De Essenen in de leer bij Jezus!

 

In de periode van Jezus op aarde was het al een gangbare mening, dat de Essenen hun wijsheid in pacht hadden en dacht men dat Jezus de profetenschool in hun Orde-Gemeenschap had bezocht en daar zijn ervaring had opgedaan. Velen zagen Jezus, althans bij de intellectuele ‘gods’-geleerden en wetenschappen, als een gewoon mens, iemand die handig gebruik wist te maken van de ‘magie’ en de zogenaamde ‘informatieve wijsheid’ en deze op spectaculaire wijze in de praktijk kon brengen.  (ST1-8-11)

 

Hier laten we enkele mensen aan het woord die Jezus gekend hebben of tenminste over Hem hebben gehoord.’ De Heer zei daarover: ‘Want over de Farizeeën, te beginnen met de hogepriester Kajafas en eindigend met de handlangers, die Mijn lichaam aan het kruis nagelden, wist werkelijk niemand met wie zij eigenlijk te maken hadden. Want de Farizeeën beschouwden Mij, ondanks al Mijn daden en leringen, ten eerste als een oppermagiër uit de school van de Essaeërs, die door hen mateloos gehaat werden, en ten tweede beschouwden zij Mij als een opruier van de Joden, als degene die een gelegenheid voor de Romeinen voorbereidde, zodat zij alle vrijheid van de Joden en uiteindelijk zelfs hun religieuze cultus zouden verbieden. Hoe meer Ik met tekenen werkte, hoe meer Mijn vijanden, die jullie goed kennen, groeiden.’ [HiG.3-64.3.19:06]

 

In de jeugd van Jezus verwonderde een vriend (arts) van Jozef van Maria zich over de opvallende wijsheid van het Kindje Jezus. Hij zei: Je hebt me wel verteld hoe dat Kind de oorzaak was van jullie vlucht naar Egypte en je hebt me wel vluchtig een aantal bijzondere gebeurtenissen bij Diens geboorte aangeduid, waaruit ik vermoedde dat te zijner tijd uit dit Kind nog een groot profeet zou kunnen groeien als Hij de profetenschool van de Essenen zou volgen. Maar, naar wat ik nu van Hemzelf gehoord heb, heeft Hij die Essenen school helemaal niet eens nodig; want Hij is zo al een eerste­klas profeet, zoals een Samuël dat was en een Elia en Jesaja!' [JJ.01-273:4-7]

 

Robert Blum vertelt een groep mensen in het hiernamaals zijn gedachten over Jezus en de Essenen. Robert zegt: 'Deze wijze leraar van de volkeren werd net als ik uit behoeftige ouders geboren. Hij (Jezus) zal hoogst waarschijnlijk maar moeizaam onder alle mogelijke ontberingen tot het niveau van de hoogste morele wijsheid hebben kunnen opklimmen, waarbij hij zich van de kant van de zonderlinge joodse priesterheerschappij zijn leven lang ook nog heel wat vervolgingen heeft moeten laten welgevallen. Het moet voor hem enorm zwaar zijn geweest, zich onder de hardnekkige volgelingen van Mozes en Aäron, in wier hoofden en harten het duister was als de nacht, zich tot zulk een wijsheid omhoog te werken.’ [RB1-10:1]

‘Waarschijnlijk is hij eens als arme drommel met zijn even arme ouders of met een andere karavaan naar Egypte getrokken, en heeft daar door zijn aangeboren talenten de aandacht van een of andere wijsgeer getrokken. Die nam hem daarna op in zijn school en wijdde hem in alle geheimen van de diepste wijsheid in, waarmee hij vervolgens, door deze op een verstandige manier in praktijk te brengen, bij zijn domme landgenoten wel erg veel opzien moest baren. Of hij kwam in de school van de Essenen terecht, die toentertijd de kwintessens van alle wijsheid bezaten. Waardoor de blinde joden hem natuurlijk bijna voor een god hielden, tot troost voor de arme mensheid, maar tot grote ergernis van de boven alles rijke en hoogmoedige priesters!’ [RB1-10:1]

 

Robert Blum was een verzetsstrijder die in 1848 voor zijn politieke activiteiten door een vuurpeloton werd gefusilleerd. Het leven na de dood is geen eindstadium, maar een stap naar verdere geestelijke groei. Zo beschrijven de twee boeken over hem en anderen zijn verdere groei - onder andere – de nodige geestelijke ontwikkeling.

 

De Heer verklaart persoonlijk dat zelfs de hogepriester Kajafas en alle farizeeërs in de tempel de ware toedracht van Jezus niet kenden.

 

Jezus zei tegen een koopman in de streek van Samaria, waar Hij enkele weken verbleef:U behoort ook tot diegenen, die pas geloven als ze een teken zien. Zien ze dat echter, dan zeggen ze: 'Kijk dat is een leerling van de Essenen of het is een magiër uit Egypte, of zelfs uit het land waar de Ganges stroomt, of hij is een knecht van Beëlzebub!' Maar wat blijft er dan nog over? Zeg Ik u echter zonder meer Wie Ik ben, dan gelooft u Mij niet!’ [GEJ.1-057:06]

 

De leerlingen van Johannes de Doper zeiden tegen Jezus over de religieuze gemeenschap van de Essenen: ‘’Doen wij er dan verkeerd aan, als wij leven volgens de leer van Johannes? Johannes was beslist een streng prediker, maar dat was zijn leer niet! Kijk nu eens naar de ons bekende orde van de Essenen, die is ook streng, en hun eerste gebod is eerlijkheid; maar wat hebben ze aan al hun eerlijkheid en al hun andere strenge regels?! Bij wie tellen ze mee?! Noch de Grieken, noch de Joden houden rekening met hen, alleen bij de Romeinen schijnen ze een paar aanhangers te hebben. Gesteld nu dat het een hele goede en zuivere leer is die zij volgen, dan is die toch alleen maar voor die paar mensen, die zich daarvoor uit de wereld teruggetrokken hebben, heel goed, maar voor de totale mensheid toch geheel onbruikbaar! Wat voor nut hebben alle mooie en ferme woorden voor de zaak van de algemene broedergeest?!’ [GEJ.1-125:1-3] (Blijkbaar wisten de leerlingen van Johannes niets af van het grote bedrog van de Essenen, die zich voordeden als wijze lieden en magiërs!)

 

Jezus antwoordde hun: ‘Jullie zeiden ook, dat de Essenen, die volgens de school van Pythagoras leven, vanwege hun zuivere filantropie door niemand erg serieus genomen worden, behalve door een klein aantal Romeinen. Ook Ik acht ze niet, omdat ze de onsterfelijkheid van de ziel ontkennen; maar toch is de slechtste onder hen beter dan de beste van jullie!’  (de leerlingen van Johannes!) [GEJ.1-125:16,17]

Kisjonah, een discipel van Jezus, kende ook het atheďsme van de Essenen.  Hij zei: 'Nu zijn al mijn wensen vervuld. Bij alles wat ik heb, en bij deze berg die mijn aards bezit is, ik zou de helft van al mijn bezittingen geven als ik nu een paar van de belangrijkste Sadduceeën en Essenen, die niet geloven in een leven na de dood van het lichaam, hier kon hebben! Wat zouden deze wijzen hier hun neus aan de gees­tenwereld stoten! Zelf was ik eens al helemaal door hun leer gegrepen, maar ik liet deze geleidelijk aan weer los, omdat een toch wel behoorlijk griezelige verschijning van mijn vader mij gelukkig uit de droom hielp.[GEJ.1-152:7]

We zien  dat de Sadduceeën en Essenen magiërs waren die noch in een God, noch in leven na de dood geloofden. Zij hielden zich slechts aan de leer van Phytagoras.

 

Jezus beantwoordde de vraag van de discipelen  waarom Hij toch in zulke bedekte termen sprak met de bewoners van Bethlehem: 'Zijn jullie dan nog steeds zo onverstandig, alsof je nog nooit een wijs woord van Mij hebt gehoord?! Zij denken dat Ik niets meer ben dan een dokter die begiftigd is met buitengewone geheime vaardigheden, en die met hulp van geheime krachten in de natuur zulke wonderbaarlijke genezingen verricht.’

 

‘Zij zijn niet onbekend met de sekte der Essenen, die zeer opmerkelijke kennis bezit over de geheime apothekerskunst, waardoor zij menige kwaal kunnen genezen en ook bepaalde verschijnselen te weeg kunnen brengen die door een leek als duidelijke wonderen aangemerkt moeten worden. Als je dit bedenkt, kan er dan uiteindelijk iets anders uitkomen dan dat deze Bethlehemieten mij zonder twijfel alleen maar aanzien voor een Esseen van de vierde, dus hoogste graad, wiens wetenschap zo groot is dat hij de meest verschillende natuurkrachten beheerst en ze naar willekeur kan besturen?!’ [GEJ.1-223:1-3]

 

Als Jezus zich aan de Farizeeën had voorgesteld als hun enige Schepper, zouden zij Hem voor een welbespraakte dwaas of tovenaar hebben gehouden. Maar Jezus zei daarover: ‘Als Ik hen echter zonder meer verteld zou hebben, dat Ik als Zoon van de Allerhoogste de beloofde Messias was, dan zouden deze orthodoxe Joden zich bovenmatig zijn gaan ergeren en zouden Mij voor een magiër gehouden hebben die zich het hoogste aanmatigde en die met de satan een verbond had gesloten, en als zo iemand zouden ze Mij ook belasterd hebben, en de genezing van hun hierheen gebrachte zieken zou voor hun de ergste steen des aanstoots geworden zijn! Maar omdat ze Mij nu voor een pure Esseen houden, gaan ze heel gemoedelijk naar huis en loven en prijzen God die de mens zulke geheime kennis en kracht geeft, dat hij de lijdende mensen de zekerste, hoewel wonderbaarlijkste hulp kan geven!’ [GEJ.1-223:4]

 

‘Opdat ze echter thuis bij rustiger en rijper nadenken toch gemakkelijk er achter kunnen komen dat Ik zeker geen Esseen ben, omdat de door Mij aan hen bekend gemaakte principes over het zedelijke en maatschap­pelijke onderlinge verkeer der mensen rechtstreeks indruisen tegen die van de Essenen, heb Ik hen precies zoveel onderricht gegeven als voor dit bepaalde doel nodig was. Zij zullen thuis Mijn leer mooi en netjes met de leer van de Essenen, die ze wel hebben, vergelijken en na de gevonden schrille contrasten pas echt raar opkijken.

Zoals de vijf (Farizeeërs) reeds in jullie bijzijn achterdocht kregen toen ze Mijn woorden hoorden, omdat Mijn leer voor hen, zoals Ik al zei, rechtstreeks indruist tegen die van de Essenen.’ [GJE1-223:5]

 

‘Zij zouden wel graag meer aan Mij hebben willen vragen, maar Ik heb ze zo kort mogelijk te woord gestaan, en zij verdwenen en durfden geen verdere vragen meer te stellen; want zij zagen dat Ik volgens Mijn daden wel best een Esseen van de hoogste rang zou kunnen zijn, maar volgens de door Mij aan hen gerichte woorden toch weer niet. Maar terwijl ze onderweg aan niets anders dan aan dit verschijnsel denken, denken ze nu ook: 'Hebben de Essenen soms twee leren, een uiterlijke alleen voor het blinde wereldse volk, en een innerlijke voor zichzelf?' Het kon best zo zijn, dat Ik dus oprecht tegen hen geweest was, en dat Ik, als goede kenner van de schrift, hen zo maar enige zinnen van de innerlijke leer toegeworpen had, en het verdere zoeken aan hen zelf had overgelaten!’ [GJE1-223:6]

 

‘Maar één van de vijf (Farizeeërs) meent echter dat er heel wat anders achter Mij steekt dan een Esseen van de hoogste rang. Nu zegt hij tegen de andere vier: 'Ik voor mij vind nu niet direkt dat hij een Esseen is; want ik heb nog maar pas met een Esseen over al hun leren en gebruiken gesproken, en hij was daarbij erg eerlijk; maar hij wist niets over een tweede geheime leer. Ik houd daarom deze zonderlinge genezer van Nazareth voor een geheel eigen en zover ik weet nog nooit voorgekomen verschijning. Hij is God - of een duivel, hetgeen ik echter wil betwijfelen omdat zijn leer het meest sociale principe behelst dat ik ooit hoorde; een duivel is daarentegen de grootst mogelijke tiran en dus een uitgesproken vijand van alle sociale leer!' [GEJ1-223:07]

 

Dat de Essenen in hun tijd [ongeveer 29 na Christus] tegen alle mensen gelogen hebben, blijkt uit de vele geschriften, b.v. in Jacob Lorber [GEJ.02_097,09 e.a.]. De Heer Zelf ging naar de Essenen om hun grote misleiding aan te vechten.

 

Jezus zegt hier:Maar de woorden, die jullie, Essenen, aan het volk prediken, zijn puur leugen en bedrog, omdat jullie zelf niet geloven wat jullie leren! Jullie hebben namelijk een dubbele leer: één voor het volk en een heel andere voor uzelf. Van deze laatste beweren jullie onder elkaar dat die echt is, het volk mag daar echter niets van weten, omdat het in de veronderstelde leugen gelukkig en rustig moet blijven.’ [GEJ2-104:19]

 

Twee vooraanstaande Essenen geven toe dat ze iedereen hebben misleid en staan te popelen om discipelen van Jezus te worden, en later blijkt zelfs de hele ‘religieuze’ gemeenschap van de Essenen achter Jezus te staan.  De beide ESSENEN zeggen: ‘Ja Heer, die is zo duidelijk als de zon daar! Oh wat is deze grote heilige leer heerlijk! Oh, wat weten de mensen nog veel dingen niet, die ze toch evengoed zouden moeten weten als het feit dat ze leven! Heer, wij nemen op ons om de ons nu gegeven leer over de echte sabbatsrust in U, bij de mensen te introduceren. Deze overtreft al het hiervoor gesprokene en het door U geleerde, want wij zien in alle voorgaande lessen slechts een voorbereiding tot het gemak­kelijker volgen van déze heilige leer!

Waarlijk, daarvoor moesten alle hemelen geopend worden om aan de mens deze heiligste leer der leren terug te geven! - Maar nu komt er een heel andere vraag, en nu aan ons!’ [GJE2-149:9]

 

Hier zien we dus een belangrijke kentering of omwenteling van de bedrieglijke Esseeërs ten goede!

‘Toch is van mijn daden en die van de Essenen veel opgetekend, wat veelal in Egypte in de grote bibliotheken bewaard werd maar later, zoals bekend, door de blinde Mohammedanen vernietigd is. En zo kwam het dat de mensen in deze tijd bijna niets meer weten van de grote wonderen die in die tijd gebeurd zijn, waaraan echter ook de oude hoer van Babylon overduidelijk heeft bijgedragen. En hoe, dat zal in deze tijd iedere onderzoeker die nadenkt zonder meer bekend zijn!’ [GJE8-217:25]

 

‘Er bestaan in het oosten echter ook nog grote aantekeningen, en op het juiste moment zullen er ook wel enkele aan het licht gebracht worden. Daarin staat nog veel wat in de tegenwoordig bekende vier evangeliën niet voorkomt; een chronologische volgorde is daarin echter niet te vinden, evenals ook in de vier evangeliën niet, maar dat maakt niets uit. Want de hoofdzaak is en blijft immers toch altijd de zuivere levensleer; wie die aanneemt en in Mij gelooft, zal door de geest ook in al het andere binnengeleid worden.’ [GJE8-217:26]

 

‘Wat hier terzijde gezegd is diene iedereen, die nog enige twijfel over Mij en Mijn werken in die tijd had, tot troost en geruststelling en zij voldoende bewijs voor de waarheid van wat er in deze nu al vele boekjes (Met 'boekjes' zijn de schriften van het originele manuscript van Lorber bedoelt.) is gezegd en getoond.’ [GJE8-217:27]

 

Een Romeinse hoofdman vertelde aan zijn commandant het volgende over Jezus: ‘Wij hebben echter reeds in Bethlehem en ook in de omgeving van Jeruzalem veel over deze man gehoord en bij onszelf gedacht dat hij ofwel zelf een god zou kunnen zijn ofwel een zeldzaam grote magiër, zoals die bij­voorbeeld uit de school van de Essenen voortkomen. Maar wat wij hier nu zelf hebben meegemaakt, gaat veel verder dan onze eerdere vermoedens. Hier houdt alle magie op, en in de plaats daarvan treedt een onmiskenbaar godde­lijke kracht en almacht!’ [GJE10-11:3]

 

Daarbij komt nog ten eerste het getrouwe verhaal van zijn moeder, hoe hij lichamelijk op deze wereld is gekomen en over zijn leven, en dat hij nooit iets op een of andere school hoefde te leren, omdat hij reeds met de hoogste wijs­heid toegerust in deze wereld is gekomen, en ten tweede wat hij nu over zichzelf beweerde. En ik voor mijzelf kan er echt niet omheen hem in volle ernst te beschouwen als wat hijzelf tegenover ons zegt te zijn, al is het ook op een voor ons Romeinen onbegrijpelijke manier, en wat ook de man, waar jij zojuist mee sprak, over hem getuigde. Dat is mijn mening, en ik denk dat ik mij niet vergist heb.' [GJE10-11:4]

 

De Heer zegt tegen de leerlingen:Wat Ik jullie nu heb gezegd moeten jullie echter voor je houden; want de mensen, zoals ze nu zijn, kunnen die dingen niet vatten en begrijpen!

Daarom hebben de Joden, toen ze in de tijd van de koningen steeds duister­der en halsstarriger werden, de laatste drie (Namelijk het 6e en 7e boek van Mozes en het profetische aanhangsel;/zie deel 6, hfdst. 216:6.) jullie reeds bekendgemaakte boe­ken niet meer kunnen begrijpen en ze als apocrief weggedaan.’ [GJE10-156:8]

 

En verder: ‘De jullie bekende Essenen hebben zich daar op het juiste moment nog meester van kunnen maken en hebben daar voor zichzelf ook vele aardse voordelen mee behaald, wat natuurlijk evenmin Mijn wil was als dat de men­sen zich met behulp van alle vermogens die Ik hun heb gegeven, volop in alle zonden zouden begeven en Mij geheel en al zouden vergeten. Maar deson­danks zijn de mensen allerlei goede en slechte ervaringen rijker geworden, zijn toen op verschillende tijden toch weer naar Mij teruggekeerd en hebben zichzelf daardoor wegen tot verbetering en naar het licht bereid. En zo zal er ook door de Essenen nog een juist licht onder vele mensen komen.' [GJE10-156:9]

                                                                                                                                

De Essenen, of de Essaërs, die zich tot God bekeerden, leerden zoveel van de Jezus van die tijd in Palestina [d.w.z. van de SCHEPPER of GOD ZELF! Maar het is vandaag zelfs een grote fabel te zeggen dat Jezus door hen werd onderwezen, terwijl het tegendeel toch waar was. Dat moet ook in zekere zin logisch zijn, als je er maar ook een beetje over nadenkt.

 

Aan de andere kant waren het tenslotte zelfs de jaloerse Farizeeën die volhielden dat Jezus tot na Zijn dood onderricht kreeg van de Essenen, zoals de onderstaande tekst laat zien.

 

‘De Farizeeën herkenden Mij en zeiden tegen de Joden: 'Kijk, daar komt vast die man uit Nazareth met zijn leerlingen, die op het laatste feest verschillende zogenaamde wonderen heeft gedaan, die hij waarschijnlijk in de school van de Essenen heeft geleerd, waarna hij het volk onderwees en beweerde dat hij ouder is dan Abraham en nog meer van die dingen!’  [GEJ10-163:2]

 

                                               https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/2/20/QumranLivingQuarters.jpg/200px-QumranLivingQuarters.jpg

                                                                    Qumran

 

De Heer zegt tenslotte: ‘Ook de Essaeërs wekten doden op; het "hoe" echter heb Ik jullie reeds in het Grote Johannes Evangelie bekend gemaakt. Wanneer Ik een wonder wilde verrichten, was altijd de omstandigheid in aanmerking te nemen, dat Mijn wonderen anders bewerkstelligd waren dan de wonderen van anderen. Alleen langs deze weg en alleen door de meest afdoende bewijzen kon Ik dit volk, dat in de Mozaďsche leer en ceremo­niën was vastgelopen, iets beters onderwijzen.’ [PH.01_041.02]