Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

 

Deel 3

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


Inhoud

 

hoofdstuknummer / omschrijving

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

I Het orakel van Delhi.

2 Over verschijningen van hogere hemelse wezens.

3 Over de bestemming en ontwikkeling van de mens.

4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën.

5 Julius dreigt de Farizeeën.

6 Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus.

7 De geloofsdwang van de tempel.

8 De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt.

9 De voordelen van zelfverloochening.

10 Behoeften en het kwaad daarvan.

11 De aanleiding tot de zondvloed.

12 Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest.

13 Noach en de ark.

14 Hoe passen aardse schatten in ons leven.

15 Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen.

16 Over de verhoging en kroning van Jezus.

17 De vrijheid van de menselijke ziel.

18 Over het op schrift stellen van Jezus woorden.

19 Het hooglied van Salomo.

20 Voorbereiding voor de genezing der misdadigers.

21 De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars.

22 De wanhoop van de genezen bezetenen.

23 De nasleep van de demoneninvloed.

24 De helderziendheid van de genezen bezetenen.

25 Mathaël's opvatting over de natuur.

26 Toespraak over de strijd in de natuur.

27 Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius.

28 Het godsbegrip van Mathaël.

29 De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël.

30 Het protest van Cyrenius.

31 Mathaël over de weg naar het ware leven.

32 De eenheid van het eeuwige leven.

33 De voorspelling van Mathaël.

34 Uiterlijke overeenkomst.

35 De dood met haar eigen wapens overwonnen.

36 De ware aanbidding van God.

37 Julius en de twaalf politieke misdadigers.

38 De ondervraging van Julius.

39 Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars.

40 Verdere uitleg van Suetal.

41 De raad van Mathaël.

42 Ziel en geest.

43 Waarheid is leven, leugen de dood.

44 Ik ben de waarheid, de weg en het leven.

45 De genezing op de gezegende weide.

46 Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland.

47 De afgrond der leugen.

48 Mathaël spreekt over wet en liefde.

49 Gods beeldspraak bij Mozes.

50 De twijfel der twaalf.

51 Verdere twijfels.

52 De steen die brood werd.

53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus.

54 Het wonder van de vis.

55 Vergelijkingen met de wonderen van magiërs.

56 Het wonder van de ezel.

57 De kennismaking vordert ongemerkt.

58 Raphaël weerlegt de kritiek.

59 Liefde de basis van de echte vreugde.

60 Het geklets van Suetal.

61 Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk.

62 Het gezonde verstand van Risa.

63 Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtegang.

64 De goddelijke orde en ons aardse verstand.

65 Levenslessen voor beginners.

66 De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen.

67 Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang.

68 Over zondig geslachtsverkeer.

69 Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven.

70 Wanneer echtscheiding geoorloofd is.

71 Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters.

72 Onderzoek van toekomstige echtparen.

73 Raphaël schrijft alles over het geslachtsleven op.

74 Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien.

75 De twaalf begrijpen het nog steeds niet.

76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer.

77 God laat Zich alleen door de liefde kennen.

78 Verstand en gevoel.

79 De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn.

80 Een verstandsmens zoekt de liefde.

81 De Heer kondigt een zonsverduistering aan.

82 Raphaël redt enige Grieken uit de verdrukking.

83 De gevolgen van de zonsverduistering.

84 Goden en mensen.

85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen.

86 Helena, de dochter van de wijze Griek.

87 De schijnzon.

88 De vrees van de Grieken voor de Heer.

89 Een echte heiden.

90 Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen.

91 Mathaël als afbreker van de heidense tempelmuren.

92 De schoonheid van de kinderen van God.

93 Twee soorten liefde tot de Heer.

94 Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren.

95 De opvoedingsmethode in het oude Egypte.

96 Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens.

97 Het materialistische denken der priesters.

98 Ouran's gedachten over de Heer.

99 De uitwerking van het doven van de schijnzon.

100 Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken.

101 Helena's vragen.

102 Mathaël verklaart de namen van de eerste drie sterrenbeelden.

103 Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken.

104 Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem.

105 Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem.

106 Helena vraagt naar de herkomst van Mathaël's kennis.

107 Herkomst van de dierenriem.

108 De voorspelling van Judas.

109 Mathaël de voorloper.

110 Het zoeken naar God.

111 Het één zijn met de Heer.

112 Hoe men God kan en moet danken.

113 De toekomst van de zuivere leer van God.

114 Opheldering over het geestelijk ontwaken.

115 De gevolgen van de natuurverschijnselen in Caesarea Philippi.

116 De vreugde van Marcus over de bestraffing van de priesters.

117 Berisping van het leedvermaak.

118 Mathaël wordt vicekoning.

119 Helena wordt de vrouw van Mathaël.

120 Helena 's dank en goede voornemens.

121 Het gebed van de Heer.

122 Het wezen van de engelen.

123 Jarah's wijsheid.

124 De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen.

125 Ouran toont aan dat Helena's vrees ongegrond is.

126 Mathaël twijfelt aan de belevenissen van Jarah.

127 Onheimelijke gevoelens.

128 Micha over de lichamelijke aanwezigheid van de Heer.

129 Mathaël geeft verdere uitleg.

130 Het werken der engelen.

131 Raphaël verjaagt de menselijke zorgen.

132 Priesters en hun waardigheid.

133 Het zoeken van de Heer.

134 De reden van de verwoesting van Caesarea Philippi.

135 Gesprek met de orthodoxe Farizeeën.

136 Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan.

137 Onderlinge beraadslagingen.

138 Cyrenius Iaat getuigen uit Caesarea halen.

139 Cyrenius geeft uitleg over aarde en maan.

140 Alarmerende berichten uit Caesarea.

141 Herme, de boodschapper.

142 Voortzetting van de rechtszaak tegen de Farizeeën.

143 De mening van de overste der Farizeeën over Jezus.

144 Nog meer meningen over de Heer.

145 De loze taal van de overste.

146 Het karakter van de overste.

147 De overste valt door de mand.

148 De bekentenis van de overste.

149 De mening van de overste betreffende engelen.

150 De overste en de engel.

151 De overste fantaseert.

152 De overste vertelt over de moord op Zacharias.

153 Raphaël geeft uitleg over Messiasbeloften.

154 De overste bekeert zijn collega’s.

155 De overste en Hebram.

156 Over de verantwoordelijkheid van de mens.

157 God niet vrezen maar lief hebben.

158 Over deemoed en hoogmoed.

159 Floran bij de Heer.

160 Floran spreekt met Stahar over de Heer.

161 Het getuigenis van Floran.

162 De wegen van de goddelijke leiding.

163 Het terugbrengen van het verlorene.

164 Koningen en dienaars.

165 De gevaren van de hoogmoed.

166 Weerzien en kennismaking.

167 De voorspellingen over de menswording van de Heer.

168 Leiding van mensen en volkeren.

169 Ernst is beter dan lachen.

170 Het tegenstrijdige tussen willen en doen.

171 Het geestelijk opnieuw geboren worden.

172 Cornelius en Jarah's wijsheid.

173 Vraag en beloning.

174 De natuurlijke zon.

175 In de geest van ieder mens sluimeren talloze wonderen.

176 Het lot van de Goddelijke leer.

177 Het belang van de vrijheid van de menselijke wil.

178 Aanleg en bestemming van de mens.

179 De herinnering van Cornelius aan de geboorte van de Heer.

180 De taak van engelen en mensen.

181 Gedachten van Philopold over de schepping.

182 De vergankelijkheid van alles wat in de hersenen wordt opgeslagen.

183 Philopold legt uit waarom de Heer mens werd.

184 De taal van het hart.

185 De verheven luister.

186 Voorbereidingen voor de naderende storm.

187 De storm.

188 Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi.

189 Schip in nood in volle zee.

190 De Joodse kooplieden uit Perzië.

191 Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer.

192 Zegen en vloek van de rijkdom.

193 De dierlijke aard van de mens.

194 Opvattingen van de Perzen over de Heer.

195 Het suizen van de wind bij Elia en bij ons.

196 De Heer vraagt de Perzen over de Messias.

197 De Perzische vrees voor de Romeinen.

198 Schabbi blijft achterdochtig.

199 Het betere inzicht van Jurah.

200 Misplaatst vertrouwen.

201 De opwekking van drie doden.

202 De uitwerking van het wonder op de Perzen.

203 Het nut van werk en het kwade gevolg van nietsdoen.

204 Indirecte en directe openbaringen.

205 De uitdaging van het niet begrijpen.

206 Schabbi en de Messias.

207 Een wijs en deemoedig hart om God te aanbidden.

208 De eerbied van de Perzen voor de heiligheid van de Heer.

209 Over het gebed.

210 De toekomst van Jarah.

211 Uitleg van het vierde gebod.

212 Het vierde gebod volgens de Farizeeën.

213 De Heer legt het voorschrift van de Farizeeën uit.

214 Wat is onkuisheid.

215 De zonde tegen de kuisheid.

216 Strijd van de Farizeeën over de goddelijkheid van de Heer.

217 Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend.

218 Reiservaringen van Murel.

219 Waar men de waarheid moet zoeken.

220 Het verval van de Egyptische en de Indische wijsheid.

221 Onze aarde de school voor de kinderen Gods.

222 Philopolds terugblik op zijn vroegere leven.

223 De natuurlijke ordening van de werelden.

224 Het dankwoord van Murel.

225 Vervulling van de belofte van Jesaja.

226 De belofte van de Heer.

227 Het wezen van de Heer.

228 De toekomst van Jezus' leer volgens Mathaël.

229 Zorgen over de verspreiding van de leer.

230 De Heer zorgt.

231 Over de dood des Heren.

232 Het geweten en de invloed van de engelen.

233 De meteoor.

234 De wezen van de materie.

235 De ontmoeting van Mathaël met de geest van Abraham.

236 De omgang met de Heer in het hart.

237 De oorzaak van het lijden van Mathaël.

238 De reden voor het mens worden van de Heer.

239 De gedachte dat God Zich verveelt.

240 Rafaëls vraag over de vervulling van de belofte.

241 Het rijk van God in het hart van de mens.

242 Echt geestelijk leven.

243 Hinderpalen voor de vervulling der beloften.

244 De vrije wil van de engel.

245 Op Venus.

246 Voordelen van de Venus orde.

 

 

 


 

 

Waarschuwing

 

Geliefden, geloof niet iedere geest. Onderzoek de geesten of ze uit God zijn, want er zijn veel valse profeten de wereld ingetrokken.

De geest van God is op de volgende manier te herkennen: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is uit God, en iedere geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is niet uit God, maar dat is de geest van de antichrist, waarvan jullie gehoord hebben dat hij zal komen en die nu reeds in de wereld is.

(.Joh.4: 1-3)

 


 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

1 Het orakel van Delphi

 

[I] (JULIUS:) "Bij de Grieken en de Romeinen zijn altijd al mannen geweest, die, hoewel geen Jood zijnde en ook niet in hun profetenscholen opgeleid, toch goddelijke inspiratie ontvingen en die als zodanig ook hebben aanvaard.

[2] Eertijds toen Croesus, de koning der Lydiërs, oorlog tegen de Perzen wilde gaan voeren, was er hem veel aan gelegen vooraf te weten of de oorlog voor hem gunstig of ongunstig zou uitvallen. Wie moest hem daar echter uitsluitsel over geven? In gedachten zei hij bij zichzelf: 'Orakels zijn er genoeg; één ervan vertelt misschien wel de waarheid! Maar wie zal mij daarna kunnen vertellen welk orakel mij de waarheid heeft gezegd? Ha!' dacht hij verder bij zichzelf en hij zei: 'Ik zal de orakels vooraf aan de tand voelen en dan zal wel blijken welk orakel bruikbaar is!' [3] Toen nam hij een lam en een schildpad, sneed beide in kleine stukken, deed ze bij elkaar in een ijzeren pot, legde er nog een ijzeren deksel op en liet het mengsel op het vuur koken. Maar tevoren zond hij onderzoekers naar Delphi, naar Abae in het land van Phookos, naar het oude Dodone, en ook naar Amphiaraos en Trophonios, om op de honderdste dag na hun vertrek uit Sardis aan de orakels te vragen, waar hij op dat moment mee bezig was; want dan zou hij bezig zijn om op de voornoemde wijze zijn lam en zijn schildpad te koken.

[4] De meeste orakels gaven zulke verwarde antwoorden, dat daar zeker niemand uit wijs had kunnen worden; maar het orakel van Delphi zei, zoals gewoonlijk in zesvoetige verzen:

[5] 'Zie, ik tel het zand en ken de uitgestrektheid van de zee, hoor zelfs de stomme spreken en de zwijgende versta ik! Nu prikkelt mijn zinnen een geur, alsof lamsvlees gemengd met schildpad in ijzer wordt gekookt; ijzer bevindt zich eronder, ijzer ligt er bovenop. ,

[6] Na deze proef vroeg hij het orakel van Delphi of hij tegen de Perzen op moest trekken, maar kreeg het bekende antwoord, dat, als hij over de Halys zou gaan, een groot rijk vernietigd zou worden! Toen vroeg hij het orakel of zijn heerschappij lang zou blijven bestaan. En de Pythia antwoordde:

[7] “Als eens een muildier, als koning, de Mediër zal gebieden, dan, lichtvoetige Lydiërs, vlucht naar de steenachtige Hermos! Treuzel niet, noch vrees voor de smaad van lafhartige haast!'

[8] Volgens de eigen uitleg van het orakel, die het na de gevangenname van Croesus gaf, moest men Cyrus, zijn overwinnaar, zien als het muildier, omdat hij een kind was van een voorname vrouw van de Meden, een dochter van Astyages, en een Perzische vader, een van haar bedienden.

[9] Het was ook deze Croesus, die eens aan het orakel vroeg of zijn zoon, die stom was, niet zou kunnen genezen en hij kreeg ten antwoord:

[10] 'Lydiër, hoewel een machtig vorst, toch dwaas van harte, verlang er niet naar de afgesmeekte stem der sprekende zoon in je paleis te horen! Daar zul je voorzeker meer baat bij hebben! Weet, dat hij pas op de meest ongelukzalige dag spreekt!'

[11] En zie! Op de dag dat Sardis werd veroverd, stormde een woedende Pers op Croesus af om hem neer te slaan. Toen maakten vrees en angst de tong van de zoon los en de zoon sprak: 'Mens, dood Croesus niet!' Dat was het eerste wat de stomme zoon zei en hij kon verder zijn leven lang spreken.

[12] Kijk, dit orakel was, zoals reeds eerder gezegd, geen wijsheidstempel uit de Joodse profetenschool! Maar wie zou na het horen van deze geciteerde, waar gebeurde voorbeelden willen beweren dat daar van geen bepaalde, goddelijke inspiratie sprake was?!"

 

2 Over verschijningen van hogere, hemelse wezens

 

[1] Zo zijn ons, Romeinen, uit de geschiedenis genoeg overleveringen bekend, waarin vermeld wordt dat bijvoorbeeld Socrates, Plato, Aristides en nog veel andere wijzen steeds een beschermgeest bij zich hadden, die hen informeerde en hen altijd, afhankelijk van hun intelligentie, wijze lessen en in noodgevallen een betrouwbare raad gaf. Wie van hen die raad niet opvolgde, kon verzekerd zijn van de kwade gevolgen.

[2] Wel, als men dat weet, deels uit de historie en deels uit persoonlijke ervaring, dan komt je zo'n verschijning, zoals jullie die hier hebben ontmoet, toch niet zo onmogelijk voor. Kortom, wij weten uit de vele overleveringen en uit hedendaagse ervaringen, dat hogere wezens helemaal niet zo zelden als velen menen bij ons mensen komen, zich op allerlei wijzen kenbaar maken en ons nu eens hierover en dan weer daarover opheldering geven. Onder die omstandigheden is onze engel beslist niet zo'n ongewone verschijning als men op het eerste gezicht geneigd is te denken!

[3] Dat zo'n volmaakte geest krachten bezit die voor ons verstand onbegrijpelijk zijn en daarom ook wonderen kan doen die wij heel bijzonder vinden, vind ik ook niet buitengewoon.

[4] Eens was ik in de gelegenheid om mensen uit Achter-Egypte te ontmoeten en door middel van een tolk met hen te spreken. Zij waren geheel naakt en bedekten zelfs hun schaamte niet. Zij hielden ons, Romeinen, voor hogere, hemelse wezens en verwonderden zich buiten­gewoon over de grote en schitterende gebouwen van Rome, over de mooie kleren en onze uitzonderlijke pracht. Zij hielden al onze menselijke produkten voor werken der goden en dachten ook dat wij dat waren. Zij vroegen mij of wij ook voortdurend de zon en de sterren, evenals de maan, beheersten en naar ons goeddunken bestuurden, of dat er voor dat werk soms nog andere goden waren.

[5] Natuurlijk gaven wij hen onderricht en voor er een jaar voorbij was, wisten zij al heel goed dat ook wij slechts mensen waren. Zij leerden veel van ons, gingen zich tenslotte zelf kleden en het gaf hen veel vreugde toen zij hadden geleerd om zelf kledingstoffen te maken en daaruit allerlei mannen­ en vrouwenkleding te vervaardigen. Na een paar jaar keerden zij toegerust met alle mogelijke kennis naar hun vaderland terug en hebben daar zeker scholen opgericht en zó een beetje licht in hun natuurlijke wildernis gebracht.

[6] Wel, als wij, met onze nog zeer geringe geestelijke ontwikkeling, een volmaakte geest zien handelen, moeten wij natuurlijk erg verwonderd zijn dat zoiets mogelijk is. Maar als onze geest even volmaakt zal zijn, zullen wij beslist ook hogere dingen kunnen doen en dan zullen wij ons zeker niet zoals nu verwonderen wanneer een geest, door middel van de aan ons bekende kracht, een steen in zijn oerelementen ontleedt.

[7] Maar dat wij in ons geestelijk deel in staat zijn tot een volmaaktheid die onbegrensd is, bewijzen ons vele voorbeelden. En aan deze tafel zitten mensen die misschien wel haast op dezelfde hoogte als de engel staan, en één van hen zou zelfs de engel al veruit de baas kunnen zijn, zoals jullie al eerder van de arts uit Nazareth hebben gehoord.

[8] Wijd je daarom van nu af aan vooral aan de grootst mogelijke ontwikkeling van jullie geest, dan zullen jullie niet slechts zo'n steen, maar een gehele berg in zijn oerelementen kunnen uiteen laten vallen!"

[9] Toen richtte Julius zich tot de engel en zei: "En, Raphaël, zeg jij nu eens of ik tijdens mijn wat lange toespraak ook maar één verkeerd of onwaar woord heb gezegd?!"

 

3 Over de bestemming en de ontwikkeling van de mens

 

[I] De ENGEL zegt: "Zeker niet, alles is zoals je het nu zo voortreffelijk hebt belicht. Daarom moeten de dertig er alles aan doen om te leven zoals deze broeders hun dat straks zullen uitleggen, dan zullen zij al gauw in alles onze broeders worden.

[2] God geeft geen engel en geen mens, die eigenlijk ook een aankomende engel is, méér dan een volmaakt eigenleven en tijdens dat leven de gaven om dit leven zelfstandig in alles zo dicht mogelijk bij Gods evenbeeld te brengen. Maar als een pasgeschapen engel of een mens de juiste wegen kent om geheel aan God gelijk te worden en ze toch niet wil volgen moet hij per slot van rekening. zijn hand in eigen boezem steken als hij steeds in de dodelijk zwakke, met op God gelijkende, staat blijft.

[3] Natuurlijk kan zelfs de nog zo volmaakte geest nooit in alle eeuwigheid zo eindeloos volmaakt worden als God, maar dat is geen belemmering, want hij kan toch wat dat betreft alles aanpakken -natuurlijk binnen de door God vastgestelde orde wat hij maar wil. Uiteindelijk kan hij ook zelf, net als God, zelfstandige wezens scheppen en hun een eeuwig vrij bestaan geven en dan met zulke wezens de hoogste vreugde en zaligheid beleven, net zoals op aarde een vader dat heeft aan zijn goed ontwikkelde kinderen, -en dat is een meer dan voldoende gelijkenis met God!

[4] Zelf heb ik reeds verscheidene werelden met kleine zonnen geschapen en ze zelf geheel bevolkt. En al deze werelden zijn meestal beter van alles voorzien dan deze aarde van jullie. Alles plant zich daar net zo voort als hier en de geesten kunnen daar net als hier een grote volmaaktheid bereiken. En waar.om zouden zij dat ook niet kunnen? Uiteindelijk komt toch iedere geest uit God, evenals de kiemen van de toekomstige gewassen nu al verscheidene miljarden malen uit de kiemen der eerdere zaden gereproduceerd zijn.

[5] En als jullie, als nakomelingen van de satan, Gods geest nog in jullie dragen, hoeveel temeer dan de nakomelingen van onze scheppingskracht die als die van God is!

[6] En zie, dat alles kunnen ook jullie bereiken als je de wegen zult volgen die jullie getoond worden! Wie van jullie die niet wil volgen, zal het welbeschouwd aan zichzelf te wijten hebben als hij gedurende ondenkbaar lange tijden in zijn dodelijk zwakke, niet op God gelijkende staat, blijft.

[7] Laat daarom niemand van jullie het wereldse en zijn lichaam méér liefhebben dan Zijn geest! Ieder moet zich vóór alles slechts inzetten voor het geestelijke, dan zal hij ook het snelst dat ontvangen wat des geestes is, namelijk de algehele gelijkheid aan God!

[8] Wie zich echter meer bezig houdt met het wereldse en het lichamelijke, heeft het helemaal aan zichzelf te Wijten dat hij steeds in het duistere gebied van de dood blijft.

[9] Al het leven kan voortdurend in een steeds volmaakter leven overgaan als het de moeite neemt om verder te gaan op de weg van de vastgestelde, goddelijke orde. Blijft het leven echter in een bepaald opzicht achter , speciaal aan het begin van de grote levensweg, wel, dan komt het ook vanzelfsprekend niet verder, maar blijft staan en verkommert uiteindelijk als een halm in de winter wanneer die, volgens Gods orde, zijn levensvrucht eenmaal heeft verloren.

[10] Wees daarom geestelijk actief en doe daarvoor je uiterste best! Laat geen stap die je doet je berouwen! Want dan wordt iedere daad en iedere stap steeds begeleid door Gods grootste zegen.

[11] Denk vooral niet dat ik, als engel, al zo volmaakt ben dat ik mij nu aan een volledig nietsdoen over zou kunnen geven! Ik win nu, door mijn aanwezigheid hier, oneindig veel en zal voortaan mijn eigen schep­pingen nog volmaakter kunnen afleveren. Als ik, als zuivere en volmaakte geest, hier nog zo onschatbaar veel kan winnen, hoeveel te meer geldt dat dan voor jullie, die in volmaaktheid nog zo ver bij mij achterstaan!

[12] Dank God de Heer daarom dat Hij jullie deze heilige genadevolle kans heeft gegeven, waardoor jullie in één uur meer kunnen bereiken voor je geest, dan anders met jullie wereldse onderwijs in tienduizend jaar!

[13] Kijk, zulke bijzonder genadevolle kansen geeft God maar hoogst zelden aan een wereld. Iedereen, die het grote geluk heeft deelgenoot van zo'n gelegenheid te zijn, moet deze dan ook met inzet van al zijn krachten voor zijn geest ten nutte maken.

[14] Als God ergens een profeet zendt of opwekt, moeten allen zich om hem heen verdringen om voor hun eigen bestwil het heilige woord van God te horen, want God wekt met diepe, ware, hemelse wijsheid dergelijke mannen slechts eenmaal in de honderd jaar .

[15] Gróte profeten echter, door wie God de mensen van de aarde zeer vele en belangrijke dingen meedeelt, worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar naar de mensen van deze aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim en uitgebreid mogelijk de verdere, nieuwe wegen van God tot nog grotere volmaaktheid te wijzen en anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij voor zichzelf hebben gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.

[16] Want zie, in Gods grote schepping staat niets stil, net als de tijd op aarde die ook nooit stil staat! De geesten maken steeds zichtbaar grote vorderingen en omdat in het rijk van de zuivere geesten voortdurend zo'n grote vooruitgang wordt geboekt, mogen de onsterfelijke schepsels op de hemellichamen niet achterblijven, om niet te ver bij het rijk der geesten achterop te raken.

[17] Na het verschijnen van zulke grote profeten gaan de mensen door eigen activiteiten ook weer in de goede richting, zoal niet in algemene zin dan toch wel op het persoonlijke vlak. Maar als de geestenwereld dan weer een grote voorsprong neemt, is het steeds wat afgeschermde licht van een voormalige, grote profeet niet meer zo werkzaam; een nieuwe profeet wordt opgewekt en uitgezonden en de mensheid gaat dan weer, al is het aanvankelijk individueel, achter de grote voorsprong van de geestenwereld aan.

[18] Zo wordt de menselijke natuur toch in een paar eeuwen vindingrijker en presteert tenslotte dingen, waarvan de vorige generaties nooit gedroomd hadden.

[19] Maar als op deze wijze na ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepunt is bereikt, wordt de menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stil staan, hetgeen God op deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alle denkbare ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve re mensen daaruit zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnende openbaringen, de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijft staan en geen stap vooruit komt, wat jullie allen in de praktijk kunnen zien bij de huidige Indiërs en Achter-Indiërs.

[20] De Heer laat dat toe opdat de mensen die daar te eniger tijd komen, zichzelf ervan kunnen overtuigen dat het precies zo is als ik jullie heb voorspeld. Maar die mensen zullen jullie uiteindelijk zelf, door middel van jullie nakomelingen, op moeten voeden. Want voor volken die op een lage trap van de geestelijke ontwikkeling staan, wekt de Heer nooit een eigen grote profeet op. Hij laat hen, dat wil zeggen de onontwikkelde volken, door de voornaamste volken van deze aarde, die eigenlijk alleen maar door de openbaringen het eerst zijn ontwikkeld, in zekere zin verder opvoeden, waarvoor de Heer Zijn zeer wijze redenen heeft.

[21] Maar de mensen die op een hemellichaam het dichtst bij God staan, moeten zich van zo'n hoge roeping altijd wel diep en dankbaar bewust zijn en zich daarvoor onvermoeibaar inspannen, anders is het hun eigen schuld als hun nakomelingen later ver zullen zinken onder het niveau van de Achter-Indiërs, die wij Chinezen noemen, en uiteindelijk, gelijk de dieren, volkomen dom worden! -Zeg mij nu, dertig broeders, of jullie dit alles wel duidelijk hebben begrepen!"

 

4 De nieuwsgierigheid der Farizeeën

 

[I] De jonge FARIZEEËR zegt: "Hoge, verheven, machtige geest! Wel veel, maar nog lang niet alles! Daarvoor danken wij je allen uit de grond van ons hart, want je hebt echt met de grote hemelsleutel geheimen ontsloten, waarvan wij eerder niet het minste vermoeden hadden. Wij zullen ons van nu af aan ook alle denkbare moeite" getroosten om op de juiste levensweg verder te gaan, alleen zouden wij die nog nader willen leren kennen. Maar voor vandaag hebben we al meer dan voldoende, want aleer onze geestelijke maag dit zal verteren, hebben wij enige tijd nodig. Morgen zullen wij wel voor hogere en diepzinniger zaken ont­vankelijker zijn dan nu.

[2] Nu zouden wij alleen nog enige wijze woorden willen horen van de zeer wijs uitziende man, die naast de verheven stadhouder zit en heel onopvallend met hem spreekt. Want, ook zonder engel te zijn, schijnt hij jullie allen ver te overtreffen, -zijn gelaatsuitdrukking en zijn enigszins stoïcijnse kalmte tijdens jouw engelachtige toespraak geven blijk van het verborgenste en het machtigste!"

[3] JULIUS zegt: "Dat is wel zo, maar de Man is nu eenmaal niet zo gemakkelijk tot spreken geneigd als jullie wel denken. Als HIJ wil, spreekt Hij vaak veel en dan is ieder woord als een hele schepping vol wijsheid. Maar als Hij volstrekt niet wil spreken, kan iemand Hem niet gemakkelijk daartoe brengen. Proberen jullie het zelf, spreek Hem aan, dan zal Hij jullie wel een antwoord geven!"

[4] De jonge FARIZEEËR zegt: "Nee, dat durf Ik met, want Hij zou ons wel eens een antwoord kunnen geven waar je je leven lang genoeg aan had! Daarom onderdrukken wij nu ook graag onze waarschijnlijk erg ongelegen komende nieuwsgierigheid!"

[5] JULIUS zegt: "Daar doen jullie echt heel wijs aan! Morgen komt er nog een dag, dan zal zich misschien eerder en gemakkelijker dan nu een gelegenheid voordoen om met Hem te spreken. Misschien regelt Hij vandaag nog het een of ander, dan kunnen jullie Hem het gemakkelijkst en rustigst beluisteren."

[6] Daarmee stellen onze jonge Farizeeën zich tevreden en zij wachten op een gelegenheid om Mij te horen spreken.

[7] Meteen daarna komt een WACHTMEESTER uit de richting van de zee, waar de bekende misdadigers werden gevangen gehouden, en zegt tegen Julius: "Heer en gebieder! Het is niet meer uit te houden met de vijf roofmoordenaars. Zij slaan zulke verschrikkelijke taal uit en gaan daarbij zo ontzettend te keer, dat alle soldaten daarover ontzet zijn en enigen van hen, vanwege de verschrikkelijke en zeer brutale lasteringen, nauwelijks er vanaf gehouden kunnen worden om zich onverhoeds aan de misdadigers te vergrijpen. Want zij zeggen: 'Wij willen liever sterven dan zulke ontzettend boosaardige en brutale laster nog langer geduldig aan te horen!"'

[8] JULIUS vraagt Mij: "Heer, wat moeten we daaraan doen?"

[9] IK zeg: "Het duurt nog vijf uur tot de morgen en zo lang moeten de vijf hoofdmisdadigers het uithouden! Men kan en mag hen geen ogenblik kwijtschelden! Als de bewakers de laster echter niet kunnen verdragen, moeten zij zich terugtrekken zodat zij die niet horen; want geen van de misdadigers zal daardoor ontsnappen en zijn stevige boeien los kunnen maken. Daarvoor sta Ik in! De zeven politieke gevangenen hebben het niet zo moeilijk en zijn rustig, die kunnen met de bewakers wat meer hierheen gehaald worden en morgen zullen we met hen geen moeilijkheden hebben. Maar de roofmoordenaars zullen ons allen nog genoeg te doen geven. Laat het zo gebeuren, want slechts door de grote kwelling kan de ziel van de slechte roofmoordenaars meer en meer bevrijd worden van haar satanslichaam en diens zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking  valt er aan genezing helemaal niet te denken."   ..

[10] Na Mijn woorden verwijdert de wachtmeester zich en brengt Mijn advies meteen tot uitvoering.

 

5 Julius dreigt de Farizeeën

 

[I] Maar de jonge FARIZEEËR had bij deze gelegenheid iets over de genezing van de vijf roofmoordenaars gehoord en omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteen heel bedeesd aan de hoofdman: "Verheven gebieder! Is dat dan soms toch de beroemde heiland uit Nazareth, of anders zijn voornaamste afgezant? Want wij hebben gehoord dat hij leerlingen aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begrip voor hebben, als afgezanten naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijn nieuwe leer te winnen, waar zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uit Nazareth zijn dan zitten wij in de moeilijkheden!"

[2] JULIUS zegt vrij ernstig en de jonge Farizeeër streng aankijkend: "Waarom dan? Waarom raken jullie in moeilijkheden als die Man eventueel de beroemde Heiland uit Nazareth Zelf zou zijn? Heus, die vraag komt mij van jullie kant wat verdacht voor! Ik eis een goede verklaring voor die verlegenheid van jullie, anders kon het jullie wel eens niet zo goed vergaan!"

[3] Deze wat strenge tegenvraag van Julius vervulde de jonge mensen met een behoorlijke portie vrees en de jonge Farizeeër die anders het woord voerde, werd nu ook erg verlegen en wist niet meteen wat hij de nu zo streng geworden Julius moest antwoorden.

[4] Maar JULIUS zei: "Als je mij de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je helemaal niet erover na te denken hoe en wat je zult zeggen. Probeer je me echter met schijnbare waarheden te sussen, dan vergis je je erg, want ik onderken maar al te goed het verschil tussen een sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil jullie daarom waarschuwen: Pas op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een of andere manier krijg ik nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledig kan vertrouwen, want jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met alle satanszalven. Wie op jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf tot verrader van eigen zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door en door slechte inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, want van er vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gaten houd! Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die vijf roofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijn vastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"

[5] Bij dit bevel van Julius om antwoord te geven, worden alle dertig bleek en beven van angst, want hoewel zij eigenlijk wel ernstig van plan waren om te breken met de tempel, waren zij er daarbij toch ook op bedacht om zich zo nodig voor de tempel schoon te kunnen wassen. Want de jonge Farizeeën verstonden buitengewoon goed de kunst om zich in geval van nood van alle schuld vrij te pleiten. Als hen het vuur na aan de schenen werd gelegd omdat ze bij de tempel hoorden, belasterden zij de tempel als geen ander. Kwamen zij echter weer in.de tempel terug en hield men hen voor, dat zij over en tegen de tempel uitgevaren waren, dan hadden zij direkt een aantal steekhoudende redenen bij de hand om aan te geven dat zij slechts voor de schijn tegen de tempel te keer waren gegaan. 

[6] Daarom zei Ik dan ook reeds in het begin, dat men hen met te veel moest vertrouwen, want zulke mensenzielen lijken op getemde wilde dieren, die men ook nooit helemaal mag vertrouwen omdat de wildheid, zodra de gelegenheid zich voordoet, graag weer de kop opsteekt.        ..

[7] Toen na een .poosje van angstig stilzwijgen. Julius wat nadrukkelijker begon aan te dringen, zei IK tegen hem: Vriend, geef hen gelegenheid om tot zichzelf te komen en dan te spreken! Want met leugens kunnen zij ons toch onmogelijk afschepen, ook al zou.den zij dat misschien willen. Want Ik ben toch hier en Mij kan men niet beliegen en Raphaël is ook hier die kan men ook niet beliegen. Wat zouden de dertig bevreesde mensen dus aan een leugen hebben tegen ons, die ten eerste niet belogen kunnen worden en ten tweede alle macht en kracht in handen hebben?!"

[8] JULIUS zegt: "Ik zie wel dat U, o Heer, zoals altijd, ook ditmaal weer volkomen gelijk hebt en dus zal ik met alle geduld het antwoord van deze dertig afwachten. Alleen wil ik er nog aan toevoegen, dat ik, als het antwoord te lang op zich Iaat wachten, zou willen vernemen wat mij dan te doen staat!"

[9] Meteen daarop opent de jonge FARIZEEËR ietwat moediger zijn mond en zegt: "U bracht ons tot wanhoop omdat u zo hardnekkig een antwoord op uw vraag eiste. Maar wij vroegen u voordien heel vriendelijk, hoewel wat opgewonden, naar de verheven man daar, wie hij was, of hij soms zelfs niet de heiland uit Nazareth was. En wij zeiden dat als hij het was, wij daardoor in grote moeilijkheden zouden komen. Dat viel u op; u vatte gelijk achterdocht tegen ons op en u wilde meteen met het dreigendste gezicht van de wereld van ons weten wat de reden daarvan was. Dat wij toen bang werden is licht te begrijpen, omdat wij uw strengheid al ondervonden hebben.

[10] Maar nu wij in die geweldige man, die wij eigenlijk heimelijk het meest vreesden omdat steeds de gedachte in ons opkwam dat hij w.el eens de heiland uit Nazareth kon zijn, een verdediger van onze verlegenheid hebben gevonden, kunnen wij ook goed spreken; want nu zijn wij niet meer bang en kunnen vrij en openlijk ons woord doen.

[11] Dat wij voor de heiland uit Nazareth een gegronde vrees moeten hebben, vindt heel eenvoudig zijn oorzaak daarin, dat wij in feite hier staan als door de tempel uitgezonden, openlijke vervolgers, al waren Wij dat in onze harten eigenlijk nooit. Wij hebben voor de wereld ook al veel schijnmaatregelen tegen hem moeten treffen die zeker niet prettig Voor hem waren, ook al konden ze hem tot op heden zo direkt geen verdere schade toebrengen.

[12] Wij hebben echter hier nu al heel wat staaltjes gezien en gemerkt dat het een vervolger van de heiland nu niet bepaald zo best vergaat. Daarom vroegen wij u dan ook, toen wij iets gehoord hadden over de voor morgen vastgestelde genezing van de vijf roofmoordenaars, of hij soms met zelf de beroemde helland uit Nazareth was.

[13] Als hij het werkelijk zou zijn, bleef ons toch zeker niets anders over dan ons voor hem in het stof te werpen en om vergeving te smeken voor alles wat wij in opdracht van de tempel allemaal tegen hem hebben moeten doen. En zie, dat is de benarde situatie waarin wij ons bevinden als hij echt de helland uit Nazareth zou zijn! Maar omdat wij nu het edelmoedige hart van deze man hebben gezien, mag hij nu best de heiland uit Nazareth zijn, want door hem zullen wij zeker niet in moeilijkheden komen! ­Hier heeft u nu het eerlijke antwoord dat u zo dreigend van ons verlangd heeft; maar geef u ons nu ook het juiste antwoord op onze vraag!"

[14] JULIUS zegt: "Nu, weet dan, dat Hij het is aan wie de gehele natuur en alle machten van de hemel dienstbaar zijn, - Hij is de beroemde Heiland uit Nazareth! Over Hem getuigde voorheen dat meisje en de engel gehoorzaamde op Zijn wenken toen hij jullie dat proefje van zijn macht toonde. Maar nu jullie dat weten, moet je mij eens zeggen wat jullie nu willen en zullen doen!"

 

6 Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus

 

[1] De jonge FARIZEEËR zegt, tesamen met alle anderen: "God in den hoge zij geloofd dat Hij de mens deze macht heeft gegeven, die slechts tot heil van de zwakke sterveling kan dienen! Er staat in de profeten dat God het volk Israël eens een Messias zal zenden. Nu wat is er op tegen, als wij hem als zodanig zouden aannemen? Een Messias kan volgens de profetieën weliswaar niet uit Galiléa geboortig en afkomstig zijn, maar dat is ook een profetische uitspraak die men eigenlijk, geestelijk gezien toch niet volledig begrijpt! Wij hebben nooit zo goed begrepen waarom er uit Galiléa geen profeet of ander groot man op zou kunnen staan, omdat de Galileeërs er toch niets aan kunnen doen dat zij Galileeërs zijn. Maar het staat nu eenmaal geschreven! Wie het geloven wil, die gelove het; wie het echter niet geloven wil, die late het Zo, -en tot de laatsten konden wij allen wel eens behoren, zodat het ons ook helemaal niet in verwarring brengt deze Heiland uit Nazareth als een Messias in de volle zin van het woord aan te nemen.

[2] Maar het is dan in zekere zin toch iets buitengewoon wonderlijks en dat blijft een grote vraag, hoe deze mens aan zulke uitzonderlijke, goddelijk lijkende eigenschappen is gekomen! Want voor zover wij door ons onderzoek naar hem en zijn afkomst te weten zijn gekomen, moet hij de zoon van een timmerman zijn, die ongeveer tot zijn dertigste jaar steeds thuis IS gebleven en met zijn vader en mogelijke andere broers nu eens hier, dan weer daar, timmerwerk heeft verricht. Niemand heeft daarbij ooit iets buitengewoons aan hem ontdekt. Men heeft hem ook nooit zien lezen, schrijven of rekenen. Ook in zijn omgang met mensen moet hij zeer weinig spraakzaam en allerminst een spiritueel mens zijn geweest!

[3] Ja, men vertelde ons in Nazareth zelfs dat zijn vader en moeder hem heel vaak berispt hebben, omdat hij ten eerste niet gemakkelijk in de synagoge te krijgen was en ten tweede zich nooit de Schrift wilde laten voorlezen en weinig of niets om de sabbat gaf. Het meest moet hij van de natuur hebben gehouden en van het stilzwijgend aanschouwen van de dingen van deze aarde.

[4] Zo moet ook het vissen een van zijn lievelingsbezigheden geweest zijn en hij viste altijd met succes, waarom de vissers hem ook graag bij zich hadden.

[5] Kortom, alles wat wij ooit over hem te weten zijn gekomen, gaf met zekerheid aan, dat hij ten eerste nergens een school heeft bezocht en ten tweede bij iedereen bekend stond als een mens die slechts een zeer geringe graad van ontwikkeling vertoonde.

[6] Maar opeens moet hij ontwaakt zijn en zo wijs geworden, dat men met zekerheid kan zeggen dat de wereld nog nooit een wijzer mens heeft gedragen!

[7] Nu, dat en natuurlijk nog veel meer zijn wij naar waarheid over hem

te weten gekomen en wij vinden hem nu hier en stellen vast dat hij een zeer bijzondere man is. Daarom kan het ons zeker niet kwalijk worden genomen dat wij vragen: Hoe kwam hij aan zulke ongehoorde eigen­schappen, die vóór hem geen mens ooit bezat en die zeker hierna niemand meer zal bezitten?"

[8] JULIUS zegt: "Wie kent dan ook het doel en de kracht van Gods geest en de mate waarin deze zich effectief wil verbinden met de geest van een mens?! Is het niet mogelijk dat de almachtige geest van God zich met zijn gehele macht verbindt met een mensengeest en op die wijze dingen doet die een gewoon mens natuurlijk nooit kan doen, omdat hij geen God is?!

[9] Maar als God Zelf door de onnoemelijk versterkte geest van een daarvoor uitgelezen mens spreekt, handelt eli werkzaam is, moeten er voor ons zwakke stervelingen natuurlijk wel buitengewone wonderen aan de dag treden. Woord en daad zijn één, -wij kunnen noch het een noch het ander nabootsen, want wij zijn met ons lichaam en onze beperkte geest slechts mensen. Hij is echter met Zijn lichaam een mens zoals wij, maar met Zijn geest een God van de hoogste rang en Hij beheerst de gehele oneindigheid!

[10] Omdat echter -dat wil zeggen volgens onze Romeins­ theosofische begrippen -het erkende zuiver goddelijke, hoe en waar het zich ook maar uit, vereerd en aanbeden moet worden, is het ook hier duidelijk wat wij moeten doen. Wij moeten deze mens, door wie zichtbaar en tastbaar de totale, almachtige geest van God werkzaam is, heel anders behandelen dan wij onderling van elkaar gewend zijn, dat zal jullie toch zeker wel volkomen duidelijk zijn!?

[11] En daaruit kunnen jullie dan wel opmaken, waarom wij, hoogge­plaatste Romeinen, Hem uit het diepst van ons hart de hoogst mogelijke verering, liefde en achting bewijzen en Hem volkomen erkennen en roemen als de Heer van de gehele wereld. -Zeg mij eens of dat jullie niet als noodzakelijk en volkomen begrijpelijk voorkomt!"

[12] De jonge FARIZEEËR zegt: "O ja, ongetwijfeld; want in veelopzichten bevalt uw theosofie ons heel goed en zij is hier in deze omstandigheden ook volkomen op haar plaats. Maar het is natuurlijk wel zo, dat het volgens de oorspronkelijke leer van Mozes zeker niet goed en in de haak zou zijn om dat aan te nemen. Er staat namelijk heel streng en nadrukkelijk: 'Ik alleen ben de Heer en je zult geen vreemde goden naast Mij hebben!"

[13] JULIUS zegt: "Heel juist, maar men moet Mozes ook niet woordelijk, maar veeleer met het juiste begrip in zich opnemen. Dan zal men al gauw en zonder veel moeite ontdekken dat ik eigenlijk helemaal niet in tegenspraak ben met de strenge leer van Mozes, als ik nu de volgende grondregel opstel: De mens moet iedere uitspraak -vooropgesteld dat die van dezelfde goddelijke geest afkomstig is die met Mozes heeft gesproken -ook steeds als zodanig erkennen en buitengewoon vereren. Daarom bewezen de Egyptenaren, Grieken en wij Romeinen, hoewel thans in een soort blind bijgeloof wat te ver gaand, alle mensen en schepsels waarbij een bijzondere, ongewone kracht en werking werd ontdekt goddelijke verering.

[14] Wel, nu dachten wij: Voor de reine is alles rein! Als de wat bijgelovige mensheld door haar verering van het goddelijke in de vorm van allerlei maaksels maar niet slecht wordt en dan de vertoornde goden tracht te sussen met gruwelijke mensenoffers, kan men haar een zeker vroom bijgeloof niet eens als een grof geestelijk gebrek aanrekenen. Jammer genoeg wordt zij bijna altijd door de honger en door de steeds groeiende heers­ en hebzucht van de priesters daartoe verleid. Want naar mijn mening is het uiteindelijk altijd nog beter dat de mens iets gelooft waar dan toch een goede reden voor is, dan. dat hij helemaal niets gelooft en zich op die manier verlaagt tot het dier, dat ook geen geloof of bijgeloof kan hebben.

[15] Een mens, die helemaal geen geloof wil en kan aannemen, kan ook nooit enige echte, verstandelijke ontwikkeling bereiken. Want wie een huis wil bouwen, moet eerst zorgen voor het nodige bouwmateriaal. Hoe kan iemand zelfs maar een simpele vissershut bouwen zonder enig materiaal? Ook al is het ruwe materiaal aanvankelijk ongeordend, dan is die orde toch al gauw aan te brengen zodra er enig materiaal is; maar als er helemaal geen materiaal is, dan is er ook niets te ordenen.

[16] Daarom zeg ik dat bijgeloof voor de mens toch altijd nog nuttiger is dan helemaal geen geloof; want uiteindelijk is stro ook nog beter dan helemaal niets! Van stro kun je nog wat maken; maar van niets kan nooit iets anders dan niets gemaakt worden. Om deze reden dulden de Romeinen ook het vaak zeer grote bijgeloof van jullie volk, omdat wij daarin nog altijd een bepaald nut voor de mensheid zien.

[17] Maar de eigenlijke tempeldienaars zijn ons een gruwel, omdat wij heel zeker weten dat zij totaal niets geloven en daarom het volk in plaats van de waarheid, de meest zinloze zaken als goddelijk aanprijzen. Zij leggen zelfs de ondragelijkste straffen op aan die mensen die door hun natuurlijke intelligentie ondanks alle morele dwang toch met kunnen geloven dat schoonheid afzichtelijk is, de zon zwart in plaats van wit licht geeft en dat in de beek Kidron bloed stroomt! Dat vind ik buitengewoon schandelijk en slecht, maar het een of andere persoonlijke menselijke bijgeloof absoluut niet!

[18] Ja, als men in staat is en een goede gelegenheid heeft om de blinde mens op de juiste wijze voor te lichten, dan is dat zeker van onschatbare waarde, maar zolang men dat niet kan, moet men het volk zijn vrome opvatting laten houden! Want als men het volk niets beters kan geven, moet men het minstens dat, wat het heeft, laten behouden!"

 

7 De geloofsdwang van de tempel

 

[I] De FARIZEEËR zegt: "Hoge gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed en waar, dat wij niets anders kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje geest, door één uur met u te verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn hart wint, dan wanneer hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zou kunnen horen, die uit niets anders bestaan dan loze kreten.

[2] Er wordt daar wel veel gekletst en nog meer geblèrd, maar dat is net zo zinvol als dat men tegen iemand zou zeggen: 'Vriend, was mijn handen en voeten maar Iet wel goed op datje ze absoluut niet nat maakt!' -En bij onze lessen die in de tempel gegeven worden, wordt uitdrukkelijk geëist dat men ze heel aandachtig aanhoort en doet wat daarin gezegd wordt. Maar waarom het moet en welke betekenis achter de gegeven les schuilt, daarmee mag niemand zich bezighouden, -want dat zijn geheimen van God waar niemand, behalve de hogepriester slechts onder het zegel van strenge geheimhouding, iets naders over mag weten.

[3] Wat heeft de mens aan een leer waarvan hij de tekst kan aanhoren, zelfs moet aanhoren, maar waarvan hij nooit ook maar één lettergreep mag begrijpen?! Als je niets van zo'n leer hoort ben je net zo ver!

[4] Bij God, als men de godsdienstige zaken bij de mensen eens goed bekijkt, stoot men vaak op zaken die iedere struisvogel te zwaar op de maag zouden liggen! Want ook al zijn de mensen meestal in hun overige doen en laten bepaald niet zo dom en duister als een maanloze, zwaar­bewolkte herfstnacht, toch zijn zij dat beslist honderdvoudig in hun godsdiensten! Zij hechten ofwel vaak geloof aan alle soorten boerenbedrog zodat zelfs een hond daarvan zou gaan walgen -laat staan een eerlijk mens -of zij geloven helemaal niets.

[5] O Heer en gebieder, u kunt zich niet voorstellen hoe het mij vaak te moede was als ik op die manier de mensen iets als goed en waar moest voorhouden, dat naar mijn vaste overtuiging een grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pure ergernis kunnen wurgen. Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt, moet hij trekken -of het nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen in overvloed! Tijdens mijn toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van ons is nu de beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' En ik kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste en, eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als hij een verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich in gezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in ieder geval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.

[6] Daarom, hoge gebieder, zeg ik: Weg uit ons midden met alles, wat in alle ernst puur van de duivel is! Van nu af aan worden wij echt verstandige mensen en zullen in der eeuwigheid aan geen enkele menselijke domheid meer meewerken, want het is iets ontzettends om dienaar te zijn van de domheid der mensen! Van nu af aan de wapens en het gezonde verstand! Al het andere behoort tussen de horens van de oude zondebok, die men moet doden en verbranden met het vuur van rechtvaardige ergernis. ­Maar nu over iets anders!

[7] Hoge gebieder, weet u soms wat deze goede Godmens eventueel zou verlangen, als hij ons voor de korte duur van enige dagen bij zijn leerlingen op zou nemen? Want van hem zou in de kortst mogelijke tijd bijzonder veel te leren zijn! Denkt u dat wij hem dat zo zonder enig gevaar zouden kunnen vragen?"

[8] JULIUS zegt: "Ongetwijfeld, maar ik weet ook heel zeker dat Hij nergens enig stoffelijk loon aanneemt, maar altijd slechts een zuiver geestelijk! O, Hij heeft nooit ook maar enig geld bij Zich en blijft toch nooit iemand iets schuldig! Wie iets voor Hem doet, vergeldt Hij het op een andere wijze duizendvoudig. Want Zijn woord en Zijn wil zijn meer waard dan de gehele wereld. Meer behoeven jullie niet te weten en jullie kunnen nu doen wat je wilt!"

[9] De jonge FARIZEEËR zegt: "Dat verheugt ons, en u, hoge gebieder , danken wij zeer voor het licht dat u in ons hart hebt laten schijnen, want nu weet ik heel zeker wat wij allen zullen doen en in zekere zin moeten doen! Nu pas zullen wij ons allen oprecht tot hem wenden en wat hij zal zeggen, zullen wij ook doen!"

 

8 De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt

 

[1] Na die woorden staat de jonge FARIZEEËR op, komt naar Mij toe en zegt: "Heer, meester en weergaloze heiland! Wie ik en mijn 29 broeders zijn, weet u vast en zeker, en wie u bent, hebben wij ook van de grote machthebber Julius gehoord. Veel hoeft er over en weer dus met gevraagd te worden. Maar omdat wij gehoord hebben dat u af en toe ook leerlingen aanneemt, zouden ook wij -slechts voor kort, tenzij het ook langer zou mogen -uw leerlingen willen zijn!"

[2] IK zeg: "Alles goed en wel, maar besef wel: De vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar Ik heb geen rustplaats voor Mijn hoofd!

[3] Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware ast op zijn schouders nemen en Mij zo navolgen! Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen zij moeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregen aardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor altijd ontberen. Zelfs vrouwen. en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij geheel en al ware leerlingen van Gods Rijk willen worden.                                          .

[4] Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo mm als twee opperkleden of reserveschoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstaf om zich te verdedigen tegen een eventuele vijand.

[5] Zij mogen op aarde alleen maar het verborgen geheim van God.s rijk hebben. Als jullie je daarnaar kunnen voegen, mogen jullie Mijn leerlingen zijn!

[6] Ook moet ieder van Mijn leerlingen;. net als Ik, tegenover iedereen vol liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste.vijand net Zo zegenen als zijn beste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem heeft benadeeld, goed doen en bidden voor degene, die hem vervolgt.

[7] Toorn en wraak moeten verre zijn van het hart van Ieder die Mijn leerling wil zijn; over de bittere gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daarover zelfs geërgerd beginnen te morren.

[8] Hij moet alle leven van vermaak vermijden als de pest; maar daarentegen alles inzetten om door Mijn levende woord In zijn eigen hart letterlijk een nieuwe geest te vormen en om vervolgens eeuwig geheel in deze geest verder te leven in de overvloed van alle geestelijke kracht.

[9] Denk daarom over deze voorwaarden na en zeg Mij of je daarmee instemt en of je je aan dat alles geheel wilt onderwerpen!"

[10] De jonge Farizeeën beginnen zich naar aanleiding van deze Introductie van Mij behoorlijk achter de oren te krabben en geen van hen weet daar een passend antwoord op. De jonge FARIZEEËR, die voorheen steeds met Julius had gesproken maar nu nog bij Mij stond, zegt echter toch na een poosje zo half en half schertsend: "Beste, goede en onovertrefbare meester! De aan ons gestelde voorwaarden kunnen op zichzelf heel goed zijn om misschien enige van uw buitengewone, goddelijk lijkende eigen­schappen te verkrijgen. Maar, heel weinig mensen zullen zich daarvoor uitspreken en daartoe overgaan! En een algemeen belang kan die wens ook al niet hebben, want stel dat alle mensen uw voorwaarden om u te volgen zouden aanvaarden, dan zou de aarde er weldra zo uitzien als zij..er volgens Mozes op de tweede of derde scheppingsdag uitzag, namelijk verlaten, woest en ledig! Weet u, bekeerlingen zult u op deze manier weinig krijgen! Kleine aantallen, die zich willen onderwerpen aan het zogenaamde bespiegelende leven en in zekere zin op aarde reeds bereiken willen wat hen pas in het hiernamaals te wachten staat, zullen daartoe wel overgaan; maar alle mensen!? O God, wat zou er van de wereld terechtkomen?

[11] Dan is en blijft de oude leer van Mozes voor het fysieke en zedelijke leven van de mens toch wel voor alle schepsels steeds de meest uitgebreide en in ieder opzicht de meest nuttige! Bij die leer kan men voor God en wereld, net als David, een geacht mens zijn, iets wat heel nodig is voor het handhaven der orde op aarde. Maak alle mensen maar eens gelijk, dan zul je al gauw merken waar het met de mensheid in korte tijd naar toe gaat! Een gering aantal moet wel in het bezit zijn van de geheimen van het Godsrijk op aarde; maar voor alle mensen zou dat net zoveel nut hebben, als wanneer er bij een leger alleen maar veldheren van gelijke rang zouden zijn of alleen maar gewone, ruwe soldaten zonder enige kennis van het leiden van een oorlog, dus zonder een veldheer . Heus, tegen zo'n leger zouden dan ook wat redelijk goed aangevoerde groepen oude vrouwen het op kunnen nemen!

[12] Ik voor mij wil ongetwijfeld heel graag uw leerling worden, ook al zou u mij nog zwaardere voorwaarden gesteld hebben; maar of al mijn metgezellen daartoe zullen overgaan is een heel andere vraag! Want kijk, de témpel eist echt heel veel, maar U wilt meteen alles hebben ­ en daartoe, vriend, zullen er maar heel weinig bereid zijn!"

 

9 De voordelen van zelfverloochening

 

[1] IK zeg: "Dat geeft niets; Ik dwing niemand! Wie Mij volgen wil die volge; wie echter niet wil en niet kan, die blijve thuis!

[2] Maar in deze dagen wordt het rijk van God geweld aangedaan; en die het niet met geweld naar zich toe trekken, zullen het niet bezitten.

[3] Ik zeg echter naar aanleiding van Mijn aan jullie gestelde voorwaarden, die echt niet zo gemakkelijk zijn: Als je een oud en al erg versleten overkleed hebt, waarmee het schande zou zijn om nog onder de mensen te komen, en er komt een mens bij je met een nieuw, goed overkleed, die tegen je zegt: 'Vriend, trek je oude kleed uit en vernietig het omdat het niet langer meer te gebruiken is en ik geef je daarvoor een nieuw, dat nooit zal slijten omdat het uit een stof is geweven die de stormen der tijden kan doorstaan!' - zul je je dan bij zo'n aanbod ook nog als een dwaas gedragen en het oude, verteerde, tot lompen vergane kleed behouden.

[4] Verder weet jij, net zoals je metgezellen, dat dit aardse scholings­ en proefleven slechts een heel korte tijd duurt en dat daarachter meteen de eindeloze eeuwigheid begint. Weet je wel, hoe en of je na de lichamelijke dood nog een verder leven zult hebben? -Alleen Ik ben in staat om jou, net als iedereen, in ruil voor dit korte en armzalige leven, met volkomen zekerheid het eeuwige, volmaakte leven van een engel te geven.

[5] Zul je dan ook nog aarzelen om Mijn aanbod aan te nemen, terwijl Ik de enige ben die jou het eeuwige leven kan bezorgen en helemaal kan schenken? Heus, Ik vraag maar heel­ weinig -en geef daarvoor buitengewoon veel!

[6] Denk je dat de aarde woest en leeg zou worden als alle mensen, wat eenmaal ook zal gebeuren, zouden voldoen aan de eisen van Mijn leer? O kortzichtige Farizeeër!

[7] Kijk naar deze engel van Mij! Hij alleen al heeft uit Mij zoveel macht en kracht, dat hij, als Ik dat zou willen, deze hele aarde, de grote zon, de maan en al de andere voor jou zichtbare sterren in een oogwenk net zo snel zou kunnen vernietigen als de steen die hij zoëven vernietigde. En bedenk daarbij dat, als je deze grote aarde vergelijkt met de grootte van die werelden, de aarde nauwelijks de grootte zou hebben van het kleinste zandkorreltje. Als je echter gelooft dat de cultuur van de aardbodem alleen maar van de mensen afhankelijk is dan vergis je je deerlijk!

[8] Ik wil je een stuk land geven, maar het eerst vervloeken, en dan kun je daarop werken zoveel je wilt en het zal je zelfs geen doornen en distels als voedsel voor de wormen opleveren! De zaaier zaait wel het koren in de voren der aarde, maar bij het uitzaaien moeten ook Mijn engelen meewerken en zo de akker zegenen, anders zal hij eeuwig geen vruchten voor je dragen! -Begrijp je dat?

[9] Als nu de voornaamste bewerkers van de aardbodem voor het dragen van eetbare vruchten steeds Mijn engelen zijn, zouden zij als gunstige uitzondering ook wel het uitzaaien op zich kunnen nemen, zoals zij dat ook op plaatsen van deze aarde doen die nog door geen mensenvoet betreden zijn.

[10] Maar omdat de mensen onder de oude vloek lijden en zelf met alle geweld willen werken voor hun lichaam, - wel, daarom kunnen Mijn engelen ook nog steeds dezelfde oude rust in acht nemen!"

 

10 Behoeften en het kwaad daarvan

 

[1] Hebben jullie niet gelezen over het vroegere aardse paradijs, waar de eerste mens geschapen werd? Dit paradijs was een grote tuin en goed voorzien van de heerlijkste vruchten van de gehele aarde; en toch had vooraf de hand van een mens onmogelijk deze tuin kunnen bewerken! Ook hadden de eerste mensen geen huizen en geen steden; zij hadden maar zeer weinig behoeften die gemakkelijk te bevredigen waren, maar zij bleven daar gezond bij. Zij bereikten altijd een zeer hoge leeftijd en hadden daarom veel tijd om zich met de geestelijke vorming van hun ziel bezig te houden en zij stonden bijna doorlopend in zichtbare verbinding met de hemelse machten.

[2] Kaïn bouwde echter al, door influistering van de satan, voor zijn zoon Hanoch een stad met diezelfde naam; en hij heeft daardoor de basis gelegd voor alle kwaad op aarde.

[3] Ik zeg jullie: De mens heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet veel nodig; maar de trots van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht en heerszucht vragen onbeschrijflijk veel en zijn toch nooit te bevredigen!

[4] Daarop is de zorg van de mensen het meest gericht en zij hebben dan natuurlijk geen tijd meer om zich bezig te houden met datgene, waarmee zij zich eigenlijk bezig moesten houden omdat God hen slechts daarvoor op deze wereld heeft geplaatst.

[5] Vanaf Adam tot Noach voerden de mensen van de hoogten nooit oorlog, omdat zij slechts zeer geringe behoeften hadden en niemand méér wilde zijn dan zijn broeder en de ouders hun aanzien tegenover hun kinderen steeds zeer hoog hielden doordat zij steeds de wijze leiders en leraars en raadgevers van hun kinderen bleven.

[6] Maar in de laagten, waar de in hun hart en verstand blinde mensen hun leraars en leiders en raadgevers schitterend begonnen op te smukken, hun hoofden zalfden en met kronen sierden en hen vanwege het grotere aanzien ook allerlei macht en gezag verleenden, was het uit met het eenvoudige leven en de geringe behoeften!

[7] Pracht heeft een grote maag, die nooit te verzadigen is. De aarde kon op een beperkte oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de moeilijk te verzadigen pracht lievende mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden, noemden de in beslag genomen grond hun ei­gendom, zorgden meteen voor hun luister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst, twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser over de zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig te zijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de dood tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen!

[8] En zie, dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, de liefde voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed!

[9] Als Ik nu, door met Mijn geest uit de hemel te komen, jullie weer terug wil brengen in de gelukkige oertoestand van de eerste mensen en jullie de reeds lang geheel verloren wegen naar Gods rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen dat de door Mij gestelde voorwaarden om Mijn leerlingen te worden, te hard en voor allen vrijwel onuitvoerbaar zijn!

[10] Ik zeg jullie: Het juk, dat Ik op jullie schouders leg, is zacht en de last, die ik jullie wil laten dragen, is licht als een veertje vergeleken bij datgene, wat je nu dag aan dag draagt.

[11] Hoe ver richten jullie zorgen zich over de gehele wereld! Jullie hebben dag en nacht rust noch duur; en dat alleen maar vanwege de wereld en opdat je vooral maar niet beknot zult worden in je ingebeelde pracht en in je luxueuze leventje, ten koste van het vaak bloedige zweet van je zwakke broeders en zusters!

[12] Hoe moet bij al dit zorgen de ziel nog tijd vinden om ook nog iets te doen voor de opwekking van Gods geest in haar!?

[13] Ja, jullie zielen en de zielen van miljoenen weten niet eens meer, dat zij dragers van de geest van God zijn.­ Laat staan dat zij bij hun eindeloze, wereldse zorgen ook maar iets ten bate van het vrij­ en zelfstandig worden van hun geest zouden kunnen en willen doen. Daarbij wordt de arme en zwakke mensheid door jullie te veel tot bloedige en rusteloze knechtenarbeid opgejaagd terwille van jullie liefde voor pracht en luxe en kan daarom óók niets doen voor het vrij en zelfstandig worden van haar geest. En zo zijn jullie samen met jullie onderdanen dood en waarachtige kinderen van satan en willen Mijn woord niet horen dat je oprecht en waarachtig naar het leven voert. Daarentegen verdedigen jullie je éigen woord dat jullie en al jullie ondergeschikten onvermijdelijk de eeuwige dood zal brengen!"

 

11 De aanleiding tot de zondvloed

 

[1] "Men klaagt God nog steeds aan en zegt: 'Hoe kon God een alles verstikkende zondvloed over de aarde laten komen en hoe kon Hij de mensen uit Sodom en Gomorra vernietigen?' O, dat was erg eenvoudig! Want waarom zou Hij van leven voorziene, opgetuigde vleesklompen nog langer op de aardbodem rond laten darren, als hun zielen zich zo ver van de oude orde van God verwijderd hebben dat bij hen zelfs het laatste spoor van bewustzijn van hun eigenlijke ik, door pure zorgen voor het vlees, is verdwenen!?

[2] Kan de ziel van de mens zich nog sterker met het vlees verbinden dan bij mensen, waarvan de ziel niet alleen geen enkel besef meer heeft van de goddelijke geest, maar zichzelf tenslotte zo zeer verliest dat zij zelfs in volle ernst haar eigen bestaan begint te ontkennen en er niet meer van te overtuigen is dat zij bestaat!?

[3] Ja, als die toestand eenmaal intreedt bij de wereldse mensheid, is een mens ook geheel opgehouden mens te zijn. Hij is dan slechts een instinctmatig, verstandig dier en voorlopig helemaal niet in staat tot enige verdere ontwikkeling van de ziel en de geest. Daarom moet dat vlees gedood worden en vergaan, samen met de te vast met het vlees verbonden ziel, opdat misschien na vele duizenden jaren een geheel vrij van het vlees geworden ziel weer de weg van haar eigen ontwikkeling en zelfstandig ­wording kan volgen, hetzij nog op deze aarde of op een andere.

[4] Dat er nu echter al weer veel mensen zijn die door hun overgrote zorg voor de wereld en hun lichaam niets meer weten van hun eigen ziel, dat kunnen jullie voor een deel bij je zelf, voor een deel bij de Sadduceeën en voor het grootste deel bij alle mensen zien. Want niemand weet meer te vertellen wie en wat de ziel is! Men gebruikt het woord wel en zegt: 'Bij mijn ziel', en 'in mijn ziel', maar als men iemand dan daarnaar vraagt en zegt: 'Vriend, wie en wat is toch de ziel?', dan is de gevraagde ten einde raad!

[5] Maar als de ziel zichzelf eenmaal niet meer kent en tenslotte geheel vergeet wat en hoe zij is, dan houdt alles op! Voor God blijft er dan niets over dan de aardbodem opnieuw bloot te stellen aan de oude mensen verdelgings handeling, nu eens in sterkere, dan weer in minder sterke mate, afhankelijk van de stand van zaken bij de mensen of ze nog iets of helemaal niets meer van hun geest en hun ziel afweten.

[6] Deze pure wereldse­ en vleselijke mensen zien er uiterlijk weliswaar vaak heel mooi en aantrekkelijk uit, vooral het vrouwelijk geslacht, hetgeen heel begrijpelijk is door de steeds grotere eenwording van hun ziel met het vlees. Maar zulke mensen worden daardoor ook zwak en heel ontvankelijk voor alle slechte, fysieke indrukken. Hun lichamen worden gemakkelijk ziek en het geringste contact met een besmettelijke ziekte is dodelijk voor hen, terwijl mensen die een vrije ziel en daarin een vrije geest hebben, alle vergiften van de aarde over zich heen kunnen laten komen zonder ook maar de geringste schade te lijden. Want een vrije ziel en daarin een vrije geest hebben kracht en middelen in overvloed om iedere zwakke vijand krachtdadig te bestrijden, terwijl een ziel die in alle levensuitingen aan haar vervloekte lichaam zit vastgeketend, op een aan handen en voeten gebonden reus lijkt die zich zelfs niet tegen een lastige vlieg teweer kan stellen en moet dulden dat een zwakke dwerg hem heel op z'n gemak, maar des te pijnlijker, met een mes het hoofd van de romp scheidt."

 

12 Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest

 

[1] "Let op! Als je in een plaats komt met fraai gevormde en sierlijk uitgedoste mensen van beiderlei kunne, ga dan direkt verder want daar krijgt het rijk van God geen voet aan de grond omdat daar op z'n minst het halve Sodom en Gomorra te vinden is! Van zo'n plaats is het strafgericht van God ook nooit ver verwijderd, want zulke met het lichaam verstren­gelde zielen, die tijdens het, grootste deel van hun bestaan bijna alle bewustzijn hebben begraven in hun lichaam, zijn te ingrijpend gebonden. En als hun schone lichaam ook maar heel even door de slechte, ruwe en nog helemaal onbeschaafde natuurgeesten van de lucht wordt beslopen, kunnen zulke gebonden zielen zich niet verweren en bezwijken ze spoedig samen met hun lichaam, dat door de innige verstrengeling met de ziel veel vatbaarder en gevoeliger is dan het vlees van een lichaam met een vrije ziel.

[2] Pak zelf eens zo'n teergebouwd stadsmeisje stevig bij de arm of een ander lichaamsdeel en zij zal een kreet slaken van pijn. Ga echter naar buiten naar een werkende boer, die naast zijn werk ook nog oprecht zorgt voor zijn ziel en de zielen van zijn kinderen, dan kun je de handen van de boer en zijn kinderen zo stevig als je maar wilt, beetpakken en schudden en zij zullen echt niet zulke kreten van pijn slaken!

[3] Jullie denken zeker dat die ongevoeligheid ontstaat door het zware werk en de daardoor verkregen gehardheid? O nee, zeg Ik je! De grotere ongevoeligheid is alleen maar een gevolg van de door allerlei zelfver­loochening vrijer van het lichaam geworden ziel, waardoor dan ook de juiste harding van het lichaam tot stand komt.

[4] Als echter alle zorg op de teerheid van het lichaam is gericht en er zelfs speciale scholen bestaan waar het lichaam door allerlei gymnastiek zo harmonisch mogelijk en zelfs door allerlei zalven en oliën zo teer mogelijk wordt gemaakt, dan is er geen vrije en sterke ziel meer; en komt er ook maar een zweem van ziekte over zulke walgelijk zwakke lichamen, dan houdt de dood zonder moeite zijn rijkste oogstfeest.

[5] Daar wordt dan weer gejammerd en geklaagd en de ene halfgelovige mens na de andere doet zijn mond open en zegt: 'Wat kan God er toch voor genoegen in scheppen om de mensen aan één stuk door steeds maar met allerlei plagen te kastijden?!' Ofwel God bestaat helemaal niet, of God is te verheven en bekommert Zich niet meer om de aardwormen, of God wil meer offers en wierook zodat men Hem weer moet sussen met rijke offers, magische spreuken en wierook! Of God is in toorn ontstoken en wreekt zich nu op de onschuldige, zwakke mensheid; men zou daarom in zak en as boete moeten doen en minstens twaalf zon­debokken de Jordaan in moeten werpen!

[6] Maar niemand denkt eraan dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle dure tijden, honger en pest alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van alles naar Gods orde voor hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaam doen!

[7] Men predikt wel voor dode zielen over de vrees voor God, maar door zijn eigen dode ziel gelooft de prediker dat zelf allang niet meer  Hij gelooft alleen maar aan dat wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een door studie goed ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blinde de andere en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preekt voor zijn lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam. Maar wat heeft een doodzieke ziel daaraan?

[8] Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blinde mensen zich af. En Ik zeg jullie dat ik van geen mens het lichaam genees, maar als een ziel nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrij en Ik wek, voor zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterkt meteen de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van het lichaam in een oogwenk weer in de normale orde terugbrengen.

[9] Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste, lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft, kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft, kan hij ook niet geven!

[10] Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrije geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel met het vlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als de zieledokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe zou hij dan dat wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk er daarom over na!

[11] De voorwaarden om Mijn leerling te worden heb ik je nu voorgelegd en de werkelijke, eigenlijke oorzaak van de kwalen van de wereld. Doe nu wat je wilt! Ik neem jullie niet als leerling aan, noch houd ik jullie tegen om dat te worden. Als jullie echter toch Mijn leerlingen willen worden, moeten jullie ook vóór alles jullie zielen vrij en sterk maken, omdat jullie anders niets zouden hebben aan het volgen van Mijn leer!"

 

13 Noach en de ark

 

[1] Na deze toespraak is iedereen erg onder de indruk en denkt in stilte: 'Eigen schuld!' En de jonge Farizeeër weet niet wat hij Mij daarop moet antwoorden. Ook Cyrenius en Julius trekken nu wat zorgelijke gezichten en ook Ebahl en zelfs Jarah, die haar vrouwelijke schoonheid bedenkelijk begint te vinden!

[2] En CYRENIUS zegt na een poosje diep nagedacht te hebben: "Heer en Meester, ik heb zo hier en daar al wat dagen en nachten met U doorgebracht en heb U veel wonderbaarlijks zien doen en U ook heel streng horen spreken, maar ik ben nog nooit zo van mijn stuk gebracht als bij deze toespraak van U! Want volgens Uw huidige uitlating is het met ons niet veel beter gesteld dan ten tijde van Abraham met Sodom en Gomorra. En al ons zorgen, doen en laten is helemaal des duivels. Vriend, dat is een zeer harde les! Jammer genoeg is het voor geen geld ter wereld te verhelen dat U ons hier de naakte waarheid hebt voorgelegd. Maar hoe kun je het nu zover brengen dat je helemaal ermee instemt om al het wereldse de rug toe te keren, om dan vervolgens alle tijd te gaan besteden aan de beschaving van de ziel en de geest?"

[3] IK zeg: "Vriend, niets gemakkelijker dan dat! Je blijft, wat en wie je bent en geeft leiding aan wat je is toevertrouwd, maar niet vanwege jouw positie, maar voor het welzijn van de mensen!

[4] Want kijk, toen in Noach's tijd het water de aardbodem bedekte, die bewoond werd door een eigenlijk geheel verdorven mensheid, doodde de vloed alles in de verre omtrek behalve Noach en zijn kleine familie en de dieren die Noach in de ark kon opnemen, natuurlijk met uitzondering van de vissen in het water .

[5] Hoe bleef Noach echter met zijn familie in leven, hoog boven de dood brengende golven van de grote vloed? Wel, hij bevond zich in een stevig bouwsel dat de wilde vloed heel gehoorzaam op haar rug moest dragen. Die vloed kon nergens in het bouwsel binnen dringen waar zij ook voor Noach's leven gevaarlijk had kunnen worden!

[6] Deze dodelijke vloed bestaat echter. geestelijk nog steeds op deze aardbodem en Ik zeg je dat deze geestelijke en blijvende zondvloed van Noach voor het leven van de wereldmensen minstens zo gevaarlijk is als de natuurlijke van toen ten tijde van Noach.

[7] Hoe kan men zich echter beschermen tegen de verdrinkingsdood in de geestelijke zondvloed? Ik zeg je: Wat Noach lichamelijk deed, dat moet men nu geestelijk doen en dan is men voor altijd beschermd tegen de verdrinkingsdood in de grote en voortdurende, geestelijke zondvloed!

[8] Met andere woorden: Men moet volgens de orde van God ook de wereld geven wat van de wereld is, -maar vóór alles aan God wat van God is!

[9] Voor een mens is de' Ark van Noach'  de ware deemoed, naastenliefde en liefde tot God.

[10] Wie echt deemoedig en vol zuivere, onbaatzuchtige liefde is tot God de Vader en alle mensen en wie steeds actief tracht om alle mensen, indien mogelijk, te dienen in Gods orde, die drijft behouden en goed bewaard over de anders zo snel de dood brengende wateren van alle wereldse zonden en aan het eind van zijn aardse levensloopbaan, als de vloed voor hem zal zakken en weg zal ebben in de duistere diepten, zal zijn ark op de grote Ararat van het van leven overvloeiende rijk van God een goed verzorgde rust krijgen en voor hem die zij gedragen heeft zal zij een eeuwig woonhuis worden."

 

14 Hoe passen aardse schatten in ons leven

 

[1] "Kijk naar Mij! Moet Ik nu niet met de wereld omgaan? Ik eet en drink en de wereld dient Mij, zoals eens de vloed het bouwsel van Noach heeft gediend! Zij gaat wel hevig te keer onder de stevige wanden van Mijn bouwsel, -maar verzwelgen kan zij het in der eeuwigheid niet!

[2] Je kunt er niets aan doen dat er op een gegeven ogenblik een Romeins rijk is ontstaan. Het is er nu eenmaal en je kunt het niet laten verdwijnen! Het rijk heeft evenwel goede wetten, die heel goed deugen voor de instandhouding van de orde en voor de deemoediging van de mensen. Als je denkt dat je een heer bent die boven de wet verheven is en daarom een kroon kunt dragen, ben je voor jezelf op de verkeerde weg, ofschoon niet ten opzichte van de mensen die de eenmaal uitgevaardigde wet zonder meer moeten houden, met alle voor­ en nadelen daaraan verbonden. Stel je je echter ook onder de wet en zie je jezelf slechts als de officiële en noodzakelijke leider en tussenpersoon daarvan, dan neem je het juiste standpunt in. Dan timmer je voor jezelf uit het geestelijke materiaal van de wet een ark die je over al de nog zo door de storm bewogen wateren van de wereldzonden heen moet dragen!

[3] Als je daarbij ook nog in al je daden de eenvoudige grondbeginselen van Mijn leer toepast, die met jullie wetten heel goed in overeenstemming te brengen zijn, doe je, gezien je mogelijkheden, voldoende voor je ziel en je geest. En als Ik zeg dat Ik dat voldoende vind, noem Mij dan eens iemand die dat onvoldoende zou kunnen vinden!"

[4] CYRENIUS zegt: "Maar denk eens, o Heer, aan de pracht en de luxe waarin ik vanwege mijn ambt moet leven en denk eens aan wat U zoëven over de pracht en de luxe van de wereld hebt gezegd!"

[5] IK zeg: "Houd je in je hart dan van de wereldse pracht en luxe?"

[6] CYRENIUS antwoordt: "0, niet in het minst; voor mij is dat allemaal een echte kwelling!"

[7] IK zeg: "Wel, waarom brengt die voorgeschreven pracht en luxe je dan in de war? Als je er in je hart geen liefde voor voelt, kan geen pracht of praal nadelig zijn voor ziel en geest! Maar als je hart aan iets stoffelijks hangt, ook al zou dat op zichzelf nóg zo gering zijn, dan kan het net zo schadelijk voor ziel en geest zijn als de zwaarste kroon van het zuiverste goud met de kostbaarste edelstenen.

[8] Daarom komt alles slechts aan op de gesteldheid van het hart; want anders moesten belachelijk genoeg ook zon, maan en al de sterren de mensen van deze aarde als zonden aangerekend worden, omdat zij schitterend stralen en glanzen en omdat de mens toch echt plezier daaraan beleeft. Zo kan ook jij, Mijn beste Cyrenius, ware vreugde beleven aan jouw luister voor de mensen, als het maar geen ijdele en daarom domme vreugde is, want daardoor wordt de ziel bedorven en tenslotte gedood!

[9] Het werd Salomo toch ook toegestaan en zelfs bevolen, om zich met zo'n pracht te bekleden als vóór hem geen koning had gedragen en ná hem ook geen koning ooit meer zal dragen. Zolang hij daar geen domme, ijdele vreugde aan verbond, maar een juiste op wijsheid berustende, was de vreugde verheffend voor zijn ziel en zijn geest. Toen hij echter later vanwege de grote luister ijdel werd en de hoogmoed zich van hem meester maakte, verdween al zijn luister voor God en alle betere mensen en hij verviel in alle zonden van de wereld des overvloeds en zijn werken en daden werden door de betere mensen gezien als dwaasheden en voor het aangezicht van God waren het ware gruwelen.

[10] Ik zeg jou en ook alle anderen, dat het zelfs goed en nuttig voor de mens is wanneer hij, als een gerijpte naar ziel en geest, reeds op deze aarde de pracht van de hemelen nabootst en zijn hart daaraan op de juiste wijze warmt. Want het is loffelijker te bouwen dan te vernietigen. Maar alleen naar ziel en geest geheel gerijpte mensen zouden zoiets moeten doen, opdat de onrijpen zouden ontdekken wat een rijp mens allemaal tot stand kan brengen.

[11] Maar wie voor eigen eer en roem een paleis voor zichzelf bouwt en uiteindelijk zichzelf in zijn pracht op een voetstuk plaatst, begaat een grote zonde tegen zijn eigen ziel en zijn goddelijke geest en bederft zichzelf en al zijn nakomelingen, die zich dan al vanaf de geboorte veel hoger achten dan de andere mensen.

[12] Wanneer echter door de pracht van de paleizen de harten van de bewoners van de paleizen worden bedorven en daarbij vervuld worden van hoogmoed en verachting voor die mensen, die geen paleizen kunnen bewonen, dan is het weer beter om de paleizen meteen te verwoesten.

[13] Zo is het ook helemaal niet tegen de goddelijke orde om een stad te bouwen waarin de mensen in vrede en eendracht als één familie in één huis tesamen leven, werken en handelen en elkaar zo bij alles gemakkelijker kunnen ondersteunen dan wanneer zij urenver van elkaar verwijderd zouden wonen. Komt er dan echter in een stad hoogmoed, luxe, de zucht naar pracht, nijd, haat, vervolging en zelfs doodslag, en zwelgzucht, ontucht en traagheid, dan moet zo'n stad meteen weer in een puin­ en stofhoop veranderd worden, anders wordt zij een broedplaats van allerlei duivels kwaad dat na verloop van tijd de gehele aarde door en door zou verpesten, net als Hanoch van voor de zondvloed, en Babylon, en de grote stad Ninevé van na de zondvloed! Hoe groot waren deze steden eens en nu staan er in hun plaats slechts een paar armelijke hutten! Waar eens Hanoch stond, is nu een zee, net als op de plaats van het oude Sodom en Gomorra en de tien kleinere steden in de omtrek van de twee grote, die elk groter waren dan het huidige Jeruzalem dat ook niet meer zo groot is als in de tijd van David.

[14] Wat echter met die steden is gebeurd, zal ook met Jeruzalem gebeuren en er zijn er hier die de gruwel van de verwoesting mee zullen aanzien en mee zullen maken! Want, zoals gezegd, het is beter dat zulke steden er niet zijn en daarvoor in de plaats des te meer geheel levende zielen, dan dat er een stad is waarin de mensenzielen voor het tijdelijke en de eeuwigheid geheel te gronde gericht worden!

[15] Dus, beste Cyrenius, je mag alles hebben wat de aarde ook maar aan prachtigs en wonderbaarlijk schoons op haar uitgestrekte bodem draagt en je kunt je daarin, God lovend en prijzend, verlustigen. Maar verpand je hart er nooit aan; want al deze aardse pracht moet eens, zowel voor zichzelf als voor jou, vergaan als je het tijdelijke met het eeuwige zult verwisselen! Want alle materie is in de aard van de zaak niets dan alleen maar dat, wat ik je al eerder helder en duidelijk genoeg heb uiteengezet. -Zeg eens, voldoet je dit en heb je het zo begrepen zoals het voor God en de hele wereld begrepen moet worden?"

 

15 Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, nu is alles mij weer helemaal duidelijk; zo is het nu eenmaal. Zoals er voor iedere grashalm één wet is waaronder en volgens welke hij zich kan ontwikkelen, zo is er ook maar één psychisch­ morele wet die aan het wezen van de mens is aangepast, waaronder de mens uit zichzelf zijn volle ongebonden vrije zelfstandigheid kan verkrijgen. Ofwel, er is dus altijd maar één onveranderlijke, altijd gelijke weg, waarover men zijn ware en eeuwige bestemming kan bereiken. Langs iedere andere van de talloos vele vrijheidswegen waarover de mensen moreel ook goed kunnen gaan, is het grote, alleen ware en door God vastgestelde doel onmogelijk te bereiken!

[2] Daarbij zie ik ook zonneklaar, o Heer, dat de weg die U ons hebt gewezen, de enige goede en ware is. Ook besef ik dat ieder mens, hoog of laag, onverstoorbaar de juiste weg kan gaan als hij dat maar serieus wil; maar ik zie ook wel in dat geen mens ooit uit zichzelf deze weg had kunnen vinden, die zo waarachtig is en zo volkomen aan alle levensomstandigheden beantwoordt. Zoiets moet rechtstreeks door Gods geest geopenbaard worden aan de mensen die dit verstaan!

[3] Maar hoewel de weg nu heel duidelijk is omschreven, zal hij naar mijn mening toch zelden helemaal bewandeld worden, want daartoe hebben de teveel op het materiële gerichte, wereldse gewoontes op deze enige ware en goede weg een versperring aangebracht die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullen daar tegenop lopen en halverwege omkeren, vooral als ze niet al gauw een wonderbaarlijke uitwerking bij zichzelf ge waar worden voor de moeite die ze doen. Dat gebeurt namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zeker als men voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.

[4] Ik hoop door Uw bijzondere genade het heilige, grote doel wel te bereiken; maar ik ben er maar één en de grote Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoe en wanneer zullen die echter allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op deze weg geraken?!"

[5] De jonge FARIZEEËR voegt daar aan toe: "Hoogste gebieder! Dat dacht ik zoëven ook! Wij kunnen nu wel de weg van al het heil gerust en blij betreden, maar hoe moet het met de vele miljoenen die niet de gelegenheid hebben uit de bron te putten en iedere vraag met de grote meester des levens zelf te bespreken?"

[6] IK zeg: "Ook daar is voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds open staan en dat wat wij hier nu bespreken, zal over meer dan duizend jaar ook woordelijk gehoord en opgeschreven worden, alsof het voor de ogen plaats vond van degenen die bijna tweeduizend jaar na ons de aarde betreden zullen. En een ieder die in de toekomst ergens over zal twijfelen, zal uit de hemelen heel duidelijk ingelicht kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht moeten worden en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het vreugdevolle rijk der waarheid binnengaan. "

 

16 Over de verhoging en kroning van Jezus

 

[1] Maar Ik zeg jullie dat .het toch altijd moeilijk zal zijn om alleen .bij de zuivere, naakte waarheld te blijven. Het wereldse verstand, dat zich op verscheidene plaatsen buitengewoon zal ontwikkelen, zal niet inzien dat Ik Degene kan zijn, geestelijk gezien, die eens op de Sinaï aan Mozes tijdens donder en bliksem de wetten gaf en hem de vijf boeken dicteerde en die met Zijn wijsheid, macht en sterkte de gehele oneindigheid onderhoudt en regeert! Zelfs een aantal van jullie gelooft dat nu nog niet helemaal, terwijl je toch uit de eerste hand getuige bent van wat hier gebeurt en ook wat op andere plaatsen is gebeurd, dat Ik geheel één ben met de Vader in de hemel. Wat zullen de grote, wereldse geleerden er dan van zeggen als dat getuigenis hun oren uit de duizendste hand zal bereiken?!

[2] Daarom wordt het ook alleen maar aan de eenvoudigen verkondigd en niet aan de wereldse geleerden; want wat groot is voor de wereld, is voor God een gruwel!

[3] De eenvoudige, bescheiden mens wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en in de ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de geest behoort aan. Maar een wereldwijze, wiens zielontoegankelijk is geworden door de vele puur materiële bindingen en waarin in het geheel geen besef meer is van een goddelijke geest, zal niet aannemen en niet begrijpen wat jullie voor het grootste deel nu al gemakkelijk begrijpen en waarvan jullie de juiste diepgang nu vrij goed aanvoelen. Maar toch begrijpen ook jullie nu nog veel niet; maar na Mijn verhoging zullen jullie het volkomen begrijpen!"

[4] Daarop vraagt CYRENIUS meteen: "Wat voor verhoging bedoelt U dan? Wordt U soms op aarde tot koning der koningen verhoogd en gekroond?"

[5] IK zeg: "Ja, maar niet tot werelds koning en ook zonder gouden kroon! Zou Ik dan niet de macht hebben om Mij een aards koninkrijk te nemen dat zich nog ver over alle einden van deze aarde uit zou strekken? Wie zou Mij dat kunnen verhinderen?

[6] Ligt het bestaan van alle dingen en ook het leven van alle mensen niet in de hand van Mijn Vader, die in Mij is zoals Ik in Hem ben? Hoeveel maal zou je adem kunnen halen zonder de wil van Mijn geest, die de enige is die alles leven geeft en alles onderhoudt?!

[7] Wat hadden de mensen ten tijde van Noach aan al hun macht en uitgekiende krijgskunde?! Mijn geest liet de watervloed over alle koningen en hun volken komen en zij werden allen begraven!

[8] Wat had de machtige Farao aan zijn geweldig grote leger? Mijn geest liet de Israëlieten droog door de Rode zee trekken en het hen achter­volgende leger van de Farao verdrinken!

[9] Als Ik dus koning van deze aarde zou willen zijn, welke macht zou Mij dat dan kunnen verhinderen?

[10] Maar dat ligt helemaal niet op Mijn weg en op die van hen, die waarachtig Mijn volgelingen willen zijn. Op Mij wacht een geheel andere verhoging en kroning, waarover je pas dan nader zult horen als zij plaats heeft gevonden. Een paar aanwijzingen heb Ik je toch al meteen aan het begin van ons samenkomen gegeven, als je je dat herinnert zul je de rest zelf wel kunnen bedenken!"

[11] CYRENIUS zegt: "Maar Heer, ik weet nu heel zeker wie en wat U bent en wat U allemaal kunt, -maar daarom begrijp ik nog steeds niet echt de reden waarom U Zich ondanks al Uw almacht toch nog verschuilt voor de achtervolging van Herodes en de tempel!?"

[12] IK zeg: "Vriend, deze vraag had je je nu toch wel gevoeglijk kunnen besparen! Ten eerste, omdat Ik je dat in Nazareth al meer dan voldoende heb uitgelegd en ten tweede moest je nu toch eindelijk uit alles wat Ik gezegd heb, opgemaakt hebben dat Ik niet in deze wereld ben gekomen om de doden nog doder te maken dan ze toch al zijn,' maar om hen in alles opnieuw levend te maken; daarom zal Ik nu met niemand afrekenen. Want Ik ben nu hier om het gehele oordeel dat over deze aarde was uitgesproken, op Mij te nemen en alle mensen zullen door het oordeel dat Ik op Mij heb genomen, de volledige verlossing van de eeuwige dood vinden.

[13] Daarom ben Ik nu niet hier om er op los te slaan, maar alleen om alle mogelijke wonden van de met velerlei kwalen behepte mensheid te helen en niet om hen nog diepere en ergere te slaan.

[14] Denk je soms dat Ik uit beduchtheid voor Mijn achtervolgers in zekere zin op de vlucht blijf? O, als je dat zou denken dan vergis je je zeer! Kijk eens naar dat stel erge misdadigers! Heus, volgens Mozes en volgens jullie wetten hebben ze honderdvoudig de dood verdiend, maar toch Iaat Ik nu niet toe dat zij gedood worden, maar ook hen zal de genade van de hemelen ten deel vallen. Als zij zich die genade ten nutte maken, zullen ook zij deel hebben aan Mijn rijk; vervallen zij daarna echter weer in het kwade dan zullen zij het aan zichzelf te wijten hebben als de vloek en de hardheid van de wet hen zal doden! Want weet, de wet is er altijd, maar de genade komt slechts zo nu en dan de in het nauw zittenden te hulp; als de genade echter niet wordt geëerbiedigd, moet men de wet weer voor lief nemen."

 

17 De vrijheid van de menselijke ziel

 

[1] "Kijk, jij bent de verantwoordelijke persoon voor alle wetten; alle macht en alle gezag van Rome in geheel Azië en een deel van Afrika en toch bepaalt hier Mijn wil of de misdadigers veroordeeld of vrijgelaten worden en tegen Mijn wil kun je niets doen.

[2] Zo zou Ik ook alle mensen van de wereld door Mijn wil kunnen dwingen om goed te doen, maar dat zou tevens een oordeel zijn waardoor de vrije mens een machine zou worden.

[3] Toch ben jij geen machine, omdat je inziet dat hetgeen je op Mijn aanraden doet alleen maar geheel volgens de orde van God en dus juist is; en begrijp je iets nog niet, dan vraag je het en dan handel je naar eigen inzicht. Dat is dan geen dwang van buitenaf, maar van binnen uit en behoort helemaal tot de vrije levensorde.

[4] Want als Mijn wil je dwingt, ben je een gebonden slaaf, als je eigen wil je echter dwingt, ben je vrij; want je wil doet voortaan dat wat je verstand, het licht van de ogen van je ziel, slechts als waar en goed ziet! Maar met de wereld zou het anders zijn als zij gedwongen werd om Mijn wil op te volgen; zij zou vooraf niet beseffen wat alleen maar goed en waar is en haar manier van doen zou dan op dat van de dieren blijken en eigenlijk nog minder zijn dan dat. Want het dier staat op een dusdanige trap dat een dwang die in zijn aard is ingeprent, geen verdere morele schade kan veroorzaken aan zijn ziel, omdat de ziel van een dier nog lang niet toe is een vrije morele wet. Maar de ziel van de vrije mens zou door een innerlijke, mechanische dwang in haar wezen zeer grote schade lijden, omdat het onder het oordeel staande dierlijke geheel in tegenstelling tot haar vrije zedelijke natuur zou zijn.

[5] Hieruit, mijn beste Cyrenius, kun je nu hopelijk wel heel duidelijk zien waarom Ik steeds uitwijk voor degenen die Mij vervolgen en hen waar en hoe maar mogelijk uit de weg ga, niet om Mij voor hun onmachtige woede te beschermen, maar om hen, die ook Mijn blinde en dwaze kinderen zijn, voor de eeuwige ondergang te bewaren.

[6] Als Ik echter ergens mensen zie die Mij vervolgen, maar zelf toch wel een betere aard hebben en door een juist geesteslicht de waarheld en het zuiver goede kunnen herkennen, dan loop Ik niet voor hen weg maar Iaat ze tot Mij komen, waar zij dan voorlichting krijgen, hun nacht en oordeel inzien en mensen worden volgens Gods orde. Een sprekend voorbeeld daarvan gaven je zoëven de dertig jonge, maar lichamelijk sterke achtervolgers van Mijn gevreesde persoon. Ik zou ze zeker niet hierheen hebben laten brengen als Ik hun harten niet deugdelijk voor Mij had bevonden toen zij hier nog ver vandaan waren,

[7] Wel werden de natuurkrachten door Mijn wil gedwongen om hen hierheen te brengen, maar daardoor werd hun ziel niet gedwongen. Nu ze echter hier zijn krijgen ze onderricht, hun verstand wordt helderder en zij zullen dan zeker in vrijheid datgene kiezen waar hun ziel baat bij heeft.

[8] Kijk, het is nu bijna zover dat de stralen van de zon over de horizon zullen komen en nog niemand van jullie heeft er aan gedacht om te zeggen dat hij nachtrust nodig had! Hoe komt dat? Wel, omdat Ik het nu zo wens! Maar ook dat is geen dwang van de ziel, maar alleen van de materie, die nu langer dan normaal diensten aan de ziel moet verlenen. Deze dwang heb Ik, hoofdzakelijk terwille van deze dertig, jullie en Mijzelf opgelegd en niemand van jullie zal kunnen zeggen dat hij slaperig en moe is. Door ons waken hebben we echter dertig broeders op tweeërlei wijze gered: lichamelijk en geestelijk. Onze moeite en ons waken is daarom rijkelijk beloond en zal later nog meer beloond worden; een uiterlijke dwang is daarom zeker voor geen enkele ziel schadelijk. Als Ik de zielen echter met geweld in het juiste licht gezet zou hebben, zouden ze er nu als zuivere machines bijstaan en geen van hun handelingen zou méér waarde voor hen hebben dan de gebruikswaarde die een machine of een werktuig voor zichzelf heeft.

[9] Wat heeft bijvoorbeeld een hak eraan dat zij goed snijdt en een zaag, dat zij goed scheidt? Dat heeft alleen maar waarde voor de mens, die een vrij en kundig bewustzijn heeft en kan onderscheiden wat dienstig, goed en nuttig is. -Wat heeft een blinde aan licht en een lamme aan een baan om hard te lopen? Alleen diegene heeft ergens nut van, die ten eerste het nodige zelfbesef heeft en vervolgens alles weet over de behoefte, het gebruik, de toepassing en het daaruit voortvloeiende, nuttige gebruik.

[10] Zo staat het ook met het geestelijke licht. Het kan en mag vanwege de heilige wilsvrijheid van de mensen niemand heimelijk met geweld worden ingegeven, maar het licht moet vrij ergens worden neergezet waar iedereen het kan zien. Wie het wil gebruiken, kan het ongehinderd gebruiken; wie dat niet wil, kan het, zonder zijn vrije wil te schaden, laten staan, zoals dat ook het geval is met het licht van de zon dat de dag aankondigt. Wie het wil gebruiken, gebruikt het voor een of ander werk, wie tijdens al het heldere daglicht van de zon echter niet wil werken, mag dat ook en niets ter wereld zal daar schade van ondervinden. Want het licht dwingt geen met een vrije wil begiftigde zielom iets te doen.

[11] Ik heb macht genoeg om jullie inzichten te veranderen en van jullie vrije wil een aan alle kanten gebonden lastdier te maken en dat lastdier zal heel deemoedig rondlopen volgens de besturing van Mijn almachts­leidsel; maar inwendig zal het dood zijn. Als Ik jullie echter onderricht geef en het juiste licht laat zien en geef, dan hebben jullie daarbij de vrijheid en je kunt het licht aannemen of negeren. -Begrijp je dat, Mijn beste Cyrenius?"

[12] CYRENIUS zegt: " Ja, nu begrijp ik ook dat en ik geloof nu de reden te zien waarom U, o Heer, de eenvoudige staat hebt gekozen om de mensen te leren over hun ware bestemming en hoe zij die kunnen bereiken. Opdat men daarnaast echter speciaal voor deze zaken een krachtiger geloof en een helderder inzicht en overtuiging krijgt, doet U ook nog dingen die U alleen mogelijk zijn, waardoor Uw woorden nog meer gewicht en een intensiever licht krijgen. En zo geschiedt alles wat U doet voor de ware levensheiliging van de mensen volgens vaste lijnen en Uw handelen en gedrag komt mij bijna voor, als had U het al van eeuwigheid her zo voorzien. Wat dit betreft kan ik Mij ook vergissen, maar dat geloof ik eigenlijk amper."

[13] IK zeg: "Nee, nee, je vergist je helemaal niet; want een goddelijke orde moet eeuwig zijn! Als zij niet eeuwig zou zijn, was zij ook geen orde en geen waarheid; want een waarheid moet eeuwig waarheid zijn en blijven en moet daarom ook van eeuwigheid her zo voorzien zijn. -Maar nu over iets heel anders!"

 

18 Over het op schrift stellen van Jezus woorden

 

[I] "Marcus, het morgenrood begint reeds .de toppen van de bergen te kleuren, zorg jij er nu voor dat we een morgenmaaltijd krijgen, want met een nuchtere maag kunnen we niet naar de vijf misdadigers gaan! Die zullen wel erg tegen ons te keer gaan eer ze genezen worden! Zodra ze genezen worden moet er zout, brood en wijn klaar staan om hen te versterken, want zij zullen na de genezing zeer zwak zijn. Zout, brood en wijn zullen hen weldra op krachten brengen!"

[2] MARCUS zegt: "Heer, het zal direkt gehaald worden!" -Dan geeft hij meteen opdracht aan zijn vrouwen kinderen om alle handen in de keuken aan het werk te zetten om tijdig alles gereed te hebben. Onmiddellijk verdwijnen de vrouw, de twee zoons en de vier dochters naar de keuken en ontplooien een grote bedrijvigheid; ook enige van Mijn leerlingen bieden hun diensten aan en helpen vis schoonmaken, waarin ze als vissers zeer bedreven zijn.

[3] Matthéus en Johannes lezen nu nogmaals wat ze deze nacht allemaal hebben opgeschreven van Mijn woorden, waarbij ze echter tot de ver­velende conclusie komen dat zij ondanks hun vlijtig opschrijven toch nog grote stukken missen.

[4] Johannes vraagt Mij dan of Ik hun het ontbrekende wil dikteren. Maar op Mijn wenk stelt Raphaël zich beschikbaar en completeert in een oogwenk alles. En als de beiden daarna hun aantekeningen nog een keer doornemen, vinden zij geen hiaten meer en is alles helemaal in orde.

[5] Ook Simon Juda bekijkt het opgeschrevene en constateert dat er volgens hem niets verloren is gegaan van alle gesprekken en lessen die in deze nacht zo royaal als haast nog nooit eerder hebben plaatsgevonden. Ook het redden van de dertig is uitgebreid vermeld en dat doet de leerlingen veel genoegen.

[6] Cyrenius vraagt of hij een afschrift zou kunnen krijgen; hij wil degene die het voor hem overschrijft een goede beloning geven!

[7] Dan staat Judas Iskariot meteen vooraan en biedt Cyrenius zijn diensten aan.

[8] IK verbied Judas die egoïstische hebzucht en zeg tegen Cyrenius: "Daar staat Raphaël; laat hem maar wat schrijfmateriaal geven, dan zal hij dat heel snel voor je doen!"

[9] Cyrenius roept daarop zijn bedienden, laat hen vlug een behoorlijke hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen brengen en geeft die voor het bovengenoemde doel aan RAPHAËL, die de rollen maar nauwelijks aanraakt en dan tegen Cyrenius zegt, terwijl hij hem de rollen teruggeeft: "Uw wens is al vervuld; u kunt de rollen nu laten vergelijken met de geschriften van de beide leerlingen om te zien of er iets aan ontbreekt!"

[10] Cyrenius bekijkt de rollen en ziet dat ze werkelijk helemaal beschreven zijn en hij verwondert zich natuurlijk, omdat hij ondanks zijn wijsheid toch niet begrijpen kan dat het zo snel gebeurde.

[11] Ook de dertig Farizeeën en levieten bekijken nu de rollen en de eerdere woordvoerder, die Hebram heette, zegt: "Ja, wat ik nu heb gezien en gelezen is woordelijk wat hier besproken werd. Maar hoe het de engel mogelijk is in een oogwenk verscheidene rollen correct en goed leesbaar geheel te beschrijven, gaat ons helemaal niets aan en daar zou ik dan ook mijn hoofd niet over willen breken, omdat ik bij voorbaat er van overtuigd ben dat dat niets op zal leveren. Want wij stervelingen zullen de onsterfelijkheid pas dan geheel begrijpen als wij eens geheelonsterfelijk zullen zijn. En daarom zullen wij de handelingen van de geesten ook dan pas geheel begrijpen als wij eenmaal zelf geheel zuivere geesten zullen zijn; maar in ons lichaam zullen wij dat nooit kunnen.

[12] Daarom is het beter over zo'n fenomeen helemaal niet na te denken! Er zijn toch zaken en verschijnselen in de natuurwereld die geen sterveling ooit geheel zal begrijpen. En als de dwaze mens daarover zou gaan nadenken, zou hij al gauw gek worden! Voor de hemelse geesten zal het zeker zonder meer duidelijk zijn en ons kan het op den duur ook duidelijker worden dan nu. Maar zouden wij het nu meteen willen begrijpen, dan raakten wij stellig met onze gedachten in de knoop. Daarom kijk ik graag naar een wonder, maar ik heb er helemaal geen behoefte aan om er verder over na te denken. Ook al zou men er echt iets van begrijpen, dan zou men het toch niet na kunnen doen en als men dat niet kan, heeft men aan een half inzicht toch nog niets!"

[13] CYRENIUS zegt: "In een bepaald stoffelijk opzicht heb je wel gelijk, maar voor het nadoen heb ik zeker geen belangstelling. Omdat er in mij echter toch ook een onsterfelijke geest woont, zou ik juist in verband met mijn geest graag iets meer van de geestelijke zaken willen zien dan met zwaar geblinddoekte ogen. Mijn gehele wezen hunkert er naar om uit de mond van een wijze onder ons iets meer te weten te komen over dit snelle schrijven van de engel! Ik zal daarom proberen de mond van een wijze daarover iets te laten zeggen, want wat wij daarover zeggen is niets dan het dorsen van leeg stro. Wij kunnen er zeker niets verstandigs over zeggen, terwijl de mond van de wijze ons daarover meteen versteld zal doen staan."

[14] HEBRAM zegt, wat humeurig: "Dat zeker, maar dat versteld staan zal uiteindelijk waarschijnlijk wel zijn oorzaak vinden in het feit dat wij hetgeen de wijze erover zegt, net zo min zullen begrijpen als dit wonder zelf, zónder de verhelderende uitleg van een wijze! Want om de wijsheid te begrijpen, moet je zelf een soort wijze zijn. Al heb je nog zo’n gezond verstand, dan is dat op zich toch niet voldoende om de wijsheid tot in de kern te begrijpen. Je krijgt er wel enig idee van, maar niet veel meer. Het hooglied van Salomo, die een wijze was, staat zogezegd nog het dichtst bij het gezonde, menselijke verstand. Als je het leest denk je het ook te begrijpen. Ga je er naderhand goed over nadenken, dan kom je al gauw tot de vervelende overtuiging dat je eigenlijk toch niets hebt begrepen! Een voorbeeld zal je laten zien wat ik bedoel!"

 

19 Het hooglied van Salomo

 

[I] In het vierde hoofdstuk zegt Salomo: 'Kijk, mijn vriendin, je bent mooi, kijk, mooi ben je! Tussen je vlechten lijken je ogen op de ogen van een duif. Je haar doet denken aan de geitenkudden die op de berg Gilead zijn geschoren. Je tanden zijn als de geschoren wol van de kudden wanneer zij van de drinkplaats komen, zij, die allemaal tweelingen dragen en waarvan er geen onvruchtbaar is. Je lippen lijken een koord met de kleur van rozijnen en je woorden zijn liefelijk. Je wangen tussen je vlechten kleuren als de insnijding van de granaatappel. Je hals is als de toren van David, voorzien van een borstwering waaraan vele schilden hangen met allerhande wapens van helden. Je twee borsten zijn als een reeën­tweeling, die onder de rozen weiden tot de dag koel wordt en de schaduw wijkt. Ik zal naar de mirreberg gaan en naar de wierookheuvel. Je bent ongetwijfeld mooi en je bent smetteloos. Kom, mijn bruid van de Libanon, kom van de Libanon! Treed binnen, kom van de berg Amana, van de berg Senir en Hermon waar de holen der leeuwen zijn en waar de luipaarden huizen! Je hebt mijn hart gestolen, mijn zuster, lieve bruid, met een van je ogen en met een van je halssnoeren. Hoe mooi zijn je borsten, zuster van mij, lieve bruid! Je borsten zijn lieflijker dan wijn en de geur van je zalven overtreft alle bekoring. Je lippen, mijn bruid, zijn als overlopende honingzeem, onder je tong is honing en melk en de geur van je klederen is als de geur van de Libanon. Zuster, lieve bruid, je bent een gesloten tuin, een gesloten bron, een verzegelde put. Jij bent als een lusthof van granaatbomen met kostelijke vruchten, cyprus en nardus, nardus en saffraan, kalmoes en kaneel en van wierookbomen, mirre en heerlijk geurende aloës; als een fontein in een tuin, als een bron van levend water dat van de Libanon stroomt. Verhef u, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin opdat de geuren haar overstromen!'

[2] Zie, hoge Cyrenius, zo luidt vrijwel woordelijk het vierde hoofdstuk, dat nog het eenvoudigst te begrijpen schijnt te zijn, van het Hooglied van Salomo die een wijze was. En ik geef u alle schatten van de wereld als u met uw ongetwijfeld gezonde mensenverstand in staat bent om daarvan ook maar één zin te ontraadselen!

[3] Wie is die steeds genoemde zuster, de lieve bruid, die, als zij er zo uitziet als Salomo haar zo prijzenswaardig beschrijft, een schrikbeeld zou zijn voor alle mensen, waarbij vergeleken een heidense Medusa nog een Venus zou zijn! Kortom, voor het verstand van een mens is dat toch de onzin ten top; wat er echter voor betekenis achter schuilt, lost geen mensenverstand op maar alleen weer de wijsheid! Wie dus de wijsheid bezit, zal het begrijpen, wie die echter niet bezit, moet zoiets maar niet lezen en heeft hij het wel gelezen, dan moet hij er verder niet over nadenken. Want hoe meer hij erover nadenkt, des te minder zal hij ervan begrijpen. Ik heb het hele hooglied van Salomo zelfs helemaal uit het hoofd geleerd om het daardoor beter te kunnen begrijpen, -maar voor niets; pas langzaam maar zeker is het tot mij doorgedrongen dat het niet voor mij weggelegd was.

[4] Doe dus liever een beroep op het heldere verstand van onze metgezellen dan op hun grote wijsheid! Want als zij hun wijsheid gebruiken om uitleg te geven over het snelle schrijven van onze engel, zul je daar net zoveel van begrijpen als van het vierde hoofdstuk van het hooglied van Salomo. Als iemand het echter met zijn gezonde verstand uitlegt, vooropgesteld dat dat mogelijk is, wel dan zul je het in zoverre begrijpen als iets, dat zuiver geestelijk is, ook maar stoffelijk begrepen kan worden. Maar volgens mijn mening zal men ook daarmee niet zo erg veel bereiken!"

[5] CYRENIUS zegt: "Ik zie wel dat je zeker niet dom bent, want het is een hele prestatie om stoffelijk gezien zulke Salomo's onzinnigheden, woord voor woord te onthouden. Want zij bevatten zoveel onsamen­hangende onzin, als mij nog nooit eerder ter ore is gekomen! Maar desondanks begint deze pure onzin mij nu toch meer te verontrusten dan het eerdere snelschrijven van de engel. Wat wilde deze bekende Croesus van de Joden daar toch mee zeggen? Was het serieus een liefdesverklaring aan een mooi Joods meisje, dat er volgens zijn vergelijking heel vreemd moet hebben uitgezien? Of wordt daar iets heel anders mee bedoeld? Maar wat, - dat is een andere vraag! Is daar een sleutel voor? Als er één is, zal onze Heer en Meester dat zeker in de eerste plaats weten! Daarom kunnen we beter meteen naar de grote smid in plaats van naar de knecht van de smid gaan!"

[6] HEBRAM zegt: "Dat denk ik ook, doe dat dus! Ik ben daar nog nieuwsgieriger naar dan naar mijn toekomstige leven in het hiernamaals."

[7] Dan richt CYRENIUS zich tot Mij en zegt: "Heer, heeft U dat bepaalde, vierde hoofdstuk van het hooglied van Salomo gehoord? Kunt U mij ook zeggen of er iets zinvols in staat of is het wat het lijkt, namelijk totale onzin?"

[8] IK zeg: "Mijn vriend, het heeft, hoewel zeer verborgen, een diepe betekenis! Salomo schreef het op zoals het hem door de geest werd gedicteerd maar zelf begreep hij er eigenlijk ook niet veel meer van dan jij nu. Want hij had wel de gave om wijs te spreken, maar hij had niet tevens de gave om het te begrijpen. Ook voor hem was veelonbegrijpelijk, want wat hij schreef waren woorden voor deze tijd, gevat in passende beelden.

[9] De oplossing en de sleutel is Hij, die nu met je spreekt. Het woord, een woord van altijd durende, eeuwige liefde, dus de zuivere liefde van God voor jullie mensen, is de mooie bruid, de ware zuster van de mens en zijn lieve vriendin! Lees met deze sleutel het hooglied en je zult het begrijpen en de zuivere betekenis daarin vinden! Snap je, begrijp je nu iets van Salomo's wijsheid?"

[10] CYRENIUS zegt, terwijl hij Hebram aanziet: "Voel je, jonge Salo­mo kenner, waar de wind vandaan begint te komen? Dat is heel andere muziek dan die in de tempel te Jeruzalem wordt gezongen! Kortom, nu ik de sleutel heb, zal Salomo thuis woordelijk worden bestudeerd!"

[11] HEBRAM zegt: "De sleutel schijnt waar en volkomen juist te zijn, maar alles is daar toch niet mee te openen! De sterren zien wij ook en incidenteel heeft de Meester daarover in zijn gesprekken ook veel wat op sleutels leek te berde gebracht, -ook de engel deed daarover een zeer belangrijke mededeling; maar wat weten wij er nu verder van? Leg me nu eens uit wat de mooie morgenster, die vanmorgen zo fel schitterde, nu precies is! Kijk, zo min als je in staat bent met de sleutel van de engel de ochtendster voldoende te verklaren, net zo min zul je met de sleutel van de geheimzinnige meester achter de gehele wijsheid van Salomo kommen! Daar vind je ook een heleboel verschillende beelden waarvan alleen de geest zelf de juiste sleutel draagt. Maar dat de sleutel die de Meester je gaf, in algemene zin gesproken de juiste is, daaraan twijfel ik vanaf dit ogenblik niet in het minst en ik zal voor mijzelf daar het een en ander mee trachten te ontraadselen."

[12] Dan vraagt CYRENIUS Mij weer: "Heer, wat voor waarde moet ik hechten aan dat wat Hebram zegt?"

[13] IK zeg: "Wat hij zegt is goed en waarachtig, dus weet je nu wat je er van moet denken. Maar nu houden wij erover op want de och­tendmaaltijd staat gereed! Onze ledermaten hebben voedsel nodig, daarom gaan wij deze nu eerst versterken en daarna gaan wij naar de misdadigers buiten, want ze zullen nu spoedig rijp zijn voor de genezing!" -Daarna werden vissen, brood en wijn op de tafels gebracht.

 

20 Voorbereiding voor de genezing van de misdadigers

 

[1] Als de jonge Farizeeërs en levieten de tafels zo rijkelijk beladen zien met heerlijk toebereide vissen, met brood en met wijn, zegt HEBRAM: "Nou, erg behoeftig leven de leerlingen van de Meester uit Nazareth ook niet! Nu is er helemaal geen reden om ons nog langer er van af te houden in de eerste plaats Romeinse soldaten te zijn en daarbij met hart en ziel Zijn leerlingen! Hoe vaak hebben we niet in de tempel ter meerdere ere van Jehova moeten vasten en hier wordt niet gevast, hoewel het voor de Joden vandaag op de voorsabbat voorgeschreven is om streng te vasten! En toch wordt God daardoor zeker niet onteerd, want anders zou de goddelijke geest door de mond van onze Heer en Meester dat niet hebben gezegd! Kortom, wat Hij nu ook zegt of wil, wij zullen het altijd doen of wij het nu zoet of zuur vinden! Want de geest die op de sabbat zijn zon net zo op laat gaan als op een werkdag en die zijn winden geen rustdag geeft, staat zeker hoger dan de domme geest van onze tempel die eens voor de juiste heiliging van de sabbat drie voor­ en drie na­ rustdagen voorschreef. Omdat de week echter inclusief de sabbat maar zeven dagen telt, vroeg men zich af, wanneer er onder die omstandigheden dan gewerkt moest worden! De domme wetgever zag het onzinnige ervan in en deed daarna veel water in de wijn! Vrede zij met zijn as!

[2] Kortom, onze nieuwe Meester en Heer toont in alles de echte geest van God en daarom willen en zullen wij ook op leven en dood en door dik en dun zijn leerlingen zijn. Maar de tempel keren wij voor eeuwig de rug toe! Amen. Zo zij het en zo zal het gebeuren! Gevast hebben wij al vaak genoeg en we hebben daarmee niets bereikt. Tijdens onze reizen namen we een loopje met het domme, overdreven vasten, wij aten ook op de voorsabbat en de dagen van de nieuwe maan en wij hebben op die nieuwe, menselijk verstandige manier nu het hoogste bereikt wat een mens ooit kan bereiken. Laten we dus opgewekt en vol goede moed zijn! Wij hebben de beloofde Messias al en de tempel zal Hem onder de tegenwoordige omstandigheden waarschijnlijk nog heel lang niet te zien krijgen en als hij Hem te zien krijgt, zal hij Hem toch zeker niet herkennen. Wij echter hebben Hem en kennen Hem, en daarom jubelen wij en zeggen: Hosianna Hem, die wij gevonden hebben! Hem alleen zij onze achting en liefde!"

[3] JULIUS zegt: "Dat is juist, daar stem ik ook mee in en voeg daar nog aan toe: Heil en zegen aan alle mensen die van goede wil zijn!"

[4] CYRENIUS zegt: "Ja, heil aan de gehele wereld en genade van boven en de naam van onze Heiland, die Jezus heet, zij hoog geprezen! Voor deze naam moeten in de toekomst alle volkeren der aarde, alle engelen in de hemelen en alle, alle geesten onder en boven de aarde hun knieën buigen!"

[5] Daarop zeggen de engelen, Jarah, Josoë, Ebahl en alle leerlingen hardop " Amen!".

[6] Maar na dit amen zeg IK: "En nu, Mijn vrienden en broeders, eten en drinken wij, want het moment nadert waarop de vijf misdadigers genezen moeten worden!" -Toen grepen allen gretig naar de vissen, het brood en vervolgens naar de wijn.

[7] De morgenmaaltijd werd zo in korte tijd genuttigd en dat gebeurde zichtbaar met zeer grote eetlust, want de vissen waren zo smakelijk toebereid dat de heerlijke smaak meer dan normaal tot eten aanspoorde. Ook Mijn Jarah tastte gretig toe en haar Raphaël niet minder, wat verscheidene jonge levieten en Farizeeën zo zeer opviel dat zij zich onderling af gingen vragen, waarom de engel, die toch een echte geest moest zijn, de vissen en het brood en de wijn met een soort onbedwingbare trek opat en ook zijn lieflijke leerlinge flink aanzette om te eten, die zich er ook helemaal niet voor geneerde om behoorlijk met haar hemelse meester te wedijveren.

[8] Maar HEBRAM zegt tegen zijn makkers: "Hoe kunnen jullie je daar nu over verwonderen? De goede engel, die daarnet met zo'n enorm gemak die ongeveer dertig pond zware steen met zijn tere vingers beheerste, zal met de gare vis, het brood en de wijn nog veel gemakkelijker om kunnen springen! En dat zijn lieve leerlinge bij dit eetfestijn zo weinig voor hem onderdoet, komt omdat ze volop in de groei is. Want zo gezien zal het meisje nog geen vijftien lentes tellen maar is toch al zo sterk als een jonge vrouw van twintig zomers en dat komt door de goede voeding. Cyrenius' zoon, die tussen de eetlustige en de nog meer etende engel zit, heeft ook wel veel trek, maar het meisje en de engel overtreffen hem toch behoorlijk! Maar voor het meisje is het jammer dat zij zo veel eet! Ze heeft toch een heel mooi figuur en spreekt heel geestdriftig, maar door dat vele eten verliest zij veel van haar bekoorlijkheid. -Ook onze Meester eet en drinkt heel vaardig. Dat is overigens geen ongewoon beeld bij grote geesten. Allen, die ik tot nog toe heb Ieren kennen, waren eerder grote dan kleine eters en ook drinkers! Overigens wordt hier nauwelijks te veel gegeten en gedronken, behalve dan door de engel, die waarachtig reeds zoveel heeft gegeten als wij allen bij elkaar! Daarbij is het opmerkelijk, dat een reine geest de stoffelijke spijzen net zo eet als een van ons! Ik zou eigenlijk wel eens willen weten of hij daarna het genotene ook op de natuurlijke manier door de zogenoemde stoelgang verwijdert, of zou hij al het genotene totaal in zich opnemen?"

[9] De in de buurt van Hebram zittende JULIUS, aan wie deze praatjes niet .ontgaan zijn, zegt: "Wat zitten jullie nu weer voor geweldige onzin te verzinnen omdat je de aard der dingen niet kent! Kijk, Raphaël is een geest, die jullie in zijn oorspronkelijke toestand onmogelijk zouden kunnen zien en spreken. Om zich met buitengewone toestemming van de Heer onder ons mensen als een medemens te kunnen manifesteren, moet hij zijn puur geestelijke wezen omgeven met een soort licht stoffelijk omhulsel en daarvoor heeft hij als een van de machtigste aartsgeesten steeds veel lichte materie nodig, die hij meteen omvormt om voor ons zichtbaar te kunnen bestaan. Er is geen sprake van het afzonderen van de genoten spijzen in zijn eventuele ingewanden, omdat hij al het genotene al in zijn mond enkel en alleen omzet in zijn menselijke figuur. Kijk, zo werkt dat! Kraam daarom onder elkaar niet zulke onzin uit!

[10] En dat de lieflijke Jarah, een heel wijze dochter van de waard Ebahl in Genezareth, die vlak naast de engel zit, vanmorgen wat meer eet dan gewoonlijk, komt omdat de Heer haar dat zeker heel in 't geheim heeft aangeraden in verband met de genezing van de vijf voornaamste misdadigers. Deze genezing zal vast heel gedenkwaardig worden omdat Hij, die toch al doden heeft opgewekt, Zichzelf daarop heel grondig heeft voorbereid, wat Hij bij mijn weten nog nooit eerder heeft gedaan. Gisteren heeft Hij er ons ook al op gewezen dat het een moeilijke genezing zal worden, die, om te kunnen slagen, heel bekwaam en doelmatig voorbereid moet worden! Daarom eet ook Hij hoogstwaarschijnlijk vanmorgen meer dan op andere dagen. -Is het jullie nu weer duidelijk?"

[11] HEBRAM zegt: "Goddank, ja, beste hoge vriend en beschermer! Als een verschijnsel maar belicht en verlicht wordt, wordt het wonder­baarlijke ervan tenslotte iets geheel natuurlijks! Als wij ons in het vervolg soms weer over een wonderbaarlijke omstandigheid te zeer zouden verbazen, moet die verbazing op rekening van onze domheid geschreven worden! Want slechts domheid kan zich over iets verwonderen dat zij onmogelijk kan begrijpen. Ware wijsheid verwondert zich zelfs in de verste verte niet, omdat zij precies weet waar het om gaat. Maar wij met z'n dertigen zijn nog erg dom en er kon ons dus nog wel eens veel verwondering te wachten staan aan de zijde van onze grote Meester, Heiland en met recht onze beloofde Messias! -Maar nu maakt Hij aanstalten om op te staan en te gaan en dus zullen wij ons ook daartoe gaan klaarmaken!"

[12] IK zeg: " Ja, het is nu tijd om naar buiten te gaan, daarom staan wij op en gaan allemaal naar buiten naar de oever waar men de vijf voor ons heeft vastgehouden!"

[13] Op Mijn woorden staat iedereen op van de plaatsen waar men zo lang heeft gezeten en gaat vlug met Mij naar de oever.

 

21 De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars

 

[I] Als wij bij de vijf aankomen, heffen deze een afschuwelijk gehuil en gebrul aan en beginnen alles te vervloeken wat bij hen in de buurt komt.

[2] Dan laat Ik de soldaten, Julius en Cyrenius wat meer achteruitgaan en zeg tegen de groep soldaten: "Maak ze nu los, want in die toestand is er niets met hen te beginnen!"

[3] De soldaten merken echter op dat dat hier niet vertrouwd zou kunnen zijn, omdat de vijf te sterk en te woest waren. Als men ze vrij zou laten kon dat wel eens erger zijn dan wanneer men twintig tijgers tussen de mensen losliet!

[4] Maar Ik zeg nu bevelend: "Ik gebied jullie direkt te doen wat Ik jullie opdraag, door het niet te doen zou jullie wel eens heel snel een groot ongeluk kunnen overkomen!"

[5] Na Mijn bedreiging doen de soldaten dan toch, maar heel voorzichtig, wat Ik hen heb opgedragen.

[6] Wanneer de VIJF vrij zijn, werpen zij zich voor Mij op de grond en roepen: "O, almachtige zoon van David, nu U ons al zover gered heeft, red ons dan helemaal van de eeuwige ondergang! De lichamelijke dood vrezen wij niet, maar wel de eeuwige ondergang! Want in deze nacht leden we niet alleen lichamelijk verschrikkelijke pijnen, maar wij werden ook nog gekweld door visioenen van de verdoemde geesten in de hel! Wij smeken U daarom, ons voor onze misdaden honderd jaar lang op deze aarde in onze slechte lichamen te kwellen, -maar ons te bewaren voor de verschrikkelijke, eeuwige kwellingen en pijnen van de hel die te verschrikkelijk zijn om te beschrijven!"

[7] 'Deze woorden waren van de echte zielen van deze vijf tijdens de pauze waarin de duivels, die hun lichamen in bezit genomen hadden, moesten uitrustten en hen daardoor ook hun hel in haar gruwelijkste naaktheid moesten laten zien. Maar meteen daarop nemen de BOOSAARDIGEN in de lichamen van de vijf het heft weer in handen en laten als met vele stemmen de monden der vijf spreken: "Wat wil jij hier, ellendige mug­gentemmer? Wil je je soms inlaten met een gevecht tegen ons, almachtige goden? Probeer het maar, dan zul je wel voor het laatst gevochten hebben! Ga weg, ellendeling, anders verscheuren wij je tot kleine stofdeeltjes en geven je dan prijs aan alle winden!"

[8] Daarop zeg IK: "Met welk recht kwellen jullie deze vijf mensen al vele jaren? Wie gaf jullie daartoe het recht? Weet, dat jullie laatste uur nu geslagen is! De muggentemmer gebiedt jullie nu ogenblikkelijk deze vijf mensen voor altijd te verlaten en meteen in jullie allerdiepste hel te gaan!"

[9] Maar de DUIVELS brullen en roepen onder verschrikkelijk gehuil: " Als uw macht ons kan dwingen, geef ons dan liever de witte mieren in Afrika als woonplaats, want bij hen is het beter dan in onze hel!"

[10] "Nee" zeg IK, "voor jullie en jullie soort heb Ik in Mi)n. hart geen medelijden, omdat jullie dat niet hebben gehad met degenen, die je ondanks hun vurige smeken op de pijnlijkste manier om het leven hebt gebracht; maak daarom zonder genade of medelijden dat je weg komt!"

[11] Op dit krachtige bevel van Mij verlaten de kwade geesten hun lichamen en smijten de vijf op een verschrikkelijke wijze op de grond.

[12] Maar IK zeg: "Verdwijn, ellendelingen! Naar beneden, naar de hel met jullie, daar zal de vergelding jullie grijpen!"

[13] Maar de geesten treuzelen nog en smeken om genade en medelijden, met de verontschuldiging dat het in hun aard lag om slecht te zijn.

[14] IK zeg: "Maar het ligt ook in jullie aard om goed te zijn, want jullie kennen goed en kwaad; maar jullie hoogmoedige wil is slecht en ontembaar en jullie kan dus geen genade en mededogen ten deel vallen! Jullie willen zelf lijden en gepijnigd worden, daarom worden jullie uit vrije wil eeuwig gepijnigd! Want Mijn orde duurt eeuwig en is onver­anderlijk, dat weten jullie heel goed. Maar jullie weten ook, wat je moet doen om een goed gebruik te maken van de eeuwige orde. Omdat je haar echter in je nadeel verandert, draag dan ook je verlies en verdwijn dus uit Mijn ogen!"

[15] Dan klinkt er een daverende knal, rook en vuur komen uit de aarde en een in een oogwenk ontstane spleet verslindt het ellendige ongedierte. Want de uitgedreven geesten zagen er voor de aanwezigen uit als koolzwarte slangen, die nu gezamenlijk door de vurige scheur in de aard.~ werden verslonden, hetgeen de aanwezigen zo deed schrikken dat Zij begonnen te rillen.

[16] IK richtte Mij nu tot Marcus, die al met brood, wijn en zout klaar stond en zei tegen hem: "Geef de vijf nu vlug wat wijn, daarna wat brood met zout!"

[17] De zonen van Marcus tilden toen de vijf op de grond liggende mensen op en goten hen wat wijn in de openstaande mond. Daarop kwamen deze snel tot bewustzijn en wisten niet wat er met hen was gebeurd.

[18] IK zei tegen hen: "Neem nu wat brood met zout en dan nog wat wijn, dan zullen jullie weer op krachten komen en je bezinning weer helemaal terug krijgen!"

[19] Zij nemen nu brood en zout en, zoals opgedragen, na een poosje nog wat wijn en zitten dan binnen enkele ogenblikken weer rechtop, alleen zien zij er natuurlijk nog erg slecht, bleek en mager uit.

[20] Cyrenius vraagt Mij heel aarzelend wat er nu verder met de vijf gedaan moet worden, of ze vrijgelaten of in een openbaar verpleeghuis ondergebracht moeten worden.

[21] IK zeg: "Dat is van later zorg, morgen zien we wel wat er verder met hen gedaan moet worden! Als ze nu goed door ons worden verzorgd, zullen ze er ook al gauw beter uitzien. Maar nu moeten we hen hier een poosje laten rusten en Marcus laat jij nog wat olie brengen! De strakke kettingen en touwen hebben hun wonden en builen bezorgd, die moeten met olie en wijn worden ingewreven, dan genezen ze vlug!"

[22] Marcus zorgt nu meteen ook voor olie en zijn zoons wrijven hen met die zalf in, wat de vijf heel goed bekomt; want na deze behandeling beamen zij dat deze hen goed van pas kwam en daarna probeert de een na de ander te gaan staan, wat aanvankelijk nog veel inspanning kost, maar langzaam maar zeker steeds beter gaat.

[23] Wanneer de vijf geredden zich na een uurtje al wat beter voelen, beginnen ze eerst te vragen waar ze zijn en wat er met hen is gebeurd.

[24] En MARCUS, die zich nu met zijn zoons natuurlijk het dichtst bij de vijf herstelden bevindt, zegt tegen hen: " Jullie waren erg ziek en werden in die toestand gistermiddag hierheen gebracht. Hier bevindt zich juist de beroemde Heiland uit Nazareth, die alle mensen, wat voor ziekten zij ook hebben, feilloos hulp brengt en geeft en deze Heiland heeft ook jullie nu hier geholpen. Jullie zullen Hem later nog beter leren kennen."

 

22 De wanhoop van de genezen bezetenen

 

[1] EEN van de vijf zegt: "Ja, er gaat mij nu een licht op! Het lijkt wel alsof Ik een boze droom heb gehad en uit deze droom herinner ik mij nu, dat ik door een roversbende gevangen werd met nog vier anderen. Wij werden in een donker hol gebracht en daar in handen van duivels overgeleverd. Die bewerkten ons eerst van buiten, om roofmoordenaars van ons te maken, wat zij ook waren. Omdat wij ons daar erg tegen verzetten, namen de duivels bezit van onze lichamen. Toen verloren wij zo goed als geheelons eigen bewustzijn en een duivelse hunkering en aandrift maakte zich van onze harten meester en wij waren voor ons zelf zo goed als verloren. Wat wij toen in die verschrikkelijke toestand allemaal uitgevoerd en ondernomen hebben, daar weten wij niets van. Ik kan mij alleen nog herinneren dat wij pas kort geleden door Romeinse krijgslieden zijn gevangen genomen. Wat er echter daarna met ons gebeurd mag zijn, is mij in ieder geval geheel niet beken.d en ik weet beslist met hoe wij hier zijn gekomen en waarom eigenlijk! Men moet ons erg mishandeld hebben, want we zitten nog vol wonden en builen, die zover ik voel nu in ieder geval geen pijn meer doen. Ach, God, het moet ons toch wel erg slecht zijn vergaan!?"

[2] De TWEEDE zegt: "Weet je wat wij oorspronkelijk waren? Wel, wij behoorden eigenlijk bij de tempel en werden als apostelen naar de Samaritanen gezonden om deze weer tot Jeruzalem te bekeren. Wij werden echter bij de Samaritanen tot andere gedachten gebracht en gingen toen terug en wilden in Judéa mensen bekeren voor Garizim. Pas daarna werden wij op de grens door die duivels gevangen genomen, die ons vervolgens behekst hebben zodat wij niet meer wisten wat en wie wij waren en wat er met ons gebeurde. Maar hoe wij zo zonder meer hier zijn gekomen, is mij totaalonbekend! Ja, ja, wat er van ons terecht is gekomen, hebben we allemaal aan de tempel te danken! Die verstaat de kunst om de mensen zo ongelukkig mogelijk te maken, maar er is zover wij weten geen enkel geval bekend waarbij de tempel iemand gelukkig gemaakt zou hebben! Alleen de oversten en de hoge Farizeeën en de oudsten der schriftgeleerden zijn de gelukkigen in de tempel, maar alle anderen zijn armzalige knechten en hongerige handlangers van de tempel!"

[3] De DERDE zegt: "Ja, nu kan ook ik mij herinneren, hoe wij in de tempel met vasten en allerlei andere boetedoeningen zijn geplaagd! O God, al ons ongeluk hebben we toch wel aan onze ouders te danken! In de wet van Mozes staat: 'Eer vader en moeder, opdat je lang moge leven en het je goed moge gaan op aarde!' Wij hebben toch altijd onze ouders geëerd door alles wat zij van ons verlangden stipt op te volgen; op hun wens werden wij ingelijfd bij de tempel, hoewel wij helemaal niet uit de stam van Levi geboortig waren. Maar dat maakte niets uit, want met geld kun je nu eenmaal alles worden wat je maar wilt, maar dan wel voor véél geld! Maar door ons bij de tempel te voegen werden wij van dag tot dag door allerlei oefeningen en proeven ongelukkiger, tot wij als apostelen naar Samaria werden uitgezonden en daar allen door boze tovenaars zijn behekst! Wat er vanaf dat moment tot op heden met ons is gebeurd en wat wij gedaan en uitgevoerd hebben, hoe wij hier in deze onbekende streek over deze zee zijn gekomen en wie ons zo kwalijk heeft toegetakeld, daarvan is in ieder geval mij niets bekend. Slechts heel vaag kan ik mij herinneren, dat wij, toen wij geen roof­moordenaars wilden worden, door de boze tovenaars overgeleverd zijn aan een heel verdorven en duister gezelschap, dat ons zo behandelde dat wij allen al gauw onze bezinning kwijtraakten en tot op dit uur niet meer terugkregen! Maar nu is deze, goddank, weer teruggekomen! Wij weten nu weer dat wij bestaan en wie wij zijn! Maar wat moeten we nu? Moeten we weer naar de tempel terug, of moeten we iets anders gaan doen? Het liefst was ik nu dood, want deze slechte wereld heeft voor mij alles verloren wat het voor mij waard maakte om op haar bodem verder te leven! Wie kan ervoor instaan dat wij niet al gauw wéér in handen vallen van zulke duivels als de laatste keer?! Wie zal ons dan uit hun klauwen redden?"

[4] De VIERDE en de VIJFDE zeggen: "Dat zijn wij helemaal met je eens! Geef ons maar een goede, snelle dood en dan eeuwig geen leven meer! O, hoe goed is het niet-zijn vergeleken bij een zijn zoals wij dat hebben meegemaakt! Dus, alleen maar ophouden met te bestaan! Maar wel helemaal ophouden! Want onze ervaring heeft ons het bestaan voor eeuwig onverdraaglijk gemaakt! Waarom moeten wij eigenlijk bestaan? Wij hebben tijdens ons niet-zijn vóór de geboorte toch nooit om het zijn kunnen vragen! Of kan een wijze schepper er ooit plezier in scheppen om zulke ontzettend ongelukkige wezens te zien rondwandelen onder zijn ongetwijfeld zalige almacht? Maar wat kunnen wij machteloze wormen?

[5] Ieder dier is beter af dan de mens, de zich verheven wanende heer der schepping! Jullie Romeinen kunnen met jullie scherpe zwaarden wel de woede van de leeuw bestrijden en tijgers, luipaarden en hyena 's moeten vluchten voor het luide gekletter van jullie schilden en lansen maar als jullie ergens door kwade demonen worden overvallen, met wat voor wapens kunnen jullie dan deze onzichtbare vijanden te lijf gaan? Jullie kunnen daar misschien weinig over verhalen, hoewel een Delfische spreuk vaak meer kracht had dan een heelleger! Maar wij kregen te maken met zo'n geheime kracht en macht en konden ons daar niet tegen verdedigen! Wij moesten duivels worden en omdat wij dat niet wilden, ontnamen de slechte demonen ons ons gehele bewustzijn, lieten het lichaam wel voortbestaan als een machine en gebruikten deze machine toen God weet waarvoor! Dat deze beslist niet v.oor iets goeds is gebruikt, zie je wel aan het ellendige uiterlijk van onze huid! Daarom willen we alleen maar dood, maar wel de totale dood! Na het graf geen leven meer in welke vorm dan ook!"

[6] De EERSTE zegt weer: " Ja, als dat mogelijk zou zijn, zou degene die ons met zekerheid zo'n dood kon geven en zou geven, ons wel de grootste weldaad bewijzen! Want waarom zullen wij ons op deze ellendige wereld nog meer laten martelen! Om als duivels een nog groter plaag voor de mensen te zijn, willen wij in ieder geval niet! Maar wie dat nu op de een of andere manier niet wil, heeft steeds een vervloekt ellendig bestaan op deze beroerde wereld! Daar kun je niet omheen! Verberg je maar eens voor de mensen die nu voor het merendeel uit louter satans­knechten bestaan! Wat schiet je daar mee op?! De duivels vinden de verborgene al gauw en die kan zich niet tegen hen verweren. Doet hij wat zij willen dan is hij zonder meer van de duivel; volgt hij hen echter niet vrijwillig dan doen ze hem de meest verschrikkelijke gewelddadigheden aan en daarna is hij nog meer des duivels!

[7] Ga en verdwijn met zo'n vervloekte wereld en met zo'n vervloekt ellendig bestaan! Dat is zelfs voor de ergste duivels te slecht, Iaat staan voor een naïeve, onschuldige mensenziel! Een God boven alle sterren kan wel lachen, maar de arme, onmachtig geschapen mens moet lijden, huilen vloeken en vertwijfelen! Waar is dan de Heiland die ons dit ellendig.e bewustzijn, vrije mensen te zijn, teruggaf? Heus, hij hoeft daarvoor nooit op onze dank te rekenen, want hij heeft ons daarmee alleen maar aan een nieuwe ellende prijs gegeven! Voor zo'n weldaad zullen wij hem in der eeuwigheid nooit dankbaar zijn, tenminste, als wij dit vervloekte leven eeuwig moeten doormaken! Maar als hij ons met zekerheld de eeuwige, totale dood kan geven, dan zullen wij bij voorbaat zo dankbaar zijn als maar enigszins mogelijk is!       

[8] Wie zijn jullie, mooi uitgedoste Romeinen, eigenlijk? Het gaat jullie op deze wereld zeker beter dan.ons! Jullie zien er goed uit! Ja, ja, wie de satan in luister en alle mogelijke pronk goed weet te dienen, die gaat het goed op de wereld! Wie niet door. duivels gekweld wil worden, die moet zelf een duivel worden, dan heeft hij geen last van de duivels! Dienaren van God zijn, is wel het meest absurde van alles wat belachelijk is! Gods hulp moet men wensen en God uit al zijn kracht liefhebben! 0, mooie woorden en toch geen vonkje waarheid daarin! Wij waren toch dienaren Gods met lichaam en ziel en riepen net als de vogels van kindsbeen af: 'Heer God Zebaoth, help ons en alle mensen die van goede wil zijn!' En zie ons aan, hoe de lieve Heer God Zebaoth ons heeft geholpen! Ook jullie hebben macht in handen, namelijk die van de duivel en je kunt nu met ons doen wat je wilt; maar dit ene smeken wij jullie, ga toch een beetje menselijker met ons om dan de vorige duivels, die ons aan één stuk door hebben gekweld! Als ook jullie weer duivels van ons willen maken, maak dan meteen maar liever hele dan halve duivels van ons! Wij zullen dan zien of wij als hele duivels beter kunnen leven dan als gedwongen halve!"

 

23 De nasleep van de demoneninvloed

 

[I] CYRENIUS zegt: "Heer, zulke woorden heb ik nog nooit gehoord! Ze zijn slecht en jammer genoeg toch in veelopzichten waar. Wat kunnen we met deze mensen aan vangen? Waarlijk, iedereen is verbaasd; zelfs Jarah schijnt nu niet meer zo precies te weten wat ze daarmee aan moet en de engel heb ik een paar keer zien huilen! Dat vind ik toch wel heel vreemd! Zeg mij, wat ik nu met hen moet beginnen!"

[2] IK zeg: "Wel, Ik heb het je immers vooraf gezegd dat zij heel wat beroering zouden veroorzaken. Maar dat is niet zo erg, er is nog iets van de verdreven kwade demonen als een avondschemer in hun harten achtergebleven en zij moeten zich daarvan helemaal ontdoen, dan kunnen zij pas geholpen worden, maar geen moment eerder. Ook moeten wij hen hier nog enige tijd laten rusten en na een poosje zal de mooie dag hun zielen wat harmonieuzer stemmen. Je zult nog veel horen en dat zal jou noch iemand anders schaden. Want hun zielen zijn geen gewone zielen en behoren tot de betere werelden, daarom moeten wij ook veel geduld met hen hebben! Als zij meer tot zichzelf zullen komen, reken maar dat er dan nog heel wat loskomt! Maar geef hun nu meer brood en wijn; want nu worden ze pas echt hongerig en dorstig!"

[3] MARCUS geeft hun heel vriendelijk brood en wijn en zegt: "Drink, broeders, en eet dit lekkere brood naar hartelust! Want van nu af aan zal het jullie nooit meer slecht vergaan op deze aarde, hoewel het hier echt geen paradijs is!"

[4] Alle VIJF zeggen: " Jij schijnt een goede duivel te zijn; want anders zou je ons, die eigenlijk niet zo geaard zijn als jij, zeker niet zo'n uitstekende wijn en dat buitengewoon lekkere brood in zo'n hoeveelheid geven! Wij kunnen het je niet vergoeden, maar wij zijn je ook niet ondankbaar! Kijk, goede duivel, het schijnt dat wij met jou goed kunnen praten! Als er op deze aarde louter mensen woonden, dan zou het leven op deze aarde heus zo slecht niet zijn. Maar op iedere vijf mensen zijn er altijd duizend duivels en dan moet op de duur toch alles wel puur duivels worden! Dat geringe aantal mensen wordt door de duivels te veel en te sterk overheerst en het kan daardoor nooit vrij ademhalen!

[5] Kijk, alle macht komt tot op heden van de duivel der duivels en zijn huis is vergoten mensenbloed, vermengd met het bloed van arme en goede duivels, zoals jij er één bent, -en noemt men dat hier de heerschappij van God?! Jawel, ook een heerschappij van God, maar niet van zijn liefde, maar van zijn toorn! Waarom een God echter vertoornd is, weet geen schepsel! Veel dieren behoren tot de enige gelukkige schepsels van deze aarde, maar de in wezen zeldzame mens is het lastdier van alle kwaad op deze miserabele wereld! Hij kan niet hard genoeg lopen om als een gazelle voor al het kwade op de vlucht te gaan! Zijn handen zijn breekbaar als was, hij is naakt en heeft van nature nog niet eens zoveel wapens als een bij of een mier om zich tegen een vijand te weer te stellen. Als je een groep tijgers ziet, dan zijn het allemaal tijgers en zie je een groep leeuwen, dan zijn dat allemaal leeuwen, dus met dezelfde aard en deze roofdieren leven heel goed met elkaar; maar als je een groep mensen ziet, dan zijn die menselijk uitziende wezens niet allemaal mensen, maar voor het grootste deel duivels! En daarom is er steeds ruzie, onvrede en oorlog onder hen! Al het slechte zit in de duivels en in de mensen alleen de aanleg voor het goede, die erg bedorven kan worden temidden van zoveel duivels en de mens wordt dan minstens een halve duivel óf hij moet verdragen wat wij hebben verdragen! Maar er zijn verschillende duivels onder de duivels van deze schandelijke wereld, grote en kleine; maar zij zijn allemaal goed te herkennen aan het feit dat zij allemaal zonder arbeid en krachtsinspanning zo goed en gemakkelijk mogelijk willen leven. Zij willen ook overal de eersten zijn en veel respekt en aanzien genieten; zij weten zich overal aardse goederen te vergaren, kleden zich voortreffelijk en degene, die hen niet altijd heel nederig groet, achtervolgen zij tot de dood!

[6] Dus, goede duivel, je kunt zeggen wat je wilt, alleen jouw soort voert de heerschappij op de wereld en die paar mensen bevinden zich in de diepste slavernij en zijn totaal afhankelijk; en dat moeten dan volgens de schrift de eigenlijke 'Kinderen van God' zijn?! Waarlijk, als een God zó voor zijn kinderen zorgt, zoals hij bijvoorbeeld voor ons vijf mensen heeft gezorgd, en wanneer het lot van de arme Godskinderen steeds inhoudt dat zij de duivels met de grootste nederigheid moeten dienen, dan bedanken wij voor zo'n kindschap van God!"

[7] MARCUS, die de titel 'goede duivel' toch niet zo erg aanstaat, zegt: "Het is wel waar, dat de Godskinderen op deze wereld vaak veel moeten doorstaan, maar wat staat hen later aan de andere zijde van het graf te wachten? Wat een onvoorstelbare overvloed van steeds groeiende en zich steeds maar vermeerderende zaligheden! Als een Godskind daar goed over nadenkt, kan het zich tijdens dit korte leven best door een kleine vernedering op de proef laten stellen. "

[8] De SPREKER van de vijf zegt daarop: "Wie geeft je daarvoor dan de garantie? Denk je soms dat de Schrift dat doet? Loop heen met die garantie! Kijk en zeg eens wie het zijn die de mensen die mooie Schrift verkondigen en zich als dienaren Gods het hoogst laten eren! Kijk, dat zijn nu juist de ergste duivels!

[9] Laat God zelf maar eens in mensengedaante naar beneden komen en hun al hun onuitsprekelijke schandelijkheden voorhouden en hen oproepen om boete te doen. Waarlijk, als hij zich niet met zijn gehele almacht tegenover hen stelt, vergaat het hem nog veel slechter dan het in Sodom de twee engelen verging, die Lot het dringende verzoek brachten om zich met zijn familie ver van deze plaatsen te verwijderen omdat deze geoordeeld zouden worden!

[10] Maar als de uitdelers van de beloften van God maar al te duidelijk en onloochenbaar de ergste duivels zijn, zeg ons dan eens, goede, oude, wat blinde duivel, wat een mens of respectievelijk een verondersteld Godskind van zulke beloften uiteindelijk kan verwachten! Ik zeg je aan de hand van onze veelzijdige ervaringen, die wij treurig genoeg hebben moeten opdoen: niets, helemaal niets!

[11] Of er is geen God en alles wat bestaat is het werk van de ruwe, blinde natuurkrachten die door de eeuwen heen al het bestaande hebben doen ontstaan, óf er is een allerhoogst, goddelijk wezen, dat wel de grote aarde, de zon, de maan en de sterren bestuurt, maar op zichzelf te groot en te verheven is om zich met ons, vergankelijke schimmelluizen van deze aarde, te bemoeien. De gehele Schrift is dus alleen maar van mensen afkomstig en er staat eigenlijk ook meer kwaads in dan goeds. En wat er nog aan goeds in staat, daar let geen duivel en geen mens op; alleen het kwade daaruit wordt door de duivels op de brede rug van de mens gelegd!

[12] 'Gij zult niet doden!' moet God tegen Mozes hebben gezegd, maar aan David gaf diezelfde God opdracht om tegen de Filistijnen en Ammonieten op te trekken en ze met hun hele hebben en houden, vrouwen en kinderen, te vernietigen! Een mooi leven is dat en een logica zonder weerga! Had een almachtige God dan geen middelen genoeg om de volkeren die hij haat, van de aardbodem te verdelgen? Waarom moest dan tegen het aan Mozes voor alle mensen gegeven gebod in, een mens met vele duizenden krijgsknechten opgeroepen worden er op uit te trekken en niet slechts één, maar vele honderdduizenden alleen maar dáárom te doden, omdat zij volgens het woord van een ziener, aanstoot gaven tegenover God. Wat de bedoeling is van zulke zieners en van zulke koningen, die God aanstelde om hele volkeren gewoonweg van de aarde te verdelgen, zal hij wel het beste weten en dat zullen waarschijnlijk de zieners en de koningen heimelijk óók wel!

[13] Ik ben evenwel van mening dat een God van liefde nooit mensen, die hij tot liefde opgevoed wil hebben, als kwaadaardige honden op moet hitsen tegen andere mensen, terwijl hij toch zelf middelen genoeg ter beschikking heeft om de hem lastige en afvallige duivels in mensengedaante op de vlucht te jagen! Dat is toch wel een heel merkwaardige God! Aan de ene kant gebiedt hij liefde, geduld en deemoed, aan de andere kant echter haat, vervolging, oorlog en vernietiging! Waarlijk, wie zo'n han­delwijze begrijpt, moet meer verstand hebben dan een gewoon mens!"

 

24 De helderziendheid van de genezen bezetenen

 

[I] Dan zegt MARCUS weer, die zijn geduld wat begint te verliezen: "Ik weet waarachtig niet wat ik met jullie aan moet. Ik kan er wel niet zoveel tegen inbrengen, maar helemaal gelijk geven kan ik jullie ook niet. Jullie klachten zijn wel niet helemaal ongegrond, maar jullie schijnen het geheel toch in jullie ongelukkige opwinding zwarter te zien dan het in werkelijkheid is. Als je zelfs mij echter voor een duivel aanziet, zeg me dan eens of dit hele gezelschap soms uit enkel duivels bestaat!"

[2] De spreker van de VIJF zegt: "O zeker niet! Kijk maar naar die man (op Mij wijzend) naast je, dat is een volmaakt mens, een echte Godszoon! Het zal echter niet zo lang duren of de duivels zullen hem vernietigen! Verder naar achteren staan nog twee jongemannen en een meisje, die komen ook van boven maar zullen nog danig vervolgd worden als zij geen duivels willen worden. Dan zie ik nog een paar arme mensen, dat schijnen vissers te zijn; alle anderen, inclusief jij en je hele huis zijn echter redelijk goede duivels, op weg om mens te worden, wat echter nog behoorlijk veel moeite en zorgen zal opleveren! Weet je nu, waar je aan toe bent?"

[3] MARCUS zegt: "Maar zeg jij me nu eens, nu je toch al aan het woord bent, hoe je dat allemaal zo precies kunt weten, want ik zie om mij heen slechts mensen die minder, meer of zeer volmaakt zijn, maar duivels zie ik er niet bij. Waarop baseer jij dan je bewering, die ergens toch waarheid schijnt te bevatten?"

[4] De SPREKER van de vijf zegt: "Op dat wat ik zie. De lichamen lijken wel op elkaar, maar de zielen verschillen enorm! Het verschil zit in de kleur en de vorm. De zielen van degenen die ik je heb aangeduld zijn wit als pasgevallen sneeuw op. de hoge bergen en..zij hebben een wonderbaarlijk lieflijke gedaante, die er nog veel menselijker uitziet dan hun uiterlijke, lichamelijke vorm. Maar jullie zielen hebben een nog donkerder kleur dan jullie lichaam en zien er lang met zo menselijk uit als jullie lichaam, want aan jullie zielen zijn nog duidelijke sporen van een dierlijke vorm zichtbaar!

[5] Maar ik ontdek in jullie dierenzielen nog een kleine.lichte gedaante, die helemaal op een mens lijkt. Misschien zal zij, als zij in jullie groeit, jullie dierenziel in een menselijke vorm als een huid om zich heen trekken! Dat kan ik je echter niet verder beschrijven en bij de volmaakte mensen kun je je daarover in laten lichten.”

[6] MARCUS zegt verder: "Maar zeg mij nog hoe het komt dat jij dat allemaal zo kunt zien en ik niet!"

[7] De ONDERVRAAGDE zegt: "Tijdens mijn grote lijden, waarbij het lichaam vaak horen en zien verging, openden zich de ogen van mijn ziel en daarmee kan ik nu ook de zielen van andere mensen zien en heel duidelijk het grote verschil zien tussen mensen en mensen, tussen Gods­kinderen en wereldse kinderen, of, wat hetzelfde is, tussen engelen en duivels!

[8] Maar ook wereldse duivels kunnen engelen worden, - maar dat kost ze veel moeite en zelfverloochening; evenzo kunnen engelen duivels worden. Dat kost echter nog meer moeite en is haast onmogelijk, omdat in de engelenzielen een te sterke zelfstandigheidkracht aanwezig is. De hel heeft bij ons vijven geprobeerd om ons in te lijven. Tot op heden zijn al haar vreselijke pogingen op ons stukgelopen; maar hoe het ons verder nog zal vergaan, weten niet wij, maar alleen een God die ons schiep en liet bestaan, maar die zich nu verder weinig of helemaal met meer om ons bekommert. Daarom zijn wij reeds gezamenlijk op de gedachte gekomen, dat er ofwel helemaal geen God is, of dat de te verheven God zich niet om ons kan en wil bekommeren!"

 

25 Mathaël's opvatting over de natuur

 

[1] Enerzijds heerst er op aarde wel een bepaalde orde en harmonie, waardoor men al gauw tot de overtuiging kan komen dat er een zeer wijs God moet zijn, die alles eens zo heeft geschapen als nu nog steeds te zien en te begrijpen is. Anderzijds ziet men echter weer een vaak grenzeloze wanorde en een hoegenaamd niet te overziene willekeur bij alles, zodat men dan bij zichzelf moet zeggen: Ja, dat kan toch niet van onze lieve Heer afkomstig zijn!

[2] Neem nu de wisselvalligheid van het weer! In welk opzicht kun je daar een bepaalde orde of gelijkmatigheid in ontdekken? Kijk eens naar de verschillende soorten bomen zoals ze onderling dooreen staan in een bos, of evenzo het gras op het veld; kijk eens verder en zie de grote verschillen in grootte van de bergen, meren, stromen, rivieren, beken en bronnen! Daar is toch absoluut geen gelijkmatigheid en geen orde in te ontdekken, tenminste niet naar onze begrippen. De zee creëert haar ongelijke oevers geheel afhankelijk van de toevallige, meer of minder krachtige golfslag en dat doen ook de meren, de stromen, rivieren, beken en bronnen. Alleen de mens kan ze hier en daar binnen de perken houden, maar de zeer wijze God doet daar nooit iets aan.

[3] Het is ook alleen de mens die enigszins geordende tuinen aanlegt en wijngaarden en akkers bebouwt. En alleen hij kent de edele vruchten, zondert ze van de onedele af, verzorgt ze en benut ze zo veel mogelijk. Maar waar bevindt zich op aarde een op enigerlei wijze geordende tuin die God zelf heeft aangelegd en waar een door Hem aan banden gelegde stroom? De aardlagen liggen ook dusdanig chaotisch door elkaar dat men daarin nooit iets anders dan de blinde macht van het dierbare toeval kan ontdekken. Er is dus bitter weinig van de een of andere heersende, goddelijke wijsheid te vinden en men kan doen wat men wil en ook denken wat men ooit maar kan en wil en toch komt daarbij nooit iets naar voren dat ons eventueel zou zeggen: 'Kijk, daar zie je toch weer duidelijk een goddelijke orde!'

[4] Ja, ieder ding op zichzelf vertoont wel degelijk heel belangrijke sporen van een oergoddelijke macht en een zeer ordelijke wijsheid, maar kijkt men dan naar de door het toeval bepaalde wanorde van de geschapen dingen, dan krijg ik de indruk: Ofwel God heeft genoeg gekregen van het ordenen en bekommert zich weinig of niet meer om de eenmaal geschapen dingen, zoals dat bij sommige zaken opvallend duidelijk het geval schijnt te zijn, óf hij bestaat helemaal niet. In dat laatste geval vormden de na eeuwigheden in de eindeloze ruimte uit zichzelf ontstane toevallige zaken zich op den duur -volgens de door hun toevallig bestaan ontstane natuurwet -tot dingen met enig gewicht, werden langzaam maar zeker groter en werden in de loop der tijden werelden, zonnen en manen. De werelden ontwikkelden zelf al naar gelang van hun grootte en gewicht onvermijdelijk weer nieuwe wetten, die dan vanzelf weer de basis vormden voor nieuwe vormen.

[5] Hoe veelsoortiger de dingen op een zich allengs steeds meer ontwik­kelend hemellichaam werden, des te uiteenlopender, hoewel kleiner, moesten de daarop volgende dingen zijn. Tenslotte veroorzaakten de zeer grote aantallen dingen op de werelden en de ontzettende uitbreiding van de werelden zelf, wetten en activiteiten, waaruit de eerste sporen van een bewust leven begonnen te ontstaan. Toen er echter eenmaal één levensvonk was ontstaan volgens de hiervoor beschreven, onvermijdelijke loop der dingen, moest daar een tweede op volgen en op den duur miljarden, die met elkaar opnieuw nieuwe wetten deden ontstaan die de aanleiding werden voor de ontwikkeling van een meer volkomen leven. En zo zal het leven zich door de in zichzelf gevonden levenswetten tot een zeer hoge levens­ potentie hebben ontwikkeld, zodat nu pas de meest intelligente levens­kracht die zichzelf en haar hele omgeving goed kent, met terugwerkende kracht' de voorafgegane stomme natuur gaat ordenen en aan zichzelf gaat onderwerpen!

[6] Als echter alles langs deze natuurlijke weg is ontstaan, dan zijn er dus alleen maar levenspotenties in alle soorten levensgradaties, van de kleinste bladluis tot aan dat volmaakte leven dat de meer volmaakte mens het goddelijke noemt. Op deze wijze heeft zich waarschijnlijk sinds ondenkbaar lange tijden een goede, maar daartegenover ook een slechte godheid ontwikkeld. Als de beide godheden zich ooit ontwikkeld hebben, moeten zij als tegengestelde krachten ook zólang ongenaakbaar tegenover elkaar staan, tot zeer waarschijnlijk de, volgens onze morele begrippen, kwade kracht door de sterkere, goede kracht als een binnen haar orde vallende tegenstelling in zich wordt opgenomen. Uit dit samengaan zal dan na ondenkbaar lange wereldtijden alles wat nu nog stom, zonder bewustzijn en dood is, overgaan in een volkomen leven met een vrije wil en een vrij inzicht!

[7] Dat in deze tijd alles zich nog in zo'n wanordelijke toestand bevindt als ware het een onoverzichtelijke strijd, schijnt door het volgende te komen: De nu goede en hoogste levenspotentie, die wij God noemen, is met de slechte levenskracht, die wij satan noemen, nog lang niet in de gewenste orde, maar nog in een voortdurende onderdrukkingsstrijd, waaruit de hoogste levenspotentie tenslotte als overwinnaar tevoorschijn moet komen. Want de naar onze begrippen kwade kracht zou niet voortdurend tegen de goede strijden, als zij geen reden had om deze aan haar kant te willen krijgen.

[8] Satan moet derhalve toch een latent genoegen scheppen in het goede en wil daarom de gehele goede levenskracht aan zich ondergeschikt maken. Maar juist door dit voortdurend pogen neemt hij steeds meer van het goede in zich op en maakt daardoor, zonder het te willen, zijn slechtheid steeds minder slecht. Daardoor komt er in zijn levenswezen steeds meer orde, meer kennis en zuiver inzicht en hij zal er op 't laatst niet meer omheen kunnen zichzelf geheel over te geven, omdat hij door zijn aard en door zijn neiging onmogelijk kan verhinderen dat hij voor een deel voortdurend overwonnen wordt.

[9] Ook nadat hij zich volledig gewonnen heeft gegeven zal hij weliswaar nog steeds een tegenstelling tot het goede blijven vormen, maar nu binnen de orde zoals het zout ook een tegenstelling van de zuivere, zoete olie is. Maar als de olijfboom niet in de juiste mate zout in de wortels, in de stam, in de takken, twijgen en bladeren had, dan zou zijn vrucht nooit een zoete olie geven!

[10] Ik verlies me zelf nu wel in uiteenzettingen die door jou beslist niet op die wijze begrepen worden waarop ze verdienen begrepen te worden. Maar dat is niet zo belangrijk, want het zij verre van mij je dit als een waarheidsleer voor te schotelen, maar enkel en alleen als een hypothese, waartoe een ziel door veel en onverdraaglijk lijden gebracht wordt als zij daarbij, ondanks alle smeken tot God, helemaal geen leniging in de nood ontvangt.

[11] De helderheid van de ziel, of de eigenlijke primitieve, intelligente levenskracht, neemt door zwaar lijden en pijn van haar lichaam aan­merkelijk toe. Zij ziet en hoort alles wat voor de ogen en oren van de natuurmensen vaak nog erg ver weg is en je behoeft je er helemaal niet over te verbazen dat ik je daarnet vertelde over meer hemellichamen

want mijn ziel heeft ze beter en duidelijker gezien dan jij ooit deze aard~ gezien hebt en ook ooit in dit leven van jou zult zien. Daarom kan ik terecht melding maken van alles wat mijn ziel heeft gezien in de eindeloze ruimte! Maar nu houd ik erover op en zeg jij ons wat we nu moeten doen! Want hier kunnen wij toch onmogelijk blijven!"

[12] MARCUS zegt: "Wacht nog even tot de Heiland, die jullie hier voor onze ogen van jullie verschrikkelijke lijden heeft genezen, het zal zeggen!"

 

26 Toespraak over de strijd in de natuur

 

[1] De SPREKER zegt: "Wie van de vele ons omringende toeschouwers is het dan, zodat wij Hem onze dank kunnen betuigen? Want iets anders kunnen wij Hem, in de toestand waarin wij ons nu bevinden toch niet aanbieden!" ,

[2] MARCUS zegt: "Hij heeft ons in jullie belang verboden om Hem voortijdig aan jullie bekend te maken, daarom zeggen wij het nu ook nog; met, maar vandaag zal het goede moment nog wel aanbreken waarop jullie met een blij hart Hem, en door Hem veel van jullie dwalingen, zullen leren kennen!"

[3) De SPREKER zegt: "Vriend, met dat blije hart zal het op deze aarde wijselijk nog wel eeuwig duren! Want zielen, zoals die van ons kunnen doordat het doorstane leed te groot was, op deze domme wereld wel nooit meer blij worden! Misschien eens in een andere meer volmaakte levensgraad, maar in deze vrijwel gebroken lichamen nooit!"

[4] Dan zegt de vlakbij staande CYRENIUS: "Kijk, ik ben de Romeinse opperstadhouder van geheel Azië en een deel van Afrika, evenals van Griekenland! Ik heb jullie nu leren kennen en ik heb vastgesteld dat jullie geen gewone mensen zijn. Ik neem jullie onder mijn hoede en het zal jullie nooit aan iets ontbreken en er zal ook wel een voor jullie geestkracht passende bezigheid gevonden worden.

[5] Maar je moet in 't vervolg wat redelijker zijn, zodat je ons Romeinen met zo zonder meer voor duivels aanziet, zij het dan van de wat betere soort en meteen goede duivels noemt zoals je mijn oude, rechtschapen Marcus deed! Wij zijn toch net zo goed mensen als jullie. Dat jullie, weliswaar om ons nog onbekende redenen van het goddelijk raadsbesluit grote beproevingen hebben moeten doorstaan en daardoor ook ongehoorde pijnen hebben geleden, waardoor jullie zielen echter, naar het mij toeschijnt, zeer zijn gelouterd, dat kunnen wij, die door jullie voor duivels worden aangezien, niet helpen. Maar je genezing hebben jullie nu aan ons te danken en in het bijzonder aan één van ons, die een zogezegd almachtige Heiland is en je ziet dus wel dat wij ons absoluut niet duivels tegenovér jullie hebben gedragen!?  

[6] Zoals gezegd, moeten jullie daarom wat redelijker zijn in jullie uiteraard heus niet geheel onjuiste opvatting. Dan is het wel zeker dat je binnenkort heel blij zult worden."

[7] De SPREKER zegt, terwijl hij nu, reeds behoorlijk gesterkt, opstaat: "Vriend, kijk eens naar de bodem van deze aarde; je ziet slechte goede en hartverheffende dingen. De kruiden en het gras verkwikken je ogen en de zachte golving van de zee stemt je blij, want je ziet niet hoe onder al deze mooie dingen talloze, zich ontwikkelende duiveltjes hun kwade, dood en verderf brengende koppen opsteken en laten opduiken!

[8] Je ziet wel de mooie golving van de zee, maar de.dood brengende monsters onder de lieflijk spelende golfjes zie je niet! Jij ziet overal een verheven leven aan het werk, wij zien niets dan de dood en een onop­houdelijke achtervolging van al het goede en betere leven. Jij ziet alleen maar vriendschap en ten opzichte van het geringe aantal vijanden dat je ziet, heb je ook macht genoeg om te denken dat zij voor jou geheel onschadelijk zijn; wij zien daarentegen niets anders dan vrijwel zuivere, voor het grootste deelonoverwinnelijke vijanden!

[9] O vriend, met zo'n onfeilbaar gezichtsvermogen is het echt wel moeilijk ooit vrolijk te zijn! Ontneem ons dit treurige vermogen of geef ons een juiste verklaring van al datgene wat we zien en dan zullen wij even vrolijk en opgewekt worden als jij!

[10] Na onvoorstelbaar lange wereldtijden kan er voor een ziel die alle levensgraden heeft doorworsteld misschien wel eens een beter lot zijn, maar wie kan ons daarover zekerheid geven? Welke ongehoorde gevechten en stormen zal de arme ziel echter nog moeten doorstaan voor het zover is?! Zal zij daar wel als overwinnaar uit te voorschijn komen of zal zij voor eeuwig ten onder gaan? Welke zekerheid heb jij voor a.l..die dingen?

[11] Kijk, wij zien zeker dingen en omstandigheden waar jij. nog nooit enig besef van hebt gehad, maar van een bepaalde zekerheld over de eenmaal komende, zalige toestand na de dood van het lichaam zien wij nergens iets, -maar wel een voortdurend waken, zorgen en strijden! Wij zeggen het je zoals wij het zien.

[12] leder leven is steeds een strijd met de dood, net zoals iedere beweging een voortdurende strijd is met de rust die steeds probeert te storen. De rust zelf echter strijdt steeds met de beweging omdat in haar de doorlopende drang naar beweging steeds strijdvaardig klaar staat.

[13] Wie zal er tenslotte winnen? De rust, die steeds de beweging zoekt of de beweging, die op gelijke wijze steeds de rust zoekt?

[14] Sinds jouw oereerste levenskiem heb je tot nu toe steeds maar gestreden en verder zul je eeuwig steeds opnieuw weer strijden; en zolang je zult strijden, zul je ook een leven hebben, maar geen ander dan alleen maar één dat voortdurend strijdt, dat slechts zeer spaarzame momenten van zaligheid zal kenen! Maar wanneer zal uit deze eeuwige strijd eindelijk de volle overwinning te voorschijn komen in de vorm van een echte zaligheid, waarin geen strijd meer wordt gevoerd?

[15] Het is daarom makkelijk gezegd om opgewekt van gemoed en blij van hart te zijn, maar het gemoed van de ziel vraagt daarbij net als jullie Romeinen: Cur, quomodo, quando et quibus auxiliis? (Waarom, hoe wanneer en waardoor krijgen wij hulp?) Heb je ons nu enigszins begrepen?':

 

27 Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius

 

[1] CYRENIUS is erg verwonderd en terwijl hij de spreker de hand drukt, zegt hij tegen Mij: "Heer, die heeft een heel eigenaardige levensbeschou­wing! Eigenlijk kan men hem niets tegenwerpen, helaas is het in alle opzichten werkelijk de naakte waarheid! Maar wat zegt U ervan?"

[2] IK zeg: "Waarom ben je daar nu zo verbaasd over? Ik heb jullie toch van tevoren gezegd, dat deze vijf het jullie allen heel moeilijk zullen maken! O luister toch naar hen, daardoor zullen jullie Mij stellig heel wat gemakkelijker en beter begrijpen!"

[3] CYRENIUS zegt dan tegen de spreker van de vijf, die Mathaël heette: "Maar zou je ook in gelijke trant kunnen beredeneren dat het waar­schijnlijker is dat God er toch eerder was dan jouw hemellichamen, die ik mij nog niet zo goed kan voorstellen? Want mij is in ieder geval geen volk op aarde bekend, dat niet veronderstelt dat er vóór het bestaan van alle dingen een verstandig en machtig God was, die het vereert en aanbidt en jij bewees nu juist het tegendeel. Wel, dat vervult mijn hart met grote angst, lever jij daarom nu ook het bewijs voor het tegendeel, ik, de opperstadhouder, smeek je dat zelfs!"

[4] MATHAËL zegt: "Zwakke, aardse zuigeling, ik heb medelijden met je! Je hebt, zoals ik nu in mijn ziel zie, toch al zóveel wijze woorden vol kracht, vol leven en vol waarheid gehoord en je hebt met je ogen gezien waartoe Gods woord in staat is en kunt in je hart nog steeds de diepten van veel gedachten niet peilen!

[5] Ja, ja, vriend, kijk, je houdt nog teveel van je leven en bevindt je er midden in. Maar vanuit dat standpunt is het leven juist het slechtst te herkennen.

[6] Vriend, men moet het leven, d.w.z dit aardse leven, volslagen verloren hebben, dan weet men pas wat het leven is!

[7] Neem een pot en vul hem met water. Het water zal rustig in de pot blijven staan en je zult de dampgeesten in het rustige water niet ontdekken. Ook al roer je nog zo ijverig in het water en breng je het in beweging, dan zullen ook daarbij de machtige dampgeesten zich niet aan je vertonen. Zet je het water echter op het vuur dan zal het weldra gaan koken en zodra het kookt zullen de machtige dampgeesten zich boven de heet­ borrelende oppervlakte van het water gaan verheffen. De nog in het kokende water rustende geesten zullen nu pas de machtige dampgeesten herkennen, die toen het water koud was heel rustig en zonder een.spoor van bestaan in het water rustten en die nu met vele ogen eerst zichzelf bekijken en vervolgens bekijken zij onder zich het door de hitte bewogen water dat hen heeft gedragen. En de nog in het kokende water rustende geesten zullen beseffen dat de dampgeesten voorheen geen andere ge­waarwording hadden dan een volkomen een zijn met het koude water.

[8] Op die wijze merkt het water tijdens het koken echter tevens dat het afzonderlijke geesten in zich had en tot de laatste druppel in zich heeft. Ja, ja, het kokende water beseft dat het zelf doorgaans uit geest en kracht bestaat, maar tijdens zijn koudé rust kon het zichzelf met waarnemen en begrijpen!

[9] Vind je dit geen treffend beeld? Jouw leven is nu ook nog weliswaar rein, maar overigens heel rustig, koud water in de pot van je lichaam. Jouw pot kan wel behoorlijk naar alle kanten heen .en weer worden bewogen, maar daaruit zul je toch je levenskracht met leren kennen. Integendeel, hoe meer het water in zijn koude rusttoestand. wordt bewogen, zoals dat bij alle belangrijke wereldse mensen het geval is, des te minder herkent het levenswater in de sterk bewogen mensenpot zichzelf en zijn omgeving, want een bewogen spiegelend watervlak laat geen zuiver beeld meer zien, maar een erg vertekend.

[10] Wordt echter je levenswaterpot op het ware vuur van de liefde, van grote deemoediging en veel lijden en pijnen gezet, O, dan begint het in de pot geweldig te koken en daardoor zullen al heel gauw de vrij gekomen levensdampgeesten zichzelf, hun eerdere koude, trage toestand, dat wil zeggen de zinnelijke ziel en de ondeugdelijke pot, herkennen. Het. zich nog in de pot bevindende, heet borrelende levenswater zal dan met duizend lichte oogjes de boven zich opstijgende levensgeesten zien en beseffen, dat het niet alleen een luie drager daarvan was, maar dat het daarmee één geheel vormt! Maar begrijp wel, vriend, de pot zullen de opstijgende vrije levensgeesten niet als een deel van zichzelf zien, maar slechts als een onplezierig uitwendig omhulsel dat later in scherven wordt gebroken en op straat gegooid. -Heb je nu enig idee van wat ik je eigenlijk heb willen duidelijk maken?"        ..

[11] CYRENIUS zegt: "Ik geloof, dat ik jouw vergelijking ongeveer begrijp, dat wil zeggen, als vergelijking met ons innerlijke zieleleven, maar welke diepere betekenis je daarmee hebt willen blootleggen kon ik wel eens nog lang niet hebben begrepen! Moet daarin soms ook beredeneerd zijn dat er dan tóch een God moet zijn geweest voordat alle dingen er waren?"

[12] MATHAËL zegt: "Ongetwijfeld, maar daar kun jij nog geen idee van hebben omdat er uit jouw pot nog lang geen damp opstijgt!"

 

28 Het godsbegrip van Mathaël

 

[1] "Kijk, wat jij God noemt, noem ik het levende water, maar het water ziet zelf niet dat het leven in zich heeft. Als het echter door de machtige liefdesgloed, die zich manifesteert als een zware druk op het centrum van het bestaan, tot koken wordt gebracht, verheft zich de levensgeest bevrijd boven het hem voordien gevangen houdende water en dan zweeft daar de geest van God boven de wateren, waarvan ook Mozes spreekt. En de geest krijgt weet van zichzelf en van het water en komt tot de erkenning dat hij en het water altijd al één zijn; en deze eeuwigheidskennis wordt ook bedoeld met 'Er zij licht!'

[2] Pas als jouw geest, vriend, ook boven jouw kokende levenswater zal zweven, zul jij ook werkelijk jouw leven en het leven van God in je beginnen te ontdekken.

[3] Kijk, al het bestaande moet eens worden, het moet een begin hebben, omdat het er anders ook onmogelijk kan zijn! Als er een zichzelf en al het andere kennend leven nooit expliciet met zijn zelfbewuste kracht begonnen zou zijn, zou die kracht er ook nog lang niet geweest zijn. Maar omdat deze eens is begonnen, is dat de reden dat zij er is, net zoals wij specifiek aanwezig zijn omdat wij eens begonnen zijn als datgene wat wij nu zijn.

[4] Ook vóór dit bestaan waren wij er al, maar toen in de vorm van de nog onontwikkelde, koude levensdampen in het koude, rustige water . Zo heeft ook de hoogste levenskracht in God een dubbel bestaan, ten eerste een stil bestaan dat zich alleen maar bewust is van het bestaan en ten tweede een vrij bestaan dat lijkt af te stammen van een innerlijk bezigheidsprincipe dat zich volkomen bewust geheel en al doorgrondt!

[5] Daarom staat er ook in Mozes: 'In den beginne schiep God hemel en aarde en de aarde was woest en ledig en duister in haar diepten.' Wie of wat is dan nu precies de hemel en wat of wie is de aarde? Denk je soms dat het deze aarde is die jou nu draagt, of deze hemel die je lucht en licht geeft? Dan zou je toch wel ver van de waarheid af zijn! Waar was dan indertijd deze aarde en waar deze hemel?

[6] Kijk, daarmee is slechts globaal aangegeven hoe de eeuwige levenskracht van God in haar bestaan begonnen is de verschillen te onderzoeken en te kennen! En daarbij stelt de 'hemel', de persoonlijke wijsheid voor, die zichzelf onderkent; maar in het van liefde gloeiende zwaartepunt van zijn centrum, in het centrum van de gloeiende liefde, dat bedoeld wordt met het woord 'aarde', was het nog duister en woest en ledig, dus nog zonder diepere kennis van het eigen ik.

[7] Maar het centrum werd heter en heter naarmate de massa van het uiterlijke zelfbewustzijn er meer op begon te drukken. En het centrum bereikte het toppunt van hitte en uit het kokende levenswater steeg de damp op, zweefde nu vrij op en boven de wateren van het stille en rustige, eeuwige voorbestaan en leerde zichzelf volledig kennen. En dit kennen is nu juist het licht dat de God van Mozes ter verdrijving van de duisternis meteen na het scheppen van hemel en aarde laat ontstaan.

[8] Pas vanaf dat ogenblik wordt God, als ware Hij een uitgesproken woord, Zelf het 'Woord' en dit woord 'Daar zij!' is een vrije wil die zichzelf door en door kent, een Zijn in het Zijn, een Woord in het Woord, een Alles nu in Alles!

[9] En vanaf dat moment begint pas de zich nu door en door kennende oerlevensbron van al het andere leven uit vrije wil te voorschijn te komen. -Begrijp je er nu al wat van?"

 

29 De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathaël

 

[I] CYRENIUS zegt: "O, ja, ik begrijp het nu al heel aardig, en dat des te beter omdat ik vannacht juist een soortgelijke uitleg over de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis heb gehoord. Het zal best zo zijn, maar voor mij is die wijsheid te diep en ik kan en wil mij niet te veel inspannen om iets tot en met te begrijpen. Het moet bij mij niet veel moeite kosten, wil ik er wat aan hebben. Gaat het te diep en is het te wijs, dan houdt mijn begrip vaak opeens op!

[2] Kort en goed, het blijft zoals ik heb gezegd, ik neem jullie verzorging op mij en er zal jullie alle gelegenheid worden gegeven om zo diep mogelijk in jullie wijsheid door te dringen en de arme mensheid, waar maar mogelijk, op de goede weg te brengen, -hoewel ik jullie openlijk beken dat het in het algemeen eerder nadelig dan voordelig is om zo diep in het wezenlijke van het leven door te dringen.

[3] Neem jezelf nu eens en vraag je eens af of jullie waarlijk buitengewone kennis en wijsheid jullie gelukkig maakt! Ja, de menselijke geest kan doordringen in oneindige diepten der wijsheid en dan de wonderbaarlijkste zaken aan het licht brengen. Maar volgens mij is toch slechts die mens gelukkig, die heel eenvoudig is, en God, zijn Schepper, in alle liefde is toegewijd en Zijn geboden houdt. Als God hem dan, net als Salomo, wijsheid wil geven, dan moet hij deze heel dankbaar aanvaarden en met een opgewekt gemoed wijs gebruiken. Maar als de geschonken wijsheid de mens juist alleen maar ongelukkig maakt, dan prefereer ik liever iedere domheid waardoor het hart van de mens blij wordt.

[4] Ik leef nu eenmaal en weet nu dat ik eeuwig zal leven en de wegen om een gelukzalig, eeuwig leven te bereiken zijn mij bekend; wat zou ik daarbij dan nog meer verlangen?!

[5] Delen ook jullie mijn opvatting, dan zullen jullie ook, net als ik, nog op déze aarde werkelijk gelukkig zijn, maar met jullie gepeins over de allerdiepste wijsheden zullen jullie nauwelijks de waarde en het geluk van het menszijn voelen!

[6] Volg daarom mijn raad op, ook al komt die niet uit het gebied van de diepste wijsheid; hij komt echter uit een vriendelijk hart dat zeker niet zonder liefde is en dat heeft zelfs bij Gód veel waarde! Waarom zouden jullie er dan geen waarde aan hechten?

[7] Het is niet de wijsheid die ons het leven geeft, maar de liefde. Laten we daarom bij de liefde blijven, dan zal het ons niet aan leven ontbreken en aan diens gelukzalige gevoel! Kijk, dat is nu mijn wijsheid en ik zou haast willen beweren dat deze voor het leven van de mensen veel nuttiger is dan al jullie wijsheid, ook al is die nog zo diep!"

[8] MATHAËL zegt: "O ja, o ja, je hebt helemaal gelijk! Kijk, zolang het water in de pot niet verhit wordt, heeft het ook een goed en rustig bestaan, maar komt het vervolgens op het vuur, dan ziet het er echter al gauw heel anders uit. Eenmaal moet de rust verbroken worden!

[9] Als je iets wilt worden, mag de nodige kennis je beslist niet ontbreken. Als je veldheer wilt worden, moet je met alle kennis voor dat ambt toegerust zijn, omdat je anders als veldheer een slecht figuur zult slaan. Als je apotheker en geneesheer wilt zijn, moet je wel alle daarvoor nodige kennis bezitten!

[10] Wel, nu wil jij het eeuwige leven verkrijgen, maar het leven zelf beslist niet nader onderzoeken en leren kennen, hoe denk je dat dat mogelijk zal zijn?

[11] Kijk, als ik een vrouw zou willen nemen, maar iedere gelegenheid ontliep om ook maar op een afstand een meisje te ontmoeten, dan weet ik echt niet hoe ik en een vrouw bij elkaar konden komen!

[12] Maar jij verlangt zelfs uiteindelijk een eeuwig leven, terwijl je nu al de geringe moeite ontloopt om dit aardse leven ook maar iets dieper te leren kennen en op zoek te gaan naar zijn aardse wortels!

[13] Ja, beste vriend, als het eeuwige leven er alleen maar vanaf hing of een God het mij zou kunnen geven, zoals jij mij een stuk brood geeft, dan zou jouw levensopvatting duidelijk te prefereren zijn boven die van ons. Maar het bezorgen en bereiken van het toekomstige, eeuwige leven hangt helemaal van onszelf af!

[14] Wij moeten doen en daden stellen en wij moeten echt door het water met ons levenswater en door het vuur met ons liefdelevensvuur. Dan pas begint ons levenswater op het vuur van de innerlijke liefde tot God, tot de naaste en tenslotte tot onszelf, te koken en te borrelen, en dáárdoor bemerken wij pas dat er een onverwoestbare levenskracht in ons schuilt, die zich dan pas van zichzelf bewust wordt en de juiste middelen aangrijpt en aanwendt om zich zo voor eeuwig in stand te houden!

[15] Voorlopig is er dus nog helemaal geen sprake van een zogenaamd gemoedelijk leven dat net een zoete droom lijkt, maar er moet zonder ophouden gewerkt, gestreden en onderzocht worden!

[16] Pas als men over het steeds maar zo graag inslapende, stervende leven een volledige waakzame, levende overwinning heeft behaald, pas dan kan er sprake zijn van een bepaalde zaligheid!

[17] Jij lijkt op een mens die 's morgens nog lekker slaapt en door zijn reeds lang wakker zijnde vrienden gewekt wordt, waarop hij eerst heel geërgerd reageert; pas als hij met wat moeite helemaal wakker wordt, ziet hij de weldaad van het geheel wakker zijn en vervolgens verblijdt hij zich over zijn lichte en vrije leven.

[18] Wij hebben het volste recht met onze wijsheid,  maar jij nog lang; niet! Pas wanneer je wakker bent geworden, zul Je ook m zien dat wij het volle recht aan onze zijde hebben. "

 

30 Het protest van Cyrenius

 

[I] CYRENIUS zegt tegen Mij: "Heer en Meester, wat vindt U daar nu van? Wat moeten we daarmee? Spreekt Mathaël de volle waarheid? U kunt dat toch het makkelijkst tot in de kern beoordelen; zeg er nu ook wat over .”

[2] IK zeg: "Heb Ik je dan al niet eerder gezegd, dat je er naar moet luisteren? Als Ik zou merken dat zij onjuistheden verkondigden, zou Ik jullie zeker niet aanbevolen hebben om hen aan te horen. Luister daarom nog maar verder naar Mathaël! Hij laat weliswaar een harde, maar een goede wind waaien; ook al golft de zee daardoor sterk, men komt met zo'n wind toch veel sneller vooruit dan met de krachtigste roeiers!

[3] Luister nog maar verder naar hem, want tot nu toe heeft hij jullie nog zachtjes aangepakt, maar als hij nog wat meer in vuur raakt, zal hij nog met heel andere bewijzen aan komen dragen!"

[4] CYRENIUS zegt: "Daarvoor bedank ik hem bij voorbaat! We zijn toch al uitgemaakt voor duivels! Bestaat er nog iets ergers waarvoor hij ons uit kan maken? Is het niet te prijzen in mij, dat ik deze vijf arme duivels voor hun gehele aardse toekomst wil verzorgen en als dank geven ze ons er van langs zoals U Zelf dat nog nooit hebt gedaan!

[5] Ah, ik heb eigenlijk helemaal geen zin meer om naar deze Mathaël te luisteren. Zijn kijk op het leven kan op zichzelf nóg zo juist zijn, maar zij deugt niet voor de aardse levensomstandigheden en geen mens kan daarbij iets voor zijn lichamelijke behoeften doen!

[6] Ja, mensen zoals de profeten en de oude priesters konden natuurlijk best enkel en alleen voor het eeuwige leven zorgen, want voor hun lichaamsbehoeften zorgden anderen, voor wie het uiteindelijk niets uit­maakte of er een eeuwig leven voor de ziel is, of niet! Zij kregen slechts wetten die zij moesten naleven zonder ooit de werkelijke reden daarvoor te vernemen en wat zij daarmee nu eigenlijk moesten bereiken.

[7] Voor miljoenen moest dat, met of zonder uitzicht op een eeuwig leven, voldoende zijn en zal dat voor ons dan niet meer zo zijn?!

[8] Als het voor ons echter niet meer voldoende is, dan rijst bij ieder mens die ook maar een vonkje ware naastenliefde in zich heeft, de vraag: Wie stelt uiteindelijk de vele miljoenen arme duivels ervoor schadeloos dat zij allen, ondanks het houden van uiterlijke voorschriften, toch ten prooi vallen aan de eeuwige dood? Als de mensen toevallig zijn ontstaan, dan kan die leer wel terecht zijn; maar als zij allemaal, hetgeen wel te zien is aan hun zeer wijze bouw, het werk zijn van een zeer wijze en goede God, dan moet er een andere en voor alle mensen praktischer weg zijn om het eeuwige leven te bereiken. Als die er niet is, dan is al het leven het verachtelijkste wat het menselijk verstand ooit als verachtelijk en afschuwwekkend kan waarnemen!

[9] Want als een eeuwig leven alleen maar is weggelegd voor diegene, die het in zekere zin bereikt ten koste van vele andere mensen, die voor zo'n hoofdpersoon van het eeuwige leven moeten werken om alleen hém het eeuwige leven te bezorgen, -dan wil ik zelf nooit van het eeuwige leven ook maar het kleinste vonkje hebben en een algehele, eeuwige dood is me dan liever! Zo denk ik er nu over .

[10] Uw leer, Heer en Meester, vind ik aangenaam, goed en waardevol, want die geeft mij, als ik zwak mocht worden, de hulp van een almachtige helper. Maar volgens de leer van Mathaël heb ik niemand anders dan mijzelf. Slechts ikzelf kan mij het eeuwige leven geven of ontnemen en een God zou daarbij helemaal geen rol spelen, behalve dan door met geërgerde of welwillende blikken te kijken hoe een arme duivel zich loswerkt uit de klauwen van de dood en zeg maar over de onherbergzaamste wegen, die bezaaid zijn met dorens, rotsen en giftig gebroed, naar het eeuwige leven opklimt!

[11] Nee, nee, dat is niet mogelijk; jullie zijn dwazen met die hele leer van jullie over het eeuwige leven! Ja, als ik mij een schenker van het eeuwige leven kan voorstellen, die als hij dat wil, net als U, o Heer, iemand ook reeds op aarde het leven terug kan geven, dan doe ik alles opdat hij mij te eniger tijd ook het eeuwige leven zal geven. Maar als ik het mijzelf uit alle verborgen wijsheden der profeten op de een of andere wijze eerst bij elkaar moet zoeken, dan heb ik, zoals gezegd, niets van een eeuwig leven nodig! -Zo spreekt en sprak Cyrenius, de Romeinse opperstadhouder over Syrië en over alle landen van Azië, Afrika en een groot deel van Griekenland!"

[12] IK zeg: "Vriend, dit keer heb je jezelf waarlijk onnodig overtroffen in allerlei nietszeggend gepraat. Wat deze vijf waren, weet je; waarom ze dat waren weet je nu hopelijk ook!

[13] Ik heb ze thans echter geheel gezuiverd en in hen het enig ware, onbedrieglijke levenslicht ontstoken en daarmee de weg versperd waarover mogelijkerwijs de uitgedreven, slechte gasten hen nog eens een nadelig bezoek zouden kunnen brengen.

[14] Deze vijf zijn daarom nu voorlopig geheel rein en doorzien in zichzelf de dunste draden van al het leven, zoals het eigenlijk was vanaf het oerbegin. Zij delen nu aan iedereen openlijk mee wat in oude tijden maar weinigen voor weinigen was gegeven: hoe kun je daarover dan kwaad op hen worden?!

[15] Want weet, wat zij zeggen is precies hetzelfde als wat Ik Zelf tegen jullie heb gezegd. Zij vertellen de waarheid echter wat minder verhuld.

[16] Besef eerst eens de juiste waarde van wat zij zeggen en wordt dan pas boos, als je dat kunt. Maar nu, omdat dat wat zij zeggen je wat ongemakkelijk voorkomt, heb je duidelijk ongelijk met boos te worden. Laat Mathaël verder spreken en dan blijkt wel of dat, wat hij zegt, praktisch is of niet en of het tegen Mijn leer indruist!"

 

31 Mathaël over de weg naar het ware leven

 

[1] CYRENIUS zegt: "Goed dan, laat maar horen, hoewel ik streng zal oordelen!

[2] Zeg mij dan, wijze Mathaël, als het met het leven in het algemeen zo staat als jij voorheen met zulke scherpe argumenten hebt uiteengezet, wat staat dan al die miljoenen te wachten die van dat alles niets weten en de vele miljoenen die in de toekomst na ons ergens op de grote aarde geboren worden en er ook niets van zullen vernemen; hoe staat het bij al die mensen met hun eeuwige leven?"

[3] MATHAËL zegt: "Heel goed! Die hadden ook allemaal een leer die voldoende was om de fantasie van de ziel actief te houden. Mettertijd wortelt de ziel in zo'n fantasie en leeft daar vervolgens in als in een droom en in die droom kan zij duizenden jaren leven.

[4] Maar dat is nog lang geen echt eeuwig leven. Dergelijke zielen moeten tenslotte, als zij tot een echt eeuwig leven willen komen, in de zogenaamde geestenwereld veel groter strijd leveren en grotere beproevingen doorstaan dan qe strijd, waar ik voorheen slechts zijdelings gewag van maakte.

[5] Wie hier echter deze weg gaat, weliswaar onder de nodige inspanningen en met ware wijze levensernst, bereikt al in weinig jaren in alle waarheid, duidelijkheid en met volle zekerheid het eeuwige leven, hetgeen hij elders door de slaperige instelling van de ziel pas na enige honderden, of zelfs na vele duizenden jaren pas kan bereiken, als het goed gaat. Maar als er ook maar iets fout gaat, kan een hier of elders geheel bedorven ziel ook aeonen na aeonen genieten van een zeer miserabel droomleven, waarin zij behalve zichzelf en haar zeer miserabele fantasiebeelden niets waars of reëels, of iets buiten zichzelf te zien krijgt. Ondanks dat doet zij toch bittere ervaringen op, die haar leren dat zij omringd is door louter vijanden waartegen zij zich niet kan verweren, omdat zij die net zo min kan zien als op deze wereld een stekeblinde kan zien waarvandaan de vijand komt of waar andere gevaren hem wachten!

[6] Maar een stekeblind mens is ondanks al zijn blindheid toch niet geheel zonder licht, want de fantasie van zijn ziel vormt voor hem toch steeds een bron van licht en de blinde ziet dingen die, doordat ze enigszins verlicht zijn, er als natuurlijke dingen uitzien, maar zij zijn niet blijvend en het licht daarvan ook niet. Soms is het helder, dan weer erg wazig en vaak verdwijnt het ook helemaal, zodat zo'n blinde dan echt gedurende enige tijd geheel zonder licht en werkelijkheid is.

[7] Wel, bijna net eender vergaat het een ziel als zij volledig is afgezonderd. Zij heeft dan weer licht en dan weer duisternis. Licht noch duisternis ziet de ziel echter als een realiteit, maar slechts als een tijdelijke afscha­duwing van datgene wat de ziel, zonder het te weten of te willen, opneemt uit de sfeer rondom haar, zo ongeveer als waarop een aan het gras hangende dauwdruppel het beeld van de zon in zich opneemt. De druppel is nu wel verlicht, maar zijn bewustzijn gaat niet zo ver dat hij met inzicht zou kunnen waarnemen waar vandaan het licht zijn lichaam is binnen­gedrongen.

[8] Wat ik je hier uit naam van mijn vier broeders zei, heeft te maken met onze ervaring, die gepaard gegaan is met veel lijden, en die al het schijnbare leven scheidt van het werkelijke, echt vrije, zelfstandige leven.

[9] Jij hebt hier een passief en onvrij en een actief en daarom geheel vrij, goddelijk leven voor je. Het hangt nu van je wil af of je het ene of het andere wilt. Zo staan de zaken er nu eenmaal voor en geen god kan andere, geldige levensomstandigheden voor je opstellen.

[10] Ik wil je nog wat zeggen: Mijn ziel, waarvan de innerlijke waarneming steeds helderder wordt, is nu zelf in staat om de Heiland te zien en te herkennen die haar pas kortgeleden door de macht van Zijn vrije, goddelijke leven heeft vrijgemaakt van een aantalonzichtbare vijanden van het hogere, vrije leven. Kijk, in Hem is méér dan in het hele zichtbare, geschapen heelal.

[11] Maar Hij, het eeuwig al Zichzelf bewuste middelpunt van al het bestaan en al het leven, wil nu Zijn leven en daardoor het leven van alle mensen, door Zijn leven nog meer bevestigen. Dat zal Hij echter slechts bereiken door een ongelooflijke zelfverloochening. Hij zal Zijn huidige leven geven om daardoor de eeuwige heerlijkheid van al het leven voor Zichzelf en zodoende ook voor alle mensen binnen te gaan. Dan pas zullen alle schepselen als het ware een ander gezicht en een andere innerlijke orde krijgen. Maar toch zal de regel blijven gelden: leder neme de last van de uiterlijke ellende op de eigen schouders en volge Mij na! -Begrijp je dat nu?"

[12] CYRENIUS zegt nog wat mismoedig: " Ja, ik begrijp je goed en kan er niet omheen, toe te geven dat je de waarheid hebt gesproken, maar desondanks is het moeilijk om zulke levensvoorwaarden aan te horen!"

 

32 De eenheid van het eeuwige leven

 

[1] MATHAËL zegt: "Deze levensvoorwaarden laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een lenteleven fantasie, waarin het leven rondfladdert als vogels in de lucht of als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem naar bloem dwarrelen en uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men zo'n wellustig leven alleen maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich ten eerste nauwelijks van zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook helemaal geen leven is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat kwade windvlaag en het is ten einde!

[2] Vraag echter: Wat komt er dan? Wie kan je daarover het juiste antwoord geven, als je tevoren gedurende je aardse leven niet alles gedaan hebt om je hele bestaan een volledig antwoord te laten zijn, vóór die kwade windvlaag komt?! Als je dit heilige antwoord echter in jezelf hebt gevonden, zul je zeker ook aan niemand meer angstig vragen: Wat zal er volgen, als er aan dit korte leven een einde is gekomen?

[3] Het is daarom zaak, je levenswater niet steeds maar in de voor het lichaam behaaglijke koelte te laten staan, máar naar het vuur te brengen om het te koken, opdat het in machtige dampwolken opstijgt en zich vormt tot een nieuw leven. Anders is alles voor niets. Laat mijn woord nóg zo onaangenaam voor je zijn, toch blijft de waarheid eeuwig waarheid, -en alle~n door haar kan men de ware en volle levensvrijheid bereiken, zonder welke geen echt, eeuwig leven denkbaar is!"

[4] Nu zegt CYRENIUS op een veel mildere toon: "Ja, ja, beste vriend Mathaël. Ik zie nu wel dat je de volle waarheid bezit over de gehele samenhang van het leven en er is redelijkerwijs niets tegen in te brengen!

Jij bent in jouw sfeer al volledig thuis in het leven, maar wij zijn daar nog lang niet aan toe!

[5] Men zou slechts wensen dat je jouw levensleer samengevat zou hebben in een zeker systeem, waarmee men de kinderen kon opvoeden, zodat zij langs die weg des te gemakkelijker kunnen bereiken wat voor de volwassen man tenslotte toch nog iets te moeilijk is!"

[6] MATHAËL zegt: "Wat je wenst is voor een deel al gebeurd en zal nog veel vaker gebeuren! Kijk, de grote en machtige Heiland die ons heeft genezen, heeft daarvoor al alle mogelijke voorzorgsmaatregelen genomen. Wij vijf weten nu ook wel de weg, maar het zou toch erg moeilijk zijn alles onder te brengen in een systeem voor algemeen onderricht, maar voor mensen zoals jij zouden wij in geval van nood ook dat nog wel kunnen klaren! Want voor een mens, die zich eenmaal bij al wat hij doet op de weg van de waarheid bevindt, is bepaald niets geheelonmogelijk omdat het eigenlijke, vrije leven één geheel is, of het zich nu in God, in een engel of in een mens bevindt.

[7] Maar natuurlijk heb je zelfs in het reeds volmaakt vrije leven nog buitengewoon grote verschillen. Want een leven, dat zich nog maar pas van zichzelf bewust is geworden, heeft natuurlijk lang niet zoveel kracht als een leven dat zichzelf al eeuwen geleden waarachtig in zijn gehele volheid en diepte herkend en begrepen heeft. Zo'n leven is nu een heer der oneindigheid geworden en alle hemellichamen met alles wat zij dragen, worden door dit leven geregeerd.

[8] Zover, vriend, zullen wij het uit eigen kracht ook wel in der eeuwigheid niet brengen, maar door het één worden met dit leven zullen wij tenslotte ook dat als uit eigen kracht kunnen, wat het grote eeuwige leven van God kan. Ook zijn er bepaalde, volmaakte levenskrachten, die blijkbaar direct volgen op de eeuwige levenskracht van God.

[9] Die krachten staan ver boven onze nog zo vrije en zelfstandige, zelfbewuste levenskrachten; wij noemen hen 'engelen' (boden). Zij zijn bijzondere vertegenwoordigers van de algemene levenskracht van God. Toch kunnen wij, door één te worden met Gods algemene levenskracht, op gelijke hoogte met hen komen.

[10] Maar zoveel als wij doorgemaakt hebben om datgene te bezitten wat wij nu bezitten, zul jij niet doormaken en toch zul je bezitten wat wij bezitten, want de zielen van deze aarde hebben, omdat zij reeds op eigen grond zijn, het in alles veel gemakkelijker dan diegenen die van een volmaaktere wereld hierheen zijn gebracht.

[11] Het is echter nu eenmaal voor alle eeuwigheden door Gods oerleven besloten dat juist deze nietige aarde het toneel van Zijn mededogen zal worden en dat in zekere zin nu reeds dadelijk de gehele oneindigheid in de nieuwe orde zal binnengaan en zich daarin zal moeten voegen, als zij gemeenschappelijk deel zal willen nemen aan de eindeloze zaligheid van het ene leven van God. Daarom moet men ook gehoorzamen, koste wat kost!

[12] Heus, als ons lijden hier niet was geëindigd, wat wij echter pas stukje bij beetje begonnen te beseffen, zou een totale dood ons ook veel en veel liever zijn geweest dan een nog maar enkele dagen langer durend leven waarvan de kwellingen alle beschrijvingen te boven gaan, ook al zouden wij daarna meteen binnen hebben kunnen gaan in algehele godzaligheid!

[13] Maar, zoals ons nu steeds duidelijker wordt, heeft de grote levens­heiland ons lijden nog vóór de vastgestelde tijd beëindigd en nu pas beginnen wij ons daar meer en meer over te verblijden en wij zien nu in dat de grote geest van God thans werkelijk deze aarde tot toneel van Zijn erbarmen wil maken en ook zal maken. Maar helaas ook tot een toneel van de grootste vervolgingen, van hoogmoed, van pronkzucht en de grootst mogelijke vijandigheid tegen al datgene, wat geestelijk zuiver en het enige goede en ware is!"

 

33 Een voorspelling van Mathaël

 

[ 1] "O vriend, het zal op deze aarde nog zo erg worden en er zal zoveel kwaad rondwaren dat zelfs de satan, in welke gestalte dan ook, de menselijke maatschappij niet meer zal durven bezoeken. Maar er zullen steeds weer mensen zijn die als blinden meer zien en als doven meer zullen horen dan wij nu met wijd open ogen en oren.

[2] Er zal eens een tijd komen dat de mensen de levenskracht van de dampen van het water in graden zullen meten en z.ij zullen deze beteugelen, zoals de Arabieren hun paarden beteugelen en zij zullen deze kracht voor alle ongelooflijk zware werkzaamheden gebruiken. Ook voor de zwaarste wagen zullen zij de in het water verborgen levenskracht spannen en daarmee met de snelheid van een afgeschoten pijl wegrijden.

[3] Zij zullen ook voor de grote schepen de levenskracht van het water spannen en zij zal de schepen sneller dan de stormwind over de watergolven jagen, ja, tenslotte zelfs aan iedere storm het hoofd bieden en door zijn vergramde gezicht varen zonder enige schade van betekenis op te lopen. Slechts rotsen en zandbanken zullen voor zulke snelle schepen altijd nog gevaar en schade kunnen opleveren.

[4] Maar al snel na die tijd zal het er voor het leven van de mensen heel slecht uit gaan zien. De aarde zal onvruchtbaarder worden, grote duurte, oorlog en hongersnood zal ontstaan en het licht van het geloof in de eeuwige waarheid zal op vele plaatsen verflauwen en het vuur van de liefde zal uitdoven en bekoelen en dan zal het laatste vuurgericht over de aarde komen!

[5] Gelukkig dan degenen die hun levenswater nog niet ten behoeve van het aardse gewin hebben laten verdampen. Want als het grote vuur van het oordeel uit de hemel zal komen, zal het hen niet kunnen deren omdat hun eigen levenswater hen daarvoor zal beschermen.

[6] Pas daarna zullen de echte levensvrede en Gods orde elkaar voor altijd de hand reiken en tweedracht en twist zullen niet meer voorkomen onder hen die de gezuiverde aarde zullen bewonen in gezelschap van Gods engelen. Hoewel onze vergane en gebrekkige lichamen het niet zullen zien, zullen onze innerlijk waarnemende en alles begrijpende zielen des te meer getuige zijn van alles wat ik nu heb gezegd.

[7] Zie, ik zou je dat eigenlijk niet gezegd hebben, maar ik voelde daartoe een drang in het hart van mijn ziel, of liever gezegd, van mijn innerlijke ik. En deze drang is daarvandaan afkomstig, vanwaar voor ons vijven de genezing is gekomen! -Begrijp je mij nu al beter?

[8] CYRENIUS zegt: "O, nu begrijpen wij elkaar weer heel goed, nu hoop ik echt veel van jullie te horen en ik heb met jullie een goede vangst gedaan! Ik blijf bij wat ik heb gezegd, voor jullie aardse behoeften. zal ik zorgen, jullie zullen echter voor de geestelijke behoeften van mij en allen in mijn grote huis zorgdragen.                                                                                ..

[9] Dat is weliswaar een slechte vergoeding voor het grote, dat Jullie voor mij en mijn huis zullen doen, maar wie kan er wat aan doen dat men op deze wereld aan de gever van de hoogste en eeuwigdurende levensgave voorlopig niets beters kan aanbieden?! Gaan jullie daarmee akkoord?"

[10] MATHAËL zegt: "O, hoe kunt u dat nog vragen? Als wij iemand kunnen dienen en ons nuttig kunnen maken, zijn wij meer dan tevreden! Want men mag ook een aardse gave, als die uit een waarachtig goed hart komt terwille van het goede en het ware, nooit onderschatten. Want de gever en de reden van het geven maken dat het ook een geheel geestelijke waarde krijgt en zodoende evenveel waard wordt als een zuiver geestelijke gave.

[11] Want waar het materiële het geestelijke ondersteunt, zoals het geestelijke het materiële, wordt tenslotte alles geestelijk en dan kan het ene in het andere een overvloedig rijke zegen van God verwachten.

[12] Als echter iets wat geestelijk moet zijn, zoals in de tempel te Jeruzalem, slechts terwille van het materiële wordt gegeven en het materiële alleen maar terwille van een verwachte materiële zegen voor iets geestelijks wordt gegeven, wordt tenslotte alles materieel en het heeft niet de minste geestelijke waarde meer en God kan daar nooit zegenrijke gevolgen aan verbinden!

[13] Maak jij je er dus maar helemaal niet druk over of jouw materiële gave voor het geestelijke dat wij jou hebben gegeven, niet voldoende zou zijn. Zij krijgt juist door de gever en door de ware reden van het geven ook geestelijke waarde en de zegen van boven zal daar geestelijk en ook materieel rijkelijk op volgen. Want de geest is ook eeuwig meester van alle materie, die in de aard niets anders is dan een veroordeelde, geheel onderworpen geest, die altijd blind de vrije levensgeest van God moet gehoorzamen. Van de eindeloze kracht van God gaat in wezen het gericht van alle materie uit en Hij alleen kan haar het leven weer geven, zoals en wanneer Hij dat wil!"

[14] CYRENIUS zegt: "O, hoe buitengewoon en zonder weerga! Nu wil ik jullie voor geen koninkrijk op aarde meer onder mijn zorgzame handen weg laten gaan! Hopelijk zullen wij elkaar steeds beter begrijpen en elkaar ook steeds minder kunnen missen! Maar nu moeten wij de ene Heer alleen alle lof en al onze liefde brengen, omdat Hij Zich over jullie heeft ontfermd en jullie daardoor bij mij heeft gebracht. Want zonder Hem zouden wij allen zo goed als voor eeuwig verloren zijn!"

[15] Alle VIJF zeggen daarop: " Amen, Hem alleen behoort alle eer, alle lof en alle liefde, niet slechts van deze aarde maar van de gehele oneindigheid! Want Hij alleen is het, die nu de gehele oneindigheid opnieuw vormt! Eindeloos groot en heilig is Zijn naam!"

 

34 Uiterlijke overeenkomst

 

[1] Dan zegt MATHAËL weer: "Hij is bij ons. Maar er zijn er twee die erg veel op elkaar lijken, zodat het uiterlijk erg moeilijk is om vast te stellen, wie van hen de ware is. Ik geloof dat het degene is, die nu meermalen met Cyrenius heeft gesproken. Maar het kan ook de andere zijn, want beide gezichten stralen in zekere zin een hoge graad van wijsheid uit! Deze hebben wij al gehoord en zijn woord was machtig, verstandig, ernstig en wijs, maar een wijs mens zou óók zo kunnen spreken. De ander heeft echter nog niets gezegd, misschien omdat hij niet voortijdig herkend wil worden. Wie van ons durft het woord te richten tot de nog steeds zwijgende?"

[2] Deze zwijgende was Jacobus de oudere, die, zoals bekend, uiterlijk veel op Mij leek en ook net zulke kleding droeg als Ik gewoonlijk droeg.

[3] Na die vraag van Mathaël gingen de vier anderen tenslotte ook staan en bespraken onderling, wie van hen de zwijgende zou aanspreken en wat hij moest zeggen. Geen van de vijf durfde echter en Mathaël richtte zich daarop weer tot de vriendelijke Cyrenius en vroeg hem onopvallend of die zwijgende man soms de verheven, machtige heiland was, of dat Ik het toch was. Want zij wilden dit toch ook graag met zekerheid uiterlijk vaststellen, om door de aandrang van hun hart niet aan de verkeerde persoon uiterlijke eer te bewijzen!

[4] CYRENIUS zegt: "Ik heb nog geen bepaalde aanwijzing van Hem gekregen om Hem nader te beschrijven. Voorlopig is dat niet het belangrijkste, want Hij ziet vóór alles alleen maar het hart van de mens aan. Jullie harten zijn nu duidelijk in de beste orde van de wereld en voorlopig hoeft daar niets aan toegevoegd te worden. Als het echter Zijn wil is en belangrijk is voor jullie heil, zal Hij Zich wel nader aan jullie bekend maken. Ik denk echter dat, als jullie ons gedurende deze dag van dichterbij zullen gadeslaan, het aan de scherpe blik van jullie buitengewone wijsheid toch wel niet zal ontgaan wie van ons de waarachtige en alleen machtige is. "

[5] Dat was voorlopig voldoende voor de vijf en nu pas begonnen zij de omgeving wat beter in zich op te nemen en zich af te vragen waar ze zich bevonden. Zoveel begrepen ze er wel van, dat zij zich aan de Galilese zee bevonden, alleen konden ze niet ontdekken, waar precies.

[6] Toen zei CYRENIUS tegen hen, omdat hij het meest naar hen had geluisterd: " Jullie zijn nu in de buurt van de stad Caesarea Philippi op het bezit van de oude Romeinse soldaat Marcus, die jullie voorzien heeft van wijn, brood en zout. Op het ogenblik is hij hier niet, omdat hij in zijn huis bezig is voor vanmiddag. Als hij terugkomt zullen jullie hem in jullie tegenwoordige meer heldere toestand wel nader Ieren kennen, want toen hij jullie brood, wijn en zout gaf, vertoefden jullie meer in het hiernamaals dan hier en hebben jullie beslist weinig oog gehad voor zijn zeer achtenswaardige persoonlijkheid."

[7] MATHAËL zegt: " Ja, ja, je hebt helemaal gelijk! Wel bezitten we nog de innerlijke, heldere toestand die wij meteen na ons ontwaken hadden, maar toen zag alles er verschrikkelijk en heel vreemd en onheilspellend uit. Nu alles er echter langzaam maar zeker vriendelijker is uit gaan zien en deze hele omgeving veel lichter en vriendelijker is geworden, zijn wij ook vriendelijker, helderder en in zekere zin opgewekter geworden, hoewel wij daardoor onze innerlijke, ware zienswijze niet kunnen wijzigen.

[8] De waarheid, vriend, blijft eeuwig waarheid! Maar deze wereld is van vandaag op morgen zeer veranderlijk en haar kinderen ook. Men kan zich op niemand helemaal verlaten, want vandaag is iemand nog je vriend of morgen is hij het niet meer, of een kwade tong heeft je bij hem verdacht gemaakt waarop hij al opgehouden is je vriend te zijn en heimelijk reeds een slecht oordeel over je heeft geveld!

[9] Zodoende is er op deze wereld geen bestendigheid, niet bij dingen en ook niet bij de mensen! Maar de Heer zal toch alles ten goede van de mensen keren!"

 

35 De dood met haar eigen wapens overwonnen

 

[I] Een TWEEDE uit de groep van vijf zegt: "Ja, broeder, daarop alleen zij nu al onze hoop gevestigd! Hij Zelf moet weliswaar met de macht van de dood een grote strijd strijden, maar nu is er geen twijfel meer aan een zekere overwinning! Want Hij kent de onmacht van de dood en kent al zijn grenzen en Hij weet ook dat de enige macht die de dood nog heeft, niets anders is dan een reeds gebonden drang om te leven en deze enige macht kan niet tégen Hem, maar alleen vóór en met Hem tegen zichzelf strijden als zij zichzelf niet volledig krachteloos en daardoor helemaal dood wil maken!

[2] Het strijdende leven, dat Hij Zelf is, blijft eeuwig in het voordeel tegen alle macht van de dood, omdat de eigenlijke, totale dood in het geheel geen macht heeft en gelijk is aan een zwijgende slingersteen in de hand van een levenskrachtige slingeraar, die daarmee kan doen wat hij wil.

[3] Als er zich echter in de dood, net als in het fysieke lichaam van een mens, een macht bevindt, dan is dat ook leven, ook al staat het op een zeer lage trap. Dit leven zal zeker niet met het echte leven gaan strijden om zichzelf te vernietigen, maar het zal zich aan het leven vastklampen en, daarmee vereend, worstelen tegen de veronderstelde macht van de dood zoals een doodziek lichaam begerig de beker der gezondheid vastpakt en naar de mond brengt om daaruit nog langere tijd met het eigenlijke leven te leven en er tenslotte geheel door opgenomen te worden.

[4] Als het leven zichzelf eenmaal zo heeft gevonden, zoals in onze Heiland, Die wij tot op heden persoonlijk nog niet met zekerheid hebben herkend, dan is het al volkomen goddelijk en daarbuiten bestaat er dan geen macht die het zou kunnen overwinnen, omdat er buiten deze macht geen andere meer kan zijn!

[5] Wij weten wat deze aarde is, wat zon, maan en al de talloze sterren zijn. Het zijn merendeels ontzettend grote hemellichamen, vele zijn zelfs onuitsprekelijk groter dan deze aarde van ons. Op zichzelf zijn zij wel dood, dat wil zeggen wat betreft hun grote lichaam, maar de macht van het goddelijke leven dwingt al die ontelbare lichamen tot een noodzakelijke beweging en niet zomaar een simpele beweging, maar een zeer ingewik­kelde.

[6] Wat kunnen al die ontelbare wereldreuzen tegen de steeds dwingende macht van het vrije, goddelijke leven? Niets! Als stof door de storm worden zij door de goddelijke levenskracht in onmetelijke, grote banen voort­gedreven en al die oneindig vele kunnen zich eeuwig nooit verzetten tegen de vrije levenskracht. Zij kunnen zich net zo min verzetten als de myriaden stofkorreltjes tegen de storm, die hen van een woeste heide opheft en door de lucht naar verre verten voortstuwt!

[7] Daarom zal Hij overwinnen en heeft Hij eigenlijk allang overwonnen! Maar opdat de mensen deel zullen hebben aan de overwinning van het leven op de dood, zal nu een nieuwe en laatste strijd gevoerd worden!

[8] Ik zie dan ook boven de gehele oneindigheid met eeuwig stralende letters het volgende geschreven: 'Hij, het eeuwige leven Zelf, heeft voor eeuwig de dood met haar eigen wapens overwonnen en de dood moest zichzelf vernietigen, opdat al het leven alleen door Hem, de eeuwige strijder , vrij zal worden! Daarom zij U, de eeuwige, verheven Ene, al het heil!"'

[9] Deze woorden troffen alle AANWEZIGEN zodanig, dat zij zich voor Mij ter aarde wierpen en uit alle macht nepen: Ja, ja, ja, U, eeuwige, verheven Ene, zij al het heil!"

[10] Pas hierdoor herkenden de vijf Mij en MATHAËL zei tenslotte zeer ontroerd, terwijl tranen van dankbaarheid over zijn wangen rolden: "Dus U - U -bent de eeuwige, verheven Ene! O, wat een schouwspel voor ons doden, om de enige Levende te zien!" -Daarna zweeg hij en was net als alle aanwezigen in diepe beschouwing verzonken.

 

36 De ware aanbidding van God

 

[1] Maar IK zei tegen al diegenen, die nog voor Mij op de grond lagen: "Sta op, vrienden en broeders! De verering die jullie Mij nu geven, is wel terecht, want zij betreft Degene, Die in Mij is, de eeuwige heilige Vader! Maar Die is altijd in Mij, zoals Ik en ook jullie allemaal in Hem zijn. Eigenlijk zouden jullie dus steeds uit grote eerbied voor Mij in het stof moeten liggen. Dat zou voor jullie en voor Mij echter beslist niet prettig zijn en jullie zomin als Ik zouden daar uiteindelijk iets aan hebben.

[2] Kijk, het is meer dan voldoende als jullie in Mij geloven, Mij liefhebben als een van jullie beste broeders en vrienden en Mijn woorden navolgen. Méér dan dat heeft geen nut, omdat ik absoluut niet in de wereld ben gekomen om Mij door de mensen als een afgod te laten vereren, zoals bijvoorbeeld Mercurius of Apollo, -maar omdat Ik ben gekomen om al de zieken naar ziel en lichaam gezond te maken en de mensen van deze wereld de juiste weg naar het eeuwige leven te wijzen!. Dat is het enige wat ik van jullie verlang, al het meerdere is ijdel, dom, heidens en leidt tot niets.

[3] Wel is het zo dat de mens God, zijn Schepper, ononderbroken moet aanbidden, omdat God Zelf heilig en daarom waardig is om door ieder aanbeden te worden. Maar God is een geest en kan daarom slechts in geest en in waarheid aanbeden worden.

[4] Maar wat betekent: God in geest en waarheid aanbidden? -Wel, dat betekent zo veel als: altijd in de ene ware God geloven, Hem met alle kracht boven alles liefhebben en Zijn lichte geboden houden!

[5] Wie dat doet, bidt in de eerste plaats zonder ophouden en in de tweede plaats bidt hij zo in geest en waarheid tot God. Want zonder daden is ieder lippengebed een pure leugen, waarmee God als de eeuwige waarheid niet vereerd wordt, maar alleen oneer wordt aangedaan!

[6] Sta dus als vrije mensen op, als Mijn broeders, als Mijn vrienden, bedrijf in de toekomst geen afgoderij met Mij en verraad Mij niet voortijdig aan de wereld, want dat zou de wereld veel meer kwaad doen dan goed!"

[7] Na deze woorden van Mij gaan allen weer staan en MATHAËL zegt: " Ja waarlijk, alleen een God vol wijsheid en liefde kan zo spreken! O, hoe geheel anders denk en voel ik nu dan ik voorheen heb gedacht en gevoeld! - O Heer, laat echter dit ene verzoek van mij niet onverhoord: Laat het nooit meer toe dat onze ziel nogmaals in zo'n beproeving terechtkomt als die, waaruit Uw liefde, mededogen en macht ons zojuist heeft verlost!"

[8] IK zeg: "Blijf in Mij, door naar Mijn woord te luisteren, door het te behouden en daarnaar te leven, dan zal Mijn kracht en Mijn liefde daardoor in jullie zijn en jullie beschermen tegen iedere verdere harde beproeving!

[9] Mijn leerlingen hebben reeds het allernoodzakelijkste opgeschreven wat de mensen vóór alles nodig hebben. Lees dat, begrijp het en handel daarnaar en meer hebben jullie niet nodig vóór de tijd van Mijn verhoging aanbreekt!" -Daarmee stellen de vijf zich tevreden.

[10] Dan wend IK Mij tot Cyrenius en zeg: "Vriend, hier zijn wij klaar, laten wij dus nu nog naar de anderen gaan en zien hoe zwaar zij tegen de Romeinse wetten hebben gezondigd. Maar pas op, -er zal met hen niet zo gemakkelijk te praten zijn, want het zijn door de wol geverfde, wereldse mensen! -Maar laten we nu gaan!"

 

37 Julius en de twaalf politieke misdadigers

 

[1] Dan vraagt CYRENIUS: "Heer, wat moet er nu verder met de vijf gebeuren? Ze hebben haast geen kleren aan! Zal ik ze kleding geven? Ik heb wel kleren bij mij, maar dat zijn staatskleren, die alleen door Romeinse staatslieden gedragen mogen worden. Dat gaat dus niet. Romeinse bedienden kleding heb ik ook, maar ik vind deze vijf door hun indrukwekkend grote wijsheid daarvoor toch te verheven. Wat kunnen wij hier dan aan doen?"

[2] IK zeg: "Een kledingstuk heeft alleen maar tot doel de naaktheid van het lichaam te bedekken, of dat nu een staatsmantel is of een bediendenkleed. Voorlopig blijft het dus gelijk, of je de vijf een staatsmantel of bediendenkleding geeft. De kleding van een dienaar acht Ik veel hoger dan die van de staatsman, geef hen daarom bediendenkleding. In een staatsmantel zouden zij vanwege de mantel het mikpunt van spot worden voor de wereld en daar zijn zij te goed voor, hoewel op de wereld eigenlijk niemand goed is! In de loop van de tijd zullen zij terwille van Mijn naam nog genoeg spot te doorstaan hebben en daarom wil Ik niet dat zij vóór die tijd ook om wereldse redenen door de wereld bespot zullen worden."

[3] Als Cyrenius dat hoort, stuurt hij meteen een aantal dienaren om de beste bediendenmantels te halen. Binnen een paar ogenblikken zijn deze gehaald en Cyrenius laat ze meteen aan de vijf uitdelen.

[4] De VIJF bedanken hem heel vriendelijk en zeggen: "De Verhevene uit ons midden zal het u vergelden! Want met onze totaal verscheurde lompen waren wij toch wel nauwelijks meer in staat onze schaamte voor de ogen van de wereld te verbergen, daarom zeggen wij u nogmaals daarvoor heel hartelijk dank!"

[5] Vervolgens trekken de vijf achter het nabijgelegen struikgewas hun oude vodden uit en komen daarna als uitstekend geklede, Romeinse hofdienaren te voorschijn. Terwijl zij zich heel tevreden bij ons aansluiten, gaan wij meteen naar de andere politieke misdadigers, die al verlangend naar ons uitkijken.

[6] Als wij hen bereiken, vallen zij direkt met hun gezichten ter aarde en smeken om genade. In totaal zijn het er eigenlijk acht, maar onder hen zijn er een paar die alleen met hen meereisden en daarom ook mee zijn opgepakt.

[7] IK zeg tegen Julius: "Vriend, het is jouw taak hen te ondervragen en op de juiste manier ter verantwoording te roepen!"

[8] Als JULIUS dat hoort zegt hij: "Heer, hoewel ik anders van dat werk geen hoofdpijn zou krijgen, begint het mij hier toch een beetje te duizelen. U hier, een engel hier, Cyrenius hier, Uw nu al uitermate wijze leerlingen hier, die dertig jonge Farizeeën en levieten ook hier, -en nu die vijf hier; om over de wijze Jarah nog maar te zwijgen! En, Heer , die vijf, O, die vijf! En voor al die mensen moet ik de voor ons staande, politieke misdadigers vragen stellen en hen aanhoren? O, dat zal geen eenvoudig karwei worden! Het mooiste van de hele geschiedenis is, dat ik zelf eigenlijk niet Ex fundamento weet, waarom ze zijn gegrepen en geboeid hierheen werden gebracht! Het geheel komt eigenlijk hier op neer , dat zij door de tempel zijn uitgezonden en in opdracht van de tempel kwade geruchten over Rome hebben moeten rondstrooien. Maar wettige getuigen zijn er niet! Hoe kan man hen dan laten bekennen?

[9] De achter Julius staande MATHAËL zegt: "Daarover hoeft u zich niet bezorgd te maken! Wat de getuigen betreft, zijn wij vijven beschikbaar, echter niet om tegen hen, maar om voor hen te getuigen. Kijk, wij waren er zelf oog­ en oorgetuigen van, hoe zij, om te voorkomen dat zij het vervloekte water moesten drinken, deze opdracht moesten aanvaarden. Wij kennen hen nogal goed, uiterlijk gezien althans, omdat wij vrijwel gelijktijdig met hen zijn uitgezonden om de Samaritanen te bekeren. Zo onschuldig wij vijven zijn aan alles wat er met ons is gebeurd, zo onschuldig  zijn zij waarschijnlijk ook. Nu weet u voorlopig voldoende en u kunt in alle rust met uw ondervraging beginnen, zonder dat u zich in het minst behoeft te generen voor onze innerlijk wijsheid."

 

38 De ondervraging van Julius

 

[1] Bij deze woorden van Mathaël werd het JULIUS wat lichter om het hart en hij richtte zich dan ook meteen tot de nog op de grond liggende, politieke misdadigers en zei: "Sta op en heb geen angst of vrees, want mannen zoals jullie moeten ook de naakte dood zonder vrees en beven kalm onder ogen kunnen zien! Wij Romeinen zijn geen tijgers en geen luipaarden, maar mensen die er eerder op uit zijn om het ongeluk van de mensen te verzachten, dan op enigerlei wijze te verergeren! Maar bedenk ook dat wij geen enkele misdaad zo zwaar plegen te straffen als de leugen! Op een vals getuigenis en op een onbeschaamd leugenachtige verklaring staat bij ons de doodstraf! Geef daarom op ieder van mijn vragen naar waarheid antwoord, dan zal ik, als de door God boven jullie gestelde rechter, mij eerder moeite geven om jullie van alle ongemakken te bevrijden, dan om jullie nadeel te berokkenen! Maar alleen als jullie mij aantoonbaar zo eerlijk mogelijk antwoord geven! Ga nu dus staan en spreek openhartig met mij!"

[2] Heel mistroostig staan de politieke misdadigers na de woorden van Julius op en IK zeg zachtjes in het Romeins: "Laat eerst hun boeien losmaken, want iemand die aan handen en voeten geboeid is, heeft ook een zwaar geboeide tong!"

[3] Daarop beval Julius de soldaten om de geboeiden de boeien af te nemen.

[4] Dat gebeurde meteen en toen de groep van in totaal twaalf personen van alle boeien was verlost, vroeg JULIUS hun: "Wie zijn jullie en waar zijn jullie geboren?"

[5] EEN antwoordde uit naam van de anderen: "Heer, wij hebben geen papieren bij ons! Als u mij echter op mijn woord wilt geloven, dan zijn wij door toedoen van de tempel alsmede door de afschuwelijke, vrome instelling van onze domme ouders, verwenste tempeldienaars en allemaal kinderen van Jeruzalem. Wat betreft de verhouding van kinderen tot hun ouders zou, als men zijn gezonde verstand gebruikte, de wet van Mozes ook wel eens zo gewijzigd kunnen worden, dat kinderen, die toevallig of door tijdelijke omgang met echt wijze mensen verstandig zijn geworden, niet steeds behoeven te doen wat hun ouders zeggen. Want heel veel geestelijk en lichamelijk ongeluk van kinderen wordt veroorzaakt door hun vaak onbeschrijflijk domme, trotse en met alle kwade zalven gezalfde ouders !

[6] Waarlijk, geen boven alle wijsheid verheven God kan Mozes dit gebod voor de arme mensheid hebben gegeven! Waarlijk, dit gebod is, als men daar geen enkele uitzondering op mag maken, voor het dierenrijk te slecht, laat staan voor het mensenrijk! Door de strikte navolging van dit gebod, waarvan God waarschijnlijk niet eens de bron was, maar alleen Mozes of een opvolger van Mozes, staan wij nu als misdadigers voor u, dat wil zeggen voor de rechter over leven en dood! Toch wel een heel aangename beloning voor onze trouwe gehoorzaamheid aan onze olie­domme ouders! Deze zeer aangename beloning zal waarschijnlijk gevolgd worden door het eervolle kruis of de ketenen van een roeier onder in een schip! Want als wij met de volle waarheid voor de dag moeten komen over onze weliswaar drievoudig gedwongen handelingen, dan redt geen God ons meer voor de onverbiddelijke strengheid van uw wetten! En toch zegt dit prachtige gebod van Mozes: 'Eert uw vader en uw moeder , opdat het u wel ga en u lang zult leven op aarde!' Mooi! Daar staan wij nu! Hoe goed het met ons, arme duivels, gaat, ziet iedereen en hoe lang wij nog te leven hebben, hangt alleen van u af! De goddelijke belofte bij het houden van het vierde gebod van God gaat bij ons zo heerlijk in vervulling, dat alle duivels ons daarvoor in ons gezicht uitlachen en ons uiteindelijk nog diep moeten verachten!"

[7] JULIUS zegt: "Maar beste mensen, dat doet niet ter zake, jullie moeten alleen antwoord te geven op wat jullie gevraagd wordt!"

[8] Daarop antwoordt SUETAL (dat was de naam van de spreker) uit naam van de twaalf: "Heer, als iemand een zekere dood te wachten staat, doet alles ter zake! Dat wij klaarblijkelijk misdadigers tegen Rome zijn, kunnen wij onmogelijk ontkennen en wat daarop volgt zult u niet kunnen loochenen, want daarvoor draagt u uw scherpe zwaard en heeft u de wet en de macht, -zaken, waartegen de arme worm in het stof niets kan doen!

[9] Maar omdat de heren Romeinen af en toe, ondanks alle strengheid van hun wetten, toch nog menselijker zijn dan de zwarte heren in de tempel, die nu zelfs onze lieve Heer naar hun pijpen laten dansen, proberen wij u als gestrenge, maar tevens toch nog menselijke heren, niet alleen onze misdaad Anti Romam (tegen Rome), maar ook de aanleiding daartoe duidelijk te maken. Misschien zult u daardoor wat menselijker met ons arme duivels omspringen, want mensen zijn wij al lang niet meer. Dat hield op toen wij het duivelswater ruilden voor de opruiings opdracht tegen u, Romeinen."

[10] Dan vraagt JULIUS: "Waarom moesten jullie toen eigenlijk het vervloekte water drinken? Wat hebben jullie dan voor strafbaars tegen de tempel en zijn wetten gedaan?"

[11] SUETAL zegt: "Het tegenovergestelde van datgene waarvoor wij hier nu terecht staan! Wij werden aangebracht als geheime vrienden van de Romeinen en daar staat het duivelswater op! Om als jonge mensen aan het duivelswater te ontkomen, moesten wij juist uw vijanden worden en onze domme ouders hebben daarnaast nog een hoge boete van verscheidene honderden ponden zilver aan de tempel moeten betalen en duizend vette zondebokken moeten leveren, waarvan er waarschijnlijk niet één gepoogd heeft om te zwemmen in de Jordaan. Die zijn, net als Jozef, voor veel zilveren munten feilloos en goed beschermd naar Egypte getrokken, waar ze zijn opgegeten.

[12] Dat is de reden voor de straf van het duivelswater en langs de weg van de tempelgenade is het de reden voor uw vijandschap! Het verschil ligt alleen maar daarin: Als wij het duivelswater genomen zouden hebben, zouden wij ook al lang in de schoot van vader Abraham terecht zijn gekomen; maar omdat de tempelons genade schonk, zullen wij waar­schijnlijk nu pas uitgenodigd worden om de goede vader Abraham voor eeuwig op te zoeken. Zo meteen zullen wij uit uw fijngevoelige mond het bekende 'I lictor' (Ga, scherprechter!) horen. De beloofde vrucht voor het houden van het vierde gebod van God zullen wij dan geoogst hebben onder het opschrift: 'Een goed en lang leven op aarde!' Mochten wij werkelijk aan het kruis komen, dan smeken wij u om dat opschrift boven onze kruisen te laten bevestigen. "

[13] JULIUS, die inwendig plezier heeft, maar zich uiterlijk als de strenge rechter voordoet, zegt: "Het lijkt mij toe, dat jullie alle schuld nu alleen maar wijten aan het vierde gebod van Mozes, maar ik merk, dat jullie dit gebod hetzij echt, maar misschien ook met opzet niet begrijpen of willen begrijpen. Want in de wet staat alleen dat men zijn ouders moet eren, maar niet dat men hen in alles, als bij een heerser, moet gehoorzamen. Want als ik als hun kind een man ben geworden en daarbij een wijs mens met veel ervaring, dan zie ik toch wel in dat een juiste liefde tot mijn nog levende ouders de juiste eer is die God door Mozes heeft geboden.

[14] Als dus wat zwakke ouders iets van hun kinderen verlangen waardoor zij en de kinderen in grote moeilijkheden kunnen komen, is het de plicht van de kinderen om de ouders met alle liefde en geduld zo duidelijk mogelijk uit te leggen dat hun wens schadelijk is en de ouders zullen er dan zeker van afzien. Houden zij er echter aan vast, dan is onge­hoorzaamheid uit ware liefde voor de ouders echt geen zonde, niet voor Gods grote wijsheid en ook niet voor alle rechtvaardig denkende mensen.

[15] Bovendien heeft Mozes immers zelf in zijn theocratische wetgeschriften een toelichting bijgevoegd over de gehoorzaamheid van de kinderen ten opzichte van hun ouders, waarin heel duidelijk staat dat de kinderen hun ouders in alles moeten gehoorzamen als dat niet in strijd is met de wet.

[16] Daarmee is de wet van Mozes meer dan voldoende van schuld vrijgesproken en de schuld ligt dus, als het zo is als jullie het mij verteld hebben, werkelijk bij de domheid van jullie ouders en in hun niet begrijpen van de wet, of in jullie nu aan het daglicht gekomen onjuiste interpretatie van het goddelijke gebod door Mozes!

[ 17] Maar de schuld kan ook bij jullie grote sluwheid liggen, die hier echter zeker aan het licht zal komen. Want onvoorzichtig genoeg hebben jullie je sluwheid bloot gegeven door je op een humoristisch nabootsende manier te verontschuldigen voor het gebod van God en jullie schijnen een kwalijk gevoel voor humor te hebben. Zulke dubbelzinnige veront­schuldigingen accepteren wij Romeinen nooit zo gemakkelijk voor klin­kende munt! Daarom zullen jullie met serieuzere en dichter bij de waarheid liggende verontschuldigingen bij mij voor de dag moeten komen, als je geen slecht oordeel van mij wilt verwachten!"

 

39 Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars

 

[I] De overtuigende, andere kijk die Julius had op de zaak, maakte dat de verhoorden versteld stonden en SUETAL wist eerst niet wat voor commentaar hij daarop kon geven. Maar na een poosje zei hij toch heel ernstig: "U heeft volkomen gelijk, maar daarom staan wij niet minder in ons volste recht! Kijk, als u een kind al vanaf de wieg steeds voorhoudt dat twee noten en twee noten samen vijf noten zijn, dan zal het kind dat geloven en het u nazeggen en tenslotte zal het moeilijk zijn om de reeds volwassen geworden jongeling uit de droom te helpen. Wie heeft ons tot op heden de wet van Mozes zo uitgelegd als u nu? Wat bleef er voor ons over, dan de wet zo op te vatten als deze ons vanaf de wieg is uitgelegd? Onze ouden begrepen hem zelf niet beter en de gehele tempel begrijpt hem waarschijnlijk ook niet, of wil hem niet begrijpen. Waar zouden wij dan het juiste begrip vandaan hebben moeten halen? Bovendien hebben wij, leerlingen in de tempel, Mozes als zodanig nooit te zien gekregen, omdat dat alleen maar is toegestaan aan de oudsten en de schriftgeleerden! En zegt u ons nu dan eens waar wij de juiste betekenis van de wet vandaan hadden moeten halen! Wie zou hem ons, zoals u, op de juiste manier uit hebben moeten leggen?"

[2] JULIUS antwoordt: "Men zou toch gevoeglijk mogen veronderstellen dat mensen, zodra zij als dienaar in de tempel het priesterkleed dragen, minstens zoveel van hun godsdienst zouden begrijpen als een heiden! Voor mij is de godsdienst van ieder volk steeds erg belangrijk geweest, omdat men daardoor een volk in al zijn doen en laten het snelst door en door leert kennen. Ik denk dan ook met enig recht te kunnen veronderstellen dat ieder mens er zelf alles op moet zetten om de godsdienst van zijn vaderen zo secuur mogelijk te leren kennen. Want juist zo'n godsdienst kan alleen maar het richtsnoer van de maatschappelijke samenleving zijn! Bovendien zijn jullie geen jongemannen meer, maar mannen, waarvan men wel zou kunnen verwachten dat zij -omdat zij ook nog priesters zijn -hun godsdienst minstens zo goed zouden begrijpen als een vreemde zoals ik! Wat onderwijst men dan eigenlijk bij jullie op de scholen?

[3] SUETAL zegt: "Daar leert men lezen, schrijven en rekenen, verder ook allerlei vreemde talen en ook een zekere samenvatting van het grote geschrift, waarbij als belangrijkste punt wordt geëist alles wat de tempel wil en leert, voor waarheid aan te nemen alsof het rechtstreeks van God kwam. In dat geval is het erg onduidelijk hoe wij dan verder aan een diepere kennis van onze godsdienst zouden kunnen komen! U heeft het gemakkelijk, want u bent in alle opzichten een machtig en sterk heer. U kunt een hoofdsynagoge binnengaan en eisen stellen. Iedere daaraan verbonden overste zal u zeker toestaan alles te controleren, -en wee hem als hij iets voor u geheim zou houden! Hij weet, dat u dan alles zult laten doorzoeken en wat hem te wachten zou staan als er iets geheims gevonden zou worden! O, dat weet zo'n overste van een synagoge heel goed en hij zal u daarom alles laten zien en onthullen. Zoals zelfs de hogepriester te Jeruzalem het zogenaamde allerheiligste, dat hij voor het aangezicht van het volk en volgens het geloof van het volk zelf maar tweemaal mag betreden, iedere dag aan hoge en machtige vreemdelingen moet laten zien en zelfs voor geld ook aan andere vreemdelingen laat zien. Iemand van ons moest eens proberen om dat te verlangen, dan stond het duivelswater al klaar!

[4] Een aantal tempeldienaars, de zogenaamde geheimbewaarders, weten weliswaar hoe het er in het allerheiligste uitziet. Maar zij hebben ten eerste een goede baan en ten tweede worden zij voor het minste verraad met honderd doodstraffen bedreigd en daarom weten zij dan ook hun mond te houden. Maar dat geeft nog meer aanleiding tot de vraag, waar wij dan de ware kennis over onze hoogst mysterieuze godsdienst vandaan zouden kunnen halen!

[5] Onder deze omstandigheden, die wij u nu voor onze noodzakelijke verontschuldiging hebben uitgelegd, zult u als rechter en mens toch hopelijk geen ander dan een volledig rechtvaardig oordeel over ons uit kunnen spreken!

[6] Waarin wij tekort schieten, zult u vast allang weten. Hoeveel schuld wij daaraan hebben, zult u hopelijk wel duidelijk af kunnen lezen uit alles wat wij zonder vrees en zonder iets achter te houden over onszelf hebben verteld! Als u echter nog meer andere zaken over ons bekend zijn, beschuldig ons dan, dan zullen wij u onbevreesd rekenschap geven, want wie moedig kan sterven, kan ook moedig spreken!"

[7] JULIUS zegt heel bedaard: "Het zij verre van mij om jullie woorden nog verder te wantrouwen, omdat ik er maar al te zeer van overtuigd ben, dat het in de tempel zo toegaat als jullie het nu verteld hebben en daarom spreek ik jullie van iedere verdere schuld vrij. Want wie van het dak valt en door zijn val een onder het dak spelend kind zwaar verwondt, kan daar totaal niets aan doen. In dit opzicht is ons verhoor dus klaar en jullie zijn wat dit betreft vrijgesproken van iedere schuld of straf.

[8] Maar er is nog iets! Daarover zal ik jullie nog een vraag stellen; van de beantwoording van deze vraag is het sterk afhankelijk of ik jullie vriend of vijand zal zijn, -let dus op!

[9] Jullie zullen in deze tijd zeker wel gehoord hebben dat er bij Nazareth een zekere Jezus, een zoon van de timmerman aldaar, als heiland schijnt rond te trekken en hij schijnt grote, ongehoorde dingen zichtbaar voor iedereen uit te voeren en een nieuwe leer van God onder het volk te verspreiden! Als jullie daar iets van afweten, zeg mij dat dan openhartig, want ik vind het erg belangrijk!"

[10] SUETAL zegt: "Op een afstand hebben wij daarover wel iets horen fluisteren maar dat zal nauwelijks een honderdste deel zijn van wat u waarschijnlijk allang weet. In eerste instantie waren wij steeds meer in de zuidelijke streken bezig met de uitvoering van onze fijne opdracht en pas een paar dagen geleden zijn wij in deze Galilese landstreek gekomen. Wij werden toen al gauw opgepakt en kunnen u daarom vrijwel niets over uw genoemde heiland vertellen, maar dat Zijn naam al tot Damascus en Babylon bekendheid heeft gekregen, is zeker. Wat hij verder voor mens is, wat hij doet en hoe hij zieken geneest, daar weten wij nog niets van. Daarom zijn wij zelf erg verlangend om daar Iets meer over te horen! Ja als er ergens nog een God is, dan kan hij het kwaad van de tempel immers niet langer meer aanzien en moet hij het volk een verlosser sturen!

[11] Wij willen u wel vertellen dat alles -wat de mens in zijn. grote verdorvenheid, in zijn meer dan satanische fantasie ook maar uit kan denken binnen de uitgestrekte muren van de tempel daadwerkelijk wordt gedaan. Mateloze en talloze zonden worden daar tegen de mensheld begaan en wel zo onverschillig brutaal, dat u zich dat niet voor kunt stellen! De hoge heren van de tempel schijnen de mensen niet meer waarde toe te kennen dan een nutteloze mus. Ik wil met geen woord spreken over het zeer lichtvaardige overtreden van alle geboden van God, maar er worden daar nieuwe gruwelen bedacht en begaan, waar Mozes kennelijk nooit van heeft gedroomd, want anders zou hij op zulke gruwelen zeker een honderdvoudige dood en een tienvoudige hel als straf hebben gezet! In het belang van de mensen is het echter beter dat wij daar met geen woord meer over spreken!

[12] Men zou de mensheid echter zeker een grote dienst bewijzen als men op een nacht de tempel met zijn bewoners in één klap zou kunnen vernietigen. De mensheid heeft daarom allang een verlosser nodig, maar die moet de mensheid verlossen van de helse drakenheerschappij van de tempel en niet speciaal ons Joden van u Romeinen - want u hoort ook bij onze verlossers! Dan, heer, zal de arme mensheid van vreugde in luid gejuich losbarsten, omdat zij van haar ergste vijanden is verlost!

[13] Vriend, is er iets brutalers denkbaar dan de gedachte dat God de Almachtige aan een zeer kwaadaardige stofworm al Zijn macht over alle mensen en over alle andere schepselen zo gegeven zou hebben, dat deze worm nu naar zijn eigen kwaadaardige willekeur met God Zelf en met alle mensen en met alle schepselen ongestraft zijn meer dan satanische boze opzet uit kan leven?! Nee, nee, heer! Dan is er óf geen God, óf God laat zulke duivels als in de tijden van Noach en Lot hun helse maat volmaken!  Grote, heilige God, waar bent U, waar blijft U toch? Waarlijk, wat de tempel nu uitvoert, gaat alle menselijke begrip te boven! Uiterlijk vertoont hij weliswaar nog hetzelfde troost­ en hulpfluisterende gezicht zoals in het gunstigste geval in de tijd van Salomo, maar inwendig is hij een onderste hel geworden! Maar het is beter er geen woord meer over te spreken en daarom zullen wij zwijgen en verwachten wij van u meer over de heiland uit Nazareth te horen!"

 

40 Verdere uitleg van Suetal

 

[I] Dan zegt Julius: "Wat betreft de boosaardigheid van de tempel, daarover zijn wij Romeinen al zo geïnformeerd, dat jullie ons niets nieuws en opzienbarends meer kunnen vertellen en daarom zal het moment van de straf niet lang meer op zich laten wachten, daar kunnen jullie van verzekerd zijn.

[2] Dat wij de tempel nog geen rekenschap hebben gevraagd, is terwille van het domme en nog zeer eenvoudige volk, dat de tempel nog altijd als een heiligdom ziet en zijn heil daarin zoekt. Als wij de tempel nu aan zouden pakken, zouden wij op een enkele uitzondering na het gehele volk nog tegen ons hebben. Als binnenkort echter het merendeel van het volk zal weten wat de eigenlijke aard van de tempel is, dan zullen wij met weinig moeite de tempel helemaal op kunnen ruimen. Daar zal juist de nieuwe, zuivere waarheidsleer van de grote heiland uit Nazareth ten stelligste toe bijdragen zodra die ook maar een beetje onder het volk verspreid zal zijn. Deze leer is zo zuiver als de zon op klaarlichte dag en zal door iedereen gemakkelijk begrepen worden als het hart door een goede wil wordt geleid. Natuurlijk zal daar waar de harten van de mensen grondig bedorven zijn deze leer niet worden aangenomen, ook al is ze nog zo goddelijk zuiver! Maar daar zal dan het Romeinse zwaard rechtspreken zoals de wereld het nog niet op zo'n uitgebreide schaal heeft meegemaakt, want Gods arm zal dan met de Romeinen zijn. -Dit om jullie gerust te stellen!

[3] Maar nu nog over iets anders! Jullie hebben eerder verteld dat jullie je praktijken tegen Rome voornamelijk in het zuiden van het Joodse land hebben uitgeoefend en pas kortgeleden hier in het Galilese gebied zijn gekomen. Ik wil daarom weten wat voor resultaat jullie met je gestook tegen Rome hebben geboekt en wat jullie heeft bewogen om naar Galiléa te gaan?"

[4] SUETAL zegt: "Heer, in de zuidelijke streken hebben wij alleen maar gegeten en gedronken en wij durfden geen woord tegen Rome te laten horen omdat ons bleek dat de meeste mensen zeer Romeins gezind waren! Wel hebben wij niet nagelaten om, waar dat maar mogelijk was, belangrijke aanwijzingen over de misdaden van de tempel rond te strooien. Maar bij die meer anti-tempelse dan anti-Romeinse bezigheid hebben wij ons kort geleden in een orthodox tempels gezind gehucht behoorlijk in de nesten gestoken. Heimelijk begon men een onderzoek naar ons in te stellen en er bleef ons niets anders over dan ons snel uit de voeten te maken.

[5] Bij nacht en ontij trokken wij door Samaria en kwamen na enige dagen over de bergen hier naar dit land. Daar troffen wij weldra mensen die óf om gegronde redenen zich niet erg lovend over de Romeinse heerschappij uitlieten, óf dat alleen maar deden om ons, kortzichtige onnozelen, op glad ijs te brengen, kortom het ontbrak ons aan men­senkennis om dat te ontdekken. Onnadenkend stemden wij met hen in en lieten ook zo het een en ander Propter formam (voor de vorm) los. Maar dat duurde geen drie dagen. Plotseling werden wij door Romeinse soldaten aangehouden en opgebracht, samen met vier of vijf van degenen waarbij wij ons hadden aangesloten. En zoals WIJ daar opgepakt zijn, zo zijn wij hierheen gebracht. Nu weet u alles wat u van ons te weten kunt komen en nu kunt u uw complete oordeel over ons vellen.

[6] JULIUS zegt: "Het blijft bij mijn eerste uitspraak waarbij ik jullie geheel van straf heb vrijgesproken, maar nu gaat het over iets geheel anders en dat laat zich heel kort in de volgende vraag tot uitdrukking brengen: Wat gaan jullie nu doen? Naar de tempel kunnen jullie onmogelijk meer terug, naar jullie familie in Jeruzalem gevoeglijk ook nauwelijks meer, daar zou het jullie bepaald met zo goed vergaan! -Wat zijn jullie daarom van plan?"

[7] SUETAL antwoordt: "Heer, dat is een zeer penibele zaak! Gun ons wat tijd om daar grondig over na te denken!"

[8] Maar MATHAËL, die bij hen staat, zegt tegen Suetal: “Luister eens naar mij, ik zal je raad geven en als je die opvolgt zal het je niet slecht vergaan.”

[9] SUETAL zegt: "Ben jij er niet één van de vijf die samen met ons hierheen zijn gebracht? (Mathaël bevestigt dit).

[10] Als dat zo is, hoe kun je dan, terwijl je in ieder geval slechts tijdelijk een boosaardige dwaas was, ons bij deze uiterst moeilijke zaak een verstandig advies geven?! Want jullie vijven zijn als boosaardige en gevaarlijke gekken, respectievelijk als bezetenen, zwaar geketend hierheen gebracht! Wie heeft jullie genezen? Want je spreekt nu heel heldere taal en moet daarom genezen zijn! Op het schip heb je alleen maar gebruld, nu eens als een stier, dan weer als een leeuwen dan weer gehuild als een wolf, en als je met de meest krijsende stem ter wereld woorden uitsprak waren dat slechts scheldwoorden, vloeken en verwensingen! Kortom, jij bent helemaal dezelfde, ook al draag je nu een Romeinse mantel en ik heb er geen woorden voor dat je nu zo helder van geest bent geworden. Iemand uit dit grote gezelschap moet jou en je metgezellen hebben genezen! Maar wie? Waar bevind zich zo'n wonderheiland?

[11] Maar wacht eens! Nu schiet me wat te binnen! De heer die ons het verhoor afnam, vroeg ons naar een heiland uit Nazareth. Hij wilde van ons weten, of en wat wij allemaal al over deze man gehoord hadden. Wij vertelden datgene wat wij van horen zeggen wisten.

[12] Daarna vroegen wij om meer informatie over zo'n zeldzaam mens, maar kregen geen antwoord dat ons beviel. Jij brengt ons nu zelf op het spoor! Dat je samen met je vrienden genezen bent, daar valt niet meer aan te twijfelen. Maar het lijkt ook aan geen twijfel meer onderhevig te zijn, dat die door de hoge Romeinse heer zo toevallig genoemde heiland uit Nazareth hier is! Hij moet hier zijn, want geen sterfelijk mens op deze aarde had jullie anders genezen! Zeg ons of onze vraag terecht is, pas dan willen wij jouw raad met betrekking tot onze toekomst horen!"

 

41 De raad van Mathaël

 

[1] MATHAËL zegt: "Kijk, broeder, wij allen behoorden tot de tempel en moesten hetzelfde lot delen, alleen gingen jullie naar het zuiden en wij moesten naar het oosten trekken. Wij vielen echter in handen van een troep belichaamde duivels en daardoor werden onze lichamen een woonplaats van vele duivels. Maar hier was een heiland, de grootste die de aarde ooit droeg, en die heeft ons, enkel door zijn almachtige woord, om met genezen.

[2] Hij is hier!. Dezelfde, waarvan de Romeinse hoofdman Julius in zijn vraag aan jullie melding maakte. Maar voor jullie is het nu nog niet het moment om nader kennis met hem te maken. Hij zal zelf bepalen wanneer jullie hem beter zullen Ieren kennen! Vraag dus niet verder en luister naar wat ik je nu zal zeggen!

[3] Jullie zijn nog wel kinderen van deze wereld, maar als je wilt, kunnen jullie ook het ware, vrije en levensechte kindschap Gods krijgen. Deze Romeinse machthebbers zullen jullie graag daartoe de middelen verschaf­fen. De heer die jullie ondervraagd heeft, zal zeker geen moment aarzelen om jullie op de goede weg te brengen en nu zelfs nog gemakkelijker omdat ook de opperstadhouder Cyrenius uit Sidon hier is.

[4] Kijk, daar achter jullie staan ook dertig tempeldienaren! Zij behoren reeds tot het vreemdelingenlegioen en zij zijn nu op en top Romeinen. Als jullie dat ook worden, zijn jullie voor altijd en eeuwig geholpen! In Jeruzalem zullen wij nooit meer enig geluk vinden, want jullie kennen de aard v:an de tempel en hopelijk ook die van bijna geheel Jeruzalem, evenals die van het vervloekte water! Welk mens kan dan ook maar ooit de wens hebben het hoofdnest van alle duivels en zonden ooit weer op te zoeken? Willen jullie sterven, ga dan naar Jeruzalem. Willen jullie echter leven en ook het eeuwige leven vinden, wordt dan lichamelijk Romeinen en geestelijk waarachtige Joden volgens Mozes! -Begrijpen jullie dat?"

[5] SUETAL antwoordt: " Ja, ja, ja, dat snappen wij. Maar het is alleen ongelooflijk merkwaardig dat jij nu zo enorm helder van geest bent geworden! Nu herken ik je ook als mijn collega uit de tempel en weet, dat Je een bekwaam spreker was en meermalen de hoge heren flink in hun gezicht de waarheid hebt gezegd. Dat had dan ook tot gevolg dat je -ik meen met nog vier van jouw soort -naar Samaria moest gaan! Ja, ja, jij bent het en het doet ons allen genoegen je hier helemaal gezond en wel weer te zien! Jouw raad, vriend, is op zichzelf wel goed, maar de vele goden van de Romeinen -"

[6] MATHAËL valt Suetal in de rede: - “zijn altijd nog vele malen beter dan het duistere monotheïsme en de eigenlijk algehele afgoderij van de tempel! Zeg me, welke priester in de tempel gelooft er nog in een god? Ik zeg je: Hun buik en hun wellust is nu de ware god van de tempel! De dood, de zonde en alle duivels dienen zij! De geboden van Mozes kun je voor een paar zilverlingen krijgen zoals je ze wilt, maar van hun vreet­ en wellustvoorschriften laten ze geen komma vallen! Zij bezitten geen leven meer en geven zich toch uit voor heren des levens en willen als zodanig hoog geëerd worden!

[7] Zij hebben geen flauw benul meer van datgene, wat leven is. Zij begrijpen geen van allen een jota meer van de schrift en de profeten begrijpen zij -zoals jij het einde der wereld. Zij hebben allemaal allang ieder zieleleven verloren en verzorgen daarom zo ijverig het leven van hun mottenzak. Hoe hadden zij dan uit hun volledig dood zijn het eeuwige leven van de ziel kunnen tonen en geven?

[8] De diepte van het leven moet ontdekt worden door de strijd van het leven met het leven en met de dood. Door dat inzicht moet het steeds meer door daden versterkt worden, wil het als echt leven bestaan. Maar hoe kan de dood je laten zien wat het door hem nog nooit ontdekte leven in en buiten zichzelf is? Ik zeg jullie: In de tempel huist allang de eeuwige dood, maar hier woont waarlijk het eeuwige leven! Kijk, de Romeinen begrijpen het en worden met leven vervuld, terwijl de tempel het nooit zal begrijpen omdat hij al voor eeuwig dood is. Wat is derhalve beter: het veelgodendom van de Romeinen of het één godendom van de tempel?!"

[9] Na deze woorden van Mathaël bekomen de twaalf haast niet van hun verbazing over de ware inzichten van Mathaël en over zijn over­duidelijke wijsheid.

[10] SUETAL zegt daarop verontschuldigend tegen Julius: "Hoge heer, vergeef ons dat wij u zo lang op een antwoord laten wachten, maar u hoorde zelf de wijze woorden van Mathaël en die vervulden ons zo, dat wij u het gevraagde antwoord nog niet konden geven. Maar als u nog enig geduld met ons wilt hebben, zullen wij u beslist een degelijk antwoord geven!"

[11] JULIUS zegt: "Laat Mathaël maar niet met rust, want hij begrijpt meer dan ik en nog vele duizenden zoals ik! Als hij spreekt, wil ik graag duizend jaar lang zwijgen en naar hem luisteren! Overleg dus alleen maar met hem, hij zal in staat zijn om jullie vrijwel het beste advies te geven!"

[12] SUETAL zegt: "Ja, hij heeft ons al een raad gegeven en het hangt nu alleen maar van u af of u ons in het vreemdelingenlegioen opneemt!"

[13] JULIUS zegt: "Best! Dat is al zo goed als gebeurd, maar ondanks dat zal de wijze Mathaël jullie voor dat doel nog menige uiterst wijze les kunnen geven!"

[14] SUETAL antwoordt: " Ja, dat merken wij, hoewel ons die eigenschap van hem nog onbegrijpelijker voorkomt dan de lucht! Hoe hij die wijsheid heeft gekregen is totaalonverklaarbaar! De wonderbaarlijke genezing van zijn bezetenheid is te begrijpen, maar waar hij nu deze wijsheid vandaan heeft, moet degene maar begrijpen, die het begrijpen kan!"

 

42 Ziel en geest

 

[I] MATHAËL, die deze woorden wel had gehoord, zegt: "Bevrijd je ziel zoveel mogelijk van alle wereldse banden, dan zul je spoedig zonder veel moeite begrijpen hoe een ziel op de snelste wijze aan die grote wijsheid kan komen! Maar zolang de ziel nog te diep in de oude modderpoel van de dood vastzit, waarbij die modderpoel bestaat uit haar lichaam, kan er nog lang geen sprake zijn van -en geen zicht zijn op -een speciale, goddelijke wijsheid!

[2] Daar, een paar passen voor ons, zie je een boomstronk die stevig in de grond geworteld schijnt te zijn. Ga erop zitten, en ik verzeker je dat je in die situatie niet van die plaats wegkomt, ook niet binnen afzienbare tijd. Pas als hij verrot en helemaal vermolmd is, zul je gezamenlijk op de grond vallen. Als je ook dan nog niet van je lievelingszitplaats kunt scheiden, zul je tenslotte ook zeker samen vergaan. Want alles wat dood is, moet eerst volledig worden afgebroken wil het weer over kunnen gaan in de een of andere levenssfeer. Als je daarentegen naar zee gaat, je inscheept, de touwen losgooit, het zeil hijst en de stuurriem vastpakt, zul je niet op die plaats blijven, maar weldra een nieuw land bereiken waarin je veel nieuws zult leren kennen en de schatkamer van je ervaringen zult verrijken. Kijk, zolang je bezorgd bent over je lichaam en diens aangename en gemakkelijke leventje, zolang ook zit je op die stronk en kun je niet verder komen. Als je echter de overheersende zorg voor je lichaam helemaal opgeeft en alleen maar bezorgd bent om datgene, wat te maken heeft met het leven van de ziel en haar geest, dan stap je in het levensschip en zul je weldra voortgang maken. -Begrijp je deze vergelijking?"

[3] SUETAL zegt: "Wat heb je nu over een geest in de ziel gezegd? De ziel is toch datgene, wat men geest noemt!"

[4] MATHAËL antwoordt: "Ja, vriend, als je nog niet weet dat in iedere ziel een geest van al het leven woont, dan kun je zeker nog lang niet begrijpen waarvandaan dat beetje wijsheid van mij komt! Weet je, op die manier is er met jou ook moeilijk te praten, want dan hoor je met open oren niets en zie je ook met open ogen niets!

[5] De ziel is toch slechts een vat voor het goddelijke leven, maar nog lang niet het leven zelf. Als de ziel zelf het leven zou zijn, welke oerdomme profeet zou haar dan ooit met het gezwets over het bereiken van het eeuwige leven, of tegengesteld daaraan over een mogelijke, eeuwige dood hebben kunnen vervelen? Maar omdat de ziel pas langs de weg van de ware goddelijke deugd het eeuwige leven kan bereiken, zoals dat met heel veel voorbeelden aangetoond kan worden, kan zij toch onmogelijk zelf het leven, maar veeleer een vat voor de opname daarvan zijn.

[6] Slechts een vonkje in het centrum van de ziel is datgene, wat men de geest van God en het eigenlijke leven noemt. Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke voeding, namelijk het zuivere woord van God. Door deze voeding wordt het vonkje in de ziel groter en sterker, neemt tenslotte zelf de menselijke vorm van de ziel aan, doordringt daarna de ziel volledig en transformeert tenslotte de gehele ziel in zijn eigen essentie. Ja dan wordt de ziel zelf helemaal leven, dat zich als zodanig in zijn diepste innerlijk herkent.                

[7] Pas als het leven zich in die vorm volledig herkent en zich van zichzelf geheel bewust wordt, herkent het de fundamentele wijsheid. Maar zolang dat helaas niet het geval is, kan van wijsheld geen sprake zijn!

[8] De ware wijsheid is het geestelijk licht in het oog van de ziel. Wanneer een ziel echter haar geest nog met kent -waar moet ze dan het geestelijke en levende licht vandaan krijgen in haar nog blinde ogen?"

[9] SUETAL zegt: "Vriend, ik smeek je, houd op met op die manier te spreken en wacht daarmee zolang tot ik daarvoor ontvankelijker ben. Want ik zie nu al wel in, dat ik daarvoor nog veel te dom en te blind ben! Maar wij zullen allen aan deze les van jou zo veel mogelijk aandacht schenken! Want ik zie nu in, dat je volkomen gelijk hebt. Om jouw grote wijsheid echter goed te begrijpen heeft men vee! voorbereiding nodig, waar wij tot op heden absoluut geen gelegenheid voor hadden! Maar zoals gezegd, wij zullen energieke leerlingen van je worden!"

 

43 Waarheid is leven, leugen de dood

 

[I] MATHAËL zegt: "Een redelijk goede wil is al gelijk aan het halve werk. De mens mag het echter niet te lang alleen maar bij de goede wil laten maar moet die zo gauw mogelijk aan het werk zetten, omdat de wil anders in de loop van tijd afkoelt, zijn spankracht verliest en uiteindelijk te zwak en machteloos wordt om een goed werk te volbrengen.

[2] Kijk, zolang het water in de pot kookt, kan men verschillende vruchten gaar koken en veranderen in licht verteerbare spijzen. Maar als het water in de pot lauw en tenslotte zelfs koud is geworden, lukt het met meer met het gaarkoken van de vruchten!                   ,

[3] De wil van een mens lijkt daarom op het kokende water in de pot. De liefde tot God en tot al het goede van het leven uit God is het ware vuur dat het levenswater in de pot aan het koken brengt. De gaar te koken vruchten zijn die werken en daden waar wij mee instemden, maar die wij nog niet hebben uitgevoerd. Vandaar dat wij ze juist in het water moeten doen zolang dat nog hard kookt, omdat ze anders rauw en onverteerbaar blijven en zo voor het leven geen nut hebben.

[4] Dus wat men wil, moet men ook doen. Anders blijft de, wil. Steeds een leugen tegenover het leven en uit de leugen komt in eeuwigheid geen waarheid voort!

[5] Waarheid is leven en de leugen de dood. Zoek daarom in alles de waarheid, zij is het leven en mijd de leugen in en buiten jezelf, want zij is de ware dood!

[6] Want wat heb je, als je je inbeeldt dat je iets hebt? Niets dan het onbeduidende van je verbeelding! En wat is dat? Kijk, het is niets en dit niets is de ware dood!

[7] Als je wilt bouwen en geen materiaal en geen bouwlieden hebt, hoe zal het huis dat je wilt bouwen er dan uitzien? Wel, het zal nooit vorm krijgen! Het materiaal zijn de daden en werken van een levende wil. De energieke wil zijn de bouwlieden. Die trekken uit jouw goede werken dan een echt huis op en dit huis is je ware leven in God, dat eeuwig en onverwoestbaar zal blijven staan. Maar met weinig moeite wordt geen huis gebouwd en zeker niet het levenshuis. Daarom moeten wij met alle ons verleende kracht bezig zijn, anders zou de bouw wel eens slecht kunnen vorderen.

[8] Toen Noach de ark bouwde, moet hij in het begin erg traag met het hem opgedragen werk begonnen zijn. Toen zijn tegenstanders dat merkten, vernielden zij 's nachts steeds wat hij overdag tot stand had gebracht. Pas vele jaren later begon hij dag en nacht aan de ark te werken en stelde daarbij wachters aan. Toen pas naderde de bouw met rasse schreden de voltooiing en zoals bekend, bood deze ten tijde van de grote vloed aan hen, die daarin waren, beschutting en redde hen van een zekere ondergang.

[9] Ik zeg je, dat wij nu eigenlijk allemaal zijn zoals Noach. De wereld met haar leugens en bedrog en al de daaruit voortkomende verleidingen is de eeuwigdurende vloed. Om daardoor niet verslonden te worden, moeten wij zo vlijtig mogelijk de opdracht voor het bouwen van de ark uitvoeren. Deze ark is de consolidatie van het leven van onze zielom daardoor het goddelijke, geestelijke leven in de ziel te behouden en uiteindelijk volledig te vormen.

[10] Als dan tenslotte de vloed van de lokkende, wereldse verleidingen zal verzinken in de diepte van haar leegheid, dan zal het goddelijke leven zich met alle kracht in en buiten de ziel manifesteren en in de zuivere en nieuwe levenssfeer in een vrijheid zonder weerga, zonder enige vijandige belager, een nieuw werk beginnen en daarmee in en met God de gehele oneindigheid van eeuwigheid tot eeuwigheid zegenen! -Begrijp je deze vergelijking?"

 

44 Ik ben de waarheid, de weg en het leven

 

[1] SUETAL is helemaal stom van verbazing en hij vraagt aan Julius: "Heer, het is niet te begrijpen waar deze mens die wijsheid vandaan heeft! Ik ken hem toch nog goed van de tempel en daar liet hij allerminst iets van wijsheid merken! Toen wij tesamen met hem uit Genezareth per schip hierheen zijn gebracht, was hij ten prooi aan een ontzettende razernij en zag hij er over 't algemeen niet menselijk uit. Sinds die tijd zijn er maar nauwelijks vier en twintig uur voorbij en nu is het niveau van zijn wijsheid zo hoog dat geen Salomo in al zijn wijsheid daarvan ooit ook maar gedroomd zou hebben! Vertelons toch, wat er met hem is gebeurd. Hoe werd hij zo verlicht van geest?" Hoe werd hij zo verlicht van geest?"

[2] JULIUS zegt: "Weten jullie dan niet dat bij God alle dingen mogelijk zijn? Pas datgene, wat hij jullie nu heeft gezegd, in de praktijk toe, dan zullen jullie zelf wel ondervinden hoe een mens in zo korte tijd zo'n graad van wijsheid kan bereiken! Ex trunco non fit Mercurius (Een boomstronk zal nooit een Mercurius worden) zegt reeds een Romeins spreekwoord; een stronk is onbeweeglijk en er is geen activiteit aan te bekennen, terwijl in de figuratieve godenleer van de Romeinen geen god zo druk bezig was als Mercurius. Met Mercurius wordt hier dus zeer druk bezig zijn bedoeld en met een boomstronk de grootst mogelijke passiviteit; daarom zal een boomstronk nooit een Mercurius worden. Het wijze woord zegt dan ook, dat je geheel en al bezig moet zijn om tot de ware wijsheid te komen, een andere bekende weg daarheen is er niet. Zij is niet net als een andere wetenschap te leren, maar is alleen maar te verkrijgen door het ware bezig zijn volgens de leer der wijsheid.

[3] Als jullie dus precies te weten willen komen, hoe Mathaël tot die wijsheid is gekomen waarover jullie je nu zo verbaast, dan moeten jullie zelf eerst in jezelf diezelfde weg vol inspanningen naar de wijsheid inslaan, anders is al jullie vragen tevergeefs en ook ieder antwoord op jullie vraag."

[4] SUETAL zegt: "Dat is allemaal goed en best, maar waar staat die weg goed herkenbaar aangegeven?"

[5] JULIUS antwoordt: "Het is nog geen middag en tot de avond is er nog ruimschoots tijd, in die tijd zullen jullie nog heel wat horen en meemaken en de weg zal jullie duidelijk worden uitgelegd. Overdenk nu echter wat je hebt gehoord, dan zal alles wat er nog volgt goed te begrijpen zijn. Hiermee zijn jullie nu ook vrij en zonder straf verklaard, maar heb nooit weer de neiging om je ooit tegen ons te keren, want dan zou het jullie wel eens slechter kunnen vergaan dan nu!"

[6] Na deze woorden doet Julius enige passen in onze, namelijk Mijn en Cyrenius', richting en vraagt Mij of de behandeling en het oordeel helemaal in orde was.

[7] En IK zeg: "Is je hart er tevreden over, dat wil zeggen, de innerlijke stem van de liefde in je hart? Wat zegt die?"

[8] JULIUS antwoordt: "Er heerst daarover de grootste tevredenheid en tevens echte zorg om deze mensen op de goede levensweg te brengen!"

[9] IK zeg: "Nu, in dat geval is alles helemaal in orde en zal er met deze mensen zeker veel goeds bereikt kunnen worden. Maar natuurlijk zullen zij nog menige kleine proef moeten ondergaan. Dat jullie hen in het vreemdelingenlegioen opnemen is goed, maar jullie moeten hun voldoende gelegenheid geven om op de onderkende heilsweg verder te kunnen gaan. De vijf, met Mathaël aan het hoofd, moeten jullie over het legioen verdelen. Zij zullen jullie allen in Mijn naam goede diensten bewijzen en in korte tijd hun innerlijke wijsheid op de juiste wijze toepassen. Maar voorlopig mogen zij zich niet in Galiléa ophouden, want het zal niet zo erg lang duren voor de tempel er lucht van krijgt dat zo'n zeven en veertig leden hem de rug hebben toegekeerd en door Herodes zal de tempel jacht op hen laten maken. Als ze echter niet in Galiléa en ook nergens anders gevonden worden, zullen de speurders onverrichter zake weer terugkeren. Men zal dan de zeven en veertig als verongelukt en verloren beschouwen en zich verder niet meer om hen bekommeren. Zo blijven jullie Romeinen buiten schot en door jullie de zeven en veertig ook en iedereen is zonder een leugen om bestwil geholpen!"

[10] CYRENIUS vraagt: "In Tyrus en Sidon zullen zij toch wel veilig zijn? Want daar zijn maar heel weinig Joden."

[11] IK zeg: "O ja, daar zijn ze veiliger dan in Galiléa, maar ze zouden nog veiliger zijn in Afrika of in een stad aan de Pontus Euxinus (Gastvrije zee, bijnaam voor de Zwarte Zee)."

[12] CYRENIUS zegt: "Prima, ik zal voor hen wel een deugdelijke plaats opsporen waar zij ongehinderd door de Joden kunnen blijven en mochten deze speurneuzen ook die kant uitkomen, dan hebben we nog wel middelen om hun neuzen ongevoelig te maken voor alle geuren!"

[13] JULIUS zegt: "Ik vind het echt jammer, vooral van die vijf, want het is werkelijk verbazingwekkend zo wijs als die zijn. Men zou door hen veel sneller het ware levensdoel kunnen bereiken dan wanneer men aan zichzelf wordt overgelaten."

[14] IK zeg: "Vriend, de enige wegwijzer, de enige weg en het enige doel ben Ik! Wie gaf aan de vijf, wat ze hebben? Ik alleen! Als Ik echter van vijf erg bezetenen in een oogwenk zeer grote wijzen kan maken, zal ik dat met jou, die niet zo bezeten bent, ook wel kunnen!

[15] Ik alleen immers ben de waarheid, de weg en het leven! Als je Mij hebt, waarvoor heb je dan deze vijf nog nodig?! Ja, zij moeten en zullen door Mij en slechts in Mijn naam de mensheid ook vele goede diensten bewijzen. Maar jij hebt hen niet nodig, temeer omdat er in het stadje Genezareth een Ebahl, een Jarah en zelfs een Raphaël is! Waar op aarde bestaat er op dit ogenblik een plaats die in geestelijk opzicht nog beter verzorgd is?

[16] Heb je de vraag van Suetal niet gehoord, die wilde weten, hoe en door wie of wat de vijf zo snel de grootste wijsheid bereikt hebben? Kijk, jij weet dat wel, maar voor de twaalf is dat nog een raadsel en voor jou beslist niet! Nu je echter weet wat de twaalf nog niet weten, hoe kun je de vijf dan voor bijna zo wijs houden als dat Ik ben?"

[17] JULIUS zegt een beetje bedremmeld: "Heer, de reden is, dat ik een beetje dom was. Maar nu is alles helemaal in orde en nu pas doet Uw voorschrift mij veel genoegen voor de zeven en veertig mensen en alles zal punctueel opgevolgd worden! Maar wilt U, o Heer, in Uw goddelijke genade mijn dommigheid door de vingers zien!"

[18] IK zeg: "Ik kan van jou niets door de vingers zien. Als je echter met en in jezelf weer in het reine bent, dan is wat Mij betreft ook alles in orde en zijn al je zonden kwijtgescholden.

[19] Maar ga nu en Iaat de twaalf mensen brood, wijn en zout brengen, want ook zij hebben al twee dagen lang nauwelijks meer gegeten dan een mug! Tot nu toe heeft alleen Mijn wil hen op de been gehouden, maar nu de gelegenheid daar is, moeten ze ook op natuurlijke wijze met spijs en drank gesterkt worden en zo gebeure het!"

 

45 De genezing op de gezegende weide

 

[I] Als Julius Mij dat hoort zeggen gaat hij eerst snel naar onze gastheer Marcus die met de zijnen druk bezig is een goed middagmaal klaar te maken en legt hem Mijn opdracht voor. Daarop gaat Marcus snel naar de provisiekamer, die nu niet leger wilde worden, neemt een groot heel brood en een beker zout en Iaat door zijn beide zonen twee grote kruiken wijn halen, waarop alles zo sne1 mogelijk naar de twaalf gebracht wordt.

[2] Zodra die het brood en de wijn zien, krijgen ze ook meteen een geweldige honger en JULIUS zegt tegen hen als hl] hun geeuwhonger. bemerkt: "Dat jullie erge honger hebben, weet Ik, maar .als je gezond wilt blijven, eet dan nu niet te schielijk, maar neem er de tijd voor, dan zal het Jullie goed bekomen!"

[3] De TWAALF zeggen: " Ja, ja, vriendelijke heer, wij zullen ons wel met mate beheersen!" Maar desalniettemin laten ze in een oogwenk een groot brood en ook de wijn en het zout verdwijnen en vragen dan om meer.

[4] Maar JULIUS zegt: "Vrienden, dit is voldoende als  voorgerecht het uitgebreide middagmaal komt toch al gauw, waarbij Jullie ook met overgeslagen zullen worden."

[5] SUETAL zegt: "Ja, ja, heel goed, voor de ergste honger voldoet het; pas bij het middagmaal zullen wij onze honger stillen! Maar, heer en edele mensenvriend, wij hebben niets om het de gastheer te kunnen vergoeden!"

[6] JULIUS zegt: "Jullie zijn nu Romeins burger en behoeft Je er met meer om te bekommeren wie de rekening voor jullie zal betalen! Want een Romein is nog nooit iemand een rekening schuldig gebleven en de gastheer is door ons vooraf voor vele jaren schadeloos gesteld. Wij kunnen hier nog een vol jaar te gast blijven en.dan heeft hij er nog groot voordeel aan. Maak je er dus nu niet druk over wie tenslotte de rekening zal betalen.

[7] De TWAALF zeggen: "Broeder, dat is andere taal dan in onze tempel, waar men haast niets te eten krijgt maar des te meer moet vast.en en bidden. Maar de hoge heren vasten en bidden weinig en verteren Iedere dag een hoeveelheid aalmoezen en offers ter meerdere ere van Jehova, terwijl de jonge tempeldienaars Pro populo (voor het volk) vasten moeten tot de botten in hun ledematen haast beginnen te knorren! O, waarom zijn wij al niet veel eerder Romeinen geworden?! Daar. vindt je alles: Wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid, strengheid waar nodig, en aan brood en wijn schijnt geen gebrek te zijn! Met huid en haar en lijf en ziel willen wij Romeinen zijn! Lang leve Rome en al zijn gezagsdragers!"

[8] JULIUS zegt: "Heel goed, huidige vrienden! Jullie zijn goed van zin, hoewel daar nog begrijpelijk veel eigenliefde in schuilt. Dat zal hopelijk met de tijd wel verdwijnen. Maar vandaag zullen jullie nog bijzondere dingen zien en horen, daar zullen jullie veel aan hebben! -Maar vraag niet te veel, jullie moeten luisteren en kijken, de uitleg krijgen jullie vanzelf wel!"

[9] De twaalf zijn daardoor nieuwsgierig geworden en vragen zich onder elkaar af wat de hoge Romein toch wel bedoeld mocht hebben met te zeggen, dat zij op die dag nog heel veel buitengewoons zouden horen en zien, waarvan zij veel zouden kunnen leren, en dat alles in zekere zin vanzelf duidelijk zou worden! Wat zou dat kunnen zijn?

[10] De praatgrage SUETAL zegt: "Nou, wat zal dat dan wel zijn? Hebben jullie nooit over de Olympische spelen van de Romeinen gehoord? Waarschijnlijk gaan ze hier zoiets op touw zetten. Omdat wij nu zelf Romeinen zijn, mogen wij daar aan deelnemen en daarbij waarschijnlijk veel zien en horen, wat ons goed van pas zal komen. Dat zal het zijn en iets anders zeker niet."

[11] Een ANDER van de twaalf zegt: "Dat denk ik niet. Jullie acht weten nog lang niet wat ik weet, want jullie komen uit het zuiden en weten weinig van wat zich allemaal in korte tijd bij de Galileeërs heeft voorgedaan. Jullie weten, dat ik en nog drie anderen uit de bergachtige omgeving van Genezareth samen met jullie zijn opgepakt wegens deelname aan jullie pogingen tot opruiing en hiernaartoe zijn gebracht. Nauwelijks drie dagen voor jullie aankomst hebben in Genezareth ongehoorde gebeur­tenissen plaatsgevonden. Daar kwam de door de Romeinse hoofdman eerder genoemde wonderheiland uit Nazareth en genas slechts door zijn goddelijk, almachtige woord alle zieken, die, met wat voor kwalen dan ook behept, daarheen waren gebracht!

[12] Ik heb zelf een broer, die nu de erfgenaam thuis is. Hij was door de jicht als een soort knol kromgetrokken, hij kon niet liggen of zitten, en van staan was natuurlijk helemaal geen sprake. Wij hielden hem in een hangende korf die met zacht stro was opgevuld. Vaak huilde hij dagenlang, door de ergste pijnen gefolterd, waarna hij dan meestal zo volkomen zijn bewustzijn verloor, dat hij er als een dode uitzag. Alles wat je maar kunt bedenken werd geprobeerd om hem te genezen, zelfs het water van de bron van Siloam -alles echter tevergeefs.

[13] Toen wij ook bij ons in de bergen hoorden dat de beroemde heiland uit Nazareth zich in Genezareth ophield en alle zieken genas, bracht ook ik met mijn knechten en muildieren mijn broer met onvoorstelbare moeite naar Genezareth. Toen wij daar na al die inspanning aankwamen, zei men echter dat de heiland een bergtocht had ondernomen en dat men niet wist wanneer en of hij nog terug zou komen. Daar stond ik nu als een pilaar naast mijn jammerende broer, begon van droefheid zelf te huilen en bad God uit de grond van mijn hart of Hij een einde zou willen maken aan het bittere lijden van mijn arme broer, omdat ik niet het geluk had gehad de wonderheiland nog aan te treffen. Ik, als eerstgeborene, legde de gelofte af hem al mijn erfrechten af te staan en hem zonder eerstgeboorterecht mijn leven lang te dienen, als hij genezen kon worden.

[14] Wel, al gauw daarna kwamen knechten uit de grote herberg de straat op naar mij toe en zeiden dat de genoemde heiland alle kreupelen, waaronder er veel waren zoals mijn broer, in een oogwenk op een dergelijke wijze had genezen, dat zij er daarna uitzagen alsof hen nooit wat had gemankeerd! Maar deze heiland was met zijn leerlingen, de heer des huizes en nog anderen uit het huls en uit deze plaats, de hoge berg opgegaan, die nog nooit eerder door een stervel mg was beklommen omdat deze veel te steil was. Hij zou wel terugkomen, maar wanneer, dat wisten  zij niet. Dat was nu ook niet belangrijk, want deze helland had een weide gezegend en ik hoefde mijn broer slechts gelovig op deze gezegende welde neer te leggen en dan zou het beter met hem gaan.

[15] Ik vroeg meteen waar die gezegende weide was. De knechten wezen haar aan en direkt droeg ik mijn broer naar de genoemde welde en legde hem daar op het gras. Wel, op het moment dat mijn zieke broer in aanraking kwam met de weide, begon hij zich heel behaaglijk uit te rekken, Alle pijn was als in een zucht verdwenen en in een paar tellen was .mijn broer net zo gezond als ik! Voorheen was hij slechts vel over been en ik verzeker jullie, hij stond zo goed doorvoed naast mij, dat ik ml] nu nog verbaas over die onvoorstelbare verandering!

[16] Maar ik hield toen ook mijn gedane gelofte en gaf mijn broer, die nu zeer gelukkig en godvrezend is, alles en deed graag al het werk voor hem ook dat van de minste van mijn vroegere knechten, hoewel mijn goede en dankbare broer mij daar steeds van afhield."

[17] Maar ik was zo nog maar enige dagen knecht bij mijn broer, die jullie hebben gezien en gesproken, toen jullie bij ons kwamen en er eigenlijk de oorzaak van waren dat ik en nog drie knechten van mijn broer ons nu hier bevinden, gelukkigerwijs als onschuldigen.

[18] Hiermee wilde ik jullie eigenlijk alleen maar opmerkzaam maken op de beroemde, wonderbaarlijke heiland uit Nazareth, waarover jullie, volgens jullie eigen mededelingen, toch ook hier en daar al wat hebben gehoord!

[19] Wel, te oordelen naar de vraag van de hoofdman uit Genezareth, die ik heel goed ken, denk ik -wat ook duidelijk. blijkt uit de genezing van de vijf bezetenen -dat die wonderheiland uit Nazareth nu hier is en zijn werk doet.

[20] De hoofdman heeft ons dus met dat, wat wij zullen zien en horen, zeker opmerkzaam willen maken op daden en gesprekken van de won­derbaarlijke heiland en geenszins op de ruwe Romeinse Olympische spelen, waaruit zeker geen bijzondere wijsheid.te halen is en waarvan.de hoofdman zelf geen al te grote vriend schijnt te zijn! - Hoe denken jullie daarover?

 

46 Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland

 

[1] SUETAL zegt: "Daar zou je wel eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Zo zal het beslist in elkaar zitten en ik begin nu razend nieuwsgierig te worden naar de persoonlijke kennismaking met deze beroemdste van alle genezers. Ik wilde weliswaar zoëven tegen de hoofdman niet te veel zeggen toen hij ons vroeg naar deze wonderbaarlijke man, maar geloof me, heel Samaria en heel Sichar zijn er vol van! In Sichar houdt men hem zonder meer voor een mens waardoor de goddelijke geest volledig werkzaam is! En dat, sta me toe dat ik het zeg, is toch werkelijk ook niet gering te noemen!

[2] En wat denk je van de tempel! De hoge heren breken zich het hoofd erover hoe zij zo'n heiland uit de wereld zouden kunnen helpen. Maar als hij zulke krachten tot zijn beschikking heeft met daarbij de zichtbare vriendschap van de hoogste Romeinse machthebbers, kunnen alle tem­peldienaars etter en bloed zweten maar uiteindelijk toch nog minder tegen hem uitrichten dan een mug tegen een olifant!

[3] In het voorjaar moet hij al een keer in de tempel zijn geweest en deze met touwen en gesels gezuiverd hebben van alle wisselaars en duivenverkopers. En het moet nog maar nauwelijks een kwart jaar geleden zijn dat deze heiland begonnen is naam te maken!

[4] O, men vertelt in heel Judéa al de wonderlijkste dingen over hem! Het gewone volk, dat door de tempel erg dom wordt gehouden, gelooft dat hij dat doet door de kracht van Beëlzebub, zoals men de overste der duivels noemt. De meer ontwikkelden houden hem voor een groot profeet; Grieken en Romeinen houden hem voor een magiër .

[5] De mensen uit Sichar vereren hem zelfs al als een God, wat ook al met sommige Grieken en Romeinen het geval is! En ik durf te wedden dat ook deze Romeinen hem daarvoor aanzien, want zij hechten nog steeds veel waarde aan het oude gezegde Non exsistit vir magnus sine afflatu divino (Er bestaat geen groot man zonder een vleugje van het goddelijke). Dat heeft in ieder geval het voordeel dat zij ten opzichte van mensen die blijk geven hoogstaand en intelligent te zijn, beslist niet vijandig zijn en hen altijd met raad en daad ter zijde staan en dat schijnt ook hier duidelijk het geval te zijn.

[6] Maar als hij alleen maar bijzondere, menselijke kracht mocht hebben, kan hij maar beter niet te vaak naar Jeruzalem gaan om de tempel te reinigen! Want dan zou hij daar wel eens het onderspit kunnen delven. Hij kan dan nog zo'n groot profeet of tovenaar zijn, lang kan hij zich toch niet tegen al die helse intriges en voortdurende vervolgingsplannen blijven beschermen en hij zal hen tenslotte ellendig ten prooi vallen.

[7] Kortom, wie de tempel niet rechtstreeks met bliksem, donder en zwavelregen uit de hemel aanvalt, richt weinig of niets tegen de tempel uit!"

[8] De VORIGE SPREKER uit de bergen van Genezareth zegt: "De tempel zal tegen hem niet veel doen! Want nu de hoge heren hem de tempelreiniging niet hebben aangerekend en hem niet hebben gegrepen, zou dat een tweede maal ook wel eens moeilijk kunnen gaan, want toen moet zijn wil toch wel geheel vervuld geweest zijn van een waarlijk goddelijke kracht! En waar dat het geval is heeft iedere menselijke kracht zo goed als niets in te brengen!"

[9] SUETAL zegt: "Vriend, dat begrijp je niet helemaal! Weet je, toen hij omstreeks Pasen de tempel op de beschreven manier reinigde, werd de tempel door dat voorval verscheidene honderden ponden zuiver zilver en goud rijker. Wel, op die manier mag hij best iedere dag de tempel moreel schoonmaken, dan zullen de hoge tempelheren hem geen noe­menswaardige hindernissen in de weg leggen! Maar als hij ook maar één keer de tempel zelf en zijn ongehoorde bedriegerijen aanpakt, zul je wel eens zien wat hem te wachten staat! Heus, ik zou dan niet graag in zijn schoenen staan!

[10] Hoe lang is het nu geleden dat men de beroemde profeet Johannes, die een tijdlang aan de Jordaan doopte en zijn boetepreken hield, zo vlug aan zijn eind hielp, terwijl hij zelfs onder bescherming van Herodes stond! De tempel stookte ongemerkt de slechte moeder van de schone Herodias op en Herodes werd daarop zelf moordenaar van zijn beroemde beschermeling. De tempel heeft de beschikking over ontelbare middelen om een gevaarlijk geacht mens te vervolgen en maar zelden hebben die geen succes.

[11] De geheime intriges van de tempel gaan zo ver, dat zelfs de Romeinen daar een zeker respect voor hebben. Er is al wel veel van uitgelekt, maar wat heb je daaraan als men deze kerels niets aantoonbaars ten laste kan leggen?"

 

47 De afgrond der leugen

 

[1] Nu stapt MATHAËL, die dit gesprek van enige afstand heeft beluisterd, naar de twaalf toe en zegt: " Jullie zijn nog erg aan de aarde gebonden mensen en vooral jij, Suetal, met je zeven collega’s. Jullie hebben nog niet het geringste vermoeden van wat hier aan de hand is!

[2] De heiland uit Nazareth is hier. Ja, hier is Hij, - maar wie Hij is, daarvan hebben jullie helemaal geen idee en daarom vertellen jullie irritant domme dingen over Hem en Zijn daden!

[3] Een betrouwbaar mens behoort echter slechts de waarheid te spreken. Als hij deze niet kent, moet hij zwijgen, zoeken en onderzoeken. En als hij de waarheid heeft gevonden, moet hij spreken! Want, wie spreekt zonder de waarheid te kennen, liegt, ook al spreekt hij toevallig de waarheid!

[4] Er behoort nooit een leugen over de tong van een waar mens te komen, want door de leugen getuigt de ziel van zichzelf dat zij nog in de dood en niet in het leven wandelt!

[5] Wie dus geniet van een leugen, kent nog lang niet de waarde van h.et leven, want leven en waarheid zijn éen! Pas de waarheid maakt de ziel vrij en opent voor haar wezen, bestaan en werken de oneindigheid van God.

[6]  Maar als je denkt en spreekt zoals ik dat nu hoorde, getuig je openlijk van jezelf dat je ziel in plaats van in de grote tempel van licht en waarheid slechts in een varkensstal woont!

[7] Wat is het nut van veronderstellingen als men geen kennis van zaken heef~? Hoofdman Julius uit Genezareth gaf jullie toch zo wijs te kennen dat jullie va~daag nog van alles zullen zien en horen, en zelfs dat jullie daar beter met zoveel over moeten vragen, maar alles liefdevol in jullie harten op moeten nemen en ernaar moeten handelen, dan zou de uitleg wel vanzelf komen! En de hoofdman heeft daarmee juist en waarachtig gesproken!

[8] Houd daarom op met al dat overbodige, onwaarachtige heen en weer praten, let weloveral goed op en neem het op in je hart, dan zullen jullie daar in korte tijd meer, aan hebben dan wanneer jullie jarenlang leugens tegen elkaar vertellen in de mening de waarheid te spreken!

[9] Vragen is weliswaar beter dan iets uitleggen wat men zelf niet kent maar als men vraagt, moet men weten aan wie men vraagt en waarom men vraagt. Anders is iedere vraag net zo goed onzin als een uit de lucht gegrepen, leugenachtig antwoord.

[10] Want door de ervaring moet ik in mijzelf de volle overtuiging hebben dat degene aan wie ik een vraag stel, mij de waarheid kan vertellen. Tevens moet Ik vooraf zelf nauwgezet doordacht hebben of dat, wat ik iemand vraag, geen onzin is, anders verraad ik door de vraag ófwel mijn grote domheld of mijn, geheime, kwade zin! Onthoudt deze levensregel goed, dan zullen jullie in Ieder geval als bescheiden mensen met beide voeten op de grond staan!"

[11] SUETAL zegt een beetje .kwaad:,,"Maar beste vriend Mathaël, je geeft ons hier een soort standje, terwijl er naar onze mening niemand is die je daarom heeft gevraagd! Je raad is wel goed en waar maar er ontbreekt een zekere vriendelijkheid aan en hij maakt daarom op ons absoluut net die indruk, die hij gemaakt zou hebben als hij wat vriendelijker was geweest. Wij zullen hem wel opvolgen, omdat wij het waarachtige ervan inzien, maar ondanks dat zijn wij toch van mening dat de waarheld, als ze wat vriendelijker wordt gebracht net zo waar blijft!

[12] Kijk, twee en twee is samen vier! Dat is een waarheid en dat blijft het toch ook wel als het met een vriendelijk gezicht wordt gezegd!? Stel dat Ik een blinde leid, is het dan hetzelfde of ik hem op pijnlijke wijze vasthoud, of da ik de arme drommel op zachtzinnige wijze op de goede weg begeleid? Mij lijkt de zachtzinnige begeleiding van een blinde beter Want als ik hem te pijnlijk vasthoud, zal hij zich trachten los te worstelen uit mijn handen en wie weet of hij niet juist op dat ogenblik, waarop hij zich aan mijn te sterk drukkende handen ontworstelt, valt en zich ernstig verwondt!? Als ik hem echter op een zachte manier heb vast­gehouden en geleid, zullen wij opgewekt en vrolijk het doel bereiken. - Heb ik gelijk of niet?"

[13] MATHAËL zegt: "O ja, als de omstandigheden het veroorloven, maar als je een blinde aan de rand van een afgrond ziet staan en tevens ziet dat je hem kunt redden door hem met een stevige greep te pakken en weg te rukken, zul je dan ook vooraf eerst met jezelf overleggen hoe hard of hoe voorzichtig en zacht je hem zult aanpakken?"

[14] SUETAL zegt: "Ja, waren wij hier dan geestelijk al zo dicht bij een dreigende afgrond?"

[15] MATHAËL antwoordt: "Beslist, anders zou ik jullie niet zo stevig hebben vastgepakt! Want kijk, alles wat een leugen uitlokt en daarom zelf al leugen is, ook al is dat voor de lichamelijke mens nog zo gering, is voor de ziel al een afgrond naar de dood!

[16] Ben klein, haast onmerkbaar leugentje is voor de ziel veel gevaarlijker dan een grove en er dik bovenop liggende leugen! Want op een grove leugen zul je zeker niet ingaan, maar zo'n heel klein en onmerkbaar leugentje zal als een waarheid je aanzetten om wat te doen en je heel gemakkelijk aan de rand van het verderf brengen. Maar dat ziet alleen degene wiens geestelijke oog is geopend! Daarom hoef je niet kwaad te zijn omdat ik je wat steviger heb aangepakt, want er sloop zo'n klein leugentje als een giftige adder bij jullie rond. Ik en mijn vier broeders zagen dat zeer duidelijk en daarin kun je de oorzaak van mijn wat onzachte ruk nu zoeken. -Is dat nu duidelijk?"

[17] SUETAL zegt: "Ja, als dat het geval is, dan ziet jouw wat onzachte optreden tegen ons er natuurlijk heel anders uit en daar kan ik verder niets meer tegenin brengen. Natuurlijk, geestelijke omstandigheden zien wij weliswaar niet en wij moeten van jou geloven dat het zo is, maar wij erkennen dat jij heel overtuigende argumenten hebt en geloven daarom wat je zegt. Maar waar moeten wij twaalf dan over spreken? Niets zeggen is toch wel verdraaid vervelend en aan onze waarheid mankeert nog wel het nodige."

[18] MATHAËL zegt: "Vriend, als je in een stikdonkere nacht door een dicht bos in de bergen moest gaan en je wist dat dit bos rijk aan steile hellingen en gapende afgronden was, zou het dan niet beter voor je zijn om te blijven staan en het daglicht af te wachten, dan bijvoorbeeld een dwaallicht te volgen en daarmee in een afgrond te storten? Het is natuurlijk ook niet prettig om in een dicht bos in de bergen te overnachten, maar zeker toch veel beter dan verder te wandelen over een bodem die je bij iedere volgende stap de dood kan brengen! -Wat denk je daarvan?"

[19] SUETAL zegt: "Weet je, met jou is eigenlijk helemaal niet verder te praten, want je hebt altijd gelijk en daar is niets tegen in te brengen. Daarom zullen wij ons wel aan je raad houden en dan zul je zeker niets meer op ons aan te merken hebben."

 

48 Mathaël spreekt over wet en liefde

 

[1] MATHAËL zegt: "O, er is nog iets, en dat is tamelijk belangrijk!

[2] Als je jezelf ergens toe moet dwingen en het bepaald niet alleen uit liefde doet, laat het dan en doe intussen wat je uit liefde wilt doen. Want wat een mens niet geheel uit liefde doet, heeft voor zijn leven weinig waarde, want de liefde is de eigenlijke bouwsteen van het leven, zij is het oorspronkelijke leven zelf.

[3] Daarom is wat de liefde grijpt, door het leven gegrepen en wordt een deel van het leven. Wat de liefde echter niet grijpt, en wat de mens alleen doet omdat hij vreest voor eventuele kwade gevolgen, of vanwege het beetje hoogmoed dat hij heeft om bij de andere mensen voor wijs aangezien te worden, dat wordt geen deel van het leven maar van de dood, omdat het geen bouwsteen van het leven in zich had maar een bouwsteen van de dood!

[4] Ik zeg je: leder nóg zo wijs voorschrift heeft niet het leven, maar de dood tengevolge als de mens het niet uit liefde opvolgt. En de meest wijze raad lijkt op een zaadje, dat in plaats van op de goede aarde op een rots viel, waar het verdort en vervolgens onmogelijk een vrucht kan opleveren.

[5] Ik zeg jullie dit, omdat ik het zó zie: Alles in de mens is dood, behalve de liefde! Laat jullie liefde daarom volledig over jullie gehele wezen heersen en voel de liefde in iedere vezel van je wezen, dan bezit je in jezelf de overwinning over de dood en wat dood in jullie was, is door je toegevoegde liefde overgegaan in het onvernietigbare leven. Want de liefde, die zichzelf voelt en zich door dit gevoel ook herkent, is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in het leven over!

[6] Al zou je mijn raad nóg zo precies opvolgen, dan zou je daar weinig aan hebben als je dat alleen maar terwille van de daarin aanwezige waarheid zou doen en omdat je voor kwade gevolgen zou moeten vrezen als je er geen rekening mee hield. Dat alles zou op deze manier voor jullie zielen niets opleveren. Het is echter heel wat anders als liefde en waarheid zich verbinden en dan samenwerken. Dan schept de liefde, uit en in het licht der waarheid, steeds een nieuw en volkomener leven in en uit zichzelf, totdat het volkomen gelijk is aan dat van God!

[7] De liefde of de geest van God in de mensen is wel in principe een evenbeeld van God, maar naar de volledige, daadwerkelijke gelijkheid aan God moet zij pas toegroeien op de manier die ik jullie nu heb verteld. - Begrijpen jullie dit?"

[8] SUETAL antwoordt nu met een opgewekt gezicht: "Bij God, de almachtige! Jij bent waarlijk een van de grootste profeten, want zo waarachtig, zo verstandig en zo wijs heeft nog geen profeet tot zijn volk gesproken! In jouw pink heb je meer volmaakt leven dan wij allen bij elkaar in ons hele lichaam, of liever gezegd in al onze zielen bij elkaar. Ja, ja, zo is het, broeders! Door Mathaël spreekt waarlijk een goddelijke geest en wij kunnen God nooit genoeg danken dat Hij ons zo wonder­baarlijk, mag men wel zeggen, bij elkaar heeft gebracht! O, als jouw wijsheid al zo aanzienlijk groter is dan de onze, hoe groot moet die van de ons nog onbekende heiland uit Nazareth dan wel zijn?!"

[9] MATHAËL zegt: "Wat schittert zo helder in een aan een grassprietje hangende dauwdruppel?

[10] Zie, het is het beeld van de zon dat in de doorzichtige druppel zo wonderbaarlijk helder glanst! Maar het beeld van de zon glanst met alleen, het werkt ook! In het midden van de druppel concentreert zich het licht van het beeld van de zon, de druppel krijgt in zijn centrum een grote levenswarmte, lost zichzelf tenslotte in deze levenswarmte helemaal op in het levenselement en geeft het met de dood worstelende plantje op die manier leven. Daarom is het beeld in de druppel echter nog lang niet de zon zelf, maar slechts een afbeelding daarvan voorzien van een deeltje met dezelfde kracht en uitwerking als die van de werkelijke, grote zon!

[11] Kijk, zo'n verschil bestaat er ook tussen mij en de heiland uit Nazareth! Hij is de levenszon zelf en in mij, als dauwdruppel, heerst nu wonderbaarlijk helder de kleine afbeelding van die eeuwig werkelijke, grote zon waaruit talloze myriaden van zulke druppeltjes, zoals wij, hun heilige levensvoedsel opzuigen. -Begrijp je dat?"

[12] SUETAL zegt: "O God, dat is een heilig verheven taal! Vriend, je bent al meer dan een druppel, je bent een hele zee! O, zo ver zullen wij allen het nooit brengen, het is te aangrijpend groot, heilig en verheven! Maar onder zulke omstandigheden en te zeer goddelijke verhoudingen, wagen wij het als nog veel te grote zondaars niet, hier te blijven, want deze plaats begint steeds heiliger en heiliger te worden!"

[13] Dan beginnen ook de andere elf heel deemoedig te spreken en willen zich ook steeds verder terugtrekken, maar Julius laat dat niet toe.

[14] Maar SUETAL zegt: "Heer toen eertijds Mozes op de berg naar het brandende braambos ging om te zien wat daarmee was, sprak een heldere stem uit de vlam: 'Mozes, trek je schoenen uit, want de plaats waar je staat is heilig!' Volgens wat er nu zo overduidelijk gezegd is, is datgene nu hier, wat Mozes op de berg aantrof. Daarom is ook déze plaats heilig en wij zondaars zijn niet waard deze te betreden!"

 

49 Gods beeldspraak bij Mozes

 

[1] MATHAËL, die er naast staat, zegt nu op verzoek van Julius, die Suetal geen antwoord wist te geven: "Wie zegt er dan tegen jullie of je het waard bent deze plaats te betreden, of dat je het niet waard bent? In welk wijsgerig boek staat dan geschreven, dat er ooit een zieke geen dokter waard is? Luister, die gedachte van jullie is afkomstig van de schaapswijsheid van de tempel, die ook iemand die met een ongewijde hand de drempel van het allerheiligste aanraakt, straft door zijn handen in het vuur te laten branden! Maar als de hoge Farizeeën tegen rijkelijke betaling heimelijk in datzelfde allerheiligste elke dag vreemdelingen rondleiden en hun alles laten zien en geschiedkundig uitleggen, dan worden de handen van die vreemden heus niet in het vuur gehouden!

[2] Wat wilde God eigenlijk aan Mozes duidelijk maken, toen Hij hem zijn schoenen uit liet trekken?

[3] Wel, God zei daardoor tegen Mozes: 'Maak je los van het lichamelijke en zinnelijke, gebruik je wil om je te distantiëren van de oude vleselijke Adam en sta als een zuiver geestelijk mens voor Mij, anders kun je Mijn stem niet horen en Ik kan je niet tot leider van Mijn volk maken!'

[4] Maar wat betekende dan het beklimmen van de berg?

[5] Kijk, Mozes vluchtte voor de vervolging van de Farao omdat hij een hoge beambte van de koning had vermoord, die voor de koning haast een zoon was.

[6] Mozes stond hoog aangeschreven bij de Farao, zodat het zelfs zeer de vraag was of hij niet net als Jozef de heerschappij over Egypte zou krijgen en zo zijn volk zou verheffen.

[7] Dit omhoog streven toonde God hem in de woestijn door het beklimmen van de berg, waarvan hij de top echter niet bereiken mocht, want dat verhinderde hem het brandende braambos.

[8] En in onze woorden werd er verder gezegd: 'Je zult wel de redder van Mijn volk worden, maar niet op de wijze zoals jij dat denkt, maar zoals Ik, jouw God en jouw Heer, het voor je zal uitstippelen!

[9] Jij zult geen koning van Egypte worden en Mijn volk dat Ik tot nu toe in deemoed voor Mij heb opgevoed, zinnelijk, zelfingenomen en arrogant maken, maar het volk moet het land verlaten en met jou deze woestijn intrekken! Daar zal Ik het volk wetten geven en Ik Zelf zal heer en leider van dit volk zijn en als het trouw aan Mij zal blijken te zijn, zal Ik het land van Salem geven, waar in de beken melk en honing stroomt!'

[10] Kijk, in de zin van de beeldspraak van toen, wilde God tegen Mozes zeker niet zeggen dat hij zijn voetbekleding werkelijk af moest leggen, maar dat hij de oude Adam ofwel de begeerlijkheid van de uiterlijke, zinnelijke mens af moest leggen. Want die staat in dezelfde verhouding tot de eigenlijke levensmens net zo, als de schoenen aan de voeten van een mens, die ook het onderste, uiterste, laatste zijn en het eerste zijn wat men kan missen.

[11] De plaats die God heilig noemt, slaat op de toestand van de ziel, die zeer deemoedig moet zijn omdat deze anders niet kan bestaan voor het aangezicht van de eeuwige liefde, want dat is een waar vuur der levenselementen.

[12] De brandende doornstruik is een teken dat de weg van de profeet met veel dorens bezaaid zal zijn. Maar zijn grote liefde tot God en zijn broeders, die zich als een vlam boven en door de gehele doornstruik laat zien, zal de punten van de dorens verzengen en daarna het gehele, stekelige struikgewas verteren en een pad zonder dorens banen.

[13] Kijk, dat is de betekenis van dat, wat je daarnet geciteerd hebt! Als je dit weet, hoe kun je dan een aardse plaats meer of minder heilig noemen?

[14] Trekken jullie ook je wereldse schoenen geheel uit en deemoedig je in alle levensopzichten, dan zullen jullie ook net zo waardig hier staan als wij. Want wij allen zijn hier als mensen geheel gelijk voor God en voor de Ene die hier is, en niemand wordt voorgetrokken boven de anderen!"

[15] Nadat SUETAL deze woorden van Mathaël heeft gehoord, zegt hij: " Ja, als je eenmaal zo boordevol wijsheid zit, kun je wel heel makkelijk zonder vrees zijn. Een ziende kan nu eenmaal gemakkelijk voorwaarts gaan, maar een blinde moet vooraf steeds uitzoeken of zijn volgende stap wel veilig is en ondanks alle voorzichtigheid en onophoudelijk onderzoekende behoedzaamheid, stoot men toch altijd ergens tegenaan. Maar als je een wegwijzer hebt, zoals jij, beste broeder Mathaël, er een bent, dan kan men als stekeblinde ook nog vooruitkomen! 0, nu blijven we wel, en verheugen ons buitengewoon zo spoedig mogelijk nader kennis te maken met hem, waarover jij om voor de hand liggende redenen zo'n uitstekend getuigenis hebt gegeven!"

[16] JULIUS zegt, terwijl hij Mathaël vriendelijk de hand drukt: "De Heer zij eeuwig dank, die jou en je vier broeders zo geweldig heeft genezen! Wat heb ik nu al niet allemaal van je geleerd en zo helder en goed begrijpelijk, en ik merk bij mijzelf dat het in mijn ziel nu behoorlijk begint te dagen en als dat zo door gaat, hoop ik binnenkort ook in jouw voetspoor te treden!"

[17} MATHAËL zegt: "Iets anders zou ook helemaal niet kunnen! Want er is maar één God, één leven, één licht, één liefde en maar één eeuwige waarheid; ons leven hier op aarde is de weg erheen. Uit de liefde en uit het licht zijn wij door de wil van de eeuwige liefde in God voortgekomen om een zelfstandige liefde en een zelfstandig licht te worden; dat kunnen wij, dat moeten wij!

[18] Maar hoe? Kijk, geëerde broeder: alleen door de liefde tot God en door haar nooit aflatende werkzaamheid! Want onze liefde tot God is de liefde van God Zelf in ons en deze leidt onze ziel in de steeds verhoogde bedrijvigheid van het ware, eeuwige leven, dat op zichzelf de algehele waarheid en het helderste licht is. Als het dus in een mensenziel begint te dagen, dan is zij al dicht bij het eeuwige levensdoel en kan onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige leven bereiken en dat is alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en totale zelfstandigheid ooit kan bereiken!

[19] Wees daarom blij en opgewekt, geëerde broeder, weldra zal ook uw ziel datgene te zien krijgen, wat de mijne nu in steeds helderder licht ziet! Pas als het volledig dag is in uw ziel, zult u de grootte beseffen van Diegene, die u nu nog met enige schroom de 'Heiland van Nazareth' noemt.

[20] Als mens is Hij u en mij gelijk -maar Zijn geest1 Die doordringt met Zijn kracht en met Zijn licht de eeuwige oneindigheid! -Heeft u, geëerde broeder, mij begrepen?"

[21] JULIUS zegt, tot tranen bewogen: "Ja, beste en eigenlijk veel hoger dan ik staande broeder. Waarlijk, van liefde zou ik je haast dooddrukken en de Heiland Jezus uit Nazareth kan ik nu zonder tranen van liefde helemaal niet meer aankijken en ik begrijp nu pas de grote liefde van dat meisje, dat bijna niet meer bij Hem is weg te slaan!"

[22] SUETAL zegt: "Goddank, nu zal het niet zo moeilijk meer zijn hem te herkennen! Wij hoeven alleen maar te kijken bij wie dat bepaalde meisje zich bevindt, die zal het zijn!" -Daar letten zij op.

 

50 De twijfel der twaalf

 

[I] Maar op Mijn verzoek liep Jarah nu bij Raphaël en Josoë en sprak met hen over de plotseling tot uiting gekomen wijsheid van Mathaël, en dat verdubbelde de onzekerheid van de twaalf over Mijn identiteit. Daarbij stelden zij zich de heiland voor als een man, terwijl er zich met Jarah zo gezien slechts twee knapen van ongeveer 12 - 14 jaar oud bezig hielden, en daardoor begrepen de twaalf er niets van. EEN van de hen zegt daarom tegen Suetal: "Vriend, wat ons betreft heb je dit keer wat te vroeg gejuicht! Het meisje is waarschijnlijk een dochtertje van de bekende waard Ebahl uit Genezareth, want wij bergbewoners uit dat gebied hebben haar, als wij in die plaats wat te doen hadden, al vaker in de herberg gezien. Zij loopt nu tussen twee knapen die waarschijnlijk zonen zijn van de opperstadhouder. Geen van deze twee knapen zal de heiland uit Nazareth zijn. Maar nu is de vraag: Wie is het dan? Ik zeg je, broeder , met onze wijsheid komen we daar zeker niet uit. Voorlopig kunnen we dus maar beter zwijgen!"

[2] SUETAL zegt: "Ik ben het helemaal met je eens. Volgens mij heeft de edele heer Julius ons hier strikt genomen maar wat laten betijen, wat ook wel zeer terecht was. Waarom willen we ook altijd meepraten! Horen, zien en zwijgen is heus het beste, en in zekere zin het begin van alle wijsheid!" Na die woorden zeggen de twaalf niets meer en hun zielen zijn vervuld van allerlei gedachten.

[3] IK ga nu naar hen toe en vraag Suetal: "Ik heb jullie eerdere gesprekken helemaal gevolgd, want Mijn oren horen zeer scherp. Maar omdat jullie gezamenlijk zo veel over die heiland uit Nazareth met de wijze Mathaël en de hoofdman Julius besproken hebben, waarbij echter jullie eigen mening steeds verborgen is gebleven, zou Ik nu eens zonder omwegen van jullie willen horen wat jullie eigenlijk zelf van de bewuste persoon denken. Wees niet bang om het openlijk te zeggen, want Ik sta er borg voor dat je er geen last mee zult krijgen! Ik ken de heiland goed genoeg om te weten dat hij jullie geen kwaad zal doen als je Mij, als één van zijn naaste en beste vrienden, onverbloemd je persoonlijke mening kenbaar maakt!"

[4] SUETAL antwoordt, terwijl hij zich wat achter de oren krabt: "Naar uw kleding gezien lijkt u een Griek, maar naar uw haren en uw baard te oordelen bent u een Jood. De Romeinen zeggen over de Grieken niet zo erg lovend: Graeca fides, nulla fides (Griekse trouw is geen trouw), maar daarvoor ziet u er te eerlijk uit en omdat u beslist wel enige levenservaring zult hebben, zult u wel begrijpen dat zo'n buitengewone verschijning ons wel tot nadenken moet brengen!

[5] Om alles wat de wijsheid van Mathaël ons over de heiland meedeelde helemaal voetstoots aan te nemen, is voor mensen zoals wij toch altijd nog geen kleinigheid, en onze meningen over hem zullen eveneens erg veel te kort schieten, want tot nu toe hebben wij nog steeds alleen maar over hem horen spreken. De vier bergbewoners uit de streek van Ge­nezareth hebben verteld over een buitengewone kracht en macht die zij ondergingen, maar gezien en gesproken hebben zij hem ook niet.

[6] Wij waren hier aanwezig bij de buitengewone genezing van de vijf kwaadaardig bezetenen en men heeft ons erover verteld. Ook hier waren wij echter zelf geen oog­ en oorgetuigen, maar hebben wij ons slechts door het zien van de genezen mensen en door het verhaal van de hoofdman, de meest tastbare en juiste informatie verschaft.

[7] De buitengewone gebeurtenissen en daarbij de duidelijke beoordelingen en uiteenzettingen, vooral van de kant van de wijze Mathaël, konden niet nalaten in ons een voorstelling van de bewuste heiland op te roepen die op z'n minst voor onze, van alle hogere wijsheid gespeende, aardse begrippen duidelijk goddelijke trekken vertoont!

[8] Of wij echter als mensen zonder kennis en meer nog, zonder wijsheid, met onze voorstelling toch nog op de verkeerde weg zijn, daarover verschillen wij nog enigszins van gedachten en begrippen! Maar wie kan en wil dat voor ons, blinden in kennis en wijsheid, zó beschrijven dat ons óf het een, óf het ander zo duidelijk wordt als de zon op klaarlichte dag?

[9] Kijk, de wetenschap van de mensen is in onze tijd al heel ver gevorderd, en aan de menselijke wijsheid heeft nog nooit iemand paal en perk kunnen stellen. Daarom is het best mogelijk dat een mens in Nazareth, door buitengewone, geestelijke gaven gesteund, een steen der wijzen heeft gevonden waarvan de wereld tot op heden geen weet had! Hij kan daarom welongelooflijke dingen doen die ons verstand te boven gaan, zoals bergen verplaatsen en in hartje zomer de zee laten bevriezen, ja, doden opwekken en duizenden, slechts door het te willen, laten vergaan; maar dat zijn allemaal dingen die reeds lang vóór zijn tijd door mensen zijn gedaan!

[10] In Egypte behoort zoiets zeker niet tot de ongehoorde dingen. Hier bij ons zal dat weliswaar zeldzamer voorkomen, omdat vooral bij ons Joden alle toverij streng verboden is. Daardoor wordt ieder buitengewoon verschijnsel, dat een mens zelf misschien wel met heel natuurlijke middelen tot stand brengt, als toverij verdoemd. De tovenaar wordt, als hij een Jood is, gestenigd of zelfs levend verbrand, terwijl een vreemde naar ver over de grens wordt verbannen. Alleen als hij een behoorlijke afkoopsom betaalt, staat men hem toe zijn kunsten en toverijen alleen voor de Grieken en de Romeinen in het geheim te demonstreren. Mensen zoals wij krijgen daarvan in Jeruzalem niets te zien, maar als apostel van de tempel reizend naar een vreemd land om vreemden tot het jodendom te bekeren, kreeg je toch ook wel het een en ander te zien dat voor ons onverklaarbaar moest blijven.

[11] Zo doet de bewuste heiland uit Nazareth nu ook ongelofelijke dingen ten aanzien van het genezen van allerlei zieken, ja, hij moet zelfs doden kunnen opwekken! Maar ik zeg zowel van het ene als het andere, dat dat allemaal nog lang geen geldig bewijs voor zijn bijzondere, goddelijke aard is en geen onweerlegbaar getuigenis oplevert.

[12] Om voor mensen zoals wij, met woorden en daden wonderen te verrichten is voor de begaafden niet zo'n grote kunst. Tegen de blinden kun je gemakkelijk over kleuren preken, de ziende heeft daar toch al geen behoefte aan omdat hij de kleuren ook zonder preek kan zien.

[13] De Nazareese heiland kan overigens heel goed en serieus een door de geest van God gezalfde, buitengewone profeet zijn - zoals Mozes, Jozua, Samuël en Elia -en hetgeen hij doet, verrichten door de zuiver goddelijke kracht in hem. Dat houden wij ook voor het waarschijnlijkste, omdat hij toch een Jood is en als zodanig nooit in de gelegenheid kan zijn geweest om bij de Essenen, of bij de Egyptenaren in de grootste geheimen ingewijd te worden.

[14] Als dat bij hem bewezen kon worden, zou het natuurlijk niet zo moeilijk zijn te raden waar hij al zijn geheime kennis vandaan heeft, want de Essenen wekken de dode kinderen meestal bij tientallen tegelijk op, daarvan heb ik mijzelf terdege overtuigd! En God weet welke ziekten zij allemaal kunnen genezen!

[15] Uit dit alles zal een Griek, die er zo verstandig uitziet als jij, wel in staat zijn te beoordelen, waarom ondanks al het buitengewone dat wij hier hebben gehoord, in ons binnenste noodgedwongen allerlei ge­dachten om de overhand strijden.

[16] Alles meteen zonder meer aannemen, zou toch net zo gek zijn, als alles meteen bij voorbaat verwerpen. Afwachten, luisteren, kijken en goed testen is alles wat men kan doen. Dan zal wel blijken of men zich bij de voor­ of tegenstanders moet voegen, want wij kopen nooit de duiven in een zak, omdat men ons anders wel eens gieren voor duiven zou kunnen verkopen! - Zegt u ons nu, of wij gelijk hebben of niet!"

 

51 Verdere twijfels

 

[1] IK zeg: " Aan de ene kant wel, maar aan de andere kant zeker niet! Ja, als de Essenen de doden op dezelfde wijze opwekken als de Nazareeër, heb je in ieder opzicht gelijk. Maar er is een echte Esseen hier onder de leerlingen van de Nazareeër. Hij is uitgezonden om óf de Nazareeër te winnen voor hun grote bedroginstituut, óf minstens het geheim van hem te weten te komen hoe hij zijn zieken geneest en zijn doden opwekt.

[2] Toen hij zich er echter al gauw van overtuigde dat bij de Nazareeër alles openlijk ten aanschouwe van iedereen en zonder enige bedrieglijke kunstgreep verricht werd, maar alleen door het aloude woord 'Er zij', nam hij afscheid van zijn Esseeërschap, dat zo vol bedrog was, maakte alle bedriegerijen bekend en werd zelf leerling van de Nazareeër. Daar staat hij, helemaal alleen onder een boom; ga naar hem toe en laat je door hem voorlichten!"

[3] Een ANDER van de acht antwoordt: "Vriend, voor ons hoeft dat niet, want ik ken de Essenen door en door. Het is een buitengewoon, maar in de aard prijzenswaardig bedrog, en de Nazareeër heeft die trieste school nooit doorlopen! Ik denk eerder aan Egypte, want de Nazareeër moet belangrijke vrienden bij de Romeinen hebben en daardoor kan men wel in Egypte komen!"

[4] IK zeg tegen de tweede spreker, die Ribar heette: "Hoe kwam jij dan achter de geheimen van de Essenen? Want Ik heb gehoord dat dat zonder levensgevaar vrijwel onmogelijk is!"

[5] RIBAR antwoordt: "Vriend, met veel geld en slimme streken komt men overal achter. Natuurlijk moet je van huis uit niet op je achterhoofd zijn gevallen, zodat je achter dat wat getoond wordt ook het andere ziet, wat niet getoond wordt! Daar heb je duidelijk een hoge graad van geslepenheid voor nodig, en daarom zou ik ook wel eens een keer de goede heiland uit Nazareth aan de tand willen voelen en reken maar dat hij me geen zand in de ogen zal strooien.

[6] Maar als hij werkelijk dat is wat men van hem vertelt en wat de wijze Mathaël over hem uit de doeken heeft gedaan, nu, dan zal men hem ook net als Mathaël alle eer geven! Slechts één ding brengt mij van de wijs en dat is, dat hij leerlingen aanneemt. Ik zeg: Als dat wat hij doet puur goddelijk is, zal geen leerling hem dat ooit na kunnen doen, ook al zou deze een volle eeuwigheid bij hem in de leer gaan. Is het echter menselijk, dan is het heel normaal dat hij leerlingen heeft. Want wat de ene mens doet, kan een ander mens ook doen als hij daarvoor de kennis en voldoende middelen bezit. Gaat het echter, zoals gezegd, om iets zuiver goddelijks, dan zal het nadoen wel nooit lukken! Want daar zou de gehele almacht en wijsheid van God voor nodig zijn!"

[7] IK zeg: "Vriend Ribar, je redeneert weliswaar niet slecht, maar in de kern van de zaak heb je ongelijk. Een God kan toch ook wel uit alle mensen er een aantal speciaal opvoeden en opleiden, zoals Hij Henoch, Mozes en nog veel andere profeten heeft opgeleid, opdat zij vervolgens leraren van de mensheid zouden worden en verkondigers van de goddelijke wil aan de mensen van deze aarde. Met deze veronderstelling lijk je er dus behoorlijk naast te zitten en daarmee zul je op de heiland van Nazareth geen vat krijgen!

[8] Wat slimheid betreft zul je in de Nazareeër een zeer machtige en onoverwinlijke tegenstander vinden! Ik ken hem en weet, dat van men­selijke zijde helemaal geen vat op hem is te krijgen, want het is heel moeilijk één op de duizendmaal iets tegen hem in te brengen!"

[9] RIBAR zegt: "Dat wil ik nog wel eens zien! I.k heb al vaak zulke wisselzangen en voorspelen gehoord, maar uiteindelijk liep het bijna altijd uit op de spreuk van de Romeinen: Si tacuisses, philosophus mansisses (Spreken is zilver, zwijgen is goud!). Daarom hecht ik vóóraf nergens waarde aan maar alleen maar áchteraf. Ik loop nergens op vooruit en geef geen oordeel over iets wat ik niet zelf heb beproefd. Maar als ik eenmaal iets heb beproefd, vel ik maar zelden een verkeerd oordeel, maar sla bijna altijd de spijker op de kop. - Bent u soms ook zo'n leerling van hem?"

[10] IK zeg: "Dat nu niet bepaald, maar wel een van zijn beste vrienden en ik ken hem nagenoeg het beste!" - Bij dit tweegesprek kunnen verscheidenen een heimelijke glimlach nauwelijks onderdrukken en er ontgaat niemand ook maar een enkel woord.

 

52 De steen die brood werd

 

[1] Na een poosje zegt RIBAR weer: "Op z'n minst zou ik toch wel van een leerling willen horen wat hij allemaal al heeft geleerd bij de wonderheiland!"

[2] IK zeg: "O, dat is niet zo moeilijk! Het is weliswaar tijd voor het middagmaal, en de gastheer zal daar wel gauw mee klaar zijn, maar er is nog wel tijd voor een kleine proef met een leerling. Juist de jongste zal dat doen en jou, als strenge examinator, tonen wat hij al kan! -Wil je zoiets?"

[3] RIBAR zegt: "Inderdaad, want zonder onderzoek kan er over niemand geoordeeld worden!"

[4] Dan roep Ik Raphaël, die in feite strikt genomen toch ook een leerling van Mij is, ook al is hij een geest die nu lichte materie draagt. Nauwelijks geroepen, staat RAPHAËL al bliksemsnel voor Ribar en zegt: "Wat voor proef verlangt u van een leerling van de Heer?" - Ribar denkt na over deze vraag en peinst of hij iets kan bedenken wat voor een mens zo onmogelijk zou zijn, dat niemand dat zou kunnen.

[5] IK voeg daar nog aan toe: "Nou, Ik geloof dat je slimheid hiermee al wat op de proef wordt gesteld!?"

[6] RIBAR zegt: "O, wacht maar af! 'Festina lente' (haast je langzaam) zeggen de Romeinen! Hostis cum patienta nostra victus (Geduld overwint alles )! Ik zal de jongen een noot te kraken geven waar zijn kiezen behoorlijk moeite mee zullen hebben!

[7] Dan bukt RIBAR zich, tilt een steen van enige ponden van de grond op en zegt glimlachend tegen Raphaël: "Beste leerling van de goddelijke meester, die dingen schijnt te doen die alleen aan God mogelijk kunnen zijn! Als je al iets almachtigs van hem hebt geleerd, maak dan van deze steen een lekker, zoet brood!"

[8] RAPHAËL zegt: "Probeer of de steen nog steen is!"

[9] RIBAR probeert het en zegt: "Nou en of!"

[10] RAPHAËL zegt: "Probeer het nu nog een keer!" .

[11] Ribar probeert het nog een keer, breekt de steen in stukken en merkt dat de steen werkelijk brood is geworden. Een dergelijk wonder in zijn handen doet hem versteld staan, ja, hij werd zichtbaar bang en wist niet wat hij daarop moest zeggen.

[12] Maar RAPHAËL zegt tegen hem: "Proef het ook, want het oog is gemakkelijker te bedriegen dan het gehemelte! Geef het ook aan je vrienden om te proeven, zodat wij getuigen van de echtheid van deze transformatie hebben!"

[13] Ribar proeft eerst wat voorzichtig van liet wonderbrood. Omdat het hem echter erg goed smaakt, neemt hij van de ene helft een behoorlijk grote hap en geeft de andere helft aan zijn vrienden. Allen vinden zij het brood buitengewoon smakelijk, zoet en heerlijk geurend.

[14] Dan vraag IK aan Ribar: "Wel, beste vriend, laat mij je oordeel horen. Wat zeg je over deze daad, door een leerling uitgevoerd?"

[15] RIBAR zegt tegen Suetal: "Broeder, zeg jij het maar, jij bent wat knapper dan ik! Ik kan daar met mijn verstand niet bij!"

[16] SUETAL zegt: "Zulke mensen zoals jij, die zich eerst met hun beetje verstand graag aanmatigend opstellen, zijn er nu maar al te veel op de wereld. Als er dan echter iets gebeurt dat hun begrip ver te boven gaat, staan ze erbij als een op overspel betrapte vrouw! -Wat kun je daar nu anders op zeggen dan: Mathaël heeft gelijk met ieder woord waarmee hij op zo'n waarachtige manier over de grote meester getuigde!

[17] Als zijn leerlingen al in staat zijn tot zulke dingen, wat zal de goddelijke meester dan wel allemaal kunnen?!"

[18] RIBAR zegt: "Het is helemaal waar en niemand van ons kan er ooit aan twijfelen. Toch zegt en leert men in de tempel als onomstreden waarheid, dat bepaalde, buitengewone magiërs heel zeldzame dingen schijnen te kunnen doen door de hen ten dienste staande macht van Beëlzebub. Zelfs de Romeinen zeggen: In doctrina aliena cauti, felices (Het geluk is met de voorzichtige leerling) en Sapienta non incipit cum odio deorum (De wijsheid begint niet met het haten der goden)!

[19] SUETAL zegt: "Houd maar op met je domme Latijnse spreuken, en met je ezelachtige Beëlzebub mag je voor eeuwig wel uit mijn buurt blijven! Heb je dan zoëven de goddelijk wijze Mathaël niet horen spreken en bleek daar niet duidelijk uit dat de leer van de grote meester leder mens door de waarheid, de liefde en de daad tot God brengt? En zou de grote meester zich daartoe bedienen van de leider van alle leugen en bedrog? Blinde ezel die je altijd al was, was dat brood een leugen, of was het echt brood?

[20] Als Beëlzebub het voor je gemaakt had, wat hij onmogelijk zou kunnen, dan zou je nu in plaats van goed brood een steen in je maag hebben. Maar omdat het echt brood was, dat als het ware uit de hemel kwam, voel je net zoals ik het voel nu nog de heerlijke uitwerking van de waarlijk goddelijke, aangename smaak in je hele lichaam!

[21] Waar heb je ergens in de gehele Schrift gelezen, dat het de satan ooit lukte een wonder zoals dit te volbrengen? Kijk eens naar de wonderen van Beëlzebub in de tempel! Wat zijn het? Niets anders dan gemene en welbekende bedriegerijen, om daarmee bij de mensheid, die net zo blind is als jij, het goud en het zilver los te peuteren en het dan voor verdere, schandelijke doeleinden te gebruiken!

[22] Kijk, dat zijn wonderen van satan, en die zijn overduidelijk te herkennen!

[23] Maar hier is geen sprake van een mogelijk bedrog, hier gaat het om de goed herkenbare, almachtige wil van Jehova alleen! Hoe kun je dan nog vragen of zoiets niet ook door de macht van satan mogelijk zou zijn?! Waar heeft satan dan ooit kunnen bewijzen dat hij iets van waarachtige macht in zich heeft?"

[24] RIBAR antwoordt heel bedremmeld: "Nou, heeft hij dan niet bij de Sinaï gewonnen, toen hij drie dagen met Michaël om het lichaam van Mozes heeft gestreden?"

[25] SUETAL zegt: "Ja, daar heeft hij de stoffelijke resten van Mozes veroverd! Een mooie overwinning! Wat weet je nog meer?"

[26] RIBAR zegt: "Wel, is de verleiding van Eva en Adam niets?"

[27] SUETAL zegt: "Kun je dat net zo'n wonder noemen als dit?! Als een wulpse deerne je al haar lichamelijke aantrekkelijkheden toont en je met wellustige ogen uitnodigt, is het dan een wonder als je uit zuiver lichamelijke wellust in haar mooie, zachte armen zinkt? Zulke Adam en Eva wonderen vinden er helaas heden ten dage maar al te veel plaats. Die behoren echter altijd bij de laagste en grofste, natuurlijke eigenschap­pen en daarin bevindt zich echt geen spoor van een wonder, tenzij je alles vanaf het oerbegin der schepping een wonder wilt noemen! -Weet je soms nog zo'n satanswonder?"

[28] RIBAR zegt: "Met jou is het moeilijk praten! Maar wat zijn dan de ons bekende wonderen van de afgodsbeelden van Babel en Ninevé? Zijn die soms niet door satan tot stand gebracht?"

[29] SUETAL zegt: "wel voor blinde ezels zoals jij, maar voor ziende mensen niet. Die wisten namelijk wel dat de buik van de bekende afgod in Babel 's nachts door vuur gloeiend werd gemaakt en de offers, die door zijn wijde muil in zijn buik werden geworpen, dus eenvoudig door die natuurlijke gloed verteerd moeten zijn. Zulke wonderen kun je iedere dag door een flink vuur tot stand brengen en daar heb je niet in het minst een satan voor nodig! Ik wil zelf wel met medewerking van wat omgekochte helpers een aantal verschillende satanswonderen laten zien, zonder daarbij de hulp van een satan nodig te hebben. Iedere kwade en op winst beluste wil van een slecht mens voldoet daarvoor méér dan satan.

[30] Een satan kent en kan in der eeuwigheid niets -behalve het te gronde richten van vlees dat toch al geen waarde heeft, en daarvoor krijgt hij zijn stinkend loon. Maar voor ziel en geest kan hij nooit wonderen doen, omdat zijn wezen zelf uit de meest geoordeelde materie bestaat! Ja, door de satan kun je nog meer aan de materie gebonden worden dan je al bent, maar onstoffelijk wordt je door hem ook geen moment! -En ga nu maar verder, als je nog meer satanswonderen te binnen schieten!"

[31] RIBAR zegt, helemaal terneergeslagen: "In dat geval ken ik natuurlijk geen andere satanswonderen meer, en dan erken ik dit zuivere wonder dat de jonge en lieflijke leerling van de grote meester tot stand heeft gebracht. Maar je zou best wat aardiger tegen mij hebben kunnen spreken, dan zou ik je ook wel begrepen hebben!"

[32] SUETAL zegt: "Daar heb je wel gelijk in, maar je weet reeds lang dat ik mij altijd opwind als een mens, vooral van enige ontwikkeling, bij mij aankomt met het oude sprookje over een Beëlzebub, alsof de wereldse mensen al niet genoeg Beëlzebubs waren! En bij zo'n zuiver goddelijke aangelegenheid doe ik dat zeker! Dan zou ik echt van ergernis uit mijn vel kunnen springen!"

[33] RIBAR zegt: "Nou, nou, alles is al weer goed! In medio beati (het geluk ligt in het midden) zeggen de Romeinen. 'Nooit te opgewonden en nooit te lauw' is de kern van alle wijsheid en de hele levenskennis. De waarheid is, als je mij begrijpt, broeder, ook zonder ezel en stoffelijk overschot te begrijpen!"

[34] SUETAL zegt: " Jawel, jawel, maar in rechtvaardige ijver weegt men de woorden waarmee men iemand terechtwijst die met te domme bezwaren aan komt dragen, niet op een goudschaaltje! Maar omdat jij de waarheid nu wat beter begint in te zien, zul je dergelijke uitdrukkingen van mij ook niet zo licht meer horen!"

[35] Dan zeg IK: "Wel, is alles bij jullie nu weer in orde?"

[36] Beiden zeggen: "Helemaal!"

 

53 Hoofdlijnen van de leer van Jezus

 

[1] IK zeg tegen Ribar: "Hoe staat het nu met jouw oordeel over dat, wat je nu hebt gezien?"

[2] RIBAR zegt: "Dat heb ik al tegen Suetal gezegd en ik erken nu, dat de wijze Mathaël in alles gelijk heeft. De proef is gedaan, en verder is er nu niets meer nodig! Het is nu geen kwestie van geloven meer, maar ik heb het met mijn eigen ogen gezien en zou nu de grote meester zelf willen leren kennen!"

[3] SUETAL zegt: " Ja, dat zou ik ook willen als dat eenvoudig te realiseren zou zijn, hoewel ik er nu niet meer zo veel haast mee heb. Want wat ik nu heb gezien, is genoeg voor mijn hele leven! Méér dan God kan hij niet zijn, maar naar wat ik heb gezien ook niet veel minder! En dat is voldoende voor mij, alleen zou ik over zijn nieuwe leer nog wat willen horen!"

[4] IK zeg: "Daarvan heeft Mathaël jullie ook al een aantal hoofdlijnen verteld. Voor het verdere kan men zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet God boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf.

[5] Maar God boven alles liefhebben betekent natuurlijk: God en Zijn geopenbaarde wil erkennen en vervolgens uit ware innerlijke liefde tot de erkende God daarnaar handelen en tevens terwille van God zich tegenover ieder medemens zo gedragen, als ieder verstandig mens zich ten opzichte van zichzelf gedraagt. Daarbij gaat het hier natuurlijk om de zuivere en de hoogst mogelijke, onbaatzuchtige liefde, zowel ten opzichte van God, als tegenover iedere naaste.

[6] Zoals al het goede alleen wil dat men het liefheeft omdat het goed en daarom waar is, zo wil ook God dat men Hem liefheeft omdat Hij alleen volmaakt goed en waar is!

[7] Je naaste moet je daarom evenzeer liefhebben, omdat hij net als jij het evenbeeld is van God en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.

[8] Kijk, dat is de eigenlijke kern van zijn leer en die kan men gemakkelijk in acht nemen, veel gemakkelijker dan de vele wetten van de tempel, die merendeels gevuld zijn met het eigenbelang van de tempeldienaren.

[9] Door deze nieuwe leer zo precies mogelijk op te volgen wordt de in de mens aanvankelijk zeer gebonden geest vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en betrekt op die manier alles bij zijn leven, dat een leven van God is en daarom eeuwig moet duren en wel zo gelukkig mogelijk!

[10] leder mens die zo, in zekere zin, geestelijk wordt wedergeboren, zal geen dood ooit zien, noch voelen of smaken, en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem het hoogste geluk betekenen.

[11] Want als de geest van de mens zo volledig één is met zijn ziel, zal zij lijken op een mens in een stevige gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie velden der aarde kan kijken en kan zien hoe geheel vrije mensen daarop vreugde vinden in allerlei nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem bevrijdt van alle boeien en tegen hem zegt: 'Vriend, je bent vrij van iedere verdere straf, ga en geniet nu van de volle vrijheid!'

[12] Zo l.ijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een vogelembryo in het el. Als het door de broedwarmte rijp is geworden binnen in de harde, zijn vrije leven gevangen houdende omhulling, verbreekt het de omhulling en verheugt zich over zijn vrije leven.

[13] Maar dat kan een mens alleen maar bereiken door het precieze en oprechte volgen van de leer die de heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt.

[14] Dan ontvangt de mens, als hij geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook andere volmaaktheden, waar de alleen maar natuurlijke, lichamelijke mens zich geen voorstelling van kan maken.

[15] De geest is dan een macht op zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n volmaakte geest in de mens dan wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er, buiten de levenskracht van de geest, in de gehele oneindigheid van God geen andere kracht en macht kan bestaan!

[16] Want het ware leven is alleen Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en Bestuurder van alle schepsels, en daarom moet alles zich voegen naar de macht van de eeuwige, levende Geest.

[17] Daar heb je bij de leerling een proefje van gezien en daarom kun je Mij op voorhand geloven dat het zo is. Het begrip van het hoe, waardoor en waarom zul je pas krijgen als je de vrijheid bereikt zult hebben van je innerlijke geestesleven.

[18] Mathaël heeft je echter al voldoende getoond welk inzicht een geest kan krijgen als hij slechts voor de helft wedergeboren is. Je hebt dus nu voor alles de duidelijkste bewijzen in handen en kunt dus met het grootste vertrouwen je leven daarnaar gaan inrichten. -Ben je met deze uitleg tevreden?"

[19] SUETAL zegt: "Vriend, veel tevredener dan met die van de ontzettend wijze Mathaël! Wat u mij nu heeft gezegd is wel net zo bijzonder wijs als wat Mathaël heeft gezegd, en in zeker opzicht nog wijzer, maar bij Mathaël wordt het iemand angstig en bang te moede omdat je daar het overzicht verliest. U heeft echter met uw heel eenvoudige woorden mij de zaak tenminste zó duidelijk gemaakt dat ik me niets duidelijkers kan indenken. Ik weet nu precies wat ik moet doen en wat daar noodza­kelijkerwijs op volgt. Ik ben dan ook geheel tevreden, omdat mij geen verdere vraag meer overblijft."

 

54 Het wonder van de vis

 

[1] IK zeg: "Goed dan, maar zeg me nu eens zonder omwegen, of je nu ook niet persoonlijk kennis zou willen maken met de grote meester uit Nazareth! Als je wilt kan Ik hem aan je voorstellen."

[2] SUETAL zegt: "Eerlijk gezegd, deze man waarin Gods gehele geest aanwezig is, is voor iemand zoals wij in alles té verheven, en ik ben werkelijk bang om hem ook maar op een afstand te zien laat staan met hem in nader kontakt te treden! Daarom vind ik het nu prettiger hem persoonlijk helemaal niet te leren kennen. Kijk, mij hindert reeds de aanwezigheid van deze jonge leerling van hem, en eerlijk gezegd zou ik het op prijs stellen als hij weer naar zijn groep terugkeerde. De proef heeft hij voor ons afgelegd en die is voldoende! Een tweede maal zou hij dat toch niet meer doen en dat zou ook onnodig zijn, want wie door dat ene wonder niet voldoende overtuigd raakt, zal ook door duizend Wonderen niet overtuigd worden. Daarom zou het me liever zijn als hij weer terugging naar zijn eigen gezelschap. We kunnen hem er niet voor belonen omdat we, behalve dat wat we aan hebben, niets bezitten. Vraag hem daarom, beste vriend, of hij nu weer naar zijn eigen gezelschap terug wil gaan!"

[3] IK zeg: " Ah, waarom dan?! Hij is vrij en kan gaan wanneer hij wil, en hij zal ook wel gaan als hij hier niets meer te doen heeft! Jij bent nu wel helemaal tevredengesteld, maar al je metgezellen nog niet, zelfs Ribar niet die het nu toch helemaal met je eens is. Hij is nog steeds met het eerste wonder bezig en komt er nog lang niet helemaal uit. En daarom, omdat er nog tijd is, zullen wij zo nodig nog een teken van hem vragen!"

[4] SUETAL zegt: " Alles goed en wel en ik zou zelf ook nog wel wat van hem willen zien, maar het is de vraag of zijn heilige, grote meester het daarmee eens is, want de meesters zien meestal niet graag dat hun leerlingen te veel de aandacht trekken!

[5] IK zeg: "Wees daar maar niet bang voor, want daar sta Ik wel voor in en Ik zal het te zijner tijd wel weten te verantwoorden als Ik daarvoor onderhanden genomen mocht worden. Maar Ribar en de anderen moeten we toch vragen wat voor soort teken zij wensen, omdat anders één van hen al gauw zou kunnen zeggen dat men het teken al lang van tevoren heeft voorbereid en precies heeft afgesproken. Als zij echter zelf zeggen wat het teken moet zijn, kan er van een eerdere afspraak geen sprake zijn. -Ben je het daarmee eens of niet?"

[6] SUETAL zegt: "Dat is zo wijs gedacht en gesproken als Salomo deed en daar moet men het wel mee eens zijn!"

[7] IK zeg: "Nu dan, laten we het aan Ribar vragen! -Ribar, zeg jij ons wat voor teken de leerling nog moet doen!"

[8] RIBAR zegt: "Vriend, als hij er nog een wil doen, laat hij dan van de steen die ik nu in mijn handen houd, één van de edelste vissen maken die hier in deze zee leven!"

[9] Ik zeg voor de vorm tegen Raphaël: "Zul je deze opgave wel uit kunnen voeren?"

[10] RAPHAËL zegt: "Wij zullen het proberen, maar de steller van de vraag moet eerst stevig op zijn benen gaan staan, anders zal de vis maken dat hij omvalt. De edelste vissen uit dit water zijn groot en sterk, zodat een mens ze niet de baas kan. Als Ribar dus goed stevig gaat staan zal direkt een vis van tachtig pond de plaats innemen van zijn nauwelijks tien pond zware steen.

[11] RIBAR zegt: "O, maak je daarover maar geen zorgen! Ik heb een beetje van Simson weg en ben al vissen van honderd pond de baas gebleven! En verder sta ik nu al heel stevig op mijn benen."

[12] Dan zegt RAPHAËL: "Het zij zoals je gewenst hebt!" -Raphaël had deze woorden nauwelijks uitgesproken, toen een edelvis van ruim tachtig pond in de handen van Ribar, tot schrik en overgrote verbazing van alle aanwezigen, een dermate heftige sprong deed, dat Ribar languit op zijn rug viel. Omdat de vis met geweldige klappen in het rond sprong en zich met zijn staart heftig om en om gooide, vluchtten de toeschouwers naar alle kanten, en ook Ribar, die al gauw weer was gaan staan, toonde geen lust meer om de grote vis vast te grijpen. Maar een zoon van Marcus stond ook dichtbij, kwam vlug met een sterk klein handnet aanlopen, wierp dit over de nog wild rondspartelende vis, omwikkelde hem en droeg hem naar een kuip die vol water stond.

[13] Toen de vis zich in zijn element bevond, werd hij natuurlijk rustig en allen gingen nu naar de kuip en keken vol verwondering naar de grote vis, en RIBAR zei: "Nu ben ik met al mijn onbetekenende wijsheid verslagen en ik geloof nu beslist al hetgeen ik over de grote meester heb gehoord! Hier houdt alle wijsheid van de mensen op en de heerlijkheid van God openbaart zich op een maar al te letterlijke, werkelijk tastbare wijze! Mathaël heeft met ieder woord gelijk en de vriend ook, aan wiens goedheid wij de twee nooit eerder vertoonde wonderen te danken hebben. Daarom zeg ik: Groot, groot is God en eeuwig geprezen zij Zijn heerlijke naam, omdat Hij ook aan mensen op deze wereld zo'n macht heeft gegeven! Wij zijn weliswaar helemaal niet waard om zulke zuivere godswonderen met onze zondige ogen te zien, maar omdat God Zelf ons daartoe waardig heeft geacht, zij Zijn heerlijke naam eeuwig geprezen!"

 

55 Vergelijkingen met de wonderen van magiërs

 

[1] SUETAL zegt: "Amen! Dat vind ik ook! Want zoiets heeft nog nooit een sterfelijk oog gezien! De magiërs ten tijde van de Farao hebben ook wel stokken op de grond geworpen, die slangen werden, maar daar waren wij niet bij! En zouden wij daarbij zijn geweest, dan zouden wij waar­schijnlijk hetzelfde kunststuk gezien hebben dat wij eens, net eender, in Damascus hebben gezien. Een Perzisch tovenaar gooide een knuppel op een wijd uitgestrekte, voor hem liggende vlakte van stuifzand. En wanneer de op een speciale manier geworpen knuppel in het stuifzand verdween, zodat men er niets meer van zag -wat natuurlijk heel snel gebeurde -kwam er uit het zand een rat of een muis tevoorschijn die haastig wegvluchtte! Deze tovenaar deed het voorkomen alsof hij uit de in het zand geworpen knuppels ratten en muizen toverde. Maar ik onderzocht daarna het zand en vond de gegooide knuppels onveranderd terug, daarbij vond ik ook duidelijke sporen dat de tovenaar, waarschijnlijk zonder getuigen, tevoren een bepaald aantal ratten en muizen in het zand verborgen vasthield door op meerdere plaatsen een speciaal lievelingsvoer in door hem gemaakte zandholletjes te leggen, waarmee de daar uitgezette ratten en muizen heel rustig en behaaglijk bezig bleven tot ze door de handig geworpen knuppel gedwongen werden uit het holletje te springen en weg te lopen.

[2] Het domme volk vereerde de Perzische magiër als een god en spekte zijn zakken met allerlei kostbare zaken. Toen ik er een paar waarvan ik dacht dat ze verstandiger waren, wilde overtuigen, noemden zij mij een lasteraar en ik kreeg maar net de tijd om mij uit de voeten te maken.  Ik kwam daardoor tot de overtuiging, dat ten eerste zulke magiërs heel scherpzinnige, rare snuiters zijn, die met hun eventuele kennis en opgedane ervaringen op het gebied der natuur zich de domheid van de vele andere mensen, die net als vee vegeteren, ten nutte weten te maken. In de tweede plaats merkte ik dat zulke oerdomme mensen ook door de beste wil van een wijze mensenvriend nooit helemaal op de goede weg te brengen zijn.

[3] En zo zullen alle geroemde wonderwerken van de priesters en magiërs in heel Egypte en Perzië er wel uitzien, en de wonderdaden van de Essenen zullen wel net eender zijn.

[4] Maar deze twee wonderen hier, die de leerling van de grote meester deed, en de wonderbaarlijke genezingen waar wij van gehoord hebben dat zij door de grote heiland verricht zijn, zijn zo zuiver boven al de magische bedriegerijen verheven, als een zon met haar heldere en reine licht verheven is boven ieder nietig en bedrieglijk dwaallicht. Bij deze twee wonderen is, zoals gezegd, iedere menselijke wijsheid uitgepraat. Daar helpt geen denken en testen meer, daar werkt de almacht van God aan wie natuurlijk niets onmogelijk kan zijn.

[5] Maar wat voor ons overblijft is de les daaruit dat wij juist daarom datgene wat de grote heiland leert des te actiever moeten toepassen, omdat door hem, zoals ik dat nu begin te zien, misschien juist in onze tijd een oude belofte van Jehova in vervulling zou kunnen gaan."

[6] IK zeg tegen Suetal, terwijl de twaalf Mij nog steeds niet persoonlijk herkend hebben: "Ben je wel enigszins overtuigd van die mening?"

[7] SUETAL zegt: "Vriend, de mening die nu bij mij heeft postgevat wordt in ieder geval bij mij tot zekerheid! Want kijk, ik heb een heel eenvoudige, maar beslist steekhoudende reden om dat aan te nemen! God is te eindeloos goed en wijs om een mens zo machtig op te wekken en met Zijn almachtige geest te vervullen om alleen maar een aantal zieken lichamelijk te genezen en uit stenen brood en vissen te maken. Met zo'n mens, die als een zon ver boven Mozes en alle andere profeten is verheven, heeft God zeker ook nog een hoger, ons nog geheelonbekend, groot doel voor ogen! Want voor onbelangrijke doeleinden, om alleen voor de ogen van de gaaplustige en op wonderen beluste, blinde en domme mensenmenigte allerlei wonderen te verrichten heeft God, zoals gezegd, zo'n Godmens niet op deze aarde gezet! Ik ben geneigd in hem bijna de door alle aartsvaders en profeten verkondigde, grote messias der Joden te zien en daarvan ben ik, beste vriend, haast geheelovertuigd!

[8] Mocht hij het echter toch niet zijn, dan zou ik echt niet weten op wie wij dan nog zouden moeten wachten, die in staat zou zijn nog grotere en voor God waardiger dingen te doen! -Wat denkt u daar nu van beste vriend, vooropgesteld dat u als Griek enigszins vertrouwd bent met de Schriften der Joden?!"

[9] IK zeg: " Ja, ik deel helemaal jouw mening, want met de Schriften van de Joden ben ik heel goed op de hoogte. Maar nu zou Ik toch nog van je gezellen willen horen hoe zij over onze goed gefundeerde mening denken! Ribar is zo'n beetje woordvoerder voor alle tien. Laten we dat aan hem vragen en zien, wat voor mening hij daarover wil geven. Vraag jij het hem maar!"

[10] SUETAL zegt: "We gaan het hem meteen vragen, want nu zal hij hopelijk toch wel genoeg naar zijn vis hebben gekeken!"

 

56 Het wonder van de ezel

 

[I] Dan richt SUETAL zich tot Ribar, terwijl hij hem aan zijn mantel trekt en zegt: "Ribar, de vraag en het onderwerp waarover het hier gaat, is uiterst belangrijk, vooral voor ons Joden. Misschien kun jij ons daarover uitsluitsel geven, omdat jij naar mijn weten geen totale leek bent op het gebied van de Schrift. Kijk, alle grote beloften vanaf -zeg maar -Adam tot bijna aan onze tijd toe, kennen wij. Volgens deze zeker niet uit de lucht gegrepen beloften verwachten wij een Messias die met name de Joden, als het oude volk van God, bevrijden zal van alle mogelijke lichamelijke en geestelijke kwalen! Wel, de daden van de beroemde heiland hebben wij met eigen ogen gezien en nog meer hebben wij uit de meest recente ervaringen van oog­ en oorgetuigen met onze eigen oren gehoord, wat hij allemaal doet en heeft gedaan. Mijn vraag is, of God Zelf, neerdalend uit Zijn hoogste hemelen op de aarde, méér zou doen en wonderbaarlijkers, dan de heiland uit Nazareth! Het antwoord op deze vraag kan alleen maar 'Nee' zijn.

[2] Ongeveer drie weken geleden toonde men ons een grondig vernieuwd huis, dat nu ook aan een genezer -ik geloof dat hij Joab of zoiets heet -toebehoort. Men vond het iets buitengewoons omdat de Nazareeër het in een oogwenk, slechts door het te willen, uit een letterlijke steenhoop heeft opgebouwd.

[3] Men vertelde ons tevens over een koopman uit de omgeving van Sichar, wiens huis ook op soortgelijke wijze is vergroot en prachtig is aangekleed.

[4] De genezingsverhalen uit Genezareth kennen wij eveneens. Wij allen hebben de genezen broeder van onze metgezel uit de bergen in de omgeving van Genezareth persoonlijk gezien en gesproken. Nu hebben wij de buitengewone genezing van de gisteren met ons meereizende vijfbezetenen zo goed als mee aangezien. De onbegrijpelijke wijsheid van Mathaël, die nu met zijn metgezellen met hoofdman Julius en nog een hoge Romein een gesprek voert, staat ons daarvoor meer dan zeker borg!

[5] Nu komen die twee wonderen door een - zeg maar - leerling uitgevoerd, daar nog bij. De vraag is dan: Geeft dit alles ons niet het recht om aan te nemen dat de grote heiland uit Nazareth de beloofde Messias is? ­Wat denk jij daarvan?"

[6] RIBAR zegt: " Ja, ja, je zou best wel eens gelijk kunnen hebben! Weet je, zo heel in het geheim liep ik ook al met deze gedachte rond, zoals een zwangere vrouw met haar vrucht. Maar dan wordt het dubbel zo moeilijk, zowel ten opzichte van de tempel als van de Romeinen, voor wie zo'n echte Messias der Joden, zoals hij voorspeld is, zeker zeer ongelegen zou komen. De tempel berekent weliswaar de komst van de Messias, volgens kabbalistische berekening, uit wijze voorzorg pas min­stens over een paar duizend jaar. Die zou, nu het de tempel zo goed gaat, helemaal geen Messias kunnen gebruiken. Maar de Romeinen zouden hem kennelijk liever aan hun kant hebben staan dan aan de Joodse kant!

[7] Daarom ben ik nu duidelijk van mening: In stilte moet men maar geloven wat men wil met betrekking tot de beloofde, maar men moet zijn mening niet eerder openlijk uitspreken vóór deze zaak nog duidelijker uit de doeken is gedaan! Nu zou je met dit geloof zowel van de ene als van de andere zijde aanzienlijke moeilijkheden kunnen krijgen. Ove­rigens ben je met jouw mening en je beredenering niet op het verkeerde, maar volgens mijn mening en mijn geheimste gedachten op het goede spoor, maar, beste vrienden, dat moet in ons eigen belang voorlopig beslist nog strikt onder ons blijven!

[8] En jij, broeder Suetal! -Iet jij eens goed op de jonge leerling met zijn wonderen! Wat die nu weer van plan is? In de eerste plaats gaat hij helemaal niet naar zijn eigen mensen terug en ten tweede staat hij ons wat kwajongensachtig, fijntjes glimlachend aan te kijken, alsof wij zo'n stel domme, onnozele halzen zijn. Wat hem toch bezielt? Kijk maar, nu draait hij zich zelfs om en staat gewoonweg in zijn vuistje te lachen! Als die jongen maar niet zo ontzettend almachtig was, zou ik hem ter verantwoording roepen, maar met zo'n mens is niets aan te vangen. Hij zou ons voor de grap in een gezapige ezel kunnen veranderen, en hoe zou je er dan bij staan?"

[9] Dan zegt RAPHAËL zich omkerend en nog meer lachend, terwijl hij met Mijn toestemming een oergezonde ezel naast Ribar neerzet: "Kijk, net zoals er nu écht één naast je staat!"

[10] RIBAR kijkt om zich heen, schrikt geweldig en zegt na een ogenblik van toenemende verbazing en schrik: "O, o, o, wat is dat nou?! Waar komt die goeddoorvoede ezel nu opeens vandaan?"

[11] RAPHAËL antwoordt: "Daar waar de vis vandaan is gekomen! Maar nu vraag ik jóu wat de reden is waarom jullie mij storend vinden? Heb ik jullie dan enig kwaad gedaan?"

[12] RIBAR zegt: "Beste en tevens mooiste, jonge vriend! Weet je, je bent ons té almachtig en daarbij zie je er een beetje kwajongensachtig uit. Daarom hebben wij zo'n respect voor jou, en in je nabijheid voelen we ons erg angstig en bang! Maar omdat je er nu eenmaal bent en niet naar je eigen groep terug wilt gaan, moet je maar dichterbij komen en ons eens beschrijven hoe de grote, goddelijke meester uit Nazareth er uitziet. Want door de onbegrijpelijke wonderen die jij voor ons hebt gedaan, worden onze zielen niets wijzer! Als jij net zo goed kunt spreken, en daar twijfelen wij niet aan, als je goddelijke wonderen kunt doen, open dan je mooie mond en beschrijf zijn uiterlijk!"

[13] RAPHAËL zegt: " Als ik mocht, zou ik dat ook heel graag doen, maar ik mag ondanks al mijn almachtige kracht, die de eeuwige meester aller dingen mij geeft, niet vóór de tijd uit de school klappen.

[14] Het heeft jullie en jou met name, geërgerd dat ik daar straks noodgedwongen om jullie heb moeten lachen. Ik verzeker jullie dat daar zeker geen zogenaamde kwajongensachtigheid achter steekt. Er doen zich namelijk vaak gelegenheden voor bij de sterfelijke mensen, vooral bij hen die nog in een soort schemering lopen, dat een geheel verlichte geest, zo ongeveer als ik er een ben, toch wat moet glimlachen. Ik, bijvoorbeeld, moet nog altijd wat glimlachen als mensen die zich zelf voor heel wijs en verstandig houden, in een bos bij elkaar staan en tenslotte door de bomen het bos niet meer zien en ook niet meer herkennen! Ja, vrienden, als ik zoiets tegenkom, moet ik lachen en daar helpt niets tegen!"

[15] RIBAR zegt wat verbaasd: "Staan wij dan nu soms ook in een bos en zien wij het bos door de bomen niet?"

[16] RAPHAËL zegt: "Lichamelijk niet, maar geestelijk wel en daarom moest ik lachen. Zeg mij eens, waarom zijn jullie dan zo bang om kennis te maken met de grote meester uit Nazareth?"

[17] SUETAL antwoordt ditmaal: "Kijk, beste, wijze leerling van de grote meester, wij hebben tegen deze vriend hier, die jou hierheen heeft geroepen, precies verteld waarom wij het prettiger vinden om niet persoonlijk kennis met hem te maken en bij deze helemaal niet zo kwade wens van ons moet het ook blijven!

[18] Jij staat voor ons arme zondaars al veel te hoog en daarom voelen wij ons bij jou helemaal niet op ons gemak. Van jouw wijsheid en kennis kunnen wij onmogelijk ook maar een greintje besef hebben en daarom krijgen wij een heel wonderlijk gevoel in jouw gezelschap. Maar wat is een leerling vergeleken bij zijn meester? Als jij als jongste leerling van de grote meester al zulke ongehoorde wonderen kunt verrichten, wat zal je mééster dan wel niet allemaal kunnen?! Wij voelen ons bij jou al helemaal niet op ons gemak, wat moet dat dan bij de grote meester worden?! Dat zouden we helemaal niet uit kunnen houden! Voorlopig houden wij het er dus op niet persoonlijk met de grote meester kennis te maken.

[19] Helpen kan ons alleen maar zijn leer, waarvan wij de hoofdlijnen reeds van deze vriend hier hebben gehoord. Daar zijn wij voorlopig ook heel tevreden mee. Als wij eenmaal, door ons zo goed mogelijk aan de goddelijk zuivere leer te houden, volmaakter worden dan wij nu zijn, zal het zeker de grootste zaligheid voor ons zijn ooit ook persoonlijk met de grote meester kennis te maken. Maar schenk de hierheen getoverde ezel voor ons aan onze gastheer hier, want wij hebben verder mets om hem voor het genotene te kunnen betalen.

[20] RAPHAËL zegt: "Wel, schenken jullie hem maar het kerngezonde lastdier en de vis, want de beide dieren zijn toch voor jullie geschapen!"

 

57 De kennismaking vordert ongemerkt

 

[1] Nu komt Marcus aankondigen dat het middagmaal klaar is en dat men aan tafel moet gaan.

[2] Dan zegt SUETAL tegen Marcus: "Luister eens, goede, oude vriend! Kijk, wij twaalven zijn straatarm en hebben niets om onze rekening mee te betalen. Maar zie, deze jonge leerling van de grote meester uit Nazareth die hier ergens in je huis verblijft, heeft door zijn wonderkracht voor ons een zeer edele vis van zeker bijna honderd pond en vervolgens deze ezel tevoorschijn getoverd! Neem jij deze twee dieren in eigendom in plaats van de verschuldigde betaling, want wat moeten wij met de ezel en wat met de vis? Wat zij symbolisch voorstellen als terechtwijzing voor ons, weten wij intussen wel! Want een vis en een ezel zijn zo ver wij weten nog nooit als symbolen der wijsheid, maar altijd als symbolen der domheid gebruikt! Wees daarom zo goed en aanvaard deze beide dieren, die toch ook waarde hebben, in plaats van het geld dat wij je schuldig zijn!"

[3] MARCUS zegt: "Dat wil ik heel graag doen, hoewel jullie mij niets schuldig zijn. Want alles wat je hier al gebruikt hebt en wat je eventueel nog verteren zult, is toch al meer dan honderdvoudig betaald! Maar ga nu aan tafel want het middagmaal wordt dadelijk opgediend!"

[4] SUETAL zegt: "Vriend, vertel ons eens, wie dan zo grootmoedig voor ons de rekening al vooruit heeft betaald, dan kunnen wij hem daarvoor onze verschuldigde dank betuigen!"

[5] MARCUS zegt: "Het is mij niet toegestaan dat te vertellen, stel je dus tevreden met dat wat ik jullie nu heb gezegd" -Met deze woorden gaat Marcus op Mijn geheime aanwijzing weg, neemt meteen de ezel mee en geeft hem aan een van zijn zoons om er voorlopig voor te zorgen.

[6] Als Marcus weg is, zegt SUETAL tegen Mij: "Vriend, is deze oude man niet een voortreffelijk mens?! Weet u, zulke eerlijke mensen zullen er maar weinig te vinden zijn op deze wereld! Maar wie heeft volgens u dan zo ongewoon grootmoedig onze rekening betaald?"

[7] IK zeg: "Wie anders, dan de grote meester uit Nazareth!? Want die verlangt niets voor niets. Wie hem er één geeft, betaalt hij er tien terug, en wie hem er tien geeft, betaalt hij er honderd!"

[8] Dan zegt SUETAL: "Ja, maar wij hebben hem er niet één en ook geen tien gegeven, en toch heeft hij er al duizend voor ons betaald!"

[9] IK zeg: "Maar deze meester is ook alwetend en weet dat jullie nog wat voor hem zullen doen, en daarom betaalt hij jullie al vooraf!"

[10] SUETAL zegt: "Dat nemen wij aan en wij willen die goedheid van hem ook gaarne met vlijt en grote ijver terugbetalen zodra wij weten welke dienst hij van ons verlangt!"

[11] IK zeg: " Ja, kijk eens, dan zal het uiteindelijk toch nog nodig zijn dat jullie nader met hem kennismaken! Misschien neemt hij jullie zelfs als leerling aan?!"

[12] SUETAL zegt tegen Ribar: "Dat zou wat zijn! Dan zouden wij misschien ook al gauw net zoiets tot stand kunnen brengen als deze mooie jongeman hier!? Heus, met zo'n vooruitzicht zou ik dan toch wel kennis met hem willen maken, als daar een mogelijkheid voor is!"

[13] RIBAR zegt: "Ik ook, en wij allemaal eigenlijk wel! Maar de eerste confrontatie zal waarschijnlijk nog heftiger zijn dan die van mij met die spartelende vis."

[14] SUETAL zegt: "Wie weet? Het knechtje van de smid hamert vaak veel harder op zijn aambeeld dan de grote smid, om te laten zien dat ook hij de hamer weet te hanteren. Als er zich tijdens het middagmaal soms zo'n goede gelegenheid voordoet, zou dan onze goede, Griekse vriend ons eventueel door een teken op hem opmerkzaam willen maken?"

[15] IK zeg: "O ja, dat plezier kan Ik jullie heel gemakkelijk doen. Maar als jullie hem hebben herkend, moeten jullie je allen heel rustig houden en geen opzien baren, want daar houdt hij niet van! Hij kijkt alleen in het hart en is er helemaal tevreden mee als hij daarin heel stil en oprecht wordt gehuldigd!"

[16] SUETAL zegt: "O, dat kunnen wij wel en dat is ook veel verstandiger en wijzer. Beste vriend, wees daarom zo vriendelijk en maak ons op een gunstig moment tijdens het middagmaal op hem opmerkzaam!"

[17] IK zeg: "Heel goed, heel goed, dat zal gebeuren! Maar nu staan de spijzen al op de tafels, laten we dus gaan en meteen de eerste de beste tafel in beslag nemen! Kijk, daar onder de grote linde staan twee tafels! Ik moet vanwege de hooggeplaatste Romeinen aan de lange plaatsnemen, gaan jullie aan de tafel daarnaast zitten, dan kunnen we gemakkelijk contact houden!"

[18] "Ja, ja" zegt SUETAL, "zo zal het uitstekend gaan! Ik brand nu toch wel van nieuwsgierigheid om de grote man, de echte Messias van de Joden, voor de eerste keer persoonlijk te leren kennen."

[19] IK zeg: "Best, maar nu gaan wij aan tafel!" -Ik ga nu voorop en de twaalf volgen Mij en Raphaël loopt naast Suetal, wat die niet zo leuk vindt. Hij vraagt hem dan ook of hij soms zelfs van plan is bij hen aan tafel te gaan zitten.

[20] En Raphaël zegt met het vriendelijkste gezicht van de wereld, dat dat zo is, wat Suetal echter niet zo erg aanstaat omdat hij nog steeds voor de almacht van de engel verschrikkelijk veel ontzag heeft. Maar omdat Raphaël zo vriendelijk met hem praat, begint hij hem langzaam maar zeker wat aardiger te vinden en maakt hij zich niet druk meer over zijn aanwezigheid.

 

58 Raphaël weerlegt de kritiek

 

[I] Iedereen ging aan de tafels zitten, waarvan er nu door de vlijt van de oude Marcus en zijn beide zonen, die ook verstand hadden van timmerwerk, vier extra stonden. Marcus had namelijk een aardige voorraad eiken planken liggen voor de bouw van zijn vissersboten, en in een ondeelbaar ogenblik vergrootte Raphaël met Mijn toestemming die voor­raad behoorlijk, Daarom kostte het Marcus niet veel moeite meteen een aantal eettafels met bijbehorende zitbanken in zijn boomgaard te ver­vaardigen.

[2] Raphaël ging tussen Suetal en Ribar in zitten, Aan Mijn tafel, waar wij in dezelfde volgorde naast elkaar zaten als de vorige dag, werd ook Mathaël met zijn vier metgezellen geplaatst en hij moest tussen Julius en Cyrenius gaan zitten. Aan Mijn rechterhand zat Jarah weer, naast haar Josoë, dan Ebahl en naast Ebahl Mijn leerlingen, respectievelijk apostelen.

[3] Aan de andere tafels zaten natuurlijk de mensen uit het gevolg van Cyrenius en Julius, en de dertig jonge Farizeeën met hun woordvoerder Hebram aan het hoofd zaten achter Mijn rug aan een lange tafel, zodanig dat zij zowel op Mijn tafel als op de kleine tafel van de twaalf konden kijken.

[4] Een flinke hoeveelheid goed klaargemaakte vissen werd op iedere tafel gezet en er was geen gebrek aan lekker brood en goede wijn. Wij begonnen te eten en de twaalf waren vol lof over de vissen en tastten flink toe, maar Raphaël at het meest. Hij verslond zogezegd de ene vis na de andere, wat Suetal zodanig opviel, dat hij niet wist wat hij daarvan moest denken.

[5] Maar toen Raphaël de laatste vis van de schotel pakte en op zijn bord legde, hem in stukken begon te verdelen en toen het ene stuk na het andere met zekere haast in zijn mond begon te schuiven, werd het Suetal en Ribar te bont en Suetal zei uiterlijk heel vriendelijk tegen Raphaël: "O beste, mooie jonge vriend, wat moet jij een ongelofelijke maag hebben, dat daar zoveel vis en zoveel brood in kan?! Er lagen zeker wel twintig vissen op onze schotel, wij hebben er maar twaalf gegeten en de acht grootste heb jij alleen onder dak gebracht! Zo jong nog en dan zo veel eten?! Dat kan toch onmogelijk gezond zijn! Nou, ik vind het best en God de Heer moge je daarbij zegenen! -Is het soms volgens de leer van de grote meester misschien ook ter verrijking van de wijsheid en de almacht, dat men zoveel moet eten?"

[6] RAPHAËL antwoordt glimlachend: "Dat niet! Maar als het mij smaakt en het is er, waarom zou ik dan niet zoveel eten als ik lust?! Kijk naar de tempel in Jeruzalem hoeveel die in naam van God aan allerlei offers dagelijks verslindt! Zou men daar niet met meer reden kunnen zeggen: Jehova is toch wel een echte gulzigaard, iedere dag verslindt hij een aantal ossen, koeien, kalveren, schapen, lammeren, kippen en duiven en vissen en varkens en veel grote broden en veel zakken wijn, en bij al die geweldige vraatzucht heeft hij nog een groot verlangen naar goud, zilver, parels en allerlei kostbare edelstenen!

[7] Heb je ooit gevraagd of God werkelijk zo'n veelvraat is?! Nee, dat heb je niet, want je wist dat daar alleen de dienaren van God de veelvraten zijn! Wat betekenen mijn acht vissen tegenover de honderd ossen, koeien, kalveren en zo meer?! Als de dienaren van God in de tempel zich ongestraft het recht mogen toeëigenen zo ontzettend veel in naam van God te verteren, waarom zou ik dan moeten vasten, terwijl ik toch meer dienaar van God ben dan de veelvraten in de tempel?"        

[8] SUETAL zegt: " Ja, ja, je hebt gelijk. Ik verwonderde mij er alleen erg over, dat jij, zo'n bijzonder fijn gebouwde jongeman. ons bij het eten allemaal ver hebt overtroffen en helemaal geen rekening hield met ons; of wij misschien ook nog graag wat lekkere vis hadden willen hebben!

[9] RAPHAËL zegt: "Heb je wel eens meegemaakt dat de dienaren Gods in de tempel ooit enige rekening ermee hielden, of degenen die offeren, thuis nog iets te eten hebben? Zonder consideratie .nemen zij de offers en de tiende van hen af ook al zouden die mensen in het volgende uur van honger sterven! En kijk dat noemt zich dienaren van God en in de ogen van het blinde volk zijn zij dat ook! Jij hebt echter deze dienaren Gods nog nooit, al was het maar heel in  het geheim bij jezelf, ter verantwoording geroepen. Waarom maak je je dan nu druk over mijn gezondheid, terwijl ik je toch door mijn daden heb bewezen een echte dienaar van God te zijn?!"

[10] RIBAR zegt: "Vriend Suetal, met hem schijn je maar beter niet te kunnen praten! De jongen heeft veel weg van Mathaël en zou best in staat kunnen zijn onze hele levensgeschiedenis open en bloot te vertellen!"

[11] RAPHAËL zegt: " Je moet niet zo zachtjes praten, anders versta ik je haast niet en Suetal kennelijk nog minder!"

[12] RIBAR zegt: " Ja, ja, ik heb al veel te luid gesproken!"

[13] RAPHAËL: "En je wilde eigenlijk toch niet door mij gehoord worden! Wel, ik hoor en zie je gedachten, hoe zou Ik Je woorden dan met horen?! Kijk, het dier dat ik daarnet naast je neerzette, lijkt toch wel in veel opzichten op jou! Maar ik zeg je, als je niet eerst net zo deemoedig, wordt als dat grijze dier, zul je het nauwe poortje tot de ware wijsheid met vinden!"

[14] RIBAR zegt: "Zeg me eens vriend, waarom heb je mij nu eigenlijk in het bijzijn van zoveel mensen zo te kijk gezet!?"

[15] RAPHAËL zegt: "Ik heb je toch al duidelijk gezegd, dat jullie zielen nog zo blind zijn dat je door alle bomen het bos niet meer kunt zien. En zo blind als jullie toen waren, zo blind zijn jullie ook nu nog, ondanks dat je te weinig vissen hebt gegeten! Maar als je nog vis wilt, zeg het dan, want er zullen er in zee nog wel een paar voorradig zijn!"

 

59 Liefde de basis van de echte vreugde

 

[1] Een derde man uit het gezelschap van de twaalf, BAËL genaamd, zegt: "Vrienden, laat ook mij eens aan het woord! Ik zeg weliswaar,meestal weinig en luister liever zonder iets te zeggen naar iets wat wijs is, maar bij al jullie gepraat was tot nu toe maar heel weinig wijsheid te ontdekken. De jonge leerling heeft zeker gelijk wanneer hij jullie flink uitlacht, want ook ik zeg jullie, dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Denk er eens aan wie wij zijn en waaruit het grote gezelschap bestaat en dank dan God dat wij nog leven! Wij zijn ellendige, zwakke en totaal waardeloze aardwormen en dit gezelschap bestaat uit machthebbers, waarvoor de gehele aarde beeft! En dan wagen wij, wormen, het nog zulke oerdomme woorden met hen te wisselen!? Vriend Suetal, waarom stoorde het je dan dat deze hoge, wonderendoende en werkelijk almachtige jongeman nu in ons bijzijn acht vissen op at?! Zijn wij hier dan geen gasten die gratis mee-eten en hebben wij met genoeg gegeten? Ik vind: Als wij nu meer dan voldoende hebben gegeten, wat willen we dan nog meer? Als de natuurlijke gesteldheid van deze jongeman zodanig is dat hij, om daaraan te voldoen, meer moet eten dan wij, uitgehongerde tempelschooiers, dan is het toch met aan ons om daar kritiek op te leveren! Want ten eerste heeft hij niet op ónze kosten gegeten en ten tweede was het van jullie kant erg ongepast hem daarvoor, zeg maar, op het matje te roepen! Ik vraag je, wordt toch eens verstandiger! Deze jongeman beheerst in zekere zin alle elementen, en jullie praten met hem alsof hij één van jullie gelijken was. O jullie oerdomme ezels! Hij verdient, meer nog dan de profeten van eertijds, onze algehele verering vanwege de geest van God die zich door, hem uit, en jullie,e behandelen hem als iemand die gelijkwaardig is aan jullie! Als jullie in de tempel bij de hogepriester moesten komen beefden jullie van pure eerbied. Hier is miljoen maal meer dan duizend hogepriesters bij elkaar en jullie gedragen je als een stel eersteklas sukkels! Foei, schaam je! Wees stil, luister en leer wat; spreek daarna met mensen die minder wijs zij.n dan jullie! Maar laat de goddelijke jongeman met rust, anders zou ik jullie hard moeten aanpakken uit naam van alle andere broeders die hier aan deze tafel zitten!"

[2] RAPHAËL zegt: " Je hebt wel goed gesproken, beste Baël maar aan zulke harde terechtwijzingen mankeert altijd iets, omdat de achterliggende reden nooit liefde is maar een verborgen hoogmoed. Want als je je broeders zo hard terecht, wijst, maakt je eigen ergernis dat je je opwindt, boos wordt en dat je je boosheid zelf aanwakkert tot toorn en dan niets goeds tot stand brengt. Want doornen en distels brengen geen druiven en vijgen voort en op een plaats waar het gebrand heeft, groeit lange tijd geen gras meer .

[3] Als je je broeder wilt leiden, moet je hem niet zo vast bij de arm pakken als een leeuw zijn buit. Maar zoals een hen haar kuikens leidt moet jij ook je broeder leiden, dan zal God je aanzien, omdat je volgen~ de hemelse orde hebt gehandeld.

[4] Probeer altijd eerst waartoe de kracht en de macht van de liefde in staat, is en hoever deze reikt! Mocht blijken dat haar zachtheid weinig of mets uitricht, omhul dan pas de liefde met het kleed van de volle ernst en leid zo uit grote liefde je broeder, terwijl je hem stevig vasthoudt tot je hem op de goede weg hebt gebracht! Als hij zich daar eenmaal bevindt, onthul dan je liefde en dan zal je broeder in dankbaarheid je eeuwige, hemelse vriend blijven! En dat is beter, omdat het volgens Gods eeuwige orde is."

[5] Baël is zeer verbaasd over deze terechtwijzing en Suetal en Ribar drukken Raphaël van louter vreugde de hand, want het beviel hen best in de vermeende, jongste leerling een vertegenwoordiger van hun men­senrecht gevonden te hebben.

[6] Maar de jonge. LEERLING zegt tegen hen: "Vrienden, dankbaarheid voor een goede dienst is goed als daar een goede reden voor is. Als de reden echter niet helemaal goed is, of liever eigenlijk meer slecht dan goed, is ook alle nog zo grote dankbaarheid geen haar beter dan de reden zelf!"

[7] Bij deze opmerking van Raphaël zetten Suetal en Ribar grote ogen op en SUETAL vraagt aan Raphaël: "Maar, beste jonge vriend, zeg ons toch hoe je dat bedoelt!? Het lijkt wel of je helemaal niet tevreden bent over onze dankbaarheid!"

[8] RAPHAËL zegt: "Kijk, bij een mens volgens Gods orde moet ook alles geheel volgens Gods orde zijn. Net als in God, moet ook in de mens de zuivere liefde als het fundament van al het leven uit iedere handeling blijken. Jullie zijn mij nu dankbaar dat ik Baël heb terecht­gewezen omdat zijn terechtwijzing van jullie niet gegrond was op liefde, maar op ergernis die voortkomt uit toorn en wraak. Baël had kennelijk jullie gemoed gekwetst en in jullie harten ontwaakte toen heimelijk ergernis en jullie koesterden meteen de wens dat Baël behoorlijk op z'n nummer gezet zou worden. En zo'n wens is een kind van de dorst naar wraak, die alleen thuishoort in de hel! Ik ben jullie wens nu echter vóór geweest en heb hem het kwade van zijn terechtwijzing duidelijk aangetoond en dat deed jullie genoegen en daarvoor waren jullie mij dankbaar.

[9] Maar jullie plezier kwam niet in jullie op omdat ik broeder Baël op de juiste weg van Gods orde bracht, maar omdat ik hem in jullie plaats en volgens jullie mening een behoorlijke klap heb uitgedeeld, waardoor jullie dorst naar wraak wat bekoelde en jullie nog een mogelijkheid hebben om hem dat nogmaals voor te houden teneinde jullie wraakzucht nog verder te kunnen bekoelen. En kijk, omdat jullie dankbaarheid déze reden had, die slecht is omdat daarin liefde ontbrak, kan die dankbaarheid zelf ook niet goed zijn!

[10] Ja, als jullie dankbaarheid voortkomt uit hemelse vreugde omdat een wat verdwaalde broeder weer op het rechte pad is gezet, dan is zij ook een vrucht van de hemelse orde die liefde heet, en is dan daardoor goed.

[11] Als jullie, wat jullie voorbestemming is, waarachtige kinderen van God willen zijn, dan moet iedere handeling geheel en al voortkomen uit de zuivere liefde. Van ergernis, wraakzucht en ook nóg zo gering leedvermaak mag in jullie harten niet het minste spoor aanwezig zijn, want dat behoort tot de hel en niet tot de hemel,

[12] Kijk, als in jullie huis een broer lag, die lichamelijk erg ziek. was en groot gevaar liep aan die ziekte te sterven, door welk verlies jullie veel verdriet zouden ondervinden, zouden jullie er zeker alles aan doen om de broer van zijn pijn te verlossen en hem van het doodsgevaar te redden! Wat een vreugde zal het jullie geven als door jullie inspanning je broer van uur tot uur meer geneest!

[13] Maar als je al zo'n vreugde ondervindt bij de lichamelijke genezing van je broer, -hoeveel meer moet je dan, omdat jullie allen kinderen zijn van een en dezelfde goede vader in de hemel, je verheugen als een zielszieke broeder, die zich op de weg van een mogelijk eeuwig verderf bevond, weer genezen en op de weg naar het eeuwige leven gebracht wordt!? - Zien jullie dat in of niet?"

 

60 Het geklets van Suetal

 

[1] SUETAL zegt: "Vriend, zoals jij spreekt geen mens van deze wereld! Je moet een hoger wezen uit de hemelen van God zijn! Misschien ben je zelf wel de grote heiland uit Nazareth?"

[2] RAPHAËL zegt: "O, volstrekt niet! Ik ben eeuwig onwaardig om ook maar zijn schoenriemen los te maken! Naar de geest kom ik wel van boven, maar in dit eveneens aardse lichaam ben ik alleen maar dat en diegene, die jullie in mij hebben leren kennen!"

[3] SUETAL zegt: "Maar, omdat wij nu net als de andere gasten al klaar zijn met de maaltijd, zou ik toch wel de hemelse meester willen leren kennen om hem mijn grote verering te betonen!"

[4] RAPHAËL zegt: "Daar ben ik nog niet toe gemachtigd. Op het juiste moment zullen jij en je broeders Hem wel herkennen! Maar kijk, er is nu nog veel onreins in jullie harten! Dat moeten jullie inzien en als zodanig verafschuwen en uit jullie verwijderen door in het vervolg en vanaf het moment dat jullie het onzuivere ontdekken, het nooit meer, bij wat voor gelegenheid dan ook, te willen toepassen. Dan zijn jullie klaar om de grote meester geheel te leren kennen!

[5] Maar let nu allen goed op! De vriend, die eerder met jullie heeft gesproken, gaat nu, naar zijn gezicht te oordelen, spreken, want ik heb gemerkt dat de naast hem zittende opperstadhouder Cyrenius hem om iets heeft gevraagd, -en als de groten spreken, moeten de kleinen zwijgen en luisteren, als hen dat toegestaan is! Daarom zullen wij nu zwijgen en onze hoge buren laten spreken!"

[6] SUETAL vraagt nog een keer aan Raphaël: "Kun jij, beste jonge vriend, mij dan niet vertellen wie de goede vriend eigenlijk is, die nu gaat spreken?"

[7] RAPHAËL zegt: "Nee, nu niet, want nu moeten we zwijgen en luisteren! -want als hij over wat dan ook gaat spreken, is het steeds van het hoogste belang naar hem te luisteren! Zeg daarom vanaf nu tot hij klaar is met spreken, niets meer hardop aan deze tafel!"

[8] Daar stellen Suetal en ook alle anderen zich mee tevreden en zij wachten volongeduld op het begin van Mijn woorden. Maar Ik kon niet eerder beginnen dan dat Cyrenius klaar was met zijn inderdaad zeer belangrijke vraag over huwelijk, echtbreuk, echtscheiding en geslachtsgemeenschap met ongehuwde maagden.

[9] Na een paar minuten zwijgend gewacht te hebben vraagt SUETAL: "Nou wanneer zal hij nu eens beginnen?"

[10] RAPHAËL zegt: " Jij, blind en doof mens,' zie je dan niet dat Cyrenius nog niet klaar is met zijn vraag!? Of kun je soms al gaan spreken en een vraag beantwoorden, als de vraag nog niet helemaal gesteld is?! Heb geduld, het antwoord zal niet op zich laten wachten!"     ,

[11] Met deze opmerking is Suetal voorlopig weer tevreden. Maar Cyrenius weidt met zijn vraag erg uit en Ik kom daardoor nog steeds met aan het antwoord toe. Cyrenius spreekt terwille van de naast hem zittende Jarah niet zo hard, zodat onze buren van zijp vraag natuurlijk niet veel verstaan en zich daardoor erg gaan vervelen omdat zij nu van geen enkele kant meer een woord horen. Bij de Romeinen gold namelijk als een voorname leefregel, dat velen moesten zwijgen als één hooggeplaatste ook maar aanstalten maakte om te gaan spreken.

[12] Er verlopen nu nogmaals enige minuten en Ik spreek nog steeds niet. Dan zegt SUETAL tegen Raphaël: "Vriendje, de beide heren spreken heel zachtjes met elkaar! Van dit misschien zeer wijze gesprek zullen wij niet veel wijzer worden en daarom zouden wij best onder elkaar ergens over kunnen gaan praten. Misschien stellen onze buren dat zelfs erg op prijs! Want als zulke heren zachtjes onder elkaar praten, geven zij aan de hen omringende, kleine mensen te verstaan, dat ze met gehoord willen worden! Wij doen er daarom helemaal geen goed aan als wij nu onze mond houden en daarmee maar al te duidelijk onvriendelijk jegens hen zijn, laten we daarom ook ergens over gaan praten!"

[13] Zegt RAPHAËL: "Wel, wel, wat ben jij toch een slimme kerel! ­Kijk daar eens, er komt nog een tweede lading lekkere vissen ,met brood en een aantal bekers heerlijke wijn op deze tafel, omdat jullie allemaal vanwege mijn grote eetlust wat te kort zijn gekomen!"

[14] SUETAL zegt: "God zij daarvoor geprezen, want, ik in ieder geval ontwaar nog enige lege plekken in mijn maag! De vis die ik daarnet at behoorde niet tot de grootste en brood was er eigenlijk ook met zo overvloedig op onze tafel en daarom kan zo'n aanvulling alleen maar zeer gelegen komen."

[15] Nu was MARCUS al met de gewenste aanvulling bij de tafel en zei: "Onze verontschuldigingen, beste vrienden! Deze tafel is daarnet wat minder voorzien dan de andere, daarom heb ik uit mijn grote voorraad nog een kleine aanvulling laten klaar maken. God de Heer zegene deze voor jullie allen!"                                                                                                   ,

[16] Dan tasten allen, behalve de engel, flink toe en eten haastig de lekker klaargemaakte vissen, sparen daarbij het brood niet en weten ook met de wijn goed raad. Het duurt niet lang of de tafel is weer helemaal leeg.

[17] Nadat zij de tafel zo zonder hulp van de engel geleegd hebben, zegt SUETAL: "God de Heer, de enig goede Vader van engelen en mensen, zij alle lof! Nu ben ik eindelijk weer eens zo verzadigd als ik in geen half jaar ben geweest! Nu is het niet moeilijk te zwijgen en met alle geduld te wachten op de beloofde woorden van de wijze Griek, die waarschijnlijk zo'n geheim raadsman is van de hoge stadhouder van Syrië, respectievelijk opperstadhouder van geheel Azië. Maar de woorden die onze jonge vriend voorspeld heeft, laten aardig lang op zich wachten!

[18] De opperstadhouder is nog steeds niet klaar met zijn zeer uitvoerige vraag en de ander kan hem niet eerder antwoord geven dan nadat de opperstadhouder met zijn vraag, die beslist erg belangrijk moet zijn, klaar is! Dat zal nog wel een aardig tijdje doorgaan! Ook de dertig jonge Farizeeërtjes en levietjes spitsen al flink hun oren! Maar er is nog steeds niets te horen!

[19] Dat jonge meisje bevalt me werkelijk helemaal niet slecht, maar zij schijnt tot over haar oren verliefd te zijn op de Griek! Zij houdt geen oog van hem af en lijkt in zijn ogen van alles te lezen. Voor de jonge zoon van de stadhouder schijnt zij geen oog te hebben, hoewel hij zo rijk gekleed naast haar zit en zich, zo te zien, wat begint te vervelen! Oho, nu komen er nog vier heel lieve meisjes uit het huis! Dat zullen waarschijnlijk de dochters van de gastheer zijn! Wat gaan die nu doen?!"

[20] RAPHAËL zegt: "Ik denk, vriend, dat jij een kletskous bent en helemaal niet stil kunt zijn! Zie je dan niet dat de meisjes de lege schotels komen ophalen om ze voor de avond schoon te maken?! Heb je zo'n beperkte geest dat je dat niet meteen begrijpt? Werkelijk, je wordt nog lang geen Mathaël!

[21] Probeer nu nog eens of je kunt zwijgen en in stilte alleen maar kunt denken, want een zekere uiterlijke rust is noodzakelijk voor het wekken van de geest! Zonder rust kan deze uiterst belangrijke levenshandeling nooit plaats vinden!"

 

61 Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk

 

[1] "Kijk, binnen in een huis heerst al sinds lang een grote wanorde, alle kamers zijn vuil en liggen vol rommel, Maar de heer des huizes is altijd maar buiten bezig en gunt zich daarom niet voldoende tijd om zijn huis van binnen schoon te maken. Omdat hij daar 's nachts echter toch moet slapen en dan de bedompte lucht inademt, wordt hij ziek en zwak, en het zal hem dus steeds zwaarder vallen zijn huis schoon te maken en in de onreine lucht te genezen.

[2] Wel, zo is jouw hart ook het huis van je ziel en vooral van je geest! Als je echter steeds naar buiten gericht bezig bent, wanneer zul je dan je levenshuis schoonmaken, opdat je geest in de gezonde lucht van je ziel zich zal ontwikkelen?

[3] Daarom is er voor het groeien van de ziel en de geest daarin, bij alles wat je doet uiterlijke rust nodig!"

[4] SUETAL zegt: "Maar Mathaël zei, dat het leven een strijd is en dat men het niet kan bereiken met behaaglijke, lichamelijke rust. Mathaël zegt dus iets anders dan jij en jij nu weer iets anders dan hij! Wie van jullie heeft nu gelijk?!"

[5] RAPHAËL zegt: "Ik én Mathaël! Natuurlijk is het leven, een strijd, echter niet alleen aan de bultenkant, maar een hevige strijd van het binnenste tegen het buitenste! De uiterlijke mens moet tenslotte geheel door de innerlijke mens overwonnen worden, anders sterft de innerlijke mens samen met de uiterlijke mens! Laat je lichamelijke tong daarom aan banden leggen door je innerlijke mens, zodat zij rust. Dan kan de innerlijke gedachten tong van de ziel aan het werk gaan en inzien, hoe smerig en onzuiver het er in haar levenshuis nog uitziet!

[6] Maak je niet druk over al die uiterlijke, onbelangrijke verschijnselen, want het is niet zo belangrijk of men er de oorzaak van kent of met! Maar herken in de ware sabbatsrust de echte basis van het innerlijke leven van ziel en geest, daar moet jou en ieder mens alles aan gelegen zijn!

[7] Wat heb je er aan als je wel weet en voelt dat je bestaat en leeft, maar daarbij niet weet of je het volgende ogenblik ook zult bestaan en voelen dat jij het bent?! Wat heb je aan alle kennis en nog zo grote wetenschap, als je je leven niet kent en geen weet hebt van zijn oorsprong in je?!

[8] Als je je innerlijk wilt kennen, moet Je daarvoor, Je zintuigen naar binnen richten, net zoals je je ogen daarheen moet richten waar je iets wilt zien. Hoe denk je de zonsopgang te kunnen zien, als je ogen op het westen zijn gericht?! Zie jij, die toch zelf al rabbi was, niet in dat je ten opzichte van je hoogst persoonlijke, eigen levenssfeer nog zo blind bent als een embryo in het moederlichaam?!"

[9] SUETAL zegt: " Ja, ja, ja, dat zie ik nu erg goed in en wij zullen allen nu zwijgen als een stenen standbeeld!"

 

62 Het gezonde verstand van Risa

 

[1] Dan wordt het stil aan de tafel. Maar nu beginnen de dertig jonge Farizeeën en levieten onder elkaar te ruziën, omdat hen door hun woordvoerder Hebram in zekere zin ook het zwijgen is opgelegd. Vooral een zekere Risa praat steeds maar door over zijn ouders die veel landgoederen bezitten, welke hij na hun dood als enige erfgenaam zou erven. Hij ergert zich buitengewoon als Hebram hem er op wijst, dat hij nu beter zou kunnen gaan nadenken over de wijze woorden van Mathaël en vooral die van de heiland uit Nazareth en daarbij zijn mond dichthouden, in plaats van steeds maar door te blijven kletsen over zijn waardeloze erfenis.

[2] Maar RISA zegt op grove wijze tegen Hebram: "Arme schooiers worden uiteindelijk altijd vroom en zoeken het in allerlei wijsheden, omdat ze weten dat zij van de wereld niet veel te verwachten hebben. En de groten en rijken worden af en toe ook vroom en wijs, om de woedende, arme duivels gemakkelijker weer tot zachtmoedigheid en geduld terug te kunnen brengen, zodat deze zich voortaan hun zeer drukkende armoede laten welgevallen!

[3] De rijke gaat naar de synagoge en bidt voor het aangezicht van de armen, om deze te laten geloven hoe vroom men zou moeten zijn om door God zo gezegend te worden. De arme bidt eveneens veel. Ten eerste om ook door God gezegend te worden en ten tweede opdat de rijke hem zal zien en hem dan misschien toch een aalmoes geeft. Wat voor verschil is er dan tussen beiden? Er is helemaal geen verschil! Want de rijke strooit de arme zand in de ogen en de arme doet datzelfde zoveel mogelijk bij de rijke, om iets van hem te krijgen. Maar mij bedriegt niemand, ook geen wonderdoener. Want de wonderdoeners weten heel goed voor wie en waarvoor zij hun schijnwonderen doen! Als zij zeer grote meesters in hun geheime kunsten zijn weten ze vaak groot en klein beet te nemen, worden letterlijk als hogere wezens vereerd en daardoor rijk en machtig!

[4] Om kort te gaan, voor blinden kun je gemakkelijk een schilder zijn. Je schildert een beer voor hen en zegt: 'Kijk, dat is een aantrekkelijke jonkvrouw!', en ze geloven het. Maar als iemand voor mij een wonder zou doen, zal de scherp toeziende Risa zich er niet tussen laten nemen en de man zou ook geen aalmoes verdienen en krijgen!

[5] Alles in de wereld is bedrog. Wie het best bedriegen kan, komt het verst! Maar wie wat minder goed kan bedriegen, zal op de oneffen baan van het geluk niet zulke grote sprongen maken!

[6] Alleen hij is gelukkig, die van meet af aan in het rijke bezit is van allerlei goederen en daarbij veel inzicht heeft, zodat men hem geen beer in plaats van een jonkvrouw voor kan schilderen! Dat is mijn gezonde kijk op de wereld en al haar omstandigheden en die is niet zo nevelig als die van een arme, slimme drommel! Zo is het altijd geweest en zal het ook altijd blijven!

[7] Maar kom bij mij niet aan met het eeuwige leven na de dood! Want wat dat betekent laat ieder graf ons zien, net als iedere van ouderdom omgevallen boom in een bos. Wat uit de aarde komt, wordt weer aarde en verder is er niets -behalve de vrome inbeelding van de arme drommels, die door de rijken natuurlijk graag ondersteund wordt!"

[8] HEBRAM is, zoals al eerder gezegd, zeer verontrust over zulke opmerkingen en zegt tegen Risa: "Voor jou zijn dus Mozes en alle grote en kleine profeten niet meer dan echte of gefantaseerde bedriegers van de blinde mensheid, en de hier aanwezige heiland uit Nazareth vind je geen haar beter?!"

[9] RISA zegt:"Ik zie ze niet als opzettelijke bedriegers, maar zeker als bedriegers van de betere soort. Want allen konden erg goed de blinde mensen zo dan al geen beren, dan toch apen in plaats van mensen voorschilderen, en knollen voor citroenen verkopen!

[10] Van de heiland uit Nazareth denk ik dat hij heel goed onderricht is in de geheime krachten. Hij kan ze nu gebruiken en wij, als oningewijden, staan erbij als een os voor een nieuwe poort en weten niet waar het allemaal om draait!

[11] Maar zijn leer is goed. Want als alle mensen zo'n leer zouden hebben en haar navolgden, zou het tenslotte met alle mensen goed moeten gaan! Wie zal echter die leer nu aan alle mensen op de uitgestrekte wereld gaan verkondigen? En als daar een mogelijkheid voor zou zijn, dan vraag ik: Op hoeveel onoverkomelijke moeilijkheden en hindernissen zou zo'n werk stuiten?!

[12] Want de mensen zijn in niets zo star als juist in hun verschillende religies en godsdiensten!

[13] De gewone mens is in alles meer dier dan mens. Het ontbreekt hem aan iedere hogere intelligentie en hij zal zich daarom niet laten verheffen boven zijn duizendjarige levensopvatting, ondanks alle duidelijk zichtbare onjuistheid en zoete dwaasheid. De meer intelligente mens zal echter denken: 'Het leven in de oude dwaasheid is goed, waarom iets nieuws waarmee men geen ervaring heeft hoe het geaccepteerd zou worden en hoe daarmee geleefd zou moeten worden?' Daarom zijn zulke verlichte denkbeelden bedoeld voor bepaalde plaatsen en moeten zoveel mogelijk geheimgehouden worden om de gelukkig makende waarde tenminste voor een paar mensen van de grote wereldmassa te behouden. Als zoiets gemeengoed wordt, verliest het zijn waarde, wordt al gauw belachelijk, en dan kraait er geen haan meer naar. Wat één - zeg maar - mens kan doen, doen hem dan al gauw duizenden na, zodra ze maar enigermate in de zaak worden ingewijd!

[14] En zo, denk ik, zal deze overigens goede meester uit Nazareth ook al gauw het loodje leggen, vooral, als hij zijn geheime wetenschap ook aan andere mensen zal leren, zoals wij dat zojuist bij dat jonge, mooie mensenkind hebben gezien die al een meesterlijke vaardigheid in wonderen doen heeft bereikt!

[15] Als een leerling al zulke ongehoorde dingen te weeg brengt, wat blijft er voor de meester dan nog over?! Als de leerlingen goed kunnen zwijgen, kan er in ieder geval een rendabel instituut mee opgericht worden zolang men de wereldse machthebbers te vriend houdt. Die steunen wel graag zulke instituten, die vanwege hun buitengewone uitwerking heel geschikt zijn om er het volk mee in toom te houden door grote beloften voor het hiernamaals, gewoonlijk bestaande uit loon of oneindige straf.

[16] Maar als zulke geheime wetenschappen bij het volk terechtkomen en het volk klare wijn wordt geschonken, is het uit! Alles gaat men dan bekritiseren en belachelijk maken, geen mens hecht er dan nog waarde aan en alle eerst zo verheven, bezielende waarde is onherroepelijk verloren. De mensen gaan vervolgens nadenken over iets dat nog buitengewoner is, maar vinden gewoonlijk niets meer zolang zij verstandig blijven. Maar na eeuwen, als de een of andere oude, zoete domheid weer is ingeburgerd, kan een avontuurlijke slimmerd, als hij het goed aanlegt, weer een volkje voor een paar eeuwen aan zich binden. Probeert hij het echter op een domme manier, dan moet hij al snel maken dat hij weg komt wil hij er heelhuids van afkomen.

[17], Kijk, ik ben heus geen profeet en daarvan is er waarschijnlijk ook nooit ofte nimmer een geweest! Maar Ik waag het om nu stellig te beweren, dat de tempel zich met zijn fantastische oplichterijen nauwelijks nog een eeuw zal staande houden, ondanks al zijn veronderstelde voorzichtigheid! Want als zo'n instelling eenmaal te zeer op winst belust wordt verraadt zij zich al gauw, verliest de verheven stralenkrans en het is afgelopen met haar! Tweeduizend jaar schijnt wel de langste periode te zijn voor een leer om zich te handhaven. Dan vervalt zij tot niets en in een kroniek kan men dan nog slechts enkele brokstukken terugvinden.

[18] Slechts de rekenkunde, die de oude Phoeniciërs uitgevonden moeten hebben en die door de Egyptenaren en Grieken sterk is uitgebreid, kan nooit vergaan omdat deze waarheden bevat die voor iedereen begrijpelijk, nuttig en daarom onverwoestbaar zijn.

[19] Maar iedere andere leer, die van de mensen allerlei offers vraagt en die, als men zich die heeft eigen gemaakt, geen ander voordeel oplevert dan het kunnen genezen van een aantal zieken en daarbij in noodgevallen ook nog een ander wondertje doen, kan geen stand houden! Want ten eerste berust deze niet op een mathematisch aantoonbare basis en ten tweede blijft zij, zelfs al doet de stichter daar nog zo zijn best voor, nooit zo eenvoudig en zuiver als zij oorspronkelijk was.

[20] Gewoonlijk begint men met allerlei uitleggingen, omdat iedere stichter van een leer altijd min of meer de oude mystiek aanhangt en zijn overigens vaak zeer gezonde leer opvult met allerlei onbegrijpelijke, mystieke brokstukken, die hij eerst waarschijnlijk zelf niet heeft begrepen en waarvan zij die na hem komen nog minder kunnen begrijpen. Langzaam maar zeker wordt zo'n leer dan steeds meer omvattend, het oude mystieke daarin wordt steeds mystieker, men bouwt grote zalen en verricht met dood­ernstige gezichten allerlei ceremoniële handelingen, om het volk de oude heiligheid van een eerst heel eenvoudige leer duidelijker en nadrukkelijker onder ogen te brengen. Maar dat helpt allemaal niets, want in de loop der tijd worden de mensen door allerlei verschijnselen op het gebied van de natuur en door het gezonde verstand, de ogen geopend en met de hele oude leer is het dan zo goed als afgelopen, want de hier en daar nog bewaarde brokstukken kunnen toch nooit meer tot één geheel worden gemaakt. - Kijk, zo ziet mijn gezonde mening er uit, die ik echter aan niemand wil en zal opdringen. "

 

63 Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtengang

 

[I] HEBRAM zegt: "Vriend, de verstandelijke wijze waarop jij het geheel nu hebt voorgesteld, heb ik al vaker gehoord. Maar in ons geval gaat dat niet op, want hier bevindt zich iemand: die méér is dan. een gewone, in alle Perzische en Egyptische toverkunsten doorknede magiër!

[2] Denk alleen maar eens aan wat Mathaël heeft gezegd en aan de daden, lessen en woorden van de grote meester zelf, dan moet het je wel duidelijk worden dat jij met al je nog zo gezond lijkende verstand op het verkeerde spoor zit!

[3] Ik ben ook wel een beetje thuis in de magie en ik ken de, verschillende soorten Perzische en Egyptische magie, maar de dingen die hier al allemaal zijn gedaan en al de lessen die wij hier hebben gehoord, geven duidelijk aan dat er een hogere oorsprong moet zijn dan wij ons nu voor kunnen stellen.

[4] Die jongeman daar bij de twaalf heeft voor onze ogen op de tafel een steen in stof veranderd, het stof weer teruggebracht tot de oorspron­kelijke steen en hem daarna helemaal laten verdwijnen. En, vriend, toen je zag dat hij daarnet ook van een steen brood maakte, daarna een vis opriep die je nog kunt bekijken en tenslotte nog een complete ezel met alles erop en eraan te voorschijn bracht, waren dat verschijnselen van een geheel andere aard dan de smakeloze en nietszeggende wondertjes, die wij bij een paar Perzische magiërs in Damascus hebben gezien! Wie daar iets verder kon tellen dan 'één plus één', kon gemakkelijk het bedrog doorzien en de juiste verklaring vinden. Wie echter weet er een andere verklaring te vinden, dan die Mathaël ons heeft gegeven over de uitsluitende macht en kracht van het oorspronkelijke leven in en uit God?!

[5] Je bent daarom helemaal verkeerd bezig als je dat, wat hier is, in de categorie van miserabel bedrog onderbrengt, zoals Je er ook heel verkeerd aan doet als je Mozes en alle andere profeten onder dezelfde noemer brengt, want Mathaël heeft ons toch duidelijk genoeg getoond wat er schuilgaat achter de grote bevrijder van ons volk van het harde juk der Egyptenaren.

[6] Mozes was een zo buitengewoon grote geest voor God en de mensen, dat er op deze aarde tot op heden niets groters was. Maar, hier, vriend, zit in de gedaante van een mens Diegene, voor wiens heilig aangezicht de grote Mozes zijn gezicht bedekte. Daarom is het uiterst dom van je om hier over Hem te spreken als over een natuurlijk mens!

[7] Tel de gasten eens die hier driemaal per dag gevoed worden met de beste en voortreffelijkste, graatloze vissen, met brood, wijn en allerlei vruchten, met honing, melk, kaas en boter! Bedenk daarbij tevens dat onze gastheer in feite eerder een arm dan een welgesteld mens is. Zijn bezit is ongeveer 170 are, met weinig akkerland en dat is nog zo gezien erg stenig. Het vissen levert nog het meeste op, maar wat stelt dat voor bij zoveel gasten? Het zijn nu bij elkaar zo'n vierhonderd man en allemaal zijn ze geheel verzadigd. Daarbij komen nog de vele lastdieren van de Romeinen en Grieken en geen daarvan komt maar iets te kort. Maar ga eens in de voorraadkamer van onze gastheer kijken, dan zul je d!e volgestouwd vinden met allerlei vruchten en met een grote hoeveelheid van het beste brood, en de diepe rotskelder bevat zoveel wijn dat wij die in geen jaar op zouden kunnen, ook al zouden we er nog zo veel van drinken! Vraag dan eens aan de eerlijke en waarheidslieven de gastheer hoe hij aan dat alles is gekomen, dan zal hij slechts antwoorden: 'Alleen door wonderen zonder weerga van de grote heiland uit Nazareth!'

[8] Als dat nu zo is, wie kan er dan nog op de gedachte komen te beweren dat dit allemaal bedrog is dat de machtigen der aarde ergens hebben uitgebroed om daarmee de blinde en domme volksmassa voor de gek te houden en haar onderdaniger en schatplichtiger te maken?! Ik zeg je: Hier is méér dan wat het verstand van alle wijzen op aarde ooit kan bevatten. Hier heerst Gods kracht, zoals zij reeds zo nu en dan op aarde heeft geheerst en ook verder zal heersen! Ook al begrijpt jouw, zich gezond noemend, verstand dat niet, dan is het toch zo als ik het je nu heb gezegd. Maar ga, en overtuig jezelf overal van en zeg dan of daar natuurlijke dingen gebeuren!"

[9] RISA zegt: "Ja, ja, in dat geval moet ik natuurlijk wel veel van mijn beweringen terugnemen en ik zal ook niet twisten over de goddelijke waarde van Mozes en de andere profeten, maar toch blijft dan nog overeind staan dat uiteindelijk geen enkele leer, ook al heeft die nog zo'n goddelijke oorsprong, haar zuiverheid ook maar een paar eeuwen bewaart!

[10] Toen Mozes nog op de berg was en daar de voorschriften van Jehova hoorde, danste het volk in het dal om een gouden kalf. En hoe veranderde het gezicht van de leer van Mozes toen koning Saul in de plaats van de richters kwam, en hoe anders begon het er allemaal uit te zien onder David, en nog anders onder Salomo en zijn opvolgers?!

[11] Steeds viel er iets zuivers en goddelijks weg en kwamen er wereldse, menselijke voorschriften voor in de plaats, zodat het enige dat werkelijk voor ons behouden is gebleven, thans alleen bestaat uit de namen, maar verder is alles van Mozes zo goed als verdwenen. Alleen datgene wat de tempeldienaars nog een zeker goddelijk aureool geeft is gebleven. Het strafrechterlijke heeft men in stand gehouden, om daardoor uit hoofde van een als het ware door God gemachtigde betweterij, de mensen op duivelse wijze te kunnen kwellen. Maar het eigenlijke goddelijke is allang volledig uitgebannen. Terwille van de tien geboden van God laat men voor zichzelf geen grijs haren boetekleed meer maken. Echtbreuk bij mensen van aanzien, die zeer rijk zijn, vindt nog wel waardering omdat zulke mensen zich met veel geld vrij moeten kopen van de steniging. Zij krijgen dan alleen maar een zogenaamd vervloekt water te drinken, waarvan hun buik echter niet barst, want dat soort zondaren zijn voor de vele behoeften van de tempel nog meermalen goed te gebruiken! Als daarentegen de hoge dienaars van de tempel echtbreuk begaan, kraait daar nooit enige haan naar, alleen als een arme duivel eens echtbreuk zou begaan, dan wordt deze natuurlijk naar behoren gestenigd.

[12] Nu lezen wij echter met wat voor ongehoorde inzet van goddelijke macht en kracht de tien geboden, onder bliksem en donder die de einden der aarde deden beven, door God werden gegeven en hoe die verschrik­kelijke, goddelijke ernst gedurende enige eeuwen nog meermalen op allerlei plaatsen is opgetreden. Hoe vaak is dit volk volgens de geschriften der grote en kleine profeten door God niet gewaarschuwd! Maar wat heeft dat voor deze tijd voor nut gehad? Hoe het er nu met ons voor staat weten wij, en meer hoef ik je niet te vertellen! Heus, als er een hel bestaat dan kan het er daar onmogelijk nog slechter uitzien!

[13] Maar als openbaringen, die voor zuiver goddelijk moeten doorgaan, alleen maar zulke bedroevende resultaten geven zoals wij die nu bij de Farizeeën zien, dan vraag ik toch iedereen met gezond verstand of het dan nog zo moeilijk is al het geloof, aan wat voor soort goddelijke openbaring en voorzienigheid dan ook, maar op te geven!?

[14] Wat jij hier over de grote heiland hebt gezegd is ontegenzeggelijk juist en het is mogelijk dat zijn leer ook met een beter resultaat bekroond wordt dan alle godsdiensten tot op heden. Maar ik zou over vijfhonderd jaar met mijn huidige bewustzijn wel eens willen zien en beleven, hoe deze nieuwe leer er dan over het geheel genomen uit zal zien, vooropgesteld dat het daadwerkelijke volgen ervan, net als bij alle eerdere, afhankelijk is van de vrije wil van de mensen! .

[15] Als er in het begin slechts één leider aan de top staat, zal het over duizend jaar wemelen van zulke leiders, die bij het brengen van deze zuivere leer hun buik niet zullen vergeten! -Zeg me eens, of ik er met mijn visie zo erg naast zit als je voorheen meende!"

 

64 De goddelijke orde en ons aardse verstand

 

[1] HEBRAM zegt: "Ja en nee! Volgens de gedachtengang van een mens van deze aarde heb je naar mijn mening zeker wel gelijk, maar uit zuiver goddelijk standpunt bezien, heb je erg ongelijk en ben je dus toch op een dwaalspoor, want Gods plannen zien er heel anders uit dan de onze. Kijk, als wij de sterren aan het firmament geplaatst zouden hebben, zouden wij ze zeker regelmatiger verdeeld hebben. Maar God, de Almachtige, heeft ze daarentegen als een warhoop van lichtjes aangebracht! Waarom heeft hij die manier gekozen?

[2] Bekijk het gras op de velden eens en zie dan hoe daar de kruiden door elkaar heen staan! Waarom is daar geen orde waaraan ons sym­metrisch gevoel een wiskundig plezier zou kunnen hebben?! Overal waarheen je je zintuigen kunt en wilt wenden, zul je bij al het geschapene veel meer chaotische, dan op symmetrische wijze, geordende zaken aantreffen! En toch moet de Schepper ook een juist begrip van de symmetrie hebben, want daarvoor vinden we allereerst in onze menselijke vorm al overtuigende, duidelijk aantoonbare bewijzen. Maar als de goede Schepper zeker in staat is om in één opzicht de grootste symmetrie te handhaven, daar echter anderzijds niet de minste rekening mee schijnt te houden, dan moet daarachter een voor ons, stofwormen, totaal onbekende reden verscholen liggen die maakt dat de Schepper aan de ene kant de grootste symmetrie en aan de andere kant het absolute tegendeel daarvan aanhoudt! Waarom is het ene jaar dan niet gelijk aan het andere, waarom niet de ene dag net als de andere?

[3] Kijk, als je de zaken zo beschouwt, moet het zogenaamde symmetrisch gezonde mensenverstand veel vinden dat zij met de behoorlijke scherpte van haar heldere verstand zou kunnen bekritiseren. Maar dan komt de grote Meester Zelf en zegt: 'Schoenmaker, je kunt slechts oordelen zover je leest gaat, -maar hoger niet!'

[4] Zoals wij nu in Gods grote schepping overal zien dat een schijnbaar ongelooflijke, chaotische wanorde verbonden is met de grootste orde, zo zie ik dat ook bij de verschillende openbaringen van God aan de mensen van deze aarde. Hij, als de enige Schepper, wist het best wat in de verschillende tijden en voor de verschillende volken het meest geschikt was voor hun geestelijke ontwikkeling.

[5] Hij heeft er zeker heel wijze redenen voor om in de loop der tijd een eens gegeven leer net zo te laten verwelken als de talloze kruiden en bloemen op aarde. Maar het zaad dat zich uit de bloem ontwikkelt, net als de zuivere, levende waarheid, verwelkt niet, maar leeft steeds maar door.

[6] Als wij echter zien dat de Schepper bij al de ons bekende, levendragende dingen al het tijdelijk nodige, en mooie uiterlijke na verloop van tijd laat vergaan en tenslotte alle zorg besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijke leven, moeten wij ons dan verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de openbaringen?

[7] Zonder een aards gesproken woord kan een nog zo zuivere leer ons niet bereiken. Het gesproken woord is echter stoffelijk en moet tenslotte wegvallen als de innerlijke, zuivere geest zich heeft ontwikkeld. En zo gaat in de loop der tijden met de uiterlijke godsdiensten ook de uiterlijke glans altijd in iets bedenkelijkers over, maar daarvoor in de plaats ontwikkelt zich op de achtergrond langzaam maar zeker een zuivere, geestelijke kracht en waarheid van een eerdere openbaring van God aan de mensen. -Is het niet zo, vriend Risa?"

[8] RISA zegt: "Broeder Hebram, ik bewonder je! Bij God, je hebt nu met je bijzonder wijze woorden mijn hele manier van denken veranderd, en daarvoor ben ik je echt dankbaar! Het is, zoals je het me nu hebt uitgelegd. Hoe ik er ook over nadenk, het geheel wordt me nu steeds duidelijker! Kortom, je hebt het in alle opzichten gewonnen van mijn verstand! Daar ben ik je veel dank voor verschuldigd."

 

65 Levenslessen voor beginners

 

[1] Hier draai IK Mij om en zeg tegen Hebram: "Wel, wel, je hebt al grote vooruitgang geboekt in de wijsheid, net als jullie allen. Werkelijk, aan zulke leerlingen kan men veel vreugde beleven en zij zullen al gauw als goede arbeiders in de wijngaard van God te gebruiken zijn! Maar op één ding wil Ik jullie allen toch wijzen, en dat ene bestaat hierin:

[2] Jullie lijken nu op die eerste bloempjes die in het voorjaar snel hun kopjes zo heerlijk boven de kale grond verheffen. Als er verder geen vorst komt, gaat het goed met zulke vlijtige bloempjes, komen er echter, zoals zo vaak in het voorjaar, na warme dagen weer enige dagen met ijselijke vorst, dan laten zulke vroege bloempjes graag hun heerlijk getooide kopjes hangen en verdorren dan vaak geheel.

[3] Ik zeg jullie: Een mens beseft vaak heel goed wat waar is, maar als er zich veel donkere wolken met allerlei in verzoeking brengende onweders boven het gemoed van de mens beginnen samen te pakken, wordt het somberder en somberder in het mensenhart en hij ziet dan heel veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder zichtbaar was voor zijn ziel.

[4] Bewaar daarom dat wat je nu hebt beleefd, zorgvuldig in je hart en verhef je mooi getooide kopjes pas dan boven de aardbodem van jullie uiterlijke menszijn, als de beproevingsdagen met vorst voorbij zullen zijn. Waarlijk, dan zal jullie kennis door geen rijp meer vernietigd kunnen worden!

[5] Alles heeft tijd nodig aleer het gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook zo met de kennis van de mensen. Onder gunstige omstandigheden wordt er het nodige vaak vlug geleerd en ook begrepen, -maar door andere verschijnselen ook net zo snel weer vergeten! Probeer daarom alles wat je hoort meer met je hart dan met je hoofd te bevatten, dan behoud je het ook!

[6] Als je een bloem beschouwt, geniet je zeker van haar mooie vorm. Maar wat heb je aan die vreugde, want die is toch net zo vergankelijk als de bloem die haar teweegbracht?! Maar de kracht van de bloem moet neerslaan in het binnenste van het omhulsel waarin het levende zaad wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook jullie uitwendige vreugde verwelken, en haar kracht moet afdalen naar de oerbasis, waar het eeuwige, geestelijke leven wordt bewaard en verzorgd. Dan zal daaruit tesamen met de geest een eeuwigdurende vreugde over diens ware, innerlijke schoonheid ont­staan die geen rijp op enigerlei wijze meer zal kunnen deren.

[7] Maar let nu goed op, want Ik zal nu wat nader ingaan op de zaken waarover Cyrenius nadere uitleg heeft gevraagd!"

[8] Toen richtte IK Mij tot Jarah en Josoë en zei tegen hen: "En jullie, beste kinderen van Mij, kunnen nu een poosje naar de keuken naar de dochters van onze Marcus gaan, die zullen jullie heel wat te vertellen hebben over wat zij nu in de laatste paar dagen bij hun kokerij zoal hebben beleefd, dat zal voor jullie erg nuttig zijn. Want dat wat Ik verder de gasten ga uitleggen, lijkt op een brood dat zo hard is als steen en je hebt er heel sterke en goed ontwikkelde tanden voor nodig om zo'n hard stuk brood goed te kunnen kauwen opdat het daarna de gevoelige maag van de ziel niet tot last is en pijn en schade veroorzaakt. Later, als de tanden van jullie gemoed sterker worden, zal dit soort zaken jullie ook worden verteld!"

[9] Jarah verlaat niet zo graag haar plaats, maar Josoë zegt tegen haar: "Kom, beste Jarah, ga maar opgewekt met mij mee! Want wat de Heer wil, moet men altijd met een vrolijk hart meteen doen. Dat begrijp jij toch beter dan ik, sta dus maar vlug van je plaats op en kom met mij mee zoals de Heer dat wil! Dan staat Jarah op en gaat met Josoë het huis van Marcus binnen, waar zij volgens huiselijke traditie door diens dochters heel vriendelijk wordt ontvangen en al gauw wordt er druk gepraat en de kinderen converseren tot het vallen van de avond heel gezellig, terwijl ze elkaar van alles op de hoogte brengen.

[11] Maar IK richt Mij nu tot Cyrenius en zeg: "Nu, beste vriend, kun je luisteren naar wat Ik je als antwoord zal geven op je tamelijk uitvoerige vraag. Daar moet je je dan aan houden, net als ieder, die het zal horen!"

[12] Hier wilde Suetal Raphaël nog toefluisteren dat Ik nu eindelijk wat ging zeggen, maar Raphaël gaf hem ernstig een teken om zijn mond te houden en daarop zweeg hij dan ook, en Ik sprak als volgt verder:

 

66 De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen

 

[1] "Kijk, het verwekken van een mens is een bijzondere aangelegenheid! Om een goede en gezonde vrucht te verwekken, moeten twee volwassen mensen, en wel een man en een vrouw, een juiste zielsverwantschap hebben, omdat ze anders moeilijk of ook vaak helemaal niet door de bekende geslachtsdaad tot bevruchting zullen komen.

[2] Als nu een man en een vrouw in hart en ziel aan elkaar verwant zijn, moeten zij ook een huwelijk aangaan en volgens de natuurlijke orde alleen maar dan tot de geslachtsdaad overgaan als zij in goede harmonie een levende vrucht willen verwekken. Alles wat meer beoogt dan dat, is tegen de orde van God en de natuur en daarom een kwaad, en een zonde die bijna zo slecht is als die van Sodom en Gomorra!

[3] Als een man veel zaad heeft, laat hij dat dan in een andere akker zaaien op de goede wijze van de oude vaderen en patriarchen, dan zondigt hij niet. Maar als hij er alleen maar heimelijk op uit trekt om zijn lusten bij veile deernen te bevredigen en zich zo te vermaken zonder een vrucht te verwekken, begaat hij daardoor zeker een grove Sodomitische zonde, zowel tegen de goddelijke als tegen de natuurlijke orde!

[4] Alleen een jonge man, wiens geslachtsdrift door de bekoorlijkheden van een meisje zodanig is aangewakkerd dat hij zichzelf nauwelijks meer meester is, mag gemeenschap hebben met een maagd, met of zonder verwekking van een vrucht. Maar na de gemeenschap moet hij naar eer en geweten dat aan haar betalen wat Mozes heeft voorgeschreven. En ontstaat er na zo'n door de nood veroorzaakte gemeenschap een vrucht, dan moet hij de maagd het tien­ tot honderdvoudige geven van datgene wat hij volgens Mozes aan haar schuldig was als er géén vrucht uit de geslachtsdaad was voortgekomen. Want een maagd brengt voor zo'n man een grootoffer waar leven en dood mee gemoeid is! Als een man daarna zo'n maagd kan trouwen, moet hij dat niet nalaten, want, zoals gezegd, zij heeft hem een groot offer gebracht en hem van een bedwelmende last bevrijd.

[5] Maar in het vervolg moet zo'n door zijn geslachtsdrift gedreven man meteen een fatsoenlijke vrouw huwen en in noodgevallen, in goed overleg met zijn wettige vrouw, ook een bijvrouw, zodanig dat er geen ruzie en onmin door ontstaat. Als zo'n man zichzelf echter kan verloochenen, zal hij daardoor al gauw, gemakkelijker dan een ander, een hogere, geestelijke genade van het innerlijke leven deelachtig worden.

[6] Hoe men aan een wettige vrouw moet komen, heeft Mozes reeds volgens de hemelse orde voorgeschreven en dat moet ook zo blijven tot aan het einde der wereld.

[7] Uit wat je nu hebt gehoord kun je gemakkelijk opmaken wat ontucht is en waarom Mozes dat als een zware zonde verboden heeft. Want God heeft de mensen alles volgens de goddelijke orde voorgeschreven. Wie zich aan die orde houdt, zal ook de vruchten van de zegen van boven oogsten; wie echter in strijd met die orde handelt, zal de vruchten van de vloek oogsten.

[8] Als een door geslachtsdrift opgewonden man in zijn grote nood zijn kwellende vuur niet op een natuurlijke wijze blussen, dan raad Ik hem aan om herhaalde malen in koud water te baden en innig te bidden om verzachting van deze plaag, dan zal deze spoedig van hem worden weggenomen. Iedere andere manier is slecht en wordt de bron van verder kwaad en dat kwaad heet zonde en veroorzaakt ook weer zonden.

[9] Tevens moet ook alle ouders op het hart gedrukt worden dat zij hun volwassen kinderen niet bloot moeten stellen aan prikkelende gevaren! Want brandbaar materiaal kan gemakkelijk ontvlammen, maar als de vlammen er eenmaal aan alle kanten uitslaan, lukt snel blussen vaak niet meer en iedere vlam vraagt zijn offer! Na het blussen wordt de schade die zij veroorzaakt heeft al gauw zichtbaar.            .

[10] Daarom moeten vooral de maagden goed gekleed, maar nooit uitdagend gekleed gaan en de jongemannen moeten niet aan het nietsdoen overgeleverd worden, want nietsdoen is altijd de verwekker van alle ondeugden en zonden.

[11] Wie echter eenmaal met een fatsoenlijke vrouw is getrouwd, is tot de dood aan haar gebonden en de scheidingsoorkonde van Mozes heft voor Gods orde de echtbreuk niet op als zo'n man dan met een ander zou trouwen. Trouwt de gescheiden vrouw, dan breekt ook zij het huwelijk. Kortom, wie na de echtscheiding trouwt, is een echtbreker, wie daarna niet trouwt, is dan ook geen echtbreker.

[12] Geestelijk pleegt ook diegene overspel, die een reeds getrouwde vrouw aankijkt en daarbij in zijn hart het plan opvat om haar door allerlei verleidingen tot echtbreuk te verleiden, ook al heeft het geen resultaat.

[13] Laat je je echter betoveren door de bekoorlijkheden van de vrouw van je naaste, dan bega je ook echtbreuk, want daarmee heb je de vrouw van je naaste tot hoer gemaakt en met haar hoererij bedreven. En dat is een grote en grove zonde voor God en voor de mensen, ook wanneer je met de andere vrouw een vrucht hebt verwekt. Maar het kwaad is natuurlijk nog groter als je met de vrouw van je naaste alleen maar terwille van de blinde en stomme drift der wellust hoererij hebt gepleegd. Zulke zondaren zullen moeilijk deel krijgen aan het hemelrijk."

 

67 Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang

 

[1] "Als de vrouw van een naaste echter bijvoorbeeld niet door haar wettige man bevrucht kan worden en toch sterk verlangt naar de verwekking van een vrucht in haar en dat aan jou vraagt, zeg dat dan tegen haar man! Vindt hij het goed, dan kun je die wens zonder te zondigen inwilligen. Als de vrouw bevrucht wordt en na de verstreken tijd nogmaals die wens uit en haar man is het daar mee eens, dan mag je, als je ongehuwd bent, de vrouw weer net eender ter wille zijn. Ben je echter zelf de man van een vruchtbare vrouw, dan moet je je kracht niet aan je vrouw onttrekken, want daarvoor heeft Mozes je toegestaan, naast de ene wettige vrouw, speciaal als zij onvruchtbaar mocht zijn, één of naar behoefte ook meer bijvrouwen te hebben, maar altijd alleen als de wettige vrouw daarmee instemt. Zou dit haar echter veel verdriet doen, dan wordt het tijd de bijvrouwen te laten gaan, zoals ook Abraham Hagar liet gaan, die hij genomen had omdat zijn vrouw Sarah zo lang onvruchtbaar was.

[2] Als echter een vrouw, die haar wettige man verlaten heeft, uit een vreemd land zou komen en zich dan als een ongetrouwde vrouw bij iemand zou voordoen en zou verzwijgen dat zij al aan een man toebehoorde, dan begaat hij die haar tot vrouw neemt, geen zonde; ook dan niet, als hij later zou vernemen dat zij al getrouwd was maar haar man heimelijk had verlaten vanwege zijn hardvochtigheid en onvruchtbaarheid. Want toen hij de vreemde tot vrouw nam, wist hij niet dat zij al getrouwd was, en toen hij dat naderhand vernam, was zij al zijn vrouw, van wie hij dan, zonder als echtbreker te zondigen, slechts door de dood kan worden gescheiden.

[3] Bij dit soort aangelegenheden zijn er al vaak heel wrede dingen gebeurd. De nieuwe echtgenoot probeerde dan, als hij onder de wet van Mozes stond en de vreemde vrouw hem te lastig werd, van haar af te komen door heimelijk naar haar eerste man te gaan en de ontrouwe, overspelige vrouw aan hem te verraden. Het gevolg was, dat zo'n vrouw dan werd gestenigd en de beide mannen weer opnieuw wettig een vrouw konden zoeken. Maar daar zal een eind aan moeten komen!

[4] Ik zeg jullie: In zo'n geval moet een ongetrouwde man niet eerder een vreemde trouwen dan dat hij zich precies op de hoogte heeft gesteld van al haar vroegere omstandigheden! Levert dat niets op en voelt hij zich erg tot de vreemde vrouw aangetrokken, dan moet hij haar huwen. Verneemt hij dan later toevalligerwijs haar vroegere, burgerlijke staat, dan mag hij haar niet verraden, maar hij moet haar op dezelfde goede manier behouden als waarop hij haar heeft genomen. De vrouw kan door zeer trouw te zijn aan haar nieuwe gemaal, haar vroegere zonde goed­maken. Want God is geen onrechtvaardige rechter en weet de zwakheden van het menselijke lichaam precies af te wegen en er rekening mee te houden. Iemand, die zijn vrouw vermoordt, is erger dan een vrouw die echtbreuk pleegt!

[5] Stel dat er eens twee buren zijn, waarvan de ene bij zijn vrouw geen vrucht kan verwekken omdat hij in zijn jeugd, doordat er niet goed op hem werd gelet, zijn vruchtbaarheid te veel heeft verzwakt, terwijl de andere buurman, afgaande op zijn grote aantal gezonde kinderen een sterk voortplantingsvermogen bezit omdat hij overal en altijd op de juiste manier heeft geleefd en in zijn jeugd goed is opgevoed. Hoe zou het zijn, als de onvruchtbare buurman naar de vruchtbare ging en hem vroeg in zijn plaats met zijn grote vermogen bij zijn vrouw een vrucht te verwekken, en als de vruchtbare buurman dat zou doen uit werkelijke liefde voor zijn goede en argeloze buurman, zonder daarbij ook maar enige gedachte te hebben om wellustig met de vrouw van de buurman om te gaan, wat erg zondig zou zijn? Wel, dat zou dan geen zonde zijn en nog minder een echtbreuk, maar zo'n handeling, waar met geen woord over gesproken zou worden, zou zelfs een te prijzen geheime liefdedienst zijn. Het moet geheim zijn, omdat buiten de genoemde personen niemand daar iets van moet weten, vanwege de eer van de onvruchtbare buurman, en opdat niemand zich daaraan zou ergeren. "

 

68 Over zondig geslachtsverkeer

 

[I] "Als een ongehuwde of een reeds getrouwde man met de sensuele vrouw van zijn buurman zonder diens medeweten seksuele omgang heeft, is dat schandelijke hoererij. Zo'n vrouw is dan een echte hoer en de betreffende mannen zijn dan echte hoerenlopers, die als zodanig nooit het rijk van God zullen binnengaan omdat deze schandelijke hoererij alle goede gevoelens in hun ziel sloopt en al het geestelijke doodt.

[2] Dergelijke hoererij is derhalve geen haar beter dan echtbreuk en vaak zelfs nog veel erger. Want bij echtbreuk kunnen omstandigheden meespelen die het begaan van deze zonde veel minder erg maken, en waard zijn dat de rechter deze zwaar mee laat wegen. Maar bij hoererij kunnen nooit wat voor verzachtende omstandigheden dan ook meespelen, want daar gaat het enkel en alleen maar om verderfelijke geilheid en daar hoeft de rechtbank ook geen enkele consideratie mee te hebben.

[3] Een vrouw, die zich zonder enige aantoonbare noodzaak gemakkelijk daartoe laat verleiden, is slecht en verdient niet de minste consideratie, want zwakheid verontschuldigt hier niets omdat iedere vrouw door het juiste vertrouwen op God voldoende kracht kan krijgen. Maar nog slechter is een vrouw die de mannen zelf in haar overspelige net lokt om tijdens afwezigheid van haar echtgenoot met hen te hoereren!

[4] Net zo schandelijk misdadig handelt een vrijgezel, en een getrouwde nog erger, als hij getrouwde vrouwen verleidt, in het verborgene geslach­telijke omgang met hen heeft en hen daarvoor betaalt. Want zo'n man verleidt ten eerste de vrouwen tot schandelijke ontrouw, en maakt ze in de tweede plaats bijna geheelonvruchtbaar , waarmee hij als een kwade storm de akkers verwoest zodat daar nooit meer met vrucht enig zaad gezaaid kan worden.

[5] Tot deze zelfde categorie moeten ook ongehuwde en gehuwde mannen gerekend worden die tegen betaling met ongehuwde meisjes verkeren, en zo'n veile deern is net zo goed een hoer als de een of andere getrouwde vrouw die voor geld of andere geschenken te koop is.

[6] Laat de jonge vrouwen maar vlijtig zijn en hun leven met werk vullen, dan zullen ze nooit behoeven te zeggen dat zij door armoe gedwongen werden, want iedere behoorlijke man houdt van een vlijtige en werklustige jonge vrouwen zal haar geen gebrek laten lijden. Als een werkgever echter een gierig en hard mens is, wel, ga dan uit zijn dienst weg en zoek een andere. Voor een vlijtige en nijvere jonge vrouw zal het echt niet zo moeilijk zijn een goede betrekking te vinden waar zij zeker geen gebrek zal lijden!

[7] Maar het slechtst zal het eens diegenen vergaan, die er alles op zetten om zulke vlijtige, jonge vrouwen of zelfs jonge meisjes met allerlei geschenken te verleiden. Heus, zulke mannen, of ze nu wel of niet getrouwd zijn, lijken op verscheurende wolven in schaapskleren en zij zullen hun loon oogsten!

[8] Wie echter een meisje of een maagd of een vrouw met geweld neemt, moet hier al zijn straf ondergaan! Het geweld mag zijn wat het wil, lichamelijk of het verleiden door kostbare geschenken, dat maakt voor deze misdaad geen verschil. Ook overredingskracht of het gebruik van magische, verdovende middelen, waardoor de vrouw zich schijnbaar vrijwillig ten dienste stelt aan de begeerte van de man, doet niets af aan de grootte van deze zonde, ook dan niet als werkelijk een vrucht verwekt zou worden, want zo'n verwekking gebeurt tegen de wil van beide partijen en maakt daarom de misdaad niet minder erg.

[9] De meest verwerpelijke sexuele daad bestaat echter uit het schenden van knapen en in het erbij betrekken van andere ledematen en delen van het vrouwenlichaam dan die welke God daarvoor bestemd heeft, of zelfs in het schenden van dieren. Deze schenders moeten voor altijd geheel uit de menselijke maatschappij gebannen worden.

[10] Als men over zulke misdaden rechtspreekt, moet men er altijd rekening mee houden welk ontwikkelingspeil zo'n ontspoorde man of vrouw heeft. Ook moet onderzocht worden of zo'n mens soms door een kwade geest bezeten is, die hem of haar daartoe aandrijft. In het eerste geval moet de gemeenschap ervoor zorgen dat zo'n zwak begaafd mens in een goed opvoedingstehuis wordt ondergebracht, waar hem net als een bedorven kind zolang discipline wordt bijgebracht tot hij een ander mens is geworden. Want als zo'n mens zijn dierlijke instincten heeft overwonnen, en als zijn verstand weer helder is, zal hij ook een reiner leven beginnen en niet gemakkelijk meer in zijn oude, dierlijke natuur terugvallen. In geval van bezetenheid moet zo iemand achter slot en grendel worden gezet, want zulke mensen moeten meteen, vanwege hun grote overlast, uit de vrije mensengemeenschap worden verwijderd.

[11] Als zij eenmaal goed zijn opgeborgen, moeten zij door vasten en door gebeden in Mijn naam genezen worden. Als ze weer genezen zijn, en aantoonbaar is dat zij hun onreine bezetenheid kwijt zijn, kunnen ze weer hun volledige vrijheid terugkrijgen."

 

69 Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven

 

[1] CYRENIUS zegt: "Heer, indien er nog geen mens te vinden zou zijn met een geest die zo sterk is, dat zulke kwade geesten die het lichaam van een mens in bezit genomen hebben, zich voor zijn wil en woord moeten buigen, zijn dan mogelijkerwijs soms natuurlijke middelen te gebruiken? In ieder geval in die mate, dat zo'n mens dan door de kracht van het woord en de wil van een mens die geestelijk nog niet zo sterk is, van zijn kwaad bevrijd zou kunnen worden?

[2] IK zeg: "Het eerste middel op natuurlijk gebied is het vasten. Men geve zo'n mens per dag slechts éénmaal een stuk roggebrood van een half pond en daarbij slechts één kruik water. Om de andere dag kan men hem eventueel wat aloësap, afhankelijk van de natuurlijke aard van de bezetene vermengd met een of twee druppels bilsensap geven. Deze natuurlijke hulp zal goed werken, maar zal slechts volledig helpen in combinatie met gebed en het in Mijn naam opleggen der handen. Over het algemeen moet de rechter in zulke gevallen in zijn hart steeds bedenken, dat de misdadiger die hij voor zich heeft slechts een erg afgedwaald mens is en geen complete duivel.

[4] Is een mens echter hardnekkig in zijn uitspattingen en daarbij noch onontwikkeld of bezeten, dan kan men wel een harde tucht op hem toepassen.

[5] Betert zo'n mens zijn leven en begint hij met juist inzicht zijn zonde te verafschuwen, dan kan hij ook met meer liefde behandeld worden. Betert zo'n mens zijn leven echter helemaal niet en blijft hij zichtbaar zijn losbandigheid koesteren -wat zo'n geile bok nooit geheel kan verbergen­ dan kan hij, als het iemand is die enige opleiding heeft genoten, uit de gemeente verstoten worden naar een ver woest gebied, waar de grote ontbering hem wel tot bezinning zal brengen. Als hij zijn leven betert, zal het hem wel beter vergaan -zo niet, zal het woeste land hem uitputten.

[6] Betreft het een mens van geringere beschaving en levert het tuchtigen noch het vasten wat op, dan kan hij door een kundig arts gecastreerd worden en daardoor kan zijn ziel worden gered. Er zijn mensen die zichzelf hebben verminkt terwille van het rijk van God. Derhalve kan het - maar alleen in het genoemde geval -nodig zijn dat de plaatselijke rechtbank tot castratie laat overgaan, want in dit geval is het beter verminkt in het rijk van God te komen, dan onverminkt in de hel! Nu zul je wel weten, hoe alles wat het gevolg is van de vleselijke lust, gerechtelijk behandeld moet worden! Ik voeg er echter nog aan toe, dat in de toekomst alleen zo, zoals jullie het nu van Mij hebben gehoord, in gelijksoortige gevallen moet worden rechtgesproken.

[7] Mozes heeft voor dergelijke misdaden steniging en de vuurdood voorgeschreven, maar dat moet slechts in uitzonderlijke gevallen, als afschrikwekkend voorbeeld, aan totaal verstokte zondaars voltrokken worden. Ik hef de wet van Mozes niet op, maar geef slechts de raad zó lang in alles met mildheid te handelen tot een te grote verdorvenheid noodzaakt tot uiterste gestrengheid.

[8] Wees als rechters zacht en rechtvaardig door de ware naastenliefde, dan zullen jullie eens ook een zachtzinnig en mild, rechtvaardig oordeel ondergaan. Want met welke maat jullie meten, met dezelfde maat zullen jullie ook worden gemeten.

[9] Als jullie barmhartig zijn, zullen jullie ook barmhartigheid ondervinden; zijn jullie echter streng en onverbiddelijk in je rechtspraak en oordeel, dan zullen jullie eenmaal strenge en onverbiddelijke rechters tegenover je vinden.

[10] Bedenk bij zulke rechtszaken, dat ziel en geest van de mens heel gewillig en kneedbaar zijn, maar het lichaam is en blijft zwak, en er is niemand die zich beroemen kan op de sterkte van zijn lichaam.

[II] In de eigenlijke zin van het woord kunnen er nu nog geen geestelijk wedergeborenen zijn, want de mensen zullen pas dan tot de ware en algehele, geestelijke wedergeboorte komen, als de Mensenzoon Zijn opdracht helemaal heeft vervuld.

[12] Onthoud dit dus en handel daarnaar!"

 

70 Wanneer echtscheiding geoorloofd is

 

[I] CYRENIUS zegt: "Hartelijk dank daarvoor, want nu ben ik helemaal voorgelicht over iets, dat mij altijd veel hoofdbrekens kostte bij het vellen van een goed oordeel. Ik geloof dat er nu nauwelijks een geval meer denkbaar is waarbij ik nog zou twijfelen hoe te moeten oordelen. Maar één vraag houdt mij nog erg bezig en dat is: Is er nu helemaal geen omstandigheid, waarbij men een eenmaal gesloten huwelijk kan ontbinden en de beide partijen, zonder zich schuldig te maken aan de noodlottige zonde van echtbreuk, weer kunnen hertrouwen?"

[2] IK zeg: "O ja, zulke gevallen kunnen zich zeker voordoen, bijvoorbeeld: Als een man een vrouw trouwt, die er heel aantrekkelijk vrouwelijk uitziet, maar in de huwelijksnacht tweeslachtig blijkt te zijn. In zo'n geval kan, als dat geëist wordt, het huwelijk meteen worden ontbonden. Maar het is natuurlijk wel zo: Zonder klagers zijn er ook geen rechters op aarde. Voor dit soort gevallen zou er eigenlijk een wet moeten zijn tengevolge waarvan zo'n huwelijk helemaal niet mogelijk is, en waarbij degene, die van zichzelf wel weet dat hij niet deugt voor een huwelijk, als bedrieger ter verantwoording geroepen en tot schadevergoeding veroordeeld kan worden. Maar wat hier gezegd is van de vrouw, geldt ook als de man niet volledig man is. Als de vrouw hem verlaat en met een ander trouwt begaat zij geen echtbreuk.

[3] Bij mannen kunnen er echter ook zijn die zichzelf gecastreerd hebben terwille van het Rijk van God, of die al in hun jeugd om de een of andere wereldse reden zijn gecastreerd, terwijl er ook zijn die zo geboren worden. Al die mannen zijn geheel ongeschikt voor het huwelijk en hun ongeschiktheid bepaalt van tevoren reeds dat een eventueel huwelijk verbroken mag worden.

[4] Ook kan één van de beide partijen een zodanig lichamelijk gebrek hebben, dat de andere partij daarmee onmogelijk kan leven. Zo'n huwelijk kan ook ontbonden worden -maar alleen als de ene partij vóór het huwelijk niets heeft kunnen merken van het gebrek. Als hij of zij ondanks voorkennis toch het huwelijk is aangegaan, is het huwelijk geldig en kan niet worden ontbonden! Zulke gebreken, die een ontbinding van een reeds gesloten huwelijk mogelijk maken, zijn bijvoorbeeld: verborgen bezeten­heid van de ene of de andere partij, periodieke waanzin, een verborgen kwaadaardige huidziekte, kankergezwellen, het hebben van luizen, een ongeneeslijke longtering, vallende ziekte, het geheel niet functioneren van minstens twee zintuigen, het lijden aan jicht en een verpestende stank van het lichaam of de adem.

[5] Als de gezonde partij er vóór het huwelijk niets van wist dat de andere partij een van de bovengenoemde gebreken had, kan hij meteen na het voltrekken van het huwelijk weer de algehele ontbinding eisen en die moet worden verleend! Want in deze gevallen is de gezonde partij bedrogen, en het bedrog ontbindt iedere overeenkomst en dus ook het huwelijk.

[6] Als zulke echtgenoten zich in onderling overleg niet willen laten scheiden, is het huwelijk als geldig te beschouwen en later kan het behalve van tafel en bed niet meer worden ontbonden, want dan geldt jullie gezegde: Volenti non fit iniuria (Gewild recht is geen onrecht)!

[7] Behalve deze gevallen zijn er haast geen andere die als reden voor een geldige echtscheiding geaccepteerd kunnen worden.

[8] In alle andere onaangename gevallen moeten de echtelieden tot de dood geduld met elkaar hebben, want als de jonge echtgenoten de honing van het huwelijk smaakte, dan moeten zij de gal van het huwelijk ook leren accepteren.

[9] De honing van het huwelijk is toch al het slechtste deel ervan, want pas bij het bittere deel van het huwelijk begint de gouden levensernst. Die moet echter overal zijn intrede doen, want kwam die niet, dan zou het slecht gaan met het zaad voor de hemelen.

[10] Vaak begint pas tijdens bittere levensernst het zaad tot leven te komen en zich te ontwikkelen, terwijl dit tijdens een doorlopend honingleven net zo verstikt zou zijn als een vlieg, die zich gretig in de honingpot stort en door de te grote zoetheid van de honing het leven Iaat. -Is alles je nu duidelijk?"

 

71 Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, Heer en Meester van boven! Iets is er echter nog wat ik zou willen weten, en dan is het huwelijk uitputtend behandeld.

[2] Stel dat een man die geheel volgens de regels leeft, een vrouw heeft met een zeer zinnelijke natuur -zoals er zulke nooit tevreden te stellen vrouwen jammer genoeg veel zijn. Die zinnelijke vrouw verlangt dagelijks van haar man zelfs meerdere malen bevrediging en kalmering van haar lichamelijke behoeften. De man zegt weliswaar tegen de vrouw: ' Je bent in verwachting en hebt nu gedurende de tijd die God daarvoor bestemd heeft, rust nodig, opdat je je in je gezegende toestand geen kwaad en onnodig lijden op de hals haalt door de nutteloze bevrediging van je lichaam.'

[3] Maar de zinnelijke vrouw wil niets horen en weten van deze goede raad en verlangt onstuimig van haar man dat hij haar wens inwilligt. Als de man doet wat zijn vrouw wil, begaat hij duidelijk ontucht met haar en zondigt hij volgens uw woord tegen de goddelijke orde. Wijst hij haar echter af, dan zondigt hij tegen de wil van zijn vrouwen noodzaakt haar tot allerlei onnatuurlijke bevrediging en of tot overspel en hoererij met andere mannen.

[4] Anderzijds zijn er echter ook zulke geile bokken van mannen die hun arme, fatsoenlijke vrouwen vaak zelfs een paar uur voor de bevalling nog niet met rust laten. Daarover wordt vaak luid geklaagd, maar hoe moet een wijze rechter nu een uitspraak doen die rechtsgeldig en zowel voor God als voor ieder weldenkend mens aanvaardbaar is?

[5] Als de nette man of de fatsoenlijke vrouw terwille van de goede orde en het Rijk van God echtscheiding aanvraagt, moet die dan gegeven worden of niet?"

[6] IK zeg: "Ja, in dat geval kan na een verzoek van de ene of de andere partij een echtscheiding worden uitgesproken. Echter geen volledige, maar toch méér dan alleen van tafel en bed, namelijk ook van de wederzijdse verzorgingsplicht en van het erfrecht. Deze twee zaken houden bij een geringere scheidingsreden pas op als de ene partij langer dan drie jaar zonder deugdelijke reden geheel bij de slechts van tafel en bed gescheiden andere partij is weggebleven en zich niet meer om de achtergelaten partij heeft bekommerd, maar alleen eigen plezier heeft gezocht.

[7] Bij de scheiding, die moet volgen op aanvraag van de goede partij in het door jou genoemde geval, vervalt ook meteen iedere andere op wat voor gronden dan ook gebaseerde aanspraak op recht.

[8] Maar er moet streng op worden toegezien dat de scheiding pas dan wordt gegeven, als de goede partij daar om vraagt en de slechte partij daarin toestemt. Als de laatste niet toestemt, maar beterschap belooft, moet ook aan de goede partij geen scheiding worden toegestaan, maar men moet het slechts ambtelijk aantekenen en de klager tot geduld manen.

[9] Als echtgenoten die zó gescheiden zijn, weer eendrachtig samen willen leven, behoeven zij niet opnieuw te trouwen, maar treedt op verlangen van beide partijen de oude verbintenis weer volledig in werking en een mogelijk nogmaals gevraagde scheiding ka.n hen niet meer scheiden, behalve in noodgevallen van tafel en bed.

[10] Als een man echter een vrouw heeft die veel van hem verlangt en hij geeft haar zonder hartstocht, als hij daartoe in staat is, datgene, wat zij wil, dan begaat hij daar niet zo'n grote zonde mee tegen de orde van God, want de natuur van zo'n vrouw lijkt op een droge bodem, die de tuinman in de hete zomer vaker begieten moet als hij zijn planten wil behouden. Als dan de vochtige herfst komt, is de bodem vochtig genoeg. Daarbij moet deze man zijn vrouw ijverig geestelijk bewerken en vormen, en dat zal hem goede vruchten opleveren.

[11] Geduld is echter altijd beter dan het beste recht.

[12] Een fatsoenlijke vrouw heeft vanwege de grote geilheid van haar man méér recht om scheiding te eisen, dan een man vanwege de grote geilheid van zijn vrouw. Want een eenmaal gezegende vrouw heeft rust nodig gedurende de tijd die God de natuur van de vrouw heeft voor­geschreven. Voor de man is geen tijd voorgeschreven en hij heeft dus minder rust nodig voor zijn natuur dan de gezegende vrouw. Daarom moet men in een rechtszaak eerder naar een gezegende vrouw luisteren dan naar een koele man.

[13] Ook moet er bij een man rekening worden gehouden met het leven dat hij vóór het huwelijk heeft geleid, of soms een losbandige jeugd hem door veel zondigen koel en onbekwaam heeft gemaakt. Bij een erg veeleisende vrouw doet die vraag echter vrijwel niet terzake. Want als zij reeds als jonge vrouw zich vanwege het geld aan een ontuchtig leven zou hebben overgegeven, zou haar natuur daardoor erg zijn afgestompt, en als ze dan later nog de eerzame vrouw van de een of andere man wordt, zullen haar lusten erg zijn bekoeld. Maar als een vrouw in haar jeugd heel ingetogen haar hete bloed in toom heeft moeten houden ligt de eventueel strafbare reden niet in de tijd van haar ongehuwde jon­ge vrouwenstaat, maar alleen in de natuur van de vrouw, waar in dat geval het gerecht nauwelijks iets mee te maken heeft.

[14] Tegen het geweld van de natuur is iedere nóg zo wijze rechterlijke uitspraak een loos gebaar. Daarom zouden bij een ontvlambare vrouw ook passende middelen van natuurlijke oorsprong toegepast moeten worden en tevens passende lessen voor het hart van de vrouw, en dan zal het wel beter met haar gaan. -Kijk, zo moet in dit geval gehandeld worden. Heb je soms nog bedenkingen, zeg het dan!"

 

72 Onderzoek van toekomstige echtparen

 

[1] CYRENIUS zegt: "U heeft zojuist iets over natuurlijke middelen gezegd, waaruit zouden die kunnen bestaan?"

[2] IK zeg: "Door op een natuurlijke wijze matig te zijn! Een tempe­ramentvol mens verbruikt altijd meer energie dan iemand die koel is. Daarom zijn warmbloedige mensen gulziger dan de koudbloedige en hun zin in veel en lekker eten en drinken groeit steeds.

[3] Als zulke mensen matig worden, of op rantsoen gesteld, waarbij men hun vriendelijk uitlegt waarom men dat voor hen doet en matigheid en schraler eten aanbeveelt, zal het bloed weldra rustiger gaan stromen en de zinnelijke drift zal veel aan kracht beginnen in te boeten, zonder enig nadeel voor de algemene gezondheid van het lichaam en de ziel.

[4] Als echter bij een zeer veeleisende vrouw, ook door langere handhaving van de gouden matigheid de natuur nog geen merkbare keer heeft genomen, moet zij bij afnemende maan 's avonds het aftreksel van gekookte sennabladeren met wat aloësap innemen, ongeveer vier eetlepels vol. Niet iedere dag, maar alleen iedere derde of vierde dag, en dan zal het er met de verhitte natuur van de vrouw wel beter uit gaan zien.

[5] Pas als dit alles, aangevuld met goede lessen, weinig of niets oplevert, kan op aanvraag van de man de vroeger voor dit geval besproken echtscheiding van tafel en bed begonnen worden.

[6] In ieder geval moet de koele en door haar wellustige man geplaagde vrouw tien keer eerder aangehoord worden - vooral als zij zich reeds in gezegende omstandigheden bevindt - dan een door zijn wellustige vrouw geplaagde man. Want een koele man heeft behalve de middelen der moraal nog een aantal natuurlijke tuchtmiddelen waarmee hij de opwinding van zijn vrouw heel heilzaam kan afkoelen, en de warmbloedige vrouw zal er geen schade van ondervinden als de man, gedreven door zijn geheim­gehouden goede wil, haar zo nu en dan eens ernstig onderhoudt. Dat moet echter nooit zijn oorsprong vinden in een onderdrukte woede of toorn, maar altijd in ware naastenliefde, omdat het anders niet alleen geen nut heeft, maar alleen zou schaden.

[7] Dit is nu de kern van alle dingen wat betreft het huwelijk en alle mogelijke zonden, en overal ter wereld moet men zich daarnaar richten.

[8] De staat moet zelfs een wettelijk voorschrift maken dat de eenmaal gesloten huwelijken moreel zo goed mogelijk gehouden moeten worden, en dat mensen die op een of andere wijze lichamelijke of geestelijke gebreken hebben, niet tot het huwelijk toegelaten dienen te worden, want uit zulke huwelijken kan nooit een volkomen gezegende vrucht voort­komen.

[9] Maar ook bij mensen zonder gebreken moet onderzocht worden of de jonge bruidegom en de jonge bruid voor elkaar geschikt.zijn.

[10] Als een gevolmachtigde, wijze onderzoeker zaken vindt die moeilijkheden kunnen opleveren, moet hij wachten met de toestemming voor het huwelijk en het toekomstige echtpaar heel duidelijk op de kwade gevolgen wijzen, en hun vertellen dat de geldige toestemming tot .het huwelijk niet gegeven kan worden zolang de genoemde zaken voort blijven bestaan.

[11] Ook moet zo'n door de staat gevolmachtigde huwelijkssluiter de trouwlustigen de ernst en het hemelse, hoge doel van het gesloten huwelijk goed duidelijk maken.

[12] De gevolmachtigde moet dan pas toestemming geven voor de huwelijksvoltrekking, als blijkt dat de trouwlustigen steeds serieuzer werken aan de oplossing van hun problemen, en alleen maar willen trouwen uit werkelijke liefde voor elkaar. Als teken van de onverbreekbare echtverbintenis moet hij de belofte van trouw in een boek opschrijven, met daarbij het jaar en de dag van de echtvereniging en hij moet steeds op de hoogte blijven van de latere huwelijksomstandigheden - hoe die zich ontwikkelen, goed of slecht.

[13] Daarom moeten deze wijze gevolmachtigden voor het sluiten van huwelijken geen vreemde, in een gemeente binnen gekomen, maar altijd uit de plaats afkomstige mensen zijn, die de mensen, jong en oud, bijna zo goed als zichzelf kennen. Dan worden daardoor .zeker de vele slechte huwelijken verhinderd, en er zal dan veel zegen zijn in zo’n gereinigde gemeente.

[14] Het zou daarom goed zijn als er in iedere grotere gemeente een rechterlijke macht voor huwelijkszaken zou komen, die steeds over alle huwelijkszaken zou waken. Natuurlijk zou deze rechtsmacht van zeer onbesproken gedrag moeten zijn, en aan het hoofd daarvan zou overal een man moeten staan zoals Mathaël.

[15] Deze man zou er voor alles bij huwelijken op toe moeten zien, dat een jonge man nooit onder de vierentwintig jaar en een jonge vrouw nooit onder de twintig jaar een geldig huwelijk sluit. Want deze leeftijd hebben zij minstens nodig om voldoende gerijpt te zijn voor een. goed en ook geestelijk duurzaam huwelijk. Want te jonge echtelieden richten elkaar door wederzijds zinnelijk genot te gronde, ergeren zich al gauw aan elkaar en zo ontstaan de huwelijksmoeilijkheden.

[16] Daarom moet voortaan al het ware geluk in het huwelijk afhangen van de genoemde huwelijksopperrechter. In de gemeente waar een zeer wijze opperrechter zijn belangrijke ambt zal uitoefenen, zal het er ook weldra het meest gezegend uit zien.

[17] Zo'n opperrechter zal dan ook de opvoeding en de juiste tucht.van de kinderen in de hem toevertrouwde gemeente met oog en hart begeleiden en hij zal alle narigheid met de geëigende middelen weten te voorkomen. De weerspannigen zal hij tuchtigen en de ijverigen zal hij prijzen voor al het goede en ware en hij zal ze belonen door hen te wijzen op de zegen van hun huishouden.

[18] Maar hij moet niet, zoals het hier en daar al gebeurde, bepaalde premies uitloven, want zulke uiterlijke motieven deugen niet voor de geestelijke ontwikkeling van een gemeente. Dan zullen de leden der gemeente alleen vanwege de premie met elkaar wedijveren in het goede en niet uitsluitend terwille van het goede, dat het enige moet zijn wat telt.

[19] Afgezien van het feit dat zulke huwelijken op die wijze zuiverder in de orde van God worden gehouden en zich altijd zullen kunnen verblijden in hun zegenrijke vruchten van boven, behoeft het nauwelijks nog vermeld te worden dat daaruit ook voor een nog zo grote staat en het gezalfde hoofd daarvan, grote zedelijke en natuurlijke voordelen moeten voortkomen, want als een staat goede onderdanen wil hebben, moet hun ontwikkeling reeds in de wieg beginnen. Als ouders goede kinderen willen hebben, moeten zij deze ook al in de wieg beginnen op te voeden, anders verwilderen zij en worden hun ouders tot last inplaats van tot troost en steun op hun oude dag.

[20] Blijven de huwelijken echter goed, dan zullen uit die huwelijken ook goede kinderen voortkomen, en goede kinderen worden ook goede staatsburgers en die worden dan ook in hun hart geheel burgers van Gods rijk, en daarmee is dan aan alles voldaan wat de goddelijke orde ook maar ooit van de aardse mensen kan verlangen! -Is dit alles je nu klaar en duidelijk?

 

73 Verwondering over Raphaël's schrijfkunst

 

[1] CYRENIUS zegt: "Ja, eeuwige, geestelijke Heer en Meester! Over dit onderwerp heb ik nu geen verdere vragen meer. Alleen ware het zeer te wensen dat dit allemaal woordelijk opgeschreven zou zijn, want het omvat een hele grondwet."

[2] IK zeg: "Kijk, Raphaël zal dat voor je doen, laat daarom schrijf­materiaal voor hem brengen!"

[3] Cyrenius beveelt meteen zijn dienaars om voor schrijfmateriaal te zorgen, en deze brengen snel een behoorlijke hoeveelheid onbeschreven perkamentrollen, en ook enige koperen platen om op te graveren. Als alles gebracht is, roep Ik Raphaël, die snel bij onze tafel komt en aan Cyrenius vraagt hoe hij het geschreven wil hebben, op perkament of op koperen platen.

[4] CYRENIUS zegt: "Voor het dagelijks gebruik is het beter op per­kament, maar voor de latere nakomelingen is het op koperen platen beter en houdbaarder te bewaren. Maar als ik het geheel eenmaal op perkament heb, zorg ik wel voor een afschrift op de koperen platen."

[5] RAPHAËL zegt: "Weet u wat, omdat het me toch niet meer of minder moeite en werk geeft of ik alles nu één of tweemaal opschrijf, zal ik in één keer de rollen én de platen beschrijven!"

[6] De TWAALF aan de belendende tafel zetten grote ogen op en willen nu erg graag toekijken en zien, hoe de jonge man met belde handen tegelijk zal schrijven.

[7] SUETAL zegt nog speciaal tegen Ribar: "Nou, naar die dubbele schrijverij ben ik erg benieuwd! De grote meester uit Nazareth moet dus ook een bekwaam schoolmeester zijn, want dit soort schrijfwerk heb ik nog nooit gezien. Maar de zon zal waarschijnlijk al ondergegaan zijn voor hij alles opgeschreven zal hebben wat de zeer wijze Griek -die vast ook een oudere leerling van de Nazareeër is -nu heeft gesproken!"

[8] RIBAR zegt: "Dat is sterk afhankelijk van zijn snelheid. van schrijven. Misschien kan hij zijn magie ook bij het schrijven gebruiken, waar wij net zo min wat vanaf weten als van het tot stand brengen van de vroegere wonderdaden. We hebben ze gezien en ook ondervonden, maar hoe en waardoor ze tot stand zijn gebracht, daarvan hebben we niet het minste idee! Daarom moeten wij een voorgenomen daad bij deze mensen, die in ons bijzijn al zulke grote dingen gedaan hebben, nooit van tevoren in twijfel trekken, totdat wij van het tegendeelovertuigd worden doordat het een of andere voornemen mislukt!"

[9] SUETAL zegt; "Ja, ja, die mening heb ik ook wel, maar je moet toch wat zeggen!"

[10] RIBAR zegt: "Broeder, het is hier werkelijk beter steeds te zwijgen en verder alleen maar te kijken en te luisteren! Kijk, de jongen maakt de rollen en de platen klaar! Let dus maar goed op, want hij zal nu zeker meteen beginnen te schrijven!"

[11] SUETAL staat nu op en observeert nauwlettend hoe de veronderstelde, jonge leerling zal schrijven, maar als hij scherper toeziet, ontdekt hij dat alle rollen en de platen al volgeschreven zijn. Daarover buiten zichzelf van verbazing, roept hij luid: "Nee, iets groters dan dit wonder bestaat niet! Wij wachtten tot de leerling zou beginnen met zijn dubbele.schrijverij, en kijk eens, hij heeft alles al klaar! Ah, dat gaat alle menselijke begrip volkomen te boven en zoiets werd nog nooit gehoord!"

[12] Op deze uitroep van Suetal staan nu alle twaalf op, kijken naar de open rollen en naar de dicht beschreven platen, en allen overtuigen zich ervan dat zowel de rollen alsook de platen helemaal beschreven zijn met goede, zuivere en goed te lezen schrifttekens, en zij vragen zich af: "Hoe is dat nu mogelijk?"

[13] RAPHAËL merkt de verbazing van zijn tafelgenoten wel en zegt tegen Suetal: "Kijk, dat komt door die acht vissen die ik gegeten heb, waarop jij wat jaloers was. Men moet eerst wat krachten opdoen, wil men zo'n werk goed volbrengen! -Of denk jij dat niet?"                  .

[14] SUETAL zegt: "Beste, wonderbaarlijke vriend, je wilt me een beetje plagen, maar dat geeft niet, want ik zie dat je een enorme dosis goddelijke almacht bezit en met jou valt niet te twisten! De acht vissen hebben je zeker niet zo'n almacht gegeven, maar alleen de goddelijke, grote meester uit Nazareth heeft je die gegeven! Zorg jij er daarom voor dat wij hem nu eens vlug te zien krijgen! Ons hart laat ons nu niet meer met rust, wij moeten hem zien en spreken! -Want nu zouden ook wij hem eens willen zien en spreken!"

[15] RAPHAËL zegt: "Heb nog wat geduld tot ik het geschrevene hier helemaal op orde heb, daarna zullen wij pas gaan zien waar mogelijkerwijs voor de blinden en doven de grote meester zit!" Daarmee zijn de twaalf tevreden en voorlopig houden ze zich kalm.

[16] Raphaël doet de rollen nu ordelijk bij elkaar en geeft ze samen met de platen aan de ook niet weinig verwonderde Cyrenius, die ze meteen doorkijkt en de juistheid ervan verbazingwekkend vindt.

 

74 Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien

 

[I] Terwijl Cyrenius verheugd zijn rollen zo snel mogelijk doorkijkt en zijn gezicht daarbij steeds meer respect uitdrukt, zeg Ik tegen Raphaël, dat hij Jarah en Josoë nu weer kan ontheffen van hun tijdelijke, korte verbanning en ze nu aan tafel moet roepen, De vaardige, hemelse dienaar doet dat zeer snel en als JARAH arriveert, zegt zij wat bedroefd: "Maar, o Heer, U Mijn eeuwige, enige liefde, wat was dat toch een ontzettend lang gesprek waar ik niets van mocht horen! Ik dacht al dat het voor de nacht nooit op zou houden! Maar U alleen zij alle lof, het is nu weer voorbij en ik heb U weer terug!"

[2] Intussen ging de engel naar de twaalf, waarvan SUETAL de eerste is die zich erg over Jarah verwondert en die zegt: "Luister nu eens, schone jongeman, wat heeft dat meisje, dat nauwelijks veertien lentes telt, nu met de wijze Griek? Zij schijnt wel tot over de oren verliefd te zijn op de goede man!? Toen je naar binnen ging, dacht ik dat je de Meester der Meesters te voorschijn zou halen, maar toen bracht je dit verliefde meisje! Dat viel erg tegen! Is dat soms ook al een wonderdoende leerlinge van de grote meester en heeft zij in het huis soms in een geheime kamer les gekregen? Waarlijk, er duiken bij jullie steeds maar verschijnselen op waardoor men in plaats van wijzer, alleen maar dommer wordt, hoe meer je er goed over nadenkt. Aan de ene kant ongelooflijke wonderen, aan de andere kant meteen weer gewone, menselijke verschijnselen. Zeg jij me nu maar hoe een eerlijk mens van ons soort dit kan bevatten. Zoals ik nu ook werkelijk niet begrijp, waarom wij de grote Meester, die zich eerst door middel van de wijze Griek letterlijk aan ons op wilde dringen terwijl wij hem eigenlijk, naar waarheid, helemaal niet wilden zien, zich nu helemaal niet Iaat zien! Wat hebben we dan gedaan dat wij zo lang moeten wachten, of zullen we hem tenslotte helemaal niet te zien krijgen!"

[3] RAPHAËL zegt: " Ja, vrienden, als jullie zo blind zijn dat je midden op de dag nog niet eens de zon ziet, dan zijn jullie niet te helpen! Als iemand te dom is, helpt het niets of men hem zou zeggen: 'Kijk, deze of gene is het!' Hij zal het toch niet geloven, want om te geloven heeft men een ontwaakt verstand nodig, dat zich in noodgevallen ook zelf ka.n redden. Maar als het verstand van een mens nog te vast verbonden is met de zuivere materie, helpt geen enkele aanwijzing. Zo iemand moet dan eerst tienmaal zijn neus tot bloedens toe stoten voordat hij er over na gaat denken waarom hij zijn neus heeft stuk gestoten! En zo zal het bij jullie ook moeten gaan! Geen God ~al jullie wijzer maken zolang je niet zelf door schade en schande bent wijs geworden! .

[4] Wat verwachten jullie dan nu van de grote meester uit Nazareth? Missen jullie wat, dat Hij jullie moet geven, of willen jullie alleen maar uit pure nieuwsgierigheid kijken, net zoals de domme mensen zich naar voren dringen om een dansende beer aan te gapen? Heus, de grote Helland is er niet om zich door domme en ingebeelde mensen uit pure nieuws­gierigheid aan te laten staren! Waarlijk, als jullie hart Hem hier tussen al deze mensen niet kan vinden, dan zal jullie ingebeelde, grote verstand Hem nog veel minder vinden, -dat kan ik jullie verzekeren!

[5] Wordt eerst nederig in je hart, anders krijg je de heilige, grote Meester niet te zien, want Zijn wezen is zelfs lichamelijk vervuld van de totale geest van God!

[6] Hij is Heer over hemel en aarde en voor Zijn naam moeten alle knieën in de hemel, op aarde en onder de aarde zich buigen, want Zijn naam is heiliger dan heilig!"

[7] Na deze tamelijk scherpe woorden staat de engel op, verlaat de tafel van de twaalf en gaat weer aan onze tafel zitten, waar Cyrenius hem nogmaals in Mijn naam heel vriendelijk dankt voor zijn bultengewone hulp. Want het geschrevene bevatte woord voor woord wat hij Mij gevraagd heeft en hoe Ik zijn vragen beantwoord heb,

 

75 De twaalf begrijpen het nog steeds niet

 

[I] Wat Raphaël gezegd heeft, bevalt de twaalf niet en daarom beginnen ze mogelijkheden te bedenken om heimelijk te vertrekken en toch maar weer, zij het dan onverrichter zake, naar Jeruzalem terug te keren, “want” zegt SUETAL, "wij hebben tot op heden nog mets strafbaars tegen de tempel ondernomen. Wat het gezag met ons deed, daar zijn wij met aansprakelijk voor, en onze diepste gedachten kan geen tempeldienaar ooit te weten komen, dus moet de tempel ons weer gewoon opnemen. Wij zullen daarbij zeker in zijn gunst stijgen als wij het een en ander vertellen over de buitengewone dingen die wij op onze gevaarvolle.reizen hebben meegemaakt! De leiding zal met veel interesse naar ons luisteren en zeer welwillend tegenover ons staan en dan is ons kostje gekocht. Misschien zullen wij dan weer in den vreemde uitgezonden worden, maar dat zal ons niet hinderen want wij zijn behoorlijk slimme snuiters en weten nu precies wat wij moeten doen en voor wie wij het volk moeten bewerken!

[2] Maar hier in dit wonderlijke gezelschap van tovenaars of goden is het echt met om uit te houden! Altijd wordt er over liefde gesproken, zoals dat ook uit de zeer wijze toespraak van de Griek viel op te maken, maar vraagt men iets aan zo'n wonderdoener, dan geeft hij steeds een ontwijkend antwoord en wordt tevens zo grof als een stoppelveld! Nou die moet nog maar eens tegen mij beginnen over nederigheid zachtmoedigheid en liefde, dan krijgt hij zo van mij op zijn kop, dat hij niet veel terug zal zeggen!

[3] Wie zijn broeder tot nederigheid maant, moet eerst zelf nederig zijn, of hij moet eerst..een ellenlange prediking over de nederigheid tegen zichzelf houden voor hij een van. Zijn broeders tot nederigheid maant! Kijk me nu zo’n jonge, welgemanierde wonderdoener eens aan, hoe grof hij ons tenslotte behandelt! Wat gaat ons zijn kunst om wonderen te doen aan en wat hebben wij eraan, als wij het hem niet na kunnen doen?! Moet hij daarom zo grof tegen ons worden?

[4] Dat .ik vanwege het meisje die heel natuurlijke en zeker niet hatelijke opmerking heb geplaatst over iets wat toch ieder mens die zijn ogen met in z’n.zak heeft, hier zelf kan zien, dat kan toch geen verstandig mens beledigen. Want wat ik zei, is in ieder geval in ónze ogen een heel gewoon menselijk verschijnsel en mist ieder profetisch tintje. Ik duidde slechts op het duidelijke kontrast, dat hier, wat de daden betreft, goddelijk wonderlijke dingen gebeuren, maar wat de zedelijke levenssfeer betreft ieder gewoon mens hier alleen maar gewone en natuurlijke dingen ziet: En die heel onschuldige opmerking van mij wond dat toonbeeld van deemoed en zachtmoedigheid zo op, dat hij ons ten eerste erg beledigde en ten tweede de rug toekeerde, zodat wij niets terug konden zeggen! Heus, zulk gedrag hoort duidelijk thuis in een gekkenhuis, maar niet onder mensen met enige ontwikkeling, en het allerminst in het gezelschap van louter liefde-, deemoed­ en zachtmoedigheidpredikers! Daarom wil ik echt niet lang bij dit gezelschap blijven, want er is niets vervelender dan bij mensen te zijn die je nooit helemaal kunt begrijpen en van wie je ook niet weet waar je met hen aan toe bent en in hoeverre je ze kunt vertrouwen! Heus, van deze meesters zou ik voor niets ter wereld een nog zo domme leerling willen zijn! -Heb ik gelijk of niet? Hoe denk jij daar nu over, broeder Ribar? Wat vind je, -moeten we gaan of nog blijven, want we zijn nu vrij en kunnen van nu af aan in het vreemdelingenlegioen gaan of ook naar huis gaan?!"

[5] RIBAR antwoordt: "Ik vind dat we toch moeten blijven, want we zijn met door een bebaarde man, maar door de erg baardeloze won­derknaap -waarschijnlijk vanwege jouw aandrang dat wij de grote meester nu wel eens wilden zien -een beetje terechtgewezen!

[6] Ik denk daar het volgende van: De jongen heeft van zijn meester zeker nog het verbod meegekregen om onder geen beding zijn meester voortijdig te verraden. Maar nu heb jij hem daarover het vuur na aan de schenen gelegd en toen heeft hij zich, omdat jij hem wat lastig viel, uit die situatie gered door ons allen de rug toe te keren. Daarom vind ik toch dat wij moeten blijven en moeten zien, of we geen kennis kunnen maken met de grote meester!

[7] Zeker wordt het je hier heel wonderbaarlijk te moede als je je aan de ene kant bijna onder louter goden waant en het er aan de andere kant toch weer heel natuurlijk en menselijk schijnt toe te gaan! Van vasten voor de sabbat is natuurlijk geen sprake, want vrijwel de meeste aanwezigen zijn Romeinen en Grieken. Ook wordt er weinig gebeden. Maar wat er gezegd wordt, stroomt vaak over van wijsheid, groter dan die van Salomo. Kortom, alles loopt hier wonderlijk door elkaar. Wij bevinden ons hier bij mensen, die door God geroepen schijnen te zijn om hemel en wereld dichter bij elkaar te brengen en na verloop van tijd voor de mensen van deze wereld meer mogelijkheden te verschaffen voor de ontwikkeling van hun geestelijke krachten en de daartoe vereiste, lichamelijke krachten! Ik kan daarom ondanks al zijn grofheid niet boos worden op de jongen, want zo'n opstopper is meestal helemaal niet zo slecht omdat men daardoor vaak sneller tot inzicht komt dan door honderd bescheiden lessen."

[8] SUETAL vraagt wat peinzend: "Hoe bedoel je dat nu precies?"

[9] RIBAR zegt: "Dat zal ik je nu meteen haarfijn uitleggen!"

 

76 Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer

 

[1] "Kijk, de jongen heeft ons, naar mijn mening niet geheel zonder reden - doof, blind en dom genoemd, en ook de ezel die hij eerder naast ons neerzette, liet ons eigenlijk hetzelfde zien!

[2] Weet je, ik geloof steeds meer, en nu vooral, dat juist die heel gemoedelijk uitziende Griek de grote Nazareeër is! Ik heb hem steeds in de gaten gehouden en er is mij aan hem nu zo veel opgevallen, dat ik er haast geen ogenblik meer aan twijfel dat hij het is! Alle ogen, oren en harten zijn op hém gericht. De machtige en anders zo onverbiddelijke opperstadhouder aanbidt hem letterlijk. De jongen doet alles slechts op zijn wenk en als hij het zegt, en wat hij zegt is helder en vol wijsheid! Daarnaast merkte ik, dat hij de opperstadhouder ook natuurlijke genees­middelen noemde tegen de te grote vurigheid van jonge vrouwen. Kijk, dat kan alleen maar een genezer doen! Bovendien moest de voordracht die hij gehouden heeft, zo snel mogelijk worden opgeschreven en wel op de wonderbaarlijkste manier ter wereld! Zet dat alles nu eens netjes op een rij, dan zul je zelf wel ontdekken dat ik niet helemaal ongelijk zou kunnen hebben, en de jongen ook niet, toen hij ons doof, blind en dom noemde! -Wat vind je ervan en wat denken jullie allen hierover?"

[3] SUETAL zegt: "Weet je, helemaal ongelijk kon je echt wel eens met hebben, want nu begint wat dat betreft bij mij zelf een lichtje te branden! Maar als dat zo is, dan heeft de jongen ons echt niet onheus behandeld, want dan zouden we werkelijk zo blind zijn dat we het bos door de ?omen niet zagen! Maar wacht eens, ik zal van nu af aan de Griek beter in het oog houden en dan zien we gauw genoeg in hoeverre jij misschien gelijk hebt!"

[4] Vanaf dat ogenblik houdt SUETAL Mij heel opmerkzaam in de gaten en daarnaast ook het doen en laten van alle andere gasten, en hij zegt na een. poosje tegen Ribar: "Broeder, ik geloof dat je werkelijk gelijk hebt: hij moet het ongetwijfeld zijn! Want aan alle gezichten kun je duidelijk zien, dat zij hem zonder meer als de leider van het hele, grote gezelschap vereren en dat zelfs de opperstadhouder niets durft te doen zonder zijn toestemming! Als deze schijnbare Griek in werkelijkheid slechts de naaste en meest wijze vriend van de grote meester zou zijn, zoals hij zich eigenlijk ook bij ons heeft geïntroduceerd, zou men hem in dat geval dan óók zoveel aandacht schenken!? Als hij zich voorheen aan ons maar niet als een zeer intieme vriend van de grote meester had voorgedaan, dan zou ik hem allang als de grote meester hebben begroet! Maar het zou toch ook vreemd zijn geweest, als wij de brave man voor iets anders gehouden zouden hebben dan waarvoor hij zichzelf heeft uitgegeven. Je kunt toch met recht van de zo van Gods geest doordrongen man aannemen dat hij met ons, argeloze Joden, geen verstoppertje zal of wil spelen!?"

[5] RIBAR zegt: "Daar denk ik weer heel anders over, want door zich tegenover ons als de beste vriend van de grote meester voor te doen, heeft hij ons beslist geen onwaarheid gezegd, ook al was hij dan de eigenlijke meester zelf. Want weet je, iedereen kent zichzelf altijd zeker het best en is daardoor ook zijn allernaaste en allerbeste vriend! Als iemand nu in een bepaalde, goede bui zoiets van zichzelf zegt, zit daar beslist geen spoor van onwaarheid in. Bovendien kan zo'n wijze man ook nog wel een bepaalde, verborgen reden hebben om zich tegenover meerdere mensen niet meteen helemaal bloot te geven, en later zullen wij dat zeker ontdekken. Kijk maar eens naar de wijze Mathaël, hoe hij haast iedere keer dat hij de Griek aanziet, tranen van ontroering in de ogen krijgt! Broeder, daar is zeker een goede en belangrijke reden voor!

[6] Zo schijnt mij toe dat ook de grote liefde die het, overigens zeer intelligent uitziende, meisje voor deze Griek toont, meer vóór, dan tégen mijn mening spreekt. Want neem nu eens de werkelijk meer dan hemelse schoonheid van onze jonge wonderdoener! Ik denk, dat er ogenblikkelijk ontelbare vrouwen en meisjes bijna wanhopig verliefd op hem zouden moeten worden!? En toch kijkt het meisje nauwelijks naar hem om, hoewel hij als jongen vele malen mooier is dan het meisje. Maar bij de Griek zou zij bepaald in zijn hart willen wonen! Ik zeg, broeder, dat is ook niet zo maar! Dit meisje moet dus een heel andere reden hebben om zo verliefd op deze schijnbare Griek te zijn. Bij nadere beschouwing komt het mij voor dat het meisje alleen in het goddelijke van hem verliefd is en zijn lichaam vrijwel buiten beschouwing laat! Kijk maar eens naar haar ogen, die meer van een zekere eerbied stralen dan van een zinnelijke liefde, dan zie je al gauw dat er bij het meisje geen sprake is van zinnelijke liefde!"

[7] SUETAL zegt: "Broeder, je draagt je naam werkelijk niet voor niets, want een visser moet een scherp oog hebben! Mij vallen nu zelf wel honderd dingen op waar ik eerder niet op lette. Zij duiden alle op wat jij beweert. Aan onze jongeman valt mij nu ook wat op! Hij is nu een paar maal door de Griek, die vrijwel zeker de grote meester is, het huis in gestuurd. Ik zag echter niet hoe hij ging, maar -hij was er eenvoudig! Zijn gaan is net zoals hij schrijft: waar hij wil zijn, daar is hij ook al! Broeder, dat lijkt me ook niet normaal! Als hij niet steeds alleen maar dat zou doen, wat de schijnbare Griek hem in zekere zin opdraagt, dan zou ik hem haast zelf voor de meester houden. Maar omdat hij steeds alleen maar dat doet, wat hem door de schijnbare Griek wordt opgedragen, kan men hem toch alleen maar voor een dienaar houden en niet voor een heer! Maar het is wel uiterst merkwaardig, hoe ver deze jonge man het in de een of andere, puur goddelijke magie. heeft gebracht!"

[8] RIBAR zegt: "Wat jij nu bij de jongeman hebt opgemerkt, is mij al eerder bij hem opgevallen. Maar ik heb, weet je, persoonlijk ook eerder bij het eten van zijn acht vissen iets heel vreemds gezien, namelijk dat hij eigenlijk geen vis op de normale manier met de mond heeft gegeten zoals wij. Hij bracht de vis slechts tot aan de mond, -en dat was alles! De vis verdween met huid en graat, en zo ging het ook met het brood en de wijn! Alles verdween op het moment dat hij het aan zijn lippen bracht! Ik voelde mij naast hem helemaal niet op mijn gemak! Waarlijk ik heb heel ongemerkt een paar maal onder de tafel naar zijn voeten gekeken, maar die waren steeds zo gaaf en hemels mooi als ik ze nog nooit in mijn leven bij een jong meisje, laat staan bij een jongen heb gezien! Dat kalmeerde mij weer en ik zou, als ik mij daarvoor niet gegeneerd had, zijn wonderbaarlijk aantrekkelijke, mooie voeten met veel vreugde een eeuw lang steeds maar door hebben kunnen bekijken en bewonderen! Voorwaar, als er nu een engel uit de hemel zou komen, kon hij onmogelijk op nog mooiere voeten staan!"

[9] SUETAL zegt: "Kijk, dat is nu weer iets wat mij niet is opgevallen, maar gezien zijn verdere, wonderbaarlijke schoonheid, zou men haast zeggen dat hij een hoger, geestelijk wezen was, -want zijn gestalte en zijn bijzondere wonderen schijnen dat welhaast rond te bazuinen! Maar daarbij doet zich weer de omstandigheid voor, dat hij ons als jongste leerling van de grote meester werd voorgesteld, die het al zo ver in de goddelijke magie gebracht heeft. Dat zegt dan echter natuurlijk net zo veel als: Wanneer deze jongste al zo veel presteert, wat zullen dan de oudere leerlingen wel niet allemaal kunnen!? Bij zo'n logische veronder­stelling valt de gedachte aan een hoger wezen in de jongen vanzelf weg, want als hij het tóch zou zijn, dan zou de echte, grote meester ons eerder duidelijk belogen hebben, en dat kan men van zo'n man toch met veronderstellen! -Wat denk je daarvan?"      ..

[10] RIBAR zegt: "Ja, het schijnt wel zo te zijn, maar in deze sfeer lijkt het mij toe dat de oude sluier van Isis nog niet voor onze ogen is weggehaald! Als de grote meester echter soms toch dat zou zijn, wat Mathaël eerder over hem zei, dan zou ook een engel uit de hemelen zijn leerling kunnen zijn! -Heb Ik gelijk of niet?"

 

77 God laat Zich alleen door de liefde kennen

 

[1] SUETAL zegt: "Ja,.ja, ,dan zou alles heel goed bij elkaar passen! Alleen met de uitdrukking jongste zou het nog niet zo erg kloppen want zo'n engel, die halve eeuwigheden doorleeft heeft, kan toch ten opzichte van de mensen van deze aarde onmogelijk een jongste leerling zijn!? Zo'n engel was toch al lang eerder vertrouwd met de hemelse magie, nog voor er een zon aan het firmament straalde?! -Wat vind jij daarvan?"

[2] RIBAR zegt: "Dat is zeker een belangrijk bezwaar waar ik ook geen antwoord op weet. Maar toch schiet me nu iets te binnen: Kijk, de meester kan de jongen slechts met betrekking tot deze tijd als de jongste van zijn leerlingen voorgesteld hebben, omdat deze jongen zich misschien pas een paar dagen in een aards omhulsel in het gezelschap van mensen bevindt!"

[3] SUETAL zegt: Ja, als dat zo zou zijn, had je natuurlijk weer gelijk, maar bedenk, dat zo'n veronderstelling wel wat gewaagd is! Het is dat, of Mozes, want beide kunnen onder zulke omstandigheden niet naast elkaar bestaan!"

[4] RIBAR zegt: "Dat zie ik niet in! Een engel kon toch ook, zoals men nu nog mondeling overlevert, zeven jaar lang een gids voor Tobias zijn. Waarom zou deze het dan niet een paar dagen op aarde kunnen uithouden?! Deze aarde is toch net zo goed een werk van God, als hij dat zelf is!"

[5] SUETAL zegt: " Ja, ja, als jij gelijk hebt en Mathaël ook onweerlegbaar gelijk heeft, dan kan, aards gezien, deze jongen zeker de jongste leerling van de eeuwig grote meester zijn! Zijn figuur en zijn daden getuigen duidelijk van een hoger wezen uit de hemelen, maar als dit wezen van zichzelf getuigt dat het een jongste leerling van de grote meester uit Nazareth is, dan moet deze meester qua geest toch zeker een heer over alle hemelen zijn. Maar als hij dat is, dan doemt voor ons de belangrijke vraag op, wat wij dan, voor het aangezicht van de Allerhoogste Almach­tigste Zelf, kunnen en zullen doen! Want dat zou echt geen kleinigheid zijn!"

[6] RIBAR zegt: "Ongetwijfeld, maar zouden wij er iets aan kunnen doen als het, wat mij steeds waarschijnlijker lijkt, zo zou zijn? Kijk, de Godheid is vrij en doet wat Zij wil, en de sterfelijken kunnen haar geen beperkingen opleggen! Als Zij als een rechter tot ons was gekomen, zouden wij er zeker slecht voor staan, maar Zij kwam als de vriendelijkste weldoener naar ons sterfelijken toe, om ons door de oude, reeds door vader Henoch gepredikte liefde dichter naar Zich toe te trekken, en onder zulke omstandigheden is Zij niet te vrezen. Maar naar het mij toeschijnt, Iaat Zij Zich alleen door de liefde in waarheid kennen, omdat de liefde beslist de enige reden van Haar komst hier is. Maar door het verstand en al onze hooggeprezen rede laat Zij Zich zeker niet kennen.

[7] En zie, nu wordt er veel voor mij begrijpelijker! De vermeende Griek kwam voorheen heel aardig en vriendelijk naar ons toe en vroeg ons bovendien nog, of wij kennis wilden maken met de grote meester uit Nazareth. Maar wij wimpelden dat uit een soort angst beslist af en beredeneerden dat met allerlei onbelangrijke, verstandelijke redenen. Wij vreesden de meester, omdat de leerling ons al had laten zien hoe ergerlijk oppervlakkig onze redeneringen waren.

[8] Tot op heden beredeneerden wij alles nog steeds verstandelijk en zijn nog zeer weinig te weten gekomen, en het tamelijk sterke vermoeden dat nu in ons hart begint te groeien, hebben we puur aan de reprimande te danken, die de wijze jongen ons heeft gegeven omdat zijn geduld kennelijk opraakte. Want, zoals ik nu al vrij duidelijk begin te beseffen, had hij het er vóór de lange toespraak van de meester al duimendik opgelegd dat die Griek nu juist de meester moest zijn en niemand anders! Maar ons echte onverstand hield toen nog steeds een driedubbele doek voor de ogen van onze ziel, en wij zagen daarom steeds door alle bomen het bos niet.

[9] Omdat wij nu, vanwege de uitbrander, wat meer gingen voelen voor de Griek, schijnen een paar doeken van de ogen van onze ziel weggenomen te zijn, en wij beginnen daarom nu ook enige vermoedens te krijgen. Bn ik ben nu van mening dat wij ons verstand helemaal over boord moeten gooien en in plaats daarvan puur het gevoel van ons hart moeten volgen, dan zullen wij zeker eerder een doel bereiken dan door ons verstand, dat de mens alleen kreeg, zoals men voor het koken van eten een kooklepel bij de etenspot geeft, namelijk voor het omroeren van het eten. Is het eten in de pot eenmaal gekookt, dan kan men de roerlepel verder missen! -Wat is daarover nu jouw mening en de mening van jullie allen?"

[10] Grote ogen opzettend, zegt SUETAL: "Vriend, ik zie wel, dat jij het steeds meer houdt op de Griek. Dat is bij mij ook wel het geval en ik deel daarin geheel jouw mening, maar met het afwijzen van het verstand ben ik het voorlopig nog niet eens. Want als wij dat vanwege een in ons opwellend gevoel terzijde leggen, wat hebben wij dan nog vóór op de dieren van het bos, die zonder verstand zijn en daarom hun gevoels instinkt moeten volgen?

[11] Kijk, de mens wordt heel vaak door allerlei gevoelens overweldigd. Als hij dan, zonder bij zijn pure verstand te rade te gaan, meteen maar zijn gevoelens zou volgen, waar zou hij dan terechtkomen! Daarom is het naar mijn mening slechts vóór alles nodig het verstand zoveel mogelijk te zuiveren. Want alleen door het gelouterde verstand geleid, kunnen onze betere gevoelens ons tot een ware zegen worden.

[12] De gevoelens in de mens zijn als een veelarmige poliep in zee die zijn vele armen steeds naar voedsel uitstrekt, maar in dit dier is verder beslist geen andere intelligentie waar te nemen.

[13] Als de mens nu zijn verstand terzijde zou schuiven, zou hij duidelijk op zo'n dier lijken, want de ruwe gevoelsmens op zichzelf is vreet­ en genotzuchtiger dan ieder ander dier. Alleen het ontwikkelde en gereinigde verstand regelt en ordent de gevoelens van de mens, verwijdert de slechte, behoudt dan alleen de goede en zuivere en maakt op deze wijze van de schijnbare mens, een echt mens.

[14] Daarom moetje het goddelijke verstand niet over boord willen gooien, want zonder het verstand is iedere ezel of os onze meerdere!"

[15] De tien anderen geven Suetal hierin volkomen gelijk en delen allen zijn mening. Maar Ribar haalt bedenkelijk zijn schouders op en SUETAL zegt: "Nou, daar kun je toch echt niets tegenin brengen?! Want mijn mening staat voor God en de hele wereld zo vast als de berg Sinaï, waarop Mozes de wetten kreeg voor een volk dat enorm met verstand begiftigd is!"

 

78 Verstand en gevoel

 

[1] Na een poosje zegt RIBAR: "Vriend, tegen datgene wat je nu hebt gezegd zou nog heel wat in te brengen zijn! Maar omdat je nog een grote held met je verstand bent, zou je mij toch weer meteen met iets anders komen aandragen. Ik wil je in werelds opzicht in geen geval ongelijk geven, en het moet bij de vorming van de wereldse mens zo gebeuren, zoals je nu hebt gezegd. Deze ontwikkeling moet steeds de noodzakelijke voorloper zijn van de latere, hogere vorming van de geest, maar zij moet niet reeds het einde van de vorming zijn en dat kan het ook ondanks alle nog zo geraffineerde verfijningen nooit worden.

[2] Want als het verstand ons oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze gevoelens om die zo goed mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor rijp geworden gevoelens een bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp geworden vrucht van een boom. Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk zonlicht en warmte nodig en ook zo nu en dan een vruchtbare regen. Maar als de vrucht eenmaal rijp is geworden, zal men haar van de boom afhalen en in een geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk bewaren, opdat zij uit zichzelf nog rijper en smakelijker wordt. Als je de rijpe vrucht echter aan de boom Iaat hangen, zal zij daardoor niet alleen niets beter worden, maar geheel verrotten!

[3] En zo is het zeker ook het geval met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal de juiste rijpheid bereikt hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van de zorg daarvoor en moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een hogere levensrijpheid te bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal nutteloos zou zijn. Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet verder kunnen komen, nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en ons dan voor onze verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten overgeven!"

[4] SUETAL zegt: "Broeder, op de een of andere wijze sta jij onder een goddelijke invloed! Want ik ken je, dat is niet jouw manier van spreken! Je praat al bijna net zo wijs als Mathaël! Ja, kijk eens, daar kan Ik beslist niets meer tegenin brengen, want ik ben er helemaal van door­drongen dat je werkelijk volkomen gelijk, hebt en de waarheid, spreekt! Ik ben weliswaar nog niet zo ver, maar Ik voel dat het bij mij nu ook vooruit gaat."

[5] Nu zeggen de andere tien ook, dat zij hetzelfde bij zichzelf beginnen te voelen.

[6] Na deze gesprekken komt RAPHAËL weer bij de twaalf terug, tikt beiden goedkeurend op hun schouders en zegt: "Zo, zo is het goed, vrienden. Zo bevallen jullie mij beter dan voorheen met jullie benepen verstand, en ik mag jullie nu zeggen, dat je helemaal op de goede weg bent!"

[7] Na deze woorden van Raphaël staat RIBAR op, omarmt Raphaël met alle kracht van zijn liefde, drukt hem aan zijn hart en zegt zeer bewogen: "O hemel en jij, hemelse vriend! Waarom kon ik je al niet eerder liefhebben met alle gloed van mijn leven!?" -Want sinds Ribar de voet en de hand en de ogen van de engel beter had bekeken, werd hij meteen helemaal tot stervens toe verliefd op hem.

[8] Maar RAPHAËL zegt: "Vriend, dat soort liefde is wel beter dan helemaal geen liefde, maar zij deugt toch niet voor de ziel en haar innerlijke leven. Jij houdt alleen van mijn gestalte, die nu mijn natuurlijke uiterlijk is maar de liefde is het eigenlijke innerlijke van de mens en moet zich nooit aan iets uiterlijks hechten, want daardoor wordt het innerlijke al gauw gelijk aan het uiterlijke en zo een weerspiegeling van de hel. Dit verdraait de goddelijke levensorde. De geest der ziel, die de liefde is, wordt naar buiten gericht en kwijnt daardoor weg, net zoals een te vroeg geboren baby verkommert die door van buiten komend geweld te vroeg uit het moederlichaam werd verdreven.

[9] Mijn uiterlijk mag je daarom niet boeien, maar alleen de waarheid die je uit mijn mond verneemt. Die zal je behouden en je geheel en, al vrij en in je ziel waarlijk gelukkig maken. Laat mijn tijdelijke uiterlijk voor jou alleen maar als bewijs dienen, dat je ziet hoe mooi de volle waarheid gepaard aan de liefde in haar reinheid is! -Begrijp je dat?"

[10] RIBAR zegt, terwijl hij zijn geweldige omarming opgeeft: "Ik begrijp het wel, maar bij jouw aanblik gaat iemands verstand op de loop!"

[11] Dan zegt SUETAL tegen Raphaël: "Dat is al een oude kwaal bij mijn vriend Ribar. Een mooie gestalte, manlijk of vrouwelijk, kan hij, zonder hartstochtelijk te worden, niet verdragen, maar mij is het om het even. Een mooie gestalte bevalt mij ook wel beter dan een lelijke, maar hartstochtelijk wordt ik daar nooit van! Tot op heden heb Ik dan ook alle vrouwen en meisjes, hoe mooi ze ook waren, volkomen met rust gelaten!"

[12] RAPHAËL zegt: "Dat is echter geen verdienste van jou, maar van je aard! Want het is geen verdienste van een blinde, dat hij door geen wereldse schoonheid verleid wordt, en het is geen deugd van een dove, als hij zijn oor niet te luisteren legt bij een kwaadspreker. Maar mensen zoals jij kunnen in hun ziel dan ook veel moeilijker gewekt worden dan diegenen, bij wie de geestelijke ontwikkeling van het hart aan het begin meer open staat dan bij anderen aan het eind.

[13] Kijk, bij Ribar is het geestelijke, al is het nog ongezuiverd, al met zijn lichaam verweven. Iets schoons en in zijn aard volkomens trekt hem dan ook meteen aan omdat al het uiterlijk schone innerlijk blijkbaar zijn oorsprong vindt in een gevorderde, geestelijke ontwikkeling. Daarom is het in zekere zin uiterlijk verliefd worden op een mooi voorwerp weliswaar een woordeloos, maar toch geestelijk wederzijds herkennen en verwarmen. Alleen moet het zo vroeg mogelijk al aan een goede leiding worden toevertrouwd, waardoor het in zekere zin naar de eigenlijke levensgrond­slag wordt teruggeleid. Dat is niet zo moeilijk, omdat de werkelijke levensgeest, die zich manifesteert door de liefde, het eigenlijk intelligente leven in de mens is en zodoende datgene wat met zijn natuur en orde overeenkomt, gemakkelijk begrijpt en in de praktijk toepast."

 

79 De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn

 

[1] Het genoemde, uiterlijke verliefd worden op een mooi voorwerp is daarom op zichzelf beslist geen zonde, maar kan zonde -dat wil zeggen een fout in de levensorde -worden, als het stuurloos steeds meer aan de uiterlijke vormen blijft hangen. Daardoor wordt het dan natuurlijk moeilijker zo'n geest te scheiden van de schone buitenkant en hem op zijn eigen plaats terug te brengen.

[2] De Heer Iaat in zulke gevallen allerlei pijnlijke vermaningen en zelfs geselingen toe, waardoor een geest die zo verdwaald is, na verloop van tijd toch weer in de oude orde terugkomt en al het uiterlijke loslaat, het edelere daarvan herleidt tot zijn orde en het daardoor werkelijk, nieuw leven inblaast.

[3] Daarom is er een groot verschil tussen mensen zoals jij en mensen zoals Ribar. Wat jij jarenlang probeert, kan een mens zoals Ribar in een paar dagen, ja vaak in een paar uur bereiken als hij daarvoor de juiste leiding krijgt en het zelf serieus wil. - Begrijp je dat?"

[4] SUETAL zegt, terwijl hij wat knorrig lijkt: "Ja, ik begrijp het wel, maar ik zie aan de andere kant de reden niet waarom de schepper de ene mens zo rijp en geestelijk ontvankelijk en de ander zo bot als een stuk hout op de wereld zet!"

[5] De ENGEL zegt: " Ja, mijn beste vriend, als je zo gaat vragen zijn we nog lang niet klaar, want je geest ligt nog diep onder de huid van je lichaam verborgen, terwijl de geest van Ribar al ver buiten zijn huid is doorgedrongen, waardoor met hem gemakkelijk gepraat kan worden. Je zou net zo goed kunnen vragen, waarom God op aarde zoveel stenen heeft geschapen en waarom niet alleen maar zachte, vruchtbare aarde, waarom zoveel water op de wijde vlakten waarop men geen akkers en wijngaarden kan aanleggen, waarom zoveel doornstruiken en zoveel soorten distels waaraan echt geen druiven en geen vijgen groeien. Maar ik zeg je, dat dat allemaal in hoge mate nodig is en dat het ene niet zonder het andere zou kunnen bestaan. Om je in 't kort en heel oppervlakkig de wijze redenen daarvan te laten zien zou een periode van vele duizenden jaren vergen, terwijl een ontwaakte en rijpe geest al dat oneindig vele in enkele ogenblikken helemaal kan begrijpen, als hij zich daarvoor interesseert. Maar omdat een volmaakte geest veel hogere en betere levenszaken te doen heeft dan naar de oorzaak van de stenen, het water, de dorens en distels te zoeken, Iaat hij dat graag over aan de wijze voorzorg van de Heer der oneindigheid. "

[6] SUETAL zegt: "In dat geval is het ook niet mijn schuld als ik langzamer van begrip ben dan iemand als Ribar, die naar mijn weten, ondanks zijn meer openstaande geest, de hemelse wijsheid nog lang niet in pacht heeft!"

[7] RAPHAËL zegt: "Mensen zoals jij, moeten een scherp verstand hebben, zodat hun veel ongevoeliger ziel daardoor een weg naar hun geest heeft, die evenwel veel langer en hobbeliger is dan die, welke de liefdesgeesten moeten gaan. Want een geest van liefde heeft al als een geopend levenselement in en voor zich, wat de ongevoeliger ziel pas Per longum et latum (op de lange duur) door het juiste gebruik van haar opmer­kingsgave kan bereiken.

[8] Kijk eens, wat een moeite het je nog zal kosten tot je de liefde zult bereiken! Maar Ribar is al helemaal liefde. Die hoeft maar wat geregeld en geordend te worden en dan is hij klaar. Jij moet echter pas met behulp van je trage verstand tot de liefde komen, om haar daarna te bezitten. Want alleen degene die haar bezit kan haar regelen en ordenen! -Begrijp je dat?"

[9] SUETAL zegt: " Als dat zo is, is God onrechtvaardig en zeer partijdig!"

[10] De ENGEL zegt: "In een bepaald opzicht zeker, maar natuurlijk alleen gezien vanuit het gezichtspunt van het kortzichtige mensenverstand. Maar als je een huis bouwt, waarom graaf je dan een fundament en leg je daar de grootste, zwaarste en hardste stenen in?

[11] Wat hebben die stenen dan gedaan dat je ze het eerst in de donkere bouwput schuift en bovendien nog de hele last op hun rug legt? Heb je dan geen medelijden met die arme stenen? Welke druk moet het gesteente onder het enorme gewicht van een berg verduren?

[12] Of heb je geen medelijden met de wortels van een boom omdat ze steeds in de duistere grond van de aarde moeten zitten, terwijl de takken van de boom zo trots in de etherische lucht en in het alles verkwikkende licht pronken?

[13] Kijk, zijn dat niet louter 'onrechtvaardigheden', reeds in de onderste lagen van het geschapen natuurleven?! Hoe kon zo'n wijze God, als Schepper, daar tegen alle gezonde verstand in, zo onbewogen en gevoelloos overheen stappen?

[14] Precies zo zouden jouw voeten zich tegenover je handen ook diep kunnen beklagen en zeggen: 'Waarom zijn juist wij, die net zo goed als jullie van vlees en bloed zijn, veroordeeld om jullie rond te dragen, terwijl jullie je zonder moeite zo vrolijk in de vrije lucht kunnen bewegen?'

[15] En zo zouden nog een aantal andere lichaamsdelen zich schijnbaar terecht kunnen beklagen ten opzichte van het hoofd, maar wie zou de domheid van zulke klachten niet onmiddellijk inzien?

[16] Kijk, op gelijke wijze heeft de Heer nu ook de mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een aantal grotere en een aantal minder grote. Ma.ar voor niemand .is de poort van de grote tempel der voleinding gesloten, integendeel, aan Ieder is de weg gegeven, en niemand kan zich daarom beklagen en zeggen: 'Heer, waarom gaf U dan ook niet aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo buitengewoon ver­heugt?!' Want dan zou de Heer tegen hem zeggen: 'Kom je iets te kort ga dan naar je broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle mensen hetzelfde gegeven zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de ander iets missen, niemand zou ooit zijn broeder nodig hebben! Hoe zou dan de alles tot leven brengende naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen worden?'

[17] Wat zou de mens echter zijn zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan zonder de naastenliefde de zuivere liefde tot God vinden, zonder welke aan een eeuwig leven der ziel helemaal niet te denken is?!

[18] Kijk, opdat de ene mens de andere kan dienen en zich daardoor diens liefde kan verwerven, moet hij toch iets kunnen presteren wat een ander niet zo gemakkelijk kan omdat hem de nodige talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft de ene mens de ander nodig, en door de wederzijds nodige dienst wordt de liefde vooreerst gewekt en door het goede van zulke wederzijdse diensten steeds meer versterkt.

[19] In de kracht van de naastenliefde bevindt zich altijd de meest innerlijke openbaring van de zuivere, goddelijke liefde en daarin het eeuwige leven.

[20] Als jij nu van jezelf kunt beweren dat in zekere zin niets je liefde kan opwekken, noch een mooie gestalte noch een bijzonder goede handelwijze, dan zou ik zelf wel eens van je willen vernemen, door welk derde, mij geheelonbekende middel, de mens liefde in zijn hart kan opwekken en waarmee hij die kan versterken om tot de kracht van de openbaring der goddelijke, zuivere liefde in het hart te komen!?

[21] Als deze echter niet in woord en daad tot uitdrukking komt, ziet het er met het eeuwige leven van de ziel na de lichamelijke dood toch zeker ook nog heel duister en droef uit!

[22] Kortom, als er in je hart nog énige twijfel over het voortleven van de ziel na de lichamelijk dood bestaat, dan heeft de levensopenbaring nog niet plaatsgevonden. Aan wat de mens niet heeft, twijfelt hij steeds of hij het ooit zal krijgen ook als hij het zou willen hebben. Maar als je eenmaal het eeuwige leven van de ziel door de openbaring van de zuivere, goddelijke liefde in je hart zó gevonden hebt als een verloren geldstuk, dan zul je daarna ook geen twijfel meer hebben aan het volle bezit van datgene wat je in alle waarheid en werkelijkheid bezit!

[23] Dat kan echter alleen door de naastenliefde bereikt worden, en daarom is Ribar veel dichter bij het ware levensdoel dan jij. Want jij hebt je hersenpan wel verlicht met het natuurlijke licht van deze wereld, maar daarvoor Iaat je je hart zonder vuur en licht ronddwalen als een wild dier in het duistere kreupelhout van de moerasbossen van Europa!

[24] Ik raad je daarom aan, goed rekening te houden met hetgeen ik je nu heb gezegd, anders kom je met al je verstand tot niets en de gouden vrucht aan je levensboom zal lang voordat ze rijp is door de wormen worden aangetast. En die wormen heten twijfel, die zich tenslotte door je gehele hersenpan zullen heen vreten. En je levensvrucht wordt tot stinkend aas dat als een smadelijk voedsel zal dienen voor de roofvogels! - Heb je mij begrepen?!"

 

80 Een verstandsmens zoekt de liefde

 

[1] SUETAL zegt: "Begrepen wel, maar ik zou je bijna liever niet hebben begrepen! Hoe kan ik me dan tot liefde dwingen, als ik daartoe door mijn aard bijna helemaal niet in staat ben? Ik voel alleen maar een verstandelijke instemming bij verschijnselen en daden, maar liefde in mijn hart ken ik niet! Zeg me dan toch hoe dat in een mens aanvoelt, - of waaraan hij herkent dat er liefde in zijn hart is ontwaakt? Er moet toch wel het een of andere teken van herkenning in het leven van de mens zijn, anders heeft hij niets aan die hele liefde. Hij kan haar misschien volledig bezitten, maar weet niet dat zo'n levenstrek 'liefde' heet. Wat helpt of geeft hem dan die hele liefde!?"

[2] RAPHAËL zegt: "Herinner je je dan de tijd van vroeger niet meer , toen je nog kind was? Wat voelde je toen voor je ouders, die veel van je hielden en je als hun lieveling overstelpten met allerlei weldaden?"

[3] SUETAL zegt: "Het is wel lang geleden, maar ik kan nog me nog menig voorval herinneren waarbij ik zo ontroerd was, dat me daarbij de tranen in de ogen kwamen. Moet zo'n kinderlijk gevoel soms liefde zijn?"

[4] RAPHAËL zegt: "Ja, ja, dat is liefde. Wie die niet heeft, mist uiteindelijk alles wat tot het leven behoort, en zo'n mens is dan slechts een werktuig van zijn door de natuur verlichte hersens en weet nauwelijks iets af van het wezen van zijn eigen ziel!

[5] De kinderliefde moet daarom in de harten van iedereen zoals jij, weer wakker worden, omdat het anders onmogelijk is om een puur verstands­mens binnen te voeren in het innerlijke levensrijk.

[6] Wat heb je eraan, als je alles met het verstand begrijpt en toch niet in staat bent je eigen leven te begrijpen en niet kunt zien hoe het is, hoe het zich vormt en ontwikkelt?!

[7] Wat heeft een tuinman eraan om in andermans tuin de weelderige groei van allerlei edele planten te bewonderen, maar daarbij zijn eigen tuin braak laat liggen en slechts het onkruid daarin naar believen laat woekeren?! Men moet voor de bedden in de eigen tuin zorgen, ze van onkruid vrij maken, met de juiste mest mesten en met de zaden van edele planten bezaaien, opdat men dan op de juiste tijd ook de juiste vreugde zal kunnen beleven aan de weelderige, edele gewassen van de eigen tuin! -Maar nu houden we er over op, want de grote meester gaat iets nieuws ondernemen, en daar moet je met hart en hoofd bij zijn!"

[8] RIBAR zegt: "Maar, hemeling, zeg ons eens of we niet eerst naar de Meester moeten gaan om Hem te danken voor al het goede, dat wij hier beslist alleen maar door Zijn grote goedheid en genade lichamelijk en geestelijk hebben mogen ontvangen!"

[9] RAPHAËL zegt: "Voor Hem telt slechts het hart, als dat in orde is, is alles in orde. Als Hij jullie rijp zal vinden, zal Hij jullie wel roepen en jullie de nodige aanwijzingen geven over wat je in de toekomst zult moeten doen.

[10] Maar nu komt het er op aan om je in je hart en in je gehele wezen bereid te houden, want als Hij iets doet, is dat niet alleen bedoeld voor ons hier op deze plaats, ook niet voor dit land of voor deze uitgestrekte aarde, maar dat geldt tegelijkertijd voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid! Daarom gaat het erom om alles tot op de diepste grond te begrijpen! Versta dat goed en neem dat goed ter harte! Want ieder woord uit de mond die door de eeuwige geest van God in beweging wordt gezet, en iedere daad die daarop volgt, heeft altijd een oneindige draag­wijdte! -Maar nu moet ik jullie gezelschap weer voor een poos verlaten en mij voegen naar de wil van de grote Meester."

[11] Toen verliet de engel het gezelschap van de twaalf en begaf zich weer naar zijn Josoë, die nu heel wat met hem te bespreken had, want de vele gesprekken om hem heen hadden Josoë wat in verwarring gebracht en Raphaël moest helpen om zijn leerling alles te laten begrijpen.

 

81 De Heer kondigt een zonsverduistering aan

 

[1] IK zei toen: "Vrienden, onze lichamelijke en geestelijke maaltijd heeft dit keer zo ongeveer vier uur geduurd, en daarom wordt het tijd om van tafel op te staan! Wij gaan buiten naar de zee om te kijken of daar niet iets gebeurt wat ons aller aandacht waard is!

[2] Tevens maak Ik jullie er allemaal op opmerkzaam dat wij nu over een halfuur een totale zonsverduistering zullen beleven. Maar laat niemand zich daar druk over maken want het is een heel natuurlijke gebeurtenis!

[3] De maan, komend uit het westen, op een hoogte boven de aarde van 98.000 uur gaans, zal als een massief, ondoorzichtig lichaam in rechte lijn voor de zon langs gaan en daardoor verhinderen dat het zonlicht op een deel van deze aarde terecht komt. De totale verduistering zal maar enige ogenblikken duren, daarna zal boven de rand van de maan direkt weer de zon te zien zijn en dan wordt het gaandeweg weer lichter op aarde. Tijdens de totale verduistering zullen jullie de mooie winter­sterrebeelden te zien krijgen die anders in de zomer nooit te zien zijn.

[4] Ik zeg dit, om alle dwaze vrees voor dit soort gebeurtenissen bij jullie weg te nemen en om jullie het geheel natuurlijke daarvan te laten zien. Wees dus straks niet bang als het verschijnsel zich zal voordoen!

[5] Maar tevens zullen wij drie handelsschepen in volle zee ontwaren. Die moeten vóórdat het verschijnsel zich aandient aan land worden gebracht, omdat anders het kwade bijgeloof de schippersknechten zou dwingen een zeldzaam mooie en deugdzame dochter van een eerzame Griek tesamen met de haar begeleidende vader in zee te gooien.

[6] Zij reizen samen naar Jeruzalem om de tempel te zien en zich aan de bron vertrouwd te maken met de leer der Joden, en daarvoor nemen zij op de drie schepen een aantal grote schatten mee die dan als een rijke buit in de roofzuchtige handen van de slechte, Griekse schippers­knechten zouden vallen.

[7] Daarom is er geen tijd te verliezen, want de hemellichamen volgen onstuitbaar de volgens hun wetten vastgestelde baan. Als men ze in hun baan zou belemmeren, zou de aarde daardoor zeer veel schade lijden, die duizend jaren niet zouden uitwissen. Als de drie schepen echter op wondere manier vlug aan de oever worden gebracht, lijdt niemand daardoor schade, maar voor veel armen uit deze streek kan het een heel groot natuurlijk en geestelijk voordeel opleveren. Daarom nu snel aan het werk!"

[8] Iedereen haast zich nu naar de oever en daar stelt men zich in een lange rij op. Voor Mij levert dat echter ook moeilijkheden op, want Cyrenius met zijn gevolg, Mijn twaalf leerlingen en verscheidene anderen die al een tijd bij ons zijn - in totaal ongeveer zestig - de dertig jonge Farizeeën en levieten aangevoerd door hun sprekers Hebram en Risa, de vijf onder leiding van de wijze Mathaël en de twaalf met aan het hoofd Suetal, Ribar en Baël, verdringen zich allen om Mij heen en willen allen, zo goed en zo kwaad dat gaat, in Mijn buurt zijn, terwijl Ebahl met Jarah en Raphaël met Josoë zonder meer al vlak bij Mij zijn en Jarah zelfs Mijn mantel helemaal niet meer loslaat. De oude Marcus met zijn vrouwen kinderen wil ook in Mijn naaste omgeving zijn en daaruit blijkt wel dat er weinig ruimte voor Mij over blijft. Maar Raphaël leidt al gauw alles in goede banen door in een oogwenk alle oevergasten een gerieflijke plaats te bezorgen. Ik en Cyrenius en de oude Marcus schepen ons in en onder de ogen van de vele gasten varen wij vlak langs de oever heen en weer, tot tevredenheid van de gasten en Mijn leerlingen.

[9] Maar nu komt de maan al dicht bij de zon en IK geef Raphaël opdracht door te zeggen: " Je weet wat nu gedaan moet worden, wacht dus niet langer!"

[10] En RAPHAËL zegt, eigenlijk alleen vanwege de gasten: "Heer, ineens of vertraagd?"

[11] IK zeg: "Na twaalf tellen ineens!"

[12] De drie schepen lagen echter nog zo ver weg dat men ze nauwelijks kon zien; in rechte lijn was het wel zo'n vier uur gaans.

 

82 Raphaël redt enige Grieken

 

[1] Cyrenius spande tevergeefs zijn ogen in, maar hij zag geen schip. Evenzo verging het Marcus, maar ANDERE zeer scherp ziende ogen zagen de schepen ter grootte van drie mugjes op zee varen en zeiden: "Heer! Met gunstige wind zijn die pas in een uur of twee aan deze oever!"

[2] IK zeg: "Maak je daar maar geen zorgen over, Mijn schipper zal het geheel op het juiste moment aan de oever brengen!"

[3] De dertig jonge FARIZEEËN vragen: "Waar en wie is degene, die dat kan?"

[4] IK zeg: " Jullie kennen toch de jonge opvoeder van de pleegzoon van Cyrenius? Die is het!"

[5] De DERTIG vragen angstig: "Waar ligt er dan een scheepje voor hem klaar?"

[6] Dan zegt RAPHAËL: "Dat heb ik niet nodig!" en op dat ogenblik verdwijnt hij. Allen schrikken, in de mening dat de jongen in het water is gesprongen en nu, als een vis zo snel, door het water op de schepen af zal schieten. Want velen wisten nog niet dat Raphaël eigenlijk een engel en daarom een zuivere geest was. Velen hielden hem voor de opvoeder van Josoë, terwijl hij alleen maar de opvoeder van Jarah was. Maar omdat hij zich hier meer met Josoë dan met Jarah bemoeide, zagen velen hem hier als een jonge opvoeder van Josoë.

[7] Maar nog voor de vragers echt naar hem omkeken, was Raphaël al bij de oever met de drie tamelijk grote schepen en hij stond aan boord van het schip waar de vrome Griek zich met zijn nog vromere dochter vol verbazing en ontzetting bevond. Want in de eerste plaats kwam hem die onbegrijpelijk snelle landing aan een hem geheelonbekende kust voor als een droom, en ten tweede wist hij niet wat hij moest denken van de jonge schipper en hij kon zich over deze wonderbare verschijning ook geen rekenschap geven, want de verandering gebeurde te snel en te wonderlijk verrassend.

[8] Ook de schippersknechten stonden vol verbazing als standbeelden bij hun roeispanen en durfden deze niet meer in het water te steken. Pas na enige ogenblikken van grote verbazing en verwondering vroeg de GRIEK heel eerbiedig aan de jongen: "Wie ben je, machtig wezen? Wie beval je om ons zo snel naar de veilige oever te brengen en waarom?"

[9] RAPHAËL zegt: "Vraag niet, maar kijk naar de zon, die nu weldra voor een paar ogenblikken haar lichtglans zal verliezen! Als u in volle zee geweest zou zijn, dan zou het kwade bijgeloof van de schippersknechten u tesamen met uw dochter over boord in zee geworpen hebben, waarna zij uw meegenomen schatten onder elkaar verdeeld zouden hebben. Dat voorzag onze grote, goddelijke Meester en daarom zond Hij mij om u snel te redden. U bent nu helemaal in veiligheid, maar toch kunnen u nog onaangename dingen te wachten staan, en daarom moet ik gedurende het duistere gebeuren bij u op het schip blijven, omdat u anders nog veelongemak van de ruwe schippersknechten zou kunnen ondervinden. "

[10] De Griek kijkt nu naar de zon en merkt tot ontzetting van hemzelf en zijn dochter, dat er van de zon alleen nog maar een heel smalle rand is overgebleven. Hij staat op van zijn zitplaats en dondert een vloek omhoog naar de draak, die de zon nu geheel dreigt te verslinden.

[11] Het was bij tamelijk veel heidenen van Klein-Azië een vroom gebruik, om tijdens een zonsverduistering een aantal van de grootste vloeken naar de slechte draak omhoog te zenden, opdat hij daarvan zou schrikken en de verslonden zon weer uit zou spuwen, waarop zij dan weer verder licht kon geven. Maar nog voor de oude klaar was met zijn vrome vloeken werd de zon geheel door de maan bedekt.

[12] Toen ontstond er een onverwacht, wild gehuil onder de schippers­knechten, maar ook aan de oever bij de Romeinse soldaten, en de schippersknechten die van angst bijna buiten zichzelf waren, stortten zich op de Griek en wilden hem met zijn dochter en Raphaël in zee gooien, want zij gaven deze drie de schuld van deze verschrikkelijke gesel der goden en wilden hen daardoor verzoenen. Maar Raphaël hief alle schip­persknechten uit de schepen en zette hen aan land, de ergste wierp hij echter in zee, en die had als geoefend zwemmer grote moeite om tamelijk ver onder de schepen helemaal uitgeput het land te bereiken.

 

83 De gevolgen van de zonsverduistering

 

[I] Tijdens deze consternatie brak de zon weer door vanachter de andere kant van de maan, en de oude opgewektheid kwam weer terug in de harten van alle aanwezigen; slechts Cyrenius en ook Julius bleven tijdens de gehele verduistering volkomen rustig naast Mij staan.

[2] Zelfs Mijn leerlingen werden wat onrustig, en Jarah en Josoë sprongen haastig in Mijn aan de oever aanleggende schip en beefden van angst. Maar hun angst was meer een gevolg van het wilde gehuil van de schippersknechten, dan van de duisternis. Want Jarah en Josoë wisten heel goed waardoor een zonsverduistering ontstond, maar op het wilde gehuil waren ze niet voorbereid en daarom sprongen zij in grote angst op Mijn schip en drongen zich daar zo dicht mogelijk tegen Mij aan. Maar Cyrenius en Julius genoten intussen van de mooie winterse ster­renbeelden, die zij nog nooit 's zomers hadden gezien.

[3] Langzaam maar zeker werd het steeds lichter, en de oude blijmoedigheid nam weer bezit van de ontstelde harten der mensen, en de schippers­knechten keerden weer terug naar hun drie schepen en vroegen de jongen om vergeving, omdat zij hem voorheen zo hard hadden aangepakt.

[4] Ook de Griek vroegen zij om vergeving en de GRIEK zei: "Wat het geloof voorschrijft moet iemand doen, als hij voor zichzelf geen wijzere tegenargumenten heeft. Maar vanaf nu moet jullie geloof zich meer ontwikkelen, dan zullen jullie inzien dat de verheven goden zeker geen mensenoffers uit onze handen verlangen, omdat zij zelf talloze middelen in handen hebben om naar believen honderdduizenden mensen van deze aarde weg te nemen."

[5] De scheepslieden accepteren deze les van onze Griek en beloven dat zij in de toekomst bij een soortgelijk verschijnsel zijn wijze les volledig indachtig zullen zijn en blijven. Dan vragen de schippersknechten aan de Griek of hij nu zijn reis verder wil voortzetten of dat hij hier denkt te blijven.

[6] Maar de GRIEK zegt: "Zien jullie hier die machtige jongeman niet?! Hij heeft mij geholpen en gered uit jullie blinde geloofswoede; het leven van mij en van mijn enige dochter ben ik hem schuldig. Hij alleen is nu mijn gebieder, en wat hij zal zeggen, zal ik ook doen. Zonder zijn woord en zijn wil zal ik, ook al duurt het tien jaar, geen stap verder reizen!

[7] Bovendien zegt een goede, innerlijke stem mij, dat ik op deze onaanzienlijke plaats nu reeds meer heb gevonden dan in geheel Jeruzalem. Daarom blijf ik hier. Ik zal nu met de waard van deze plaats bespreken of ik hier kan blijven. Als dat hier te doen is, laat ik meteen mijn lastdieren aan de oever brengen en vervolgens al mijn meegebrachte schatten, en jullie kunnen dan jullie schepen weer vlot maken"

[8] Tijdens dit gesprek komen ook Ik, Cyrenius, Julius, Marcus, de oude waard en Jarah en Josoë al op het schip waar de Griek zich bevond, en MARCUS spreekt hem meteen aan en zegt: "Vriend! Je ziet, dat een eerlijk gastheer nooit gebrek heeft aan gasten. Kijk, ik ben de gastheer van deze plaats en huisvest in mijn kleine hut en in mijn tenten alle goede gasten die je hier ziet, maar voor jou is er ook nog plaats als je hier wilt blijven!"

[9] De GRIEK zegt heel vriendelijk: "Vriend, ik heb slechts een rechthoekig plaatsje van dertig passen in de lengte en tien in de breedte nodig. Daar laat ik meteen mijn drie goede en kostbare tenten door mijn meegenomen bedienden overeind zetten, en meer heb ik niet nodig. Want spijzen en dranken heb ik in grote hoeveelheden bij mij en ik bezit veel goud en zilver om nog meer te kopen, als het meegenomene op mocht raken. Ook heb ik voer voor mijn lastdieren en op die wijze ben ik dus goed voorzien van al het mogelijke. Alleen een plaats om dat allemaal onder te brengen heb ik niet en die zal ik dus voor enige tijd van je huren. Wat verlang je per dag voor die gevraagde ruimte?"

[10] MARCUS antwoordt heel vriendelijk: "Ik weet dat bij jullie Grieken steeds alles precies wordt berekend, maar bij ons Romeinen en bij de betere Joden is dat geen gewoonte. Je blijft hier zolang je maar wilt, en er zal niets anders van je gevraagd worden dan jouw echte en oprechte vriendschap. Als je daarnaast iets wilt doen voor een arm, hierheen verdwaald mens, dan zal dat zonder rekening aan jouw goeddunken worden overgelaten. Laat dus maar uitpakken en maak het je zo geriefelijk als in een huis in jouw eigen stad, want zolang je hier wilt blijven, staat je niet alleen het door jou gevraagde. stukje grond, maar mijn gehele niet zo geringe stuk grond ter beschikking en op mijn tafels zal ook voor jou gedekt zijn! -Zeg mij, of je daarmee tevreden bent!"

[II] De GRIEK zegt: " Ja, vriend, Daarmee beschaam je mij, en ik bevind mij nu in grote verlegenheid als ik je jouw grote, zeer onbaatzuchtige vriendschap in zekere zin met niets kan vergelden, en ik waag het nauwelijks gebruik te maken van je waarachtige grootmoedigheid!"

[12] MARCUS zegt: "Vriend, je vriendschap zal toch meer waard zijn dan alle grote, aardse schatten die je bij je hebt en die ik niet nodig heb, omdat ik nu misschien nog grotere heb dan jij, maar niet zozeer stoffelijk, dan wel geestelijk!"

[13] De GRIEK zegt: "Dan heb jij dus allang datgene, wat ik en mijn dochter reeds lang tevergeefs in alle hoeken der aarde zoeken?"

[14] MARCUS zegt: "Wat thans de gehele aarde en alle sterren en de zon en de maan je niet kunnen geven en ook geen tempel en geen orakel, dat vind je hier op dit plekje. Laat dus maar meteen uitpakken, want je bent nu al op de goede plaats!"

[15] De Griek beveelt nu meteen zijn veertien dienaren aan het werk te gaan.

 

84 Goden en mensen

 

[1] Maar IK zeg tegen de Griek: "Luister, beste vriend! Die veertien bedienden van jou kunnen best ijverige en vaardige mensen zijn, maar je hebt zóveel bij je dat het hun toch een behoorlijke tijd zou kosten voor ze alles op orde zouden hebben.

[2] Kijk, deze schijnbare knaap is één van Mijn vele dienaren en doet in een oogwenk meer dan al jouw veertien dienaren in ruim honderd jaar. Laat je dienaren daarom voor deze keer rusten, dan zal deze enige hier aanwezige dienaar van Mij in een oogwenk alles zo op de jouw vanouds bekende manier hebben ingericht, als jouw veertien dienaren nauwelijks in drie dagen zouden kunnen!

[3] Als je daarmee instemt, zal Ik hem daar opdracht toe geven!"

[4] De GRIEK zegt: "Vriend, als op aarde zoiets mogelijk is, dan vraag ik je dat! Want mijn dienaren zijn toch al erg vermoeid van de reis en konden dus met het uitpakken en opzetten van de tenten best wel eens erg lang bezig zijn!"

[5] IK zeg tegen Raphaël: "Laat zien wat een zuivere geest in een oogwenk kan doen!"

[6] RAPHAËL boog diep en zei: "Heer, U heeft bevolen en zie, alles is reeds kant en klaar!"

[7] Daarop zeg IK tegen de Griek: "Wel, vriend, sta op en onderzoek of het werk naar wens is gedaan!"

[8] De Griek gaat staan, slaat driemaal zijn handen ineen en zegt stomverbaasd: "Ja, alle goden nog aan toe! Wat is dat nou?! De jongen is nog helemaal niet weggeweest en mijn tenten staan er al kant en klaar en alles ziet er piekfijn uit! Nee, nee, nee! Dat is niet natuurlijk meer! Nu moet ik toch eens zien of het in de tenten ook allemaal in orde is!"

[9] Dan verlaat hij het schip en gaat, begeleid door ons en zijn dochter , zijn tenten in en vindt tot zijn grote verbazing werkelijk alles helemaal op orde.

[10] Nu is hij echter pas goed van zijn stuk gebracht. Als in een soort verbazingsroes zegt hij na een poosje, terwijl zijn verwondering maar niet ophoudt: "Ik ben óf bij de aartsmagiërs van Egypte terecht gekomen, óf bij louter goden, want wat ik hier meemaak is ongehoord en sinds mensenheugenis niet voorgekomen! En jij, vriend, (zich tot Mij wendend) schijnt temidden van deze velen de meester, of Zeus zelf te zijn!? Je bent niet uit een mens geboren en deze jongen ook niet, je moet van eeuwen her uit de geest zijn geboren! O goden, o goden, welke kracht moeten jullie bezitten om dit te kunnen doen en hoe ellendig is de arme mens, de blinde worm in het stof, vergeleken bij jullie?! Jullie kunnen alles, maar de sterfelijke worm in het stof van zijn vergankelijkheid kan niets! Vriend, u die een god bent en aan wie alles gehoorzaamt, wat kan ik, een sterfelijk mens, voor u, onsterfelijke god, doen? Wat kan ik u geven, u, die over de gehele aarde, over zon, maan en alle sterren gebiedt?"

[11] IK zeg: "Vriend, je bezit veel natuurlijk inzicht en beoordeelt het gebeurde, dat voor jou een wonder lijkt, wel met een juiste instelling, maar je moet de mensen niet te ver beneden jouw goden stellen, want Ik zeg je: Alle goden, die je als zodanig kent en vereert, zijn eigenlijk helemaal niets vergeleken bij een mens die met de ware Geest van God is vervuld.

[12] Kijk, die vele mensen die je hier ziet zijn merendeels al net zo machtig als deze jongen hier en zijn toch slechts mensen van vlees en bloed!

[13] Raak Mij aan en je zult merken, dat ook Ik, wat betreft Mijn uiterlijke lichaam, uit vlees en bloed besta, maar dit vlees en bloed is vervuld van de Geest van God, de enige Almachtige, naar Wie alles zich moet voegen door de macht van Zijn wil.

[14] Daaraan zie je dus, dat wij hier alleen maar handelen door de kracht van de Geest van God, die in ons is, in ons denkt en wil wat Zijn alziende en alvoelende, hoogste wijsheid nodig en goed acht.

[15] Wel, op dit ogenblik bezit Ik Zelf alleen deze eigenschap volkomen en daarom ben Ik daarin een meester, maar Ik kan ook ieder mens die van goede wil is, daartoe in staat stellen.

[16] Maar natuurlijk kan aan een mens die een kwade, opstandige wil heeft, dat vermogen niet en nooit worden gegeven, want het is noodzakelijk dat hij eerst volledig ingewijd is in de heilige orde van de Geest van God, voordat hem het vermogen van de macht van de eeuwige Geest van God wordt gegeven, en die kan alleen maar daarin bestaan, dat de zuivere mens in zijn ziel geheel wordt doordrongen van de Geest van God. De van Gods Geest doordrongen ziel wil slechts datgene, wat de Geest van God wil, en wat Die wil, moet gebeuren omdat Hij alleen de eeuwige oerkracht en macht van de gehele oneindigheid is!

[17] Want alles wat in de eindeloze ruimte is, leeft en denkt, is voor wat betreft het geestelijk levende deel de onwrikbaar vastgehouden gedachte van deze eeuwige Geest in de door Hem Zelf bepaalde orde en het daaruit onder woorden gebrachte Idee, hetgeen echter geheel volgens zijn aard eveneens zelfstandig geestelijk kan worden.

[18] Kijk, vriend, in het kort aangegeven is het zo met de dingen gesteld! Jij bent een bekwaam denker en zult weldra veel begrijpen, maar op dit ogenblik moet dit voldoende voor je zijn!

[19] Ik zal je echter een zekere Mathaël, een zeer wijs man, als gezelschap geven. Hij zal je veel vertellen en je zult Mij Zelf daarna beter begrijpen dan nu!"

[20] Daarmee is de Griek, die zich zeer over mijn wijsheid verbaast, geheel tevreden en hij is erg verlangend de man te zien.

[21] IK roep meteen Mathaël en zeg: "Vriend, daar vind je een wat bouwvallig huis. Jij bent een goed timmerman en zult wel weten, wat er aan gedaan moet worden!"

[22] MATHAËL zegt: "Heer, met Uw hulp zal het huis goed en stevig worden!"

 

85 Ouran, de Griek, krijgt Mathaël als leraar toegewezen

 

[1] Hierna zweeg Ouran (zo heette de Griek, en zijn dochter heette Helena) en hij probeerde tot rust te komen om als een man met veellevenservaring van gedachten te kunnen wisselen met de aan hem voorgestelde Mathaël, die hem door een paar woorden al liet merken dat hij veel wijsheid bezat. Daarbij wilde hij ook rekening houden met Sapienti pauca (een wijs man heeft weinig woorden nodig), om zich niet als iemand te gedragen die geen hogere kennis heeft. Toen Ouran zich enigermate hersteld en zijn kalmte weer terug had, vroeg hij na een tamelijk lange stilte aan Mathaël of deze hem overal op zijn wereldreizen wilde begeleiden en wat hij daarvoor verlangde.

[2] MATHAËL zegt, terwijl hij naar Mij wijst: "Kijk naar Hem, Hij is een genezer van lichaam, ziel en geest! Ik was nog maar twaalf uur geleden het miserabelste wezen op deze aarde. Mijn binnenste was dermate bezeten door de kwaadaardigste geesten, dat mijn gehele wezen daardoor een aardse duivel werd. Bij een bende vreselijke straatrovers was ik de schrik van de gehele omgeving, want al mijn ledematen werden door duivels bestuurd. Maar mijn ziel was verlamd en wist niet wat er met haar arme lichaam gebeurde. Vriend, je begrijpt wel hoe ellendig ik was! Wie zou mij echter hebben kunnen helpen?! Voor ieder die mij nabij kwam, was ik de grootste verschrikking. Je kon beter met tien hongerige tijgers te doen hebben, dan met mij alleen. Slechts een cohorte dappere, Romeinse krijgers kon mij en mijn gezellen overmeesteren. Aan handen en voeten gebonden en geketend, werd ik met mijn vier erge gezellen hierheen gebracht om ter dood veroordeeld te worden.

[3] Maar daar staat de grote Heelmeester, die uit de hemelen tot ons ellendige wormen van deze harde en van duivels wemelende aarde kwam, om ook ons, levende duivels, door woord en daad te genezen. Hij heeft mij en mijn gezellen genezen en voor die genezing verlangde Hij niet alleen helemaal niets van ons vijven, maar Hij bewees ons ook nog overgrote lichamelijke en vooral geestelijke weldaden!

[4] Nu heeft mijn goddelijke Heiland voor het eerst een dienst van mij verlangd, waarvoor jij mij nu gevraagd hebt welk loon ik daarvoor wil hebben. O vriend, ik ben onmogelijk in staat iets van jou te verlangen voordat ik mijn schuld aan deze grote Ene betaald zal hebben, want ik dien daarmee alleen Hem die mij geroepen heeft en niet jou!

[5] Ik zal echter eeuwig diep bij hem in de schuld staan en nu door te dienen mijn grote schuld iets verminderen. Daarom, vriend, zul jij mij voor een bewezen dienst ook nooit iets schuldig zijn -behalve je ware vriendschap en broederliefde!

[6] Want ik heb het voor niets gekregen en voor dezelfde prijs zal ik het ook aan jou geven! Goud, zilver en edelstenen zul je weliswaar niet van mij krijgen, maar wat ik heb, zal je ook zo kosteloos worden gegeven als ik het heb ontvangen. Vraag mij zoiets dus in het vervolg niet meer!"

[7] OURAN zegt: "Vriend je bent een van de edelste mensen die ik ooit heb ontmoet! Daarom moet je de wijze leidsman van mij en mijn dochter worden en mijn hele leven blijven!

[8] Ik zal je weliswaar, overeenkomstig jouw wil, nooit meer vragen: 'Wat vraag je daarvoor?', maar dat je bij mij niets te kort zult komen als vriend en als een ware broeder, dat zul je toch wel van mij aannemen?!"

[9] MATHAËL zegt: "Het is nog maar de vraag of jij van mij iets of alles of tenslotte helemaal niets aan zult nemen! Want mijn gaven smaken de smaakzin, zoals ik al enigszins ondervonden heb, nu juist niet zo zoet als een met zuivere honing gezoete wijn zoals de Grieken die hier en daar genieten, maar vaak bitterder dan gal en het verse sap van een oude aloë! En daarvan genieten aan zoet gewende smaakzintuigen niet graag! Daarom zullen wij eerst wel zien hoe onze wederzijdse gaven uitgewisseld kunnen worden!"

[10] IK onderbreek hen en zeg: "Weten jullie wat, laten wij, omdat we nog een vol uur zon hebben en de avond veel goeds belooft, nu gezamenlijk de heuvel van Marcus opgaan, daar zullen wij dan wat nader kennismaken! Laat je tenten voorlopig door je dienaren bewaken, want je zult deze pas na middernacht weer terugzien en gebruiken!"

[11] OURAN zegt: "Er bevinden zich echter vele en grote kostbaarheden in! Maar ik denk, dat deze vriend betrouwbaar is!"

[12] IK zeg: "Vriend, toen je pas een uur geleden in groot gevaar was en je op het punt stond je leven en alles te verliezen, wie redde je toen?"

[13] Daar schrok OURAN van. Pas na een poosje zei hij: " Ja, ja, grote meester! U heeft gelijk, ik zit nog wat vast in mijn oude gewoonten en zie nu ook in, hoe dom het van mij is om ergens voor te vrezen. Dat zal me een tweede keer niet meer gebeuren en ik ga nu zonder bedenken meteen met u mee, waarheen u maar wilt!"

 

86 Helena, de dochter van de wijze Griek

 

[1] Dan komt wat schuchter de dochter HELENA naar mij toe en zegt smekend: "Heer, onbegrijpelijk grote meester en heiland! O neem het mijn oude vader niet kwalijk. Heus, als zijn dochter ken ik hem toch al mijn hele leven en ik kan u naar waarheid getuigen, dat hij een goede, zachte en zeer meegaande man is. Ik kan mij niet herinneren dat hij zelfs ooit een gelijk, dat hij zeker aan zijn kant had, vóór heeft laten gaan op het recht van iemand anders, ook al was dit eerder onrecht dan recht. Hij heeft er nog nooit met iemand om gestreden of zich geërgerd en gemopperd over een hem aangedaan onrecht! Maar de hoge goden lieten hem daarom ook nooit vallen, en de schone godin van het geluk was hem steeds vriendelijk gezind.

[2] Daarom moet ook u, die ook zo'n beetje een god schijnt te zijn, de bezorgdheid die mijn vader uitsprak, niet als beledigend voor uw hoogheid beschouwen! Maar mocht u toch zo streng zijn, neem dan mijn leven ter verzoening van mijn vader, die ik boven alles liefheb!"

[3] IK zeg tegen alle omstanders: "Hebben jullie wel eens zo'n voorbeeld van kinderliefde in Israël meegemaakt? Waarlijk! Zij is weliswaar een heiden, maar zij beschaamt heel Israël, dat toch door Mozes van God de wet heeft ontvangen om vader en moeder te eerbiedigen, te eren en lief te hebben!-"

[4] ALLEN zeggen: "Nee, heer en meester! Zoiets is in Israël iets ongekends!"

[5] IK zeg tegen Helena: "Wees niet bang Mijn dochter, want Ik ken je vader al zeer lang en jou ook, en kende Ik hem en jou niet, dan zouden jullie in deze kwade zee zijn begraven!"

[6] HELENA zegt: "Maar buitengewoon wijze, machtige en toch zeer vriendelijke meester! Hoe kunt u mijn vader en mij al zo lang kennen? Wij kennen u pas nauwelijks een uur?"

[7] IK zeg: "O Helena, kijk om je heen, de zee en de gehele aarde zijn al zeer oud, en toch was Ik er eerder dan dat allemaal!"

[8] Nu schrikt HELENA en vraagt Mij angstig en eerbiedig: "Bent u soms oppergod Zeus zelf?"

[9] IK zeg: " Aanvallig duifje, beangstig je hart niet met loze zaken! Zeus ben Ik niet, omdat er in werkelijkheid nooit een Zeus is geweest. Maar Ik ben de Waarheid en het Leven. Die aan Mij geloven, zullen de dood in eeuwigheid niet zien, voelen en kennen! -Weet je nu, wie en wat Ik ben?"

[10] HELENA zegt: "Maar als u alleen de koude waarheid bent en daaruit het zuivere leven, hoe komt het dan dat ik nu zoveel liefde voor u in mij begin te voelen?"

[11] IK zeg: "Duifje! Dat zal je pas op de berg bekend gemaakt worden! Maar nu gaan wij, want anders is de zon ons nog voor!"

[12] Toen verlieten wij de werkelijk koninklijke statietenten en gingen de berg op, die wij vanwege zijn geringe hoogte in korte tijd bestegen.

[13] Toen wij boven waren, merkte Cyrenius op hoe heerlijk en mooi de hele, uitgestrekte omgeving er uit zag, en dat hij zo iets prachtigs wel urenlang zou kunnen bekijken zonder ook maar enigszins moe te worden. Het was alleen maar eeuwig jammer dat de dag nu al bijna om was.

[14] Na een poosje kwam SIMON JUDA bij Mij en zei: "Heer, nu zou U ook best, net als Jozua, tegen de zon kunnen zeggen: 'Sta stil, zon!', zodat de kinderen hier langer kunnen genieten van deze heerlijke avond, en Hem verheerlijken die haar heeft geschapen!"

[15] CYRENIUS zegt: "O Simon, oude, trouwe visser en nu leerling van onze grote Meester en Heer, dat was een goede gedachte van je, en onze Heer en Meester zou dat om welbekende redenen nog veel makkelijker kunnen dan Jozua!" Daarop wendde ook Cyrenius zich met dit verzoek tot Mij en Jarah ondersteunde dat.

 

87 De schijnzon

 

[1] Maar IK zei: "Jullie zijn toch nog zeer onervaren kinderen, en vragen om iets dat beslist niet mag gebeuren op de manier zoals jullie je dat voorstellen. Want kijk, de zon beweegt niet, maar staat altijd stil ten opzichte van de aarde! Wel maakt de zon ook een grote beweging, maar daar heeft de aarde net zo weinig mee te maken als een stofje op jullie kleding te maken heeft met jullie gaan van de ene plaats naar de andere.

[2] Dat het bij jullie dag en nacht wordt, komt door de snelle omwenteling van de aarde om haar eigen as. Bij gelegenheid heb Ik jullie toch uitgelegd dat de aarde een grote bol is, die van het westen naar het oosten draait en daarom steeds deel na deel naar de zon toekeert. Op de hele aarde is het daarom altijd op een bepaalde plaats morgen, op een eerdere plaats tezelfder tijd middag, op een nog verder naar het oosten liggende plaats tezelfder tijd avond en nog verder naar het oosten middernacht, en die genoemde vier punten schuiven steeds onophoudelijk voorwaarts, zodanig, dat het binnen ongeveer 24 uur op ieder punt van de aarde een keer morgen, een keer middag, een keer avond en een keer middernacht wordt. Dit is een wetmatigheid die, op gevaar van volledige vernietiging van alles wat er op aarde is, voor wat betreft de beweging nooit een haarbreed veranderd mag worden!

[3] Want zou Ik de zon nu in werkelijkheid nog een uur lang over deze streek laten schijnen, dan moest Ik de hele aarde in haar draaiing - die door de grote cirkel van haar omtrek zo snel is dat een paar ogenblikken al een afstand van hier naar Jeruzalem betekenen -natuurlijk op slag stoppen. Daardoor zouden alle vrije lichamen die niet te vast met de aarde verbonden zijn, een zodanig heftige schok krijgen, dat daardoor niet alleen alle levende wezens, zoals mensen en dieren, met hun huizen en hutten en paleizen urenver met ontzettende kracht naar het oosten geslingerd zouden worden, maar zo'n schok zou ook de zeeën uit hun diepten over de bergen heen jagen en de bergen zouden als mussen door elkaar vliegen!

[4] Om deze heel natuurlijke reden, die Ik jullie nu heb meegedeeld, kan Ik overeenkomstig de waarheid op jullie verzoek niet ingaan, maar ik kan, zoals in de tijd van Jozua, voor jullie een paar uur lang een schijnzon plaatsen, die net zo schijnen zal als de echte natuurlijke. Deze zon zal dan natuurlijk na een paar uur weer geheel in het niets verdwijnen, omdat zij slechts een zuivere luchtspiegeling zal zijn.

[5] Let nu dus allen goed op! Als de echte zon ondergaat, zal tevens de onechte in het westen opgaan en daarna twee volle uren boven de horizon blijven schijnen.

[6] Maar ook voor het verschijnen van deze schijnzon zullen geen bovenaardse, maar heel natuurlijke middelen worden aangewend, hoewel deze door Mijn innerlijke wil daartoe worden opgewekt en bevestigd worden door buitengewone krachten uit de sferen van de hemelen. ­Begrijpen jullie nu zo'n beetje deze uitleg?"

[7] CYRENIUS zegt: "Ik voor mij begrijp het volkomen, want ik heb nog steeds de wonderbare pomerans uit Ostracine! Heer, U begrijpt mij wel!? Maar of alle hier aanwezigen het zullen begrijpen, lijkt mij twij­felachtig!?"

[8] IK zeg: "Dat geeft ook niets! Wie het nu nog niet helemaal begrijpt, zal het later wel een keer begrijpen, want daar hangt het heil der mensenzielen zeker niet van af. Mensen, die de aarde te goed kennen, krijgen dan teveel zin de gehele aarde -wat mettertijd toch niet zal uitblijven -op ieder plekje te doorzoeken en daardoor trekken zij hun zielen teveel naar buiten, die dan zeer materialistisch en hebzuchtig worden.

[9] Daarom is iets minder kennis over de aard van de materie -aarde, maar in plaats daarvan meer zelfkennis, beter.

[10] Want wie eenmaal zijn innerlijk geheel en al kent, zal ook vroeg genoeg niet alleen kennis vergaren over de gehele aarde, maar ook over alle andere hemellichamen in de eindeloze scheppingsruimte, zowel stof­felijk als geestelijk, en dat laatste is alleen van belang en van het grootste gewicht. De uitwendige kennis over de natuur van deze aarde zal voor geen ziel de weg banen naar onsterflijkheid.

[11] Maar, let nu op, de natuurlijke zon verdwijnt bijna onder de horizon en de schijnzon zal op dat ogenblik haar plaats innemen!"

 

88 De vrees van de Grieken voor de Heer

 

[1] Nu richten allen hun ogen op de natuurlijke zon, die reeds haar halve schijf achter de bergen had laten zakken. Op het moment dat de zon ondergaat, verheft zich de schijnzon en straalt met een even helder licht over deze omgeving en ook nog over de volgende, aangrenzende landerijen en streken. Natuurlijk reikt zo'n licht niet tot aan de sterren, daarom konden enigen der aanwezige gasten vooral in oostelijke richting, waar het firmament wat donker bleef omdat het licht van de schijnzon slechts zwak tot aan de verre, oostelijke streken door kon dringen, een aantal sterren van de eerste grootte zien en zij verwonderden zich daar zeer over.

[2] Nu kwam dan ook OURAN met zijn dochter Helena in diepe eerbied naar Mij toe en zei met een van pure eerbied wat stotterende stem: " Als alles hier om mij heen geen bedrog is en ik zelf ook geen drogbeeld ben, dan bent U een God der goden, der geesten en van alle mensen, alle dieren, alle landen, alle zeeën, alle meren, alle rivieren, beken en bronnen, en alles wat daarin is en leeft! Ook de winden, de bliksems en de verschrikkelijk rollende donder schijnen U onderdanig te zijn; ook zon, maan en sterren luisteren naar Uw wil.

[3] Maar als U, hoewel uiterlijk een mens zoals ik, tot dat alles alleen door Uw woord en Uw almachtige wil in staat bent, dan vraag ik toch aan alle wijzen ter wereld wat U nog mist om eerste en volmaakte God der goden te zijn!?

[4] Ik, Ouran, een kleine vorst uit de streek van de grote Pontus, erken U als zodanig. En zelfs als Zeus en Apollo nu hierheen zouden komen en een belachelijk 'neen' zouden laten horen, zou ik hen persoonlijk van erge domheid beschuldigen!

[5] Geliefde dochter Helena, kom nu dichterbij en aanschouw de God der goden, -aanschouw, wat eerder nog nooit een sterfelijk oog heeft gezien!

[6] Kijk, bij ons Grieken en ook bij andere volken is een heilige tempel gebouwd voor een hoogste, onbekende god. Deze tempel wordt echter nooit geopend! Men noemde bij tijden deze onbekende god ook het ondoorgrondelijke noodlot, waarvoor zelfs de grote Zeus volgens onze leer beeft als een espenblad in de storm.

[7] En kijk, deze schrikwekkende god staat nu voor ons en gebood zoëven Apollo met de zonnewagen stil te houden, op wens van deze eerbied­waardige, grijze Romein, die waarschijnlijk ook zo'n kleine vorst van de een of andere gelukkige provincie is!

[8] En zie, dochter, Apollo wacht, tot hij weer een geheim teken zal krijgen van de hoge onbekende god, waarvan men zegt dat alleen de dienaren van de tempel te Jeruzalem hem beter kennen, -wat echter ook best helemaal niet waar kan zijn. Want als zij Deze niet als de enig Ware erkennen, zijn zij op de schandelijkste dwaalweg ter wereld!"

[9] De mooie HELENA zegt: "Zij zullen waarschijnlijk wel iets naders over Hem weten, maar dan alleen in symbolische beelden. Maar dat zij deze wonderdoener heel zeker niet daarvoor houden, waarvoor u Hem houdt, en wat Hij ook naar alle waarschijnlijkheid schijnt te zijn, daarvoor zou ik veel op het spel willen zetten! Het enige wat ik nog niet zo precies begrijp is, dat mijn hart steeds meer vervuld wordt met ware, oprechte liefde voor Hem, terwijl toch ieder mens een god slechts mag vrezen, vereren en offers brengen!

[10] U weet hoe streng onze priester, die Apollo moest dienen, mij verboden heeft een god lief te hebben. Want zo'n liefde was ten eerste te onheilig voor een oppergod zoals Apollo, en ten tweede zou men, als die liefde erg zou toenemen en werkelijk een oppergod aan zou trekken, meteen de bestraffende jaloezie van de godinnen opwekken en dan ongetwijfeld voor eeuwig moeten delen in het harde lot van Europa, Dido, Daphne, Eurydice en Prosperina -en dat zou iets heel verschrikkelijks zijn.

[11] Ik heb het - zoals u weet - na de werkelijk wijze lessen van onze Apollo priester, in mijn hart zover gebracht dat ik van een eventuele verschijning van zelfs de allermooiste god net zo ontsteld zou zijn als van het zien van het verschrikkelijkste hoofd van een Medusa, Gorgo of Megaera!

[12] Van liefde voor een god kon dus in die omstandigheden geen sprake meer zijn! En zie, ik beken u openlijk, dat ik ondanks al mijn innerlijke strijd en ondanks de vreselijkste voorstellingen die ik vanwege de ontwaakte liefde voor een god steeds maar in mijn geheugen oproep, deze God toch steeds meer liefheb! Ja, ik zou uit liefde voor Hem de bitterste dood ondergaan, als Hij mij daarvoor slechts één vriendelijke blik zou waardig keuren!

[13] O hemel der hemelen! Hoe onuitsprekelijk vriendelijk is Hij ondanks Zijn ernst! O, daar hebben de goden geen goed aan gedaan, dat zij ons mensen verboden hebben hen lief te hebben!"

[14] OURAN zegt: " Ja, mijn dochter! De goden zijn zeer wijs en weten wat zij de mensen kunnen toestaan! Wij moeten ons door ons leven op deze aarde eerst zo zuiver maken dat er aan onze ziel geen tekortkoming meer te vinden is, ook niet bij het scherpste onderzoek van de drie onverbiddelijke rechters Aakus, Minos en Rhadamanthys. Als deze drie ons voor de oren en ogen van alle goden geheel rein verklaard hebben, wordt ons pas in het eeuwige Elysium als hoogste aller zaligheden toegestaan de oppergoden tenminste heel geheim lief te hebben!

[15] Maar hier op de wereld in het onreine vlees moet je je er vóór alles voor hoeden juist op deze allerhoogste en allereerste God zelfs maar verliefd te worden! Dat zou toch wel het verschrikkelijkste van het allerverschrik­kelijkste zijn! Als je werkelijk al een soort liefde voor Hem voelt, dan is het ons geraden zo vlug als maar mogelijk is hier vandaan te gaan!"

[16] HELENA zegt: "Dat zal mij erg weinig meer helpen, want mijn hart is al te veel van Hem vervuld en ik kan Hem er niet meer uit krijgen! Maar kijk eens naar dat heel jonge meisje, dat schijnt Hem ook erg lief te hebben, en toch gebeurt er met haar, uiterlijk gezien, niets kwaads!"

[17] OURAN zegt: "Liefje, weet je dan of dat niet de een of andere godin is? Dan zou je niet zo zeer voor Hem, maar des te meer voor haar moeten vrezen! Wie weet of zij niet minstens tien maal zo erg is als Juno?!"

[18] HELENA zegt, heel bedroefd en met tranen in de ogen: "Ja, ja, u kon wel eens helemaal gelijk hebben! O, hoe gelukkig zijn toch de goden en hoe ongelukkig zijn daarentegen de mensen! Een hart dat niet mag liefhebben, is wel het ongelukkigste van wat een mens in de wereld ook maar ooit ongelukkig kan noemen! Als mijn oog mij ergert, kan men het blind maken, als mijn hand mij ergert, kan ik die af laten hakken, zo ook een voet, en ergert mijn zachte en blanke huid mij, dan kan ik haar met roeden laten kastijden en vervolgens met modder besmeren. Maar wat kan ik met mijn hart beginnen als het mij te zeer gaat ergeren? Als men een drukkend gevoel in de maag heeft, dan heeft Aesculapius daarvoor aangeraden om het sap van de aloë in te nemen en dan wordt het al gauw beter met de maag, maar tegen een drukkend gevoel in het hart heeft hij bij mijn weten geen middel aanbevolen!

[19] Maar nu schiet me iets te binnen: Weet u, deze God is toch ook een Genezer van alle genezers! Als wij Hem daarom zouden smeken, zou Hij mij misschien wel helpen?! Want Hij hielp ons immers, toen wij Hem onmogelijk daarom konden vragen omdat wij Hem niet kenden. Dan zou Hij me nu ook kunnen helpen, nu wij Hem kennen en Hem daarom vragen en zeker bereid zijn Hem ieder gevraagd offer te brengen!?"

[20] OURAN zegt: "Kijk, dat was een goede inval van jou, en die zal ons misschien ook goede vruchten opleveren! Maar omdat de hoogste God Zelf ons de wijze Mathaël heeft toegewezen om ons te onderwijzen, kunnen wij ons alleen maar via hem tot deze God wenden! Maar Mathaël schijnt zelf ook op z'n minst een zeer machtige halfoppergod te zijn, net als die jongeman, die ik, weet je Helena, weliswaar heimelijk, toch zonder meer voor de god Mercurius houd."

[21] HELENA zegt: "Ja, ja, ja, dat zal wel zo zijn, die jongen is Mercurius! Maar, nu schiet me weer wat te binnen! Misschien zijn wij op aarde reeds gestorven, goed door het grote gericht heen gekomen en hebben wij uit de Lethe gedronken en daardoor de herinnering verloren dat wij op aarde geleefd hebben en misschien eerst kort geleden gestorven zijn?! Wij zijn misschien al in het Elysium, maar de goden willen ons dat niet meteen openbaren en laten ons dat door allerlei omstandigheden zelf ontdekken!?

[22] Kijk maar eens naar deze onbeschrijflijk mooie omgeving! Ik vraag u, kan het Elysium nog mooier zijn?! De ene zon gaat onder en een andere komt op dezelfde plaats op, en ook de sterren ontbreken niet op de heerlijke, eeuwige ochtend! In dat geval, vader, -zou mijn liefde geen zonde meer zijn!"

[23] OURAN zegt: "Kind! Er is veel voor jouw opmerking te zeggen, hoewel ik dat nog niet meteen als een volle waarheid zou willen on­derschrijven! Kortom, Mathaël is ons niet voor niets ter beschikking gesteld, hij zal ons wel de juiste opheldering geven!

[24] Mochten wij reeds in het Elysium zijn, dan zijn wij daar als nieuwkomers en in deze nieuwe wereld nog niet bekend, maar onze begeleider Mathaël zal ons beiden wel helpen! Nu ziet het er hier beslist erg elyseeïsch uit, maar voorheen tijdens de algehele zonsverduistering zag het er niet bepaald erg elyseeïsch uit, maar eerder wat orkisch (Orkus is het dodenrijk in de Griekse sage ). Maar nu zou ik het beamen, hoewel, zoals ik gehoord heb, deze elyseese verlichting nauwelijks nog twee uur zal duren, -en dan, hoewel je dat niet kunt weten, zou het er hier wel weer eens heel gewoon aards uit kunnen zien!? Maar laten we ophouden, we hebben toch Mathaël, -die zal ons wel van alles de juiste en waarheidsgetrouwe uitleg geven! Maar Helena, vraag jij het aan hem, want ik durf dat nog niet aan! Jullie vrouwen gaat dat altijd beter af dan ons mannen!

[25] Hij is nu echter diepgaand in gesprek met de oude vorst, en de God spreekt ook met een Romeins hoofdman! Zoals gezegd, op dit moment durf ik dat nog niet aan en men zou het mij tenslotte toch wat kwalijk kunnen nemen, maar jij bent een vrouw, men zal jou een geringe opdringerigheid helemaal niet kwalijk nemen, -beproef jij dus nu maar eerst je geluk!"

[26] HELENA zegt: "Het wordt mij nu ook wel wat angstig te moede en ik weet niet hoe ik het zo verstandig mogelijk in zal kleden. Maar gun me nu maar even de tijd, dan zal het wel lukken!"

[27] OURAN antwoordt: "Haast je langzaam! is een oude spreuk van het orakel van Dodona, en de wijze Plotinius, die nog vóór Homerus geleefd moet hebben, schijnt dat bedacht te hebben, daarom moet je je bij alles de tijd gunnen!

[28] Wat een mens ook doet, moet hij met verstand doen en daarbij steeds bedenken welke gevolgen het kan hebben. ledere overhaaste stap moet men daarom vermijden, dan ontloop je het best de valkuilen! Een werk langzaam maar zeker volbrengen is altijd beter dan in overmoedige haast over een diepe sloot springen waarvan men de breedte vooraf niet goed heeft ingeschat, waardoor men in de diepte stort! O, de oude Ouran is op zijn manier ook verstandig en wijs en heeft tot op heden nog geen stap hoeven te betreuren. Misschien zullen de goede beschermgeesten hem ook in de toekomst daarvoor bewaren!"

 

89 Een echte heiden

 

[1] Na dit, volgens heidense normen, verstandige tweegesprek zwijgen beiden, Ouran en Helena, en wachten tot in ieder geval Helena genoeg moed heeft verzameld om Mathaël volgens plan te vragen voorspraak te zijn bij Mij, Maar hoe langer zij wachten, des te meer bezwaren steken in hun harten de kop op en hun moed wordt daardoor eerder verzwakt dan versterkt, Beiden zijn wel onder de indruk van de heerlijke avond, maar niet zonder enige vrees, want het wat fantastische licht van de schijnzon, de vreemde, nogal woeste plaats, de buitengewone gebeurte­nissen en Mijn tegenwoordigheid, maken dat de beide harten niet die rust over zich voelen komen, waarbij zij geheel op hun gemak van de avondrust hadden kunnen genieten,

[2] Zodra MATHAËL dit merkt, gaat hij bij Ouran staan en zegt: "Vriend, je bent niet opgewekt en je mooie dochter ziet er wat lijdend uit! Vertel mij eens of jullie wat mankeert!"

[3] OURAN zegt dan heel zachtjes tegen Helena: "Hij heeft ons al door! Nu moeten we wijs, goed, waar en passend reageren, anders gaan we nog zonder meer op een verschrikkelijke manier naar de plaats die Cerberus bewaakt en waar de onverbiddelijke Pluto heerst! Spreek weinig en langzaam, overdenk ieder woord goed, anders is het met ons gedaan!"

[4] Nu tikt MATHAËL de erg vreesachtig geworden Ouran op de schouder en zegt: "Vriend, waarom zeg je niets? Voorheen was je toch niet te bang om met mij te praten!? Wat is er dan nu opeens in je gevaren?"

[5] OURAN beeft en zegt na enige ogenblikken: " Ah -ah -ahahah -dat kwam aan! Eerlijk - gezegd, is er niets met mij aan de hand, maar ik en deze  dochter van mij, beseffen nu pas dat wij als sterfelijke nietswaardig en bij u onsterfelijke goden zijn gekomen, en kennelijk op de echte Olympus, de voornaamste woonplaats van de eeuwige, onster­felijke goden!

[6] De omstandigheden zijn hier te onmenselijk wonderbaarlijk! De té grote heiligheid van deze plaats vervult ons met angst en schrik, te meer nog omdat het hart van mijn dochter zelfs van liefde vervuld raakt voor de grote God der goden, zoals zij zegt en betreurt,

[7] Volgens onze Griekse godenwetten is zo'n liefde één van de zwaarste misdaden tegen de onbeperkte heiligheid der goden, vooral tegen de onbekende, allerhoogste God aller goden! Mijn arme dochter kan zich nu echter niet meer tegen deze verschrikkelijke liefde verweren! Zij wil niet, en haar hart zegt onverbiddelijk: ' Je moet!'

[8] Het arme, oprechte kind vertrouwde mij dat toe, en daarom heb ik besloten om via u de grote God te smeken om genadig het hart van mijn arme dochter van die liefde te willen bevrijden, want haar wil is niet de oorzaak van deze liefde, maar het komt beslist alleen door de vreemde, ons totaalonbekende omstandigheden! Zou u, omdat u beslist ook een eerste halfgod bent, ons die genade willen bewijzen? Zou u de grote god om genezing van het ziek geworden hart van mijn dochter willen vragen en mij tevens willen zeggen wat ik voor die genade moet offeren?

 [9] Dit maakt dat onze MATHAËL voor het eerst sinds zijn genezing welwillend en medelijdend glimlacht, en vervolgens zegt hij .tegen Ouran. " Jij bent een echte heiden en daarbij ook nog een van het zuiverste water! In de halve wereld zoek je waarheld en het juiste licht en als je het vindt herken je het door pure, heidense domheld met! .

[10] ik zeg je, dat ik veel medelijden met je heb en uit de grond va.n mijn hart je kortzichtigheid betreur, maar ik hoop dat er hier aan je oude dwaasheid gauw een einde zal komen!

[11] Kijk, wat je dochter als liefde voor onze grote, heilige Meester in haar hart voelt, is nu juist het enige, echte levensteken. van het eigen, goddelijke, geestelijke vonkje in haar ziel! Als dit vonkje in .haar borst een vlam wordt, zal zij pas de absolute nietigheid van jullie oude veelgodendom volledig inzien, maar ook de enig ware, eeuwige. godde­lijkheid van Degene, die nu dit vonkje in haar overigens zeer reine hart heeft aangeblazen en tot leven gebracht.

[12] Ik zeg je: De liefde is immers de enige band waarmee God Zijn schepselen aan Zijn almachtige vaderhart trekt en hen tenslotte tot Zijn kinderen maakt, -en jij, oude, blinde, heiden, smeekt nu om de bevrijding van die hoogste, goddelijke genade, die God Zelf in Zijn grote erbarm mg hier in jullie harten giet om het innerlijke leven op te wekken!?                                     ..

[13] Laat je oude domheid varen en wordt een mens aan wie het mogelijk wordt het eeuwige leven in zichzelf door de hem door God daartoe verleende kracht te verwerven, zichzelf en God waarachtig te herkennen en daardoor pas in te gaan in de ware, eeuwige gelukzaligheid!"

 

90 Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen

 

[1] "Opdat je weet, waar jouw goden vandaan komen, en waarom zij op zichzelf helemaal niets voorstellen, zeg ik je in naam van de Heer , die hier temidden van ons is, dat het nu slechts lege en voor jullie betekenisloze namen zijn. Vroeger duiden zij echter op kenmerkende eigenschappen van de Ene, alleen ware God, wiens geest thans in al Zijn rijkdom heerst in deze Meester, die nu voor jullie staat.

[2] 'Ceus' is de aanduiding, die ten tijde van de aartsvaders, steeds voor een gegeven wet gebruikt werd die afkomstig was van de in de harten van de vaders binnenstromende geest van God en zoveel betekende als: 'De Vader wil het!' Want met 'Ce', ook wel 'Ze' duidde men het begrip aan van de vaste, onwrikbare wil, en met 'us', of liever 'uoz' of 'ouza', het begrip van de steeds scheppende en alles regerende Vader in de hemel.

[3] ’Jupiter' of liever' Je u pitar' was ook zo'n begrip, waarmee de oude vaderen voor het nageslacht een overeenkomstig vat uitbeeldden ter opname van de liefde en de wijsheid van God. Want 'Je u pitar' betekent zoveel als: de 'u', het teken dat de lijn schetste van de omtrek van een open hart, is de ware levenskelk. Want 'pit' betekent drinken, 'pitaz' is iemand die drinkt, en 'pitar', ook wel 'pitara', een heilig vat om uit te drinken, en 'pitza', ook wel 'piutza' een gewoon drinkglas.

[4] Zoals echter jullie Ceuz of Jeupitar alleen maar een naam zonder betekenis voor je is omdat jullie geen kennis hebben van de oorspronkelijke betekenis van deze benaming, evenzo en vaak eigenlijk nog nietszeggender en zodoende nog meer betekenislozer zijn de loze namen van al jullie andere goden en godinnen.

[5] Bijvoorbeeld jullie Venus of Aphrodite, die bij jullie een godin der vrouwelijke schoonheid is, duidde volgens de zeer betekenisvolle begrippen der oude vaderen wel op een zeer mooi vrouwspersoon, maar dat was niet bepaald in haar geestelijk voordeel. Want de ervaring had ook de ouden al geleerd, dat op enkele uitzonderingen na een zeer mooie vrouw meestal dom is en wat kennis betreft niet veel bezit, omdat zij ijdel is en steeds bezig is met het bewonderen van haar eigen schoonheid en daarom weinig tijd vindt om andere nuttige kennis te verwerven. Daarom noemden de oude vaderen zo'n vrouwelijke schoonheid een echte 'Ve nuz', ook wel 'Ve niz', wat zo ongeveer betekent: 'Die weet niets!' of  'Zij kent niets!'

[6] De uitdrukking' A v rodite' betekende vrijwel hetzelfde. Als ergens '0 v rodite' stond, dan betekende dat zo veel als: de reine, goddelijke wijsheid baren, en 'slou rodit': de menselijke wijsheid baren. A v rodit betekent echter: de aardse domheid baren en' A vrodite' betekende dan zoiets als een mooie, opgedirkte vrouw, die steeds domheden baart, omdat zij meestal zelf dom is.

[7] 'V' was bij de ouden steeds het teken voor een vat. Als er nu een heilige 'O' voor de 'V' stond, waarbij deze 'O' de omtrek van de zon en overeenkomstig dan ook God in Zijn oerlicht voorstelde, dan betekende de 'V' de opname van het licht der wijsheid. Stond er echter een' A " waarmee de ouden alles wat geheel en al aards was aangaven, voor de 'V', dan betekende dit vatteken de opname van de nutteloze, aardse domheid. 'Rodit' betekent echter: baren, en' A v rodit' betekent dus niets anders dan: de domheid baren.

[8] Zeg me eens, of je nu het eigenlijke wezen van je goden niet langzaam begint duidelijk te worden!"

[9] De gezichten van Ouran en Helena beginnen erg op te klaren en Helena heeft nu geen angst meer voor haar liefde voor Mij.

[10] Dan zegt OURAN tegen Mathaël: "Vriend! Jouw wijsheid is groot! Want wat je nu in zo weinig woorden bij mij teweeggebracht hebt, zou aan alle scholen van Egypte, Griekenland en Perzië in geen honderd jaar gelukt zijn! Je hebt nu in één veeg alle goden van Egypte, Griekenland en Perzië uitgewist, behalve de ene, onbekende God, die ik echter, zoals me nu steeds duidelijker wordt, hier gevonden heb en hopelijk nog steeds meer en meer zal vinden. Kortom, je bent voor mij nu een man die met geen goud te betalen is! Voorlopig dank ik je als mens en vriend uit mijn gehele hart - al het andere zal nog volgen. " -ook Helena dankt Mathaël voor deze wijze les.

 

91 Mathaël als afbreker van de heidense tempelmuren

 

[1] Mathaël gaat dan weer naar Mij en vraagt of hij met zijn uit zichzelf gegeven uitleg van de namen der heidense goden wel goed heeft gedaan, -of dat het misschien te vroeg is gebeurd.

[2] IK zeg: "O, helemaal niet! Dat is je naar waarheid heel goed gelukt en je hebt daardoor nu werkelijk met weinig woorden meer gedaan voor het laten verdwijnen van het duistere heidendom, dan menig wijze leraar in vele jaren! Want wie een mens verstandig en wijs op wil voeden, moet eerst alle oude domheden bij hem laten verdwijnen. Als de mens daardoor een weliswaar nu nog leeg, maar schoon vat is geworden, is het niet moeilijk zo'n goed bruikbaar vat te vullen met allerlei wijsheid uit de hemelen, en dat zal bij deze twee ook gebeuren.

[3] Ik zeg je, deze twee zullen nu in korte tijd zonder moeite mensen worden waarover Mijn hart meer vreugde zal hebben dan over tienduizend Joden, die zich volgens Mozes voor zeer rechtvaardig houden, maar als mensen onbekender voor Mijn hart zijn dan zij, die pas over duizend jaar op aarde geboren worden.

[4] En verder zeg Ik je: Als je ooit een vrouw zou willen nemen op aarde, neem dan Helena! Maar het zij verre van Mij om je dat voor te willen schrijven, je eigen hart zal je dat wel zeggen en dat zul je dan ook volgen.

[5] Maar ga er nu weer heen en wees vriendelijk. De oude, die overigens veel kennis bezit, zal, evenals zijn werkelijk verbazingwekkend mooie dochter, nog veel uitleg van je willen hebben over de namen van de oudheid. Jij bent nu een eerste der wijzen, en het zal je niet moeilijk vallen de beiden op iedere vraag een overtuigend antwoord te geven.

[6] Tevens zal zo'n gesprek ook op de Romeinen een goede indruk maken en daardoor zullen de eerste werktuigen geleverd worden voor het afbreken van de muren van de vele heidense tempels, en daardoor zullen, hoewel nog altijd met veel inspanning, binnen enige tientallen jaren grotere resultaten onder het heidendom tot stand worden gebracht, dan anders nauwelijks in duizend jaar beoogd zou kunnen worden.

[7] In de nacht blijft het altijd moeilijk om over het licht te prediken. Heeft men echter de dag bereikt, dan is toch al vrijwel iedere leer over het daglicht onnodig, want de dag geeft dan het licht al vanzelf. De oude zal echter met heel gewichtige vragen bij je komen, en daarom zij het jou gegeven ook zeer belangrijke antwoorden te geven. Ga dan nu in Mijn naam en doe je werk goed!

[8] Wij zullen allen heel aandachtig je bespreking volgen en Ik zal er voor zorgen dat ook de verder weg staanden je kunnen verstaan!

[9] Ik zal de schijnzon nu nog een paar uur laten schijnen, waardoor veel mensen uit de stad naar buiten zullen trekken, ten dele uit verwon­dering en deels uit angst over zo'n dag die maar niet wil eindigen, Maar binnen dit tijdbestek zul je met deze beiden veel bereikt hebben.

[10] Nadat Ik de schijnzon zal hebben gedoofd, zullen wij allen hier boven een goed avondmaal gebruiken, waarbij dan nog veel behandeld en besproken zal worden, Nu weet je voor dit moment alles wat er gedaan moet worden, het vervolg zal later aan de orde komen!"

[11] Mathaël bedankt Mij voor deze opdracht -en in zijn hart ook voor het voorstel betreffende de mooie Helena, die reeds bij de eerste aanblik zijn hart beroerd had zodat hij heimelijk bij zichzelf had gedacht: 'Bij alle hemelen, - zo’n schoonheid is in heel Israël nog niet eerder gezien!'

[12] Maar ook alle Romeinen, zelfs Cyrenius niet uitgezonderd, hadden veel aandacht aan de mooie"Griekse besteed, en het kostte hun behoorlijk moeite naar iets anders te kijken dan naar de mooie Helena, wier lichaam scheen te zijn gevormd uit zuiver etherisch licht en daardoor nu haast meer aantrekkingskracht bezat dan de hele wonderbare schijnzon.

[13] Mathaël gebruikte hier dan ook al zijn zelfbeheersing; maar wat hij heel heimelijk voelde, merkte niemand behalve Ik.

 

92 De schoonheid van de kinderen van God

 

[1] Hij ging daarom ernstig naar Ouran en de mooie Helena en vroeg hun, of zij nu al goed nagedacht hadden over wat hij hun had gezegd.

[2] Helena zegt daarop met een heel vriendelijk gezicht: "Maar hoor nu eens, men zegt, dat ook ik een mooi meisje ben, men noemde mij immers al vaak een tweede Venus, vindt u dan dat deze naam voor mij ook de betekenis heeft waarvan u sprak? Zeg het mij, beste, wijze vriend!"

[3] Deze vraag bracht onze MATHAËL eerst wat in verlegenheid, omdat hij meteen aanvoelde dat Helena wat beledigd was, maar hij vermande zich snel en zei: Lieve zuster in God! Wat ik je vertelde, geldt alleen voor de kinderen van de wereld. De echte kinderen van God hebben altijd een wijs hart ook al zijn ze uiterlijk nog zo mooi.

{4] Bij hen is de uiterlijke schoonheid slechts het uithangbord van hun innerlijke, geestelijke schoonheid, maar bij de kinderen der wereld is zij een bedrieglijke, witte laag over de graven, die als zij gekalkt worden er mooi en uitnodigend uitzien, maar die van binnen gevuld zijn met verrotting en afschuwelijke stank.

[5] Maar jij zoekt God, -daarom ben je ook een kind van God. De kinderen van de wereld zoeken slechts de wereld en zijn daarom ook kinderen van de wereld. Zij mijden het goddelijke en zoeken slechts de eer en het aanzien van de wereld.

[6] Als zij de wereld groot, heerlijk en mooi noemen dan is dat hun hele gelukzaligheid. Als men echter met hen over goddelijke dingen begint te spreken, weten zij niets en om hun schande te verbergen omhullen zij zich met allerlei werelds klatergoud, met arrogantie en met hoogmoed en vervolgen met toorn, haat en hoon alle wijsheid die uit God in de harten der kinderen Gods wordt gegoten.

[7] Daarom is er een groot onderscheid tussen de schoonheid van de kinderen van God en de kinderen van de wereld. De eerste is, zoals gezegd, een uithangbord van de innerlijke schoonheid der ziel en de tweede is een bedekking van het graf, en dat stelt de schoonheid van Venus voor, - maar niet de jouwe, want jij zoekt God en hebt Hem ook reeds gevonden, Daarom behoef je mijn eerdere verklaring over Venus ook zeker niet op jou te betrekken. - Heb je mij nu goed begrepen?"

[8] HELENA zegt: "O ja, maar dat ik een kind van God zou zijn, lijkt mij wel een erg gewaagde veronderstelling! Wij zijn allen wel schepsels van één en dezelfde God, maar van de beslist eindeloze verhevenheid van de ware kinderen van God kan bij ons toch geen sprake zijn, daar wij als grove en trage materiemensen toch zichtbaar behept zijn met allerlei zwakheden en daaruit voortkomende, ontelbare gebreken! Daarmee hebt u, beste en overigens zeer wijze vriend, toch wel een beetje te veel gezegd!"

[9] MATHAËL zegt: "O, helemaal niet, want kijk, dat wat ik je heb gezegd, komt van de grote Ene! Wat Hij mij heeft geleerd, is en blijft eeuwige waarheid!

[10] Kijk, stel dat je een duif hebt, die wel kan vliegen, maar waarvan je, opdat zij niet steeds bij je weg zal vliegen en gezellig tam en huiselijk zal worden, de vleugels hebt ingekort. Zo kan de duif dan niet meer naar believen op­ en wegvliegen, maar moet bij je blijven en zich door jou tam laten maken.

[11] Zeg nu eens, of de duif zolang zij gekortwiekt is minder duif is, dan daarvoor, toen haar vleugels nog niet gekortwiekt waren! Zullen de vleugels van het lieve duifje soms niet in korte tijd weer aangroeien? Ja, in korte tijd zal de duif haar vleugels weer terug hebben en net zo goed als vóór die tijd kunnen vliegen. Maar ze zal tam zijn en graag bij je blijven. En als zij zo nu en dan uit zal vliegen, behoef je haar maar te roepen, dan zal zij je in het hoge luchtruim horen en in duikvlucht naar je toekomen en zich door jou laten liefkozen.

[12] De kinderen Gods hebben op deze wereld ook veel zwakheden, die hen erg belemmeren om zich tot God, hun Vader op te heffen. Maar deze zwakheden heeft de heilige Vader hen gedurende het leven in deze wereld alleen maar om dezelfde reden gegeven, als waarom jij jouw duif kortwiekte.

[13] Juist door die zwakheid moeten de kinderen hun Vader herkennen, zij moeten zachtmoedig en deemoedig worden en de Vader vragen om de juiste kracht en sterkte, en Hij zal hun deze dan wel geven als het voor hen de juiste tijd zal zijn.

[14] Maar om de zwakheden, die ook de kinderen van God in zich hebben, zijn ze niet minder Zijn kinderen, evenals de duif toch een duif blijft ook al zijn voor een korte tijd haar vleugels gekortwiekt om tam te worden. -Begrijp je dit nu, lieftallige Helena?"

 

93 Twee soorten liefde tot de Heer

 

[I] HELENA zegt: "Ja, ja, het is weliswaar nog steeds wat schemerig, maar het geheel wordt toch al begrijpelijker en ik hoop dat het mij mettertijd nog steeds duidelijker zal worden. Maar vertelons eens, beste vriend, hoe het nu toch komt dat ik uw grote Ene nu nog steeds sterker liefheb, terwijl mijn hart geen pijn voelt? Want sinds ik, door u, zeker weet dat zulke liefde geen zonde is, maar slechts een bovenal noodzakelijke deugd van ieder mens tegenover God, veroorzaakt de nu veel sterkere liefde beslist geen pijn meer in mijn hart, en alle benauwdheid op mijn borst is als weggeblazen! O zeg mij, wat daar toch de oorzaak van kan zijn!"

[2] MATHAËL zegt: "Maar liefje, dat is toch overduidelijk! Vroeger leefde je met een grote angst, omdat je hart liefde voor een god voelde, wat volgens jullie dwaze godsdienst als zeer verwerpelijk wordt voorgesteld. Maar nu heb je jullie oude dwaasheid duidelijk leren inzien en aan de bron de wil van God herkend en nu zie je dat zo'n liefde de eerste en grootste deugd van een mens moet zijn. Dan kun je toch gemakkelijk begrijpen waarom je liefde geen pijn meer veroorzaakt in je hart, maar noodzakelijkerwijs slechts het volslagen tegendeel! - Kun je dat dan zelf niet begrijpen?"

[3] HELENA zegt: "O ja, nu begrijp ik het wel, maar zonder deze uitleg was het mij nog lang niet helemaal duidelijk geworden! Ah, nu is alles goed!"

[4] MATHAËL zegt: "Wel, als alles in orde is, dan zul je ook wel niet veel meer te vragen hebben. De juiste groei van de liefde in je hart zal het resterende wel doen. Maar geniet dan nu ook van deze heerlijke dag, die de Heer door Zijn eindeloze liefde, wijsheid en macht ons extra geeft. Want er zullen later na ons weer duizenden ijdele jaren vergaan, zonder dat de mensen de heerlijkheid van zo'n dag zullen zien!"

[5] OURAN zegt: "Dat is een waar woord, edele vriend. Zo'n avondlijke verlenging van de dag is buitengewoon wonderbaarlijk en in hoge mate gedenkwaardig! 's Morgens zou zo iets minder opvallen, omdat vooral in de omgeving van de Pontus door mensen al meermalen is waargenomen, dat niet zelden een, twee of drie zonnen na elkaar vóór de echte zon opkwamen en daardoor de ochtend aanmerkelijk vervroegden. Zo'n ochtendlijk verschijnsel was ook erg interessant en merkwaardig, maar toch in de verste verte niet zo als nu het avondlijk verlengen van de dag door het aan het firmament blijven staan van een stralende zon, die geheel lijkt op de natuurlijke zon. Ja, ja, zoiets is bij mijn weten nog nooit voorgekomen en zal waarschijnlijk ook nooit weer voorkomen!

[6] Maar het merkwaardigste bij dit verschijnsel zijn toch eigenlijk de zichtbare sterren in het oosten, terwijl deze in zekere zin goddelijk kunstmatige zon toch niets zwakker schijnt dan de natuurlijke. Zeg mij eens, beste vriend, zijn dat werkelijk de natuurlijke sterren, of zijn dat soms ook schijnsterren!? Het is weliswaar allang tijd dat de sterren aan de hemel zouden moeten staan, maar waarom alleen in het oosten, en waarom niet aan het gehele firmament?"

[7] MATHAËL zegt: "Vriend! Daar is eigenlijk vandaag al een keer over gesproken, maar dat zul je wel niet gehoord hebben, daarom zal ik het je, zo goed ik dat kan, wel uitleggen."

 

94 Mathaël geeft uitleg over de beweging der sterren

 

[I] "Kijk, de zon die nu aan de hemel schijnt is in rechte lijn nauwelijks zover van ons verwijderd, als de afstand, die een ervaren ruiter in een halve dag af kan leggen. De echte zon staat in rechte lijn echter zover van de aarde verwijderd, dat, als dat mogelijk zou zijn, een ervaren ruiter , als hij zonder te rusten dag en nacht door zou rijden, die ontzettend lange weg nauwelijks in tienduizend jaar zou kunnen afleggen. Hoe ver reiken de stralen van de natuurlijke zon en hoe onmeetbaar is de ruimte die zij vullen en hoe kort zijn daarentegen de stralen van deze schijnzon! Naar het oosten komen ze niet erg ver, wat ook goed te zien is aan de grotere duisternis in het oosten, en daarom is de lucht daar niet zo oogverblindend van licht doorzeefd als bij de natuurlijke zon. Het oogverblindende, doordringende licht in de lucht, die deze aarde naar alle kanten omgeeft, maakt echter juist dat wij overdag nooit een ster kunnen zien.

[2] Als het licht van de zon niet zo sterk zou zijn, zouden wij ook overdag zeker de grote sterren kunnen zien, maar tengevolge van het te sterke en onmetelijk ver verstrooide zonnelicht is het zien ook van de grootste sterren overdag niet mogelijk. -Begrijp je dat zo'n beetje?"

[3] OURAN zegt: "Jawel, ik begrijp dat nu wel zo half en half, maar totaal begrijpen is er bij mij voorlopig nog niet bij, want van sterren en hun bewegingen heb ik altijd al het minst begrepen. Zo kan ik het bijvoorbeeld nooit rijmen, hoe het komt dat vlak na de ondergang van de zon aan het gehele firmament een aantal bekende sterren zichtbaar wordt. Maar later komen er vanuit het oosten nog steeds meer te voorschijn, en die er waren verdwijnen dan weer in het westen. Een paar blijven er echter 's winters en 's zomers, steeds met een kleine verandering van hun eerste standplaats aan het firmament. Dat gebeurt vooral bij de sterren die aan de noordelijke hemel prijken, maar daar staat tegenover dat de sterren in het zuiden zeer veranderlijk zijn, en ieder jaargetijde zijn er andere te zien. Daartussen zijn ook nog bepaalde dwaalsterren, die de overigens welbekende en niet veranderende sterrenbeelden nooit trouw blijven, maar heel willekeurig van het ene vaste sterrenbeeld naar het andere dwalen.

[4] Ook schijnt de maan in het opkomen en ondergaan geen regel te hebben, nu eens gaat zij ver in het noorden en dan weer ver in het zuiden op. Wel, vriend, daar je er zeker wat meer van begrijpt dan ik en mijn dochter, moet je ons deze hemelraadsels eens uitleggen!"

[5] MATHAËL zeg!.: "Weet je, om dat voor jou allemaal goed begrijpelijk te maken zou de tijd hier wel wat te kort zijn, en je zou zeker niet het geduld ?P kunnen brengen om tot het eind naar mij te luisteren. Daarom verschuiven we dat naar een geschiktere tijd. Maar iets daarvan kan ik je wel voor je gemoedsrust meedelen, luister daarom goed naar mij.

[6] Kijk, het zijn met de sterren, de zon en de maan die op en onder gaan. Alleen de aarde, waarvan de oppervlakte geen cirkel is maar een zeer grote bol met een omtrek van enkele duizenden uren gaans, draait volgens de uren op onze zandlopers in ongeveer 25 uur om haar centrale as, zoals de Heer Zelf al eerder heeft uitgelegd. Door deze draaiing wordt dat alles, wat je mij zoëven hebt gevraagd, teweeggebracht. Dat is nu de hele verklaring in een notendop.

[7] Sterren, die je steeds als vaste beelden ziet, zijn zelf zonnen en staan volgens de uitleg van de Heer Zelf en volgens mijn eigen verkregen aanschouwing, zo oneindig ver van de aarde verwijderd, dat wij noch van hun grootte, noch van hun afstand en evenmin van hun beweging iets kunnen gewaarworden. Pas vele duizenden jaren kunnen een beweging bij de vaste sterren zichtbaar maken, maar in een paar honderd jaar is niet te merken dat zij van plaats veranderen.

[8] De sterren echter die steeds van plaats veranderen, staan veel dichter bij deze aarde, en zijn ook kleinere hemellichamen dan een zon. Zij bewegen om onze zon en daardoor is hun beweging goed zichtbaar. Dit is de kern van de zaak, al het andere zul je bij een volgende gelegenheid van mij horen! - Ben je daarmee tevreden?"

[9] OURAN zegt: "Tevreden ongetwijfeld, maar ik ben alleen maar al een tamelijk oude boom geworden, die echt moeilijk meebuigt, en daar moet Je steeds wat rekening mee houden.

[10] Kijk, ik heb mij vanaf mijn prille jeugd tot aan mijn nu al tamelijk gevorderde leeftijd eerlijk en gewetensvol ingeleefd in de oude domheden en vond, omdat je nooit iets beters hoorde, daarin vaak heel gedenk­waardige bevestigingen van dat wat men geloofde. Maar hier is alles zo volkomén nieuw en al het oude moet gewoon overboord in de zee der vergetelheid geworpen worden, -en daar heb ik toch wel wat moeite mee.

[11] Daarom kost het mij, als ik hier nu over wat dan ook een nieuwe, vroeger nooit vermoede, uitleg hoor, steeds toch nog wat moeite aleer het mij geheel duidelijk wordt dat het oude geen waarde heeft en het nieuwe de waarheid is. Daarom moet je vooral met mij wat geduld hebben. Langzaam maar zeker zal ik nog wel een redelijk goede leerling van je worden ondanks mijn tamelijk hoge leeftijd.

[12] Met mijn dochter zul je daarentegen veel minder moeite hebben, want dit meisje heeft een goed bevattingsvermogen. Maar met mij zal het ook wel gaan, alleen natuurlijk wat langzamer. Ik zal wel geen hert meer inhalen, maar een heel bescheiden os zal ik nog wel bij kunnen benen.

[13] Ja, de sterren, de sterren, beste vriend, de sterren, de zon en die wispelturige maan! Dat zijn heel vreemde zaken, en ook onze aarde. Wie daar alles over zou weten, zou wel de hoogste graad van menselijke wijsheid bereikt hebben! Maar voor men daarvan alle ondoorgrondelijke geheimen en verborgenheden aan het daglicht zal brengen, vooral voor iemand als wij, o vriend, zal de brave maan nog vaak heel gemoedelijk boven de horizon moeten opstijgen! Ik voel dat die zaken, die ik nu van jou heb gehoord, algehele waarheden zijn. Maar ze liggen nog zo los en zonder verband in mijn hoofd als de eerste bouwstenen van een nieuw, groot paleis dat nog gebouwd moet worden. Iedere steen op zich is vast en goed en dus een solide waarheid, maar hoe deze eerste, onderste bouw­stenen door de bouwmeester later tot een fundament van het paleis samengevoegd zullen worden, dat, vriend, ligt voor mij nog zeer veraf, en ik denk dat dit zelfs voor jou geen makkelijk karwei zal worden!"

 

95 De opvoedingsmethode in het oude Egypte

 

[1] MATHAËL zegt opgelucht, omdat de steekhoudende opmerking van de oude hem erg heeft aangesproken: "Beste vriend Ouran! Je hebt nu als mens volgens je natuurlijke verstand zo wijs en zo waar mogelijk gesproken. Het begrijpen van nieuwe waarheden, die er nooit eerder waren, gaat precies zoals je dat vertelde. Maar daarop moet ik het volgende commentaar geven: Kijk, in Egypte, en wel in de oude scholen van dat rijk, gebruikte men bij de kinderen die tot de priesterkaste behoorden, een heel eigenaardige manier van opvoeden, die eigenlijk helemaal niet zo slecht was.

[2] De pasgeboren kinderen werden meteen in onderaardse, zeer ruime vertrekken ondergebracht, waar het daglicht niet in door kon dringen. Zij werden daar goed verzorgd en zagen geen ander licht dan het kunstlicht van een goed ontworpen naftalamp, in het maken waarvan de oude Egyptenaren, zoals bekend, onnavolgbaar grote meesters waren. In die onderaardse vertrekken moest de mens dan tot zijn twintigste blijven en men gaf hem daar onderricht over de mooie boven­ of eigenlijk bui­tenwereld, die hij nog nooit had gezien.                                                                        .

[3] In zijn fantasie maakte hij zich, zo goed en zo kwaad als dat ging, daarvan voorstellingen. Maar van de grote uitgestrektheid van de land­streken, van het grote licht dat zich in een onmetelijk diepe en vrije ruimte bevond, namelijk van de zon, de maan en de talloze sterren, evenals van de sterkte van het licht en zijn warmte kon hij zich toch onmogelijk een juist begrip vormen.

[4] Zo'n heel gevoelige leerling uit de onderaardse, donkere schoollokalen had daarom ook slechts brokstukken van waarheden over de bovenwereld en de daar heersende omstandigheden in zijn hoofd, maar kon die ondanks al zijn vlijt en al zijn oplettendheid toch niet, zoals men pleegt te zeggen, onder een noemer brengen.

[5] Dat waren dus ook louter afzonderlijke, solide en echte bouwstenen waarvan de samenvoeging tot één groot paleis nog erg lang op zich liet wachten en natuurlijk in de onderaardse lokalen helemaal onmogelijk was.

[6] Als dan zo'n leerling uit de onderwereld naar het oordeel van zijn leraren de gewenste graad van ontwikkeling had bereikt werd hem meegedeeld dat hij nu weldra door de genade van God onverwachts naar de lichte bovenwereld zou gaan, in het licht waarvan hij in één moment meer zou ondervinden en leren dan in vele uren in de donkere onderwereld.

[7] De leerling ui~ de onderwereld verheugde zich daar natuurlijk bijzonder op, hoewel hij eigenlijk eerst nog op een heel merkwaardige manier zou moeten sterven. Dat sterven bestond uit een heel diepe slaap, gedurende welke men de leerling in een prachtig paleis in de bovenwereld bracht.

[8] Hoe groot was de verbazing van zo'n leerling als hij daarna voor de eerste maal uit zijn slaap ontwaakte en zich in het goddelijke licht van de zon bevond! Toen hij zichzelf zag in witte kleren, die met rode en blauwe stroken waren afgezet! Toen hij de vriendelijke, eveneens prachtig geklede mensen van beiderlei kunne zag! Hoe smaakten hem de heerlijk toebereide, nieuwe spijzen! Maar wat moest zijn ziel wel voelen toen hij door heel vriendelijke mensen naar buiten werd gebracht, daar door de heerlijke turnen wandelde en hun hemelse geuren inademde, en met zijn, boven alle menselijke begrippen uitgaande van geluk dronken ogen voor de eerste maal de hele natuur in al haar uitbundigheid door de zon beschenen voor zich zag!

[9] Kijk, uit deze schildering, die je in je fantasie zelf nog verder kunt aanvullen, zie je hoe je eigen, tegenwoordige begrip zich verhoudt tot al de nieuwe waarheden die je hier werden ontsluierd!

[10] Wat je nu verneemt in de duistere lokalen waarin je ziel zich nog bevindt, zijn natuurlijk maar brokstukken en die kunnen geen geheel vormen en op zichzelf compleet zijn. Maar als je geest door de ware liefde tot God de Heer, en uit deze liefde ook door de liefde tot de naaste

in je ziel zal zijn opgewekt, zul je in het helderste levenslicht van je geest dat alles als één samenhangend geheel zien en daar een onmetelijke lichtzee aanschouwen, waar je nu nauwelijks enkele druppels kunt zien.

[11] Ons eerste en beste werk zal daarom zijn, de geest in de ziel vrij te maken en de ziel in zijn licht te brengen.  Als we dat bereikt hebben vriend, zullen wij geen druppeltjes meer hoeven te verzamelen maar staan we meteen in verbinding met onmetelijke zeeën vol van Gods hoogste wijsheidslicht.

[12] Dan, vriend, zul je mij zeker niet meer naar de gesteldheid van de maan, onze aarde, de zon en al de sterren vragen, want dat allemaal zal je vanzelf bij de eerste blik duidelijker worden dan de zon op het midden van de dag.

[13] Maar dan begint er voor ons een andere school, waar je nu natuurlijk nog geen idee van kunt hebben. - Zeg eens, vriend, of je deze vergelijking nu zo ongeveer hebt begrepen! Wat vond je ervan?"

 

96 Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens

 

[1] OURAN zegt: "Weet je, beste vriend, zeer goed, en zo moet het met ons mensen ook zijn en gebeuren. Als het zo niet was en het zou anders moeten gebeuren, dan zou jij niet die mate van wijsheid hebben verworven!

[2] Ook jij bent stellig eerst opgevoed in de duistere onderwereld van je lichaam, vervolgens ben je ook in je ziel lichamelijk gestorven en nu in het lichtpaleis van je geest en in diens Elyseeïsch velden gaan wandelen. Bij jou zijn de enkelvoudige druppels van vroeger een zee geworden, maar bij mij is dat zeker nog lang niet te verwachten. En ik begrijp daarom de zin van ieder van je afzonderlijke woorden, maar de grote samenhang zal mij ook dan pas duidelijk worden, als mijn ziel de duistere catacomben van het lichaam zal verlaten en wordt binnengevoerd in het lichtpaleis van haar geest en in zijn tuinen, waar de hemels geurende vruchten in het licht en de warmte van de eeuwige levenszon rijpen.

[3] Kijk, een zeker, zoet vermoeden van hoe het kan zijn en zeker ook zal worden, begin ik wel in mij te voelen, maar voor het 'wanneer' staat er geen bepaalde termijn en men heeft ook geen herkenningsteken in zichzelf, waardoor men ook maar een paar dagen van tevoren zou kunnen weten wanneer de arme ziel uit de duistere catacomben zal worden geleid!

[4] Maar wat kan een mens daaraan doen? Niets, dan zich heel geduldig overgeven aan de wil van die almachtige leider, die ook je ziel, zonder het vooraf aan het lichaam meegedeeld te hebben, heeft opgewekt in het lichtpaleis van je machtige geest.

[5] Maar nu zou ik ook van mijn Helena willen horen, hoe jouw gelijkenis haar is bevallen en wat voor overwegingen zij daarbij had!"

[6] Meteen zegt HELENA: "O, de beste van de wereld! De gelijkenis was schitterend en heel treffend, en als de Egyptenaren zulke opvoed­kundige scholen hadden, dan waren het zeker geen domme mensen, daarvan leggen in dit opzicht hun geweldige werken een zeer sprekend getuigenis af. Het zou alleen zeer te wensen zijn geweest, dat zij dergelijke wijze scholen verder voor het gehele volk zouden hebben uitgebreid. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat het het plan van de grote, wijze schepper kan zijn, om een deel van de mensheid, en wel het grootste, gedurende het leven dom en totaal blind te houden. Maar het is in de wereld nu eenmaal zo, op één wijze vind je altijd meer dan tienduizend dommen en blinden; overal is dat zo. Maar waarom dat zo moet zijn, is natuurlijk een andere en beslist zeer moeilijk te beantwoorden vraag.

[7] Wij zijn hier op deze brede heuveltop nu zeker met ongeveer vierhonderd mensen bijeen, maar daarbij zullen nauwelijks vijftig werkelijk wijzen zijn, alle anderen kunnen mm of meer aankomende leerlingen der wijsheid genoemd worden! De Romeinse soldaten en de talrijke dienaren van de opperstadhouder zullen zelfs niet bij de allergeringste leerlingen geteld kunnen worden!

[8] Hiervandaan kan men heel goed tot de dichtbijgelegen stad kijken en het oog ontdekt massa 's mensen, die naar de steeds op één plaats blijvende, schitterend schijnende schijnzon staren en beslist niet weten wat ze van dit verschijnsel moeten denken. Onder deze massa mensen is zeker niet één wijze, hoewel misschien menigeen van hen zich verbeeldt dat te zijn, en dat is eigenlijk nog slechter dan wanneer zo iemand zich heel deemoedig in zijn hart inbeeldde, dat hij van al zijn metgezellen de allerdomste zou zijn. Wat moeten die mensen van zo'n ongewoon verschijnsel denken!? Wat zullen ze links en rechts in het rond nu vragen: 'Wat is dat?! Wat betekent dat?! Wat zal dat voor gevolgen hebben?!'

[9] Maar wie zal al deze vragen beantwoorden? Dom en blind kwamen zij uit hun huizen, en nog dommer en blinder zullen zij er weer in terugkeren! Moet dat nu zo zijn, moeten die mensen dan werkelijk dom en blind blijven?!

[10] De hier aanwezige mensen, ook al zijn het geen leerlingen, hebben tenminste de wetenschap dat dit niet de echte, maar slechts een door de hun reeds bekende macht van de grote Meester opgeroepen schijnzon is en zij trekken bij dit verschijnsel, zoals men ziet, heel vrolijke en opgewekte gezichten. Zij begrijpen het verschijnsel weliswaar ook net zo min als ik, maar zij weten dat het een gevolg is van de wonderbaarlijke macht van de wil van de hun bekende, grote Meester. En als Hij over ongeveer een uur dit grote licht dooft, zal niemand zich daar druk over maken, want iedereen zal weten wie dit licht heeft gedoofd.

[11] Maar als de andere mensen, die van dit alles niets weten, deze zon over ongeveer een uur plotseling zien doven op de plaats waar zij nu staat, zal grote schrik, vrees en vertwijfelde angst hen aangrijpen, en allen zullen er vast van overtuigd zijn dat de goden heel kwaad zijn geworden en de aarde verschrikkelijk zullen straffen!

[12] Het lijkt mij daarom zelfs aanbevelenswaardig om ter geruststelling van de mensen, hiervandaan boden te zenden die de opgewonden ge­moederen heel beknopt uitleggen wat er zal gebeuren, en dat dit slechts een schijnzon is. -Wat denkt u daarvan, goede, beste vriend?"

 

97 Het materialistische denken der priesters

 

[1] MATHAËL zegt: "O liefje! Dat zou nu erg ongelegen komen. Later wel, maar nu, nu de opwinding ten top is gestegen, zou dat in de levenssfeer van de ziel hetzelfde te weeg brengen als bijvoorbeeld het gieten van koud water in kokend hete olie. De vlammen zouden hoog oplaaien!

[2] Maar een paar dagen na dit verschijnsel zullen de mensen uit de hele, wijde omtrek wel open staan voor het opnemen van iets hogers. Niet allemaal natuurlijk, maar het merendeel zeker .

[3] De Joodse priesters zullen het meest onder de indruk zijn van het verschijnsel. De totale, natuurlijke zonsverduistering van vandaag heeft ze toch al erg aangegrepen, omdat deze mensen alles stoffelijk opvatten. Van een innerlijke, geestelijk zin hebben zij helemaal geen vermoeden, omdat zij zelfs niet eens meer de overeenkomstige beeldspraak begrijpen die Mozes en nog een aantal andere zieners en wijze mannen in hun tijd hebben gebruikt.    .

[4] In één der profeten, Daniël geheten, wordt immers gesproken over een gruwel der verwoesting, Waarbij tevens over zonsverduistering en nog een aantal verschrikkingen wordt gesproken, wat echter allemaal op geestelijke wijze is bedoeld.

[5] Maar omdat, zoals reeds gezegd, juist nu de Joodse priesters alleen maar stoffelijk denken en zodoende de Schrift ook alleen maar letterlijk nemen, brengt iedere zonsverduistering hen in een meer dan panische schrik vanwege de veronderstelde ondergang van de stoffelijke wereld. Hoewel de oude wijsgeer daarmee alleen maar de zeer wenselijke ondergang van het zedelijk stoffelijke in het mensenhart bedoelt, denken zij aan de ondergang van de werkelijk stoffelijke wereld en zijn daarom ver­schrikkelijk bang als er een zonsverduistering op komst is!

[6] Als nu dus over een uurtje deze zon zo plotseling zal doven, zal hen een grote angst overvallen. Want de maan zullen zij vandaag ook niet te zien krijgen, omdat zij al is ondergegaan. De grote angst zal hun ogen beïnvloeden zoals bij het gezichtsvermogen van dronken mensen.het geval is, en zij zullen door hun duizeligheid de sterren zien verschuiven. Dat zal hen doen denken dat volgens de voorspelling de sterren van de hemel op de aarde zullen vallen en de vele blinde domkoppen zien de dag des oordeels dan al aangebroken. Je zult helemaal hier kunnen horen hoe na het plotselinge doven van de schijnzon de menigte voor. die stad in een ontzettend gehuil zal losbarsten. Dat zal hun echter met in het minst schaden want daardoor worden ze weker en zachter en ontvankelijker gemaakt voor de zuivere waarheid.

[7] De heldere dag van morgen zal hen wel weer tot rustiger bezinning brengen en dan kan er veel met hen gedaan worden! Want morgen zullen zij groepsgewijs naar zee gaan en kijken of het zeewater soms veranderd is in bloed, en bij die gelegenheid zijn zij veel meer voor rede vatbaar.

[8] Onze heilige Heer en Meester heeft dit verschijnsel namelijk vooral laten plaatsvinden ten behoeve van deze stad, die nu juist niet zo goed staat aangeschreven! Wat Hij doet, heeft altijd een oneindig veelzijdig, goed doel, maar wat de mensen zonder Hem doen, deugt niet en heeft geen nut."

 

98 Ouran 's gedachten over de Heer

 

[1] Na deze woorden van Mathaël zegt OURAN: "Mijn steeds achtens­waardiger vriend, ik moet je nu toch ook eerlijk bekennen, dat bij de gedachte aan het plotseling verdwijnen van deze zon mij toch zelf ook een bepaalde vrees bevangt. Want dat herinnert mij aan de totale, menselijke onmacht in vergelijking tot de onbegrensde almacht van Hem, die weliswaar in ons midden is, maar eigenlijk toch te heilig en te oneindig verheven is dan dat mensen zoals wij, die weten wie Hij is, Hem zouden kunnen benaderen! Of dat ik met Hem, net als met u of andere mensen, als vrienden onder elkaar zou durven praten!

[2] Het is een heel vreemde gedachte en het gaat je door merg en been als je bedenkt, dat Hij alles in alles is en dat wij bij Hem vergeleken niets zijn!

[3] Dan troost het ons natuurlijk wel weer dat Hij Zelf de hoogste en zuiverste liefde is en daarom met ons armzalige, sterfelijke mensen het grootste geduld, begrip en medelijden heeft.

[4] Maar Hij is nu eenmaal God en voor altijd onveranderlijk en volkomen onsterfelijk, en de hele oneindigheid hangt met haar bestaan aan Zijn wil als een dauwdruppel aan een enkel grassprietje. De geringste zucht uit Zijn mond zou de gehele oneindigheid kunnen vernietigen, zoals slechts het lichtste zuchtje van de wind de loshangende dauwdruppel van de punt van de grashalm afblaast.

[5] Weet je, als je dat met een nuchter hart heel rustig bij jezelf overdenkt, kun je onmogelijk de gedachte van je afzetten dat je in de zichtbare aanwezigheid van de Almachtige enerzijds de hoogste zaligheid ondervindt, maar dat je anderzijds toch liever niet zo dicht bij Hem zou willen staan. Hem op een zekere afstand aanbidden, zou voor ziel en geest een groot genot zijn en zou de gehele mens zeer stichten, maar hier zo vlakbij kun je dat toch alleen maar wat heimelijk in je hart doen.

[6] Zo zou ik nu bijvoorbeeld ook graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik erg naar, maar door Zijn onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor geen moed opbrengen, hoewel Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en gemoedelijk mens uitziet! Zijn uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur goddelijk almachtige, en het is duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te zien, dat hemel en aarde voor Zijn wil moeten buigen. Uit Zijn ogen schieten letterlijk lichtstralen en doorlopend roept Zijn voorhoofd dat wat nooit was, tot leven.

[7] Ja, vriend, het verplettert je, als je de Schepper der werelden en hemelen in de persoon van een eenvoudig en heel bescheiden mens voor je ziet staan! Heus, dan valt er niet meer te schertsen! Maar, het is nu eenmaal zo, en de Heer alleen zij alle lof dat het nu zo is, want zonder Hem zouden wij onder de huidige omstandigheden er erg slecht aan toe zijn!"

[8] MATHAËL zegt: "Dat is zeker, en voor mij en jou heel speciaal, want mij zouden de duivels hebben gewurgd, en de zonsverduistering zou jouw dood zijn geweest! Maar nu weer opgelet, want nu zal het echt niet zo lang meer duren met de schijnzon, en als deze zeldzame zon plotseling dooft, zal er een spektakel losbreken!"

[9] Dan wordt iedereen stil en kijkt naar de schijnzon.

 

99 De uitwerking van het doven van de schijnzon

 

[1] Vlak voor het doven zeg IK luid tegen allen: "Bereid je voor op het verdwijnen van het licht. Marcus, steek nu eerst alle olielampen en pekfakkels aan, anders zou de plotseling op dit heldere licht volgende, dikke duisternis jullie ogen schaden en pijn doen!"

[2] Marcus en zijn dienaars steken nu zo snel mogelijk alle soorten lichten aan, en Cyrenius en Julius bevelen de soldaten takkenbossen aan te steken. Als alles goed brandt, zeg IK luid: "Doof, schijnlicht der lucht, en wordt rustig, geesten die daarmee bezig waren!"

[3] Na Mijn opdracht doofde de schijnzon abrupt en een inktzwarte duisternis daalde ogenblikkelijk over de gehele streek, en men hoorde duidelijk het luide angstgehuil uit de nabijgelegen stad.

[4] Hoewel de mensen de vele lichten op de berg waar wij gezellig zaten, goed konden zien, dorst geen van de duizenden ook maar één stap te verzetten. De Joden zagen in hun grote angst de sterren al echt van de hemel vallen en op onze berg liggen. De heidenen dachten dat Pluto door zijn furiën de zon had laten stelen van Apollo, die waarschijnlijk te veel aandacht had gehad voor de een of andere vrouwelijke schoonheid, en dat er nu weer een godenoorlog op aarde zou losbarsten.

[5] Een godenoorlog was volgens de heidense sagen niet zo'n wenselijk verschijnsel op aarde, omdat die van eertijds verschrikkelijk moest zijn geweest. De reusachtige goden der onderwereld moeten toen met grote kracht maar liefst hele brandende bergen naar de Olympus hebben geslingerd, waarbij Zeus zich natuurlijk behoorlijk verdedigd had met talloze bliksems en hagelstenen zo groot als bergen, waardoor hij de kwade machten der onderwereld had overwonnen.

[6] Omdat van de stad uit gezien het licht van de schijnzon zich boven onze berg bevond, die echter, na het doven, door al de lichten en wachtvuren scheen te gloeien, dachten de heidenen dat de furiën de zon in onze berg hadden verstopt en dat de vorsten der onderwereld daar nu wachten bij hadden opgesteld met brandende onderwereldfakkels. Wee degene, die deze berg zou naderen, die aan alle kanten ook werkelijk een aantal meer of minder diepe grotten had, zoals die ene, waar het huis van Marcus tegenaan gebouwd was en die hem als royale kelder en ook als opslagplaats diende.

[7] De Joden gingen daarom niet naar de berg uit angst door de op de berg vallende sterren geraakt of verbrand te worden en de heidenen gingen niet uit angst voor de furiën, en trokken zich, toen hun ogen wat meer aan de duisternis gewend waren, langzaam maar zeker in hun huizen terug. Sommigen sliepen al gauw in, maar anderen bleven de gehele nacht in angst en vrees wakker vanwege de verwachte, verschrikkelijke dingen die nu, volgens de profetie van Daniël, op aarde stonden te gebeuren. De heidenen wachtten op de eerste bliksems en donderslagen van Zeus en op het verschrikkelijke, wereldomvattende spektakel dat Apollo tegen de rover Pluto zou ontketenen.

[8] Kortom, er heerste in de gehele, vrij grote stad een verwarring, die het grote Babylon van eertijds niet zou hebben misstaan. Bij ons op de berg was het daarentegen prettig toeven, want wij lieten ons het goed toebereide avondmaal op de berg brengen. Raphaël zorgde er in een oogwenk voor dat alle eettafels op de berg stonden, met inbegrip van de spijzen, zodat het Marcus en zijn familie, die aan het klaarmaken van de spijzen genoeg werk hadden, geen extra inspanning kostte. Ook de Romeinse soldaten kregen ruimschoots te eten, en hadden het al gauw best naar hun zin.

 

100 Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken

 

[I] Toen wij het avondmaal gebruikt hadden, kwam OURAN, die ook boven gegeten had, naar Mij toe en zei: "Heer, voor wiens grootheld en verhevenheid de sterfelijke tong geen naam kent die U waardig zou zijn, hoe kan ik, ellendige stofworm, U danken voor de nooit genoeg te waarderen gaven die Uw goddelijke genade mij hier heeft geschonken en hoe moet ik U, eeuwig Verhevene, loven, prijzen en eren!?

[2] O Heer, waarom schenkt U ons, sterfelijken, zoveel aandacht?! Wat kunnen wij nu doen om Uw welgevallen op te wekken?"

[3] IK zeg: "Kom nou, vriend, maak niet zoveel ophef! Bedenk, dat Je bent wat je bent, een mens, wel met een sterfelijk lichaam, maar met daarin toch een onsterfelijke ziel met een nog onsterfelijker geest uit God, En Ik ben ook een mens, eveneens met een goddelijk onsterfelijke ziel waarin de geest van God in al Zijn volheid woont voor zover dat voor deze aarde nodig is, en dat is de Vader in de hemel, wiens zoon Ik ben en wiens kinderen ook jullie zijn.

[4] Maar jullie waren allen blind en zijn het in veelopzichten nog. Ik kwam echter ziende in de wereld om jullie allen de Vader te tonen en jullie, net als Mij, ziende te maken.          ,           ,

[5] Ik heb de volheid van het leven van de Vader en Ik kan Ieder, dIe het leven wil hebben, ook het leven geven. Want de Vader heeft reeds vóór de schepping Mij voorbestemd als Degene waarin de volheid van het leven zal wonen en dat door Mij alle mensen zullen leven. En deze voorbestemde ben Ik naar ziel, maar naar geest ben Ik één met Degene, Die Mij heeft voorbestemd.

[6] Zie, daarom ben Ik de weg, de waarheid en het leven! Die in Mij geloven, zullen de dood niet zien, noch voelen of smaken, ook al zouden zij meer dan één keer lichamelijk kunnen sterven. Die Mij echter niet zullen geloven, zullen sterven, ook al zouden zij duizend levens hebben!

[7] Want ieder mens heeft een lichaam dat eens moet sterven -dat zal ook voor Mijn lichaam niet uitblijven. De ziel wordt echter door het afleggen van het lichaam alleen maar vrijer, lichter en vitaler, en volledig één met Hem, die haar vóór de gehele schepping had voorbestemd tot heil van allen, die in de Zoon der mensen zullen geloven en Zijn geboden zullen houden.

[8] Denk dus goed na, en volg de eenvoudige geboden op die je meegedeeld zullen worden. Meer heb je niet nodig, want Ik ben niet gekomen om roem en eer van de mensen te verlangen! Het is voldoende als de Ene Mij prijst, die boven allen is in de hemel en op aarde. Als iemand Mij toch wil eren, loven en prijzen, laat hij dan dqor zijn daden laten blijken dat hij Mij liefheeft en laat hij Mijn geboden onderhouden, dan zal zijn loon eens in de hemel groot zijn.

[9] Wees dus maar blij van zin, overschat Mij niet en onderschat jezelf niet teveel, dan zul je op de goede weg zijn en jezelf en Mij langzaam maar zeker beter leren kennen.

[10] Maar richt je voorlopig voornamelijk op Mathaël. Hij zal je samen met je dochter het snelst een goed stuk op de juiste weg vooruithelpen! Als jij of Helena echter een speciaal verzoek hebben, kom dan gerust naar Mij, dan zal Ik altijd naar je luisteren. Maar dat overdreven eerbetoon moeten jullie weglaten.

[11] We moeten hier namelijk slechts als mensen, vrienden en broeders tegen elkaar spreken en met elkaar omgaan, want iéder mens heeft een goddelijke geest in zich, anders zou hij niet leven, en die geest is niet minder goddelijk dan het oergoddelijke zelf.

[12] Wees jij dus een goede leerling van Mathaël, dan zul je voor Mij in jouw land een heel bekwaam apostel kunnen zijn! -Begrijp je Mij?"

[13] OURAN zegt: "Ja, Heer, ik begreep U. Pas nu werd mij duidelijk wat men mij en mijn dochter over de ware God heeft verteld. Voorheen heb ik daar nooit aan durven denken!" Toen zweeg de Griek, want zijn gevoelens overmanden hem en hij weende uit liefde voor Mij.

[14] Maar IK greep zacht zijn hand en vroeg hem: "Wat heeft Mathaël dan precies over God gezegd?"

[15] OURAN snikte nog, maar zei toch, terwijl hij Mij volliefde en eerbied in de ogen keek: "O, dat God bestaat uit de zuivere liefde! O, Heiligste, Iaat mij in deze liefde voor U sterven!"

[16] "Nee" zei Ik, "dat zul je nog lang niet, want je moet nog een bekwaam werktuig voor Mij worden op deze aarde! En als eens ook voor jouw lichaam het einde komt, zul je niet sterven, maar nog in je lichaam door Mij opgewekt worden. Troost je dus maar, want je hebt de goede weg al gevonden!

[17] Wie zoekt, zoals jij allang hebt gezocht, die vindt. Wie vraagt, zoals jij, die zal gegeven worden, en wie aan de juiste deur klopt, zoals jij nu hebt aangeklopt, zal opengedaan worden. Maar ga nu naar Mathaël en vertel hem alles wat Ik je nu heb gezegd!"

[18] Van pure liefde en overgrote dankbaarheid tot Mij huilde Ouran nu nog meer. Hij haastte zich terug naar Mathaël en vertelde hem, terwijl hij nog lang nasnikte, hoe Ik hem had opgenomen, hoe vriendelijk Ik tegen hem was, en wat Ik allemaal tegen hem had gezegd.

[19] Mathaël en Helena werden door de plechtige vertelling van de oude Ouran zo ontroerd, dat ze hun tranen niet konden bedwingen, en MATHAËL zei aan het eind van Ouran's verhaal: "Dat is toch wel het meest onbegrijpelijke van het onbegrijpelijke, dat Hij, die geestelijk het hoogste goddelijke wezen is, met ons mensen spreekt en omgaat alsof Hij niet de Heer der oneindigheid is, maar een mens zoals wij, als een beste vriend met zijn beste, vertrouwdste vriend, ja, als een echte broeder met zijn broeder. Kortom, Hij laat letterlijk met Zich spelen, en toch is iedere beweging van Zijn handen, iedere stap van zijn voeten en ieder heel onbelangrijk klinkend woord uit Zijn mond een overgrote les in wijsheid. Zijn daden getuigen van Zijn onbetwistbare goddelijkheid, en alles wat Hij doet, lijkt al eeuwen van te voren bepaald te zijn om het beste resultaat te bereiken. O, je zult binnenkort nog veel zien, horen en beleven!"

 

101 Helena 's vragen

 

[1] HELENA zegt, terwijl zij van liefde voor Mij nog wat nasnikt: "Maar zeg mij nu toch eens wie die twaalf eerbiedwaardige mannen zijn, die haast niets zeggen, maar toch steeds bij Hem zijn! Dat moeten heel wijze mannen zijn! Eén lijkt erg veel op Hem, maar één is nog een leerling en luistert steeds heel aandachtig naar Hem en schrijft veel op. Wie zijn zij?"

[2] MATHAËL zegt: "Dat zijn, zover ik weet, Zijn oudste leerlingen en het zijn, op één na, allen zeer wijze en machtige meesters over hun lichaam en over de natuur! Maar die ene daar lijkt mij een sluw, laaghartig mens! Heus, die zou ik nooit tot mijn vrienden willen rekenen. Het lijkt wel een arme duivel die te vroeg mens is geworden! De Heer zal wel weten waarom Hij hem duldt! Duivels zijn immers ook schepsels waarover Hij regeert en ook afhankelijk van het fluisteren van Zijn wil, daarom past het ons niet te vragen waarom Zijn liefde in het bijzijn van een duivel ook wonderen doet! Maar een vreemd wezen is het! Ik zou hem wel eens aan de tand willen voelen om vast te stellen wiens geesteskind hij is! -Maar laten we daar niet verder over spreken! Het is voldoende dat de Ene hem kent! Met de anderen zou ik echter, als het moment daar gunstig voor was, zelf wel eens een paar woorden willen wisselen. Zij moeten al zeer ver in de leer zijn ingewijd!"

[3] HELENA zegt: "Ja, natuurlijk, dat moeten heel wijze mannen zijn, die reeds vanaf het begin veel aanleg voor wijsheid aan de dag hebben gelegd, anders zou Hij ze zeker niet als leerling hebben aangenomen! Ik zou er ook niets op tegen hebben om met hen van gedachten te wisselen, maar het zal wel niet zo gemakkelijk zijn een goede manier te vinden hen te benaderen! -Wat denkt u daarvan, beste vriend Mathaël?"

[4] MATHAËL haalt de schouders op en zegt: "God de Heer heeft mij weliswaar geheel laten ontwaken, waardoor ik één ben met mijn geest. Daardoor ken ik mijzelf en God in zoverre als mij gegeven is dat als diepste levenswaarheid te beseffen. Maar in de verborgenste levensroerselen van het mensenhart lezen als in een open boek en daarin haar diepste, innerlijke levenswetten onderkennen, dat kan slechts de Ene, en degene aan wie Hij het wil openbaren.

[5] Ah, bij een zuiver werelds mens, wiens innerlijke leven nog helemaal als het ware levenloos en volledig opgesloten ligt in de dood en wiens gehele denken en willen bestuurd wordt door de hersenen en de uiterlijke zintuigen, kan men haarfijn vaststellen hoe en wat hij denkt, voelt en wil. Maar dat is niet mogelijk bij mensen die hun geheelontwaakte geest gebruiken om te denken, te voelen en te willen vanuit het centrum van hun levensbron, want die mensen hebben reeds deel aan de oneindigheid en slechts door God kan de waarheid die daarachter verscholen ligt doorgrond worden.

[6] Daarom kan men met zulke mensen ook niet als met gewone, alledaagse mensen een gesprek aanknopen. Maar mocht dat voor ons nodig zijn, dan zal de Heer daar zeker voor zorgen en het toestaan, maar zo niet, dan kunnen wij dat genoegen ook maar beter niet hebben. -Maar, lieve Helena, hoe vind je de sterren, die nu zo prachtig staan te flonkeren aan het uitspansel!"

[7] HELENA zegt: " Al vanaf mijn prilste jeugd hebben de sterren mij heel erg geïnteresseerd, en ik herkende al vroeg een aantal van de zogeheten sterrenbeelden. Die van de dierenriem werden mij als de belangrijkste het eerst aangewezen. In het verloop van een jaar leerde ik ze allemaal kennen en later leerde ik ook de andere, wondermooie sterrenbeelden en zelfs de afzonderlijke, grote sterren. Ik ken al de namen van de sterren, ik weet waar ze staan en wanneer ze in iedere maand op­ en ondergaan. Maar wat heb je eraan? Hoe meer ik mij met deze prachtige hemellichtjes bezighield, hoe meer het onwrikbare vraagtekens werden voor mijn hart, waarop tot op heden nog geen sterveling een bevredigend antwoord heeft gevonden. Omdat ik echter de brave sterren niets kon ontlokken, hielden hun namen, die natuurlijk al oeroud moeten zijn, mij des te meer bezig.

[8] Wie ontdekte het eerst de zodiak en gaf de twaalf sterrenbeelden hun naam? Waarom kregen ze juist de naam die wij kennen, en waarom niet een wat minder wonderlijke? Wat heeft de leeuw te maken met een maagd, wat een kreeft met de tweelingen, wat een schorpioen met een weegschaal, wat een steenbok met de schutter? Hoe kwamen een stier en een ram aan het firmament, hoe een waterman met de vissen?

[9] Merkwaardig is trouwens dat er in de dierenriem ook vier mensen en een voorwerp voorkomen. -Als u mij hierover een verklaring kunt geven, zou ik u zeer erkentelijk zijn!"

[10] MATHAËL zegt: "O lieve Helena, niets gemakkelijker dan dat! Heb maar enig geduld tijdens mijn uitleg, dan is alles je daarna wel duidelijk!"

 

102 Mathaël verklaart de namen van de eerste drie sterren beelden

 

[1] "De uitdenkers van de zodiak waren kennelijk de oorspronkelijke bewoners van Egypte, die in de eerste plaats veel ouder werden dan wij en in de tweede plaats altijd een heel heldere hemel hadden en de sterren dus veel gemakkelijker en langduriger konden bestuderen dan wij onder onze vaak zwaar bewolkte hemel. Ten derde sliepen bijna de meeste mensen tijdens de hete dag en gingen pas 's avonds naar buiten om gedurende de koele nacht te werken, waarbij zij altijd de sterrenbeelden zagen. Zo merkten zij al gauw de steeds weerkerende figuren daarin op, waaraan zij namen gaven die te maken hadden met een natuurverschijnsel of een bij dit land behorend werk dat in een bepaalde periode de aandacht opeiste.

[2] Herhaaldelijk bestuderen van de zodiak leidde de waarnemers weldra tot de conclusie dat de zodiak een grote kring is, die, wanneer men deze in twaalf vrijwel gelijke delen verdeelt, in ieder van de delen een afzonderlijk sterrenbeeld bevat.

[3] Reeds de oudste mensen veronderstelden dat de sterren verder van de aarde verwijderd waren dan zon en maan, en daarom lieten zij de zon en de maan binnen de grote dierenriem hun banen trekken.

[4] Maar de dierenriem bewoog zich ook zo dat de zon, die weliswaar iedere dag om de aarde ging, door de beweging van de dierenriem na dertig dagen onder een ander teken kwam te staan. Dat de maan echter binnen een aantal dagen ook steeds onder een ander teken kwam te staan, verklaarden zij door zijn langzamere dagelijkse omloop om de aarde, waardoor hij nooit tegelijk met de zon op dezelfde plaats terugkwam. -Daarom noemde men de maan ook vaak 'het langzame gesternte'.

[5] Hoewel er enige geleerden waren die juist het tegendeel van de maan beweerden, kreeg de theorie van de langzame maan toch meer ingang.

[6] Wel, zo ontstond de oude zodiak, en nu zul je ook nog heel in 't kort horen, hoe de bekende twaalf sterrenbeelden aan hun wonderlijke namen kwamen!

[7] In het jaargetijde met de kortste dagen, dat vooral in Egypte altijd vergezeld gaat van regen (en met deze gemakkelijk te herkennen periode van dertig dagen liet men ook steeds een nieuw jaar beginnen), bevond de zon zich volgens de berekening van de ouden juist onder het sterrenbeeld, dat wij als 'Waterman' kennen. De vorm van het sterrenbeeld ontleende men aan de herder, die met zijn wateremmer naar de drinkwaterbak van de huisdieren loopt en de volle emmer daarin leeggiet. De ouden noemen zo iemand een waterman (Uodan). Zij noemden het sterrenbeeld daarnaar en ook deze periode. De domme fantasie van de mensen maakte al gauw een god van dit op zichzelf goed gekozen zinnebeeld en bewees daaraan goddelijke verering, omdat men deze god aanzag voor degene die de verdorde natuur weer tot leven bracht. -Kijk, lieve Helena, zo kregen het bewuste, eerste sterrenbeeld en de eerste, dertigdaagse regenperiode hun namen. Stappen we nu over op het tweede teken, dat men de 'Vissen , noemt.

[8] Toen Mathaël begon met de uitleg van het tweede teken, zei SIMON JUDA tegen de andere leerlingen: "Mathaël's uitleg is heel leerzaam, laten wij eens wat dichterbij gaan luisteren!"

[9] IK zeg: "Ga erheen en luister, want Mathaël is één van de eerste geschiedkundigen van deze tijd!"

[10] Dan verdringen zich alle leerlingen om Mathaël, wat Mathaël eerst wat verlegen maakte, maar SIMON JUDA zei tegen hem: Beste vriend, ga rustig verder! Wij kwamen alleen maar dichter bij je staan om iets heel nuttigs van je te leren!"

[11] MATHAËL antwoordt heel bescheiden: "Beste wijze vrienden, voor jullie kon mijn wijsheid wel eens niet zo veel voorstellen, want jullie zijn al oudere leerlingen van de Heer, en ik ben nauwelijks zestien uur bij jullie!"

[12] SIMON JUDA zegt: "Laat dat je niet van de wijs brengen, want je hebt al proeven afgelegd waardoor wij in menig opzicht al behoorlijk op de achtergrond zijn geschoven. Maar zo is de wil van de Heer. Wat Hij de een vaak in een jaar geeft, kan Hij de ander in een dag geven. Ga dus maar door met je uitleg van de dierenriem!"

[13] MATHAËL zegt: " Als jullie zoveel geduld en consideratie met mij hebben, zal ik maar doorgaan. Luister dus verder naar mij, lieve dochter van de Pontus!

[14] Na dertig dagen houdt de hevige regenval in Egypte gewoonlijk op en in de nog sterk gezwollen Nijl zit dan, net als in de zijarmen, steeds een grote hoeveelheid vis, die men in deze periode moet vangen. Een groot deel ervan wordt meteen gegeten, maar een nog groter deel wordt gezouten en in de wind, die in deze periode in Egypte altijd hard waait, gedroogd en zo voor het gehele jaar geconserveerd.

[15] In het genoemde land maakt de natuur deze handelwijze met de vissen noodzakelijk vóórdat de Nijl te veel zakt en de vele, grote zijarmen uitdrogen, waardoor een massale sterfte onder de vissen zou optreden, hetgeen een ontzettende stank zou veroorzaken.

[16] Wat in Egypte nu nog gebruikelijk is, zagen de oudste wijze bewoners van dit gezegende, grote land al als een noodzaak. Omdat men dus rn het begin van de bewoning van dit land in deze periode vis moest vangen, en de zon net aan het begin van deze vistijd in een nieuw sterrenbeeld kwam te staan noemde men dit sterrenbeeld het teken der 'Vissen', en men noemde daarna deze periode ook zo, en wel met de naam Ribar, ook wel Ribuze

[17] Omdat de mensen gedurende die tijd vrij vaak koorts kregen, ten dele door het genot van de zeer vette vis en ten dele door de met veel onzuivere dampen bezwangerde lucht, noemde men deze tijd later ook wel 'de koortstijd'. De menselijke fantasie veranderde dit kenmerk al gauw in een godin en men bewees haar, om gevrijwaard te zijn van deze maagaandoening, meteen ook weer een soort goddelijke verering. -Nu weet je ook de natuur­ en waarheidsgetrouwe geschiedenis van de naamgeving van het tweede teken uit de dierenriem, dus gaan we met het derde verder!

[18] Dit teken heet 'Ram'. Na de vistijd gingen de oerbewoners van dit land voor de schapen zorgen. De mannetjes werden actief en het was tijd om de schapen te scheren en men verzamelde de wol. Het grootste deel van dit werk duurde bij elkaar zo'n dertig dagen. Natuurlijk verrichtte men daar tussendoor ook veel andere, dagelijkse bezigheden, maar het eerstgenoemde was gedurende die tijd het voornaamste werk, en omdat de zon ook weer onder een nieuw teken kwam te staan, noemde men dit teken de 'Ram' (Kostron).

[19] Later wijdde men deze periode aan de strijd, vanwege de in die tijd veel voorkomende stormen. In deze tijd is alles in een gevecht verwikkeld: het ene element tegen het andere en de hitte tegen de kou of liever de koelte van dit land. De heftigheid van deze strijd leverde de menselijke fantasie al gauw een zinnebeeld, waaraan men later ook goddelijke eer bewees en dat men nog later, in tijden van oorlog, zelfs tot oppergod verhief. Als men echter de naam 'Mars' ontleedt, krijgt men het oeroude Mar iza, ook wel Maor' iza. En wat betekent dat? Niets anders dan: De zee verwarmen.

[20] In de twee voorafgaande perioden koelt de zee, duidelijk merkbaar voor de kustbewoners, af. Maar door de grotere kracht van de zon, door de strijd van de warme lucht uit het zuiden met de koude lucht uit het noorden en tevens door de in deze tijd meestal actiever wordende vulkanen en onderzeese lavastromen, wordt de zee langzaam maar zeker warmer. Omdat men dit zag als een gevolg van de in deze tijd optredende stormen, betekent de uitdrukking 'maor izat' zoiets als 'vechten'. Deze tijd werd daarom dan ook zinnebeeldig voorgesteld door een geharnast krijger, die men later zelfs tot een god verhief. - Dat is dan je derde hemelteken en het zal je nu wel duidelijk zijn welke betekenis je aan jullie oorlogsgod Mars moet hechten.

 

103 Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken

 

[I] "Nu is het vierde teken aan de beurt! We zien weer een dier, namelijk een heel moedige 'Stier'. Na het verzorgen der schapen richtten de oude herdersvolken hun aandacht vooral op het rundvee. In deze periode begonnen de koeien merendeels tochtig te worden en men scheidde de sterken af van de zwakken en de voornaamste zorg was gericht op goede fokprestaties.

[2] De stier, die bij de Egyptenaren hoog in aanzien stond, ja hun zelfs schrijfles gaf door zijn aangeboren eigenschap om met zijn neusgaten verschillende figuren in het losse zand te blazen, werd in een zeer dappere houding, bijna op de achterpoten staande, uitgebeeld. Wat was er dan vanzelfsprekender dan dat men het sterrenbeeld waarin de zon in deze periode kwam, en dat daarbij ook nog ongeveer de buitenomtrek van een stier vertoonde, 'Stier' noemde!?

[3] Zelfs het Romeinse 'Taurus' stamt daarvan af en is in de loop van de tijd als een afkorting ontstaan van het oeroude Ta our sat of Ti a our sat, wat ongeveer betekent: De tijd van de stier, (sat) = om op de achterpoten te staan.

[4] Bij de Romeinen noemde men later deze tijd ook Aprilis, wat echter in de oud Egyptische taal weer niets anders betekent dan: A (de stier) uperi (opent) liz of lizu (het uitzicht), ook wei 'Stier open de doorgang!' -namelijk naar de open weide. Dat mettertijd de oude stier van de Egyptenaren ook een god werd, behoeft nauwelijks nog nader uitgelegd te worden. -Dit was dan het natuurgetrouwe en waarachtige verhaal over het ontstaan van het vierde teken van de dierenriem en nu zullen we eens kijken hoe dan het vijfde teken met de naam en de figuur van de 'Tweelingen' Castor en Pollux is ontstaan!

[5] Daar zullen we niet zoveel moeite mee hebben als we bedenken dat het oude herdersvolk van Egypte na de zorg voor de runderen het voornaamste deel van de jaarlijkse zorg en moeite achter de rug had. Na deze periode kwamen de hoofden der gemeenten bij elkaar en kozen één of twee competente en zo mogelijk zeer bezonnen beoordelaars, die tevens tijdens deze periode rechtspraken. Zij moesten rondgaan en controleren of iedereen genoeg moeite had gedaan om een goed en gezegend resultaat te behalen. Deze onderzoekers gaf men de naam van de functie die zij uitoefenden. 'Kai i e stor?' werd er aan de mensen gevraagd, wat vertaald betekent: 'Wat heeft hij gedaan?'. Vervolgens sommeerde men ernstig, door bevelend te zeggen: 'Po luxe men!' -ook wel 'Poluzce men!' -'Leg het mij eens uit, licht dat eens toe!'

[6] Daaruit zijn de latere 'Tweelingen' ontstaan. Oorspronkelijk waren de tweelingen slechts twee zinnen, namelijk een vraag en vervolgens een bevel. Als twee van zulke ambtenaren de gemeenten moesten doorlichten, moest de een vragen en de ander sommeren, natuurlijk niet alleen met woorden, maar ook met daden.

[7] Omdat tijdens deze beoordelings ­- en controletijd de zon juist in het bekende dubbelstergebied kwam te staan, noemde men dat ook 'Tweelingen', in het Romeins was dat Gemini of ook wel Castor en Pollux. Later maakte de menselijke fantasie daar eveneens goden van. ­

[8] Daarmee is het vijfde beeld uit de dierenriem net als de eerdere beelden naar waarheid beschreven. Maar nu komen wij bij het zesde teken en wij zien opeens de 'Kreeft'! Hoe kwam die dan in de grote dierenriem terecht? Ik zeg jullie, net zo eenvoudig en natuurlijk als de eerdere!

[9] Weet je, in deze periode valt de langste dag, daarna worden de dagen weer korter. De ouden vergeleken deze teruglopende daglengte met de gang van een kreeft. Ook dauwde het in deze zesde periode van dertig dagen in dit land 's nachts zeer zwaar, vooral in de nabijheid van de rivier. Dat maakte dat de kreeften in deze tijd 's nachts uit hun moeraspoelen klommen en de nabijgelegen grazige, bedauwde weiden een bezoek brachten, wat hen erg verkwikte en voedde. De oude inwoners van het land langs de Nijl kregen dat natuurlijk al gauw in de gaten en deden in het begin heel veel moeite om de ongenode gasten van de vette weiden te verjagen. Voor de eerste bewoners van dit land was dat zeker geen gemakkelijk karwei, omdat er in hun tijd ontelbaar veel van deze grote moerasinsecten waren. Eerst ging men ze met vuur te lijf, men verzamelde ze op hopen en verbrandde ze, wat echter op dit grote aantal dieren weinig uitwerking had. Bij het verbranden verspreidde zich echter steeds een heel aangename en uitnodigende geur, waardoor de ouden al op het idee kwamen dat de dieren misschien eetbaar zouden zijn. Maar geen van hen wilde de eerste zijn met het eten van zulk gebraad.

[10] Later kookte men ze in grote potten, hetgeen een voortreffelijke bouillon opleverde, maar toch wilde niemand zich daaraan wagen. Men voerde het aan de varkens, die de ouden ook reeds hielden. Die deden zich daaraan te goed en werden erg vet, wat voor de oude Egyptenaren heel welkom was, want het vet, de huid en de darmen van deze dieren werden intensief door hen gebruikt. Het vlees aten zij echter niet, dat gebruikten zij weer opnieuw als voer voor de varkens.

[11] Toen er echter na verloop van tijd arbeidsschuwe mensen begonnen te ontaarden en te zondigen tegen oude en wijze voorschriften, nog afkomstig van Henoch, de leraar van God van vóór de zondvloed, bouwde men al gauw grote gevangenissen, waarin men de misdadigers opsloot. Zij werden gevoed met gekookte kreeften en afwisselend gezouten of gebraden varkensvlees met daarnaast slechts een geringe hoeveelheid brood. Het viel echter op dat de misdadigers heel gezond bleven bij deze kost, en in een slecht jaar probeerden later de vrije mensen ook de verschrikkelijk gewaande gevangenenkost en vonden dat die beter smaakte dan hun reeds van oudsher gebruikelijke huiskost. Deze ontdekking maakte toen al gauw dat het eerst zo ontzettend grote aantal grote en vette Nijlkreeften sterk verminderde, omdat men er te veeljacht op maakte.

[12] Later aten ook de Grieken en de Romeinen dit moerasinsekt, wat hen heel goed beviel. Alleen de Joden eten het tot op heden nog niet, hoewel Mozes het hun niet heeft verboden.

[13] Uit dit alles blijkt nu wel heel duidelijk dat de oude Egyptenaren als teken aan de hemel voor deze zesde periode zeker geen beter zinnebeeld konden kiezen dan het dier, dat hun gedurende deze tijd zo veel te doen gaf. Ook bij dit beeld spreekt het wel vanzelf dat men het in de loop der tijd een soort goddelijke verering ging geven. Grieken en Romeinen droegen later deze tijdsperiode op aan de godin Juno en noemden deze ook naar haar.

[14] De vraag is nu, hoe men dan aan deze godin is gekomen en hoe zij aan haar goddelijke persoonlijkheid kwam. De meningen van de geleerden daarover lopen uiteen, hoewel ze wel enige waarheid bevatten. Maar de oorsprong ligt toch in datgene wat, net als bij de persoonlijkheden van Castor en Pollux, in de loop der tijd werd verzonnen.

[15] In de tijd van de kreeften werd het al te heet voor lichamelijke arbeid en daarom gebruikte men deze tijd voor het doen van geestelijk onderzoek in grote schaduwrijke tempels, waarvan de oerbewoners van dit land er al een aantal hadden gebouwd.

[16] Een sleutelvraag voor het begin van alle geestelijk onderzoek had betrekking op de mogelijkheid om de zuivere godheid ook ergens in de materie te kunnen vinden.

[17] Zoals alle vragen van de wijzen zeer kort waren maar een erg uitgebreid antwoord opriepen, was ook deze sleutelvraag erg kort. Zij luidde: 'Je un (un) O?' Hetgeen betekent: ' Als het goddelijke zich verdeeld heeft, kan het dan door het bij elkaar te brengen weer een goddelijk geheel worden?'

[18] Jullie denken nu: 'Hoe kunnen die paar letters zo'n hele zin voorstellen?' Dat zal je zo wel duidelijk worden! -De u werd bij de oude Egyptenaren voorgesteld door een half-kringvormige lijn, die van boven open was en waarvan de einden gestrekt waren (U) en stelde een vat voor om al het goddelijke dat van boven naar de mensen op aarde komt in op te nemen. Het spreekt vanzelf dat de ouden daar voornamelijk geestelijke gaven van het licht voor de ziel der mensen mee bedoelden.

[19] De N werd door een soortgelijke naar beneden gekeerde halve cirkel voorgesteld {n) en was het teken voor de dode, geheel geest­ en lichtloze materie. De ronde daken van vele huizen en vooral van de tempel kregen daarom de vorm van de omgekeerde halve boog om aan te geven, dat op die plaatsen het goddelijke zich met de materie verbindt, daarin een tijdelijk leven schept en zich op bepaalde ogenblikken aan de mens openbaart. Daar kwam dan ook de oude sleutelvraag uit voort: ' Je u n o ?', omdat de o stond voor de gehele zuivere godheid.

[20] Het antwoord op deze oude sleutelvraag luidde, dat alle geschapen materie zich tot God verhoudt als een vrouw tot haar man en gebieder. God verwekte in en door de materie, altijd maar door, Zijn myriaden veelsoortige kinderen. Hij bevruchtte de materie zonder ophouden met Zijn goddelijke, geestelijke invloed, en de materie baart Hem zonder ophouden de talloze in haar verwekte kinderen. -Dat was toch heus wel een heel verheven gedachte die de oude wijzen op de genoemde hoofdvraag als antwoord hadden opgesteld!

[21] In de loop der tijd, vooral tijdens de latere helemaal zinnelijk geworden nakomelingen, bleef nauwelijks een afschaduwing over van de oude Egyptische wijsheid en men maakte van de vraag Je un o en van het vrouwelijke van alle materie meteen maar een eigen godin. Zonder enig begrip voor wat dan ook, gaf men die godin eerst de naam Jeu no, later alleen maar Juno, en huwde haar uit aan de net zo min bestaande god Zeus.

[22] Op wijze .en natuurlijke.gronden baseerden de oude wijzen hun mening dat de materie hard, onbuigzaam en met meegaand was, en zij dachten haar slechts met grote vlijt en veel moeite iets te kunnen ontfutselen. Deze oude, door de oude geleerden bij de materie ontdekte onvolkomen­heden, dichtten de latere nakomelingen toe aan de godin Juno. Dat was dan ook de reden waarom Zeus altijd moeilijkheden met haar had. ­Begrijpen jullie nu je godin Juno?"

[23] HELENA zegt: "Ik verzoek u, beste Mathaël, ga toch verder. Ik zou zo wel ononderbroken, dagenlang naar u kunnen luisteren! Uw verhaal is weliswaar niet zo vol beelden en zo opgesmukt als bij Homerus, maar het is wijs en waarachtig, en dat is meer waard en vele malen aantrekkelijker dan alle betoverende, bloemrijke taal van de grote minstreels! Ga dus alstublieft ongestoord verder met uw verhaal!"

[24] MATHAËL zegt: "Je wilt me toch niet vleien! Want zie, de waarheid moet begrijpelijk, maar nooit vleiend zijn! Maar ik weet dat je niet mij maar slechts de waarheid vleit, die niet van mij maar van God komt, en daarom kan ik verder gaan"

 

104 Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem

 

[I] "Luister dan! Na de Kreeft zien wij de 'Leeuw' in de grote zodiak. Hoe komt dat wilde beest nu bij de hemeltekens? Net zo vanzelfsprekend als al het andere dat wij tot nu toe hebben leren kennen!

[2] Na de kreeftenjacht, die dertig dagen duurde en soms ook één of twee dagen langer -omdat bij de oude Egyptenaren niet de maand van de vissen (februari), maar de maand van de kreeft Guni) als schrikkelmaand was aangewezen -begon er een andere plaag, die de ouden zeer veel zorg en moeite baarde. Omstreeks deze tijd werpen de leeuwen gewoonlijk hun jongen en zijn dan erg hongerig en het meest op jacht en trekken her en der door woestijnen, bergen en dalen naar streken waar zij ergens vette kudden koeien vermoeden.

[3] Omdat het hete Afrika eigenlijk het vaderland van de leeuw is en omdat ook Achter-Egypte al vaak door deze koning der dieren werd overheerst, is het te begrijpen dat het helemaal niet zo moeilijk voor hem was om tot Midden­ en Onder­ Egypte door te dringen en daar onder de vredig weidende kudden verwoestend huis te houden. Zoals de strenge kou de wolven naar de door de mensen bewoonde streken drijft, zo drijft de grote hitte van Juli de leeuw naar de wat koelere, noordelijker streken waar hij kans heeft op buit.

[4] In deze maand wordt in Boven-Egypte de hitte het hevigst en ondraaglijkst en dat drijft de leeuw vaak noordwaarts tot aan de Mid­dellandse zee, waar het aanmerkelijk koeler is dan in de omgeving van de gloeiend hete zandwoestijnen. De bewoners van Egypte krijgen kort na het begin van deze periode altijd bezoek van deze gevreesde gasten en zij moeten zich behoorlijk wapenen om ze van de kudden weg te houden. Omdat de zon in deze tijd juist onder een sterrenbeeld ging staan dat net als bij de Stier, met zijn sterren iets uitbeeldt, namelijk zo ongeveer de vorm van een woedende leeuw, noemden de ouden dit gesternte de 'Leeuw', en men noemde in Egypte deze tijd ook de 'Leeuw' (LEOW A), LE = de boze of de afstammeling van de boze, in tegenstelling tot EL = de goede of de zoon van de goede, O = Gods zon, W A, of ook wel W AI = vlucht. LE OW AI betekent dus: De boze vlucht voor de zon.

[5] Pas enige tientallen jaren geleden noemden de Romeinen, ter ere van hun held Julius Caesar, deze periode naar hem, omdat hij zo sluw en moedig als een leeuw wist te strijden. -Dat is dan het zevende hemel ­of dierenriemteken, dat door latere nakomelingen eveneens op een bepaalde wijze werd vergoddelijkt.            .

[6] Maar na de Leeuw zien wij de 'Maagd' komen, dat lijkt toch niet zo erg bij het vorige te passen?! O ja, het hoort er vanzelfsprekend helemaal bij! Als de leeuwentijd voorbij was, waren de voornaamste jaarlijkse ongemakken in zekere zin ten einde en men liet de teugels wat vieren. Men organiseerde feesten, die vooral gericht waren op het geven van geschenken aan rechtschapen, zedelijk reine maagden, om ze daardoor aan te sporen op deze weg verder te gaan. Ook werden in deze tijd de huwelijken gesloten, waarbij slechts rein bevonden maagden als vrouw genomen konden worden. Een jonge vrouw, die haar maagdelijkheid niet goed bewaard had, werd van het huwelijk uitgesloten en kon in het gunstigste geval slechts een concubine worden van een man, die al één of meer wettige vrouwen had, -anders bleef er voor haar slechts de verachte en nederige slavenstand over. Daardoor kreeg deze periode ook weer een belangrijke betekenis, en omdat er omstreeks deze tijd weer een aardig sterrenbeeld van de zodiak boven de zon kwam te staan, noemde men dat de 'Maagd'. Maar een paar jaar geleden gaven de ijdele Romeinen ter ere van hun keizer Augustus deze periode ook de naam van de keizer. -En zo weet je, lieve Helena, nu ook hoe er na de Leeuw een Maagd tussen de sterren terecht kwam. -Maar nu verder!

[7] We zagen hoe een Maagd tussen de sterrenbeelden van de zodiak belandde, maar nu komt er zelfs een voorwerp in, zoals wij direkt zullen zien. Een 'Weegschaal' zien wij, zoals de handelaars en apothekers gebruiken voor het afwegen van hun waren en artsenijen. Hoe kwam dit instrument voor het vaststellen van het gewicht tussen de sterren? Ik zeg jullie: Heel eenvoudig en weer net zo vanzelfsprekend als alle andere hiervoor genoemde!

[8] Kijk, na de tijd van de maagdentest en de huwelijken, waardoor de voorgaande periode voornamelijk en volgens de gewoonte werd geken­merkt, kwam de tijd van het afwegen van het grootste deel van de oogst, van het koren -dat de oudste inwoners van dit land al veel verbouwd hebben, natuurlijk naast het fokken van het vee -en van de vruchten zoals vijgen, dadels, olijven, granaatappels, sinaasappels en dergelijke.

[9] Iedere gemeente had haar oudste als bestuurder en leider van alle werkzaamheden. Daarnaast was een priester de geestelijke leider, die het volk op bepaalde dagen onderricht moest geven en die bij gewichtige aangelegenheden moest profeteren. Dat het aantal van deze priesters al gauw erg vermeerderde, behoeft nauwelijks enig betoog, en ook, dat deze stand zich vrijwel niet bezig hield met het grove, lichamelijke werk, maar wel met nieuwe probeersels en verbeteringen aller aard.

[10] Het was dan ook de priesterstand, die de aardse metalen bestudeerde, verzamelde en voor gebruik geschikt maakte. Voor al deze technische zaken waren veel helpers nodig en ook goed opgeleide werkleiders, die allen geen tijd hadden om zich met de landbouw en de veeteelt bezig te houden. Daarom moesten zulke mensen door de gemeenten onder­houden worden. Maar hoe moest men nu vaststellen wat ieder lid van een gemeente in overeenstemming met zijn oogst aan de priesters en hun helpers moest afdragen?

[11] Men wees daarvoor de tiende aan, en ieder gemeentelid moest het tiende deel van al wat geoogst werd aan de priesterstand afstaan. Hoe mat men de tiende aft Heel eenvoudig: met de weegschaal! Men beschikte over grote en kleine weegschalen van de soort die eerder al werd genoemd. Iedere gemeente bezat enkele van zulke weegschalen en onder het toeziend oog van de gemeentebestuurder werden alle oogsten precies gewogen. Men woog dan steeds twee gevulde schalen tegen elkaar af. Negenmaal werden de gevulde schalen in de bak van het gemeentelid geleegd, de tiende maal echter in de bak van de priesters. De opperpriester was tevens ook de hoeder of herder van het gehele volk en werd aangeduid met Vara on ('hij hoedt' of 'hij is de beste'). Later werden deze 'Varaonen' echte koningen van het land, waarbij ook het priesterdom onder hun heerschappij stond.

[12] Uit deze ware geschiedkundige beschrijving zien we nu wel dat de periode volgend op die van de Maagd, hoofdzakelijk bestemd was voor het afwegen van de tiende gaven voor het priesterdom. Omdat in deze periode de zon weer onder een nieuw teken ging staan, noemde men dit teken in de zodiak de 'Weegschaal'. Iedereen, die maar enigermate met de zeden en gewoonten van de oude Egyptenaren vertrouwd is, zal dat begrijpen.

[13] Dat men in de loop der tijden de weegschaal allerlei overeenkomstige betekenissen toekende, haar ook als symbool van zowel de goddelijke als de wereldlijke gerechtigheid gebruikte, ja, dat men haar bij enige nog zeer onontwikkelde volken zelfs aanbad, zoals de Indiërs dat hier en daar deden met de ploeg, behoeft wel nauwelijks verder belicht te worden. De fantasie van de mensen aan de ene kant en de steeds groeiende hebzucht van de zich al maar vermeerderende priesters en volksvoorlichters aan de andere kant vergoddelijkte mettertijd alles wat haar ook maar eer­biedwaardig en voor de gehele mensheid nuttig voorkwam. ­

[14] Zo hebben we nu gezien, hoe ook een menselijk werktuig in de grote zodiak terechtkwam, en wij zullen daarom maar eens verder kijken hoe het zeer onaanzienlijke insect 'Schorpioen' in de grote zodiak kwam!"

 

105 Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem

 

[I] "Na de tijd van de Weegschaal kwam er een, zeg maar, heel inactieve periode. De kudden gingen meer en meer rusten, dat wil zeggen, ze weidden wel, maar sprongen op de weideplaatsen niet meer zo dartel rond als in het voorjaar. Ook de vruchtbomen vertoonden niet zo'n groei meer als in het voorjaar het geval was. De akkers lagen braak, en dus hadden de mensen ook een zekere rustperiode. Zij zouden nog meer van het prettige nietsdoen genoten hebben, als de Heer van hemel en aarde hen niet juist in deze rusttijd wat geprikkeld had met een uiterst lastig insect, dat voornamelijk in Egypte leeft.

[2] Direkt als deze periode begon, zag men overal de schorpioenen te voorschijn komen en tegen het midden van deze gezapige tijd vermeer­derden zij zich als vliegen in een eetzaal. Zoals bekend is een steek van de staart van dit insekt niet alleen heel pijnlijk, maar ook erg gevaarlijk als men niet di rekt na de steek het juiste tegengif bij de hand heeft.

[3] Omdat de oude Egyptenaren zowel de schadelijkheid als de lastigheid van dit diertje maar al te gauw hebben moeten Ieren kennen, kon het niet uitblijven dat men naar middelen zocht om dit wezen tenminste enigermate de baas te kunnen worden. Allerlei bestrijdingsmiddelen werden geprobeerd, maar die hielpen alle weinig. Tenslotte ontdekte men dat de bast van struikgewas langs de Nijl, als deze gekookt werd, door haar damp de kamers bevrijdde van deze stekende parasiet. Ook nat­gemaakte bast van het genoemde struikgewas hield het stekende ongedierte op afstand van de bedden en de vloer, en doodde het zelfs.

[4] Het insect, dat eerder geen naam had, noemde men toen naar dit insekten verdrijvende middel SCORO (bast) Plof PIE (drinkt) ON (hij).

[5] Met deze naam maakte men de nakomelingen als met een recept erop attent met welk middel men deze plaag het best bestrijdt. Nog heden ten dage krijgen wij zowel uit Egypte, als uit Arabië en uit Perzië een poeder, waarmee men zonder de menselijke gezondheid ook maar op enigerlei wijze te schaden, niet alleen schorpioenen, maar vrijwel alle andere lastige insecten kan verdelgen. Dit poeder wordt, afgezien van enige toevoegingen, hoofdzakelijk gemaakt van de bovenvermelde bast. -En nu maar weer verder met ons onderwerp!

[6] Zodra de schorpioen zich tijdens deze rustperiode begon te mani­festeren, kwam de zon onder een nieuw sterrenbeeld van de grote kring te staan, en men gaf het de naam van het lastige insect dat zich juist in die tijd het meest vermeerderde en mens en dier het leven zuur maakte. Dit teken werd tot op heden nog het minst vereerd, behalve dat men het in zekere zin eer gaf vanwege de werkzaamheid van dit oude recept tegen dit lastige insect.

[7] Als de schorpioenen verdelgd waren liep de periode van nietsdoen ten einde en daarbij kwam ook een eind aan de in deze tijd in Egypte veel voorkomende onweders, waarvoor de Egyptenaren altijd veel respect hadden. Zij zeiden dan ook: 'De pijl van Zeus is sneller en treft zekerder dan de miserabele pijlen der mensen!'

[8] Na de schorpioenentijd begon er allerlei wild van de bergen naar de dalen af te zakken, waaronder ook allerlei soorten roofdieren, hoewel niet de gevaarlijkste soorten.

[9] Dit verschijnsel noopte de mensen, en met name de mannen, de bogen te spannen en op jacht te gaan op wild. Konijntjes, hazen, gazellen, kleine beren, dassen, vossen, panters, een aantal gieren en adelaars, ook de krokodil en het nijlpaard (Hippopotamus; oud-Egyptisch: Je pa opata moz = het nijlpaard begint zijn kracht te ontplooien) begonnen zich te roeren en daarom moest men noodzakelijk op jacht. Er werd ook een aanzienlijke premie gezet op het verdelgen van zoveel mogelijk krokodillen.

[10] Het doet hier verder helemaal niet ter zake om te weten hoe al die jachtpartijen verliepen, maar het is voldoende te weten dat omstreeks die tijd in Egypte alle soorten jacht bedreven werden, meer is voor ons niet belangrijk.

[11] Omstreeks deze jachtperiode kwam de zon weer onder een nieuw sterrenbeeld in de grote zodiak en dat noemde men de 'Boogschutter', omdat deze tijd de schutters het meeste werk verschafte. De Boogschutter kreeg in de loop van de tijd ook een soort goddelijke verering, maar die stelde niet veel voor, tenminste als men Apollo niet daarbij betrekt, die ook als god van de jacht vereerd werd. ­

[12] Zo hebben we de Boogschutter nu dus ook gehad en komen we aan het hemelteken dat eigenlijk het zeldzaamste van de grote zodiak is! Kijk eens, een 'Steenbok', de bewoner van de hoogste rotspunten, glinstert in het zuidelijkste deel van de grote kring! Hoe kwam deze bewoner van het hooggebergte in de grote sterrenkring? Ik zeg jullie, net als alle eerdere op een heel gewone manier!

[13] In deze laatste periode van het jaar zoekt al het wild een keer de dalen op om daar een bepaald soort voedsel te zoeken waar zijn natuur behoefte aan heeft.

[14] De steenbok was voor de Egyptenaren te kostbaar om hem zo zonder meer zijn stoutmoedige bezoek aan het dal toe te staan! Kortom, er werden allerlei wachten uitgezet tegen de tijd dat men het dier in eerdere jaren vaak op de eenzame weiden grazend en rondspringend had waargenomen. Zodra er ergens ook maar één werd ontdekt, kwam na het ontvangen signaal alles wat maar lopen kon op de been.

[15] Het was echter geen gemakkelijk karwei zo'n steenbok te vangen en vaak ging er een steenbokseizoen voorbij zonder dat men er één te pakken kreeg. Als in een gunstig seizoen echter een aantal steenbokken gevangen werd, was dat letterlijk een triomf voor heel Egypte! Want van zo'n steenbok gebruikte men alles als een wonderbaarlijk geneesmiddel, en een minimale hoeveelheid was al voldoende om alle ziekten te genezen. De koning van Egypte beschouwde de horens als de grootste en kostbaarste sieraden, nog waardevoller dan goud en edelgesteente. Ja, in de oertijd werd de rijkdom van een Varaon zelfs afgemeten aan het aantal steen­bokhorens. Later droegen ook de opperpriesters vergulde horens als teken van hun buitengewone wijsheid.

[16] Omdat de steenbok dus bij de Egyptenaren in zo'n groot aanzien stond, waarvan men zich in dit land nog heden ten dage kan overtuigen, is het erg begrijpelijk dat de oude Egyptenaren deze periode waarin zij bezoek van de steenbok kregen, in de eerste plaats opdroegen aan dit kostbare dier en ook daarnaar noemden, evenals het sterrenbeeld waar­onder de zon in die periode kwam te staan.

[17] Zo hebben we dus nu alle twaalf tekens van de grote zodiak doorgenomen en nergens iets anders dan natuurlijke gegevens gevonden. Daarnaast hebben we ook gezien, hoe en op welke wijze al die heidense goden zijn ontstaan, en dat daarachter alleen maar heel natuurlijke zaken steken, die we nu kennen.

[18] Hopelijk zal het verder geen moeite meer kosten om de echte God alleen in het juiste en ware licht te herkennen. Nooit heeft de een of andere aan de fantasie ontsproten god iets van al de wonderen gedaan die men hem toedichtte. De weinige, wijs lijkende woorden die de goden bij tijd en wijle tegen de mensen gesproken zouden hebben, zijn door de oude wijzen de niet bestaande goden in de mond gelegd omdat zij dat belangrijk vonden.

[19] Hiér zijn echter daden te zien en woorden te horen, die niemand eerder heeft beleefd, -en daarmee hebben wij eindelijk een plaats gevonden waar wij de ware God door en door kunnen leren kennen. Helena en ook u, oude Ouran, zeg mij nu eens of mijn uitleg over de zodiak duidelijk was of niet!"

 

106 Helena vraagt naar de herkomst van Mathaël's kennis

 

[I] HELENA zegt: "O lieve Mathaël! Nog nooit heeft men mij op deze aarde alleen maar met woorden iets zó duidelijk gemaakt! Ik was tengevolge van uw levendige manier van uitleggen als het ware zelf bij al het doen en laten van de oude Egyptenaren ter plaatse aanwezig en het werd me allemaal overduidelijk voor ogen gesteld.

[2] Maar één ding wilde ik nog weten: op welke manier of in welke school heeft u zoveel kennis opgedaan! Want m'n hemel, zoiets kan men toch niet zo maar uit de mouw schudden, als een paar verborgen tarwekorrels uit een zak! Hoe bent u aan zo'n grondige kennis gekomen?"

[3] MATHAËL zegt: "O Helena! Gisteren was ik nog veel blinder en onwetender dan één van je minste en domste bedienden en daarbij was ik ook nog zo ziek, dat alleen God mij kon genezen van die onvoorstelbare ziekte. Geen menselijke kunde zou ooit die genezing tot stand hebben kunnen brengen!

[4] Maar na mijn genezing kreeg ik niet alleen al mijn lichamelijke krachten vrijwel direkt terug, maar de Heer van hemel en aarde wekte ook nog mijn geest op in mijn zeer bedroefde ziel. En zie deze geest geeft mij nu een diepgaand inzicht in alle dingen die waren en nu zijn, en in veel dingen die nog komen moeten!

[5] Kijk, het is dus allemaal een pure genadegave van de Heer, aan Wie jij en jullie allen lof, eer, dank, liefde en prijs zijn verschuldigd, en ik heb al die zaken nooit ergens in welke school dan ook geleerd!

[6] Alleen de Heer is daarom mijn alles, mijn school en al mijn wijsheid. Wat ik weet en ken, weet en ken ik alleen door de Heer!

[7] En ik zeg jullie: Wie kennis heeft van wat dan ook, en die kennis komt niet daar vandaan, weet niets. Want al zijn kennis is dan nutteloos, volledig waardeloos en onbruikbaar stukwerk.

[8] Doe allemaal daarom jullie best in de enige school van de Heer, die nu in al Zijn goddelijke volheid lichamelijk bij ons is, dan zullen jullie nooit enige andere school nodig hebben! -Begrijp je dat, lieve Helena?"

[9] HELENA zegt: "O ja, ik begrijp u wel, maar hoe kan een zwak sterfelijk mens, zoals bijvoorbeeld ik en mijn vader, in Gods school komen?"

[10] Dan zegt MATHAËL diep getroffen: "O Helena! Lieftalligste van de hele, grote Pontus, waar haal je dan nu toch zo'n blinde, domme vraag vandaan? Vergeef me maar, dat ik je op zo'n erg ondoordachte vraag een wat hard antwoord geef! Jij en je vader zijn nu toch al in die school, hoe is het dan mogelijk dat je mij vraagt, hoe en wanneer je in die school kunt komen? Ja, zie je dat dan nu nog niet in, terwijl de Heer toch juist ter wille van jullie hier zulke grote tekens heeft gedaan?!"

[11] HELENA antwoordt wat verlegen: "Maar beste Mathaël, ik smeek u, wordt daarover alstublieft niet boos op mij! Ik zie mijn domheid nu wel in en met zo'n vraag zal ik heus nooit meer bij u aankomen, maar wees alstublieft geduldig met ons en bedenk steeds dat er nog nooit een grote boom met één slag is omgehouwen! Langzaam maar zeker zal het wel in orde komen! Ook al is mijn vader oud, ik ben nog jong. En weet dat ik een heel volgzaam meisje ben; daarvan waren al mijn leraren overtuigd en mijn vader weet dat ook! O beste Mathaël, ik zal u zeker niet tot schande zijn, maar zo nu en dan moet u er wat meer geduld voor over hebben! Ik smeek u dat!"

[12] Helemaal vertederd door de grote zachtmoedigheid van Helena, zegt MATHAËL: "O lieve, zachtaardige Helena, nooit zul je mij nog om geduld behoeven te vragen! Ik bedoel het nooit onaardig ook al trek ik vaak een nogal ernstig gezicht, en met een ernstig woord wil ik iemand alleen maar nog vlugger naar het doel brengen dan met mildheid mogelijk is. Maar ik zie dat je in je hart zachter bent dan het makste duifje en daarom is het bij jou ook in het vervolg niet nodig je met ernstig klinkende woorden te wekken."

[13] HELENA antwoordt: "U hoeft mij daarom heus niet te ontzien! Als u mij met ernstige woorden soms sneller op weg kunt helpen, wees dan maar steeds zo ernstig als de grote Pontus wanneer zijn huizenhoge golven als razenden vechten met de orkanen. Maar als u mij en mijn vader met vriendelijke woorden en lessen in dezelfde tijd even ver kunt brengen, zou mij dat veelliever zijn. -Maar nu eens over iets anders! Een heel korte vraag nog en dan heb ik voorlopig genoeg stof tot nadenken!

[14] Ik wilde nog graag weten wie al de ontelbare andere sterrenbeelden een naam heeft gegeven, en naar aanleiding waarvan!"

 

107 Herkomst van de dierenriem

 

[1] MATHAËL zegt: "O liefste Helena! Jouw vraag is echt heel kort, maar een volledig antwoord zou op z'n minst wel een jaar duren! Daarom zullen we de beantwoording van je korte vraag maar naar later verschuiven en voor nu alleen maar dit ervan zeggen, dat de namen van alle sterrenbeelden precies dezelfde oorsprong hebben als de twaalf van de grote 'Zodiakos'. Deze kring met de Grieks klinkende naam wordt heel onjuist ook wel 'Dierenriem' genoemd, hoewel er ook namen van mensen en voorwerpen in voorkomen.

[2] Volgens de Oud-Egyptische taal betekent Zo of Za ongeveer hetzelfde als 'voor', dia of ook wel diaia 'werk' en kos 'een deel' of ook wel 'de deling'. Juist vertaald betekent Za diaia kos (ook wel kose) letterlijk: voor het werk de deling of: Indeling van het werk.

[3] Je ziet nu wel dat de oorspronkelijke naamgeving alleen maar zo kan zijn gegaan als ik je vertelde en dat mijn verklaring van de Zodia­kos (Zodiak) de juiste is! In het begin deelden de ouden de grote kring in volgens hun periodiek optredende werk. Bij de latere nakomelingen bepaalde de reeds ingedeelde kring het werk, want ieder daarin voor­komend sterrenbeeld gaf de Egyptenaren reeds van te voren aan welk werk hen in de komende periode wachtte. En in die geest was de naamgeving ook helemaal logisch, -maar niet volgens de onjuiste uitleg van de Grieken en Romeinen.

[4] Zoals de wijzen deze kring en zijn beelden op juiste wijze benoemden, zo benoemden zij ook vele andere sterrenbeelden, hoewel niet alle, en zij waren ook de eerste ontdekkers van de jou bekende planeten, uit­gezonderd de maan en de zon. Deze laatste is, zeker voor onze aarde, natuurlijk geen planeet, omdat de zon niet om de aarde, maar de andere planeten en de aarde zich in verschillende tijdsbestekken om de zon bewegen. Dat heeft echter niets te maken met de dagelijkse, schijnbare omlooptijd, die ontstaat door de eigen draaiing van de aarde om haar as maar het heeft te maken met de omlooptijd van de aarde om de zon in een jaar, terwijl Venus en de zelden zichtbare Mercurius kortere en Mars, Jupiter en Saturnus langere omlooptijden hebben dan de aarde.

[5] De maan behoort geheel bij de aarde en beweegt zich met haar in een jaar eenmaal om de zon, terwijl zij als vaste begeleidster van onze aarde bovendien iedere 27 tot 28 dagen eenmaal om de aarde draait op een afstand van honderdduizend uur gaans.

[6] Maar dat zijn nu nog zaken, die je zo zonder meer niet in één keer kunt begrijpen. Als de geest van God in je ziel ontwaakt, zul je dat allemaal en nog veel meer vanzelf weten, zonder enig moeilijk onderricht van anderen.

[7] Daarom is vooral één ding nodig: besef hebben van jezelf en God en Hem boven alles liefhebben. Al het andere komt dan wel vanzelf.

[8] Het lijkt mij overigens toe dat wij beiden nu wel genoeg hebben gepraat en het zou goed zijn als we nu eens wat zouden uitrusten, zodat de andere vrienden, die veel wijzer zijn dan wij, misschien ook iets goeds in kunnen brengen.

[9] Men moet zelf nooit teveel over een bepaald onderwerp zeggen, maar ook anderen aan het woord laten en naar ze luisteren. Want geen mens op de hele wereld is zo wijs, dat hij niet zo nu en dan ook zelfs van een minder wijze wat kan leren, laat staan van iemand die wijzer is dan hij! En daarom, liefste Helena, zul je me wel vergeven dat ik nu een poosje zelf niets zeg, maar naar de anderen luister, -vooropgesteld natuurlijk, dat ze iets willen zeggen."

[10] HELENA antwoordt daarop: "O dat is best! Rust u maar wat uit, want u bent nu toch al bijna een paar uur achter elkaar alleen aan het woord geweest.

[11] Misschien vertelt bij deze gelegenheid iemand iets naders over de grote Meester, die nu in ons midden is en daarbij nauwelijks laat blijken dat Hij diegene is, die Hij is!"

 

108 De voorspelling van Judas

 

[I] Dan zegt SIMON JUDA: "Ik bewonder de werkelijk grote wijsheid van Mathaël en de daarin verborgen kennis van de oudheid! Ja, die wijsheid is in deze tijd net zo nodig als het diepe inzicht in de uit Gods mond komende levenswaarheden! Heus wij zouden onze tong wel kunnen verslijten voor de hardhorende oren van een volk dat al sinds meer dan duizend jaar kwijnt, terwijl het begraven ligt onder de meest zinloze bedenksels van het duistere bijgeloof! Elk woord hoe mooi ook is aan hen verspild. De eigen domheid en blindheid herkent het niet en de gepredikte heerlijke en zuivere waarheid nog minder.

[2] Wat moet men met zo'n volk dan nog verder beginnen? Wonderen doen? Daardoor wordt het volk nog dommer en bijgeloviger! -Straffen? 0, zo'n volk is toch al genoeg gestraft!

[3] Nee, men moet de mensen uit het volk, die er wat meer voor openstaan, benaderen en Mathaël's manier gebruiken om tegen het heidendom te prediken en dan bestaat er, met Gods genade, binnen hoogstens honderd jaar geen afgodentempel meer!

[4] Broeders, zeggen jullie nu maar. eens of ik juist gesproken heb of niet! De eenvoudige logica van een kind is meer waard dan het verstand van alle geleerden der aarde, maar hier is het verstand toch ook geheel op zijn plaats. -Wat is jullie mening daarover, beste broeders?"

[5] ALLEN behalve Judas zeggen: "Daar zijn wij het helemaal mee eens en daar is niets tegen in te brengen!"

[6] Dan stapt JUDAS naar voren en zegt: "Toch, toch, nog genoeg!"

[7] SIMON zegt: "Wat dan? Spreek! Ik zou echt met weten wat daartegenin te brengen zou zijn!"

[8] JUDAS zegt: "Win eerst de machtigen, dan kun je met de onmachtigen ook zónder die kennis heel goed resultaten bereiken!

[9] MATHAËL zegt dan, terwijl hij zich wat verontwaardigd tot Judas wendt: " Aha, je zou dus graag de mensen die aan geestelijke en aardse goederen arm zijn de hemelse vredesboodschap te vuur en te zwaard. willen verkondigen! Jij bent werkelijk een zeldzaam mens! Je komt. mij toch al voor als een vreemd wezen uit de onderwereld, vandaar ook die mening van je, die een duivel niet zou misstaan! Je bent een heel vreemde duivel!

[10] Hoe is het mogelijk dat je dit zo hemelse gezelschap binnen kon dringen! .

[11] Ik zeg je echter: Als jij als duivel met mensen wilt spreken en omgaan, moet je je toch beter in schaapskleren vermommen, zodat men daaronder niet in één oogopslag de verscheurende wolf ontdekt

[12] Zorg dat je uit mijn ogen verdwijnt, anders zou ik in de verleiding kunnen komen dingen over je te vertellen, die je nu juist met zo graag aan zou willen horen want mijn geest kent je nu door en door!"

[13] Wanneer JUDAS Mathaël dat hoort zeggen, zet hij grote ogen op en zegt: "Je vergist je in mij, Mathaël, want ook ik behoor bij het aantal uitverkorenen. Ik ben in de naam van de Heer al uitgezonden en ben net als mijn broeders pas een paar weken geleden door de engelen door de lucht gedragen!"            .

[14] MATHAËL zegt: "O, dat weet ik allemaal, en toch neem ik geen syllabe terug van mijn eenmaal uitgesproken woorden! Je hoort wel bij de twaalf, maar mijn geest zegt mij: 'Eén ervan is een duivel!' -en weet wel: die duivel ben jij!

[15] Met dit getuigenis, dat mijn geest mij over jou gaf, kun je het voorlopig doen, -als je echter nog meer wilt, kan daar voor gezorgd worden, want ik ontdek zojuist een grote ruimte vol kwalijke informatie over jou, en je hoeft maar te kikken, dan krijg je alles te horen! Want je bent ook een dief! -Begrijp je mij?!"                                                                                                                 .

[16] Toen Judas die dondertoespraak van de wijze Mathaël hoorde, ging er een geweldige huivering door hem heen en hij trok zich heel bescheiden terug en kreeg bij het teruggaan ook van THOMAS nog enige zachte porren met de woorden: "Heeft je hel je weer eens opgestookt?! Ga zo maar door, dan zul je nog wel meer te horen krijgen! Tegen Mathaël die door de Heer naar lichaam, ziel en geest zo wonderbaarlijk is genezen: zul jij arme stakker nooit iets kunnen inbrengen!

[17] Kijk, zelfs de engel des Heren waagt het niet in zijn buurt te komen en jij wilt hem datgene bestrijden wat hij in zijn grote wijsheid, een wijsheid zoals die na Mozes nooit meer is voorgekomen, naar voren heeft gebracht?!

[18] Zie je zo'n ten hemel schreiende domheid van je ezelachtige hart nog niet in?! Kun je dan niet rustig zijn, luisteren en alleen maar leren?!

[19] Hier is alle wijsheid van alle hemelen en alle aarden op één plaats bijeen. Wij zitten hier in het centrum van het goddelijke hart bij elkaar. Woorden en daden gaan aan ons voorbij die zelfs de engelen buitengewoon verbazen, en jij de grootste ezel van ons allemaal kunt de lust niet weerstaan om niet alleen mee te praten, maar ook nog tegen te spreken en daarmee je eigen domheid aan het nu zo goddelijke daglicht te brengen! O ezel der ezels!"

[20] JUDAS zegt koppig: "Ei -laat me toch! Als ik al een ezel ben, dan ben ik het voor mezelf en niet voor jou! En ook al heeft Mathaël me er nu ook nog zo van langs gegeven, ik verwed toch wat je maar wilt, dat deze op zichzelf nog zo zuivere, goddelijke leer niet met zachte, vredelievende woorden, maar met het zwaard en allerlei dodelijke projectielen aan de arme heidenen verkondigd zal worden!

[21] Men zal niemand vragen of hij het begrepen heeft, maar men zal hem laten zweren aan het nieuwe geloof! En als hij later van het nooit begrepen geloof af zal vallen, wordt hij schuldig verklaard aan schandelijke meineed en daarvoor op z'n minst levend verbrand!

[22] Als men bij de verdere verbreiding van deze op zichzelf nog zo goddelijke leer niet vóór alles er op toeziet eerst de machthebbers daarvoor te winnen, dan zou ik echt, ondanks dat ik een duivel ben, het aantal martelaren niet graag willen tellen dat onder het zwaard van de hoge, heidense machthebbers dood zal bloeden! Goddelijk hier, goddelijk daar! De duivel is ook goddelijk! Mettertijd wordt zelfs het zuiverste en verhevenste goddelijke ook duivels!

[23] Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de goddelijke leer van Mozes! Wat is er nu nog van over in de tempel van de eens zo hemels wijze Salomo?! Daarom zeg ik als Mathaël's duivel en als jouwezel der ezels nog een keer: Mathaël heeft gelijk en ik waardeer zijn wijsheid net zo goed als jij, maar zo goed als Mathaël gelijk heeft, heb ik het ook!

[24] Ik zeg je: Deze hemelse vredesleer zal binnen niet al te lange tijd over de gehele aardbodem de grootste onvrede zaaien en volkeren onderling in de grootste, onverzoenlijkste ruzie, onenigheid en oorlog storten!

[25] Lichamelijk zul je dat nog niet zo beleven, maar je geest zal eens een des te zekerder getuige zijn van alles wat ik je nu heb gezegd, en dan zul je pas toegeven, dat de duivel en dief Judas óók eens geprofeteerd heeft! -Nu vraag ik je of je mij goed begrepen hebt!?"

 

109 Mathaël de voorloper

 

[I] THOMAS zegt: "Je denkt nu zeker dat je een grote profetie gedaan hebt en dat wij dat zonder jou niet zouden weten?! Je bent toch wel, ondanks alle grote, wijze woorden die je nu al meer dan een half jaar gehoord hebt, een arme, domme sukkel!

[2] Sinds wanneer staan licht en duisternis niet vijandig tegenover elkaar? Wanneer zijn ooit leven en dood in broederlijke eendracht samen met elkaar opgetrokken? Wanneer hebben de razende honger en de volledige verzadiging elkaar in paradijselijke vrede de hand gereikt? Dwaas! Het spreekt toch wel vanzelf dat als van hieruit het grootste en helderste licht uit de hemel in de dikke, aardse duisternis zal dringen, dat niet zonder tegenwerking zal gaan!

[3] Kijk naar de onmetelijke ijsvelden van de geweldig hoge Ararat! Bij hun huidige geringe graad van warmte, die­ de wijze Egyptenaren aan de hand van kleur en vastheid van het ijs hebben vastgesteld, smelten die niet. Maar laat de zomerhitte van Achter-Egypte eens op zulke ijsvelden los, dan zal al gauw al het ijs in water veranderen! Maar wee dan de dalen die door dat smeltwater overstroomd zullen worden!

[4] En zie, wat voor de materie onvermijdelijk is, zal voortaan in het geestelijke zeker nog minder uitblijven!

[5] Als we echter al beginnen met het zwaard in de hand het evangelie van God te verkondigen, dan zullen wij des te eerder het zwaard van de wereld tegen ons oproepen. Beginnen wij echter met het wapen van de vrede, dat liefde heet, dan zullen wij ook veelvuldig de vrede vinden.

[6] Dat zo'n hemelse gave naderhand oorlogen en allerlei strijd zal teweegbrengen zolang de stoffelijke wereld tengevolge van de goddelijke orde moet blijven wat zij altijd was, nog is en ook zal zijn en blijven, is iets vanzelfsprekends en dat behoeft niet geprofeteerd te worden. Maar juist doordat op de manier van Mathaël aan wat begrijpender mensen het heidendom getoond wordt als iets dat in oorsprong belachelijk en dom en absoluut zonder enige inhoud is, zullen in ieder geval geen te grote en verderfelijke weerstanden als een alles vernietigende kracht tegen ons worden opgeroepen!

[7] Als je dat, wat ik je nu heb aangetoond, ook maar een beetje naar  waarde hebt geschat, moet je de totale onzin van jouw tegen mij uitgesproken profetie wel duidelijk inzien!"

[8] JUDAS zegt: " Ja, ja, jij bent altijd de wijze Thomas en alles wat ik zeg moet dom zijn! Je hebt natuurlijk gelijk, maar het ergert mij dat ik nooit gelijk kan hebben! Ik kan iets nog zo goed overdenken voor ik het uitspreek, -en als ik dan mijn mond maar open doe, valt iedereen mij over de uitgesproken domheid aan, als de leeuw een lam! Ja daar zou je dan toch van ergernis als een opgeblazen boomkikker van uit je vel kunnen springen! Maar van nu af aan zal ik geen woord m.eer zeggen, maar stom zijn als een stuk hout, dan zullen jullie toch wel niets op mij aan te merken hebben?!"

[9] THOMAS zegt: " Ja, doe dat, dan ben je een wijs man!"

[10] Dan roept MATHAËL Thomas en zegt tegen hem: "Ik dank je in naam van de goede zaak, dat Je broeder Judas zo'n gematigd standje hebt gegeven. Want dat heeft hem geen kwaad gedaan en misschien zal hem dat, wat hij hier als een belediging van zijn verstand beschouwt in de andere wereld wel ten goede komen, want van innerlijke wijsheid is bij hem nog lang geen spoor te bekennen en die zal er heel waarschijnlijk in zijn huidige leven ook nooit komen.

[11] Maar Iaat hem in 't vervolg maar met rust, want zijn ziel komt niet van boven en zijn geest is te iel en te zwak om zijn harde, wereldse ziel te verzachten en net als die van jullie tot leven te brengen!"

[12] Dan voeg IK Mij bij hen en zeg tegen Mathaël: "Heus, een werktuig zoals jij, voor Mij bent, is zeldzaam en daarvoor moet Ik je nu lof toezwaaien! Ga zo maar door, dan zul je voor een andere apostel die Ik pas later uit Mijn vijanden zal opwekken, bij de heidenen een bekwaam voorloper, zijn! En nu geef Ik je pas de uitdrukkelijke verzekering dat jij en je vier broeders nooit meer de ziekte, waaronder jullie zo geleden hebben, terug zullen krijgen! Jij moet echter je vier broeders hun plaats aanwijzen en hun de juiste weg tonen.

[13] Wij zullen nu nog een paar dagen hier doorbrengen en morgen op de sabbat zal er nog heel wat gebeuren waarbij je Mij goed van dienst kunt zijn; want jij bent er een, die voor de wereld of de dood niet bang is en daarom ben je ook voor Mij zo'n bekwaam werktuig.

[14] Breng Mij nu naar Helena, want zij verlangt erg naar Mij en daarom gaan wij naar haar toe om haar te sterken!"

[15] MATHAËL zegt: "O Heer, wat is dat een oneindige genade voor mij!. U, mijn Schepper, Iaat U door mij naar haar brengen, die net zo als ik Uw schepsel is! Maar het meisje is rein en vol goede wil, het weet beslist van geen zonde en dan loont het wel de moeite zo'n hart te sterken, waardoor later vele duizenden gesterkt kunnen worden!"

 

110 Het zoeken naar God

 

[1] Na deze woorden gaan Ik, Mathaël en Jarah, die steeds bij Mij blijft, naar Helena en haar vader Ouran.

[2] Als HELENA Mij naar zich toe ziet komen, barst zij in vreugdetranen uit en zegt na een poosje: "Ik twijfelde er al erg aan of mij de genade ten deel zou vallen om U, de Heer van mijn leven, bij mij te zien en met U te spreken! Maar nu is alles goed! Want U, die mijn hart en mijn verstand pas hier zo oneindig wonderbaarlijk heeft Ieren kennen bent Zelf naar mij toegekomen! O, jubel nu luid mijn arme hart, want HIJ wiens geest jouw polsslagen van de wieg tot het graf vooraf heeft geteld, staat voor Je en brengt je die heilige kracht waardoor eens je dood zoeter zal smaken dan honingzeem!"

[3] Dan zwijgt zij weer en Ik zeg tegen haar: "Helena! Harten, die zo liefhebben als dat van jou, behoeven eeuwig geen dood te vrezen en zullen die nooit smaken, niet zoet en niet bitter!

[4] Want zie, Ik Zelf ben het leven en de opstanding en die in Mij geloven en Mij liefhebben zoals jij, zullen eeuwig de dood niet zien, niet voelen en niet smaken!

[5] Wel zal eenmaal het zware lichaam van je worden afgenomen, maar het zal niet pijnlijk voor je zijn en je niet wezenlijk raken, maar door Mijn geest der liefde, die in je is en groeit tot een volkomen gelijkheid met Mijn eeuwige geest, zul je in een moment overgaan van dit zware, onvrije leven naar het stralendste zieleleven! -Lieve Helena, begrijp je dat nu al?"

[6] Maar Helena kan door ontroering geen woord uitbrengen en schreit terwijl haar hart zich in een staat van hoogste verrukking bevindt. Dat duurt geruime tijd en nog steeds is Helena zo-ontroerd van vreugde omdat Ik bij haar kwam, dat tranen van vreugde haar het spreken beletten zodra zij verder wil gaan met Mij te bedanken.

[7] Ik zeg dan weer tegen haar: "Lieve dochter, zeg maar niets, want de taal van je hart is Mij veelliever dan de mooiste woorden!

[8] Want zie, er zijn er nu reeds op aarde, en dat zullen er in de toekomst meer worden, die tegen Mij zullen zeggen: 'Heer, Heer!' En Ik zal hen dan antwoorden: 'Waarom roepen jullie, vreemdelingen?! Ik ken jullie niet en heb je nog nooit gekend! Want jullie zijn nog steeds kinderen van de vorst van leugen, hoogmoed, boosheid, nacht en van alle duisternis! Ga daarom bij Mij vandaan, jullie onverbeterlijke boosdoeners!' En Ik zeg je dat bij hen dan veel gehuil en tandengeknars zal zijn!

[9] Zij zullen hun God in de eindeloze, onbereikbare verten en diepten zoeken en Hem niet vinden omdat het voor hen te eenvoudig was om Mij bij zichzelf te zoeken, namelijk in hun hart!

[10] Heus, wie God niet zoekt zoals jij Hem hebt gezocht, die zal Hem niet vinden, ook in geen eeuwigheid!

[11] God is Zelf de reinste en eindeloos machtigste liefde en kan daarom slechts door de liefde worden gevonden!

[12] Jij werd meteen al door de liefde gedreven, hoewel je meende te zondigen door Mij lief te hebben, en zie, je vond Mij. -Ik kwam jou en ook je vader Ouran meer dan halverwege tegemoet. Op gelijke wijze zullen in de toekomst allen die Mij willen vinden, Mij óók moeten zoeken en zij zullen Mij vinden zoals jij Mij hebt gevonden.

[13] Maar die Mij met hun hoogmoedige verstand zullen zoeken, zullen Mij in eeuwigheid niet vinden!

[14] Want die Mij met het verstand zoeken, lijken op een mens die een huis kocht waarvan hij hoorde dat er een grote schat onder verborgen lag. Toen het huis van hem was, begon hij daaronder nu eens hier, dan weer daar te graven, maar hij spande zich niet echt in, groef slechts oppervlakkig en vond daarom de schat, die diep begraven lag, niet. Toen dacht hij: ' Aha, ik weet wat ik ga doen, ik ga buiten om het huis heen graven en op die wijze zal ik zeker sneller op het spoor van de begraven schat komen!'

[15] Dus begon hij buiten het huis te graven en vond de schat natuurlijk met omdat die midden onder het laagste deel van zijn huis lag, en hoe verder van het huls hij nieuwe gaten groef om de schat te vinden des te minder vond hij de schat, die toch de reden was waarom hij het hele huls had gekocht. Want wie daar iets zoekt waar het niet is en nooit kan zijn, kan het gezochte ook onmogelijk vinden.

[16] Wie vis wil vangen, moet met het net het water in, want in de lucht zwemmen geen vissen. Wie goud wil delven, moet niet met een net in zee zoeken, maar naar de diepten der bergen gaan.

[17] Met de oren kan men niet zien en met de ogen niet horen. Ieder zintuig heeft zijn kenmerkende bouwen is daardoor voor een bepaald soort werk bestemd.

[18] Zo is het hart van de mens, dat het meest aan God verwant is alleen bestemd voor het zoeken en ook het vinden van God om daarna bij de gevonden God een nieuw, onverwoestbaar leven te krijgen. Wie God echter met een ander zintuig zoekt, kan Hem net zo min vinden als een mens met zijn oren, neus of ogen de zon kan vinden of zien wanneer hij zichzelf stevig heeft geblinddoekt.

[19] Het ware en levende zintuig van het hart is de liefde. Wie dit innerlijke levenszintuig op de juiste manier opwekt en daarmee God gaat zoeken, zal God net zo zeker en zichtbaar vinden als dat ieder mens, tenzij hij volledig blind is, met zijn oog de zon vindt en haar lichtende vorm ziet.

[20] Wie een wijs woord wil horen moet zijn oren niet dichtstoppen en met zijn ogen willen horen. Want het oog ziet wel het licht en al de verlichte vormen, maar de meer geestelijke vorm van het woord is niet zichtbaar en is alleen maar met de oren te horen. -Begrijp je dat allemaal goed?"

 

111 Het één zijn met de Heer

 

[1] Dan zegt HELENA, die wat hersteld was van de overgrote vreugde in haar hart: 'O ja, ik heb alles goed begrepen, want Uw woorden zijn woorden van licht, kracht en leven en vloeien zo helder en klaar uit Uw heilige mond als een heldere weidebron in het hooggebergte, die door de zon verlicht wordt. Maar wat moet ik doen om mijn hart wat rustiger te maken? Heer, dood mij indien ik zondig, maar mijn liefde voor U overschrijdt nu al mijn levensgrenzen! O, sta mij slechts toe dat ik Uw hand aanraak!"

[2] IK zeg: "O, doe dat maar! Wat uit het diepst van je hart komt, moet Je doen en dat zal nooit verkeerd zijn, daar kun je volledig verzekerd van zijn!"

[3] Toen greep HELENA Mijn linkerhand en drukte die zo stevig mogelijk aan haar hart, weende weer van nog grotere blijdschap en zei snikkend: "O, hoe gelukkig moeten diegenen zijn, die steeds bij U kunnen zijn, o Heer! O, kon ik toch ook maar altijd bij U zijn!"

[4] IK zeg: "Wie in zijn hart bij Mij is, heeft Mij altijd bij zich en hij is altijd bij Mij, en dat is eigenlijk de hoofdzaak! Want wat baat het iemand die thans lichamelijk op deze aarde voortdurend bij Mij is, maar zijn hart toch steeds ver van Mij weg houdt en het liever aan de dwaze wereld geeft?! Waarlijk, die is nog verder van Mij verwijderd dan alles wat je je ook maar als het verste weg kunt bedenken!

[5] Wie echter in zijn hart zo dicht bij Mij is als jij, Mijn lieve Helena, die is en blijft ook dan altijd even dicht bij Mij, als er schijnbaar een vele duizenden malen grotere afstand tussen hem en Mij ligt dan die van hier tot aan de verste en kleinste ster, die je oog slechts zo nu en dan vaag ontdekt in de eindeloze verte.

[6] Ja, Ik zeg je, wie Mij liefheeft zoals jij en oprecht gelooft dat Ik het ben op wiens komst de vaderen vurig hoopten, die is net zo volledig één met Mij, als Ik, die jij hier nu voelt, geheel één ben met Mijn Vader in de hemel! Want de liefde brengt alles tesamen, God en schepsel worden door haar één en geen ruimte kan scheiden wat de ware en zuivere, uit de diepste hemelse diepte komende liefde heeft verenigd.

[7] Door jouw liefde zul je dus steeds vlak bij Mij zijn, ook al zal je voor korte tijd in deze wereld ruimtelijk van Mijn persoon worden gescheiden. Maar eens, aan de andere zijde, in Mijn Rijk van de zuivere geest en algehele waarheid zul je nooit meer van Mij gescheiden worden! - Lieflijke Helena, heb je het gesprokene nu zo ongeveer begrepen?"

[8] HELENA zegt: "Hoe zou dat mogelijk zijn!? Het is in mij nu zo licht en helder alsof er een echte zon in mij is opgegaan en daarom ziet alles wat U, o Heer, tot mij spreekt er zo duidelijk uit, en begrijpt mijn hart de diepste betekenis van Uw woord. ­

[9] Maar nu heb ik nog een andere, heel belangrijke vraag uit een nog niet helemaal verlichte hoek van mijn hart en die luidt: "Hoe kun je Hem ooit danken, die je zo overvloedig, zo buiten alle proporties, met Zijn genade heeft overladen? Liefde, hoe groot ook, kan toch niet als dank gelden, want zij is zelf toch, net als het gehele leven, een geschenk van Uw genade. Wat voor offer en wat voor gave U waardig, kan~ ik, schepsel, aan U mijn Schepper aanbieden als passende dank voor zo oneindig veel genade? Kijk, o Heer, op dat punt is het ondanks alle zonnelicht in mijn hart toch duister en op die belangrijke vraag komt maar geen antwoord! O Heer, zou U mijn hart in dat opzicht niet met een vriendelijk woord uit de verlegenheid willen helpen?"

 

112 Hoe men God kan en moet danken

 

[I] IK zeg: "O lieve Helena! Wat ter wereld zou je Mij kunnen offeren dat toch al niet van Mij zou zijn en dat Ik al niet eerder aan de wereld had geschonken?!

[2] Kijk, dat zou dan toch een heel overbodige eis van Mij zijn volledig in tegenspraak met Mijzelf en Mijn eeuwige orde.

[3] De liefde doet alles! Wie Mij boven alles liefheeft, brengt Mij ook het grootste offer en de dank die Ik het meest waardeer want daarmee offert hij Mij de gehele wereld.

[4] Maar samen met de liefde voor Mij is er nog een andere liefde, namelijk de naastenliefde. De armen van geest en zij die arm zijn aan tijdelijk noodzakelijke, aardse goederen, zijn de ware naasten. Wat iemand in Mijn naam voor hen doet, doet hij voor Mij.

[5] Wie een arme opneemt in Mijn naam, neemt Mij op en het zal hem op de jongste dag vergolden worden. Wie een wijze opneemt terwille van de wijsheid, zal ook het loon van een wijze oogsten. Wie een dorstige ook maar een beker water geeft, zal in Mijn rijk met wijn vergolden worden.

{6] Als je echter de armen wel doet, doe dat dan in alle vriendelijkheid in het verborgene en laat de wereld het niet weten, want de Vader in de hemel ziet het en de gave van de vriendelijke gever zal Hem welkom zijn en Hij zal het de gever honderdvoudig vergelden.

[7] Maar wie met zijn weldadigheid slechts wil pronken voor de wereld heeft zijn wereldse loon ook al genomen en hoeft verder geen loon mee; te verwachten.

[8] Kijk, dat is de enige manier van offeren en danken die Ik waardeer en, andere manieren zijn er niet. Want al de brand­ en overige offers ruiken weerzinwekkend voor Gods neusgaten en alle gebeden met de lippen zijn een gruwel voor God, omdat de harten daarbij ver verwijderd zijn van de ware liefde tot God en de naaste, arme broeders!

[9] Wie kan er enig nut hebben van het onzinnige geblèr in de tempels, als men mets doet voor de vele arme en hongerige broeders buiten de tempel?!

[10] Ga en help eerst de noodlijdenden, voed de hongerigen geef de dorstigen te drinken, de naakten kleding, troost de treurenden, verlos de gevangenen en predik de geestelijk armen het evangelie, dan zul je iets veel beters doen dan wanneer je dag en nacht met je mond zou staan te jammeren in de tempels, terwijl jullie harten daarbij koud en ongevoelig zouden blijven ten opzichte van je arme broeders!

[11] Kijk naar de lucht, de aarde, de zee; kijk naar de maan, de zon de sterren; kijk naar de bloemen op de velden en de bomen en bekijk de vogel~,in de lucht, de vissen in het water en alle dieren op de uitgestrekte aarde; kijk naar de hoge bergen en al de wolken en de winden. En zie, dat alles verkondigt luid de eer van God en toch kijkt God er niet met menselijke ijdelheid naar. Hij kijkt slechts naar een mensenhart dat Hem erkent en lief heeft als de enig ware, goede, heilige Vader. Hoe zal Hij dan genoegen scheppen in een verkeerd hart of een zinloze ceremonie met allerlei lippendiensten, waarachter niets anders schuil gaat dan de schreeuwendste zelfzucht, eerzucht, heerszucht en allerlei hoererij en leugen en bedrog?!

[12] Nu weetje dus dat God het vooreerst niet nodig heeft eer te aanvaarden van de misbaarmakende mensen, want de gehele oneindigheid is vol van Zijn eer.

[13] Welke eer wil de domme, blinde mens dan aan God geven als hij toch geen andere heeft dan die, welke hij eerder zelf van God heeft ontvangen door de genade van het mens zijn?! of kan er voor God enige eer in liggen als de mensen Hem een os offeren, maar hun ongeslachte harten behouden en na het gebrachte offer nog tienmaal erger zijn dan vóór het offer?!

[14] O, Ik aanvaard geen eer van mensen, want de Vader in de hemel eert Mij meer dan genoeg! Als de mensen echter Mijn geboden houden en Mij daardoor boven alles liefhebben, eren zij daarmee Mij en Mijn Vader, en Ik en de Vader zijn volkomen Eén.

[15] Als het dus volgens de totale en eeuwige waarheid zo is, kan niemand Mij oneer aandoen als hij de wil van God doet zoals Mozes en al de profeten die verkondigd hebben en die Ik Zelf jullie allen luid verkondig.

[16] Begrijp je nu hoe God gedankt en geprezen moet worden voor al het ontvangen goede?"

 

113 De toekomst van de zuivere leer van God

 

[I] HELENA antwoordt geheelovertuigd van de waarheid van wat Ik heb gezegd: "O Heer, ieder heilig woord van U heeft in mijn hart een veelvoudige weerklank gevonden en als één toon klonk het in mijn ziel: Dat is de zuivere, goddelijke waarheid!

[2] Maar zo kan ook slechts een God de mensen onderwijzen, want geen menselijk zintuig reikt zo ver! Ja, nu bezit ik kennis en weet ik precies wat mij in de toekomst te doen staat!

[3] O, hoe heerlijk is het de wil van de enig ware God te vernemen en met alle levenskrachten op te volgen, maar hoe bitter is het als men moet handelen volgens de wetten van de menselijke hoogmoed waaronder staat: Dit is Gods wil!

[4] Ik vermoedde altijd al dat een echte God ook alleen maar een volmaakt ware wil kan hebben, die nooit in tegenspraak kan zijn met zichzelf zoals de menselijke wetten, waarvan vaak het ene fundamenteel in tegenspraak is met het andere. Als men zich aan het ene houdt is men strafbaar volgens een eerder bekrachtigde wet en houdt men het niet, dan straft de nieuwe wet! De vraag is dan: Wie kan zo mens zijn en leven?!

[5] Neem nu eens onze oude godenwetten! De sluwe priesters zeiden: .Als je aan Pluto offert, vertoorn je Zeus en offer je aan Zeus, vertoorn je Pluto, maar als je aan hun priesters offert, die alleen weten hoe ze de toorn der goden moeten sussen, dan doe je het goed!' Want zij beweerden dat zij alleen de succesrijke tussenpersonen waren tussen de goden en de mensen. Zo hebben de priesters alle offers naar zich toegetrokken en zich tevens nog door het arme, blinde volk, dat zonder genade door hen werd uitgezogen, goddelijke eer laten bewijzen en al het volk moest beven voor hun macht. O, dat kan, dat zal deze zuivere leer zeker in der eeuwigheid niet toestaan!"

[6] IK zeg: "Bekommer je daar maar niet om! Uiteindelijk gaat het met alles wat van boven nóg zo zuiver gegeven wordt, of het nu geestelijk of stoffelijk is, dezelfde weg. Zodra het de aardse bodem aanraakt wordt het onrein en onzuiver.

[7] Kijk naar een regendruppel! Geen diamant kan zuiverder zijn dan zo'n druppel, zodra hij echter de aardse bodem beroert is het met zijn zuiverheidgedaan!

[8] Bestijg een berg en je zult je niet genoeg kunnen verbazen over de zuiverheid van de lucht, kijk echter naar beneden in het dal en je zult een groot verschil in zuiverheid ontdekken tussen boven en beneden!

[9] Hoe zuiver vallen de sneeuwvlokken uit de wolken! Maar kijk twee maanden later eens naar de eerst zo verblindend witte sneeuwen je zult haar al erg smerig vinden!

[10] Kijk eens naar de wind als hij van de hoogten naar de dalen in de diepte suist, hoe sterk hij meteen door het hinderlijke stof vertroebeld wordt, en zelfs de zon en de maan verliezen veel van hun glans als zij de horizon naderen. Ja zelfs het licht van de middagzon wordt maar al te vaak en te veel door de dampen van de aarde vertroebeld, zodat men tenslotte van de hele zon ondanks haar sterke licht niet meer kan bepalen waar zij precies staat!

[11] En zo gaat het ook steeds met alle geestelijke gaven uit de hemelen, ook al zijn zij bij het ontstaan nog zo zuiver, ze worden mettertijd door de lage, wereldse belangen net zo vertroebeld als alles wat Ik je zoëven noemde.

[12] En zo zal het deze reine leer van Mij ook vergaan, daarvan zal geen jota onbekritiseerd en onaangevreten blijven!

[13] De tempel die ik nu opbouw, zullen zij precies zo vernietigen als de Romeinen de tempel te Jeruzalem binnen niet al te lange tijd zullen vernietigen, waarbij geen steen op de andere zal blijven!

[14] Maar Mijn tempel zal Ik weer opbouwen, de stenen tempel in Jeruzalem echter nooit! Bekommer jij je daar echter niet om, want Ik ben daarvan helemaal op de hoogte en weet de reden waarom het zo moet gebeuren!

[15] Want zie, de mens heeft maar weinig waardering voor het licht op de dag en de warmte in de zomer, als echter de nacht komt wordt het licht waardevol en de warmte leert men pas in de koude winter 'waarderen.

[16] Zo gaat het ook met het geestelijke licht en met de geestelijke warmte. Wie vrij rondloopt waardeert de vrijheid nauwelijks, maar als hij geboeid in de kerker wegkwijnt weet hij pas wat een groot goed de vrijheid is!

[17] En kijk, liefste Helena, daarom wordt toegelaten dat al het zuivere wordt vertroebeld, opdat de mens pas in de grootste droefenis de waarde van het zuivere licht leert kennen!

[18] Als in de grote nacht het reine licht weer te voorschijn komt, zal alles wat ademt en leeft zich direkt naar het licht keren, zoals in de winter van de menselijke liefdeloosheid zich weldra alles om een warm hart zal scharen gelijk de door de winterse koude verkleumde, arme mensen om het ontstoken vuur van een open haard.

[19] Dit zeg Ik alleen tegen jou en nog enkele anderen. Ieder moet dit echter voor zich houden en niet verder vertellen, want dit is niet de essentie van Mijn leer! Ik heb het jou, lieflijke Helena, alleen maar voor je eigen geruststelling gezegd, maar een ander gaat dat weinig of niets aan! Ik zorg wel voor het noodzakelijke uitwendige en het is voor ieder mens voldoende als hij slechts zorgt voor de reiniging van het eigen hart. Als dat in orde is, zal ook al het uiterlijke als vanzelf helemaal in orde komen. -Helena. heb je nu ook dit goed en juist begrepen?"

[20] HELENA zegt: "O ja Heer! Het is echter jammer genoeg niet zo opwekkend zoiets vooraf te weten te komen. Maar er is toch voor alles een goede en wijze reden en U zorgt zeker altijd voor het geestelijk heil van de mensen en daarom moet het wel zo gaan zoals U, o Heer, het mij nu in Uw oneindig genadige vriendelijkheid heeft geopenbaard! Uw wil geschiede altijd zoals ook in eeuwigheid!"

[21] Na deze woorden viel Helena letterlijk in een liefdessluimer en hield Mijn hand vast aan haar borst gedrukt, hetgeen Jarah haast wat pijn begon te doen, omdat Ik tijdens het gesprek met Helena niets tegen haar had gezegd. Maar toen Ik haar vriendelijk aanzag, ging de pijn meteen weer over .

 

114 Opheldering over het geestelijk ontwaken

 

[1] Na een poosje zei JARAH, die door Mijn vriendelijke blik meer in zichzelf gekeerd was: "Heer, U mijn enige liefde! Was ik soms toch wat te vrijpostig met mijn schijnbare jaloersheid op deze heerlijke Helena en beledigde ik U daarmee? Als dat zo was, vergeef het mij dan, U mijn enige liefde!"

[2] IK zeg: "Wees gerust, Mijn dochter! Zelfs een slecht mens kan door de liefde niet beledigd worden, Iaat staan Ik! Als je Mij minder zou liefhebben, zou je niet bang zijn dat Mijn liefde voor jou zwakker zou kunnen worden als Ik ook deze Helena Mijn gehele liefde zou geven. Maar omdat je Mij werkelijk boven alles liefhebt, werd je enige ogenblikken door die angst bevangen en dat overkwam je alleen maar omdat je een paar momenten de ogen van je ziel hebt afgewend van Mijn eigenlijke Ik. Nu je echter weer goed ziet en zeker weet wie Ik ben, brengt Helena je niet meer van de wijs.

[3] Kijk naar de zon aan de hemel, hoe zij de veldbloemen beschijnt! Zeg eens: zou het niet dwaas zijn als een bloem boos zou worden op de zon omdat die ook haar buurvrouw zoveel licht schenkt?

[4] Kijk naar de grote sterren, waarvan het je vergund was er een paar van dichtbij te zien en te bestuderen! Zie, al die sterren en nog oneindig veel meer, die geen menselijk oog ooit zal zien, bestaan en leven uit Mijn liefde! Als Mijn liefde nu voor deze ontelbaar vele en grote kostgangers voldoende is voor eeuwigheden der eeuwigheden, hoe kun jij, lief doch­tertje, dan ooit enigszins vrezen dat jij of Helena bij Mij liefde te kort zouden kunnen komen?! Zie je nu het ongegronde in van dat korte moment van angst om beknot te kunnen worden in Mijn liefde?

[5] JARAH zegt: "Ja Heer, U mijn liefde en mijn leven, ik zal van nu af aan een echte vriendin voor de lieve Helena zijn en mij veel van haar deugden eigen maken. Ach, waren mijn zusters maar net zo geaard als deze Helena, wat zou mij dat een vreugde schenken! Maar die zijn wereldsgezind en over geestelijke zaken kun je met hen vrijwel niet spreken. Dan zijn de dochters van de oude Marcus toch wel veel geschikter dan mijn zusters! Was er maar een middel om mijn zusters geestelijk actiever te maken!"

[6] IK zeg: "Ei, Iaat dat, als je thuis komt zul je je zusters geestelijk ook veelontvankelijker aantreffen dan zij eerst waren! Bovendien blijft Raphaël bij je en samen met hem zul je je zusters en broeders ook nog wel op de goede weg brengen.

[7] Dat gaat overigens bij meer werelds gezinde mensen niet zo vlug als men denkt. Vaak is er veel tijd en geduld voor nodig om een ziel te reinigen van alle ballast.

[8] Aleer zo'n algehele reiniging echter heeft plaatsgevonden, is er met de geestelijke basis weinig aan te vangen en een aanpak door middel van het verstand is hetzelfde als een huis op zand bouwen.

[9] Het hart moet het doen, maar als dit nog vol met materie zit, kan het zuiver geestelijke daarin geen aangrijpingspunt vinden! Daarom moet je bij je zusters er ook vooral voor zorgen dat hun harten geheel vrij worden van al het materiële, dan zul je niet veel moeite hebben met de zusters waarover je je nu zo bezorgd maakt. Maar Ik prijs je bezorgdheid en zeg je dat deze niet zo lang meer zal duren! -Liefste Jarah, heb je dat nu ook goed genoeg begrepen?!

[10] JARAH zegt: "O ja, voor zover een meisje van veertien jaar zulke geestelijke zaken kan begrijpen! Achter dat, wat U nu tegen mij hebt gezegd, kunnen nog best eindeloze diepten verborgen liggen die mijn hart nog lang niet kan doorgronden. Maar wat voor de korte tijdsduur van het aardse leven zinvol kan worden begrepen, denk ik wel begrepen te hebben en U, o Heer, zal het begrip van mijn hart zeker niet te schande laten worden. Maar onze lieve Helena is nu vast ingeslapen en ik zal dus niet veel met haar kunnen spreken!"

[11] IK zeg: "Dat geeft niet, want er zijn nog genoeg mensen om ons heen waarmee we kunnen praten, gesteld dat we met alle geweld met iemand moeten spreken! Er zal echter spoedig wat gebeuren dat weer al onze aandacht op zal eisen en dan zal er weinig tijd overblijven voor loze praatjes!"

[12] JARAH vraagt snel; "O Heer, wat zal er dan gebeuren?"

[13] IK zeg: "Wel, dat hoef je vooraf toch helemaal niet te weten. Als het gebeurt, is het nog altijd meer dan vroeg genoeg!"

[14] Dan vraagt ook Ouran, die tegenover Mij samen met Mathaël op een zodenbank rust, meteen: "Heer, bedreigt ons soms allen een mogelijk gevaar?"

[15] IK zeg: "Ons nauwelijks, maar wel andere mensen, die niet bij Mij op de heuvel zijn! Kijk maar eens naar Caesarea Philippi, dan zullen jullie al gauw ontdekken uit welke hoek de wind gaat waaien!"

 

115 De gevolgen van de natuurverschijnselen in Caesarea Philippi

 

[1] De Caesareeërs waren erg bang want zij verwachtten verschrikkelijke dingen, die naar hun mening over de hele wereld zouden komen. De Joden verwachtten het door Daniël voorspelde gericht en de heidenen de oorlog der goden, en het gewone volk kwam in opstand tegen de leidinggevende figuren door hun alle verdere gehoorzaamheid op te zeggen en het begon zelfs alles te vernielen wat het maar tegenkwam. Kortom na een paar uur ontstond er in de stad een grote chaos, waaraan echter de domme priesters het meest schuldig waren.

[2] Want een aantal van hen, die opgeleid waren in de Egyptische wijsheid en kennis, maakten zich echt niet zo druk over de plotseling verdwenen schijnzon, omdat zij uit de oude Egyptische sagen wisten dat zulke verschijnselen al meermalen plaatsgevonden hadden zonder verdere na­delige gevolgen voor de aarde. Enige Farizeeën veronderstelden echter dat er waarschijnlijk een tweede Jozua was opgestaan, die terwille van de een of andere belangrijke bezigheid de zon nogmaals bevolen had om langer dan normaal te schijnen!

[3] Ook geloofde een bepaalde sekte van de Joden dat de zon, ter eeuwige nagedachtenis van de dag der algehele verovering van Jericho, iedere honderd jaar op die dag langer aan de hemel bleef staan zonder enige verdere, nadelige gevolgen voor de aarde. Die Farizeeën waren dus ook vrijwel niet bang voor de gebeurtenis die had plaatsgevonden.

[4] Een aantal magiërs uit het morgenland, die als reizigers ook in de stad aanwezig waren, zeiden dat de zon altijd als zij overdag volledig verduisterd werd, daarvoor later op de avond langer scheen om de aarde schadeloos te stellen. Die hadden dus ook geen angst voor wat er was gebeurd. Maar allen wilden zij het verschijnsel gebruiken om het volk een echt helse angst aan te jagen.   .

[5] Na het doven van de schijnzon plengde het volk wel alle zoenoffers die door de priesters werden aangeraden, maar voor de bodemloze hebzucht van de priesters was dat allemaal nog veel te weinig, want het volk offerde nog niet alles wat het aan kostbaarheden en andere waar­devolle zaken bezat.

[6] Een oude, eerzame GRIEK, die ook veel van de natuur afwist, bemerkte die gemene streken. Hij verzamelde snel een aantal meer kalme, beraden mensen in zijn huis en legde hen zo goed en zo kwaad als dat ging, heel in het kort uit dat zo'n verschijnsel heel natuurlijk en totaal onschadelijk was. Tevens maakte hij hen opmerkzaam op de gewetenloze schurkenstreken van de priesters door eraan toe te voegen: "Kijk, als er gevaar zou dreigen vanwege het zeldzame verschijnsel, zouden de sluwe priesters niet zo ijverig met hun zakken in de straten rondrennen om zulke ongehoorde offers af te persen! Wanneer over een paar uur de zon gewoon weer net als altijd in volle glorie op zal komen, zullen deze mensenbedriegers wéér door de straten rennen om dankoffers van de mensen te eisen! Ga en zeg tegen het arme, bedrogen volk dat de oude, wijze Griek hen dat laat weten!"

[7] Wel, deze oude, Griekse natuurkundige stond goed bekend bij het gewone volk en zijn mededeling ging als een lopend vuurtje door de stad. In nauwelijks een uur nam het jongste gericht een keer en moesten de priesters alle offers teruggeven en daarna zo snel mogelijk de benen nemen, want het volk werd steeds kwader en geen gezalfde dienaar der goden was zijn leven nog zeker .

[8] Dat zag Ik natuurlijk vooraf al en daarom maakte Ik Ouran daar enige ogenblikken voordat de onmiskenbare sporen van de volksopstand tegen het priesterdom zichtbaar werden, op attent -hoewel er toch nog velen waren, die in grote angst buiten de stad op verschrikkelijke gebeurtenissen wachtten.

[9] Spoedig na Mijn aankondiging merkte men hoe opeens verschillende gebouwen begonnen te branden en een luid gehuil begon zelfs tot onze oren door te dringen.

[10] Daarop kwam Cyrenius met Julius in aller ijl naar Mij toe en vroeg Mij angstig wat er in de stad aan de hand mocht zijn, want het leek wel op een volksopstand! Ik vertelde hem en Julius echter heel in 't kort de gehele toedracht van de zaak, zoals Ik die zojuist uit de doeken deed.

[11] Toen Cyrenius en Julius dat hoorden, werden zij weer helemaal kalm en vroegen Mij alleen of daarvan toch geen andere, erge gevolgen te verwachten waren.

[12] En IK zei: "Voor jullie niet in het minst, maar wel voor die priesters daar, want nu verzoent het slimme, gewone volk de goden met de brandoffers van de woonhuizen van de priesters en de tempel van de goden! Met deze priesters zullen jullie toch wel geen medelijden hebben, want dit meer dan slechte slangengebroed moet eens uitgeroeid worden! De schijnzon gaf goed licht, want het maakte voor het blinde volk de schanddaden zichtbaar van zijn priesters, die nu hun welverdiende loon krijgen!"

 

116 De vreugde van Marcus over de bestraffing van de priesters

 

[1] Toen ontwaakte Helena uit haar zachte en gelukzalige liefdessluimer en schrok behoorlijk toen zij de drukte bij de mensen op de berg opmerkte en tevens de brandende stad zag. Maar Jarah pakte haar meteen bij de hand en legde haar de gehele toedracht uit, waarna HELENA al gauw rustig werd en zei: "In mijn hart voelde ik een uur geleden al dat deze stad direkt na het abrupte verdwijnen van de schijnzon haast onvermijdelijk zo'n lot te wachten stond, en zie nu eens, daar voltrekt zich reeds zichtbaar en hoorbaar mijn vage verwachting! U, Heer, was dat beslist al van plan met de schijnzon en pas nu komt de ware reden te voorschijn waarom U haar hebt laten schijnen!"

[2] IK zeg: " Ja, ja, lieve kind, dat zou wel eens zo kunnen zijn! Een licht, dat Ik aan de hemel heb geplaatst, is daar steeds om een aantal goede redenen en niet alleen om te schijnen, wat eigenlijk slechts een zeer ondergeschikt nevendoel is.

[3] Kijk maar eens naar het licht van de zon! Het licht op zichzelf heeft een heelondergeschikte betekenis, maar als je het uiterlijk van alle vrije en onvrije schepsels der aarde bekijkt, zul je gevolgen van het licht en de warmte der zon ontdekken waarvan nog geen natuurgeleerde op aarde ooit heeft gedroomd! Allemaal gevolgen van het zonlicht!

[4] Alleen deze aarde al zou je zoveel verschillende wonderen als gevolg van het zonlicht kunnen laten zien, dat je die in duizenden jaren met de lichamelijke ogen niet zou kunnen overzien en nog minder zou kunnen tellen!

[5] Maar om deze zon, waarvan het licht op deze aarde al zulke grote wonderen te weeg brengt, cirkelen nog vele andere en nog grotere aarden. Hetzelfde licht brengt daar geheel nieuwe en voor deze aarde onvoor­stelbare wonderen te weeg en wel op ieder hemellichaam dat door deze zon verlicht wordt geheel nieuwe, die op geen ander hemellichaam voorkomen! En dat alles ontstaat door de uitwerking van één en hetzelfde licht!

[6] En zo kun je wel met zekerheid aannemen dat Ik de schijnzon ook niet alleen maar liet schijnen vanwege het wat langer blijvende licht! ­Wat denk je daarvan, lieflijke dochter?"

[7] HELENA zegt: "O Heer, U Machtige, U alleen Heilige, daarbij schiet elke menselijke mening te kort! Want U bent zo eindeloos groot en wijs en wie kan de diepten van Uw almacht doorgronden?!

[8] Het is al iets oneindig verhevens dat ik U boven alles kan liefhebben en mij gelukkig kan voelen in die liefde, die mijn hart nooit helemaal waardig kan zijn! Maar ik zou het voor een menselijk hart de dwaasheid ten top vinden om Uw heilig, goddelijk onnaspeurbare wezen nader te willen onderzoeken! Dat is mijn mening, o Heer!

[9] Men kan U wel boven alles liefhebben en dat vind ik al de hoogste zaligheid, maar U bent eeuwig door geen geest te doorgronden!"

[10] Na deze van grote liefde tot Mij nog natrillende woorden van de mooie Helena, komt de oude MARCUS en zegt: "Heer, door dat vuur zullen waarschijnlijk al die mooie vissen, die ik aan de Joodse priesters als tiende moest afstaan, ook flink gekookt en gebraden worden!? U weet, o Heer, dat ik van ganser harte voor iedereen zoveel als in mijn vermogen ligt gastvrij ben. Heus, wanneer ik iemand wat kon geven, deed mij dat waarschijnlijk altijd meer plezier dan degene, die wat van mij kreeg, maar de tiende voor de Farizeeën heeft mij tot in mijn hart geërgerd! En zoals ik zie, staan voor het merendeel de huizen van de Joodse priesters nu prachtig te branden! Dat is een beste betaaldag voor deze gewetenloze leeglopers en volksverlakkers! Dat bevalt mij nu beter dan wanneer iemand mij tien van de mooiste huizen in de stad geschonken zou hebben! Ik ben nooit een mens geweest die leedvermaak had, maar dit keer - vergeef mij o Heer, - zit ik er vol mee!

[11] Een behoeftige wat geven, is een genot voor een goed mensenhart, en een arbeider het verdiende loon en iets extra's geven, is de heiligste plicht van een mens. Een landheer de vastgestelde, wettelijke belasting betalen, is ook een heilige plicht voor ieder rechtschapen staatsburger, want de vorst heeft grote zorgen en kosten voor de orde en zekerheid in zijn landen en de onderdanen zijn door naastenliefde verplicht alles te doen wat de landvoogd heilzaam vindt voor de gehele staat en wat hij van de onderdanen eist.

[12] Er kunnen onder de vorsten ook wel zelfzuchtige tirannen voorkomen, die het volk volledig uitzuigen, maar na een tiran volgt gewoonlijk weer een goed vorst en dan komt het volk weer snel op krachten.

[13] Maar het priesterdom verandert niet. Het tiranniseert als een vampier vele jaren lang een volk, heft vaak op een ongehoorde, schandelijke wijze belastingen en geeft het volk daarvoor niets terug dan het grofste bedrog en dat zo mogelijk op alle denkbare manieren! Ja, dan moet een man van eer God de Heer toch loven en prijzen als Hij eens een oordeel over deze zevenvoudige mensenhaters en mensenbedriegers Iaat komen! En daarom is het nu echte balsem voor mijn ziel dat ik vooral de mooie woonhuizen en synagogen van de Joodse Farizeeën overdekt zie met de prachtigste vlammen en dat nog wel op een voorsabbat. Morgen is het sabbat en die kerels mogen niets inzamelen of iets anders doen. O, zo'n goede les hebben deze oude, onverzadigbare booswichten allang verdiend!"

[14] IK zeg: "Maar hoe weet je dan dat deze stadsverlichting juist gericht is tegen de Farizeeën en ook tegen de heidense priesters?"

[15] "O" zegt MARCUS, "Ik was net beneden in huis om voor morgen wat aanwijzingen te geven ten behoeve van de armen die mij morgen zouden kunnen opzoeken. Toen kwamen er drie jonge Grieken voor u, die ik brood en wijn liet geven en die mij vliegensvlug vertelden hoe het er nu in de stad aan toe gaat. Ik had ieder van hun woorden wel met een grote parel willen vergoeden, zo'n genoegen deed mij dat! De schijnzon heeft dit prachtige resultaat veroorzaakt!"

[16] IK zeg: "Maar morgen zul je toch voor je vreugde moeten boeten, want van de Farizeeën zullen er veel bij je komen eten."

[17] MARCUS antwoordt: "Heel graag, voor dit plezier wil ik de kerels wel acht dagen lang te eten geven, misschien wordt daardoor één van hen nog eens mens; -bij U, o Heer, zijn alle dingen mogelijk!"

 

117 Berisping van het leedvermaak

 

[1] Na deze en nog andere bijvalsbetuigingen van Marcus en van enkele anderen, die naar de oude Marcus geluisterd hadden, ontdekt Helena een buitengewoon witlichte vlam, die hoog oplaait zodat de hele omgeving helder verlicht werd. Ook Cyrenius ziet deze vlam uit het stadscentrum oplaaien en steeds feller en hoger worden.

[2] 's Nachts bedriegt ieder licht het gezichtsvermogen van mensen die geen ervaring hebben in het 's nachts kijken. Hoe sterker, groter en helderder de lichtbron wordt, des te meer schijnt deze de toeschouwer te naderen terwijl zij toch op gelijke afstand blijft. Het bewijs hiervoor leveren de kleine, onmondige kinderen, die heel vaak hun handen uitstrekken naar de volle maan omdat hij voor hen door zijn helderheid vlak bij lijkt en dat is vaak voor honden dezelfde reden om ertegen te blaffen.

[3] Ook Helena kreeg de indruk dat de steeds groter en helderder wordende vlam ons naderde en zij vroeg Mij daarom, de kwade vlam te gebieden niet dichterbij te komen, omdat wij anders gevaar zouden lopen.

[4] Toen zei IK: "Wees toch niet zo kinderachtig! Het naderen van de vlam is een heel gewoon gezichtsbedrog. De vlam is zo helder geworden omdat het vuur de ruime voorraadkamer van het grote woonpaleis van de Joodse overste der Farizeeën is binnengedrongen. Daar lag ongeveer 10.000 liter zuivere, beste olie in houten vaten opgeslagen en ook een aantal vaten met zuivere nafta voor de verlichting van zijn paleis, en daar vlakbij lag ook nog een grote voorraad boter, melk en honing. Die zaken hebben vlam gevat en branden nu zo prachtig en helder. Oude Marcus, bij deze gelegenheid worden, zoals jij daarnet heimelijk hebt gewenst, ook je tiendenvissen voortreffelijk gebraden, want in de grote voorraadkamer lagen er al een heleboel klaargemaakt voor morgen te wachten. -Wat zeg jij daar nu van, Marcus?"

[5] MARCUS zegt: "Heer, U die net zo zuiver en goed in mijn hart kunt kijken als in de grote voorraadkamer van de overste der Farizeeën, U weet, dat ik nu en nooit behagen schep in het leed van anderen. Als soldaat was ik in dienst wel erg streng, maar ik heb nooit gewild dat iemand schade berokkend werd, behalve degene, die door de wet eerst was veroordeeld, -en daar kon ik niets aan veranderen. Toch gaf het mij nooit enig plezier als de strengheid van de wet iemand had vernietigd. Daarom heb ik ook hier niet zo zeer plezier over het ongeluk zelf en dat mijn mooie, lekkere vissen daar nu alleen voor de luchtgeesten gebraden worden, maar omdat deze oude mensenkwellers nu eindelijk weer eens een zeer royale, veelzijdige les krijgen!

[6] Want de vernietiging van de schatten door het vuur is het minste. Het daardoor geheel mee vernietigde geloof in hun leer is de eigenlijke, onvervangbare schade die zij daardoor lijden, wat tevens bijzonder nuttig is voor het bedrogen volk. Want dat zal nu voor het opnemen van de zuivere, goddelijke waarheid zeker een zeer gewillig oor en hart hebben en dat is het waarover ik mij nu eigenlijk verheug. Het kan misschien zelfs mogelijk zijn dat de door het ongeluk getroffen priesters, als zij in hoofd en hart niet te bekrompen zijn, nu méér open zullen staan voor de waarheid dan toen zij rijk waren. Ik geloof dat de dag van morgen ons nog menige gedenkwaardige gebeurtenis zal opleveren! -Heer, zeg mij of ik gelijk heb, of dat misschien ook deze vreugde van mij in Uw ogen verwerpelijk is!"

[7] IK zeg: "O, helemaal niet. Want als voor Mij niet dezelfde reden gegolden had om dit, waarover jij je in wezen verheugt, te laten gebeuren, dan zou je de schijnzon niet hebben gezien en deze vuurscène zou achterwege zijn gebleven. Maar eerst had je in je hart toch wel een zeker leedvermaak, omdat je je kwaad maakte over de Farizeeën vanwege hun gevoel­ en gewetenloze tiende. En kijk, daar had Ik eerst wat op aan te merken en daarom moet je morgen een aantal door de brand verjaagde priesters voedsel geven, maar ook dat zal je geen nadeel berokkenen!

[8] "Weet je, een goed en volmaakt mens moet in al zijn voelen, denken en handelen volmaakt zijn, anders is hij nog lang niet geschikt voor het hemelrijk van God!

[9] Kijk bijvoorbeeld eens naar een hardnekkige, moedwillige overtreder van de goede menselijke rechtsorde, een echte uitgeworpene van iedere hogere beschaving, kortom, een kerel die best een broer van de satan zou kunnen zijn. Lange tijd voert die mens ongestraft zijn grove kwade streken uit. Niemand kan hem te pakken krijgen omdat zijn duivelse sluwheid hem daarvoor bewaart. Hoeveel mensen wensen dan niet hartstochtelijk dat de booswicht zo gauw mogelijk door de straffende arm van het gerecht gegrepen zal worden!

[10] Eindelijk ziet het recht kans de brutale misdadiger met vaste hand te grijpen en hem te veroordelen tot de lang verdiende strenge en pijnlijke straf en verantwoording! Groot en klein heeft nu leedvermaak omdat de booswicht eindelijk toch de lang verdiende straf krijgt, ja, er zullen zelfs heel rechtschapen mensen zijn, die het jammer vinden dat zij bij dit strafproces niet de wettelijke bevoegdheid hebben bij deze algemeen gehate misdadiger zelf scherprechter te kunnen zijn, om dit misdadige uitschot zelf met alle mogelijke plezier te kunnen pijnigen!

[11] Vraag je nu eens met een zuiver hart en een net zo zuiver verstand af of dat plezier past voor een volmaakt mens! Een zuiver hart en een zuiver verstand zal dan zeker antwoorden: 'Ik kan mij wel verheugen over het feit dat de mensheid, die door deze booswicht jaren achtereen werd geplaagd, eindelijk van deze onverlaat wordt verlost en nu weer rustig kan leven. Maar het zou mij nog meer plezier doen als de onverlaat zijn slechtheid zou inzien, er berouw over had, zich zo verbeterd en in een nuttig mens veranderd zou hebben en zoveel mogelijk had getracht de eventueel aangebrachte schade weer goed te maken!'

[12] Zeg Mij eens, welke instelling bevalt je nu beter: De eerste waarbij je er plezier in schept om te straffen of de tweede, die vergezeld gaat van een zuivere en echt menslievende wens?"

[13] MARCUS antwoordt: "Daar blijft helemaal geen keus over, want het tweede past de mens en het eerste is volgens mij nog erg onbeschaafd, zelfzuchtig en dierlijk!"

 

118 Mathaël wordt vicekoning

 

[1] OURAN zegt: "Zo'n heerlijke en bijzonder menslievende instelling heb ik nog nooit meegemaakt! Zelf ben ik mens, en heerser over vele honderdduizenden mensen en men zegt in de wijde omtrek dat mijn onderdanen de gelukkigste aan de Pontus zijn. Toch moest ik de wet toepassen zoals Rome die voorschreef. Rome gaf mij als regerend leenheer wel toestemming om enige matiging te betrachten, maar ik vond alle door mij sterk verzachte wetten toch nog altijd hard!

[2] Hoe weinig wordt daarbij aandacht geschonken aan de aard van de mensen en er wordt helemaal geen rekening mee gehouden of een mens naar aard en karakter wel in staat is een wet te houden! Hoe dwaas zou het zijn om te beweren dat één schoen voor iedereen past en hoeveel dwazer lijkt dan een wet die helemaal geen rekening houdt met de menselijke aard en eigenschappen!

[3] Maar ieder mens kan, ongeacht zijn aanleg, zich gemakkelijk richten naar de levenswetten die U, o Heer en Meester, nu heeft meegedeeld, en die zeer menslievende wet ook heel gemakkelijk houden! Als ik nu weer thuis zal komen, zal het er gauw anders uitzien in mijn land!

[4] Mathaël en zijn vier metgezellen, zullen, hoewel ze allen nu helemaal Romeins gekleed zijn, Griekse staatskleding van mij krijgen en helpen mijn kleine staat zo goed mogelijk in te richten, en Mathaël benoem ik hier reeds tot eerste raadsman en, omdat ik geen zoon heb, tevens tot vicekoning."

[5] Dan stapt CYRENIUS naar voren en zegt: "En ik, als Romeins opperstadhouder over geheel Azië en een deel van Afrika, voorzien van alle volmachten uit de hand van keizer caesar Augustus, die mijn broer was, en nu ook van zijn zoon, bevestig deze uitstekende keus! Ouran jij zou nergens ter wereld een betere hebben kunnen vinden! DIXI! (Ik heb gezegd) - Cyrenius."

[6] Dan zeg IK: "Ook Ik bevestig hem nu, want Mijn geestelijke zalving daarvoor kreeg hij al eerder. Maar jij, Ouran, kunt hem thuis ook nog met nardusolie zalven voor het volk en voor alle groten van jouw rijk, opdat zij weten met wie zij te doen hebben en wat zij hem schuldig zijn. Hij zal jouw rijk beter beschermen tegen de invallen van de Scythen dan een groot leger met de meest uitgelezen soldaten. Ik zal hem daarvoor ook een buitengewone macht geven zodra hij zijn ambt gaat uitoefenen. Nu heeft hij die nog niet nodig en heeft hij voldoende aan zijn wijsheid!"

[7] OURAN zegt: "Heer, zou het dan nog geen tijd worden en zou het niet mogelijk zijn om de zo gevaarlijke Scythen tot beter inzicht in Uw wezen te brengen? Het is immers erg jammer dat dit overigens zo prachtig slag mensen in zo'n onbeschaafde toestand blijft. Men ziet onder hen zulke heerlijk gevormde mensen als waarschijnlijk nergens anders op aarde, maar hun geestelijke ontwikkeling staat nog op het nulpunt.

[8] Het is vaak verbazingwekkend zo'n majesteitelijke mannengestalte of een meer dan paradijselijk mooie vrouw te zien die beiden meestal geen taal kennen, maar net als varkens slechts grommende geluiden laten horen, die noch zijzelf noch iemand anders verstaat. Ik zou deze Scythen onder mij willen hebben, niet uit veroveringszucht, maar wel om mensen van hen te maken. Zou zo iets, natuurlijk zonder geweld, niet mogelijk zijn?"

[9] IK zeg: "Mathaël's metgezellen zullen je daarbij goede diensten verlenen en je wens zal nog vele malen in vervulling gaan, maar alle Scythen zul je moeilijk onder je bestuur kunnen brengen, want hun rijk is erg uitgestrekt. Maar die om de Pontus (Zwarte Zee) wonen, mag je hebben en naar je goeddunken opvoeden."

[10] OURAN zegt: "Heer, U zij daarvoor eeuwig dank uit naam van mij en alle mensen die door Uw leer geestelijk gewekt worden! Waarlijk, aan mijn inspanningen en aan mijn standvastige wil zal het nooit ontbreken.

Wilt U daaraan slechts Uw genade verbinden!"

[11] CYRENIUS zegt: "En ik zeg je, dat je de Scythen die je onderdanen worden tot je eigen volk kunt rekenen! Als je dat in het geheim aan Rome wilt meedelen, zal je daarvoor gedurende tien opeenvolgende jaren het betalen van de leengelden voor je gehele, grote land kwijtgescholden worden en aan je nakomelingen zal het algehele erfrecht worden gegeven. Verder zal na beëindiging van de volle dertig jaar je land niet aan de meestbiedende overgedaan worden. De bevestiging van alles wat ik je nu heb gezegd, zul je morgen al op perkament voor altijd van mij ontvangen. Slechts een vreemde, van buiten komende vijand zou het je nog kunnen ontnemen, maar wat Rome betreft is het voor altijd je eigendom."

[12] IK zeg tegen Cyrenius: "Geef hem dat vandaag nog schriftelijk, want morgen is het sabbat en wij willen de geestelijk zwakken geen ergernis bezorgen!"

[13] CYRENIUS zegt: "Heer! Hoe kan ik hier nu midden in de nacht de gemaakte afspraak opschrijven? Maar morgen wil Ik het wel voor zonsopgang doen, dat zal toch niemand storen!"        .

[14] IK zeg: "Kijk eens, Raphaël is er al mee klaar. Hier neem deze oorkonde en lees haar na of zij voldoet aan wat je wilde!"

[15] CYRENIUS pakt de oorkonde, loopt naar een fakkel en leest haar en vindt haar woord voor woord in orde en zegt dan: Als dit de eerste keer zou zijn, dan zou ik mij ontzettend verbazen, maar ik heb al meer dan één bewijs van Raphaël en dus verbaast het mij ook helemaal met meer. Voor hem is dat net zo gemakkelijk als het voor een mens is om met zijn blik plotsklaps tot aan de verst verwijderde sterren door te dringen. Wel, nu de oorkonde klaar is, moet Ouran haar ook maar meteen ontvangen.

[16] Hierop overhandigde Cyrenius de. oorkonde aan .Ouran met de woorden: "Aanvaard deze ter bescherming van jou en je opvolgers en probeer de mensen te winnen voor het rijk van. God, voor het rijk van de Liefde, voor het rijk van de eeuwige Waarheld, dat in Jezus, de Heer uit Nazareth, zo heerlijk uit de hemelen is neergedaald naar ons ster­velingen! Wij zijn in Hem en wij leven nu en eeuwig in Hem!"

 

119 Helena wordt de vrouw van Mathaël

 

[1] Ouran bedankt Mij en Cyrenius heel hartelijk en ook HELENA, die daarop echter vraagt: "Maar mijn vader heeft geen mannelijke nakomeling! Wie zal hem opvolgen om te regeren?"

[2] IK zeg: "Maar allerliefste Helena, heb Ik jullie dan niet een buiten­gewoon wijze nakomeling gegeven, die je vader tot vicekoning benoemd heeft!? Is die niet naar je zin?"

[3] HELENA antwoordt bijna huilend van vreugde: "Natuurlijk is hij naar ons zin! Maar ik moest het toch vragen om met zekerheid Uw wil, die voor mij alleen heilig is, te vernemen! Heer, vergeef mij dus als ik U soms door die vraag heb beledigd!"

[4] IK zeg: "Maak je maar geen zorgen, want geen mens kan Mij ooit beledigen en jij wel het minst! Maar omdat je Mij nu ergens om hebt gevraagd dat je heel goed ook zonder te vragen had kunnen weten, daarom vraag Ik jou nu ook iets, dat Ik zonder meer ook vóór jouw antwoord al weet!

[5] Kijk eens naar Mathaël! Hij is nu door jouw vader benoemd tot vicekoning en als zodanig door Cyrenius en Mij bevestigd. Hij is een nog jonge man van nauwelijks achtentwintig jaar, zou je hem wel als echtgenoot willen hebben?"

[6] Wat bedeesd slaat HELENA nu haar ogen neer en zegt na een poosje: "Maar Heer voor U is er toch ook niets veilig, al houd je het nog zo in je hart verborgen! U heeft in mijn hart gekeken en beslist daarin ontdekt dat ik Mathaël buitengewoon aardig vind, en nu heeft U mij verraden nog voor ik dat eigenlijk gewild had. Maar omdat mijn hart nu toch reeds verraden is, kan ik Uw heilige vraag niet anders dan oprecht met ja beantwoorden. Ik houd heel veel van Mathaël, maar het is natuurlijk zeer de vraag of hij van mij houdt!"

[7] IK zeg tegen Mathaël: "Vanaf dit punt, vriend, kun jij nu rustig verder praten!"

[8] MATHAËL zegt: "O Heer, hoogverhevene! U bent het grootst in mijn hart als U zo menselijk met ons mensen spreekt! Zou ik deze reine maagd, die met haar hele wezen U toegenegen is, zo intens kunnen liefhebben als ik U, o Heer, liefheb!? Zij is echter een verheven konings­dochter en ik een arme burgerzoon. Ik kom eigenlijk niet eens uit Jeruzalem, deze grote stad die honderd poorten heeft en meer dan tienmaal honderdduizend inwoners telt. Ik kom slechts uit de omgeving en men rekent mij en mijn familie nog niet eens tot de inwoners van de stad! - Daar, daar zit voor mij de moeilijkheid!"

[9] IK zeg: "Wel -wat dan nog? Wie was David dan van huis uit? Wie was Saul? Wie heeft hen dan tot koningen van Israël gezalfd?

[10] Als Ik nu met jou doe wat Ik eens met hen heb gedaan, hoe kun je dan niet van gelijke afkomst zijn als Helena? Denk je dan dat Ik geen macht genoeg zou bezitten om jou direkt op de keizerstroon in Rome te zetten?

[11] De macht en kracht van de ene ons hier ten dienste staande aanwezige engel Raphaël ken je, en ieder moment staan Mij duizend legioenen van zulke engelen ten dienste. Wie zal zich met hen durven meten?! Raphaël alleen is al voldoende om deze aarde in een moment in stof te veranderen, laat staan een keizer van Rome te onttronen en een ander welgemoed op de troon te zetten. Maar zoiets gebeurt nu niet, hoewel het Mij aan macht daartoe nooit zou ontbreken, want Ik weet waarom Ik ook de tegenwoordige keizer op de troon van Rome laat. Maar op gelijke wijze heb Ik ook de onbeperkte macht om jou te geven wat Ik wil en je te maken tot wat Ik wil; wie zal ons dat betwisten?!

[12] Kijk, Gods macht gaat verder dan de macht van een aardse koning! Of ligt het leven van een koning niet evengoed in Mijn hand als dat van een bedelaar? Eén zuchtje van de wil van Mijn geest, en de gehele schepping bestaat niet meer! Vriend, maak je dus maar geen zorgen! Wat Ik zeg, is voor de eeuwigheid gezegd, en waarvoor Ik iemand uitkies, dat is en blijft hij onbetwist en onaantastbaar. Ik alleen ben de Heer en doe alles volgens Mijn geheel eigen liefde en wijsheid, en niemand kan met enig recht tegen Mij zeggen: 'Heer, waarom doet U dit of dat?' Ja, wie Mij in de liefde van zijn hart vraagt, die zal Ik in zijn hart wel een bevredigend antwoord geven, maar wie met Mij zou willen redetwisten, krijgt geen antwoord, maar alleen een oordeel! Wees jij dus maar rustig. Als Ik je koning maak, ben je ook werkelijk een koning en wie tegen je te velde zou trekken, zal vermorzeld worden! Neem daarom de hand van Helena en besef dat zij je lieve vrouw is en blijft!"

[13] Dan staat OURAN op en zegt, vervuld van grote dank: "O Heer, Eeuwige Almachtige, hoe zal ik arm, zondig mens mij U ook maar enigermate ooit op waardige wijze dankbaar kunnen betonen? U overlaadt mij met de grootste genade en weldaden! Wat een grote en voortdurende zorg heeft U van mijn hart afgewenteld!

[14] Hoe moeilijk is het voor een meelevend vader om voor zijn enige, lieve dochter een man te kiezen waarvan men met enige zekerheid vooruit zou kunnen beweren dat hij voor zijn dochter helemaal deugt en dat zij met hem gelukkig zal zijn! Hoe vaak hebben ouders in de huwelijks­tempels geofferd voor het welzijn van hun gehuwde dochters en gedacht dat zij daardoor een gelukkig huwelijk zouden verkrijgen, echter maar al te vaak waren alle offers voor niets! De huwelijken werden toch ongelukkig en de getrouwde dochter werd maar al te gauw een echte slavin in plaats van een vriendin en trouwe metgezellin van haar man.

[15] Maar hier gebeurt wat ik van de ouden heb gehoord, namelijk dat de echte huwelijken door de goden in de hemelen gesloten worden. Het spreekt wel vanzelf dat het onjuiste begrip 'goden' helemaal weggelaten moet worden, want als men eenmaal de ene en alleen ware God heeft gevonden, bestaan de gefantaseerde goden niet meer .

[16] Dit huwelijk is dus hier door U, o Heer, Zelf bepaald en bevestigd en ik kan nu met een gerust hart verwachten dat het ook Uw zegen, o Heer, niet zal ontberen, hoewel die natuurlijk door het juiste opvolgen van Uw heilige wil moet worden verdiend, omdat hij anders niet zou worden gegeven.

[17] Helena, lieflijke dochter, had je gedacht, toen wij onze verre reis begonnen met het doel de ware wijsheid en de onbekende god aller goden te zoeken en dan dat alles onze volken te leren en ze daardoor zo gelukkig mogelijk te maken, dat wij beiden hier op dit verlaten, woeste en zeer onaanzienlijke plekje zo onuitsprekelijk gelukkig gemaakt zouden worden?

[18] Zie je, dochter, hoe nu mijn spreuk die ik je zo vaak heb laten horen: 'Wie alles wil vinden, zoeke slechts God alleen!' heerlijk in vervulling is gegaan! Jij zuchtte, toen wij onze stad verlieten met de geheime bedoeling in het hart niet eerder terug te gaan dan wanneer wij de waarheid en de alleen ware God zouden hebben gevonden, en je zei weemoedig: 'Vader, we zullen onze stad en dit mooie land wel nooit meer terugzien!' En ik zei tegen jou: 'Wees gerust, mijn dochter, we gaan toch niet op roof uit en ook niet om een van onze buren met oorlog te dreigen, maar wij gaan om voor ons en ons land het hoogste geluk te zoeken! Geen god en geen macht ter wereld kan dit plan van ons slecht noemen!' Toen werd jij rustiger en wij gingen vol goede moed op reis. Maar ik vraag je of je vanaf dat moment ook maar het geringste vermoeden had van al dat overweldigend goede en dat grote geluk dat wij hier hebben gevonden!"

 

120 Helena 's dank en goede voornemens

 

[1] HELENA zegt: "O vader, welk mens zou daar ooit maar het geringste vermoeden van gehad kunnen hebben! Bovendien zaten we ondanks al ons verlichte opvattingen nog te veel vast aan het heidendom en waren daardoor niet in staat om zo'n zuivere gedachte te krijgen, dat we met behulp daarvan ook maar een flauwe voorstelling hadden kunnen vormen van wat wij hier enkel door de genade van God de Heer direkt van Hem Zelf ontvangen!

[2] Wij kunnen Hem echter ook nu en eeuwig niets anders daarvoor terugdoen dan Hem zonder ophouden boven alles liefhebben. En onze onderdanen, die onze broeders en zusters zijn, zullen wij als ons eigen leven liefhebben door hen waarachtig en getrouw de naam van de verhevenste en heiligste, enig ware God te verkondigen en hun een zo zorgvuldig mogelijke grondwet te geven waardoor ze op de weg van de ware liefde en deemoed pas tot echte, God de Heer welgevallige mensen worden. En Mathaël, nu mijn liefste echtgenoot, zal ons met zijn broeders zijn sterke arm en zijn machtige, wijze hart schenken en zo zal in de naam des Heren ons welzijn ook het zijne en zijn welzijn het welzijn van al onze vele onderdanen zijn en worden.

[3] Dat is alles wat ik hier oprecht en waar voor God de Allerheiligste uit de dankbaarste diepte van mijn nu geheel berouwvolle hart kan bekennen. O Heer, wees U mij arme zondares steeds genadig en barmhartig, want U alleen weet het best hoeveel aardse levenslast ik kan verdragen! Ik wil niet zonder last door dit leven gaan en ik wil dragen in evenredigheid met de kracht die U, o Heer, mij hebt verleend, maar Heer, ik smeek U mij niet meer dan dat te dragen te geven!"

[4] IK zeg: "Mijn juk is zacht en Mijn last is licht, maar af en toe een beetje extra gewicht erbij zal je nooit schaden, maar alleen maar van groot voordeel voor je zijn voor ziel en geest.

[5] Je echtgenoot Mathaël zal het je wel op het juiste moment meedelen, welke lasten hij te dragen kreeg om alles wat wereld heet uit hem te verwijderen opdat zijn hart zo'n kracht kon krijgen. Wat hij nu heeft kan geen macht en geen eeuwigheid hem meer afnemen, maar wat jij nu slechts zo van buitenaf in je hebt opgenomen, lijkt nog erg op een zaad dat pas in de aarde is gezaaid, en dat moet nog veel doormaken aleer het een ware, gezegende, rijpe vrucht wordt.

[6] Vrees dus maar niet voor de veelvuldige levenslasten die je hier en daar op je aardse levensweg zult ontmoeten, want Ik zal ze ter versterking van je ziel en je geest op je weg brengen!

[7] Als je dus zo nu en dan iets zal overkomen, bedenk dan dat Ik het ben die je zo'n versterking doe toekomen! Want hoe meer Ik een mens liefheb des te meer zal Ik hem ook verzoeken. Want een ieder moet net als Ik volmaakt worden, maar daarvoor zal veel zelfverloochening, geduld, zachtmoedigheid en algehele overgave aan Mijn wil nodig zijn.

[8] Wie dan echter volkomen één wordt met Mijn wil, zal in zijn geest ook zo volmaakt zijn als Ik Zelf ben, omdat zo'n geest daardoor geheel één wordt met Mij. -Zeg Mij nu eens, of je dit allemaal wel helemaal duidelijk en goed begrijpt!"

[9] HELENA zegt: "O ja, voor zover het een sterfelijk mens in zijn tijdelijke, grote beperktheid mogelijk is Gods woorden te doorgronden!"

[10] IK zeg: "Welnu dan, laten we dan nu na gedane arbeid wat gaan rusten! Wie wat wil slapen, doe dat; wie echter met Mij wil waken en bidden, die wake en bidde!"

[11] VELEN roepen daarop: "Heer, wij willen met U waken en bidden!"

[12] IK zeg: "Doe wat je wilt! Je moet je echter goed voorbereiden op de dag van morgen, want het zal een hete dag worden. - (Mij tot Cyrenius wendend:) Morgen zullen ook je broer Cornelius en hoofdman Faustus hierheen komen, om te zien wat hier wel gebeurd mag zijn. Zij vermoeden niet dat jij hier bent en nog minder dat Ik. Mij hier ophoud. Maar er moet toch voor gezorgd worden dat zij met hun gevolg hier een on­derkomen vinden. In de stad zal dit keer geen woning te vinden zijn, want het vuur zal de stad erg beschadigen, omdat er bij deze tempel­- en synagogenbrand behalve de tempels en synagogen ook enige andere gebouwen en burgerwoonhuizen behoorlijk beschadigd worden. Morgen moeten we daarom het hoofd koel houden en het is dus nodig dat men zich aan alle kanten daarop voorbereidt. Maar wie slaap heeft, laat die slapen; Ik moet echter waken en bidden!"

[13] Met deze woorden verliet Ik het gezelschap en ging verder de berg op, om alleen te zijn en om Mijn eeuwige Vadergeest inniger te verenigen met Mijn gehele wezen.

 

121 Het gebed van de Heer

 

[1] Bij VELEN, die op de berg waren en gehoord hadden wat Ik zei, riep dat vragen op en ook Helena en Ouran waren wat verbaasd en vroegen net als veel anderen: "Vreemd! Nu gaat Hij weg om te bidden en Zich op morgen voor te bereiden! Wie kan Hij dan nog aanroepen en tot wie kan Hij bidden? Is Hij dan misschien, in weerwil van Zijn ondoor­grondelijk diepe weten, toch niet het hoogste, goddelijke wezen? Zich Zelf zal Hij toch wel niet aanbidden!? En als Hij dat deed, dan zou je je toch wel sterk af gaan vragen: Waarom? Vreemd! Hij gaat bidden en Zich op morgen voorbereiden alsof Hij als hoogste God-wezen al niet eeuwenlang tot in de finesses daarop voorbereid zou zijn geweest! Vreemd, vreemd! Hm, hm, hm, wat betekent dat nu opeens!? Eerst heeft Hij toch gesproken zoals alleen maar een echte God kan spreken! Het hangt slechts van het geringste vleugje van Zijn wil af of de wereld bestaat of niet, en nu gaat Hij Zelf bidden en zegt tegen ons dat we moeten slapen en rusten of ook bidden en ons voorbereiden op de dag van morgen! Nou, als Hij Zelf een goddelijk wezen gaat aanbidden dat alleen Hij maar kent, wie moeten wij dan aanbidden? Hem of het ons volkomen onbekende goddelijke wezen dat Hij nu aanbidt?! Nee, dat overtreft toch alles wat je maar in een dwaze droom zou kunnen verzinnen!"

[2] Dan staat MATHAËL plotseling wat boos op en zegt zo hard dat velen hem kunnen horen: "Wat oordelen jullie hier nu als blinden over de kleuren! O jullie blinden, allemaal die hier zijn, behalve engel Raphaël, en ook jullie, Zijn oudste leerlingen, jullie zijn ook nog erg blind en daarom dom!

[3] Draagt Hij hier op aarde niet, net als wij allen, vlees en bloed, waaruit Zijn ziel zich evenals de onze heeft ontwikkeld om in staat te zijn een volledige verbinding met de eeuwige, oergoddelijke geest aan te gaan?

[4] Slechts de geest in Hem is God, al het andere is mens, zoals bij ons mensen. Als Hij bidt, betekent dat met andere woorden: Hij laat Zijn mens geheel doordringen door Zijn oereeuwige, Goddelijke geest, waaruit ook alle andere geesten op gelijke wijze afkomstig zijn, zoals de kleine afbeelding van de zon in een dauwdruppel afkomstig is van de werkelijke zon.

[5] Wat Zijn geest betreft is Hij de werkelijke zon; wij en alle geesten zijn echter slechts levende afbeeldingen van God, deze eeuwige oerzon. -Begrijpen jullie nu goed wat het betekent als Hij zegt dat Hij bidt?"

[6] Jarah en Helena begrepen het het eerst, maar de anderen konden zich nog niet geheel oriënteren, omdat zij nog steeds geen orde konden scheppen tussen ziel en geest! Maar toen legde Mathaël het hen precies uit en vervolgens begrepen velen het. Allen prezen de zeer grote wijsheid van de moedige Mathaël, en HELENA greep Mathaël's hand, drukte hem aan haar borst en zei: "Ja, voortreffelijke en mij door God gegeven echtgenoot, als je wijsheid steeds zo blijft toenemen, zou ik toch wel eens willen weten hoeveel ik tenslotte van je zal houden! Als je ons allen nu niet met je wijsheid te hulp was gekomen, waren we uiteindelijk allen aan de goddelijkheid van de grote Meester gaan twijfelen, ondanks al de ongehoorde, wondervolle daden die hij ons heeft laten zien. Maar nu is alles weer helemaal in orde en wij weten nu allen voldoende wie wij moeten aanbidden en in het volste vertrouwen moeten aanroepen!"

[7] CYRENIUS zegt: "Beste vriend en nu broeder Mathaël, hoe zeer het mij voor jou ook verheugt te weten dat je op de best mogelijke manier bent ondergebracht, het zou mij toch nog meer verheugd hebben als je steeds in mijn omgeving was gebleven! Want van ons allen is er niet één die alle dingen zo grondig kent als jij, uitgezonderd de engel, die nu met Suetal in gesprek is! Wat zal een volk gezegend zijn met zo'n regent als jij, iets wat je in wezen eigenlijk al bent! Maar we zullen elkaar toch nog wel meermalen zien, want ik kom naar jou toe of jij komt naar mij!"

[8] MATHAËL grijpt de hand van de oude en grijze Cyrenius en zegt: "Nobele Cyrenius, wij zullen hand in hand werken met maar één gedachte: het volk in de naam des Heren zo wijs en gelukkig mogelijk te maken! Wel zullen wij steeds hoofdzakelijk onze aandacht richten op het geestelijk welzijn van de door God aan ons toevertrouwde te leiden volken, maar ook in lichamelijk opzicht mag niemand zich kunnen beklagen over mogelijke, kwellende zorgen, vooral niet als hij geestelijk op het goede spoor zit.

[9] In het grote, Romeinse rijk zou het op deze manier leiden van het volk wel met grote moeilijkheden gepaard gaan, maar in een klein land is dat heel gemakkelijk uit te voeren, en gelukkige, kleine staten worden dan gewoonlijk een spiegel waarin de groten zien of zij geen vuil op hun gezicht hebben en of hun haren goed zitten.

[10] Meestal is een spiegel slechts zo groot als een hand en toch kan de mens, als hij dat wil, zich stukje bij beetje helemaal van top tot teen bekijken en op die wijze kan dan ook een klein land gemakkelijk de spiegel zijn van een groot rijk. Maar als een klein land een groot rijk als voorbeeld zou willen nemen, zou het zich lelijk vergissen en al zijn onderdanen in het ongeluk storten! Daarom zijn wij liever een kleine spiegel, dan een reus die zich daarin bekijkt! -Heb ik gelijk of niet geëerde Cyrenius?"

[II] CYRENIUS zegt: "Ik zou diegene wel eens willen zien, die je ongelijk zou kunnen geven! Je hebt altijd gelijk, want uit jou spreekt steeds de gewekte geest van God. ­

[12] Maar kijk nu toch eens naar de stad! Ik geloof dat het steeds feller gaat branden. Straks brandt de gehele, grote stad nog af? Onze Raphaël zou daar wel kunnen helpen als hij dat zou willen!?"

 

122 Het wezen van de engelen

 

[1] JARAH zegt: "O, hij wel! Als de Heer hem op een voor ons onzichtbare wijze een aanwijzing geeft, -maar anders doet hij niets! Hij is mij gegeven als leraar en beschermer, maar als ik hem vraag om het een of ander te doen, doet hij het zeker niet! En als ik iets van hem wil weten, geeft hij niet alleen geen antwoord, maar vraagt het meteen aan mij, en ik moet hem dan antwoord geven op wat ik aan hem vroeg. Daarom is iedere vraag aan hem verloren moeite. Ik mag hem wel erg graag, maar ik zou hem nog duizend maal liever hebben, - als hij maar een beetje meegaander zou zijn! Hij is wel steeds uitermate vriendelijk, maar men mag hem niets vragen, want dat heeft helemaal geen zin."

[2] MATHAËL zegt: "Maar ik wil toch wel eens zien of hij niet ertoe te brengen is tenminste enige burgerhuizen voor de vlammen te behoeden! Ik zal hem hier roepen en eens zien of de lieve Jarah helemaal gelijk heeft!"

[3] Dan roept MATHAËL Raphaël en zegt tegen hem: "Vriend, kijk eens naar de stad! Ik geloof dat er nu ook wat armelijke hutten in brand staan; als dat zo is zou je dat toch wel kunnen voorkomen!?"

[4] De ENGEL zegt: "Ongetwijfeld, als ik dat mocht. Maar mijn wil is die van de Heer en ik kan slechts willen, wat Hij wil. Als de Heer het wil, kun je je niet voorstellen hoe snel ik de brand zou blussen! Maar zonder de wil van de Heer kan ik net zo weinig als jij, want al de door mij uitgevoerde wonderen heb niet ik, maar heeft slechts de wil van de Heer door middel van mij tot stand gebracht.

[5] Wij engelen zijn in wezen slechts het uitvoerende orgaan van de goddelijke wil, ofwel de gepersonifieerde wil van de Heer, en uit ons zelf kunnen wij niets, omdat wij zonder de goddelijke wil als zelfstandige wezens helemaal niet kunnen bestaan, net zoals jouw ogen in de spiegel zich geen waarachtig spiegelbeeld van de zon voor kunnen stellen als er niet eerst van de echte zon een straal op het oppervlak van de spiegel valt.

[6] Om mijn wezen echter nog beter te begrijpen, wijs ik je op een soort holle­ of brandspiegel, die de van oudsher beroemde werktuigkundige Archimedes bij toeval heeft uitgevonden. Deze spiegels hebben de na­tuurlijke eigenschap een aantal op hun vlak vallende zonnestralen in één punt op een bepaalde afstand te concentreren. De op één punt gecon­centreerde zonnestralen hebben dan zowel wat licht en warmte betreft een zoveel maal grotere kracht dan de enkelvoudige straal, als het verhoudinggetal tussen het kwadraat van de doorsnede van het brandpunt en de doorsnede van het spiegelvlak, waarbij de doorsnede van het brandpunt vaak bij de grootste concentratie nauwelijks twee duimbreedtes meet en de doorsnede van het spiegelvlak vaak manshoog is.

[7] Zo'n brandpunt heeft dan zeker een meer dan duizendvoudig grotere kracht zowel wat licht als warmte betreft dan de natuurlijke, enkelvoudige straal, maar is toch niet denkbaar zonder de zon.

[8] De spiegel verenigt namelijk slechts de zonnestralen tot een sterk en snel werkend brandpunt, maar zonder de zon bezit hij geen kracht en blijft hem alleen maar de eigenschap over om de stralen van de zon te concentreren als die op zijn vlak vallen; maar zonder de zon is de werking van de brandspiegel gelijk aan nul.

[9] Wij, engelen, zijn dus zoals gezegd slechts brandspiegels voor de opname en de concentratie van de goddelijke wil, en als wij iets doen, doen wij dat door het brandpunt van de in ons geconcentreerde, goddelijke wil en dan zie jij niets dan wonderen. -Begrijp je dat?"

[10] MATHAËL zegt: "O, dat begrijp ik nu best, alleen wist ik niet dat Archimedes de uitvinder van de brandspiegel was, want men schrijft die toch oorspronkelijk aan een zekere Hamerod en vervolgens aan de bekende Thales toe, die ook een bliksemmachine vervaardigd moet hebben!"

[II] RAPHAËL zegt: "Heel juist, maar Archimedes was een draaier en ontdekte uit zichzelf zowel de grondbeginselen van de zeer bruikbare brandspiegel, van de cilinder en schijven die de bliksem veroorzaakten, als vooral van de hefmachine, door het fortuinlijke gebruik van zijn speciaal daarvoor uitgevonden en precies berekende schroef, na welke uitvinding hij zei: 'Geef mij buiten de aarde een vast punt en dan hef ik de gehele wereld uit haar voegen!'

[12] Uit dit alles blijkt wel dat ik uit mijzelf jouw goede wens niet kan uitvoeren. Maar als de Heer mij daarvoor uitkiest, zal alles snel afgelopen zijn. Vraag het daarom alleen aan de Heer!"

[13] JARAH zegt: "De Heer kan men nu niet lastig vallen, want Hij heeft aanbevolen te rusten of, als wij wakker blijven, te bidden. En dat moeten wij doen, want Hij zegt niets voor niets. Wat gaat het ons aan of de gehele stad afbrandt?! De Heer zal Zijn reden wel hebben waarom Hij dit over deze stad heeft laten komen, en die reden kan best een heel goede zijn en vol van goddelijke liefde en erbarmen. Als wij daar nu iets aan zouden veranderen, zouden wij de zaak niet beter, maar eerder slechter maken. De Heer zal op het juiste ogenblik, zonder onze voor­spraak, het Zijne wel doen. Met mijn Raphaël is en blijft echter niets aan te vangen, want zonder de wil van de Heer is hij een leeg omhulsel."

 

123 Jarah's wijsheid

 

[1] MATHAËL zegt: "O jij kleine Jarah! Kijk toch eens aan, die wijsheid had ik achter jouw persoontje werkelijk niet gezocht! Het is al goed, mijn liefste Genezarethse, maar nu zou ik wel eens van je willen weten hoe jij eigenlijk bidt!"

[2] JARAH zegt: "Ik verplaats mij met al mijn gedachten en gevoelens in het diepst van mijn hart, waar Gods liefde woont. Daardoor wordt deze heilige liefde net zo gevoed als wanneer men op een zwakke vuurgloed die niet meer vlamt, goed, dor en zeer licht brandbaar hout legt.

[3] Het hout zal de zwakke gloed heel vlug zover brengen dat het kleine vlammetjes zal doen ontstaan. Deze vlammetjes zullen dan weldra op het hout overspringen en dan ontvlamt het geheel tot een helder vuur en het hart wordt helder verlicht en helemaal warm van leven. Dan pas spreekt de daardoor gewekte, op God gelijkende geest in het hart:

[4] 'O heilige Vader in de hemelen! Uw naam worde geheiligd! Dat Uw Vaderliefde kome naar ons arme zondaars, die vol dood en nacht zijn! Uw enig heilige wil geschiede hier op deze aarde zoals in al Uw hemelen! Als wij tegen Uw eeuwige, heilige orde gezondigd hebben, vergeef ons dan die dwaasheid en wees geduldig en begrijpend voor ons, zoals ook wij voor diegenen geduld en begrip tonen, die ons op de een of andere wijze onrecht hebben aangedaan! Laat niet toe, dat onze lichamelijke zwakheid hoe dan ook boven ons vermogen door de wereld en door de duivel wordt verzocht, maar verlos ons door Uw grote genade, liefde en mededogen van de duizendvoudige soorten kwaad waardoor onze liefde tot U, o heilige, grote, goede Vader, vertroebeld en verzwakt zou kunnen worden! Maar als wij hongerig zijn en dorstig, zowel geestelijk als lichamelijk, geef ons dan, goede, lieve Vader, datgene wat U vindt dat wij dagelijks nodig hebben! U alleen zij al mijn liefde, alle eer en alle lof eeuwig, eeuwig!' ­

[5] Kijk, dat noem ik bidden. Maar dit bidden heeft voor God zeker slechts dan pas waarde, als eerst in het diepst van het hart op de hiervoor beschreven wijze de liefde tot God helder en vurig is gaan branden door de eenwording van alle gedachten en gevoelens in het goddelijke centrum van het hart. Als dat vooraf niet gebeurt, is ieder gebed van nog zulke mooie woorden, voor God een gruwel en het wordt niet aangezien en niet aangehoord.

[6] Want God Zelf is een geest en moet daarom in de geest der liefde en in het helderste vlammenlicht der waarheid aanbeden worden. -Begrijp je nu wat waarachtig bidden is naar mijn gevoel en mijn begrip?"

[7] MATHAËL zegt: "O lieftallig meisje! Wie zou er nu ooit bij jou zo'n diepe wijsheid gezocht hebben!? Werkelijk waar, ik zou nog best jouw leerling kunnen zijn, en ik schaam me niet in het minst om dat hier voor iedereen hardop en openlijk te bekennen! Ja, nu begrijp ik pas jouw onweerstaanbare aanhankelijkheid aan de Heer en vice versa (omgekeerd), zoals de Romeinen zeggen! Jij schijnt net als ik ook heel snel door de Heer te zijn gewekt?!"

[8] JARAH zegt: "Wie God de Heer boven alles liefheeft, wordt weldra en gemakkelijk gewekt, wie Hem echter met het verstand zoekt, om Hem te gaan liefhebben als hij Hem met het verstand bewijsbaar heeft gevonden, die heeft een groot en vergeefs werk op zich genomen waarmee hij nooit op deze wereld aan het gewenste doel zal komen. Daarom hebt u ook zo snel Gods krachtigste genadelicht bereikt, want in het hart van uw ziel moeten de vlammen toch steeds hoog opgelaaid zijn, ofschoon u lichamelijk een hele tijd belegerd was door de kwade, helse geesten!"

[9] MATHAËL zegt: "Ja, goddelijk kind, daar kon je wel eens groot gelijk in hebben! Ik had God reeds vanaf mijn kinderjaren boven alles lief en daarom lieten mijn ouders mij ook wijden voor de dienst in de tempel, waar mijn lichaam eerst omgevormd werd tot een ware helse machine, maar waar mijn ziel ondanks dat toch bleef wat zij vanaf het oerbegin van haar bestaan was. Maar daar wil ik verder met geen woord meer over spreken, want dat roep ik niet graag in mijn gedachten terug. -En zeg jij nu eens, liefste Helena, hoe dit wijze meisje jou bevalt! Is het niet verbazingwekkend dat dit kind zo wijs is?"

[10] HELENA zegt: "Waar en wie zijn toch haar ouders?"

[11] MATHAËL antwoordt: "Wel, wel, daar weten we alles van en jij hebt haar vader Ebahl, die hier ook aanwezig is, een herbergier uit Genezareth, al gisteravond beneden bij jullie drie tenten gezien en gesproken! Ben je dat dan al vergeten? Zeg me liever wat je van de buitengewoon kernachtige wijsheid van dit meisje vindt en of je niet ook zoals ik een levendig verlangen voelt om net zo wijs te zijn als zij, deze allerliefste, bevallige kleine! Heus, ik weet veel, -maar dit kind weet meer! In mijn hart zie ik dat haar reine borst dingen bewaart waar wij nog geen flauw idee van hebben. Maar Raphaël schijnt door haar niet zo hoog aangeslagen te worden! Wat denk jij daar nu van, liefste echtgenote Helena?"

[12] HELENA zegt, in plaats van opgewekt en vrolijk, heel weemoedig: "O lieve Mathaël, zover zal de arme Helena het wel nooit brengen! Het lijkt wel of het hart van de Almachtige zonder meer in het hart van dit meisje zit, want zo'n ervaring in de sfeer van het meest innerlijke leven met God kan men slechts uit de mond van de Schepper Zelf vernemen! En dan is het heel begrijpelijk dat zij de engel niet zo hoog aanslaat, want wat echte wijsheid betreft zijn zij aan elkaar gelijk. Dat de engel daarbij door de Heer een oneindige macht en kracht ontvangt, daaraan valt niet te twijfelen, maar of hij uit liefde tot de Heer meer wijsheid heeft dan dit meisje, zou ik bijna in twijfel willen trekken.

[13] Ik zou met haar wel willen spreken als ik niet zo'n bijzonder groot ontzag voor haar wijsheid had! Want wij zouden haar met een enkel dom woord wel eens gemakkelijk zo'n terechtwijzing kunnen ontlokken, dat we ons leven lang geen woord meer zouden durven zeggen.

[14] Als het meisje arm zou. zijn, zou ik het alle schatten willen geven die ik bij mij heb. Maar gezien de tamelijk kostbare kleding schijnt het een kind van welvarende ouders te zijn en een geschenk van mij zou bij haar zeker niet in goede aarde vallen. Haar ongelofelijke wijsheid veracht iedere wereldse pracht nog veel meer dan wij, terwijl ik die al zo veracht, hoewel ik haar zelfs nog niet eens een wijsheid ter grootte van het kleinste waterdruppeltje aan zou kunnen reiken!

[15] Ik heb het meisje onbeschrijflijk lief, maar haar nabijheid bezorgt mij toch behoorlijk wat angst en vrees.

[16] Maar voor het antwoord, hoe men tot God op de juiste manier moet bidden, ben ik haar toch grote dank verschuldigd, hoe zal Ik dit kind nu.echter daar passend voor kunnen danken?"            .

[17] JARAH, die intussen met Raphaël in gesprek was, zegt.: "Lieve, geëerde koningin, houd van mij zoals ik van u houd, - meer is met nodig! En hoe ik over alle wereldse schatten denk, weet u wel en dat heeft u ook al heel wijs aangegeven. Als het werkelijk nodig was dat wij elkaar door middel van grofstoffelijke schatten tegemoet moesten komen, dan zou ik u beslist veel grotere kunnen geven dan u mij. Maar wat is al deze wereldse pracht vergeleken bij het kleinste vonkje van de ware, levende liefde tot God in ons hart!? Vriendin, dit juweel moeten wij zuinig in ons hart bewaren, behoeden en verzorgen, opdat het niet van ons vervreemdt! Als de pracht, de reinheid en de levensintensiviteit daarvan steeds in ons toeneemt, bezitten wij meer dan wat alle hemelen kunnen bevatten! -Begrijpt u dat?"

 

124 De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen

 

[1] HELENA zegt: "Dat was een waar woord en ik heb het goed begrepen, maar ik begrijp alleen niet hoe je zo wijs bent geworden!"

[2] JARAH zegt: "Denk daar maar niet aan, want dat is een zaak van de Heer, die de mensen afhankelijk van hun mogelijkheden verschillende genadegaven.geeft en net als een zaaier de tarwe bij hen op een geploegde akker uitzaait. Daar waar het zaad op een goede bodem valt, brengt het ook gemakkelijk en snel, veel vrucht voort. Ik geloof dat jouw hart ook een goede akker is!?"

[3] HELENA zegt: "Dat zou wel zo moeten zijn, maar ik leefde te lang in het blinde heldendom, dat nog steeds in mij nagalmt als een slecht gestemde snaar op een windharp! Ik ken nu wel de waarheid en die is nu mijn leven geworden, maar denk eens aan mijn grote volk thuis, dat nog muurvast verbonden is met het heidendom en zijn afgoden! Hoeveel moeite zal het ons kosten het volk op een andere wijze voor te lichten en van het bijgeloof te bevrijden! Als de almachtige wil van de Heer ons daarbij niet geweldig ondersteunt, zullen we weinig of niets kunnen bereiken!"

[4] JARAH zegt: "Maar jij en je vader waren toch ook heiden en ondanks dat kostte het echt niet zoveel moeite en werk om je tot de zuivere waarheid over te halen!"

[5] HELENA antwoordt: "Weliswaar kan ik het bij puur geestelijke zaken niet tegen jouw wijsheid opnemen, maar er zijn op de wereld ook nog heel andere zaken en wel vooral in samenhang met de verschillende religies van de mensen, die veel moeilijker uit de weg te ruimen zijn dan de fouten van een dwaalleer zelf.

[6] Eerst krijg je met de priesters te maken, die de godsdienst zo ingericht hebben dat zij daar het meeste profijt van trekken en er goed van kunnen leven. De tempels vragen veel aandacht en geven werk aan veel kunstenaars en handwerkers en verder zijn er nog dienaren en knechten. Al deze mensen leven van de tempels en verliezen bij het opheffen daarvan hun inkomen en hun brood. Wat zullen die wel zeggen!?

[7] Als men deze mensen mogelijk een ander inkomen zou kunnen geven, zou een en ander misschien beter en gemakkelijker gaan, maar waar moet je in een land dat niet zo groot is, zo snel voor duizenden een nieuwe bron van inkomsten vinden, en waar voor zoveel mensen brood vandaan halen!? Voor een paar dagen zouden wij dat nog wel kunnen, maar voor jaren achtereen! Waar moet je het vandaan halen, als je ook nog goed en redelijk wilt blijven!?

[8] Bovendien bezit het priesterdom het grootste vertrouwen van het volk en staat daarbij hoog in aanzien. Boze priesters hoeven daarom het volk alleen maar te zeggen dat de goden ons vervloekt hebben en dan staat het maar te bezien of we nog heelhuids uit ons land kunnen komen. -Kijk, vriendin, dat zijn zo zaken die ons erg aan het denken zetten! Zoals gezegd, slechts de wonderbaarlijke hulp van de Heer kan raad schaffen!

[9] Het zal moeilijk zijn om hier in het Joodse rijk dit zuivere licht uit de hemelen te verbreiden, omdat de oude leer van Mozes al te veel ondergesneeuwd is met onwaarheden en bedriegerijen, waardoor het priesterdom te rijk is geworden en nu te goed leeft. Tevens speelt het priesterdom het altijd heel goed klaar om gemene zaak met de macht­hebbers te maken en zich vanwege allerlei politieke redenen onontbeerlijk te maken.

[10] De machthebbers geven de priesters daarvoor gewoonlijk teveel vrijheden en privileges, waarmee zij dan het blinde volk door allerlei trucjes al gauw voor zich innemen en waardoor de machthebbers uit­eindelijk het spel mee moeten spelen om niet alles te verliezen. Onder deze omstandigheden is het moeilijk om hoofd van een volk te zijn. Uiteindelijk moet men zelfs blij zijn dat men nog voor hoofd kan en mag spelen, hoewel men het in werkelijkheid allang niet meer is.

[11] Geloof mij maar, reeds lang zijn de priesters de eigenlijke gebieders van het volk en van de volkeren, en de keizers, de koningen en vorsten zijn slechts hun heimelijk zeer geërgerde handlangers. Velen van hen zouden alles anders en beter willen ordenen en al de vette en doorvoede godsdienaren de laan uitsturen, als dat mogelijk was! Maar het is niet mogelijk en zeker niet op een humane manier. Wel, als ik daar nu aan denk, rijzen me de haren ten berge! -Begrijp je die moeilijkheden wel?"

[12] JARAH antwoordt: "Zeker, en ik weet ook dat men niets forceren kan. Maar waar je ook terdege rekening mee moet houden is, dat ons mensen heel veelonmogelijk is, wat bij God en met Zijn hulp heel goed mogelijk kan zijn!

[13] Doe jij daarom maar zoveel als je kunt en laat al het andere over aan de Heer, dan zal alles wel het gewenste goede doel bereiken!

[14] Daarbij heb je Mathaël, die door de Heer voorzien is van veel wijsheid, kracht en macht, en zijn bijna even wijze en machtige metgezellen. Zij allen zullen mettertijd ook wel wat bereiken en daarom kun je nu ook wel gerust zijn!

[15] En als Mathaël zijn lessen in je land net zo begint als bij jou, zal het hem echt niet zo moeilijk vallen zelfs de priesters als eersten aan zijn kant te krijgen, die hij dan hun nieuwe opdracht kan geven. En zij zullen het volk op dat wat daarop volgt weten voor te bereiden. En wat dan verder de kunstenaars en handwerkers betreft, die zullen door de totaal veranderde priesters wel voor andere doelen gebruikt kunnen worden!

[16] Maar als jij, liefste vriendin, als je nu weer thuiskomt, al het oude omver zou willen werpen, dan is het wel duidelijk dat die inspanning en dat werk beslist zeer slecht beloond zou worden.

[17] De ware wijsheid uit God moet ook overal de juiste middelen weten te gebruiken. Als zij dat niet weet, is zij nog lang geen ware wijsheid uit God. Wat bij één mens mogelijk is, moet ook bij duizenden mogelijk zijn, alleen vraagt dat natuurlijk meer tijd en geduld, maar alles gaat, als je de tijd en de daarvoor geëigende middelen gebruikt. Met één slag wordt geen boom geveld en met één emmer water is de bron niet droog. En zo gaat het overal: goede wil, tijd en de juiste middelen kunnen bergen verzetten en een zee droogleggen!

[18] Niets is bij God onmogelijk; waar Hij geestelijk en natuurlijk helpt gaat alles! Maak je dus helemaal geen zorgen en vertrouw vast op de Heer en dan zal alles wel veel beter gaan dan jij het je nu voorstelt! -Beste Mathaël, heb ik nu gelijk of niet!"

 

125 Ouran toont aan dat Helena 's vrees ongegrond is

 

[I] MATHAËL zegt: "Zeker, wie zal dat willen ontkennen, maar mijn zeer geliefde echtgenote tilt er veel te zwaar aan! Ja, het zal echt niet zo gemakkelijk zijn, -maar nog lang geen Augiasstal die de reus Hercules binnen een bepaalde korte tijd moest schoonmaken! Ik heb helemaal geen angst en ik denk dat alles met hulp van de Heer heel gemakkelijk zal gaan!"

[2] HELENA zegt: "Dat hoop ik ook, maar ik ken mijn volk en alle traditionele gewoonten van het land en ik zeg je dat het temidden van hen, dat wil zeggen temidden van de mensen van mijn rijk, heel moeilijk is om mens te zijn en te blijven!

[3] Veel menselijke misverstanden kunnen eenvoudig bestreden worden, maar het is een reuzenwerk om tegen het fanatisme van het bijgeloof te vechten dat diamanthard is geworden en dat het priesterdom met allerlei schijnwonderen aanmerkelijk heeft weten aan te wakkeren.

[4] Misschien zou het lukken door ontzaglijke tegenwonderen te doen, maar dan ga je je afvragen of je het volk daarmee wel helpt! Je zou het zo slechts het ene bijgeloof ontnemen om het andere daarvoor in de plaats te stellen, als je het tevens niet ook het juiste inzicht zou geven om een echt wonder te onderscheiden van een schijnwonder. Maar hoe kun je dat, als je de wezenlijke aard van de schijnwonderen nog veel te weinig kent?!

[5] De oude priesters, die ter bekrachtiging van hun bedriegerijen ten aanschouwe van het volk al zo veel schijnwonderen hebben verricht, zullen nooit bereid zijn om die te herroepen! Want als zij dat doen, zal het hele volk zich op hen storten en hen in stukken scheuren, want een heel, groot volk laat zich nooit en te nimmer -zo vlug scholen als een enkel mens.

[6] Met het oude priesterdom moet dus heel anders te werk worden gegaan en het volk moet op zo'n geweldige verandering voorbereid worden zonder dat het er erg in heeft en wij kunnen van veel geluk spreken als wij over tien jaar het zover hebben gebracht, dat het volk over geestelijke zaken wil spreken!

[7] Weet je, liefste echtgenoot Mathaël, ik twijfel geen ogenblik aan je grote wijsheid en ook niet aan de nodige, buitengewone hulp van de Heer, maar ik ken ook al de moeilijkheden die zich als reuzen tegen ons zullen verheffen en het is maar zeer de vraag of we niet op zekere dag in den vreemde moeten vluchten!

[8] Hoe goddelijk zuiver en heerlijk deze leer ook is en hoe oneindig zaligmakend daarbij, de wereld is te slecht en het zal daarom naar mijn mening altijd een zeer zware taak zijn het vredesevangelie aan de duivels in het dodenrijk te prediken!"

[9] MATHAËL zegt: "O, het zal zeker geen gemakkelijk werk zijn, maar wij zullen des te meer vreugde beleven als het ons met hulp van de Heer zal lukken! Maar het móet ons lukken ook al zou daardoor de gehele wereld in puin storten! Want wat dat betreft ben ik een heel eigenzinnig mens, wat ik me eenmaal voorneem, moet ook gedaan worden! -En nu een ander onderwerp!"

[10] OURAN zegt: "Je hebt gelijk als je eens over wat anders begint! Ik heb intussen wel een klein, mij zeer versterkend slaapje gedaan en in mijn droom heel wonderlijke dingen gezien, maar ondertussen heb ik toch van jullie gesprek het een en ander opgevangen en ik zeg jullie dat de kleine helemaal gelijk heeft en jij, Mathaël mijn zoon, hebt ook gelijk. Maar de vrees van mijn lieve dochter, ook al is die niet geheel ongegrond, is toch wat te overdreven!

[11] Ik ken mijn volk toch zo goed als mijzelf! Voor het grootste deel drijft het handel, leert allerlei volken kennen en komt dan ook in aanraking met hun zeden, gebruiken en religies. In het binnenland vind je wel gemeenten die nog heel trouw aan hun orakels hangen, maar aan de kusten kun je het hele godendom voor een paar dubbeltjes van ze kopen. Het priesterdom staat bij de meesten al heel lang in de slechtste reuk en de filosofie heeft allang het eigenlijke godendom uit het zadel geworpen.

[12] In Taurië, waarvan de zuidelijke kant ook onder mijn beheer staat, is het godendom allang ten einde, waaraan de Romeinse dichter OVIDIUS, die zich daar enige tijd heeft opgehouden, door zijn 'Metamorphosen' waarin hij het godendom op een nette en dichterlijke wijze belachelijk maakte - niet weinig bijdroeg. Plato, Socrates en Aristoteles zijn de goden van deze tijd en deze leer past daar heel wel bij, want deze drie geleerden prediken ook maar één God en verwerpen helemaal dat het veelgodendom iets reëels zou zijn en zij zien daarin slechts bepaalde eigenschappen van de ene en enig ware God.                                                                                     .

[13] Wij zouden waarschijnlijk toch nooit hier naar het Joodse land gereisd zijn als wij niet hadden gehoord dat in de tempel te Jeruzalem de enig ware God haast zichtbaar aanwezig was, waarvan speciaal Plato in zijn dialoog 'Symposion' beschrijft hoe men zich geestelijk met deze enig ware God kan verenigen! Mijn gehele volk weet daarvan en daarop kan best iets goeds gebouwd worden!

[14] Ik zou mij natuurlijk in Jeruzalem in alles hebben laten inwijden en als ik daar iets bevredigends had gevonden, zou ik het van daar meteen naar mijn volk hebben gebracht. Dat wij hierheen zijn gekomen, meteen naar de smid zelf in plaats van naar de leerling smid -wat.nu door alles wat wij beleefd, gehoord en gezien hebben wel aan geen twijfel meer onderhevig is - dat is een vrije en uitzonderlijke genadedaad van God de Heer, waarschijnlijk omdat wij in alle ernst het goede wilden, waarvan wij nooit willen en zullen zeggen dat wij dat verdiend hebben. Maar daardoor zullen wij thuis des te gemakkelijker kunnen werken, omdat wij daarbij blij Iedere gelegenheid geheel op de hier ondervonden, goddelijke hulp kunnen rekenen!

[15] Wij hebben, liefste dochter, lang niet zoveel gezocht als wij gevonden hebben. Als wij maar iets meer gevonden zouden hebben dan in Plato's  'Symposion', waren wij al buitengewoon tevreden naar huis gegaan. Maar hoe gaan we nu., nu wij iets hebben gevonden, waarvan Plato in zijn Symposion nooit had kunnen dromen?! Nu zullen wij onder groot gejubel naar huls trekken en de verbaasde volken luidkeels verkondigen wat wij tijdens ons zoeken allemaal hebben beleefd, gehoord en gezien! Ik moet jullie zeggen dat ik mij er nu al echt van ganser harte op verheug!

[16] Helena, ik begrijp daarom nog niet waarom jij daar zo vol angst tegenop kunt zien!

[17] Ik zal weliswaar niet ontkennen dat jij daarvoor een reden hebt, maar voor ons land gaat die niet op, misschien veel eerder voor het Jodendom, dat, zoals ik nu wel heb gemerkt vol bedrog, vol heerszucht en vol kwaadwilligheid zit. Daar, daar zou je angst veel meer een gegronde reden hebben dan bij mijn mensen, die ware lammeren zijn! -Wat is jouw mening, geliefde en geëerde zoon Mathaël?"

[18] MATHAËL zegt: "Ik ben het helemaal met u eens, want in de tempel te Jeruzalem gebeuren heel ontzettende dingen en het zou erg gewaagd zijn daar met deze leer aan te komen! In de tempel waar eens Jehova's geest zichtbaar aanwezig was in het allerheiligste, heerst alles wat men maar slecht en kwaadaardig kan noemen. Maar van iets goddelijks is In werkelijkheid geen spoor meer aanwezig, alleen maar namen zonder inhoud! De priesters zijn wolven en hyena's in schaapskleren. In besloten kring zal ik jullie nog heel veel daarover kunnen vertellen omdat ik zelf tempeldienaar was! Maar nu houden we daarover op, want hier kan over iets veel beters gesproken worden dan over de nu geheel goddeloze tempel te Jeruzalem!

[19] Nu moet ik eens mijn liefste Jarah wat meer lastig vallen, want zij bewaart In haar binnenste nog geheimen waarvan wij allen geen idee hebben! Jarah, vertelons toch eens iets over je belevenissen!"

 

126 Mathaël twijfelt aan de belevenissen van Jarah

 

[1] JARAH zegt: "O, heel graag, - maar jullie zouden me misschien nauwelijks willen geloven! U, beste Mathaël, weet veel van de sterren, maar ik misschien nog wel meer. Dat is echter niet mijn verdienste, het is slechts een zuivere, buitengewone gift van de Heer. Wacht, ik zal u Iets vragen! Als u daar een bevredigend antwoord op kunt geven, weet u net zoveel als Ik, maar heeft u daar geen antwoord op dan zal ik zo vrij zijn u veel van wat ik weet te vertellen. -Wat denkt u dat die kleine sterren aan het firmament zijn?"

[2] MATHAËL antwoordt: "Liefste Jarah, die vraag is wel wat erg vreemd! over de zon, de maan en nog enige planeten zou ik je misschien wel een voor jou bevredigend antwoord kunnen geven, maar het oog van mijn ziel is nog nooit tot aan de vaste sterren doorgedrongen. Ik vermoed dat het ook verre werelden zijn, zoals de Heer daar ook al eens op heeft gewezen, maar hoe ze er nu zo precies uitzien en wat hun natuur en wezen is, dat kan ik je natuurlijk niet vertellen en dat zou ik daarom graag van jou horen, als je mij daar iets over zou willen vertellen!"

[3] JARAH zegt: "Beste Mathaël, als u niet kunt geloven dat ik een paar van deze sterren in levenden lijve heb bezocht, helpt mijn relaas u weinig of niets! Maar als u het kunt geloven, kan ik u er wel wat over vertellen!"

[4] MATHAËL zegt: "Mijn allerliefste kind, daarmee stel je het geloof wel erg hard op de proef, want fysiek is er -geen mogelijkheid denkbaar . In de geest, in een soort geestelijke vervoering is zoiets wel mogelijk, en ik ben graag bereid te geloven wat je mij over de ver verwijderde, vaste sterren zeggen en vertellen wilt. Maar als je zegt 'in levenden lijve' dan kan ik dat al niet geloven en het verhaal, dat misschien op zichzelf helemaal waar en juist is, verliest veel van zijn waarheidsgehalte als de inleidende zin een pure onmogelijkheid inhoudt."

[5] JARAH zegt: "Waarom moet het dan onmogelijk zijn dat ik met huid en haar en met mijn vlees en bloed op een paar van deze sterren ben geweest? Zijn bij God dan niet alle dingen mogelijk?"

[6] MATHAËL zegt: "O, zeker, bij God is geen ding onmogelijk, maar God heeft een bepaalde orde vastgesteld en deze orde is een wet die Hij Zelf uitermate gewetensvol houdt en ook moet houden omdat de gehele schepping anders in het volgende ogenblik niet meer zou bestaan. De Heer doet hier veel wonderen, maar voor de oplettende toeschouwer allemaal steeds binnen Zijn eeuwige, heilige orde.

[7] Toen men vanavond een langere dag wenste, liet Hij niet de aarde of schijnbaar de werkelijke zon stilstaan -wat volgens Zijn hoogst eigen woorden tegen Zijn orde zou zijn -want als Hij zoiets zou doen, dan zou al het leven op aarde ten dode zijn opgeschreven. Wat niet door de verschrikkelijk krachtige, centrifugale kracht vernietigd zou worden, zou een nog zekerder dood vinden in de golven, die al het vaste land zouden overspoelen.

[8] Kijk, met mijn huidige kennis van de aarde en haar luchtregionen weet ik dat op een hoogte van slechts tien uur boven ons geen levend wezen zou kunnen bestaan, net als een vis niet zonder water kan, hoewel een vis toch nog langer buiten het water in leven zou kunnen blijven dan een mens op tien uur gaans hoog boven de aardbodem. Maar denk je nu eens de eindeloze afstand in van deze aarde tot een van die vaste sterren!

[9] De afstand van ons tot de zon, die mijn vrije ziel precies kan afmeten, is al iets ontzettends. Een afgeschoten pijl zou bij gelijkblijvende snelheid meer dan vijftig jaar moeten vliegen eer hij de zon bereikte. Maar naar het gevoel van mijn ziel, dat weliswaar niet volkomen betrouwbaar is, is de dichtstbijzijnde vaste ster al tienmaal honderdduizend maal verder van ons verwijderd dan de zon en een afgeschoten pijl zou daar tien­honderdduizend maal vijftig jaar over doen! Als een mens echter zo snel zou gaan als een pas afgeschoten pijl, zou de weerstand van de lucht hem ogenblikkelijk verscheuren, maar wat zou er dan wel met hem gebeuren als hij in een paar ogenblikken die ontzettende afstand aflegde?! Wat zou er dan van zijn vlees en bloed overblijven?!

[10] Kijk, de natuurwetten zijn ook door God gegeven en kunnen slechts samen met de natuur worden opgeheven. Maar zolang er een natuur bestaat, zolang blijft ook de onveranderlijke natuurwet. Daar kunnen geen uitzonderingen op zijn, want een nog zo kleine uitzondering zou een onberekenbare storing teweegbrengen in de gehele aard der dingen, die allemaal als schakels van een ketting aan elkaar vast zitten. Als er ook maar één schakel stukgaat is de ketting haar bindende werking kwijt! Dit zijn nu mijn redenen waarom het mij voorshands niet zo goed mogelijk is om te geloven dat jij werkelijk lichamelijk naar een paar vaste sterren bent gereisd.

[11] Bij God kan wel heel veel nog mogelijk zijn wat ik nu ondanks al mijn wijsheid nog lang niet kan begrijpen, maar jouw bewering, liefste Jarah, verliest zich toch een beetje al te ver in het buitengewone. Dat kan ik niet eerder voor waar aannemen dan dat je mij begrijpelijk hebt uiteengezet hoe dat mogelijk is en met de eeuwige goddelijke orde in overeenstemming kan 2ijn.

[12] Je moet daar echter niet boos om worden, want ik wijs het toch nog niet volledig af. Alleen kan ik het naar aanleiding van de genoemde redenen, die toch ook niet uit de lucht zijn gegrepen, niet als overtuigend voor mij aannemen. Maar misschien heb je doorslaggevende, ware bewijsgronden voor datgene wat mij nog niet helemaal duidelijk is! Als je die hebt, zeg ze mij dan en ik zal in het vervolg aan niets van wat je zegt meer twijfelen!"

[13] JARAH zegt: "Ja, ja, u bent echt wel een zeer wijs en uitermate verstandig man, maar in alles heeft ook u toch nog lang geen inzicht! Kijk, als Raphaël iets zou willen doen, zou hij mij gemakkelijk in een oogwenk een paar bewijsstukken uit de natuur kunnen bezorgen die ik van deze sterren als aandenken en als bewijs, dat ik daar werkelijk was, mee naar deze aarde nam. Maar er is met hem niets te beginnen en daarom kan ik u dat tastbare bewijs niet geven. Ook zou u als natuurlijk mens ook dan nog aan de echtheid kunnen twijfelen, maar uw ziel, die met de goddelijke geest vervuld is, zou daaraan toch zeker gemakkelijk zien dat de meegenomen herinneringen niet aards zijn. Want zij zijn zo prachtig en kostbaar dat alles wat de aarde aan kostbaars heeft daarbij vergeleken waardeloos is. Het zou een keizerlijk sieraad van onschatbare waarde zijn! -Maar laten we er maar over ophouden, het begint in het oosten te schemeren! De sabbat gaat komen en we moeten ons op deze dag des Heren voorbereiden!"

[14] MATHAËL zegt: "Daar heb je helemaal gelijk in, maar we krijgen vandaag dus niet als nader bewijs van je lichamelijke bezoeken aan verscheidene vaste sterren nog wat te horen!?"

[15] JARAH zegt: "Hoe dan? Uw tegenbewijzen liggen te vast verankerd in de bestaande, onveranderlijke, goddelijke orde, en ik kan u voor mijn werkelijke bezoek aan de vaste sterren geen ander bewijs geven dan te zeggen dat bij God alle dingen, die voor het menselijke verstand nóg zo onmogelijk lijken, tóch mogelijk zijn.

[16] Heeft u de tijd berekend en gemeten waarin de Heer door mijn Raphaël de schepen van Ouran vanaf het midden der zee naar de oever liet verplaatsen? Wie heeft bij die zeer snelle verplaatsing ook maar één schrammetje opgelopen? Hoeveel tijd had Raphaël nodig om Ouran's grote woontenten en al zijn meegenomen, voor een deel zelfs zeer breekbare bezittingen uit de schepen heel ordelijk op de oever te brengen?

[17] Heeft u het snelschrijven van Raphaël niet gezien?! Is dat, als u dat ook maar een beetje serieus neemt, niet in tegenspraak met de gewone natuurwetten, terwijl u het toch met eigen ogen heeft gezien?! Kunt u beredeneren dat dat onmogelijk is?!

[18] Kijk, ik kan het u zeggen omdat ik, zoals eerder geen levend wezen op deze aarde, het aan den lijve heb ondervonden dat er in het eindeloze wereldruim zulke verschrikkelijk grote zonnewerelden zijn dat zij, als ze hol zouden zijn, van binnen een grotere ruimte zouden hebben dan de hele wereldruimte die u hier ziet tot aan de vaste sterren van de eerste, tweede en derde grootte! Deze reusachtige zonnewereldlichamen, waar­omheen zich hele melkwegstelsels met talloos vele centrale­ en planetaire zonnen bewegen, bewegen zich voor het verkrijgen van energie eveneens weer om een nog eindeloos groter centraalzonlichaam, en die beweging is zo snel dat uw gedachten niet eens snel genoeg zijn om haar in te halen!

[19] Vanaf hier tot iedere vaste ster van de eerste, tweede, derde en zelfs vierde grootte zou de vlucht nauwelijks zeven seconden lang duren en wij maken met onze zon en met onze planeetcentraalzon, die met het hiervoor genoemde en omschreven centraalzonlichaam dezelfde snelle, wijde, omcirkeling meemaakt, precies diezelfde beweging onafgebroken mee, en dat is beslist zo volgens de natuurwetten en volgens alle hogere berekeningen! Voelt u daar wat van of brengt dat het een of andere wereldlichaam of ons zelf in de war, nu wij zo vliegensvlug zo'n onmetelijke afstand van de oneindige scheppingsruimte afleggen?

[20] Als echter zulke enorme wereldlichamen ongeacht hun aard met zo'n ondenkbare snelheid voort kunnen snellen, hoeveel makkelijker zal dat dan bij een lichaam als het mijne gaan, als de Heer dat wil!?

[21] Heeft u nu een wat duidelijker inzicht in de mogelijkheid dat ik werkelijk met mijn lichaam naar een paar van de dichtstbijzijnde, vaste sterren ben gereisd?"

[22] MATHAËL zegt: "O meisje, een hele hemel vol wijsheid woont in je en ik begin nu werkelijk aan de mogelijkheid te geloven van dat merkwaardige, wat je over jezelf hebt verteld! Maar vertel er nu niets meer over, want onze zielen staan nog niet voldoende open om die groottes te begrijpen, Daar heb ik zelf nog een aantal jaren voor nodig alhoewel mijn ziel toch al aardig verlicht is,"

 

127 Onheimelijke gevoelens

 

[1] Dan zwijgt Mathaël en denkt in stilte na over wat Jarah heeft gezegd, en Helena en Ouran staren, in opperste verbazing, zonder een woord te zeggen naar Jarah; maar Jarah kijkt naar de nog fel brandende stad en wacht met groot verlangen op Mijn terugkomst. Het is nu volkomen stil op de berg, slechts in het huis van Marcus is men in de weer voor de aangekondigde gasten, namelijk voor Cornelius en Faustus, en de ochtend wordt steeds lichter .

[2] Bijna een uur lang bleef het zo heel rustig op de berg, afgezien van de reeds genoemde geluiden uit Marcus' huis waar men druk bezig was in verband met de aangekondigde, nieuwe gasten, maar ook voor de stellig te verwachten nieuwkomers uit de verwoeste stad.

[3] In die stilte vielen er ook een aantal tegen de morgen in slaap. Zelfs Cyrenius, Julius, Josoë en meerdere met Cyrenius hier aanwezige, hoge staatsdienaars sliepen in. Maar de dertig jonge Farizeeën, die opmerkzaam de brand van de stad gadesloegen, bleven wakker en spraken onderling veel over het geziene en gehoorde, en dat deden ook de twaalf waarbij Suetal, Ribar en Baël behoorden.

[4] Mathaël, Helena, Jarah, Ouran en Mathaël met zijn vier metgezellen Rob, Boz, Micha en Zahr bleven ook wakker en waren vol diepzinnige gedachten, maar zij zwegen allen en dachten na over datgene, wat Jarah allemaal tegen hen had gezegd en zij durfden haar niet nog meer vragen te stellen. Maar Jarah dacht er ook over na of zij deze mensen soms niet teveel ineens had verteld.

[5] Pas na een hele tijd, toen de horizon al rood kleurde, opende de anders zeer zwijgzame ROB zijn mond en zei: "Beste vrienden, ik kan ondanks al dat nadenken nog geen rust vinden. Alles is hier zo buiten­gewoon merkwaardig dat je steeds bij jezelf denkt dat je droomt en je kunt doen wat je wilt, maar je kunt je met al het geziene en gehoorde toch nooit zo vereenzelvigen dat je je daarbij thuis voelt! En dat je steeds meer vreemd voelen is op zichzelf nog het gewoonste waarmee de gedachten van een denker zich kunnen bezighouden. We beleven niets dan een opeenvolging van wonderen van de kolossaalste orde!"

[6] Broeder Mathaël, jij bent hier koning van een groot land geworden en wij je consuls! De grote, heilige meester hoeft slechts over de grote aarde te kijken en zij beeft als een kind voor de roede! Daarbij komt nog de jonge hoofdmagiër uit de hemelen en doet dingen, waarvan ons werkelijk de haren ten berge rijzen! Nu komt nog dit meisje en vertelt ons weer dingen, waarvan je met het grootste gemak van de wereld volkomen in de war zou kunnen raken! Zeg mij eens of het wel mogelijk is met deze dingen op enigerlei wijze vertrouwd te raken! ­

[7] Maar waar Hij nu eigenlijk zo lang blijft? Het zal nu toch wel drie uur geleden zijn dat Hij ons verliet en nog komt Hij niet terug!"

[8] Een ander van de vier metgezellen van Mathaël, die BOZ heette en ook nooit veel zei, antwoordde Rob: "Wat jij voelt, voel ik ook en ik kan mij voor wat ter wereld ook, hier niet meer thuis voelen! Alles wat gebeurt, komt zo onverwacht mogelijk en het is op zichzelf dan altijd zo buitenissig fantastisch, dat je je niets fantastischer voor kunt stellen. Iedere daad, ieder woord en iedere vertelling maakt alles wat het menselijk oor tot op heden heeft gehoord en het oog ooit heeft gezien, zo totaal onbeduidend, dat daarvan, evenals van Mozes en al zijn wonderdaden niets overblijft.

[9] Er is geen twijfel aan, dat de hele rijkdom van de goddelijke oergeest werkzaam is door de zeer merkwaardige, goede en grote Meester, die geboortig is uit Nazareth en lichamelijk een zoon is van de plaatselijke timmerman. Maar welk mens kan zich thuis voelen naast zo'n grootheid? Als Hij spreekt, spreekt niet Hij, maar de eeuwige geest van God in Hem en als Hij wat doet, zou ik van de grootste geleerde wel eens willen horen wat God meer zou kunnen doen dan Hem mogelijk is! Hij is volmaakt God in woord en daad, Zijn wil beheerst actief de gehele oneindigheid en toch loopt Hij slechts als mens voor ons en naast ons, en eet en drinkt net als wij!

[10] Waar blijven nu al die wijze woorden van Salomo, die bij de inwijding van de tempel. sprak: 'Heer, ik weet dat hemel en aarde U niet kunnen omspannen -waar iedere schepping heeft opgehouden, bent U nog eeuwig en oneindig machtig -maar toch hebben wij, o Heer, een huis gebouwd om ons met zuivere en berouwvolle harten te verzamelen om U, o Heer, voor al Uw weldaden en zegeningen te danken en U in tegenspoed onze nood en onze ellende voor te leggen!' (I.Kon.8:12 e.v.)

[11] Misschien is dit niet woordelijk wat daar staat, maar dan is het toch wel in het kort de inhoud van wat de wijze bouwer van de tempel bij de inwijding met grootse, wijze woorden heeft gezegd. Zou hij ook zo gesproken hebben als hij onze uit Nazareth geboortige Meester gezien en gesproken had en Hem net als wij had leren kennen?

[12] Voor Zijn persoon is de tempel wel enige duizenden malen te groot en de overal aanwezige, almachtige wil van onze Meester is niet God de Meester Zelf, maar slechts een onbegrijpelijke kracht van die ene Meester, die wij zien, horen en spreken kunnen, maar waarbij wij toch Zijn persoonlijke grootte net zo goed kennen als die van ons. Hoe is het mogelijk dat Zijn wil de gehele oneindigheid en eeuwigheid beheerst en Zijn oog en Zijn oor overal in optima forma tegenwoordig is? Kijk, dat alles zijn zaken, waar geen geest helemaal wijs uit kan worden, en het gevolg is dat men zich daarin ook niet thuis kan voelen!

[13] Ja, als de persoon van de geestelijk grote, goddelijke Meester op die..van een Simson of Goliath zou lijken, was het allemaal wat begrijpelijker, want dan kon men zeggen: zo'n almachtige geest moet ook een daarmee overeenstemmend lichaam hebben. Maar onze Meester is, wat persoon betreft, eerder klein dan groot te noemen, en toch speelt Zijn geest met de oneindigheid als een knaap met een appel! Dat is het onbegrijpelijke, en alle wijzen met hun theorieën over het wezen van God, lijden hier op een geweldige manier schipbreuk, maar toch kunnen wij ons nu, hoewel wij hier in de praktijk iets anders hebben geleerd, niet meteen op ons gemak voelen!

[14] Kortom, ik droom eigenlijk ook nog meer dan dat ik mij geheel wakker en thuis voel. Mijn ziel beseft nu wel veel, ja, ik overzie de gehele vorm van de aarde, mijn blik dringt tot in haar diepste diepten; ik overzie de maan als een heel treurige, armzalige, kleine wereld, bestemd voor nog kleinere en armzaliger mensen en andere schepsels; ik zie Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus en ik zie daarboven nog soortgelijke, kleine en grote hemellichamen. Saturnus ziet er zeer wonderlijk uit, hij is zeer veel groter dan onze aarde en zweeft precies in het midden van een reusachtige ring, waarboven zo'n zeven manen, groter dan die van ons, ronddartelen als bijen om hun korf; ik zie ook de wonderbaarlijk schone, ver uitgestrekte streken van de grote zon; maar bij al die dingen voel ik me bij lange na niet zo vreemd als hier in de merkwaardige, vreemdsoortige nabijheid van de Schepper van al de talloze werelden en hun wonderen!

[15] Misschien voelen jullie je meer thuis, omdat jullie waarschijnlijk deze situatie niet zo rustig en diep aanvoelen als ik en broeder Rob. Wanneer je echter begint dit alles heel rustig en zo diepgaand mogelijk te beschou­wen, het vergelijkend met alles wat men in deze wereld ooit heeft gezien, gehoord en in oude boeken heeft gelezen, dan wordt het iemand steeds onheilspellender en vreemdsoortiger te moede. Ja, je verliest op het laatst zo geheel het kontakt met je eigen bestaan, dat het je als een voelbare leegte voorkomt! -Zeg me, of ik het juist heb of niet!"

[16] MICHA zegt dan: " Jullie hebben beiden gelijk en ook ik heb datzelfde gevoel, maar mij stemt het juist heel gelukkig."

[17] ROB en BOZ zeggen: " Ja, daar hebben wij het niet over! Wij voelen ons er ook erg en zelfs buitengewoon gelukkig bij, maar dat heft het 'zich volledig vreemd voelen' in deze situatie beslist niet op! God is en blijft God en wij kunnen denken en voelen wat wij maar willen, maar die kloof kunnen wij nooit overbruggen!"

 

128 Micha over de lichamelijke aanwezigheid van de Heer

 

[1] MICHA zegt: "Dat is ook helemaal niet nodig! Laten we blij zijn dat we zijn wat wij zijn en dat wij eindelijk eens datgene in al zijn oneindige werkingsbereik lichamelijk bij ons hebben, waarvoor de ouden tevergeefs een of ander houdbaar begrip probeerden te bedenken, maar daarmee ook steeds de mist ingingen!

[2] Kijk naar Mozes en al de profeten, neem de geleerden van Egypte en Griekenland daar nog bij, maak een samenvatting van hun ongekend mystieke, geestelijke begrippen over het wezen van God, en dan heb je nog niets ter grootte van een zandkorreltje van datgene wat wij hier meer dan tastbaar lichamelijk voor ons hebben!

[3] Mozes, de grootste profeet, wilde op de berg Sinaï God zien, maar kreeg uit een vurige wolk met donderende stem, waardoor de aarde beefde, te horen: 'Niemand kan God zien en blijven leven!' Maar wij zien nu diezelfde God, wij praten met Hem, zijn onbekommerde getuigen van Zijn wijsheid en almacht, en leven toch heel prettig en aangenaam! Als het de brave Mozes vaak wat angstig te moede geworden is op de berg, vooral toen er om zijn hoofd duizendmaal duizend geweldig krakende bliksems onophoudelijk hun spel speelden, is dat heel goed te begrijpen. Maar als wij hier over een speciale, onheilspellende sfeer praten in tegenwoordigheid van de buitengewoon goede en zeer gemoedelijke God, dan zijn wij waard om eens flink uitgelachen te worden!

[4] Dweepten onze vaderen niet met een heilige Vader in de hemel, terwijl zij zich hem toch nooit konden voorstellen!? Wij hebben nu diezelfde heilige Vader als een tastbare waarheid bij ons op deze aarde, die nu de hemel van alle hemelen is, en wij voelen ons niet op ons gemak!

[5] Het is waar dat men zich hier heel vreemd en anders moet voelen dan een kind thuis bij zijn loze speelgoed, maar daar staat tegenover dat we ons nu ook in een heel merkwaardige levensschool bevinden! Wanneer een kind voor het eerst op school komt, zal het zich ook zeker niet zo op zijn gemak voelen als bij zijn speelgoed in het ouderlijk huis, maar als het de school een jaar lang bezoekt, zal het zich daarin ook net zo vertrouwd voelen als thuis bij zijn speelgoed.

[6] Maar hoe Hij, onze God, Meester, Heer en Vader met Zijn almachtige wil in de gehele oneindigheid alles van het grootste tot het kleinste doeltreffend doordringt en Zich tevens duidelijk aanwezig bewust is van al Zijn eindeloos en talloos vele schepsels van de grootste tot de kleinste, dat, broeders gaat ons verder helemaal niets aan. Wij behoeven beslist niet meer te weten dan dat wat wij weten en waarvan wij beseffen dat het zo is en moet zijn, omdat anders alle dingen zeker ogenblikkelijk hun objectieve bestaan zouden verliezen.

[7] Laten we maar geduld hebben! Vandaag weten we dit, morgen zullen we zeker meer weten en binnen een jaar zouden we wel eens veel meer kunnen weten dan nu aan het begin van onze geestelijke ontwikkeling, waarin we echter toch al veel verder gevorderd zijn dan Mozes en alle beroemde profeten vóór ons. Die hebben in hun heiligste visioenen nauwelijks geestelijk vermoed en vervolgens in heel mystieke woorden en tekens opgeschreven, wat wij zonder enige mystiek kunnen betasten. Als we ons dat nu levendig voor ogen houden, zullen wij ons meteen veel minder ongemakkelijk voelen dan Saul zich eens bij de profeten voelde!"

[8] De ANDEREN zeggen: " Ja, ja, je hebt volkomen gelijk en wij voelen ons allen al veel meer op ons gemak! Wat een verstandig woord toch allemaal tot stand kan brengen!"

[9] ZAHR, die tot nu toe nog steeds had gezwegen, maar overigens innerlijk erg blijmoedig was, zegt: "Het is om te lachen wat voor doms de pienterste mannen vaak uitkramen! Hoewel Micha de minste van ons is, heeft hij niettegenstaande dat, toch de verstandigste mening te berde gebracht! Hoe kan het iemand hier nu ook maar enigermate vreemd en beangstigend voorkomen? Het tegendeel is waar! Nu zijn wij pas op de plek waar wij wezen moeten! Wij zijn bij God, onze eeuwige Schepper en Vader. Daar zijn wij vandaan gekomen en nu zijn we er weer zo dicht mogelijk bij teruggekeerd; wat is dat dan voor gepraat over 'zich-vreemd-voelen'? Juist hier voelen wij ons pas helemaal thuis! Nee, wat broeder Rob en Boz nu toch voor rare opvattingen hebben! -Mathaël, hoe denk jij daarover!"

 

129 Mathaël geeft verdere uitleg

 

[1] MATHAËL zegt: "Jij hebt gelijk, maar de beide anderen ook, want het is een heel persoonlijke kwestie! Jij en Micha komen wat jullie zielen betreft van een lichte ster. De beide anderen zijn kinderen van deze aarde, maar met dezelfde rechten op de liefde en genade van de Heer als jullie! Jullie zielen stonden reeds vanaf het oerbegin dichter bij het zuiver geestelijke dan de zielen van Rob en Boz en daarom valt het niet te verwonderen dat zij hier, waar zij zich zo dicht bij het zuiver geestelijke bevinden, zich vreemder en onprettiger voelen dan wij, die al vanaf het oerbegin dichter bij het geestelijke stonden dan zij. Langzaam maar zeker zullen zij zich ook meer thuis gaan voelen en dat gebeurt nu al, maar een dag kan niet hetzelfde te weeg brengen als een jaar. Over een jaar als hun geest meer en meer één wordt met hun ziel, zullen zij zich heel anders voelen en zullen zij heel anders praten dan nu. -Begrijp je die wijsheid?

[2] ZAHR zegt: "O, dat begrijp ik nu best, want mijn ziel is toch ook door het grote leed dat wij ondergaan hebben, erg verlicht geworden, en ik begrijp alles nu gemakkelijk. Alleen het meisje met haar reis langs de vaste sterren wil er bij mij nog niet zo optimaal in, hoewel ik het kind geloof en haar in zekere zin ook móet geloven. Maar de manier waarop, is een andere zaak!

[3] Wel, wij zijn nu echter in zekere zin in het centrum van het allerhoogste, goddelijke handelen. Waarom zouden er zo dicht bij de allerhoogste God geen dingen kunnen gebeuren, die anders nergens in de gehele oneindigheid te zien zijn?!"

[4] MATHAËL zegt: "Jij brengt met je opgewektheid vaak zaken naar voren, die een mens meer zeggen dan een hele tempel van Salomo vol met de zuiverste wijsheid! Ook onze Micha heeft daarnet heel bruikbare dingen gezegd en daar mogen we hem best erkentelijk voor zijn. En zo, broeder Zahr, heb jij nu de mogelijkheid van een lichamelijke reis van dit meisje naar een aantal vaste sterren op zó'n manier duidelijk gemaakt, dat ik nu helemaal niet meer kan twijfelen aan diezelfde mogelijkheid. Het is werkelijk helemaal waar; wij behoeven alleen maar te bedenken waar wij nu eigenlijk zijn en alles wat maar mogelijk is, ligt duidelijk zichtbaar voor onze ogen, oren, handen en voeten!

[5] Maar de opmerking die één van jullie maakte, dat men zich de oneindige macht van de goddelijke geest gemakkelijker in een lichamelijke reus kan voorstellen, dan in de wat kleine, mannelijke gestalte van de Heer, geldt weliswaar voor de zintuiglijke waarneming, omdat iets kolossaals altijd een grotere indruk maakt op de menselijke zintuigen dan iets kleins, maar geestelijk genomen is dat de reinste onzin. -Want de goddelijke kracht heeft het stoffelijke niet nodig om daarmee mogelijkerwijs naar de mate van de hoeveelheid materie meer of minder uitwerking te kunnen hebben. De materie is op zichzelf namelijk slechts iets dat getuigt van de geestelijke kracht van de goddelijke wil, voor wie het niets uitmaakt of hij nu een gehele wereld of een zandkorreltje creëert. Wat zou dan het nut zijn van een lichamelijke reuzengestalte? De goddelijke wil heeft toch slechts in zichzelf een eeuwig onveranderlijk steunpunt nodig om van daaruit via eindeloze stralen overal in de eindeloze werelden­ en wezensruimte met gelijke kracht en sterkte te werken, en om plaats te bieden aan dit heilige, eeuwigdurende almachtige steunpunt heeft hij echt geen reuzenlichaam nodig.

[6] De Egyptenaren hebben wel vrijwel alles wat enigszins betrekking had op de godheid vaak door verschrikkelijk grote vormen afgebeeld om het slavenvolk, dat blind moest blijven, te imponeren. Het moest de godheid ontzettend vrezen en voor de uitspraken van de priesters heel berouwvol beven als bladeren voor de storm! Maar hebben deze reusachtige god figuren het gewone volk verbeterd? O nee, in de loop van de tijd was het volk aan de 'verschrikkelijke gestalten gewend geraakt en een dertig manshoogten boven de aardbodem uitstekende sfynxkop deed het helemaal niets meer. Het had meer bewondering voor het geduld van de een of andere oude beeldhouwer, die in één keer een kop had gehakt uit een enkel stuk graniet.

[7] Laten we daarom maar blij zijn dat de Heer Zelf nu in de volle en naakte waarheid als een heel eenvoudig mens, die door geen enkele bijzondere, uiterlijke hoedanigheid opvalt, ons heeft bezocht en ons allemaal op de eenvoudigste wijze ter wereld onze bestemming, ons zelf en Hem heel waarachtig leert kennen! Dat alleen is slechts voor ons belangrijk en over al het andere kan nog eeuwig beraadslaagd worden."

[8] ZAHR zegt: "Dank je wel, broeder, dat is heel waar en goed! We hebben ons nu wederzijds in naam van de eeuwige Heer en Meester heel nuttig gesterkt en in de tussentijd is het al aardig licht geworden. Maar ik zie dat nu tegen zonsopgang iedereen is ingeslapen behalve wij, -en ik moet toegeven dat ik ook niet het minste spoortje van vermoeidheid voel en jullie zullen ook wel allen helemaal fit zijn!"

[9] ALLEN zeggen: "Volmaakt! Zo fit hebben wij ons eigenlijk nog nooit gevoeld!"

 

130 Het werken der engelen

 

[1] Dan stapt RAPHAËL naar voren en zegt: "Ik slaap ook niet en toch hebben jullie gezegd dat behalve jullie nu iedereen slaapt!"

[2] ZAHR zegt: "Vriend, dat jij niet slaapt en ook helemaal niet en nooit slapen kunt, dat zal wel ieder mens duidelijk zijn die jou zo goed kent als wij! Je had je die opmerking dus gevoeglijk kunnen besparen. Kijk, beste engel, het is voldoende dat wij mensen nog vaak wat dom zijn, en wij behoeven van jouw kant echt niet geholpen te worden om nog dommer te worden dan wij van nature reeds zijn. Je kunt ons echter gezien je immense wijsheid en ervaring, die ouder is dan het heelal, in menig opzicht uitstekend onderwijzen!"

[3] RAPHAËL vraagt: "Wie ben ik dan, dat ik geen slaap zou hebben?"

[4] ZAHR zegt: " Alsjeblieft, hemelse vriend, gebruik niet zulke hoog­dravende taal! Je bent een engel des Heren uit de hemelen, die hier tijdelijk van de Heer een licht lichaam hebt gekregen! Dat lichaam kun je bliksemsnel afwerpen en vernietigen!

[5] Je bent een heel ander wezen dan wij, die lichamelijk nog. steeds sterfelijke mensen van deze aarde zijn. Je bent nooit geboren, je hebt buiten God de Heer nooit zoals wij een vader en een moeder gehad waardoor je verwekt bent. Jij kent sinds ondenkbare tijden alleen maar onmetelijke zaligheid. Smart, leed en droefheid en het bittere berouw ken jij alleen maar van naam, maar niet uit de eigen ervaring. van je wezen en met mensen kun je daarom in alle waarheid helemaal met over aardse, menselijke zaken spreken. Je kunt met ons alleen maar over zuiver geestelijke dingen spreken, die wij van jou ook heel dankbaar zullen aanvaarden, want jij bent daarin thuis, maar over lichamelijke dingen kun jij niet spreken, omdat je nog nooit in een lichaam gejammerd hebt!"

[6] RAPHAËL zegt: "Kijk, kijk, wat jij niet allemaal weet! Ook al zou ik nooit een lichaam hebben gehad, dan ken ik toch beter het lichaam en ieder vezeltje daarin, dan jij ondanks alle ijver in duizend jaar zou kunnen leren!

[7] Moeten wij, engelen, niet voor alles zorgen wat ook maar enigszins te maken heeft met het wezen van een mens, vanaf zijn ontstaan tot aan zijn heengaan van deze aarde?!

[8] Zijn wij het niet die jullie zielen louteren, door in jullie lichaam pijn en lijden te veroorzaken, en het gereedmaken voor de opname van de geest uit God, en zouden wij dan niets afweten van jullie uiteenlopende ziektes en pijnen?! Wat moet er wel in je hoofd omgaan om mij zoiets te kunnen verwijten!?

[9] Neem van mij aan dat ook wij, engelen, verdriet en smart kunnen voelen! En ik zeg je dat wij vaak meer verdriet en smart doorstaan dan jullie, wanneer wij steeds maar moeten ondervinden dat de hardnekkige mensen al onze grote inspanningen onder spot en hoon met smerige voeten vertrappen en ons steeds de rug toekeren.

[10] Vriend, zou jij wel zoveel geduld hebben met een mens die helemaal aan je zorgen was toevertrouwd en die je steeds met de grootste weldaden overlaadde, maar die je daarvoor uitermate verachtte en niets van je wilde horen of weten en bovendien altijd zijn gehele denken en doen erop richtte om van jou, als zijn grootste weldoener en vriend, af te komen, je voor al jouw zorgen en moeite voor zijn heil zo mogelijk nog nadeel te berokkenen, je goede naam in diskrediet te brengen en je voor te stellen als een sluwe verrader!? Zeg me eens, wat -je met zo'n mens zou doen als je zo iemand als Cyrenius zou zijn! Zou je wel geduld genoeg hebben om zo'n booswicht tot aan zijn dood met veel geduld, kalmte en zachtheid te behandelen?"

[11] ZAHR, die grote ogen opzet bij deze woorden van de engel, zegt: "Nee, vriend! Zo'n geduld zou ik van mijn leven niet hebben! Zonder kracht zou ik er al geen geduld voor hebben, laat staan met kracht!"

[12] RAPHAËL zegt: "Zie je, en ik heb zoveel ongelimiteerde macht en kracht dat ik in m 'n eentje deze hele aarde, de maan, de zon en al de voor jouw ogen zichtbare sterren, allemaal verschrikkelijk grote hemel­lichamen, in een oogwenk zou kunnen verwoesten en geheel zou kunnen vernietigen, en .toch heb ik uit eigen vrije wil altijd zo'n geduld met de onhandelbare mensen van deze aarde!

[13] Maar dat is nog niets en een gemakkelijk te verdragen kwaad; denk je echter het voortdurende, recalcitrante gedrag van satan en zijn engelen eens in, die, terwijl ze zelf heel machtige geestelijke wezens zijn, steeds het loffelijke plan koesteren niet alleen ons, maar ook God te vernietigen en Hem al Zijn macht te ontnemen!

[14] Dat kan natuurlijk in eeuwigheid niet gebeuren! Maar hoe het ook zij, het onuitroeibare, kwade plan is er nu eenmaal en zij houden niet op het ten uitvoer te brengen. Zij lijden daarvoor wel steeds de ergste smart en pijn, die zij zich zelf door hun kwaadwilligheid op de hals halen, maar dat brengt hen niet zo van hun stuk dat zij voor goed hun slechtheid de rug toekeren.

[15] Kijk, wij zien dat alles en hebben de macht hen niet alleen heel gevoelig te straffen, maar ze ook voor eeuwig geheel te vernietigen, zonder dat wij daarover aan God verantwoording behoeven af te leggen!

[16] En toch behandelen wij hen, als onze gevallen broeders, met alle geduld en begrip en leiden alles alleen maar zo, dat hun vrije wil door ons nergens wordt belemmerd, maar altijd vrij is en blijft. Wel verhinderen wij altijd heel zorgvuldig de verdere invloed daarvan. Vriend, wat zou jij dan wel doen onder zulke omstandigheden?"

[17] ZAHR zegt: "Ik zou er als een beer op los slaan en dan zou ik wel eens zien of zulke geestelijke beesten mij niet zouden gehoorzamen, vooral als ik met jouw macht en kracht zou kunnen doen wat ik wilde!"

[18] RAPHAËL zegt: Maar begrijp je nu, dat het bestaan van een engel van God niet zo gemakkelijk is als jij je hebt voorgesteld, en dat ik best enig besef heb van het strikt menselijke en dat ook ken en er daarom met jullie ook over kan praten?!"

[19] ZAHR zegt: "O ja, dat zie ik nu heel goed in. Maar zeg me alleen nu nog of je verplicht bent om hier te zijn of dat dat ook je eigen vrije wil is?"

[20] RAPHAËL zegt: "O ja, ik ben helemaal vrij om jullie meteen te verlaten, maar ik wil bij jullie blijven omdat dat de Heer welgevallig is. Wat de Heer aangenaam is, dat wil ik en daar kan ook God Zelf nooit iets tegen doen, want daarop berust de instandhouding van al het geschapene, waarvan jij ondanks al de voor jou zichtbare, talloos vele sterren nog niet eens het eonste (*) deel ziet, om nog maar niet te spreken van de eindeloze totaliteit en het wezen daarvan!

[21] Maar nu zal de zon weldra opkomen en de Heer komt terug, dus moet ik thans al mijn aandacht weer richten op wat Hij wenst!"

 

*) opm. v. J.Lorber : Een eon is de derde macht van een één met zestig nullen.

 

131 Raphaël verjaagt de menselijke zorgen

 

[1] ZAHR zegt: "Moeten we de slapenden niet wakker maken?"

[2] RAPHAËL antwoordt: "Zij zullen wel wakker worden zodra de Heer persoonlijk weer bij ons is!"

[3] JARAH springt vlug op en vraagt met een hartstochtelijk liefdevolle heftigheid: "Waar, waar komt Hij vandaan, de liefde van alle liefde!? Mijn ogen zien nog niets!"

[4] RAPHAËL zegt glimlachend: "Dat is niet erg, als je hart Hem maar ziet, zullen je ogen al gauw daarna ook niets te kort komen! Als de zon op is zal Hij hier zijn!"

[5] HELENA, die ook wakker gebleven was, zegt: "Jarah, laten we Hem snel tegemoet gaan! O, wat is dat zalig om Hem tegemoet te gaan!"

[6] JARAH zegt: "Ja, ja, vriendin, ga maar mee! O, wat zal dat fijn zijn als we Hem zullen zien terwijl hij ergens uit de verte naar ons toekomt!"

[7] Dan gaan de beiden vlug in de richting van het bos in het westen en verdwijnen al spoedig daarin.

[8] OURAN, die ook wakker was, keek de twee na en zei toen zij in het bos verdwenen: "Zullen ze straks niet verdwalen? Het gebergte gaat daar naar het schijnt in zuidelijke richting tamelijk steil omhoog en kon zich wel eens over een paar uur gaans uitstrekken!? Zij zullen in hun haast verkeerd lopen en de Meester kan van een andere kant komen en zij zullen Hem zoeken en tenslotte toch niet vinden!"

[9] RAPHAËL zegt: "Maak je daar maar niet druk over! Die beiden zullen net zo min verdwalen als ik zou of zou kunnen verdwalen. Als het hart door de liefde zo geweldig verlicht is, is van verdwalen nooit enige sprake! Ze zullen best behoorlijk diep het bos ingaan, maar zij zullen de Meester vinden!"

[10] Dat stelt OURAN gerust, hij kijkt nogmaals naar de nog hevig brandende en ook erg rokende stad en ontdekt met zijn verziende, scherpe blik, dat men uit de stad in alle richtingen op pad gaat. Ook hier naar onze berg ziet hij hele optochten komen en hij zegt: "Nou, wel bekome het iedereen! -Als die allemaal hierheen komen, waar zal dan al het brood vandaan moeten komen? Die eten de­ oude Marcus met zijn huis helemaal met huid en haar op!"

[11] RAPHAËL zegt: "Maak je ook dáár maar geen zorgen over! De gehele aarde en alle schepsels daarop hebben toch zeker elk moment ook veel van alles nodig, en toch verzadigt de Heer Zelf de grote aarde en alle daarop aanwezige wezens! En wat is de aarde vergeleken bij de zon, die meer dan tienmaal honderdduizend maal groter is dan deze aarde en altijd onmetelijk veel voedsel nodig heeft voor de instandhouding van haar machtige licht en voor het behoud van de talloze schepselen op haar uitgestrekte lichtgebieden. De Heer zorgt zowel voor hen als voor jou, edele vriend!

[12] Stel je dan eens de in eeuwigheid nooit te meten, eindeloze schep­pingsruimte vol zonnen en aarden voor, die nog veel groter zijn dan deze aarde en haar stralende zon! Alle worden door één en dezelfde Heer altijd op dezelfde wijze rijkelijk van alles voorzien wat nodig is voor hun bestaan. Nergens gebrek, maar overal de grootste overvloed! Als dit nu zo en eeuwig onmogelijk anders is, wat maak je je dan zorgen over het brood voor die velen die nu vanuit de stad naar ons hier onderweg zijn?"

[13] OURAN zegt: "Ja, ja, je hebt gelijk! Ik ben immers geen wijze, maar een mens, en vergeet vaak even waar ik me bevind, maar nu zit ik al weer op het goede spoor!"

[14] HEBRAM, die als enige van zijn dertig metgezellen ook wakker is gebleven, komt er nu ook bij en zegt: "Dat zal me vandaag, nu het strikt genomen sabbat is, een verwarring geven! Als deze brand op een werkdag had plaatsgevonden, zou men de slachtoffers die naar ons toe zullen komen met raad en daad terzijde kunnen staan, maar nu zal het zelfs voor de grote Meester een zware opgave worden!"

[15] RAPHAËL zegt: "Maak je maar geen zorgen! Heb je de zon al eens sabbat zien vieren, of de maan, of de sterren, of de wind, de regen, of het groeien der planten en nog meer van die zaken? Waarom vieren die schepselen dan geen sabbat? Omdat de ononderbroken werkzame wil van de Heer nooit en te nimmer een sabbat viert, want Hij is Heer van de sabbat!

[16] Of hoe kun je God tot het geven van een hinderlijke wet in staat achten, terwijl God die juist tot heiliging van de mensen voor zó lang heeft voorgeschreven als Hem dat raadzaam toe leek?!

[17] Als God echter van jou de sabbat en het vieren daarvan niet eist, wat wil je dan nog bereiken met je dwaze sabbat? Zou je mij soms ook nog de sabbat willen aanpraten? Moet ik soms ook de sabbat heiligen door nutteloos, doelloos­ en zinloos nietsdoen? O, wacht, juist vandaag op sabbat zal ik jullie eens wat mee laten maken dat horen en zien je voor maandenlang zal vergaan!"

[18] HEBRAM zegt: "O bovenaardse vriend, je moet me mijn vraag maar niet kwalijk nemen! Bedenk steeds dat wij mensen zijn en hoe goed wij ook willen, bij bepaalde gelegenheden toch steeds nog in de oude gewoonte terugvallen als een varken in de modderpoel! Machtige dienaar en engel van God, bescherm ons in het vervolg allen daarvoor, want wij zijn allemaal slechts zwakke en zeer gebrekkige mensen!"

[19] RAPHAËL zegt: "Ga naar je broeders en stel hen gerust, want dezelfde domme zorg voor de sabbat waarmee jij hier bent gekomen, houdt hen ook bezig! Toon hun aan hoe dom hun bezorgdheid is! Ze worden nu gaandeweg wakker." -Hebram gaat en doet met goed gevolg wat Raphaël hem heeft opgedragen.

[20] Wanneer dat in orde is, ontwaakt Ebahl uit Genezareth en vraagt meteen aan Ouran waar Jarah is. Deze vertelt hem wat er is gebeurd en dat Jarah met Helena de Heer in het bos zijn gaan zoeken.

[21] Dan zegt EBAHL: "Ei, ei, dat hadden ze niet moeten doen! Het bos zal waarschijnlijk reeds vanuit Caesarea bevolkt zijn met allerlei vreemde snuiters! Er kan hun gemakkelijk iets overkomen dat voor hen heel onaangenaam zou zijn!"

[22] RAPHAËL zegt: "Maak jij je nu ook maar over andere zaken druk! De beiden zijn allang op de juiste plaats en zullen al gauw weer hier zijn. Met zonsopgang komt de Heer en de twee zullen niet ver van Hem verwijderd zijn!"

[23] OURAN zegt: "Hoe lang duurt het nog tot de zon helemaal op is?"

[24] RAPHAËL zegt: "Nog ongeveer een half uur!"

 

132 Priesters en hun waardigheid

 

[1] Daar is iedereen mee tevreden en rust daalt weer neer. op de uitloper van de berg, die door een klein, lager gedeelte afgescheiden is van het zich verder naar het zuiden uitstrekkende, hogere gebergte. Maar beneden aan de zee spelen zich al levendige taferelen af, want er zijn inmiddels bij de oude Marcus reeds verscheidene groepen mensen uit de stad aangekomen, die daar, zoals te verwachten was, in schrille kleuren hun nood beschrijven en klagen over het ongeluk dat over hun onschuldige hoofden kwam.

[2] In de keuken van Marcus is men al druk in de weer en de beide zonen leggen samen met de oude Marcus een aantal open vuren aan om voor al die gasten een flinke hoeveelheid eten klaar te maken.

[3] Een deel van de uit Caesarea aangekomenen gaat de berg op, omdat ze daar reeds van verre mensen hebben gezien. Als zij echter Romeinen ontwaren, trekken ze zich meteen weer terug. Ze veronderstellen namelijk dat die hier op wacht staan om de vluchtelingen op te vangen en ze weer naar de nog brandende stad terug te sturen om mee te helpen blussen, wat de orthodoxe joden op deze sabbat heel erg ongelegen zou komen. Er woonden namelijk in Caesarea nogal wat orthodoxe joden die, hoewel zij geen Farizeeër waren, heel streng de hand hielden aan de instellingen van Mozes. Het was nu de sabbat van de nieuwe maan en die werd altijd nog strenger gehouden dan de gewone! Daarom waren zij door de noodlottige gebeurtenissen van de vooravond als het ware in hun geloof versterkt en met as op het geschoren hoofd en verscheurde kleren nog veel fanatieker dan op enige andere sabbat van de nieuwe maan. Het zou voor deze zeer strenge nalevers van de sabbat beslist fataal zijn geweest, als zij door de niet sabbathoudende Romeinen teruggestuurd waren om te blussen. Derhalve bleven zij bij de aanblik van de Romeinen, hoewel die nog sluimerden, maar heel kort op de berg en verdwenen zoals gezegd met de noorderzon.

[4] RAPHAËL lachte fijntjes en zei tegen Mathaël: "Heb je ze gezien, die strenge sabbattisten? Die maakten zich snel uit de voeten toen zij de Romeinen zagen! Reken maar, die zullen ons vandaag nog heel wat te stellen geven!"

[5] MATHAËL zegt: "Vriend, met liefde, wijsheid en geduld komt alles wel in orde en zeker met de hulp van de Heer! Ik heb medelijden met hen! Blind in hun harten, pure verstandsmensen, -zitten ze, als oude, verroeste spijkers in een balk, vast in hun domheid. Arme stakkers! Nou, misschien genezen we ze allemaal! "

[6] RAPHAËL zegt: "Vriend, zolang een mens alleen maar dom is, is de aanpak gemakkelijker, maar als domheid zich paart aan hoogmoed, heers­ en genotzucht, is verbetering heel moeilijk. En nog moeilijker is het bij het hoogstaande slag mensen van de priesterstand!

[7] Neem nou eens een willekeurige, menselijke betrekking, bijvoorbeeld die van een veldheer of een andere hoge, keizerlijke dienaar! Zolang iemand die waardigheid bekleedt, zal hij ook aanspraak maken op de hem verschuldigde achting en eer, en hij krijgt die ook. Na verloop van tijd kan hij echter ongeschikt voor de dienst en gepensioneerd worden en dan is hij de facto (feitelijk) niets meer en hij maakt zich ook helemaal niet meer druk over zijn vroegere, zware ambt! Maar de hogepriester behoudt zijn aanzien tot aan het graf, en na zijn dood laten de levende priesters ten behoeve hun eigen eer en aanzien een op een tempel gelijkend gedenkteken op het graf zetten en hem goddelijke eer bewijzen! Het priesterdom weet op die wijze de waardigheid lange tijd onaantastbaar hoog te houden en in alle denkbare levensomstandigheden te bewaren.

[8] Ga maar eens naar zo'n onverbeterlijke priester, aan wie je heel goed kunt merken hoezeer hij vergroeid is met het onware en leugenachtige, dan zul je merken dat er niets mee te beginnen is! Hij vindt zichzelf veel waardiger dan een keizer, omdat hij zich verbeeldt een plaatsvervanger van God op aarde te zijn, en daarom ruilt hij zijn waardigheid voor niets ter wereld.

[9] Mocht je voor veel goud en zilver proberen zijn waardigheid te kopen, dan zal hij zeggen: 'Goud en zilver heb ik toch al, maar mijn waardigheid is meer waard dan alle schatten ter wereld, want ik ben een ambtenaar van God en geen ambtenaar van een werelds vorst, en mijn ambt blijft eeuwig!' Na dat commentaar heb je niets meer in handen en moet je tenslotte nog dansen naar het pijpen van zo'n onverbeterlijke hogepriester! Daarom denk ik dat met deze orthodoxe joden niet zo heel veel te bereiken zal zijn! Toch is je instelling zonder meer zeer godvruchtig. God de Heer kan echter heel veel, wat ons engelen en jullie mensen vaak voor onmogelijk houden."

[10] MATHAËL zegt: "Ik dank je voor deze woorden, maar nu komt de zon op en wij moeten ons in onze harten gereed houden voor de komst van de Heer!"

[11] RAPHAËL zegt: "Je hebt gelijk, want de Heer is de ware zon aller zonnen! Als Hij opgaat in het mensenhart, is daar de dag der dagen aangebroken. -Zie je Hem al uit het bos komen, dat je zo ingespannen staat te turen?"

[12] MATHAËL zegt: "De zon staat nu wel helemaal boven de horizon, maar van de Heer en de twee die Hem tegemoet gesneld zijn, is nog niets te bekennen. Ik geloof, als ik mij tenminste precies aanjouw verklaring houd, dat je je ditmaal zelf wat verrekend hebt met je hemelse voorspelling! De voltooiing van de zonsopgang en de terugkeer van de Heer vallen dit keer niet zo exact samen! Kijk, de zon staat al aardig hoog boven de horizon en van de Heer is nog geen spoor te bekennen! Zeg me nu eens hoe ik je voorspelling moet uitleggen!"

[13] RAPHAËL zegt: "Je moet je ogen ook daarheen richten, waar Hij vandaan komt en niet daarheen, waar Hij niet vandaan komt! Kijk eens om, dan kun je je meteen ervan overtuigen dat ik geen verkeerde voorspelling heb gedaan!"

 

133 Het zoeken van de Heer

 

[1] Mathaël, Ouran, Ebahl en de vier metgezellen van Mathaël kijken allen vliegensvlug om, zien Mij met de oude Marcus de heuvel opkomen en snellen Mij tegemoet.

[2] Bij Mij aangekomen, groeten zij Mij weliswaar heel hartelijk en danken zij Mij dat Ik er weer ben, maar omdat zij Jarah en Helena niet bij Mij zien, bekruipt hen een angstig gevoel. Ebahl, zeer bezorgd over zijn Jarah, vraagt Mij wat angstig of de twee Mij in het bos niet gevonden hebben, want volgens de woorden van Raphaël zijn zij Mij in de ochtend tegemoet gegaan. Omdat ze nu niet bij Mij zijn, zouden ze Mij in het bos nog aan het zoeken kunnen zijn. Daarom verzoekt hij Mij om Raphaël achter hen aan te sturen om ze weer veilig bij het gezelschap te brengen!

[3] IK zeg: "Waarom maken jullie je zorgen over degenen, die Mij zoeken? Veronderstel je dan, dat Ik iemand alleen dan voor gevaren kan bescher­men, als Ik persoonlijk bij hem ben? Wie zei Mij dan, Ouran, toen jij in groot gevaar was, dat Ik aan je moest denken en je redden? Denk je dat Ik soms niet weet, waar de twee nu zijn op hun zoektocht? Laat ze maar, ze komen wel terug!

[4] Zij hebben Mij ook in hun harten gevonden, iets dat voor niemand moeilijk is. Maar wie Mij uiterlijk gaat zoeken, hoewel hij weet dat Ik slechts innerlijk gezocht moet worden, heeft deze les nodig. In dit geval geef Ik deze natuurlijk slechts als voorbeeld om aan te geven, dat een puur uiterlijk zoeken en Mij tegemoet gaan, niet betekent dat men dichter bij Mij komt, maar wel dat men Mij steeds meer kwijt raakt! Dit mogen jullie nu op de morgen van de sabbat wel eens heel goed ter harte nemen! - Overigens zijn de twee Mij toch op het spoor gekomen en zullen nu al gauw hier zijn."

[5] EBAHL zegt: "Wel, als het dat alleen is, dan is alles weer in orde! Als Raphaël hen met zijn opmerkingen niet zo snel tot een besluit had gebracht, zouden ze zeker hier zijn gebleven! De brave knaap ziet alles vlak bij, ook al is het nog zo ver weg en dat is erg misleidend! Hij zal nooit zo snel iemand wat afraden ook al zou het iets kwaads blijken te zijn, want op die manier wil hij dan iemand door bittere ervaringen op de goede weg brengen. Dat is de reden waarom hij de twee niet heeft afgeraden om U tegemoet te gaan, maar ze zelfs nog meer heeft aan­gespoord en daarom zijn ze nu ergens vermoeid gaan zitten en hebben geen idee van wat ze moeten doen! Maar het is Jarah's eigen schuld, want zij kent Raphaël's manier van doen en weet hoe ze daar op moet reageren. Hij heeft haar er weer in laten lopen en dat is heel gezond, maar hij kan zich wel vast verheugen op wat hem te wachten staat! Als zij terugkomt zal hem weer behoorlijk de les worden gelezen en kan hij zich weer verbazen over Jarah's welbespraaktheid!"

[6] Dan komt Raphaël, die intussen de slapenden heeft gewekt, net aangelopen en EBAHL zegt tegen hem: "Nu ben je alweer de oorzaak van een ietwat mislukte onderneming van zowel Jarah als Helena! Ik moet je eerlijk bekennen, dat de manier waarop jij met de jou toevertrouwde mensen omgaat en waarop je ze leidt, mij helemaal niet bevalt! Als een van je leerlingen iets wil doen wat niet helemaal goed is, moet je hem met raad en daad daarvan afhouden. Het is niet juist hem de verkeerde daad uit te laten voeren en die in zekere zin nog aan te raden, en hem pas door de kwade gevolgen die hij daarvan ondervindt, voor een toekomstige zonde te bewaren! Dat kan misschien voor geesten van jouw soort heel goed en doelmatig zijn, maar naar mijn mening gaat dat bij mensen nooit op!"

[7] RAPHAËL zegt: "Je bent beslist een eerlijke en rechtschapen Jood, maar wat de geheime wegen van de Heer betreft, ben je zo dom als een ezel! Denk je dan dat ik dat, wat ik doe, uit mijzelf doe?! Ik ben een vinger van de Heer en doe wat de geest van de Heer mij opdraagt! Had je ook maar iets meer begrip, dan zou je dat wel inzien, maar ik weet hoe ver jouw begrip in geestelijke zaken gaat en neem je daarom die tekortkoming niet kwalijk. Dat de twee niet verdwaald zijn, kun je zien aan het feit dat zij nu gezond en behouden over de berg van Marcus' hut hier naar toe komen, begeleid door een dochter van Marcus die ons komt zeggen dat het ochtendmaal voor ons klaar staat!"

[8] EBAHL zegt: " Ja, maar hoe zijn die twee dan daar naar beneden gekomen, zonder dat wij hen hebben gezien?"

[9] RAPHAËL antwoordt: "Zei de Heer niet daarnet, dat zij Hem op het spoor zijn gekomen?"

[10] EBAHL zegt: "Nou, nou, ik zeg al niets meer. Ze zijn er nu weer en dus is het, wat mij betreft, in ieder geval weer helemaal in orde!"

 

134 De reden van de verwoesting van Caesarea Philippi

 

[1] Na dit gesprek kondigt Marcus aan, dat het ochtendmaal klaar staat en alle tafels reeds van spijs en drank zijn voorzien. Wij maken ons gereed om van de berg naar beneden te gaan naar de tafels die op die ochtend weer in de oude opstelling staan, en niemand ontbreekt.

[2] Dan zegt OURAN tegen Helena: "Heb je, toen je beneden was, nog gezien of onze tenten er nog staan en in orde zijn? En hebben onze dienaren ook wel te eten en te drinken, -en zijn onze lastdieren allemaal verzorgd?"

[3] Nu zegt MATHAËL tegen Ouran: "Vriend en schoonvader, in het bijzijn van de Heer is iedere zorg onnodig! Denk nu aan niets anders dan aan de Heer, want Hij denkt voor ons en voor de gehele oneindigheid!"

[4] Toen wij ons na deze opmerking van Mathaël van de berg af naar de tafels begaven, vroeg CYRENIUS Mij onderweg: "Heer, moet ik soms een afdeling van mijn soldaten naar de stad zenden om te blussen? Want als we de stad niet helpen, is zij nog voor vanavond een gloeiende puinhoop!"

[5] IK zeg: "Beste vriend, als Ik dat wilde, zou Ik allang Raphaël erheen hebben gestuurd en dan zou de brandende stad in een ogenblik geblust zijn, maar Ik wil dat deze stad, die zowel voor God als de keizer slecht is, gedeemoedigd wordt en daarom laat Ik alles, behalve de huizen van de armen en eenvoudigen, door het vuur verwoesten. Al het andere moet tot as vergaan! Hierna zullen er betere mensen gaan wonen en de nakomelingen van onze oude Marcus zullen met toestemming van de keizer rechtvaardig over deze stad en omgeving heersen en zij zal hun erfenis blijven van kind op kind en kleinkind op kleinkind. Als zij echter God zullen vergeten, zal het hen vergaan, zoals het nu de bewoners van deze stad vergaat.

[6] Als de brand deze stad van hoererij op een werkdag getroffen zou hebben, zou deze allang zijn geblust. Maar op de sabbat en speciaal op een sabbat van de nieuwe maan, raakt geen orthodoxe jood ook maar iets met de top van zijn pink aan, uit angst voor God verontreinigd te worden.

[7] Op dat punt is het geweten van de orthodoxe joden zeer gevoelig, maar het nalaten van goede werken verontrust hun geweten niet in het minst, net zo min als de lichamelijke en geestelijke echtbreuk en allerlei bedrog.

[8] Zij zijn zelfs van mening, dat op een werkdag een zonde tegen het gebod van God vrijwel geen zonde is en dat men zich reeds lang voor de avond weer gezuiverd kan hebben, terwijl men op een sabbat tot aan de avond onrein blijft. Dan begint de vorst der nacht echter al te heersen, zodat het best mogelijk is dat er dan een afgezant van satan komt, iemand onrein aantreft en daardoor in staat is de onreine ziel in bezit te nemen!

[9] De zonde doet de mens alleen maar 's nachts kwaad en ook alleen nog maar tot na het middernachtelijk uur, omdat satan gedurende die tijd op jacht mag gaan. Overdag heeft hij geen macht en dan kan men naar hartelust zondigen, dat geeft niets. Wel moet men er op bedacht zijn, zich vóór zonsondergang op de door Mozes voorgeschreven wijze te reinigen, dan "heeft men voor de overdag begane zonden 's nachts niet het geringste te vrezen.

[10] Aan God storen deze blinden zich niet in het minst, ook al zouden zij overdag nóg zoveel zonden tegen Zijn geboden begaan hebben! Alles is hun eraan gelegen, dat de satan hen niet te pakken krijgt. Omdat dat op een sabbat het gemakkelijkst kan gebeuren, daar zij dan geen bok, geen lam en geen kalf mogen slachten, ja zich zelfs geen zeven maal mogen wassen, zorgen zij er angstvallig voor gedurende de sabbat zoveel mogelijk rein te blijven zodat de duivel hen niet in zijn macht kan krijgen als de zon is ondergegaan!

[11] Nu weet je de reden waarom deze duisterlingen hun mooie huizen op een sabbat liever laten afbranden, dan een hand uit te steken om te blussen. Daarom zal eens een Romeins veldheer, die niet onbekend zal zijn met deze grove en hardnekkige dwaasheid van dit volk, weinig moeite hebben om dit geslacht, wanneer het opstandig wordt, speciaal op een wintersabbat met één slag uit zijn voegen te slaan en zijn grote stad in een puinhoop te veranderen.

[12] Maar nu moeten wij ontbijten, anders worden we verrast door een aantal niet zo opwekkende bezoeken, die ons veel werk zullen verschaffen om er op een beetje goede manier vanaf te komen!"

[13] Daarop ging iedereen aan tafel en het smakelijke ochtendmaal werd dit keer met grote eetlust genoten en iedereen was erg tevreden over de oude Marcus. Ook Ouran en Helena merkten op, dat zij nog nooit zulke goed toebereide vissen geproefd hadden en zulk smakelijk brood. Maar MARCUS gaf alle lof aan Mij en zei: "Hij is het zout en de beste specerij van alle spijzen, geef jullie verdiende lof aan Hém alleen!"

[14] Er was er niet één onder de vele gasten, die niet begrepen had wat Marcus bedoelde, en allen prezen Mij in stilte in hun hart. Maar MATHAËL zei hardop: "Ja, ja, oude Marcus, waar de Heer de keukenmeester van alle leven is en alles in alles is, is het zeer goed te leven, want daar moeten geest, ziel en lichaam de beste kost krijgen! Je hebt er heel goed aan gedaan dat je de aan jou gegeven lof terug verwezen hebt naar de Heer , maar juist daarom zal ook jóuw naam niet worden uitgewist in de harten van die mensen, die jou als een vriend van de Heer hebben leren kennen!"

[15] Marcus dankt Mij ervoor, dat Ik zijn huis zo'n buitengewoon grote eer heb aangedaan. Daarna bedankt hij echter ook Mathaël voor zijn vriendelijke woorden en zegt dat hij die eer helemaal niet verdient.

 

135 Gesprek met de orthodoxe Farizeeën

 

[1] Na afloop van het ontbijt vragen Cyrenius en Julius Mij, wat er nu gedaan moet worden.

[2] IK zeg: "Laten we maar even wachten, er zal zo wel wat op komen dagen! Kijk maar naar de oever! Daar schuifelen als trage schaduwbeelden een aantaloude, orthodoxe Farizeeën met hun leerlingen rond. Die weten al, dat je je hier, om redenen die zij niet kennen, ophoudt. Zij vermoeden, dat je de plaatsen aan de Galilese zee inspecteert, maar hier een soort kampement hebt. De statietenten van Ouran bevestigen hen in hun vage vermoedens. Nu wachten zij tot je misschien in een schip over de zee of misschien uit een tent zult komen, want dan willen zij met een verzoek om schadevergoeding bij je aankomen, omdat zij denken dat de heidenen hun huizen in brand hebben gestoken.

[3] Maar nu zullen zij al gauw genoeg merken dat jij hier bent en dan krijgen we ze op ons dak. Je kunt je wel voorstellen hoeveel werk ze ons zullen geven! Maar Ik zeg jou en jullie allemaal, dat Ik niet voortijdig verraden mag worden! Ze moeten eerst behoorlijk bang gemaakt worden en dan pas moet Mijn naam hen de doodsschrik op het lijf jagen. Het zal je wel duidelijk worden, wat wij met deze overspelige soort te doen en te bespreken krijgen!

[4] Mathaël en Raphaël zullen ons goede diensten verlenen, maar eerder dan na het middaguur zullen wij nauwelijks van hen af kunnen komen. Laten we dus nog een ogenblik stilte betrachten en verzamel je krachten, want je weet nu wat er over je heen zal komen!"

[5] Daarop wordt alles stil, alleen de soldaten en de bedienden zijn wat luidruchtig bezig op de berg.

[6] Na een poosje vraagt Mathaël Mij of hij met de orthodoxe duisterlingen helemaal zonder enig voorbehoud zou mogen spreken.

[7] IK zeg: "Zeker, maar je zult je ook heel speciaal moeten voorbereiden! Denk maar niet dat je zo gemakkelijk met deze gepantserde helden van de nacht kunt discussiëren, want zij zijn voor heel veel gevallen tot aan de tanden gewapend!" Daarop begon Mathaël zich ook geconcentreerd innerlijk voor te bereiden.

[8] Ook een paar leerlingen vragen Mij hoe zij zich in dit geval moeten gedragen.

[9] IK zeg: "Jullie hoeven daarbij niets te zeggen en ook mets te doen. Kijk als zwijgende getuigen toe en als iemand van de Farizeeën jullie wat vraagt, verwijs hem dan naar Cyrenius en geef toe, dat de zaak jullie helemaal niets aangaat, dan zullen zij jullie met rust laten. Ik zal Zelf in het begin op gelijke wijze handelen." Qat stelde de leerlingen ook tevreden en wij wachtten daarna rustig op de komende lastposten.

[10] Na verloop van een klein half uur vernamen degenen die aan de oever van de zee op Cyrenius wachtten, van een ons passerende Jood uit de stad die Cyrenius kende, dat Cyrenius zich in de tuin van de oude krijger bevond. Op dat bericht keerden alle orthodoxe Farizeeën en de orthodoxe joden terug op hun schreden en begaven zich zo snel mogelijk in onze richting.

[11] Toen MATHAËL hen naar zich toe zag komen, zei hij: "Wel, geëerde vriend Cyrenius, bereid je voor, nu breekt de storm los! Ik ben erg benieuwd wat deze kerels allemaal naar voren zullen brengen!"

[12] CYRENIUS zegt: "Ik niet minder, hoewel ik eerlijk toegeef dat ik met deze mensen het minst graag onderhandel. Als je ze maar een vinger geeft, nemen ze meteen de hele hand. Dat kunnen we echt niet gebruiken­want er zijn nog andere, werkelijk arme mensen, die hard nodig geholpen moeten worden. "

[13] Inmiddels waren de hulpzoekers, natuurlijk met hun OVERSTE van de synagoge voorop, ook al ter plekke aangekomen. Deze herkende direkt de opperstadhouder en sprak hem als volgt toe: "Hooggeplaatste, verlichte en van alle volmachten voorziene heer opperstadhouder van Coelesyrië, van het gehele Joodse land, van het overige Klein­ en Groot-Azië en van een deel van Afrika! Het zal u niet onbekend zijn wat voor verschrikkelijk ongeluk ons, de altijd aan God en de keizer toegewijde inwoners van de stad Caesarea Philippi, in deze nacht is overkomen. Als wij daar ook maar op enigerlei wijze schuld aan zouden hebben, zouden wij nu onze nalatigheid kunnen verwensen en diep betreuren, en verder met geduld dragen wat God de Almachtige over ons heeft laten komen. Maar voor zover wij weten hebben wij niet de minste aanleiding gegeven tot dit ongeluk, maar heeft de boze opzet van een paar kwaadwillige heidenen ons dat aangedaan! De eigenlijke reden waarom wij hier zijn is dan ook, u een rechtvaardige schadevergoeding te vragen!

[14] Deze zult u ons des te eerder naar recht en billijkheid ten goede laten komen, omdat wij ten eerste geheel en al Romeinse onderdanen zijn, net als de moedwillige heidenen. Ten tweede echter omdat wij als priesters en dienaars van de enig ware god, die Rome welgezind zijn, het volk meer sympathie voor de keizer bij kunnen brengen, dan duizenden zwaarden en lansen. Zouden wij echter ooit tégen Rome zijn, dan brengen onze tongen in een paar uur meer tot stand dan honderdduizend soldaten in een jaar. Hier wast de ene hand de andere.

[15] Willig ons verzoek in, verlos ons van de huidige bedelstaf en laat ons op kosten van de staat onze verwoeste gebouwen, onze leer­ en bedehuizen weer opbouwen, dan zult u in de naam van de keizer ervaren dat wij u dankbaar zijn voor uw hulp. Ja, als het niet anders gaat, nemen wij ook de verplichting op ons om de staat een eventueel voorschot na twintig jaar met interest terug te betalen. Geëerde opperstadhouder, denk goed na over ons verzoek en willig het in! Het zal zowel u als de keizer geen nadeel opleveren, want wij weten wie en wat wij zijn, en waartoe wij in staat zijn! Als wij des keizers vrienden zijn, zal hij moeiteloos zijn grote rijk regeren. Zijn wij echter, in ons binnenste, vijanden van de keizer, dan zouden kroon en scepter hem wel eens gauw tot een uiterst onprettige last kunnen worden! Houd daarom rekening met onze huidige nood, denk als een verstandig man over ons verzoek na en doe wat u goed dunkt!"

[16] CYRENIUS antwoordt, terwijl hij nauwelijks zijn verontwaardiging kan verbergen: " Aleer ik ja of nee zeg, zal ik eerst heel precies laten onderzoeken hoe en door welke oorzaak de stad en uw huizen in brand zijn geraakt. Het is me nog helemaal niet duidelijk of u daar wel absoluut onschuldig aan bent, want ik heb juist in deze nacht bepaalde zaken over u gehoord. Iemand vertelde mij dat u, naar aanleiding van de totale zonsverduistering van gisteren en later nog meer vanwege het plotselinge verdwijnen van de avondlijke na-zon, het volk geheel ten overvloede hebt toegesproken over een door één van uw profeten voorspeld Godsgericht dat nu zou komen. Ook de priesters der Grieken hebben van hun kant niet nagelaten het uitzonderlijke spel der natuur in hun voordeel uit te buiten. Beide priesterlijke groeperingen hebben dat bepaalde natuurver­schijnsel misbruikt om het volk, terwille van schijnbaar doeltreffende en de wil van uw god bereikende gebeden, de meest ongehoorde offers af te persen. Het door u van kindsbeen af doof­ en blindgemaakte volk deed alles wat het maar mogelijkerwijs doen kon, om het door u aangekondigde jongste gericht af te wenden.

[17] Gelukkig was er een verstandig en ervaren man, die enige gegoede mensen uit het volk, die hij kende, bij zich riep en hen vervolgens in alle rust en kalmte het verschijnsel op heel natuurlijke gronden verklaarde en zei dat hij het al meermalen had meegemaakt. Ter bekrachtiging van zijn verklaring bracht hij echter ook heel fijntjes onder hun aandacht, dat de priesters, als hun voorspelling waar zou zijn, zeker de moeite niet zouden nemen het volk zulke massale offers af te persen wanneer het verblijf op deze wereld volleugen en bedrog nog maar zo kort zou duren!

De onverzadigbare, hebzuchtige en harteloze priesters wisten net zo goed als hij dat het hele gebeuren alleen maar kon betekenen, dat de weers­omstandigheden de volgende dag mogelijkerwijs zouden veranderen. Maar zij kenden het bijgeloof van het volk en namen deze gelegenheid te baat om er zo gewetenloos mogelijk op los te zondigen!

[18] Kijk, dat heeft een heel betrouwbare getuige mij vannacht meegedeeld! Wel, hoe ging het verder na dit wijze en actuele onderricht? De paar mensen, die op deze wijze met weinig woorden juist waren voorgelicht, haastten zich vervolgens naar het vertwijfelde volk en riepen opgewekt: 'Troost, troost, troost en nogmaals troost! Wees kalm en luister voor je bestwil naar ons!' Daarna legden zij alles op een begrijpelijke manier aan het volk uit. Toen het volk begreep wat er aan de hand was, ontbrandde het in toorn en woede tegen u en gaf u vervolgens een voorproefje van een oordeelsdag van Daniël. Omdat ik door deze getrouwe berichtgeving nu maar al te duidelijk inzie dat in werkelijkheid niet de moedwil van de heidenen de oorzaak ervan is, maar dat uzelf juist eraan schuldig bent dat in deze nacht de toch zo mooie en belangrijke stad in de as gelegd wordt als gevolg van de rechtvaardige woede van het volk over uw bedriegerijen, zult u hopelijk wel inzien dat ik uw zeer brutaal gestelde verzoek niet alleen niet kan inwilligen, maar dat ik u daarentegen als vice-regent hier, in het belang van mijn keizer en in het belang van het volk, streng ter verantwoording zal roepen en tot volledige schadever­goeding zal veroordelen! -Dit onder voorbehoud dat alles zich zo toegedragen heeft als ik van een maar al te geloofwaardige getuige heb vernomen! -Wat heeft u daartegen in te brengen? Spreek, als u daar iets tegen in kunt brengen!"

[19] Reeds tijdens de toespraak van Cyrenius verschoten de zwarte aanbieders van het verzoek als kameleons van kleur en hun inwendige woede was duidelijk aan hun gloeiende wolfsogen te zien. Maar nu zij de kans kregen om zich te verdedigen, konden ze van pure woede geen woord meer uitbrengen.

[20] CYRENIUS wachtte een poosje en toen er nog niemand wat wilde zeggen, werd hij boos om hun woedende gezichten en hij zei onheilspellend ernstig, helemaal op' de wijze van een echte Romein die onverbiddelijk is: "Geef vlug antwoord, anders ben ik genoodzaakt uw kwaadwillige zwijgen te beschouwen als een volledige bekentenis van datgene waarvan u bent beschuldigd, en daarover meteen, zonder enige verdere consideratie, het door u welverdiende oordeel uit te spreken en de voltrekking daarvan aan u uit te laten voeren! Spreek, want u weet dat wij Romeinen niet plegen te schertsen!"

[21] Dan zegt de OVERSTE tenslotte: "Heer, de belastering is te groot! In zo'n geval kan men niet zo snel zijn kalmte herwinnen en weerwoord geven, maar daarbij moet men zich helemaal beheersen en bedenken hoe zo'n laster mogelijk is, en zinnen op de krachtigste middelen om deze neer te slaan en tot niets te reduceren. Wie kan bewijzen dat wij het volk dwongen te offeren?! Wij droegen slechts uit wat wij zelf ondervonden en vreesden! Wie kan bewijzen dat wij anders handelden dan wij volgens de profetie moesten aannemen?! Waren de tekenen er niet naar?! Of toont de geschiedenis ons niet voorbeelden in overvloed, waar Gods geduld ophield en plotseling een verschrikkelijk gericht over de mensen kwam?! Maar wij hebben ook genoeg voorbeelden, dat God, ondanks een zeker en onherroepelijk aangekondigd strafgericht, weer zijn grote genade en erbarming schonk aan de berouwvollen, als het volk terugkeerde tot ware boete en berouw.

[22] Maar als uw wijze man, die die paar mensen tegen ons opzette, echt zo eerlijk was, waarom kwam hij dan niet naar óns en vertelde hij aan óns, wat hij aan een paar ontevredenen die ons steeds vijandig gezind waren, heeft verteld? Alleen een mens die onze verheven godsdienst niet kent en geen benul heeft van het goddelijk woord door de mond van een profeet en van het effect daarvan op een door hemelse tekenen bedreigde tijd, kan zo schandalig lasterlijk tegen ons te keer gaan! En kan een opperstadhouder van Rome zo'n mens dan eerder geloven dan ons!? Men kan nu wel zeggen: ' Als die wijze man naar jullie was toegekomen en jullie dat verteld had, wat hij het vertwijfelde volk heeft verteld, zouden jullie niet naar hem hebben geluisterd, maar hem hebben veroordeeld of zelfs gestenigd!' Maar wie kan dat al van ons zeggen nog voor hij het bij ons heeft uitgeprobeerd!? Wij plegen pas na de daad te oordelen en recht te spreken, maar nooit vóór de daad, bij vermoedens of bij kwaadsprekerij! Onze godsdienst rechtvaardigt ons gedrag. Wie staat dan op en bewijst dat wij anders geloven en handelen?! Kwaadwillige laster of alleen ernstige vermoedens bewijzen bij ons niets, en uw getuige kan hebben gezegd wat hij wil, maar wij verklaren zijn aanklacht zólang van nul en gener waarde tot hij ons kan bewijzen, dat wij werkelijk anders deden dan wij zelf geloofden en dat wij de man, die het volk met zijn praatjes tegen ons heeft opgehitst, onaangehoord zouden hebben laten gaan als hij naar ons toe was gekomen!

[23] Wij deelden oprecht in de angst van het volk. Hadden wij dan de offers niet moeten aannemen, toen het volk ter verzoening van zijn zonden ons massaal offers bracht in het geloof daardoor God mild te stemmen?! Waar staat het tegendeel daarvan dan geschreven?!

[24] Edele opperstadhouder, bedenk toch dat u hier te maken heeft met echte, orthodoxe dienaars van God en niet met tempeldienaars van de nieuwe soort, die jammer genoeg maar al te goed weten hoe de huik naar de wind te hangen! Dat zien wij overduidelijk en de tempel is ons daarom ook niet goedgunstig gezind. Maar bij ons, hoewel we maar met weinigen zijn, houdt men nog vast aan het oude geloof en dat kunnen de nachtvliegen die u een verkeerd oordeel in het oor fluisterden, ons niet afnemen! Vandaag is het een prachtige dag van de Heer en nergens is ook maar een spoor te zien van een gericht van God, behalve dat onze stad een prooi der vlammen wordt, -echter niet door een godsgericht, maar door de betreurenswaardige, duistere manipulaties van een paar ons steeds vijandiger wordende heidenen. Zou het dan voor God zo onmogelijk zijn geweest met deze streek hetzelfde te laten gebeuren als eens met Sodom en Gomorra? Wie kan hier opstaan en zeggen, dat na het voorafgegane teken niet hetzelfde had kunnen gebeuren?! Wij willen helemaal niet zeggen dat God misschien vanwege onze vele gebeden en verzuchtingen deze streek heeft gevrijwaard van Zijn bedreiging met het gericht. God kan het wel terwille van een ons geheelonbekende vrome gedaan hebben, omdat dan toch ook onze gebeden tesamen met de gebeden van die ene vrome tot aan de treden van Zijn troon zijn opgeklommen. Maar wie bewijst ons, tegen ons geloof en onze overtuiging in, dat het niet zo, maar geheel anders is?! -Ik heb nu uit onze naam gesproken. Edele heer, spreek u nu een voor God en alle mensen rechtvaardig oordeel uit!"

 

136 Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan

 

[1] CYRENIUS was natuurlijk niet bedacht op zo'n reactie en wist niet meteen, wat hij de overste moest antwoorden. Daarom riep hij Mathaël en zei halfluid tegen hem: "Spreek jij nu maar verder, want ik ben al aan het eind van mijn Latijn! Deze kerels hebben meer pijlen op hun boog dan ik mij aanvankelijk had voorgesteld!"

[2] MATHAËL zegt: "Geëerde vriend! We zullen het nog moeilijk krijgen. Want om te bewijzen wat zij gedaan zouden hebben als de omstandigheden zich daartoe hadden geleend, is een moeilijke opgave. Ook al zouden zij, wat ik niet wil ontkennen, heimelijk de slechtste bedoelingen hebben gehad, dan hebben.zij daartoe toch geen poging gedaan om die uit te voeren. Dan is er echter ook geen strafbare uitvoering van de kwade bedoeling, die zij wel, maar ook best helemaal niet zouden kunnen hebben? Wat kan een mensenhart niet allemaal voor gedachten koesteren als het van alle kanten onder druk wordt gezet?!

[3] Wanneer er een storm in het hart woedt, is geen mens zo gemakkelijk in staat zijn snel wisselende gedachten, die als stormwolken dreigend langs jagen, te beheersen. En als na verloop van tijd de storm in het hart is geluwd, herinnert de rustig geworden mens zich zelden nog exact, wat er allemaal tijdens de storm van zijn hartstochten in hem is opgekomen. Daar kan wel veel doemwaardigs bij zijn geweest, maar zelfs ik zou mij afvragen welke God dat zal willen veroordelen?! Als zij werkelijk orthodox gelovige mensen zijn en de vrees van het volk om één en dezelfde reden gedeeld hebben, en dat is iets wat wij net zo lang moeten aannemen tot wij het tegendeel kunnen bewijzen, dan moet hun verzoek worden ingewilligd. Vooropgesteld, dat het inwilligen van dergelijke verzoeken in zulke buitengewone gevallen, zoals dit er een is, door de keizer is voorgeschreven! Wij kunnen hier slechts over de aangedragen feiten een oordeel vormen zolang wij daar niets steekhoudends tegenin kunnen brengen. Wat wij erover denken, kan echter nooit als een tegenbewijs dienen en al zouden wij de gehele stad heimelijk afluisteren, dan zullen we daarna ook niet meer weten dan we nu weten."

[4] Mathaël fluisterde dit wat halfluid tegen Cyrenius, en daarop zei CYRENIUS tegen Mij, terwijl hij zich achter zijn oren krabde: "En wat is Uw mening?"

[5] IK zeg: "Het is Mijn tijd nog niet, bespreken jullie het dus alleen met elkaar en met hen. Betrek de oude Marcus er echter ook bij. Hij en zijn zonen kennen hen beter dan jullie! Ebahl uit Genezareth kent ze ook en Julius weet ook tamelijk veel van hen. Laat die roepen, dan zul je meteen een ander verhaal horen!"

[6] Cyrenius Iaat onmiddellijk Julius halen, die in de tussentijd met Ebahl op de berg naar de soldaten was gegaan om de brand gade te slaan die nog steeds zeer hevig woedde. De twee kwamen al gauw, evenals de oude Marcus. Toen alle geroepenen aanwezig waren, legde Cyrenius hun heel in het kort het verzoek van de orthodoxe Farizeeën en de toespraak van hun overste voor, alsook datgene wat de overste als onweerlegbaar bewijs naar voren had gebracht.

[7] Toen MARCUS dat hoorde, verwonderde hij zich zeer over de enorme brutaliteit van de overste en zei tegen hem: "Jij opperfarizeeër, die je zo goudeerlijk en orthodox-vroom voordoet! Je bent nu, tegen mijn reeds lang gekoesterde verwachting in, als geroepen in mijn grote net gekomen! Denk eens terug aan nog geen drie jaar geleden, hoeveel moeite je toen hebt gedaan om mij tot jouw geloof te brengen! Je vond zelfs dat voor mij de, voor een oud mens altijd wat vervelende en ook pijnlijke, besnijdenis niet nodig was. Als ik mij maar met mijn huis liet inschrijven bij jouw geloof, was alles helemaal in orde! Je beloofde me veel voordeel in het zakenleven toen ik als bezwaar opperde dat ik een gewetensvol man was en de godsdienst van mijn vaderen niet graag verruilde voor een andere waarvan ik de grondregels veel te weinig kende en niet wist welke nieuwe verplichtingen die mij op zou kunnen leggen. Ik zei je heel openlijk dat ik er weliswaar niet algeheel op tegen was om mijn wat gebrekkige godsdienst te ruilen voor een betere, maar dat ik eerst helemaal ingewijd zou moeten zijn in de kern van de nieuw aan te nemen religie.

[8] Toen zei jij echter dat dat bij jouw godsdienst helemaal niet nodig was. Iedere religie was toch al niets anders dan een wiegefilosofie voor de kinderen, die ook vanwege de kinderen in stand gehouden moest worden. Als een man eenmaal zijn ontwikkelde verstand had, behoefde hij geen wiegefilosofie meer en hield hij zich daar alleen maar uiterlijk aan, terwille van de kinderen. Men zou hem een blinde dwaas moeten noemen als hij zich in alle ernst daaraan zou houden! Een man als ik zou toch ook wel kunnen beoordelen of het niet verstandiger was uiterlijk aanhanger te zijn van een godsdienst die iemand de minste hindernissen in het zakenleven opleverde.

[9] Ik ging er op in en liet mij tesamen met mijn gehele huis overschrijven naar jouw godsdienst. Maar spoedig daarna werden mij de ogen wijd geopend, toen ik al gauw door jullie werd veroordeeld tot het betalen van allerlei onaangename belastingen, en ik begon toen steeds beter in te zien wat voor ellendige ruil ik had gedaan door jouw religie aan te nemen.

[10] Van alles moest ik jullie de tiende en van alle vruchten de eerstelingen geven. Ik tekende heel vaak bezwaar aan bij de Romeinse instanties, maar dat hielp niets, want men wierp me steeds voor de voeten: 'Volenti non fit iniuria!'(Wie het zelf gewild heeft, lijdt geen onrecht). Waarom heb jij, als oude, verstandige Romein, je laten vangen? Boet maar voor je ondoordachte domheid!'

[11] Als ik echter bij jou kwam en je mijn ellende voorlegde, luisterde je helemaal niet en zei steeds in je grote hoogmoed: 'Zo staat het geschreven!', en ik kon onverrichter zake met een treurig en een geërgerd gezicht en gemoed weer afdruipen.

[12] Als ik van jullie meer over de Schrift wilde horen, werd mij gezegd: 'Wij zijn de Schrift en het levende woord­ van God! Daarom behoeft niemand meer ergens naar te vragen, maar ieder moet doen wat wij leren en eisen! Niemand heeft verder iets nodig!'

[13] Kijk, oud, kwaadaardig Joods orakel uit Caesarea Philippi, dat zijn je woorden en zo is je gedrag! En wil je je nu opeens wit wassen?! Ik zweer je bij alles wat mij nu heilig is, dat je hier niet vandaan komt voordat je althans mij iedere onrechtvaardig toegebrachte schade vergoed zult hebben! De waardige opperstadhouder kan je op mijn verantwoording het kruis op de rug vast laten maken en daarmee wordt je geen onrecht aangedaan! -Begrepen oud, slecht orakel?!"

[14] CYRENIUS zegt: " Aha, staan de zaken er zo voor?! Wel, wel, iets hebben we al! - Nu, wijze heer overste van de duistere volksonderdrukkers, wat heeft u daartegen in te brengen?"

[15] De OVERSTE zegt: "Kent u Mozes helemaal en alle door God verlichte profeten?"

[16] CYRENIUS antwoordt: "Mozes ken ik zo ongeveer, maar de profeten ken ik slechts van naam."

[17] De OVERSTE zegt: "Best, ga dan heen en..leer eerst.al mijn bittere verplichtingen daarin te onderkennen en straf ml], als u ml] kunt bewijzen dat ik één ervan niet' ben nagekomen! Als u wilt lezen, - wij hebben de Schrift bij ons. Als er gevaar voor vernietiging bestaat, is dit het enige bezit dat wij op deze hoogtijdag des Heren bij ons mogen dragen!"

 

137 Onderlinge beraadslagingen

 

[1] Zachtjes zegt MATHAËL tegen Cyrenius: "Die noot is waarschijnlijk ook weer te hard voor ons om te kraken! Marcus heeft goed werk geleverd, maar wat kunnen we doen als wij hun aan de hand van hun voorschriften geen schending van hun plicht kunnen aantonen? Maar laten we eens horen wat Ebahl en Julius te vertellen hebben! Hoewel ons dat wat zij naar voren zullen brengen ook niet veel zal helpen, want de oude staat te vast in zijn schoenen en is in staat om elk van zijn snode daden met de Schrift in de hand te rechtvaardigen. Wat is daar dan tegen te doen?"

[2] CYRENIUS zegt: "Goed, dan gebruik ik mijn onbeperkte macht om al die Schriftgedeelten, die tegen het gezonde, menselijke verstand ingaan, ongeldig te verklaren en dan zitten ze in de val!"

[3] MATHAËL zegt: "Dat zal niet baten, want dan kan hij zeggen: 'Het gezonde mensenverstand eist echter ook, dat een wet eerst gegeven en bekrachtigd moet zijn, vóór men iemand aan de hand daarvan kan veroordelen.' Wat kunt u dan dáár tegenin brengen? We moeten de zaak uitzonderlijk goed overdenken, voor we van menselijke kant iets tegen deze kerels kunnen uitrichten! Cornelius, Faustus, Kisjonah uit Kis en een zekere Philopold uit dezelfde streek kunnen nu gauw hier zijn, die zullen ons zeker heel goed van dienst zijn! Ik verheug me zeer op hun komst!"

[4] Na een tijdje nagedacht te hebben, zowel over het door de overste gezegde, als ook over het meer in het geheim opgemerkte van Mathaël en over diens vreugde over de aangekondigde komst van Cornelius met zijn groep, nodigt Cyrenius Ebahl uit om iets steekhoudends over de orthodoxe priesters naar voren te brengen.

[5] En EBAHL staat op en zegt: "Geëerde vriend! Vossen en handige mensen zoals uw Proteus zijn moeilijk te vangen. De vossen omdat ze altijd zorgen voor twee uitgangen en de anderen omdat die zich in alles kunnen veranderen, zelfs in de elementen. Daarom wil ik hier het volgende zeggen: Daar u op grond van datgene wat u door de waarachtigste en betrouwbaarste getuige -die u net zo goed kent als ik -over deze mensen werd gezegd, zeker geen twijfel kunt hebben of het zo is of niet, maar anderzijds als wereldlijk rechter tegenover de wereld toch slechts een oordeel kunt vellen over iets, waarvan uw oor en uw oog zich uiterlijk kunnen overtuigen, geef ik hier de volgende raad: Laat deze lastige vragers gaan. Doe dat zonder ook maar iets in te willigen van datgene wat zij hebben gevraagd en zonder hen door een oordeel tot enigerlei straf te veroordelen! Daarmee heeft u aan de innerlijke, geestelijke waarheid en aan het wereldse verstand volledig voldaan! Dat is mijn mening!

[6] Ik zou U over het veelvoudige volksbedrog en de gewetenloze volksonderdrukking honderden dingen kunnen vertellen die ik bij veel gelegenheden bij deze namaak godsdienaars heb beleefd, maar wat voor nut heeft dat? Ze vinden altijd wel een gaatje waardoor ze kunnen ontsnappen! Ze beschermen zich zorgvuldig met de doeken van Mozes en de mantel van Aäron en de profeten tegen iedere van buiten komende wind die hen zou kunnen schaden, en hoe koud de wind ook is, ze worden er niet eens verkouden van!

[7] Wij weten best waarvoor het uiterlijke verstand de Schriften der profeten kan gebruiken, want die zijn overal goed voor zolang men hun innerlijke, geestelijke betekenis niet kent, en dat is de voornaamste schuilplaats van deze mensen. Daarom zal er niet veel anders opzitten dan wat ik heb voorgesteld. "

[8] CYRENIUS zegt: " Ja,ja,je hebt helemaal gelijk, ik erken dat volkomen. Maar toch meen ik dat er misschien wel iets aantoonbaar strafbaars tegen deze mensen ingebracht zou kunnen worden, waar zij zich dan tegenover mij niet meer uit zouden kunnen praten!"

[9] EBAHL zegt: "O jee, .alles eerder dan dat, want deze kerels kennen iedere jota van de Romeinse wet en weten, beter dan welke advocaat ook de wet zo te ontduiken dat geen satan hen kan pakken. Zij moeten ontelbare van dergelijke vergrijpen persoonlijk of als medeplichtige begaan hebben. Voor Gód zullen zij zich natuurlijk niet kunnen verbergen, maar wij krijgen geen vat op hen als wij hen volgens de wet willen aanpakken! Misschien dat Kisjonah, Cornelius, Faustus of de Griek Philopold daartoe in staat zijn? -Van ons komt echter, buiten de Heer en de engel Raphaël, niemand hen te na!"

[10] CYRENIUS schudt het hoofd en zegt: "Ik zou ze als verdachte personen kunnen laten bewaken, misschien zou dan de ernst van de zaak hun geweten toch een beetje wakker schudden!?

[11] EBAHL zegt: "Probeer het, maar ik sta er voor in dat u na de eerste protesten van de overste, de bewakers niet snel genoeg zult kunnen laten verdwijnen! Wij hebben voor de bultenwereld immers helemaal geen spoortje van een Causa Criminis (strafrechtzaak) Er is geen aanklager, dus kan er ook geen rechter zijn! Het stille getuigenis van de Heer kunnen wij in dubbelopzicht niet als aanklacht beschouwen. Ten eerste ontbreekt daaraan ieder werelds kenmerk van een bewijs van schuld en ten tweede zou de Heer Zelf, in werelds opzicht, slechts als een halve getuige.gelden. Want zeker nu zou men zich niet op zijn goddelijkheid en zelfs met eens met volledig wettelijke geldigheid op zijn voorspellende gave kunnen beroepen Ante forum Romanurn (voor het Romeinse gerechtshof). Wij weten natuurlijk wel precies wie Hij is, maar de dorre Romeinse wet kent onze Heer en Meester nog lang niet en dus ook Zijn door Zijn wijsheid ingegeven verklaring niet. Daarom kunt u nu, ondanks al uw innerlijke overtuiging, deze mens slechts beoordelen naar wat u van mensen als uiterlijk bewijs van schuld kunt bijeenbrengen. En daartoe is toch vóór alles een aanklager nodig en dan komen pas de beëdigde getuigen.: Of heeft de uitspraak van een profeet of een orakel enige waarde bij u, als beide niet tot uw religie behoren?"

[12] CYRENIUS zegt: "In bijzondere gevallen wel, vooral als de profeet eerst voor een fatsoenlijke rechtbank heeft aangetoond dat hl] helemaal geloofwaardig is! Als de rechtbank niets tegen hem inbrengt kan hij zelf, evenals een uitspraak van een getest orakel, dienen als rechtsgeldig, algeheel bewijs! Want alleen de rechter heeft het recht de geldigheid van de getuige te aanvaarden of te weigeren, of te bekrachtigen en vast te stellen of hij wel of niet ontvankelijk is!" .

[13] Dan zegt EBAHL: "Goed, maar wat gebeurt er als een profeet zich niet als aanklager en net zo min als getuige laat gebruiken! Waarmee kunt u hem dan dwingen?! Als getuige zal dat misschien nog gaan, maar als aanklager toch zeker nooit! Wij hebben er hier een, maar waarmee kunt u deze hoge Ene dwingen en waarmee de engel Raphaël, om óf als aanklager óf als getuige op te treden?"

[14] CYRENIUS zegt: "Van dwang kan natuurlijk helemaal geen sprake zijn! Laten we dus maar afwachten, want de aangekondigden zullen toch waarschijnlijk niet zo lang meer op zich laten wachten! - Het lijkt mij toe dat ik nog tamelijk ver weg op zee roeispanen zie glinsteren!"

[15] MATHAËL zegt: "Dat zag ik een half uur geleden ook al, maar het blijft maar steeds op dezelfde plaats! - Wel, hoe staat het met het verhoor? Zijn jullie nog op hetzelfde punt?"

[16] CYRENIUS zegt: "Geen steek verder! Jij had gelijk en Ebahl heeft ook gelijk en ik zie wel in dat wij met al onze onbeperkte macht in wereldse zaken bij hen weinig of niets uitrichten en de nieuwkomers zullen hoogstwaarschijnlijk ook niet veel helpen."

 

138 Cyrenius laat getuigen uit Caesarea halen

 

[1] "Maar daar schiet me iets te binnen! Ik zal meteen een bode naar de districtsbestuurder laten gaan. Hij moet mij uit de stad de nodige aanklagers en getuigen sturen. Die zullen over deze vossen wel het nodige weten en dan drijven we ze wel in het nauw!"

[2] MATHAËL zegt: "Dat lijkt me een goede gedachte! Op z'n minst bereikt u daarmee, dat u ze dan kunt laten bewaken. Maar dat moet wel snel gedaan worden!"

[3] Cyrenius laat daarop twee ruiters komen en legt hun uit wat hij van de districtsbestuurder wil. Deze galopperen meteen naar de stad.

[4] Maar als de onder elkaar mompelende, orthodoxe Farizeeën dat merken, komt de OVERSTE weer naar Cyrenius en zegt: "Heer en gebieder, waarom liet u die ruiters naar de stad gaan? Zond u ze soms terwille van óns daarheen? Wilt u daardoor soms onze wettige aanspraken, die zelfs door uw wet gesanctioneerd zijn, vernietigen? Heer, dat zal moeilijk gaan, want de wet en God staan aan onze kant! Als u denkt dat u nieuwe wetten kunt geven, dan zullen die u voor het ogenblik net zo min kunnen helpen als de oude, want een nieuwe wet kan nooit met terugwerkende kracht gelden!"

[5] CYRENIUS antwoordt wat geërgerd: "Spreek als u wat gevraagd wordt! Uw verzoek ken ik en uw rekenschap ook! Nu hangt alles alleen van mij af. Ik moet met mijzelf en met mijn ambtenaren te rade gaan of uw petitie de keizerlijke goedkeuring kan krijgen!

[6] Als u door het strenge onderzoek heen komt, zal uw wens worden ingewilligd. Komt u er echter niet doorheen, dan is er vanzelf van enige vergoeding niet alleen geen sprake, maar volgt er nog een straf vanwege de brutaliteit dat u het hebt gewaagd om, als strafbare mensen, van de staat nog een gunst te vragen ter dekking van uw zonden! Denk daar wel aan! Een opperstadhouder van Rome oordeelt heel anders dan u! Hij gaat in zijn oordeel nooit af op de gunst en het uiterlijke aanzien van de persoon, maar oordeelt steeds zonder enig standsonderscheid streng volgens de wetten en bevoegdheden.

[7] Let er dus goed op hoe het er in het geheim met uw geweten voor God en de mensen voorstaat! Want van u als zogenaamde dienaren Gods -hoewel God geen bedienden nodig heeft, daar Zijn almacht en alwijsheid, Zijn alomtegenwoordigheid en alwetendheid Hem zonder meer reeds van eeuwigheid her de beste diensten verlenen - en van u als volksleraren wordt meer rekenschap verlangd dan van het ongeletterde volk, dat vaak voor de hoogste nood slechts enige heel globale wetten kent en zelfs daarvan niet beseft welke geest daaruit spreekt.

[8] Maar u kent wet en geest en moet het kennen en móet.ingewijd zijn in alle waarheid. Daarom zult u ook inzien, waarom van mijn kant alleen al vanwege het volk veel strenger tegen u wordt opgetreden dan tegen een particulier! Want als u niet net zo zuiver bent als de zon, bent u nooit en te nimmer geschikt geweest voor uw ambt! Daarom gaat het u ook absoluut niets aan wat ik, hetzij voor uw beschuldiging, hetzij voor uw verdediging uitvoer! Ga dus weg en zet uw verzoek op de een of andere wijze op perkament en lever dat in opdat ik een bewijsstuk meer, voor of tegen u, in mijn handen heb!"

[9] De OVERSTE zegt: "Edele heer en gebieder! Het is vandaag een sabbat van de nieuwe maan, en dan is ieder werk ons verboden. Op deze geheiligde dag moet de mens zich in alle lichamelijke rust slechts geestelijk met God bezighouden. Wij mogen wel spreken, maar tot zonsondergang niet schrijven. Na zonsondergang zullen wij u het verzoek wel schriftelijk overleggen."

[10] CYRENIUS vraagt: "Heeft Mozes u dat voorschrift voor het speciaal houden van de sabbat van de nieuwe maan gegeven?"

[11] De OVERSTE zegt: "Mozes niet direkt, maar zijn opvolger, door wiens mond de geest van God ook meermalen net zo gesproken heeft als door de geheiligde mond van Mozes."    ..

[12] CYRENIUS zegt: "Daar twijfel ik toch sterk aan! Want uit de zuivere Mozaïsche wetten en voorschriften spreekt duidelijk de goddelijke geest, maar het vieren van uw nieuwe maan geeft slechts blijk van een grof bijgeloof en een hele scheepslading vol botte, menselijke domheid. Wat is de nieuwe maan? U weet het niet, maar wij weten het en moeten daarom luidkeels lachen om uw viering van de nieuwe maan. En onze geleerden, die veel begrijpen, verbazen zich er over hoe het toch mogelijk is dat in de naaste omgeving van Grieken, Romeinen en Egyptenaren. zulke domkoppen en ongehoorde duisterlingen kunnen voorkomen, die met eens weten wat de maan in wezen is en wat een nieuwe maan is! -Vertel mij eens wat voor idee u over de maan heeft!"       .

[13] De OVERSTE zegt: "Edele heer en gebieder, zegt u ons liever, wat uw mening is over de maan, dan zullen wij u ook vertellen wat wij er van denken!"

 

139 Cyrenius geeft uitleg over aarde en maan

 

[1] CYRENIUS zegt: "Luister dan! De maan is een hemellichaam dat ongeveer vijftig maal kleiner is dan onze aarde en de aarde steeds begeleidt op haar grote baan om de zon. In de tijd dat de aarde eenmaal in de 365 dagen die baan doorloopt, wentelt de naburige maan ongeveer dertien maal om de aarde.

[2] Tijdens deze omwentelingen verandert de maan natuurlijk steeds van plaats. Omdat zij een even donker hemellichaam is als de aarde, komt haar licht ook, net als bij de aarde, van de zon. Als de aarde bijna tussen de zon en de maan staat, zien wij de maan helemaal verlicht en is het volle maan. Als de maan echter na ongeveer veertien dagen, tengevolge van haar snelle beweging, bijna tussen de zon en de aarde komt te staan, zodat wij daardoor slechts heel weinig van haar verlichte oppervlak te zien krijgen, is het nieuwe maan.

[3] Komt de maan echter toevallig precies tussen zon en aarde te staan, wat gisteren het geval was, dan bedekt zij de zon en houdt het zonlicht voor een bepaald deel van onze aarde tegen. Dat wil zeggen voor dat deel, van waaruit een rechte lijn te trekken valt door de maan tot aan de zon. Daar ontstaat dan op heel natuurlijke wijze een zonsverduistering. Maar die delen van de aarde die niet precies in de eerder beschreven, rechte lijn liggen, krijgen niets van zo'n verduistering te zien en met name die niet, welke zich op de ons tegenovergestelde halve bol van de aarde bevinden. Want deze aarde waarop wij wonen, is net als de zon en de maan een bol en er ontstaat slechts dag en nacht omdat zij in vierentwintig uur om haar as draait, gedurende welke tijd zij langzaam maar zeker al haar landen en zeeën vanaf noord­ tot zuidpool onder het licht van de zon brengt en Iaat verlichten en verwarmen.

[4] Volgens de wijzen, die aan de hand van geheime berekeningen tot deze slotsom zijn gekomen, is dit de waarheid. De leek weet daar natuurlijk niets van omdat hem de nodige vooropleiding ontbreekt om het te begrijpen. En met zulke leraren als u móet deze hem ook wel ontbreken, want wat u zelf niet heeft, kunt u een ander ook niet geven. En al zou u de kennis hebben, dan zou u deze toch aan geen leek doorgeven, omdat de domheid van een leek u meer opbrengt dan de meest fundamentele wijsheid! Nu heb ik u duidelijk aangetoond wat de nieuwe maan is, Iaat u nu maar eens zien wat u onder nieuwe maan verstaat!"

[5] De OVERSTE zegt: "Edele heer en gebieder, wat u ons nu hebt verteld, zijn wij langs geheime wegen ook al te weten gekomen, en ik persoonlijk ben het daar helemaal mee eens. Maar neemt u daarentegen de schep­pingsgeschiedenis van Mozes, dan valt daarin geen spoor te ontdekken van alles wat u mij nu hebt uitgelegd en wat mij al twintig jaar bekend was.

[6] Wij zitten echter voor het volk natuurlijk noodgedwongen als leidende aanhangers en verkondigers van de leer van Mozes, die tegengesteld is aan deze begrijpelijke en juiste opvatting, op de stoel van Mozes en Aäron. Wat kunnen wij in dit geval anders doen dan hoogstens heel in stilte de betere uitleg voor ons zelf te houden en het volk slechts datgene te vertellen wat Mozes ons heeft nagelaten!?

[7] Gesteld dat vandaag de dag één van ons zou proberen het volk een andere leer te verkondigen dan de Mozaïsche, het geeft met in wat voor opzicht, dan garandeer ik u dat hij gestenigd wordt.!

[8] Sommigen zeggen weliswaar: dat, wat Mozes zei, heeft een heel andere betekenis en slaat op iets geheel anders dan wat er letterlijk staat. Ook dat geef ik, wat mij betreft, heel graag toe. Maar hoe zou dat de brede laag van de bevolking, die niet pas door ons, maar reeds door onze voorouders zo dom mogelijk werd gehouden, zonder nadelige gevolgen bijgebracht moeten worden?! Ten eerste ligt de geestelijke betekenis zo diep verborgen dat men die waarschijnlijk zelf met duidelijk genoeg kan ontdekken en ten tweede is het de vraag, hoe men een erg achtergebleven, dom, zeer bijgelovig volk, waaraan alle elementen van de hogere we­tenschap nog onbekender zijn dan de noordpool iets moet bijbrengen waarvan men, eerlijk gezegd, zichzelf nog nooit een heel duidelijke voorstelling heeft kunnen maken!

[9] Daarom is het toch het verstandigst om niets anders te doen dan het volk bij het oude geloof te laten en zelf als leider van de oude leer en wetten tenminste ten aanschouwe van het volk, die leer en wetten streng na te volgen. Als men alleen is, zonder domme getuigen, kan men zelf datgene aanhouden en geloven wat men als een vaste waarheid zie.t! Doet men het anders, dan zult u dit mooie land maar al te gauw in een vreselijke opstand verwikkeld zien! -Nu bent II weer aan het woord en kunt u mij terechtwijzen, als ik iets verkeerds heb gezegd!"

 

140 Alarmerende berichten uit Caesarea

 

[1] CYRENIUS staat verbaasd over de wijsheid van de overste en zegt tegen Mathaël: "Vriend" met hem is het niet goed kersen eten! Alle stelen krijg je in je gezicht! Wat een verborgen kennis ligt er bij hem opgeslagen en hoe schitterend weet hij zijn tegenwoordige situatie te verdedigen! Ah, dat is ongehoord! Uiteindelijk kun je nog niet eens kwaad op hem worden! -Maar in ieder geval moeten ze uit de stad nu zo hier zijn en dan zal wel blijken wat zij allemaal boven water zullen brengen." .

[2] MATHAËL zegt glimlachend: "Helemaal mets; denk Ik, want deze orthodoxe­ zijn te veel door de wol geverfd en vinden overal wel een gaatje om te ontsnappen! Kortom, als men deze mensen in een hoek wil drijven, heeft men méér dan alleen menselijke kracht en menselijk verstand nodig! Ik acht mijzelf in staat om honderden Grieken en Romeinen in één dag te genezen van hun domheld, want wat Ik hun bij zal brengen zal nieuw voor hen zijn en zij zullen het zelfs heel dankbaar en graag aanvaarden. Maar déze mensen kun je niets nieuws vertellen. Meestal zijn zij ingewijd in alle kennis en weten hun verhaal zo geraffineerd te brengen, dat daar heel moeilijk wat tegen in te brengen valt.

[3] Ik denk dan ook dat de Heer zich daarom wat op de achtergrond houdt, omdat Hij al van tevoren heeft gezien dat met deze Zeloten slecht te onderhandelen en te praten is! En daarom is mijn opvatting ook, dat de aanklagers en getuigen uit de stad met hun mededelingen net zo min wat zullen bereiken als wij."

[4] CYRENIUS zegt: "Nou, dan beleven we nu toch wel een heel gedenkwaardige zitting, die waarschijnlijk onder zulke omstandigheden geen tweede keer op aarde zal plaatsvinden! Als de plaatselijke bestuurder nu maar eens kwam!"

[5] Dan arriveert er buiten adem een BOODSCHAPPER en zegt tegen het gehele gezelschap, zonder rekening te houden met Cyrenius: "Vrienden, zorg ervoor zo gauw mogelijk weg te komen, want er is een verschrikkelijk oproer uitgebroken. Iedereen is op zoek naar de gevluchte, orthodox ­joodse spitsboeven en Farizeeën, en de Romeinen en Grieken moorden alles uit wat maar enigszins op een Jood lijkt! Ik ben een arme Griek en heb uit nood een Joods kleed om mijn naakte lijf gehangen en daarmee heb ik het er maar ternauwernood levend afgebracht!"

[6] CYRENIUS zegt: "Kerel, ik ben de ópperstadhouder! Leg het eens beter uit! Hoe en waarom is er een oproer uitgebroken?"

[7] De BOODSCHAPPER antwoordt wat verlegen door de onverwachte aanwezigheid van de opperstadhouder: "Vereerde en almachtige heer der heren! Het zit eenvoudigweg zo: Gisteren verlichtte de zon, of een andere lichtbron, de avond ongeveer een paar uur langer dan normaal het geval is, waarna deze echter plotseling van het firmament verdween -een weliswaar zeldzaam, maar toch geen nieuw verschijnsel op deze grote en uitgestrekte aarde -.Toen begonnen de Joodse priesters, die dat net zo goed als wij op grond van menselijke ervaringen en kennis begrepen, in plaats van hun gelovigen klare wijn te schenken, dit blinde, bijgelovige volk te vertellen dat, wat nu plaats vond, volgens hun mystieke pro­fetenboeken te maken had met een reusachtig strafgericht van God. Daardoor ontstond er een vreselijk gehuil bij de domme Joden. Zij bezwoeren hun priesters, die zij beschouwden als hun vrienden en dienaren Gods, bij God tot elke prijs gedaan te krijgen dat Hij Zijn straffende rechterhand genadig terug zou trekken.

[8] Toen de slimme Joden zich zo'n geweldig aanbod in de schoot geworpen zagen, antwoordden zij in priesterlijk mystieke, gezwollen woorden: ' Als jullie het harde Laatste Oordeel van God, dat nu onverbiddelijk werke­lijkheid zal worden, van jullie afgewend willen hebben, moeten jullie nu alles wat je aan goud, zilver, edelstenen en parels bezit, benevens jullie beste mestossen, de koeien met de rijkste melkgift en de vetste kalveren, als offer bij ons brengen, zodat wij het dan op waardige wijze aan God kunnen offeren!'

[9] Nauwelijks hadden de Joodse, priesterlijke spitsboeven dat gezegd, of er kwam al letterlijk een wolkbreuk van gevraagde offers! Dat zagen ónze priesters, die eveneens niet op hun achterhoofd gevallen zijn en zij gingen op zoek, of zij hun volk met een handige zet óók niet konden bewegen tot zulke royale offers. Ook zij vonden in de oude leer der goden iets dat hen goede diensten verleende om te laten offeren. Zij lieten Apollo verliefd worden op de een of andere nieuwe Daphne en met haar een onderonsje hebben. Dat had zijn vijand, Pluto, meteen in de gaten en die stal intussen de zon, waardoor Gea, Apollo en zijn nieuwe schone zich meteen in de vreselijkste narigheid bevonden! Dat daaruit een afschuwelijke godenoorlog moest ontstaan kon iedere Griek en Romein wel begrijpen! Misschien, als de machtige Zeus eens goed benaderd werd met offers en smeekbeden, dat hij dan deze gevaarlijke situatie nog kon bijleggen! Dit idee bracht ónze priesters ook behoorlijk wat op, maar lang niet zoveel als het goddelijke gericht dat door de Jóódse priesters aan hun schapen werd verkondigd.

[ 10] Een wijze Griek, die hart en hoofd op de juiste plaats had, gaf uitleg aan enige nuchter denkenden en die gaven, zo goed als dat in de grote verwarring mogelijk was, de benauwde Grieken en Romeinen uitleg over het natuurverschijnsel. Zij wezen hen op de voor de hand liggende, ordinaire hebzucht van de priesterkasten, die toch echt geen lust meer zouden hebben om offers te vragen en aan te nemen als er ook maar één woord waar zou zijn van hun onheilspellende preken. Ze moesten de beide verkondigingen, namelijk de formeel bezworen Joodse en de Grieks-romeinse maar eens met elkaar vergelijken, dan zouden ze toch wel inzien dat die twee niet samen konden gaan! Want ofwel dat, wat de Joodse priesters, of dat, wat de Grieken hadden aangekondigd, zou moeten gebeuren! De goden zouden toch niet zo dom zijn om nu voor ieder volk een persoonlijke worst te gaan braden, terwijl ze anders toch hun hemelse gaven altijd op dezelfde wijze over alle gelovige en ongelovige mensen verdeelden!

[11] Deze en soortgelijke lessen brachten het volk meteen tot bezinning. Ook de meer gegoede Joden probeerde men dat bij te brengen, maar dat was verloren moeite. Deze kalveren van God uitten integendeel nog bedreigingen en beschuldigden het heidendom ervan dat het de oorzaak was van het komende kwaad!

[12] Dat leidde al gauw tot handtastelijkheden. De Grieken en Romeinen staken bij de domme Joden toen een jongste gericht boven hun hoofden aan en eisten van de priesters de teruggave van de offers die tijdens deze benarde toestand op zeer onrechtvaardige wijze waren afgeperst. Toen men aan een heel bescheiden verzoek niet wilde voldoen, gebruikte men geweld, vooral tegen de Joodse priesters, die zich daarna terugtrokken voor het geweld en zich in de rook van de op alle Joodse hoeken brandende stad uit de voeten maakten.

[13] De wijze, Romeinse stadsbestuurder had daarop meteen nog heel belangrijke, uitgebreide inlichtingen ingewonnen over de Joodse, pries­terlijke, orthodoxe spitsboeven en het volk vervolgens aangetoond, dat zij de enige oorzaak waren van deze verwoestende catastrofe. Toen begonnen wij pas met de opstand tegen alles wat Jood was en dat is intussen een afschuwelijk bedrijf geworden, want de Joden worden nu stuk voor stuk vermoord en in de stad stroomt al haast meer bloed dan melk en wijn.

[14] Ik heb de indruk, dat daar onder de grote cipres die ontsnapte, Joodse priesters staan! Nou, goeie dag, die zal het straks slecht vergaan als ze niet ogenblikkelijk het hazenpad kiezen, wat ik die grote schurken zeker niet zal aanraden! Met deze werpspies die men mij, in de mening dat ik een Jood was, heeft nageworpen toen ik hierheen vluchtte, maar die mij gelukkig niet trof, zal ik er zelf nog een paar neersteken! De twee ruiters ontmoette ik aan de stadspoort en zij zullen wel moeite hebben om bij de stadsbestuurder te komen! Heer der heren, nu weet u alles, en wat ik u vertelde, is de zuivere, naakte waarheid, waar ik met mijn leven borg voor sta!"

[15] CYRENIUS zegt: "Ik ben je zeer erkentelijk voor dit bericht, je hebt goed werk gedaan! Maar blijf nu hier, en als je honger en dorst hebt, neem dan brood en wijn! Ik zal intussen een paar cohorten naar de stad sturen om de opstand neer te slaan, daarna zul je mij als getuige dienen tegen die Joodse priesters!"

[16] De boodschapper neemt dit aanbod heel graag aan omdat hij al erg hongerig en dorstig was, en Cyrenius wenkt slechts naar de aanwezige Julius, die al weet wat er moet gebeuren omdat hij ook het hele relaas van de boodschapper mee heeft aangehoord.

 

141 Herme, de boodschapper

 

[1] Als Julius de opdracht van Cyrenius heeft uitgevoerd en de beide cohorten vertrekken, komen ook de twee eerder uitgezonden ruiters terug en vertellen hetzelfde wat de boodschapper zoëven heeft meegedeeld. Tevens brengen zij een bericht van de stadsbestuurder met de zeer eerbiedige verzekering dat hij zodra de storm wat geluwd is, hierheen zal komen en de hoog geëerde gebieder over alles zo nauwkeurig en gewetensvol mogelijk zal berichten. Cyrenius beloont de beide ruiters en geeft hen opdracht rust te nemen, en zij salueren voor Cyrenius en gaan naar hun kameraden. Cyrenius richt zich dan weer tot de boodschapper en vraagt hem, wie hem nu eigenlijk als boodschapper heeft gezonden.

[2] De BOODSCHAPPER zegt, nu wat moediger dan eerst: "Heer der heren, de nood bracht mij ertoe! Ikzelf, een burger van de stad, ben bij deze gelegenheid, omdat het vuur tenslotte geen verschil meer maakte tussen onze huizen en de Joodse, mijn hele hebben en houden kwijtgeraakt en ik ben nu een bedelaar. Deze mantel, die nu uit nood mijn lichaam bedekt, trok ik van het lijf van een gedode Jood en gooide hem over mijn schouders, anders zou ik naakt zijn geweest, net als mijn vrouw en mijn drie al tamelijk volwassen dochters die zich nu alle vier onder een grote, linnen doek achter het huis van deze oude Marcus bevinden.

[3] Ik riep echter eventueel hier aanwezige Joden uit de stad op om te vluchten, zodat ze op de loop zouden gaan en ik ze daardoor gemakkelijker zou kunnen herkennen. Dan kon ik mij naar hartelust met deze scherpe spies op deze eersteklas spitsboeven wreken. Als ze zouden vluchten, konden ze slechts over zee verder komen, want voor het overige zijn al door de bestuurder vanuit de stad overal wachten uitgezet die de spitsboeven zouden opvangen en dan kon het wel eens helemaal niet zo goed met hen gaan!

[4] Heer der heren! Ik ben een Griek en weet nog wel wat van de krijgslist. Het is nu echter al in orde, daarvandaan ontsnappen ons die spitsboeven nooit! Het zou trouwens ook helemaal geen kwaad kunnen een paar wachten aan de oever van de zee te plaatsen, anders zouden die kerels misschien toch vlug een schip in bezit kunnen nemen en daarmee wegvaren."

[5] CYRENIUS zegt: "Laat maar, daar is intussen al uitstekend voor gezorgd!"

[6] Dan wendt CYRENIUS zich tot Mathaël en zegt: "Wel, wat vind je van het bericht van deze boodschapper?! Toch zal ik eerst nog de stadsbestuurder afwachten en dan ben ik erg nieuwsgierig te horen wat deze orthodoxe -- daar tegenin te brengen hebben."

[7] MATHAËL zegt: "Veel zult u daarmee niet winnen, want u bent nog te weinig op de hoogte met de ontelbare gaten waardoor zij zo mooi in vrijheid kunnen komen. Maar u staat er nu wat beter voor dan eerst!

[8] Maar nu moet eerst gezorgd worden dat de vrouwen de kinderen van de boodschapper worden verzorgd! Helena, jij hebt nog wel een paar daagse kleren bij je, ook al zijn het maar hemden, om voorlopig vast hun naaktheid te bedekken!"

[9] Helena roept meteen een van haar dienaressen en beveelt haar iets passends te halen. De dienares gaat direkt in een tent van Ouran en brengt vier mooie hemden en vier kostbare, Griekse vrouwenrokken. Als zij daarmee bij HELENA komt, zegt deze: "Laat de boodschapper je naar zijn vrouwen dochters brengen, kleed hen en breng hen hier aan deze tafel!"

[10] Helena's goedheid maakt dat de BOODSCHAPPER tranen van dankbaarheid in de ogen krijgt en hij brengt met een vrolijk hart de dienares daar, waar zijn schreiende vrouwen zijn drie bedroefde dochters op hem wachten. Wanneer hij echter tegen de nog in het linnen gewikkelde wenenden zegt: "Huil niet meer, dierbaren, want zie, wij hebben al een zeer machtige redder gevonden! Opperstadhouder Cyrenius is hier en het is waarschijnlijk zijn dochter, die jullie voornamer en kostbaarder kleren stuurt dan jullie ooit gezien hebben!" - springen vrouwen dochters van vreugde te voorschijn en kleden zich snel aan. De boodschapper vouwt het linnen op en steekt het onder zijn Joodse mantel. Dan brengt hij hen allen naar Helena en hun kleren worden nat van hun tranen van dankbaarheid.

[11] Helena laat de vier vrouwtjes naast zich plaats nemen en onthaalt ze meteen op brood en wijn, want ook zij waren erg hongerig en dorstig. Helena en Ouran praten met de vier en die vertellen hun veel over de verdrukking van de gelovigen door de Farizeeën. Dan zegt CYRENIUS tegen de boodschapper: "Vriend, ik heb je in het begin met de wat minachtende naam 'kerel' betiteld, maar omdat ik je nu beter ken heb ik er spijt van je op die wijze ook maar even geminacht te hebben. Daarom krijg je nu van mij meteen een erekleed!"

[12] Daarop beval Cyrenius zijn dienaren direkt een prachtig Romeins erekleed te voorschijn te halen, dat bestond uit een schitterend geplooid hemd van byssus (* Byssus was in de oudheid een fijn weefsel. Het werd in de tijd van de Farao's ook gebruikt voor het omwikkelen van de Egyptische mummies.), dat tot aan de knie reikte, dan een toga, die met goud was afgebiesd en gemaakt van een weefsel van prachtig blauw gekleurde, Indische zijde, vervolgens een kostbare, Romeinse voetbekle­ding en tenslotte een voorname, Egyptische turban, versierd met veren en een waardevolle broche van smaragd. Bovendien liet Cyrenius de boodschapper nog zes kostelijke onderhemden en honderd pond zilver geven. Natuurlijk was de man daardoor buiten zichzelf van vreugde en hij wist nauwelijks hoe hij moest beginnen om Cyrenius voor al deze weldaden te bedanken.

[13] Maar CYRENIUS glimlachte zelf van plezier en zei tegen de boodschapper  die Herme heette: "Ga naar het huis van mijn Marcus, was je, kleed je dan aan en kom als een nobel Romein terug. Dan zal het juist tijd zijn om de Farizeeën hierheen te halen voor een openbaar verhoor! Want ditmaal ontsnappen ze mij niet meer, daar sta ik voor in! En jij, mijn edele vriend Herme, zult mij goede diensten bewijzen!"

[14] HERME zegt: "Ik wil het, en aan een krijgslist heeft het mij nooit ontbroken! Maar deze mensen zijn nog te sluw voor de furiën, laat staan voor ons tijdens een wettige rechtszaak! Om deze mensen te kunnen vangen, moet alleen maar datgene gebruikt worden wat betrouwbare getuigen over hen verklaren, want als men hen ook aan het woord laat wordt men in de war gebracht, houdt hen uiteindelijk nog voor onschuldig en geeft hun waarom ze vragen. Daarom stel ik voor, deze voorname spitsboeven gezamenlijk op te pakken en als voer voor de vissen in zee te werpen, zodat geen haan meer naar ze kan kraaien! Als rechter heeft men dan ieder recht voldoende zijn loop gelaten! Als zich ergens tijgers, hyena 's en wolven voordoen, waardoor de mensheid veel angst en verlies lijdt, moet men dan soms deze beesten vooraf nog netjes een verhoor afnemen?! Nee, zeg ik! Hun schadelijkheid is te duidelijk, daarom weg met hen als zij te gevaarlijk voor de menselijke maatschappij dreigen te worden! Heer der heren! Deze mensen zijn Proteussen, die onmogelijk te vangen zijn! Hoe meer wij ons inspannen om ze langs politieke weg te vangen, des te meer zullen wij zelf door hen gevangen worden! Ik ken ze, ook al ben ik een Griek! -Maar, genadige heer der heren, sta mij nu nog één vraag toe!"

[15] CYRENIUS zegt: "Wat is dat dan? Spreek!"

 

142 Voortzetting van de rechtszaak tegen de Farizeeën

 

[I] HERME zegt: "Heer der heren, daar op ongeveer tien passen van deze tafel staat een man met een wonderlijk vriendelijk en tevens zeer wijs gelaat, die een meisje bij zich heeft. Het meisje, dat er erg lief en hartelijk uitziet, is met hem in gesprek en als hij wat zegt, geeft zij blijk van een onbeschrijfelijke, zalige vreugde daarover! Wie is die aardige man? Ach, wat een waardigheid straalt er gewoonweg uit zijn héle wezen! Hoe edel ziet de menselijke vorm er toch uit bij zo'n wonderheerlijke gestalte! En vrijwel iedereen kijkt naar hem! Naar zijn kleding te oordelen moet hij een Galileeër zijn! Kunt u mij iets over deze man vertellen? O goden, hoe meer ik de man bezie, hoe meer ik letterlijk verliefd op hem wordt! Ik neem het mijn vrouwen mijn drie dochters niet kwalijk als ze nauwelijks hun ogen van hem af kunnen wenden! Ik wil er wel mijn leven onder verwedden dat deze man een goed, edel en wijs mens is! Maar wie, wie, wie en wat is hij! Heer der heren, vertel mij dat en daarna gaan we meteen de spitsboeven onder handen nemen! O, die ontlopen ons in geen geval meer, we moeten echter vooral niet serieus op hun getuigenis  ingaan!"

[2] CYRENIUS zegt: "Vriend Herme, wat die man betreft, zeg ik je voorshands alleen maar dat Hij onder ons mensen zeg maar een God is! Voorlopig is Hij slechts een geneesheer uit Nazareth, -maar wat voor geneesheer! Zo een heeft deze aarde nog nooit gedragen! Al het andere zul je later wel ondervinden! -Maar nu gaan we beginnen en zeg jij in het vervolg niet meer 'Heer der heren' maar 'vriend en broeder' tegen mij!"

[3] HERME zegt: "Uitstekend, ik houd mij aan iedere opdracht en voor deze zou ik wel van dank willen sterven uit hoogste achting en liefde voor u! Maar, geëerde vriend, zeg mij vooraf nog wie toch die bijzonder mooie jongeman bij de geneesheer is! Is dat soms zijn zoon en het meisje zijn dochter?"

[4] CYRENIUS zegt: " Ja, ja, vriend, je hebt het juist beoordeeld, -maar nu aan ons werk!"

[5] Na deze woorden laat Cyrenius de overste der Farizeeën weer komen en vraagt hem of hij de boodschapper kent.

[6] De OVERSTE zegt: "Wie zou de beroemde zanger en citherspeler niet kennen?! Reeds vaak hebben wij een wonderbaarlijk genoegen beleefd aan zijn liederen! Het is alleen erg jammer dat hij niet over te halen is tot de religie van onze vaderen, waarlijk, hij zou onze grote David overtreffen! Hij is een uiterst eerlijk, rechtschapen en gevoelig mens, alleen heeft hij niets met ons op, wat wij hem graag vergeven daar wij toch niet kunnen verlangen dat hij onze vaak erg onmenselijk schijnende instellingen met zijn verstand accepteert en begrijpt!"

[7] CYRENIUS zegt: "Deze Herme is echter jullie belangrijkste aanklager en hij heeft mij nu voor de tweede keer maar al te duidelijk datgene bevestigd, wat eerder een geloofwaardig getuige over jullie heeft verklaard! Dat is voor mij reden om u te beschouwen als erge en gemene misdadigers, terwijl u daarbij nog de schandalige brutaliteit bezit, mij schadevergoeding te vragen omdat u door uw eigen kwade hebzucht verachtelijke en geraffineerde moordenaars en brandstichters bent geworden! -Wat heeft u daarop te zeggen?"

[8] De OVERSTE zegt heel bedaard: "Heer, wij koesteren ten opzichte van Herme helemaal geen wrok. Wij weten reeds lang dat een mens, die van een zaak niet in het minst verstand heeft of enige andere kennis bezit, niet anders kan oordelen dan zijn beperkte beoordelingsvermogen hem toestaat. Wie zou er ooit wrok kunnen koesteren tegen een mens die van het dak valt en door zijn val een onder het dak zittend mens doodt?! Als de brave zanger Herme nu ook onze vijand zijn wil, dan is daar niets aan te doen, toch zullen wij geen vijand van hem worden! Eigenlijk is ook alles wat hij over ons heeft gezegd, helemaal juist. Maar in Europa moet bij Sicilië een gevaarlijke plaats in zee liggen, die men Scylla en Charybdis noemt; wie voorspoedig voorbij Scylla vaart, wordt vervolgens door de draaikolk bij Charybdis verzwolgen! Wij bevonden ons vannacht ook in een echt moreel Scylla en Charybdis en wij vragen u nu: Wat zouden wij dan eigenlijk hebben moeten doen, dat u, Romeinen, volkomen naar de zin geweest zou zijn?"

[9] CYRENIUS zegt: "U wist toch heel goed wat de oorzaak was van het verschijnsel dat gisteren plaatsvond. Waarom legde u uw gelovigen dan niet de ware toedracht uit, waardoor zeker alle gemoederen gerust­gesteld zouden zijn geweest?! Waarom loog u het volk voor, waardoor u de basis legde voor de grote ontzetting en verwarring en de huidige opstand tegen u?! Waarom perste u het volk de meest ongehoorde en tirannieke offers af, terwijl u toch wist wat de oorzaak van het verschijnsel was en dat het niets te maken had met de voorspelling van David?!

[10] Leg me dat uit en verdedig dat schandalige gedrag van uw kant tegen het arme, blinde en door u dom en bijgelovig gemaakte volk!"

[11] De OVERSTE zegt: Ik heb u zoëven gewezen op uw Scylla en Charybdis, maar u schijnt dat niet te hebben begrepen! Kijk, toen de zon gisteren, net als ten tijde van Jozua, ongewoon lang de avond verlichtte, viel dat veel van onze vooraanstaande geloofsgenoten op. Zij kwamen bij mij in de synagoge, vroegen mij om uitleg en vertelden mij ook dat alle Joden daardoor erg ontsteld waren. Ik legde hun zo goed mogelijk de zaak al bij het eerste bezoek uit en verklaarde hun, dat dit verschijnsel heel natuurlijk was in deze periode waarin de lengte van de dag en de nacht aan elkaar gelijk worden. Zij gingen, maar wisten het volk niet tot rust te brengen. Men meende in het oosten vallende sterren gezien te hebben en maakte de rustbrengers meteen attent op de voorspelling van Daniël. Tevens waarschuwde het volk zoiets voor hen niet verborgen te houden! Maar na een poosje verdween de zon of het lichtverschijnsel plotseling en het werd ontzettend donker! Toen was.het echter ook uit met al het tot rust manen! Nu moest en zou het einde der wereld er zijn, iedere tegenspraak van onze kant zou ons onmiddellijk het leven hebben gekost!

[12] Kijk dat was Scylla! Die omstandigheden noodzaakten ons het verhaal van Daniël als waar te verkondigen en gezien de grootte van de dreiging ook de zwaarste boetedoening te eisen, om zodoende het volk in hun hart tenminste enige hoop te laten houden op Gods mededogen! Wij zagen echter heel goed in dat wij op de huidige, klare ochtend in de Charybdis terecht zouden komen. Maar als men tussen twee kwaden moet kiezen, kiest men liever het eerste en kleiner lijkende dan het tweede, dat meteen de ondergang teweegbrengt. Wij handelden dus gezien de zich voordoende omstandigheden, die wij niet veroorzaakt hadden, heel juist en rechtvaardig omdat het onmogelijk was anders te handelen. Hoe kunt u als rechtvaardig Romein ons daarvoor nu willen oordelen? Legt u ons dat nu eens uit!"

[13] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, dat klinkt niet zo gek, maar het is de vraag, wat u met al die ontvangen offers zou hebben gedaan! Want het einde der wereld, ter voorkoming waarvan u de offers vroeg en nam, is vandaag nog niet gekomen, zoals nu blijkt! Zou u alles weer aan het arme volk hebben teruggegeven?"

[14] De OVERSTE zegt:" Geëerde gebieder! Dat is echt een vreemde en zeer overbodige vraag! Dat spreekt toch vanzelf, hoewel het met veel wijsheid en voorzichtigheid vanwege de blindheid van het volk had moeten gebeuren. Maar vraagt u nu ook eens aan het vuur dat alle offers en al onze voorraden verslonden heeft, wat dat naderhand zal doen!

[15] De door de omstandigheden en nood vereiste prediking van de voorspelling van David hoefde helemaal niet tot gevolg te hebben dat onze huizen en synagogen verbrand werden, wat uw wijze geloofsgenoten uit oude wrok tegen ons bewerkstelligd hebben. Wij kwamen daarom niet alleen voor ons, maar ook voor ons volk vragen, omdat wij nu buiten onze schuld bedelaars zijn geworden. Hoe wilt of hoe kunt u ons daarvoor nu, in plaats van te helpen, willen veroordelen en zelfs straffen?! Kijk nu eens naar de hele stand van zaken, de oorzaak en het feit, dan moet u toch wel met meer dan zevenvoudige blindheid geslagen zijn als u ons hier schuldig zou willen verklaren!"

 

143 De mening van de overste der Farizeeën over Jezus

 

[I] CYRENIUS zegt: "Dat is niet mijn bedoeling; maar ik wil u alleen maar -en daaraan is mij alles gelegen -grondig verbeteren en echte mensen van u maken! U kunt uw innerlijk wel uitstekend achter wel­ doordachte, slimme woorden verbergen, en hier nog des te gemakkelijker omdat de omstandigheden in zekere zin in uw voordeel werken en geen van ons met zekerheid kan beweren wat u, als de brand bijvoorbeeld niet had plaatsgevonden, met de reeds verzamelde offers gedaan zoudt hebben. Maar ik stel nu een andere vraag en vraag u of u met een zuiver en rustig geweten dat, wat u mij hier verteld hebt, ook net zo aan een alwetende profeet Elia of een engel van God, die uw hart en nieren doorproeft, verteld zou hebben?

[2] Ik bezweer u bij mijn keizerlijke erewoord, dat getrouwen machtig is: er zijn hier in mijn gezelschap een aantal wijzen -niet van mijn, maar van uw geloof -, voor wie de geheimste gedachten van de mens even helder en klaar zijn als een openlijk begane daad! Als zij u op de proef zouden stellen, zou u hen dan met net zo'n onbezwaard geweten te woord staan als mij? Want van mij weet u dat het mij niet aan verstand en scherpzinnigheid, maar wel aan alwetendheid ontbreekt?! Ik heb deze mensen grondig onderzocht en bevonden dat met hen beslist niet te schertsen valt! Ik zal ook u door hen laten onderzoeken. Als alles zo is als u mij nu hebt verteld, krijgt u alles en nog veel meer dan waarom u hebt gevraagd. Als de genoemde wijzen echter iets anders over u getuigen, zal de broeder en oom van de nu op de troon zittende heerser wel heel goed weten wat hij zal doen!"

[3] De OVERSTE zegt: "Waarmee kunt u ons ervan overtuigen dat deze door u genoemde wijzen onze vrienden en niet onze vijanden zijn, en of ze ten opzichte van ons geen misbruik van hun wijsheid zullen maken? Want wij zijn nu eenmaal Farizeeën en als zodanig gehaat in Galiléa, omdat wij ons streng houden aan de geboden en slechts Mozes en de profeten prediken, terwijl al bijna geheel Galiléa aanhanger is van de Egyptisch-Griekse filosofie. Als daarom uw wijzen Galileeërs zijn, zullen zij hun wijsheid geen goed woord over ons laten zeggen en daarom wijzen wij vooraf al alle Galilese wijzen, die ons vijandig gezind zijn, van de hand!

[4] Bovendien staat er ook geschreven dat uit Galiléa nooit een profeet komt en kan komen omdat juist de Galileeërs als ketters van het Jodendom te ver van de oude, Mozaïsche wijsheid zijn verwijderd! Maar als het wijzen uit Judéa zijn, willen wij ze ook aanhoren!"

[5] CYRENIUS zegt: "De wijzen die ik noemde, hebben zo'n plaats in mijn geloof en mijn hart, dat ieder woord uit hun mond voor mij eigenlijk al uit de hemel komt, hoewel ik niet bepaald van mening ben dat iets wat waar moet zijn, juist daarom uit de hemel zou moeten komen. Want iedere waarheid blijft op aarde net zo goed waarheid als op de vleugels van het licht uit alle hemelen! Want een peer en nog een peer moeten in de hemel net als op aarde twee peren zijn, -zo niet dan is de hemel een leugen!

[6] Daarbij heb ik nóg een vraag aan u! U heeft zojuist geprotesteerd tegen de Galileese wijzen en dat gaf mij de indruk, dat u misschien nog een andere reden hebt dan alleen maar de Griekse filosofie! Er moet toch in Nazareth een man zijn opgestaan die grote, zeer wonderbaarlijke dingen doet, de mensen een nieuw geloof leert dat uit de hemel afkomstig moet zijn en de echtheid daarvan bevestigt door ongekende wonderen! -Zeg mij of u al van deze mens hebt gehoord en wat uw mening over hem is!"

[7] MATHAËL zegt zachtjes: "Nu hebt u ze goed te pakken! Nu zullen ze meteen wel kleur bekennen!"

[8] De OVERSTE antwoordt: "Zijn dan de bedriegerijen van die bij ons zeer beruchte kwakzalver, voor wie de timmermansbijl te zwaar werd en die liever door lekker luieren vooruitkomt dan door degelijk werk, ook al tot uw oren doorgedrongen? Kijk, ons als wettige priesters wilt u nu koste wat kost veroordelen, wat uit ieder van uw woorden en aan uw gezicht maar al te duidelijk merkbaar is. Maar zo'n bedrieger, zo'n volksverleider met behulp van wat ingestudeerde toverkunsten uit het morgenland, krijgt van u in zekere zin vrij spel, kan doen wat hij wil en aan zijn woord zoudt u wel eens heel wat meer waarde kunnen hechten dan aan dat van ons, waarvan de waarheid toch door het verstand, de grotere intelligentie en een zich binnen de wettige orde bevindend, menselijk gevoel duidelijk wordt bevestigd! Ik ken de bedrieger die u bedoelt, en heb hiermee dan ook alles gezegd!"

[9] CYRENIUS, die zich duidelijk heeft opgewonden over deze uitlating, zegt: "Best, de mening die u mij nu over een man heeft gegeven, kon niet erger in uw nadeel uitvallen! Maar dit keer heeft u tenminste in zoverre de waarheid gesproken, dat u mij uw innerlijk liet zien zoals het in werkelijkheid is. Ik ken uw bedrieger maar al te goed en weet hoe het met hem staat, maar ik ken u nu ook helemaal en weet hoe het met u staat! Dat ik, niet iedereen zonder meer als betrouwbaar aanvaard zonder hem door en door te kennen, daarvan lever ik u nu het bewijs dat beslist niet te weerleggen valt!

[10] Hier voor u staat de huidige koning van Pontus. Gistermorgen stond hij nog als een zwaar geketend misdadiger voor mij en zou gemakkelijk tot het kruis verdoemd hebben kunnen worden, maar ik onderzocht alles heel precies, ontdekte zijn onschuld en maakte hem, daar hij zeer wijs is, tot dat wat hij nu is!

[11] Ik ben strenger dan iedere andere rechter, maar ik ben zeer recht­vaardig ten opzichte van iedereen. Als iemand tijdens het noodzakelijke onderzoek leed heeft ondergaan en zijn onschuld blijkt, tracht ik zoveel in mijn vermogen ligt het geleden leed in vreugde en geluk om te zetten, waarvoor deze nieuwe koning voor jullie als bewijs kan dienen.

[12] Maar nog veel scherper dan ieder ander heb ik nu juist die Nazareeër getest en bevonden dat hij zo'n volmaakt mens is, als er nog nooit iemand voor hem op aarde is geweest en er ook nooit weer na hem zal zijn. Hij is derhalve ook geheel vervuld en doordrongen van de ware geest van God en handelt en spreekt ook alleen maar uit eindeloze, onmeetbare kracht en almacht. Zo heb ik de Nazareeër leren kennen en de hoogste achting en liefde tot hem vervullen mij met een gloed, hoewel hij in de eigenlijke zin van het woord een orthodoxe jood is.

[13] O, ook wij Romeinen weten het Jodendom te achten als het is zoals het volgens Mozes en alle profeten moet zijn: vol geest, kracht, liefde, waarheid en wijsheid. Maar een Jodendom, zoals ti dat onderhoudt, is voor ons Romeinen, die geest en waarheid liefhebben, een gruwelijke verwoesting van de heilige plaats zoals uw profeet Daniël dat heeft voorspeld! Dit is dan mijn mening over de door u zo diep verachte Nazareeër. -Wat kunt u daar nu tegenin brengen?"

 

144 Nog meer meningen over de Heer

 

[1] Alle orthodoxe Farizeeën zetten nu grote ogen op en EEN zegt heel zachtjes: "Nou, het is onze scherpzinnige overste weer eens gelukt! Dat is toch wel een eersteklas kameel! Nu moeten wij maar weer zien, hoe we ons uit dit lastige parket kunnen redden! Had die kameel van een overste de Nazareeër in het bijzijn van de machtige gebieder niet hemelhoog kunnen prijzen, dan zou alles er toch heel anders hebben uitgezien?! Die kameel moet toch net als wij duidelijk aan Cyrenius hebben gezien dat hij heel erg ingenomen is met die wonderdoende Nazareeër en toch trekt hij tegen de lieveling van de opperstadhouder van leer, alsof hij werkelijk God weet hoe vast overtuigd is van zijn mogelijke schanddaden, terwijl hij hem nog nooit gezien, gesproken of onderzocht heeft! Ah, deze stomme overste kunnen we beslist niet meer gebruiken! Hij moet afgezet worden! Als hij nog langer aan het woord blijft, komen we allemaal vandaag nog aan het kruis! Met de opperstadhouder valt niet te spotten!"

[2] Na deze opmerking zeggen de ANDEREN heimelijk tegen hem: "Ga jij nu en vraag de opperstadhouder om wat te mogen zeggen, maar laat die ezel van een overste geen woord meer zeggen! Misschien redden we het nog! En jij wordt onze overste als je ons hier uit deze val redt!"

[3] De CRITICUS zegt: "Goed, ik zal het proberen, -ook zonder daarvoor overste te willen worden!"

[4] Dan stapt hij uit de groep naar Cyrenius toe en vraagt of ook hij iets mag zeggen.

[5] CYRENIUS zegt: "Ik verwacht van de overste nog een tweede mening over de Nazareeër!"

[6] De CRITICUS, ook een Farizeeër zoals je er geen tweede zou vinden, zegt: "Geëerde gebieder, die staat al met zijn mond vol tanden. Zijn verstand heeft schipbreuk geleden en daarom zwijgt hij als een kameel in de woestijn! Hij heeft zich lelijk vergist en zich verstrikt en weet nu niet meer hoe hij zich moet bevrijden. De goede Nazareeër heeft hem waarschijnlijk onzichtbaar een muilpeer verkocht, waarop hij kaakklem gekregen heeft en nu doet hij, zoals hij altijd nog gedaan heeft!

[7] Geëerde gebieder, met uw scherpe verstand moet u zich toch allang ervan overtuigd hebben, dat deze overste van ons een groot rund is! Als ik of een ander van ons de inleiding had mogen houden, zou het proces allang beëindigd zijn. Geëerde gebieder, luister daarom niet meer naar hem, maar geef mij het woord!"

[8] CYRENIUS zegt: "Goed, spreek! Laat ons maar eens horen wat u naar voren weet te brengen!"

[9] De CRITICUS vervolgt: "Geëerde gebieder! Wat betreft de beschul­diging dat wij de eigenlijke oorzaak van de brand zouden zijn, kan desnoods wel gelden wat de overste heeft gezegd. Hoewel ik u toch openlijk moet bekennen dat wij ondanks de zeer hachelijke omstandigheden niet helemaal zo sneeuwwit en onschuldig zijn, als onze overste getracht heeft zich wit te wassen, want het eisen van de uiterste offers was zijn opdracht. Maar of het voor het tot stand brengen van orde en rust nu juist nodig was om de arme geloofsgenoten alles tot op het hemd van hun lijf te rukken als zij het niet vrijwillig gaven, is een heel andere vraag! En zo is ook het teruggeven van de eenmaal van het volk afhandig gemaakte offers een heel moeilijk te beantwoorden vraag! Misschien zou men hun tegen hoge rente geld en ook zaken geleend hebben, maar het teruggeven, dat de overste als vanzelfsprekend betitelde, zou nog maar zeer de vraag geweest zijn! En hoewel wij allemaal diep verontwaardigd werden bij het aanhoren van onze kameel van een overste toen hij zo hersenloos er op los zwamde, konden wij er toch niets tegenin brengen, omdat alleen de overste op een feestsabbat kan en mag spreken. Maar voor zo'n oerdomme voorspraak, waardoor wij allen heel gemakkelijk aan het kruis zouden kunnen komen, moet de satan onze overste ook maar op een sabbat halen!

[10] Ik zeg nu heel openlijk wat mij en alle anderen op het hart ligt. Als onze met de wijsheid van een kameel begaafde overste soms een speciale voorliefde heeft voor zo'n verhoging, dan moet hij die maar aan zijn eigen persoon laten volvoeren, hij is voor het kruis slecht genoeg! Wij zullen geen zeeën van tranen om hem plengen. Maar zelf willen wij voorlopig met zo'n speciale Romeinse onderscheiding niets te maken hebben!

[11] Wel, over de Nazareeër, waarover wij door u, geëerde gebieder, pas wat meer zijn geïnformeerd, kunnen wij om Jehova's wil om heel natuurlijke redenen onmogelijk iets pro of contra zeggen. Wij hebben daar alleen maar uit de verte het nodige over horen fluisteren. Het ene klonk erg lofwaardig, andere zaken weer, omdat het waarschijnlijk van zijn vijanden afkomstig was, heel avontuurlijk hoewel niet rechtstreeks slecht. Hij moet bijvoorbeeld doden weer geheel in het leven teruggeroepen hebben! Nu, wij zagen het niet en hoorden er slechts over spreken. Als men echter bedenkt wat het zeggen wil een echte dode weer in het leven terug te roepen, is het, denk ik, toch wel te vergeven als men om zeer voor de hand liggende, natuurlijke redenen daaraan twijfelt! Ik wil daarmee echter de mogelijkheid niet in twijfel trekken, maar alleen de grote moeilijkheid aangeven en aanduiden dat daarvoor meer nodig is dan zo maar de ontwikkelde en volmaakte, fysieke en geestelijke levens­ krachten van een mens.

[12] Van de profeet Elia wordt wel verteld dat hij eens een aantal doodsbeenderen een lichaam en leven moet hebben gegeven, maar daar waren wij niet bij. Ook is dit slechts een overgeleverde sage en het staat in geen enkel boek opgetekend, zelfs niet in de apocriefe delen van de Schrift! Hoe moeilijk kan een denkend mens dan zoiets geloven!

[13] De Essenen wekken ook doden op voor geld en meestal voor veel geld. Maar dat geheim heeft men intussen al ontraadseld en men weet wat het voorstelt.

[14] Maar nu u zelf zo'n gunstig getuigenis over de Nazareeër geeft, terwijl u toch een zeer ontwikkeld man bent en veel ervaring heeft, die meer dan veel andere wijzen verdient geloofd te worden, kan ik en kunnen ook al deze geëerde kollega's van mij er niet omheen de Nazareeër recht te doen wedervaren.

[15] Dit is mijn antwoord op uw vraag, geëerde gebieder. Ik schenk klare wijn en alles is zoals ik het u nu getrouwelijk heb meegedeeld. Deze allen hier, behalve onze overste, zijn mijn getuigen en u, geëerde gebieder , wil ons genade voor recht laten wedervaren!"

[16] CYRENIUS zegt: "Ik ben met uw verklaring duidelijk meer tevre­dengesteld dan met die van de overste, die een heel slimme vos wilde zijn en mijn vangnet net zolang ontweek als maar enigszins mogelijk was. Maar omdat ik meer netten uitzette, raakte hij daarin toch verstrikt en nu staat hij daar als een geraffineerde, grote leugenaar. Maar echt berouw en een volledige, oprechte bekentenis kan alles weer in orde brengen, want hij behoort tot die mensen die heimelijk houden van leugen en bedrog, maar tegenover de mensen toch door hun ambt een hoog en zeer eervol aanzien willen genieten. Zij willen als een profeet in aanzien staan, maar daarbij handelen als een roofzuchtige, rondtrekkende Scythe!

[17] Daarom kan echt berouw, algehele verandering van leven, verbetering en openlijk toegeven van de ware gang van zaken alles nog goedmaken. Want ik ben hier niet heengetrokken om het in mijn macht liggende, onverbiddelijke, strenge recht toe te passen op wat voor zondaars dan ook, maar alleen om hen op de juiste levensweg te helpen. Ze moeten mij echter bij mijn zeer menslievende bemoeiingen niet hinderen! Maar hoe kan nu iemand die wijs wil zijn, en daarbij nog overste der priesters is, zo doortrapt liegen?!

[18] Beste overste, spreek en vertel nu eens de volle waarheid, want uw metgezellen hebben nog niet alles volgens de gehele volle waarheid verteld! Zij wilden eigenlijk ten koste van u hun eigen hachje in zekerheid brengen en dat vind ik helemaal niet in hen te prijzen! Wat ik weet, weet ik vanuit de oorsprong van alles en dan kunt u liegen zoveel u maar wilt, dat helpt u dan toch niets, want mij kunt u onmogelijk om de tuin leiden. -Spreek nu dus de waarheid!"

 

145 De loze taal van de overste

 

[1] De OVERSTE piekert en kan niet besluiten of hij wél met.de waarheid te voorschijn zal komen of niet. Pas na geruime tijd zegt hij: Geëerde gebieder! Veel honden zijn der hazen dood! Ik raak er steeds meer van overtuigd, dat de getuigen tegen mij nu uit de grond schieten als paddestoelen na vochtig weer. Wat zal ik dan nog verdere, overtuigende bewijzen toevoegen aan datgene wat u weten wilt en volgens uw zeggen al weet?! Ik kan geen ja zeggen tegen iets, dat tegen mijn overtuiging ingaat en mijn nee helpt mij niet! Neemt u daarom maar rustig het getuigenis tegen mij aan, ik zal geen moeite meer doen, wat voor terechte of onterechte beschuldigingen van de zijde van de vele getuigen tegen te spreken! Als u mij schuldig vindt, goed dan, u heeft toch alle macht mij daarvoor te tuchtigen en te straffen zoals u wilt. Ik, ongelukkig mens, kan mij daartegen niet verweren!"

[2] CYRENIUS zegt: "In uw Boeken staat: 'Wee hem, die zich vergrijpt aan een gezalfde van God!' Daarom tracht ook ik, zolang het maar mogelijk is, deze wet van u in ere te houden.

[3] Saul, uw eerste gezalfde koning, was later iemand die veel kwaad deed en David, die door Samuël als tweede gezalfd werd over Israël, had de hem naar het leven staande Saul vaak geheel in zijn macht en had hem kunnen vernietigen. Maar Gods geest sprak in het hart van David: 'Wee, als je je zou vergrijpen aan het hoofd van Mijn gezalfde!'

[4] En, hoewel ik een Romein en tevens een heiden ben, hoor ik toch ook de stem van dezelfde geest, die zegt: "Onderzoek gerust ieder van Mijn gezalfden en leidt hen, als zij op voor jou duidelijk herkenbare dwaalwegen zijn geraakt, met raad en daad terug op de juiste weg, maar pas op als je ook maar één van hen oordeelt!'

[5] Als zelfs een aartsengel Michaël het niet aandurfde om de satan na de verloren driedaagse strijd zelf te oordelen, maar hem aan het oordeel van de Heer overliet hoe zou ik het dan aandurven voor het aangezicht van God u te oordelen. Maar ik wil u welonderzoeken, u wijzen op de grootte van uw gewetenloze en liefdeloze handeling tegenover uw broeders en u daarna pas op de levensweg plaatsen! Als u echter weet dat ik alleen maar dat wil, waarom bent u dan niet eerlijk tegenover mij?" .

[6] De OVERSTE zegt: " Als u alles toch al weet, zie ik echt niet in waarom u nog een openlijke bekentenis van mij verwacht! Daarnet zag ik dat u in vuur en vlam raakte omdat ik openlijk te kennen gaf dat ik niet hetzelfde gunstige getuigenis over de Nazareeër kon geven als u, die hem al hebt leren kennen. Daarom laat ik het wel uit mijn hoofd om nog meer dingen openlijk te zeggen! Ik heb u trouwens toch al alles gezegd en u zegt ook dat u alles weet, waarom zullen we er dan nog meer woorden aan vuil maken?!

[7] Wat overigens mijn gezegde over de Nazareeër betreft, die mening is niet van mij, ik kon u slechts datgene zeggen wat ik zelf van anderen over hem heb gehoord! Nu ik echter van u een andere mening hoorde, denk ik ook anders over hem! Of wordt er nog iets anders van mij verwacht?! Wie kan mij dan voorschrijven iets goeds over een mens te zeggen, als mij tevoren alleen maar kwade en geen goede berichten over hem ter ore zijn gekomen? Maar omdat u de enige bent die mij nu pas heel goed nieuws over de Nazareeër hebt verteld, kan ik hem nu zelf ook een even goed getuigenis geven als u en ofschoon ik met hem nog niet dezelfde ervaring als u heb opgedaan, is uw getuigenis mij toch voldoende en ik denk nu over de Nazareeër zoals u. -Is dat nu ook nog niet goed?"

[8] CYRENIUS zegt: " Ja, dat zou zeker wel goed zijn, als uw hart hetzelfde zei als uw mond, maar uw hart kon wel eens, als men dat kon horen, een heel andere taal spreken! Want ik ken de Farizeeën maar al te goed! Ik weet maar al te goed dat u net als de Essenen eigenlijk helemaal niets gelooft, maar het blinde volk terwille van uw materiële welvaart alles wilt laten geloven wat u maar kunt bedenken om daarmee voordeel te behalen.

[9] Als er dan een man komt die een innerlijk, waarachtig licht uit God heeft en de mensen, die in een stikdonkere nacht en grote duisternis ronddwalen, de ware en lichte weg des levens wijst, waarbij het natuurlijk onvermijdelijk is dat uw oude bedriegerijen daarbij openbaar worden, wordt u woedend op zo'n lichtprofeet van God en tracht u hem op iedere mogelijke wijze geheel te vernietigen. U bent er namelijk voor berucht dat u behalve Elia en Samuël zo goed als bijna alle door God aan u gezonden profeten hebt gestenigd en daarbij aan het volk hebt verkondigd, dat u God daarmee een goede dienst hebt bewezen.

[10] Pas na honderd jaar hebt u de profeten -nooit terwille van uzelf, maar alleen omdat u hun uitgekomen voorspellingen heel goed kon gebruiken om het volk schrik aan te jagen -opgenomen en bent u begonnen om hun graf, echt of niet dat maakte niets uit, wit te kalken en te versieren!

[11] Ziet u, dat was altijd uw manier van doen, die ik maar al te goed ken! Maar als het bij u tot nog toe altijd zó ging met de waarheid, hoe zou ik dan aan uw woorden ook maar enig geloof kunnen hechten?! Zeg me maar of u zich soms naar waarheid anders hebt gedragen! Gelooft u werkelijk ook maar een jota van datgene wat u het volk voorgepredikt hebt om te geloven?" ­

[12] NB.: Dat Cyrenius hier zo kon spreken, kwam omdat Ik hem de woorden in het hart en de mond legde. Wat hij sprak, waren vrijwel Mijn eigen woorden, aangepast aan Cyrenius' manier van spreken.

 

146 Het karakter van de overste

 

[I] Na een poosje diep nadenken zegt de OVERSTE: "Hoe kunt u mij nu ten aanschouwe van iedereen bewijzen, dat ik in mijn hart iets anders denk, dan wat ik met mijn mond zeg en dat ik zelf niet geloof, wat ik het volk leer?! Als mijn voorouders zich aan de profeten hebben vergrepen, hetgeen ik niet kan en zal ontkennen, wat kan mij dan daarvoor als schuld ten laste gelegd worden, terwijl ik alle heilige zieners van God steeds zeer hoog heb geëerd?! Als mogelijkerwijs duizenden van mijn collega's datgene wat zij Ieren, niet geloven, wat is dat dan voor bewijs dat ik dat ook niet zou geloven?!"

[2] CYRENIUS zegt: "Het voor de hand liggende bewijs ligt daarin, dat u, te oordelen naar wat u zegt, een veel te verstandig man bent om de grootste onzin te kunnen geloven alsof het een door God gegeven waarheid zou zijn! U bent rekenkundig onderlegd en rekenkundigen zien toch echt niet zo gemakkelijk een mug aan voor een olifant, dat zult u toch wel met mij eens zijn!"

[3] De OVERSTE zegt: "Maar wat is dan die onzin, die ik als rekenmeester onmogelijk zou kunnen geloven?!"

[4] CYRENIUS zegt: "Gelooft u in uw hart bijvoorbeeld aan de won­derbaarlijke, bemestende werking van de tempelmest, die u zover ik weet zelf ieder jaar meestal zo hoog hebt aangeprezen?! Gelooft u in de genezende werking van iedere nieuwe maan?! Gelooft u echt, dat Jehova in de nieuw aangemaakte ark des verbonds net zo aanwezig is, als Hij was in de door u reeds lang verachte oude, Mozaïsche ark?! Gelooft u dat de naftavlam op uw ark dezelfde is als die vreemde, heilige vuur­ of rookzuil boven de ark des verbonds, die Mozes uit Egypte voorging?! Gelooft u echt dat het voor een mens meer waarde heeft in de tempel te offeren, dan volgens de geboden van God zijn ouders lief te hebben en hen in alle goede dingen gehoorzaam te zijn?!

[5] Zeg mij eens openlijk of u dat, met daarnaast nog vele andere soortgelijke, van ieder menselijk verstand gespeende stellingen uit uw leer, gelooft! Want als u dat werkelijk zelf gelooft -wat mij onmogelijk lijkt -dan bent u echt nog dommer dan een kameel en deugt u overal beter voor dan voor leraar van het volk. Gelooft u het echter niet, en leert u het arme volk te vuur en te zwaard toch zulke slechte onzin, waaraan U als een in kennis en wetenschap ontwikkeld man nooit kunt geloven, dan bent u een verachtelijke volksbedrieger en deugt u reeds uit politiek staatsoogpunt veel eerder voor gestrafte in een eeuwige strafgevangenis dan voor leraar van het volk!

[6] Kijk, dan zijn de Scylla en de Charybdis echt met u klaar! Ik geef u een keizerlijk ereteken, als u in staat bent om wat voor middenweg dan ook te uwer verontschuldiging aan te voeren!"

[7] Daarop begint de overste het Spaans benauwd te krijgen en weet zich geen raad meer .

[8] HERME, de zanger -of liever, de boodschapper uit Caesarea Philippi -zegt tegen Cyrenius: "Geëerde gebieder! Nu pas zit hij helemaal verstrikt in het net en ziet hij geen uitweg meer! O, dat heeft deze vervolger van al het goede en ware volkomen verdiend! Kende ik hem niet zo goed, zoals ik hem ken, dan zou ik zelfs medelijden met hem kunnen hebben, want dat heb ik al gauw ook met nog zulke erge zondaars als ze in grote narigheid zitten. Maar deze kerel zou ik in levenden lijve kunnen zien braden en dat zou mij rechtstreeks een genoegen zijn! Het is hier niet de tijd en de plaats om mee te delen, wat er allemaal in vertrouwen onder elkaar verteld wordt over deze heer overste, maar u kunt ervan verzekerd zijn dat er geen enkele goede haar aan zijn lijf zit!

[9] Door uw rechtbanken worden velen tot de kruisdood veroordeeld die als mensen veel en veel beter zijn dan die gewetenloze ellendeling daar! Ik ben echter geen rechter en mag daarom ook niemand te veroordelen, maar ik ben toch wel erg blij dat deze kerel zo mooi in het net verstrikt is geraakt!"

[10] MATHAËL zegt glimlachend: "Maar er moet wel erg goed opgelet worden of hij het net niet stuk trekt en ons allemaal dan nog in ons gezicht uitlacht! Tot nu toe heeft hij zich nog zeer gematigd uitgelaten, maar als hij echt in het nauw wordt gedreven, zult u, Cyrenius, wel merken hoe hij zich zal verweren! Ik ken hem nu pas door en door, hoewel ik hem ook al van de tempel ken! Kijk, deze is het die dertig jaar geleden de hand heeft geslagen aan de hogepriester Zacharias en hem tussen het offeraltaar en het allerheiligste, gescheiden door de voorhang, heeft vermoord! -Maar nu niets meer daarover!"

[11] HERME zegt verheugd: "O, ik ken nog wel een aantal van degelijke streken van hem, maar ze zijn niet voldoende te bewijzen en daar is dus weinig of niets aan te doen!"

[12] CYRENIUS zegt, stomverbaasd over de mededeling van Mathaël: " Ah, wat zeg je me nu?! Dus deze kerel moet die, volgens het getuigenis van alle mensen, zeer vrome en wijze hogepriester het levenslicht hebben gedoofd? Goed dat ik daar nu iets over weet, al het andere maak ik dan wel in orde!"

[13] Toen gaf Cyrenius hoofdman Julius een wenk om wachten uit te zetten, zodat hem van de orthodoxe Farizeeën niemand kon ontkomen.

[14] Julius gaf meteen een geheim bevel en het bevel van Cyrenius werd uitgevoerd. Maar de OVERSTE merkte er toch iets van en vroeg Cyrenius: "Voor wie wordt dat gedaan?"

[15] CYRENIUS antwoordt: "Dat gaat u noch iemand van uw gespuis wat aan, want menselijke monsters zoals u geeft Cyrenius geen antwoord meer! Want u bent niet alleen een ellendige volksbedrieger, maar ook een geestelijke en lichamelijke volksmoordenaar. Ik wacht nu alleen nog op bericht van de bestuurder uit de stad en op de aankomst van Cornelius, Faustus en Jonah uit Kis, daarna zal ik u wel zeggen waarom ik nu die wachten heb latenuitzetten!"

[16] De OVERSTE zegt: "Goed, dan zal ik u echter ook eerst vertellen waarom ik hier eigenlijk ben!"                                                      .

[17] Dan haalt de overste een perkamentrol uit zijn opperkleed, toont hem aan Cyrenius en zegt: "Kent u dit zegel en deze handtekening?!"

[18] CYRENIUS zegt wat verbaasd: "Dat is het zegel van de keizer en zijn handtekening! -Wat betekent dat?"

[19] De OVERSTE zegt: " Als het nodig is, zult u de inhoud leren kennen! Ik raad u daarom aan, ieder verder onderzoek tegen mij te staken, anders zou deze rol u erg onrustig kunnen maken! Ik houd u nog steeds voor een rechtschapen man, maar denk er om dat u de zaak niet op de spits drijft, anders zou ik toch van deze rol, die u net zo goed als iedereen volledig heeft te eerbiedigen, een voor u heel onaangenaam gebruik kunnen maken!

[20] Heus, ik zou dit geduchte wapen niet uit mijn mantelzak gehaald hebben als u mij daartoe niet had gedwongen. Maar u begon mij als een worm te vertrappen en dan wordt het de hoogste tijd te tonen, dat u nog lang niet alleen heer bent op dit grondgebied! Ik vind, dat het nu maar beter is de wachten terug te trekken, omdat ik anders genoodzaakt zou kunnen worden, ondanks de sabbat, naast uw wachten ook die van mij te plaatsen!

[21] Mijn nu geheel andere taal stoort u zeker wel een beetje, he?! Daar kan ik u echter niet bij helpen, want uw taal heeft mij daarnet ook wat gestoord! Kortom, ik ken u nu en nu kent u mij ook! Doe nu maar wat u verstandig en goed lijkt, dan doe ik dat ook! -Heeft u mij wel helemaal begrepen?!"

[22] Na deze woorden draait de overste als een heerser Cyrenius de rug toe, begeeft zich met de zijnen naar de oever van de zee en gedraagt zich daar als iemand die voor noodgevallen van de keizer grote macht heeft gekregen. Maar Cyrenius bevindt zich nu in grote verlegenheid en weet niet wat hij moet doen.

[23] Nu zegt MATHAËL: "Ziet u, hooggeëerde, hoe zo'n kerel zich tegenover u met alles; wat hij maar voor zijn veiligheid nodig heeft, reeds lang fysiek en moreel als in een soort vesting goed heeft verschanst?! Daarom is het heel moeilijk en haast niet doenlijk recht te spreken, omdat deze mensen -de Heer weet op wat voor slinkse manieren! -in staat zijn geweest zich de hoogste, geheime privileges te verschaffen, waartegen men heel moeilijk ten strijde kan trekken!"

[24] CYRENIUS zegt: "Maar beste, wijze Mathaël, zeg jij me nu toch eens op welke wijze deze menselijke, veelkoppige hydra geheel buiten mij om aan een door de keizer ondertekend veiligheidsdocument kwam?! Ja, we kunnen nu niets anders doen dan op de een of andere wijze onze kalmte te bewaren! Ik ben toch wel benieuwd, wat de Heer daarvan zal zeggen!"

[25] MATHAËL zegt: "Waarschijnlijk zal Hij daar ook niet zo graag het juiste antwoord op geven, want Hij heeft van te voren wel geweten waarom Hij u deze groep voor onderzoek heeft gegeven en Hij schijnt voor onze besprekingen weinig aandacht te hebben gehad!"

[26] CYRENIUS zegt: "Maar we moeten Hem nu toch wel om raad vragen!"

[27] MATHAËL antwoordt: "Zeker, daaraan hebben we nu wel dringend behoefte!"

 

147 De overste valt door de mand

 

[1] Aan de oever zegt de OVERSTE tegen zijn collega’s: "Dat hebben jullie goed gedaan, want jullie schijnbare optreden tegen mij, waarvoor ik jullie met mijn zwijgen het teken gaf, kwam net op tijd! Nu zijn ze uitgeteld en weten niet meer wat ze moeten doen! Kwamen die drie aangekondigden nu maar niet; dat zijn de enigen, die het ons nog wat moeilijk kunnen maken! Stel je voor dat ze ook nog de beroemde Nazareeër bij zich zouden hebben! Ja, als dat zo zou zijn, vallen we reusachtig door de mand! Dan helpt ons niets meer!

[2] Naar mijn mening moeten we daarom nu proberen zo vlug mogelijk op zee te komen en linea recta naar Jeruzalem te gaan, want als de aangekondigden er eenmaal zijn, kon het wel eens helemaal niet meer mogelijk zijn! Cyrenius heeft de bewakers teruggetrokken, niets staat ons in de weg! Laten we dus langs de oever een paar honderd meter hogerop gaan, dan zullen we daar wel een vaartuig van een Griekse visser aantreffen waarop we ons in veiligheid kunnen laten brengen!"

[3] De vroegere CRITICUS zegt: "Maar de volkswachten uit de stad! Hoe zullen we die ontlopen? Want die zullen wel achter het struikgewas op ons loeren en als die ons pakken zijn we ook verkocht!"

[4] De OVERSTE zegt: "Ja, dat is een wanhopige geschiedenis! Wat zou je ervan zeggen als we brutaalweg een geleide voor onze veiligheid zouden eisen van Cyrenius?! Gezien dat keizerlijke document kan en mag hij het ons niet weigeren! Ga jij erheen en doe dat!"

[5] De criticus doet dat. Maar Cyrenius haalde voor die tijd al raad bij Mij en Ik vertelde hem natuurlijk alles wat de Farizeeën aan de oever gezegd en besloten hadden. Cyrenius wist nu waar hij aan toe was en wat hij in eerste instantie moest doen en regelen.

[6] Toen de criticus zijn eis zo brutaal en gebiedend mogelijk aan Cyrenius stelde, zei CYRENIUS: "Vriend, die oorkonde bracht me eerst wel aan het schrikken, want ik wist toen nog niet dat deze vals is! Maar omdat ik hierover nu heel andere informatie heb gekregen, schrik ik nu niet meer en zal ik de eis van uw overste volstrekt niet inwilligen!

[7] Gaat u overigens de overste zeggen, dat hij mij de bewuste oorkonde meteen moet uitleveren, anders zal deze met geweld van hem worden afgenomen. Mocht hij echter proberen het document te vernietigen, dan kan hij vandaag nog rekenen op de kruisiging! - Ga heen en zeg hem dat!"

[8] De CRITICUS buigt daarna diep en verwijdert zich trillend over zijn gehele lijf. Als hij bij de overste komt stottert hij van angst: "Wij zijn - verloren! Dat vervloekte, valse document - heeft de kroon - gezet op - onze schurkenstreken! -Als het vandaag - niet is, dan - toch zeker morgen­ 't kruis! - Overhandig zonder dralen of treuzelen dat vervloekte document meteen aan de opperstadhouder, anders hang je vandaag nog aan het kruis! - Een duivel moet je verraden hebben! - Cyrenius is met alles op de hoogte!"

[9] Als het zwarte gezelschap inclusief de overste dat hoort, wordt het hun en hem wat zonderling te moede en de OVERSTE neemt het document, geeft het aan de spreker en zegt: "Hier, pak aan en breng het weg. Wij zijn verloren, want hiermee is onze laatste hoop in rook vervlogen!"

[10] De CRITICUS doet dat, brengt het document bij Cyrenius en zegt: "Geëerde gebieder, hier is het document! Wij zijn allen grote en grove misdadigers en doen nu alleen nog een beroep op uw menselijke hart!"

[11] CYRENIUS pakt het document aan, leest het door en zegt na een poosje: "Kijk eens aan, dat is nog eens sluw! Zeg me nu alleen nog bij welke gelegenheid de overste aan deze Charta alba (* blanco volmacht) is gekomen!"

[12] De CRITICUS zegt: "Geëerde heer, ik weet veel, maar dat weet ik werkelijk niet! Hij heeft dit document als overste reeds van Jeruzalem mee hierheen gebracht. Van wie hij het daar heeft gekregen, weet ik niet!"

[13] CYRENIUS zegt: "Maar weet u wel zeker dat hij het al van Jeruzalem heeft meegebracht?"

[14] De CRITICUS zegt: "Hij heeft het aan ons laten zien en er over gesproken en ons toen op de hoogte gesteld van zijn macht. Dat is alles wat ik weet, meer zal ook niemand van ons weten!"

[15] CYRENIUS vraagt verder: "Hoe heeft hij zich dan verder als mens gedragen?"

[16] De CRITICUS antwoordt: "Ik weet niets slechts over hem. Hij vervulde zijn ambt steeds streng en volgens de Joodse geest. Dat hij zijn vorderingen vaak op een nu juist niet zeer barmhartige wijze opeiste, is bekend, maar er is mij nauwelijks een geval bekend dat hij zich ooit te hard tegenover iemand zou hebben gedragen. Het kan zijn dat hij van vroeger veel op zijn' geweten heeft, wat hij ons natuurlijk nooit heeft verteld, maar sinds zijn aanstelling hier is ons niets bekend, behalve dat hij gisteren tijdens het wonderlijke voorval echt wat te veel aandrong op offers. Het volk zelf gaf daartoe echter de meeste aanleiding!"

[17] CYRENIUS vraagt verder: "Heeft de overste soms al vaker van dit document misbruik gemaakt?"

[18] De CRITICUS antwoordt: "Tot op heden hebben wij niets daarvan gemerkt."

[19] CYRENIUS vraagt: "Is dat allemaal de zuivere waarheid, wat u mij nu heeft verteld?"

[20] De CRITICUS zegt: "Geëerde heer, ik zal sterven als daarvan bij mijn weten ook maar één jota onjuist is!"

[21] CYRENIUS zegt: "Goed dan! Ga en zeg tegen de overste, dat ik nu met hem wil spreken en dat hij daarom hier moet komen, want ik wil eens zien wat er in dit geval nog voor u gedaan kan worden!"

[22] Dit keer gaat de criticus al met meer moed en minder koorts naar de overste terug en brengt hem de boodschap over. De OVERSTE denkt een poosje na en zegt dan: "Welnu, wat kunnen we hier nog meer doen dan dit spelletje met een vriendelijk gezicht meespelen?! Het is altijd beter, iets te verliezen dan alles!"

 

148 De bekentenis van de overste

 

[1] Dan begeeft de OVERSTE zich naar Cyrenius en zegt: "Hier staat nu een machteloze voor u. Deze beeldde zich een tijdlang in, dat hij als mens van deze aarde ook al die rechten, waarvan zich slechts mensen van deze aarde bedienen, voor zichzelf kon gebruiken. Maar hij verrekende zich, hoewel hij zelf een rekenkunstenaar was, en kwam tot de overtuiging dat de verhevenen geen andere verhevenen naast zich dulden! Daarom wil ik van nu af aan een van de allernederigste zijn, misschien ben ik dan aanvaardbaarder voor de verhevenen!"

[2] CYRENIUS zegt: "Dat is heel verstandig van u! Maar zeg me nu alleen maar waarom u zich anders aan mij voordeed, dan u bent! Ik heb u toch als vriend de hand gereikt en die sloeg u af! Wat wilde u daarmee dan eigenlijk bereiken?"

[3] De OVERSTE zegt: "Stelt u zich eens een hoge, menselijke functie voor! Daaraan hangt steeds een geheime hoogmoedslabel, waarop staat 'eer en macht van de functie'! Dat maakt, dat men daardoor heel gemakkelijk begint te zondigen. Als men gewend is om zo te zondigen, wordt men blind en doof en komt steeds hoger door te zondigen. Jammer genoeg komt men beslist eenmaal op een hoogte waar staat: 'Slechts tot hier en geen halve stap verder!' Dat punt heb ik nu bereikt en ik zal erg blij zijn om zo snel mogelijk heel diep beneden te zijn! Acht en zeventig jaar ben ik nu reeds en ik heb verder weinig meer te verwachten! Van nu af aan wil ik mij alleen met het zuiver goddelijke bezighouden, als u mij de korte rest van mijn levenstijd nog wilt schenken!"

[4] CYRENIUS zegt: "Ga, - daar dicht bij het huis van Marcus zult u aan een tafel brood en wijn vinden! Versterk u daarmee en dan zullen wij de zaak beslechten nog voordat de aangekondigden aankomen!"

[5] De overste trekt nu een vrolijk gezicht, dankt en gaat vlug naar de gedekte tafel. De oude had behoorlijk honger en dorst en dit voorstel kwam hem zeer van pas.

[6] Maar terwijl de oude zich versterkt, ga IK naar Cyrenius en zeg tegen hem: "Zo is het goed, je hebt de zaak heel goed geleid. Ook het getuigenis dat je over de Nazareeër hebt gegeven, was heel goed. Maar het is nog te vroeg om deze mens aan Mij voor te stellen. Als de zaak op dezelfde wijze verder geleid wordt als tot nu toe, zou het wel eens mogelijk kunnen zijn deze mensen helemaal voor ons te winnen. Maar overhaast handelen kan het helemaal bederven.

[7] Ik zal je nu Raphaël ter beschikking stellen. Hij zal doen wat je hem opdraagt, maar wees voorzichtig met wonderen! Laat niets doen voor het herstel van de hier en daar nog gloeiende stad, ook al is de engel heel goed in staat de gehele stad in één ogenblik weer te restaureren. Want Ik wil dat deze plaats gedurende enige tijd gedeemoedigd blijft en dat uiteindelijk Marcus en zijn kinderen degenen zullen zijn die de plaats weer op de been helpen. Al het andere mag hij voor je doen ­ maar altijd met een zekere, bepaalde voorzichtigheid!"

[8] CYRENIUS zegt: "Heer, wat gaat U intussen doen?"

[9] IK zeg: "Ik zal in je buurt blijven en Mij, net als tot nu toe, als buitenstaander gedragen. Als je nu tegen de middag een schip zult zien aankomen, ga dan naar de oever en ontvang de aangekomenen in Mijn naam. Zeg hen echter, dat ook zij Mij niet voortijdig aan deze mensen moeten verraden opdat de zaak met de Farizeeën niet bedorven wordt. Laat de boodschapper en zanger Herme naar mijn leerlingen gaan, die zullen hem voor ons werk het nodige onderricht geven. Ik ga met Ouran over de toekomstige inrichting van zijn staat spreken en ook met Mathaël en zijn gemalin. -Nu weet je waar je aan toe bent en wat je te doen hebt!"

[10] CYRENIUS zegt: " Jawel, mijn Heer en mijn God, maar hoe kan ik zien dat deze groep van vijftig orthodoxe Joden rijp voor U zal zijn?"

[11] IK zeg: "Dat zul je wel op het juiste ogenblik gewaarworden na het middagmaal, dat wij vandaag een uur later zullen gebruiken. Maak je daar maar geen zorgen over en doe alles naar behoren en volgens Mijn eeuwige, goddelijke orde!"

[12] Cyrenius was met deze opdracht zeer tevreden en vol vreugde dat Ik geheel instemde met zijn behandeling van de Farizeeën. Ik riep nu meteen Raphaël en gaf hem opdracht zich ter beschikking van Cyrenius te stellen.

[13] RAPHAËL kwam snel naderbij en zei: "Hier sta ik, om God, u en alle mensen die van goeden wille zijn, door de kracht en de macht en in de naam van de Heer te dienen. Wees echter voorzichtig met wat u beveelt, want ik voer alles uit!"

[14] CYRENIUS zegt: “Vriend uit de hemelen! Als ik volgens mijn verstand te werk zou gaan, zou de ene dwaasheid na de andere te voorschijn komen. Dat ik tot nu toe zo'n succes heb gehad bij de zeer sluwe Farizeeën, heb ik slechts aan de Heer te danken, want Hij gaf mij de woorden en de juiste gedachten in het hart. Mijn inbreng daarbij staat gelijk aan nul. Ik hoop en geloof dat het tot het einde toe zo blijft gaan! Onder deze leiding, vriend, kunnen wij met elkaar volgens de wil van de Heer , de verdere uitvoering van het begonnen werk aan de Farizeeën wel wagen! Wat vind jij ervan, vriend uit de hemelen?

[15] RAPHAËL zegt: "Ah, dat is heel wat anders. In die geest is een zonde bij de uit te voeren aangelegenheid helemaal niet denkbaar! Laten we dus, innerlijk vereend met Gods kracht, het werk weer aanvangen!"

[16] Intussen had overste Stahar zich gesterkt, hij kwam weer naar Cyrenius terug en dankte hem hartelijk voor de hem bewezen weldaad.

 

149 De mening van de overste betreffende engelen

 

[1] CYRENIUS weerde de dank af en zei: "Vriend! Alle dank en alle lof komt de Heer van hemel en aarde toe. Maar omdat u volledig bent ingewijd rn het gehele Jodendom en omdat u een volleerd schriftgeleerde bent, vraag ik u om uitleg van het begrip 'engel'! Wat zijn nu precies de engelen van God en hoe dienen zij God en hoe de mensen?"

[2] STAHAR zegt: "Geëerde gebieder, dat is een zeer netelige vraag, vooral omdat nog nooit onweerlegbaar aangetoond is dat er werkelijk engelen zijn! De Schrift spreekt bij verschillende gelegenheden wel over hen, maar nergens staat een syllabe over wat en wie de engelen zelf eigenlijk zijn en hoe en op welke wijze zij God en de mensen dienen!

[3] Volgens de Dahalmud (* talmoed: joods leer­ en wetboek) moet men hen zien als de van het goddelijke wezen als vlammenbundels uitstromende krachten, die sneller dan de gedachte in alle richtingen vanuit het eeuwige, ondoorgrondelijke centrum van God hun werking hebben, zo ongeveer als de door de zon uitgezonden lichtstralen. Dat lijkt mij ook het meest aanvaardbaar. Maar of dat een juiste en met de waarheid overeenstemmende verklaring is, is een andere vraag, waarop waarschijnlijk een sterfelijk mens nooit het juiste antwoord zal kunnen geven.

[4] Volgens de Schrift heeft men de engelen ook meermalen als jonge­mannen van ongemene schoonheid de mensen zien dienen! Wel, dat is voor verstandige mensen ook wel een moeilijke brok om te geloven. Ik en al mijn collega's hebben in ieder geval nooit zoiets gezien! Het is mogelijk! Maar het kan ook net zo goed een oude, lyrische manier van spreken zijn, die men gebruikte om door een grotere symboliek de geestelijke krachten te personifiëren, die men dan de hele, jeugdig gezonde, krachtige vorm van een zeer mooie jongeman gaf. In geen enkel vers is dan ook ooit sprake van een engelin, waarschijnlijk omdat de bezielde dichters een aantrekkelijk meisje, hoe volmaakt ook, nooit de grote kracht van een krachtige, gezonde jongeman toe konden dichten.

[5] Zo ziet u, geëerde gebieder, dat er zuiver verstandelijk, heel verschillende meningen zijn! Alles heeft wel iets waars in zich, maar wat dan het eigenlijk ware is, is door ons mensen niet te bepalen. Het is dan zaak het volk zijn zintuiglijke geloof te laten behouden, omdat men eigenlijk toch niets beters ervoor in de plaats kan stellen! Maar dat is dan ook alles wat ik u op uw zeer belangrijke vraag als antwoord kan geven, want ik kan bij u toch niet met die verhalen aankomen die men het volk daarover vertelt!"

[6] CYRENIUS zegt: "U gelooft dus niet volledig aan een lichamelijke, persoonlijke verschijning van een engel?"

[7] STAHAR zegt: "Niet alleen niet volledig, maar helemaal niet. Want ik heb nog nooit de eer en het geluk gehad iets dergelijks zelfs maar in een droom te zien, laat staan in werkelijkheid. En al mijn collega 's waarmee ik over deze zaak een eerlijk gesprek heb gehad, konden mij ook niets anders zeggen dan wat ik zelf reeds lang heb ondervonden.

[8] Daarmee wil ik echter, los van mijn eigen mening, niet de uiterste mogelijkheid helemaal uitsluiten. Maar één ding is zeker, dat zo'n engelgeest zich zonder een natuurlijk medium nog veel minder als iets wezenlijks aan onze zinnen voor kan doen, dan een lichtstraal zich kan manifesteren zonder een weerkaatsend medium.

[9] Er is geen twijfel aan; dat de lichtstraal van de zon eerst door de lucht gaat voordat men het resultaat daarvan op de aardbodem ontdekt. Maar in de lucht kan deze, omdat het medium nog te ijl is, geen gras worden, terwijl hij op de aardbodem zich net als een Proteus in alles kan veranderen wat hij in de materie maar aangeboden krijgt.

[10] Daarom denk ik, dat men in de algemene aard van de dingen overal een zekere dwingende orde ontdekt, maar nooit iets ziet ontstaan waar niet een deugdelijke reden voor is en waar voor een bepaald verschijnsel niet altijd eerst een bruikbaar medium aanwezig is. Omdat men dan ook bij het zorgvuldigste waarnemen van de natuurlijke dingen nergens onverwachte dingen ontdekt, ben ik tégen alle zogenaamde wonderen en tégen het in persoon optreden van een geest onder wat voor omschrijving dan ook, -hetzij een engel of een duivel, een god of zijn tegenpool.

[11] Ja, een hogere geest kan zich manifesteren, maar nooit anders dan in vlees en bloed. Al het andere is fantasie van een geestrijk mens of het is een zuivere leugen!

[12] Het is jammer dat juist wij, die de waarheid al zo lang kennen, mystiek uitziende en mystiek doende verspreiders en onderhouders van de leugen en het duisterste bijgeloof moeten zijn! Wij moeten vrome gezichten trekken op het moment dat wij van ergernis over iets ontzettend doms haast zouden kunnen ontploffen! Maar dan is daar Mozes en daar zijn de profeten, -puur heerszuchtige mensen, die het volk eerst met allerlei natuurlijke hokus pokus moesten overreden, opdat dit hen dan voor alle tijden als zijn meesters kroonde en hen het recht gaf het met alles te tiranniseren wat maar de naam van 'Kwaad' verdiende!

[13] Als een volk echter eenmaal meegaand is gemaakt en door niets dan wonderen behoorlijk tot in de diepste levensgrond verduisterd is, geef dan zo'n volk maar eens licht, maar wel een echt licht! Dan valt het als een tijger over je heen en scheurt je in stukken!

[14] Daarom is het altijd nog beter een eenmaal erg domgemaakt volk bij het oeroude, domme geloof te laten en het met namaakwonderen opnieuw op te frissen en tot leven te brengen, dan moeite te doen om zo'n volk voor te lichten; omdat een eenmaal zeer domgemaakt volk in het algemeen helemaal niets meer is bij te brengen!

[15] Ik heb een tijd gehad dat ik ieder mens die met een wonder de toch al zo domme mensheid blijkbaar nog dommer probeerde te maken, als een woedende tijger aanviel vanwege zijn schandelijke daad en hem indien mogelijk zelfs doodde. Maar pas later kwam ik na veel verheven pogingen tot de overtuiging, dat de eenmaal te dom gemaakte mensheid helemaal niets bij te brengen is en ik ontdekte toen ook dat ik helemaal ongelijk had met die mensen aan te vallen, die zoveel mogelijk het volk met namaakwonderen in het oude bijgeloof trachtten te bevestigen.

[16] Ik geloof dat ik nu openhartig heb gesproken. Dat ik me tegenover het volk heel anders moest tonen, zult u hopelijk ook zonder ergernis wel inzien! Maar dat ik zelf daar steeds een heel andere mening over had, geeft mijn innerlijke, betere overtuiging wel aan, die ik u nooit had kunnen tonen als ik die al niet had gehad! Wonderdoeners doen me tegenwoordig niets meer. Ze moeten echter niet, zoals gewoonlijk, uit broodnijd tegen ontwikkelde mensen zoals ik te keer gaan, maar ze moeten ons daarentegen helpen, dan zal het ons allen goed gaan.

[17] Want men moet de niets bij te brengen mensheid nooit laten merken dat wij eigenlijk helemaal niets voorstellen, maar men moet haar met behulp van kunstmatige wonderen in de mening en in het blinde geloof laten dat wij ondoorgrondelijke geheimen bewaren, die slechts door een met Gods geest vervulde priester en een door God Zelf opgewekte profeet helemaal begrepen kunnen worden.

[18] Het is voldoende dat slechts weinigen inzien dat alle leringen over het een of andere goddelijke wezen niets anders zijn dan -onder ons gezegd -loze, oude fabeltjes, die ontsproten zijn aan de menselijke fantasie en verder geen enkele basis hebben. "

 

150 De overste en de engel

 

[1] CYRENIUS zegt: "Daar ben ik het weer helemaal mee oneens, want ik geloof vast en zeker dat er een God is die de gehele geesten­ en zinnenwereld door Zijn eigen machtsvolkomenheid, namelijk uit Zichzelf, heeft geschapen. Dat gebeurde natuurlijk wel in een wat groter tijdsbestek dan dat wat Mozes, slecht of helemaal niet begrepen, heeft aangegeven. Er zijn hier echter mannen, die Mozes beter begrijpen dan u dat doet!

[2] Daarom geloof ik ook in een eeuwig leven van alle mensen die van goeden wille zijn om het gebod van God daadwerkelijk te vervullen, ik geloof ook volkomen aan de formele persoonlijkheid van alle geesten en daardoor ook van de engelen van God, ik geloof vast in een werkelijke openbaring van God door de mond van de profeten en ik geloof zelfs in de persoon van een Godmens!

[3] En ik geloof dit allemaal niet slechts van horen zeggen, maar uit innerlijke en levende overtuiging en het verwondert mij daarom zeer, dat u van dat alles helemaal niets gelooft!

[4] Wat zou u dan wel zeggen als ik in alle ernst tegen u zei: 'Kijk, deze lieftallige jongeman hier is nu juist zo'n engel van God waaraan u nooit hebt geloofd en hij kan dat ook altijd met daden bewijzen?' ­Wat zou u daar tegenin kunnen brengen?"

[5] STAHAR zegt: "Geëerde heer, daar kan ik niets anders op zeggen dan: U schept er nu genoegen in om mij in het openbaar wat voor de gek te houden! Deze schone jongeling is beslist een veelbelovende zoon van u en het is wel zeker dat u hem al van kind af aan in alle mogelijke kunsten en wetenschappen hebt laten onderwijzen en het zou me al heel erg verbazen, als de jongen niet over zekere kundigheden beschikt waar wij nog nooit van hebben gedroomd.           

[6] Als ik nu een goedgelovige os was, zou u mij zo aardig bij de neus kunnen nemen, maar dat zal moeilijk gaan. Want ik weet wat ik weet en in uw binnenste zal dat wel net eender zijn, -maar u wilt mij waarschijnlijk weer op de proef stellen."

[7] CYRENIUS zegt: "Wel als u denkt dat ik u voor de gek houd, stel hem dan in de naam van God de Heer op de proef, dan blijkt wel of ik de waarheid heb gesproken of niet!"

[8] STAHAR zegt: "Goed, als u mij dat toestaat, zal ik u met uw engel meteen de driedubbele Mozesdoek voor uw ogen wegnemen, zodat u meteen duidelijk kunt zien hoe het er met de engel voorstaat! - Kom dus maar hier, lieftallige, jonge engel!"

[9] RAPHAËL komt naar Stahar en zegt: "Wat wenst u, ongelovige, dat ik voor u zal doen?"

[10] STAHAR zegt: "Kijk, in deze zee leven veel vissen. Zou je voor mij uit de diepte een heel mooie vis kunnen halen en hem dan ook al gebraden en goed klaargemaakt op een schotel kunnen presenteren?"

[11] Nauwelijks had Stahar dit gezegd of Raphaël houdt hem de gevraagde vis al voor en nodigt hem uit de vis nu ook op te eten.

[12] Toen Stahar dit zag gebeuren, werd hij vreselijk verlegen met zichzelf en hij wist niet wat hij moest zeggen over dit onbegrijpelijke verschijnsel.

[13] Raphaël nodigt Cyrenius echter ook uit om van de vis, die heel goed toebereid was, te proeven. De vis werd in stukken verdeeld. Cyrenius nam meteen een behoorlijk stuk voor zichzelf, at het en prees de smaak uitbundig. Toen probeerde Stahar ook een stuk, at het en was het helemaal met Cyrenius eens en vervolgens namen nog meer gasten stukken van de vis en vonden hem erg lekker .

[14] Pas toen op die manier de gehele vis was verorberd, richtte STAHAR zich heel deemoedig tot Raphaël en zei: "Ben je echt een engel van de Heer, of ben je alleen maar zo 'n jonge, buitengewone tovenaar uit Europa of Afrika of uit het grote Achter-Azië? Wat er gebeurde is weliswaar onbegrijpelijk en wonderlijk als nooit eerder, maar er zijn ook toverijen en grote tovenaars onder de mensen, waardoor de leek in zulke zaken heel gemakkelijk op een dwaalspoor gebracht kan worden. Zeg me daarom eerlijk of je mogelijkerwijs een engel van de Heer bent -of misschien toch een tovenaar?!"

[15] RAPHAËL zegt: "Wat zou u er aan hebben of ik ja of nee zou zeggen?! Een twijfelaar heeft tastbare bewijzen nodig! Beproef mij en stel aan de hand daarvan vast of dat wat ik doe, ook door de een of andere tovenaar gedaan kan worden!"

[16] STAHAR zegt: "Ja, ja, beproeven is goed als ik maar wist  waarmee je nog meer -hm -ja, er schiet me niets te binnen waarmee ik je nog verder zou kunnen beproeven, aardige jongen, en bovendien is de verwezenlijking van het eigenlijk belachelijke, eerste proefstuk al zo buitengewoon, dat iets wat nog onmogelijker uitvoerbaar zou zijn helemaal niet te bedenken is! Maar door jouw buitengewoon lieflijke gestalte zou ik nu toch waarlijk eerder aannemen dat je echt een engel van God bent, dan een tovenaar! Alleen schijn je werkelijk een lichaam te hebben en daar ziet men toch niet een geest aan af. Laat me eens voelen of je ook botten hebt!"

[17] De engel laat zich nu door Stahar betasten en STAHAR vindt alles bij Raphaël degelijk en stevig. Dan haalt hij zijn schouders op en zegt: "Hm, hm, lichamelijk kan het niet beter, erg geestelijk ziet het er niet uit! Tegen wat hij gedaan heeft is niets in te brengen, maar dat heel mooie, gevulde lichaam dat veel weelderiger is dan dat van welke jonge vrouw dan ook, zo'n wonderlijk aantrekkelijke arm, en zo gevuld en stevig, ja, dat lijkt toch in de verste verte niet op iets geestelijks! Je zou zelfs, als ik heel eerlijk wil zijn -afgezien van het feit dat ik al een oude ezel ben en dat jij een man bent -heel gemakkelijk tot over je oren op je verliefd kunnen worden en al je zinnen verliezen! Wel, dat lijkt dan toch helemaal niet op iets wat je met recht rein en hemels geestelijk zou kunnen noemen! Maar misschien is het zo, dat je net als een jonge Tobias, in het geheim, onzichtbaar voor ons sterfelijke mensen, onder­steund wordt door een engel. Dat wil zeggen als je al vanaf je geboorte net als Samuël een zeer vrome knaap was! Maar als dit niet zo is, dan zou je ook net zo goed een geheim verbond met de' Jehova-sta-ons-bij' kunnen hebben, wat ik echter niet zo waarschijnlijk acht omdat je verder zo'n hemels vroom en lieflijk uiterlijk hebt en omdat ik, eerlijk gezegd, nooit zo helemaal echt aan de' Jehova-sta-ons-bij' heb geloofd. Helemaal aan God te geloven was al moeilijk voor mij, Iaat staan dan aan zijn tegendeel!

[18] Daarom ben ik, ondanks mijn uiterlijke strengheid, innerlijk toch geen Zeloot maar een verstandig naturalist en ik neem een verschijnsel zó lang niet als geestelijk aan, als er nog een enigszins natuurlijke verklaring voor te vinden is! Dat wat je nu hebt gedaan is door mijn verstand beslist niet natuurlijk te verklaren, maar ik heb me ook nog nooit ingebeeld alles te begrijpen wat ook maar op het grote terrein van de natuur zichtbaar wordt. Daarom kan jouw kunst om wonderen te doen toch wel op iets natuurlijks berusten, waar jij, en misschien ook nog wel een aantal anderen, alles van af weet. Dat kun je aan mij natuurlijk niet vertellen, maar dat is ook niet zo belangrijk, want er geschiedt in de natuur heel veel dat op zichzelf ook een wonder is dat wij niet kunnen verklaren. Daarom behoeven we het toch niet meteen als een wonder in optima forma te zien?!"

 

151 De overste fantaseert

 

[I] "Kijk, lieflijke, in de toverkunst bedreven jongen! Ongeveer drie jaar geleden kwamen enige mensen uit het morgenland naar de stad. Naar hun zeggen kwamen ze zelfs uit Achter-Indië, waar zulke hoge.bergen moeten zijn dat hun spitsen bijna de maan aanraken als hij voorbij komt. Wel, het zij zo. Om heel veel opzien te baren, overdreven deze vreemden alles en dus ook de hoogte van hun bergen!

[2] Maar daar zullen we het niet over hebben, want het maakt mets uit of hun bergen in werkelijkheid een paar el lager waren!, Deze zeer merkwaardig uitziende Achter-Indiërs vroegen mij toestemming om hun echte wonderen tegen een redelijke prijs voor het volk te mogen demonstreren.

[3] Met behulp van een tolk zei ik tegen hen: Ik moet mijzelf eerst, zoals men zegt onder vier ogen hebben overtuigd van datgene waaruit uw wonderdaden bestaan, om te bepalen of het geraden is deze aan het blinde volk te vertonen, anders kan ik u - hoewel ik zelf een groot vriend ben van alles wat buitengewoon is -geen toestemming verlenen voor het in het openbaar vertonen van welke onschuldige wonderen dan ook!

[4] De wondermannen waren erg tevreden met mijn besluit, vooral omdat ik hun voor de voorstelling, die zij alleen voor mij en een paar geleerde collega's zouden geven, een goed honorarium beloofde,

[5] Zij gingen naar hun herberg in de stad en kwamen na een uur met allerlei toverrequisieten terug, zoals ik die nog nooit eerder had gezien. Het waren staven, stenen, vreemd uitziende metalen en grote en kleine apart gevormde vaten, waarvan er niet één een mij bekende vorm had.

[6] Ik vroeg hun leider waar hij"dat allemaal voor nodig had en hij zei: Eigenlijk nergens voor, maar hij moest iets van thuis bij zich hebben, omdat hij anders niet met alle zekerheid een gevraagd. wonder tot stand kon brengen. Daarop vroeg hij mij wat ik van hem wilde zien of weten.

[7] Ik zei: 'Goed, als ik het voor het zeggen heb, zult u met uw toverijen niet ver komen!' Ik vroeg hem, of hij mij kon zeggen wat ik op dat ogenblik dacht. Ik dacht aan Rome en de  naam. van de keizer. Hij legde toen zijn beide handen op de borst en zei wat ik dacht. Je kunt je wel voorstellen dat ik me toen niet veel minder verbaasde dan nu bij jou.

[8] Toen zette ik hem een kruik water voor en zei: 'Verander dit water voor mij in wijn!' Hij ging erheen, maakte met zijn handen gebaren boven de kruik en het water en zei toen: 'Proef, heer, of deze wijn u smaakt. Ik proefde meteen het water en zie, het was klare wijn! Dat verwonderde mij eigenlijk nog meer .

[9] Daarna nam hij een aarden vat dat helemaal leeg was, goot de rest van de wijn erin, terwijl hij voorgaf dat het bedoeld was voor de spoedige, verre thuisreis. Maar toen ik daarna meteen het vat, dat er overigens heel rein uitzag, bekeek, bleek het niet eens nat te zijn, Iaat staan dat er iets in zat. Het rook echter wel sterk naar wijn en de tovenaar vertelde dat hij de wijn, om morsen te voorkomen, liever in een droge geestelijke vorm meenam.

[10] Ik vroeg hem of hij nu van deze wijngeur meteen weer, of ooit nog, een vloeibare, drinkbare wijn kon maken; waarop hij mij en mijn drie collega's vroeg of we nog wat wilden drinken. Wij antwoordden beves­tigend en hij nam het zichtbaar lege vat, dat duidelijk kleiner was dan mijn waterkruik en goot toen zoveel wijn in mijn kruik dat de wijn begon over te lopen!

[11] Ja, jonge, lieflijke vriend, toen rezen onze haren toch ten berge, want dat g mg toch te ver uit boven onze wijsheidshorizon! Ik wist niet wat ik daar nu van moest zeggen! Wij dronken toen behoorlijk van de zeer goede wijn, en -weer een nieuw wonder! - de kruik werd niet aantoonbaar leger!

[12] Toen wij ons, al tamelijk geestdriftig door de wijn, daar buitengewoon over verwonderden, zei de magiër: 'Maar, mijne heren, wijn zonder brood gaat toch eigenlijk niet! Hier heb ik een paar stenen. Wat zou u ervan zeggen als ik die in brood veranderde?' Ik zei: 'Doe dat!' Toen streek hij met zijn handen over de stenen en zei: 'Neem een mes en snijd het brood!' Ik deed dat en zie, het was brood, goed smakelijk brood!

[13] Daarop zei ik: 'Maar vriend, als u dat kunt, dan zou ik toch wel eens willen weten waarom u voor uw buitengewone kunst betaald wilt worden?' Antwoordt de magiër: 'Slechts als curiositeit en om op plaatsen, waar men geen wonderen kan en mag doen, een middel te hebben zich lichamelijk te verzorgen.'

[14] Dat antwoord voldeed mij en ik beloonde de magiër met twee ponden zilver, die hij dankbaar aannam. Ik kon hem echter, omdat het te uitzonderlijk was, geen toestemming geven zijn kunst ook in het openbaar voor het blinde volk te vertonen, want het volk zou hem meteen een goddelijke verering bewezen hebben, vooral de Grieken en de vele Romeinen.

[15] Hij vertelde mij dat hij nog heel veel andere wonderen kon doen, die nog veel merkwaardiger waren dan de reeds vertoonde! Maar ik had echt geen lust nog meer te vragen en aan te zien. Het reeds geziene had mijn hoofd al te zeer verhit en ik was blij toen deze Achter-Indiërs weer voor goed uit de stad verdwenen, want zij zouden het volk behoorlijk oproerig gemaakt hebben.

[16] Tot slot vroeg ik de magiër, of hij mij voor geld en goede woorden een van zijn kunsten wilde uitleggen. Weliswaar zei hij niet zonder meer nee, maar hij vroeg zoveel geld daarvoor, dat ik op slag kippenvel kreeg en ik liet de artiest toen nog veel gemakkelijker gaan.

[17] Kijk, buitengewoon lieve jongen! De magiër uit Achter-Indië was zeker net zo min een engel van Jehova als ik en deed toch wonderlijke dingen. Waarom zou jij met je echt, zeg maar, hemels mooie lichaam dan een engel zijn omdat ook jij voor mijn grove mensenverstand buitengewone dingen kunt doen?!

[18] Daarom moet je mij toch wel meer zuiver geestelijke bewijzen geven van je goddelijke engelschap, want anders kan ik je niet aanzien voor een engel van God al deed je nog honderdvoudig grotere wonderen dan dat wat zojuist werd opgegeten! En ik vind, dat tegen deze zeer verstandige eis van mij, geen werkelijk nuchter verstandsmens in staat is iets in te brengen!"

 

152 De overste vertelt over de moord op Zacharias

 

[1] RAPHAËL zegt: "Het gaat er alleen maar om, of u de waarheid hebt gesproken of niet! Ik kan u met zekerheid zeggen dat u nu, alleen om het geestelijke van mij te testen, met een ongebreidelde fantasie afschuwelijk en stinkend hebt gelogen en dat van alles wat u nu zo mooi hebt verteld, geen syllabe waar is!

[2] De gefingeerde magiër zou uw gedachten hebben geraden, maar ik heb nu geraden dat u ons allen duimendik voor hebt staan liegen! En zo is dan nu de leugen van de magiër door mij voor u waarheid geworden!

[3] De gefingeerde magiër moet volgens uw leugens wijn uit water hebben gemaakt, ook dat kan ik u daadwerkelijk laten zien! Kijk, daar staat ook een lege kruik, laten we deze met water vullen! (De kruik wordt met water gevuld.) Kijk, hier staat hij vol met water! Ik heb de kruik niet aangeraakt en toch is het water uitstekende wijn geworden! - Proef, of u deze lekker vindt!"

[4] Stahar proeft het water en merkt nu werkelijk dat het uitstekende wijn is geworden.

[5] De ENGEL gaat verder: "Daarna liet de magiër de wijn in een ander vat verdwijnen. Kijk, ik raak het vat niet aan en toch is er nu ook geen druppel wijn meer in! (De kruik was droog en leeg.) Maar de gefingeerde magiër maakte toen alleen van de geur weer wijn. Wel, deze kruik ruikt zelfs niet meer naar wijn en toch wil ik dat hij weer vol is met uitstekende wijn! - Kijk de kruik is vol!

[6] Maar u heeft nog geen brood bij de wijn en wijn alleen drinkt u niet zo graag! Uw magiër had enige stenen nodig om ze in broden te veranderen. Ik heb alleen maar mijn wil nodig, - en kijk, daar ligt reeds een hoeveelheid brood voor u! -Proef het, of het niet beter smaakt dan uw gelogen brood!

[7] U schonk daarop uw magiër twee gefingeerde ponden zilver, en ik verschaf u hier uit de lucht tweehonderd pond echt gedegen zilver als ruime betaling voor uw leugen! -Zeg nu eens of u daarmee tevreden bent!"

[8] STAHAR staat met opengesperde ogen van verbazing en zegt na een poosje: "Nee, dat heeft niets meer met natuurlijke zaken en krachten te maken! Hier werkt duidelijk meer dan een nóg zo verborgen natuur­kracht! Hier steekt een almachtige wil van God achter en jij, jongen, bent een echte, belichaamde engel, of je bent één van de grootste profeten van God zoals Samuël of Elia!

[9] Ja, nu geloof ik dat jij een boodschapper van God uit de hemelen voor ons arme, zondige mensen bent, om ons, die ver van de rechte weg zijn afgeweken, weer daarop terug te brengen!

[10] Het is waar, grote, lieflijke boodschapper van de Heer, dat mijn zojuist vertelde verhaal over de magiër uit Achter-Azië zo goed als geheel door mij werd verzonnen, - maar wel naar de trant van iemand die het mij eens vertelde. Ik vertelde het slechts om je wat nader te testen, maar ik ontdekte dat je werkelijk hart en nieren doorziet en dat je wil echt het onmogelijkste spelenderwijs doet.

[11] Daarom geloof ik nu ook vast, dat je ondanks je heel mooie lichaam een volmaakte boodschapper van God bent en ik heb nu een grote vreugde in mijn hart dat ook ik eenmaal dat heb beleefd, waarvan in het Boek geschreven staat, dat de vrome vaders in oude tijden dat ook zo nu en dan hebben beleefd!"

[12] De ENGEL zegt: "U beleeft nu echter niet voor de eerste maal iets, wat ook de oude vaders hebben beleefd! Dertig jaar geleden hebt u in de tempel ook al iets dergelijks beleefd, waarna de toenmalige hogepriester, voornamelijk door uw hand, tussen het altaar en het allerheiligste gedood werd! Waarom geloofde u dan tóen het duidelijke wonder niet, en waarom werd u zelfs tegen een hogepriester zo meedogenloos?!"

[13] STAHAR zegt: "Geliefde, almachtige boodschapper des Heren, herinner mij niet aan een tijd waarin ik beslist slechts door een vloek het wereldse licht aanschouwde, en aan een daad die ik later vele, vele malen diep heb betreurd! Maar voor mijn denken en mijn inzicht van toen, bleef er haast geen andere mogelijkheid over!

[14] In het geheim was ik reeds geheel en al ingevoerd in de Griekse filosofie en ik wist waarom ik een mens werd. Plato en Socrates waren net als Aristoteles, mij duizend maal liever dan mijn duistere en zeer mystieke profeten, die ik tot op heden nog niet begrijp en ook nooit zal begrijpen, omdat ze eigenlijk niet te begrijpen zijn. In het bijzonder de hoogliederen van Salomo, die eerder gemaakt kunnen zijn door een waanzinnige dan door een wijze. Daardoor was ik behoorlijk kwaad op alles wat maar enigszins in tegenspraak was met de zuivere rede van Euclides, door wiens werken ik eigenlijk rekenmeester werd.

[15] Almachtige, hemelse vriend! Als iemand tegen mij zegt: 2 en 2 is 4, en dat de dag licht is en de nacht duisternis, dan heeft hij de volle waarheid gesproken en ik zal hem als vriend aan mijn borst drukken. Als er echter één komt die met een stalen gezicht beweert dat 2 en 2 5 is en dat de dag duister en de nacht licht is, dan sla ik zo'n os meteen met één slag dood, want zo'n moordenaar van de geest vind ik veel erger dan elke dief en struikrover en moordenaar!

[16] Wel, zo was het toen in de tempel! Men begon de onzinnigste dingen te beweren en zette er zelfs straffen op als iemand het aandurfde om tegen een nóg zo duistere en domme spreuk van Salomo iets in te brengen!

[17] De genoemde hogepriester was zo'n echte aanhanger van Salomo en hield zich streng aan uiterst mystieke wijsheid. Hij begon zelfs een zeer helder licht te bezingen dat nu in de wereld zou komen. Dat zou alle duisternis van de nacht nu zó verlichten, dat zelfs de duisterste holen onder de aarde lichter zouden zijn dan de helderste middagzon. Maar de wereldse dag zou veranderen in de duisterste nacht en de duisternis op de dag zou zo groot worden dat mensen en dieren daaraan zouden sterven. Het licht van de nacht was al in de wereld en verlichtte reeds de nachtelijke duisternis, zodat daar de blindgeboren en zelfs konden zien als zienden op hellichte dag!

[18] Dat was nog maar het begin. Het was natuurlijk van a tot z gelogen, omdat ik tot op dit uur gedurende dertig volle jaren behalve bij volle maan geen nachtlicht heb gezien, - behalve dan ook nog de verlengde avondverlichting van gisteren, die echter veel beter had kunnen wegblijven, waardoor veelongeluk voorkomen zou zijn. Niemand mocht hem vragen wat daarmee werd bedoeld en toch eiste hij onwankelbaar geloof.

[19] In Jehova's naam zou ik dat nog wel verdragen hebben omdat bij veel onzin nog een beetje meer onzin niets uitmaakt, men kan daarbij nog altijd zelf zuiver en waar denken -, maar op een keer begon hij te zeggen: 'De 7 wordt nu I en 666 wordt nu 111, en 777 en een half en een derde en een kwart. Wie rekenen kan, moet nu anders rekenen, want het oude zal nu geoordeeld en verdoemd worden!'

[20] Dergelijke onzin en nog meer bezorgde mij en veel leerlingen van Euklides de grootste zorg, angst en woede. Wij spanden samen en maakten met enige goed gemikte steenworpen een einde aan deze domheid, die te beledigend voor ons was!

[21] Maar daarmee hebben we echt niet zo veel gewonnen, want de opvolgers van de gedode waren daarna nog honderd maal erger: v oor ons was het toen echter ook helemaal met meer uit te houden in de tempel. Ik bedacht me, speelde de aartshuichelaar en werd daardoor al gauw hierheen verplaatst als overste met alle rechten van een hogepriester . Hier liet ik mij niets te kort komen en ik was naar buiten toe streng, maar innerlijk was ik heel aardig en goedsmoeds. Zo nu weet je ook waarom Zacharias werd gedood! -Wat vind je daar nu wel van?"

 

153 Raphaël geeft uitleg over Messiasbeloften

 

[1] RAPHAËL zegt: "Maar het ligt toch voor de hand dat het een geestelijke en geen letterlijke betekenis had! Het had betrekking op de in die tijd komende Messias die reeds door alle profeten, ja ook al door Adam en Henoch, net als door Kenan tijdens zijn geestvervoering, is voorspeld!

[2] De tijd is nu gekomen waarin al die voorspellingen vervuld worden! Zacharias voorspelde als laatste profeet op geestelijke wijze over de reeds plaatsgevonden komst van de Beloofde en jullie doodden daarom zijn lichaam en bezegelden daardoor opnieuw een hecht verbond met de hel, die Kaïn vechtend met de vrome Abel, als eerste voor de blinde, domme en slechte mensheid heeft geopend.

[3] Maar het kan de te blinde en te domme mensheid toch. niet te erg aangerekend worden als zij in haar blindheid alle soorten gruwelijke zonden begaat en daarom zult ook u, vanwege Zacharias, niet geoordeeld worden

en dat nog des te minder omdat u die misdaad al heel vaak ernstig berouwd hebt, wat u zeer ten goede gerekend werd. Maar nu is de vraag, wat ~ zou doen als u van aangezicht tot aangezicht met de reeds dertig jaar rn deze wereld onder de Joden rondwandelende en lerende Messias zou komen te staan en wat uw vijftig collega's zouden doen! Zoudt u Hem de verschuldigde eer geven en Hem in uw hart als diegene aanvaarden die Hij is?"

[4] STAHAR zegt: "Almachtige vriend, dat is alweer een vraag waarbij men bij de beantwoording helemaal de mist in zou kunnen gaan! Wie is die erg mystieke, beloofde Messias? Waar is Hij? Wat wil Hij en wat leert Hij? Als je dat niet weet, kun je toch om Jehova's wil geen duidelijk antwoord geven!"

[5] RAPHAËL zegt: "Hij is Dat, wat David over Hem zong toen hij zei: Maak de poorten hoog en de deuren breed, opdat de Heer van alle heerlijkheid binnentrekke! Maar wie is de Heer der heerlijkheid? Het is Jehova Zebaoth!' Kijk, dat getuigenis geeft hij de Messias, die Zich nu heilig, heilig, heilig in deze wereld bevindt in een lichaam als het onze!

[6] Maar als David op deze wijze duidelijk over Hem getuigt, dan zijn daarmee uw vragen beantwoord en weet u nu wel wat u van de Messias kunt verwachten. Daarom eis ik nu ook een duidelijk antwoord op de door mij aan u gestelde vraag!"

[7] STAHAR zegt: "Als het zo is, wat ik binnen mijn persoonlijke sfeer helemaal niet wil betwijfelen, dan vraag ik echter: Wat doen we dan met Mozes, bij wie toch ook heel nadrukkelijk en duidelijk staat: 'Geen mens kan Jehova zien en tevens het leven behouden!'? Tevens vinden we in Mozes een formeel verbod, van Jehova's kant aan de grote ziener, waarin staat dat men God met geen enkele afbeelding, hoe verheven ook, mag voorstellen! Maar jij zegt dat de Messias, volgens het gezegde van David, nu Zelf als een mens In corpore (lichamelijk), dus geheel en al vorm, rondwandelt!? Hoe staat het dan met het verbod van God bij Mozes, wat moet daarmee gebeuren?! Eén moet vervallen, hetzij Mozes of jouw Messias, want Mozes en David kunnen onmogelijk beiden gelijk hebben!"

[8] RAPHAËL zegt: "Mozes niet en David ook niet! Want beiden verkondigen de mensen het juiste, goede en ware! Mozes zei niet op bevel van Jehova, dat Deze niet te enigertijd als mens onder de mensen zou kunnen komen, hij verbood slechts om van God een gesneden beeld te maken op de manier van het gouden kalf. Zo zei Jehova ook tegen Mozes, dat niemand Hem als God of Geest zou kunnen zien en leven. Meteen daarop zei Jehova echter toch tegen Mozes: 'Kijk Mij na, -maar blijf achter de rots!', en Mozes zag de rug van Jehova.

[9] Wat wil dat nu zeggen? Kijk, de rug van Jehova die Mozes zag, is nu juist het symbool van het menselijk lichamelijke van Hem, Die Zelf eens voor de mensen als de volkomen mens zichtbaar zal worden! Maar als dit nu zo is, hoe kan men dan Mozes verwerpen als men Davids getuigenis aanvaardt?

[10] U hebt toch ook al reeds dertig jaar de oude ark des verbonds aan de kant gezet omdat de vuurzuil en rookkolom was verdwenen en in plaats daarvan hebt u er een nieuwe, geheel materiële neergezet! Dat is echter ook, zonder dat u het begrijpt, een getuigenis voor deze tijd. Het betekent dat Jehova nu niet meer alleen als geest boven alle materie verheven zweeft, zoals eens boven de nachtelijke wateren. Hij verliet Zelf de plaats waar Hij Zich als Schepper en Vader maar moeilijk en onduidelijk door middel van de gewekte ziener voor de andere kinderen herkenbaar maakte. Hij kwam daarom Zelf in het lichaam van een mens en leert nu Zelf de mensen en onderhoudt Zich met Zijn kinderen!

[11] Ziet u hier ook niet een nieuwe ark van het nieuwe verbond, waar de dode nieuwe in de tempel slechts een vermanend symbool van is? Maar het geestelijke leven van Jehova, dat eerst boven de oude ark zweefde, heeft Jehova Zelf al dertig jaar geleden in de Godmens gelegd en Die is nu hier in de wereld en leert Zelf de mensen Hem te herkennen!

[12] Als dit nu zo is, kunt u dan nog zeggen: om dat te aanvaarden zou men Mozes of David moeten afwijzen? .

[13] Ook staat er geschreven: 'In die tijd zullen de hemelen wijd open staan en de engelen zullen opstijgen en neerdalen naar de mensen die van goeden wille zijn en zij zullen voor hen getuigen van het vleesgeworden, eeuwige woord, dat God Zelf is!' Dat gebeurt op dit ogenblik voor uw oren en ogen! Wat wilt en kunt u dan nog meer vragen?! Of denkt u nog steeds dat ik slechts een mens ben?"

[14] STAHAR antwoordt, terwijl hij nu diep nadenkt over de woorden van de engel: "Hm, dat is een heel vreemde gewaarwording! Het is zeker waar en de waarheid straalt uit ieder woord van je hemelse mond. Ik ben nu bekeerd. Het gaat nu echter om mijn collega's, dat ook zij bekeerd worden, en dan gaat het erom waar wij de grote Messias kunnen ontmoeten om Hem Zelf te horen!"

[15] RAPHAËL zegt: "Ga heen en vertel het uw broeders opdat ook zij geloven en zalig kunnen worden. Kom dan weer terug en verneem waar u de Heiligste zult zien en spreken!"

[16] Dan gaat Stahar meteen naar zijn nog sombere vrienden.

 

154 De overste bekeert zijn collega 's

 

[ 1] Stahar's collega 's hadden zich intussen voor het grootste deel aan de oever van de zee verspreid, terwijl er ook een aantal op het erf wandelde. Maar STAHAR riep ze allen aan de oever en toen ze verzameld waren, zei hij tegen hen: "Vrienden! Hebben jullie die jongeman horen spreken en gezien wat hij deed?"

[2] De woordvoerder van de COLLEGA'S zegt: "Een beetje, maar niet alles. Wij meenden dat de Romeinse stadhouder alles zo netjes in scène gezet had om ons allen in zijn netten te verstrikken en wij dachten: Ver verwijderd van de boog is men veilig voor de pijl! We hebben toch alles al verloren, -de bedelstaf is ons deel! De stad brandt nog steeds! Wat moeten we doen? De Romeinen weten wat wij voor het volk betekenen! Zonder onze moeilijk te verkrijgen gunst komt hun heerschappij in Azië hen duur te staan! 0, zo'n Romein als Cyrenius, die de alle middelen van de drie werelddelen ten dienste staan, kan alles!

[3] Geef mij slechts een massa goud en zilver en dan wordt ik ook een wonderdoener, misschien niet zo als die wonderjongen, -maar ik zal toch buitengewone wonderen te weeg brengen!"

[4] STAHAR zegt: "Vriend, je bent dwaas als je zo praat en nog niet eens het onderscheid weet tussen een echt en een namaak wonder! Ik heb alle bezwaren naar voren gebracht en alle redelijke tegenargumenten gebruikt, maar met al mijn geopperde tegenwerpingen ben ik smadelijk; door de mand gevallen toen die jongen mij mijn geheimste gedachten begon voor te houden! Daardoor zag ik pas mijn oude, grote vergissing in en daarom kom ik nu naar jullie om jullie dat over te brengen wat ik heb gezien en gehoord!

[5] De jongen is ongetwijfeld een engel van God, en hij getuigde dat de beloofde Messias reeds in de wereld is en de blinden ziende en de doven horend en begrijpend maakt, en dat het zelfs mogelijk is dat wij Hem hier nog te zien en te spreken zullen krijgen.

[6] Ik geloof nu alles en jullie allen moeten het ook geloven! Want ik ben er echt niet een die iets zo gemakkelijk aanneemt en gelooft. Ik moet eerst haarfijn en grondig van iets overtuigd zijn voor ik het aanneem, maar als ik eenmaal de overtuiging heb, staat die ook zo vast als een rots van graniet en kan niemand mij die meer ontnemen!

[7] Omdat dat zo bij mij is, kunnen jullie het zonder verdere bedenkingen ook wel van mij aannemen! Want allen bij elkaar zijn jullie niet in staat meer commentaar te leveren dan ik reeds heb geleverd, maar al mijn bezwaren werden afgestraft als leugens! En omdat tenslotte alles over de Messias mij net zo duidelijk werd als dat 1 en 1 samen 2 is, daarom kunnen jullie mij nu wel zonder meer geloven!"

[8] De woordvoerder van de COLLEGA'S zegt: "Dat vinden we allemaal best, maar het is alleen de vraag wat we nu volgens jou moeten geloven!"

[9] STAHAR zegt: "Zijn jullie dan doof!! Zei ik jullie dan niet dat die jongeman waarachtig een engel van God is, dat de Messias in de wereld is en dat wij Hem Zelf zullen zien en horen?! Dat en niets anders moeten jullie geloven!"

[10] De woordvoerder van de COLLEGA'S zegt: "Best! Als jij het gelooft en zelfs mathematisch van deze zaak overtuigd bent, kunnen wij daar niet aan twijfelen. Maar men moet bij die nieuwe, nooit eerder voor­gekomen verschijnselen er ook altijd rekening mee houden, dat de beste zwemmers vaak het eerst verdrinken, de stoutmoedigste bergbeklimmers van de berg storten en degenen, die zogenaamd vast in het geloof staan uiteindelijk eerder gaan twijfelen dan diegenen, die iets onbegrijpelijks niet zo erg vlug begrepen hebben en niet direkt zeggen dat ze een rotsvast geloof hebben!

[11] Jij staat bij ons bekend als iemand die nooit zo snel iets geloofde en daarom nemen we je woord dan ook voor waar aan, maar een voorzichtige terughoudendheid schaadt nooit! Want we weten uit de Schrift, dat menig profeet die wonderen deed, tegen het eind van zijn leven een heel eenvoudig, zwak mens is geworden! Op het laatst bleek pas wiens geesteskind zo'n profeet was. Daarom moet dat ook hier goed in het oog worden gehouden. "

[12] STAHAR zegt: "Dat neem ik allemaal voor mijn verantwoording. Ik besef heel goed dat wij daarmee niet bij de tempel moeten aankomen, maar dáártegen zullen wij ons ook weten te beschermen! Uiterlijk blijven wij -maar dan iets verstandiger -wat wij waren en betalen de tempel de vastgestelde bijdrage, maar in ons binnenste moet het nu ontzettend veranderen en na verloop van tijd zullen wij ook het volk in iets beters inwijden.

[13] Als jullie nu allemaal hetzelfde willen en geloven als ik, gaan we nu gezamenlijk naar de plaats waar de opperstadhouder en de Jongen zich bevinden, daar zal ons nog meer duidelijk gemaakt worden!"

[14] De collega's zijn het daarmee eens en gaan naar Cyrenius, en als ze daar aankomen zegt STAHAR: "Hier zijn we dan en wij staan nu geheel en al tot uw dienst. Wat u wilt, zullen wij ook doen en zijn en niemand zal ons ooit meer tegen u opzetten! Laat de goede, almachtige boodschapper van God echter ook deze broeders van mij nog meer bevestigen in het geloof aan alles wat ik zelf in het begin moeilijk kon aanvaarden!"

[15] CYRENIUS zegt: "Nu ziet u dat wij Romeinen niet zulke onbarm­hartige rechters zijn als u zo lang hebt gedacht. Wij willen echter een streng recht en de volle waarheid! Wie daaraan voldoet, is onze vriend, krijgt het Romeinse burgerrecht en geen rechtbank buiten die van Rome mag hem ooit veroordelen.

[16] Daarom is de eerste weldaad die ik u bewijs, het schenken van een Romeinse burgerbrief! U bent met inbegrip van de overste met vijftig man, u krijgt hem direkt! Als u die eenmaal hebt, zullen we wel eens zien wat er allemaal voor u gedaan kan worden!"

[17] Toen beval Cyrenius zijn dienaars vijftig degelijke perkamentrollen te halen. De dienaars gingen naar de bagagezakken van Cyrenius en brachten vlug de gevraagde rollen. Toen deze op de tafel lagen, vroeg STAHAR aan CYRENIUS: "Geëerde heer, we zullen toch wel eerst onze namen aan u moeten opgeven.   

[18] CYRENIUS zegt, terwijl hij naar de engel wijst: "Kijk, dat is mijn snelschrijver, die weet allang wat hij moet doen en kent ook uw namen. Hij zal de brieven klaarmaken waar u bij staat!" Toen vroeg Cyrenius aan Raphaël om dat te doen.

[19] RAPHAËL kwam snel naar de tafel waarop de vijftig rollen lagen, rolde ze, zo goed mogelijk, op de tafel uit, nam toen een met zwarte kleurstof gevulde schrijfstift, ging daarmee vervolgens bliksemsnel over alle rollen en zei toen tegen Cyrenius: "Vriend, hier heeft u de gevraagde brieven in de Romeinse, Griekse en Joodse taal, deel ze nu aan de betrokkenen uit!"

[20] Toen Cyrenius daarna de brieven begon uit te delen werden alle vijftig door grote vrees bevangen. Want dit wonder was voor de vijftig opeens toch te groot en te geweldig en allen begonnen bevend in te zien dat zij zich nu in de nabijheid van God bevonden. Zij bedankten Cyrenius voor deze dubbele genade, maar geen van hen dorst iets te zeggen of om iets te vragen.

 

155 De overste en Hebram

 

[I] De aanwezige dertig jonge Farizeeën met daarbij Hebram en Risa zagen dat ook en verheugden zich er bijzonder over dat het Cyrenius gelukte ook de vijftig hardnekkigen om te vormen voor de goede zaak.

[2] HEBRAM ging daarop naar overste Stahar en zei: "Kijk, wij zijn hier met dertig man, net als u door de tempel het land ingestuurd om heidenen voor de tempel te werven; een moeilijke zaak! In ontwikkeling zijn de heidenen de huidige tempeljoden echter overal tweehonderd jaar vóór. Moeten wij dan de zienden blind maken en ze in de macht brengen van het vervloekte water van de tempel!? Dat gaat niet en iets anders gaat ook niet! Dat zei ons ons verstandige hart en daarom zijn wij allen Romeinen geworden, en ons getuigenis tégen de tempel zal voor veel mensen erg verhelderend werken. Maar wij kregen hier nog een groot, heilig getuigenis, dat een stralender licht geeft dan duizend zonnen tegelijk. Het is een eeuwig licht, dat reeds vóór de schepping van alle werelden heeft geschenen voor alle engelen, die levende vlammen waren uit de eeuwige vlam in God die liefde heet.

[3] Dit oerlicht van al het licht, deze eeuwige liefde, vonden wij hier en jullie hebben het voor een groot deel ook gevonden en zullen het nog veel meer vinden.

[4] Het schenkt ons echter erg veel vreugde dat jullie hier ook dat hebben gevonden, wat wij hebben gevonden. Jullie kostte het weliswaar je uiterlijke, prettige bestaan. AI jullie bezit heeft het vuur verteerd en het lekt er nog aan. Net als wij bezitten jullie nu niets meer! Maar de wil van God is eens en voor al deze: Als wij mensen God werkelijk willen naderen en de oprechte wens en wil in ons hart koesteren in alles helemaal door God verzorgd te worden, moeten wij eerst uit grote liefde tot ­en in het sterkste vertrouwen op -de almachtige Vader, de gehele wereld de rug toekeren en alles wat ons op de wereld als deel van de wereld lief en dierbaar was, tot op het laatste atoom verliezen. Dan pas is God de Heer en Vader bereid ons -die door de wereld verlaten en uitgestoten zijn -als Zijn kinderen aan te nemen en geheel voor ons te zorgen, zodat we dan pas echt voor eeuwig verzorgd zijn.

[5] Als God eenmaal voor ons zorgt, zien we pas goed in hoe ontzettend slecht wij door de wéreld werden verzorgd!

[6] Wat baten de mens alle schatten der aarde, die hij niet kan meenemen, wanneer hij voor eeuwig van deze aarde moet scheiden?! Zal hij ze kunnen meenemen? Maar Gods schatten, die Hij geestelijk voor ziel en geest heeft geschapen, nemen wij ook met ons mee in het grote hiernamaals en voor ons zullen zij alles in alles zijn: spijs, drank, woning en kleding en het volkomen eeuwige leven vol klaarheid, vol licht en vol van het hoogste geluk!

[7] Treur daarom niet om al datgene wat jullie sinds gisteren tot op dit uur hebben verloren, want de Heer heeft al voor jullie gezorgd nog voor je Hem, zoals nu, als zodanig herkende. Laat jullie liefde voor Hem graag dat offer brengen, want Hij zal jullie geestelijk duizendvoudig vergoeden wat jullie in het stoffelijke hebben verloren!"

[8] STAHAR zegt: "Ik dank je uit naam van al mijn trouwe collega's en broeders voor deze voortreffelijke troost en ik zie daar op de tafel de grote en gedegen klomp zilver, die de engel voor ons uit de lucht heeft getoverd! Dat zou al een kleine vergoeding voor onze schade zijn, maar ik en wij allen hechten nu al heel weinig waarde aan deze schadevergoeding. Want dat wat wij waren, zullen wij nooit meer worden, want ik denk zo bij mijzelf dat de wijze opperstadhouder met ons allen een heel andere regeling zal treffen. Maar er zal zeker in zoverre voor ons gezorgd worden, dat wij niet zullen verhongeren en het lichaam desnoods kunnen kleden, al het andere vinden wij nu niet meer belangrijk! Ook deze tweehonderd pond zware zilverklomp zullen wij hier voor gastheer Marcus achterlaten, ten dele als verschuldigde betaling voor de spijzen en de drank die hij ons heeft gegeven en verder nog zal geven.

[9] Slechts één ding zouden wij hier te weten willen komen en dat is: of de reeds in de wereld zijnde, lang beloofde Messias Zich soms hier ergens in de buurt van deze plaats ophoudt! Die te zien en misschien zelfs een woord van Hem te horen, zou nu voor ons een grote stap vooruit betekenen!

[10] Onder ons gezegd: Wij hebben enig vermoeden in de richting van iemand van wie wij al heel veel ongelofelijks hebben gehoord, dat ons echter nu niet meer ongelooflijk voorkomt sinds wij de daden van de engel hebben gezien!

[11] Wel, deze mens, eigenlijk God Zelf in menselijk gewaad, schijnt ons die Nazareeër, Jezus genaamd, te zijn, waarover zich opeens zulke wonderbaarlijke geruchten van plaats tot plaats onder het volk hebben verbreid. Reeds lang raakten wij in grote verlegenheid als de mensen ons om uitleg vroegen van datgene wat zij met eigen ogen gezien en met eigen oren gehoord hadden.

[12] De opperstadhouder heeft mij zelf daarover een zeer netelige vraag gesteld die maakte dat ik bij het beantwoorden daarvan het erg benauw.d kreeg! En daarom vermoed ik nu niets meer of minder dan dat die wonderbare Jezus uit Nazareth onmiskenbaar de ons door de engel aangeduide Messias is, die nu op aarde moet zijn. Deze Messias is misschien zelfs een van de vele aanwezigen hier, die Zich om heel wijze redenen met eerder aan ons kenbaar wil maken dan wanneer wij Hem wat meer waardig zullen zijn dan tot op heden helaas het geval was!

[13] Daarom ben ik van mening en dat zeg ik heel openlijk tegen jullie allen: Als de zaken zó staan, keren wij de tempel en zijn waardeloze heiligdommen voorgoed de rug toe en sluiten ons met iedere vezel van ons leven aan bij de Messias der Joden! -Wat is jullie mening daarover?"

[14] De ANDEREN zeggen: "Zeker, daar hebben wij niets tegen in te brengen! Wat jij als onze overste doet, doen wij ook. Wij kennen het wezen van. de tempel en weten dat binnen zijn muren geen heil meer te vinden is, omdat er geen waarheid, geen liefde en geen trouw, maar slechts heerszucht, hoogmoed, toorn, wraak, allerlei leugens, vraatzucht en zwelgzucht en allerlei ontucht en hoererij en echtbreuk heersen! Dat zijn nu de elementen van het wezen van de tempel! Welk heil kan men van zo'n instelling verwachten? Vloek en verderf, ja, zoveel wij maar willen, maar van heil kan er eeuwig geen sprake meer zijn!

[15] Tijdens jouw toespraak hebben wij alles heel diepgaand doordacht en wij keren met jou de tempel voor eeuwig de rug toe. Dat gebeurt volkomen terecht, want wij hebben niet goedgelovig iets nieuws aange­nomen. Wij hebben alles van tevoren intensief onderzocht, zelfs de grootste wonderen konden ons niet als een blad aan een boom doen omkeren.

[16] Nu wij ons echter geheel van de volle waarheid hebben overtuigd, kunnen wij er ook met meer omheen, de waarheid, die uit de hemelen kwam, aan te zien voor wat zij is, -en dat des te meer omdat tijd, omstandigheden en de oppermacht van Rome daarbij gunstiger voor ons zijn dan wij ooit hadden kunnen verwachten!

[17] Wij zijn nu alleen erg nieuwsgierig naar de Messias, die vrijwel zeker uit Nazareth afkomstig is! Zou het misschien diegene zijn uit het grote gezelschap, die een rozekleurig gewaad draagt met daarover een Griekse lichtblauwe merinosmantel en zeker de mooiste haren heeft die wij ooit bij een man hebben gezien?!"

[18] STAHAR zegt: "Ja, daar zouden jullie best eens gelijk in kunnen hebben, want op hem had ik ook allang mijn oog laten vallen! Ik zag ook, dat zowel de engel als Cyrenius tijdens hun spreken en handelen steeds naar hem omkeken en hem als het ware vroegen, of het wel in orde was wat zij zeiden en deden!

[l9] Ook alle anderen geven hem een zekere verborgen hoogachting, die mij echter niet ontging! Als dat eventueel geen keizerlijke prins uit Rome is, dan zou ik nu al zweren dat déze mens de Messias is en geen ander!"

[20] De ANDEREN zeggen: "Ah, met zulke mooie, blonde haren kan dat nooit een Romein zijn! Maar wat kan ons dan gebeuren als wij naar hem toegaan en hem het een en ander vragen?!"

[2l] STAHAR zegt: "Dan kunnen wij ons toch nog eerder tot de engel richten en tot de opperstadhouder. Wij zijn nu Romeinse burgers en hebben daartoe het volste recht."

 

156 Over de verantwoordelijkheid van de mens

 

[I] Dan gaan allen welgemoed naar Cyrenius en vragen hem wat ze in dit opzicht moeten doen.

[2] En CYRENIUS zegt: "Het is passender, als u het geheel nog wat afwacht en in plaats daarvan in uw hárten heel dicht naar Hem toegaat. Dan zal HlJ Zelf wel naar u toekomen en Zelf tegen u zeggen wie Hij is en wat u moet doen! Voorlopig kan ik u in elk geval zeggen dat u op het goede spoor zit! Want dat de grote Godmens Zich beslist hier moest ophouden, kon u reeds uit onze aanwezigheid opmaken! Voor iets onbelangrijks zouden wij hier niet bijna drie dagen lang blijven!

[3] Hij is dus hier, daarvan kunt u nu geheel verzekerd zijn. Nader Hem echter eerst in uw hart en neem ook het ernstige besluit al uw oude gewoontes en zonden grondig af te leggen, dan zal Hij weldra tot u komen en u de goddelijke opdracht geven wat u in de toekomst zult moeten doen!

[4] Het is inderdaad degene, waarvan u zelf dacht dat Hij het was! Kijk naar Hem en bedenk: Dit is Jehova Zelf als mens onder de mensen! Dat is Hij, die hemel en aarde heeft geschapen en alles wat daarin en daarop is!

[5] Ik zeg u: Hij is de eeuwige grond van al het zijn en al het leven! In de ondoorgrondelijke macht van Zijn wil bestaat de gehele oneindigheid. Alle macht van de engelen is slechts een zuchtje uit Zijn mond en al het licht is van Hem afkomstig!

[6] Kortom, denk u in, dat Hij waarachtig Dezelfde is die Mozes op de Smal de wetten gaf voor het volk Israël, maar dit volk heeft Hem vergeten en viel weer in álle zonde terug! Nu kwam Hij om Zijn volk weer op te richten en het vrij te maken van alle zielsziekten.

[7] Hij draagt een mooi rozerood gewaad om te tonen, hoe zeer Hij nog altijd Zijn volk liefheeft. Maar met de blauwe, wijde mantel geeft Hij aan dat Hij ook tot ons, heidenen, is gekomen, om ook ons tot Zijn kinderen om te vormen! De mantel omvat de gehele wereld en daartoe behoren ook alle heidenen.

[8] Denk dan nu alleen maar na over al datgene wat ik u heb gezegd en dan zal het u weldra duidelijk worden dat ik u geen onwaarheid heb verteld!"

[9] Stahar en al zijn collega 's danken hartelijk voor die onverwachte opheldering van de kant van Cyrenius en trekken zich eerbiedig terug.

[10] Wanneer zij zo op hun gemak de oever van de zee weer bereiken, zegt STAHAR tegen zijn metgezellen: "Het is toch merkwaardig, na deze vrijwel algehele opheldering van Cyrenius over de Messias voel ik mij heel wonderlijk, enorm behaaglijk! Een zeker gevoel van verzorgdheid komt er over mij, alsof ons allen op deze wereld nu niet het geringste meer ontbreekt! Tevens overvalt mij toch een zeer eigenaardige schroom en vrees voor de Heer der eeuwigheid, want wij kunnen nu na datgene wat wij gezien en gehoord hebben, niet meer verhelen dat Hij waarachtig is, wat Cyrenius van Hem heeft gezegd! Een gesprek met Hem zal nu een heel aparte gewaarwording voor ons zijn! Onze anders zeer vlotte tong zal ons zeker de dienst weigeren!"

[11] Dan zegt een echt MOEDIGE MAN uit de groep van vijftig: "Ja, ja, je hebt werkelijk heel juist en waar gesproken, maar ik denk toch het volgende: Wij kunnen er toch niets aan doen dat wij mensen zijn, want wij hebben ons beslist niet zelf op de wereld gezet! Ook zijn wij niet aansprakelijk voor al onze levensomstandigheden waardoor wij datgene geworden zijn, wat wij waren. Onze ouders, onze opvoeding en de daardoor ontwaakte behoeften van welke soort dan ook hebben daaraan meegewerkt.

[12] Als wij kinderen zouden zijn van arme dorpelingen, zouden wij zeker datgene zijn geworden wat onze ouders waren, maar God liet ons kinderen van zeer aanzienlijke en rijke ouders worden. Die lieten ons in de tempel opvoeden en ons daarna geheel aan de tempel wijden. Daar kunnen wij toch onmogelijk aansprakelijk voor zijn! Dat wij dat geworden zijn wat wij waren, is toch zeker ook met enig medeweten van de wil van de Almachtige gebeurd!

[13] Dat wij ons toen veel veroorloofden wat volgens de wetten niet geheel in orde was, is natuurlijk ons eigen werk geweest. Maar daarbij bedenk ik toch nog steeds: Als je ouders een visser van je gemaakt hadden, die nu kommervol in zijn levensonderhoud had moeten voorzien, zou er toch heel veel niet gebeurd zijn wat men zich door het goed verzorgd zijn heeft veroorloofd omdat het goeddoorvoede vlees en bloed daartoe aandreef! Daarom zijn onze tekortkomingen tegen de wet, voor een deel een gevolg van de omstandigheden waarin wij door geboorte en opvoeding terecht zijn gekomen.

[14] Als de grote Messias nu naar ons toe zou komen, zou ik in zekere zin helemaal zonder angst en speciale schroom met Hem spreken, want ik kan niet minder zijn dan ik ben en Hij ook zeker niet méér dan Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid is!

[15] Zeg eens openlijk: Kan een boom er wat aan doen, als hij door de storm geweldig heen en weer wordt geschud?! Of is het de schuld van de zee, wanneer moedwillige windvlagen haar gladde spiegel omwoelen en maken dat de ene golf de andere, als een roofdier zijn prooi, verslindt?! Of kan het zwakke riet het helpen, dat het door de golven naar alle kanten wordt omgebogen?!

[16] Wij zijn geen oerkracht, en afhankelijk van allerlei verborgen op ons inwerkende krachten. Wat heb je aan de goede en ernstige wil om nooit te vallen, als de brug waarover je moet gaan, zonder dat je het weet, bouwvallig is geworden en instort op het ogenblik dat jij heel onschuldig daarover loopt?! Wat is het leven, welke steunpunten heeft het waarop wij met zekerheid zouden kunnen bouwen?! Wie kent de fundamenten van het denken en het willen?! Door de dierlijk blinde bijslaap, die vrijwel nooit iets met serieus nadenken te maken heeft, wordt het leven bij dieren en mensen op één en dezelfde wijze gevormd! Noch het dier, noch de mens heeft ook maar een sprankje bewustzijn van datgene, dat maakt, dat door de zinnelijk dode bijslaap een levend organisme wordt gevormd. Alleen al het stoffelijk technische deel is zo kunstig samengesteld, dat een groot geleerde daarvoor vele jaren zou moeten studeren om alle afzonderlijke bestanddelen en hun oorzakelijke verbindingen ook maar oppervlakkig te leren ontdekken en te kennen! Maar dan had hij pas de machine voor zich, waar is dan echter nog het principe van het leven zelf, hoe werkt het samen met de machine en hoe bedient het zich van de talloze onderdelen daarvan?

[17] Wij weten wel dat wij nu bestaan en dat wij leven en denken en willen. Ook worden wij de meest verschillende gevoelens en driften in ons gewaar, maar hoe ontstaan die in ons, wie roept die op en waar gaan ze heen als wij ze hebben verzadigd met datgene waartoe zij ons hebben gedwongen?                                                                      ­

[18] Kijk, dat zijn heel steekhoudende overdenkingen, waardoor minstens vier vijfde deel van ons bestaan volgens ieder gezond verstand tegenover iedere God is te verontschuldigen en daarom vrees ik ook geen geest en geen God! Iets slechts heb ik nooit gedaan, behalve dat ik zo nu en dan zomaar als mens plezier had aan een dartel meisje, en dat lag toch ook weer aan mijn aard! Waarom moesten de vormen van een mooi, jong meisje mij dan zo geweldig bekoren? Heb ik zelf zo'n overheersende begeerte in mijn wezen gelegd? Daar weet ik niets van! Wie maakte dan dat mijn gevoel voor liefde zo moeilijk te bevredigen is? Wie heeft in mij de honger en de dorst geschapen? Waarom moet ik dan eten en drinken? Kijk, dat wordt allemaal in ons veroorzaakt door hogere krachten, die wij niet kunnen dwingen! .Tot op zekere hoogte kunnen wij ons zelf wel verloochenen, daarboven houdt het echter op! Maar als dit nu zo is, welk verstand, reiner dan het mijne, en welke wijsheid kan dan in staat zijn om mij, vanwege mijn toestand en mijn doen en laten, voor een streng gericht te dagen? Zeker niet van een mens die net zo helder denkt als ik, -en nog veel minder van een allerhoogste en stralende God! Waarom zou ik dan zo'n kinderachtige angst hebben voor een God?"

[19] STAHAR zegt: "Maar er staat toch geschreven dat de mens God moet vrezen, omdat God almachtig en de mens erg onmachtig is en zich nooit kan verzetten tegen God.

[20] De SPREKER zegt: "Heel juist! Hij moet God vrezen! Dat is echter alleen maar een boodschap voor de morele mens, -maar niet voor de gehele mens in al zijn levensfuncties! Maar zelfs deze vrees is eigenlijk alleen maar een vrees uit liefde, die voor de in zeker opzicht vrije wil van de mens dient als levensleidraad, zoals de kinderen hun ouders uit liefde vrezen. Maar vraag eens aan een God een verbod op het ademen, of het spijsverteren, of de polsslag, of het ouder worden, of het groeien van de haren, van de nagels, of het ruiken en het proeven en het ondergaan van lust en pijn! Welke God met enige wijsheid zou dat doen?! Waar hebben wij dan een maatstaf om precies af te meten, waar de mens binnen zijn morele perken, los van alle noodzakelijke levensfuncties, een concreet vastgesteld standpunt heeft en inneemt ten opzichte van het denken, willen en handelen!

[21] Wie kent de draden waarmee het natuurlijke leven samenhangt met het op zichzelf geheel vrije, puur geestelijke leven en wie weet in hoeverre het natuurlijke leven zich, onbelemmerd door deze draden, als een zelfstandig geheel kan bewegen?! Ja, men ziet wel dat ieder mens in een bepaald opzicht vrij is -hij kan gaan waarheen hij wil, hij kan staan of zitten, hij kan naar wens met zijn ogen naar alle kanten kijken -maar daaraan vooraf gaat toch een noodzaak, uitgaande van het begrensde natuurlijke leven!

[22] Het is daarom erg de vraag, waar het eigenlijk vrije, morele standpunt van de mens tussen het noodzakelijke, natuurlijke leven en de vrije, geestelijke aard van de mens is geplaatst! Zolang dat niet duidelijk is omschreven, kan niet van zonde of deugd worden gesproken!"

 

157 God niet vrezen maar liefhebben

 

[I] STAHAR zegt: "Vriend, ik weet dat je een groot filosoof bent en dat men moeilijk wat tegen je in kan brengen, maar de merkwaardige daden van de engel kunnen je toch onmogelijk zijn ontgaan! Deed hij die voor ons natuurlijke leven of alleen maar voor onze geest?"

[2] De SPREKER zegt: "Wij zagen het met onze ogen. Zag men het in Jeruzalem ook? Nee! Omdat zij het met hun zintuiglijk levende ogen niet zagen en dus ook helemaal niet kunnen geloven als men het hun zou vertellen, kunnen wij dan als verstandige mensen daarover boos op hen worden of hen zelfs tot allerlei straffen veroordelen?!

[3] Pas door onze zintuigen zijn wij gedwongen te geloven. Zonder ogen zouden wij net zo goed verloren zijn geweest als zij nu in Jeruzalem. Zeg me nu eens, waar hier de eigenlijke, zedelijke inbreng begint! Vergeet de ogen eens en hun noodzakelijke gezichtsvermogen en bepaal dan voor mij het absoluut morele standpunt!"

[4] STAHAR zegt: "Vriend, ik zie wel dat wij niet gemakkelijk ooit tot overeenstemming komen! Dat moet een hogere geest ons helemaal duidelijk maken! Ik zie de engel nu naar ons toekomen, praat daar eens mee, dan ben ik erg nieuwsgierig hoe jullie deze zaak met elkaar zullen regelen!"

[5] De onverstoorbaar nuchtere SPREKER zegt: "Beste vriend! De engel vind ik niets belangrijker dan jou en ik zal net als met jou met hem spreken en ik zal hem nog minder iets toegeven dan jou omdat hij een zalige geest is en geheel volmaakt, terwijl wij nog als wormen in het stof van de vergankelijkheid over de harde en smerige bodem van deze aarde moeten kruipen! Er is maar één waarheid en die slaat net zo goed op een engel als op de smerigste schooier ter wereld!"

[6] Bij deze woorden was de ENGEL ook al ter plaatse en zei: "Floran, je bent dus helemaal niet bang voor mij?"

[7] De SPREKER zegt: " Als je mijn naam kent, zul je ook de redenen weten waarom ik geen vrees voor God kan hebben, net zo min als voor jou, ook al deed je nog duizend ongelooflijk grote wonderen! Ik kan me ook wel veel wonderen voorstellen, maar niet verwezenlijken, maar wat geeft dat?! Als ik ze ook kon realiseren, zouden die van jou mij beslist niet wonderbaarlijk voorkomen! Ik ben al tevreden met het toekijken, -de realisatie gaat me niets aan! Of zou ik moeten treuren omdat ik niet zo schitter als de middagzon, of omdat ik niet als een vogel in het rond kan vliegen?! Ik ben met datgene tevreden wat ik weet, wat ik ben en wat ik kan en meer heb ik in ieder geval voor deze wereld niet nodig!

[8] Maar wat ik weet, ben en kan, is een individuele gave van God aan mij, waarvoor ik de Schepper dankbaar ben. Meer heb ik niet nodig en ik benijd ook niemand die meer heeft!

[9] Moet ik soms bang voor je zijn, omdat jij oneindig veel machtiger bent dan ik? O, helemaal niet! Als jij dommer zou zijn dan ik, zou je óf geen macht hebben, óf deze zou onbeheerst zijn en die zou ik dan met mijn zuivere verstand net zo het hoofd kunnen bieden als de kracht van de storm. Maar jouw macht gaat gepaard aan wijsheid en dat geeft mij het vertrouwen dat je jouw baldadigheid niet op mij zult botvieren, vooral omdat ik je nergens enige schade heb kunnen en nog minder heb willen berokkenen. En zou je je met mij soms een grap willen veroorloven, dan zou ik daarom niet boos op je worden, maar je ook niet prijzen als een leeuw der wijsheid, die naar men zegt zo ernstig is, dat hij geen muggen vangt. God is echter nog oneindig veel wijzer en machtiger dan jij, daarom vrees ik Hem nog minder dan jou."

[10] De ENGEL zegt: "Maar weet je niet dat God je voor eeuwig kan vernietigen of dat Hij je een eeuwige, ontzettende kwelling kan opleggen als je Zijn wet niet houdt?! Moet God in dit opzicht dan ook niet gevreesd worden?!"

[11] FLORAN zegt: "Zonder maar enige afbreuk aan jouw wijsheid te willen doen, moet ik je openlijk bekennen dat deze vraag aan mij, jouw wijsheid -op de man af gezegd -geen bijzonder hemelse eer aan doet! Eraan twijfelen of God, als het almachtige wezen, mij zou kunnen vernietigen, zou nog groter dwaasheid zijn dan jouw, aan het onnozele grenzende, memoreren van mijn sub­ en objectieve nietigheid. Wat dan nog, als ik weer tot niets wordt, zoals ik ook vóór dit bestaan een eeuwig niets was?! Het niets is niets, heeft niets nodig en hoeft eeuwig voor niets te zorgen! Kom dus maar op met je eeuwige vernietiging van mijn niets, dat toch al niets is, en ik geef je reeds vóóraf de verzekering dat ik als een zuiver niets, je daarvoor nooit voor het gerecht zal dagen! Mocht het God, het beslist meest wijze wezen, echter plezier doen mij eeuwig te pijnigen en te martelen, dan is Zijn wijsheid ook niet veel zaaks, want zo'n verlangen zou men nauwelijks bij een tijger van een tiran aantreffen.

[12] De geschiedenis geeft ons echter geen voorbeeld dat er ooit een wijze tiran is geweest. Wat zouden jij en je God mij antwoorden als ik jullie bewees, dat jullie zeer onwijs in plaats van wijs waren?! Dat kan echter niemand van God beweren die ook maar ooit een blik heeft geworpen op de zeer wijze bouw van ieder schepsel! God is daarom zeer wijs en daarom beslist ook zeer goed.

[13] Met zulke volkomen eigenschappen kan Hij echter ook onmogelijk ooit ergens in de gehele oneindigheid een schepsel hebben geschapen voor een eeuwige kwelling! Ja, een wezen door allerlei bittere en pijnlijke ervaringen reinigen, hier of in het hiernamaals, is iets heel anders. Want de mens is een werk van God, dat zich volgens de wijze orde van God zelf in de zedelijke sfeer moet vervolmaken om datgene te worden waartoe het door de Schepper bestemd is!

[14] Zulke slechts kort durende, pijnlijke verbeteringsmomenten laat de Schepper alleen maar toe. Hij schept ze nooit Zelf om voor Zijn genoegen een mens na een misstap een tijdlang te kwellen. Hij laat deze alleen maar toe om de mens terug te brengen tot het nuchter herkennen van de orde, om zich daardoor gemakkelijker te kunnen ontwikkelen. Ik kan zo'n zuiver goddelijke voorzorgsmaatregel, waaruit slechts liefde en de grootste goedgunstigheid stralen, nooit zien als een dictatoriale straf!

[15] Je kunt God daarom niet erger beledigen dan wanneer je Hem aan mij als een eeuwige tiran voorstelt! -Ik geloof, dat je mij wel begrepen zult hebben!

[16] Ik kan God slechts boven alles liefhebben en Hem als het beste, heiligste en meest wijze wezen aanbidden, maar nooit ofte nimmer vrezen!"

[17] Toen klopte de ENGEL Floran op de schouder en zei glimlachend: "Dat is goed gesproken en denk maar niet dat ik een woordenstrijd met je wil beginnen, want je hebt gelijk en ik heb ook gelijk! Ik wilde je alleen met mijn wat onnozele vragen gelegenheid geven jouw mening ook voor je broeders wat openlijker uit te spreken dan eerder het geval was en ik zeg je nu dat je al rijp bent de Heer te ontmoeten! Volg mij dus, -ik zal je zelf naar Hem toebrengen!"

[18] FLORAN zegt: "Het is dus zuivere ernst, dat hier de oude voorspelling in vervulling is gegaan?"

[19] De ENGEL zegt: " Ja! Het is de volle waarheid en daar ben ik toch wel een sprekend hemels getuige van. Kom nu echter alleen met mij mee!"

 

158 Over deemoed en hoogmoed

 

[1] FLORAN zegt: "Waarom onze overste, Stahar, en mijn andere broeders niet? Zijn zij dan soms een minder soort mensen dan ik? Ga maar alleen! Als mijn broeders niet waard zijn aan de Heer der eeuwigheden voorgesteld te worden, ben ik het nog minder, want naar mijn beste weten zijn zij beter dan ik!

[2] Knoop dat in je oren, engel -als je ook iets in je oren kunt knopen -ik ben tegen iedere voorkeur voor mijn persoon! Ik zie graag dat mijn broeders de voorkeur krijgen, maar zelf wil ik altijd de minste onder hen zijn! Ik heb de mensen echt lief. En dat waar men echt van houdt, geeft men graag alle voorkeur en elk voordeel en daar is men dan toch heel gelukkig bij! Vraag het maar aan al mijn broeders of ik ooit anders heb gedacht en gehandeld! En dan zou ik me nu, waar al mijn broeders bij zijn, voor de eerste keer in mijn leven laten voortrekken?! Nee en eeuwig nee! Duizend legioenen van zulke machtige geesten als jij er een bent en tien almachtige Jehova's zullen, zolang ik vrij kan denken en willen, mijn mening nooit veranderen!

[3] Kijk, almachtige vriend, dat is ook een standpunt waar geen enkele verleiding mij vanaf krijgt, zelfs geen duizend open hemelen en geen vrees voor even zo veel open hellen!

[4] Ga maar alleen naar de Heer! Uit vrije wil volg ik je nooit! En het verwondert mij trouwens da jij, toen je mij de voorkeur gaf, als alwetende geest vooraf niet hebt gemerkt dat ik deze rotsvaste overtuiging ben toegedaan! Ik blijf bij mijn uitspraak! Mijn lichaam kun je weliswaar daarheen brengen, omdat je daarvoor macht en kracht in overvloed bezit, maar de wil van mijn hart kun je nooit opheffen, tenzij -het je mogelijk is om deze van mij af te nemen en er een andere voor in de plaats te stellen! Maar daarmee heb je mijn huidige ik echt niet in het minst veranderd, maar het alleen vernietigd en in plaats daarvan een ander in deze wrakke machine geplaatst!"

[5] De ENGEL zegt met een heel vriendelijk gezicht: "Maar beste vriend en broeder, wie zegt dan dat ik je op de een of andere wijze de voorkeur geef door je volgens de wil van de Heer, als degene die het verst gevorderd is, het eerst bij Hem te brengen? Heb je ooit gezien dat op een nóg zo edele boom alle vruchten tegelijk rijp worden? Wie zou, als hij zijn verstand gebruikt, ooit bedenken een als eerste rijp geworden peer de voorkeur te geven omdat deze het eerst is gerijpt?! Men eet haar wel eerder dan degenen die pas later rijp worden, -maar bij ons in de hemelen is er toch geen sprake van dat men haar daarom beter vindt dan zij die later rijp worden! Dan zou Mozes ook beter moeten zijn dan de Heer Zelf, omdat hij bijna meer dan duizend jaar vóór Hem werd geroepen! O, daardoor krijg je geen voorkeur, - integendeel! Wie is er bij een weg beter af: degene, die de weg heeft aangelegd of de legeraanvoerder en zijn gevolg, die de weg daarna betrad en zijn leger verder leidde?

[6] Kijk, vriend, ondanks je zuivere verstand heb je dat niet zo erg best bekeken! Ik ken de tamelijk starre instelling van je hart wel en stelde het daarom slechts uiterlijk op de proef en toen vond ik op de achtergrond van je overigens fijngevoelige hart ook een beetje verkapte hoogmoed, die maakte dat je je door de ware deemoed in jezelf beter achtte dan de anderen. Je wilde namelijk toch in zeker opzicht gelden als een uniek en niet te overtreffen persoon, die wat betreft deemoed uitsteekt boven alle anderen! En tenslotte is het maar de vraag, wie van de twee hoogmoediger is: hij die van alle mensen de laatste en nederigste wil zijn, of hij die de eerste en hoogste wil zijn!

[7] Ken je de Griekse geschiedenis niet van koning Alexander uit Macedonië en de beslist onaanzienlijkste mens Diogenes? Wel, deze leefde jarenlang in een ton die hij aan de zandoever als woonhuis had neergezet!

[8] Op een dag bezocht de grote held en koning deze zonderling, die beslist enig in zijn soort was. Alexander ging voor de ton staan. Deze stoïcijn beviel hem en hij vroeg hem: 'Wat wil je dat ik voor je doe?' En Diogenes verzocht dringend: 'Wilt u zich alstublieft verwijderen van de zijde vanwaar de stralen van de weldadige zon mij verwarmen!'

[9] Deze stoïcijnse kalmte beviel de grote held wel, maar hij zei toch:’Als ik Alexander al niet was, zou ik verkiezen Diogenes te zijn!'

[10] Maar wat bedoelde Alexander hier mee? Kijk, het betekent dit: 'De hele wereld huldigt mij, maar wat een strijd heeft mij dat gekost! Hij geniet bijna nog meer bekendheid dan ik en maakt zich ook onsterfelijk, -en al deze onsterfelijke roem kostte hem slechts een oude ton!'

[II] Vind je ook niet dat er tussen de hoogmoed van Alexander en Diogenes maar weinig verschil was?! Toch was dat wel zo, Diogenes was in zijn soort hoogmoediger dan Alexander!

[12] Het is goed de laatste te willen zijn uit ware liefde en deemoed, maar de ware liefde en deemoed sluit de gehoorzaamheid niet uit, vooral aan de allerhoogste Heer van hemel en aarde. Doe daarom, als je niet dwars wilt zijn, wat de Heer wil en dan zal alles goed zijn. Want de Heer weet het best waarom Hij iets wil!"

[13] Dan zegt FLORAN: "Ja, nu ga ik met je mee, omdat je mij zo vriendelijk ervan hebt overtuigd dat mijn instelling duidelijk onterecht was." -En Floran volgde alleen de engel, die hem bij Mij bracht.

 

159 Floran bij de Heer

 

[1] Toen beiden bij Mij kwamen, zei de ENGEL, terwijl hij diep voor Mij boog: "Heer, hier is een rijpe appel! Zijn lichaam is net als van alle mensen, maar zijn geest is sterk en vol onbedorven kracht. U zij daarom alle lof en alle eer van eeuwigheid tot eeuwigheid!"

[2] IK zeg: "Goed, Raphaël, zulke vruchten zijn Mij welkom en daar houd Ik van! Het is er weliswaar één van de zetel van Mozes en Aäron, maar hij heeft zich ook de school van Plato, Socrates, Pythagoras en Aristoteles eigen gemaakt en daarom is hij geen riet dat door de wind heen en weer bewogen wordt, maar een dikke ceder van de Libanon die de stormen weet te trotseren! Hij staat rustig en stil en als de stormen aan hem rukken, buigt hij niet! Ik zal deze boom laten staan tot aan de opbouw van het nieuwe Jeruzalem, dan zal hij het dak en de gevel van Mijn huis vormen!­

[3] Floran, zeg Me nu eens: Ben je blij met Mij?"

[4] FLORAN zegt: "Heer van al het leven! Wie zal dan niet blij met U zijn?! Maar ik ben een zondig mens en Uw heiligheid zegt mij: 'Ga weg van Mij!' Ziet u, daarom ben ik niet blij! Ik zou nu zonder zonde waardig voor U willen staan, maar dat is onmogelijk, want ik heb gezondigd, ben daarom een zondaar en schaam mij nu erg voor Uw heiligheid. Maar daarvan beschuldigt mij geen vrolijk hart, maar een bitter berouwen dat is niet erg geschikt om een hart vrolijk te maken. Toch ben ik ook weer mans genoeg en bezit een verstand dat mij een verontschuldiging voor mijn zonden ten opzichte van U geeft en mij ook toont dat ik een mens ben, bestaande uit zeer veel elementen, die zijn voleinding pas dan bereikt, als de vele elementen door de zondige gisting zijn gelouterd en een zuivere, kostelijke wijn voor iedereen zijn geworden, zoals bij jonge wijn in een zak.

[5] U bent de Heer en ieder mens is de vrucht van Uw eeuwige strijd. De mens beleeft alleen een gevecht met overwinning en nederlaag om eens daaruit, net als een Phoenix uit de as­ van het hem vernietigende vuur, op te staan voor een nieuw leven dat innerlijk wel in evenwicht komt, maar uiterlijk toch een eeuwige strijd zal en moet blijven!

[6] Heer, vergeef mij daarom niet mijn zonde, want die was noodzakelijk om in mij de strijd te doen ontbranden om een nieuw mens te worden, maar vergeef mij de schande van mijn herhaaldelijke nederlagen, dan zal ik mij in U verheugen, o Heer!"

[7] IK zeg tegen de leerlingen: "Zie hier een mens in wiens ziel geen bedrog woont! Deze mens had Ik reeds lang lief!"

[8] SIMON JUDA zegt: "Heer, het lijkt wel een tweede Mathaël!"

[9] IK zeg: "Denk je, dat iemand alleen maar op Mathaël's manier wijs kan zijn? Kijk eens, deze Floran is helemaal het tegengestelde van Mathaël en toch is hij evenals Mathaël een wijze! Mathaël is een kenner op het gebied van de natuur en de talen der ouden, Floran is echter een kenner van alle religies en alle wereldse wijsheid en kennis van de ouden. Daarom kan men moeilijker met hem, dan met Mathaël spreken, maar omdat hij nu aan onze kant staat, zal hij zo snel mogelijk optreden als een strijdbaar werktuig tegen alle dwaalleren bij de mensen op aarde. Hij zal die heel bekwaam bestrijden en zonder extra wonderen te doen een goed resultaat bereiken. Voor de wereldse kinderen is dat beter, om te voorkomen dat het hen gevangen houdende gericht nog niet meer greep op hun ziel zal krijgen! Voor kinderen van boven zijn de wonderen wel een genade -maar niet voor de kinderen van de wereld.

[10] Omdat jullie in je harten weten wie Ik ben, kunnen jullie in je ziel vrij blijven wanneer je Mij Gods werken op deze aarde ziet doen. Dat geldt echter niet voor de wereldse kinderen. Die worden daardoor gedwongen en gebonden en hebben dan geen vrije gedachten meer en nog minder een vrij bewustzijn.

[11] Als Floran hen echter met zijn wereldse wijsheid bewerkt, geeft het woord hen een zeker licht dat voldoende is om voor hen de treden naar de tempel van hun hart te verlichten. Zijn zij eenmaal binnen, dan zijn ze ook helemaal gewonnen voor de gehele eeuwigheid! Maar jullie allen bij elkaar zijn nog lang niet zo verstandig als Floran nu is!"

[12] Dit hoorde FLORAN echter niet omdat Ik met de leerlingen daarover alleen in hun harten had gesproken, daarom vroeg hij Mij wat hij moest doen.

[13] En IK zei: "Ga maar naar je broeders en vertel hun dat Ik weldra ook bij hen zal komen!"

[14] Floran zegt dan niets meer maar buigt alleen en gaat vlug naar zijn broeders.

 

160 Floran spreekt met Stahar over de Heer

 

[I] Als hij na een paar passen weer bij de zijnen is, vraagt STAHAR hem meteen: "En hoe staat het er mee? Zijn we op de goede weg?"

[2] FLORAN antwoordt: "Volkomen! Daar is geen twijfel meer aan! Hij is wel een mens zoals wij, maar in Zijn wezen bevindt zich iets, dat zich slechts laat voelen, maar niet met woorden laat omschrijven. Als Hij spreekt, klinkt dat, alsof ieder woord meteen eeuwigheidswaarde heeft! Je kunt heel duidelijk aan Zijn woord merken dat het, aangevuld met 'Er zij!', ogenblikkelijk uit zichzelf of ook uit het niets een wereld vol wonderen kan oproepen!

[3] Hij kan Zijn goddelijke wezen niet verbergen en als ik zonder alle eerdere voorbereidingen bij Hem gekomen zou zijn, zou ik Hem meteen gezegd hebben: 'U bent geen gewoon mens, in Uw hart moet de goddelijke oergeest geheel en al aanwezig zijn!'

[4] Maar toch was de wijze voorbereiding erg goed, zodat wij nu gemakkelijk en duidelijk kunnen inzien met wie wij te doen hebben. Hij zal al gauw volgen beloofde Hij mij. Als Hij er is, kunnen jullie je zelf ervan overtuigen dat ik gelijk heb!

[5] Maar nu begrijp ik ook wie het eerst ons gedrag in de stad aan Cyrenius heeft verraden, dat zeker niet zo loffelijk was, -dat wil zeggen: ons gedrag. Maar nu is alles veranderd! Het toeval, waarvan onze Messias Jehova vooraf beslist veel voorzien zal hebben -gesteld dat de nazon van gisteren soms niet helemaal Zijn werk was  -heeft ons met één slag vrijgemaakt van het oude juk der domheid. Daarover kunnen wij nu wel erg blij zijn, want wat voor hinderlijke en beledigende dwaasheden zal de loze tempel hierna nog allemaal voor de mensheid uitbroeden, die wij dan weer geheel en al zouden hebben moeten uitvoeren! Maar laat ze nu maar komen! Wij zullen ons Romeinse burgerrecht beslist op zo'n manier onder hun neus duwen, dat hun daarop horen en zien in alle toonaarden zal vergaan!

[6] Aan onze kant staan nu met een verschrikkelijk grote nummer één, de Messias en een engel uit de hemelen, die veel machtiger schijnt te zijn dan degene die eens de jonge Tobias heeft geleid. En wereldlijk hebben wij bij ons een nog belangrijker nummer twee, de opperstadhouder van geheel Azië en een deel van Afrika, die een natuurlijke oom is van de tegenwoordige, regerende keizer van Rome. Ook al zouden ze met de hele hel van Jeruzalem hierheen komen, dan zouden wij hen toch nog net zo de baas worden als de geprikkelde leeuw iedere nog zo sluwe vos de baas kan worden! -Wat vinden jullie nu van dit alles?"

[7] STAHAR zegt: "Niets anders, dan dat het ons nu voor de gehele eeuwigheid goed gaat! Nu ben ik ook voor niemand meer bang! Het is goed en gemakkelijk voor God te strijden, want Gods kracht is een schutsmuur die geen vijand in eeuwigheid kan verwoesten! Maar nu zou ik alleen nog van iemand van jullie willen horen -ook al is het maar zo ongeveer -wat voor nieuw doel wij ons in de toekomst zullen stellen! Heeft niemand van jullie een goed idee? -Wat vind jij ervan, Floran?"

[8] FLORAN zegt: "Daar denk ik nog niet aan en onder de hier gegeven omstandigheden vind ik het niet de moeite waard ook maar vluchtig daaraan te denken! Wij zijn nu bij God en daar zijn wij niet alleen voor deze tijd in goede handen, maar voor de gehele eeuwigheid! Dus, broeder, deze vraag had je je wel kunnen besparen!

[9] Ik maak mij over niets meer bezorgd in deze wereld, want Hij, die wij hier vonden, is voor mij alles boven alles! Wat Zijn wil zal zijn, zal voor alle tijden der tijden mijn toekomst zijn! Want slechts Hij weet precies wat wij zijn, wat wij zullen worden en wat wij in het vervolg te doen hebben om datgene te worden, wat Hij in ons ziet. Daarom is nu iedere ijdele voorzorg van onze kant een dwaasheid. Pas als Hij tegen ons zal zeggen: 'Doe dit of dat!', komt de tijd om ervoor te zorgen dat wij steeds datgene wat Zijn heilige wil ons als plicht opdraagt, geheel volgens Zijn wil zullen kunnen volbrengen. - Kijk, broeder Stahar, dát is de kern van mijn mening!

[10] Maar wees nu stil, want ik zie dat de Heer en Cyrenius zich gereedmaken om naar ons toe te komen! Zorg er voor dat je je in je hart flink houdt, anders verdraag je zijn aanwezigheid niet! Werkelijk, ze komen! Ook de engel en een meisje komen mee; dat meisje zal ook wel een engel zijn!"

[11] STAHAR zegt: "Ah, dat meisje kan geen engel zijn. Want er zijn nog nooit vrouwelijke engelen geweest, zij zullen er ook nooit zijn en kunnen er ook nooit zijn! Daarom kan dit meisje alleen maar een dochter van de een of andere rijke Jood zijn. Een Romeinse is zij niet, naar haar kleding te oordelen. De jongen die Cyrenius bij de hand houdt, is wel een Romein, of misschien wel de jongste zoon van de oude heer. Maar het meisje moet bij nadere bestudering, ook ontzaglijk wijs zijn, want haar vaste en sprekende zachte blik levert daarvoor het onmiskenbare bewijs."

[12] FLORAN zegt: " Ja, ja, ik geef je gelijk. Maar met je bewering, dat er geen vrouwelijke engelen zouden zijn, ben ik het niet helemaal eens! Er zullen bij hen wel geen geslachtelijke verschillen voorkomen, maar verschillen in gemoedsgesteldheid zullen er zeker zodanig zijn dat zij zich ten opzichte van elkaar zullen verhouden, als op deze aarde een goede man ten opzichte van zijn liefste vrouw. Kijk maar eens naar de engel en zeg nu eens zelf of hij er niet eerder als een heel aanvallig meisje uitziet, dan als de een of andere jongeman! Doe hem vrouwelijke kleding aan en dan staat er voor je een meisje Non plus ultra (*onovertreffelijk), zoals de Romeinen zeggen! - Maar houd nu op met dat nutteloze gepraat! Ze zullen meteen hier zijn!"

 

161 Het getuigenis van Floran

 

[1] Wij komen nu langzaam wandelend bij de vijftig aan, die zich meteen zo diep mogelijk voor ons buigen. Ik zeg hen als mannen rechtop te staan, hetgeen zij direct doen.

[2] En IK vraag hen: "Geloven jullie, dat Ik degene ben waarover alle profeten hebben geprofeteerd?"

[3] ALLEN zeggen: "Heer, er twijfelt niet één van ons. Maar als U Diegene bent, waarom vraagt U ons dat dan, terwijl U toch onze geheimste gedachten kent nog voor wij begonnen zijn deze te denken?"

[4] IK zeg: "Laat geen van jullie daarover aanstoot aan Mij nemen, want het gaat hier niet om datgene wat Mij natuurlijk al van eeuwigheid her bekend is, maar om dat wat jullie nu zeggen! Jullie kunnen Mij niet eerder in je opnemen, dan wanneer datgene wat in je zit, ook naar buiten komt!

[5] Jullie kunnen Mij wel met je ogen zien en Mijn stem met je oren horen, maar je hart kan Mij dan toch nog niet in geest en waarheid horen en begrijpen! En daarom stel Ik jullie vragen, en een antwoord dat jullie Mij geven, heeft een heel andere uitwerking op jullie hele leven, dan een antwoord dat je aan een van je eigen mensen zou geven.

[6] Daarom vraag Ik jullie nu nog een keer of je wel helemaal zonder te twijfelen gelooft dat Ik Degene ben, die Mozes en de profeten hebben geprofeteerd! Zeg nu zonder vrees wat je in je hart daarvan denkt!"

[7] FLORAN zegt: "Heer, U begrijpt onze aard beter dan wij! Het is allemaal zo plotseling gebeurd, gisteren de nazon en haar abrupte verdwijnen. De gevolgen walmen nog en hullen de gehele omgeving in rook. Ons verlies, -nog kregen we van onze vrouwen en kinderen geen teken van leven! Wij vluchtten hierheen, werden opgepakt en voor het gerecht gebracht. Toen de wonderen van de engel en nu U Zelf, -en dat alles binnen achttien uur! Dat is echt geen grap en daar kun je toch niet zo maar overheen stappen!

[8] Het komt mijzelf en ook zeker al mijn gezellen voor als een droom! Het is volkomen realiteit en nooit kan al datgene wat hier gebeurde, ontkend worden. Maar er gebeurde hier in korte tijd zoveel buitengewoons dat het niet in één keer is te bevatten. Wij geloven zonder twijfel alles wat hier is en gebeurt, en dat U de Messias bent waarover alle profeten hebben geprofeteerd, is net zo zeker als het feit, dat de oude Romein opperstadhouder is over geheel Azië, tenminste voor zover dit door de Romeinen is veroverd. Maar aleer wij alles tot ons hebben laten door­dringen, zal het nog wel enige tijd duren!

[9] Met één slag hakt men geen boom om, en wij kunnen dit alles niet in één keer helemaal verwerken. Maar wij zullen ons zeker alle moeite geven om al datgene wat hier speciaal ter wille van ons is gebeurd en wat wij hebben beleefd, beslist volledig tot ons door te laten dringen! Iets ingrijpenders en verheveners kan toch echt geen mens op deze aarde beleven!

[10] Dus, wij geloven allen vast en zeker dat U de beloofde Messias bent ondanks Uw, volgens aardse verhoudingen, zeer onaanzienlijke afstam­ming, die ons min of meer bekend is. Uw aardse ouders zijn arm en Uw vader was, naar wij weten, een timmerman uit Nazareth. De afkomst van Uw moeder kennen wij niet en daarom is het des te buitengewoner dat een redder, die reeds aan de eerste mens van deze aarde werd voorspeld, onder zulke buitengewoon nederige en armoedige omstandigheden op deze wereld wilde komen, terwijl Hem geestelijk toch al in eeuwigheid alle voordelen van een mogelijke, vorstelijke geboorte ten dienste gestaan moeten hebben.

[11] Als U uit de schoot van een keizerin ter wereld gekomen zou zijn en dan deze tekenen zou doen, welk volk op deze aarde zou zich dan niet geheel aan U onderwerpen!? Maar om als eerste en grootste mens, ja als de enige God, Zelf in mensengedaante zo nederig ter wereld te komen, is iets dat velen toch wel veel ergernis zal geven! Voor ons maakt het natuurlijk niets meer uit en wij hebben er vrede mee, maar alle mensen zullen niet zo denken als wij nu, -vooral de trotse uit Jeruzalem niet en nog minder die uit de tempel! Want die kennen wij! Zij kennen op de wereld maar één mens die zij liefhebben en hoogachten -al het andere is vuil -en die mens is zonder uitzondering voor iedere tempeldienaar -hijzelf! Die alleen wordt door ieder van hen boven alles liefgehad en geacht, ieder ander, ook al zou hij een god zijn, ontzettend veracht. Slechts een buitengewone, uiterlijke pracht kan hen soms nog wat imponeren.

[12] Als U, o Heer, vandaag naar Jeruzalem zou gaan en het toe zou staan, doden zij binnen drie dagen Uw lichaam. Ze kunnen weliswaar elkaars bloed wel drinken, maar omdat ze elkaar allemaal gebruiken om hun eigen zelfzuchtige doel te bereiken, dulden zij elkaar onder het mom van gehuichelde vriendschap.

[13] Ze vertrouwen elkaar slechts zover ze elkaar zien, maar toch huichelen ze dat ze elkaar onvoorwaardelijk geloven. Als ze elkaar voor een of andere zaak nodig hebben, verlangen ze van de ander een reeks van borgtochten om hem te verplichten eerlijk te handelen. Maar zelfs die borgtochten hebben geen zin! Als degene die de zaak moet afhandelen, bij het zakendoen kans ziet meer te verdienen dan de gegeven borgtocht bedraagt, dan laat hij de borgtocht rustig varen en steekt hij het grotere voordeel heel eenvoudig in eigen zak.

[14] Mensen zou ik daar veel over kunnen vertellen, maar omdat U, o Heer, toch al alles weet, zou ieder verder woord uit mijn mond ijdel en dwaas zijn en ik zeg U dat wij ook daarom volkomen in U geloven. Want U moest komen om aan alle oneerlijke gruwelen voor altijd een einde te maken."

 

162 De wegen van de goddelijke leiding

 

[1] IK zeg: "Luister, beste Floran, je hebt je innerlijk al veel meer voor Mij bloot gelegd dan Ik van je verlangde. Maar dat geeft niet en zo was het goed!

[2] Ja, Ik zal aan de gruwelen in Jeruzalem en op andere plaatsen een eind maken, maar dan moeten er velen net zo over denken als jij! Er zijn er nog steeds veel, die in hun grote blindheid nog heel erg aan de tempel hangen en al het heil en iedere hulp vandaar verwachten. Als men deze blinden van vandaag op morgen de tempel zou ontnemen, zouden zij dat niet zien als een zegen van boven, maar als een verschrikkelijk oordeel en daardoor in een vreselijke, wilde vertwijfeling geraken, die dan een veel ergere nasleep zou hebben dan hun tegenwoordige, ont­zettende blindheid. Het volk houdt jullie nu voor vertegenwoordigers van de tempel en het ziet jullie als de uitdelers van het heil, waarvan de tempel vervuld is.

[3] Wat wil Ik jullie hier nu mee zeggen? Niets anders dan: Jullie moeten het volk langzaam maar zeker en, als de gelegenheid gunstig is, ook wat sneller, tonen wat de tempel nu is, wat zijn dienaars doen en hoe hun onderlinge geaardheid is !

[4] Maar daarnaast moeten jullie de aandacht van het volk vooral richten op wat je hier hebt gehoord.en gezien, dan wordt daardoor het kwalijke gedrag der tempel en de tempel zelf op de beste en doeltreffendste wijze totaal ondermijnd en deze zal dan geheel in het niet verzinken en zo ophouden te zijn wat hij is. En in zijn plaats zullen de nieuwe tempels van Gods geest komen, waaruit een geheel nieuw Jeruzalem in de hemel gebouwd wordt.

[5] Dit goede werk moeten jullie natuurlijk zo ongemerkt mogelijk aanvangen. Dat kunnen jullie des te gemakkelijker doen, omdat jullie nu helemaal Romeinse burgers zijn geworden en de tempel jullie niet kan aanpakken omdat tussen jullie en de tempel het zwaard van Rome staat en waakt.

[6] Dit is dus al een taak die Ik jullie opdraag. Oefen die uit en het loon zal niet op zich laten wachten, daar kunnen jullie volkomen verzekerd van zijn! -Zijn jullie het daarmee eens?"

[7] STAHAR zegt: "Heer, zullen wij onze oude plaats in Caesarea Philippi weer innemen of zullen wij naar een andere plaats gaan?"

[8] IK zeg: " Jullie moeten hier in Caesarea Philippi blijven en onder de leiding staan van onze gastheer Marcus, die Cyrenius en Ik de macht over deze gehele omgeving zullen verlenen en die dat voor het grootste deel eigenlijk al heeft. Het district van Caesarea Philippi is groot en omvat vele honderdduizenden mensen. Wanneer die eenmaal voorlichting krijgen, zal dat licht zich vanzelf wel verder uitbreiden. Maar het zal van jullie wijsheid afhangen, dat gedaan te krijgen!"

[9] STAHAR zegt: "Heer, dat is allemaal wel goed en best, maar nu is de gehele stad nog een puin­ en ashoop! We hebben geen huizen en onze synagoge was een van de eerste gebouwen die aan de vlammen ten prooi vielen. Waar zullen wij gaan wonen?"

[10] IK zeg: "Laat dat jullie minste zorg zijn! .Als Ik het wil staat er in een ogenblik een kant en klare wereld voor jullie, Iaat staan zo n stadje! Overigens zal Cyrenius, ondersteund door Mijn genade, wel alles in het werk stellen en dus ook voor jullie onderkomen zorgen. Bovendien zullen de hoge gasten die wij al sinds vanmorgen verwachten, nu weldra hier aankomen en dan zal er nog veel besproken en besloten worden".

[11] STAHAR buigt zich zeer diep en zegt daarna met gedempte stem tegen Floran: "De Almachtige spreekt toch als een mens en dat bevalt mij zeer, maar Hij zou toch de tempel en het overmoedige Jeruzalem wel met één enkele gedachte voor eeuwig uit kunnen schakelen! Waarom dat langzame ondermijnen?"

[12] FLORAN zegt: "Kijk, broeder, dat gebeurt omdat wij beiden nog zo heel nauw verbonden zijn met het geslacht van de ezels, die van de goddelijke orde nog lang geen kaas hebben gegeten! ..

[13] Als je in het voorjaar nog heel groen, onrijp en steenhard fruit ziet hangen, zou je al graag meteen een beetje almacht willen hebben. Dan zou je kunnen zeggen: 'Fiat!' (Het geschiede), en alle vijgen, appels, peren, pruimen en druiven moeten dan ogenblikkelijk rijp zijn! Maar de. al­machtige Schepper heeft het heel anders geregeld, hetgeen de dagelijkse en jaarlijkse ervaring Iaat zien. Moeten we daarbij dan soms ook vragen: 'De Almachtige kent toch de behoeften van de mensen, waarom wacht Hij dan zo lang met het rijpen der vruchten?'                                                    .

[14] Ook moet een mens jarenlang eerst onvolwassen, dus een dom kind blijven, om pas geleidelijk aan op te groeien tot een mens, terwij1 de mus veertien dagen na zijn geboorte al een heel volwassen mus is en heel goed thuis is in zijn luchtige huishouding. Ja, de meeste dieren zijn meteen bij de geboorte al uitstekend toegerust voor hun. huishouding, -en de mens heeft wel twintig jaar nodig om zich een beetje in de goede wereld thuis te gaan voelen! Hij, de kroon der schepping, moet het langst wachten om dat te zijn waarvoor hij bestemd is! Zou hij dan ook met kunnen zeggen: 'Heer, Almachtige, waarom heeft U nu juist voor de mens, Uw lieveling, niet beter gezorgd, -waarom moet nu juist de opgroeiende mens zo lang wachten tot hij een mens wordt?!'

[15] Kijk, zo gebeurt het reeds in Gods orde die ons nu zeker nog heel onbegrijpelijk voorkomt, en daarom zal het wel op overeenkomstige wijze in zijn orde thuishoren dat wij de tempel slechts geleidelijk moeten ondergraven. Want een plotselinge verwoesting zou de vele blinden voor wie de tempel nog steeds alles in alles is, in de grootste vertwijfeling storten, - wat veel erger zou zijn dan het nog enige tijd dulden van het bedrog van zijn boosaardige dienaars!

[16] Weetje, ik heb wat dat betreft de wil van de Heer vrij goed onderkend en ik begrijp niet, dat jou dat zo helemaal is ontgaan! Ik heb ook niet begrepen dat je de Heer dorst te vragen naar ons wereldse onderkomen! Is het dan niet voldoende dat Hij zei, dat wij die bepaalde dingen moesten doen?! Het is toch van oudsher bekend dat degene die mij werk opdraagt, mij ook zal onderhouden! Als zelfzuchtige mensen dat al doen, hoeveel te meer zal de Heer van hemel en aarde dat doen, zonder dat wij Hem daarom hoeven te vragen!

[17] Zie je, dat was wel erg menselijk van jou, beste broeder! Want door zo'n vraag gaf je duidelijk blijk van je nog veelzijdig ongeloof en met recht kan bij jou niet anders verondersteld worden dan dat je nog een grote mate van ongeloof bezit, hetgeen je nu voor eens en altijd moet afzweren!"

 

163 Het terugbrengen van het verlorene

 

[1] IK zeg tegen Floran: "Vriend! Dit zegt niet jouw lichaam, maar de geest die je van boven hebt gekregen! In Stahar is ook wel een geest, maar die sluimert nog en daarom spreekt zijn lichaam duidelijker dan zijn geest. leder maakt zich het meest zorgen over wat hem het naast is. Als uit iemand een ontwaakte geest spreekt, staat zijn geest hem ook het naast en zal zijn zorg ook vóór alles zijn gericht op dat, wat zijn geest betreft. Maar degene die meer aan het vlees hangt en lichamelijk denkt en wil, die vindt het vlees het belangrijkst en zorgt daarom vóór alles voor zijn lichaam en stelt de zorg voor de geest op de achtergrond.

[2] Zo verhouden zich zaken en mensen in deze wereld. Maar als onze Stahar een meer ontwaakte geest zal hebben, zal hij ook vóór alles gaan zorgen voor wat des geestes is.

[3] Kijk, de ware zorg van de geest is erop gericht dat jullie hart van liefde vervuld wordt voor God en de naaste!

[4] Het is gemakkelijk, goede en eerlijke mensen lief te hebben en met hen te verkeren, maar naar de zondaars gaan en hen op de juiste weg te brengen, is een werk dat veel zelfverloochening eist.

[5] Want als je met een hoer of overspelige over straat gaat, zullen de mensen met de vinger naar je wijzen en je datgene aandoen waardoor je geen wereldse eer zult behalen. Als je echter de hoer en de overspelige op de goede weg hebt gebracht, zal je daarvoor bij God een grote beloning wachten en het kleinste deeltje daarvan is meer waard dan een hele wereld vol schitterende eerbewijzen.

[6] Wie Mij het verlorene terugbrengt, zal meer loon ontvangen dan degene die op een omheinde weide honderd lammeren voor Mij goed heeft gehoed. Want het is heel gemakkelijk een eerlijk mens eerlijk en deugdzaam te laten blijven, maar iemand die door iedereen veracht wordt zijn eer terug te geven en van een verstokte zondaar een voorvechter van de deugd te maken, kost heel wat meer moeite! En dat vind Ik slechts de moeite waard, -het eerste zie Ik alleen maar als werk van luie knechten!

[7] Ik ben de Allerhoogste, als je dat wilt geloven, en slechts het verachte en in de ogen der wereld verlorene zoek Ik en neem Ik op. Want de gezonden hebben de geneesheer echt niet nodig!

[8] Als jullie dus helemaal Mijn ware leerlingen en helpers willen zijn, moeten jullie ook in alles zo zijn als Ik nu Zelf ben.

[9] Als jullie een blinde over straat zien gaan en merken, dat de weg waarop hij gaat vooral voor een blinde zeer gevaarlijk is, zullen jullie de blinde wandelaar dan niet meteen bij de arm grijpen en tegen hem zeggen: 'Luister, vriend, de weg waarop je nu loopt is zeer gevaarlijk, laat je leiden zodat je niet in een afgrond stort!' En als hij jullie gelooft en zich aan je toevertrouwt, zou je je dan schamen om de blinde te leiden? Toch zeker niemand van jullie!

[10] Maar een zondaar is geestelijk vaak nog veel blinder dan de lichamelijk blinde, wie kan zich er dan voor schamen een geestelijke blinde te helpen?!

[11] Laat daarom in de toekomst geen zondaar in jullie ogen zo zondig zijn dat je je ervoor schaamt hem te leiden!

[12] Deze les moeten jullie vóór alles onthouden en er in je hart diep over nadenken, dan zullen jullie de lichte levenswegen beginnen te ontdekken en daardoor al het andere goed gaan waarnemen!

[13] Maar nu naderen er op zee schepen deze oever, die de aangekondigde gasten brengen. Zij zullen jullie veel duidelijk maken."

 

164 Koningen en dienaars

 

[1] Vanaf het huis zien Marcus en zijn beide zoons ook, dat de schepen eraan komen. Zij haasten zich als goede loodsen naar de oever en kijken of men op de schepen niet iets nodig heeft.

[2] Cyrenius en alles wat Romein en Griek heet, rept zich eveneens naar de oever om te zien wat de drie schepen brengen. Die liggen echter nog vrij ver op zee en zijn nog ongeveer een uur van de oever verwijderd en geen van de kijkers kan ontdekken wat zich op de drie vrij grote schepen bevindt.

[3] Cyrenius vraagt het aan Mij en Ik zeg: "Degenen, die wij vanmorgen vroeg al verwachtten! Zij hebben te kampen gehad met tegenwind en hoge zee. Onderweg moesten zij een haven aan de overzijde zoeken om de wind wat uit te laten razen en dat is de reden van hun vertraging.

Het is nu al een. vol uur over het midden van de dag en ze zullen nog een heel uur nodig hebben om hier te komen, daar zij nog steeds met redelijke tegenwind moeten roeien. Maar wij moeten hen nu wat helpen dan zal daardoor hun tocht veel korter duren."

[4] CYRENIUS zegt: "Heer! Wilt U hen niet, net als gisteren bij Ouran Raphaël tegemoet sturen?"

[5] IK zeg: "Dat is hier helemaal niet nodig. Want het gevaar dat gisteren Ouran bedreigde, bedreigt hen niet! Met deze drie middelmatige vaartuigen komt Marcus met zijn beide zonen gemakkelijk klaar en binnen een klein half uur zijn ze hier!"

[6] CYRENIUS zegt: "Maar Heer, wilt U vandaag dan helemaal geen wonder doen?"

[7] IK zeg: "Heb je dan in Mozes niet gelezen: 'En op de zevende dag rustte de scheppende geest van God en de zevende dag werd daarom de sabbat'?!, Als Ik dan ook nu wat rust houd, handel Ik toch juist, want daarvoor heb Ik eerst zes volle dagen lang veel werk verricht! Bovendien zijn er nu. toch ook voldoende dienaren om Mij heen, die nu in Mijn naam en in de totale kracht daarvan bezig zijn en kunnen zijn!"

[8] CYRENIUS zegt: "Heer, dat betekent alweer iets bijzonders; wat het echter betekent, ontgaat me volkomen!"

[9] IK zeg: "Wel, vraag het dan aan iemand, dan zal het je wel uitgelegd worden! Maar Ik neem nu een korte pauze, niet terwille van Mij, maar terwille van jullie, om jullie de gelegenheid te geven tot handelen over te gaan en op die wijze werk Ik ook in jullie allen. -Begrijp je dat dan niet?"

[10] CYRENIUS zegt: "Ja, ja, nu begrijp ik het! Ik kan me nu ook voorstellen, waarom!

[11] IK zeg: "Dat is dan ook niet zo erg moeilijk, want Ik heb het jullie allen vanmorgen nog heel duidelijk uitgelegd! Voor het middageten doe Ik eigenhandig niets, maar na het eten zal er wel gelegenheid komen om iets te kunnen doen. Maar als Ik spreek, doe Ik voor het middageten toch ook wat.

[12] Nu moeten we Marcus zeggen, dat hij zijn beide zoons naar de schepen moet sturen, want de verwachte gasten zullen zeer uitgeput en hongerig en dorstig aankomen, evenals hun dienaars en de arme vermoeide schippers. "

[13] Daarop wenkte Ik Marcus en hij begreep Mijn wenk, liet de beide zoons met volle kracht zee kiezen en zelf ging hij zo vlug mogelijk naar huis en zette iedereen behoorlijk aan het werk.

[14] Ook in de tenten van Ouran werd men bedrijvig, want Mathaël en zijn vier metgezellen, zijn jonge vrouw Helena en koning Ouran zagen de schepen vanuit de tenten. Die hadden zij een uur daarvoor betrokken, samen met de familie van Herme, de bekende boodschapper uit Caesarea Philippi, om zich daar om te kleden en Mathaël koninklijke kleding aan te trekken, zodat het voor de komenden zichtbaar zou zijn wie hij was.

[15] OURAN haast zich naar Mij toe en vraagt Mij heel deemoedig: "Heer, wat mogen die schepen wel brengen? Zijn dat soms de verwachte zeer hoge gasten?"

[16] IK zeg: "Vriend, dat was een erg hoofse vraag! Maar in ons midden zijn geen heel hoge en geen heel lage gasten, maar van a tot z alleen maar broeders. Als Ik Mij door jullie 'vriend en broeder' kan laten noemen, waarom zouden er dan bij jullie mensen 'hoge' en 'lage' zijn? Ik zeg je: De Almachtige onder jullie is de enige ware Heer, maar jullie allen zijn onder elkaar broeders en knechten en dienaars van één Heer!

[17] Of denk je dat koningen door Mij hoger aangeslagen worden dan hun minste dienaars, alleen maar omdat zij machtige koningen zijn? O, helemaal niet! Alleen het hart is bepalend. In zijn hart moet de koning weten waarom hij koning is en de dienaar, waarom hij een dienaar is, anders staan zowel koning als knecht op dezelfde, lage trap.

[18] Houd er dus rekening mee, vriend Ouran, dat er voor Mij geen hoge en geen lage gasten bestaan, maar alleen kinderen, broeders en zusters!"

[19] Ouran had na deze terechtwijzing niets meer te vragen, boog diep en vroeg niet verder.

 

165 De gevaren van de hoogmoed

 

[1] Maar toen hij bij Mathaël kwam, zei hij: "Vandaag is er met de Heer niet goed te praten! Ik vroeg Hem heel bescheiden, of de aangekondigde, hoge gasten er aankwamen, maar toen kreeg ik vanwege het woord 'hoge' een zo stevig lesje, dat me dat beslist erg goed bij zal blijven omdat het me zo hard en droogweg werd gezegd! Vandaag lijkt de Heer wel een ander mens! Gisteren was Hij de liefde en gemoedelijkheid Zelf, vandaag krijgt iedereen die in Zijn buurt komt, een les uitgemeten! Daar begrijp ik niets van!"

[2] MATHAËL zegt: "Ik echter wel! Hoe zou ik het in mijn hoofd durven halen om de allerhoogste, almachtige Heer te vragen, welke 'hoge' gasten ergens vandaan zouden komen?! Wat zijn wij mensen en Wie is Hij?! Hij verbeeldt Zich tegenover ons helemaal niets, is vol liefde en deemoed en dan zouden wij tegen Hem over 'hoge' gasten gaan praten?! Dat, overigens zeer geliefde schoonvader, zat er wel wat erg ver naast en de Heer kon u op die vraag onmogelijk een ander antwoord geven. Als u het mij gevraagd zou hebben, weet ik echt niet, of mijn antwoord daarop niet nog iets ongenuanceerder en harder uitgevallen zou zijn! Maar de Heer, die de zachtmoedigste is, laakt onbewogen een fout slechts daarom, om ons te laten erkennen dat wij fout waren. Ga naar Hem toe en beken het, dan zult u meteen iets anders van Hem horen!"

[3] OURAN zegt: "Nu heb je alweer gelijk, O, als ik een fout heb gemaakt, moet die fout direkt weer hersteld worden!"

[4] Met deze woorden verliet OURAN meteen weer zijn tent, ging naar Mij toe en zei: "Heer, zoëven heb ik tegenover U met mijn ingebeelde vraag een grote misstap begaan! Vergeef mij deze, want ik deed het niet met opzet, maar het kwam - ronduit gezegd - door mijn ingeroeste domheid, hetgeen U, o Heer, zeker overduidelijk zult hebben bemerkt!"

[5] IK zeg: "Vriend, een fout, die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt, is hem ook al voor altijd vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het dubbel vergeven!

[6] Wie echter zijn fout wel inziet, maar er mee doorgaat, wordt het niet vergeven ook al kwam hij honderd maal naar Mij toe!

[7] Want Ik zeg je: "Wie tot Mij komt en zegt: 'Heer, Heer!, is nog lang geen vriend van Mij. Dat is alleen diegene, die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt echter, dat jullie je vanwege een ambt niet als persoon boven de andere mensen zult verheffen!

[8] Wel moet je altijd je ambt getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen, -maar daarbij nooit ook maar één ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk ambt uitoefent, jou volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn!

[9] De ware naastenliefde leert jullie dat vanzelf door de ware liefde die jullie als kinderen voor Mij hebt.

[10] Gebruik, als het nodig is, het aanzien en de eer van je ambt maar wees zelf vol deemoed en liefde, dan zal jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders en zusters steeds volgens Mijn orde rechtvaardig zijn!

[11] Dat wat ik je heb gezegd, zei ik je alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en Mijn wil te tonen. Want Ik zeg je: Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet Iaat varen, zal later Mijn rijk niet in de geest geopenbaard worden en hij zal niet eerder binnentreden voor hij het laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten verdwijnen!

[12] Ga nu en verkondig dit aan allen bij wie je enige hoogmoed ontdekt!"

[13] Na deze woorden maakte Ouran weer de bij zijn volk gebruikelijke, diepe buiging en ging snel naar de zijnen. En Mathaël vroeg hem hoe Ik het had opgenomen.

[14] Dan zegt OURAN: "De Heer was mij zeer genadig en toonde mij de waarheid en de orde en de gerechtigheid in de ware deemoed, en ik ben weer net zo gelukkig als eerst."

[15] MATHAËL zegt: "Ja, vader en broeder in de ware deemoed! Ons ambt is weliswaar een verheven ambt ten opzichte van miljoenen van onze broeders en zusters, -maar ook een zwaar ambt voor het aangezicht van de almachtige God! Men moet zich zeer in acht nemen om niet zelf door de verhevenheid van het hoge ambt te worden meegesleept, waardoor men dan zeer trots en hoogmoedig wordt en zich inbeeldt meer waard te zijn dan alleen maar een mens die door God is gezalfd om al zijn broeders zo goed mogelijk te dienen en zo in zekere zin een knecht der knechten te zijn.

[16] Degene uit ons ambt en onze stand die zich echter verheft, wordt zeker zeer gedeemoedigd, zoals wij dat heel goed kunnen..zien in de gehele rij der koningen van Judéa. Zoals het was, zal het blijven tot aan het einde der wereld! Het is moeilijk goud en edelstenen te dragen en daarbij toch in het hart deemoediger te zijn dan elke onderdaan! Alleen de genade van de Heer en grote erbarming kan een koning die temidden van zijn aardse glans leeft, in staat stellen om de hemelse orde te bewaren!"

[17] OURAN zegt: "Ja, je hebt gelijk! - Maar nu zijn de drie schepen al bijna aan de oever, laten we er ook heengaan zodat we de aangekomenen kannen begroeten!"

[18] Dan haasten allen zich naar de beneden liggende landingsplaats.

 

166 Weerzien en kennismaking

 

[1] Als de nieuw aangekomenen aan land stappen en Mij daar zien staan, breiden ze allen meteen hun armen wijd uit en plengen tranen van vreugde vanwege het weerzien met Mij.

[2] CORNELIUS begroet ook aanstonds zijn broer Cyrenius en zegt: "Ja, als jullie er zijn, kan ik mij alleen maar bultengewoon verheugen weer eens gelukkig bij elkaar te zijn!"

[3] Faustus, Kisjonah en Philopold kunnen echter vanwege hun vreug­detranen nog geen woord uitbrengen en ook de dienaren Zijn zeer verbaasd Mij hier weer aan te treffen.

[4] Cyrenius vraagt aan Cornelius, wanneer hij van het lot van de stad Caesarea Philippi heeft gehoord.                                                                                                        .

[5] CORNELIUS antwoordt: "Eigenlijk is het mij helemaal met door een boodschapper verteld, maar had ik alleen maar een sterk vermoeden! Gisteren was het een in alle opzichten spectaculaire dag: ten eerste al een totale zonsverduistering, die ons op klaarlichte dag ongeveer dertig tellen lang volkomen nacht bracht, maar 's avonds, toen het eigenlijk nacht moest worden, behaagde het de zon nog een paar uur langer boven de horizon te blijven, wat natuurlijk bij de Joden, Grieken en Romeinen een onbeschrijflijk opzien baarde.                                                          .

[6] Als de tegenwoordige overste der Farizeeën, die nu een groot vriend van onze oude Jaïrus is, niet een zeer wijze en nuchtere man zou Zijn geweest, evenals zijn buurman in Nazareth, zouden beide plaatsen ook een prooi der vlammen hebben kunnen worden. De oversten spraken het zo gezien angstige, opgewonden volk heel verstandig toe, dat hun uitleg aannam en grotendeels kalmeerde. Degenen, die te opgewonden waren liet ik opsluiten, gaf hun uitleg en liet hen vanmorgen al weer vrij.

[7] Maar nadat ik in Kapérnaum en Faustus in Nazareth de goede orde en rust hadden hersteld, kwam Faustus spoedig buiten adem naar mij toe in Kapérnaum, want hij ontdekte vanuit Nazareth in deze richting een sterke rode vuurgloed en dacht dat er in Kapérnaum wat uit de hand gelopen kon zijn. Maar toen hij in Kapérnaum aankwam, trof hij alles rustig aan. Toch kwam hij naar mij toe en vertelde van de sterke, rode vuurgloed. Ik ging met hem en een groot aantal bedienden de hoogste heuvel in de buurt van Kapérnaum op. Daarvandaan zagen wij wel de rode gloed steeds beter en sterker, maar geen van ons was in staat, vast te stellen welke plaats door het ongeluk was getroffen. Pas vanmorgen vroeg, toen de zon maakte dat wij de richting beter konden bepalen en ik, hoewel veraf, aan de hand van de dikke rook vaststelde dat die afkomstig zou kunnen zijn uit de omgeving van Caesarea Philippi, besloot ik met Faustus PER MARE (over zee) hierheen te varen en te onderzoeken wat hier ten prooi was gevallen aan de vlammen.

[8] Toen ik aan zee kwam en een schip wilde nemen, kwam juist onze Kisjonah er aan met Philopold, die mij de boodschap bracht dat hij van een aanzienlijke hoogte in zijn bergen duidelijk Caesarea Philippi in brand had zien staan.

[9] Na dit bericht, dat ook bevestigd werd door de huidige ziener Philopold, scheepten wij ons snel in op het schip van vriend Kisjonah en zijn rechtstreeks hierheen gevaren, zo goed als het ondanks enige tegenwind ging. Onderweg overtuigde ik mij meermalen vanaf de hoge zee, dat het Caesarea Philippi was en ik zat in grote angst over datgene wat hier aan de hand moest zijn,

[10] En hier overkomt mij dan deze onverwachte, heilige ontmoeting met de Heer van alle heerlijkheden, met zijn leerlingen en met jou, dierbare broeder! Ah, alle angst is verdwenen, want alles is thans helemaal in orde!

[11] Maar nu kom ik naar U, U mijn alles, mijn grootste Vriend, mijn heiligste, eeuwige Meester! 0, mijn beste vriend Jezus! Kijk, hier helpt al Uw almacht niets tegen mijn overgrote liefde voor U! U moet Zich nu dubbel en dwars door mij laten omarmen! In gedachten heb ik dat iedere dag wel meermalen gedaan, maar thans doe ik het ook een keer in de tastbare werkelijkheid!"

[12] Bij deze woorden sloeg Cornelius zijn armen om Mij heen, drukte Mij haast krampachtig aan zijn hart en bedekte Mijn hoofd met warme kussen en tranen van diepe vreugde. Nadat hij op deze wijze lucht had gegeven aan de drang van zijn edele hart, liet hij Mij zachtjes weer los en zei diep ontroerd: "Heer, Meester, God en Schepper der geestelijke en materiële oneindigheid! Beveel mij toch wat voor goeds ik nu moet doen! U kent toch mijn hart!"

[13] IK zeg: " Jij kent Mijn hart ook! Doe, wat je hart je ook maar in Mijn naam zegt, dan heb je voor jou en voor Mij genoeg gedaan! omdat je Mij hier echter door de drang van je hart met kracht tot je hebt getrokken zoals dat nog niemand heeft gedaan, zal ook Ik je nog op deze aarde kort na Mijn verhoging op andere wijze met kracht tot Mij trekken, waardoor jij, noch een lid van je huis, de lichamelijke dood zult zien, voelen of smaken!

[14] Jouw liefdesbetuiging heeft Mij tot in Mijn diepste innerlijk blij gemaakt en daarmee heb je Mij iets gegeven waarvan de eeuwigheid tot op dit ogenblik geen tweede voorbeeld kent -behalve dan van kleine kinderen, die de Vader eerder herkennen dan de volwassenen. Maar laat je nu ook door Mij omarmen!"

[15] CORNELIUS antwoordt, huilend van vreugde: ."Heer, Meester en God, zo'n heilige genade is te groot voor mij en die ben ik in der eeuwigheid niet waardig!"

[16] IK zeg: "Wel, dan maak Ik je waardig. Kom dus maar bij Mij!"

[17] CORNELIUS kwam naar Mij toe en Ik omarmde hem. Dat maakte dat hij hard begon te huilen en te snikken en velen dachten, dat hij wat mankeerde omdat hij zo huilde. Maar hij vermande zich en zei: Kalm maar! Mij mankeert niets, het overweldigt mij nu alleen en de vreugde veroorzaakt deze tranen."

[18] Dan komt KISJONAH naar Mij toe en vraagt mij,heel treurig: "Heer, denkt U ook nog aan mij en bent u met boos op mij?

[19] IK zeg: "Broeder, hoe kun je dat nu aan Mij vragen?! Je houdt van Mij boven alles en Ik houd net zoveel van .Jou, -wat wil Je dan nog meer? Herinner je je dan niet meer dat Ik in vertrouwen tegen je heb gezegd, dat wij in eeuwigheid vrienden en broeders blijven?! En zie, dat wat Ik zeg, geldt wat Mij betreft voor eeuwig. Als jij ook blijft die je bent, zal het wat jou betreft ook voor eeuwig gelden en daarbij moet het blijven! -Ben je daarmee niet tevreden?"

[20] KISJONAH zegt: "O Heer, daar ben ik. zeer tevreden mee en ik ben onuitsprekelijk gelukkig weer eens een geheiligd woord uit Uw heilige mond te horen!"

[21] IK zeg tegen Kisjonah: "Je zult er nog vele horen! Maar kijk n,u eens naar die vijftig Farizeeën, dan zul je er een aantal herkennen die aanwezig waren bij die belangrijke gebeurtenis die zich bij jou afspeelde!"

[22] Kisjonah, Cornelius en Faustus bekijken de vijftig aandachtig en KISJONAH die een goed geheugen had, ontdekte direkt al acht mannen die ook bij het grote transport door het gebergte aanwezig waren en zei toen: "Zo, wat doen die hier?! Zijn ze hier als gevangenen, omdat ze misschien bij een nieuw transport of bij een andere schurkenstreek zijn betrapt?"

[23] IK zeg: "Niets van dat alles! De nazon van gisteren en de daarop volgende brand van de stad, waaraan ze zeker zelf het meest schuld hadden, heeft hen in onze handen gebracht en ze staan nu helemaal aan onze kant en zijn wettige, Romeinse burgers,

[24] Want zie je, Ik ben hier al ongeveer zeven dagen en dat alleen maar omdat het hier goed vissen is. Hier vangt men de beste vis uit de natuurlijke zee en daarbij ook de voortreffelijkste, geestelijke vissen uit de geestelijke zee! En wij hebben hier gedurende deze tijd al werkelijk een zeer beziens­- en gedenkwaardige oogst binnengehaald!

[25] Kijk eens naar deze vijftig. Dat is de vangst van vandaag en er zijn geen zieke bij! Verderop zie je nog een groep van dertig, allen kerngezond -de vangst van gisteren! Dan zie je er daar aan een tafel twaalf, ook helemaal gezond,..ook een vangst van gisteren! Daar bij de tenten zie je er nog eens vijf van zeer goede kwaliteit, ook van gisteren! -Zeg Mij, of dat geen goed werk is!"

[26] KISJONAH zegt: " Ja, heus, als die allemaal gewonnen zijn, is dat een grote hulp voor het door U verkondigde rijk van God op aarde, vooral omdat het bijna allemaal tempeldienaars schijnen te zijn, waarvan de ouderen heel moeilijk te hervormen zijn! Het is natuurlijk wel zo, dat als ze eenmaal hervormd zijn, ze daar ook rotsvast van overtuigd zijn!

[27] Maar daar zie ik ook de brave burger Ebahl uit Genezareth met zijn dochter, hoort hij ook bij de vangst?"

[28] IK zeg: "Zeker, maar hij is al bij de grote visvangst in Genezareth met zijn gehele huis in ons net gekomen en het meisje was daarbij één van de waardevolste visjes! Háár leer je nog wel beter kennen en je zult veel plezier aan haar beleven. Wat betreft zielewijsheid en zuiverheid van hart zijn er hier maar zeer weinigen die zich met haar kunnen meten! Dit getuigenis geef Ik het meisje, wil je nog een beter en geloofwaardiger?"

[29] KISJONAH zegt: "O Heer! Uw getuigenis is het beste! Maar ik verheug mij erop eens met het meisje een gesprek te beginnen."

[30] FAUSTUS zegt dan vragend tegen Mij: "Maar daar staan zowaar koningstenten!? De oude man is helemaal als koning gekleed, - evenals de jonge man, die zich nu met de jonge vrouw onderhoudt! Behoren die óók bij de vangst voor de hemel van liefde en licht?"

[31] IK zeg: "Ongetwijfeld, dat is een koning uit Pontus! Zijn rijk is groot en hij heeft zijn volk heel wijs bestuurd door wetten, die wel mild zijn, maar toch uiterst streng gehouden moeten worden. Hij begreep echter dat men, als men een volk geheel gelukkig wil maken, eerst zelf de waarheid en de enig ware God moet kennen. Hij ging op weg en trok zuidwaarts omdat hij had gehoord dat deze kennis alleen in Jeruzalem te ontdekken zou zijn. Op die reis kwam hij aan deze binnenzee en wilde die oversteken om Jeruzalem te bereiken.

[32] Door de zonsverduistering van gisteren kwam hij echter in groot gevaar, waaruit Ik hem door Mijn engel heb laten redden en hierheen heb laten brengen; daarom is hij nu hier. Hij en zijn dochter Helena zijn slechts met de noodzakelijkste bedienden hierheen gekomen.

[33] De jonge koning was echter eerst een aankomend tempeldienaar en moest als zeer talentvol mens in de wereld missie gaan bedrijven. Op de grens tussen Judéa en Samaria viel hij met nog vier gezellen in handen van rovers en werd gedwongen, samen met zijn gezellen, hun mede­plichtigen te worden. Dat veroorzaakte zoveel woede en vertwijfeling bij de vijf, dat zij hun zielen diep in hun geest verborgen. Hun lichamen werden door de uiterst hardnekkige, uit de hel afkomstige, kwade geesten volledig en actlef in bezit genomen. Slechts een grote, Romeinse patrouille was in staat de vijf duivels, zoals het volk hen noemde, te overmeesteren. Slechts onder zeer sterke bewaking en zwaar geketend konden zij eer­gisteravond hierheen worden gebracht. Volgens de strenge, Romeinse wetten wachtte hen in Sidon alleen maar de pijnlijkste doodstraf.

[34] Ik zag echter hun zielen en hun geest, zuiverde hun lichaam van de slechte, helse geesten en nu kunnen jullie met hen spreken om je te overtuigen, met wat voor geesteskinderen je te doen hebt! Met name Mathaël -thans de echtgenoot van de dochter van de koning en nu zelf onderkoning -is een mens waarvoor iedere aardbewoner respect moet hebben.

[35] Hij is, voor zover dat tot nu toe mogelijk was, geheel geestelijk wedergeboren en zal een bekwaam werktuig voor Mij zijn tegen de heidenen van het uitgestrekte noorden. Als je met hem spreekt zul je zelf onder­vinden, hoe groot zijn geest is."

[36] CORNELIUS vraagt: "Maar Heer, wie is dan die jongen, -niet Josoë, die wij reeds uit Nazareth kennen, maar de andere, die juist met het meisje praat?"

[37] IK zeg: "Dat is die engel waarvan Ik jullie zoëven heb verteld, dat hij gisteren de oude koning en zijn dochter heeft gered. Hij is nu al bijna drie weken onder de sterfelijke mensen en Ik heb hem speciaal als opvoeder aan het meisje gegeven, maar nu staat hij ten dienste van ieder van de Mijnen."

[38] PHILOPOLD vraagt: "Wie is hier nu onze gastheer en hoe heet hij?

[39] IK zeg: "Dat is een Romeins veteraan, een zeer trouwe en waar­heidslievende ziel. Hij heeft zes kinderen, twee zoons en vier heel lieve, gehoorzame dochters en ook een voorbeeldige, brave vrouw, die alleen maar doet wat haar rechtschapen man zegt.

[40] Daarom vond Ik het ook fijn, om nu bij deze voorheen zeer arme familie Mijn huidige intrek te nemen. Zojuist kunnen jullie zien, dat die acht mensen voor honderden een middageten hebben klaargemaakt dat jullie allen heel goed zal smaken. Kijk, de oude waard komt al naar ons toe om ons aan te kondigen dat het middagmaal gereed is!"

 

167 De voorspellingen over de menswording van de Heer

 

[1] Ik had dat nog maar net gezegd, of Marcus was er al en zei, dat het middagmaal klaar was en of hij het nu op zou laten dienen, want het was intussen al het negende uur van de dag (drie uur 's middags ).

[2] En IK zei: "Laat het maar opdienen want de verwachte gasten zijn er al en iedereen is aanwezig!"

[3] Dan roept CORNELIUS de oude Marcus en zegt: "En, oude wa­penbroeder, ken je me nog? Weet je niet meer, dat je in Illyrië en Pannonië bij mij was? Wel was ik toen nog meer een knaap dan een krijgsman, maar sinds die tijd zijn er reeds 45 jaar voorbijgegaan en ik ben al bijna 60!"

[4] MARCUS zegt: "O, geëerde gebieder, dat ligt me nog vers in het geheugen! Er moest daar behoorlijk streng opgetreden worden om die twistzieke en ruziezoekende mensen redelijk in toom te houden. Aan de Boven-Ister (Donau) in de omgeving van het gehucht Vindobona (Wenen) ging het in begin ook met zo goed met ons, maar na een paar jaar was de zaak in orde en wij beleefden daar heel gezellige uurtjes.

[5] De zeden en gebruiken van die Germanen waren voor ons Romeinen wel wat ruw. Toen wij hun echter langzaam maar zeker een wat vrijere, geestelijke ontwikkeling bijbrachten, was het er best uit te houden. De door hen gemaakte wijn was wel waterig en zuur, maar hij was wel te drinken als je er eenmaal aan gewend was.

[6] Maar niet ver van het gehucht Vindobona, stroomopwaarts van de Ister, waar wij een everjacht hielden en er ook, geloof ik, veertig stuks neerlegden, vonden wij een Germaanse ziener en priester met een lange baard, die gedurende onze everjacht op een eik zat en toekeek bij ons gevecht met de evers. Deze man sprak een beetje Romeins en zei tegen ons beiden, toen wij onder zijn eik een ever doodden:

[7] 'Onthoud dit goed, moedige jongens! In Azië, in het land achter de wateren, wachten grote dingen op jullie! Daar zullen jullie iets zien dat nog geen sterveling heeft gezien! Hier heerst slechts de dood. Zoals de machtige ever gedood werd door het scherp van jullie lansen en zwaarden, zo vergaat hier alles in het land van de dood! Maar in Azië bloeit het leven, wie daar zal zijn, zal eeuwig geen dood zien!'

[8] Daarna hield hij op en toen wij verder bij hem aandrongen, gaf hij ons geen antwoord meer en wij gingen verder, op zoek naar meer evers. -Maar kijk, de oude heeft toen toch werkelijk geprofeteerd en wij beleven nu, wat de oude Germaan ons heeft voorspeld!"

[9] CORNELIUS zegt: "Kijk eens aan, die oude Germaan zou ik bijna vergeten zijn! Warempel, je hebt gelijk! Daarover moeten we met elkaar nog eens verder praten!"

[10] De oude Marcus zette, geholpen door de bedienden van Cyrenius en Julius, de spijzen op de tafels en Cornelius zei tegen Mij: "Heer, wat vindt U van de voorspelling van de Germaan die mij en de oude Marcus, die misschien tien jaar ouder kan zijn dan ik, zo vele jaren geleden in Europa werd gedaan?"

[ 11] IK zeg: " Alle volken, die ergens op de wijde aarde wonen, bezitten een reeks aan de eerste mens gedane en gegeven profetie over Mij en Mijn huidig afdalen naar de mensen van deze aarde. Hun priesters zagen steeds kans om door sagen en door de innerlijke drang in hun harten een zekere weg te banen naar een geestelijke aanschouwing en zij deden voorspellingen in beelden die natuurlijk zeer duister waren en die zij zelf ook niet begrepen.

[12] Slechts bij herhaalde geestvervoeringen kwamen sommigen zo nu en dan tot een beter inzicht en verklaarden dan hun eerder ontvangen gezichten wat nader .

[13] Zo was het ook bij de Germanen. En de betreffende Germaan bevond zich juist in een helderziende extase op zijn eik, waarvan de uitwaseming, samen met de angst voor jullie lansen en speren, hem hielp in extase te komen, -en hij deed jullie een voorspelling. Toen hij na de voorspelling weer ontwaakte, wist hij niets meer van wat hij tegen jullie had gezegd en kon daarom op jullie verdere vragen geen antwoord geven.

[14] Kijk, daaruit bestaat het wezenlijke van zulke voorspellingen! Geloof Mij of niet, maar de heks van Endor was indertijd óók in een helderziende extase toen Saul haar opdroeg de geest van Samuël voor hem op te roepen, hoewel zij overigens slechts in kontakt stond met onnatuurlijke, slechte geesten en daardoor slechts leugens, arglist en bedrog voorspelde.

[15] Geen mens is zo dood en slecht dat hij op een bepaald moment niet een juiste voorspelling zou kunnen doen, maar die staat dan niet meteen borg voor al zijn gedane voorspellingen, maar is alleen als zodanig waar.

[16] Zo heeft het orakel te Dodona en dat te Delphi heel vaak een zeer wijze voorspelling gedaan. Maar op één waarachtige volgden dan vele valse en leugenachtige.

[17] Zo kan ook niet ontkend worden dat bepaalde helderzienden en profeten zelfs wonderen hebben gedaan. Maar daar staat tegenover, dat anderen door inblazing van de kwade geesten en door hun daardoor geprikkelde, wereldse verstand veel namaakwonderen hebben uitgedacht en daarmee gehele volken jarenlang om de tuin hebben geleid. Zij leefden daarbij goed en zorgeloos, tot dan door ware zieners een eind gemaakt werd aan hun lage praktijken.

[18] Maar dat ging niet altijd zo gemakkelijk. Een eenmaal beetgenomen volk laat zich zonder meer niet zo gemakkelijk op het goede spoor zetten en diens leugenachtige priesters nog veel minder, omdat daardoor hun grote, wereldse profijten op het spel komen te staan.

[19] Jullie allen hebben nu de gelegenheid, je ervan te overtuigen hoe zwaar dat zelfs Mij afgaat. Toch gebruik Ik een taal die vóór Mij nog nooit een ziener heeft gebruikt en Ik doe daden, waarvan men vóór Mijn komst nog nooit had gehoord! De gehele hemel staat open, engelen dalen af en dienen Mij en getuigen over Mij. Ondanks dat, zijn er zelfs leerlingen, die nu steeds bij Mij zijn en alles zien, horen en meemaken, bij wie het geloof nog altijd op een windvaan lijkt en op een zwakke rietstengel die door de wind, waar die ook vandaan mag komen, in iedere richting wordt gedraaid! Nu, hoe moet het dan wel met de andere, wereldse mensen staan!"

 

168 Leiding van mensen en volkeren

 

[1] Door Mijn almachtig woord zou Ik weliswaar alle mensen in één ogenblik kunnen herscheppen, maar wat zou er dan terechtkomen van de door hun geest zelf te veroveren levensbekwaamheid en vrijheid?!

[2] Jullie zien dus, dat het niet eenvoudig is doeltreffend op te treden tegen de bij de volken ingeslopen dwalingen, zonder de vrijheid van hun wil en hun geestelijk noodzakelijke zelfbestemming aan te tasten.

[3] Maar even zo moeilijk is het te voorkomen dat zulke dwalingen om zich heen grijpen. Het geestelijke deel van de mens moet namelijk met echt en onecht en goed en kwaad in aanraking komen om vrij te kunnen onderzoeken, herkennen en kiezen, daar hij anders nooit aan het denken gezet zou worden.

[4] Hij moet altijd strijd voeren, omdat hij anders in zou slapen. En zijn leven moet steeds opnieuw gelegenheid krijgen om zich in dat leven te oefenen en daardoor ook zichzelf in stand te houden, te sterken en zo zijn voltooiing te bereiken.

[5] Als Ik niet toe zou laten dat er ooit dwalingen onder de mensen zouden komen, maar als Ik slechts de waarheid met haar zekere en geheel noodzakelijke gevolgen zou toelaten, zouden de mensen lijken op een rijke zwelger en wellusteling, die uiteindelijk totaal afgestompt voor niets anders meer zorgt dan dat zijn buik op de juiste momenten wordt gevuld!

[6] Zouden wij alle mensen alleen maar lichamelijk uitstekend verzorgen, dan kun je er van op aan dat er al gauw geen priester, geen koning, geen soldaat, maar ook geen burger, geen landman en geen arbeider en handwerker meer zal zijn. Want waarom zou men werken of ergens mee bezig zijn, als men toch al voor zijn hele leven meer dan voldoende heeft?!

[7] Daarom moet er nood en ellende onder de mensen zijn en smart en leed, omdat de mens anders vergaat in zijn passieve traagheid!

[8] Hier zien jullie nu uit hoe alles onder de mensen moet zijn opdat ze steeds worden aangespoord tot allerlei activiteiten. En deze voornaamste grond voor het leven maakt het dan ook net zo ondoenlijk om het insluipen van dwalingen te verhinderen, als om de insluipsels tenslotte te elimineren.

[9] En de kwalijke gevolgen, die altijd op de dwalingen volgen, zijn uiteindelijk ook de geschiktste middelen om de dwalingen uit te bannen en de waarheid te verbreiden.

[10] De mensheid moet door nood en ellende, die uit de leugen en uit allerlei bedrog ontstaan, de bittere noodzaak van de waarheid éérst diep en levendig gaan voelen en deze serieus gaan zoeken, zoals de oude Ouran uit Pontus die gezocht heeft, dan zal de mensheid de waarheid ook weldra vinden, zoals Ouran haar heeft gevonden. Dan pas zal de waarheid, die onder allerlei noodzakelijke ongemakken met veel moeite is gevonden, de mensheid echt helpen. Als de mens deze echter net zo gemakkelijk zou vinden als hij met zijn oog de zon aan het firmament vindt, zou deze maar al te gauw geen waarde meer voor hem hebben en dan zou hij voor zijn vermaak de leugen narennen, zoals een wandelaar in de hitte van de dag zoveel mogelijk de schaduw opzoekt en deze meer waardeert naarmate zij dieper is.

[11] De mens van deze aarde is bijgevolg iemand die de mógelijkheid in zich heeft om eventueel een mens te worden. Maar dan moeten ook al zijn uiterlijke omstandigheden zo zijn en zich zo aandienen, dat de mens daardoor wordt gedwongen een echt mens te worden!

[12] De gehele, naakte waarheid kan in het algemeen ook door Mij nu niet aan de mens worden gegeven. Dat kan slechts versluierd in gelij­kenissen en beelden gedaan worden, opdat de mens pas met behulp van zulke beelden al zoekende de waarheid kan ontdekken. Alleen met jullie, die maar met weinigen zijn, spreek Ik nu zonder voorbehoud. Degenen, waaraan jullie het echter verder vertellen, moet je het ook niet onverhuld vertellen, maar ook nog wat bedekt, opdat hen de gelegenheid blijft om vrij na te denken en vrij te handelen. En opdat jullie zelf niet lauw zullen worden, zeg Ik ook tegen jullie:

[13] Ik zou jullie nog heel veel hebben mee te delen, maar jullie zouden het nu niet kunnen verdragen. Wanneer echter de geest der waarheid over jullie en jullie kinderen zal komen, zal hij jullie in alle waarheid leiden. Zo zullen jullie dan voor deze aarde in volkomen waarheid zijn en in háár pas de sleutel in handen krijgen tot de eindeloos vele waarheden van de hemelen, welke door hun steeds verdere en diepere onthulling, jullie in eeuwigheid ook steeds meer en meer te doen zullen geven!

[14] Maar nu roept Marcus ons aan tafel, dat is ook een waarheid en daar willen wij gevolg aan geven!

 

169 Ernst is beter dan lachen

 

[I] CORNELIUS valt Mij na deze toespraak al weer om de hals en zegt diep ontroerd: " Ja, die woorden kan alleen maar een God en nooit een mens tot de mensen spreken!".

[2] IK zeg: "Ja, je hebt volkomen gelijk datje over Mij een waar getuigenis geeft en dat zal ook veel vrucht voor je dragen! Jouw vlees en bloed geeft je dat niet in, maar je geest, die net als de Mijne uit God is en daarom ben je ook een ware vriend en broeder van Mij.

[3] Maar omdat wij ons in het vlees bevinden, volgen wij nu de roep die van het vlees uitgaat om te voorzien in de uiterlijke behoeften!"

[4] Allen gehoorzamen en wij gaan aan de tafels, waarop goed toebereide vissen van het edelste soort op ons wachten.

[5] Aan de tafel waaraan Ik plaats neem, zit rechts van Mij Cyrenius, naast hem Cornelius en tegenover ons zitten Faustus, Kisjonah, Julius en Philopold. Links van Mij zit Jarah, dan Raphaël, de jongen Josoë en dan Ebahl. De onderste, lange vleugel verder naar links wordt bezet door Mijn leerlingen en de bovenste rechter door de koninklijke familie Ouran met Mathaël, Rob, Boz, Micha en Zahr .

[6] Een andere, zeer lange tafel geeft plaats aan de vijftig Farizeeën. Deze loopt in dezelfde richting als de Mijne en staat in Mijn gezichtsveld en Stahar en Floran zitten zodanig in het midden dat zij Mijn gezicht kunnen zien.

[7] Een derde tafel, achter Mij, geeft plaats aan de dertig jonge Farizeeën en levieten, Hun voornaamste sprekers Hebram en Risa zitten net achter Mijn rug, maar met de gezichten er naar toe.

[8] Schuin tegenover de linker vleugel van Mijn tafel, dus achter Mijn leerlingen, staat wat naar onderen een kortere tafel met de twaalf waaronder hun sprekers Suetal, Ribar en Baël, en aan de bovenste vleugel vlak achter Ouran is nog een kleine tafel waaraan de arme Herme zit, de bekend~ boodschapper uit Caesarea Philippi, met zijn nu deftig geklede vrouw, drie eigen dochters en een vierde pleegdochter. Zo zitten nu allen die bij Mij behoren, op de juiste plaats.

[9] De bedienden hebben hun tafels wat meer aan de buitenkant en zijn ook heel goed verzorgd, evenals de honderden soldaten, die in hun kampement zelf voor hun onderhoud moesten zorgen zoals dat bij de Romeinen altijd gebruikelijk was.

[10] Allen zorgen wij nu voor de nodige sterking van ledematen en ingewanden en allen prijzen Mij voor zo'n uitzonderlijk versterkend onthaal.

[11] De vissen, het brood, allerlei goede en zoete vruchten -zoals vijgen, peren, appels, pruimen.en zelfs druiven -vullen de tafels en er is nergens gebrek aan heerlijke wijn. Er is aan geen enkele tafel ook maar iemand die geen goede eetlust heeft en de oude Marcus, zijn beide zoons en ook een paar van zijn oudere dochters reppen zich monter heen en weer en zorgen dat er op geen tafel iets ontbreekt!

[12] De wijn maakt langzaam maar zeker de tongen los en hier en daar klinken de stemmen luider en luider aan de tafels. Ook aan Mijn tafel wordt op allerlei manieren verbazing uitgesproken over spijs en drank, ja zelfs Mijn Jarah wordt levendiger en heeft geen woorden en bewondering genoeg v,oor de zoete druiven, omdat het nu eigenlijk nog geen tijd was voor druiven.

[13] Ook Mijn leerlingen begonnen aardig spraakzaam te worden, wat zelden het geval was. Alleen, Judas Iskariot zweeg, want hij was nog te druk bezig met een grote vis, en de aanzienlijke wijnbeker voor hem hield hem ook te veel bezig om tijd te hebben voor een gesprek. Thomas had hem al wel een paar keer aangestoten, maar Judas Iskariot merkte mets en dat was maar goed ook, omdat hij anders al gauw iets ongepasts zou hebben gezegd.

[14] Jarah aan Mijn linkerkant vlaste echter op een gelegenheid om de haar onwelgevallige leerling eens goed op zijn nummer te zetten maar Judas Iskariot was dit keer voor geen prijs van zijn onverstoorbare gulzige eten en drinken af te brengen.

[15] Toen hij, echter klaar was met zijn grote vis, maakte hij aanstalten een tweede niet minder grote te pakken. Maar Raphaël was iets vlugger en was Judas Iskariot net voor. Wel­ dat gaf natuurlijk aanleiding tot wat onderdrukte hilariteit en Jarah kon maar met moeite voorkomen hardop te lachen.

[16] Ik vroeg Jarah wat er met haar was.

[ 17] En het MEISJE zei: "O Heer, Mijn liefde, waarom vraagt U iets aan een mens, als U zijn innerlijk duidelijker ziet dan wij de buitenkant van deze drinkbeker?! O Heer, heeft U dan niet gemerkt dat de leerling Judas Iskariot al eerder de allergrootste, zeker tien pond zware vis voor zichzelf heeft uitgezocht en ook de grootste beker?! Tevens zijn er nog wat grote stukken brood in zijn buik afgedaald!

[18] Nu wilde hij nog de tweede grote vis in de wacht slepen, maar Raphaël, die de terechte ergernis van de leerlingen merkte, was de gulzige Judas Iskariot voor en redde zo de vis voor de vraatzucht van Judas Iskariot. Wel, dat is de reden waarom ik mijn lachen haast niet kon inhouden!

[19] Ik weet nog wel van Genezareth, dat men eigenlijk nooit moet lachen, behalve uit liefde en vriendelijkheid, maar dit geval was heus zo komisch dat ik bijna begon te lachen. Ik geloof, dat het toch niet zo erg is te glimlachen om een gulzige vrek die misgrijpt bij een egoïstische bezigheid. Want je kunt je daarbij ook voorstellen dat zo'n streek hem wat zou kunnen verbeteren -en dan moet het toch wel geoorloofd zijn fijntjes te glimlachen!"

[20] IK zeg: "Mijn liefste Jarah, zonde is dat niet precies, maar als men het kan nalaten, doet men toch beter. Kijk, als men zo'n vrek met een zekere ernst aanziet, roept hij zichzelf tot de orde en laat zijn vrekkige voornemen varen. Glimlacht men echter om hem, dan wordt hij kwaad en doet er alles aan om zijn voornemen dubbel vrekkig uit te voeren!

[21] Judas Iskariot is een vrek en misschien ook een dief, want wie zijn naaste steeds tracht te bedriegen en hem ook bedriegt is een dief.

[22] Ziet hij bij een egoïstische handeling glimlachende gezichten, dan denkt hij dat men zijn op een grap lijkende schurkenstreek leuk vindt en dan gaat hij nog intensiever door met zijn gemene streken. Als hij echter, zoals Ik hiervoor al opmerkte, bij zijn streken, en reeds bij de eerste aanzet daartoe, met een zekere ernst van alle kanten wordt aangezien, dan laat hij zijn slechte voornemen varen en wacht er mee tot een mogelijke, andere keer. Want op algehele verbetering hoef je bij een vrek niet zo gauw te hopen! Maar toch is het goed hem zo vaak mogelijk te hinderen bij de uitvoering van de een of andere zelfzuchtige onderneming. Hij verliest daardoor steeds meer de euvele moed vanwege de steeds optredende mislukkingen en laat het kwade na, wel niet uit afschuw daarvoor, maar dan toch uit ergernis.

[23] Kijk, Mijn allerliefste dochtertje, om deze redenen die Ik je nu heb verteld is het dus beter niet om iemand te lachen als hem de een of andere voorgenomen boevenstreek mislukt!"

 

170 Het tegenstrijdige tussen willen en doen

 

[1] JARAH zegt: "Ja, Heer, U mijn enige liefde, dat zou wel volkomen juist en eigenlijk het allerbeste zijn, als men maar altijd meteen zo'n zuiver goddelijk advies bij de hand had! Maar wij mensen zijn vaak reeds zo blind - en dat juist op ogenblikken dat wij het scherpst moesten zien -dat wij door alle bomen het bos niet zien! En met onze ware levenswijsheid gaat het op de gewichtigste ogenblikken van ons leven geen haar beter . Daar, waar wij haar het meest nodig hebben, laat zij ons in de steek en als wij haar niet zo dringend nodig hebben, zitten wij vol met verheven gedachten en ideeën! Wat dat betreft is het met ons mensen altijd een vreemde zaak!

[2] Niets schijnt bij mijzelf goed te zijn behalve mijn wil. Maar zelfs die is dan ook nog niet zo te prijzen, omdat hem meestal de kracht ontbreekt om iets helemaal uit te voeren. Want vaak wil men iets dat echt goed is, maar doet het toch niet, of men doet juist het tegendeel van het goede dat men eigenlijk wil. Waar dat aan ligt weet ik niet, maar dat het zo is weet ik uit eigen ervaring.

[3] Heer, U mijn liefde! Door Uw almachtige genade heb ik een won­derbaarlijke blik mogen werpen in Uw grote wereldscheppingen en weet wat dat betreft nu meer dan alle geleerden der aarde bij elkaar. Ik ken datgene wat de eindeloze diepten van Uw hemelen bevatten, maar waarom ken ik dan ook niet mijzelf?!"

[4] IK zeg: "Omdat jijzelf een veel wonderbaarlijker wezen bent dan alle grote zonnen en werelden bij elkaar! In het hart van de mens ligt een veel wonderbaarlijker hemel verborgen dan de grote, die je met je ogen ziet.

[5] Weet, dat alle materie een oordeel is en een ijzeren dwang! Je kunt de buitenkant en ook de innerlijke structuur ervan onderzoeken, en veel apothekers bezitten de kennis om een stof in haar oerelementen te ontleden. En deze bijzondere wetenschap noemt men de scheikunde, die in de loop der tijd zich steeds verder zal perfectioneren.

[6] Zoals je daarbij een steen tamelijk precies van buiten en van binnen kunt Ieren kennen, zo kun je ook een hele wereld Ieren kennen! Onze Mathaël is in deze vaardigheid heel ver gevorderd en ook Mijn leerling Andréas, die bij de Essenen was, is een bekwaam apotheker, waarvoor hij in Egypte heeft geleerd. Deze beiden kunnen je de materie van een hele wereld heel bekwaam en waarheidsgetrouw duidelijk maken. Na­tuurlijk bevat het inwendige van de materie nog heel veel wat een scheikundige nooit zal ontdekken, maar de eigenlijke elementen waaruit een stof bestaat kan hij herkennen. De aard der elementen zal hij echter nooit ontdekken, omdat zij met het geestelijke zijn verbonden en alleen door een zuivere geest geheel en al waargenomen kunnen worden. Want in de elementen ligt oneindig veel verborgen!

[7] Maar nog oneindig veel meer bevat de mensenziel en diens geest! Dat is door geen scheikunde te ontdekken en Ik Zelf moest juist dáárvoor tot jullie mensen komen om je datgene te Ieren kennen, wat geen mens uit zichzelf ooit te weten had kunnen komen.

[8] Zo zie je, juist vanwege jouw moeilijkheid ben Ik Zelf uit de hemel der hemelen gekomen en leer Ik jullie dat, wat anders niemand je zou kunnen Ieren!

[9] Je begrijpt nu nog wel niet, hoe je iets kunt willen zonder ernaar te handelen, maar je handelt dan uit andere motieven die je niet kent, en de latente verlangens van het lichaam bepalen je handeling niet zelden tégen de wil van je geest in. Want de wil maakt geen deel uit van het lichaam en het bloed, en ook niet van de ziel, die het lichaam en het bloed heeft gemaakt en later zelf haar formele ontwikkelingsvoedsel daaruit heeft gehaald. Maar de wil maakt deel uit van de liefde, die Mijn geest in jullie is waardoor jullie niet slechts Mijn schepselen, maar Mijn ware kinderen zijn en eens in Mijn rijk ook met Mij de gehele oneindigheid zullen beheersen.

[10] Maar daartoe moeten jullie eerst in de geest geheel nieuw worden geboren, omdat dat anders niet mogelijk is!

[11] Mijn lieve dochtertje, begrijp je dit?"

 

171 Het geestelijk opnieuw geboren worden

 

[I] JARAH zegt: "Ik begrijp het wel zo ongeveer, maar nog lang niet door en door! Het geestelijk opnieuw geboren worden, hoe vaak ik er ook al over heb gehoord, wil mij nog steeds niet duidelijk worden! Hoe moet dat nu eigenlijk worden opgevat?"

[2] IK zeg: "Dat is eigenlijk noch voor jou, noch voor iemand anders nu al helemaal te begrijpen, want als Ik aardse zaken met jullie bespreek, begrijp je Mij al niet helemaal, -hoe zou je Mij dan kunnen begrijpen als Ik zuiver hemelse zaken met jullie zou behandelen?!

[3] Ja, Ik zeg jullie: Als Ik nu begon op puur hemelse wijze met jullie om te gaan, dan zouden jullié je allemaal beginnen te ergeren en zeggen: 'Kijk eens, hoe onzinnig die mens zich gedraagt! Hij zegt dingen die kant nog wal raken! Hoe kun je hem nu geloven?!'

[4] Daarom zullen jullie de geestelijke nieuw­ of wedergeboorte pas dan geheel begrijpen, wanneer Ik als de mensenzoon en zoon der mensen, net als Elia, voor jullie ogen van deze aarde zal zijn weggevoerd!

[5] Pas dáárna zal Ik Mijn geest vol waarheid en kracht uit de hemelen over al de Mijnen uitstorten, waardoor dan pas de volledige wedergeboorte van de geest en in de geest volmaakt mogelijk is, en ook pas dan en dáárdoor zullen jullie de wedergeboorte van jullie geest begrijpen en beseffen.

[6] Maar éérder kan niemand in de geest volledig nieuwgeboren worden en dat is al zo sinds Adam en geldt ook zelfs voor Mozes en al de profeten.

[7] Maar door Mijn daad, die ik jou en al de anderen nu heb aangekondigd, zullen allen, die vanaf Adam in de wereld geboren werden en tijdens hun lichamelijke leven wel goed wilden ofschoon zij dat niet steeds deden, deel hebben aan de totale wedergeboorte van de geest.

[8] Want er zijn velen die heel graag iets goeds willen doen en het willen uitvoeren, maar niet de middelen en de lichamelijke kracht en vaardigheid daartoe hebben, die echter toch net zo nodig zijn als de ogen voor het zien. Wel, in zulke gevallen geldt bij Mij de goede wil net zoveel als de daad zelf.

[9] Stel, dat je zag dat er iemand in het water viel! Je zou de ongelukkige heel graag willen helpen, -maar je weet dat je niet kunt zwemmen. Als je de drenkeling naspringt, verdrinken jullie beiden. Als je echter goed zou kunnen zwemmen, zou je zeker zonder meer de ongelukkige naspringen en hem redden. Maar omdat je helemaal niet kunt zwemmen, spring je hem ondanks dat je hem heel graag wilt redden toch niet na, maar je zoekt snel iemand die de ongelukkige nog zou kunnen en willen redden!

[10] Kijk, dochtertje, in zo'n geval telt de goede wil net zo zwaar als het volbrachte werk zelf en dat geldt eveneens voor duizenden en nog eens duizenden gevallen, waarbij door Mij alleen al de goede wil als het uitgevoerde werk beschouwd wordt.

[11] Ik zal je nog een voorbeeld geven! Stel dat je er alles voor over zou hebben een arme, die bij je kwam, te helpen. Hoewel je zelf geen cent bezat, zou je de arme toch met alles wat maar mogelijk was willen helpen! Omdat je zelf geen geld hebt, ga je naar mensen met geld en vraagt hun met al je overredingskracht om hulp voor jouw arme, maar de hardheid van hart der rijken maakt dat je niets krijgt en dat je de arme met tranen in je ogen zonder ondersteuning verder moet laten gaan en hem toevertrouwt aan God de Heer .

[12] Kijk, je wil telt dan al als de volbrachte daad!

[13] En vóór ons waren er veel van zulke mensen. Ze zijn er ook nu en hierna zullen er nog meer komen. Deze zullen allen de wedergeboorte van hun geest in hun ziel deelachtig worden!

[14] Als jij nu dus net als al de anderen nog niet precies kunt begrijpen waarin de eigenlijke wedergeboorte des geestes bestaat, dan heb Ik je nu de reden daarvan zo duidelijk mogelijk uitgelegd. Als binnenkort echter de tijd zal komen waarin je geestelijk zult worden wedergeboren, zul je ook dan pas goed inzien wat het is, en waarom je het nu nog steeds niet kunt begrijpen! -Begrijp je nu de reden, waarom je Mij nog steeds niet helemaal kunt begrijpen?"

[15] JARAH zegt: "Ja Heer, U mijn enige liefde! Nu begrijp ik het wel! Maar men móet U wel begrijpen, want U stelt alles net zo zuiver in het licht als de zon die op de middag van een wolkeloze dag de aarde beschijnt!"

[16] Na deze woorden bedankte zij Mij voor deze uitleg en beloofde Mij ook dat zij niet gauw nog ooit weer om menselijk dom gedrag zou lachen.

 

172 Cornelius en Jarah's wijsheid

 

[1] Cornelius vond de wijsheid van het meisje echter onbegrijpelijk groot. Ook Faustus en Philopold waren erg verbaasd en Cornelius vroeg Mij of hij nu aan tafel met het meisje over een aantal dingen mocht spreken. En Ik stond hem dat toe. En dat verheugde zowel Cornelius als het meisje en ook allen aan tafel en Ik raadde hem aan, wijze vragen te stellen.

[2] Maar Cornelius begint, nu hij het meisje een vraag zal stellen, diep na te denken over wat hij nu eigenlijk zal gaan vragen. Omdat Ik gezegd had, het meisje alleen wijze vragen te stellen, dacht Cornelius, dat het niet zo maar een doelloos tafelgesprek mocht zijn, maar een gesprek met een goede inhoud en daarom zocht hij naar iets, dat geschikt zou zijn voor een gezelschap dat steeds in de gelegenheid was het hoogste te horen.

[3] Hoe langer en dieper hij daarover nadacht, des te minder vond hij een onderwerp van gesprek dat hij genoeg de moeite waard vond om daarover met het meisje van gedachten te wisselen. Hij peinsde zich suf en vond niets dat hem belangrijk genoeg leek.

[4] Na vrij lang nadenken, zei hij tegen Mij: "Wel, wel, ik dacht dat het gemakkelijker zou zijn, maar hoe meer en hoe dieper ik nu nadenk, des te minder vind ik iets dat geschikt is voor zo'n wijs kind!"

[5] IK zeg: "Wel, als je niets buitengewoons kunt vinden, vraag het meisje dan het eerste het beste!"

[6] CORNELIUS zegt: "Daar ben ik het wel mee eens, maar ook daar hapert het! Want iets al te alledaags kan ik toch niet vragen en van de betere zaken zou ik niet iets weten, dat hier al niet heel vaak aan de orde is geweest!"

[7] Het MEISJE, dat de verlegenheid van Cornelius wel merkte, zei: "O geëerde, beste vriend. Als u geen vraag voor mij weet, sta mij dan toe dat ik u een vraag stel, want vragen heb ik genoeg, -iedere vraag roept meteen tien andere op!"

[8] CORNELIUS zegt: "Daar heb ik niets op tegen, mijn lieve kind! Maar als jij mij een vraag stelt, moet ik natuurlijk ook antwoord geven. Maar als ik dat eens niet zou kunnen -wat niet zo denkbeeldig is, omdat je een kind schijnt te zijn met een heel helder verstand -wat dan?"

[9] Het MEISJE antwoordt: "Nu, wat dan?! Dan beantwoord ik mijn vraag zelf en dan beoordeelt u de vraag én het antwoord, en dan kunt u mij vertellen of ik mij niet ergens heb vergist! Heus, het is voor mij hier ook helemaal geen kleinigheid, vragen te stellen en te beantwoorden, maar de Heer, die mijn enige, eeuwige liefde is, stoort mij daarbij niet in 't minst, omdat een vergelijking tussen Zijn oneindige en onze zeer beperkte wijsheid helemaal geen zin heeft.

[10] Of we nu wat meer of minder domme dingen zeggen, verandert de verhouding tussen ons en de Heer niet in het minst, want wij zijn zelf in alles helemaal niets vergeleken bij de Heer en dat er in ons iets voor Hem is, komt omdat Hij door Zijn genade in ons hart is.

[11] Maar er zijn een aantal wijzen onder ons, en wel hier aan deze tafel, die ik erg hoogacht. Met hen kun je beter niet de degens kruisen!

[12] Er is wel veel dat, buiten mij en Raphaël en natuurlijk de Heer, tot op dit ogenblik geen mens kan weten omdat niemand op dit on­gelofelijke terrein ook maar enige ervaring kan hebben. Maar wat heb ik eraan thuis te zijn op de verre sterren, als ik daartegenover onbekend ben op onze vaderlandse aarde?! Dan weet je toch nog maar erg weinig!"

[13] CORNELIUS zegt:.."Wie aan onze tafel is het dan voornamelijk, voor wie je menselijkerwijs zo'n bijzondere eerbied hebt?"

[14] JARAH zegt: "Die vicekoning daar, die nu samen met de oude Ouran over de gehele Pontus zal heersen! Hij heet Mathaël. Die zou mij het vuur nog wel eens na aan de schenen kunnen leggen! Ik geloof dat ik op honderd vragen van hem, niet één verstandig antwoord zou kunnen geven!"

[15] MATHAËL zegt: "O m'n lieve kindje, je bent nu opeens toch wel heel erg bescheiden! Bij mij kom je nog lang niet in verlegenheid, want ik ken maar al te goed je scherpe verstand! Als Raphaël zich bij jou al heel speciaal moet concentreren, hoeveel te meer dan één van ons! En overste Cornelius doet er erg goed aan, diep na te denken waarover hij met jou zal gaan praten! Want jij bent er één, zoals maar weinigen van jouw geslacht! Het is wel waar, dat ook ik veel begrijp en veel weet maar ondanks dat zou ik me toch nooit met jou in een soort wijsheidswedstrijd willen meten, wat ook louter dwaasheid zou zijn! Maar veel dingen van je te leren, zal ik altijd heel prettig, waardevol en dierbaar vinden."

[16] JARAH zegt: "Zo gaat het nu met een arm meisje; als zij óók iets weet, durft niemand met haar te praten! Daarom zou het voor haar haast beter zijn wat minder te weten, om niet lastig te worden voor de wijzere vrienden! Maar wat kan ik nu doen?! Minder gaan weten dan ik weet is onmogelijk, want ik kan het licht van mijn hart niet zwakker maken dan het is. Dit licht geeft mij in steeds overvloediger mate de liefde tot de Heer, de heiligs te Vader der vaderen van alle aardse vaders! Ja, als het mij mogelijk zou zijn mijn enige en uitsluitende liefde ooit ook maar iets te doen afnemen, dan zou ik ook zeker meteen dommer worden, maar zoiets is mij onmogelijk! En wat ik daarom door dit licht weet, is niet mijn, maar des Heren kennis in mijn hart en niemand hoeft er daarom voor terug te schrikken; zoals ook ik niemand behoef te vrezen! Daarom moet u, nobele vriend Cornelius en u, edele Mathaël, ook met mij kunnen spreken! "

[17] CORNELIUS zegt: "Jawel, jawel! Maar, liefste Jarah, weet je, het is juist dáárom wat moeilijk, omdat, zoals ik al heel duidelijk begin te voelen, je hart werkelijk te veel zuivere wijsheid bevat. O, verder ben je uitermate aanvallig en lief en men zou dagenlang naar je kunnen luisteren, maar vragen aan je stellen of vragen van je krijgen, is toch wel Iets geheel anders. Het vragen gaat snel genoeg, maar daarna komt het antwoord en dat ziet er bij mij nog maar povertjes uit!

[18] Ook wat eigendunk is mij nog niet geheel en al vreemd en ik ben nergens ter wereld banger voor dan voor een of andere blamage, wat natuurlijk ook niet juist is, maar daar kan ik niets aan doen. Ik ben van kind af aan zo opgevoed en een oude gewoonte raak je minder gauw kwijt, dan je zou denken.

[19] Maar heb nog enig geduld, er zal mij nog best iets zinnigs te binnen schieten en dan zal ik er oprecht vreugde aan beleven van jou heel wijze dingen te horen!"

 

173 Vraag en beloning

 

[1] Jarah gaat daarmee accoord en CORNELIUS pijnigt zijn hersenen maar kan nog maar steeds niets geschikts vinden.   

[2] Na een poosje valt hem eindelijk iets in en hij zegt dan tot Jarah: "Ja, nu heb ik toch iets gevonden. Ik wilde van je weten, wat de zon nu eigenlijk is en uit welke elementen zij bestaat, omdat zij zo'n zeer sterk licht en zo'n.nauwelijks te geloven hitte op de aardbodem verspreidt! Lieve Jarah, als je mij daarover Iets kunt vertellen, zal ik je, als je het wilt aanvaarden, koninklijk belonen!"

[3] JARAH zegt een beetje ironisch: "Weet u, geëerde gebieder, zo haalt men de rotte vis uit een vijver, die men probeert te zuiveren omdat de rotte vis het water stinkend en onrein en daarom ook ongezond maakt! -Is dat duidelijk, geachte overste Cornelius?!

[4] Heeft u teveel schatten, dan zult u, vooral hier in de door het vuur verwoeste stad, zeer veel armen vinden die u nu een koninklijke onder­steuning ten deel kunt laten vallen! Maar ik heb van niemand op deze aarde wat voor loon dan ook nodig, want ik bezit alle liefde van den Heer en dat is ook mijn enige en grootste loon!

[5] O ja, ik zal uw vraag wel beantwoorden, ik zal u niets schuldig blijven. Maar daarvoor laat ik mij 4oor u beslist niet belonen, -en op aardse manier al helemaal niet! Dat zou ik echt één van de grootste zonden vinden. Ten eerste zou ik het van de werkelijk hulpbehoevende armen afnemen en ten tweede zou ik u de gelegenheid ontnemen iets echt goeds te kunnen doen, temeer omdat ik zelf zeker geen arm aards kind ben. Ik bezit misschien zelfs stoffelijke schatten die u met uw hele keizerrijk niet zou kunnen betalen! Maar die heb ik eigenlijk net zo min nodig als uw aangeboden koninklijke beloning.

[6] Geloof echter niet, dat hier een bepaalde hoogmoed uit mij spreekt, het is de zuivere en eenvoudige waarheid. Want als ik ook maar het kleinste spoort je trots zou bezitten, zou ik niet op deze plaats naast de Heer van alle heren en de Meester van alle meesters zitten! Daarmee, mijn overigens beste vriend Cornelius, zat je er wat naast!

[7] Kijk, mensen zoals ik, die van de Heer een bepaalde genade hebben gekregen, ook al is die dan altijd en immer onverdiend, moeten heel anders dan de eigenlijke natuur­ en wereldmensen worden beoordeeld en be­handeld!

[8] U dacht, dat ik als jong, nauwelijks veertienjarig meisje net zo'n ijdele aard zou hebben als de andere wereldse meisjes en er misschien wel de grootste vreugde in zou scheppen, koninklijke kleding te mogen dragen. Maar die ijdelheid ligt verder van mij verwijderd dan de kleinste ster die uw oog vanaf deze aarde ergens aan het firmament kan ontdekken, en da~ is toch wel behoorlijk ver weg! Neem daarom uw aan mij gedane beloningsbelofte maar snel terug, anders beantwoord ik uw vraag zeker niet!"

[9] CORNELIUS zegt: "Nu dan, omdat ik er met mijn voorstel zo ver naast zit, neem ik het overeenkomstig jouw wens graag terug en dat wat je mij hebt aangeraden, zal ik doen. Maar geef jij dan uit vriendschap antwoord op mijn aan jou gestelde vraag!"

[10] Toen concentreerde JARAH zich eens goed en zei: " U wilt dus nu van mij weten, wat de zon is en uit welke elementen zij bestaat, omdat zij in staat is zo'n onvoorstelbaar sterk licht en zo'n geweldige warmte, en hitte op de aardbodem te verspreiden?

[11] Wel, ik kan u dat geheel naar waarheid uitleggen, maar wat zult u.daaraan hebben?! U kunt mij geloven zoals een blinde iemand gelooft, die hem van een bloem vertelt dat deze wonderbaarlijk mooi rood is. Zal de blinde ooit in staat zijn om zich zelf ervan te overtuigen dat die bloem werkelijk zo wonderbaarlijk rood is? Dat zal in dit leven wel moeilijk gaan en in het andere leven zal de vrije ziel zich daar beslist weinig om bekommeren, want daar zal zij zonder meer in één ogenblik meer kunnen overzien, dan wat hier in vijftig moeitevol doorleefde jaren met alle vlijt kan worden geleerd. "

[12] CORNELIUS zegt: "Lief meisje, daarmee heb je volkomen gelijk! Ik zal mij Ad personam meam (persoonlijk) wel nooit kunnen overtuigen van de waarheid van jouw uitspraken over de zon en of die wel helemaal kloppen. Maar ik weet nu ook, dat je mij in feite nooit iets wijs kunt maken, omdat je datgene wat je weet, alleen maar door de Heer weet en kunt weten. Daarom kan ik toch alles, wat je mij over de zon ook maar zult en kunt zeggen, als een volkomen en onbetwistbare waarheid aannemen!"

[13] JARAH zegt: "Wel, goed dan! Ik ben echter benieuwd, of u niet tóch uw schouders op zult halen! Luister dan!"

 

174 De natuurlijke zon

 

[1] Wel, de zon is ook, net als onze aarde, een bewoonbare en ook geheel bewoonde wereld. Alleen is zij duizendmaal duizend keer groter dan onze aarde die, zoals u ziet, toch ook niet klein is. Maar het licht dat van die grote wereld afkomstig is, ontstaat niet op de bewoonde zonneaarde, maar op een haar geheelomgevende luchtlaag met een spiegelgladde oppervlakte. Deze wekt in de eerste plaats, door wrijving met de haar aan alle kanten omgevende ether, voortdurend een onvoorstelbare hoe­veelheid onnoemelijk krachtige lichtenergie op en neemt in de tweede plaats, op haar enorme, bolle oppervlak het licht van aeonen zonnen op en zendt dat weer naar alle zijden uit.

[2] Door die straling van onze zon wordt deze aarde, net als nog veel andere aarden, die wij planeten noemen, verlicht en verwarmd. De warmte komt echter niet tegelijk met het licht van de zon op deze aarde aan, maar wordt pas ter plaatse door het licht opgewekt.

[3] Het licht komt wel van ver, maar de warmte wordt pas hier opgewekt. Deze ontstaat doordat bepaalde natuurgeesten in de lucht, in het water en in de aarde door het licht geactiveerd worden. Deze activiteit ver­oorzaakt datgene wat wij als warmte, en bij nog grotere activiteit van de eerder genoemde geesten, als hitte waarnemen en ook zo noemen. Net zoals het licht oneindig versterkt kan worden, zo kan ook de warmte en de hitte groter worden.

[4] 'Maar', zult u vragen, 'wie kan dan op de zon zelf bestaan? Want omdat daar het licht het sterkst moet zijn, zal de hitte daar ook niet mankeren!' Maar, dat is niet zo. Naar het inwendige van het eigenlijke zonnehemellichaam dringt nauwelijks het duizendmaal duizendste deel van de gehele lichtsterkte der zon door en daarom is het oppervlak van de zon niet veellichter en warmer dan hier op onze aarde en de schepselen van God kunnen daar daarom evengoed bestaan en leven als op onze aarde. Nacht wordt het daar echter niet, omdat alles op de zon zich in haar eigen blijvende licht bevindt.

[5] Nacht bestaat voor de zonnebewoners dus niet, -maar zij kunnen ondanks hun eeuwige dag toch de sterren en de planeten, die samen met onze aarde om de zon cirkelen, nog heel goed zien. Dat komt door de zeer reine lucht, die de zonneaarde over een afstand van 1200 uur ver naar alle kanten omgeeft. Deze wordt weliswaar zo nu en dan door dikke en zeer dichte wolken verduisterd, maar heeft daarentegen ook weer heel wolkeloze tijden en streken, waarbij de buitenwerelden heel goed gezien en bestudeerd kunnen worden; veel beter dan vanaf enige andere planeet.

[6] De zon draait ook om haar eigen as, maar niet in ongeveer vijf en twintig uur zoals deze aarde van ons, maar in negen en twintig dagen. Daardoor kunnen de zonbewoners binnen dat tijdsverloop de gehele sterrenhemel te zien krijgen. qat geldt vooral voor de bewoners van de middengordel, die naar mijn mening misschien wel de wijste en mooiste mensen van de zon zijn. De bewoners van de andere gordels hebben meer overeenkomst met de onderscheidene planeten.

[7] Over hoe het er binnen in het verschrikkelijk grote zonnehemellichaam uitziet, geeft mijn gevoel mij aan, dat daar nog meer hemellichamen als holle kogels in elkaar passen en van elkaar gescheiden kunnen zijn door afstanden van twee-, drie­ tot vierduizend uur. Deze afstanden zijn echter niet constant, omdat deze inwendige zonnelichamen vaak erg uitzetten en dan weer tot de normale grootte inkrimpen. De holle ruimten zijn gevuld met water of ook met allerlei soorten lucht.

[8] Wat de reden van dit alles is, kan ik u niet zeggen, want dat weet slechts de Heer en Meester der oneindigheid, die nu hier naast mij zit. Als u meer wilt weten, moet u zich maar tot deze Enige en Enkele wenden!"

[9] CORNELIUS zegt: "Dank je wel, lief en vriendelijk kind, voor wat je mij nu hebt verteld, hetgeen ik van alfa tot omega zelfs met mijn verstand heel goed begrijpen kan, want ik ontdek er niets onzinnigs in. Maar hoever moet dan de zon wel van deze aarde verwijderd staan dat zij ons, ondanks dat het zo'n ontzettend grote wereld is, zo klein kan voorkomen?"

[10] JARAH zegt: "Thans hebben we daar op aarde geen maatstaf voor.  De Egyptenaren hadden er echter wel een en de latere nakomelingen -in Europa en niet in Azië -zullen weer een maatstaf uitdenken. Maar dit kan ik u wel zeggen, dat een pijl, die vanaf de aarde uit alle kracht naar de zon zou worden afgeschoten, op hoogste snelheid vliegend ongeveer twintig jaar onderweg zou zijn voor hij op de zon aan zou komen!

[11] U kunt het zelf uitrekenen. Meet de tijd, die een afgeschoten pijl. nodig heeft om duizend passen van een man af te leggen. U zult ontdekken, dat de pijl ondanks al zijn snelheid toch twee momenten nodig heeft om duizend passen van een man af te leggen. Een uur tijd bevat echter 1800 van zulke dubbele momenten; een dag telt 24 uur en een jaar bestaat uit 365 dagen, zoals u wel zult weten. Als u dat nu weet en u weet iets van rekenen af, zult u er al gauw achter komen hoever de zon van de aarde afstaat! Meer kan ik u niet zeggen en meedelen, want ook al zou ik het weten, dan ontbreekt mij toch de maatstaf en het geëigende getal! Stel u 40 maal 1000 maal 1000 uur gaans voor en dan heeft u vrij nauwkeurig de afstand van de aarde tot de zon!"

[12] CORNELIUS zet grote ogen op en zegt: "Nee, dat zou ik niet achter dit meisje hebben gezocht! Het berekent de grootste getallen ter wereld uit het hoofd, zoals wij de kleine getallen op onze vingers uitrekenen! Zij is Euclides, de grootste rekenmeester, al ver vooruit! Nee, zoiets is me nog nooit overkomen! Heer, zegt U mij of ik dat alles nu zo moet geloven! Mij komt het in ieder geval voor, dat het meisje de spijker aardig op de kop heeft geslagen!"

 

175 In de geest van ieder mens sluimeren talloze wonderen

 

[1] IK zeg: "Het is weliswaar geen evangelie, maar het is op zichzelf een waarheid, die in de loop der tijd ook haar goede kant zal hebben, om de mensen te genezen van allerlei bijgeloof. Want niets veroorzaakt bij de mensen zo'n massaal bijgeloof als de lichte sfeer van de sterrenhemel. Maar het is nu nog niet het moment om de mensen volledig daarover in te lichten, want het gaat er nu vooral om, van de tegenwoordige mensenlarven werkelijke en echte mensen te maken.

[2] Dat kan slechts bereikt worden door de mens zover te brengen dat hij zichzelf en daarna ook God leert kennen en Hem met al zijn kracht boven alles lief heeft. Als de mens daar eenmaal geheel van doordrongen is en in staat is de heilige geest uit God te ontvangen, wordt hij ook voor alle andere, tot nu toe nog onontdekte, waarheden ontvankelijk en geschikt om deze te begrijpen!

[3] Zou men echter direkt zijn hoofd daarmee volstoppen, dan zou hij daar niets van begrijpen en het hoofd er zo over breken dat hij gek zou worden!

[4] Een basisregel is daarom: De mensen moeten vóór zij enige kennis vergaren, eerst echte mensen worden, omdat anders iedere kennis hen veel meer schaadt dan baat. Want alle wetenschap houdt slechts het verstand bezig, dat haar zetel in de hersenen heeft. Maar het hart als fundament van het leven blijft onbehouwen, ruwen woest, zoals dat van een roofdier. En het begaat mét behulp van de wetenschap nog meer kwaad dan zónder die kennis, want bij een goddeloos hart is de wetenschap een ware wegwijzer naar het kwade in al zijn uitingen!

[5] Geeft daarom, vrienden en broeders, de blinden eerst een juist levenslicht in het hart en laat pas door dat licht het verstand van de ziel verlichten, dan zal alle kennis een ware tegen voor de mens worden! [6] Het is heus wel te prijzen als men veel weet, omdat men daardoor veel mensen goede raad kan geven. Maar het is beter, veel en waarachtig lief te hebben! Want de liefde wekt op en brengt leven, de wetenschap bevredigt slechts en legt zich dan te slapen!

[7] De kennis geeft iemand wel enige hulp in dit tijdelijke leven, maar brengt hem voor het opwekken van zijn geest zeer veel schade toe. Zodra de kennis echter in de loop van de tijd zonder meer uit het licht van de geest ontstaat, bevat zij ook alle levenswarmte en is dan net zo levend als het licht van de zon, dat niet alleen licht geeft als geen ander licht, maar ook leven geeft, omdat haar licht de levenswarmte bevat en die, waar het licht terechtkomt, ook meedeelt en de reeds aanwezige levens­warmte nog meer leven geeft en tot leven wekt.

[8] Geloof Mij, de talloze wonderen die in voor jullie onmeetbare ruimten rondwentelen en hun banen volgen, liggen bij ieder mens in zijn geest verborgen. Probeer daarom allereerst jullie geest geheel op te wekken, dan zullen jullie dat, wat geen oog ooit heeft gezien en geen zintuig ooit heeft waargenomen, altijd in jezelf heel duidelijk zien en ook met alle andere zintuigen zuiver kunnen waarnemen.

[9] Zij, die God in Mij, de Mensenzoon, waarachtig herkennen en liefhebben, zullen reeds in dit leven hemelse vreugden genieten waarvan tot op heden geen enkel menselijk zintuig ooit iets heeft gemerkt of gevoeld! Maar op zuiver wetenschappelijke wijze zal geen mens ooit zover komen! -Cornelius, begrijp je dat?"

 

176 Het lot van de Goddelijke leer

 

[1] CORNELIUS zegt: "Ja, Heer, wat U zegt is een totale waarheid, die er volgens puur menselijke maatstaven nog nooit is geweest. Want als die ooit ergens uitgesproken zou zijn en bestaan zou hebben, zouden er zeker een aantal mensen deze als zodanig hebben aangenomen en streng daarnaar hebben geleefd, en de uitwerking daarvan zou zeker niet zijn uitgebleven.

[2] Maar, hoewel ik veel weet, heb ik er nog nooit van gehoord. Bij ons heidenen was er juist van het tegendeel sprake en daarom moet men veel bewondering hebben voor grote geesten zoals Plato, Plotinius en Phrygius, evenals voor een aantal hoogstaande mannen uit Rome, die slechts met meer dan heroïsche moeite en inspanning, pal tegen de wetten van het veelgodendom in, het toch zover gebracht hebben om U, de ene en alleen ware God, behoorlijk op het spoor te komen.

[3] Plato ontdekte, dat de enige en alleen ware God, ook al was Hij dan onbekend, de zuivere liefde moest zijn. Hoe meer hij over de onbekende God nadacht, des te warmer werd het in zijn hart en toen hij merkte dat deze weldoende warmte toenam en een dokter hem zei, dat dat een ziekte was, lachte Plato en zei: 'Als dat een ziekte is, zou ik nog wel meer van die ziekte in mijn hart willen hebben, want die doet mij onvoorstelbaar meer goed dan welke nog zo hoog geroemde gezondheid!'

[4] En Plato begon de onbekende steeds meer lief te hebben en vertelde zelf, hoe hij tijdens de hoogtepunten van zijn liefde voor de onbekende God, deze God had gezien en zich volledig met Hem vereend had gevoeld en wat voor onbeschrijflijke gelukzaligheid hij daarbij had ondervonden.

[5] Ook de andere grote wijzen vertellen iets dergelijks en hun leer zou zeker heel heilzaam voor de mensen geweest zijn, als de bekende dienaren der goden zich niet met alle mogelijke gruwelen tegen de verbreiding daarvan hadden teweer gesteld.

[6] Maar het was altijd al zo en het zal ook waarschijnlijk nog altijd zo blijven, dat de zuivere waarheid nooit algemeen ingang kon vinden omdat in de loop van de tijd haar di rekte dienaars, door lage belangen geleid, haar zelf de weg afsneden, haar in een labyrint zetten en de aanvankelijk geheel rechte en open weg in duizend en meer bochten wrongen, die, omraamd en omgeven door duister metselwerk, de zoeker nooit het centrum lieten vinden waar de oude tempel van de waarheid stond.

[7] Heer, ook Uw leer zal het eenmaal niets beter vergaan als er ook maar één priester bij haar opduikt! Leraren moeten er wel zijn, maar op iedere tien is er zeker één schurftige, die maar al te gauw de anderen aansteekt, waardoor de waarheid dan weer in het gedrang komt!

[8] Mozes, de grote wijze van Kahiro, de in alles ingewijde, aangenomen zoon van de dochter van de Farao, schreef de goddelijke waarheid op marmeren tafelen en gebood vol goddelijke kracht, op straffe van zeer strenge straffen, alleen déze te verkondigen en het volk aan te sporen om volgens die leer te leven en te handelen Na hem zijn er nauwelijks duizend jaar verstreken en hoe ziet de heilige leer van de marmeren tafelen er nu uit?! Behalve de naam is er geen spoor meer van te ontdekken! Waar is de oude ark des verbonds, die zo wonderbaarlijk en zo indruk­wekkend en leven gevend was? Waar zijn de oorspronkelijke tafelen, door Mozes met eigen hand als voor de eeuwigheid beschreven? Kijk, alles hebben Mozes' opvolgers ten behoeve van hun ellendige, wereldse belangen vernietigd!

[9] Daarom zeg ik, zonder ook maar een profeet te zijn: Zoals het altijd was, zo is het nog en zal het altijd zijn, als U, o Heer, de mensen het beheer van Uw leer in handen geeft. Binnen duizend jaar zal het er voor die leer beslist heel slecht uitzien en de mensen zullen daarin, op de manier van Diogenes, op klaarlichte dag de waarheid moeten zoeken en toch niet geheel vinden.

[10] Ah, de volle waarheid zal heel in het verborgene wel bij enkelingen bewaard blijven, maar over het geheel genomen zal er niets méér van over blijven dan wat de kinderen van Abraham in deze tijd overgehouden hebben van Mozes, namelijk het omhulsel en nietszeggende namen! Wie begrijpt er nog iéts van de geest der Mozaïsche inzettingen?

[11] Daarom zeg ik en daar blijf ik bij: "Zo waren de mensen altijd al en met kleine verschillen zullen ze ook altijd zo blijven.

[12] Iets nieuws zal hen altijd nieuwsgierig maken en inspireren, maar als de mensen er ook maar even aan gewend zijn, wordt voor hen ook het verhevenste al gauw alledaags, waardeloos en onbelangrijk! Wil het nog iets inspirerends voor hen hebben, dan moet het meerdere malen met allerlei opvallende zaken opgefrist worden, zonder daarbij de hoofd­zaak ingrijpend te veranderen. Anders gaat de mensheid onder voort­durende bliksem en donder uit pure verveling opnieuw gouden kalveren maken en vrolijk daaromheen dansen.

[13] Ja, daarom zijn zelfs veel priesters te verontschuldigen dat zij het volk in plaats van het echte geloof, de slechtste glitter als iets zuiver goddelijks aanprijzen. Want als de stroom der duisternis eenmaal uit zichzelf te sterk is geworden, is ook het daar tegenin zwemmen onmogelijk geworden en de goed willendste priester, ook al heeft hij in stilte voor zichzelf een juist waarheidslichtje, moet Nolens seu volens (of hij wil of niet) met de stroom mee zwemmen, anders gaat hij zonder meer ten onder!

[14] Heer, zo oud de mensheid hier op aarde is, zolang is ook dit kwaad onafscheidelijk naast haar, dat kan beslist niet ontkend worden. Zou de mensheid dan nooit of te nimmer geheel en al van deze oude kwaal genezen kunnen worden? Ik zie namelijk niet in, waarom de mensheid daaraan steeds en iedere keer weer opnieuw te gronde zou moeten gaan!"

 

177 Het belang van de vrijheid van de menselijke wil

 

[1] IK zeg: "Ja, luister eens mijn waarde! Op het hemellichaam waarop de mensen voorbestemd zijn om uit zichzelf ware kinderen Gods te worden, is dit noodzakelijk!

[2] De minste geestelijke, van Mij uitgaande beperking van de vrije wil zou Mijn bedoeling helemaal te niet doen!

[3] Daarom moet hier steeds volledige vrijheid heersen, zodat men kan kiezen zowel voor iedere denkbare, tot diep onder de diepste hel gaande zonde, alsook voor de hoogste boven alle hemelen uitgaande deugd, anders wordt het niets met het ontstaan van de kinderen Gods op de daarvoor bestemde aarde!

[4] En dat is nu juist de verborgen reden waarom zelfs de heerlijkste leer van God na verloop van tijd onder het smerigste vuil wordt vertrapt!

[5] Niemand zal van Mijn leer kunnen zeggen dat zij ook maar iets tegennatuurlijks, onrechtvaardigs en onmogelijks verlangt en toch zullen mettertijd zulke onrechtvaardigheden en onuitvoerbaarheden binnenslui­pen, dat geen mens die helemaal zal kunnen nakomen.

[6] In overdreven ijver zal men de mensen bij honderdduizenden, erger dan wilde beesten, afslachten en daarbij van mening zijn God een bijzonder aangename dienst te bewijzen.

[7] Ja, Ik zal Mijzelf door de mensen, als die dat willen, moeten laten gevangennemen en daarna zelfs lichamelijk moeten laten doden, om juist dáárdoor de mensen de meest vrije en grootste speelruimte te geven voor hun wil. Want pas door deze grootste en onbeperkte vrijheid zijn de mensen van deze aarde geheel in staat zich te verheffen tot waarachtige en God in alles volkomen gelijk zijnde kinderen en goden.

[8] Want zoals Ik Zelf alleen door Mijn totaalonbeperkte wilskracht en macht van eeuwigheid tot eeuwigheid God ben, zo moeten de kinderen van Mijn liefde dat ook voor eeuwig worden!

[9] Maar om dat te worden, is nu juist die geestelijke ontwikkelingsweg nodig die je nog zo erg tegen staat. Maar denk maar eens wat na, dan zul je ontdekken dat het onmogelijk anders kan zijn!

[10] Waar het hoogste te bereiken is, moet ook het laagste voorhanden zijn!"

[11] Dan denkt Cornelius wat na en zegt na een poosje: " Ja, ja, Heer , het begint in mijn borst wat lichter te worden! Het zou me nu eigenlijk wel duidelijk moeten zijn, maar het is nog te bewolkt en mistig, zodat mijn ziel het nog niet zo duidelijk ziet. Op bepaalde ogenblikken wordt ik echter toch ge waar dat het lichter in mij wordt en dan begrijp ik heel veel. Op die wijze begrijp ik het nu ook juist zodanig, dat ik er niet aan kan twijfelen. Maar dat het mij volkomen helder zou zijn in deze tot nu toe wel niemand bekende wijsheidssfeer, daar is nog lang geen sprake van!

[12] Misschien zou U, o Heer, op dit terrein een wat sterker schijnsel in mijn hart kunnen geven!"

[13] IK zeg: "Dat zou Ik wel kunnen, -maar dan zou dat sterkere licht niet jóuw, maar alleen Mijn werk zijn en dus iets oneigenlijks in jou. Dan zou je niet meer behoeven te zoeken, te vragen en nergens meer behoeven aan te kloppen.

[14] Maar Ik wil, en moet het ook willen, dat ieder mens op de door Mij afgebakende weg voortgaat en zich door eigen moeite en opoffering datgene verwerft, wat hij voor hier en voor het hiernamaals nodig heeft, omdat hij anders nooit helemaal zelfwerkzaam en daarom ook nooit zelfstandig zou kunnen worden.

[15] De volledige zelfstandigheid is een van de meest noodzakelijke dingen voor de hoogst mogelijke zaligheid.

[16] Kijk eens naar welke dienaar dan ook die erg goed beloond wordt! Hij heeft vrijwel alles wat zijn schatrijke heer heeft. Hij kan de beste spijzen genieten en wijn drinken van de gastvrije tafel van zijn heer. Als zijn heer reizen maakt over water of land, neemt hij zijn dienaar mee, en waarvan de heer geniet, daarvan geniet zijn dienaar ook. Maar toch is het genieten van beiden verschillend.

[17] De dienaar denkt vaak: 'Ik heb een goede heer en hij verlangt niets van mij dat ik onbillijk zou kunnen noemen en ik wordt zeer gewaardeerd en goed behandeld. Maar indien ik me eens wat te buiten zou gaan, zou hij toch tegen mij kunnen zeggen: 'Mijn knecht, ik beschouwde je als mijn eigen zoon en verlangde daarom slechts licht en billijk werk van je. Maar je overschatte jezelf en begon als heer op te treden, daarom kan ik je niet meer als dienaar gebruiken. Verlaat daarom mijn huis!' Dan zou ik moeten gaan en een bedelaar zijn, maar mijn héér bleef heer van zijn vele bezittingen.'

[18] Kijk, Mijn vriend, die gedachte vergalt heel vaak het genot van de dienaar! Maar de heer is écht gelukkig -hoewel hij veel met zijn dienaar op heeft, hoeft hij zich toch nooit zorgen te maken dat deze hem zal verlaten, want voor deze ene krijgt hij gemakkelijk honderd andere. Hij blijft de zeer vermogende heer en zelfstandig eigenaar van zeer veel goederen en onmetelijke andere schatten. Zijn geluk kan daarom niet verstoord worden, terwijl het slechts op toeval berustende geluk van de dienaar ieder ogenblik beëindigd kan worden. En zie, zo liggen de verhoudingen hier nu ook!

[19] Zolang Ik, als de Heer van al het leven en al het licht, jullie voortdurend leven en licht moet blijven inblazen, zijn jullie slechts Mijn knechten en dienaars, want deze gave van leven en licht is geheel afhankelijk van Mijn wil. Waar zouden jullie onder deze omstandigheden dan licht en leven vandaan willen halen?! Moet niet reeds de gedachte aan de mo­gelijkheid die het nu gezegde inhoudt, je erg bang maken?!

[20] Maar zolang in een hart nog enige angst, vrees en bangheid kan worden opgewekt, is er van een volkomen geluk onmogelijk enige sprake!"

 

178 Aanleg en bestemming van de mens

 

[1] Ik ben juist Zélf op deze aarde gekomen, die bestemd is voor het verwekken van Mijn echte kinderen, om jullie te bevrijden van de banden die de schepping met zich meebrengt, en jullie door woord en daad de weg naar de ware, zelfstandige, eeuwige levensvrijheid te tonen en deze door het voorbeeld, dat Ik jullie geef, te banen en te effenen.

[2] Slechts op die weg zal het mogelijk zijn, in te gaan in de onmetelijke heerlijkheid van God, van Mijn en jullie Vader.

[3] Want als mens ben Ik mens, zoals jullie mensen zijn, maar in Mij woont de volheid van de goddelijke heerlijkheid van de Vader, die in Zichzelf pure liefde is. En niet Ik als jullie medemens zeg dat nu tegen jullie, maar het woord dat Ik nu tot jullie spreek is het woord van dec Vader, die in Mij is en die Ik goed ken, maar die jullie niet kennen. Want als jullie Hem zouden kennen, zou Mijn zending niet nodig zijn. Maar juist omdat jullie Hem niet kennen en nog nooit herkend hebben, ben Ik Zelf gekomen om Hem aan jullie te tonen en geheel te leren kennen.

[4] Het is de wil van de Vader dat allen die Mij, de Zoon der mensen,' geloven en dat Ik door de Vader ben uitgezonden, het eeuwige leven en de heerlijkheid van de Vader in zich zullen bezitten om echte kinderen van de Allerhoogste te worden en dat voor eeuwig blijvend te zijn!

[5] Maar om dat te worden, moeten in deze wereld hemel en hel onder één dak wonen! Zonder strijd is er geen overwinning! Waar het hoogst bereikbare mogelijk is, moet men daarvoor ook alles geven. Om een uiterste te bereiken moet men zich eerst van een tegenovergesteld uiterste losmaken.

[6] Hoe zou er een hoogste uiterste denkbaar zijn zonder een laagste uiterste?! Of kan iemand van jullie zich bergen voorstellen zonder daartussen liggende dalen?! Worden de hoogten van de bergen niet afgemeten aan de grootste diepte van een dal?! Er moeten dus zeer diepe dalen zijn en wie in de diepte van het dal woont, moet met veel moeilijkheden worstelend de bergen beklimmen om het meest vrije en verste uitzicht te verkrijgen. Als er echter geen dalen waren, waren er ook geen bergen en zou niemand een hoogte kunnen bestijgen die ook maar iets meer dan het normale vergezicht zou opleveren.

[7] Dit is weliswaar slechts een stoffelijke gelijkenis, maar zij bevat toch hetzelfde en overeenkomstige van de eindeloos grote, geestelijke werke­lijkheid, -voor degene, die denken kan en wil, zal dit beeld steeds meer inhoud krijgen.

[8] In de sfeer van het innerlijke leven zijn jullie geroepen en uitgekozen om het hoogste te bereiken, -dus moet er ook een laagste binnen jullie bereik liggen, en daarom hebben jullie een volkomen vrije wil en de kracht, het laagste in jezelf te bestrijden met de jullie door God voor eeuwig gegeven geheel eigen kracht.

[9] Zie je, beste vriend Cornelius, de zaken, dingen en levensverhoudingen in deze wereld staan er zó voor, omdat dat zo moet zijn! En nu zul jij hopelijk nauwelijks nog met een vraag daarover aankomen!

[10] Ik zou je in de geest naar een ander hemellichaam kunnen brengen, waar je alles in een staat van volmaaktheid aan zou treffen, zoals je dat bij de maaksels van dieren zo onnavolgbaar kunt zien. Maar wat hebben zij aan zo'n steeds terugkerende volmaaktheid? Deze voorziet slechts in hun kommervolle en eentonige levensbehoefte. Maar iets méér dan dat is er beslist niet te vinden!

[11] Kunnen onder zulke omstandigheden wel Godskinderen opgevoed worden?!

[12] In jullie mensen ligt daarentegen oneindig veel verborgen, maar het is alleen niet ontwikkeld. Daarom kan het kind, als het ter wereld komt, helemaal niets en staat daarbij ver beneden welk pasgeboren dier dan ook.

[13] Maar juist omdat het zo naakt, zo zwak en totaal hulpeloos en met net iets meer bewustzijn dan een zee-inktvis als een totaal leeg vat erbij staat, kan het opklimmen tot het hoogste, goddelijke bewustzijn en al het volmaakte verwachten!

[14] Houdt daarom goed rekening met alles, wat Ik nu heb gezegd en handel daarnaar, dan zullen jullie ook onfeilbaar dat bereiken, waarvoor jullie allen geroepen en uitgekozen zijn voor tijd en eeuwigheid! -Zeg Mij nu, vriend Cornelius, hoe je nu over deze aarde en haar mensen in het licht en in de duisternis bij jezelf denkt!"

 

179 De herinnering van Cornelius aan de geboorte van de Heer

 

[1] CORNELIUS dacht een tijdje daarover na en zei tenslotte vol verwondering: "Heer, Heer, - ja, heel goed, ja! Maar het verandert eeuwig niets aan het feit, dat ik het nooit waard zou zijn dat U in mijn huis zou komen! Want alleen U bent Degene, waarvan de grote Jodenkoning David, wiens psalmen ik reeds in mijn jeugd heb gelezen, heeft voorspeld toen hij sprak: 'Maak de poorten wijd en de deuren hoog, opdat de koning der ere binnen kan komen! Wie is de koning der ere! Het is Heer Zebaoth, machtig in de strijd!' (Psalm 24, 7-8)

[2] Zoals gezegd, heb ik dat reeds in mijn jeugd geweten en merkwaardig: Het moest zo zijn dat ik getuige was van Uw geboorte in Bethlehem en tevens degene, die Uw aardse ouders een vluchtweg aangaf voor de meedogenloze achtervolging van de oude Herodes.

[3] Maar ik was toen pas vijf en twintig jaar en ik ben nu ruim dertig jaar ouder en ik heb gedurende die tijd zeer veel door­ en meegemaakt, ik heb veel gezien, gehoord en ondervonden. Maar ondanks dat alles, blijven mij de wonderlijke woorden van David en Uw geboorte en al haar bijverschijnselen nog zo levendig bij, alsof ik die pas gisteren of eergisteren persoonlijk had meegemaakt. En intussen hoor ik weer: 'Maak de poorten wijd en de deuren der wereld hoog, opdat de koning der ere binnen kan trekken! Wie is de koning der ere? Het is de Heer Zebaoth, machtig in de strijd!'

[4] En heimelijk sprak ik die tekst reeds uit bij Uw geboorte. En toen U mijn knecht genas en ik vervolgens de zeer grote gunst genoot U te ontmoeten, hield ik mij in mijn hart, dat U boven alles eert en liefheeft, deze verzen voor! En daarom zeg en getuig ik het ook nu dat U alleen de grote eeuwige Koning der ere bent waarover de wijze,' grote koning der Joden op profetische wijze heeft gezongen! En mocht U niet die koning Zebaoth zijn, hoe zou U dan zó over de mensen der aarde hebben kunnen spreken, als U zojuist heeft gedaan?!

[5] Ja, bleven Uw heilige woorden ook maar zo muurvast in ons geheugen! Maar bij mij was mijn geheugen helaas nooit mijn sterkste kant. De hoofdzaak echter, dat is de kern, onthoud ik wel! Maar datgene wat U ons nu verteld hebt, ligt ver buiten elk menselijk begrip en hoewel ik wel vrij aardig begrijp wat daarmee bedoeld wordt, komt het geheel me toch voor als een heldere droom en het zal me moeite kosten het thuis aan mijn huisgenoten zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten. Mijn geheugen kan niet alle punten zo woord voor woord bewaren zoals ze door Uw heilige mond zijn uitgesproken."

[6] IK zeg: "O, dat is vlug en eenvoudig verholpen! Kijk, daar hebben we toch engel Raphaël, laat hem maar enige vellen goed perkament aanreiken en hij zal Mijn hele toespraak, die bijzonder belangrijk is, meteen voor je hebben opgeschreven!"

[7] Met het grootste plezier van de wereld roept Cornelius direkt zijn bedlenden en laat ongeveer twintig vellen zeer goed perkament, zwarte kleurstof en een gouden schrijfstift brengen.

[8] De engel raakt slechts met de in de zwarte kleurstof gedoopte schrijfstift het perkament aan en ogenblikkelijk zijn alle twintig vellen in de juiste verhoudingen beschreven.

[9] Dan geeft de engel de twintig vellen aan Cornelius ter inzage, die grenzeloos verbaasd is dat de engel alles zo onbegrijpelijk snel op het papier heeft gezet. Want Cornelius was er nog geen getuige van geweest dat Raphaël bij eerdere gelegenheden staaltjes van zijn snelschrijverij toonde. Daarom was hij dan ook zo buitengewoon verbaasd dat deze engel zo wonderbaarlijk snel met het uitschrijven van de door Mij gesproken woorden klaar was en dat nog wel in de Griekse en Latijnse taal en zo woordelijk, dat er geen lettertje aan ontbrak.

[10.] Dit trok ook zeer de aandacht van Kisjonah, Faustus en de bekende Philopold en het veroorzaakte bij hen veel verbazing. De erg weetgierige Philopold begon Raphaël te ondervragen hoe het mogelijk was om zoiets met zo'n enorme snelheid op te schrijven.

[11] Maar de ENGEL zegt: "Vriend, dat is ons altijd met des Heren hulp heel goed mogelijk, -maar het hoe daarvan aan u uitleggen, is helemaal onmogelijk. Iedere volmaakte geest bezit de eigenschap om niet alleen zo'n geschrift, maar om iedere handeling waar kracht bij aangewend wordt, ook al is deze nog zo groot, in een oogwenk uit te voeren. Als u een berg of een heel omvangrijk gebergte verwoest of vernietigd wilt hebben, of een meer drooggelegd, of een zee tot land gemaakt, of een gehele aarde vernietigd of de duizendmaal duizend maal grotere zon, of als u mij naar een van de verst verwijderde sterren zou sturen en een bewijs zou vragen dat ik daar werkelijk geweest was, dan zou ook dat in een zo kort moment gebeuren, dat u niet met uw zintuigen zou kunnen waarnemen dat ik ook maar even afwezig zou zijn geweest. Wel, hoe dat gebeurt en kan gebeuren, kan slechts de zuivere geest begrijpen!

[12] Als u geestelijk geheel wedergeboren zult zijn, zult u het ook begrijpen, inzien en zelf kunnen, maar zolang u niet in de geest bent wedergeboren, kunt u die eigenschappen van de zuivere geesten onmogelijk begrijpen, ook al zou ik ze u nog zo duidelijk laten zien! Maar vraag u zelf eens af, hoe uw gedachte in een flits van hier naar Rome of Jeruzalem kan gaan en ook weer hier naar u terug! Vriend Philopold, als u mij dat kunt verklaren, dan zult u ook al gauw mijn snelheid begrijpen."

[13] PHILOPOLD zegt: "Ja, ja, heerlijk, wonderbaarlijk engelwezen, de gedachte flitst wel heen en weer, en niemand kan haar snelheid meten, maar de gedachte schept niets reëels, zij vormt een zeer vluchtig beeld. Als iemand zijn gedachten gerealiseerd wil hebben, moet hij dat moeizaam met zijn handen uitvoeren en het duurt dan lang voor het beeld van de gedachte in de werkelijkheid zichtbaar wordt. Maar bij jou is op wonderbaarlijke wijze de gedachte ook al een volbracht werk. Kijk, daar ligt toch wel een geweldig verschil tussen mijn en jouw gedachten!"

 

180 De taak van engelen en mensen

 

[1] De ENGEL zegt: "Helemaal geen verschil! Laat uw geest eerst de wedergeboorte bereiken, en uw gedachte zal in alles wat op de goddelijke orde is gebaseerd ook als een geheel volmaakt, goddelijk wonderwerk een realiteit zijn!

[2] Geloof niet, dat ik het ben, die hier handelt en doet, maar alles doet en wordt bewerkt door de geest van de Heer, die in feite mijn innerlijke wezen is en vervult. Wij, engelen, zijn van oorsprong niets anders dan uitstralingspunten van de goddelijke Geest! Wij zijn in zekere zin de gepersonifieerde, zeer krachtig werkende wil van God. Ons woord is wat Hij zegt en onze schoonheid is een geringe weerspiegeling van Zijn oneindige heerlijkheid en niet te meten majesteit.

[3] Maar ook al is God de Heer in Zijn wijsheids­- en machtsmajesteit oneindig, toch is Hij in de liefde des Vaders hier als een beperkt mens bij en temidden van jullie. En juist deze liefde, die Hem Zelf tot mens voor jullie maakt, maakt ook ons engelen tot mensen voor jullie, omdat wij anders alleen licht en vuur zijn, naar buiten flitsend door al de eindeloze ruimten als grote scheppende gedachten, vervuld met het woord, de macht en de wil van eeuwigheid tot eeuwigheid!

[4] De Geest echter en nog meer de eigen liefdesvlam uit het hart van God, die maakt dat jullie in feite echte kinderen van God worden, krijgen jullie mensen van deze aarde pas heden, en daardoor zijn jullie onuit­sprekelijk bevoorrecht boven ons, en wij zullen jullie weg hebben te gaan om aan jullie gelijk te worden.

[5] Zolang wij engelen allen zo blijven zoals wij nu zijn, zijn wij niets dan armen en vingers van de Heer, en roeren en bewegen ons pas dan om te handelen, als wij door de Heer net zo bestuurd worden als wanneer u uw handen en vingers aan het werk zet. Alles wat u aan mij ziet, behoort aan de Heer. Wij hebben mets van ons zelf, -alles aan ons is eigenlijk de Heer Zelf.

[6] Maar u bent geroepen en voorbestemd om geheel zelfstandig zo te worden als de Heer Zelf is. Want tegen u zal de Heer nog zeggen: ' Jullie moeten in alles net zo volmaakt zijn als jullie Vader in de hemel in Zijn eindeloze volmaaktheid is!

[7] Maar pas als de Heer dat tegen jullie mensen zal zeggen, zullen jullie volledig beseffen tot wat voor eindeloos grootse dingen jullie geroepen en voorbestemd zijn, en wat een oneindig verschil er dan tussen jullie en ons bestaat!

[8] Nu zijn jullie weliswaar nog maar embryo's in het moederlijf, die met de hun eigen minuscule levenskracht geen huizen kunnen bouwen. Als je echter uit het ware moederlichaam van de geest wordt wedergeboren zul je ook dat kunnen doen wat de Heer doet!

[9] Ik zeg jullie nog iets, wat de Heer Zelf tegen je zal zeggen als je volledig levend in het geloof en in alle liefde tot Hem zult blijven. Kijk dit zal Hij tegen jullie zeggen: 'Ik doe grote dingen voor jullie, maar jullie zullen nog grotere dingen doen voor alle mensen!'

[10] Zegt de Heer dat soms ook tegen ons? O, beslist niet, want wij zijn toch juist die wil en die daad van de Heer, tegenover wie de Heer, als het ware tegen Zich Zelf getuigend, jullie dit in het vooruitzicht stelt.

[11] Maar des Heren eindeloze liefde, genade en overgrote erbarming zal ook mettertijd voor ons engelen een weg aanwijzen waarop wij volledig gelijkwaardig aan jullie zullen worden.

[12] De weg, die de Heer nu Zelf gaat, zal nog de weg van alle oergeschapen geesten van alle hemelen worden. Dat zal natuurlijk niet van vandaag op morgen gebeuren, maar geleidelijk aan, gedurende een steeds doorgaand verloop der nooit en te nimmer ergens eindigende eeuwigheid, waarin wij uit God als in een oneindig grote kring op en neer en heen en weer gaan, zonder ooit aan de uiterste rand te komen. Maar ook al laat iets nog zo lang op zich wachten, het gebeurt uiteindelijk toch, omdat het getrouwen waarachtig thuis hoort in de grote orde des Heren. Wat zich eenmaal daarin bevindt, gebeurt ook, - het 'wanneer' is echt niet zo belangrijk! Is het eenmaal gebeurd, dan is het er, alsof het er al altijd was.

[13] U, vriend Philopold, was honderd jaar geleden nog niet geboren en was er dus niet zoals u er nu bent. Maar komt het u gevoelsmatig niet voor alsof u hier altijd al was? Alleen de koele berekening van uw verstand zegt u dat u er niet altijd was, maar uw gevoel en uw zeer levendige gewaarwording tonen u het volslagen tegendeel.

[14] Ook zegt uw koele verstand, dat u eens zult sterven en dat daarmee al datgene, wat u nu bent, voor altijd en eeuwig van deze aarde zal verdwijnen. Maar vraag daarentegen uw gevoel en uw gewaarwording, die twee zullen van een sterf­ of vergaanproces op deze aarde niets weten en daarvan ook niets willen weten.

[15] Wel, wie heeft dan het gelijk en de waarheid aan zijn kant, - het koele verstand of het warme levensgevoel? Ik zeg u: beide, zowel het verstand als het warme, zelfbewuste levensgevoel! Het verstand als geordende hersenbibliotheek van de ziel zal met het verdwijnen van het lichaam zeker ook verdwijnen. Tesamen met de andere delen van het lichaam en de ledematen moet zijn stoffelijke waarnemings­ en bereke­ningsvermogen, omdat het vergankelijk is, ook de vergankelijkheid in zich voelen. Maar anders is het met het levensgevoel en met het zichzelf­bewust-zijn, dat, omdat het geestelijk is en uit God komt, nooit een begin heeft gehad en daarom ook nooit kan eindigen!

[16] Daarom kan de ziel zich in haar stoffelijke toestand onmogelijk voorstellen dat zij, als een vergankelijk iets, eenmaal zal ophouden te bestaan. En daardoor wordt het steeds lichter in de ziel. Als zij dan geheel één wordt met de in haar wonende geest uit God, wordt het levensbesef zo helder en machtig, dat het gevoel van vergankelijkheid voortkomend uit de koele berekening van het verstand iedere betekenis en iedere kracht verliest.

[17] Dat komt doordat de geest des Heren, die alle levenskrachten der ziel doordringt, ook de delen van het lichaam waar de zenuwgeest (*De zenuwgeest verbindt het lichaam met de ziel) zich bevindt, doordringt en deze daarmee alle vergankelijkheidsgevoel ontneemt. En dat komt weer, omdat door de geest tenslotte alle eigenlijke, etherische, lichamelijke levensstoffen, net als de levenskern van de ziel, onsterfelijk worden.

[18] Philopold, u zult, omdat u ook van boven afkomstig bent, nu gemakkelijk kunnen begrijpen dat een geest alles kan verwachten en dat geen enkele tijdsduur voor hem eigenlijk iets betekent. Eenmaal komt volgens de orde van de Heer toch ook de zegenrijke beurt aan hem en dan is het maar de vraag, welk deel van de eeuwigheid voor hem het langst is, -het doorleefde deel waarin men actief was, of het nog te doorleven deel, waarin men nog actief moet worden?!

[19] Nu ben ik nog wel datgene, wat ik ben, en dit schijnlichaam is nog lang geen vlees en bloed dat met een wezenlijke ziel door .verwekking en geboorte is ontstaan. Maar het is toch al een zekere benadering daarvan en de tijd tot de volle verwerkelijking van die genade zou wel eens met zo lang op zich kunnen laten wachten en dan ben ik wat u nu bent!

[20] Prijs mij daarom nu niet omdat u mij iets wonderbaarlijks hebt zien doen. Want omdat ik eigenlijk nog geen persoon ben, maar omdat mijn ik alleen maar de wil van de Heer is, moet ook alleen de Heer Zelf geroemd en geprezen worden voor het wonder, want Hij zou dat en nog oneindig grotere dingen hebben kunnen doen, zonder mijn verschijning daarbij te gebruiken.

[21] Maar Hij is nu juist degene die de heilige-grote toespraak tot Cornelius hield, die ik toen voor hem opschreef. Je kent Hem wel van Kana bij Kis en zult Hem nu nog beter leren kennen. -Er zal nu echter meteen iets gebeuren waarbij Hij weer pure levenswoorden zal spreken."

 

181 Gedachten van Philopold over de schepping

 

[I] PHILOPOLD richt zich dan tot de naast hem zittende Kisjonah en zegt tegen hem: "Heb je, net als ik, nu ten langen leste een juist begrip van een engel van God? Kijk, ik zei ook altijd al dat de engelen eigenlijk geen personen, maar met Gods wil vervulde ideeën zijn en slechts dan een zichtbare, bepaalde vorm aannemen, als God dat noodzakelijk vindt. Omdat God echter een enorm aantal ideeën van verschillende grootte en zo nu en dan ook kleinere, aanvullende ideeën zal hebben, is het zeker dat deze ideeën, op wat voor manier ze ook uitgevoerd moeten worden, vervuld moeten zijn van de macht en de kracht van de goddelijke onveranderlijke wil, omdat ze anders nooit in werking gesteld of tot stand gebracht kunnen worden.

[2] Alle duurzame scheppingen, die voor enige tijd, of ook wel voor altijd, een bepaalde, zichtbare vorm hebben -zoals bijvoorbeeld een gehele wereld en alles wat erin en erop is en alles waaruit deze bestaat -zijn van God uitgegane ideeën die zich reeds in een gerealiseerd bestaan bevinden. Maar om dat tot stand te brengen, moeten er van God ook voortdurend, merendeels vormloze, geheel vrij werkende ideeën uitgaan, die ook met Zijn wil vervuld zijn, maar die er alleen zijn om te werken en vormen te maken. Zij zijn er niet om zelf een vorm te zijn, waarin kracht en intelligentie zijn samengegaan om zo, op een aan God gelijke wijze, vanuit het eigen centrum op de objectief uitgezonden ideeën dusdanig in te werken, dat zij binnen een zekere planmatige orde zinvolle vormen opleveren. Nee, zij blijven zelf steeds zonder vorm en bevorderen het maken van vormen, zoals de wijze Plato reeds beweerd heeft over de oorspronke­lijkheid van de menselijke ziel.

[3] Deze engel heeft nu natuurlijk wel een vorm, maar deze vorm is eigenlijk op zichzelf niets, omdat deze niet blijvend is. Toch staat hij zoals hij is, bijna op het punt om als een zelfstandige, grote gedachte uit het oorspronkelijke idee van God, vrij en alleen van zichzelf afhankelijk te bestaan en zelfstandig te werken, gedeeltelijk met het nu afgescheiden eigen materiaal en ten dele met hetgeen uit God steeds maar door binnenstroomt.

[4] Ik geloof dat daarin ook het grote idee ligt voor het eigenlijke, ware kindschap van God. Want zolang een idee identiek blijft aan de Godheid, omdat het niet afgescheiden is, kan daarbij aan geen zelfwerkzaamheid en daardoor ook aan geen zelfstandigheid worden gedacht. Pas dan als het idee helemaal identiek is met ons mensen van deze aarde, kan het ook dat worden en zijn, waartoe wij mensen zijn geroepen.

[5] Zeg eens, of mijn mening juist is of niet?!"

[6] KISJONAH zegt: "Ja, ja, ik vind daar geen onjuist beoordeelde zaken in! Ik ben weliswaar absoluut geen filosoof, maar toch zegt mijn na­tuurlijke, wereldse verstand mij dat je nu heel wijs hebt gesproken en ik ben blij, dat ik aan jou zo'n wijze vriend en broeder in de leer heb. Thuis zullen we er nog veel over kunnen praten, maar nu zie ik toch weer uit naar een levenswoord uit de mond van de Heer!

[7] De engel heeft al wel iets aangekondigd, maar er gebeurd nog niets en de Heer is, zoals ik zie, tijdens onze wijsheidsdiscussie wat ingeslapen, en het heeft er dus nog niet veel van weg dat Hij gauw Zijn heilige mond open zal doen om iets te zeggen.

[8] Het wijze meisje dat Cornelius zoveel te denken gaf, is ook ingeslapen en ook de opperstadhouder, en ik merk nu dat er al meer aan onze tafel slapen, maar aan de andere tafels gaat het er levendig aan toe! Het lijkt mij dat deze tafel door de wijsheid die de engel en vooral jij ten beste hebben gegeven, zo slaperig is geworden!? "                                                              .

[9] Weet je, geliefde Philopold, ik lulster bijzonder graag naar je als jee over bovenzinnelijke dingen begint te spreken, maar hier in het bijzijn van de allerhoogste Wijsheid gaf je bijna te veel van het goede! Toegegeven, de engel heeft ook lang tegen ons gesproken, maar hij sprak zuiver het woord van de Heer en daarom was het in zekere zin gelijk, of hij, of dat de Heer Zelf sprak, Maar toen jij daarna begon te spreken, was dat alleen maar jóuw mening na alles wat je van de engel had gehoord en dat heeft, geloof ik, die slaperigheid aan onze tafel veroorzaakt! – Geloof je dat zelf ook niet een beetje?"

[10] PHILOPOLD zegt: " Ja,' ja, je zou wel eens gelijk kunnen hebben. Het spijt me nu ook echt dat ik mij zover door mijn verstand heb laten verleiden. Maar ik kan het nu niet meer ongedaan maken, hoewel ik er daarnaast toch ook van overtuigd ben, niets ongerechtigs begaan te hebben!"

 

182 De vergankelijkheid van het verstand

 

[1] Nu kom IK weer helemaal wakker overeind,en zeg met een heel vriendelijk gezicht tegen Philopold: "O, helemaal met!

[2] Jouw beschouwing over het verschil tussen een engel en een waar mens van deze aarde is heel juist. Het is precies zoals jij het hebt begrepen en zo voortreffelijk hebt uiteengezet. Mijn lichte sluimer was alleen maar een gevolg van lichamelijke vermoeidheid, want wij hebben nu bijna twee volle nachten gewerkt!

[3] Maar omdat jij nu toch al zo'n platonische. wijze bent, geef jij dan nu eens de werkelijke verklaring voor Mijn afdaling in het vlees van deze aarde!

[4] "Dat Mijn geest is en eeuwig was, dat weet je. Ik heb echter ook een lichaam van vlees en bloed, net als de andere mensen, dat zie je en voel je net zo goed als allen hier aan tafel.

[5] Waarom deed Ik een sterfelijk omhulsel om? Waarom bekleedde de diepste grond van al het bestaan en leven zich met het omhulsel van de duidelijkste sterfelijkheid?! Moet dat zo zijn, of is dat alleen maar een of andere gril van die eeuwige, goddelijke geest, die in Mij is, verblijft en werkt? -Als je Mij dat tot volle tevredenheid kunt uitleggen, zal je reeds in dit leven een wijsheidsprijs uit de hemelen te beurt vallen!"

[6] PHILOPOLD zegt: "Heer, eerlijk gezegd vermoed ik het en in mijn levensnacht zie ik het schemeren als heel vroeg in de ochtend. Kennelijk schenkt Uw genade mij dat, o Heer! Ja, ik voel de eindeloze grootheid van hetgeen aanschouwelijk gemaakt moet worden, maar woorden ont­breken mij daarvoor!

[7] Aeonen aardse wijsheidsvolzinnen zijn niet in staat dit te omschrijven. Je zou een aparte, geestelijke taal moeten hebben, die allen zouden moeten begrijpen, anders zou men voor dovemans oren spreken.

[8] Maar hoe zou je ten eerste aan zo'n taal moeten komen en hoe zou je ten tweede de mensen een goed begrip daarvoor kunnen bijbrengen?! Kijk, o Heer, dat zijn naar mijn mening zeer belangrijke voorwaarden, zonder welke een uitleg op zo'n hoog wijsheidsniveau volkomen onmo­gelijk is!

[9] Desondanks voel ik heel levendig de grote en heilige, wonderbaarlijke waarheld in mij. Daarnaast voel Ik echter ook de totale onmogelijkheid om met onze armzalige woorden, deze grootste en heiligste van alle waarheden ten behoeve van een goed begrip behoorlijk te omschrijven. U zult, o Heer, deze reden goedgunstig willen aanvaarden en mij daarom willen ontslaan van zo'n buitengewoon moeilijk~ en diepzinnige, wijsgerige beschouwing!"

[10] IK zeg: " Ah, dat is niets. Er is heus niet zoveel voor nodig als je denkt! In het verstand, waar de ziel gewoonlijk haar wijsheid opdoet, zul je hiervoor wel moeilijk de geschikte woorden vinden, maar in je hart, dat de drager van de geest uit het hart van God is, des te beter

[11] Zoek daar en je zult vinden dat ook de grootste wijsheid met de eenvoudigste en bescheidenste woorden van de wereld veel beter en voor iedereen begrijpelijker uiteengezet kan worden, dan met de verheven woorden van Salomo's wijsheid! Wat heeft diens Hooglied voor zin als je het bij de duizendste keer dat je het leest, net zo min begrijpt als bij de eerste?!

[12] Maar Salomo móest zo schrijven, omdat het toen nog niet de tijd ervoor was de onbekwame mensen, die in hun hart nog totaal geen geest hadden, de diepste geheimen van de hemel geheel te onthullen. In plaats daarvan mocht hij slechts zeer bedekt toespelingen maken, om de zielen attent te maken op dat wat komen moest. Maar er was geen sprake van begrip.

[13] Want Salomo begreep van zijn hooglied net zo veel als jij. Als hij het begrepen zou hebben, zou hij niet gezondigd hebben en geen volleerd afgodendienaar en duizendvoudig echtbreker zijn geworden.

[14] Maar wat hij door de geest van God, die op zekere momenten zijn ziel verhelderde, heeft geschreven, is toch zuiver Gods woord, -maar niet gegeven om begrepen te worden door de hersenen, maar door de daartoe in staat zijnde goddelijke geest in het hart. Die werd echter pas in deze tijd, sinds Mijn komst, bij wijze van uitzondering in het hart van een beperkt aantal mensen gelegd, opdat zij Mij zouden herkennen, verstaan en begrijpen terwille van zichzelf en ook van vele andere nog geestloze mensen.

[15] In jouw hart is de genoemde geest ook al als een embryo in de moederschoot gelegd. Je behoeft dus maar wat in je hart rond te kijken, dan zul je de goddelijke geest al in je vinden en die zal je dan wel woorden lenen waarmee je gemakkelijk hier aan deze tafel kunt verklaren wat Ik je heb gevraagd." ­

[16] PHILOPOLD zegt: "Heer! Dat zal allemaal wel juist zijn en het kan ook wel zo zijn dat ik daarvoor de sleutel in mijn hart vind, maar voor U, o Heer, zou het toch een heel kleine moeite zijn, ons dit grote geheim te onthullen en daarbij zouden wij beslist heel aandachtig toehoren. Voor mij zal het echter een ontzettend zwaar karwei worden en uiteindelijk kan ik dan nog welverdiend worden uitgelachen!"

[17] IK zeg: "O, helemaal niet. Ten eerste houdt Mijn orde in, dat, wil iets voor jullie een levensdoel te hebben, het juist ook door jullie mensen ten opzichte van Mij vrij ontwikkeld en aanschouwelijk gemaakt moet worden en ten tweede is die zaak zeker niet zo moeilijk als jij je met je verstand voorstelt.          ...

[18] Ik zou het jou en de anderen best kunnen vertellen en Je zou MIJ desnoods ook begrijpen, maar jullie ziel zou dat dan, net zoals al het andere, voornamelijk in je hersenpaleis opslaan, waar het dan door de geest in jullie vrijwel geen nut zou hebben. Want wat de ziel in haar hersenpaleis bewaart, sterft en vergaat mettertijd samen met de hersens. Wat voor nut kan de geest dan ontlenen aan datgene wat vergaan is en niet meer bestaat?!           ­

[19] Als je je hart echter gebruikt om dat te ontwikkelen, blijft het ook voor eeuwig in diegene die zelf eeuwig is, namelijk in je geest en door hem ook eveneens voor eeuwig in je ziel. Wat de hersenen echter in zich opnemen, vergaat en van alle wereldse kennis blijft er niets in de ziel over als zij eenmaal het lichaam heeft verlaten.

[20] Daarom moeten jullie allen van nu af aan alles in het hart opnemen en alles ook in het hart ontwikkelen en uitwerken, want wat de hersenen produceren is alleen geschikt voor het vergankelijke leven van deze wereld en voor het sterfelijke lichaam.

[21] Ziel en geest hebben dit alles niet nodig. Zij behoeven geen aardse bekleding, geen woonplaats, geen akker en geen wijngaard. Alle zorg, voortvloeiend uit de kennis der hersenen, is gericht op het voldoen aan de lichamelijke behoeften, die bij de mensen jammer genoeg zo’n hoge graad bereikt hebben, dat zij door het grootste deel der mensheid nooit geteld en nog minder bereikt kunnen worden.

[22] Het aardse hersenverstand kan daarom onmogelijk ooit iets zuiver geestelijks opnemen en begrijpen, omdat het de mens alleen maar gegeven is voor de noodzakelijke verzorging van zijn lichaam. Slechts de goddelijke geest in het hart kan dat. Hij moet daarom al vanaf het begin worden geoefend. Als hij maar eenmaal enige vastheid heeft bereikt, is daarmee de juiste levensorde al zo goed als geheel ingesteld. Probeer jij nu dus maar dat, wat Ik van je verlang, te ontwikkelen en dan zal je geest daar veel voordeel van hebben!"

 

183 Philopold legt uit waarom de Heer mens werd

 

[1] PHILOPOLD zegt: "Nu dan. Ik zal in Uw naam, die voor mij de heiligste is, proberen zélf een uitleg te geven.

[2] Ik vind, dat als zelfs de eenvoudigste mens al een bepaalde reden moet hebben voor welke simpele handeling dan ook, omdat hij anders geen hand zou uitsteken, men des te meer mag veronderstellen dat God een heel gegronde reden moet hebben gehad, om Zich als de eeuwig alleen ware en zuivere, almachtige Geest in de beperkte vorm van het lichaam op te sluiten, en zo, als Schepper van alle dingen, een medeschepsel te worden van Zijn schepselen, die wij mensen zijn.

[3] Zoals reeds bij ons mensen alleen maar de liefde de machtige stimulans is voor alle mogelijke handelingen, zo was ook juist de liefde bij God beslist de enige, voornaamste beweegreden die Hem door een innerlijke drang ertoe bracht datgene te doen, waardoor U, o Heer, nu als heilig resultaat in ons midden bent en ons leert Uw wil vrij in ons te herkennen, deze tot ons eigen bezit te maken en vervolgens zelfstandig zo te handelen als U, o Heer, welgevallig is.

[4] In mijn hart zie ik dat heel natuurlijk en echt menselijk als volgt: Eeuwen her heeft U Uw ideeën omgevormd tot vaste vormen. Eerst waren die vormen star en stijf, zoals alles wat nu nog voor onze zintuigen geheel levenloos schijnt te zijn. Uit deze grote en schijndode vormen ontwikkelde U van tijdperk tot tijdperk steeds minder harde en meer van zichzelf bewuste levensvormen met meer of minder bewegingsvrijheid en activiteit. Dat alles is en was slechts een voorbereiding en voorproef voor het geheel vrije leven in de daarop uit alle ontwikkelingen ontstane geheel vrije mens, aan wie U, o Heer, de hoofd­ en basisvorm van Uw eigen fundamentele Wezen gaf.

[5] De mens was er nu, herkende zichzelf en zijn goddelijke vrijheid, beleefde veel vreugde aan zijn bestaan, aan zijn mooie vorm en kon de dingen die hem omringden onderscheiden en tellen.

[6] Maar al gauw begon hij in zichzelf te zoeken naar de eigen oorsprong en naar die van de hem ten dienste staande dingen. En toen U o Heer dat zag, ondervond Uw goddelijke hart vreugde en U gaf hem de gelegenheid U meer en meer te voelen en aan U te denken.

[7] Door innerlijke, stille en geheime openbaring in het hart van de nu vrije mens, die in alles Uw evenbeeld was bracht Uw eeuwige Geest hem eerst zover dat hij ging beseffen, dat hij, met alles wat hem omringde, het werk moest zijn van een almachtig en zeer wijs en goed wezen. Door dit toenemende en duidelijker wordende inzicht moest de nieuwe, heerlijke mens niet alleen de grootste hoogachting en eerbied voor de steeds levendiger gevoelde Schepper van alle dingen krijgen, maar moest zijn hart ook van een brandend verlangen vervuld worden, Hem slechts eenmaal te zien en te spreken om daardoor tot de overtuiging te komen, dat zijn vermoeden van het bestaan van zo'n hoogste wezen dat deze grote eerbied en liefde opwekte, geen ijdele fantasie was!

[8] Dit grote verlangen groeide en groeide en het geheiligde verlangen naar U, o Heer, brandde steeds feller in Uw geest in het nog geheel onbedorven hart van het eerste mensenpaar .

[9] Wel hielden deze mensen van elkaar, maar zij herkenden el.kaar ?iet en daarom verenigde zich hun liefde tot U, o Heer, en wekte in belden het steeds grotere en vastere vertrouwen dat er een grote, heilige en almachtige Schepper moest zijn die de mens als heerser over de gehele aarde en over alle dingen had gezet, omdat alle andere schepsels der aarde zich voor zijn wil bogen.

[10] Toen dat verlangen, om U in zekere zin persoonlijk te leren kennen, het hoogtepunt had bereikt, werd U ook in Uw goddelijke hart getroffen en U opende het innerlijke gezicht van de mens, schiep voor Uzelf tijdelijk een etherische mensenvorm en vertoonde U zo aan de naar U smachtende mens. .

[11] Toen zag de mens pas de overgrote, heilige waarheid en de volle werkelijkheid van zijn vermoeden en hij was erg blij met U, maar hij had ook een terechte vrees voor U omdat U hem, net als alle dingen, had geschapen.

[12] De mens was toen goed en zuiver als een zon, niets vertroebelde zijn zinnen en dat, wat men nu hartstocht noemt, kon zijn geheiligde hart zich nog niet indenken.

[13] Maar U, o Heer, wist heel goed dat de menselijke vorm slechts door de adem van Uw wil het leven had en nu in staat was, aan zijn eigen, innerlijke ontwikkeling te gaan werken om de vrije zelfstandigheid te verwerven.

[14] U gaf hem onderricht en toonde hem de beide wegen, -de ene, die naar de godgelijke, vrije zelfstandigheid voerde en de andere die naar het gerichte, en dus volledig onzelfstandige, bestaan voerde.

[15] Eén gebod was de noodlottige wegwijzer en tevens de bedoelde, dubbele weg.

[16] Opdat het gebod echter voor de nieuwe mens datgene zou zijn, wat het moest zijn, moest U de mens een verleider mee.geven om hem te prikkelen het gebod niet te houden, opdat de mens dan uit eigen onwrikbare wil het gebod zou houden en getrouw in acht zou nemen.

[17] Dat gebeurde ook een tijdlang. Maar U zag Zelf, dat de mens door het streng navolgen van dit ene gebod, tenslotte toch niet die hoge graad van zelfstandigheid zou kunnen bereiken, die U hem had toegedacht.

[18] Om dat te bereiken, moest de mens eerst nog dieper en verder van U gescheiden worden, Hij moest falen en vallen en dan pas in die totale afgezonderdheid van U, heel moeizaam en onder allerlei verleidingen en moeilijkheden weer helemaal opnieuw tot zichzelf komen en met een neerslachtig en berouwvol hart naar U op zoek gaan,

[19] Toen de zo gevallen mens zich op die moeitevolle wijze uit zijn diepste diepte weer tot U had opgericht, kwam U hem weer tegemoet, vertoonde U opnieuw in een al veel uitgesprokener vorm, en ook door een uit­gebreidere, de mensen onderrichtende, openbaring en gaf hem de grote belofte van datgene waaraan U nu voor ónze ogen ten volle en grondig bent begonnen. U bent voor de mens een volmaakt medemens geworden opdat hij in alle toekomstige eeuwigheden helemaal zelfstandig tegenover U zal kunnen staan en opdat U Zelf daardoor het grotere en beslist gelukzaliger genot zoudt hebben, niet langer als een oneindige en daardoor nooit zichtbare en voelbare God, Heer en Vader tegenover Uw kinderen te staan, maar als een zichtbare, lieve Vader, die de kinderen kunnen liefhebben en die al de goede kinderen persoonlijk in Zijn wonderhemel binnenleidt.

[20] Wat voor zaligheid zou het dan ook voor een oneindige God zijn, als Hij Zijn lieve kinderen wel zou kunnen zien, maar als zij Hem alleen maar als een oneindige lichtzee te zien zouden krijgen?! Thans heeft U de mensen wél de hoogste zaligheid bereid en als waarachtig, enig en liefdevol Vader van Uw kinderen ook U Zelf!

[21] Want welke vreugde zou U Zelf aan de beste en reinste van harte van al Uw kinderen kunnen beleven als U zeker weet, dat zij U in eeuwigheid nooit zullen zien of horen spreken?!

[22] Dus, terwille van Uzelf en de mensen heeft U, o Heer, dat allemaal gedaan, opdat de reinen gelukzalig in U zouden worden en U door hen ook het hoogste geluk en de hoogste zaligheid zou kunnen genieten!

[23] En als nu alle engelen uit de hemelen afdalen en mij een ander hoofdmotief voor Uw huidige, volledige en zelfs formeel stoffelijke menswording kunnen aangeven, dan geef ik mijn menszijn voor eeuwig op en wil ik ophouden te bestaan of ik wil voor eeuwig een dier zijn!

[24] Als U, o Heer, niet de liefde in U zou hebben, dan zou U nooit in der eeuwigheid ook maar één van Uw heerlijke ideeën in het zichtbare bestaan een vorm hebben gegeven. Maar omdat U Zelf in Uw goddelijk hart een groot welgevallen had aan Uw wonderbaarlijk heerlijke en grote ideeën en daar al van hield nog voor Uw eindeloze wijsheid en macht ze vormde in de uiterlijk zichtbare en door Uw kracht in stand gehouden wereld, van de vorm, dwong Uw liefde U, omdat zij ook steeds gloeiender en actlever werd, Uw ideeën een bestaan buiten U Zelf en daarom ook een daaropvolgend leven te geven.

[25] Dit leven is echter toch niets anders dan Uw hoogste, machtigste en zuiverste goddelijke liefde!

[26] Het leven van alle schepsels is vervuld van deze liefde van U, ja, hun gehele wezen is alleen maar Uw liefde en alle vormen zijn ook alleen maar Uw liefde! Alles wat wij horen, zien, waarnemen, ondervinden, voelen en proeven is slechts Uw liefde! Zonder deze liefde zou nooit een zon een aarde hebben verlicht en haar vlakten bevruchtend hebben verwarmd!

[27] Maar als slechts Uw liefde alleen dat alles met Uw heerlijke oerideeën heeft gedaan, zou zij dan daarna niets voor zichzelf doen om juist in alle door haar ontstane wezens datgene volledig te bereiken, wat haar in het oerbegin in zichzelf dwong om de gevormde ideeën een vrij, zelfstandig leven te verschaffen?!

[28] Ik ben nu van mening dat ik de volle waarheid heb gesproken, die duidelijk aangeeft dat U, eeuwige God, door een innerlijke dwang ook noodzakelijk in het tijdelijke een mens moest worden zoals wij!

[29] En ik geloof ook hiermee, voor zover het de menselijke wijsheid mogelijk is, Uw aan mij gestelde vraag in algemene zin geheel beantwoord te hebben! - Ik vraag U, o Heer, mij Uw oordeel daarover nu duidelijk mee te delen."

 

184 De taal van het hart

 

[1] Allen verbazen zich over het diepe inzicht en de wijsheid van Philopold. Kisjonah bekijkt hem van top tot teen en begrijpt niet hoe het mogelijk is dat deze mens, waarvan iedereen wel weet dat hij veel ervaring heeft, nu opeens allen door zijn diepgaande wijsheid zo buitengewoon verbaasd doet staan en zelfs MATHAËL zegt: "Mijn begrip is ook niet gering, maar in deze diepte is mijn geest nog nooit doorgedrongen! Zijn geest of ziel moet wel op een andere en hogere wereld onderricht hebben gekregen!"

[2] Ook Jarah kijkt onderzoekend naar de wijze man en weet van louter verbazing over zijn wijsheid niet waar zij aan toe is.

[3] Maar IK zeg tegen hem: "Zie je nu wel, beste vriend en broeder, hoe goed het je nu is afgegaan. Je hebt met de beantwoording van Mijn aan jouw hart gestelde vraag de spijker op de kop geslagen!

[4] Ik zeg je dat je in Mijn naam nu getrouw, waar en zeer begrijpelijk de volle waarheid aan al Mijn leerlingen, vrienden en broeders hebt uitgelegd en dat Ik daar nu niets anders aan toe behoef te voegen dan: Zo is het en met alle zaken, dingen en wezens is het van eeuwigheid zo gesteld!

[5] Kijk, daarin zit meer wijsheid dan in het hele hooglied van Salomo, die daar in de aard der zaak net zo weinig van heeft begrepen als wie dan ook, want als hij het begrepen zou hebben, zou hij later niet in alle zonden der zonden vervallen en te gronde gegaan zijn!

[6] Zoeken jullie allen daarom slechts in je hart de wijsheid en de juiste openbaring uit Mij, dan zullen jullie die gemakkelijk begrijpen en voor je gehele leven en voor eeuwig behouden!"

[7] PETRUS zegt daarop: "Maar Heer, wij zijn nu ongeveer negen maanden lang steeds bij U en in Uw omgeving, waarom zien wij dan geen kans om zo te spreken als deze vriend uit Kana bij Kis?"

[8] IK zeg: "De Romeinen hebben een spreekwoord, dat zegt: Non statim fit Mercurius! (*Een houten Klaas wordt niet gauw een koopman.) En zo is het ook ongeveer bij jullie en Ik Zelf zou jullie zo nu en dan wel eens willen vragen: Hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen aleer jullie diep in je hart iets zullen gaan verstaan en begrijpen?

[9] Ik heb toch al zo vaak tegen jullie gezegd dat je niet in je hoofd, maar alleen in je hart moet gaan denken om de volle waarheid te bereiken die je werkelijk vrij zou maken! Waarom doen jullie dat dan niet en blijven jullie liever bij het stoffelijke, dat niets bevat en niets kan geven?! Doe, wat Ik jullie leer, dan zullen ook jullie, net als nu Philopold, in ware wijsheid spreken!"

[10] PETRUS zegt: "Heer! Dat probeerden wij al vaak, maar het lukt maar niet met dat denken in het hart. Zo nu en dan voel ik -niet zo zeer werkelijke gedachten, maar veeleer heel feitelijke woorden in mijn hart. Die woorden kan ik toch geen gedachten noemen, want het komt mij voor alsof zij, nadat zij in het hoofd gedacht worden, pas in mijn hart te voorschijn komen!"

[11] IK zeg: "Dat is een begin, oefen jullie daarin, dan zullen jullie weldra zover komen dat je in je hart tot de diepste en meest vrije gedachten komt!"

[12] PETRUS zegt: "Dank U, eeuwige, goede Meester, als het zo is, zullen wij al gauw verder komen!"

[13] IK zeg: "Ja, ja, maar niet geheel en al vóór Mijn thuiskeer, daarna echter wel!"

[14] Dit begreep niemand aan tafel en men vroeg wat Ik daarmee had willen zeggen.

[15] Maar IK zei: "Denken jullie dan, dat de Mensenzoon zoals nu tot aan het einde der aarde lichamelijk onder de mensen zal wandelen en leren en wonderen doen?!

[16] Ja, Ik zal wel tot aan het einde der aarde onder die mensen die van goede wille zijn, troostend, versterkend, opwekkend, lerend en ook wonderen doend blijven en Ik zal ook bij allen die Mij waarachtig liefhebben en Mijn geboden houden, komen en Mij aan hen openbaren, -maar niet in dit sterfelijke lichaam, maar in het verheerlijkte en eeuwig onsterfelijke! Wie het begrijpt, moet dit goed onthouden!"

[17] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, we dachten dat we wel begrip hadden, -maar dit kunnen we toch niet begrijpen!"

[18] IK zeg: "Ik stel jullie daarvoor ook nog lang niet verantwoordelijk! Iedere leerling heeft een zekere tijd nodig aleer hij in datgene wat hij leert, thuis is en alles weet. Als hij zover is, houdt hij op leerling te zijn en is hij vanaf dat moment pas voor eventuele, latere fouten zelf verantwoordelijk! Daarom zijn jullie niet fout, als je nu nog veel niet begrijpt, maar later zal dat anders zijn! -Nu moeten we echter kalm zijn! Dadelijk zal er iets gebeuren, dat ons veel werk zal geven!"

 

185 De verheven luister

 

[I] Dat had Ik luid gezegd, zodat ook de gasten van de andere tafels het hoorden en onze STAHAR, de overste van Caesarea Philippi verhief zich heel ernstig van zijn plaats, kwam naar Mij toe en zei: "Heer! Ik hoorde alles, wat er hier aan deze verheven tafel gesproken en beoordeeld werd, veel wonderbaarlijks, verhevens, zeer wijze zaken, heel waarachtige en in iedere opzicht onweerlegbare zaken. Overal straalde Uw zuivere goddelijkheid als een zon midden op de dag naar buiten en alle engelen van de hemel zouden niets anders kunnen zeggen.

[2] Maar toch miste ik steeds iets en dat is die - zekere goddelijk verheven luister, die men ook vandaag nog in de tempel en vooral in diens heilige der heiligen heel duidelijk waarneemt, zodra men ook maar een voet daarin zet!

[3] Die bepaalde, heilig mysterieuze rust, de geheiligde offergeur -die hier helemaal afwezig is -hebben op de mensen altijd een zeer aangrijpende uitwerking en beslist in hun voordeel! Wat ligt daar een ontzettende kloof tussen God en mens !

[4] Hoe klein voelt de mens zich daar tegenover de verschrikkelijke, eeuwige, goddelijke majesteit. Ja, hoe verzinkt hij in het niet en voelt pas in dat niets het grote, goddelijke alles-in-alles en zijn absolute nietigheid, hetgeen voor de deemoediging van het mensenhart, dat zich graag erg opblaast, zeer heilzaam is!

[5] Kort en goed, naar mijn bescheiden mening moest de mens, vooral in tegenwoordigheid van zijn God, zijn Schepper, zich toch niet zo prettig en zelfs zo op zijn gemak voelen, alsof hij thuis bij een linzenschotel zat en die heel behaaglijk zat op te peuzelen!

[6] Deze verheven luister mis ik hier! Wij zitten als echte vrienden en zelfs broeders bij­ en door elkaar en wie iets zegt, spreekt weliswaar ontzettend waar en wijs, maar ook helemaal zonder die zekere, oeroude, echt profetische luister. Als hij uitgesproken is, is hij klaar, -maar dat zijn wij jammer genoeg vrijwel ook met alle speciale, hoogste achting, die de mens steeds aan God verschuldigd is!

[7] Het wordt ons in Uw tegenwoordigheid zo heel behaaglijk te moede, en zelfs de sabbat, die anders met al zijn eerbiedige rust het menselijk hart zo heerlijk stemt, maakt op ons gemoed nu niet veel méér indruk dan iedere andere, heel gewone werkdag. Bovendien gaat er nu nog iets heel bijzonders gebeuren ook, zodat ons gemoed beslist in een zo alledaagse stemming zal komen, dat men het zich niet alledaagser kan voorstellen en dat nog wel op de sabbat van de nieuwe maan!

[8] Zou het door Uw almacht dan niet zo geregeld kunnen worden, dat tenminste de twee uur die nog over zijn van de vereiste sabbatsrust, niet al te zeer veralledaagst worden en alle goddelijke luister zouden verliezen!"

[9] IK zeg: "Een oude boom Iaat zich moeilijk buigen, en heeft u nooit gehoord dat men zegt: 'Een hond keert steeds naar zijn braaksel terug en de varkens keren ook steeds terug naar de poelen, waarin zij zich verontreinigd hebben!'?

[10] Wat wilt u nu toch met uw nietszeggende en volmaakt goddeloze, verheven geurende tempelluister?! Bij wie heeft die ooit de ogen der ziel geopend en aan wie de levensweg gewezen?!

[11] Heb Ik de mensen geschapen voor de luister, of alleen maar voor de alles gelukkig makende liefde?!

[12] Tirannen en onderdrukkers, die hun medemensen met geweld on­derdrukken, plegen zich wel altijd met uw luister te omhullen en strooien daarnaast alle nog zienden zand in de ogen en wurgen de armen en zwakken alleen om uw verheven verschrikkings luister te doen toenemen, - en dat noemt u goed en zelfs nog zeer nuttig voor de menselijke zielook?! O, oude, blinde dwaas!

[13] Wat zou u wel aan Mij hebben, als Ik als een alles verterend vuur temidden van u zou zijn?! Zou dat ooit uw liefde en uw vertrouwen tot Mij verhogen?! Of bent u in staat, diegene lief te hebben die u onophoudelijk als de machtigste met van toorn gloeiende ogen dreigt te wurgen, als u maar de minste misstap begaat?!

[14] Weet u en uw duistere tempel dan beter dan Ik, waarom God de mensen heeft geschapen en hoe de verhouding is tussen God en mensen?!

[15] Wat is dan uw 'luister'? Wel, het is de oorspronkelijke, ergste en giftigste walm uit de alleronderste hel, waarmee de satan zijn op hem lijkende, trouwe dienaars omgeeft opdat zij tegenover de gehele wereld in een verschrikkelijk hoog aanzien zullen staan, om daardoor met geringe moeite zeer veel mensenzielen in het rijk van de satan te brengen!

[16] Maar er staat geschreven dat alles, wat voor de wereld groot schijnt, omdat het omstraald wordt door die bepaalde luister, voor God een gruwel is!

[17] Heb je ooit gezien, dat twee mensen die elkaar waarachtig liefhebben, zich ten opzichte van elkaar met een zekere luister op een voetstuk plaatsen en dat de een de ander nauwelijks een vriendelijke blik en nog minder een liefdevol woord waardig keurt?!

[18] Of heeft u ooit gezien, dat een werkelijk teder en hartstochtelijk liefhebbende jonge bruid haar bruidegom tegemoet gaat met een zo groot mogelijke luister van eigenwaan en de bruidegom haar met een nog grotere?! Denkt u, dat dat een echtpaar wordt? Ja, door de macht van de wet kan het dat voor deze wereld wel worden, maar voor de hemel in der eeuwigheid niet! Want zonder liefde is er ook geen hemel!

[ 19] Ik zeg u: Daar heerst de vloek der hel en geen licht, geen weg, geen waarheid, geen liefde en daarom ook geen vrij leven, maar slechts een eeuwig gericht, dat de innerlijk door zichzelf vervloekten terneer drukt en zwaar geboeid houdt!

[20] Het komt u hier eigenlijk minder goddelijk en Godswaardig voor omdat u hier niets proeft van de hel en haar verdorvenheid!

[21] Zie eens, hoe ver de blinde mensheid het brengen kan! Zij is nu in haar geloof al zo ver, dat zij meent God met de hel een passende en welgevallige dienst te bewijzen~ Verder had zij het in blindheid, domheid en boosheid wel niet kunnen brengen!

[22] Maar als het u in de hel zo stichtelijk en godgevallig voorkomt, ga dan weer naar de hel en dien daar de God van uw verheven inbeelding en voel u thuis in uw luister!"

[23] Bij deze woorden valt STAHAR op zijn knieën en smeekt Mij om vergeving en zegt: "Heer, vergeef mij dom.me, oude, blinde dwaas, ik dank U voor deze terechtwijzing. Nu ben ik pas geheel genezen!

[24] Kijk, ik ben nu eenmaal zo grootgebracht en in slaap gewiegd en de indrukken van de jeugd zijn moeilijk uit het hart te verwijderen! Maar nu lijkt het, of er in mij een nieuwe zon is opgegaan en ik zie nu de gehele verwordenheid en totale verkeerdheid van de tempeldienst in. Laat komen wat kome, ik zal als een granietrots in de zee onwrikbaar blijven staan in deze nieuwe, volwaardige leer van God uit Uw heilige mond."

[25] IK zeg: "Sta op broeder! Ga heen en vertel ook uw broeders wat u heeft gehoord, want ook zij steken nog tot over hun oren in hun domme luister! Leg hen uit wat luister is en leg hen dan ook uit, wie Ik ben ook zonder die luister, en wat Ik nu precies wil!"

[26] Na deze woorden staat Sta.har op, buigt zich zo diep mogelijk voor Mij, gaat snel naar zijn broeders en begint flink zijn mening te verkondigen en al gauw wordt het erg luidruchtig aan die tafel waaraan het eerst heel rustig was toegegaan, en Stahar had behoorlijk moeite met zijn door de wijn wat verhitte broeders.

[27] Maar Floran, zijn voornaamste woordvoerder, ondersteunt hem en zo wordt het conflict al gauw bijgelegd.

[28] PHILOPOLD zegt dan tegen Cyrenius: "Geëerde gebieder! Het is toch werkelijk wel erg vreemd dat zoveel mensen het bos door de bomen niet zien!"

[29] CYRENIUS zegt: "Gewoonte is een machtig bolwerk voor alle domheid. In Europa vind je een volk waar iedere fout met stokslagen en de gesel bestraft wordt. Voor ieder nog zo gering vergrijp komt men in pijnlijke aanraking met de stok, de gesel, of een geduchte roede. Mijn broeder Augustus Caesar wilde de mensen daar vanaf brengen. Hij stelde opvoeders aan, die zich inzetten om het tegen te gaan en hij liet zelfs mannen en vrouwen naar Rome brengen, opdat zij daar de zegen der menselijkheid zouden Ieren kennen en zie: Die mensen kregen een ontzettend heimwee naar het land waar zij zeker eenmaal per maand blauwen bloedig geslagen werden!

[30] Als een lichamelijke hel al zo alledaags voor een mens wordt dat hij ernaar terugverlangt zodra hij die mist bij een humaan opgevoed volk, hoeveel te meer zal hij dan terugverlangen naar de geestelijke hel, die de mensen zoveel aardse voordelen verschaft!

[31] De uitlatingen van Stahar verwonderden mij dan ook niet. Die mens voelde zich fysiek vele jaren best onder zijn luister en wilde nu nog een paar woorden daarover spreken om er zich daarmee voor altijd van te distantiëren. Maar nu is het dus goed en zijn luister ruste in vrede!"

 

186 Voorbereidingen voor de naderende storm

 

[1] Intussen ging HERME, de boodschapper en zanger uit Caesarea Philippi, op de berg eens zien, hoe het er met de afgebrande stad bijstond en hij zag dat hier en daar nog geweldige branden woedden. Maar hij ontdekte tevens, dat er juist in de richting van de stad een geweldig onweer snel kwam opzetten dat naar zijn mening niet zo lang meer op zich zou laten wachten.

[2] Als een weerprofeet kwam hij nu de berg af en zei tegen de oude Marcus: "Beste buurman, er zijn zo veel gasten hier en binnen een half uur zitten we allemaal in een razende storm met onweer! Heb je wel voldoende onderdak om ons allen voor mogelijke ongemakken te be­schermen? Want bij zo'n storm is het niet veilig om buiten te blijven! De wind en de regen zijn nog niet het ergste, maar hagelstenen en bliksem zijn niet zo prettig om in de open lucht mee te maken! Als je soms te weinig onderdak hebt, moeten wij voorzorgsmaatregelen treffen!"

[3] MARCUS zegt: "Zolang de Ene, die hier is, niets zegt of opdraagt, is er beslist ook geen gevaar! Deze Ene is onze beste en betrouwbaarste veiligheid. Als Hij echter vindt dat er voorzorgsmaatregelen getroffen moeten worden, zullen ze ook zo snel mogelijk getroffen worden! Beste vriend en buurman, maak je dus maar geen zorgen, alles zal best in orde komen!"

[4] IK roep de beiden en zeg tegen Marcus: "De storm die ons weldra zal bereiken, zal ons behoorlijk veel ongemak bezorgen! Daarom vond Herme dat een paar afdakjes geen kwaad zouden kunnen, maar daar is hier helemaal geen materiaal voor! Waar kun je die in zo'n korte tijd vandaan halen?"

[5] MARCUS zegt: "Heer, zolang U bij en met ons bent, zeg ik, zoals ik al eerder tegen vriend Herme heb gezegd: U bent onze beste bescherming en wij hebben eeuwig geen betere en sterkere nodig!"

[6] Vele omstanders herhalen deze woorden van de oude Marcus luid en vol vertrouwen en IK zeg: "Goed dan! Maar als er nu eens een harde hagelbui zou komen met daarbij bliksem en een wolkbreuk?"

[7] ALLEN zeggen: "Heer, ook al zou daarbij een ongehoorde aardbeving alle bergen op een hoop gooien en zouden alle sterren van de hemel vallen dan zouden wij in Uw tegenwoordigheid toch nog uitbundig lachen. Wat kan ons deren als Uw machtige hand ons beschermt..

[8] IK zeg: "Zoals nu, moeten jullie ook in de storm en het gevaar niet alleen met je mond spreken, maar ook met je hart, dan zul je door je geloof en door je levende vertrouwen Mijn bescherming genieten. Maar als je in het gevaar zou beginnen te versagen, zou Mijn bescherming je niet zo erg veel baten!"

[9] ALLEN zeggen: "O Heer, wie zal er wankelen in het geloof en het vertrouwen op U?! Vóór alles verlaten wij ons op Uw liefde en Uw almachtige wil, want als U, o Heer, op zou houden te willen, zou het er voor ons met al ons geloof en vertrouwen slecht uitzien! Maar U bent zeer goed en rechtvaardig en U zult ons vertrouwen niet te schande maken!"

[10] IK zeg: "O, zeker niet, - jullie zullen juist op deze avond Gods macht en heerlijkheid leren kennen en voelen! Bovendien móet deze storm komen terwille van de nog brandende stad, omdat zij anders nog een paar dagen zou blijven branden. Wel zal.die storm ongeveer drie uur duren en het zal een storm zijn zoals jullie nog nooit beleefd hebben, maar hij zal toch meer baten, dan schaden.

[11] Maar laten wij nu naar de zee gaan, want daar zal onze aanwezigheid het meest noodzakelijk zijn! Ook zullen jullie daar de woedende elementen het best kunnen zien en de heerlijkheid Gods zullen jullie daar ook beter ondervinden dan onder een dak!"

[12] Na deze woorden trekt iedereen naar de zee, die heel rustig is. Maar daar ziet men ook al de zwarte wolken dichterbij komen en ook over de oostelijke en zuidelijke bergen torenen de wolken massaal omhoog en het wordt allen nu duidelijk dat er een geweldige storm op komst is. Boven zee zijn een massa stormvogels te zien.

[13] Ouran begint daarom bezorgd te worden voor zijn mooie kostbare tenten. Hij komt naar Mij toe en vraagt Mij, of Ik dit reisattribuut ook zou willen beschermen, want bij zo'n reuzestorm zouden de tenten er wel eens slecht af kunnen komen!

[14] IK zeg: "Zei Ik dan niet tegen jullie dat de heerlijkheid van God zich juist hier het duidelijkst zou openbaren? Hoe kun je dan ondanks dat nog zo bezorgd zijn om jouw armzalige tenten, alsof het heil van de wereld daar maar enigszins van zou afhangen?! Kijk, de tenten zijn groot en zeer ruim. Laat, als de storm in alle heftigheid. over ons..los zal barsten, alle vrouwelijke gasten daarin gaan, en ook die mannelijke, die misschien toch door een te grote vrees bevangen zouden worden! Want de storm zal zeker niet om mee te spotten zijn, maar met jouw statietenten zal niets gebeuren, behalve dat ze wat nat zullen worden."

[15] OURAN zegt: "Ik dank U voor deze belofte, die nu al bijna geheel in vervulling is gegaan. Mijn tenten, die zelfs bij de grootste wolkbreuk geen druppel water doorlaten, staan nu allen ten dienste die daarvan gebruik willen maken. Zelf zal ik echter ook bij U, o Heer, bulten blijven.

[16] IK zeg: "Ben je dan niet bang voor de hagel?"

[17] OURAN zegt: "Ik heb daarnet al samen met alle anderen mijn mening gezegd en zeg het nu nog eens met de wijze spreuk van de Romeinen: Si fractus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!" (* Als het hemelgewelf instort, zullen de puinhopen een onversaagde aantreffen; hij zal zich door niets laten afschrikken!)

[18] IK zeg: "Goed zo, maar nu beginnen de stormwolken van beide zijden elkaar de vochtige handen te reiken en het zal dus wel gauw losbarsten! Ook op zee vertonen zich al hier en daar grote rollers en het is dus voor de vreesachtigen tijd om het droge op te zoeken!"

[19] Vissen springen uit het water om de laagvliegende muggen te vangen; Ook vermeit zich een steeds groeiende zwerm zeemeeuwen en zwaluwen boven de wateroppervlakte en helpt de vissen om het aantal muggen te verminderen. Het water wordt op verschillende plaatsen erg onrustig en hoog in de lucht dwarrelen de wolken steeds dichter en wanordelijker door elkaar. In het westen is ononderbroken het rollen van de donder te horen en de stormvlagen boven de volle zee beginnen met hun vreesverwekkende razende en loeiende strijd.

 

187 De storm

 

[I] Als het lawaai van de snel naderende storm steeds sterker en dreunender wordt en er zich een vrijwel volledige duisternis over de zee en over de gehele streek begint uit te breiden, beginnen de meer angstigen zich in de tenten terug te trekken en hebben geen zin meer om buiten bij Mij te blijven. Ook de leerlingen beginnen onder elkaar luid van hun bezorgdheid blijk te geven. Van de vijftig Farizeeën blijft er niet één buiten zodra zij een paar hagelkorrels van een pond voor zich op de grond zien vallen.

[2] Ebahl spoort JARAH aan, ook met hem in een tent van Ouran te gaan, maar zij is niet van haar plaats weg te krijgen en zegt: "Wie kan er nu zo bang zijn in de nabijheid en in volle aanwezigheid van de Heer?! Zou zo'n storm tot meer in staat zijn dan de liefde, de almacht en het eeuwige, hoogste gezag van de Heer?"

[3] EBAHL zegt: "Natuurlijk niet, maar als er hagelkorrels van een pond vallen, wordt je onwillekeurig toch een beetje bang, vooral als ze in dichte massa 's uit de wolken naar beneden gaan vallen. Zo'n ijskogel als er nu net één voor mij op de grond viel, zou gemakkelijk je hoofd kunnen verpletteren!

[4] Ik geloof, dat zelfs bij de dichtste hagelbui er niet één mij of mijn dochtertje zal raken of kwaad zal doen, maar ondanks dat wordt een mens, zoals ik, onwillekeurig door de gebruikelijke angst overvallen. Maar nu zal ik toch niet bang zijn, want ik kan me door mijn eigen Jarah toch niet te schande laten maken!"

[5] Nu begint het al wat harder te hagelen. Hagelstenen ter grootte van twee vuisten vallen met grote kracht op de grond, op zee beginnen huizenhoge golven zichtbaar te worden, de ene bliksem volgt op de andere en samen met de dichte hagel begint ook de regen in stromen neer te vallen.

[6] Nu slaan Hebram en Risa met de dertig jongeren ook op de vlucht en verschuilen zich onder de tafels. Suetal, Ribar en Baël, de voornaamsten van de voormalige twaalf misdadigers, blijven en Mijn leerlingen blijven ook, behalve Judas Iskariot. De Romeinse soldaten zoeken beschutting in huis en in de vissershutten van Marcus en onder de overhangende rotsen.

[7] In Mijn direkte omgeving blijven echter Cyrenius, Cornelius, Faustus, Julius, Philopold, Kisjonah, Ebahl met Jarah, Raphaël en Josoë, dan de elf leerlingen, de oude Marcus met zijn twee zonen en ook Mathaël met Ouran, Rob, Boz, Micha en Zahr .

[8] Maar Helena, nu de vrouw van Mathaël, vluchtte ook met de vrouw en de dochters van Herme in de tenten. Herme bleef echter bij Mij.

[9] Hoewel we helemaal onbeschut aan de óever van de zee stonden, werd toch niemand door de massaal vallende hagelstenen of plensregen geraakt. Ook bleef de plaats waar wij stonden kurkdroog. Bliksems sloegen voor en achter ons in de grond, maar hinderden merendeels slechts onze oren door hun krakende inslagen. Maar nu begon ook een orkaan in alle heftigheid de zee te bewerken en meteen kwamen er golven zo groot als kleine bergen aangerold, die er voor mensenogen vreesaanjagend uitzagen.

[10] Toen zei MARCUS: "Heer! Ik ben nu toch al een oude man en ik heb in Calabrië en Sicilië onweersbuien gezien en meegemaakt, maar zo'n stormweer als uit de tijden van Noach nog nooit! Heer, deze hagel verwoest de streek voor jaren! D,ie verschrikkelijke waterstromen spoelen alle kostbare aarde de zee in! Dat zal voor de arme mensen een chaos worden! En het eind is nog niet in zicht, maar het gaat steeds harder en erger stormen! Die daar onder de tafels zullen nog verdrinken als ze niet opstaan! De tafels helpen toch al weinig meer, want die liggen al in stukken! - Heer, hoe lang zal de storm dan nog duren?"

[11] IK zeg: "Hij is nog niet eens behoorlijk begonnen en wil jij hem dan al beëindigd zien?! Als hij omslaat, zul je pas zijn kracht leren kennen! Overigens hoef je je helemaal niet druk te maken over deze storm! Als hij niet noodzakelijk zou zijn, zou één teken van Mij voldoende zijn om hem te laten verdwijnen. Hij is nu echter net zo nodig voor het behoud van de aarde, als jouw ogen voor jou zijn om te zien. Daarom laten wij hem helemaal uitrazen!

[12] Aan de andere kant moeten die bepaalde vrienden van de luister toch ook eens iets van zo'n ware luister ondervinden die zij bij Mij misten! Kijk eens, hoe ze stiekem uit de openingen van de tenten gluren en niet begrijpen, hoe wij buiten zo opgewekt dat onweer kunnen doorstaan! Maar om naar buiten te komen hebben ze geen durf genoeg. O, hoe ontzettend klein is hun geloof nog!"

[13] MARCUS zegt: "Dat is allemaal mooi en goed, maar waarvan zullen de arme mensen nu moeten leven? Want U ziet toch wel dat de onophoudelijke hagel alles totaal verplettert en het stromende water alle aarde in zee spoelt! En duizenden mensen en huisdieren worden nu gedood en zij die het leven ervan afbrengen, zullen naderhand zeker aan de hongerdood zijn overgeleverd! Dat is toch een wel wat al te harde en zware bestraffing met de allerdikste tuchtroede ter wereld!"

 

188 Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi

 

[1] IK zeg: "Weet je, beste Marcus, iedereen spreekt volgens het begrip dat hij ergens van heeft en jij praat nu ook, zoals jij denkt dat het is! Ik zeg je: De Heer veegt niet vaak, maar als Hij veegt, veegt Hij schoon!

[2] Ken je deze streek tot in de verre omtrek? Ja, jij kent haar en weet, dat zij als een van de vruchtbaarste alleen maar het bezit is van erg rijke Grieken. De arme Joden moeten echter tegen een waar hongerloontje in het zweet huns aanschijns voor de rijke, Griekse honden werken en alle vruchten in de schuren van de Grieken brengen. Die drijven daarmee handel in alle windrichtingen, wat hun zeer veel goud en zilver oplevert en onze Joden moeten dan in de winter bedelen en vis gaan vangen om in leven te blijven!

[3] Wel, dat kunnen de Joden altijd nog wel doen en de zee zal steeds even visrijk blijven!

[4] Maar heeft een Jood, als hij honger had, ook maar ooit van zo'n Griek een stuk brood gekregen? O nee, hij moest daarvoor altijd de zee oversteken en aan de andere zijde bij zijn geloofsgenoten om brood bedelen! Daar staan Kisjonah en Ebahl! Vraag het maar aan hen en zij zullen je wel vertellen, hoeveel duizenden arme Joden uit deze streken bij hen alleen al 's winters brood kwamen halen!

[5] Ik heb lang dit schandelijke misbruik heel geduldig aangezien, maar nu is de maat vol en Ik zal deze onbarmhartige en onwaarachtige woekerhonden nu tuchtigen, dat horen en zien hen voor altijd zal vergaan!

[6] Kijk eens naar je tuin en je kleine akkers. Noch het water noch de hagel beschadigt daar ook maar iets. Maar kijk dan eens naar de rest van de omgeving en je zult daar zo'n verwoesting vinden, als je niet zo gauw ooit eerder hebt meegemaakt!

[7] Met deze gesel zullen de Griekse woekerhonden uit dit land worden verdreven. Want op de naakte stenen zullen zij geen tarwe, geen koren, geen gerst, geen maïs, geen linzen en geen bonen meer oogsten. Daarom zullen zij de woeste bodem verlaten en naar Europa trekken.

[8] Om deze reden liet Ik het ook voornamelijk toe dat bijna de gehele stad in een as­ en puinhoop werd veranderd. Want als een mens ergens geen woning en geen bouwgrond meer heeft, verlaat hij al gauw de lege en woeste plaatsen en trekt verder .

[9] Voor de arme Joden zal er echter rondom de zee genoeg bouwgrond overblijven en de stad zal voor de echte Joden wel weer herbouwd worden, -maar in een reinere en betere stijl dan tot op heden het geval was! Het is weliswaar nog een heel jonge stad, die als stad nauwelijks zeventig jaar bestaat, omdat er voordien slechts een heel onbeduidend gehucht op deze plaats stond. Van nu af aan zal het echter geen stad meer genoemd worden, maar het zal slechts een vissersdorp zijn en blijven. De pracht van de Grieken moet verdwijnen, maar de heerlijkheid van de hemelen zal in plaats daarvan hier zichtbaar worden, zoals dat nu op dit ogenblik gebeurt. -Oude Marcus, ben je het nu eens met Mijn huishouding?"

[10] MARCUS zegt: "Ja, als het zo zit, o Heer, laat U er dan nog maar tienmaal zo hard op los slaan! Het is dan ook de zuivere waarheid! Met die rijke Grieken was werkelijk niet meer te praten en van naastenliefde was allang geen sprake meer. Wat je aan hen vroeg, moest rijkelijk met goud en zilver betaald worden, maar kochten zij iets van ons, dan moest je daar altijd ruilartikelen voor aanvaarden. O, daarom is dat nu heel goed en deze geweldige storm doet mij veel plezier! O, nu kan hij minstens nog wel tienmaal zo erg worden!"

[11] IK zeg: "Kalm nu maar, de juiste maat zal wel gegeven worden!"

[12] CYRENIUS zegt: "U bedoelt dus, dat deze streek helemaal woest zal blijven?"

[13] IK zeg: "Dat niet precies, maar de rijke Grieken moeten uit deze streek weg. Ik zegje dat deze storm zeker duizend van de meest welgestelde families ver uit deze streek zal verdrijven, want Ik was het reeds lang van plan! Wel zullen zij Romeinse onderdanen blijven."

[14] CYRENIUS zegt: "Is het voor een streek of een heel land dan niet goed, wanneer er zeer welgestelde inwoners zijn?"

[15] IK zeg: "O ja, als zij zo zijn als Mijn vrienden Kisjonah en Ebahl, want dat zijn echte vaders voor alle arme bewoners van het land en ieder land kan zich gelukkig prijzen als het veel van zulke vaders bezit.

[16] Maar deze rijke Grieken zijn echte bloedzuigers van het land en vinden, dat de arme Joden al erg blij mogen zijn dat ze als loon voor hun zware werk het eten mogen delen met de zwijnen van de Grieken! Dat zijn bij Mij geen mensen meer, maar pure, onbarmhartige duivels en Ik heb geen medelijden en erbarmen met hun ellendige, hoogmoedige lichaam! Laat ze maar na de storm, die over een uur uitgeraasd zal zijn, hun vele goud en zilver op de naakte stenen leggen en de tarwe daar op zaaien en dan zullen wij zien, of er ook maar één halm zal opschieten!

[17] Kijk, zo heb Ik nu hier met één slag een aantal kwade vliegen platgeslagen, de leugenachtige priesters moesten op de loop en nu zullen ook de woekergrieken hetzelfde doen! Hun paleizen liggen in puin en hun grote akkers, tuinen en weiden zijn volledig weggespoeld. Als zij na de storm hun landerijen bekijken en zich ervan zullen overtuigen dat iedere toekomstige bewerking volkomen zinloos zou zijn, dan zullen zij hun biezen gaan pakken en zich merendeels naar Europa begeven. Daarna heb Ik altijd nog middelen genoeg deze streek in korte tijd weer zo veel mogelijk tot bloei te brengen."

[18] De storm neemt nu echter weer af en ofschoon de hagel is opgehouden, valt de regen nu zo dicht uit de hemel, dat het water zich op de vlakke bodem meteen tot halve manshoogte verzamelt en dan met verschrikkelijk kabaal wegstroomt, zodat zelfs de zee de geweldige toevloed begint te bespeuren, wat toch echt geen kleinigheid is. Huizen, bomen en duizen­derlei andere zaken spoelen naar zee. Ook veel vee, zoals kippen, alle soorten vogels, die door de hagel gedood zijn, ontelbare varkens, ezels, koeien, ossen, schapen, geiten en hazen, reeën en herten krijgt de zee te verwerken en het zeer grote aantal vissen, dat deze binnenzee herbergt, zal zich daaraan tegoed doen, er zeer vruchtbaar van worden en zich zeer vermeerderen. Dat zal dan een goede schadeloosstelling zijn voor de arme Joden, die hier toch al niets verliezen konden, omdat zij weinig of niets bezaten. De weinige welgestelden waren in hun hart echter al tamelijk Grieks hard en gevoelloos geworden en het zal hun ziel zeker niet schaden, zich nu ook net als de anderen te gaan bezighouden met vissen en bedelen.

[19] Toen het zo ontzettend hard begon te regenen, kwamen allen die eerder onder de tafels bescherming gezocht hadden, helemaal doorweekt naar Mij toe en verbaasden zich uitermate dat Ik en allen die buiten bij Mij vertoefden, kurkdroog waren gebleven, net als de wat hoger gelegen plaatsen, waar zelfs geen waterdruppel aan een grashalm hing.

[20] HEBRAM vroeg Mij, nadat hij tot Mij was doorgedrongen: "Heer, hoe is het mogelijk, dat bij zo'n ongehoorde wolkbreuk deze plaats en u allen droog zijn gebleven, terwijl wij zo doordrenkt zijn, alsof we in zee hebben gelegen en het nu zo koud hebben als in de winter, terwijl het hier op deze plaats nog net zo aangenaam warm is als vanmorgen?! Heer, hoe komt dat?"

[21] IK zeg: "Dat gaat precies zoals het gaat! Ik kan je op je vraag echt geen ander antwoord geven! Je zou nu toch wel na alles, wat je gehoord en gezien hebt, moeten weten en zelfs levendig moeten constateren, wie en wat hier is! En als je dat in je ziel zou beseffen, hoe zou je Mij dan zo'n vraag kunnen stellen?

[22] De ochtend deed veel goeds van jullie verwachten, maar de avond schijnt bij jullie weer een zieleavond te worden! O verschrikkelijk blinde mensheid! Zo nu en dan wordt je weliswaar een beetje verlicht, maar omdat dat licht niet op de eigen grond ontstaan is, is het niet blijvend en in weinige ogenblikken neemt de nacht weer de plaats in van de zielemorgen!"

[23] HEBRAM zegt: "Heer, wat is er, wat wilt U mij en mijn negenentwintig broeders daarmee zeggen?"

[24] IK zeg: "Niets, dan dat jij en je broeders allemaal blinde vissen zijn in troebel water! Zeg Mij eens wat jullie, terwijl Ik zo duidelijk bij jullie was, onder de tafels en banken gejaagd heeft!"

[25] De DOORNATTEN antwoorden: "Heer, een heel natuurlijke uit onze jeugd nog overgebleven angst en vrees voor zulke verschrikkelijke onweders!

[26] In onze blinde angst dachten wij er niet aan, waar en bij wie wij waren. Nu zien wij onze dwaasheid wel in en wij beseffen ook hoe blind wij met z'n allen waren en hoe zeer wij gefaald hebben in Uw heilige bijzijn. We kunnen niets anders doen dan U, o Heer, met het oprechtste en levendigste berouw van ons hart om vergeving smeken! Heer, vergeef ons onze grote dwaasheid!"

[27] IK zeg: "Ik heb jullie allang alles vergeven en ten behoeve van de dwaasheid nog voor niemand een schuldenboek geopend. Want iedere dwaas heeft het aan zichzelf te wijten als hij schade oploopt. Maar denk op een andere keer, als je Mij niet zoals nu bij je zult hebben, met een waar, levendig geloof aan Mijn naam en dan zal deze jullie beter beschermen dan de een of andere zwakke en breekbare plank!"

[28] De dertig aanvaarden deze terechtwijzing en vragen of zij op de droge plaats mogen blijven.

[29] IK zeg: "Wel, dat is toch vanzelfsprekend! Blijf en droog je, want de regen zal nog ruim een half uur duren!"

[30] De dertig doet dat veel genoegen en zij blijven en drogen zich en genieten er erg van dat zij tijdens de hevigste slagregen in korte tijd kurkdroog worden.

 

189 Schip in nood in volle zee

 

[1] IK roep echter de engel en terwille van de gasten en leerlingen zeg Ik hardop tegen hem: "Er bevindt zich op zee een tamelijk groot gesloten schip met twintig mannen en vrouwen, de acht schippers niet meegerekend, in grote nood. Het schip lag toen de storm opstak aan de andere oever niet ver van Genezareth gemeerd, maar toen de storm draaide en in kracht toenam, sloeg deze het voor de afvaart gereedliggende schip los van de oever en dreef het met onweerstaanbare kracht naar volle zee. De schippers en de reizigers deden wat ze konden en gingen daarbij vrijwel tot het eind van hun krachten om niet ten onder te gaan. Nu staan ze op het punt door de zee verzwolgen te worden. Sta dus op en red hen, -maar niet op een voor hen te onbegrijpelijke manier! Maak een boot los en vaar als een bedreven loods het in nood zijnde schip te hulp en breng het hierheen, want het schip was toch al voor Caesarea Philippi bestemd!"

[2] Na Mijn woorden verlaat de engelogenblikkelijk ons gezelschap, maakt een boot los -die vol met water stond, maar dat had Raphaël al gauw tot de laatste druppel over boord  -en voer daarop als een pijl zo snel de geweldige orkaan tegemoet en bereikte in een paar ogenblikken het in nood verkerende schip.

[3] Als de erg IN NOOD VERKERENDEN de loods zien, vallen zij op hun knieën, danken God en zeggen: "O, dit is geen normale loods! Het is een echte engel, die God in antwoord op ons gebed gezonden heeft om ons te redden! Hij zal ons allen zeker redden!"

[4] RAPHAËL vraagt hen voor de schijn: "Waar wilt u heen bij deze storm?"

[5] De IN NOOD VERKERENDEN zeggen: "Wij wilden naar Caesarea Philippi, maar pas na de storm! De storm sloeg het schip echter weg van de oever en dreef ons met grote kracht hierheen. Wij weten niet waar wij ons bevinden, want door de dichte regen zien wij aan geen enkele kant een oever die ons bekend voorkomt. Moeten we nog ver om ons doel te bereiken?"

[6] RAPHAËL zegt: "Met deze wind niet, maar omdat de regen en de storm zeker nog een klein half uur kunnen aanhouden en u eerst nog de hoge branding doormoet, waar u reddeloos verloren zou zijn, kwam ik, de ervarenste en moedigste loods, om u en uw schip in veiligheid te brengen. -Staat er veel water in het schip?"

[7] De SCHIPPERS zeggen: "Behoorlijk wat!"

[8] Maar na een paar tellen is het in hun schip binnengedrongen water tot de laatste druppel verdwenen en de schippers zeggen tegen de vriendelijke loods: "Maar dat is toch wel heel merkwaardig! Kijk eens, nobele jonge loods, wij vergisten ons zoëven, er is geen druppel water in ons goed overkapte schip gedrongen! Eerst meenden wij vreemd genoeg wel water in ons schip te ontdekken, maar dat zal wel een vergissing geweest zijn ten gevolge van onze begrijpelijke angst, want nu ontdekken we nergens ook maar een druppel water, wat toch echt wel wat merk­waardig is. Ja, ja, alles wat de Heer doet, is altijd wel een wonder, maar het is toch wel wat vreemd dat nu bij deze regenvloed geen druppel water in onze overdekte boot te vinden is en uw open boot nauwelijks nat is!"

[9] Dan zeggen de REIZIGERS tegen de groep schippers: "Praat toch niet zoveel voor niets! Dit is toch overduidelijk Gods genade, waarvoor wij Hém allereerst een zeer welgevallig dankoffer moeten brengen en de jonge, moedige loods is een hémelse loods! Zie eens hoe de regen nog bij bakken uit de hemel valt en om ons heen de golven als bergen oprijzen, terwijl ons schip evenals zijn boot zo rustig voortzweven alsof de zee zo glad is als een spiegel en noch op ons schip, noch op zijn boot valt ook maar één regendruppel! Ook de bliksems suizen en knallen als vrolijke eendagsvliegen om ons heen en geen van de blinkende en krakende brengers van de dood doet ons wat! Kijk, dat is een genade, een door ons allen geheelonverdiende genade van boven!"

[10] De SCHIPPERS zeggen tegen de reizigers: "Ja, ja - dat is zo. Het is een wonder, het is een echte genade van boven! Wij zijn gered! Kijk daar! Wij zien de oever al heel dichtbij! Een groot aantal mensen staat ondanks de geweldige regen aan de oever en kijk, allen zwaaien ons al een heel vriendelijk welkom toe! O God en Heer! Hoe groot en heerlijk bent U ook in de storm voor diegenen die U steeds hebben geëerd en geprezen en U steeds met vreugde het voorgeschreven offer hebben gebracht! Eeuwige eer zij Uw heilige naam alleen!"

[11] Na deze woorden stevenen zij langzaam naar de oever en Ik gebied nu in 't geheim de storm zich in te houden en geheel op te houden.

[12] En snel houdt alles op en het wordt zo rustig alsof er nooit een storm was geweest. Het schip bereikt gemakkelijk de oever en de reizigers worden aan land gezet.

[13] Als de reizigers aan land komen, kent hun verbazing geen grenzen bij alles wat ze daar zien.

[14] Van de storm en de wolkbreuk is niets meer te bekennen, het oppervlak van de zee is zo glad als een spiegel en de hemel is wolkeloos, slechts heel kleine schapenwolkjes tooien hier en daar in het roze licht de blauwe achtergrond van de hemel. Want de zon is reeds achter de bergen verdwenen en heeft op de aarde, daar waar wij ons bevonden, slechts een heerlijke avondschemering als avondgroet achtergelaten.

[15] De oever waar de reizigers aan land komen is helemaal kurkdroog. Alle bij Mij aanwezige gasten zien er erg opgewekt en vriendelijk uit en onze oude Marcus ontvangt hen uitermate vriendelijk en vraagt ook meteen of ze soms iets willen drinken of eten, omdat deze stormachtige overtocht hen wel zeer vermoeid zal hebben.

[16] Kortom, dat heeft zo'n weldadige invloed op de reizigers, dat zij van pure verbazing vrijwel helemaal niets horen of zien van wat er om hen heen gebeurt.

 

190 De Joodse kooplieden uit Perzië

 

[1] Als zij na een poosje van hun buitengewone verbazing bekomen zijn, vraagt één van de REIZIGERS:."Waar is onze loods nu, zodat wij hem kunnen vragen, wat wij hem schuldig zijn? Het is toch beslist geen kleinigheid, zich aan zo'n gevaar bloot te stellen om een schip met reizigers te redden!"

[2] Maar dan komen de schippers naar de reizigers toe en vragen hun of zij voor de terugvaart een nacht en een dag hier moeten wachten, of dat zij nu bij rustige zee terug zullen varen naar de andere oever, die in rechte lijn altijd nog vijf tot zes uur van deze plaats verwijderd lag.

[3] De reizigers delen de schippers echter mee dat ze op hen moeten wachten tot zij hun zaken in Caesarea Philippi hebben afgehandeld.

[4] MARCUS hoort dat en zegt tegen de reizigers: "Beste vrienden! Het gaan naar de stad kunnen jullie je gevoeglijk besparen, want van de hele stad bestaat niets meer dan een paar hutten van arme Joden en een hoeveelheid uitgebrande, verlaten ruïnes! Gedurende de afgelopen nacht en deze dag is zij de welverdiende en treurige prooi van de vlammen geworden en niemand zag kans het vuur meester te worden!

[5] Als jullie iets af te handelen hebben, moeten jullie dat nu hier maar doen, omdat de hoogste wereldlijke en ook geestelijke autoriteiten zich nu hier bij mij ophouden!"

[6] Bij dit bericht zetten de REIZIGERS een heel bedroefd gezicht en zeggen: "Vriend, in dat geval zullen wij ook hier heel weinig kunnen afhandelen, ondanks de hier aanwezige allerhoogste wereldlijke en gees­telijke heren! Want wij hadden belangrijke handelsbetrekkingen met de Griekse kooplieden van deze stad en zij hebben veel bij ons besteld, maar de gehele laatste levering moeten ze nog betalen! Hoe krijgen we nu ons geld?

[7] Wij zijn gerenommeerde bewerkers van zijde en kameelhaar, wij hebben ook de fijnste schapenwollen kleding in alle kleuren geleverd en gebloemde stoffen voor allerlei tempelgewaden. Deze laatste levering had een waarde van tienduizend pond zilver. Hoewel wij Joden zijn en aan Jeruzalem schatplichtig, leven wij in Perzië, waar wij grote bedrijven hebben en wij waren altijd goed en eerlijk.

[8] Wij hielden de wet van Mozes in ons land strenger en preciezer dan alle Joden in Jeruzalem en wij brachten de tempel altijd rijke offers. Wij onderhouden bij ons een synagoge die in alles, wat grootte en pracht aangaat, niet veel onder doet voor de tempel!

[9] Voor alle armen die het Mozaïsche geloof toegedaan zijn, zijn wij goede en liefdadige mensen en wij hebben, zoals bekend, altijd de beste discipline gehandhaafd en orde gehouden! Waarom heeft Jehova ons dan zo hard en gevoelig gestraft?!

[10] Kijk, wij zouden graag de helft van de tienduizend pond aan de tempel schenken, als wij ons rechtmatige geld zouden ontvangen. Ja, wij zouden bovendien ook de andere vijfduizend pond aan de mogelijk zeer arme geloofsgenoten van deze omgeving geven, als wij alleen maar uit oogpunt van handel en afrekening de gehele betaling van de heidenen konden ontvangen!"

[11] MARCUS zegt: "Ja, beste gasten en vrienden, ondanks jullie buitengewone aanbod zal dat toch erg moeilijk zijn! Maar praat eens met opperstadhouder Cyrenius, die nu hier aanwezig is met nog drie Romeinse, grote machthebbers! Hij kan misschien wel iets doen."

[12] De REIZIGERS zeggen: "Waar is hij, dan kunnen wij naar hem toegaan en hem zeer eerbiedig ons probleem voorleggen. Misschien gebeurt er dan wel weer een wonder?! Want onze redding door de jonge loods was zonder meer een wonder en geen gering! Maar onze loods is nu verdwenen en komt niet te voorschijn. Wij kunnen hem het verschuldigde reddingsloon daarom niet geven!"

[13] MARCUS zegt: "Daar op de kleine heuvel aan zee, waar de opperstadhouder en de andere hoogheden zich bevinden, heeft de loods zich ook teruggetrokken. Daar kunnen jullie zonder schroom naar toegaan en alles regelen.

[14] Maar er is daar nog een zeker Iemand, gehuld in een hemelsblauwe mantel met daaronder een rozerood kleed uit één stuk en zijn blonde haar golft weelderig over zijn schouders. Als jullie Die voor je winnen kunt, mag je van groot geluk spreken! Want Hij kan werkelijk alles en Hem is in zekere zin niets onmogelijk! Maar het zal wel moeilijk zijn om met Hem over jullie aangelegenheid te spreken!"

[15] De REIZIGERS vragen: "Wat en wie is hij dan? Is hij misschien familie van de keizer uit Rome, of soms ergens koning van een groot rijk?"

[16] MARCUS zegt: "Noch het een, noch het ander. Ga dus maar en misschien komen jullie er wel achter wie er onder de blauwe mantel schuilgaat!"

 

191 Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer

 

[1] Dan laat Marcus de reizigers alleen en gaat in huis om voor het avondmaal te zorgen en het voor te bereiden. De reizigers overleggen dan onder elkaar of ze allen naar de heuvel zullen gaan, of dat zij slechts enigen uit hun midden zullen afvaardigen. Zij worden het er spoedig over eens slechts een paar van de verstandigsten uit hun midden daarheen af te vaardigen. Alzo geschiedt het en de twee begeven zich meteen naar de heuvel.

[2] Als zij bij ons aankomen, buigen zij zeer diep voor ons en als eerste zien zij daar hun loods terug, die zij meteen heel vriendelijk vragen wat zij hem schuldig zijn.

[3] De LOODS verklaart echter: "Ik ben slechts een dienaar van mijn Heer, van Wie ik alles krijg wat ik nodig heb. Daarom neem ik ook absoluut van niemand een beloning aan, want die komt alleen mijn Heer toe!"

[4] De AFGEVAARDIGDEN vragen dan aan de loods: "Waar en wie is dan die gelukkige heer van u?"

[5] RAPHAËL wijst met zijn rechter hand naar Mij en zegt: "Hij is het, ga naar Hem en vraag het Hem en Hij zal u zeggen wat u Hem schuldig bent!"

[6] De BEIDEN buigen voor de engel en gaan dan meteen naar Mij toe. Bij Mij gekomen, vallen zij naar Perzisch gebruik op hun aangezichten en zeggen, op de grond liggend: "Heer, wiens stralende gelaat wij niet durven aan te zien! U heeft uw heel vaardige en roekeloze loods in het grootste gevaar naar ons toegezonden, terwijl wij anders zeker verloren geweest zouden zijn! Wij zijn echter geen armen, die niets hebben om zo'n dienst naar behoren te belonen. Wij zijn zeer rijke mensen en verlangen van niemand iets voor niets en zeker niet zo'n onbetaalbare dienst. Wat zijn wij u schuldig voor onze redding uit het hoogste levensgevaar?

[7] IK zeg: "Ten eerste, dat jullie als mensen niet blijven liggen, maar zoals ónze zeden dat voorschrijven, rechtop en oprecht voor ons staan; want wij zijn geen ijdele en hoogmoedige groten uit het slaafse Perzische rijk. Dan pas zullen wij met elkaar een woordje spreken over de vergoed mg voor het redden!"

[8] Na die woorden gaan beiden staan en vragen Mij vriendelijk dankend, hun het loon voor de redding mee te delen.

[9] Maar IK zeg: "Ik weet, waar u vandaan komt en waarom u hierheen bent gekomen. Ik weet, dat u zo rijk aan goud, zilver en edelstenen bent als maar weinig Joden in het grote Jeruzalem. Ik weet, dat u voor uw redding zoveel zoudt willen betalen als u in deze nu verwoeste stad bij Griekse kooplieden hebt uitstaan en dus te vorderen hebt, maar waarvan u waarschijnlijk nooit meer iets zult ontvangen!     

[10] Het loon, dat Ik van u zou kunnen vragen, zou dus, omdat u Perzen bent en onze verwanten, gevoeglijk net zo extreem hoog kunnen zijn als uw gewisse verlies hier bij deze nu in de boshutten onderdak zoekende, Griekse handelaars. Wat zou u daarmee bereiken? U zou het dáár innen en hier weer netjes afgeven! En dan zou u weel' naar huis gaan zoals u hier bent gekomen!

[11] Ik reken u voor de redding echter niets en geef u zelfs de verzekering dat het oponthoud hier en zelfs de tocht hierheen en van hier naar Genezareth terug, vanwaar u per schip hierheen kwam, u geen stater zal kosten! (Want het schip was van Ebahl en het waren ook zijn schippers.) Bent u het daarmee eens?"

[12] De beide AFGEVAARDIGDEN zeggen: "Heer, u, die nog de volle kracht van de bloeiende jeugd bezit, maar daarnaast ook vol echte Salomonswijsheid schijnt te zijn en dat ook waarachtig bent, -dat wat u nu als prijs voor onze redding heeft genoemd, wilden wij toch al voor de ene helft aan de tempel te Jeruzalem en voor de andere helft aan de arme Joden in deze omgeving schenken, als de kooplieden van deze plaats ons de niet geringe som hadden kunnen betalen.

[13] Maar omdat hen zo'n hard lot heeft getroffen, hebben wij helemaal geen moeite met dit verlies en zijn wij bereid hen met een tweemaal zo groot bedrag zonder tegenprestatie en zonder rente behulpzaam te zijn. U willen wij daarnaast nog voor onze redding met het grootste genoegen ter wereld de genoemde tienduizend pond als loon schenken! Want weet u, heer van deze streek, wij zijn erg rijk. Wij zouden onze aardse schatten nog op geen honderdduizend kamelen hierheen kunnen brengen ook al droeg iedere kameel een last van vierduizend pond (Een Perzisch pond zou tegenwoordig een waarde hebben van 5 tot 6 lot. J.Lorber) Bovendien bezitten wij veel landerijen en veel grote kudden. Daarom doet het ons nu eigenlijk niets; verlang maar wat u wilt en het zal ons alleen maar een genoegen doen uw wil en uw besluit uit te voeren! Want in de steden van Judéa belopen onze tegoeden nog wel tienmaal zoveel! Wij geven u meteen baar geld of gedekte wissels.

[14] Wat u, o heer van deze streek, het beste schikt, zullen wij doen. Want vrekkig en krenterig zijn wij nog nooit geweest! Wij weten best dat rijkdom zich steeds in de hand van de almachtige bevindt, die een mens van de ene op de andere dag gegeven, maar ook genomen kan worden! Wij zijn alleen maar zaakwaarnemers, de enige heer daarvan is de Heer, God van Abraham, Isaäk en Jacob!

[15] Hieraan kunt u wel zien met wat voor mensen u te doen heeft. Zegt u dus maar wat u wilt, dan zullen wij uw wens, die zeker wijs zal zijn, uitvoeren!"

[16] IK zeg: "Het blijft bij wat Ik eenmaal heb gezegd! Want Ik ken jullie en al jullie omstandigheden, en jullie doen voldoende als je aan Mijn verlangen voldoet. Als jullie echter de werkelijk armen nog meer willen helpen, zal niemand jullie wat in de weg leggen. Maar hier kunnen jullie iets krijgen dat onnoemelijk veel meer waard is dan jullie haast onmetelijke, aardse schatten! -Daar spreken we echter later verder over!"

[17] De beide AFGEVAARDIGDEN zeggen: "U schijnt een vreemde wijze te zijn! De schatten van deze aarde schijnen u niets te doen en ook schijnt u geen speciale vriend te zijn van een misschien wat overdreven weldadigheid! Geestelijke schatten zijn u beslist meer waard dan al het goud van de aarde! In dat opzicht heeft u ook helemaal gelijk, want de geestelijke schatten duren eeuwig, terwijl de aardse voor ieder mens slechts duren tot het graf en dan is het daarmee gedaan voor degene die van deze aarde werd weggenomen!

[18] Ja, wijze heer, geeft u ons maar de schatten der wijsheid, -die zullen ons liever zijn dan al ons geld, onze edelstenen en zware zilvermassa's! -Maar nu gaan we weg om onze broeders dit alles getrouwen precies over te brengen!"

[19] IK zeg: " Ja ja, ga en vertel alles aan uw broeders en kom met hen weer terug. Zonder de schippers bent u maar met twintig man en er is hier genoeg plaats voor u!"

[20] "Jawel!" zeggen de verheugde AFGEVAARDIGDEN, "plaats ge­noeg voor ons, het is alleen de vraag of u ook zo vriendelijk wilt zijn ons wijsheid mee te geven. Bij ons in Perzië wordt de echte wijsheid steeds zeldzamer en in plaats daarvan breidt de toverkunst van de heidense priesters zich steeds meer uit. Die zal eerstdaags nog zelfs alle wijsheid van de daar wonende Joden te niet doen, -vooral als de koning de heers­ en hebzuchtige priesters en afgodendienaars macht geeft, hetgeen zeer te vrezen is, omdat zij de koning het vuur na aan de schenen leggen en hem dag en nacht proberen te overtuigen. Wij hebben hen tot nog toe nog te vriend gehouden door onze grote rijkdom, maar deze kwaad­willige mensen zijn ook in staat onmetelijke schatten te vergaren en bij iedere gelegenheid helpen zij daarmee de verkwistende koning uit de nood. En daarom zullen zij het wel zover brengen dat de overigens goedhartige koning onverdraagzamer zal worden. -Maar later daarover meer, nu moeten wij eerst de wachtende broeders vertellen wat wij hier hebben gehoord!" - Na deze woorden buigen zij en gaan snel naar hun broeders. Daar aangekomen, brengen zij waarheidsgetrouw verslag uit van al het gehoorde en praten met hun gezellen en gezellinnen over veel zaken.

 

192 Zegen en vloek van de rijkdom

 

[1] CYRENIUS zegt tegen Mij: "Heer en Meester, werkelijk, zulke vrijgevig gezinde en prettige mensen ben ik nog nooit tegen gekomen. Deze mensen moet ik bescherming geven tegen de inmenging van de afgodenpriesters, -het koste wat het wil! De Perzische koning is ook maar een vazal van Rome en staat ónder mij. O, aan de praktijken van die slechte booswichten moet snel een eind gemaakt worden! Ook U, o Heer, zou deze brave mensen een bijzondere gunst moeten verlenen, want ik geloof dat zij die absoluut waard zijn!"

[2] IK zeg: "Ongetwijfeld, anders zou Ik hen niet door Mijn engel van de zekere ondergang hebben laten reddén, want als Ik ergens een wonder Iaat plaats vinden, is er ook alle reden voor. En hier zijn redenen genoeg!

[3] Een grote aardse rijkdom in handen van zulke mensen is een echte, hemelse zegen voor een geheel land. Als zulke mensen bovendien nog wat hogere wijsheid bezitten, kunnen zij daarmee wonderen verrichten voor het ware welzijn van de mensheid.

[4] Maar een grote rijkdom in handen van een vrek of woekeraar is een helse vloek voor een geheel koninkrijk, want hij probeert alleen maar ten koste van alle mensen alles naar zich toe te trekken! Geen ellende, geen nood en geen traan van arme, verlaten weduwen en wezen ontroert hem. Voor een woekeraar met zijn kille blik kunnen duizenden met de hongerdood strijden, zonder dat hij iemand een stuk brood zal geven om de honger te stillen!

[5] Maar daarom zeg Ik jullie ook dat eens hoereerders en echtbrekers en dieven en berouwhebbende roofmoordenaars het rijk van God zullen binnengaan, maar de ziel van een vrek en woekeraar nooit, want die is onverbeterlijk en die vormt dan ook het materiaal waaruit de duivels een onderste hel zullen bouwen!

[6] Een woekeraar is een echte helse machine, gemaakt om alle mensen te gronde te richten en als zodanig zal hij ook voor eeuwig volledig eigendom blijven van de hel!

[7] Zet een woekeraar een kroon op, geef hem scepter en zwaard en een sterk leger bovendien en dan heb je een satan als de grootste tiran over de arme mensen gesteld, die de laatste bloeddroppel van zijn onderdanen niet zal sparen! Hij zal iemand eerder laten wurgen, dan ook maar een stater door de vingers te zien of kwijt te schelden! Daarom vervloek Ik iedere vrek en iedere woekeraar!

[8] Maar die mensen, die door de vlijt van hun handen zeer rijk zijn geworden onder invloed van de hemelse genade, zijn een goede en edele vrucht van deze aarde. Zij zijn voortdurende verzamelaars voor de zwakken en armen, bouwen steeds nieuwe woonplaatsen voor de daklozen en weven kleding voor de naakte broeders en zusters. Daarom zal hun loon eens ook groot zijn, want zij dragen de mooiste en hoogste hemel reeds op deze aarde in zich!

[9] Als eens hun ziel het lichaam zal verlaten, zal uit hun hart de hemel zich uitbreiden en deze in het midden plaatsen, zoals de opgaande zon haar eigen licht verspreidt en straalt in het grote centrum van haar uitgaande en alles tot leven wekkende en scheppende licht!

[10] Andere, goede mensenzielen zullen echter slechts zalig zijn zoals de planeten, die genieten van de verwarmende en leven gevende stralen der zon, maar waar het aan één kant toch altijd nacht is!

[11] Ja, Mijn beste Cyrenius! Rijk te zijn op deze aarde, en voor zichzelf slechts zoveel uit te geven als men voor het eigen onderhoud hoogst nodig heeft, dus karig te zijn voor zichzelf om des te vrijgeviger voor de armen te kunnen zijn, dat, dat evenaart God reeds het meest in het aardse lichaam! Hoe groter deze echte en alleen ware gelijkenis met God bij een mens is, des te meer zegen en genade ontvangt hij uit de hemelen!

[12] Het gaat met zo'n mens als met een zon! Hoe meer licht zij over de aardbodem uit Iaat stromen, des te sterker licht gaat zij geven. Maar als zij in de winter kariger wordt met schenken van haar licht, ook al is dat slechts schijnbaar, heeft zij zelf ook een armelijker en zwakker licht, ook al is dat natuurlijk ook schijnbaar!

[13] Wie met liefde en vreugde veel geeft, zal ook zeer veel daarvoor terugontvangen!

[14] Want als je in het midden van een kamer een groot licht plaatst, zal er van alle wanden ook veel licht terugkaatsen naar het midden en het grote licht met een machtige glans omgeven, en daardoor wordt het centrum van licht nog heerlijker, machtiger en werkzamer. Plaats je echter slechts een zwak, schemerig lampje in het midden van de grote kamer , dan zullen de zwak verlichte wanden ook alleen maar een zeer spaarzaam licht terugkaatsen en de glans van het centrale licht zal dan niet veel voorstellen!

[15] Wees daarom, als je zo rijkelijk gezegend bent met aardse goederen, vrijgevig, zoals de zon aan de hemel vrijgevig is met haar licht, dan zullen jullie ook zijn als de zon én oogsten als de zon!

[16] Want als je in goede aarde een goed zaad uitzaait, kan je dat alleen maar een honderdvoudige oogst opleveren. Goede werken van een goed hart zijn wel het beste zaad, en de arme mensheid is de beste aarde. Laat die nooit braak liggen, maar zaai overvloedig in deze aarde en altijd zul je hier een honderdvoudige en in het hiernamaals een duizendvoudige oogst terug ontvangen, waarvoor Ik een betrouwbare borg ben!"

 

193 De dierlijke aard van de mens

 

[1] "Weliswaar zal men hier en daar zeggen en oordelen: Ja, ja, het is nu wel mooi om over de deugd der vrijgevigheid te preken en de gierigheid als een afschuwelijke zonde voor te stellen, maar wie kan er eigenlijk wat aan doen, dat de ene mens in zichzelf een overwegende drang tot overvloedige vrijgevigheid heeft en een ander daarentegen ontzettend gierig is?! Bij beiden hangt het af van hun innerlijke liefde, waar het een uiterlijk verschijnsel van is. Daaruit ontspruit voor elk van hen een zaligmakend gevoel, dat zowel de een als de ander voor zichzelf houdt. De eerste zou echter treurig worden als zijn bezit niet overvloedig genoeg is om zijn arme medemensen gelukkig te maken en de tweede wordt treurig als hij niet zoveel ontvangt als hij wenst -maar zelfs verliest! Het is toch zo dat dit alles al oorspronkelijk in de aard van de mens aanwezig is en daarom kan er toch eigenlijk geen zonde of enige ware deugd zijn. Voor de gierigheid is de vrijgevigheid een zonde -en voor de vrijgevigheid is dat in gelijke mate de gierigheid. Kan het water er wat aan doen dat het zo'n zachte en meegaande natuur heeft en wie zou de steen kunnen verdoemen vanwege zijn hardheid?! Het water moet zo zijn als het is, en zo moet ook de steen zijn zoals hij is.

[2] Voor een deel is dat wel juist. De aard van de vrijgevige is vrijgevig te zijn en de aard van de gierigaard is het volslagen tegendeel. Maar deze zaak zit zo: leder mens komt met een aangeboren zelfzucht en gierigheid als kind ter wereld en zijn ziel bevat doorgaans nog het dierlijke element, dat erg grofstoffelijk is. Dat geldt vooral voor die zielen, die niet van boven, maar van deze aarde afkomstig zijn. Maar ook de zielen die van de sterren op deze aarde komen, zijn niet helemaal vrij van dit element.

[3] Als de mens nu in dit dierlijke element wordt opgevoed, wordt dit steeds meer en meer zijn levensbasis, dat wil zeggen: zijn liefde. Maar omdat deze basis dierlijk is, blijft de mens dan ook een verscheurend dier en bezit niets menselijks, behalve de armzalige gestalte, het vermogen om te spreken en, als gevolg van de bouw van het logische geheugen, een ordelijk begripsvermogen, dat echter steeds meer door het dierlijke element wordt aangezet tot lage handelingen. Het kan daardoor slechts dat als goed en zaligmakend zien, wat het pure, dierlijke element wil.

[4] Als iemand nu dus wil beweren dat er eigenlijk naar waarheid geen deugd en dus ook geen zonde zou zijn en dat het erg onrechtvaardig is om de gierigheid tegenover de vrijgevigheid te verdoemen, dan moet men hem maar eens op deze uitleg van Mij wijzen. Laat hij die eens bestuderen en goed overwegen!

[5] Als een tuinman twee vruchtbomen in zijn tuin zet en ze naar behoren verzorgt, -zal het hem dan niets doen, als alleen de ene boom vruchten draagt, maar de andere, die van hetzelfde ras is en in dezelfde grond staat, dezelfde regen en dauw, dezelfde lucht en hetzelfde licht als voedsel heeft, helemaal geen vruchten, ja zelfs geen voldoende blad draagt om schaduw te geven? Dan zal de oordeelkundige tuinman zeggen: 'Dat is een ontaarde, zieke boom, die alle sappen voor zichzelf gebruikt. Wij zullen eens zien of hij niet te helpen is!' Dan probeert de tuinman alle hem bekende, doeltreffende middelen en als al deze middelen tenslotte niets helpen, zal hij de onvruchtbare, ontaarde boom rooien en op diens plaats een andere zetten.

[6] Een gierig en zelfzuchtig mens is derhalve een mens die zichzelf innerlijk heeft ontaard en geen levensvruchten kan geven, omdat hij alles voor zichzelf gebruikt.

[7] In tegenstelling daarmee is een vrijgevig mens alleen al dáárom in de juiste levensorde, omdat hij naar buiten toe rijkelijk vruchten draagt.

[8] Een boom kan er echter niets aan doen of hij wel of geen vruchten draagt, want hij vormt zichzelf niet, maar de in zijn organisme opstijgende geesten uit het onder het oordeel liggende rijk der natuur vormen hem door hun kracht en door de in hén aanwezige zeer eenvoudige en daardoor ook beperkte intelligentie. De mens staat echter op het punt zich door de onbeperkte intelligentie van zijn ziel zelf te vormen en zich te veranderen in een boom die zeer rijkelijk levensvruchten draagt.

[9] Pas wanneer hij dat doet, en daar heeft hij alle middelen voor, zal hij een waar mens in de echte, eeuwige orde van God worden. Doet hij dat echter niet, dan blijft hij een dier, dat als zodanig geen leven in zich heeft en ook geen leven door goede en liefderijke werken aan een naaste kan overdragen.

[10] Daarom zijn de nu geredde, Perzische Joden reeds heel goed geordende mensen en het is nu gemakkelijk hun een hogere wijsheid bij te brengen. Want als een lamp zo vololie is dat hij rijkelijk begint over te lopen en hij heeft daarbij een goedgeplaatste en sterke levenspit, behoeft men de pit slechts aan te steken en dan straalt de gehele lamp van licht en zal alles om zich heen in een grote kring prachtig helder verlichten!

[11] En deze Perzische Joden met hun vrouwen, die sommigen van hen hebben meegenomen, zijn reeds zulke goedgevulde lampen. Daarom zal er niet veel voor nodig zijn aleer zij allen vollicht zijn!"

[12] CYRENIUS zegt dan: "Heer, dit is voor de mensheid toch weer een heel belangrijke lering, die goed opgeschreven zou moeten worden en tot aan het einde der wereld zou moeten blijven bestaan!"

[13] IK zeg: " Je zorg daarvoor is terecht en Ik heb er daarom voor gezorgd dat het belangrijkste al op je rollen is opgeschreven. Maar voor het leven heeft zo'n geschrift net zo veel nut als een dode wegwijzer dat heeft voor de wandelaar op de vele straten en dwaalwegen van deze wereld. Datgene wat ieder kan helpen en hem wijsheid, kracht en leven kan geven, wordt ieder mens onuitwisbaar in het hart geschreven en wel zo, dat dit geschrift over het eeuwige levensrecht en de in­ en uitwendige betrekkingen, bij elke handeling die tegen de goddelijke orde ingaat, vanzelf in het mensenhart hardop wordt voorgelezen en de ziel maant, terug te keren in de oorspronkelijke, goddelijke orde!

[14] Als de mens deze innerlijke stem volgt, zal hij meteen op de goede weg zijn. Als hij er echter geen acht op slaat, maar de razende hartstocht van zijn lichaam volgt, zal hij het ook aan zichzelf te wijten hebben als hij door het in hem zelf aanwezige, eigen gericht wordt verzwolgen. Maar nu zie Ik dat onze Perzen zich gereedmaken, daarom zullen wij hen met blijdschap verwachten!"

 

194 Opvattingen van de Perzen over de Heer

 

[1] Terwijl Ik Cyrenius uitleg gaf over de vrijgevigheid en de gierigheid, overlegden de Perzen onder elkaar, wie Ik wel zou zijn. Enigen meenden dat Ik een profeet was, anderen hielden Mij voor iemand die bekend was met alle scholen van Egypte, Griekenland en Jeruzalem. Een paar dachten zelfs, dat Ik misschien een Romeinse prins was, alle omstan­digheden van het grote rijk kende en daarom veel staatsmanschap bezat. Men moest zich daarom wel erg voor Mij in acht nemen; anders zou de trotse Romein Cyrenius, als opperstadhouder van geheel Azië, toch niet zo eerbiedig met Mij omgaan! Maar EEN van de twee afgevaardigden zei: "Wat hij ook mag zijn, hij is in ieder geval een voornaam persoon en wij kunnen wat van hem leren en daar hebben wij allen in deze tijd het meest behoefte aan!"

[2] Daar waren allen het tenslotte mee eens. Zij maakten zich gereed en begaven zich naar Mij op de heuvel, hoewel het al tamelijk donker begon te worden.

[3] Tegelijkertijd kwam ook de oude Marcus met vragen bij Mij over het avondmaal en over de door de hagel vernielde tafels en de bodem, die nog erg vochtig was, en wat daaraan gedaan zou kunnen worden.

[4] Ik wees hem echter op de Perzen en zei: "Kijk daar eens, een uitgebreid en een voor Mij zeer smakelijk gerecht. Zij moeten nog vóór het avondmaal geheel door mijn liefde zijn opgenomen! Tot zolang zul je wel tijd hebben om de lichamelijke maaltijd gereed te maken en de tafels wat op orde te brengen, want er zijn er maar een paar gebroken en die zullen op het juiste moment wel weer gerepareerd zijn. Maar steek wel gauw lichten aan, zodat de mensen niet in het donker lopen!" Marcus ging toen verheugd terug en zette alles aan het werk.

[5] De Perzen naderden Mij, bogen volgens hun gebruik weer tot op de grond, maar gingen daarna toch weer rechtop staan en bleven niet op hun gezicht liggen.

[6] De ENE van de vroegere twee afgevaardigden nam het woord en zei: "Heer, u die zeker een groot vriend bent van mensen die van goeden wille zijn, kijk, hier zijn wij dan! Onze problemen kent u en ook de reden die ons naar deze omgeving bracht. Maar wij zien het als een wonderbare beschikking van boven en zeggen met Job: 'Heer, alles is van U, hemel en aarde, lucht en water! U geeft en neemt, wanneer en op de manier die U welgevallig is. U kunt een bedelaar kroon en scepter verlenen en de hoofden van koningen buigen in het stof van de algehele vergankelijkheid!' Daarom doet het ons ook geen pijn. Want de mens die de almachtige wil van God steeds op de voorgrond plaatst en in het hart draagt, treurt nooit, behalve wanneer hij voor het aangezicht van God heeft gezondigd. Daarom treuren wij ook niet over het aan­zienlijke verlies wat wij hebben geleden. Want als Gods wil niet de hand in het spel had gehad bij deze treurig uitziende gebeurtenis, zouden wij nu zoals het anders ieder jaar het geval was, zonder enige korting ons geld gekregen hebben. Gods wil was hier duidelijk in het geding en aan Hem offeren wij graag deze kleinigheid -en wij zouden graag nog groter.~ offers brengen als de Almachtige het van ons zou verlangen. Want HIJ alleen is de Heer en wij zijn slechts Zijn, Hem altijd alleen dienende en gehoorzame, knechten.

[7] Slechts God hebben wij lief en wij vrezen Hem alleen en daarom vrezen wij de mensen niet. Als de Heer van hemel en aarde ons ook maar op enigerlei wijze voor de mensen te schande heeft gemaakt, heeft Hij daarvoor heel goede redenen gehad! Want maar al te gemakkelijk en lichtzinnig begaat de mens voor God een zonde, die de ziel steeds veel nadeel bezorgt. Dan komt de Heer met de goede tuchtroede en helpt de mens weer op de juiste weg!

[8] Daaruit ziet U, goede heer en vriend, dat wij mensen zijn die God nog lang niet hebben vergeten. Misschien l?ent u wel een wijze helden en zeer vertrouwd met de krachten der natuur. Maar wij kennen slechts één universele kracht en die is alleen in God de Heer. Een andere leer is voor ons echt niet aanvaardbaar!

[9] Als u ons dus iets waars wilt leren, vergeet dan niet dat wij onwankelbaar geloven in de goddelijke leer van Mozes! Iets wat daarmee in.tegenspraak is nemen wij niet aan, ook al klonk en was het nog zo wijs. Want wij allen staan liever als dwazen tegenover de wijze wereld -dan als zondaren voor God!"

[10] IK zeg: "Dat is heel juist, jullie zijn op de goede.weg! Maar zowel bij Mozes, als in het bijzonder bij de profeten, vind je zaken die voor jullie nog wel eens heel duister zouden kunnen zijn. En die zou Ik voor jullie willen ophelderen, opdat ook jullie voor jezelf, en ook voor je broeders, vrouwen en kinderen, zouden begrijpen in welke tijd jullie nu leven.

[11] Toen Elia in een grot verborgen lag, gaf de geest hem aan, dat hij zólang in de grot moest blijven tot Jehova Zelf voorbij zou komen. En Elia stelde zich vlak bij de uitgang op en luisterde. Opeens kwam er een geweldige storm, die met zoveel kracht voorbijraasde dat de gehele berg ervan beefde. Toen veronderstelde Elia dat nu Jehova wel voorbij was gegaan? De geest antwoordde echter:. 'In de storm was Jehova niet.

[12] Elia luisterde weer ingespannen en zie, met lang daarna trok er een loeiend vuur langs de grot! Het raasde en knetterde geweldig en de buitenzijde van de rots verglaasde door de geweldige hitte. Toen dacht Elia dat dat toch wel Jehova geweest moest zijn! Maar de geest sprak weer en zei: 'Ook in dit vuur was Jehova met!'

[13] Toen dacht de grote profeet bij zichzelf: .'Dus noch in de storm en noch in de almacht van het vuur bevindt zich Jehova met de kern van Zijn liefde!'        .

[14] Maar toen hij daarover.ernstig aan het nadenken was, rulste heel teer een fluisterend zuchtje wind voorbij zijn grot en de geest sprak weer en zei: 'Kijk, Elia, in dit tere en zachte ruisen ging Jehova. voorbij en dit moet voor jou het beloofde teken zijn dat je nu geheel vrij kunt gaan en deze grot kunt verlaten waarin je verborgen wachten moest op de verlossing!'

[15] Toen stapte Elia welgemoed uit de grot in de grote vrije ruimte, en de weg naar het grote vaderland lag zonder gevaren vrij en open voor hem (I.Kon.19 :9-15)

[16] Als jullie goed thuis zijn in de Schrift, leg Mij dit vreemde tafereel dan eens uit!"

 

195 Het suizen van de wind bij Elia en bij ons

 

[1] Na Mijn vraag en de voorafgaande schildering stonden allen met grote ogen te kijken en zij waren niet in staat antwoord te geven. Want hoe meer zij daarover nadachten, des te verwarder werd het in hun verstand en hart.

[2] EEN van de beide afgevaardigden zei na een poosje: "Geëerde, wijze vriend! U lijkt mij goed op de hoogte te zijn met de Schrift, hoewel u misschien wel een Romein of een Griek bent. Het door u vertelde zeer mystieke verhaal van de profeet Elia is heel juist weergegeven, maar tot nog toe heeft niemand het ooit begrepen. Het zou bijzonder vreemd zijn als een heiden ons Joden daar een uitleg van zou kunnen geven. Wij zouden het echter graag van u horen, want ik heb mij reeds veel onduidelijkheden van de profeet Jesaja uit laten leggen door een wijze heiden uit het morgenland en dat gaf mij gegronde redenen om mij zeer over zijn diepe wijsheid te verbazen. Dat schijnt zich hier te gaan herhalen. Daarom vragen wij u allen, zoals wij hier aanwezig zijn, om ons uw gedachten over dit beeld te onthullen!"

[3] IK zeg: "Nu dan, het zij zo! Maar allereerst moet ik jullie misvatting, Mij voor een heiden te houden, recht zetten, want Ik ben geen heiden, maar een geboren Jood zoals jullie. Wel ben Ik met allen één, om allen te winnen voor het rijk van het licht, voor het rijk van de eeuwige waarheid! Wie oren heeft, die hore en wie ogen heeft, moet nu zien!

[4] Elia stelt de zuivere ziel van de mens voor, en de grot waarin hij verborgen was, is de wereld en eigenlijk het vlees en bloed van de mens. De geest, die tegen Elia, respectievelijk tegen de mensenziel spreekt, is de geest van God waarmee de ziel één moet worden, maar nog niet kan worden omdat Jehova nog niet voorbijtrok aan de grot van het vlees, ofwel de grot der wereld.

[5] De voorbijgaande storm duidt op de tijd vanaf de oude Adam tot aan Noach. Het vuur duidt op de tijd vanaf Noach tot op heden.

[6] Nu is echter de tijd gekomen van het zachte suizen voor de grot van de profeet. Deze tijd zal aan iedere ziel die het goede wil, algehele verlossing geven in de geest en in alle waarheid, en, Iet wel, ook jullie staan nu op het punt de vrijheid van Elia te verkrijgen!

[7] Het schip dat jullie hier bracht, leek ook op een profetengrot. Het bevond zich eerst in het ruwe geweld van de storm en jullie zaten. in grote angst en vrees, en toen jullie door de storm midden op de onbestendige zee gedreven waren, flitste een duizendvoudig vuur om.jullie kleine, broze wereld van vermolmde planken, maar Jehova was niet in het vuur, hoewel hij met Zijn arm (een engel) jullie redding en behoud bracht.

[8] Nu bevinden jullie je echter daar, waar na de storm en het vuur het zachtjes langs jullie heen rulst. Wie bevindt zich echter voor jullie en bij jullie in dit zachte ruisen?!"

[9] Nu verbazen de Perzen zich buitengewoon en de AFGEVAARDIGDE zegt "Vreemd, vreemd! Dit o zo juiste beeld lijkt verrassend veel op dat van de oude profeet Elia! Het ging ook wonderlijk toe met onze redding en niet zo'n beetje ook, en nu op deze heuvel neem Ik echt fysiek en moreel dat vreemde, geheimzinnige zachte sulzen waar, waarvan de geest tegen de profeet zei, dat Jehova daarin voorbij was gegaan. -Ja, wat vinden jullie dan, broeders en zusters?! Wat denken jullie van deze geschiedenis?"

[10] De ANDEREN zeggen als uit één mond.:"Wij vinden het net zo wonderbaarlijk als jij maar zelf kunnen wij dat met verklaren! Laat daarom deze wijze man maar voor jou en voor ons allen spreken.

[11] De AFGEVAARDIGDE zegt: " Ja, dat zou natuurlijk wel het beste zijn maar men kan toch op deze plaats, waar de hoogste gebieders van Rome en koningen en vorsten verblijven, niet zomaar het een of ander eisen daar moet men eerst om de genadige toestemming vragen, om iets te mogen vragen wat men graag zou willen.      

[12] IK kom daartussen en zeg: "Vriend, dat is hier echt met nodig! In Perzië is dat wel gebruikelijk, maar bij ons moeten we daar nooit aan beginnen! Vriend, voor God is deemoed die dwaas en vernederend is voor de mensenziel, net zo'n dwaasheid als alle andere slechts in het heidendom voorkomende dwaasheden, -Iaat staan dan een. te grote vernedering van de ene mens voor de andere. Zo'n kruiperige uiting van nederigheid van de ene mens voor de andere maakt beiden slecht. De eerste omdat hij die nederigheid meestal slechts huichelt en daardoor zijn medemens van nog meer hoogmoed beticht en de tweede, omdat hij daardoor ook werkelijk nog hoogmoediger wordt! .

[13] De deemoed, die voortkomt uit zuivere liefde, is de echte en ware nederigheid, want zij geeft achting en heeft in de medemens een broeder als broeder lief, maar maakt zichzelf en de naaste niet tot een God voor wie men op de knieën moet vallen en die men moet aanbidden.

[14] Wat je ook wilt of verlangt, verlang dat als mens van de mens als bróeder van de broeder, maar de ene mens moet nooit in het stof kruipen voor de ander!       

[15] Wat Gód van geen mens vraagt, dat kan een mens nog veel minder van zijn medemens verlangen! Dat is ook een ware wijsheid, die volledig thuis hoort in Gods orde. Onthoud die daarom goed en handel daarnaar, dan zullen jullie aangenaam zijn voor God en de mensen!

[16] Maar nu weer over iets anders! Opdat jullie het zachte sulzen voor de grot van de profeet wat meer met deze tijd in overeenstemming kunt brengen, zal Ik jullie nu, omdat jullie zo gezegd nog beginselgetrouwe Joden zijn, een andere vraag stellen."

 

196 De Heer vraagt de Perzen over de Messias

 

[1] "Hoe denken jullie nu over de beloofde Messias, die volgens de voorspelling van alle profeten juist in deze tijd moet komen voor de verlossing van de Joden? Geloven jullie als verstandige mensen daar werkelijk iets van, of hechten jullie, zoals thans velen dat doen, geen waarde aan zulke voor het menselijke verstand te mystiek gehouden voorspellingen?"

[2] De AFGEVAARDIGDE zegt: "Verheven vriend! Dat is een uiterst netelige vraag! Er helemaal geen waarde aan hechten zou voor een echte Jood toch wel te vermetel zijn, -en het in volle ernst geloven, is zeker ook een heel gewaagde onderneming. Want men kan daardoor voor het duistere bijgeloof de deur wagenwijd openzetten en daaraan op die manier vrije toegang verlenen!

[3] Of nu helemaal geen geloof beter is dan het duistere bijgeloof -of omgekeerd, die beslissing laat ik graag over aan grotere wijzen dan ik ben. Maar mijn altijd nuchtere verstand zegt mij wel zoveel, dat helemaal geen geloof aanmerkelijk beter schijnt te zijn dan een duister bijgeloof.

[4] Want helemaal geen geloof lijkt naar mijn mening op een pasgeboren kind of op een lege, braakliggende akker, waar nog niets in gezaaid is. Het kind kan door een goede opvoeding een wijs man worden en in de braakliggende akker kan elke edele vruchtsoort gezaaid worden. Als de akker echter door allerlei soorten onkruid is overwoekerd en een volwassen kind in allerlei domme zaken is onderwezen, dan lukt het met de ontwikkeling der wijsheid helemaal niet meer, of slechts heel moeizaam. En hoe moeilijk een akker van alle onkruid gereinigd kan worden, weet iedere eerlijke landman die ooit is bezig geweest zijn akker van alle onkruid te reinigen en vervolgens zuiver te houden! - Wel, verheven vriend, dat is zo ongeveer onze nuchtere mening.

[5] Met betrekking tot de beloofde Messias zeggen wij ja noch nee. Als er echter een echte, in de Schrift deskundige, wijze ons deze zaak duidelijk wil maken, dan zal hij ons als Joden en mensen zeer aan zich verplichten. Mocht u daaromtrent enig houvast kunt geven, vertel het ons dan, aan onze dankbaarheid daarvoor zal het nooit ontbreken!"

[6] "Dat is een heel juist oordeel!" zeg IK tegen de afgevaardigde. "Geen geloof is veel beter dan een duister bijgeloof. Maar ondanks dat, zitten er toch een paar kwalijke uitwassen aan, die uiteindelijk, wanneer zij zich maar eenmaal verhard hebben, net zo moeilijk zijn te genezen als een met onkruid overwoekerde akker is schoon te maken.

[7] De akker vol met onkruid laat in ieder geval nog zien dat zijn bodem goed is, want anders zou er geen onkruid op groeien. Maar aan een geheel braakliggende akker kun je dat niet zien.

[8] Weet je, als het zogeheten wiskundig bepaalde, wereldse verstand.bij een mens eenmaal een harde kern heeft gevormd, is een geloof in iets zuiver geestelijks, hoe verheven en wijs ook, heel moeilijk te verwezenlijken! Zo'n verstandsmens wil uiteindelijk alles wiskundig bewezen zien. Van dingen die hij niet kan zien en meten, wil hij helemaal geen nota nemen.

[9] Oordeel nu zelf eens of het daarbij zo'n mens met betrekking.tot het accepteren van het zuiver geestelijke ook met een moeilijke zaak is!

[10] De AFGEVAARDIGDE zegt: "Zeker, verheven en wijze vriend! Maar men mag er toch wel van uit gaan dat er niet veel van dat soort mensen zijn en deze zeer sporadisch voorkomende zwaluwen maken nog lang geen zomer. Deze verstandelijke geleerden zij.n echter uiteindelijk toch veel toegankelijker voor de waarheid dan al die zwarte helden van het duistere bijgeloof, vooral als dat een geloof om den brode is geworden! Met zo iemand is helemaal niet te praten en die probeert alles, wat hem ook maar enigszins zou kunnen benadelen, te vuur en te zwaard te vervolgen. Dat ondervinden wij van de zijde van onze priesters, voor wie nu geen middel meer te slecht is om daarmee hun snode bedriegerijen voor vervolging te beschermen!

[11] Daarmee wil ik niet beweren dat de priesters ook maar enigszins geloven in datgene, wat zij de anderen met geweld willen opdringen. Want hun motief is brood, goed brood en veel goud, zilver en edelstenen. Maar de dikwijls misleide mensheid gelooft het toch en dat nog vaak met het weerzinwekkendste en gruwelijkste fanatisme!

[12] Wel, op zo'n bezeten groep geloofsmensen heeft toch zelfs de meest starre verstandsmens enorm veel voor! Hij is in ieder geval vriend van een waarheid, ook al is dat dan een erg starre waarheid, terwijl de echt bijgelovige mensheid iedere soort waarheid afwijst en liever een boomtak aanziet voor een aap dan voor datgene, wat hij is,

[13] Een vriend van de waarheid is toch altijd op de een of andere verstandige manier toegankelijk, terwijl bij die zwarte bijgelovigen zelfs niet te denken valt aan een slechts schijnbaar verstandelijke toeganke­lijkheid voor de een of andere waarheid.          

[14] Dat te sterk op het mathematische gerichte mensen moeilijk tot h;t zuiver geloven zijn te brengen, is een heel bekende zaak. Maar als zo n mens eenmaal iets heeft aanvaard, ook al is het maar als hypothese, zal hij die ook rotsvast volgen en alles in het werk stellen om deze als een solide waarheid, indien mogelijk zelfs wiskundig, te bewijzen.

[15] Zal een duistere bijgelovige dat ooit doen?! Modder en echt goud zijn voor hem gelijk en ik blijf er dan ook aan vasthouden, dat helemaal geen geloof veel beter is dan een geloof zoals dat bijvoorbeeld bij ons gebruikelijk is!

[16] Zoals wij echter hebben gehoord~, moeten ook de tempelpriesters in Jeruzalem nu niet zo veel beter Zijn dan onze Perzische. Met de wonderbaarlijke ark des verbonds moet al sinds lang iets aan de hand zijn, want wij weten maar al te goed wanneer en waar voor de oude een nieuwe is gemaakt. Natuurlijk niet in Jeruzalem, maar bij ons zo diep mogelijk in het land der Perzen, opdat het niet verraden zou worden. Dat hielp hen echter niet zo erg veel, want zij moesten de Perzische kunstenaars voor hun zwijgen uiteindelijk tienmaal zoveel betalen dan de hele ark waard was, en de kunstenaars vertelden het later toch aan hun eigen mensen en die weer aan ons, Joden. Daarom, verheven vriend, houden wij ons rotsvast aan de leer van Mozes, hoewel daar ook dingen voorkomen die in natuurlijk opzicht toch wel pure onzin zijn. Maar niemand weet er een redelijke verklaring voor te geven en daarom breekt niemand zich er verder het hoofd over. Maar de wet en de moraal zijn in goedheid en wijsheid niet te overtreffen en niemand kan zich, zelfs in zijn helderste ochtenddroom, iets wijzers en beters bedenken!

[17] Dit deel van de Schrift noemen wij dan ook alleen het goddelijke. Al het andere, met name het profetische deel, dat geen mens kan begrijpen, gaat ons weinig of helemaal niets aan.

[18] Het ons door U uitgelegde beeld van Elia is weliswaar heel treffend en mooi met betrekking tot de te verwachten Messias, die hoogstwaar­schijnlijk alleen maar zuiver geestelijk gezien moet worden, - maar wat de andere profeten daarover voorspellen is uiterst mystiek, heeft een goede uitleg nodig en een nog beter geloof, dat gelukkig bij ons helemaal niet meer te vinden is!

[19] Wij vinden het gewoon prijzenswaardig dat wij weinig of helemaal geen geloof hechten aan dergelijke buitengewone zaken. In plaats daarvan geloven wij des te intenser in de enige ware God, die zonder enige twijfel door Mozes tot de kinderen van deze aarde heeft gesproken!

[20] Maar zeer veel van ons overtuigde, vaste geloof in God hebben wij ook aan Plato te danken, wiens geschriften wij lezen en navolgen. Mozes is praktisch en tekent de levensweg met scherp gemarkeerde lijnen; Plato is over het algemeen geest en ziel en toont de ziel aan de ziel en de geest aan de geest. En dat allemaal bij elkaar: Mozes, Plato, Socrates en een aantal profeten, in het juiste licht bezien wel te verstaan, noemen wij de eigenlijke Messias. Hij zal van boven komen, vanwaar al het licht naar de aarde komt, tot de mensen die van goeden wille zijn.

[21] Nu, verheven en wijze vriend, heb ik u helemaal onthuld hoe wij zijn, denken en voelen. Het is nu aan u, als u iets beters bekend is, om ons dat mee te delen, als u dat wilt! Wat is dan bijvoorbeeld uw mening over de profeten en over de beloofde Messias?"

 

197 De Perzische vrees voor de Romeinen

 

[1] IK zeg: "Hebben jullie dan in je land nooit het bericht ontvangen, dat er dertig jaar geleden in een stal te Bethlehem, de oude stad van David, uit een maagd een koning der Joden werd geboren?

[2] Drie wijzen uit jullie morgenlanden zagen een ster en vroegen hun geest, wat deze ster, die zij niet kenden, betekende. En de geest droeg hen op de ster te volgen. Deze zou hen leiden naar de pasgeboren koning der Joden, die op aarde een rijk zou vestigen dat eeuwig geen einde zou hebben.

[3] De wijzen namen goud, wierook en mirre, bestegen hun lastdieren met een groot en schitterend gevolg en trokken de ster achterna, die met rustte, aleer de geboorteplaats van de pasgeborene werd bereikt. Daar zochten de drie toen naar de pásgeborene en kwamen bij Herodes, die hen ook niet kon inlichten, maar hen weer naar Bethlehem verwees, waar de wonderbaarlijke ster stil stond. Hij raadde hun aan ijverig te zoeken en verzocht hun tevens het hem direkt te melden, opdat ook hij er heen zou kunnen gaan om de pasgeborene eer te bewijzen.

[4] Toen de wijzen vervolgens de pasgeborene vonden en hem hun offers aanboden, waarschuwde hen terstond een geest uit de hemelen, hun ontdekking niet aan Herodes te melden, waarop zij toen langs een andere weg naar hun land terug gingen.

[5] Zeg eens of en wat jullie daarover hebben gehoord!"

[6] De AFGEVAARDIGDE zegt: "Ja, ja, u herinnert ons aan een voorval dat in heel Perzië tot aan Indië toe veel stof op deed waaien. Want de drie wijzen, zoals men er langs de grens van Indië meer vindt, hebben toen veel ruchtbaarheid aan de zaak gegeven, zodat het zelfs tot de koning is doorgedrongen. Die schonk er echter niet veel aandacht aan, omdat hij de wijzen kent en weet, dat zij steeds geneigd zijn van. een mug een olifant te maken! Zulke zaken maken daarom bij ons nooit veel indruk, zoals nu ook in hogere kringen alle tovenaarswonderen alle waarde van het vreemde en buitengewone hebben verloren omdat men in bevoegde kringen meer dan voldoende op de hoogte is met alle soorten magische toverhandelingen. Men kijkt nog wel naar goed gekozen en geslaagde toverkunsten als men in een goede bui is en men lacht er ook bij als er grappige dingen bij gebeuren, -maar zoals gezegd, dergelijke tover­kunsten hebben bij ons geen waarde.

[7] Alleen de pure, met getallen aantoonbare waarheid is bij ons.in tel. Alle andere, bepaald wonderlijke, afwijkende zaken hebben bij ons gegoeden allang alle waarde verloren en wij geven er helemaal met meer om! Er kunnen best hier en daar heel reële dingen achter steken, maar die liggen dan zo onder allerlei mystiek begraven, dat geen menselijk vernuft ze nog volledig onbesmet voor de dag kan halen. U, verheven vriend zult het met mij eens zijn dat het verstandiger is alle zintuigen slechts op de zuivere waarheid te richten, dan een dichterlijke dweperij toegedaan te zijn, hoe uitzonderlijk die ook mag zijn!"

[8] CYRENIUS zegt nu terzijde tegen Mij: "Heer, het lijkt mij toe dat wij met onze zaak bij deze, op zichzelf weliswaar zeer te waarderen, mensen niets zullen bereiken. Zij zitten te diep geworteld in hun getallenwaarheid en zijn vierkant tegen alles wat wij geloof plegen te noemen! Ook schijnen zij zonder meer vijanden te zijn van wat voor wonder dan ook, hetgeen door U steeds in het uiterste geval gebruikt wordt als een onweerlegbaar bewijs van Uw volle goddelijkheid.

[9] Met een wonder zult u dus moeilijk bij hen aan kunnen komen als U ze niet helemaal tegen de haren in wilt strijken. Ook met andere bewijzen ter verklaring van de op U betrekking hebbende teksten in de profeet Jesaja en in David en Salomo, zal men bij hen niets uitrichten, omdat de profeten slecht bij hen staan aangeschreven. Ik zie dan ook echt geen derde uitweg meer! Want met getallen is toch niet te bewijzen dat U de werkelijke Messias bent en op een andere manier schijnen zij niet toegankelijk te zijn!"

[10] IK zeg terzijde tegen Cyrenius: "Laat maar, daar zorg Ik wel voor! Als men een Mathaël en een overste Floran in het goede spoor heeft gebracht, dan zal men deze ook wel zover brengen. De hardnekkigste was toch weloverste Stahar en nu is hij helemaal in orde, -des te sneller en gemakkelijker zullen deze eerlijke mensen in de juiste orde gebracht worden!"

[11] CYRENIUS .zegt: "Daar twijfel ik niet aan, want U alleen zijn alle dingen mogelijk, maar voor mijn nog zeer menselijke begrippen is het volstrekt niet gemakkelijk uitvoerbaar."

[12] IK zeg: "Ongetwijfeld, maar daarom toch niet onmogelijk. Men moet hen echter vooraf de mogelijkheid geven om zich volledig van de zaak los te maken. Pas later, als zij hun innerlijk helemaal vrij hebben gemaakt en er niets is achtergebleven, kan er een nieuwe vrucht in de gereinigde tuin van hun hart gelegd worden!"

[13] Terwijl Ik dit onderonsje met Cyrenius had, stonden de Perzen onderling te fluisteren en onze afgevaardigde, die SCHABBI heette, zei tegen zijn metgezellen: "Ik krijg steeds meer de indruk dat wij op gloeiende kolen staan! Die Messiasgeschiedenis moet hier erg bekend zijn. De Romeinen met hun fijne neus hebben daar beslist iets over gehoord en zoeken nu waarschijnlijk al alle hoeken van het Joodse rijk af om ergens de hand op die man te kunnen leggen, die hier op aarde, duidelijk ten nadele van de wereldheersers, een eeuwig onvernietigbaar en tevens volkomen onoverwinnelijk rijk moet vestigen. We moeten daarom erg oppassen om bij de Romeinen niet in een netelige situatie te geraken!

[14] De man die nu heimelijk met de opperstadhouder heeft gesproken is kennelijk een erg sluwe, door de wol geverfde ondervrager van Rome! Als we ook maar een béétje zouden geloven aan de komende Messias waren we heier al zo goed als geofferd! Daarom is het hier zaak ons stereotiep aan de mathematica te houden en meer te luisteren dan te praten. Begint men hier weer over de Messias, dan weten we terwille van ons huidige aardse heil, wat wij voor de uiterlijke schijn als uit één mond moeten zeggen! Wij weten zelf wel wat wij als Joden van de profeten moeten denken, maar deze slimmeriken hoeven wij het niet aan de neus te hangen! De rechter en onderzoeker kent onze Schrift van a tot z beter dan al onze schriftgeleerden en wilde wel kat en muis met ons spelen, maar ook wij zijn slim en wijs en het zal hem niet lukken, ondanks dat wij hier door de wonderlijke man van de zekere ondergang gered zijn. Daarom houden wij ons nu strikt aan onze mathematica, dan zullen we hier nog wel heelhuids vandaan kómen! Maar als we ook maar enigszins onze mond voorbijpraten, zou dat ons in de grootste ellende kunnen storten!"

[15] Alle anderen geven Schabbi gelijk en beloven hem zich hier als één man te gedragen en geen woord van alles wat ze met betrekking tot de Messias geloven, te verraden.

[16] Nu ga IK weer bij hen staan en zeg tegen de afgevaardigde: "Maar Schabbi, waarom denken jullie dan in jullie hart slecht over Mij en over de onschuldige Romeinen?!

[17] Meen je dan dat Mij ontgaan is, wat je nu hier in het geheim met je mensen hebt afgesproken? Ik zeg je: geen lettergreep is Mij ontgaan! Want Degene die het zag en wist toen jullie in groot gevaar waren, omdat Hij jullie anders geen hulp had kunnen laten bieden, ziet ook hier tot op de bodem van jullie hart! Als Hij het echter heel oprecht en goed met jullie meent, waarom willen jullie Hem. dan geen vertrouwen schen­ken?"

[18] SCHABBI zegt: "U bent wel erg verstandig en wijs, maar zal die wijsheid van u ons wel iets helpen? Ook geen van ons is echter bepaald op zijn achterhoofd gevallen en wij geloven dat wij u doorzien! De voornaamste Romeinen staan aan uw kant -, niet ver van hier zijn Romeinse soldaten gelegerd, waarschijnlijk om ergens iemand op te pakken in het geval dat men die door allerlei sluwe vragen en praatjes zou opsporen!? Maar bij ons hoeft u hem zeker niet te zoeken, want daar zult u eeuwig niets ontdekken!"

[19] Terzijde zegt CYRENIUS dan weer tegen Mij: " Ah, dat is toch wel vreemd bij deze mensen! Nu gaan ze de zaken zelfs op een speciale manier anders voorstellen! Wie had dat nu achter deze mensen gezocht?! Maar nu zijn ze pas echt geïsoleerd en gebarricadeerd en wel zo, dat zij nu van geen kant meer zijn te benaderen! Wat moeten we nu met deze mensen?! Zij maken zich van ons een gefixeerde, totaal verkeerde voorstelling, die zich bij hen jammer genoeg zodanig heeft vastgezet dat wij daar eigenlijk helemaal niets aan veranderen kunnen. Het is nu erg de vraag wat daar aan te doen is!"

[20] IK zeg: "Er zal nog heel veel aan te doen zijn; zij staan nu al veel dichter bij het doel dan voorheen! Deze voorzichtigheid hebben ze al meteen in het begin zonder iets te zeggen in acht genomen, omdat zij jullie, Romeinen, hier zagen! Want bij hen heeft zich sinds enige tijd het gerucht verspreid, dat in het Joodse land werkelijk de Messias is opgestaan en daar grote tekenen verricht. De Romeinen zouden daar echter lucht van hebben gekregen en deze Messias nu meedogenloos vervolgen. Daarbij zouden zij het niet alleen fel op de Messias hebben gemunt, maar ook op ieder, die liet merken ook maar iets te geloven van een komende of reeds gekomen Messias. En kijk, dat is de hele reden van hun beeldvervorming, die we gauw de baas zullen worden!"

 

198 Schabbi blijft achterdochtig

 

[1] Cyrenius begrijpt nu wel wat er met de Perzen aan de hand is, maar hij begrijpt niet, hoe zo'n satanisch lasterpraatje over de Romeinen bij de Perzische Joden terecht kon komen en wie daar zulk afschuwelijk zaad had uitgestrooid.

[2] IK zeg: "Weet de tempel dan niet, dat Ik al ongeveer negen maanden Mijn leer verkondig?! Ga dáár maar eens heen en win dáár inlichtingen in! Daarvandaan komen alle kwade en valse berichten over Mij, over Mijn daden en ook over jullie, Romeinen, omdat zij weten dat jullie niet tegen Mij zijn! Johannes de doper zou nog leven als de tempel niet de moeder van de mooie Herodias in de arm had weten te nemen!

[3] Alles is afkomstig van de tempel en diens armen rijken ver over de aardbodem, maar weldra zal men ze een heel stuk korter maken! Kijk, zó staan de zaken en nu zul je hopelijk inzien, dat met deze mensen weliswaar wat moeilijk tot overeenstemming is te komen, maar het is geen verloren moeite! En zij moeten op de juiste weg gebracht worden omdat het anders echt niet goed zou zijn voor Mij, voor Mijn leer en voor jullie!

[4] Nu zul je ook de werkelijke reden beginnen te zien waarom Ik eigenlijk deze Perzen van de ondergang op zee heb gered. Om hun lichaam in leven te houden zou Ik geen engel gezonden hebben om hen te redden. Maar omdat de juiste voorlichting van deze mensen over Mij en Mijn werk erg belangrijk is in verband met de grote invloed die zij uitoefenen op hun grote land en op hun talrijke volk, moest Ik hun leven redden. Zonder hen zouden wij geen effectief middel hebben om de Perzen te bevrijden van hun eenmaal opgevatte waanvoorstelling."

[5] CYRENIUS zegt: "O Heer, U alleen zij alle lof, nu is alles weer in orde en ik begrijp nu alles! Ga nu maar weer verder met hen, want ik zie nu wel in dat daar zeker een heel goed resultaat van te verwachten is en ook moet zijn!"

[6] Terwijl Ik echter wat terzijde Cyrenius inlichtte, dachten de Perzen daar iets heel anders van en onze SCHABBI zei tegen zijn metgezellen: "Kijk eens, hoe die beide leiders samen heimelijk staan te overleggen op welke nieuwe, nog sluwere manier zij ons misschien toch kunnen vangen! Want tot nu toe hebben ze niets uit ons weten te krijgen, maar nu moeten we nog tien keer zo erg oppassen! Tot nu toe brachten zij slechts licht geschut in stelling, maar nu zullen zij hoogstwaarschijnlijk met muurdoorbrekende stormrammen beginnen en als wij niet heel goed standhouden, zullen wij als dun riet worden fijngestampt! Daarom moet ieder van ons zoveel mogelijk op zijn hoede zijn! Want zij mogen beslist nooit ons innerlijke geloof uit ons te voorschijn halen als een emmer water uit de een of andere onderaardse regenput! De onderzoeker heeft mij eerst angst aan willen jagen door te beweren, dat hij onze geheimste gedachten heel precies kende zoals hij eerder onze nood op het water gezien en onderkend had. Maar ik dacht bij mij zelf: "O.ho, sluwe vos! Door dit gat zou je dus willen ontsnappen?! O, dat gaat met door, snode vriend!' Hij zag echter al gauw in dat hij mij op die manier zéker niet zou kunnen vangen, daarom ging hij meteen naar de opperstadhouder en nu heeft hij vast met hem overlegd, welke val nu voor ons gezet zou moeten worden om ons met zekerheid te vangen. Maar zowel positief als negatief zullen wij met geen val te vangen zijn! We moeten echter opletten als kraanvogels in hun moerassen, -anders zijn wij verloren!"

[7] EEN van hen zegt: "Hoe kent hij dan jouw naam? Van ons kan hij hem niet te weten zijn gekomen!"

[8] SCHABBI zegt: "Dat lijkt weliswaar wat vreemd, maar dat moet ons niet van de wijs brengen, want de wegen en middelen die zulke door de wol geverfde mensen ten dienste staan om heel geheime zaken van andere mensen te weten te komen en te vernemen, zijn ontelbaar. Men moet zich daarom bij zulke verschijnselen niet zo gemakkelijk laten misleiden.

[9] Slechts God alleen is alwetend -en een mens alleen maar dan, als hij door Gods geest geroepen wordt aan andere mensen dingen te openbaren die de vermogens van een normaal mens nooit zouden kunnen ontdekken. Zo'n door God bezield mens komt echter maar zelden in deze slechte, zelfzuchtige wereld - en bij de duistere heidenen, die vol heers­ en zelfzucht zijn, al helemaal nooit.

[10] Maar deze mensen, die met de hele wereld en zijn wijzen op allerlei manieren in verbinding staan, zijn door en door opgejaagde sluwe vossen en zij verstaan voortreffelijk de kunst om mensen hun geheimen te ontfutselen! Met vriendelijkheid, strengheid, grootmoedigheid, geduld, zelfs door hun geheimen prijs te geven om bij de ondervraagde een volledig vertrouwen te wekken en zijn tong los te maken, en zo nodig worden nog meer van dergelijke trucjes aangewend om achter de vaak zelfs meest verborgen geheimen van de mensen te komen. Als deze van ieder medelijden gespeende heidenen echter eenmaal in het kennelijke bezit van de slechts schijnbaar hun heerszuchtige plannen in de weg staande geheimen zijn, wee dan degene die zichzelf aan deze onmensen heeft verraden! Zij zijn sluw en slecht en kunnen alleen maar door een enorm sluwe zet van de tegenpartij in toom worden gehouden! Weliswaar kunnen zij langs allerlei verborgen wegen steels achter grote geheimen kome~, -maar nooit achter de geheimen van het hart als de ondervraagde die volhardend weet te verbergen!

[11] Vrienden, wij staan hier nu voor onverbiddelijke rechters! Het omstreden en door de heidenen gehate thema is de Messias, die nu al werkelijk is verschenen zoals ons van alle kanten onmiskenbaar is verzekerd. In Galiléa moet Hij Zich ergens verborgen houden tot Zijn ware, exact berekende tijd zal komen. De heidenen maken daarom jacht op Hem en alleen al het geloof aan de mogelijkheid tot ontsnappen van de grote Redder der Joden aan de harde en scherpe tijgerklauwen van de heidenen, is dodelijk! Jullie weten nu op welke bodem wij thans staan en jullie zullen daarom ook weten, wat er gedaan moet worden!"

 

199 Het betere inzicht van Jurah

 

[1] De ANDER zegt: "Je bent weliswaar steeds de voorzichtigheid zelf en voorzichtigheid is de moeder van de wijsheid, maar hier schijn je deze niet op het juiste moment te gebruiken! Want een beetje mensenkennis hebben wij ook en hoe langer wij de onderzoeker gadeslaan, des te meer verdwijnt iedere gedachte, als zou hij iets kwaads in de zin hebben! Ik, jouw medeafgevaardigde, heb voorheen mijn oren wat gespitst en hoorde veel van de geheime bespreking van de ondervrager met Cyrenius. Dat had alleen betrekking op een lichte bezorgdheid over de mogelijkheid, ons van onze waan te genezen! De tempel moet ons indirekt op laaghartige wijze geheelonjuist geïnformeerd hebben over de Messias en over de Romeinen, waardoor wij nu blinde angst voor hen hebben en ons juiste en goede geloof voor hen verbergen !

[2] Op onze weg hierheen kregen wij toch vaak gelegenheid de overal aanwezige Romeinen gade te slaan en ondanks al ons sluwe navragen konden wij nergens iets ontdekken, waaruit op te maken zou zijn dat de Romeinen werkelijk zo onmenselijk waren. Integendeel hoorden wij over hen steeds en allerwegen heel ongedwongen en blij de beste beoor­deling ter wereld. Jij zei wel altijd: ' Als zij bij deze gelegenheid onmenselijk zouden zijn, dan zouden zij dat voorlopig voor de ogen der wereld wel heel goed weten te verbergen om niet voortijdig onrust onder het volk te zaaien!' Maar die mening deel ik niet. Ieder mens behoort toch altijd tot een familie die zijn verdwijning toch wel zou moeten merken en daarna zou gaan navorsen, waarheen het geliefde familielid verdwenen was! Maar tot op heden is van zoiets nog nergens een spoor gevonden en daarom geloof ik dat hier jouw, overigens heel prijzenswaardige, voorzichtigheid wat te ver gaat, vooral tegenover de zeer open en oprecht uitziende ondervrager!

[3] Ik bemerk hier echter nu iets geheel anders en wel iets zeer uitzonderlijks en het verbaast mij erg, dat dat aan jouw scherpe blik helemaal kon ontsnappen!"

[4] SCHABBI zegt: "Nou, wat dan?! Ik zou toch ook iets gemerkt moeten hebben, want mijn ogen ontgaat anders niet zo gemakkelijk iets en mijn gevoel is zo teer als een ochtendbriesje. Het zou me verbazen als jij hier iets ontdekt zou hebben dat mijn ogen ontgaan zou zijn!"

[5] De tweede afgevaardigde, die JURAH heette, zegt: "Toch wel! Merkte je niet wat de ondervrager zo terloops wilde aangeven toen hij ons Elia's visioen in de grot zo goed begrijpelijk -alsof het op hemzelf betrekking had -verklaarde?"

[6] SCHABBI zegt: "En wat moet hij daarmee dan hebben willen aanduiden?"

[7] JURAH zegt: "Niets anders, dan dat hij zélf de beloofde Messias is, voor wiens macht alle heersers der aarde zich moeten buigen! Kijk, dat ontging jouw grote voorzichtigheid helemaal en dat ontdekte ik! Ook hoorde mijn zeer gespitste oor, hoe kort daarvoor de opperstadhouder jouw onderzoeker zijn 'Heer' noemde! Iets ongehoords voor een Romeins opperbevelhebber! Kijk, dat zijn puur zaken, waar men uit louter over­dreven voorzichtigheid toch echt niet zo maar overheen moet rennen! Maar wat, als deze zeldzame man mogelijkerwijs tóch de beloofde Messias zou zijn?!"

[8] SCHABBI zegt: "Nou, dan zou. Hij erg tevreden kunnen zijn met mijn terechte zorg, want mijn voorzichtigheid is er juist op gericht het heiligdom van onze godsdienst te bewaren voor het gif van de heidenen! Jouw waarneming kan zeker waarheid bevatten, maar zonder het scherpste, geheime onderzoek mogen wij niet zo maar iets aannemen, -tenzij wij daar door de overtuigendste bewijzen gewoonweg toe gedwongen worden. Want alles wat jij hebt waargenomen, zou toch een listige maskering kunnen zijn en dan zou het best mogelijk kunnen zijn dat wij op de door mij gevreesde plaats staan! Doe dus maar kalm aan, vriend! Als zulke zaken waar zijn, neemt de mens ze altijd nog vroeg genoeg aan, want een overhaaste aanvaarding zou iemand in grote verlegenheid kunnen brengen!"

 

200 Misplaatst vertrouwen

 

[I] IK ga nu weer naar de Perzen, en zeg, terwijl Ik Mij hoofdzakelijk tot Schabbi richt: "Wel, wat hebben jullie intussen afgesproken? Houd je Mij nog voor een sluwe vos, die er alleen maar op uit is om jullie allen vanwege de door de Romeinen gevreesde Messias der Joden, ter berechting in de onverbiddelijke handen van de huidige wereldheerser over te leveren? Zie Ik er dan werkelijk als zo'n verachtelijke verrader uit?"

[2] SCHABBI antwoordt een beetje verlegen: "Goede, verheven vriend: Meestal is het gezicht wel een spiegel van de ziel, -maar niet altijd. Ik heb een mens gekend, wiens uiterlijk net zo volkomen geleek op een zachtaardige en trouwhartige engel als het ene gezonde oog lijkt op het andere en toch was dat slechts een natuurlijk masker, want juist die mens was in zijn hart een baarlijke satan in optima forma! Hij was vanwege zijn mooie en sierlijke gestalte zelfs gunsteling aan het hof en ook in alle mogelijke kunsten en wetenschappen was zijn verstand zo helder als de mooiste voorjaarsmorgen, maar zijn hart was zwarter en duisterder dan de fictieve Styx van de heidenen! Wee allen, die hem ooit vriendschappelijk benaderden! Die waren allemaal verloren! De vrouwen liepen hem als bezeten na, ofschoon iedere vrouw die hem benaderde net zo zeker zijn slachtoffer werd, als een regendruppel die door de wolk met meer vast gehouden kan worden, op de aarde valt! Maar hij was altijd de onschuldigste, vriendelijkste en zuiverste mens! Overal werd alles slechts veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden. Alleen was het merkwaar­dig dat die ongelukkige omstandigheden hém nooit troffen. Hij kwam overal heelhuids vanaf, alleen degenen die in zijn buurt waren gekomen, werden steeds door het boze toeval hard bezocht! O, voor zijn koning was hij de trouwste dienaar, maar voor iedere ondergeschikte was hij' een wonderlijk lieflijke duivel!

[3] In de stad van de koning had een rijke Griek, die zich echter tot ons geloof had bekeerd, een jonge, wondermooie en lieftallige vrouw die haar man zo trouwen toegenegen was, als mijn rechterhand mijn lichaam en de wil van mijn hart. Het duurde echter niet zo lang totdat de charmante duivel van een man hoorde over de mooie vrouwen aanstonds zijn gangen zo aanpaste, dat de vrouw hem wel tegen moest komen. Het toeval wilde dat de Griek op een gegeven moment in een afschuwelijke klachtprocedure verstrikt raakte met een geboren en getogen Pers, vanwege een geweigerde terugbetaling van een heel aanzienlijke en rechtmatige schuld die de Pers bij onze Griek had gemaakt. De Pers had zijn landslieden als scheids­rechters, die dezelfde beschaving hadden als hij en daarom kon onze Griek geen recht op de trouweloze en zijn woord niet houdende Pers verkrijgen. Toen zei de vrouw, die wel wist dat die schone hoveling zijn ogen al vaker op haar had laten rusten: 'Wat denk je ervan, als wij die mooie hoveling zover zouden kunnen krijgen ons goede recht bij de koning aanhangig te maken?' De Griek zei: ' Ja, ik weet, dat hij je vaak met zeer begerige ogen nakijkt en één woord van jou of van mij zou veel kunnen doen, ook al zou daar alleen maar een totaal zinloze hoop tegenover staan, maar men hoort over deze mooie hoveling beslist niets goeds! Ja, men zou zelfs beter zijn vijand dan zijn vriend kunnen zijn! Wie nóg zo vriendelijk met hem omging, werd zonder meer erg ongelukkig! Daarom schijnt mij het verlies van onze vordering het minst kwade van de twee te zijn en we zullen er beter aan doen het eerste en kleinere aan God de Heer als offer te brengen.'

[4] Daar was ook de mooie, jonge vrouw het helemaal mee eens. Maar korte tijd daarna kwam onze hoveling zelf naar het huis van onze Griek om daar iets te kopen, want onze Griek is juwelier en zet edelstenen in goud en zilver. Hij gedroeg zich daar heel vriendelijk en charmant en boezemde de Griek vertrouwen in, hoewel de vrouw nu heel goed merkte dat zij onwillekeurig bang was voor deze heel attente en tevens ook heel rijke en uiterst vrijgevige man. Want zij had nog nooit meegemaakt dat iemand de eerst gevraagde prijs voor een juweel meteen had betaald, zonder daar iets op af te dingen. Daar moest wat anders achter steken!

[5] De Griek, die daardoor in een heel goed humeur was, zei: ' Ah, deze man moet alleen al vanwege zijn schoonheid en bescheidenheid en zijn geluk bij het hof veel benijders hebben, die hem aftekenen als een afschuwelijk wezen en bij het hofverdacht willen maken; hij spreekt echter zo kalm en wijs als een profeet! Waarlijk, achter deze mens kan niets slechts schuilgaan!' Het duurde niet lang tot onze hoveling weer bij onze Griek kwam en een grote in goud gevatte diamant kocht voor zijn tulband, die de koning hem had gegeven. De prijs van de diamant bedroeg honderd

ponden goud, die de hoveling ook meteen wilde voldoen, want hij had steeds een groot gevolg bij zich dat de nodige schatten voor hem moest dragen. Maar de Griek zei tegen hem: 'Schone, wijze en zeer verheven vriend, help mij slechts aan mijn geld dat ik nog te vorderen heb van N.N. (* n.n.= nomen nescio = de naam weet ik niet.), - en dan is deze kostbare broche betaald! Uw woord vermag alles bij de grote koning; ik zal u dankbaar zijn!'

[6] Toen zei de hoveling: 'Morgen zal u recht gedaan worden, maar aanvaard desalniettemin hier het goud voor uw juweel! Maar omdat ik u geheel belangeloos een grote dienst bewijs, vraag ik van u slechts een geringe wederdienst. Over zeven dagen organiseer ik op de verjaardag van de grote koning een groot feest in de grote paradijstuin en ik nodig u uit voor dit feest, waarbij u dan samen met uw vrouw in feestkledij verschijnt. Ik zal u daar aan de grote koning voorstellen en u met uw vrouw naar des koningstafel brengen, waar u en uw vrouw dan veel gunsten kunt vragen!'

[7] De Griek kwam dat zeer gelegen, omdat hij allang graag hofjuwelier wilde worden. Maar de vrouw zei: 'Wij kunnen het nu niet meer veranderen, maar daar zal niet veel goeds uit voortkomen, niet voor jou en nog minder voor mij! Deze mens heeft kwade bedoelingen met mij en het kan jou gebeuren, dat je aan mijn zijde wordt geofferd! Het beste zou zijn, om alles bij elkaar te pakken en op vleugelen van de wind er vandoor te gaan, vóór de ongelukszwangere zevende dag aan zal breken!'

[8] Maar de Griek zei: 'Lieve vrouw, voorzichtigheid is goed, maar een te groot wantrouwen koesteren tegen mensen die iemand nog nooit daadwerkelijk reden daartoe gaven en van wie men ook niets anders weet dan wat boze tongen over hen verzonnen en valselijk uitgebroed hebben -een zaak, die een man van eer al gauw overkomt -is net zo onverstandig als een immorele lichtzinnigheid!' De zachtzinnige vrouw nam genoegen met deze heel verstandige terechtwijzing. De volgende dag moest de schuldige Pers de Griek alles betalen.

[9] De rampzalige, zevende dag brak aan als een onontkoombaar noodlot en men ging feestelijk gekleed naar het paradijs van de koning. Daar was alles vlammen en licht. Van alle kanten straalde goud en edelgesteente meer dan de helderste sterren aan de nachtelijke hemel, en muziek en gezang gonsde door de met dicht loof omzoomde lanen van de grote tuin. De beiden behoefden echter niet lang te wachten aleer zij door onze hoveling ontdekt werden en meteen in de grote tuintempel aan de koning werden voorgesteld en door hem vriendelijk werden ontvangen. In het midden van de grote zuilentempel waren een groot aantal onbeschrijflijk mooie tafels en zijden kussens geïnstalleerd en op de tafels stonden grote gouden schalen vol met de heerlijkste gerechten, en in grote kristallen bekers schitterde kostelijke wijn en nog een aantal andere kruidendranken.

[10] Onze Griek moest aan de tafel naast de grote koningstafel plaats nemen, maar zijn mooie vrouw werd aan de koningstafel geplaatst. Men at en dronk een tijdlang heel gemoedelijk. Maar onze Griek begon zich al gauw erg ziek te voelen, want hij kreeg een drank die met gif was vermengd en hij moest naar huis worden gebracht. De vrouw werd echter naar de vertrekken van de koning gebracht en moest daar onder bedreiging van de dood alles met zich laten doen, net zo lang tot men genoeg van haar had. Hoewel de Griek niet aan het gif stierf, bleef hij tot op dit ogenblik toch verlamd, en hoe toegetakeld zijn vrouw er uitzag toen ze na zeven dagen thuiskwam, kan ieder zich wel voorstellen!

[11] Dat was het resultaat van een te snel vertrouwen in een mens, wiens uiterlijk iedereen alle vertrouwen inboezemde, terwijl zijn hart door een hele horde van de ergste duivels werd bewoond. De twee echter, die dat nog niet zo lang geleden beleefd hebben, zitten vanwege hun zwakte daar wat terzijde en kunnen datgene wat ik nu heb verteld met hun eigen woorden bevestigen! Vriend, als men zulke dingen heeft meegemaakt, weet men echt wel waarom men voorzichtig is!"

 

201 De opwekking van drie doden

 

[1] IK zeg: "Ga en breng de twee bij Mij!" - Schabbi gaat en brengt de beiden bij Mij.

[2] Dan vraag Ik hun of zij weer helemaal gezond en sterk zouden willen worden.

[3] BEIDEN zeggen: "Ja, Heer, als dat mogelijk zou zijn! Maar bij mij heeft het vreemde vergif al mijn ledematen verlamd en ik kan me slechts moeizaam voortslepen en zie deze arme, totaal geknakte bloem van een vrouw eens, -haar lichaam is voor haar hele leven bedorven! O Jehova, waarom moest nu juist óns zoiets ontzettends overkomen?!"

[4] IK zeg: "Ik wil, dat jullie beiden weer net zo gezond en opgewekt zullen zijn en er uit zullen zien, als toen jullie trouwden!"

[5] Toen Ik dat had gezegd, voer er een soort vlam door hen heen en zij waren meteen zo gezond en sterk, alsof hun nooit iets had gemankeerd, en dat gebeurde ook met hun uiterlijk, dat er zelfs nog bloeiender uitzag, dan op de dag van de bruiloft. Zij begonnen zich buitengewoon te verbazen, want zoiets had men in Perzië nog nooit beleefd.

[6] Ook Schabbi's ogen worden steeds groter en hij gelooft bijna zijn eigen ogen niet. Maar JURAH geeft hem een por en zegt zachtjes tegen hem: "Weet je, ik geloof dat we ons al precies op de juiste plek bevinden en wij zullen echt niet ver verwijderd zijn van Hem, die jij zo heel voorzichtig wilt verloochenen! Ik zeg je, Deze - of in eeuwigheid geen ander meer! Beoordeel jij het nu maar met je verstand!"

[7] SCHABBI zegt: "Ja, je pijl kon wel eens niet zo ver van het doel gevallen zijn! Die plotselinge genezing van beiden alleen maar door iets te zeggen, is meer dan alle menselijke wijsheid kan bevatten! Nu wordt onze redding me ook wat duidelijker. Een mens, die zo'n kracht heeft in zijn wil dat zelfs de ruwe materie zich daarnaar moet voegen, moet hoger staan dan alle andere mensen op aarde. In hem moet een overvloed aan goddelijke kracht aanwezig zijn en zijn ziel moet de levenskrachtige afdruk zijn van de goddelijke wil, -of zij is de godheid zelf! Met mijn voorzichtigheid ben ik misschien wel wat te ver gegaan, maar daarmee kan ik toch onmogelijk hebben gezondigd, want ik wilde het goddelijke, dat voor de heidenen wel eens een verschrikking zou kunnen zijn, daardoor beschermen en het niet door zulke onmensen laten besmeuren, hetgeen noch in ons belang noch in dat van de verheven zaak van het geloof zou zijn geweest!

[8] Maar naar het zich hier laat aanzien, zijn de heidenen toch niet zo erg als men ze ons in Perzië heeft afgeschilderd. Het is toch nauwelijks aan te nemen dat de, weliswaar oneindig trotse, opperstadhouder Cyrenius niet zou weten wat er achter de wonderdoener schuilgaat!? Maar als hij het weet en hem dan Heer noemt, dan moet hij daar toch wel zijn gegronde reden voor hebben! Want tegen de macht van zo'n wil konden alle wapens van Rome wel eens te kort schieten en te zwak zijn!

[9] Dat was geen toverij en geen wondergenezing op de manier van onze magiërs en priesters die kerngezonde mensen, voor geld en beloften van ander voordeel, laten simuleren dat ze doof, lam en blind zijn en hen zo een pelgrimage naar een afgod in een morsige tempel laten maken om dan daar op een afgesproken teken, ziende, horend en recht van lijf en leden te worden. Daardoor wordt er een aantal onnozelen overtuigd en als er dan echte lammen, blinden en doven komen om te bidden en te offeren, wordt niemand van hen beter. Dan wordt er steeds gezegd: 'Uw geloof is te zwak en uw te kleine offer is god niet welgevallig!' Ja, je weet dat onze magiërs zelfs de dode kinderen van rijke ouders weer tot leven brengen, maar wij weten allang op wat voor manier en wij weten ook, dat zulke uit de dood opgewekte kinderen geen bloedverwanten zijn. Maar deze hier zal zeker ook minstens de schijndoden tot leven kunnen brengen!"

[10] IK ga naar hen toe en zeg: "Ja, dat kan Hij zonder offers, olie en kruidendrank! Kijk eens naar beneden aan de oever. Zoëven hebben de beide zoons van onze gastheer drie verdronkenen, een man en twee meisjes, uit het water gehaald!

[11] Het is een arme vader met zijn beide dochters, een arme Jood. Zijn vrouw heeft zich met behulp van een boom, die in het water lag, het naakte leven gered. Maar haar man en de beide dochters, die de in groot gevaar verkerende moeder te hulp kwamen, werden door de steeds sterker wordende watervloed in zee gespoeld, en verdronken in de woeste golven. De zee wierp hen geheel levenloos op de oever en de beide sterke zoons van onze gastheer vonden hen nu dood daar liggen, en hebben hen zoëven hier beneden aan land gebracht.

[12] Maar de verongelukte vrouw, die zich nog schreiend, bevend en om hulp roepend aan de boom vasthoudt, wil ik hier ook hebben.

[13] Daar zal Ik weer Mijn loods voor inzetten. Pas daarna zullen jullie Gods heerlijkheid aanschouwen en Hem geloven, Die jullie allemaal heeft gered!" Dan roep Ik Raphaël, geef hem slechts een teken dat hij begrijpt en nog geen minuut later brengt hij reeds de weeklagende vrouw, die zich voorlopig helemaal niet laat troosten, bij Mij op de heuvel.

[14] Maar Ik raak de vrouw aan en zeg: "Wees stil, vrouw, en geloof en vertrouw, want bij God zijn alle dingen mogelijk!"

[15] Toen werd de VROUW rustiger en zei: "Ik weet wel dat bij God alle dingen mogelijk zijn, maar ik weet ook, dat ik als zondares de genade van God niet waard ben! O, hoe rein moet een mensenhart wel zijn, om ook maar de geringste van God uitgaande genade waard te zijn! Deze deur van genade is voor mij echter allang dicht. God zal nu in mijn nood beslist ook weinig aandacht aan mij schenken, omdat ik, toen ik gelukkig was, veel te weinig aandacht voor Hém heb gehad. Maar God bewees mij al door mijn tuchtiging een echte genade!"

[16] IK zeg: "Hoe zou het dan zijn, als Ik je je man en je beide dochters weer terug zou geven?!"

[17] De VROUW zegt: "Op de jongste dag zal alleen God ze mij terug kunnen geven, want ze liggen in de golven begraven en zijn dood! De doden zoudt u me wel terug kunnen geven, als ze ergens door de zonen van Marcus uit zee zijn opgehaald, -maar nooit meer levend, want ze moeten al enige uren dood zijn!"

[18] Dan zeg IK tegen de engel: "Breng de drie lijken hier!" En de engel brengt de drie meteen op de heuvel en legt ze aan Mijn voeten.

[19] De vrouw herkent meteen in de drie lijken haar man en de beide dochters en begint hartverscheurend te huilen.

[20] Maar IK zeg: "Vrouw, wees toch kalm, je ziet toch wel dat zij hier slechts slapen!"

[21] De VROUW zegt: "Ja, ze slapen de eeuwige slaap, waaruit nog nooit een mens is ontwaakt!"

[22] IK zeg: "Vrouw, je vergist je. Er is geen eeuwige slaap, zoals jij dat denkt, omdat je niet onvoorwaardelijk gelooft in een leven in het hiernamaals! Ik zal deze drie echter wekken, opdat jij en vele anderen sterker mogen worden in het geloof en het vertrouwen op de levende naam van God."

[23] Dan zeg Ik luid tegen de lijken: "Verhef je en sta op uit de dodenslaap!"

[24] Meteen begonnen de drie lijken te bewegen en zij richtten zich weldra heel verbaasd op. Met wijdgeopende, niet begrijpende ogen keken ze om zich heen, want zij wisten niet wat er met hen gebeurd was en waar ze nu waren.

[25] Nu zeg Ik tegen de vrouw: "Ga er heen en leg hen uit waar zij zich nu bevinden en wat er met hen is gebeurd! Als jullie je kalmte weer herwonnen hebben en elkaar weer kennen, zullen wij er verder over spreken!"

[26] Maar de vrouw valt voor Mij neer en kan van verbazing geen woord over haar lippen krijgen. Pas na een poosje kon de vrouw rechtop staan en begon Mij te loven en te: prijzen, want langzamerhand drong het steeds meer tot haar door dat haar man en de beide dochters springlevend waren en er kerngezond en tevreden uitzagen.

[27] Ik verwees haar echter nogmaals naar de opgewekten, om hen op de hoogte te brengen en duidelijk te maken dat zij de geredde vrouw van de man was en de moeder van de beide dochters. Toen ging de vrouw met een paar stappen naar de opgewekten. Want als iemand door Mij genezen of opgewekt werd verwijderde Ik Mij, om alleen aan Mij bekende redenen, enige passen van de genezen of opgewekte mensen.

[28] Toen zij bij de opgewekten kwam, vertelde zij meteen wie zij was, en onder grote en zeer blijde verbazing herkenden de opgewekten haar en begroetten haar heel innig.

[29] Ik verbood de vrouw echter tevens om Mij direct als redder en opwekker aan te wijzen aan hen, die nu al bij hun volle bewustzijn waren gekomen, omdat dat niet geschikt is voor een nieuw opgewekt leven. Pas nadat Ik haar een teken zou geven, kon zij het wel vertellen, -hetgeen de vrouw ook deed, ondanks dat haar man haar heel nadrukkelijk vroeg, de wonderdoende weldoener aan te wijzen.

 

202 De uitwerking van het wonder op de Perzen

 

[1] Dit voorval maakte op onze Perzen pas goed indruk. Daar konden zij niet tegen op en onze Schabbi keek dan weer naar Mij, dan weer naar de tot leven gewekten, voelde hun polsslag en vroeg hen nadrukkelijk of ze toch wel echt dood waren geweest en of ze zich dan absoluut niets konden herinneren van wat er met hen was gebeurd!

[2] Maar de MAN zei:’Vraag het aan deze steen, die zal je daarover hetzelfde kunnen vertellen als ik nu! Ik weet alleen maar dat een geweldige waterstroom mij meesleurde in zee, waardoor ik direct bewusteloos raakte en derhalve dood ging, zodat ik vanaf dat moment niets meer weet van wat er met mij is voorgevallen. Ik herinner mij alleen nog -maar alleen innerlijk -dat ik mij kort nadat ik door de dodelijke vloed verslonden was, heel treurig met mijn dochters op een grote weide bevond en niet wist waarom ik nu eigenlijk treurig was. Weldra omhulden ons aan alle kanten lichte wolkjes en in dit licht voelde ik me zo gelukkig worden! Wij zagen echter niemand buiten ons zelf en tijdens deze zaligheid overviel ons een zoete slaap en uit deze slaap ontwaakten wij weer hier. Nu weet je alles wat ik erover kan zeggen, -oordeel nu zelf maar!

[3] Dat mijn lichaam dood was, daar kan net zo min aan getwijfeld worden, als dat ik nu leef! Want daal nu maar eens af in de diepten der zee en blijf ruim twee uur onder water, dan sta ik er borg voor dat je lichamelijk helemaal dood bent!"

[4] SCHABBI zegt: "Ja, ja, je was volkomen dood en de wonderman heeft je slechts door zijn almachtige woord uit de dood opgewekt! Nee, nee, zoiets heeft de aarde nog niet meegemaakt! -Maar wat nu?!"

[5] Dan roept JURAH Schabbi bij zich en zegt tegen hem: "Wel, vriend Schabbi, wat zeg je nu over deze gebeurtenis?"

[6] SCHABBI zegt: "Wat moet, wat kun je daarover zeggen?! Dat doet de macht van Jehova en niets anders! Want dat ligt veel te ver boven de horizon van de menselijke ervaringen, en geen kennis heeft nog ooit deze ontzettende hoogte bereikt. Dit brengt mij pas echt in verlegenheid!"

[7] IK zeg tegen Schabbi: "Wel, vriend, hoe staat het nu met die Messiasgeschiedenis, die dertig jaar geleden de bekende wijzen uit het morgenland in jullie landen wereldkundig hebben gemaakt? Is dat volgens jou nog steeds een sprookje van astrologen?

[8] Want zie je, diezelfde mens die toen in Bethlehem in een schaapsstal werd geboren uit een jonge maagd en aan wie de drie wijzen, die jullie sterrenkoningen noemen, goud, wierook en mirre ten geschenke brachten, ben Ik - tóen een pasgeboren kind en nu een man in de bloei van zijn leven! Hoe bevalt jullie deze vreemde samenloop van omstandigheden en wat vinden jullie ervan?

[9] Dat Ik zonder meer Dezelfde ben, daar staan hier nog twee levende getuigen voor in. De ene is overste Cornelius, de jongste broeder van keizer Augustus en de andere is opperstadhouder Cyrenius, die Mijn vlucht naar Egypte geleid en verzorgd heeft en een oudere broeder van keizer Augustus is! Als je dat nu weet, zeg Mij dan nu, wat je van de Messias denkt die de drie sterrenkoningen bekend hebben gemaakt! Bestaat Hij, of bestaat Hij niet?"

[10] SCHABBI zegt: "Ja, nu bestaat hij zeker, maar tóen leek het heus erg op een sprookje van een sterrenkoning! Want men hoeft onze sterrenkoningen maar te kennen, om al gauw te begrijpen dat zij ieder nieuw verschijnsel aan de hemel in hun voordeel weten uit te buiten. In de eerste plaats zijn zij zeer vertrouwd met alle geschriften uit binnen­ en buitenland. Zij kennen de Joodse profeten net zo goed als de Indische. De Sen Scrit en de Sen Ta Veista van de Parsen, Gevers en Birmanen kennen zij net zo goed als ónze Boeken; ook kennen zij de scholen der heidenen en hun leerboeken. In de tweede plaats bestaat er geen sterretje aan de hemel, dat zij niet zouden kennen en allang een naam zouden hebben gegeven.

[11] Als er dan een hun nog onbekende ster verschijnt, zoals bijvoorbeeld een komeet, wel, dan wordt die het onderwerp van allerlei voorspellingen. Is zo'n voorspelling niet te gebruiken voor de eigen bewoners, dan gaat men daarmee naar het buitenland en dan vindt men ergens wel een plekje waar het verhaalopgang maakt. Wij als ingewijden weten dat maar al te goed en dat is dan vanzelfsprekend de verklaring van het feit, dat het destijds rondvertelde verhaal over de beloofde en geboren Messias van de Joden niet zo veel indruk op ons heeft gemaakt, toen de sterrenkoningen het bij hun terugkomst aan alle Joden met vreselijk veel bombarie verkondigden om er zelf materieel beter van te worden. Zij waren wel serieus met de zaak bezig, maar wij houden ons aan de oude spreuk: 'Wie meer dan eens fantaseert en liegt, wordt niet geloofd, ook als hij niet bedriegt!'

[12] Wie zou toen ook maar gedroomd kunnen hebben dat de sterren­koningen eindelijk eens een keer iets waars hadden opgespoord?!

[13] Nu denken wij natuurlijk helemaal anders over u, en u zult ons het eerdere ongeloof aan uw wijsheid nu toch niet als zonde aanrekenen?!

 

203 Het nut van werk en het kwade gevolg van nietsdoen

 

[I] IK zeg: "Dat nu wel niet, maar het is toch ook waar, dat de aardse kooplui maar al te vaak wat te lichtvaardig alle geestelijke dingen uit de weg gaan, hetgeen ook bij jullie het gevál was. -Heb Ik gelijk of niet?"

[2] SCHABBI zegt: " Ja, verheven, met Gods kracht vervulde vriend, het is wel waar dat de wereldhandel, en de schatten van deze aarde, hun winning en juist beheer, iemand veel te denken en veel zorgen geven. Maar men doet, door de rijkdom goed te gebruiken, al gauw allerlei nuttige ervaring op en bij veel mensen wekt men de sluimerende geest op tot het doen van allerlei voordelige zaken, bezorgt deze een nuttige bezigheid en verwijdert hem op die manier van het niets doen, dat gewoonlijk de vader van alle ondeugden en zonden is.

[3] Kijk maar eens naar de priesterstand bij bijna alle volken! Zolang deze mensen moesten werken en net als ieder ander hun brood in het zweet huns aanschijns verdienden, stond de waarheid ook bij hen op het eerste plan en zij ontdekten en berekenden veel, waarover wij nu nog reden tot verbazing hebben. Zij brachten evenwicht in het menselijk denken en richtten scholen op voor de juiste vorming van de menselijke geest en de zelfkennis. In die tijd vonden zulke priesters de wegen naar God en leidden de medemensen in alle geest en oprechte goede wil tot hetzelfde inzicht.

[4] Maar toen de mensen later de grote weldaad van de prachtige en verheven inspanningen van de oude en echte priesters steeds meer erkenden en hun buitengewone nut inzagen, namen zij alle zware werkzaamheden over van de priesters, die zij boven alles achtten en liefhadden, voerden de tiende gaven in en bepaalden, dat de priesters alleen voor de menselijke geest moesten zorgen en werken. De priesterstand had toen echter al gauw niets om handen, begon te fantaseren en eerzuchtig te worden, sloot de lichte waarheid in duistere catacomben op en begon de in die tijd lichtgelovige mensheid met allerlei sprookjes en fabels af te schepen. Zo werd het nietsdoen van de priesters de wezenlijke oorzaak van het verval zelfs van de zeer verheven en goddelijke leer van de grote en ware priester Mozes.

[5] Men behoeft slechts Mozes en de profeten te lezen en de huidige manier van doen van de opvolgers van Mozes en Aäron te Jeruzalem daarmee te vergelijken, dan zal men snel en moeiteloos ontdekken dat zij niet in Mozes en nog minder in een God geloven. Want als zij in Mozes en de door hem verkondigde God zouden geloven, zouden zij niet de schandelijkste beliegers en bedriegers zijn van het volk, dat zij lichamelijk en geestelijk knechten! Dat is allemaal echter een noodzakelijk gevolg van het lasterlijke nietsdoen! En daarom denk ik dat de juiste rijkdom in handen van wijze, goedwillende en actieve mensen, méér een tempel van God is voor de behoeftige mensen, dan de tempel van Salomo te Jeruzalem!

[6] Wij, handelaars, hebben natuurlijk niet zoveel tijd om ons met allerlei mystieke fantasieën van de bevoorrechte nietsdoeners bezig te houden en daarvan uit te zoeken hoeveel waarheid ze bevatten. Maar wij leren het volk het nietsdoen te mijden en wij vormen hen tot ware, nuttige mensen! Op die wijze denk ik, dat wij de geringe fout, waar u mij op wees en die erin bestaat dat wij vaak over veel geestelijke zaken lichtvaardig heen­ en wegstappen, dubbel en dwars goed maken! Want ik van mijn kant denk maar: Het goede in daden omzetten is beter, dan daarover de mooiste woorden te schrijven -en die zelf niet doen.

[7] Wat hebben wij er echter aan om nóg zo diepzinnig na te denken en alles uiteen te rafelen? Een sterveling zal toch nooit achter de ware wijsheid van God komen, hij zal zelfs niet de buitenste sluier daarvan oplichten!

[8] Maar als dat voor de mensen nodig zou zijn, zal Gods genade wel weer ergens een Mozes opwekken, dus een echte Messias, net zoals u nu een echte schijnt te zijn. Die zal ons dan beslist in de ware wijsheid van God onderwijzen en wij zullen dat als een ware hemelse gave heus tot iedere prijs graag en zeer dankbaar aanvaarden en ook ons doen en laten daarnaar richten. Want wij, handelaars, zijn altijd grote vrienden van alle voor de mensheid nuttige bezigheden en onze grote, aardse rijkdom gebruiken wij alleen maar om de van nature altijd tot traagheid en nietsdoen geneigde mensheid op nuttige wijze, voor henzelf en voor anderen, op allerlei goede manieren bezig te laten zijn.

[9] Verheven, met Gods geest vervulde vriend, zeg ons of onze kijk op het leven goed, bruikbaar en dus een juiste is, of dat u ons door uw wijsheid nog een betere kunt geven!"

 

204 Indirecte en directe openbaringen

 

[I] IK zeg: "Helemaal niet! Het goede en ware, dat een mens door gestaag zoeken ontdekt, is evenveel waard als dat, wat hem door God rechtstreeks wordt geopenbaard. Want het zelf vinden van een waarheid is eveneens een openbaring van boven, maar een indirecte, en het middel daartoe was het gestage zoeken.

[2] Door dit zoeken maakt de ziel zich losser van de grove banden der materie en wekt daardoor op bepaalde momenten de goddelijke geest in zichzelf op, waardoor zij meer in het levenscentrum van haar hart kan komen. Daarheen stroomt ononderbroken Gods licht en erbarming en brengt de ziel op gelijke wijze tot leven en geestelijke groei, als het licht van de zon dat in de voren der aarde dringt en het leven der planten verwekt, bewaart en bevordert tot de plant een vrije, zelfstandige en daardoor volkomen rijpe vrucht geeft, wiens eigen leven niet meer van de plant afhankelijk is, maar zelfstandig bestaat.

[3] Als de ziel tijdens de echte momenten van levensactie in het genoemde levenscentrum in het hart komt, heeft zij daardoor ook de openbaring van Gods geest bereikt, die zich in ieder hart bevindt en zij kan daar niets anders dan alleen maar de eeuwige, onveranderlijke waarheid uit God in zichzelf vinden. Dat is dan een - indirecte openbaring en het onderscheid met de directe is slechts, dat God, wanneer er grote duisternis onder de mensen heerst, geschikte mensen buiten hun toedoen opwekt en hun ziel eveneens naar hun levenscentrum leidt, om van daaruit de andere blinden het licht weer te brengen dat hun de ogen opent.

[4] En er is nóg een verschil tussen de indirecte en de directe openbaring, namelijk: De indirecte openbaring geeft de zoekende mens alleen maar dáár het juiste licht, waar hij het speciaal wilde hebben en het lijkt op een goede lamp, waarmee men een donker vertrek helder kan verlichten. De directe openbaring maakt echter alles zichtbaar en lijkt daarmee op de zon midden op de dag, die met haar machtige licht de gehele wereld in al haar grote en kleine voren verlicht.

[5] Deze directe openbaring geldt niet alleen voor de mens die haar krijgt, maar voor alle mensen, en wel vooreerst voor het volk waaruit de profeet voortkomt. Omdat er echte en ware door God geroepen profeten zijn, is het goed denkbaar dat er ook valse zullen zijn en wel om de volgende eenvoudige en begrijpelijke redenen:

[6] Een echte profeet moet door zijn medemensen op een bepaalde manier geëerd worden, want zijn voorspellingen en soms ook zijn daden, als bewijs van het goddelijke van zijn roeping, moeten de gewone, alledaagse mens toch een zeker respect inboezemen, - of de profetieën hem bevallen of niet en of zij met zijn aardse interessen overeenstemmen of niet.

[7] Bij goedwillende mensen groeit een profeet echter uit, zonder dat hij dat wil, tot een onbereikbare reus en hij kan zich niet verweren tegen die bepaalde, vrome hoogachting en eerbied, hoe deemoedig hij overigens ook is en moet zijn.

[8] Wel, dat zien andere, wereldse mensen, waarvan het verstand vaak erg inventief is, want aan slangensluwheid heeft het de kinderen van de wereld nog nooit ontbroken. Deze wereldse mensen willen óók aanzien en daarbij, zoals gemakkelijk te begrijpen is, aards gewin.

[9] Zij beginnen daarover na te denken en vinden niet zelden met hulp van de satan bepaalde zaken en zij houden wijs lijkende toespraken, waardoor de mensheid, die leek is op het gebied van alle kennis, tenslotte het verschil niet meer kan bepalen tussen wat waar en echt is en wat onwaar en slecht is.

[10] Maar hoe kan men dan tóch een valse van een echte profeet onderscheiden? Heel gemakkelijk: namelijk aan de vruchten!

[11] Want van dorens en distels oogst men geen druiven en vijgen!

[12] De echte profeet zal nooit of te nimmer zelfzuchtig zijn en iedere vorm van hoogmoed is hem vreemd. Hij zal wel dankbaar aanvaarden wat goede en edele harten hem schenken, maar nooit zal hij iemand iets berekenen, omdat hij weet dat God dat verafschuwt en omdat God Zijn dienaars goed kan verzorgen!

[13] De valse profeet zal zich echter laten betalen voor iedere stap die hij doet en voor iedere zogenaamde, godsdienstige handeling terwille van het voorgewende en voorgelogen welzijn der mensheid. De valse profeet zal donderpreken houden over de gerichten van God en zelfs in Gods naam te vuur en te zwaard oordelen. De echte zal niemand veroordelen en zal alleen maar, zonder er enig belang bij te hebben, de zondaren tot boetedoening manen en hij zal geen verschil maken tussen klein en groot en tussen wel of geen aanzien. Want voor hém geldt alleen maar God en Zijn woord, -al het andere is voor hem een dwaasheid zonder inhoud.

[14] In hetgeen de ware profeet zegt, zal nooit een tegenstrijdigheid voorkomen. Maar houd de woorden van de valse profeet onder het licht, dan zal het daarin van tegenstrijdigheden wemelen. De echte profeet kan men nooit beledigen, als een lam zal hij alles verdragen, wat de wereld hem ook zal aandoen. Slechts tegen leugen en hoogmoed zal hij met vurige ijver opkomen en ze beide altijd overwinnen.

[15] De valse profeet is altijd een doodsvijand van elke waarheid en iedere gunstige vooruitgang in het denken en doen. Niemand buiten hem mag iets weten of een bepaalde ervaring hebben, zodat ieder genoodzaakt is zich altijd en vóór alles bij hem voor geld dure raad te halen.

[16] De valse profeet denkt alleen aan zichzelf. God en Zijn orde zijn voor hem lastige en belachelijke zaken, waarvan hij zelf niets gelooft. Daarom kan hij ook met een onbezwaard geweten een God uit hout en steen maken, als hem dat uitkomt. Dat dan zo'n God voor de ten enenmale door en door blind gemaakte mensen gemakkelijk via de handen van de valse profeet wonderen kan doen, zal toch wel heel begrijpelijk zijn!"

[17] SCHABBI zegt: "O, verheven vriend, ik en wij allen weten hoe die bedriegers dat doen en hoe zij wonderen doen; voor mij zijn dat beesten en geen mensen meer! Want voor mij bestaat er ter wereld niets schan­daligers, dan dat zo'n geestelijke, deskundige mensenbedrieger zijn on­wetende broeders iets opdringt te geloven, waarover hij zelf inwendig lacht. Terwijl hij zelf nauwelijks begrijpt, hoe de mensheid zo ontzettend dom kan zijn om zulke ontzettende onzin voor puur goud aan te nemen.

[18] O, verheven vriend, wat u nu heeft gezegd, weet ik en ken ik! Maar het verschil tussen een indirecte en een directe openbaring kon ik niet weten. Het verheugt mij echter dat datgene, wat een goedwillend mens door zijn actieve zoeken gevonden en ontdekt heeft, uiteindelijk toch ook een openbaring van boven is. Natuurlijk kan niet ieder mens een profeet zijn voor het gehele volk. Als echter de indirecte profeet in zijn speciale eigen sfeer iets zeer nuttigs heeft uitgevonden en ontdekt, ook al is het maar ten behoeve van het lichamelijke welzijn, zal dat later ook voor het welzijn van een geheel volk nuttig gebruikt gaan worden en daardoor kan ook de indirecte, op zichzelf staande profeet een algemene zijn en worden!

[19] Denk eens aan de uitvinding van de ploeg, die zeker al vóór de zondvloed is uitgevonden! Dit onschatbare, zeer nuttige landbouwwerktuig is zeker door een bezig en nadenkend mens langs de weg van de indirecte openbaring uitgevonden. Zijn naam is weliswaar niet bewaard in de geschiedenis, maar wat een onschatbaar nut heeft zijn uitvinding al voor de mensheid g~had! En zo zijn er een groot aantal van zulke algemene, nuttige uitvindingen van honderden verschillende werktuigen en gereed­schappen, die een oneindige gebruikswaarde hebben. Hun uitvinders waren zeker bezige, bescheiden en eenvoudige mensen, omdat hun namen anders beslist nét zo vastgelegd zouden zijn als de namen van degenen, die over de volkeren hebben geheerst en over het algemeen maar heel weinig nut voor hen hadden.

[20] Ik ben van mening, dat die mensen de grootste weldoeners van de volkeren zijn, die hen leerden te denken volgens de orde der waarheid en hen verrijkt hebben met nuttige uitvindingen!

[21] Het nut van de algemene, zuiver geestelijke profeten is echter tot op heden nog erg onzeker. Zij laakten wel ingeburgerde gebreken van het volk en tuchtigden de slechte, moedwillige boosdoeners. Meestal verkondigden zij op zeer bedekte wijze God en Zijn leiding, Zijn wil en Zijn plannen. De mensen begrepen echter niet wat zij werkelijk bedoelden en deden daarom toch, wat zij wilden volgens hun wereldse lusten en lieten God en Zijn verheven profeten voor wat ze waren.

[22] Zo ontstond het onbegrijpelijke heidendom en daarnaast alle denkbare varianten van het meest duistere bijgeloof, maar de ploeg bleef een ploeg en de zaag een zaag en de bijl een bijl, -en zowel heiden als orthodoxe jood maken in gelijke mate gebruik van die nuttige uitvindingen!

[23] Uiteindelijk is het nog zeer de vraag, welke soort echte profeten een algemenere waarde voor de mensheid heeft!

[24] De mensen denken wel veel en begrijpen ook veel, maar om een Daniël helemaal te begrijpen of een Jesaja, of een Jeremia, of zelfs een hooglied van Salomo, - daar helpt geen menselijk denken, -dat is verloren moeite! Dat begrijpt slechts een God of een engelengeest, of een speciaal daarvoor geroepen profeet. Slechts deze drie soorten geesten zijn in staat het te begrijpen, voor iedere andere geest is dat totaalonmogelijk. De vraag is dan echter, wat grote wijsheid, die geen sterveling in zich kan opnemen en begrijpen, voor zin heeft!?"

 

205 De noodzaak van het 'niet begrijpen'

 

[1] IK zeg: "Vriend, kijk eens naar boven naar de sterren! Ken je ze en begrijp je wat en waarvoor zij zijn? Moeten zij er daarom soms niet zijn, omdat tot op heden nog geen mens ze kon begrijpen? Begrijp jij

soms, wat zon en maan zijn? Moeten ze er daarom niet zijn, omdat je ) ze niet begrijpt?!

[2] Begrijp je de wind, de bliksem, de donder, de regen, de rijp, de sneeuw, het ijs? Moet dat alles er daarom niet zijn, omdat jij en alle andere mensen dat alles niet begrijpen?!

[3] Begrijp je de duizend soortige dieren, hun gedaante en hun geaardheid? Begrijp je de wereld der planten en hun vormen? Weet je soms wat het licht en wat de warmte is?!

[4] Moet dat alles er daarom ook niet zijn, omdat jij en alle andere mensen dat niet kunnen begrijpen?!

[5] Begrijp je soms je leven en hoe je kunt zien, horen, voelen, proeven en ruiken? Moet de mens soms niet zien, horen, voelen, proeven en ruiken, omdat hij dat allemaal nooit kan begrijpen?!

[6] Omdat er in deze stoffelijke wereld al zo veel dingen zijn, die de mensheid nooit volledig kan begrijpen, moet je er eerst maar eens wat over na gaan denken en Mij vervolgens je mening geven!"

[7] SCHABBI zegt: "Heer en meester vol van goddelijke kracht! Ik hoef daar niet veel over na te denken. Ik begrijp alles al wat u mij hiermee wilt zeggen. U wilde mij onder ogen brengen, dat als men in de sferen der hogere wijsheid zoekt, het daar dan net eender toegaat als in de sferen van de stoffelijke schepping. Wij mensen weten en begrijpen daarvan eigenlijk helemaal niets behalve de globale buitenkant en datgene, wat wij daarvan met onze grove, stoffelijke zintuigen waarnemen en wat betreft vorm, kleur, geur en smaak aan de geschapen dingen kunnen onderschei­den. O, hoe weinig en eigenlijk helemaal niets begrijpt en weet de mens en toch meent hij zeer wijs te zijn en is trots op zijn schamele beetje kennis! En wat weet hij dan? Niets, maar dan ook helemaal niets!

[8] O, hoe blind en dom zijn toch alle mensen! Zij brengen het niet eens zo ver, om in te kunnen zien dat zij helemaal niets zijn en helemaal niet inzien en begrijpen, dat zij niets zijn en helemaal niets inzien. - Het gras groeit en de ziende en voelende mens verheugt zich daarover. Maar wat er voor nodig is het gras te doen ontstaan en te laten groeien en het op dezelfde wijze maar steeds voort te laten bestaan -welke sterveling ziet dat in?!

[9] Adam, Henoch, Noach, Abraham, Isaäk, Jacob, Mozes en Elia waren beslist de meest wijze mensen die de aarde ooit heeft gedragen; in hen was veel licht uit God. Maar geen van de genoemde voorvaders der wijsheid kon ook maar in zijn dromen bedenken, hoe het gras ontstaat, groeit, zaad vormt en hoe in de zaadkorrel de mogelijkheid gelegd is voor een eeuwigdurende creatie van een grenzeloze hoeveelheid van dezelfde soort gras.

[10] We weten nog niet eens, hoe het allereenvoudigste mosplantje groeit en zich voortplant en hoe het wormpje in de modder kronkelt, hoe kunnen we dan over de elementen praten en over de verre sterren?! Omdat wij mensen dáár al niets van weten, weten en begrijpen wij nog minder wie en wat de sterren zijn en waarvoor en waaruit zij gemaakt zijn!

[11] En daarom, grote en verheven meester, wilde u mij, door aan te duiden dat ik volstrekt niets weet, in dit opzicht terechtwijzen en zeggen: 'God, de Alwijze, plaatst veel voor de ogen van de mensen en voor al zijn uiterlijke zintuigen en daardoor ook gelijktijdig voor de zintuigen van de ziel, om de mens tot nadenken te dwingen.' Maar de mens moet zelf de verklaring zoeken. Want als God hem deze erbij zou geven zou de mens binnen de kortste keren traag worden en uiteindelijk voor niets meer interesse hebben, en lui worden.

[12] Want als een mens eenmaal iets helemaal doorziet en begrijpt, heeft zijn trage natuur er geen belangstelling meer voor. Het is te zeer in ieder opzicht door de ervaring bevestigd en bewezen, en heeft daarom geen nieuw bewijs meer nodig. En zo zou de mens zich kennelijk ook heel zeker in de zuiver geestelijke sfeer gedragen, als hij alles haarfijn en zonneklaar zou begrijpen wat de grote profeten van God in de boeken der wijsheid hebben opgeschreven. Hij zou al gauw gaan slapen en tenslotte nergens meer over nadenken. Waarover zou de mens dan ook nog enigszins nadenken, als hij toch alles al begreep?!

[13] God weet daarom heel goed in welke situatie Hij de mensen moet houden opdat zij moeten denken, willen en echt bezig moeten zijn. Het mag zijn wat het wil, - als het maar geen nietsdoen is!

[14] Ik besef nu ook dat de Messiasgeschiedenis en het verhaal daarover lang niet zo'n sterke indruk op mij gemaakt zou hebben als ik uit Jesaja alle daarop betrekking hebbende teksten vrijwel geheel begrepen zou hebben. Over de drie sterrenkoningen zou ik hoogstens geglimlacht hebben, als zij met hun mystieke, wijze tirades bij mij waren gekomen, en ieder ander die wat dat betreft bij mij zou zijn gekomen, zou het geen haar beter zijn vergaan!

[15] Maar omdat het allemaal tot op dit ogenblik in een gelovig halfdonker is gebleven, voel ik nu een des te grotere vreugde, omdat datgene, wat slechts zo moeilijk en ongrijpbaar te geloven was, zich zo helder voor mijn ogen heeft ontvouwd en omdat ik nu Hém voor mij zie, op wie alle Joden en ook ik zo verlangend hebben gewacht! -Heer en meester, heb ik u begrepen of niet?"

 

206 Schabbi en de Messias

 

[1] " Jawel, jawel!" zeg IK en vraag hem dan: "Wel, beste vriend, omdat je naar de mening van de mensen, in ieder opzicht zeer intelligent schijnt te zijn en veel dingen heel juist en scherp beoordeelt, zeg Mij dan eens naar eer en geweten, wat je je dan van de Messias, die je nu in Mij ziet, voorstelt! Welk doel beoogt nu eigenlijk het huidige optreden van de Messias?!

[2] SCHABBI zegt: " Ja, verheven vriend, dat is een bijzonder netelige vraag, d.w.z. niet volgens mijn eerdere, geheel onjuiste, uit voorzichtigheid voortkomende mening dat u door onbegrijpelijke wonderen en sluwe vragen mij een mogelijke vijandigheid tegenover de Romeinen wilde ontlokken, maar zuiver ten opzichte van de mystieke persoonlijkheid van de Messias zelf, over wie juist Jesaja heel merkwaardige dingen getuigt, waar geen mens uit wijs kan worden. Want de ene keer is de Messias een koningszoon, dan weer een sterke en machtige held, dan weer een zoon van God, dan weer een zoon van een maagd! Eén keer zegt Jesaja (Jes. 25: 6-9):

[3] 'De Heer Zebaoth zal op deze berg voor alle volken een rijke maaltijd bereiden, een maaltijd bestaande uit zuivere wijn, vet, merg en wijn zonder bezinksel. En Hij zal op deze berg het omhulsel wegdoen, waarmee alle volkeren omhuld zijn en de bedekking, die de heidenen het zicht belet. Hij zal de dood verzwelgen en de Heer zal de tranen van alle gezichten wissen en de smaad van Zijn volk in alle landen te niet doen, want de Heer heeft het zo gezegd. In die tijd zal men zeggen: 'Zie, dat is onze God waarop wij wachten, Hij zal ons helpen! Dat is de Heer op wie wij wachten om ons te verheugen in Zijn heil!'

[4] Kijk, verheven heer en meester, dat zijn de veelbetekenende woorden van de profeet. Maar wat moet je daar nu uit opmaken? Welke en waar is de berg, waarop de Heer ons een heel vreemd uitziend vet maal zal bereiden uit zuivere wijn, vet, merg en nogmaals uit wijn zonder droesem? Wie dat lekker zal vinden, moet wel een erg gezonde maag hebben!

[5] Een natuurlijke betekenis kan deze maaltijd niet hebben, maar alleen een geestelijke. Maar wie ontdekt die? Wie is de berg en wie dat vreemde vette maal? Ik vind, dat de mensheid daar eigenlijk mee voor de gek gehouden wordt! Op dezelfde berg zal de Heer, naar ik aanneem dus de Messias, het omhulsel dat de volken omhult, verwijderen en de bedekking van de gezichten der heidenen wegnemen. Dat zou nog te begrijpen zijn, maar de berg, de berg, waar is die dan en wat is hij?

[6] Dat Hij de dood kan en zal verslinden en ook de smaad van Zijn volk in alle landen, dus ook in ons Perzië, zal opheffen, is mij tenminste nu duidelijk, omdat ik heb gezien hoe U de doden in het leven hebt teruggeroepen.

[7] Maar vervolgens laat Jesaja het gelukkige volk op de berg roepen: 'Dat is onze God, onze Heer!' Is dat de God van Abraham, Isaäk en Jacob? Zo ja, dan bent U dus Dezelfde, die op de Sinaï aan Mozes de wetten gaf en die daar donderde: 'Ik alleen ben jouw God en jouw Heer, buiten Mij zul je geen andere God geloven of dienen!'

[8] Als Jesaja het eens was met de wet van Mozes, dan kon hij onmogelijk met de Messias nóg een God op laten duiken. Maar omdat Jesaja zo heel eenduidig Hem als God laat verschijnen, moet U wel dezelfde God zijn, die op de Sinaï al met Mozes heeft gesproken!

[9] Wat kunt U mij nu naar aanleiding van de uitspraak van de profeet zeggen, als ik nu voor U neerkniel en U luid begin te aanbidden als de God van Abraham, Isaäk en Jacob?!"

 

207 Een wijs en deemoedig hart om God te aanbidden

 

[I] IK zeg: " Als je een werkelijk levend geloof en een innerlijke overtuiging zou hebben, zou Ik natuurlijk niets tegen jou en jullie allen in kunnen brengen als jullie Mij als jullie God op een passende wijze zouden gaan aanbidden. Maar omdat jullie niet innerlijk en zeker niet in je ziel volledig geestelijk overtuigd zijn, zouden jullie met Mij net zo goed afgoderij bedrijven, als wanneer jullie enig ander mem; of een uit hout gesneden beeld goddelijke verering zouden bewijzen.

[2] Wie God waarachtig en zegenrijk wil aanbidden, moet God eerst levendig in zijn hart waarnemen. Hij moet God in de geest en in alle waarheid eerst kennen en liefhebben en dan pas kan hij Hem eer geven en ten volle aanbidden. Als dat niet zo is, bedrijft de mens ook met de ware God afschuwelijke afgoderij!

[3] Hoe kan een mens de alleen ware God waardig en met recht aanbidden, als hij Hem nog nooit anders dan alleen maar van horen zeggen heel afgodisch heeft gekend?! Welk onderscheid zal er dan zijn tussen de aanbidding van de enige, ware God en die van een afgod?!

[4] De echte aanbidding van de enige, ware God bestaat uit de liefde tot Hem en de liefde tot de naaste. Maar wie kan God liefhebben, als hij Hem nog nooit heeft gekend?

[5] Of kan een jonge man ooit in vuur en vlam geraken voor een jonge vrouw die hij nog nooit heeft gezien of gekend? En als hij zich verbeeldt dat er ergens een jonge vrouw is en hij begint de in werkelijkheid niet bestaande, hartstochtelijk lief te hebben, dan is hij een dwaas en maakt zich in de hoogste graad schuldig aan eigenliefde, -en dat is voor God een verschrikking.

[6] Iedere afgodenaanbidding is daarom de grootste, menselijke dwaasheid en een afschuwelijke blindheid. Want uiteindelijk wanen de echte afgo­denaanbidders zichzelf afgoden en laten zich bewieroken en als goden aanbidden, -en dat is dan een overwinning van de satan in het mensenhart! Maar wee hun, die in hun grote verblinding zich inbeelden zelf goden te zijn! Hun lot zal eens zeer treurig zijn, want die hoogmoed is een worm die nooit sterft en een vuur dat nimmer dooft!

[7] Ik zeg je: De satan verlustigt zich erin, de blinde mensen door de in hen geplante hoogmoed zo ver mogelijk weg te voeren van de orde van God. Maar als zij eens als leerlingen van zijn school aan de andere zijde aankomen, zal hij hen afwijzen en ze de laagste en afschuwelijkste diensten laten doen, waarin zij door zijn boze wil eeuwig moeten blijven!

[8] De satan als vorst der duisternis laat de mensen hier tot goden verhogen, om ze eens te vernederen tot de laagste monsters.

[9] God verlangt hier echter een wijs en nederig hart, om de mensen ééns des te hoger te verheffen en zaliger te maken.

[10] Wel zal deze macht de satan worden ontnomen en de mensen zullen volledig onafhankelijk, vrij zijn om te doen en te laten wat ze willen. Daardoor zullen de goeden des te meer licht uitstralen en de innerlijk slechten echter des te erger en dieper de hel toebehoren. Want daar zal hun slechtheid niet op rekening van de satan, maar ten laste van hun hoogst eigen rekening komen en zij zullen eens door satan en zijn knechten des te kwaadaardiger onder handen worden genomen.

[11] Daarom is het de eerste plicht van ieder mens, heel nederig van hart, God in geest en waarheid te zoeken. Laat hij dan pas God ook in geest en waarheid aanbidden, als hij Hem heeft gevonden!

[12] Het voornaamste gebed bestaat daaruit, dat een deemoedig hart nederig blijft en zijn naaste metterdaad meer liefheeft dan zichzelf, maar God, als de enige, echte Vader van alle mensen en engelen, boven alles!

[13] Niemand kan God in zijn duistere vlees liefhebben als hij zijn broeder haat. Want hoe zou iemand God nu lief kunnen hebben, die hij niet ziet, als hij zijn broeder niet liefheeft, die hij ziet?!

[14] Het is bij lange na niet genoeg om te zeggen: 'Ik heb mijn naasten lief en ben erg vriendelijk voor hen!' De ware, en voor God alleen geldige liefde moet bestaan uit daden, zodra de naasten die behoeven, geestelijk of lichamelijk. Die liefde is de wonderbare sleutel tot het goddelijke licht in het eigen hart.

[15] Ik zeg jou en je metgezellen: Als jullie déze gouden sleutel niet gevonden en in je hart opgenomen zouden hebben, zouden jullie nooit de weg hierheen hebben gevonden! Wat het echter wil zeggen en wat het betekent dat jij en je metgezellen hierheen zijn gekomen, ook al is het door een kolossale storm in het uiterlijke leven, dat beginnen jullie nu al te bespeuren, - de nabije toekomst zal jullie pas naar het ware licht leiden! Pas als je Mij helemaal zult kennen, zul je ook begrijpen of Ik aanbeden kan worden of niet!"

 

208 De eerbied van de Perzen voor de heiligheid van de Heer

 

[1] Deze woorden van Mij stemmen de Perzen erg tot nadenken en JURAH zegt tegen zijn metgezellen, terwijl Ik Mij naar de drie begaf, die uit de doden waren opgewekt, en hen lichamelijk liet verzorgen: "Vrienden! Zijn woorden zijn heel merkwaardig en klinken nog wonderbaarlijker dan zijn daden er uitzien, hoewel die al zodanig zijn dat wij nog nooit iets dergelijks zagen. Maar alle wonderen lijken op elkaar en een mens die daarin onervaren is, is blind en kijkt niet daar, waar hij het scherpst en aandachtigst toe zou moeten zien! De genezing van onze juwelier is wel buitengewoon verrassend, maar het is misschien niet onmogelijk zo iets op natuurlijke wijze tot stand te brengen. Wij weten natuurlijk niet hoe dat gedaan zou moeten worden, maar wij weten toch wel uit ervaring dat de Indiërs de beet van de giftigste slangen zonder kruid en sap en olie genezen. Hij heeft deze beiden ook zonder kruid, sap en olie genezen, hoe, dat weten wij niet -dat kunnen we ook niet weten!

[2] De drie drenkelingen zijn echt weer in het leven teruggeroepen, maar het is nog maar de vraag of ze werkelijk helemaal dood waren, of dat het soms simulanten waren! Kortom, daden bewijzen nog lang niet alles! Maar zijn machtige woord bewijst naar mijn mening méér dan de beide wonderen. Zo oneindig wijs en eeuwig waar spreekt geen mond van een sterveling! Schabbi, denk nu alleen maar eens na over de uitleg van de enig ware aanbidding van God, dan zul je ontdekken wat voor alles doordringende wijsheid daarin ligt. Dat is voor mij het bewijs van iets ontzaglijks. Ja iets, dat ik nauwelijks durf uit te spreken!"

[3] SCHABBI vraagt heel verbaasd: "Wel, wat is dat dan watje nauwelijks durft uit te spreken?"

[4] JURAH zegt: "Denk daar zelf maar eens goed over na en het zou me erg verbazen als je al niet gauw hetzelfde vond!" Schabbi begint nu diep na te denken, maar weet toch nog niet zo goed wat hij nu eigenlijk met de vraag van Jurah aan moet.

[5] Na een poosje zegt SCHABBI tegen Jurah: "Laat ik je eens wat zeggen, want ik geloof dat er zich een heel wonderlijke zaak voordoet; maar deze wonderlijke zaak is en blijft iets zeer riskants! Veronderstel nu eens dat dit vrijwel zonder enige twijfel de Messias is, dan is Hij volgens Jesaja niet alleen de eenvoudige mens die hier met ons heeft gesproken, maar let wel, wat betreft Zijn ziel is Hij ook God, de enige ware van eeuwigheid! Maar als dat zo is, waar blijven wij dan? Hoe kunnen wij zwakke mensen voor Hem de Allerhoogste bestaan? Wat moeten wij nu doen, waar blijven wij nu?"

[6] JURAH zegt: " Ja, dat houdt mij ook bezig en is nu mijn grootste zorg! Ik vermoed, dat iets hier heel duidelijk zichtbaar zal worden, alleen begrijp ik niets van die hoge heidenen, want die schijnen Hem van levensbelang te vinden!"

[7] SCHABBI zegt: "Hoorde je, dat in Jesaja geschreven staat: 'En Hij zal het omhulsel, waarmee de heidenen omhuld zijn, wegnemen.'! Dat betekent zo ongeveer: Aan deze vooraanstaande heidenen heeft Hij Zich reeds geopenbaard! Zij kennen Hem reeds en betonen Hem da~rom..zo eerbiedig hun genegenheid. Zij zullen reeds ten volle ervan overtuigd zijn, dat Hij, de eeuwige Almachtige, hen met één zucht voor eeuwig als los kaf kan wegblazen en daarom hebben zij de grootste hoogachting voor Hem en het lijkt mij, dat Hij hen reeds heeft overwonnen en dat de goede Joden vrij zijn! -Dat is zo mijn mening.

[8] En verderop vind je ook nog bij de profeet: 'En de Heer zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk in alle landen wegnemen!' Dat betekent: zeker ook bij ons in Perzië. Wij zullen zeker niet de eersten zijn bij wie Hij dat doet, maar toch zijn wij nu aan de beurt en dit schijnt het moment te zijn waarop Hij aan de Joden in andere landen heeft gedacht. Bij ons is Hij begonnen onze tranen te drogen en onze smaad weg te nemen! Aards gezien gaat het met ons bij wijze van uitzondering wel zó goed, dat wij ook in den vreemde geen reden hebben voor tranen en wij hebben geen smaad te verduren, maar er zijn daar nog duizenden broeders en zusters, die toch grote nood lijden. Zij worden door de heidenen vaak afschuwelijk gehoond en allerwegen veracht. Maar wij zijn heel goed in staat hen allen te helpen en in Zijn naam hun tranen te drogen van hun aangezichten en hun jarenlange smaad te delgen! De Heer, die nu kennelijk hier is, schijnt ons ook gered en naar deze niet zo hoge berg gebracht te hebben om ons als Zijn werktuigen te gebruiken bij degenen die in vreemde landen wonen. Dat is zo mijn opvatting van het geheel. -En nu ben jij aan het woord, mijn vriend!"

[9] JURAH zegt: " Ja, volgens mij heb je nu de spijker op de kop geslagen! Zo zal het wel in elkaar zitten! Maar omdat het nu heel zeker zo is komt weer de grote en belangrijke vraag: Hoe kunnen wij naar Hem toegaan, terwijl we toch zeker tot over onze oren in de zonden steken? En toch staat er geschreven: 'God mag en kan niemand benaderen die zondig is!' Wij zijn ontzettend onrein! Waar zullen wij ons nu kunnen reinigen? Waar is hij, die een rechtsgeldig offer van ons aan zou nemen dat ons voor God zou reinigen van onze zonden?!"

 

209 Over het gebed

 

[I] IK ga nu weer bij hen staan en zeg: "Ik Zelf! Zoals Ik tegen de doden kon zeggen: 'Ontwaak uit de dood en leef!', zo kan Ik ook net zo doeltreffend, goed en rechtsgeldig tegen jullie zeggen: 'Wees rein en al jullie zonden zijn vergeven!' en nu staan jullie rein en zonder zonden voor Mij! Geloven jullie dat nu?"

[2] JURAH en SCHABBI zeggen: "Heer, dat geloven wij! Omdat het met dit alles volgens Uw eeuwige, heilige raadsbesluit nu eenmaal tot heil van alle Joden en heidenen zo gesteld is, schenk ons arme zondaars ~w genade en Uw clementie en erbarming! 0 Heer, wees, zowel nu als rn alle eeuwigheden der eeuwigheden, met ons en voortaan met de geest van al degenen die door U reeds tot het eeuwige leven gewekt worden! Maar nu, Heer, sta ons toe, omdat wij U hebben herkend en onze harten nu ook brandend van liefde voor U zijn, dat wij ons hart luchten en U met een vurig en rouwmoedig gemoed aanbidden!"

[3] IK zeg: "Beste vrienden en broeders, daar komt niets van in! Jullie hebben gelezen wat Mijn geest door de mond van een profeet heeft gesproken toen hij zei: 'Dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij!' En Ik Zelf herhaal dat voor jullie: Elk lippengebed, van welke aard ook, vervult Mij met afgrijzen!

[4] Gebruik goed je verstand en heb een begrijpend hart, doe iedereen goed die jullie hulp nodig mocht hebben! Ja, doe zelfs je vijanden goed en zegen hen die je vervloeken! Daardoor zullen jullie op Mij lijken, want Ik laat Mijn zon schijnen over goeden en bozen en Mijn ergste vijanden worden dagelijks door Mijn almachtige hand met weldaden overladen. Slechts over de te erge boosdoeners wordt Mijn roede gezwaaid. Ja, Ik zeg jullie: Jullie zijn allen kinderen van Mijn hart en broeders van Mijn ziel. Bid daarom, als jullie bidden, niet zoals de heidenen en Farizeeën met de lippen, door middel van door de vleselijke tong gevormde woorden, maar bidt, zoals Ik jullie heb gezegd, in de geest en in de waarheid, door levende werken en daden van liefde aan jullie naasten, dan zal ieder woord in Mijn naam een waarachtig gebed zijn dat Ik altijd, vast en zeker zal verhoren. Het gezucht van de lippen verhoor Ik echter nooit. -Begrijpen jullie goed, wat Ik nu heb gezegd!"

[5] SCHABBI zegt: "O Heer, wat bent U toch heel anders dan wij U ons hebben voorgesteld! Wie zou U niet boven alles lief kunnen hebben die U eenmaal heeft leren kennen?! U bent de liefde en de grootste zachtmoedigheid in persoon en wat is Uw heilige leer eindeloos ver verwijderd van iedere nachten duisternis en hoe begrijpelijk is toch ieder woord uit Uw mond! Ja, nu geloven wij pas volkomen dat U waarlijk de verwachte Messias bent, en buiten U is er geen ander!"

[6] IK zeg: "Heel goed, heel goed, beste vrienden! Ik kende jullie en leidde jullie op een weg naar Mij, zoals de profeet Elia die kreeg aangezegd. In de machtige storm was Mijn wil, in het vuur Mijn kracht, maar in het zuchtje wind ben Ik Zelf. En zo moesten jullie ook door een ontzettende storm en door water en vuur, om bij Mij te komen. Maar nu zijn jullie bij Mij en hebben Mij, de lang gezochte, gevonden. Hoe moeilijk Ik echter voor menigeen te vinden ben, toch ben Ik, als Ik eenmaal ben gevonden, nog veel moeilijker te verliezen! Zij, die Mij in hun hart hebben vast­gegrepen, worden door Mij óók vastgegrepen. Wie mij echter heeft vastgegrepen, kan Mij wel weer loslaten, maar Ik zal hem toch nooit meer loslaten. Want Mijn liefde duurt niet tijdelijk, maar eeuwig en wie haar in zijn hart heeft opgenomen, kan Mij nooit meer kwijtraken! Want Mijn liefde houdt hem voor eeuwig vast in toom, opdat hij in eeuwigheid niet meer helemaal van Mij af kan dwalen. En zo zal het met jullie ook gaan! Jullie zullen wel in omstandigheden en wereldse toestanden terecht komen waarin het voor jullie wat moeilijk zal worden Mijn naam te belijden en het geloof vast te bewaren -want binnenkort zullen er dingen gebeuren, omdat ze moeten gebeuren, die jullie ten opzichte van Mij kleingelovig zullen maken -, maar Ik zal jullie op het juiste moment wel weer sterken en het kamertje van jullie hart geheel verlichten. Daarna zullen jullie terwille van Mijn naam niet meer in verzoeking komen, maar steeds in Mijn liefde en Mijn kracht blijven.

[7] Maar nu nog iets anders! Jullie zullen weer naar Perzië gaan. Zodra jullie daar binnenkort weer zijn, vertellen jullie waarheidsgetrouw zonder toevoegingen, wat je hier hebt gevonden en wat jullie tot heil van alle mensen der aarde allemaal is overkomen! Op die wijze worden jullie ook arbeiders in Mijn wijnberg. Verkondig het ook aan jullie koning, opdat hij weet, wat hij te doen heeft! Hij moet het zwarte heidendom afzweren en nooit meer luisteren naar de bedrieglijke woorden van de magiërs, die zich priesters van God noemen maar eigenlijk dienaars en knechten van de hel zijn. Ook moet hij de slechte apostelen van Jeruzalem, die over landen en zeeën trekken om van heidenen Joden te maken uit het land verdrijven: Als zij van een heiden een Jood gemaakt hebben, is hij nog veel erger in dienst van de hel getreden dan hij voorheen als heiden was. Naast zulke bekeringen verspreiden de slechte apostelen uit Jeruzalem ook kwade geruchten van andere aard, zoals jullie er één aan ons hebben verteld die betrekking had op de wreedheden van de Romeinen waardoor jullie je, uit vrees voor de Romeinen, tegenover Mij zo 'ontzettend voorzichtig hebben gedragen!

[8] Om al die kwade zaken te bestrijden, heb Ik jullie uit de vele duIzendmaaI duizenden mensen uit jullie land geroepen om deze lichte taak op jullie schouders te leggen, waarvoor jullie kracht en middelen ten overvloede bezitten om deze te volbrengen! Jullie loon zal eens in Mijn eeuwige rijk niet gering zijn!

[9] Nu weten jullie, wat je in Mijn naam te doen hebt en daarnaast ook in naam van de Romeinen, die daar schandelijk zijn belasterd. Laat het je niet aan goede wil, vlijt en activiteit ontbreken, dan zal ook Ik het aan niets laten ontbreken!

[10] Maar nu zie Ik Marcus naar buiten komen. Hij komt ons uitnodigen voor het avondmaal dat vandaag wel een paar uurtjes later gereed kwam dan anders, maar dat komt door de storm. De hagel heeft veel banken wat beschadigd; die moesten nu hersteld worden. Nu is alles echter weer helemaal in orde en het eten is voortreffelijk en rijkelijk klaargemaakt en dus zullen wij ons na gedane arbeid weer eens een keer heel goed laten verzorgen!"

 

210 De toekomst van Jarah

 

[1] Toen kwam onze oude gastheer Marcus en zei tegen Mij: "Heer en Meester, het avondeten is gereed. Zal ik het, als het U schikt, meteen op de nu weer helemaal herstelde tafels laten zetten!?"

[2] IK zeg: "Doe dat, want vandaag heb zelfs Ik al behoorlijk honger en Ik verheug Mij op een goede vis, een flink stuk brood en op een zuivere en goede wijn!

[3] Jouw twee zonen moeten echter nog één keer de oevers van de zee afzoeken! Langs de oevers drijven nog een paar lijken; het zijn een aantal arme Joden met hun vrouwen en kinderen. Ik wil niet dat zij, of ook anderen, de dood zullen vinden terwijl Ik hier verblijf. De zee is spiegelglad en de sterren schijnen vandaag bijzonder helder. Je zoons kunnen die taak gemakkelijk volbrengen en dat te meer, omdat zij goede hulp kunnen krijgen van de hier aanwezige schippers van Kisjonah, van Ebahl uit Genezareth en van de scheepslieden van Cornelius. Ongeveer negen personen drijven langs de oevers over een afstand van hooguit anderhalf uur gaans, die moeten zij hierheen brengen. Zij moeten hen dan met de gezichten naar beneden gekeerd op een wat aflopende bodem neerleggen en zo tot morgenochtend laten liggen! Morgen zal Ik hen dan pas opwekken!"

[4] MARCUS vraagt: "Heer, waarom dan vandaag niet reeds, waarom pas morgen .

[5] Ik zeg: "Vriend Marcus, maak je maar niet druk! Ik weet waarom het gras, dat pas in het komende jaar de weiden groen zal kleuren, niet reeds dit jaar is opgeschoten! Maak je daarover dus maar geen zorgen, want op dat punt ken Ik de regels al veel beter dan jij, beste Marcus! Ga nu en zorg, dat alles wat gedaan moet worden, ordelijk verloopt!"

[6] Marcus verwijdert zich, zorgt meteen dat de spijzen op de tafels gebracht worden en geeft ook de opdracht door aan de zonen, die direkt in een grote boot stappen en de andere voornoemde schippers om hun medewerking vragen.

[7] Wij verlaten onze plek en gaan naar onze tafels, die op de reeds bekende wijze zijn ingedeeld. De drie in het leven teruggeroepenen gaan met de vrouw naar het huis van Marcus, waar zij spijs en drank en vervolgens een goede slaapplaats krijgen, - geheel volgens Mijn wil, teneinde voor de ochtend aan te sterken.

[8] Terwijl wij naar de tafels lopen, komen de bewoners van de tenten van Ouran pas naar buiten om zich ook aan tafel te begeven.

[9] Dan trekt JARAH Mij aan Mijn arm en zegt: "Heer, U mijn steeds grotere liefde, kijk eens hoe de moedige strijders voor Uw rijk nu. pas, door honger gedreven, uit hun schuilplaats naar buiten beginnen te sluipen! Waarlijk, daaronder vind je, behalve Mathaël, vast en zeker bar weinig grote geesten! Ach, het was voor de storm begon toch wel een erg komisch gezicht, toen de vijftig Farizeeën door de aanblik van de eerst gevallen, zeker pondzware hagelstenen op stel en sprong de grote tent in werden gedreven!

[10] Zij wisten net zo goed als ik dat U de betrouwbaarste beschermer tegen ieder ongemak bent en toch werden zij kleingelovig en kregen het erg benauwd en zochten een stoffelijke bescherming. Nu scha.men zij zich zichtbaar dat zij dat hebben gedaan en zij durven naar het mij.toeschijnt, o Heer, U niet goed onder ogen te komen! Mathaël zou met zijn gezellen wel gebleven zijn, maar hij moest zijn jonge, mooie, koninklijke gemalin wel volgen. Naar mijn mening is het hem dus te vergeven, maar bij de anderen was alleen maar hun geringe vertrouwen en hun klein geloof de reden en daarvoor vind ik hen niet te prijzen."

[11] IK zeg: " Je hebt wel gelijk, dochtertje, maar laten we degenen, die nog op bepaalde punten zwak zijn, de tijd gunnen dan zal wat meer ervaring hen in alles wel sterker maken! Bedenk eens, hoeveel jij al bij MIJ hebt meegemaakt, waardoor jij dus allicht meer moed kunt hebben Zij hebben echter veel minder meegemaakt en daardoor kon hun angst gemakkelijk groter zijn dan hun vertrouwen. Later zullen ook zij wel meer vertrouwen hebben. -Begrijp je dat?"

[12] JARAH zegt: "Ja, dat begrijp ik wel, maar ik herinner me ook, dat allen in Genezareth samen met mij veel hebben beleefd en toch durfde eerst niemand, behalve ik, met U op het heldere water te stappen, zelfs Uw leerlingen niet! Wat was daar dan de reden van het geringere vertrouwen?"

[13] IK zeg: "Toch weer je grotere ervaring, want jóu droeg Mijn engel zichtbaar op zijn handen en jij beleefde dingen die tot op heden nog geen mens heeft beleefd. En bovendien was jouw liefde voor Mij echt het grootst en sterkst en daarin bevindt zich ook altijd het grootste vertrouwen.

[14] Verwonder je er dus niet te veel over dat jouw vertrouwen in Mij groter is dan dat van de overige mensen, want dat wordt veroorzaakt door je grote liefde!

[15] Maar zoals ik je al in Genezareth heb gezegd, zul je over een aantal jaren nog veel verzoekingen moeten doorstaan, waarmee je zult moeten vechten, ondanks je grote vertrouwen in Mij. Maar door de kracht en de macht van Mijn naam zul je alle verzoekingen neerslaan en pas vanaf die tijd zul je vrij in Mijn licht wandelen.

[16] Want wat een mens vrij van Mij wil hebben, moet hij zich uit eigen kracht bevechten! Jij, lief dochtertje, hebt tot op heden nog geen werkelijke strijd doorstaan en daarvoor was het de juiste tijd nog niet en ontbrak de ware gelegenheid. Dat komt voor ieder mens pas als Mijn dagtaak op deze aarde zal zijn beëindigd.

[17] Nu ben Ik slechts zaaier en Ik leg de goede tarwekorrel in de levende akker van jullie harten. Het zaad zal daar eerst kiemen en dan opgroeien voor de gezegende vruchtvorming, daarna pas zullen jullie voor jezelf de vrucht op jullie eigen levensbodem met veel moeite en zelfverloochening moeten verzorgen! Zalig degene, die de vrucht die Ik in zijn hart heb gezaaid, zuiver en overvloedig in de door Mij in hem ingerichte schuren van Mijn geest zal brengen! Waarlijk, die zal eeuwig geen honger of dorst meer hebben!

[18] Lieve Jarah, wat jij nu dus hebt, is alleen het door Mij in jouw hart gelegde zaad. Na een aantal jaren zal het er als een golvend korenveld bij staan en allerlei stormen moeten trotseren. Dan is het echter zaak krachtig en vol vertrouwen in Mijn naam en door een grote, zelfver­loochenende liefde tot Mij, het golvende korenveld te beschermen tegen de dreigende stormen, opdat die niet tot een verderfbrengende uitbarsting komen en het prachtige korenveld, dat Ik Zelf zeer goed heb bebouwd, te gronde richten! Want als er eenmaal een vernietigende storm boven zo'n veld is losgebroken, is het vrijwel onmogelijk daar een halt aan toe te roepen.

[19] Je zult je nog wel herinneren hoe Ik een paar weken geleden voor jou in Genezareth een tuintje heb aangelegd en het heb gevuld met allerlei nuttige planten!? De planten groeien goed en weelderig, maar het tuintje en de planten moeten verzorgd, het onkruid moet, als het ergens opschiet, uitgeroeid worden en als het zeer heet en droog wordt, mag de gieter niet vergeten worden.

[20] Kijk, een soortgelijk tuintje heb ik ook in je hart aangelegd en Ik heb het rijkelijk voorzien van allerlei nuttige gewassen. Het onderhoud en de verdere verzorging van dit tuintje is nu helemaal voor jóuw rekening. Gebruik alle aandacht en ijver voor het onderhoud en de verzorging van dit tuintje, dan zul je binnenkort een rijke oogst binnenhalen! -Begrijp je deze beeldspraak wel?"

[21] JARAH zegt: "Ja, Heer, mijn enige liefde, ik begrijp het helemaal. Het stemt mij echter toch wat verdrietig dat ik nog zo veel stormen moet doorstaan tot aan de oogst! Maar ik hoop en geloof: U zult Uw arme maagd niet te gronde laten gaan als zij in de nood tot U om hulp zal roepen. Want U heeft mijn smeken gehoord en verhoord toen ik U nog niet, zoals nu, had gezien en herkend!"

[22] IK zeg: " Allen, die Mij kennen en in het hart aanroepen en op de macht van Mijn naam vertrouwen, zullen nooit in der eeuwigheid schade en schande lijden, daarvan kun je volkomen verzekerd zijn! Maar nu moeten we aan tafel gaan en eten wat is opgediend!"

 

211 Uitleg van het vierde gebod

 

[1] Dan gaan we allen snel aan tafel en gebruiken de maaltijd. Tijdens het eten werd ditmaal niet gesproken, maar na de genoten wijn begon het in het gezelschap behoorlijk levendig te worden. Naast de tafel waaraan Ik zat met Cyrenius, Cornelius, Faustus en Julius, met Mijn leerlingen, met Ebahl, Jarah, Kisjonah, Philopold, met Ouran, Helena, Mathaël en zijn gezellen, met de engel Raphaël en de knaap Josoë, was een nieuwe tafel in orde gebracht voor onze Perzen. Al de andere, reeds bekende gasten zaten aan de speciaal voor hen gereedgemaakte tafels, afhankelijk van de wijze waarop zij, zoals bekend, als groep bij elkaar hoorden.

[2] Allen verwonderden zich over de aangenaam warme avond na die geweldige storm en vooral verwonderden zij zich erover dat de grond zo kurkdroog was, terwijl daar een paar uur geleden het water nog een paar voet hoog had gestaan. Ouran vroeg Mij hoe het nu moest met het nachtverblijf voor al die mensen. Wat zijn tenten konden bevatten, wilde hij graag opnemen, maar omdat er hier enige honderden onder­gebracht moesten worden, zouden zijn tenten in de verste verte met toereikend zijn!

[3] IK zei: "Vriend! Adam en zijn eerste nakomelingen hadden tenten noch hutten, of zelfs gerieflijk ingerichte huizen. De aardse bodem en een schaduwrijke boom was alles voor hen en zij rustten heel veel nachten onder de vrije hemel en waren gezond en sterk. Zelfs geen deken voor hun lichaam konden zij maken. Een.krans van vijgenbladen ter bedekking van hun schaamte, was hun hele lichaamsbekleding en allen bereikten een leeftijd van enige honderden jaren! Thans hebben de mensen echter alle levensgemakken uitgevonden en in de plaats van één verloren aards paradijs er zelf vele honderdduizenden geschapen en kijk nu is een leeftijd van honderd jaar een wonder geworden!

[4] Zie je, dat komt doordat de mensen zichzelf hebben verwend en zich daardoor hebben vervreemd van de natuur van dit hemellichaam dat helemaal bedoeld is de mensen te dragen en te voeden en sterk en gezond te houden!

[5] Maak jij, Ouran, je dus maar geen zorgen over het nachtverblijf voor deze vele gasten; de goede en gezonde bodem zal hen allen goed herbergen! Wie door slaap wordt overmand, rust op een kussen van steen heel goed uit. Als de steen onder het hoofd hem hindert, is de mens niet moe en met erg rust behoevend en dan kan hij wel weer gaan staan en aan het werk gaan!

[6] Zachte bedden maken de mens week en ontnemen hem de nodige kracht voor de ledematen, en een te lange slaap verzwakt de ziel en de spieren van het lichaam. De natuur van de mens is als een zuigeling, die het beste gevoed wordt door de moederborst. De kinderen die lang gevoed werden aan de borst van de sterke moeder -vooropgesteld, dat zij van nature zo gezond en onbedorven is als een Eva -worden reusachtig sterk en de strijd met een leeuw zal hen niet vermoeien.

[7] In dezelfde mate is ook de natuur van deze aarde een ware moederborst voor de mensen als zij zich niet door allerlei onnodige verwennerij van haar verwijderen. Maar als de mensen zich eenmaal hebben verwijderd van deze grote moederborst en zich hebben geïsoleerd van haar verster­kende werking, vergaat het hun natuurlijk, wanneer zij aan haar melkrijke borst komen, als een volwassen man, die bij een moeder de melk moet drinken. Hij walgt er van zodat hij moet overgeven. Wat hem als kind kracht gaf en zeer goed voedde, dat zal hem, als man die de moederborst reeds lang ontgroeid is, ziek maken en een zwakke maag bezorgen.

[8] Nu, de mens kan niet altijd aan de moederborst kracht en natuurlijk leven voor zijn spieren opdoen, maar van de borst van moeder aarde moet hij zich nooit te ver verwijderen als hij lichamelijk gezond sterk en oud wil worden.

[9] Mozes zei: 'Eer vader en moeder, dan zult u lang leven en het zal u wel gaan op aarde!' Daarmee bedoelde Mozes niet alleen de vader die u verwekt en de moeder die u baart, maar eveneens de aarde en haar steeds nieuw leven barende kracht. Die moet de mens óók niet de rug toekeren, maar metterdaad hoog in ere houden en dan hij zal die zegen daarvoor ontvangen, die Mozes voor het lichaam heeft beloofd.

Het in ere houden van de lichamelijke vader en moeder is goed en noodzakelijk als de omstandigheden zich daartoe lenen en het ook doenlijk is. Als de belofte van Mozes een woord van God is, dan moet deze, net als het zonlicht, ook een algemene en door niets te stuiten uitwerking hebben!

[10] Maar als de belofte van Mozes zodanig beperkt is dat slechts zij een lang leven en welzijn op aarde kunnen verwachten, die hun lichamelijke ouders eren, dan ziet het er kennelijk slecht uit voor diegenen die niet zelden hun ouders reeds in de wieg hebben verloren en daarna door vreemde mensen zijn opgevoed! Hoe moeten zij hun ware ouders eren die zij nooit hebben gekend?!

[11] Veel kinderen worden vaak op wegen en straten gevonden. Ontaarde moeders hebben hen in hun geilheid ontvangen en al gauw na de geboorte ergens te vondeling gelegd. Zulke vondelingen worden door een warm­voelend, barmhartig iemand opgenomen en verzorgd; deze weldoeners zijn ze dan ook alle liefde en eerbied schuldig. Mozes zegt niets over zulke pleegouders, maar alleen over de echte ouders!

[12] De goed opgevoede vondeling kan echter zijn ware ouders onmogelijk eren, omdat hij ze in de eerste plaats niet kent en, als hij ze wel zou kennen, in de tweede plaats voor God en alle mensen toch echt geen verplichting tegenover diegenen zou hebben, die hem in hun zondige geilheid hebben verwekt en toen na de geboorte meteen aan de dood hebben prijsgegeven. Maar heeft zo'n mens dan geen aanspraak op de belofte van Mozes, omdat hij volgens Mozes zijn echte ouders onmogelijk kan liefhebben en eren? O, dat zou dan wat moois zijn en een erg goede indruk maken als wijs woord van God!

[13] Ook zijn er ouders die hun kinderen opvoeden in alles wat maar slecht te noemen is. Zij brengen hun al in de wieg een echt satanische hoogmoed bij en Ieren hun tegen iedereen hard en gevoelloos te zijn. Zulke tijgerouders leren hun kinderen al vroegtijdig brutaal, leugenachtig en oneerlijk te zijn! Moet Mozes ook voor zulke kinderen, die hun ouders met allerlei slechtheid en verdorvenheid eren omdat die ouders dat van hun kinderen eisen, zijn goede belofte bestemd hebben?

[14] Wat zijn de kinderen van dieven, rovers en moordenaars hun werkelijke ouders schuldig? Zij kunnen hun ouders vanzelfsprekend alleen eren door in hoge mate dat te zijn en te doen, wat hun ouders ook zijn en altijd doen, dus: door diefstal, roof en moord op reizende vreemdelingen! -Kan de belofte van Mozes ook wel op zulke kinderen betrekking hebben?

[15] Een klein beetje begrip moet je toch wel duidelijk maken dat een belofte, die zó begrepen moet worden bij het gebod van Mozes, een eerste klas smaad zou zijn voor de goddelijke wijsheid! Hoe kan God, de Alwijze, een gebod geven dat eist, dat ook een geïncarneerde engelengeest z.ijn ouderpaar, dat uit de onderste hel in het vlees kwam, liefde en eerbied schuldig zou zijn?!

[16] Je ziet, dat het gebod van Mozes vanuit dit realistische gezichtspunt bezien de grootste en dwaaste onzin zou zijn!

[17] Het is dus enerzijds duidelijk en nu meer dan bewezen, dat alles wat Mozes gesproken en verklaard heeft, het zuivere woord van God is en daarom in eeuwigheid geen onzin kan bevatten. Anderzijds echter , als men de wet van Mozes op de oude, gewone, domme manier zó uitlegt en in acht neemt, zoals deze tot nog toe werd uitgelegd en ook in acht werd genomen, moet het voor de rechterstoel van elk beter menselijk verstand klinkklare onzin zijn!

[18] Waar ligt het dan aan dat de wet van Mozes, zoals die tot nog toe in acht werd genomen, ondanks de zuiver goddelijke oorsprong onzinnig moet zijn? Dat ligt aan het geweldige misverstand over datgene, wat Mozes met dit gebod voornamelijk heeft bedoeld: Het algemene ouderpaar van Gods grote natuur, namelijk de aarde, met het voor de mensengeslachten geschapen hemellichaam als vader, en haar schoot, waaruit steeds maar door talloze kinderen van allerlei soort en geaardheid worden geboren, als de echte moeder! Dit oeroude ouderpaar moet de lichamelijke mens dus steeds eren en achten en hij moet het nooit, omdat hij te verwend is, de rug toekeren, dan zal hij met een gezond lichaam een lang leven krijgen en het zal hem ook echt goed gaan.

[19] Van dit oude ouderpaar kan een vlijtig mens ook het meest al het goede, grote en ware leren en zich daaruit die ladder bouwen, waarop aartsvader Jacob de engelen van de hemel op en af zag gaan. Wie vlijtig en met grote ernst in de natuur zoekt, zal veel zegen voor het welzijn van zichzelf en zijn broeders aan het daglicht brengen.

[20] Beste Ouran, wees jij dus maar niet bang als je één nacht in de schoot van je oude oermoeder zult doorbrengen, - het zal je geen kwaad doen!"

 

212 Het vierde gebod volgens de Farizeeën

 

[I] Ouran is nu in zijn nopjes en zegt, dat hij nog nooit zo'n echt praktische wijsheid heeft horen verkondigen en dat hij van plan is deze raad ook altijd zorgvuldig op te volgen. Onze Perzen verwonderen zich er echter nog het meest over .

[2] JURAH zegt: "Ja, dat noem ik pas een waar licht van boven, want dit heeft nog nooit een sterveling ontdekt! Op die manier zou ik alle tien geboden wel uitgelegd willen hebben! Het is nu zo voor de hand liggend en duidelijk en toch konden wij er met al ons scherpe verstand niet achterkomen! Maar ik heb toch nog wat te vragen!"

[3] SCHABBI zegt: "Ik zou echt niet weten over welk punt nog een aparte vraag gesteld zou kunnen worden!?"

[4] JURAH zegt: "Weetje dan niet, dat er met betrekking tot de plichten van de kinderen ten opzichte van hun ouders allang een nieuw voorschrift bestaat, dat zegt, dat een zoon of een dochter beter een offer aan de tempel kan geven, dan vader en moeder te eren?! Dit nieuwe voorschrift heft weliswaar het oude niet op, maar het moet een beter middel zijn om de Mozaïsche belofte te verkrijgen, dan de Mozaïsche wet zelf. Ik zou nu graag, omdat zich nu de buitengewone gelegenheid zo wonder­baarlijk voordoet om met de oorspronkelijke wetgever Zelf te spreken, willen horen wat de Heer van zo'n nieuw voorschrift zegt!

[5] Eensdeels, als een kind heel slechte en verdorven ouders heeft, lijkt dit voorschrift helemaal terecht, maar als een kind, dat vaak van nature lichtzinnig is, heel goede en waardige ouders heeft, die voor God en alle mensen alle achting, liefde en eer van hun kinderen verdienen, lijkt mij dit veel te tempels­ hebzuchtig uitziende voorschrift weer helemaal niet terecht. Het hele voorschrift heeft een erg menselijk geurtje en het straalt bar weinig goddelijks uit, maar dan staat er ook weer ergens: 'Naar hen, die zitten op de stoelen van Mozes en Aiiron, moet je altijd luisteren en je moet doen wat zij je voorschrijven!'

[6] Maar dat voorschrift is ook een echte kameel waarop de Farizeeën al heel veel valse en slechte waren als echte de tempel hebben binnen­gesmokkeld, die het volk tegen de hoge prijs van zijn morele vrijheid voor volkomen echt moet kopen. Dat is een kwalijke zaak. Mij lijkt zo'n voorschrift, dat slechts aan bepaalde mensen een exclusief voorrecht geeft, een duivels gat waardoor de satan altijd binnen kan komen in het heiligdom. Deze bevoorrechte heiligen overschatten zichzelf, worden eerst in zekere zin op een vrome wijze trots en met een heilig geurend profetenaureool omgeven, maar later worden zij dan in volle ernst heerszuchtig en tiranniek, hoogmoedig en mateloos trots, - maar zitten nog steeds op de zetels van Mozes en Aäron! Ik vind echter broeder, - weet je, zo onder vier ogen! -dat dan de satan maar beter zelf meteen deze heilige zetels in beslag zou kunnen nemen! En door zulke ware plaatsvervangers van de satan op de zetels van Mozes en Aäron zijn heel kwade, menselijke voorschriften in de plaats gekomen van de goddelijke en wij moesten ze slikken, omdat het kameelachtige 'hellegat'­ voorschrift beveelt te luisteren naar hen, die op de heilige zetels zitten en te doen, wat zij bevelen.

[7] Ja, de wet op zich zou wel goed zijn, als men de zekerheld had, dat op de heilige stoelen altijd slechts de waardigste opvolgers van Aäron en Mozes zouden prediken, maar wat voor echt drakevolk heeft er al niet op de heilige stoelen gezeten en daar niet zelden het ziende volk de schandelijkste wetten als scherp zand in het gezicht geslingerd, waardoor dit dan voor het grootste deel verblind moest worden! En zulke, alle waanzin te bovengaande voorschriften blijven vervolgens als een grot,e kwelling van de mensheid bestaan en niemand heeft meer de moed dit juk af te schudden. Dan gaat het zuivere verstand zich toch afvragen of God daar iets van weet en of er eigenlijk wel een God bestaat die zo'n verschrikking kan aanzien in Zijn heiligdom!

[8] Wel, enige uitleg daarover van Hem Zelf zou ons toch wel he,t best de zuivere en ware toedracht kunnen tonen en daarom zou Ik nu rechtstreeks een vraag aan Hem willen stellen! -Wat vind je, zal ik het wagen of niet?"

 

213 De Heer legt het voorschrift van de Farizeeën uit

 

[I] In plaats van Schabbi geef IK meteen antwoord en zeg: "Luister, vriend Jurah, je vraag is terecht en erg belangrijk. Je hoeft hem voor Mij niet te herhalen, want Ik weet toch wel waar bij jullie de schoen wringt!

[2] Kijk, het is waar dat er een gebod is, echter pas uit de tijd van de Richteren, waar bij monde van een ziener geboden wordt te luisteren naar degenen die op de stoelen van Mozes en Aäron zitten en te doen wat zij door Gods geest voorschrijven, maar slechts dan, als hun werken goed zijn. Als hun werken slecht zijn, moeten zij van de stoelen verstoten worden door de meest waardige nakomelingen van Levi.

[3] Maar degenen, die op de genoemde stoelen zaten, wisten hun werken zeer te verdoezelen. Er zaten en zitten nog, inplaats van waardige opvolgers van Mozes en Aäron, slechts verscheurende wolven in schaapskleren op de heilige stoelen en als zodanig hebben zij, onder het mom van Gods wil, wetten temidden van het volk geslingerd, waarvan zelfs de wereld moet huiveren!

[4] Maar herinner je eens, hoe vaak Ik deze valse afstammelingen van Mozes en Aäron door de mond van geheiligde profeten heel ernstig heb laten vermanen en hoe vaak Ik hen met de strengste roede heb getuchtigd! Wat heeft dat echter voor nut gehad? Het ging een poosje weer beter, maar daarna al gauw weer nog slechter dan vroeger, tot het nu zo slecht is geworden dat het wel nooit meer slechter kan worden. Zij hebben de maat van alle slechtheid vol gemaakt, nog slechts een paar druppels en dan zal het overlopen en allen, als een zondvloed van Noach, de ondergang brengen. Daar kun je volledig van verzekerd zijn!

[5] Zoals met veel andere, is het ook gegaan met het voorschrift van het offer in de tempel dat in de plaats is gekomen van het Mozaïsche voorschrift van de kinderplichten ten opzichte van de ouders. In het begin leek het heel goed en rechtvaardig en had het alleen betrekking op die kinderen waarvan de ouders, zoals vaak het geval is, echt uitvaagsel van de mensheid waren. Deze ouders hadden merkwaardig genoeg vaak heel goede en brave kinderen, die vertrouwend op God, het oerslechte van hun lijfelijke ouders zeer wel onderkenden en inzagen. De eisen die hun slechte ouders aan hen stelden, deden hun haren te berge rijzen, maar in het onbegrepen voorschrift van Mozes stond, dat de ouders vóór alles door gehoorzaamheid geëerd moesten worden!

[6] Op grond daarvan vroegen toen die ongelukkige kinderen, ten tijde dat de tempel nog goed was, wat ze moesten doen en zij zeiden: 'Het is waar dat Mozes op Gods bevel het gebod gaf de ouders te gehoorzamen en hen op die wijze een leven lang te respecteren en te eren, opdat men lang zal leven en men het goed zal hebben op aarde. Maar Mozes heeft ook geboden niet te doden, niet te stelen, niet te liegen, geen onkuisheid te bedrijven met maagden en nog minder de vrouw van de naaste te begeren. En juist dat moesten zij voor hun verdorven ouders doen! Op welke manier konden zij nu niet tegen de geboden van Mozes zondigen?'

[7] Toen sprak de door de geest van God vervulde hogepriester: 'Laat die lichamelijke ouders van jullie vallen, offer een gave in plaats van die verkeerde gehoorzaamheid en bid tot God, dat zal beter zijn voor jullie en, door de genade van boven, ook voor jullie ontaarde ouders!'

[8] En zo gebeurde het dus dat zulke kinderen hun slechte ouders verlieten de tempel voor zichzelf en hun slechte ouders een offer brachten en bij goede mensen een betrekking zochten, om daar een voor God welgevallig leven te leiden.

[9] Tot zover en tot dan was dit voorschrift geheel van goddelijke oorsprong. Maar in de loop der tijd hebben de boosaardige wolven, die in schaapsvel gehuld op de stoelen van Mozes en Aäron zaten, dit voorschrift een algemenere strekking gegeven en toen konden ook ontaarde kinderen van goede en brave ouders zich door offers loskopen van de gehoorzaamheid aan hun ouders, om daarn3: geheel vrij en gewetenloos te kunnen zondigen!

[10] Daardoor werd het dubbele gebod van God ook dubbel verdrongen en in plaats daarvan werd een puur hels menselijke bepaling ingevoerd, die natuurlijk voor God, omdat deze geheel tegen Zijn orde ingaat, een gruwel der gruwelen moet zijn. Want ook een maar enigszins zuiver denkend mens moet daar bij de eerste blik al zien dat zo'n bepaling nooit en te nimmer goddelijk, maar slechts van zuiver helse en satanische oorsprong kan zijn! Maar aan dit alles zal nu al gauw een eind komen en dan zal er niet veel meer overblijven om tegen te ageren.

[II] Overigens is het heel goed, als een zwakke zich door een sterke laat leiden! De ouders zijn toch altijd sterker dan hun kinderen en daarom is het normaal, dat de kinderen zich door hun ouders laten leiden. Maar als de zwakke merkt, dat de sterke hem in een verderfelijke afgrond wil storten, doet de zwakke er heel goed aan, zich van de sterke los te maken en een veilige plaats op te zoeken.

[12] Verder is het zo, dat alleen hij de wet van Mozes geheel vervult, die zich in alles zo gedraagt als Ik het eerder aan de oude koning Ouran heel duidelijk heb uiteengezet. -Hebben jullie dat nu goed begrepen?"

 

214 Wat is onkuisheid?

 

[I] JURAH zegt: "Ach ja, hier zijn licht, liefde en de hoogste waarheid in één punt verenigd! Ja, Heer en Meester van eeuwigheid, zo zou ik graag de gehele wet van Mozes belicht willen zien, dan zou men pas volkomen vast in Uw eeuwige orde kunnen leven en verkeren! Dan zou de satan daarna beslist geen gat meer vinden waardoor hij, als een in een schaapsvel vermomde wolf, in Uw helder verlichte heiligdom zou kunnen binnensluipen en van Uw heilige geboden menselijke wetten maken!"

[2] IK zeg: "Vriend, het uur is nog niet gekomen waarin de duistere vorst van de wereld berecht zal worden, maar het is al heel dichtbij! Maar ook als hij berecht zal zijn, zullen er maar al te gauw toch mensen komen die in die tijd met Mijn reine wetten nog erger zullen handelen dan de satan zelf. Op deze aarde zal het licht altijd met de duisternis moeten strijden!"

[3] JURAH zegt: "Heer, waarom dan? Als alle mensen het licht slechts zo zien als ik nu, krijgt de satan en al zijn boosaardigheid een eeuwige rustdag op aarde! Onze kinderen en kindskinderen zullen gewetensvol in hetzelfde licht opgevoed worden en daar ook tot het einde der wereld in blijven. Dat zal door alle tijden heen net zo vast en onveranderlijk zijn als de aanname, dat twee gelijksoortige eenheden plus nog twee dezelfde eenheden in alle eeuwige tijden vier gelijksoortige eenheden zullen blijven! Daaraan twijfelt geen mens op de gehele aarde omdat dat een onomstotelijke en concrete waarheid is. Uw uitleg van de tien geboden van Mozes maakt elk daarvan tot een mathematische grondregel. En wie kan er in dat geval dan in de verste verte op de gedachte komen zo'n waarheid op enigerlei wijze in twijfel te trekken?!

[4] Omdat niemand daar meer aan zou kunnen twijfelen, zou men ook verplicht zijn zo'n duidelijk vaststaande waarheid op te volgen omdat men zichzelf anders voor een dwaas moest houden, of omdat ieder verstandig mens hem dat zou vertellen!

[5] Maar natuurlijk, als de heiligs te en voor ons mensen allerbelangrijkste waarheden steeds in een zekere, raadselachtige verpakking worden gegeven en de mens daaruit niet zelden kan maken wat hij maar wil, zijn er natuurlijk meteen massa 's leugenaars die de satan kan gebruiken om met zijn lasterlijke gevolg vrije intocht te houden in de menselijke maatschappij.

[6] Daarom, verheven Heer en Meester, geef ons de waarheid open en bloot, opdat daarna alle toegang van de satan bij de mensen door de sterke muur van de onwrikbare waarheid wordt versperd!

[7] Ik wil bijvoorbeeld slechts dat gebod van Mozes noemen, waarmee hij de onkuisheid als zonde verbiedt. Wat is nu eigenlijk precies onkuisheid? Bestaat die alleen daarin, dat men met een ongewassen lichaam gemeen­schap heeft met een vrouwelijk wezen en zich na de bijslaap wéér niet wast? Of verstaat men daaronder de geilheid van de begeerte, en de gemeenschap met een vrouwspersoon, een maagd, een hoer, een concubine of een jonge weduwe?

[8] Valt de blinde ontucht onder deze rubriek, of soms de stomme, sodomitische zonde, of misschien wel een verhouding met een heel begeerlijke vrouw van een andere man? Moet men, om geheel kuis te zijn, deze sterkste van alle natuurdriften helemaal onderdrukken? Maar als dat zo is, dan is het echtelijke bed toch zeker ook niets anders dan een plaats voor een, als zedelijk geldend, bedrijven van onkuisheid. Want wie staat er voor in dat de man niet vaker met zijn aantrekkelijke vrouw gemeenschap heeft dan alleen maar voor het verwekken van een vrucht?!

[9] Ik heb mensen gezien en gekend die men ware gouden mensen zou kunnen noemen voor wat betreft goedheid, liefdadigheid, geduld, zacht­moedigheid en barmhartigheid, maar op het noodlottige punt van kuisheid waren en bleven zij zwak. Zij deden weliswaar veel om ook op dat punt sterk te worden, maar hun natuur liet zich niet dwingen, zelfs niet toen de natuurlijke, algehele impotentie hun deel werd. Een maagd met weelderige vormen maakte nog altijd dezelfde wellustige indruk op hen.

[10] Ook heb ik mensen gezien en gekend die bij de grootste vrouwelijke schoonheid zo koud bleven als een brok steen, echte voorbeelden van kuisheid, maar voor de rest waren ze ook in alles ongevoelig! Niets ontroerde hen! Nood en ellende van de armen waren voor hen belachelijke zaken, tranen van lijdenden een truc om medelijden op te wekken. Een vrouw vonden ze een verachtelijk en gemakkelijk te missen onding, dat in de wereld geen ander doel had dan akker te zijn voor het zaaien van een soort graan. Het huwelijk vonden zij een van de belachelijkste instellingen van de menselijke maatschappij. Volgens hun mening moest men alle gezonde vrouwen in een groot gebouw opsluiten en hen daar door sterke en vruchtbare mannen laten bevruchten, dan zouden daar louter mooie, gezonde en sterke mensen uit voortkomen. De lelijke en zwakke vrouwen moest men echter uitroeien, of hen net als het vee voor het nederigste werk gebruiken en zo lang laten werken tot ze crepeerden! Dat zijn dingen die ik heb meegemaakt!

[11] Nu vraag ik, of de op het punt van kuisheid zwakke mens niet in ieders ogen veel vóór heeft op de ijskoude kuisheidsheld! Wat mij betreft wel! Hoe u, verheven Heer en Meester, daar over denkt, weet ik niet en dat kan ik ook niet weten. Om daarom ook op dit door Mozes verboden punt duidelijkheid te scheppen, teneinde niet steeds in de fnuikende angst te leven iedere keer dat ik zó geslachtelijke gemeenschap heb voor God gezondigd te hebben, en als de geslachtsdaad hoe dan ook altijd een zonde is, zult U, o Heer en Meester, ook wel een geneesmiddel daarvoor kennen, waardoor men de begeerte en de drang als een verkoudheid kan verdrijven! Want er is niets ellendigers voor een eerlijk mens dan steeds maar van een bepaalde kant geprikkeld te worden om te zondigen. De natuur dwingt het lichaam daartoe steeds maar door met onweerstaanbare kracht en, valt men als een van nature zwaar lichaam door de vrije lucht, dan heeft men echter ook meteen een doodzonde begaan! Dat is dan toch wel een beetje te erg, vooral voor een mens, die, god zij geprezen, nog steeds zo goed mogelijk hoofd en hart op de juiste plaats had. Dus daarover, Heer en Meester, zou ik van U ook graag een duidelijke uitleg willen krijgen! Want dat lijkt mij in ieder geval een van de neteligste punten te zijn!"

 

215 De zonde tegen de kuisheid

 

[1] IK zeg: "Als het leven van een mens geen onbeduidende grap is maar heilige ernst, dan kan ook de daad waardoor het ontstaat beslist geen beuzelarij maar ook alleen maar zeer heilige ernst zijn. Begrijp het motief goed, dan zal je vervolgens al gauw alles vanzelf duidelijk worden!

[2] De aangename gevoelens bij de geslachtsdaad moeten op zichzelf niet de reden tot de daad zijn. De reden mag alleen zijn dat een mens verwekt zal worden!

[3] Als je dat begrijpt, zul je weldra ontdekken dat de aangename gevoelens' slechts begeleidende verschijnselen zijn, waardoor het werk van de mens­wording op lichamelijke wijze wordt mogelijk gemaakt. Als het hoofd­motief je aanspoort, ga dan en doe het en dan zondig je niet! Maar daarbij moeten toch nog veel regels in acht genomen worden.

[4] Deze daad mag niet buiten de sfeer van de ware naastenliefde plaats vinden. Een hoofdregel voor de ware naastenliefde luidt echter: 'Doe uw naasten datgene, wat u zelf wenst dat uw naasten u zullen doen!'

[5] Wel, stel dat je een opbloeiende dochter hebt die een zegen is voor je vaderhart. Je zult om niets zo bezorgd zijn als om een echt, zegen­ brengend geluk voor je innig geliefde dochter. Daarbij is je dochter wel rijp en dus in staat een kind bij zich te laten verwekken. Hoe zou het jou dan te moede zijn als er een overigens geheel gezonde man kwam, die de drang voelde om bij een maagd een mens te verwekken en bij jouw dochter met geweld een vrucht verwekte?!

[6] Kijk, dat zou je met een verschrikkelijke wraakzucht tegen een dergelijke boosdoener vervullen en je zou hem niet zonder de ergst denkbare tuchtiging laten gaan!

[7] En toch zou deze man geen zonde tegen de kuisheid begaan hebben, want hij voelde serieus de drang om zijn zaad niet buiten een goed vat te verstrooien waardoor een weg tot menswording zou worden afgesneden. Maar anderzijds is de handeling toch zondig, omdat daardoor de ware naastenliefde erg veel geweld werd aangedaan!

[8] Stel dat jij zelf in de vreemde serieus behoefte had aan de geslachtsdaad. In het veld trof je een vrouw aan en voor geld en goede woorden haalde je haar over je terwille te zijn en de vrouw willigde dat in. Dan zou je daardoor geen zonde begaan hebben tegen de kuisheid en je zou ook geen echtbreuk begaan hebben als die persoon tevens wettig met een man was getrouwd. Maar bedenk eens, in wat voor grote en mistroostige verlegenheid en vervolging de vrouw komt als de eigen man tegen haar zal zeggen: 'Vrouw, zeg mij wie je bevrucht heeft, want ik heb je sinds die en die tijd niet aangeraakt!', -kijk, dat je daardoor de huiselijke vrede tussen een echtpaar hebt verstoord, is een grote zonde tegen de naastenliefde! Want je zou jouw serieuze drang, als het geen behoefte is van de wellust, best nog tot een betere gelegenheid hebben kunnen uitstellen!

[9] Hieruit zie je, dat een man bij handelingen, die overigens niet tegen de juiste en ware kuisheid ingaan, ook op alle andere menselijke neven­omstandigheden moet letten, wil hij niet tegen de een of andere wet zondigen.

[10] Maar een man kan met zijn vrouw net zo goed onkuisheid bedrijven als met een hoer en nog erger. Want bij een hoer is niets meer te bederven omdat daar toch al alles bedorven is, maar een vrouw kan overprikkeld raken en daardoor terechtkomen in een hartstochtelijke begeerte, waardoor zij dan een veel aanstotelijker hoer kan worden dan een ongehuwde.

[11] Wie echter geslachtsgemeenschap heeft met een ongehuwde, zondigt tegen de kuisheid, omdat zijn handeling alleen de bevrediging van pure wellust en niet het verwekken van een mens ten doel had en ook niet kon hebben, want puur verstandelijk moet hij al beseffen dat men op de landwegen geen tarwe zaait.

[12] Naast de zonde tegen de gewone kuisheid begaat degene die met een hoer gemeenschap heeft, echter ook nog een zonde tegen het mens­zijn van zichzelf en van de hoer, omdat hij door die handeling zijn aard gemakkelijk grote schade toebrengt en de blinde hoer nog meer verhardt in haar geheime bezetenheid en haar daardoor ongeneeslijker maakt, hetgeen weer een zonde is tegen de naastenliéfde.

[13] Wie echter gemeenschap heeft met een tot hoer gemaakte vrouw, zondigt op gelijke wijze twee­ en viervoudig wanneer hij zelf getrouwd is, omdat hij daardoor echtbreuk begaat.

[14] Ik geloof nu, omdat je een man bent met zuivere gedachten, dat dit weinige voldoende zal zijn, te meer omdat een mens zoals jij zonder meer weet wat behoorlijk is voor een in alle opzichten fatsoenlijk man!"

[15] JURAH zegt: "Ja, Heer en Meester, nu is alles me duidelijk en ik weet nu ook waartoe de vele ontaardingen van de kuisheid moeten leiden! Ja, nu is alles mij duidelijk! In alles bevindt zich maar één voor God geldige waarheid, welke thuis hoort in de eeuwige orde, - alles daaronder, daarboven en daarnaast is slecht!"

[16] IK zeg: "Ja, zo is het en zo zal het ook eeuwig blijven. -Maar nu komen de uitgezonden schippers met hun dode mensen terug, daar moet deze knecht van Mij naartoe om hen te helpen de lijken op de juiste manier neer te leggen, omdat anders hun genezing morgen moeilijker zou zijn!"

[17] Raphaël gaat er snel heen en zorgt ervoor dat het overal op de juiste manier gebeurd. De schippers gaan daarna pas aan het nachtmaal.

 

216 Strijd van de Farizeeën over de goddelijkheid van de Heer

 

[1] Met alles wat er na dit avondmaal op de sabbat was gebeurd, zou een volledige dagtaak toch wel gevuld zijn. Maar men houdt in de hemelen nooit op met goed te doen, net zoals de hel ook nooit ophoudt met kwaad te doen en zo werd er voor deze sabbat ook nog iets heel bijzonders tot het eind bewaard, waardoor voor middernacht nog werk verricht moest worden.

[2] Onder de vijftig Farizeeën, met aan het hoofd de overste Stahar en de ons reeds bekende spreker Floran, was verschil van mening ontstaan. Deze nog half in de oude leer vastzittende volgelingen hadden in een tent van Ouran tijdens de storm nog allerlei twijfels uitgebroed, en de manier waarop nu de lijken werden neergelegd, bevestigde veel van hun twijfelachtige opvattingen over Mij en Mijn daden. Het verschil van mening dat zij hadden, ontstond omdat het merendeel heel nadrukkelijk aannam' dat Ik een buitengewone profeet was, een soort Elia, -terwijl een minder verlicht deel meende dat Ik ondanks alle kennis van de Schrift slechts een leerling was uit de catacomben van Egypte en in de tempel te Karnak de wijsheid en de echte magie had geleerd. Dat zou ook de reden zijn van Mijn warme onthaal bij de Romeinen, want bij de Romeinen hadden de echte magiërs meer aanzien dan hun goden, omdat de Romeinen zulke magiërs voor vingers van de god Zeus aanzagen, die op die manier onder de mensen werkte en veel op had met de hoge heren! De Romeinen waren echter zeer verstandige mensen en wisten dat de Joden pas te vertrouwen waren als zij met ziel, bloed, huid en haar, Romeinen werden. Dat kon het gemakkelijkst bereikt worden als men door zo'n aartsmagiër uit de school van Karnak de Joden bewerkte, daar zij ervoor bekend stonden dat zij het meest verslaafd waren aan wonderen. Dat moest echter wel zó gebeuren dat de Joden daarin ook hun Mozes en hun profeten terugvonden, en dat gebeurde nu zichtbaar met het beste resultaat ter wereld. Want voor wie zich niet liet bekeren door woorden en wonderen, waren altijd enige cohorten Romeinse soldaten volledig paraat om hen door de schrik te bekeren. Daarom werd er ook bij iedere gelegenheid zo fel mogelijk tegen de tempel te Jeruzalem te keer gegaan. Alle mogelijke moeite werd gedaan om de slechte dingen naar voren te brengen, terwijl men aan de goede dingen achteloos voorbij ging en daar ook met geen enkel woord over sprak, hoewel toch bekend was hoeveel goeds de tempel steeds verrichtte!

[3] Stahar en Floran, die meer dan de anderen een betere mening over Mij en de Romeinen hadden, deden wel moeite hun collega’s dat uit het hoofd te praten, maar zij bereikten niet veel, ondanks dat zij Mij geweldig ophemelden als een profeet die te vergelijken was met Elia.

[4] De TEGENPARTIJ zei: "Kijk dáár maar eens, hoe de negen dren­kelingen medisch vakkundig met de hoofden heuvel afwaarts en de gezichten naar de grond neergelegd zijn?! Waarom moet dat zo?! Een God is almachtig genoeg om ook zonder zulke toebereidselen de dren­kelingen weer levend te maken. Als echter zulke zuiver medische voor­zorgsmaatregelen getroffen moeten worden om de drenkelingen eventueel weer in het leven terug te brengen, zit er bij die zuivere wonderdoenerij toch wel een steekje los! Ook de drie die eerder opgewekt zijn, moesten in de kamer gebracht worden om niet te lijden te hebben van de koele nachtlucht en om er de volgende morgen beter en frisser uit te zien! We hebben het nu wel goed door!"

[5] Floran vroeg hen echter wat ze van Raphaël dachten, die toch wel de ongelooflijkste wonderen had gedaan. Dat bracht een aantal weer tot bezinning en zij wisten daar niets op te zeggen.

[6] Maar een fervente TEGENSTANDER zei toch: "Vriend, wij weten eigenlijk helemaal niets, maar men mag toch zeker veronderstellen dat in de natuur nog heel veel geheime en onontdekte krachten zijn, waarvan wij nog nooit ook maar hebben gedroomd. Zij hebben zich in Egypte daarmee vertrouwd gemaakt en zijn in staat om op een wijze, die ons geheelonbekend is, de geheime natuurkrachten zodanig te beheersen, dat ons, leken, die beheersing van de stomme natuur zeker als een zuiver wonder voor moet komen. Als die jonge man ons de beginselen zou uitleggen en de juiste handgrepen en middelen zou tonen, zouden ook wij ongetwijfeld wonderen kunnen verrichten. O, de mensen kunnen heel merkwaardige dingen doen en de gehele natuur aan zich onderwerpen, maar uit niets kunnen zij toch niet iets maken, dat kan God alleen! En dat is ook het grote verschil tussen de almacht van God en de wonderkracht van veel pientere mensen.

[7] Laat die jonge man maar eens een nieuwe aarde scheppen met alles wat daarop bestaat, leeft en ademt, dan zal hij bij dat werk beslist adem te kort komen! Ja, met de reeds bestaande natuur manipuleren is voor degene die dat beheerst, beslist niet zo'n bijzondere kunst, maar een wereld uit het niets scheppen, of zelfs maar een grashalm zonder zaad, of zelfs een mens -maar wel helemaal uit niets! -dan wordt meteen wel duidelijk hoever de almacht van zulke mensen reikt!"

[8] FLORAN zegt: " Ja, vriend, ik zou er geen erg groot goudstuk onder verwedden dat deze beide mensen, als het echt noodzakelijk zou zijn, ook niet een wereld uit het niets zouden kunnen scheppen; ik zou het er echt niet op aan willen laten komen!"

[9] STAHAR zegt: "Ik ook niet, want de beiden hebben mij al té grote diensten bewezen! Tevens komt bij beiden in alles een dermate grote wijsheid tot uitdrukking, dat al mijn kennis en al mijn ervaring in het niet verzinkt. Maar waar zo'n grote wijsheid zichtbaar is, werkt Gods geest, aan wie niets onmogelijk is.

[10] Laten we ons maar eens herinneren waartoe Elia en Mozes allemaal in staat waren, dan zullen wij ons daardoor ook kunnen voorstellen hoe deze twee juist door dezelfde almachtige geest hun onbegrijpelijke won­derdaden altijd met volledige zekerheid volbrengen!

[11] Wel, wat betekent dat dan?! Als wij weten dat alleen de almachtige geest van God dingen mogelijk zijn, die alle mensen onmogelijk zijn, dan is heel eenvoudig diezelfde geest van God werkzaam, die eens de aarde uit het niets tot aanzijn riep en later door Mozes en Elia de wonderbaarlijkste dingen deed!

[12] Bovendien heb ik nóg een opmerking en ik vraag jullie: Waar, buiten de kringen van de kinderen Israëls, bestond er ooit een volk dat in wijsheid en kracht begenadigder was dan wij, als echte nakomelingen van Abraham, Isaäk en Jacob?! Als iemand dus in het huis van Jacob de ware wijsheid en haar kracht niet vond, waar zou hij die dan anders hebben kunnen vinden?! Ik weet ook wel iets over de geheime school van Egypte en wat daar geleerd werd! Ja, die school in Karnak kwam heel misschien wel tot in de voorhof, maar in het allerheiligste, het binnenste, kwam zij echt nooit!

[13] Maar bij deze twee kun je op het eerste gezicht zien dat het allerheiligste, binnenste, hun precies zo vertrouwd schijnt te zijn als de voorraadkamer voor een huisvrouw. Bij een huisvrouw, die zorg draagt )

voor haar huishouding, kan men direkt aan haar opgewekte gezicht zien dat de voorraadkamer goed voorzien is, en bij deze beiden kan men ook heel goed waarnemen, als men hun gezichten maar een klein beetje bestudeert, dat zij geheel vervuld zijn van opgewekte en zorgeloze rust!

[14] Wie zo'n wijsheid en macht bezit en met zo'n echt goddelijke rust de wereld in kan kijken en wie een razende storm net zo weinig verontrust als ons de eerste winter die aartsvader Adam heeft beleefd, die is in het allerheiligste zelf reeds een heer en vrije gebieder! Die heeft geen wijs­heidsschool in Karnak nodig, omdat de geest van God Zelf hem een betere door Zich Zelf in het hart heeft gegeven! Dat is mijn mening en nu ook mijn vaste geloof en dat dit geloof van mij goed is, zie ik daaraan, dat ook ik een heel goddelijke en vrije rust in mijn hart begin te voelen, wat ik nog nooit eerder heb gevoeld en ondervonden.

[15] Ik kan jullie, als je gewezen overste, dat geloof en die gevoelens weliswaar niet opleggen, omdat die niet en nooit op te leggen zijn, maar ik kan jullie wel zeggen dat de zaken zo liggen en dat jullie met je Egyptische school, zonder leiddraad in de duisterste catacomben ronddwalen!"

[16] De SPREKER van de tegenpartij die nu na Stahar's woorden reeds een aantal koppen minder telt, zegt: " Ja, ja, beste vriend, je hebt nu wel doordacht en juist gesproken, maar ons stoort alleen de medisch noodzakelijke plaatsing van de negen drenkelingen. Ook geneesheren en ervaren loodsen leggen drenkelingen zo neer en het gebeurt meermalen dat zij alleen dáárdoor al in het leven terugkeren, want in deze houding loopt het water uit de longen en wanneer nog niet iedere levensvonk in het hart gedoofd is, keert daarna het leven weer terug. Bij drenkelingen zegt men dat de geest nog drie dagen in het lichaam blijft en daarom moet op deze manier het weer tot leven wekken van drenkelingen, zelfs als deze twee dagen in het water hebben gelegen, nog mogelijk zijn. Wel, als nu in deze op Elia lijkende profeet de echte geest van God woont, waar is dan die medische voorbereiding voor nodig?!

[17] Toen Elia volgens de sage een hele berg doodsbeenderen tot leven bracht en een lichaam gaf, had hij geen medische voorbereiding nodig, maar zijn woord en zijn wil waren voldoende. Ook door déze Elia zijn daden verricht alleen door de macht van het woord. Waarom zijn dan nu die voorbereidingen nodig met de negen drenkelingen, alsof hij de kracht van de heilige geest volledig is kwijtgeraakt?!

[18] Kijk vriend, als je op een reeds door en door vervuild laken nog een klein vlekje maakt, zal dat het scherpste oog niet opvallen, maar op een volkomen schoon wit laken zal één donker stipje je al storen!

En zo is het ook bij deze grote profeet in wiens hart de volheid van de goddelijke geest moet wonen; daar stoort iedere kleinigheid die niet in overeenstemming is met de verhevenste begrippen en met de allerhoogste waardigheid van de goddelijke geest. Als hij dat nu maar niet had gedaan, zou ik hem tenslotte voor Jehova Zelf gehouden kunnen hebben, want zijn eerdere woorden en daden waren geheel van goddelijke aard. Maar door deze handeling met de negen drenkelingen heeft hij in mijn ogen de gehele, eerdere goddelijkheidsnimbus uitgewist en ik kan het er nu niet meer helemaal mee eens zijn!"

[19] STAHAR zegt weer: "Vriend, als je dat al zo stoort, dan verwonder ik mij er erg over, dat je geloof in Jehova uiteindelijk al niet allang is gestoord, terwijl je de langzame groei van planten, dieren en mensen toch reeds vaak genoeg bestudeerd zult hebben! Waarom moet de almachtige geest van Jehova zulke hinderlijke voorzorgsmaatregelen treffen?! Waartoe heeft hij eigenlijk bomen, struiken en planten nodig om daarop verschil­lende soorten vruchten langzaam rijp te laten worden?! Hij hoeft maar te willen en dan vallen ze rijp uit de hemel op de aarde! Waarom een akker op aarde?! Laat de geest van God liever de zuiverste en rijpste tarwe uit de hemel laten regenen en nog liever meteen maar goed en lekker brood! Waarvoor de verwekking bij dieren en mensen?! Waarom moet een mens eerst helemaal hulpeloos en zo zwak als een mug geboren worden?! Laat hem toch meteen sterk, wijs en van alles voorzien op aarde vallen!

[20] Vind je niet dat dat voor de almacht van de goddelijke geest veel verstandiger en waardiger zou zijn dan de bekende langzaamaan weg, waardoor niet zelden een hongerig kind een paar weken lang naar een boom moet kijken voordat aan diens takken de vruchten rijp worden?! Wat zou een om het welzijn van hun kinderen bezorgd ouderpaar zich verheugen, als die kinderen reeds vol wijsheid als een Samuël op de wereld zouden komen?1 Maar ze moeten onder veel pijn worden geboren en dan duurt het minstens twaalf jaar aleer een kind het zover heeft gebracht dat het geschikt is voor een hoger soort onderwijs en dan kan het tot de volwassen leeftijd alle ijver aanwenden om de nodige ondergrond te krijgen in een bepaalde kunst of wetenschap. Vind je dat wel passend voor de hoogste wijsheid van de goddelijke geest?!

[21] Maar als bij dit alles de eindeloze, goddelijke wijsheid niets inboet, hoe kun je dan nu deze profeet kwalijk nemen dat hij de negen lijken medisch verantwoord heeft laten neerleggen?! -Spreek nu, vriend!"

[22] De tegenstander, die MUREL heette, zei: "Ja, ja, vriend Stahar, je hebt gelijk en ik zie het onbelangrijke van mijn eerdere bewering heel goed in! Maar desalniettemin houdt iets van wat ik heb beweerd mij toch nog bezig en dat heeft betrekking op de traagheid van God, die mij in veel dingen heel goed toeschijnt, maar in veel dingen weer helemaal niet! Ja, in veel zaken zou de traagheid zelfs nog wel meer mogen overheersen, zoals bijvoorbeeld in de dodelijke bliksem en in de te korte dag tijdens de winter; ook de volle maan zou zijn volle schijnsel best langer dan nauwelijks een paar dagen mogen behouden! Als de bliksem niet zo'n verschrikkelijke snelheid zou hebben dan zou men deze kunnen ontwijken en dan zou hij minder schade aanrichten; ook de stormwind zou wel minder hard kunnen waaien, waardoor veel schade vermeden zou kunnen worden! Men vindt in de schepping meestal dáár een enorme activiteit van de heersende macht van God, waar zij de levende natuur schaadt en dáár waar naar mijn mening een lange, vaak té lange duur , zeker geen nut heeft, is van voortgang haast geen sprake.

[23] Wel, ieder mens weet uit ervaring dat het zo is. Maar waarom moet het dan zo zijn en waarom moet ik dat dan, ook al zou het goed zijn, als niet goed zien en wordt ik ook nog ongeduldig en geërgerd? Waarom regent het vaak als, volgens inzicht van alle boeren, zonneschijn de grootste weldaad zou zijn en waarom schijnt de zon vaak maandenlang, zonder afgewisseld te worden door een regenbui? Ja, vriend, dat zijn allemaal belangrijke vragen, maar wie geeft mij daarop antwoord?"

[24] STAHAR zegt: "De grote meester, daar! Ga naar Hem en ik wed dat Hij je dat precies kan vertellen. Want voor mij gaan jouw vragen te diep, ja zo diep dat ik ze bijna dom zou kunnen noemen, maar niet omdat ze werkelijk dom zouden zijn, maar alleen omdat mijn onbegrip ze dom vindt."

[25] MUREL zegt: "O, jij bent een fraaie klant, je bent veel wijzer dan ik en dan zegje zoiets over mijn vragen!? Hoe kan ik zo naar de Allerwijste gaan?!"

[26] STAHAR zegt: "Goed dan, als je dat beseft, vraag dan niet naar de reden van die dingen en verschijnselen die Gods wijsheid al van eeuwigheid heeft geregeld! Wij mensen begrijpen oneindig veel niet, ja, wij begrijpen eigenlijk helemaal niets. Want al ons verstand is vergeleken met de goddelijke wijsheid nauwelijks een zonnestofje, en kan de mens dan rekenschap van God vragen waarom Hij dit of dat beschikt en bepaald heeft?! Wij zijn nog lang niet bij de eerste aanzet tot de ALPHA gekomen en vragen reeds naar de essentie van de OMEGA! O, hoe blind en dom moeten wij nog zijn!

[27] In de school te Karnak in Egypte kan dat wel gebruikelijk zijn bij de blinde heidenen, maar bij kinderen Israëls, die ziende geacht worden, moesten zulke vragen toch niet voorkomen. Want al hebben de blinden geen zelfkennis, wij moeten deze toch voldoende hebben om te beseffen, dat onze kennis de hoogst mogelijke top der wijsheid bereikt heeft als wij tot het inzicht zijn gekomen, dat al ons weten en kennen totaal niets is vergeleken bij één vonkje van de goddelijke wijsheid!

[28] Zeker, de nadenkende geest van de mens ziet op het gebied van de wonderbaarlijke scheppingen van God heel veel wat hij met de grote beperktheid van zijn verstand niet erg kan goedkeuren. Maar laat hij dan terugdenken aan zijn kinderjaren, toen zijn wijze ouders vaak iets voor hem verborgen hielden dat hem, als hij er kennis van had gehad, als onervaren en lichtzinnig kind beslist grote schade toegebracht zou hebben! Als Gods liefde ons, onmondige en onervaren kinderen, nu ook nog veel onthoudt dat, als wij het wisten, zeker grote en onafzienbare rampen over ons zou brengen, dan kunnen wij God daarvoor alleen maar loven en prijzen! Want als wij grotere wijsheid kunnen bevatten, zal God die ons ook niet onthouden!"

 

217 Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend

 

[1] CYRENIUS, die heel opmerkzaam had meegeluisterd bij deze tamelijk luide dialoog, zegt dan tegen Mij: "Heer en Meester, onze overste Stahar heeft vorderingen gemaakt! Ik had bij hem niet zoveel wijsheid vermoed! Zonder moeite heeft hij de tegenpartij geheel tot zwijgen gebracht en het verwonderlijkste is nog, dat hij het van Murel heeft gewonnen. Die ken ik als een eersteklas redenaar en ik houd hem ook voor een man die op de goede aarde in alle plaatsen en uithóeken toch wel veel ervaring heeft opgedaan en daarom veel weet te vertellen, en wat hij zegt is steeds goed gefundeerd. Ik ken hem, omdat hij altijd als afgevaardigde bij mij kwam wanneer de Joodse priesters een speciaal verzoek hadden. Hij wist zijn verzoek altijd zo in te kleden dat men het beslist nooit in z'n geheel af kon wijzen. Daarom verwondert het mij des te meer dat Stahar deze Murel nu volledig heeft verslagen.

[2] U zult, o Heer, hem nu ook wel menig woordje ingegeven hebben, want anders zou Murel beslist gewonnen hebben! Wat Murel zei, sneed ook wel hout; helemaal op het zand stonden zijn veronderstellingen niet. Stahar ging daar echter met krachtige argumenten tegenin en toonde hem zaken die natuurlijk op een nog veel vastere ondergrond staan.

[3] Ik moet trouwens toegeven dat er onder de Joden, zelfs in deze ontaarde tijd, mannen zijn zoals er verder op de hele wereld niet meer gevonden worden en ik kan hen, daarom alleen al, beslist niet meer vijandig gezind zijn. Stahar moet ik in ieder geval weer een aanstelling geven waarin hij, gezien zijn wijsheid, een royaal arbeidsveld moet hebben, want hij staat nu al geheel aan Uw kant!"

[4] IK zeg: "Dat is zo en Ik wist al lang dat dat zou gebeuren, -maar Murel wordt nog belangrijker, want Murels geest is erg standvastig en in zijn ziel liggen zeer veel goed bruikbare ervaringen opgeslagen, waarmee hij heel goed al het echte van het onechte en al het goede van het kwade kan onderscheiden. Deze Murel moeten wij nog verder bekeren en hem de enig ware orde van de goddelijke geest laten zien en hij zal deze met zijn welbespraaktheid dan aan de anderen volledig verder uit kunnen leggen."

[5] CYRENIUS zegt: "Maar, wat mij hier van Uw leerlingen erg verbaast, is, dat zij erbij staan alsof ze hier helemaal niet zijn! Zij luisteren slechts en hun ogen staan steeds groot en opmerkzaam, maar redeneren of praten doen ze onder elkaar haast niet! Waarom gedragen zij zich zo passief?"

[6] IK zeg: "Omdat zij, op één na, heel goed weten wat ze te doen hebben!  Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend, maar wie zelf spreekt, verstrooit en komt nooit tot werkelijke rijkdom. Maar als de leerlingen die oorspronkelijk bij Mij waren, eenmaal heel veel verzameld zullen hebben, zullen ook zij spreken en dan pas zal het heil door hen aan de volkeren der aarde worden verkondigd. Hoewel zij merendeels tot de arme vissersstand behoren, zijn er onder hen zeer wijze mannen.

[7] Maar nu weer terug naar onze Murel! Die zal ons weliswaar nog wel enige muggen om de oren laten zoemen, maar zijn geest zal daarna door eigen persoonlijke ontwikkeling reusachtig sterk worden."

[8] CYRENIUS zegt: "Ik verheug mij weer buitengewoon op dit proces, want ik ben altijd erg blij als een blinde ziende wordt en een stomme weer spreekt."

 

218 Reiservaringen van Murel

 

[1] Terwijl Cyrenius die opmerking maakt, komt ook MUREL naderbij, begroet Mij en zegt: "Heer en meester, voorheen spraken er slechts twee voor ons allen, dat waren Stahar en Floran. Ik zei weliswaar niets omdat ik het met veel zaken volledig eens was, - maar toch was er ook het nodige bij waar ik het niet mee eens was en niet mee eens kon zijn. Stahar heeft me nu heel veel duidelijk gemaakt en ik zie alles nu veel beter dan vroeger, maar desondanks zijn er toch een aantal zaken die ik nog lang niet duidelijk genoeg zie! En omdat ik nu heel anders over u denk dan vroeger, zou ik graag willen dat u een aantal grote en kleine punten uitlegde.

[2] Weliswaar was ik net als mijn collega’s een Farizeeër voor zover het farizeeërschap zich verdroeg met mijn gelouterde begrippen en inzichten, en ik weet dat u nu juist geen bijzondere vriend bent van deze mensen, die merendeels profeten der duisternis zijn! Maar onder dit soort mensen zijn er toch nog wel, bij wie de betere instelling niet geheel verloren is geraakt en tot hen heb ik mijzelf nog altijd gerekend. Daarom durfde ik dan ook nu bij u te komen en u -niet als een door u verfoeide Farizeeër, maar slechts als een heel eenvoudig, door veel ervaring verrijkt mens - over een aantal zaken vragen te stellen waar niet alleen ik, maar iedereen behoefte aan heeft.

[3] Maar ik heb eerst een bepaalde vraag vooraf en die is "Ik ben een zondig mens en u een heilige van God, zult u mij wel een mij bevredigend antwoord waard vinden?"

[4] IK zeg: "Wie zijn zonde als zonde erkent en deze werkelijk verafschuwt, God boven alles liefheeft en zijn naaste als zich zelf, die is voor Mij geen zondaar meer!

[5] Maar God boven alles liefhebben betekent, Zijn geboden houden en niet buiten de orde van God willen leven. Als dit bij jou het geval is, spreek dan en Ik zal naar je luisteren en je antwoorden!"

[6] MUREL zegt: "Dan, vriend, vaarwel, want dan zullen wij bitter weinig woorden met elkaar wisselen! Wat helpt het mij dat ik mijn zonden erken en ze zo mogelijk ook verafschuw! Komt er een kwaad uur van verzoeking, dan valt men weer duizendmaal op dezelfde plek waarop men vroeger reeds duizendmaal is gevallen!

[7] Men heeft ook steeds de goede wil om de geboden van God te houden, maar bij de daden mankeert het maar al te vaak.

[8] Ik had mijn naasten ook steeds lief als het geen bedelaars en schelmen waren, maar waren ze dat wel, dan had ik ze duidelijk niet lief en ben ik hun vriend nog lang niet. Als zij eerlijke mensen worden, zal ik ze ook wel weer liefhebben en respecteren, maar anders heus niet zo gemakkelijk! U heeft nu van mij gehoord wat voor iemand ik ben. Als u mij een antwoord wilt of kunt waardig keuren, laat me dat dan ronduit merken, kunt u dat echter niet, zeg het dan en ik zal daar ook tevreden mee zijn!

[9] Hoogmoed en eigenzinnigheid zijn mij totaal vreemd. Overigens ken ik ook geen vrees, omdat ik geen speciale vriend ben van wat voor leven dan ook. Mij is aan dit leven net zoveel gelegen als aan de laatste plank van de ark van Noach. Het niet-bestaan zou mij duizend jaar liever zijn dan dit ellendige bestaan!

[10] Waarom moest ik eigenlijk ontstaan en nu voortbestaan? Heb ik ooit een God kunnen vragen om te worden en te zijn?! Ik ontstond zonder mijn wil, besta nu zonder mijn wil en moet mij allerlei wetten en ander ongemak laten welgevallen, waartegenover niets anders staat dan de zeer duistere belofte dat na dit ellendige leven een minder ellendig, eeuwig­durend leven zal komen. Om dat eenmaal deelachtig te kunnen worden, moet ik gedurende dit leven alle verzoekingen, hoe sterk ook, volkomen afslaan en volgens de wetten zuiverder zijn dan de zon op het midden van de dag, een voorwaarde waaraan helemaal niet te voldoen is, tenzij men net zo'n goddelijke natuur zou hebben als u, geachte vriend, mogelijkerwijs hebt!

[11] Maar waar is dat allemaal goed voor?! Weg met dit leven, want men heeft geen slecht tijdelijk leven nodig en nog minder een eeuwig leven dat in het gunstigste geval misschien wat beter is! Het volkomen niet-bestaan is op zichzelf al de ware gelukzaligheid!

[12] Ah, als ik vaste vooruitzichten zou hebben op een eeuwig, volmaakt leven, zou dat heel wat anders zijn! Dan wist je, hoe en waarom Je in dit leven iets moest doen, opdat het daaropvolgende, eeuwige leven des te beter verzorgd vol vertrouwen tegemoet gezien kon worden. Maar dat is nergens het geval!                                                                                                       ...

[13] Waar men ook komt, in welke school men zich ook maar laat inwijden, overal vindt men in plaats van een duidelijk vooruitzicht een blind geloof vergezeld van een totaalongegronde hoop. Zo hebben de mensen -:­ zeg maar voor de eventuele verwerkelijking van de hoop die uit hun eigen­gemaakte geloof voortkomt -overal wetten gemaakt waarmee zij zichzelf en hun medemensen zonder enige reden vaak ondragelijk kwellen.

[14] Ik reisde door heel Egypte en zocht een duidelijke overtuiging voor een leven in het hiernamaals! Wat vond ik na alle kwellingen van de inwijding? Niets -dan een kunstmatig opgewekt verlicht dromen en men leerde mij de droomgezichten uit te leggen en daar een mystiek profetische betekenis aan te geven, die gewoonlijk voor alle gebeurtenissen gebruikt kon worden!

[15] Als ik, zoals vele anderen, ook een geesteszwakke dromer was geweest, zou dat soort zinsbegoochelingen op mij in ieder geval diepe indruk hebben gemaakt en ik zou oprecht in deze domheden zijn gaan geloven. Maar ondanks alle illusies viel mijn blik direkt op het inhoudsloze van dat alles. Ik zag mijzelf als de bedrogene en de meesters van de hoge school als de gemaakte -en ook vrijwillige bedriegers, die zelf van alles wat zij aan anderen leren ook niet één woord geloven.

[16] Dit soort mensen is nog het verstandigst. Degenen die daarnaast toch nog iets geloven zijn natuurlijk al een stuk dommer en beseffen nooit de grote op talloze, gelijksoortige ervaringen berustende waarheid 'Mens, je leeft slechts van vandaag tot morgen!'

[17] Ik betaalde in Karnak het school­ en inwijdingsgeld en trok vandaar weg in de volle overtuiging dat ik het vele geld voor niets had betaald, -dat wil zeggen in verhouding tot hetgeen ik eigenlijk wilde bereiken.

[18] Onderweg ontmoette ik iemand die zich bij mijn karavaan aansloot en die in Perzië en zelfs bij de mensen van het oude geloof geweest was (Birmanen). Over hen vertelde hij mij wondere zaken. Na drie dagen werden wij het er samen over eens om via Perzië naar de beroemde mensen van het oude geloof te reizen. Onze reis daarheen, die vele gevaren en ongemakken met zich meebracht, duurde vijf volle weken. Wij vonden aldaar een ontzettend streng levend, boetedoend volk, dat echter overigens zeer gastvrij was en ons werkelijk met alle liefde opnam. Met de taal ging het mij weliswaar slecht, maar mijn gids was deze machtig. Hij vertaalde alles voor mij en maakte zodoende overleg mogelijk tussen mij en de beroemde mensen van het oude geloof, die di rekte afstammelingen moeten zijn van Noach. In korte tijd had ik mijzelf zoveel van hun taal eigen gemaakt dat ik met de goede mensen kon spreken. Ik vroeg natuurlijk vooral inlichtingen verband houdend met hun overtuiging over een leven in het hiernamaals.

[19] Het antwoord luidde: Dat wist slechts hun hoogste, onsterfelijke priester, die steeds met God kon spreken en ook het hiernamaals kon zien met allen die waren overgegaan. Maar deze priester was voor alle sterfelijken voor altijd onbereikbaar! Niet meer dan eenmaal per jaar mocht men zijn residentie naderen. Dan mocht men echter slechts gaan tot op een half uur afstand van de gouden rots, waar hij zich op de morgen van een sabbat bij het opgaan van de zon enige ogenblikken aan de sterfelijken liet zien. Zij moeten slechts hopen en geloven en zich daarbij aan de, zeg maar, grimmigste, onverdraaglijkste voorschriften houden. Als iemand heeft gezondigd, moet hij werken van boetedoening doen waarvan zelfs de satan zou gruwen!

[20] Men liet mij een aantal van zulke boetelingen zien, waarbij mij echter ook meteen horen en zien verging! Wat in de Egyptische scholen meer voor de schijn gebeurt -alleen maar voor het opwekken van angst en schrik -dat en nog erger gebeurt daar in de naakte werkelijkheid! En waarom doen de mensen, deze meer dan stomme dieren, dat alles? Alleen maar vanwege de hoop op een beter, toekomstig leven!

[21] Zij zitten zo beklemd in een hun voorgespiegelde hoop, dat zij deze kwaadaardige misleiding van hun arme ziel uiteindelijk zelfs voor een onfeilbare waarheid houden!

[22] Daar dragen de priesters jammer genoeg alles aan bij, omdat deze misleiding van de mensen er voor zorgt dat zij steeds heel voornaam kunnen leven. De mensen zijn dom genoeg en daarom laten zij zich zo'n bedrog graag aanleunen. Maar bij mij is dat allang niet meer zo. Ik wil zekerheid, óf een dood die mij geheel vernietigt!

[23] Na een kommervol jaar verliet ik ook de mensen van het oude geloof en trok met een Perzische karavaan naar huis, dat wil zeggen naar Jeruzalem, en daar werd ik in de tempel weldra leviet en vervolgens Farizeeër (Varizaer= beschermer, herder) en niet lang daarna kwam ik hierheen, waar ik nu al elf volle jaren dienst doe als Joods priester .

[24] Dommer dan de mensen al waren, heb ik ze niet gemaakt, noch door woorden noch door daden, maar ik heb ze ook niet wijzer gemaakt, want ik dacht bij mijzelf: Als domheid hen gelukkig maakt, moet men ze zo laten! Want zelfs met de meest aantoonbare waarheid geeft men hen niets beters! -Ik heb u nu hiermee get0ond wat ik feitelijk denk en hoe ik van nature ben.

[25] Als menselijke wetten, die moeilijk op te volgen zijn, bepalen of een mens een rechtvaardige of een misdadiger is, dan ben ik vergeleken bij uw wettelijk zeer zuivere wezen duidelijk een zondaar en kan, wil en mag ik om uwentwil met uw heiligheid geen gesprek voeren.

[26] Als voor u, net als voor mij, niet de door mensen gemaakte wet, maar alleen de mens zelf maatgevend is, dan kunt u ondanks uw goddelijkheid, die mij eigenlijk helemaal niets aangaat, met mij net zo goed een gesprek voeren als ik met u! Maar verwacht van mij daarvoor geen dank of verering, -ook al was u Jehova Zelf. Want dan ben ik uw werk en dan zie ik helemaal geen reden waarom ik u zou vrezen of liefhebben of eren!

[27] Ja, als ik u eerst om een bestaan had kunnen vragen, dan zou de verhouding heel anders liggen, ook al zou ik het leven liefhebben. Maar ik ben het leven gaan haten, omdat ik de arme, eerlijke mensheid steeds smachtend aantrof onder de ellendige druk van allerlei domme en waardeloze wetten. Slechts mensen die al vanaf het oerbegin de kunst verstonden om hun dommere medemensen behoorlijk te bedriegen, zijn gelukkig, omdat zij zich steeds boven iedere wet weten te verheffen.

[28] Zij houden hun arme medemensen dom door allerlei beloften over het hiernamaals, opdat zij zelf hier des te vrijer een goed leven kunnen leiden. Ik ken deze zaken en weet wat ik van een toekomstig leven aan gene zijde moet denken en wat ik ervan kan verwachten. Daarom ben ik ook niet bang -niet voor een almachtige God en nog minder voor een grote wereldheerser, al is hij nog zo machtig.

[29] God vrees ik niet omdat Hij zeker te wijs moet zijn om er genoegen in te scheppen een arme, nietige worm in het stof te kwellen, die Hij, als Hij hem te lastig vindt, duizendmaal met één zuchtje kan vernietigen. God als zeer wijs wezen kan daarom redelijkerwijs van mij geen verering en aanbidding en geen liefde eisen, omdat Hij mij ongevraagd in een ellendig bestaan heeft geplaatst, dat mij door de woorden van heers­ en winzuchtige mensen leert hopen op een gelukzaligheid in het hiernamaals. Zo'n leer zou ik moeten aanvaarden als de zuivere waarheid, terwijl mij van alle kanten duizend en nog eens duizend ervaringen het pure tegendeel overtuigend laten zien en de grote natuur uit al haar graven luid roept: 'Mens, je hele leven duurt slechts van vandaag tot morgen!'

[30] U ziet dat men bij mij met het vanouds geprezen geloof en met zijn troostende begeleidster, de goede hoop, niets kan aanvangen, helemaal niets! Geef mij daarom de waarheid, die ik, net als dit bestaan van mij, levendig kan voelen en dan kan ik ieder geloof missen evenals ook iedere ijdele hoop!

[31] Wijze en machtige man van Jehova, bezorg ons mensen geen lange en gretige tanden, die vervolgens niets krijgen om op te bijten! Ik zou u, wijze vriend, niet zo spontaan benaderd hebben, als ik uit uw eerdere gesprekken en lessen niet opgemaakt zou hebben dat de waarheid ook in u woont en u ook iemand bent die het eerlijk met de arme mensheid meent.

[32] Mocht ook u echter een andere achtergrond hebben, Iaat mij dan bij de waarheid die ik mij door duizend ervaringen moeizaam en bitter heb eigen gemaakt!"

 

219 Waar men de waarheid moet zoeken

 

[I] IK zeg: "Vriend, als je iets hebt verloren, en het dan gaat zoeken op een vreemde plaats waar je niets hebt verloren, en daar zonder het verlorene te vinden blijft, en je dan verwondert dat je ondanks je lange en vlijtige zoeken toch niets hebt gevonden, -dan was je, ook al ben je een verstandig en nuchter man, dat in dit opzicht toch echt niet!

[2] Kijk, je vond meteen bij het begin van je waarnemingen Mozes en al de profeten leeg, geestloos en zonder waarheid, je hield ze zoals alles voor een ijdel mensenmaaksel, je nam ook nooit de moeite in de geest van de Schrift door te dringen, je hebt liever tijd en goud verspild om de waarheid dáár te zoeken waar deze nooit te vinden kon zijn!

[3] Het was daardoor onvermijdelijk dat je je overal bedrogen en om de tuin geleid voelde en niets vond dan leugen, huichelarij en dik opgelegd bedrog. Je vele ervaringen waren daarom natuurlijk ook bitter en brachten je tot op heden niets, behalve dat je daardoor zelfs het leven ging haten en je alle liefde en achting en eerbied voor God verloor .

[4] Als je de waarheid echter op de juiste plaats gezocht zou hebben, zou je haar ook beslist allang hebben gevonden, zoals zeer velen haar vóór jou reeds hebben gevonden!

[5] Geloof Mij, de waarheid vereist geen geloof op de manier die jij geloven noemt, ook geen lege hoop zonder voorbehoud, maar zij schept in je levenscentrum een zonneklaar vertrouwen en laat over het toekomstige leven niet de geringste twijfel bestaan! De volle en tastbare overtuiging leeft in je geest wanneer deze ontwaakt door de liefde tot God en je naaste!

[6] Maar natuurlijk is zoiets niet in de heidense school van Karnak in Egypte en nog minder bij de oude dwazen in Indië te vinden!

[7] Het bevindt zich allemaal veel dichter bij de mens en is voor iedere ijverige zoeker heel gemakkelijk te achterhalen. Maar hij moet het daar zoeken waar het te vinden is, -anders is ledere moeite en ieder werk voor niets! Van dorens en distels oogst men nooit druiven en vijgen en in de plassen en moerassen groeit geen tarwe.

[8] Je zei ook, dat je God niet liefhebt of vreest of dank verschuldigd bent, omdat je Hem nooit gevraagd hebt je een bestaan te geven! Als je geest al wakker zou zijn, zou hij je heel duidelijk aangegeven hebben wat je God, de Vader van alle mensen, schuldig bent. Je vlees en je bloed weet daar natuurlijk net zo min iets van, als je jas weet dat je maag honger heeft.

[9] Maar hier aan deze tafel vind je een zekere Philopold uit Kana in Samaria. Een paar weken geleden dacht hij er net zo over als jij op dit ogenblik, en zijn woorden leken ook op jouw woorden. Praat eens met hem, dan zal het wel wat lichter voor je worden. Pas daarna zal Ik je alles uitleggen en dan zal wel blijken of God van jouw kant een ware en trouwe liefde waard is of niet! Daar, juist tegenover Mij zit die man met wie je eerst moet praten! Ga en volg Mijn raad op, hij zal zeker nuttiger voor je zijn dan de school in Karnak!"

[10] MUREL gaat nu, om de lange tafel heenlopend, naar Philopold en zegt: "De meester heeft mij naar jou verwezen om van jou in de zaak die mij zo zeer bezig houdt een eerste, waar vonkje licht te ontvangen. Zeg mij daarom iets goeds en waars!"

[11] PHILOPOLD zegt: "Vriend, ik heb alles gehoord wat je in het bijzijn van ons allen tot de Heer hebt gezegd! Ik besefte daardoor dat ik vroeger niet veel anders heb gedacht en gesproken, maar de reden daarvoor lag bij mijzelf. Ook ik zocht op plaatsen waar ik nooit iets verloren had, maar daar waar ik iets had verloren, zocht ik niet en daarom vond ik ook niets. Pas toen deze Heer en Meester van boven en van eeuwigheid tot ons kwam, werden mij de ogen geopend! Ik herkende wie ik ben en waarom, en ik herkende ook wat de mens eigenlijk is en waarom hij er is! En nu, vriend, is alles licht in mij en geen duistere twijfel verspreidt nog ergens schaduw in mijn helverlichte wezen! Dat zal zeker binnenkort ook met jou het geval zijn!"

 

220 Het verval van de Egyptische en de Indische wijsheid

 

[1] Dan vraagt Murel aan Philopold om hem daarover de nodige uitleg te geven. Waarop PHILOPOLD zegt: "Vriend en beste broeder! Je hebt veel ondervonden en bent zelfs naar de Indiërs gegaan en naar de landen die nog heel ver achter de Ganges liggen, tot aan de bergen die nog geen sterveling heeft betreden, en voordien ben je zo ver in Egypte doorgedrongen tot waar de Nijl over rotsen bruist en dondert. De oude rotstempel van Jabusimbil bleef je niet onbekend en de Memnon-zuilen hoorde je op een morgen weergalmen. Je bestudeerde het oude spijker­schrift, en het nog oudere hiëroglyphenschrift trachtte jij te ontcijferen.

[2] De leraren van Karnak zouden je alles uit hebben moeten leggen omdat jij hen daar zeer ruim voor wilde betalen, maar toch deden ze dat niet, omdat ze het niet konden. De tegenwoordige wijzen en geleerden van Egypte zijn namelijk niet meer te vergelijken met degenen, die ten tijde van de oude Farao's de grondleggers van die scholen en tempels waren. Van de oude wijsheid weten zij nog veel minder dan de schrift­geleerden en Farizeeën in Jeruzalem, en de Birmanen staan er nog slechter voor. Die zijn op een dergelijk ascetisme overgegaan dat het een schande is voor de mensheid, en wat is dit ascetisme anders dan onbegrensde hoogmoed enerzijds en juist daarom onbegrensde domheid anderzijds!?

[3] Die mensen bezaten eens óók de ware wijsheid, zoals vader Noach die bezeten heeft. Maar in de loop der tijd, toen de families tot een volk waren uitgegroeid dat duidelijk meer behoeften moest hebben dan een kleine familie, werden de fysieke krachten van de mensen te veel in beslag genomen, zodat niet iedereen zich alleen maar bezig kon houden met de innerlijke wijsheid.

[4] De volkeren kozen uit hun midden de meest wijze mannen, droegen hun de heilige taak op en verplichtten hen ervoor te zorgen dat de kennis van God onder hen steeds hoog gehouden moest worden en dat de innerlijke wijsheid niet verloren mocht gaan, maar bij hen en hun kinderen bewaard moest blijven.

[5] Tevens heeft het volk de wijsheidsleiders en -bewaarders en -verzorgers het recht verleend, wijze wetten uit te vaardigen. Het gehele volk van de eerste tot de laatste man stond daarvoor borg en moest deze uitvoeren, waarbij zondaars tegen die heilige wetten een strenge tuchtiging te wachten moest staan.

[6] In de beginperiode van zulke instellingen verliep alles heel goed en had het een redelijk heilzame werking. Maar later breidde de priesterkaste zich ook uit en had veel nodig voor het lichamelijk onderhoud. Weldra werden er dan ook nieuwe wetten en voorschriften uitgevaardigd met de mystieke titel 'uitgaande van God'. Het begon te wemelen van straffen en boeten en van allerlei op wonderen lijkend bedrog. Ook middelen om weer vrij te worden heeft men niet vergeten. Wie bij overtreding van het een of andere, zogenaamd goddelijke voorschrift zijn straf kwijtge­scholden wilde hebben, moest een nauwelijks op te brengen losgeld betalen. De armen moesten natuurlijk de boetedoening doorstaan alleen al vanwege het angstaanjagende voorbeeld. Dat het er tegenwoordig nog veel erger moet toegaan, Iaat zich wel denken!

[7] En kijk, vriend, daar ging jij waarheid en de hoogste wijsheid zoeken!? Dat je die daar onmogelijk kon vinden is begrijpelijk, alsook dat je daarop een formele vijand van het leven moest worden. Maar dat je zelf als priester en schriftgeleerde niet op de gedachte kwam om juist in de Schrift te zoeken of en hoeveel waarheid en wijsheid daarin verborgen ligt en of men volgens de regels van de oude profetenschool niet tot een innerlijke levensbeschouwing zou kunnen komen, vind ik toch wel wat onbegrijpelijk!

[8] Ik was er aan de ene kant zeker niet veel beter aan toe met mijn kennis der waarheid, en mijn wijsheid bestond merendeels uit de Griekse filosofie, hoewel ik de goddelijke Schriften van de Joden een hogere waarde toekende, -maar mij ontbrak de hoofdwortel, waardoor deze heerlijke boom bij mij dan ook geen vruchten kon dragen."

 

221 Onze aarde is de school voor de kinderen Gods

 

[1] "Toen mij echter enige weken geleden het onschatbare geluk ten deel viel deze goddelijke Meester te ontmoeten, verdwenen plotseling alle duistere wolken, en Gods levenszon straalde in mijn ziel! In dit heilige licht herkende ik pas mijn wezen en het wezen van God. Nu zag ik ook pas, wat ik God, de enige heilige Vader, Hij die eeuwig de zuiverste liefde is, schuldig ben.

[2] Ik herkende mijzelf helemaal en besefte dat ik om 'kind van God' te worden, met de goddelijke geest een heel speciaal kontrakt heb afgesloten, voordat ik mens werd op deze aarde, die in de hele oneindigheid als enige de bestemming heeft om kinderen Gods te dragen ten behoeve van de opvoeding en tucht volgens de eeuwige orde van de liefde Gods.

[3] Kijk naar boven, alle ontelbare sterren zijn werelden, heel veel groter en mooier dan deze aarde en op ieder van die werelden vind je mensen, die uiterlijk helemaal op ons lijken, en overal tref je veel wijsheid bij hen aan en ook liefde ontbreekt hen niet volledig. Zij komen echter, zo ongeveer als de aardse dieren, reeds volmaakt ter wereld en behoeven niet van het begin af aan alles te Ieren wat ze moeten en willen weten. De taal is bijna overal gelijk en hun kennis heeft heel bepaalde grenzen, maar overal gaat de kennis tot aan de hoogste goddelijke geest, welke kennis echter toch meer een vermoeden is dan een weten.

[4] Kort en goed, op al de talloze hemellichamen tref je mensen aan die vrijwel gelijk zijn aan de meer ontwikkelde heidenen van deze aarde, alleen met dit verschil, dat de mensen op de hemellichamen eigenlijk niets nieuws bedenken. Wat er is, is er zo volmaakt mogelijk, terwijl de heidenen op onze aarde toch altijd iets nieuws kunnen uitvinden, zodat voor hen daardoor de weg naar een eindeloze, steeds verdergaande vervolmaking met en nergens is versperd.

[5] Op de grote werelden bevinden zich hier en daar echter ook wijzen, die af en toe in zekere zin samenkomen met hogere geesten en zich door hen laten onderwijzen in de diepere kennis van God. Soms gebeurt het dan dat er één, wiens geest meer ontwikkeld is, het verlangen krijgt om óók een kind van God te worden!

[6] Want op alle werelden weten de wijzen, door de zich aan hen openbarende, hogere geesten, dat in de uitgestrekte scheppingsruimte een wereld is waarop de mensen kinderen Gods zijn, en dat een ziel, wanneer zij op haar wereld afstand heeft gedaan van haar lichaam, op die gelukkige wereld opnieuw een lichaam kan krijgen, dat dan echter wel helemaal grof vleselijk is. Vanaf het ogenblik dat iemand dat serieus wil, wordt hem haarfijn uitgelegd wat hij op deze wereld door moet maken.

[7] De ziel zal iedere herinnering aan de vroegere prettige toestand zodanig ontnomen worden dat zij op de nieuwe wereld, uit een vrouw ter wereld gekomen in een onvolmaakt lichaam, zich bijna in de geheel bewusteloze, laagste dierlijke toestand bevindt en zich zelfs van het nieuwe bestaan niet het minste kan voorstellen. Pas geleidelijk aan, zo ongeveer na een jaar, begint zich een geheel nieuw bewustzijn te ontwikkelen uit de door de zintuigen waargenomen beelden, verschijnselen en waarnemingen. Het geheugen en de verse herinnering aan hetgeen beleefd wordt, zijn dan de enige wegwijzers en hulpmiddelen op de nieuwe levensweg op deze aarde. Er komen geen hogere geesten, door God gezonden, om het kind een hogere en diepere kennis bij te brengen, maar de ouders met hun opgedane ervaringen moeten hun best doen het kind op een betere weg te brengen. Het kind moet dan veel Ieren, moet zelf zijn weg bepalen, moet zoeken en vragen, moet angst, honger, dorst, allerlei pijn en ontberingen verdragen, moet zich door en door laten deemoedigen en aan het eind van zo'n leven komt dan meestal een pijnlijke en zware ziekte om de vleselijke mens het leven te benemen.

[8] Heeft de mens al de vereiste en voorgeschreven levensvoorwaarden vervuld en heeft hij God boven alles liefgehad en zijn naaste -zelfs dan als deze hem als een erge vijand heeft vervolgd -meer dan zichzelf liefgehad, dan heeft hij in zichzelf de in het hart van zijn ziel gelegde vonk van de goddelijke geest leven gegeven en tot groei aangezet.

[9] Dan pas groeit God in de mens, doordringt de ziel, maakt die aan Zich gelijkwaardig en maakt zo de vroegere natuurmens uit het diepste slijk der vergankelijkheid tot een kind van God, dat zich in die volmaakte toestand verheugt in al die volmaaktheden die in God Zelf aanwezig zijn.

[10] Kijk, vriend Murel, wat ik je nu zo algemeen en zo kort mogelijk heb verteld, dat wordt precies zo aan een mens op een sterrewereld uitgelegd en als hij het dan volkomen ernstig wenst, verliest hij in een oogwenk het fijnstoffelijke lichaam en wordt onbewust, maar even snel, naar deze aarde gebracht om mens te worden en daar staat zo'n mens dan voor je, net als ik en jij nu zelf.

[11] Is het je nu duidelijk, dat wij vroeger vóór wij op deze aarde zijn gekomen met God de Heer vrijwillig een contract hebben afgesloten?

[12] Maar God houdt onveranderlijk het woord uit Zijn eeuwige orde, niets kan Zijn bedoeling veranderen. Of wij dat ook altijd gedaan hebben volgens de wet, die Hij Zelf voor alle mensen door Mozes en door de aartsvaders van deze aarde heeft gegeven en tevens in ieder mensenhart heeft geschreven, dat is een andere vraag!

[13] Wij zullen ons er van nu af aan beslist aan houden, daar twijfel ik niet aan. Maar dat ligt niet aan ónze inspanning, maar alleen aan de ontferming van God. -Zeg me nu, of je met deze geringe wijsheid tevreden bent!"

 

222 Philopolds terugblik op zijn vroegere leven

 

[1] MUREL zegt: "Luister, vriend Philopold, daar heb je me nu zaken uit de doeken gedaan die niemand ooit eerder vermoedde! Dat is toch wel een opeenstapeling van wonderen. Zeg me nu eens in volle ernst of je dat toch niet gefantaseerd hebt! Want dit klinkt zo vreemd en buitengewoon als een van de eerste fabels van het heidense geloof.

[2] Het kan trouwens ook best waar zijn; wat ik niet kan beoordelen, omdat mijn kennis van de sterren echt mijn zwakste punt is! Wie zou zich echter ook maar kunnen verbeelden dat de sterren, die kleine lichtpuntjes aan de hemel, werelden zouden zijn en dan ook nog grotere dan onze aarde, waarvan nog geen mens ooit het eind heeft gezien?!

[3] Ik vraagje, bezweer het mij; want je hebt in mij een te machtig verlangen gewekt om nu in deze zeer gedenkwaardige zaak verder ingewijd te worden! In Mozes is daar echt geen spoor van te vinden, zelfs niet de geringste aanduiding, want in zijn scheppingsgeschiedenis staat daarover geen enkel woord. Geen mens kan toch al begrijpen wat hij eigenlijk met zijn Genesis heeft willen zeggen!"

[4] PHILOPOLD zegt: "Vriend! Wie Mozes goed begrijpt, vindt ook dat daarin. Maar daar is natuurlijk meer voor nodig dan het zich in het geheugen prenten van de woordelijke tekst! Wie maar ooit God boven alles liefhad, kreeg van de geest van God de juiste verklaring en zal dan ook weten dat de Genesis van Mozes niet zozeer de feitelijke schepping der werelden weergeeft, maar veeleer en eigenlijk vóór alles de geestelijke opvoeding en vorming van de gehele mens en zijn vrije wil, in­ en overgaande in de goddelijke orde. Wie dat begrijpt en inziet, ziet dan ook weldra het andere in omdat het langs de weg der onmiskenbare analogie daarin is te vinden, hetgeen ik jou zelf heel concreet en duidelijk zou kunnen aantonen. Maar daarvoor zou nu de tijd te kort zijn.

[5] Maar ik heb iets anders, dat mij door de wondervolle genade van de Heer, die Zich hier in ons midden in alle waarheid zelfs lichamelijk zo bevindt als Hem alle profeten nauwgezet hebben aangekondigd, als een onweerlegbaar bewijs van boven in handen werd gespeeld.

[6] Toen de Heer ons van Kis uit in Kana bezocht, was er evenals nu ook een hemelse geest, bekleed met een etherisch lichaam, bij ons. Deze engel nam op bevel van de Heer de blinddoek van de ogen van mijn 1 ziel weg en op dat zelfde moment kwam het volle bewustzijn van mijn bestaan op een vroegere, andere wereld in mijn herinnering terug.

[7] Ik herkende meteen die heerlijke, grote wereld waarop ik vóór het bestaan op deze aarde lichamelijk heb geleefd en gewerkt, ja, ik zag zelfs mijn daar nog lichamelijk levende en werkende ouders en geliefde broers en zusters, en de engel bezorgde mij zelfs hier op deze aarde enige zaken die mij daar toebehoorden, die ik meteen als ontegenzeggelijk echt herkende.

[8] Toen zo'n reusachtig geestelijk licht voor mij ontstoken werd, zag ik ook, wat ik allemaal aan God de Heer, en nu zelfs de liefdevolle Vader, schuldig ben!

[9] Pas vanaf dat moment begreep ik de onschatbare waarde van mijn leven, alsook van het leven van ieder mens, en ik kan God de Heer en al mijn medemensen niet genoeg loven, liefhebben en prijzen!

[10] Vóór die wonderdaad stond ik echter als mens net zo vijandig tegenover het leven als jij, maar ik ben er bij voorbaat van overtuigd dat jij binnenkort net zo zult zijn en denken als ik nu denk en ben. Voor de waarheid van wat ik je nu verteld heb, kunnen vrijwel allen aan deze tafel volledig instaan, als je ze dat zou vragen.

[II] De grootste, geloofwaardigste getuige onder hen is wel de Heer Zelf, die jou naar mij toestuurde om van mij te horen of de mens, zoals jij dat denkt, God de Heer geen dank en geen lof en geen liefde verschuldigd zou zijn!"

 

223 De natuurlijke ordening van de werelden

 

[I] MUREL zegt: "Ik dank je, mijn geestelijk zeer ontwikkelde vriend en broeder Philopold! Je hebt mij nu iets onthuld, waarvan Salomo in zijn hoogste wijsheid waarschijnlijk nooit heeft gedroomd. Het geheel is echter zo bijzonder buitengewoon, dat iedere denker daar meteen vanaf het begin aan zou moeten twijfelen, omdat in ons uiterlijke mensenverstand geen vonkje van een nog zo gering vermoeden daarvan aanwezig is. Maar toch kan ik daar thans niet in het minst meer aan twijfelen. Want als het niet gebaseerd zou zijn op jouw nuchtere, eigen ervaring, zou je mij dat ook onmogelijk hebben kunnen vertellen, omdat een mens zoiets, zolang de aarde mensen draagt, nog nooit heeft kunnen bedenken. Jij zou dat ook nooit bedacht hebben als je niet door deze enorme ervaring zover was gekomen. Want geen mens zuigt zoiets uit zijn duim; het is een hoogst wonderbaarlijke openbaring van boven en ik neem deze als zichtbaar waar aan, alsof ik het zelf had beleefd.

[2] Maar vertel me nu nog eens wat over de sterrenwerelden, want ik kan me nog steeds niet voorstellen dat die nietige lichtpuntjes werelden kunnen zijn!"

[3] PHILOPOLD zegt: " Ja, beste vriend, dat zal wat moeilijk gaan, omdat je nog geen begrip hebt van onze eigen aardse wereld en er geen juiste voorstelling van hebt hoe die er als geheel uitziet en hoe zij, vergeleken bij d~ andere werelden, fysiek gesteld is! Ik moet je dus vertellen hoe der:{ aarde er uit ziet en hoe zij reilt en zeilt, en dan zul jij je daarna van de andere werelden gemakkelijker een juist begrip kunnen vormen."

[4] Toen beschreef Philopold als de beste professor in de aardrijkskunde voor Murel de gehele aarde, en gebruikte ook de verschijnselen en ervaringen die Murel bij zijn verre reizen had meegemaakt als bewijs. Hij toonde hem ook de oorzaken, die maken dat dag en nacht op aarde elkaar steeds regelmatig moeten afwisselen, en daarnaast gaf hij hem ook uitleg over de maan, haar aard, afstand en doel, en ook over de andere bij deze zon behorende planeten.

[5] Pas toen hij met deze zo concreet en begrijpelijk mogelijke uitleg geëindigd was, ging hij over op de vaste sterren en zei:

[6] " Je hebt nu het wezen van onze aarde, de maan, de zon en de andere haar omcirkelende planeten, zo compleet als in zo'n kort tijdsbestek maar mogelijk is, Ieren kennen en je kunt over hef 'Zo en niet en onmogelijk anders' niet licht meer enige twijfel hebben. En nu kan ik je zeggen dat al de grotere en ook de kleinste lichtpunten aan de hemel niets anders zijn dan pure, ontzettend grote zonnewerelden, waarvan er sommigen nog haast ongeloofwaardig veel groter zijn dan onze zon, waarvan de grootte je bijna deed duizelen.

[7] Dat ze voor ons echter zo klein lijken, komt door de reusachtige afstand van hier. Als je je de grote afstand van onze zon tot de aarde nog viermaal honderdduizend maal groter kunt voorstellen, dan heb je de mogelijke afstand van de na onze zon dichtstbijzijnde, vaste ster. En daaruit kun je ook heel gemakkelijk afleiden waarom ze voor onze fysieke ogen zo klein lijken, omdat onze zon, die toch groot genoeg is om duizendmaal duizend van onze aarden te bevatten, ons nauwelijks zo groot lijkt als de palm van een van onze handen.

[8] Andere vaste sterren, die wij nog wel kunnen zien, zijn zo onuitsprekelijk ver van ons verwijderd, dat wij voor de aanduiding van die afstand geen getal meer hebben. Als je dit nu goed hebt begrepen, zul je beslist gemakkelijk kunnen begrijpen waarom de kleine lichtpuntjes heel goed reusachtig grote werelden kunnen zijn, ook al zien ze er voor het fysieke oog ook nooit uit als dat, wat zij zijn! -Heb je dit alles wel goed begrepen?"

 

224 Het dankwoord van Murel

 

[1] MUREL zegt: "Vriend, ik voel me opgelucht, en wat mij vroeger ook maar onduidelijk was, is mij nu helemaal duidelijk. Maar ik zie nu ook in, dat een mens zonder de bijzondere hulp van God daar in eeuwigheid niets over te weten gekomen zou zijn! Wie kan zo'n heldere kijk hebben op de oneindig grote huishouding van God, dan alleen een geest uit de hemelen?! Alleen de geest van God kan zulke dingen overzien en ze dan aan ons mensen, die in ieder geval van goeden wille zijn, openbaren. Maar als de mensen met hun verstand iets te weten zouden willen komen zonder een openbaring van boven, zouden zij heus van eeuwigheid tot eeuwigheid alleen maar domme en dwaze onzin te weten komen. Maar God de Heer en ons aller Vader zorgt voor Zijn kinderen en geeft hun al het goede uit de hemelen als zij daarnaar dorsten!

[2] O, Hem zij daarom nu alle lof en mijn liefde, Hem de enig ware, goede en heilige, grote Weldoener der mensen! Hoe verheven en groot is de stralende gedachte, die als een zon uit het donker van de nacht in mijn hart opgaat!

[3] Wij, mensen op deze aarde, zijn louter broeders en zusters en de heilige, goede Vader leidt ons door Zijn almachtige, wijze besturing naar een zeer verheven, heilig doel!

[4] O, broeder Philopold, wat een nooit te vergelden verdienste heb je je door mij verworven! Hoe kan, hoe moet ik het je belonen?! Vriend, als ik, vanaf nu gerekend, nog zoveel jaren zou leven als Methusalem en mij alle tempels en catacomben van de aardse, menselijke wijsheid ten dienste zouden staan, zou ik uiteindelijk van alle waarheden die jij mij nu hebt geopenbaard, nauwelijks zoveel weten als wat ik daarvan wist toen je begon met mij die wondere zaken te onthullen! Er verging nu slechts een klein uur, en ik sta er nu zo door en door verlicht bij als Mozes op de Sinaï, toen de vlammen van Gods licht zich hoog boven zijn hoofd sloten en hij letterlijk met lichaam en ziel door en door met de goddelijke wijsheid werd doordrongen!

[5] O, hoe goed voel ik mij nu in dit heilig-ware licht van God! Ja, maar hoe moet ik dan Hem loven en prijzen, die eerst jou zo geweldig heeft opgewekt dat je nu ook in staat was mij zo machtig en buitengewoon op te wekken?! Is het voor een menselijke tong wel mogelijk, woorden uit te spreken die Hem waardig zouden zijn?! Neen, neen, nooit! Iedere tong van een sterveling moet verstommen, waar het levende woord in de machtige vlammen van de nieuw ontwaakte liefde tot God, de heilige Vader, begint op te laaien!

[6] O, hoe oneindig groot en verheven staat U, heilige Meester, nu voor ons! Wie kan U bevatten, wie begrijpt U helemaal?! Wij mensen niet, en de eeuwigheid ook niet!

[7] Omdat U, heilige Meester, die dingen weet, die alleen maar Diegene kan weten die ze heeft geschapen, zeg ik: Ook al bent U, heiligste Vader, voor ons ook in het vlees verborgen, toch herkent mijn hart U! U bent precies Dezelfde Die door Mozes op de Sinaï Uw uitverkoren volk de heilige levenswetten hebt gegeven en Die door de mond van de geheiligde profeten steeds tot het volk hebt gesproken! U bent de door U Zelfbeloofde, en vervult nu het grote Godswoord van Uw eeuwige Vaderliefde aan Uw nu nog zwakke en onmondige kinderen. Laat ons spoedig manlijk en sterk worden, dan zal uit ons hart en uit onze onsterflijke mond U lof betuigd worden op een wijze zoals al de hemelen U, o heilige Vader, nog nooit hebben geloofd! ,           ..

[8] O aarde, ook al ben je als wereld klein vergeleken bij de grote werelden daar boven die in de onmetelijke scheppingsruimte hun eindeloos grote en ruime banen beschrijven, -hoe gróót ben je nu vergeleken bij die daar boven, omdat jij alleen slechts Hem draagt, die zij niet kunnen bevatten!

[9] O, jullie broeders allemaal, wat aarzelen jullie nog om je te verheffen en Hem boven alles te prijzen, terwijl je nu toch net zo goed als ik moet weten wie je voor je hebt?! En mochten jullie het soms toch niet helemaal weten dan zeg ik jullie allen: Hier is Hij, de Heer, de eeuwige Vader. Hemei en aarde zijn vol van Zijn grote en eeuwige heerlijkheid! Loof, loof Hem met mij, help mee, jullie die reeds groot geworden zijn in Zijn grote genade en erbarming!"                                          .

[10] Nu zeg IK tegen Murel: "Het is voldoende, het voldoet volledig, Mijn beste vriend Murel! Ik kende je reeds lang en wist wel wat er in jou verborgen lag. omdat je zoveel in zo kórte tijd hebt begrepen, zul je nog veel meer begrijpen!

[11] Maar kom nu bij Mij en drink de zuiverste wijn uit de beker waaruit Ik heb gedronken. Daarna zullen je nog heel andere dingen duidelijk worden dan die, welke vriend Philopold je tot nu toe heeft verteld! Kon daarom bij Mij!"

[12] MUREL zegt: "O roep der roepen, stem der stemmen, woord der woorden, voor de eerste maal door mijn domheid herkend en begrepen! Wie kan U weerstaan, als hij U in zijn hart herkend heeft?! O, hoe verheven, heilig, groot en lieflijk en hoe bijna huiselijk bekend klinkt U door de heilige Vadermond het zo lang van Uw hart verdreven, zwakke kind tegemoet! Hoeveel maal duizend en nogmaals duizend zaligheden stromen mij tegemoet door één zucht uit de mond van Degene, die eens het 'Wordt!' in de eindeloze ruimten naar buiten donderde, waarop het begon te ontwaken en zich te bewegen in alle eindeloze ruimten, die geen eeuwigheid kan meten en ooit zal meten!

[13] Laat alles in mij nu sidderen en beven wat mij ooit zijn krachten leende voor een zondige handeling, maar jij, nieuwgeboren hart, verheug je en jubel luid! Want zie, jouw Schepper, jouw God en Vader heeft je geroepen. Volg daarom de roep van deze stem, die het leven in je vezels ademde!   ..

[14] O, Vaderstem, hoe welluidend klinkt u in het oor van de kinderlijke liefde in het hart van een uit de doodsslaap ontwaakt kind!

 

225 Vervulling van de belofte van Jesaja

 

[1] Na deze veelbetekenende woorden liep MUREL op Mij toe en snikte en huilde van vreugde. Bij Mij gekomen, riep hij naar Stahar en Floran: "Komen jullie ook hierheen en open je mistroostig kijkende ogen! In de voorhof van de tempel waren jullie weliswaar eerder dan ik en toen , hebben jullie mij daarheen meegenomen waar jullie reeds waren maar hier is meer dan jullie voorhof, hier is het echte allerheiligste!"

[2] IK zeg: "Laat zijn wat het is, hier, neem de beker en drink! Want je hebt nu veel gesproken en daardoor heb je een tamelijk droge keel gekregen. Bevochtig daarom je borst met de wijn der waarheid en liefde zodat je sterk wordt en een geducht werktuig om de nacht en haar gevolgen te bestrijden!

[3] Kijk, hier is de nacht wel veranderd in de helderste dag, maar om ons heen rust over de zielen van de mensen de diepste nacht en daar zal veel en helder licht nodig zijn om de duisternis van de nacht te verjagen; en jij moet een heldere fakkel voor Mij zijn!"

[4] Dan neemt MUREL met een opgewekt hart de volle beker en drinkt hem tot op de laatste druppelleeg. Vol verbazing over de buitengewone kwaliteit van de wijn zegt hij geestdriftig: "O, heerlijkste der wijnen ooit door mij gedronken! Je bent niet geperst uit druiven van deze aarde en hebt nooit gegist in een zak, maar je werd voor de Heer der heerlijkheden van alle hemelen uit de hemelen hierheen gebracht! O Heer, goede, heilige Vader, hoe heerlijk moet het in de hemelen zijn! O vertel mij toch, waar hebben wij het aan verdiend dat U Zelf ons zo'n onbegrijpelijk grote genade en liefde heeft waardig geacht?!"

[5] IK zeg: "Dat komt door de machtige aantrekkingskracht tussen de Vader en Zijn kinderen, die ook lijkt op de band tussen bruidegom en bruid!

[6] In Mijn eeuwige geest ben Ik van eeuwigheid reeds jullie Vader, maar in dit lichaam ben ik toch als een bruidegom en jullie allen zijn als Mijn lieve bruid -omdat jullie Mijn woord en Mijn leer aannemen, en oprecht in jullie hart geloven dat Ik het ben, de Beloofde, die komen moet om alle mensen te verlossen van de oude zonde, die een uitwas van de hel is, en om voor hen de weg open te stellen naar het eeuwige leven en naar het ware kindschap van God.

[7] Waarlijk Ik zeg jullie: "Wie in Mij gelooft en Mijn woord daadwerkelijk houdt, is in Mij een hemelse bruid en Ik ben in hem een ware bruidegom van het eeuwige leven. Wie in Mij is en Ik in hem, zal geen dood meer zien, voelen of smaken!

[8] Wie in Mij gelooft en Mij liefheeft en daardoor Mijn eenvoudige gebod van de zuivere liefde houdt, die is het, die Mij ook in het volle licht van zijn hart herkent als de Vader! En Ik zal altijd Zelf tot hem komen en Mij aan hem openbaren, en hij zal verder door Mij onderwezen en geleid worden en Ik zal zijn wil de kracht verlenen om in geval van echte nood alle elementen aan zich te laten gehoorzamen!

[9] In de eigenlijke wereld zullen de Mijnen geen schitterende triomfen vieren, want niet alle mensen van deze aarde zijn Mijn kinderen, er zijn ook kinderen van de vorst der leugen, nacht en duisternis. Die houden niet van Mijn licht en zullen diegenen niet liefhebben die Mijn licht bij hen zullen brengen. Maar daar moeten de Mijnen zich niet aan storen, want voor hen wacht de triomf in Mijn rijk!

[10] Ik zeg jullie, dat je terwille van Mijn naam altijd van de eigenlijke wereld vervolging en verachting te verduren zult krijgen. Maar daarna, ginds in Mijn rijk, zal het er net andersom uitzien, daarvan kunnen jullie verzékerd zijn, en de macht van jullie wil zal ook nog aan déze zijde de vijand met grote schande bedekken en jullie zullen in het geheim ter wille van Mijn naam juichen! Want jullie weten wie Ik ben en wat alleen Ik jullie kan geven. De wereld, de grote vijand van het licht en van Mijn liefde, weet het niet en zal het ook niet te weten. komen!

[11] Maar jullie weten het en daarmee gaat hier op deze plaats in vervulling wat de profeet Jesaja heeft voorspeld: 'De Heer Zebaoth zal alle volken op deze berg een rijke maaltijd bereiden, een maaltijd bestaande uit zuivere wijn, vet, merg en wijn zonder bezinksel. En Hij zal op deze berg het omhulsel wegdoen waarmee alle volken omhuld zijn en de bedekking die de heidenen het zicht belet. Hij zal de dood verzwelgen voor eeuwig en de Heer zal de tranen van alle gezichten wissen en de smaad van Zijn volk in alle landen te niet doen, want de Heer heeft het gezegd. In die tijd en op deze berg zullen de Volkeren roepen: 'Zie, dat is onze God waarop wij wachten en Hij alleen zal ons allen helpen! Ja, waarlijk, dáár is de Heer waarop wij wachten om ons te verheugen en ons in Zijn heil te verblijden! De hand des Heren rust op deze berg!'

[12] Moab zal stukgeslagen worden, zoals het stro wordt stukgeslagen en het afval! Hij zal Zijn handen uitstrekken te midden van hen, zoals een zwemmer ze uitstrekt om te zwemmen en hij zal hun praal vernederen met de armen van Zijn handen (*zie hoofdstuk 180,5). Hij zal de hoge vesting van jullie muren buigen, vernederen en in het stof ter aarde werpen!' (Jes. 25: 6:­12)

[13] Kijk, wat Jesaja toen hij naar Galiléa kwam, op déze plaats en op déze berg aan de zee heeft voorspeld, gaat hier nu voor jullie ogen geheel in vervulling! Tel alle volkeren die hier vertegenwoordigd zijn, en bij allen wordt het dikke omhulsel van de ogen weggenomen en ieder krijgt zuivere wijn zonder bezinksel en wie deze drinkt en de geest daarvan opneemt in zijn ziel, heeft het eeuwige leven in zich opgenomen, en dat gebeurt met allen die hier zijn en Mijn woord genieten als de zuiverste wijn uit de hemelen. En van degenen, die deze hierna van jullie te drinken krijgen en net als jullie met volle teugen zullen verslinden, zal door Mij ook de dood verslonden worden en zij zullen hem daarna niet meer voelen en smaken!

[14] Ja, deze wijsheid is heus een rijk maal, dat Ik hier door jullie voor de volkeren der aarde heb bereid, -ja, met het merg van de hoogste wijsheid en van de eeuwige waarheid worden jullie hier gevoed en verzadigd.

[15] Trek er daarom op uit nu het jullie nooit meer ontbreken zal aan de juiste en grote voorraad. Trek de gehele wereld in, naar de verlaten broeders en zusters en naar al de weduwen en wezen en droog de tranen van hun gezichten en geef hen rijkelijk te drinken van deze zuivere wijn, die Ik jullie allen hier in overvloed te drinken heb gegeven!

[16] Maar de tijd waarop jullie dat moeten doen, zal jullie allen door Mijn geest, die in jullie is, worden ingegeven. Als jullie dan waarachtig en getrouw in Mijn naam zullen handelen, zal Mijn geest, Mijn Ik, altijd en eeuwig bij jullie en in jullie zijn.

[17] Jullie zullen van nu af aan niet behoeven te denken wat je ergens in Mijn naam zult zeggen, want op het juiste ogenblik zal het jullie in het hart en in de mond gelegd worden.

[18] De geest van deze wijn, die Ik jullie te drinken heb aangereikt, zal nooit vervluchtigen uit jullie zielen, want hij heet 'eeuwige waarheid'. Daarom zal er in jullie ook geen onwaarheid kunnen wonen, want in deze wijn ligt de eeuwige waarheid. De onwaarheid is de dood, het verderf en een eeuwig gericht. De waarheid zelf is echter het leven en dat ben Ik Zelf in jullie, en Ik ben de eeuwige Waarheid, het Licht, de Weg en het Leven Zelf!

[19] Wie Mij dus in zijn hart heeft, heeft alles, want buiten Mij is er in eeuwigheid nergens waarheid en leven! -Zeg me nu, vooral jij, Murel, of dit alles begrijpelijk en duidelijk voor je is!"

 

226 De belofte van de Heer

 

[1] MUREL zegt: "O Heer! Dat kan toch niet anders?! Want de wijn die ik te drinken kreeg, bevatte net zo min bezinksel als Uw leer en ik zeg U nu ook dat ik dit keer, en dat voor het eerst van mijn hele leven, Jesaja helemaal heb begrepen! Deze geestelijke wijn bevatte voor mij ook geen bezinksel meer en beslist ook niet voor allen die aan dit zeer rijke, geestelijke maal hebben deelgenomen. En door de nu door U, o Heer, geheel gezuiverde wijn van de profeet, heb ik nu ook U, o Heer, helemaal herkend, en ik begrijp nu hoe ook ik tot degenen behoor die op deze berg roepen: 'U, o Heer, bent onze God waarop wij wachtten en U helpt ons nu waarachtig en daardoor zijn wij nu voor eeuwig geholpen!' Maar Moab is ook behoorlijk platgeslagen, het ligt er nu bij als leeg stro en als het afval dat de wormen en de bromvliegen hebben aangevreten. 0, wat een onuitsprekelijke vreugde voor mijn ziel, die zo arm was, en zo lang naar waarheid heeft gesmacht, maar hier rijkelijk schadeloos werd gesteld voor alle moeite die zij zich voor het ontdekken van de pure waarheid zelf op de hals had gehaald!

[2] Ja, Heer, U alleen bent onze God en Heer en buiten U is er in eeuwigheid geen ander! Voor U alleen is dus al onze liefde in eeuwigheid! En ook jou, beste broeder Philopold, mijn onvergankelijke dank. Want jij hebt mij het eerst de ogen geopend, opdat ik dat zou kunnen zien, wat ik tot nog toe aan alle einden en op alle plaatsen van deze aarde tevergeefs hebgezocht!

[3] Maar nu, Heer, heb ik van ons allen nog één belangrijk verzoek aan U! Nu U Zich eenmaal door ons hebt laten vinden, verzoeken wij U, ons, Uw kinderen, nooit meer zó te verlaten dat onze nakomelingen weer duizend jaar moeten zoeken zonder te kunnen zeggen: 'O Heer, wij hebben U teruggevonden!' Wij allen, o Heer, brengen dit verzoek dringend onder Uw aandacht!"

[4] IK zeg: "In Mijn woord, dat Mijn geest en Mijn liefde is, zal Ik van nu af aan bij de mensen van goeden wille blijven tot aan het einde der wereld! Wees daar allen van verzekerd!

[5] Maar in deze uiterlijke, menselijke materievorm in eeuwigheid niet meer, zodra Ik deze binnenkort eenmaal volgens het eeuwige besluit zal veranderen!

[6] Want door dit lichaam heb Ik het hele gericht en de dood op Mij genomen, en dit lichaam moet drie dagen aan de dood prijs worden gegeven opdat jullie zielen voortaan het eeuwige leven kunnen hebben!

[7] Want dit lichaam van Mij is de plaatsvervanger van jullie zielen. Om jullie zielen het leven te geven moet dit het léven laten, en dat afgestane leven zal eeuwig ten goede komen aan jullie zielen.

[8] Maar op de derde dag zal Mijn lichaam het leven in een geheel andere vorm weer hernemen, en de overvloed van Mijn eeuwige geest zal dan in jullie dringen en jullie in alle waarheid leiden.

[9] Pas in die waarheid zullen jullie in jullie harten en in jullie zielen worden veranderd zoals ook Mijn lichaam is veranderd, en jullie zullen zelf vrij en onafhankelijk het eeuwige leven nemen uit de overvloed van Mijn geest, en zó zullen jullie pas waarachtige kinderen van God worden, zijn en voor eeuwig blijven.

[10] Nu worden jullie allen eerst daartoe voorbereid en klaargemaakt. Luister naar Mijn stem en hoor Mijn woord!

[11] Niemand zal echter ooit tot Mij in Mijn rijk komen als hij niet door Mijn geest wordt getrokken! Maar wie is de geest? Dat is de eeuwige Vader die jullie tot Mij zal leiden.

[12] Deze geest is naamloos, maar zijn wezen is liefde. Als je de liefde hebt, heb je ook de geest, -maar als je de geest hebt, heb je ook Mij. Want Ik, de Vader en de Geest zijn Eén!

[13] Beijver je daarom in de liefde tot God en de liefde tot de naaste, vooral tot die allernaasten die arm zijn en lichamelijk en geestelijk hulp nodig hebben, dan zul je met deze liefde de liefde tot God opwekken, vooral als je daarbij niet let op de wereld en haar lichtzinnige oordeel. Want wie van jullie zich terwille van de wereld schaamt voor de arme broeders en zusters en hen zal ontwijken, om bij de wereld een eerzame reputatie te verkrijgen, zal door Mij ook niet gekend en aangenomen worden!

[14] Kortom, Ik zeg jullie: Wie zich vanwege de wereld zal schamen voor Mijn arme broeders en zusters, voor hem zal Ik Mij ook schamen!

[15] Wie in de armen echter ook Mijn geest zal erkennen, zal ook Ik voor eeuwig als Mijn kind erkennen! Laat jullie dit allen gezegd zijn!  - Maar nu zullen wij op deze plek drie uur lang een versterkende rust nemen!"

 

227 Het wezen van de Heer

 

[I] Mijn leerlingen sliepen het eerst, ook de Romeinen waren moe. Ieder maakte van zijn hand een hoofdkussen, leunde op de tafel en sliep als in het zachtste bed. Murel en Philopold gingen echter niet slapen maar trokken zich wat terug en gebruikten deze tijd om alles wat er voorgevallen was te bespreken.

[2] Ook MATHAËL voegde zich bij de twee en zei: "Ik kan nu onmogelijk slapen na alles wat ik hier allemaal gedurende deze twee opeenvolgende dagen heb beleefd en gezien. Denk je eens in, drie dagen geleden was ik nog bezeten van een legioen duivels en, hoewel onbewust, zo ongeveer de meest gevreesde straatrover!

[3] Waar men mij vermoedde, durfde geen karavaan langs te trekken en wie in mijn handen viel, ging zeker zijn eenzame weg niet onbeschadigd verder! En nu ben ik de schoonzoon van koning Ouran en mederegeerder over het grote land aan de Pontus tot aan het rijk der Scythen! Dat rijk moet zich over een groot gebergte uitstrekken van de Pontus tot aan de Kaspische zee. -Is dat geen wonder boven wonder?! Ja, er gebeuren hier dingen waar geen mens ergens anders op aarde zich een voorstelling van kan maken!

[4] Maar er blijft nog een belangrijke vraag over, en die is heel eenvoudig: Zullen de mensen het begrijpen en zuiver bewaren, die hetzij ruimtelijk zeer ver van hier leven, of die ver na deze tijd zullen leven? Want ook al is de leer op zichzelf nog zo zuiver en waar, men zal wel geloven dat deze van een grote profeet afkomstig is, -maar om te aanvaarden dat God zelf in vlees en bloed de mensen dat heeft geleerd, zal een moeilijk en wankel geloofspunt worden, temeer omdat Hij zogezegd een natuurlijke zoon is van een zekere Maria, die later de vrouw van een timmerman met de naam Jozef werd! En dat is nu al ruimschoots bij het volk bekend en het zal dus wat moeilijk zijn om juist het volk dat bepaalde gevoel van menszijn met betrekking tot de Heer te geven, hoewel in óns daarover zeker geen twijfel meer bestaat.

[5] Wij zijn er ten volle van overtuigd dat er aan Hem niets natuurlijk menselijks kleeft dan alleen de uiterlijke vorm. Lichaam, ziel en geest is God! Want men kan zonder meer zeggen: De volledige godheid is ook lichamelijk in Hem! Want Hij hoeft maar iets te willen en dan gebeurt het ook ogenblikkelijk.

[6] Het grootste en tastbaarste bewijs voor Zijn goddelijkheid ligt echter in Zijn woord en in de Hem steeds ten dienste staande engel, die ten aanschouwe van alle aanwezigen daden verricht, die voor iedere sterveling nog onverklaarbaarder zijn dan Philopolds uitleg over de wereld der vaste sterren.

[7] Kortom, voor ons die het zien, is het overduidelijk het heiligs te en buitengewoonste, want wij hebben overtuigende bewijzen in overvloed!

[8] Maar dat zal niet overal en niet altijd zo kunnen zijn. Ik merkte hier echter al, dat het veel mensen ondanks alle overstelpende bewijzen nog steeds moeilijk valt het goddelijke wezen van de Heer in te zien en te begrijpen. Ik zei dan ook al, dat het verklarende woord altijd meer wonderen doet, met betrekking tot het herkennen van de Heer en Zijn zuiver goddelijke heerlijkheid, dan de opvallendste wonderen. De reden schijnt hierin te liggen: Aan de echte of namaakwonderen, die altijd raadselachtig zijn, is men in onze tijd al zo gewend, dat deze eigenlijk helemaal geen uitzonderlijke verbazing meer oproepen.

[9] Vooral sinds de ongeveer zestig jaren dat de Romeinen over ons heersen, heeft het vrijwel gewemeld van magiërs en wonderdoeners! De in de geheime magie onervaren en onbedreven mens gooit nu echte en namaak­wonderen heel gemakkelijk op één hoop, maakt geen verschil tussen echt en namaak -en kan dat ook niet omdat hem daarvoor alle elementaire kennis ontbreekt. Dat is dan ook de eenvoudige reden waarom een wonder nooit zo'n effect kan hebben als een duidelijk woord.

[10] Kortom, door het mensenverstand op de juiste manier op te wekken, bereikt men duidelijk meer dan door wat voor wonder dan ook!"

 

228 De toekomst van Jezus' leer volgens Mathaël

 

[1] "Ja, voor ons zijn de buitengewone daden ook wel een heel sterk bewijs, omdat ons verstand in zoverre is ontwikkeld dat wij op het eerste gezicht het onware van het ware kunnen onderscheiden!

[2] Want wij kennen intussen alle kunsten van de magiërs en er is er geen die veel nieuws brengt. Maar deze daden hier vereisen meer dan alleen maar een magiër uit Egypte of uit Perzië, deze vereisen Gods scheppende almacht en een nooit te doorgronden diepe wijsheid. Zij vereisen het oer­ en basisrecht van de goddelijke geest, wiens wil alle geesten en alle werelden beteugelt, zoals een goed paardemenner zijn span, dat hij meer of minder intoomt, waardoor hij de nog losbandige dieren zijn wil ter navolging kenbaar maakt.

[3] Dáár is dus de volle oergoddelijkheid zichtbaar, terwijl die bij de magiërs eeuwig nooit zichtbaar kan worden omdat zij daar nooit of te nimmer is en was. Maar we mogen ook wel aannemen dat onze aartsvaders door hun innerlijke, goddelijke kracht veel wonderen gedaan moeten hebben, want zonder de echte wonderen zouden zeker nooit de onechte ontstaan zijn.

[4] Nu zien wij weer volmaakt echte wonderen gebeuren, maar ik zal geen slecht profeet zijn als ik zeg, dat er binnen enkele honderden jaren meer valse dan echte wonderen in naam van de Heer gedaan zullen worden!

[5] Dat alles is weliswaar afhankelijk van de Heer, maar je kunt het volgende wel voor vast aannemen: Ten eerste, dat de Heer niet steeds lichamelijk zichtbaar op deze aarde bij de mensen zal blijven en hen niet, zoals nu bij de vestiging van de nieuwe leer, persoonlijk met raad en daad ten dienste zal staan. Ten tweede zal Hij van nu af aan de mensen de vrije wil ook minder ontnemen dan vroeger, vóór dit zo eeuwig gedenkwaardige tijdperk dat zelfs deze aarde voor altijd onvergankelijk en eens tot centraal punt van de hemelen zal maken.

[6] Want een wereld, die Hij eenmaal lichamelijk met Zijn voeten heeft betreden, moet op z'n minst voor eeuwige tijden in een verheerlijkte staat blijven. Als de mensen echter in het bezit van hun vrije wil blijven en daarbij altijd zo onwetend en vrijwel zonder enig verstand ter wereld komen, zodat hun latere kennis alleen van het oorspronkelijk uiterlijke onderricht afhankelijk zal blijven, is er echt niets anders mogelijk dan dat de verduistering weer hand over hand zal toenemen en de heerszuchtige en op luxe beluste mensen uit deze nieuwe, zuiver goddelijke leer een tienvoudig heidendom zullen maken, dat niet onder zal doen voor het Indische!

[7] In onze lichamen zullen wij het niet meemaken, maar des te zekerder als bewoners van een ons nu nog onbekende, lichtende geestenwereld! Het zal nog wemelen van bedrog, leugen, hoogmoed, eigenbelang, zelf­zucht, vrees voor de wereld, huichelarij, ogendienst, schijnheiligheid, vervolging, vonnis, wraak en gruwelijkheden aller aard!

[8] De Heer Zelf zei immers, dat dit allemaal moet worden toegelaten vanwege de zelfbeschikking en de ware levensvorming van iedere enkeling op zichzelf, zonder welke niemand een echt kind van God kan worden en binnen kan gaan in de eeuwige heerlijkheid van de Vader!

[9] Als de Heer Zelf ons al zo'n prognose geeft, wat kunnen wij dan anders denken, dan dat het precies zo zal gaan als ik het jullie nu heb gezegd?! De beste bescherming daartegen is en blijft nog altijd een duidelijke taal met een wiskundige zekerheid. Want een wiskundig bewijs overleeft de tijden en geldt voor de Indiërs net eender als voor de Perzen en Arabieren, Grieken, Romeinen en Joden!"

 

229 Zorgen over de verspreiding van de leer

 

[1] MUREL zegt: "Geëerde wijze vriend! Deze leer heeft nu juist het voordeel dat zij, naar mijn mening, wat duidelijkheid betreft op een nog méér dan wiskundig vaste basis staat en daardoor voor twijfel geen ruimte biedt. Daarom ben ik ook van mening dat deze leer nooit vervalst zal kunnen worden!"

[2] MATHAËL zegt: "Dat zou wel te wensen zijn, maar toch zal het zo niet zijn! Alleen al door haar zuiver geestelijke aard heeft zij in 't geheel niet zo'n wiskundig vaste basis als jij zegt! Bedenk maar eens wat het jou gekost heeft om enig besef te krijgen van de daarin verborgen waarheid en daarna tot alles je eindelijk volledig duidelijk werd!

[3] Je was door allerlei kennis en ervaring voorbereid en verrijkt, je verstand was zeer gelouterd, en toch begreep je Mozes en Jesaja niet. Er waren wóórden voor nodig om het licht en helder in je hart te maken!

[4] Maar stel je nu mensen voor die vooraf géén hogere kennis of ervaring hebben opgedaan en er komt dan een apostel van de nieuwe leer en verkondigt hen dit waarachtige evangelie uit het hemelse licht! Hoe zullen zulke mensen op zo'n verkondiging reageren?!

[5] Ik vind daarom dat wij de Heer vooral moeten vragen ons aan te geven, hoe wij onze toehoorders het woord des levens met levende overtuiging en nieuw leven wekkend, in begrijpelijke taal moeten bijbren­gen! Want ik acht dat het meest noodzakelijk en voor de ontwikkeling van de goede zaak het enige wat vruchten zal afwerpen!"

[6] PHILOPOLD zegt: "Geëerde vriend, gekleed in het gewaad waarmee koningen getooid zijn! Je hebt weliswaar heel goed en juist gesproken, maar de Heer heeft toch Zelf al beloofd, dat wij niet behoeven na te denken over wat wij in Zijn naam zullen zeggen; het zou ons op het juiste ogenblik in het hart en in de mond gelegd worden! Als dat nu zeker en stellig het geval zal zijn, dan weet ik eigenlijk niet waarom wij de Heer dat nog een keer moeten vragen!

[7] Ik ben echter van mening dat wij, als latere verbreiders van deze leer, de kracht om wonderen te doen niet geheel moeten missen, want tegen het ruwe geweld van de mensen richten slechts wonderen iets uit. De mens, die voor tweederde dier is, moet eerst door een wonder tot stilstand en tot nadenken worden gebracht, voor men met hem over God en over de eeuwige bestemming van de mens kan spreken.

[8] Bij mensen van ook maar enige ontwikkeling zou in het gunstigste geval een wijs woord ook zonder wonderdaden wel voldoen, maar ten opzichte van ruw geweld doe je niets zonder wonderen! Al de half en geheel verwilderde volkeren zijn meestal door de namaakwonderen van hun heersers en priesters halve dieren geworden. Het woord begrijpen zij niet, maar een echt wonder, dat beter moet zijn dan een namaakwonder , brengt ze zover dat zij geloof gaan hechten aan het betere wonder, en als men ze eenmaal heeft gewonnen dan kan men daarna beginnen hen doelgericht onderwijs te geven.

[9] Dat is mijn mening en ik beweer ook dat men zelfs bij zeer intelligente mensen met een wonder, als dat echt is, altijd meer tot stand zal brengen en ook sneller het doel zal bereiken, dan met een nog zo uitgelezen  toespraak. Want ook de intelligente mens leeft uit bepaalde onderstel­lingen, die alleen al fout zijn juist omdat het onderstellingen zijn en zulke onderstellingen zijn alleen met woorden niet gemakkelijk uit de ziel te verwijderen!

[10] Kijken wij naar ons zelf en vragen wij ons eens af wat ons het eerst van onze onderstellingen heeft afgebracht! Laten wij ons zelf niet voor de gek houden! Juist de daden waren het die ons toonden wie Hij is die ze verricht had!

[11] Daarom geloof ik dat wij vóór alles de Heer om de kracht moeten vragen in geval van nood een wonder te kunnen doen!"

 

230 De Heer zorgt

 

[1] MUREL zegt: "Beste vrienden, zonder jullie ook maar in het minst te na te willen komen of te zeggen dat jullie wensen niet op de goddelijke orde zijn gebaseerd, wil ik er toch wel in alle eenvoud op wijzen dat wij ons nu druk maken over een kleinigheid, terwijl de Heer beslist al lang in alles heeft voorzien!

[2] Mettertijd zullen er evengoed wolken voor onze geestelijke zon komen, als er vaak duistere wolken op klaarlichte dag voor onze natuurlijke zon komen en deze zodanig verduisteren, dat men geen idee heeft op welke plek aan de hemel de moeder van de dag staat, en het bovendien zo donker wordt dat men op de middag een licht moet ontsteken om iets te kunnen zien. Maar de wolken brengen daarna een vruchtbare regen en op de volgende, zonnige dag lachen en blaken de geurende akkers van hemelse zegen.

[3] Daarom geloof ik dan ook dat de hoogste liefde en wijsheid van de Heer, ook meermalen midden op het heldere middaguur van onze geestelijke aarde der menselijke kennis en wijsheid, donkere en duistere wolken voor het heilige aangezicht van de zon van onze geest zal laten komen, om de mensen des te meer te laten dorsten naar het licht. Door het verlies van het licht onderkennen wij pas hoe groot en onschatbaar de waarde van het echte levenslicht is.

[4] De mensen beginnen dan weldra angstig te vragen: 'Waar is het levenslicht?' Zij zuchten en wenen, en de tranen, gelijkend op regen uit de geestelijke wolken, vallen in de voren van het benauwde hart en brengen de hier en daar verkommerde wortels van het heilige woord in de ziel weer tot leven. Dan leven wij samen met de wortels op, en met de opnieuw gesterkte blik zien wij daarna weer snel en moeiteloos de levenszon in ons verlichte hart en dan verheugen wij ons uitermate over het nieuwe licht, dat wij tijdens allerlei twist en onvrede een tijdlang moesten ontberen.

[5] Ik zeg jullie: De Heer weet heel zeker wat er nog allemaal zal komen over onze natuurlijke en geestelijke wereld en waarom!

[6] Dáárom alleen al lijkt mij ons beraadslagen helemaal voor niets te zijn. Wij zullen van Hem, als Hij ons geschikt acht voor Zijn doel, zeker woord­ en daadkracht krijgen; maar voor Hem uitstippelen wat Hij ons vóór alles moet geven en wat Hij moet doen, dat kunnen wij met ons onnozele inzicht nooit!

[7] Zouden wij niet weten wie Hij was, dan konden wij wel met Hem omgaan alsof Hij een mens was zoals wij, maar omdat wij allen nu maar al te goed weten wie Hij is, gaat dat niet meer! Want daardoor zouden wij laten blijken dat wij óf nog erg onnozel zijn, óf..ons .ten.slotte veel wijzer achtten! -Denk daar goed over na en zeg mij of Ik In de aard der zaak ook geen gelijk heb!"

[8] MATHAËL zegt: "Het is helemaal geen vraag meer of jij alleen gelijk hebt! Mijn mening ging eigenlijk alleen maar dáár over, dat ik zelf vaststelde wat er in ieder geval nog nodig zou zijn om de mensheid blijvend het levenslicht te verschaffen. Maar ik stelde tevens vast, dat jullie beiden en in het bijzonder vriend Murel, veel verstandiger hebben geoordeeld dan ik. Overigens meen ik dat het ons alle drie niet ontbreekt aan goede wil en de Heer Zelf zal het beste wel doen! -Maar nu, vrienden, over iets anders!"

 

231 Over de dood des Heren

 

[1] "Wat voor uitwerking zal dit allemaal in Jeruzalem hebben? Wij kennen de kwade invloed van de tempel, diens onbegrensde heers­- en hebzucht en de verborgen vijandigheid ten opzichte van de Romeinen. Als de Heer nu misschien toch ook een keer naar Jeruzalem zou gaan -wat uit veel van Zijn woorden viel op te maken -wat voor gezicht zal de tempel en de heerszuchtige en van een luxueus leven houdende Herodes daarbij zetten?! 

[2] Ik ben van mening dat het in alle opzichten een ontzettende opwinding als onvermijdelijk gevolg zal hebben! Dan zal er óf vuur van de hemel moeten regenen óf we zullen uit de stad van het verderf moeten vluchten om niet schandelijk gehoond te worden! Maar zowel het een.als het ander zal heel weinig helpen! Want waar de satan eenmaal zijn nest heeft gebouwd, worden geen duiven meer uitgebroed; zoals In de slangenkuilen geen kuikens uitgebroed worden. Dan kun je doen wat je. wilt, maar de satan zal een satan blijven zolang het laatste zandkorreltje van deze aarde zal bestaan. -Wat denken jullie daarvan?"

[3] PHILOPOLD zegt: "Geëerde vriend, dat schijnt mij wat te ver boven onze begrip te gaan! Aan de almachtige en wijze geest van God zal denk ik toch wel alles mogelijk zijn en dus ook het temmen van Jeruzalem!? Kijk eens naar de trotse stad Caesarea Philippi! Waar en wat is zij nu,  de trotse, die haar straten met goud en edelstenen begon te plaveien. Een erbarmelijke ruïne zul je aantreffen! Denk je dat de Heer dat ook niet binnenkort over het ontuchtige Jeruzalem zal laten komen?

[4] Ik zeg je: Over honderd jaar zal men beslist niet meer de plaats kunnen aanwijzen waar het trotse Jeruzalem heeft gestaan! Laten wij, zoals Murel zegt, er maar over ophouden, want de Heer zal wel het best weten wat daar gedaan zal moeten worden!

[5] Onze zorg is alleen, dat wij zelf in het licht van de Heer blijven, het andere zal Hij alleen wel bepalen en op de juiste manier regelen! -Denken jullie beiden dat ook niet?"

[6] MATHAËL zegt: "Alles is natuurlijk wel zo, als Murel en Philopold nu hebben gezegd. Ik weet nu echter nóg iets dat jullie beiden waarschijnlijk niet weten en dat weet ik uit de mond van de Heer Zelf, en omdat ik dat weet, spreek ik ook op deze manier met jullie, zoals ik heb gesproken.

[7] De Heer, als mens, zal eens naar Jeruzalem gaan, zal daar leren en grote tekenen doen. Daardoor zal de tempel zeer geschaad worden, in grote woede ontsteken en trachten de Heer te grijpen en te doden, ­een onderneming van de tempel waartoe deze nu al grote lust heeft. En luister! De Heer zal Zich door de tempel laten grijpen en lichamelijk laten doden! Dat zijn Zijn hoogst eigen woorden.

[8] Maar Hij zal slechts drie dagen in zekere zin schijndood blijven, natuurlijk alleen lichamelijk, zal dan opstaan en dáárdoor pas alle kwaad en haar oordeel vernietigen. Hij zal al Zijn apostelen pas daarna de juiste macht geven en hen voorzien van alle kracht van Zijn geest, Zijn wijsheid en liefde.

[9] Zijn twaalf oudste leerlingen, die overal getuige van zijn en waren, zal Hij zeker in de hele wereld uitsturen om Zijn heilig evangelie te verkondigen.

[10] Maar hoe zal het daarna met óns gaan? Zal Hij ook óns iets van die genade schenken, hoewel wij niet vanaf het begin getuigen waren? Wel, dat zal zeker gebeuren! Maar wat gebeurt er dan met ons? Jullie beiden hebben het makkelijker en kunnen in zekere zin lachen om alles. Maar ik moet weg, misschien morgen of overmorgen, ver van hier in de koude streken van de Pontus en ik zal daar de onbeschaafde volkeren moeten leiden en regeren en voortaan niet meer getuige kunnen zijn van alles wat de Heer nog zal leren en doen! Wie zal mij daarover vertellen en wie zal mij zeggen of mijn leiding van de volkeren wel volkomen overeenstemt met de goddelijke wil?"

 

232 Het geweten en de invloed van de engelen

 

[I] Dan voegt RAPHAËL, die natuurlijk ook niet sliep, zich bij de drie en zegt tegen Mathaël: "Denk je dan, dat wij, talloze engelengeesten, en ik hier in 't bijzonder, de Heer alleen maar hier op deze heuvel ten dienste staan?

[2] Kijk, zoals je hier nu met eigen ogen kunt zien, staan wij altijd klaar voor de eervolle dienst van de Heer en wij dragen Zijn wil van de ene oneindigheid naar de andere, en wees ervan verzekerd dat wij jou in je Pontus omgeving heel zeker zullen vinden en je altijd van alles op de hoogte zullen brengen wat je volgens Gods orde noodzakelijk moet weten! Wat er ook mag gebeuren, je zult, als je wil blijft zoals hij nu is, van alles wat voor jou nodig is ogenblikkelijk in kennis gesteld worden, en meer zul je voorlopig wel niet nodig hebben.

[3] Zou je als koning echter in de gebruikelijke heersershoogmoed vervallen en je op die wijze afwenden van de Heer en dus ook van ons, dan zou je natuurlijk niets meer merken van het rijk van God en Zijn onmetelijke genade!

[4] Zorg er dus alleen voor dat je in de genade en volle liefde van de Heer blijft, -al het andere zal je dan vanzelf ten deel vallen!

[5] Als je je van alles wat de Heer in het vervolg op deze aarde persoonlijk zal doen, zelf zou hebben kunnen overtuigen en als je je dan op een of andere wijze toch door de wereld had laten verleiden, dan hielp al het geziene en gehoorde je pet zoveel alsof je niets gezien en gehoord zou hebben! Als je echter steeds blijft in de genade en liefde van de Heer , doordat je je niet Iaat verblinden door de wereld, maar de Heer steeds boven alles liefhebt en al je naasten als je zelf, dan zul je, ook al was je in de vreemdste en verste wereld, toch in alles ingewijd worden wat de Heer ook maar zal doen, -voor zover dat voor het heil van je ziel vereist is. Want werkelijk alles te weten wat de Heer in de gehele oneindigheid wil en voorschrijft, is voor het heil van je ziel helemaal niet noodzakelijk!

[6] Kijk, de Heer schrijft op elk van de talloze werelden steeds iets voor wat dáár gebeuren moet, maar dat heeft alleen nut voor die wereld waarvoor het voorgeschreven is, en dat is voor het heil van jouw ziel helemaal niet geschikt! Ook moet de Heer voor het voortbestaan van deze aarde veel regelen, wat jou óók niets aangaat. Maar van wat Hij voor het zieleheil van de mensen zal voorschrijven, zal je niets onthouden worden! -Ben je daarmee tevreden of niet?"

[7] MATHAËL zegt; "Verheven vriend uit de hemelen van God! Ik ben daar volkomen tevreden mee en heb alleen nog nodig, dat ik door jou vermaand wordt zodra ik, door wat voor omstandigheden dan ook, van de Heer en Zijn orde ook maar het geringste zou afwijken! Want een opstopper op het juiste moment is meer waard dan een wereld vol grote schatten!"

[8] RAPHAËL zegt: "Dat zou ook zonder jouw wens altijd al gebeurd zijn. Want zie, ieder mens heeft een geestelijk orgaan in zijn hart dat steeds open staat voor ons engelen van God en waar wij ongehinderd toegang hebben! Dit orgaan komt steeds op voor de eenvoudige begrippen: goed -slecht, waar -onwaar, recht -onrecht.

[9] Als je altijd het goede, ware en juiste doet dan wordt door ons het instemmende en goede deel van het orgaan aangeraakt en in jou ontstaat daardoor het prettige gevoel dat je goed en terecht gehandeld en gesproken hebt.

[10] Als je echter op de een of andere wijze niet goed gehandeld en gesproken hebt, wordt door ons het tegengestelde deel van het orgaan geprikkeld en een angstig gevoel zal over je komen en je zeggen dat je buiten de goddelijke orde bent gegaan. En dit orgaan heet in de taal van de moraal heel fijnzinnig: het geweten.

[11] Je kunt je volkomen op die stem verlaten, zij zal je nooit of te nimmer bedriegen! Dat is alleen maar mogelijk als iemand dit orgaan zo zou laten afstompen dat het tenslotte, omdat het te stoffelijk was geworden, onze aanraking helemaal niet meer zou waarnemen, maar dan zou het geestelijke deel van de mens zonder meer zo goed als geheel verloren zijn! Maar dat zal bij jóu zeker nooit het geval zijn, omdat jij in de genade en liefde van de Heer al een té grote voorsprong behaald hebt en de Heer je tesamen met je gezellen geheel nieuw heeft gevormd en voorbereid. Je ziel is nog wel de oude, waarin de liefde van de Heer als Zijn geest heel krachtig is gaan heersen, maar je oude slechte vlees is door de Heer veranderd, opdat het je ziel niet zal belasten.

[12] Alleen als je in je hart de vaste wil zou hebben om de Heer los te laten, zou je lichaam verwilderen zoals eens bij Ezau, die, tegen de wil van de vader, aan de jacht op wilde dieren meer plezier beleefde dan aan het waken over de tamme kudden van zijn vader. Maar bij jou is zo'n verwildering onmogelijk, omdat je ziel reeds te krachtig is en door en door is doordrongen van de geest der liefde tot de Heer .

[13] Binnenkort zal, door het beoefenen van de naastenliefde, je liefde tot de Heer een krachtige, wezenlijke vorm aannemen en dan geheel één worden met de ziel. Dan zul je in de geest en in de waarheid zijn wedergeboren en het geestelijke huwelijk aangaan met de oerliefde in God en daardoor ook één met haar worden.

[14] Daardoor zal Gods liefde ten opzichte van jou ook pas reëel worden en vorm krijgen, en je zult God dan altijd kunnen zien en spreken, en de Heer zal, zoals nu hier lichamelijk voor jou zichtbaar en in je hart hoorbaar, je Leraar en Leidsman zijn en voor eeuwig blijven. En dan zal er vast geen mogelijkheid meer zijn je in je hart en je inzicht van de Heer af te wenden, want dan zul je in wil en kennis als een echte en ware zoon van de eeuwige Vader geheel één met Hem zijn. -Begrijp je dat?"

[15] MATHAËL zegt: " Ja, ik begrijp het goed en ik ben nu helemaal in alles gerustgesteld!"

 

233 De meteoor

 

[1] Mathaël wilde juist nog iets zeggen, toen er heellaag een grote, vurige meteoor overvloog en door zijn snelheid een eigenaardig, goed hoorbaar, suizend geluid in de lucht maakte; want hij bevond zich op een hoogte van slechts achthonderd klafter boven de aardbodem. Achter de meteoor was een lange staart zichtbaar, die schijnbaar de vliegende meteoor volgde. Alle drie schrokken van dit verschijnsel en vroegen haastig aan de engel wat dat nu toch wel geweest kon zijn.

[2] Maar in plaats van de drie meteen een antwoord en een verklaring te geven, schoot de ENGEL de meteoor na en bracht hem in een oogwenk bij de drie terug als een wat grove bol van twee en een halve klafter doorsnede. Hij zette hem wat apart en zei toen tegen de drie: "Wel, kom hier en bekijk rustig dit verschijnsel, niemand van jullie zal daarbij een haar gekrenkt of geschroeid worden!"

[3] De drie staan op en naderen heel aarzelend de nog steeds helder gloeiende meteoor. Er vlakbij ruiken zij een sterke zwavellucht, en de hele, grote brok lijkt van dichtbij precies op puimsteen en uit de grotere poriën schieten blauwachtig-witte vlammen te voorschijn en veroorzaken een vreemd sissen en zacht fluiten en pruttelen. Veel vlammetjes zijn nog erg fel, veel zijn er echter ook al mat.

[4] Nu vraagt MATHAËL pas weer aan de engel: "Wel, wat is dat nu voor een ding, hoe en waar is het ontstaan? Het schijnt een tamelijk vaste massa te zijn en moet voor onze mensenkracht een groot gewicht hebben. Beste hemelse vriend, leg ons dat eens wat uit!"

[5] De ENGEL zegt: "Deze klomp was een half uur geleden nog een deel van de zon. Door een grote vuurkrater, waarin het geweldig tekeer ging, werd hij samen met vele andere brokken, met een onbegrijpelijk groot geweld naar buiten geslingerd in het grote wereldruim. Als bij toeval werd deze klomp richting aarde gestuurd. Sneller dan de bliksem vloog hij door de ether en bereikte reeds achter het werelddeel Europa de atmosfeer van deze aarde, die hij eerst aan de bovenzijde slechts lichtjes raakte. Toen hij in het volgende ogenblik echter dieper zonk en door de steeds dichtere atmosfeer van deze aarde veel weerstand ondervond, verminderde zijn snelheid sterk en toen hij in deze omgeving kwam, vloog hij in vier ogenblikken slechts twintig uur gaans. Toen ik hem inhaalde was hij Azië toch al bijna voorbij en zou binnen tien ogenblikken in de grote aardse zee zijn gevallen. De Heer wilde echter dat jullie ook in dit opzicht voorlichting krijgen, en niet blijven geloven dat er een boze geest over de aarde vliegt om daaraan en aan de mensen schade te berokkenen. Nu hebben jullie de boze geest voor je en daar kunnen jullie van leren dat dit een heel gewone verschijning is tussen de grote hemellichamen."

[6] MUREL zegt: "Maar hoe kwam het dan dat hij in de lucht zo'n helder licht gaf, maar hier nu steeds minder licht uitstraalt?"

[7] RAPHAËL antwoordt: "De sterke lichtuitstraling wordt veroorzaakt door de buitengewoon snelle vlucht door de lucht. Er ontstaat een zeer grote wrijving met de luchtdeeltjes, waar hij hard tegen aandrukt omdat zij hem niet snel genoeg kunnen ontwijken. Op deze hoogte ontbrandt de lucht echter als zij teveel wordt samengeperst of teveel druk ondervindt en omdat de lucht in de gehele baan van zo'n meteoor steeds maar door ontbrandt, is het op de plaats waar zo'n meteoor zich in zijn baan bevindt altijd zo licht als de bliksem, en omdat achter de met zo'n hoge snelheid voort vliegende meteoor een luchtledig ontstaat, waarvan de wanden nog sterk door het vuur aangetast zijn, ziet men achter de meteoor ook altijd een staart, waarvan het felle gloeien afneemt en die op zichzelf alleen maar een verschijnsel en geen werkelijkheid meer is.

[8] Voel maar eens aan deze massa hoe gloeiend heet die nog is en dan zal dat jullie wel helemaal overtuigen van wat ik je nu hierover heb verteld! Langs heel natuurlijke weg kan ik jullie nóg een bewijs leveren, want ik kan namelijk een experiment uitvoeren, waarbij ik een steen neem die hier ligt, deze met bliksemsnelheid door de lucht slinger en na enige ogenblikken weer hier laat brengen door geesten, die mij dienen. Dan kunnen jullie je ervan overtuigen dat deze steen, met een gewicht van slechts een paar pond, straks net zo sterk zal gloeien als deze meteoor zojuist gegloeid heeft."

[9] Toen slingerde Raphaël de steen met ontzettende kracht de lucht in en de dienstbare geesten joegen de steen gedurende een paar ogenblikken sneller dan de bliksem op een hoogte van enige klafters in kringen door de lucht. Behalve dat de steen een sterk suizend geraas veroorzaakte, gaf hij zoveel licht, dat de gehele wijde omtrek als op klaarlichte dag verlicht werd en de drie eigenlijk alleen maar één stralende, lichtende kring voor zich zagen omdat de vlucht van de steen te snel was om door een menselijk oog waargenomen te kunnen worden.

[10] Na enige ogenblikken werd de steen weer door de dienstbare geesten, terwijl hij nog roodgloeiend was, heel rustig voor de drie verbaasde toeschouwers op de grond gelegd en RAPHAËL zei: "Hier ligt nu het snel en eenvoudig uitgevoerde experiment vóór jullie. Zien jullie een verschil tussen deze kunstmatige en die op natuurlijke wijze ontstane meteoor?"

[11] MATHAËL zegt: "Nee, ze zien er precies hetzelfde uit, alleen is de grootte natuurlijk verschillend! Maar er komt nu toch nog een vraag bij mij op en wel de volgende: "Voor jou is het zonder moeite mogelijk zo'n steen met ongelooflijke vaardigheid en kracht zodanig weg te slingeren dat de lucht door de ontzettende snelheid van de geworpen steen door de druk ontbrandt en de steen zelf meteen meer dan gloeiend wordt. Je hebt ons al zo vele proeven van je onbeschrijflijke vaardigheid en kracht gegeven dat wij aannemen dat het jou niet veel moeite kost. Bovendien ben je één van de machtigste engelengeesten, die met hele hemellichamen als met hazelnoten zou kunnen spelen en een zon zelfs in een oogwenk zo diep in de eindeloze scheppingsruimte zou kunnen slingeren, dat een bliksem honderdduizend maal honderdduizend jaar nodig zou hebben om haar te bereiken! Voor zo'n experiment heeft God je de ons natuurlijk nog zeer onbegrijpelijke kracht en macht verleend. Maar hoe kan de zon, die toch een traag natuurlichaam is, uit zichzelf ook zo'n kracht ontwikkelen?"

 

234 Het wezen van de materie

 

[1] RAPHAËL zegt: "O, denk je dan, dat er in de zon geen dienende geesten zijn? Laat ik jou en jullie beide anderen dan zeggen: Noch in de zon, noch op deze aarde gebeurt er ook maar iets zónder een dienende geest, want alles wat je ziet en aanraakt is in wezen geheel geest. Zelfs de grofste materie is geest, is ziel, -maar alleen in een geoordeelde toestand. Kwets je de onder het zwaarste oordeel in doodse rust liggende geesten te erg door vliegen, slaan of drukken, dan zullen zij je weldra hun macht en kracht laten voelen!

[2] Kijk, de lucht is heus wel zacht en meegevend, maar als zij door een te geweldige slag of druk uit haar evenwicht wordt gebracht en te veel in haar rust wordt gestoord, scheurt zij de dikste en sterkste bomen van hun wortels, laat de aarde beven, ontlaadt zich in duizend vernietigende bliksems en wordt een verschrikkelijk element!

[3] Maar wie woedt er dan zo grimmig in en door de lucht? De in haar rustende geesten en geoordeelde zielen, die eigenlijk tesamen de lucht vormen!

[4] Sla eens twee stenen krachtig tegen elkaar, dan zullen de daarin verbannen zielen zich weldra melden en de gehele steenmassa, hoe hard ook, tot in de kleinste stofdeeltjes afbreken, waarbij het aan vurige verschijnselen niet zal ontbreken!

[5] Neem eens water en breng het onder de grootst mogelijke druk! Eerst zul je daardoor een klomp ijs zien ontstaan, die ook helemaal vast en nog in alle rust het vat waarin hij zich bevindt, ook al is het nog zo sterk, uit elkaar zal breken. Zou je het ijs echter aan nog meer druk bloot kunnen stellen, dan zal het plotseling in stoom overgaan en alles wat het tegenhoudt onder vreselijk kabaal en gekraak vernietigen!

[6] Zolang de in de gevormde materie verbannen geesten en natuurzielen niet beledigd worden; rusten zij alsof zij dood zijn en laten veel uit zich maken en vormen. Maar als ze eenmaal te veel uit hun voorgeschreven rust worden gewekt, wee dan degene, die zich te dicht in hun buurt bevindt!

[7] De aanwezigheid van de geesten in de materie is echter gemakkelijk vast te stellen. Als zij tot buitengewone activiteit gedwongen worden, zullen jullie altijd, al naar gelang de kracht en sterkte der geestelijke activiteit, lichtstraling zien. Hoe sterker het licht, des te krachtiger is de activiteit van de in die materie actief geworden geesten.

[8] Hoe actief derhalve de geesten van de zonnelucht vooral aan haar oppervlakte zijn, bewijst het zeer sterke licht van de zon.

[9] Van de kracht waarmee vanuit de zon tijdens haar grote erupties, waarbij haar materiegeesten in maximale onrust en activiteit worden gebracht, zo'n brok naar buiten wordt geslingerd, kunnen jullie je wel een geringe voorstelling maken door de sterkte van het zonlicht!

[10] Ja, ik verzeker jullie: in het binnenste van de grote zon ontstaan niet zelden erupties die zo krachtig zijn, dat de daarbij vrijkomende krachten met brokken zo groot als deze aarde net zo zouden spelen, als hier op deze aarde de wind speelt met het dwarrelende kaf! En nu zal het jullie des te begrijpelijker zijn hoe en met wat voor supersnel gemak deze klomp uit de zon naar deze aarde kwam!"

[11] MUREL zegt: " Als dat waar is en dat is ongetwijfeld zo, is deze klomp dus van onschatbare waarde en dan zou men hem dus als eeuwig aandenken aan iets buitengewoons in een museum moeten zetten!"

[12] RAPHAËL zegt: "Dan zou je meteen de hele aarde in een museum moeten plaatsen, want de hele aarde komt eveneens daar vandaan, waar deze klomp vandaan komt!"

[13] MUREL zegt: "Als dat zo is, wat moet je dan denken van het scheppingsverhaal van Mozes?"

[14] RAPHAËL zegt: "Daarvoor moet je bij vriend Mathaël zijn! Die is daar helemaal in thuis; ook Philopold weet daar heel wat van!"

 

235 De ontmoeting van Mathaël met de geest van Abraham

 

[1] Dan vraagt Murel hetzelfde aan MATHAËL en die zegt: "Wat Mozes over de schepping zegt, heeft helemaal geen betrekking op de schepping van de wereld, maar alleen op de vorming van de mens, te beginnen bij de wieg en voortgaande tot aan zijn voltooiing, en ook is het een beeld van de vestiging van Gods kerk op aarde tot op heden en verder tot aan het einde der wereld.

[2] Met 'hemel en aarde' wordt de nieuwe, aardse mens meteen vanaf zijn geboorte aangeduid. De 'hemel' is het symbool voor zijn innerlijke, verborgen, geestelijke gaven en de lege woeste 'aarde' duidt op de nieuw ontstane natuurmens, die zich nauwelijks bewust is van zijn bestaan; ­het eerste stadium van de mens.

[3] Geleidelijk aan komt het kind tot zelfbewustzijn en begint te dromen en te denken. Dat is het 'Er zij licht!' in de mens, opdat hij weet dat hij bestaat; -tweede stadium.

[4] En zo gaat dat verder met alle scheppingsdagen tot aan het ruststadium van de voltooiing van de mens! Zeg mij of je er al iets van begint te begrijpen!"

[5] MUREL zegt, erg verbaasd over de bijbelse wijsheid van Mathaël: "Nee, geëerde vriend, die wijsheid zou ik nooit of te nimmer achter jou hebben gezocht! Ah, op die manier, waarvan ik nu inzie dat die de enige ware is, zou ik van jou de hele Schrift wel uitgelegd willen hebben! Ja, er is veel voor nodig aleer een mensenziel zo diep is doorgedrongen in de wijsheid! Maar hoe ben jij nu zover gekomen?

[6] MATHAËL zegt: "Vriend Murel, dat is op de plaats waar wij ons nu bevinden toch geen vraag meer! De Heer bij ons, -en dáár een engel uit de hemelen, die beslist getuige was van de gehele materiële schepping!

Zelf was ik al vanaf mijn jeugd schriftgeleerde in de tempel en dat was dan ook de reden waarom men mij als apostel naar de Samaritanen had gezonden. Maar eer ik nog een woord met de Samaritanen kon spreken, zette Jehova een streep door mijn rekening: Ik viel in handen van gemene struikrovers en moest, om mijn leven niet te verliezen, zelf een gemene struikrover worden.

[7] Omdat ik mij echter door God zo vreselijk in de steek gelaten voelde, zonder dat ik daarvoor bij mijzelf een oorzaak aan kon wijzen, ergerde mij dat verschrikkelijk. Eerst zwoer ik mijn geloof af en begon de gehele Schrift voor mensenwerk aan te zien, maar door een vreemde verschijning werd ik weldra op andere gedachten gebracht.

[8] Op een nacht dat ik alleen voor het vreselijke rovershol de wacht hield, kwam er een bitter ernstige man naar mij toe. Ik doorboorde hem meteen met mijn zwaard. Hij zei echter: 'Doe geen moeite met je ellendige wapen, want een onsterfelijke geest is nooit in der eeuwigheid door een wapen van een sterveling te doden! Ik ben de geest van Abraham en vraag je, waarom je God wilt verlaten en Zijn naam vervolgen!'

[9] Daarop zei ik, Mathaël, heel kwaad: 'Waarom vervolgde God mij eerst, terwijl ik toch in Zijn naam naar de Samaritanen werd gezonden om hen allen voor de tempel te winnen!? Mijn bedoeling was eerlijk en rechtschapen voor God en alle mensen, omdat zij eerlijk en rechtschapen was voor mijn geweten. God heeft mij vanaf het begin van mijn bestaan alleen mijn geweten als mijn rechter meegegeven en ik leefde rechtvaardig voor deze innerlijke, strenge rechter. Ik heb mijzelf niet uitgezonden naar de Samaritanen, maar de hogepriester als plaatsvervanger van Mozes en Aäron.

[10] Als het onjuist geweest zou zijn dat ik naar de Samaritanen werd uitgezonden, zou Gods wijsheid niet mij hebben moeten tuchtigen, maar alleen diegene die mij gezonden had. Omdat zij echter mij, de onschuldige, greep, ben ik vanaf dat moment de grootste vijand van Jehova, door Wie u, bittere geest, naar mij toegezonden schijnt te zijn!'

[11] Toen sprak de geest, met een nog bitterder gelaatsuitdrukking: 'Ken je Gods macht en toorn? Hoe wil jij, onmachtige stofworm, de almachtige God weerstaan?! Kan Zijn macht je dan niet grijpen en ellendig vernietigen alsof je er nooit geweest zou zijn?!'

[12] Ik zei: 'Dat kan Zijn macht gerust doen, want voor zo'n bestaan zoals ik nu leid, kan ik deze alleen maar eeuwig vervloeken! Maar als ik er niet meer ben is het ook voor eeuwig uit met mijn rechtvaardige toorn en gramschap tegen die macht!'

[13] De bittere, ernstige geest zei echter: 'Je kunt God niet gebieden om je te vernietigen! Hij kan je kwellen, eeuwenlang, met de verschrikkelijkste smarten en pijnen en dan zou wel duidelijk worden hoelang je de almacht van God het hoofd zou bieden!'

[14] Toen zei ik gloeiend van toorn: 'Dat kan God doen, als het Hem een bijzonder plezier verschaft een schepsel eeuwig te kwellen alleen maar om hem Zijn almacht te tonen! Maar dit zweer ik je, bitter ernstige geest,  dat God, al zou Hij nog duizend maal almachtiger zijn dan Hij is, mijn geestvermogens met alle kwellingen die Hij maar kan bedenken nooit zal buigen !

[15] Met goedheid, zachtmoedigheid en aanwijsbare rechtvaardigheid kan Hij alles met mij doen, Hij kan mij een lam der lammeren maken, maar met Zijn toorn daarentegen tot een duivel der duivels! Tot nu toe heeft Gods almacht mij slechts een leven vol kwellingen gegeven, waarvoor ik haar eeuwig niet zal bedanken. Maar als het haar misschien eens in zal vallen barmhartiger tegen mij te worden en aan mij goed te maken wat zij mij in haar almachtige humeur heeft aangedaan, dan zal ik haar op dát moment dankbaar zijn! Maar zoals de zaken nu staan ben ik de grootste vijand van Jehova! Want in Zijn naam trok ik in alle ernst van Jeruzalem naar Samaria om daar Zijn eer en Zijn lof te verkondigen en als beloning liet Hij mij door duivels grijpen en overweldigen!

[16] Het is best mogelijk dat mijn zending daarheen Hem niet aangenaam en welgevallig was! Maar als Hij de valse profeet Bileam terecht kon laten wijzen door zijn ezel, waarom dan mij en mijn metgezellen niet door onze ezels, die ons en onze bagage droegen?! Waarom liet Hij ons in de klauwen van de duivels vallen?!

[17] Geef mij antwoord, of anders spreek ik een vloek over je uit zoals er op deze aardbodem nog nooit een vloek uitgesproken werd!' Toen verdween de geest en ik viel bewusteloos op de grond!"

 

236 De omgang met de Heer in het hart

 

[1] "Vanaf dat moment verloor ik het heldere bewustzijn en zover ik mij nu kan herinneren, namen zeer kwade geesten het bestuur over mijn lichaam over en zo werd ik de schrik van de gehele omgeving! Mijn lichaam kon door geen lans of speer doorboord worden en de sterkste boeien werden door mijn handen als strootjes verbroken! Het was mij hetzelfde of ik nu met één of met duizend mensen vocht, zij die mij vastgrepen werden lelijk toegetakeld en vaak gedood! Maar daarvan had mijn ziel geen weet.

[2] Volgens het raadsbesluit van God werden wij met z'n vijven kortgeleden toch door de Romeinen gevangen genomen en drie dagen geleden hierheen gebracht. Hier verloste de Heer ons van onze grote kwelling. Mijn ziel werd weer de enige geheel bij bewustzijn zijnde inwoonster van dit lichaam en zoals voorheen was Mozes weer haar leidsman. De Heer liet echter alle dwaalwegen van mijn hart duidelijk zien en - let op! - ik begreep nu pas Mozes en de profeten!

[3] Als Abrahams geest nu bij mij zou komen, zou ik beslist een ander gesprek met hem voeren dan ongeveer vijf jaar geleden! Hoe lang het precies was, kan ik je in geen geval zeggen, maar er zijn zeker gedurende die tijd een aantal jaren verlopen. -Nu weet je hoe ik inzicht in de Schrift heb gekregen!

[4] Ik wens echter niemand toe om via mijn weg Mozes te leren begrijpen, omdat er nu een gemakkelijker weg is. Maar omdat jij, Murel, mij in zekere zin hebt gevraagd hoe ik tot zo'n helder inzicht in de boeken van Mozes ben gekomen, moest ik je toch laten zien wat voor treurige weg dat was en het andere kun je je nu gemakkelijk zelf voorstellen!

[5] De andere, onvoorstelbaar gemakkelijker weg is evenwel de genade van de Heer, die je datgene wat ik via de doornigste weg bereikt heb, in een paar ogenblikken kan geven.

[6] Hier staat echter de engel des Heren, vraag het hem en hij zal je tonen hoe waarachtig datgene is, wat ik je nu over mij en mijn vier metgezellen heb onthuld! -Wat vind je nu van dat alles?"

[7] MUREL zegt: "O vriend Mathaël, je hebt ontzettend veel doorgemaakt en zo'n moed als die van jou vind je verder nergens! Je was weliswaar een duivel en toch was je hart niet bedorven, want het verlangde waarheid, gerechtigheid en liefde en omdat het daarnaar verlangde, kreeg het nu ook het verlangde, want de Heer laat geen oprecht hart te gronde gaan!

[8] Maar waarom heeft de Heer jou en je vier metgezellen zo hard aangepakt?! Ik kan me toch niet zo goed voorstellen dat de uitzending naar Samaria om de Samaritanen tot het geloof van Jeruzalem te bekeren enkel en alleen de reden zou kunnen zijn van zo'n lijdensweg! Daar moet iets anders achter hebben gezeten!"

[9] MATHAËL zegt: "Dat zeker, maar ik weet tot op heden nog niets daarover en eerlijk gezegd, -ik had er ook helemaal geen behoefte aan, maar nu zou ik daar toch zelf ook wel iets over willen weten! -Als Raphaël een goed humeur heeft, zou hij ons daar wel iets over kunnen vertellen! ?"

[10] RAPHAËL zegt: "Van mij en mijn humeur hangt niets af, maar alleen van de wil van de Heer, want Mijn bestaan is niets anders dan de zuivere wil van de Heer! Richt je daarom in je hart tot de Heer en aan je wens zal zeker gehoor worden gegeven!"

[11] MATHAËL zegt: "Dat zou wel zo zijn als de Heer niet zou slapen, maar Hij slaapt nu en het zou toch wel heel ongepast zijn om Hem daarvoor te wekken!"

[12] RAPHAËL zegt: " Je moet ook nog wel wat leren! Zijn lichaam slaapt nu wel wat, maar Zijn ziel en Zijn eeuwige, heilige Geest slaapt nooit of te nimmer! Hoe zou het er met de gehele schepping uit zien wanneer de Heer haar ook maar één moment zou vergeten?! In datzelfde moment zou het helemaal met haar afgelopen zijn, geen zon, geen maan, geen ster in de gehele oneindigheid en geen aarde die jou draagt, zou nog bestaan, ook geen engel en geen mens zou zich ook maar enigszins zelf in stand kunnen houden!

[13] Alles wat bestaat wordt voortdurend door de almachtige, eeuwig dezelfde en onveranderlijke wil van de Heer in stand gehouden; zonder die wil is geen bestaan denkbaar .

[14] Als dit nu zó is en onmogelijk anders, hoe kun je er dan bij komen om te denken dat .Hij ooit zou slapen en zo tijdens de slaap niet zou beseffen wat de oneindige schepping ieder moment van haar bestaan nodig heeft.

[15] De Heer weet precies wat je nu denkt en wilt, want omdat ik het weet, moet de Héér het al veel eerder weten, omdat ik het anders onmogelijk zou kunnen weten! Want alles wat wij engelen weten en kennen, weten en kennen wij alleen maar door de Heer. Ik weet nu bijvoorbeeld alles ,

over je beproevingen en hoe hard je op de proef bent gesteld. Wie anders dan de Heer zou mij dat ingegeven kunnen hebben? Jij niet en ook niet de mond of de gedachte van een andere geest, omdat ik dat zonder de intentie en de wil van de Heer niet zou kunnen vernemen!

[16] Zoals ik echter slechts door de Heer alles onmiddellijk begrijp, herken en weet, zo kun jij dat ook -maar natuurlijk altijd slechts in zoverre je daarvoor in je hart geschikt bent!

[17] Vraag de Heer dus in je hart, dan zullen wij zien of je in je hart een antwoord krijgt!"

 

237 De oorzaak van het lijden van Mathaël

 

[I] Toen vroeg MATHAËL het Mij in zijn hart en ik gaf hem meteen heel duidelijk het volgende antwoord in zijn hart, dat hij direkt hardop voor de drie voordroeg: "De Heer beschermde de Samaritanen, omdat zij zich afgewend hadden van de bedorven leer van Jeruzalem en teruggekeerd waren naar de zuivere l%er van Mozes en Aäron. - Jij, Mathaël was een ervaren, duchtig spreker en je week .iet af Van hetgeen je je ha$ vkorgenkmen. De Heer wist dat en zag,dat je Hem bij de zuivere, gelovige Samaritanen grote schade zou berokkenen als zij met jou7 onderwijs in aanraking zouden kgmen. Daarom liet de eer Je met jouw metfezellel tebechdkomen bij de beruchtste straatrovers, omdat HIJ wel wist dat je niet eerder van hen af zku komen dan nadat je onbuigzame uil helemaal week en meegaand zou z)jn geworden. Zolang je, in hat bezat van je volle bewustzijn, zelf een rover onder de rovers was( liet jewil zich zeker niet buigen. Integendeel, je had een heel sluw plan be`acht en alle vijftig rkvers met hun vrouwen en khnde2en zover gekqegen dat zij de totaal verkeerde leer van Jeruzalem heel gulstig gezind werden, omdat zij daarin zelFs zekerheid en een veilhg toevluchtsoord voor h5n rovershandserk vonden.

[2 Toen je ze zoter had gebracht om reeds de volgende dag metjou als aanvoerder van nu in topaAl vijf en vijftig voorvechters van het belang 6an Jeruzalem en dat van jou, in Samaria binjen te valleN en daap met onverbiddelijke hardheid de leer van Jeruzalem in te voeren en iedere tegenstander over he4 scherp van je zwaard te jagen, liet de Heer het toe dat je door da oude geest van Abrahamwerd gevaarschuwd.

[3] M`ar omdat ook deze verschijning je niet van gedachten kon laten veranderen, liet de Hder tóen pas toe dat je ziel zich in haar lichaam moest verbergen omdat je lichaam door vele duivels in bezit werd genomen. Vanaf die tijd werd jij tesamen met je gezellen een schrik voor de omgeving!

[4] Zelfs je vijftig roofapostelen ontvluchtten die streek en werden fatsoenlijke mensen en omdat zij duidelijk inzagen welk verschrikkelijk lot jou en je vier metgezellen -vanwege het voorgenomen kwade plan om de Samaritanen te bekeren -had getroffen, taalden zij er niet meer naar om de Samaritanen voor Jeruzalem te bekeren.

[5] En zo zette de Heer een zeer doeltreffende en heilzame streep door jouw onbehoorlijke rekening en liet je zó lang in het oordeel van de hel vastgeketend blijven tot zich in je ziel een meegaander mentaliteit had ontwikkeld.

[6] De Heer wist natuurlijk waar je ziel vandaan kwam en hoe en waarom zij zo onbuigzaam was en liet daarom ook dat allerbitterste over haar komen, omdat zij zich op iedere andere manier nooit ofte nimmer verbeterd zou hebben.

[7] Heel ver weg bevindt zich een aarde, ook behorend tot de planeten die om deze ene zon cirkelen, die tot op heden vrijwel geen sterrenkundige nog heeft ontdekt. Op deze aarde (Uranus) leven zeer stijfhoofdige mensen, die niet eerder van een eenmaal opgevat plan en voornemen af te brengen zijn, dan wanneer het wordt uitgevoerd. Ook vanaf die wereld worden zielen, die daar gerijpt zijn, voor het verkrijgen van het kindschap van God op deze aarde geïncarneerd, waarbij zij nog zeer veel van hun stijfhoofdigheid behouden.

[8] In zekere zin ben ook jij zo'n vreemdeling op deze aarde. Je stamt voor wat betreft je ziel af van die wereld en daarom was je zo stijfhoofdig en onbuigzaam in je voornemen.

[9] Om jouw ziel buigzaam te maken en de van de andere wereld afkomstige natuur van je ziel zo te vormen, dat zij ontvankelijk zou worden voor de echte en vrije waarheid uit God, teneinde binnen te kunnen gaan in de goddelijke liefde en daardoor in het volmaakte kindschap van God, was deze weg de enig ware en effectieve.                                                                ...

[10] In de hel van de geesten en zielen van deze aarde moest jij, net als de zielen van de kinderen van deze wereld, een zekere rijping doormaken. Zodoende moest je door de nauwste doorgang gaan om als een veredeld levenssap naar de hogere regionen van het leven op te kunnen stijgen. Als zodanig sta je daarom nu reeds voor God, de Heer van al het leven."

 

238 De reden voor het mens worden van de Heer

 

[1] Toen Mathaël dat in zijn hart ontvangen antwoord voor de drie had uitgesproken, was hij zelf verbaasd dat hij die waarheid hoorde spreken door de innerlijke stem die hij eerder nog nooit zo duidelijk had ontvangen.

[2] Maar RAPHAËL zei tegen Mathaël: "Zie je nu, hoe wakker de Heer is, ook al slaapt Hij nu lichamelijk, en hoe je nu de stem van de Heer helder en duidelijk in je hart hebt gehoord en die ook nog met je mond hardop hebt uitgesproken?! Kijk, op diezelfde wijze vernemen ook wij des Heren woord en wil levendig en daadkrachtig in ons en wel zo dat wij dan één worden met Zijn woord en wil! Als wij dat echter zijn, dan zijn wij ook als zijn woord en Zijn wil de daardoor volbrachte daad' zelf, dus woord, wil en daad in een vorm! -Vriend Mathaël, begrijp je dat nu allemaal zuiver en helder?"

[3] MATHAËL zegt: "Net als je bij jezelf zo'n rustgevende overtuiging voelt dat je nu al alles begrijpt wat je maar ziet, komt er meteen weer iets waar je nog nooit van hebt gedroomd! Uit alles zie ik dat er zo'n onmetelijke volheid en diepte ligt in de goddelijke wijsheid, dat een geest deze nooit volledig zal kunnen begrijpen! Wij zullen daarom eeuwig steeds een overvloed van nieuwe dingen moeten Ieren en begrijpen! Maar dat is ook heel goed zo!

[4] Ik zou het helemaal niet prettig vinden als alles mij nu net zo duidelijk zou zijn als de Heer Zelf. Als er in de gehele oneindigheid niets meer zou zijn dat ik niet zou kennen, zou ik van het leven gauw genoeg hebben. Maar nu zijn er zo oneindig veel diepzinnige en zeer versluierde zaken, dat wij daarmee in der eeuwigheid niet klaar zullen komen. Ik moet nu openlijk toegeven dat daarnaast en daarbij, Gods zaligheid zeker niet benijdenswaardig zou zijn, als wij als Zijn schepsels en kinderen alles zo.duidelijk inzagen als Hij Zelf, en Zijn eeuwige en oneindige volmaakte wijsheid zou Hem ontzettend gaan vervelen, als Hij die alleen maar voor Zichzelf kon gebruiken!

[5] Maar Hij vulde daarom de oneindige ruimte met talloze werken die Zijn eindeloze wijsheid en macht weergeven, en Hij schiep denkende en ook met veel wijsheid begaafde wezens. Deze wezens, die steeds in hoge mate onder de indruk zijn van de diepe wijsheid en macht van God, onderzoeken en bewonderen zonder ophouden de goddelijke wijsheidsdiepte en macht van de ene Schepper en komen bij iedere nieuwe ontdekking weer helemaal in de ban van de bewondering en aanbidding en intense liefde!

[6] Wel dat alleen moet voor God de ware zaligheid zijn! Voor Hem als Schepper en Vader van engelen, werelden, mensen en kinderen moet het de grootste gelukzaligheid zijn, al degenen die Hem en Zijn woorden steeds beter Ieren kennen en liefhebben ook steeds zaliger te maken!

[7] Om ons mensen van deze aarde, jullie engelen van alle hemelen, en alle schepselen van de gehele oneindigheid een des te grotere zaligheid te bereiden, kwam Hij Zelf als mens naar ons op deze aarde om Zich letterlijk Zelf als mens van vlees en bloed aan de andere mens te openbaren. Vriend, schepsel of engel van eeuwigheid, of mens zoals ik ben, dat doet de Heer niet alleen terwille van ons, maar dat doet Hij ook terwille van Zichzelf. Want Hij zou in de loop der tijden van verveling vergaan als Hij met Zijn alwetendheid Zelf heel duidelijk gewaar moest worden, dat Hij als een in de hoogste graad vormloze, eeuwige, ofschoon volmaakte intelligentie, door Zijn schepselen nooit gezien en nog minder aangespro­ken zou kunnen worden en daardoor ook onherkend moest blijven!

[8] Zou het dan niet hoogst treurig voor een aardse vader zijn als hij bijvoorbeeld twintig lieve kinderen had, die allen blind en doof waren, zodat de liefdevolle vader dus nooit een woord met hen zou kunnen spreken en zich ook als mens nooit aan hen kon laten zien?! Stel je zo'n situatie eens levendig voor: een buitengewoon welgesteld vader met twintig qua uiterlijk wondermooi gevormde kinderen van beiderlei kunne, maar allen doof en blind! De vraag is dan: Zou zo'n vader niet al zijn geld ervoor over hebben om zijn toch zo lieve kinderen, horende en ziende te maken?! Maar wat een verdriet zou hij hebben, als er in de hele wereld geen middel zou zijn, om zijn kinderen te kunnen laten horen en zien?!

[9] Wel, wij mensen kunnen elkaar weliswaar horen en zien en beleven aan elkaar veel genoegen -vaak zelfs meer dan noodzakelijk -zodat wij daardoor zelfs de Schepper kunnen vergeten. Maar de heilig goede Schepper, de alwijze Vader, moest dit zalige genoegen, door Zijn kinderen ooit herkend, gehoord en gezien te worden, voor altijd geheel en al missen! Dat zou bij een eeuwige Vader, vol van de grootste en zuiverste liefde voor Zijn kinderen, toch niet voor mogen komen!

[10] In Hem leeft zeker meer verlangen om ons, Zijn kinderen, door Zijn uitverkiezing op het peil te brengen dat ons volgens Zijn orde in staat stelt Hem te zien, persoonlijk lief te hebben en vertrouwen te schenken, zonder dat dit ons bestaan schaadt, -dan om ons als kinderen te zien, die nog geen begrip hebben van het eigenlijke wezen van de eeuwige Vader.

[11] Ik meen daarom dat mijn veronderstelling niet te veel uit de lucht gegrepen is, als ik zeg: De Heer heeft niet alleen voor ons, maar ook voor Zichzelf, vlees en bloed aangenomen en Zich zo op de aarde naar ons, Zijn natuurlijk nog erg onbeschaafde kinderen, begeven! Hij had dat, wat Hij zou doen, ál eeuwen van tevoren gezien en wij zijn nu getuigen van de uitvoering van het eeuwige, grote plan! - Raphaël, zeg jij nu of ik nu goed of fout heb geoordeeld!"

 

239 De gedachte dat God Zich verveelt

 

[1] RAPHAËL zegt: "Vriend, niet jij hebt nu zo geoordeeld, maar de Heer Zelf heeft je die mening in je hart gegeven en daarom moet deze goed zijn!"

[2] Ook MUREL zegt: "Nee, wat je hier allemaal hoort, is toch wel zeer vreemd voor deze wereld! En toch kan geen zuiver mensenverstand daar iets tegen inbrengen! Onze verveling, als wij opeens even wijs en alwetend als God zouden zijn en in plaats daarvan ook Gods verveling in de goed voor te stellen situatie dat Zijn schepselen, kinderen en zelfs engelen Hem nooit waarnemen, voelen, horen en zien, -nee, dat zijn werkelijk twee beschouwingen en oordelen waarvoor de dieper nadenkende mens nood­gedwongen alle respect moet krijgen! Dat heeft nog niemand uit de tempel ooit gedroomd en toch is het juist! Ik kan nu denken en concluderen wat ik wil en geen verweer vinden, hoewel de uitdrukking 'Gods verveling' wat vreemd klinkt! Maar van welke kant ik die uitdrukking nu ook bezie, zij blijft waar en volkomen juist! Nu dringt zich nog een heel passend' voorbeeld ter verdere verklaring van deze geheel nieuwe waarheid aan mij op en dat kan ik jullie toch niet onthouden!"

[3] MATHAËL zegt: "Broeder, vertel het meteen! Want uit een met zoveel ervaring verrijkt gemoed is alleen maar iets reëels, goeds en voor deze zaak zeer bruikbaars te verwachten!"

[4] Daarop zegt MUREL: "Dat is niet de ware reden, maar het is omdat jullie dan kunnen zien hoe ik dit alles nu heb begrepen! Ik stel mij een mens voor die alle wijsheid bezit en zich helemaal alleen op deze aarde bevindt. Hij zou graag de andere mensen, als die er waren, zijn volle vertrouwen schenken. Hij zoekt de aarde tot in al haar hoeken secuur af en vindt geen levend en denkend wezen. Zijn grote wijsheid wordt hem tot last, want wat hij ook maakt en doet, het wordt door niemand gezien en bewonderd. Hoe zou het zo'n mens bij het verglijden der tijden te moede worden! Zou hij niet vertwijfelen? Zou de verschrikkelijkste verveling hem niet geheel verteren?

[5] Hoe onbeschrijflijk aangenaam zou hij het vinden als hij eindelijk ergens een nog zo onbeduidende maagd of ook maar een ruwe knecht zou vinden! Met wat voor onbeschrijflijke liefde zou hij zich over die vondst ontfermen!

[6] 0, daaraan is duidelijk te zien, wat de ene mens voor de ander betekent en wat een zaligheid het is om een naaste goed te doen!

[7] Wat een verschrikkelijk lot zou het zijn om als mens op de gehele aarde geen tweede mens te vinden om hem een weldaad te bewijzen!? Alleen al daarom is de liefde een zuiver hemels levenselement, omdat de onmogelijkheid om zich door daden aan anderen mee te delen een mens zeer ongelukkig zou maken!

[8] Wat zou een zanger aan de ontroerende klank van zijn stem hebben, wat aan het klinken van zijn goed gestemde harp, als hij er eeuwig alleen naar zou moeten luisteren?! Als een vogeltje eenzaam in het bos van boom tot boom hipt en met zekere klagende, vragende geluiden zijn soortgenootjes zoekt en niet vindt, wordt het angstig, het verstomt weldra, wordt treurig en verlaat al gauw het verlaten, voor hem lege, bos.

[9] Reeds het dier bezit zoveel liefde dat het zichtbaar verlangt naar zijn soortgenoten, hoeveel te meer dan een met diep gevoel, geest en rede begaafd mens! Wat baten hem alle grote kundigheden en talenten als hij daarmee niemand dan alleen maar zichzelf zou kunnen helpen?!

[10] En aan de hand van deze waarnemingen kan ik dan ook gevoeglijk aannemen -dat wil zeggen volgens onze menselijke begrippen -, dat het voor God de Heer tenslotte toch wel erg saai moest worden, hoewel Hij toch de gehele oneindigheid vol onovertrefbare, wondere werelden om Zich heen zou hebben, maar waarop geen levend wezen zou bestaan dat Degene, die het uit Zijn liefde had geschapen, zou kennen en liefhebben, en dat veel plezier zou beleven aan de talloze wonderwerken van Zijn wijsheid, macht en kracht. Maar om Hem te kunnen kennen en lief te hebben, moet de Schepper het schepsel -en de Vader het kind -zó tegemoetkomen en Zich zó aan hem openbaren dat het voor het schepsel en vooral voor het kind mogelijk wordt de Schepper, de Vader, als zodanig te kennen.

[11] Als aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, heeft God tevergeefs engelen en mensen en ook alles wat bestaat geschapen. Hij zou dan zonder meer eeuwig alleen blijven en Zijn schepselen, hoe mooi ook, zouden net zoveel van Hem weten als wat het gras weet van de maaier die het afmaait en tot hooi laat drogen.

[12] God heeft Zich echter op de daartoe meest aangewezen wegen altijd zeer duidelijk geopenbaard aan Zijn naar de ware levensvrijheid zoekende wezens, die met alle rede en verstand begaafd zijn, en hij heeft ze voorbereid op deze komst van Hem. Met deze komst is nu echter ook al het beloofde vervuld. De schepselen zien Hem zoals zichzelf in vlees en bloed, Hij gaat geheel als mens onder hen rond en leert hen als eeuwige Vader hun grote en eeuwige bestemming kennen.

[13] Zo is alles dus nu zoals het zijn moet en het hangt nu alleen van ons mensen af, de aanbevolen levensmiddelen heel nauwgezet te gebruiken, en dan is het grote, dubbele doel bereikt, namelijk: Het kind heeft zijn eeuwige, heilige Vader herkend, het ziet Hem met liefdevolle ogen en verheugt zich buitengewoon over Hem, en de Vader verheugt Zich er ook buitengewoon over dat Hij nu niet meer alleen is, maar in het stralende midden van Zijn kinderen, die Hem kennen, loven, boven alles liefhebben en steeds opnieuw Zijn wondere werken met verbazing aanzien, zeer bewonderen en Zijn oneindige macht en wijsheid prijzen! En zowel voor de Schepper als voor het schepsel moet dat een overvloeiende bron van zaligheid zijn! - Heb ik nu fout of goed geoordeeld?"

 

240 Raphaël’s vraag over de vervulling van de belofte

 

[1] RAPHAËL zegt: "Heel goed, zo is het en niet anders! Jouw vlees en bloed hebben je dat echter niet geopenbaard, maar de geest van het woord van de Heer. Het is goed dat jullie dat nu weten! Maar deze kennis moeten jullie nu voor jezelf houden! Want het vereist zielen zoals die van jullie om dat te begrijpen, voor de anderen is het voldoende dat ze God kennen en Hem als Vader boven alles liefhebben. Mochten jullie echter waarachtig grote zielen vinden, dan kunnen jullie hun ook datgene vertellen, waarover wij nu al meer dan twee uur hebben gesproken. ­Maar nu lieve vrienden nog over iets anders!

[2] Als medewerkers van het Rijk van God zal het je op jullie wegen en paden.heel vaak overkomen dat leerlingen jullie indringend gaan vragen: 'Uw leer is wel heel verheven, mooi en aangrijpend, maar van een vervulling van de belofte die u ons heeft gegeven, zien wij nog steeds niets. Wij moeten de stem van de Vader in ons horen, ja de Vader zelfs te zien en te spreken krijgen wordt ons beloofd, maar van dat alles hebben we tot nu toe nog niets gemerkt. Als uw leer waarheid bevat, moeten  de aan ons gemaakte beloften uitkomen. Wij houden ons aan alles, maar merken nog steeds niets van een vervulling van de door u aan ons gedane beloften! Vertel het ons en geef ons antwoord, en zeg het ons open en eerlijk waaraan het ligt dat uw beloften aan ons niet en nooit in vervulling gaan!' -Wat zullen jullie in zo'n geval dan tegen hen zeggen?"

[3] Alle drie zetten ze bij die vraag grote ogen op en MUREL zegt: "Vriend, als wij iets beloven in vertrouwen op Gods getrouwe woord, en onze leerlingen de leer daadwerkelijk navolgen, mag de Heer ons natuurlijk niet op een bepaalde manier in de steek laten, want dan zou het zeker verstandiger zijn de leer niet uit te dragen, dan ten opzichte van de mensen daarmee in de steek gelaten te worden!

[4] En ik zou hier zelfs heel oprecht willen opmerken, dat het op een soortgelijke manier in de steek gelaten worden door God, altijd een heel belangrijke, bijkomende reden was voor het verval der godsdiensten! Want de gedane beloften zijn om de een of andere verborgen reden, ten opzichte van de gelovigen, of niet geheel, of heel vaak ook helemaal niet vervuld. Daarom moesten de leraren kunstmatige middelen aanwenden om niet heel smadelijk door het volk behandeld te worden! Dat maakte dat het volk zijn zinnen al snel op het uiterlijke richtte, en zo'n bedrogen volk was dan geestelijk niet meer aanspreekbaar.

[5] Dat zou de Heer daarom al de verbreiders van Zijn leer niet meer aan moeten doen. Hij zou ze nooit meer in de steek moeten laten en vooral niet op momenten, dat zij als voornaamste bewijs van de waarheid en goddelijkheid beweerd hebben dat Zijn beloften zeker waarheid zullen worden. Want ik zou liever de eenvoudigste straatveger zijn, dan een tot het uiterste geplaagde Jeremias! Als men daardoor iemand van nut was, zou het nog niet erg zijn. Maar van nut kan toch nooit sprake zijn als men de mensheid alleen maar ergert!"

[6] RAPHAËL zegt: "Maar, beste vriend, in je ijver dwaal je helemaal van datgene af, wat ik je eigenlijk vroeg! De Heer zal het Zijne, wat Hij beloofd heeft, altijd en eeuwig doen. Maar het gaat er alleen maar om of jullie heel precies de volledig geldige voorwaarden kennen waaronder de Heer de gedane beloften altijd meteen in vervulling laat gaan!

[7] Want bij een mens kan vaak een kleinigheid ervoor zorgen dat een gegeven belofte niet in vervulling gaat. Dan moeten jullie als echte leraren precies weten, wat de leerling nog mist om het meesterschap te bereiken. Wel, daar gaat de vraag over die ik je net stelde!"

 

241 Het rijk van God in het hart van de mens

 

[I] "Maar omdat ik wel zie dat jullie de door mij gestelde vraag in geen geval kunnen beantwoorden, zal ik deze zelf voor jullie, die een beter begrip hebben, toereikend beantwoorden. Jullie moeten echter goed opletten en mijn antwoord diep in je hart griffen. Want er hangt veel van af, tenslotte zelfs alles, dat jullie de voorwaarden heel precies kennen die noodzakelijk zijn voor het volledig bereiken van het ware kindschap van God, omdat zij volgens de onveranderlijke, goddelijke orde nood­zakelijk zijn.

[2] Jullie weten dat ieder mens zichzelf, geheel onafhankelijk van de almacht van de goddelijke wil, vrijwillig volgens de erkende, goddelijke orde moet bekwamen en vormen om zo een vrij kind van God te worden.

[3] Het aanbevolen krachtigste en dus werkzaamste middel daarvoor is de liefde tot God en in gelijke mate de liefde tot de naaste, of deze nu een man of een vrouw, jong of oud is, dat maakt geen verschil.

[4] Bij de liefde behoren de ware deemoed, zachtmoedigheid en geduld, omdat de ware liefde zonder deze drie niet kan bestaan en geen echte en zuivere liefde is.

[5] Maar hoe kan een mens bij zichzelf constateren of hij zich werkelijk volgens de goddelijke orde in de zuivere liefde bevindt?

[6] De mens moet bij zichzelf nagaan of hij, wanneer hij een arme broeder of een arme zuster ziet of wanneer deze naar hem toe komen om hulp, in zijn hart een drang voelt die hem zichzelf doet vergeten en waarbij hij met veel vreugde en zonder beperking liefdevol wil geven! Voelt hij dat, en dat natuurlijk oprecht en levendig, dan is hij als een echt kind van God reeds rijp en klaar, en de gegeven beloften die een op die wijze gereed kind van God kan verwachten, beginnen dan volle werkelijkheid te worden en wonderbaarlijk in woord en daad zichtbaar te worden, en daardoor zal jullie leraarschap bij je leerlingen gerechtvaardigd zijn.

[7] Die leerlingen echter bij wie de beloften zich niet openbaren, zullen dat voorbeeld voor ogen moeten houden, en het aan zichzelf moeten wijten als bij hen de gegeven beloften nog steeds niet zichtbaar worden, want zij hebben hun hart nog niet geheel opengesteld voor de arme, naaste medemens.

[8] De liefde tot God en het vrijwillig volgen van Zijn onderkende wil, zijn in het hart van de mens het eigenlijke, hemelse element. Dit element is het vertrek en de woonkamer van de goddelijke geest in ieder mensenhart. De naastenliefde is de deur naar deze heilige woonkamer .

[9] Deze deur moet geheel geopend zijn, opdat de overvloed van het goddelijke leven kan binnenstromen, en de deemoed, de zachtmoedigheid en het geduld zijn de drie wijd geopende ramen, waardoor het heilige woonvertrek van God in het mensenhart door het overweldigende, hemelse licht stralend wordt verlicht en met de overvloed van al het hemelse leven wordt verwarmd.

[10] Daarom hangt alles af van de vrije, vreugdevolle en oprechte naastenliefde. De grootst mogelijke zelfverloochening is zelf de openbaring van de beloften. -Hier heb je nu het juiste antwoord op de allerbelangrijkste levensvraag. Denk er over na en breng het in toepassing, dan zullen jullie gerechtvaardigd zijn voor jezelf, voor je broeders en voor God! Want wat nu de Heer zelf doet, zullen ook de mensen moeten doen om gelijk aan Hem, en zo Zijn kinderen te worden. -Hebben jullie dit allemaal begrepen?"

 

242 Echt geestelijk leven

 

[1] Toen Raphaël klaar was met de hem door Mij ingegeven toespraak, waren ze alle drie zeer verwonderd en MATHAËL zei: "Wij hebben je waarachtig levende, heilige woorden goed begrepen, en ook voor het eerst helemaal datgene, wat David heeft bedoeld toen hij in zijn goddelijke psalmen sprak: 'Maak de deuren hoog en de poorten wijd, opdat de koning der ere binnen trekke!' Maar de toepassing! O, waar staat die?! Wat is er voor nodig om dat in het volle leven uit te voeren!

[2] Een arm mens geef je heus wel eens wat, en dan is de kleinigheid die je een behoeftige hebt gegeven, ook helemaal geen bezwaar. Maar dat gebeurt dan veel meer uit verstandelijke overwegingen, dan uit het gevoel van naastenliefde!  God, hoe ver is de mens van het doel verwijderd door zijn verstand en door zijn koude oordeel, waarin zich totaal geen liefde bevindt! Wie een arme uit echte broeder­ en naastenliefde iets geeft en er daarbij nog een ware, deemoedige vreugde aan beleeft dat hij zijn broeders en zusters in de naam van Jehova zoveel mogelijk goeds heeft gedaan en tevens altijd de vurige wens in zich heeft nog veel meer goeds te doen en al zijn arme broeders en zusters zo gelukkig mogelijk tracht te maken door alle mogelijke vriendelijkheid, raad, woorden en blijmoedige daden, ja, hoe onmetelijk hoog staat dan de ziel en de geest van zo'n mens voor God de Heer! Maar waar staan wij pas met onze harde harten en geringe, verstandelijke vermogens?!

[3] O, hemelse vriend! Je hebt ons met je vraag en zelf gegeven antwoord goed te kijk gezet! Nu weten we pas goed waar we staan en waar we aan toe zijn! Heer! -schud onze harten wakker en laat deze gloeien in de ware en vurigste naastenliefde, anders is Uw gehele, nog zuiver goddelijke levensleer niets anders dan een ijdel moreel esthetisch woor­denspel zonder kracht en uitwerking!

[4] Nu zie ik ook mijn hele levensweg tot op heden. Hij was eigenlijk, op z'n zachtst gezegd, niet juist en daarom bereikte ik niets!

[5] Nu begin ik pas de eigenlijke, ware weg te onderkennen en nu weet ik waaruit de beloften en hun vervullingen bestaan. Ik weet nu wat mijzelf nog mankeert en wat diegenen zal mankeren, bij wie de beloften ondanks de aanvaarde, goddelijke leer niet vervuld zullen worden en hoe zij op de enig juiste weg te brengen zullen zijn. Maar daarnaast zie ik ook in dat Ik zelf nog zeer veel zal moeten doen om met mijzelf helemaal in het reine te komen!

[6] Wij hebben wel een grote voorsprong in de geloofssfeer, omdat de Heer Zelf hier bij ons is en ons door woord en daad leert, -zodoende staat de hele hemel hier ook wijd voor ons open en Gods engelen leren ons de hemelse wijsheid en de eeuwige, goddelijke levensorde. Maar de vorming van het..hart is toch alleen aan ons overgelaten! Met hulp van de Heer zullen wij echter ook daarmee klaarkomen!

[7] Weten en voelen zijn twee heel verschillende dingen. Het weten kan men zelfs door de ongevoeligste vlijt en wereldwijsheid door ervaring bereiken, maar om tot het juiste gevoel te komen heeft men meer nodig dan veelleren en ondervinden!

[8] Als men veel kennis. heeft, geeft dat het menselijk hart nog geen gevoel, en ook met altijd de juiste wil en ondervinding kan ons zowel in het slechte als in het goede, kennis verschaffen, maar alleen een juist gevoel brengt alles tot leven en ordent alles en geeft rust en zaligheid. Daarom moet reeds in de beginfase van de vorming van de mens tot een waar mens, vóór alles op zijn hart gelet worden!

[9] Want als het hart niet meteen in het begin is bewerkt, maar slechts het verstand, verhardt het hart zich en wordt weldra door de eisen van het verstand hoogmoedig! Als het hart echter eenmaal hoogmoedig is, staat het vrijwel niet meer open voor de vorming van het gevoel. Er moeten dan al behoorlijke vuurproeven komen, bestaande uit allerlei ellende en nood, en het hart moet allerlei druk ondergaan, om als geknede was week, zacht en gevoelig te worden voor de nood en de ellende van de treurende medemens !

[10] Wij danken jou, en door jou de Heer, voor deze heel belangrijke les, waardoor ik nu pas duidelijk weet wat ik in de toekomst zal moeten doen; zowel voor mijzelf als voor al diegenen, die door mij het heerlijke en reine licht uit God zullen ontvangen."

 

243 Hinderpalen voor de vervulling der beloften

 

[I] RAPHAËL zegt: "Mij komt dank noch eer toe, maar alles is voor de Heer!

[2] Het is echter goed dat jullie het met de juiste levensernst hebben begrepen! Dit middel zullen jullie altijd iedereen kunnen aanreiken, die komt en zal zeggen: 'Vriend, ik heb wel alles tot nu toe gedaan, en geloofd wat je mij hebt geleerd, maar van de beloofde uitwerkingen heeft er zich tot op heden nog geen enkele voorgedaan! Wat moet ik dan nog meer doen? Ik heb de goede, oude leer van mijn vaderen verlaten waarin zij heel vaak alle troost, de beste raad en de nodige hulp in allerlei noden vonden, en deze nieuwe leer laat mij samen met mijn buurman in de kou staan. Geen verzoek wordt ook maar verhoord en geen duistere twijfel verlicht! Waar is die heerlijke god van jou, namens wie jij ons alle geluk en andere wonderbaarlijke dingen hebt beloofd?!'

[3] Je zult hem dan eenvoudig zo kunnen antwoorden: 'Vriend, dat ligt niet aan de leer, maar aan jouw onbegrip! Je hebt de leer wel met je verstand opgenomen en ook geprobeerd je zelfs  streng daaraan te houden en toen gewacht op de goedgunstige vervulling van de belofte. Je deed echter alleen maar goed volgens de leer vanwege de belofte, waar je voordeel van verwachtte, en niet terwille van het goede! Je was slechts met je verstand bezig, maar nog nooit met je hart! Dat bleef hard en koud net als vóór het ontvangen van de zuiver goddelijke leer. Daarom ontving je noch door de daad, noch door het dode en blinde geloof de vervulling van de jou gegeven beloften!

[4] Schud je hart nu wakker! Doe alles wat je doet vanuit de ware levensgrond! Heb God boven alles lief terwille van Hemzelf en zo ook je naasten!

[5] Doe uit levensovertuiging het goede terwille van het goede en laat je geloof of hetgeen je doet geen aanleiding zijn om te vragen, of de vervulling van de belofte nu wel zal komen of niet! Want de vervulling is een gevolg van datgene wat je levend in je hart gelooft en voelt, en uit vurige liefdedrang doet. Maar zoals je tot op heden hebt geloofd en gedaan, leek je op een mens die in zijn droom heeft geploegd en gezaaid en daarna in wakende toestand wilde oogsten, maar geen akker en geen vrucht vond.

[6] Het weten, geloven en handelen van het mensenverstand is een ijdele droom en bezit geen waarde voor het leven. De mens moet alles in zijn hart opnemen; dáárin bevindt zich het leven. Wat hij in zijn hart zaait, zal opgroeien en de beloofde vruchten dragen.

[7] Wie niet zo zijn leven weet te regelen of wil regelen, en ook in geloof en denken zelfzuchtig is, zal nooit de vervulling van de belofte zien, want deze is de vrucht van de daden van het hart!'

[8] Als jullie degene die jullie naar de nog niet gekomen vervulling der belofte zal vragen, zo zullen antwoorden, zal hij je wel met rust laten en zich in gaan spannen om in zijn hart waarachtig tot daden te komen.

[9] Als hij zover komt, zal bij hemzelf wel zichtbaar worden dat de belofte van de leer van God niet ijdel en inhoudsloos is. Gaat hij echter door met alleen maar zijn verstand te raadplegen en daarnaar te handelen, dan zal hij het aan zichzelf te wijten hebben als hij gedurende zijn gehele aardse leven geen vervulling van de gedane belofte zal bereiken -en ook in het hiernamaals heel moeilijk! -Zeg eens, of jullie dit alles echt vanuit de levensgrond begrijpen!"

[10] PHILOPOLD zegt dan tenslotte ook weer: "O, hemelse vriend! Wie zou dat nu niet begrijpen! Wie, zoals jij, alleen nog in zijn hart leeft, denkt en voelt, begrijpt alle levensaangelegenheden van het hart heel goed en duidelijk. Wie echter slechts in zijn hersens leeft, denkt en voelt, vindt de levensaangelegenheden zonder meer toch al belachelijk en zonder betekenis. -Deze zaak is nu zeer begrijpelijk en duidelijk afgehandeld en ik merk dat het in het oosten begint te schemeren en de morgenster staat al behoorlijk hoog. Daarom vind ik dat we nu over iets anders moeten beginnen!"

 

244 De vrije wil van een engel

 

[I] MUREL zegt: "Dat zou allemaal wel heerlijk, goed en mooi zijn, als je maar wist waarover! Wat zou je er van denken als onze goede, hemelse vriend ons iets vertelde over de morgenster? Want als wij leraren worden van het levende werk van God, kunnen wij nooit teveel over alle mogelijke zaken weten! Want wij zullen te maken krijgen met allerlei soorten mensen, die van alles aan ons zullen vragen. Als wij niet in staat zijn hun voldoende opheldering te geven, zullen zij bij ons weggaan en ons bespotten en verachten, maar als wij hun alles voldoende uit kunnen leggen, zullen zij daarna ook naar andere zaken luisteren en ons evangelie aannemen! Philopold, wat zou jij iemand antwoorden die je vroeg, wat nu precies de morgenster was?"

[2] PHILOPOLD zegt: "Vriend! Dan zou ik hem er op wijzen dat hij dat zelf en door eigen waarnemingen te weten komt, als hij zijn leven zal inrichten volgens de hemelse heilsleer. Doet hij dat echter niet, dan helpt al mijn uitleg hem ook niet, omdat hij zich van dat alles niet zou kunnen overtuigen. Met het blinde geloof is trouwens niemand gediend. Vandaag gelooft hij het, maar morgen komt hij iemand tegen die hem meer overtuigt en dan gelooft hij die op zijn woord, natuurlijk met even weinig nut voor zijn leven als toen hij de dag ervoor óns geloofde.

[3] De mens moet daarom zover gebracht worden dat hij het wezen van de dichtbijzijnde en ook van de verre dingen, in zichzelf ziet, zich daar bewust van wordt en deze dan in het levende licht van zo'n innerlijk bewustzijn bekijkt. Als hij het zóver heeft gebracht, wat echt niet onmogelijk is, heeft hij van ons daarover geen onderricht nodig!

[4] Naar mijn mening doen wij genoeg, als wij de mens de enig ware en duidelijke levensweg laten zien. Al het andere komt dan wel vanzelf, zoals ook onze hemelse vriend zo mooi heeft aangetoond dat men in zekere zin slechts de juiste vrucht in een akker behoeft te leggen, waarop deze dan uit zichzelf voortbrengt en tot wasdom komt. Maar voor ons zelf en voor ónze bemoediging kan de hemelsbode ons net zo goed de ogen openen voor het zien van de morgenster, als hij eens door de gal van een vis de oude Tobias de ogen heeft geopend, want hij lijkt mij dezelfde Raphaël te zijn, die eens de jonge Tobias heeft geleid!"

[5] MATHAËL zegt: "Je zou best gelijk kunnen hebben! De namen zijn gelijk en de wijsheid eveneens, en in dat geval is onze hemelse vriend een echte oogarts en kan hij ons de morgenster best wat nader belichten als hij wil en mag! Want bij hem hangt alles heel sterk af van de wil  van de Heer. Zelf heeft hij geen eigen wil zoals wij onze volkomen eigen en vrije wil hebben."

[6] RAPHAËL merkt dan op: "Je hebt heel mooi gesproken, maar in de aard der zaak is ook mijn wil niet zo gebonden als jij denkt! Ik ben ook een vat en niet alleen maar een zuivere uitstraling van de goddelijke wil. Ik voel heel goed wat ik wil en daarnaast wat de Heer wil.

[7] Ik neem de wil van de Heer echter gemakkelijker, duidelijker en sneller waar, dan jullie mensen, en dan maak ik mijn wil met de snelheid van de gedachte geheelondergeschikt aan de wil van de Heer, en daardoor moet ik dan evengoed gezien worden als een zuivere uitstraling van de goddelijke wil. Ondanks dat, heb ik toch een geheel vrije wil, en ik zou net als een mens tégen de wil van de Heer kunnen handelen. Dat is echter toch niet mogelijk, omdat ik de wijsheid in zo'n grote mate bezit dat ik, zelf licht zijnde uit het goddelijke oerlicht, te veel de eeuwige, onveranderlijke rechtvaardigheid van de goddelijke wil als het allerhoogste levensgoed van alle mensen, engelen en werelden erken, en daarom uit eigen overtuiging slechts de duidelijk herkende, goddelijke wil tot uit­voering breng, en dan de mijne altijd volkomen ondergeschikt maak aan de goddelijke.

[8] Als jullie dus willen dat ik jullie de morgenster onthul, die de heidenen 'Venus' noemen, kan ik dat volgens mijn eigen wil wel doen, als de wil van de Heer daar niet tegen is. Zou dat het geval zijn, dan zou ik jullie zeker geen uitleg geven. Wat ik tegen jullie zeg, is dus afkomstig uit mijn kennis en wijsheid, die echter natuurlijk geen andere kan zijn dan de goddelijke, omdat mij steeds alleen maar de goddelijke wil doorgloeit, die mij laat handelen en spreken. Als jullie dus de morgenster naar aard en werkelijkheid willen kennen, wil ik jullie dat plezier wel doen en hem aan jullie laten zien." -ALLE DRIE zeggen: "Doe dat, lieflijke, hemelse vriend!"

 

245 Op Venus

 

[I] Toen legde Raphaël bij ieder de handen tegelijkertijd op voorhoofd en borst en op hetzelfde ogenblik waren de drie met de ogen van hun ziel aanwezig op de planeet Venus en kregen een goede indruk van bodem, schepsels en inrichting en hoorden zelfs de daar aanwezige mensen spreken juist tijdens een bijeenkomst ter verering van de grote Geest der geesten. En daar werd het volgende gezegd: "Mensen van deze mooie aarde, die de grote Geest schiep zoals Zijn oog dat wenste, wij zijn hier bijeen om deze grote Geest onze lof en onze verering op te dragen! De grote Geest is zeer machtig en wijs, daarom kunnen wij Hem ook alleen maar eren door ons tegenover Hem in al ons handelen zelf als wijzen te gedragen. De ware wijsheid bestaat uit de grootst mogelijke orde. De hoogste graad van deze orde is de symmetrie. Laten wij ons zelf beschouwen als het hoogtepunt van de gehele schepping! Hoe symmetrisch is de bouw van onze ledematen! Welk een gelijkenis hebben onze beide ogen, onze beide oren, onze beide handen en onze beide voeten! Kijk naar onze gestalte! Wie kan er zeggen dat er tussen ons niet de grootst mogelijke, fysiologische gelijkenis bestaat? Als er in onze karakters en temperamenten geen verschil zou zijn, zou er geen persoonlijke herkenning mogelijk zijn!

[2] Daaraan zien wij, net als aan veel andere dingen, dat de wijsheid van de grote Geest het grootste: welbehagen moet hebben aan volkomen symmetrie, en daarom zullen wij bij alles wat wij doen en verrichten zeer streng de hand houden aan de symmetrie! Niemand moet zijn huis dan ook maar een haarbreedte groter maken dan dat van zijn buurman, ook geen andere vorm geven en ook, bij het plaatsen, geen haar buiten of binnen de rechte lijn zetten, want dat zou niet welgevallig zijn aan de grote Geest en Hij zou zo'n buiten de orde vallend huis niet zegenen.

[3] Ook zien wij aan alle schepselen, dat de grote Geest het meest houdt van de ronde vorm. Want hoe volmaakter een schepsel is, des te volmaakter is ook de ronding van zijn vorm. Daarom moeten ook wij alles wat wij maken afronden, want daaraan heeft de grote Geest een bijzonder welgevallen en dat moet Hij ook wel hebben omdat wij, wezens naar Zijn evenbeeld geschapen en met Zijn zintuigen begaafd, ook alleen aan ronde vormen het grootste genoegen beleven. Daarom is voorschrift, dat alles wat wij maken behoorlijk rond moet zijn. Wie zonder noodzaak en wettige toestemming iets hoekig en zelfs spits maakt, roept het misnoegen en de toorn van de grote Geest over zich af!

[4] Verder zien we dat de mooie, rozeachtig witte kleur ongetwijfeld voor de grote Geest het meest aangenaam moet zijn, omdat Hij ons, Zijn meest volmaakte schepsels, die kleur heeft gegeven. Dus moeten wij déze kleur vooral bij onze kleding speciaal in ere houden en de voorkeur geven, en wij mogen ons niet laten verleiden andere kleuren voor onze kleding te kiezen, want ook dat zou de grote Geest onaangenaam treffen!

[5] Ook moeten wij alleen daar, waar het echt nodig is, geheel rechte lijnen gebruiken, zoals ook de grote Geest zich alleen dáár van een geheel rechte lijn bedient, waar het onvermijdelijk is! Overal elders zien wij rondingen en daarom is het noodzakelijk, als wij de grote Geest in alles na willen volgen, en volmaakt willen zijn, om ook deze maat en deze vorm zo strikt mogelijk in acht te nemen.

[6] Wij weten echter, dat wij de preciese uitvoering daarvan slechts door middel van de volmaakte rekenkunde en vaardige meetkunde kunnen bereiken. Daarom is het ook weer voor ieder de hoogste plicht om deze kunst en wetenschap in de eerste plaats te beoefenen, want anders zou een mens de grote Geest iedere dag wel duizend maallelijk en verachtelijk voor moeten komen! Want de grote Geest ziet en meet alles ieder ogenblik. Waar Hij in zo'n Hem alleen welgevallige orde een onzorgvuldigheid aantreft, daar laat Hij Zijn oog en dus ook Zijn zegen niet meer op rusten, zodat daar niets kan gedijen!

[7] Zijn deze hoofdpunten bij ons echter geheel in orde, dan spreekt het vanzelf, dat wij ook in ons denken en willen orde moeten hebben, want de uiterlijke volkomen symmetrie in alles moet noodzakelijkerwijs de innerlijke symmetrie van de ziel tot gevolg hebben, wat de grote Geest natuurlijk het belangrijkst vindt.

[8] Hoe snel zou hoogmoed en verderfelijke minachting van de ene mens ten opzichte van de andere binnen sluipen, en armoede, ellende en behoeftigheid. Slechts door in alles de symmetrie zeer streng te handhaven, wordt dat slechte steeds op afstand gehouden en op die wijze leven we allen gelukkig, omdat niemand zich kan verbeelden beter te zijn dan zijn naaste.

[9] Waar de grote Geest Zelf een asymmetrie noodzakelijk heeft geoor­deeld, schaadt het ons ook niet, maar brengt het alleen voordeel. We kunnen bijvoorbeeld niet allemaal even oud zijn. Weliswaar is dit volgens de strikte orde niet juist, maar de grote Geest compenseert dit volledig doordat de ouderdom, rijk aan kennis en ervaringen, de jeugd net zo rijk maakt als de ouderdom zelf is!

[10] En zo zijn er nog meer van dergelijke ongelijkheden in de symmetrie van de ordeningen van de grote Geest. Zij dienen echter slechts om ons te leren dat er ook naast de grootste orde, wanorde is, die niet gezegend is omdat deze is toegelaten, maar alleen opdat wij daardoor het slechte gemakkelijker herkennen. Laat niemand met een gescheurd gewaad rondlopen, maar direkt het gat met een passende lap verstellen, als hij zich geen nieuw gewaad kan maken!

[11] Bij sommigen is echter opgevallen, dat zij zich bij het maken van een langere tocht bedienen van een slag­ of steunstok. Dat is tegen de orde en moet vermeden worden! Wie vanwege zijn ouderdom tóch een stok gebruikt, moet twee gelijke stokken nemen, vanwege de symmetrie in iedere hand één, om geen aanstoot te geven in de ogen van de grote Geest!

[12] Ook werd opgemerkt dat enkelen hun tuin anders inrichten en anders indelen dan de mooie tuinen van de ordelievende buren. Dat is de grote Geest niet welgevallig en ook zou zich daardoor onder jullie nijd en naijver kunnen ontwikkelen, wat voor de grote Geest helemaal iets ontzettends zou zijn! Zorg er daarom voor dat er in jullie tuinen en op jullie akkers dezelfde orde heerst! Als tuinen en akkers er zo lieflijk geordend bijliggen, doet dit het oog van de grote Geest echt genoegen en de zegen laat dan niet op zich wachten.

[13] Zorg ook in jullie huizen voor een zodanige orde dat, als een buurman het huis van een ander betreedt, het hem daar niet vreemd voorkomt, maar net zo eigen als in zijn eigen huis! Dat ziet de grote Geest ook met groot welbehagen, want jullie zijn allen één familie voor de grote Geest en jullie moeten nooit van elkaar vervreemden.

[14] Ook al zou iemand van het einde der wereld hierheen komen, dan moet het voor hem toch zó zijn alsof hij thuis in zijn land in zijn eigen huis was! Zoiets ziet de grote Geest graag en Zijn zegen blijft niet achterwege.

[15] Enigen hebben het wel gewaagd, om aan een grote watervlakte vreemdsoortige gebouwen te bouwen, die de omgeving sieren; maar dat is de grote Geest niet welgevallig. En wat de grote Geest niet prettig vindt moeten wij ook niet prettig vinden!

[16] Verzorg en behandel de tamme huisdieren goed, want ook zij zijn werken van de grote Geest en ervoor bestemd om nuttig voor jullie te zijn. Zij zijn levende werktuigen en daarom moeten wij ze in hoge eer houden.

[17] Ook moet niemand zonder noodzaak ook maar het kleinste plantje vernielen, want dat zou ondankbaar zijn tegenover de grote Geest, wat ons geen zegen zou brengen. De wegen moeten schoon gehouden worden

en jullie moeten er geen gras op laten groeien opdat het niet vertrapt en in de groei gestoord wordt! Doe dit alles nauwgezet en jullie zullen nooit nood lijden!

[18] Beschouw mijn woorden als de mij voor jullie geopenbaarde wil van de alwijze en almachtige, grote Geest én houd je daar nauwgezet aan, dan zullen jullie hier gelukkig zijn en zalig aan de andere zijde, in die wereld waarvan ons de zielen die van ons gescheiden zijn, zeggen dat zij uitermate mooi en heerlijk is en waarin wij ook meermalen de grote Geest en Zijn stralende dienaars te zien zullen krijgen.

[19] Tot slot moet ik jullie echter nog iets meedelen wat een lichte geest mij reeds geruime tijd geleden heeft meegedeeld en nu weer, maar nog veel duidelijker dan eerst. 's Nachts zien jullie wel de blinkende, grote ster, die door een kleine vergezeld wordt. De mooie, heldere Kapra (zo noemen de Venusmensen deze aarde) kennen jullie maar al te goed, maar jullie allen weten niet wat Kapra is. Vroeger wist ik het ook niet. De Geest vertelde het mij echter en toonde mij in een soort droomtoestand Kapra als een wereld en aarde die even groot is als de aarde die ons draagt.

[20] De kleine, Kapra steeds begeleidende ster is ook een aarde, maar aanmerkelijk kleiner dan Kapra zelf. Deze kleine aarde is erg kaal en voor de helft geheel zonder wezens.

[21] Maar op de grote Kapra toonde de Geest mij een mens, en zei: 'Kijk, dit is de Heer! In Hém woont de volheid van de eeuwige, grote Geest. Van nu af aan zal deze geest in geheel menselijke gedaante voor al Zijn met rede begaafde schepselen net zo toegankelijk zijn als de ene mens voor de andere. De mensen van Kapra zijn merendeels Zijn kinderen en hun wordt allen een grote, goddelijke macht gegeven als zij, deze kinderen, de wil van deze Mens aller mensen vervullen. Zij die Zijn wil echter niet vervullen, blijven dom en zwak en worden niet als kinderen aangenomen, maar blijven evenals de zielen der dieren net zolang dier tot zij zich de wil van de grote Geest, die in die Ene Mens woont, volledig eigen gemaakt hebben!'

[22] Wij, mensen, moeten daarom altijd een bijzondere achting voor de mooie, heldere Kapra hebben! Wij moeten echter de grote Geest, die nu als een volmaakt mens op Kapra woont, ook liefhebben zoals hier een vrouw haar man en een kind zijn vader en zijn moeder liefheeft, dan zouden ook wij bij machte zijn de grote Geest eens als mens te zien en te spreken, -wat de zaligheid die ons te wachten staat zeer zou vermeerderen. Ja, de Geest die mij dat openbaarde zei zelfs, dat het voor velen van onze aarde waarschijnlijk niet onmogelijk zou zijn gelijkgesteld te worden met de kinderen van Kapra.

[23] Geloof dit, nu je dit hebt gehoord van je leraar en leider, die de waarheid liefheeft, en heb in je hart eerbied voor die ster, opdat haar licht ons rijkelijk stralen van zegen en genade moge schenken!"

 

246 Voordelen van de Venusorde

 

[1] Na deze toespraak tot zijn gemeente van de leraar en leider op de Venusaarde, werden de drie door Raphaël weer gewekt. Intussen was het echter al aardig licht geworden en minder dan een uur voor zonsopgang, en Mathaël verwonderde zich buitengewoon over datgene wat hij nu zo levendig had gedroomd. Hij vertelde de droom, en de anderen, Murel en Philopold, verwonderden zich nog veel meer, omdat zij precies hetzelfde gezien en gehoord hadden wat Mathaël als zijn droom vertelde.

[2] Maar RAPHAËL zei: "Wel, hoe beviel het jullie op de morgenster?"

[3] MATHAËL antwoordt: " Ja, als dat echt de morgenster was, waaraan ik nu helemaal niet meer twijfel, dan beviel het mij heel goed en de mensen met hun leer en strenge inachtneming van de harmonie zijn zeker niet dom en moeten zich steeds zeer rein van zeden gedragen, want onder zulke omstandigheden is een zonde absoluut onmogelijk! Onder zulke levensomstandigheden zou ik me echter ondraaglijk gaan vervelen, eeuwig hetzelfde en geen vooruitgang, dat is een soort amfibieleven! Een slak en een Venusmens hebben blijkbaar één en dezelfde behoefte, wat daar bovenuit komt, gaat beiden niets meer aan. Nee, vriend Raphaël, de morgenster straalt heel mooi en is vanaf deze aarde van ons heerlijk om aan te zien, maar als wereld met zijn mensen en andere schepselen, bevalt hij mij helemaal niet!

[4] Het is natuurlijk wel waar, dat onder zulke voorwaarden een oorlog onder de mensen van die wereld voorgoed is uitgebannen, omdat daar ook van een zonde nooit sprake kan zijn, maar mij is toch een echte zondaar op deze aarde veelliever dan zo'n Venusmens met al zijn zedelijke reinheid! Zo'n zedelijke reinheid kan ook geen waarde hebben, omdat daarnaast geen geestelijke ontwikkeling kan plaatsvinden. Want als de menselijke geest daar volmaakter zou kunnen worden, moest hij door dat symmetrische gedrag en handelen van de totale morgensterbevolking totaal de moed verliezen, omdat hij vooruit zou willen, terwijl hij als een boom op zijn plaats moest blijven staan!

[5] Een geestelijk volmaakt mens op de Venusaarde zou ook lijken op een boom, die zou kunnen denken en begeren, maar met zijn wortels toch in de grond geworteld moest blijven staan!

[6] Beste vriend, zeg ons eens, hebben de Venusmensen dan helemaal geen geest, geen liefde, geen vrije wil en geen begeerte?! Ze moeten toch kunnen denken en tellen, omdat hun leraar hen vóór alles de rekenkunde zorgzaam heeft aanbevolen. Maar als zij dat kunnen, moet er bij hen immers ook een of andere geestelijke vooruitgang mogelijk zijn!?"

[7] De ENGEL zegt: "Zeker, - maar zij wensen dat niet uiterlijk, maar slechts innerlijk. Want zij zeggen en erkennen dat een uiterlijk zichtbare vooruitgang belemmerend werkt op het innerlijk van de geest. Het uiterlijke moet men daarom zo stereotiep en afgebakend mogelijk maken, het inrichten naar de behoeften van het lichaam, - maar dan ook geen stap verder, want iedere vooruitgang in het uiterlijke en materiële is volgens hen een achteruitgang van het geestelijke, innerlijke.

[8] Bij de mensen die het uiterlijke al te zeer verzorgen, heerst in het innerlijk de meest gewetenloze wreedheid. Een volk met innerlijke, verborgen geestelijke eigenschappen heeft nog nooit een naijverige buur­man tot oorlog aanleiding gegeven. Wanneer een volk echter zijn innerlijke, geestelijke grootheid zichtbaar maakte door eenvoudig uitvoerbare, uiter­lijke daden, wekte het daarmee ook meteen de afgunst van een buurvolk en de oorlog was een feit! Nu dit bij de Venusmensen nooit het geval is en kan zijn, zijn zij er daardoor dan erger aan toe dan de mensen van deze aarde?

[9] Uiterlijk heeft daar geen mens iets voor op de ander, noch in zijn gestalte, noch in zijn kleding en woning, daarom wordt daar alles slechts naar de innerlijke waarde beoordeeld. Tengevolge van de gelijke, uiterlijke ontwikkeling hebben ook alle mensen een geheel gelijke gedaante, die door de altijd gelijke kleding nog meer op elkaar gelijkend wordt gemaakt dan zij in werkelijkheid is.

[10] Mensen, die niet door allerlei hartstochten verteerd worden, zullen ook uiterlijk als broeders en zusters op elkaar lijken. Hoe meer de zogenaamde uiterlijke vorm van de mensen echter van elkaar verschilt, des te meer is dit ook een teken van de innerlijke verwardheid, omdat ieder innerlijk zich gericht heeft naar de uiterlijke voorkeuren, die echter nooit aan elkaar gelijk kunnen worden omdat de nooit te verzadigen hebzucht, nijd, afgunst, hoogmoed, trots, arrogantie en heerszucht van de mens daaraan kleeft.

[11] Als je een groene mantel draagt, je buurman een blauwe en een derde een rode, zullen jullie al gauw vanwege de voorkeur voor de een of de andere kleur, twist en onvrede krijgen. Als jullie echter alle drie eenzelfde mantel met dezelfde kleur hebben, dan zal het niet bij je opkomen om onder elkaar een domme en nietszeggende twist te beginnen over de grotere of geringere waarde van kleuren en vormen, en je zult tijd overhouden om over betere dingen en onderwerpen te spreken.

[12] Jullie hebben op de Venusaarde de totale gelijkheid gezien van alle mensen en hun gelaatsuitdrukking. Alle mannen leken op elkaar als twee druppels water, en zo ook de meisjes en de vrouwen. Overal één en dezelfde vorm, maar op zichzelf beschouwd heel mooi en volmaakt. Dat is ook heel goed.

[13] Op déze aarde is de verscheidenheid der vormen, al naar gelang de ingebeelde, mindere of grotere schoonheid, niet zelden reden tot twist, liefde, haat, verafschuwing of een overdreven, uiterlijke bevoorrechting en voorliefde. Op de Venusaarde is van dat alles geen spoor te bekennen. De mensen houden daar slechts van elkaar, afhankelijk van de innerlijk graad van wijsheid. Hoe meer iemand weet te vertellen over de goedheid, macht en wijsheid van de grote Geest en hoe zachtmoediger en deemoediger hij wordt, des te meer waarde heeft hij voor zijn gemeente en des te hoger acht men hem! -Zeg eens, of dat niet ook een zeer wijze ordening van de Heer is!"

[14] MATHAËL zegt: "Zeker, en ik zou willen dat onze aarde nu op dezelfde wijze ingericht zou zijn! - Maar nu gaat de Heer staan en al het volk met Hem! Nu moeten we ogen en oren open houden, want er zal zeker iets gaan gebeuren! - De negen drenkelingen?!"

Einde van het derde deel

UpToDate 2023-2024