijke en juiste manier; maar die hen gingen gebruiken volgens de ingebeelde waarde, kwamen ook zeer spoedig in groot ongeluk terecht. Want pas door de ingebeelde waarde van goud, parels en edelstenen ontstonden dieven en straatrovers, en de ene koning werd de andere vijandig gezind zo gauw hij aan de weet was gekomen dat zijn buurman teveel van het gele metaal had verzameld.

[3] Dus alleen de dwaasheid van de mensen veroorzaakt wederzijdse vervolgingen! Hieruit ontstaat tenslotte al het denkbare kwaad, zoals afgunst, gierigheid, hebzucht, trots, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht­ontucht en allerlei vormen van hoererij, -en tenslotte doodslag, moord en alle gruwelijkheden die mensen zich wederzijds aandoen. En wat is daar voornamelijk de schuld van? Meestal de totale miskenning van het goud en de vele edelstenen en parels! De mensen zijn zich van elkaar gaan onderscheiden al naargelang het bezit van goud! De sterkste verzamelde er veel van, de zwakste kreeg niets. Degene nu die rijk was aan goud, had enerzijds al spoedig een aanzienlijk aantal geïnteresseerde vrienden, en de arme werd anderzijds al spoedig minstens voor een halve dief aangezien, die men niet kon vertrouwen, en werd daarom veracht! Geen wonder dus, als hij door zo'n vingerwijzing al gauw een echte dief werd!

[4] Ik zal nu niet verder uitweiden over deze kwalijke zaak omdat jij, Mijn vriend Cyrenius, je de rest vanzelf gemakkelijk kunt voorstellen. Maar dit voeg Ik er nog aan toe: als jullie mettertijd vrij willen zijn van allerlei vijanden, dieven, rovers en moordenaars, dan moet je de waarde van het goud en van alle edelstenen beoordelen naar de eigenschappen die ze hebben, dan zullen jullie daardoor het aantal vijanden zeer aanzienlijk verminderen; want door jullie wijsheid zullen dan velen zelf wijs worden en Gods orde in alle dingen onderkennen! En als ze dat doen, zullen ze ook edele en liefdevolle mensen worden, waar jullie niet voor hoeven te vrezen.

[5] Maar als jullie, of in ieder geval jullie nakomelingen, het goud, het zilver en de edelstenen weer een gefingeerde waarde gaan toekennen, dan zullen jullie weer in de oude vijandelijke situatie terechtkomen waarin jullie je nu bevinden. Ik zeg je: onder bepaalde, juiste omstandigheden is alles goed op aarde en brengt het zegen door het ware gebruik ervan voor lichaam, ziel en geest, en voor de zuivere is alles zuiver, en voor degene die zelf een licht is geworden, kan er geen nacht meer zijn; maar door een dom, verkeerd gebruik, dat dus in strijd is met de orde, moet uiteindelijk zelfs het beste slecht worden en in plaats van zegen en heil­ vloek en onheil brengen! .

[6] Je weet dat water de meest uiteenlopende en allerbeste eigenschappen heeft en voor het fysieke leven van mensen, dieren en planten het onmisbaarste element is; maar als een mens een huis zou willen bouwen in de diepte van de zee, om daarin met de vissen te wonen, dan zou zijn lichaam in zo'n woning spoedig de dood vinden. -Zo is ook het vuur evenals het water een hoogst noodzakelijk element voor het leven; maar wie zich in het vuur zou storten in de veronderstelling dat hij daarin een nog grotere hoeveelheid leven verkrijgt, zal al gauw tot as worden en op die manier geen vonkje natuurlijk leven meer bezitten!

[7] En zo gaat het over het algemeen met alle dingen! Ja, zelfs de meest giftige planten en dieren zijn een grote zegen voor deze aarde; .want ze zuigen de slechte, giftige stof uit de lucht op; hun natuur zit zo in elkaar dat het gif, dat in de nog geheel rustende levensgeesten van de natuur aanwezig is, geen schade kan toebrengen aan hun natuurlijke leven"

 

90 De belangrijkste taak van de mens:

een volkomen evenbeeld van God te worden

 

[1] (DE HEER:) 'Laat daarom deze dingen rustig in hun eigen gebied, waarin zij voor de aarde nuttig zijn; streef er vooral naar om volmaakte mensen te worden, -ja, jullie moeten zo volmaakt worden als jullie Vader is, dan zal alle gif van planten en dieren geen vat op jullie hebben!

[2] Wordt toch weer datgene waartoe jullie geroepen zijn, wat de aartsva­ders waren, aan wie alle schepselen gehoorzaamden; jullie moeten door het in acht nemen van Mijn leer heer worden over wat jullie Vader geschapen heeft binnen Zijn orde; hiervan hebben de negers jullie een klein bewijs geleverd, en onder zulke omstandigheden zal er geen vijand­schap meer bestaan, noch bij jullie onderling, noch tussen jullie en de aan jullie ondergeschikte schepselen! Maar als jullie buiten deze orde treden, dan zul je weer genoegen moeten nemen met de oude vloek en de onvrede.

[3] In deze tijd zal er weliswaar voor Mijn rijk op deze aarde veel geweld nodig zijn, en degenen die het zich niet met geweld eigen maken, zullen het niet in hun bezit krijgen. Later zal het echter minder moeilijk gaan; maar zonder een zekere strijd, in ieder geval met zichzelf, zal Mijn rijk niet reeds op deze aarde verkregen kunnen worden. Want als het leven op deze aarde al alleen maar strijd is, hoeveel te meer dan het ware geestelijke leven aan gene zijde, vooral als het zich reeds in deze wereld als een welkome burger moet openbaren. Maar desondanks zal de strijd voor iedereen die God waarachtig liefheeft over het algemeen niet zwaar zijn! Want ieder van Mijn ware vrienden zij gezegd, dat Mijn juk zacht en Mijn last licht is!

[4] Ik zie dat jij en jullie allen dit allemaal heel goed hebben begrepen en Ik zeg jullie daarom nu dan ook, dat jullie reeds met alles zijn toegerust wat jullie voor het verder uitdragen van Mijn Woord en Mijn wil nodig zullen hebben. Volgens de voorspelling van de profeet Jesaja is hier nu in deze paar dagen alles in vervulling gegaan, en daarom is hier nu een dagtaak volbracht.

[5] Wie dit alles inziet en het trouw in acht neemt, zal vast en zeker de vervolmaking van het leven bereiken en de dood nooit voelen noch ooit op wat voor manier dan ook waarnemen; want wie al in dit lichaam het eeuwige leven van zijn geest heeft doen ontwaken, zal bij het afvallen van dat lichaam niets dan een hem boven alles zaligmakende bevrijding in het heldere bewustzijn van zijn volmaakte bestaan duidelijk en juist waarne­men, tevens zal zijn gezichtsvermogen verruimd worden tot in het onein­dige!

[6] Maar degenen die niet vervolmaakt zijn, zal het op het moment dat hun lichaam afvalt wel iets anders vergaan! Ten eerste zullen zij in hun lichaam grote pijn te dragen krijgen, die natuurlijk meestal toeneemt tot het moment dat men het scheidingsmoment noemt. Behalve deze onver­mijdelijke pijn van het lichaam zullen echter ook in de ziel vrees, angst en tenslotte zelfs een soort wanhoop zich kenbaar maken en de ziel nog meer pijnigen dan de hevigste pijn van het lichaam. En als de ziel bevrijd wordt van haar lichaam, dan zal zij er aan gene zijde niet zelden vele jaren volgens de tijdrekening van deze wereld voor nodig hebben om ook maar tot een enigszins menselijk bewustzijn te komen; van een algehele vergeestelijking echter zal misschien in aeonen jaren van deze aarde geen sprake zijn.

[7] Daarom zal het uiterst waardevol en goed zijn, als jullie voor je broeders ook dezelfde inspanning en hetzelfde geduld opbrengen, die Ik nu Zelf met jullie aan de dag heb gelegd.

[8] Heil zij jullie en je broeders, als ook jullie aan het eind van je inspanningen tegen je broeder kunt zeggen: 'Broeder, ik heb aan jou nu mijn dagtaak volbracht, handel er nu naar en vervolmaak jezelf volgens de jou nu duidelijk gemaakte orde van God, de Heer van alle leven en zijn van eeuwigheid!"'

 

91 Alles heeft zijn tijd

 

[1] .(DE HEER:) 'Ik ben echter een volle dag over Mijn tijd heengegaan tot jullie heil, en het was Mijn grote liefde voor jullie, die Mij dat liet doen.

[2] Jullie moeten dit zeker niet vergeten, en hetzelfde doen als een broeder tegen jullie zal zeggen: 'Verlichte afgezant van de Heer, blijf  nog bij mij; want mijn hart vindt een geweldige troost en een grote, weldadige versterking in uw aanwezigheid!' Blijf daar dan, ook al zou het de tijd die jullie door de geest is voorzegd, ver overschrijden! Want waarlijk, Ik zeg jullie: Een dergelijk vrijwillig werk van naastenliefde zal door Mij hoog gewaardeerd worden!

[3] Het is vanzelfsprekend, dat men dit slechts een, twee of drie keer kan doen voor een vriend; vraagt hij dan echter weer om nog langer te blijven, troost hem dan met de verzekering, dat je hem spoedig weer ontmoet en spoor hem aan om voortdurend te handelen volgens Mijn leer, die Ik jullie allen nu gegeven heb, zegen hem dan in Mijn naam en vervolg jullie weg volgens de roeping van de geest, die nu door Mij in je woont als een levend woord en jullie zelf naar het eeuwige leven leidt!"

[4] CYRENIUS zegt: 'Heer, hoe is het nu? Gisteren nacht zei U dat U na deze dag hier weg zou gaan! Is dat al als geheel vaststaand op te vatten? Zou het niet mogelijk zijn dat U, o Heer, ons toch nog een dag schenkt?"

[5] IK zeg: 'De wijze Salomo zei ooit: ' Alles heeft zijn tijd!', en zo heb ook Ik Mijn goede en zeer nauwkeurig ingedeelde tijd, en Ik zal daarom dit keer niet aanjouw verlangen kunnen voldoen; want kijk, in het grote land van de joden zijn veel steden, plaatsen en dorpen, die allemaal door mensen bewoond worden! De meesten weten nog niets van Mij, zijn ook Mijn kinderen en wachten vaak al op de komst van de Vader uit de hemelen, en zullen ook zeer verheugd zijn als Hij door hen, zoals ook nu door jullie, gezien wordt. Maar, Mijn innige vriend, het is zeker niet zo, dat er helemaal niet aan je verlangen tegemoet gekomen wordt! Omdat jullie Mij zozeer liefhebben, wil Ik nog deze hele nacht en van de dag van morgen nog drie uur bij jullie blijven, omdat het ook Mij een gelukkig gevoel geeft om bij jullie te zijn; maar langer dan drie uur is in geen geval mogelijk, want zoals gezegd: Op deze wereld heeft alles zijn tijd en zijn orde!'

[6] CYRENIUS zegt: 'Maar U bent toch ook Heer over de tijd en kunt deze tegenhouden of zelfs ongedaan maken!"

[7] IK zeg: 'Wat je nu zegt is goed en juist! Maar Ik moet je er wel bij zeggen, dat juist omdat Ik Heer ben van de tijd, en de tijd vanuit Mijzelf verdeeld en vastgesteld heb en Ik in zekere zin de tijd eigenlijk Zelfben en omdat deze niets anders is dan Mijn hoogst eigen onveranderlijke orde, is het Mijzelf nagenoeg onmogelijk om in strijd met de tijd te handelen; want als Ikzelf in zou gaan tegen Mijn orde, dan zou je spoedig nog maar heel weinig van al die schepselen zien wier bestaan afhankelijk is van Mijn eeuwig onveranderlijke orde.

[8] Als je slechts een enkelogenblik datgene wegneemt op grond waarvan iets bestaat, dan gaat op datzelfde ogenblik ook datgene, wat daarvan afhangt, teniet. Of stel je een stevige burcht voor op een vaste stenen rots! Je zegt dat deze burcht als voor de eeuwigheid gebouwd is. Indien Ik echter toe zou laten, dat de machtige rots zo zacht als boter zou worden, zou de stevige burcht zich dan ook staande houden?! Of stel je voor dat je op een goed en degelijk schip op zee vaart; zou je iets hebben aan je schip en zelfs aan de beste wind, als Ik het water liet verdrogen tot op de bodem?! Je zult er niet aan twijfelen, dat Ik zoiets goed zou kunnen! Het is dus duidelijk, dat tegelijk met de noodzakelijke voorwaarde, ook datgene wat daarvan afhankelijk is in het water valt.

[9] Ik regel de tijd overal en ben het eeuwige gericht daarin; maar in de heilige sfeer van de liefde bestaat eigenlijk geen tijd meer, en Ik kan alleen aan de liefde altijd nog iets toevoegen. En het blijft precies bij datgene wat Ik nu gezegd heb! Laat Marcus ons nu meer wijn brengen, opdat we de koelte van de nacht beter kunnen verdragen; want we blijven ook deze nacht buiten!"

 

92 De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer

 

[1] Marcus had van Mijn vraag naar wijn van veraf nog maar nauwelijks iets gehoord, of hij snelde al als een echte waard naar de kelder en bracht samen met zijn beide zonen meteen verscheidene kruiken vol met het allerbeste druivenat. Onze bekers werden tot aan de rand toe gevuld; allen dronken op het goede gedijen van de nieuwe leer uit de hemelen en konden de heerlijke wijn niet genoeg loven, roemen en prijzen.

[2] Dat Roclus en zijn collega's, die in zekere zin aan onze tafel zaten ­ook al was het dan het nieuw toegevoegde er dwars op staande deels, ook dezelfde wijn kregen, en allengs ook alle andere gasten, spreekt vanzelf; we grepen allen geducht naar de bekers en ook het goede brood werd daarbij niet versmaad.

[3] Maar aan de tafel met Farizeeën, die het dichtst bij de onze stond, waar de vijftig Farizeeën met hun woordvoerder Floran en hun overste Stahar uit Caesarea Philippi zaten, zag men dat ook Ikzelf flink naar de wijn en het brood greep.

[4] En STAHAR maakte tamelijk luid tegen Floran de volgende opmerking: Moet je toch eens kijken hoe deze profeet, die zogenaamd van Gods geest vervuld moet zijn, zich vol laat lopen en gulzig zit te eten! Ook lijkt hij absoluut niet afkerig te zijn van het vrouwelijk geslacht; want dat ene bekoorlijke meisje zit aldoor zo dicht tegen hem aan als zijn beide oren aan Zijn hoofd! En dan te bedenken wat volgens onze zedelijke voorschrif­ten, die van Mozes stammen, de mens allemaal verontreinigt! Als hij werkelijk vervuld is van de geest van de Almachtige, dan kan hij nu toch onmogelijk zelf in strijd met dezelfde geest, waarvan ook Mozes vervuld was, handelen!? Nou, nou, ik vind dat zeer bedenkelijk!

[5] Uit zijn leer en zijn daden blijkt duidelijk, dat hem van God uit een hoger vermogen verleend is dan ooit aan een mens verleend werd, en wie volgens zijn leer leeft kan voor God niet verloren gaan; maar wie zoveel drinkt en eet als hij, zal te zijner tijd na het laatste oordeel, waarover Daniël profeteerde, niet licht het paradijs binnengaan! Want er staat geschreven: 'Hoerenlopers en dronkelappen zullen Gods rijk niet binnengaan! 'Hoe denk jij daarover, mijn altijd zeer gerespecteerde Floran?"

[6] Schouderophalend zegt FLORAN: "Dit huidige grote drinkgelag, want dat is het, komt me ook een beetje merkwaardig voor! Eigenlijk komt deze hele zaak nu op me over, alsof ik iets van een verborgen duivelse streek begin te ruiken! Met helemaal zuiver goddelijke dingen schijnt het daar niet toe te gaan! Wel, moet je kijken, hij heeft zich al weer ingeschonken! Ja, dat is werkelijk meer dan merkwaardig! En nu zo'n brok brood nadat hij een slok heeft genomen! Nou, nou, we zullen eens zien, als hij echt dronken is, wat hij dan aan zijn leerlingen zal geven!"

[7] STAHAR zegt: 'Jouw opmerking, vooral van die duivelse streek, leek me heel toepasselijk, en deze hele komedie komt me nu bijzonder vreemd voor! We hebben ons wel allemaal tot zijn leerlingen laten omvormen; maar als de zaken er zo voor staan, lijkt het me het juiste moment om ons weer met alle macht van die eer te distantiëren, want het lijkt me nu allemaal een geraffineerde begoocheling van satan te zijn! Daniël verkon­digt immers helder en duidelijk, dat er in een bepaalde tijd een machtige tegenstander van God onder de mensen zal optreden, en tekenen zal doen waardoor zelfs de uitverkoren engelen van God verleid zouden kunnen worden, als God dit zou toelaten! Is tenslotte hij nu de omschreven tegenstander van God!? Vrienden, als dat zo is, dan komt het er op aan dat we er zo snel mogelijk vandoor gaan, anders haalt de levende satan ons misschien het komende uur al met huid en haar!'

[8] Met zulke praatjes en commentaren hielden de vijftig Farizeeën aan die tafel zich al bezig vanaf het moment, dat Ik Mijn eerste beker wijn dronk. Roclus en zijn collega's, die toch al met de Farizeeën in hun maag zaten, merkten het echter.

 

93 Roclus richt scherpe woorden tot de Farizeeën

 

[1] ROCLUS, die volop overtuigd was van Mijn goddelijkheid, kon deze kwaadsprekerij geen geduldig oor meer lenen; hij stond op, ook reeds door de wijn met een flinke dosis moed toegerust, en zei luid: 'In zo'n hoogst bijzonder gezelschap op aarde, waar God, engelen en wij, Zijn verstandige schepselen, als broeders bij elkaar verblijven, mogen zwijnen geen tafel en geen plaats hebben! Weliswaar zijn ook zwijnen schepselen van God, alleen horen ze niet thuis in het gezelschap van mensen! Wat een onwijs, dwaas geklets! Als hongerige zwijnen beginnen te knorren, dan schuilt daar ongetwijfeld veel meer wijsheid in dan in dergelijk gepraat! Kortom, een Farizeeër is en blijft het toppunt van domheid, walgelijkheid met daarbij heerszucht en kwaadwilligheid, vooral zo'n overste en hoogst erbarmelijke schriftgeleerde van de joden!

[2] Deze onmensen ruiken overal de duivel! Zij zijn zelfs de mening toegedaan en onderwijzen dat ook, dat de duivels op aarde onafgebroken als speurhonden heimelijk jacht maken op alle mensenzielen, en dat ieder mens zonder meer des duivels en verloren is als hij niet gewijde amuletten uit de tempel bij zich draagt en deze ieder jaar minstens twee maal door nieuwe vervangt; maar van het feit, dat juist zijzelf de eigenlijke duivels op deze wereld zijn, merken ze niets! Daarom hoeft het hun helemaal niet te verbazen, als ze onder elkaar iets van duivelse stank in hun neus bespeuren; want dat is immers pas echt des duivels als men zelf een waarachtige vleesgeworden duivel is en niet van tijd tot tijd in de gaten heeft dat men werkelijk een duivel is!

[3] Zeg, jonge man (Raphaël),jij hebt toch daarstraks een steen in het niets laten verdwijnen, -zou het je niet mogelijk zijn om vijftig schurftige zwijnen te laten verdwijnen?! Stel je voor, wat deze kerels hier hardop onder elkaar durfden uit te spreken! Hij, de enige Schepper van wijn en brood zou nu zondigen, omdat Hij Zelf wijn drinkt en omdat een zeker alleronschuldigst engeltje van een meisje aan Zijn zijde zit! Ach, sta me toe, dat is, zolang ik hier ben die de Heer herkend heeft, absoluut ontoelaatbaar! Zij moeten weg! Ze hebben zoveel gehoord en gezien, ­en nu zeggen ze luid: 'Het zou kunnen zijn dat dit allemaal begoocheling van satan is!' Mijn vriend uit de hemelen, ik ben slechts van deze aarde; maar al kost het me zelfs mijn leven, ik duld niet dat zulke zwijnen de Heiligste van alle heiligen zo schandelijk met hun smerige, stinkende venijn bezoedelen! Weg met hen!"

[4] Nu pas werden de vijftig Farizeeën opmerkzaam op de uitval van Roclus, en hun overste STAHAR stond op en vroeg Roclus met een ernstig gezicht: 'Vriend Roclus, heb je het soms over ons?"

[5] ROCLUS zegt: 'Over wie anders? Jullie zijn immers satans zwarte gespuis en kunnen daarom geen licht verdragen! Hoe durven jullie de Heer en Meester van eeuwigheid, die jullie daarvan al zoveel buitengewone bewij­zen met woord en daad heeft geleverd, met jullie oude walgelijke venijn zo schandelijk bezoedelen?! Vrezen jullie dan niet dat zelfs de aardbodem zich hiervoor op jullie zal wreken?! Wie kan Hij zijn, die de berg in zee toeroept: 'Verga en ga te gronde!', en op hetzelfde moment gaat de berg te gronde?! Kan een duivel - volgens jullie opvatting - ooit deemoed en de hoogste liefde tot God en de naaste prediken?! O, jullie enorme ossen en ezels tegelijk, hoe vreselijk woest en verward moet het er in jullie hersenen uitzien, dat jullie niet inzien dat een duivel, als er volgens jullie opvattingen ooit een bestaan heeft, ten opzichte van God de Heer het meest machteloze en daarom allerarmzaligste wezen moet zijn naarmate het verder van de orde van God afstaat!

[6] Wanneer nu volgens het meest wijze en ware woord van de Heer alle kracht en macht slechts in de liefde tot God de Heer bestaat, welke kracht en macht heeft dan jullie Beëlzebub, die vol bittere haat tegen God is, tengevolge van deze smadelijke eigenschap? Als wij mensen al door gebrek aan juiste en ware kennis van God, en alleen daardoor ook zeker door gebrek aan ware en alles uitsluitende liefde tot Hem, zwakke en niets vermogende wezens zijn, hoeveel te meer dan jullie duivels, die God heel goed moeten kennen, maar Hem desondanks haten in een voor ons onbegrijpelijk hoge mate! Wel -, hoe is het mogelijk, dat een wezen dat God volop kent, Hem toch boven alles haat, -waarlijk, om dat te begrijpen en te kunnen verteren heb je zonder meer een Farizeese zwijnemaag nodig! Zo'n maag neemt weliswaar geen varkensvlees tot zich; maar de reden daarvan schijnt te zijn dat, zoals dat in de natuur gebeurt, het ene varken het andere niet vreet!

[7] Ik heb God de Heer nu meer dan alles in de wereld lief terwijl ik Hem pas een heel klein beetje heb leren kennen, en ik voel hoe mijn liefde tot de Almachtige, hoe meer ik Hem leer kennen, steeds groter wordt, en ik voel heel duidelijk in mezelf hoe daardoor ook mijn wilskracht duidelijk machtiger wordt. Zoals ik hier sta, neem ik het helemaal alleen tegen duizend maal duizend legioenen Farizeese duivels op! Met z'n allen kunnen ze nog geen strohalm optillen, - en dan beweren deze kerels dat deze Heiligste der heiligen van God Zijn verrichtingen met behulp van hun ingebeelde duivels tot stand brengt!? o, jullie verdorven gespuis, ik zal die almachtige duivels van jullie wel eens uitdrijven! Komt me goed uit, dat ik nu op deze kerels stuit, daar heb ik lang naar uitgekeken!"

 

94 Raphaël verklaart voor Roclus de begrippen 'satan , en' duivel'

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Mijn beste vriend Roclus, neem je in acht; want dit waren wel verstokte Farizeeën, maar ze zijn nu leerlingen van ons gewor­den en zullen hun vergissing inzien! En met betrekking tot duivels heb je bepaald nog te weinig kennis om over hun invloed op mensen waar en juist te kunnen spreken. Pas als je daar nadere kennis van hebt, kun je daar ook over praten!

[2] Kijk, wat men 'satan' en 'duivel' noemt, is de wereld met al haar verleidelijke pracht. Natuurlijk is alle materie waar de wereld uit bestaat ook alleen maar een werk van God, en er ligt iets goddelijks in verborgen; maar daarnaast ook leugen, bedrog en verleiding, waaruit dan afgunst, gierigheid, haat, hoogmoed en vervolging ontstaat, en daaruit komt weer onnoemelijk en onmetelijk veel kwaad voort.

[3] En zie, dit valse, de leugen en het bedrog, is nu geestelijk gezien de 'satan', en alle afzonderlijke, daaruit noodzakelijkerwijs voortkomende ondeugden zijn datgene wat men 'duivels' noemt; en iedere ziel die zich geheel en al heeft overgegeven aan een van deze ontelbaar vele ondeugden, is een duivel in eigen persoon en een daadwerkelijke uiting van het een of andere slechte en kwade, en in zo'n ziel bevindt zich een moeilijk uitwisbare neiging om aldoor kwaad te doen op de wijze waarop ze haar leven gegrondvest heeft gedurende de tijd van haar lichamelijk bestaan.

[4] En omdat iedere ziel ook na de dood van het lichaam voortleeft en in de omgeving van deze aarde verblijft, komt het bepaald niet zelden voor dat zo'n ziel zich ook binnen de uitstralende levenssfeer van de mensen begeeft en door middel hiervan met de haar eigen slechte begerigheid ook in diegene iets slechts probeert wakker te maken in wiens levenssfeer zij een heel welkome voeding vindt, omdat deze nog in het lichaam levende persoon een niet onbeduidende natuurlijke neiging en drang in zich heeft tot eenzelfde ondeugd, gewoonlijk tengevolge van een slechte en verwaar­loosde basisopvoeding.

[5] Zulke zielen maken zich zelfs vaak meester van het lichaam van mensen en kwellen daardoor zelfs een ziel die hier en daar zwakke plekken heeft, en de Heer laat dit juist toe, om bij die ziel zo'n zwakke plek beter te maken; want pas daardoor krijgt die geplaagde ziel dan een ware en intense weerzin tegen een bepaalde zondige zwakheid van haar lichaam en stelt tenslotte alles in het werk om sterk te worden op dat punt waarop zij tevoren zwak was, waarbij de genade van de Heet haar ook op het goede moment te hulp komt.

[6] Zie, dit is, verstandelijk beredeneerd, datgene wat een jood, die weliswaar zeer ver afstaat van de waarheid van hoe het eigenlijk is, in feite onder het begrip 'satan' en 'duivel' zou moeten verstaan; maar omdat hij het niet begrijpt, ziet hij 'satan' en' duivel' als een geestelijk gepersonifieerde kwade wilsmacht, die er het grootste behagen in schept om de mensen van de weg af te brengen waarop zij zich binnen Gods orde bewegen.

[7] Maar deze gebrekkige zielen hebben daarbij absoluut geen Gods vijan­delijke bedoelingen; want ten eerste kennen ze God in de verste verte niet, en ten tweede zijn ze te blind, te dom en te dwaas, om wat voor bedoeling dan ook te hebben. Want ze kennen helemaal geen behoefte die op iets anders gericht is dan op zichzelf en ze handelen enkel en alleen uit zelfzucht. Ze trekken alleen tot zich wat hun zelfzucht dient, en onder elkaar zijn ze uiterst wantrouwig; daarom is een gemeenschappelijk ge­richte kracht bij hen absoluut onvoorstelbaar, en daarin heb je dan helemaal gelijk dat hun kracht totaal niets te betekenen heeft.

[8] Dat wil zeggen, dat hun kracht niets is ten aanzien van mensen die zich eenmaal volledig de liefde en de wil van de Heer hebben eigen gemaakt. Maar bij mensen die nog halfslachtig zijn, bij wie noch het geestelijke ­noch het materiële de doorslag geeft wanneer je dat in de weegschaal zou leggen, kan toch een duidelijk merkbaar overwicht aan de materiële kant van de morele weegschaal ontstaan, wanneer er in hun ziel de een of andere begeerte aanwezig is die door toedoen van een gelijkgestemde demon versterkt wordt. Dan maakt de ziel zich natuurlijk veel moeilijker uit het materiële los om in het geestelijke over te gaan.

[9] Als een ziel in het materiële vertoeft, dan gaan er na verloop van tijd ook steeds meer gelijkgezinde demonen aan de materiële levensweegschaal hangen, deze slaat steeds duidelijker door, het materiële wordt op die manier steeds zwaarder en het geestelijke natuurlijk geringer. En zie, zo blijkt dan, dat de 'duivels' van de joden of de 'demonen' van de Grieken uiteindelijk toch in de ziel, in de tijd dat deze zichzelf ontwikkelt, een zeer aanzienlijke schade kunnen aanrichten, zonder dat ze eigenlijk de wil hadden haar schade toe te brengen!"

 

95 Roclus' tegenwerpingen

 

[1] ROCLUS zegt: 'Hoe kan een intelligent wezen iemand schade toebrengen zonder dit te willen?! Een demon moet immers nog altijd minstens zoveel zelfbesef en zelfbewustzijn hebben, dat hij weet wat hij wil; en als hij dit weet, is hij strafbaar voor zijn kwade wil! En het toelaten van zulke geheime influisteringen van kwade demonen in een onschuldige mensenziel vind ik ook niet helemaal in orde; als ze al om een of andere geheime wijze reden toegelaten worden, dan kan die arme ziel toch niet schuldig zijn als ze door de heren duivels bedorven wordt!

[2] Als de duivels echter geen intelligentie hebben en derhalve nog minder een vrije wil, dan kunnen ze de zielook geen schade toebrengen, -en als ze haar al schaden, dan heeft noch de ziel die beschadigd werd noch de duivel die geen intelligentie of wil heeft, enige schuld; die komt dan alleen op rekening van degene die zoiets toeliet! Zo oordeel ik daar vrijuit over en ik aarzel geheel niet om dit hier openlijk uit te spreken!

[3] Maar hebben de duivels, zoals men zegt, zelfs een zeer scherpe intelligentie -wat waarschijnlijk zo is, omdat ze bij een arme ziel meteen in de gaten krijgen op welk punt deze in de materiële sfeer zwak is -, dan hebben ze ook een wil die haar schade toe wil brengen; en ook in dit geval is de ziel zonder schuld, en dragen alleen de duivels en degene, die ze toeliet, hier wederom alleen de schuld!

[4] Geef mij wapens en zeg me wie de vijand is, dan zal ik zeker verhoeden dat hij mij gemakkelijk te lijf gaat! Maar als ik de vijand, die mij aanzienlijke schade kan toebrengen doordat hij mij heimelijk en onzichtbaar tot de afschuwelijkste ondeugden kan verleiden, niet ken, en ik dan bovendien naderhand nog de schuld en de hoogst kwalijke gevolgen ervan moet dragen, -nou, dan bedank ik voor zo'n leven!

[5] Dat is dan hetzelfde als een zwak iemand naakt uitleveren aan een kudde hongerige wolven, hyena's, leeuwen, tijgers en panters. Als hij zich door hen heeft laten verscheuren en opvreten, draagt hij ook nog de schuld, en moet daarom ook nog door de rechter veroordeeld worden, omdat hij zich als een geheel weerloos, zwak wezen ten eerste door bewapende, meedo­genloze beulsknechten naar de wildernis heeft moeten laten slepen, en ten tweede, omdat hij daar door de wilde dieren is verscheurd en opgevreten!

[6] Hoe bevalt jouw hemelse wijsheid het voorbeeld van een dergelijke rechtspraak?! Vriend, als het zo gesteld is met demonen en duivels, en de arme ellendige mensenziel is de enige die de schuld en de gevolgen ervan draagt, met of zonder intelligentie en wil van de haar tot verderf strekkende duivels -dan, dan is er geen wijze, liefdevol rechtvaardige God, maar misschien enkel zo'n toverachtig, blind, almachtig wezen, dus een soort fatum, dat steeds evenals de hooggeplaatste Romeinen de grootste vreugde beleeft aan dieren die tegen elkaar opgehitst worden en woeste stierenge­vechten, en waartegen de mens alleen maar kan zondigen als hij zich met de juiste middelen heeft ingespannen om wijsheid te bereiken!

[7] Voorwaar, ik zeg je: Als het echt zo is als je zegt, dan hebben de Farizeeën wel gelijk! Ik heb de Heer Zelf over zo veel horen spreken en ik kan op basis daarvan zeggen, dat jij, mooie bode van Gods hemelen, er dit keer een beetje naast zit; en ik blijf erbij, dat ik alleen met mijn huidige liefde tot de Heer het eerder genoemde aantal Farizeese duivels totaal uit het veld sla!'

 

96 Demonen en hun invloed

 

[1] RAPHAËL zegt, terwijl hij zachtmoedig glimlacht: 'Zie, mijn vriend, ook jij hebt al drie volle bekers wijn achter je kiezen, dat wil zeggen de geest daarvan en daarom is je verstand nu nog kritischer dan daarvoor! Je hebt aan jouw kant gelijk als je beweert dat de demonen, al is hun aantal nog zo groot, absoluut geen enkele macht kunnen uitoefenen over een mens die zich volledig in de liefde tot God bevindt; want van een onderling verenigde kracht kan bij hen geen sprake zijn daar ieder van hen zich in de grootste zelfzucht en eigenliefde bevindt en daarom niemand op de gedachte komt om z'n buurman op een of andere manier te steunen, uit vrees dat deze heimelijk en heel verborgen weer een voordeel zou kunnen behalen, waardoor het hem dan zeker tevergeefs zou berouwen.

[2] Als ze met elkaar in zekere zin op roof uitgaan, dan verraadt ook niemand aan de ander zijn zorgvuldig geheim gehouden plan, en komen ze dan als toevallig op de plaats van de roof samen, dan ontstaat daar tussen hen zelf vaak de bitterste oorlog. Want degene die zich het eerst op de buit werpt, is een vijand van ieder die zich buiten hem ook op de buit werpt, en hij probeert deze te verdringen. Een derde maakt volleedvermaak van deze gelegenheid gebruik en steelt dan voor zichzelf; en begint naast hem ook een vierde voor zichzelf te stelen, dan vliegen deze twee elkaar ook in de haren en dan steelt nummer vijf weer rustig voor zichzelf: Komt er een zesde bij, dan ontstaat er onmiddellijk weer een nieuw gevecht, en dan kan nummer zeven weer net zolang zijn gang gaan tot de achtste in zijn buurt komt. Allen vechten nu en niemand laat zich door de ander de plaats van de roof en de reeds gemaakte buit zelf ontnemen.

[3]Je ziet, dat daarbij zeker geen enkele duivel de ander op wat voor manier dan ook helpt; maar door hun hoogst zelfzuchtige neiging vermeerderen ze desondanks het gewicht van de algemene buit en het gaat dan ongeveer zo, als wanneer je twee volkomen gelijke gewichten op de schalen van een weegschaal legt en deze daardoor aan geen van beide kanten doorslaat­. Maar smeer je een drupje honing, dat nauwelijks iets weegt, op een gewicht, dan lokt de zoete geur meteen duizenden bijen; deze zullen op het gewicht gaan zitten en onwillekeurig direct een doorslag tot gevolg hebben.

[4] Kun je God daarom van onwijsheid beschuldigen, omdat Hij de bij het reukvermogen en de begeerte naar honing heeft gegeven en de honing zelf de geurige en aanlokkelijke zoetheid?! Of is de Heer onwijs, omdat Hij Zijn schepselen niet alleen hoogst doelmatig, maar ook buitengewoon mooi, ieder schepsel op zijn eigen manier, gevormd heeft?! Is het soms onwijs van Hem, dat Hij een jonge vrouw een buitengewoon bekoorlijke en aantrekkelijke vorm heeft gegeven, zodat zij voor de zintuigen van de grovere man op deze wereld de allerhoogste waarde heeft en hij zijn vader en moeder verlaat om met intens genoegen zijn tedere en lieve vrouw toegedaan te zijn?!

[5] En zoals al in de buitenwereld is te zien dat het ene wezen het andere op een bepaalde manier aantrekt, des te meer is dat in de wereld van de geesten het geval; en als dat niet zo was, hoe zou er dan een aarde, een maan, een zon en talloze andere hemellichamen in de onmetelijke schep­pingsruimte kunnen bestaan?! Een atoom voelt zich aangetrokken tot zijn buurman; beide trekken elkaar aan. Wat deze beide doen, doen dan talloze aeonen atomen, al het gelijke trekken ze aan, en tenslotte ontstaat daaruit een wereld, zoals de Heer dit de afgelopen nacht aan al Zijn leerlingen heel tastbaar heeft laten zien en zoals je dit in het aan jullie overhandigde grote boek ook volop beschreven zult vinden.

[6] En als het zo is, is het dan onwijs van de Heer, dat Hij, omdat dit strikt noodzakelijk is, iedere ziel haar onvoorwaardelijke vrijheid van wil en kennis laat en daarnaast natuurlijk ook de daaruit voortkomende gevolgen?! Of zou je God als uiterst wijs kunnen prijzen, als iemand van hier naar Jeruzalem zou willen reizen en daarvoor zijn voeten ook in beweging zou zetten, maar ondanks al zijn wil en zijn goede kennis van de weg niet in Jeruzalem zou komen, omdat God niet wilde dat iemand het overeenkom­stige resultaat van zijn willen en kunnen ten deel valt; maar dat deze mens in plaats van in Jeruzalem, waar hij belangrijke zaken heeft te regelen, in Damascus zou komen, waar hij helemaal niets te doen heeft?! Zeg me, of je zo'n goddelijke voorziening voor wijs zou houden! Of vind je het ongerijmd, als je op 'n dag wanneer je geheel met honing bestreken de vrije natuur ingaat, eenvoudig bedolven en opgegeten wordt door bijen, wespen, horzels en allerlei vliegen?!

[7] Wanneer nu echter jouw ziel de een of andere geur van een zondige neiging inje uitstralende levenssfeer verspreidt en de reeds van het lichaam bevrijde, maar nog in eenzelfde lievelingsgeur verkerende zielen deze geur in jouw uitstralende levenssfeer als het ware ruiken, tenslotte op je afstormen en zich tegoed doen aan jouw overvloed, zonder eigenlijk te weten wat ze doen, maar enkel en alleen in steeds grotere getale op je afkomen omdat ze in jouw sfeer de kost vinden die ze wensen, dan is dat zeker niet onwijs van de Schepper, die eeuwig niets zozeer respecteert dan de onvoorwaardelijke vrijheid van iedere ziel. Immers, iedere ziel heeft toch altijd middelen genoeg in handen om zich van de ongewenste gasten te ontdoen, zo vaak en wanneer ze dat wil!

[8] Wil je buiten in de natuur niet door stekende insekten lastig gevallen worden, was en reinig je dan van die dwaze honinglaag, dan zul je met rust gelaten worden; en als je niet door demonen, die je ziel zwak maken, lastig gevallen wilt worden in je uitstralende levenssfeer, maak dan de jou bekende orde van de Heer tot je levensprincipe, dan verzeker ik je, dat geen enkele demon in de buurt van je levenssfeer zal komen!

[9] Geloof me, als je door een in en uit jezelf ontstane levensverkeerdheid de demonen niet lokt en aantrekt, dan zullen ze jou zeker niet aantrekken, verlokken en verleiden; heb je ze echter aangetrokken, dan heb je het aan jezelf te wijten als ze, zonder het eigenlijk te willen, door hun aandrang jouw ziel in diezelfde slechte neiging nog meer zullen verharden."

 

97 De vrije wil van de mens

De hulp van de goddelijke genade

 

[1] (RAPHAËL:) 'Ik zeg je: leder mens wordt pas door zichzelf slecht en ontrouw aan de goddelijke orde! Daar gaat meestal wel een totaal verkeerde opvoeding aan vooraf, waardoor hij in allerlei slechte neigingen terecht komt en vervolgens in allerlei ware zonden. Daardoor zet hij dan echter ook zijn deuren open voor alle slechte vreemde invloeden en kan op die manier tot op de bodem van zijn zielsleven bedorven worden en ook blijven, -maar altijd alleen maar, als hij het zo wil.

[2] Wil hij zichzelf veranderen, dan staat hem van de kant van de Heer niets in de weg; want iemand die in het nauw zit hoeft maar de geringste wens in zichzelf te uiten, en hem wordt spoedig hulp geboden. Maar als hij zich in zijn slechtheid heel prettig en tevreden voelt, en nooit een wens tot verbetering van en in zichzelf laat horen, wordt natuurlijk zijn wil nooit speciaal beïnvloed.

[3] Wel wordt het in het gevoelscentrum van zijn hart, dat men 'geweten' noemt, ingefluisterd, en van tijd tot tijd krijgt hij stevige waarschuwingen van ons. Als hij zich hier maar enigszins iets van aantrekt, is er van verloren gaan en bedorven raken geen sprake meer. Dan komt de verborgen hulp onophoudelijk van boven en verleent de ziel steeds meer inzicht en kracht om zich meer en meer los te maken uit waar hij in verstrikt is geraakt; dan is er slechts enige goede wil voor nodig en dan gaat het al met grote schreden voorwaarts, - minstens tot het punt waarop de mens, voor een hogere openbaring geschikt, door Gods Geest Zelf wordt gegrepen en in het ware levenslicht verder wordt geleid.

[4] Maar wanneer natuurlijk de mens in zijn grote verblinding en zijn op de wereld gerichte zintuiglijke roes zich niet in het minst iets aantrekt van de heel zachte en geruisloze lichte waarschuwingen die van ons uitgaan en zich in zijn hart te kennen geven, en als hij al meteen zo doet alsof hij heer en meester is over de hele wereld, - ja, dan is toch wel niemand anders verantwoordelijk voor de onverbeterlijke toestand van zijn eigen ziel dan juist de hoogst eigen ziel zelf!

[5] Geloof me en luister goed naar wat ik je nu zeg! Er bestaan in de hele natuur­ en geestenwereld geen zogenaamde oerduivels, maar alleen zulke, die al vroeger als onverbeterlijk slechte en zondige mensen ooit op de wereld geleefd hebben en toen al als de eigenlijke lichamelijke duivels de andere mensen tot allerlei kwaad en schandelijkheden niet alleen verleid­den, maar ook met al de hun ten dienste staande dwangmiddelen dwongen, -waardoor ze zich echter een des te grotere verdoeming in zichzelf bezorgden, waarvan ze zich moeilijk ooit helemaal kunnen losmaken. Je kunt hier nu denken watje wilt, maar het zal je niet mogelijk zijn om op wat voor manier dan ook enige schuld bij de Heer te leggen.

[6] En dat er dan ook aan gene zijde door de Heer zover dit overeenstemt met Zijn orde, al het mogelijke wordt toegelaten om een verdorven ziel te genezen, kun je je wel voorstellen; want de Heer heeft geen enkele ziel voor het verderf, maar alleen voor de grootst mogelijke levensvervolma­king geschapen. Maar wat je ook moet onthouden is, dat geen enkele ziel in de hele onmetelijke scheppingsruimte door directe, geheel onvoorwaar­delijke erbarming tot vervolmaking van haar leven kan komen, maar enkel en alleen door haar eigen wil! De Heer laat de mens wel allerlei hulpmid­delen toespelen; maar dan is het aan de mens om deze als zodanig te h.erkennen, ze met zijn eigen wil op te pakken en ze zelf helemaal eigenmachtig te gebruiken!

[7] Ja, als een mens vrij en uit zichzelf roept en in zijn hart zegt: 'Heer, ik ben te zwak om mijzelf met de mij door U aangereikte middelen te helpen; helpt U mij met Uw arm! ~ wel, dan heeft die persoon zelf de hogere hulp verdiend met zijn eigen wil en door zijn eigen inzicht en gewaarwording van zijn ontoereikende kracht! Dan kan de Heer ook meteen met alle noodzakelijke macht en kracht Zijn invloed aanwenden en een zwakke ziel ogenblikkelijk helpen.

[8] Maar de wil van de mens, alsook zijn inzicht en vertrouwen, moet dan geheel en al gepaard gaan met uiterste vastberadenheid. Want anders blijft het bij de orde volgens welke iedere ziel zichzelf moet helpen met de geboden. middelen, omdat Iedere vreemde instroming in de huishouding van de eigen wil noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft, dat er aan het wezen van de zielonmiskenbaar afbreuk wordt gedaan. Want als de ziel zichzelf moet ontwikkelen volgens de eeuwig noodzakelijke ordening van de Heer , dan moet ze zich ook zelf ontwikkelen en voltooien met de aangereikte middelen, zoals ook ieder mens op aarde zelf de voeding voor zijn lichaam moet zoeken, herkennen en tot zich nemen, als hij zijn aardse leven in stand wil houden.

[9] Er daalt geen God en geen engel op de aarde neer die overal zegt: 'Kijk, jullie moeten dit en dat eten als jullie honger hebben!', maar de honger komt en de mens proeft met zijn mond de overal groeiende vruchten, en die hem aanstaan neemt hij en stilt op aangename wijze zijn honger. Als hij dorst heeft, zoekt hij een frisse bron op, heeft hij het koud, dan zal hij zich spoedig uit allerlei fijne stoffen die zijn huid niet prikkelen en steken desnoods een omhulsel in elkaar vlechten en zijn huid op die manier beschermen tegen de koude van de lucht. En als hij bescherming wil hebben voor regen en wilde dieren, zal hij ook gauw een hut klaar hebben; want daarvoor zijn hem immers allerlei middelen geboden. Waar hij ook maar naar toe gaat, hij vindt meteen een aantal gaven die hij als zodanig gemakkelijk kan herkennen en met de hem daarvoor verleende krachten even gemakkelijk kan gebruiken"

 

98 De zelfbeschikking van de ziel

 

[1] (RAPHAËL:) 'En als de Heer de mens al voor de uiterlijke levensbehoeften zelf laat zorgen om de ziel te oefenen in zelfkennis en eigen activiteit, hoeveel te meer is dat dan voor de ziel zelf noodzakelijk!

[2] Zelfs in de zielen van dieren is een drang (instinct) geplant die geheel aan hen zelf is gegeven, volgens welke zij, en wel ieder op zijn eigen manier plegen te handelen. Het zou helemaal onjuist zijn om aan te nemen, dat deze schijnbaar spraak­ en verstandloze schepselen hun handelingen ver­richten als machines die door een kracht van buitenaf in werking worden gezet. Als dat het geval was, dan zou zelfs het allerbeste huisdier nog niet voor het meest eenvoudige werk afgericht kunnen worden en zou het zeker geen gehoor geven aan de mens, als deze hem roept.

[3] En omdat ook ieder dier een eigen ziel heeft die in zichzelf een besloten levenskracht bezit, van waaruit de ziel van het dier volgens haar eigen willekeur het organisme van haar lichaam in beweging zet, kan een dier ook op verschillende manieren afgericht worden. Een wezen dat puur van buitenaf tot leven gebracht wordt, heeft geen geheugen en ook niet een soort beoordelingsvermogen. Zijn hele leven is mechanisch en wat hij wil is zo afgemeten en onvrij, dat er absoluut geen sprake kan zijn van een veredeling door een bepaald soort onderricht; dit kan dan ook alleen maar op mechanische wijze van buitenaf plaatsvinden.

[4] Je kunt een boom duizend jaar lang zeggen, dat hij zo en zo moet staan en edeler vruchten moet voortbrengen, -dat zal allemaal tevergeefs zijn! Je zult dan gebruik moeten maken van mes en zaag, je moet takken van de wilde stam verwijderen, de romp voorzichtig splijten, daar edelere jonge takken in steken en deze dan goed met de wilde, gespleten rompen verbinden, dan zal de op zo'n manier dus puur mechanisch veredelde boom je mettertijd ook edelere vruchten opleveren!

[5] Het dier echter kun je al door woorden en bepaalde handgrepen africhten, dan zal het je bij een gelegenheid waarin dat noodzakelijk is van dienst zijn en zich helemaal naar jouw wil richten. En dit is een onmis­kenbaar bewijs voor je dat dieren zelf ook een soort vrije wil hebben, zonder welke ze jou evenmin zouden kunnen gehoorzamen en dienen als een steen of een boom.

[6] Als dieren echter al zichtbaar een op zichzelf staande ziel bezitten met enige kennis en wilsvrijheid, waaraan volgens de hun eigen manier van leven zelfbeschikking is gegeven, hoeveel te meer en hoeveel uitgespro­kener moet dat dan wel bij een mensenziel het geval zijn! Daar kan voorshands al helemaal geen sprake zijn van vreemde invloeden die op een of andere manier van buiten komen, niet van goede en nog minder van slechte.

[7] De ziel heeft immers zonder meer al alles wat ze maar enigszins nodig heeft voor de eerste levensopbloei. Als ze zich in zichzelf door haar hoogst eigen wilskracht en door de vrijwillige liefde tot God in een machtiger levenslicht heeft geplaatst, beseft ze ook spoedig wat haar nog allemaal ontbreekt, en ze zal er dan ook vrijwillig naar streven om met inspanning van al haar levenskrachten datgene te bereiken, waaraan het haar nu juist nog ontbreekt; de wegen en de middelen daartoe zullen haar dan wel goed duidelijk worden, en met haar hoogst eigen wil zal ze deze ook willen hebben en er naar grijpen en zich verrijken met de schatten van het steeds hogere, meer geestelijke en meer volmaakte leven.

[8] Wat de ziel zich dan eigen maakt langs deze weg, die een juiste weg is in overeenstemming met de orde van God, dat is en blijft haar dan volledig eigen, en geen tijd en geen eeuwigheid kan het haar meer afnemen. Maar wat de ziel nooit zelf door haar wil en door haar kennis heeft kunnen verkrijgen, zoals bijvoorbeeld het uiterlijke, organische lichaam en hiermee zo menig uiterlijk aards voordeel, dat kan ook niet blijvend van haar zijn­ maar het zal haar genomen worden zoals het haar gegeven werd.

[9] En als dat allemaal zo is, zoals de ervaring dit iedere dag aan ieder mens laat zien, dan kan er ook in de verste verte geen sprake zijn van boosaar­dig demonische gewelddadige krachten die aan de ziel trekken en haar bepalen; want alles hangt van de wil en het inzicht en uiteindelijk van de liefde van de ziel af. Zoals jij het wilt, inziet en liefhebt, zo geschiedt jou -en onmogelijk ooit anders!

[10] Als je het juiste van Gods orde wilt, inziet en liefhebt, dan zul je langs deze weg ook altijd tot de realiteit kunnen doordringen; als je echter wilt, inziet en liefhebt in strijd met deze orde waarin alleen realiteit en werke­lijkheid geboden wordt, dan lijk je op iemand die wil oogsten van een akker waar nooit graan op werd gezaaid, en tenslotte moet je het alleen aan jezelf toeschrijven als je levensoogst nul is geworden. -Zeg me nu, of het voor jou duidelijk is!'

 

99 Floran verwijt de Farizeeën hun liefdeloze kritiek op de Heer

 

[1] ROCLUS zegt: 'Dat zeker; je hebt me nu alles immers zo eenvoudig en duidelijk uit de doeken gedaan, dat ik gedurende mijn hele leven in dit opzicht nog nooit iets heb vernomen wat duidelijker was! Maar nu erger ik me nog meer vanwege die Farizeeën daar, die weer helemaal de oude, gebruikelijke Farizeeën worden hoe vaker ze de Heer Zijn beker in de hand zien nemen en hoe gemoedelijker de Heer met Cyrenius en Corne­lius praat! Zie en hoor je niet, hoe deze zwarte kerels nu al alles tot een gruwel wordt wat de Heer ook maar doet en spreekt?! Ze hebben toch die tekenen van Hem gezien, en nu eten ze aan Zijn tafel en loven en prijzen Hem met de tong van slangen! -Ja, wat zegje daar nu van?"

[2] RAPHAËL zegt: 'Laat dat maar gaan; want geloof me, dat ontgaat de Heer in het geheel niet! Hij zal ze op het juiste moment Zelf wel behoorlijk terechtwijzen, en een van de Heer uitgaande terechtwijzing is altijd bijzonder bitter voor degene die deze altijd terecht ondergaat. Kijk, ook Cyrenius en Cornelius en Julius en Faustus merken wat jij merkt, en ik heb het allang in de gaten! Maar de wil van de Heer heeft mij heimelijk tot geduld gemaand en daarom doe ik ook alsof ik niet zou merken waar die vijftig Farizeeën het met elkaar over hebben. Maar het moment zal nu spoedig aanbreken, waarop er tegen hen wordt opgetreden! Wees daarom nu nog een heel korte tijd volkomen rustig!"

[3] .Roclus werd nu stil en wachtte op wat er ging komen. De vijftig Fanzeeën wachtten echter niet, maar gingen door met hun beraadslagin­gen.

[4] FLORAN, hun bekende hoofdwoordvoerder, was het echter niet met de gluiperige opvattingen van overste Stahar eens en zei: 'Het eten en drinken van de Meester geldt voor mij nog niet als bewijs tegen Zijn goddelijkheid! Zijn hele gedrag komt mij meer voor als een onuitgesproken vraag, of wij met wankelmoedig worden in ons geloof als we het een of ander bij Hem opmerken.

[5] Als Hij de door David zo heerlijk tevoren bezongen Messias Jehova Zebaoth is, dan kan Hij doen wat Hij wil, en Hij heeft het nog altijd goed gedaan; want hoe zouden wij, arme, machteloze, sterfelijke mensen Hem gedragsregels willen voorschrijven. Dat wij zijn en leven hangt immers enkel en alleen van Hem af, die hemel en aarde heeft gemaakt en voor alle dieren en mensen ledematen en verschillende levensorganen heeft gescha­pen, ingericht en gegeven! Jij, Stahar, en jullie allemaal, zijn hiermee op een allersmerigste en zelfs levensgevaarlijke weg!

[6] Waarom maken wij er ons druk om dat Hij nu iets meer wijn drinkt en brood eet?! Hij is immers de Schepper van allebei! Werkelijk, dat brengt me niet in het minst van de wijs; integendeel, het verheugt me alleen maar bijzonder dat ook Hij, de Allerhoogste en Allerwijste, zich op onze menselijke manier gedraagt!

[7] Ik moet openlijk bekennen, dat het hoogst onverstandig van jullie is om je hier in het aangezicht van het hoogste gezelschap van de wereld zo te gedragen alsof hun heil van jullie welwillendheid af zou hangen! Wat en wie zijn jullie dan? Niets anders dan arme, kruipende aardwormen tegenover de macht van zo'n mens, die de elementen gebiedt, -en deze gehoorzamen aan Zijn wil!

[8] De wijn heeft ook jullie gemoederen verhit en jullie verstand beneveld; daarom brengen jullie nu dan ook oordelen ten gehore, die ik vanwege de enorme domheid ervan gewoonweg klassiek zou willen noemen. Wat beogen jullie daarmee? Of kunnen jullie aan de hand van Mozes bewijzen, dat het verboden is om nu en dan iets rijkelijker wijn te drinken? Kunnen jullie beweren dat Noach gezondigd heeft, toen hij iets te veel druivennat tot zich nam? Ja, wie gezondigd heeft en vervloeking verdient is de zoon, die zijn vader aan bespotting prijsgaf; maar de zoon die de schaamte van zijn vader bedekte, werd met zegen vervuld!

[9] Daarom zeg ik jullie: Wat de Heer doet, is altijd en eeuwig goed gedaan! En zou Hij hier meerdere zakken wijn tot Zich nemen, dan gaat ons dat niets aan; en als Hem duizend jonge vrouwen zouden omringen, ongeacht hun stand of reputatie, dan gaat ons ook dat niet in 't minst aan; want Hij is hun Schepper en Behoeder, evenals de onze! Waar bemoeien wij ons mee, als Hij naar Zijn tot stand gebrachte werken toekomt, hoe deze ook zijn, en datgene wat aan hen gebrekkig en ziek is, heelt?! Wees omwille van Jehova dan toch billijk en dankbaar bescheiden in jullie oordeel"

 

100 De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk

 

[1] STAHAR zegt: 'Naar het me toeschijnt, geloof jij dus vast aan zijn goddelijkheid?”

[2] FLORAN antwoordt: 'Wat zou me daarvan af moeten brengen? Heeft God in. de tijd van Mozes soms geen grote tekenen gedaan?! En als een mens hier, toegerust met de hoogste wijsheid, zulke ongekende tekenen doet waartoe alleen de goddelijke almacht in staat is, -wat moet mij er dan van afhouden om zo'n mens volledig van de absoluut ware geest van God vervuld te zien, en hem zonder meer voor de enig ware God te houden?! Mijn zienswijze, mijn aanname en mijn daarop gebouwde geloof staan steviger dan de ondenkbaar oude piramides van Egypte!

[3] Ik geloof nu echter niet alleen maar dat het zo en niet anders is, maar ik ben er tot in het diepst van mijn hart van overtuigd, en niets kan deze intense overtuiging van mij meer aan het wankelen brengen, en jij, Stahar die met alle winden meewaait, wel het minst!

[4] Wat dit betreft, kan ik ook met het beste geweten van de wereld met de Romeinse helden uitroepen: Si totus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!* (* Ook al stort de hele wereld in, het puin zal toch de onverschrokkene dragen!) Want ik weet wat ik zie en wat ik geloof, ik ben geen windwijzer , en geen rietstengel in een vijver vol modder en drassigheid. Wel ben ik een marmeren rots in de zee geworden, waartegen orkanen en de golven van de branding geheel en al te pletter moeten slaan'

[5] STAHAR zegt: 'Ook de godsgerichten van de tempel in Jeruzalem?"

[6] FLORAN zegt: 'Wie deze Heer en Meester en de gebieders van Rome als schild heeft, heeft geen vrees voor de zogenaamde godsgerichten, die God nooit heeft ingesteld. Werkelijk, niet de minste vrees kunnen Jeru­zalems grootste dreigingen mij inboezemen, - ook alle donderende ver­vloekingen van de hogepriester zouden zonder een spoor achter te laten aan mijn oren voorbij gaan! Want wie overdag wandelt, heeft naar mijn mening de verschrikkingen van de nacht niet te vrezen, en zo heb ook ik geen vrees voor de tempel in Jeruzalem!

[7] Als men deze zonneklare leer vergelijkt met de mij maar al te bekende leerstellingen van de tempel, dan ziet men immers op het eerste gezicht dat in deze leer de klaarlichte dag van de geest heerst, en in de tempel de donkerste nacht van de geest. Ja, degenen die nog toebehoren aan de nacht zullen nog veel te vrezen hebben, met name de dood van hun ziel; ik heb hoogstens de dood van mijn lichaam te verwachten, die eigenlijk helemaal geen dood is!

[8] Het eeuwige leven van mijn ziel kan niemand me echter meer afhandig maken; want ik zie en voel het al volop levend in me en ik voel ook de eeuwig onmetelijke voordelen van zo'n leven. En als ik dientengevolge niet de minste vrees voor het afvallen van mijn lichaam in mezelf voel, hoe zou ik dan enige vrees voor de zogenaamde godsgerichten van de tempel in me voelen?! Daarom zeg ik en blijf hier ook zeker bij: Wie overdag wandelt, hoeft niet bang te zijn voor de verschrikkingen van de nacht!"

[9] STAHAR zegt met een gewichtig, typisch tempels diepernstig gezicht: 'Waarom en hoe kun je de plaats waar de Schrift en het Woord van God aan het volk wordt geleerd, nacht noemen?'

[10] FLORAN zegt: 'De Schrift die wij beiden als -laten we zeggen ­schriftgeleerden evenmin begrijpen als iemand die deze nog nooit te zien heeft gekregen, en het zogenaamde woord van God dat slechts uit banale menselijke belangen is opgesteld, ken ik maar al te goed. Zeg er daarom tegen mij geen woord meer over! Welke wonderen hebben wij dan ooit door middel van het zogenaamd almachtige woord van God verricht? Wat kunnen wij verder soms met een goed geweten van onszelf zeggen, behalve dat we met de vrijwillige, door ons opgelegde en door middel van geweld afgeperste offers onze zakken en schatkisten hebben gevuld, en met alle mogelijke middelen, waarvan ook het slechtste niet te slecht werd bevon­den, hebben geprobeerd om ieder vonkje beter licht de kop in te drukken?

[11] Is het niet een ten hemel schreiende schande dat wij, als het oude volk van God, ons door de heidenen wijze wetten en staatkundige normen hebben moeten laten voorschrijven? En als deze niet gekomen waren om bij ons toch een enigszins meer menselijke en betere rechtszorg in te voeren, dan zou ons volk nu in zo'n chaos verkeren, dat er onder de wildste dieren geen erger wanorde mogelijk zou zijn.

[12] Wat was ons recht nu voordat de Romeinen hier waren? Niets anders dan de blindste willekeur van een ieder die zich enige macht op wat voor manier dan ook had toegeëigend!

[13] Zo'n rijke man had bijvoorbeeld gisteren een gebod opgelegd; maar vandaag betreurde hij dat, omdat naar zijn mening dit gebod hem geen echt voordeel had opgeleverd. Daarom werd hij boos, bestrafte eerst zijn raadsman en daarna al degenen die de wet van gisteren in acht hadden genomen; want ze hadden naar hem toe moeten komen, zich voor de wetgever in het stof moeten werpen en hem er op moeten wijzen dat de gegeven wet meer in hun voordeel was dan in het zijne! Maar wie tegen deze machthebber gezegd zou hebben: 'Luister, machtige en wijze gebie­der, de gegeven wet moet niet in werking gesteld worden! Als deze wordt opgevolgd, dan gaan daardoor u en al uw onderdanen te gronde; want deze wet is afkomstig van een verraderlijke en arglistige raadsman, die hiervoor zeker is omgekocht door een van uw afgunstige buren!' -, wat zou er dan gebeurd zijn? Hij, die de wetgever op dit gebrek of deze fout van de wet gewezen had, zou wegens schaamteloze brutaliteit tot een zware straf veroordeeld zijn; de slechte raadsman zou ook gestraft zijn, en degenen waarvan men wist dat ze zich aan die slechte wet hadden gehouden, zouden ook ter verantwoording geroepen zijn, en dat vaak al voordat er een nieuwe wet was uitgevaardigd. -Hoe bevalt jullie zo'n rechtssysteem?

[14] En voordat de Romeinen hier waren, had het grote land van de joden een groot aantal van zulke kleine machthebbers die zonder uitzondering allemaal uitgesproken tirannen waren voor hun kleine volkjes, die in de grootste materiële en geestelijke nood verkeerden; dag in dag uit werden ze opgejaagd, al naargelang het humeur en de willekeur van hun tiran­ waarover deze tegenover niemand verantwoording hoefde af te leggen. Waren de Romeinen als heidenen hier soms geen ware hemelsboden, toen ze hier kwamen met een machtig leger en afrekenden met deze honderden gewetenloze kleine tirannen?! Zij gaven toen verstandige en blijvende Wetten, waardoor ieder mens naar goede orde heer over zijn eigen bezittingen was; hij betaalde zijn matige belasting en kon dan ongehinderd zijn zaken regelen naar eigen believen, - natuurlijk wel volgens het geldende recht.

[15] Dat de tempel geen vriend was en is van de Romeinen, dat weten we en de reden daarvan is ons ook niet onbekend; want de machtige Romei­nen verlangden ook van de tempel de cijns, terwijl vóór die tijd de kleine tirannen aan de tempel tribuut betaalden, opdat de priesters het volk in onwetendheid hielden en het steeds onvoorwaardelijke gehoorzaamheid predikten.

[16] O, wanneer heeft men hen ooit de joden over onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de Romeinse machthebbers horen preken? Men zegt tegen het volk wel dat de Romeinen een roede in Gods hand zijn die men moet dulden; maar de honderd afschuwelijkste tirannen die het arme volk voortdurend erger dan duivels kwelden, waren geen roede van God, maar louter door God aangestelde engelen die hen in de gaten moesten houden. Wie tegen hen in opstand kwam, werd al spoedig tot vijand van Jehova verklaard, en verdoemd.

[17] O, dat waren voor de tempel pas gelukkige tijden, waarvoor de Heer de arme mensheid voortaan voor altijd moge behoeden! De godsgerichten van de tempel zijn nog zo'n klein, maar toch niet te onderschatten slecht overblijfsel, waarvoor ik nu echter -de Heer alleen alle lof! -in het geheel geen vrees heb; want ik behoor nu aan de Heer en aan Rome, en dat is voldoende om nooit meer te hoeven sidderen voor de dreigingen van de tempel! - Ben je tevreden met deze verklaring?"

 

101 Roclus en Floran in gesprek over Stahar

 

[1] Stahar kijkt somber en zegt geen woord; want de woorden van Floran hebben de oude man toch weer stilletjes op betere gedachten gebracht.

[2] Maar ROCLUS, die met gespannen aandacht naar deze uiteenzetting had geluisterd, stond op en snelde regelrecht naar Floran, klopte hem op de schouder en zei: 'ik prijs je! Ik ben het helemaal met je eens! Ik neem je op in ons instituut, dat nu onder de ware bescherming van God en onder de bescherming van Rome staat. Wat jij nu gesproken hebt, dat heeft de Heer je ingegeven; je hebt naar mijn hart gesproken! Ah, zulke woorden zijn een weldaad voor mijn gemoed, dat enkel het beste wil voor de mensen! Ik begrijp alleen niet hoe bij Stahar, die, zoals mij welbekend is, anders toch ook niet bepaald op zijn achterhoofd gevallen is, nog twijfel op kan komen nadat hij zulke buitengewone daden heeft gezien, en ongekende onderwijzingen van de Heer gehoord heeft en deze ook heeft begrepen!

[3] Voor mij die hier nu pas enkele uren vertoeft, is hetgeen ik tot nog toe gezien en gehoord heb, veel te veel, -en Stahar heeft zo veel gezien en gehoord, en toch kon het bij hem opkomen om de Heer van de gehele oneindigheid van duivelse zaken te beschuldigen! Al of geen wijn, dat doet er niet toe, ik heb ook wijn gedronken en ben me er heel goed van bewust dat ook mijn moed aanzienlijk is toegenomen; maar mijn eenmaal geves­tigde overtuiging wankelt niet en zou ook niet gaan wankelen als mijn ledematen dat een beetje zouden gaan doen. Maar op de oude grijze Stahar zou de oude Romeinse spreuk 'in vino veritas'*(*In de wijn is waarheid) wel eens toegepast kunnen worden; want wijn brengt merkwaardigerwijs teweeg, dat hij vaak bij mensen de donkere sluier van de politiek licht en tegen hun eigen wil de tong losmaakt. En bij zulke gelegenheden heeft men al vaak zo het een en ander te horen gekregen, wat anders uit berekening en om zeer zelfzuch­tige, slimme redenen met iemand het graf zou zijn ingegaan.

[4] Stahar was daarstraks zeker, ondanks zijn diamantharde Farizeeërdom, zeer in het nauw gedreven. Hij zag zichzelf met zijn tegenstellingen als verloren, en gaf zich uiteindelijk over omdat hij geen gat meer zag waardoor hij nog kon ontsnappen; maar heel diep in zijn hart bleef hij voor zichzelf nog altijd de oude, diamantharde Farizeeër. Nu is hij echter zo onverstandig geweest om een beetje te veel van het edele druivennat te genieten, en dat heeft de oude, verstokte Farizeeër uit zijn schulp doen kruipen en hem voor zichzelf laten spreken. Als de wijn bij hem verdampt zal zijn, zal het hem zeker zeer spijten dat hij zichzelf zo mooi heeft verraden.

[5] Niet voor niets verhaalden de mensen over de bacchantes, dat ze de mensen niet zelden toekomstige dingen en gebeurtenissen voorspelden, en men hechtte veel waarde aan hun uitspraken. Ook bij hen werd dit wonderlijke verschijnsel door de wijn veroorzaakt. Ook van de grote jodenkoning David gaat het verhaal dat hij veel van zijn psalmen na het nuttigen van wijn heeft geschreven en zelf heeft gezongen.

[6] Als wijn derhalve zo'n bijzondere werking heeft, kan men als heel zeker aannemen dat de oude overste van de Farizeeën zich nu zelf tot algemeen heil van ons, en ondanks zijn tevoren voorgewende totale bekering, toch weer heeft laten kennen als steeds dezelfde, onveranderlijke echte Fari­zeeër, een soort mens, waar zelfs de wildste dieren in de bossen het nodige respect voor hebben, om maar niet te spreken van een arme zondaar die onder hun juk gebukt gaat! -Heb ik gelijk of niet?"

[7] FLORAN zegt: 'Ja, beste vriend, in een bepaald opzicht heb je helemaal gelijk; maar er is nog wel een punt dat we hier in aanmerking moeten nemen en moeten overwegen! Kijk, als jij een jonge boom die krom is gegroeid, recht wilt buigen, zal je moeite spoedig door succes beloond worden; maar ga je met een oud geworden, kromme boom aan de gang, dan zul je ten eerste allerlei krachtige hulpmiddelen nodig hebben om de reeds zeer onbuigzaam geworden oudere boom recht te maken, en ten tweede mag het je niet aan het juiste geduld ontbreken! Je zult alleen van dag tot dag een klein beetje druk mogen uitoefenen, en dat net zo lang tot de boom helemaal recht is; als je hem echter uit alle macht in één keer recht wilt buigen, dan zou je de boom afbreken en daarmee doden, wat toch zeker geen gezegende beloning van je grote inspanning zou zijn. ­Het schijnt dat ook de liefde en wijsheid van de Heer dit bij deze gelegenheid in acht neemt.

[8] Onze Stahar wordt nu in een positie gebracht waarin hij zich in zijn oude Joodse Jehova-ijver zeer geërgerd zal voelen. Wat beschouwt zijn oude bijgeloof nog allemaal als zonde wat volgens het zuivere verstand nooit een zonde kan zijn, niet voor de mensen en nog minder voor God! Volgens zijn moraal valt daaronder ook het rijkelijk nuttigen van wijn en het praten met een jonge vrouw, die naar zijn idee nog niet helemaal volwassen zou kunnen zijn! Wel, als hij helemaal nuchter is, dan valt hij kennelijk niet over dergelijke kleinigheden; maar ja, hij heeft immers zelf verscheidene bekers wijn gedronken, en de natuurgeesten van de wijn hebben in zijn ingewanden nu nog van die echte oude, verharde resten van zijn oude stokblinde farizeeërdom gevonden, deze leven ingeblazen en ze min of meer in opstand gebracht. Maar in feite is de hele zaak nauwelijks waard om er een woord aan te spenderen!

[9] Trouwens, ik heb de oude Stahar al mijn goed onderbouwde mening op zeer begrijpelijke manier duidelijk gemaakt, en hij denkt daar nu over na in zijn halve slaaptoestand. Morgen zal hij zeker een heel ander mens zijn, -en als het niet zo is zoals ikje nu heb gezegd, dan zou de Heer Zelf hem wel iets gezegd hebben; maar de Heer, die goed weet wat er aan de hand is, lijkt daar niet de minste aandacht aan te schenken. En als Hij en de hooggeplaatste machthebbers van Rome totaal geen aandacht schenken aan deze hele zaak, dan kunnen ook wij beiden er geheel zeker van zijn dat deze kwestie niet meer om het lijf had dan ik je zojuist heb duidelijk gemaakt. Behalve dit wil ik je echter van ganser harte bedanken voor je; zeer vriendelijke aanbod, en wel met de voor mij zeer aangename verze­kering, dat ik daar zonder meer gebruik van zal maken.

[10] Want er kan voor een eerlijk mens op deze aarde niets heerlijkers bestaan dan te leven en te werken in een ware gemeenschap van mensen wier motto 'liefde en waarheid' is, waar de menselijke waarde van de mens onderling als het heiligste onderpand van ons bestaan erkend wordt en dus ook als datgene, wat het van God uit is, en waar voor alle leden als uit één hart de Heer echt leeft, waar ze Hem liefhebben en Hem alleen alle eer geven en ook als uit één mond zeggen: 'De Heer alleen is alles in alles, en wij zijn louter broeders onder elkaar, waarvan niemand zich ook maar enigszins inbeeldt dat hij meer en beter is dan zijn naaste; en mocht er al sprake zijn van verschillen in dit gezelschap, dan moeten die alleen hieruit bestaan, dat de één de ander tot een steeds grotere vriend probeert te zijn, om met vereende krachten alle mensen in de volste waarheid van dienst te zijn!'

[11] Ja, vriend Roclus, op aarde is het waarste en in feite ook hemelse beroep van de mens: allen die in het nauw zitten en noodlijdend zijn fysiek en geestelijk te helpen, waar ook hulp nog maar enigszins mogelijk is! En dat is ook de overduidelijk uitgesproken liefdewil van de Heer; wie deze liefdewil trouw volgt, zal hiervan zeker ook zelf de vruchten plukken! ­Deel jij niet ook geheel mijn mening?"

 

102 Roclus belicht het Farizeeërdom

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja, reeds van oudsher met heel mijn leven, mijn hart en gevoel, met al mijn gedachten en mijn streven en heel mijn wil, - en nu des te meer, omdat ik de Heer heb herkend en Zijn hele wezen voor eeuwig en altijd in mijn hart en in mijn wil heb opgenomen! Ook ben ik nu in mijn woorden en mijn oordeel met betrekking tot de oude Stahar heel wat redelijker; want de mens die zich in het licht bevindt, heeft gemakkelijk praten over de nacht. Overdag is er ook wel schaduw, maar onder iedere boom is het nog altijd veellichter dan in de helderste nacht. En zoals het in de natuur is, zo is het ook in de geest! Bij wie het in hart en ziel dag wordt, die kan zich gemakkelijk druk maken over de nacht van zijn medemens; want zijn Tartarus duistere gedachten zijn nog altijd een helder licht ten opzichte van de nacht van de lichtste hemelse gedachte van een echte Farizeeër.

[2] Want weetje, bij ons Grieken bestaat al heel lang een uitdrukking met betrekking tot iemand die iets ontzettend doms zegt of doet: 'Die is nog dommer dan een joodse Farizeeër! ' Hiermee wil ik echter in het geheel met zeggen dat de meeste, of zelfs alle, Farizeeën dom zijn; maar van het grote aantal dat er van hen is, zijn het er in ieder geval wel veel. Maar over hun domheid wil ik het nog niet eens zozeer hebben; maar dat de meeste Farizeeën uiterst kwaadaardige en onverzoenlijke, wraakzuchtige mensen zijn, dat is een algemeen erkende waarheid die helaas maar al te zeer wordt bevestigd door talloze treurige en bittere ervaringen. En alleen om die reden ben ik eigenlijk een uitgesproken vijand van deze mensen; want met hen houdt iedere gemeenschap en iedere vorm van samenwerken en onderhandelen op, -daar houdt alles, alles op!

[3] Ja, met de Samaritanen kan men goed praten en goed handelen, terwijl die toch ook volgens Mozes' leer leven! Ook met de Sadduceeën gaat het nog wel; maar met die aartsjoden, zoals de Farizeeën zich noemen, is helemaal niets te beginnen! Men telt voor hen alleen maar mee als men zich door hen altijd enorm heeft laten intimideren. Geef alles wat je hebt aan de Farizeeën en sterf dan voor hun vette deuren van de honger, dan ben je een waar Godskind en word je door de Farizeeën als een heilig en hooggeacht mens betiteld! Wee degene, bij wie ze ook maar een greintje verstand bespeuren, -die wordt dan altijd scheef aangekeken en zal bij deze afgunstigen nooit tot enig aanzien komen, tenzij hij hun een groot offer zou brengen en zich dan met zijn heldere verstand voor de laagste doeleinden tot voordeel van de Farizeeën liet gebruiken!

[4] En als je dit allemaal in ogenschouw neemt, wat heeft dit de zoeker naar licht en waarheid dan te zeggen over de aartsjoden, die de ambtelijke titel 'Farizeeër' dragen? Niets anders dan wat ik eens met mijn hoogst eigen oren vernomen heb van twee weldoorvoede Farizeeën die samen een eindje liepen te wandelen en mij niet opmerkten! Ik zal ze A en B noemen, om het gesprek duidelijker te kunnen weergeven.

[5] A zei tegen B met een hese, rauwe stem: 'Luister, dat domme verhaal van Mozes die nooit bestaan heeft, is lang niet slecht! Er is geen spoor van waarheid in te ontdekken en Jehova is een loze, dichterlijke gedachte, en alles wat er in onze Schrift staat is het werk van mensen, zoals deze een werk van de natuur zijn, die aldoor schept en weer vernietigt!

[6] God en goden zijn echter alleen mensen die genoeg energie en kracht bezitten om zich dat zelf te maken. Alleen het begin daartoe is moeilijk; is de zaak na vele jaren eenmaal goed ontwikkeld en uitgewerkt, dan is alles nog slechts kinderspel. Met enkele schijnwonderen kun je de hele wereld overreden. Je hoeft dan slechts torenhoge tempels te bouwen en deze van buiten, maar vooral van binnen met allerlei mystiek gedoe te versieren, en de blinde mensheid het bestaan van een ergens vertoevende almachtige god bij te brengen, wiens dienaren en uitvoerders van zijn wil natuurlijk niemand anders dan alleen wij, priesters, mogen zijn!

[7] Je moet, om meer aanzien te krijgen, de mensheid ook belasten met allerlei moeilijk of misschien zelfs onmogelijk op te volgen wetten die zogenaamd van God komen en waar zware sancties op staan, en de overtreders steeds meedogenloos straffen! Daarmee wordt gehoorzaam­heid, vrees en zwakheid van het volk opgewekt en in stand gehouden; en als je dat eenmaal hebt doorgezet, kun je overal een prima leven als een god hebben.

[8] Maar wel moet je er toch altijd de grootste aandacht aan besteden, dat het volk vooral niet meer onderwezen wordt dan slechts in zoverre, dat iemand hooguit zoveel van de taal weet dat hij onze woorden kan begrijpen. Als ze maar iets meer leren, dan zullen er meteen mensen zijn die vragen stellen, omdat ze over allerlei dingen iets willen weten! En als mensen vragen beginnen te stellen, dan bewijst dat, dat ze ook al zijn begonnen na te denken; priesters en een door hen moreel beheerst, denkend volk gaan eeuwig nooit samen!

[9] De mensen mogen niet veel meer geest bezitten dan een afgerichte os of een volgzame ezel; als ze deze grens overschrijden, -dan lijkt het aanzien van de priesters al spoedig op een lek geworden schip! Het volk mag vooral nooit het minste vermoeden krijgen van onze werkelijke kennis; want zodra dat het geval is, zal het spoedig afgelopen zijn met ons eigenlijke bestaan!

[10] Daarom komt het er vooral in deze tijd op aan, nu er allerlei verwerpelijke volks verlichters beginnen op te duiken, dat we mogelijkhe­den vinden om hen van deze aardbodem te laten verdwijnen! Ofschoon één zwaluw nog lang geen zomer maakt, is het toch een teken, dat er gauw meerdere zullen volgen. Alleen, er kunnen zoveel zwaluwen komen als er maar willen, ze kunnen hoogstens een gevaar opleveren voor de mussen; maar de volks verlichters zullen voor ons een gevaar betekenen, -daarom moet ieder van hen meteen uit de weg geruimd worden! ,

[11] Dat waren de prijzenswaardige woorden van A, en B, een kleine man met bolle wangen, gaf A volkomen gelijk; alleen trok hij zijn schouders op en verklaarde: 'Dat zal nu wel heel moeilijk zijn vanwege de schrandere Romeinen, door wie onze joden al ongelooflijk voor ons zijn bedorven! En tot overmaat van ramp moest een ware satan ons nog opzadelen met die uiterst lastige Essenen, die bovendien nog onder de bescherming van Rome staan! Als wij nu niet beginnen om door zeer slimme en uiterst geraffineerde bedriegerijen opnieuw in de gunst bij het volk te komen, dan zal het spoedig met ons zijn afgelopen!

[12] Wij moeten ons nu met allerlei wonderdoenerij toerusten, omdat daarmee zelfs iemand die al een heldere visie heeft, nog het gemakkelijkst geïmponeerd kan worden; maar de wonderen moeten heel uitgelezen en tot.;lal nieuw en liefst nog nooit vertoond zijn, anders lopen we vast, en maken die verwenste magiërs die van alle kanten naar Jeruzalem stromen, ons verdacht en tenslotte zelfs belachelijk, -vooral nu tot overmaat van ramp ook de Essenen in ons bijzijn wonderen verrichten, wat een grote schande is, en er nu ook nog in Galilea een nieuwe, buitengewoon grote wonderdoener opgetreden is die als het ware regelrecht energiek tegen ons te velde trekt en ons tot iedere prijs in het verderf wil storten! Die moet echter ook koste wat het kost door ons vernietigd worden, zoals die doper in de Jordaan ook vernietigd moet worden; want die heeft ons al onnoe­melijk veel schade toegebracht! Kortom, dergelijke leraren moeten uit de weg geruimd worden, anders komt ons oude volksbedrog op armzalige wijze aan het licht en dan is het met ons en met ons comfortabele leventje Voor altijd afgelopen. -Hoe denk jij daarover?'

[13] A zei op zijn beurt: 'Ik ben het helemaal met je eens; als de leiders van de tempel, die veel te lauw en daarbij ook uiterst gierig zijn geworden, nu eens een gedeelte van hun reeds onmetelijke schatten wilden opofferen! Maar ze denken: 'Wij hebben het onze; hoe het verder ook zal gaan, wij zullen het met onze schatten overal wel prima redden! Zolang de koe melk geeft, zullen wij haar melken; geeft ze ooit geen melk meer, dan slachten we haar meteen liever zelf en bezorgen ons van haar vlees tot slot nog een heerlijk smakend gebraad!' Ze hebben het al te ver laten komen en het zal nu niet gemakkelijk zijn om de mensen zo te beïnvloeden dat ze alleen ons geloven.

[14] Ja, als we de Romeinen aan onze kant hadden, zou het gemakkelijk zijn; maar zoals het er nu voor staat, hebben wij door een beetje politiek te bedrijven enkel Herodes enigszins op onze hand! Met Pilatus valt niet te spreken; want hij is de meest trotse van de Romeinen en laat niemand van de joden, zelfs niet de hoogst geplaatsten, bij zich toe, behalve als het om hoogst ernstige Romeinse rechtszaken gaat, -en zelfs dan trekt een jood tegen een Romein altijd aan het kortste eind! ,

[15] Op die manier praatten deze beiden nog een tijdje door, terwijl ik achter hen liep; het zal ongeveer drie weken geleden zijn, dat ik dit prijzenswaardige gesprek toevallig hoorde en wel in de buurt van Bethlehem, waar ik toen moest zijn. En dit gesprek bevestigde mij nog meer in mijn atheïsme; want ik kon hieruit opmaken, dat ook zij, bij wie ik nog het meeste geloof in een God vermoedde, nog geen vonkje geloof in een hoger goddelijk wezen hadden. Ik vond daar mijn reeds lange tijd tevoren opgevatte mening, dat iedere godsdienstige leer niets anders dan het meest smakeloze en kwaadaardige bedrog is, volkomen bevestigd. "

 

103 Roclus windt zich op over Stahars geestelijke blindheid

 

[1] (ROCLUS:) 'Pas hier leerde ik weer een ware God in een volmaakt, goed en hoogst wijs mens kennen, en Hij alleen is het en buiten Hem geen enkele meer; want in Hem alleen vind ik al die eigenschappen verenigd die een God volgens het oordeel van het zuivere verstand moet hebben, omdat Hij anders onmogelijk een God kan zijn. Als heiden en voormalig atheïst zag en zie ik dat nu in mijzelf volkomen in, en ik ben er helemaal van overtuigd, - en dan wil deze oude, strenge joodse dienaar Gods dat niet inzien! En waarom ziet hij dat niet in? Omdat hij nog nooit de waarheid heeft gezocht en nog minder ooit de ware God!

[2] Ik heb bijna de halve aarde afgereisd om de waarheid en een mogelijk ware God te vinden; maar al mijn grote offers waren tevergeefs! Ik gaf al het zoeken verder op en wierp me in de armen van de wereldse wijsheid en vond daar met mijn heroïsche geest al spoedig voldoening in, en vond ook zoveel innerlijk, zeer waardevol licht door de geschriften van Socrates, Plato en Aristoteles, dat ik daardoor begon te ontdekken dat een mens pas door innerlijke liefde en wijsheid een transcendentaal leven kan opbou­wen, dat dan niet meer zo gemakkelijk vernietigd kan worden als het leven van het door en door vergankelijke vlees.

[3] Hier uit de mond van de Heer van alle leven vernam ik diezelfde leer, maar nu met het helderste levenslicht door en door verlicht! De Heer Zelf kwam mij dus, nadat ik zo lang tevergeefs had gezocht, tegemoet en gaf me daarmee hier vlak in de nabijheid van mijn eigenlijke geboortestreek alles, wat ik zo lang tevergeefs in heel de wereld onder veeloffers en inspanningen gezocht heb.

[4] En als ik hier de eeuwige en meest levende waarheid zo snel heb kunnen vinden en als zodanig herkennen, waarom deze oude joodse dienaar Gods dan niet? Omdat hij, zoals ik niet alleen uit het gesprek van de beide met elkaar wandelende Farizeeën, maar ook bij duizend anderen maar al te duidelijk heb gehoord, nog nooit naar waarheid heeft gezocht voor zichzelf, en hoeveel te minder voor iemand anders!

[5] Hij was om de meest zelfzuchtige en heerszuchtige redenen immers altijd slechts de grootste vijand van alle waarheid en ieder onderricht aan het volk, en kwam nu ook hierheen en bevond zich meteen in een ware oceaan van hoogste en diepste waarheden. Zijn huid kon zich er onmo­gelijk tegen verzetten; maar zijn geest, die nu door de wijn een beetje uit zijn oude lethargie is wakker geworden, laat ons nu allen helder en duidelijk zien dat hij in zijn hart nog een zeer verstokte Farizeeër is!

[6] Inderdaad al een oude kromgegroeide boom, die moeilijker recht te buigen is dan een jonge; maar bij hem zal ook het langzaam en zeer voorzichtig rechtbuigen waarschijnlijk wel een totaal vergeefs werk zijn! Hiermee wil ik niet ontkennen wat jij zei, mijn beste vriend Floran, dat namelijk ook deze oude kromme stam uiteindelijk een rechte wordt! Maar van wijn zal hij zich steevast moeten onthouden, anders zal er van het rechtbuigen van zijn aartsjodenstam niet veel terechtkomen!"

 

104 Stahar vertelt over zichzelf en zijn levenservaringen

 

[1] STAHAR staat nu op en zegt een beetje verstoord tegen Roclus: 'Over het algemeen heb je het huidige Farizeeërdom niet bepaald onjuist beoor­deeld; maar wat jouw oordeel over mij betreft, daarin heb je je behoorlijk vergist! Want ik heb in het geheim evenzeer als jij duidelijk de waarheid van het leven gezocht en heb die ook pas nu hier in overvloed gevonden, en niemand deed dat meer goed dan mij, -en misschien was ook niemand van jullie stil in zichzelf daar zo gelukkig mee als juist ik! Voor mij was en is de waarheid een edelsteen van onschatbare waarde die ik nooit meer kwijt wil, al kreeg ik er de hele aarde voor!

[2] Ik was en ben nog overgelukkig in dit levenslicht; maar er kwam een wolkje over mijn gemoed toen ik de Heer zo stevig naar Zijn beker zag grijpen. Waarom? Dat weten jullie intussen al, en Floran heeft met zijn levenswind dit zwarte wolkje helemaal weggeblazen en heeft daardoor aan mij een zeer goed werk verricht, waarvoor het loon hem niet onthouden zal worden; maar jij, vriend Roclus, hebt mij meedogenloos en ook een beetje fout beoordeeld!

[3] Dat ik echter nu en ook vroeger nooit zo helemaal tot die Farizeeën heb behoord zoals jij er net een paar ten tonele hebt gevoerd, wil ik je bewijzen door jou ten eerste je totaal verkeerde beoordeling van mij van ganser harte te vergeven, en je ten tweede vriendelijk te verzoeken om ook mij samen met Floran in jullie instituut op te nemen!

[4] Bij deze gelegenheid maak ik je dan ook bekend dat ik meerdere malen in de raad te Jeruzalem, die tegen jullie instituut is, zelfs het voorzitterschap heb vervuld, en dat jullie instituut veel aan mij te danken heeft! Want volgens het oude spreekwoord, dat vele honden de haas z'n dood zijn, zou ook het instituut te gronde zijn gericht als wij alle middelen daartoe hadden aangewend; maar door mijn zeker zeer gedegen tegenspraak is het tenslotte gelukt om jullie instituut in onze buurt te dulden. Want ik maakte de heren van de tempel duidelijk, dat jullie instituut eerder in het voordeel dan in het nadeel van de zaak van de tempel is, omdat daardoor velen die hun geloof in de tempel allang verloren hebben, juist door de wonderen van jullie instituut hun ogen weer op de oude tinnen van de tempel zullen richten, waarvan ze uit de Schrift en de mondelinge overlevering nog heel goed weten wat voor buitengewoons er zich allemaal in en omheen heeft afgespeeld.

[5] Ik was het ook die de tempel afraadde om tegen de wonderen van jullie instituut te velde te trekken, omdat de tempel daardoor zijn eigen won­deren verdacht zou maken. En zie, mijn raad werd van de kant van de tempel tot nog toe nog altijd zeer gerespecteerd en je kunt niet beweren, dat er door de tempel ooit iets wezenlijks tegen jullie ondernomen is! En als ik mij echter tegen jullie nog als een aartsjood heb gedragen, dan zal ik dat als lid van jullie instituut zeker niet doen, en dat nu des te minder, nu wij hier allemaal de grootste levenswaarheid hebben gevonden en een en dezelfde Heer en Meester van eeuwigheid! Als mijn aanbod je bevalt, neem het dan aan, en dan ben ik met al mijn niet zo geringe schatten jullie man in de naam van de Heer!'

[6] Hier reikte ROCLUS geheel ontroerd Stahar de hand en zei: 'Wees duizend maal welkom, broeder Stahar! Je zult aan mijn zijde het instituut leiden!"

[7] STAHAR zei: 'Ja, wat in mijn macht ligt zal ik zonder meer doen; maar zoals je zelf wel duidelijk zult merken, is mijn kracht niet meer geweldig groot, - want als men ruim zeventig jaar oud is, kan men geen bergen meer verzetten! Wel ben ik voor de rest nog heel flink en heb ik nog echt jeugdige kracht, vooral op mooie, heldere dagen; maar het is met de jeugdige kracht van een grijsaard ongeveer net als met de aangename uren op een mooie en warme late herfstdag. Een paar uur laat deze niets te wensen over; maar meteen daarna steekt er een gure koude wind op, en met het aangename van de dag is het afgelopen!

[8] Zo is het ook met mij. Vandaag voel ik mij zo sterk als een jonge leeuw, en morgen kan ik me zo ellendig en zwak voelen, alsof vampiers iedere druppel bloed van me hebben opgezogen! En daarom moet je van mijn hulp geen al te grote verwachtingen hebben.

[9] Maar mijn vele ervaringen zullen samen met mijn aardse schatten jouw eigendom zijn! Je zult ze nog lang heel goed kunnen gebruiken omdat je pas in de vijftig bent, watje met mij vergeleken een ware jongelings leeftijd kunt noemen. Maar aan allerlei ervaring ontbreekt het mij werkelijk niet en misschien laat ik je met mijn vele, belangrijke ervaringen een grotere en voor het leven meer waardevolle schat na dan met mijn vele goud, edelstenen en parels!

[10] Ook ik was aanvankelijk een ijverig zoeker naar waarheid. Ik ben ook door vele landen en steden gereisd en heb waarheid gezocht en mensen, en ik moet eerlijk bekennen dat mijn zoeken niet bepaald zonder succes is geweest. Ik nam in mezelf vaak hele lichte momenten waar. Maar zoals het in deze wereld de mensen al altijd vergaat, zo verging het ook mij. Vandaag is men heel helder en licht, maar morgen doen zich allerlei domme aardse zorgen voor en verduisteren het gemoed van de mens geheel en al, en het zich in de geest concentreren helpt dan niets.

[11] De wereld bestormt ons gemoed meedogenloos en zonder ons te sparen, en verwoest niet zelden ieder spoor van een hoger en innerlijk levenslicht. En bekijkt men zichzelf na allerlei dergelijke wereldstormen, dan ziet het er in het hart precies zo uit als in de grote zandwoestijn, de Sahara in Afrika; al het hogere leven ligt daar als dood terneer, en begint men het weer wakker te schudden en op te richten, dan heeft men het gevoel alsof men op een woeste steppe akkers, tuinen en weilanden begint aan te leggen!

[12] Ja, het behoort wel niet bepaald tot de onmogelijkheden om op de wereld ook van een zandsteppe vruchtbaar land te maken; maar daar is veel werk en geduld voor nodig! Men zou eerst goede putten moeten boren, en dan van ver, van een ander gebied goede grond moeten halen en daarmee het zand overal dik genoeg moeten bedekken; dan zou men vanuit de putten waterleidingen naar alle kanten moeten aanleggen en de grond die over het zand heen ligt flink water moeten geven, op die manier zou een voormalige zandsteppe zeker spoedig in een paradijs veranderd kunnen worden. Maar wie zou er voor zo'n werk genoeg tijd en zin hebben, en wie de vereiste middelen?

[13] En, vriend, precies zo gaat het met een mens die door de verschillende wereldstormen een ware levens zandsteppe is geworden! Het ontbreekt niet zozeer aan de mogelijkheid om een volledig lichtmens te worden; maar waar haalt de mens de kracht, het geduld en ook de vereiste middelen vandaan, vooral als hij er bijna geheel alleen voor staat?! Ja, hier bij deze buitengewone, nog nooit voorgekomen gelegenheid wordt natuurlijk de meest woeste zandsteppe nog gemakkelijk tot een bloeiend paradijs, fysiek en geestelijk! Dat komt door de almacht van de Heer die van water de beste wijn en van stenen het best smakende brood kan maken!

[14] Ik heb echter vijftig jaar lang intensief aan mezelf gewerkt en daar tot nog toe niets mee bereikt; en nu heb ik helemaal niet meer gewerkt en wilde ook van geen enkele arbeid meer iets horen, en juist nu in mijn werkeloze toestand heeft de Heer mij meer gegeven dan ik ooit heb gezocht! Daardoor is mijn oude levens zandsteppe nu wel veranderd in een weelderige levenstuin; maar daar heb ik in het geheel niet de hand in gehad, maar de Heer heeft het vrijwillig gedaan! En zoals het hier nu met mij en mijn negenenveertig collega's het geval is, zo was het ook het geval met vele anderen, waarop jijzelf geen uitzondering bent!

[15] Ik ben er al heel vaak getuige van geweest dat de mensenjuist datgene wat ze vaak het ijverigst zoeken, zelden vinden, en dan ook nog het allerminst op het moment dat ze het zoeken. Als iemand onderweg iets heeft verloren, omkeert en ijverig zoekt naar hetgeen hij verloren heeft, dan vindt hij zeker alles eerder dan juist dat wat hij kwijtgeraakt is. En een totaal vreemde die later op dezelfde weg loopt, vindt heel toevallig en gemakkelijk wat zijn voorganger, die hem zeker helemaal onbekend is, verloren heeft. Waarom wordt het verlorene gevonden door iemand die het heel zeker nooit gezocht heeft, en waarom niet door degene die het is kwijtgeraakt en meteen daarna ijverig is gaan zoeken? Wat dat betreft hebben de heidenen nagenoeg gelijk, die zulke verschijnselen 'streken van het lot' noemden!"

 

105 De onbegrijpelijke wegen van de Voorzienigheid

Waarom Stahar ten aanzien van de Heer twijfelde

 

[1] (STAHAR:) 'Zo zoekt bijvoorbeeld een jonge man een bruid. Hij klopt hier en daar aan en krijgt de ene afwijzing na de andere. Hij wordt daar heel kwaad om en zegt: 'Nee, nu heb ik er genoeg van! Ik blijf ongetrouwd en zal mijn huishouden zo goed als dat mogelijk is zelf voeren! ' En nu hij er serieus van afziet om een bruid te zoeken, komt de zaak er al gauw heel anders voor te staan! Nu komen er tientallen bruiden, aan iedere vinger tien als hij ze maar kon onderhouden! Ja, waarom dan nu en niet vroeger, toen hij de bruiden zocht?

[2] Een derde gaat vissen, juist als het hard nodig is omdat hij vis voor de markt moet hebben. Hij slooft zich een hele nacht uit, ruim voorzien van alle knepen en andere kunstgrepen voor het vissen, en zijn netten blijven leeg. 's Morgens geeft hij zijn hele visserij totaal mismoedig op, werpt echter zijn netten puur voor de grap toch nog een keer uit, en wel in de volle overtuiging dat hij geen enkele vis zal vangen. En kijk, de uitgewor­pen netten beginnen te scheuren enkel door het grote aantal mooie en edele vissen dat hij vangt. Ja, waarom dan nu opeens zoveel -en daarvóór gedurende de hele nacht niets?

[3] Zo smachtten de mensen ook ettelijke duizenden jaren onder het juk van de dikste duisternis van allerlei bijgeloof. Duizend maal duizenden zochten het echte, ware levenslicht. Maar wat vonden ze? Precies datgene­ wat wij beiden tot op heden gevonden hebben, namelijk -niets! Wat restte tenslotte jou en mij en zo ook vele duizenden? Niets anders dan heel tactisch mooi vast te houden aan wat we hadden en wat we ons door allerlei ervaringen eigen hadden gemaakt! Nu, aan het eind van ons aardse leven hebben we niets meer gezocht, en zie, als bij toverslag is de poort van het oude godslicht opengegaan en wij ademen nu stromen licht in! Waarom dan nu en waarom vroeger niet? -Zie, zo gaat het in de wereld en zo wil de Heer het kennelijk! En waarom het juist zo en niet anders is en kan zijn, dat zal de Heer ook geheel alleen weten!

[4] Daarginds aan de tafel bij de Heer zitten Zijn voornaamste leerlingen. Wie zijn dat dan? Ik ken ze allemaal! Het zijn vissers, nauwelijks een paar van hen kunnen lezen en schrijven, -verder eerlijke en ijverige mensen! Van hen had er zeker geen, zoals wij beiden, hogere en diepere levens­waarheid gezocht, -en zie, zij hebben een licht gekregen eerder dan wij die ons hele leven lang hebben gezocht! Geloof me, onze namen zullen ondergaan als het licht van een vallende ster en als dat van een bliksem; maar hun licht en hun namen zullen schitteren tot aan het eind aller tijden en gedurende de eeuwigheid! -Wie is er nu beter aan toe, iemand die verder als een heel eerlijk mens op aarde heeft geleefd en gehandeld, of iemand die zijn hele leven heeft gewijd aan onderzoek naar de innerlijke, diepe levenswaarheden?

[5] De huisorde van de Heer is en blijft voor de sterfelijke mens altijd een onoplosbaar raadsel. Maar wat kan de machteloze mens anders doen dan de zaak met alle geduld zo nemen als hij komt; want door ons kan hierin niets bepaald en veranderd worden! Of kunnen wij nu of ooit eerder gezorgd hebben, dat wij nu zo toevallig als maar mogelijk is het allerko­lossaalste en intensiefste levenslicht bereikt hebben? We zochten lang genoeg met alle lantaarns om ons van een ware God tenminste zoveel begrip te verschaffen, dat we met volle overtuiging aan hadden kunnen nemen dat er een God moet zijn die alles leidt en beheerst. Maar tevergeefs!

[6] Wat wij zochten, verdween steeds verder in het niets en wij stonden toen, volkomen naar waarheid, spoedig geheel zonder een God op de uitgestrekte aarde. Jij werd een Esseen en als zodanig een magiër in optima forma* (* in beste vorm) Ik daarentegen bleef uiterlijk gezien een overtuigde Farizeeër en verrichtte als zodanig flinke wonderen van schijnbare vroomheid voor het blinde volk. En zo leefden wij beiden nu geruime tijd heel onschuldig verder .

[7] De weg hierheen naar de oude visser Marcus zijn wij beiden voor ons plezier heel vaak gegaan. Hebben wij echter ooit ook maar het minste Voorteken waargenomen dat voor ons beiden hier eenmaal het grootste levenslicht zou opgaan, dat wij juist hier de enig ware God, van wie wij niet één keer ondanks alle zoeken ooit enig begrip konden krijgen, niet alleen begripsmatig, maar -incredibile dictu** (** ongelooflijk om te zeggen) - zelfs volkomen persoon­lijk zouden leren kennen, en dat op een manier die niet de minste twijfel laat bestaan? Kijk, zo gaat het met alle dingen vanuit God! Als men eigenlijk helemaal niets meer zoekt, dan vindt men vaak duizendmaal meer dan men gezocht heeft!  ...

[8] Je hebt je weliswaar daarstraks aan mij gestoord toen ik bepaalde uitlatingen deed die de Godheid van de Heer, waar absoluut niet aan te twijfelen valt, in twijfel trokken. Heimelijk beviel jouw ernst mij, en als het menens was geweest met mijn voorgewende twijfel, -geloof me, dan had ik je ook wel van repliek gediend! Maar heimelijk verheugde ik me echt over jou; want ik dacht bij mezelf: ' Als je wist, waarom Ik nu eigenlijk precies mijn twijfels naar voren bracht, dan had jouw hart moeten jubelen! Het verbaasde mij alleen, dat je daarbij de vrolijke gelijkmoedigheid van de Heer over het hoofd hebt gezien, en dat je de ware diepgang van de woorden die Raphaël tot jou richtte niet geheel vatte. Daarom zeg ik je nu nogmaals, dat de vele ervaringen die ik heb opgedaan van grote waarde zijn! Vriend, wie Albions (Engelands­ de Uitg.) kusten heeft gezien, heeft beslist heel wat ervaren!

[9] Als jij twintig vrienden uitkiest waarvan is gebleken dat ze goed en oprecht zijn, dan kun je er op rekenen dat er zich onder hen beslist een verrader bevindt, die bij de eerste de beste gelegenheid een schurk kan zijn! Ik sta hier aan het hoofd van negenenveertig collega's, kun jij dan met zekerheid aannemen dat er niet één bij is die met twee tongen praat?! Maar sapienti pauca* (* Een wijze heeft maar een half woord nodig), -je begrijpt me hopelijk; want men kan er nog altijd beter niet te hard over praten! Dat was ook de reden dat ik van tafel opstond om een eindje verderop iets vrijer een paar woorden met jou te kunnen wisselen. Op mijn vriend Floran kun je bouwen, dat klopt, maar dan blijven er nog achtenveertig over; en het is zeer noodzakelijk dat we ons er van te voren volledig van vergewissen hoe ze er innerlijk over denken ­voordat we met hen een geheel nieuw veld gaan bebouwen!

[10] Jij was een volslagen atheïst, ik niet minder! Maar sommigen van de~e negenenveertig collega's waren daar altijd te dom voor; die geloofden in het overduidelijke bedrog van de tempel. Daarom kunnen het alleen maar bijgelovige, oerdomme fanatici zijn! En geloof me dat zulke mensen altijd gevaarlijker zijn voor ons, ware mensen, dan een hele kudde leeuwen! Daarom is het hier zeker op z'n plaats om op onopvallende manier je verstand te gebruiken. En zie, dat ik schijnbaar tegen de Heer in opstand kwam, heeft goed gewerkt! De meesten gaven mij ongelijk en zijn het eens met de wijze Floran; er zouden er nog slechts een paar kunnen zijn die eerder op mijn hand zijn dan op die van Floran. Maar zelfs die menen, dat ik mogelijkerwijs misschien toch wel een beetje te ver ben gegaan!En, beste vriend Roclus, oordeel nu naar eer en geweten, ten eerste of ik juist gehandeld heb, en ten tweede of ik net als Floran jouw vriendschap waard ben!'

 

106 Het beperkte inzicht van de engelen in het denken van de Heer

 

[1] ROCLUS zegt: 'Mijn zeer gewaardeerde Stahar, zoveel woorden waren daar werkelijk niet voor nodig; want Ik wist met jou toch wel meteen :waar ik aan toe was, en ik denk werkelijk en hoop ook zeker dat wij belden, een en hetzelfde doel dienend, gezegend en succesvol zullen werken. De Heer zal ons met Zijn hulp niet verlaten, en daarom gaan wij vast een mooie toekomst tegemoet, die hier op aarde wel nooit geheel, maar toch wel aan gene zijde schitterend in vervulling gaat. -Maar laten we. nu weer naar onze plaats gaan! De enigszins onaangename wind wordt minder, en toch blijft het firmament met zijn ontelbaar vele sterren totaal helder. Als ik me niet vergis, maakt de Heer aanstalten om weer iets te gaan doen of ons een nieuwe les te verkondigen, -en dan moeten we geheel oog en oor zijn!"

[2] STAHAR ziet dat ook en zegt: 'Ja, ja, je hebt gelijk, er gebeurt iets, en zo te zien weet ook Zijn naaste omgeving niet wat er te gebeuren staat! Cyrenius vraagt Hem blijkbaar heimelijk wat Hij van plan is; ma.ar deze keer schijnt de Heer niet rechtstreeks antwoord te willen geven! Ja, ja, mijn beste Cyrenius, een God is nog wel iets meer dan zo’n keizer van Rome.

[3] ROCLUS zegt: 'Ik heb de indruk dat je nog altijd.een beetje in je maag zit met de Romeinen! Maar dat geeft met; want hier en daar hebben ze zich wel wat overdreven als heersers van de wereld opgesteld! Maar nu op onze plaats!'

[4] Ze gaan nu beiden naar hun tafel. Als Stahar zijn plaats weer inneemt, vragen hem meteen enkelen wat hij toch allemaal met die Griek besproken heeft; Stahar wijst hen echter terecht wegens zulke vrouwelijke nieuws­gierigheid en zegt voorlopig niets.

[5] Roclus wordt door RAPHAËL een beetje onder handen genomen: Wel, gaat het nu beter met je?"                                                                                                           .

[6] ROCLUS zegt: 'Zeker; want nu weet ik uit eigen ervaring waar Ik aan toe ben met de oude Stahar en ik ben er bijzonder blij mee, dat ook door Stahar mijn mening helemaal bevestigd wordt dat bijna geen enkele priester, welke leer hij ook aanhangt, zelf datgene gelooft wat hij de andere mensen te vuur en te zwaard laat geloven! Want ook Stahar was, evenals ik, geheel en al atheïst, en hij is net, zoals ik, pas hier werkelijk in God gaan geloven. Maar nu geen woord meer hierover! Vriend uit de hemelen, merk je niet dat de Heer iets van plan is? Hij gaat ofwel iets doen ofwel iets zeggen'

[7] RAPHAËL zegt: 'Inderdaad; want de Heer rust nooit en is altijd oneindig veel van plan! Waarom zou Hij nu opeens minder van plan zijn dan anders?!'

[8] ROCLUS zegt: 'Mijn hemelse vriend, dat weet ik even goed als jij; maar het gaat er hier nu alleen maar om, of Hij nu niet iets heel bijzonders wil gaan doen!"

[9] RAPHAËL zegt: 'Nu ja, je zult wel zien wat er gaat gebeuren. De Heer openbaart ons dan ook niet altijd wat Hij wil doen, ofschoon wij de gepersonifieerde uitdrukking zijn van Zijn aartswil (hoogste wil) .Wij staan het dichtst bij Hem als uitvloeisel van Zijn oergoddelijke leven, willen en zijn, en in feite zijn we niets anders dan de uitdrukking van de goddelijke wil en de goddelijke kracht; echter niet in Zijn persoonlijke wezen, maar wij zijn los daarvan aanwezig en werkend. Rondom God zijn wij zo ongeveer datgene, wat het uit de zon naar buiten stromende licht is, dat ook overal waar het maar komt alles met leven vervult ontwikkelt, opwekt, doet rijpen en voltooit.

[10] Als jij een spiegel naar de zon toe houdt, dan zie je in de spiegel precies de weerspiegeling van de zon, en de lichtstraal die vanuit de weerspiegeling van de zon naar jou toestroomt zal jou even goed verwarmen als de straal die direct uit de zon zelf komt; en als je de zonnestraal met een Alexan­drijnse spiegel opvangt, die men ook wel een holle spiegel noemt, dan zal de weerkaatste straal een veel grotere licht­ en warmte ontwikkeling te zien geven dan het licht dat direct van de zon naar buiten stroomt. En dat is wat wij aartsengelen in geestelijke zin zijn; ieder geestelijk vervolmaakt mens zal eveneens zo zijn, maar dan in een nog veel hogere graad.

[11] Maar zoals desalniettemin toch geen enkele spiegel, ook geen Alexan­drijnse, alles in zijn spiegelbeeld kan opnemen wat er in zijn totaliteit binnen in de zon is en gebeurt, zo kan ook ik niet in mijzelf waarnemen wat de. Heer in Zichzelf denkt en besluit. Op het juiste moment begint Zijn wil dan wel naar buiten toe uit te stralen en ik, evenals allen die zijn zoals ik, nemen die wil dan meteen volledig in ons op en dragen hem uit in de gehele oneindigheid; daarom dragen wij ook vanwege deze eigen­schap de naam 'aartsboden', omdat wij de uitdragers en de uitvoerders van de goddelijke wil zijn. En zie, mijn gewaardeerde vriend Roclus, ook nu besluit de Heer iets in Zichzelf; maar ik weet niet waar het uit bestaat, omdat de Heer het nog in Zichzelf vasthoudt en nog niet naar buiten laat stromen!

[12] O, er is in de Heer nog zo eindeloos veel wat wij niet kennen en ook nooit zullen kennen door middel van onze onderzoekingsdrang! Maar als Hij het wil, dan worden wij het gewaar en dienovereenkomstig volop werkzaam. Trouwens, jij moet ook zelf opletten! Er zal heel wat komen; maar wat dat is zullen we zeker spoedig te zien krijgen!"

[13] Roclus begreep de woorden van Raphaël en had er bewondering voor dat hij ook met de Alexandrijnse spiegels bekend was, waarvan hij er tijdens zijn reizen in Egypte enkele gezien en uitgeprobeerd had en ook een had aangeschaft voor het instituut.

 

107 Een voorspelling van de Heer over de toekomst: de volksverhuizing

 

[1] Er ontstond nu tegen het midden van de zeer heldere sterrennacht een grote stilte. Aller ogen en oren waren uiterst gespannen op Mij gericht; want allen verwachtten een lering of een daad van Mij. En Ik liet hen een tijd lang in deze voor hun ziel hoogst weldadige spanning.

[2] Na ongeveer ruim een half uur verhief IK mij snel en zei met luide stem: 'Mijn kinderen, broeders en vrienden! Ik zie dat jullie er allemaal in zeer gespannen verwachting naar uitzien of Ik niet iets zal doen of zal zeggen. Maar waarlijk, Ik zeg jullie dat Ik dit keer verder niets te zeggen en te doen heb bij jullie; want Ik heb gedurende de tijd van zeven dagen dat ik bij jullie was bijna alles uitputtend besproken, en gedaan wat voorlopig voor jullie nodig is om in de komende tijd Mijn rijk volledig in je hart op te nemen. Maar jullie grote gespannenheid zet Me ertoe aan om voor jullie nog steeds iets te zeggen en te doen, ofschoon ook Mijn ledematen enigszins moe zijn geworden. Maar wat doet de liefde der liefde niet allemaal? Luister dus aandachtig en doe je ogen wijd open!

[3] Morgen nemen wij voor langere tijd afscheid en Ik zal over bijna een jaar deze streek weer bezoeken en met Mijn voeten betreden; maar omdat Ik hier zo'n grote overwinning heb bevochten en daarom een blijvend monument in de vorm van dit badhuis en de nieuwe haven heb opgericht, dat niet gemakkelijk ooit geheel verwoest zal worden -behalve in een tijd dat het geloof aan Mij zal verdwijnen en daarmee de liefde -, wil Ik dan ook nog iets doen. Dan echter, als geloof en liefde onder de mensen niet meer zullen bestaan, zullen hordes barbaren deze landen binnenvallen en alle gedenktekens verwoesten van deze grote tijd, die zich sinds Mozes tot aan Mij over deze landen heeft uitgebreid.

[4] Dit zou wel gemakkelijk te verhoeden zijn; maar toch zal het niet verhoed worden. Dit badhuis zal nog wel bestaan en de haven, en het wordt niet verwoest in de tijd dat Jeruzalem zal vallen; maar toch zal het geen vijfhonderd jaar oud worden. Want Ik zeg jullie, met Jeruzalem zal het beginnen; maar de mensen zullen zich niets gelegen laten liggen aan de waarschuwing die aan Jeruzalem zal uitgaan, en ze zullen vervallen in allerlei arglist, wereldsgezindheid, kwaad, trots, leugen, zelf­ en heerszucht­hoererij en echtbreuk. Dan zal er een volk opstaan in het verre Oosten en deze landen overspoelen als een grote Egyptische sprinkhanenplaag en alles verwoesten: mensen, vee en alle steden, plaatsjes, dorpen en afzonderlijke woonhuizen, en dat volk zal dan de volkeren tot ver in Azië Afrika en Europa onderwerpen, net zo lang tot er over alle goddelozen een groter en algemener gericht zal komen!

[5] Maar allen die Mij in hun geloof en hun liefde trouw zullen blijven, zullen voor het gericht gespaard worden; want Ikzelf zal Mij voor hen met het zwaard omgorden en voor hen te velde trekken. En iedere vijand zal moeten wijken voor Mijn zwaard! Het zwaard zal heten 'Immanuel' (God de Heer met ons), en de scherpte ervan zal de waarheid zijn, en de aanzienlijke zwaarte ervan de liefde van God, de Vader van Zijn trouwe kinderen. Wie wil strijden, moet dat doen met de scherpte van de waarheid uit God en met de kracht van de liefde uit het hart van de Vader van eeuwigheid! Met dit wapen toegerust zal hij triomferen over iedere vijand van Mijn naam, en derhalve over de vijand van het leven en de waarheid!"

 

108 Het tijdperk van de techniek

 

[1] (DE HEER:) 'Tenslotte zal er een tijd komen dat de mensen erg knap en handig in alle dingen zullen worden, en allerlei machines zullen bouwen die alle menselijke arbeid zullen verrichten als levende, met verstand begaafde mensen en dieren; daardoor zullen echter vele mensenhanden werkeloos worden, en de maag van de arme, werkeloze mensen zal veel honger kennen. De ellende van de mensen zal dan een ongelooflijke hoogte bereiken. Dan zullen er weer mensen door Mij worden opgewekt, deze zullen meer dan tweehonderd jaar lang de waarheid van Mijn naam verkondigen. Degenen die hun woorden ter harte zullen nemen, zal het tot heil strekken, ofschoon hun aantal maar klein zal zijn!

[2] En als het aantal zuivere en goede mensen zoals in de tijden van Noach sterk zal afnemen, dan zal de aarde nogmaals geteisterd worden door een algemeen gericht, waarbij noch de mensen, noch de dieren, noch de planten gespaard worden. Dan zullen de mensen niets meer hebben aan hun vuur­ en dood spuwende wapens, niets aan hun vestingen en hun IJzeren wegen, waarop ze met de snelheid van een afgeschoten pijl zullen voortsnellen; want uit de lucht zal een vijand komen en allen vernietigen die steeds kwaad hebben gedaan. Dat zal werkelijk een tijd zijn van ware zuivering, zoals destijds in de tempel.

[3] Wat Ik onlangs in Jeruzalem in de tempel met de geldwisselaars en duivenhandelaren heb gedaan, dat zal Ik dan op grote schaal doen op de gehele aarde. Ik zal alle handelshuizen en geldwisselplaatsen vernietigen door de vijand, die Ik vanuit het verre luchtruim naar de aarde zal zenden als een bliksemschicht met veel geraas en gekraak. Waarlijk, daartegen zullen alle legers van de aarde tevergeefs vechten; maar Mijn weinige vrienden zal de grote, onoverwinnelijke vijand geen leed aandoen, hij zal ze sparen voor een geheel nieuwe kweekplaats, waaruit nieuwe en betere mensen zullen voortkomen!

[4] Begrijp dit goed! Denk vooral niet dat Ik dat allemaal zo wil hebben en dat het daarom al allemaal zo bepaald zou zijn! Dat alles zij verre van MIJ en jullie! Maar het zal zijn als vóór de tijd van Noach: de mensen zullen van hun omvangrijke wereldse kennis en hun verworven kundigheden een steeds slechter gebruik maken en geheel uit vrije wil allerlei gerichten uit de diepten van Mijn schepping over zichzelf en tenslotte over de gehele aarde afroepen. Maar daar zeg ook Ik dan met jullie, Mijn achtenswaardige Romeinen: Volenti non fit iniuria!*( *Aan degene, die wil, geschiedt geen onrecht!)

[5] Ja, mensen die maat weten te houden en hun grenzen kennen, zullen alles hebben en zich allerlei gerieflijkheden voor het aardse leven verschaf­fen en hun handen sparen voor zware werkzaamheden, om zo des te meer tijd te verkrijgen voor de bewerking en veredeling van hun hart en ziel, en ze zullen allen op gelijke wijze gedurende hun hele leven vol vreugde zijn in Mijn naam; en onder hen zal niemand lijden en treuren, behalve iemand die moedwillig zondigt tegen iedere bestaande orde in Mijn naam!

[6] Maar wanneer met de op natuurlijke wijze toenemende kundigheid van de mensen ook hun zelfzucht, hebzucht en heerszucht zal toenemen en gelijktijdig de verduistering van de gemoederen der mensen, dan kunnen de slechte gevolgen daarvan natuurlijk niet uitblijven! Want als jullie je voeten snel aldoor maar verder en verder verplaatsen, kan het gevolg van het snelle voorwaarts gaan niet uitblijven. En wie met het voorwaarts lopen aarzelt, moet ook aanvaarden dat hij zelfs door een slak ingehaald wordt. Van een hoogte naar beneden vallen veroorzaakt, zoals bekend, de dood van het lichaam; maar als iemand dat uit ervaring weet en dan toch van een grote hoogte in de diepte springt, -wat is dat dan?

[7] Zie, dat is blinde moedwil, en het kwade gevolg daarvan wordt niet veroorzaakt door Mijn wil, maar door de onveranderbare wet van Mijn eeuwige orde, die met op een speciale plaats, en al helemaal niet in het algemeen opgeheven kan worden! Of denken jullie soms dat Ik het vuur zijn vernietigende hitte moet afnemen, opdat een dwaas die zich in het vuur stort geen schade zal lijden?! Of moet Ik het water de eigenschap ontnemen dat het water is waarin de mens spoedig stikt, als hij er ofwel door eigen onvoorzichtigheid, of door geweld van iemand anders of moedwillig invalt?!'

 

109 Over het gericht dat de mensen zelf veroorzaken

 

(1] (DE HEER:! 'Kijk naar de bergen. vol bossen en struiken! Kijk, deze zuigen in de benodigde juiste hoeveelheid alle voor hen geschikte natuurgeesten (elektriciteit, magnetisch fluïdum) op. Ga maar eens alle bergen ontbossen, dan zullen jullie de gevolgen daarvan, die zeer bitter smaken al binnen korte tijd merken! Daardoor zullen grote massa's vrije ruwe natuurgeesten de lucht, die de hele aarde omgeeft, steeds meer gaan bevolken. Omdat deze natuurgeesten geen geschikte behuizing en werkterrein kunnen vinden, zullen ze zich massaal gaan verenigen en door hun onrust en door hun honger en dorst (neiging tot assimileren) de verschrikkelijkste en alles vernietigende stormen veroorzaken en hele landen zodanig te gronde richten, dat daar honderd of duizend jaar lang niets anders te voorschijn zal komen dan hier en daar een mosplantje, zoals er op de wijde aarde tegenwoordig nog steeds zulke uitgestrekte plaatsen en vlaktes zijn, waar men vele dagen doorheen kan trekken en waar even weinig groeit als op de woeste en doodse kalksteen aan de oevers van de Dode Zee in Beneden Palestina, waarheen de Jordaan stroomt.

[2] Ja, is dat daarom soms Mijn wil? O neen! Want omdat het noodzakelijk is dat de mensen vrij willen en ook vrij moeten handelen om ook in de geest mens te worden, wil Ik Zelf helemaal niets -al maken de mensen het nog zo bont -, maar Ik laat enkel toe dat de mensen ongestoord datgene bereiken waar ze zich zo voor ingespannen hebben, alsof al hun levensgeluk daarvan afhing. Of de gevolgen dan goed of slecht zijn, dat maakt voor Mij geen verschil! Zelf scheppen, -zelf hebben! Ook al weet Ik wat er daarna verder zal gebeuren, dan kan en mag Ik toch niet tussenbeide komen met Mijn almacht; want als Ik dat doe, dan houdt de mens op een mens te zijn. Dan is hij alleen maar een tot leven gebrachte machine en verder niets en kan voor zichzelf en voor Mij eeuwig geen waarde hebben. Want dan lijkt hij op een schrijver die uit zichzelf nog geen lettergreep kan schrijven, en wanneer hij dan toch moet schrijven, zijn hand van A tot Z moet laten leiden door iemand die wel de schrijfkunst machtig is; en als hij op deze wijze een artikel heeft geschreven, begrijpt hij dit zelf toch nog niet. Ook al heeft hij op deze manier honderdduizend brieven geschreven, dan is hij zelf toch evenmin een schrijver als de pen waanneer hij heeft geschreven. Ook de mens van deze aarde zou evenmin een mens zijn, als zijn vrije wil niet constant onaangetast zou blijven, en zo ook zijn handelen daarnaar .

[3] De wil kan wel door allerlei lering en wetten gereguleerd worden; maar noch een leer noch een wet is voor de vrije wil een belemmering om datgene uit te voeren wat hij wil. Als de wil van de mens een leer of een wet als richtsnoer voor zijn handelingen wil aannemen, dan zal hij zichzelf daar zonder enige innerlijke dwang naar richten; wil hij dit echter niet ­dan kan geen enkele macht van de wereld en van de hemelen hem daartoe dwingen -en mag dit ook niet! Want zoals gezegd, zonder de vrije wil is de mens geen mens meer, maar een pure door de natuur levend gemaakte machine, net zoals de machines die de mensen in de loop der tijd zullen uitvinden en die hetzelfde kunstige werk zullen verrichten, waartoe­ nu nog nauwelijks iemand in staat is. Maar niettemin zal zo'n machine geen mens zijn, noch wat vorm betreft en nog minder wat betreft het vrij kunnen werken van het inwendige; want dat heeft geen vrije wil en kan daarom ook eeuwig geen zelfstandige handeling uit zichzelf verrichten. Wat de wil van de mens erin heeft gelegd, zal de machine ook verrichten, en nooit of te nimmer iets anders.

[4] De mens echter kan uit zichzelf alles wat hij maar wil, en niemand kan hem dat beletten. En zo kan de mens met de aarde die zijn lichaam draagt en voedt, doen wat hij wil, en moet dan meestal door de gevolgen ervan leren of zijn wil goed of slecht was.

[5] En om die reden heeft ieder mens een verstand en het daaruit voortkomende oordeel. Hij kan daarom door lering, door wetten van buiten af en door allerlei ervaring wijs worden gemaakt en kan dan voor het goede, juiste en ware kiezen en zichzelf in zijn handelen daarnaar richten; maar dan is hij daarbij toch niet aan dwang onderworpen, want hij kiest immers zelf vrij wat hij als goed, juist en waar erkent.

[6] Dat mensen echter meestal om tijdelijke, aardse redenen vaak alles wat zij als goed,juist en waar erkend hebben toch met voeten treden en in hun handelen juist het omgekeerde blijken te doen, kunnen wij nu al dag in dag uit maar al te duidelijk aan honderden mensen zien, en daaruit blijkt dan weer dat de vrijheid van de menselijke wil door niets bedreigd of beperkt kan worden. En zo is het ook goed mogelijk dat de mensen in de loop der tijden grote dingen kunnen uitvinden, en op die manier ook zo kunnen gaan inwerken op de natuur van de aarde dat het uiteindelijk gewoon niet anders kan dan dat deze lek wordt. De gevolgen daarvan zullen natuurlijk niet aangenaam zijn en lijken op een zekere straf voor de verkeerd gebruikte wil, maar ze zijn op geen enkele manier door Mij gewild, maar door de wil van de mensen veroorzaakt.

[7] Willen de mensen nog een keer een zondvloed, dan hoeven ze de bergen maar ijverig af te graven en te doorboren, dan zullen ze daardoor de sluizen openen voor de onderaardse wateren! Willen ze de gehele aarde in vlammen zien, dan hoeven ze maar ijverig alle bossen te vernietigen, en de natuurgeesten (elektriciteit) zullen dermate toenemen, dat de aarde opeens in een bliksemvuurzee gehuld zal worden! Ben Ik het dan soms, die de aarde door het vuur wil teisteren?! Leer daarom de mensen om wijs te zijn, omdat ze anders zelf het gericht over zich zullen oproepen! Ik weet echter dat het zal gebeuren, en toch kan en mag Ik niet belemmerend daartegen optreden door Mijn almacht, maar slechts door de leer. ­Begrijpen jullie dat?"

 

110 De toekomstige teistering van de aarde

De kinderen van God zullen geborgen zijn

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Begrepen hebben we het zeker; maar dit begrip heeft weinig troostends voor de mensen van deze aarde! Wat heeft de beste leer voor zin, als de mensen daar mettertijd weer afvallig van kunnen worden en dan bijdragen tot het te gronde richten van de hele aarde! Ja, als wij, die nu Uw getuigen zijn, een minstens duizendjarig leven zouden hebben en onze jongste leerlingen dan ook nog eens zo'n lang leven, dan zou dat voldoende zijn om de leer zuiver te houden; maar als U ten eerste Zelf volgens Uw niet onduidelijke woorden daarover, deze aarde lichamelijk verlaat, en ten tweede de tekenen ook zeldzamer zullen worden, -ja, dan weet ik niet wie er dan de schuld van is als de aarde door de pure domheid van de mensen uiteindelijk geheel en al te gronde wordt gericht! Wat heeft het voor zin als de aarde van nu af aan nog ternauwernood een paar duizend jaar behouden blijft, maar dan kennelijk toch nog te gronde wordt gericht? ‘

[2] IK zeg: 'Vriend, ook al zul je in die tijd niet zo grofstoffelijk voortleven als je nu leeft, denkt en spreekt, toch zul je als geest, in een veel helderder bewustzijn van jezelf, krachtiger en machtiger voor eeuwig voortleven, en je zult oog­ en oorgetuige zijn van alles wat er zal gebeuren en door Mij noodgedwongen wordt toegelaten; en dan zul je het zeker allemaal juist vinden, en je zult zelf nog heel wat bijdragen aan de tuchtiging van de mensen, en je zult samen met miljoenen andere geesten Mij vele malen verzoeken de aarde een nieuwe inrichting en vorm te geven! Maar Ik zal jullie dan altijd tot geduld en liefde manen.

[3] En als het op de aarde dan ooit echt flink tekeer begint te gaan, dan zul jij in Mijn rijk grote vreugde hebben en zeggen: 'Nou, eindelijk laat de Heer vanwege de ten hemel schreiende ongerechtigheid der mensen ook op de materiële aarde weer eens Zijn tuchtroede voelen!' En je moet ook niet vergeten, dat Ik het nooit heb laten ontbreken aan mannen die van Mijn geest vervuld zijn, ook niet onder de onwetendste heidenen! Er gingen nooit vijftig jaar voorbij, -of er waren weer mannen die de mensen de juiste weg wezen! Thans kwam Ikzelf als mens op deze aarde, die voor het grootste is bestemd; na Mij zullen er steeds tot aan het eind van de wereld mannen gestuurd worden naar de kinderen van de wereld en deze zullen ook steeds velen bekeren tot het ware licht.

[4] Er zal van deze leer die Ik nu aan jullie heb gegeven, geen letterverloren gaan en toch zal dat voor de grote wereld in z'n algemeenheid niet zo belangrijk zijn; want deze zal, zolang er materie bestaat en noodzakelijk moet bestaan, zich met het puur geestelijke element in een voortdurende strijd bevinden. Maar daar hoeft niemand bang voor te zijn; want altijd zullen er vele geroepenen zijn, maar daaronder ook altijd weinig uitver­korenen!

[5] Voor degenen die zich naar deze uitverkorenen zullen voegen, zal de aarde nog altijd een veilig plaatsje hebben; maar degenen die in hunhart te doof en te blind zijn, zullen van tijd tot tijd steeds weer als onkruid van de zuivere tarwe gescheiden worden.

[6] De aarde zal daarom evenzo voortbestaan als zij na Noach’s tijd heeft gedaan, en ze zal Mijn kinderen die meer verlicht zijn, dragen; alleen het al te erg toegenomen vuil zal van de aarde verwijderd worden en in een andere reinigingsplaats terecht komen, waar het in Mijn eeuwig grote rijk waarlijk niet aan ontbreekt en ook eeuwig nooit aan zal ontbreken. Maar zulke wezens worden nooit Mijn kinderen, want daarvoor is nodig dat men Mij goed kent en boven alles liefheeft.

[7] Want nu spreek Ik niet tot jullie als de wonderarts Jezus van Nazareth, maar als Hij, die in Mij woont van eeuwigheid, -als de Vader vol liefde en erbarming spreek Ik tot jullie, en als de enige God die zegt: 'Ik ben de Alpha en de Omega, het eeuwige begin en het eindeloze, eeuwige einddoel van de gehele oneindigheid; buiten Mij bestaat er geen enkele andere God!"'

 

111 Het einde van de aardse materie

 

[1] (DE HEER:) 'Daarom zeg Ik tegen jullie: Wie Mij reeds hier of toch in ieder geval aan gene zijde uit alle macht zal zoeken, vinden en herkennen en dan boven alles zal liefhebben en zijn naaste met alle geduld zoals zichzelf, die zal Mijn kind, dus Mijn zoon of Mijn dochter zijn! Maar degene die Mij niet zal zoeken, niet zal vinden en niet zal herkennen, en dus ook niet lief zal hebben, en die dan ook vol liefdeloosheid zal zijn tegenover zijn medemens, die zal het ook eeuwig nooit tot Mijn kindschap brengen! Want Mijn kinderen moeten even volmaakt zijn als Ik, hun ware Vader, Zelf volmaakt ben!

[2] De later zeer wel mogelijk gezuiverde wereldkinderen zullen echter geestelijke bewoners van die werelden zijn, en in de met hen overeen­stemmende gezelschappen verblijven waarin ze gezuiverd werden; maar in het huis van de eeuwige Vader in het centrum van de allerhoogste hemel zullen ze nooit in en uit gaan zoals Mijn ware kinderen, die met Mij steeds de gehele oneindigheid zullen richten, eeuwig en eeuwig.

[3] Deze aarde zal na de voorspelde laatste grote zuivering evenals nu mensen en mensen dragen; maar deze toekomstige mensen zullen zeer veel beter zijn dan de huidige, en ze zullen aldoor Mijn levend woord hebben.

[4] En als ooit de aarde na voor jullie ondenkbaar vele jaren al haar gevangenen uitgeleverd zal hebben, zal zij zelf in de lichtzee van de zon in een gééstelijke aarde veranderen. Want de alleronderste huls of schil, waarin vroeger de levende geesten en zielen woonden, lijkt op puimsteen, dat, ofschoon het geen eigenlijk levenselement meer is, toch altijd nog een grove en verscheurde organische materie is en gerichte geesten van de allerlaagste soort in zich draagt.

[5] Wat moet er met dit substraat, als al het intelligente leven zich hieruit vrij heeft gemaakt? Moet het als een min of meer uitgebrande klomp puimsteen, dat geen enkele verdere bestemming meer heeft, als volledig dood in de eindeloze ruimte ronddrijven? Of zou het toch nog iets moeten of kunnen zijn in de sferen van de levende en op de meest verschillende manieren voleindigde geesten? Ja, het moet iets zijn; want niets kan in de eindeloze ruimte, die ook Mijn rijk is en Mijn eeuwig woonhuis, als geheel  dood en zonder enige bestemming ergens bestaan! Maar als er van een bestemming sprake is, dan is dit zeer zeker een geestelijke bestemming, die eeuwig duurt omdat er nooit ergens een materieel eeuwige bestemming kan zijn.

[6] Iedere materie, als een wat ruimte en tijd betreft op zichzelf besloten geheel, kan immers alleen maar een tijdelijke bestemming hebben. Heeft zij hier echter gedurende een bepaalde periode geheel aan beantwoord, en is hiermee als met een medium een hoger levensdoel bereikt, en is de materie die vroeger een bruikbaar en gezond vat was voor een bepaald doel, half vergaan en verbrokkeld en vol gaten en zodoende voor een soortgelijk ander doel volledig onbruikbaar, -wat zou er dan verder nog van die puimsteen moeten worden?

[7] Kijk eens naar een emmer bij een waterput! Wat gebeurt daarmee nadat deze vele jaren lang dienst heeft gedaan bij het water putten? Kan deze volledig vergaan en vol gaten nog verder gebruikt worden bij het water putten? Neen; daarom zal hij weggehaald en verbrand worden; daardoor lost hij volledig op in rook, lucht en een beetje as, dat na verloop van tijd door de vochtigheid van de lucht eveneens in een eenvoudige luchtsoort wordt opgelost en in die opgeloste luchttoestand pas weer dienst kan doen als een goede basis van het reële geestelijke zijn. En ook al ontstaat hieruit niet meer een en dezelfde wateremmer, er kan toch weer een hoogst teer en subtiel omhulsel van gemaakt worden, dat drager van het levende water uit Mij kan worden"

 

112 De materiële werelden zullen ooit in geestelijke veranderd worden

Kinderen en schepselen van God

 

[1] (DE HEER:) 'En wat er met de oude wateremmer gebeurt door het verstand van de mensen, of wat er in ieder geval toch naar alle waarschijn­lijkheid mee kan gebeuren, dat zal later ook ooit met de aarde gebeuren en met alle andere hemellichamen, zelfs met de oercentraalzonnen; en daaruit ontstaan dan volkomen geestelijke werelden om de zalige geesten te dragen en hen tot woonplaats te dienen.

[2] En deze hemellichamen zullen dan niet alleen uitwendig, maar veel meer inwendig bewoond zijn in al hun van binnen aanwezige levenstem­pels, die overeenkomen met de vroegere organisch materiële vormen.

[3] Dan zullen de mensen als voltooide geesten pas de inwendige hoeda­nigheid van de werelden die hen eens hebben gedragen, volkomen leren kennen, en in alle vreugde zal hun verbazing geen einde nemen over de buitengewoon wonderlijk gecompliceerde, inwendige organische inrichting ervan, van de kleinste tot de grootste organen.

[4] De op zichzelf kleine, lichtloze planeten, zoals deze aarde, haar maan, de zogenoemde Venus, Mercurius, Mars, Jupiter en Saturnus en nog meer soortgelijke planeten die bij deze zon horen, zullen na voor jullie ondenk­baar vele aardse jaren geheel in de zon opgaan, evenals de vele kometen ­die later ook mensendragende planeten worden, deels doordat er zich op bepaalde ogenblikken telkens een verenigt met een planeet die reeds mensen draagt, en deels omdat ze rijp geworden, een zelfstandige planetaire eenheid zijn.

[5] De zon en haar vele, vele medezonnen zullen in hun speciaalmidden­zon* (*oorspronkelijk: Spezialmittelsonne) opgaan, deze middenzonnen, die een buitengewoon hoge leeftijd kunnen hebben en waarvoor een aeon (deciljoen maal deciljoenen) aardse jaren een jaar is, zullen opgelost worden in de centraalzonnen van de zonnegebieden**,(**oorspronkelijk: Sonnengebietszentralsonnen) die natuurlijk in al hun bestaansverhoudingen -om het in Arabische getallen uit te drukken -miljoenen maal miljoenen malen groter zijn dan hun voorzonnen***.(***oorspronkelijk: Vordersonnen) Deze centraalzonnen van de zonne­gebieden zullen wederom oplossen in de volgens dezelfde verhouding grotere zonnenal-centraalzonnen, en deze tenslotte in de enige oercen­traalzon, waarvan de massale omvang voor jullie begrippen werkelijk onmeetbaar is.

[6] Maar waarin zal die dan uiteindelijk oplossen? In het vuur van Mijn wil, en vanuit deze uiteindelijke oplossing zullen dan alle hemellichamen terugkeren naar hun vroegere orde en dienstbaarheid, maar geestelijk, en dan zullen ze geestelijk eeuwig voortbestaan in al hun pracht, grootsheid en wonderbaarlijkheid.

[7] Natuurlijk moeten jullie je die tijd niet zo voorstellen, alsof dat allemaal al bijvoorbeeld morgen of overmorgen zal gebeuren, maar als jullie voor ieder zandkorreltje, zoveel als de hele aarde er zou kunnen bevatten, één jaar aardse tijd nemen, dan zou dat nauwelijks genoeg zijn voor de bestaansperiode van de materiële aarde. Daarom kan men zich het veel langere bestaan van de zon helemaal niet voorstellen, en natuurlijk nog veel minder het bestaan van een van de eerder genoemde centraalzonnen, van de centraalzonnen van de dieper gelegen zonnegebieden, en nog enorm veel minder kunnen jullie je de voor jullie nooit te berekenen duur van de zonnenal-centraalzonnen voorstellen en al helemaal niet van een oercentraalzon, -en dat wordt nog minder voorstelbaar zolang de zonnen nog steeds nieuwe hemellichamen zullen voortbrengen, en de centraal­zonnen nog steeds nieuwe planetaire zonnen, en de oercentraalzonnen ook nog steeds hele legers zonnen van elke soort voortbrengen.

[8] Maar ondanks deze voor jullie onmetelijke duur van de grote hemel­lichamen zal eens hun tijd toch afgelopen zijn en daarmee zal opnieuw een scheppingsperiode zijn voltooid en afgesloten, waarna.dan in een eindeloos ver weg gelegen scheppingsruimtegebied naar een nieuwe schepping zal worden voortgeschreden, waaraan jullie, zoals ook aan nog talloos vele nieuw plaatsvindende scheppingen, deel zullen nemen, begaafd met een steeds grotere machtsvolkomenheid, -maar alleen als Mijn ware kinderen.

[9] Want wie langs de voorheen geschetste weg het kindschap. van God niet bereikt zal hebben, zal weliswaar als een voltooid, verstandig en toch wel gelukzalig schepsel op zijn geestelijke aarde blijven, leven, handelen en wandelen, en zal zelfs andere aangrenzende geestelijke werelden bezoe­ken - ja, hij zal door zijn gehele hulsglobe kunnen trekken!-, maar verder dan dat zal het eeuwig niet komen, en de behoefte tot een daadwerkelijk verlangen naar iets hogers zal ook niet in. Hem opkomen.

[10] Maar Mijn kinderen zullen steeds bij Mij zijn en met Mij als vanuit één hart denken, voelen, willen en handelen! Daarin zal het eindeloos grote verschil liggen tussen Mijn ware kinderen en de met rede en. verstand begaafde gelukzalige schépselen. Zorg er daarom goed voor dat jullie ooit deugdelijk en waardig bevonden zullen worden om Mijn kinderen te zijn!

 

113 De mensen van de sterrenwerelden en het kindschap van God

 

[1] (DE HEER:) 'Ik zeg jullie, dat er in de voor jullie onmetelijke ruimte talloos vele hulsglobes zijn! In iedere hulsglobe, die op zich al een voor jullie nooit meetbare ruimte inneemt, omdat deze aeonen maal aeonen zonnen en zonnegebieden bevat, leven zeker talloos vele geschapen mensen, ofwel nog in hun lichaam of al puur geestelijk; zij hebben op hun manier gewoonlijk een zeer helder verstand, en een heel precies oordeel dat vaak zo exact is, dat jullie je daar nog lang niet mee kunnen vergelijken.

[2] Deze mensen hebben ook af en toe op dromen gelijkende vermoedens dat er ergens kinderen van de allerhoogste, eeuwige geest bestaan,.en ze koesteren heel in het geheim ook niet zelden het verlangen om tegen iedere prijs Mijn kinderen te worden; maar meestal is zoiets absoluut onmogelijk. Want alles moet in de eigen orde blijven bestaan, zoals bij een mens, bij wie ook de delen en organen van het kniegewricht niet in de edele ogen van het hoofd veranderd kunnen worden en de tenen van de voeten in ieder geval niet gemakkelijk in de oren. Alle ledematen van het lichaam moeten blijven wat ze nu eenmaal zijn; en ook al verlangen de handen nog zo zeer om ook te kunnen zien, dat helpt niets, -ze blijven geheel gezond en gelukkig blinde handen, krijgen echter toch ruim voldoende licht door de edele ogen in het hoofd.                                                       .

[3] Zo hoeft de aarde ook geen zon te zijn om haar anders duistere grond te verlichten; ze krijgt immers voldoende licht van de ene zon. Van de voeding die een mens tot zich neemt, moeten alle delen van het lichaam, ieder op zijn eigen manier gevoed worden, dus ook de ogen en het hart­. Maar alleen de zuiverste en meest met het licht verwante deeltjes worden tot voeding van de ogen verheven, en de meest met het liefdeleven verwante psychische zielsdeeltjes worden met de levenssubstantie van het hart geassimileerd; en hoe grover de deeltjes zijn des te grover zijn de meest verschillende lichaamsbestanddelen die daarmee gevoed worden. Het zou het oog zeer slecht bekomen als deeltjes, die als voeding van een bot geschikt zijn, in het oog terecht zouden komen.

[4] En zo zou het ook in de algemene, grote scheppingsorde slechte gevolgen hebben, als Ik toeliet dat mensen van andere werelden Mijn allereigenste hartskinderen zouden worden. Een enkele keer is er wel zo'n toelating mogelijk; maar daar zijn grote louteringen voor nodig en ver­gaande voorzieningen en voorbereidingen! Het eerst krijgen ofwel de zielen van deze zon deze genade, of de aartsengelen die de plicht hebben om hele hulsglobes te beheersen en te leiden en in stand te houden volgens de beste orde die in een gericht heerst. En hoe geweldig groot ze ook in alles zijn, ze moeten er genoegen mee nemen om hier evenals Ik klein te zijn en ze moeten zich iedere deemoediging laten welgevallen.

[5] Ook vanuit de centrale zon van dit systeem, waartoe ook de zon behoort, kunnen zielen op deze aarde overgeplaatst worden om Mijn kindschap te verwerven; dit is ook mogelijk vanuit de zonnegebieds- en de zonnenalcentraalzon. Echter alleen uit het gebied van hetzelfde zon­nenal waarin zich deze aarde bevindt, kunnen ook nog zielen hierheen komen, -maar vanuit de algemene oercentraalzon niet gemakkelijk meer, omdat de zielen van die noodzakelijkerwijs enorme, reusachtige mensen te immens veel substantie in zich hebben, dan dat ze opgenomen zouden kunnen worden door het kleine lichaam van een mens van deze aarde.

[6] Maar ofschoon er in veel grote gebieden op die immens grote wereldzon dermate lichamelijk grote mensen leven, dat hun hoofd op zichzelf al minstens duizend maal zo groot is als deze hele aarde, is toch zelfs het zwakste van Mijn ware kinderen op deze aarde, door Mijn geest in het hart van zijn ziel, al eindeloos veel machtiger dan myriaden van die groter dan werelden zijnde mensen van de oercentraalzon.

[7] Bedenk daarom goed wat het betekent om een kind van de allerhoogste God te zijn, en wat voor grote, ongerichte en onaangetaste vrije wilsbe­proeving ervoor vereist zal zijn om de ziel één te doen worden met Mijn geest in jullie, wat voor jullie de enige weg is om pas helemaal Mijn kinderen te kunnen worden!"

 

114 De grote scheppingsmens en de aarde

 

[1] (DE HEER:) 'Jullie kunnen je nu inderdaad terecht afvragen waarom nu juist deze kleine aarde en haar kleine mensen deze eer en genade hebben gekregen, want in de eindeloze scheppingsruimte is immers een ontelbaar aantal zeer grote en heerlijke lichtwerelden, die veel geschikter zouden zijn om Gods kinderen te dragen, te voeden en te voorzien van alles wat daarvoor nodig is. Zo zouden de wereldgrote mensen van de oercentraal­zon immers meer aanzien hebben als kinderen van God dan de onder het stof zittende wormen van deze kleine aarde! -Naar de uiterlijke schijn te oordelen zou er inderdaad niets of in ieder geval niet veel tegen deze vraag in te brengen zijn; maar gezien de innerlijke verhoudingen van de dingen des levens zou dat zelfs een soort onmogelijkheid zijn.

[2] Het organisme van ieder mens heeft dichtbij het midden van het hart zijn levenszenuw, een minuscuul klompje, van waaruit het gehele overige lichaamsorganisme van leven wordt vervuld. De delen van dit ene hartze­nuw klompje hebben de eigenschap dat ze de levensether uit het bloed en uit de ingeademde lucht zodanig naar zich toetrekken, dat ze daardoor ten eerste zelf buitengewoon levensactief blijven en vervolgens ten tweede deze levensactiviteit aan het hele organisme meedelen en daardoor het hele lichaam op passende wijze van leven voorzien.

[3] Wanneer Ik jou een voet zou afhakken of een hand, dan zou je voortleven zoals je dit bij veeloude soldaten kunt zien, bij wie tijdens gevechten handen, voeten, oren en neuzen werden afgehakt, en die toch nog, zij het verminkt, verder leven; maar de geringste verwonding van het hart, waarin zich de kleine centrale levenszenuw bevindt, heeft ogenblik­kelijk de lichamelijke dood tot gevolg.

[4] En zoals deze voorziening in het menselijk lichaam is getroffen, zoals ook in de warmbloedige dieren, zo bestaat deze voorziening ook in de grote scheppingsruimte: Alle talloos vele hulsglobes vormen in hun tota­liteit een immens, voor jullie begrippen eindeloos groot mens. In deze mens is de hulsglobe waarin wij ons bevinden het hart, en juist deze aarde is de buitengewoon kleine levenszenuw voor deze hele grote mens; deze levenszenuw bevindt zich niet in het centrum van het hart, maar meer links daarvan.

[5] In het centrum van het hart bevindt zich weliswaar ook een zeer groot zenuwcomplex, maar dat is niet de plaats waar het centrale leven is gevestigd. Het is enkel een werkplaats waar de voedingsstof voor het leven, die uit het bloed en uit de lucht komt, opgenomen en bewaard wordt. Van daaruit neemt de centrale levenszenuw deze voedingsstof pas op en bevrucht of zegent deze eerst als een voor het leven geschikte substantie, dat wil zeggen voor het tijdelijke, natuurlijke meeleven van de ziel, want zonder deze zenuw zou de ziel helemaal niet in verbinding kunnen treden met het organisme van het lichaam.

[6] Deze levenszenuw waarover wij nu spreken, bevindt zich ergens aan de linkerkant van het hart en is een uiterst onaanzienlijke, buitengewoon kleine cel, te vergelijken met een héél kleine ganglioncel onder de bal van de kleine teen aan de linker voet en een overeenkomstige onder de kleine teen van de rechtervoet. Deze gevoelscellen, waar alleen maar de opper­huid overheen ligt, zijn de centrale gevoelszenuwgeleiders van de voeten, -en wie heeft daar oog voor, en wie weet, dat ze dat zijn?!

[7] Wanneer iemand lichamelijk het ongeluk zou hebben om de kleine tenen van zijn voeten te moeten missen, dan zou hij heel moeilijk kunnen lopen, -veel moeilijker dan wanneer hij zijn grote tenen had moeten missen. Nu kan er iemand opstaan en vragen: 'Maar waarom zijn, Heer, nu juist de kleinste dingen in Uw onmetelijke schepping meestal het belangrijkst?'

[8] Dan stel Ik echter een tegenvraag en zeg: 'Waarom is dan al bij jullie, mensen, de grondsteen voor een huis vaak meer dan duizendmaal kleiner dan het hele huis, dat aan de goed gelegde grondsteen zijn belangrijkste steunpunt heeft? Waarom zijn er dan zoveel leugens, terwijl het rijk der waarheden eigenlijk maar één basiswaarheid heeft? Waarom is de eik zo'n grote boom, terwijl de kiem in haar vrucht, waarin al talloos vele eikenbomen van de grootste soort besloten liggen, zo klein is als een allerkleinst zandkorreltje?'

[9] Er zijn, Mijn lieve kinderen en nu vrienden, in de grote schepping nog heel veel dingen waarvan het doel en de hoedanigheid jullie enigszins vreemd zou voorkomen als jullie alles in de schepping zouden kennen. Als Ik jullie nu op enkele van deze eigenaardigheden zou wijzen, dan zouden jullie zeer verbaasd zijn en zeggen: 'Neen, Heer, dat kan toch onmogelijk zo in elkaar zitten; want het gaat te veel tegen elk normaal begrip in! , Kortom, geen van jullie zou het nu kunnen begrijpen; en om er slechts een zeer klein gedeelte van te bespreken zouden er wat tijd betreft meer millennia nodig zijn dan er zand in de zee is!

[10] Maar als Mijn geest over jullie zal komen, wanneer Ik weer naar het huis van Mijn vader zal zijn teruggekeerd, dan zal deze jullie vanzelf in alle waarheid binnenleiden, en dan zullen jullie niet meer hoeven te vragen :'Heer, waarom is dit zo, en dat zo?' De blinddoek zal van jullie ogen afgenomen worden en dan zul je in het helderste licht zien, waarvan je nu amper een vaag vermoeden hebt. Wees daarom voorlopig tevreden met hetgeen julle nu vernomen hebben! Dit is slechts een zaadje dat in jullie hart gelegd is, waarvan jullie de rijpe vruchten pas zullen oogsten, als de zon van Mijn geest in jullie zelf zal opkomen.

[11] Hebben jullie wel iets begrepen van wat Ik nu aan jullie verteld heb? Wees openhartig en beken het; want vanaf nu blijf Ik nog zeven volle uren bij jullie! Spreek, en zeg gerust als het iemand nog duister is, dan zal Ik hem een licht geven, al is het nu nog niet het volste licht van het geestelijk leven!"

 

115 Wezen en inhoud van een hulsglobe

 

[1] Eindelijk spreekt onze MATHAËL weer eens: 'Heer, dit is voor ons allemaal nog als de dorpen van de Scythen, die zo goed als nergens te vinden zijn en waarvan men zich daarom ook geen voorstelling kan maken! U kunt natuurlijk gemakkelijk over Uw eindeloos grote schepping praten; maar wij weten niet eens precies hoe groot onze aarde is en wat voor vorm ze heeft, en daarom is dat, wat U ons heeft verteld, moeilijk te begrijpen.

[2] In mijn levendige fantasie begreep ik wel het een en ander, maar slechts als in een vluchtige droom vermoedde ik iets groots. Maar voor veel van mijn metgezellen is het een soort abracadabra, waaruit zelfs het gezondste, natuurlijke, menselijke verstand nooit wijs kan worden. Want om derge­lijke dingen ook maar enigszins duidelijker te kunnen begrijpen, zouden we erg goed thuis moeten zijn in de rekenkunde en de Oud-Egyptische astronomie, ook zouden we hun uitgebreide getallenstelsel volkomen moeten beheersen! Maar omdat wij hoegenaamd niet beschikken over de wetenschappelijke elementen, kan ons de buitengewone uitleg die U ons nu heeft gegeven in geen geval duidelijk zijn.

[3] Het is wel waar, dat U ons bij een eerdere gelegenheid vergund hebt een blik in Uw grote scheppingsruimte te werpen; maar er bleven, bij mij althans, nog heel wat vragen open. Nu heeft U zich voornamelijk over het materiële gedeelte van Uw schepping nader uitgesproken; maar daar hebben wij niet zo veel aan. Het is immers voor de hand liggend, dat wij zoiets onmogelijk geheel kunnen begrijpen, omdat ons daarvoor alle voorkennis ontbreekt.

[4] Om dit allemaal een klein beetje beter te kunnen begrijpen, zouden we ook minstens iets moeten weten over een van de genoemde hulsglobes en de verschillende soorten zonnen en centraalzonnen die daarin domine­ren. Als dat het geval zou zijn, dan zouden wij ons wel een iets duidelijkere voorstelling kunnen maken van de talloos vele andere hulsglobes en centraalzonnenstelsels, centraalzonnegebieden en centraalzonnen-allen; maar die ene hulsglobe is al zo enorm gecompliceerd, laat staan de vele andere, waarvan elk afzonderlijk zeker een totaal verschillende inrichting en een heel ander doel heeft.

[5] Hoe zit het dan dus eigenlijk met de planetaire zonnen, en verder met de verhalen over het centrale zonnenstelsel, het centraal zonnegebied, centraal zonnenal en tenslotte met de oercentraalzon, die zelfs in de dromen van de oude beroemde Ptolemaeus en Julius Caesar, die toch ook een astronoom was, niet voorkwamen?"

[6] IK zeg: 'Mijn beste Mathaël, Ik merk datje een beetje geïrriteerd bent, deels omdat Ik jullie nu dingen heb verteld, die je ofwel helemaal niet of slechts een heel klein beetje begrijpt, en deels over jezelf, omdat je wat Ik nu verteld heb helemaal niet zo goed kunt begrijpen, ofschoon je anders toch met betrekking tot veel zaken zeer belezen bent en ook verder zeer achtenswaardige ervaringen en meningen hebt. Maar zie, dat is niet helemaal juist van je; want de mens wordt niet alleen wijs van wat hij hoort en meteen ook helemaal begrijpt, maar meestal ook van wat hij hoort en niet begrijpt!

[7] Over wat men eenmaal begrijpt zal wel niemand verder nadenken en er verder over piekeren; want wat men eenmaal heeft, probeert men niet meer te verkrijgen of moeizaam te verwerven en men voelt zich heel behaaglijk over wat men reeds ten volle bezit. Maar wat men nog niet heeft, vooral op het gebied van het hoogst waardevolle, zoekt men zeker met volle inzet net zo lang tot men er ten minste iets van in zijn bezit krijgt.

[8] Kijk, als het er Mij om ging om van jullie uiteindelijk mensen te maken die heel traag denken, dan zou het niet moeilijk voor Mij zijn om voor jullie ogen een hulsglobe in de lucht te tekenen. Dan zouden jullie het hele systeem van een hulsglobe, waar we het over hadden, even gemak­kelijk begrijpen als dat 1 staters en nog eens twee staters zonder twijfel 4 staters zijn! Maar Ik wil dat jullie actief blijven denken, en heb daarom in hetgeen Ik jullie heb verteld iets te kennen gegeven, dat jullie wakker maakt en je de slaap beneemt.

[9] Ik heb jullie er al eerder eens iets over gezegd, datje om dezelfde reden natuurlijk niet zo duidelijk hebt begrepen, en dat zou Ik jullie ook nu kunnen vertellen, zonder erop te rekenen dat jullie het volledig begrijpen, maar opdat je er vaak over zult nadenken bij geschikte gelegenheden, vooral tijdens nachten met een heldere sterrenhemel.

[10] Maar om je het denken een klein beetje gemakkelijker te maken, zal Ik jullie op soortgelijke verschijnselen op deze aarde wijzen. Kijk eens naar de inrichting van het leger, dan heb je al zo ongeveer de inrichting van een hulsglobe met haar centraal­ en oercentraalzonnen! Daar staat zo'n aanvoerder van slechts tien a dertig soldaten, -en daar weer een andere aanvoerder, al iets groter, die het bevel voert over tien aanvoerders van de eerste orde. De eerstgenoemde aanvoerder is te vergelijken met een planetaire zon, en de tien a dertig gewone soldaten staan ongeveer gelijk met de planeten die om een zon cirkelen. De tweede, iets hoger geplaatste aanvoerder van de zojuist genoemde tien troepen is al te vergelijken met een systeemcentraalzon*,(*oorspronkelijk: Systemzentralsonne) waar omheen zich op verschillende afstanden een heleboel planetaire zonnen met hun vaak vele planeten bewegen. Deze planetaire zonnen, die om een grote centraalzon bewegen, vormen samen met hun ene centraalzon een zonnegebied; dit moeten jullie nu goed onthouden om het volgende beter te kunnen begrijpen.

[11] Nu gaan we naar een legeraanvoerder van de derde orde! Deze heeft op zijn .beurt weer ongeveer tien aanvoerders van de tweede categorie onder zich; over hen voert hij het bevel en hij moet ze allemaal leiding geven. De bevelen van deze derde aanvoerder, die we 'hoofdman' zullen noemen, worden alleen gegeven aan de onder hem staande troepen aan voerders, en die geven ze dan door aan de aanvoerders van de kleine troepen, en deze dan pas aan de afzonderlijke gewone soldaten. Zojuist spraken we van een zonnegebied en het spreekt vanzelf, dat er in de scheppingsruimte ook meerdere zonnegebieden zijn; deze moeten op hun beurt ook weer een gemeenschappelijke, nog grotere leider hebben.

[12] Laten we de soldaten die onder een hoofdman staan een compagnie noemen; en nu stellen we ons voor dat tien a twintig compagnies weer onder een hogere bevelhebber staan, die bijvoorbeeld een overste is en gewoonlijk het bevel voert over een legioen, dat meestal uit tien of twintig compagnies bestaat! Zo’n legioen is dan al een heel aanzienlijke strijdmacht en vormt al een heel belangrijk deel van een heel leger. Een legioen kunnen we nu het beste met een zonnenal vergelijken. En zoals ook verschillende legioenen weer onder bevel van een veldheer staan, zo staan dan ook de zonnenallen weer onder een nog grotere en machtigere centraalzon; deze zullen we 'zonnenalcentraalzon' noemen, om haar van de eerder genoem­de te onderscheiden.

[13] Nu staan echter al die vele legers onder één enkele monarch, en zo ook de buitengewoon vele zonnenallen onder de algemene hoofdcentraa­loerzon*;(* oorspronkelijk: Hauptzentralursonne) deze moet natuurlijk kolossaal groot zijn om de vele zonnenallen naar zich toe te trekken en ze in voor jullie onmetelijk verre banen om zich heen te laten cirkelen, zoals de planetaire zon dat met haar afzonder­lijke planeten en de bijbehorende manen doet. Een dergelijke ware zonnenmonarchie noem Ik om goede redenen een hulsglobe.

[14] Een globe is ze vanwege haar volledig ronde vorm, - hulzen (schillen, doppen) zijn alle hemellichamen hierin, omdat ze allemaal een gericht geestelijk leven omhullen (omhulzen), en omdat uiteindelijk deze draagster (globe) zelf een universele huls is, omdat hierin aeonen maal aeonen zonnen, om een bepaalde ordening in stand te houden, algeheel omhuld lijken te zijn. - Zeg Me nu, Mathaël, of je Me nu duidelijker begrepen hebt dan voorheen!"

 

116 Ontoereikendheid van het menselijk inzicht

Troost in de goddelijke liefde

 

[1] MATHAËL zegt: 'Ik dank U Heer, voor deze verdere uitleg; want alleen hierdoor kreeg ik nu pas een tamelijk heldere voorstelling van een hulsglobe, en voorlopig ben ik hier heel tevreden mee. Wat de talloos vele andere soortgelijke buren in de wijde scheppingsruimte betreft, daar houd ik me nu eigenlijk helemaal niet mee bezig; want ik ben van mening, dat een mensengeest met deze ene voor alle eeuwigheden der eeuwigheden volop genoeg zal hebben.

[2] Ik ga nu alleen uit van deze kleine aarde van ons. Hoe lang zou een mens er voor nodig hebben om over haar hele oppervlakte van punt naar punt over land en te water te reizen?! Ik geloof amper dat je in vijf­ a zes duizend jaar zover komt datje zou kunnen zeggen: 'Nu is er op de hele wijde aarde geen enkel punt meer dat ik niet met mijn voeten heb betreden!' Als je hier ook nog de tijd bij op zou tellen dat je bepaalde dingen serieus onderzoekt en bekijkt, en tegelijkertijd de daarmee nood­zakelijkerwijs verbonden rust­ en verpozingsuren meerekent, ja, dan zou je alleen voor deze aarde toch al meer dan honderdduizenden jaren nodig hebben. Want rusturen kunnen toch waarlijk niet achterwege blijven bij het steeds zeer verheffende aanschouwen van Uw grote wonderwerken en van de hier en daar hemels mooie omgevingen en landschappen, en je wilt vaak ook graag jarenlang in een prachtige omgeving blijven.

[3] En hoe lang zou je wel niet alleen voor deze aarde nodig hebben, als je ook nog de mogelijkheid had om al haar talloze inwendige ruimten te bekijken?! 0, daar zou een miljoen jaar te weinig voor zijn, vooral als je de inwendige, grote werkplaatsen van de natuur en haar geesten zou kunnen gadeslaan en je inzicht zou kunnen krijgen in de talloze werken, hoe zij ontstaan en zich ontwikkelen, om dan weer in totaal andere dingen en vormen over te gaan!

[4] ja, als je dat ook mee zou rekenen, dan zou je, natuurlijk als een door tijd en ruimte beperkt mens, alleen al voor deze aarde -in Arabische getallen uitgedrukt -meer dan ruim duizend miljoen aardse jaren nodig hebben eer je met goed geweten zou kunnen zeggen: 'De aarde is me nu van punt tot punt werkelijk, geheel en al volledig bekend, van orgaan tot orgaan!'

[5] Na de aarde zou dan vervolgens de maan bekeken moeten worden. Deze helemaal te leren kennen zou ook al weer enkele honderdduizenden aardse jaren vergen. Daarna zouden dan pas de andere, vaak veel en veel grotere planeten aan de beurt komen om geobserveerd en onderzocht te worden; en omdat deze planeten heel vreemdsoortig en zeker nog veel wonderbaarlijkere hemellichamen zijn dan deze aarde, zou je ze vanwege hun grote wonderen gedurende vele honderdduizenden jaren zélfs niet meer kunnen verlaten.

[6] Daarna zou dan pas de grote zon komen met haar talloze grootse wonderlijk heerlijke lichte contreien! Ik denk dat je daar dan al meteen een hele eeuwigheid zou blijven, je zou er zeker voortdurend iets nieuws te zien en te onderzoeken krijgen. En als je er dan ook nog vanuit gaat dat de mensen daar buitengewoon mooi, wijs en vriendelijk zijn, ja, dan zou er helemaal geen sprake meer van zijn datje verder kwam! Het hele, grote Arabische getallenstelsel zou werkelijk niet voldoende cijfers bevatten om daarmee de verblijfsduur uit te kunnen drukken die men nodig had om de grote zon te onderzoeken en te genieten!

[7] Wel, dan zou je pas met een kleine planetaire zon klaar zijn! Maar dan bleven er nog aeonen maal aeonen zonnen over, waaronder nog de buitengewoon grote centraalzonnen. Laten we ophouden! Alleen alom deze ene hulsglobe volledig te leren kennen, zouden er al hele eeuwighe­den nodig zijn! Wie zou er nu nog kunnen en willen denken aan het doorgronden van een tweede hulsglobe?! Ik heb daarom aan deze ene voor meer dan eeuwig genoeg, en laat het zeker heel graag aan de andere hogere geesten over om de talloos vele andere te onderzoeken! Mij begint het in ieder geval steeds meer te duizelen als ik alleen al goed aan deze ene denk!

[8] O Heer, Uw liefde is mijn grootste troost en daarin voel ik me thuis; maar de grootsheid van Uw macht en wijsheid verslindt me zoals de immense bek van een walvis een nietig klein wormpje, dat er was en er meteen daarna niet meer is! In Uw grootheid bent U, o Heer, een verschrikkelijke vuurzee; maar in Uw liefde bent U honingzeem! Daarom houd ik het bij Uw liefde; en de grootheid van Uw macht en wijsheid bestaat, voor mij althans, zo goed als helemaal niet, want ik kan die niet vatten en zal dat ook nooit en te nimmer kunnen; maar de liefde kan ik vatten en ze verkwikt heel gelukkig mijn hart en maakt me mijn leven aangenaam.

[9] Ik begrijp nu weliswaar vele en grote dingen; maar wie zal ze na mij weer begrijpen?! En omdat ik zie dat al deze vele door U, o Heer, aan ons nu duidelijk gemaakte grote dingen voor duizend maal duizend en nog eens duizendmaal duizend mensen totaal onbegrijpelijk moeten zijn, beleef ik er geen echte vreugde aan dat ik nu menig buitengewoon groots verschijnsel heel goed begrijp en doorzie, maar het waarschijnlijk voor niemand anders begrijpelijk kan maken, omdat de mensheid over het algemeen een te laag geestelijk ontwikkelingsniveau heeft!

[10] Ik heb er wel een vaag vermoeden van dat het niet bepaald tot de onmogelijkheden behoort, om de mensen voor het grootste deel zover te krijgen dat ze U desnoods alleen maar van verre en uiterlijk kennen, en zien dat U als een God bent die alles heeft geschapen en nu alles in stand houdt, en dat ze U dan ook beginnen lief te hebben, te vrezen en te aanbidden; maar om U duidelijker te maken voor hun gebrekkig begrips­vermogen lijkt me nu zo goed als geheelonmogelijk.

[11] Want als men iets wil bouwen moet men toch ergens een stevige bodem hebben; want op los zand of op moerassige grond kan men toch geen stevige burcht bouwen. Daarom wil ik mij voortaan zowel voor mijzelf als voor mijn volk alleen aan de liefde houden; wat deze mij zal geven en onthullen, dat zal voor altijd opgenomen worden in het gebied van mijn wijsheid! -Zie ik dat goed?"

 

117 Het kennen van Jezus als God als voorwaarde voor de ware liefde tot God

 

[1] IK zeg: 'Zeker, -want wie in Mijn liefde is, is in alles wat van Mij uitgaat! Maar helemaal alleen vanuit Mijn liefde zul je Mij wel moeilijk als datgene herkennen, wat Ik ben! Want kijk, zeer veel houden kun je ook van je vrouwen omgekeerd jouw vrouw ook van jou; maar daarom zul jij voor je vrouw geen God zijn, noch je vrouw voor jou!

[2] Als je Mij alleen maar liefhebt als een zuiver, zij het ook zeer goed en verstandig mens en Ik jou eveneens, dan kunnen we aeonen jaren met elkaar omgaan, maar dan zul jij Mij evenmin als een God herkennen en begroeten als Ik jou, omdat je zeker geen God, maar slechts een schepsel van Hem bent.

[3] Wil je Mij echter als dat herkennen, wat Ik ben zoals Ik hier voor je sta, dan moet Ik Mij aan jou als zodanig kenbaar maken door woorden, spreken en daden. En als je Mij daardoor waarachtig hebt leren kennen, en door Mijn macht en Mijn wijsheid hebt leren inzien dat Ik kennelijk meer ben dan een puur goed en verstandig mens, dan pas zal je hart deemoedig voor Mij in het stof zinken en in deze terechte deemoed pas echt volop in liefde tot Mij ontbranden; en daarin zul je dan pas trouwen waar de levende reden vinden om Mij, je God en Schepper, boven alles lief te hebben. En wat voor jou geldt, geldt ook voor ieder ander mens.

[4] Wie Mij niet als God herkent, kan Mij ook niet als een God waarachtig boven alles liefhebben! Maar had je Mij ooit als God kunnen herkennen, als je van Mij alleen puur menselijke handelingen en daden en woorden had waargenomen? Zeker niet! En zou je liefde tot Mij zo machtig zijn geworden, als je niets goddelijks aan Mij ontdekt had?! Als Ik je echter slechts alleen maar had benaderd met alle liefde en toeneiging zoals een bruidegom dat zijn bruid doet, dan had je nooit kunnen ervaren dat de Geest van de allerhoogste God in Mij woont en werkt in raad, woord en daad; Mijn wijsheid en Mijn macht hebben je dat pas te kennen gegeven, en daardoor is het niet helemaal juist dat je de grootheid van Mijn macht en wijsheid een verschrikkelijke vuurzee noemt, en van mening bent dat de mensen daar nooit iets mee te maken moeten hebben. Juist het tegendeel is waar!

[5] De mensen moeten met grote honger Mijn rijk in alles en voor alles zoeken, en ze moeten als Mijn toekomstige kinderen steeds meer gaan thuis raken in het grote huis van hun Vader, op ieder gebied en in ieder opzicht. Daardoor zullen ze dan ook vol deemoed in de ware liefde groeien, en ze zullen daardoor een steeds grotere van liefde vervulde vreugde hebben aan de Vader , en de Vader ook aan hen.

[6] Als de mensen zich zo zullen gedragen en een waar leven zullen leiden In en door Mijn wijsheid, liefde en macht, dan zullen ze ook helemaal datgene zijn, wat ze allemaal in wezen moeten zijn. Pas daardoor zullen ze als Mijn ware kinderen even volmaakt worden als Ikzelf ben, en dan zullen ze Mijn goddelijke wijsheid, macht en grootheid nooit meer een verschrik­kelijke vuurzee vinden. Ik denk, dat dit je nu ook duidelijk zal zijn!

[7] Maar Ik voeg er voor jullie allemaal aan toe, dat jullie allen voorlopig het volk niet alles moeten leren wat Ik jullie nu duidelijk heb gemaakt. Leer hen vooral om God te kennen en een levend geloof in Hem te hebben en Hem boven alles lief te hebben! Al het andere zal de geest hun al naargelang hun behoefte zelf onthullen."

 

118 Gouden richtlijnen voor het verbreiden van het evangelie

 

[1] (DE HEER:) 'De mensheid ligt nu in een uiterst donkere nacht begraven en slaapt een slaap der doden; al hun kennis is een ijdel dromen en niemand weet de ander te zeggen hoe het zit. Er zijn wel een heleboel verschillende leraren en leiders, -maar wat hebben die voor nut?! -Ze zijn allemaal even blind als hun volgelingen; komen ze bij een kuil, dan vallen zowel gids als volgeling erin, en geen van beiden vindt een uitweg uit de verderf brengende kuil.

[2] Maar denk daarom vooral niet dat de mensen zich niet graag aan een goede leider zouden toevertrouwen! Wat is voor een blinde meer welkom dan een ziende gids, en des te meer als de gids met een goed en echt waar geweten tegen de blinde kan zeggen: 'Vriend, nu ben je weliswaar nog blind, maar als je mij trouwen gelovig volgt, zul je in korte tijd zelf kunnen zien! ' En als de blinde dan vol vertrouwen met de ziende gids meegaat en na korte tijd zijn ogen een niet onbeduidende schemering beginnen waar te nemen, -wat zal zijn hart dan gaan zwellen van vreugde!

[3] O, Ik zegje, het is helemaal niet zo moeilijk als je denkt, om voor een werkelijk naar licht verlangende blinde een goede gids te zijn! Moeilijk wordt het pas als de blinde die je moet leiden, bezield is door de misleidende waan dat hijzelf een ziende is. Zulke blinden zijn onze Farizeeën en schriftgeleerden; ook allerlei priesters van de heidenen behoren daartoe. Maar wat moet je daarmee? -Laat Ik deze situatie en hoe je hierbij moet handelen, door een klein voorbeeld verduidelijken!

[4] Een veldheer trok met zijn leger op tegen een zeer lastige en slechte vorst in het buurland, die zijn rijk goed voorzien had van vele vestingen en stevige burchten en deze allemaal flink bezet had met krijgslieden en allerlei oorlogstuig. Toen de veldheer met zijn leger de grenzen van het vijandelijke gebied begon te naderen, zeiden de veldheren en gidsen die onder zijn gezag stonden tegen hem: 'Heer, hier zullen wij niets of heel weinig kunnen doen, want de vijand heeft flinke maatregelen genomen en is tot de tanden gewapend. Wij zullen met heel onze grote legermacht mets tegen hem kunnen ondernemen, en we zullen tot de laatste man in zijn land te gronde gaan! Daarom zou het misschien verstandiger zijn om deze keer de veldtocht geheel op te geven en een gunstiger tijd af te wachten!'

[5] De grote veldheer antwoordde daarop: 'Bij hem wordt de tijd nooit gunstiger, en alle waarschuwingen zijn bij hem steeds aan dovemansoren gericht geweest en totaal afgeketst op zijn hart. Er blijft niets anders over dan hem gewapenderhand te laten zien, dat hij niet de enige is die alle goederen van de aarde voor zich kan opeisen. Hij heeft in zijn land wel veel vestingen en burchten gebouwd en ze tot de tanden bewapend; maar dat maakt ons mets uit! WIJ dringen op een plaats het land binnen waar geen vestingen en burchten staan en brengen moeiteloos zijn volkeren op onze kant, want ze. zijn hoogst ontevreden over hem; dan geven wij hun voorlichting en wijze wetten en dan. .zal hij wel zien wat hij aan al zijn vestingen en burchten heeft. En als hij ons aanvalt, terwijl wij van top tot teen zwaar bewapend zijn en goed met zwaard, lans, pijl en werpspies weten om te gaan, dan hakken we hem tot de laatste krijger in de pan, want we hebben immers een grote overmacht, we zijn erg moedig en zoals iedereen weet uiterst bekwaam in het hanteren van de wapens! ,

[6] Toen de veldheren een dergelijk wijs aanvalsplan van hun overste vernamen, gaf hun dat niet alleen het juiste inzicht dat dit zeker de beste manier zou zijn, maar ook de nodige krijgsmoed en de volle overtuiging dat hun krijgsplan zeker zou slagen. Ze kwamen aan de grens van het vijandelijke land op een plaats waar geen vestingen en burchten stonden en drongen zo zonder slag of stoot het land binnen. Het volk stroomde hen met witte vlaggen tegemoet en begroette hen als de redders van hun leven.

[7] Toen de krijgslieden van de tiran vanuit hun burchten zagen, hoe het hele volk zich steeds meer om het vijandelijke leger begon te scharen begonnen ze ernstig met elkaar te overleggen over wat ze nu moesten doen. De tiran gebood hen alles in het werk te stellen om de vijand uit het land te verdrijven; maar zijn veldheren zeiden tegen hem: 'Het is te laat! Wat hebben we aan onze vestingen en burchten?! Het hele volk staat aan de kant van de vijand, die dus een geweldig grote macht heeft. Onze strijd tegen hen zou er een zijn van één tegen duizend. We zijn totaal overwon­nen, onze vestingen en burchten helpen ons niet meer; want de stevigste burcht is het volk en dat is in handen van de vijand, en daarom blijft er voor ons niets anders over dan heel eerlijk te capituleren!' De tiran had hier natuurlijk geen..goed woord voor over, maar wat kon hij doen?! Uiteindelijk moest hij toch .de raad van zijn veldheren opvolgen.

[8] ‘Kijk, hetzelfde moeten jullie ook doen als verstandige uitdragers van Mijn leer. Laat de tempels en de vele priesterhuizen staan; bewerk alleen het volk! Als dat op eenvoudige wijze eenmaal aan jullie kant staat, dan zullen de oude afgodentempels al gauw vanzelf alle waarde verliezen en instorten. En de dienaren ervan zullen uit eigen beweging en door de nood gedreven naar jullie overgaan, de nieuwe leer aannemen en hiernaar beginnen te handelen en te werken.

[9] En jij, Mathaël, bent hopelijk ook zo verstandig geworden, dat je inziet dat de uitbreiding van Mijn nieuwe leer zeker niet te moeilijk is, als je het maar verstandig genoeg aanpakt; maar als je ergens op een botte manier mee begint, dan zal de uitwerking ervan ook op de aanpak lijken! -Heb jij, en jullie allemaal, dit nu goed begrepen en verstaan?"

 

119 Het verschil tussen een ware en een valse leider

 

[1] MATHAËL zegt: 'Ja, mijn Heer en mijn God, alles is me nu duidelijk en vooral ook, datje eerst moet geloven aan een God, voordatje Hem kunt liefhebben! Het geloof mag echter geen blind geloof zijn, maar moet vol licht zijn, dat wil zeggen dat je in moet zien wie en wat een God is. Je moet van Zijn wijsheid, macht, grootheid en Zijn bestendigheid een helder en voor het verstand duidelijk begrip krijgen, om daarna pas over te kunnen gaan in de volle liefde voor de God die je op die manier hebt aangenomen.

[2] Dat is inderdaad geen al te makkelijk stuk werk voor iemand die door allerlei vergissingen al geheel en al in beslag is genomen; maar als je zelf een waar licht hebt, kun je degene die behoefte heeft aan licht ook spoedig een waar licht geven. En het is iets heel anders, wanneer je iets leert van iemand die datgene wat hij een ander bijbrengt zelf door en door begrijpt, dan van iemand anders die de schijn wekt dat hij ook wel deskundig is en van de zaak in kwestie zo vaag iets gehoord heeft, maar uiteindelijk als leraar op dit gebied in feite evenveel begrijpt als zijn leerling.

[3] De leraar die grondig onderlegd is, zal met allerlei deugdelijke en passende beelden en gelijkenissen het moeilijk te vatten onderwerp met weinig moeite begrijpelijk maken, terwijl de pseudo leraar, om de indruk te wekken dat hij een diepgaande kennis heeft, slechts zijn uiterste best zal doen om het onderwerp dat hij moet onderwijzen met dermate duistere en mysterieuze frases te versluieren, dat de leerling daardoor na het onderricht nog tien keer meer verward is dan hij al was.

[4] Ik stel me de zaak als volgt voor: De echte, kundige leraar treedt zijn leerling tegemoet als iemand die met een grote, gesloten lantaarn bij een mens komt die in een pikdonkere nacht verder wil trekken in de woestijn om overdag niet de kwellende hitte te hoeven verdragen. De reiziger vraagt dan wel meteen aan de gids met de gesloten lantaarn: 'Hoe zullen wij in de duisternis in de woestijn zonder licht de weg vinden? Onze kamelen en paarden zullen in deze duisternis onwillig worden en geen stap willen verzetten!

[5] En dan zegt de goede gids: 'Maak je daar geen zorgen over! In deze nu nog gesloten lantaarn bevindt zich een licht, dat zodra ik de kleppen van de lantaarn open doe, over de hele woestijn een licht zal verspreiden als de opgaande zon! Geen van onze lastdieren zal onwillig worden! ,

[ 6] En zo beginnen ze in het volste vertrouwen met de reis! In het begin van de reis maakt de gids slechts een heel klein klepje van zijn wonder­baarlijke lantaarn open en meteen komt er zo veellicht uit te voorschijn, dat ze daardoor alle struikelblokken op de weg goed kunnen ontwijken. Dan meent de reiziger: 'Ja, met zo'n licht kan men inderdaad goed reizen, de woestijn zal ons geen zorgen baren! ,

[7] Maar wat kijkt de reiziger er van op, als de gids alle kleppen van de grote lantaarn open zet en een waar zonlicht opeens de hele woestijn verlicht alsof het klaarlichte dag is, zodat zelfs de wilde en verscheurende dieren die hier en daar op een goede buit loeren snel op de vlucht slaan ­terwijl de vreedzame vogels des hemels ontwaken en hun vrolijk lied beginnen te zingen, alsof de zon werkelijk al op is gegaan! -Dat zou het licht van de goede gids zijn!

[8] Maar nu komt de pseudo gids met een echt nachtlampje in de hand en zegt tegen de man die wil reizen: 'Kom, laat ons door de woestijn trekken!' De reiziger zegt: ' Zullen we in de pikdonkere nacht wel voldoende hebben aan jouw licht?' En de gids zegt met een mysterieus pathos: 'Vriend, mijn lampje lijkt weliswaar slechts een zeer zwak schijnsel te verspreiden; maar het is een magisch licht, waarmee men zelfs in een nacht die nog veel donkerder is buitengewoon goed de weg kan vinden! [9] De reis begint. De kamelen blijven telkens staan en willen niet verder; want met zo'n licht worden hun ogen alleen maar nog meer verblind­ zodat ze daardoor pas echt niets meer zien. Ze gaan liggen en zijn absoluut niet meer in beweging te krijgen.

[10] Dan zegt de reiziger: 'Ik wist toch al bij voorbaat dat het met zo'n klein lichtje niet zal gaan, ook al is het nog zo'n kleine woestijn! Wat moeten we nu doen? We zijn nu eenmaal onderweg en het ziet er treurig uit!' Overdreven ernstig zegt dan weer de bij zichzelf zeer verbaasde gids: De dieren zijn moe en hebben wilde dieren geroken -hoe ver die ook weg zijn -en gaan tot ons geluk niet verder! ' De reiziger zegt: 'En wat moeten we dan als de wilde dieren lucht van ons krijgen en ons in deze nacht een zeer onaangenaam bezoek komen brengen?' De gids die nog veel banger is dan de reiziger, verzekert hem: 'O, in zo'n nacht hoeven we daar niet bang voor te zijn; want het is nog nooit voorgekomen dat een reiziger ooit door de wilde dieren is lastig gevallen in zo'n nacht!' Gelukkig komt er inderdaad geen wild dier zo aan de rand van de woestijn tevoorschijn. De gids en de reiziger wachten tot het dag wordt en spreken elkaar, zo goed als het gaat, tot dan moed in.

[11] Precies zo, lijkt me, gaat het ook met de geestelijke begeleiding die door een pseudo gids plaatsvindt. In de woestijn en de nacht van dit aardse leven, waar leraar en leerling allebei niets zien, houdt de zich wijs voordoende leraar de leerling ook aan het lijntje door te zeggen, dat alle mysterieuze dingen later ooit, aan gene zijde, geopenbaard zullen worden. Maar de zogenaamd wijze leraar is hierbij nog banger voor de dood van zijn lichaam dan zijn onervaren leerling; want de leerling heeft in ieder geval nog zijn blinde droomgeloof, terwijl zijn zogenaamd wijze leraar ook dat allang niet meer heeft~'

 

120 De toekomst en het zuiver houden van de leer van de Heer

 

[1] (MATHAËL:) 'Ik ben er nu vast van overtuigd, dat wij met de verbreiding van Uw zuiver goddelijke leer zeker geen al te grote moeite zullen hebben en wij, gebieders en aardse machthebbers, al helemaal niet; maar een heel andere vraag is, en die lijkt mij uiterst belangrijk, hoe deze leer voor de mensheid zuiver gehouden kan worden, zonder dat mensen hieraan iets toevoegen of er iets uit weglaten. Want wij zijn nu met velen, die deze nieuwe leer niet alleen voor onszelf gekregen hebben maar ook voor onze vele broeders en zusters, en deze ook met volle inzet willen verbreiden! Maar zelfs wij zullen misschien al op heel wat punten de mensen dit meest ware en zuivere evangelie zeer verschillend verkondigen, wat natuurlijk in de aard der zaak ligt.

[2] Want men zal met een jood anders moeten praten dan met een Griek en een Romein, en met deze weer anders dan met Perzen, Indiërs en Egyptenaren, en met de Scythen weer heel anders, omdat ieder een andere voorkennis heeft. Daardoor zullen er natuurlijk allerlei vermengingen plaatsvinden en allerlei dingen zullen ook anders gekleurd worden. En als dan bijvoorbeeld na een paar honderd jaar de mensen van de meest verschillende volkeren de lessen die ze van ons hebben ontvangen, en die natuurlijk door velen opgetekend worden, met elkaar zullen vergelijken, -zullen die dan nog wel enigszins op elkaar lijken?! Of zullen de joden niet spoedig zeggen: ' Alleen wij hebben de geheel zuivere en ware leer! , En de Grieken zullen daarop zeggen: 'Neen, wij hebben de enig ware leer, zoals wij die uit de mond van de Heer hebben vernomen!' En zullen de Romeinen niet hetzelfde beweren en de Armeniërs op hun beurt ook?! Ik wil hopen dat ze in wezen allemaal niet te veel van elkaar zullen afwijken; maar wat details betreft zullen er, vanwege de volkomen vrije wil van de mensen, hier en daar waarschijnlijk toch wel behoorlijke varianten, kloven en vouwen voorkomen!

[3] Mocht dat toch met enige zekerheid te verwachten zijn, dan zouden er volgens mijn bescheiden mening voorzorgsmaatregelen tegen getroffen moeten worden, opdat er uiteindelijk uit deze heerlijke leer niet een ware chaos ontstaat, waaruit verder niemand meer gemakkelijk wijs kan worden. -Wat is Uw mening hierover, Heer?"

[4] IK zeg: 'Mijn lieve vriend, ofschoon je zorg voortkomt uitje redelijke, bekommerde hart, moet Ik je toch zeggen dat jouw zorg een beetje voorbarig is! Dat deze leer bij alle volkeren in latere tijden niet zo zuiver zal blijven als deze nu uit Mijn mond tot jullie is gekomen, dat kan bij voorbaat wel als vaststaand aangenomen worden.

[5] Er zullen ook al spoedig na ons veel geschreven evangelies opduiken; en elk daarvan zal beweren dat het de zuivere waarheid bevat, en daarvan zal geen enkel geschreven evangelie dat hetzelfde beweert, gelijk zijn aan het andere. Ja, er zal nog iets veel ergers gebeuren: De tegen Mij getuigende vorst van de leugen zal ook nog een rol spelen en zal zelfs grote, zij het valse, tekenen doen! Hij zal in de akker, waarin Ik nu het zuiverste zaad heb gestrooid, het kwade zaad van allerlei onkruid leggen, om de edele tarwe te verstikken.

[6] Maar dit alles zal geen enkele afbreuk doen aan Mijn ware en zuivere leer als zodanig; want het hier door Mij tot jullie gesproken woord zal door jullie ook weer verder verspreid en besproken worden, en jullie zelf zullen je niet meer precies letterlijk van Mijn woorden bedienen, wat ook helemaal niet meer nodig is. Maar de innerlijke geest ervan zal toch blijven bestaan.

[7]. Over hem die in Mij zal geloven en in Mijn naam uit water en uit geest gedoopt wordt, zal ook Mijn geest komen en hij zal wandelen in het licht van de zuivere waarheid, tijdelijk en eeuwig. Bij zo iemand zal dan ook deze leer in alle zuiverheid als nieuw weer voorhanden zijn. Wie echter niet zo ver komt dat hij deze genade krijgt, zal het zuivere licht van de eeuwige waarheid van Mijn leer toch nooit kunnen bevatten en begrijpen, en dan maakt het niets uit met welke kost hij zijn geestelijke maag zal volstoppen.

[8] Neem dit van Mij aan! En als iemand ieder woord letterlijk precies zoals Ik het uitgesproken heb, zou kennen, maar de geest niet ontvangen zou hebben om hiermee in de diepte ervan door te dringen waar in Mijn woorden licht, kracht en leven heersen, dan zouden Mijn woorden even weinig zin voor hem hebben als dat iemand iets heeft aan de lange gebeden van de Farizeeën!

[9] Heeft echter iemand de geest van Mijn woorden in zich, dan heeft hij de letter niet meer nodig. Wie de geest heeft, heeft ook de zuivere leer. En Ik zal in de geest verblijven bij Mijn altijd slechts weinige, maar ware aanhangers tot aan het einde der tijden van deze aarde. En zo, vriend Mathaël, wordt er wel voor gezorgd dat Mijn leer ook altijd zuiver behouden blijft!"

 

121 Zet men het Woord niet om in de daad, - dan kent men het niet

 

[1] (DE HEER:) 'Wat voor de uiterlijke mens nodig is om te weten en te geloven, wordt toch wel -kijk daar maar! - door Mijn twee schrijvers opgetekend omdat Ik het zeg (Matthéus en Johannes. Opmerking van J. Lorber). Wie dat zal aannemen en er naar zal.handelen, die zal ook zo ver komen dat hij Mijn geest ontvangt. Als hij die heeft, dan heeft hij verder niets meer nodig.

[2] Blijft hij echter lauw onder hetgeen hij van Mij heeft vernomen, en doet hij niet zijn best om er geheel naar te handelen, wel, dan zal hij weliswaar de letter hebben zoals Mijn beide schrijvers deze hebben opgetekend, en zoals ook Raphaël deze voor jou en voor nog enkele anderen heeft opgetekend; maar doordringen tot de geest die diep binnen in de letter rust en verblijft, zal hij nooit.

[3] Niemand zal er iets aan hebben om alleen maar te roepen: 'Heer, Heer!'; want in Mijn ogen zullen zulke aanhangers altijd worden beschouwd als wezens die Mij niet kennen en ook met door Mij gekend worden.

[4] Ik zeg jullie voor alle eeuwigheden als van God uit waar: Wie Mijn leer niet volkomen in de daad omzet, maar deze slechts aanhoort en nu en dan bewondert en prijst, die krijgt Mijn geest niet, en Mijn hele leer helpt hem dus in feite weinig of niets! Want als hij na het afleggen van zijn lichaam daar uiteindelijk helemaal naakt als ziel staat, dan zal hij van Mij en van Mijn leer evenveel weten als wanneer hij er op aarde nooit een lettergreep van vernomen had, wat echter ook een heel natuurlijk ver­schijnsel is.

[5] Stel bijvoorbeeld het geval dat iemand het een en ander of zelfs veel over de grote keizersstad Rome heeft horen vertellen, ook de weg daar ween weet, en ook de middelen en de gelegenheid heeft om er naartoe te reizen, de grote stad rustig te bekijken en alles daar te leren kennen.- Ja, stel dat hij hiertoe zelfs meerdere malen wordt aangemoedigd door zijn vrienden die al in Rome zijn geweest! Alleen heeft hij er ten eerste nooit echt de tijd voor, en bovendien is hij te gemakzuchtig en ziet hij op tegen de ongemakken die de reis mogelijkerwijs met zich mee kan brengen, en hij zegt tenslotte: 'Ja, waarom die reis naar Rome? Mijn vrienden hebben mij deze grote stad toch al zo haarfijn beschreven, dat ik haar in mijn fantasie nu zo kan zien alsof ikzelf al vele malen in Rome ben geweest! ,

[6] Dat beeldt onze man zich zo echt goed in. Laten we hem nu echter een zo getrouw mogelijke afbeelding van de stad Rome Zien, maar zonder dat er onder staat geschreven wat het is en wat het voorstelt, -dan zal hij, terwijl hij ons wil doen geloven dat hij de stad Rome heel goed kent, naar de afbeelding kijken als een os naar een nieuwe, onbekende poort! En als wij hem jarenlang laten raden, dan zal hij toch nooit met volle en overtuigende zekerheid kunnen zeggen, dat dit een geslaagde afbeelding van de stad Rome is!

[7] Ik zeg echter nog meer: Laten we zorgen, dat deze persoon toevallig werkelijk in Rome komt, -maar alleen, en zo, dat hem in Rome zelf ook niemand zegt dat hij zich nu in Rome bevindt, maar in een heel andere stad -, dan zal hij dat uiteindelijk geloven en derhalve door de bomen het hele, grote bos niet zien!

[8] Het is dus absoluut niet genoeg dat de mens zich kennis verschaft over wat dan ook, door er bijvoorbeeld van anderen over te horen of door er allerlei beschrijvingen over te lezen. Al deze kennis blijft stom en zonder waarde voor het leven als ze niet door activiteit in verband wordt gebracht met het leven van de ziel.

[9] Wanneer deze persoon, nadat hij veel voor hem merkwaardige dingen over de stad Rome heeft gehoord, het plan opvat om daarheen te reizen en dat dan ook werkelijk doet en daar alles bekijkt wat hij maar kan bekijken, dan zal de volle waarheid ook een diepe indruk op zijn ziel gemaakt hebben en hij zal zich dan nooit meer een andere voorstelling van Rome kunnen maken, dan zoals hij de stad zelf heeft gezien.

[10] Maar zou hij Rome nooit zelf gezien hebben, dan zou zijn voorstelling ook heel anders worden wanneer iemand hem nieuwe en andere dingen vertelt over hoe Rome er uitziet; het ene fantastische beeld zou het andere verdringen en dat zo lang, tot hij zich tenslotte helemaal geen enigszins houdbare voorstelling van de stad meer kan maken.

[11] Maar als hij, zoals gezegd, Rome ooit zelf heeft gezien, dan kunnen er honderden kletskousen naar hem toekomen en hem totaal nieuwe en bijzondere beschrijvingen geven van hoe de stad Rome er uitziet, hij .zal daar dan alleen om lachen en zich soms ergeren aan de leugenachtige onbeschaamdheid van sommige dagdieven die zichzelf beroemd willen maken, en van mensen die niet werken en in steden rondhangen; en hij zal ze allemaal duidelijk de deur wijzen; want in hem leeft nu werkelijk het ware beeld van Rome en dit kan door geen enkele, slechts verzonnen voorstelling verdrongen worden.

[12] En hoe komt dat dan? Omdat hij door zijn inspanning en werk de volle waarheid in zijn levende ziel, en niet alleen maar in zijn hersenen geprent heeft! Hij heeft dus de ware geest van de zaak in zijn ziel opgenomen; het waarheidsgetrouwe beeld leeft nu in hem en kan door geen enkel verkeerd beeld van buitenaf meer gedood en vernietigd worden, omdat het een waar levensbeeld geworden is.

[13] En zoals deze gelijkenis in ieder opzicht en met betrekking tot alles zeer duidelijk het verschil laat zien tussen bedrieglijke schijn en de volle waarheid, waardoor iedereen ook gemakkelijk en geheel en al kan zien dat iedere beschrijving van Rome, ook al is die nog zo juist, het niet haalt bij de eigen daadwerkelijke overtuiging, omdat de voorstelling die door een beschrijving is ontstaan, slechts ingebeeld is en heel goed verdrongen kan worden door een andere die door iets anders is ontstaan, omdat ze geen  levend beeld geworden is in de ziel, -  precies op dezelfde manier gaat het met Mijn leer:'

 

122 Het belang van het daadwerkelijke christendom

 

[1] (DE HEER:) 'Jullie kunnen Mijn leer van woord tot woord met onuit­wisbare letters voor alle tijden der tijden optekenen, zodat er geen letter van verloren gaat, en jullie kunnen haar nog zo prediken en voorlezen aan alle volkeren, en als deze volkeren dan luidkeels roepen: 'O, kijk eens, dit is een zeer voortreffelijke leer en de mond van een God waardig!', maar er dan toch niemand mee aan het werk wil gaan en volop actief wil worden volgens de principes ervan en volgens hetgeen erin verlangd wordt, -heeft deze leer van Mij dan voor iemand enig nut, ook al is zij nog zo zuiver bewaard? Ik zeg jullie: Dat heeft geen enkel nut! Of heeft een zieke iets aan een medicijn, als hij dit niet inneemt en niet volgens het voorschrift van de ervaren arts gebruikt?!

[2] Als iemand echter maar iets van Mijn leer weet en dat meteen in praktijk brengt, dan zal hij daar al duidelijk een groter en levender nut van hebben dan iemand anders die weliswaar met alle eerbied over Mij en Mijn leer spreekt, maar nooit bij zichzelf het besluit kan nemen om haar in de daad om te zetten. Want de eerstgenoemde zal, doordat hij handelt volgens het weinige dat hij vernomen heeft, dit ook juist in zijn ziel tot leven brengen, en het kleine zaadje zal spoedig een grote oogst vanuit de levende geest opleveren die geen enkele kwade macht ooit meer kan vernietigen, terwijl de ander die Mijn leer aanprijst en zorgvuldig bewaart, door geestelijke honger geplaagd ook alle andere leren er bij zal halen en daarbij toch nog van geestelijke honger zal sterven. Zal diens ziel Mij aan gene zijde dan herkennen, als zij hier door haar doen en laten niet de ware geest van Mijn woorden geheel en al naar waarheid eigen heeft gemaakt?

[3] Stel, dat iemand van Mijn leer niet meer weet dan alleen dat men God boven alles lief moet hebben en zijn naaste als zichzelf, en hierover ernstig zou denken: 'Kijk, dat is een goede leer! Er moet een allerhoogst goddelijk wezen bestaan, dat in overeenstemming met alles wat door Hem is geschapen, zeer goed en buitengewoon wijs is en leeft en zich beweegt. ­Dit derhalve buitengewoon goede, wijze en almachtige Wezen moet men dus ook meer achten, waarderen, eren en liefhebben dan al het andere in de wereld. Mijn medemens is evengoed als ik een mens en door de Schepper met dezelfde rechten in deze wereld geplaatst. Hij mag daarom niet te gering geacht worden, maar mijn verstand zegt me zelfs dat ik voor hem hetzelfde over moet hebben als voor mezelf. Want acht ik hem te gering, dan doe ik dat ook mezelf, omdat ik ook slechts een mens en verder niets meer ben. Ik erken dat als een eerste levensprincipe, en wil me daar dan ook om te beginnen voor mijzelf daadwerkelijk streng aan houden!'

[4] Deze mens doet dat nu en probeert ook zijn omgeving daartoe te bewegen, deels door zijn voorbeeld en deels door zijn heel eenvoudige en sobere leer; zo vormt hij zijn gezin tot een waar toonbeeld van ware en God toegewijde mensen. En wat zijn in korte tijd de vruchten van deze prijzenswaardige onderneming? De mensen leven in vrede. Niemand verheft zich boven de ander. De verstandige zet zich er voor in om met veel geduld en liefde de minder begaafde op gelijk niveau te brengen, en maakt hem opmerkzaam op alle wonderen in de schepping die hij kent, en is gelukkig dat hij de zwakkere kon helpen.

[5] En omdat dit allemaal praktisch gebeurt, wordt het ook in het leven van de ziel opgenomen; daardoor wordt de ziel dan ook duidelijk steeds actiever en krachtiger:'

 

123 Wijsheid als gevolg van liefdevolle werkzaamheid

 

[1] (DE HEER:) 'Hoe werkzamer het er in de ziel aan toe gaat, des te lichter wordt het daar ook; want het basiselement van het zieleleven is het vuur. Hoe heviger dit element begint te werken, des te meer licht verspreidt het in en buiten zichzelf: Als de ziel dus steeds meer gloeit van leven, dan wordt het leven in haar ook steeds lichter en helderder en begint de ziel door dit intensievere levenslicht ook steeds meer de innerlijke levensgeheimen te doorzien en te begrijpen.

[2] Dit diepere schouwen en begrijpen verschaft de ziel weer nieuwe moed om God nog inniger lief te hebben en te bewonderen, en deze liefde is dan al een eerste vonk van Gods geest in de ziel; deze vonk groeit en neemt geweldig toe en korte tijd daarna worden de ziel en Gods geest geheel één, en de ziel wordt dan door de geest van God in alle waarheid en wijsheid binnengeleid.

[3] Als voor zo iemand nu alle wijsheid toegankelijk is geworden, zoals Ik jullie nu gedurende een aantal dagen aan een stuk door heb gepredikt en ook inderdaad heb laten zien, zeg Me dan eens, of dat soms is toe te schrijven aan het feit, dat aan deze mens elk van Mijn woorden die Ik tot Jullie heb gesproken, letterlijk precies en onveranderd is overgeleverd! 0 neen! Hem is niets anders ter ore gekomen dan enkel de beide wetten der liefde, alleen doordat hij deze precies, gewetensvol en daadwerkelijk in praktijk heeft gebracht, heeft hij al het overige verworven!

[4] Ofschoon Ik deze zaak aan jullie toch beslist door en door duidelijk heb uiteengezet, vragen sommigen van jullie zich toch af: 'Ja, hoe is het nu mogelijk dat door het praktisch in acht nemen van de beide geboden de ziel tot zo'n hoge wijsheid verheven wordt?' En Ik zeg jullie: Dat komt, omdat de ziel reeds vanaf het eerste begin zo is ingericht!

[5] Hoe wordt dan een druif rijp, zoet en geestrijk -het is immers maar een heel eenvoudig natuurlijk gewas? Dit wordt bewerkstelligd door het licht en de warmte van de zon. Door het licht en door de warmte worden de natuurgeesten in de wijnrank steeds actiever. En doordat ze steeds actiever worden en als het ware steeds bedrijviger door elkaar bewegen en er wrijving ontstaat, worden ze in zichzelf ook steeds vuriger en ontstaat er in hen steeds meer licht. En doordat ze in zichzelf steeds helderder en lichter worden, wordt ook wederzijds hun specifieke intelligentie* (* oorspronkelijk: Spezialintelligenz) ver­hoogd; hoe lichter hun intelligentie wordt, des te duidelijker wordt het hen dat ze tot een en dezelfde orde behoren; ze beginnen elkaar te omvatten, zich te ordenen en zich te verenigen. Als dit zich geheel en al heeft voltrokken, is de druif ook rijp en goed eetbaar geworden.

[6] Wanneer men het sap heeft verzameld en in een vat heeft opgeslagen, dan dulden de goed geordende natuurgeesten niet meer dat een vreemde stof, die natuurgeesten van een heel andere orde bevat, de goede orde verstoort die de natuurgeesten van het druivensap nu hebben aangenomen. Zodra zich iets vreemds in de most bevindt, dat tot een andere orde behoort, gist en bruist hij net zo lang tot het vreemde verwijderd is of tot het zich volledig naar zijn orde heeft gevoegd. Pas als dat gebeurd is, ontwaakt de geest van het innerlijke licht en de innerlijke warmte uit alle nu goed geordende natuurgeesten van het zuiver geworden druivesap; en de voorheen nog onzuivere most is daardoor tot een geestelijk sterke en zuivere wijn geworden.

[7] Dit is dus allemaal door de zon bewerkstelligd, dat wil zeggen door het licht en de warmte ervan. En precies zo gaat het met de mens en zijn ziel! Wanneer hij door een wet in acht te nemen die de beste orde uit God behelst, zijn ziel tot een steeds grotere werkzaamheid kan brengen, zal het in zijn zielook steeds lichter en levenswanner worden in alle sferen van het leven. Daardoor zal zij zichzelf steeds helderder en zuiverder kennen en zo ook de goddelijke kracht, die steeds meer in haar binnenstroomt en ook een steeds intenser en hoger leven in haar doet gedijen.

[8] Als de ziel deze kracht herkent, dan herkent ze ook God, van wie deze kracht uitgaat. En als ze dit noodzakelijkerwijs moet beseffen, dan kan het niet anders dan dat ze God ook steeds meer en meer liefheeft. Met deze liefde verwijdert ze dan zelf al het vreemdsoortige uit haar steeds zuiverder en volmaakter wordende levensorde en wordt steeds meer één met de orde van Gods geest in haar; omdat dit echter begrijpelijkerwijs het geval is en ook zeer zeker moet gebeuren, is het natuurlijk vanzelfsprekend, dat zo'n ziel, die dan geheel doordrongen is van Gods geest, wel op allerlei manieren moet groeien, ook wat kracht en sterkte betreft; en zo wordt zij zeker een waar kind van de allerhoogste God.

[9] Wanneer zo'n ziel dan tenslotte het lichaam verlaat en in het grote hiernamaals natuurlijk in het volste bewustzijn aankomt, dan zal ze ook God zeker meteen herkennen, omdat ze hier al volledig één met Hem is geworden en Hem tot het volste en helderste bewustzijn in zichzelf heeft gebracht, en dit om de duidelijke reden dat het bewustzijn van Gods geest, dat immers eeuwig het allerhelderste is, nu in zekere zin tot het helderste­ verenigde bewustzijn van de ziel zelf is geworden"

 

124 Het wel goed weten, maar niet doen

 

[1] (DE HEER:) 'Is het met al deze dingen dus alleen maar zo en nooit anders kan zijn, hoe onbeduidend lijkt dan jullie bezorgdheid over het zuiver houden van een tot jullie gericht woord! De mens heeft hier slechts heel weinig van nodig, maar een heel klein mosterdzaadje; als hij dit in de levensaarde van zijn hart legt en het dan ijverig en daadwerkelijk verzorgt, zal er een boom uit groeien en onder de takken van deze boom zullen ook de vogels van de hemelen hun woning vinden.

[2] Bezitten de Farizeeën soms niet de boeken van Mozes en de profeten nog volkomen zuiver en zonder dat er ook maar een lettergreep aan ontbreekt?! Maar wat brengt hen dat verder? Ondanks alles zijn het toch nog verscheurende wolven, die in schaapskleren rondlopen om des te meer verwoesting aan te richten op de vreedzame weiden der lammeren!

[3] Ik zeg  jullie: Al het uiterlijke, al is het op zichzelf nog zo zuiver, doodt; alleen de geest heeft het leven en maakt alles levend waar hij in doordringt. Jullie moeten Mijn leer daarom ook heel kort en eenvoudig samenvatten, slechts voorzover de mensen deze over het algemeen nodig hebben. En wie deze leer in praktijk brengt, zal ook in de mate van zijn werkzaamheid de geest van God in zichzelf opwekken, en pas dan zal deze geest in het licht en het vuur van alle waarheid de ziel tot leven wekken, die dan in alle waarheid en wijsheid uit God binnengeleid zal worden; zij zal dan in en uit zichzelf dit en nog onuitsprekelijk veel meer, wat Ik jullie heb verteld, allerduidelijkst vernemen.

[4] Stel je nu voor dat Ik jullie Mijn hele schepping heel analytisch van het grootste tot en met het kleinste op wonderbaarlijke wijze zou onthullen door vele duizenden van Mijn engelen te ontbieden en hun op te dragen om alles op te schrijven met de hun mogelijke bliksemsnelle manier van schrijven! Ten eerste zouden we daarvoor zoveel van het witte perkament nodig hebben, dat daar bij lange na geen plaats genoeg voor zou zijn in een hele hulsglobe; en zeg Mij eens in de tweede plaats, als al deze eindeloos vele vellen volgeschreven zouden zijn, wanneer zouden jullie dan klaar zijn met het doorlezen van al deze geschriften! Ik hoop nu, dat jullie een beetje beginnen in te zien hoe dwaas dat zou zijn!

[5] Ga naar Memphis, Thebe, Karnag en Alexandrië! Daar zullen jullie bibliotheken aantreffen, allemaal zo echt en juist mogelijk; maar Ik verze­ker jullie, dat geen mens ze in vijfhonderd jaar geheel en al kan doorlezen! Er zou werkelijk Methusalems leeftijd voor nodig zijn om alle schriften en tekens slechts éénmaal door te lezen! En wat zou iemand er aan hebben als hij deze verbazingwekkende moeite zou hebben genomen? Hij zou het gelezene zeker al van dag tot dag, ja uiteindelijk, als hij al flink in de war geraakt zou zijn, van uur tot uur en van minuut tot minuut totaal vergeten, en er voor zijn leven ook niet het minste profijt van hebben.

[6] Merken jullie nu wat voor een totaal andere weg Ik jullie met Mijn leer wil wijzen; waarop men binnen de kortste tijd, als men het maar echt wil, toegang tot alle wijsheid der hemelen verkrijgen kan!

[7] Ik ben deze weg, en de waarheid en het leven. Wie Mij waarachtig liefhebbend in zijn ziel heeft opgenomen, maar niet alleen maar gelovig wat betreft het vernomen woord, maar ook geheel en al wat zijn handelen betreft, tot hem zal Ik altijd in de geest komen, en Ik zal Mij aan hem openbaren en hem verlichten zoals een helder opgaande zon de voordien duistere velden van de aarde.

[8] Met één innerlijke, geestelijke blik zal hij meer over de diepste oorsprong leren kennen dan door tienmaal honderdduizend jaar lang te lezen, gesteld dat het iemand gegeven was om zo lang te leven.

[9] Jullie hebben nu zelf sinds verscheiden dagen, die Ik steeds onderwij­zend en handelend in jullie midden heb doorgebracht, toch heel wat vernomen en gezien, en jullie ziel is daardoor zeer wakker gemaakt, en in jullie hart is liefde, geloof en volledig vertrouwen gekomen; maar als je het alleen hierbij zou laten, dan zouden jullie er werkelijk nog weinig aan hebben voor je ziel, en jullie kennis en weten zou niet meer worden dan wat het nu is.

[10] Jullie moeten van nu af aan zelf werkzaam worden volgens Mijn leer, dan zal je ziel levendiger en lichter worden en pas dan zal Mijn geest in jullie ziel Zijn intrek nemen en je in alle wijsheid binnenleiden.

[11] Daaruit bestaat dus de nieuwe school van het ware leven en de enig ware kennis van God en het leven zelf, en Mijn leer heet een waar evangelie*,

(* 'Evangelie' betekent: 'goede, blijde boodschap') omdat het de mensen leert gaan op de enig juiste en ware weg ter verkrijging van het ware eeuwige leven en van de enige ware liefde en wijsheid van God.

[12] De leer is weliswaar niet groot, en als ze in een boek wordt geschreven, kan ze door iedereen die kan lezen in enkele uren doorgelezen worden. Maar hoe ijverig men ook leest, alleen door te lezen zal men er niet meer profijt van hebben dan wanneer iemand alleen maar uiterlijk met Mijn leer heeft kennis gemaakt, -wat wel in de eerste plaats dient te gebeuren.

[13] Want dit is te vergelijken met een eerste noodzakelijke stap om op reis te gaan; want als Ik van hier naar bijvoorbeeld Damascus zou moeten reizen en nooit de eerste stap zou zetten, dan spreekt het vanzelf dat Ik ook de tweede stap niet zal kunnen zetten en nog minder de daarop volgende stappen die Mij naar Damascus moeten brengen. Maar ook als Ik de eerste stap nog zo stevig zet, en daarna ook de tweede, derde en vierde, dan heeft dat nog geen enkele zin wanneer Ik daarna blijf staan, en het teveel inspanning zou vinden om zo lang door te blijven lopen tot Ik in Damascus ben aangekomen.

[14] Ik heb jullie nu heel duidelijk gemaakt wat je moet doen om waarachtig het eeuwige leven en al zijn gerechtigheid te verwerven. Handel daar dus naar, dan zal Mijn belofte aan jullie allemaal volledig in vervulling gaan; want van het vele wat Ik tot nog toe geopenbaard heb, is dit, wat Ik je nu gezegd en geopenbaard heb, wel het grootste en het belangrijkste voor jullie leven.

[15] Ik heb jullie nu heel veel wonderen van Mijn scheppingen onthuld en geopenbaard, en daarom hebben jullie van Mij heel veel geleerd; maar jullie weten nu enkel wat je hebt gehoord en gezien. Meer dan dat weten jullie echter niet. Maar met de huidige openbaring heb Ik jullie nu haarfijn en overduidelijk getoond, wat jullie en iedereen te doen staat om tot de onbegrensde zelfaanschouwing van alle wonderen van de eindeloos grote schepping van God te geraken, die dan niet meer zal vergaan, maar eeuwig zal blijven bestaan."

 

125 De noodzaak om zichzelf te onderzoeken

 

[1] (DE HEER:) "Dus jullie moeten nu je best doen om hiernaar te handelen; doe alle moeite en onderzoek jezelf of je niets nalaat, zodat je uiteindelijk niet hoeft te zeggen: 'Kijk nu eens, nu heb ik gedurende tien tot twintig jaar alles gedaan wat de nieuwe leer me voorschreef, en toch ben ik nog geen stap verder gekomen, ik merk nog altijd niets van een bijzondere verlichting in mezelf, en van het zogenaamde eeuwige leven bespeur ik ook nog bitter weinig in mezelf! Wat mankeert er dan nog aan?'

[2] En daarom zeg Ik tegen jullie: Ga zorgvuldig bij jezelf na, of er niet nog sterke, wereldse, baatzuchtige gedachten jullie hart besluipen, of jullie hart, en daarom ook jullie ziel, niet af en toe bevangen is door hoogmoed, door een zekere te overdreven zuinigheid -een jongste zus van gierigheid -, eerzucht, neiging tot oordelen, graag gelijk willen hebben, neiging tot lichamelijke wellust, en door meer van dergelijke zaken! Zolang dit nog bij de een of de ander het geval is, zal hij de belofte, dat wil zeggen het volledig in vervulling gaan ervan, aan zichzelf nog niet meemaken.

[3] Want kijk maar naar de most en de zuivere, geestrijke wijn in een vat of een zak! Zolang er zich nog grove en vreemde bestanddelen in de most bevinden, zal deze gisten en niet tot zuiverheid komen; maar als deze bestanddelen er eenmaal geheel en al uit verwijderd zijn, wordt het rustiger en rustiger in het vat, de most wordt helder en wordt een zuivere, volle geestrijke wijn­

[4] Het zal vaak voorkomen, dat menigeen er niet ver vanaf is het Godsrijk in zijn ziel ten volle te bezitten, en toch zal hij het niet in bezit nemen, omdat hij zichzelf te weinig onderzoekt en niet in de gaten heeft met wat voor aardse eigenschappen zijn ziel mogelijk nog behept is. Als hij zichzelf echter zorgvuldiger zou testen, zou hij spoedig ontdekken dat hij bijvoorbeeld nog zeer gevoelig is en nog gemakkelijk door een kleinigheidje beledigd kan worden.

[5] 'Ja', zegt dan iemand, 'moet een mens dan helemaal geen eergevoel hebben?' O ja, zeg Ik, de mens kan zeer zeker eergevoel hebben, maar dat moet van de edelste soort zijn! Wanneer iemand, die nog zwak van geest is je heeft beledigd, moetje niet boos op hem worden,.maar naar hem toe gaan en zeggen: 'Vriend, mij kun je nergens mee beledigen; want ik houd van jou en alle mensen! Degenen, die tegen mij vloeken, zegen Ik en die mij kwaad doen, doe ik zoveel ik kan alleen maar goed! Maar het is niet netjes, dat iemand een ander beledigt; doe dat daarom voortaan met meer voor je hoogst eigen heil! Want je zou met je steeds groeiende zucht tot beledigen wel eens iemand kunnen treffen die je dat zeer kwalijk nam en je dan grote en zeker heel onprettige. Onaangenaamheden zou kunnen bezorgen, en dan heb je het alleen aan jezelf te wijten datje iets onaange­naams is overkomen! ‘

[6] Als jullie met iemand, die je heeft beledigd, zonder de minste kwaadheid in je hart zo kunt spreken, dan hebben jullie een volkomen gerechtvaar­digd, edel en goddelijk eergevoel in je hart. En als je vanwege zoiets nog een klein beetje van een soort boosheid in jezelf bemerkt, en bitter en onvriendelijk op zo iemand reageert, dan is dat nog het gevolg van geringe, in jullie ziel verborgen hoogmoed, en alleen al hierdoor kan de vereniging van je ziel met Mijn lichtgeest in jezelf nog lang worden verhinderd.

[7] Of een van jullie wordt meerdere keren aangesproken door een en dezelfde arme man, die om een niet geringe aalmoes vraagt. Jullie hebben het wel en kunnen de arme nog duizend maal zoveel geven als jullie hem al gegeven hebben; maar omdat hij min of meer brutaal is ergeren jullie je aan hem, en jullie wijzen hem de deur terwijl je hem te verstaan geeft, dat hij niet zo vaak moet komen en denken dat men hem iedere keer wanneer hij komt een aalmoes geeft!

[8] Ja, kijk, dat zijn voor een werelds denkend mens wel heel verstandige woorden, en de bedelaar heeft zo'n kleine terechtwijzing ook verdiend; maar degene die de arme man zo tegemoet treedt, is toch nog lang niet rijp voor Mijn rijk, want Ik laat Mijn zon alle dagen opkomen en schijnen over goede en slechte mensen, en ten gunste van alle schepselen.

[9] Dezelfde straal die de vergulde paleizen van de koningen verheerlijkt en in de wijnranken het edelste van alle sappen zuivert, doet rijpen en zoet maakt, verspreidt ook zijn licht over poelen en riolen en ergert zich niet aan het gekwaak van de kikkers en het getjirp van de krekels. Achter een dergelijke terughoudendheid zit nog iets karigs, en die karigheid en te grote geldelijke zuinigheid komt bepaald dicht in de buurt van gierigheid en vertroebelt de levensmost van de ziel; en zolang dat nog ononderbroken het geval is, produceert de ziel geen zuivere en geestrijke levenswijn.

[10] Wie echter welgesteld is, en als zodanig alleen maar echte grote vreugde ondervindt door te geven, en de arme er niet op aankijkt dat hij hem al diverse keren een kleine gave heeft geschonken, is dan wat dit punt betreft reeds klaar om Mijn rijk binnen te gaan, als hij tenminste geen rekening hoeft te houden met een andere kleine fout in zijn ziel.

[11] Daarom zeg Ik tegen jullie, dat je jezelf steeds in. alles nauwkeurig moet onderzoeken en je moet verheffen tot het levensniveau waarop je in jezelf helder en bewust waarneemt datje vrij bent van alle aardse slakken"

 

126 Naastenliefde als regelaar van spaarzaamheid

 

[1] (DE HEER:) 'Ja', zegt weer iemand van jullie bij zichzelf, 'dat is allemaal wel juist van dat zelfonderzoek; maar waar haalt men een maatstaf die altijd juist is voor het zuivere gevoel en het geweten? De mens raakt vanaf de wieg vertrouwd met de gevoelens die het volk heeft ten aanzien van wat moreel juist is, en vindt alles goed wat hij volledig beantwoordend aan deze gevoelens doet; ja, als hij in strijd hiermee zou handelen, zou hij menen dat hij een zonde begaat.

[2] Bij een volk hoort spaarzaamheid een aanbevolen en aan.geprezen belangrijke deugd te zijn: Wie in zijn jeugd en op mannelijke leeftijd spaart, hoeft als hij oud is geen gebrek te lijden, en wie niet werkt en spaart zal ook niet eten! ,

[3] Mijn beste vrienden! Deze op zichzelf absoluut niet afkeurenswaardige principes zijn Mij heel goed bekend. Ze kunnen en moeten overal waar een volk in groepen met elkaar samenleeft, bestaan en gehandhaafd worden, maar steeds in de voor het leven edelste zin van het woord. Opdat ze echter alleen in deze zin in de samenlevingen van mensen bestaan en nooit onderschat en overdreven worden, moeten ze vergezeld gaan van een houdbare en zeer betrouwbare regulator. En waaruit moet deze regulator bestaan? Uit niets en niemand anders dan alleen uit de ware en zuivere naastenliefde, waarvan de verstandige belangrijkste grondregel als volgt luidt: Voor zijn naaste wenst en doet de mens van harte precies alles waarvan hij redelijkerwijs en wijselijk kan wensen en willen, dat anderen het ook voor hem zelf willen doen en overhebben.

[4] Wie goed bij deze grondregel stilstaat, zal gauw zien dat hij als geen ander alle mensen zal aansporen tot een zekere ijver en ook tot ware en edele spaarzaamheid voor het leven; want als het mij onaangenaam is, dat een ander niets uitvoert terwijl ik werkzaam ben, dan moet ik ook niet terwijl een ander werkt, werkeloos toezien!

[5] Als iedereen dit uit ware, edele naastenliefde voor het leven doet, dan zullen er in een samenleving spoedig nog maar heel weinig mensen zijn die men 'armen' zou kunnen noemen. Behalve mensen die lam zijn, gebrekkig, blind, doof en melaats, zullen er weinigen meer zijn die de gemeenschap tot last zijn; maar deze moeten dan wel met een vreugdevol hart voorkomend verzorgd worden.

[6] Er zullen in een gemeenschap ook een of meer leraren zijn, die geen tijd hebben om met het werk van hun handen in hun levensonderhoud te voorzien. De gemeenschap dient dan in zoverre voor hen te zorgen, dat het voor hen niet nodig zal zijn om de tijd die voor het onderwijzen van jullie kinderen en jezelf bestemd is, te besteden aan werken op het land! Dat is ook een daad van bijzondere naastenliefde, die hoog bovenaan staat. Want degene die jullie hardwerkend van geestelijke en derhalve ware levensschatten voorziet, moeten jullie natuurlijk geen gebrek laten lijden wat zijn lichamelijk leven betreft.

{7] Wie echter een dergelijke genade van Mij gekregen heeft en geroepen is om voor de mensen in Mijn naam een leraar te zijn, moet wel bedenken dat hij die genade voor niets van Mij gekregen heeft en zich daarom niet moet laten betalen voor het doorgeven hiervan! Een echte leraar zal ook datgene wat hij voor niets van Mij gekregen heeft, voor niets doorgeven. En degenen die door hem onderwezen worden, moeten dan uit ware liefde tot Mij de leraar, die Ik naar hen gezonden heb, wel op eigen initiatief met alle liefde opnemen en op geen enkele wijze gebrek laten lijden; want het spreekt natuurlijk vanzelf, dat wat zij voor iemand doen die door Mij gezonden is, beschouwd wordt alsof ze het voor Mijzelf gedaan hebben!

[8] Maar wat ze doen, behoren ze altijd met grote vreugde te doen, opdat het hart van de leraar niet bedroefd wordt vanwege de hardheid van de harten van de leden van de gemeenschap, en hij met vreugdevol hart ziet, hoe Mijn woord uit zijn mond meteen de edelste vruchten van het ware, innerlijke leven begint te dragen.

[9] Jullie zien nu, dat de ware, edele en laten we zeggen verstandige naastenliefde voor dit aardse leven de betrouwbaarste maatstaf is om na te gaan, of en hoe zuiver het er in de ziel uitziet. Gebruik deze daarom vóór alles, dan zullen jullie hiervan spoedig de zegenrijkste vruchten oogsten voor de schuren van het eeuwige leven in het licht van Mijn geest binnen in jezelf! - Mathaël, hoe denk je nu over het zuiver houden van deze leer die Ik nu aan jullie heb gegeven? Is ze zo voor alle mensen tot aan het einde aller tijden zuiver te houden of niet?"

[10] MATHAËL zegt, diep getroffen door de waarheid van Mijn woorden: 'Heer, een korte pauze slechts, en dan wil ik U ook door middel van woorden danken voor deze te belangrijke opheldering en terechtwijzing van al mijn bezwaren! Ja, deze lofprijzing moet luid uitgesproken worden! Maar nu is mijn hart nog te ontroerd en te berouwvol, daarom een weinig rust voor mijn ziel, o Heer, Gij, eeuwig hoogst Wijze!'

 

127 De liefde als meest ware lofprijzing van God

De Heer geeft gelijkenissen over de aarde en het planten

 

[1] Na een poosje had Mathaël zich weer hersteld en wilde zo'n echt groots dithyrambisch lofgezang voor Mij gaan aanheffen.

[2] IK zei echter tegen hem: 'Vriend, wat jij hier openlijk wilt uitspreken weet Ik bij voorbaat allang van A tot Z; laat het daarom maar! Ik ben geen vriend van zulke grootse lofprijzingen. De lofprijzing die Mij het alleraan­genaamst is, is dat je Mij in het diepst van je hart waarachtig liefhebt!

[3] Als je bij je volk bent, kun je wel met alle enthousiasme veel ophef over Mij maken, en Ik zal het je vergelden met allerlei genadegaven voor hart, ziel en geest; maar hier in Mijn tegenwoordigheid is zoiets zeker niet nodig, omdat alle andere aanwezigen Mij toch al evengoed kennen als jij , en Mij ook eren, evenals jij.

[4] Geloof me: Iets wat groter, verhevener en God meer waardig is dan Davids psalmen en Salomo's hooglied is er op aarde sinds Noach niet geschreven en gezongen. Maar daarom zijn David en Salomo Mij niet meer waard en. welgevalliger geworden! Salomo heeft zichzelf uiteindelijk geheel bulten Mijn genade geplaatst, en David werd niet door zijn psalmen een man naar Gods hart, maar alleen doordat hij Mijn wil heeft erkend en er vrijwillig naar heeft gehandeld. En pas omdat hij dat deed, kregen zijn psalmen waarde voor Mij. Je ziet nu dus, wat alleen waarde voor Mij heeft. Doe dat dus, en je zult Mij daardoor het meest eren, tot Mijn ware vreugde en tot waar heil voor je ziel!

[5] En nu moet Mijn Roclus eens hier komen; want Ik zie dat hij nog iets op zijn hart heeft en daar graag een nadere uitleg over wil hebben, die hij dan ook zal krijgen. Roclus, kom dichter bij Me, want Ik heb nog het een en ander met je te bespreken!"

[6] Toen ROCLUS dit hoorde kwam hij snel naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, hier staat Uw minste en hoogst nutteloze knecht al dienstvaardig voor U! Gebied, o Heer, en ik zal het meteen precies uitvoeren! Want ik heb Uw woorden van zojuist nauwkeurig vernomen, heb ze in het liefdevuur van mijn hart getoetst en vond daarin zelfs alles natuurlijk en naar wat U, o Heer hebt geleerd en zo getrouwen duidelijk hebt uiteengezet. Weten en inzien moet weliswaar het eerste zijn, -maar meteen daarop volgt het handelen ernaar; want alle kennis en inzicht heeft zonder handelen.~een enkele waarde! Daar ben ik nu zo volledig van overtuigd, dat alle wijzen van de hele aarde mij niet tot een andere overtuiging zouden kunnen brengen. Daarom hoeft U, o Heer, slechts te gebieden en ik zal meteen aan het werk gaan!"

[7] 'Ja, ja", zeg IK, "er ligt wel een groot werk voor ons, en er zijn nog maar weinig arbeiders! De oogst zou groot kunnen uitvallen, de gewassen zijn rijp geworden; maar er zijn slechts weinig maaiers en arenlezers. Daarom is het hoog tijd om aan het werk te gaan, zodat de tarwe in Mijn schuren wordt gebracht voordat er stormen komen die het edele levensgraan er uit slaan en verstrooien, en de vogels dan komen om hun grote honger ermee te stillen.

[8] Er staat weliswaar op de Libanon nog menige ceder onder welks takken Samuël eens gebeden heeft. Toen waren deze bomen nog jong, volbracht en weelderig, en de in woede ontstoken stormen probeerden tevergeefs hun woede daarop te koelen. Maar de ouderdom komt met gebreken en de pezen van zijn verbleekte leven worden voos! Daarom hebben de oude ceders van de Libanon nu nog wel hier en daar kracht in een enkele tak, en ze trotseren nog menige storm met het deel dat nog gezond is; maar meer dan tweederde van de takken is al afgevallen en die er nog over zijn -nauwelijks een derde -zijn nog maar voor de helft gezond en bieden nog slechts aan de apen een armzalig onderkomen en een zwakke bescherming tegen de stormen waar de Libanon voor bekend staat. Nu heb je overrijp zaad om te oogsten en als een verstandige houtvester de Libanon met jonge ceders nieuw te beplanten; maar hoe moetje te werk gaan om tijdig klaar te zijn vóór de tijd van de grote stormen? -Begrijp je Me wel, Mijn vriend?"

[9] ROCLUS kijkt verbaasd en zegt: 'Heer, dat U deze keer zuiver Grieks hebt gesproken, heb ik wel verstaan; maar van de eigenlijke zin van Uw woord heb ik niet één lettergreep begrepen! Heer, waar hebt U dan op aarde een akker, die nu vol rijpe tarwe staat en gemaaid moet worden? Zeg me waar die is, dan zullen er morgen al duizend maaiers en arenlezers bedrijvig aan het werk zijn, en de op handen zijnde stormen kunnen dan rustig hun gang gaan over de droge stoppels!

[10] Maar wat gaat ons de Libanon aan, waarop nu al bijna geen ceders meer staan? De eigenaren ervan moeten maar zien hoe ze hem opnieuw beplanten, en de vele apen kunnen nog lang rondspringen op de dikke, nog zeer sterke takken en twijgen van de oude bescherming en zaad biedende ceders van Samuel, David en Salomo! Ik denk dat het veel beter zou zijn om ons zoveel mogelijk te bekommeren om de ware cultuur van de mensen, en de Libanon met rust te laten. Uw akker, die U waarschijnlijk ergens bij Nazareth bezit, of misschien alleen maar gepacht heeft, neem ik meteen voor mijn rekening, en morgenavond staat er geen halm meer op het open veld bloot aan de storm die op komst is! Heer, U hoeft het daarom maar te zeggen en over enkele uren zet ik meteen zonder moeite zesdui­zend handen aan het werk"

 

128 De geestelijke betekenis van de twee gelijkenissen

 

[1] IK zeg: 'Mijn vriend, zie, de vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen; maar Ik, nu als Mensenzoon, heb op deze aarde zelfs niet eens een steen die Ik volgens wereldse wetten als Mijn eigendom onder Mijn hoofd zou kunnen leggen, -laat staan een aards veld vol met tarwe, dat nu maaiers nodig zou hebben!

[2] De 'akker' die Ik bedoel, is deze wereld, en de rijpe 'tarwe' hierop, zijn de mensen, en met de 'maaiers', bedoel Ik degenen die Ik Mijn leerlingen noem. Deze moeten de wereld intrekken en de mensen bekeren en allen op de juiste weg brengen die op zij­ en dwaalwegen wandelen en met drievoudig bedekte ogen een veilig onderkomen zoeken maar er geen kunnen vinden.

[3] 'Rijp' zijn ze, omdat in hen het streven naar een hoger doel wakker en levend is geworden. Allen zoeken de levende, met alle zaligheid bekroonde rust -maar via dwaalwegen -en ze bereiken derhalve ondanks hun zoeken niets anders dan uiteindelijk de dood van hun lichaam; en over hetgeen verder reikt in de richting van gene zijde, heerst bij eenieder de donkerste nacht.

[4] Zolang de mens zo'n behoefte niet in zichzelf voelt, maar geheel als een dier, onbekommerd wat betreft zijn levenssfeer in wat voor toestand deze. ook overgaat, maar voortleeft, en eet als een poliep op de zeebodem, dan is er in hem nog geen rijpheid voor een hogere openbaring aanwezig; maar mensen, die naar van alles op zoek zijn, zoals er nu zelfs onder de heidenen buitengewoon veel zijn op bijna een derde van de bewoonde aar:de,. die ook vol begeerte naar het bezitten van zaligheid verlangen ook al is die slechts gedroomd, en die vaak begraven zijn in allerlei hartstocht, die zijn een rijp 'gewas', rijp voor het zien van hogere dingen, voor de waarheid, dus voor Mijn rijk; en daarom zijn er veel maaiers nodig, leraren uit Mijn school, toegerust met alle liefde, geduld, zachtmoedigheid, wijsheid en kracht.

[5] En zie, daar zijn er nu nog maar weinig van; behalve jullie zijn er verder geen, behalve de Moren die hier waren en hier voor hun stam het nodige licht gehaald hebben en daarmee in hun land ook goed zullen werken! Daarom moeten jullie van nu af aan, omdat je met weinigen bent,je handen met !n de schoot leggen, maar zonder ophouden werken, opdat het aantal maaiers op de grote levensakker van Mijn gewassen steeds groter wordt! ­Dat is het wat Ik je wilde zeggen toen Ik daarstraks over Mijn akker sprak, over de rijpe vrucht, en het daarvoor te kleine aantal maaiers.

[6] En wat de oude 'Libanon' met zijn ceders betreft, daarmee is de Schrift bedoeld van Mozes tot aan deze tijden. Die bestaat nog wel, maar haar beelden zijn oud en voos geworden zoals de vroeger zo heerlijke ceders, Waaruit de oude tempel in Jeruzalem, vooral van binnen, is gebouwd, en van welk hout al veel eerder de wonderbaarlijke ark van het verbond is gebouwd.

[7] De 'ceders' staan dus voor de woorden en wetten in de Schrift. Ooit, toen de ceders op de Libanon nog jong en krachtig waren, brachten ze de mensen veel nut, en een rechter, Samuël, kon waarachtig bidden onder hun takken. Maar het aardse winstbejag van de mensen heeft de mooie Libanon bijna geheel van zijn ceders ontdaan, en op de.plaats van de oude en gezonde ceders groeide maar al te gauw allerlei wild struikgewas, en zelfs de oude nog overgebleven ceders met hun vele voos geworden takken dienen nu meer de apen dan de mensen tot beschutting en gerief, -maar natuurlijk alleen maar toevallig; want een aap kan de waarde van een. ceder niet onderkennen, en hem dus ook niet waarderen en er de doelmatigheid van bepalen.

[8] En zo vergaat het nu de oude Schrift en de profeten. Men vereert het oude boek op een altaar, aanbidt het schrikbarend dom en blind als een godheid en bekommert zich verder helemaal niet om de inhoud, en nog minder en nog zeldzamer handelt men ernaar. Dan lijkt zo Iemand (een Farizeeër) immers volledig op een aap die vrolijk op de dikke takken rondspringt, en degene die hem wil verdrijven er meteen van langs geeft en hem op de vlucht jaagt, omdat de aap een aap is en de kostbare boom gebruikt voor een heel ander doel dan er in de boom van nature is te zoeken en te vinden.

[9] En daarom is de Schrift voor de mensen niets meer dan een oude voze ceder voor de apen, en op de hele Libanon woekeren nu allerlei wilde en vaak giftige struiken. Hiermee zijn bedoeld de door mensen opgestelde verderfelijke en buitengewoon slechte voorschriften, die in de plaats zijn gekomen van de wetten van God; en ook zijn hiermee bedoeld de fijn en smaakvol witgekalkte graven van de profeten, die van binnen vol dood, verrotting en afschuwelijke stank zijn, terwijl er geen acht geslagen wordt op het in de boeken opgetekende levende woord van de profeten in de sfeer waarin het juist bedoeld is. Men aanbidt de Schrift als een heiligdom, en de handen van degene die als onwaardige het boek aanraakt, worden tot bloedens toe met zout ingewreven; maar dat men de woorden van de profeten ter harte neemt en ernaar handelt, o daar is nergens een spoor van te ontdekken! Wat is dan de zogenaamde Heilige Schrift? Niets anders dan de met wild struikgewas overwoekerde Libanon, nu een woonplaats van de apen, en niet meer van God toegedane mensen!

[10] Na verloop van tijd kan het met de leer die Ik nu geef ook wel zo gaan dat men deze als een heilig relikwie als een afgod aanbidt, en dat men, lichtzinnig en gewetenloos, zich verder helemaal niet bekommert om.de innerlijke betekenis en geest van juist deze leer van Mij, maar dat men zich zal richten naar de voorschriften van mensen en zal zeggen: 'Wat hebben we verder nog nodig?'

[11] Maar dan zal ook die grote droefheid en ellende komen waarover de profeet Daniël heeft gesproken toen hij op de heilige plaats stond en zei: 'In die tijd zal er een droefheid en ellende onder de mensen zijn zoals er sinds het begin van de wereld nog niet heeft bestaan! ' - Ik denk, dat je de twee beelden die Ik zojuist gebruikte nu wel zult begrijpen!"

 

129 De geestelijke rijpheid van de maaiers van de Heer

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja Heer, nu begrijp ik het precies; maar dit begrip maakt me nu heel weemoedig! Maar wat momenteel het te geringe aantal van die bepaalde maaiers betreft, hebt U, o Heer, vast nog een groot aantal Raphaël’s achter de hand. Deze zouden de mensen toch in de gedaante van Raphaël kunnen benaderen en hen meteen bekeren, zoals Raphaël mij ook radicaal van mijn atheïsme heeft bekeerd; en dan zou alles binnen enkele uren op de hele aarde geregeld zijn! Ik ben immers ook een mens en deze manier van onderricht heeft me niet in het minst geschaad; dat zal dus ook alle andere mensen even weinig of misschien nog minder schaden."

[2] IK zeg: 'Dat is ook zo, Mijn vriend, dat zal gedeeltelijk van nu af aan ook vaak gebeuren, maar alleen bij mensen die wat betreft kennis en ervaring met jou vergelijkbaar zijn, ook wat jouw nuchtere gerechtigheids­zin betreft. Alleen zijn er juist niet zoveel van zulke mensen op aarde. Degenen, die het zuiverst en best zijn van de hele aarde bevinden zich nu allen hier; want Ik heb gewild, dat ze allemaal van verre en van dichtbij hier bij Mij samenkomen.

[3] Ik heb allang van te voren al hun omstandigheden Zelf zo gepland en voorzien, dat ze daardoor precies in deze tijd hier moesten aankomen, om door Mijzelf en door Mijn engelen onderwezen te worden. Ze hebben ook allemaal net als jij het onderricht linea recta uit de hemelen ontvangen; maar dit zijn ze dan ook allemaal!

[4] Voor alle anderen zou deze allerhoogste en geestelijk onverbiddelijke manier van onderwijzen helemaal niet goed zijn en het zou hen zeker meer schaden dan baten, omdat ze, als een noodzakelijk gevolg van de wonderen die erbij zijn verricht, niet anders zouden kunnen dan alles geloven wat hier onderwezen werd; en daardoor zou het dan voor altijd, of in ieder geval voor zeer lange tijd, gedaan zijn met het vrij verwerven van inzicht en met de vrije wil. Bij jullie valt deze zorg weg, omdat jullie in heel veel dingen een goed gefundeerd inzicht en een grote ervaring hebben.

[5] Zeg eens, of jou ook maar één wonder in verwarring heeft gebracht! Jij ging er bij je eigen wonderdoenerij alleen vanuit, dat er op de hele wereld geen bovennatuurlijk wonder zou kunnen bestaan; maar dat er mensen zouden zijn die door hun talent en hun vaardigheden het een en ander afgekeken hebben van de geheime natuurkrachten, het dan zelf op gang brachten en dan zo de andere schapen van mensen noodgedwongen tot de hoogste verbazing moesten brengen, omdat die in de verste verte niet konden vermoeden hoe een wonder met heel natuurlijke krachten kan gebeuren.

[6] Voor iemand zoals jij is geen enkel wonder dwingend; want die zal al vlug heimelijk gaan informeren en zeggen: 'CUR, QUOMODO, QUANDO, QUIBUS AUXILIIS?' *, (* 'Waarom, hoe, wanneer, met welke hulpmiddelen?') zoals ook bij jou het geval was. Je was niet zo heel erg verbaasd over het plotseling ontstaan van het totaal nieuwe huis, de tuin, de haven en de vijf schepen; want je hebt in Indië immers een magiër leren kennen, die zomaar met een enkel gebaar hele landschappen tevoor­schijn toverde. Waarom zou er dan hier niet iemand zijn, die met een enkel gebaar een tuin met een huis en een haven met schepen tot stand brengt?!

[7] Het kostte Raphaël moeite om je op andere gedachten te brengen; en toen was je nog niet volledig tevredengesteld, want je begon meteen verder te onderzoeken en de geestelijke grondslag ervan moest je helemaal duidelijk gemaakt worden, namelijk hoe langs de puur geestelijke weg van de wil zoiets mogelijk is en hoe men zich dat moet voorstellen. Dit werd dan aanjou en allen die hier aanwezig zijn tot in de kern duidelijk gemaakt, en daarmee was je beslist tevreden; want anders zou je zeker niet zelfbij bijna iedere verklaring gezegd hebben: 'Dat is me nu volkomen duidelijk!' En als je dat zei, dan was het je ook duidelijk; want met onduidelijkheden en een mysterie zou je nooit genoegen hebben genomen! En kijk, zoals het met jou was, was het ook met de betrekkelijk vele aanwezigen hier; niemand nam er genoegen mee om alleen de oppervlakte van de zee te zien, maar ze wilden ook te horen krijgen wat er op haar diepe bodem schuilgaat!

[8] En dat is goed zo, want alleen mensen waarvan het verstand al hoogst wakker en helder is, kunnen zo'n diepere levensopenbaring vatten en begrijpen en dan toch hun vrijheid behouden wat hun inzicht en hun wil betreft, en alleen zulke mensen kan Ik dan ook als ware maaiers op de grote akker van Mijn mensengewassen gebruiken. En tel ze nu zelf maar, je zult er werkelijk niet te veel vinden voor de grote aarde!

[9] Als Ik dan zeg, dat de oogst rijp en groot is, maar dat er slechts heel weinig maaiers zijn, dan zul je daarvan de reden nu hopelijk ook gemak­kelijk inzien. Voor jullie die bekwaam zijn, heb Ik ook niets achtergehou­den, en Ik heb jullie de hele oneindigheid uiteengezet en onthuld, en ook de hoofdlijnen van de eeuwigheid, zo ver en diepgaand als dit enigszins mogelijk was voor jullie niet bepaald zeer scherp ontwikkeld verstand; en Ik heb jullie ook overduidelijk aangegeven wat Mijn geest in jullie je dan pas allemaal zal onthullen.

[10] Dit alles kon Ik, zoals gezegd, alleen aan jullie vertellen en verder nu aan geen enkel mens meer op deze hele lieve aarde, omdat ze de hiervoor nodige geschiktheid, zonder vooroordelen, helemaal niet bezitten, en ook nog lang niet zullen bezitten omdat ze enerzijds nog in allerlei bijgeloof vastzitten en anderzijds nog te diep rond woelen in zeer zelfzuchtige en lage wereldse belangen en winstbejag; en omdat ze daarom ten eerste helemaal geen behoefte hebben aan alle nog zo zuivere geestelijke ver­schijnselen en deze ten tweede beschouwen als iets wat voor het leven helemaal niet nodig en meestal alleen maar zeer lastig is, en hen in hun vrije doen en laten belemmert.

[11] Wil je naar hen soms een engel Raphaël sturen?! Ik zeg je, deze verschillende soorten mensen hebben ten eerste voor zulke buitengewone verschijnselen geen capaciteiten, ten tweede hebben ze geen gevoel en ten derde zou het hun veel meer schaden dan baten!

[12] De bij­ en blindgelovigen echter zouden dit weliswaar allemaal maar al te snel geloven, maar dan van Mij , van Raphaël en tenslotte ook van jullie, als zijnde Mijn vrienden, afbeeldingen maken, er tempels voor bouwen en ons dan net als hun afgoden vereren en aanbidden. De eigenlijke door de wereld bezoedelde mensen zouden ons als bedriegers en werkschuwe luiaards verdrijven, en als wij hen met goddelijke macht en kracht zouden gaan behandelen, zouden ze toch niet naar ons luisteren, maar proberen om ons te doden en uit te roeien, omdat wij volgens hun begrippen voor de maatschappij zeer schadelijke vijanden zijn, zoals dit Mij Zelf uiteindelijk nog zal overkomen.

[13] Hieraan kun je nu gemakkelijk zien, hoeveel geschikte maaiers wij nu op de lieve, grote aarde tellen! Wat blijft er dan anders over dan zelf aan het werk te gaan en stevig te werken zolang het klare daglicht dit toestaat; want als de nacht eenmaal volledig is gevallen, zal niemand gemakkelijk kunnen werken. Daarom zijn wij allen hier nu bij elkaar, en zullen vandaag spoedig na zonsopgang allemaal aan het grote werk begin­nen.

 

130 Aanwijzingen van de Heer voor de verbreiding van het evangelie

 

[1] (DE HEER: ) 'Laten we ook vooral niet hardop van tevoren beweren: ' Zo en zo zal het gaan!' Want als het grote werk moet slagen, dan mag zelfs Ik niet een scherpe blik in de toekomst werpen, opdat er tussen Mij en de door Mij geschapen mensen vooral niet het minste in komt te staan dat ook maar enige invloed zou kunnen uitoefenen op de vrije wil van de mensen.

[2] Wij van onze kant moeten daarom ook niets anders doen dan de mensen enkel de volle komst van Gods rijk van de zuivere liefde en waarheid verkondigen, en alleen als het nodig is er een klein wonder aan toevoegen, dat zich echter altijd alleen maar als een weldaad kenbaar moet maken en nooit als een straf of zelfs als een met toorn vervulde wraak zelfs dan niet wanneer wij door de blinde en derhalve ook zeker zeer ondankbare mensen het grootste ongemak te verduren zouden krijgen. Als een van jullie dat Zou doen, dan zou hij in plaats van iets goeds, alleen maar iets slechts bewerkstelligen en dan zou Ik genoodzaakt zijn om al Mijn genade aan hem te onttrekken en hem tenslotte met toorn in Mijn ogen aan te zien.

[3] Mijn leer moet dus zonder enige uiterlijke en nog minder innerlijke dwang aan de mensen en volkeren in de hele wereld gegeven worden, en er mogen alleen daar wonderen gedaan worden, waar de mensen ten eerste een levendig het hele hart overtuigend, vast geloof hebben, waarin geen enkele uiterlijke twijfel meer voorkomt, en verder veel ervaring en veel kennis bezitten wat de verschillende dingen betreft.

[4] Voor zeer licht­ en bijgelovige mensen moeten geen wonderen gedaan worden, omdat ze daardoor meteen beroofd zouden worden van iedere vonk van hun toch al zwakke vrije wil! En dan zou Mijn nieuwe leer uit de hemelen voor hen absoluut niet nuttiger zijn dan hun oude bijgeloof; want ze zouden meteen aan de woorden uit de hemelen een bijzondere, goddelijk magische werking toe gaan schrijven, ze op zich laten inwerken, en zich geheel passief op gaan stellen in alle dingen en omstandigheden, en al het handelen volgens Mijn leer laten voor wat het is.

[5] Ja, uiteindelijk zouden ze zelfs zo traag worden als tegenwoordig veel welgestelde joden, voor wie het zelfs teveel moeite is om zelf tot God te bidden; zij betalen de Farizeeën en ook andere mensen om voor hen bidden, omdat ze er zelf veel te weinig tijd voor zouden hebben, en het ook veel te lastig voor hen is om die vele ellenlange gebeden zelf voor zich uit te murmelen­

[6] Als het echter eenmaal zo ellendig ver mocht komen met deze nieuwe leer van Mij, dan kan een algemeen gericht dat alles tot de toestand van de oude waarheid terugbrengt, zoals in de tijden van Noach, zeker niet ver meer zijn.

[7] Leer de mensen daarom de zuiverste waarheid en laat alles wat met mysterieuze en magische wonderen te maken heeft er totaal buiten, omdat anders alles mis zou gaan! Want als iemand het handelen volgens zijn vrije wil achterwege laat en tot een soort vrome traagheid overgaat, dan houdt hij immers op een mens te zijn; dan is zijn waarde minder dan die van een dier, en is hij te vergelijken met onvruchtbaar en wild struikgewas, dat onder inwerking van buitenaf, van het licht van de zon en haar warmte­ slechts als wild gewas zonder vrucht vegeteert en bijna tot geen enkele noodzakelijke zelfwerkzaamheid meer in staat is.

[8] Bij zulke mensen verkilt dan ook de liefde, en de arme naaste is voor hen tenslotte niets anders dan een lastige vlieg geworden, die hen stoort in hun wereldse slaap vol behaaglijkheid. En wat de liefde tot God betreft, daar betalen ze dan allerlei offers en gebeden voor. Zeg me, hoe ziet het er in het hart van zulke mensen dan uit met het rijk van God?! Ik zeg niet, dat deze toestand later bij mensen die deel hebben aan Mijn leer, zonder meer zal optreden, zoals nu bij de Farizeeën en joden; maar het kan gebeuren, en dat binnen niet eens zo heel lange tijd, wanneer jullie als degenen die deze leer uitdragen niet verstandig genoeg te werk gaan.

[9] Want Ik maak jullie immers niet tot gebonden, maar tot geheel vrije boden ter verkondiging van het rijk Gods op aarde. Wel zullen jullie van Mij altijd een aanwijzing krijgen wat je hier of daar moet doen of zeggen, -maar je zult er nooit met je wil toe gedwongen worden, omdat jullie voor alles ook Mijn lieve en nu allereerste kinderen zijn!

[10) Ik zal noch aan jullie noch aan iemand anders ooit Mijn wil die met Mijn wijsheid overeenstemt, opdringen, maar deze alleen te kennen geven door woorden en door raad; dan moeten jullie je die eerst zelf door je eigen wil en door daden eigen maken, en wel door allerlei zelfverloochening in de verschillende dingen van deze wereld.

[11] "Want jullie weten nu immers dat de hele wereld en haar veelsoortige materie er vanwege de geest is, en de geest eeuwig niet omwille van de materie; en daarom zou het dan ook uiterst dom van jullie zijn wanneer je voor de materie zou. kiezen, nu jullie al voor meer dan de helft van je bestaan mensen zijn die in de geest zijn overgegaan. Maar jullie zullen absoluut niet op een of andere manier door Mij gedwongen worden om volledig voor de geest te kiezen; want Iedere beslissing is en blijft de hoogst eigen zaak van ieder mens zelf, omdat daar juist zijn eeuwig leven van afhangt.

[12] Kennis en geloof alleen, ook al is dit zonder enige twijfel, helpt niemand verder, maar slechts het handelen in overeenstemming hiermee! Daarom moeten jullie ook de mensen die voortaan door jullie de waarheid van Mij zullen leren kennen, er vooral toe aanzetten om ernaar te handelen. want als dat niet gebeurt, kunnen de beloften welke Mijn leer bevat ook nooit in vervulling gaan, zoals iemand nooit in Damascus zal aankomen wanneer hij de weg daarheen wel goed kent en ook vast en overtuigd gelooft dat de hem welbekende weg bijna rechtstreeks naar Damascus voert -, maar nooit een stap op deze weg wil zetten; of wanneer hij ook regelmatig van plan is om de reis daadwerkelijk te ondernemen, maar er nooit toe komt zich op weg naar Damascus te begeven omdat hij in feite door allerlei kleine zaken wordt verhinderd'

 

131 Handelen volgens de leer en Gods beloften

Over ceremoniële diensten

 

[1] (DE HEER:) 'Jullie moeten er dus bij je toekomstige leerlingen vooral op toezien dat ze de nieuwe leer niet slechts horen en geloven, maar dat ze ijverig aan de slag gaan volgens de ontvangen leer, die ze als overtuigend waar hebben aangenomen; want deze leer zal in ieder mens pas tot volledige waarheid worden, als hij in zichzelf ook de vervulling van de beloften die er in gedaan word.en begint waar te nemen; en hij uiteindelijk met anders kan doen dan tot zichzelf zeggen: 'Ja, de leer is waarachtig van God, want door deze in praktijk te brengen begint de ene na de andere belofte die daarin gegeven wordt, daadwerkelijk en in waarheid in vervul­ling te gaan!'

[2] Heeft iemand het eenmaal zover gebracht, dan heeft hij reeds gewonnen en daarmee ook Mijn leer, als voorbeeld voor vele anderen die het nog aan het proberen zijn maar nog niet tot werkzaamheid zijn gekomen. Hierdoor aangemoedigd, zullen ze zelf met meer inzet aan het werk gaan; pas dan zal het hun vruchten opleveren, ook al zijn het er in het begin nog zo welrug.

[3] Wees daarom bij het verbreiden en uitdragen van Mijn leer zo slim en verstandig als slangen en vossen, maar wel altijd zo zachtmoedig als duiven, wier vaak schijnbaar morrende gekoer niets anders is dan verhulde liefde, waarom dan ook voor de ouden de duif reeds als een symbool van de liefde

[4] Het komt nu hoofdzakelijk op jullie aan; zoals jullie het zullen aanpakken zal het dan ook gaan. Als jullie ook maar een of andere kleine fout begaan in het allereerste begin, dan zal hierdoor over enkele eeuwen al een hele berg van zonden tegen de juiste orde zichtbaar zijn.

[5] Laatje daarom vooral niet misleiden door zaken die men van oudsher in ere houdt! Niet door de sabbat of de nieuwe maan, niet door de Schrift, de tempel, de graven van de profeten, ook niet door de plaatsen waar Ik Zelf met jullie heb gewerkt, niet door de pure magie van Mijn naam, niet door tempels, huizen van patriarchen of bepaalde uren van de dag; dergelijk uitwendig dwaas gedoe leidt jullie af van de hier vernomen waarheid!

[6] Want dit alles was tot nog toe slechts een beeld, dat stond voor datgene wat nu voor jullie staat in het helderste licht en als de zuiverste en meest onverhulde waarheid; het was slechts een groot tekenschrift over de hele bodem van de aarde heen geschreven, en een grote brief van de Vader in de hemel aan Zijn kinderen op deze aarde, die nu echter, ontdaan van het zegel, open voor jullie ligt en die jullie nu allemaal heel goed hebben kunnen lezen. Maar deze briefheeft nu voor jullie verder geen waarde en ook geen betekenis meer die bepalend is voor het leven.

[7] Alles is nu de liefde tot God en de naaste, maar niet slechts in theorie, maar waarachtig metterdaad; en daar is noch een sabbat noch een nieuwe maan voor nodig, ook geen tempel of een bijzondere tijd, of een fraai omzoomd kleed, een lang onzinnig gebed, noch een onzinnig zoenoffer of het slachten en verbranden van ossen, kalveren en bokken, maar alleen de liefde die Ik jullie nu al zo vaak heb onthuld.

[8] Wordt dus als verbreiders van Mijn leer nergens en nooit zwak voor welk oud voorschrift dan ook, niet eens in de keus van spijzen; want wat met mate en doelmatig door de mond naar binnen gaat, verontreinigt de mens nooit; maar alleen datgene verontreinigt de mens, wat vanuit het hart door de mond naar buiten komt tot schade van de medemens! Zo zullen jullie met deze leer aan de mensen blijvend de ware zegen geven en het ware heil, dat over duizend jaar en nog eens duizend jaar even zuiver zal zijn als Ik het nu geef en gegeven heb!

[9] Maar als jullie ook maar één oude ceremonie met Mijn leer verbinden en bepaalde herdenkingsdagen gaan invoeren en slechts een kleinigheid uit de tempel, dan zal dat van jaar tot jaar toenemen en over enkele eeuwen tot een ware, jullie bekende, Augiasstal worden, die uiteindelijk dan weer door een algemeen gericht gezuiverd zal moeten worden"

 

132 De verlossing van het ceremoniële juk en de wet

 

[1] (DE HEER:) 'Ik geef jullie hiermee een Gods­ en levensleer, die zo ver van iedere ceremonie afstaat als de ene pool van de hemel van de andere; deze behoeft geen sabbat, geen tempel, geen gebedshuis, geen vasten, geen eigen Aäronstaf en -kleed, geen hoofdbedekking met twee horens, geen ark van het verbond, geen rookvat, geen gewijd water en al helemaal geen vervloekt water! In deze leer is de mens zelf alles in alles en heeft niets anders nodig dan zichzelf.

[2] In de oude modelleren werd de mens slechts heel gedeeltelijk en heel materieel voorgesteld als iemand die zichzelf steeds meer veredelt en zich tot een waar geestelijk mens ontwikkelt; daarom was het dan ook nodig dat hij werd voorgesteld in allerlei vormen, vaten en ceremoniële hande­lingen, die symbolisch overeenkwamen met de geest.                         .

[3] In Mijn nieuwe leer echter is de mens een volkomen eenheid met en in zichzelf, als het ware in één punt verenigd, zoals ook Ik Zelf met geheel Mijn vroegere oereeuwige en oneindige Godheid als het ware in één punt verenigd, hier voor jullie sta, en Zelf tegen jullie zeg dat vanaf nu het rijk Gods en zijn gerechtigheid niet meer in de tempel in Jeruzalem gezocht moeten worden of op de berg Garizim, en dat men God niet meer daar moet aanbidden, maar dat men een dergelijke godsdienst overal zal kunnen toepassen waar men is!

[4] Het hart van de mens zal de levende tempel van de ware, ondeelbare en enige God zijn, de daadwerkelijke liefde zal de enig ware godsdienst zijn, en de liefde tot God zal zijn, Hem als Enige in waarheid te aanbidden!

[5] Omdat echter ware liefde tot God zonder daadwerkelijke naastenliefde niet denkbaar is en deze naastenliefde ook niet zonder ware liefde tot God, zijn deze beide vormen van liefde in de grond van de zaak ook slechts één liefde en derhalve één en dezelfde ware aanbidding van God. Wie dat in zich heeft, die heeft alles, de hele wet en het profetendom, in zijn eigen hart verenigd en heeft verder absoluut niets meer nodig.

[6] Hiermee hef Ik nu al het oude en ook de wet van Mozes op; Ik bedoel niet dat men deze voortaan geheel moet negeren - zeker niet -, maar alleen Voorzover deze wet tot nog toe een uiterlijke dwang was om zo en zo te handelen, waar aardse straffen op stonden; want op die manier was de wet een rechter die op ieders nek zat, en een blijvend gericht waar geen mens zich van kon bevrijden. Een mens die gebukt gaat onder de last van de wet, bevindt zich daardoor immers ook in een voortdurend gericht; en wie zich in een gericht bevindt, is geestelijk dood en vervloekt door de innerlijke, goddelijke levensvrijheid.

[7] Alleen.als de wet van hemzelf wordt, en onderworpen is aan de vrijheid van Zijn eigen vrije wil, dan houdt alle gericht, vloek en dood bij de mens op, en dat is nu precies waarom Ik hoofdzakelijk naar deze wereld ben gekomen, om alle mensen te verlossen van het juk van de wet, van het gericht, van de vloek en de dood, en daarom ook neem Ik vanaf nu al het uiterlijke weg en geef jullie daardoor waarachtig aan jezelf terug en maak jullie juist daardoor pas waarachtig tot ware godskinderen en tot heer over iedere wet en het gericht.

[8] Wanneer jullie, en dus ook jullie leerlingen, je voortaan onveranderd aan deze norm houden, dan zal er ook nooit een gericht over jullie kunnen komen, omdat jullie dan immers boven het gericht staan. Maar als jullie je op het een of andere vlak iets gelegen laten liggen aan een oude, uitwendige wet en op een of andere manier nog aan een oude, uiterlijke formaliteit hangen, zullen jullie je ook weer aan een gericht blootstellen en de dood zal in dezelfde mate bezit van jullie nemen als jullie jezelf onder een oude, formele wet hebben geplaatst!"

 

133 De houding van Gods kinderen tegenover politieke staatswetten

 

[1] Hier zegt ROCLUS: 'Ja Heer, hoe zit het dan met de politieke wetten van de staat, moet men zich daaraan houden? Men moet zich hier toch naar richten, ook al is men nog zo zeer heer over zichzelf geworden? Of kan men ook met deze wetten zo omgaan als met die van de grote profeet Mozes?"

[2] IK zeg: 'Maar vriend, hoe kan men verordeningen van een staat wetten noemen? Wetten zijn immers alleen de bekendgemaakte wil van Gód; staatswetten zijn toch alleen maar de hoogst veranderlijke wil van een méns en deze kunnen nooit op iets anders betrekking hebben dan op zeer uiterlijke en materiële zaken die het lichamelijke leven aangaan. Als ze goed zijn, zul je ze ook goedkeuren en aanvaarden met je vrije wil, en als dat het geval is, ben je ook al meester van de staatswetten en dan kun je daardoor niet meer in een gericht komen. Als ze echter slecht zijn, ben je vrij om je er van los te maken en ergens anders naartoe te gaan waar wijzere wetten zijn, of om de wetgever zachtmoedig te wijzen op de gebreken van sommige wetten en hem een juiste en goede raad te geven. Neemt hij de raad aan, dan is het goed om te blijven; maar neemt hij de raad in zijn heersershoogmoed niet aan, trek dan weg! Want de aarde is groot en heeft vele landen, volkeren, rijken, koningen en vorsten.

[3] Als jullie eenmaal zuiver zijn in je innerlijk, dan zal voor jullie ook alles zuiver zijn; want voor een zuiver iemand zijn alle dingen zuiver omdát hij de grond van alles kan zien, wat wil zeggen: Voor de ziende is overdag alles verlicht en voor degene die scherp ziet, is zelfs de nacht niet zonder licht, terwijl voor een blinde alles duister is en de dag bij hem niet de voorkeur geniet boven de nacht.

[4] Wie zich in zijn innerlijk dus eenmaal in de volledige orde bevindt, is ook heer over alle wanorde die ook maar ergens ter wereld kan voorko­men. En omdat hij dat is en in zichzelf niet meer in wanorde kan geraken, wil en kan hij in feite ook wel in iedere politieke samenleving leven, hoe die ook is; hij ziet immers duidelijk, welke weg hij te gaan heeft.

[5] Ik Zelf ben nu toch ook op deze aarde en schik me, wat Mijn uiterlijke persoon betreft, naar de voorgeschreven orde van de Romeinse keizer en kom daar nooit tegen in opstand, ook niet schijnbaar! Verlies Ik daardoor soms iets van de orde in Mijn innerlijke Godswezen? Absoluut niet, -Ik ben die Ik ben, onveranderd, en Mijn raad wordt ook door diegenen aangenomen die de macht van de heerser in handen hebben, en daarom ben Ik Heer en Meester over hen en niemand vraagt Me: 'Heer, hoe doet U dat?'

[6] Geloof Me, iemand die waarachtig heer is geworden over zichzelf, kan ook gemakkelijk heer worden over een heel volk; en niemand zal tegen hem zeggen: 'Vriend, hoe kun je dat?' Want de mensen maken hem zelf tot zo iemand, doordat ze in groten getale naar hem toekomen en hem raadplegen. En wat is een wijze raadgever anders dan een wijze wetgever? En wie wetten geeft, zal toch ook heer zijn over degenen die van hem de wetten hebben gekregen! Zijn Ouran, Mathaël, Mijn edele vriend Cyre­nius hier, Cornelius, Faustus en Julius, soms geen machthebbers en gebieders, terwijl ze toch wetten van Mij hebben aanvaard en Mij hun Heer noemen? Waarom deden ze dat dan? Omdat ze de waarheid en de kracht en macht daarvan aan Mij meer dan duidelijk hebben leren kennen! Wat Ik nu echter spreek en doe, dat en nog veel meer en groters zullen ook jullie binnenkort reeds doen; daarom zullen jullie, dat kan niet anders­ ook op de hele aarde dezelfde werking veroorzaken.

[7] Natuurlijk is daar ook die resolute moed voor nodig, die geen vrees heeft voor de dood van het lichaam; maar waarom zou iemand daar ook bang voor zijn, als het hem uiterst duidelijk is, dat hij het eeuwige leven in zich draagt en volkomen heer is geworden over het leven in zichzelf en daarom ook heel goed moet weten, dat ten eerste degenen die wel zijn lichaam kunnen doden, aan de ziel en haar eeuwige levensgeest absoluut geen schade meer kunnen toebrengen, en dat ten tweede de ziel met het wegvallen van het zware lichaam voor eeuwig een onuitsprekelijke winst ten deel valt, waar alle schatten van deze aarde eeuwig nooit tegenop zouden kunnen wegen!

[8] Wie dat echter in zichzelf in de hoogste en diepste oerhelderheid van het leven ziet, wel, die kan toch geen vrees hebben voor de dood van het lichaam?! En als dat wel nog zo zou zijn, dan lijkt hij duidelijk op een dwaas, die wil huilen omdat men hem van een dwangbuis bevrijdt en hem in plaats daarvan het kleed van de hoogste en ongedwongenste vrijheid en helderheid van het eeuwige leven aanbiedt! Zoiets is echter ondenkbaar en daarom zal het jullie op het juiste moment ook beslist niet aan de nodige moed ontbreken.

[9] Zie daarom vooral heer te worden over jezelf, dan zul je ook heer zijn over alle wetten en ieder gericht, en vrij zijn van iedere vloek van de een of andere wereldse wet!

[10] Jullie moeten er vol inzet naar streven dat degenen die door jullie de innerlijke orde van het leven leren kennen, ook datgene worden wat jullie zelf worden, -dan zullen ze jullie ware broeders en vrienden worden en geen andere wetten meer geven, omdat ze net als jullie zullen inzien dat de innerlijke levenswet alle andere wetten overbodig en volledig onbruik­baar maakt!'

 

134 Grondregels voor de opvoeding van kinderen

 

[1] ROCLUS zegt: 'Heer, dat is allemaal zuiver goud, en de waarheid van dit alles is nu tastbaar duidelijk! Daarom moet in alle eeuwigheid der eeuwig­heden deze leer zo zuiver als diamant blijven; ze zal in de toekomst van mijn instituut ook zo blijven, daar zullen mijn collega's en ik alle zorg aan besteden!

(2] Maar ik heb daarnaast nog een kleinigheid die me nog niet duidelijk is; als Ik ook wat dat betreft weet wat ik moet doen dan is alles in orde, zo zuiver en stevig als een diamant, zoals ik me deze nu eenmaal niet anders kan voorstellen. Mijn vraag betreft de opvoeding van kinderen in Uw leer! Moet men bij hen ook iedere symbolische voorstelling van iets dat men hun bij wil brengen zoveel mogelijk vermijden?"

[3] IK zeg: 'Inderdaad, want voorstellingen door middel van beelden blijven nergens zo vast aanwezig als juist in het gemoed van kinderen; en naderhand kunnen ze zich er moeilijk helemaal van losmaken!

[4] Leer ze eerst maar heel mechanisch lezen, schrijven en rekenen; verder kun je hen de vorm van de aarde nog onthullen; laat hen meteen van alles de ware reden zien, voor zover ze dat aankunnen en ze deze kunnen bevatten! Verrijk hen met allerlei nuttige kennis en laat hen ook samen met jullie allerlei kleine ervaringen opdoen, en maak hen enthousiast voor alles wat goed en waar is.

[5] En geloof me dat kinderen het goede en ware veel eerder begrijpen dan alle vaak zinloze en uitvoerige verzinsels, waaruit ze dan zelflater weer eventuele diepliggende waarheden moeten ontraadselen, wat hen vermoeit en tenslotte passief maakt! Overigens zullen jullie alles wat je moet doen in het helderste licht zien en herkennen wanneer Mijn geest in jezelf jullie in alle waarheid zal binnenleiden! -Als iemand van jullie nu nog iets te vragen heeft, laat hij dit dan doen; want de dag waarop Ik verder zal réizen komt dichterbij en Marcus begint voor de ochtendmaaltijd te zorgen!"

[6] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester van eeuwigheid! Om eerlijk te zijn, en dat zou ik ook nooit meer anders kunnen en willen, ik weet werkelijk geen vraag meer waarmee ik U nog lastig zou kunnen vallen; want nu is alles me duidelijk, omdat de weg me duidelijk is geworden. Ik zou nu natuurlijk nog talloze vragen kunnen stellen over raadsels die ik tot nog toe niet kan doorgronden; maar U heeft nu immers beloofd dat al mijn vragen beantwoord zullen worden, daarom is het nu werkelijk overbodig om over een aantal dingen nog meer vragen te stellen!

[7] Het belangrijkste is nu, dat ons de weg bekend is die wij te gaan hebben om heer en meester te worden over onszelf, waar wij zo lang naar verlangd hebben. Zijn we dat, dan hebben we immers alles; maar zijn we dat niet, dan komen we ook weinig of niets verder, ook al weten we over verschillende dingen het een of ander. Wat mij betreft, ik zou werkelijk niet weten, waar ik nu nog naar zou moeten vragen! Maar daarmee wil ik niet zeggen of aanbevelen, dat iemand anders nu ook geen verdere vragen meer moet stellen!

[8] Ik dank U Heer, voor dit grote licht dat U nu genadig aan Mij hebt gegeven; U alleen komt vanaf nu al mijn liefde en mijn eer toe! Met Uw genadige toestemming ga ik nu meteen weer naar mijn metgezellen, om met hen te overleggen hoe we ons instituut in Uw naam nu zullen vernieuwen. Want wat daar nu is moet geheel worden verwijderd en Uw woord moet er inderdaad worden ingevoerd!"

[9] Roclus wilde nu gaan; maar IK zei tegen hem: 'Blijf nog even; want Ik heb nog enkele zaken met je te regelen!"

 

135 Te verwachten moeilijkheden in het instituut der Essenen

 

[1] ROCLUS zegt: 'O Heer, misschien is er wel geen tweede, die zo graag bij U zou blijven als ik! Wat het ook is, alles wat van U komt is voor mijn hart steeds het hoogste geluk en de grootste zaligheid! Ik brand van verlangen om nog meer van U te vernemen, bijvoorbeeld over de vernieuwing van ons instituut!"

[2] IK zeg: 'Ja vriend,je hebt het goed geraden! Er zijn nog een paar dingen die je daarbij problemen kunnen opleveren, en waarover jullie het oneens zouden kunnen worden; daarom is het goed, als Ik jullie daar Zelf enkele aanwijzingen over geeft

[3] Om te beginnen geef Ik je voorlopig de verzekering, dat Mijn dienaar Raphaël af en toe naar je toe zal komen en jullie met raad en daad terzijde zal staan. Voor de rest van de tijd heeft hij immers al zijn duidelijke instructies en weet hij wat hij moet doen in de tijd dat Ik hier op aarde ben en waar hij zich bij tijd en wijle op moet houden. Deze toezegging die Ik je nu gedaan heb, geldt alleen voor heel bijzondere gevallen die zich in jullie instituut tijdens de periode van de vernieuwing kunnen voordoen.

[4] Maar watje zelf moet doen, zal Ik je nu nog in korte bewoordingen meedelen. Jullie hebben intussen in het instituut nog de uiterst geraffineer­de inrichting om doden op te wekken, zoals die was en nog is; ook bevinden zich daar nu nog precies honderdzeven kinderen van drie tot veertien jaar, waarvan iets meer dan de helft meisjes.Jullie zijn nu in grote verlegenheid, omdat jullie in je mensenkweekplaatsen nauwelijks twintig gelijkende kinderen hebben; jullie hebben nu boden naar alle delen van de wereld gezonden met geschilderde portretten, om tegen elke prijs kinderen aan te kopen die hierop lijken. Maar deze boden doen slechte zaken; want waar ze ook maar iets aantreffen wat er op lijkt, wordt het hun voor geen enkele prijs verkocht, en kinderen die er niet op lijken kunnen ze toch niet gebruiken. - Wat is je reactie op deze gang van zaken?"

[5] Hier krabt ROCLUS hevig achter zijn oor en zegt: 'Ja, Heer, als dat zo is -wat heel begrijpelijk is -, dan is dat een uiterst benarde situatie voor het instituut! Het was inderdaad een grote dwaasheid en tegen mijn wil, om opeens zoveel gestorven kinderen op te nemen; maar onze hoogste leider, met name op het gebied van het weer tot leven wekken van kinderen, gaf me de verzekering dat het prima zou gaan. Alleen ziet het er nu al gauw heel anders uit! Nauwelijks twintig gelijkende kinderen; en de anderen?! Die kunnen we met de lantaarn zoeken waarmee destijds de cynicus de mensen op klaarlichte dag heeft gezocht!

[6] De leider zond weliswaar meteen van veel geld voorziene boden naar alle richtingen; maar als de zaak zo verloopt staan we met ons hele instituut te schande en raken we in grote verlegenheid, tot vrolijk hoongelach van de afgunstige en jaloerse Farizeeën, temeer daar er zich juist dit keer, waar ik me goed van bewust ben, enkele kinderen van Farizeeën onder schijnen te bevinden, waarmee deze afgunstigen zeker van plan zullen zijn om ons aan de tand te voelen!

[7] Oei, dat is werkelijk een heel kwalijke zaak, en dat kan zeer hinderlijk voor mij worden nu ik me vast heb voorgenomen om voortaan alleen nog maar in Uw naam te werken! Hoe kan ik dat nu verstandig oplossen? Daar staat mijn verstand bij stil! Heer, U zou ons natuurlijk uit de verlegenheid kunnen helpen, als het Uw heilige wil was, en U zou het ook kunnen doen omdat wij in ieder geval met ons instituut nooit willens en wetens ook maar in het minst één echte kwade bedoeling hebben gehad!

[8] Onze onwetendheid, waar wij geen schuld aan hebben, kunt U als liefdevolle God, Heer en Meester, ons toch niet ten laste leggen? En ook al zou Uw eeuwig onmetelijke wijsheid iets bij ons vinden waar wij zelf schuld aan hebben, maar waar we echt niets aan kunnen doen, dan is immers Uw nog grotere onmetelijke liefde toch ruim voldoende in staat, om het weg te nemen! Ik en al mijn belangrijkste metgezellen hebben nu eenmaal al onze hoop op U gevestigd en vertrouwen er vast op, dat U ons dit keer uit deze vreselijke verlegenheid zult helpen; wij beloven U dan met heelons hart, dat wij er te allen tijde zorg voor zullen dragen om Uw heilige woord voor altijd zo zuiver te houden als wij het nu met de grootste dankbaarheid in ons hart van U vernomen hebben!"

[9] IK zeg: 'Maar waarom noem je dat dan zo'n grote verlegenheid, terwijl je toch onmiskenbaar Mijn toezegging hebt gekregen dat Ik je indien mogelijk zal helpen?! Want wat Ik iemand beloof, daar houd Ik me aan, dat is nog zekerder dan dat de zon dagelijks op moet gaan en steeds één helft van de aarde verlicht, of de oppervlakte van de aarde nu helder of door wolken en nevels bedekt is! -Wanneer zouden die honderdzeven kinderen dan weer levend naar het huis van hun ouders terugkeren?"

[10] ROCLUS zegt: 'Heer, wat moet ik, wat kan ik U anders antwoorden dan: O Heer, U zijn alle dingen maar al te bekend en daarom ook zeker onze dwaasheden!"

[11] IK zeg: 'Ja, dat is een zeer goed antwoord dat je Me hier geeft! Jullie hebben werkelijk een grote dwaasheid begaan door een veel te korte termijn te stellen voor jullie gefingeerde opwekkingen uit de dood! Jullie zijn daartoe aangemoedigd door enkele geslaagde pogingen en hebben natuurlijk ervaren, dat voor jullie instituut een zo kort mogelijke herbele­vingstermijn niet alleen de minst dure, maar ook zeker de meest aanbeve­lenswaardige is, omdat de hele zaak aan wonderbaarlijkheid wint, ­natuurlijk alleen wat aanzien betreft!

[12] Als jullie voldoende gelijkende kinderen zouden hebben, zou de zaak op jullie manier nog wel uit te voeren zijn; maar omdat juist het belang­rijkste voor jullie geraffineerde bedrog ontbreekt, is het wel begrijpelijk dat jullie daardoor in enorme moeilijkheden zijn geraakt. Ik zou jullie voor deze keer natuurlijk wel uit je grote verlegenheid kunnen helpen; maar dan zou Ik jullie immers onmiskenbaar met bedrog moeten helpen, en kijk, dat gaat niet, hoe lief jullie allen Mij ook zijn! Hier moet iets heel anders gebeuren, wat passend is voor deze aangelegenheid!'

 

136 De bedrieglijke opwekkingen uit de dood door de Essenen worden verboden

 

[1] (DE HEER:) 'Kijk, die jongen daar links van Cyrenius, die nu een beetje sluimert; zijn naam is Josoë! Hij lag al meer dan een jaar in het graf en zijn botten waren zonder vlees. Hij lag niet ver van Nazareth in een grafkelder, en Ik heb hem het leven teruggegeven, en niemand ziet het hem nu aan dat hij al geheel vergaan in het graf heeft gelegen!

[2] Wat Ik met hem kon doen, zou Ik natuurlijk ook met jouw honderdze­ven kinderen kunnen doen, en wel nu meteen, in een enkelogenblik! Maar daarmee zouden jullie ook niet bepaald geholpen zijn; want daardoor zouden de kinderen vóór de afgesproken tijd naar huis naar hun ouders gaan. Jullie moeten je precies aan de afgesproken tijd houden, om nu in dit geval geen nieuwe leugen meer te begaan. Maar dan moet Mijn dienaar naar jullie toe komen en de werkelijke kinderen, weliswaar enigszins in strijd met Mijn orde, in het aardse leven terugroepen in het bijzijn van hun ouders, die voor dat doel daarheen moeten komen opdat ook zij hierdoor als door een machtige impuls in hun grote blindheid zullen zien, dat nu het rijk Gods nabij is gekomen.

[3] En wat jij bij die gelegenheid moet zeggen zal Ik, waar Ik lichamelijk ook moge zijn, je wel in de mond leggen; maar Ik wijs je er voor nu en later heel ernstig op, dat noch jij, noch iemand uit jullie instituut, ooit weer gestorven kinderen aanneemt om hen weer levend te maken, ook niet voor alle schatten ter wereld.

[4] Want als Ik een kind laat sterven dan is daar een hoogst belangrijke reden voor, en het zou tegen Mijn wil zijn en tegen Mijn orde om zulke kinderen weer hier op aarde levend te maken. Wel, wat deze huidige honderdzeven kinderen betreft, dat heb Ik reeds lang tevoren zo beschikt en daarom gebeurt dit niet tegen Mijn wil en in verdere zin ook zeker niet in strijd met Mijn orde; maar voortaan mag zoiets alleen maar gebeuren, en dat hoogst zelden, als dit aan jou of iemand van je opvolgers direct door Mijn geest wordt opgedragen.

[5] Zieken genezen kunnen jullie één, twee of drie keer, zo veel je maar wilt; maar houd je vooral niet meer bezig met het opwekken van mensen die lichamelijk gestorven zijn! Want jullie richten daardoor veel meer schade aan onder de zielen die bevrijd zijn van het vlees, dan de ergste moordenaar aanricht onder de mensen die hun tijd nog op deze wereld te leven hebben.

[6] Wat een vreselijk ongeluk vindt men het op deze wereld als er iemand gedood wordt! Maar aan gene zijde vindt men het vele duizenden malen erger wanneer een reeds daar zijnde, vrije ziel gedwongen wordt om weer in haar sterfelijke, stinkende en logge lijf terug te keren! Je zou er daarom niemand een dienst mee bewijzen als je hem weer terug zou roepen in dit aardse leven.

[7] Er zijn daar wel kwaadaardige zielen die men rustig duivels kan noemen. Die gaat het aan gene zijde zeker tienduizend keer slechter dan de meest arme en vervolgde bedelaar op deze aarde; maar van al deze vele zielen, waarvan men zeker kan aannemen dat het er tot nu toe, volgens de Arabische telwijze, tienduizend miljoen zijn, zou er niet één nog een keer de weg van het vlees willen doormaken. Als zulke ongelukkige zielen al nooit meer naar deze aarde terug willen, hoeveel te minder dan degenen die aan gene zijde gelukkig zijn! Neem dit dus goed ter harte, en wek vooral geen doden meer op! -Heb je dat nu ook begrepen?"

[8] ROCLUS zegt: 'Ja Heer, dat heb ik heel goed begrepen, en ik kan U eeuwig niet dankbaar genoeg zijn voor de buitengewone redding uit onze grote verlegenheid; maar eigenlijk hebben wij ons toch al nooit echt beziggehouden met het werkelijk uit de dood opwekken, omdat het in feite niets anders was dan heel geheim bedrog enkel ten behoeve van de treurende mensheid, dat wil zeggen, wat volgens onze vroegere voorstel­ling van ons beperkte verstand het beste was voor de mensen! Eigenlijk hadden wij er heel weinig voordeel van, omdat het in stand houden van die mensenkweekplaatsen en de aankopen die we daar van tijd tot tijd voor moesten doen, namelijk het aankopen van kinderen, ons steeds ontzettend veel heeft gekost.

[9] Door onze opwekkingen hebben wij de mensen in het grote hierna­maals zeker niet gestoord en daarom denk ik dat we, afgezien van het geringe bedrog, daarmee voor het rijk der zielen heel weinig storende, kwalijke dingen hebben aangericht; want wij hebben de zielen. van de overledenen immers nooit gedwongen om terug te keren naar dit lichamelijke bestaan!'

[10] IK zeg: 'Dat is wel Zo; maar toch heeft dat gemanipuleer van jullie ook wel enige verstoring teweeggebracht in de geestenwereld. Want het gestorven kind is nu eenmaal een burger van de geestenwereld geworden, en na verloop van tijd zijn zijn ouders op deze aarde ook gestorven, en het onechte kind ook; onder gunstige omstandigheden komen zij dan, zoals gewoonlijk, aan gene zijde ook al gauw bij elkaar.

[11] Wel, wat zouden de verraste ouders in de andere wereld dan wel denken van jullie opwekkingsmethode, als ze daar met het echte en het gelijkende onechte kind, dat ze in deze wereld onherroepelijk als echt beschouwden, kennelijk maar al te vlug bijeenkwamen? Denk daar zelf maar een beetje over na!                                                                              .

[12] Want aan gene zijde zal alles wat op deze wereld nog zo geheim gehouden is, tot in de kleinste details zichtbaar worden. Als iemand hier iets nog zo in het geheim en verborgen doet, dan zal het hem aan gene zijde toch vanaf de daken verkondigd worden, zoals men wel zegt, en dat uiterst luid voor miljoenen ogen en oren! Denk jij je nu eens in dat jij, als valse doden opwekker, ook in die sfeer zo te kijk gezet wordt! Wat voor figuur denk je dan te slaan en hoe zou je je voelen?

[13] Als mensen met hun uiterst beperkte waarnemingsvermogen en zintuigen op déze wereld al heel wat onzinnige dingen heel goed onder.­kennen, beoordelen, veroordelen en tenslotte ook flink bestraffen, terwijl ze eigenlijk merendeels niet beschikken over het innerlijk waarheidsvermogen, hoeveel temeer zullen ze dat dáár dan doen, waar de waarheld steeds als een van de onoverwinnelijkste krachten geheel alleen heer en meester is over alles wat bestaat!

[14] Kijk, onder de kleine roofvogels is er één, die naar zijn gezang genoemd wordt en dus koekoek heet! Door zijn instinct is deze vogel traag wat broeden betreft. Daarom legt hij zijn eieren waar hij maar wil en kan in de nesten van verschillende andere vogels, en spaart daarbij zelfs het nest  van de mussen niet. Als deze arme vogels nu zien dat er in plaats van hun eigen jongen alleen maar koekoeken tevoorschijn komen, kijken zelfs zij, terwijl het toch dieren zonder verstand zijn, heel verbouwereerd en beginnen hun nest steeds meer te vermijden, en als ze dan een koekoek horen roepen, vliegen ze in grote zwermen op hem af en hem na en achtervolgen en plagen hem op alle mogelijke manieren.

[15] Wel, als dieren die geen verstand hebben, maar slechts een instinctma­tige intelligentie, zich al wreken op een bedrieger, hoeveel temeer is dat dan te verwachten bij de verstandige mensen en hoeveel meer nog bij de geesten, voor wie geen bedrog meer plaats kan vinden omdat hun inzicht en onderscheidingsvermogen daar te helder voor is geworden!"

 

137 De grondregels van het vernieuwde instituut der Essenen

 

[1] (DE HEER:) "Je ziet dus, dat aan gene zijde alles zichtbaar wordt en ook moet worden, omdat anders de talloze verschillende verenigingen van geesten onmogelijk zouden kunnen bestaan. En nu is het dus de vraag wat voor gezicht iemand aan gene zijde zal zetten, die hier bij de mensen hoog in aanzien stond vanwege zijn wonderbaarlijke daden, en bij wie aan gene zijde maar al te duidelijk zichtbaar wordt dat al zijn wonderdaden in feite heel gewoon bedrog waren; en al was het bedrog zelf nog zo goed bedoeld, het moest wel betaald worden en het werd als echte waar aan de blinde koper verkocht -en dat vaak voorheel veel geld!

[2] En kijk, precies zo en niet anders was jullie tot nu toe gehanteerde opwekkingsmethode, met name van kinderen! En jullie maandelijks in het openbaar plaatsvindende dodenopwekkingen in de bewuste onderaardse, catacombeachtige gewelven zijn wel zo'n opeenhoping van bedrog, dat het eigenlijk te erg is om daar nog over te praten; jullie hebben daar zelfs mensen voor in dienst, die één keer per maand in daarvoor bestemde doodkisten moeten gaan liggen en doen alsof ze dood zijn, en op een hen bekend commandowoord van jullie in het bijzijn van meerdere blindge­lovige toeschouwers uit de kisten op moeten staan en zich dan ook meteen op zo'n manier moeten verspreiden, dat niemand van de vaak talrijke toeschouwers en bewonderaars hun kan vragen hoe ze zich voelen, hoe ze eventueel heten en waar ze wonen.

[3] Dit slinkse bedrog is te laag om er verder nog één woord aan te besteden; maar omdat velen er daardoor toe gebracht werden om aan jullie een gestorven, dierbaar kind toe te vertrouwen om opnieuw levend te maken, komt het toch aan het licht, en is het zeer geschikt o m jullie ook aan gene zijde nog veellast te bezorgen.

[4] Maar zoals gezegd, wat er tot nu toe bij jullie is gebeurd, wil en zal Ik op Mijn schouders nemen en allemaal goedmaken voor jullie; maar in de toekomst mag er in jullie instituut tot geen enkele prijs meer iets gevonden worden wat ook maar enigszins met bedrog te maken heeft, als jullie willen dat Ik er, alsof Ik persoonlijk aanwezig ben, voortdurend werkend in de geest aanwezig zal blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde.

[5] Er moet daar volmaakte liefde en waarheid heersen en niet het minste bedrog mag er ooit voorkomen, dan zal dit instituut voor alle tijden blijven bestaan; en mochten afgunstige en slechtgezinde mensen het nu en dan vervolgen, dan zullen ze het toch geen kwaad kunnen doen!

[6] Het zal weliswaar in dit land ook niet lang meer blijven bestaan, zoals ook Mijn leer niet - want dit land zal vertrapt worden door vijandige heidenen -; maar in Europa zal er ooit een hoofdvestiging komen van al degenen die in Mijn naam zullen geloven en hopen, en dan zullen jullie ook in verschillende neveninstituten verblijven, onder sommige macht­hebbers geliefd en zeer gewaardeerd, bij andere slechts geduld; slechts enkele blinden zullen jullie uit hun rijk sturen; maar degenen die dat zullen doen, zullen zeker te kampen krijgen met moeilijkheden en daar niet gemakkelijk van bevrijd worden. Maar ook de staten die jullie slechts du!den, zullen geen hoge welvaart hebben.

[7] Als een zegenrijke gave beloof Ik jullie nu, dat jullie altijd waarachtige bouwmeesters zullen blijven, en waar men jullie eervol en met liefde zal opnemen, zal het rijk een goede en houdbare grondslag krijgen. Geen artsen zal Ik in de toekomst van jullie maken, maar bouwlieden, die overal met de stevigste edelstenen de muur van een nieuw, hemels Jeruzalem zullen opbouwen en ook veel van de prachtigste woningen van deze stad, waar nu wel een begin mee gemaakt is, maar waaraan na deze eerste muur eeuwig verder gebouwd zal worden.

[8] En omdat jullie nu Mijn metselaars en vrije bouwlieden zijn en Ik Mijn stad met de degelijkste edelstenen gebouwd wil hebben, zullen jullie en jij, Mijn vriend Roclus, nu wel zonder moeite inzien, dat Ik geen gewone kalkzand­ en bakstenen kan gebruiken; daaronder versta Ik dus allerlei op leugen en bedrog berustende werken, die niet eeuwig kunnen blijven bestaan. Alleen de zuivere waarheid, waar geen enkele smet aan kleeft, is de diamant, die voortdurend en onwankelbaar stand kan houden geduren­de alle eeuwigheid.

[9] Jullie zullen wel vaak in de verleiding komen om je anders voor te doen dan je overeenkomstig de waarheid van je gevoelens zou moeten doen; laat je daar vooral niet toe verleiden en leid nooit iemand om de tuin, ­maar laat de volle waarheid spreken in alles wat jullie zijn en wat jullie doen, dan zullen jullie ook steeds kunnen rekenen op Mijn genade, macht en wijsheid.

[10] Beloof nooit iets aan iemand wat je later niet kunt of om bepaalde redenen niet wilt nakomen; want waarlijk Ik zeg jullie: Niets is zo bitter en lastig voor een mens als een gedane belofte die later zonder iets te zeggen niet nagekomen wordt! Want als hem niets beloofd was, had hij er niet op gerekend en iets anders ondernomen waarmee hij zich hulp verschaft zou hebben of wat anderszins nuttig voor hem geweest zou zijn. Maar omdat hij vast vertrouwde op de belofte die men hem deed, maar waar men zich niet aan hield, is hij nu in een wanhopige situatie terechtgekomen en zit dan treurig en teleurgesteld tussen twee stoelen op de grond en verwenst meestal degenen die hem door hun beloften in het grootste ongeluk hebben gestort.

[11] Wat jullie dus aan iemand beloofd hebben, daar moet je je aan houden, zelfs als dit je aardse leven zou kosten, omdat Ik anders geen blijvend lid van jullie instituut kan zijn! Bedenk echter goed Wie Hij is, die jullie dit gebod geeft! Hij is een eeuwig Heer over alles wat leven en dood genoemd wordt; en al zou Ik niets op .deze wereld vergelden, dan toch in ieder geval wel, dat Iemand een ander iets belooft maar er zich dan om een bepaalde­ meestal zelfzuchtige reden niet aan houdt!

[12] Als iemand je een dienst heeft bewezen en je geeft hem niet het loon datje beloofd hebt, bega je nog een grotere zonde dan wanneer je iemand bestolen zou hebben! Als hij zijn werk maar half en slecht heeft verricht kun je hem daar wel op wijzen en zeggen, dat hij de volgende keer niet meer zo'n loon hoeft te verwachten als hij het werk dat hij heeft aangenomen niet met de nodige inzet verricht; maar ook al heeft hij zijn werk nog zo laks gedaan, je moet je aan je woord houden, opdat hij ziet dat de geest van de volle waarheid in jou leeft en werkt!

[13] Om deze reden help ook Ik jullie je honderdzeven dode kinderen in volle waarheid tot leven te wekken, opdat jullie niet als leugenaars en onbetrouwbare mensen voor degenen komen te staan, aan wie jullie met de hand op je hart beloofd hebben, dat je hun gestorven lievelingen zult opwekken; maar neem je in het vervolg in alle ernst in acht! Want alles watje zou doen of ondernemen wat in strijd is met deze gemakkelijk op te volgen raad van Mij, zou onvermijdelijk zeer slechte gevolgen voor jullie hebben.

[14] Lijkt.je dit allemaal misschien iets te moeilijk, omdat je heel beden­kelijk begint te kijken? Zeg het Me dan luid en duidelijk als je het niet met Me eens bent! Nu zijn we nog persoonlijk bij elkaar en kunnen we nog het een en ander verduidelijken, wat in het vervolg natuurlijk iets moei­lijker zal zijn, omdat we elkaar dan waarschijnlijk niet zo gauw weer persoonlijk ontmoeten! Zeg het nu, Ik luister naar je!'

 

138 Roclus probeert leugens om bestwil te rechtvaardigen

 

[1].ROCLUS zegt: 'Mes wat U nu gezegd hebt, Heer, is maar al te waar en er is niets tegen in te brengen! Maar dat U strikt tegen alles bent wat ook maar enigszins op bedrog lijkt, zelfs ook wanneer iemand daardoor serieus lichamelijk of geestelijk geholpen zou kunnen worden, stemt mij zeer tot nadenken; want voor mij staat de door duizend ervaringen beproefde grondregel vast, dat veel mensen absoluut niet anders dan slechts door fijnzinnig bedrog geholpen kunnen worden, -wat ik natuurlijk geen bedrog, maar pure diplomatie noem.

[2] Eerlijk, Heer, volgens de ervaringen die ik hier op deze aarde heb opgedaan, zijn mensen heel vaak niet anders te helpen dan door enig goedbedoeld bedrog! Kinderen moet men in de eerste jaren immers steeds bedriegen, anders is er met hen toch helemaal niets te beginnen; en wat zouden ze er nu aan hebben als men bij hen meteen met de zuiverste waarheid aan kwam zetten? Ik heb U immers bij een eerdere gelegenheid toch al vanuit menselijk oogpunt duidelijk uiteengezet, dat het er mij nooit om te doen was ooit achter iemands rug om iets te doen wat nadelig voor hem zou zijn, maar altijd slechts opdat het hem op de een of andere manier tot voordeel zou strekken! En dat deed ik alleen maar omdat het van meet af aan al duidelijk voor me was, dat deze of gene absoluut op geen enkele andere manier te helpen was. Als dat bij U nu ook als zonde geldt, -ja, Heer, dan wordt het toch wel uiterst moeilijk om mens te zijn!

[3] Bijvoorbeeld: Ik ga ergens naartoe en ontmoet onderweg als heiden een volslagen blinde aartsjood, wiens zelootachtige tempelfanatisme in iedereen meteen een heel legioen allerergste duivels vermoedt. Als een heiden hem aanraakt terwijl hij zich daarvan bewust is, dan is hij meteen voor een heel jaar onrein en is, omdat hij zich dit inbeeldt, een hoogst ongelukkig mens omdat hij geen deel kan en mag hebben aan de vele bezittingen van de tempel. Als ik hem vertel dat ik een heiden ben -als hij mij vraagt wie ik ben -, dan zou hij liever alle martelingen ondergaan dan zich door mij over een levensgevaarlijk stuk van een bergpad te laten leiden. Maar als ik hem heel beslist zeg dat ook ik een jood uit Jeruzalem ben, dan zal hij mij graag de hand reiken en zich dankbaar over het uiterst gevaarlijke stuk van het pad laten leiden. Als ik de arme blinde zover heb gebracht dat het voor hem niet meer gevaarlijk is om verder te gaan, en de geur van zijn geboortestreek, die nu al zeer dichtbij is, hem aantrekt en hij niet meer verdwalen kan, neem ik afscheid van hem en ga vrolijk mijn eigen weg. De blinde jood hoort dan zijn leven lang helemaal niets meer van mij, en het zal ook niet zo gauw gebeuren dat iemand hem zegt, dat degene die hem ooit over dat zeer gevaarlijke stuk van de weg heeft geleid, een heiden was.

[4] Nu moet mij een verstandig en eerlijk, welwillend iemand eens zeggen, of dat absoluut onschadelijke leugentje niet verstandiger en beter was dan dat ik die arme man de waarheid gezegd zou hebben, namelijk dat ik een heiden ben! Ik zeg U en iedereen duizend maal recht in het gezicht, dat zo'n leugentje om bestwil alleen als zonde kan worden uitgelegd door een totaal krankzinnige dwaas uit de zwartste farizeeërgemeenschap, -maar nooit door iemand die ook maar een beetje verstand heeft, en natuurlijk al helemaal niet door een God! Want zo compleet verschillend kunnen de levensopvattingen aan deze en aan gene zijde toch niet zijn, dat wat men op deze aarde met het zuivere verstand goed en redelijk vindt, voor een pure geest lijnrecht het tegenovergestelde is! Want als aan gene zijde voor de pure geest zwart en duister is wat hier door een altijd het goede willende ziel als wit en klaar helder wordt beschouwd, dan is ofwel dit, ofwel dat leven gewoonweg dwaas.

[5] Heer, U kent mijn hele leven van de wieg af aan, en U zult mij moeilijk een moment tijdens mijn hele levensloop aan kunnen wijzen waarop Ik het ooit slecht met iemand voor heb gehad of iemand ook maar de minste schade heb willen berokkenen! Duizendmaal wil ik door Uw almachtige goddelijke mond vervloekt worden als dit aangetoond kan worden! En als ik nochtans een zondaar geworden ben doordat ik bij mensen met een bijzonder zwakke geest heel vaak mijn toevlucht heb moeten nemen tot diplomatiek handelen om hen volgens de aandrang van mijn hart naar mijn menselijk inzicht iets goeds te kunnen doen, dan moet ik openlijk bekennen, dat ik het dan zeer onaangenaam vind om mens te zijn; dan moet U mij, o Heer, met Uw almacht maar in een ezel veranderen en Ik zal U daar dan dankbaar voor zijn!

[6] Mijn mening, weliswaar slechts op menselijke wijze doordacht, is deze: leder mens moet doen wat hem volgens zijn beste weten, besef en geweten met recht het beste lijkt, iedereen moet vreedzaam en vergevingsgezind zijn en naar beste krachten goed doen voor de arme, lijdende mensheld, dan moet zijn handelen toch ook door een God als juist en goed en in orde bevonden worden. Geen enkele God kan toch van een mens, die onmis­kenbaar Zijn schepsel en Zijn werk is, meer verlangen dan waartoe hij in staat is met de vermogens die Hij Zelf in deze mens heeft gelegd! Of is het mogelijk dat een hoogst wijze God nog meer van Zijn werk kan eisen, dan wat Hij er in heeft gelegd? Ik denk dat dat niet zo gemakkelijk gaat en ongeveer hetzelfde zou zijn als wanneer iemand in alle ernst tien emmers water zou willen gieten uit een vat of een zak, waar maar één emmer ingaat. Daarom vraag ik U, o Heer en Meester, dat U duidelijker bent wat dit punt betreft; want zoals ik U tot nu toe begrepen denk te hebben, is er volgens Uw leer op deze aarde voor een mens helemaal geen bestaan denkbaar dat enigszins verstandig is!                                                                             

[7] Ja, de waarheid, de heilige waarheid moeten de mensen zich eigen maken. ze moeten het huis waarin ze wonen en volgens Uw belofte eigenlijk eeuwig zullen wonen, met de bijbehorende orde en gerechtigheid precies leren kennen. Maar de naakte waarheld, al is die nog zo zuiver, komt mij tenminste voor als een weliswaar zeer heilzaam, maar verder buitengewoon bitter medicijn, dat ieder die maar enigszins een gevoelige smaak heeft, meteen weer uitspuwt als hij het proeft. Maar wat doet men? Men omhult het bittere medicijn met iets zoets en aangenaams en dan zal de zieke dit gemakkelijk slikken en zonder rillingen in zijn maag krijgen, waar het dan al gauw heilzaam zal beginnen te werken! En dat, zo ben Ik van mening, zou ook met het meedelen van de waarheid moeten gebeuren! Men moet deze, vooral in het begin, nooit anders dan verhuld geven en daarna pas stukje bij beetje onthullen! Dan zal volgens mij een goede uitwerking zeker niet uitblijven. Geeft men haar echter meteen onver­bloemd en naakt, dan zal men meestal meer schade veroorzaken dan werkelijk nut.

[8] Het gaat me er hier niet om dat ik onze natuurlijke wonderen goedpraat, en ik ben er zelf geheel en al van overtuigd dat we daarmee te ver zijn gegaan; maar ik kan er altijd naar eer en geweten aan toevoegen dat wij daar zelf nooit iemand schade mee hebben berokkend, maar naar onze weloverwogen mening gewoonlijk steeds dubbel nut mee hebben be­zorgd. Ten eerste hebben wij daarmee de tranen van vaak zeer treurige ouders gedroogd, wat toch zeker niets slechts is en kan zijn, en ten tweede hebben we hiermee kinderen van straatarme ouders op de beste manier voor hun hele aardse leven verzorgd en hun de mogelijkheid verschaft om in huizen van rijke mensen overeenkomstig de betere zeden van de huidige wereldorde ook een betere opvoeding te krijgen, terwijl ze anders in de grootste armoede zonder enige vorming echte mensachtige dieren zouden zijn geworden; en daarvan zijn er in deze tijd voorbeelden te over. Er komt geen engel uit de lichte hemelen naar beneden om zich, wat opvoeding betreft, over deze arme half dier, half mens zijnde kinderen te ontfermen; en wanneer wij, toch duidelijk betere en beschaafdere mensen, naar beste weten, inzicht en geweten iets voor hen doen op een mallier die mogelijk is, dan lopen we gevaar om voor God te zondigen en door Hem tot bedriegers van de mensen verklaard te worden!

[9] Heer en Meester, U hebt goed onderrichten en praten, want Uw wil is de gebieder van de hele oneindigheid! Maar wij, zwakke mensen die niets zijn tegenover U, voelen altijd en alleen maar de druk, en zelden of nooit enige verlichting, en daar komt nog bij dat we totaal verkeerde verwachtingen hebben over later in het hiernamaals.

[10] Heer en Meester, waarlijk, Uw lessen hebben mij voorheen zeer opgebeurd en ik was vol heerlijkste verwachtingen; maar nu ben ik helemaal verpletterd en weet me geen raad omdat U dingen van mij verlangt waaraan ik niet kan voldoen, want mijn verstand schiet tekort en ik kan niet in strijd met mijn verstand handelen!"

[11] Toen werd Roclus stil en zei helemaal niets meer.

 

139 De rechtvaardiging van verstand en wijsheid

 

[1] Toen vroeg CYRENIUS Mij: 'Ja, wat is dat nu opeens? Roclus leek tot nu toe een ware grondsteen van de nieuw te bouwen heilige stad en nu is hij plotseling helemaal omgeslagen, ondanks het feit dat U hem alle hulp heeft beloofd!"

[2] IK zeg: 'Dat is en blijft hij, ofschoon hij Mij nu niet helemaal goed begrepen heeft! Maar Ik zag dat nog in hem en Ik heb hem in de toestand gebracht om dat nog uit zich te verwijderen. Maar de zaak zal er nu heel anders uit komen te zien, daar kun je je meteen van overtuigen!"

[3] Daarop richtte IK Mij heel vriendelijk tot Roclus en zei: 'Maar Mijn beste vriend, als je deze zaak bijna helemaal verkeerd opvat, kan geen God je helpen zolang je je eigen vroegere begrip plaatst tegenover een hogere verlichting die je later kreeg! Het mooiste daaraan is echter dat je precies datgene in volle ernst beweert, wat Ik eigenlijk van je verwacht! Als Ik je tevoren Zelf de slimheid van slangen en vossen heb aanbevolen, hoe zou Ik dan op het idee kunnen komen jou deze nu te verbieden?!

[4] Hoe men met kinderen om moet gaan en hoe ze onderwezen moeten worden, heb Ik gisteren toch voldoende duidelijk gemaakt; ook al ben je niet overal bij aanwezig geweest, je hebt het toch in handen, geschreven door Mijn snelschrijver! Er is dus helemaal niets meer wat je in een bepaalde aangelegenheid nog van de wijs zou kunnen brengen en waarvan je, ten aanzien van enig onderricht, zou kunnen zeggen: 'Kijk, dat is onbegrijpe­lijk!' of: 'Dat is niet geschikt voor deze of gene!'

[5] Zo ook, wanneer jullie door middel van natuurlijke medicijnen een zieke willen helpen en dat ook zouden kunnen, maar de zieke vaak een uitgesproken afkeer van het medicijn heeft en dat voor geen goud van de wereld in kan nemen, terwijl jullie er geheel van overtuigd zijn dat enkel en alleen dit medicijn de zieke zeker en snel zal genezen, dan spreekt het natuurlijk vanzelf, dat jullie dan zo'n medicijn zonder meer een andere naam kunnen geven en het ook met iets anders kunnen mengen, opdat de zieke niet merkt dat het 't medicijn is dat hem zo tegenstaat en het daardoor afwijst, wat hem tot groot nadeel zou strekken.

[6] En wat verder het onderwijzen van Mijn Gods­ en levensleer betreft wil Ik jullie het volgende nog in 't bijzonder zeggen: Pas je in uiterlijk opzicht aan iedereen aan, om te zorgen dat ze zich bij jullie thuis voelen en ze voor Mijn rijk gewonnen kunnen worden! Wees jood met de joden, heiden met de heidenen, lach met degenen die lachen en huil met hen die huilen, wees zwak en vol geduld met de zwakken en laat de sterken zien dat ook jullie sterk zijn, opdat het besef van hun kracht hen niet opblaast en hoogmoedig maakt! Nu, Mijn beste vriend, dat zal toch voldoende voor je zijn om te weten wat Gods allerhoogste wijsheid, die ook jullie zuivere verstand heeft geschapen, van jullie verwacht!

[7] Geloof Me, Mijn wijsheid is nooit in strijd met een menselijk gezond, nuchter en onbevooroordeeld verstand! Want dit moet immers beoordelen wat juist is en wat niet!

[8] Een waarheid, al is deze nog zo verhuld, is en blijft als zodanig niettemin eeuwig waarheid en zal zich later ook zo manifesteren. Vriend, een waarheid kun je naar gelang de omstandigheden omhullen en omkleden zoals je maar wilt en kunt; dat hangt helemaal af van het bevattingsvermo­gen van degene, aan wie de waarheid gepredikt wordt. Kinderen worden met melk en honing en zelfs zacht brood gevoed, terwijl men een man wel een steviger kost kan aanbieden. Dat is dan allemaal heel goed, als het binnenste maar waarheid is; op het noodzakelijk omhulsel wordt weinig of helemaal niet gelet. Het zou ook echt heel onwijs zijn en indruisen tegen ieder gezond verstand, als iemand Mijn hulp nodig had en Ik wel wist dat hij eerlijk was, maar hem niet aan zou kijken omdat hij een Perzische mantel aan had! Een waarheid verhullen als dat nodig is, is geen zonde; maar een duidelijke leugen en duidelijk bedrog in het kleed van de waarheid verpakken, is zonde en wordt door Mij voor eeuwig verworpen!

[9] Als je nu je vroegere dodenopwekkingen bekijkt, dan waren die ondanks jouw goede wil een grote, maar zeer goed verhulde leugen, omdat hierbij geen spoor van een ware dodenopwekking te bekennen was; en zo is er nog veel wat jullie in je instituut allemaal gedaan hebben.jullie hebben van de Egyptenaren en de Arabieren geleerd om te berekenen wanneer er een zons­ en maansverduistering kan optreden; maar dat bleef voor het volk een geheim. Tegen het volk zeiden jullie echter: 'Omdat jullie, volk, onze stem niet willen horen, zal de overste - die jij nu bent! - de goden opdragen om op die en die dag de zon of de maan te verduisteren! ' Het volk werd daarop meteen door grote angst bevangen, bad en offerde onzinnig en dan gaven jullie het tenslotte enkel de troost, dat de dreiging weliswaar in ieder geval plaats zou vinden, maar dat men zou proberen om de schade zo veel mogelijk te beperken. - Zie je, dat was toch wel een overduidelijke leugen, verhuld in het eerbiedwaardige kleed van de volle waarheid!"

 

140 Verhulde waarheden en leugens

Valse profeten en hun wonderen

 

[1] (DE HEER): 'Maar stel je nu voor dat het plotseling onthuld wordt! Wat zou bijvoorbeeld het volk met jullie gedaan hebben, als Ik Zelf het zo maar opheldering daarover had gegeven, en het dan de ware oorzaak van een zons­ of maansverduistering even helder als jullie had ingezien? Wat dat voor gevolg zou hebben, kun je zelf gemakkelijk bedenken.

[2] Heb je echter iemand door een nog zo verhulde waarheid op het juiste pad gebracht, en komt hij dan ook tot dieper inzicht en ziet dan, dat alleen de volledige waarheid, ook al is deze nog zo verhuld, hem op één lijn gebracht heeft met het ware leven, -wat voor goeds zal zo iemand dan allemaal voor je doen? Ik denk dat jij als mens met een helder verstand nu wel het verschil zult zien dat er bestaat tussen een verhulde waarheid en een verhulde leugen.

[3] Wat Ik jou aanduidde als iets wat in jullie instituut nooit zou mogen gebeuren of gezegd worden, is een verhulde leugen, maar nooit een waarheid die opzettelijk verhuld is.

[4] Al heeft de leugen nog zo'n goed resultaat en de waarheid op z’n minst schijnbaar een slecht, dat wil zeggen, wat de mensen met hun op de wereld gerichte verstand slecht noemen, dan verdient de waarheid toch de voorkeur boven de leugen; want de uiteindelijke werking van de leugen zal altijd blijvend slecht zijn, en de uiteindelijke werking van de waarheid goed.

[5] Wat de uiterlijke schijn betreft, vallen de verschillen tussen een verhulde leugen en een verhulde waarheid inderdaad niet gemakkelijk op, zoals ook een echt wonder voor het onervaren, puur wereldse verstand moeilijk of helemaal niet te onderscheiden is van een vals wonder, omdat een echt wonder voor het wereldse verstand helemaal niet te controleren is, en de magiërs en valse profeten hun wonderen evenmin door het volk laten controleren als jullie dat met jullie wonderen gedaan hebben. Juist daarom moet er bij jullie nooit plaats zijn voor ook maar de kleinste leugen of het kleinste bedrog, opdat er op aarde blijvend een instituut is waarin enkel waarheid heerst, en daarmee een blijvende toetssteen aan de wereld gegeven wordt waarmee men het echte goud der waarheid goed en gemakkelijk van het valse goud kan onderscheiden!

[6] Wanneer men zich daar niet aan houdt, zal er enkele jaren na Mij een verbazingwekkend groot aantal valse profeten en wonderdoeners zijn, die Mijn leer geheel zullen misvormen. Zij, de valsen, zullen weliswaar ook van Mijn naam gebruik maken; maar hun leer zal niet in 't minst op de Mijne lijken, en hun wonderwerken zullen van het jou bekende, bedrieg­lijke soort zijn en heel velen tot vaste aanhangers van de valse profeten maken.

[7] Daarom waarschuw Ik jullie daar vroegtijdig voor! Sla daarom geen acht op degenen die rondtrekkend zullen roepen: 'Zie, hier of daar is de gezalfde van God, -dat is de waarheid!' Waarlijk, Ik zeg jullie allen: Die zo praten en schreeuwen, en zelfs wonderen zullen doen in Mijn naam, zijn niets anders dan puur valse profeten! Luister niet naar hen en keer hun de rug toe! En komen ze naar jullie toe, bedreig hen dan, en willen ze niet wijken, bedreig hen dan in Mijn naam, en doe in Mijn naam voor hun ogen een waar teken; maar onthoud je verder zoveel mogelijk van het doen van wonderen, wat wel het oog en het oor van domme mensen bekoort en boeit, maar hun hart op kosten van het wonder meestal tot een gevoelloze steen verhardt! De waarheid moet voor zichzelf spreken en getuigen, en behoeft geen verder teken meer .

[8] Het enig ware wonderteken moet bestaan uit de eigen ervaring, die iedereen zal opdoen door en vanwege het feit, dat juist de waarheid hem waarachtig vrij gemaakt heeft in al zijn denken, willen en handelen, en zijn innerlijk oog geopend heeft om alle dingen en omstandigheden te zien zoals ze in waarheid zijn en niet zoals ze in het verwarde brein van de een of andere naar aanzien strevende wereldwijze naar believen bij elkaar zijn gezet. Zeg Me nu, Mijn Roclus, of de zaak je nu duidelijker is dan voorheen!"

[9] ROCLUS zegt: 'Ja, Heer en Meester, nu is alles me zo geheel duidelijk en helder, dat niets me in heel mijn leven duidelijker is geweest! Ik heb het wel altijd gedacht en zelfs intens gevoeld, dat een God niets kan beweren wat tegen het zuivere mensenverstand indruist, wat daar duidelijk en tastbaar mee in strijd is. Maar nu is elk woord dat U spreekt zo geheel en al in overeenstemming met het verstand, als het licht van de zon met het ontstaan van de dag op de aarde. Het is me nu geheel duidelijk, en voor ons instituut moet dat ook zo blijven tot aan het einde aller tijden!"

[10] IK zeg: 'Welnu, ga dan nu en vertel het ook aan je metgezellen! -Nu zal er nog iets gebeuren, dan volgt het ochtendmaal en daarna vertrek Ik van hier voor een poos!"

 

141 Deemoed en broederliefde

Roclus en zijn metgezellen in verlegenheid

 

[1] Roclus boog nu zeer diep en haastte zich naar zijn metgezellen, die intussen allerlei belangrijke voorzieningen van hun instituut besproken hadden die geheel dezelfde geest ademden als Mijn aanwijzingen die Ik Roclus als levensrichtsnoer had gegeven.

[2] Roclus verbaasde zich dan ook niet weinig, toen hij van zijn metge­zellen precies hetzelfde vernam wat hij hun als iets geheel nieuws en hoogst belangrijks wilde meedelen - en dat op Mijn verzoek - om daardoor te laten zien dat Ik als de Heer hem heel bijzondere opdrachten had gegeven ter vervulling van het zo hoogst belangrijke ambt. Als hoofd van het instituut wilde hij zijn ondergeschikten nu toch wel een beetje laten zien dat hij hierover met Mij Zelf heel veel buitengewone dingen had afgesproken, die hij hun nu allemaal wilde meedelen.

[3] Maar zijn METGEZELLEN zeiden: "Die moeite kun je je rustig besparen, want we zijn over alles voorgelicht en weten eigenlijk nog meer dan jij, ofschoon jij met de Heer Zelf hebt overlegd! Kijk eens hier! Een heleboel bladen, allemaal volgeschreven! Daarin kun je alles precies terugvinden wat de Heer tegen je heeft gezegd. Aan je gezicht te zien ben je er echter niet zo blij mee; wat is er dan?"

[4] ROCLUS zegt: 'Ach, daar heb ik helemaal niets op tegen of op aan te merken; maar als de Heer mij Zelf in zekere zin aanspoort om met jullie te bespreken en te regelen wat Hij mij heeft toevertrouwd vanwege de totale reorganisatie van het hele instituut, en jullie van te voren al bijna van alles beter op de hoogte zijn dan ik, moet ik er nu wel een beetje over nadenken, wat de Heer door deze kleine en zeker heel onschadelijke streek bij mij heeft beoogd!"

[5] RAPHAËL, die zich onder het gezelschap bevond, zei: 'Vriend, dat zal ik je meteen duidelijk maken; Luister even kort naar me! Kijk, dit zijn weliswaar je allernaaste staatsbeambten in, laten we zeggen, jouw instituut! De Heer Zelf kon jou overeenkomstig de volle waarheid geen andere titel geven dan je van staatswege hebt en ook kunt hebben, omdat jouw aanzienlijke geldmiddelen je daartoe het recht verlenen. Maar de Heer wil, dat alle mensen elkaar als broeders omarmen en alleen Hem als de ware Heer en Meester erkennen.

[6] Maar omdat je nu eenmaal het hoofd van jouw instituut bent, was het ook geheel in orde dat de Heer Zelf je instructies gaf over wat je voortaan moet doen en welke voorzieningen je moet treffen. Maar het was net zo juist dat de Heer door middel van mij je metgezellen tegelijkertijd over alles liet voorlichten, ten eerste om jou de onnodige moeite van het meedelen te besparen, en ten tweede om een zeker profetisch, verheven gevoel, dat heel gemakkelijk in lichte hoogmoed kan overgaan, bij jou de kop in te drukken, en ten derde omjou de aanbevolen bespreking met je makkers zo gemakkelijk en effectief mogelijk te maken.

[7] Want toen de Heer tegen jou zei :'Ga het nu ook aan je metgezellen zeggen!', was dit niet een soort opdracht, waardoor zij pas van jou moeten vernemen wat jij allemaal van de Heer gehoord en geleerd hebt, maar het betekende dat jij hun alleen maar hoefde te vertellen, datje zelf geleerd en volkomen begrepen hebt wat er in het vervolg voor veranderingen in het instituut moeten plaatsvinden. Dat betekent toch helemaal niet dat jij, nu zogenaamd als enige in de zaak ingewijd, je metgezellen eerst moet instrueren?! En daarom hoef je dus absoluut niet bedenkelijk te kijken als jij zelf de opdracht van de Heer helemaal verkeerd hebt opgevat! - Begrijp je me nu goed, of zit je nog iets dwars?'

[8] ROCLUS zegt: 'Ja, ook wat dit betreft is alles voor mij weer helemaal in orde en over dit punt denk ik nu helemaal niet meer na; maar iets heel anders houdt me nu bezig! Alles kunnen we gemakkelijk in orde brengen, -maar om ongedaan te maken dat het volk gelooft dat wij de zons­ en maansverduisteringen in onze macht hebben, zal wel een beetje moeilijk voor ons worden! Want deze zullen blijven plaatsvinden, en we kunnen en mogen niet meer tegen iemand zeggen: 'Kijk, omdat jij en je volk niet strikt en precies wilden doen en geloven wat wij je bevolen hebben, zullen de goden gedurende die en die tijd de maan of de zon verduisteren!' Hoe moeten we ons uit deze verlegenheid redden? De rest is allemaal in orde, -maar hier zie ik geen goede oplossing! Wat is jullie mening in dit opzicht, en wat vind jij, mijn vriend Raphaël?"

[9] RAPHAËL zegt: 'Overleggen jullie eerst onder elkaar; mochten jullie er helemaal niet meer uitkomen, dan zal mijn raad altijd nog wel op het juiste moment komen!"

[10] EEN VAN DE METGEZELLEN zegt: 'Ja, dat is een precair punt! We zullen het met het volk wat dat betreft inderdaad niet zo gemakkelijk hebben! Het volk is er nu al sinds een behoorlijk aantal jaren aan gewend, en als belangrijke mensen na een verduistering van de maan of zelfs van de zon naar ons toe komen en ons beslist heel ernstig naar de reden zullen vragen waarom wij de verduistering van de goden hebben verlangd en waarom wij hun dat niet hebben aangekondigd, -hoe moet ons op waarheid gebaseerde antwoord op zulke vragen dan luiden, zonder dat we al te erg te schande staan ten overstaan van hen die ons dit vragen?"

[11] DE DERDE zegt: 'Met een klein leugentje zouden we ons er wel uit kunnen redden; op een andere manier zie ik ondanks al ons nadenken geen eerzame uitweg. Maar het is niet alleen dit, maar op heel wat andere punten zullen we het ook moeilijk hebben, en zeker niet minder dan met die verduisteringen! We zitten nu al heel behoorlijk in het nauw! We zullen pas echt op moeilijkheden stuiten, als we aan het oude gebouw beginnen te tornen en het gaan verbeteren! Als een sprinkhanenplaag uit Arabië zullen de talloze onoverwinnelijke hindernissen ons van alle kanten de weg versperren en dan zullen we geen kant meer op kunnen! Deze plaats verlaten en ons dan heel ver hier vandaan ergens vestigen, dat zou nog het allerbeste zijn!"

[12] ROCLUS zegt: 'Ja,ja, dat zou wel goed zijn; maar wat te doen met onze bezittingen en voorzieningen, die kunnen we toch niet zomaar aan onze tegenstanders overlaten, zodat ze deze vrijelijk kunnen bekijken?! Werke­lijk, jullie raad zou vooral mij zeer duur komen te staan! Wij hebben God de Heer nu voor ons, die ons als Enige het veiligst zal redden uit alle verdere volkomen onnodige verlegenheid, -daar ben ik geheel en al zeker van! We zullen nog wel het een en ander te doorstaan hebben; maar -zoals het me nu voorkomt -zullen we daardoor zeker een heel belangrijke leertijd doormaken, waaruit we pas het praktisch inzicht zullen putten wát iemand uit zijn aardse leven allemaal op moet ruimen en hóe, om in onszelf tot het ware, innerlijke leven uit God te komen.

[13] Daarom zullen we toch hier blijven! Voor al die andere dingen heb ik absoluut geen vrees; wat dat betreft zeg ik zelf tegen iedereen: van nu af aan blijven de opwekkingen voor eens en altijd achterwege! Waarom? Antwoord: God wil het niet meer, omdat de mensen er niet naar leven om zo'n bijzondere genade waard te zijn!

[14] Die echter volgens Gods wil leven, zullen ook inzien waarom God het ene of het andere kind van hen laat sterven, en zij zullen zich voortaan zelf kunnen laten onderwijzen door Zijn geest. Daar zal niemand iets tegenin kunnen brengen!'

 

142 Roclus' voorstellen voor de hervorming van het instituut der Essenen

 

[1] (ROCLUS:) 'Wat de andere wetenschappelijke attributen betreft, die kunnen wel blijven; die hebben we immers nooit voor iets anders gebruikt dan om de gasten zo nu en dan op heel onschuldige manier te amuseren. We kunnen ze echter ook vernietigen, dan zal niemand er iets tegen kunnen hebben. Vooral echter moet de namaak-vollemaan weg; want die is zonder meer te plomp en niet eens meer geschikt voor het optisch bedrog van de domste mensen. De sprekende bomen, struiken, beelden,  zuilen, bronnen en putten worden opgeruimd en in plaats daarvan komt er iets beters. De elektrische werktuigen kunnen echter blijven, alsook de ver­schillende brandspiegels; want deze dingen behoren tot het wetenschap­pelijke vak en men kan met behulp daarvan verschillende ziekten genezen. Daartoe behoren ook onze apothekerskunst en de kunst om glas te maken, het te slijpen en te polijsten.

[2] Kortom, wat bij ons naar waarheid uit puur wetenschappelijke zaken bestaat, moet blijven en al het andere houdt op! En als het ophoudt, zijn wij daarover zeker niemand enige rekenschap verschuldigd, want het instituut is ons eigendom; volgens de wetten van Rome hebben wij het onbetwistbare recht daarmee om te gaan zoals het ons belieft. Als wij iets voor het volk doen, dan doen we dat omdat we het zelf willen daar we bij niemand in dienst zijn, en niemand ons betaalt. Wij zijn zelfstandige mensen en eigen baas, en genieten als Romeinen en onderdanen wettelijke bescherming, evengoed als iedere Romein; bovendien bezitten we nog zoveel schatten en vermogen, dat we onze schatten nog in geen duizend jaar zouden kunnen opmaken, zelfs wanneer we als Croesus zouden leven. Daarom zie ik zelfs in zuiver werelds opzicht niet in, voor wie wij ons zouden moeten schamen! Voor de Heer hebben wij nu verder geen geheimen meer. Hij zou eigenlijk de enige zijn voor wie wij ons zouden moeten schamen; maar met Hem hebben wij alles goedgemaakt. Is Hij ons nu goedgezind omdat Hij vast van te voren weet dat wij Zijn wil tot aan het einde der tijden, zo zuiver als wij deze tot nu toe bewaard hebben, zullen vervullen, dan zal Hij ons niet alleen tot aan het einde aller tijden goedgezind blijven, maar ook eeuwig aan gene zijde.

[3] Stel je voor hoe dwaas het zou zijn van ieder van ons, als wij bijvoorbeeld met een blinde er over zouden willen twisten als hij op een voor hem onbekende weg over een steen zou struikelen, op de grond zou vallen en zichzelf zou verwonden. Ja, als hij kon zien, dan zou men inderdaad kunnen zeggen: 'Vriend, waarom heb je dan twee ogen in je hoofd?' Maar een blinde kan men een dergelijk verwijt niet maken; want hij heeft geen levenslicht, voor hem gaat geen zon op noch onder. En zo waren ook wij geestelijk blind en kon niemand ons ook hulp bieden en op het juiste pad brengen! Ook al zijn wij vaak gevallen op het pad dat we niet zagen, wie kan ons daarvoor ter verantwoording roepen, zodat we beschaamd staan?! Wisten wij dan wat wij nu weten? Van wie hadden we dat moeten vernemen? Maar nu we het weten, zullen we er ook naar handelen, zoals we tot nu toe altijd gehandeld hebben naar hetgeen we wisten.

[4] Het gaat er nu ook helemaal niet om of wij er nu omwille van onszelf bij de reorganisatie van ons instituut eervol vanaf komen of niet, maar het gaat er alleen maar om dat wij in de ogen van de wereld niet van bedrog verdacht worden, omdat wij in de toekomst op het veld van de waarheid willen werken voor het welzijn van de mensen en dat ook zullen doen en daar is een goed vertrouwen voor nodig en een zekere goede eer van de kant van de mensen die door ons onderwezen en geleid moeten worden; en wij mogen deze voor geen goud verliezen wanneer wij willen dat onze moeite goede vruchten zal afwerpen.

[5] Wat dat betreft is alles heel goed in orde en we kunnen alles afschaffen dat zal echt niet opvallen. Alleen de maans­ - en zonsverduisteringen zullen ons een beetje parten spelen, althans in het begin, omdat deze zeker zullen blijven bestaan! Dan zullen er spoedig. allerlei mensen komen en zeggen: Waarom laten jullie nu zulke verschijningen over ons komen?! Als wij zondaars voor jullie en voor de goden zijn, waarom waarschuwen jullie ons dan niet, opdat we boete kunnen doen en offers kunnen brengen voor jullie en de goden~!' Wat zullen we hun dan voor antwoord geven?

[6] Kijk, dat is de eigenlijke moeilijkheid! Wel, om ons daar zonder leugen om bestwil met de zuiverste goddelijke waarheid uit te redden dat zal moeilijk gaan! Maar een leugen moet volgens de wil van de Heer nooit meer over onze lippen komen! Wat moeten we dan doen?! O, wat een wanhopige  geschiedenis! Zoals gezegd, deze keer staan mijn ossen stil op de berghelling en willen de wagen niet verder omhoog trekken over de steile rotswanden!"

[7] IEMAND van het gezelschap zegt: 'Vraag dat dan nu nog aan de Heer en Meester over alle dingen! Hij zal je ook in dit opzicht wel een goede raad geven! WIJ kunnen ons daar wel jarenlang het hoofd over breken en dan zullen we nog geen wijze oplossing vinden! Maar nu zijn we nog bij de bron en kunnen we nog de beste raad halen. Het zou toch dwaas van ons zijn, als we in zo'n belangrijke aangelegenheid niet aan de allerhoogste, meest wijze schepper van alle dingen zouden vragen wat we moeten doen, omdat we omwille van Gods rijk op aarde niet te schande staan voor de blinde wereldse mensheid?!'

[8] ROCLUS zegt: 'Je hebt natuurlijk wel gelijk, en ik kan dat inderdaad in ieder geval doen omwille van de verbreiding van Zijn goddelijke leer; alleen is het wel gepast om van te voren na te gaan of ons beroep op Zijn goddelijke liefde en wijsheid op zichzelf al een niet te grote dwaasheid is, waarmee we eigenlijk toch niet goed bij Hem aan kunnen komen, omdat we daarmee onze nog te grote onnozelheid aan de dag zouden leggen ofwel een veel te geringe achting voor Zijn onbetwistbare goddelijkheid zouden tonen!"

[9] .IEMAND ANDERS :van het gezelschap zegt op zijn beurt: 'Ja, daar heb je gelijk in; maar weet je, daar hebben wij allen niets aan! Als iemand eenmaal in het water ligt en om hulp roept, dan kan men er niet op letten of hij er door een ongelukkig toeval of door eigen moedwillige domheid in is gevallen, -degene bij wie het water eenmaal in de mond begint te stromen, denkt er echt met meer aan, wat hem eigenlijk in het water terecht heeft doen komen, maar 'Help! Help!' is zijn angstgeschreeuw. Of men hem kan helpen of niet, is natuurlijk een andere zaak en hangt enkel van de bekwaamheid af van degenen, tot wie de ongelukkige om hulp heeft geroepen. Zo denk ik erover!'

[10] ROCLUS zegt: 'Je slaat de spijker op de kop! Laat ik daarom nu dan ook de Meester aller meesters om raad vragen! Ik ga vlug naar Hem toe en zal Hem onze moeilijkheid voorleggen!"

 

143 De Heer geeft Roclus raad

 

[1] Onmiddellijk gaat Roclus nu nog een keer vlug naar Mij toe en legt de zoals bekend wat netelige kwestie heel openlijk aan Mij voor.

[2] En IK zeg tegen hem: 'Wel, wel, zoals Ik zie, begin je al een beetje in te zien hoe elk bedrog iemand vroeg of laat altijd in een bepaalde verlegenheid brengt! Daarom zeg Ik tegen jullie: Enkel de volle waarheid tegen elke prijs; want die duurt het langst en brengt niemand ooit in bijzondere verlegenheid!

[3] Het kan wel zijn, en dat is ook zo, dat door mensen die hun leven en aanzien enkel in stand houden door bedrog, de waarheid zeer gehaat en gevreesd wordt, en daarom ook te vuur en te zwaard vervolgd wordt! Maar wat bereiken de vervolgers van alle waarheid met hun boze ageren?! Maar al te gauw komt de waarheid naar boven en liggen haar vijanden beschaamd en door iedereen veracht in het slijk, en het is nauwelijks te verwachten dat ze daaruit zullen opstaan! Wel, jouw zaak is een beetje dom, en is niet zo gemakkelijk in orde te brengen dat je daarbij een ondervraging door het publiek bespaard zou kunnen blijven! Maar er is toch een mogelijkheid om dit met de nodige eer te doorstaan.

[4] jullie hebben het volk wijsgemaakt, dat de goden jullie de macht gegeven hebben om zons­ en maansverduisteringen te beheersen. Zeg nu echter tegen het volk dat de goden opgehouden zijn te bestaan en te regeren, en dat de ene, ware, grote God, voor wie alle heidenen onder de naam 'de onbekende grote God' ook een tempel gebouwd hebben, nu Zelf, en zelfs in een lichaam, in deze wereld is gekomen en jullie deze macht ontnomen heeft; Hij zal voortaan Zelf alles beheersen en besturen, en aan niemand meer de leiding over de planeten en hemellichamen toevertrouwen!

[5] De mensen zullen daar zeker verbaasd van opkijken, en sommigen zullen denken dat jullie dat ambt slecht uitgevoerd hebben, en dat jullie hebben gezondigd. Weer anderen zullen denken, dat ze te weinig geofferd hebben. En nog anderen die wat verstandiger zijn, zullen zeggen: 'Die geven heel gemakkelijk dat ambt weer terug aan de grote, onbekende God; want ze hebben het zich slechts eigenmachtig aangematigd om het blinde volk daardoor des te gemakkelijker in toom te houden, -en de goden die hun deze macht zogenaamd verleend hebben, waren de machthebbers van Rome! Maar nu is er zeker een echte god heimelijk opgetreden, die hen bedreigd heeft, en daarom leggen ze nu zonder moeite een godenambt weer terug rn de schoot van de grote, enig ware God, dat zij in werkelijk­heid nooit als een door God aan hen toevertrouwd ambt hebben bezeten. Daar ze nu echter zo eerlijk zijn om dit openlijk te bekennen, is het te verwachten dat ze nog meer openlijk zullen bekennen, wat heel goed zal zijn omdat we daardoor achter menige waarheid zullen komen. De wind die hen daartoe heeft aangezet, moet onmiskenbaar een goede wind zijn!' Zo zullen de meer verstandige mensen denken en daarbij heimelijk in hun vuistje lachen.

[6] De Farizeeën zullen ook stilletjes juichen en tegen het volk zeggen: 'Kijk, dat moet jehova Zelf deze ergerlijke heidenen door een machtige profeet hebben aangedaan; die heeft hen gedwongen om tegenover het volk verraad aan zichzelf te plegen!'

[7] Maar dan moeten jullie zeggen: 'Dan hebben de Farizeeën ook eens een keer de waarheid gesproken! Deze machtige profeet is niemand anders dan de hen reeds heel goed bekende profeet uit Nazareth! Jezus is Zijn naam en in aards opzicht is Hij een zoon van de alom bekende timmerman jozef - die echter alleen zijn pleegvader was -, geboren uit Maria, de eveneens alom bekende maagd uit het huis van Joachim en Anna in Jeruzalem!' En dit is Dezelfde, die met Pasen van dit jaar alle verderfelijke wisselaars en verkopers met touwen in Zijn hand uit de tempel heeft verdreven. Deze profeet is echter onmiskenbaar meer dan een profeet! Johannes, de jullie allen bekende doper in de woestijn, heeft van Hem een waar getuigenis afgelegd, dat jullie ook zeer goed bekend zal zijn.

[8] En deze door God gezondene heeft jullie weliswaar de macht over zon, maan .en sterren, die jullie je zelf hebben aangemeten, afgenomen, maar jullie in plaats daarvan naar waarheid een veel belangrijker en groter ambt toevertrouwd. En dit belangrijke ambt bestaat daaruit, dat jullie nu in volle ernst en volledig naar waarheid aan de volkeren moeten verkondigen dat nu Gods rijk dichtbij is gekomen, en dat allen die in de naam Jezus zullen geloven, het eeuwige leven zullen hebben!

[9] En als jullie zo zullen spreken, dan zullen jullie de Farizeeën, die tot nu toe toch jullie grootste vijanden waren, flink de mond snoeren en ze zullen er wijselijk voor zorgen, dat ze met geen woord meer reppen over het feit dat jullie de macht over zons­ en maansverduisteringen is afgenomen, vooral ook omdat ze best zullen weten, dat jullie voortaan onder bescher­ming van Rome staan!

[10] Nu heb Ik je dit hopelijk duidelijk genoeg uiteengezet en je zult ook inzien, dat je dan verder niets meer hebt te vrezen! Nu je deze raad en dit inzicht hebt, moet je naar je vrienden en metgezellen gaan en dit ook aan hen vertellen! – Of heb je soms nog iets achtergehouden, wat je bedrukt?"

[11] ROCLUS zegt: 'Neen, Heer en Meester van eeuwigheid, er is nu niets meer wat me bedrukt en mijn hart is vol vreugde! Want nu ben ik met mijn instituut helemaal veilig, en die zwartrokken kunnen zich verheugen over de last die wij hen zullen bezorgen!"

[12] IK zeg: 'Prima; maar ga het nu aan je vrienden en broeders verkondi­gen, opdat ook zij deelhebben aan jouw vreugde! Maar het zal jullie allemaal toch nog veel moeite en werk kosten, daar kunje heel zeker van zijn. Maar waar geen strijd is, is ook geen overwinning en waar geen overwinning is, is ook geen vreugde van de overwinning, die door alle mensen als het hoogste wordt geprezen! Ik wens je daarom vooral moed en doorzettingsvermogen, dan zal de overwinning niet uitblijven! Daar sta Ik, als zeker de geloofwaardigste getuige en de betrouwbaarste borg, voor in! - Of lijkt je dat niet voldoende?"

[13] ROCLUS zegt: 'Voor wie, die U kent zoals ik, o Heer, zou dat niet voldoende zijn?! Ik spreek hier alleen maar mijn heel innige dank uit en ga nu meteen naar mijn metgezellen en zal hun ook dit waarachtigste evangelie overbrengen"

[14] Hierbij maakt hij een buiging en haast zich blij naar zijn metgezellen, bij wie intussen de nieuwsgierigheid over de goede of misschien kwade aard van het antwoord al behoorlijk begon te kwellen.

 

144 Hoe de verhouding van de Essenen tegenover

het priesterdom in het vervolg zal zijn

 

[1] Als Roclus aan zijn metgezellen meedeelt wat hij van Mij heeft vernomen, zijn deze er zeer verheugd over, en DEGENE DIE AL EERDER SPRAK zegt: 'Kijk vriend, hoe goed het was dat ik je voorstelde om hierover bij de Heer Zelf, nu Hij nog hier is, raad te gaan halen! Nu weten we waar we aan toe zijn, en hoeven we niet te liegen om ons eruit te redden, -maar we komen met de naakte waarheid naar voren en brengen allen die ons ter verantwoording willen roepen met weinig woorden tot zwijgen! O, dat is een grote en heilige raad! Ja, ja, wie door de Heer wordt geholpen, wordt waarachtig geholpen en dus is hij ook voor alle tijden waarachtig geholpen!"

[2] De nog altijd aanwezige RAPHAËL zegt: 'Ja, daar heb je helemaal gelijk in! Jullie zijn zeer geholpen met deze raad; maar desondanks zal het mettertijd aan allerlei moeilijkheden en beproevingen niet ontbreken in , jullie instituut, en jullie zullen te allen tijde -onthoudt dit goed! -heel veel vrienden hebben, maar daarnaast ook steeds duizend maal zoveel vijanden ­die jullie te allen tijde zullen vervolgen, wat een getuigenis tegen henzelf zal zijn en ook voor het feit, dat de Heer Zelf op deze aarde door de blinde, slechte mensen voortdurend is vervolgd.

[3] Want alle beroepsmagiërs en alle priesters, ongeacht tot welke gods­dienst ze behoren, haten Hem, en nog het meest de priesters van de tempel in Jeruzalem. Omdat juist het priesterdom echter een altijd erg begunstigde groep mensen op deze aarde was en te veel privileges genoot, zal dit zich waarschijnlijk nooit laten uitroeien; en het zal zelfs niet eens meer zo lang duren, dat zelfs brokstukken van deze nu nieuwste godsdienstige leer door allerlei bedriegers en leeglopers opgepakt zullen worden, en hieruit zal een priesterdom ontstaan waarmee vergeleken de tempel nauwelijks een vaag schimmenspel is.

[4] En ten opzichte van dit priesterdom zullen jullie het steeds hard te verduren hebben. Het zal jullie weliswaar niets kunnen doen en ook niet kunnen deren; maar het zal jullie overal vervolgen, zoals de Farizeeën de Heer nu vervolgen waar ze maar kunnen. Alleen, dit zal een goed herkenningsteken zijn dat jullie geheel van de Heer zijn en Zijn woord in de Schrift en in jullie daden zuiver bewaren; en juist daarom zullen jullie je ook altijd vanwege dit getuigenis zeer kunnen verheugen.

[5] Jullie zullen je vervolgers nooit en te nimmer vrezen, omdat jullie altijd zullen leven onder de zichtbare bescherming van de Heer; maar jullie tegenstanders zullen jullie buitengewoon vrezen en daarom ook vervolgen. Maar al hun vervolging zal hen net zo weinig opleveren als het de tempelaanhangers iets oplevert dat zij de Heer nu uit alle macht vervolgen­ waarvan jullie hier zo meteen een staaltje zullen meemaken. De Heer heeft jou, Roclus, reeds tevoren aangekondigd dat er nog iets te gebeuren staat voor het ochtendmaal! Maar wat, -luister!

[6] De boosaardigen hebben van een slechte man die uit Caesarea Philippi is gevlucht, gehoord dat de profeet uit Nazareth hier verblijft en Zijn 'bezigheden' hier uitvoert, en ook dat de opperstadhouder omwille van Hem hier verblijft. Daarom hebben ze in alle haast een heel smerig plan uitgedacht om de Heer gevangen te nemen, door Hem bij Cyrenius als een daadwerkelijke volksopruier aan te geven en gehaat te maken. Het plan is heel satanisch geraffineerd opgezet, zodat je er versteld van zult staan.

[7] Ze zullen hiermee, met name bij Cyrenius, slechte zaken doen; maar het zal hier grote opwinding veroorzaken, afgezien van het feit dat deze onderneming hier meteen totaal ontzenuwd zal worden. Jullie zullen er zelfs een beetje bij betrokken worden, echter niet ten nadele, maar in het voordeel van de goede zaak. Wees daarom maar goed op alles voorbereid; nog een klein kwartiertje en de zaak zal beginnen! Maar intussen blijven we heel rustig; Cyrenius zelf heeft er nog geen flauw vermoeden van, omdat de Heer het zo wil! Maar de zaak zal daarom des te opwindender zijn. Wees dus nu rustig!"

[8] Iedereen werd nu, zonder dat daarom gevraagd werd, rustig, waartoe waarschijnlijk ook de op handen zijnde zonsopgang zeer veel bijdroeg; maar hoofdzakelijk omdat allen iets bijzonders verwachtten en daarom met een zekere bange nieuwsgierigheid ingespannen luisterden naar wat er zou gebeuren.

 

145 Farizeeën klagen de Heer als opruier tegen de staat bij Cyrenius aan

 

[1] Al gauw ontdekten de zonen van Marcus een schip, dat nog op behoorlijke afstand heen en weer laveerde, alsof de kapitein niet wist of hij zich wel op de goede plaats bevond; dat had ook een heel natuurlijke reden, omdat er aan de oever van de zee van Galilea sinds de vorige dag heel veel enorm was veranderd. De geweldige rots in zee, een belangrijk herkenningsteken, bestond niet meer; een hoge rots en een machtig grote boom op de berg met de slangen hadden de negers, zoals bekend, nagenoeg uit de weg geruimd; daarbij kwam nog het prachtige nieuwe huls, de tuin en de mooie haven met de vijf nieuwe schepen die van vlaggen waren voorzien, -en zo wist de loods die het schip naar Caesarea Philippi had moeten loodsen, niet waar hij zich eigenlijk bevond en laveerde daarom al geruime tijd op en af en heen en weer, om erachter te komen, waar hij zich bevond.

[2] Er stak echter een sterke oostenwind op, die het schip met onweer­staanbare kracht precies naar onze oever dreef. Binnen enkele ogenblikken konden de zonen van de oude Marcus met hun scherpe ogen al heel goed zien, dat er Romeinen en een paar Farizeeën aan boord van het schip waren. Ze gingen meteen naar Cyrenius en deelden het hem mee. Toen Cyrenius dit hoorde gaf hij meteen het bevel aan Julius om het schip, dat allengs steeds sneller de oever naderde, scherp in het oog te houden. Toen Julius dit hoorde was hij binnen de kortste keren pijlsnel met vijftig bewapende mannen aan de oever en wachtte het schip op, dat ook niet lang meer op zich liet wachten.

[3] Toen degenen die aan boord waren de Romeinen in het oog kregen, staken ze meteen een witte vlag uit ten teken, dat ze geen vijanden waren en dat men hen ongehinderd aan wal zou laten gaan. Maar toen Julius twee hem niet onbekende aarts-Farizeeën onder de Romeinen waarnam, stuurde hij meteen een bode naar Mij en Cyrenius met de vraag, wat hij met degenen die hier aangekomen waren, moest doen. Land of water? De mensen kwamen hem zeer verdacht voor. Het leek wel, alsof ook de Romeinen alleen maar vermomde Farizeeën waren of toch in ieder geval mensen van Herodes.

[4] En CYRENIUS' antwoord luidde heel kort: 'Wie het ook is! Land!" .

[5] Op dit commando werden de reizigers aan land gezet en Julius inspecteerde snel de toentertijd gebruikelijke reispapieren, die helemaal volgens de wettelijke voorschriften van Pilatus in Jeruzalem vervaardigd waren. Toen deze korte legitimatie formaliteit voorbij was, vroeg een Romein aan Julius of de verheven opperstadhouder nog in deze streek verbleef Een donderend 'ja!' was het ontzagwekkende antwoord van Julius, die al behoorlijk geërgerd was over deze brutale vraag.

[6] Nu kwam er een CENTURION die ook op het schip was, heel ernstig naar Julius toe en vroeg hem: Wat geeft je het recht om op zo n toon te antwoorden?"

[7] JULlUS, met nog meer ernst dan daarnet: 'Als ik daar niet zeer gegronde redenen voor had, had ik je wel op een andere toon geantwoord! Maar je Aziatisch domme gezicht zegt mij dat je geen Romein, maar heel iets anders bent! Je hoeft dus helemaal niet zo verbaasd te zijn over mijn antwoord!"

[8] De CENTURIO zegt: 'Wat ben ik dan, als ik geen Romein ben?"

[9] JULlUS zegt: "Daar praten we straks wel over! Nu sta je eenmaal onder mijn gezag en heb je je strikt naar mijn woorden te schikken! Mijn naam is Julius, de zeer gestrenge commandant van Rome voor dit gebied, en ik ben een naast familielid van de verheven opperstadhouder Cyrenius! Dit moet ik je wel vertellen, omdat je geen Romein bent; want als je maar in de verte een Romein zou zijn, dan had je me al op grote afstand herkend!

[10] Zie je, zo vangen wij, Romeinen, gewoonlijk de slimme vossen! Maar vooruit nu, het beste gedeelte komt nog! Wel, deze omgeving, een beetje gecultiveerd nu, is jullie zeker wat vreemd voorgekomen, -anders hadden jullie ons al een uur eerder met jullie onverwachte bezoek vereerd? Maar dat geeft niet, jullie zijn nu ondanks dat deze omgeving er nu zo vreemd uitziet, precies op de juiste plek aangekomen!

[11] Zie je, hoe ik al van te voren alles weet! Nee, in het gebied van Julius komt men onaangekondigd niet zo gemakkelijk als men denkt! Het stoort jullie weliswaar een beetje, dat jullie komst al aan mij verraden is; maar ja, voor mensen die zo sluw zijn als jullie, maakt dat misschien helemaal niet zo veel uit, wat natuurlijk spoedig zal blijken! Vooruit dus nu, op naar de verheven opperstadhouder!'

[12] Nu zegt de CENTURIO zichtbaar verlegen: 'Wat weet jij van ons?! Wie heeft je iets kunnen verraden, wat helemaal niet het geval is?"

[13] JULlUS zegt: 'Ik wil nu geen woord meer horen! Daar bevindt zich de verhevene! Vooruit dus met jullie, valse Romeinen, - daar gaan we verder!'

[14] De centurio met zijn ongeveer acht ondergeschikte krijgsknechten en twee heel echte, goed doorvoede en door en door verstokte aarts-Farizeeën, gingen toen naar Cyrenius, en overhandigden hem daar een brief die door Herodes ondertekend was. In deze brief stond alleen maar, dat er in heel Coelesyrië en een groot deel van Galilea en Samaria een zeer omvangrijke samenzwering tegen alle Romeinen ontdekt was. Aan het hoofd hiervan stond de beruchte profeet Jezus uit Nazareth als belangrijkste gangmaker ­die in een geheim verbond met de altijd hoogst geheimzinnig doende Essenen allerlei voor het volk onbegrijpelijke wonderen verrichtte om dit te verblinden, en die zich daardoor een soort goddelijk profetische schijn gaf en zelfs de verdoemenswaardige driestheid had om zich aan het volk als een ware zoon van God te presenteren.

[15] {Herodes:) 'Verder is door meerdere getuigen uit verschillende streken betrouwbaar en naar waarheid, eensluidend verklaard dat deze heilloze volksopruier zelfs de allerhoogste Romeinse staatsdienaren met de grootste vriendelijkheid benaderd heeft, samen met zijn reeds heel bekwame schare zogenaamde leerlingen. Maar het geheime gerucht gaat .dat de vermetele dit alleen maar doet om hen op een dag allemaal plotseling om het leven te brengen, waarna hij zich dan zelf zal verheffen tot koning van.alle joden. Nadat dit nu door het besluit van de hoge goden aan mij, die ter zake kundig is, verraden werd, is het mijn plicht u hierop te wijzen en ik hoop, dat u de juiste maatregelen weet te treffen en doet, wat u doen moet! ­Met de meeste hoogachting, Herodes, Viervorst -- nu in Jeruzalem.

[16] In verband met de lengte is de hele brief met de vele lasteringen hier niet weergegeven, wat waarlijk ook niet nodig is; maar het voornaamste is volledig vermeld.

 

146 Ontmaskering van de valse aanklagers

 

[1] Toen CYRENIUS deze brief heel nauwlettend met een ernstig gezicht gelezen had, richtte hij zich tot Mij met een meewarig vriendelijke blik en zei: 'Maar Heer, is dat ook nog mogelijk, dat men U tegenover mij op zo'n schandelijke manier verdacht maakt?! Wat zegt U hiervan? Want U weet natuurlijk wat erin staat!'

[2] IK zeg: 'Roep Raphaël en Roclus bij je; want het zou geen pas geven dat Ik met deze afgezanten van de vorst van de leugen spreek!"

[3] Meteen riep Cyrenius Raphaël en Roclus bij zich; de afgezanten van Herodes leken Roclus maar al te goed te kennen; want ze keerden meteen hun gezicht van hem af

[4] Toen RAPHAËL bij Cyrenius kwam overhandigde hij hem tevens een rol en zei: 'Hier heeft u het duplicaat van de zogenaamde brief van Herodes; lees het en maak er uit op dat ik, en door mij ook Roclus, al eerder van deze echt Farizeese schandelijke streek op de hoogte waren! Achter de ondertekening van Herodes, welke hij echter nooit te zien heeft gekregen, zoals hij ook van dit schandelijke plan niets weet, staat nog een heel korte opmerking die de hele gang van zaken voor u opheldert en die u daarom ook moet lezen. Als u alles gelezen heeft, moet u de brief aan de afgezanten geven en hem ook aan hen laten lezen! De rest gaat dan vanzelf”

[5] CYRENIUS nam de rol ter hand en las hem snel door, ook de opmerking waar hij zeer verbaasd over was omdat deze precies bevatte wat hij bij zichzelf al had gedacht. Toen hij alles gelezen had, gaf hij de rol ook aan de zogenaamde centurio en zei: 'Lees ook jij dit nu in bijzijn van je metgezellen!"

[6] De centurio nam met zichtbare verlegenheid de rol van Raphaël aan en las hem met een steeds langer wordend gezicht voor en bij het lezen van de opmerking begon hij zelfs gewoonweg te trillen en ook alle afgezanten begonnen behoorlijk van kleur te verschieten, wat de scherpe blik van Cyrenius en alle aanwezigen natuurlijk niet ontging. Toen de onechte centurio de rol helemaal had voorgelezen -en wel zo luid, dat ook zijn metgezellen het konden verstaan -, gaf hij met een diepe buiging de rol van Raphaël weer terug aan Cyrenius en zei er wijselijk geen woord over; want hij en zijn metgezellen waren te zeer aangeslagen door dit voorval, en hun ossewagen stond deze keer dicht bij een rotswand, en er was geen enkel paadje te ontdekken dat er overheen liep.

[7] Na een kort algeheel stilzwijgen onderbrak CYRENIUS dit door aan de centurio te vragen: 'Dus Herodes raadt me aan alles in het werk te stellen om de genoemde profeet gevangen te nemen, en hem, alsook zijn leerlingen, zomaar zonder meer het hoofd van de romp te laten slaan?'

[8] Op deze vraag kwam geen antwoord.

[9] CYRENIUS werd kwaad en zei: 'Antwoord! – of jullie zullen weergaloos boeten voor deze misdaad! Van wie komt de brief, wie heeft hem geschreven, wie had de euvele moed om met zo'n enorme leugen bij me aan te komen, en welk schandelijk plan schuilt daarachter?"

[10] Door deze zeer indringende vraag raakten bijna alle afgezanten van hun stuk; want ze wisten dat ze met de meest onverbiddelijke Romeinse opperstadhouder te maken hadden. Allen raakten in paniek en begonnen van schrik te beven en van een antwoord was geen sprake.

[11] Toen zei JULlUS: 'Geëerde gebieder, hoe zou het zijn, als we deze afgezanten nu het door de wet vastgestelde loon - voor verraad uit eigenbelang­ uitbetaalden en hen dan naar Sidon brachten en daar opsloten totdat de revolutie zal uitbarsten op hun aangegeven datum, op welke dag we hun dan het hele verradersloon zullen uitbetalen, ofwel aan het kruis of op het blok? Aan deze Romeinen is toch al duidelijk op een uur afstand te zien, dat ze niets anders zijn dan een stelletje van de slechtste Farizeeën, dat voor iedere schandelijke daad voor geld te koop is!"

[12] CYRENIUS zegt: 'Je hebt helemaal gelijk; Maar omdat wij het hier niet alleen voor het zeggen hebben en hier nog iemand anders iets te zeggen heeft, zullen we zo rustig mogelijk afwachten wat er gebeurt!"

 

147 Onderhandeling met de Farizeeën

 

[1] Toen kwam ROCLUS naar voren en zei: "Geëerde gebieder, sta me toe dat ook ik deze onmensen en kwelgeesten iets in het oor fluister; want in deze brief wordt ook mijn instituut heel gemeen aangevallen, wat ik als hoofd onmogelijk zomaar kan laten passeren! Ik moet hun vragen, hoe en wanneer de door hen zo belasterde, snode en slechte profeet uit Nazareth de toverkunsten van ons heeft geleerd waarmee hij nu het volk in vervoering brengt en verleidt! Bij God, wanneer ze hier ter plekke deze enorme lasterpraat niet goedmaken, vergrijp ik me aan hen en draai hen allemaal de nek om, zowaar God de Heer mij zeker zal helpen!"

[2] Hierop komt EEN VAN DE TWEE FARIZEEËN naar voren en zegt: 'Wat kunnen wij er aan doen, als alles slechts kwaadaardige verzinsels zouden blijken te zijn?! Wij hebben ze niet geschreven en al helemaal niet verzonnen! Kijk degenen er op aan die ons gestuurd hebben; wij, die slechts boden zijn, hoeven toch zeker tegenover niemand rekenschap af te leggen! Wij verwachten slechts een goed antwoord, om dit aan degenen over te brengen die ons hier naartoe hebben gestuurd. Daar komt het, denk ik, op neer!'

[3] ROCLUS zegt, aangespoord door Raphaël: 'Goed; maar wat moet er dan gebeuren als wij jullie haarscherp kunnen aantonen, dat niemand anders dan jullie deze schandelijke brief hebben opgesteld en dat jullie, als je dit karwei lukt, uit de grote goudkas van de tempel een vergoeding van duizend pond goud per persoon te wachten staat?"

[4] DE FARIZEEËR roept plotseling luid: 'Wie kan ons van zoiets schandelijks beschuldigen? De brief is door Herodes ondertekend!'

[5] Dan roept ROCLUS Zinka bij zich en zegt: 'Als geen ander op de wereld ken jij het handschrift van je gebieder. Zeg me, is dat zijn handtekening?"

[6] ZINKA bekijkt de brief en zegt: 'Niet in de verste verte! Want Herodes kan eigenlijk helemaal niet schrijven, hooguit een beetje Grieks lezen. Voor de ondertekening met zijn naam heeft hij een soort zegel, dat hij op de oorkonden drukt; deze ondertekening moet dus vals zijn! Dat zweer ik bij alles wat jullie maar willen!"

[7] ROCLUS zegt daarop: 'Wel, jij wijze, godgeleerde en allerwaarachtigste Farizeeër in de naam van Mozes en Aäron, hoe voel je je nu? Je zou nu zeker wel liever thuis zitten aan een rijke maaltijd, dan hier onder zulke luisterrijke voortekenen!Ja,ja, het is nu eenmaal niet anders: Als een mens niet tevreden is met hetgeen God hem geschonken heeft, dan moet hij zich wel schikken naar het lot en zijn streken!

[8] Ja, ja, de snode profeet uit Nazareth kan jullie goedkeuring absoluut niet wegdragen, omdat Hij door zijn heiligste waarheidsleer flink afbreuk dreigt te doen aan jullie zaak! Dat is het! Maar dat is nu eenmaal zo en het zal eeuwig nooit anders worden, ook niet wanneer het Hem ooit zou behagen om jullie het genoegen te gunnen dat Hij zich gewoon door jullie zou laten doden, althans pro forma, want Hij , die van eeuwigheid het leven Zelf is, kan onmogelijk ooit gedood worden! Ik heb nu gesproken; nu ben jij aan de beurt! Wat heb je hierop te zeggen?"

[9] De Farizeeër stond daar nu als versteend en niemand van de afgezanten durfde ook nog maar een woord te zeggen.

[10] Na enkele ogenblikken gaf CYRENIUS te kennen, nadat Ik hem daar heimelijk een teken toe had gegeven, dat de beide aarts-Farizeeën bij hem moesten komen, wat heel slim van hem was, en zei tegen hen: 'Kalmeer nu! De storm is voorbij; trek je niet te veel aan van onze gebruikelijke Romeinse ernst in het begin! Nu komt de tweede onderhandelingsfase, waarin ik van jullie geen verzinsels met valse handtekeningen, maar de zuivere volle waarheid wil horen. Alleen door de waarheid kunnen jullie uit mijn macht, die anders onverbiddelijk is, bevrijd worden, -zo niet, dan is gevangenis, kruis en bijl onontkoombaar jullie lot, dat is zo zeker als ik opperstadhouder van alle Aziatische provincies van Rome ben.

[11] Spreken jullie echter de waarheid, hoe deze ook moge luiden, en wat deze ook inhoudt; dan kunnen jullie op mijn volle Romeinse erewoord rekenen dat ik jullie geheel vrij en ongehinderd weg laat gaan. Maak nu een keuze! Willen jullie aan deze leugen vasthouden, dan weten jullie nu uit mijn mond wat jullie zeker te wachten staat; want hier in Azië ben ik in naam van de keizer degene die het zonder enige beperking voor het zeggen heeft, en tweehonderdzestigduizend soldaten wachten elk uur van de dag mijn bevelen af. Als jullie het eerder nog niet wisten, dan weet je nu hoe de zaken erbij staan. Wie zou mij ter verantwoording roepen wanneer ik zomaar, omdat ik daar zin in heb, alle joden met het zwaard zou laten ombrengen?! Aan macht en kracht ontbreekt het me niet! -Waar kan in heel Azië een samenzwering beraamd worden waarvan ik niet binnen hoogstens acht tot veertien dagen volledig op de hoogte zou zijn?! Maar dan is het verschrikkelijke 'Wee!' voor de opstandigen!

[12] Wanneer er volgens jullie uitspraken een of andere nog zo geringe muiterij in het geheim voorbereid zou zijn, dan zou ik daar waarlijk van weten en mijn talrijke gerechtsdienaren zouden meteen volop aan het werk zijn gezet! Wat jullie in deze brief dus als verklikkers aanbrengen is, evenals de ondertekening van Herodes, een grote leugen waarmee jullie mij, als ik blind was geweest, voor een heel ander doel gebruikt zouden hebben. Alleen, dat dit bij mij absoluut niet opgaat en ook nooit op zal gaan, daar zijn jullie nu hopelijk wel van overtuigd. Derhalve: kom met de waarheid voor de dag, opdat ik duidelijk kan zien waar ik met jullie aan toe ben! Maar denk er goed aan: Kijk, zo zuiver als de zon nu van achter de bergen aan de overkant van de zee opgaat, zo zuiver moet ook de waarheid zijn van hetgeen jullie mij nu gaan zeggen, -dan zal ik me ook aan mijn woord houden tegenover jullie! Spreek nu!"

[13] De beide Farizeeën alsook de zogenaamde Romeinen, waarvan ook de helft Farizeeër en de helft aanhanger van Herodes was, trokken uiterst wanhopige gezichten; want niets is voor een mens ellendiger dan zichzelf te moeten aanklagen, en openlijk zijn schandelijk boze plannen te moeten bekennen. En dat was nu ook met de Farizeeën het geval. Maar wat konden ze doen? Cyrenius' onverbiddelijkheid en ook zijn strenge rechtvaardig­heid waren bekend, er bleef dus duidelijk niets anders over dan de volle waarheid op te biechten.

 

148 De Farizeeën bekennen

 

[1] Derhalve vatte DE ENE FARIZEEËR moed en begon als volgt te spreken: 'Allerhoogste en onverbiddelijk strenge heer en gebieder over alle landen van Azië en het grootste deel van Afrika! Omdat ons nu niets anders overblijft dan de volle waarheid te bekennen, moet ik namens al mijn metgezellen toch openlijk toegeven dat de brief een pure fictie is en dat we de beruchte profeet uit Nazareth alleen uit broodnijd hardnekkig als onze grootste vijand vervolgen. Want hij doet tekenen die alles wat er tot nu toe is geweest verre overtreffen; daar komt bij, dat zijn leer lijnrecht ingaat tegen de tempel en zijn wetten, die toch niet van ons zijn.

[2] Ongeveer duizend jaar geleden ontving Mozes op de berg Sinaï wetten uit de vurige hand van God, en daarna nog een groot aantal staatkundige levensvoorschriften. De eerste van deze wetten is heel belangrijk, namelijk: 'Gij zult alleen aan Mij, uw enige en enig ware God, geloven en geen vreemde goden naast Mij aanbidden en vereren; want Ik alleen ben uw God en uw Heer! ' De profeet (uit Nazareth) zegt echter, dat hij en niemand anders een ware zoon van God, en zelfs God Zelf, is, en hij beroept zich daarbij op de uitspraken van de profeten, die hij geheel willekeurig op zichzelf betrekt, en op zijn daden die daarvan getuigen.

[3] Als dat zo ongestraft door kan gaan, is het over enkele jaren geheel afgelopen met de aantoonbaar goddelijke inrichting in Jeruzalem! Wat dan ? Wat voor figuur zullen wij, die door God in dit ambt zijn geroepen, tegenover het volk slaan en waar moeten wij dan voortaan van leven, want God heeft ons wettelijk voorgeschreven dat wij nooit een akker noch een wijnberg mochten bezitten? Enerzijds hebben wij de van ons afgevallen Samaritanen, de Sadduceeën en de half heidenen, anderzijds de Essenen die nu al bijna de helft van het volk voor zich gewonnen hebben, -en nu komt ook de Galileeër er nog bij! Dat wordt ons uiteindelijk toch wel een beetje te veel!

[4] Op de Sinaï heeftjehova ons onder bliksem en donder door Mozes en Aäron wetten gegeven; Hij heeft deze gesanctioneerd en zogezegd een eeuwig verbond met ons gesloten en ons ten strengste verplicht, trouw te blijven aan dit verbond. Hij, de Almachtige, beloofde ons de grootste voordelen voor het leven indien wij aan het verbond en de wet trouw zouden blijven, maar ook de grootste nadelen, als wij het verbond lichtzinnig zouden verbreken. Hij gaf ons echter ook het recht, onze tegenstanders te vuur en te zwaard te vervolgen, zoals ook Josua dat bij Jericho deed en later de grote koning David met de Filistijnen, waar zelfs op bevel van Jehova de kinderen in het moederlichaam niet gespaard mochten worden.

[5] Maar als Jehova nu tegen Zijn beloften en afspraken in, misschien vanwege onze zonden en onze slappe houding, en verdraagzaamheid tegenover onze tegenstanders, het oude verbond wil opheffen en ons helemaal wil verlaten, dan zou Hij dat toch zeker op een grootse wijze doen, wat Hem zeer goed mogelijk is, zoals Hij ook ongeveer duizend jaar geleden het verbond heeft gesloten, opdat iedereen zeker en zonder twijfel zou weten waar hij aan toe is! Maar dat is tot nu toe nog lang niet gebeurd; hoe kan dan een magiër, ook al verricht hij nog zulke buitengewone dingen, het ooit wagen op zo'n schandelijke wijze tegen ons te gaan ageren, terwijl wij een nog steeds bestaande instelling van God zijn?!

[6] Laat hij maar zieken genezen zoveel hij wil, en tot vermaak van de mensen ook bergen verplaatsen en andere buitengewoon grootse dingen verrichten; maar tegen de tempel en zijn heilige geheimen moet hij niet tekeer gaan! Maar hij doet dat steeds meer, en ondergraaft volledig het geloof en het vertrouwen van het volk in de tempel, nu met name dat van de Galileeërs, zodat deze ons al heel vaak de tiende niet meer willen geven en ons bovendien nog uitmaken voor de grootste en geraffineerdste mensen volksverlakkers! Als wij dat zijn, dan zou jehova ons dat door de mond van een echte profeet moeten laten weten, niet door een tovenaar uit Galilea, die zich uitgeeft voor een van de grootste profeten, ja zelfs voor een zoon van de Allerhoogste, terwijl er toch geschreven staat dat er uit Galilea, waar te veel heidenen wonen, nooit een profeet kan opstaan, en des te minder een zoon van God, komend uit de hemelen!

[7] En als wij dan ten eerste door Gods wet, en ten tweede door de duidelijke druk der omstandigheden, gedwongen worden iemand die hoogst gevaarlijk is voor de oude zaak van God te vervolgen, en zo mogelijk met alle rechten die God ons verleent eigenhandig uit de weg te ruimen en van de aarde te verdelgen, doen wij dan onrecht, als wij ons hiervoor in deze tijd helaas van menig sluw middel moeten bedienen om het voor ons buitengewoon gevaarlijke sujet uit de weg te ruimen?! Ik denk, dat u nu geen enkele twijfel meer zult koesteren over de volle waarheid van deze met goede redenen omklede, eerlijke bekentenis van ons.

 

149 Cyrenius' getuigenis voor de Heer

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Dat doe ik in het geheel niet; want dit keer heb je de volle waarheid gesproken, die anders niet licht aan de mond van een Farizeeër ontsnapt, en dat stemt me echt blij! Overigens moet ik, wat die door jou zo gevaarlijk genoemde profeet of zelfs zoon van God betreft, in de eerste plaats opmerken dat Hij bij jullie door boze tongen in opspraak gebracht moet zijn, en ten tweede openlijk bekennen dat ik de hoogst Achtenswaardige heel goed ken en je de verzekering kan geven, dat Hij een hoogst onschadelijk mens is, die zich alle moeite getroost Zijn medemensen tot heil te zijn, zelfs Zijn allerergste vijanden, die jullie kennelijk zijn, ondanks dat Hem al jullie listige bedriegerijen, waar noch een Mozes noch een Aäron ooit van gedroomd heeft, Hem maar al te bekend zijn.

[2] O, Hij is een echte jood, maar alleen in de zuiverste en echte Mozaïsche betekenis! Maar waar is Mozes, en waar zijn jullie met je nieuwe, menselijke voorschriften? Hij is dus tegen het niet mozaïsche in jullie, maar niet tegen jullie zelf! Er zijn van het volk al zo veel verontrustende klachten bij mij gekomen over jullie snode handelingen en bedriegerijen, dat ik me werkelijk al enkele malen voorgenomen heb om gewapenderhand voor altijd een eind te maken aan jullie praktijken. Maar Hij heeft m.e daarvan weerhouden! Als Hij, die Zich van mijn hoogste en volste vriendschap bewust is, jullie vijand zou zijn, dan zou Hij er zeker de grootste vreugde aan beleven als Hij jullie door mijn hand binnen de kortste keren helemaal van het toneel van deze aarde had kunnen laten verwijderen; maar precies het tegendeel is het geval!

[3] Hij betreurt jullie grote verblindheid, die echter door jullie zelf veroorzaakt is. Hij wil jullie alleen maar naar de waarheid en naar de ene ware God terugvoeren van wie jullie je door je talloze wereldse lusten hebben afgewend, en het oude verbond met jullie vernieuwen; maar in het verderf storten wil Hij jullie absoluut niet. En als dat Zijn vurigste wens en wil is, hoezo is Hij dan jullie vijand? Als jullie over Zijn middelen zouden beschikken, hoe vaak zouden jullie Hem dan al gedood hebben! Doet Hij jullie zoiets aan, terwijl Hem toch duizend van de krachtigste middelen alle uren van de dag ter beschikking staan?! Voorzover het in mijn vermogen ligt, heb ik ook Hem aan een uiterst kritisch onderzoek onderworpen, dat Hij met glans heeft doorstaan.

[4] Ik heb in Hem juist die mens gevonden, die ik - laten we zeggen ­dertig jaar geleden tegen de gruwelijke vervolging van de oude Herodes beschermd heb; Hij is het ook, die dertig jaar geleden, toen mijn broer Augustus de volksregistratie en volkstelling in het hele uitgestrekte Ro­meinse rijk en dus ook in het land der joden invoerde, in Bethlehem in een schaapsstal is geboren uit de jonge vrouw van de timmerman Jozef, waarbij zich allerlei wonderbaarlijke verschijnselen voordeden. Wijzen uit het morgenland, daarheen geleid door een grote komeet, herkenden Hem en hebben Hem begroet als de toekomstige koning der joden en Hem geschenken gebracht; reeds toen werd Hij door de verbaasde herders als een bijzondere verschijning voor de mensen van deze aarde bezongen, waarvan jullie je zeker nog wel iets zullen herinneren!

[5] Mochten jullie daarover niets gehoord hebben, ofschoon jullie toch al wel minstens zestig jaar oud zullen zijn, dan staat hier mijn broer Cornelius, die toen juist in Bethlehem de Romeinse registratie leidde, als nog volop levende getuige vóór jullie en naast hem sta ikzelf; ook ik had hoogst onverwacht de gelegenheid, aan het kind dat amper veertien dagen oud was, reeds dermate goddelijke tekenen waar te nemen en te beleven, dat ik er in mijn grote en eerbiedige verbazing geen ogenblik aan heb getwijfeld, dat dit kind overduidelijk meer was dan het meest volmaakte mensenkind.

[6] En toen ik nu als grijsaard het kind van toen als een man vol geest en goddelijke wonderkracht terugvond, ontdekte ik al gauw dat Hij die ene is, die uit dit kind is voortgekomen; en het zal hopelijk met moeilijk te begrijpen zijn, dat ik toen zelf voor Hem mijn grijze hoofd door mijn hoogst eigen gevoel in uiterste eerbied en liefde moest buigen.

[7] En deze man vervolgen jullie zo jachtig en willen Hem geheel te gronde richten en vernietigen?! O, jullie onzinnige en blinde dwazen! Heeft Mozes dan niet over Zijn komst geprofeteerd en na hem bijna alle grote en kleine profeten, die jullie vaders in hun erbarmelijke domheid ook met stenen doodden, zoals jullie nu Hem ook zouden willen doen?! Hem, die als enige jullie kan en ook wil helpen, vervolgen jullie nu zelfs al met allerlei listen, noemen Hem een monster, spreken de ergste vloek over Hem uit en willen Hem dan ook nog doden?!

[8] Jullie hebben deze omgeving, waar jullie naar op zoek waren, niet herkend, omdat de grote, gevreesde rots uit het bestaan is verdwenen en deze hele, voordien buitengewoon woeste baai in een waar Eden werd veranderd. Maar wie heeft dat bewerkstelligd? Ik en alle hier aanwezigen zijn er getuigen van dat hieraan geen mensenhand ook maar met een enkele vinger heeft meegewerkt. Hij was en is onder ons en verrichtte dit wonder enkel door Zijn wil!

[9] Hier aan mijn zijde staat een knaap; Josoë is zijn naam. Hij lag al bijna twee jaar in het graf en er was van hem niets meer over dan de in ontbinding overgaande botten. En toch was het voor de door jullie zo bitter en hardnekkig vervolgde man eenvoudig, hem slechts door een woord opnieuw zo te vormen en weer tot leven te brengen, zoals hij daar nu voor jullie staat!

[10] Hier aan tafel zitten mijn beide dochters, die mij door verdorven slavenhandelaren geroofd werden. Ze vielen tijdens een overtocht over zee door een storm in het water en dreven, door die onmensen gekneveld, volkomen dood rond op de uitgestrekte oppervlakte van de zee. Eergiste­ren, tijdens een visvangst waar wij allen bij waren, werden ze gevonden en hierheen gebracht. Het woord van jullie vijand gaf hen -Hem alleen al mijn eer! - zo, zoals jullie ze daar zien, het leven terug!

[11] Nu vraag ik jullie of ook een magiër daartoe in staat zou zijn, en of deze tekenen op zichzelf niet al grootser zijn dan die, welke in de tijd van Mozes in de woestijn plaats vonden! Wat ik jullie zeg is zo volkomen waar als ikzelf Cyrenius heet, en dit kan door vele honderden getuigen eveneens bevestigd worden; en degene die zulke werken verricht, noemen jullie in zekere zin een monster, jullie vervolgen Hem en willen Hem zelfs doden?! Daar is toch wel een nauwelijks te bevatten graad van de allerblindste domheid voor nodig!'

 

150 De domheid en blindheid van de Farizeeën

 

[1] DE FARIZEEËR zegt: 'Allerhoogste en strikt rechtvaardige gebieder! Wij zijn schriftgeleerden en hebben de kronieken bestudeerd; daarom denk ik dat wij toch niet zo heel erg dom zijn!"

[2] CYRENIUS zegt: 'Zie, zelfs deze opmerking was zo dom als maar mogelijk is, en even dom is de manier waarop jullie de Heilige uit Nazareth willen vangen! Want als jullie een greintje verstand hadden gehad, hadden jullie toch wel kunnen bedenken, dat wij Romeinen een vermomde jood, die daarbij nog in slecht vervaardigde Romeinse kleding rondloopt, wel van een echte Romein kunnen onderscheiden en dat wij maar al te gauw zouden begrijpen, dat daar een geraffineerde streek achter schuilt! En ook hadden jullie kunnen bedenken, dat ik het handschrift van Herodes maar al te goed zou kennen! En dus hadden jullie je ook wel voor kunnen stellen­ dat ik jullie ter plekke zou doorzien en jullie slechte bedoelingen zou onderkennen, en dat daarom deze onderneming uiterst dom en gewaagd was; het had jullie alles kunnen kosten, zelfs dat beetje vleselijk leven dat jullie grootste heiligdom is! Ik zeg jullie: Waarlijk, een kind dat een beetje verstand van zijn moeder heeft meegekregen, had jullie met zekerheid kunnen voorspellen hoe het jullie met je onderneming zou vergaan! Maar nee, -het is gewoon om van te duizelen! Jullie, hoogst wijze schriftgeleer­den, hebben dat niet van te voren kunnen inzien!

[3] Maar weten jullie hoe dat komt? Dat zal ik je vertellen: De zwelgende veelvraat, wiens maag nog nooit een leegte gevoeld heeft, kan zich onmogelijk het gevoel van een hongerige maag voorstellen; de dove kan zich nooit voorstellen hoe het iemand te moede is als hij de harmonie van een zuiver gestemde eolusharp verneemt; zo kan ook iemand die blind is, zich er geen voorstelling van maken hoe het is om te zien, en voor zijn gevoel is het zo, alsof alle mensen blind zijn. Precies zo, maar eigenlijk nog erger, vergaat het iemand die geestelijk blind is en geen weet heeft van de waarheid! Hij denkt niet alleen dat alle mensen even dom zijn als hijzelf is, maar hij houdt ze voor nog veel dommer; want zichzelf vindt hij immers helemaal niet dom, maar wijs. Hij kan niet begrijpen hoe B even verstandig en wijs zou kunnen zijn als hij zichzelf als A voelt. En dat is er de oorzaak van dat zulke hoogst verwaande domme mensen, wanneer ze iets van plan zijn, alles zo dom mogelijk aanpakken, zoals jullie dat zojuist maar al te duidelijk hier voor mij aan de dag hebben gelegd.

[4] En omdat jullie zo dom zijn, begrijpen jullie met geen mogelijkheid de onuitsprekelijk grote tekenen van deze tijd, zoals jullie ook, ondanks al je hoog geprezen schriftgeleerdheid, geen flauw idee hebben van wat Mozes en alle andere zieners over deze huidige tijd geprofeteerd hebben, met name over de Messias der joden en Zijn rijk op aarde. Dat is dan ook evenals jullie onderneming alleen maar toe te schrijven aan jullie te grote en grove geestelijke blindheid; want als jullie enig geestelijk licht zouden bezitten, moesten jullie toch terwille van jullie Jehova inzien, dat tegen een macht als de onze van jullie kant nooit iets met succes ondernomen kan worden; en al helemaal niet tegen een man die vervuld is van de almachtige geest van God, die het alleen maar een klein beetje hoeft te willen, -en in een enkel ogenblik bestaat de hele aarde niet meer!

[5] .Waarlijk~ ik zeg jullie: vijfmaal honderdduizend van zulke mensen als jullie vrees ik niet met honderdduizend geoefende soldaten; maar wat zouden mijn duizend maal zoveel soldaten te bieden hebben tegen de almachtige wil van deze ene man? Slechts één gedachte van Hem en ze zijn er niet meer! En jullie willen met list en diplomatieke trucs zo'n Godmens vangen en zelfs doden, -en dat bovendien nog zonder enige gegronde reden? Zeg me nu eens heel eerlijk, of jullie je grote en grove domheid nog niet overduidelijk inzien!"

[6] DE FARIZEEËR .zegt: 'Als ik openlijk met u mag praten, zou ik u ook enkele dingen willen zeggen, die u in deze kwestie misschien ook een beetje de ogen zouden kunnen openen, hoogste gebieder; maar met u kan men niet praten en argumenteren zoals wij wijzen van de tempel dat gewoonlijk onder elkaar doen! Maar als ik ongestraft alles kan zeggen wat me op het hart ligt, dan zult u misschien ook heel verbaasd beginnen te kijken!"

[7] CYRENIUS zegt, zelfs met een soort ingehouden glimlach: 'Waarlijk, ik sta je toe, om geheel vrijuit te spreken; er zal geen straf volgen op je woorden!"

 

151 De tempelmoraal van de Farizeeër

Mozes' wonderen door de Farizeeër belicht

 

[1] DE FARIZEEËR nam een flinke aanloop, ging helemaal recht staan en begon als volgt te spreken: 'Hoogste gebieder! U weet veel en uw verstand schittert als de zuiverste diamant in het zonlicht" maar ook ik weet iets al loop ik daar, zoals bij ons de gewoonte is, niet altijd mee te koop, want dat mag ik eigenlijk ook niet! Maar nu het niet anders kan, moet het ook bekend gemaakt worden! Als iemand op deze lieve aarde eenmaal bij een instituut hoort en helaas door geboorte, gewoonte, wet en door de aardse omstandigheden gedwongen is omwille van zijn lieve maag een eed van trouw af te leggen, dan is men daardoor op deze wereld geestelijk al zo goed als gestorven. In het begin nog wel niet helemaal, maar zo langza­merhand steeds meer!

[2] Want als men publiekelijk zonder onderscheid met alle aardse machtsmiddelen voortdurend aldoor gedwongen wordt knollen voor citroenen te verkopen, dan houdt al het denken op! Men moet zichzelf vanwege iedere heldere gedachte gewoonweg gaan vervloeken en zeggen: 'Verdwijn, zuiver licht van de hemelen! Als ik ertoe verdoemd ben een duivel te zijn, dan ben ik ook een duivel! Lis.tig of dom, daar komt het dan werkelijk niet meer op aan! Als ik een knol in plaats van.een citroen moet zijn, dan ben ik het; ik kan dergelijke ingesleten verhoudingen onmogelijk veranderen!'

[3] In de loop der tijd raakt de mens geheel en al thuis in zijn duivelse zaken en denkt bij zichzelf ' Als je al voor nar geboren bent en ook als zodanig werd opgevoed, blijf dan wat je bent! Als je maag maar in orde is, dan is ook verder alles goed! Eet en drink en geniet van het leven zo lang en zo goed als er maar van te genieten valt! ' Komt dan de laatste dag, het laatste uur, dan worden alle banden losgemaakt en alle wetten hebben voor hem, die in zijn niets is teruggekeerd, voor eeuwig opgehouden te bestaan!

[4] Waar de volkomen vergankelijkheid van alle bestaan thuis is, reiken leugen en waarheid elkaar allervriendelijkst de hand. Met dat vaststaande en ware vooruitzicht maakt het niets meer uit onder welke narrenkap men het leven op deze aarde geleid heeft. Zolang men echter leeft, moet men toch vanwege het eigen aardse welbevinden met zorg alles zo veel mogelijk van zich afhouden wat dat kleine beetje leven bitter en onaangenaam kan maken; al het andere is fantasie en drogbeeld. Wie het leven voor iets hogers aanziet, bedriegt zichzelf alleen maar.                  

[5] Deze mening stel ik echter niet als iets wat in de natuur der dingen zijn oorzaak heeft, maar wat slechts een gevolg daarvan is, omdat bijna ieder mens die van meet af aan tot een bepaalde kaste van wereldse narren behoort, wel tot deze mening moet komen, en zich deze tenslotte geheel eigen moet maken omdat hij niet anders denken, spreken en handelen mag dan de stereotype wetten van de kaste hem voorschrijven. Ik kan er één of duizend maal duidelijk van overtuigd zijn dat het met de Nazarener precies zo zit als u mij zojuist verkondigd hebt, maar wat heb ik daaraan? Zolang ik een gezworen lid van de kaste ben, rest mij toch zeker mets anders dan met de anderen uit volle borst te roepen: 'Weg met hem! Want hij brengt ons instituut in gevaar en vermindert diens noodzakelijke inkomsten!

[6] Heel heimelijk kan ik bij mezelf inderdaad denken: 'De hele kaste wil het, en heeft jou door het lot tot haar instrument gemaakt! En dus trek Ik er dan ook op uit en handel blind volgens de gekregen voorschriften, waarboven of waar beneden ik niets volgens mijn eigen mening kan en mag ondernemen!' En nog heimelijker denk ik bij mezelf: 'Is er met degene, die wij moeten vervolgen, werkelijk iets bijzonders aan de hand, dan zal hij gauw met ons klaar zijn en dan zullen wij als verliezers onze gewijde vertrekken wel amper meer te zien krijgen; maar als hij alleen maar weer een nieuwe opschepper is, wat we al duizend keer mee hebben gemaakt, dan komt hij er nog goed van af als men hem alleen maar te pakken kan krijgen! Want wat beoogt hij? Niets anders, dan het instellen van een nieuw en misschien nog erger kastenstelsel! ,

[7] O, in het begin ziet alles er heel goddelijk uit! Kijk maar naar het leven van Abraham en zijn eerste nakomelingen! Men ziet de Godheid vaak zelfs zichtbaar met hen omgaan en hen op de juiste weg leiden, -en let wel, wij waren daar natuurlijk niet bij! Maar in de tijd van Mozes, -hoe heeft het er toen uitgezien met de kinderen van Abraham! Mozes was weer iemand die de oude wijzen van Egypte behoorlijk goed bestudeerd moet hebben! Hij was in alle zwakke aspecten van het Egyptische hof ingewijd, had waarschijnlijk lust gekregen om zelfheerser van dit rijk te worden en ruimde daarom de legitieme prinsen van de Farao uit de weg.

[8] Het eerste plan mislukte. Hij ging op de vlucht en verzon een ander plan om het volk dat met hem verwant was, maar voor het overige dieper gezonken was dan de dieren, door geheime propagandisten flink op te ruien tegen de Farao, die door zijn wellust zijn mannelijke kracht verloren had. Toen hij vernam dat zijn volk klaar was voor de strijd, kwam hij zelf, uitgerust met zijn enorme tovermacht, en begon de koning te dicteren. ­En aan zijn volk, dat nog wel vage voorstellingen had van de vroegere goddelijke toestand van de oude patriarchen, presenteerde hij zich als een door Jehova gezondene en deed allerlei onbegrijpelijke wonderen die voor het volk heel overtuigend waren, en dus volgde het volk hem zoals een kudde schapen de belhamel.

[9] Hij wist heel goed, dat de zee de eigenschap had om dagelijks tweemaal te stijgen en te dalen. Lang van tevoren had hij uitgezocht, op welke plaats men er doorheen kon gaan. De hele bocht heeft slechts een breedte van amper twee uur gaans. Als het water van de zee laag staat, komt er in het midden van de bocht een stuk vaste stenen grond vrij met een breedte van meer dan een uur gaans; deze is altijd drie uur lang geheel vrij van water en voor de reizigers een goede brug om over te steken als de zee niet door storm wordt opgestuwd. Als men snel loopt, kan men er zelfs in ruim een uur doorheen komen, waarna men zich dus langs de kortste weg direct in de Arabische woestijn bevindt, die men anders over land nauwelijks in vier tot zes dagen kan bereiken omdat de zee zich nog meerdere uren gaans over dit rif uitstrekt en tamelijk diep is.

[10] Mozes berekende dat heel knap, omdat hij als geen ander aan het hof van de Farao heel gedegen kennis bezat van dit gebied. Hij voerde zijn grote menigte snel over het rif naar de Arabische woestijn en de zeer ruwe bergachtige streken, waar waarschijnlijk niemand bezittingen had behalve misschien zijn schoonouders. Daarom was deze omgeving met haar andere wonderlijke natuurlijke eigenschappen hem beslist wel bekend, en onze profeet wist deze vast en zeker goed te benutten.

[11] Maar genoeg hierover; laten we nog even naar de Israëlieten kijken die de zee oversteken, en dan zien we ze als het ware op de vleugels van de wind juist aan het eind van de weg komen, wanneer de Farao, nu in woede en boosheid ontstoken, zijn leger het bevel geeft langs dezelfde weg de Israëlieten achterna te stormen. Als de Farao vroeger was gekomen, dan zou onze goede Mozes er zeker niet heelhuids vanaf gekomen zijn; maar Farao's aarzelende houding en het uit de weg ruimen van allerlei hinder­nissen hebben zijn leger opgehouden. Mozes kreeg een belangrijke voor­sprong en ontkwam heel voorspoedig aan de vijand die hem achterna zat. Toen nu de Farao Mozes via hetzelfde rif achterna ging, begon de zee, toen hij net het midden van het rifbereikte, zoals gewoonlijk zeer snel te stijgen en met zijn golven het leger van de Farao te overspoelen, dat begrijpelijkerwijs zijn zekere ondergang daarin vond."

 

152 Nog meer verklaringen van wonderen in het oude testament

 

[1] Hier onderbrak CYRENIUS de verteller en zei hem: 'Je bent helemaal niet zo dom als ik aanvankelijk dacht; maar omdat je de dingen zo goed weet te verklaren, zou ik graag van je vernemen, hoe je mij het bekende verschijnsel van de ark des verbonds verklaart, namelijk de rookzuil van overdag en de vuurzuil 's nachts. Hoe ontstond deze dan volgens jou op heel natuurlijke en niet op wonderbaarlijke wijze?"

[2] Heel onbevangen zegt DE FARIZEEËR: 'Geëerde gebieder! We hoeven slechts even een blik te werpen op de oude krijgskunst, - en de beroemde, zozeer vergoddelijkte verbondsark is klaar! De kist zelf was een op oude Egyptische wijze goed geconstrueerd instrument, dat buitengewoon veel elektriciteit opwekte. Achter de uiterst gecompliceerde kist bevonden zich ijzeren karren voor het maken van rook. Deze vulde men met allerlei flink rokend en meestal ook erg stinkend materiaal, zoals veren, haren van velerlei dieren en ook van mensen; over dit rokende materiaal strooide men zwavel, pek en salpeter en dan stak men zo'n kar aan. Dat gaf een enorme dikke rook die met een dichte mist was te vergelijken die in korte tijd, vooral als de kar een snelle vaart had, de weg achter zich verhulde en de achtervolgende vijand het zicht op de wendingen en stellingen van het achtervolgde leger benam; tegelijk bracht het echter ook, omdat het te ondraaglijk stonk voor de kamelen, paarden en olifanten, deze krijgsdieren tot omkeer en tot de terugtocht, wat voor de achtervolgende vijand zeker niet gewenst was. Dat er achter een voortvluchtig leger vaak verscheidene van de nu beschreven karren getrokken werden, is wel vanzelfsprekend. ­Dit is nu een getrouwe beschrijving van de zo wonderbaarlijke en zelfs meer dan heilige ark des verbonds van Mozes en ik kan u ook met een goed geweten zeggen, allerhoogste gebieder: Sapienti pauca!*" (* Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig!)

[3] CYRENIUS zegt: "Goed, dat is voldoende! Maar hoe verklaar jij me dan het instorten van de muren van de oude, grote stad Jericho? De verbondsark werd om de muren van de stad heen gedragen onder machtig geschal van de bazuinen, zoals dit al bij de oude Egyptenaren in de tempels gebruikelijk was, en ik geloof dat de muren, toen men voor de derde keer om de stad heen trok, als een kaartenhuis in elkaar stortten. Hoe was dat dan mogelijk? Zelfs het schallen van een miljoen bazuinen had dat toch nooit tot stand kunnen brengen! Verklaar mij ook dit dan op jouw natuurlijke wijzer'

[4] DE FARIZEEËR moet eerst hard lachen en zegt dan: 'Wel, dat ligt toch voor de hand! Met grote stelligheid wordt van de oude Egyptenaren beweerd, dat ze de schepen van de vijanden verwoestten en verbrandden door op een juiste manier gebruik te maken van elektriciteit. Hier zien we de bewuste ark meerdere malen om de muren van Jericho heen trekken, -en Jozua zal zeker wel geweten hebben, waarom hij dat heeft gedaan! Hij moet zeer vertrouwd zijn geweest met de behandeling en werking van de ark! Ook hier ben ik weer van mening: Sapienti pauca!"

[5] CYRENIUS zegt: 'Ja, ik begrijp het; maar als de ark niets anders dan een pure elektriciteitsmachine was, dan zou hij dat nu toch ook nog moeten zijn? Waarom heeft hij dan tegenwoordig niet meer dezelfde werking?"

[6] DE FARIZEEËR zegt: 'Wel, de reden daarvan ligt toch ook voor de hand? Als we naar een huis kijken dat ongeveer duizend jaar oud is, of naar een schip, of een mantel, dan zien die er na zo'n lange tijd toch zeker ook heel anders uit! Zelfs stenen verweren vaak in duizend jaar tijds aanmerkelijk, -hoeveel te meer dan oud hout en onedele metalen, zoals bijvoorbeeld koper en ijzer; zelfs aan goud is het goed te zien, als het duizend jaar oud is!

[7] Wij zijn nog in het bezit van de oude, prachtige ark, maar in de loop der tijd heeft die al zoveel geleden, dat hij even weinig meer bezit van de oorspronkelijke inrichting die de werking veroorzaakte, als de mond van een grijsaard nog gezonde tanden heeft, die hij al lang is kwijtgeraakt. Bovendien zijn de Babyloniërs er goed in geslaagd de tempel samen met de ark te plunderen. Maar wij begrijpen niet, hoe de ark ooit geconstrueerd was. Wat de vorm betreft hebben we wel eenzelfde laten vervaardigen; maar de werking van de oude kan hij onmogelijk hebben, omdat de daarvoor vereiste voorziening van binnen ontbreekt, en dit kan ook niet anders, omdat in deze tijd bij ons althans niemand meer weet hoe hij van binnen ingericht moet worden. -Ik denk, hoogste gebieder, dat ik mij ook wat dit betreft heel duidelijk heb uitgedrukt"

[8] CYRENIUS zegt: 'Ja, maar als dan alles in zekere zin op geraffineerd vroom bedrog is gebaseerd, hoe kun jij met je kerngezonde verstand en inzicht dan nog een goed functionerend lid van zo'n bedrieglijke instelling blijven?"

[9] DE FARIZEEËR zegt: 'Dat is nou precies het duivelse ervan! Omdat je, terwijl je nog blind bent, lid van deze kaste wordt! Als je ziende was geweest, zou je je er waarschijnlijk nooit bij aangesloten hebben. Maar nu je er eenmaal bij bent en ziet dat de hele wereld een gekkenhuis is, wel, dan speel je noodgedwongen mee voor nar omwille van je lieve maag en ook, omdat het heilzaam is voor je huid die graag gezond wil blijven! Desertie wordt bij onze kaste om begrijpelijke redenen nog altijd meedogenloos bestraft met de geenszins aangename stenigingsdood! - Ik denk, dat dit antwoord ook zeer begrijpelijk en voldoende duidelijk is."

 

153 De natuurfilosofie van de Farizeeër

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Uit alles watje me nu verteld en toegelicht hebt, blijkt echter ook duidelijk, dat jij als vrome godsdienaar nog nooit aan een God hebt geloofd; maar hoe kan men een, zelfs strenge, dienaar zijn van een wezen dat voor jullie helemaal niet bestaat?"

[2] DE FARIZEEËR zegt: 'Wel, dat is ook heel gemakkelijk te verklaren vanuit de reeds genoemde reden, die uiterst steekhoudend is en voor alle tijden geldt! Wat kan een kind, ook al is het nog zo pienter, tegen de macht en de fysieke kracht van zijn ouders en vaak uiterst domme leraren doen? Het moet zich naar hen voegen! Ik geef een voorbeeld: Jullie Romeinen hebben ons met onweerstaanbaar geweld onderworpen. Wie van ons kon tegenstand bieden aan jullie geweld? Jullie zouden ons, in plaats van zeer wijze en rechtvaardige wetten, bijvoorbeeld de domste wetten hebben kunnen opleggen, waaraan wij ons dan strikt hadden moeten houden. Zouden wij, zwak als we zijn, iets anders hebben kunnen doen dan ons daar net zo precies aan te houden als aan de wijze wetten die we nu hebben? De uiterlijke macht werkt met onweerstaanbare kracht, en men moet zich naar haar voorschriften voegen. Op deze aarde is alles immers schijn en niet een werkelijk 'zijn'.

[3] Men zoekt de waarheid, men zoekt God. Maar waar en wat is dan de waarheid, waar en wie is dan God?! Ieder volk erkent en heeft een andere God, en bepaalt hiernaar de leerstellingen die het volk als een heilige waarheid voorgeschoteld worden. Maar zijn ze daarom soms ook voor ons waarheid? Wij lachen erom en kunnen in 't geheel niet begrijpen hoe het mogelijk is, dat een volk zulke onlogische en uiterst domme dingen allemaal kan geloven! Als wij echter naar zo'n volk toegaan en het om een oordeel vragen over ons geloof, als het hier iets vanaf weet, dan zal het ook niet begrijpen hoe wij al het onze kunnen geloven en ons eraan kunnen houden! In al die dingen zit iets goeds voor de handhaving van de algemene orde, -maar daarom is het nog lang geen waarheid en al helemaal geen werkelijk ergens bestaande godheid!

[4] De zon daar is een waarheid en een werkende godheid voor zichzelf en ook voor ons, ofschoon wij slechts met haar schijnsel genoegen moeten nemen; vandaar dat er hier op deze aarde absoluut meer sprake is van schijn dan van een waar 'zijn'. Of komt hier soms niet alles tot stand door het schijnen van de zon? Alles wat bestaat, ontsproot door het schijnen van het zonlicht en de wonderbaarlijke warmte ervan en zolang het bestaat, bestaat en leeft het door het licht van de werkelijk almachtige zon; want van een kant wordt alles steeds voor de helft beschenen, de andere helft heeft schaduw.

[5] Aan het firmament prijkt dus in grote majesteit de werkelijke lichtzon als volkomen waarheid. De aarde en alles daarop, is het werk van haar licht of schijn, dus meer schijn dan 'zijn'. Achter het schijnbestaan van de hele aarde en alle dingen bevindt zich onverwoestbaar de schaduw, als een complete leugen; en juist de schaduw is het, die alle wandelaars zoeken en meestal liefhebben, en de slaap tijdens de algemene schaduw van de aarde, die wij gewoonlijk 'nacht' noemen, is en blijft na het werk en de inspanningen van de dag de grootste, meest versterkende en aangenaamste verkwikking van het leven!

[6] En daarom lijkt me ook, dat de mensen onder de heerschappij van de zuivere waarheid moreel gezien evenmin zouden kunnen bestaan, als hun lichamelijk wezen zonder de slaap. Wat de slaap dus voor het lichaam is, dat is een goed geconditioneerde leugen voor de hele morele mens. En dan is het natuurlijk niet zo belangrijk, hoe een leugen eruit ziet! Als ze de morele mens maar een zekere bevredigende en zeer verkwikkelijke rustige hoop geeft en een voor de helft beschenen en gemakkelijk aanvaardbaar vertrouwen, dan is de leugen goed en de zuiverste waarheid moet het daar dan tegen afleggen.

[7] Zolang er mensen op de aarde wonen, was het zo; nu is het ook zo en het zal ook zo blijven tot aan een eventueel einde aller tijden. De mensen zullen altijd de waarheid zoeken, maar daarbij uit de schaal der leugen eten en leven. Onder de vele domme mensen zullen er ook altijd wijzen zijn, die de mensen een licht van de waarheid zullen voorhouden. Maar hoe helderder ze de mensen steeds maar aan een kant zullen verlichten, des te zekerder en duidelijker zal achter de van voren helder verlichte mens de schaduw als permanent gevolg van het licht te zien zijn!

[8] En zoals het licht steeds ook de schaduw veroorzaakt, zo veroorzaakt de zuiverste waarheid ook steeds de totale leugen. Want zonder waarheid is er immers ook geen leugen en zonder leugen ook niet gemakkelijk waarheid. Iedere waarheid draagt althans de mogelijkheid in zich een leugen voort te brengen, zoals het licht de schaduw. Wat nu voor de mens het beste is van beide, daarvoor moet ieder mens bij zichzelf te rade gaan, maar trouwen eerlijk en alles onder ogen ziend! Een rechtvaardig rechter richt de leugenaar en bedrieger volgens de wet en leeft van zijn ambt; maar waar is degene die mij in het algemeen begrijpelijk kan maken dat de wet zelf een waarheid is? Het is een aanvaard en gesanctioneerd voorschrift, hier zus en op een andere plaats zo! Waar is dan de waarheid, indien de ene leugen de andere straft? -Ook hier denk ik weer: Sapienti pauca'

[9] Dit was voorlopig genoeg voor CYRENIUS. Hij liet de Farizeeër weggaan en zei tegen Mij: 'Nee maar! Hoort U dat? - Dat heb ik nog nooit meegemaakt! Roclus wist ook te spreken vanuit zijn puur verstandelijke zienswijze; maar innerlijk ben ik hem steeds de baas gebleven. Maar deze Farizeeër heeft me nu zo klem gezet, dat ik helemaal geen tegenwerpingen kan maken! Ik heb altijd gedacht dat de Farizeeën veel dommer waren; maar hij heeft me het bewijs geleverd dat ze helemaal niet dom zijn! - Wat moet er nu met hem gebeuren?"

 

154 Cyrenius wijst op de wonderen van de Heer

 

[1] IK zeg: 'Laat je nu door hem Mijn wonderen verklaren, dan zul je zien dat hij je die even natuurlijk weet uit te leggen als die van Mozes! Pas dan zullen we hem laten zien op wat voor enorm dwaalspoor hij zich bevindt­ Roep hem terug en doe dat; want hij is niet mis!'

[2] Cyrenius deed snel wat Ik hem aangeraden had en de groep Farizeeën kwam diep gebogen eerbiedig voor de opperstadhouder staan, en de Farizeeër die het woord voerde, vroeg in zijn diep gebogen houding wat hun nu volgens zijn verheven besluit te wachten stond.

[3] CYRENIUS zegt: 'Niets anders dan dat wij op jouw zienswijze, die me steeds duidelijker wordt, verder gaan over het godendom, het geloof van de mensen, het profetendom en de daarbij toch vaak voorkomende wonderen; want ik wil duidelijkheid, hoe dan ook!

[4] Je hebt me zojuist het verhaal van Mozes en de oude wonderen heel begrijpelijk beschreven en ik kan me nu al eerder voorstellen dat de verschijnselen verklaard moeten worden zoals jij het doet dan op een andere manier. Natuurlijk moet dat met het oog op het volk strikt onder ons blijven! Maar kijk, ondanks jouw uitleg drukt het op me als een zware zorg en verantwoording! Van alles, wat ik hier waarlijk op de meest wonderbaarlijke wijze van de wereld met mijn hoogst eigen ogen gezien en geconstateerd heb, staan hier getuigen uit bijna alle delen van de wereld: heidenen en joden, Essenen, de Scythenkoning Ouran met zijn gevolg, zelfs Perzen ontbreken niet, - louter eersteklas autoriteiten op het gebied van de wijsheid, zoals in deze tijd nu de wijsheid vertegenwoordigd wordt.

[5] Kijk naar dit vorstelijke badhuis en vooral naar de buitengewoon prachtige, onschatbaar waardevolle inrichting van binnen, de tuin met de uitgestrekte ring­ en beschermingsmuur! Kijk naar de heerlijke vruchten rn de turn, allemaal van de edelste soort! Alles staat er uiterst weelderig bij en veel vruchten zijn al meteen helemaal rijp. En kijk verder naar de heerlijke waterbronnen, betere zijn niet gemakkelijk ergens anders te vinden! Richt dan je ogen naar de zee! Kijk naar de haven en de buitengewoon stevige beveiligingsmuur ervan, die tot op de diepe bodem van de zee reikt; en naar de vijf vorstelijke schepen, en naar de afsluitket­ting! En kijk dan naar de plaats waar voorheen de grote, voor de schippers vaak zeer gevaarlijke rots heeft gestaan! Zie, tot in de diepste diepte is er geen spoor meer van te bekennen!

[6] Kijk daar ver over zee naar het gebied van Genezareth! Bevond zich daar niet ooit, nog geen paar of hoogstens vier weken geleden, een verschrikkelijk hoge rots, waarvan de loodrechte wanden tot diep in het water reikten en waarvan de top nog nooit door een sterveling werd betreden? Duizenden jaren trokken aan zijn trotse wand voorbij en de tand des tijds vermocht met een spoor achter te laten op zijn granietmassa. Maar ongeveer vier weken geleden, de periode die ik zojuist noemde, kwam niemand anders dan de door jullie vervolgde profeet uit Nazareth daarheen en verrichtte daar naast vele andere wonderen ook het wonder, dat Hij die rots zo zacht en begaanbaar maakte, dat hij nu van alle kanten zonder enig gevaar zelfs door kinderen met het grootste gemak bestegen kan worden.

[7] Wie kende niet de erg ongezonde koortsstreek van Genezareth? Iedereen leed aan een koorts die de levenskrachten ondermijnde, vooral de mensen die van elders daar naar toe kwamen en die daar niet zelden jarenlang ziek moesten doorbrengen, om door aan het klimaat te wennen zoveel gezondheid op te doen, dat ze weer verder konden reizen. Zelfs onze kerngezonde en stevige soldaten werden daar vaak doodziek en vulden de ziekenhuizen. De profeet uit Nazareth kwam, zegende de streek en alle zieken werden in een enkelogenblik gezond, en nu is het een van de gezondste gebieden van heel Galilea.

[8] Wel, dat zijn feiten die voor onze ogen gebeurden, en werkelijk niemand. kan ons ervan beschuldigen, dat wij lichtgelovige mensen zijn aan wie Iedere goochelaar uit Egypte, Indië of Perzië wijs kan maken dat hun wonderen echt zijn. Dit is iets, waar je met al je verstand niet bij kunt. Ik neem eventueel aan, dat al die dingen die op Mozes betrekking hebben op geheel natuurlijke wijze te verklaren zijn; want ten eerste doen ze -als je er op jouw manier naar kijkt -wel heel natuurlijk aan, en ten tweede hebben we behalve de moeilijk te begrijpen boeken, die van zijn hand moeten zijn, geen andere getuigen die ons daar betere gegevens over zouden kunnen verstrekken. De Griekse kroniekschrijvers weten daar weinig of niets van.

[9] Maar hoe het ook zij, laten we ons nu niet bezighouden met hetgeen lang geleden is geschied, maar met deze buitengewoon grootse, wonder­baarlijk schitterende tijd van nu! Hoe zou jij mij nu deze nieuwe wonderen willen verklaren? Waarlijk, ik zal je meer dan koninklijk belonen en onderscheiden, als jij in staat bent me op dezelfde wijze uit mijn goddelijke droom te helpen, en ik beloof je zelfs mijn daadwerkelijke hulp bij het vervolgen en vernietigen van jouw beruchte profeet!"

 

155 De Farizeeën krijgen een les door middel van een wijnwonder

 

[1} DE FARIZEEËR zegt.: 'Wanneer is de Nazarener hier geweest, hoelang is hij gebleven, en is hij al een keer eerder hier geweest?"

[2] Achter Cyrenius stond ook de oude MARCUS. Deze nam het woord en zei: 'Deze goddelijke man is vroeger nooit in deze buurt geweest, ongeveer acht dagen geleden kwam Hij pas met enkele leerlingen hierheen en bracht niets anders mee dan alleen Zijn almachtige wil, en Zijn leerlingen bleven steeds als lammeren bij Hem.

[3] En het eerste wonder was, dat Hij me beval al mijn wijnzakken met water te vullen, en dat zijn er heel wat; ik liet dit ook gauw door mijn kinderen doen. En jawel, nauwelijks waren de zakken gevuld, of het water, dat hetzelfde was als het water in de zee, was al in de kostelijkste wijn veranderd! Hier is nog een beker vol van die wonderbaarlijke wijn! Proef hem en zeg dan hoe hij smaakt!'

[4] DE FARIZEEËR nam de beker aan, proefde de wijn door de beker bijna tot op de bodem leeg te drinken en zei: 'Werkelijk, een betere wijn is er nog nooit over mijn tong gegaan! Maar, oude krijgsman, kunnen we je woorden ook werkelijk voor waarheid aannemen?"

[5] MARCUS zegt: 'Wie mij kent, zal weten, dat mijn tong nog nooit door een leugen bezoedeld is. Wie dat nog moet vragen, heeft in ieder geval nog geen sterk geloof. Maar opdat je je alles een beetje beter voor kunt stellen en om ook dat verwarde natuurverstand van jou een duwtje te geven, vraag ik je om met mij naar de zee te gaan met deze totaallege kruik en hem zelf met water te vullen en dan garandeer ik je, dat de profeet die zich nog onder ons bevindt, het water enkel door Zijn wil ogenblik­kelijk in wijn zal veranderen! En als je misschien denkt, dat de kruik al voor dat doel geprepareerd is, neem dan een van je eigen bekers en ga dan naar de zee, vul op een willekeurige plaats de beker met water en zodra het water zich in de beker bevindt, zal het ook ogenblikkelijk veranderd worden in wijn zoals je die nu hebt geproefd! Wanneer ik heb gelogen, zal dit nieuwe huis met de tuin en al mijn andere grote kostbaarheden volledig jouw eigendom worden!"

[6] Hierop haalde DE FARIZEEËR een gouden beker uit de zak van zijn mantel en zei: 'ik zal wel zien. Als het zeewater daarin zulke wijn wordt, dan is deze kostbare beker van jou!"

[7] Met deze woorden ging de Farizeeër met zijn metgezellen snel naar de zee, schepte water, en het water in de beker veranderde telkens in wijn.

[8] Toen ook al zijn metgezellen zich overtuigd hadden van deze grote en wonderbaarlijke waarheid, haastten zij zich zeer verbaasd weer naar de oude Marcus en de FARIZEEËR zei: 'Hier, neem de beker; want je hebt de weddenschap gewonnen! Ja, dit gaat nu werkelijk ook mijn verstand te boven! Wat moet ik daar nu op zeggen? Dit gebeurt niet op natuurlijke wijze! Het is zeer merkwaardig: Niet alleen de smaak, maar ook de geest van wijn was er rijkelijk in aanwezig, zodat wij allemaal bijna beneveld waren! Hier kan werkelijk niets anders in het spel zijn dan de wil van de Nazarener, en het dient ons als bewijs dat werkelijk ook zijn andere wonderen op dezelfde wijze tot stand zijn gebracht!

[9] Als men de altijd durende natuurlijke wetmatigheid van de verschijn­selen op deze aarde voor ogen heeft en nooit iets van een wonder -afgezien van de Perzische toverkunsten en de wonderen die beschreven zijn, die echter altijd in een mysterieuze waas zijn gehuld -gedurende zijn gehele leven te zien heeft gekregen, dan kun je uiteindelijk gewoonweg zelfs dat vrijwel niet geloven, wat je nu werkelijk en zonder twijfel zelf hebt meegemaakt.

[10] Maar waar dient dit allemaal toe, als je de reden daarvan niet kunt inzien? Ja, geëerde gebieder, bij deze verschijnselen, waar het ongetwijfeld zo toegaat, houden alle natuurlijke verklaringen op! Want dat is waarlijk een wonder! Het kan evenmin ooit op natuurlijke wijze verklaard worden als de schepping van de wereld uit een voor onze begrippen en waarne­mingen oorspronkelijk niets. De hele schepping is zodoende niets anders dan een gefixeerde wil van de goddelijke oerkracht en van het oer-zijn van alle zijn:'

 

156 De twijfel van de Farizeeër aan het bestaan van God

 

[1] CYRENIUS op zijn beurt zegt: 'Prima, voorlopig ben ik het met jullie eens, laten we daar dus bij blijven; maar nu rijst er een andere vraag, namelijk de volgende: omdat deze werken hier nu eenmaal wonderen van het zuiverste water zijn en Mozes en de vele andere zieners en profeten deze man, die nu voor onze ogen zulke ongehoorde dingen bewerkstelligt, tevoren nauwkeurig en zo tot in details beschreven hebben dat men onmogelijk aan kan nemen dat ze iemand anders bedoeld kunnen hebben, komt het mij althans voor, dat de handelingen die deze profeten in overeenstemming hiermee verricht hebben toch wel wonderbaarlijk kon­den zijn! Dat daarbij ook van natuurlijke dingen gebruik werd gemaakt, valt niet te ontkennen; maar over het geheel genomen was het meeste toch zeker een groot wonder, dat evenals deze wonderen hier enkel en alleen tot stand werd gebracht door de almachtige wil van God, die zich als Gods geest door middel van de mensen openbaarde. Dat is zo mijn mening. ­Hoe denk jij daarover?'

[2] DE FARIZEEËR zegt: 'Nou ja, als de dingen er zo voor staan, dan valt er volgens mij niet veel tegen uw gezaghebbende mening in te brengen; maar één ding is voor mij moeilijk of zelfs helemaal niet te begrijpen: waarom God, als Hij bestaat, de mensheid gedurende zo lange tijd steeds zo diep laat zinken aleer Hij pas weer een ziener en profeet opwekt die de geheel verblinde mensheid weer een beetje ziende moet maken, terwijl deze tenslotte zelf het slachtoffer wordt van de in wilde hartstocht ontvlamde en ontaarde mensheid. God verleent de profeet welonmiskenbare won­derbaarlijke krachten, daar kan ik nu niet meer aan twijfelen; maar uiteindelijk is de profeet gewoonlijk toch overgeleverd aan ruw fysiek geweld van de mensen. Bijna de meeste van de mij bekende profeten werden uiteindelijk op gewelddadige wijze om hun aardse leven gebracht. Waarom werden zij daarbij niet beschermd door de almachtige geest van God?

[3] Ik wil de godheid hiermee geen verwijt maken door te zeggen: 'Het was niet verstandig om zo'n van Gods geest vervuld mens wat zijn aardse leven betreft onder te laten gaan in het ruwe materiële geweld van de mensen!'; maar in de ogen van de altijd zelfzuchtige mensheid deed het sterk afbreuk aan zijn opwekking. Want het is natuurlijk hoogst merkwaardig om te zien hoe een mens, die eerder in staat was om enkel door zijn wil hele bergen te verplaatsen, korte tijd later door mensen in de boelen geslagen en in een kerker geworpen en enkele dagen of weken daarna op een vaak vreselijke manier om het leven gebracht wordt. Daardoor worden zijn vurigste aanhangers en vereerders dan zelf ontmoedigd en keren vaak terug naar hun oude domheid, waardoor ze in ieder geval zeker zijn van een veilig aards bestaan.                                                                                  

[4] Hoelang is het geleden, dat een zekere Johannes in de woestijn aan de Jordaan allerlei waarachtig grote tekenen deed om getuigenis af te leggen van zijn goddelijke bezieling! Herodes liet hem gevangen nemen en korte tijd later op ongehoorde, gruwelijke wijze heimelijk in de kerker onthoof­den. Hij had werkelijk reeds een groot aantalleerlingen, en vele duizenden hebben zich door hem in de Jordaan laten dopen ter getuigenis van hun aanvaarding van zijn waarlijk geheel zuivere leer; want hij was door bijna geheel Galilea en Judea langs de Jordaan getrokken. Maar toen zijn vele aanhangers hoorden wat er met hun meester gebeurd was, werden ze heel angstig en bevreesd, en lieten liever niet merken dat ze van Johannes de waterdoop ontvangen hadden; want ze waren bang dat ze op een onver­wacht ogenblik het treurige lot van hun meester zouden moeten delen. Dit is het enige wat ik met mijn verstand, dat tot nog toe nog altijd prima in orde was, echt enigszins inconsequent vind, en het getuigt volgens onze begrippen, met het oog op het heil der mensheid, van weinig slimheid en ook van veel te weinig goede wil.

[5] Bij de heidenen, die onderworpen zijn aan de heerschappij van een onzichtbaar noodlot, kan men zich zoiets goed voorstellen, - maar heel moeilijk onder de heerschappij van een volmaakt wijze, goede, rechtvaar­dige en almachtige God! Dat was ook hoofdzakelijk de reden waarom ikzelf geheel afgestapt ben van het geloof aan een god.. Een ware profeet behoort tot aan zijn dood een onoverwinnelijk verdedigingsvermogen te bezitten, waartegen alle machten en krachten van de aarde mets zouden moeten kunnen uitrichten, -daardoor zou dan het ware goddelijke element voor alle tijden goed herkenbaar zijn en ook blij.ven; maar op deze manier komende meeste zieners en profeten op verschrikkelijke wijze aan het eind van hun aardse bestaan en maken daardoor al het goddelijke, dat ze voor die tijd uitgezaaid hebben, weer verdacht. Zo mocht Mozes zelf het beloofde land niet betreden, en de aartsengel Michael moest drie volle dagen met satan om zijn lichaam vechten en uiteindelijk ook nog aan het kortste eind trekken. Ja, waarom is dat dan zo? Waarom moet op deze aarde bijna altijd het kwade principe het winnen van het goede principe?

[6] Wij zeggen -en ook terecht -: De hele mensheid,.of de morele wereld, is boos en slecht. Maar als we nagaan wat de oorzaak hiervan is, dan moeten we die min of meer zoeken in datgene, wat ik zojuist genoemd heb! Wat wij mensen ook doen, wij kunnen noch onszelf noch de anderen verbe­teren; want de machten van de wereld vormen steeds een beperking voor ons en overal geldt: 'Slechts tot hier, -en geen handbreed verder!' Wij mogen niet onderzoeken en ook niet nadenken. De ijzeren wet dwingt alle hoofden onder één hoed. Wie zich durft te verroeren is voor de wereld verloren; maar of hij daardoor voor een andere wereld gewonnen is? Wel, daarover hebben we nog veel minder overtuigende zekerheid dan over hetgeen er over honderd jaar met de mensheid gaat gebeuren!

[7] Alleen ware zieners en profeten zouden hier kunnen helpen. Daardoor zouden de mensen dan steeds de eeuwig onoverwinnelijke kracht en macht van God voor ogen hebben, het ware geloof behouden en daardoor echte, goede mensen zijn. Van tijd tot tijd wordt er wel eens hier of daar een profeet opgewekt als de mensen reeds tot onder het niveau van het dierenrijk zijn gedaald; deze predikt dan een tijdlang wijze lessen en legt dan voor de mensen door allerlei verbazingwekkende wonderkracht een volwaardig getuigenis af van de goddelijkheid van zijn zending; maar hoe lang duurt dat?

[8] En omdat de mensen, die naar God en waarheid smachten, in groten getale naar hem toestromen, worden de oude orakels en hoogst egoïstisch en materialistisch ingestelde priesterkasten boos en jaloers en beginnen de profeet te vervolgen, omdat ze vrezen dat hun valse geloof verraden wordt en hun aanzien en rijkelijke inkomsten geweldig af zullen nemen. Een tijdlang kunnen ze niets tegen hem doen, omdat hij hen met de goddelijke kracht die hem eigen is, in het stof terugduwt.

[9] Maar na een paar jaar, als hij reeds vele duizenden ziende heeft gemaakt, trekt de goddelijke kracht zich terug en valt hij ten prooi aan de gemeenste menselijke wraak! Degenen die door hem bekeerd zijn, zijn dan vol vrees, ze kunnen dan geen kant meer op. Als ze niet met zo velen zijn, worden de leerlingen bevangen door angst, vrees, schrik en twijfel; en als ze met z'n allen al een aanzienlijk leger vormen, dan ontstaat er gewoonlijk omwille van hun geloof en opvattingen een gruwelijke oorlog, die niet eerder ophoudt dan dat de ene partij de andere geheel heeft uitgeroeid.

[10] Nu vraag ik me echter het volgende af: Als men als een ervaren en verstandig denkend mens zulke dingen en processen nuchter bekijkt, kan men zo dan tot een levend geloof aan een God komen? Of moet men niet eerder denken: 'Kijk, louter mensenwerk!'?! God echter is eeuwig ver en niet dichtbij volgens de woorden der Schrift! -Heb ik gelijk of niet?"

[11] CYRENIUS zegt: 'Vanuit jouw denktrant bekeken is er wel iets voor je mening te zeggen, -maar alleen in menselijk maatschappelijke zin, voor zover deze betrekking heeft op deze wereld. Maar wij zijn nu al iets diepgaander ingewijd in de hoogst wijze plannen die God met de mensheid van deze aarde heeft en kennen het grote goddelijke 'waarom'! Ik kan je daarom niets anders zeggen, dan dat je mening fundamenteel onjuist is. Maar ik hoop dat ook jij nog anders zult gaan denken. Nu echter moeten jij en je metgezellen weer gaan; en kom weer, als je geroepen wordt! Bekijk eerst de wonderen, denk erover na en dan zal je daaruit duidelijk worden, hoe dwaas en gewaagd je vervolging van de grote Meester uit Nazareth was!'

[12] De Farizeeën maakten een diepe buiging en gingen naar het huis van Marcus om het te bezichtigen. Op een teken van Mij begeleidt Marcus hen zelf naar zijn nieuwe wonderbaarlijke huis, zijn tuin en dan naar de zee, om hen alles te laten zien en uit te leggen.

 

157 De aarde, een oefenschool voor de kinderen Gods

 

[1] CYRENIUS zegt nogmaals tegen Mij: 'Heer, ik weet nu weliswaar uit Uw goddelijke mond waarom op de wereld alles zo is en gebeurt, en ik ken nu Uw goddelijk wijze plannen met betrekking tot de opvoeding van de mensen in alle tijden en in alle gebieden van deze aarde; maar daarnaast moet ik toch eerlijk toegeven, dat er in feite voor de opvattingen van deze Farizeeër vanuit een aards gezichtspunt wel iets te zeggen valt. Het is werkelijk van A tot Z geen wereld van liefde en waarheid, maar een zeer boze wereld vol haat en leugen, valsheid en onrechtvaardigheid! Deze zou echter ook wel anders kunnen zijn! Maar het is nu eenmaal zo en het zal nooit anders worden, en de aarde is gedoemd een huis van ellende te blijven, waar haar mensenkinderen altijd moeten versmachten. Maar het zou wel anders kunnen zijn!"

[2] IK zeg: 'Ja, ja, het zou wel anders kunnen zijn, zoals het ook op talloze andere hemellichamen anders is; maar dan zou deze aarde niet uitverkoren zijn voor het grootbrengen van die mensen die de bestemming hebben en ertoe geroepen zijn om Mijn kinderen te worden!

[3] Kan de ware machtige liefde zichzelf als zodanig ooit geheel herkennen onder mensen die zelf puur liefde zijn?! Wat voor toetssteen tot oefening in geduld, deemoed en zachtmoedigheid moet men geven aan mensen, die reeds vanaf hun geboorte vol van liefde zijn?!

[4] Als Ik de natuur van ieder mens reeds zo gevormd had dat hij zich reeds vanaf de geboorte zonder toedoen van zichzelf in de hoogste voleinding zou bevinden, wat voor oefening zou er dan voor hem nog zijn voor het leven en om op eigen kracht vooruit te komen?!

[5] Voor wat voor werkzaamheden zouden dan tenslotte zulke geesten gebruikt kunnen worden? Ik zegje: De bomen in het bos en de rotsen in het gebergte zouden er in hun zelfwerkzaamheid, die voor een vrij leven strikt onontbeerlijk is, vele malen beter aan toe zijn dan een mens die reeds vanaf zijn geboorte in ieder opzicht geheel volmaakt zou zijn!

[6] Als een mens eenmaal.fysiek volledig.ontwikkeld zou zijn en altijd een gedekte tafel met allerlei kostelijke spijzen en dranken voor zich zou hebben en er bij hem dus nooit van honger of dorst sprake zou kunnen zijn, als hij bovendien nog een heerlijke woonkamer zou hebben en daarnaast ook al zijn geestelijke vermogens volmaakt zouden zijn, zodat hij alles tot in het kleinste detail, zowel wat dichtbij als wat veraf is zou kunnen zien en horen en ervan genieten, en als hij overal met alle~ zou kunnen communiceren, terwijl hij nooit gehinderd zou worden door het kleinste ongemak, dan zou zo iemand zijn rustplaats toch zeker amper een ogenblik verlaten!

[7] Ik zegje: Zo iemand zouden zelfs Mijn meest wonderbaarlijke werken even koud laten als de sneeuw die ten tijde van Adam de bergen met het kleed van de eeuwige onschuld omhulde! Of denk je dat Mijn oneindige, eeuwige levensvoleinding Mij Zelf tot enig nut diende en Mij zaligheid gaf? Werkelijk niet!

[8] In het eindeloos vele meegroeien in Mijn natuurlijk evenzo talloos vele onvolmaakte kinderen, in hun toenemend inzicht en ontwikkeling en in hun daaruit voortkomende werkzaamheid, ligt ook Mijn eigen hoogste zaligheld. Hun vreugde over een moeizaam verworven, groeiend vermo­gen is altijd ook Mijn steeds nieuwe vreugde, en Mijn oneindige volmaakt­heid krijgt immers pas onschatbare waarde doordat ze door de nog onmondige kinderen steeds meer en meer wordt nagestreefd, en er voor een deel ook in hen zichtbaar wordt dat ze onmiskenbaar groeit. Begrijp je wat Ik je hiermee wil zeggen?!

[9] Als dit niet zo was, denk je dan dat Ik ooit een wereld met een levend wezen erop zou hebben gevormd? Voor Mij is dat allemaal reeds eeuwig­heden geleden een noodzakelijke behoefte geweest; zonder deze behoefte zou er nooit een aarde geschapen en met allerlei levende wezens bevolkt zijn.

[10] Het moet blijven zoals het is! Ik ben niet gekomen om de aarde vrede en dode rust te geven, maar het zwaard, het gevecht in een hogere mate van werkzaamheid. Want de liefde wordt pas een ware levende daadwer­kelijke kracht wanneer zij tegenover de haat staat, en de rustige dood moet Voor haar op de vlucht gaan. De mensheid wordt door de nood die haar achtervolgt werkzaam, mettertijd geduldig en zachtmoedig, en zij geeft zich daardoor over aan Mijn wil. Als er geen leugen bestond met de bittere gevolgen die daar bij horen, welke waarde zou de waarheid dan op zichzelf hebben?! Wie steekt er overdag een licht aan en wie heeft oog voor de waarde van een brandende olielamp bij het licht van de zon?!'

 

158 Nood als middel tot opvoeding

 

[1] (DE HEER:) 'Mes wat dus eenmaal bestaat en toegelaten is, moet er zijn als drijfveer voor de mensen om beter te worden. iedere ontwikkeling vereist werkzaamheid en voor werkzaamheid is een beweegreden nodig en een stimulans, die natuurlijk wel altijd geheel moet beantwoorden aan de aard van de werkzaamheid.

[2] Daarom moet alles wat men in strijd met de morele wet acht en wat men daarom ook boos en slecht noemt, slechts als een hefboom gezien worden welke Ik heb toegelaten, en op die wijze is voor de zuivere mens alles zuiver en goed. Voor een zwak en onzuiver mens is dat anders en dat moet ook wel zo zijn, omdat hij nog menige stimulans nodig heeft om tot werkzaamheid aangespoord te worden.

[3] Toen de kinderen van Abraham ten tijde van Mozes, Aäron, Jozua en ook nog tijdens de eerste richteren een zichtbare goddelijke leiding, onbeperkte wijsheid, en bovendien de grootste aardse welvaart genoten, werden ze lui en traag zoals de poliepen en oesters op de zeebodem. Ze werden van Mij uit door de mond van de profeten vaak tot werkzaamheid en waakzaamheid aangespoord en zelfs aangemaand; maar hun antwoord was: 'Als wij iets doen, dan kunnen wij ook een zonde begaan die dan alles wat we goed gedaan hebben teniet doet; maar als we niets doen, kunnen we ook niet zondigen en staan dan vrij van zonde rechtvaardig voor U, o Heer! ' - Door op deze manier te filosoferen, vervielen ze steeds meer in allerlei traagheid. Dit had een groeiende nood tot gevolg en op den duur fysieke en tenslotte ook morele zwakheid.

[4] In zo'n toestand richtten ze zich dan toch weer tot Mij en beloofden Mij werkzaam te zijn in de juiste levensorde. Een tijd lang ging het dan ook weer echt goed en gingen ze goed vooruit; maar als er dan weer als vrucht van hun werkzaamheid een gezegende welvaart ontstond, begon de oude traagheidsdans meteen weer van voren af aan. Men had alles in overvloed en wilde schitteren en wilde een aardse koning hebben als representant van hun fysieke rijkdom en welvaart.

[5] Hun werd een koning gegeven en deze werd gezalfd. Maar ook het verdrag tussen koning en volk had zijn uitwerking, en zo was het euvel dat het volk verlangde en kreeg, wederom niets anders dan een pijnlijke stimulans voor het volk om noodgedwongen opnieuw en in hogere mate werkzaam te zijn.

[6] Toen al gauw daarna de koning en ook het volk in lethargie verviel, was het ook noodzakelijk om haar van buiten zeer dreigend uitziende vijanden, namelijk de ruw en machtig geworden Filistijnen, te bezorgen. Toen drong de oorlog het land van Mijn volk binnen met allerlei daarmee gepaard gaande noodtoestanden; hierdoor werd het wakker geschud, werkzaam gemaakt en daardoor sterk.

[7] In de grote nood en ellende vond het weer de weg naar Mij en nam in nauwelijks voorstelbare mate toe in genade, wijsheid en welvaart. Deze veroorzaakte echter reeds tijdens de regeringsperiode van Salomo een sterke vermindering van de vroegere werkzaamheid en het rijk viel letterlijk uiteen in de tijd van de eerste nakomelingen van Salomo. En zo moest dit volk steeds weer door allerlei ellende en nood belaagd worden om enigszins werkzaam te blijven.

[8] Nu bevindt het zich over het algemeen weer diep onder het niveau van het dierenrijk, vooral de priesters en de leraren. Maar daarom ben Ik Zelf in het vlees gekomen, om juist het traagste deel van het volk in de grootste verlegenheid en verwarring te brengen; zij proberen Mij daarom ook gevangen te nemen en te doden omdat ze bang zijn hun luie boterham te verliezen door Mijn zeer grote activiteit. Maar hun moeite is natuurlijk tevergeefs.

[9] De kiem van algehele traagheid is in hen al te diep geworteld. Daarom moet het traagheidsgevoel eerst van hen weggenomen worden, en ze moeten zich in alle windrichtingen verspreiden en een zwervend bestaan lijden of toetreden tot het nieuwe, door Mij nu gevestigde levens­ en werkzaamheidsverbond, waarbij niemand zijn handen lui in de schoot zal mogen leggen, als hij wil kunnen leven.

[10] Wie het niet doet, zal honger en dorst lijden en in waardeloze vuile lompen, steunend op een bedelstaf, rond moeten gaan en men zal hem de harde woorden toeroepen: 'Wie niet werkt hoeft ook niet te eten! ' Want iedere arbeider is zijn loon waard.

[11] O, dan zal iedereen wel zijn best doen om zo hard mogelijk te werken! En als iemand dan toch nog traag en lui wordt, dan zal hij, tot voorbeeld voor vele anderen, meteen voor ieder zichtbaar de tuchtroede te dragen krijgen.

[12] En Ik zegje: leder traag en week geworden volk zal, zoals ook ieder mens afzonderlijk, de blijvende tuchtroede op zijn rug te dragen krijgen en zijn naam zal voor altijd verdwijnen uit het boek des levens, en zijn grootheid, macht en aanzien zal verloren gaan! Dat zal de mensen steeds meer dwars gaan zitten en hen aansporen tot allerlei flinke daden, wat goed zal zijn. -Heb je dit nu allemaal goed begrepen?"

 

159 Ware en verkeerde wereldse werkzaamheid

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Jazeker, Heer en Meester van eeuwigheid; maar ik heb hierover nog een vraag, en wel de volgende: Als de mensen werkelijk heel bedrijvig en werkzaam worden op de vele verschillende gebieden van het leven met z'n duizenden behoeftes, dan is het echter ook duidelijk dat ze daardoor van de geestelijke levensweg, die op zichzelf vol inkeer en rust is, al te zeer zullen overgaan tot puur werelds materialisme, en dan zal er weinig sprake meer zijn van een wedergeboorte van de geest.

[2] Ook heb ik uit Uw mond de leer vernomen, volgens welke men zich juist geen zorgen moet maken om in het aardse leven vooruit te komen zoals de heidenen dat doen, maar dat men vooral Gods rijk en zijn gerechtigheid moet zoeken, -het overige zou dan vanzelf wel komen.

[3] Hoe moet men deze leer nu zien met betrekking tot Uw nieuwe leer, volgens welke men altijd volop moet werken? Kijk, Heer, dit kan ik niet zo goed met elkaar in overeenstemming brengen! Daarom zou het goed zijn, Heer, als U me dat een beetje duidelijker wilde maken."

[4] IK zeg: 'We hebben nog anderhalf uur tijd, en Ik kan je op deze vraag wel antwoord geven. Let dus goed op wat Ik je hierover in een beeld ga zeggen!

[5] Kijk, twee mensen gingen naar een meester in een buitengewoon nuttige en mooie kunst! A deed dat om het vak te leren, om hiermee later zelf zijn brood te verdienen. Hij leerde ijverig en richtte zijn aandacht op alles wat nodig was om het vak te beheersen, en aan het eind was hij bijzonder blij toen hij van de meester een getuigschrift kreeg waarin geschreven stond, dat hij volleerd en nu zelf meester was. Wel waren er nog sommige geheimen van het vak waar hij niets van wist. Maar daar maakte hij zich nu weinig zorgen meer over, want hij had nu het getuigschrift, waarmee hij zonder al te veel inspanning goed zijn brood kon en moest verdienen­

[6] De beweegreden die B naar de meester voerde was een heel andere en moest daarom op hem ook een heel andere uitwerking als gevolg hebben. Bij B ging het niet om het brood, daar dacht hij helemaal niet aan, maar alleen om de kunst, om de kunst als zodanig. Zijn streven dat al het andere op de achtergrond plaatste, was enkel en alleen om zo intens mogelijk vertrouwd te raken met alle geheimen van de kunst die hij wilde leren.

[7] En de meester, die wel zag dat het de leerling helemaal niet om het brood te doen was maar geheel en al om volledige kennis van de goddelijke kunst, beleefde zelf grote vreugde aan deze leerling. Hij besteedde veel aandacht aan hem en bracht hem zeer grondig alle mogelijke geheimen van het vak bij. En het gevolg was, dat B later als een volleerd meester in de kunst een dermate onovertreffelijk kunstwerk tot stand bracht, dat daarvan de roem en de lof zelfs een koning ter ore kwam en de koning vervolgens de kunstenaar bij zich riep om ook hem zijn kunstwerk te tonen. De kunstenaar deed dit echter niet omdat hij hoopte er beter van te worden, maar om de koning daardoor een heel groot plezier te doen.

[8] Toen de koning dan het grote kunstwerk te zien kreeg en zichzelf overtuigde van het buitengewoon nuttige ervan, zei hij: 'Wat, grote meester, kan ik voor je doen? Je mag een beloning van mij vragen en bovendien ben je van nu af aan een gunsteling aan mijn hof, zodat je hier je kunst kunt uitoefenen!                                                                                                               .

[9] En de kunstenaar sprak diep ontroerd door de gunst van de koning: 'Verhevenste heer en wijze heerser en gebieder! Uw genade en uw welgevallen aan dit kunstwerk zijn voor mij al de grootste beloning! Want ik heb deze kunst niet uit winstbejag en niet eens omwille van mijn dagelijkse brood, maar enkel uit zuivere liefde voor deze kunst met inspanning van al mijn krachten tot in mijn ziel geleerd; en juist daarom is het voor mij reeds de grootste vreugde en het hoogste loon, dat zij nu ook in de ogen van de meest wijze koning zo'n buitengewone waardering heeft gevonden.

[10] Wat denk je dat de nu nog meer verheugde koning daarop met de kunstenaar deed? -Zie, hij sprak: 'Nu zie ik pas, datje in je vak geheel en al een volleerd kunstenaar bent! Want als je deze kunst, ook al is ze op zichzelf nog zo prachtig, alleen omwille van de verdienste en het brood geleerd had, zou je het daarin nooit tot zo'n volmaaktheid gebracht hebben. Want wie iets leert om er zijn brood mee te kunnen verdienen

denkt altijd alleen maar aan zijn levensonderhoud; hij is al gauw tevreden met het weinige dat hij oppervlakkig geleerd heeft en berekent daarnaast alleen maar, hoe hij eventueel de tekortkomingen in zijn kennis met valse schijn kan verhullen, opdat de mensen zijn zwakte niet in de gaten krijgen en hem toch voor een groot meester zullen houden. Maar na verloop van tijd zal hij er weinig aan hebben; want juist zijn slechte en gebrekkige werken zullen hem verraden.

[11] Maar voor jou, die de kunst omwille van haarzelf hebt geleerd, was alleen maar belangrijk hoe je door kon dringen in haar grootste en diepe geheimen. Jou ging het om de volste waarheid van de kunst en juist daarom ben je ook een bijzondere, ware kunstenaar geworden, die ik kan gebrui­ken. En aangezien je je tot op heden geen zorgen hebt gemaakt over brood en verdienste, zul je nu bij mij in waarheid echt, prima en blijvend je brood verdienen en je loon krijgen! Want voor ware kunstenaars en voor ware geleerden en wijzen heb ik als koning altijd banen genoeg, evenals het daarmee gepaard gaande brood en loon.' -Daar heb je nu de duidelijke toelichting op je tegenwerping."

 

160 Iemand die op egoïstische wijze naar zijn wedergeboorte streeft

 

[1] (DE HEER:) 'Als men uitsluitend streeft naar het rijk Gods, is daar de grootste werkzaamheid voor nodig. En wanneer een ware leerling zich dit dan geheel heeft eigen gemaakt, dan zal er ook zo'n koning te vinden zijn die deze ware verdienste ook waarachtig zal belonen; en zo zal het door alle goede sferen van het menselijke leven altijd als waarheid blijven gelden, dat -waar en waarin ook maar iemand het goede en het ware doet omwille van het goede en ware zelf en daarin naar de ware voleinding zal streven - hij de juiste waardering en beloning vanzelf zal en moet krijgen.

[2] Nemen we bijvoorbeeld iemand die er naar streeft om volgens Mijn leer de wedergeboorte van de geest te verkrijgen, die waarlijk bij niemand uit zal blijven als hij daar waarachtig met volle inzet en juiste liefde naar gestreefd heeft. Deze mens van ons voorbeeld weet, dat de liefde tot God en de naaste hiertoe de enig mogelijke weg is. Hij houdt zich nu streng aan alle geboden van God, heeft God in zijn hart zoveel mogelijk lief, doet iedereen zoveel hij kan alleen maar goed en ondersteunt de armen rijkelijk; en als hij weet dat er ergens een mens is die zijn wijsheid werkelijk uit God heeft, gaat hij er naar toe, steunt hem rijkelijk en wordt zijn vriend.

[3] Hij doet dat jarenlang; maar de beloofde wedergeboorte van de geest, waar hij met de dag meer op hoopt en naar verlangt, vindt toch niet plaats. M en toe heeft hij wellichte momenten, maar het zijn alleen flitsen, waarbij het licht niet blijvend is. Dan zegt deze man die jarenlang ijverig zijn best doet voor de wedergeboorte van de geest: ' Maar nu kom ik op het punt, dat ik die hele kwestie van de wedergeboorte voor pure fantasie houd! Twaalf volle jaren heb ik tot op dit uur alles gedaan wat de leer ook maar van mij verlangde, en toch ben ik nog even ver als toen ik begon met ernaar te leven en te streven! Volgens mijn ervaring is er werkelijk niets mee te bereiken; daarom is het het verstandigst, dat ik weer als een gewoon mens op wereldse wijze verder leef en me terugtrek van al die bedrieglijke geestelijke contacten!'

[4] Hier komt de belangrijkste vraag: Ja, waarom kon deze man, die echt eerlijk zijn best deed, de wedergeboorte van de geest niet bereiken? -Juist omdat hij al het goede alleen maar deed om deze te bereiken!

[5] Wie God en zijn naaste om andere redenen liefheeft dan omwille van God zelf en omwille van de naaste zelf, komt niet tot een volledige wedergeboorte, omdat deze de meest directe verbinding is tussen God en mens.

[6] Als iemand een dergelijke beweegreden heeft, dan plaatst hij altijd tussen zichzelf en God een scheidende wand die het geestelijk licht niet doorlaat, ook al is die wand nog zo dun, en daarom kan hij niet volledig één worden met de geest van God. En zolang deze eenwording niet geschiedt, kan er geen sprake zijn van een volledige wedergeboorte.

[7] Ik zeg je: Alles wat ook maar enigszins met eigenbelang te maken heef~~ moet uit de ziel weg en de mens moet volkomen vrij zijn, pas dan kan hij het hoogste bereiken! -Zeg me nu maar, of het je nu duidelijk is!"

[8] CYRENIUS zegt: 'Ja, nu zie ik ook dit helder en juist! Ja, tussen het doen van twee dezelfde dingen bestaat werkelijk een enorm verschil! Maar als men het weet, dan kan men het ook helemaal goed doen, als men maar de vaste wil heeft, en daar kan het natuurlijk niet aan ontbreken bij iemand die duidelijk de enig ware reden heeft gezien en de weg die hij moet bewandelen. Maar voordat iemand dit heeft ingezien, heeft dat veel tijd en inspanning gekost; want ook al gelooft men dat men nu alles begrijpt, dan wordt toch maar weer al te gauw duidelijk, dat iemand nog het een en ander en zelfs heel belangrijke dingen ontbreken. Maar nu geloof ik, dat er bij mij niet zo veel meer aan mankeert! En als dat toch nog het geval  is, dan hoop ik dat Uw liefde, o Heer, mij dat op het juiste ogenblik zal geven.

[9] En nu komen, zoals ik zie, onze Farizeeën al weer terug en hun leider is met Marcus in een intensief gesprek gewikkeld. Ik ben werkelijk nieuwsgierig, wat voor effect het diepere inzicht in Uw wonderwerken heeft gehad!"

 

161 De indruk van de wonderbaarlijke werken van de Heer op de Farizeeën

 

[1] IK zeg: 'Een buitengewoon effect, dat is zeker, maar volgens hen is het onmogelijk, dat zoiets alleen maar door een aan God gelijke macht van de wil in één enkel ogenblik tot stand gebracht kon worden. Daarom overleggen ze nu met elkaar, of er misschien niet toch verborgen gehouden natuurlijke middelen zijn gebruikt.

[2] En de aanvoerder zegt daarom tegen Marcus, die zich al een beetje begint te ergeren: 'Ja, we waren er nu eenmaal niet bij, en al degenen die hier zijn en het met jullie eens zijn, kunnen ons heel gemakkelijk voor de gek houden! We weten heel goed, hoe de Essenen hun geweldige wonderen tot stand brengen, maar kunnen tegen het eenmaal door verbazing ontstane bijgeloof of volksgeloof niets meer beginnen. Duizend mensen die het met elkaar eens zijn kunnen de grootste wonderen teweegbrengen en tienmaal duizendmaal duizend mensen overreden. Jullie kunnen op dit verborgen en afgelegen plekje tien jaar lang aan dit wonderwerk gebouwd hebben, terwijl niemand behalve jullie zelf het gezien heeft! En toen het klaar was, nodigden jullie vreemdelingen uit en zeiden dan zoals afgesproken, dat deze of gene wonderdoener dit gebouw in een enkelogenblik heeft laten ontstaan, en zo ook de tuin en de haven. En als duizenden dat serieus beweren, moet de vreemde het wonder wel gaan geloven, of hij wil of niet. Er moet een wonder voor ónze ogen gebeuren, -dan pas zullen wij ook aan dit wonder geloven!'

[3] Kijk, zo spreekt nu deze vos van een Farizeeër! Ik vertel je dat nu, opdat je hem dat wat hij minstens driehonderd passen van ons vandaan tegen Marcus gezegd heeft meteen letterlijk voor kunt houden als hij hierheen komt; dat zal hem en zijn metgezellen enorm verbazen, omdat het als een zichtbaar wonder scherp als een zwaard tegen zijn bewering zal getuigen. Hij zal weliswaar nog een wonder verlangen; maar hem zal geen ander wonder ten deel vallen dan dat wij enkele van zijn zeer geheime zaken hier Voor hem zullen onthullen, waarvan hij zeer onder de indruk zal zijn. Bereid je dus voor, Ik zal niet spreken, maar jou alles ingeven en jou laten spreken en overleggen! En nu opgepast, hij is nu dadelijk hier!'

[4] Cyrenius zorgt nu dat hij er helemaal klaar voor is en verheugt zich erop om de Farizeeër flink aan te pakken.

[5] De Farizeeën naderen nu met overdreven eerbiedige gezichten Cyre­nius, en DE AANVOERDER zegt terwijl hij een diepe buiging maakt: 'Verhe­ven gebieder! Wij hebben alles in ogenschouw genomen en er kwam geen eind aan onze verwondering; want hier gaat pracht zo nauw samen met hoogst doelmatige bruikbaarheid, dat men bijna moet zeggen: Dat is niet door mensenhanden gemaakt, maar geschapen! Helaas heeft de mensheid geen enkel voorbeeld, in de hele geschiedenis niet, dat er ooit op de tot nu toe bekende aarde zoiets heeft plaats gevonden. Het is echter wel zo, dat de mensen in deze huidige tijd met name in de bouwkunst wel zo ver gevorderd zijn dat men van hen kan verwachten zo'n werkelijk kunstig bouwwerk te kunnen maken. Sinds het wonderland Egypte vaak vanwege zijn bouwkunstwerken tot ver in Nubië aan de Grieken en Romeinen bekend schijnt te zijn, is het geen al te buitengewoon wonder, als zij met vereende krachten ook zoiets tot stand zouden brengen. Want of alles wat hier te zien is, werkelijk in één enkelogenblik is ontstaan of toch gedurende langere tijd, is immers ook een vraag die gesteld en gehoord mag worden. Want vele mensen met veel ervaring kunnen samen heel wat tot stand brengen en met dwingende, gewapende hand zeggen: 'Dit en dat is zo en zo ontstaan! ' En de kleine machteloze en zwakke mensen moeten het dan geloven, omdat te heftige tegenspraak hen zeker veellast zou bezorgen.

[6] Kijk maar naar die fijne Essenen! Er is praktisch niets meer, wat ze niet zouden kunnen maken. Als men alleen maar zegt, dat dat allemaal geen wonderen zijn, maar dat het op natuurlijke wijze tot stand is gebracht, dan krijgt men spoedig met hen te maken op een manier die waarlijk geen vreugde veroorzaakt! Hiermee wil ik natuurlijk niet zeggen, dat dit hier ook het geval is, ofschoon alles wel sterk doet denken aan die wonderen van de Essenen. Maar hoe het ook zij, u hebt ons aangeraden dit werk als een zuiver wonder te bekijken, en wij geloven het, omdat het ons anders ongelooflijk duur zou komen te staan. Als ons, hoge gebieder, bevolen zou worden om aan Zeus en zijn wonderbaarlijke godendaden te geloven, dan zouden we het uiterlijk ook meteen helemaal geloven; of we dat ook innerlijk doen, is natuurlijk een heel andere zaak. Vergeef me, hoge gebieder, dat ik dit zo openlijk zeg!"

 

162 Cyrenius onthult de mening van de Farizeeër

over de wonderwerken van de Heer

[1] CYRENIUS zegt, schijnbaar een beetje onwillig: 'Als je echt openlijk had gesproken, had je met mij net zo moeten spreken als daar bij de zee met de oude Marcus en met je collega’s! Je kon je innerlijk weliswaar niet helemaal voor mij verbergen en er ontviel je het een en ander over je innerlijke gezindheid; maar je denkt diep in jezelf nog heel anders, zoals je ook heel anders met Marcus en je collega's gesproken hebt.

[2] Het is natuurlijk zeer onaangenaam voor je, als ik je nu zeg wat je hebt gesproken en nog onaangenamer, wat je eigenlijk hebt gedacht; maar al is het nog zo onaangenaam voor je,je zult het nu toch uit mijn mond moeten vernemen! Luister dus naar mij, samen met je beste metgezellen!

[3] Toen je aan de zee de schepen en de havenaanleg bewonderde en de oude brave Marcus je vroeg wat je op dat alles had te zeggen, haalde je bedenkelijk je schouders op en zei: 'Daar is zeer veel, maar in een bepaald opzicht ook heel weinig over te zeggen. Zeer veel, als dit uiteindelijk ondanks alle plechtige verzekeringen en getuigenissen toch geen wonder is, maar een op geheel natuurlijke wijze tot stand gekomen werk; en natuurlijk heel weinig of zelfs niets, als het allemaal toch in ernst een wonderbaarlijk werk mocht blijken te zijn! Dat ik en al mijn collega's echter, ondanks dat men het ons plechtig verzekerd heeft, niet kunnen aannemen dat het een wonder is, kan ieder weldenkend mens zich natuurlijk goed voorstellen, omdat wij er zelf nu eenmaal geen getuige van zijn geweest en we deze streek sinds ruim tien jaar niet meer hebben gezien en er al helemaal nooit meer geweest zijn. Wat heeft zich hier op deze afgelegen plek wel niet allemaal kunnen afspelen door de sluwe politiek van de Romeinen! Door spionnen wist men, dat wij het plan opgevat hadden om in dit land te onderzoeken wat er allemaal tegen ons wordt ondernomen, en ook om er achter te komen, welke personen druk doende zijn om ons tegen te werken. Men wist zeker dat wij ons hier aan de Galilese zee bevonden, stuurde loodsen naar ons toe en bracht ons hierheen, waar de Romeinen een belangrijk kamp hebben opgeslagen.

[4] Dat we daardoor zeer verrast waren, zal hopelijk niet moeilijk te begrijpen zijn, als men bedenkt dat de Romeinen gewoonlijk niet van grappen houden en iets serieus met hen niet bereikt kan worden. Wij merken al sinds geruime tijd dat de Romeinen ons nauwelijks dulden en dat alleen nog doen vanwege het volk, maar dat ze in het geheim de Essenen begunstigen, die er natuurlijk het grootste genoegen aan beleven om van alle kanten de grond onder onze voeten weg te halen. Wij kennen het gegoochel van de Essenen en weten van hun bedrieglijke wonderen; maar wij mogen geen vin verroeren en moeten ons dingen laten welge­vallen die regelrecht ingaan tegen onze religieuze voorschriften, zoals bijvoorbeeld de volkstelling, de individuele belastingheffing en het invoe­ren van de tolheffing, ook aan de wegen. En ofschoon er in hun wetboek staat, dat de kinderen van Abraham in het land vrij zijn, wordt daar toch geen rekening mee gehouden en de kinderen van Abraham worden voor de tolbomen evengoed aangehouden als de vreemdelingen.

[5] Zelfs wij priesters moeten de tolpenning betalen, terwijl Mozes ons van iedere betaling heeft vrijgesteld en wij zelf het recht hebben om een tiende te nemen van de kinderen van Abraham, Isaäk en Jacob, omdat we immers nooit grond mogen bezitten! Maar de Essenen, onze aartsvijanden, zijn overal vrij van en hoeven noch een of andere belasting en al helemaal geen wegentol te betalen! Wel, wie nu nog niet ziet dat de Romeinen een uitgesproken antipathie tegen ons koesteren, moet toch wel een zeven­voudige blindheid geslagen zijn! En omdat we dus bij de autoriteiten van Rome helemaal geen vrienden meer hebben en geen macht om deze drukkende last van ons af te schudden, blijft ons tenslotte niets anders over dan ons als vertrapte wormen te roeren en te proberen ons zoveel als maar enigszins van rechtswege mogelijk is tegen de duidelijk zichtbare vijanden van ons instituut te beschermen en hun zo mogelijk het zwijgen op te leggen. .

[6] De Nazarener in kwestie, duidelijk een briljant leerling van de geheime school der Essenen, is, zoals wij maar al te goed weten, een van de voornaamste tegenstanders van ons college en een uitgesproken vijand van de tempel, bovendien de zoon van een bouwmeester. Hij heeft al een heel aantal collega's van ons die hier en daar in Galilea ingezet waren, totaal afvallig gemaakt, deels door de macht van zijn woorden en nog meer door zijn verkapte wonderen, -om van het volk maar niet te spreken, dat hem in drommen schijnt na te lopen. Het hoeft een verstandig mens dus helemaal niet te verbazen, dat we tenslotte in actie komen en beginnen te proberen hoe we voor ons een einde kunnen maken aan deze ellendige situatie.

[7] Men heeft hier voor ons zelfs vallen geplaatst om ook ons door geweld of list los te maken van de tempel en daarom laat men ons een wonder zien, dat in een ogenblik tot stand moet zijn gekomen, maar waar men in het geheim heel goed enkele jaren voor nodig gehad kan hebben, en daarmee probeert men ons nu voor de gek te houden; maar omdat wij ook mensen zijn die al heel wat ervaring hebben, zal dat werkelijk niet zo gemakkelijk gaan! Voor het blinde volk wonderen te verrichten is gemakkelijk, -maar voor een scherpziende Farizeeër is dat heel moeilijk! Wij weten wat we zijn en wat de wereld is, en hoe deze altijd en overal met alle mogelijke middelen in haar eigen voordeel weet te handelen en daarom zeggen wij: Dit badhuis met de buitengewoon prachtig ingerichte tuinen en deze haven strekt de heren Romeinen als uiterst goede architecten tot eer, zonder dat wij het beschouwen als een wonder dat in een enkel ogenblik tot stand is gebracht!'

 

163 Het materialistische geloof van de aanvoerder der Farizeeën

 

[1] (CYRENIUS:) "Toen probeerde Marcus jou door zijn oprechte verzeke­ringen van je vage idee af te brengen; maar je glimlachte vriendelijk naar hem en zei, terwijl je hem op zijn schouder klopte: 'Ja, ja, beste vriend, ik neem het je niet kwalijk datje zo spreekt; want ten eerste ben je zelf een doorgewinterde ouderwetse patente Romein en ten tweede bestaat er een zekere dwang waar men beter niet met woorden of handelingen tegenin kan gaan! Houd jij daarom maar vast aan datgene waaraan je vast moet houden omdat het zeer voordelig voor je is; en wij houden voorlopig nog steeds aan datgene vast, wat voor ons een zeker voordeel oplevert, en laten het pas volledig los, als ons van een andere kant grotere en blijvende voordelen aangeboden worden! We zijn niet bepaald enthousiast voor onze zaak, die al op allerlei manieren behoorlijk in diskrediet is geraakt; maar wanneer ons -zoals gezegd -van een andere kant grotere voordelen geboden worden die blijvend zijn, dan kunnen ook wij evengoed als naar wij weten reeds veel collega's van ons dat trouweloos tegenover de tempel hebben gedaan, ons oude bouwvallig geworden instituut de rug toekeren en, als het nodig is, ook met vele anderen de timmerbaas uit Nazareth als een God aanbidden!

[2] Daar hebben wij echter werkelijk geen wonderen voor nodig, maar alleen reële aardse voordelen; maar dan kan men ook alle kanten met ons op en ons voor alles gebruiken, temeer daar wij als mensen van de wereld maar al te goed en duidelijk door talloze ervaringen weten, wat men in de grond der zaak van iedere godsdienstige leer moet denken. Wonderen zijn een oud middel om de onervaren kinderen van de aarde te overdonderen. Waarom zouden ze in deze tijd, waarin nog buitengewoon veel mensen blind zijn, waardeloos zijn geworden, vooral wanneer ze op een geraffi­neerdere wijze dan in de oudheid verricht worden, en nog meer wanneer de hoogste machthebbers er deel aan hebben, en dat zeker niet zonder redenen, die natuurlijk zeer geheim worden gehouden?! Want een gods­dienstige leer waar men zich echt aan vast houdt, is voor regeerders immers altijd meer waard dan tienduizend grote kerkers en twintigduizend legi­oenen dappere soldaten.

[3] Een godsdienstige leer die goed in elkaar zit, zet de blinde mensen aan tot activiteit, waardoor een staat en zijn vorst pas echt rijk en machtig kan worden, terwijl de vele kerkers en scherpe zwaarden alle mensen die erdoor getroffen worden, passief maken. Voor iemand die in een staat leeft en zich om politieke redenen tot een godsdienstige leer moet bekennen, maakt het -als hij geen dwaas en geen vijand van zichzelf is -, uiteindelijk niets uit of hij Jehova, Zeus of zelfs de timmerman uit Nazareth als God aanbidt; want de betere wetten vaardigen de machthebbers immers altijd onder de blijvende titel 'Gods geboden' uit! Zijzelf kunnen dan nog doen wat ze willen, en plaatsen zichzelf indien nodig ook meteen boven alle mooie geboden van de goden.

[4] Als ik met mijn geloofsbelijdenis een voordelige ruil kan doen, dan ruil ik meteen, zoals ieder van ons; mocht er echter in de nog tamelijk voordelige omstandigheden waarin wij ons nu bevinden, zonder vergoe­ding iets van ons afgenomen worden, -ah, dan zullen wij ons ook met alle ons ten dienste staande middelen te weer weten te stellen! Want dat is een kwestie van 'zijn' of 'niet zijn'.

[5] Als wij met ons instituut van geen bijzonder nut meer zijn voor de regering, dan moet ze ons naar behoren schadeloos stellen en dan kijken wij zeker nooit meer om naar de hele tempel met alles wat daar bij hoort! Het zal ons dan een zorg zijn, wat de keizer met de tempel gaat doen. Voor de Essenen zou hij heel goed te gebruiken zijn. Ze zouden hem dan gemakkelijk met hun nieuwe Indische wonderen kunnen veranderen en een tienvoudige opbrengst daaruit kunnen hebben! Wij verstaan die kunst toch al niet meer zo goed en worden door de Essenen overal ten zeerste van elk schandelijk bedrog verdacht. En waar een theocratisch instituut eenmaal door een andere partij door en door verdacht wordt gemaakt in zijn mysteriën, worden de muren ervan reeds aangevreten, al zijn ze nog zo sterk, en daardoor zullen en moeten ze, zij het ook langzaam, toch langzaam maar zeker vernietigd en te gronde gericht worden.

[6] Zo'n instituut lijkt op iemand die magiër is. Er hoeft maar een tweede­jaloerse magiër te komen en enige verstandige mensen in de oren te fluisteren: 'Zo en zo oefent de bedrieglijke magiër zijn kunsten uit!' en hun dan ook praktisch te laten zien, dat zijn verdachtmaking reëel is, -en dan kan de verraden magiër er beter ook maar snel vandoor gaan voordat de zaak algemeen bekend wordt, anders kan het slecht met hem aflopen! Gelukkig degene, die een machtige beschermer heeft! Zonder zo iemand is het binnen enkele dagen met al zijn toverij afgelopen en kan hij in het gunstigste geval op een houtje gaan bijten. Hij zal zich natuurlijk ook zolang mogelijk verweren -maar zich nooit van zijn ondergang kunnen redden!

[7] Want wat eenmaal verdacht is, brengt niets meer op; wat ook heel begrijpelijk is, want een magiër kan zijn kunsten alleen maar met natuur­lijke middelen tot stand brengen, die als ze verdacht zijn dan ook noodza­kelijkerwijs helemaal waardeloos moeten lijken en te slecht zijn dan dat de grootste dwaas er plezier aan zou kunnen beleven, en een wijs mens natuurlijk nog minder. Maar degene, die niet op de hoogte is en ook niet kan zijn van het principe waarop zij berusten, moet ze wel als zuivere wonderen beschouwen en zich erover verbazen en ervoor betalen; want hij moet zichzelf bekennen, dat het hier volgens zijn begrip niet op natuurlijke wijze toe gaat. Als hij dan echter door iemand die er verstand van heeft ervan overtuigd wordt, dat het wonder, waar hij met verbazing naar gekeken heeft en waar hij zo veel voor heeft betaald omdat het om iets buitengewoons ging, toch op heel natuurlijke wijze tot stand werd gebracht, dan is deze magiër voor hem geen wonderdoener meer en deze staat dan als een gewone bedrieger voor zijn vroegere bewonderaars. Kan hij zich ooit voor zijn vroegere beschermheer schoonwassen? Ik zeg: Nooit en te nimmer! Het is afgelopen met hem, voor altijd!        .

[8] En omdat een theosofisch theocratisch instituut in feite niets anders is dan goed geconditioneerde toverij, gehuld in allerlei mysterieuze, maar op zich zelf nietszeggende ceremoniën en legio wijze spreuken, leerstellingen en wetten, staat het ook onvermijdelijk hetzelfde lot te wachten als wat iedere enigszins zwak geworden magiër iedere dag kan verwachten. Door dit alles, mijn oude vriend Marcus, zul je wel gemakkelijk de zuivere reden zien, waarom het voor mij persoonlijk niet uitmaakt met welke goede godsdienstige leer ik te maken heb, als ik er maar de beste voordelen voor het leven in zie; maar als deze niet duidelijk naar voren komen, zoals hier het geval schijnt te zijn, dan kan niemand mij toch kwalijk nemen, dat ik mijn instituut zo goed ik kan verdedig zolang het mij een goed bestaan biedt. Dat die verdediging slechts binnen bescheiden grenzen van het mogelijke moet blijven, zal met het oog op de machtige Romeinen hopelijk niet moeilijk voor je te begrijpen zijn. Ik denk nu ook, dat jij me deze geschiedenis hier niet meer serieus als een zuiver wonder wilt laten geloven?!

[9] Ah, wanneer je mij, als ik je geloof en tegen je huichel, overduidelijke voordelen kunt bieden, dan kun je tegen me zeggen: 'Zie, deze Nazarener heeft niet alleen dit allemaal, maar ook deze zee met alle vissen enkel door zijn wil heel plotseling laten ontstaan, en trouwens deze hele aarde pas twee jaar geleden geschapen!' -en ik zal het van je geloven! Wat ik je hiermee wil zeggen, zul je ook zonder enige nadere uitleg zeker wel heel goed begrepen hebben."'

 

164 De godsdienstfilosofie van de Farizeeër

 

[1] (CYRENIUS:) 'Toen zei Marcus tegen jou: 'Vriend, uit deze lange redevoering van je maak ik op, datje hart reeds zeer verhard is en men je moeilijk raad kan geven en helpen! Want als iemand aan de grootste autoriteiten op het gebied van de waarheid geen reëel geloof meer kan schenken, en alles op aarde voor bedrog houdt en verklaart, dan is bij hem alles opgehouden wat hem op zijn levensweg tot een beter licht had kunnen dienen! Zeg me, of denk er bij jezelf over na: Wat voor belang zouden wij er bij hebben om je meer licht te geven? Wij hebben kolossale schatten in een onbeschrijflijke hoeveelheid; aan goud, zilver en de kostbaarste edel­stenen hebben wij geen gebrek; ook zijn onze voorraadkamers vol graan en.de kelders vol met de edelste wijnen, zoals jullie er op wonderbaarlijke wijze al één hebben geproefd, -waar jullie nu niets meer van schijnen te weten! Wij hebben van jullie dus helemaal niets nodig en spreken, terwijl we zelf door en door verbaasde getuigen zijn, onmogelijk iets anders dan de zuivere waarheid! Waarom willen jullie ons dan niet geloven?

[2] Kijk, alleen heel verachtelijk eigenbelang houdt jou en je metgezellen ervan af, waarvoor jullie je zelfs als de grootste menselijke monsters zouden laten gebruiken overeenkomstig jouw woorden: 'In ruil voor grotere blijvende voordelen voor het leven zijn we voor alles te gebruiken!' Dus ook voor moorden en roven? Nee, ik moet zeggen: Waarlijk,je openlijke bekentenis is helemaal niet slecht en heel geschikt om zelfs de ergste duivel in zijn soort tot de grootste eer te strekken! En zulke mensen zijn leraren en opvoeders van het volk! Wel, dan moet toch iedereen die enigszins menselijk denkt zeker wel kunnen begrijpen, waarom wij, waarheidslie­vende en -zoekende Romeinen een steeds grotere afkeer krijgen van jullie instituut en het ook steeds vijandiger gezind moeten worden. Wat moet er met zo'n opvoedingsmethode over enige tijd terechtkomen van de mensheid die onder jullie gezag staat? Ja, ja, vriend, het is de hoogste tijd dat er flink paal en perk gesteld gaat worden aan jullie kwalijke bezigheden, -anders gaat het hele jodenland onder in het moeras van de dood!'

[3] Op deze zeer rake woorden van de oude, brave Marcus  zei jij een poosje helemaal niets, -maar je dacht bij jezelf het volgende: 'Verdraaid! Nu heb ik mijn vingers al gebrand! Dat krijg je met die ellendige waarheid! Zolang men liegt als een beer, komt men overal goed de wereld door; maar als er maar één waar woord in een verder goed in elkaar zittende leugen gemengd wordt, -haal je je meteen een hyena op de hals! Wat moet ik nu doen om deze Romein milder te stemmen? Ik zal nu zoals een kameleon meteen een andere kleur aannemen, en alle duivels zouden in het geweer moeten komen als ik die oude Romeinse vos niet tot een betere mening over ons kan brengen, anders kan dit domme gepraat ons in de grootste problemen brengen! Met het eerlijkste gezicht van de wereld zal hij nu door mij dubbel en dwars belogen worden en ik durf te wedden, dat hij ons allervriendelijkst als zijn nieuw gewonnen vrienden zal begroeten! Alleen is de vraag, -hoe moet ik hem in de rede vallen?! Moeilijk zal het niet worden; want ook hij schijnt na te denken hoe hij ons met nog duidelijker bewijzen voor zijn zaak kan winnen en ons van mening kan doen veranderen!'

[4] Kijk, dat waren jouw gedachten in de haven, en wel op één van de vijf grote, nieuwe schepen! Al gauw vatte je moed en zei tegen Marcus: 'Je schijnt boos te zijn vanwege mijn uitspraken van zojuist! Kijk, als ik oneerlijk en slim als een vos had willen zijn, had ik natuurlijk niet zo vrijuit met je.gesproken en ook niet aan jou laten zien hoe ik eigenlijk denk en innerlijk ook ben! Want wij Farizeeën verstaan heel goed de kunst om de jas naar de wind te hangen; maar omdat wij merken dat jij het ondanks je misschien nog uit je jeugd stammende beperkte kennis toch eerlijk met ons meende, zou het toch werkelijk al te ongepast zijn als ik me voor jou achter een god weet wat voor vroom en gelovig masker had verborgen! Het zou.:voor ons immers niet moeilijk zijn geweest om schijnbaar alles woordelijk te geloven wat je ons van de Nazarener hebt verteld? Kijk, je zou er tevreden mee zijn geweest en ons dan zo als volledig bekeerde mensen voor Cyrenius geleid hebben! Alleen, als de één eerlijk is, moet ook de ander het zijn; daarom sprak ik geheel vrijuit en van mijn innerlijk denken en oordelen bleef geen jota voor jou verzwegen.

[5] Dingen te geloven zoals ze hier gebeurd moeten zijn, zonder er zelf getuige van te zijn geweest, is voor het heldere verstand van een mens wel buitengewoon moeilijk, temeer daar dit zo uniek was en zoiets nog nooit eerder is gebeurd, zodat men daardoor alle betere ervaringen die men gehad heeft zonder meer overboord zou moeten gooien. Want tot nu toe is er door geen enkel mens op de gehele bekende aarde gedurende alle tijden iets dergelijks tot stand gebracht, en de bekende wonderen en toverkunsten kennen wij, en we weten ook, hoe ze gedaan worden. Overal waren er mensen die zich door hun scherpzinnigheid van vele honderdduizenden medemensen onderscheidden. Ze hadden dieper inzicht in de krachten van de grote natuur, maakten hier gebruik van en werden daarnaast dan ook nog als mensen van een hoger soort, als profeten of halfgoden vereerd en gewoonweg aanbeden. Zo 'n geniaal mens had dan ook spoedig en zeker een groot aantal weetgierige leerlingen om zich heen, die er hun uiterste best voor deden om in de voetstappen van hun geestrijke meester te treden. In zijn tijd waren dat alleen leerlingen, later noodzakelijkerwijs zelfleraren en opvolgers van de meester, die samen met hun leerlingen grote eer betoonden aan de oermeester, ook als hij al gestorven was; en dit gebeurde meer, naarmate de lessen en verrichtingen van de oermeester voor de mensen heilzamer bleken te zijn. In de loop der tijd werden de opvolgers van de meester priesters, die hun oermeester minstens tot een halfgod maakten.

[6] Wij joden maakten van zulke oer­ en aartsmeesters profeten, en de Egyptenaren, Grieken en Romeinen hun halfgoden en dichtten de zeker eerwaardigste oermeesters mettertijd bovennatuurlijke wonderen toe, om hen gemakkelijker en handiger als wezens van een hogere soort aan de blinde mensenmenigte te kunnen voorstellen en offers te krijgen; dit duurde dan vaak vele eeuwen, tot er weer een nog groter genie aan de schoot van een pientere moeder ontglipte en het kwade doen en laten van de priesters zodanig voor de ogen van een lang bedrogen volk onthulde, dat dit zonder meer tot de vaste overtuiging moest komen, dat het geheel en al bedrogen was en dat hun priesters en zogenaamde dienaren van God gemene dagdieven en bedriegers waren, die de ware lessen van hun oermeester ofwel zelf nauwelijks in hun oorspronkelijke zuiverheid meer kenden, ofwel hetgeen ze er nog van kenden om politieke redenen aan de arme naar troost en kennis dorstende mensen onthouden hadden en hen dus in plaats van met goud en parels, met alle mogelijke vuiligheid voedden.

[7] Ja, als zo'n nieuwe grootmeester met niet al te veel moeite de ogen opent van het volk, dat toch al vaak wantrouwend is geworden ten aanzien van zijn priesters, dan is het met de oude priesters zo goed als gebeurd en kunnen ze zich alleen nog maar een tijd handhaven door allerlei politieke machtsgrepen en -trucs; maar in de harten van het volk zijn ze zo goed als geheel gestorven. Dat hangt ons nu ook boven het hoofd. De grootmeester is reeds begonnen met zijn voor ons treurige werkzaamheden en duizenden mensen keren ons voor altijd de rug toe. Dat dit ons, boven wier hoofd de storm is opgestoken, niet onverschillig kan laten, zul je zeker begrijpen en ook, dat wij ons in moeten spannen om nog te redden, wat te redden  valt. En daarom zou het werkelijk vreemd van jou zijn, als jij, anders zo'n goedmoedige man, boos op ons zou worden omdat wij met jou enkele zeer onthullende woorden gewisseld hebben, omdat het ons toch ook helemaal vrijgestaan zou hebben, je zo erg mogelijk om de tuin te leiden'

 

165 Marcus spreekt over geloof en ongeloof

 

[1] ( CYRENIUS:) 'Hierop zei Marcus, terwijl jullie al hierheen kwamen: 'Van boos worden is hier geen sprake; maar bevallen kan het me van jullie ook niet als jullie mij droogweg er van willen betichten, dat ik alleen om jullie ondergang te bewerken er plezier in heb, om jullie met deze wonderbaar­lijke dingen grove leugens op de mouw te spelden. Ik ben geen leugenaar en geen bedrieger, maar -meer dan jullie dat ooit waren -een groot vriend van de exacte waarheid. Wat zou ik er aan hebben om tegen jullie te liegen?! Dat jullie het met moeite zouden geloven, ofschoon het volgens de strikte waarheid zo is, wist ik wel bij voorbaat; ik ken immers menige deugd van de Farizeeën, waaronder ook hun totale ongeloof in alle goddelijke dingen.

[2] Hoe zou er ook geloof te vinden moeten zijn bij mensen van de grofst materiële soort, wier innerlijk zieleoog reeds lang aan de ergste staar lijdt?! Het geloof is immers het oog van de ziel, waardoor zij de geestelijke beelden in zich opneemt en pas langzaam maar zeker in haar geest over hun waarde en zin begint te oordelen, op dezelfde manier waarop ook het lichamelijke oog de beelden van de buitenwereld eerst opneemt en zich in eerste instantie geen oordeel kan vormen over de waarde en de zin van het geziene, wat vaak pas lange tijd daarna gebeurt door de ontwaakte goddelijke geest in het hart van de ziel. Maar iemand die totaal blind is, wiens oog tot dichte duistere materie is geworden, ontvangt geen beelden van de buitenwereld, levert derhalve aan zijn ziel niets ter beoordeling en kan geen oordeel over de waarde en de zin van kleuren geven, weet niets van schaduwen licht en nog minder van de vorm van de dingen.

[3] Wie dus niet kan geloven, heeft een blinde ziel die hij door zijn vele zonden blind heeft gemaakt! En dat is nu reeds lang bij alle Farizeeën het geval. Daarom kunnen zij ook niets geloven wat ze niet met hun handen kunnen grijpen, zoals iemand die lichamelijk blind is alleen maar door een voorwerp te betasten een idee kan krijgen van de vorm ervan en dat nog slechts gebrekkig.

[4] Uit hetgeen hier gezegd is, kunnen jullie welopmaken dat ik al bij voorbaat wist dat jullie in je totale zielenblindheid moeilijk zouden geloven wat je gezien en gehoord hebt. Maar ik dacht bij mezelf, dat blinden meer vertrouwen zouden schenken aan een ziende gids, omdat ze een gids zeer hard nodig hebben. Maar jullie noemen jezelf ziende terwijl je stekeblind bent, en mij beschouwen jullie -nu wel niet bepaald als blind, maar toch wel, wat veel erger is, als slecht. En dat is nu precies wat me aan jullie absoluut niet bevalt, en wat laat zien, dat jullie hart echt slecht moet zijn en dat jullie zelf de grootste bednegers moeten zijn, omdat jullie zelfs niet aan een doodeerlijk mens, wat voor vertrouwen dan ook meer kunnen schenken.

[5] Dat men dergelijke mensen onmogelijk een goed hart kan toedragen, zullen jullie hopelijk inzien; want zulke mensen misbruiken altijd de goedheid van diegenen, die uit wat onnadenkendheid vaak te goed voor hen zijn. -Maar ga nu weer naar de opperstadhouder en bespreek met hem wat jullie gezien en gehoord hebben!'

[6] Toen zei jij tegen Marcus: 'O vriend, dan zal het slecht met ons aflopen! Hij zal een vast geloof van ons verlangen; en toch is het werkelijk onmogelijk om te geloven dat alles wat wij nu gezien hebben puur door de wil van de Nazarener in één enkelogenblik tot stand is gebracht, en toch hebben we hier en daar nog duidelijk beitelsporen gezien aan de uitgehakte stenen! Het is toch iets vreselijks als we zoiets op leven en dood zullen moeten geloven!’

[7] Marcus zei daarop: 'Hier wordt niemand gedwongen! Maar ik denk dat jullie door een ander teken ook dit uit vrije wil vanzelf zullen geloven! We zijn nu weer bij het verheven gezelschap. Ga daarom nu naar Cyrenius, die zal de rest met jullie regelen!"'

 

166 De bekering van de Farizeeën

 

[1] (CYRENIUS:) 'Wel, mijn vriend, kun je nu ook ontkennen, dat je daarstraks met de oude Marcus woordelijk zo gesproken hebt en bij jezelf ook zo hebt gedacht, maar dan toch noodgedwongen anders hebt gespro­ken?! Wat heb je hier nu op te zeggen en wat is je mening?"

[2] Nu staat de Farizeeër als versteend tegenover Cyrenius en weet niets te zeggen.

[3] Maar achter hem staat MARCUS en die zegt tegen hem: 'Wel, hoogst wijze natuurfilosoof, zou je dit wonder voor mij ook op geheel natuurlijke wijze willen verklaren? Ik ben werkelijk erg benieuwd om van je te horen wat de handige Romeinen hier voor een geheime list hebben toegepast, om zich zelfs van je geheimste gedachten meester te maken!"

[4] Na een poosje zei de FARIZEEËR eindelijk: 'Nee, hier zijn waarlijk geen natuurlijke dingen in het spel! Ik wil van hetgeen ik openlijk met Marcus in de haven besproken heb, niets zeggen -want het zou immers kunnen zijn dat er iemand is die zo'n scherp gehoor heeft, dat hij op afstand ons gesprek kon verstaan -; maar om nu ook te horen wat ik heimelijk bij mezelf heb gedacht, dat gaat de diepste menselijke kennis te boven! Dat is een wonder; waar echter een wonder van de hoogste soort mogelijk is, daar is ook de mogelijkheid voor al het andere aanwezig, en ik begin nu ook al serieus te geloven dat dit prachtige huis op wonderbaarlijke wijze is ontstaan! Meer kan ik nu niet zeggen. Als dit echter allemaal door de macht van de beroemde Nazarener is gebeurd en nog steeds gebeurt, dan moet hij zonder meer een hoger wezen zijn, een God in volle ernst, aan wie alle geesten van de lucht, de aarde, het water en het vuur onderdanig gehoorzamen en waar geen enkele menselijke macht zich tegen kan verzetten.

[5] Het is met ons Farizeeën gedaan en we zullen voortaan niets anders meer te doen hebben dan in het graf te gaan liggen en daar als een dier te creperen! Wat moeten wij met ons oude bedrog, terwijl hier van alle kanten zulke waarheden zich boven ons als bergen beginnen op te stapelen? Als het wild in de bossen zullen we worden opgejaagd en vervolgd, en we zullen te gronde gaan in het slijk van onze nacht en duisternis! Maar ja, het is nu eenmaal zo en wij kunnen er niets aan doen dat op deze lieve aarde dagen en nachten elkaar steeds aflossen. Zoals de dag de nacht verteert, zo verteert de nacht ook weer de dag, en nu eens volgt op een lange nacht een heel korte en koude dag, -en dan weer omgekeerd. Op de winter volgt de zomer, en daarop weer de winter; op deze lieve aarde is alles aan een voortdurende wisseling onderworpen. Wie vandaag lacht, kan morgen treuren, wenen en weeklagen!

[6] Het is nu eenmaal zo en zal op deze aarde nooit anders worden. Als iemand lange tijd iets nog zo heerlijks, goeds en verhevens bezit, laat hem dat uiteindelijk even onverschillig als iets wat men lange tijd in volle overvloed heeft bezeten. Maar als men uiteindelijk het lang genoten bezit verliest, dan weet men pas wat men bezat en leert men de waarde ervan beoordelen.

[7] Wij mensen zijn dom en begrijpen nog steeds niet hoe en waarom dat allemaal zo gebeurt en zo is, en daarom zijn we ook met niets ooit volkomen tevreden, niet met het goede -en nog minder met het slechte! Het graf lijkt me een ware gelukshaven te zijn; hierin verandert bijna niets meer en de bewoner ervan voelt geen behoefte meer aan wat dan ook, en zo blijft ons aardse wormen bij al die duizenden verliezen toch nog de troost, dat ook wij over een tijdje heel tevreden bewoners van de graven worden, en degenen die aan onze graven voorbijlopen zullen zeggen: 'Hier rusten zij in vrede!'

[8] Ja, hier is een groot licht dat er nog nooit is geweest, dat zie, voel en geloof ik; maar de even grote nacht die op dit licht zal volgen, zal niet uitblijven! Geluk voor degenen die zich vandaag in dit licht kunnen koesteren; maar des te meer ongeluk voor degenen, die ingehaald worden door de nacht die op deze dag volgt! Ze zullen zeer luid om licht gaan roepen en daardoor de geesten van de nacht wekken en flink toegetakeld worden. Ik heb nu gesproken en jullie als machthebbers staat het vanzelf­sprekend vrij om mij volgens jullie wil te berechten!"

[9] CYRENIUS zegt: 'ik heb in je woorden niets kunnen ontdekken wat voor de rechter gebracht zou moeten worden. Dat jij voor je eigen zaak hebt gesproken is heel begrijpelijk; maar jij kwam hier, zij het wat moeizaam, toch tot een betere overtuiging en hield op een vijand en achtervolger te zijn van Hem, die je tevoren heel graag vernietigd zou hebben. En meer wilde ik niet van jou en je metgezellen, en zodoende kunnen jullie weer in vrede van hier vertrekken! Willen jullie echter meer, dan moet je dit uiten, dan zal jullie alles wat billijk is gegeven worden!"

[10] DE FARIZEEËR zegt: 'Wat moeten wij nu? Wij hebben thuis in de tempel een eed tegenover de hogepriester af moeten leggen dat we niet eerder zullen rusten en terugkeren voor we de Nazarener volledig onschadelijk hebben gemaakt. Wel, dat is nu totaal onmogelijk geworden! Ten eerste zijn jullie, machtige Romeinen, zijn vrienden, dat hebben we allemaal maar al te duidelijk vernomen; tegen jullie kunnen wij niets ondernemen en dat zullen we ook niet doen; ten tweede is hijzelf, zoals blijkt uit alles wat hier van zijn macht is te zien, zo onoverwinnelijk in alle dingen en op al zijn wegen, dat geen aardse macht iets tegen hem kan uitrichten; en ten derde zijn wij zelf diep vanuit onze innerlijke levensgrond allemaal vrienden van hem geworden vanwege zijn zo onvergelijkbaar hoge eigen­schappen, die nog nooit eerder zijn voorgekomen, en daarom kan er bij ons in de verste verte geen sprake van zijn dat wij zijn persoon verder vervolgen.

[11] Maar wat moeten we beginnen? Het liefst zouden we zijn leerlingen zijn, opdat we de dag waarvan we hier het morgenrood zagen volledig te zien zouden krijgen en wij in zijn voetstappen zouden kunnen treden! Wel, dat zal ons nauwelijks toegestaan worden! Onverrichter zake naar huis terugkeren mogen we ook niet! Wat moeten we dan doen? Als wij voor onze maag en onze veiligheid willen zorgen, moeten wij toch nog steeds - in ieder geval schijnbaar - vervolgers blijven van degene die wij liever op handen zouden dragen! Hier is dus dringend goede raad nodig, ook al is die duur!'

[12] CYRENIUS zegt: 'Als jullie het serieus menen, waar ik nu nauwelijks meer aan twijfel, dan zal er wel gauw raad komen. Of jullie nu meteen leerlingen van Hem kunnen worden, beslist Hij natuurlijk en niet ik. En omdat jullie, zoals ik uit jullie woorden heb opgemaakt, verder zeer verstandige en ervaren mensen zijn, kan ik jullie zelf gebruiken en in dienst nemen, temeer daar jullie ook de Griekse en Romeinse taal beheersen. Ik heb Zijn levensleer in een boek geschreven, waaruit jullie allen Zijn wil kunnen leren kennen! Dan zal er wel weer een passend moment komen, waarop jullie nader met Hem kennis kunnen maken, en wel in waardiger kledij dan nu. Van de gewaden van de Farizeeën houdt Hij niet, omdat ze gezalfd zijn met de slechte en bedorven olie voor het plegen van bedrog. -Tot zover mijn daadwerkelijke raad. Als jullie hierop in willen gaan, zeg het dan, dan zullen jullie geholpen worden!"

[13] DE AANVOERDER zegt tegen zijn metgezellen: 'Jullie hebben het ook gehoord! Zijn jullie met dit buitengewoon vriendelijke aanbod tevreden, zeg het dan, want ieder van jullie heeft een volkomen vrije wil! Ik voor mij heb geen bezwaren. "

[14] ALLEN zeggen: 'Wij ook niet; alleen zouden we graag, als dat gepast is, van te voren nog de verheven Nazarener persoonlijk willen leren kennen!:'

[15] CYRENIUS zegt: 'Niet nu; maar zodra jullie beter bekend zullen zijn met Zijn leer, dan wel. Voor nu neemt mijn lijfbediende jullie over; volg hem, dan zal hij jullie met een goede gelegenheid naar Sidon brengen, waar jullie andere kleren zullen krijgen en een dienstbetrekking die bij jullie kennis past! Ga en volg hem!'

[16] Bij deze woorden kwam hen al één van de vele lijfbedienden van Cyrenius tegemoet; deze verschafte hen een goede gelegenheid en reisde meteen zelf met hen mee naar Sidon.

 

167 Het afscheidsuur van de Heer bij Marcus

 

[1] Toen deze zaak zo snel mogelijk in orde was gemaakt, vroeg Cyrenius Mij of hij wel volkomen gehandeld had volgens Mijn wil die hij in zichzelf had waargenomen.

[2] IK zeg: 'Ja, geheel en al! Maar om Mij te zien en te spreken waren ze toch nog lang niet rijp genoeg. Wanneer ze daar wel rijp voor worden, zal Mijn Raphaël je dat laten weten, alsook Josoë.

[3] Het uur van Mijn vertrek nadert nu echter ook. Maar vraag Me niet waar Ik naar toe zal gaan! leder moet nu van hier weer naar zijn dagelijks werk terugkeren en goed voor zijn huis zorgen opdat, als Ik spoedig weer bij jullie kom, Ik alles in orde aantref Slechts een klein uurtje zal Ik nog bij jullie doorbrengen om jullie door en door te zegenen; maar dan moet Ik nog naar vele andere kinderen van deze wereld die in benarde omstan­digheden verkeren, om hen de ware troost en de juiste hulp te bieden.

[4] Probeer niet te achterhalen waar Mijn persoon zich bevindt, maar leef in de geest van Mijn leer, dan zal Mijn persoon niet ver van jullie zijn! Wie nog iets wil weten, kan komen en het vragen!:'

[5] Toen vroeg CYRENIUS: 'Heer, mag ook niemand U begeleiden naar een volgende plaats?"

[6] IK zeg: 'Behalve Mijn twaalf leerlingen deze keer niemand, ook Raphaël niet, die voorlopig tot Mijn hemelvaart afwisselend bij jou en bij Mijn lieve Jarah zal blijven! Maar jullie mogen hem tegenover de wereld vooral niet verraden; want dat zou tot gevolg hebben dat jullie hem ogenblikkelijk zouden verliezen! -Wie van jullie wil nog iets vragen? Laat hem dan komen en de vraag stellen!"

[7] MARCUS brengt zijn vrouwen zijn kinderen naar Mij toe en zegt: 'O Heer, zegen hen allen, als U vindt dat ze dat waardig zijn!"

[8] En IK zei: "Zij hebben allang Mijn volle zegen en jij ook! Wel zal Ik, omdat je dat zo graag wilt, over een tijdje weer eens naar je toe komen. Maar van nu af aan zul je vele gasten krijgen! Want degenen die een bad zullen nemen in jouw baden, zullen van de jicht genezen worden, al is deze nog zo erg; en wie zal drinken van de opwellende bron in de tuin zal bevrijd worden van iedere soort koorts. De melaatsen moeten echte; buiten de tuinmuur in zee baden, waar het badwater wegstroomt in de zee, dan zullen ze van hun melaatsheid bevrijd worden.

[9] Daarom zullen er velen komen en hier hun lichamelijk heil zoeken en ook vinden. Met je kinderen zul je deze vele gasten niet voldoende kunnen bedienen; daarom zul je dienstbare helpers aan moeten nemen. Daar zal Mijn dierbare vriend Cyrenius je in het begin bij helpen. Later zul je dienstbare geesten in overvloed hebben, want alle werkelozen en brode­lozen zullen je weten te vinden. Wie komt om werk te zoeken, moet je dit naar mogelijkheid geven; en aan allen moet ook Mijn evangelie gepredikt worden, opdat de dienende slaven ook vrije mensen worden.

[10] Als Ik je binnenkort weer eens bezoek, zul je wel amper tijd vinden om met Mij te praten; maar dat zal niet uitmaken. Want handelen volgens Mijn woorden is meer waard dan wanneer je nog zo veel praat en predikt.

[11] Want wie Mijn levende Woord, dit tot jullie gesproken evangelie, alleen maar instemmend aanhoort maar er niet volledig naar handelt, voor die is het van geen nut; hij blijft de oude en dezelfde wereldse dwaas en komt nooit op een groene levenstak, laat staan op een boom des levens!

[12] Wie veel heeft, zoals jij nu, moet veel geven, en wie weinig heeft moet weinig geven, opdat hij die niets heeft, ook wat heeft!

[13] En als je iemand onder je dienaren of gasten ziet die gierig is, stuur hem dan weg; want een gierig mens is in een betere mensengemeenschap een vretende kreeft, die het hart van de mensen verpest met toom en boosheid! Waar is de mens die niet op een gierige boos wordt omwille van het goede?! Hij zal hem verachten en op hem schelden! Maar zijn hart wordt er in zo'n stemming niet beter op! Stuur daarom iedereen die gierig is bij je weg en laat hem niet meer terugkomen, behalve wanneer hij zijn hoogst kwade eigenschap helemaal heeft overwonnen!"

 

168 Over gierigheid en spaarzaamheid

 

[1] (DE HEER:) 'Alle slechte daden die ooit door mensen op deze aarde zijn begaan, zijn voortgekomen uit de hebzucht van afzonderlijke mensen. Gierigheid is de vader van bijna alle zonden die men maar kan bedenken. Want eerst spaart men zich op inhalige wijze op alle mogelijke manieren, al zijn die nog zo slecht en verwerpelijk, waartoe men ook bedrog, diefstal en roof moet rekenen, een groot vermogen bij elkaar. Als men eenmaal rijk is, wordt men hoogmoedig en heerszuchtig; dan gaat men zich verschansen en beveiligen, huurt dienaren en knechten die iedereen moeten verdrijven die onuitgenodigd de woning van een groot en belang­rijk geworden gierigaard nadert. Vervolgens koopt de rijke een hele landstreek bij elkaar, wordt hier een echte heerser, perst zijn onderdanen vaak alle bezit af en gedraagt zich als een echte tiran.

[2] En als de gierigaard eenmaal buitengewoon rijk is, stort hij zich in een leven van alle mogelijke wellust, verleidt jonge meisjes, begaat hoererij en echtbreuk en nog talloze andere schandelijkheden. En omdat hij de hoogstgeplaatste in zijn land is, verleidt hij al gauw een heel volk door zijn slechte voorbeeld; want het volk zegt: ' onze heerser moet het toch beter weten dan wij; doet hij het, dan kunnen wij het ook doen!' En zo begint in zo'n land tenslotte iedereen te stelen, te roven, te moorden en met hoeren om te gaan, en van enig godsbesef is dan geen spoor meer te ontdekken!

[3] Sla de kronieken van de landen en rijken van de aarde er maar op na, dan zul je zien dat hun heersers aanvankelijk meestal uiterst gierige hebzuchtige handelaars waren vol hebzucht en winstbejag. Zij kochten in de loop der tijd met hun verworven schatten landen en volkeren en buitten hen uit door allerlei geweldmiddelen toe te passen; vaak brachten ze zelfs zulke veranderingen aan in de vaak heel goede zeden en godsdiensten van de aan hen onderworpen volkeren, dat er bij hen nog amper een spoor te ontdekken viel van hun oude zuiverheid.

[4] Daarom moet jij er vooral op letten, Marcus, dat er geen gierigheid binnensluipt in jouw genezingsinstituut, dar binnen korte tijd zeer druk door mensen bezocht zal worden. Ja, zelfs overdreven spaarzaamheid moet daar steeds verboden blijven; want die is gewoonlijk de kiem van de hebzucht!

[5] leder moet zoveel hebben als hij nodig heeft om te kunnen leven; van meer dan dat moet in jouw huis bij niemand sprake zijn! De privé-ge­schenken die niet zelden door de gasten aan je dienaren gegeven zullen worden, moet jij veilig in bewaring nemen en pas met rente teruggeven als je dienaren oud zijn geworden en te zwak om te dienen! En als ze sterven, dan moet je het gespaarde aan hun kinderen en kleinkinderen geven.

[6] Deze raad geldt in eerste instantie natuurlijk voor jou, maar later ook voor al je nakomelingen. En als er onder je dienaren iemand verkwistend is, maan hem dan tot juiste spaarzaamheid, plaats hem dan een tijdje buiten je gunst en laat hem zien, dat een verkwister ook vaak iemand is die zichzelf liefheeft en na verloop van tijd zijn broeders tot last is, terwijl hij in tijd van nood met zijn op de goede manier gespaarde geld zijn armere broeders bij zou moeten springen.

[7] Wie alleen voor zichzelf spaart en in ruimere zin ook voor zijn familieleden, spaart niet volgens Mijn orde; maar wie spaart opdat hij iets heeft om in tijd van nood ook voor armere broeders iets te hebben, prijs Ik en Ik zegen diens gespaarde geld en hij zal nooit nood lijden.

[8] Ik zeg niet dat iemand niet moet sparen voor zijn kinderen en voor zijn huis; dat is immers een eerste plicht van ieder ouderpaar. Maar andere armen moeten daar niet van uitgesloten worden; immers, Ik laat Mijn zon ook in dezelfde mate schijnen over hen die niet Mijn kinderen zijn!

[9] Wie zal doen zoals Ik doe, zal ook zijn zoals Ik ben en zal later ook daar zijn waar Ik eeuwig zal zijn. Maar wie zuinig is tegenover zijn broeders, moet weten dat ook Ik zuinig en zeer spaarzaam zal zijn ten aanzien van hem.

[10] Houd in jouw huis deze leer voortaan in ere, dan zal Mijn zegen nooit daarvan weggenomen worden! - Wel, heeft er nog iemand iets te vragen? Laat hij dan komen met zijn vraag!'

 

169 Een belofte voor hulpzoekenden

De Heer neemt afscheid van het huis van Marcus

 

[1] EBAHL, de vader van Jarah, komt naar Mij toe en zegt: 'Er is nu vast niets meer waarover wij U nog vragen zouden kunnen stellen; want we hebben hier zoveel waarheden gehoord en wonderbaarlijke dingen mee­gemaakt gedurende deze zeven dagen, dat wanneer we die over zevendui­zend jaar zouden verdelen, er in ieder jaar een flink aantal zou zijn en de mensheid dan ook ieder jaar genoeg zou hebben om zich te verbazen en daarover na te denken. We zijn nu buitengewoon rijk geworden aan waardevolle schatten voor de geest; het komt er nu alleen nog op aan om d.~ze schatten ook daadwerkelijk in ons leven te gebruiken, -want anders Zijn ze waardeloos voor onze zielen, om wier heil het in dit leven enkel en alleen gaat. Alleen rijst hier de vraag: Zullen wij, omdat we eigenlijk toch maar zwakke mensen zijn, hiervoor steeds voldoende wilskracht bezitten? Wat moeten we doen als we in de loop der tijd door allerlei gebreken overvallen worden, waarvoor zelfs de meest goedwillende men­sen vaak niet gespaard worden?"

[2] IK zeg: 'Ik zal de hulp, kracht en ondersteuning zijn van ieder ernstig streven. In tijd van nood zal Ik niemand verlaten die anders altijd trouw­hartig en Mij liefhebbend op Mijn paden gewandeld heeft. Maar als men door allerlei wereldse verleidingen van Mijn paden is afgeweken, heeft men het natuurlijk aan zichzelf te wijten als Mijn hulp in tijd van nood uitblijft, en dat net zo lang als de gevallene zich niet vol ernst, berouwen geloof tot Mij zal richten!

[3] Ik zal weliswaar eeuwig een en dezelfde trouwe herder blijven en achter Mijn schapen aangaan die op de een of andere manier verdwaald zijn; maar het schaap moet wel gaan blaten en zich laten vinden, overeenkomstig de hem eigen en onaantastbare vrije wil.

[4] Wie gebukt gaat onder een voor zijn kracht te grote levenslast, moet in Zijn hart tot Mij komen, dan zal Ik hem kracht geven en hem verkwikken! Want sommigen geef Ik een grotere last te dragen, opdat zij hun zwakte voelen en in hun hart naar Mij toe komen om Mij voldoende kracht te vragen, zodat ze hun grote levenslast gemakkelijker kunnen dragen; zo iemand zal Ik kracht geven tijdens iedere nood in zijn leven en hem een juist licht geven voor het bewandelen van de duistere paden van het leven van deze wereld. En wie deze te zware last wel voelt, maar niet naar Mij toe komt in zijn hart, moet het aan zichzelf toeschrijven wanneer hij bezwijkt onder de te zware last van het aardse leven.

[5] Dit is het antwoord op jouw vraag, Mijn vriend Ebahl! -Heeft iemand nog iets? Laat hem komen en vragen!"

[6] In diepste eerbied komt SCHABBI naar Mij toe, de woordvoerder van de ook nog aanwezige twintig Perzen, en hij zegt: 'Heer, staat U mij ook nog een paar woorden toer'

[7] IK zeg: 'Spreek Schabbi! Daarom heb Ik tegen iedereen gezegd: Kom en vraagt'

[8] SCHABBI zegt: 'Heer, dat U iemand zult helpen als hij U daarom vraagt, is zeker en staat vast; maar wat moeten dan die mensen die, zonder dat ze hieraan iets kunnen doen, onmogelijk iets van U, o Heer, kunnen weten en nog lange tijd niets over U zullen horen en weten, terwijl ze nu in de grootste levensduisternis leven en onmetelijke levenslasten te dragen hebben? Tot wie moeten die zich richten om hulp; en kracht in hun onbeschrijflijk grote nood?"

[9] IK zeg: "Er is geen plek op aarde waar het zonlicht niet komt, en zo is er ook niemand die niet op zijn minst een vermoeden heeft van een almachtig goddelijk wezen. Laat hij vragen, verlangen en hopen overeen­komstig zijn geloof, dan zal hij ook hulp vinden! Alleen zijn er nu zo veel mensen, die helemaal geen geloof hebben. Deze helpen zichzelf en maken op kosten van de anderen hun levenslast zo licht mogelijk; die hebben dan werkelijk geen hulp van ons nodig. Wie van satan zijn wil, moet het maar zijn, want iemand die dat zelf wil, geschiedt geen onrecht! En verder hoef je je maar datgene in herinnering te roepen, wat Ik over de verschillende levensomstandigheden van alle mensen op de hele aarde en voor alle tijden gezegd heb, dan zul je daarin alles helder belicht vinden!

[10] En nu is Mijn uurtje, waarin Ik onder jullie ben, ten einde. Jullie kunnen nu hier in Mijn naam nog langer bij elkaar blijven, maar Ik zal Me met Mijn leerlingen noodgedwongen op weg begeven. Laat niemand van jullie Me echter vragen, waarheen! Want voorlopig weet Ik het, als pure Mensenzoon, Zelf niet; alleen de Vader in Mij weet het en Hij zegt: 'Sta nu op en ga! Onderweg zal Ik je openbaren waarheen!'­ Vrede en Mijn liefde zij met jullie!'

[11] Toen zei Ik tegen Marcus: 'Maak het grote nieuwe schip los! Ik en Mijn leerlingen zullen aan boord gaan. En jullie, Mijn leerlingen, sta op en volg Mij! Bemanning hebben we niet nodig; het schip zal ongedeerd op de juiste tijd vanzelf zonder stuurman in de haven terugkomen" .

[12] Allen begonnen te huilen toen Ik met de apostelen aan boord ging. Maar Ik versterkte hun bedroefde harten, voer snel naar volle zee en verdween spoedig uit het gezicht. Ze bleven echter nog de hele dag en de hele nacht samen en spraken met elkaar over Mij, Mijn leer en Mijn daden. ­Pas de volgende ochtend keerden ze huiswaarts en Cyrenius maakte aanstalten om de vele Farizeeën die hier bekeerd waren, allemaal naar hun nieuwe bestemming te brengen. Sommigen wilden Mij achterna varen, maar Raphaël hield hen er vanaf en zei, dat Ik toch al gauw weer naar Kis, Genezareth en ook hierheen zou komen. Toen werden allen rustig en loofden God, dat Hij hen zo'n grote genade waardig had bevonden. Binnen enkele dagen kwam er al een groot aantal gasten van Tyrus en Sidon om hier de wonderen te bekijken en van de geneeskrachtige bronnen te genieten, en Marcus nam ook meteen vele dienaren aan.

 

170 Petrus' blinde ijver en zorg om de Heer

(Ev. Matth. 16, 20-23)

 

[1] Toen we ons al ver buiten op zee bevonden, zei IK nogmaals tegen Mijn leerlingen: 'Waar we nu ook zullen komen, jullie moeten zwijgen en Mij niet verraden door te zeggen dat Ik Jezus, de Christus, ben!" (Matth. 16,20)

[2] Petrus kwam bij Mij en vroeg Mij of Ik nog niet wist waarheen het schip ons zou brengen; want hij stond aan het roer en zou graag weten wat voor koers hij moest nemen.

[3] Maar IK zei: 'Laat het schip gaan waarheen het gaat; de Vader weet wel waar wij deze keer moeten komen! Nu zijn wij nog onderweg om te onderrichten, en varen naar de benedenste grote baai waar we aan de andere kant van de stad Caesarea Philippi komen, daar zullen we ons enige rust gunnen. Maar over een paar jaar zullen wij op dit schip naar Jeruzalem varen, dan zal het om iets heel anders gaan. - Nu komen we bij een plaats heel dicht bij de zojuist genoemde stad, waar geen mens iets van ons heeft vérnomen, ondanks ons verblijf van meerdere dagen aan de andere kant van de genoemde stad. Zelfs de grote brand van de stad heeft de bewoners van deze plaats niet van streek kunnen brengen. Dat moest ook zo zijn, opdat jullie bij deze gelegenheid weer een ander soort openbaring mee­maken "

[4] PETRUS kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, waar zal het om gaan in Jeruzalem, de plaats van het grote verderf? Want daar is nog nooit iets goeds vandaan gekomen wat de mensheid gelukkig stemt, en nog nooit heeft een eerlijk mens in die stad iets troostends te horen gekregen. Daar heersen vooral hoogmoed en vervolging. Daarom dacht ik, Heer, dat het beter geweest was dat U Jeruzalem net zo gestraft had als deze kleine stad, die deze straf natuurlijk wel reeds lang verdiend had. Acht maanden geleden waren we immers al in Jeruzalem en hebben ons ervan overtuigd, dat er met de bewoners helemaal niets te beginnen valt op een paar mensen na, die echter als een paar zwaluwen nog lang geen zomer maken. Daarom ben ik van mening, dat we over deze trotse en gruwelijke stad waar Johannes pas korte tijd geleden onthoofd werd, niet veel ophef hoeven te maken en haar voor altijd moeten mijden. Want zo'n stad is het immers eeuwig niet waard, dat U haar met Uw heilige voeten betreedt. Dat is natuurlijk maar mijn bescheiden mening, zegt U mij wat U daarvan denkt!"

[5] Vanaf deze tijd begon Ik er met Mijn leerlingen ernstiger over te praten dat Ik volgens de wil van de Vader wel naar Jeruzalem zou moeten gaan, en daar nog veel leed te verwachten had van de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden en dat Ik door hen gedood zou worden, maar op de derde dag weer uit de dood zou opstaan. (Matth. 16,21). En dat Ik dan voor eeuwig overwinnaar zou zijn van alle dood en alle vijanden van het leven, zoals Ik dat reeds op de berg van Marcus had vermeld.

[6] Toen schrok PETRUS gewoonweg en zei tegen Mij, terwijl hij Mij naar zich toetrok, op min of meer gebiedende waarschuwende toon: 'Heer, dat mag in geen geval met U gebeuren, en U bent tegenover ons en alle mensen verplicht Uzelf te sparen!" (Matth. 16,22)

[7] Maar Ik draaide Me snel om en zei ook op heel ernstige toon: "Satan, ga weg van Mij! Je ergert Me; want jouw bedoeling is niet wat goddelijk is, maar alleen wat op heel banale wereldse wijze menselijk is! (Matth. 16,23)

[8] Daar schrok PETRUS hevig van, hij viel voor Mij neer, vroeg Mij om vergeving en voegde er huilend aan toe: 'Heer, toen we op deze zelfde zee naar de plaats voeren waar we nu meerdere dagen zijn gebleven, zei U tegen Mij vanwege mijn geloof 'Simon Juda, jij bent Petrus, een rots, op wie Ik Mijn kerk zal bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen! Jou zal Ik de sleutel van het hemelrijk geven. Wat jij op aarde zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn, en wat jij op aarde zult binden, zal ook gebonden zijn in de hemel!' Heer, dit waren letterlijk Uw heilige woorden uit Uw heiligste mond, gericht tot mij, arme zondaar. Ik heb mezelf daar nooit om geroemd en mij steeds voor de geringste onder ons gehouden, -en vanwege een weliswaar slechts menselijke waarschuwing, die echter alleen maar ontsproot uit mijn grote liefde voor U, hebt U mij tot vorst van de hel gemaakt! Heer, wees toch genadig en barmhartig voor de armzalige visser Petrus, die eerst zijn net in zee wierp, toen vrouwen kinderen verliet en U volgde!'

 

171 Het wezen van satan en van de materie

(Ev. Matth. 16,24-28)

 

[1] IK richtte Mij weer vriendelijk tot Petrus en zei: 'Ik heb je niet in het minst gekleineerd door je in scherpe bewoordingen het menselijke van je te laten zien! Alles wat er op deze wereld aan menselijks is aan de mens ­zoals zijn vlees en de verschillende behoeften hiervan om puur aardse redenen -, bevindt zich in het gericht en is daarom hel en satan, die het toonbeeld is van alle gericht, alle dood, alle nacht en alle zinsbedrog; want al het schijnbare leven van de materie is slechts een drogleven en de waarde ervan is zoveel als niets.

[2] leder mens die in een bepaald opzicht in de materie terugvalt, is in zoverre dan ook satan, als hij geluk in de materie en in het schijnleven ervan vertegenwoordigt.

[3] Als iemand echter nog in zijn lichaam vrij wil worden van satan, moet hij het kruis dat Ik nu reeds in de geest draag, op zijn schouders nemen en Mij navolgen! (Matth. 16,24) Want Ik zeg jullie: Wie zijn leven (in aards opzicht) wil behouden, zal het (het geestelijke) verliezen; maar wie zijn leven (in aards opzicht) omwille van Mij zal verliezen, die zal het (het geestelijke) vinden! (Matth. 16,25)

[4] Wat zou het een mens baten, als hij de hele wereld met al haar schatten zou winnen, maar daarbij schade zou lijden aan zijn ziel? Of wat kan een mens geven, om zijn ziel weer los te maken van de banden van de materie, het gericht en de dood? (Matth. 16,26)

[5] Wel zal het ooit gebeuren dat Ik, nu als Mensenzoon, terug zal komen in de heerlijkheid van de Vader met alle engelen, wier macht jullie kennen, maar Hij zal ook dan handelen zoals nu, en alleen een ieder kunnen helpen en vergelden naar de mate van zijn hoogst eigen werken. Wie dood wordt bevonden, zal ook dood blijven tot aan de tijd van de grote opwekking van al degenen, die in de graven van het gericht zijn gebleven, en ook daar zal ieders liefde, wil en geweten rechter zijn voor altijd! (Matth. 16,27)

[6] Maar zij die leven volgens Mijn woorden, en werken verrichten van ware zelfverloochening en innerlijke vrije liefde, zullen de dood niet zien en nooit voelen. Waarlijk, tot Mijn en jullie grote vreugde kan Ik jullie zeggen, dat sommigen van jullie geen dood zullen smaken en voelen, en getuigen zullen zijn van alles, totdat, zoals ook voorheen is besproken, de Zoon des mensen in Zijn rijk zal komen; zij zullen Hem zien en met Hem heersen, eeuwig! Maar daarvoor is zeer veelliefde nodig tot God en de naaste." (Matth. 16,28)

[7] Waarlijk, als er ergens vaders of moeders zijn, die er alleen maar zorg voor dragen dat hun kinderen in deze wereld goed verzorgd zijn en die de waarde van het zieleleven van hun kinderen niet belangrijker vinden ­dan hebben die voor zichzelf en hun kinderen een graf voor de eeuwige dood gegraven; want wat tot de wereld behoort is altijd van satan, dus van het gericht en van de dood der materie!

[8] De materie is er natuurlijk wel voor bestemd om door de kracht van een zuivere geest van gene zijde gewekt te worden tot de opstanding uit de lange gerichten; maar dan moet de materie volgens de haar goed ingeprente vrije intelligentie overgaan in de juiste vorm en het wezen van haar geest van gene zijde, die een licht is uit God. Gebeurt dat niet van de kant van de materie, dan keert de geest van gene zijde weer terug naar zijn oerbron, en de materie, waarvan het de bedoeling was dat zij voor altijd met leven vervuld zou worden, valt weer terug in haar oude gericht en zal daar lang moeten blijven aleer er ooit weer een geest van gene zijde haar op wil wekken voor een nieuwe levensproef

[9] En omdat dit nu eenmaal zo is en ook niet anders kan zijn, kwam Ikzelf dan ook immers van boven naar jullie, mensen van deze aarde, en laat jullie nu de volle waarheid zien van alle levensvormen en van hun goede of slechte omstandigheden. En voor jou, Petrus, zal het nu hopelijk ook duidelijk zijn, waarom Ik daarstraks tegen je gezegd heb: 'Ga weg van Mij, satan! ' - En nu koers zetten naar de grote baai!"

 

172 De Heer met zijn leerlingen in het vissersdorp bij Caesarea

 

[1] Ruim twee uur gaans onder het nu aanwezige kuuroord van Marcus, bevond zich de grote baai die door de vissers ook wel het 'Witte Meer' werd genoemd; hier voer men heen. Dit was het ondiepste gedeelte van de zee en daarom een beetje moeilijk te bevaren met een groter schip ­omdat men daar de diepere vaargeulen goed moest kennen om niet op een zandbank te blijven steken. Maar ons schip ging toch de baai in en liep nergens vast, waarover zelfs de twaalf apostelen zeer verbaasd waren, omdat niemand de roeiriemen of de stuurriemen bediende. Het schip werd dus door een onzichtbare macht geleid en zeer goed bestuurd, zoals alle apostelen, die verstand hadden van varen, erkenden.

[2] Daarom kwamen we ook al voor de middag op de plaats van onze nieuwe bestemming aan en namen onze intrek bij een arme visser, die ons allen hartelijk opnam. De plaats had geen eigen naam, men noemde het gewoon 'vissersdorp bij Caesarea'. Al spoedig kwam er een groot aantal arme vissers en vissersvrouwen bij ons en vroegen ons wat we hier eigenlijk zochten, en wat we in dit meer dan arme plaatsje van plan waren.

[3] IK stelde hen gerust en zei: 'Dat zullen jullie nog wel merken! Maar zeg Me eerst, of wij dertienen enkele dagen in alle stilte hier kunnen blijven!"

[4] ONZE GASTHEER zei: 'Wat mij betreft is dat zonder meer goed! Alleen moet ik jullie van te voren zeggen, beste vrienden, dat ik wel een heel goede wil, maar geen middelen heb om jullie ook maar schamel te verzorgen; want het gaat me vooral sinds de brand van Caesarea erbarmelijk slecht! De dagelijkse kleine verkoop van onze vis is natuurlijk geheel opgehouden, en andere verdiensten hebben wij, arme bewoners van dit dorpje, niet. Wij zijn dus allemaal zonder uitzondering aan de bedelstaf geraakt en hebben behalve onze vissen helemaal geen levensmiddelen en we kunnen jullie daarom ook niets anders aanbieden dan vissen zoals wij die zelf hebben, klaarmaken en eten. De toebereiding ervan is heel eenvoudig bij ons. De vissen worden alleen maar gekookt en zonder zout en brood en andere kruiden gegeten. Want eerlijk gezegd: wij zijn door de brand van Caesarea, meer dan de inwoners zelf wier huizen verbrand zijn, zonder meer bedelaars geworden en we hebben niet eens geld genoeg om zout te kunnen kopen! Ach, het gaat ons nu erbarmelijk slecht; als jullie met mij en mijn gezin een paar dagen honger willen lijden, dan zijn jullie van harte welkom!

[5] Maar wees nu zo goed en zeg me wat jullie toch naar deze bijna nooit door vreemden bezochte en voor grote schepen moeilijk bevaarbare baai heeft gebracht! Een storm in ieder geval niet; want naar deze uithoek, waar aan alle kanten hoge bergen omheen liggen, vindt ook deze de weg niet. Of worden jullie soms vervolgd, en zoeken jullie hier zolang asiel tot een bepaald gevaar voorbij is? Maar och, dat maakt me ook niets uit! Als ik jullie dus een dienst kan bewijzen, dan zal het mij alleen maar veel vreugde verschaffen. Mijn vragen zijn wel een beetje onbescheiden, - maar verge­ven jullie het mij, beste vrienden! Ik ben nu eenmaal van nature al nieuwsgierig en ik weet graag aan wie ik onderdak verschaf Dat jullie geen arme mensen zijn, is al meer dan duidelijk door jullie grote, bijna geheel nieuwe schip, dat heel zeker tegen de honderd zilverlingen heeft gekost. Voor ons is het werkelijk een grote, zeldzame verrassing, als vreemden per vergissing de weg hierheen vinden; en als ons een dergelijk geluk ten deel viel, waren er altijd wel moeilijkheden met de bezoekers van deze onvruchtbare en afgelegen streek. Daarom hoop ik dat jullie mij, als hoofd van dit bedelaarsdorp, meteen melden wat ik vooral van jullie, en alleen geheel volgens de waarheid, eerlijk zou willen horen!'

[6] IK zeg: 'Wel, als je zozeer geplaagd wordt door nieuwsgierigheid, weet dan, dat wij nu eenmaal net als jij Galileeërs zijn en bovendien op weg hierheen door absoluut niemand vervolgd zijn, maar vrijwillig hier naar toe zijn gekomen om voorlopig deze zeer merkwaardige streek te bezich­tigen, een van deze hoge bergen te bestijgen en, als dat gaat, jullie te helpen in je Mij zeer welbekende grote nood! –Ben je daarmee tevreden? Wel, spreek dan!"

[7] HET HOOFD zegt: 'Geheel en al; want dat jullie Galileeërs zijn, zal geen mens betwijfelen en daarom kan men jullie woorden ook geheel en al geloven, wat natuurlijk bij Grieken en Romeinen niet mogelijk is, omdat ze bijna altijd anders praten dan ze denken, wat bij ons 'liegen' heet. Rusten jullie maar uit onder de schaduw van deze enige boom die ik heb, dan ga ik intussen naar mijn hut om te kijken hoe ik een behoorlijk middagmaal voor elkaar kan krijgen!"

 

173 De stoïcijnse levenshouding van de bewoners van het vissersdorp

 

[1] DE GASTHEER loopt snel met vrouwen reeds volwassen kinderen naar zijn hut, komt al gauw vol vreugde en dankbaarheid terug en zegt verheugd: 'Wie van jullie heeft dat heimelijk voor mij gedaan? Mijn voorraadkamer is toch zo voortreffelijk voorzien, dat wij allen daar een heel jaar van kunnen eten! Ja, nu kunnen jullie hier wel een heel jaar blijven zonder dat de grote voorraad uitgeput raakt! Waar hebben ik en mijn familieleden onze ogen dan gehad, dat niemand gemerkt heeft hoe jullie mijn provisiekamer met al dat voedsel hebben gevuld?! Ja, nu zullen we geen vis eten die alleen maar in ongezouten water is gekookt, want we hebben nu zout in overvloed! Maar nu aan het goede werk!'

[2] Toen alle bewoners van het dorpje vanwege de middag naar hun hutten gingen, zei Ik tegen de twaalf leerlingen: 'Wat vinden jullie van deze mensen hier?"

[3] PETRUS zei: 'Ja, wat moet men eigenlijk van hen vinden?! Het lijken heel eerlijke mensen te zijn; dat ze arm zijn, wel, daar kunnen ze niets aan doen. Het vissersberoep en een steenachtige grond hebben nog nooit iemand rijk gemaakt, wat ik door jarenlange ervaring naar waarheid volledig kan bevestigen. En dit zijn ook zulke vissers; ze hebben misschien wel de slechtste baai van de hele zee. Hun hutten staan weliswaar op rotsen; maar op zo'n bodem groeit vaak nog geen grashalm. Waar zouden ze dan rijk van moeten worden?

[4] Daarom moeten ze ook wel eerlijk blijven; want in deze streek is niets te stelen en nog minder te roven. En als het alleen de gelegenheid is die een mens tot een dief en een rover maakt, dan moeten deze mensen wel hun leven lang eerlijk blijven; want op deze mensen kan het oude gezegde 'de gelegenheid maakt de dief]' nooit van toepassing zijn. -Dat is zo mijn mening over deze mensen, die zeker geen schriftgeleerden zijn en waarvan ook zeker niemand Farizeeër is."

[5] IK zeg: 'Voor deze wereld is je oordeel geheel juist; maar behalve het wereldse bestaan van een mens is er, zoals jullie nu al vaak hebben gehoord en ook weten, een bestaan op zielsniveau en tenslotte een puur geestelijk bestaan. Hoe denk je in dat opzicht over deze mensen?"

[6] PETRUS trekt zijn schouders op en zegt: 'Heer, om daar zelf een definitief oordeel over te vellen, zal niet zo gemakkelijk zijn! Maar in zoverre zij hoogst eenvoudige en, noodgedwongen, heel eerlijke mensen zijn, zullen ze toch wel minstens een zeer vruchtbare bodem zijn voor geestelijk zaad! Want evenals het gemakkelijker is om een goed passende mantel te maken voor een goedgebouwd lichaam dan voor een kreupellijf met een bochel, zijn ook zulke eenvoudige en natuurzuivere zielen zeker buigzamer om een geestelijk kleed aan te trekken dan de zeer kreupele en verharde zielen van de Farizeeën en schriftgeleerden. Ik denk, dat wanneer men deze mensen bij een geschikte gelegenheid iets over Gods rijk op aarde vertelt ­zij ook gauw in orde zouden zijn. -Wel, ook dit is weer mijn heel natuurlijke mening; ook al komen er geen schitterende woorden in voor, dan heb ik hiermee misschien toch de spijker op de kop geslagen!"

[7] IK zeg: "Heel goed geoordeeld; daarom zullen wij hen hierna ook aan de tand voelen en zien, in hoeverre ze voor iets hogers toegankelijk zijn! Maar Ik zal hier niet als leraar optreden, dat zullen jullie doen als gezondenen en zelf leerlingen van de Wijze uit Nazareth. Pas als ze naar jullie geluisterd en het woord over de komst van Gods rijk op aarde aangenomen zullen hebben, kunnen jullie hen op Mij wijzen en zeggen, dat Ik Degene ben, over wie jullie gepredikt hebben.

[8] En dan zullen wij hier op dit kleinste en onaanzienlijkste plekje van de hele aarde een heel groot werk verrichten! Maar jullie moeten het werk van te voren niet als te gemakkelijk inschatten; want hoe eenvoudig deze mensen ook lijken te zijn, ze zijn zeer gecompliceerd en ook heel verward in hun innerlijk!

[9] Ze beschouwen zichzelf als wereldwijzen en steken tot over hun oren in het zogenoemde stoïcisme, dat het moeilijkst is te bestrijden. Daarom heb Ik jullie hier speciaal naar toe gebracht, om jullie een gelegenheid te verschaffen nu ook met dergelijke mensen te leren werken, omdat jullie bij de oude Marcus zeer veel aan ware, innerlijke wijsheid hebben gewonnen.

[10] Maar Ik zeg jullie van te voren, dat jullie je buitengewoon zullen moeten beheersen! Want aan niemand is het moeilijker om met succes een wet te geven, dan aan iemand die niet de minste vrees heeft voor zelfs de grootste narigheden in het leven, ja zelfs niet voor de pijnlijkste dood van het lichaam, en die totaal geen waarde hecht aan wat voor gelukzaligheid van het leven dan ook. En dat zijn nu van die helden die nergens iets om geven, en voor wie ook geen enkele andere deugd waarde heeft dan de eigenschap om de behoeftes zo klein mogelijk te maken, en die alleen maar leven en iets doen omdat de natuur, die voor hen alles in alles is, hen nu eenmaal in het leven heeft geroepen.

[11] Met mensen zoals deze hier hebben we nog helemaal niet te maken gehad! Daarom moeten jullie hier zeer beheerst te werk gaan! Weinig woorden, -maar ieder woord dat hun gezegd wordt moet een kern bevatten! Het beste aan hen is, dat ze bij al hun stoïcisme heel nieuwsgierige vogels zijn en alleen aan de kennis die iemand heeft waarde hechten. ­maar daar komt onze gastheer al met zijn familie en brengt een mand met vis en brood. Daarom zullen wij het middagmaal hier in de schaduw van deze boom tot ons nemen"

[12] Nu komen de visser, zijn vrouwen, zijn kinderen en zetten de etensmand voor ons neer.

[13] Bij het neerzetten van de mand zegt DE VISSER: 'Hier, onbekende vrienden, is het verlangde middagmaal! Tafels, banken, stoelen, schalen en andere zaken die voor een maaltijd bestemd zijn bezitten wij niet, en onze behoeften, die zeer klein zijn, kunnen ook zonder dat soort zaken heel goed worden bevredigd. Bovendien waren onze middelen ook altijd zo gering, dat we dergelijke toch al enigszins onnodige zaken ook nooit zouden hebben kunnen aanschaffen. Wij eten alleen als we erge honger hebben, en dan zijn een mand en onze handen voldoende; de rest gaat vanzelf! Ik wens jullie toe, dat dit eenvoudige middagmaal jullie goed zal bekomen"

 

174 Geloof doet wonderen

 

[1] IK zeg tegen de visser: 'Aziona, je hebt toch een nieuwe kruik in je woning; laat hem met water vullen en hierheen brengen!"

[2] AZIONA is, nu Ik hem zo aanspreek, zeer verbaasd en zegt heel verwonderd: 'Mijn naam kon u wel ergens gehoord hebben, - maar hoe weet u nu dat ik een nieuwe kruik bezit, die werkelijk mijn grootste rijkdom is? Dat weten mijn buren niet eens, en u, een totaal vreemde, weet het? Alstublieft, dat hoort voor mij toch wel in het rijk der fabels thuis! Heeft soms een van mijn kinderen heimelijk verraden dat ik die kruik heb? De kruik op zich is verder niet belangrijk, -hij is van steen, zoals er bij ons in dit land talloze zijn; maar dat u weet dat er in mijn woning goed opgeborgen een kruik staat, dat is heel bijzonder!'

[3] IK zeg: 'Ook dat is niets bijzonders, omdat men zoiets toch te weten kan komen! Maar het is belangrijker datje gaat en Mij, dorstige, Mijn wens inwilligt!"

[4] Nu gaat Aziona snel en brengt de kruik vol fris water. De kruik was er een van de grootste soort en bevatte ruim een kwart emmer water, zodat het zwaar was om hem naar de mond te brengen. Toen de gevulde kruik voor ons stond op een stenen plaat, zegende Ik het water en het veranderde in wijn.

[5] IK dronk eruit, reikte hem aan Mijn leerlingen en toen deze gedronken hadden, reikte Ik de kruik ook aan Aziona en zei: 'Drink ook jij hieruit­ opdat ook jij proeft hoe goed het water is datje in je nieuwe kruik hierheen hebt gebracht!'

[6] AZIONA zegt: 'is het dan slecht en bedorven?! Ik heb de kruik driemaal uitgespoeld en mijn bron in de rots levert het zuiverste en beste water van de hele plaats! Laat ik toch maar proeven of het misschien naar de nieuwe kruik smaakt!" -Hij proeft het, neemt een paar stevige slokken en zegt dan heel verbaasd: 'Ja maar, wat is dit dan weer voor hekserij?! Dat is toch geen water, dat is de allerbeste wijn die ik ooit geproefd heb! Zeg me toch hoe jullie dat voor elkaar hebben gekregen! Nee maar, water in wijn verande­ren, daar heb ik nog nooit van gehoord! Jullie zijn in werkelijkheid geen Galileeërs, maar Egyptenaren. of Perzen; want onder alle joden is er nog nooit een tovenaar geweest die in staat was om water in de beste wijn te veranderen. O zeg me toch, hoe zoiets mogelijk is! In ruil daarvoor wil ik twintig jaar jullie slaaf zijn!"

[7] JOHANNES zegt, nadat Ik hem een teken gaf om te spreken: 'Vriend, daar is niets anders voor nodig dan alleen een onwankelbaar geloof en een vaste wil! Wie een geloof heeft dat alle twijfel uitsluit, kan ook tegen die hoge berg daar zeggen: 'Verhef je en stort in de zee!' en er zal gebeuren wat hij geloofd en gesproken heeft! Hier heb je de werkelijk ware verklaring en aanwijzing, hoe en met welke middelen dergelijke dingen tot stand gebracht kunnen worden! Een andere verklaring te geven is werkelijk onmogelijk, omdat er echt geen andere is."

[8] Nu is AZIONA nog verbaasder en hij zegt: 'Vriend, ik weet helemaal niet wat geloof is, - hoe zou ik dan iets kunnen geloven?! Wat noemen jullie dan geloof?"

[9] JOHANNES zegt: 'Wanneer wij een zeer waarheidslievend man voor ons hebben, die ons verschillende dingen zegt waarvan wij voor die tijd nooit iets gehoord en geweten hebben, en wij nemen zijn woorden als volledig waar aan en twijfelen niet aan de waarheid van al zijn woorden, dan geloven wij die waarachtige man; en omdat hetgeen wij geloven zeker de volste waarheid is, zullen wij ook hetgeen wij geloven in ons werk overdragen, en dat is dan het daadwerkelijke geloof vol wonderen, waarvoor geen ding onmogelijk is wat zich in de sfeer van zijn in zichzelf uitgesproken waarheid bevindt, dat altijd realiseerbaar moet zijn. -Weet je nu wat geloof is?"

[10] AZIONA zegt: 'Ja, weten zou ik het nu wel, - maar hoe ervoor zorgen dat ik weet dat degene die mij iets aanbiedt om te geloven ook werkelijk een waarachtig man is? Alleen maar te geloven dat hij het is omdat hij er ongeveer zo uitziet, zou onverstandig zijn en onverantwoorde lichtzinnig­heid verraden, die volgens mij nog veel slechter zou zijn dan helemaal geen geloof! Hoe krijgt men dan gedaan, dat men aan iemand die men geloven moet en graag wil geloven, ziet, dat hij volkomen waarachtig is en men onvoorwaardelijk alles uit zijn mond kan geloven?"

[11] JOHANNES zegt: 'iedereen die maar enigszins van goede wil is, heeft genoeg wijsheid en verstand om een dergelijke man op passende wijze op de proef te stellen; want alleen een dwaas koopt een kat in de zak! Je vraagt mij naar een middel om het te testen -en je past het zelf zojuist op mij toe! Bij jou ben ik er al van meet af aan van overtuigd, dat je geen kat in de zak zult kopen!"

[12] AZIONA zegt: 'Ja, ja, vriend, dat is allemaal wel heel waar en mooi, en de mens heeft inderdaad alleen maar zijn verstand waarmee hij zijn omgeving kan beproeven; maar waar ligt de maatstaf waarmee ik van te voren kan beoordelen of mijn verstand zelf capabel en scherp genoeg is om de omgeving te kunnen testen?"

[13] JOHANNES zegt: 'Juist, nu zijn we bij het moeilijkste punt gekomen! Wie meent dat hij een zeer helder verstand bezit, komt meestal overal bedrogen uit; maar wie inziet dat zijn verstand nog heel wat tekort schiet, zal het door oefening spoedig zo ver brengen, dat hij met grote scherpte alles zal kunnen beoordelen wat er om hem heen is en gebeurt!

[14] Een ingebeeld groot verstand lijkt op een bergtop die z.eer staat te pronken op haar duizelingwekkende hoogte, en hoe hoger zij in de ijle lucht reikt, des te vaker wordt zij door allerlei wolken en nevels omhuld. De kleine punt van een naald waarmee men kleren naait, is wat omvang en aanzien betreft bijna niets; maar hij dringt overal doorheen en men zou er zoveel matten mee aan elkaar kunnen naaien, dat men de grootste bergtoppen er van boven tot beneden mee zou kunnen bedekken. -Met de grote en trotse bergtoppen kan men nooit een kledingstuk naaien!

[15] Deze vergelijking is wel enigszins extreem; maar het maakt je wel de verhouding duidelijk tussen een verstand, dat zichzelf boven alles verheven en wijs acht en een deemoedig verstand, dat heel nietig lijkt voor de ogen van de zeer geleerde en wereldwijze mensheid. Terwijl het geleerde verstand ver weg in de hemelen staart en tijdens zijn helderste uitzicht meteen dicht door nevelen omhuld wordt, functioneert het deemoedige verstand aldoor goed en wordt na ieder werk helderder en fijner en op den duur steeds bruikbaarder. Bij jullie, zo lijkt me, schijnt het verstand sterk overeen te komen met de allerhoogste bergtoppen die slechts hoogst zelden vrij zijn van wolken, en daarom zou het ook wel een beetje moeilijk voor je kunnen zijn om precies de volle waarachtigheid te kunnen nagaan van degene, van wie jij een waarheid als volle en onbetwijfelde waarheld moet aannemen! -Wat is jouw mening hierover?"

 

175 De stoïcijnse wereldvisie van visser Aziona

 

[1] AZIONA zegt: 'Wel, dat hangt er in eerste instantie vanaf, of ik dat geheel en al wil! Inderdaad nemen we niet gemakkelijk iets aan, als we van te voren niet opvallende verschijnselen gezien hebben. En aan de zichtbare werking van de door u aan mij bekend gemaakte reden ontbreekt het hier absoluut niet; mijn voorraadkamer is vol etenswaren, en nu hier deze wijn uit het puurste water! Dat zouden dan toch, zoals men zegt, aardig tastbare bewijzen ervoor zijn! Maar het komt er nu op aan om duidelijk te weten of jullie misschien niet toch heimelijk een of andere specificum bezitten dat in nog zo geringe hoeveelheid toegevoegd ieder zuiver water in wijn moet veranderen! Dat zal waarschijnlijk wel niet het geval zijn; maar die gedachte moet wel bij iemand opkomen, als hij dit zuivere wonder ziet; en zolang men die gedachte niet kan tegenhouden, is er geen sprake van dat er helemaal geen twijfel is, en werkt het door u goed beschreven volledige geloof ook niet! En daarom zie ik bij voorbaat maar al te goed in, dat niemand van ons, bewoners van deze plaats, ooit in staat zal zijn om ook maar een druppel water de smaak van wijn te geven!

[2] Wij leven hier weliswaar zo armzalig als maar mogelijk is, -onze voeding bestaat slechts uit geitenmelk, vis en water; want verder is er niets in deze woestijn -; maar we zijn er mee tevreden in onze allerpuurste natuurtoestand. Deze sluit de door ons overalopgedane ervaringen niet uit. Op vele en verre plaatsen in de wereld zijn wij geweest; want wij waren zangers en magiërs, en ik heb in Athene het apothekersvak geleerd om bepaalde geheime stoffen te bereiden, door middel waarvan men voor de vele leken een groot aantal wonderen tot stand heeft kunnen brengen.

[3] Kortom, ik bezit, hoe eenvoudig ik er hier ook uitzie, allerlei kennis en ervaringen! Ik ken het levenskruid van de koningsslang en ik ken de wondersteen Bezoar. Ik ken Azië tot ver in Indië, ik ken Europa, was in Spanje, in het land van de Galliërs en ook in Brittannië, ik ken de gewoonten en de talen van deze landen, kwam weer naar Griekenland en leerde daar wijzen kennen van de school van de grote wijze Diogenes en zei toen: 'O, wat is de mens toch een grote dwaas! Hij trekt door landen en grote rijken vanwege dat domme geld; Diogenes, de grootste wijze, was gelukkig in zijn ton, omdat hij als geen ander heel duidelijk heeft ingezien, begrepen en bewezen, dat de wereld en haar schatten totaal niets te betekenen hebben en het vergankelijke aardse leven volledig waardeloos is..

[4] Tien jaar geleden verliet ik toen met mijn gezelschap Athene en trok naar deze verlaten plek, weg van de wereld. Hier bouwden wij deze hutten, waar we nu heel tevreden in wonen. Wij worden gevoed door onze kleine kudde geiten, die we mee hadden genomen, en de hier rijkelijk voorko­mende vis, waarvan we alleen met het overtollige, vanwege het zout, een beetje handel dreven met de stad Caesarea.

[5] Maar nu deze stad enkele dagen geleden aan de vlammen ten prooi is gevallen, is ook deze handel natuurlijk opgehouden, en wij allen hebben nu al vier dagen lang tot onze grote vreugde ondervonden, dat men ook zonder zout kan leven, omdat men toch door een of andere onzichtbare macht van de natuur gedoemd is te leven.

[6] Want ik en wij allen denken dat het leven een straf is voor de kleine natuur, welke wij, levende wezens, vertegenwoordigen, omdat ze zich heeft losgemaakt van de grote algemene natuur. Het denkende wezen dat zich van zichzelf bewust is, moet alle bekoringen van het leven voelen, om zich er dan tenslotte des te pijnlijker door de zekere dood van te moeten losmaken. Daarom is voor een ware wijze het volgende van het grootste belang, waar wij allen geheel van doordrongen zijn: Wat het minste waarde heeft moet men vroegtijdig volkomen leren te verachten, en de dood moet men als de verzoening met de grote natuur beschouwen en als het grootste geluk van ieder levend wezen zien! Is een mens daarin eenmaal groot en bekwaam geworden, dan heeft hij daarmee ook het enig ware en grootste levensgeluk bereikt. Hij leeft dan heel tevreden en verlangt geheel en al naar de dood, die de grootste vriend is van ieder levend wezen.

[7] Wij beleven ware vreugde aan ieder die wij met onze geringe middelen een dienst kunnen bewijzen; maar wij hebben ook om goede en ware redenen medelijden met ieder die zijn best doet om iets in de wereld te bereiken. Waarom zoveel moeite doen en zich zorgen maken om iets, wat letterlijk alleen maar van vandaag tot morgen bestaat? En wie ons iets anders wijs wil maken, laten wij slechts de graven van de doden zien, waaruit nog geen enkel wezen weer levend te voorschijn is gekomen! Wat men was, dat wordt men ook weer, namelijk aarde die dient als voeding voor de gelukkige planten, die bestaan en niet voelen dat ze bestaan, en niet denken dat ze zullen vergaan. O, hoe groot en heilig is het niet-leven vergeleken met het leven, dat zich duidelijk van zichzelf bewust is!

[8] Het lijkt erop dat jullie ook zulke vaardige kunstenaars zijn, die proberen een zogenaamd aards geluk te verwerven!? Wij, zeer gelukkigen, kunnen alleen maar medelijden met jullie hebben als jullie het ware levensgeluk op een ander terrein willen zoeken dan alleen daar, waar het blijvend te vinden is. Blijf hier, en bouw kleine woonhutten zoals die van ons! Neem voor dit onbeduidende, helemaal nietszeggende alsook niets betekenende leven met zo min mogelijk genoegen, dan zullen jullie langzamerhand leren inzien en begrijpen hoe juist en waar het is, wat ik jullie zojuist heb gezegd!

[9] En jij, woordvoerder, zult dan ook begrijpen, dat deze reële kennis van mij veel meer waard is dan jouw vaste, ongetwijfeld volle geloof! Wat heeft het voor zin, als je met je volle geloof hele rijen bergen verplaatst, maar uiteindelijk toch moet sterven en in de nooit eindigende vernietiging moet overgaan? Wij allen zijn niets meer dan een spel van de grote natuur tussen aarde, maan en zon! Tussen deze drie vormen zich toevallig wetmatighe­den, die momenteel het leven op de aardbodem veroorzaken. De blinde, zwak bezielde mensen zien dat natuurlijk niet in; maar wij, die door zeer vele stralen van de zon zijn gereisd, hebben het leren kennen en kunnen met het beste geweten van de wereld aan iedereen vertellen wat het leven is en wat men er van te verwachten heeft'

[10] Hierna zweeg Aziona.

 

176 Johannes onthult het leven van Aziona

 

[1] Maar JOHANNES zei: 'ik verbaas me over je welbespraaktheid en je levensopvattingen, die voor een deel waarlijk niet verwerpelijk zijn; maar wat betreft je mening dat dit leven helemaal geen waarde heeft en enkel een spel is van de grote natuur, - werkelijk, daarin vergis je je zeer! Heb je dan nooit iets over een God gehoord, die hemel en aarde en alles wat zich daarop bevindt uit Zichzelf heeft geschapen? Men ontdekt toch immers gemakkelijk een bepaalde ordening in alles wat bestaat: de doel­matigheid van de ledematen van een dier en meer nog van een mens! Hoe fijn berekend zijn het oog en het oor!

[2] Kun jij, als je maar iets dieper nadenkt, dan aannemen dat dat alleen maar veroorzaakt is door geheel dode en levenloze wetten? O, dan ben je ondanks je vermeende grote wijsheld toch nog z.eer armzalig en dan begrijp ik ook, waarom je dit aardse leven zo verachtelijk en waardeloos vindt! Jij hebt weliswaar met je gezelschap onder vele aanzienlijke moeilijkheden door vele landen gereisd, je hebt veel gezien en ervaren, - maar om het beste deel van het leven heb je je nog nooit bekommerd!

[3] In het begin heb je je alleen voor het materiële levensheil geofferd. Maar het wilde je met lukken, zoals het wel vaker loopt in de wereld; want zo'n bijzonder goede magiër was je niet, en daarvoor bezat je ook veel te weinig van die innerlijke wereldse sluwheid die nodig is om de wereld van de opgang tot aan de ondergang werkelijk te overdonderen. Jij kon dus het aardse levensgeluk, waarvan je vroeger zo vaak gedroomd had, niet bereiken met behulp van je kunst, die zoals reeds gezegd nu niet zo heel bijzonder was, ondanks je verre reizen. En ik zal je de heel eenvoudige reden daarvan ook nog vertellén, opdat je ziet, hoe men door een vast geloof ook het meest innerlijke en verborgene van een mens naar buiten kan brengen.

[4] Kijk, in je hart wist je eigenlijk heel goed, dat je in al je kunsten en wetenschappen niet meer dan een stumper was en het ook niet aandurfde om in een grote stad ten aanschouwe van zeer ontwikkelde, ervaren en verstandige mensen je nietszeggende kunsten uit te voeren, en toch had je alleen maar in die grote steden rijkelijk aardse schatten kunnen verzamelen! Je moest dus steeds zo'n echt dom volk opzoeken, dat je gemakkelijker om je vinger kon winden. Dat heb je soms ook gevonden; maar omdat een dom volk ook altijd een arm volk is, zat het er nooit in dat je winst maakte.

[5] Toen je naar Illyrië kwam en daar vreselijk slechte zaken had gedaan, werd je kwaad. Toen kwam er in het dorp Ragizan een Griek naar je toe, die Athene aanprees en je daar gouden bergen beloofde. Deze Griek was echter een gewone schipper die met zijn boten langs de kust voer, en het was er hem alleen maar om te doen dat hij passagiers naar Athene kreeg  voor zijn lege boten. Of jij in Athene iets te winnen had of niet, kon hem niet schelen. Kortom, je bedong de prijs met de Griek voor de reis naar Athene en kwam na een saaie tocht van drie weken gelukkig en goed behouden in Athene aan, waar je in de oude stad, die rijk is aan klassieke kunst, meteen bij je eerste optreden enorm werd uitgefloten.

[6] Dat ergerde jou en je gezelschap zeer, en je begon tengevolge van je ervaringen, als een wijze met de Grieken om te gaan en je vond spoedig veel toehoorders die jou voor wat je vertelde graag zelfs meerdere munten betaalden; want niemand luistert zo graag naar iemand die van zijn reizen vertelt als juist de reislustige Grieken. Toen je dus een tijdlang met de Grieken was omgegaan, maakte je kennis met een soort wijzen die aanhangers waren van de leer van een zekere Diogenes. Die bevielen jou, omdat ze ondanks hun zichtbare armoede zeer opgewekt en goed gehu­meurd waren. Het leek jou vreemd dat mensen die in de diepste armoede verkeerden, wijze redevoeringen hielden, en wat eten en drinken betreft steeds uiterst matig waren, zo opgewekt en tevreden konden zijn. Jij begon steeds meer te vragen naar de reden daarvan, en het werd je duidelijk gemaakt.

[7] Toen jij en je gezelschap ingewijd waren in deze levensleer van tevredenheid, besloten jullie al gauw om naar hier terug te gaan, vanwaar je vertrokken was, en om je ergens in de buurt van de stad Caesarea in een nog vrij gebied te vestigen en daar een weliswaar arme, maar toch zo gelukkig mogelijke mensenkolonie te stichten. En zoals jullie ongeveer tien jaar geleden hier zijn aangekomen en je hier hebt gevestigd, zo zijn jullie nog.

[8] Jullie hebben als geboren joden de leer van je vaderen verlaten, die jullie weliswaar nooit serieus in praktijk hebben gebracht omdat jullie het niet eens waren met de handelwijze van de Farizeeën, en jullie hebben die leer van de heidenen aangenomen omdat die jullie wijzer leek te zijn. Op die manier zijn jullie toen echter totaal goddeloos geworden en jullie hebben God vervangen door de macht van de grote natuur. En daarmee denken jullie de steen der wijzen gevonden te hebben!? Maar ik kan je met het beste geweten van de wereld zeggen, dat jullie je daardoor alleen maar steeds verder en verder van God verwijderd hebben!

[9] Als je een waarachtig wijs man bent, som dan nu voor mij maar eens op wat ik sinds mijnjeugd gedaan heb, wat ik heb geleerd, wat ik was en wat ik nu eigenlijk ben! Ik heb jou echter heel kort verteld, en blijkbaar klopte ieder woord, hoe het je ongeveer vanaf je geboorte in de wereld is vergaan, en als de tijd het toe zou laten, had ikje ook haarfijn je hele leven kunnen beschrijven! Oordeel jij nu zelf, wie van ons beiden wijzer is, ik met mijn rotsvaste geloof, of jij met je volle ongeloof!'

 

177 Het ware, levende geloof

 

[1] Nu keek AZIONA de gemoedelijke Johannes verbaasd aan en zei: 'Luister, mijn overigens zeer gewaardeerde vriend! Hetgeen ik nu uit jouw mond heb vernomen, is meer dan mijn gevulde voorraadkamer en veel meer dan de van puur water gemaakte wijn; want wat je mij hebt gezegd is woordelijk van A tot Z waar! Je hebt mij tevoren nooit gezien en nooit gesproken en kent de levensomstandigheden van mij en mijn hele gezel­schap zo precies, alsof je dat allemaal zelf met ons hebt meegemaakt! Dat is veel -en iets dat me zeer tot nadenken begint te stemmen. Dat jouw collega die als eerste het woord voerde, mijn naam wist, viel me helemaal niet op, omdat heel Caesarea die kent en omdat men jullie van daaruit de weg hier naar toe gewezen kan hebben; maar mijn levenservaringen zijn door niemand van ons aan wie dan ook bekend gemaakt, en daarom ben jij ze ook van niemand te weten kunnen komen, -en je bent van iedere kleinigheid op de hoogte, ja zelfs van de gedachten die ik toen gehad heb, de besluiten die ik genomen heb, en de plannen die ik innerlijk koesterde en vaak niet eens aan iemand van mijn gezelschap heb meegedeeld! Vriend, dat is iets, wat op geen enkele natuurlijke manier te verklaren is!

[2] Wel moeten er in Egypte ooit wijzen zijn geweest die uit de lijnen van de hand en het voorhoofd iemand konden zeggen wat hij gedaan had, en voorspellen, wat hij te verwachten had; ook waren er zekere tempelslapers, die in een soort extase tijdens de slaap iets vertelden over dingen die ergens bestonden, of voorspelden wat ergens zou gebeuren en zou bestaan. Met wat een mysterieuze beelden werd een dergelijke orakelinhoud aan b.et licht gebracht! Er waren weer andere wijzen voor nodig om zulke hoogst onbegrijpelijke orakelspreuken op meestal vreemde en zeer sluwe wijze aan de leken uit te leggen; en na vaak zeer bombastische en kostbare verklaringen wist degene die om uitleg vroeg precies dingen die hij helemaal niet hoefde te weten, .of die hij al sinds lange tijd wist. Maar bij jou kwam het er gewoon glashelder uit zonder enige tempelslaap, zonder mijn handen te bekijken en zonder mysterieus gepraat! Ja, zulke helder­ziendheid bevalt me! Maar nu rijst daar achteraan de vraag nog die luidt: Hoe, hoe is zoiets mogelijk? Zonder een alziende en alvoelende goddelijke kracht is dat absoluut ondenkbaar! Zou zoiets werkelijk alleen door een volledig geloof te bereiken zijn?"

[3] JOHANNES zegt: 'Jazeker vriend; maar het komt er natuurlijk zeer op aan, wat men gelooft! Als iemand je een leugen zou vertellen en jij die vast zou geloven, dan zou toch zo'n geloof, ook al kent dat geen enkele twijfel, geen werking hebben; want op een bodem die geen waarachtige, vaste kern heeft, kan men geen huis bouwen."

[4] AZIONA zegt: 'Dat is helemaal waar; maar waar is de toetssteen waarmee ik tot de volle overtuiging kan komen, dat hetgeen iemand mij wil doen geloven de volste waarheid is?"

[5] JOHANNES zegt: 'Over dit hoofdstuk hebben we weliswaar reeds gesproken; maar om je nog een nadere vingerwijzing te geven zeg ik je dat God, de Heer van de hemel en van deze aarde, ieder mens die naar de waarheid streeft een gevoel in z'n hart heeft gelegd, dat de waarheid nog veel eerder herkent en beseft dan een nog zo ontwikkeld verstand.

[6] In dit gevoel huist ook de liefde tot de waarheid, die zij als zodanig waarneemt, weldra met haar levenswarmte doordringt en op die manier levend maakt. Wordt het geloof als een van de liefde doordrongen waarheid eenmaal levend, dan zal dit geloof zich ook zelf beginnen te roeren, gaan bewegen en tenslotte zelf beginnen te handelen. In een dergelijk vertrouwensvol handelen ligt dan ook pas het volledig welslagen  van hetgeen men in z'n hart, en niet ergens in de hersenen van het hoofd, als ongetwijfeld waar gelooft.

[7] In de hersenen heeft de ziel alleen maar haar ogen, oren, reuk en haar smaak; hier gaat echter geen leven van uit, omdat deze zelf slechts gevolgen zijn van het leven.

[8] Als een geloof dus uitwerking wil hebben, moet het één zijn met het leven zelf en niet, zoals ogen, oren, neus en gehemelte, slechts een gevolg zijn van het leven als zodanig, zonder een dieper verband dan alleen het noodzakelijke uiterlijke gebruik. Als je geloof in de waarheid eenmaal één is geworden met je leven, heeft het reeds vanzelf iedere twijfel buitenge­sloten en het hoeft dan alleen maar te willen, en er zal gebeuren wat zo'n levensgeloof wil."

 

178 De weg tot het ware geloof

 

[1] (JOHANNES:) 'Het echte ware geloof van een mens die begint te geloven, lijkt op wijnmost die in een zak wordt gedaan. Als het echte druivemost is, begint hij weldra te gisten. Door deze gisting werpt de most alles van zich af wat niet volledig wijn is. Heeft hij alles uit zichzelf verwijderd wat niet van zijn soort was, dan wordt de most een zuivere en krachtige wijn, die, wanneer men er van drinkt, alles met leven vervult, omdat hij zelf in zekere zin leven is. Doe je echter een andere vloeistof in de zakken, dan zal deze ofwel helemaal niet tot gisting komen ofwel hoogstens gaan rotten en tot stinkende ontbinding overgaan, waardoor ook de zak wordt aange­tast en vernietigd.

[2] Gelijk aan de wijnzak is het hart van de mens, dat door de waarheid steeds meer leven en kracht krijgt, maar door leugen en bedrog uiteindelijk zelf, in plaats van drager van het leven, in de volledige dood moet overgaan.

[3] Als je aan een God gelooft in je hart, zul je Hem ook liefhebben, omdat in het hart alles van liefde wordt doordrongen. En heb je God lief, dan is Gods hoogste kracht in je hart en zo in je leven zelf, binnengedrongen.

[4] Gods kracht is niet een op enigerlei wijze beperkte kracht, maar zij doordringt de hele eeuwige oneindigheid. En als zo in verbinding met die goddelijke kracht je levenskern in beweging wordt gebracht, dan wordt tegelijkertijd ook de goddelijke kracht in je bewogen, en als deze dan in jou iets wil, dan gebeurt zonder meer wat zij wil.

[5] Ik ben weliswaar uiterlijk net zo'n mens als jij; maar in mijn hart ben ik niet meer alleen maar voor mijzelf levend, maar Gods kracht woont door mijn grote liefde voor Hem in mijn hart en is één geworden met mijn liefde. Daarom kon ik ook vanuit de kracht van God alles zien en waarnemen wat er zich met jou en je gezelschap tijdens je reizen heeft afgespeeld. Hierin ligt alles besloten!

[6] Je moet God op de eerste plaats leren kennen, en daarvoor heb je een geordend verstand. Maar het moet niet alleen bij het verstand blijven. Wat je begrijpt, moetje zo snel mogelijk in je hart of in je leven opnemen, het daarmee tot leven brengen, en dan zul je reeds op de goede weg zijn! ­Heb je me wel begrepen?"

[7] AZIONA zegt: 'Begrepen heb ik je wel; maar wat moet ik dan doen als het hart al met allerlei vuiligheid van leugen en bedrog gevuld is? Hoe kan ik dat er eerst uitkrijgen?"

[8] JOHANNES zegt: 'Neem alleen maar de waarheid aan; die zal haar werk ook zonder jouw handen doen! Als je midden in de nacht de duisternis bekijkt, kun je je ook vol angst afvragen hoe deze toch zal wijken voor de komende dag. Wie zal haar wegvagen? Ik zeg je: Maak je daarover geen zorgen! Laat eerst maar het zonlicht komen, dat zal het meteen winnen van de duisternis, al is deze nog zo dicht! En zoals God te werk gaat in de grote uiterlijk zichtbare natuur der werelden, zo werkt Hij ook door Zijn levensgenade zon in het hart van de mens. -Begrijp je dat?"

[9] AZIONA zegt: 'Ja, ik begrijp het nu; maar sta me nu toe dat ik naar een paar buren ga, om hun openlijk te zeggen wat ik hier heb ervaren!"

[10] Toen ging onze Aziona weg en haastte zich naar zijn buren, riep allen luid en snel bij elkaar en vertelde hun haarfijn alles wat hij nu ervaren ­gezien en gehoord had.

 

179 De droom van Hiram

 

[1] Die waren hogelijk verbaasd over dit alles, en EEN van hen zei: 'Merkwaardig, ik hecht eigenlijk helemaal geen waarde aan dromen, - maar de droom die ik deze nacht had lijkt door deze hoogst merkwaardige ontmoeting volkomen als waar bevestigd te worden!'

[2] Onmiddellijk vraagt AZIONA hem, op zijn haastige manier: 'Wel, wel, vertel dan vlug wat je allemaal gedroomd hebt! Laat vooral niets weg; want het kan allemaal van groot belang zijn!"

[3] Zijn BUURMAN zegt: 'Heb toch een beetje geduld, mijn vriend Aziona; men moet een droom eerst eens behoorlijk uit alle levenshoeken van zijn gemoed wat ordelijker bij elkaar zoéken, omdat men nooit met een verwarde vertelling bij jou aan hoeft te komen. Maar ik zie het nu allemaal behoorlijk goed voor me, luister dus maar geduldig.

[4] Ik stond aan de oever van onze baai, die bijna onbevaarbaar is voor grotere schepen. Ik zag in het oosten een grote glans opstijgen, die sterker scheen dan de middagzon. Ik zocht met mijn ogen van links naar rechts en van boven naar beneden, maar er was niets te zien wat ook maar enigszins op de zon leek, waar de grote glans van had kunnen uitgaan.

[5] Ik bekeek deze grote glans met steeds grotere belangstelling en ontdekte spoedig daarop een groot schip, dat juist deze baai binnenvoer. Dit schip verspreidde zoveel licht, dat het me gauw duidelijk werd, dat de vooraf­ gaande grote lichtglans alleen van dit schip kon stammen. Ik ontdekte ook snel mensen op dit lichtschip, van wie er vooral Een meer licht verspreidde dan de middagzon. En ook de anderen, op één na, verspreidden veellicht, maar toch zo, alsof ze gelijk de witte zonnewolkjes door die Ene werden beschenen. Het schip naderde snelonze nederzetting. Ik werd door grote angst bevangen vanwege het steeds sterker wordende licht, zodat ik me haastig in mijn hut probeerde te verbergen. Maar toen werd ik wakker en zag dan pas in, dat het slechts een droom was.

[6] Ofschoon ik, zoals ook ieder van ons, geen waarde hecht aan een droom, heeft deze merkwaardige lichtdroom me toch tot op dit ogenblik beziggehouden en ik riep mezelf meerdere malen toe: 'Nee, dat is geen gewone, zinloze droom! Die zal op een of andere overeenkomstige wijze in vervulling gaan!' En zie, hier gebeurt het al!

[7] Maar nu meteen er naar toe; want ik brand van verlangen om het schip te zien, of het althans wat de vorm betreft op het schip lijkt dat ik in mijn droom heb gezien! Ook de mensen heb ik tamelijk dichtbij al zo duidelijk kunnen zien dat ik hun gezichten goed in me op heb kunnen nemen. Het zou waarlijk hoogst merkwaardig zijn als het schip en ook de mensen die ik op het schip in mijn droom heb gezien, gelijkenis vertonen met jouw wonderbaarlijke gasten! Laten we daarom onmiddellijk naar hen toe gaan, opdat ze niet van te voren al weg varen!"

[8] Onmiddellijk stonden alle mensen uit de buurt op en haastten zich naar ons toe.

[9] Toen ze voor ons stonden riep DE DROMER meteen luid: 'Ja, ja, broeder Aziona, dat is precies hetzelfde schip en het zijn ook precies dezelfde mensen, alleen allemaal zonder de lichtglans!"

[10] IKZELF riep hem nu bij z'n naam en zei: 'Hiram, wat vind je nu dan van je droom? En wat jij, Aziona?"

[11] HIRAM zei: 'Ja, beste, wonderbaarlijke vrienden! Ik weet hierover niets anders te zeggen dan dat hij met jullie, wat de vorm betreft, volkomen in vervulling is gegaan! Alleen het licht is nu niet te zien; maar misschien krijgen we dat ook allemaal weer te zien, als deze heldere zonnige dag zich zal omhullen met de sterrenmantel van de nacht!"

[12] AZIONA zegt: 'ik ben van mening dat hier geen uiterlijk zichtbaar licht nodig is, omdat deze lieve vrienden zo overvol zijn met het onbegrijpelijke innerlijke licht van de levenswijsheid! En ik zou bijna denken, vriend Hiram, dat jij in je werkelijk bijzondere droom alleen het geestelijk lichtschijnsel van deze mannen hebt gezien. Maar daarover zullen deze aardige mannen en onbekende vrienden jou zelf de juiste opheldering geven!"

 

180 Wat de ziel tijdens een droom ziet

 

[1] Hierop zegt JOHANNES: 'Zie je, vriend Aziona, hoe het geestelijk al bij je begint te dagen? Want je hebt je vriend en buurman Hiram een volkomen juiste verklaring gegeven over het lichtschijnsel in zijn droom­gezicht; want het is inderdaad precies zo! In de droom ziet alleen de ziel geestelijk met haar geestelijke ogen en kan daarom ook alleen het geeste­lijke zien, en daarom heb jij ons eerst ook alleen maar geestelijk kunnen zien, ik bedoel niet jou, Aziona, maar Hiram. "

[2] AZIONA zegt: 'Maar Hiram zag niet alleen het licht, maar ook de materie wat de vorm betreft, zoals deze hier is! Wel, met welke ogen zag hij deze dan?"

[3] JOHANNES zegt: 'Toen wij vandaag ongeveer drie uur geleden aankwa­men waren jij en nog enkele buren van je erbij; alleen Hiram was er niet­ Toen de middag kwam, haastte iedereen zich naar zijn hut vanwege het karige middagmaal; alleen jij bleef om ons te verzorgen. Als Hiram ook bij degenen was geweest, die ons met jou hier hebben ontvangen, dan had je nog eerder ingezien hoe men met de geestelijke ogen van de ziel soms ook materiële vormen kan zien en waarnemen. Maar nu moet je dit stukje bij beetje duidelijk gemaakt worden; want hier is nu ook het oude gezegde van toepassing, dat een boom met één slag nog lang niet valt:'

[4] AZIONA vraagt: 'Ja, beste wijze vriend, waarom zou ik dat dan eerder hebben ingezien, wanneer Hiram ook bij jullie aankomst aanwezig geweest was,

[5] JOHANNES zegt: "Ja, weet je, alles gaat zoals het moet gaan! Hiram zou onmiddellijk gezien hebben dat wij dezelfden zijn als de mensen in zijn lichtdroom, en dan zou ons gesprek zeker ook meteen een andere wending hebben genomen en zou dit punt zeker eerder ter sprake zijn gekomen. Maar nu is het pas later aan de orde gekomen, en daarom kun je ook om heel natuurlijke redenen alleen maar later achter dit geheim komen!'

[6] AZIONA zegt: 'Ja, dat is inderdaad iets heel natuurlijks; want dat gaat in de wereld met alles zo! Hoe later men bégint met een werk dat een bepaalde tijd vergt, des te later is men er ook mee klaar!'

[7] JOHANNES zegt: 'Maar er is hier ook nog sprake van een andere reden, die je nu nog niet zo snel kunt zien; maar mettertijd zal ook die je duidelijk worden, alleen is het belangrijk datje een beetje geduldiger wordt! Want alleen met geduld kan men uiteindelijk de hele wereld in en buiten zichzelf overwinnen.”

[8] AZIONA zegt: 'Geduld, werkelijk, dat is niet mijn zwakke kant, -want daar heeft het me altijd flink aan ontbroken; maar als het moet kan ik ook wel geduldig zijn!'

[9] JOHANNES zegt: 'Je wilde eigenlijk zeggen dat geduld bij jou geen sterke, maar eigenlijk slechts een zeer zwakke kant* (* Hier staat in het Duits: 'Seite', dat hetzelfde uitgesproken wordt als het woord 'Saite', dat 'snaar' betekent.) is, die snel en gemakkelijk stuk gaat, - niet waar, mijn vriend Aziona?"

[10] AZIONA zegt: 'Gedegen talenkennis moeten jullie bij ons niet zoeken; want wij spreken alleen maar volgens oud taalgebruik, en dat is, wat de betekenis betreft, bijna overal anders. Maar omdat je zojuist van sterke en zwakke snaren hebt gesproken, zou ik bijna denken, dat jullie ook musici en zangers zijn!"

[11] JOHANNES zegt glimlachend: 'Ja, ja, daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben; want muziek en zang is bij de joden immers van oudsher het sterkst vertegenwoordigd geweest onder alle volkeren der aarde, ofschoon wij in feite eigenlijk noch musici noch zangers zijn zoals deze nu bij ons in Galilea heel vaak voorkomen. Ook bedoelde ik met de uitdruk­king sterke en zwakke 'Seite' (kant) niet de 'Saiten' (snaren) van een muziekinstrument, maar alleen de morele kant van het menselijke gemoed; maar desondanks zijn we toch ook musici en zangers, maar alleen in diep geestelijke zin! -Begrijp je dat?' ­


N.B. Voor een goed begrip moet hier opgemerkt worden, dat in het Oud-Hebreeuws de 'Saite' (snaar) van een muziekinstrument en de 'Seite' (kant) van een mens qua klank nog meer op elkaar leken dan deze beide Duitse woorden; want snaar heette ‘strana’,  ook ‘strauna’ , en kant of 'zijde' heette eveneens 'strana', ook korter 'stran' of 'stranu', en hierdoor kan men gemakkelijk begrijpen, waarom Aziona ons voor musici en zangers begon te houden. (opm. van J. Lorber)


 

181 Hirams stoïcijnse-naturalistische wereldbeschouwing

 

[1] Daarop zegt AZIONA: 'Waarlijk, nee, dat begrijp ik nog helemaal niet! Hoe moet ik dat dan begrijpen?"

[2] JOHANNES zegt: 'Omdat je een jood bent, zul je toch ook wel eens van de psalmen van David, het hooglied van Salomo en de klaagliederen van de profeet Jeremia gehoord hebben?"

[3] AZIONA zegt: 'O ja, dat zeker, ofschoon ik er nog weinig van gehoord en nog veel minder van begrepen heb!'

[4] JOHANNES zegt: 'Zie, dat is geestelijke muziek en geestelijke zang, omdat deze de genoemde zangers door Gods geest is ingegeven! Wel, begrijp je het nu al beter?"

[5] AZIONA zegt: 'Nou ja, het begint me wel een beetje te dagen; maar op een helder inzicht kan ik me nog lang niet beroemen! - Hoe begrijp jij , Hiram, dit dan?"

[6] HIRAM zegt: 'Net zoals jij! Er hangt hier wel een soort geestelijke geur; maar als deze aardige en wonderbaarlijke vrienden ons bijvoorbeeld het hooglied van Salomo mochten gaan voorzingen, ga ik weg. Want met dit lied kan iemand mij als een gems over alle bergtoppen heen jagen; dat is volgens de jou bekende apothekersuitdrukking werkelijk de kwintessens van menselijke domheid, afgezien van het feit dat Salomo verder een van de wijste jodenkoningen geweest moet zijn.

[7] Van de psalmen van David en de klaagliederen van Jeremia wil ik niet direct iets zeggen; want er schijnen veel goede en verheven dingen in voor te komen, en allerlei zo mooi duister gehouden voorspellingen over een Messias der joden die ooit zal komen, ongeveer als in de Ilias* (*Het door de dichter Homerus geschreven heldenepos van de Grieken) van de Grieken. Maar dat alles is echt mooie poëzie, waarachter niet eens mijn huidige, mooie en hier ook in vervulling gegane lichtdroom schuilgaat! De arme sterfelijke mensen stellen zich zo goed als het gaat steeds tevreden met louter goede dingen; maar waar bevindt zich daarin de reële werke­lijkheid? Die blijft eeuwig achterwege, en ieder mens met al zijn mooiste verwachtingen vindt uiteindelijk daar beneden in de koele aarde de vervulling! Dat is en blijft eeuwig en altijd dezelfde waarheid; al het andere verstuift in het oude, ijdele niets!

[8] Het is waar, Aziona heeft me tot nu toe veel en zeer opmerkelijke zaken verteld, waarachter waarschijnlijk wel een of andere geheime, door ons nog helemaal niet onderkende waarheid steekt; maar de lieve aarde heeft sinds Mozes, Socrates en Plato al heel wat buitengewoon wijze mannen gedragen, die men heel goed reeds voor goden had kunnen aanzien. Zij bestonden zeker, en alle krachten van de natuur gehoorzaamden hun wenken! Maar ze werden toch ouder en zwakker en gebrekkiger, en aan het einde van hun dagen bleken ook zij slechts sterfelijke en vergankelijke mensen te zijn, en zij zijn in hetzelfde niets overgegaan als degenen die zoals wij mensen van weinig betekenis waren, die nooit op de gedachte zijn gekomen op de wereld iets te willen betekenen. Daarom is alles ijdel in deze wereld vol dood!

[9] Men spreekt zo in het algemeen wel van een zielenrijk, dat zich ergens aan gene zijde bevindt; alleen, waar is dat, wie heeft ooit een ziel gezien, wie ooit het land waar de ziel in de toekomst woont? ja, dichtwerken en sagen daarover zijn er overal in overvloed! Wij zijn hier met velen, dat wil zeggen in verhouding tot dit zeer verlaten oord van de aarde; maar daaronder is er ook niet één die met zekerheid zou kunnen zeggen, dat hij zelf ooit een keer een ziel heeft gezien of alleen maar echt levendig heeft gevoeld! En als het zich niet duidelijk tijdens zijn leven voordoet aan iedereen die daar als mens toch ook recht op zou hebben, maar meestal alleen maar aan de verschillende priesters en andere zeer op hen lijkende individuen, wel, dan is het hopelijk voor een waarachtig ook maar enigszins onbevangen, weldenkend mens toch niet moeilijk te raden, op wat voor bodem en ten voordele van wie dergelijke sagen, verzinsels en zelfs leringen zijn ontstaan! Gelukkig degenen, aan wie zulke luchtige woordbouwsels enige troost en geruststelling kunnen bieden! Wij, beste vrienden, hebben duidelijk iets beters leren kennen en aangenomen, namelijk de oeroude, altijd gelijke waarheid in haar diepste diepte, en vinden juist onze grootste troost en tegelijk onze grootste geruststelling in het feit dat wij zo snel mogelijk weer terugkeren naar het eeuwige oeroude niets; want in het niet-zijn bevindt zich toch immers de grootste en allerzaligste rust.

[10] Dat wij nu bestaan, leven, denken en voelen, is reeds zo'n eigenaardig, onbegrijpelijk spel van de natuur. De winden spelen met de golven van de zee en deze razen en bruisen, alsof ze in één keer de hele aarde met al haar bergen wilden verslinden; maar spoedig gaat de wind liggen en is het voorbij met de macht van de golven, al gingen ze nog zo te keer. Zo ook stijgen er wolken op, die een ontzettend onweer met zich mee dragen. Men zou geloven dat dat een eind zou maken aan de aarde, maar, maar al te vlug is de storm uitgeraasd en dan volgt weer de oude rust. En zo wisselt het grote spel van de natuur. Alles vergaat en komt ook weer terug; alleen de grote natuur blijft altijd dezelfde. Zon, maan, sterren en deze aarde zijn steeds dezelfde, en de verschijnselen en hun spel ook.

[11] Zie, beste en zeer achtenswaardige vrienden, jullie kunnen doen wat jullie willen en kunnen, en evenzo allerlei wijsheid spreken, schrijven en onderwijzen, het is toch allemaal ijdel! Alleen datgene, wat ik jullie vanuit mijn zeker eenvoudige en onbaatzuchtige armzaligheid gezegd heb, is en blijft waar. Want dat leert de mens de dagelijkse ervaring, en deze kent als de oeroudste leraar van alle schepselen beslist geen enkele uitzondering, omdat zij aan alle schepselen zo eigen is als deze beide ogen mij eigen zijn zolang ik leef Alle andere wijzen en profeten hadden hun wijsheid en hun kennis weer van hun voorgangers en wilden het daarmee opnemen tegen de oude ervaring; maar het is allemaal puur voor niets en ijdel! Daar beneden zijn ze reeds lang vergaan en niets is er van hen overgebleven dan hun lege, wijze leringen en sommige van hun grote daden. Alleen zwakke geesten die nog sterk aan dit onbeduidende leven hangen, kunnen in dergelijke hersenspinsels nog enig behagen scheppen en er soms zelfs nog een ijdele troost in vinden.

[12] Dat is nu mijn levensbeschouwing. Als jullie misschien een betere hebben, geef die dan ten beste en ik zal erg blij zijn als jullie ons nog iets kunnen zeggen wat meer waarheid bevat! Maar ik weet al bij voorbaat, dat jullie met niets kunnen komen dat meer waar en gedegener is, omdat iets dergelijks nergens bestaat en ook niet kan bestaan. "

[13] PETRUS zei heimelijk tegen Mij: 'Heer, nou, die spreekt duidelijke taal! Werkelijk, als ik met U niet al zulke buitengewone ervaringen had opgedaan, zou hij de eerste zijn die me helemaal om zou kunnen praten!"

[14] IK zei: 'O, wacht maar, dat is nog lang niet het belangrijkste; het zal nog wel pittiger worden! Daarom heb Ik jullie immers van te voren gezegd, dat jullie zeer goed zullen moeten nadenken om deze mensen tot een andere overtuiging te brengen en, wat de hoofdzaak is, hen tot liefde voor het leven te brengen. Johannes, ga jij nu maar verder'

[15] JOHANNES zei nu een beetje bedeesd: 'Maar Heer, wilt U mij dan steeds de woorden in de mond leggen; want daarstraks heeft U mij enkele ogenblikken alleen laten spreken, en meteen was ik -wie weet waar! Ik heb weliswaar niets onpassends gezegd; maar kortom, ik merkte dat ik niet op dezelfde lijn bleef!"

[16] IK zei: 'Mijn beste Johannes, maak je daar geen zorgen om! Watje hebt gesproken was allemaal prima in orde, want alles moest precies zo lopen. Ga jij daarom nu maar heel moedig verder, we zullen ons nog in een van de mooiste overwinningen kunnen verheugen!"

[17] Dat gaf Johannes moed; hij begon meteen weer te spreken, en wel met nog meer geest en moed dan voorheen.

 

182 De vormende kracht van de menselijke ziel in de droom

 

[1] JOHANNES begon als volgt te spreken: 'Mijn vriend Hiram! jij had vannacht een door jou zo genoemde lichtdroom en je zei, dat je ons allen met het schip reeds hier hebt zien binnenlopen, en zoals je hier uit eigen beweging zelf persoonlijk hebt toegegeven, waren wij dezelfden als dege­nen die je in je lichtdroom hebt gezien. Verklaar mij nu hoe dat mogelijk was volgens jouw wijsheid, die in haar soort geenszins gering te schatten is! Want als wij alleen maar lichamen en geen zielen zouden hebben, die tenslotte toch ook zonder een lichaam zouden kunnen voortleven, hoe hadden wij ons dan als zielen aanjouw tijdens je lichamelijke slaap eveneens wakkere en werkzame ziel kunnen tonen, terwijl onze lichamen zich rond die tijd nog ruimschoots in de streek boven Caesarea bevonden?"

[2] HIRAM zei: 'Ja, heel goed! Maar als dat in ernst jullie zielen waren, die vrij van hun lichaam reeds van te voren in deze baai rondvlogen, dan zou ik wel eens willen weten of jullie schip soms ook een ziel heeft! Kijk vriend, nu zijn we weer bij het oude, enigszins omstreden punt, waarover mijn vriend Aziona reeds eerder opheldering wilde hebben, maar door jou tot geduld gemaand werd. Maar nu ben ik zeer nieuwsgierig hoe je deze zeer netelige vraag zult beantwoorden!"

[3] Hier neemt JOHANNES de kruik en zegt: 'Vriend, je hebt dorst, ik zie het aan je! Hier, drink eerst, pas dan zullen we verder praten!"

[4] HIRAM zegt: 'Is dat soms zo'n Indische toverdrank, waarvan men bedwelmd raakt en dan op alle dwaasheden van de mensen ingaat?'

[5] JOHANNES zegt: 'Naast je staat Aziona, vraag hem of het een toverdrank uit Indië is!"

[6] AZIONA zegt onmiddellijk: 'Drink maar, je zult je daarna heel prettig voelen!"

[7] HIRAM zegt: 'Op jouw verantwoording, broeder!' Daarop nam Hiram de kruik en nam er enkele krachtige, volle teugen uit, omdat hij ook een zeer krachtige, sterke man was. Toen hij zijn dorst gelest had, zei hij heel verbaasd tegen Aziona: ‘kijk eens! Uit welke bron heb jij dit heerlijke water geput!'

[8] AZIONA zegt: 'Dat heb ik je al bij je hut verteld! Dit is hetzelfde door deze wonderbaarlijke vrienden in wijn veranderde water uit mijn bron, die je toch zeer bekend is!"

[9] HIRAM zegt: 'Werkelijk, deze kunst zou ik ook graag beheersen; want zo'n drank zou dit vergankelijke leven van mensen zoals wij af en toe toch een beetje aangenamer kunnen maken. Waarlijk, dit is nog de allerbeste wijn die ooit over mijn lippen is gekomen. Vanwege zulke wijn zou een mens wel een paar duizend jaar kunnen leven zonder er genoeg van te krijgen! Laat me nog eens een paar slokken nemen!"

[10] Aziona gaf HIRAM de kruik en deze nam nog een paar stevige teugen, bedankte toen Johannes en zei: 'Dit, beste vriend, is werkelijk zeer goed gegaan; maar of het je nu met het bewijs van de ziel van het schip ook zo goed zal gaan, is een andere vraag!"

[11] JOHANNES zegt: 'Beste vriend, dat is nog veel gemakkelijker! Maar eerst moet je weten, dat iedere ziel die geestelijk reeds volmaakt en nauw verbonden is met Gods geest, ook een beetje almachtig is en daarom heel gemakkelijk in één enkel moment zo'n schip kan creëren als een produkt van haar scheppend vermogen, en het ook zoals het in werkelijkheid bestaat, aan een vreemde ziel kan tonen als dat nodig is. En zie, dat was dan ook in de afgelopen nacht het geval, en daarom heb jij als ziel dan ook een schip kunnen zien dat ons droeg, zonder dat ons schip daarvoor een ziel nodig had. Je zag ons ook gekleed, zoals wij nu voor jullie in de natuur te zien zijn; dan zouden onze kleren immers ook een ziel moeten hebben! Maar deze zijn in zekere zin slechts een tijdelijk, creatief produkt van de ziel die in nauwe verbinding staat met Gods geest.

[12] Jij hebt ons dus zoals wij zijn in je droom duidelijk met de geestelijke ogen van je ziel gezien, en wij wisten goed dat jij, als de hardnekkigste wat je geloof betreft, ons zou moeten zien, en wij wilden het zo, om van te voren al iets te hebben waardoor je ogen alvast een beetje geopend zouden kunnen worden; want als wij nooit op de wereld, of zelfs helemaal niet­ hadden bestaan, -waarlijk, dan zou je ons nooit in een droom te zien hebben gekregen, al was die nog zo helder! Maar omdat wij hier zijn en wat onze geest betreft in God al van eeuwigheid af bestaan, was het ook niet moeilijk voor ons om jouw ziel ten behoeve van iets dat reeds lang voorzien was, in deze droomnacht voor enkele ogenblikken uit haar lichaam op te wekken, opdat ze datgene wat er zou gaan gebeuren in het grote licht van te voren kon zien. Kun je dat ook een spel van de grote natuur noemen!'

[13] HIRAM zegt: 'Beste vriend, je moet me niet kwalijk nemen dat ik gewoonlijk praat zoals ik denk! Kijk, dat jij op jouw manier een grote wijze en een meester van het woord bent, heb ik bij je eerste woorden al ontdekt! Met jouw redenaarstalent is het niet moeilijk om van een beer een wolf te maken, zoals bij ons het spreekwoord zegt.

[14] Ik heb je de droom, die ik werkelijk gehad heb, nu eenmaal heel eerlijk en open verteld en het is voor jou nu gemakkelijk om ervan te maken wat je wilt. Weet je, achteraf voor profeet spelen is werkelijk niet zo'n grote kunst; want iemand die goed kan redeneren kan alle omstan­digheden heel geraffineerd gebruiken en daaruit zomaar -zoals men dat zegt -voor de vuist weg een idee construeren dat als zodanig niets te wensen overlaat. Lichtvaardige mensen met weinig denkvermogen en weinig ervaring zouden hier reeds uitgepraat zijn en klem zitten; maar het koele, rustige verstand van een man met veel ervaring zonder enige gedrevenheid en vrees, heeft meer nodig dan alleen maar een voortreffe­lijke redeneerkunst van een jong en verder zeker ook degelijk en talentvol persoon.

[15] Eerlijk gezegd, is hetgeen je mij over mijn droom hebt gezegd absoluut niet te verwerpen en het is zeer de moeite waard om er dieper over na te denken; maar ik zal er iets uit mijn vele ervaringen en kennis tegenover­stellen. Als je me daarvoor een bevredigende verklaring kunt geven, dan zullen we spoedig met elkaar zaken kunnen doen!"

[16] JOHANNES zegt: 'Wacht vriend, om je beter te kunnen overtuigen van de innerlijke geestelijke levenskracht van de ziel in het mensenlichaam, zal ik jou, door uit je ziel te putten, nu haarfijn weergeven, wat jij me nu wilt vertellen als tegenbewijs voor mijn bewering en als een volgens jouw mening moeilijk te ontzenuwen verklaring van je visioen! Voor ieder onwaar woord kun je me meteen een flinke oorvijg verkopen!"

[17] HIRAM zegt: 'Vertel op! Ik ben er hoogst nieuwsgierig naar, maar zonder de door jou verlangde oorvijg bij een onjuistheid; want al dergelijke rechtvaardigingen en terechtwijzigingen zijn ons vreemd en zijn ons nooit eigen geweest, behalve in gevallen van uiterste noodweer. Vertel me dus gerust en onbekommerd wat je weet van mijn geheime ervaringen en belevenissen!"

 

183 Hirams magische belevenissen

 

[1] JOHANNES zegt: 'Wel, luister dan geduldig naar me! Kijk, jij die evenals al je metgezellen zo'n beetje een magiër was, hebt reeds enkele jaren voordat je in Griekenland met de apotheker Aziona tot het gezelschap toetrad, met een tovenares, Klia geheten, een reis naar Egypte onderno­men, bij welke gelegenheid je vanwege de te grote oppervlakkigheid van de toverkunsten van jou en van je assistente slechts zeer weinig verdiend hebt!

[2] In Alexandria hebben ook de straatjongens jullie toverkunsten meteen nagedaan -en soms ook nog betere en meer geslaagde! Jullie hadden daar dus heel weinig succes en trokken naar Cairo. Daar aangekomen wilden jullie optreden; maar men zei tegen jullie: 'Laat zien, wat je allemaal kunt!, en jullie gaven enkele proeven van jullie kunst. Men had met jullie te doen en zei: 'Beste mensen, hier hebben jullie enkele geldstukken voor onder­weg! In steden moeten jullie je hiermee niet laten zien; in sommige kleine plaatsjes kun je er misschien nog een boterham mee verdienen!'

[3] Toen trokken jullie verder naar Karnak, waar jullie ook niets konden doen en ook in Elephantine niet, en toch durfden jullie zelfs nog naar Memphis te gaan. Alleen, daar werden jullie geheel genegeerd! Als daar niet een Romeinse landvoogd zich over jullie ontfermd had, was het slecht met jullie afgelopen. Maar de goedmoedige Romeinse landvoogd gaf jullie vanwege de zeer mooie Klia drie maanden lang onderdak en liet jullie daar kennis maken met een reeds zeer welgesteld Perzisch magiërs gezelschap, opdat je hiervan iets zou kunnen leren.

[4] Wel, dit magiërs gezelschap was hier alleen maar toe bereid tegen de volgende prijs: behalve het hoge bedrag aan leergeld moest je nog tien volle jaren als het ware hun assisterende slaaf blijven! Toen heb jij de volgende berekening gemaakt: 'Tien jaar hun slaaf en het hoge leergeld van honderd pond?! Als ik negen jaar hun slaaf ben, -kunnen ze mij in het laatste, tiende jaar als slaaf dood slaan, opdat hun geheim in Griekenland niet verraden wordt, en dan waren mijn honderd pond en ikzelf verloren! De magiërs zouden die honderd pond hebben genomen, en de krokodillen in de Nijl mij! Neen, dat doe ik mezelf niet aan!'

[5] Dat was dus je goede en vaste besluit, dat je zo heimelijk in jezelf nam. Maar tegenover de magiërs zei je: 'Beste zeer wijze kunstenaars, pas als ik bij gelegenheid zo goed als al jullie grootste en geheimste stukken als gast zal hebben bijgewoond, zal ik met jullie een contract aangaan dat misschien nog voordeliger is!' Daar hebben de magiërs zich door laten misleiden en hebben tijdens hun uitvoeringen, die twee maal per week plaatsvonden, hun grootste en boudste stukken ten uitvoer gebracht.

[6] Ik wil de vele andere stukken, die nu voor ons gesprek niet belangrijk zijn, vanwege de kostbare tijd niet opnoemen, maar alleen degene die jou eigenlijk helemaal van je stuk hebben gebracht. En deze bestonden uit het volgende: Er trad een vitale, ongeveer dertig jaar oude Arabier naar voren die met heel ernstige en eerbied wekkende woorden aankondigde, dat hij een maagd alleen door de kracht van zijn wil en het opleggen van zijn blote handen ertoe kon brengen om aan iedereen die dat wenste zijn geheimen en verlangens en zelfs zijn gedachten kenbaar te maken. Ook zou ze ieders leeftijd, en als iemand dat zou wensen ook zijn toekomstige gelukkige en ongelukkige lotgevallen, precies en onfeilbaar voorspellen.

[7] Dat was voor jou een ware bliksem en donderslag. De vrouw werd nu naar voren geleid en op een rustbed geplaatst. De magiër legde haar zijn handen op, waarop ze insliep. Spoedig daarna raakte de maagd in een soort extase en begon met de magiër te praten, waarop deze zei: 'Wie nu iets wil vragen, kan komen, maar altijd hoogstens drie mensen, en onder de voorwaarde dat wanneer zij mensen aanwijst die zich moeten verwijderen, deze hier dan ook zonder meer gehoor aan geven, omdat hun anders iets onaangenaams zou kunnen overkomen! En iemand met een geweten dat niet helemaal zuiver is, moet vooral niet in de buurt van deze vrouw komen, maar via een bemiddelaar de vraag slechts aan mij stellen, dan zal haar door mij heel heimelijk het antwoord ingegeven worden! Deze toestand van de vrouw zal anderhalf uur duren!

[8] Na deze inleiding kwamen er meerderen naar voren en stelden de uitzonderlijkste vragen, en ieder kreeg een wonderlijk antwoord. Ook jij vroeg je leeftijd en naar je toekomstig lot. En wat de vrouw je heeft gezegd is tot nu toe allemaal haarfijn uitgekomen. En wat nog niet is uitgekomen, schijnt nu op dit moment en in het vervolg, in vervulling te gaan! - Zeg me, of het niet precies zo met je is gegaan!"

[9] HIRAM, totaal verbluft, zegt: 'Nee, dit is meer dan teveel, en meer dan duizend van die betoverde maagden; want hiervan heb ik zelfs jou, vriend Aziona, zeer weinig en eigenlijk bijna helemaal niets gezegd, en iemand anders al helemaal niet! Hoe is het mogelijk dat jij dat zo uiterst precies kunt weten? Neen, neen! Luister, ik vind je een hoogst merkwaardig mens! Ik begin me waarlijk ontzettend ongemakkelijk te voelen in jouw won­derlijke nabijheid!'

[10] JOHANNES zegt: 'Wel, dat zit wel goed; want we zijn niet hier om jullie ook maar enige schade te berokkenen, maar alleen om jullie, vooral geestelijk, zo gelukkig mogelijk te maken! Want zolang jullie niet eerst geestelijk gelukkig zijn, hebben jullie ook niets aan aards geluk! - Zal ik je nu ook vertellen over de droomopwekkingen van de bekende magiër in Memphis, die je nog het meest verbaasd heeft doen staan, en welke toverkunst je voorheen ons in de schoenen wilde schuiven in verband met je lichtdroom?"

[11] HIRAM zegt: 'O, beste vriend, laat dat maar allemaal! Ofschoon ik er geen idee van heb hoe die magiër zijn slapers bepaalde dromen kon laten dromen, ben ik er al bij voorbaat van overtuigd dat je dat allemaal tot in de details bekend is en dat jij hetzelfde op duizend maal meer geslaagde wijze tot stand zou kunnen brengen, als je dat zou willen. Want hoe jouw ogen - of God mag weten welke andere zintuigen van jou -de meest verborgen dingen in mij als uit een open boek kunnen lezen, is me een raadsel en zal dat ook tot in mijn graf blijven!"

[12] JOHANNES zegt: 'Zo niet, mijn vriend! Het gaat er geenszins om dat ik jou die Egyptische droom opwekkerij zou willen verklaren opdat jij daar dan kennis van hebt en er bijvoorbeeld later als een bijzondere magiër een heel goede boterham mee zou kunnen verdienen -want daarvoor moet je maar naar de Essenen gaan, die zullen hetzelfde voor je doen en  misschien ook uitleggen -; maar waar het mij om gaat is, dat ik je het grote verschil wil laten zien tussen hoe wij iemand in een heldere droom waarachtig geestelijk kunnen verschijnen, en hoe die magiër, die later naar de Essenen is gegaan en zich nog bij hen bevindt, bij bepaalde slapers de dromen opwekte."

[13] HIRAM zegt en ook de zeer aandachtig luisterende AZIONA: 'Nou, daar zijn we werkelijk meer nieuwsgierig naar dan naar onze dood! Wij vragen je dringend, ons dat op een begrijpelijke manier uit te leggen!"

[14] JOHANNES zegt: 'Goed dan, luister naar me! Hoe wij jouw droom over ons en onze aankomst hier in jou teweeggebracht hebben, heb ik je even getrouwen waar uitgelegd als mijn huidige verslag van je Egyptische kunstreis met je lieflijke Klia waar en getrouw is. Zij heeft je toen alleen naar Griekenland laten terugkeren, omdat het haar in Memphis beter beviel! Dat hoef ik niet meer voor je te herhalen, omdat je anders zoals ook nu een goed geheugen hebt. Het gaat er dus alleen maar om hoe de magiër zijn slapers de dromen bezorgd heeft!

[15] Kijk, het hele magiërs gezelschap was zeer groot! Er waren er maar weinig die in het openbaar optraden, maar gasten die met hen een afspraak hadden gemaakt, waren er zeer velen. Die mochten echter nooit tegelij­kertijd met de hoofdmagiërs naar een grote stad komen. Ze kwamen pas naderhand, gedeeltelijk als handelslieden, gedeeltelijk als andere reizigers en deels als nieuwsgierigen die van de grote wonderbaarlijke kunstenaars­ die in deze stad binnenkort zouden optreden, al de zeldzaamste dingen hadden vernomen en hen hier wilden zien. Dat waren de zogeheten 'alarmeerders van het volk' die allen royaal van een en hetzelfde beroep leefden, omdat ze in een grote stad altijd duizenden ponden binnenhaalden.

[16] Wel, deze geheime leden van het magiërs gezelschap waren tijdens de voorstellingen heel eerbare toeschouwers, maar ze wisten precies wanneer ze zich op een gegeven teken konden laten gebruiken om het volk nog meer te misleiden. Er waren er dan ook enkelen bij die hun geheime dienst moesten verlenen bij de droomopwekking. leder wist allang waar hij van zou dromen als hij op verzoek van de magiër zogenaamd toevallig uit het midden van de toeschouwers naar voren trad en pathetisch en luid beweerde, dat hij om duizend pond wilde wedden dat de magiër bij hem geen droom kon opwekken, ondanks zijn magische inspanning.

[17] De weddenschap werd gewoonlijk aangenomen en de lawaaimaker beklom het podium en moest pro forma een slaapdrank innemen, waar zeker geen enkel druppeltje maansap (opium) inzat. Kortom, de man viel op een rustbed spoedig in een diepe slaap, waaruit hij met alle lawaai niet meer te wekken was. Als onze man dan eenmaal -vanzelfsprekend slechts schijnbaar­ echt vast sliep, trad de magiër met veel eerbiedwekkend pathos naar voren en zei tegen het volk: 'Is er niet iemand onder de vele toeschouwers die graag wil wensen wat deze slaper, die mijn kunst met voeten wil treden, moet dromen?'

[18] Al gauw meldde zich uit de menigte een van de vele aanwezige ingewijden, bijvoorbeeld in de gedaante van een met goud behangen, rijke koopman uit Rome of uit Persepolis, of in de gedaante van een andere, altijd zeer geachte gast en deze zei: 'Laat mij proberen of hij droomt wat ik denk en waarvan ik wil dat hij dit droomt!'

[19] Daarop sprak de magiër heel vriendelijk: 'Hooggeachte gast en bezoeker van dit grote optreden, wees nu zo vriendelijk om heel heimelijk uw gedachten aan de andere zeer geëerde gasten ter getuigenis mee te delen, maar niet aan mij; want ik zal ze door deze toverstaf uit de lucht opzuigen en dan aan deze slaper in een heldere droom laten verschijnen!'

[20] Dat gebeurde dan natuurlijk onder de hoogst gespannen aandacht van alle kanten. De magiër stak vervolgens zijn toverstaf in zijn mond en deed alsof hij serieus iets uit de lucht opzoog. Tenslotte zette hij de staf op zijn hoofd en raakte met het andere uiteinde van de staf het hoofd van de slaper slechts enkele ogenblikken aan.

[21] Dan werd de slaper, om het geheel nog indrukwekkender te maken, door machtig bazuingeschal gewekt en wreef enige tijd in zijn ogen alsof hij niet goed wist waar hij zich nu bevond. Maar toch kwam hij dan al gauw geheel bij en er werd heel vriendelijk aan hem gevraagd of hij ook wist wat hij gedroomd had; want er stond duizend pond op het spel, die hij natuurlijk zou verliezen als hij datgene had gedroomd wat de magiër hem wilde laten dromen. Mocht hij echter een andere droom gehad hebben, dan zouden hem ogenblikkelijk die duizend pond door de magiër uitbetaald worden. Maar hij werd ten strengste gemaand om de zuiverste waarheid te spreken, anders zou de wonderlijke maagd geroepen worden die hem dan in het bijzijn van duizenden zou logenstraffen.

[22] Daarop begon de slaper, ogenschijnlijk enigszins verlegen, zijn droom te vertellen, en toen hij aan het eind kwam, betuigden alle gasten luid dat het precies dezelfde droom was die zij reeds kenden voordat de magiër hem door zijn toverstaf uit de lucht ingezogen had en daarna pas door de slaper liet dromen.

[23] Daarop deed de slaper alsof hij heel berouwvol was door de macht van de magiër, en de magiër speelde dan gewoonlijk de grootmoedige en gaf de overmoedige en onervaren wedder de duizend pond terug met de opmerking, dat hij een volgende keer bij zo'n boud optreden niet meer zo toegeeflijk behandeld zou worden, wat dan natuurlijk nog meer goedkeurende bijval onder de toeschouwers veroorzaakte.

[24] Daar heb je nu uitvoerig alles over de Egyptische droomopwekkingen! Hoe bevalt je nu dit kunststuk, en welk verschil zie je tussen deze en onze droomopwekkingen?"

[25] HIRAM zegt: 'Het is inderdaad precies zoals je het nu uitvoerig hebt verteld in Memphis gebeurd! O, wat is dat een schandelijk bedrog! Ach, ach, neen, het is te dom, dat ik dat toen niet meteen begrepen heb! Wel, die geschiedenis met de waarzeggende maagd zal ook wel geheel op hetzelfde gebaseerd zijn!"

[26] JOHANNES zegt: 'Ja, dat ging op dezelfde manier -behalve wat ze jou heeft voorspeld; maar daar zat een geheelonzichtbare magiër achter, die al sinds lang zijn alziend oog op jou gericht had! - Heb je me nu al iets beter begrepen?"

 

184 Het bestaan van de menselijke ziel vóór het lichamelijke leven en erna

 

[1] HIRAM zei: 'Mijn oneindig geachte vriend, om jou te begrijpen is werkelijk meer nodig dan het harde en zeer beperkte verstand van een cynicus! Door jullie merkwaardige, nooit vermoede verschijnen, wekken jullie gedachten bij ons op die ons niet meer loslaten, en ik begin bijna waar te nemen dat er zich in een mens duidelijk een hoger wezen moet bevinden dan alleen dat, wat wij ons heel beperkt als mens voorstellen. En ik den~ nu dat ik het me ongeveer zo voor moet stellen dat dit hogere wezen rn de mens zowel vóór als na dit lichamelijke bestaan existeert; want zie, toen ik in Egypte was kon jij nauwelijks al op de wereld zijn geweest!

[2] Maar toch moet je innerlijke geest reeds lang van tevoren bestaan hebben, opdat hij als een onzichtbare getuige bij al mijn handelingen, die hem misschien om voor mij onbekende redenen nader aangaan, aanwezig kon zijn. Alleen op die manier kan ik mij jouw volledige kennis en volledige inzicht in al mijn levensomstandigheden een beetje voorstellen! Weliswaar was je van de levensomstandigheden van Aziona even goed op de hoogte als van de mijne. Maar dat maakt nu niet bepaald veel verschil; want jij, als een nog zuivere oergeest, hebt je alziende geestelijke ogen zeker zowel op hem als ook op mij gericht! Een pre-existentie van je innerlijke geest valt zodoende niet gemakkelijk meer te ontkennen, en ook niet het gelijktijdig bestaan ervan met je lichaam; maar hoe ziet het er nu uit met het voortbestaan van die geest na het lichamelijk leven? Dat lijkt tot nu toe nog geheel vergrendeld te zijn!"

[3] JOHANNES zegt: 'Veel minder dan voor het bestaan vóór dit leven! Zeker, er is ook wel sprake van een pré-existentie, maar die is niet zo vrij, individueel, als het bestaan na dit leven; want opdat het geestelijk bestaan met voortdurend zeer sterk gebonden blijft aan en in de oergeest van de eeuwige en oneindige Godheid, heeft de Godheid Zelf de materie geplaatst tussen Zichzelf en de geest die mens moet worden, opdat de oorspronkelijk goddelijke mensengeest, als hij een godgelijke zelfstandigheid wil bereiken, uit de meer etherische delen van de ziel een op hemzelf gelijkend wezen maakt, het met een substantiële, maar toch ook geestelijk intelligente ziel tot leven brengt, en deze ziel dan ongemerkt verder ontwikkelt in de grootst mogelijke vrijheid van haar wil. En wanneer deze ziel dan in alle goede kennis en de werkzaamheid die het gevolg daarvan is, zo zeer is gegroeid, dat zij op haar oergoddelijke geest is gaan lijken, -hoofdzakelijk door de ware kennis van de enig ware, eeuwige God, in de liefde tot Hem en daardoor ook tot de naaste -en daarbij vol deemoed, geduld en bescheidenheid is, dan vindt er een voor alle eeuwigheden onscheidbare eenwording plaats van de ziel met haar oereeuwige geest.

[4] En daardoor geschiedt dan het volgende: De uit de materie afkomstige ziel wordt dan zelf geheel geest; de geest wordt dan tot ziel in de ziel en is daardoor een eeuwig vrij, zelfstandig en een geheel op God gelijkend vrij zelfstandig werkzaam wezen, dat alle eigenschappen heeft gekregen die de oereeuwige Godheid eigen zijn.

[5] Dat het lichaam daarna geen rol meer speelt en ook niet meer kan spelen, is gemakkelijk zonder verdere uitleg te begrijpen! Want de voeding die een mens dagelijks tot zich neemt maakt immers ook gedurende bepaalde tijd een periodiek voedingsdeel van het menselijk lichaam uit, waaruit het reeds consistente lichaam en hieruit dan ook de ziel hun substantieel specifieke voeding en aanvulling halen. Maar als het periodie­ke voedingslichaam het zijne heeft gedaan, wordt dit als verder onbruik­baar, uit het met de ziel nog nauw verbonden consistente lichaam verwij­derd. Als het als een zeer grof materieel deel van het lichaam in het consistente en met de ziel reeds nauwer verwante lichaam zou blijven, zou dit zonder meer leiden tot de onvermijdelijke dood van het meer consis­tente lichaam.

[6] Maar zodra de ziel voldoende ontwikkeld is in het lichaam, dat wil zeggen zowel wat vorm betreft alsook naar het vrije inzicht, liefhebben, willen en handelen, hoe dat er ook uitziet, dan zijn er twee gevallen mogelijk: óf de ziel is ook helemaal rijp voor haar goddelijke geest, dat wil zeggen, dat ze reeds helemaal geestelijk is; óf de ziel is op zichzelf wel reeds als een geestelijk wezen ontwikkeld en zogezegd consistent, maar het innerlijke, geestelijke element is nog zeer twijfelachtig, en vertoont ten gevolge van haar grote en noodzakelijk geheel vrije zelfbeschikking veel meer neiging om weer geheel in de materie over te gaan, dan om vrij uit te vliegen naar haar geestelijk element; in beide gevallen wordt ze van haar lichaam ontdaan.

[7] In het eerste en natuurlijk gelukkigste geval heeft de goddelijke mensengeest met de ziel reeds zijn doel bereikt en heeft dan eeuwig geen stoffelijk middel meer nodig, omdat hij hiermee eenmaal zijn doel reeds voor eeuwig heeft bereikt. Als in het andere geval de alziende en alvoelende geest merkt, dat zijn door hem tevoorschijn geroepen en uit de materie gevormde ziel zich in de loop der tijd weer naar het element begint te neigen waaruit zij oorspronkelijk werd genomen, -dan wordt zij door haar oergoddelijke geest uit het lichaam getrokken, ook al gaat dit met de grootste pijnen gepaard en wordt zij aan gene zijde, dus in het rijk der zielen, door haar geest ontwikkeld, maar altijd zo ongemerkt mogelijk; want iedere onvrije en gerichte vorming van een ziel zou nog slechter zijn dan helemaal geen.

[8] Maar toch moet ik hierbij wel opmerken, en dat moeten jullie je zeer ter harte nemen, dat de ontwikkeling van een ziel als deze pas aan gene zijde plaats vindt, ten eerste veellanger duurt en dan ook nooit helemaal zo'n allerhoogste graad kan bereiken, als wanneer de vorming en ontwik­keling van de ziel reeds hier, nog in het lichaam, is geschied; want daardoor wordt ook het edelere deel van het lichaam mede geheiligd, en bijna al het vlees bereikt met de ziel en met haar hiermee één geworden geest een soort verheerlijking en onmiddellijke opstanding, en vormt dan voor eeuwig een met ziel en geest volledig één geworden wezen. Maar dat bereiken op aarde slechts uiterst weinigen, - kort na de lichamelijke dood echter zeer velen. -En zie, kaarsrecht, precies overeenkomstig de diepste waarheid, heb je nu het bestaan van ieder mens na dit leven voor je!

[9] Komt iets je nog vreemd voor of is het moeilijk te begrijpen, dan kun je nu gemakkelijk hierover een nieuwe vraag aan mij stellen. Daarom ben jij nu weer aan het woord of ook je vriend Aziona. Denk en spreek, en ik zal jullie dan wel weer een juist antwoord geven!"

 

185 Hirams bezwaren tegen het eeuwige voortbestaan van de mens

 

[1] HIRAM, die zich het gemakkelijkst uit kan drukken, zegt: 'Beste vriend­ van een helder inzicht in hetgeen jij hebt gesproken is bij ons nog geen sprake, - maar wij geloven je vanwege je grote wijsheid; want wie eenmaal van alle mogelijke verschijnselen op deze aarde zo'n alles doordringende kennis en inzicht heeft en zelfs de geheimste gedachten van de mensen als uit een open boek kan oplezen, moet ook in alle mogelijke sferen en op alle wegen van het leven het diepst en waarachtigst thuis zijn, waarover ook niet de minste twijfel meer kan bestaan.

[2] Wat jij gezegd hebt geloven wij nu vast en zeker. Het puur geestelijke bestaan vóór de geboorte en het materiële proefbestaan op deze wereld ter ontwikkeling van de ziel volgens jouw beschrijving laat weliswaar nage­noeg geen verdere vragen meer toe, omdat het alleen maar zo en onmo­gelijk anders gedacht kan worden en ook maar kan zijn -want die bepaalde en steeds gelijke gevolgen moeten immers ook steeds dezelfde oorzaken hebben; dat is nu bij ons wel een uitgemaakte zaak! -; maar wat het bestaan na de dood betreft, zijn er nog wel een groot aantal uiterst belangrijke vragen te stellen, waarvan de grondige beantwoording waarschijnlijk toch wel een beetje moeilijker voor je zal zijn.

[3] Kijk, ik kan me vooral niet indenken dat er nog een reden is voor een -zoals jij zegt -zelfs eeuwig bestaan na het afvallen van dit lichaam! Wat moeten we daarna dan gedurende de nooit meer eindigende eeuwigheid doen? Wat een ontzettende verveling zal er uiteindelijk op moeten treden, zelfs als men in het genot is van de hoogste, onbeschrijflijke zaligheden!

En het slechtst zal er een in de hoogste mate voltooide geest aan toe zijn, die natuurlijk niets meer te leren zal hebben! In zijn bestaan moet natuurlijk zo'n enorme eentonigheid ontstaan, dat wij ons daar helemaal geen voorstelling van kunnen maken.

[4] Voor mijn part laat ik mij wel een tienduizend jaar durend leven onder zeer gunstige levensomstandigheden welgevallen, maar dan wel in mijn lichaam op deze aarde; want hier is niemand ooit uitgeleerd zodat hij kan zeggen: 'Nu bestaat er op de hele aarde niets meer wat mij niet volledig bekend is!' Maar plaats nu eens een hoogst volmaakte, met jouw hoogst wonderbaarlijke alwetendheid begaafde geest op deze aarde! Met één enkele scherpe blik heeft hij meteen alle geheimen van alle toekomstige en ook voorbije tijden door! En wat dan, als hij strikt op deze aarde zou moeten blijven? Hij zou zich nu met de domheden van de mensen moeten vermaken en met zijn macht de tijd moeten verdrijven door met allerlei spektakelstukken de volkeren door elkaar te jagen, -anders zou hij zich immers onvoorstelbaar wanhopig vervelen!

[5] Met mijn verstand zie ik de eigenlijke en boven alles gelukkig makende reden van een eeuwig bestaan na dit leven niet in. En tenslotte begint ons mensen nog de vraag naar ruimte en plaats zeer te benauwen! Wanneer bijvoorbeeld op deze aarde honderdduizend maal honderdduizend jaar achtereen mensen verwekt worden zoals nu, en niet alle zeeën in land veranderen, waar -waar moeten dan alle mensen plaats en voedsel vinden! En welke ruimte zullen al die eeuwig voortlevende geesten nodig hebben? Want ook geesten moeten in een of andere ruimte zijn, omdat buiten de ruimte die volgens Plato oneindig moet zijn, nergens een bestaan denkbaar is.

[6] Daarom is het volgens mij veel logischer en meer in overeenstemming met het zuivere verstand om slechts een tijdelijk bestaan na dit leven aan te nemen dan een eeuwig dat zich noch met het levensgevoel noch met de ruimte in een gunstige verhouding laat plaatsen. Voor ons althans heeft, in het juiste licht bezien, het uiteindelijke teloorgaan van een tijdelijk levend wezen nog altijd ruimschoots de voorkeur boven iedere vorm van voortbestaan, al is het nog zo gunstig, en een innerlijk gevoel zegt mij altijd: Ondanks alle, zelfs de hoogste, menselijke wijsheid is en blijft de dood van het lichaam toch het laatste van alle dingen! -Wat zeg jij, edele en wonderbaarlijke vriend, hier nu op?"

 

186 Oneindigheid, eeuwigheid en zaligheid

 

[1] JOHANNES zegt: 'Ja, mijn beste vrienden, dat is natuurlijk geheel afhankelijk van het standpunt van waaruit men eigenlijk het leven, en dan met name het leven van de geest, beschouwt, en of men daarbij de juiste kennis van zichzelf heeft en daardoor een juiste en ware kennis van God en Zijn talloos vele wonderwerken en scheppingen, die reeds op het eindeloze gebied van de materie zulke dingen voor jullie bevatten, dat er aan jullie hoogst verwonderde beschouwing daarvan in een aeon van jaren nooit een einde zou komen, laat staan van de puur geestelijke scheppingen, waarvan men kan zeggen: Tot nog toe is het nog niemand in de zin gekomen om ook maar te vermoeden en enigszins aan te voelen, wat voor zaligheden God heeft bestemd voor degenen die Hem waarachtig kennen en Hem dan ook boven alles liefhebben en uit liefde voor Hem ook waar dat mogelijk is, met raad en daad hun medemensen. Hoe kan er ooit sprake zijn van verveling, zodra de zo volmaakt mogelijke geest begint in te zien, dat hij nog maar aan het begin staat van de onthulling van de talloze wonderen van de eeuwige macht en wijsheid en de hoogste liefde van God de Heer en Vader van eeuwigheid? 0, welke gedachten maken zich toch van jullie meester door jullie grote beperktheid in ieder dieper inzicht in het leven!

[2] Je hoeft alleen maar naar de zon te kijken, die deze aarde de dag geeft! Wat weten jullie van dit heerlijke hemellichaam? Niets! Jullie weten zelfs niet eens iets van haar orde en haar verhouding tot deze aarde! Jullie denken en geloven alleen datgene, wat jullie met je zintuigen waarnemen; maar het is heel anders. Niet deze aarde staat als in een eeuwig centrum, en de zon beweegt zich nooit en te nimmer om haar heen, ook al lijkt dat zo, maar de zon vormt voor de aarde, de maan en de andere jullie bekende planeten het centrum, en deze aarde met haar maan, alsook alle overige planeten, bewegen zich in verschillende perioden om de zon. De dagelijkse op­ en ondergang van de zon wordt veroorzaakt door de bijna 25 uur durende draaiing van de aarde om haar polaire as.

[3] Jullie kunnen dat nu nog wel niet zo goed inzien vanwege de beperktheid van jullie kennis; maar latere volkeren, aan wie God de Heer een juist licht zal geven, zullen dat begrijpen en haarfijn berekenen.

[4] Jullie kunnen het nu van mij aannemen, omdat jullie weten dat ik hierover naar waarheid een zeer diepgaande kennis kan hebben. En omdat we het nu reeds over de zon hebben gehad zeg ik jullie, dat deze duizend maal duizend keer groter is dan deze aarde. En welke nooit door jullie vermoede wonderen bedekken haar uitgestrekte bodem! Talloze van de meest wonderbaarlijke schepselen van God wandelen daar in de grootste harmonie op hun zeer weidse lichtvelden en verheugen zich in hun zalige bestaan! Hun schoonheid is al dermate groot, dat jullie een menselijke gedaante van daar afkomstig, hier op aarde een eeuwigheid lang zouden kunnen bekijken en bewonderen zonder dat jullie er ooit genoeg van zouden kunnen krijgen! Wat ik jullie vertel is algemene en hoogste waarheid en niet in het minst overdreven.

[5] En als jou op deze magere aarde een tienduizend jarig leven onder vrij goede levensomstandigheden al niet bepaald onaangenaam zou zijn, dan zou ik wel eens van je willen weten hoeveel jaar je onder goede omstan­digheden in de zon zou willen leven!

[6] Maar dit is niet de enige zon in de eindeloze scheppingsruimte; er zijn er talloze, waarvan er vele zo onmetelijk groot zijn dat zelfs deze voor jullie begrip al immens grote zon zich nauwelijks verhoudt tot die oer reuzen­zonnen als een sneeuwvlokje vergeleken tot de omvang van deze aarde.

[7] En als het in het rijk van de materiële schepping al zo is, hoe moet het dan wel zijn in het oneindige rijk van de geestelijke scheppingen van God de Heer en Vader van eeuwigheid! En hoe kun jij dan spreken van verveling tijdens het eeuwige bestaan na dit leven bij een mens die geheel tot een volmaakte geest is geworden?!

[8] En als je reeds aeonen maal aeonen aardse jaren als zuivere, zelfstandige en vrije geest in het meest hemelse gezelschap van aanjou verwante zuivere geesten de steeds grotere wonderen van God zult hebben aanschouwd, dan zal het nog eindeloos lang duren voordat je aan het echte begin ervan staat! Als je dat goed tot je door laat dringen moet je wel een aldoor groeiende vreugde voor het leven voelen en er geen afschuw 'Van krijgen! -Zeg jij me nu maar, hoe dit je bevalt'

 

187 Drie bedenkingen tegen het voortleven na de dood

 

[1] HIRAM zegt: 'ik ben verbaasd over je kennis van deze dingen. Die heb je niet van een wereldse school en ook niet uit je fantasie! Het zou bijna zo kunnen zijn, omdat je het hier voor ons zo gemakkelijk uiteen hebt gezet alsof het al sinds ondenkbare tijden iets zeer bekends voor je is; want waarlijk, zoiets kun je niet uitje duim zuigen! Wij zeggen je nu alleen, dat wij van al deze dingen weliswaar zo goed als niets, begrijpen; maar wij geloven het nu volkomen, omdat jij het ons zegt; Want jij hebt nu in de korte tijd van ons samenzijn op de eenvoudigste en meest heldere manier van de wereld onvoorstelbare bewijzen geleverd van je alwetendheid en je integere waarachtigheid.

[2] Desondanks heb ik je met betrekking tot het bestaan na de dood nog drie belangrijke vragen te stellen. Kun je ons ook hierop een bevredigend antwoord geven, dan zullen we terwille van jou onze hele cynische* (* Cynicus werd in Griekenland iemand genoemd die tot een filosofische school behoorde, die het ontberen van alle cultuurgoederen nastreefde.)  wijsheid laten varen en je dan vragen ons een betere waarheid te leren. De vragen zijn kort en eenvoudig de volgende:

[3] Wat zijn het voor geesten, die hun zielen ter ontwikkeling in lichamen van doofstommen plaatsen en in lichamen van mensen die reeds vanaf hun geboorte achterlijk en dwaas zijn? Wat voor geestelijke groei van een mensenziel kan men redelijkerwijs in zulke lichamen verwachten? - Dat is de eerste vraag.

[4] Hoe zit het met de zielen van kinderen die sterven nog lang voordat hun bewustzijn zich heeft ontwikkeld en waarbij dus helemaal geen sprake kan zijn van een geestelijke groei? Van welke volkomen zuivere geesten uit God aan gene zijde stammen deze af? -Zie, vriend, dat is de tweede, zeer belangrijke vraag!

[5] En de derde vraag luidt: Hoe zit het met die zielen, die op aarde in hun lichaam weliswaar heel wat wereldse beschaving en intelligentie hebben verworven, maar dan eigenwillig en geheel eigenmachtig tot ware mon­sters van de betere menselijke samenleving worden? Waarom hebben hun geesten, die hen in dit bestaan hebben gebracht en die toch van God evenveel wijsheid hebben gekregen als jij, dat toegelaten; en waarom bekommerden zij zich niet meer om die door hen tevoorschijn geroepen zielen die één moeten worden met hen? Of maakt het voor een pure geest niets uit welke trap van ontwikkeling een ziel in deze wereld en in haar lichaam krijgt?

[6] Kijk, vriend, hier zijn nog een paar dingen die in tegenspraak zijn met wat je eerder zei en die wijzelf met de beste wil niet onder één noemer kunnen brengen! Want ofwel is het tot stand komen van zo’n levens een­wording een hoogst ernstige aangelegenheid, waar het wel en wee gedu­rende de hele eeuwigheid dus van afhangt -en dan kan het onmogelijk zo zijn dat het de machtige geest van gene zijde niets uitmaakt of zijn ziel, die door zijn macht en intelligentie uit God gevormd of uit de materie ontwikkeld is, zelf een even volmaakt geestelijk wezen wordt als hijzelf of een waar monster -, ofwel het tot stand komen van deze eenwording is geen hoogst en zelfs heilig ernstige aangelegenheid, maar zomaar een willekeurig spel. Dan hebben wij ondanks jouw nog zo diepe wijsheid ontegenzeggelijk gelijk, als we beweren dat in de grote natuurwereld alles slechts een ijdel spel van haar krachten is, en dat wij enkel als een voorbijgaande grap van de grote natuur het leven hebben gekregen, en dat dit met de dood voor altijd ophoudt, ongeacht wat ergens onsterfelijke volmaakte geesten doen, die zich om de hele natuur nooit bekommeren!

[7] Want als ik bijvoorbeeld ook in het leven geroepen ben door zo'n oergeest uit God die zich helemaal niet meer om mij wil bekommeren, dan dient hij immers nergens toe; en als ik mij dan als ziel helemaal zelf voor hem moet ontwikkelen zonder dat hij er merkbaar aan meehelpt, dan kan zo'n lauwe geest ook wel gedurende de hele eeuwigheid uit mijn buurt blijven! -Wel, vriend, wat voor goed en wijs antwoord heb je hierop?"

[8] PETRUS zegt heimelijk tegen Mij: 'Heer, hier zou mijn wijsheid toch geen antwoord meer op weten! Ik houd mijn hart vast, hoe Johannes zich hieruit zal redden!"

[9] IK zeg: 'Wees onbezorgd! Door Mij en met Mij gaat alles!'

 

188 De noodzakelijke verscheidenheid van wezens

en omstandigheden op aarde

 

[1] Hierop begon JOHANNES weer te spreken en zei: 'Mijn beste vrienden­ als jullie inzicht maar half zo ver ontwikkeld zou zijn, zou ik weinig woorden nodig hebben; maar nu zijn er natuurlijk meer voor nodig. Maar opdat jullie dat begrijpen, moet ik jullie eerst iets geheel nieuws onthullen en duidelijk maken hoe het een het ander tot gevolg heeft. En nog voor jullie eraan dachten om met die drie kritische vragen te komen, wist ik daar al van en heb er in mijn zojuist gedane uiteenzetting van de materiële schepping al rekening mee gehouden. O, jullie komen immers nooit met een vraag bij mij waar ik niet allang van te voren van wist! En daar ik reeds lang van te voren wist welke vraag zou komen en ook jullie reisgeschiedenis kende, kunnen jullie je ook wel gemakkelijk voorstellen, dat het voor mij met bepaald te moeilijk zal zijn om daar een definitief antwoord op te geven. - Wat denk jij hiervan, Hiram?"

[2] HIRAM zegt: 'O ja, dat is je wel toevertrouwd! Maar ik heb je deze drie vragen ook niet gesteld om jouw zeer beproefde wijsheid nog verder uit te testen; maar omdat van het een het ander komt, zou ik van jou dan ook graag een definitief uitsluitsel krijgen in deze uiterst serieuze aangelegen­heid, dat, zonder daardoor de zeker ook diepe wijsheid van je collega's te kort te doen, mij niemand meer zal kunnen geven behalve jij. Wees zo goed en spreek, - we zullen met uiterst gespannen aandacht naar je luisteren!"

[3] JOHANNES zegt: 'Goed dan, luister! Tussen alles wat jullie op aarde ook maar zien, bestaan verschillen. Wat zouden jullie wel zeggen, als op deze aarde alle schepselen even sterk op elkaar zouden lijken als bijvoorbeeld de mussen op het dak, waarbij je het vrouwtje niet van het mannetje kunt onderscheiden?"

[4] HIRAM zegt: "Dat zou onverdraaglijk saai zijn!"

[5] JOHANNES zegt: 'Goed! Zo zou het ook onverdraaglijk vervelend zijn, als alle mensen precies hetzelfde uiterlijk zouden hebben, even sterk zouden zijn en even oud, en geheel dezelfde stem en taal, en een geheel gelijk instinctmatig verstand zouden hebben!"

[6] HIRAM zegt: "O, dat zou werkelijk iets verschrikkelijks zijn!"

[7] JOHANNES zegt verder: 'Zou de aarde zo bekoorlijk en aangenaam zijn om te zien, als er helemaal geen bergen waren of als er geen verschil tussen de bergen zou zijn? En als er op aarde maar één enkele boomsoort voorkwam en maar één grassoort? En als er geen zee was, maar alleen kleine, ondiepe, vijvers die precies op elkaar leken, geen grotere diepe meren, geen grote rivieren en stromen, maar alleen kaarsrecht stromende, handbrede beken? En dan ook nog alleen maar precies gelijke vierkante wolkjes aan de hemel, die aldoor alleen maar in een en dezelfde richting heel langzaam voorbijtrokken? Zou het aangenaam zijn als je aan het firmament in plaats van verschillende sterren, ofwel alleen maar zonnen ofwel alleen maar manen zou zien zonder dat de dag door een rustige nacht afgewisseld zou worden?!'

[8] HIRAM zegt: 'Vriend, ik vraag je, houd alsjeblieft toch gauw daarmee op; want mensen zoals wij worden alleen al door de gedachte daaraan tot wanhoop gedreven! Want alleen de grootste verscheidenheid in alles kan het leven genoegen schenken!"

[9] Ook AZIONA zegt: 'Broeder Hiram, heb je nog niet in de gaten waar dat naar toe gaat, en hoe mooi je al klem zit?"

[10] HIRAM zegt: 'Heel vaag begin ik wel zo'n beetje te vermoeden waar het op uit draait! Maar laat onze edele en wijze vriend voor ons bestwil maar geheelongestoord verder spreken!"

[11] JOHANNES gaat verder en zegt: 'Wel vrienden, als voor jullie al op aarde de grootst mogelijke eenvormigheid in alles de vreselijkste verveling zou veroorzaken en jullie alleen maar genoegen scheppen in de meest grootse en talrijke verschillen en veranderingen, -hoe kunnen jullie dan denken dat nog eindeloos veel volmaaktere geesten als hoogste levensin­telligenties eeuwig in de grootste eenvormigheid moeten voortleven en dat de een precies zo is als de ander gedurende de hele eeuwige oneindig­heid?! O zie toch eens, hoe miserabel en hoogst eenzijdig jullie God Zelf en Zijn oneindige geestenrijk hebben opgevat!

[12] Er moeten zowel daar als hier verschillen zijn, en welontelbaar vele, omdat anders immers geen enkel volmaakt wezen ook maar ooit zaligheid en geluk zou kunnen voelen over de geschapen wonderen van God, zoals er onder jullie, mensen op aarde onvoorstelbaar veel verschillen bestaan, opdat het noodzakelijk zal zijn dat jullie elkaar wederzijds dienen. Wat maakt het dus uit of een -laten we zeggen -geest aan gene zijde zijn hier ondernomen werkzaamheden geheel voltooit of niet? De eeuwigheid is toch hopelijk lang genoeg om het hier slechts schijnbaar verzuimde in te halen!

[13] En bovendien -let wel -is immers deze aarde door God speciaal uitverkoren en voorbestemd om juist hier -omdat het alleen hier mogelijk is het kindschap van God te bereiken -onder de hier voorkomende zeer verschillende mensensoorten en -karakters zo'n grote verscheidenheid te laten bestaan, zoals die in de hele oneindigheid nergens, op geen enkele van de talloos vele hemellichamen, in zo'n hoge graad is aan te treffen als juist op deze aarde.

[14] Maar omdat alleen hier het ware en enige kindschap van God te bereiken is, wat alle zuivere oergeesten in de hele oneindigheid heel goed weten en ten volle beseffen, kunnen jullie je wel voorstellen dat heel veel geesten met zielen van andere hemellichamen ook met het doel op deze aarde komen, om een ziel die van een andere wereld komt ook in de materie van deze aarde te laten zuiveren. Wel, velen slagen erin bij de eerste poging, en heel velen niet! Als dan zo'n ziel van een andere planeet in een lichaam van deze aarde dan beslist al zodra ze hier komt, het in deze materie die haar zeer bedrukt niet vol kan houden, wel, dan wordt zij door haar geest onmiddellijk weer naar de plaats gebracht waar ze vandaan is geko­men.

[15] Veel zielen, meestal van andere hemellichamen, kunnen de aanblik van deze magere en minst mooie wereld helemaal met verdragen. Ge­woonlijk ziet men dan dat hun zintuigen zeer zwak ontwikkeld zijn. Ze houden het hier vaak wellangere tijd uit en doen het een en ander, maar gewoonlijk slechts weinig volgens de mening van de werkelijke mensen van deze aarde; na zo'n leven, dat voor hen in Ieder geval een diepe betekenis heeft en dat gewoonlijk ook niet te lang duurt, keren ze vaak na enkele tientallen jaren, door de mensen van deze aarde natuurlijk niet gekend, weer terug naar hun plaats van herkomst -met vaak een heel goed resultaat vanwege de grote moeite die ze zich getroostten; en daar bereiken ze dan zeker wat ze de eerste keer zochten.

[16] Sommigen van deze vreemde zielen trekken vaak zelfs door vele andere hemellichamen, tot ze zich tenslotte, door hun geesten geleld, op deze aarde wagen. Sommigen komen van zonnewerelden. Een aantal van hen is al gauw zeer volmaakt; maar anderen ontsteken ook vaak in grote toorn over alles wat er maar op deze aarde voorkomt. Zij worden voor deze aarde vaak zeer kwaadaardige individuen, die roven, moorden en stelen wat ze maar kunnen. Ook hebben ze gewoonlijk geen liefde voor de mensen op deze aarde en proberen hen alleen maar op alle mogelijke manieren schade toe te brengen. Zij ontlopen hier maar zelden de verdiende straf voor hun overtredingen van de aardse burgerlijke voor­schriften. Ze keren ook wel vaak naar hun oude plaats van herkomst terug, waar het hun dan ook niet bijzonder goed gaat; want hun geest begint met hen dan vaak een ontzettend harde en pijnlijke tucht, die naarmate een ziel als zodanig trotser, verharder en zelfzuchtig eigenzinniger is, vaak vreselijk lang duurt.

[17] Ja, soms gebeurt zelfs met bewoners van deze aarde hetzelfde, als ze zich door de vreemden ertoe laten verleiden om ook zoveel mogelijk kwaad aan te richten. Zulke zielen, waarvan er helaas niet weinige zijn, zijn dan wat men 'duivels' noemt; maar hun geesten van gene zijde zijn dan net zo lang hun pijnigende leiders tot ze zich geheel verbeteren. En zie, juist daarom is er op deze aarde die grote verscheidenheid, en daarom zijn er zulke merkwaardige toestanden onder de mensen op deze aarde. ­Ik denk nu dat jullie, die duidelijk scherper kunnen denken dan andere gewone doorsnee mensen van deze aarde, volledige duidelijkheid hebben verkregen over jullie vragen! Of is er nu nog iets wat jullie willen weten?"

 

189 De vraag over de Messias

 

[1] HIRAM zegt: 'Dat is nu helemaal in orde en wij hebben nu niets meer tegen je in te brengen; want nu geloven wij jou, omdat jij zeker alleen weet en duidelijk genoeg kunt begrijpen, dat het zo is en niet anders. Wij kunnen dat natuurlijk noch inzien noch begrijpen, omdat wij niets weten van die talloos vele vreemde hemellichamen en nog minder van het wezen van hun hoogst raadselachtige bewoners, hoe ze zijn, hoe ze eruit zien, en welke geest hen bezield. Maar ik ben wel van mening dat althans een paar betere mensen van deze aarde hierover bericht van boven zouden moeten krijgen nog tijdens hun aardse leven, om zich dan tegen zulke mensen te kunnen keren en wapenen!"

[2] JOHANNES zegt: 'Luister! Zulke mensen zijn er op aarde nog altijd geweest, en ze hebben dit en vergelijkbare zaken de mensen van deze aarde door allerlei symbolische beelden bekend gemaakt -in het Hooglied van Salomo komen dergelijke aanduidingen meermaals voor -; maar de men­sen, respectievelijk hun zielen, hebben hun zinnen te veel naar buiten, op de materie van de wereld gericht en zo hun geest van gene zijde de rug toegekeerd, daarom kunnen ze van de hoogste en puur geestelijke dingen ook niets meer begrijpen en vatten. Juist daarom zijn wij nu in deze wereld gekomen, om de door hun hoogst eigen schuld verwaarloosde zielen weer op te richten en hun de juiste wegen te tonen naar hun geestelijke en eeuwige levensheil.

[3] In de toekomst, na ons, zal dit alles aan duizenden door de heilige Geest van God nog duizend maal duidelijker geopenbaard worden dan ik het jullie nu kon openbaren. Maar als de Geest van God dan ook over jullie zal komen, zal hij jullie in alle diepten van Zijn oergoddelijke wijsheid binnenleiden, en dan pas zullen jullie ook volkomen duidelijk inzien wat jullie nu nog maar een beetje zijn beginnen te geloven. Tot die tijd moeten jullie geloven en zoeken in de schriften en ook in de hele natuur; ze zullen jullie zeggen dat het zo is en niet anders! De volle diepte zullen jullie echter, zoals gezegd, pas later volledig inzien. –Hebben jullie er nu nog iets tegen in te brengen?"

[4] HIRAM zegt: 'Neen, mijn edelste en wijze vriend! Er bestaat bij ons nu absoluut geen twijfel meer over deze dingen! Maar nu wij al bijna tot aan het einde van deze prachtige dag over heel wat dingen hebben gesproken, zou ik je toch nog graag één ding willen vragen. Ik ben weliswaar slechts een pure Griek, maar desondanks heb ik me in de loop der tijd van het jodendom al heel wat eigen gemaakt, wat mij erg amuseerde, met name hun bewering over een Messias die niets minder dan meteen maar het hoogste Godswezen Zelf zou zijn. Hij zou hen allemaal natuurlijk onmid­dellijk onsterfelijk maken en in Jeruzalem resideren als hun eeuwige onoverwinnelijke koning en van daaruit meteen de hele wereld en tegelijk natuurlijk ook de hele eeuwige oneindigheid beheersen.

[5] Men lacht ons vanwege onze mythische godenleer nu al bijna overal uit en maakt deze voor je reinste oude onzin uit; maar wat moet men dan wel niet over de joden vanwege hun Messias zeggen? Goede hemel! Zo'n grenzeloze domheid en verwarring van de menselijke geest ben ik werke­lijk nog nergens in de hele wereld die ik bereisd heb ooit tegengekomen! Vertel me wat daar voor flauwe onzin achter moet steken! Dat is toch werkelijk ontzettende grootdoenerij vooral van de vooraanstaande joden ten overstaan van ons, Grieken en Romeinen, en ze verheugen zich er al op dat hun Zeus ons hun land uit zal drijven met een vreselijk vlammend zwaard, waaruit met iedere goed gerichte slag minstens honderdduizend vernietigende bliksems over alle heidenen in het rond zullen spatten! Wel, dat is toch wel een beetje al te kras! -Wat zeg jijzelf, als jood, van deze oude dwaze jodengrap?"

[ 6] JOHANNES zegt: 'Er zit wel een kern van waarheid in, wat jij als echte Griek misschien niet zou denken; en misschien bevindt deze zich dichter bij jou dan jij wel eens zou kunnen vermoeden! Maar op de manier, waarop jij deze uit de mond van de joden hebt vernomen, is het natuurlijk duidelijk iets geweldig belachelijks, waar geen enkel vonkje van maar schijnbare waarheid in schuilt! Maar wat de joden op hun hoogst domme manier verwachten en later nog tot aan het einde der wereld tevergeefs zullen verwachten, is reeds lang, verborgen voor hun blinde ogen en dove oren, aanwezig, -maar niet om de voor de joden hoogst lastige heidenen te verdrijven, maar juist omgekeerd: De joden zullen uit het land verdreven worden en aan de heidenen zal Gods Woord voor altijd gegeven worden! Maar over dit onderwerp zullen we later een zeer belangrijk gesprek beginnen; nu gaan we voor een avondmaaltijd en een plaats voor de nacht zorgen! Want we blijven morgen ook nog hier, en dan misschien nog een paar dagen, en dan kunnen we nog heel wat bespreken."

[7] DE BEIDEN zeggen, heel verheugd over deze toezegging: 'Er zal onmiddellijk door ieder van ons voor alles zo goed mogelijk worden gezorgd!"

[8] Hiermee vertrekken beiden zeer opgewekt en Ik prees Mijn leerling voor zijn onvermoeibaar volhouden en voor zijn waarlijk zeer grote geduld.

 

190 Johannes is bang voor Hirams scherpe verstand

 

[1] Terwijl de beide vissers met hun vrouwen en kinderen het avondmaal voor ons bereidden, vroeg eindelijk weer de zeer schuchter geworden Judas Iskariot wie het schip naar de oude Marcus terug zou brengen als wij het niet meer nodig zouden hebben.

[2] IK zei: 'Bekommer je om betere dingen dan om zulke wereldse kleinigheden; want Hij die dit schip op wonderbaarlijke wijze voor Marcus heeft gebouwd, zal wel weten hoe Hij het hem terug moet bezorgen! Dat jij je toch nooit om geestelijke dingen kunt bekommeren, maar altijd alleen maar om wereldse zaken! Wat heb je dan aan de wereld, of wat zou je eraan hebben als je de hele wereld zou krijgen, maar daarbij grote schade leed aan je ziel? Wat kun je dan geven om je verdorven ziel vrij te maken?!

[3] Kijk eens naar deze arme vissers! Ze zijn de nuchterste, maar verder toch de vriendelijkste mensen, ze verwachten geen levensloon na de lichamelijke dood en toch is voor hen de hele wereld met al haar vergankelijke schatten een gruwel, en ze hebben zich daarom van de hele wereld op dit meest verlaten en eenzame hoekje van de aarde teruggetrok­ken. Nu hebben ze voor de eerste keer iets over iets hogere geestelijke zaken vernomen en reeds zijn ze vol tevredenheid, -en het zijn zeker voor de helft heidenen; jij echter bent een echte jood en behoort evenals Ik tot de stam van Juda en toch maakt opjou het geestelijke weinig of helemaal geen indruk! Zeg Me nu eens heel eerlijk, waarom je nu eigenlijk precies met Mij van plaats tot plaats rondtrekt!"

[4] JUDAS zegt een beetje verlegen: 'Nou ja, nu doe ik het weer helemaal fout omdat ik vroeg hoe het met dat schip moet! Ik heb daar toch geen slechte en oneerlijke bedoeling bij gehad! Vergeef me, als ik daardoor fout ben geweest!"

[5] IK zeg: 'Ja, ja, jou zal nog veel vergeven moeten worden! Pas er voor op dat uiteindelijk niet de wereldje meester wordt!"

[6] Hierop wilde ook Thomas Judas Iskariot nog enkele woorden in het oor fluisteren; maar Ik keek Thomas aan en hij hield zich stil en bleef geduldig.

[7] Toen kwam JOHANNES, Mijn lieveling, naar Mij toe en zei: 'Heer, zijn we met hen nu wel enigszins op de goede weg gekomen? Want als het nog moeilijker met hen wordt, zou ik U toch wel willen vragen of U het Zelf tegen hen op wilt nemen; want soms beklemt me de gedachte, dat mijn hart misschien toch mogelijkerwijs iets wat van U komt niet juist en snel genoeg kan begrijpen en dat het dan gemakkelijk iets van mijzelf in plaats van iets van U aangeeft, waardoor ik dan bij deze scherpzinnige denkers ogenblikkelijk in de grootste moeilijkheden zou komen! Zij letten immers op ieder woord en op iedere gezichtsuitdrukking daarbij, zoals een slimme vos zijn buit in de gaten houdt! Maar één onjuist woordje en zij laten het helemaal afweten!

[8] Philopold in Kana bij Kis had er ook veel van weg; maar het was toch veel gemakkelijker om met hem te praten. Bij deze mensen gaat het veel moeilijker, omdat ze werkelijk veel ervaring hebben en daarbij zo'n scherp verstand, als ik tot nog toe niet heb meegemaakt! Mathaël was ook een buitengewone geest; maar met Hiram hier zou hij het moeilijk hebben gehad! Daarom vraag ik U Heer, nog één keer, of U Zelf het met hem op wilt nemen als hij nog een fellere aanval doet!:'

[9] IK zeg: 'Mijn beste Johannes, dat zal nu met meer zo zeer nodig zijn. Hiram zal met betrekking tot de Messias nog wel menige tegenwerping naar voren brengen die je een beetje in verlegenheid zal brengen; maar wij beiden zullen hem ook wat dat betreft nu spoedig op de juiste weg brengen. Ga jij nu naar de hut en maak een vuur voor hen; want ze proberen nu al sinds ze ons verlieten, vuur te maken door stenen en hout tegen elkaar te wrijven, maar het lukt niet!"

[10] JOHANNES ging naar de hut en zei: 'Beste vrienden, ik geloof dat het jullie vandaag niet wil lukken om vuur te maken; want ik heb nu al een poosje naar de hut gekeken, maar nog geen vuur kunnen ontdekken en mijn vriend zei tegen mij: 'Ga voor deze goede en bezorgde mensen vuur maken!' En dus ben ik nu dan hier o m jullie te helpen met het maken van vuur'

[11] HIRAM en AZIONA zeiden: 'Je bent ons dan ook uiterst welkom; want onze beste stenen geven geen vuur en de stukken wrijfhout zijn in de hut enigszins vochtig geworden, en daarom lukt het ons niet om vuur te maken. Bij de buren gaat het al niet beter'

[12] JOHANNES zei: 'Leg het hout maar op de haard, het vuur zal dan meteen komen'

[13] Ze legden het hout op de haard en AZIONA zei: 'Wel, beste vriend ­het hout ligt er al op! Ik ben werkelijk nieuwsgierig op wat voor nieuwe manier jij nu vuur gaat maken!"

 

191 Het vuurwonder van Johannes

 

[1] JOHANNES zegt: "Kijk, zo!"

[2] Johannes sprak enkel: 'Moge het hout branden op deze haard hier en in de andere hutten!" , en op hetzelfde ogenblik laaide het vuur in de hutten hoog op.

[3] Toen sloegen ze BEIDEN van verwondering hun handen in elkaar en zeiden: 'Neen, dat kan alleen een God mogelijk zijn! Wij hebben al wel eens door magiërs vuur zien maken door middel van handen wrijven, maar enkel door het woord nog nooit! Het kan natuurlijk dat je een of ander geheim poeder hebt waarmee je met echt magische snelheid het hout hebt bestrooid, wat noch door mij noch door iemand anders is opgemerkt, en het poeder moet dan, met het hout in aanraking gekomen, onmiddellijk zijn gaan branden; hebben de oude Egyptenaren zo'n poeder niet gehad? Anders is dit een zuiver, hoogst onbegrijpelijk wonder'

[4] JOHANNES zegt: 'Op natuurlijke wijze zou dit met dat bepaalde poeder nog het best te verklaren zijn; maar ik was zo vrij om deze nood nu in één keer in al jullie hutten tegelijk te verhelpen, waarvan jullie je weldra kunnen overtuigen, -dus daarom zal er van dat bepaalde Egyptische vuurpoeder hier wel geen sprake zijn!"

[5] Johannes was nauwelijks uitgesproken, of daar kwamen de buren al deels vol angst en deels vol vreugde toegesneld en vertelden haastig wat er in hun hutten was gebeurd.

[6] Maar AZIONA stelde hen gerust en zei: 'Ga maar rustig en kalm naar jullie hutten terug; want wij weten reeds wat jullie is overkomen!'

[7] Hierop haastten de boodschappers zich naar huis en bereidden ook hun karige maal.

[8] En nu zei ook HIRAM: 'Ja, mijn beste en wonderlijke vrienden, nu zal ik ook voor korte tijd naar huis gaan om mijn zeker reeds gekookte vissen zonder zout of andere kruiden te gaan eten; daarna zal ik jullie onmiddellijk weer ten dienste staan!"

[9] JOHANNES zei: 'Blijf hier, en wees met de huisgenoten van Aziona onze gast!'

[10] HIRAM zei: 'Edelste vriend, dat zou voor mij meer dan teveel zijn van jullie steeds meer onbegrijpelijke goedheid! Maar ik moet voor jullie toch ook voor een nachtverblijf zorgen, daarom is het noodzakelijk dat ik even naar huis ga om in mijn hut althans voor één van jullie, vanwege de beperkte ruimte, een behoorlijke slaapplaats klaar te maken!"

[11] JOHANNES zei: 'Ook dat is niet nodig, want ons schip, waarop wij allen heel goed kunnen overnachten, is daar al voor ingericht; en misschien blijven we wel zoals gewoonlijk gedurende de hele nacht zelfs buiten onder de boom op het mooie grasveld zitten, dus je hoeft nergens meer voor te zorgen.’

[12] HIRAM zei: 'Ja, als dat zo is blijf ik natuurlijk nu zonder meer hier! Alleen, het enige wat in deze buurt een beetje onaangenaam is, vooral 's nachts, zijn de enorme zwermen van allerlei nare muggen en andere vliegende insecten; en dan zijn er ook nog veel slangen die 's nachts uit hun schuilplaatsen naar buiten komen en ons vaak erg lastig vallen. Er is hier weliswaar ook een groot aantal ooievaars en kraanvogels, die in grote scharen aan komen vliegen en hier hun zeer royale maaltijd houden; maar desalniettemin vermeerdert het ongedierte zich zienderogen zo erg, dat er iedere avond nog genoeg overblijft om ruim tien maal zoveel ooievaars en kraanvogels te voeden. Om die reden is het hier in ieder geval niet zo aangenaam om buiten te overnachten. Ik zou liever zien dat jullie de nacht op het schip doorbrengen, waar men zich in de vertrekken niet voor de insecten, noch voor de muggen en nog minder voor de slangen in acht hoeft te nemen!"

[13] JOHANNES zei: 'Maak je om al die dingen maar helemaal geen zorgen; want noch het een noch het ander zal jullie nu en ook in de toekomst ooit meer tot last zijn!"

[14] Bij deze woorden verliet Johannes de hut en kwam weer bij ons en wilde Mij vertellen wat er nu allemaal was voorgevallen.

[15] IK prees hem echter en zei: 'Alles voor deze mensen heb Ik Zelfprima geregeld! Maar Ik zeg jullie nu iets anders!"

 

192 Het wonderbaarlijke nachtmaal

 

[1] (DE HEER:) 'We zullen vandaag tegen middernacht met een regelrechte oorlog te maken krijgen! Want een tweede afvaardiging is gisteren uit Jeruzalem vertrokken, omdat die onder leiding van Zinka niets meer van zich liet horen, -door wie deze gestuurd is kunnen jullie gemakkelijk raden! Ze komen met een schip, en enkele vissers die jullie kennen, hebben hun bericht dat wij vandaag tegen de middag deze baai zijn binnengevaren. Ze zullen het vannacht weliswaar zeer moeilijk hebben in deze bocht, maar uiteindelijk geholpen door een paar deskundige en goed betaalde vissers toch hier aankomen. Er bevinden zich ook twee aarts-Farizeeën onder hen en een belangrijke schilddrager van Herodes. Vertel deze vissers hier intussen niets van, want wij zouden hen daardoor geheelonnodig bang maken, omdat ze ons nog niet volledig kennen en ons heimelijk nog steeds voor magiërs van het buitengewoonste soort houden!

[2] Met deze achtervolgers zal het niet zo goed aflopen als met die onder leiding van Zinka! Deze achtervolgen Mij met een eigen inzet en woede, wat bij Zinka niet het geval was; daarom zal hun onderneming hun zeer duur te staan komen! Want men moet verdwaalde en onder dwang staande mensen anders behandelen dan volslagen duivels! Vandaag zullen jullie Mij een keer als een onverbiddelijke rechter meemaken, bij wie in deze situatie geen liefde zal heersen! Maar nu geheel zwijgen hierover; want onze gastheren brengen zojuist het zeer goed toebereide nachtmaal!'

[3] Als AZIONA met zijn etensmand aankomt, zegt hij: 'Beste goddelijke vrienden! Alles is in orde, alleen hebben we geen tafel, geen banken en geen licht! -en het is toch al tamelijk donker geworden!"

[4] IK zeg: 'Dat geeft allemaal niets! Luister, magiërs als wij raken daardoor nooit in verlegenheid! Wij hoeven alleen maar te zeggen: 'Tafels, banken en licht hier!', en zie, alles wat nodig is voor ons gemak is er al!"

[5] Er stond zodoende in één enkelogenblik een grote, gedekte, lange tafel met goede banken eromheen, en op de tafel stond een grote naftalamp met helder, zonnewit licht, zodat de hele omgeving naar alle kanten hierdoor bijna daghelder verlicht was. Aziona en Hiram lieten van schrik en verwondering bijna de etensmand vallen, vermanden zich echter snel en zetten hem, iets voorzichtig nog, op de wonderbaarlijke tafel.

[6] HIRAM keek nu eens Mij, dan weer Johannes aan met verwonderde, maar ook zeer onderzoekende ogen, alsof hij zich afvroeg: 'Nu zou ik toch wel graag willen weten, wie van beiden de belangrijkste en de eigenlijke meester van het gezelschap is!', en hij zei tenslotte hardop: 'Waarlijk, als dat ook tot het rijk der magie behoort, dan zou alleen daarvoor al in Alexandria tienduizend pond puur goud betaald worden!"

[7] Hier kon ook JUDAS Iskariot zijn mond niet meer houden en zei tamelijk luid voor zich uit: 'O, als ik dat zou kunnen, - geen uur zou ik meer in dit domme beloofde land blijven, waar men altijd en overal alleen maar achtervolgd wordt! "

[8] Deze keer was het Jacobus die hem een wenk gaf en hem aan Mijn eerdere vermaning herinnerde. Toen werd hij stil en zei geen woord meer.

[9] Aziona riep nu al zijn huisgenoten uit de hut en liet hen het nieuwe wonder zien, en ZIJN VROUW riep uit: 'Man, dat zijn geen magiërs, dat moeten goden zijn; want dit is iets ongehoords'

[10] AZIONA zei: 'Je zou wel eens helemaal gelijk kunnen hebben; alleen is het de vraag of de hoge goden van de Olympus wel genoegen nemen met onze vissen!"

[11] Zijn VROUW, die een Griekse uit Athene was en derhalve een nog echt overtuigde heidin, zei: '0 man, zoiets heb ik van de hoge goden meermaals gehoord! Want de goden houden alleen in hun hoge hemelen van de allergrootste pracht; maar op aarde nemen ze altijd slechts bij de eenvoudigste en meest gewone mensen hun intrek en zijn ze tevreden met de eenvoudigste kost. Ja, ja, mijn lieve man, zo is het vast en zeker'

[12] AZIONA zegt: "Wel, wel, het zal wel zo zijn; maar nu is het wel weer goed! Ga maar weer naar de hut en maak alles goed in orde!"

 

193 Het naderende schip met de achtervolgers

 

[1] Hierop begaf de vrouw zich met enkele kinderen weer naar de hut en begon zelfs bij haar werk met de kinderen de grote Zeus te prijzen voor die meer dan grote genade, maar maakte niettemin tegen de kinderen de opmerking, dat het land waar de goden verschijnen niets goeds te wachten staat, maar enkel slechte zaken zoals oorlog, hongersnood, pest en grote overstromingen.

[2] Maar DE KINDEREN zeiden: 'Maar deze goden zien er toch heel vriendelijk uit! We zullen hun morgen vragen of ze niet al te verschrikkelijk onheil over de aarde laten komen!"

[3] DE MOEDER zei: 'Wees nu maar kalm en stil! Dat zullen de vaders wel met hen bespreken; want wij begrijpen daar te weinig van."

[4] Daarop werd het stil in de hut en wij verorberden met Aziona en Hiram ons avondmaal, dat de beiden buitengewoon goed smaakte, en met name de wijn en het brood, die Hiram niet genoeg kon prijzen. Toen we de vissen gegeten hadden, bracht Aziona de mand weg en kwam weer bij ons terug; we bleven toen met brood en wijn meteen aan tafel zitten en niemand bespeurde ook maar iets van slaap. Tot een uur voor middernacht brachten we de tijd door met allerlei niet zo belangrijke verhalen.

[5] Hierna pas stond HIRAM op, staarde een poosje naar buiten naar de baai en zei toen met een zekere bedruktheid: 'Mijn vrienden, dat lijkt me niet in orde; voor ons allen dreigt een groot gevaar! Ik zie een met vele krijgers en gerechtsdienaren bemand schip de baai binnenvaren! Waarlijk, die hebben niets goeds in de zin! Vriend,jij hebt dit licht zo mooi geschapen, doof het, zodat ze de richting verliezen en in de nacht op een zandbank terechtkomen! Morgen zullen we hun dan vragen wat ze hier te zoeken hadden, en hun schip zal voor ons een goede buit zijn als ze ons met vijandige bedoelingen wilden bezoeken"

[6] IK zei: 'Laten we het licht maar aan laten! Weldra zul je wonderen van onze macht te zien krijgen! Maar eerst moeten ze helemaal bij ons komen; en dan zullen we hun laten zien waartoe naar jullie zeggen de goden in staat zijn!"

[7] Hiermee stelde Hiram zich tevreden; maar AZIONA zei: 'Zie, beste vrienden, ik had jullie nog gevraagd of jullie soms door een vijand achtervolgd werden! Maar jullie zeiden: ' Absoluut niet! ' Hadden jullie er ons maar iets van gezegd, dan hadden wij hun het binnenvaren in deze bocht wel dermate moeilijk gemaakt dat ze daar dertig jaar lang genoeg aan hadden om over na te denken!"

[8] IK zei: 'ik wist wel wat er, zonder dat wij daar schuld aan hebben, zou gebeuren; maar als Ik het jullie meteen gezegd had, zou het afgelopen zijn geweest met jullie noodzakelijke rust. Jullie zouden ontzettend veel moeite hebben gedaan om de ingang tot jullie baai te versperren, -en waartoe dan? Ik heb immers meer dan voldoende macht voor meer dan honderd­duizend van zulke vijandige schepen! Waarvoor dan nog zulke voorberei­dingen? De buit en het schip behoren dan zonder meer aan jullie toe en dat zal niet gering zijn! Ze hebben grote sommen geld bij zich om mensen om te kopen en om zichzelf goed te verzorgen, en nog een groot aantal andere aardse kostbaarheden, die jullie in je grote armoede goed van pas zullen komen. Ik heb dit heimelijk in Mijzelf allemaal voorzien en heb jullie vooral daarom niets gezegd.

[9] Als jullie het schip door list en geweld, wat ook heel gemakkelijk gekund had, buitgemaakt zouden hebben, dan zouden jullie kort daarna weer bezoek vanuit Jeruzalem hebben gekregen van een tienmaal groter vijandelijk schip, en allemaal zonder uitzondering als roofmoordenaars behandeld zijn. Maar nu hoeven jullie hiervoor niet in het minst bang te zijn; want Ikzelf zal jullie in de geest, ook al zal Ik niet persoonlijk bij jullie zijn, altijd beschermen en ervoor zorgen dat jullie niets kwaads overkomt.

[10] Maar nu komen de werkelijk enorme woestelingen al aardig dichtbij en zij zullen nu weldra samen met de beide vissers, die ons alleen verraden hebben, aan land gaan; let maar goed op wat hen zal overkomen!"

[11] AZIONA zei: 'Als ze maar geen werpprojectielen bij zich hebben!"

[12] IK zei: 'O, nee hoor, ze hebben alleen maar enkele spiesen, lansen, zwaarden en kettingen bij zich; maar nu kalmte, beste vrienden!'

 

194 De achtervolgers staan terecht

 

[1] Op dat moment hoorde men RUWE STEMMEN honend en lachend uitroepen: 'Hoera! Hahahaha, daar zitten de vrolijke vogels met Griekse verlichting allemaal mooi bij elkaar, en wij hebben ze in één keer in onze macht!"

[2] Meteen kwamen de TWEE AARTSFARIZEEËN met de burchtvoogd van Herodes en meerdere gerechtsdienaars met grimmige gezichten op onze tafel af en zeiden: 'Als jullie niet zwaar geketend naar Jeruzalem gebracht willen worden, moeten jullie ons gewillig volgen! Bij de geringste tegen­stand zullen jullie onmiddellijk met de zwaarste kettingen geboeid wor­den!"

[3] Maar IK zei: 'is er bij jullie in ieder geval tot morgen dan helemaal geen genade en welwillendheid meer mogelijk? Want of jullie nu vandaag of morgen met ons, onschuldigen, wegvaren om je wraaklust te koelen, zal toch geen verschil maken!"

[4] De VOOGD en de BEIDE FARIZEEËN schreeuwen: 'Nee, nu onmiddellijk moet het zonder enige genade! Kom, voorwaarts!"

[5] IK zei nu met een zeer machtige en ernstige stem: 'Goed dan! Omdat in jullie geen vonkje barmhartigheid aanwezig is en jullie tot ware aartsduivels zijn geworden, is ook uit Mijn hart alle erbarming voor jullie geheel verdwenen! Jullie geschiede overeenkomstig jullie hart, gezindheid en onnoemelijk boosaardige daden!"

[6] Bij deze woorden van Mij werden allen plotseling stijf en door ondraaglijke pijnen aangegrepen, ze begonnen te jammeren en te smeken en beloofden alles te doen wat Ik ook maar van hen zou verlangen, - als Ik hen maar wilde bevrijden van zulke ondraaglijke kwellingen! Ze wilden liever duizend maal sterven dan nog maar een ogenblik lang deze ondraag­lijke pijn verdragen!

[7] Maar IK zei: 'ik heb jullie slechts tot morgen ook om genade en erbarming gevraagd, en dit niet gevonden; daarom zullen ook jullie nu geen genade en erbarming bij Mij vinden! De enige genade die Ik jullie kan geven bestaat uit het volgende: De verscheurende beesten uit dit gebergte zullen een einde maken aan jullie zeer slechte leven en met jullie datgene doen, wat jullie al met zoveel onschuldige mensen hebben gedaan! Ja, zelfs de kinderen bleven niet gespaard voor jullie onbeschrijflijke en ongekende wreedheid!

[8] Jullie waren destijds nog als jonge kerels de fanatieksten bij de kinder­moord in Bethlehem, omdat jullie toen al dachten met hen ook Mij te doden. Maar Jehova 's eeuwige geest die Mij altijd met alle macht en kracht vervuld heeft, heeft dat weten te verhinderen. En na die daad hebben jullie nog talloze ongehoorde gruwelen aan de arme mensheid begaan, waarvoor het menselijke verstand nog helemaal geen namen heeft gevonden; daarom heb Ik Zelf gewild dat jullie juist hierheen moesten komen, om als duivels in menselijke gedaante jullie lang reeds welverdiende loon te ontvangen!"

[9] Hierop jammerden ze nog meer en smeekten om genade en beloofden totale beterschap van hun slechte leven. Ze vroegen of Ik alleen deze ene keer genade voor recht wilde laten gelden. Daarbij werd hun gekerm vanwege de pijn steeds erger, zodat Aziona en Hiram en zelfs enkele van Mijn leerlingen voor hen begonnen te smeken.

[10] IK zei: 'Geloof Me: Zo gauw Ik hen nu voor maar tien tellen van hun welverdiende kwellingen bevrijd, zullen ze zich onmiddellijk als woedende tijgers op ons storten en ons willen verscheuren! O, Ik weet het beste hoe men met engelen, mensen en echte duivels om moet gaan! Waarlijk, voor deze tussen Mijn mensenkinderen gesmokkelde aartsduivels bestaat er in Mijn hart geen erbarmen meer'

[11] Maar de booswichten huilden steeds erger en vroegen om erbarming.

[12] Maar IK zei: 'Dadelijk zullen diegenen er zijn, die een einde aan jullie lichamelijke kwellingen zullen maken, en jullie zwarte zielen zullen de draken bewonen van de heetste woestijnen in Afrika voor tienduizend maal duizend jaar, begraven in het gloeiende zand, Amen!"

[13] Nu dreunde er van alle kanten uit het gebergte een machtig gebrul­ zodat alle arme bewoners van deze plaats erg angstig werden.

[14] Ik stelde hen echter gerust en zei tegen Aziona: 'De beide vissers moeten nu van de pijn bevrijd worden; neem jij hen gevangen en breng hen naar de hut!"

[15] Aziona deed dat. Toen de beiden, die zich door geld hadden laten verleiden, in bewaring waren gebracht en Aziona weer bij ons aan tafel kwam, besprongen meteen een hele massa tijgers en grote beren de nu verschrikkelijk huilende booswichten, pakten hen met hun tanden beet en sprongen er haastig met hen vandoor naar het gebergte alsof ze slechts mussen in hun bek hadden. Spoedig verstomde al het gekerm; want de beesten die Ik voor dit doel helemaal van de Ganges hierheen gedreven had, waren spoedig klaar met deze maaltijd en begaven zich toen snel weer naar hun land van herkomst.

[16] Ik zei nu tegen iedereen: 'Laat hiervan nooit één woord over iemands lippen naar buiten komen; want dat zou hem uiterst slecht bekomen! De beide vissers zullen pas morgen hun opdracht krijgen en zullen op deze wereld geen verraad meer plegen"

[17] Nu kreeg HIRAM weer moed om te spreken en zei tegen Mij: 'Nu pas weet ik wie onder jullie de heer is, en ik moet bekennen dat ik u nu zonder twijfel voor een waarachtige god houd! U bent weliswaar de goedheid zelve; maar uw toorn is zeker het verschrikkelijkste op de hele wereld en onder alle sterren! Wat moeten dat wel niet voor ellendige booswichten geweest zijn, dat u met hen niet het geringste mededogen kon en wilde hebben!"

 

195 Het levensverhaal van de achtervolgers

 

[1] IK zei: 'ik zegje: In deze tijd bestaat er op de hele aarde niets ellendigers! Ik zeg je: Er leven nu op de hele aarde zeer veel, ontzettend veel uiterst slechte en boosaardige mensen die helaas door hun opvoeding vanaf hun geboorte meestal slecht zijn geworden. Maar bij dezen hier heeft het waarlijk nooit aan de beste opvoeding ontbroken en ze werden onderwe­zen in alle goede dingen; maar reeds in hun kinderjaren hebben ze zich al door allerlei huichelarij anders voorgedaan dan ze waren, zodat men hen overal naar voren haalde en hen steeds naar mogelijkheid eerde. Daarom kregen ze al in hun jonge jaren zeer aanzienlijke taken, maar begonnen dan al spoedig, vaak door grof misbruik te maken van hun ambtelijke bevoegdheden, de mensen maar al te zeer te onderdrukken en werden zo steeds gevoel­ en gewetenlozer. Door hun listigheid hadden ze bij alles succes en zo bereikten ze, met name de drie hoofdaanvoerders, die schoolkameraden waren, heel hoge posities en bevonden zich toen pas echt op de juiste plaats om hun ware satansdrift de grootst mogelijke ruimte te bieden, en alles wat maar in hun aartsslechte geest opkwam werd tot elke prijs uitgevoerd.

[2] Hoeveel zachtaardige meisjes en jongens tussen de acht en twaalf jaar hebben ze niet tot de dood toe geschonden, zelfs onder de grootste martelingen, en daarna hun lichaam als voer voor hun vele honden geworpen! En als bijvoorbeeld treurige ouders het waagden om slechts uitgebreid te onderzoeken wat er met hun kinderen gebeurd was, konden ze er al bij voorbaat op rekenen dat hun laatste uur spoedig geslagen had. En hun gerechtsdienaren en gezworen helpers waren op zichzelf geen haar beter, maar indien mogelijk nog gruwelijker. Wanneer je je dit allemaal en vaak nog duizendmaal slechtere dingen erbij voorstelt, zul je Mijn toorn hier heel goed kunnen begrijpen.

[3] Ze wisten echter ook heel goed, dat niemand hen bij de Romeinen zo gemakkelijk kon verraden als Ik, omdat ze reeds veel over Mij gehoord hadden. Daarom stuurden ze er ook steeds achtervolgers op uit om naar Mijn persoon te zoeken, maar altijd zonder resultaat; daarom wilden ze nu zelf het gewenste werk uitvoeren. Maar Mijn geest in Mij zei: 'Tot hier en niet verder! ' En zo hebben ze nu hier hun lang verdiende loon ten volle ontvangen.

[4] Raap hun wapens en kettingen bij elkaar; want jullie zullen ze kunnen gebruiken als nuttig huisgereedschap en in de winter om vis te vangen! Daar, onder die rotswand in het bos zullen jullie hun verscheurde kleren vinden en ook afgekloven botten, omdat ze daar door de dieren verorberd werden. Maar ga daar pas over een maand heen, tot ook de mieren eerst hun plicht gedaan hebben! Jullie zullen daar nog een groot aantal aardse kostbaarheden vinden, die jullie in de loop der tijd bij gelegenheid goed aan Griekse handelslieden kunnen verkopen; maar voorlopig heeft dat nog tijd!

[5] Het schip bevat vijfhonderd pond goud, zilver en nog een aantal andere kostbaarheden, -dat behoort jullie allemaal toe, ook het schip; maar wees bij de verdeling eerlijk en onzelfzuchtig, neem watje nodig hebt! Het schip is hier zo goed als gestrand en heeft geen bezitter en komt dus volgens het Romeinse strandrecht -primo occupanti ius* (* De eerste heeft het recht van in bezit name ) - geheel aan jullie toe! Zijn jullie daarmee tevreden?'

[6] AZIONA en HIRAM antwoordden: 'Heer en Meester van alle macht, wijsheid en kracht van de volmaakte geest van een allerhoogste Godheid! Wie zou er nu niet tevreden zijn? En des te meer daar we nu inzien dat het werkelijk een geschenk van boven is!"

 

196 De geldzucht van Judas

De voordelen van nachtelijke rust op ligstoelen

 

[1] (AZIONA en HIRAM:) 'Wij beiden zijn nu zover dat wij geloven dat vooral u een halfgod bent en deze jonge man Johannes ook; de anderen hebben ons weliswaar niets laten merken van hun goddelijke eigenschappen, maar ze zullen zeker ook zoiets zijn, omdat ze bij jullie beiden horen! Alleen die ene daar met een tamelijk donkere blik heeft nog een sterk menselijk uiterlijk en zal in jullie gezelschap alleen maar een iets beter mens zijn, omdat we voorheen gemerkt hebben toen het vijandelijke schip de oever naderde, dat hij zeer bezorgd zijn beurs met geld haastig onder zijn onderkleed probeerde te verbergen; want goden hebben dit aardse vuil niet nodig!'

[2] Enkele leerlingen begonnen bijna te lachen en THOMAS klopte Judas Iskariot eens flink op zijn schouder en zei: 'Goed geschoten, herder! Je pijlen treffen precies het doel! Dat was nu eens een slag op het juiste moment! Ik had je graag hardop terechtgewezen vanwege je verlangende blik naar het schip en die rotswand daar; maar ik dacht bij mezelf: 'Misschien doet iemand anders het wel!' En inderdaad, ik heb me in mijn vurige verwachting niet vergist! Kijk, je had je daarstraks gemakkelijk meteen door een aardige beer mee naar die rotswand kunnen laten dragen! Als je toevallig niet samen met de anderen door die echt Indische fijnproevers mee zou zijn opgegeten, had je je morgenvroeg mooi alle daar aanwezige kostbaarheden kunnen toeëigenen! Maar nu ziet het geheel er wel een beetje bedenkelijk uit!

[3] Wel, omdat je je duiten bij het naderende gevaar onder je onderkleed in veiligheid hebt gebracht, ben je in ieder geval te prijzen als een goede waard en econoom! Maar weet je, met dat heimelijke inzamelen zoals je dat in Kis gedaan hebt -je weet wel, in de grote hof­ en bij Marcus bij de tenten van Ouran, zul je hier niets bereiken! Nee, bij deze gelegenheid schijnt het jou, arme man, werkelijk niet voor de wind te gaan! Als ik jou was had ik dit gezelschap allang de rug toegekeerd!"

[4] Hierop weet Judas Iskariot eigenlijk niets terug te zeggen en hij incasseert alles rustig; want hij heeft door Mijn onverbiddelijke bestraffing van de woestelingen grote vrees voor Mij gekregen. Spoedig hierna ging hij op het gras liggen slapen.

[5] Hierna zei HIRAM: 'Ja, ja, nu heb ik de man pas echt goed bekeken! Hij is dezelfde die ik in mijn jullie bekende lichtdroom heel donker en zonder enig licht heb gezien; u, heer en meester, was de stralendste! -Maar zeg me nu, hemelse vrienden, kennen jullie dan geen slaap en moeheid op de manier zoals wij mensen? Dan zouden we nu onmiddellijk allerlei matten, die we hebben, en ander slaapmateriaal kunnen gaan halen!"

[6] IK zeg: 'O, laat dat maar allemaal! Men rust aan deze tafel en op deze zelfs van goede leuningen voorziene banken heel goed uit. Ik zeg jullie zelfs vanuit lichamelijk medisch oogpunt, dat de mensen hun lichamelijk leven met ruim een derde zouden verlengen, als ze in plaats van hun vlakke slaapplaats goede rustbanken en ruststoelen zouden maken op de manier zoals je het hier ziet! Want met die vlakke bedden ondergaat de bloedstand en bloedsomloop een te sterke verandering tussen dag en nacht, waardoor alleen al vroegtijdig allerlei hindernissen en veranderingen in de verterings -­ en voedingsorganen optreden. Maar als men 's nachts op deze manier rust, zal alles vele jaren heel goed in orde blijven.

[7] Abraham, Isaäk en Jacob sliepen slechts op bepaalde rust­ en leunstoe­len, ze kenden geen vlak bed en bereikten daarom, terwijl ze ook voor de rest sober leefden, ieder een zeer hoge leeftijd met behoud van hun volledige zielekracht; maar toen de mensen hier later niet meer op letten, werd hun leeftijd met meer dan de helft der jaren verkort.

[8] Het meest nadelig is het voor zwangere vrouwen om plat te liggen; want ten eerste worden daardoor de kinderen in het moederlichaam reeds vervormd en verzwakt, en ten tweede worden hun moeilijke en vaak zeer verkeerde bevallingen meestal door platte bedden veroorzaakt. - Dat zij jullie uit het oogpunt van lichamelijke gezondheid gezegd! Wie zich hiernaar zal richten, zal de lichamelijk goede gevolgen ervan bespeuren.

[9] Verder moeten jullie 's zomers als het mogelijk is ook meer buiten dan in de vertrekken en bedompte hutten jullie nachtrust genieten, de goede gevolgen hiervan zouden jullie spoedig waarnemen! Alleen 's winters kan men matig verwarmde, maar altijd schone en droge vertrekken gebruiken. ­Wie dus volgens de oorspronkelijke orde en verder wat spijs en drank betreft sober leeft, zal weinig met artsen en apothekers te maken hebben"

[10] HIRAM en AZIONA zeggen: 'O ware, goddelijke heer en meester van het leven, ook hiervoor zijn wij u een waarachtig nooit eindigende dank verschuldigd, en wij zullen deze buitengewoon wijze raad van u ook naar kracht en inzicht in praktijk brengen!"

[11] 'Ik voor mij", zei HIRAM, 'zou hier nog aan toe willen voegen: De meester van al het leven moet immers het beste inzien, wat voor alle leven het beste is! Maar omdat er op deze aarde toch ook ooit allereerste mensen bestaan moeten hebben, vraag ik me af hoe deze dan geleefd hebben in natuurlijk opzicht!'

 

197 De oergeschiedenis van de mensen

 

[1] IK zeg: 'Ja, Mijn beste vrienden, jullie hebben werkelijk veel ervaring en zijn thuis in de wetenschappen, maar wat dat betreft wordt het moeilijk voor ons om een voor jullie begrijpelijk antwoord te geven! Want ten eerste is deze aarde al een ontzettend oud hemellichaam, gemeten naar jullie tijdsbegrip; er is geen voor jullie begrijpelijk getal waarmee men het aantal jaren van haar bestaan zou kunnen uitdrukken.

[2] Maar mensen zoals de aardbodem ze nu draagt, bestaan in een getal uitgedrukt werkelijk pas iets meer dan vierduizend jaar. De toen levende eerste ware mensen vielen tengevolge van hun handelwijze in twee klassen uiteen, namelijk de kinderen Gods, omdat hun hart en gemoed God kende en Hem trouw bleef, en de kinderen van de wereld, omdat ze God steeds meer en meer vergaten en in alles alleen de wereld dienden, zoals nu de meeste mensen doen. Ze hebben steden gebouwd en allerlei afgodentem­pels; hun belangrijkste god was, zoals nu, de mammon. Ze leefden precies zoals nu; daarom was hun leven ook maar heel kort, zoals nu.

[3] Maar heel anders was het met de kinderen Gods. Deze woonden alleen in de bergen, daalden slechts hoogst zelden af naar de laagten en leefden heel eenvoudig en natuurlijk. Daar waren geen steden, geen plaatsen, geen dorpen en ook geen getimmerde huizen, maar alleen bepaalde door levende bomen geheel omgeven zuivere grasvelden. Tegen de bomen was een op een bank gelijkende aarden wal gemaakt, die waar dat nodig was tegen de boomstammen dik met mos was belegd, en zo vormde deze ronde wal aan de binnenkant een heel comfortabele rustbank voor overdag en een goede slaapplaats voor 's nachts.

[4] Hun eten bestond meestal uit goede en altijd rijpe boomvruchten, allerlei smakelijke wortels en melk. Door innerlijke openbaring onderwe­zen, leerden ze in de loop der tijd ook de nodige gereedschappen uit ijzer en andere metalen te maken en ze beoefenden dan ook al de akkerbouw, bereidden meel en konden een werkelijk goed brood maken en zo nog een heleboel dingen meer, maar alles zonder opsmuk, -de doelmatigheid van iets voldeed hun volkomen -, en zo leefden ze ongeveer tweeduizend jaar lang in grote eenvoud en bereikten daarbij een buitengewoon hoge leeftijd.

[5] Maar toen ze zich langzamerhand ook door de pracht en grote schoonheid van de wereldse kinderen lieten bekoren, werden ze als straf vaak door hen onderdrukt en gewoonweg tot slaven gemaakt, op een zeer klein gedeelte na dat tot aan de tijd van Noach en ook daarna God altijd trouw bleef; en daarmee werd dan ook alles anders bij hen. Ze werden lichamelijk kleiner en zwakker en ze bereikten slechts zelden de leeftijd van honderd jaar, terwijl ze vroeger vaak tegen de duizend jaar oud werden.

[6] Maar zoals bekend, verdronken ten tijde van Noach alle eerste mensen van deze aarde die puur wereldse mensen waren geworden, door eigen schuld door de grote vloed; want de vloed bedekte het grootste deel van de toentertijd bewoonde aarde dermate met water, dat de machtige golven, ontstaan door stormen en orkanen en niet zelden zo nu en dan zelfs meerdere ellen hoog, over bijna de hoogste bergtoppen sloegen en daardoor ook al het leven dat hier was verstikten, behalve Noach en diens kleine familie, en ook alle dieren behalve die, welke Noach in zijn ark herbergde. En met Noach begon, zoals bekend, een geheel nieuwe periode van de aarde.* (* Uitvoerig beschreven in de 'Haushaltung Gottes'.)

[7] Hiermee hebben jullie nu een heel kort beschreven, maar getrouw beeld van de oermensen van deze aarde; hierdoor kunnen jullie nog levensechter zien dat de raad die Ik jullie gegeven heb, heel goed en juist ."

IS. [8] HIRAM zegt: 'Maar, enige opperwijze en machtige meester van het leven en heer van alle mensen! Als de aarde al zo ontzettend oud is, wat woonde er dan voor een geslacht op deze aarde vóór de eigenlijke, op ons lijkende mensen? Want ze kan toch immers niet bijna een halve eeuwigheid lang tot aan uw eerste mensen toe vierduizend jaar geleden, geheel verlaten en leeg zijn geweest, dus helemaal voor niets om de grote zon draaiend! Of was ze tot die tijd werkelijk slechts geheel verlaten en leeg? Het is weliswaar zeer onbehoorlijk van mij om zoiets aan u te vragen; maar ik zie dat er in u en in deze jonge man waarlijk onmiskenbaar een soort alwetendheid aanwezig is, en daarom zult u mij ook wel in dit opzicht mijn aandringen ook hierover iets te willen horen, wel niet kwalijk nemen"

 

198 De oergeschiedenis van de levende wezens op aarde

 

[1] IK zei: 'O, vraag maar rustig, aan antwoorden zal er bij ons nooit gebrek zijn, en zeker nooit aan zulke die alleen de constante en onverwoestbare uiterlijke en innerlijke levenswaarheid in zich bergen! Let daarom maar goed op wat Ik je op je vraag voor antwoord zal geven!

[2] Zie, vóór de zojuist genoemde eerste ware mensen waren er ook wel -zoals op talloze hemel­ en aardelichamen die op deze aarde lijken ­ wezens, die wat hun uiterlijke vorm betreft zeer sterk op de huidige mensen leken! Er waren vele tijdperken op deze aarde waarin een eerder geslacht geheel onderging en er langzamerhand een nieuw voor in de plaats kwam, dat altijd in een bepaald opzicht iets volmaakter was.

[3] Heel lang voordat zulke geslachten elkaar aflosten, gewoonlijk om de 7000 jaar en heel zeker om de 14000 jaar, werd de aarde slechts door allerlei plantengewassen op de droge delen bewoond en daarna pas door allerlei grote en kleine warmbloedige dieren, die altijd pas heel langzaamaan ontstonden. Het rijk der waterdieren en later van de amfibieën was echter al vóór de zeer grootse vegetatie van de droge landen zeer sterk en machtig vertegenwoordigd, evenals het rijk van allerlei vliegende insecten zoals de vlieg en duizenden soorten hiervan, en bijna gelijktijdig hiermee enkele oersoorten van vogels, die nu weliswaar niet meer bestaan, hoewel de vlieg* (* zie 'De vlieg'. Lorber-Verlag, Bietigheim) als eerste levende schepsel en als begin van alle gevleugelde dieren van ieder hemellichaam nog tot op dit uur hetzelfde is en ook in de toekomst zal blijven"

[4] Pas toen de aarde steeds humusrijker werd en vaak voorkomende enorme inwendige vuuruitbarstingen de hard geworden zeebodem op talloze plaatsen met geweld naar boven stuwden, waardoor lange uitge­strekte bergketens ontstonden en er ook door andere machtige stormen in de lucht en op het water grotere droge gebieden met een rijkere planten­groei ontstonden, konden er tenslotte volmaaktere en met meer intelli­gentie begaafde wezens een bestaan vinden. Toen pas werden zij, de creatuurlijke mensen**, (** Duits: die geschoptlichen Menschen -bedoeld worden hier de pre-adamitische mensen.) in het individuele leven geroepen door de hoogst wijze, eeuwige en almachtige geest van God.

[5] Van toen af aan volgden zij, zoals Ik daarstraks al zei, gedurende voor jullie ondenkbaar lange aardse tijdsperiodes elkaar op, en steeds verdrong een enigszins volmaakter geslacht het eerdere, minder volmaakte.

[6] Kijk, de zee heeft vele miljoenen malen boven dit droge punt gestaan, dat nu toch zelfs zeker meer dan twintig manshoogten boven de water­spiegel van deze kleine zee ligt. En het is telkens, natuurlijk in een steeds vaak sterk veranderde vorm, zoals nu droog geworden. En voordat er vanaf nu 6000 jaar zal vergaan, zal het zich weer onder de zee bevinden, en dan over een tijd van nog eens ongeveer 9 a 10.000 jaar weer zoals nu droog zijn. Deze toestanden zullen zich op aarde steeds net zolang afwisselen tot de aarde, of liever haar materie, geheel tot leven zal zijn overgegaan"

[7] HIRAM zegt: 'O heer en enige oermeester van al wat is en leeft! Hoe zal het er dan, als er weer zo'n overstroming komt, met het voortbestaan van de dan zeker ook nog bestaande mensen uitzien? Die zullen dan zeker weer allemaal jammerlijk verdrinken!"

[8] IK zeg: 'Nee, absoluut niet; want zulke periodieke overstromingen van de zee vinden immers altijd uiterst langzaam en geheel ongemerkt plaats­ zodat alle mensen heel lang voldoende tijd hebben aan de zee te ontkomen door naar de zuidelijke gebieden van de aarde te trekken, waar de zee door zich terug te trekken weer enorm grote landstreken droog zal leggen, omdat zij zich in zo'n periode weer meer naar het noorden zal verplaatsen. En zo zal het dan ook weer gaan als zij zich opnieuw naar het zuiden verplaatst.

[9] Daarbij hebben de mensen dus absoluut geen gevaar te duchten, en Mijn geest zal hen dan wel leiden, zodat ze reeds lang van te voren de juiste voorzieningen daarvoor kunnen treffen. -Heb je dat nu een beetje begrepen?"

[10] HIRAM zegt: 'Ja, ik heb wel de indruk dat ik het begrepen heb; maar om een heel duidelijk beeld te krijgen van deze eerder nog nooit vermoede en nog minder ooit gehoorde wonderbaarlijke toestanden die er in de immens grootse natuur van de grote werelden en hun ordening bestaan, is meer nodig dan mijn oneindig beperkte verstand! Vanuit de grond der zaak begrijpen kan ik dat dus onmogelijk; maar ik geloof u op uw woord; want u bent er wijs genoeg voor om dit allemaal heel precies te weten en te doorgronden, omdat uw geest, zoals Aziona mij vandaag nog vertelde ­in de macht, in het schouwen en in het hoogst volkomen begrijpen geheel één moet zijn met de geest van een allerhoogste Godheid, waarvan ik weliswaar ook niet inzie hoe dat mogelijk is, maar ik geloof het, omdat u er voor ons nu al zulke buitengewoon geweldige bewijzen van heeft geleverd zonder dat we erom vroegen. Misschien komt er voor ons ook nog een tijd dat we dergelijke dingen beter in zullen zien dan nu; maar voor nu moeten we het gewoon geloven"

 

199 De verscheidenheid der werelden

 

[1] Hier zegt AZIONA: 'Wilt u, onbegrijpelijke wijze, mij eens zeggen of er in het oneindige scheppingsuniversum nog meer van die werelden bestaan waarop de, laat ik zeggen, mensen volledig dezelfde bestemming hebben als wij?’

[2] IK zeg: 'Vriend, kijk alleen maar eens met serieuze aandacht naar je lichaam, dan zul je daaraan een heel aantal verschillende ledematen en delen opmerken! Kunnen deze slechts één enkele bestemming hebben? Kunnen de hersenen en de maag een en dezelfde bestemming hebben, of het oog en de oren, de handen en de voeten, of de neus en de mond? Zie, uit hoeveel talloze kleinste deeltjes het menselijk lichaam ook uiterst kundig is opgebouwd, toch hebben zelfs de twee delen die het dichtst bij elkaar liggen en als twee druppels water op elkaar lijken en ook een en hetzelfde orgaan vormen, niet geheel dezelfde eigenschap en bestemming!

[3] Bijvoorbeeld: Dicht naast elkaar zitten twee afzonderlijke zenuwen. Beide krijgen dezelfde voeding en worden door hetzelfde levensvocht in leven gehouden, en hun functie is dat zij twee dicht naast elkaar staande haren op het hoofd onderhouden en doen groeien. Wel, deze twee uiterst onbeduidende zenuwen zouden toch, omdat ze de oorzaken van precies dezelfde gevolgen zijn, ook wat hun bestemming betreft volledig aan elkaar gelijk moeten zijn! Maar Ik zeg: O, absoluut niet! Deze twee kleine zenuwen lijken wat hun bestemming betreft even weinig op elkaar als man en vrouw, en daarom is ook hun inwendig organisme geheel verschillend.

[4] Maar jij denkt nu bij jezelf: Ja, maar dan moeten toch twee mannelijke en twee vrouwelijke zenuwen volledig op elkaar lijken! En Ik zegje: Ook niet helemaal zo volledig als jij het je voorstelt! Want als dat het geval zou zijn, zouden alle haren op een en hetzelfde punt op het hoofd groeien; een geheel gelijke mannelijke zenuworganisatie die er vlakbij ligt, zou slechts een streep verder, omdat hij dan al op een plaats van het hoofd zit die een andere gesteldheid heeft, helemaal geen haar meer tot groei brengen. Ja, het kan zelfs gebeuren dat de noodzakelijke en door de hele natuur veroorzaakte assimilatiedrang* (* Assimilatie = gelijkwording, toenadering) ook in de zenuwen van de haarwortels sterker wordt dan oorspronkelijk het geval behoort te zijn. Wat zal het gevolg daarvan zijn? Daardoor zul je je haren op je hoofd spoedig en gemakkelijk kunnen tellen!

[5] Zo'n verschijnsel aan het lichaam van de mens is natuurlijk onwille­keurig; maar meestal is het toch het noodzakelijke gevolg van een onjuist streven van een zinnelijke en materiële ziel. De assimilatiedrang is welis­waar noodzakelijk voor de voortplanting en het in stand houden van het natuurlijke leven, maar deze drang is de dood van de natuur als hij qua sterkte boven of onder de maat is die in de natuur zelf is voorgeschreven.

[6] Laten we aannemen dat er tussen het mannelijke en het vrouwelijke geslacht niet de minste prikkel tot assimilatie bestond, zo ook bij de dieren ­dan zou dit zeker het einde betekenen van de voortplanting van het natuurlijke leven. De reden daarvan zullen jullie beiden zeker wel duidelijk inzien. De totale afwezigheid van deze prikkel is dus ook zonder meer de dood van al het natuurlijke leven. Maar ook is een assimilatieprikkel en eigenlijk -drift die zijn grenzen overschrijdt eveneens zonder meer de dood van het natuurlijke leven en daardoor ook al gauw van het leven van de ziel.

[7] Bijvoorbeeld: Het oog heeft de assimilatieneiging naar het licht. Als deze niet binnen de juiste perken wordt gehouden en een mens zomaar ineens in de zon gaat kijken, wordt het oog door zo'n enorme overprik­keling spoedig gedood en daardoor blind. En zo gaat het met alle mense­lijke zintuigen.

[8] De wederzijdse toenaderingsneiging kan echter alleen maar binnen de heilzame perken worden gehouden, doordat er aan de vrije ziel wetten worden gegeven volgens welke deze met vaste schreden de gang van haar natuurlijke leven kan inrichten. Natuurlijk kunnen zulke wetten, willen ze ten volle werken en zegen brengen, alleen maar door Hem gegeven worden die hemel, geesten, zon, sterren, de maan, deze aarde en alles wat zich erin, erop en erboven bevindt, ademt en leeft heeft geschapen. En dat is van de kant van de Schepper ook te allen tijde gebeurd; alleen waren er altijd maar weinigen die zulke wetten ernstig in alles in acht hebben genomen. Maar degenen die volgens zulke voorschriften leefden, hebben daar ook altijd de ware tijdelijke en eeuwige zegen van geoogst; maar de trage mensen en zij die geringschattend zijn en ongelovig, hebben het tegendeel ervaren aan zichzelf, zoals zelfs ook aan anderen die waren zoals zij.

[9] Uit alles wat Ik nu heb gezegd blijkt dus met betrekking tot jouw belangrijke vraag heel duidelijk, dat er in het gehele oneindige scheppings­universum ook niet één aarde bestaat die precies dezelfde en -Ik zeg ­allerhoogste bestemming heeft als juist deze aarde, en ook niet dezelfde inwendige en uitwendige inrichting, welke nodig is om deze bestemming te bereiken"

 

200 Het verschil tussen de mensen van deze aarde

en die van de andere werelden

 

[1] (DE HEER:) 'Je zult weliswaar overal dieren vinden van ongeveer dezelfde soort als op deze aarde, zo ook mensen, - maar nergens zo rijk aan verscheidenheid; overal bestaan slechts weinig soorten, zowel in het planten­ als ook in het dierenrijk, en de mensen leven niet in een vrije, maar meer in een voorbeschikte orde en handelen volgens een meer instinctmatig besef dan volgens een vrij inzicht dat in henzelf en uit de ervaringen is ontstaan.

[2] Op de verre grote zonneaarden* (* Zie: 'Die natiirliche Sonne', Lorher-Verlag, Bietigheim) is in feite strooks ­-  of vlaksgewijs wel alles vertegenwoordigd wat speciaal op de hen omcirkelende planeten voorkomt, - ook is daar veel wijsheid onder de verschillende mensen die een spraakvermogen bezitten; maar ook de taal en de vaak hoogst belang­rijke wijsheid is daar meer een instinctmatige en gegevene dan een vrije en door de inspanning van de eigen vrije werkzaamheid verworvene.

[3] Daarom is daar ook geen sprake van verdienste, zoals het ook hier op aarde geen verdienste van de bij is, om voor zichzelf de kunstige cel te bouwen en daarvoor de stof uit de bloemen te halen en te verwerken; want de bij is toch zeker voor ieder denkend mens slechts meer een werktuig van een geestelijke intelligentie van gene zijde dan een wezen met zelfbeschikking dat vrij werkzaam is. En bijna hetzelfde is op alle andere hemel lichamen het geval met de creatuurlijke mensen, ook al zijn hun uiterlijke vormen vaak onvergelijkbaar veel mooier en edeler dan op deze aarde.

[4] Maar al die ergens anders levende, creatuurlijke mensen die de verschil­lende andere hemellichamen bewonen, hebben toch wel veel voor op het instinct van de dieren van deze aarde; want ze hebben daarnaast ook nog een zeker levenskamertje waarin ze een soort vrij bewustzijn hebben, waardoor ze een hoogste Goddelijke Geest kennen die ze ook op hun manier vereren, en dat gebeurt natuurlijk op planeten en hemellichamen die veel van elkaar verschillen ook op zeer verschillende wijze.

[5] Vrijwel de meeste dieren van deze aarde hebben ook wel min of meer zo'n soort kamertje in hun ziel met een spoortje vrijheid, wat er de reden van is dat ze ook getemd en voor verschillende werkzaamheden afgericht kunnen worden, -maar niettemin zijn ze op geen enkele manier te vergelijken met de mensen op de andere werelden, -en zodoende is het bovengenoemde kamertje dat de dieren hebben niet te vergelijken met het vrij-bewustzijns-kamertje van de mensen van andere hemellichamen. -En nu geloof Ik dat Ik jouw belangrijke vraag voor je bevattingsvermogen voldoende beantwoord heb. Is het nu tamelijk helder voor jullie beiden?"

 

201 Een blik op Saturnus

 

[1] HIRAM zegt: 'Mes zou nu wel heel goed in orde zijn, omdat wij van u, o grote, verheven wijze, nu alles op uw woord geloven. Maar omdat u wel alles mogelijk lijkt te zijn, zou het voor u toch ook niet onmogelijk moeten zijn om ons een nadere blik te laten werpen op zo'n totaal andere aarde, -maar dan ons beiden tegelijk, opdat we daarna de anderen een geldig getuigenis kunnen geven!"

[2] IK zeg: 'O, niets is gemakkelijker dan dat! Maar met jullie lichamelijke ogen alleen zou dat welonmogelijk zijn. Daarom zal Ik de ogen van jullie geest, jullie ziel en jullie lichaam voor een korte tijd verenigen, en jullie allen dan boven aan het firmament een tamelijk grote en matig sterk lichtende ster, -het is juist de zogenoemde planeet Saturnus. Richt nu jullie ogen recht daarop, dan zullen jullie hem snel groter en groter zien worden, en dat net zo lang tot het is alsof jullie je volledig daar bevinden! Dan kunnen jullie elkaar vertellen wat je gezien hebt! Doe dat nu!"

[3] Hier begonnen ze allebei de ster te fixeren en snel wordt hij groter en groter. Ze zien zelfs reeds een gedeelde ring en enkele van zijn manen. Weldra worden de manen zo groot als de aardse maan en ook snel groter; en de planeet zelf staat reeds in ontzagwekkende omvang en majesteit voor hun ogen. Hun luide verwondering begint al alle grenzen te overschrijden; want terwijl ze dit allemaal steeds completer zien, spreken ze met hun mond alles luid uit wat ze zien.

[4] Ze zijn nu vlak bij de eerste maan, die in feite het verst verwijderd is van de planeet, en HIRAM roept luid uit: 'O, dat is een hele grote, maar helaas zeer verlaten aarde! Er zijn daar werkelijk mensen, dieren en planten; maar alles maakt een zeer verkommerde indruk en uit de mensen straalt weinig geest, -ze zijn ook absoluut niet mooi. De dieren zijn ook zeer zwak vertegenwoordigd en zien er heel vreemd uit. De plantenwereld ziet er ook zeer eentonig en sterk verkommerd uit. Neen, daar bevalt het ons al helemaal niet!

[5] Ah, daar komt nog zo'n wereld op ons af. O, die betekent nog minder! Daar een derde, die betekent ook niets, -dat zou een echte wereld voor de wijze Diogenes zijn! Nu, die hebben we wel gezien! Hé, daar is een vierde en die ziet er ook al niets beter uit! Daarom maar weer verder! Daar komt reeds een vijfde, het is allemaal wel op zeer kleine schaal; maar het bewoonde deel ziet er toch wel iets beter uit dan bij de vorige. De kleintjes springen werkelijk als apen vrolijk rond! Van een woning is echter nergens een spoor te bekennen. ook het dierenrijk schijnt hier zeer eenvoudig en zeer spaarzaam vertegenwoordigd te zijn, evenals de lieve plantenwereld! Maar daar komt reeds een zesde en nog kleinere wereld, en daar zelfs een zevende! O, deze zijn ontzettend onooglijk!

[6] Maar nu, o alle bliksems, hagel en donder! Nu komt er een enorme wereld op ons af O, die heeft helemaal geen einde! (n.b.: het is de buitenste ring.) O, die lijkt wel geheel zonder einde in een rechte lijn eeuwig voort te duren! O, daar ziet het er wel heel prachtig uit! Geweldig lange bergreeksen lijken zich eeuwig voort te zetten, en er is een groot aantal meren en rivieren zichtbaar, en mensen en planten vertonen meer gelij­kenis met de onze. Maar van een merkbare cultuur lijkt ook daar geen spoor aanwezig te zijn. De mensen, die er zeer vreemd uitzien, lijken geen vrolijkheid te kennen en ze zijn reusachtig groot. Maar er zijn geen huizen en al helemaal geen steden.

[7] Aha, daar komt ons alweer zo'n grote wereld tegemoet, de tweede! Het ziet er net zo uit alsof die ene buitengewoon grote wereld in de andere steekt! Maar verder is er niet veel verschil tussen deze en die vorige grote aarde, -en daar, daar komt alweer een derde, bijna helemaal hetzelfde! Nou, nou, hoeveel werelden steken hier dan in elkaar?! Maar daar lijken de iets kleinere mensen erg spookachtig, en alles is zeer verlaten, - en bijna helemaal geen cultuur! Neen, op deze wereld zouden wij ook niet willen wonen!

[8] En daar komt ons alweer zo'n soort wereldje tegemoet! Wel, nu we vlak in de buurt zijn, ziet het er toch wel heel aanzienlijk uit; maar er is geen schepsel te bekennen! Maar, o alle elementen! Nu komt er ons een aarde tegemoet waar men pas respect voor moet hebben!"

[9] Hier duurde de met alle mogelijke verwonderde uitroepen gepaard gaande beschouwing bijna een half uur, en Ik riep de beiden nu weer in hun natuurlijke toestand terug en liet hen de volle herinnering aan wat ze gezien hadden in hun ziel en zelfs hun hersenen behouden en vroeg hun toen, hoe Saturnus hun bevallen was. * (* Zie: 'Der Satum', Lorber-Verlag, Bietigheim)

 

202 De vraag over de Messias

 

[1] En HIRAM antwoordde: 'O heer vol almacht en wijsheid! Dat was iets onuitsprekelijks! De laatste en eigenlijk binnenste, gigantisch grote aarde was waarlijk een wereld vol geweldige wonderen. Alleen was alles van zo'n kolossale omvang, dat wij ons tegenover de mensen daar, die er overigens zeer goed uitzagen, bepaaldelijk voorkwamen als muizen tegenover een olifant. En alles was in deze verhouding, vooral halverwege de berghoog­ten; maar beneden in de dalen leek het iets meer op de cultuur van onze aarde. Maar om alles te beschrijven wat we daar hebben gezien, zouden we meer dan honderd jaar nodig hebben!

[2] Nu zien we dan ook zeer grondig in, dat de aarde enkel en alleen de bes.temming heeft om ware mensen naar het evenbeeld van de allerhoogste God te dragen, en we zien nu ook in dat u geheel vervuld moet zijn van zo'n allerhoogste geest van God; want anders zou het immers onmogelijk zijn om ons die Saturnus-ster zo indrukwekkend te onthullen en van zo dichtbij te laten aanschouwen. Ja, heer en meester, wie zulke dingen heeft geschapen moet zo groot, machtig en wijs zijn, dat het al onze denkbare begrippen te boven gaat! Hem Zelf nader te leren kennen zou werkelijk veel en veel meer betekenen dan dat we dat wonderbaarlijke gezichtsver­mogen, dat we hadden, altijd zouden kunnen behouden en de talloze sterren van heel dichtbij zouden kunnen zien!

[3] Wij willen u en deze jonge man daarom nu ook met heelons hart vragen ons de eigenlijke Schepper van de hele geesten­ en materiewereld in zoverre waarachtig te leren kennen, dat wij ons van Hem een behoor­lijke voorstelling kunnen maken; ook willen wij -als de volgens uw woorden meest volkomen mensen en respectievelijk als ware kinderen van Hem -weten, wat wij tegenover Hem moeten doen om zo waardig mogelijk te leven als datgene, wat wij door Zijn wil reeds zijn en steeds meer moeten zijn. Want wij zijn ernstige mensen en hebben een moeilijk buigzame wil; maar wat wij eenmaal aannemen en behartigen wordt dan ook door rotsvaste mannen en niet door wispelturige mensen behartigd'

[4] IK zeg: 'Wel, zie, nu hebben we eigenlijk het punt bereikt waarvoor wij naar jullie toe zijn gekomen, en jullie zullen van ons de Schepper van al de talloze wonderwerken niet alleen nader leren kennen, maar zo volkomen als maar mogelijk is, alsook Zijn gemakkelijk te vervullen wil vernemen, omdat ieder mens pas door het volkomen vervullen van de goddelijke wil die hij heeft leren kennen, tot een waar, van alle wijsheid en kracht voorzien kind van de allerhoogste en enig ware God wordt. ­Wij hebben voorheen al eens enkele woorden laten vallen over de verwachte Messias van de joden. Ik zou nu graag van jullie geheel vrij je mening over deze joodse aangelegenheid willen vernemen. Spreek daarom zonder terughoudendheid!"

[5] HIRAM dacht enkele ogenblikken na en zei toen: 'Ja, ja, heer en meester in alle dingen en verschijnselen, wij hebben er eerder op de dag terloops over gesproken! Ik heb in de joodse boeken bijna alles gelezen wat er betrekking op heeft; alleen, alles klonk zo merkwaardig en was zo vol van allerlei mysterieuze, onbegrijpelijke beelden dat ik althans daar helemaal niet wijs uit kon worden! Bij gelegenheid stelde ik daar vragen over aan zeer intelligente joden en kwam maar al te gauw tot de overtuiging, dat ook zij daarover niet meer wisten dan ik, en daarom moet ik van wat ik er tot nu toe van begrijp jullie alleen datgene zeggen, wat deels ikzelf en deels ook andere zeer helder denkende mensen ervan denken.

[ 6] Wel, ieder volk op aarde is, afgezien van enkele hogere openbaringen, althans tot nu toe, min of meer de eigen schepper geweest van zijn religie, zijn zeden en gewoonten en zijn positieve verwachtingen en zal dat waarschijnlijk ook voor het grootste deel blijven! En dat schijnt ook met de joden het geval te zijn.

[7] Bij een groot volk gaat het met ongeveer negen tiende deel van de mensen meer of minder goed of heel slecht, en slechts een tiende deel kan zeggen: 'Behalve het sterven is het allemaal nog net uit te houden! ' Wat blijft er dan anders over dan om op een of andere manier het geloof van het arme volk leven in te blazen en het door allerlei uit de aangeboren menselijke poëzie ontsproten hoopvolle verwachtingen te troosten, ofwel met een Elysium aan gene zijde of met een wonderbaarlijke Messias (Redder) , die geheel identiek is met de eerste Godheid. Met die hoop gaat natuurlijk vol zalige verwachting de ene generatie na de andere het graf in en men rust dan heel gerust zonder geloof en hoop in de vriendelijke, koele moeder aarde. Ik voor mij heb hier niets op aan te merken; maar zoals de mensen het zich voorstellen is het volgens mijn oprechte overtuiging niet!"

 

203 Hirams voorstelling van de Messias

 

[1] (HIRAM:) 'Ja, een ware messias van de volkeren zou een zuivere leer zijn, waardoor de mensen zichzelf wat hun hele wezen betreft zouden leren kennen en daardoor dan ook God als de opperwijze, almachtige en liefdevolste grondslag van alles wat is; en die dan ook boven alles zouden moeten proberen hun nakomelingen deze kennis te laten behouden! En dat is het nu juist wat de wereld altijd weer ondermijnt, dat geen enkele leer, al is zij nog zo zuiver, ook maar vijfhonderd jaar zuiver kan blijven, en wel om die reden, dat ze door al te veel valse en onzuivere leren maar al te gauw vertroebeld wordt en omdat er zich bij iedere nieuwe leer, al is ze nog zo zuiver en levenswaar, ook maar al te gauw bepaalde oudsten en voorgangers vormen, waaruit een priesterkaste ontstaat die geen ploeg en geen spade meer aanraakt, maar alleen onderricht geeft, daardoor dan ook steeds meer gaat heersen en zorgeloos en zeer goed wil leven. Wel, hoe zo'n geprivilegieerde kaste dan de zuivere leer hanteert, laten ons de voorbeelden van alle ons nu bekende volkeren zien en het zou jammer zijn om daar ook nog maar één woord aan te verspillen! En zo is het mijn tegenover uw wijsheid natuurlijk zeer bescheiden mening, dat een mens, zoals u of ook deze jonge man hier, de eigenlijke echte messiassen van volkeren zouden kunnen zijn, omdat jullie de juiste levensware wijsheid daarvoor bezitten en meer dan genoeg hieruit voortvloeiende macht.

[2] Maar daarvoor zou menige grootscheepse voorziening getroffen moe­ten worden. T en eerste een schifting van alle tot op de bodem verdorven mensen, en dan ten tweede een totale vernietiging van alle huidige tempels, scholen, bedehuizen, priesters en leraren. Er zou geen enkel spoor moeten overblijven van de cultuur zoals die momenteel bestaat! Alleen mensen zoals jullie, en hier en daar nog enkele anderen, zouden moeten voortbe­staan en vooral zorg dragen voor het zuiver houden en verbreiden van ­laat ik zeggen - uw leer; dit zou met de grootste zorg moeten gebeuren, en al het andere wat met deze aarde heeft te maken, zou volgens ons voorbeeld opzij moeten worden gezet. Door zo'n ware Messiade zouden mettertijd alle mensen waarachtig geholpen zijn. Maar al het andere verbeteren en oplappen is en blijft voor het welzijn van de mensheid over het algemeen een vruchteloze inspanning.

[3] Ja, er zullen zich wel hier en daar grotere en kleinere gemeenschappen vormen die uw leer aannemen, begrijpen en ook een tijdlang zuiver zullen houden; maar al gauw zullen er ofwel, zoals wij hier een paar uur geleden hebben gezien, machtige wereldse booswichten op hen afkomen en hen bederven, of de gemeenschappen zullen nieuwe leraren en hoeders van deze nieuwe leer aanstellen, waaruit zich in de loop der tijd geheel dezelfde priesters zullen ontwikkelen als wij nu met duizenden tegelijk overal kunnen zien.

[4] Wil het aannemen van uw leer vruchten afwerpen dan is het bovenal nodig dat het menselijk gemoed zich geheel afwendt van alle materiële wereldse voordelen, welke dat ook zijn. Als de mensen zich nooit zullen willen verheffen boven de ploeg, spade, bijl en zaag om in hun noodza­kelijke levensbehoeften te voorzien, en nergens waarde aan hechten dan alleen maar aan de puur geestelijke, innerlijke levensontwikkeling, dan zou het kunnen gaan. Maar waar is dat nu nog mogelijk bij de huidige wereldcultuur van de mensen?! Wie ruimt de talloze materiële wereldse belangen uit de weg?

[5] En als uw nog zo goddelijk ware en zuivere leer in zo'n oud werelds moeras gezaaid wordt, zou ik wel eens willen zien wat voor een enorme hoeveelheid onkruid er op zal schieten midden tussen de edelste scheuten van uw gezaaide leerzaad! Bij ons,ja, als wij een eigen land zouden kunnen hebben dat afgesloten was en ver verwijderd van alle andere mensen, zou de leer zeker het langst zuiver blijven; maar in de rest van de wereld zou het haar waarschijnlijk niet zo goed vergaan!

[6] Dit is nu, zoals gezegd, mijn mening over de messias, waarop vooral de joden op hun manier tevergeefs hopen. Ik kan me ook behoorlijk vergist hebben; maar omdat volgens uw woord ieder mens zijn levensvervolma­king slechts bereiken kan door zijn persoonlijke inzet bij het bewerken van en richting geven aan zijn innerlijke gemoedsleven, heeft hij ook geen andere messias nodig dan zo een als u nu juist bent, namelijk een waarachtige en een op alle levensgebieden deskundige en vooral daardoor zeer wijze leraar. Al het andere is een dichterlijk drogbeeld en bevat evenmin een spoortje waarheid als een rozenstruik vol bloemen en dorens, waarvan de vrucht zo goed als geen vrucht is omdat ze de mens geen voeding geeft en voor iets anders niet of nauwelijks geschikt is. -Wat is uw mening over deze opvattingen?"

 

204 Messias en verlossing

 

[1] IK zeg: 'Wat de hoofdzaak betreft ben Ik het met jouw mening helemaal eens, maar met haar speciale opmerkingen over het opzetten, verspreiden en behouden van zo'n leer niet helemaal, ofschoon er in een bepaald opzicht ook wat dit betreft iets voor jouw mening te zeggen is.

[2] Wat jouw mening ten aanzien van een schifting van de mensen en al hun wereldse cultuurwerken betreft, wel, ten tijde van Noach heeft die voor de toentertijd bewoonde aarde op enige uitzonderingen na plaats gevonden. Deze werd door Mozes beschreven, ofschoon figuurlijk, maar een ware wijze die ook deskundig is in symboliek en analogieën kan er toch de zuiver historische gebeurtenis in terugvinden.

[3] Maar hoe was reeds na enkele eeuwen de mensheid, hoewel ze toch alleen maar afstamde van de meer dan vrome en wijze Noach?

[4] Ten tijde van Abraham werden Sodom en Gomorra alweer met de overige tien steden vanwege de grofste ondeugden door vuur en zwavel uit de hemel inclusief de mensen en het vee dermate vernietigd, dat er geen spoor van hen meer overbleef: Op de plaats van deze steden vind je nu de Dode Zee, waarin tot op dit uur geen dier kan leven, en ook de vogels vermijden het daaroverheen te vliegen.

[5] Ten tijde van Mozes is in het ontaarde Egypte jarenlang door de bekende zeven plagen meer dan tweederde van de mensen en het vee uitgeschift, en alle Israëlieten die als nakomelingen van de broers van Jozef een paar eeuwen eerder uit nood naar Egypte waren getrokken en zich onder de wrede farao alle onderdrukking en vervolging moesten laten welgevallen, werden, terwijl het de beste arbeiders van dit land waren, weggeleid, zodat het hele rijk daardoor in de grootste armoede en tegelij­kertijd in anarchie verviel. Maar langzamerhand herstelde het zich weer, werd rijk en machtig en oppermachtig en daarom ook weer met oorlog, hongersnood en pest getuchtigd. Als je het nu bekijkt, zul je zien dat het net zo is als de rest van de wereld!

[6] Door deze weinige, ware, echt gebeurde feiten zul je wel begrijpen, dat een schifting van de zondige mensheid absoluut niet zo'n positieve werking heeft als jij je dat voorstelt; want de verslechtering van een mens alsook van een heel mensengeslacht vindt haar oorzaak niet zozeer in een fundamenteel kwade wil van de mens, zoals jij dat nu denkt, maar veeleer in de voor het leven noodzakelijke gevoeligheid van de ziel, die te traag is om zich serieus op de erkende wegen van het licht te begeven.

[7] En omdat rust en niets doen de ziel zo goed bevallen, zoekt ze helpers en dienaren die voor haar werken of haar in ieder geval helpen. Daardoor wordt ze spoedig welgesteld, rijk en machtig en begint in haar voordeel te heersen, geeft wetten en schrijft allerlei dingen voor die voor haar het beste zijn. En zie, zo wordt ze dan meestal een voorname ziel die geen zin heeft om te werken, en dit is de reden dat de zeden van hele volkeren verslechteren, die door haar ziel steeds meer van het geestelijke afgewend en naar het materiële toegetrokken worden.

[8] Dus traagheid of de steeds toenemende lust tot ledigheid is en blijft steeds het begin van alle ondeugden, en deze eigenschap van de menselijke ziel is nu precies die kwade geest, die de Schrift 'satan' noemt. En daarin bestaat dan ook het erfelijk kwaad waaraan alle mensen lijden, en waarvan niemand hen kan bevrijden dan alleen een ware Messias, die uit de hemelen komt waar het volle leven en de hoogste werkzaamheid heerst.

[9] Want dat er onder de mensen van deze aarde een erfelijk kwaad bestaat, hebben reeds alle wijzen van de bekende aarde ingezien en begrepen; maar waaruit het bestaat en waardoor het te bestrijden is hebben ze niet ontdekt. En precies dit zal de taak van de Messias zijn, om door leer en daad de mensen van dit kwaad, waarvan de vrucht de dood van de ziel is, voor eeuwig te verlossen!

[10] Maar het zal voor de mens slechts dan ware en werkzame verlossing zijn, als hij de daarvoor aangewezen middelen heel precies en getrouw toepast, -anders zal hij na de komst van de Messias geheel dezelfde slechte mens zijn die hij voor die tijd was; want de uit de hemelen gekomen Messias zal niemand bevrijden van zijn erfelijk kwaad dan alleen degene die volgens Zijn leer precies zo in alles zal leven als de leer het voorschrijft. Niemand moet van Hem een bepaalde magisch wonderbaarlijke werking met betrekking tot de verlossing van het bekendgemaakte erfelijk kwaad verwachten!

[11] Wel zal de Messias, om te getuigen dat Hij het is, grote wonderen verrichten; maar deze zullen op zichzelf voor niemands ziel nuttig en dienstbaar zijn, maar ze zullen alleen het geloof wekken en de ziel aansporen tot de daad volgens de leer die wordt gegeven.

[12] De Messias zal zodoende lijken op een rijke en goede huis­ en gastheer, die een groot maal voor de gasten toebereidt en zijn knechten en dienaren naar alle plaatsen, wegen, straten en stegen stuurt om vriendelijk allen uit te nodigen om te komen en deel te nemen aan het grote gastmaal. Armen en rijken, kleinen en groten, zwakken en sterken, en ook machtelozen en machtigen zullen de uitnodigende stem horen uit de mond van de boden. Die zullen komen, zullen ook verzadigd worden, maar op hen die niet willen komen, zal geen dwang worden toegepast om te komen. Of ze komen of niet komen zal voor de gastheer niet uitmaken; maar de zegen van de grote maaltijd zullen natuurlijk alleen diegenen krijgen, die aan de uitnodiging gevolg hebben gegeven.

[13] Het gastmaal zal de leer van de Messias zijn. Wie hiernaar zal luisteren en er dan naar handelt, zal een werkelijk deelnemer zijn aan het grote gastmaal en de zegen daarvan ten volle ontvangen; maar voor iemand die de leer wel wil aanhoren maar haar niet actief in praktijk wil brengen, zal deze zijn als een goed gedekte tafel voor iemand die niets eet van alle goede spijzen, en voor wie het dan geen verschil maakt of hij als genodigde naar het gastmaal komt of niet. Wel, daar heb je nu de Messias, zoals Hij is, zal zijn en zal blijven! - Wat zeg je nu van zo'n ware Messias?"

 

205 De verklaring van het begrip Messias

 

[1] HIRAM zegt: 'Nu ja, dat is immers ook wat ik zeg! De mensheid moet overeenkomstig de volste levenswaarheid geheel van de basis af onderwe­zen worden en dan aangespoord worden tot daden die streng volgens de leer zijn, dan zal ze ook gemakkelijk verlost worden van het helaas grootste erfelijke kwaad dat de naam 'traagheid' draagt, en daardoor ook van alle andere daaruit ontspringende kleinere euvels a ah lichaam en aan ziel.

[2] En in dat opzicht zou U inderdaad een Messias zijn die niets meer te wensen over liet, omdat U het erfelijk kwaad vanuit de wortel het beste kent! Nu, misschien vergis ik me hierin wel; maar ik ben toch weer van mening dat een andere Messias ook geen andere leer aan de mensen zou kunnen geven dan U, aan wie waarlijk alle dingen, zaken en omstandig­heden van alle mensen en schepselen bekend zijn en aan wie ook alle krachten van de natuur en alle geesten en goden van alle luchtstreken geheel en al trouw, gehoorzaam en onderdanig zijn. Eerlijk gezegd, voor ons hier bent U en die jonge man daar een volledig ware Messias; wat de andere vele mensen van de aarde betreft, die gaan ons nog minder dan niets aan. Als U niet goed genoeg voor hen bent, dan moeten ze er maar een uit Indië, Perzië of Egypte over laten komen!

[3] Wat betreft Uw leer als ware grondleefregel voor de aardse mens die een lichaam en een ziel heeft, geloof ik deze wat het basiselement betreft aardig te begrijpen! De grondslag waarop het gehele systeem van het leven schijnt te berusten is en blijft eeuwig de liefde tot God, respectievelijk tot U, en van daaruit de ware onbaatzuchtige liefde voor de naaste, waarbij geen uitzondering gemaakt mag worden, op wat voor terrein een behoefte ook ligt van iemand die werkelijk hulp nodig heeft. Als men vast op dit fundament blijft staan en hiernaar zoveel men kan werkzaam wordt, moet het wel lukken om binnen de kortste tijd althans van het belangrijkste erfelijk kwaad verlost te worden! -Heb ik juist gesproken of niet?"

[4] IK zeg: 'ik wist wel dat je er uit zou komen; want een ware wijze is voor een natuurlijk mens, die zonder wijsheid is, altijd een ware Messias, dat wil zeggen, hij is een bemiddelaar (MESZIAZ) tussen het puur menselijke verstand en de goddelijk-geestelijke wijsheid, en het verstand vindt zo­doende pas door de MESZIAZ de ingang naar de goddelijke wijsheid en wordt één met die wijsheid.

[5] Hoe wijzer nu de bemiddelaar is, des te betere resultaten zal hij ook zeker behalen bij degene die hij leidt. En bewandelt zijn leerling dan vastberaden de wegen van het innerlijk geestelijk licht, dan zal hij ook in het licht blijven en zich het leven van het licht eigen maken, waarop geen dood kan volgen, omdat het leven van het geestelijk licht de eeuwige, onveranderlijke en onvergankelijke waarheid is, die datgene wat zij is ook eeuwig moet blijven; want twee en nog eens twee zal in alle eeuwigheid als som vier hebben.

[6] En zoals het met deze slechts als voorbeeld dienende waarheid is, zo is het met alle goddelijk-geestelijke waarheden uit de hemelen. Ze zijn en blijven eeuwig, en alleen zij zijn het eigenlijke ware leven, omdat ze zonder leven ook geen waarheden zouden zijn. Zo kan een ziel wanneer ze eenmaal geheel in zulke waarheden is binnengegaan, nooit meer dood gaan en heeft, omdat ze zelf licht en waarheid is, ook het leven in zich en het leven is dan geheel haar eigen bezit, en dat is dan natuurlijk het resultaat van een waarachtige bemiddelaar .

[7] En je hebt, Mijn beste Hiram, dan ook helemaal gelijk datje Mij voor een echte bemiddelaar en verlosser houdt. Maar in de Schrift staat dat de beloofde bemiddelaar een Zoon van de allerhoogste God zal zijn! Daarom zou voor een ware, grote bemiddelaar tussen de gevallen mensheid van de aarde en de allerhoogste geest van God een puur aardse zoon, ook al zou deze nog zo wijs zijn, niet voldoende zijn! Hij zou dan toch wel ten volle de goddelijke natuur en goddelijke eigenschappen in zich moeten dragen en deze, waar het nodig is, ook openlijk naar buiten tonen! - Hoe denk jij hierover?"

 

206 Hirams getuigenis over de Heer

 

[1] HIRAM zegt: 'Wel, is dat bij U dan soms niet het geval?! Wie zoals U in feite met alle goddelijke eigenschappen is uitgerust, mist ook de goddelijke natuur niet; en wie deze heeft, is ook een ware Zoon van de Allerhoogste. En de Allerhoogste moet wel een allerhoogste vreugde aan zo'n Zoon beleven en door deze vreugde ook volledig één zijn met Hem.

[2] Want omdat God een zuiverste en almachtige geest is, vervuld van de diepste wijsheid, kan Hij immers ook alleen Zijn vreugde aan datgene beleven wat in de hoogst mogelijke graad op Hem lijkt, en niet aan de vleesdamp van verbrande ossen, kalveren en schapen. U lijkt echter bijzonder veel op Hem en in de geest bent U zelfs vrijwel Hemzelf. Wat is er nog meer nodig om als tijdelijke aardse mede-zoon ook tegelijk een volmaakte Godszoon te zijn?! Bij U, Heer en Meester, is dat echter onmiskenbaar het geval en daarom kunt U ook de middelaar van alle volkeren naar God toe zijn, geheel afgezien van het feit dat U ons in deze verborgen hoek van de aarde bezocht hebt, alsof wij de enige mensen op aarde waren waarvoor U in volle ernst het plan had opgevat om ze te verheffen tot Uw geest.

[3] Nu, Heer en Meester, heb ik mijn opvatting over de Messias in het algemeen alsook in het bijzonder en qua toepassing op Uw persoon uiteengezet, en ik zoals ook Aziona zijn het hierin nu volkomen eens.

[4] Ik, van geboorte een heiden, weet van de joodse godsdienst slechts zo veel als ik gedeeltelijk van Aziona en deels ook van andere joden heb vernomen. Vooral in deze tijd wordt door de joden over een Messias gesproken omdat de Romeinse onderdrukking hen niet aanstaat en daarom is het begrijpelijk, dat zij zich allerlei belachelijke en wonderlijke voorstel­lingen van Hem maken en Hem zo naar deze wereld laten komen. Alleen, vanwege de Romeinen hoeft er nog lang geen Messias naar de joden te komen; want de Romeinen zijn in menig opzicht zelf een soort kleine Messiassen voor de joden, met name voor de armen, wier laatste druppel bloed zonder de bescherming van de Romeinen allang door de dienaren van de tempel zou zijn uitgezogen.

[5] Maar juist vanwege de te brutale tempeljoden die al het hogere, zuivere en ware met de smerigste voeten treden, en vanwege de joodse volken die door hen onwetend en dom zijn gemaakt, is een Messias van Uw soort nu reeds in de hoogste graad noodzakelijk en voor de armen een waar heil uit de hemelen. -Ik heb nu gesproken, Heer en Meester; wilt U nu ook weer een paar woorden tot ons spreken!"

[6] IK zeg: 'Ja, Ik moet eerlijk bekennen dat Ik jullie wat dit betreft niet veel meer hoef te zeggen; want jullie beiden vatten nu alles vanuit zo'n juist standpunt op, dat hierover weinig of niets meer te zeggen valt! Waarlijk, zoveel juist begrip heb Ik in heel Israël niet gevonden! Ik ben daarom ook in alle waarheid dat, waarvoor jullie beiden Mij houden. Maar nu hebben alleen jullie pas het heil van jullie leven herkend; er zijn in deze plaats echter meer mensen die bij jullie horen. Hoe willen jullie hun dat bijbrengen? In één keer, plotseling, mogen jullie dat niet doen, maar stukje bij beetje, omdat anders hun vrije wil grote schade zou ondervinden; maar dan blijft nog de vraag hoe jullie dat aan zullen pakken"

[7] AZIONA zegt: 'Dat zal natuurlijk een beetje moeilijk zijn; want de anderen zijn nog meer cynici dan wij! Maar komt tijd komt raad, het zal wel lukken. Ik ben van mening dat het ook op geloofsgebied iets gemak­kelijker is om met intelligente mensen om te gaan dan slechts met lichtgelovigen, die wel gauw iets als geheel waar aannemen, maar later helemaal niet in staat zijn om te beoordelen wat ze hebben aangenomen. Deze mensen hier kopen echter nooit een kat in de zak, maar ze bekijken de waar van alle kanten bij het licht; en als ze er dan een gunstig oordeel over kunnen vellen, nemen ze een echte en goede zaak ook tegen elke prijs aan. En daarom geloven wij dat wij met onze verwanten en metge­zellen het ook wel gemakkelijk en goed zullen redden.

[8] Het begint nu ook in het oosten al echt te dagen, spoedig zal het zeer druk worden in de baai, -want men moet hier vóór zonsopgang gaan vissen als men iets wil vangen; overdag vissen loont de vele moeite en het werk niet. De buren beginnen zich al te roeren om het visgerei klaar te maken. Ook wij beiden moeten nu vlug aan de slag, opdat we een vers ochtendmaal krijgen. Omdat wij gedurende deze nacht van U zoveel heerlijks voor onze ziel hebben buitgemaakt, is het nu voor ons ook een eerste plicht om ervoor te zorgen dat jullie hier goed verzorgd worden, niet alleen tengevolge van jullie wonderbaarlijke vrijgevigheid maar ten­gevolge van onze verhoogde activiteit "

[9] IK zeg: 'Laat het maar! Dat jullie vis genoeg zullen hebben, daar zal voor gezorgd worden! Maar als jullie dan toch iets willen doen, raap dan eerst de hier in het rond liggende lansen, spiesen, zwaarden en kettingen op en breng ze in veiligheid; ruim daarna ook het schip leeg en neem de kostbaarheden in ontvangst! Daarna zullen jullie het schip heel goed kunnen gebruiken als jullie op grotere schaal gaan vissen. Breng de beide vissers die hier verblijven nu hierheen, opdat ze van Mij instructies krijgen hoe ze zich voortaan altijd te gedragen hebben!"

 

207 Het strandgoed wordt verzameld en opgeborgen

De nieuwsgierigheid van de dorpsbewoners

 

[1] Nu gingen Hiram en Aziona naar de hut en brachten direkt de beide vissers naar de Heer. Daarna wekten ze hun familieleden in hun hutten in de buurt en begonnen met het werk dat hun opgedragen was. Hun vrouwen en kinderen verbaasden zich natuurlijk buitengewoon over zulke kostbare geschenken en waren vol vragen en gedachten.

[2] Maar AZIONA en HIRAM zeiden: 'Nu moet er eerst gewerkt worden, de nodige verklaringen komen pas daarna!"

[3] Toen werd er monter opgeruimd en het werk was spoedig ten einde. Er werd ook meteen wat visgerei in het schip gebracht en de al tamelijk volwassen kinderen van Aziona en Hiram gingen meteen vissen en vingen in korte tijd een groot aantal zeer edele en grote vissen, zodat ze hun bassins die ze in het water hadden afgezet, bijna helemaal vol hadden.

[4] Ik had intussen de beide vissers zeer ernstig op het hart gedrukt, dat ze in hun hele leven nooit meer, ook niet als ze alle schatten van de wereld zouden krijgen, ook maar het kleinste verraad tegenover iemand moesten plegen. Daarna bezorgde Ik hun een oude maar nog goed bruikbare vissersboot van Aziona en gebood hun om te vertrekken en niemand te vertellen waar ze vandaan kwamen en waar het grote schip gebleven was. Want degenen wier eigendom het was, bestonden niet meer en degenen, aan wie het nu toebehoorde, bezaten het als eigendom volgens het strandrecht met alles wat het bevatte.

[5] De beiden bedankten Mij, beloofden heilig om heel hun leven de belofte te houden, gingen aan boord van hun boot en gingen er zo snel ze konden vandoor. Ze hadden er verscheiden uren voor nodig om thuis te komen, waar ze slecht ontvangen werden omdat ze geen enkele betaling mee naar huis brachten; want beiden hadden kwade vrouwen en moesten toen een week lang al het mogelijke doen om met vissen het verzuimde in te halen. Ze werden weliswaar bestormd met allerlei vragen -zoals: waar waren jullie en wat hebben jullie gedaan -maar ze zwegen als vissen in het water en gaven niemand uitleg en antwoord.

[6] Nadat Hiram en Aziona alles hadden ondergebracht, kwamen ze Mij van gans er harte bedanken voor de grote en kostbare strandbuit en vroegen Mij naar Mijn wensen voor het morgenmaal.

[7] IK zei: 'Breng wat jullie hebben, vissen die vers zijn en vanochtend gevangen werden, bovendien brood en wat wijn! Doe zoveel, dat ook jullie betere buren er aan kunnen deelnemen en nodig hen daarvoor uit! Bij het morgenmaal zullen we dan enkele buitengewoon belangrijke en gewichtige dingen bespreken en uitleggen. Ik zal voor jullie een goed begin maken met het bekeren van je buren en zo jullie werk aanzienlijk lichter maken. Nu kunnen jullie gaan en je zaken in orde maken! Ik ga nu echter met Mijn leerlingen een uur rusten"

[8] Beiden gingen nu, bereidden in de keuken alles voor en gingen toen zelf naar de buren die gedeeltelijk nog met de vissen bezig waren en brachten de bewuste uitnodiging voor het morgenmaal aan hen over. De buren waren heel verbaasd en tegelijk opgetogen over zo'n uitnodiging en vertelden meteen over hun verbazing wat betreft hun ongewoon rijke visvangst, die nu voor een maand lang verder werken overbodig maakte, zodat ze nu tijd wonnen om hun woningen een beetje te repareren.

[9] AZIONA zei: 'Dat zal nu des te gemakkelijker gaan omdat wij vannacht, terwijl jullie rustig sliepen, een groot aantal voor het bouwen noodzakelijker werktuigen als goede buit in ons bezit hebben gekregen!"

[10] De buren vroegen wat er in deze nacht dan gebeurd was; want ze hadden in hun hutten zelfs in hun slaap een hevig gehuil en geschreeuw vernomen. Ook was het hun voorgekomen alsof het de hele nacht zo half licht was geweest. Enkelen van hen waren wel hun hut uitgegaan om te zien wat er aan de hand was, -maar ze hadden vanwege de kleine heuvels en hopen losse stenen tussen de hutten niet kunnen ontdekken wat het was. Ze hadden zich stil gehouden, deels hun hutten en vrouwen en kinderen bewaakt en ook met de gebruikelijke cynische gemoedsrust daarbij gedacht: 'Wel, de spoedig aanbrekende dag zal ons daarover wel de nodige opheldering geven!"

[11] Toen zei HIRAM: 'Ja, dat zal hij ook! O broeders, dat was een nacht, zoals we nog nooit hebben beleefd en waarschijnlijk ook nooit meer zullen meemaken! Maar laten we het er nu niet verder over hebben; bij het morgenmaal aan de tafels van Aziona zal jullie het een en ander duidelijk worden! Nu echter moeten jullie je klaar maken; want het morgenmaal zal niet lang op zich laten wachten!"

[12] EEN van hen vroeg: 'Maar er zijn gisteren toch vreemden, misschien joden of Grieken, per schip bij Aziona gekomen! Wat zijn dat voor mensen? Zijn ze er nog, of zijn ze al weer weg? Hebben deze mensen vannacht soms zo'n spektakel gemaakt?"

[13] HIRAM zegt: 'Maak je daar maar niet druk over! Die bewuste vreemden zijn in veel opzichten ons geluk, het zijn mensen van de edelste en volmaaktste soort en ze blijven vandaag en waarschijnlijk nog enkele dagen bij ons en zullen vandaag het morgenmaal met ons gebruiken. Ze zijn buitengewoon wijs en hebben een wonderbaarlijk machtige wil. Kortom, ze zijn vooral datgene, wat men anders in de waarste zin van het woord van de volmaakte goden zegt, namelijk dat ze hoogst wijs zijn en dat alle wetten van de natuur zich onvoorwaardelijk moeten buigen voor de macht van hun wil. Hiermee hebben jullie heel in het kort een beschrijving van de vreemden! Maar jullie moeten vooral geen vrees voor hen hebben; want het zijn buitengewoon goede en gemoedelijke mensen die iedereen alleen maar het beste en nooit iets slechts aandoen! En zorg nu dat jullie klaar zijn.’

 

208 De voorbereidingen voor het morgenmaal

 

[1] Toen de buren dit van Hiram vernomen hadden, maakten ze zich onmiddellijk klaar en kwamen met Aziona en Hiram naar ons toe.

[2] Maar toen ze ons voor de hut van Aziona nog slapend aantroffen zei EEN van hen: 'Ah, die slapen nog; dan kunnen we nog snel even naar huis gaan en onze familieleden vertellen wat ze voor de hele dag te doen hebben!"

[3] AZIONA zegt: 'O, laat dat! Die zullen wel weten wat ze te doen hebben; want mijn gasten zullen daar wel voor zorgen, zoals ze ook gisterenavond gezorgd hebben dat er overal vuur op de haarden kwam om de vissen te koken, en er in ieder huis voldoende zout kwam."

[4] 'Wat', zegt een BUURMAN, 'hebben die vreemden dat gedaan?! Nu, dat moeten dan wel buitengewone magiërs zijn! Die hebben ons zeker ergens in onze nood op een van onze reizen leren kennen, hebben misschien ergens in Caesarea Philippi bij de Romeinen naar ons geïnformeerd en zijn gekomen om ons te bezoeken en ons misschien ook een beetje uit de nood te helpen!"

[5] AZIONA zegt: 'Ze kennen welons hele doen en laten, maar op onze reizen hebben ze ons persoonlijk nooit gezien of ergens bezocht en het zijn allesbehalve magiërs, waarvoor ik ze in eerste instantie ook heb gehouden. In de loop van de dag heb je nog ruimschoots gelegenheid om te weten te komen wie zij, en vooral ook hun meester, zijn. Kort en goed, vooral de meester is iemand zoals er nooit eerder een heeft bestaan zolang de mensen op deze aarde denken en hun daden hebben opgetekend op de ijzeren tafels van het grote wereldgebeuren. Dat is voor het ogenblik genoeg; denk erover na! Ik moet nu in de keuken gaan zien hoe het met het morgenmaal is gesteld "

[6] Aziona gaat nu naar binnen en ziet dat zijn mensen daar zeer druk bezig zijn met alles te bereiden en klaar te maken, de haard brandt dat het een lust is en alle roosters, braadspitten, potten en pannen zijn volgepropt met vissen die ontgraat zijn op de in het morgenland gebruikelijke manier. Ook is er geen gebrek aan welriekende kruiden, waarmee de vissen op smaak gebracht worden. Aziona kijkt ook in de provisiekamer hoe het gesteld is met het benodigde brood. Hij vindt alle planken vol en er zijn verscheidene grote kruiken en andere kostbare vaten, die een buit zijn uit het schip en vol zijn met de beste wijn.

[7] En AZIONA roept heel verrukt: 'O Heer, U .alleen zij lof en eer; want dit alles is enkel Uw goedheid en macht!"

[8] Zijn vrouw hoorde dit echter en zij vroeg hem welke heer hij eigenlijk bedoelde; want tot nu toe had ze gedacht dat ze vrije mensen waren die geen heer boven zich hadden.

[9] Maar AZIONA zei: 'Jij bent een vrouw en daarom dom en je weet niets behalve hoe je vis goed klaar kunt maken. Wie heeft ons dit alles hier dan bezorgd? Kijk, Hij die dat gedaan heeft is ook onze Heer en onze grootste weldoener. En vraag nu niet verder, maar doe je werk goed!"

[10] Toen werd de vrouw dadelijk muisstil, want ze wist dat bij dergelijke gelegenheden met haar man niet veel te praten viel en weinig te beginnen was. Alleen het woord 'Heer' ging haar niet meer uit haar hart en ze dacht er heel diep over na.

 

209 Aziona en Hiram in gesprek met hun buren

 

[1] Aziona kwam weer bij zijn buren terug, die ondertussen voor het grootste deel al een plaatsje op het grasveld hadden gevonden. Hiram vroeg hem of het maal al gauw klaar zou zijn en of men iets zou doen om degenen die nog sliepen te wekken, zodat ze hun morgenmaal konden gaan gebruiken. .

[2] AZIONA zegt: 'Ik denk dat dit bij deze mensen volkomen onnodig zal zijn; want hun boven alles wakkere geest slaapt zeker nooit en weet alles wat er is en gebeurt en daarom zal het hem ook zeker niet ontgaan wanneer het maal volledig gereed zal zijn!"

[3] HIRAM zegt: 'Ja, ja, je hebt gelijk; die waken in hun slaap meer dan wij overdag, hoe wakker we ook zijn! Laten we daarom wachten tot ze wakker worden; we hebben immers tijd genoeg!'

[4] Een ANDERE BUURMAN zegt: 'Denk jij, Hiram, dat zij nu in hun slaap ook alles horen en zien wat er om hen heen gebeurt?"

[5] HIRAM zegt: 'Niet alleen wat hier is en gebeurt, maar ook wat er nu in de hele wereld, zelfs wat er nu in de gehele oneindigheid is en gebeurt ­eeuwigheden geleden gebeurd is en over eeuwigheden zal gebeuren!"

[6] DE BUURMAN zegt: 'Vriend Hiram, heeft de hitte van de zon soms te sterk op je hersenen ingewerkt? Jouw woorden zijn immers zo buitenge­woon verward, dat we allemaal in ernst medelijden met je beginnen te krijgen. Wie van alle sterfelijke mensen kan zich ooit een voorstelling maken van de oneindigheid der ruimte, wie van de eeuwige duur van de tijdstroom? Deze mensen zeker evenmin als wij, -en wanneer ze slapen al helemaal niet! Wel, ze mogen dan wel werkelijk wijs zijn en een machtige wil hebben; maar volledige kennis van de oneindigheid der ruimte, van de eeuwige tijd, de krachten, het licht en wezen van het leven kan geen enkele beperkte wijze op deze aarde bevatten, en dus ook deze vreemde­lingen zeker niet!

[7] En of er werkelijk ergens een goddelijk wezen bestaat dat door zijn kennis volledige duidelijkheid heeft over deze begrippen is een grote vraag, die tot nu toe ook zeker nog geen enkele sterfelijke wijze zo heeft beantwoord, dat andere mensen voldoende inzicht hebben om van zichzelf te kunnen zeggen: 'Nu hebben we ook daarover minstens enig idee!'

[8] Ja, beste Hiram, over deze begrippen is in Athene op de hoge school, die ook ik bezocht heb, veel gesproken, maar altijd zonder het geringste ook maar enigszins voldoende resultaat. Wat was de conclusie aan het eind van de vele besprekingen en redevoeringen?: Dat het de grootste overwin­ning van een wijze is, als hij inziet dat hij helemaal niets weet, en dat hijzelf als wijze niet eens op de onderste trap van die tempel staat waarin de godin van de wijsheid haar schatten achter stevige sloten en grendels bewaart!

[9] Ja, mijn beste vriend, over dit punt is met mij een beetje moeilijk te praten! Maar laten we er maar over ophouden; de gasten beginnen zich te roeren en ze moeten ons bij hun ontwaken niet aantreffen in een verhan­deling over de begrippen van het onmogelijke!'

[10] HIRAM zegt: 'Jij bent nu weliswaar de rotsvaste oude Griek en denkt ­dat mijn hersenen schade geleden hebben door de zon; maar hierin vergis je je geweldig! Over twee uur zul je hopelijk anders oordelen en spreken! Want wat er allemaal achter deze mensen schuilgaat zul je je pas dan iets beter kunnen voorstellen, wanneer je enige tijd met henzelf contact gehad zult hebben. Ik ben toch ook geen windwijzer en onze leider Aziona net zo min; maar wij zijn nu beiden geheel andere mensen geworden en hebben Diogenes geheel over boord geworpen. Hetzelfde zal zeker ook bij jou en bij alle anderen gebeuren. -Maar nu richt de Meester zich op en ook Zijn leerlingen, en nu moeten we Hem dadelijk vragen of Hij het morgenmaal al wil gebruiken"

[11] IK zeg: 'Wacht nog tot de zon boven de horizon verschijnt en zet dan het maal op tafel"

[12] Nu beginnen ook de leerlingen zich te roeren en op te staan uit het gras en van de banken. Enkelen gaan meteen naar de zee om zich te wassen; Ik doe dat echter niet en Aziona komt snel naar Mij toe om te vragen of Ik waswater nodig heb.

[13] Maar IK zeg tegen hem: 'Vriend, al dit water kwam uit Mij; waarom zou Ik het nemen om Mij te wassen? Maar om niemand aanstoot te geven, kun je Me een kruik vol bronwater brengen!'

[14] AZIONA haast zich en zoekt een lege kruik, maar vindt er geen; want alle kruiken en andere vaten zijn tot de rand toe gevuld met de beste wijn!

[15] Heel verlegen komt hij terug en zegt: 'O, Heer, vergeef me! Er is niet één vat in de hele hut dat niet tot aan de rand toe gevuld is met wijn!"

[16] IK zeg: 'Wel, breng Me dan maar een met wijn gevuld vat, dan was Ik Me een keer ook met wijn!"

[17] Snel was Aziona er met het vat wijn en Ik waste Me ermee.

[18] Toen drong de kostelijke geur van de wijn in de neus van de gasten en SOMMIGEN zeiden: 'Nu, dat is wat wij noemen nog heerlijker leven dan een patriciër in Rome! Want dat is ongekend voor ons, dat iemand zich ooit in zo 'n kostelijke wijn heeft gebaad, hoewel wel in andere welriekende oliën en wateren!"

[19] Maar toen Ik Aziona het vat weer in handen gaf, was het even vol als het eerst was, ofschoon het bij het wassen leek of Ik iedere druppel eruit gebruikt had. Aziona liet dat meteen aan de buren zien en deze waren stom van pure verbazing.

 

210 Epiphanes, de filosoof

 

[1] Een van hen, die eerder met Hiram over de begrippen 'oneindigheid', eeuwigheid enzovoort had gesproken en EPIPHANES heette, zei nu tegen Hiram: 'Wel, dat is al zo'n echt Perzisch staaltje, dat hem zeer goed gelukt is! Maar één ding begrijp ik niet en dat is: waar haalde Aziona die kostelijke wijn en dat kostbare vat vandaan?"

[2] HIRAM zegt: 'Ja, mijn vriend Epiphanes, ik zegje dat dit louter wonderen zijn van de wil van die Ene, die Zich zojuist met de wijn heeft gewassen! Hoorde je niet wat hij Aziona ten antwoord gaf toen deze Hem vroeg of Hij water nodig had?"

[3] EPIPHANES zegt: 'Ja, dat heb ik gehoord; dat had echter ook geheel het karakter van die Indo Perzische magiërs! Want die verstaan ook de kunst om zich direct met grootse en machtige woorden aan de leek voor te doen als scheppers van het vuur, het water en allerlei andere dingen, en lopen dan met een aureool rond dat iemand als Zeus zich amper zou geven als hij zou bestaan en de aarde zou betreden. Wel, je hebt het immers zelf gezien in Memphis, met wat voor een verschrikkelijk pathos de magiërs daar hun voorstellingen gaven! Uiteindelijk hadden ze zelfs ook ons verstand voor ruim driekwart om de tuin geleid en wij waren al bijna zover dat we hen zouden aanbidden. leder die iets buitengewoons tot stand kan brengen, kan ook met een goed geweten grootse dingen over zichzelf zeggen; en bij hem zal dat wel niet minder het geval zijn! Maar wat me hier nu echter werkelijk opvalt is, zoals ik al opmerkte, de wijn. Waar heeft Aziona die vandaan gehaald?"

[4] HIRAM zegt: 'ik had je dat daarnet al willen zeggen, maar je bent me te vroeg in de rede gevallen. Kijk, Hij hier, die tegen Aziona zei: ' Alle wateren van de aarde en ook van de hemelen komen van Mij; hoezo zou het Mij tot waswater moeten dienen?', heeft de wijn enkel en alleen door Zijn wil uit het water geschapen, en nu zelfs uit de lucht; want het vat had Hij eerst helemaal leeg gemaakt: -Wel, wat zegje daarvan?'~

[5] EPIPHANES zegt: 'Ja, als dat zo is, dan zou dat inderdaad heel bijzonder zijn! Er moeten weliswaar bepaalde magiërs uit Indië geweest zijn die een buitengewone kracht in hun wil en in hun blik hadden, zodat ze de wildste dieren ogenblikkelijk dermate in hun ban konden krijgen, dat deze als dood op één plek moesten blijven staan en met zich laten doen wat zo'n magiër wilde; ook de winden, wolken en bliksems schijnen ze werkelijk hun wil op te kunnen leggen! Dat is dus al eens gebeurd. Wel, of ze van water of lucht ook de beste wijn kunnen meken weet ik werkelijk niet; maar zoveel weet men van de oude magiërs wel, dat ze water in bloed, en regen in louter kikvorsen hebben kunnen veranderen. Alleen is daar natuurlijk wel een sterk geloof voor nodig; want zoiets hebben we nog nooit gezien. Maar dit hebben wij nu zelf gezien en we kunnen dus in ieder geval als volgt denken: Als dit mogelijk is, kan ook het andere mogelijk geweest zijn. Maar we zullen nu hierover niet verder oordelen. Aziona komt reeds met de maaltijd en wij bespeuren al honger, laten we daarom verdere besprekingen voor later bewaren!"

[6] Men wordt nu voor de maaltijd geroepen. Allen nemen plaats aan de vergrote tafel en beginnen op Mijn uitnodiging flink toe te tasten en te eten. De vissen zijn spoedig op en dan wordt er brood en wijn opgediend.

[7] Als de buren, die men nog als leken kan beschouwen, het buitenge­woon heerlijk smakende brood en de even voortreffelijke wijn proeven, worden ze pas opgewekt en Epiphanes zegt met onderzoekende blik: "Ja, nu begin ikzelf te geloven, dat we het hier niet met gewone en natuurlijke magie te doen hebben; want van zoiets heeft de mensheid volgens mijn nogal omvangrijke kennis nog nooit gehoord! O, die wijn is werkelijk oneindig goed!"

[8] IK zeg: 'Het komt goed uit, dat je met het begrip 'oneindig' bent gekomen! Want daarstraks heb je Hiram al verweten dat hij zijn hersenen verbrand had, omdat hij er met jou over begon te spreken dat de macht van Mijn wil doorwerkt in de gehele oneindigheid van de ruimte en de gehele eeuwigheid van de tijd, en hoe ook in Mij alle kracht, al het licht en al het leven verenigd is, en hoe dan ook alles wat de oneindige ruimte in geestelijk en natuurlijk opzicht vervult, enkel en alleen uit Mij is voortgekomen. Wat denk jij daar nu bij jezelf over? Wat versta jij onder de begrippen: oneindigheid, eeuwigheid, ruimte, tijd, kracht, licht en leven?

[9] Want weet je, beste vriend, als men tegen iemand zegt dat hij door de zon verbrande hersenen heeft wanneer hij zich ermee bezig houdt om dergelijke grote en veelzeggende begrippen zelfs op een buitengewoon mens te betrekken, dan moet men zelf nog betere begrippen hebben; want alleen dan kan men tegen zijn buurman zeggen dat hij verward is, als men zelf wat een bepaalde kwestie betreft betere inzichten heeft. Vertel jij Me daarom nu wat jij over de zojuist genoemde begrippen denkt!'

[10} EPIPHANES wordt door deze vraag van Mij een beetje verlegen, maar vermant zich dan toch spoedig en zegt: 'Ja, goede meester, om iemand daarover duidelijke uitleg te geven zou voor iedere sterveling wel eens een van de grootste onmogelijkheden kunnen zijn; want hier is werkelijk letterlijk van toepassing, dat niemand een ander kan geven wat hijzelf helemaal niet bezit!

[11] Hoe kan de beperkte, kleine mens de oneindige ruimte ooit bevatten? Hij kan met zijn gedachten vlucht nog zo zeer in alle richtingen in de diepten van de eeuwige ruimte dringen, dan blijft hij toch in vergelijking tot de onbeperkte totaliteit van de ruimte steeds op hetzelfde punt, dat tegen de totaliteit van de eeuwig oneindige ruimte toch zoveel als helemaal niets is; en om dezelfde reden kan een mens de tijd naar de toekomst of naar het verleden nooit bevatten, omdat hij ook in zijn ontstaan, bestaan en vergaan, even begrensd is als in de ruimte.

[12] Dat men wel iets kan zeggen over een beperkte ruimte en over een afgemeten en begrensde tijd, weet men van oudsher uit ervaring; want het begrensde kan iets wat aan hemzelf verwant is, wel vatten, maar nooit iets wat in de hoogste graad niet aan hem verwant is. En bijna hetzelfde geldt voor het bevatten van de begrippen 'kracht', 'licht' en 'leven'. Wel bezit de mens kracht, licht en leven; maar tot nog toe is geen enkele wijze in staat geweest om hiervan een duidelijke en geheel en al begrijpelijke definitie te geven en zodoende ook ik niet, omdat ik bij alles wat ik ben het minst een wijze ben. U, goede meester, heeft mij gevraagd en ik heb u geantwoord. Als u ons deze begrippen volledig bevredigend kunt uitleggen, zullen wij u daarvoor zeer dankbaar zijn."

 

211 De mens als onvergankelijk wezen

 

[1] IK zeg: 'Goed dan, Ik zal het proberen, let dus goed op! Jij beweert namelijk dat datgene wat op zichzelf begrensd is, het onbegrensde niet en nooit kan bevatten; en toch zeg Ik je dat ieder mens, alsook de eeuwige ruimte die hem omgeeft, het oneindige en eeuwige in zich bergt en wel in iedere vezel van zijn materiële lichaam, laat staan in zijn ziel en heel in het bijzonder in zijn geest.

[2] Stel je de tot in het oneindige gaande deelbaarheid van ieder nog zo klein bestanddeel van je lichaam voor. Waar houdt deze op?! Stel je vervolgens het tot in het oneindige gaande voortplantingsvermogen van de mens, van de dieren en van de planten voor! Waar houdt dat op?

[3] Heb jij al ooit de grens ontdekt tot waar een gewekte ziel haar gedachten kan verheffen? En als de ziel al een oneindig gebied heeft wat haar gedachten betreft, wat moeten we dan wel niet zeggen van de eeuwige goddelijke geest in haar, die in zichzelf de kracht, het licht en het leven zelf is?

[4] Ik zegje: Deze geest is het, die alles in de mens schept en ordent; de ziel is echter als het ware slechts zijn substantiële lichaam, zoals het stoffelijke lichaam een behuizing is voor de ziel, en dat zo lang, tot deze hierin een bepaalde degelijkheid heeft bereikt. Is dit gebeurd, dan gaat de ziel meer en meer over in de geest en zodoende ook in het eigenlijke leven, dat in en op zichzelf een ware kracht is en het waarste licht, en voortdurend uit zichzelf de ruimte, de vormen, de tijd en de duurzaamheid van de vormen hierin doet ontstaan, deze met leven vervult en zelfstandig maakt. En zoals deze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het volledig ware leven, bevatten zij daarvan ook voor en in zichzelf het oneindige en eeuwige voor alle tijden der tijden en eeuwigheden der eeuwigheden.

[5] Niemand kan dus zeggen, beweren en van mening zijn, dat hij als mens een begrensd wezen is. In al zijn kleinste delen is nog oneindigheid en eeuwigheid voorhanden, en omdat dit zo is, kan hij ook het oneindige en eeuwige bevatten.

[6] Wie van mening is dat hij slechts gedurende een zeer beperkte tijd leeft, vergist zich enorm. Niets aan de mens is vergankelijk, ofschoon het materiële lichaam noodzakelijkerwijs wel veranderlijk is, zoals ook alle materie van de aarde dat is en wel moet zijn, omdat het eens haar bestemming is om, door de macht van het zuivere leven, zelf over te gaan in het zuivere leven en in het voortaan onveranderlijke leven.

[7] Als dus de vele, meest verschillende delen en onderdelen van de materie, en dus ook van het menselijk lichaam, veranderd worden, houden ze daarom nog niet op te bestaan, maar ze bestaan eeuwig verder in een meer geestelijke en daarom meer edele vorm en soort. Of kan iemand van jullie soms zeggen dat hij als kind gestorven is, omdat hij nu als grijze oude man niets heeft behouden van zijn eerste kinderlijke vorm?

[8] Hier hebben jullie een tarwekorrel. Leg hem in de aarde! Hij zal gaan rotten en als datgene wat hij nu is onmiskenbaar vergaan; maar uit de ontbinding zullen jullie een halm zien groeien en daar bovenuit zal zich een aar ontwikkelen, voorzien van honderd korrels. Maar wie van jullie ziet nu die kracht in deze korrel, die er echter toch in moet zitten, omdat er anders uit deze ene korrel niet een aar met honderd korrels van dezelfde soort voort kan komen?

[9] En nu hebben we 100 korrels die we ook in de aarde gaan leggen! Hieruit krijgen we dan al 100 aren, elk met 100 korrels, dus alles bij elkaar 10.000 korrels. En zie, die 10.000 korrels, die 100 halmen en aren, moeten ook al in die ene korrel geestelijk aanwezig zijn geweest, zoals deze korrel zelf al inbegrepen moet zijn geweest in die ene korrel die als eerste uit Gods hand in een vruchtbare vore van deze aarde viel, omdat men zich anders niet kan voorstellen dat voortplanting mogelijk kan zijn. Jullie hebben hier opnieuw een bewijs, hoe zelfs iets oneindigs en eeuwigs in één zo'n korrel aanwezig is.

[10] Jullie denken nu weliswaar bij jezelf 'Ja, dat is wel met een korrel het geval die weer als zaad in de aarde gezaaid wordt; maar wat gebeurt er met de korrels die tot meel worden gemalen en dan als brood door mensen of ook door dieren gegeten worden?' Ik zeg jullie: Waarlijk, die korrels zijn er nog beter aan toe; want daardoor gaan zij al in een meer volkomen leven over, waarin ze zich dan als een geïntegreerd deel van een hoger leven evenzeer, en nog meer echter in zichzelf, in talloze ideeën en levendige begripsvormen kunnen vermenigvuldigen; alleen het zeer materiële kaf wordt als uitwerpsel uitgescheiden, waardoor het dan echter ook tot een meer edele vruchtbare humus van de aarde wordt, waaruit zich de kiemgeest in de verschillende zaadkorrels vormt en de onsterfelijkheid aantrekt. Wat er echter met het stro en het kaf van de planten gebeurt, gebeurt op een nog veel edeler manier met het vleselijk lichaam van de mens.

[11] En zo kunnen jullie niets aan de mens vinden wat vergankelijk en begrensd is, maar alleen wat veranderlijk is op weg naar een bepaald geestelijk doel, en zodoende is het best mogelijk dat een mens oneindige en eeuwige zaken, tijd, ruimte, kracht, licht en leven heel goed begrijpt, omdat dit allemaal in hem aanwezig is.

[12] Maar natuurlijk komt het vooral op het onderricht aan, dat een licht voor de ziel is. Als dit ontbreekt, zoals dat nu bij de meeste mensen het geval is, dan ontbreekt eigenlijk alles, en zonder zo'n geestelijk licht ziet en begrijpt de ziel van de mens zelfs nog minder van hetgeen in haar is, dan een blinde in de nacht begrijpt van hetgeen zich om hem heen bevindt en ook maar in zijn buurt komt.

[13] En, zeg Me nu, Epiphanes, of je Mijn mening begrepen en opgeno­men hebt! Daarna zal Ik je pas zeggen of Ik met Mijn geest wel de oneindige ruimte en de eeuwigheid doordring. Spreek nu geheel vrij en zonder schroom!’

 

212 Twijfel en vragen van Epiphanes

 

[1] EPIPHANES zei: 'Goede meester, deze verklaring van u is voor mij als een bliksem in de nacht! Een ogenblik is de weg en de omgeving wel verlicht, maar als men verder wil gaan, ziet men echt helemaal niets meer. Maar het begint wel een beetje te dagen en ik maak uit uw woorden op, dat u een zeer bekwaam natuurkundige en een groot antropoloog* (* onderlegd in de menskunde) bent.

[2] Volgens uw opvatting bergt de mens ongetwijfeld het oneindige in zich en zodoende ook het eeuwige; maar of hij daarom ook bij het beste onderricht het oneindige en eeuwige, de wezenlijke kracht, het licht en het leven zelf kan bevatten dat is nog een heel belangrijke andere vraag. Ik wil weliswaar niet zeggen dat het onmogelijk is dat iemand met een zeer verlichte geest zoiets bereikt -want de talenten van de mensen zijn verschillend en de een begrijpt iets heel gemakkelijk wat voor een ander na jarenlange inspanning, denken en proberen toch geheelontoegankelijk blijft; maar dat het niet gemakkelijk is om met deze begrippen overweg te kunnen, zal iedereen mij toegeven die zich ooit enigszins heeft bezig­gehouden met zaken die iets uitstijgen boven het gewone dierlijke leven op aarde.

[3] De mens kan veel begrijpen en bij tijd en wijle leren; maar dat men zich duidelijk klaarheid kan verschaffen over begrippen waar een eeuwig­heid voor nodig zou zijn om ze geheel en al uiteen te zetten, dat betwijfel Ik toch wel een beetje, en zeker niet onterecht. De mens leert slechts het een na het ander en heeft daar een bepaalde tijd voor nodig. Leert hij veel, dan zal hij daar ook veel tijd voor nodig hebben, en als hij oneindig veel moet leren, zal hij daar ook oneindig veel tijd voor nodig hebben. Maar het leven van de mens is maar kort en daarom zal het werkelijk niet zo eenvoudig zijn om oneindig veel te leren.

[4] U heeft weliswaar iets van een oergoddelijke geest gezegd, die zich ongeveer op dezelfde manier in de ziel bevindt als de ziel in het lichaam, en dat deze geest als schepper van de mens in het oneindige en eeuwige, omdat hij zelf identiek is, geheel thuis is in deze begrippen en alles  doordringt met zijn eeuwige licht en zijn eeuwige leven. Nu, dat klinkt wel zeer wijs en ook zeer mysterieus -iets, wat nog altijd alle theosofen, wijzen, priesters en magiërs eigen was, wat echter overigens hier geheel niet ter zake doet -; maar waar en hoe kan een mens zich met deze geest van hem in verbinding stellen op een manier die hem goed en duidelijk bewust is, zodat hij met deze geest kan samenwerken, opdat hij daardoor een volmaakt goddelijk geestelijk mens wordt, alles helder inziet en begrijpt en met de macht van zijn oerwil een ware heer en meester van de hele natuur zal zijn? Dat, goede meester, is een heel andere vraag!

[5] Ik zal grote achting hebben voor degene die mij deze vraag zuiver en waar kan beantwoorden en tegelijk zo, dat het vruchten afwerpt voor het leven. Maar met die bekende mysterieuze nietszeggende frasen moet hij bij mij niet aankomen; want daarmee heeft nog nooit iemand iets goeds en waars geleerd en dat is precies de reden, waarom de gehele mensheld in haar spirituele intelligentie nooit verder en hoger is gekomen~ maar alleen maar steeds verder is afgedaald. Daarom moet Iedereen die zijn medemens iets hogers wil leren, duidelijk en begrijpelijk praten, anders doet hij er veel beter aan om te zwijgen. Wie magiër is en wonderlijke dingen tot stand kan brengen, laat die dat tot vermaak van de onwetende mensheid zo mysterieus en geheimzinnig doen als hij maar wil; want dan is dat op zijn plaats en berokkent niemand schade. Wanneer een magiër echter leerlingen in zijn vak wil opleiden, die mettertijd hetzelfde moeten presteren wat hij zelf presteert, moet hij alle geheimzinnigheid aan de kant zetten en in plaats daarvan zich aan de zuivere en onverbloemde waarheld houden.

[6] Waarom hebben Plato en Socrates zo weinig praktische navolgers gevonden? Omdat ze mystici waren en zichzelf zeker niet begrepen en daarom al helemaal nooit door een ander begrepen werden! Diogenes en Epicurius hebben helder en duidelijk volgens hun verstand gesproken en daarom ook al snel een groot aantal praktische leerlingen gevonden, en dat voor een leer die de mens hier op aarde bijna niets aangenaams biedt en de mens na zijn lichamelijke dood geheel laat ophouden te bestaan.

[7] Epicurus was rijk en gaf de raad om tijdens het leven te genieten, omdat na de dood alles voorbij was. Diogenes wilde met zijn leer meer algemeen nut bereiken, omdat hij wel inzag dat de leer van Epicurus alleen de rijken gelukkig kon maken, maar de armen nog ongelukkiger moest maken. Hij leerde daarom de grootst mogelijke ontbering en beperking van de menselijke behoeften, en zijn aanhang was en is nog het grootst, omdat ieder mens zich het snelst aan zijn duidelijk uiteengezette principes zonder enige geheimzinnigheid aan kon passen.

[8] Aristoteles werd zeer bewonderd vanwege zijn krachtige en kernachtige manier van spreken en was een groot filosoof. Maar zijn leerlingen aantal is nooit zo erg toegenomen, en zelfs de weinigen die er waren, onderzoch­ten en redeneerden onophoudelijk, en hun mogelijkheidstheorieën grens­den ook vaak aan het belachelijke; want wat hen ook maar op een of andere manier logisch en mogelijk leek, kon volgens hen onder bepaalde omstan­digheden ook fysiek mogelijk zijn. Werkelijk, voor magiërs een zeer bruikbare leer, en het gaat de Essenen hiermee al heel lang goed, ofschoon ze voor zichzelf en in de persoonlijke sfeer epicuristen en deels ook cynici zijn!

[9] Maar waar bevindt zich de grote waarheid van het leven, dat in zijn verloop toch zo menig moment bevat dat maakt dat men zich in ieder geval de vraag zou willen stellen: Zou dat allemaal in ernst een grillig spel zijn van het wispelturig heersende toeval? Zou de oorzaak als voortbren­gend en ordenend principe dan dommer zijn dan zijn werken, of kan een volkomen dode en blinde kracht een van zichzelf bewust en volwassen denkend wezen vormen?

[10] De mystici nemen een almachtige en hoogst wijze God aan, - en miljoenen vragen: 'Waar is Hij en hoe ziet Hij eruit?' Maar op deze vragen volgt nergens een houdbaar antwoord. Maar de mensen behelpen zich dan al gauw met de poëzie en opeens wemelt het van grote en kleine goden op aarde en de trage en denk schuwe mensen geloven aan hen, en zo'n geloof is bijna de dubbele dood van de mens; want dit maakt hem fysiek en moreellui, traag, passief en daarom dood.

[ 11] Maar wie een echte wijze is, moet bij de mensen met de kern van de waarheid openlijk voor de dag komen en hen duidelijk het oerfundament en het doel van hun bestaan laten zien, dan zal hij daardoor voor alle tijden der tijden een eeuwig gedenkteken oprichten in het hart van miljoenen mensen; want een goed mens zal de zuivere waarheid altijd in de hoogste graad welkom heten.

[12] Beste vriend, u wilt, naar het schijnt, een zuivere waarheidsleraar zijn, en aan bekwaamheden daartoe lijkt het u ook niet te ontbreken; beant­woord daarom voor mij deze vragen, die voor zover ik weet tot nu toe nog geen enkel mens voldoende helder, duidelijk en waar heeft beant­woord, en dat zou een buitengewone verkwikking zijn voor ons hart! Maar kom niet met een half antwoord; want daar is bij ons toch al absoluut geen gebrek aan!"

 

213 De noodzaak van het ware, heldere geloof

 

[1] IK zeg: 'Mijn beste Epiphanes, als Ik hierover niet reeds aan Aziona en Hiram helder en duidelijk antwoord en onderricht had gegeven, zou Ik je volledig gerechtvaardigde verlangen meteen inwilligen; maar Ik heb dat reeds gedaan en zij beiden weten precies waar ze met Mij aan toe zijn. Ze zullen het jullie vast op even duidelijke wijze bekend maken als Ik het hun heb bijgebracht; jullie hoeven er dan alleen maar naar te leven, dan zal jullie geest zelf je alles openbaren wat noodzakelijk is om de juiste weg te weten.

[2] Maar jullie moeten het geloof niet geheel verwerpen; want zonder het geloof zouden jullie veel moeizamer je doel bereiken.

[3] Er bestaat vanzelfsprekend een tweevoudig geloof; het ware lichtgeloof bestaat er vooral uit dat men zich aan een waarachtig en zeer ervaren mens zonder enige twijfel in het gemoed toevertrouwt en wat door hem gezegd wordt dan ook als volle waarheid aanneemt, ook al ziet men de diepte ervan niet op het eerste moment duidelijk in.

[4] Want kijk, wie de hogere rekenkunde wil leren, moet in het beginsta­dium eerst alles geloven; pas stukje bij beetje, wanneer hij al echt is doorgedrongen tot de waarde van de getallen en grootheden, begint hem het ene bewijs na het andere pas echt helder en duidelijk te worden. En zie, zo is het ook hierbij!

[5] Wanneer een buitengewoon waarachtig mens je iets heeft meegedeeld uit het gebied van zijn ervaringen, dan kun je het gehoorde aanvankelijk alleen maar geloven, maar na dat geloof kun je ook meteen op de aangewezen manier werkzaam worden en dan zul je door het werkzaam zijn, door eigen ervaring zelf doordringen tot dat licht, dat nooit zichtbaar voor je had kunnen worden door enige mondelinge uitleg, al was deze nog zo goed gestructureerd.

[6] Ook al zou iemand zich met veel geduld alle moeite getroosten om je bijvoorbeeld de stad Rome van het kleinste tot het grootste te beschrijven, dan zou je je toch nooit een volledig aanschouwelijk ware voorstelling kunnen vormen van die grote wereldstad. Maar je hebt aan de woorden van de verteller volledig geloof geschonken, hierdoor ontstond er in jou een sterke drang om Rome persoonlijk te zien en nu zocht je met alle moeite en ijver een gelegenheid om naar Rome te gaan. Die gelegenheid deed zich spoedig voor, je kwam in Rome en was nu zeer verbaasd om te zien, dat de stad weliswaar overeenkwam met de beschrijving die men je had gegeven, -maar hoe totaal anders dan je je in je fantasie had voorgesteld zag het werkelijke Rome er nu uit!

[7] Maar is het geloof dat je hechtte aan de eerdere getrouwe beschrijving van Rome nu van nadeel of van voordeel geweest toen je naderhand deze stad werkelijk aanschouwde? Het is natuurlijk alleen maar buitengewoon nuttig geweest! Want ten eerste zou zonder zo'n beschrijving vooraf waarschijnlijk nooit de behoefte om Rome te gaan zien ook in je zijn opgekomen; en ook al zou je bijvoorbeeld ooit zonder enige voorkennis naar deze grote stad gegaan zijn, dan zou je daar als een blinde hebben rondgelopen, je zou amper iemand hebben durven vragen wat dit of dat was, en uit pure vrees en verveling zou je alleen maar geprobeerd hebben om deze wereldstad zo snel mogelijk weer de rug toe te keren. En als je aan de getrouwe beschrijving helemaal geen geloof had gehecht, wel, dan zou deze zo goed als geen waarde hebben gehad, en een half geloof is niet veel beter dan helemaal geen geloof; want het zet niemand aan tot de ware en levende daad.

[8] En zo zie je dat men bij het aanhoren van een nieuwe leer het geloof in ieder geval in het begin niet mag missen. Men kan de leer en wat er aan ten grondslag ligt wel goed onderzoeken, -maar het is nodig dat men deze tevoren op grond van het gezag van de waarachtigheid van de leraar als waarheden van grote waarde heeft aangenomen, ook wanneer men niet van meet af aan alles tot op de bodem begrijpt; want dat komt pas wanneer men voldaan heeft aan hetgeen de leer als voorwaarde hiervoor heeft gesteld. En pas als dit niet gebeurt zou men zijn schouders kunnen ophalen en zeggen: 'Ofwel de leer was uit de lucht gegrepen, of aan de gestelde voorwaarden heb ik nog niet volledig voldaan!' Dan is het tijd om in een nadere bespreking met de meester te informeren of het feit dat men zich getrouw hield aan de principes van de nieuwe leer ook bij niemand anders de verwachte uitwerking heeft gehad.

[9] Als de leer bij iemand anders echter wel gewerkt heeft en alleen bij jou niet, dan zou het natuurlijk duidelijk alleen aan jou liggen, en dan zou je hetgeen je verzuimd en nagelaten hebt ijverig moeten inhalen om ook precies hetzelfde te bereiken als je buurman. Maar als niemand iets bereikt zou hebben, ook al had hij de door de nieuwe leer opgelegde plichten nog zo strikt vervuld, wel, dan zou het pas tijd zijn om een dergelijke valse leer de rug toe te keren"

 

214 Licht­ en bijgelovigheid

 

[1] (DE HEER:) 'Maar behalve liet ware, noodzakelijke geloof bestaat er helaas ook lichtgelovigheid, waardoor bepaalde trage mensen, die helemaal niets denken, meteen alles voor waar houden wat iemand hun, vaak zelfs voor de grap of, wat nog vaker voorkomt, uit puur eigenbelang heeft verteld. Wel, een overgroot deel van de gelovigen op aarde behoort nu tot deze categorie!

[2] Met zulke lichtgelovigen is eigenlijk ook niet veel te beginnen; want voor hen maakt het nagenoeg geen verschil of ze wel of niet door hun geloof iets bereiken. Ze geloven slechts en verbazen zich daar nu en dan ook over, zonder dat het hen raakt; en ze doen ook uiterlijk wat een leer hun oplegt te doen, maar zonder enige Innerlijke levenswaarde; het maakt hun niet uit of ze hiermee nooit iets bereiken, behalve nu en dan verveling. Ze zijn te passief, kennen en hebben geen levensernst en zijn daarom geheel met de efemeriden (eendagsvliegen) vergelijkbaar, die overdag alleen maar pro forma in het zonlicht rond zoemen om des te gemakkelijker door de zwaluwen als prooi gevangen te worden. Aan zulke geloofshelden zullen we dan ook geen woord meer vuilmaken.

[3] Bijgeloof en lichtgelovigheid zijn trouwens enerlei; het verschil zit alleen hierin, dat bijgeloof altijd uit lichtgelovigheid voortkomt en hier eigenlijk een vrucht van is.

[4] De niet te overziene erge gevolgen die uit bijgeloof ontstaan, zijn nu helaas op de hele aarde maar al te zichtbaar en voelbaar; al die duizend maal duizend afgodentempels heeft het bijgeloof gebouwd, vaak met grote en zware offers.

[5] Maar nu is het tijd dat het vernietigd wordt, daarom ligt er een groot werk voor ons; maar er zijn nog veel te weinig bekwame en moedige arbeiders. Ik heb dus een groot veld voor Me, dat nu bewerkt moet worden, daarom werf  Ik nu arbeiders. Jullie zouden ook vast zeer geschikte mensen voor dit werk zijn als jullie de juiste wegen zouden kennen en begrijpen; maar het spreekt vanzelf dat jullie van te voren eerst zelf volledig ingewijd zouden moeten zijn in Mijn nieuwe levensleer. Maar als jullie dat zijn, dan zouden jullie door alle ervaringen die je in de wereld hebt opgedaan heel goed te gebruiken zijn. Dat het loon hier en vooral aan gene zijde niet gering zal zijn, daarvan kunnen jullie reeds bij voorbaat volkomen zeker zijn. -Wat zegje nu, Mijn vriend Epiphanes, van dit voorstel, dat voor jullie allen zeker geheel onverwacht komt?"

[6] EPIPHANES zegt: 'Hm, waarom niet? Wanneer ik zelf eenmaal van een waarheid overtuigd en grondig doordrongen ben, wil ik ook zonder loon, alleen omwille van de waarheid, een leraar zijn en heb geen enkele angst daarbij van de honger te moeten omkomen. Want ofschoon de mensen in deze tijd wel zeer verdorven zijn en zeer zelfzuchtig leven, zijn ze toch niet afkerig van een goede nieuwe leer; zodra er maar een goede leraar bij hen komt, nemen ze hem nog altijd op, luisteren naar zijn lessen en als ze daarin ook maar iets hogers of waars beginnen te vermoeden, laten ze spoedig hun zelfzuchtigheid varen en worden vriendelijk en vrijgevig.

[7] In dit opzicht is een lichte graad van lichtgelovigheid bij de mensen ook niet slecht; want als die er niet was, zou het vaak moeilijk zijn om een leraar voor de mensen te zijn. Alleen moet een goede leraar er wel vooral naar streven om zijn leerlingen daarna niet in een ongefundeerde lichtge­lovigheid te laten steken, maar hij moet net zo lang met hen werken en hen leiden tot ze in het helderste licht van zijn leer tot op de bodem zijn doorgedrongen. Als hij dat door zijn inzet bereikt heeft, heeft hij de mensen iets waarachtig goeds bewezen en kan hij erop rekenen, dat ze hem niet ondankbaar zullen zijn.

[8] Hoeveel weldaden genieten valse leraren niet van lichtgelovige mensen; ze doen alsof ze heel wat begrijpen en vinden zodoende een groot aantal toehoorders die hen bewonderen, en gewoonweg om het hardst bij de leraar proberen op te vallen door hem allerlei geschenken te geven! Hoeveel te meer zullen ze dat doen voor een leraar die hun de grootste geheimen van het leven grondig en goed begrijpelijk kan bijbrengen en uitleggen, theoretisch en natuurlijk, en als het moet ook praktisch. Dat wil ik graag, daar sta ik altijd voor klaar; maar natuurlijk moet ik eerst zelf grondig weten waar het bij deze hele aangelegenheid om gaat. Wel, hardhorig ben ik niet, en ook niet traag van begrip; wat Aziona en Hiram begrijpen, dat zullen ook ik en al mijn buren begrijpen. Maar natuurlijk, er wordt bij ons nooit een kat in de zak gekocht en 's nachts geen koop gesloten voor schapewol! Welnu, vriend en meester, waaruit bestaat eigenlijk precies uw zaak en uw – laten we zeggen - nieuwe leer?"

 

215 De missie van de Heer

Epiphanes betwijfelt of de mensen de leer van de Heer zullen begrijpen

 

[1] IK zeg: 'Om je dit met enkele woorden duidelijk te maken zeg Ik je: Mijn zaak en Mijn leer bestaat eenvoudig hieruit, dat de mens duidelijk gemaakt wordt waar hij eigenlijk vandaan komt, wat hij is en waar hij moet komen en overeenkomstig de volle en evidente waarheid ook zal komen.

[2] Reeds de Grieken, dat wil zeggen de wijzen, hebben gezegd: 'De moeilijkste, belangrijkste en hoogste kennis ligt in de zo volkomen mogelijke zelfkennis!' En zie, dat is nu precies waar het Mij om gaat; want zonder deze kennis is het onmogelijk om het allerhoogste goddelijk wezen als de grond van alle ontstaan, zijn en bestaan te kennen!

[3] Maar wie dit niet inziet en zijn leven, zijn denken en streven niet voor dit enig ware levensdoel inzet, namelijk om zichzelf en een allerhoogste God-wezen als de eeuwige oergrond van alle zijn en worden volkomen te leren kennen, is zo goed als verloren.

[4] Want zoals elk ding, dat van binnen en ook in al zijn delen geen door en door stevige samenhang en geen grote stabiliteit heeft, spoedig uiteen­valt en als zodanig geheel teniet gaat, zo zal dat ook met de mens het geval zijn die in zichzelf, met zichzelf en in en met God niet volledig een is geworden.

[5] En dat kan de mens alleen maar worden, doordat hij ten eerste zichzelf en daardoor dan ook noodzakelijkerwijs God volledig leert kennen als zijn oergrond, en overeenkomstig dit inzicht op alle gebieden van zijn leven werkzaam wordt.

[6] Is een mens dus in zichzelf rijp en zuiver geworden, dan is hij ook heer geworden van alle van God uitstromende krachten en hierdoor ook een meester van alle schepselen, geestelijk en materieel, is dan als zodanig door geen enkele kracht meer te vernietigen en bevindt zich dan dus in het eeuwige leven.

[7] Kijk, dit is nu in feite de totale inhoud van Mijn gehele, nieuwe leer, die in de grond der zaak eigenlijk een alleroudste leer is sinds het begin van de mensen op deze aarde! Ze is alleen verloren gegaan door de traagheid van de mensen en wordt door Mij als het verloren gegane oeroude Eden (je den = het is dag) aan de mensen, die van goede wil zijn, nu weer als nieuw gegeven. -Zeg Me nu, Epiphanes, of je Me wel goed hebt begrepen en wat jouw mening hierover is!"

[8] EPIPHANES zegt: 'Ja, begrepen heb ik u zeker, en daarbij moet ik ook nog openlijk toegeven dat een dergelijke kennis, wanneer deze onder de mensen mogelijk algemeen wordt aangenomen, het wenselijkste en hoog­ste zou zijn wat een sterveling op deze aarde ooit zou kunnen bereiken; en voor u en uw metgezellen kan het wel buitengewoon goed en duidelijk bekend zijn welke wegen daartoe geschikt zijn! Alleen herinner ik me bij deze gelegenheid een oude spreuk van de Romeinen, die waarlijk zeer wijs is en die men heel goed op vele manieren kan uitleggen. De spreuk luidt als volgt: Quod licet Iovi, non licet bovi! -Propheta, poeta et cantores nascuntur, -rhetor fit!* (*Wat Jupiter vrij staat, is een os niet vergund! -Als profeet, poëet en zanger wordt men geboren, -maar men wordt tot een redenaar gemaakt!) Voor kleine onbelangrijke dingen en opdrachten kan zelfs een os goed afgericht worden, maar hij zal eeuwig nooit met hamer en beitel aan het harde marmer een Minerva ontlokken!

[9] De meest wijzen van de oude Egyptenaren en Grieken hebben toch zeker al hun streven op het kennen van zichzelf en van een goddelijk oerwezen gericht; maar hoever zijn ze gekomen? Precies zover dat ze ingezien hebben, dat het puur onmogelijk is voor de beperkte mens om tot een dergelijke noodzakelijkerwijs meest omvattende kennis te komen; en de spreuk: 'Quod licet lovi, non licet bovi!' vond ook hier zijn volle geldigheid!

[10] Wel, bij u kan er dan van menige uitzondering sprake zijn, wat ik uit uw andere woorden en vooral daden heb opgemaakt; maar of ook de gewone mens van bijvoorbeeld mijn slag zich daarvan een bepaalde houdbare voorstelling zal kunnen maken, is een heel andere vraag! Want sommige, weliswaar zeldzame mensen, de zogenaamde genieën, bezitten vaak heel speciale capaciteiten op vele verschillende gebieden. De één is reeds in de wieg helderziende en een profeet, een ander is een buitenge­woon zanger, de derde een beeldhouwer, en de vierde is bijna reeds in de moederschoot een rekenaar en een magiër. De één heeft een buitenge­woon sterk geheugen, de ander zulke scherpe ogen dat hij op enkele uren afstand een mens kan onderscheiden en eventueel zelfs kan herkennen.

[ 11] En zo zijn er onder de mensen nog een heleboel grote talenten; maar alles wat slechts aan genieën eigen is kan later nooit meer zo grondig geleerd worden dat het dan door een leerling ook in dezelfde volmaaktheid weergegeven kan worden die de geniale meester bezat. Zoiets is en blijft dan toch steeds slechts vrijwel waardeloos gestumper.

[12] En zo ben ik dan ook de nagenoeg algemeen geldende mening toegedaan, dat wij wel enigszins zullen begrijpen wat u ons zult vertellen over uw nieuwe leer, maar het nooit zover zullen brengen dat we er een geheel en al praktische voorstelling in onszelf van kunnen maken. Maar ja, u bent in ieder geval een uiterst zeldzame meester van uw zaak en u zult wel weten wat u met ons voor mensen voor u heeft; wij zullen dan wel zien wat we kunnen begrijpen en doen! Wij voelen wel zeer veel voor een zuivere wetenschap, ofschoon we die ook gemakkelijk kunnen missen, omdat onze levensbeschouwing tot nu toe - zoals onze stand van zaken hier aantoont - meer dan volkomen genoegen neemt met het minimum aan behoeften die noodzakelijk zijn om in leven te blijven; maar - zoals gezegd.­ daarom zijn wij geen vijanden van de pure wetenschap.

(13] Hiram en Aziona hebben mij welopenhartig over u ingelicht, waar ik wel geloof aan moest schenken omdat ik hen beiden als buitengewoon waarachtige mensen ken. Maar nu komt het er nog op aan om langs de theoretische en praktische weg van al deze dingen overtuigd te raken; als ik deze overtuiging bezit, zult u aan mij geen slechte en trage verbreider van uw nieuwe leer hebben! - Ik heb nu gesproken, spreekt u nu!"

 

216 De wonderbaarlijke kracht van het woord

Onderwijzen is beter dan wonderen doen

 

[1] IK zeg: 'Beste Epiphanes, Ik heb je weliswaar gezegd dat je beide broeders je daarover een goede, ware uitleg zullen geven; maar omdat je in volle ernst een zeldzaam open geest bent, zal Ik je Zelf in ieder geval een goede inleiding ervoor geven, waarop Hiram en Aziona dan gemak­kelijk verder kunnen bouwen.                                                                                   .

[2] Je ziet met je scherpe ogen dat Ik, zoals alle anderen en ook zoals jij, slechts een heel eenvoudig en ongecompliceerd mens ben. Ik eet, drink, ga gekleed zoals de Galileeërs en spreek met dezelfde woorden als waarmee jij spreekt. Daarin kun je geen verschil vinden tussen Mij en jou; maar ook al vul jij als je spreekt je woorden met een rotsvaste wil, dan zullen het toch alleen maar woorden blijven waarop hoogstens met veel moeite ook een handeling zal volgen, maar zeker met een slechts uiterst mager effect. En zie, dat is bij Mij hemelhoog anders! Wanneer Ik een van Mijn woorden met Mijn wil vervul of een van Mijn gedachten, die eigenlijk ook enkel woorden van de geest zijn, dan moet op dit woord ook zonder dat Ik maar de geringste handeling verricht al direct de complete daad volgen!

[3] En waartoe Ik met Mijn woord in staat ben, dat moet ook iedere echte leerling van Mij zelf kunnen, omdat zijn innerlijk tenslotte door dezelfde geest geleid wordt als Mijn innerlijk!

[4] En zie, dat is nu iets in Mijn nieuwe leer wat in een dergelijke volheid in volmaaktheid vanaf het begin der wereld nog nooit onder de mensen is waargenomen! Kijk maar hier, Ik heb geen gereedschap bij Me en geen geheime zalfjes en poeders, in Mijn kleed en Mijn mantel is geen zak te vinden en ook bij Mijn leerlingen is van dit alles geen sprake, - ja, we hebben en gebruiken zelfs geen stokken en lopen altijd blootsvoets!

[5] Ons hele hebben en houden bestaat derhalve uit woord en wil en toch hebben we alles en lijden geen nood, -tenzij wij zelf vrijwillig nood willen lijden om het harde hart van mensen zachter te maken. Welnu, waarom kan Ik dan alles met Mijn woord en Mijn wil, en waarom jij dan niet?"

[6] EPIPHANES zegt: 'Ja, dat zal heel moeilijk voor me zijn om u daarop. een juist antwoord te geven! Ik heb weliswaar hetzelfde over u al van Hiram en Aziona vernomen en heb ook de wijn die u van het water maakte geproefd, en hij liet werkelijk niets te wensen over. Nu, als enkel.uw met uw wil doordrongen woord zonder enig ander nog zo geheim middel dit tot stand kan brengen, en als het 'hoe' ook door u onderwezen wordt, dan moet men voor u, uw leer en uw woorden natuurlijk wel het grootste respect krijgen! Want zoiets is volgens mijn tamelijk omvangrijke weten nog helemaal nooit voorgekomen.

[7] Ik zou nu wel tegen u kunnen zeggen: 'Vriend en meester, geef mij nu een staaltje van deze kracht die leeft in uw woord, dat doordrongen is van uw wil!'; maar bij mij althans is zoiets niet nodig, omdat ik me altijd liever door heldere, wijze en krachtige woorden, dan door tekenen laat onderrichten. Mocht het echter zo zijn dat u mij een keer zo'n extra bewijs wilt geven, dan zal het mij en ook mijn buren niet schaden. Maar dit moet u slechts als een wens opvatten en zeker niet als een of andere eis!"

[8] IK zeg: "Een leer is beter dan een teken; want tekenen zijn dwingend, maar een leer leidt en wekt de te verwerven kracht in de mens op, en datgene wat de mens zichzelf door zijn eigen activiteit heeft verworven, is pas echt zijn waarste en totale eigendom. Maar bij mensen zoals jullie, die allang het stadium voorbij zijn van geloofsdwang en de beperkingen die daaraan kleven, hebben zelfs de geweldigste tekenen geen dwingende kracht meer, omdat ze voor waarnemers zoals jullie niet eerder dwingende kracht krijgen dan tot ze door jullie levenstheorie met betrekking tot het 'hoe' als overtuigend en duidelijk zijn opgenomen. En daarom kan Ik voor jou ook wel zonder dat dit het gemoed van jou en je buren schaadt een proefje daarvan geven.

[9] Maar Mijn tekenen die Ik ter bevestiging van de waarheld van Mijn nieuwe leer verricht, moeten steeds zo zijn dat ze voor de mensen behalve in moreel opzicht ook fysiek van groot voordeel zijn, en daarom geloof Ik voor jullie en als het ware in jullie, dat het voor jullie voortaan van groot nut zou zijn als jullie, die nu Mijn zeer gewaardeerde, nieuwe leerlingen zijn, je niet meer in een zo geheel en al onvruchtbaar gebied zouden bevinden, maar als deze omgeving nu onmiddellijk in een zeer vruchtbaar gebied veranderd zou worden. -Ben jij en zijn ook jullie allemaal het hier mee eens?’

[10] EPIPHANES zegt: 'O meester, als u dat mogelijk zou zijn, dan zou u waarlijk een buitengewoon verdienstelijk teken verricht hebben! Waarlijk, als u daartoe in staat zou zijn, dan zou u toch wel duidelijk meer zijn dan alle grootste wijzen en joodse profeten van de wereld, ja dan zou u al eigenlijk in alle ernst een god zijn, en uw nieuwe leer zou dan wel de volle waarheid moeten zijn! Want als we nu eens naar deze ware Dabuora (pek ­en nafta woestijn) kijken, dan zien we niets dan naakte rotsen, tot aan de wolken toe; alleen de voet van deze echte pekberg is slechts hier en daar sporadisch met een beetje struikgewas begroeid. Slechts een enkele bron borrelt er uit op, en daar aan de voet van de steile rotswanden vegeteert een pover cederbos als een waar heiligdom van dit pekgebergte; de rest is tot in de verre omtrek naakt en kaal als het oppervlak van het water!

[11] Wel, en dit moet nu door het machtwoord van uw wil in een vruchtbare streek van de aarde veranderd worden?! Zoiets is vooraf wel een beetje moeilijk te geloven; maar u hebt het in de inleiding van uw leer gezegd, die, ofschoon ze zeer raadselachtig klonk, toch waar moet zijn, als ik in aanmerking neem dat u een man bent die ten eerste te zuiver denkt om mensen zoals wij voor de gek te kunnen houden, en die ten tweede hier al een aantal buitengewone tekenen heeft verricht. Daarom vraag ik u erom, als het u werkelijk niets kost dan een enkel woord van uw wil!'

 

217 De wonderbaarlijke verandering van het gebied

Wilsvrijheid en opgaan in Gods wil

 

[1] IK zeg: 'Let dan op, en Ik zeg je verder niets dan: Ik wil het! - En aanschouw jij nu, mijn beste Epiphanes, deze streek en zeg Mij hoe hij je bevalt!"

[2] Epiphanes, Aziona en Hiram en alle hier aanwezigen slaan zich op de borst en zijn totaal sprakeloos van verwondering, en Epiphanes kijkt met verbaasde ogen afwisselend naar de omgeving die er nu prachtig uitzicht ­de bergen vol bossen en de oeverstreek, die toch een oppervlakte van bijna duizend morgen had en waarop niets groeide dan slechts hier en daar een beetje gras voor enkele geiten en schapen om te grazen en er nu vruchtbaar en weelderig bij lag­ en dan weer met een onderzoekende blik naar Mij.

[3] Na geruime tijd vol verbazing gekeken te hebben, opent hij pas weer zijn mond en zegt (EPIPHANES): 'Ja, om zoiets in één moment te kunnen bewerkstelligen moet men bijna wel meer zijn dan een god! Want een god, zoals ik die van de verschillende godsdiensten van de Egyptenaren­, Grieken, Romeinen, joden en zelfs Perzen en Indiërs ken, neemt de tijd en doet zijn wonderen op zijn gemak en schijnt zich daarvoor van een aantal grootse middelen en apparaten te bedienen. Er moet een zon zijn, een maan, meerdere planeten en talloze andere sterren. Deze helpen hem onder bepaalde omstandigheden, standen en constellaties de wonderen op deze aarde te verrichten, - waarbij dan, behalve bij een bliksem uit de wolken, alles heel kalmpjes aan gebeurt­

[4] Maar u hebt hier in één enkel ogenblik iets tot stand gebracht waarvoor een god, zoals ik er meerdere uit de boeken en geschriften ken, zelfs met alle mogelijke menselijke hulp, zeker nog een paar honderd slepende jaren de tijd had genomen. Hieruit trek ik onmiskenbaar de conclusie, dat u blijkbaar meer God moet zijn dan alle andere goden waarover ik veel gehoord en gelezen heb! Heer en Meester van alle meesters der aarde! Hoe, hoe - en nog eens - hoe bent U daartoe in staat? En zou dit na verloop van tijd ook zelfs voor mensen zoals wij mogelijk zijn, als men geheel en al leeft volgens Uw nieuwe leer?"

[5] IK zeg: 'Ja, Mijn beste vriend Epiphanes, anders had Ik je dat niet gezegd! En hoe dat mogelijk is, heb Ik je al eerder gezegd en zelfs ook duidelijk uitgelegd, - en Ik voeg er ook nog aan toe, dat Mijn echte leerlingen mettertijd op deze aarde nog grotere dingen zullen doen en tot stand brengen dan Ik nu heb gedaan. Maar natuurlijk moeten al Mijn echte leerlingen steeds blijven erkennen en weten, dat ze alleen dan in staat zijn zoiets tot stand te brengen, als ze in hun geest volledig één zullen zijn met Mijn geest en bij iedere gelegenheid in hun geest met Mijn geest zullen overleggen of dit ook noodzakelijk is om een goed doel te bereiken. Want als iemand, al leeft hij nog zo precies volgens Mijn leer, het nodig acht een teken te verrichten ter bevestiging van zijn hoogste zending omdat een machtig iemand dat van hem vraagt, of zelfs om zijn lichamelijk leven te redden, en Ik hem in zijn geest zou zeggen: 'Doe het niet; want het is nu niet Mijn wil!', moet de leerling ook precies willen wat Ik wil; mocht hij dan echter toch van plan zijn om een teken te verrichten, dan zal hij er niet toe in staat zijn, omdat Mijn wil niet één is met de zijne.

[6] Alleen met Mij, dat wil zeggen in voortdurende vereniging met Mijn geest en Mijn wil, zullen jullie in staat zijn om alles tot stand te brengen, maar zonder deze niets; want Ik ben de Heer en zal dat eeuwig blijven. En zie, dat behoort ook tot Mijn leer! - Heb je Me begrepen?"

[7] EPIPHANES zegt: 'Jazeker, Heer en Meester aller meesters! Maar er is iets wat naar mijn beoordeling niet zo goed te rijmen valt met de eigenlijke volledige vrijheid van de menselijke geest. Want als ik bijvoorbeeld alleen maar een teken kan verrichten als U dat mede wilt, is mijn wil immers eeuwig afhankelijk van Uw wil en dus gebonden en niet vrij.'

[8] IK zeg: 'O, daarin vergis je je zeer! Het tegendeel is juist het geval! Hoe nauwer de geest van een mens met Mijn geest in verbinding staat, des te vrijer is hij in zijn geest en zijn wil, omdat Ikzelf de allerhoogste en onbeperkte vrijheid en macht in Mij berg. Men beperkt zichzelf in zijn vrijheid slechts in zoverre men zich niet met Mij verenigt; maar wie geheel één zal zijn met Mij, zal ook alles vermogen wat Ik vermag. Want buiten Mij bestaat er immers nergens een onbeperkte macht en een onbeperkt vermogen iets tot stand te brengen.

[9] De volste vereniging met Mij ontneemt niemand ook maar één atoom van zijn zelfstandigheid. Welk groter en zaliger levensvoordeel kun je je voorstellen dan met Mij, dat wil zeggen met Mijn geest, evenals Ik almachtig en daarbij toch volkomen zelfstandig te zijn?! Zeg Me nu hoe dit je bevalt!'

[10] EPIPHANES zegt: 'Grootste Heer en Meester! Ik ben in deze nieuwe en nog nooit eerder gehoorde levenszaken nog veel te weinig ingewijd om er echt iets zinnigs over te kunnen zeggen, en zoals iedereen gemakkelijk zal kunnen begrijpen, kan ik me er nog onmogelijk een duidelijk beeld over vormen en er daarom ook geen oordeel over uitspreken; maar voorzover ik me nu door Uw woorden een voorstelling kan maken, zou zo'n leven inderdaad zeer begerenswaard zijn. Want met een almachtige goddelijke geest mede almachtig zijn en daarbij toch volledige zelfstandig­heid bezitten, is inderdaad wel het hoogste wat men zich van een volmaakt leven kan voorstellen, en het zal ook wel zo zijn, omdat U het mij en ons allen nu zo hebt verkondigd.

[11] Om het 'hoe' willen wij ons nu helemaal niet druk maken; want dat zou geen zin hebben, omdat ons als jongste leerlingen van Uw leer het begrip dat hiervoor nodig is nog te zeer ontbreekt. Bovendien zijn wij nu allen vanwege het ongehoord grote meesterlijke wonderwerk te verbluft en te verward om ons een rustig oordeel te kunnen vormen. Laat ons daarom, o Heer en goddelijke Meester, nu een beetje uitrusten en tot onszelf komen, opdat wij U dan, o Heer en Meester, in een grotere gemoedsrust een beter antwoord kunnen geven dan ik U zojuist gegeven heb!"

 

218 Het belang van de gemoedsrust

 

[1] IK zeg: 'Ja, ja, je hebt gelijk en zeer goed gesproken; rust, de ware innerlijke gemoedsrust, is voor ieder mens het noodzakelijkste geestelijke element, zonder hetwelk hij niets waarachtig innerlijks en geestelijk groots kan bevatten, en daarom sta Ik jullie ook graag toe watje zojuist verlangde.

[2] Een dergelijke rust, waarin het lichaam en de ledematen activiteit onthouden wordt, is eigenlijk geen rust, maar eerder een grote innerlijke activiteit van de ziel, die eruit bestaat dat zij meer en meer één wordt met haar geest die ze is gaan waarnemen. En als jij een dergelijke rust verlangt doe jij, zowel als ieder ander, daar goed aan; wanneer je een dergelijke innerlijke rust, of beter gezegd zielsactiviteit, dagelijks eenmaal houdt en dat voortzet, zul je pas gaan voelen wat voor een groot en waar nut je daardoor voor je leven hebt gewonnen.

[3] Jullie kunnen je nu allemaal in je hutten terugtrekken, die nu tegelijk met deze voorheen woeste grond ook iets beter geworden zijn, en kijken wat voor goeds jullie allemaal ten deel is gevallen. Kom dan tegen de avond weer terug!

[4] Ik ga Me intussen bezighouden met hetgeen Mij is opgedragen door Mijn Vader, die in de hemel woont en volledig één is met en in Mij. Maar wie hier vandaag bij Mij wil blijven kan dat ook doen; want niemand is verplicht om hier weg te gaan, alleen wie dat wil kan het doen; zowel het een als het ander zal zeer zinvol zijn. Doe nu wat jullie wil je ingeeft!'

[5] Behalve Hiram en Epiphanes staan nu allen op en haasten zich heel nieuwsgierig naar hun hutten om te weten te komen wat er thuis allemaal is gebeurd en wat er allemaal is veranderd. En als ze thuiskomen, komt er geen einde aan hun verbazing en verwondering over de royale huizen die nu de plaats innemen van hun vroegere armzalige hutten, en over de vele vruchtbomen, wijngaarden, akkers en weiden, en ze loven God de Vader, van wie Ik hun verteld had dat Hij aan een mens op aarde een dergelijke macht gegeven had.

[6] Maar EPIPHANES vermant zich en zegt: 'O Heer en Meester aller meesters! Ik geef er toch de voorkeur aan om hier te blijven; wat de anderen ten deel is gevallen door Uw goedheid en goddelijke macht zal ook mij ten deel zijn gevallen, -een weldaad, waarvoor wij allen en onze kinds­kinderen U nooit voldoende zullen kunnen danken, loven en prijzen.

[7] En hoe onschatbaar groot deze weldaad die U ons bewezen hebt ook is, ze is toch niet te vergelijken met de weldaad die onze ziel door Uw leer heeft ontvangen. Want alleen hierdoor zijn wij, die voorheen geheel verwilderde, echte mensdieren waren, eigenlijk ware mensen geworden. U hebt ons pas het echte leven getoond en ons de waarde ervan leren kennen.

[8] Vroeger hadden wij alleen liefde voor de dood, maar nu hebben wij een ware en grote liefde voor het leven, dat tot een buitengewone voltooiing in alle richtingen in staat is, terwijl de dood eeuwig dood blijft en nooit een of andere stapsgewijze voltooiing kan toelaten. En juist daarom geef ik er nu de voorkeur aan om bij U, Heer en Meester, te blijven, opdat mij niets ontgaat van hetgeen Uw - laat ik zeggen ­waarachtigst heilige mond verder nog zal verkondigen"

[9] IK zeg: 'Wat de anderen deden is goed, maar wat jij doet is beter. Want ieder woord dat uit Mijn mond komt is licht, waarheid en leven; als je Mijn woorden in je hart opneemt en ernaar handelt, dan valt je met Mijn woord ook het ware eeuwige leven ten deel.

[10] Maar wanneer iemand Mijn woord hoort en er niet naar handelt, zal Mijn woord hem niet levend maken, maar hem slechts dienen tot gericht en dood. Ook al is dit op deze manier niet Mijn wil, maar enkel Gods eeuwige ordening, dan kan Ik hem toch niet helpen, omdat hij zichzelf moet helpen.

[11] Want als iemand, die hongert, voedsel wordt aangereikt en hij eet dit niet, maar kijkt er enkel naar, dan heeft degene die het eten aanreikt er geen schuld aan als de hongerende verhongert en sterft, maar natuurlijk de hongerende zelf, omdat hij geen voedsel tot zich wilde nemen. En precies zo is het met degene aan wie Ik Mijn woord als het waarste brood uit de hemelen voorzet, en die dit enkel aanhoort en er niet naar wil handelen. Daarom moet niemand Mijn woord enkel aanhoren, maar hij moet er ook naar handelen, dan zal hij hierdoor in zijn ziel waarachtig verzadigd worden met het brood uit de hemelen en voortaan geen dood meer zien, voelen of smaken, omdat hij zo zelf geheel tot het leven uit God is geworden. ­Begrijp je dit?"

 

219 Epiphanes' moed

 

[1] EPIPHANES zegt: 'O, dat is de volmaaktste waarheid en het is me ook zonder enige verdere uitleg helemaal duidelijk! Laten we aannemen dat ik of iemand anders een nieuw woonhuis wilde bouwen. Hij raadpleegt daarvoor een bouwkundige, die hem in woord en beeld moet uitleggen hoe hij als aannemer zijn huis moet bouwen. Daarna volgt de aannemer echter niet de raad van de verstandige bouwmeester op, maar omdat hem dat allemaal te moeizaam en te tijdrovend lijkt, voegt hij liever zelf stenen en balken zonder enige verbinding samen, trekt dan in zijn nieuwe woning en woont er een korte tijd heel behaaglijk, zonder gevaar te vermoeden. Dan komt er 's nachts echter een grote storm die tegen de wankele muren van het huis beukt, en deze storten al spoedig in en doden de eigenaar die tevens de bouwmeester is. - Wat heeft deze er nu bij gewonnen dat hij de raad van de verstandige bouwmeester niet wilde opvolgen?!

[2] En ik geloof dat tussen U en ons, blinde en niets wetende mensen, bijna hetzelfde het geval is. U bent duidelijk de bouwmeester, die de wereld, het heelal en ook de mens zoals hij is, geestelijk en materieel in zekere zin gebouwd heeft, en derhalve ook het beste moet weten wat goed voor hem is en wat hij als redelijk denkend, zelf oordelend en zichzelf bepalend wezen moet doen en laten. En als U de mens dan nu door woorden en daden toont, dat U onherroepelijk Dezelfde bent aan wie hij zijn bestaan te danken heeft, en U hem verder laat zien wat hij moet doen om datgene te bereiken waarvoor U hem geschapen heeft, dan is het alleen maar de schuld van de blinde en domme mens zelf, als hij om onbelangrijke, materiële redenen het eeuwige leven verspeelt en hem dan de dood ten deel valt. En zo ben ik van mening dat ieder mens, die door Uzelf eenmaal is onderwezen en U heeft herkend als Degene die U bent, het onmogelijk meer kan nalaten om met alle liefde en vreugde precies zo te leven en te handelen als U hem bevolen heeft.

[3] Omdat de mensenwereld nu zo slecht, totaal blind en bovenmatig zelfzuchtig, trots en heerszuchtig is, is het waarschijnlijk, dat degene die uw leer opvolgt met heel wat hindernissen te maken zal krijgen, omdat er veel meer slechte dan goede mensengeesten zijn; maar wanneer men eenmaal weet wat men aan uw leer heeft en wat men te verwachten heeft wanneer men haar opvolgt, dan kunnen de bergen er zich tegen verzetten en alle stormen er tegen te keer gaan, maar men zal deze toch het hoofd kunnen bieden met de meest volhardende moed van de wereld. Immers, als een wandelaar door vijanden wordt overvallen verdedigt hij zich al niet zelden met leeuwenmoed om niet dit korte en toch al zo vergankelijke leven te verliezen, terwijl er aan het verlies hiervan niet zoveel gelegen is, -waarom zou men zich dan niet met een ware duizendvoudige leeuwen­moed verdedigen tegenover vijanden die de door dit leven wandelende mens van het eeuwige leven dreigen te beroven?! Ik geloof dat mijn mening in dit opzicht helemaal juist is.

[4] Ja, mensen die aan deze ijdele wereld hangen, hun hele heil in het slijk dezer aarde zoeken en niet zoals ik van Uw leer doordrongen zijn, en de waarde van hun leven niet inzien en kunnen of willen begrijpen, zullen als er gevaar dreigt natuurlijk alle moed verliezen en spoedig weer in het oude slijk terugzakken; maar mensen zoals wij zullen zich niet zo gemak­kelijk vrees aan laten jagen.

[5] Ik zeg U, o Heer en Meester: Voor wie niet bang is voor de lichamelijke dood, zullen keizers en koningen moeilijk wetten kunnen maken! Laat nu de hele aarde maar tot puin vergaan en ik zal niet schrikken voor de zekere ondergang van mijn lichaam; want ik weet nu door Uw woorden, dat Mijn ziel met Uw levensgeest in zich niet te gronde zal gaan! Met dit vertrouwen mogen er vijanden komen van waar en met zovelen ze maar willen, ze zullen mij, Aziona en Hiram waarlijk geen schrik aanjagen; hun veto zal genegeerd worden en hun dreiging onopgemerkt blijven. -En zegt U ons nu, o Heer en Meester van het leven, of ik gelijk heb of niet!"

[6] IK zeg: 'Je hebt volkomen gelijk, en temeer daar je je ook in geval van nood zo zou gedragen, evenals ook alle anderen in deze plaats. Maar omdat we hier nu al zo in vertrouwen samen zijn en elkaar goed hebben leren kennen, en er Mij zeker veel aan gelegen is dat jullie bij allerlei voorvallen en verleidingen niet zullen wankelen, moet Ik jullie ook met nog allerlei andere dingen bekend maken. Luister dus naar Mij!"

 

220 Het doel van de kruisiging van de Heer

 

[1] (DE HEER:) 'Wat Mijn lichaam betreft, ben ook Ik evenals jullie een sterfelijk mens en het gevolg daarvan is, dat ook Ik dit lichaam zal afleggen ­en wel aan het kruis in Jeruzalem als getuigenis tegen de slechte joden, hogepriesters en Farizeeën, en tot hun gericht. Want dit alleen zal voor altijd hun macht breken, en de vorst van de geestelijke duisternis die nu de mensenwereld heeft beheerst, zal machteloos worden en de mensen niet meer zo erg als tot nu toe verleiden en hen in het verderf kunnen storten.

[2] Deze vorst heet 'satan', dat betekent leugen, bedrog, trots, hebzucht, eigenliefde, afgunst, haat, heerszucht en moordlust en allerlei hoererij.

[3] De grootste hoogmoed kan alleen door de diepste deemoed te gronde worden gericht, en het is dus noodzakelijk dat dit aan Mij geschiedt. Wanneer jullie dit dus zullen vernemen, moeten jullie hierdoor niet ontsteld zijn; want Ik zal niet in het graf blijven en ontbinden, maar op de derde dag weer opstaan, en zoals Ik nu hier bij jullie ben, zal Ik weer bij jullie komen! En dit zal jullie allen het grootste en waarste getuigenis van Mijn goddelijke zending in jullie ziel geven en jullie geloof geheel en al sterk maken. Ik heb jullie dit nu van te voren gezegd opdat, als het zover zal komen, jullie je niet aan Mij ergeren en Mijn leer verlaten. -Mijn beste Epiphanes, hoe bevalt je dit?"

[4] EPIPHANES zegt: 'Heer en Meester, U bent wijzer en machtiger dan alle wijzen en machtigen van de hele aarde! Als U toelaat dat dit over U komt, moet U daar zeker een goede reden voor hebben, die wij nu niet kunnen doorzien; maar voor dit bepaalde meest verwerpelijke deel van de mensen in Jeruzalem en in heel Palestina en trouwens in het hele jodenrijk moet het inderdaad een totale en ongehoorde deemoediging en tuchtiging zijn, wanneer ze de Mens die ze het meest haten, zelfs aan het schandelijkste kruis niet geheel en al dood kunnen maken en Deze er na drie dagen weer is als geheel Dezelfde die Hij tevoren was! Dat zie ik nu ook heel goed en duidelijk in. Maar toch lijkt het me dat dit, wat door Uw wijsheid en macht voor goed gehouden wordt, toch ook nog op een andere manier bewerk­stelligd zou kunnen worden!

[5] Ik stel het geval, dat de priesters en de andere machtigen in Jeruzalem U zo'n wonder zouden zien verrichten als U zojuist hier heeft verricht, dan zouden toch alle furiën van de Tartarus aan het werk zijn, als ze U niet zouden herkennen als datgene wat U bent en als Degene die U bent! Dan zou hun haat tegen U immers onmiddellijk omslaan in de hoogste eerbied en de warmste liefde voor U, en spreekt het vanzelf dat het dan niet nodig is dat U Zich aan dat schandelijke kruis, dat alleen voor de ergste misdadigers bestemd is, laat hangen!"

[6] IK zeg: 'Ja, als het zo zou zijn, zou je wel helemaal gelijk hebben; maar helaas is het niet zo, maar geheel en al anders! Geloof Me: Dit adder­ en slangengebroed van tempeldienaren in Jeruzalem weet precies wat Ik leer en wat voor werken Ik verricht; maar dat vermeerdert juist hun boosheid en daarom worden ze tegen Mij juist van uur tot uur alleen maar meer verbitterd; Aziona en Hiram kunnen je hiervan waarheidsgetrouw als voorbeeld de gebeurtenissen vertellen die gisteravond vlak voor midder­nacht plaatsvonden. Ze zijn allemaal aartsverstokt, blind en doof in hun hart, en daarbij vol van de hoogste en meest onbegrensde hoogmoed, hebzucht en ergste heerszucht. En zie, voor zulke schepselen moet men geen evangelie prediken, en voor hun ogen moet men ook geen wonder verrichten! Want Mijn leer en Mijn tekenen vernietigen hun oude aanzien en hun grote inkomen, en daarom kunnen de tempeldienaren deze tekenen niet gebruiken en daarom zijn ze juist Mijn onverzoenlijkste vijanden.

[7] Ik zou weliswaar de macht hebben om hen allen op de hele aardbol in één enkelogenblik te verdelgen, zoals op last van Mijn Vadergeest die in Mij woont reeds een keer is gebeurd ten tijde van Noach, en ten tijde van Abraham met Sodom en Gomorra en hun tien buursteden; maar wat heeft het voor zin gehad?!

[8] Vandaag de dag getuigt de omvangrijke Dode Zee nog van dat gericht en de Schrift verwijst ernaar; maar wie schenkt daar nog aandacht aan en laat het dienen als een echte waarschuwing voor zichzelf? Zeg er een echte Farizeeër maar eens iets over, dan loop je gevaar door hem bespot en bitter terechtgewezen te worden en zelfs ernstig met een flinke straf bedreigd te worden! En als dat gebeurt, kan men verder niets doen dan wat Ik je zojuist op voorhand heb gezegd. Dat zal voor die weerbarstigen een vreselijk gericht zijn en voor de Mijnen het hoogtepunt van Mijn liefde, en Mijn opstanding zal ook een opstanding zijn voor allen die één zijn met Mij en Mijn wil."

 

221 Epiphanes' voorstellen ter vermijding van de dood van de Heer

 

[1] (DE HEER:) 'O vriend, tegen jou zeg Ik: Als het mogelijk zou zijn om de lijdenskelk aan de kant te schuiven, zou het ook onmiddellijk gebeuren; maar helaas is dit onmogelijk en daarom laten we het nu rusten! Je weet nu dat dit zal gebeuren en ook waarom, en meer is niet nodig. Wanneer Ik echter ben opgestaan, zal Ikzelf jullie dopen met de Heilige Geest uit Mij, en deze zal jullie dan pas in alle wijsheid en macht binnenleiden en dan zullen jullie, als jullie volgens Mijn leer zijn blijven leven, tot alles waartoe Ik nu in staat ben ook als Mijn ware kinderen in staat zijn. Zeg Me nu weer hoe dit aanbod en deze belofte je bevalt!";

[2] EPIPHANES zegt: 'Wat datgene betreft wat wij en alle goede mensen volgens Uw woord daarvan te verwachten hebben, natuurlijk buitenge­woon goed; maar wat U, o Heer en Meester, van de onverbeterlijke domheid en slechtheid te verwachten hebt volgens Uw woorden, bevalt mij geenszins! Maar als het dan voor eens en altijd absoluut niet anders kan, laat het dan wel volgens Uw wil geschieden!

[3] Dat U wat Uw ware innerlijke wezen betreft niet zult sterven, is mij nu wel zeer duidelijk; want wie anders zou U uit de dood van het lichaam moeten opwekken dan Uzelf, met de macht van God die in U is?! Deze macht is derhalve onvernietigbaar; wat komt het sterven van een lichaam er dan op aan, als U het altijd wanneer U wilt kunt opwekken?! Maar het grote lijden dat natuurlijk gepaard gaat met het doden van Uw lichaam, bevalt me toch bepaald niet!

[4] Maar U bent nu eenmaal de Heer vol van de hoogste wijsheid, macht en liefde en U kunt Zichzelf het beste raad geven en helpen, en daarom zal alles toch enkel volgens Uw hoogst eigen raad en wil geschieden, zoals het ook Uw wil is dat wij mensen op deze aarde vaak een gloeiend hete zomer en een ijskoude winter moeten verdragen, wat ook niet bepaald aangenaam is, en tot slot van dit aardse leven vaak een zeer pijnlijke bittere dood, en daar kunnen wij niets aan veranderen, omdat dat nu eenmaal Uw wil is. En derhalve denk ik dat dan ook Uw wil, als het om Uw allerhoogste Zelf gaat, nu door ons zwakke aardwormen nog minder veranderd kán worden! En daarom zij en geschiede wat U wilt!

[5] Maar wat mensen zoals wij in ieder geval wel zouden kunnen doen, om te verhinderen dat U zo moet lijden als U mij hier van te voren hebt aangekondigd, zou bijvoorbeeld zijn dat ik, Aziona en Hiram naar de tempeldienaren in Jeruzalem zouden gaan en als welbespraakte heidenen deze duistere lieden eens met goed gekozen woorden beter over U voorlichten, dan zouden ze hun boosheid over U zeker laten varen; en mocht dit gebeuren, dan zou U op deze manier de vermeende lijdenskelk wel opzij kunnen schuiven:'

[6] IK zeg: 'Ja, Mijn vriend, dan blijft Me niets over dan alleen maar je goede wil voor de daad aan te zien; want zie, evenmin als jij een oude ceder kunt buigen, zal zo'n hooggeplaatste Farizeeër of zelfs een hogepries­ter wat voor leer dan ook van jou aannemen! Maar wat hij wel zou doen kan Ik je precies zeggen:

[7] Zie, hij zou heel vriendelijk naar je luisteren, hij zou zich met het vriendelijkste gezicht door jou alles over Mij tot in details laten vertellen! Hij zou je zelfs met kleine tussenwerpingen en schijnbare twijfels tegemoet treden, - maar alleen om je enthousiaster te laten praten; maar hij zou ook meteen anders kijken zodra hij merkte dat hij bijna alles van je te horen had gekregen! Op een geheim teken zou er dan een groot aantal vermomde mannen verschijnen, jou gevangen nemen, en het zou al heel wat zijn als je dan nog ooit het daglicht zou zien! Daarna zou zo'n hogepriester in samenwerking met Herodes er onmiddellijk een heel leger onder het uitloven van hoge premies op uitsturen om Mij te arresteren en alle joden in heel Galilea laten kwellen omwille van Mij - op alle plaatsen waar men Mij met Mijn leerlingen ook maar heeft ontvangen.

[8] Kijk, dat is toch waarlijk niet wat wij allen als wenselijk zouden beschouwen! Dat zie je in en het volgende is dus ook beter: één voor allemaal met resultaat, dan allen voor één zonder resultaat! - Zie je dat nu goed in?"

[9] EPIPHANES zegt: 'Ja Heer, nu is me dat allemaal heel duidelijk! -Maar nu is het eten klaar, laten we dit nu afsluiten en de tijd dan met iets anders vullen!"

[10] IK zeg: 'Ja, dat is ook goed; ga nu Mijn leerlingen uit hun slaap wekken!"

 

222 De leerlingen verwonderen zich over de veranderde omgeving

Over het vasten

 

[1] Omdat Mijn leerlingen de avond tevoren te weinig hadden geslapen, waren ze na het ochtendmaal onder de schaduw van de boom gaan liggen en vast ingeslapen, zodoende wisten ze niets van het gesprek tussen Mij en Epiphanes. Deze ging nu op Mijn verzoek naar hen toe en wekte hen uit hun slaap.

[2] Toen ze wakker werden, keken ze heel verbaasd en vroegen verwon­derd aan elkaar waar ze nu waren; want de omgeving zag er na de verandering zo totaal anders uit dan het tevoren onvruchtbare gebied, dat ze niet meer wisten waar ze waren. Voordien was Aziona's hut deels met onregelmatige stenen en deels uit leem en riet hoogst ondeskundig ge­bouwd, en in plaats daarvan stond er nu een stevig huis, omgeven door vruchtbomen en een mooie tuin; er waren ook goede stallen gebouwd voor de huisdieren en een grote schuur voor het graan, niet ver van het woonhuis vandaan. Bovendien was het voorheen totaal kale gebergte nu dicht bebost en de vroeger even kale zeeoevers waren in weelderige weiden veranderd en zodoende was het begrijpelijk, dat Mijn leerlingen niet zo gauw wisten waar ze waren.

[3] Petrus, Jacobus en Johannes vroegen naar Mij en Epiphanes zei, dat Ik naar het huis was gegaan vanwege de maaltijd. Weer vroegen ze degene die hen gewekt had, waar ze nu waren en deze zei: 'Op de oude plek, die nu echter een heel ander aanzien heeft gekregen door de macht van die Ene!'

[4] Maar de leerlingen hechtten niet bepaald een sterk geloof aan wat Epiphanes zei en dachten veeleer bij zichzelf, dat de Heer hen door de lucht naar een heel vreemd gebied had verplaatst, zoals op de berg van Kisjonah was gebeurd. Pas toen Ikzelf naar hen toe kwam en hun vertelde dat het precies zo was als Epiphanes hun gezegd had, geloofden ze dat pas en begonnen zich te verbazen over de kracht en macht van God in Mij .

[5] En IK zei tegen hen: 'Hoe kan het nu dat jullie zo verbaasd zijn over dit teken? Heb Ik bij Marcus niet iets dergelijks tot stand gebracht?! Het enige waar men hier verbaasd over zou kunnen zijn is eigenlijk alleen maar, dat jullie midden in Mijn gesprekken met deze Grieken hier zo goed hebben kunnen inslapen! Maar het vlees, het bloed heeft inderdaad ook rust nodig, we est nu echter wakker opdat niemand van jullie in verleiding gebracht wordt!

[6] Maar het is nu allang middag geworden, de spijzen staan op tafel, laten we daarom gaan en onze lichamen een matige versterking geven, opdat niemand zegt dat iemand bij Mij gebrek zou hebben geleden. In Jeruzalem zijn wel mensen die allerlei vastendagen hebben en zich daar ook streng aan houden, in de veronderstelling dat ze daardoor het hemelrijk verdie­nen; maar deze vergissen zich zeer omdat ze na hun lichamelijke dood een rijk verwachten dat waarlijk nergens aanwezig is.

[7] Ik wil daarmee niet zeggen dat jullie moeten zwelgen, brassen en te veel drinken; jullie moeten daarentegen altijd nuchter en matig zijn in alles en elkaar liefhebben, dan zal de wereld daaruit opmaken dat jullie waar­achtig Mijn leerlingen zijn! -En nu gaan we aan tafel!"

 

223 Vijandelijke verkenningsschepen in zicht

De storm als afweermiddel

 

[1] De tafel was goed voorzien van de beste vissen, brood en wijn en allerlei goed smakende vruchten. Ik zat met de twaalf en Hiram en Epiphanes aan tafel. Aziona bedlende ons, maar nam na de maaltijd toch plaats aan tafel. Toen we zo bij elkaar zaten en onze blik naar buiten richtten op het mooie wateroppervlak, ontdekte Epiphanes met zijn scherpe ogen dat in de baai meerdere schepen laveerden. Ze wilden door de grote baai varen; maar omdat ze door de geweldige verandering de omgeving niet meer konden herkennen als de streek die hen van vroeger goed bekend was, laveerden ze heen en weer en zonden slechts een verkenningsboot verder de baai in.

[2] Deze schepen waren een soort achterhoede van hetgeen hier in de voorgaande nacht door de vissers op Mijn bevel als een goede strandbuit in beslag werd genomen. Deze achterhoedeschepen hadden al de hele nacht en ook deze halve dag rond gelaveerd, maar vonden nergens meer een spoor. Daarom dachten ze dat dit schip waarschijnlijk in deze moeilijk te bevaren baal de koers kwijt was geraakt en misschien zelfs schade had geleden. Maar deze baai leek niet meer op de vroegere en daarom wisten deze achterhoedeschippers niet waar ze aan toe waren en daarom zonden ze een lichte verkenningsboot verder de baai in.

[3] Toen Ik dit aan het drietal uitlegde zei AZIONA: 'Nu, als ze dat grote schip hier vinden, kunnen we beter een goed heenkomen zoeken, anders zijn we allemaal verloren!"

[4] IK zeg: 'Wees kalm; deze verkenningsboot zal spoedig omkeren! Ik zal een wind. sturen, die de terugkeer van de boot beslist zeer zal bespoedigen"

[5] Op dit ogenblik kwam er een hevige stormwind die de verkennings­boot en de paar achterhoedeschepen pijlsnel naar buiten het hoge water op dreef

[6] Maar AZIONA zei: 'Heer, zie, ze zijn nu wel uit het zicht verdwenen, maar ze zullen terugkomen zodra de wind gaat liggen! O, deze mensen zijn als een slecht geweten en hardnekkig als een kwaadaardige ziekte! Die laten hun plannen en hun doel nooit varen en als deze het niet zijn, - die hun zoeken nauwelijks zullen opgeven -, dan zullen er binnen de kortste keren wel weer anderen komen die hetzelfde doel nastreven; en als ze dat schip hier vinden, ziet het er slecht voor ons uit, want tegen het geweld van de machtigen bestaat geen recht! Ik zou dat hele zondaarsschip liever helemaal vernietigen dan met het bezit ervan steeds in angst te zitten!"

[7] IK zeg: Als Ik je echter zeg dat je daarvoor absoluut geen angst hoeft te hebben, kun je wel rustig zijn! Degenen die hier nu te zien waren zullen nooit weer terugkeren, en een tweede of zelfs derde achterhoede nog minder, want het is algemeen bekend dat.de Galilese zee om deze tijd zeer stormachtig is, en behalve door enkele vissers wordt hier weinig gevaren omdat men de stormen niet vertrouwt, -en over enkele maanden is deze hele gebeurtenis zo goed als vergeten!

[8] Want ook al wordt er zeker naar Jeruzalem bericht dat degenen die er op uitgestuurd zijn om Mij op te sporen ergens aan zee verongelukt zullen zijn, omdat men ondanks al het zoeken niets meer van hen kan vinden ­dan zal in de tempel slechts door de speciaal daarvoor aangestelde tempel­dienaren, zowel mannen als vrouwen, drie uur lang ceremonieel gewee­klaagd worden en daarna denkt niemand in de tempel meer aan de verongelukten, maar men zal echter weer anderen voor hetzelfde doel uitsturen, hen uitrusten met volmachten, geld en de nodige wapens en hen wegzenden met allerlei strenge opdrachten; dezen trekken er dan op uit en keren meestal onverrichter zake weer naar huis terug, of vaak ook helemaal niet, zoals zij die ons gisteren bezochten. -Nu weet je precies hoe de zaken er voor staan, en kun je zonder schroom behouden wat Ik je geef en wat Ik voor je bescherm en veilig stel"

[9] Nu zegt EPIPHANES: 'Vriend Aziona, onder zulke garanties zou ik er niet voor terug schrikken om zelfs van heel Rome bezit te nemen, als deze Heer en Meester tegen mij zou zeggen: 'Ga heen en zeg: De Heer heeft mij de hele stad gegeven en hiermee maak ik bekend, dat van nu af aan alles wat hier staat, leeft en groeit mijn volste eigendom is!' En zie, geen mens op de wereld zou mij zo'n door de Heer verleend recht afhandig kunnen maken, en ieder zou zich moeten schikken in de almacht van de goddelijke wil!

[10] En hetzelfde is ook hier het geval! Welke aardse macht zal de strijd met deze goddelijke macht winnen? Want voordat ze het zwaard ter hand zou nemen voor de strijd, zou ze immers reeds vernietigd zijn! Ja, wanneer de Heer en Meester zal toelaten dat Zijn vijanden de hand aan Hem zullen slaan, zullen ze Hem zelfs ook wellichamelijk kunnen doden; maar zolang Hijzelf het ondoorgrondelijk geheime 'fiat!' niet in Zichzelf heeft uitge­sproken, zal ook niemand het wagen ook maar de zoom van Zijn kleed aan te raken, -en als iemand het waagt, kon het hem wel eens vergaan zoals het de misdadigers van gisteren is vergaan! Dus voor hen, die als ware vrienden met deze ware Godmens door alle grote gevaren van de wereld op hun pad trekken, is de grootste veiligheid reeds gegarandeerd.

[11] Kijk naar dit allerheerlijkste gebied dat nu van ons is! Amper een uur geleden was het een onherbergzame dorre streek, een waar beeld van de dood­ evenals wij dat waren in onze voormalige zielstoestand, die Hij ook door Zijn woord in een levende toestand heeft veranderd -, en nu haalt de ondoorgrondelijk wonderbaarlijke macht van Zijn woord zelfs uit de harde steen, die eerst tot goede vette aarde werd vermalen en omgevormd, de weelderigste planten tevoorschijn.

[12] Voor Wiens adem de stenen moeten buigen en alle talloze natuur­geesten actief moeten worden, voor Diens adem buigen de volkeren der aarde, -waarom moeten wij dan, die nu zeker Zijn vrienden zijn, nog enige vrees in ons gemoed koesteren, alsof ons werkelijk nog iets slechts zou kunnen overkomen onder Zijn bescherming?! Ik hoop dat je dit in overweging neemt en bevrijd wordt van alle ijdele vrees."

[13] AZIONA zegt: 'Vriend, je hebt nu heel goed en juist gesproken en ik dacht zowel vroeger alsook nu in heel mijn leven hetzelfde als jij; maar de mens blijft toch altijd een mens, vooral als er gevaren op hem af beginnen te komen! In een soort gemoedsverwarring vergeet men niet zelden het belangrijkste en denkt men niet met een innerlijk rustige ziel, maar men is haastig en verward en raakt daardoor in zo'n grote angst, dat men zelfs niet meer aan de beste beschermende wapens denkt die men toch duidelijk bij zich heeft.

[14] En dat gebeurde mij zojuist, toen ik uit de mond van onze God en onze Heer en Meester de bedoeling hoorde van de verkenningsboot die deze baai invoer. Maar het is nu al weer helemaal in orde, waaraan jouw woorden veel hebben bijgedragen"

 

224 Aziona vraagt naar het leven van de ziel na de dood

 

[1] (AZIONA:) 'Maar nu we hier zo gemoedelijk bij elkaar zitten bij brood en wijn, zou ik toch zo graag uit Uw mond, o Heer, vernemen hoe het met het leven van de ziel staat na het afvallen van het lichaam!

[2] Er bestaan volgens de overleveringen in bijna alle zogenaamde afgo­dendiensten, steeds met enkele varianten, twee toestanden -zoals ook bij ons, laat ik zeggen, heidenen -: een Elysium, waar alle goede en waardige zielen eeuwig voortleven in een onbeschrijflijke gelukzaligheid, en dan een Tartarus, waar de slechte en boosaardige zielen ook eeuwig gepijnigd worden met allerlei ongehoorde plagen en martelingen.

[3] De joden hebben hun hemel en hun hel, wat eigenlijk helemaal hetzelfde is als bij de heidenen het Elysium en de Tartarus. Op dezelfde manier hebben de Indiërs een tweevoudig almachtig wezen, een goed en een slecht, dat verschillende vormen, namen en eigenschappen heeft. Zo zijn de elyseese goden allemaal goed en die van de Tartarus allemaal slecht.

[4] En bij de joden is er een hoogst goede en wijze Jehova, die gediend wordt door talloze eveneens goede geesten die' engelen' genoemd worden en bereid zijn om de mens de beste bescherm diensten te verlenen; lijnrecht tegenover de goede en almachtige Jehova en zijn engelen is er dan ook een bijna niet minder machtige satan, ook 'leviathan' genaamd, met aan zijn zijde talloze uiterst slechte geesten die men 'duivels' noemt.

[5] De goede Jehova is weliswaar aan één stuk door bezig de mensen goed te maken en naar zich toe te trekken. Maar dat helpt hem niet bijzonder veel; want satan verstaat de kunst beter om zielen voor zich te vangen en verovert al maar hele scharen op de goede Jehova. Wel dreigt de goede Jehova satan voortdurend met allerlei straffen en gerichten; maar satan lacht daar steeds om en doet toch wat hij wil. -Heer, wat moet men nu van dergelijke overleveringen denken? O Heer, geef ons hierover de juiste opheldering!" .

[ 6] Vóór Mij zegt EPIPHANES nog: 'Kijk onze directeur Aziona nu toch eens! Hij is waarachtig nog wijzer dan WIJ allen! WIJ hebben nu al menige vraag gesteld, en alleen hij is op dit belangrijkste vraagstuk van het leven gekomen! Ja, Heer en Meester, zulke dingen heb Ikzelf in allerlei geschrif­ten al vele malen gelezen en er ook altijd het mijne van gedacht! ofwel hebben de verder in vele opzichten wijze ouden alles wat ze wisten in een voor ons onbegrijpelijke beeldspraak opgeschreven, of ze hebben als kinderen en dwazen enkel en alleen in hun nog hoogst ongecultiveerde fantasie allerlei fabels verzonnen.

[7] Ik, als heel eenvoudig mens met een beperkt verstand en -zoals men zegt -een menselijk goed hart, kan mij wel redelijkerwijs voorstellen dat de ziel aan gene zijde voortleeft, en omdat deze toevallig .goed of; wat waarschijnlijker is, slecht heeft geleefd, zal dit verdere leven. zich tenminste tot een bepaalde, hoogst mogelijke graad van volmaaktheid voortdurend verder ontwikkelen; en voor een leven dat hier al om allerlei oorzaken en redenen slecht begonnen is en zeker nog slechter is beëindigd, zijn aan gene zijde slechts wijze en overeenkomstig doelmatige correcties, opdat ook een ziel die hier een slecht lichamelijk leven heeft geleld daarginds, ook al is dat later, tot een beter inzicht komt over zichzelf en over een waar, allerhoogst goddelijk Wezen, en ook over haar ware levensomstan­digheden en plichten.

[8] Maar om voor een kort, helaas slecht geleid leven daar dan eeuwige straffen te moeten ondergaan en dulden die onbeschrijflijk hard en onmen­selijk zijn, en dat voor geen enkel ander doel dan dat een almachtige God zijn eeuwige, nooit meer ophoudende wraak koelt op het machteloze wezen -neen dat kan ik me toch niet indenken van een God als U, o Heer, zoals U thans voor ons bent; ook niet tijdens de ergste koortshitte, die aan de grootste waanzin grenst!

[9] Een leeuw is toch ongetwijfeld een zeer boosaardig beest, zoals ook een hyena, een tijger, een wolf of een beer; niettemin kunnen ze getemd worden, en waken dan vaak over de mensen en zijn dan dus nuttige schepselen. En als zulke monsters als de zojuist genoemde nog te temmen en voor iets nuttigs af te richten zijn, waarom dan niet een slecht geworden ziel, die daar heel vaak zelf eigenlijk geen schuld aan heeft?! - Dus, beste Heer en Meester, zeg ons toch hoe het gesteld is met de merkwaardige dingen en verhoudingen waarover de wijze Aziona U vragen heeft gesteld!"

 

225 Kinderen van God (van boven)

en kinderen van de wereld (van beneden)

 

[1] IK zeg: 'Kijk, Mijn dierbaren! Wat de heidense boeken ervan zeggen is slechts een zeer gebrekkige weerklank van wat er helder en duidelijk geopenbaard is aan de oermensen van deze aarde door dezelfde geest die nu in Mij woont.

[2] Alleen de Schrift van de joden bevat de volle waarheid, echter niet onthuld, maar verhuld in overeenkomstige beelden, en wel om de zeer wijze reden, dat de heiligheid van de daarin aanwezige waarheid door de eigenlijke, onreine kinderen van deze aarde niet verontreinigd en onthei­ligd wordt.

[3] Want op deze aarde of wereld wonen twee soorten mensen. De oorspronkelijken en meesten hebben zich volgens de voor alle schepselen gegeven ordening trapsgewijs opwaarts ontwikkeld. Zij zijn wat hun ziel en lichaam betreft puur van deze aarde en men kan ze 'kinderen van de wereld' noemen.

[4] Een veel kleiner deel van de mensen op deze aarde is echter alleen maar wat het lichaam betreft van deze aarde, maar wat de ziel betreft komen ze ofwel van de verschillende sterrenwerelden of soms zelfs als zuiverste engelgeesten uit de zuivere hemelen van de geesten. Dat zijn tot nog toe echter de minst voorkomende.

[5] Dit tweede en veel edeler soort mensen van deze aarde kan men 'godskinderen' noemen, en aan hen alleen is het ook voorbehouden om de geheimen van Gods rijk te vatten, te begrijpen en de kinderen van de wereld hierin te onderwijzen al naargelang er vraag naar is en het vermogen om het te begrijpen; zij wijzen hun de weg waarlangs ook zij tot kinderen Gods en tot burgers van Zijn rijk kunnen worden.

[6] Welnu, deze eigenlijke wereldmensen zijn natuurlijk, omdat ze uit het slijk van deze aarde voortspruiten, nog zeer zinnelijk van aard, daar hun zielen nog nooit een menselijke voorbereidende scholing voor een vrij, over zichzelf beschikkend leven hebben doorgemaakt. Ze kunnen daarom in het begin ook alleen maar door puur zintuiglijke beelden tot kennis van een allerhoogste en eeuwige goddelijke geest gebracht worden.

[7] En zie, omwille van de meeste mensen van deze aarde zijn ook de openbaringen over de geestenrijken in louter als het ware zintuiglijke beelden gehuld, die hun slechts door de kinderen Gods van tijd tot tijd steeds meer onthuld kunnen worden , afhankelijk van het bevattingsvermogen van deze wereldkinderen – mar nooit teveel tegelijk, maar slechts precies zoveel als ze kunnen verdragen en in de maag van hun ziel kunnen verteren. Uit hetgeen Ik nu gezegd heb, kunnen jullie nu menige conclusie trekken.

[8] Zoals niet moeilijk is te begrijpen, is het zieleleven van de mensen na het afvallen van hun lichaam in voortdurende ontwikkeling, omdat de voleinding ervan onmogelijk het werk van een moment kan zijn, en wel omdat de ziel evenals haar voormalig materiële lichaam wat ruimte en tijd betreft een begrensd wezen is, dat in zekere zin ingeperkt is in die bepaalde­ mooie mensenvorm en daarom het oneindige en het eeuwige zowel qua ruimte als tijd, en ook wat de absoluut onbegrensde macht van Gods geest en Zijn werken betreft, alleen maar stukje bij beetje in zich op kan nemen en bevatten.

[9] Het komt daarbij op het niveau van de innerlijke ontwikkeling aan waarop een ziel haar lichaam verlaat. Is dit in overeenstemming met de bestaande goede wetten, dan zal de toestand van de ziel aan gene zijde zeker meteen zodanig zijn, dat ze zich dadelijk naar een hogere volein­dingstrap van het vrije leven kan begeven en aldoor naar een hogere trap verder kan gaan.

[10] Maar heeft een ziel door een gebrekkige opvoeding, of in het slechtere geval, door gebrek aan enige goede wil, terwijl zij heel goed op de hoogte was van de bestaande wetten, het lichaam moeten verlaten zonder zich in het lichamelijke leven en de omstandigheden daarvan ook maar enigszins naar het ware en betere gericht te hebben, wel, dan zal het toch voor ieder die enigszins helder denkt gemakkelijk te begrijpen zijn dat zo'n totaal verkommerde, beklagenswaardige ziel aan gene zijde alleen maar in een zodanige, zeker niet benijdenswaardige situatie geplaatst moet worden dat zij daarin overeenkomstig de hoogste liefde en wijsheid van God eerst gereinigd en genezen kan worden van haar dierlijke ruwheid, en zich allengs tot een hoger levensniveau kan verheffen, van waaruit ze dan steeds gemakkelijker naar een nog hoger niveau overgaat"

 

226 Het leven van de wereldmensen aan gene zijde

 

[1] (DE HEER:) 'Nu zijn er echter op deze aarde ook mensen die als kinderen van buitengewoon rijke ouders alle mogelijke opvoeding en ontwikkeling genoten hebben. Maar toen ze ouder werden en belangrijke functies en hoge eervolle posities kregen, voer de duivel van de hoogmoed in hun hart. Ze begonnen te heersen, hun medemensen te haten, te bedriegen en te onderdrukken en zich helemaal over te geven aan de lust van hun zinnen. Hun hemel, waar ze vol begeren naar streefden, was een uiterst luxueus leven in alle weekheid, pracht en weelde. Wie hen niet wilde dienen werd op de meest gruwelijke wijze vervolgd en zonder enig pardon te gronde gericht.

[2] Maar nu komt de tijd en het uur, dat de ziel van zulke mensen ook hun zozeer geliefde lichaam moeten verlaten volgens het voorschrift van de almachtige God. Wat nu?

[3] Kijk, dit soort zielen heeft zich toch wel strafbaar gemaakt, wat ieder enigszins rechtschapen denkend mens moet toegeven! En toch worden ze door Mij niet gericht, maar in een toestand en een leven geplaatst dat helemaal overeenkomt met wat ze op deze wereld hadden, alleen met dit verschil dat hun buren tot in de verre omtrek geheel hetzelfde hebben, zijn en willen als degenen die hier pas zijn aangekomen. En dan duurt het niet zo lang tot er een uiterst verbitterde oorlog begint; want ieder waant zichzelf de hoogste en machtigste, wil over allen heersen en beschouwt ieder als een strafbare muiter, die zich niet wil schikken naar zijn bevelen en wetten.

[4] Zouden er slechts één, twee of ook drie zo denken en voelen, en zouden de anderen meer deemoedige en inschikkelijke geesten zijn, dan zou dat een soort monarchie in het rijk der geesten opleveren waar er één gebiedt en miljoenen hem gehoorzamen. Maar daar is dat niet zo; want daar wil ieder een monarch zijn en op tirannieke wijze zijn even heerszuchtige buren beheersen. En zo'n slechte hartstocht heeft dan een bijna onblusbare onderlinge haat tot gevolg, constante ruzie, twist, strijd, vervolging en een letterlijke oorlog, waarbij weliswaar niemand gedood kan worden, -maar waar de onderlinge grenzeloze haat en toorn de vorm aanneemt van een woedend verwoestend vuur dat uit de strijders oplaait, met welk vuur ze zich dan wederzijds kwellen en bestrijden.

[5] Als zo'n boosaardige club dan weer tot een soort rust moet komen, is het belangrijk dat er een machtige geest uit de hemelen naartoe gestuurd wordt en rust schept door een nog machtiger vuur, dat voor zulke zielen goed voelbare, onuitsprekelijke pijnen veroorzaakt, deels slechts voor een moment, deels ook voor langere tijd. Zijn zulke zielen hierdoor volledig tot rust gekomen, dan verstommen ook steeds meer hun domme harts­tochten en dooft het vuur waardoor ze gekweld worden en de engelgeest maakt hen dan hun grote blindheid, verstoktheid en dwaasheid duidelijk.

[6] Als de een of andere ongelukkige en zeker ook onzalige ziel zich dit aantrekt, zal deze ook meteen in een betere toestand overgaan; maar wil ze dat door haar innerlijke geheime hoogmoed niet, wel, dan blijft zij de oude dwaas en zal bij een volgende gelegenheid weer hetzelfde te ver­wachten hebben. En dan kan men zoals de Romeinen zeggen: Volenti non fit iniuria *, (* Degene die het zo wil geschiedt geen onrecht) -ook al zouden zulke vrijwel onverbeterlijke zielen zichzelf gedurende aeonen aardse jaren zo willen kwellen!

[7] Ik denk dat Ik jullie nu wel voldoende heb ingelicht over hetgeen jullie Mij in feite gevraagd hebben; maar desalniettemin zal Ik er voor jullie toch nog het een en ander aan toevoegen, -luister dus nog verder naar Mij!"

 

227 De nietigheid van een kracht zonder tegenkracht

 

[1] (DE HEER:) 'Als er hier iemand zou zijn die zo reusachtig sterk was, dat hij met zijn handen de sterkste eiken en ceders zou kunnen ontwortelen, maar er rondom de te ontwortelen bomen slechts modder en water zou zijn, zodat hij geen weerstand zou hebben, zou hij dan wel in staat zijn om een boom met de wortels uit de grond te trekken als deze bijvoorbeeld een paar vadem diep in de grond zitten? Ik zeg: neen; want zodra hij zou beginnen met zijn krachtige armen de boom uit de grond te trekken, zou hij diep in het water en de modder wegzinken en zodoende met zijn reusachtige kracht niets uit kunnen richten.

[2] Als dus een reus de grote spierkracht van zijn handen in de praktijk tot uitdrukking wil brengen, moeten ook zijn voeten als noodzakelijke ondersteuning een zeer vaste grond hebben, wat ieder van jullie zeker goed in zal zien. Maar Ik geef jullie hier nog een voor Mij zeer wel mogelijk en voor jullie nog duidelijker voorbeeld.

[3] Laten we aannemen dat er zich hier voor ons ongeveer een paar honderd buitengewoon sterke strijders bevinden, honderd aan de ene en honderd aan de andere kant. Zodra ze op elkaar afstormen, hef Ik ze met Mijn innerlijke macht omhoog de lucht in en laat hen door een heftige wind naar alle kanten en richtingen verspreiden. Vraag: Hoe zullen zij nu zonder enig vast steunpunt hun strijd beginnen en voltrekken? Zal iemand zich zelfs met de krachtigste voeten in de lucht ook maar een stap verder kunnen bewegen of een echt geweldige slag met zijn hand kunnen geven en daarbij recht overeind blijven?

[4] Ik zie dat jullie er nu over na beginnen te denken hoe zoiets mogelijk zou kunnen zijn. Het ligt in Mijn macht om dat aan één van jullie praktisch te laten zien, zeg Me maar wie van jullie zo'n experiment wil ondergaan! Wil jij, Epiphanes, je ongeveer een manslengte boven de grond van de waarheid van Mijn woorden overtuigen?"

[5] EPIPHANES zegt: 'O ja, Heer en Meester; want onder Uw hoede kan me immers onmogelijk iets kwaads overkomen! Daarom heb daartoe al besloten "

[6] IK zeg: 'Goed dan, verhef je een manslengte van de bodem van deze aarde in de vrije lucht en vertel de anderen hoe je je voelt!'

[7] Epiphanes bevond zich nu geheel vrij zwevend in de lucht en wel heel rustig rechtop, en Ik zei tegen hem: 'Maak nu enkele bewegingen en doe alsof je ergens heen zou willen gaan, of je tegen een vijand zou willen verdedigen, en vertelons wat je ondergaat en hoe het je te moede is!'

[8] Epiphanes probeerde het, maar verloor natuurlijk meteen zijn gemak­kelijke verticale positie, en hoe meer hij met handen en voeten werkte des te meer kwam hij in allerlei ongemakkelijke houdingen te!echt. Tenslotte draaide hij als een in de lucht zwevend blad rond en een slechts heel licht zuchtje wind begon hem verder weg te schuiven en wel volgens Mijn wil naar het huis van Aziona, aan welks muren hij een vast steunpunt vond, hij veranderde zijn ongemakkelijke positie weer in de gemakkelijke verticale en werkte zich toen, de muur vastpakkend, naar beneden tot op de grond.

[9] Toen EPIPHANES weer met zijn voeten op de grond stond, was hij buitengewoon blij, loofde Mij en kwam snel naar ons aan tafel en zei: 'O Heer, alles wat U wilt, -maar niet meer zo'n verschrikkelijk experiment! Ik had jullie vanuit de lucht moeten vertellen wat ik onderging en voelde! Ja, dat had ik vanuit de verticale positie, waarin ik me tamelijk prettig voelde, wel kunnen doen, namelijk dat het echt aangenaam was en mij wel kon bekoren; maar toen ik op Uw verzoek begon te bewegen en me alle posities moest laten welgevallen omdat ik ze niet kon veranderen, was het met het spreken gedaan. Ik had het hooguit op een angstig schreeuwen kunnen zetten als ik me niet geschaamd had, maar een verstandig woord was absoluut onmogelijk geweest! Als je door duizend duizelingen wordt bevangen en  je machtelozer voelt dan een mug, -spreek dan maar eens als je kunt; voor mij was het totaal onmogelijk!

[10] Je hoeft maar één manslengte van de vaste grond vandaan te zijn in de vrije lucht, en ogenblikkelijk ben je alle macht en alle kracht kwijt! Het kleinste zuchtje wind dat nauwelijks een blaadje aan een boom kan bewegen, draagt je zonder enig mogelijke weerstand weg en dat in een meestal zeer ongemakkelijke positie. Nee, alles vind ik goed, zoals gezegd, maar niet meer zo'n experiment! Maar de woorden uit Uw mond, Heer, zijn nu als schitterende waarheid bevestigd, dat namelijk de grootste kracht zonder een vast steunpunt, dat ik als een noodzakelijke tegenkracht beschouw, zo goed als geen kracht is. Dat is nu mijn levendigste en waarste overtuiging.

[11] Uit Uw verklaring van daarstraks is mij nu wel tamelijk duidelijk wat de Orcus, de Tartarus en de hel is en waaruit deze bestaan; maar met satan en zijn handlangers, de zogenaamde duivels, weet ik nog niets aan te vangen! Omdat U, o Heer en Meester, ons dit ene zo duidelijk hebt uitgelegd, overeenkomstig de volste en redelijke waarheid, vraag ik U ons ook dit nog uit te leggen, als het Uw heilige wil is!'

 

228 De tegenpool van God

 

[1] IK zeg: 'Daarom heb Ik jullie immers die voorbeelden gegeven, opdat jullie de hierop volgende uitleg over satan en zijn engelen gemakkelijker kunnen begrijpen; luister daarom nu verder naar Mij!

[2] Zoals jullie nu ervaren hebben, is de allersterkste reus tot niets in staat zonder een vast steunpunt, dat we een tegenkracht of een tegenpool zullen noemen, dat zien jullie nu zeer goed in. Diezelfde toestand strekt zich tot in het eindeloos grote, tot aan het allerhoogste Godswezen uit!

[3] Als de eeuwige, absoluut vrije, wijze en almachtige geest van God niet ook reeds van eeuwigheid voor een tegenpool had gezorgd voor Zichzelf, zou het Hem als puur positieve God nooit mogelijk zijn geworden om zonnen, werelden en al de eindeloos vele wezens hierop in het leven te roepen.

[4] Maar hoe ziet deze tegenpool van God eruit en waaruit bestaat hij? Is hij geheel andersoortig dan de positieve, vrije pool van Gods leven en macht of is hij in een bepaald opzicht gelijksoortig? Is hij heer over zichzelf of is hij in al zijn delen alleen maar afhankelijk van de positieve pool van de goddelijke macht?

[5] Zie, deze zeer belangrijke vragen zal Ik nu voor jullie zo helder en duidelijk mogelijk beantwoorden, en dan zullen jullie dadelijk inzien wie de zogenaamde satan is en wie nu eigenlijk zijn duivels zijn! Let dus op!

[6] Wanneer iemand bijvoorbeeld iets wil verwerkelijken, begint hij te denken en er zullen een aantal vluchtige beelden als afzonderlijke gedach­ten door zijn gemoed stormen. Als de denker zich enige tijd bezighoudt met de beschouwing van de innerlijke beelden in zijn geest, die men 'gedachten' noemt, en hij deze ook steeds meer begint vast te houden, zal hij al spoedig en gemakkelijk gewaar worden dat enkele betere gedachten zich verenigd hebben en zich in zekere zin al tot een helder idee gebundeld hebben. Zo'n idee houdt de ziel dan als een duidelijk beeld vast in haar bewustzijn, en men zou dat een grondidee kunnen noemen.

[7] Nu gaat de gedachten stroom verder zoals het water van een rivier, en onder de vele voorbij stromende gedachten komt er dan weer een die wat degelijker is, deze wordt onmiddellijk door het grondidee aangetrokken en verenigt zich hiermee, waardoor het grondidee dan al helderder en concreter wordt.

[8] Dat gaat dan een tijdlang zo door, tot er zich behalve het grondidee verschillende volgende nevenideeën gevormd hebben die met het grond­idee harmoniëren, en daardoor al het begrip vormen van een concrete zaak of een uit te voeren handeling en de resultaten daarvan.

[9] Is de denker eenmaal zover dat hij een geheel en al concrete duidelijke voorstelling heeft, dan behaagt hem deze en omvat en doordringt hij haar meteen met het levensvuur van zijn liefde. De liefde wekt de wil en de daadkracht van de denker op en dan wordt de innerlijke voorstelling zonder meer tot materiële verwezenlijking gebracht.

[10] Nu staat de vroegere, puur geestelijke voorstelling niet meer alleen maar als geestelijk beeld in volle helderheid in het bewustzijn van de ziel, maar ook als een in zekere zin gericht vast evenbeeld van het innerlijke geestelijke beeld in de materiële natuur en dient voor het gebruik van degene die het voorheen bedacht had.

[11] De afzonderlijke gedachten en ideeën waaruit een volledige en concrete voorstelling werd gevormd, zijn nog geheel van geestelijke aard en maken met de geest een en dezelfde pool uit; wij zullen deze de hoofd ­en levenspool noemen.

[12] De concrete, uit vele verschillende gedachten en ideeën bestaande totale voorstelling -ook al is deze nog een puur geestelijk beeld in de ziel -behoort, omdat zij reeds een zeker gefixeerd bestaan heeft, niet meer tot de hoofdpool maar tot de tegenpool, omdat ze in zekere zin als een afgescheiden geheel op zichzelf bestaat en waarneembaar is voor de ziel in al haar delen en door verdere activiteit helemaal als materiële zaak uitge­drukt kan worden en zodoende als een gericht en gefixeerd ding niet meer tot de levenssfeer van de geest en de ziel kan behoren. -Maar luister nog verder naar Mij!"

 

229 De beide polen van het bestaan

 

[1] (DE HEER:) 'Jij, Epiphanes, dacht wel bij jezelf dat ook een uit verschillende afzonderlijke gedachten samengesteld idee een beeld kan zijn dat reeds een soort begrip is en daarom ook wel tot de tegenpool kan behoren, ja, zelfs ook een afzonderlijke op zichzelf staande, heel duidelijke gedachte! Daar heb je helemaal gelijk in; als dat zo is, is echter de op die manier gefixeerde gedachte en eveneens een dergelijk idee geen eigenlijk idee meer, maar reeds een op zichzelf bestaand afzonderlijk begrip, omdat dit als een goed gevormd beeld of als een reeds geordende handeling tegenover de ziel staat en zodoende de tegenpool van de levenspool uitmaakt.

[2] In de eerste (positieve) pool is leven, activiteit en vrijheid, in de tweede (negatieve) of tegenpool is de dood, de traagheid en het gericht; en zie, daaruit bestaat dan ook de hel, de satan en de duivels, - dus overeenkom­stige aanduidingen van hetgeen Ik nu tegenpool noemde!

[3] Zie, de hele schepping en alles wat jullie met je zintuigen ook maar waarnemen zijn gefixeerde gedachten, ideeën en voorstellingen van God, - ook jullie mensen wat jullie zintuiglijke lichaam betreft; en voor zover de ziel met het lichaam verbonden is door zijn zenuw­ en bloedether, is ook zij in het gericht en bevindt zij zich derhalve in de dood ervan, waaruit ze zich echter kan bevrijden door met behulp van haar vrije wil volgens Gods wetten het puur geestelijke na te streven; zo kan zij geheel één worden met haar geest uit God, waardoor ze derhalve door haar zelfwerk­zaamheid zelfstandig van haar oude dood in het vrije eeuwige leven is overgegaan.

[4] Maar let op, het volgende is heel belangrijk! - Bewustzijn en liefde bepalen de hele mens tot goede of slechte werkzaamheid. Is zijn bewustzijn geestelijk en leidt het naar God, dan zal de liefde ook naar het geestelijke en zodoende naar God neigen en ook in die richting werkzaam worden, en deze activiteit is een goede en de gevolgen ervan zijn de zegen uit de hemelen van het Leven.

[5] Wordt een mens echter vanaf de wieg met niets anders in zijn bewustzijn verrijkt dan alleen met wat het lichaam dient, dan zal ook zijn liefde zich geheel naar de materie wenden en spoedig geheel en al daarin actief worden om zoveel mogelijk materiële schatten te verzamelen en hierdoor het vlees zoveel mogelijk genoegen te bezorgen. In zo'n geval gaat de ziel dan geheel over in de materie, zijnde de tegenpool van de absoluut vrije geest van God, en vormt zo met de tegenpool, daardoor gevangen, zelf ook de tegenpool. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is het gericht in en door zichzelf, de vloek van het leven naar de dood en zo ook in zekere zin de eeuwige dood zel( En wie is daar schuldig aan dan alleen de mens zelf, die dit zichzelf heeft aangedaan door zijn bewustzijn, zijn wijze van liefhebben, willen en handelen!

[6] Onthoud dat! Wanneer jullie met mensen zullen praten, moet je onderzoeken of ze niets weten van de ziel op zich en van het eeuwige leven van de ziel! Als ze hun schouders ophalen en enigszins meewarig zeggen: 'Ja, daar hebben we al vaak over horen praten; maar dat daar heel weinig of misschien wel geen woord van waar is, leert de ervaring van alledag, -wat boven deze ervaring uitgaat is niets anders dan leeg gedweep van bepaalde werkschuwe hongerlijders! ' , dan kunnen jullie met zekerheid concluderen, dat de ziel van zulke mensen al zo goed als helemaal verteerd is door haar vleesmaterie en zich reeds geheel en al in het gericht bevindt.

[7] Het zal veel moeite kosten om hen weer uit hun gericht en de gevangenschap van de tegenpool te verlossen, -hier op aarde al heel moeilijk en aan gene zijde nog moeilijker, ofschoon het niet helemaal onmogelijk is. Maar daarvoor zal het noodzakelijk zijn dat zij zeer lang van alles verlaten in haar eigen gericht en dood verblijft, tot het kleine beetje geestelijke van de ziel dat er dan nog is, het eigen, vaak alles overheersende materiële in zichzelf geheel heeft verteerd en tenslotte door honger genoodzaakt wordt een groot verlangen te krijgen naar geestelijk voedsel. Dat zal wel altijd gebeuren, maar na voor jullie ondenkbaar lange tijden. "

 

230 De weg naar de verlossing

 

[1] (DE HEER:) 'Hieruit zien jullie dat zelfs God, als Hij niet uit Zichzelf de voor jullie begrippen eindeloos grote tegenpool tegenover Zich geplaatst zou hebben, geen schepping als materieel bestaand uit Zichzelf had kunnen laten voortkomen en kunnen plaatsen, omdat de grote tegenpool nu juist de schepping zelf is. Deze kan dus niet anders dan gericht en zo goed als dood en bestendig zijn, wil zij beantwoorden aan het door de Schepper gestelde doel. En omdat ze is, wat en hoe ze is, is zij ook goed tegenover God. Slecht, wat betreft haar uitwerking, is ze alleen tegenover de mensen, omdat deze wat hun ziel en gedeeltelijk zelfs wat hun vlees betreft, de bestemming hebben om zich als uit de dood opgewekte wezens voor eeuwig door de zuivere positieve geest van God te verenigen met God, zonder daardoor ooit meer hun absolute vrijheid en zelfstandigheid te verliezen.

[2] Nu werpt zich natuurlijk vanzelf de belangrijkste van alle levensvragen op en deze luidt: Wat moet een mens derhalve doen en in acht nemen om zijn ziel te behoeden voor het terugtreden in het oude gericht van de materie die dood is? ­

[3] Hij moet zich precies houden aan de tien geboden die door Mozes aan de mensen zijn gegeven, en deze bestaan samengevat hieruit, dat men ten eerste vast gelooft aan een waarachtige God, Hem boven alles uit alle macht liefheeft, zijn broeders en zusters echter gelijk zichzelf en in geval van nood zelfs meer!

[4] In deze in feite maar twee geboden ligt dan ook de hele wet van Mozes, alsook alle profeten, die omwille van een beter begrip niets anders dan alleen dit met veel woorden onderwezen hebben.

[5] Wie dit zal doen, zal zeker zijn hart en daarmee ook zijn ziel behoeden voor iedere hoogmoed, hardheid, toorn, haat, zelfzucht, afgunst, gierig­heid, hebzucht, heerszucht, een werelds luxeleven en liefde voor het wereldse, en dan zal hij gemakkelijk binnentreden in de levenspool van Gods geest; want de liefde tot God vervult juist de hele mens met Gods levensgeest, en de naastenliefde belichaamt en verankert deze in de ziel, waardoor zij dan noodzakelijk in alles identiek wordt met God Zelf door de liefdegeest van God in haar.

[6] En als ze identiek is met God, dan zal ze ook identiek zijn met de jullie nu bekendgemaakte positieve levenspool in God en zal met Hem heersen over alle materie, waardoor zij onmogelijk meer ooit gevangen en verslon­den zal kunnen worden.

[7] Wie dit zal opvolgen, zal ook hetgeen Ik jullie nu zeer duidelijk heb getoond oogsten en eeuwig in steeds toenemende mate behouden. -Zeg nu, Mijn beste Epiphanes, hoe je dit hebt begrepen en opgenomen!"

 

231 De vraag naar de verlossing van de onwetenden

 

[1] EPIPHANES zegt: 'Grote Heer en Meester! Groot was Uw wonderwerk van voorheen voor ons lichamelijk heil, -maar nog groter is Uw wijsheid in de leer die U ons nu gegeven heeft; want deze bewijst ons onvergelij­kelijk veel intensiever Uw Goddelijkheid. Met het wonderwerk toonde U ons welonmiskenbaar dat U met de kracht en macht van God vervuld moet zijn, omdat zo'n werk U anders onmogelijk zou zijn; maar met deze lering heeft U ons laten zien, dat U rechtstreeks Zelf Degene bent wiens gedachten en ideeën die bepaalde, gerichte, vaste tegenpool vormen!

[2] Ik, en zeker ook Aziona en Hiram hebben nu heel goed begrepen wat U, o Heer, ons gezegd hebt op onze zeker heel belangrijke vraag, en wij zien nu in hoe de zaken staan, en dat het eigenlijk onmogelijk anders kan zijn. Maar juist dit punt doet een andere vraag opkomen die voor de gehele mensheld van deze aarde belangrijk is.

[3] Zie, grote Heer en Meester! Wij weten nu wat de mens te doen staat om wat de ziel betreft niet verslonden te worden door Uw tegenpool, wat zeker een hoogst treurig lot is voor ieder die zich daarvan niet heeft kunnen redden. Wij kennen door Uw genade en buitengewoon grote goedheid de juiste weg en zullen deze zeker en veilig bewandelen. Maar wat gebeurt er met alle andere talloos vele mensen die deze grote aarde bewonen? Deze weten niets van hetgeen U ons nu onthuld heeft! Hoe talloos velen zijn er al sinds het begin van de mensen op deze aarde vóór ons overgegaan, en welke talloze aantallen zullen er nog na ons overgaan!

[4] Zij die vóór ons waren, hebben van deze leer zeker niets geweten en leefden naar hun materialistische neigingen. Wat kan hun lot aan gene zijde anders zijn dan treurig gevangengenomen te worden door Uw tegenpool? Wie zal en wie kan hen daaruit verlossen en wanneer? Hoe klein is bijvoorbeeld over het geheel genomen het aantal van de mensen die, omdat ze oorspronkelijk al meer geestelijker waren, zich ook gemakkelijker naar het puur geestelijke gericht hebben en daarom na het treurige afleggen van dit materiële lichaam heel gemakkelijk en zonder moeilijkheden in Uw hoofdpool zijn overgegaan? Als ik hen volgens de boeken waarin de vrome en puur geestelijk grote mensen staan opgetekend, allemaal bij elkaar optel, kom ik misschien amper uit op honderdduizend! Maar wat is dat vergele­ken bij het enorme aantal van degenen die allen voor ondenkbaar lange tijden door de tegenpool zijn verslonden? Dan vraag ik toch ieder enigszins weldenkend en redelijk mens, of het voor de ongelukkigen niet beter zou zijn geweest nooit geboren te zijn?

[5] Hetzelfde zal er ook met hen gebeuren die misschien nog een halve eeuwigheid na ons het licht van de wereld zullen zien. Ze zullen ook wel zeer onduidelijk geworden begrippen van uw leer te zien krijgen; maar wie zal hen, zoals U nu Zelf bij ons doet, daarover nader en duidelijk kunnen onderrichten? En als zo'n buitengewone leer niet helder en duidelijk onderwezen wordt, zal ze ook moeilijk door iemand met een levendige inzet als richtsnoer voor zijn handelen genomen worden en de materie zal op die manier, zoals tot nu toe, steeds de grote overwinnaar zijn.

[6] De huidige grootste leer die U ons geeft is weliswaar buitengewoon groot en heilig; maar deze leemte in haar bestaat onmiskenbaar, die zou ik graag aangevuld willen zien doordat U in Uw goedheid een antwoord geeft op deze voor mijn gemoed zeer belangrijke vraag! Als het Uw goede en heilige wil is, geeft U ons dan ook hierover een juiste uitleg~'

 

232 Leiding aan gene zijde en wederbelichaming

 

[1] IK zeg: 'Wanneer het er voor de vreemde naties en volkeren werkelijk zo uit zou zien als jij het in je vraag stelt, zou het wel wat treurig gesteld zijn met het zieleheil van de mensen op aarde; maar het ziet er toch wel een beetje anders uit, en derhalve is aan ieder mens de gelegenheid gegeven om zich, van welk geloof hij ook is, meer op het geestelijke dan op het materiële te richten. Als dit het geval is, kan een ziel aan gene zijde al niet meer helemaal door de materiële pool worden aangetrokken, maar ver­keert met haar altijd volkomen vrije wil in een soort zweeftoestand, waarin ze noch tot de ene, noch tot de andere pool behoort. Deze toestand van de zielen noem Ik een middenrijk, waarin de zielen door reeds voleindigde geesten meestal naar de betere pool geleid worden.

[2] Natuurlijk gaat het proces van een volledige ommekeer nogal langzaam; maar dat geeft verder niets, omdat het toch nooit zo kan zijn dat een ziel totaal verloren gaat. En zou ze al door een te grote verstoktheid volledig door de volle tegenpool verslonden worden -wat natuurlijk wel heel erg zou zijn -, zal ze het zich na een lange tijdcyclus weer moeten laten welgevallen om nogmaals een lichamelijke levensproef door te maken, ofwel op deze aarde of ook wel op een andere, waarvan er in de eindeloze ruimte talloze zijn, zonder te weten of ook maar te vermoeden dat ze reeds een keer een lichamelijke levensproef heeft doorgemaakt. Zij zou er ook niets aan hebben om dit te weten, omdat ze daardoor noodzakelijkerwijs meteen weer in haar oude euvel van zinnelijkheid zou vervallen en daardoor een tweede levensproef puur tevergeefs en zinloos zou zijn. Om jullie dat gemakkelijker te laten inzien geef Ik je een voorbeeld.

[3] Ongeveer tweeduizend jaar geleden was er een uiterst heerszuchtige en wrede koning die uit louter moordlust duizenden mensen op de meest gruwelijke wijze liet terechtstellen en zich ook verder aan alle mogelijke kwaad overgaf. Waar diens ziel na zijn lichamelijke dood terecht is gekomen, zal gemakkelijk te raden zijn!

[4] Zoals Ik jullie al eerder verteld heb, kan zo'n ziel daar nergens anders terecht komen dan alleen bij haars gelijken. Ieder van jullie kan zich gemakkelijk voorstellen hoe het haar na korte tijd daar kan vergaan; haar gezelschap is immers precies zoals zijzelf en na een tijd nog iets erger, omdat na een bepaalde periode de boosheid en woede daarvan steeds erger worden; want bij de materiële zielen heeft alles nog zijn grenzen, alleen de hoogmoed en de heerszucht niet, wat reeds menige koning in de voorgeschiedenis gedurende zijn leven maar al te duidelijk heeft gemaakt, door zich aan zijn volk als een vorst te presenteren en te verlangen dat het hem als de enig ware god zou aanbidden en hem met allerlei door hem geëiste offers zou vereren. De bekende geschiedenis van de vroegere koning Nebukadnezar van Babylon laat dat maar al te duidelijk zien.

[5] En dat gebeurt aan gene zijde in nog veel hogere mate. leder van die zielen presenteert zich aan de andere al gauw als de allerhoogste en Almachtige god, neemt daarbij dadelijk een vreselijk gebiedende houding aan en verlangt onmiddellijk alles van de andere gelijkgezinde en gelijksoortige zielen.

[ 6] Met wat voor woede dan de andere eendere zielen, die reeds geruime tijd om dezelfde reden met elkaar gevochten hebben, op zo'n aanmatigen­de ziel afkomen en haar de vreselijkste proeven laten afleggen, kunnen jullie je natuurlijk niet voorstellen; en zo'n oerdomme ziel laat zich zelfs een tijdlang ook nog alle mogelijke martelingen en kwellingen welgeval­len, omdat ze in de blinde veronderstelling verkeert, dat ze na alle ware helse proeven doorstaan te hebben door de anderen als een god en heerser over alles erkend en aangenomen zal worden.

[7] Maar omdat ze na de lange tijden die daarmee verstrijken toch begint in te zien dat ze voor de gek was gehouden, ontbrandt ze in toorn en woede tegenover haar pijnigers en dat heeft dan gevechten en vuur in de ergste mate tot gevolg; deze zielen lossen in een dergelijk toornvuur dan gewoonweg op, ze zouden zich tenslotte zelfs nog geheel vernietigen als zoiets mogelijk zou zijn!

[8] Maar zo'n toegelaten storm, hoe afschuwelijk hij ook tekeer gaat, heeft altijd iets goeds vanwege het feit dat hij in zulke zielen een groot deel van de schadelijkste materie verwoest en zo de ziel een beetje zuiverder maakt. Na vele van dergelijke stormen wordt hier en daar een enkele ziel nuchterder en probeert zich van dit tumultueuze gezelschap te bevrijden en zoekt een uitweg; -en dan wordt het gewoonlijk toegelaten dat ze bij een beter gezelschap komt, of ze wordt weer geïncarneerd.

[9] En nu zijn we weer bij de koning van ons voorbeeld wiens ziel zo'n weg heeft doorgemaakt als Ik jullie nu heel in het kort precies heb beschreven. De naar deze wereld teruggekeerde ziel van zo'n eenmalige koning uit de vroege geschiedenis, die bijvoorbeeld in het uiterste Oost­ Azië zich zo misdragen heeft, komt nu op een heel ander deel van de wereld via de gewone weg van het vlees in het lichaam van een kind ter wereld, natuurlijk geboren uit een arme vrouw. Dan is zo'n ziel weer helemaal kind en weet van haar vorige toestand niet het geringste, en het zou ook helemaal verkeerd zijn als ze er maar de minste herinnering aan zou hebben.

[10] Het kind, weer als tevoren van het mannelijk geslacht, groeit nu in armoede op tot man en wordt na een schamele opvoeding en een andere ontwikkeling een heel eerlijke en ijverige dagloner die werk verricht in huis of op het land, hij kent God en bidt tot Hem en dankt Hem voor het dagelijkse brood. Uiteindelijk heeft hij er echt plezier in om de andere mensen tegen een karig loon te dienen en van nut te zijn. Tenslotte wordt onze arbeider oud, zwak, vermoeid en ziek en sterft zoals alle mensen op aarde.

[11] Wat gebeurt er nu met zijn ziel? Ze komt aan gene zijde weer bij de goede, werkzame en actieve zielen en beleeft er vreugde aan om een nederige plaats in te nemen en allen naar behoefte te dienen. Deze goede richting van haar gemoed bewerkstelligt de spoedige opwekking van haar geest uit God, die haar alter ego (tweede ik) van gene zijde is.

[12] Heeft dit eenmaal met zekerheid plaatsgevonden, dan zal de volle éénwording hiermee ook niet lang op zich laten wachten. Wanneer dit gebeurd is, keert pas weer het volle bewustzijn in zo'n ziel terug en hiermee de heldere herinnering aan alle vorige toestanden; zij looft dan Gods wijsheid, macht en liefde die haar zelfs uit de meest jammerlijke toestand weer heeft teruggeleid naar het ware eeuwige leven.

[13] Hieraan kunnen jullie dus voldoende duidelijk zien, hoe God langs Zijn voor iedere sterveling ondoorgrondelijke wegen iedere ziel, ook al is deze naar jullie mening nog zo verdorven, naar het ware leven en licht kan leiden"

 

233 Het vergaan en ontstaan van materiële scheppingen

 

[1] (DE HEER:) 'God als in Zich de zuiverste liefde kan niet anders dan Zijn gedachten en ideeën liefhebben, ook al maken deze als schepselen Zijn tegenpool uit. En zo kan zelfs een steen niet eeuwig steen blijven, en over voor jullie ondenkbaar vele jaren zal ook deze aarde, evenals alle talloze andere sterren, zeer verouderen en murw worden als een oud kleed. En alles zal veranderd worden in aan God verwante, zelfstandige geestelijke zaken, maar in plaats daarvan zullen ook weer nieuwe materiële scheppin­gen ontstaan en deze zullen ieder op zijn eigen wijze verder geleid en ontwikkeld worden.

[2] Maar daar zal natuurlijk nog een buitengewoon lange tijd van meer dan aeonen maal aeonen aardse jaren voor nodig zijn. Men moet het echter niet zo opvatten alsof deze huidige schepping ooit plotseling zal ophouden en in plaats daarvan een geheel nieuwe in het leven geroepen zal worden, maar dat gebeurt slechts in fasen, zoals in een oerwoud weliswaar de oude bomen uitsterven, vergaan en tenslotte geheel tot water, lucht en ether worden, dus tot een ander, geestelijker bestaan overgaan, en in hun plaats steeds weer een aantal andere bomen uit de grond opgroeien. En zoals Gods geest op kleine schaal werkt, zo werkt hij ook in het groot, als men trouwens iets 'groot' zou kunnen noemen tegenover God.                                                                               ..

[3] Nu heb Ik jullie alles duidelijk uitgelegd zonder Me daarbij van beeldspraak bediend te hebben, zoals de oude wijzen gedaan hebben. Maar Ik heb dat nu ook alleen maar voor jullie gedaan, omdat jullie daarvoor het hiervoor noodzakelijke begripsvermogen bezitten; aan de overige wereldse mensheid hoeven jullie dat echter niet door te geven, jullie moeten hun alleen maar zeggen dat ze in Mijn naam moeten geloven en zich aan Gods geboden moeten houden, welke waarachtige geboden der liefde zijn. Al het andere zal dan toch wel geopenbaard worden aan de bekeerde mens door zijn eigen gewekte geest die uit God is, voorzover zijn ziel daar behoefte aan heeft. Kinderen mogen alleen met melk gevoed worden; als ze eenmaal mannelijk en sterk zijn, zullen ze ook vastere kost kunnen verdragen.

[4] Denk nu in jullie hart over dit alles na; mocht je nog iets onduidelijk zijn, Ik blijf nog ongeveer vijf dagen bij jullie te gast, dan kunnen jullie Mij of een van Mijn leerlingen daarnaar vragen en zullen jullie opheldering krijgen! Ik zal jullie van nu af aan echter geen nieuwe leer meer geven omdat Ik jullie al alles uitgelegd en geleerd heb; maar zoals Ik reeds heb gezegd zal Ik als jullie Vriend nog ongeveer vijf dagen bij jullie blijven en bij gelegenheid nog enkele goede en nuttige wenken voor het aardse leven geven. Maar nu gaan we alle nieuwe voorzieningen en de fruitbomen, akkers, weiden en huisdieren bezichtigen!"

[5] Allen dankten Mij uit heel hun hart voor deze leer, stonden op en gingen met Mij naar de buren. Toen de drie nieuwe leerlingen alles in ogenschouw hadden genomen wat er gebeurd was, waren ze buiten zichzelf van verbazing en lichtten hun buren in over Mij en over het hoge en heilige doel van Mijn komst, en de buren geloofden nu zonder enige tegenwerping hun woorden en verheugden zich er ten zeerste over.

[6] Ikzelf onderwees hen in het gebruik van de vele dingen en voorwerpen die ze nu hadden en maakte hen daardoor tot echt bekwame boeren, wat ze vóór die tijd niet waren. Dat ze hierover ook allen zeer verheugd waren, spreekt vanzelf En zo werden die bewuste vijf overige dagen in deze plaats doorgebracht.

 

Jezus in de buurt van Kapérnaum

Ev. Matth. hoofdstuk 17

 

234 De verheerlijking van de Heer op de berg Tabor

Ev. Matth. 17,1-2

 

[1] Op de zesde, eigenlijk zevende dag zei IK tegen de leerlingen: 'We hebben nu zes dagen eerlijk gewerkt en een goede oogst gehad ook in dit onvruchtbare gebied. Nu is het tijd dat we weer verder gaan; want elders zijn nog veel braakliggende velden en woestijnen die we zullen bebouwen, zegenen en vruchtbaar maken.

[2] Maar voordat we van hier weggaan, moeten jullie hier wachten tot Ik met Petrus, Johannes en Jacobus weer hier bij jullie terugkom van deze hoge berg, aan de voet waarvan we nu staan en die Ik dadelijk met de drie genoemde leerlingen zal beklimmen!"

[3] Degenen die achter moesten blijven vroegen Mij waarom zij niet ook mee de berg op mochten.

[4] En IK zei: 'Omdat Ik dat nu zo wil!"

[5] Toen werden ze stil en niemand durfde Mij meer iets te vragen.

[6] Alleen AZIONA zei bij zichzelf 'De hoogste berg is deze hier, die juist voor ons ligt; maar vanwege zijn steile hellingen is hij ontzettend moeilijk te beklimmen!"

[7] IK zei: 'Geloof Me, dat voor Mij geen enkele berg te steil is en geen enkele ooit te hoog! Over een paar uur komen we hier weer terug, zorg jij dat er een middagmaal klaar staat!"          .

[8] Hierop nam Ik de drie bewuste leerlingen met Me mee en we gingen op weg. (Matth. 17, 1) Aan één kant was de berg goed te beklimmen en in enkele uren bereikten we de hoogste top; vanwege zijn hoogte zou de berg echter door gewone bergbeklimmers pas in twaalf a dertien uur beklommen kunnen worden, daarom was ook deze bergbeklimming van ons een soort wonder.

[9] Nu waren we op de hoogste top van waaruit men bijna geheel Galilea, Judea en Palestina kon overzien, ook een gedeelte van de echte, grote zee. Toen de drie leerlingen zo van pure verrukking over het indrukwekkende, heerlijke uitzicht gewoonweg straalden van geluk en Mij met heel hun ziel dankten voor het grootse heerlijke genot, werd ook Ik dermate verheer­lijkt, dat Mijn gezicht straalde als de zon en Mijn kleren zo lichtend wit werden als door de zon beschenen versgevallen sneeuw. (Matth. 17,2) De drie leerlingen waren geheel perplex en konden van verbazing nauwelijks een woord uitbrengen.

[10] Pas na een poos vermande PETRUS zich en zei: 'Heer, zijn we nu al in de hemel of slechts in het paradijs? Het is net alsof ik heel zacht fluisterende engelenstemmen om me heen hoor!'

[11] IK zei: 'Noch in de hemel, noch in het paradijs in specie* (* in het bijzonder) , maar heel eenvoudig en natuurlijk op de aarde! Maar doordat we zowel de hemel alsook het paradijs door de kracht van Gods woord in ons hebben, omdat het waars en goeds bevat, zijn we ook daadwerkelijk in de hemel en het paradijs tegelijk. Dat is het ook wat jullie gemoed doet stralen, en omdat jullie in je gemoed voor Mij stralen, straalde ook Ik zelfs naar buiten toe voor jullie ogen, opdat jullie inderdaad gewaar worden dat jullie tegelij­kertijd in het paradijs en in de hemel zijn omdat je innerlijk vol is van het ware van het geloof en daardoor van het goede van de liefde; want de echte hemel en het ware paradijs bestaat alleen hieruit, dat jullie in Mij geloven en datgene doen wat Ik jullie leer en Mij tenslotte in jullie daden met heel je hart liefhebben en zo het ware rijk van God in jezelf hebben, zonder dat het ergens anders op enige plaats bestaat. Als het echter eenmaal in jullie bestaat, is het ook plaatselijk overal in de hele oneindigheid, en waar jullie plaatselijk ook mogen zijn, hier op aarde of in de maan of op een van de vele sterren die louter hemellichamen zijn, zijn jullie door je zalige broeders omgeven, ook al kunnen jullie hen met je lichamelijke ogen niet zien vanwege jullie lichaam:'

 

235 De Heer in gesprek met Mozes en Elia

Ev. Matth. 17,3

 

[1] PETRUS zei: 'Heer, in de Schrift staat ergens: 'De zielen van de gestorven mensen worden in alle rust in de schoot der aarde bewaard tot de Jongste Dag, waarop zij dan weer uit hun lange rust opgewekt worden door de machtige bazuinen van de engelen. Dan zullen de goeden opstaan tot het eeuwige leven in Gods hemelrijk, maar de slechten zullen voor eeuwig verstoten worden naar het rijk van de hel en voortaan gepijnigd worden door de duivels."'

[2] IK zei: 'Hoe deze woorden van de profeet en van alle profeten begrepen moeten worden, heb Ik jullie al zo vaak uitgelegd dat het nu hoogst overbodig zou zijn om je daar nog verdere uitleg over te geven. Maar om jullie daadwerkelijk te genezen van deze zeer verkeerde opvatting zal Ik nu het innerlijk oog van je ziel ontsluiten, dan zullen jullie zelf zien hoe het er met die bepaalde rust van de zielen van reeds lang gestorven voorvaderen voorstaat en hoe de schoot der aarde er uitziet!"

[3] Daarop zei Ik luid: 'Ephata!', dat betekent: "Ga open!"

[4]. En zie, er verschenen twee profeten, Mozes en Elia, en zij spraken duidelijk met Mij over hetgeen er over een paar jaar met Mij zou gebeuren en of dit niet veranderd zou kunnen worden. (Matth. 17,3) Ik verzekerde hun echter dat Ik onmogelijk iets anders zou kunnen doen dan alleen datgene wat de Vader, die in Mij is en woont, wil.

[5] Toen bogen DE BEIDE PROFETEN zich diep en zeiden als met één stem: 'O Heer, Uw wil alleen is heilig en geschiede altijd en eeuwig zoals bij ons in de hemelen ook bij alle mensen en geesten op aarde! Wij beiden waren toen wij op aarde leefden groot, en stonden in hoog aanzien omwille van Uw naam; maar wij zouden liever nu met U samen zijn op aarde, zoals deze drie en nog die anderen die niet hier zijn, ofschoon ze nu en nog lange tijd omwille van Uw naam veracht en vervolgd worden!"

[6] IK zei tegen Elia: 'Jij was toch niet zo lang geleden ook met Mij samen op de aarde, -heeft hetgeen Herodes je lichaam heeft aangedaan je goed gedaan?"

[7] ELIA zei: 'Op aarde niet, maar hier des te meer en ik zou, ondanks de grootste zaligheid die nu voor eeuwig mijn deel is, uit liefde voor U nog honderd maal de weg van het vlees willen afleggen, hoe ellendig en doornig deze ook is!"

[8] Hier werden de leerlingen door een machtige slaap overmand, zodat ze op de grond gingen liggen en voor korte tijd heel vast insliepen.

[9] Maar IK sprak met de beide profeten en zei tegen Elia: 'Aan het eind der tijden van deze aarde zul je nog een keer in het vlees tot de mensen van deze aarde gezonden worden, maar niet meer met een verhuld innerlijk geestelijk oog, maar even helder en nog helderder dan de beide vorige keren onder de namen 'Sehel' en later 'Elia', en broeder Moisez (Mozes) zal je begeleiden, maar puur in de geest; want zijn vlees blijft tot aan het einde der tijd eigendom van de aarde.

[10] En dan zal al het vlees van deze aarde vergeestelijkt worden; jij zult dat echter nooit meer nodig hebben omdat Ik je al voor eeuwig een nieuw lichaam heb gegeven. Waak echter goed over de kinderen van Israël, tot Ik binnenkort weer huiswaarts kom wanneer Mijn grootste werk voltooid zal zijn! Dan zal Ik je ook een vaste stoel in Mijn nieuwe rijk geven. Want zie, nu is het de tijd die Ik je vroeger op aarde heb getoond, waarin Ik alles nieuw schep: eerst Mijn geestenwerelden, en later zal ooit hetzelfde ook met de materie gebeuren, tot deze de juiste graad van volledige gisting bereikt zal hebben! -Laat ons nu deze drie weer uit hun slaap opwekken!"

 

236 De drie leerlingen verkeren met de geesten van Mozes en Elia

Gods geest in de mens als gids tot alle waarheid

Ev. Matth. 17,4-9

 

[1] Nu werd het drietal weer wakker, ze stonden van de grond op en zagen Mij, Mozes en Elia zonder lichtende glans, wat heel aangenaam voor hen was, omdat ze door het te sterke licht van voorheen zeer sterk verblind werden. Ze vertelden hoe ze in hun droom met vele profeten uit vroegere tijden gesproken hadden over alle toestanden van het leven aan gene zijde, precies alsof ze op aarde waren en handelden; ze waren over veel geheime zaken voorgelicht.

[2] Mozes en Elia onderwezen hen nog verder over de meest verschillende toestanden in het grote hiernamaals.

[3] Het drietal was zo verrukt en gelukkig, dat PETRUS luid uitriep: 'Heer, het is hier goed om te zijn! Als U wilt, zullen we hier drie hutten bouwen: voor U een, voor Mozes een en een voor Elia!" (Matth. 17,4)

[4] En terwijl hij nog over het bouwen van de hutten sprak werden zij plotseling door een dichte, lichte wolk  overschaduwd zodat ze boven zich geen handbreed verder meer iets konden zien en konden waarnemen. [5] En zie, EEN STEM sprak uit de wolk: 'Zie, dit is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik Mijn welbehagen heb, -naar Hem moeten jullie luisteren!" (Matth. 17,5)

[6] Omdat het drietal dit hoorde als het machtige rollen van een sterke donderslag schrokken ze geweldig en vielen op hun knieën. (Matth. 17,6)

[7] Maar IK ging meteen naar hen toe, raakte hen aan en zei tegen hen: 'Sta op en vrees niet!" (Matth. 17, 7)

[8] Toen ze hierop hun ogen van de grond opsloegen, zagen ze niemand meer dan Mij alleen en begonnen zich hevig te verbazen over alles wat ze gezien hadden en wat er gebeurd was. (Matth. 17, 8) Het drietal wilde Mij nu nog van alles vragen, met name over de betekenis van alles wat ze in hun droom hadden gezien.

[9] Maar IK zei: 'Dit alles zal jullie geest, die eigenlijk Mijn geest in jullie is, jezelf in je ziel openbaren, dan zullen jullie het levend in je hebben; want als Ik het jullie nu verklaar, zullen jullie het verklaarde in je kennis opnemen en dan geloven dat het zo is omdat Ik het jullie zo verklaard heb. Maar dan zijn jullie nog lang niet in de volle waarheid en wel daarom, omdat het verklaarde niet jullie eigendom is maar alleen van Degene die het jullie vanuit Zijn levende schat verklaard heeft; maar wanneer jullie geest het je in je ziel openbaart, is de openbaring jullie eigendom, en dan bevinden jullie je pas in de volle waarheid.

[10] De geest echter van wie Ik zeg dat hij jullie geest is, is ook Mijn geest in jullie en deze kent alle dingen en verhoudingen zoals Ikzelf en kan jullie alle wijsheid binnenleiden. Maar nu is hij in jullie nog niet gewekt en volledig werkzaam, dat wil zeggen, dat hij weliswaar op zichzelf wel wakker en werkzaam is, maar zijn waken en werken is voor jullie, ofschoon het voor jullie bestemd is, nog als iets vreemds en iets wat je nog niet eigen is, omdat jullie ziel nog niet zuiver genoeg is om zich volledig met Mijn geest te verenigen.

[11] Maar pas wanneer Ik na Mijn jullie reeds bekend gemaakte lijden naar Mijn hemelen zal zijn opgevaren, zal Ik de heilige geest van alle waarheid over jullie ziel uitgieten en haar ermee verenigen. Deze geest, die dan in jullie voor eeuwig volledig één met jullie zal zijn, zal je dan in alle waarheid en wijsheid binnenleiden.

[12] Van het visioen dat jullie hier gehad hebben, moeten jullie echter niemand iets zeggen voordat Ik zal zijn opgevaren, zoals Ik jullie nu bekend heb gemaakt; en zeg ook niets over wat Ik bij Caesarea Philippi heb verricht en hier beneden bij deze vissers! -En nu gaan we weer bergafwaarts naar het dorp van onze vissers! "

[13] En we begonnen aan de terugweg; onderweg waarschuwde Ik het drietal ook dat ze ook de andere broeders niets van het visioen moesten zeggen tot de vastgestelde tijd, dat wil zeggen, tot na Mijn opstanding en hemelvaart.

(Matth. 17,9)

 

237 Incarnaties van Johannes de Doper

Ev. Matth. 17,10-13

 

[1] Toen we nog op de weg bergafwaarts waren, kwam Petrus bij mij en vroeg wat het te betekenen heeft als de schriftgeleerden zeggen dat Elia vóór de komst van de Messias moet komen om alles voor te bereiden en zo de wegen voor de Heer gereed te maken. (Matth. 17,10}

[2] Daarop zei IK tegen Petrus: 'Hierin hebben de schriftgeleerden gelijk en jij nu ook met je vraag! Elia zou wel tevoren komen en alles voorbe­reiden

(Matth. 17, 11), maar Ik zeg jullie: Elia is er reeds geweest, maar ze hebben hem evenmin herkend als nu Mij, en met hem gedaan wat ze wilden. Precies zo zullen ze ook doen met Mij, de Mensenzoon, zoals Ik dit jullie van te voren al meerdere malen heb verkondigd. (Matth. 17, 13) Ik zeg jullie: Deze geheel verkeerde soort zal met eerder rusten dan dat zij het doel van haar wraak heeft bereikt, maar daardoor dan ook haar gericht!

[3] Johannes, in wie Elia's geest woonde, deed tekenen, onderwees en doopte, en bereidde zo het volk voor Mij voor. Wat gebeurde er daardoor met hem? ­

[4] Ikzelf onderwijs nu een zuiverste levensleer en verricht tekenen die op deze aarde nog nooit verricht zijn en voortaan ook met meer in deze grootte en op deze schaal verricht zullen worden; daarom hebben ze ten aanzien van Mij nog des te meer toorn­ en wraakgevoelens en zullen ze onder toelating van boven met Mij doen wat Ik jullie reeds van te voren heb aangeduid.

[5] Bij jullie komt weliswaar steeds opnieuw de oude vraag op waarom Ik Mezelf zoiets door de mensen laat aandoen. Maar ook daarover hebben jullie al meer dan voldoende onderricht gehad, laten we daarom nu naar het dal gaan naar onze broeders!'

[6] Nadat Ik deze woorden gesproken had zag het drietal pas in dat Johannes de Doper eigenlijk Elia was. (Matth. 17, 13)

[7] Terwijl we nog verder bergafwaarts gingen naar het dal vroeg PETRUS Mij nogmaals: 'Heer, het is toch wel een beetje merkwaardig met Elia. Hij was dus in volle ernst reeds driemaal op deze aarde en altijd -zeg -in het vlees?

[8] De eerste twee keer als Sehel en later als Elia is hij niet gestorven maar onmiddellijk met geheel verheerlijkt lichaam naar de hemelen opgevaren, ofschoon hij evenals ook de laatste keer uit een vrouw ter wereld is gekomen; maar deze laatste keer moest hij werkelijk ontlichaamd worden. Wat is er met zijn vroegere twee lichamen gebeurd, en wat zal.er nu met dit lichaam gebeuren? Zal hij in Uw hemelrijk, als alles voltooid zal zijn, met drie lichamen rondlopen? Want er staat immers geschreven, dat op de jongste dag ook de lichamen op zullen staan en weer met hun zielen verenigd zullen worden! Hoe moeten we dat opvatten?

[9] IK zei: 'Wat de opstandig van het lichaam en de Jongste Dag betekent, heb Ik al in  Caesarea Philippi en daar beneden in het dorp meer dan volledig duidelijk gemaakt. Heb je Mijn woorden dan niet onthouden? Waarom moet Ik je een en hetzelfde steeds herhalen? Je weet er wel iets van, maar zonder samenhang, en dat komt door je nog zeer sterke Jodendom, waardoor je ondanks Mijn talrijke verklaringen in je oude, wonderlijke fantasie nog altijd alles letterlijk opvat!

[10] Aanvaard de juiste opvatting en wordt in dit waarachtig zuiverste licht van Mij verstandig, dan zul je niet meer zulke dingen vragen die je allang vóór ieder ander zou moeten begrijpen!

[11] Is dan niet de dag waarop een kind ter wereld komt diens jongste dag? En is zelfs niet iedere dag die je meemaakt een jongste dag, maar je geboortedag daarentegen, die vroeger ooit een jongste dag voor je was, nu je oudste dag?

[12] Het vlees waaruit je lichaam nu bestaat zal ontbinden, overgaan in wormen en planten en de zielen daarvan, en er zullen daaruit geheel vreemde wezens voortkomen die dan eeuwig niets meer te maken zullen hebben met je ziel en met je geest. Begrijp het! De jongste dag voor je ziel zal, na wat Ik je nu heb uitgelegd, toch duidelijk de dag zijn waarop je uit je lichaam genomen zult worden"

 

238 De opstanding van het vlees

 

[1] (DE HEER:) 'En onder de opstanding van het vlees moet je de goede werken van de ware naastenliefde verstaan! Deze zullen het vlees van de ziel zijn en tegelijk met haar op de jongste dag in de geestenwereld na de ware bazuin roep van deze leer van Mij als een gedegen etherisch lichaam tot het eeuwige leven opstaan. Al had je honderd keer op de aarde een lichaam gedragen, aan gene zijde zul je maar één lichaam hebben, en wel het lichaam dat Ik je zojuist noemde. -Heb je dat nu begrepen?"

[2] PETRUS zei: 'Ja, Heer en Meester, het is me nu duidelijker dan ooit! Maar Ik kan me nog een tekst van een profeet herinneren die ongeveer als volgt luidt: 'In je vlees zul je eens je God aanschouwen; houd het daarom zuiver en verontreinig het niet door allerlei zonde! Met een zondig lichaam zul je Gods aangezicht nooit aanschouwen!' Zo ongeveer luidt de tekst, en het is voor het menselijk verstand moeilijk om er iets anders in te zien. Hoe moet men dit dan in de ware betekenis opvatten?"

[3] IK zei: 'Zoals het zojuist gezegde! 'In je vlees zul je God aanschouwen' betekent zoveel als: In je goede werken volgens de welbekende wil van God zul je je God aanschouwen, omdat het alleen de werken zijn die de ziel verricht met haar lichaam, dat haar enkel als werktuig is gegeven; en alleen die werken zijn het die de ziel ofwel de adel voor God of ook het tegendeel geven. Zuivere werken geven het zuivere, onzuivere werken het onzuivere. Het zuivere denken volgens de zuivere wetenschap en een kuis en zuiver gedrag alleen, zonder of met te weinig werken van naastenliefde, verschaft een ziel nog lang geen geestelijk lichaam en derhalve ook geen aanschouwing van God.

[4] Want iemand wiens ziel nog zo lang zo blind is dat ze niet inziet, dat niet het pure weten alleen, maar vooral de werken volgens het zuivere weten en het zuivere geloof van de ziel de ware levensbestendigheid geven, is er nog zeer armoedig aan toe en lijkt op iemand die heel goed weet hoe hij een huis moet bouwen en ook het beste bouwmateriaal in overvloed bezit, maar die niet kan besluiten om aan de slag te gaan met het werk. Zeg Me, zal zo iemand wel ooit een huis bezitten en zich, als er stormen opsteken en de winter komt, daarin kunnen verbergen en zich beschermen tegen het ontketende geweld van de wilde elementen?

[5] Wat heb je in de storm aan de vaste overtuiging en wetenschap dat de goed gebouwde muren van een huis bestand zijn tegen de stormen zodat degene die in het huis woont volledig veilig is voor hun geweld, als j e geen huis bezit en je op je weg door de nog zeer onherbergzame woestijn van je leven ook nergens meer een huis van een ander kunt bereiken?

[6] Nee, Mijn geliefden, het nog zo zuivere weten en geloof heeft geen stevige muren die jullie beschermen tijdens de stormen; maar de werken van de ware naastenliefde zijn en hebben dat wel. Deze zijn het ware blijvende lichaam van de ziel, haar woonhuis, haar land en haar echte wereld. Onthoudt dit goed, niet alleen omwille van jezelf, maar vooral omwille van hen aan wie jullie na Mij het evangelie zullen prediken! Als ze het woord van het heil eenmaal zullen weten en geloven, spoor hen dan aan om de ware werken te verrichten van de door Mij zo vaak geboden naastenliefde!

[7] Want waarlijk, Ik zeg jullie: Als iemand zegt dat hij God boven alles liefheeft, maar daarbij geen oog heeft voor de nood van zijn arme broeder, zal hij God nooit in zijn vlees aanschouwen! Want de Farizeeën en schriftgeleerden zeggen ook dat zij God dienen in de zuiverste mate en betekenis, en door hun gebeden en offers de zondige mensheid voortdu­rend met God verzoenen; maar in plaats daarvan kleden ze het volk geheel uit, en bij hen is er nooit sprake van enige naastenliefde. Wat heeft dat dan voor zin? Het is noch voor de Farizeeën noch voor het volk van nut!

[8] Want ten eerste heeft God nog nooit enige hulp van mensen nodig gehad en nog minder een brandoffer van geslachte dieren. Maar het offer dat de ware naastenliefde God brengt in goede liefdeswerken ziet Hij met welgevallen aan, en Zijn levenszegen zal dan ook niet achterwege blijven. -Begrijp je nu, Petrus, wat het betekent: 'in zijn vlees God aanschouwen'?"

[9] PETRUS zegt: 'Ja Heer, nu is het me helemaal duidelijk; want U, o Heer, hebt het ons nu toch zo duidelijk uitgelegd, dat we het gewoonweg met handen en voeten hebben begrepen. Wij danken U daarvoor! Maar nu zijn we ook alweer in het plaatsje; en in plaats van middag zal het nu al bijna avond zijn!"

[10] IK zeg: 'Dat geeft niets! We zullen wat brood en wijn nemen en dan meteen verder gaan! Laten we dus maar vlug het kleine stukje weg afleggen!"

 

239 De zegen van matigheid

De toebereiding van het vlees van onreine dieren

 

[1] Wij versnelden onze pas en bereikten spoedig Aziona’s woonhuis waar de andere leerlingen op ons wachtten en Aziona, Hiram en Epiphanes reeds een goed maal voor ons gereed hadden staan, bestaande uit vissen brood en wijn.

[2] PETRUS zei evenwel terzijde tegen Mij: 'Heer, U hebt onderweg tegen ons alleen over brood en wijn gesproken, en nu zijn er ook vissen! Mogen Wij nu ook vis eten?"

[3] .Maar IK wees hem terecht,, vanwege deze echt tempelachtig joodse, kleinzielige bedenking en zei: Eet wat je voorgezet wordt, het zal noch je lichaam noch je ziel schaden; alleen voor onmatigheid moet iedereen zich hoeden, dus ook jullie.

[4] Wat boven de maat is, is voor ieder mens slecht. Onmatigheid bij het eten veroorzaakt maagziekten, - onmatigheid bij het drinken echter veroorzaakt naast maag­ en borstkwalen ook geilheid van het vlees en brengt allerlei soorten en vormen van ontucht voort.

[5] Wees daarom in alles matig en nuchter, dan zullen jullie in een altijd gezond lichaam ook een gezonde en opgewekte ziel hebben! En wie voedsel klaar maakt voor zichzelf en voor anderen, moet het vers en goed bereiden, dan zal het hem met schaden! Onthoudt dit ook naast de vele andere dingen!'

[6] Maar PETRUS vroeg nog: 'Heer, zondigen de heidenen, die voor het overige vaak zeer respectabel zijn, niet wanneer ze het vlees van onreine dieren eten? Want ons joden is dat verboden en wie het zou eten, zou een grove zonde tegen de wet van Mozes begaan."

[7] IK zei: 'In geval van nood kun je als strenge jood het vlees van alle dieren eten, en het zal. goed voor je zijn; want alle voeding die een mens noodgedwongen tot zich neemt wordt door Mij gereinigd, -alleen moet hij hierbij een nog grotere matigheid in acht nemen!

[8] Het vlees van varkens is goed; maar het geslachte dier moet zeer goed uitbloeden, dan ongeveer zeven dagen lang in zout en azijn met thijm­kruiden liggen. Daarna moet men het uit deze marinade halen, met linnen goed afdrogen en het dan enkele weken lang in de rook van goed hout en kruide.n hangen tot het helemaal hard en goed droog wordt. Als men het dan wil eten, moet men het tevoren in half water half wijn met thijm en peterselie koken, dan zal men hiermee goed en gezond voedsel op tafel hebben; maar deze dieren moeten steeds in de winter geslacht worden.

[9] En zoals met de varkens moet men ook met de andere onreine dieren handelen, wil hun vlees bij een matig gebruik de mens niet schaden. En zoals men het met de landdieren doet, moet men bet ook met het verschillende gevogelte in de lucht doen en de veelsoortige dieren in de grote zeeën!

[10] En nu, Petrus, zul je wel weten watje mag eten en hoe, opdat je niet zondigt tegen je maag en tegen je ziel! Maar laten we nu snel het maal tot ons nemen en dan meteen verder trekken!"

[11] Wij gingen aan tafel en gebruikten de maaltijd.

[12] AZIONA kwam echter en zei: 'Heer en Meester, wilt U dan niet liever morgen in de vroegte weggaan dan nu in de avond?! Het is van hier naar iedere mij bekende plaats uren gaans en de nacht zal U inhalen voordat U bij een of andere plaats aankomt!"

[13] Maar IK zei: 'Blij fin je hart bij Mij en in Mijn leer, dan zal Ik ook zo bij jullie zijn, hier gedurende jullie aardse tijd en eeuwig aan gene zijde! Maar nu moet Ik van hier weggaan; want niet ver hier vandaan wachten er velen op Mij. Daar moet Ik snel heen en hen helpen. Maar in de winter zal Ik jullie zoals nu weer enkele dagen lang bezoeken; want Ik zal niet ver van hier, in Kis in de buurt van Kana, de winter doorbrengen. Maak nu voor Mij ons schip los, dan zal Ik met Mijn leerlingen meteen van hier vertrekken!"

[14] Hierop gebeurde snel wat Ik bevolen had. Ik besteeg het schip dat snel werd afgestoten en we voeren met gunstige wind weg. We voeren om het noordelijk deel van de voet van de berg en kwamen spoedig in een kleine baai, die precies tegenover de baai lag waar we nu enkele dagen geweest waren, aan de andere kant van de door Mij beklommen berg.

[15] Aan de oever van de baai lag een dorp waar behoorlijk veel volk woonde en samenkwam; want het was een handelsplaats waar men het beste zout op de markt bracht, ook de zuiverste aardolie, hout voor de bouw, vaatwerk voor het koken en allerlei ander huishoudelijk gereed­schap. Daarom was deze plaats zeer welvarend en werd steeds door veel mensen uit alle streken en plaatsen vaak bezocht; tevens was het de plaats waar Mijn leerlingen naartoe waren gegaan toen Ik hen een paar maanden geleden voor korte tijd voor Mij uitgestuurd had om de mensen op Mij voor te bereiden, en vanwaar Ik hen toen weer op wonderbaarlijke wijze naar Mij terugriep op de berg bij Kis; zodoende was Ik daar reeds min of meer bekend en Mijn leerlingen nog meer, die daar bij de zojuist vermelde gelegenheid verscheidene dagen hadden doorgebracht.

 

240 Genezing van een bezeten jongen

Ev. Matth. 17, 14-21

 

[1] Wij landden, maakten ons schip vast en gingen nog op klaarlichte dag aan land. Op deze dag was er een grote jaarmarkt en er was veel volk aanwezig.

[2] En toen we bij het volk kwamen werden we al gauw door veel mensen herkend; EEN van hen kwam er naar Mij toe, viel aan Mijn voeten (Matth, 17, 14) en zei: 'Heer, ontferm U over mijn zoon, hij heeft een ernstige ziekte; hij is maanziek zoals de artsen zeggen en daardoor valt hij vaak in het vuur en het water, wat hem veel lijden bezorgt! (Matth, 17, 15) Toen nog niet zo lang geleden Uw leerlingen hier waren en door oplegging van hun handen vele zeer ernstig zieken genezen hebben, bracht ik ook mijn zoon bij hen; maar zij konden hem niet helpen. " (Matth, 17, 16)

[3] Toen zei IK tegen dat deel van Mijn leerlingen wier geloof nog niet tot een rots was geworden en die daar een paar maanden geleden in Mijn naam gewerkt hadden: 'O ongelovige en verkeerde soort! Hoe lang moet Ik dan nog bij jullie zijn en hoe lang jullie nog verdragen? Breng de zieke hier bij Mij!" (Matth. 17,17)

[4] Meteen stond de vader van de zieke zoon op, snelde naar zijn huis en bracht hem spoedig bij Mij. Toen de jongen bij Mij was, trok hij een erbarmelijk verwrongen gezicht; want de boze geest door wie de jongen bezeten was, ging nog een paar maal in hem tekeer terwijl hij voor Mij stond en stootte daarbij door de zeer verwrongen mond van de jongen enkele ernstige vloeken en verwensingen uit, die hier niet weergegeven hoeven worden. Ik bedreigde de boze geest streng en beval hem het lichaam van de jongen onmiddellijk te verlaten en af te dalen naar de hel. Toen ging de boze geest zichtbaar uit de knaap en de jongen werd meteen volledig gezond. (Matth, 17, 18)

[5] DE BOZE GEEST had de gedaante van een grote, zwarte, ruigharige kat en vroeg Mij: 'Gij Zoon van de Allerhoogste, bespaar me de hel en bestraf me door iets anders!"

[6] Maar IK zei: 'Ga weg van hier en doe boete voor je vele gruwelen, die je tachtig jaar geleden hier op aarde in het vlees hebt begaan, in de kale afgronden van de dalen op de maan waar je eerder was!"

[7] Toen kreeg de boze geest de gedaante van een aap met grote vleer­muisvleugels en vloog er onmiddellijk pijlsnel vandoor. Dat verbaasde de mensen en velen waren ontzet door deze aanblik.

[8] Maar IK kalmeerde hen en zei: 'Vrees niet; want Mij is alle macht gegeven in de hemel alsook op deze aarde, en deze geest die de knaap zeven jaar lang gepijnigd heeft, zal voortaan nooit meer in de buurt van deze aarde komen!"

[9] Toen vroeg DE VADER van de nu kerngezonde jongen Mij: 'Heer, waarom moest dit toch mijn zoon overkomen, terwijl hij tot nu toe nog nooit ook maar schijnbaar gezondigd heeft, en trouwens ook mijn hele huis altijd streng volgens de wet heeft geleefd? En toch moest juist de alleronschuldigste zo'n lange tijd ellendig gemarteld worden! Zoiets kan toch immers alleen maar door de toelating van God gebeuren! Maar waarom laat God zoiets toe?"

[10] IK antwoordde: 'Wie God bijzonder liefheeft stelt Hij op de proef en als hij de beproeving goed doorstaat, heeft hij ook voor eeuwig zijn heil gevonden!

[11] De ziel van jouw zoon stamt van één van die grote werelden waarvan er talloos vele boven en onder deze aarde het oneindig grote hemelruim vullen. Omwille van haar heil was naast de beproeving van het dragen van het vlees ook deze noodzakelijk, waardoor ze nu reeds in de jeugd die kracht verwierf die menig andere ziel niet verkrijgt, ook al zou ze honderd jaar lang de druk van haar zware vlees te verduren hebben.

[12] Geloof Me: De mensen weten niet en kunnen ook niet weten waarom iets bestaat en gebeurt; maar God weet absoluut alles!

[13] Deze boze geest echter was tachtig jaar geleden een varkenshandelaar, die op grote schaal woekerhandel dreef, hij werd zeer rijk en dreef als jood tenslotte zelfs slavenhandel, waarbij hij grote gruwelijkheden beging­. Uiteindelijk stierf hij een ellendige dood en het was zijn lot om, zelf duivel, in het rijk der duivels te komen.

[14] En omdat het hem daar slecht beviel, begon hij in zichzelf te keren en dacht bij zichzelf 'Waarom moest ik dan een duivel worden? Daar was mijn slechte vraatzuchtige lijf schuld aan. Laat me nog een keer terugkeren in het goede nuchtere vlees van een onschuldige knaap, daarin zal ik dan tot een engel worden! En als het lichaam van de jongen ook maar de kleinste begeerte naar vraatzucht voelt, zal het door mij onmiddellijk getuchtigd worden!

[15] En zie, omdat dit een heel ernstig besluit was van de weliswaar zeer slechte ziel, werd het haar in feite toegestaan. Het resultaat ervan is nu voor de knaap goed, en de vroeger zeer kwade ziel heeft nu voor zichzelf reeds een betere richting en al iets meer menselijks aangenomen. De rest zullen de uiterst kale en onherbergzame afgronden van de dalen op de maan doen!"

[16] Hierop stelde DE MAN Mij nog een vraag en zei: 'is de maan dan ook een wereld? En hoe werd mijn zoon dan maanziek? Want behalve zijn bezetenheid moest hij wel maanziek zijn, omdat de volle maan een grote invloed had op zijn lijden"

[17] IK zei: 'Dat de maan ook een soort aarde en wereld is, zul je nu nog moeilijk of helemaal niet begrijpen, ofschoon het zo is; maar Mijn leerlingen begrijpen het en de latere nakomelingen zullen het maar al te goed begrijpen en inzien. Maar dat je zoon steeds zo'n grote vrees had voor de volle maan lag niet in zijn natuur, maar in die van zijn plaaggeest die oorspronkelijk uit die zeer magere en hoogst onherbergzame wereld stamde. De rest hoef je niet te weten"

[18] Toen VELE OMSTANDERS dat ook hoorden, zeiden ze: 'Dat is toch een merkwaardig mens! Hij verricht wonderen als een groot profeet en meteen daarna begint hij te beuzelen en praat als een krankzinniger'

[19] Maar DE MAN ging naar hen toe en zei heel ernstig: 'Hij is zeker niet krankzinnig, - maar wij zijn het, omdat wij zijn wijsheid helemaal niet kunnen vatten!"

[20] Er ontstond een kleine woordenstrijd tussen hen, waar de genezen knaap echter door enkele zeer rake opmerkingen een eind aan maakte.

[21] Daarop kwamen Mijn leerlingen bij Mij en vroegen Me: 'Heer, vertel ons nu waarom wij niet in staat zijn geweest om deze geest uit te drijven; we hebben immers enkele andere geesten in Uw naam uitgedreven?" (Matth. 17,19)

[22] IK zei: 'Ten eerste vanwege jullie ongeloof! Want Ik zeg jullie: Waarlijk, als jullie een vast geloof hebben zonder twijfels, al is het maar zo groot als een mosterdzaadje, dan kunnen jullie tegen deze hoge berg zeggen: 'Verhef je van hier naar de overkant van de zee!', en hij zal zich ook meteen verheffen, en jullie zal niets onmogelijk zijn! (Matth. 17,20) Maar deze soort verdwijnt alleen maar door bidden en vasten. (Matth. 17,21)

[23] Toen jullie hier waren had de knaap nog niet de hoogste graad van vasten en bidden bereikt, zoals zijn bezitter dat verlangde. Maar nu is dat het geval en nu had de gelovigste van jullie hem ook uit kunnen drijven, ofschoon de geest zich zeker nog zeer hardnekkig betoond zou hebben. Maar nu was het zo beter. - Het wordt nu echter al avond, want de zon daalt reeds onder de horizon, laten we daarom naar het huis van de man gaan wiens zoon Ik genezen heb!"

 

241 Het verblijf van de Heer in Jesaïra

en het bezoek in Petrus' vissershut bij Kapérnaum

 

[1] De man hoorde dit, en was buitengewoon blij dat Ik besloten had om bij hem onderdak te nemen. Hij bereidde een avondmaal en was zeer vriendelijk tegen ons, alsook zijn hele huis. Maar hij raadde ons af naar Jeruzalem te gaan; want hij was daar onlangs geweest vanwege de handel en had maar al te duidelijk vernomen wat voor onverzoenlijke haat de Farizeeën vooral tegen Mij hadden.

[2] Maar IK zei: 'Vriend, Ik ken hun geheimste gedachten! En wat ze Mij willen en ook nog zullen aandoen weet Ik ook precies. Maar ook al zullen ze Mij doden, het zal hen niets helpen; want na drie dagen zal Ik de dood overwinnen en opstaan en weer bij de Mijnen zijn tot aan het einde der wereld! - Maar nu niets meer hierover; geef ons een goede slaapplaats voor de nacht, dan gaan wij slapen, want onze ledematen zijn erg moe gewor­den!"

[3] De gastheer deed dat meteen en wij begaven ons ter ruste. We sliepen al gauw de hele nacht en waren voor zonsopgang al weer op de been. En onze gastheer zette ook al zijn hele huis aan het werk en liet voor ons een ochtendmaal klaarmaken. Toen we dat tot ons genomen hadden, vroegen de leerlingen Mij wat ons nu verder te doen stond:

[4] En IK zei: 'We reizen nu verder; want hier is niet veel te doen!'

[5] Toen vroeg DE GASTHEER: 'Ik zou juist denken dat hier zeer, veel te doen is; want in deze plaats woont toch een groot aantal mensen!

[6] IK zei: 'Dat is wel waar; maar het zijn grotendeels puur .handelslieden en die hebben ofwel weinig, of helemaal geen belangstelling voor ons. Daarom zullen we ergens anders naar toe gaan, waar niet zoveel handels­lieden en wisselaars zijn."

[7] Hierna stond Ik op met Mijn leerlingen en we begaven ons op het schip en voeren snel weg. Tegen het midden van de dag kwamen we na een deze keer enigszins langzame tocht langs de oever in ons oude Jesaïra. Toen de mensen ons hier zagen, liepen ze ons in scharen tegemoet en vroegen Mij hun zieken te genezen.

[8] Maar IK zei: 'Ik ben niet alleen maar gekomen om jullie zieken te genezen, maar veeleer om jullie te verkondigen dat het rijk Gods dicht bij jullie is gekomen, zoals Ik dat niet zo lang geleden al eens gedaan heb; maar toen hadden jullie daar niet zoveel aandacht voor omdat Jullie Mij van Nazareth kenden, en nu verwachten jullie er helemaal niets van! Daarom blijf Ik ook niet bij jullie en genees Ik jullie. zieken ook niet! Ga naar je artsen, die zullen wel raad weten met jullie zieken!

[9] Sommigen werden er boos over, maar anderen bleven en vroegen Mij voortdurend om hun zieken te genezen.

[10] Maar IK zei: 'Goed dan, wie van jullie gelooft dat Ik de beloofde Messias ben, moet zijn zieke in Mijn naam de handen opleggen, dan zal het beter met hem gaan, met wat voor kwaal hij ook behept is!"

[11] Toen schreeuwden VELEN: 'Wij geloven, wij geloven!'

[12] Daarop verlieten ze haastig de oever en snelden naar hun zieken, waarvan er sommigen onmiddellijk fris en gezond werden. Maar degenen die niet echt in hun hart geloofden, legden hun zieken tevergeefs de handen op en liepen weer naar de oever om met Mij te overleggen waar het aan ontbrak, omdat hun niet lukte wat toch enkelen van hun buren wel gelukt was. Ik was echter niet meer ter plaatse, maar al ver weg en wel naar een plaats waar Petrus zijn vissershut had, niet ver van Kapérnaum:

[13] Daar bleven we een paar dagen en rustten een beetje uit van onze vermoeienissen en hielpen de familie van Petrus bij het vissen. Hier lieten we ook het schip achter en reisden toen te voet verder door Galilea en bezochten een groot aantal plaatsen, dorpen en gehuchten. Ik en de leerlingen verkondigden het evangelie en vonden vaak een goed gehoor, maar ook vele tegenstanders. Want op deze reis deed Ik weinig wonderen omdat er te weinig geloof voor was. Over het algemeen bevonden er zich in het noordelijk deel van Galilea toentertijd te veel Grieken en Romeinen, en een groot aantal tovenaars en magiërs trokken er steeds doorheen en deden daar hun werk; daarom zeiden wonderen daar ook niet veel en stonden niet in hoog aanzien. Het was daarom beter hier intussen slechts het goede zaad uit te strooien, het te laten opkomen en er pas rond een jaar later weer naar toe te gaan en er verder voor te zorgen.

 

242 De Heer spreekt over het lijden dat Hem te wachten staat

Ev. Matth. 17, 22-23

 

[1] Toen wij onze reis door noordelijk Galilea beëindigd hadden, vroegen DE LEERLINGEN Mij: 'Heer, we zijn nu een paar maanden lang in Opper ­Galilea rondgetrokken van plaats naar plaats en bijna van huis tot huis en hebben Uw leer gepredikt; velen hebben deze met veel liefde en geloof aangenomen en zich zo van het heidendom tot het jodendom bekeerd. We zijn nu bijna klaar met Galilea; wat moeten of wat zullen we nu beginnen? Moeten we soms naar het U en ons vijandig gezinde Judea trekken of naar Iturea, Trachonitis of Klein-Palestina?"

[2] IK zei: 'Wanneer jullie de mensen Mijn woord onderwijzen, spreken jullie goed en verstandig; maar wanneer jullie hierover of over de domste dingen van de wereld met Mij praten, dan zijn jullie net als de heel gewone mensen, en denken en praten jullie zoals zij! Als Mijn tijd komt, de tijd van Mijn lijden dat Ik jullie nu al meerdere malen heb voorspeld, dan zal hij er ook onherroepelijk zijn; maar zolang die tijd er niet is, kunnen we honderd maal naar Jeruzalem en Bethlehem gaan, en niemand zal de hand aan ons slaan! -Hebben jullie Mij begrepen?"

[3] PETRUS zei: 'Ja Heer; want nu hebt U weer eens heel duidelijk gesproken! Maar vertelt U ons nu ook eens heel duidelijk waar Uw lijden uit zal bestaan!"

[4] IK zei: 'ik heb jullie toch al bij de oude Romein Marcus en nog eens bij de arme vissers meegedeeld, en ook al eerder toen we naar Caesarea gingen, wat er met Mij vanaf nu over ongeveer een paar jaar in Jeruzalem zal gebeuren. Waarom vragen jullie er nu dan toch weer naar? Ja, jullie hebben er een grote angst voor en daarom vragen jullie vanwege je angst; maar opdat jullie zielen zich daaraan zullen wennen zeg Ik jullie nu weer:

[5] In die tijd zal het gebeuren dat Ik, maar alleen als Mensenzoon, overgeleverd word in de handen van mensen van de wereld. (Matth. 17,22) Ze zullen aan Mij weliswaar datgene wat van de Mensenzoon is doden; maar op de derde dag zal de gedode Mensenzoon -zeg -met huid en haar weer opstaan en meer dan nu, levend uit het graf komen als eeuwige overwinnaar van dood en hel, en jullie zullen Mij weer zoals nu in jullie midden hebben. (Matth. 17,23) Maar jullie zal daarom geen haar gekrenkt worden! -Begrijp eindelijk eens waar het hier om gaat'

[6] ALLEN zeiden: 'Ja Heer, van nu af aan begrijpen we het en zien we het ook wel zo'n beetje, en het schijnt ons toe alsof we woorden in ons vernemen die als volgt luiden: Men moet zelfs van te voren ook een onsterfelijk lichaam hebben om de zeer sterfelijke, blinde en slechte mensen de ogen voor het leven volledig te kunnen openen"

[7] En IK zei daarop: 'Amen, zo is het; want wie niet zelf helemaal door en door geestelijk levend is, kan voor de ander niet het volle eeuwige leven veilig stellen! Daarom ben Ik naar deze wereld gekomen om dat door woord en daad te bewerkstelligen, en daarom moet ook dit geschieden. Want ook Mijn lichaam is nu nog evengoed sterfelijk als dat van jullie; maar daardoor zal het onsterfelijk worden, en daarna zal Ik ook voor jullie het volste eeuwige leven volkomen veilig kunnen stellen. - Hebben jullie dat nu begrepen?"

[8] Nu begrepen de leerlingen het al beter en werden rustiger.

 

243 Petrus en de tollenaar

Ev. Matth. 17, 24-27

 

[1] Onder nog enkele van dit soort gesprekken, waardoor de leerlingen hun bedroefdheid te boven kwamen, kwamen we ook in de buurt van Kapérnaum. Daar was een tolhuis; dit stond in de buurt van de zee van Galilea en men verlangde er van iedereen de tolpenning voor de weg.

[2] Daarom ging DE TOLLENAAR, die ons goed kende naar Petrus en zei: 'Betaalt jullie Meester de tolpenning gewoonlijk niet?" (Matth. 17,24)

[3] En PETRUS antwoordde: 'Jawel hoor, als iemand die van Hem verlangt; maar ten eerste zijn we geen vreemden die volgens de wet de tolpenning moeten betalen, en ten tweede heeft niemand van ons geld, ook de Meester niet. Je weet dat daar aan zee, nauwelijks tweehonderd passen hier vandaan, mijn huis staat. We gaan er nu heen en zullen daar zeker enkele dagen blijven en ik zal je dan dadelijk de tolpenning komen brengen"

[4] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Het heeft geen haast; behalve jullie Meester die niet uit Kapérnaum komt zijn jullie anderen immers vrijgesteld omdat jullie van hier zijn."

[5] Toen dit afgehandeld was, gingen we verder naar het huis van Petrus en toen we daar waren vroeg IK aan de leerlingen: 'Wat denk je ervan, Simon Petrus? Van wie verlangen de koningen op deze aarde nu eigenlijk precies tol of cijns? Van hun eigen kinderen of alleen maar, wat Mij goed bekend is, van de vreemdelingen?" (Matth. 17,25)

[6] PETRUS zei: 'Zoals ik bij het tolhuis met de tollenaar heb besproken ­wettelijk alleen maar van vreemdelingen!"

[7] Toen zei IK verder: 'Dus zijn wij als kinderen vrijgesteld! (Matth. 17,26) Maar om deze hebzuchtigen niet te ergeren, en omdat jij volgens de verzekering van je familieleden ook thuis absoluut geen geld bezit, moet je een stevige vishaak nemen, naar de zee gaan en de haak uitwerpen; de eerste vis die je naar boven haalt moet je nemen; als je zijn bek opendoet zul je er een stater in vinden! Neem deze, breng hem weg en geef hem aan de tollenaar voor Mij en jou!" (Matth. 17,27)

[8] Petrus deed nu meteen wat Ik hem had opgedragen. En zie, een zalm van zeven pond kwam aan de haak en bracht de stater - en ons een goede maaltijd; want deze vissoort is de beste en gezondste van een binnenzee. Toen Petrus terugkwam van het tolhuis, vertelde hij dat de tollenaar bezwaar maakte om de hele stater aan te nemen en dat hij maar een halve wilde aannemen; maar hij, Petrus, had hem te kennen gegeven dat zij met z'n twaalven immers evenveel gebruik gemaakt hadden van de weg als de Meester voor Zijn persoon alleen. Dat vond de tollenaar redelijk en nam uiteindelijk de hele stater aan.

[9] Maar IK zei: 'Nu, laten we de vis maar klaarmaken en de tollenaar laten voor wat hij is!"

[10] JACOBUS echter vroeg Mij hoe de stater in de bek van de vis was gekomen.

[11] En IK zei: "De Romeinen in Kapérnaum vermaakten zich ermee om staters in de zee te werpen naar hun scheepsjongens die heel goed kunnen zwemmen, en deze moesten ze er dan uithalen. Maar deze werd door onze zalm gepakt en die kauwde er een poos op. Maar omdat het metaal niet fijn te kauwen is en daarom ook niet verslonden kon worden, bleef het in de bek van de vis vastkleven; en Petrus ving juist deze vraatzuchtige zalm des te gemakkelijker omdat hij zeer vraatzuchtig was. Het wonderbaarlijke voor mensen hieraan is alleen, dat Ik dat wist. -Maar zie nu dat we wijn en brood krijgen en daarbij de vis!'

[12] Ieder deed zijn best om snel het verlangde te brengen. De wijn moest natuurlijk weer op de bekende wonderbaarlijke wijze verkregen worden. Al gauw was alles klaar en wij gingen aan tafel zitten.

 

De Heer in het huis van Simon Petrus

Ev. Matth. Hoofdstuk 18

 

244 De grootste in het hemelrijk Over de ergernissen

Ev. Matth. 18, 1-9

 

[1] Toen we zo aten en dronken en uiteindelijk zeer opgewekt waren, wat ongeveer een uur lang duurde, stonden SOMMIGE LEERLINGEN van hun stoel op, kwamen naar Mij toe en vroegen Me: 'Heer!. U hebt ons nu veel verteld over de eigenlijke hoedanigheid van het hemelrijk en dat daar verschillende niveaus van eeuwige gelukzaligheid bestaan, waarvan er sommige het dichtst bij God staan, andere verder verwijderd zijn van God en weer andere in zekere zin het verst afstaan van de genadezon. Wij vonden dat heel juist en in overeenstemming met ieder zuiver verstand; want ook in de hemelen moeten er verschillen zijn, zowel wat de vorm betreft alsook de verschillende niveaus van zaligheid en zaligen. We zouden nu echter graag van U willen horen wie dan later ooit in Uw hemelen de eerste zal zijn en zoals men zegt de grootste, natuurlijk na God:" (Matth. .18, 1)

[2] In het huis van Simon Petrus waren enkele kleine kinderen uit de buurt; één van hen riep IK bij Me en plaatste het direct in het midden van de vragende leerlingen (Matth. 18,2) en zei tegen hen: Waarlijk, als jullie je niet afkeren van dergelijke wereldse, hoogdravende gedachten en niet even deemoedig worden als deze kinderen, komen jullie zelf, ofschoon jullie nu Mijn leerlingen zijn, het hemelrijk niet binnen! (Matth. 18,3)                                                                           

[3] Wie zichzelf gering zal achten als dit kind en geen enkel spoortje hoogmoed in zichzelf vindt, is de grootste in het hemelrijk; want enkel en alleen de ware deemoed van een zuiver hart bepaalt de zaligheidgraad in de hemelen.

(Matth. 18,4)

[4] En wie zo'n arm kind opneemt in Mijn naam, waarlijk, die neemt Mijzelf op! (Matth. 18,5)  En wie één van deze kinderen, al zijn ze nog ze onaanzienlijk, ergernis geeft door wat dan ook, terwijl ze nu meer aan Mij geloven dan jullie zelf, kan beter met een molensteen om zijn nek verdronken worden in de zee, waar het 't diepste is. (Matth.18,6) Waarlijk Ik zeg jullie: Wee de wereld vanwege haar ergernis; want ze zal juist in degenen die zij ergernis heeft gegeven haar onverbiddelijkste rechters vinden!"

[5] Hier viel EEN LEERLING Mij in de rede en zei: 'Heer, volgens hetgeen U nu zegt zal het er in het hemelrijk zeer mager uitzien; want waar op aarde leeft de mens die zonder het te willen niet het een of andere kind ooit geërgerd heeft? En ik acht het mogelijk dat wanneer zo'n kind ook nooit door iemand geërgerd werd, het toch op volwassen leeftijd instinctief door zijn eigen ontwaakte driften geërgerd wordt en gedeeltelijk ook door de noodzakelijke kennismaking met de wetten van Mozes. Wilt U ons daarom duidelijk maken wat U ons met deze woorden, die zeer hard zijn, hebt willen zeggen?"

[6] IK sprak verder en zei: 'Wees niet dwaas in jullie denken! Welk ook maar enigszins wijs mens zal het je als zonde aanrekenen, wanneer je zonder het te weten en te willen toch iemand hebt geërgerd?! Er komen en moeten weliswaar bepaalde ergerniswekkende zaken in de wereld komen, maar deze worden van boven toegelaten; maar hier zeg Ik enkel: Wee degene, door wie ze moedwillig en met kwade opzet komen!" (Matth. 18,7)

[7] Hier nam EEN ANDERE LEERLING weer het woord en zei: 'En wat dan wanneer mijn eigen natuur me ergert? Wie zal daarvoor ter verantwoor­ding worden geroepen? Dat is toch duidelijk de schuld van degene die mij zo'n ergerlijke natuur heeft gegeven!"

[8] Op deze iets te vrije en tamelijke brutale vraag van de enigszins opgewonden leerling werd IK dan ook een beetje geprikkeld en zei: 'Goed, wanneer je hand of je voet je ergert, hak beide dan af en werp ze weg! Want het is beter voor je dat je lam en als een kreupele het hemelrijk binnengaat, dan dat je met beide handen en voeten in het eeuwige vuur wordt geworpen! (Matth. 18,8) En als je oogje ergert, ruk het uit en werp het weg; want het is beter voor je dat je met één oog het hemelrijk binnengaat, dan dat je met twee ogen in het vuur van de hel wordt geworpen!" (Matth.18, 9)

[9] Hier verhief PETRUS zich; ook hij had moeite met deze leer en zei: 'Maar Heer, herinnert U zich die woorden dan niet meer die U bij die arme vissers heeft gesproken over het wezen van de hel, over het gericht en over de eeuwige straffen van de verloren zielen? Ja, dat waren lessen die ieder gezond menselijk verstand met de grootste vreugde moest begroeten! Maar wat U ons nu in een soort opwinding heeft geleerd, vaagt al het vorige weg en de oude hel met haar eeuwige straffen, satans, duivels en vuren staat weer gelijk vroeger in totaalonveranderde vorm voor ons, en een geheel en al onverzoenlijke God hebben wij ook weer voor ons! Ik heb het wel geweten dat we zeker weer bij het oude zouden terugkomen, en de Indiërs met hun afschuwelijk verminkende boetedoeningen hebben derhalve de enig ware en juiste levens­ en godsdienstleer!

[10] Kijk, stel het geval dat deze linkerhand van mij hier mij nu geërgerd heeft! Opdat deze mij echter niet eventueel nog een keer kan ergeren neem ik volgens Uw verzoek een bijl en hak de hand af die me ergert, wat me zonder het snelle ingrijpen van een arts zeker de dood zal bezorgen. Ik ga echter van het gunstige geval uit dat ik genezen word en weer heel opgewekt rondloop. Maar dan begint mijn rechterhand die nog over is, mij een keer te ergeren. Volgens wat U nu heeft geleerd moet ik deze omwille van het hemelrijk ook afhakken, wat nu echter puur onmogelijk is. De vraag is dan wat ik in dit geval moet doen om het hemelrijk niet te verliezen!

[11] Mijn lieve Heer en Meester! Met deze leer zal het niet gaan zoals U nu gesproken heeft! Of er een andere betekenis achter schuilgaat, is een vraag die zelfs voor de meest wijze mens moeilijk te beantwoorden zal zijn. Eer hij deze leer dus zonder meer, zoals U haar nu hebt geformuleerd, serieus als waar en wettelijk aanneemt, zal hij veel tijd nodig hebben, en zeker aan zijn oude leer vasthouden. Hoe waardevol Uw hemelrijk ook is en kan zijn, ik wil het zelf wel door alle mogelijke zelfverloochening verdienen, maar nooit door handen en voeten af te hakken en ogen uit te rukken! In plaats daarvan kan men zich beter meteen van het hele leven beroven, dan is men helemaal veilig voor alle ergernis!'

 

245 Verklaring van de beelden over ergernissen

 

[1] Met deze woorden van Petrus waren ook alle andere apostelen behalve JOHANNES het eens. Deze nam het woord en zei: 'Maar beste broeders, hoe kunnen jullie hier nu zo ontsteld over zijn, alsof de Heer ons hiermee een geheel nieuwe leer zou hebben gegeven! Herinneren jullie je dan de woorden van de Heer niet meer op de berg in Samaria! Toen sprak de Heer bijna net eender over de ergernissen en heeft Hij ons hiervoor ook het juiste licht gegeven. Toen hebben jullie dat allen op de juiste manier begrepen, hoezo nu dan niet?"

[2] PETRUS zei: 'Het komt me nu inderdaad zo voor alsof dit al eens besproken is; maar van hoe men dat moet opvatten en begrijpen, weet ik zo zeker als ook de andere broeders geen woord meer, en het zou zeer wenselijk zijn als ons dat nog een keer uitgelegd werd."

[3] IK zei: 'Deze woorden zijn zelfs opgetekend, zoals nu ook deze woorden opgetekend moeten worden die Ik nu over het nadeel van de ergernissen gesproken heb, opdat jullie ze niet zo gemakkelijk weer vergeten.

[4] Wat komt overeen met de hand van de mens? Het handelen, - of dat nu goed of slecht is; het is dus een handeling, wat in een juiste overeen­komst door het woord en beeld 'hand' wordt weergegeven; de vaste wil echter is de bijl; alleen hiermee kun je je slechte handelen voor altijd van je verwijderen. Maar hoe kun je nu nog zo dwaas zijn te menen, dat Ik hiermee de lichamelijke verminking heb bevolen?

[5] Hetzelfde heb Ik je ook aangeraden in verband met een voet die je ergert. Wie zal ooit in staat zijn om zichzelf werkelijk een voet af te hakken? En hoe dom zou Ikzelf moeten zijn om zo'n gruwelijke verminking van het eigen lichaam te gebieden, opdat de ziel zich daardoor redt uit de hel!

[6] En zoals het lichaam voeten moet hebben om vooruit te komen en op de juiste plaats werkzaam te kunnen zijn, moet de ziel liefde en begeerte hebben voor iets, opdat ze daardoor en voor welk soort welbehagen dan ook actief wordt.

[7] Is nu deze liefde en begeerte van de ziel niet in overeenstemming met Mijn leer, wat men goed kan vaststellen, dan is deze slecht en een ergernis voor heel je wezen; neem dan nogmaals de scherpe bijl van je wil en hak een dergelijke liefde en begeerte van je af, en handel en wandel dan alleen met de goede liefde en begeerte, dan zul je lopend op deze nieuwe voet van je ziel heel gemakkelijk het hemelrijk binnengaan!

[8] In feite moet dat als volgt opgevat worden: leder mens op deze wereld heeft noodzakelijk een tweevoudige liefde en een daaruit voortkomende begeerte. De ene is materieel en moet dat ook zijn; want zonder deze liefde zou niemand de aarde bewerken en zou ook niemand zich een vrouw nemen. En opdat de mens op deze aarde dat ook doet, moet hij ook een materiële, naar buiten gerichte liefde en begeerte hebben die hem tot deze activiteit beweegt en draagt. Worden deze liefde en begeerte voor de buitenwereld te machtig, dan ergert ze de hele mens en doet de ziel verkommeren, omdat ze teveel naar buiten wordt gedrongen in de materie. Dan is het hoog tijd om zich sterk te vermannen en zich met vaste wil los te maken van deze liefde en begeerte en enkel en alleen datgene wat louter van de geest is uit alle macht na te streven. Is dat het geval, dan is dat alleen ook voldoende om Gods rijk te bereiken, ofschoon men anders volgens de juiste orde der dingen beide zaken wel moet doen vanwege de naastenliefde.

[9] Er zijn nu al mensen, en in de toekomst zullen het er nog meer zijn, die zich geheel zullen afkeren van de wereld en haar werk en alleen nastreven wat tot de geest behoort. Maar Ik zeg niet dat ze daardoor later als geheel gerechtvaardigd zullen gelden; alleen zijn ze er, zoals gezegd, wel veel beter aan toe dan wanneer ze als te zeer materiële mensen terecht zouden komen in de jullie bekende tegenpool van het leven, waarover Ik bij de visser Aziona heb gesproken; dit betekent eigenlijk dat ze in de hel komen of hierin worden geworpen.

[10] Onder het uitrukken van het oog en het wegwerpen ervan is het werelds verstand van de mens te verstaan. Dit is een oog van de zielom de dingen van de wereld te bekijken en te beoordelen, en ze te vergelijken met de dingen van de geest. Als dit te zeer de richting van de wereld uitgaat en zich geheel afkeert van datgene wat van de geest is, ergert dat de ziel zeer omdat ze daardoor ook geheel in de materie opgaat, en dan is het hoog tijd om geheel van de puur wereldse wijsheid af te zien en het denken alleen te richten op hetgeen met God, de geest en de ziel te maken heeft, omwille van de hemel.

[11] Wie dat doet zal ook gerechtvaardigd zijn en Gods aangezicht aanschouwen; maar dergelijke zalige geesten zullen op een veel lager niveau staan dan zij die hun wereldse wijsheid ook door woorden en daden tot een goddelijke hebben verheven.

[12] Ik denk dat jullie het nu wel begrepen zullen hebben, en als Ik later weer eens dit onderwerp aanroer, moeten jullie niet meer naar de betekenis van zulke onderwijzende beelden vragen die Ik met opzet zo verhuld geef, omdat ze puur voor de ziel zijn, die nu bij ieder mens op deze aarde ook door het vlees verhuld is voor het lichamelijke oog! Want een leer die de hele mens betreft is heel anders dan een leer die alleen de ziel aangaat. ­Begrijpen jullie dit nu allemaal?'

 

246 Kinderen als voorbeelden voor de leerlingen God en mens in de Heer

Ev. Matth. 18,10

 

[1] PETRUS zei nu: 'Ja, Heer en Meester, dit is ons nu volkomen duidelijk; daarom vraag ik U om ons in het vervolg, als het weer om dergelijke lessen gaat, ook meteen de verklaring te geven, opdat wij ons niet over ons eigen onverstand hoeven te ergeren!"

[2] IK zei: 'Dat zal Ik doen wanneer dat nodig is; maar wanneer Ik jullie eigen denkkracht sterker en jullie ziel actiever wil. maken, onthul Ik de beelden niet meteen. Want wie een goede leraar wil zijn moet zijn lessen zo aanbieden, dat zijn leerlingen daarbij steeds veel te denken en te zoeken hebben, anders maakt hij hen tot luie, trage zoekers naar allerlei waarheden.

[3] Ook het volgende zeg Ik jullie nog: De meester die leert moet. altijd een wijze zijn en moet hetgeen hij leert zelf tot op de bodem begrijpen. En de leerlingen moeten, zolang ze leerling zijn, altijd zijn als deze.kleintjes hier, die een hun gegeven leer aannemen en opvolgen ook al zien ze er nog lang niet de innerlijke zin van in; het juiste inzicht zullen ze in hun rijpere jaren wel krijgen."

[4] Enkele leerlingen dachten nu stil bij zichzelf, dat het nog lang zou duren tot ze zelf wijs en vol inzicht zouden zijn als ze zichzelf nu nog als even dom en onverstandig moesten beschouwen als deze domme, onervaren, haveloze kinderen, van wie er niet één op een of andere school de alpha, laat staan de omega had leren kennen!

[5] Maar IK zei: 'Pas op dat jullie niemand van deze kleintjes verachten! Want Ik zeg jullie: Hun engelen in de hemel zien altijd het aangezicht van Mijn Vader in de hemel!" (Matth. 18,10)

[6] PETRUS zei: 'Hebben wij dan geen engelen meer in de hemel die ook altijd het aangezicht van Uw Vader in de hemel zien? Ook zei U eens dat Uw Vader in U woont en volledig één is met U, en nu verplaatst U Hem weer naar de hemel die eindeloos ver hier vandaan is! Nee, dat kunnen we nu weer niet met elkaar verenigen! Hoe moeten we dat dan nu weer opvatten? Is Uw Vader dan afwisselend nu eens in U, dan weer in de hemelen? En hoezo bent Uzelf de ene keer de Vader Zelf en de andere keer weer slechts Zijn Zoon? -Wilt U ons hierover ook een helderder licht geven dan wij tot nu toe hadden?"

[7] IK zei: 'Natuurlijk hebben jullie ook je engelen in de hemel, en wanneer jullie die niet zouden hebben, zouden jullie Mijn leerlingen niet zijn! Maar die kleintjes hebben ze ook, en daarom moeten jullie hen niet verachten; want ze zijn volledig gelijkwaardig aan jullie! En Ik zeg jullie dat, omdat Ik maar al te goed weet dat jullie geen kindervrienden zijn.

[8] Wanneer jullie deze zachtmoedige, lieve kinderen; die zo zuiver zijn als engelen, niet kunnen liefhebben, hoe zullen jullie dan wel je naasten en jullie God liefhebben?

[9] Als jullie mensen willen opleiden in Mijn geest, moeten jullie reeds bij de kinderen beginnen; want waarlijk Ik zeg jullie: Het onderricht in de wieg is meer waard dan alle hogescholen van de wereld! En wie kinderen tot mensen wil ontwikkelen, moet hen liefhebben en het juiste geduld met hen hebben. Zo'n kind is van nature honderd keer armer dan een bedelaar; want het is arm van geest, arm aan fysieke krachten en arm aan bezittingen.

[10] Daarom zeg Ik jullie, en door jullie alle mensen aan wie dit evangelie gepredikt wordt, nog één keer: Wie zo'n kind opneemt in Mijn naam, neemt Mij op; en heeft hij Mij zo in alle liefde opgenomen, dan heeft hij ook de Vader in de hemel opgenomen en in zijn huis zal het niet aan zegen ontbreken. Want zulke kinderen zijn de echte en ware zegen van God Zelf in een huis waar zij zijn en verzorgd, gevoed en tot ware mensen gevormd worden, en het maakt niet uit of het een jongen of een meisje is; in hun jeugd zijn ze gelijk de engelen van de hemel.

[11] Maar, Petrus, vanwege jouw vraag over Mijn Vader in de hemel, en over hoe het zit dat Ik de ene keer zei dat Hij in de hemel is en een andere keer dat Hij in Mij woont en één is met Mij, moet Ik echt met je geheugen geduld hebben, omdat Ik anders uiteindelijk boos op je zou moeten worden!

[12] Wat de hemel is en waar hij is, heb Ik jullie en met name jou, pas nog op de berg precies getoond en volledig helder uitgelegd; en ook over de ondeelbare en onscheidbare verhouding tussen Mij en Mijn Vader heb Ik al bijna te veel en te vaak gesproken, en kijk, nu weet je er al weer niets meer van!

[13] Is de Vader dan niet de eeuwige liefde in Mij? En waar deze is en woont, is daar niet de hemel en het ware Godsrijk?

[14] Ben Ik als Mens niet juist de Zoon van deze liefde die in Mijzelf woont, die alles wat bestaat en de oneindigheid vervult heeft geschapen sinds alle eeuwigheden? En omdat deze eeuwige en almachtige Godsliefde in Mij is, ben Ik dan niet volledig één met haar? -Zeg nu, of je dat nog niet inziet!'

[15] PETRUS zegt: 'Ja, ik zie het nu zeker beter in dan vroeger; maar toch bevinden zich hierin een aantal dingen die me eerlijk gezegd nog niet helemaal duidelijk zijn! En wat me nog niet zo helemaal duidelijk is, is het volgende: ik zie nog altijd niet in, waarom U de ene keer van Uzelf zegt dat U de Mensenzoon bent, een andere keer weer Gods Zoon en weer een andere keer dat U Jehova Zelf bent! Wilt U mij hierover nog een klein licht geven, dat is goed voor ons allen; want ik geloof dat niemand van ons dit echt goed begrijpt!"

[16] IK zeg: 'Ook dat heb Ik reeds bij gelegenheden waar Ik over het lijden sprak dat Mij te wachten staat heel duidelijk belicht; maar als iets jullie niet minstens tien keer zodanig duidelijk uitgelegd wordt dat je het helemaal met handen en voeten kunt begrijpen, begrijpen jullie het niet! Maar Ik zeg het jullie nu dan toch nog een keer:

[17] Noch Jehova in Mij, noch Ik als ziel als Diens eeuwige Zoon, maar alleen dit lichaam als de Mensenzoon zal in Jeruzalem gedood worden, maar op de derde dag als volledig verheerlijkt opstaan en dan voor eeuwig één zijn met Hem die in Mij is en Mij alles openbaart wat Ik als Mensenzoon moet doen en spreken, en die jullie nog altijd niet volledig kennen, ofschoon Hij al geruime tijd onder jullie spreekt en werkt. -En spreek nu jij weer, Simon Juda!'

 

247 Het mysterie van Golgotha

Ev. Matth. 18,11-14

 

[1] SIMON JUDA zegt: 'Ja, Heer en Meester, sommige dingen die uit Uw mond komen en zelfs voor het gezondste menselijke verstand niet echt helemaal helder en duidelijk willen worden, zouden nog besproken moeten worden. En dan staat er op de achtergrond, grijnzend als een monster, het strikt noodzakelijke en onvermijdelijke lijden dat de Men­senzoon te wachten staat; ik durf met zekerheid te beweren, dat deze noodzaak zelfs voor het gezondste en beste mensenverstand nooit helemaal duidelijk zal zijn!

[2] Al is deze daad nog zo noodzakelijk voor het bereiken van het door U reeds eeuwigheden geleden gestelde belangrijkste doel, dit feit zal weinig of niets bijdragen aan een geruststellende opheldering voor het menselijk verstand, en daarom zal dit te allen tijde de vraag stellen: 'Waarom moest de Almachtige dan zo vreselijk mishandeld worden door Zijn schepselen om hen de zaligheid en het eeuwige leven te kunnen geven? Waren Zijn zuiverste leer en het feit dat Hij wonderen deed die enkel en alleen aan God mogelijk zijn, niet voldoende? Als dit de mensen niet beter maakt, hoe moeten Zijn lijden en sterven dat dan doen?'

[3] Ik als een van Uw trouwste aanhangers zeg heel openhartig: Uw lijden zal voor veel goede mensen een steen des aanstoots zijn en ze zullen gaan wankelen in hun geloof Daarom vraag ik U ook nu al om een helder licht over deze gebeurtenis, opdat we dan te zijner tijd in staat zijn aan de vragende mensen ook een juist antwoord ter geruststelling te geven"

[4] IK zei: 'Je vraagt hier nu om een heel goede en juiste zaak die je, ook als Ik die jou heel goed uit zou leggen, als puur mens toch nooit helemaal goed en juist zult begrijpen; pas na Mijn opstanding, wanneer je weder­geboren wordt in de geest, zul je het grote waarom ook heel zuiver en duidelijk inzien.

[5] Ik als de enige Drager van al wat bestaat en leeft, moet nu ook datgene wat sinds eeuwigheden door de vastheid van Mijn wil onderworpen was aan het gericht en de dood, verlossen en moet* (*verlossen en moet is toegevoegd) juist door het gericht en door de dood van Mijn vlees en bloed doordringen in het oude gericht en in de oude dood, om zo vanwege de in zichzelf rijp geworden materie van de dingen die banden voor Mijn eigen goddelijke wil in zoverre los te maken, dat daarna al het geschapene uit de eeuwige dood tot het vrije en zelfstandige leven kan overgaan.

[6] En dat is het waarom de Mensenzoon naar deze wereld is gekomen, om datgene wat in zekere zin van eeuwigheid verloren was, op te zoeken, het te verlossen en zo in staat te stellen zalig te worden. (Matth. 18,11)

[7] Wat denken jullie: Als iemand honderd schapen zou hebben en één ervan ergens in het bos verdwaalde, laat hij dan niet zijn negenennegentig schapen op de berg staan en het verloren schaap zoeken? (Matth. 18,12) En als het dan gebeurt dat hij het vindt, waarlijk Ik zeg jullie: Zal hij dan niet meer vreugde hebben over het teruggevonden schaap dan over die negenennegentig andere die nooit verloren waren? (Matth. 18,13)

[8] En zie, zo is het ook bij God, ofschoon Hij door Zijn almachtige wil alles wat de oneindige ruimte bevat heeft geschapen uit de eeuwige volheid van Zijn eeuwig talloze gedachten, ideeën en begrippen en het als buiten zichzelf heeft geplaatst door de vastheid van Zijn wil! En als dit alles voor eeuwig zo zou moeten blijven als het nu is, namelijk in het starre gericht en de dood, zou dit alles gelijk zijn aan het verloren schaap, dat echter nooit meer ergens te vinden zou zijn. En wat voor genoegen en vreugde zou een eeuwig dood, materieel schepsel God dan bieden?

[9] Ik kwam immers hoofdzakelijk om deze reden nu Zelf in een stoffelijk lichaam naar deze wereld, namelijk om het verloren schaap te zoeken en het naar zijn zalige bestemming te leiden.

[10] Gods Geest en wil wordt nu in dit lichaam van Mij, dus in de materie­zachter en als het ware buigzaam en oplosbaar gemaakt. Is dat gebeurd, dan moet deze materie van Mij in de grootst mogelijke vernedering en deemoediging gebroken en eerst losgemaakt worden, en Gods Geest, die in al Zijn volheid in Mij woont en één is met Mijn ziel, moet deze gebroken materie die door het vuur van Zijn liefde is gelouterd, opwekken en levend maken, en dan zal zij opstaan als overwinnaar van alle gericht en alle dood.

[11] Dat jullie nu nog niet helemaal helder in zullen zien hoe en waarom dit zo moet en ook zal geschieden, heb Ik jullie van tevoren gezegd; maar jullie kunnen er nu al wel uit opmaken dat deze gebeurtenis, hoe afschrik­wekkend het voor een puur menselijk oog ook mag zijn, toch noodzakelijk is om al het geschapene na een passende lengte van tijden terug te voeren tot het vrije, onafhankelijke en zuivere goddelijke leven.

[12] En nu Ik dit voor jullie voldoende heb onthuld om het te kunnen begrijpen, zullen jullie daardoor innerlijk - nu jullie zien wie de kleinen eigenlijk zijn -ook inzien, waarom het de wil van de Vader is dat zelfs niet de kleinste en geringste van hen ooit verloren gaat. (Matth. 18, 14)

[13] En daarom heb Ik deze kinderen ook aan jullie voorgesteld en jullie in een goedgeordend overeenkomstig beeld de wil getoond van Hem, die in Mij woont en voor eeuwig de Heer is over al het geschapene in de hele oneindigheid. En omdat Ik dit nu tot jullie heb gesproken en wij volop tijd en gelegenheid hebben, krijgen jullie nu nog een keer het woord om te laten horen wat jullie eventueel nog willen weten. -Petrus, heb jij nog iets?"

[14] DE LEERLING zei: 'O Heer en Meester, er zou nog wel heel wat zijn! Maar ik moet nu dit eerst nog iets meer verwerken; want als ik nu onmiddellijk met iets nieuws zou komen, zou me hetgeen ik zojuist heb vernomen meteen weer ontgaan en dan zou U ons dit grote licht voor niets hebben gegeven'

[15] Hierop viel er een korte stilte, en de leerlingen dachten goed na over wat Ik hun gezegd had.

 

248 Over het vergeven

Ev. Matth. 18, 15-22

 

[1] Buiten het huis van Petrus ontstond tussen enkele huiswaarts kerende vissers een luide ruzie en Petrus meende, dat we naar buiten moesten gaan om de boze twist te beslechten.

[2] IK zei: "Ja, doe dat, want het is ook een goed werk om de strijd tussen de mensen te beslechten en ervoor te zorgen dat hun boosheid overgaat; want deze is een produkt van de hel en verpest het hart voor jaren en maakt de ziel duister. Ga maar en beslecht de ruzie!'

[3] Petrus ging naar buiten en vroeg degenen die nog voor zijn huis aan het ruziën waren wat de reden was waarom ze zo'n erge ruzie hadden gekregen.

[4] Toen zei één van hen, die iets gematigder was, dat een knecht van een burger uit de stad, die geen visrecht had en zich hier in hun midden bevond, met haken op een van de beste visplaatsen had gevist en een aanzienlijke buit had gemaakt; en toen zij als vissers met een vergunning hem daarbij betrapt hadden, hem terecht hadden gewezen en hem volledig terecht zijn buit hadden afgenomen, had hij zich tegen hen verzet en was met de meest grove uitdrukkingen gaan bewijzen dat ook hij het volste recht had om te vissen waar hij wilde. Hij had evenwel geen pachtbrief en matigde zich zomaar dit recht aan, wat ze niet konden en mochten dulden.

[5] Toen PETRUS dit hoorde, zei hij: 'Die man is weliswaar een dief, maar laat hem nu toch maar gaan. Als hij deze overtreding nog een keer durft te begaan, lever hem dan pas over aan het gerecht; want jullie weten immers zelf, dat wij volgens de wet de vijand eerst zeven keer moeten vergeven!"

[6] Toen zeiden DE VISSERS die de visdief vast hielden: 'Wij hebben hem echter al zeven maal zijn overtreding vergeven; en over acht maal vergeven spreekt de wet niet, daarom willen wij hem nu voor de rechter brengen"

[7] PETRUS zei: 'Daar hebben jullie nu weliswaar het volste recht toe; maar doe mij nu een plezier en doe het beste, vergeef hem ook deze laatste, ofschoon reeds achtste keer! Maar als jullie hem voor de negende keer bij deze overtreding betrappen, breng dan pas jullie goede recht aan hem ten uitvoer!'

[8] Na deze woorden lieten ze de dief vrij, nadat hij hen eerst beloofd had om de overtreding nooit meer te begaan; zo werd de erge strijd dus bijgelegd en de strijdenden keerden rustig naar hun huis terug.

[9] Toen PETRUS weer bij ons in de kamer kwam, zei hij: 'Heer en Meester, de strijd is weliswaar bijgelegd, omdat ik mijn buren ertoe heb bewogen om ook voor de achtste keer de overtreding van de visdief door de vingers te zien; maar wettelijk gezien hadden ze hem deze achtste keer wel voor de rechter kunnen dagen. Het zou wel goed zijn, Heer, als U ook op dit aardse juridische gebied de wetten van Mozes iets nauwkeuriger wilde uitleggen, vooral in deze tijd, waarin ook de Romeinse wetten een grote invloed hebben gekregen op de levensomstandigheden van de joden en men niet meer zo goed weet of men zich nu meer aan de wet van Mozes of aan de Romeinse wet moet houden. In sommige opzichten is de Romeinse wet duidelijk humaner dan de Mozaïsche, die als staatswet in heel veel gevallen helemaal niet meer letterlijk toegepast kan worden. Welke wet is nu volgens Uw grote liefde en wijsheid beter?"

[10] IK zei: 'ik weet dat de zaken er nu zo voor staan en het voor een rechter moeilijk is met deze twee verschillende wetten recht te spreken, en ook om te bepalen hoe en wanneer iemand zich tegenover een ander heeft schuldig gemaakt, omdat bijvoorbeeld de ene wet goedkeurt wat volgens de andere wet een zonde is.

[11] Om nu voor jullie en ook door jullie voor alle mensen een bepaling te geven waarnaar iedereen zich dan moet richten, moeten jullie goed naar het volgende luisteren en het ook optekenen:

[12] Als een broeder zich tegenover jou schuldig maakt, ga dan naar hem toe en vertel het hem onder vier ogen met vriendelijke woorden en vraag hem om jou zoiets niet meer aan te doen. Heeft hij naar je geluisterd en het ter harte genomen, dan heb je hem reeds gewonnen. (Matth. 18, 15) Luistert hij echter niet naar je, neem dan afhankelijk van de zonde die hij begaan heeft één of twee getuigen, zodat de zaak dan berust op verklaringen van twee of desnoods zelfs drie getuigen. (Matth. 18, 16) Luistert degene die zich tegenover jou heeft schuldig gemaakt ook in het bijzijn van de meegebrachte getuigen niet, laat dit dan waar de meegenomen getuigen bij zijn weten aan de gemeente waar de zondaar toe behoort. Luistert hij ook niet naar deze en blijft hij ook tegenover haar halsstarrig, dan moet hij door jou, door de getuigen en door de hele gemeente tot heiden en slechte tollenaar verklaard en als zodanig beschouwd worden. (Matth. 18, 17)

[13] Moge dat voldoende zijn voor jou en iedereen; wat verder gaat dan dit, is reeds uit den boze en veroorzaakt nog weer groter kwaad. Deze bepaling is uit Mijn goddelijke orde genomen en geldt niet alleen voor hier, maar ook voor het grote hiernamaals. Want waarlijk Ik zeg jullie: Wat jullie zo op deze aarde zullen binden en losmaken, zal ook aan gene zijde, zelfs in het hemelrijk, gebonden of losgemaakt zijn. (Matth. 18,18)

[14] En verder zeg Ik jullie, opdat jullie aan alle strijd en alle ongemak op aarde nog gemakkelijker een eind maken: Wanneer slechts twee mensen het samen eens worden over wat ze de Vader in Mijn naam willen vragen, zal hen dat ook gegeven worden door Mijn Vader, in de hemel en ook op aarde. (Matth. 18,19)

[15] Heeft iemand derhalve tegenover jou gezondigd, vergeef hem dan met heel je hart en vraag in Mijn naam aan de Vader of Hij het hart van de zondaar wil verbeteren, dan zal dat ook geschieden al naargelang je geloof en naarmate je hem, die zich tegenover jou heeft schuldig gemaakt, tevoren zelf hebt vergeven.

[16] Ik zeg jullie nog een keer: Waar twee of drie mensen voor een bepaalde zaak die goed is en overeenkomstig Mijn orde, in Mijn naam bijeenkomen, daar zal Ik in de geest bij hen zijn en verhoren waar ze Mij om zullen vragen. (Matth. 18,20)

[17] En Ik denk dat jullie en dat iedereen in alle mogelijke kritische levensomstandigheden en ook temidden van duizend verschillende vaak zeer met elkaar in tegenspraak zijnde wereldse wetten, door deze regels die Ik jullie nu gegeven heb, heel goed de weg zullen kunnen vinden!'

[18] Nu kwam PETRUS nogmaals naar Mij toe en zei: 'Heer, dat is nu allemaal goed en juist, en het spreekt vanzelf dat wij deze regels van U zelf zeker volledig in acht zullen nemen, en ze ook de andere mensen op het hart zullen drukken opdat zij ze trouw in acht nemen; maar het gaat me nu om één enkel kritisch punt en dat is het volgende: Hoe vaak moet ik, of een ander, iemand die tegen mij gezondigd heeft met vergeving tegemoet komen volgens de door U nu aan ons gegeven verzoenlijke regels? Is zeven maal volgens de wet van Mozes genoeg?"

(Matth. 18,21)

[19] Toen zei IK: 'Als het al volgens een bepaald getal moet gebeuren, dan is het Mozaïsche getal zeven te weinig, maar zeventig maal zeven maal dient dat te gebeuren! (Matth. 18,22) Want hieruit bestaat immers vooral het hemelrijk, dat er onder de mensen dezelfde liefde, eendracht en vergevingsgezindheid heerst als in de hemelen onder Mijn engelen, waar­van jullie er reeds enkele hebben leren kennen"

 

249 De gelijkenis van de slechte knecht

Ev. Matth. 18,23-35

 

[1] (DE HEER:) 'Om jullie echter het hemelrijk in de juiste verhouding nog aanschouwelijker voor te stellen, zal Ik het voor jullie met een overeen­komstig beeld verduidelijken. Volgens dit beeld is het hemelrijk als een koning die op een keer met zijn dienaren afrekening wilde houden. (Matth. 18;23) En toen hij daarmee begon, kwam er iemand die hem tienduizend pond schuldig was.

(Matth. 18,24) Omdat deze knecht en dienaar van de koning niets had waarmee hij zijn grote schuld kon betalen, gaf de koning bevel om de luie dienaar zelf, zijn vrouw, zijn mooie kinderen en alle andere bezittingen te verkopen, zodat uit de opbrengst alles betaald kon worden wat zijn knecht en dienaar hem schuldig was. (Matth. 18,25)

[2] Toen de dienaar zag dat hij nu samen met al de zijnen als slaaf verkocht was, viel hij voor de nog aanwezige koning neer en bad hem smekend als volgt: 'O, grote en machtige koning en heer, heb toch nog een beetje geduld met mij! Hef de verkoop op, laat me nog een tijdje vrij, dan zal ik zo goed ik kan proberen u de hele schuld te betalen!' (Matth. 18,26) Toen de koning dit vernomen had, werd ook zijn hart milder. Hij had medelij­den met deze dienaar en hief de hele verkoop op, schold de dienaar de hele schuld kwijt en liet hem vrij. (Matth. 18,27)

[3] Spoedig daarna ging deze knecht naar de stad van de koning, omdat hij daar enkele dingen te doen en te regelen had. En zie, daar trof hij een van zijn mededienaren die hem sinds korte tijd bij gelegenheid honderd penning schuldig was! Toen zijn mededienaar hem zag vroeg hij om nog een korte tijd uitstel, dan zou hij hem de schuld terugbetalen. Maar onze door de koning zo zeer begenadigde dienaar luisterde niet naar hem, maar greep hem woedend bij de keel en schreeuwde: 'Betaal me nu meteen wat je me schuldig bent; want ik heb al heel lang gewacht, mijn geduld is nu geheel ten einde!' (Matth. 18,28)

[4] Toen viel de mededienaar nogmaals op zijn knieën en vroeg met tranen in zijn ogen: 'Heb toch nog een klein beetje geduld met me, dan zal ik alles betalen!' (Matth. 18,29) Maar de dienaar en knecht van de koning wilde van geen geduld meer iets weten, liet de arme knecht door de gerechtsdienaars oppakken en hem in de gevangenis gooien; hij moest daar blijven tot zijn hele schuld betaald was uit zijn in beslag genomen inkomsten. (Matth. 18,30)

[5] De andere medeknechten die dit hoorden en zagen, werden zeer bedroefd en boos op de zo onbarmhartige dienaar van de koning; ze gingen alles wat er gebeurd was aan de koning vertellen. (Matth. 18,31)

[6] Toen de koning dit hoorde liet hij de onbarmhartige dienaar onmid­dellijk bij zich komen en sprak tot hem met toornig gezicht: 'Luister, jij slechte knecht! Heb ik jou niet alle schuld kwijtgescholden, toen je me daarom vroeg? (Matth. 18,32) Waarom heb jij je dan niet ook zo ontfermd over jouw medeknecht zoals ik me over jou heb ontfermd?' (Matth. 18,33)

[7] De knecht verstomde van schrik en angst, omdat hij inzag hoe goed en rechtvaardig de koning was, en dat hij degene die misbruik maakte van zijn genade en liefde streng pleegde te straffen. De koning werd nu pas echt boos en leverde de onbarmhartige over aan de even onbarmhartige beulen, net zo lang tot nu ook van zijn in beslag genomen inkomsten de hele grote schuld betaald was. (Matth. 18,34)

[8] En zie, zo ook zal Mijn hemelse Vader tegenover jullie handelen, als jullie de mensen niet met heel je hart de zonden en schulden vergeven die ze tegenover je hebben begaan! (Matth. 18,35)  En het eigenlijke hemelrijk bestaat dan ook juist hierin, zowel wat het grootste als wat het kleinste betreft, dat er onder de zaligen nergens ook maar enige vijandschap of afgunst of haat bestaat, maar dat onder hen de grootste harmonie, de grootste eendracht en de grootste wederzijdse liefde heerst.

[9] En daarom is het ook niet nodig, dat er op deze wereld een bescher­mende rechtbank bestaat die het recht moet bepalen tussen beledigers en beledigden, maar het enige tegenover Mij geldende beschermrecht moet jullie goede en verzoenlijke hart zijn, dan zullen jullie er bij deze rechtbank heel goed vanaf komen, met de minste onkosten en rechterlijke vonnis­gelden, en degene die tegen jullie gezondigd heeft zal veel eerder in waarheid jullie vriend worden, dan wanneer hij hiertoe door een rechter­lijke uitspraak gedwongen zou zijn. - En zeg Me nu of jullie dit allemaal in de grond der zaak hebben begrepen!"

 

250 De noodzakelijkheid van wereldse rechtbanken

De oorzaken van misdaden en het verhoeden ervan

 

[1] PETRUS zegt: 'Heer en Meester! Dat zeker, en zo zou het ook het allerbeste zijn; maar ook wanneer wij dit allemaal nauwkeurig in acht nemen, en eveneens de vele andere mensen die deze leer van ons zullen krijgen, is het toch wel zeer de vraag of de wereldse rechtbanken daardoor met meer zullen blijven bestaan.

[2] Kijk, als iemand mij iets bepaalds heeft aangedaan, zal ik het hem zeker ook zeventig maal zeven keer vergeven als degene die mij beledigd heeft  het er werkelijk op aan zou laten komen; maar als hij zo slecht en gemeen is dat dit voor hem nog niet genoeg is en hij mij vaker beledigt dan zeventig maal zeven keer, -wat moet er dan met zo iemand gebeuren? Ik ben van mening dat het dan toch wel tijd werd om zo'n misdadiger aan de wereldse rechtbank over te leveren, zoals ook Uw barmhartige koning dit tenslotte deed, omdat zijn grote zachtmoedigheid niets hielp; hij liet de onbarm­hartige knecht toen toch aan zijn beul over. -Wat zegt U, Heer, van deze mening?"

[3] IK zeg: 'Mijn beste Petrus, daar zeg Ik niet veel op, omdat Ik jullie voor zo'n onverbeterlijk geval onmiddellijk na de ruzie van de vissers voor jouw huis al heel duidelijk de juiste instructie heb gegeven en ieder van jullie toch zeker begrepen heeft wat men in zo'n geval moet doen en hoe men daar mee om moet gaan!

[4] Maar het is natuurlijk vanzelfsprekend, dat er op deze wereld voor grote en grove overtreders van de rechten van de mensen ook gezaghebbende en grote wereldse rechtbanken moeten zijn en bestaan, omdat anders tenslotte niemand nog zeker zou zijn van zijn leven. Maar wat de kleinere misstappen betreft die niet zelden tussen jullie mensen plaatsvinden, die moeten voor de rechterstoel van het barmhartige en verzoenlijke hart bijgelegd worden, opdat de kleine misstappen van de mensen onder elkaar niet uitgroeien tot grote zware misdaden; want waarlijk Ik zeg: roof, doodslag en moord zijn uiteindelijk immers niets anders dan gevolgen van eerdere kleine misstappen van mensen onder elkaar, die ontstaan zijn om louter kleine, wereldse redenen van eigenbelang en eigendunk. -Een kleine gelijkenis zal dat nu voor jullie nog duidelijker belichten:

[5] Een rijke en in aanzien staande vader is in het bezit van een zeer mooie en lieve dochter, waar een jonge, maar arme, ofschoon behoorlijk goed ontwikkelde man, heel erg verliefd op wordt en dat des te meer, omdat de lieve dochter hem reeds meerdere malen door allerlei vriendelijke gebaren en tekenen maar al te duidelijk te verstaan heeft gegeven dat zij in haar hart genegenheid voor hem voelt. Wel, deze verder eerlijke en brave jonge man vat eindelijk moed en gaat met heel natuurlijke goede bedoelingen naar de vader van de mooie dochter en vraagt om haar hand. Maar de vader, vanwege zijn grote rijkdom uiterst trots en hard, laat de eerlijke, arme man die om de hand van zijn dochter vraagt, door zijn knechten de deur uitzetten en door zijn honden van zijn erf jagen.

[6] Door deze onbehoorlijke ontvangst is nu het hart van de arme man vol toorn, boosheid en wraakzucht, en hoe meer hij nu nadacht over de absolute onmogelijkheid om een schoonzoon van de rijke man te worden, des te meer groeide de gedachte aan wraak om de harde trotse man op zeer gevoelige wijze te deemoedigen. En toen deze boze gedachte volledig rijp was geworden, was er ook reeds sprake van plan, besluit en wil en daad, en de jonge man werd tot moordenaar van de rijke man.

[7] Maar hij zou dat zeker niet geworden zijn wanneer hij door de rijke man als mens was behandeld. De rijke man, in zijn trotse gewichtigheid­ meende dat het niet eens zo erg was om de arme aanbidder op de zojuist beschreven wijze de deur te wijzen; maar voor hem die buiten de deur werd gezet, was het te veel en hij werd daardoor een misdadiger ~ een moordenaar, verborg zich toen uit vrees voor de wereldse rechters in de dichte bossen en werd daar de schrik van de mensen.

[8] En leer nu uit dit kleine beeld, dat in de meeste gevallen de hardheid van de mensen hun armere medemensen tot misdadigers maakt. Daarom moeten jullie altijd en overal bij degenen die jullie het een of ander hebben aangedaan, denken aan wat Ik jullie heb aanbevolen en duidelijk heb laten zien, dan zullen grote misdadigers zeldzaam worden op aarde en de goede mensen zullen dan heersen over de armen van de aarde. -Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?"

[9] Nu bevestigden allen dat ze deze leer goed begrepen hadden. De leerlingen die volgens hun eigen zeggen deze leer nu wel begrepen hadden, dachten toch nog veel na over hetgeen daarin voorkwam, en Johannes en Matthéus tekenden het belangrijkste op; Jacobus en Thomas maakten ook voor zichzelf aantekeningen, maar dan meer over de uitleg. Ze waren er wel twee uur mee bezig.

[10] En toen het belangrijkste was opgetekend zei PETRUS: 'Nu kan deze leer niet meer voor ons verloren gaan en daarmee is reeds veel gewonnen! Maar het wordt nu avond en ik zal er toch voor moeten gaan zorgen, dat we een avondmaal krijgen!"                 ..

[11] IK zeg: 'Wie heeft jou dan gezegd dat het.nu al avond wordt? Kijk eens naar buiten, naar de stand van de zon! Ik zeg je, wanneer we nu opstaan en met een goede wind over de hele lengte van de zee varen, komen we zeker nog vóór zonsondergang aan de grenzen van het joodse land aan de overkant van de Jordaan!"

[12] Petrus keek nu naar de stand van de zon en was zee: verwonderd, en wel over het feit dat hij zich in de beoordeling van de tijd zo enorm had kunnen vergissen; want het duurde nog drie uur tot de zon onder zou gaan.

 

251 Een zwerm sprinkhanen

 

[1] Petrus herstelde zich snel en vroeg Mij naar de oorzaak van deze vergissing en IK zei tegen hem: 'Ga naar buiten naar de zee, dan zul je meteen zien wat de oorzaak is."

[2] Petrus deed wat Ik hem had gezegd en zag zover zijn oog reikte het wateroppervlak geheel met sprinkhanen bedekt. Zelfs ons schip dat in de haven van Petrus lag, was helemaal vol met deze insecten. Petrus was ontsteld toen hij dit zag, kwam snel de kamer in naar Mij toe en vroeg Me of de talloze sprinkhanen die nu de zee bedekten er de oorzaak van waren geweest, dat hij zich in de tijd vergist had.

[3] En IK antwoordde en zei: 'inderdaad! Toen ze vanuit Egypte aange­vlogen kwamen, verduisterden ze als een dichte wolk zo zeer de zon, dat jij hier in de kamer inderdaad bij jezelf moest denken dat het al avond geworden was. Maar Ik zag in Mezelf de oorzaak van de zo vroeg ingevallen avond en maakte jou erop attent, -en dat is dan ook alles wat Ik je hierover te zeggen heb!"

[4] Petrus was hiermee geheel tevreden en ging nog eens naar buiten om het grote natuur spektakel te bekijken.

[5] Andréas en Philippus echter, die enigszins geïnteresseerd waren in natuuronderzoek, vroegen Mij hoe zulke enorme sprinkhanenmassa's konden ontstaan, op welke plaats ze nu eigenlijk precies ontstonden en waar ze voor dienden.

[6] IK zei: 'Beste vrienden, het is wel heel prijzenswaardig om in de natuur wat rond te kijken -want het is een groot boek geschreven door Gods almachtige hand en het geeft iedere rechtschapen onderzoeker de mooiste bewijzen van de liefde en wijsheid en macht van de Vader in de hemel -; maar een te fanatiek onderzoeker kan bij zijn te ijverige onderzoekingen gemakkelijk op een dwaalspoor komen, waardoor hij geheel van God afraakt en tenslotte al het ontstaan en bestaan enkel afleidt van de blinde en stomme krachten van de natuur.

[7] En zie, juist zulke verschijnselen kunnen de pure natuuronderzoekers het eerst geheel van God af doen raken; want ze zien in de natuur een niet systematisch, doelloos en overdadig reproductievermogen van leven, dat niet per se een wijze God nodig zou hebben. Ze kunnen echter door middel van onderzoek dat enkel en alleen uiterlijke zaken observeert natuurlijk nooit een innerlijke oorzaak van zulke gebeurtenissen ontdek­ken, omdat ze met hun ziel, die zich alleen maar in de materie verdiept, nooit met de licht­ en liefdegeest van God in aanraking kunnen komen en deze vatten.

[8] Maar wie in zijn ziel Gods geest aangevoeld en volledig gevat heeft zal dan van zijn geest zelfleren hoe zulke verschijnselen ontstaan en waarom, -en pas wanneer iemand zo in de geest is ontwaakt, moet hij de dingen van de natuur gaan onderzoeken en ze op deze wijze onthuld laten zien aan zijn onkundige en onmondige broeders, opdat deze zich er daardoor des te meer op toeleggen hun geest in hun ziel te doen ontwaken.

[9] Maar om op onze sprinkhanen terug te komen, die ontstaan weliswaar overal in de warmere gebieden van de aarde, maar meestal op bepaalde tijden in Egypte en het zuidelijk deel van Azië. Daar vindt door de hoedanigheid van het klimaat de sterkste productie van natuurlijke levens­geesten plaats, ofwel ze ontwikkelen zich daar het eerst en het meest omdat daar de materiële grond van de aarde, de warmte van de zon, haar sterke licht, de steeds machtige dauwen nog een aantal andere omstandigheden zo'n grote inwerking hebben, dat er altijd zeer veel aardgeesten die vóór die tijd nog gebonden waren, vrij worden, zich dadelijk met de luchtgees­ten verbinden, zich dan in zekere zin in een lichte materie verpoppen en zich voorts in de pop met een lichaam bekleden en het dierlijke aardse leven binnengaan.

[10] Op deze wijze ontstaan in de zeer wanne landen van de aarde ook de sprinkhanen en wel zeer vaak, ofschoon ze ook uit hun eigen eieren uitgebroed kunnen worden.

[11] Ik zeg jullie: Alles, bomen en planten en alle dieren van de aarde, is ervoor bestemd om de gerichte geesten uit de harde materie te verlossen, en dat gaat van stap tot stap tot aan de mens toe. Wat er dan met de mens gebeurt weten jullie nu inmiddels, en zodoende hoef Ik over het natuur­verschijnsel dat wij hier zien verder niets meer uit te leggen. -Maar roep Petrus nu naar binnen; dan zal Ik hem en jullie iets mededelen!"

[12] Andréas en Philippus doen onmiddellijk wat Ik hun gevraagd heb en Petrus kwam nog maar net de kamer binnen of hij vroeg wat het was, dat Ik hun wilde gaan zeggen.

 

Aan de overkant van de Jordaan aan de Zee van Galilea

Ev. Matth. hoofdstuk 19

 

252 De Heer vaart met Zijn leerlingen naar de overkant van de zee

Ev. Matth. 19,1

 

[1] En IK zei: 'Maak je allemaal klaar voor de reis; Ik wil en moet vandaag nog vertrekken, en wel helemaal weg uit Galilea naar het land dat aan de overkant van de Jordaan ligt en aan het land van de joden grenst! (Matth. 19:1) Daar zijn we nog niet geweest en er is daar een groot aantal zeer weetgierige mensen en daarom zullen we daar vandaag nog goede zaken doen!"

[2] PETRUS zei: 'Heer, we moeten daar over het water naar toe reizen en ons schip zit onder de sprinkhanentroep; om het schoon te maken hebben twee ijverige mensen een halve dag werk'

[3] IK zei: 'Wat je zegt is juist en twee mensen zouden er ook wel een hele dag werk aan kunnen hebben; maar Ik ben sneller klaar met dat werk! Laten we maar vlug naar buiten gaan naar de zee, dan zal het schip al zijn schoongemaakt'

[4] En toen we aan de zee bij ons schip kwamen, ziedaar, toen was het helemaal schoon en er viel nergens meer een spoor van een sprinkhaan te ontdekken!

[5] Toen de leerlingen dit zagen waren ze er zeer verbaasd over en PETRUS zei: 'U bent werkelijk een zeer groot Meester in alle dingen; ook de sprinkhanen moeten aan Uw wil gehoorzamen! Zullen we nu meteen aan boord gaan en vertrekken, of zullen we eerst ons middagbrood eten met wat wijn erbij omdat het een tamelijk verre reis is?"

[6] IK zei: 'Waar hebben we dat allemaal voor nodig? Tot nu toe hebben we nog nergens, waar we ook waren, honger geleden, en daarom zullen we ook in het land waar we nu naar toe gaan noch honger noch dorst lijden. Inje huis heb je trouwens alles al in orde gemaakt, laten we daarom aan boord van het schip gaan! Hijs het zeil, maak dan het schip los van de paal, en één van jullie gaat aan het roer staan! Ik zal een goede wind laten komen, dan zullen we al gauw op de plaats zijn waar Ik naar toe wil!"

[7] Petrus vroeg Mij nog of hij met het oog op de verzorging en het bewaken van het schip aan de verre oever aan de andere kant misschien een paar van zijn vissersknechten mee moest nemen.

[8] En IK zei: 'Ja, doe dat; want zo gauw komen we hier niet terug!'

[9] Daarop riep Petrus twee van zijn vissersknechten. Deze brachten het schip snel in orde; de wind stak ook op en we vertrokken bijna zo snel als een pijl.

[10] Toen we zo met een ware stormsnelheid over het wijde wateropper­vlak gleden en dit ondanks de sterke en hevige wind slechts door heel kleine golven bewogen werd, viel dat de twee knechten van Petrus op en ze vroegen hem wat daar de oorzaak van zou kunnen zijn. Want als zeer ervaren oude vissers en schippers hadden ze zoiets nog nooit meegemaakt.

[11] PETRUS echter zei tot hen: 'Hoe kunnen jullie dat nu nog vragen! Zijn jullie dan al vergeten wat de grote Meester uit Nazareth, die onze Messias is, allemaal kan?!’

[12] Toen zeiden DE KNECHTEN: 'We wisten wel dat hij grote wonderen verricht; maar dat ook de wind en het meer hem gehoorzamen, wisten we niet! Hij moet waarlijk een groot profeet zijn, zo groot als Mozes en zo groot als Elia!"

[13] En PETRUS zei: 'Oneindig veel groter dan Mozes en Elia! Vraag nu niet verder, maar let op het schip; als de tijd rijp is zullen jullie wel meer over de goddelijkheid van de Heer vernemen! We komen nu spoedig bij de monding van de Jordaan en daar is het oppassen geblazen dat we niet in de stroming terechtkomen, want het is moeilijk om daar zonder gunstige tegenwind uit te komen"

[14] Beiden grepen nu stevig naar de riemen en pijlsnel waren we over deze enigszins gevaarlijke plek heen en hadden ook al de oever bereikt na een tocht van minder dan een uur.

[15] Er lag daar waar we aan land gingen een plaats die overwegend door vissers bewoond werd, die voor het grootste deel Joden waren en voor een derde deel Grieken die daar met allerlei zaken handel dreven. Toen we aan de oever kwamen en aan wal gingen, was er veel volk, omdat er enkele Farizeeën uit Jeruzalem aanwezig waren om hun tienden in deze plaats te innen. Het spreekt vanzelf dat het volk naar ons toeliep en enkele iets beteren van deze vele mensen ook al gauw vroegen wie wij waren, wat we hier kwamen doen en of we misschien het een of ander wilden inkopen.

[16] PETRUS echter vermande zich en zei tegen de nieuwsgierigen: 'Laat ons eerst een herberg zoeken, dan zullen jullie nog vroeg genoeg horen wie wij eigenlijk zijn en wat wij hier willen!"

 

253 De genezing van de blindgeborene en van andere zieken

Ev. Matth. 19,2

 

[1] Petrus was nauwelijks uitgesproken of er kwam dadelijk een in aanzien staande EIGENAAR VAN EEN HERBERG naar hem toe en deze zei: 'Neem bij mij jullie intrek; want ik heb zeker de grootste herberg in de hele plaats en ben goedkoop, ofschoon ik een Griek ben! Zo te zien zijn jullie weliswaar joden, maar dat doet niet ter zake; want er wonen immers ook enkele Farizeeën uit Jeruzalem nu al verschillende dagen bij mij, die hier de tienden van de joden in ontvangst nemen"

[2] PETRUS zei: 'Dat is nu niet bepaald aangenaam voor ons! Overigens komt het enkel en alleen op onze Heer aan; wat Hij wil zal gebeuren!"

[3] DE WAARD zei: 'Wie van jullie is dan de heer, dat ik naar hem toe kan gaan en met hemzelf kan spreken?"

[4] PETRUS wees naar Mij en sprak: 'Deze hier is het!"

[5] DE WAARD kwam naar Mij toe, boog en zei: 'Wilt U met Uw mensen in mijn herberg Uw intrek nemen? Mijn huis is groot, zeer ruim en heeft vele vertrekken; bovendien ben ik een van de goedkoopsten in deze hele, niet onbelangrijke plaats."

[6] IK zei: 'Dat ben je wel, - maar wij hebben niets om je te betalen; daarom willen we deze nacht liever op ons schip doorbrengen! Bovendien heb je zieken in je huis en ook een arts die je zieken niet kan helpen, ofschoon je hem uit Jeruzalem hebt laten komen en hij je veel geld kost. En zie, zoals men zegt kan men beter geen onderdak zoeken in een huis dat door allerlei boze ziekten wordt bezocht!'

[7] Toen de waard dit van Mij hoorde schrok hij behoorlijk en vroeg Me heel verbaasd hoe Ik, die toch geheel onbekend was in deze plaats, dat kon weten.

[8] IK zei: 'ik zou je nog heel wat kunnen vertellen waar je nog meer versteld van zou staan; maar laten we daar verder over zwijgen!"

[9] Nu werd de waard zeer verlegen en vroeg of Ik desondanks bij hem wilde overnachten; want de zon had reeds de horizon bereikt en de avond stond voor de deur.

[10] Daarop zei IK: 'Ga je blinde zoon dan maar halen en breng hem bij Mij, dan zullen we zien of Ik hem kan genezen!"

[11] Hierop verliet DE WAARD snel de oever, spoedde zich naar huis en bracht zijn veertien jaar oude, geheel blinde zoon mee, leidde hem voor Mij en zei: 'Hier beste vriend, is mijn blinde zoon! Zo blind als hij nu voor u staat werd hij geboren. Alle artsen en magiërs hebben al geprobeerd hem te genezen; maar alles was puur tevergeefs! Nu, zoals u zojuist hebt opgemerkt, is er een werkelijke wonderdokter uit Jeruzalem bij mij in huis; maar hij kan precies zoveel als de vorigen! Nu komt het op u aan, beste vriend! Waarlijk, als u hem geneest, behoort mijn halve vermogen u toe!'

[12] Toen zei IK: 'Wanneer jij kunt geloven dat Ik jouw blinde zoon ziende maak, dan zal hij ook kunnen zien!'

[13] En DE WAARD keek Mij recht aan en zei: 'Ja, vriend, van u kan ik het geloven! In uw ogen ligt immers zo'n vastberadenheid, dat ze me zeggen: Uit deze mond is nog nooit een leugenachtig woord gekomen! En daarom geloof ik nu dan ook vast, dat u mijn zoon zult genezen."

[14] IK zei: 'De andere artsen hebben hun zalfjes, en de magiërs hun toverstaf, - Ik heb echter noch een zalfje en nog minder een toverstaf; Mijn wil is alles, en als Ik het nu wil, wordt je zoon onmiddellijk ziende!'

[15] Toen Ik dit had uitgesproken werd de blinde jongen ogenblikkelijk volkomen ziende en schreeuwde van vreugde, omdat hij nu de mensen zag, de zee, de omgeving en alles wat er was.

[16] DE WAARD kwam dicht op Mij toe en zei: 'O, u grote en waarachtigste heiland, hoe moet ik u nu op passende wijze bedanken voor deze waarachtige genade? Want waarlijk, alleen wie dat kan wat u kunt, kan genade uitdelen; want wat heeft een blinde aan duizend genadegaven en weldaden van de kant van de machthebbers van deze aarde, als zij hem ondanks al hun macht en goedheid het licht van zijn ogen niet kunnen geven!? Maar u heeft hem vanuit een innerlijke, mij geheelonbegrijpelijke macht het gezichtsvermogen gegeven en daarmee heeft u mij en mijn liefste zoon een onuitsprekelijk grote genade bewezen. Maar als loon daarvoor is hetgeen ik u voorheen beloofd heb veel te weinig! 0, zeg mij wat ik u nu schuldig ben, dan zal ik met alle liefde en vreugde gevolg geven aan uw wens!'

[17] IK zei: 'Geef ons vandaag onderdak, doe goed aan de armen en maak zo het kwade weer goed watje hen vaak hebt aangedaan!'

[18] De waard beloofde dit allemaal strikt in acht te nemen en te doen en bad Mij vurig mee naar zijn huis te komen. Ik en de leerlingen en ook de twee vissersknechten van Petrus gingen nu met de waard mee, en al het volk dat getuige was van de genezing van de blinde jongen, volgde ons op de voet.

[19] Onderweg riepen VELEN van het volk: 'O, waarachtigste heiland­ genees ook onze zieken, we hebben er vele! Want ziet u, wie bij ons eenmaal ziek wordt, wordt nooit meer beter, maar kwijnt langzaam weg tot in het graf. Dat is wel een echt slechte eigenschap van deze omgeving, die verder zo mooi is. 0, beste heiland, schenk ook ons armen zo'n heilzame genade als u de blinde zoon van de waard hebt bewezen! Uw wil geschiede!'

[20] En IK sprak: 'Welnu dan, het geschiede volgens jullie wil en geloof! Ga nu naar jullie vele zieken en overtuig je ervan of er in jullie huizen en slaapplaatsen nog ergens een zieke te vinden is!' (Matth. 19,.2)

[21] Na deze woorden van Mij gingen allen, op enkelen na die geen zieken hadden, snel weg om zich er thuis van te overtuigen of hun zieken waarachtig genezen waren. Het liep al flink tegen de avond toen ze in hun huizen aankwamen, en ze vonden geen zieken, maar allen, met wat voor ziekten of gebreken ze ook behept waren geweest, waren genezen alsof ze nog nooit enige ziekte gehad hadden.

[22] Zij die genezen waren wisten echter niet wat er was voorgevallen, en waarom ze allemaal opeens gezond waren geworden, en ze vroegen onmiddellijk naar de oorzaak van zoiets totaal ongehoords. Toen vertelden hun huisgenoten over Mij en hoe Ik reeds vóór hen, aan de oever van het meer, de blindgeboren zoon van de rijke waard ziende had gemaakt, en hoe nu zeker ook alle andere zieken van de waard beter waren geworden.

[23] Toen de genezen mensen dat hadden vernomen, verlieten ze snel hun huizen en gingen naar het huis van de waard. Daar vroegen ze smekend of ze Mij konden zien om Mij hun dank te betuigen.

[24] IK ging naar hen toe en zei: 'Ga nu naar huis en zondig van nu af aan niet meer; want als jullie opnieuw in je oude zonden vervallen, zullen jullie daardoor ook weer in je oude ziekten vervallen! Houdt de geboden welke Mozes heeft gegeven, dan zal alle onheil ver van jullie blijven"

[25] Hierop liet Ik hen allen gaan en onze waard, die nu bultengewoon blij en vrolijk werd omdat ook al zijn andere zieken genezen.waren, wist nu helemaal niet meer wat hij allemaal voor ons moest doen uit dank voor de hem bewezen weldaad.

 

254 De Heer met de Zijnen in het huis van de Griekse herbergier

Waarheid maakt vrij

 

[1] Omdat de waard een Griek en ook nog heiden was, maar toch heel goed wist dat de joden niet alles mochten eten wat de Grieken, die nog heidenen waren, aten, vroeg hij Mij: 'O, grote heer en meester, wat eet u gewoonlijk 's avonds en wat eten deze mannen, die zeker uw leerlingen zijn? Hoewel ik een heiden ben weet ik toch uit ervaring, dat de Joden een aantal dingen niet eten die wij wel plegen te eten en daarom vraag. ik ook, waarmee ik jullie, beste mannen, van dienst kan zijn. Want nu zijn jullie geheel heer in dit huis en ik ben slechts jullie gehoorzame knecht; beveel mij daarom naar believen, dan zal ik alles doen wat Ik kan om Iedere wens van jullie naar mogelijkheid te vervullen!"

[2] IK zei: 'Geef ons wat brood en wijn en daarna een goede slaapplaats! Meer hebben wij niet nodig."

[3] Het deed de waard bijna verdriet dat Ik niet iets meer en iets beters had verlangd. Maar desondanks ging hij naar zijn voorraadkamer en bracht ons zelfbrood en wijn, en dat in de juiste hoeveelheid. We namen plaats aan een grote tafel en de waard nam met zijn kinderen ook aan dezelfde tafel plaats, at en dronk met ons, en toen de wijn zijn tong een beetje losmaakte, begon hij ons enkele dingen te vertellen die hij had meegemaakt; zodoende kwamen ook de wonderwerken van de Essenen en die van de Farizeeën ter sprake, alsook de tien belangrijkste wetten van Mozes.

[4] De waard was van mening dat deze wetten wel heel erg goed waren, -maar men hield zich er niet aan, en het allerminst deden dat de joodse priesters, die hun geloofsgenoten toch altijd een goed voorbeeld zouden moeten geven. Daar Ik zo'n grote, en zeker hoogst wijze heiland was, zou Ik hem ook wat dat betreft een juiste verklaring kunnen geven. Maar het belangrijkste was, dat Ik hem goede raad gaf over de kwestie, of hij na meerdere verzoeken van de kant van de Farizeeën tot het jodendom moest overgaan of verder Griek moest blijven. De leer van de joden beviel hem in feite beter dan zijn eigen leer die eigenlijk alleen maar een poëtisch produkt van de fantasie was, waar maar heel weinig waars in school.

[5] Daarop antwoordde IK hem: 'Blijf uiterlijk wat je bent, maar wees innerlijk een ware jood, wat je heel gemakkelijk kunt doen, omdat je daarbij tegenover geen enkele priester iets verplicht bent! Dat de Farizeeën­ vanwege je grote rijkdommen, liever hebben dat je bij hen hoort dan dat je een vreemde voor hen bent, zul je wel inzien! Blijf daarom watje bent en zoek de waarheid en de grond van het leven en het bestaan! Want alleen de waarheid zal je vrij maken en hiermee zul je hoog boven al het priesterdom staan en boven alles wat de wereld wijsheid noemt. -Heb je Me nu wel begrepen?"

[6] DE WAARD zei: 'Ik heb u begrepen; alleen moet ik nog een bijzondere vraag stellen, namelijk: Wat is de waarheid? Ja, de zuivere waarheid zou de mens zeker absoluut vrij maken, -maar waar kan ik haar vinden, wie kan mij haar laten zien, wie geven?"

[7] IK zei: "Dat kan Ik en ieder van deze leerlingen van Mij, -maar Ikzelf het beste; want Ikzelf ben de waarheid en het leven, omdat Hij die in Mij woont dat van eeuwigheid is!'

[8] DE WAARD zei: "Heer en meester, dat begrijp ik niet! Hoe moet ik dat opvatten!'

[9] IK zei: 'Hier om Mij heen zitten Mijn leerlingen, vraag het aan hen, zij zullen het je wel uitleggen; want het is beter om over zich te laten spreken dan om zelf te spreken! Ikzelf ga intussen naar buiten om Mij te verkwikken in de koele avondlucht:'

[10] Hier stond Ik op en ging helemaal alleen naar buiten. De leerlingen onderwezen de waard nu over het belangrijkste met betrekking tot Mij. En toen het de waard duidelijk werd wie en wat Ik ben, kwam hij ook spoedig naar buiten naar Mij toe en dankte Mij samen met zijn kinderen innig voor de grote genade die Ik hem bewezen had. De kinderen deden hetzelfde. Ik zegende hen allen en wij begaven ons ter ruste; want het was reeds behoorlijk laat in de nacht geworden.

 

255 Het verbod van echtscheiding

Ev. Matth. 19,3-9

 

[1] Toen we 's ochtends goed uitgerust en gesterkt van onze rustplaatsen opstonden en naar buiten gingen, was onze waard ook al op en de beide knechten van Petrus bevonden zich ook al op het schip om spoedig weg te varen. Maar we zeiden hun dat ze nog op hun ochtendbrood moesten wachten, dat onze waard hun ook meteen liet overhandigen. Toen voeren ze weg omdat wij het schip nu langere tijd niet meer nodig hadden.

[2] Op uitnodiging van onze waard gingen ook wij nu aan het ochtend­maal. We waren hier nog maar nauwelijks mee klaar, of er kwamen ook al andere mensen om Mij, de wonderman zoals ze zeiden, te zien en te spreken. Daaronder waren ook joden en Grieken en ze vertelden elkaar wat Ik door Mijn pure wil allemaal tot stand had gebracht.

[3] Omdat er, zoals reeds vermeld, ook Farizeeën in dit huis verbleven, hoorden deze ook wat er zich gisteravond allemaal afgespeeld had; ze kwamen al gauw tot de conclusie dat Ik de hun reeds bekende timmer­manszoon uit Nazareth moest zijn. Hierop kwamen ze onze kamer binnen en begonnen Mij met allerlei vragen op de proef te stellen, waarop Ik hun steeds een uiterst doeltreffend antwoord gaf en hun de mond snoerde.

[4] Er woonden hier enkele mannen die ontevreden waren met hun vrouwen. Deze verlangden van de hier aanwezige Farizeeën de schelding.

[5] Daarom stelde EEN VAN DE FARIZEEËN Mij weer een vraag: 'Luister, wonderbaarlijke en alwijze meester! Is het wel juist dat een man zich van zijn vrouw laat scheiden om een bepaalde gegronde reden?" (Matth. 19,3)

[6] Ik keek hem strak aan en zei: 'Waarom stellen jullie deze vraag nu aan Mij? Hebben jullie niet in de Schrift gelezen dat Hij die in het begin de mensen heeft gemaakt het zo heeft geregeld, dat zij slechts één man en één vrouw waren?! (Matth. 19,4)

[7] En toen het eerste mensenpaar stond voor Hem die hen gemaakt had, en Deze wel zag dat de man groot welgevallen had aan de mooie vrouw, sprak deze Ene, die jullie nog nooit gekend hebben: 'Zie, daarom zal in de toekomst een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en deze twee zullen tot één vlees zijn!' (Matth. 19,5) En als dit volgens Gods woord zo is, zijn zij nu niet twee, maar één vlees. En wat God zo heeft samengevoegd, moet de mens niet scheiden'

(Matth. 19,6)

[8] Toen zeiden de FARIZEEËN: 'Als u zo goed thuis bent in de Schrift, zult u ook wel weten, dat dezelfde Mozes die de schepping van de mens beschreef, een formele scheidbrief heeft nagelaten die zo goed als geheel wettelijk is, en geboden heeft dat men om een gegronde reden moet scheiden van zijn vrouw."

(Matth. 19,7)

[9] Daarop gaf IK ten antwoord: 'Mozes heeft jullie wel een scheidbrief gegeven, volgens welke jullie van je vrouw kunt scheiden; maar hij deed dit alleen vanwege de hardheid van jullie hart. Vanaf het allereerste begin van de mensheid op deze aarde was het echter niet zo, maar zoals Ik het jullie zojuist gezegd heb.

(Matth. 19,8)

[10] En verder voeg Ik daar nog het volgende aan toe: Wie van zijn vrouw scheidt, al is het vanwege erge hoererij, en met een andere vrouw trouwt, pleegt echtbreuk. En wie met de gescheiden vrouw trouwt, pleegt ook echtbreuk. (Matth. 19,9) En wat echtbreuk voor een zonde is weten jullie allang, daarover hoef Ik jullie geen verdere opheldering te geven"

[11] Hierop verlieten de Farizeeën Mij zonder verder een woord te spreken.

 

256 Uitzonderingsgevallen met betrekking tot huwelijkszaken

Ev. Matth.19, 10-12

 

[1] MIJN LEERLINGEN kwamen daarentegen naar Mij toe en zeiden: "Heer, als het er wat betreft de zaak tussen een man en een vrouw zo voorstaat, dan is het werkelijk niet goed om te huwen! (Matth. 19, 10) Want soms zijn vrouwen immers ware hellevegen tegenover hun man, en daarom denken wij dat het wat Uw orde betreft toch niet zo heel erg onpassend zou zijn om zich van zo'n vrouw te laten scheiden en vanwege het huishouden naar de hand te dingen van een andere vrouw. Want krijgt een man een slechte, ontuchtige vrouw, dan is er in zo'n huis toch altijd ruzie en twist en vallen er veel boze woorden, wat in het huis zelf en bij de buren altijd ergernis moet opwekken. Maar als zo'n man zich van zo'n vrouw laat scheiden, zal er spoedig volledige rust in zo'n huis heersen. En in dit geval zijn wij toch wel van mening, dat de scheidbrief van Mozes voor ieder menselijk gezond verstand volledig gerechtvaardigd is."

[2] Hierop zei IK tegen de enigszins verlegen leerlingen: 'Niet allen vatten dit woord (dat voor de Farizeeën gesproken werd), maar alleen diegenen aan wie het gegeven is om het te begrijpen (Matth. 19,11), en tot nog toe hebben jullie het ook niet begrepen, ofschoon het jullie gegeven is het te vatten; maar desondanks moeten jullie het begrijpen en dat zullen jullie ook!

[3] Ten eerste verwijs Ik jullie naar hetgeen Ik je over dit onderwerp reeds meerdere malen gezegd heb, en dat op uitputtende wijze.

[4] Ten tweede spreekt het vanzelf dat Ik jullie door Mozes nooit een scheidbrief gegeven zou hebben als Ik hiervan niet in sommige gevallen, die wel met redenen te omkleden zijn, de noodzaak had ingezien. Maar weten jullie dan niet wat voor een verderfelijk misbruik de Farizeeën in deze tijd en ook reeds lang daarvoor met echtscheidingen begaan?! Zijzelf stichten heimelijk allerlei onvrede in een overigens goed huwelijk en brengen het tenslotte zover, dat de echtelieden zich moeten laten scheiden. Wel, de echtscheiding wordt door de priesters voltrokken en kost veel geld, en dat is precies de reden waarom er in deze tijd zoveel echtschei­dingen voorkomen en waarom Ik in dit opzicht de Farizeeën Gods oerwetten voor ogen heb gehouden. Mijn macht kennen ze en daarom zijn ze ook met heimelijke boosheid verdwenen.

[5] En ten derde zeg Ik jullie nog iets, en luister daar goed naar en teken het zelfs op! Zie, er zijn onder de mensen van beiderlei kunne sommigen die reeds vanaf de moederschoot onvruchtbaar zijn, anderen, maar alleen mannen, die door mensen om wat voor reden dan ook ontmand zijn, en tenslotte zijn er mannen die zichzelf omwille van het hemelrijk ontmand hebben! Wie dat begrijpen kan, begrijpe het! (Matth. 19,12)

[6] Kortom, deze zijn niet meer geschikt voor een huwelijk, en ieder met zulke ontmande mannen gesloten huwelijk is volledig ongeldig en kan zonder enig bezwaar geheel gescheiden worden, en degene die niet onvruchtbaar is gemaakt kan zonder echtbreuk te plegen opnieuw trou­wen.

[7] Maar is iemands vrouw onvruchtbaar, dan kan hij met de juiste instelling datgene doen wat de oude vaderen gedaan hebben om nazaat te verwek­ken en hij zal daarvoor niet voor het gerecht gedaagd worden. - Ik denk dat jullie het nu eindelijk begrepen zullen hebben"

[8] PETRUS zei: 'Op één ding na wel; maar wanneer iemand een vrouw heeft die puur uit aangeboren geilheid ondanks alle vermaningen en liefdevolle terechtwijzingen toch steeds hoererij bedrijft en dus totaal onverbeterlijk is, moet men zich van zo'n vrouw dan ook niet laten scheiden? Of wat is dan volgens Uw wil juist om te doen?"

[9] IK zei: 'Je kunt je van zo'n vrouw die duidelijk echtbreuk pleegt zonder meer laten scheiden, - maar zolang ze leeft mag je geen andere vrouw huwen! Want je kunt niet weten of je vrouw zich in de toekomst niet bekeert en vol berouw terugkeert naar je huis, zodat je dan een trouwe vrouw hebt die haar leven gebeterd heeft. Heb je echter in die tussentijd een andere vrouw gehuwd, en je vroegere vrouw die zich heeft gebeterd zou dan vol berouw bij je terugkomen, dan zou je haar vanwege je nieuwe vrouw niet meer kunnen aannemen, en zie, dat zou immers toch iets slechts zijn voor jou en nog slechter voor jouw nu beide vrouwen; want de eerste zou je geen barmhartigheid kunnen schenken en van de laatste zou je niet kunnen scheiden, en toch moet je zo barmhartig zijn als je Vader in de hemel barmhartig is. Maar als je de barmhartigheid niet kunt beoefenen, wat ben je dan en wat wil je dan doen om in Mijn orde te blijven? Heb je echter aandrang en veel natuur, kijk dan terug naar de oude vaderen; maar wees in je hart God trouwen hoed je voor geilheid, ontucht en hoererij!

Want zij die hoererij en echtbreuk plegen zullen Gods rijk niet binnengaan. - Heb je dat nu goed begrepen?"

[10] PETRUS zei: 'Ja Heer, nu is ook dat me duidelijk!"

 

257 De Heer zegent de kinderen

Ev. Matth. 19, 13-15

 

[1] Nu kwam onmiddellijk DE WAARD naar me toe en zei: 'Heer, geldt dat ook voor ons heidenen?"

[2] IK zei: 'Jazeker! Want er is slechts één God en Heer; Hij wil alle mensen gelijk opgevoed hebben, en Ik ben naar deze wereld gekomen om ook de heidenen de poort naar het licht en het leven te openen. En ooit zal de tijd aanbreken, en het is eigenlijk al zover, dat het licht van de joden genomen en aan de heidenen gegeven zal worden"

[3] Toen sprak DE WAARD: 'Heel goed, Heer en Meester, het is goed dat ik dat nu weet; ik zal mijn mensen ertoe aansporen dat ze bij Uw leer blijven en ernaar zullen handelen. Want ik heb nu door met wie ik te maken heb! U bent een God en geen mens; want Uw daden zijn nog nooit door een mens verricht, en woorden zoals U ze hebt gesproken zijn ook nog nooit uit de mond van een mens gekomen. Dit alles is slechts een God mogelijk!

[4] Maar nu heb ik nog een verzoek aan U, die nu een ware God voor mij bent geworden. Zie, wij hebben in deze plaats een groot aantal kinderen en ik denk dat wanneer U hen zegent op Uw waarlijk almachtige wijze ­dit later voor hen als volwassenen van groot zedelijk nut zal zijn! Heer, en -ik zeg -mijn God, heb ik een juiste wens aan U gericht?"

[5] IK zei: "Wel, ga dan en laat de kleinen tot Mij komen!"

[6] Hierop zond de waard snel zijn vele dienaren door de hele plaats om allen te verkondigen dat ze hun kinderen bij hem moesten brengen, waar de wonderbaarlijke Heiland hen zou zegenen en sterken.

[7] Kort daarna werd er een groot aantal kinderen bij Mij gebracht, opdat Ik hen de handen zou opleggen en het zegen gebed over hen zou uitspre­ken.

[8] Daar de kinderen drongen om bij Mij te komen, omdat enkele levendige kinderen het eerst bij Mij wilden zijn, spraken de leerlingen hen op barse toon toe vanwege hun onfatsoenlijke dringen en wezen ze terecht. (Matth. 19,13) Toen werden de kleintjes schuchter en durfden niet meer bij Mij te komen.

[9] Maar IK vermaande de leerlingen en zei tegen hen: 'Ach, laat deze kleintjes toch; want hun behoort het hemelrijk!" (Matth. 19,14)

[10] Daarop moedigde Ik de kleintjes aan om zonder angst en schuwheid bij Me te komen. Toen kregen ze weer moed en snelden naar Mij toe. Ik legde hun allen Mijn handen op en zegende hen.

[11] Nadat deze handeling was voltrokken, ging iedereen na bedankt te hebben weer naar huis. (Matth. 19,15)

[12] DE WAARD kwam nogmaals naar Me toe en zei: "Heer en Mijn God! Zou U mijn huis de grote genade willen bewijzen om nog enkele dagen­weken of maanden hier te verblijven?"

[13] IK zei: 'Zolang je je aan de leer houdt die je van Mijn leerlingen hebt vernomen, zal Hij die je in Mij God noemde, bij je verblijven; maar wanneer je deze nieuwe leer verlaat in je geloof en je handelen ernaar, zal ook jouw God je verlaten. Maar Ik, die nu ook nog wat betreft Mijn lichaam een mens ben, moet nu spoedig van hier vertrekken; want met Farizeeën onder één dak te wonen zou niet bijzonder goed zijn -noch voor de ene, noch voor de andere partij.

[14] Ik heb nu ongevraagd jouw huis en deze hele plaats zeker een grote weldaad bewezen! Gedenk deze dag, en als jullie weer door een of andere nood bedrukt worden, roep Me dan vol vertrouwen in je hart, dan zullen jullie geholpen worden!"

[15] Hierop stonden we snel op en trokken weg uit deze plaats.

 

258 De rijke jongeling

Ev. Matth. 19,16-26

 

[1] Toen we een klein uurtje verwijderd waren van de plaats die we hadden bezocht, kwam ons een jonge man uit dezelfde plaats onderweg tegemoet. Hij was de dag tevoren ook getuige geweest van Mijn daden en lessen en was bovendien voor zijn jeugdige leeftijd zelfs een zeer bekwame schriftge­leerde, maar niet van beroep. Toen hij mij zag en herkende, kwam hij op Me af en vroeg Me of het hem toegestaan was een vraag tot Mij te richten.

[2] Ik stond het hem toe en HIJ zei: 'Goede meester, wat moet ik allemaal voor goeds doen om dat eeuwige leven, waarover uw leerlingen gisteren bij de Griekse waard Rauris zoveel wonderbaarlijke heerlijkheden vertel­den die zeker hoge waarheden bevatten, langs een kortere weg te bereiken dan die welke uw leerlingen aangaven?" (Matth. 19,16)

[3] IK keek hem ernstig aan en zei tegen hem: 'Hoe kun jij Mij, daar Ik jou slechts als mens bekend ben, goed noemen, terwijl je een schriftgeleer­de bent? "Weet je dan niet dat behalve God niemand goed is? -Maar als je het eeuwige leven wilt binnengaan, houd je dan aan de geboden!" (Matth. 19,17)

[4] DE MAN vroeg verder en zei: 'Welke geboden dan?"­ Hij stelde deze vraag, omdat hij dacht dat Ik hiervoor geheel nieuwe en totaal onbekende wetten had.

[5] Maar IK zei tegen hem: 'Die, welke Mozes heeft gegeven, zoals: Gij zult niet doden; gij zult geen echtbreuk plegen; gij zult niet stelen; gij zult geen vals getuigenis afleggen! (Matth. 19, 18) Eer uw vader en moeder; en: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf!" (Matth. 19,19)

[6] Hierop vroeg DE JONGELING: 'Wie moet of kan ik echter als mijn naaste beschouwen?"

[7] Daarop vertelde IK hem de bekende gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, en hij begreep nu wie hij als zijn naaste moest beschouwen.

[8] En toen hij dit van Mij vernomen en ook ingezien had zei HIJ: 'Als dat zo is, geef ik u de volle verzekering dat ik dit allemaal reeds vanaf mijn jongensjaren heb gedaan! Wat mankeert er nog aan mij?" (Matth. 19,20)

[9] En ik antwoordde hem: 'Als je geheel volmaakt wilt zijn, ga dan heen en verkoop al je aardse goederen en verdeel ze onder de armen, dan zul je hiermee een schat in de hemel verzamelen! Kom dan en volg Mij, word Mijn leerling en leer van Mij de geheimen van het hemelrijk kennen!" (Matth. 19,21)

[10] Toen de jonge man dit van Mij gehoord had werd hij treurig, omdat hij vele en grote bezittingen had, keerde Mij de rug toe en vervolgde zijn weg. (Matth. 19,22)

[11] Dat verwonderde DE LEERLINGEN en ze zeiden: 'Dat is toch wel vreemd! De man leek er zich goed van bewust te zijn dat uit U een goddelijke geest spreekt; maar vanwege zijn ijdele, wereldse schatten keerde hij de almachtige, goddelijke geest liever de rug toe dan dat hij gevolg gaf aan Zijn oproep! Merkwaardig, buitengewoon vreemd! Wat moet dat ooit met zo iemand worden?"

[12] IK zei: 'Een rijke zoals deze zal moeilijk in het hemelrijk komen!

(Matth. 19,23) Let op wat Ik jullie nog verder zeg! Waarlijk, het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een naald te gaan, dan dat zo'n rijke in Gods rijk komt!" (Matth. 19,24)

[13] Maar toen DE LEERLINGEN dit onderweg van Mij vernamen, schrokken ze zeer en zeiden: 'O jee, o wee, -als dat zo is, wie kan er dan in het hemelrijk komen en zalig worden?!' (Matth. 19,25)

[14] Maar IK keek de zeer verlegen geworden leerlingen vriendelijk aan en troostte hen door te zeggen: 'Bij de mensen zou zoiets inderdaad onmogelijk zijn, maar bij God zijn alle dingen mogelijk!

[15] Omdat Ik bij Aziona, de visser, reeds uitvoerig over dit onderwerp gesproken heb, namelijk hoe het mogelijk is dat zielen van nog slechtere mensen langs Gods geheime wegen nog zalig kunnen worden, zou het hier totaaloverbodig zijn om daar nog meer over te zeggen. Jullie zullen daar toch nog wel iets van weten?"

 

259 De leerlingen vragen naar het hemelse loon

Ev. Matth. 19,27-30

 

[1] PETRUS zei: 'O ja, dat staat mij en zeker ook alle anderen nog zeer goed voor de geest! Maar ik neem hier de vrijheid om U in naam van allen te vragen, wat ons later te wachten staat vanwege het feit dat wij alles hebben verlaten en U trouw zijn gevolgd?" (Matth. 19,27)

[2] Daarop antwoordde IK: 'Waarlijk, Ik zeg jullie die Mij zijn nagevolgd: Als jullie geheel wedergeboren zijn wanneer Ik zal zijn opgestaan en op de stoel van Mijn eeuwige heerlijkheid zal zitten, zullen ook jullie naast Mij eveneens op twaalf stoelen zitten en de twaalf stammen van Israël richten (Matth. 19,28), wat zoveel betekent, als dat jullie later in Mijn hemelen met Mij voor het eeuwige heil van alle mensen van deze aarde en ook van de andere werelden steeds zoals Ik bezig zullen zijn, en als beschermgeesten die voor de aardse mensen onzichtbaar zijn de mensen hier en ook nog aan gene zijde zullen bewaken, sturen en leiden! Want het ware hemelrijk en de groeiende zaligheid ervan bestaat enkel uit een steeds groeiende, ware liefdadigheid.

[3] En Ik voeg er nog aan toe: Wie zijn huis, broeders of zusters, vader of moeder, of zijn vrouwen kinderen, of zijn akkers, tuinen, weilanden en kudden verlaat omwille van Mijn naam, zal dit alles in Mijn rijk honderd­voudig terugkrijgen en daardoor het ware, eeuwige leven erven. (Matth. 19,29)

[4] En dit moeten jullie ook onthouden: Wie nu de eersten zijn kunnen daar heel gemakkelijk de laatsten zijn, en wie nu de laatsten zullen zijn, zijn daar gemakkelijk ook de eersten!" (Matth. 19,30)

[5] Dat begrepen de leerlingen niet en PETRUS vroeg: 'Wat moet dat betekenen, wat wilt U daarmee zeggen? Want wat U spreekt, geldt voor de hele eeuwigheid en wij willen alles wat uit Uw mond komt precies weten en begrijpen! Dit lijkt op ons te slaan, en het zou niet bepaald mooi zijn wanneer wij in het andere rijk de laatsten zouden zijn alleen omdat we hier de eersten waren!"

[6] IK zei: 'Mijn beste zoon Simon Juda, daarom zeker niet; maar wanneer iemand van jullie denkt dat hij beter is alleen omdat Ik hem het eerst heb uitverkoren, dan zou hij daardoor immers al in een hoogmoedswaan verkeren waarmee hij in het hemelrijk zeker nooit tot de eersten zou kunnen behoren. Iemand die Ik over meer dan duizend jaar zou hebben opgewekt en uitverkoren, zou wat de uitverkiezing betreft zeker een van de laatsten zijn; maar als hij in hoge mate deemoedig zou zijn in zijn roeping, zodat hij zichzelf steeds als de onwaardigste beschouwt voor die genade, maar desondanks toch trouwen volhardend zou zijn in zijn roeping, -ofschoon hij geen bewijzen zou hebben van de volledige echtheid ervan, maar het enkel en alleen met het geloof zou moeten stellen, -zou zo'n geroepene dan niet tot de eersten behoren in het hemelrijk?

[7] Ik zou deze opmerking niet gemaakt hebben, als jullie niet reeds hier gevraagd hadden naar het loon voor wat jullie nu voor Mij geloven te doen! Dat was ook niet zo mooi van jou, Simon Juda, en jullie allen, dat jullie nog naar een beloning informeerden, terwijl Ik jullie door het feit dat Ik jullie heb uitverkoren toch een grote weldaad zo~wel geestelijk als lichamelijk heb bewezen! Heb Ik jullie daarmee onrecht gedaan dat Ik jullie een kleine terechtwijzing gaf?"

[8] PETRUS zei: 'Helemaal niet, Heer en Meester; zoals ik het nu zie was deze veel te gering vergeleken met onze grote domheid! -Maar ik heb nu een andere vraag, en dat is: Waar wij nu naar toe gaan!"

[9] IK zei: 'We zullen een zeer verborgen plaats bezoeken en daar rust nemen; want we hebben tot nu toe hard gewerkt. Op ingespannen arbeid moet ook rust volgen; laten we daarom maar flink doorlopen, dan zullen wij deze verborgen plaats spoedig bereiken! Daar zullen jullie Mijn engelen waarachtig zien opstijgen en neerdalen; laten we dus maar flink doorlopen!"

 

260 De Heer bezoekt met Zijn leerlingen een plaats in het gebergte

 

[1] Na een paar uur lopen bereikten we de verborgen plaats, die zoals vele andere plaatsen geen naam had. Zowel joden als Grieken gaven hun bewoonde plaatsen vaak geen naam, zodat ze niet zo gemakkelijk gevon­den konden worden in verband met de belastingheffing door de Romeinen en de leenvorsten; want als zo'n plaats eenmaal was ontdekt, beschreven en van een naam was voorzien, was hij ook belastingplichtig.

[2] Maar er was ook nog een andere reden voor het feit dat kleine plaatsen daar vaak geen naam hadden en dat was de volgende: Om het koloniseren en cultiveren van de onherbergzame en woeste streken te vergemakkelij­ken en sneller te laten verlopen was het bij de Romeinen gebruikelijk, dat een nieuwe kolonisatie met de bijbehorende nieuw gebouwde plaatsen gedurende twintig, dertig, veertig tot vijftig jaar geen belasting hoefde te betalen, al naargelang een streek meer of minder tijd nodig had voor de volledige cultivering. Wel, dat de joden en Grieken, die nooit bijzonder goede vrienden van het betalen van belastingen waren, deze humane Romeinse wet zeer in hun voordeel wisten uit te buiten, zal zeker niemand ook maar enigszins betwijfelen. Daarom gaven ze een nieuw gebouwde plaats geen naam, en als een Romeinse commissaris hun er ooit naar zou vragen, zou de plaats pas tien jaar oud zijn, ook al had deze er al meer dan een halve eeuw op zitten. Nadat zo'n plaats dan door een commissaris bezichtigd was kreeg hij een nummer maar nog geen naam; pas vanaf dat moment werd de nieuwe plaats na het verstrijken van de wettelijke temlijn belastingplichtig en kreeg een naam.

[3] En zo was dus dit kleine plaatsje waar we zojuist aankwamen naamloos, en hoefde er dus ook nog geen belasting betaald te worden. Deze omstandigheid werkte ook vaak in ons voordeel; want de bewoners van zulke nieuwe of beter gezegd belastingvrije plaatsen waren veel vrijgeviger en toegankelijker. En zo was het ook hier weer het geval. We kwamen precies tijdens zonsondergang op de vooravond van de sabbat in dit waarlijk zeer verborgen plaatsje aan.

[4] De plaats lag hoog in de bergen in een dal dat echt vruchtbaar was en bijzonder geschikt voor veeteelt; maar het was maar van één kant toegan­kelijk en zelfs daar heel moeilijk. Mensen met hoogtevrees zouden het waarschijnlijk nauwelijks wagen om langs deze steile paden naar boven te gaan. Het dal zelf lag volgens de huidige meting meer dan vierduizend voet boven de zee, wat in Azië evenwel niet al te veel zegt, omdat daar nog veel hoger gelegen bewoonbare plaatsen waren en ook nu nog zijn.

[5] Toen we dus in deze plaats aankwamen zagen al gauw meerdere inwoners ons en ze riepen snel hun oudste en leider, om ons te vragen waarom we hierheen gekomen waren. De leider, een reeds grijs geworden jood, was terstond aanwezig, hij bekeek ons en vroeg toen wat wij hier van plan waren en wat ons ertoe had gebracht om naar deze van de hele wereld afgesloten en ontoegankelijke plaats te klimmen.

[6] En IK zei tegen hem: "Vrede zij met je en met deze hele, waarlijk niet onbelangrijke plaats. Gods rijk is nabij gekomen, wat jullie bescheiden en eenvoudige mensen tijdens de rust die Ik hier bij jullie wil nemen, nog ruimschoots zullen leren inzien! Maar voor dit moment vraag ik je of wij niet voor korte tijd onderdak bij je kunnen krijgen?"

[7] DE LEIDER sprak: 'Jullie zijn geen slechte mensen, dat heb ik op het eerste gezicht gezien; maar jullie zijn een soort avonturiers en dat geeft niets, daarom kunnen jullie wel onderdak krijgen in mijn woning. Maar jullie moeten mij heel veel vertellen over hoe het er nu in de wereld aan toe gaat; want ik ben nu al ongeveer twintig jaar lang niet naar beneden geweest, naar de zondige wereld en weet er dus weinig of helemaal niets van! Ook de bewoners van dit plaatsje gaan maar af en toe naar het in de buurt gelegen stadje of plaatsje Nahima, vanwege het zout dat wij hier niet hebben. Maar in Jeruzalem zijn we, ofschoon we overtuigde joden zijn, al in geen twintig jaar meer geweest. Want daar heerste toentertijd al niets anders dan leugen, bedrog, heerszucht en de stinkendste hoogmoed vanuit de tempel tot in alle lagen van het volk. Hoe zal het er nu dan wel niet uitzien?

[8] Als echte jood trok ik me daarom ook uit ware liefde tot God terug op deze plaats met nog enkele anderen die dezelfde instelling hadden als ik; zodoende stichtten wij hier een weliswaar vrije, maar zo zuiver mogelijke, God de enige Heer trouw toegewijde gemeente, en Hij heeft ons hiervoor al zeer rijkelijk gezegend.

[9] Jullie zijn ook joden en.zullen de tempel in Jeruzalem nog wel zeer hoog achten in verband met jullie zieleheil? Maar jullie zijn nooit schriftge­leerden en. dienaren van de tempel geweest en kunnen daarom ook helemaal met vermoeden wat voor een huiveringwekkend en elk beter menselijk gevoel tartend misbruik er binnen de muren van de tempel gemaakt wordt van de heiligste rechten van de mensen! Ik en verscheidene van mijn vrienden waren daar zeer verontwaardigd over! Wij gingen er vandoor en vonden dit dal, waar we meteen de nodige voeding voor ons lichaam vonden.

[10] In de loop der tijd bouwden we hier deze werkelijk aardige huizen en. we leven hier nu heel gemoedelijk en vreedzaam met elkaar en geven altijd alleen God de eer. Maar één ding moet ik jullie vragen, namelijk dat jullie ons tegenover niemand verraden wanneer jullie weer terugkeren naar de zondige wereld! Dan zijn jullie hier zeer welkome gasten. Laten we nu naar mijn huls gaan dat God de Heer nu zeker welgevalliger is dan de tempel van Salomo in Jeruzalem. In mijn huis bij een goede maaltijd zullen we nog veel bespreken en daar zullen jullie ons pas goed leren kennen!"

 

261 In het huis van het plaatselijk hoofd

De wonderbaarlijke wijn

 

[1] Wij gingen nu naar het werkelijk lieflijke en ruime huis in het dal en werden onmiddellijk bediend met brood, zout en verse melk. De leider verontschuldigde zich dat hij ons geen wijn kon aanbieden; maar hij had verscheidene zakken bosbessensap, dat niet minder goed smaakte dan wat voor Wijn ook. Als we deze wilden proeven, zou hij met groot genoegen een paar kruiken vol met dit sap voor ons op tafel laten zetten.

[2] Ik zei: 'Doe dat; wij willen je boswijn proeven! Als hij ons smaakt zullen wij je nog om een paar kruiken vragen.~'

[3] Toen ging onze gastheer naar zijn kelder en bracht ons een paar kruiken vol bosbessensap, dat geheel als wijn smaakte omdat het in feite ook wijn was; want het druifje, momenteel ook “Johannisdruifje" genoemd, hoort Immers ook tot de verschillende druivensoorten; de vrucht ervan is ongeveer de kleinste druivensoort. Kortom, we dronken deze boswijn met een beetje water vermengd heel graag, en het deed de heer des huizes veel plezier dat de wijn ons zo goed smaakte.

[4] Toen de beide kruiken leeg waren, wilde de waard ze meteen weer gaan bijvullen; maar IK zei tegen de nu reeds zeer spraakzaam geworden maker van de bosbessenwijn: 'luister, laat dat nu en vul de kruiken in plaats van met boswijn liever met heel fris water, dan zal Ik het water onmiddellijk in een allerbeste wijn veranderen!"

[5] Dat verbaasde DE WAARD uitermate en hij zei: 'Wel, ik ben werkelijk erg nieuwsgierig naar dit kunststuk!"

[6] De beide grote kruiken werden onmiddellijk, geheel met water gevuld, op de tafel gezet en de waard zei: 'Er staat nu op tafel wat u verlangd heeft, en laat ons nu zien, vriend, wat u kunt en waartoe u in staat bent!'

[7] En IK zei tegen hem: 'Neem een van beide kruiken in je hand en proef de inhoud!"

[8] De waard proefde de inhoud en was daarbij zo verrast, dat hij onmiddellijk al zijn huisgenoten bij elkaar riep en ieder liet proeven. Allen beweerden nog nooit zo'n buitengewoon goede wijn over hun tong te hebben gekregen. Maar nu wilde ook ieder weten hoe het in zijn werk ging, dat er uit het zuiverste water zo'n hemels goede wijn ontstond.

[9] DE W AARD zei tegen de vele vragenstellers: 'Ja, beste mensen, dat moeten jullie aan hem daar in het midden vragen! Voor mijzelf is dit het grootste raadsel! Zoiets is sinds mensenheugenis nog niet voorgekomen en het is absoluut ongehoord!'

[10] Nu richtte de waard zich tot Mij en zei: 'Meester der meesters in uw mij onbegrijpelijke, wonderbaarlijke kunst! Geef ons toch een beetje opheldering over hoe en op welke manier u dit mogelijk was! En kent u nog meer van die kunststukken?"

[11] IK zei: 'Beste vriend, op  je eerste vraag kan Ik je op het moment geen antwoord geven; maar morgen zul je er wel vanzelf achterkomen! Maar op je tweede vraag kan Ik je zeggen, dat eigenlijk niets Mij onmogelijk is en dat Ik je enkel en alleen door de macht en kracht van Mijn wil talloze wonderdaden zou kunnen laten zien! Ben je het daarmee eens?"

[12] DE W AARD zei: 'U geeft wel hoog op van uzelf, terwijl u toch slechts een mens bent! Hebt u er niet aan gedacht dat alleen God almachtig is?! Als alle dingen u mogelijk waren zou u immers God Zelf moeten zijn, of u zou dat moeten bewerkstelligen met behulp van Beëlzebub, het hoofd van alle duivels, waarvoor u volgens mij een veel te eerlijk, vroom en open gezicht heeft, waarvan men kan zeggen: Kijk, dat is een waar evenbeeld van God!

[13] Ik wil echter helemaal niet doen alsof ik alles weet, en denk aan de tijd terug dat ik in Jeruzalem was en ook in andere steden, met name ooit in Damascus, waar ik een Indische magiër heb leren kennen, die ook met de grootst mogelijke overdrijving van zichzelf beweerde dat hem niets onmogelijk was. Hij heeft serieus dingen gepresteerd waarvan ik evenmin inzag hoe het mogelijk was, als van de manier waarop u nu het water in de beste wijn hebt veranderd. Maar het is altijd al zo geweest dat magiërs en kunstenaars hun vooral voor ons leken toch al wonderbaarlijke capaci­teiten overdreven; maar men ziet dat graag door de vingers, omdat ze eigenlijk toch wel buitengewone mensen zijn. Maar één ding zou ik vanavond van u, meester der meesters, toch nog willen zien!"

[14] IK zei: 'Zie, ieder mens oordeelt naar zijn verstand, en zo ook jij, en het zou helemaal niet aardig van Mij zijn daar iets tegenin te brengen! Als je tot een dieper inzicht zult komen, zul je ook anders oordelen; daarom praten we hier niet eerder over! Je hebt Me voor vandaag nog om een zogeheten kunststukje gevraagd, en dat wil Ik ook doen. Maar opdat je niet bij jezelf denkt dat Ik alleen maar kan uitvoeren wat Ik kan moet jij zeggen wat Ik voor je moet doen!"                

 

262 De genezing van de kreupele dochter van de waard

 

[1] DE WAARD zei: 'Als niets u onmogelijk is dan moet u ook in staat zijn om een zeer ziek mens gezond te maken?'

[2] IK zei: "O ja, heb je iemand?"

[3] DE WAARD zei: 'Ja, helaas, - een van mijn liefste dochters; - maar zij zal moeilijke te helpen zijn! Ze is nu twintig jaar oud en was een monter en vlijtig kind. Ze ging een jaar geleden met deze oudste en sterkste zoon van mij naar Nahim om zout te halen. op de terugweg, gleed ze daar uit waar het 't steilst is en viel meer dan vijf manshoogten diep op een uitspringende rots en brak door de val haar.handen en voeten. Meer dan driekwart jaar leed ze de ergste pijnen; na die tijd werd de pijn weliswaar minder, maar ze verschrompelde wel en werd dermate kreupel dat ze haar bed nooit meer heeft kunnen verlaten. Meester der meesters, als u in staat bent om deze dochter van mij te genezen, zou ik bijna gaan geloven, dat u nagenoeg geen ding meer onmogelijk is!"

[4] IK zei: "Breng haar hier'

[5] DE WAARD zei tegen de sterke broers van het zieke zusje: 'Ga naar haar vertrek en breng haar met bed en al hierheen! "

[?] De broers gingen onmiddellijk en brachten hun arme en werkelijk zeer zieke zusje en zetten haar voor Mij neer.

[7] IK keek de arme zieke aan en zei tegen haar: 'Dochter, zou je weer zo gezond willen zijn als je een jaar geleden nog was?'

[8].Met zwakke stem sprak DE ZIEKE: 'Ja, dat zou een grote weldaad voor mij zijn; maar geen heiland kan mij meer genezen, - alleen God de Almachtige is zoiets mogelijk!"

[9] IK zei: 'Als je dit dan denkt en gelooft, sta dan nu op en wandel, en geef God de eer'

[10] Op dat moment werd het meisje weer zo gezond alsof haar nooit iets gemankeerd had.

[11] Toen de waard en allen die in het huis waren dit zagen, maakte een diep ontzag zich van hen meester en allen waren bijna sprakeloos van verbazing. Pas na een poos zei DE WAARD met een eerbiedig verwonderde stem: 'Nee, dat ligt niet meer binnen het bereik van wat iemand op deze aarde zou kunnen leren, al is hij nog zo intelligent en getalenteerd, maar dit is een uiterst zeldzame gave en genade van God. Wij moeten daarom gemeenschappelijk onze hoogste lof richten tot God, de enige Heer, dat Hij een mens op aarde weer eens voor het veelvoudige heil van de mensen zo'n puur goddelijke kracht, macht en zo'n vermogen heeft gegeven als in het grijze verleden alleen de grote profeten hebben bezeten!

[12] Maar nu begrijp ik ook de eerste begroeting van onze dierbare wonderbaarlijke gast: 'Vrede zij met je!' en 'Gods rijk is nabij gekomen!' Luister, mijn huisgenoten, dit is een hoogst bijzondere lieveling van God, een nieuwe, grote profeet! Hem moeten wij hoog vereren omwille van God en we moeten naar hem luisteren!"

[13] Hierop richtte DE WAARD zich tot Mij en zei: 'Verheven vriend en meester aller meesters, ik heb geen woorden waarmee ik mijn gevoel van dankbaarheid jegens God en u, zijn waarachtige grote profeet, ook maar enigszins kan uitdrukken! O, vergeef me als ik me in het begin van ons samenzijn onbetamelijk tegenover u heb uitgedrukt! Maar nu u zich toch hebt voorgenomen om een tijd bij ons te blijven, zal ik mijn uiterste best doen om mij tegenover u en uw leerlingen zo dankbaar mogelijk te betonen.

[14] O, u hebt me mijn liefste kind teruggegeven en dat is meer dan wanneer u mij alle rijken van de wereld gegeven zou hebben! Daarom komt u, na God, van mij ook de grootste dankbaarheid toe!'

[15] IK zei: 'Wees nu rustig, Barnabe, en zie datje dochter Eliza iets te eten krijgt; want ze is nu volkomen gezond en moet nu ook volwaardig eten en drinken, opdat ze weer geheel op krachten komt!"

[16] Dit gebeurde en HET GENEZEN MEISJE stond van haar bed op, trok snel het hoogstnodige aan, liep toen snel naar Mij toe, pakte haastig Mijn hand en drukte die met tranen van dankbaarheid tegen haar mooie mond en haar hart, en zei toen snikkend van dankbaarheid en grote, zalige vreugde: 'O, waarachtig almachtige vriend en meester! Daar u alles mogelijk is, zal het u ook niet onmogelijk zijn om in mijn hart te kijken; daar zult u in het gloeiendste liefdesschrift de dank geschreven vinden die ik u eeuwig verschuldigd zal zijn!"

[17] IK zei: 'Blijf in deze liefde, zij zal je veel zegen brengen! Maar ga nu aan onze tafel zitten, eet en drink en wees blij! En als je weer naar Nahim gaat, moetje niet zo huppelen als een gazelle, maar heel bescheiden op het enigszins gevaarlijke voetpad lopen, dan zul je niet meer een dergelijke schade aan je lichaam oplopen! Zorg datje het onthoudt, Mijn overigens allerliefste dochter Eliza! Ga nu zitten, wees rustig, en eet en drink!"

 

263 Barnabe herinnert zich de twaalfjarige Jezus in de tempel

 

[1] Nu ging Eliza naar haar vader die haar onder tranen van dankbaarheid aan zijn hart drukte, haar toen tussen zichzelf en zijn vrouw een plaats aanwees en haar te eten en te drinken gaf van alles wat er was; bijzonder goed smaakte haar Mijn wijn die van water was gemaakt.

[2] Toen zijn dochter daar zo helemaal gezond at en dronk, vroeg DE WAARD Mij met alle eerbied: 'Heer en meester aller meesters! Het is weliswaar zeer dom van Mij om u te vragen hoe u kunt weten, dat ik 'Barnabe' heet en deze dochter van mij 'Eliza'; want als u, door God gegeven, zulke dingen mogelijk zijn, waarom zou het u dan niet evengoed mogelijk zijn om te weten hoe ik en alle anderen heten? Maar ik dacht bij mezelf dat u mij misschien al vanuit Jeruzalem bij een of andere gelegenheid gezien en herkend hebt. En mocht dit mogelijk zijn, dan zou dat voor mij van dubbel belang zijn!"

[3] IK zei: "Zeg Me wat jou nu op deze gedachte heeft gebracht!"

[4] DE WAARD zei: 'Als u me maar bij voorbaat vergeeft wanneer ik me enigszins onbetamelijk mocht uitdrukken, - want ik heb nu al wat wijn gedronken en die heeft mijn tong misschien al iets losser gemaakt; maar ik zal er mijn uiterste best voor doen dat mijn tong me geen te grote schande veroorzaakt!

[5] Ziet u, ongeveer twintig jaar geleden was ik in Jeruzalem nog leviet en eigenlijk al een aankomend Farizeeër (VARIZAR = herder, ook leider van de herders). Het gebeurde op een keer - zoals daarvoor en daarna nooit meer­ dat ons bij de gebruikelijke toetsing van de twaalfjarige jongens een knaap met de naam Jezus uit Nazareth in Galilea werd voorgeleid. Deze knaap wist toen reeds meer dan alle tempeldienaren samen en hij was eigenlijk de belangrijkste reden waarom ik spoedig daarna de tempel voor altijd heb verlaten.

[6] Maar hier komt nog bij dat ik openlijk moet bekennen, dat u, meester aller meesters, buitengewoon veel lijkt op die werkelijk wonderbaarlijke jongen, vooral in uw gezicht. Ik wil daarmee echter helemaal niet beweren dat u nu de man bent die vroeger deze jongen was, maar het is ook niet bepaald onmogelijk; maar ik wilde hier alleen maar mee zeggen dat het hoogst merkwaardig is, dat verwante grote geesten, wanneer ze één en dezelfde tendens volgen, ook heel vaak in hun gezicht op elkaar lijken.

[7] Deze gedenkwaardige jongen heeft ons gedurende drie dagen in de tempel haarfijn bewezen dat hijzelf de beloofde Messias zou zijn! Daarna heb ik om verschillende redenen vrijwillig de tempel verlaten en ben naar deze eenzame plaats gegaan; later ben ik er nooit meer geweest, ook niet ergens anders, en ik kan dan ook niet weten wat er van deze knaap geworden is. Ik was weliswaar toen een tegenstander van hem; maar het duurde niet zo lang of de beweringen van de knaap werden me steeds duidelijker, de tempel begon me daarentegen steeds meer tegen te staan en steeds ondraaglijker te worden.

[8] ja, de woorden van deze jongen waren mijn redding uit de ware hel van de tempel! En ik zou van u graag ook nog willen horen wat er van deze knaap geworden is! Wat mij toentertijd van die oude verstokte tempelhelden het meest heeft verbitterd, was, dat ze heimelijk een prijs beloofden aan degene die deze knaap bij een of andere gunstige gelegen­heid uit de weg zou ruimen. Zolang ik nog in de tempel was is dit weliswaar niet gebeurd; maar nu ik toch al bijna twintig jaar hier ben, -wie weet wat er intussen allemaal door de tempel tegen deze knaap is ondernomen! U, meester der meesters, zult dat zeker allemaal weten, daarom vraag ik u of u mij hierover iets zou willen vertellen!"

[9] IK zeg: 'Zie, juist om die reden ben Ik nu naar jou toegekomen; want Ikzelf ben die knaap die het toen in de tempel de oudsten, Farizeeën en schriftgeleerden flink lastig heeft gemaakt! En nu je dit weet zal het je ook heel gemakkelijk duidelijk worden, waarom Ik meteen bij Mijn komst tegen je zei: 'Vrede zij met je en je huisgenoten! Gods rijk is nabij gekomen!' Maar morgen zullen we hierover pas verder spreken! Laat nu echter voor ons goede slaapplaatsen klaarmaken, opdat we van onze kleine vermoeidheid herstellen en morgen weer daadkrachtig zijn!"

[10] Hierop gaf de waard Barnabe zijn dienaren bevel om onmiddellijk een goede slaapplaats voor ons klaar te maken, en deze deden wat hun bevolen was.

[11] Toen we opstonden van tafel kwam de genezen dochter nog een keer naar Mij toe en dankte Mij innig voor het genezen van haar kwalen, en dat deden de waard, zijn vrouwen zijn andere kinderen eveneens; want allen mochten de mooie en opgewekte Eliza heel graag en ze waren daarom zo blij dat ze hun Eliza nu weer helemaal fris en gezond voor zich hadden. Ik gaf hun allen Mijn zegen en begaf Me toen met Mijn leerlingen snel ter ruste.

 

264 De heiliging van de sabbat

 

[1] Toen we 's ochtends vroeg ontwaakten was iedereen in huis reeds druk in de weer; op de kookplaats brandde reeds een levendig vuur, waar verscheiden pannen omheen stonden waarin allerlei kruidige spijzen voor ons en de mensen in het huis werden gekookt; er waren ook vissen, en wel de beste en mooiste bergforellen. De genezen dochter was de allerbe­drijvigste bij de haard en was druk bezig om zo snel mogelijk een goed ochtendmaal voor ons klaar te maken. Toen ze Mij zag rende ze uit liefde gewoonweg op Me af en bedankte Mij nogmaals voor haar genezing.

[2] Maar Ik vroeg haar, hoe het kwam dat ze op een sabbat zoals vandaag zo kon werken?

[3] Daarop antwoordde ELIZA: 'Heer en Meester, in de Schrift staat immers nergens een wet die het de mensen verbiedt om op een sabbat God te dienen!"

[4] IK zei: 'Heel goed, -op een sabbat moet men wel bij uitstek God alleen dienen; maar jij dient nu vol ijver Mij en Mijn leerlingen! Zijn wij dan goden?!'

[5] DE BEDRIJVIGE DOCHTER zei: 'O Heer, Uw leerlingen zijn wel mensen zoals wij; maar U bent God door en door, wat ik nu maar al te duidelijk inzie! En als ik en alle anderen hier in huis met hun bedrijvigheid nu U dienen, dan ontheiligen wij de sabbat zeker niet!'

[6] IK zei: 'Maar zeg Me, allerliefste Eliza, wie jou gezegd heeft dat Ik een God ben! Want zie, als Ik een God zou zijn en Jehova in de hemel is toch ook een absoluut waarachtige God, dan zouden er duidelijk twee Goden zijn; maar in de Schrift staat toch uitdrukkelijk: 'Ik alleen ben je God en Heer; daarom moet je behalve Mij geen andere en vreemde goden hebben!' Wel, hoe kan dat dan, wanneer ook Ik een God zou zijn?"

[7] Terwijl ze druk bezig was om de vissen toe te bereiden zei ELIZA: 'O Heer, dat kan heel goed samen gaan!"

[8] IK zei: "Ja, maar hoe dan?"

[9] ZIJ zei: "Omdat U en de Vader in de hemel niet twee, maar geheel en al één zijn en de hemel altijd en alleen maar daar is waar U, o Heer, bent!"

[10] IK zei: 'Maar wie heeft je dat gezegd en wie heeft je daarin onderwe­zen?’

[11] ZE zei: 'op de eerste plaats Uzelf, Heer! 'Vrede zij met jou en je huisgenoten!' en 'Gods rijk is nabij gekomen!', dat zijn woorden die alleen maar uit Gods mond kunnen komen! Daarna kwamen Uw wonderdaden, die behalve God niemand kan verrichten! Dan heb ik gisteren toen U, Heer, Zich ter ruste hebt begeven, met mijn vader nog veel over de twaalfjarige Jezus in de tempel gesproken en in Jesaja alle teksten die op U betrekking hebben doorgelezen en toen is meer dan zonneklaar gebleken, dat U als de beloofde Messias niemand anders bent en kunt zijn dan in Uw geest Jehova Zebaoth Zelf.  Zie, Heer, dat zijn de redenen waarom ik U nu houdt voor hetgeen U duidelijk bent!'

[12] IK zei: 'Wel, Ik moetje gelijk geven, zoals ook je aardse vader; maar jullie mogen Mij niet vóórtijdig aan je buren verraden! En omdat jullie Mij dus herkend hebben en met jullie ijver vandaag als op een sabbat alleen Mij dienen, kun je werken; maar let erop dat jullie daardoor niemand van jullie buren aanstoot geven!"

[13] ELIZA zei: 'O, daar hoeft U zich geen zorgen over te maken! Dat punt hebben we allang achter ons. Wij verrichten op een sabbat weliswaar geen zware, slaafse arbeid; maar wat er gedaan moet worden doen we ook op iedere sabbat. We zijn nu niet meer onderworpen aan het gehuichel van de tempel en de bijbehorende zelfzuchtige wetten, waarvan iedere rijke zich voor een bepaalde tijd kan vrijkopen, maar onze wet is de waarheid en het goede daarvan en die verbiedt niemand om op een sabbat het allernoodzakelijkste voor zijn huis te verrichten.

[14] En als het zo noodzakelijk was voor het verkrijgen van het eeuwige leven om volkomen passief te zijn, dan zou U, o Heer, zeker aan alle mensen het goede voorbeeld hebben gegeven door op de sabbat geen zon, geen maan en ook geen sterren op te laten komen en onder te laten gaan, waartoe U met Uw almacht zeker in staat zou zijn. En dan zou er waarschijnlijk ook geen wind waaien, geen wolken en nevelen opstijgen, geen beek stromen, geen zee zich bewegen en ook de dieren zouden dan zelfs als voorbeeld voor ons mensen instinctmatig de hele sabbatrust in acht nemen! Maar als men de gehele grote schepping maar enigszins goed observeert, ziet men maar al te gauw dat U op de sabbat even werkzaam bent als op alle andere werkdagen, en omdat wij volgens de Schrift Gods kinderen zijn, doen we toch zeker niets verkeerds wanneer wij in alles de goede, heilige en liefdevolle Vader navolgen!"

[15] IK zei: 'Waarlijk, zoveel wijsheid had Ik in jou als mens nauwelijks gezocht! Blijf daarom zoals je bent en geef allen het goede voorbeeld, zoals de Vader in de hemel altijd aan alle mensen het beste voorbeeld geeft!'

 

265 Eliza getuigt voor de Heer

De toegangspaden naar het dorp in de bergen ondergaan een verandering

 

[1] Hierna ging Ik met Barnabe en sommigen van Mijn leerlingen naar buiten en Barnabe liet ons zijn bezittingen zien. Wetrokken door het hele plaatsje dat uit ongeveer twintig huizen bestond; het zag er echt lieflijk en overal zeer schoon uit.

[2] Maar toen de bewoners ons zagen, vreesden ze dat wij commissarissen waren die nu van hen belastingen en misschien ook boetes zouden verlangen. Toen vertrouwde Ik Barnabe heimelijk toe wat de reden voor hun onnodige vrees was; deze riep toen enkelen bij zich en gaf hen de volste verzekering, dat hun vrees volkomen ongegrond was en dat inte­gendeel deze plaats juist buitengewoon gelukkig te prijzen was, omdat Ik hem bezocht had en als de grootste en beste Heiland zijn dochter, die niemand anders in de hele wereld had kunnen genezen, in één enkel ogenblik zo totaal genezen had, dat ze nu honderd maal gezonder, levendiger en frisser was dan ooit tevoren.

[3] Toen ze dit van hun leider vernamen verdween hun vrees en ze waren allen hoogst verbaasd; alleen zeiden SOMMIGE VROUWEN: "Dat kunnen we niet eerder geloven dan dat we Eliza zelf hebben gezien; want haar zou alleen maar een engel Gods uit de hemelen hebben kunnen helpen, - voor een mens zou dat onmogelijk zijn, zelfs als hij de beste heiland van de hele wereld zou zijn!'

[4] Maar terwijl de vrouwen er nog met elkaar over spraken kwam Eliza ons al heel vlug achterna en nodigde ons uit voor het ochtendmaal. Toen de vrouwen Eliza zagen, schrokken ze gewoonweg en vertrouwden amper hun ogen; maar tenslotte gingen ze toch naar haar toe en vroegen haar, hoe dat toch gegaan was.

[5] En ELIZA, op Mij wijzend, zei: 'Daar staat de goddelijk verheven Heiland; vraag het Hem! Dat ik nu geheel en al gezond ben, weet en voel ik, en jullie zien het ook; van al het andere en hoe dat mogelijk was, weet Ik niets.

[6] Daarop keerden we weer om en gingen naar Barnabe's huis, waar ons een rijkelijk ochtendmaal wachtte. Dat zowel de mannen als ook de vrouwen en kinderen ons daarheen volgden, spreekt natuurlijk vanzelf; ze bleven daar die hele dag, de leerlingen onderwezen hen over Mij en over Mijn zending vanuit de hemelen hier naar de aarde, en allen geloofden nu in Mijn naam.

[7] Nadat we het ochtendmaal tot ons hadden genomen, bracht de waard Mij naar de nog steeds zeer gevaarlijke plek waar zijn dochter naar beneden was gevallen en vroeg Mij of Ik er met Mijn almacht niet voor kon zorgen, dat dit stukje weg een klein beetje gemakkelijker te passeren was.

[8] IK zei: 'Jij weet nu al dat niets Mij onmogelijk is; maar voorlopig laten wij deze plek nog zo, want het dient jullie als bescherming! Als deze plek er met was, dan waren Jullie allang ontdekt! Daarom denk Ik dat jullie deze plaats moeten laten zoals hij is en als Ik al iets voor jullie wil doen, dan maak Ik hem nog slechter begaanbaar en wel zo, dat er voortaan geen kat meer overheen kan. Maar Ik zal jullie wel een ander pad laten zien, dat reeds bestaat maar dat niemand van jullie tot nog toe ontdekt heeft!"

[9] Toen Barnabe dit van Mij hoorde vroeg hij Mij of Ik dat dan wilde doen, en IK zei: 'Wel, het zij zo!"

[10] Toen raakte er beneden ons een grote steenmassa los en daardoor ontstond er een zelfs overhangende steile wand van honderd manshoogten, waar geen mens meer overheen kon klimmen. En op de plaats waar wij stonden ontstond een soort borstwering, waar men wel overheen kon kijken, maar niet zo gemakkelijk overheen kon klimmen, wat trouwens vergeefse moeite zou zijn geweest en met groot levensgevaar verbonden. Over dit geschenk was onze waard nu zeer verwonderd en tevreden.

[11] Maar hij vroeg Mij ook onmiddellijk om de gemakkelijkere en minder gevaarlijke weg en IK zei: Die gaan we vanmiddag pas opzoeken! Het is wel een stukje verder om hierover naar Nahim te gaan, maar hij is veel gemakkelijker begaanbaar en jullie kunnen er zonder moeite met al je huisdieren over naar boven en naar beneden gaan en dat is voor jullie toch ook een belangrijk voordeel"

 

266 Het geestelijk zien

 

[1] (DE HEER:) 'Want zie, het is Mijn wil dat degenen die volgens Mozes' wetten leven ook wat hun aardse goederen betreft niet armzalig hoeven te leven.

[2] En daarom ben Ik dan ook hier naar jullie toe gekomen om ten eerste jullie allen te verkondigen dat Gods rijk en dus ook alle hemelen in en door Mij naar jullie op deze aarde zijn gekomen, wat nu reeds een groot aantal voorheen overtuigde heidenen erkent en openlijk bekent, opdat vervuld wordt wat Daniël profeteerde: 'Ook zij die in het graf zijn zullen Zijn stem vernemen!' want het zijn de heidenen, die reeds van de wieg af aan begraven waren in het graf van de nacht, het gericht en de dood.

[3] En ten tweede wil Ik wat het aardse betreft ervoor zorgen dat jullie, je kinderen en kindskinderen wat lichamelijke behoeften betreft geen nood hoeven te lijden. Ik wil weliswaar niet dat jullie in grote overvloed zwelgen, maar jullie hoeven ook geen al te grote nood te lijden, wat tot nog toe bij jullie heel vaak het geval was.

[4] En de derde reden waarom Ik hierheen ben gekomen weetje trouwens al, namelijk dat Ik van plan ben om hier in deze stille omgeving met Mijn leerlingen enkele dagen rust te nemen. -En nu wij met deze voor jullie noodzakelijke zaak klaar zijn, zullen we weer naar huis gaan en zien wat daar voor allen is gebeurd!"

[5] Onderweg zei DE WAARD: 'Heer en Meester! Zou U het niet prettig vinden als we over deze kleine hoogte en derhalve via een kleine omweg naar huls hepen? Want vanaf deze hoogte geniet men waarlijk een buitengewoon heerlijk uitzicht; men kan daar zelfs ook Jeruzalem zien, ook een deel van de Zee van Galilea, en bij zeer helder weer kan men zelfs de grote Griekse Zee zien! Als U het zou willen, Heer, zou ik U nu graag deze plek laten zien, die voor mij een echte plaats van zaligheid is!"

[6] IK zeg: 'Dat wil Ik graag doen; want ook Ik ben een vriend van de bergen en de zeer wijdse uitzichten, laten we daarom deze kleine hoogte bestijgen!"

[7] Wij klommen dus een eindje omhoog en het was echt mooi daar boven en Barnabe was bijna onuitputtelijk in het aanprijzen van de mooie omgeving.

[8] Maar IK vermaande hem en zei: 'Het valt niet te ontkennen dat de omgeving hier vanaf deze top beschouwd heel mooi is om te zien, - dat komt door het totaalbeeld; maar als je nu ieder ding apart wat je hier in het totale beeld ziet, dicht naar je toe haalt, dan zul je spoedig genoeg krijgen van de schoonheid van deze streken!

[9] Alleen hetgeen deel uitmaakt van de ziel en de geest is waarachtig en voor eeuwig blijvend mooi. Als jou nu alleen maar dat beeld van deze omgeving hier bevalt en haar luchtig kleurenspel, dan beleef je toch nog altijd meer vreugde aan de materie en haar vormen dan aan het geestelijke dat de starre vormen je als in een groot schrift vertolken. Maar ach, als je in staat zult zijn om al deze vormen met je innerlijke geestelijke ogen te bezien, te lezen en te begrijpen, dan zul je ook met David kunnen uitroepen: 'O Heer, hoe groot en heerlijk zijn al Uw werken! Wie deze ziet beleeft puur genot!

[10] Kijk, het ware zien van al Gods werken is het bekijken hiervan met de ogen van de geest, waaruit de ziel dan haar ware begrip put, en dat geeft de mens pas ware vreugde, die niet meer vergankelijk is maar voor altijd en eeuwig de ziel eigen blijft. En wil je dan ook de geestenwereld aanschouwen, dan zul je deze eerst ook alleen maar geestelijk zien door aanvankelijk alleen maar de vormen van deze wereld te begrijpen en door vervolgens steeds meer inzicht te krijgen in de verschillende activiteiten, het streven en de onderlinge verhoudingen van deze vormen, welke je nu zonder een verder en dieper inzicht ook zo reeds zeer bevallen.

[11] Het geestelijk zien is in eerste instantie slechts een inzien van de uiterlijke overeenkomsten in de toestanden; en als men zichzelf dan aldoor oefent in de zuivere liefde tot God en van daaruit tot de naaste en dat ook met een zuiver gemoed, dat zoveel mogelijk vrij is van zonden, dan gaat het zien en begrijpen over in een helder schouwen en levert aan de ziener dan het bewijs, dat hij één is geworden in zichzelf, en de ware wederge­boorte van zijn geest en de opstanding van de ziel uit het materiële dodengraf van haar vlees bereikt heeft. - Begrijp je Me wel?"

[12] DE WAARD zegt: 'O Heer en mijn waarachtige God! Als ik dat werkelijk tot op de grond zou begrijpen, zou ik zeker een van de gelukkigste mensen van deze aarde zijn; maar zover is het nog lang niet met mijn begrip, ofschoon ik nu wel bepaalde vage vermoedens heb gekregen van hetgeen U mij eigenlijk heeft willen zeggen! Mijn dochter Eliza die toch al zo'n halve zieneres is, zou Uw uitleg duidelijk beter begrepen hebben dan ik; maar iets heb ook ik begrepen! Maar er is buitengewoon veel voor nodig om in de uiterlijke vormen de innerlijke, puur geestelijke overeenkomsten te vinden en deze in hun talloze relaties juist te begrijpen. Heer, zou U mij dat door een passend beeld niet iets duidelijker kunnen maken?"

[13] IK zeg: 'O ja, zeker, luister naar Me!'

 

267 De overeenkomsten of analogieën tussen materie en geest

 

[1] (DE HEER): 'Toen jij en jullie vriendelijke buren naar dit gebied zijn gekomen, hebben jullie hier niets dan stenen en hout aangetroffen. Jullie gingen onmiddellijk aan het werk, verzamelden het beste en meest geschikte, daarna gingen jullie bij jezelf te rade en begonnen ijverig na te denken over de vraag volgens welke regels van de bouwkunst jullie je bij elkaar gezochte materiaal tot een hut of zelfs tot een woonhuis zouden samenstellen.

[2] En toen jullie nog dieper bij jezelf nadachten, kwamen er beelden voor jullie geest. Aan de hand van deze beelden ontwierpen jullie toen spoedig een plan en begonnen het ene huis na het andere volgens dit plan te bouwen en na korte tijd stonden er heel aardige huizen in jullie dal. Als jullie geen geschikt bouwmateriaal gevonden hadden, hadden jullie vanuit je innerlijk verstand ook nooit een geestelijk plan kunnen ontwerpen, dat geschikt was voor dit materiaal; maar omdat jullie dit hebben gevonden, vonden jullie ook spoedig een hierbij passend beeld van een woonhuis; vervolgens voegden jullie het materiaal zo samen, dat het iets totaal anders voorstelde dan wat jullie oorspronkelijk hadden aangetroffen.

[3] Ofschoon het slechts een materieel beeld is, is het toch een begin om iemand een eerste begrip bij te brengen van het overeenkomstige tussen de geheel ruwe materie en datgene wat een geest ervan kan maken. Heeft iemand dat gezien en begrépen, dan gaat het al gemakkelijk verder en dieper, en dan geldt: wie zoekt zal vinden, wie vraagt zal gegeven worden, wie klopt zal worden opengedaan.

[4] Zie, hoe meer mensen op een of ander gebied geestelijk ontwikkeld zijn, des te beter gestructureerd en fraaier zullen ook hun werken en produkten zijn. Waarom is dat zo? Omdat hun ziel al nauwer met hun geest verbonden is. En hoe nauwer en inniger de ziel zich met haar geest verbindt die uit Gods hart komt, des te meer zal zij stijgen in de orde van alle kennis en bewustzijn, en ze zal steeds meer en meer het overeenkom­stige ontdekken tussen materie en geest. En dan ziet men ook gemakkelijk in dat iemand die het in de kennis van het overeenkomstige of van de analogieën tussen materie en geest het verst heeft gebracht, daardoor ook de materie het meest dienstbaar 'aan zich moet maken en er het meeste nut van heeft. Meestal zal dat pas het gelukkige geval zijn bij voleindigde, in hun geest wedergeboren zielen aan gene zijde, waar niets hun meer onmogelijk zal zijn. -Zeg Me nu, of je Me al iets beter hebt begrepen!"

[5] DE WAARD zegt: 'Ja, mijn Heer en mijn God in Uzelf, nu begint het enigszins helder te worden! De oude volkeren, zoals bijvoorbeeld de Egyptenaren, moeten zeer goed thuis geweest zijn in de leer der analogieën, want hun werken geven nu nog blijk van een structuur waarvan zich nu in onze tijd bijna geen mens meer een voorstelling kan maken"

[6] IK zeg: 'inderdaad, -want alleen geestelijk inzicht toont de ziel steeds meer structuur, en leert haar beseffen dat ze de verhoudingen moet zoeken tussen materie en wederom materie, en tussen materie en substantie, tussen substantie en ziel, en tussen ziel en geest; en de geest doordringt tenslotte alles en alles moet hem dienen in de hoogst en diepst mogelijke orde. ­Begrijp je dat?"

[7] DE WAARD zegt: 'Ja, ik begrijp het nu steeds beter en in de loop van de tijd zal ik het hopelijk nog beter begrijpen! Maar nu nog één vraag! Kijk, ik ken toch de Schrift; ik heb daarin vaak over engelen Gods gelezen die pure geesten zouden zijn! Zijn dat soms de geesten die zich met onze zielen moeten verenigen om deze volledig gelijk aan God te maken?"

[8] IK zei: 'Voor een heel klein deel soms wel, wanneer Mijn ordening hen daar om heel bijzondere redenen voor bestemt; maar zoiets gebeurt altijd maar hoogst zelden. Maar wat vaker gebeurt en ook in de toekomst nog vaker zal gebeuren is, dat ook heel veel engelen de weg van het vlees zo zullen doormaken als Ikzelf deze nu doormaak als de hoogste geest van God, opdat zij dan ware kinderen van God kunnen worden.

[9] En dan zullen zij hiervoor zelf een geschikte, nog nooit geïncarneerde ziel kiezen en deze in het vlees van een zuivere moeder leggen; en dan zullen ze zorgen voor het verder groeien en voor de juiste levensontwik­keling volgens hun licht en hun kracht, opdat zo'n ziel krachtig genoeg wordt voor de eeuwige eenwording met hen.

[10] Wel, dat zul je nu nog wel niet kunnen vatten; maar er zal nog een tijd komen dat je ook zulke geheime hemelse zaken zult begrijpen. Maar nu kunnen we naar huis afdalen; want kijk, een van je buren is een klein ongelukje overkomen, en we moeten daarheen gaan om de zaak weer in orde te maken!"

[11] De waard was het daar helemaal mee eens, daarom gingen we en waren al gauw ter plaatse.

 

268 Genezing van de door een giftige slang gebeten man

De wonderwijn

 

[1] Toen we het huis hadden bereikt van de man die het ongeluk was overkomen, kwamen diens vrouwen kinderen naar buiten en vroegen ons om hulp.

[2] Maar IK zei: "Ga maar naar hem toe, Ik heb hem al geholpen!"

[3] Vrouwen kinderen snelden naar binnen naar de huisvader en deze kwam hen al helemaal gezond tegemoet. Hij had tevoren op blote voeten zich een pad gebaand door de struiken en was door een boze adder gebeten; al snel zwol hij op en verkeerde in levensgevaar. Maar Ik kwam en genas hem.

[4] Toen hij naar buiten kwam om Mij te bedanken, zei Ik: 'De volgende keer moet je niet je schoenen sparen als je in het struikgewas iets te doen hebt! Maar van nu af aan zal er geen enkele adder in dit gebied rondkruipen! Amen.”

[5] Hierop gingen we naar huis, waar het middagmaal en de leerlingen op ons wachtten. Het middagmaal was deze keer zeer royaal, alleen was er wat weinig wijn; daarom vroeg de waard Me of hij weer bosbessensap zou serveren.

[6] IK zei tegen hem: 'Doe ook vandaag weer zoals gisteravond, dan zullen we ook aan wijn geen gebrek hebben!"

[7] Toen liet hij enkele grote kruiken met water vullen en Ik wilde het, ­en het werd wijn.

[8] En omdat er deze keer ook enkele buren bij Barnabe aan tafel uitgenodigd waren om met ons de middagmaaltijd te gebruiken, maakte EEN BUURMAN de opmerking: 'Ik denk dat je voor zulke buitengewone gasten beter je boswijn, die bij jou echt goed en krachtig is, kunt aanbieden dan dit pure water!'

[9] DE WAARD zei: 'Maar, beste vrienden, dat weet ik even goed als iemand van jullie; alleen weet ik ook dat jullie vanaf vanmorgen tot nu toe met de leerlingen hebben gesproken en zeker ook over de vraag wie deze Meester aller meesters eigenlijk precies is en dat niets Hem onmogelijk is! En zo zullen jullie ook wel vernomen hebben hoe Hij niet alleen gisteravond hier, maar ook al in enkele andere plaatsen in Galilea het water enkel en alleen door de zegen van Zijn wil in de allerbeste wijn heeft veranderd en de verbaasde gasten dan altijd de beste wijn te drinken kregen. Mij heeft in ieder geval gisteren heimelijk een van de leerlingen toevertrouwd hoe hun Heer en Meester dit zelfs al vaak heeft bewerkstelligd, zodoende weet ik dat nu. Hebben de leerlingen jullie daar niets over verteld?"

[10] DE BUURMAN die het had over de boswijn zei: 'Ja, de leerlingen hebben ons daar wel het een en ander over verteld; maar juist omdat we maar al te goed weten wie deze Heer en Meester is, durfden wij als zondaren de Heilige van Jehova daar niet om te vragen; maar wij zijn er nu ook al volkomen van overtuigd, dat het water in de kruiken in de -laten we zeggen - beste wijn is veranderd. Vergeef me daarom deze keer mijn wat te voorbarige zorg om de boswijn!"

[11] DE WAARD zei: ':Alles is weer in orde; eet en drink nu naarmate je honger en dorst hebt!"        .

[12] Nu aten en dronken we welgemoed en er werd bij deze maaltijd veel over verschillende goede dingen gesproken, zoals dit bij dergelijke gele­genheden ook elders het geval was.

[13] Maar toen we ongeveer twee uur lang zo aan tafel zaten, kwam een BUURMAN die iets verder woonde en nog niets van Mijn aanwezigheid vernomen had met een totaal wanhopig gezicht het huis van de leider binnen en zei: 'Barnabe, Barnabe, we zijn zo goed als verloren! Hoe het gebeurd is weet ik niet; maar het is werkelijk waar: Onze enige en noodzakelijke weg naar Nahim is er niet meer! Er is nu een soort gemetselde borstwering; als je daar overheen kijkt zie je zo'n grote diepte­ dat je ervan gruwt! Om daar naar beneden te gaan is alleen voor een vogel, maar niet meer voor een mens mogelijk! En een andere weg naar beneden ken ik niet, omdat dit gebergte naar alle kanten niets dan uiterst steile rotswanden heeft. Wat moeten we nu doen als we zout nodig hebben? Mijn voorraad is uitgeput en die van jullie zal ook opraken; wat dan? Wie heeft ons dat aangedaan?"

[14] DE WAARD zei: 'Je hoeft niets te vrezen! Ook al heb je tot nu toe geen betere weg naar beneden gevonden, hier zijn nog andere mensen die een veel gemakkelijker weg kennen en die zullen wij in de toekomst ook nemen. Want je ziet hier onbekende gasten bij me; dit zijn zeer wonder­baarlijke mensen, zij kennen die betere weg en zullen hem ons aanwijzen. ­Maar van nu af aan zullen we deze weg niet te vaak meer hoeven af te leggen omdat de Meester, deze grote Meester aller meesters van de wereld, ons ook in dit gebergte een nog beter zout zal aanwijzen dan het zout van Nahim. Maar ga nu zitten en eet en drink met ons mee!'

[15] De buurman liet zich dat geen twee keer zeggen, ging onmiddellijk aan tafel zitten en at en dronk met ons mee en kon er niet over uit dat de kwaliteit van de wijn zo goed was; hij vroeg de waard waar hij de wijn vandaan had.

[16] DE WAARD zei: 'Kijk daar! De Meester aller meesters die daar met ons aan tafel zit en die, zoals je ziet, ook mijn dochter Eliza enkel door Zijn almachtige woord in één ogenblik zo genezen heeft zoals jij haar nu hier naast mij ziet zitten, heeft voor ons nu ook deze heerlijkste wijn uit water geschapen en zal er op dezelfde manier zeker ook voor zorgen dat wij eigen zout zullen hebben. Zeg me nu of je nog bang bent omdat deze ware Heer

en Meester puur door Zijn almachtige woord deze weg naar beneden, die steeds heel gevaarlijk voor ons was, voor altijd versperd heeft en in ruil daarvoor een verborgen en gemakkelijke weg opent waarlangs wij ook onze onontbeerlijke huisdieren zonder enig gevaar naar boven en naar beneden kunnen drijven! – Ben je het daarmee eens?"

[17] DE VERRE BUURMAN zei: 'Ja, als dat het geval is, waar ik nu niet in het minst aan twijfel, dan is dat inderdaad heel goed voor ons; want ik was al sinds lang bevreesd, dat de Nahimers ons uiteindelijk toch eens zouden ontdekken en aan de Romeinen of aan de joden in Jeruzalem zouden verraden, wat absoluut niet in ons voordeel zou zijn. Maar zo kunnen we nog lang de zegeningen van dit zeldzame hooggelegen dal genieten zonder de schandelijke wereldse veelvraten daar belasting over te moeten betalen­. Maar nu zou ik wel eens iets meer willen horen over deze buitengewone wonderdoener! Wees zo goed en vertel me wat!"

[18] DE WAARD zei: 'Laat dat nu nog maar! Deze goddelijke Meester zal met Zijn leerlingen nog geruime tijd in ons midden blijven, en dan zal zich vast wel een geschikte gelegenheid voordoen waarop je nader met Hem kennis kunt maken!"

 

269 Over de juiste weg en het juiste zout

 

[1] IK zei: 'Luister! Laat ons, nadat we onze ledematen nu gesterkt hebben met spijs en drank, van tafel opstaan en gaan kijken waar de nieuwe weg naar Nahim zich bevindt! Ook zal Ik jullie, als niemand er iets tegen heeft dat men ook op een sabbat iets goeds doet, de zoutbron van dit gebergte laten zien, die heel groot is en waarvan jij, Barnabe, reeds hebt gesproken. Allen die hier zijn moeten meegaan; want wat ik jullie hier laat zien en schenk, moet een gemeenschappelijk bezit zijn van allen die hier in dit dal wonen.”

[2] We stonden nu op en gingen een behoorlijk eind in het dal omhoog. Daar kwamen we bij een rotswand die ongeveer ter hoogte van ruim een manshoogte een flinke spleet had, waar men gemakkelijk in kon komen met behulp van enkele stenen die men er snel naar toe had gewenteld. Zodoende waren we al gauw in de zeer ruime kloof waarachter een grote, grotachtige holte zichtbaar was.

[3] Ik zei nu tegen degenen die mee waren gegaan: 'Zie, jullie kunnen heel gemakkelijk en zonder enig gevaar door deze grot gaan! Volg Mij en overtuig jezelf! Alleen aan het eind wordt het een beetje smaller, maar het is altijd nog breed genoeg om er een os doorheen te kunnen laten gaan. In het midden van deze gang wordt het natuurlijk iets donkerder dan hier; maar er komt wel zoveel licht naar binnen dat ieder van jullie goed kan zien waar hij zijn voeten neer moet zetten."

[4] We liepen nu zonder enig ongemak door de grot en toen we aan het eind waren en weer in de open lucht kwamen, zagen we een hier en daar met gras en mos begroeide helling die doorliep tot in de vlakte beneden; men kon hier heel gemakkelijk en zonder enig gevaar lopen. De vlakte zag er weliswaar zeer ruig uit, maar dat was juist goed omdat deze slechts zelden door een reiziger betreden werd en onze bewoners uit het hoge dal daardoor des te ongemerkter naar het diepe dal konden afdalen.

[5] Toen BARNABE EN ALLEN die mee waren gegaan dat zagen, vielen ze voor Mij op de knieën en zeiden: 'Wij danken U, o Heer, uit het diepst van ons hart; want doordat U ons deze nieuwe en veilige weg hebt gewezen, hebt U ons een onuitsprekelijk grote weldaad bewezen en ons verlost van de grote kwelling die de vreselijke weg van voorheen ons bezorgde!'

[6] IK liet hen opstaan en zei tegen hen: 'Zoals Ik jullie hier een nieuwe­, veilige en ook gemakkelijker weg heb gewezen waarlangs jullie kunnen gaan, zo wijs Ik jullie allen ook de enig ware, goede en veilige weg naar het eeuwige leven!

[7] Die weg wijs Ik jullie met heel weinig woorden, en deze woorden luiden: Wees zachtmoedig en deemoedig met heel je hart! Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf; want hierin bestaat de hele wet en alle profeten! Geloof vervolgens dat Ik Degene ben die door God beloofd werd en door de profeten voorspeld, dan hebben jullie de poort en de weg naar Gods rijk, dat nu tot jullie is gekomen, net zo geopend, als jullie nu een andere weg geopend en aangewezen werd vanuit dit hooggelegen dal naar beneden, naar de laagvlakte der aarde!

[8] Dat alle wetten van Mozes in de twee geboden der liefde zijn samengevat spreekt vanzelf; want wie God boven alles liefheeft zal zeker alles wat zondig is uit de weg gaan en niet zondigen tegen een of ander gebod van God, en wie zijn naaste liefheeft als zichzelf, zal niet willen dat hem iets slechts overkomt en zal hem nog minder iets slechts aandoen.

[9] Wanneer jullie deze woorden van Mij ter harte nemen en ernaar zullen handelen, dan is dat het juiste zout des levens, en Ik zal jullie nu daarom ook een natuurlijk zout aanwijzen en ook geven. Daarom verlaten we nu deze plaats, keren terug naar jullie dal, en zullen daar in een voor jullie allen nog geheelonbekende hoek van dit dal een heel zuiver en goed zout vinden! Laten we daarom daarheen wandelen!"

[10] Allen bedankten Mij innig en wij begonnen aan de terugweg.

 

270 De zoutrots

Het wonderlijke en gezegende avondmaal

 

[1] Toen we weer in het dal voor de rotsspleet stonden, legden allen merktekens neer van daar tot aan de eerste huizen, zodat ze de volgende keren deze geheime weg terug zouden kunnen vinden. Wegingen nu in geheel tegengestelde richting naar de veraf wonende buurman, wiens huis op een behoorlijk hoge heuvel stond en ongeveer een half uur van de andere huizen vandaan lag.

[2] Daar aangekomen zei IK tegen de bezitter van dit huis: 'Kijk, precies in de richting waar straks de zon zal ondergaan zie je niet ver hier vandaan een witte rotswand van aanzienlijke grootte; wel, dat is puur zout en jullie allen kunnen het meteen gebruiken, zonder enige voorafgaande reiniging! Alleen moeten jullie iets minder van dit zout bij de spijzen doen, want dit is krachtiger dan dat uit Nahim, ofschoon ook het zout uit Nahim ­weliswaar heel in de diepte -van dit massief wordt gewonnen. Wie van jullie erheen wil gaan moet dat doen en wat zout mee hier naar toe brengen!"

[3] De bezitter van het huis bood onmiddellijk aan om er snel naar toe te gaan, omdat het maar amper een kwartier zou vergen, als men snel liep. Hij nam een schep en een vat mee, maakte met gemak enkele stukken van de bergwand los, vulde het vat ermee en bracht het onmiddellijk naar ons toe. Allen proefden het zout en vonden het voortreffelijk. Toen bedankte men Mij weer. Ik zegende dit hooggelegen huis en vervolgens begaven wij ons allen op de terugweg; ook de ver weg wonende buur ging met ons mee en nam zelfs zijn vrouwen een paar volwassen kinderen mee.

[4] Toen we weer bij het huis van Barnabe aankwamen, wachtten reeds alle inwoners van het plaatsje op ons en prezen zichzelf luid gelukkig, dat ze Mij weer zagen en in hun midden hadden.

[5] En DE BUURMAN, die Ik 's middags van de slangenbeet genezen had, riep luid uit: 'Hosanna in den hoge voor Hem die tot ons gekomen is! Hier is nu het ware, nieuwe Jeruzalem waarover reeds een profeet geprofeteerd heeft; het oude en slechte Jeruzalem zal echter binnen korte tijd te gronde gaan!"

[6] Allen spraken deze woorden na en wel zo enthousiast en zo krachtig, dat het van de vele verre en hoge rotswanden in duizend echo's weerklonk. De bewoners, voor wie dit spel van de natuur nog vreemd was, dachten dat Ik wel een uiterst belangrijk geestmens moest zijn, omdat nu zelfs de lucht­ en berggeesten met hun lofprijzing ingestemd hadden.

[7] Maar Ikzelf verklaarde hun dit verschijnsel en ze aanvaardden Mijn verklaring ook dankbaar; ze probeerden hun krachtige stemmen nog eens en het klonk wederom terug, ook zonder het hosanna.

[8] En nu geloofden ALLEN en zeiden: 'U bent de enige waarachtige; want een dienaar van de tempel zou ons nu al gestenigd hebben als we niet geloofd hadden dat dit werkelijk berg­ en luchtgeesten waren geweest!"

[9] Ik zei tegen de waard dat hij eens moest kijken hoe al deze vele gasten, ongeveer tweehonderd, van een avondmaal konden worden voorzien.

[10] DE WAARD zei: 'Heer, alles wat ik heb zal klaargemaakt en opgediend worden; alleen ben ik bang dat het nauwelijks genoeg zal zijn voor iedereen."

[11] Maar IK zei: 'Ga naar binnen om te kijken!"

[12] DE WAARD ging binnen kijken en ontdekte dat al zijn voorraadkamers vol waren met brood, wijn, melk, honing en verse vis en nog een grote hoeveelheid van het fijnste meel voor broodjes en andere spijzen.

[13] Toen kwam hij gauw terug, sloeg zich op de borst en zei: 'O, dit overtreft nu toch wel alles! Ik weet precies wat ik voorheen in mijn provisiekamers had; ze waren slechts karig gevuld voor de behoefte van mijn huis, en nu puilen ze aan alle kanten uit van de grootste overvloed! Dat was U weer, Heer! Ja, nu kan er voor duizenden gekookt worden en niet alleen voor deze tweehonderd! Maar waar haal ik nu zoveel koks vandaan? Mijn lieve buren moeten vandaag wel hun uiterste best doen, want mijn eigen mensen zouden het vóór morgen niet klaarspelen!"

[14] Toen de vrouwen en dochters uit de buurt dat hoorden, gingen ze dadelijk naar de grote keuken en gingen aan het werk en zo was het grote maal binnen een uur klaar.

[15] Het maal was nu wel klaar; maar nu deed zich een heel ander probleem voor. De waard had nu veel te weinig tafels en banken, en zijn kamers waren voor tweehonderd gasten ook te klein. Kortom, het ontbrak hem aan alles voor zo'n gebeurtenis. Daarom kwam hij naar Mij toe en vroeg Mij om raad wat hij moest doen.                                                          .

[16] IK zei: 'Ja, Mijn vriend Barnabe, langs natuurlijke weg zal er met veel aan te doen zijn! Als het op deze hoogte niet zo koud was, zouden we hier buiten kunnen gaan zitten; maar de avonden worden nu al zeer koud en donker en daarom gaat het niet meer buiten. In een schapenstal passen weliswaar vele vreedzame schapen; maar omdat je ook geen banken en tafels hebt, is het toch wel een beetje moeilijk. Ook wat het licht. betreft is je huis niet zo goed uitgerust! Dat weet Ik. Maar we zullen toch middelen vinden waardoor we allemaal goed ondergebracht kunnen worden. Kijk in je huis hoe het met tafels en banken zit en kom het me daarna zeggen!'

[17] De waard ging zijn huis binnen, bekeek nu alles en kwam dadelijk vol verwondering terug. Ik vroeg hem hoe het er uitzag.

[18] En BARNABE antwoordde weer vol verwondering: 'O Heer, U bent zo goed, nu pas zie ik overduidelijk in dat voor U geen enkel ding onmogelijk is! De kamers aan de achterkant zijn met meer dan de helft vergroot, tafels en banken zijn er meer dan genoeg, en ook aan de mooiste lampen is geen gebrek. Op alle tafels staan de spijzen reeds klaar op ons te wachten en daarom denk ik, arme zondaar, dat we ons nu naar de kamers moeten begeven om de wonderbaarlijke avondmaaltijd tot ons te nemen."

[19] IK zei: 'Ja, dat doen we nu, dus volg Mij allen; want met jullie heb Ik een goede oogst binnengehaald!"

[20] Ik ging voorop en iedereen volgde Mij. In enkele ogenblikken zat iedereen in goede orde aan de tafels.

[21] Maar voordat iemand een hap naar zijn mond bracht ging DE WAARD staan en sprak: 'Mijn beste buren, luister allen naar mij! Deze maaltijd is een ware goddelijke maaltijd in het paradijs dat verloren ging door de schuld van de mensen. De grote, heilige God en Heer heeft het ons Zelf teruggebracht. Hij zit, o wonder aller wonderen, nu in levende lijve in ons midden en heeft Zelf dit ware paradijselijke maal voor ons toebereid! Deze maaltijd is derhalve een ten hoogste gezegend en heilig maal. Maar wij zijn zondige mensen - en willen nu toch graag dit maal genieten hoewel we onwaardig zijn. Laten we daarom van te voren allen tot de Heer bidden, dat Hij ons onze zonden vergeeft en ons dan een beetje waardiger acht om met Hem deze heilige maaltijd te houden. Verheffen jullie je en spreek met mij: O Heer, Gij Wonderbaarlijke! Vergeefons onze zonden, opdat wij waardiger worden met U aan tafel te zitten!"

[22] Hierop zei IK: 'Ik ben arts en kom om de zieken te genezen. Maar een zondaar is ook een zieke, en zo waren jullie dan ook ziek wat betreft je ziel en lichaam. En daarom heb Ik jullie opgezocht en volledig genezen, en daarom zijn jullie nu geen zondaars meer; neem nu dus welgemoed plaats aan tafel en eet en drink naar hartelust! Maar jouw woorden, Barnabe, hebben Mij echte vreugde verschaft en daarom zullen jullie allen nog meer dan tot nu toe aan Mij de heerlijkheid van God gewaarworden! Eet nu!"

[23] Hierop gingen allen zitten, dankten Mij en begonnen waarlijk naar hartelust te eten en te drinken; en Ik en de leerlingen deden hetzelfde. Tijdens het eten en drinken werd weinig gesproken; alleen na het beëin­digen van de maaltijd gingen alle gasten uit de buurt staan, legden hun handen op hun borst en dankten Mij luid voor dit paradijselijk goede avondmaal. Toen ze hun dank beëindigd hadden, wilden ze naar huis gaan; maar Ik zei hen nog een tijdje te blijven om nog wat met elkaar over de gebeurtenissen van deze sabbat te spreken.

 

271 Over bescheidenheid, zachtmoedigheid en deemoed

De gulden middenweg

 

[1] EEN van hen zei toen: "O Meester en Heer! Ziet U, wanneer iemands gemoed vol is van duizend maal duizend gedachten over U, over Uw daden en Uw leer en men in zichzelf nog lang niet volledig tot een heldere rust kan komen, dan is het moeilijk om te spreken, omdat men in 't geheel niet weet waar men moet beginnen en waar ophouden! En dan komt er ook nog bij, dat U hier Zelf aanwezig bent en U zeker iedere gedachte van ons eerder kent dan hij in ons is opgekomen en wij er ons van bewust zijn. Hoe kunnen we in Uw persoonlijke aanwezigheid dan spreken en waarover moeten we dan praten? Ja, wanneer U hier nog iets wilt zeggen­ zouden wij wel graag naar U luisteren, hoelang U ook zou willen spreken; maar wanneer wij nu zouden praten, zou het er wel heel erg mager uitzien!"

[2] IK zei: 'Luister! Bescheidenheid is een mooie deugd en men kan de mensen deze deugd alleen maar zeer aanbevelen; maar wanneer men te bescheiden is, is dat niet zelden onverstandig, omdat men door een te grote bescheidenheid zijn naaste ertoe brengt zijn kwaliteiten, al zijn die nog zo goed, te overschatten en men hem zelfs hoogmoedig maakt, wat niet bepaald goed, maar in tegendeel erg verkeerd is. Bij Mij kan dat tegenover jullie natuurlijk nooit het geval zijn, maar bij andere mensen waar jullie mee te maken hebben heel gemakkelijk.

[3] Zie, de vaak te grote bescheidenheid van de overigens heel eerlijke mensen tegenover degenen met bijzondere talenten en kwaliteiten, en de aan deze daarom te royaal geschonken bewondering en verering, heeft van hen koningen en tenslotte hoogmoedige tirannen gemaakt, alsook zeer hoogmoedige priesters! Daarom moeten jullie ook wat de deugden zoals deemoed, zachtmoedigheid en bescheidenheid betreft, altijd de gulden middenweg in acht nemen, want anders zullen jullie, ook al ben je nu nog zo vrij, in de loop der tijd in jullie midden zelf zulke mensen kweken die jullie dan met alle hardheid zullen behandelen, en dan zouden jullie zuchten onder hun zware last.

[4] Ik weet wel dat Mijn daden en Mijn woorden jullie de moed hebben ontnomen om in Mijn bijzijn iets te zeggen; maar dit is toch niet zo belangrijk als het feit dat jullie in je hart geloven dat Ik degene ben die uit God door de mond van de profeten beloofd werd, eerst aan de joden en door hen aan alle volkeren der aarde.

[5] Wanneer jullie dit echt intens geloven en inderdaad Mijn leer en Mijn eenvoudige geboden in acht nemen, dan zullen jullie ook Mijn geest opnemen en door deze nog grotere werken doen dan Ik nu voor jullie heb gedaan; want wanneer jullie kinderen van één en dezelfde Vader in de hemel zijn, zijn jullie ook erfgenamen van Zijn volkomenheden, waartoe jullie - geroepen zijn. Jullie kunnen dan ook handelen en daden verrichten, waartoe deze leerlingen van Mij nu ook reeds in staat zijn indien het nodig zou zijn. Nu jullie dit weten, kunnen jullie ook zonder vrees en verlegen­heid tegen Mij evenals tegen deze leerlingen spreken.

[6] Want als dat nooit zou kunnen, dan had Ik zeker geen leerlingen bij Me opdat deze even volkomen zullen zijn als de Vader in de hemel en in Mij volkomen is; want Ik heb toch zeker geen mens nodig als dienaar ­omdat Ikzelf alle mensen dienen kan en dat ook altijd doe. En als Ik al wezens wilde hebben die Mij zouden dienen, dan hoefde Ik het maar te willen en er stonden in één enkelogenblik talloze scharen van de machtigste engelen tot Mijn beschikking, die Mij op Mijn wenken zouden bedienen. En hieruit kunnen jullie al onfeilbaar de conclusie trekken, dat Ik alleen maar leerlingen tot Mij genomen heb opdat zij van Mij alles zullen leren wat Ikzelf kan, en dat Ik ook om deze zelfde reden naar jullie ben gekomen. - Zeg Me nu, of jullie nu nog niet durven te spreken in Mijn aanwezigheid!"

 

272 De beeldspraak van de profeten

 

[1] DE VERRE BUUR zei: 'O Heer, we zouden nu wel durven spreken, als we maar wisten waarover! Maar er komt nog bij dat we, wat natuurlijk gemakkelijk te begrijpen is, allemaal nog veel te vol zitten met gedachten over alles wat we vandaag gehoord, gezien en beleefd hebben. Maar als ik U, enkel voor mijn persoon, om iets zou mogen vragen, dan zou het zijn dat U ons allen of alleen mij vertelt, wat er later na de zekere dood van dit lichaam met mij zal gebeuren.

[2] Zal de pure ziel haar bewustzijn verder behouden, of zal ze pas na de door de profeten verkondigde opstanding van het vlees wederom in bewustzijn ontwaken? Op de Jongste Dag moet deze algemene opstanding geschieden; wanneer deze dag echter zal komen is volkomen onbepaald. Op deze dag vol schrik zullen de rechtvaardigen dan voor God hun eeuwig loon in de hemel ontvangen en de zondaren hun eeuwige straf in de hel.

[3] Wel, dat zijn werkelijk woorden waaraan mijn gemoed en ook mijn verstand nooit helemaal hebben kunnen wennen! Hoe moet men dat in waarheid opvatten? Of zal het letterlijk zo gebeuren?

[4] Waarlijk, als het allemaal letterlijk zo gebeurt, is het zeer treurig met de mensheid gesteld en onder zulke omstandigheden zou het toch vele duizenden malen beter zijn als men nooit was geboren en mens was geworden! Hoe vele duizend maal duizend mensen weten niets van onze leer, want ze zijn duistere heidenen, en hun lot, waar ze geen schuld aan hebben, zal dan de eeuwige straf in het verschrikkelijkste vuur van de hel zijn!

[5] Waarlijk, als ik Gods wijsheid, liefde en goedheid juist beschouw, komt mij zo'n uiteindelijk lot van de mensen bijna onmogelijk voor! O Heer, u zult ons hierover zeker een betere uitleg kunnen geven! Maar als het zo is, dan zijn wij mensen de ongelukkigste schepselen op de hele aarde!'

[6] IK zei: 'Ja, Mijn dierbaren, het is moeilijk om jullie dit nu op dit moment met enkele woorden te verklaren; maar Ik heb dit allemaal tot in de kleinste details aan Mijn leerlingen uitgelegd en zij zullen het jullie weer duidelijk maken.

[7] Wat de profeten erover geschreven hebben vanuit hun innerlijke ingeving hebben ze in beelden geschreven, die pure overdrachtelijke uitdrukkingen zijn van de hierin verborgen naakte waarheden. Wie derhalve de oude leer der overeenkomstigheden of analogieën kent, zal al gauw begrijpen wat de beelden van de profeten allemaal te betekenen hebben.

[8] Jullie hebben nooit iets over analogieën gehoord en daarom kennen jullie ook van de Schrift alleen maar de grove, natuurlijk concrete bete­kenis; maar de beelden van de profeten bevatten steeds een drievoudige betekenis: ten eerste de natuurlijk geestelijke, ten tweede de puur geeste­lijke en ten derde de zuiver hemelse uit het hart van God.

[9] Volgens de eerste betekenis ontwikkelt het zedelijk leven van de mens zich zodanig, dat hij als natuurlijk mens tengevolge van een juiste opvoe­ding zo denkt en ook handelt, dat hij niet aan de materie blijft vastzitten, maar zich er van afwendt en deze slechts gebruikt om steeds dieper en helderder door te dringen in het puur geestelijke. Wie dat doet als hij daartoe onderwezen is, vindt dan al gauw het overeenkomstige tussen materie en geest. Kent hij dit, dan zal hij vanuit het geestelijke in het hemelse ofwel in het zuiver geestelijke binnengaan. Van daaruit is de overgang naar het zuiver goddelijk hemelse gemakkelijk. Dan zal het hem pas volledig duidelijk worden wat de Schrift der profeten uiteindelijk in de grond der zaak allemaal, als deze geheel onthuld is, bevat.

[10] Maar wie in de Schrift enkel de pure materiële beelden voor alles aanziet, bewijst dat hijzelf nog puur materie is, die gericht is en ook wel moet zijn, en dat hij het gericht van de materie in zijn bewustzijn en in zijn gevoel gedurende zijn leven steeds behoudt, en in de voortdurende vrees en angst leeft dat hij ook met zijn ziel na het afvallen van zijn lichaam in die puur materiële toestand terechtkomt waarin de Schrift door middel van beelden de toestand van de materie voorstelt en beschrijft.

[11] Maar Ik zeg jou en jullie allen, dat aan gene zijde alles anders is dan het in de beelden van de Schrift wordt beschreven.

[12] De woorden van de Schrift zijn gelijk de schaal van een ei, waarin ook iets drievoudigs verborgen is, namelijk het wit en het geel en in het midden van het geel het rode levensbolletje, dat de levenskiem bevat.

[13] Dit omhulsel echter moet in de materiële wereld overal aanwezig zijn waar maar iets is, opdat het binnenste, goddelijke, nergens, nooit en door niemand ooit verontreinigd kan worden. En omdat overal in al het natuurlijk geestelijke het hemelse en goddelijke aanwezig is, wat immers de alomtegenwoordigheid van de goddelijke wil duidelijk bewijst, bestaat er ook overeenkomst tussen alles wat in de wereld, in het geestenrijk, in de hemel en uiteindelijk in God Zelf aanwezig is.

[14] En Mijn leerlingen die nu al van heel veel zaken kennis hebben, zullen jullie tijdens Mijn langere verblijf in jullie midden dit wel nader laten zien en jullie ook bij menige gelegenheid tonen dat ze Mijn leerlingen zijn ­op een na, die tot nog toe nog niet al te veel heeft begrepen vanwege zijn nog altijd hebzuchtige, op werelds gewin gerichte hart. Maar de andere elf en de schrijver Matthéus zijn reeds heel bekwame, goddelijk wijze mannen geworden en jullie zullen van hen veel kunnen leren en vernemen; luister maar naar hen!"

[15] Hier zei PETRUS: 'Heer, Uw goddelijk getuigenis gaat wel de getuigenissen van deze wereld te boven; alleen zijn wij dat nog lang niet waardig.

[16] IK zei: 'Er bestaat op de wereld onder de mensen geen waardigheid behalve die, dat ze evenbeelden zijn van God, en dat is ook de reden waarom een mens zijn medemens moet liefhebben en respecteren. En als iemand Mijn woord hoort, gelooft en ernaar handelt, is hij ook waardig dat Ik hem een goed getuigenis geef; want wie Mijn getuige is, diens meest geldige getuige ben ook Ik voor Mijn Vader in de hemel van al het leven. En als Ik iemand ook voor de wereld een getuigenis geef: dan doe Ik dat niet om hem voor de wereld te prijzen, maar Ik laat daarmee zien dat de waarheid uit God in hem is. En op die manier kunnen jullie Mijn getuigenis wel verdragen!"

 

273 De geldzucht van Judas Iskariot

 

[1] De leerlingen dankten Mij nu allen op die ene na, wat Thomas hem in stilte zeer kwalijk nam.

[2] En die ene (JUDAS ISKARIOT) zei: 'ik dank Hem in stilte voor alles wat ik ontvangen heb; maar jullie hebben volgens Zijn getuigenis meer ontvangen dan ik, - daarom is het nu toch ook terecht dat jullie de Heer danken voor wat je meer ontvangen hebt. jullie kunnen reeds allerlei wonderen verrichten; mij lukt er niet één, ook al geloof ik dat het me zal lukken - en jullie lukt al bijna alles! Voor wat ik derhalve nog niet ontvangen heb, kan ik niet bedanken, maar ik kan er alleen maar om vragen. Ik heb er weliswaar al heel vaak in stilte om gevraagd, maar tot nu toe behalve spijs, drank en leer nog steeds niets gekregen en daarom hoef ik alleen daarvoor te danken, -maar zeker niet voor de gave, wonderen te verrichten! Begrijp me, als je me wilt begrijpen!'

[3] Deze ene had dit weliswaar meer stilletjes voor zich uit gezegd, maar hij werd door de andere leerlingen en door Mij heel goed verstaan

[4] En IK zei tegen hem: 'Judas Iskariot, je hebt helemaal gelijk dat je Mij niet bedankt voor wat je niet in alle volheid hebt ontvangen zoals de andere leerlingen. Maar toen Ik jullie enkele maanden geleden eens voor Mij uitstuurde om in Galilea de mensen op Mij voor te bereiden, gaf Ik jou evengoed de macht om wonderen te verrichten als de anderen; maar geldzuchtig als je bent, begon je gewoon zaken te doen en liet je je met hoge bedragen duur betalen voor je verrichte wonderen. Daardoor heb je binnen enkele weken een grote som goud en zilver verworven, waar je met je hart aan hing. En omdat je hart alleen maar hing aan het meest waardeloze vuil van deze aarde, en aan de gave om wonderen te doen alleen maar omwille van het vuil, - omdat dit werkelijk het geval was bij jou, is om een wijze en goede reden deze gave je weer ontnomen, maar niet de leer, en zodoende is het ook jou wel mogelijk om de mensen te onderrichten over de komst van Gods rijk op aarde, wanneer je dat wilt; wil je dit echter niet, dan kun je het ook laten! Maar Ik ben van mening, dat wanneer je het niet erg vindt om te eten en te drinken, je het ook niet erg hoeft te vinden om een beetje te werken voor jezelf en voor Mij!"

[5] JUDAS ISKARIOT sprak zeer bedremmeld: 'Ach, dat doe ik immers ook heel graag, maar mijn broeders laten me het niet altijd doen, - ik wil geen ruzie maken en daarom ben ik dan maar weer rustig en zwijg!'

[6] IK zei: 'Ja, daar heb je alweer gelijk in, - maar alleen in zoverre, dat de broeders je pas niet verder willen laten prediken als je aan het eind van je preek onzuivere bedoelingen aan de dag begint te leggen. Laat dat dus voortaan, dan zul je ongehinderd kunnen en mogen prediken! Waarom doe je dat, om een aalmoes bedelen bij je toehoorders, terwijl bij Mij nog niemand van jullie ook maar één dag enige nood heeft geleden?! Doe het daarom zoals Ik het wil, dan zul je alles goed doen en zal niemand je ooit van de wijs brengen bij wat je doet! - Heb je Me goed begrepen?"

[7] JUDAS ISKARIOT zei: 'Ja, Heer en Meester, ik zal ook mijn best doen om aan Uw wil te voldoen! Maar laat me nu even naar buiten gaan; want ik houd het hier binnen gewoon niet uit!"

[8] Hierop stond hij snel op en ging naar buiten. Hij deed dit echter omdat hij zich verraden en beschaamd voelde.

[9] De waard vroeg Mij hoe het kwam, dat de leerling die naar buiten was gegaan nog niet zo volkomen was als de anderen.

[10] IK zei: 'Beste vriend, dat komt door zijn bij tijd en wijle opkomende eigenbelang! Van beroep is hij pottenbakker en hij heeft daarmee op de markten veel geld verdiend. Maar toen hij over Mij hoorde, kwam ook hij naar Mij toe, hoorde Mijn woorden en zag Mijn daden. Toen vroeg hij Mij of hij ook Mijn leerling mocht zijn. Ik stond hem dat toe en zo werd ook hij Mijn leerling. Maar hij is nog steeds wat hij was, een zakenman, en geld beschouwt hij als iets onontbeerlijks voor het aardse leven; daarom wil hij dan ook graag voor altijd en eigenlijk alleen maar voor zichzelf wonderen verrichten, en zich evenals de magiërs daarvoor laten betalen. Maar omdat dit nooit verenigd kan en mag worden met Mijn wonderen, verloor hij door eigen schuld dit vermogen dat hem reeds eigen was, en daarom is hij nu steeds heimelijk in zichzelf een beetje ontevreden.

Maar verder is hij van alles op de hoogte en hij is een goed spreker, en als hij iemand over Mij en Mijn zending uit de hemelen onderricht, hebben zijn woorden altijd een goede werking, en daarom is hij zoals de anderen een uit Mijn aanvankelijk tweeënzeventig leerlingen uitverkoren apostel. -Nu weet je volledig wie hij is en wat je aan hem hebt:'

[11] DE WAARD zei: 'O, dan moet hij altijd zeer gerespecteerd worden en ik zal nog vaak een gesprek met hem aangaan! Maar nu zou ik toch willen weten wat er van de andere zestig leerlingen is geworden! Hebben ze niet het plan en de wil kunnen opvatten om U, zoals deze twaalf, op alle wegen en paden te volgen, om zo nog veel te horen en te zien wat voor hen zeker van het grootste belang zou zijn geweest?"

[12] IK zei: 'Ze hebben zoveel gehoord en gezien, dat ze precies weten wat ze moeten doen om het eeuwige leven te bereiken, en meer hebben zij niet nodig. Zij wilden Mij vanwege hun huiselijke omstandigheden ook niet steeds en overal heen volgen en zo liet Ik hen voorlopig gaan; maar ze zullen wel weer terugkomen en Mij volgen op alle wegen en paden, ­want ze hebben Mijn woord aangenomen en leven en handelen er nu naar, en ze verlangen er nu al zeer sterk naar om zo vlug mogelijk weer bij Mij te komen. Het zijn voor het grootste deel Galileeërs, zoals Ik en Mijn twaalf belangrijkste leerlingen. - Nu weet je ook dit overeenkomstig de volste waarheid; en als je nog iets wilt weten, vraag het dan!"

 

274 Over de Essenen en hun wonderen

 

[1] DE WAARD zei: 'Ik zou U wel graag nog iets vragen; maar U moet er niet boos om worden!"

[2] IK zei: "Vraag, wat je wilt!"

[3] DE WAARD zei: 'Goed dan! Kijk, toen ik in de tempel nog een leviet was, gebeurde het een keer tijdens een missie vanwege achterstallige betaling van de tiende, dat ik een paar Essenen trof. Deze waren zeer vriendelijk en vertelden mij met de verzekering dat het absoluut waar was, dat er in hun tempel, die groter is dan die in Jeruzalem, de grootste wonderwerken verricht werden.

[4] Daar worden alle zieken genezen en zelfs mensen die gestorven zijn weer in het leven teruggeroepen. Zelfs de elementen en krachten van de gehele natuur hebben ze volledig in hun macht en de zon, de maan en alle sterren moeten gehoorzamen aan hun wil, en zo verschijnt de mens in en bij hen pas als een ware heerser over de natuur, zoals de oervader Adam dat in vroeger tijden was voordat hij gezondigd had. Het schijnt zo te zijn dat bij hen zelfs de bomen, het gras, de stenen, het water, de lucht en alle schepselen spreken en hun het getuigenis van de volste waarheid geven, en wanneer Ik het niet kon geloven moest ik maar met hen meegaan en mijzelf persoonlijk van dit alles overtuigen.

[5] Wel, de zaak die ik voor de tempel in orde moest maken had helemaal geen haast, want wat men bij ons in één week niet kan verrichten, kan men ook heel gemakkelijk zonder enige terechtwijzing in de derde week nog verrichten. Zodoende had ik tijd en gaf ik gevolg aan de vriendelijke uitnodiging van de beide Essenen. We kwamen met behulp van drie snelvoetige kamelen die het tweetal bij zich had spoedig ter plaatse aan, omdat de plaats waar ik die tiende moest incasseren niet zover af lag van de behuizing van de Essenen.

[6] Ik werd door de beiden al gauw voorgesteld aan hun overste, een uiterst vriendelijke man die mij met veelliefde ontving en ervoor zorgde dat ik niets tekort kwam. Zijn gastvrijheid liet werkelijk niets te wensen over! Ik bleef daar gedurende acht dagen en overtuigde mezelf van alles wat het tweetal mij van te voren had verteld, overeenkomstig de volste waarheid. Ik heb er vaak aan gedacht en zou zelf graag naar hen overgestapt zijn; maar ik werd niet aangenomen vanwege mijn jonge leeftijd, wat me werkelijk erg speet.     

[7] Wel, ik zou nu graag van U horen wat  U van dit instituut zegt. Want hun wonderdaden zijn helemaal gelijk aan die van U, zodat Ik nu stilletjes steeds de mening was toegedaan, dat U misschien ook een Esseen was. Want ook zij zeiden me dat uit hen de Wereld messias zou voortkomen­ Wilt U mij dit verduidelijken!"

[8] IK zei: 'Laat je niet verblinden door de Essenen;. want hun woorden zijn leugens, hun daden bedrog en hun vriendschap is je reinste huichelarij! Bij hen heiligt het doel het middel waardoor het wordt bereikt; ook al is dit op zichzelf nog zo miserabel en slecht, het wordt goed en geheiligd als er voor de mensheid maar een goed doel mee bereikt wordt. Ze doen voor de mensen natuurlijk alleen voor geld veel goeds in aards opzicht; maar het goede is niet goed, omdat het puur.bedrog; is.

[9] Want wanneer iemand daar reeds hier in dit leven achter zou komen, wat immers niet onmogelijk is in een tijd van verlichting, dan zou hij dubbel ongelukkig zijn - ten eerste omdat hij voor veel geld op de schandelijkste wijze voor de gek is gehouden, en ten tweede omdat hij ook nog moet zwijgen, opdat hem niets ergs wordt aangedaan.

[10] Want deze zo geprezen en in alle streken van de wereld buitengewoon gewilde Essenen hebben overal een groot aantal spionnen die zich in allerlei menselijke verschijningsvormen in vele landen bewegen. Door hen ver­nemen de hoogste leiders en bestuurders van het grote instituut alles wat er ergens aan bijzonders is en gebeurt. En daarom is het absoluut met raadzaam om tegen hen te velde te trekken, omdat ze dat vast en zeker snel te weten zouden komen en dan wraak zouden nemen op hun vijand.

[11] Hiermee moet je tevreden zijn, Barnabe! Meer hierover zullen ook Mijn leerlingen je bekendmaken. Een van Mijn leerlingen was zelfs korte tijd geleden nog een vooraanstaand Esseen; hij zal je hun wonderdaden het best kunnen beschrijven, en dan zul je zeer verbaasd staan over je blindheld van toen. 

[12] Maar nu zullen we nog even naar buiten gaan en daar gaan genieten van de vele sterren die aan de hemel staan!"

[13] Daar waren allen het mee eens; we stonden op van onze tafels en banken en waren spoedig daarop buiten.

 

275 Een blik in de sterrenhemel

 

[1] Allen waren verbaasd over de geweldige pracht van de hemel en de waard vroeg Mij wat deze talloos vele, grote en kleine sterren toch waren. En Ik legde het hen net zo uit als Ik dat ook al bij andere soortgelijke gelegenheden gedaan heb; Ik deed hier zelfs nog meer.

[2] Nadat Ik bijna twee uur lang allen het noodzakelijkste hierover duidelijk had uitgelegd, en daardoor ongemerkt in hun gemoed de wens opkwam om zich nog veel duidelijker en diepgaander te overtuigen van de waarheid van het vertelde, bracht Ik hen allen, zonder dat ze konden vermoeden wat er met hen gebeurde, in een heldere, puur geestelijke toestand; en ze aanschouwden nu met een buitengewoon verheerlijkt gezicht de sterren en konden de ene na de andere bekijken alsof ze heel dichtbij waren.

[3] Er ontstond plotseling een groot gejubel, dat steeds heftiger geworden zou zijn als Ik het gezelschap nog langer in deze geestelijk gewekte toestand gelaten had; maar Ik riep hen allen weer terug in de natuurlijke toestand en niemand van hen begreep wat er met hem was gebeurd, dat hij zulke ongekend wonderbaarlijke dingen in de sterren had kunnen zien.

[4] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie moeten er niet al te verwonderd over zijn! Ik heb door de macht van Mijn wil alleen maar jullie innerlijk geestelijk oog geopend en daardoor waren jullie dan ook in staat om deze verre werelden als van heel nabij te aanschouwen; want voor de geest bestaat er zo goed als geen aardse en dus ruimtelijke afstand. Maar denk daar nu thuis over na; dan zullen we er morgen nog het een en ander over zeggen! Ga nu naar huis en begeef je ter ruste, dan is de rust en het vieren van de sabbat hiermee beëindigd!"

[5] Hierop bedankten Mij allen en begaven zich naar hun woningen. Alleen de verre buur bleef gedurende de korte nacht bij ons. Ik ging met Mijn leerlingen ook rusten, en zo is er dus weer een sabbat met louter goede werken doorgebracht.

[6] De nacht ging snel voorbij en 's morgens vroeg waren reeds de meesten uit de buurt met hun vrouwen kinderen voor het huis van Barnabe bijeen en alle huisgenoten van Barnabe waren al druk in de weer om een goede ochtendmaaltijd klaar te maken.

[7] Ik ging met Mijn leerlingen dan ook spoedig naar buiten naar de wachtenden en Barnabe bracht Mij een werkelijk heerlijke ochtendgroet, zoals terloops ook Mijn leerlingen. Toen deden ook alle andere hier aanwezige buren hetzelfde en ze jubelden, dat ze Mij in hun midden hadden; ze konden er nog steeds niet over uit hoe ze gisteren de sterren­hemel aanschouwd hadden.

[8] Een van hen die in zijn geest helemaal op de oppervlakte van een verre planeet was geplaatst, en wel op Uranus, vroeg Mij of die vele en krachtige mensen die hij daar heel goed gezien had, al een soort zaligen waren. Hij had ze er tenminste voor aangezien; maar over één ding was hij wel verwonderd, namelijk dat hij hen nog veel ijveriger had zien werken dan zelfs de actiefste mensen op deze aarde. Vele zeer grote gebouwen had hij ook gezien en een groot aantal dat nog met alle ijver gebouwd werd. Nu vroeg hij zich af of de zaligen in het hemelrijk ook zoals de mensen hier op aarde hun huizen moesten bouwen.

[9] Toen zei IK tegen hem: 'Gedeeltelijk ook wel; maar de mensen die je op die wereld hebt gezien zijn nog lang geen geesten en derhalve ook geen zaligen, maar ze zijn voor die wereld even materiële mensen als jullie hier op deze planeet, alleen met het verschil dat alleen jullie, mensen van de aarde, ertoe geroepen zijn om Gods kinderen te worden, terwijl dat met alle andere mensen op de talloze myriaden hemellichamen over het algemeen niet het geval is, ofschoon ze er niet helemaal van buitengesloten zijn. Maar daar is er veel meer voor nodig dan hier op deze aarde, die er al van meet af aan voor bestemd werd.

[10] Wel was er nog een heel grote aarde die het licht van deze zon ontving. "Die had dezelfde bestemming, maar de bewoners ervan hadden hun grenzen enorm overschreden en daarom gebeurde het, dat er een heel groot gericht over hen kwam zoals dat ook een keer met deze aarde gebeurd is, die er toen niet veel beter aan toe was. Die aarde werd geheel verwoest en vernietigd en met haar ook haar bewoners die mateloos trots en zondig waren geworden.

[11] Meer hierover kunnen jullie van Mijn leerlingen vernemen; als jullie getrouw blijven handelen volgens Mijn leer, zal jullie dat alles in de loop der tijd door je geest getoond worden wanneer deze één wordt met je ziel; hij zal jullie dan in alle wonderbaarlijke waarheden binnenleiden. "

[ 12] T oen waren allen weer verbaasd over Mijn alwetendheid, en dankten, loofden en prezen Mij ervoor dat Ik hen Mijn bezoek waardig had geacht.

[13] Nu kwam ook Eliza heel opgewekt aanlopen; zij had het ijverigst meegewerkt aan de bereiding van het ochtendmaal en nodigde ons daar nu voor uit. De buren verontschuldigden zich omdat ze thuis reeds hadden ontbeten.

[14] Maar BARNABE zei: 'Dat maakt nu helemaal niets uit! Er is op iedereen gerekend, evenals gisteren bij het avondmaal, laat ze daarom welgemoed aan de tafels plaats nemen!"

[15] Daarop ging iedereen weer naar binnen en men nam het morgenmaal vrolijk tot zich. Na de maaltijd kregen de leerlingen veel te doen; want de mensen uit de buurt begonnen hun vragen te stellen over de Essenen, en van het een kwam het ander. Het stellen van de vragen en het uitleggen ervan duurde bijna tot de avond en er werd geen middagmaal genoten, behalve wat brood en wijn. Bij deze gelegenheid gaven enkele leerlingen ook blijk van hun vermogen om wonderen te doen, wat de mensen uit de buurt buitengewoon verbaasde en hen des te serieuzer het plan deed opvatten om nauwgezet volgens de vernomen leer te gaan handelen.

[16] Ik was steeds met onze Barnabe bezig, bij welke gelegenheid hij ook gewag maakte van de twee wonderen die Ik als twaalfjarige jongen in de tempel had verricht en dat deze wonderen weliswaar een enorme indruk op hem hadden gemaakt, maar dat hij desondanks toch steeds van mening was gebleven dat Ik van de school der Essenen was; nu zag hij echter dat juist het tegendeel het geval was en hij besefte nu volkomen, dat Ik inderdaad Degene was waarvoor Ik Mijzelf destijds in de tempel had uitgegeven. Kortom, de hele gemeente en ook Barnabe waren nu gewon­nen en er bleef heel veel tijd over om over verschillende dingen te praten; en zo werd het ook al spoedig avond, waarbij het natuurlijk niet ontbrak aan een avondmaaltijd.

 

276 De Heer neemt afscheid van het dorp in de bergen

 

[1] De volgende dag gingen we naar de ver weg wonende buur en daar brachten we de hele dag alsook de hele nacht door. Hier gebeurde het dat Ik Mij en ook de andere gasten voor allen zichtbaar door de engelen van de hemel liet bedienen. Hun verwondering nam toen al helemaal geen einde meer en de bewoners hadden helemaal het gevoel alsof ze in de hemel waren. Ze spraken ook over velerlei dingen met deze zuivere hemelgeesten ,en loofden hun grote wijsheid en grote macht; want er werden in deze nacht vele wonderen verricht en wel ten behoeve van deze zeer brave bergbewoners.

[2] Een van de vele wonderen was ook, dat de verre buur een geheel nieuw en doelmatig huis kreeg en ook nog andere dingen in overvloed, ook etenswaren en wijnen van de beste soort. Zo werd voor alle bewoners ook voor een groot aantal nuttige huisdieren gezorgd en werden hun tuinen goed bebouwd; ook werden al hun woonhuizen goed gerepareerd en van bedrijfsgebouwen voorzien, voor ieder overeenkomstig zijn behoefte. Dat deze mensen hierdoor van pure verwondering en dankbaarheid gewoon­weg overvloeiden, behoeft natuurlijk geen nadere toelichting.

[3] 's Ochtends eindigde dit nachtelijk gebeuren en alle buren keerden aan Mijn zijde zeer blij, buitengewoon gesticht, en vol hoogste dankbaarheid naar huis terug, en allen bekeken vol zalige bewondering hun sterk verbeterde huizen, tuinen en akkers. Maar ondanks dit alles konden ze geen afscheid van Mij nemen en Ik moest nu eens in het ene, dan weer in het andere huis hun gast zijn samen met de leerlingen, waar dan steeds veel over allerlei toestanden in de wereld gesproken werd.

[4] En zo werd dit arme volkje dubbel geholpen, namelijk fysiek en moreel Maar toen de tijd dat Ik daar zou blijven verstreken was en.Ik erover begon dat Ik spoedig van hier zou vertrekken en naar een feest in Jeruzalem zou gaan, werden allen zeer bedroefd en Barnabe vroeg Mij hoe het toch mogelijk was voor Mij om naar deze erg gedemoraliseerde, goddeloze stad te trekken.

[5] Toen zei IK: 'Vriend, waar de meeste zieken zijn, is ook de behoefte aan een arts het grootst'

[6] Op hun dringend verzoek bleef Ik toch nog enkele dagen daar en Ik heb hen nog over een aantal goede en nuttige dingen onderwezen alsook Mijn leerlingen, die het er ook niet bepaald helemaal mee eens waren dat Ik naar dit herfstfeest in Jeruzalem zou gaan.

[7] Maar IK zei tegen hen: 'Zo is de wil van de Vader en dan kan het nooit anders zijn!"

[8] Toen ze dit hoorden gaven ze toe en brachten er niets meer tegenin.

[9] Het was een dag vóór de sabbat dat we op weg gingen. Want we wilden op' de sabbat waarop het feest begon, in Jeruzalem aankomen en dus moesten we op de dag ervoor reeds de plaats verlaten waar we verscheiden weken rust hielden, om op sabbatmorgen in Jeruzalem te zijn; want van hieruit was het nog ruim een dag reizen daarheen.

.[10] Na de morgenmaaltijd zegende Ik de plaats en zijn bewoners en begaf Me op reis, door allen begeleid, door de nieuwe uitgang die tevoren nog door niemand was betreden. Bij de uitgang door de grot zei Ik Mijn begeleiders dat ze om moesten keren en beval hen nog één keer het volle geloof aan Mij en de liefde tot God aan. Ik zei hen ook nooit wankelmoedig te worden in het geloof, dan zou Ik verheerlijkt over een paar jaar weer bij hen komen en hun allen de kracht van Mijn geest verlenen. Hiervoor dankten allen Mij en vroegen Mij om hen niet te vergeten ook als Ik ver weg was.    

[11] IK zei echter: 'Mijn dierbare vrienden! Vergeten bestaat met bij Mij; dat bestaat alleen bij mensen. Wie Mij niet vergeet, die vergeet ook Ik eeuwig niet. Blijf Mij daarom trouw zolang jullie in het vlees wonen, dan zal Ik jullie geven wat Ik je al meerdere malen verzekerd en zelfs getoond heb, het onvergankelijke, eeuwige leven in Mijn rijk. Amen!"

[12] Hierna ging Ik snel op weg, terwijl de begeleiders ons nog een uur lang nakeken en ons hun groeten en goede wensen nastuurden.                                            .

[13] Toen keerden ze om, vol met de beste voornemens en vol goede wil; en tegelijk besloten ze, omdat ze nu zo goed van alles waren voorzien en het niet meer nodig was om vanwege het zout naar Nahim te gaan, ook deze in­ en uitgang zo te bedekken dat die door niemand meer ontdekt zou kunnen worden. En wat ze hadden besloten, voerden ze ook secuur met vereende krachten op deze dag, voor sabbat uit en waren zodoende geheel van iedereen afgesloten en leidden daar een streng leven geheel volgens Mijn leer.

Einde van het vijfde deel

 UpToDate 2023-2024