Jakob
Lorber
De
gesprekken van de twaalfjarige Jezus met de tempelleraren
Oorspronkelijke titel: Die drei Tage
im Tempel, uitgegeven door Lorber-Verlag, Bietigheim
Vertaling: F.H.J. Pas
CIP-GEGEVENS
Lorber, Jakob
Drie dagen in de tempel: de gesprekken
van de
twaalf jarige Jezus met de
tempelieraren / Jakob Lorber ; [vert. uit het Duits door F.H.J. Pas; voorw.
Otto ZluhanJ. - Deventer: Ankh-Hermes. - (De kosmische mens) Vert. van: Die
drei Tage im Tempel. - Bietigheim: Lorber. ISBN 90-202-2044-6
SISO 221.5 UDC 229 UGI 556
Irefw. : apocriefen.
@ Nederlandse vertaling 1983
Uitgeverij Ankh-Hermes bv, Deventer
Drie dagen in de tempel
In het jaar onzes Heren 1859 door het
Innerlijke Woord gedicteerd aan Jakob Lorber te Graz (Ö)
Voorwoord.
Gebeurtenissen
op de eerste dag.
1. Joodse
godsdienst-examens voor kinderen in de tempel te Jeruzalem.
2. De van Gods Geest vervulde Jezus in
de tempel. Het offer van de oude Simeon. De openingsvraag. Toespraak van een
jongere schriftgeleerde.
3. De vraag van de jeugdige Jezus aan
de schriftgeleerden: 'Wie is de bedoelde maagd, en wie is dan wel haar zoon?'
Het goede antwoord van een wijze schriftgeleerde.
4. Andermaal wenst de jeugdige Jezus
een antwoord te krijgen op Zijn openingsvraag over de tekst van Jesaja 9:5-6.
5. Rede van de overste van de synagoge
te Bethlehem en het antwoord daarop van de jeugdige Jezus. Mislukte poging van
een oude, trotse farizeeër om de zaak in de war te sturen.
6. Het advies van een jonge leviet.
Verachtelijke tegenspraak van de hogepriester over de timmermanszoon van
Nazareth.
7. Antwoord van het Jezuskind op de
toespraak van de hogepriester. Over de missie van de zoon van Zacharias en
over de wonderbare macht van de timmermanszoon.
8. De dreigende hogepriester wordt
streng terechtgewezen door de Romeinse rechter.
9. De belofte van het Jezuskind aan de
Romeinse rechter en de woede daarover van de hogepriester . Hoe de mens kan
worden tot een levend woord Gods, zelfs tot een god in God. De beweringen van
de hogepriester door Jezus met hantering van de volkscatechismus weerlegd.
10. Mislukte pogingen van een
schriftgeleerde en een oudste om de hogepriester in het gelijk te stellen en
hem genoegdoening te verschaffen. De zitting door de rechter tot de volgende
dag verdaagd. Het Jezuskind en Simon logeren als gasten van de rechter in de
herberg.
11. Nachtelijk overleg van de
tempelheren.
Gebeurtenissen
op de tweede dag.
12. De
tweede dag van de bijeenkomst van de examencommissie in de tempelzaal.
Mislukte poging de zitting op te heffen.
13. Voortzetting van de zitting. Vraag
van de jeugdige Jezus aan de tempelheren: 'Wat zoudt u doen, gesteld dat Ik
toch de Messias zou zijn?' Voorzichtig antwoord van de talmoedist Joram inzake
de Messias.
14. Getuigenis van het Jezuskind over
Zichzelf als de echte 'Haastig buit, spoedig roof'. Joram's mening: afwachten,
de tijd zal het Ieren! Jezus wijst op Gods almacht binnen Hemzelf. Joram geeft
een afwijzend antwoord.
15. Allerlei tegenwerpingen van Joram
en van de opperpriester tegen het Messias-zijn van Jezus en de weerlegging
daarvan.
16. Vraag van Barnabas. Berisping en
tegenvraag van de Heer. Verlegenheid en excuus van Barnabas. Het wonder met de
ezelsoren en de levende ezel.
17. Wonderbaarlijke verdwijning van de
ezel. Het wonder met de steen. Verbazing bij de Romeinse rechter over de
wondermacht van het Jezuskind en over Diens verhelderende woorden met
betrekking tot de komst van Zijn koninkrijk.
18. Jezus vertelt over de wonderen
door 27 magiërs te Damascus. Barnabas in verlegenheid gebracht. Over het geheim
van de alwetendheid van het Jezuskind.
19. Jezus geeft uitleg over de woorden
'Jeruzalem' en 'Melchizedek'. De Heilige Schrift als woord Gods. Joram wijst
op de onbegrijpelijkheid van de Messiasteksten bij Jesaja.
De
tweede nacht.
20. De tweede nacht in de herberg.
Joram en Barnabas op zoek naar passende teksten bij Jesaja.
Gebeurtenissen
op de derde dag.
21.
Begin van de bespreking op de derde dag. De poging van Joram om het
aangesneden onderwerp af te breken mislukt. Een grove tegenwerping van de opperpriester
door het Jezuskind weerlegd.
22. De Romeinse rechter spreekt
woorden van waardering. Jezus voert het woord over de maatschappelijke wetten
van de staat en over de goddelijke wet van de naastenliefde.
23. De Romeinse rechter leest Jesaja
9:5-6 en geeft daar zijn toelichting op.
24. Joram antwoordt met een rede over
het wezen van God.
25. Scherpe rede van de jeugdige Jezus
tot de huichelachtige tempelheren als zijn ergste vijanden. De misbruiken in
de tempel gehekeld.
26. Vertoornd wederwoord van de
opperpriester. Voorspelling door de jeugdige Jezus over de roeping der heidenen
tot Godskinderen in plaats van de joden en over de verwoesting van de tempel en
van Jeruzalem. De waarheid over de dood van Zacharias.
27. Joram erkent het Jezuskind als de
Messias en smeekt Hem om raad. Hij vraagt uitleg van de teksten Jesaja 52:14 en
53:3. Jezus' uitvoerige antwoord.
28. Jezus' bewijs dat de tempel en het
gehele land niet meer te zuiveren en te redden zijn. De nieuwe ark des Verbonds
en het 'vervloekte water'.
29. De strikvraag van de
opperpriester. Het afwijzend antwoord van de jeugdige Jezus. Verzoek van Barnabas
om uitleg van Jesaja 54:4-9 en de inwilliging daarvan door de Heer .
30. Vraag van Nicodémus over de pool
van de aarde. Antwoord van het Jezuskind. Vriendschapsbanden tussen Nicodémus
en het Kind.
31. Slotrede van de Romeinse rechter.
Vraag van de Romein naar de verblijfplaats van Jezus' ouders~ Antwoord van
Jezus.
32. Aankomst van jozef en Maria in de
tempel. De vraag der ouders en het antwoord van de zoon. Een vriendschappelijk
onderhoud van de Romein en Nicodémus met Jezus' ouders. In het paleis van de Romein;
Terugkeer naar Nazareth.
'Na drie dagen vonden ze Hem in de
Tempel, waar Hij temidden van de leraren zat, naar hen luisterde en hen
ondervroeg. Allen die Hem hoorden waren verbaasd over Zijn schranderheid en
over Zijn antwoorden.
Maar zij stonden versteld van dat
schouwspel en Zijn moeder zeide tot Hem: 'Mijn Kind, waarom heb Ge ons dit
aangedaan? Uw vader en ik zochten U in doodsangst!'
Maar Hij zei de tot hen: 'Waarom hebt
ge Mij gezocht? Wist ge dan niet dat Ik moest zijn in het Huis van Mijn
Vader?'
{Lucas 2:46-49)
Aldus lezen wij in de Heilige Schrift
bij Lucas wat Jezus gezegd heeft, dat vernemen wij daar niet, maar toch houden
velen zich in gedachten bezig met de vraag, wat er in die drie dagen zou kunnen
zijn gebeurd en besproken!
Voor al diegenen die Jezus liefhebben
en die over Diens kindsheid en jeugdjaren meer zouden willen weten, heeft God
ook dit geschrift aan de mensheid willen schenken. Het ontstond in de tijd
waarin het dialectisch materialisme in de wereld van de wetenschappen zijn
eerste veroveringen maakte... Terwijl de harten van de mensen onder het
verdorrende 'lichtschijnsel' van de materialistische, Christus loochenende
ideeën vereenzaamden, bewerkte God een wonderbare ontmoeting tussen Hemzelf en
een in stille verborgenheid levende, eenvoudige en van God vervulde
mensenziel. En zoals de Geest Gods eertijds gesproken had uit de mond van de
profeten, zo sprak Gods Geest ook in hem! Hij ervoer die als 'De Innerlijke Stem',
die hij in zijn binnenste hoorde spreken. Die mystiek begenadigde was Jakob
Lorber te Graz in Steiermark (6).
Lorber was de oudste zoon van een
wijnbouwer in Kalischa, gemeente Jahring, bij Graz. Zijn vader was
amateur-musicus, kapelmeester van een muziekvereniging. Zijn moeder was een
vrome wijze huisvrouw, die haar eerstgeborene een warm hart toedroeg. Al vanaf
zijn prilste jeugd bleek de jonge Jakob rijke geestelijke talenten te hebben
meegekregen. Zijn ouders zagen hem al priester worden en lieten hem doorleren.
Hij werd echter geen priester, maar leraar, en gaf na zijn opleiding daartoe
te hebben voltooid ook dat beroep eraan. Hij wijdde zich tenslotte toch
definitief en beroepsmatig aan zijn grootste liefhebberij: de muziek.
Terwijl hij zich te Graz als
muziekdocent een eenvoudig bestaan verschafte, kreeg hij op zijn veertigste
jaar vanuit de wereldstad Triest een betere levenspositie aangeboden, namelijk
die van concertmeester van het stedelijk orkest aldaar. Reeds trof Lorber
opgewekt voorbereidingen voor zijn verhuizing, toen er, kort voor zijn
vertrek, iets zeer onverwachts gebeurde, dat aan zijn leven een radicale en
beslissende wending gaf.
Vroeg in de morgen van de 15e maart in
het jaar 1840 ontving Lorber door middel van een werkelijk profetische roeping
zijn nieuwe goddelijke levensroeping. Zoals indertijd aan de Ziener van Patmos,
Johannes de evangelist, precies zó werd ook aan hem door een Innerlijke Stem de
opdracht gegeven: 'Neem je pen en schrijf'.
Als eerste woorden door de Stem
gedicteerd schreef hij op: 'Dit zijn woorden van de Heer, die tot ieder mens
gericht zijn. De enige echte Waarheid is dat ieder die met Mij wil
communiceren, zich tot Mij richten kan, waarbij Ik hem Mijn Antwoord dan in
zijn hart zal leggen. Maar uitsluitend de zuiveren van hart, de deemoedigen,
zullen de klank van Mijn Stem kunnen verstaan.
Wie aan Mij de voorkeur geeft boven
alles op deze wereld, ...wie Mij liefheeft zoals een tedere bruid haar
echtgenoot bemint, ...met hem wil Ik vertrouwelijk omgaan. Te allen tijde zal
hij Mij kunnen zien zoals de ene broer de andere, en zoals Ik hem alreeds zag
van alle eeuwigheid, ... van vóór hij nog bestond!'
Van dat uur van zijn roeping af heeft
Jakob Lorber zijn eigen persoonlijkheid geheel ten achter gesteld bij de
goddelijke opdracht die hij toen ontvangen had. Sedertdien was hij nog slechts
een deemoedig teruggetrokken levende 'schrijfklerk Gods'.
Karl Gottfried Ritter von Leitner,
zijn biograaf, bericht daarover: 'Met dit schrijfwerk begon hij bijna dagelijks
al vóór het ontbijt. Meestal zat hij dan aan een kleine tafel, 's winters dicht
bij de kachel, en dan hanteerde hij zijn pen tamelijk vlug en volkomen in
zichzelf gekeerd, maar zonder ooit een ogenblik te onderbreken om na te
denken, of om een opgeschreven zin te verbeteren. Herhaaldelijk gaf hij ook te
kennen, dat hij terwijl de Stem in hem sprak, tevens geestelijk zag wat hij
hoorde spreken!'
Hij schreef dus echt als iemand die
iets van een ander gedicteerd krijgt.
In 1858 schreef Lorber eens aan een
vriend: 'Wat het Innerlijke Woord betreft, zoals ik dat versta, daarover kan ik
met de betrekking tot mijzelf slechts dit zeggen, dat ik het Allerheiligst
Woord des Heren steeds verneem in de streek van mijn hart, als waren het
effectief uitgesproken woorden, ...gedachten van uitzonderlijke helderheid,
...zó licht en zuiver klinken ze !
Iemand anders kan niets dat op een
stem lijkt horen, ook al staat hij nog zo dichtbij, ...toch klinkt die Stem
der Genade voor mij niettemin duidelijker dan elke materiële toon, hoe luid die
ook zij!' (*1)
Tot het einde van zijn leven heeft
Jakob Lorber op deze wijze een 25-tal dikke boeken volgeschreven. De
voornaamste werken zijn: Het grote evangelie van Johannes, De Huishouding
Gods, Aarde en Maan, De natuurlijk zon, De geestelijke zon, Jezus' jeugd. Op
dit laatste werk vormt dit boekje, Drie dagen in de tempel een logisch
compendium. In Duitsland is hiervan reeds de tiende druk verschenen. In het
Nederlands zal het spoedig worden uitgegeven (door dezelfde uitgever). Het is
wellicht nuttig hier nog te wijzen op een merkwaardigheid van de stijl, die
door Het Woord wordt gebezigd. Vele lezers zouden anders misschien verwonderd
kunnen zijn over bepaalde uitdrukkingen en zinswendingen. Over deze dingen mag
men zich echter niet verwonderen; immers, in laatste instantie is datgene wat
de begenadigde Gods waarneemt aan mystieke dingen van het Geestelijk Leven
eigenlijk onuitsprekelijk. Daarom is de door God gebezigde taal door het
Innerlijke Woord 'aangepast' aan die, welke aan degene die schouwt eigen is!
Zoals de profeten uit het Oude Testament de taal spraken van hun tijd, zoals
de mystiek van de middeleeuwen de hunne spraken…. zo spreekt en schrijft ook
de mystieke ziener Jakob Lorber in de taal van de tijd. Men kan er, om de
originaliteit van deze profetische teksten te ijken, dan ook niet mee volstaan
slechts de uiterlijke vorm ervan te beoordelen, zoals dat vandaag de dag zo in
de mode is.
Sadhu Sundar Singh, die merkwaardige
oosterse christen, schreef met betrekking tot die modernistische bijbelkritiek
van het hedendaagse Westen onder meer deze zinnen:
'Maar al te vaak onderzoeken zij
weliswaar uiterst precies de schil, de buitenkant, namelijk de stijl: de
juistheid van dateringen, de bijzonderheden van het karakter van de
schrijvers, ... maar ze letten niet op de kern, de pit, die er de feitelijke
werkelijkheid van is! Hoe volkomen anders benadert iemand de bijbel wanneer hij
serieus de werkelijkheid zoekt! Zo iemand heeft eigenlijk maar één wens,
namelijk: met DE werkelijkheid, met GOD in contact te komen! Hem is er niet al
te veel aan gelegen wanneer een of ander evangelie is geschreven, of door wiens
hand! Hij weet uit de geestelijke inhoud: 'dit is Gods Woord, zó door de
profeten en/of apostelen vastgelegd als Het hen door de Heilige Geest werd
ingegeven'. (Sadhu Sundar Singh, Gesammelte Schriften, Stuttgart
1972, Friso Melzer). Zie ook 2 Petrus 1: 21.
Iets dergelijks kunnen wij zeggen over
de boodschappen die God via Jakob Lorber tot ons zond.
Immers, een bewering -zoals sommige
kerken die uiten -als zou de goddelijke openbaring met het Nieuwe Testament van
de Heilige Schrift zijn afgesloten, is bepaald niet te handhaven: dat zou
zoveel betekenen als Gods liefdevolle Openbaring van deze zijde afkappen.
Zeker, in Christus werd de verlossing voltooid voor alle mensen van alle
tijden; maar God openbaart nog steeds om ons te helpen die verlossing steeds
gemakkelijker op onszelf te betrekken; Goddank! Zijn Geheimen zullen in heel
de eeuwigheid nooit uitgeput kunnen raken. Evenmin als de Liefde, waarmee Hij
ons tot Zijn Kinderen en Erfgenamen maken wil -en dus zal. Want alleen
Gods Vrije Wil is de enige absolute, daarentegen is de menselijke vrije wil
beperkt: die zal op den duur -door de eeuwen heen -tegen de goddelijke Liefde
niet opgewassen blijken.
Het was de leerling Johannes die deze
woorden neerschreef: 'Nog vele andere wonderen heeft Jezus gedaan, die in dit
boek niet zijn opgetekend, ...Als die stuk voor stuk zouden worden beschreven,
zou zelfs de wereld, dunkt mij, de boeken niet kunnen (be)vatten, die erover te
schrijven zouden zijn!' (Johannes 21: 25).
Wij wensen de lezers van dit boek van
harte toe, dat zij zullen mogen onderkennen Wiens Geest tot ons spreekt uit de
eenvoudige woorden van de 'schrijfklerk Gods'!
(*)1. Zie: Briefe Jakob Lorbers;
Bietigheim 1931
Gebeurtenissen op de eerste dag
1. Joodse godsdienst-examens voor
kinderen in de tempel te Jeruzalem.
1. In heel het toenmalige joodse rijk
was het niet alleen een goede gewoonte, maar bovendien voorschrift, dat
kinderen als zij twaalf jaar waren geworden naar Jeruzalem moesten worden
gebracht, om in de tempel door de oudsten, Farizeeën en schriftgeleerden te
worden ondervraagd over hetgeen zij zich op die leeftijd hadden eigen gemaakt
van de leer over God en de profeten.
2. Voor zo'n test moest dan een kleine
heffing worden betaald, waarna de geëxamineerden, als zij daarvoor
belangstelling hadden, een diploma konden krijgen, mits zij daarvoor opnieuw
een gering bedrag betaalden.
Als een kind zich in heel de
examenstof had onderscheiden, kon het worden opgenomen in de tempelschool,
hetgeen dan weer uitzicht bood op de mogelijkheid om te zijner tijd tempeldienaar
te worden.
3. Konden de ouders van een kind
aantonen dat zij tot de stam Levi behoorden, dan was het voor hem gemakkelijker
om in de tempelschool te worden opgenomen. Konden zij dat echter niet, dan
moesten zij zich in de stam Levi om zo te zeggen 'inkopen' door een belangrijk
offer aan de tempel te brengen.
4. Van zo'n examen waren meisjes
vrijgesteld, tenzij zij -veelal gestimuleerd door hun ouders om God daardoor
welgevalliger te worden toch óók geëxamineerd wilden worden. In dergelijke
gevallen werden zij dan in een aparte tempelruimte nauwkeurig geëxamineerd
door de zogeheten tempelmoeders en kregen zij tevens een getuigschrift over
al haar tot dan toe verworven kennis en kundigheden. Zulke meisjes konden later
de echtgenoten worden van priesters of levieten.
5. De examens van de jongens, maar
meer nog die van de meisjes, duurden slechts kort; het ging voornamelijk om
enkele hoofdvragen, die vanouds door elke jood zo uit het hoofd konden worden
gespuid.
6. De antwoorden op deze algemeen
bekende vragen werden de kinderen voortdurend ingehamerd. De vragensteller had
zijn vraag dan ook meestal nog niet afgemaakt, of de examinandus had het
antwoord al opgedreund.
7. Meer dan tien vragen kreeg een kind
nooit te beantwoorden, zodat het zich Iaat aanzien dat het onderzoek van een
jongen nauwelijks langer duurde dan één minuut! Had hij de eerste vragen prompt
en volledig beantwoord, dan werden hem de overige vragen meestal
kwijtgescholden.
8. Als dat korte onderzoek dan was
afgelegd, kreeg de knaap een briefje, waarmee hij zich door zijn ouders
begeleid -moest melden bij dezelfde kassa waar hij voordien zijn examengeld
had betaald. Daar moest hij dan, met overlegging van dat onderzoeksbriefje,
opnieuw een kleine schatting betalen als hij op dat briefje een waarmerk van de
tempel wenste.
Kinderen van arme ouders moesten een
bewijs van onvermogen meebrengen, anders werden zij tot het onderzoek niet
toegelaten.
9. De tijd van deze examens was ofwel
met Pasen, of rond het Loofhuttenfeest; gewoonlijk duurde het geheel zo'n dag
of vijf, zes. Voordat de examens in de tempel begonnen, werden -enkele dagen
voordien -tempelbedienden naar de herbergen gezonden, om daar aan de weet te komen
hoeveel kandidaten er ongeveer konden worden verwacht.
10. Hij die zich bij die gelegenheid
tegen betaling van een kleine vergoeding wilde laten inschrijven, werd daartoe
in de gelegenheid gesteld; hij kon dan eerder aan de beurt komen. Degenen die
zich niet tegen betaling lieten registreren, moesten gewoonlijk tot het laatst
wachten. Van hun onderzoek werd meestal weinig werk gemaakt, terwijl ook
getuigschriften gewoonlijk niet werden verstrekt. Weliswaar werd beloofd dat
die bij gelegenheid zouden worden nagezonden, maar daarvan kwam gewoonlijk
niets terecht.
11. Het gebeurde ook wel dat
intelligente en getalenteerde jongens aan hun ondervragers tegenvragen
stelden om toelichting te krijgen op bepaalde passages bij de Profeten.
Gewoonlijk leverde dat bij de onderzoekers ontstemde en geërgerde gezichten
op. Die waren namelijk in de Schrift en de Profeten zelden beter thuis dan de
uiterst pover toegeruste a-b-c-leraren van vandaag de dag. Zij plachten slecht
dat te weten, waarover hun vragen gingen. Wat daar bovenuit ging liet over het
algemeen zeer veel te wensen over.
12. wel zaten er bij die examens ook
een paar oudsten en schriftgeleerden, min of meer als examen-commissarissen,
maar die stelden geen vragen; zij hielden slechts toezicht op wat er gevraagd
werd. Alleen in de zojuist genoemde bijzondere gevallen, waarin dat de moeite
waard was, plachten zij in actie te komen. Zij begonnen dan zo'n knaap zijn
'vermetelheid te verwijten als zijnde weinig bijdehand en brutaal, door namelijk
zijn examinatoren te nopen om dergelijke vervelende en tijdrovende vragen te
beantwoorden'.
13. Als zo'n jongen zich daardoor niet
zo maar liet imponeren en het been stijf hield, werd hij meer om de schijn
tegenover het volk op te houden, dan omwille van de diepere waarheid, in
eerste instantie 'in de wachtkamer gemanoeuvreerd'. Daar moest hij tot een
bepaald avondlijk uur wachten op het antwoord dat zijn kritische vragen moest
ophelderen; dan werd hij pas echt overhoord.
14. Was dat bepaalde uurtje
aangebroken, dan placht men dergelijke jongens met tegenzin weer te voorschijn
te laten komen. Zij moesten hun vragen dan herhalen, waarop een van de oudsten
of schriftgeleerden de vraagsteller gewoonlijk een bijzonder mystiek en uiterst
verwarrend antwoord gaf, zodat de jongen daar kennelijk niets wijzer van kon
worden, maar waardoor het volk zich op de borst klopte en de 'onnaspeurlijke
diepte' bewonderde van de 'Geest Gods', en dom, stom en blind als het was
-daarna de jongen in kwestie ging verwijten dat hij zo onbezonnen en brutaal
was geweest!
2. De van
Gods Geest vervulde Jezus in de tempel.
Het offer
van de oude Simeon. De openingsvraag.
Toespraak
van een jongere schriftgeleerde.
1. Maar één zo'n bijzonder spirituele
knaap liet toen zijn hoofd toch nog niet hangen. Hij zei: ‘Alles wat in Gods
grote heelal gebeurt is overdag met helder zonlicht overgoten, en zelfs 's
nachts is het nooit zó donker dat je helemaal niéts kunt zien; waarom zou juist
die belangrijke leer die de weg naar het wérkelijke geluk eigenlijk op
allerhelderste en duidelijke wijze zou moeten wijzen, zó verward aan de mensen
moeten worden gepresenteerd dat geen enkele ziel er iets van kan begrijpen?'
2. De knaap nu, die dit tegenover de oudsten
in het midden bracht, die was Ikzelf, ...en Ik bracht hen daardoor in grote
verlegenheid, terwijl al het daar aanwezige volk bovendien vond dat Ik gelijk
had, en dat ook tot uitdrukking begon te brengen in termen als: 'Bij de God van
Abraham, Izaak en Jacob, is dit even een bijdehande knaap ! Die zou eens
met de oudsten en schriftgeleerden verder moeten praten; wij zullen dan, in
zijn naam, wel een flink offert je in de goddelijke schatkist doen!'
3. Nu trad een steenrijke Israëliet
uit Bethanië naar voren. (Het was de destijds nog levende vader van Lazarus,
Martha en Maria.) Hij deponeerde namens Mij een offer van dertig pond zilver
en ook nog wat goud, alléén met de bedoeling dat Ik inderdaad met de oudsten
en schriftgeleerden verder zou mogen praten.
4. Dat geweldig grote offer namen de
oudsten en schriftgeleerden uiteraard maar al te gretig aan, zodat Ik daardoor
op een aanvaardbare manier in de gelegenheid werd gesteld met de oudsten in een
gesprek te geraken dat uniek mag heten, omdat zoiets om bepaalde redenen nog
nooit eerder was gebeurd.
5. De eerste vraag, die wij hiervoor
al aanduidden, en die door zijn uiterst duistere beantwoording aanleiding gaf
tot de nu volgende breedvoerige verhandeling, was uit Jesaja.
Wie het nu volgende leest met een hart
vervuld van zuivere liefde en bereidwilligheid, zal daaruit ook voor zijn
eigen ziel en geest veel voordeel kunnen putten.
6. Voordat wij echter tot die
uitvoerige verhandeling kwamen, en omdat Ik nu toch beschikte over die goed
betaalde vrijheid tot spreken, keerde Ik eerst tot de vorige vraag terug, en
Ik begon de oudsten en schriftgeleerden dus vragen te stellen over details van
die vraag.
7. Deze eerdere vraag dan was genomen
uit het zevende hoofdstuk van Jesaja, de verzen 14, 15 en 16. Deze verzen
luiden: 'Daarom zal de Heer Zelf u een teken geven: ziet, de Maagd zal ontvangen
en een Zoon baren; zij zal Hem noemen Emanuel. Boter en honing zal Hij eten,
opdat Hij het kwade zal weten te verwerpen en het goede te kiezen. Maar vóórdat
die knaap zal leren het kwade te verwerpen en het goede te kiezen, zal het land
hetwelk gij vreest, door zijn twee koningen zijn verlaten'.
8. Het eerste deel van de vraag stelde
aan de orde wie die maagd zou zijn en wie haar zoon Emanuel; en wanneer dat feit
zou moeten plaatsvinden, dat op aarde zulk een zoon geboren zou worden.
Eigenlijk zou die tijd al moeten zijn aan'gebroken, want het land van Jacob
was al sedert verscheidene jaren van zijn twee koningen beroofd en het had nu
heidenen als heersers. Het ging hierom, of niet wellicht de jongen, die twaalf
jaar gelden te Bethlehem uit de maagd Maria geboren was, de Emanuel zou zijn
ovér wie Jesaja had geprofeteerd. Immers, zij was aanvankelijk slechts
toevertrouwd geweest aan Jozef de timmerman als pleegkind, overeenkomstig het
oude tempelgebruik, nog niet als echtgenote toen! En Hij was die jongen, die
in een schaapsstal was geboren, maar omwille van Wie niettemin de wijzen uit
het morgenland waren gekomen om hem te begroeten als de beloofde Grote Koning
van de joden, en over Wie Anna en Simeon een belangrijk getuigenis hadden afgelegd
toen Hij in de tempel werd besneden, namelijk dat Hij inderdaad die Emanuel
was over Wie Jesaja had geprofeteerd.
9. Naar aanleiding van deze zeker niet
onbelangrijke vraagstelling begon er een oudste, 'n heerszuchtige, vrekkige
kerel, verward een eind weg te zwetsen, waarover Ik niet eens in detail wil
gaan, omdat hij Mij ook nog een slecht opgevoed joch noemde omdat Ik namelijk
al wist mee te praten over het 'uit een vrouw geboren worden'.
10. Alleen een jongere, er wat
menselijker uitziende schriftgeleerde tekende daartegen protest aan door te
zeggen, dat zulks nog geenszins op een slechte opvoeding behoefde te duiden;
met name daarom niet, omdat in Galilea de kinderen vroeger rijp zouden zijn dan
in het decadente Jeruzalem. Daar zag je niets anders meer dan luxe en grote
verwennerij van kinderen, hetgeen onnatuurlijk was. Hij wilde er wel voor
instaan dat Ik een beter antwoord verdiende, want hij was de mening toegedaan
dat Ik best al volledig op de hoogte kon zijn met alle betrekkingen van menselijk
leven. Hij pleitte ervoor dat de andere jongens alleen eerst verwijderd
moesten worden, waarna dan met Mij op normaal volwassen wijze zou kunnen
worden gediscussieerd.
11. Toen de oudste volstond met iets
in zijn baard te brommen, vroeg Ik aan de menselijker uitziende schriftgeleerde
verder over dat geboorteverhaal te Bethlehem. Maar ook deze zei nu op uiterst
breedvoerige wijze:
12. 'Nu, beste brave jongen, van die
gelukkig nu totaal in het vergeetboek geraakte geschiedenis, waarover indertijd
zeer veel is gesproken, is nu en met name met betrekking tot die duistere profetie
van Jesaja, die slechts voor zijn eigen tijden en in altijd duistere beelden
placht te profeteren, -praktisch niets meer over gebleven! Ik denk dat die
ouders zich, zoals ik het heb horen verluiden, na de Herodiaanse kindermoord te
Bethlehem bij welke gelegenheid vast en zeker óók hun door oosterse wijzen als
koning der joden begroete kind werd vermoord -ergens in veiligheid heb ben
gesteld buiten Judéa. Wellicht leven ze niet eens meer, want men heeft
naderhand nooit meer iets over hun bestaan vernomen.
13. Er zal met die zaak heus wel iets
aan de hand zijn geweest, want indertijd heeft die heel wat opzien gebaard;
maar merkwaardigerwijs is dat alles reeds na enkele jaren zozeer in de zee der
vergetelheid verzonken, dat er nu geen mens meer ook maar één woord aan
besteed, en het loont dan ook niet de moeite er een woord aan vuil te maken.
Simeon en Anna zijn twee bekende oude tempelkletsers geweest, die hun messiaanse
uitspraken op mystieke wijze over veel méér jongens hebben gedaan, waardoor zij
veel minder flinke ouders het hoofd compleet op hol maakten!
14. Toen God indertijd op de Sinaï de
wet aan Mozes gaf, beefde bijna heel de wereld. En waar de tocht door de
woestijn ongeveer veertig jaren heeft geduurd, moest toen welhaast heel de wereld
Jehova's almacht erkennen! Des te méér zal de Messias die in deze wereld komen
moet, Zich op een manier manifesteren die de hele wereld nog méér zal doen
versteld staan; Hij van Wie David zong: 'Maakt wijd de poorten van de wereld
en haar deuren moet ge hoog maken, ter verwelkoming van de Koning der Ere! Wie
is immers de Koning der Ere? Hij is de Heer der Heerscharen, Hij is de Koning
der Ere! Hij is de Heer, die sterk is en machtig, de Heer, die machtig is in de
strijd!'
15. Je zult dus zeker wel inzien,
beste jongen, dat het heus wel goed zit met die geboortegeschiedenis te
Bethlehem, die inmiddels al nagenoeg helemaal vergeten is; met betrekking tot
de te verwachten Messias althans zeker! Denk alleen maar eens aan de wijze,
waarop David Hem heeft aangekondigd, en wat er zoal zal moeten gebeuren wanneer
de Grote Koning der Ere vanuit de hemelen zal afdalen naar de joden; en bedenk
ook maar eens, dat alle joden ongetwijfeld reeds jaren tevoren zullen worden
opgeroepen om datgene in het werk te stellen, wat de grote koning David heeft
aanbevolen te doen om ons voor te bereiden op die eigenlijk ongelooflijke komst
van de Allerhoogste God!
16. Denk jij dáárover maar eens goed
na, beste jongen, dan zal het je wel duidelijk worden dat een Jehova Zebaoth
niet zomaar simpeItjesweg op de wereld komt! Ga nu dus maar, en kom niet nog
eens met dergelijke vragen aanzetten!'
17. In aansluiting dáárop was het, dat
Ik de al eerder genoemde opmerking maakte, die voor de rijkaard uit Bethanië
aanleiding vormde om namens Mij dat grote bedrag aan spreekrechtgeld te
betalen. Op grond daarvan kwam Ik in de gelegenheid om verdere tegenwerpingen
te maken over de reeds door Mij gemaakte opmerking en om Mij bovendien nog
verder uit te spreken over de tekst in Jesaja, die op de Messias betrekking
heeft, want hij was een van de weinigen, die de Koning de Ere, volgens Elias,
niet langer verwachtten in stormen of in het vuur, maar in een zacht ruisend
briesje.
3. De vraag
van de jeugdige Jezus aan de schriftgeleerden: 'Wie is de bedoelde maagd, en
wie is dan wel haar zoon?'
Het goede
antwoord van een wijze schriftgeleerde.
1. Toen ik dus op deze wijze de
vrijheid had gekregen te spreken, begon Ik te spreken tot de oudsten en
schriftgeleerden. Die gaven Mij te kennen dat Ik nu alles mocht zeggen en
vragen wat Ik maar wilde, en dat zij Mij plichtsgetrouw antwoord zouden geven !
Ik begon dus opnieuw met die
inleidende vraag en zei: 'Uw woorden, hoe overtuigd ook uitgesproken, kunnen
de zee niet tot rust brengen en ze kunnen de hard waaiende winden niet het stilzwijgen
opleggen! Alleen een blinde merkt niet de tekenen op van deze tijd; en als hij
dan bovendien nog stokdoof is, kan hij óók het machtig dreunend gedonder niet
horen van de geschiedenis van deze tijd, die de meest gedenkwaardige is van
heel de menselijke geschiedenis! Terwijl de KarmeI en de Sion reeds hun koppen
neigden voor de gekomen Koning der Ere, en terwijl de Horeb al uit zijn flanken
melk en honing doet stromen, wist gij -die toch als eersten daarvan weten
moest, en die het volk dat in verwachting leeft, erover zoudt behoren in te
lichten -weet gij daar geen syllabe van?'
2. Zij deden nu allemaal hoogst
verwonderd, terwijl ze van Mij naar elkaar keken en omgekeerd, zonder te weten
wat daartegen in te brengen.
3. Maar na een poosje zei een van hen:
'Vertel jij dan eerst zelf maar eens wat je daar nog meer van weet .
4. Ik antwoorde: 'Wat Ik weet, weet Ik
zeker; Ik stel u geen vragen om datgene wat Ik toch al weet door u te laten
toelichten, maar alleen opdat u Mij aantoont wie dan wel die zwangere maagd is
waarover de profeet Jesaja spreekt, en uit wie de Zoon des Allerhoogsten
geboren moet worden! Waarom moet zij Hem de naam Emanuel geven? Waarom moet Hij
melk en honing eten opdat Hij het kwaad zal weten te verwerpen en het goede te
kiezen? U als schriftgeleerden moet toch zeker wel begrijpen wat de profeet
heeft bedoeld met die zwanger geworden maagd die die aangeduide Zoon zal
baren? !
5. Ik ben dan ook de mening toegedaan
dat die geboortegeschiedenis van Bethlehem méér te betekenen heeft dan wat u
ervan vindt en dat dat ouderpaar, die bekende timmerman Jozef uit Nazareth en
de hem later tot echtgenote gegeven maagd, die hem aanvankelijk slechts was
toevertrouwd, met die te Bethlehem geboren Zoon ze ker nog wél zullen leven;
want, door tussenkomst van de toenmalige wijze Romeinse hoofdman Cornelius
zijn zij aan de latere wreedheid van de oude Herodes ontkomen; ja, zij leven
thans veilig en wel te Nazareth in Galilea.
6. Ik, een jongen van twaalf jaren,
weet dit; maar gij, die dit alles toch immers zo goed weet, zoudt hiermee niet
op de hoogte zijn? En dat, terwijl Jozef als een van de bekwaamste timmermansbazen
toch elk jaar wel iets in opdracht van Jeruzalem heeft moeten vervaardigen, en
u hem dus zeker wel kent, evengoed als zijn vrouw, die nota bene uit Jeruzalem
afkomstig is, en die tot haar veertiende jaar in deze tempel is opgevoed? Is
zij niet een dochter van Anna en Joachim die, volgens jullie eigen rubrieken,
op wondere wijze ter wereld kwam ? Anna was toen reeds op hoge leeftijd, en
zonder een wonder zou er geen sprake kunnen zijn geweest van bevruchting!
7. Dit echtpaar dan, met deze
boreling, leefde aansluitend op hun vlucht uit Bethlehem ongeveer drie jaar
lang in goede welstand in Egypte, en wel in de buurt van het stadje Ostracine
-in oud Egyptisch Austrazhine -wat zoveel wil zeggen als vesting, een burcht
dus, die in de tijd van de farao's voor alle vijanden van het oude Egypte de
dood betekende!
In latere tijden hebben machtiger
vijanden van het oude Egypte dit afschrikwekkende vestingplaatsje -zoals ook
vele andere -veroverd, en in onze dagen is er van dat voormalige oord der
verschrikking niets anders meer over dan de naam, verouderd en ontluisterd,
omdat de Romeinen er uiteraard een andere betekenis aan hebben gegeven dan de
oude Egyptenaren.
8. Niet dat zulks veel uitmaakt, maar
Ik maak van wat Ik daarover weet slechts daarom gewag, om nader de plaats aan
te duiden waar het ouderpaar waarover het hier gaat dit jaar verbleef.
Vandaar moeten zij, op een geheime
aanwijzing van Boven, naar Nazareth gerepatrieerd zijn, waar zij nu in de
grootste teruggetrokkenheid een volledig aan God toegewijd leven leiden, alhoewel
men daar over die jongen, die ook Ik de eer heb zeer goed te kennen, een
heleboel wondere dingen vertelt! Aan Hem gehoorzamen namelijk zelfs de
elementen, terwijl de wildste dieren van het woud voor zijn blikken nog harder
wegrennen dan voor duizend jagers tegelijk! Hij is in dit opzicht een
duizendvoudige Nimrod, inderdaad. En gij zoudt van dit alles serieus niets afweten?
Vertelt u Mij nu eens heel eerlijk of u echt van dit alles niets hebt
vernomen!'
9. Een oudste, die met een wat betere
geest bezield was, zei nu: 'Ja, wij hebben daarover wel eens iets horen
verluiden, onder andere dat de ons bekende timmerman zich met zijn jonge vrouw
definitief te Nazareth heeft gevestigd. Maar of die "wonderjongen"
dezelfde is die twaalf jaar geleden te Bethlehem in een stal geboren werd, dat
weten we niet, en we betwijfelen ook ten zeerste of hij dezelfde is! Want hoe
zou die jongen dan wel de Emanuel van de profeten kunnen zijn?'
10. Ik antwoordde: 'Maar, als hij het
niet zou zijn, vanwaar dan de macht die hij over alle elementen uitoefent? En
wie is dan wel de maagd van de profeten, en wie hun Emanuel?'
11. Nu zei de rijke man uit Bethanië:
'Hoor nu eens mensen, die jongen hier heeft een geweldig verstand! Hij lijkt
mij zoiets als een jonge Elias te zijn die die wonderjongen van Nazareth voor
zich uitzendt om ons allemaal voor te bereiden op de reeds aanwezig zijnde
Emanuel van de profeten! Wie van ons heeft immers ooit meegemaakt, behalve
dan bij Samuël, dat een knaap van twaalf jaar zó wijs spreken kon?
12. Jullie moeten derhalve met deze
jongen echt serieus redeneren, anders komen we niet van hem af! Jullie zult hem
de profeet duidelijker moeten verklaren, en jullie zult ook alsnog moeten
nagaan hoe het nu feitelijk staat met die wondere dochter van Joachim en Anna,
die toen zij stierven al hun kapitale goederen toch maar aan de tempel hebben
vermaakt! Eigenlijk is het zelfs zó gegaan, dat de tempel een en ander als
zijnde een onbeheerd bezit op eigen gezag in beslag heeft genomen, als een
soort van loon voor de opvoeding van hun dochter Maria.
13. Zegt nu eens eerlijk, hoe denken
jullie over die maagd? Als je ooit een profeet zou kunnen geloven, zou je
zeggen dat de door hem precies vernoemde tijd inmiddels wel is aangebroken,
terwijl anderzijds óók het wonderbaarlijke van deze maagd in kwestie niet meer
kan worden ontkend! En, als er iets serieus van waar zou zijn, zou het van ons
allen toch wel verdraaid slecht zijn, als wij ons terzake niet serieuzer nader
zouden informeren.'
14. Maar nu zei die kwaadaardige
oudste weer: 'Jij praat over iets waar je geen verstand van hebt, terwijl je
die jongen vooruitschuift, zoals een blinde zou kunnen doen die spreekt over de
geweldige pracht van kleuren!'
15. Daar bracht Ik tussenin: 'Ja, het
is toch werkelijk vreemd te noemen, dat een hongerig mens denkt, dat alles wat
hij tegenkomt óók hongerig zou moeten zijn! Iemand die dom is denkt steeds dat
de andere mensen nog dommer zijn dan hijzelf is. En zo is voor een blinde een
ieder, hoe scherp die ook zien kan, blind; en voor een dove is ieder ander
doof!
16. Gelooft u nu echt, oude knorrepot,
dat behalve u niemand anders iets zou kunnen weten? Nou, dan vergist u zich
toch deerlijk? Ik bij voorbeeld ben nog pas een jongen: tóch zou Ik u dingen
kunnen vertellen, die absoluut waar en juist zijn, en waarvan uw brommerige
wijsheid nog nooit ook maar heeft gedróómd!
17. Waarom zou mijn rijke Simon van
Bethanië, die Indië, Perzië, Arabië, Egypte, Spanje, en Rome en Athene heeft
bereisd, waarom zou die niet óók iets kunnen weten, waarvan u nog nooit hebt
durven dromen? En, als dat nu inderdaad zo is, met welk recht zou u hem dan nog
van onwetendheid willen betichten? Ik verzeker u dat hij zeer juist oordeelt,
en dat u met elkaar dan ook behoort te doen wat hij voor zijn duurbetaalde
geld van u verlangt!
18. Als iemand voor een bepaald werk
een arbeider huurt, moet die knecht doen waarvoor hij aangenomen is. En als
die knecht dat niet wil of niet kan, zal de werkgever van die knecht toch zeker
wel het recht hebben om dat bedongen loon van die luie of onbekwame knecht
terug te vorderen? U hebt zich goed laten betalen maar wilt of kunt daarvoor
niets doen! Heeft Simon dan nu niet het recht om zijn aan u betaalde honorarium
van u terug te vorderen?'
19. Toen zei een Romeinse
rechter-commissaris die daar ook aanwezig was en die met alle soorten van
recht op de hoogte was: 'Kijk zo'n jongen nu toch eens aan; die is me daar
volleerd jurist! Hij zou onmiddellijk als rechter kunnen optreden in welk
conflict ook! Zijn uitspraak is stevig op het vigerende recht gefundeerd,
zodat, als Simon van Bethanië dat van mij vragen zou, ik hem ontegenzeggelijk
mijn 'exequator' (machtiging) zou moeten geven!' (exequator is 'uit voorraad
uitvoerbaar').
20. Hij kwam nu naar Mij toe,
liefkoosde Mij en drukte Mij aan zijn borst, zeggende: 'Luister jij eens, m'n
fijne knul met je fraaie krullen, ik ben helemaal weg van jou! Ik zou voor jou
graag willen zorgen met alles wat ik heb! Ik zou iets groots van je willen
maken!'
21. Ik antwoordde: 'Dat u van Mij
houdt, dat weet Ik best, want in u klopt een trouwen goed hart. U mag er dan
ook van verzekerd zijn, dat Ik ook u liefheb! Maar over Mijn carrière behoeft u
zich echt geen zorgen te maken, want er is al Iemand die daarvoor zorgt!'
22. Maar nu kwam ook Simon van
Bethanië op Mij toe, die Mij stomverbaasd vroeg: 'Vertel jij mij eens,
prachtige, lieve knappe jongen, hoe weet jij mijn naam, en waar ik overal ben
geweest?'
23. Ik antwoordde: 'Oh, verwondert u
daar maar niet over, want wil Ik iets weten, dan -en dat ligt in Mijn natuur
besloten -dan wéét Ik het ook! Het 'hoe' daarvan zoudt u nog niet kunnen
begrijpen, maar laten we ter zake komen en verder praten over onze 'maagd': u,
priesters en schriftgeleerden, wilt u dat nu nader toelichten, ja of neen?'
24. Een van de meer begaafden uit het
grote koor van oudsten zei nu: 'Ja ja, er zal nu wel niets anders meer voor
ons opzitten, dan dat we deze jongen eindelijk eens klare wijn gaan
schenken; leggen jullie hem dus zijn
Jesaja-tekst maar liever uit aan de hand van de geheime vergelijkingsleer van
de kabbala, dan zal hij geen kans zien nog meer vragen te stellen!'
25. Nu kwam er dan een schriftgeleerde
ten tonele, die de wijsheid zelf pretendeerde te zijn. Hij zei: 'Nu, wijsneus
van 'n jongen die je bent, Iet maar eens goed op; luister en tracht te
begrijpen wat je hoort. Met dat woord 'maagd' heeft de profeet niet een of
ander meisje van vlees en bloed bedoeld, maar uitsluitend de leer, die God de
kinderen van deze wereld via Mozes heeft gegeven. In engste zin zijn wij
priesters het, die en leer en wet in levende lijve voorstellen.
26. Wij, evenzeer levend als het Woord
Gods Zelf, wij zijn van goede hoop vervuld, dat deze leer dan ook van ons uit
over heel de wereld zal worden uitgedragen en ook de heidenen verkwikken zal!
Deze levendige waarachtige hoop nu, is die door de profeet bedoelde zwangerschap
van de maagd! En de 'Zoon' Die zij zal baren, dat zijn al die heidenen die
onze leer zullen aanvaarden, en die dan zullen zeggen: 'Emanuel', wat
betekent: 'God is ook met ons' en zo zullen zij dan ook zelf genoemd worden!
Dergelijke effecten werden ook vóór onze tijd reeds bereikt, en nu worden die
eens te levendiger en krachtiger bewerkstelligd !
27. Déze 'Zoon' dan zal honing en
melkvet eten en het kwaad verwerpen en het goede verkiezen te doen. Onder
'honing' verstond de profeet de zuivere liefde en het echte goede dat daaruit
voortspruit en onder 'melkvet' verstond hij de wijsheid uit God, die de mensen
ten deel valt door volgens de leer te leven en de wet te houden; en, heeft men
zich dan die liefde en wijsheid uit God levendig eigen gemaakt, dan zal men ook
spontaan alle kwaad verafschuwen en het goede begeren en verkiezen te doen!
28. Kijk, beste jongen, zó is het
-volgens de diepste zin van de wijsheid en de waarheid -gesteld met de
geestelijke betekenis van de woorden, spreuken en uitspraken van de profeten!
Ze hebben namelijk alleen diepere, geestelijke betekenissen, maar die kunnen
uitsluitend worden achterhaald door de in de Schriften echt geleerden, wanneer
zij de betrouwbare en serieuze leer der zinnebeeldigheid toepassen op de
gegeven materiële symbolen en beelden! Een leek is daar niet toe in staat,
immers, zou die dat wel zijn, dan zouden alle hoge scholen overbodig zijn; en
dan zou Mozes voor de interpretatie van de Wet en de leer van God geen speciale
priesters en geleerden hebben behoeven te benoemen! Begrijp je nu hoe jouw
niet begrepen profetische tekst alleen en uitsluitend juist kan worden
uitgelegd?'
4.
Andermaal wenst de jeugdige Jezus een antwoord te krijgen op Zijn openingsvraag
over de tekst van Jesaja, 9:5-6.
1. Nu zei Ik weer: 'O ja, wat u daar
zo heel juist hebt uiteengezet, dat heb Ik altijd wel geweten, zodat u zich de
inspanning om dat Mij uit de doeken te doen wel gevoeglijk had kunnen besparen!
Laat Mij daarbij maar eens even blijven stilstaan, en ondertussen de maagd
Maria niet uit het oog verliezen.
2. Waarom dan dit: de profeet (Jesaja
9:5-6) zegt: "Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, de
heerschappij is op Zijn schouders gelegd. Zijn naam is: Wonderbare Raadsman,
Goddelijke Held, Vader voor alle eeuwen, Vredevorst; grote Macht zal Hij
brengen en eindeloze vrede aan Davids Huis en Zijn Rijk. Hij zal het steunen
en stutten met Recht en Gerechtigheid, nu en voor altijd. De IJver van Jahweh
der Heerscharen brengt dat tot stand!"
3. Wat is dat voor een Kind, en wat
voor een Zoon, die aan ons is gegeven? Zou dat dan toch niet die knaap zijn,
die te Bethlehem in 'n stal geboren werd ?
Immers, er staat ook: "Te
Bethlehem in een stal zal voor de joden een Koning worden geboren; Hij zal een
nieuw rijk stichten, waaraan in eeuwigheid geen einde zal komen !" Hoe
legt u, als kabbalist, dit alles uit?'
4. Verward zagen allen elkaar aan en
zeiden onder elkaar: 'Waar haalt die jongen toch die geweldige schriftkennis
vandaan? Alles bij elkaar bestaan er maar zeer weinig afschriften van,
misschien amper tien; waar die zijn, dat weten we precies; en er is geen leek
die daar bij kan komen! Weliswaar is er nog een elfde exemplaar in bezit van
de Samaritanen, maar dat is niet zuiver, en dat bevat een massa toevoegingen,
die puur oosterse verdichtsels zijn.'
5. Een echte scherpslijper vroeg Mij
nu: 'Geef jij mij nu eens antwoord op deze vraag: waar vandaan en sedert
wanneer heb jij je de volledige kennis van de Schrift, en met name van de profeten
eigen gemaakt?'
6. Ik zei: 'U hebt net zo min het
recht Mij daarover vragen te stellen, als Ik om u te vragen hoe het komt dat u
als priester! -de Schrift nog helemaal niet machtig bent, noch wat betreft de
tekst en nog minder in daden! Geeft u Mij maar liever antwoord op wat Ik vraag,
daarvoor wordt u immers betaald! Over de rest behoeft u zich geen zorgen te
maken, want dat heeft u niets gekost, noch moeite, noch tijd, noch ook maar de
geringste zorg of een of ander offer!
7. Overigens strekt het uw status als
leraar geenszins tot eer, dat u zich hier in Jeruzalem genoopt ziet zo grote
bewondering op te brengen voor de kennelijke ontwikkeling van een jongen uit
Galilea. Daarmee geeft u er blijk van dat jullie jongens hier, wat hun vorming
betreft, maar nauwelijks die van het rijk der dieren overtreffen!'
8. Op deze, ietwat overdreven
opmerking van Mij volgde een luid lachen van de kant van de Romeinse
rechter-commissaris, terwijl ook Simon zijn lachen maar ternauwernood kon inhouden.
Maar de scherpslijper droop af en nam zeer teleurgesteld plaats op een bank
ergens op de achtergrond.
9. Een opperpriester van de synagoge
van Bethlehem, die ook bij het examineren van de jongens was ingeschakeld,
meende nu: 'Ik denk dat ik hier nu wel genoopt ben om raad te verschaffen,
anders komen we nooit klaar met deze knaap. Met dit gekochte spreekrecht kan
hij ons wel een week lang blijven ondervragen. We zullen hem dus zinnig te
woord moeten staan, of we willen of niet! Als hij ons al zoveel last
veroorzaakt met deze openingsvraag, mogen we wel bijzonder kien zijn als ie
straks met zijn volgende vragen en hoofdvragen op de proppen komt!
10. Hij heeft er verstand genoeg voor,
en ook volop gezonde humor; en als wij niet willen doen wat hij wil, komen we
er met hem niet uit! Hij wil nu eenmaal een juiste uiteenzetting over die
geboorte, twaalf jaar geleden van een knaapje in een schaapsstal te Bethlehem,
en die kan ik hem geven, want toen was ik al wat ik nu nog ben: de overste van
de synagoge aldaar!'
5. Rede van de overste van de
synagoge te Bethlehem en het antwoord daarop van de jeugdige Jezus.
Mislukte poging van een oude, trotse
farizeeër om de zaak in de war te sturen.
1. Die overste wendde zich nu tot Mij
en zei: 'Is 't niet zo, dat jij alle feiten weten wilt en alle verdere
gegevens over die merkwaardige geboorte te Bethlehem?'
2. Ik nu weer: 'O neen, wat dat
betreft kun u zich óók de moeite en de inspanning wel besparen, want dat is Mij
exacter en juister bekend dan aan wie ook van u, blijkbaar! Ik wil van u, na
alles wat zich indertijd te Bethlehem heeft toegedragen, alleen maar weten of u
vindt -en zo ja, hoe -dat dit in verband staat met de uitspraken van alle
profeten, en met name van die van Jesaja! Daar gaat het over, heren
ouderlingen, en over niets anders!'
3. De overste uit Bethlehem nam nu
opnieuw het woord: 'Maar beste jongen, nu vraag je van ons toch wel uitspraken
die wij je niet gemakkelijk, misschien wel helemaal niet kunnen geven !
4. Inderdaad is het zo, dat er iets
van samenhang te zoeken en ook te vinden is tussen de profetieën van Jesaja en
deze geboorte die twaalf jaar geleden plaats heeft gevonden in een stal te
Bethlehem, welke plaats inderdaad door een profeet genoemd is; máár, mijn beste,
wat is er niet alle maal sedert de tijd van de profeet Jesaja gebeurd, en toch
is er van enige Emanuel nog geen enkel spoor!
5. Judéa was, om maar iets te noemen,
al meermalen zonder koning, terwijl ook heel wat meisjes in de buurt van
Bethlehem ergens in een stal een jongetje ter wereld hebben gebracht, en -alhoewel
toevallig - zelfs wel eens met groot ceremonieel omdat dat een op zichzelf
staand natuurverschijnsel was!
6. Domme en bijgelovige mensen,
waarbij zich op winstbejag beluste magiërs uit India en Perzië voegden, alsook
enkele sterrenwichelaars -aan welke wij nog nooit gebrek hebben gehad -hebben
daar allemaal een slaatje uit geslagen! Vertrouwd als die zijn met profetische
uitspraken, weten zij uit dergelijke buitengewone gelegenheden steeds hun
voordeel te trekken, waarbij ze de blinde joden dan met serieuze profetenblik
op de mouw wisten te spelden, dat de verhoopte Messias nu stellig ter wereld
was gekomen!
7. Maar de tijd, die onverbiddelijke
verwoester van alle mensenwerk, van alle sagen en alle verdichtsels, heeft aan
hun nakomelingen steeds weer iets anders, iets beters geleerd! Het is allemaal
verzonken in de bodemloze diepte van steeds grotere vergetelheid, terwijl ons
niets anders overbleef dan een ijdele sage temidden van de grootst mogelijke
verwarring! De profetische uitspraken zijn mysterieuze beeldspraak, waar aan
de mensen nog wel honderden jaren zullen blijven tornen; het lijkt niet
waarschijnlijk dat er op deze aarde ooit een volk tot een echte oplossing
komt!
8. Zó, lieve jongen, is het nu ook
gesteld met die twaalf jaar geleden plaats gehad hebbende, wonderlijke
geboorte te Bethlehem. Die plaats ken ik helaas maar al te goed, omdat de
profeten haar zo hebben uitgescholden, omdat die plaats steeds wordt bezocht door
allerlei magiërs, zieners en sterrenwichelaars die erop speculeren dat daar
mogelijk iets zou kunnen gebeuren dat zij zouden kunnen uitbuiten ten eigen
voordele. Zo was die geboorte van twaalf jaar geleden nu een verkwikkend forse
regenbui op hun uitgedroogde speculatie-akkers !
9. Die drie magiërs uit Perzië hebben
voor de geschenken, die zij de maagd hebben cadeau gedaan, zoals ik mij dat
voorstel ongetwijfeld van de herders grote hoeveelheden schapen, kalveren,
koeien en ossen in ruil gekregen, zodat zij hun reis ook zeker niet zonder
profijt hebben gemaakt! Maar inmiddels is dat allemaal twaalf jaar geleden, en
er is nu geen mens meer die nog aan die geschiedenis terugdenkt !
10. Dat jij ons vanuit dat dweepzieke
Galilea die geschiedenis nog eens opnieuw voorschotelt, verwondert mij
overigens helemaal niét, want Galilea is altijd al een land van fantasten geweest.
Dat is dan ook de reden dat het al in vroeger tijd een land werd genoemd, van
waaruit nooit een echte profeet kan opstaan !
11. Hiermee, beste jongen, denk ik
tegelijk ook jouw inleidende vraag helemaal te hebben beantwoord! Het is
natuurlijk mogelijk dat jehova van de nu toch wel heel erg verdrukte joden eens
een held zal verwekken, die hen dan weer tot een vrij volk zal weten te verheffen.
Maar als je de natuurlijke situatie in aanmerking neemt is daar vandaag de dag
beslist geen kijk op !
12. Want, wat voor een geweldenaar zou
dat wel moeten zijn, en waar zou die dan wel vandaan moeten komen, wil hij het
ooit kunnen opnemen tegen de enorme macht van de Romeinen? Zoiets kan misschien
eenmaal in de duizend jaar gebeuren, als toevalligerwijs tegelijk met Rome alle
andere grootmachten van de wereld zouden verzwakken en uiteenvallen, maar daar
is nu nog lang geen uitzicht op. Daarmee komt ook jouw aan de orde gestelde
vraag kennelijk helemaal in de lucht te hangen, hetgeen betekent: die gaat
nergens over en die slaat ook nergens op! Ben je nu eindelijk in het reine met
de eerste vraag?'
13. Ik antwoordde: 'ja ja, als je
alles beoordeelt naar de maatstaven van deze wereld, zou u wel eens gelijk
kunnen hebben. Maar hier geldt slechts een geestelijke maatstaf, en daarvan
hebt u geen idee, naar het schijnt; dat betekent, dat u met heel uw
redevoering, die kennelijk van erg grote ervaring moest getuigen, tenslotte met
betrekking tot mijn voorvraag toch ook zo goed als niets heb gezegd!
14. Want als de Messias komen gaat,
zal Hij geen materieel, geen stoffelijk rijk stichten op aarde, maar een puur
geestelijk rijk, en aan dat rijk zal geen einde komen in eeuwigheid, zoals
eveneens door de profeet Jesaja over de komende Heiland voorspeld is.
15. Maar wat is een geestelijk rijk op
aarde? Dat is niet een rijk met uiterlijk vertoon, pracht en praal; het zal
zich in het innerlijk van de mens moeten openbaren! En iemand die tot dit ware
Godsrijk onder de mensen op aarde zal ingaan, die zal pas waarlijk leven; hij
zal de dood niet zien of voelen, noch smaken in eeuwigheid, zoals voorspeld is
door David, Daniël en Jesaja!
16. Als het dus zó, en onder geen
beding anders kan gaan met betrekking tot de beloofde Messias, op grond
waarvan en hoe zou die toch alleszins wonderbare geboorte te Bethlehem dan
niets te betekenen kunnen hebben?
17. God heeft dat Kind op
wonderbaarlijke wijze beschermd tegen Herodes' moordplannen; Het leeft heden
ten dage, zij het uiterst teruggetrokken; en Het is waar Het zijn moet, met
een kracht, die alle elementen bij machte is te gebieden, zoals dat slechts
aan een God alleen mogelijk is. Voor Hem kan niemand zich verbergen, maar als
Hij Zichzelf voor de andere mensen verborgen houdt, is niemand in staat Hem
eerder te vinden dan wanneer Hij Zich vrijwillig wil láten vinden!
18. Lezen en schrijven heeft Hij nooit
geleerd, en toch is er op de hele wereld geen geschrift dat Hij niet zou kunnen
lezen! Hij schrijft in alle talen. Hij is bedreven in alle kunstvormen die op
aarde maar denkbaar zijn; Hij heeft een kracht waarvoor de bergen beven, en
waarvoor de machtigste ceders hun kruinen ter aarde buigen; zelfs de zon, de
maan en de sterren schijnen aan Zijn wil te gehoorzamen !
Wat Ik u hier en nu vertel is geen
overdrijving, maar de volledige en letterlijke waarheid!
19. Als dit nu de feiten zijn en niet
anders, zou het naar Mijn mening voor u toch zeker de moeite waard moeten zijn
om daarover nadere informaties in te winnen, en om in de profeten na te gaan,
of de voorspelling van Jesaja niet toch een bevestiging geeft over die ouders
in kwestie, over dat Kind zelf, over Diens geboorte, over de plaats van de
geboorte, over de tijd, over Zijn momentele verblijfplaats, en over de vele
tekenen waarmee Hij Zich tot nu toe reeds heeft gemanifesteerd!
20. Deze toch bepaald niet
onbelangrijke aangelegenheid zou door u, de priesters, de wijsgeren, de
schriftgeleerden en de oudsten van het volk, toch niet zo totaal veronachtzaamd
moet blijven: u bekleedt immers bij dit volk de posities, waarvan het volk
terecht en uitsluitend een openbare aankondiging, een officiële publicatie van
de aankomst van de hen Beloofde verwachten mag. Ik zeg dit op grond van mijn
duurbetaalde spreekrecht, en niemand heeft het recht Mij het zwijgen op te
leggen. Alleen de Romeinse rechter daar zou daartoe het recht hebben!'
21. Ik zou dit beroep op de rechter
niet hebben gedaan, als niet een oude, bijzonder trotse farizeeër Mij midden
in Mijn rede zou hebben gemaand tot zwijgen over zaken, waarover een wijsneus
van een varkenshoeder uit Galilea géén mening zou mogen hebben.
22. Maar de rechter, die op Mijn hand
was, maakte deze farizeeër een ernstig verwijt over zijn grofheid, en hij
verbood hem in zijn aanwezigheid andermaal met dergelijke gemene en
heerszuchtige taal op de proppen te komen! Want Mijn bericht over die bij
Nazareth wonende wonderjongen zou -óók voor de Romeinen wel eens belangrijker
kunnen blijken te zijn dan hun achterhaalde en tot op de draad versleten joden-nering!
Droog zei hij tegen deze farizeeër:
23. 'Jullie leer behoeft, meer dan
welke andere ook ter wereld, totale revisie, anders houdt die beslist geen
vijftig jaren meer stand! Want zoals het er met jullie Godsleer en jullie
Eredienst vandaag de dag voorstaat, daarmee vergeleken zijn de bacchanalen van
Rome nog waren "zonnen van licht". En dat terwijl je toch zou moeten
zeggen, dat die, als verering van een hoger goddelijk wezen, eerder een
aanfluiting van het menselijk verstand zouden moeten worden genoemd!
24. Praat jij, beste jongen, dus maar
heel rustig verder hoor! Niemand wage het nog jou te beledigen, want in jou
schijnt meer verstand te steken dan in deze hele tempel hier! Vooruit, beste
jongen, ga door!'
6. Het
advies van een jonge leviet.
Verachtelijke
tegenspraak van de hogepriester over de timmermanszoon van Nazareth.
1. Een jonge farizeeër, eigenlijk nog
maar een leviet, deed nu een stapje naar voren met het verzoek ook iets te
mogen zeggen. De rechter stond hem dat toe met de bemerking dat hij vooral rustig
en verstandig spreken moest.
2. Nu nam die leviet het woord en
begon als volgt; 'Ik ben uit Galilea geboortig en wel uit de omgeving van
Nazareth, en ik kan mij nog herinneren dat ik over die wonderjongen allerlei
gehoord heb, zoals hij hier heel zinnig naar voren heeft gebracht. Ik kan
weliswaar niet beweren, dat ik ooit persoonlijk kennis met hem heb gemaakt,
maar ik heb wel vee lover hem horen vertellen.
3. Ik heb ook nog, zo goed en kwaad
als dat ging, naar zijn ouders geïnformeerd, en ik begreep dat zijn vader een
timmerman moet zijn geweest die Jozef heet, en dat diens tweede vrouw Maria
heet, en dat die twee allebei in direkte lijn afstammen van David. Wat dat
betreft zou het dus kunnen kloppen met de voorspellingen van de profeten!
4. Naar mijn mening zou het dus de
moeite lonen om deze, met name voor ons joden specifieke aangelegenheid aan een
nader onderzoek te onderwerpen. Alhoewel, Ik heb hierin niets te verordenen,
ik heb slechts in alle deemoed mijn mening te geven, want dat zie ik toch wel
als mijn plicht; voor de rest is het uitsluitend iets dat de Hoge Tempelraad
aangaat. Dit was wat ik in alle nederigheid wilde zeggen'.
5. Nu stond er een hogepriester op,
die zei: 'Wat moet de tempel aan met uitspraken van zo'n onzinnige jongen?
Daar zijn bij de tempel zwaarder wegende gegevens voor nodig. Dergelijke praatjes
hebben wij in het joodse volk al vaak gehoord; er zijn zelfs al onmiskenbare
wonderen gebeurd en toch was er naderhand geen spoor van enige Messias te
ontdekken!
6. Hoe lang is het nu al geleden, dat
Zacharias als hogepriester voorzitter van de tempelraad was? Diens vrouw
Elisabeth baarde hem, hoewel zij reeds oud was, een zoon, hetgeen hem in de tempel
was aangekondigd door een engel, toen hij een offer aan het opdragen was.
Zacharias kon aan deze aankondiging geen geloof hechten, omdat zijn vrouw daar
reeds te oud voor was. Niet temmin werd hij daarvoor met stomheid geslagen
totdat zijn vrouw baarde. Maar toen op een dag de boodschap tot hem in de
tempel kwam, dat zijn vrouw hem een zoon gebaard had en men hem vroeg, hoe de
zoon genoemd zou moeten worden, werd hem de tong losgemaakt en hij sprak:
'Johannes'. En kijk, dit was juist de naam, die de engel des Heren hem tien
manen tevoren had opgegeven!
7. Zacharias vroeg aan de engel:
"Wat zal er uit de jongen worden? Laat mij de wil des Heren kennen.”
8. De engel sprak toen: "Deze is
het over wie Jesaja heeft voorspeld: 'Hij zal zijn de Stem van een roepende in
de woestijn: Maakt recht de weg des Heren en effent Zijn paden. leder dal moet
worden opgevuld en alle bergen en heuvels moeten geslecht worden. Wat krom is
moet recht worden en wat oneffen is een vlakke baan. Dan zal alle vlees het
Heil Gods aanschouwen'."
9. Die zaak is toen verder uitgezocht
en men vond al gauw, dat de heerszuchtige Zacharias, met de hulp der Essenen op
de achtergrond, een erfelijke geestelijke dynastie zou hebben willen vestigen.
Hij is toen dus door de arm der gerechtigheid gegrepen en voor die
afschuwelijke misdaad met de dood gestraft.
10. En wat is er ten slotte van die
grote Messiasverwachting terecht gekomen? Geen mens denkt er meer aan. Voor de
tempel, die door Jehova voor alle tijden der tijden werd geheiligd, is dat
alles als een ijle schuimvlok in de felle kracht van de zon vervlogen. En dat,
terwijl die hele zaak door de hogepriester zelf was opgezet! Maar omdat deze
onzuiver was en Gods Heiligdom dreigde te verontreinigen, heeft de Heer niet
geaarzeld dat kwaad te rechter tijd af te straffen!
11. En als reeds deze geschiedenis,
die zo heuglijk aandeed, zó eindigde, hoe zal dan wel die Messias-geschiedenis
van de timmerman Jozef uitpakken tegenover de tempel, waar immers ook niets
anders achter steekt dan een of ander bedrog van Essenen en Indische magiërs!
De knaap hoeft slechts zijn wonderen voor onze allesziende ogen te produceren
en wij zullen het domme volk dan zijn vermeende Messias wel weten te duiden en
onthullen !
12. Als de tijd van de komst van de
Messias gaat aanbreken, zullen er tevoren ten aanschouwe van de hele wereld
grote tekenen aan het firmament verschijnen! Daarna pas zal de Grote Verwachte
komen, toegerust met alle Hemelse Macht, om Zijn volk uit de macht van de heidenen
te verlossen, waarna Hij de Heer zal worden en de Koning van alle landen der
aarde. Dan zullen de kinderen van Abraham Zijn volk zijn, en zij zullen dat
blijven in eeuwigheid!
13. Wie zich dit heeft eigen gemaakt
uit de boeken van oude voorspellingen over de aankomst van de Verlosser als
een der onzen, zal toch zeker onmogelijk kunnen geloven, dat God -Die altijd
Zijn Komst telkens weer voor de ogen der mensen en voor heel de schepping op
grootse wijze placht te bewerkstelligen -nu op dergelijke onheuse wijze op
deze wereld zou verschijnen? En dan nota bene ook nog als een buitenechtelijk
kind, als zwak mens -net als wij -aan de dood onderhevig!
14. Wij weten immers dat Maria,
Joachims dochter, reeds zwanger was vóórdat zij in de tempel aan Jozef tot
echtgenote werd gegeven! Aanvankelijk was dat meisje namelijk als pleegkind
aan die bekende bouwkundige van de stam David toevertrouwd, en -uitsluitend om
hem niet ten gronde te richten -heeft men hem toen vriendelijk aanbevolen dat
meisje te trouwen en daarmee die smet uit te wissen voordat het volk erachter
zou komen !
15. Maar, hoe dan ook, die jongen is
en blijft een buitenechtelijk kind, en dat maakt de mogelijkheid dat hij ooit
de beloofde Messias zóu zijn nog onwaarschijnlijker, zelfs al zou hij met zijn
aangeleerde toverkunsten alle bergen kunnen verzetten!
16. Hierdoor zal hopelijk iedereen
-hoe achterlijk eventueel ook! -kunnen concluderen wat reëel tot de
mogelijkheden behoort, en dat dát hier, de hele situatie in aanmerking genomen,
ten enenmale onmogelijk is en onmogelijk moet zijn!'
7. Antwoord
van het Jezuskind op de toespraak van de hogepriester.
Over de
missie van de zoon van Zacharias en over de wonderbare macht van de
timmermanszoon.
1. De rechter zei tegen Mij: 'Nu,
beste jongen, wat heb jij nog tegen deze toch wel zeer steekhoudende
redenering van de hogepriester in te brengen?'
2. Ik zei: 'Wat zou Ik anders kunnen
opmerken dan dit: of hij heeft gelijk en dan is de profeet dus een leugenaar
die geen gelijk heeft, of het ongelijk valt terug op de hogepriester en dan
heeft de profeet gelijk!
Ze kunnen niet beiden gelijk hebben,
want de hogepriester heeft precies het tegendeel beweerd van wat de profeet
over de komst van de Messias heeft voorspeld !
3. Als de profeet zegt: "Ziet,
een maagd -dus niet een getrouwde vrouw -is zwanger en zal een Zoon baren; zij
zal Hem Emanuel noemen, 'God-met-ons' ", hoe kan de hogepriester dan
beweren dat de Messias 'uitsluitend vergezeld van geweldige tekenen aan het
firmament' op aarde zal kunnen komen, als ware Hij een gevestigde en gekroonde
koning over alle volkeren der aarde, rechtstreeks afdalend vanuit de Hemel, met
alle denkbare hemelse pracht en praal. Of als ware hij een soort almachtige
oorlogsheld? Als het zó zou moeten gaan, wat zouden arme zwakke mensen daar dan
beter van worden? Zouden die niet al halverwege versmachten van angst vanwege
de dingen, die zij dan te verwachten zouden hebben?
4. Ik maak me trouwens sterk, dat
zelfs voor de grote heren van de tempel een dergelijke komst bijzonder
ongelegen zou komen, en dat het hen per saldo ook aangenamer zou zijn geweest
als de komst van de Messias toch maar zou hebben plaatsgevonden op de
bescheiden en pretentieloze wijze, zoals die door de profeet Jesaja is beschreven!
5. Eerder gaf de hogepriester als zijn
mening te kennen dat die min of meer wondere geschiedenis met de zoon van
Zacharias, die nota bene door priesterhanden tussen het grote offeraltaar en
het Allerheiligste is gewurgd, nu wel volledig voltooide tijd zou zijn, en dat
daar nu niemand meer aan denken zou.
6. Maar ik beweer dat die geschiedenis
nog lang niet zo ten einde is als die heren zich dat voorstellen, en dat al
heel spoedig de tijd zal aanbreken, waarop diezelfde Johannes als een machtige
bliksemschicht tussen hen door zal schieten om een groot strafgericht over hen
te vellen. Zijn woorden zullen bij u scherper aankomen dan de scherpste pijlen!
7. En zo, maar dan als een nog veel
erger oordeel dan dat van Johannes, zal ook die wonderjongen uit Nazareth over
u te keer gaan! Hij zal Zijn volledige goddelijke Heerlijkheid tonen, maar dat
dan niet tot Uw opstanding, maar juist tot Uw val!'
8. De ogen van de hogepriester schoten
vuur van toorn, en hij beet Mij toe: 'Hoe kan jij dat nu allemaal weten,
waanwijze knaap?! Wie heeft jouw kop zo op hol gebracht, en wie ben jij dan wel
helemaal, dat je het waagt ons zo brutaal dergelijke dingen voor de voeten te
werpen?'
9. 'Ik ben Die Ik ben. En waar Ik
vandaan kom, dat hebt u zelf op schrift staan. ..Waarom vraagt u dan andermaal
wie Ik ben en waar Ik vandaan kom? Bovendien heb Ik het u nog gezegd ook: Ik
kom uit Galilea en zelfs uit Nazareth, en Ik ken Die Jongen waarover het hier
gaat daardoor heel goed. Ik ben heus niet zo dom dat Ik de verrichtingen van
een magiër -zelfs al komt die uit India -niet zou kunnen onderscheiden van die
van die wonderjongen!
10. Laat maar eens iemand van u uit
klei twaalf mussen maken, en die dan door een simpel woord tot leven brengen,
zodat ze kunnen opvliegen, als andere mussen voedsel kunnen zoeken en in
leven blijven!
11. Of is er onder u misschien iemand
die het klaarspeelt om een doodgevallen en totaal verpletterde jongen van het
ene ogenblik op het andere door een simpel woord het leven terug te geven en
hem weer volkomen gezond te maken?
12. Wie van u vermag het de bliksem te
gebieden in te slaan, en een hyena te doden, die het bos in rende met het enig
kind van een moeder dat hij geroofd had?
13. Wie van u is bij machte opdrachten
te geven aan de storm, zoals die jongen eens deed tijdens een absolute
windstilte in de nacht? Dat was in een geval waarin enkele steden en dorpen werden
bedreigd door een groot gevaar, doordat een bende van wel tweehonderd rovers en
moordenaars, die tot de tanden gewapend waren, op een groot schip Kapérnaum
naderden!
14. Die bewuste jongen dan, Die toen
toevallig met Zijn Vader te Kapernaiim vertoefde, heeft die hele plaats gered!
Op Zijn woord stak toen namelijk op het meer plotseling een verschrikkelijke
storm op, die dat schip pijlsnel van de kust naar open water dreef, waar het
door enorme golven werd stukgeslagen en met al zijn tweehonderd rovers ten
onder ging!
15. Dit en nog veel meer van
dergelijke staaltjes heeft Die jongen al verricht en Hij deed dat telkens weer
ten gunste van lieden, die op een of andere wijze in grote moeilijkheden
verkeerden; en nog nooit heeft iemand kunnen constateren dat Hij daarvoor van
wie ook een beloning verlangde! En dat dit van Mij geen verzinsels zijn, daartoe
kunt U omwille van de waarheid heel Nazareth en heel Kapérnaum als getuige
oproepen!
16. En als dit dus de feiten zijn, zou
die jongen dan toch maar simpelweg een tovenaartje zijn, dat zichzelf een en
ander heeft aangeleerd, of doet Hij dat alles uitsluitend door middel van de
goddelijke kracht, die in alle volheid in Hem woont? Anders moet u Mij maar
eens uitleggen wat die jongen voor middelen gebruikt om dergelijke dingen tot
stand te brengen, volgens uw kennis en wijsheid op dit gebied!
17. Mijn openingsvraag hebt u erg
slecht beantwoord. Wij zijn benieuwd welk antwoord u gaat geven op deze
hoofdvraag; daarna zullen we nog eens terugkomen op de openingsvraag, en daarvan
ook de hoofdvraag maken! Maar nu moet u wel wat vlotter gaan spreken, want de
dag loopt al ten einde, en we beginnen trek te krijgen in een avondmaaltijd!'
8. De
dreigende hogepriester wordt streng terechtgewezen door de Romeinse rechter.
1. Toen sprak de hogepriester: 'Als
die jongen werkelijk tot dergelijke dingen -buiten ons om en zonder onze
toestemming -in staat is, is het zonder meer duidelijk dat hij door Beëlzebub,
de vorst van de duivels, bezeten is! Uit de kracht Gods kan zoiets nooit buiten
de tempel om! Wat is er niet een hoge graad van zedelijkheid en zuiverheid
voor nodig om deel te kunnen krijgen aan de kracht Gods! Zoiets is alleen
mogelijk in en binnen het Allerheiligste van de tempel, zoals Mozes en alle
profeten hebben onderwezen!
2. Wie hiermee op de hoogte is, weet
dan ook wel hoe het zit met die zogenaamde wonderen die buiten de tempel om
worden gewrocht! In zulke gevallen is het voor de tempel dan ook een nooit te
excuseren verplichting om dergelijke kinderen en volwassenen op aarde, koste
wat het koste, te verdelgen! En zou door onze alsnog te houden naspeuringen bevestigd
worden wat jij over die jongen hebt beweerd, dan zalook hij als een handlanger
van Beëlzebub van deze aarde worden verjaagd!'
3. Maar toen zei de rechter: 'Dat moge
dan vroeger een onder jullie zelf ingesteld gebruik zijn geweest, sedert het
moment dat wij Romeinen hier de heerschappij voeren, is zoiets nauwelijks nog
denkbaar! Het zwaard der gerechtigheid ligt immers nu uitsluitend -en dat
geldt in alle gedingen -in onze hand en hij, die het eigenmachtig buiten ons
om hanteert en zonder onze toestemming, zal zonder enig onderscheid van rang
of stand worden behandeld als een muiter of een roofmoordenaar .
4. Ik hoorde zojuist van deze jongen
hier, trouwens ook van jullie zelf, dat jullie in je krankzinnige tempelwaan
zelfs een hogepriester hebt vermoord en dat nota bene in de tempel, omdat hij
had beweerd een visioen te hebben gehad. Daardoor heeft hij jullie dan zeker
geweldig jaloers gemaakt, hetgeen dan genoeg was om jullie tot het besluit te
brengen hem uit de wereld te helpen. En dat is twaalf jaar geleden gebeurd,
dus tijdens ons bewind!
5. Die zaak wordt alsnog onderzocht,
en wie weet of jullie dan niet nog eerder met het zwaard der Romeinse
gerechtigheid zult worden geconfronteerd, dan die Wonderjongen met jullie tempel
wraaklust! Laat het jullie, tempel oversten, hier en nu, krachtens mijn
ambtelijke bevoegdheid gezegd zijn, dat ik een ieder die het ook maar in de
verste verte wagen zou die bewuste jongen iets aan te doen, met het zwaard zal
weten te straffen! Laat dat jullie genoeg zijn!'
6. De hogepriester sprak weer: 'Maar
wij hebben van de keizer de toezegging, dat de onafhankelijke
tempelrechtspraak gewaarborgd blijft, en dat de inmenging van wereldse rechters
blijft uit gesloten!'
7. De rechter antwoordde: 'Hoever die toezegging
strekt, is mij precies bekend. Het is jullie inderdaad toegestaan op wijze
manier de tucht te handhaven, maar vandaar naar het zwaardrecht (de
terechtstelling) ligt nog een diepe en wijde kloof! En wee hen, die van u die
kloof zou overschrijden!'
8. De hogepriester gaf het nog niet
op: 'Hoe zit het dan met de macht van Herodes, die tegelijk viervorst is van
Galilea -die heeft toch óók het zwaardrecht?'
9. De rechter weer: 'Herodes en de
andere vorsten in de landen der joden zijn zuiver en alleen leenheren. Hun
zwaardrecht geldt slechts voor hun eigen personeel, hun dienaren en slaven! Als
zij tegenover deze wreed zouden optreden zouden zij al gauw helemaal zonder
personeel komen te zetten. Wij dwingen namelijk niemand om bij hen in dienst te
treden!
Weliswaar kunnen zij elke tien jaren
dit recht kopen voor telkens tien jaar, maar zij kunnen voor hun eigen bestwil
van dat duur gekochte recht geen uitzonderlijk gebruik maken; te meer niet,
omdat iedere dienaar die zij hebben, behalve sommige van hun slaven, wanneer
hij maar wil uit hun dienst kan treden. En van het ogenblik van diens uittreden
af valt die dan niet langer meer onder h un jurisdictie, maar onder de onze!
10. Voorts hebben zij het recht om die
belastingen te heffen die hen toekomen, en om die -zo nodig met geweld -te
innen, maar toch altijd nog zonder zwaardrecht! Voor de voltrekking van een
vonnis hebben zij onze toestemming nodig, en voor onze medewerking hebben zij
dan ook nog te betalen.
11. Zo zit het met de rechten van uw Herodes,
zoals ook met die van andere leenheren; elke overschrijding van die rechten is
een ernstig strafbaar feit en wordt reeds bij de eerste de beste gelegenheid
gestraft met het verlies van de leenrechten.
12 Als u dus dacht met de macht van
Herodes die knaap te kunnen opspeuren, vergist u zich lelijk, want Herodes zal
er zich wijselijk wel voor hoeden om zijn boekje te buiten te gaan!
13. Deze jongen hier staat van nu af
aan onder mijn bescherming en ik verleen hem nu pas het recht om u met allerlei
vragen te bestoken; ik zal daarbij niet van zijn zijde wijken, want in zijn
hoofd en hart steekt meer nuchtere en gezonde wijsheid dan in jullie allemaal
bij elkaar en in heel jullie heiligdom.
Nu kan jij weer verder spreken, beste
jongen, want nu heb ik jouw straatje voor je schoongeveegd!'
9. De
belofte van het Jezuskind aan de Romeinse rechter en de woede daarover van de
hogepriester.
Hoe de mens
kan worden tot een levend woord Gods, zelfs tot een god in God.
De
beweringen van de hogepriester door Jezus met hantering van de volkscatechismus
weerlegd.
1. Ik keek de Romeinse rechter nu zeer
vriendelijk aan en zei: 'U bent weliswaar een heiden, maar u bent eerlijk en u
hebt een goed hart; voorwaar, als het echte rijk Gods voor de mensen op deze
aarde zal nederdalen, zult u met uw gehele familie daarin niet als laatsten
worden opgenomen! En hij die daarin zal worden opgenomen, zal zalig worden en
de dood niet zien in eeuwigheid.'
2. De rechter: 'Hoe kan jij mij nu
zo'n belofte doen?'
3. Ik antwoordde: 'Niets gemakkelijker
dan dat! Ik zei toch al dat Ik die Wonderjongen heel goed ken en Zijn
boezemvriend ben! Als Ik Hem straks weer zie, zal Ik u beslist niet vergeten;
dan zal Hij u zegenen, en Zijn zegen zal beslist niet zonder uitwerking voor u
zijn!'
4. Toornig sprong de hogepriester op
en zei: 'Is die jongen dan een god, dat Hij zegenen kan als ware hij een god?
Weet jij dan niet dat alleen God kan zegenen, en driemaal in een jaar volgens
Gods instructie Zijn hogepriester? Hoe kan jij dan van die jongen beweren, dat
ook hij kan zegenen; en dat niet slechts één mens, maar tegelijk ook diens
hele familie? Wat voor leraren moeten jullie daar wel hebben, dat hun leerlingen
dergelijke onzin kunnen uitslaan !'
5. Mijn antwoord luidde: 'Ten eerste
hebt u ons die leraren zelf gegeven; als hun leerlingen dus onzin uitkramen,
valt die op u zelf terug, en dan baart onzin onzin! En als datgene wat Ik over
die Wonderjongen heb gezegd onzin is: dat Hij namelijk diegenen die echte
vrienden voor Hem zijn, zegent, waarom leert u dan dat ouders steeds hun
kinderen moeten zegenen, zoals ook kinderen hun ouders steeds moeten zegenen?
6. Noach was immers óók geen god toen
hij zijn beide zonen, die zijn schaamte bedekten, zeer vruchtbaar zegende!
En evenmin was de oude blinde Isaäk
god toen hij Jacob zegende en hem de bijnaam Israël gaf, hetgeen zoveel wil
zeggen als: "Uit u zal het volk Gods voortkomen!" Was die zegen dan
soms ook een loze?
7. Maar als u in uw geweldige
tempelwaan aan Mij vraagt of die Knaap dan soms een God is, wat kun u Mij dan
zeggen als Ik u antwoord: "Ja, Hij is het inderdaad, en kennelijk is Hij
dat met méér recht dan waar er over u geschreven staat: "God de Heer sprak
tot Zijn goden"!
Maar, als u dus in uw grote duisternis
nog goden zijt, waarom zou Hij, Die begaafd is met zoveel goddelijke
eigenschappen dat Hij ervan vervuld is, géén God zijn, als Hij ook nog in
eerste lijn van David afstamt?
8. Wie Gods woord hoort en ernaar
handelt, heeft Gods levend woord in zich, en is daardoor zelf in heel zijn
wezen een levend woord Gods geworden, dus is hij in de Geest uit God! En als
dit de waarheid is, hoe kan dan iemand beweren dat de hele mens niet uit God
zou kunnen zijn en is? Als dus een mens, doordat hij in heel zijn wezen van God
vervuld, een levend woord van God geworden is,. ..hoe zou hij dan niet God
zijn, immers, het absoluut-goddelijke moet overal als God worden aangemerkt,
en dat dus eens te meer in een mens !'
9. De hogepriester zei: 'Wat heb je me
daar nu weer voor onvergeeflijk godslasterlijke onzin uitgekraamd? Zoiets kan
alleen een dwaas zeggen! 't Is hersenloos gewauwel, waarom verlichte denkers
hard moeten lachen!'... En de hogepriester lachte luid!
10. Maar Ik zei: 'Noemt u dat onzin?
Nu, als dat dan onzin is, zijn jullie, hogepriesters, oudsten en
schriftgeleerden daar zelf de uitvinders en verspreiders van; en dat zal Ik u
prompt en heel duidelijk bewijzen ook!'
11. De hogepriester: 'Hoe zou jij,
gekke varkenshoeder uit Galilea, ons dat dan bewijzen?'
12. Ik zei: 'Geef Mij dan uw
volkscatechismus maar eens!'
13. De hogepriester: 'Wat wil je daar
dan mee?'
14. Ik zei: 'Dat zult u wel zien. Maar
eerst moet Ik dat boekje hebben!'
15. Het boekje werd gehaald en
vervolgens zei de hogepriester: 'Hier is het! Vertel nu maar wat je ermee
wilt?'
16. Ik zei: 'Momentje alstublieft!' Ik
sloeg het boekje open en Ik vroeg de Romeinse rechter om de door Mij aangewezen
plaats hardop te 'willen voorlezen. Dat deed hij met kennelijk genoegen:
17. (De Romeinse rechter) : 'Wie Gods
woord hoort en ernaar handelt, heeft Gods levende woord in zich, waardoor hij
zelf in heel zijn wezen een levend woord van God is geworden, zodat hij in de
geest uit God is !
En dit zo zijnde, hoe zou iemand dan
kunnen zeggen dat niet de hele mens uit God zou zijn?! Als nu een mens, doordat
hij in heel zijn wezen tot levend Godswoord is geworden, volledig vervuld is
met Gods Geest, hóe zou hij dan niet een god zijn, als het totaal goddelijke
overal, en dus ook eens te meer in de mens als God moet worden beschouwd?'
18. Hierna zei de Romeinse rechter:
'Nu, dat zijn nagenoeg precies dezelfde woorden waarvan de achtenswaardige
hogepriester, toen jij ze zojuist uitsprak zei, dat dat "varkenshoeders
onzin" was! Nu, deze hele geschiedenis begint -zoals ik nu ook merk
-steeds duidelijker te worden! En nu ben ikzelf ook vreselijk nieuwsgierig naar
wat daarvan het eindresultaat zal zijn!'
10.
Mislukte pogingen van een schriftgeleerde en een oudste om de hogepriester in
het gelijk te stellen en hem genoegdoening te verschaffen.
De zitting
door de rechter tot de volgende dag verdaagd.
Het
Jezuskind en Simon als gasten van de rechter in de herberg.
1. De hogepriester trok een gezicht
waar de ergernis over deze voorlezing duidelijk op te lezen was.
2. Maar Ik zei: 'Wel, hoge godgeleerde
en overste van de tempel, is hierdoor nu niet overduidelijk het bewijs
geleverd dat als het zojuist door Mij beweerde onzin is -maar dat is het niet
-u zelf de uitvinder en verspreider van die "onzin"
bent? Als ik daarentegen onwaarheid
heb gesproken, mag u Mij voor Mijn brutaliteit nu meteen een muilpeer
toedienen! Maar dat kunt u natuurlijk niet maken, omdat u datgene wat in de
volkscatechismus staat, nu uiteraard onmogelijk nog tot onzin kunt verklaren.
Maar dan zou Ik nu toch wel eens van u willen horen, waarom u dat zojuist wel
hebt gedaan! Zo, nu heb Ik Mijn zegje gedaan; nu is 't uw beurt weer!' 3. Toen
trok de hogepriester een belachelijk gezicht; hij was kennelijk bijzonder om
een antwoord verlegen.
4. Prompt stond er echter een andere
schriftgeleerde op, die zei: 'Zijne hoogeerwaarde heeft jou op deze wijze
alleen maar met zijn vraag het vuur na aan de schenen willen leggen om vast te
stellen of jij wel zo goed thuis bent in de volkscatechismus, terwijl jijzelf
probeert om dat uit te buiten in je eigen belang! Laten we die zaak vergeten en
liever over iets heel anders praten! Dit welles nietes gevecht levert immers
toch niets op!'
5. 'Kijk kijk,' zei Ik, 'dat zoudt u
wel willen! U zoudt de hogepriester nu wel graag uit de nesten willen helpen,
waarin hij zichzelf nu tot over de oren heeft gewerkt; maar dat zal u nu echt
niet meer lukken!
6. Ik weet best dat hij Mij niet
zeggen wil waarom hij datgene bij Mij onzin noemde, waarvan hij als
hogepriester toch wel zelf op de eerste plaats had moeten weten, dat zulks voor
een ieder duidelijk in de volkscatechismus te lezen staat; het is juist omdat
hij dat niet wist, dat hij het onzin noemde. Niettemin is hij hogepriester,
schriftgeleerde en oudste tegelijk.
7. Wat aan deze zaak zozeer te denken
geeft, is toch wel dit: dat iemand in deze tijd hogepriester kan worden en als
zodanig "functioneren," en zich daarbij van Gods Geest vervuld kan
wanen, terwijl hij het Woord Gods niet eens van buiten kent! Is het dan geen
gebod meer en vast gebruik, dat iedere hogepriester die op de stoel van Mozes
en Aäron zetelt, de Schrift in al zijn onderdelen volkomen meester moet zijn,
zodat hij een ieder die wat voor twijfel dan ook heeft, de juiste informatie
kan geven?
8. Maar wat voor informatie kan dan zo
iemand geven, als hij niet eens de zeer beknopte tekst van de volkscatechismus
kent, en als hij tengevolge van die eigen onwetendheid datgene onzin noemt, wat
iedere joodse jongen uit die volkscatechismus behoort te weten, wil hij althans
kans maken om bij een zichzelf respecterende baas in de leer te mogen komen!
Is dat niet om te lachen, en wekt zoiets niet terecht ergernis bij iedere echt
ijverige jood?'
9. Daarop werd Ik door een andere
oudste gemaand toch wel even te bedenken, wie en wat een hogepriester is.
10. Maar Ik gaf hem ten antwoord: 'Als
Ik nu de volle waarheid zeg, kan Ik daarmee dan ooit een oprecht mens
beledigen? En zegt u nu zelf maar, of hetgeen Ik hier zeg soms niet in de
Schrift van Mozes staat, en of de zaken er soms niet voorstaan zoals de feiten
zelf duidelijk uitwijzen!
11. Jammer genoeg worden mensen van
hoge afkomst vandaag de dag niet meer gepromoveerd op grond van hun
geestelijke vermogens, maar alleen op grond van hun wereldlijke rijkdom! Maar
zegt U nu zelf eens of dat ook rechtvaardig is tegenover God!
12. Op die manier is het heel
begrijpelijk dat het erg moeilijk wordt om juiste informaties te krijgen over
de komst van beloofde Messias, als diegenen die daar toch wel redelijkerwijze
vooral en op de eerste plaats iets vanaf zouden moeten weten, zo slecht in de
Schriften thuis zijn, dat zij van het bestaan zelfs van een door Gods Geest
gegeven Schriftuur absoluut geen begrip hebben, maar desondanks hoogverheven
en breeduit op de stoel van Mozes en van de profeten zetelen!
13. Zij weten zelf van God en van
Diens woord weinig of niets af, en ze weten nog minder af van het levende woord
van Jehova binnenin de mens, waardoor zij zelf tot goden zouden moeten uitgroeien,
nota bene volgens de door hen zelf opgestelde principes voor het
volksonderricht! Wat zegt u, als Romeins rechter en als heiden, dan over
dergelijke toestanden en verhoudingen?'
14. De rechter antwoordde: 'Ik kan jou
daar alleen maar groot gelijk in geven, en wel in alle opzichten! Want hier
tussen deze vier muren, in deze besloten ruimte mag je gerust zeggen wat je op
het hart hebt; in het openbaar echter en tegenover het volk zou dat ongepast
zijn, ja zelfs een ernstig vergrijp. Maar dat zal jij dan ook beslist niet
doen, want daar ben je een veel te verstandige jongen voor; je kunt best zelf
wel berekenen wat voor ernstige consequenties dat, met name voor deze tijd, zou
kunnen meebrengen!
Maar laten we nu maar eens een avondmaaltijd
gaan nemen! Jij en Simon zijn vandaag en morgen mijn gasten!'
Vervolgens werd de zitting door de
rechter tot de volgende dag verdaagd.
15. Vlakbij de tempel lag een grote
herberg, waar wij een goed avondmaal namen en ons vervolgens prompt ter ruste
begaven.
16. Deze herberg maakte mede deel uit
van het tempelcomplex en werd gedreven door tempelbeambten. Als een reiziger
in deze herberg verblijf hield verbleef hij dus als het ware in de tempel
zelf
Weliswaar kon men ook in de tempel
zelf logeren, maar dat kostte tweemaal zoveel, terwijl men daar alleen maar
water en brood voorgezet kreeg.
Waar er dus sprake van was dat Ik drie
dagen in de tempel verbleef, moet ook deze tempelherberg daarbij worden
inbegrepen.
17. We hadden het gedrieën in die
herberg heel goed; ieder kon er rustig slapen.
De eerste nacht
11. Nachtelijk overleg van de
tempelheren
1. De grote heren van de tempel hadden
echter niet zo'n rustige nacht; Ik wilde namelijk dat dit zelfzuchtige en
heerszuchtige soort mensen allerlei angst zou worden aangejaagd. De hogepriester
zelf kon van gramschap, ergernis en angst de slaap niet vatten, want wat hem in
hoogste mate geneerde was het feit, dat de Romeinse rechter Mij als eregast had
meegenomen. Hij stuurde dan ook onafgebroken luistervinken naar onze herberg,
die hem moesten informeren over wat wij met elkaar bespraken. Maar wij
overlegden in het geheel niet.
2. Des te meer echter kletsten de
tempelheren onder elkaar; zij overlegden hoe ze Mij de volgende dag door het
stellen van allerlei vragen in de war zouden kunnen brengen en het hoofd op hol
maken. Alleen die jonge leviet, die op de nominatie stond om zelfstandig
farizeeër te worden en voorzitter van een synagoge, zei het selecte gezelschap
heel droog en nuchter recht in hun gezicht -en dat kon hij doen omdat hij op
zijn zendingsreizen zeer veel had gezien en meegemaakt:
3. 'Met deze jongen zullen jullie geen
van allen ook maar iets kunnen uithalen! Ik heb in Nazareth over zijn
welbespraaktheid de wonderlijkste dingen horen vertellen; daar is geen geleerde
er ooit in geslaagd hem in het nauw te drijven! Ik wil jullie dan ook openlijk
als mijn mening geven, dat de spreekvaardigheid van deze jongen tesamen met de
onbegrijpelijke wilskracht van zijn vriend machtig genoeg zijn om de hele
wereld eronder te krijgen! Wij hebben ons met deze jongen aardig in de nesten
gewerkt en we zullen er niet zonder schade vanaf komen!
4. Daarom is mijn mening, die ik
overigens voor elke betere geef, deze: wij moeten hem in de waan laten dat die
bewuste wonderjongen ten minste mogelijkerwijs de beloofde Messias zou kunnen
zijn, of mettertijd zou kunnen worden, omdat de voorspellingen en profetieën
van de profeten immers zowel op hem als op dit tijdsbestek duiden!
5. Met tegenargumenten komen we bij
hem hoe dan ook geen steek verder. ..en het zou naar mijn mening zelfs
bedenkelijk zijn hem te irriteren met bedreigingen, want hij is van alles
precies op de hoogte, waarbij zelfs onze geheimste tempelaffaires hem niet
vreemd schijnen te zijn !
6. Het zou dus wel eens echt satanisch
kunnen aflopen als hij tegenover Simon, die hem zeer genegen is, en tegenover
de Romeinse rechter zou gaan uitpakken over onze uiterst delicate geheimpjes!
We moeten dus bijzonder op onze tellen passen, hem aan zijn onderwerp houden,
en hem daarin zelfs nog eerder bevestigen dan hem van zijn idee te willen
afbrengen!
7. Wat maakt het voor ons nu nog uit:
Messias of geen Messias, nu wij al die oude geloofspunten van de Schrift toch
allang over boord hebben gezet en in de zee der vergetelheid geworpen ?
Neen, 't is beter verstandig te zijn
en alzo te kunnen heersen, en op kosten van de blinde en domme massa een goed
leventje te leiden, dan dat wij ons allerlei gezag en macht aanmatigen, die we
als het puntje bij paaltje komt toch weer blijken niet te bezitten, zodat we
ons zitten op te vreten over allerhande onnodige angsten en zorgen!
8. Gisteren hebben we bij de Romein al
een slechte beurt gemaakt door onze slecht berekende, koppige hoogheid
waardoor die geschiedenis met Zacharias ons nog wel eens in grote verlegenheid
zou kunnen brengen! Want je kunt met die heiden beslist de kachel niet
aanmaken. We behoeven ons morgen maar een beetje onaardig tegen die jongen op
te stellen of we zitten met z'n allen zo midden in de hete, echt Romeinse
puree!
9. We moeten dus te werk gaan als
berekende en uiterst sluwe vossen, en onze fouten van gisteren moeten we weer
zo goed mogelijk herstellen, dan wil ik wedden dat de Romein het geval Zacharias
laat vallen, terwijl hij het anders prompt als een scherp wapen tegen ons zal
weten uit te bui ten. Wat denken jullie van dit advies?'
10. De steeds uitgeslapen
opperpriester: 'Ja, daarover ben ik het helemaal met u eens; dat lijkt wel
zowat het beste! Wij zullen die knaap nu eenmaal te woord moeten staan en
antwoord moeten geven; hij heeft daarop een duur betaald recht, en dat kunnen
wij niet afschuiven! Ik ben alleen van mening dat wij hem morgen met een ander
college uit ons midden zouden moeten confronteren, dat hem gunstiger gezind zal
zijn dan dat van gisteren! Wat denkt u daarvan?'
11. De jonge spreker zei: 'Die mening
ben ik niet toegedaan! Een vreemd college zou eerst moeten worden geïnformeerd,
om goed te kunnen begrijpen wie zij in die knaap tegenover zich zullen vinden.
Maar wij kennen hem nu en weten wat hij eigenlijk wil. Voor ons is het dus
gemakkelijker hem te woord te staan. Een vreemd college zou morgen tegenover
de jongen staan als een koppel jonge trekossen tegenover een berg, zodat zij
hem geen toereikend antwoord zouden kunnen geven, al zouden ze ook nog zo goed
zijn ingelicht!
12. En daar komt nog iets heel
belangrijks bij, en wel dit: hoe kunnen wij weten of die jongen niet juist aan
ons wil vasthouden? In dat geval zouden wij dan, als Simon en de Romeinse
rechter dan wensen, moeten komen opdraven om alsnog die afgrijselijk lepe knaap
te woord te staan, en in zo'n situatie zouden wij het er bij de Romein niet al
te best vanaf brengen; het zou zoveel als een bekentenis onzerzijds inhouden
dat wij in de discussie met die jongen aan het kortste eind hebben getrokken!
13. Het is geenszins mijn bedoeling om
van deze, mijn mening zoiets als een motie te maken, maar het staat toch wel
vast, dat wij het door mij gesuggereerde met zekerheid hebben te verwachten,
en dat zal niemand van ons, denk ik, gewenst voorkomen!'
14. De opperpriester weer: 'Ik ben het
volledig met u eens, en we zullen uw goede raad dan ook tot richtsnoer nemen;
maar -onder ons, mijn zoon -wat is nu eigenlijk jouw persoonlijke mening over
deze ontstellend sluwe knaap?
15. Is het niet om er des duivels van
te worden? ! Wij, hoogste gezagsdragers van het hele joodse land, moet ons door
een ordinaire Galilese varkenshoeder tot over de oren in het nauw laten
drijven! Voor zo'n nietige worm uit het stof van de sloppen worden wij geacht
te sidderen, en we moeten ons tot het uiterste inspannen om toch maar op een
enigszins acceptabele manier van hem af te komen! Neen, iets dergelijks is
sedert mensenheugenis nog niet vertoond!
16. Maar zeg mij nu eens eerlijk wat
je van die jongen vindt! ... Hoe en wanneer kan deze knaap van amper twaalf
jaar zich zo'n universele kennis hebben eigen gemaakt?'
17. De jonge woordvoerder antwoordde:
'Beste plaatsvervangend hogepriester, chef en begunstiger, zoiets is in
Galilea niets bijzonders! Iedereen in Galilea zit in de handel en komt in
aanraking met alle naties van de wereld, waarbij op alle gebied allerlei
ondervinding wordt opgedaan; men leert verscheidene talen en heeft omgang met
Grieken, Armeniërs, Egyptenaren en talrijke andere volkeren.
Daarom is het dan ook heel
begrijpelijk dat niet zelden in steden, dorpen en vlekken van Galilea kinderen
worden aangetroffen met een verstand, dat ieder van ons die vanuit Jeruzalem
daarheen trekt in stomme verbazing brengt!
18. Zoals bekend, ben ik zelf in de
omgeving van Nazareth geboren en was ik, toen ik twaalf jaar oud was, met de
hele Schrift beter op de hoogte dan nu, nu ik alweer zo veel vergeten ben, en
bovendien nog een massa andere geschriften en dingen! Waarom zou dat met onze
blondgelokte knaap niet óók zo gaan?! Ik ben van zijn helderheid niet
ondersteboven, alhoewel die inderdaad wel zéér indringend is!'
19. De opperpriester hernam: 'Nu goed,
bij een vroegtijdige vorming van een getalenteerde knaap zou dat dan inderdaad
niet al te bijzonder behoeven te zijn; maar hoe komt dat soort mensen dan in
het bezit van de Schrift, die toch, om orthodox te kunnen zijn, uitsluitend in
het heiligdom van de tempel veilig bewaard wordt, en waarin behalve dan de
hogepriester, de opperpriester en schriftgeleerden -niemand mag lezen?'
20. De jonge spreker: 'Hooggeachte
meester, dat klopt al niet meer sinds de Romeinen ons rijk veroverden! Immers,
alle tempelattributen en alle tempelboeken moesten toen ter controle bij de
veroveraars worden ingeleverd; drie jaren aan een stuk werden toen door jan en
alleman nauwkeurige afschriften gemaakt!
21. Er zijn nu bij de Romeinen en
Grieken al zoveel nauwkeurige afschriften voorhanden in alle mogelijke vertalingen,
dat je voor betrekkelijk weinig geld een dergelijk afschrift in welke taal dan
ook kan kopen! En als dat nu zo ligt, waarom zou het dan zo onwaarschijnlijk
zijn een non plus ultra schriftgeleerde aan te treffen in de persoon van een
Galilese jongen, die daartoe de talenten heeft?'
22. De opperpriester merkte op: 'Wat
gooi je er nu toch weer voor Romeinse woorden tussendoor, terwijl je toch weet
dat ik een doodsvijand ben van alles wat Romeins is! Wat betekent die
uitdrukking 'non-plus-ultra' ?
23. De jonge spreker antwoordde:
'Hooggeachte meester, als Galileeër ken ik behalve het Hebreeuws ook het
Grieks en het Latijn, terwijl ik tevens Syrisch, Chaldees, Armeens, Perzisch en
Oud-Arabisch versta, hetgeen voor een zendeling beslist noodzakelijk is; het
komt dan vaak voor dat me vreemde woorden op de tong vallen!
24. De uitdrukking 'non-plus-ultra'
dan, is vanwege haar kort en bondigheid onder ons joden al zozeer
ingeburgerd, dat het zelfs tamelijk moeilijk kan vallen daarvoor in de plaats
een veellanger en vervelend Hebreeuwse equivalent te gebruiken. Het betekent
zoveel als: zo'n joch is zó bijzonder goed in de Heilige Schrift thuis, dat hij
daarin door niemand wordt overtroffen.'
25. De opperpriester zei: 'Het is al
goed hoor, 't is niet belangrijk. Ik ben nu eenmaal, en dat is begrijpelijk
genoeg, geen Romeinen vriend, en dus ook geen liefhebber van hun taal, maar dat
terzijde. Zeg me liever wat je van die wonderjongen uit Nazareth weet; ik ken
namelijk zijn vader en ook zijn moeder'
26. 'Ja, hoogste meester,' zei de
jonge spreker, 'dat is een zeer netelige zaak! Ik denk dat ik hem een paar
jaren geleden heb gezien, en wel in gezelschap van verscheidene jongens, maar
die leken nog meer op elkaar dan tweelingbroers ! Weliswaar heeft men mij
gezegd: die daar, en gene of deze is het, maar doordat die jongens toen ook
nog eens druk door elkaar heen stoeiden, kon ik onmogelijk de jongen waarom het
ging goed in het oog houden! Ik heb hem dus gezien, maar ook weer niet gezien !
27. De ons nu zoveel last
veroorzakende jongen is er toen echter vast en zeker bij geweest, tesamen met
nog een andere jongen, die heel veel op hem leek, maar die -althans naar het
mij voor kwam -een nog veel ernstiger gezicht had, en die met dat
stoeispelletje niet meedeed. Het leek erop dat die twee over de anderen een
zeker gezag uitoefenden: de anderen schenen zich namelijk te verplaatsen
overeenkomstig hun instructies!
28. Ik heb overigens niet begrepen wat
voor een spel dat was, dat drukke gedoe van die jongens: ik had nooit eerder
iets dergelijks gezien. Het leek mij er niet ongeorganiseerd toe te gaan, omdat
na langdurig toekijken een bepaalde regelmaat niet te ontkennen was. Maar wat
het moest voorstellen kon niemand van de andere toeschouwers mij uitleggen.
Men zei echter dat de jongens zich steeds op die manier bezig hielden, hoewel
in Nazareth iets dergelijks nooit eerder was vertoond; wat zo'n vreemdsoortige
bezigheid betekent, weet dan ook niemand!
29. Dit is overigens wel zowat alles
wat ik persoonlijk uit eigen ervaring van de jongen weet, maar wel heb ik mij
over die jongen heel bijzondere dingen laten vertellen, die aan het ongelooflijke
grenzen! Het zou me wel veertien dagen tijd kosten om dat allemaal na te
vertellen, daarom zeg ik liever meer in het algemeen:
30. aan deze -of beter gezegd -aan die
wonderjongen gehoorzamen letterlijk alle elementen, ja zélfs de zon, de maan
en alle sterren schijnen onderworpen te zijn aan zijn wil; hij behoeft slechts
te willen, zegt men, en prompt geven de zon en de maan geen licht meer! En, als
hij dan weer ernstig tegen de zon of de maan zou zeggen: 'Geef licht!', is het
licht prompt terug!
31. Blindgeborenen zou hij door het
uitspreken van slechts één woord alleen al zó duidelijk kunnen doen zien als
een kat, die zelfs in de donkerste nacht zijn prooi duidelijk waarneemt!
32. Ten overstaan van talrijke
toeschouwers zou hij een jongen uit zijn speelgezelschap, die roekeloos op de
balustrade van een plat dak klom, eraf viel en verpletterd dood bleef liggen,
door alleen zijn woord het leven hebben teruggegeven, en dat niet alleen; neen,
die weer in het leven geroepen en van al zijn wonden plotsklaps genezen jongen
stond er zo kernachtig fit en gezond bij, alsof hem nooit iets ernstigs was
overkomen! wel moet de wonderjongen die knaap ernstig hebben vermaand om
voortaan niet meer zo dwars en overmoedig te zijn, omdat hij hem anders niet
meer zou helpen.
33. Algemeen spreekt men daar over
wonderen van deugdzaamheid en van bijzonder wijze overredingskracht van die
wonderjongen! Eén ding slechts klinkt mij daarbij wat zonderling in de oren,
namelijk dat die wonderjongen zelf nooit iemand om iets vraagt, terwijl,
wanneer iemand hem iets heeft gegeven, hij daarvoor ook nooit zal bedanken! Ook
zou hij steeds zeer ernstig zijn; dikwijls wordt hij in gebed gezien en ook wel
eens in stilte huilend, maar nooit lachend!
34. Dit is, kort samengevat, alles wat
mij over die jongen aan merkwaardigs is bijgebleven. Meer weet ik niet van hem.
Maar, hoe en met wat voor middelen die jongen al die wondere dingen tot stand
brengt, daarvan gaat de beoordeling de grens van mijn kennis en mijn al te
beperkte wijsheid verre te boven; dat laat ik graag over aan u die de oudste
en wijste leiders bent van de tempel. Dit was wat ik te zeggen had.' (*1)
35. Op dit laatste antwoordde de
hogepriester: 'Met welke andere macht dan wel, dan met die van de baarlijke
duivel zelf? God bewerkt immers nooit wonderen door middel van kinderen of van
op drift geraakte jongens, maar -en dat dan nog zeer zelden -alleen door middel
van vrome, Hem volledig toegewijde en door de jaren heen gelouterde mannen,
zoals wij !
Als dus te Nazareth een twaalfjarige
jongen dergelijke dingen doet, is het toch zo klaar als de dag, dat zoiets
uitsluitend kan gebeuren met behulp van Satan! Zó denk ik erover, en wie van
jullie er een andere en betere lezing over geven kan, hij sta op en neme het
woord!'
36. Een van de oudsten stond nu
inderdaad op en zei: 'Naar mijn opvatting kent u Beëlzebub op die manier toch
wel wat al te veel macht toe! En, strikt onder ons, die Beëlzebub is overigens
maar een allegorische persoonlijkheid, waaronder men zich een algemene
samenvattende voorstelling maakt van alle boosheid en slechtheid, die
simpelweg zijn gelegen in een verkeerde gerichtheid van de menselijke wil.
37. En, dat daar waar een samenleving
honend alle wetten aan haar laars lapt, uit haar midden een zogenaamde
'Beëlzebub' voortkomt, die vervolgens verhindert dat er voortaan nog iets
goeds in haar opkomt, dat is een van oudsher bekend feit! Een dergelijke boze
geest immers heeft veel weg van een pestbuil, die voortdurend besmettend werkt
in de harten van de leden van zo'n samenleving, zodat die -aan zichzelf overgelaten
-nooit meer beter kunnen worden.
38. Maar, ook daaraan is niet zoiets
als een persoonlijke boze geest met de naam Beëlzebub schuldig, maar veeleer
een verkeerde, ja slechte opvoeding van hun kinderen, reeds van de wieg af aan!
Lieden die op een dergelijke manier zijn opgevoed, kunnen zich van een almachtige
en alwijze God geen voorstelling maken, terwijl zij nog ver achter liggen op
beschaafde volkeren in alle overige soorten van kennis en wetenschap, zodat zij
door deze laatsten dan ook vlug en gemakkelijk kunnen worden overwonnen.
39. Als we daarentegen de bijzondere
goede opvoeding van de jongen in kwestie, wiens zeer vrome en erudiete ouders
ons maar al te goed bekend zijn, in aanmerking nemen, gaat het er bij mij niet
in, ook niet in een allerberoerdste droom, dat een dergelijke jongen in een
direkte en totale machtsrelatie zou kunnen staan met de vorst van alle duivels;
deze zijn immers nooit in staat om ook maar een minuscuul lichtstraaltje in
zich te laten ontkiemen !
40. Of kan er soms, volgens onze
gevestigde opvatting, door het absoluut Boze ooit een goed doel worden
gediend? Of een doel dat ook maar de schijn van goedheid wekt? Laat mij u dan
zeggen, dat zoiets althans aan mij volkomen vreemd voorkomt! Of kent soms
iemand van u een geval waarin door en door slechte mensen ooit wel een goede en
lovenswaardige daad hebben verricht? Of is het hoe dan ook aantoonbaar, dat met
puur slechte middelen die algemeen als verwerpelijk worden beschouwd, ooit iets
echt goeds kan worden bereikt?
41. Maar als onze wonderjongen met
zijn wilskracht hoe onbegrijpelijk voor ons ook -uitsluitend goede en enorm
nobele daden stelt, die duurzaam uitstekende resultaten opleveren, hoe zou hij
zich daartoe dan van werkelijk slechte middelen kunnen bedienen? Daarover zou
ik van u dan wel eens een steekhoudende verklaring willen horen!'
42. Verscheidene oudsten en
schriftgeleerden vielen deze spreker bij; niet echter de opperpriester met
diens overigens vrij kleine aanhang. De opperpriester richtte zich op en wendde
zich tot de pleitbezorger van de wonderjongen:
43. 'Wel, uit wat u hebt gezegd,
constateer ik dat u langs verstandelijke weg de persoonlijkheid loochent van
Beëlzebub, en dat ge hetzelfde doet ten aanzien van de persoonlijkheid van de
aan hem ondergeschikte duivels! Als u pretendeert met uw verhaal het recht aan
uw zijde te hebben, moet ge op die manier maar eens verklaren, wie er op de
berg Horeb dan met de aartsengel Michaël gedurende drie dagen om het lichaam
van Mozes heeft gevochten, en ook nog beweerde te hebben gewonnen!
44. En wie kan dan die lichtende
gestalte zijn geweest, die zich voor Gods troon waagde met het verzoek om
Vader Job te mogen bekoren? Wie was dan de slang van Eva? En wie de kwade geest
van Saul, die door het snarengetokkel van David werd verdreven? En er zijn nog
veel meer plaatsen in de Schrift en in het bijzonder bij Daniël, die
herhaaldelijk gewag maken van de grote draak en de hoer van Babylon. Hoe zou
jij, typische wereldwijze, dat op jouw manier dan wel allemaal willen
verklaren?'
45. De eerder genoemde wijze oudste en
schriftgeleerde antwoordde: 'Dat zou mij beslist weinig moeite kosten, mits uw
verstand de ontwikkelingsgraad zou bezitten om een en ander te begrijpen,
maar de absolute duisternis van uw begripsvermogen kan dergelijke verlichte
zaken toch niet vatten. Ik zou dus maar staan te preken als tegen een dove en
blinde, tevergeefs dus en zonder uitwerking. Ik laat het maar liever hier
bij.”
46. Zij, die mij hebben willen
begrijpen en dat ook konden, hadden mij al eerder begrepen. Maar te willen
preken tegen iemand die zijn wil verhardt, betekent zoveel als een steen in het
water te weken willen leggen! Hebt ge dan nooit de grote kabbala gelezen, die
door een werkelijk grote geest is geschreven? Daarin is een breedvoerige
uiteenzetting te vinden over de gelijkenissen tussen enerzijds de spreek en
schrijftekens en anderzijds de werkelijkheid die zij uitbeelden!'
47. De opperpriester zei: 'wel de
kleine, maar niet de grote!'
48. De andere spreker weer: 'Dan kan
ik onmogelijk met u praten, want de kleine is van een andere auteur, en die
is het zelfs niet waard om ook maar een erg slecht uittreksel te worden genoemd
van de oude, de grote !
49. Voor God bestaat er geen Satan en
geen duivel, en dus ook niet een absoluut kwaad, want alle krachten en alle
machten moeten immers aan Hem gehoorzamen, en geen van hen kan de grenzen van
zijn bereik overschrijden.
50. Vuur bijvoorbeeld, is dat niet een
kracht die kwaad en vernieling in optima forma in zich besloten houdt? Is het
dan daarom een Satansprodukt, wanneer het hele steden verwoest en in de as
legt in geval het, laten we zeggen door boos opzet van mensen dan wel door hun
laakbare nalatigheid wordt ontketend?
51. Of is water soms satanisch, omdat
dat ook mensen en dieren doden kan als die erin vallen? Of huist Satan soms in
een steen, in de hoogte van bergen, in giftige dieren en planten, om kort te
gaan in alles wat ons mensen de dood kan brengen wanneer wij er op dwaze wijze
misbruik van maken? Alles op aarde en in de aarde kan immers zowel vol zegen,
als ook gelijktijdig vol van vloek zijn, afhankelijk namelijk van verstandig,
dan wel dom gebruik door de mens!
52. En dan die roemruchte strijd
tussen Satan en Michaël de aartsengel, wat had dat gevecht om het lichaam van
Mozes te betekenen?
53. Het vrome deel van de joden, dat
Mozes vereerde als ware hij een god, dacht dat Mozes niet zou sterven naar het
vlees, hetgeen zij baseerden ~p de Schrifttekst waarin het zogenaamd heet:
"Zij die de wetten van God ernstig naleven, zullen niet sterven, maar zij
zullen eeuwig voortleven, en hun vlees zal niet door de wormen worden
verteerd!" Toch vervielen tenslotte ook Mozes' krachten, en hij stierf
als ieder ander.
54. Nu waren er onder de joden een
wijsgeer en een arts.
55. De wijsgeer zei: "Het lichaam
van Mozes moet op de top van een hoge berg worden neergelegd, daar waar de
meest zuivere levenswinden waaien, dan zal Mozes tot het leven terugkeren om
zijn volk het beloofde land binnen te voeren."
56. Maar de arts, die helderder van
geest was, zei: "Een ontzield lichaam wordt nooit meer levend!"
57. Nu sprak de wijsgeer: " Als
Mozes daar op de top van de berg niet binnen drie dagen tot leven terugkeert
maar dood blijft, heb jij het van mij en mijn geloof gewonnen; ik wil dan mijn
leven lang jouw slaaf zijn."
58. Maar de arts weer: "Dat ik
dat winnen zal, dat weet ik al vooraf, maar dat mag voor jou geen reden zijn
mij als slaaf te dienen; ik blijf wat ik ben, en jij wat jij bent! En je zult
tot de conclusie komen dat de vorst, of de macht van de dood zijn offer zal
vasthouden om het niet meer los te laten!"
59. Nu werd Mozes onder uitbundig
feestelijk vertoon tot op de top van de Horeb gebracht. Vele duizenden voorname
joden begeleidden het lijk. Toen met veel moeite de top van de berg was
bereikt, werd Mozes blootgesteld aan de vrije zuivere levenslucht; drie dagen
lang probeerde men met alle denkbare geestelijke en materiële middelen het
leven weer op te wekken, maar alles was tevergeefs! Het oog van de grote
profeet ging voor het licht van déze wereld niet meer open...
60. Hevig verontwaardigd sprak de
wijsgeer op de vierde dag tot het volk: "Nu kunt ge eens zien hoe machtig
Satan is! Drie dagen lang heeft Michaël (de macht van de hemel) om het lichaam
van de profeet gevochten met Satan (de macht van de Dood) en Satan heeft het
gewonnen! Michaël zei echter: 'Hiervoor zal God je straffen' !"
61. Weliswaar was dit een preekvoor
het volk en figuurlijk bedoeld, maar niettemin noodzakelijk, en de diepste
grond ervan was nog waar ook.
62. Toen de arts vervolgens, ongetwijfeld
slechts onder vier ogen, met de wijsgeer sprak om hem te herinneren aan het
feit dat hij dan toch maar gelijk had gehad, antwoordde de wijsgeer:
63. "Helaas heb je gelijk. Maar
het blijft voor ons mensen toch een treurige zaak dat Jehova zelfs voor Zijn
grootste profeet geen uitzondering maakt en hem tenslotte, net als ieder gewoon
dier, om het leven brengt! Hij had Mozes best kunnen sparen om het volk te
tonen, dat Satan over Zijn toegewijde heilige profeet geen macht meer
heeft!"
64. De arts verweet hem echter:
"Jij oordeelt onjuist over Jehova! Hij heeft nu eenmaal alle vlees zijn
geëigende weg te gaan gegeven en alle geest de zijne: immers, opdat de weg van
de geest voor alle eeuwigheid een weg in vrijheid zal mogen zijn, moet de weg
van het vlees er een zijn van slavernij en dwang!"
65. Terwijl die twee daar zo met
elkaar stonden te discussiëren, stelde zich plotseling Mozes' geest tussen hen
in, die zei: "Vrede zij met u! Gods bestel is onveranderlijk, en alles wat
Hij doet is goed! Want als het lichaam dan al sterft, sterft de geest nog niet!
Houdt u aan de geboden en ruziet niet om mijn lijk, want ik, Mozes, leef nu
voor eeuwig, zelfs al zou het lichaam waarin ik geleefd heb duizendmaal
gestorven zijn!"
66. Daarop verdween de geest weer en
de twee waren het verder met elkaar eens !
67. Wel, beste broeder van mij in
Abraham, lzaak en Jacob, wat zou je daar dan van zeggen? Wat ik je zojuist
verteld heb is de zuivere, historische waarheid, terwijl wat in Het Boek
opgetekend staat slechts zinnebeeldig is en -juist als alle dergelijke
berichtgeving in dichterlijke vorm gegeven; alleen met behulp van de
wetenschap der symboliek is een en ander tot een natuurlijke verstaanbaarheid
te herleiden. U bent immers zelf óók schriftgeleerde, wat zegt u hier dus van?'
68. 'Ja ja,' antwoordde de
opperpriester, 'daar zit wel wat in, en het klinkt beslist goed ook, maar dat
neemt niet weg dat die lezing volledig berust op geloof, en er is niets dat
daar bovenuit tot bewijs kan strekken! Maar, hoe dan ook, er zal aan deze zaak
toch wel iets zijn dat niet klopt, want als het eenmaal zo ver is, dat je het
uitsluitend en alleen maar kunt geloven, maakt het per saldo ook maar weinig
uit of je dit gelooft of dát, en bovendien is iets van natuurlijke aard toch altijd
nog gemakkelijker te geloven dan iets bovennatuurlijks.
Maar, laten we erover ophouden! De
nacht is verstreken, ze zullen ons al wel in de vergaderzaal verwachten!'
69. Nu zei de jonge aankomende
farizeeër: ' 't Zal mij benieuwen wat voor loop de zaak vandaag zal nemen!
Alleen daarom al zou ik wensen te hebben gebeden dat mijn raad, als zijnde slim
met het oog op de Romeinen, dus terwille van onszelf, tenminste enigszins in
overweging zou worden genomen! Het maakt toch immers maar weinig uit of wij
-onder elkaar en tussen vier muren zo half en half zouden 'geloven' wat die
knaap feitelijk wil omdat we anders ongetwijfeld de Romeinen nog meer tot onze
vijanden zullen maken dan ze het reeds zijn!'
70. De opperpriester weer: 'Heb
daarover maar geen zorg, mijn zoon, we zullen niet nalaten te doen wat mogelijk
is, want vandaag kennen we ons eigen standpunt beslist beter dan wat we gisteren
meenden te moeten poneren!'
71. Dit gezegd zijnde, kwam er een
tempelbeambte met de gebruikelijke grootste eerbied melden, dat de Romeinse
commissaris, de jongen, Simon van Bethanië en vele andere heren reeds in de
vergaderzaal aanwezig waren.
(*1)
Zie voor meer details hierover het 'Jacobus Evangelie' over de jeugd van
Jezus (binnenkort bij dezelfde uitgever).
Gebeurtenissen op de tweede dag
12. De
tweede dag van de bijeenkomst van de examencommissie in de tempelzaal. Mislukte
poging de zitting op te heffen.
1. Bij het vernemen van dit bericht
gaf het gehele college zich ijlings naar de vergaderzaal, waar zij door de daar
reeds aanwezigen betamelijk werden begroet, hetgeen de Farizeeën op hoge prijs
plachten te stellen, en wat enkelen van hen al weer prompt aanleiding gaf om
zich op te winden, omdat de jongen namelijk niets deed dat ook maar enigszins
op groeten zou kunnen lijken.
2. Een van de oudsten trad daarom op
Mij toe, en vroeg mij op bescheidener toon waarom Ik zo trots deed en niemand
groette.
3. Ik gaf hem kortweg te verstaan:
'Zoiets moge dan gepast zijn voor u allen onder elkaar, maar wat heeft een
twaalfjarige jongen daar nu mee van doen? Overigens heeft ook niemand van u mij
gegroet; waarom zou Ik dan moeten teruggeven wat ik van u nog niet ontvangen
heb?
4. Bovendien bestaat dit gebruik bij
ons in Galilea niet, en voor Mij bestaat het nog minder! Gij laat u steeds
zeer overdreven groeten en eren, omdat de wereld van u wereldse heren heeft gemaakt!
Overigens ben Ik in Mijn soort ook een heer, en wel een heel bijzondere! Waarom
hebt gij Mij derhalve niet ook op voorkomende wijze begroet?
5. Gelooft u gerust van Mij, dat Ik
heel precies weet wie Ik groeten moet, maar aan u ben Ik zeker geen groet
schuldig! Een nadere reden daarvoor kunt u Mijn Romein vragen, als u die althans
per se weten wilt.
Trouwens, het is vandaag na-sabbat,
waarop het evenals op de sabbat volgens uw eigen voorschriften streng verboden
is te groeten en eer te betonen, omdat zulks de sabbat zou ontheiligen en de
mens bovendien voor de hele dag zou verontreinigen! Hoe komt u er dan toe Mij
iets te willen laten doen wat tegen uw voorschriften indruist?'
6. Verbaasd zwijgend keken de
tempelheren elkaar aan, terwijl de jonge leviet zei: 'Heren oversten, met
deze anders zo beminnelijke knaap is het verder absoluut niet te harden! Maar
het mooiste van alles is nog het feit, dat hij overal van op de hoogte is en
dan ook ontegenzeggelijk steeds gelijk heeft!'
7. Nu richtte de opperpriester zich
tot de Romeinse commissaris, en hij zei: 'Edelachtbare heer rechter! Deze
knaap heeft ons voor een tweede verklaring van het ons niet groeten naar u
verwezen. Zoudt u zo goed willen zijn ons mede te delen, wát dat dan wel is?'
8. De rechter antwoordde: 'Zeker,
waarom niet? En heel graag zelfs! Maar, of het u nu ook zoveel plezier zal
doen, dát weet ik zo net nog niet!'
9. Allen zeiden: 'Komt u er maar
gerust mee voor de dag, want vandaag zijn wij goed gemutst, zodat we in staat
zijn dingen te bewerken, die we anders nauwelijks zouden kunnen verdragen!'
10. De rechter nu: 'Nu goed dan,
luistert!
Deze jongen is zelf die wonderjongen
uit Nazareth, die hij gisteren slechts scheen te vertegenwoordigen! Hoe
bevalt u deze mededeling? Wie hem één haar zou krenken, staat mijn hevigste
toorn te wachten!'
11. Bij het aanhoren van deze mededeling,
stak het verschrikte en bevende college snel de koppen bij elkaar.
12. Pas na een poosje zei de
opperpriester: 'Waarom heb jij dat niet direkt gisteren tegen ons gezegd? Als
we dit gisteren reeds hadden geweten, zouden we heel anders met je hebben gesproken,
en we zouden je heel andere antwoorden hebben gegeven, die je zeker beter
zouden zijn bevallen dan die van gisteren!'
13. Ik zei: 'O dat weet Ik heel wel!
Maar omdat het Mij niet gaat om gehuichelde antwoorden, maar om de waarheid,
heb Ik gedaan zoals Ik deed! En, als Ik vandaag nog zou zijn die Ik gisteren
was, zou Ik van u weer geen oprecht woord vernemen, omdat u vannacht, uit angst
voor de Romeinse rechter, haarfijn met elkaar hebt afgesproken hoe u Mij
inzake de al op deze wereld zijnde Messias alles maar zoudt toegeven om Mij tot
bedaren te brengen, en -via Mij -dan ook de rechter, vanwege die
Zacharias-affaire!
14. Nu Ik echter niet slechts de
verdediger van die wonderjongen ben, maar de wonderjongen zelf, heeft de
plotselinge en onvoorziene wending die de zaak heeft genomen, u in de war gebracht
en uw slechte plan verijdeld, zodat u daar nu staat vol angst en schrik en er
geen gat meer in ziet. Zegt u eens eerlijk hoe deze zaak u bevalt!'
15. Ze keken allen zeer verward, maar de
opperpriester zei met een schijnbaar vriendelijk gezicht: 'Nu, wonderdoener
van een jongen, nu jij toch alles al schijnt te weten, vertel mij dan ook eens
even wie van ons dat plannetje dan wel heeft verzonnen!'
16. Ik antwoordde: 'Nu, dat is
natuurlijk degene die Ikzelf dat plan had ingefluisterd! Hij is onder u de
jongste en ook uit Galilea geboortig: zijn naam is Barnabas!'
17. Ook dit antwoord kwam bij de
Farizeeën aan als een bliksemstraal, en zij werden door grote vrees bevangen;
want van velen hunner was het geweten zeer bezoedeld, zodat zij nu allerhande
onthullingen begonnen te vrezen van hun geheime misdaden ten overstaan van de
strenge Romein.
18. De opperpriester fluisterde een
farizeeër in het oor: 'Laten we het geld aan Simon teruggeven, en dan deze
bespreking met deze 'God zei ons genadig'-jongen, die ons nog in ondragelijke
verlegenheid zal brengen, als beëindigd beschouwen! Of laten wij hem nergens
meer naar vragen! Als hij ons iets vraagt, geven wij hem uiteraard wel een
antwoord, maar dan een, waaruit zelfs een Satan geen weg meer weet! Nee, wij
moeten ons door die knaap bij lange na nog niet laten koeioneren! Kijk dat
fijne klantje daar nu eens staan! Gisteren was hij een ander. ..en vandaag
wéér een ander!'
19. Een graag slim doende farizeeër
schoot nu de opperpriester aan en zei: 'Weet u wát? Wij zijn dit misbaksel van
een wonderjongen eigenlijk helemaal geen verantwoording meer schuldig! Want
degene voor wie betaald is, die is niet die van vandaag, en voor die van
vandaag heeft niemand betaald, en dus zullen we hém ook geen rekenschap meer
behoeven te geven! Wat zegt u hiervan?
20. De opperpriester antwoordde:
'Vriend, deze gedachte kan je alleen maar door een god zijn ingegeven! Wanneer
de nood het hoogst is, is de hulp van Boven nabij! Deze conferentie, alsook de
verleende concessie moeten dus als opgeheven worden verklaard, omdat de jongen
van vandaag een andere is dan die van gisteren, voor wie feitelijk betaald
is!'
21. Vlug kwam dan ook de officiële
tempelheraut naar voren, die met in de tempel gebruikelijke geweldige
hoogdravendheid verkondigde: 'Hiertoe ten volle door de hoogste autoriteit van
het hogepriesterschap van de tempel van Jehova gemachtigd, verklaar ik, op
grond van het feit dat de jongen van vandaag niet meer dezelfde is als die van
gisteren, voor wie de grote spreekrecht-premie is betaald, dat de zitting
verder volledig is opgeheven; noch deze totaal andere jonge wonderdoener,
voor wie immers geen premie betaald werd, noch iemand anders zal nog worden te
woord gestaan !'
22. Doodernstig kwam evenwel de
rechter overeind en die sprak: 'Deze zitting wordt voortgezet, en gij zult
spreken! De jongen van vandaag is geheel en al dezelfde als voor wie de grote
premie werd betaald, alleen zijn zedelijk karakteristieke persoonlijkheid is
een andere geworden. Volgens onze wetgeving verandert deze spitsvondige
omstandigheid niets aan het recht van deze jongen, zodat mijn rechtsgeldige
uitspraak blijft: deze zitting wordt heden en morgen voortgezet, wat er ook verder
gebeuren moge! Of jullie nu vragen stelt, dan wel antwoorden geeft, dat maakt
geen verschil! Dixi! (Ik heb gezegd!)
13.
Voortzetting van de zitting. Vraag van de jeugdige Jezus aan de tempelheren:
'Wat zoudt u doen, gesteld dat Ik toch de Messias zou zijn?'
Voorzichtig
antwoord van de talmoedist Joram inzake de Messias.
1. Door dit krachtdadige weerwoord van
de Romeinse rechter keerden allen naar hun plaatsen terug, maar zó onwillig,
dat zij er een tijdlang het zwijgen toe deden. Omdat men Mij nu verder
kennelijk niets meer wilde vragen,
2. liep Ik op hen toe en zei: 'Wel,
als u Mi) dan verder géén vragen verwaardigt te stellen, zal Ik Mij de vrijheid
veroorloven om een vraagje aan u te stellen: zegt u mij eens -maar dan wel
helmaal eerlijk -wat u zoudt doen in geval Ik toch in alle ernst de beloofde
Messias zou zijn, waarover gisteren in hoofdzaak is gesproken?'
3. Een knorrige oude hoofdijveraar
voor de tempel zei nu: 'Jongen, jongen, neem je toch in acht tegenover
Jehova's tempel; let op je woorden en uitspraken hier op deze heilige plaats!
Zorg toch dat je niet te ver gaat!'
4. Mijn antwoord luidde echter: 'Zorgt
u daar maar liever zelf voor en ook u allemaal, past ervoor op dat het Huis
des Heren door u niet helemáál tot een moordhol wordt gemaakt! Ik ontheilig
de tempel geenszins door het stellen van de vraag wat u zoudt doen als Ik ten
slot te toch de beloofde Messias zou blijken te zijn! Immers, een dergelijke
vraag kan iedereen in eer en deugd aan jullie stellen! Als Ik u dus een hypothetische
vraag stel, kunt u Mij ook best een hypothetisch antwoord geven!'
5. Nu richtte zich de oude talmoedist
en grootkabbalist Joram op, en hij zei: 'Bij God is alles mogelijk; maar wij
mensen moeten ten zeerste op onze hoede zijn bij het interpreteren van een
zozeer alles overtreffende belofte; en wij mogen de vervulling ervan dan pas
als echt aannemen, indien alle omstandigheden waarvan de vervulling van die
belofte moet vergezeld gaan, zo duidelijk aanwijsbaar zijn, dat een ieder ze,
tot zijn stomme verbazing, als het ware met z'n eigen handen grijpen kan!
6. Wel, beste brave jongen, er zijn
bij de profeet Jesaja weliswaar een paar teksten te vinden die op jou van
toepassing kunnen zijn, maar wat heeft deze profeet over de beloofde en op
komst zijnde Messias niet nog allemaal meer geprofeteerd, dat op jou evenmin
toepasselijk is als op mij, alhoewel ik ook een nazaat van David ben, en nauw
en meerzijdig aan jouw vader Jozef verwant! Zoals ik óók degene ben, die er
het meest toe heeft bijgedragen, dat de tempelpupil Maria zijn vrouw is
geworden.
7. Ik heb dit overigens
achtenswaardige echtpaar al meer dan elf jaren niet gezien, en jou, die kennelijk
de eersteling bent uit Jozefs tweede huwelijk, had ik nog helemaal nooit
gezien! Daardoor weet ik van jou dus ook slechts zoveel, als ik gisteren uit
jouw mond en uit die van onze leviet Barnabas, die ook een Nazareeër is, heb
vernomen.
8. Nu zouden jouw bijzondere
kwaliteiten, die volgens betrouwbare informaties alles verreweg overtreffen wat
ooit eerder welke volmaakte wilskracht en geloofskracht ook aan kennelijke
wonderen hebben verricht, wel eens van dien aard kunnen zijn, dat men daarvan
uitgaande genoopt wordt om deszelfs bezitter heel bijzonder in het oog te
houden. Maar van dat, wat die bijzondere kwaliteiten zouden moeten indiceren,
kan bij lange na nog geen sprake zijn als zijnde die onmiskenbare zékerheid;
alhoewel, zoals gezegd mag een weldenkend mens en priester ze niet
veronachtzamen!
9. In elk geval zal de Messias net als
wij een mens zijn, maar Zijn eigenschappen en hoedanigheden en Zijn
bekwaamheden zullen een goddelijk karakter hebben! De eigenschappen die jij op
deze leeftijd reeds vertoont zouden van een aard kunnen worden genoemd, die
voor je latere volwassenheid inderdaad iets ongehoords doen verwachten. Maar,
weet je, ik ben al een erg oude man met veel ervaring, die al vaker bij
kinderen op soms zeer jeugdige leeftijd eigenschappen heb ontdekt, waaruit ik
concludeerde: kennelijk heeft Jehova ons in dit of dat kind weer een groot
profeet verwekt! Maar naargelang die kinderen dan ouder en ouder werden, zijn
al die briljante eigenschappen weer verloren gegaan, alsof ze nooit hadden
bestaan, en werd het een doodgewoon mens net als wij; ik kan van hen slechts
dat getuigen, wat ik gedurende vele jaren van moeizaam waarnemen en ervaren
bij alle vlees heb moeten constateren!
10. De spreuk uit de Heilige Schrift
"In het zweet des aanschijns zult ge uw brood eten!" is dus aan mij,
evenals aan ontelbaar vele anderen, wel bewaarheid geworden. En jou, mijn
beste neef, zal het wellicht ook nog eens zo vergaan, maar misschien ook niet,
wij mensen kunnen dat niet en nooit tevoren als een uitgemaakte zaak vaststellen.
Want de mens wikt, maar God beschikt! Wel, beste brave neef, je kunt nu weer je
opmerkingen maken, dan zal ik je graag verder te woord staan!'
11. 'Van heel uw college vind Ik u ook
verreweg de aardigste', antwoordde Ik, 'want vannacht hebt u voor Mij tegenover
de hogepriester ook al een goed woordje gedaan, waardoor de ogen van de
hogepriester door u enigszins geopend werden met betrekking tot de identiteit
van Satan, en waardoor hij voor het eerst in zijn leven althans een zweem heeft
ervaren van de uiterst belangrijke leer der gelijkenissen. Daardoor begon hij
in te zien, dat daden, zoals Ik ze stel, onmogelijk tot stand kunnen komen met
behulp van een slechte macht en of kracht!
12. Hieruit moge u blijken dat Mij ook
dat niet verborgen is gebleven wat u -hoe stilletjes en heimelijk ook -met de
hogepriester hebt overlegd, zodat u zich ook wel zult kunnen indenken, dat Ik
nu heel precies weet, wat de in hevige verlegenheid geraakte hogepriester
denkt; die is namelijk doodsbang door Mij aan de kaak te zullen worden gesteld
inzake iets, dat voor hem bijzonder onaangenaam zou kunnen uitpakken. Maar dié
vrees is een overbodige.
13. Ja, als Ik Mijn daden zou stellen
met behulp van Beëlzebub, zou hij inderdaad allang zijn verraden en
veroordeeld bovendien; maar waar Ik al Mijn werken uitsluitend verricht door de
goddelijke kracht en macht binnenin Mij, die eeuwig uitsluitend het Goede en
nooit het kwade nastreeft, daarom hoeft de opperpriester voor Mij niet bang te
zijn: wat Mij betreft hoeft hem geen haar gekrenkt te worden!
14. Wel, wij hebben tot dusverre de
tijd helaas verdaan met zeer veel nutteloze zaken, terwijl we het hoofdthema
met wat daarvan de verdere strekking is, geheel terzijde hebben gelaten!'
15. Toen vroeg Joram: 'Waarin moet dat
dan wel bestaan? Spreek jij nu eens fris van de lever, dan zullen wij soepel
zijn in onze beoordeling, want ook in jou hebben wij heel wat eerlijke souplesse
ontdekt!'
14.
Getuigenis van het Jezuskind over Zichzelf als de echte 'Haastig buit, spoedig
roof.
Joram’s
mening: afwachten, de tijd zal het leren!
Jezus wijst
op Gods almacht binnen Hemzelf.
Joram geeft
een afwijzend antwoord.
1. Ik zei: 'Hier, in Mijnpersoon,
staat pas de echte "Haastig buit, spoedig roof" voor u, een naam van
de zoon van een profetes in Jesaja (Jes. 8:1). Gisteren hebben we gesproken
over de op komst zijnde Messias. Ik ben u toen als zodanig voorgesteld, en wel
op grond van de zuiver op Mij van toepassing zijnde teksten uit de profeet
Jesaja. Maar jullie negeerden een en ander.
2. Gisteren heb Ik slechts gesproken
als een dubbelganger van Mijzelf, maar vandaag sta Ik zelf zonder de minste
angst tegenover u. En Ik ben ook niet bang voor wie ook op de hele wereld,
omdat Ik Mij bewust ben van de eeuwig onoverwinnelijke kracht en macht in Mij,
die niet van een vreemde zijn, maar van Mijzelf hoogst persoonlijk! Weer pak
Ik datzelfde thema op, en nu vraag Ik u, Joram, heel speciaal wat u daarvan
denkt! Spreekt u dus ook maar zonder enige gêne of angst, en fris van de lever!
Niemand zal u daar ook maar één haar om krenken!'
3. Joram zei: 'Wel, lieve beste neef
(je zult het mij wel niet kwalijk nemen, dat ik je zo blijf noemen, want ik ben
met jouw vader echt nauw verwant), het blijft hoe dan ook een zeer netelige
aangelegenheid om zo maar te zeggen: "Jij bent Degene, Die beloofd
is"! Onder bepaalde omstandigheden zou zoiets zelfs nu nog erg riskant
kunnen zijn; er zijn immers talrijke voorbeelden van kinderen, die ook in hun
prille jeugd vele uitzonderlijke talenten en bekwaamheden aan de dag hebben
gelegd. Vaak hebben massa's mensen daardoor in de stomste verbazing gestaan;
toch werden die kinderen later doodgewone mensen, aan wie geen spoor meer te
ontdekken was van hun jeugdtalenten en -bekwaamheden!
4. Nu, een dergelijk geval, alhoewel
niet waarschijnlijk, moeten wij mensen toch ook bij jou als mogelijk
veronderstellen, en daarom zou het ietwat voorbarig kunnen zijn nu maar
volledig als juist aan te nemen dat in jou de beloofde Messias schuil zou
gaan. En jij, als een voor je jeugdige leeftijd inderdaad verrassend wijze
jongen, zult dat zeker niet willen ontkennen! Maar het zou naar mijn mening
even onzinnig zijn om als onweerlegbaar te willen pretenderen dat jij de
Messias niet zou kunnen zijn, want jouw geboorte, je afstamming en je nog
nooit vertoonde bekwaamheden in aanmerking genomen, kan je het evengoed wel als
niet zijn! Dus is het naar mijn opvatting zaak, zowel voor jou als voor ons, om
af te wachten en te zien wat de tijd brengen zal! Zeg jij mij nu maar eens, of
ik gelijk heb of niet!'
5. Ik antwoordde: 'Wereldlijk bezien,
naar het natuurlijk verstand beoordeeld, hebt u duidelijk gelijk! Maar in het
menselijk hart is ook nog een dieper gefundeerd en meer verlicht criterium verankerd;
dat zou u al wel kunnen zeggen of Ik een jongen ben van het soort dat in latere
jaren zijn bekwaamheden en kwaliteiten kan verliezen! Want als Ik de macht
bezit om geheel naar Mijn eigen willekeur te scheppen en te vernietigen, hoe
zou Ik het dan in Mijzelf laten opkomen om Mijzelf te vernietigen of te
ontluisteren!
6. Ik zeg u dit: het zijn van al wat
bestaat hangt uitsluitend af van de Geest die in Mij is. Ik kan dan ook willen
wat Ik wil, om te doen geschieden wat Ik wil, zoals ook verzekerd is door de
mond van andere getuigen, niet door Mijn Mond alleen. En als dat dan de feiten
zijn, hoe zou het dan denkbaar zijn, dat Ik mijn u bekende eigenschappen en
kwaliteiten ooit zou kunnen verliezen? En als Ik dat niet kan, wat moet Ik dan
dus zijn?'
7. Joram weer: 'Ja, juist... maar, dat
is nog steeds slechts hypothese, en nog lang geen bewijs! Ik zou evengoed van
mijzelf kunnen beweren wat jij van jezelf beweert; maar, omdat zoiets wat al te
dol zou zijn en bovendien, omdat zoiets bij mij niet te veronderstellen is, zou
men mij ofwel geducht uitlachen, dan wel als een idioot in verzekerde
bewaring stellen! Jij echter bent een verlichte jongen op nog ontoereikbare
leeftijd, die van jongsaf aan een sterke dichterlijke aanleg schijnt te hebben;
daarom glimlacht men maar wat over jouw gezonde humoristische uitbarstingen!
8. Moet je nu toch eens horen, beste
jongen die je bent. Hoe kan een mens nu ooit van zichzelf zeggen: "Door
die geest die in mij is, is alles wat bestaat geschapen!"? Dat kan
uitsluitende de eeuwige en oneindige Geest van God, Die van nature alom
tegenwoordig is! Nee, nu heb je je met je Messias-idee toch wel ietwat
geforceerd! Laten we toch steeds nuchter met beide benen op de grond blijven
staan, en liever met gepaste vlijt die bodem bewerken, opdat die ons toereikend
voedsel oplevert. Dan zullen we er vast wel beter aan toe zijn dan wanneer wij
van onszelf iets willen maken dat onmogelijk is, en nooit mogelijk worden kan!
9. Als de Messias ooit zal komen, komt
Hij beslist slechts als een volmaakte mens tot ons, nooit als een god! Maar
bij jullie half-Griekse, halfheidense joden is het nu eenmaal gebruikelijk om
mensen met uitzonderlijke talenten direkt tot de goden te rekenen en jezelf
dan ook nog als zodanig aan te merken en te beschouwen. Maar dat is ernstig
fout en zou dus niet mogen gebeuren, want het gaat in tegen Gods gebod, dat
luidt: "Ik alleen ben uw God en Heer, gij zult geen vreemde goden voor
Mijn aangezicht hebben!" Maar in Galilea schijnt men het met dat gebod
niet zo nauw te nemen, anders kon je nooit op het idee gekomen zijn jezelf voor
een god te houden !
10. Denk er nu in het vervolg goed om
dit niet meer te doen en blijf trouw aan de beproefde enige God, ondanks al je
buitengewone talenten en bekwaamheden, en laat daarbij de heidenen maar
heidenen blijven, dan zal het je op aarde goed gaan! Immers, wat betekent dan
de enorme kracht van een reuzenmens tegenover de gebundelde kracht van vele
duizenden gewone mensen? En, als dat dan zo is, wat betekent dan nog de kracht
van een jongen als jij ? Als David dan nog zegt: "Oh, hoe volkomen
onbeduidend zijn alle mensen bij U vergeleken, o God!" hoe kan een jongen
het dan nog in z'n hoofd halen te zeggen dat hij naar zijn geest een god zou
zijn, door wie alles wat bestaat is geschapen? Zie je nu dan in, dat je je doel
bent voorbijgeschoten?'
11. De opperpriester merkte op: 'Wel,
dat was weer eens een gezond lesje, met ongewoon veel matiging gepresenteerd!
En het moet wel volledig juist zijn ook, omdat over de Galileeërs geschreven
staat, dat uit dat land geen profeet kan opstaan, dus werpen zij zich maar
liever meteen op tot goden, deze halve heidenen! En deze jongen schijnt
daartoe een uitstekende aanleg te bezitten! Neen, m'n beste Messias-knaap, zó
gemakkelijk kan je ons niets wijsmaken! In Nazareth kan iets dergelijks, maar
bij ons in Jeruzalem gaat dat zo maar niet!'
15.
Allerlei tegenwerpingen van Joram en van de opperpriester tegen het
Messias-zijn van Jezus en de weerlegging daarvan.
1. Ik zei: 'Op uw manier en voor uw
inzichten hebt u heel juist gesproken, omdat uw gedachten en begrippen nu
eenmaal niet verder reiken dan uw geest u mogelijk maakt. Als u echter in staat
zoudt zijn geweest om verder door te denken en verhevener, zoudt u Mij met heel
andere ogen bezien en ook heel anders over Mij oordelen! Maar, waar u reeds
aanstoot neemt aan hetgeen Ik heb gezegd over Mijn geest, mijn binnenste, zoudt
u Mij nu eens moeten trachten uit te leggen, wat voor een geest het dan
volgens u wel moet zijn geweest, die door de profeten gesproken heeft!'
2. Joram antwoordde: 'Dat was Gods
Geest, en wel Dezelfde, door Wie alle dingen geschapen zijn!'
3. 'Goed', zei Ik, , Als de Geest die
door de profeten sprak dus Gods Geest is geweest, waarom zou Mijn innerlijke
Geest dan niet een Godsgeest zijn als Ik door diezelfde Geest in staat ben veel
grotere dingen tot stand te brengen dan sinds Henoch alle profeten ooit hebben
tot stand gebracht? Zij waren immers beperkt tot werkdadigheid binnen één
bepaalde sfeer, maar Ik ben onbeperkt en Ik doe wat Ik wil; en wat Ik wil móet
gebeuren!'
4. Joram antwoordde: 'Ja, allemaal
goed en wel, het zou dus inderdaad zo kunnen zijn, als je maar geen Galileeër
was! Want het staat nu eenmaal in de Schrift, dat er uit Galilea geen profeet
opstaat, dus zal je het je moeten laten welgevallen dat wij jouw geest niet
kunnen gelijkstellen aan die van de profeten, en dat mógen wij ook niet!'
5. Ik antwoordde: 'Ben ik dan soms in
Galilea geboren? ! Is niet Bethlehem, de oude stad van David Mijn
geboorteplaats? ! Kijkt het maar na in jullie registers, want zó is het! Of was
Jesaja soms geen echte profeet, omdat hij ook uit Galilea kwam, en daar in de
omgeving van de oude stad Caesarea Philippi profeteerde? Zien jullie nu hoe
verblind jullie zijn en hoe weinig steekhoudend jullie oordeel is?
6. Er staat in de Schrift weliswaar
dat niemand die in Galilea geboren is tot profeet kan worden verkoren. Maar
aangezien noch Mijn pleegvader Jozef, nóch de moeder van Mijn lichaam Maria en
evenmin Ik van geboorte Galileeërs zijn, maar daar als immigranten pas negen
jaar woonachtig zijn, waarom zou Ik dan niet, als alle andere profeten, ook de
goddelijke geest in Mij kunnen hebben?'
7. Toen zei de opperpriester.: ' Maar
staat er dan niet tevens geschreven: "Zie, Ik zend Mijn Engel voor U uit,
om voor de Heer de weg te bereiden en Zijn voetstappen te vergemakkelijken!"
En bovendien moet Elias tevoren nog komen om de mensen op de komst van de
Messias goed en groots voor te bereiden? Is dat bij jou dan soms het geval?
Waar is dan die Engels des Heren, en waar is Elias?'
8. Ik antwoordde: 'Voor mensen van uw
slag, die door de bomen het bos niet kunnen zien, zullen inderdaad noch de
Engel des Heren, noch de profeet Elias er geweest zijn, maar voor degenen die
wel kunnen waarnemen, is dat allemaal al twaalf jaar geleden gebeurd! Maar
jullie hebt noch de Engel gezien die met Zacharias gesproken heeft, noch diens
op wonderbaarlijke wijze verwekte zoon gezien en erkend, want wat bij jullie
niet met vuurwerk, bliksem en donder gebeurt, dat erkennen jullie niet!
9. Toen Elias in zijn rotswoning de
opdracht kreeg om er acht op te slaan hoe Jehova aan zijn rotswoning zou
voorbijgaan, ging er eerst een vuur aan zijn open holwoning voorbij, maar
daarin was Jehova niet. Vervolgens trok er een hevige storm aan voorbij, maar
ook daarin was Jehova niet. Tenslotte ging er een nauwelijks merkbaar zucht aan
de grot voorbij en ziet: daarin was Jehova!
10. En daarmee is het, dat die grote
profeet nu de aankomst van de Messias aankondigt!
11. Jullie zult wel vuur verwachten en
storm, die inderdaad al dikwijls genoeg aan jullie zijn voorbijgegaan, maar
daarin was Jehova niet. Op dit moment is het, dat het nauwelijks merkbare
zuchtje aan jullie voorbijgaat en waarin Jehova waarlijk aanwezig is, maar
jullie dove oren en blinde ogen merken het niet op; en ze zullen het ook niet
opmerken, tenzij dan tegen het einde van jullie levens, maar dan zal dat late
reageren jullie nog maar weinig baten!
12. Laat jullie tempelwijsheid Mij
hierop nu eens een goed antwoord geven!'
16. Vraag
van Barnabas. Berisping en tegenvraag van de Heer.
Verlegenheid en excuus van Barnabas.
Het wonder met de ezelsoren en de
levende ezel.
1. Barnabas vroeg aan de boven hem
staande Farizeeën toestemming om met Mij te mogen discussiëren; hij dacht
namelijk een goede inval te hebben. Toen hij die toestemming had gekregen begon
hij als volgt te spreken:
2. 'Luister eens, jij goddelijk
Messiasje uit Nazareth in Galilea, dat overigens niet zó veel te betekenen
heeft. Je hebt ons nu weliswaar enkele bewijsjes geleverd, waaruit wij zelfs
met onze dove oren en blinde ogen beginnen in te zien dat jij per saldo toch de
beloofde Messias bent, maar dank zij dat inzicht zijn we nu wel ten einde raad!
Wat gaan we nu doen? Of liever: wat moeten we doen?
3. De dag van vandaag loopt al ten
einde en alleen de dag van morgen resteert jou nog om van je recht tot spreken
gebruik te maken, ondanks het feit dat jij de Messias bent! Ik vind dus, dat
het voor jou de hoogste tijd wordt om je regelingen te treffen inzake de
dingen, die er met ons wij hebben je nu immers erkend! -en met de tempel
zouden moeten gebeuren! Blijft alles gaan zoals nu, of wordt alles vernieuwd?
Jij bent nu eenmaal de beloofde, en naar ons 'in een briesje overgewaaide'
Messias; dat kunnen we nu niet meer betwisten! Maar wat moet er nu gebeuren?
Zeg jij het maar, ga je gang, jij jonge godsmenselijke Messias -maar: van boven
af, uiteraard!'
4. Ik antwoordde: 'Voor deze flauwe
grap alleen had u uw grote mond niet zo wijd behoeven open te doen, tenzij om
mede aan te geven dat u wel erg graag iets zoudt willen maar dat zowel de
materiële als de geestelijke middelen u ontbreken! Begrepen, drager van
Bileam? 1. Zie: Num. 22, vanaf vers 21 (Vert.)
Maar, u hebt Mij nu eenmaal gevraagd
wat er in het vervolg met u allen en met de tempel moet gaan gebeuren. Ik ben u
dus wel een goed antwoord verschuldigd.
5. Wel, er staat dit geschreven:
"Als de Messias komt, zal Hij de wet niet opheffen -zelfs geen punt of
komma ervan! -maar de wet juist nauwkeurig gestand doen!" Dus zal Hij ook
de tempel en zijn dienerschap niet opheffen, maar wel zal Hij hun dwarsheid
tegen de Wet afstraffen, terwijl Hij waanwijze en protserige levieten zal
brandmerken ter vergelding van hun ongepaste moppentapperij!
6. Want is de bespreking van
schriftteksten die ook op Mij betrekking hebben, zoals Ik zojuist onweerlegbaar
heb aangetoond, voor u dan een grap? Bewijs mij dan maar eens dat Ik niet exact
en haarfijn dezelfde ben, over Wie alle profeten hebben geprofeteerd! Bent u
daartoe echter niet serieus in staat, waarom bespot u Mij dan zo vermetel?
Maar, wacht eens -nu zal Ik u ook eens een vraag ter beantwoording opgeven! En
als u die vraag niet tot Mijn tevredenheid beantwoorden kunt, maak Ik van u een
echte Midas van de heidenen! ( Midas was
een Phrygische koning, die alles wat hij aanraakte in goud veranderde. Omdat
hij aan Marsyas de voorkeur gaf boven Apollo kreeg hij ezelsoren.)
7. Vertel Mij eens, halfgare grapjas,
wat bete kent de naam 'Jeruzalem'? Wat is de zin van die naam? Als leviet en
aankomend farizeeër behoort u dat te weten uit de boeken van Mozes en ook uit
het boek van Henoch, dat Noach heeft behoed voor de zondvloed en dat getiteld
is 'Jehova's strijd? (Zie 'Haushaltung Gottes' 3-delig Lorber-dictaat bij Lorber-Verlag,
Bietigheim, inmiddels ook vertaald in het Nederlands Uitgeverij De Ster) .Ik
heb het volste recht deze verklaring van u te vergen, omdat er van een juist
begrip van die naam veel afhangt! Nu, spreek op!'
8. De jonge leviet had niet het
flauwste benul van de oud-Hebreeuwse taal, zodat hij Mij om enig uitstel en wat
geduld vroeg, dat Ik hem toestond. Nu sloop hij naar een oude schriftgeleerde,
in de hoop dat die het hem wel zou kunnen zeggen. Maar deze wist het ook niet
en verwees hem naar de kabbalist Joram. Maar ook deze haalde bedenkelijk zijn
schouders op en zei na een poosje te hebben nagedacht zachtjes tegen hem:
9. 'Ja, er bestaat inderdaad in
heeloude boeken wel een of andere etymologische verklaring voor, terwijl ook in
de kabbala iets van een verklaring wordt gegeven, maar dat dan in zulke
mystieke stellingen, dat het Hooglied van Salomo daarbij vergeleken maar
kinderspel is! Ik zelf heb noch het een, noch het andere begrepen, zodat ook ik
je helaas nu niet uit je verlegenheid kan helpen!
10. Overigens moet mij wel de
opmerking van het hart, dat je met deze jongen -zowel vanwege zijn briljante
geestelijke begaafdheden, als vanwege de reputatie van zijn verheven Romeinse
beschermheer -veel meer consideratie had moeten hebben, temeer omdat jij juist
degene bent, die ons aan bruikbaardere informaties over zijn wondere karakter
hebt geholpen!
11. Had jij dan niet in de gaten, dat
Hij woordelijk alles wist wat wij 's nachts in het grootste geheim over hem
hadden besproken en besloten? Ik heb daarover weliswaar nog niets gezegd, maar
voor mijzelf was dat toch wel een uiterst sterke aanduiding, dat er in die
jongen een geest steekt, voor wie het geen probleem schijnt te zijn om alle
mensen in hart en nieren te doorgronden!
12. Ik adviseer je derhalve de jongen
excuus te vragen voor de hem openlijk aangedane belediging, anders kan ik er
niet voor instaan dat hij jou niet een lelijke poets bakt! Ga nu dus maar, en
volg mijn raad op!'
13. Barnabas zei eerst nog: 'Nu ja,
recht van spreken, dat hééft hij, en gevoel voor humor heeft hij niet -er zal
dus niets anders opzitten dan hem om vergiffenis te vragen! Maar, dat niemand
de naam van de stad kan ontleden, dat lijkt toch voor ons tempelheren wel
verschrikkelijk dom!'
14. Hierna kwam Barnabas weer naar Mij
toe en met een bijzonder vriendelijk gezicht zei hij: 'Lieve beste jongen! Ik
heb ingezien, dat ik een grote fout heb begaan door die inderdaad slechte en
ongepaste grap over jou, en daarom vraag ik je uit de grond van mijn hart om
vergeving, waaraan ik dan tegelijk met aandrang het verzoek zou willen
verbinden of je zo goed wilt zijn om ons de naam Jeruzalem zelf uit te leggen,
want wij kunnen er geen van allen een verklaring voor geven ! Er worden wel
vertalingen gebezigd als 'Heilige Stad' en 'Stad Gods', maar hoe die begrippen
in het woord 'Jeruzalem' vervat liggen, dat weet praktisch niemand van ons !
15. Er wordt wel verteld, dat hier een
plaats moet hebben bestaan, die de naam 'Salem' droeg, en waar de grote koning
zetelde aan wie alle vorsten der aarde van die tijd hun tienden moesten betalen
-koning Melchizedek was voor alle mensen op aarde tegelijk de enige en de meest
eigenlijke hogepriester van Jehova -maar verder weet men weinig of niets van
deze hogepriester, noch van zijn leer, zijn daden of zijn persoonlijkheid!
Als jij, en daar twijfel ik niet aan, daarover dus meer weet dan wij allemaal,
wees dan zo goed ons daarmede op de hoogte te stellen.'
16. Ik antwoordde: 'Het is je geluk,
dat je zo bij Mij gekomen bent -anders zou Ik je getekend hebben op een manier,
die je beslist niet prettig zoudt hebben gevonden. De tekenen waarmee je hoofd
'gesierd' zou zijn geworden, liggen nu voor je voeten! Raap ze op en leer
ervan, dat Ik kwaadaardige spotzucht van wie dan ook zal afstraffen, en dat
men zich op een plaats, waar gesproken wordt over de ernstigste levensvragen
van alle mensen voor eeuwig, niet verstouten mag armzalige en waardeloze
grappen te poneren! Bekijk nu eerst maar eens de verrassing die ik je zou
hebben toegediend omwille van je flauwe grap, daarna pas zal Ik ook aan je
tweede ver zoek voldoen!'
17. Nu boog Barnabas zich naar de
grond en raapte twee voor zijn voeten liggende, volwassen en volkomen
natuurlijke ezelsoren op, waarvan hij ontzettend schrok, te meer omdat daaraan
geen enkele indicatie te zien was waarvan zou kunnen worden afgeleid dat ze
voor dit doel van een echte ezel zouden zijn afgesneden.
18. Enkele aanwezigen -met name onze
Simon en de Romeinse rechter -schoten hevig in de lach, maar alle tempelheren
kregen een heel raar gevoel van binnen. Ze begonnen zich onder elkaar af te
vragen, hoe zoiets op natuurlijke wijze kon zijn gebeurd, maar ze konden -hoe
ze ook over en weer pogingen deden het te raden -niet tot een ook maar
enigszins aannemelijke uitslag komen.
19. Barnabas zei tenslotte: 'Wat heeft
al dat beraad over en weer voor zin? Dit is een duidelijk wonder zonder meer!
Want als de jongen er zich tevoren van zou hebben voorzien, had hij ook tevoren
moeten weten, dat ik een ongepaste grap met hem wilde uithalen! En dat zou dan
een nog groter wonder betekend hebben !
20. Trouwens, de jongen heeft ons van
deze eigenschap van hem al een zeer heuglijk staaltje geleverd, toen hij mij
woord voor woord citeerde wat wij in ons geheim nachtelijk overleg hadden
besproken, en dreigde ook voor de hogepriester diens heimelijkste gedachten
open en bloot op tafel te leggen! En, wie het één kan, die zou ook wel eens dat
andere kunnen, al heeft dat op een voor ons eveneens volkomen onbegrijpelijke
wijze plaats!
21. Achter deze knaap moet beslist
iets heel bijzonders schuil gaan! En ik ben zelf al de mening toegedaan dat
mettertijd uit hem best een heel gave Messias zou kunnen groeien !'
22. 'Jij praat niet als een blinde
over kleurenpracht! Hoe vaak hebben Perzische tovenaars ons al niet verrast
met toverkunsten; en dat gedachten raden is voor ons ook al niets nieuws meer!
Wie kent er de Griekse orakels nog niet? Die konden zó geloofwaardig gedachten
lezen, dat tenslotte niemand meer in hun buurt durfde te komen!' zei de opperpriester.
23. 'Neen beste kerel, in een zaak van
zo groot gewicht moet je de dingen met heel andere ogen bekijken en je moet de
zaken veel serieuzer onderzoeken. Pas wanneer je alles zo nauwkeurig mogelijk
hebt onderzocht, kan je -en dan nog steeds heel voorzichtig -je mening wat
gefundeerder poneren! Maar van onvoorwaardelijk geloven kan geen sprake zijn
totdat alle omstandigheden en tekenen zodanig zijn geïdentificeerd, dat zij
niets meer te wensen overlaten.
24. Dit, beste Barnabas, moge je een
lesje zijn, want nog altijd is het je oude fout dat je, bij al je overigens
zeer te waarderen kennis, erg lichtgelovig bent!'
25. Barnabas zei: 'Neen, dat was ik
nóóit! Want als ik echt lichtgelovig zou zijn, was ik nooit zo breed
wetenschappelijk georiënteerd geworden; door lichtgelovigheid word je daarvan
weerhouden. Ik ben best in staat om een verschijnsel te onderzoeken en om kop
en staart van elkaar te onderscheiden, maar in dit geval is mijn verstand te
kort geschoten, ja, al mijn talrijke ervaringen zijn in de Jordaan gevallen!
26. De toverkunsten van de Perzen ken
ik en nog een massa andere ook, maar daar zijn er géén bij, waarmee je zo maar
een paar puntgave ezelsoren uit de lucht te voorschijn kunt toveren! Ook de
uitgekookte orakelspreuken en gedachten suggesties van zowel het oudste orakel
van Dodona als dat van Delphi zijn mij goed bekend; maar daarbij heb ik nooit
iets dergelijks gevonden als wat deze knaap zowel mij als Joram woordelijk
citeerde van hetgeen wij strikt in het geheim met elkaar hadden besproken !
27. Ik blijf dus bij mijn reeds
gegeven mening en bevestig andermaal openlijk: achter deze knaap gaat meer
schuil dan wij allemaal óóit zullen kunnen begrijpen! Niet dat ik perse zou
willen beweren dat hij, vanwege zijn buitengewone kwaliteiten, nu ook zonder
mankeren de verhoopte Messias moet zijn; maar hij kan het klaarblijkelijk
eerder zijn dan wie van ons ook, zoals wij hier bijeen zijn!
28. Maar nu, beste brave jonge
landgenoot van me, zou ik toch wel voor het avond wordt nog die verklaring van
je willen horen over 'Jeruzalem' en over 'Melchizedek', zoals je beloofd
hebt!'
29. Ik zei: 'Omdat je zo goed voor Mij
hebt gepleit zal Ik dat inderdaad voor je doen, maar dan moet je eerst even
die twee ezelsoren aan de uiterste puntjes beetpakken en ze dan tussen je
vingers iets omhoog houden, dan zullen we eens zien of die Perzische tovenaars
dit 'kunstje' ook kunnen!'
30. Barnabas deed wat hem gevraagd
was, en Ik sprak: ' Aan deze oren geworde nu ook nog een levend en door en door
gezond ezelslichaam!'
31. Op hetzelfde ogenblik stond daar
een pracht van een ezel midden tussen het gezelschap!
32. Iedereen schrok ontzettend en er
werd aanstal te gemaakt om voor Mijn wondermacht de vlucht te nemen.
33. Maar de Romeinse rechter en Simon
verhinderden dat en zeiden: 'We houden ons aan de tijd van komen en gaan, en
bovendien gaat de wonderjongen ons nog die twee woorden uitleggen!'
34. Nu gingen de tempelheren weer
zitten, terwijl ze in stomme verbazing naar de pas geschapen ezel staarden.
En geen van hen allen presteerde het om ook maar één lettergreep over zijn
lippen te krijgen of te beoordelen hoe het wel mogelijk zou kunnen zijn zoiets
te bewerkstelligen.
17.
Wonderbaarlijke verdwijning van de ezel.
Het wonder
met de steen.
Verbazing
bij de Romeinse rechter over de wondermacht van het Jezuskind en over Diens
verhelderende woorden met betrekking tot de komst van Zijn koninkrijk.
1. Ik zei: 'Om jullie te tonen welke
macht mij eigen is en om jullie angst voor dit 'onnatuurlijke' dier weg te
nemen, gebied Ik, dat het weer precies zo moet verdwijnen als het is ontstaan
!'
2. Op hetzelfde moment was het dier
volledig in het niets opgegaan, zodat er zelfs geen minimaal klein haartje van
resteerde. Nu waren allen nog méér verbluft, en ze hadden er dan ook geen
woorden voor .
3. Alleen de uiterst kordate Romeinse
rechter zei: 'Nee maar, beste jongen, in jou moet Zeus, of een of andere
oppergodheid wonen! Als je dat zou willen, zou je zeker ook wel een gewoon dier
en zelfs een menselijk wezen kunnen vernietigen?'
4. Ik antwoordde: 'Oh ja, en dát niet
alleen maar zelfs de hele aarde! Maar het is juist Mijn bedoeling alleen
heeft dat nog niemand ingezien om alles te behouden en niets te vernietigen!
Maar, om uzelf te doen inzien dat Ik geen ijdele praalhals ben doch in staat
ben om wat Ik beweer ook tot stand te brengen, mag u Mij een steen laten
brengen, net zo groot en zo zwaar als u zelf wilt, en legt die dan maar op deze
tafel !'
5. In korte tijd werd er een steen
aangevoerd, die meer dan 100 pond woog en die ook zeer hard was. Met veel
moeite werd die op de tafel neergelegd.
6. Toen die steen daar lag, sprak Ik
er dwars overheen: 'Los op tot ether, het element waaruit je oorspronkelijk
bestaat!' 7. En weg was de steen en wel zó, dat er zelfs geen stofje zo klein
van overbleef, als binnen het licht van een zonnestraal alleen te zien is.
8. Nu sprak de Romein: 'Dit,
achtenswaardige vrienden, kan alleen voor een God mogelijk zijn, nooit voor een
mens, hoe uitzonderlijk getalenteerd ook! Ik ben er althans door tot de
overtuiging gekomen, dat het veel beter is om met jou, beste jongen, goede
vriendjes te zijn, dan om met jou op voet van vijandschap te staan.
9. Immers, wat zouden al onze
legioenen van zeer dappere krijgers ons kunnen baten, als we tegenover jou
zouden komen te staan? Want jij hoeft het alleen maar te willen, en dan ondergaan
ze reeds het lot van die steen! Op het moment waarop jij dat wilt bestaan ze
niet meer, zijn ze opgelost in lucht en ether! Ik verklaar dus dat jij voor je
volk ongetwijfeld een ware Messias bent en dat er geen macht bestaat, die zich
ooit met jou zal willen meten; dat zou toch maar een vruchteloze strijd
worden!'
10. Ik zei: 'Laat dat voor u als
Romein nooit oorzaak van grijze haren worden, want Ik ben niet in deze wereld
gekomen om Mijzelf hier tot heerser van de wereld uit te roepen of om hier
voor de joden een werelds rijk te stichten, maar alleen en uitsluitend om voor
alle mensen die van goede wille zijn het Godsrijk van het leven te brengen, en
om het rijk van Satan, dat voor de aarde de dood betekent, te vernietigen! Elk
aards rijk zal Mijnentwege mogen welvaren, ja, het zal zelfs bijzonder mogen
floreren indien het ook het Rijk Gods, dat Ik op aarde vestigen ga, zal aantrekken!
11. Alle vrees voor Mijn goddelijke
kracht moet daarom van u afvallen, want tot aan de omvorming van Mijn lichaam,
wanneer Ik namelijk zal terugkeren naar dáár vanwaar Ik gekomen ben, zal Ik aan
u onderdanig blijven. Maar laten we nu tot besluit van deze dag nog die twee
woorden nader toelichten!'
12. Vol vreugde zei ook Barnabas:
'Wel, alle lof zij den Heer! Maar dan alleen nog woorden, en geen wonderen meer
want je zou er akelig van worden!'
13. Ik vroeg hem: ' Akelig? Hoezo? Je
hebt toch al vaak met open mond naar Perzische en Egyptische wonderen staan
kijken, waarbij je nooit onwel bent geworden: waarom dan juist nu wel?'
14. Barnabas: 'Omdat al die andere op
voor mij althans enigszins begrijpelijke wijze tot stand kwamen, terwijl die
van jou uitsluitend zijn gebaseerd op de macht van jouw wil. En dat is een
geweldig verschil?'
15. Ik antwoordde: ' Als jij daar zó
over denkt, zal Ik je toch eerst nog -voordat Ik overga tot de verklaring van
die twee woorden -iets in herinnering moeten brengen!'
18. Jezus
vertelt over de wonderen door 27 magiërs te Damascus.
Barnabas in
verlegenheid gebracht.
Over het
geheim van de alwetendheid van het Jezuskind.
1. 'Het zal nu precies twee jaar
geleden zijn, dat jij te Damascus rondzwierf, is het niet? In diezelfde tijd
kwamen er uit India 27 magiërs daarheen. Die deden daar uitgebreide
mededelingen over fantastische wonderen, welke zij op de derde dag na nieuwe
maan zouden doen in het grote bos buiten de stad.
2. Een van de vele aankondigingen
luidde letterlijk: "Vijf van de prominentste magiërs zullen alleen met
hun pinken en zonder enige uiterlijke krachtsinspanning, een ingegraven paal
van 14 voet lang, die voor meer dan de helft onder de grond zit en ruim 1000
pond weegt, uit de grond trekken, en die vervolgens gedurende meerdere seconden
door de lucht laten zweven. Daarna zullen zij hetzelfde doen met een rotsblok
van meer dan 10.000 pond -dit is een gewicht, dat driehonderd mannen tesamen
met alleen hand kracht nog geen haarbreed kunnen verplaatsen. Tenslotte zullen
zij een dode kameel gedurende enkele ogenblikken levend maken en zelfs zal er
een stenen standbeeld voor enkele ogenblikken tot leven worden gewekt."
3 .Op grond van deze aankondiging was
op de aangegeven dag nagenoeg héél Damascus in dat grote bos aanwezig om de
aangekondigde wonderen gade te slaan. Jij was als een van de eersten in de
nabijheid van die magiërs; je hebt alles uitstekend kunnen zien, en je raakte
in opperste verbazing.
4. De meeste stukken die in het begin
werden opgevoerd, had je al vaker gezien, maar toen ook de laatsten met
verrassende precisie werden opgevoerd, heb jij je mond en je ogen wijd opengesperd,
je hebt je handen hooggeheven tegen elkaar geslagen, en je hebt uitgeroepen: "Dit
is nog nooit vertoond; dit is het absolute einde! Dit kunnen geen mensen
zijn, dit moeten goden zijn, die moeten we aanbidden!"
5. Weliswaar deed je je exclamatie
voornamelijk terwille van de vele, bij die volksvoorstelling aanwezige,
prominente heidenen; maar stiekem heb je daarbij toch ook een Beëlzebub
gedacht, en daarom ben je toen ook zo akelig geworden !
6. En nu zeg je, dat je ook bij Mijn
wonderen akelig wordt! -Wélk verschil is er dan volgens jou tussen Mijn
wonderen en die, welke je twee jaren geleden te Damascus hebt gezien?'
7. Dit bracht Barnabas in grote
verlegenheid, zodat hij pas na een poosje kon uitbrengen: 'Zeg beste, maar
onnavolgbare jongen, vertel me eens hoe jij dat allemaal kunt weten?! Jij bent
toen toch niet óók in die stad geweest, en toch ook niemand anders uit jouw omgeving,
voor zover ik weet? Behalve een enkele tempel-collega heb ik over die
merkwaardige wonderdoenerij aan niemand anders iets verteld! Hoe heb jij dan
achter mijn streng verborgen gehouden geheim kunnen komen?'
8. Ik zei: 'Wees maar gerust hierover.
Ik kom weliswaar overal achter, maar dat wil niet zeggen, dat Mijnentwege aan
wie dan ook ooit een remblok wordt aangelegd, maar iedere mens is en blijft
vrij om te doen overeenkomstig de wet of er tegenin! De gevolgen ervan hangen
dan ook nooit af van de macht van Mijn wil, maar van bestaande natuurwetten,
alsook van de wetten die gegeven zijn voor het zedelijk handelen van de mensen
onderling en voor de eerbiediging en heiliging van de wetten.
9. Hoe het komt dat Ik alles weten
kan, is óók een geheim, waarover aan de wereld pas over goed twintig jaar enig
licht zal worden vergund, evenals dat het geval zal zijn ten aanzien van Mijn
andere wonderwerken. Als u zoudt geloven, dat de Geest van de Messias in al
Zijn volheid in Mij woont, zoudt u spoedig kunnen begrijpen hoe en vanwaar
dergelijke unieke eigen schappen aan Mij eigen zijn. Zolang als u dat echter
niét kunt aannemen of geloven, zult u de bepaalde tijd daartoe nog moeten
beiden. En dan zult u het weliswaar kunnen begrijpen, maar nadoen nooit!'
19. Jezus geeft uitleg over de woorden
'Jeruzalem' en 'Melchizedek'.
De Heilige
Schrift als woord Gods.
Joram wijst op de onbegrijpelijkheid
van de Messias-teksten bij Jesaja.
1. Barnabas zei: 'Beste wonderjongen,
wat die twee woorden 'Jeruzalem' en 'Melchizedek' betreft, wij zouden toch
gaarne vandaag nog daarover iets van je vernemen.'
2. 'Dan moet je eens goed acht slaan',
zei Ik, 'op de afzonderlijke lettergrepen, die de wortels vormen van de
Oud-Hebreeuwse taal; de betekenis ervan is:
Je : dit(is)
Ruh of Ruha : Woonplaats (de)
sa : voor (de)
lem of lehem : grote Koning
Me of Mei : mijn, resp. van Mijn
L 'chi of lichi : Aanschijn, of Aanschijns, licht(s)
Sedek : Zetel.
Jij
weet, dat de ouden de klinkers die in een woord tussen de medeklinkers komen
wel uitspraken, maar uit 'n soort van piëteits-overweging niet opschreven.
(Namelijk uit piëteit en eerbied voor de naam van God: JEHOVA, welke naam is
gevormd uit de vijf vocalen als volgt: I(=J) E 0 U(=V) A.)
Bij zulke, meer dan duizend jaar oude
woorden moet je dus weten hoe de klinkers tussen de medeklinkers te plaatsen,
dan komt uit de woordkernen de juiste betekenis van zo'n oude naam als vanzelf
te voorschijn. Ben je nu met deze verklaring tevreden?'
4. 'Ja', zei Barnabas, 'dat is
voortreffelijk, méér dan ik zeggen kan! Maar hoe kom jij nu ook weer achter
deze geheime betekenissen?'
5. Ik antwoordde: 'Dat is allemaal
gebaseerd op hetzelfde principe, namelijk op de kracht van Boven, die Mij
verheerlijkt, de kracht van de Geest uit God! Hóe zulks echter mogelijk is, dat
kan en zal je nog bij lange na niet inzien!
6. Want kijk, terwijl jij ook de
Schrift leest, vind je daarin voor jezelf niets goddelijks, omdat jij haar voor
puur mensenwerk houdt dat bijeen geschreven werd door verschillende mensen,
teneinde daarmee hun medemensen beter onder de duim te kunnen houden.
Hetzelfde zouden de Egyptenaren (naar jouw mening) hebben bewerkstelligd door
middel van hun mystieke en gigantische bouwwerken, en de Hebreeën door middel
van hun mystieke geschriften; maar voor een eigentijdse vorming van de mensen
van deze tijd zou noch dat eerste, noch dat tweede meer toereikend zijn, en
ieder die zich op deze wereld thuis weet, zou dat dan ook allang hebben ingezien
en voor bewezen gehouden!
7. Dat is dan jouw hoogst eigen
eerlijke en dus juiste geloofsbelijdenis! Maar ik zeg je: wie de Schrift
beoordeelt zoals jij, zal er nooit iets goddelijks in kunnen vinden en ook in
de toekomst een materialistische, wereldse domoor blijven! Hij moge dan af en
toe ook wel eens oog hebben voor bijzondere dingen en verschijnselen, maar die
moeten dan wel vlak voor zijn neus plaats vinden. Voor zijn geest echter zal
hij daaruit nooit enig voordeel weten te trekken, omdat voor hem elk wonder,
hoe groot ook, een pure vermakelijkheidsaangelegenheid is, slechts geschikt
ter streling van de zinnen!
8. Werkelijk, dergelijke lieden hebben
veel weg van varkens, die immers ook van alles en nog wat vreten, maar die
desondanks toch dezelfde onveranderlijke zwijnen blijven die alles even lekker
vinden, of het nu blubber, dan wel het fijnste wittebrood is !
9. Mensen die elk geloof aan hogere
geestelijke zaken missen, moesten daarom de Schriften, die de mensen vanuit
Gods Geest gegeven worden en die dan ook als Gods woord moeten worden gelezen,
maar beter niet lezen, want daardoor profaneren zij ze maar! Immers, er staat
geschreven: "De naam van Jehova moogt ge niet ijdel gebruiken!"
10. En daaraan voeg ik nog dit toe:
Ieder woord uit Gods Geest is gelijkwaardig aan de naam Jehova! En wie dat
woord leest als ware het mensenwerk, die is een strafbare, want ijdele gebruiker
van Jehova's naam. Maar wie het leest met eerbied en gelooft, dat de Schrift
van goddelijke oorsprong is, die zal daarin vlug en gemakkelijk het goddelijk
karakter ontdekken, en daarmee zal hij dan zijn eigen geest tot leven kunnen
wekken!
11. Als jij -en gij ook -in uwe harten
aan de Schrift werkelijk een goddelijke oorsprong zoudt toekennen, zouden
jullie Mij allang hebben geïdentificeerd als wat Ik feitelijk ben, en hoe Ik
Mijn Wonderen bewerkstellig! Maar, nu jullie de Schrift slechts houdt voor een
onwezenlijk en onbruikbaar stuk mensenwerk dat niet meer past voor deze tijd,
is het voor jullie tevens onmogelijk om Mij te erkennen als degene die Ik in
werkelijkheid ben. En omdat jullie Mij als zodanig niet erkennen wilt, moeten
ook Mijn daden voor jullie wel aller onbegrijpelijkste zijn!'
12. Joram zei: 'Het heeft er alle
schijn van, beste brave jongen, dat jij je toch enigszins vergist in de mate
waarin je wordt aanvaard! Want kijk, mochten er onder ons al enkelen zijn, die
niet geloven in de zuiver goddelijke herkomst van de Schrift, dan is er toch
ook een aantal die daaraan nog wél stevig vasthouden en geloven, en die dus ook
hopen op de komst van de beloofde Messias en Zijn Rijk! Als die jou eenmaal
beter Ieren kennen, zullen ook zij er geen bezwaar tegen maken jou te erkennen
als de beloofde Messias, over Wie de grote profeet Jesaja het veelvuldigst
heeft geprofeteerd.
13. Feit is weliswaar dat de
profetieën bij Jesaja in zeer mystieke termen zijn vervat, zodat je niet
precies kunt achterhalen wat voor soort persoonlijkheid de Messias zal hebben;
niettemin is er heel wat in te vinden, dat met de jouwe in overeenstemming is.
Toch staat er beslist ook het een en ander bij dat niet op jou, en tenslotte
helemaal niet op een echte Messias kan slaan, al kwam die ook recht uit de
Hemel!
Een wijze jongen als jij bent, zal dus
ook wel zelf kunnen inzien, dat het ook voor hen, die het hechtste geloof
hebben -om het nu maar eens ronduit te zeggen -met betrekking tot die Messias
nog node bij de oude vertrouwde opvattingen zal moeten blijven, en dat het
daarbij om een uiterst moeilijke zaak gaat, waaruit je niet zomaar wijs wordt!
14. Voor mij blijft deze
aangelegenheid veeleer een volkssage, waarbij de wens de vader van de gedachte
is, zodat het best eens zou kunnen zijn dat de Romeinen er met hun gezegde:
"Ubinam vanis invectis superlativum tradit gens, nihil quam aquam haurire
!" niet al te ver naast zitten. ( 'Waar de mensen onzinnige geruchten
steeds sterker overdreven aan hun nageslacht overleveren, valt dan niets dan
water te putten!' ...ofwel in gewoon Nederlands: 'Volkssagen zijn niet
steekhoudend'.)
Dit gaat hier ten dele ook voor de
Messias op. Het kán best zijn dat er iets van waar is, het kan ook zijn van
niet zoals er uit de oude bron van Jacob ook nauwelijks nog één druppel zuiver
water te putten zou zijn! Wat jij, beste jongen?'
15. Ik antwoordde: 'Hoe luiden in de
profetieën van Jesaja dan wel die plaatsen, die volgens u niet van toepassing
zijn op de Messias, en met name helemaal niet op Mij ?'
16. Joram weer: 'Wel, beste jonge
vriend, daarvoor zou ik dat boek eerst moeten halen! Ik kan die plaats niet zo
uit 't hoofd opzeggen, want zoiets lees je maar zelden, zodat je licht het een
en ander vergeet; met name is dat het geval bij die profetische teksten! -'n
ogenblikje dus, we hebben het zó!'
17. Maar Ik zei: 'Weet u wat? Het is
inmiddels al avond geworden, laten we het maar uitstellen tot morgen. Laten we
de zitting dus liever opheffen en onze avondmaaltijd nemen, dan kunnen we het
gesprek morgen voortzetten; van vanmorgen vroeg af tot nu toe heeft niemand van
ons nog iets gegeten!'
18. Met dit voorstel van Mij gingen
allen direkt akkoord, zodat we de vergaderzaal verlieten en ons naar de reeds
bekende herberg begaven.
De tweede nacht
20. De
tweede nacht in de herberg.
Joram en
Barnabas op zoek naar passende teksten bij Jesaja.
1. Ik, de rechter en de oude Simon
gingen naar de herberg, waar wij reeds een nacht hadden doorgebracht, en waar
Nazareeërs die in Jeruzalem waren zich plachten op te houden.
2. Het was te Jeruzalem namelijk
allang gebruikelijk dat elke stad van heel het joodse rijk daar een aparte
herberg had, met dezelfde naam als die stad. En dat was, omdat als iemand uit
Jeruzalem of ook uit enige andere stad iets te regelen had met of een inlichting
wilde verkrijgen over iemand uit een andere stad, hij maar naar de gelijknamige
herberg behoefde te gaan. Daar trof hij elke dag wel iemand aan -en soms wel
meerdere lieden -die daar zojuist vanuit die gelijknamige stad op weg naar
Jeruzalem was aangekomen, voor welke zaak dan ook.
3. Dit gebruik heeft zich in de loop
der tijden ook naar Europa verspreid. In vroegere tijden hadden de
uithangborden van de logementen ook een dergelijke strekking, alhoewel daarvan
in deze tijd geen spoor meer is terug te vinden.
4. Ik heb dit alleen maar als
bijzonderheid toegevoegd, omdat men daardoor later gemakkelijker zal kunnen
begrijpen hoe Mijn pleegouders Mij op de derde dag -zijnde de dag van hun terugkomst
-en dan ook nog pas tegen de avond heel gemakkelijk hebben moeten kunnen vinden,
omdat zij in de herberg 'Nazareth' genaamd tevoren naar Mij geïnformeerd
hadden, als ook hadden nagevraagd waar Ik Mij overdag had opgehouden.
5. De meeste van de tempelheren hadden
zich ditmaal na hun avondmaal ook ter ruste begeven. Alleen Joram en Barnabas
namen de Jesajarol ter hand om daarin naar teksten te zoeken die niet op Mij
af op een andere Messias konden worden toegepast. Op den duur werden echter ook
die twee door slaap overmand, zodat zij zich ter ruste begaven.
6. Voor wie echt moede is vervliegt de
nacht als het ware in een ogenblik; en zo was dat ook hier het geval. De
tempelheren hadden zich nog wel graag een keer willen omdraaien, maar de reeds
licht geworden dag eiste van hen dat ze wakker bleven en zich weer gingen bezig
houden met de op hen rustende taak, alhoewel zij daar die dag allesbehalve trek
in hadden -zelfs Joram en Barnabas niet, omdat zij in heel de Jesaja-rol geen
enkele echt geschikte tekst hadden kunnen vinden, die Mij tot zwijgen had kunnen
nopen.
7. Op 'n gegeven moment zei Joram
tijdens dat zoeken tegen Barnabas: 'je zou haast denken behekst te zijn! In
andere gevallen heb ik prompt een paar dozijn van voor dit doel geschikte tekstplaatsen
op het puntje van mijn tong -en nu zoek ik al een uur lang als een vermoeide
raaf naar zijn nest en toch kan ik niets, maar dan ook helemáál niets vinden!'
8. Barnabas antwoordde: 'Het maakt ook
immers niets uit! Als die jongen dan perse vanwege zijn buitengewone
eigenschappen -gesteld dat die ook tijdens zijn volwassenheid intact blijven
-Messias wil worden, nu, laat hem dan maar volhouden! Dat zou toch helemaal
niets uit maken? Als die eigenschappen hem later weer ontvallen, zal hij zijn
idee immers heus wel van zelf laten varen! Neemt u de rol desondanks toch maar
mee, wie weet kunnen we hem in het verloop van de dag tóch nog nodig hebben!
Maar laten wij nu ook maar naar de
vergaderzaal gaan, want de meesten onzer zullen er al wel zijn!'
9. Nu stonden zij op en haastten zich
naar de vergaderzaal.
Gebeurtenissen op de derde dag
21. Begin
van de bespreking op de derde dag.
De poging
van Joram om het aangesneden thema af te breken mislukt.
Een grove
tegenwerping van de opperpriester door het Jezuskind weerlegd.
1. Pas nadat zij beiden hun plaatsen
hadden ingenomen, begon de bespreking van de derde dag.
2. Op een wenk van de Romein, die Mij
meer en meer toegenegen werd, nam Ik als eerste het woord en richtte Mij tot
Joram met de woorden: 'Wij zijn hier vandaag, de derde dag al weer, in deze
zaal voor overleg bijeen! Nu is het zaak dat u Mij -wat gisteren al was
aangekaart die teksten bij de profeet Jesaja aanwijst, die niet op Mij zouden
slaan, noch op iedere andere naar uw mening mogelijke Messias!'
3. Joram antwoordde: 'ja, m'n beste
jongen, dat zou mij allemaal best zijn -die bewuste teksten zijn echter allang
uit mijn geheugen verdwenen, de letterlijke althans en je zoudt mij echt in
grote verlegenheid brengen als je nu van mij zoudt vergen om die bepaalde teksten
op te zoeken! En met name is dat het geval tegenover jou, die dank zij je
reusachtige geheugen heel de Schrift woord voor woord en uiterst solide in je
achterhoofd geborgen schijnt te hebben!
Ik stel voor: laten we die zaak maar
liever laten rusten, dan zijn wij bereid jou op grond van hetgeen we van jou
hebben gezien en gehoord voor de beloofde respectievelijk voor de reeds gearriveerde
Messias te laten doorgaan! Maar dat opzoeken nu van al die teksten in de
Schrift, zou ons veel te veel tijd en moeite kosten!'
4. Maar nu wierp Ik hem tegen: 'Neen,
goede vriend, dat gaat niet op! Jullie probeert nu op een geschikte manier van
Mij af te komen, want Messias of geen Messias, dat laat jullie koud, mits
jullie daarbij dan maar een goed leventje kunt lijden, en grote massa's goud,
zilver en allerlei kostbare edelstenen kunt blijven vergaren ! Nee, waar het
nu in volle ernst om gaat, is dit: ben Ik het, of moeten jullie op een andere
wachten?
5. Ben Ik het inderdaad, dan is het
Godsrijk inmiddels tot jullie gekomen en dan zullen jullie als je van goede
wil bent -wel weten uit de Schrift wat jullie te doen staat! Maar als Ik het niet
alleen volgens jullie opvattingen, maar ook volgens hetgeen de profeten zeggen!
-niet ben, nu, dan kunnen jullie in jullie oude zondigheid hardnekkig
voortleven, totdat de dood jullie eindbestemming zal zijn! Maar, nu het
opzoeken van geëigende teksten jullie kennelijk al zoveel tijd kost en zoveel
moeite veroorzaakt, geeft die rol dan maar eens aan Mij, dan zal Ik jullie die
tijd en moeite wel besparen!'
6. 'En jij dan mooi al die teksten
uitzoeken zeker, die het beste op jou van toepassing zijn te brengen?' zei de
opperpriester.
7. 'Nu goed', zei ik weer, 'zoekt u er
dan maar enkele uit die in tegendeel allerminst op Mij van toepassing zouden
zijn!'
8. De opperpriester zei: 'Nu, daarmee
zullen we jou dan eens prompt van dienst zijn! Geef op dat boek!'
9. Nu kreeg de opperpriester het boek
aangereikt en met een ernstig gezicht begon hij daarin te speuren; maar lange
tijd kon hij niets bruikbaars vinden. Eindelijk dacht hij dan toch iets gevonden
te hebben, want op zijn gezicht werd een soort tevredenheid zichtbaar,
waarachter echter tevens zijn waanzinnige opperpriesterlijke hoogmoed de kop
opstak, heviger dan die bij een toornige kalkoen de kam doet zwellen! Met onmiskenbaar
heersers pathos legde hij het boek opengeslagen voor zich op tafel, en
triomfantelijk boorde hij letterlijk met zijn wijsvinger in de tekst en sprak:
10. 'Kom nu maar eens hier, jij, jonge
Messias uit Galilea, kom deze tekst maar eens lezen en vertel mij dan maar eens
of die soms óók op jou van toepassing is!'
11. Ik antwoordde: 'Hoezo roept u Mij
om die tekst uit uw boekrol te komen lezen? De Geest die in Mij woont, kende
die allang voordat hij door Jesaja werd opgeschreven! En u hebt bovendien nog
precies de tekst uitgezocht, die Mij de gelegenheid biedt u te overwinnen; een
betere zou Ik werkelijk niet hebben kunnen vinden!'
12. Toornig kwam de opperpriester nu
overeind en in vurige woede ontbrand zei hij: 'Wat beweer je me nu? Jij zou van
die tekst al eerder hebben geweten dan toen de profeet hem opschreef?! Pas op,
Galilese jongen, dat je niet overmoedig wordt! Jij bent pas twaalf jaar en wilt
beweren al van die tekst geweten te hebben vóór de profeet? Ben je nou
helemáál...?!
13. Want al spreek je dan van je geest
of van je ziel -die overigens identiek zijn -die kan toch onmogelijk ouder zijn
dan je lichaam, want volgens Mozes' getuigenis moest dat er wel eerder zijn,
wilde de ziel althans in dat lichaam kunnen binnengaan!
14. Zegt Mozes niet: "God vormde
de eerste mens uit leem en blies hem door de neusgaten een levende ziel
in?" Blijkt daaruit dan niet duidelijk dat ieder menselijk lichaam
-zijnde een woonklaar huis voor de ziel er eerder moet zijn dan de ziel zelf?
Want wat en waar zou de ziel kunnen zijn zonder lichaam? -Bedenk jij maar eens
goed, jonge Galileeër, waar je staat, en tegenover wie!'
15. Ik antwoordde: 'Nog afgezien van
het feit dat u hier opperpriester bent met behulp van wereldse protectie, en
niet door hogere geestelijke roeping, en ook afgezien van het feit dat wij hier
verzameld zijn in de oude vergaderzaal van de tempel, zeg Ik u toch eerlijk in
uw gezicht, dat uw oordeel over geestelijke zaken nog beroerder is dan dat van
een blinde over de verscheidenheid der kleuren!
16. Waar God, toen Hij het lichaam van
Adam gereed had, door diens neusgaten hem een levende ziel inblies, moet die
ziel dan toch tevoren in God zijn geweest, en hij kon ook nergens anders zijn,
omdat Gods Wezen oneindig is, en omdat er zich strikt genomen dus niets buiten
Hem bevinden kan!
17. God, Die zelf eeuwig is, kan niets
tijdelijks en vergankelijks, noch iets in wordingstoestand verkerends in Zich
hebben, want wat in Hem is moet -zoals Hijzelf -eeuwig zijn.
Hij kan Zijn eeuwige grote gedachten
en ideeën slechts schijnbaar buiten Zichzelf als het ware 'uitstallen', opdat
die zich dan een persoonlijke zelfstandigheid kunnen verwerven; en als Hij dat
doet, is dat vanuit Zijn standpunt een scheppingsmoment, en voor het wezen dat
door Zijn Macht en Wijsheid is vrijgemaakt als een zelfstandige Godsgedachte
buiten Hem begint dan pas de tijd of juister: de toestand, van toegestane
zelfwerkzaamheid, waardoor een blijvend zelfstandig bestaan buiten God, maar
eigenlijk toch in Hem, binnen Hem
verworven kan worden.
18. En als dat nu de feiten zijn,
waarom zou Ik dan naar de Geest en in God niet eerder hebben kunnen bestaan dan
toen de profeet zijn tekst schreef?
19. En overigens vergist u zich ook
nog lelijk als u denkt dat geest en ziel een en hetzelfde zijn!
De menselijke ziel is namelijk een
geestelijk produkt uit de materie en wel omdat in de materie alleen
veroordeelde geesten aanwezig zijn die op hun verlossing wachten. De zuivere
geest daarentegen is nooit veroordeeld. leder mens heeft zijn eigen, hem door
God rechtstreeks toebedeelde geest, die in de mens in wording voor alles
zorgt, alles doet en begeleidt, maar die verbindt zich pas dan met de ziel tot
een geheel, wanneer die uit volkomen vrije wil volledig is overgegaan in de
door haar erkende en aanvaarde goddelijke orde, waardoor de ziel dan ook weer
zuiver geest geworden is.
20. Dat bij u die overgang echter nog
lang niet heeft plaatsgevonden, hebt u zoëven zelf gedemonstreerd, en wel
doordat u er blijk van gaf geen flauw idee te hebben van uw eigen geest, zonder
welke u nota bene geen ogenblik in leven zoudt kunnen blijven!
21. Maar Ik ken Mijn Geest wel en Ik
ben allang één met Hem, en omdat die Geest een ware Geest Gods is -en ook nooit
iets anders zou kunnen zijn, omdat er buiten God geen geest kan zijn of bestaan
die niet Gods Geest zou zijn -daarom kan Ik dan ook heel de natuur gebieden.
Denkt u en alle andere daar nu eens
even over na en tracht het ermee eens te worden, dan zullen we daarna ingaan op
die tekst die niet op Mij mag slaan!
22. En u, opperpriester, geef Ik de
raad om u tegenover Mij beter in acht te nemen, anders zoudt u wel eens erg
spoedig kunnen merken, dat u Mijn goddelijke geesteskracht al te zeer tegen uzelf
hebt gaande gemaakt! Gisteren hebt u reeds ervaren waartoe Ik in staat ben -u
kunt nu dus weten wat u te wachten staat, als u hier uw perken te buiten gaat!
Want Ik bezit een duur betaald recht om te spreken over wat Jehova aangaat,
zoals van meet af aan bedongen was. Het is trouwens al erg genoeg, dat men bij
u lieden, die pretenderen Jehova's dienaren te zijn, spreekrecht per uur moet
kopen; en het zou nog erger zijn, als men bovendien van dat gekochte recht niet
eens het bedongen gebruik zou mogen maken!'
22. De Romeinse rechter spreekt
woorden van waardering.
Jezus voert het woord over de
maatschappelijke wetten van de Staat en over de goddelijke wet van de
naastenliefde.
1. Hierop reageerde de rechter met een
spon taan: 'Bravo, prachtjong dat je bent! Jij moet wel recht uit de hemel
gekomen zijn! Je bent nu immers al wijzer dan alle wijsgeren die ooit op aarde
geleefd hebben! Wat kan er niet verder nog allemaal uit jou groeien? Ja, jij
bent werkelijk een Messias (middelaar tussen God en mensen); nog nooit eerder
heeft een wijsgeer de verschillen tussen materie, ziel en geest met zo weinig
woorden zo duidelijk gemaakt als jij! Ja, deze leerrede verdient een
bijzondere beloning, want zoiets is nog nooit vertoond!'
2. Ik antwoordde hem: 'Vergeet u dat
nu maar liever, edele vriend! Want wat voor loon zoudt u Mij dan wel kunnen
geven, dat Ik u niet prompt en duizendvoudig zou kunnen vergelden? Voorwaar Ik
zeg u: telkens wanneer iemand voor een van zijn medemensen die daaraan behoefte
heeft, uit waarachtige en zuivere liefde voor God en zijn medemensen een
weldaad verricht, heeft hij dat voor Mijzelf gedaan, en dan zal dat hem
duizendvoudig worden vergolden! Maar, hetzelfde geldt ook voor het kwaad dat
men een medemens aandoet!'
3. De rechter hernam: 'Maar wat zou
jij dan nader willen kenschetsen als kwaad dat je een medemens niet zou mogen
aandoen? Ik zou dat namelijk erg graag willen weten, omdat ik als rechter
vaak in situaties terecht kom waarin ik de medemens -zij het vaak tegen mijn eigen
wil in akelige en beroerde dingen moet opleggen.
Maar, onze wet is nu eenmaal een
ijzeren wet, die nauwelijks consideratie kent, niet eens jegens eigen kinderen!
-Geef mij dus iets, waar ik degelijk houvast aan heb!'
4. Mijn antwoord luidde: ' Als u die
wetten zelf had gemaakt, zoudt u ze ook zelf kunnen veranderen, maar ze zijn
nu eenmaal de gevestigde wil van het gehele volk, en u bent er voor aangesteld
om hen die tegen deze wil verzet plegen op juiste wijze te berechten. U doet
daarom zeker geen kwaad, maar juist goed, als u doet wat de wet u in geweten en
naar zijn strekking voorschrijft!
5. Want iedereen die van deze grote
samenleving deel uitmaakt, behoort zich te voegen naar haar maatschappelijke
wetten, ja, hij moet ze zelfs maken tot zijn persoonlijke hoogste normen! En
als hij daar niet toe bereid is, zal hij -als eenling en dus duidelijk de
zwakkere, de dwarsligger tegen de gevestigde orde -de noodzakelijke zure
consequenties over zich moeten laten komen!
6. En een door het volk, of door diens
aan de macht zijnde vertegenwoordiger aangestelde rechter -of het namens een
koning was of een keizer maakt geen verschil die het recht, dat hij op zijn
duimpje moet kennen, streng en rechtvaardig uitoefent, kan alleen maar goed
doen, want hij zuivert de akker der mensheid van onkruid! Doet u dat, dan
vervult u uw plicht, en dan bent u dus een weldoener van alle ordelievende en
degelijke mensen!
7. Dat u er als rechter meer op uit
bent om vastgelopen mensen aan de hand van de wet niet zozeer te bestraffen
als wel te verbéteren, dat is in feite reeds een hemelse deugd van uw
innerlijk, want u houdt zich daardoor aan de voor alle tijden geldende
grondwet van de naastenliefde, die luidt: "Wat u redelijkerwijs niet wilt
dat u geschiedt door menselijk toedoen, dat mag u ook een ander niet
aandoen!" U bent aldus verantwoord, zowel tegenover God als tegenover de
mensen, zodat het geenszins nodig is, dat u zich zorgen maakt over wat nu
eigenlijk goed is en wat kwaad!
8. Hadden zij, die de zetels van Mozes
en Aäron bezet houden, net zo gehandeld, dan zouden zij nooit onder uw Romeinse
juk terecht gekomen zijn. Maar doordat zij hun oude en beproefde wetten niet
hebben in stand gehouden, terwijl die toch voor alle mensen moesten gelden,
maar zij zich daarentegen willekeurig wetten maakten naar eigen smaak, daarom
heeft God Zijn blik van hen afgewend en hen overgeleverd aan de harde
tuchtroede van de heidenen; en omwille van hun grote en grove halsstarrigheid
zullen zij daaraan overgeleverd blijven.
9. U erkent Mij, terwijl u een heiden
bent, maar zij zijn joden, die kinderen van Jehova zouden moeten zijn! Toch
herkennen zij Mij niet, en ook in de toekomst zullen ze Mij slechts moeizaam
kunnen herkennen! U zult zich wellicht afvragen hoe dat komt?
Voor Mij lijkt het op wat er door een
profeet is voorzegd ook indertijd reeds tegenover dovemansoren uiteraard:
"Hij kwam tot de Zijnen in Zijn Eigendom maar de Zijnen hebben Hem niet
herkend en ze hebben Hem niet aanvaard!" Maar het zij zoals het zijn
moet, aan u heb Ik nu de zaak voorgedragen zoals die er in werkelijkheid
uitziet; het wordt nu tijd dat we de door de opperpriester opgezochte teksten
onder de loupe nemen, die zogenaamd niet op Mij van toepassing zijn!'
23. De Romeinse rechter leest
Jesaja 9:5-6 voor en geeft daar zijn toelichting op.
1. Nu schoof de opperpriester Mij de
boekrol toe en zei: 'Hier, lees zelf maar, en overtuig jezelf van mijn gelijk!'
2. Ik nam de boekrol aan en gaf die
aan de rechter, en terwijl Ik hem de onderhavige tekst aanwees, verzocht Ik
hem die hardop voor te lezen, zodat niemand zou kunnen beweren dat Ik de
teksten naar Mijzelf toe gelezen had. De rechter kon aan dit verzoek daarom zo
gemakkelijk voldoen, omdat hij met de meeste oosterse talen goed op de hoogte
was; met name het Oud-Hebreeuws kon hij beter lezen dan alle tempelheren
tesamen!
3. De rechter nam de boekrol
blijmoedig aan en begon als volgt te lezen: 'Een Kind is ons gegeven, een Zoon
is ons geboren, de Heerschappij is op Zijn schouders gelegd. En Zijn naam is
Wonderbare Raadsman, Goddelijke Held, Vader voor immer, Vrede-Vorst! Grote
Macht zal Hij brengen en eindeloze vrede aan Davids Huis en zijn Rijk. Hij zal
het steunen en stutten met recht en gerechtigheid nu en voor immer; de ijver
van Jaweh der heerscharen brengt dat tot stand!' Hierna vroeg de rechter aan de
opperpriester of hij de teksten zo goed gelezen had.
4. Een instemmende buiging van de
opperpriester was het antwoord.
5. Nu ging de rechter voort in Mijn
naam, zeggende: 'Hier hebt u naar mijn smaak wel precies een tekst uitgezocht,
die voor zover ik het kan beoordelen, als nauwelijks een andere, exact op deze
jeugdige, vrome en wijze jongen van toepassing is !
6. Dat een maagd een zoon zal baren
die zij Emanuel moet noemen, dat is nu -althans naar mijn bescheiden mening
wel zó duidelijk toegelicht, dat er bij mij geen twijfel meer mogelijk is dat
juist deze jongen de door de profeet tevoren aangeduide zoon is van de,
volgens uw eigen getuigenis u welbekende maagd Maria -dacht ik.
7. En als ik mij niet vergis, is mij
nog niet zolang geleden, bij de een of andere gelegenheid door de hoofdman
Cornelius verteld over die wondere geboorte van een jongetje in een leegstaande
schaapstal te Bethlehem, bij gebrek aan een beter onderkomen; hij heeft mij dat
verteld met een groot enthousiasme en hij was diep begaan met het toentertijd
vreselijke noodlot van die merkwaardige familie; en ook, dat hij dikwijls naar
hen heeft geïnformeerd, maar dat hij sedert hun emigratie naar Egypte niets
over hen te weten is kunnen komen! Helaas moest hij voor staatszaken naar
Tyrus, anders had hij gegarandeerd ook hier gezeten!
8. Dus wat betreft de geprofeteerde
geboorte van de jongen, kunnen wij het naar mijn mening nu wel eens zijn;
althans tegenover het nuchter denkende, zuivere verstand lijkt een ontkenning
niet langer houdbaar!
9. En de tekst die hem boter en honing
laat eten om daardoor beter in staat te zijn te oordelen en te kiezen tussen
het goede en het kwaad, die tekst kan ik slechts plaatsen binnen de
Oud-Egyptische wijsheid, als een verzinnebeelding, die -als ik mijn oordeel
geven mag -zoveel kan betekenen als: "Hij zal zijn vervuld van louter
liefde en wijsheid, en hij zal zeer goed onderscheiden wat juist en zuiver en
goed is, tegenover wat echt slecht is !"
10. En dat hij daartoe beter in staat
is dan welke wijsgeer ook, daarvan heeft hij zojuist voor u allen het
zuiverste bewijs geleverd; hij moet derhalve wel maximaal verzadigd zijn met
(geestelijke vert.) honing en met (geestelijke vert.) boter,
hetgeen hij ook tegenover u, die de wijzen van de tempel bent, meer dan
voldoende heeft aangetoond; zoals u van hem ook nog heel wat kunt leren, maar
hij omgekeerd van u niets! Mij dunkt dat dat alleen al voldoende duidelijk
maakt, hoeveel honing en boter hij tot nu toe reeds tot zich moet hebben
genomen!
11. Dit alles toont dus des te
overtuigender aan dat juist Hij de door de oude profeten voorzegde Emanuel is,
die uit een maagd is geboren! Op deze wereld zal geen maagd ooit meer zo'n
Zoon baren!
12. In heel het reusachtige Romeinse
keizerrijk heb ik nog nooit een zoon van twaalf jaar gezien, die Hem ook maar
in de verste verte nabij kwam, volkomen afgezien nog van zijn onvoorstelbare
eigenschap wonderen te doen! Ik ben dus van mening dat die tweede tekst van de
profeet, die u ons zelf hebt voorgelegd, even exact op Hem van toepassing is
als de eerste, die Hij in het begin al aanvoerde als zogenaamde voorvraag!
13. Ja, in Hem is ons werkelijk een
Kind boven alle kinderen geboren, ons, sterfelijke mensen is een zoon gegeven
uit goddelijke schoot -zoals wij Romeinen dat plegen te zeggen -en de mysterieuze
heerschappij die daaraan eigen is, draagt Hij inderdaad alleen op eigen
schouders; Hij heeft daarvoor geen helpers nodig!
14. Met de naamsaanduidingen die wij
hebben gelezen, duidde de profeet kennelijk alleen de eigenschappen van de
Messias aan. U moogt zelf zeggen, of ook maar één daarvan Hem niet eigen is!
15. Is Hij in onze ogen niet
wonderbaar wat zijn verstand, zijn spreken, of zijn daden betreft?
16. Welke wijsgeer van deze aarde zou
mij beter raad kunnen geven dan deze ware en aller ontwijfelbaarst zuivere God
en zoon!
17. Dat Hij in elk opzicht -of het nu
gaat over geest dan wel over materie -almachtig is, ook daaraan zal hopelijk
niemand twijfelen die Hem heeft horen spreken of heeft zien handelen!
18. Door zijn onverschrokken moed
tegenover u, notoir hoogmoedige priesters, die uzelf boven alle goden laat
prijzen en aanbidden, heeft Hij zijn onversaagde heldenmoed eveneens voldoende
duidelijk aan de dag gelegd!
19. Dat zijn Geest niet anders dan
eeuwig kan zijn en dat Die één is met de Geest van God, heeft Hij op zo
duidelijke wijze en met zo weinig woorden voor u waar gemaakt, dat men werkelijk
zou moeten zijn geslagen met blindheid die erger is dan de nachtelijke
duisternis, om niet onmiddellijk te kunnen aanvoelen, vanwaar deze 'Wind'
komt!
20. Dat Hij voorts als Enige de ware
inwendige vrede aan de mensen weet te geven, waardoor Hij alleen een waarachtige
Heer der Heren dezer aarde is en waardoor Hij als geen andere vorst op aarde
ook de menselijke vrede kan garanderen, dat heb ik zelf inmiddels reeds
ondervonden!
21. Hij alleen is in staat om het rijk
van Zieners en Kenners uit de tijd van David, dat jullie soort reeds zo lang
geleden verwoest heeft, weer tot leven te wekken en er een heerschappij te
vestigen, waaraan alle vorsten der aarde, ondanks hun vele scepters en kronen,
voor goed onderdanig zullen zijn; want het rijk, waar zuiver inzicht heerst,
is en blijft steeds het machtigste van de wereld, zodat het nooit door enige
andere macht volledig zal kunnen worden onderworpen. Want waar het Licht heerst
dat alles transparant maakt, daar zal tevens een zuiver oordeel kunnen worden
gevormd, en daar zal de rechtspraak dienovereenkomstig open en eerlijk zijn !
22. En waar het tenslotte heet:
"De ijver van Jahweh der heerscharen brengt dit tot stand", daar kan
alleen maar plaats zijn voor de overtuiging dat deze knaap en niemand anders
die Heer der heerscharen is -de Geest Gods zelf, Die Hem door en door vervult!
Persoonlijk heb ik dat al vanaf het eerste ogenblik voorvoeld! Hoe zouden
jullie dat dan niet kunnen hebben begrepen, terwijl het toch kennelijk jullie
nog meer zou moeten raken dan mij, die slechts een ongelovige, een heiden is ?
23. Bij alle goden en orakels op heel
de wereld tesamen! Jullie moeten welontzettend blind en dom zijn, en in en in
slecht ook nog, dat jullie niet onmiddellijk vermoogt in te zien noch in te voelen
waar deze Wind Zijn oorsprong heeft genomen. Jullie hadden dat op het eerste
gezicht moeten inzien! En nu moet ik, een heiden, jullie nog vertellen hoe de
feiten zijn!
24. Stel dat de profeet die deze
wijsheden op papier heeft gezet eens zou herrijzen, en dat hij met jullie zou
worden geconfronteerd, wat zou die dan wel van jullie duistere eigenzinnigheid
moeten zeggen?
25. Komt er in jullie dan helemaal
geen schaamte op, nu jullie daar zo dom en blind voor het aanschijn staat van
Hem, aan Wiens welwillendheid alleen jullie het te danken hebt dat je je verworden
en door eigen schuld ontluisterde leven met zijn duistere heersers praktijken
nog kunt voortzetten? Zou Hij met jullie soms niet een zelfde manoeuvre kunnen
maken als Hij gisteren deed met die levende ezel, en met die grote steen ?
26. En nog breken ze zich op alle
mogelijke manieren het hoofd over wat in hun kraam beter te pas zou kunnen
komen, namelijk of wel voor een God, die zij niet kennen en aan wie ze ook
nooit hebben geloofd, dan wel voor de wereld, die hen allen reeds bijzonder
veel voordelen heeft bezorgd, en waarvan zij hopen nog veel meer voordeel te
kunnen verwachten! En dat, terwijl zij nota bene oog in oog staan met een
allergoddelijkst denkbare God, Die is toegerust met alle eigenschappen welke
de menselijke fantasie zich maar zou kunnen voorstellen aan wat werkelijk verheven,
voortreffelijk en volmaakt is!
27. Nu zou ik van jullie, ouwe
domkoppen, toch wel eens willen horen hoe jullie je in werkelijkheid een god
voorstelt! Want enig begrip zullen jullie je van Hem toch wel gevormd moeten
hebben! Spreekt nu want nu gelast ik u mij te antwoorden!'
24. Joram antwoordt met een rede over
het wezen van God
1. Deze strafrede van de rechter had
onze tempelheren toch wel volkomen van hun stuk gebracht! Hij had hen zo
beangstigd, dat ze nog slechts konden stotteren in plaats van samenhangend
spreken. Joram was degene, die van hen nog het kalmst was gebleven; hij stond
op, boog voor de rechter en zei op eerbiedige toon:
2. 'Weledelgestrenge en rechtvaardige
meester en rechter over heel Jeruzalem en verre omstreken! Voor ons is het een
groot probleem hoe wij ons van het wezen van God een juist idee moeten vormen,
omdat Mozes uitdrukkelijk heeft verboden om ons over Hem enig houdbaar menselijk
begrip te vormen of een ook maar half herkenbaar beeld! U zult in onze tempel
dan ook geen enkele voorstelling vinden, waardoor het mogelijk zou worden
gemaakt dat onze menselijke zintuigen ons een aanschouwelijk beeld zouden
vormen van de Godheid !
3. Hetgeen echter niet wegneemt, dat
onze voorvaderen, zoals Abraham, Izaak en Jacob herhaaldelijk visioenen
hebben gehad, waarin zij God steeds hebben gezien als een volmaakte menselijke
gestalte, met Wie zij konden spreken, alhoewel het later bij Mozes heet:
"God zien en daarbij in leven blijven, is onmogelijk; God is een Verterend
Vuur, Dat woont in ontoegankelijk Licht!"
4. Niettemin wilde Mozes beslist
eenmaal God zien, al zou hij daaraan eventueel onmiddellijk moeten sterven!
Daarom zei God op de Sinaï tegen Mozes: "Verberg jezelf in deze grot, dan
zal Ik daaraan voorbij gaan; en als Ik je dan roep, kom je naar buiten, je zult
dan Mijn Rug zien".
5. Gaat het er dus de ene keer om zich
van God een beeld te vormen, terwijl het 't volgend ogenblik juist zaak is om
dat op straffe, officieel bij de wet bepaald! -niet te doen, dan zult u begrijpen
dat het echt wel moeilijk wordt, en op den duur zelfs onmogelijk, om zich enig
idee of begrip van God te vormen, ofschoon het menselijk hart er toch behoefte
aan heeft om ook formeel een God te kennen; zodat je het de heidenen dan ook
strikt genomen nauwelijks euvel duiden kan, dat zij hun god Zeus uitbeelden als
een ideaal menselijk wezen! Voor ons is er echter niet veel meer dan alleen het
woord 'JEHOVA'!
6. Ik voor mij -als gewoon mens dan
wel te verstaan -vind net als u, dat deze jongen goed genoeg is en machtig
genoeg om God te kunnen zijn, maar nu moet u ook eens denken om het volk, dat
zozeer gehecht is aan de leer van Mozes en van de profeten! De tempel is het
aloude middelpunt van hun heil. Daarheen wendt het zich met zijn hoop en zijn
wensen. In de tempel gelooft het zijn God nabij te zijn, omdat het daar, door
middel van het hogepriesterlijk oor, naar Hem kan luisteren, en omdat het daar
wordt verhoord dankzij diens gebeden en die van zijn helpers! Als je dat het
volk plotseling afneemt, en als in de plaats van de verbondsark deze goddelijke
knaap zou moeten gaan functioneren, roep je daarmee ongetwijfeld een algehele
revolutie op in het hele land !
7. Daarom slechts gedragen wij ons als
narren, omdat wij ons daartoe geroepen weten! Ware dat niet het geval, dan
zouden wij allang niet meer voor nar gespeeld hebben! Of denkt u soms dat het
zo gemakkelijk is om het volk iets als realiteit voor te houden dat dat niet
is en waarvan men zich, zelfs met de beste wil van de wereld, geen begrip kan
vormen?
8. Ik denk over deze jongen precies
zoals u, maar tegenover het volk ben ik niettemin verplicht om aan de oude
dwaasheden vast te houden! Zij mogen er niet het flauwste vermoeden van
krijgen dat ik innerlijk een volkomen ander geloof ben toegedaan dan hetwelk ik
uiterlijk voorgeef!
9. Zóu de jongen mettertijd de kracht
kunnen opbrengen om het volk op Zichzelf opmerkzaam te maken zoals Hij dat nu
bij ons heeft gedaan, zodat het Hem erkent en Hem aanneemt voor wat Hij is, dan
zal Hij het ook met de tempel best gauw genoeg klaarspelen! Maar, een zo oude
traditie waarbij zo veel belangen een rol spelen, kan je niet zo maar als een
oude kast opzij schuiven als ging het om het een of ander dat je gemakkelijk
en zondere gêne weggooit of vernietigt, om het dan door iets nieuws te
vervangen.
10. Dit is mijn mening, en ik ben er
zeker van dat de hele tempel die met mij deelt, en daarom ben ik er ook zeker
van dat terzake niemand het tegen mij zal opnemen!'
11. De rechter antwoordde: 'Ja,
vooralsnog lijkt er tegen deze opvatting weinig, en zeker niet veel in het
midden te brengen. Maar ik zou toch nog wel één ding willen opmerken, en dat is
dit: jullie zouden toch minstens -gesteld dat je in de zending van die jongen
gelooft -het volk op een toepasselijke manier op de jongen attent kunnen
maken, om al dus te laten zien wat er nu feitelijk in de wereld gekomen is?'
12. Joram antwoordde: 'Dit lijkt een
redelijke eis en er is in dit opzicht wellicht inderdaad iets realiseerbaar!
Maar niettemin zal zoiets toch steeds een waagstuk blijven; wij, zowel als de
jongen zelf zouden er wel eens hevig door in de moeilijkheden kunnen geraken!
13. Want ten eerste zal de jongen vast
niet in de tempel willen blijven, omdat Hij vandaag of anders morgen heus wel
door Zijn ouders zal worden teruggebracht naar Nazareth, en dat ligt hier toch
wel wat al te ver vandaan om al diegenen die naar Hem zullen vragen, maar daarheen
te sturen!
14. Op de tweede plaats is te
verwachten dat honderdduizenden ons dan zullen gaan ondervragen waarom Hij,
Die door de profeten is aangekondigd, geen verblijf neemt in het enige Huis
dat voor Hem passend en waardig is, namelijk in de tempel!
15. Wat zouden wij het volk dan als
aanvaardbare reden kunnen opgeven, waarom Hij de voorkeur geeft aan Galilea en
aan Nazareth boven de Stad Gods? Het volk zou al gauw kunnen gaan zeggen:
"Stad en tempel moeten wel grovelijk gezondigd hebben; er moet een
onderzoek komen en, zo nodig, eerherstel !"
16. Kort en goed, hoe wij ook regelend
zouden willen optreden, altijd zouden we daardoor onder het volk grote
opwinding veroorzaken, en we zouden daar de handen vol aan hebben! Daarom ben
ik de mening toegedaan dat het veel verstandiger zou zijn om nog geen gewag te
maken van deze gebeurtenis, en de hele zaak maar liever te laten betijen en
aan de jongen zelf over te laten.
17. Wat er dan ook verder moge
gebeuren, wij althans zullen door deze driedaagse gebeurtenissen op alles
voorbereid zijn, wij zullen ons zelfs daardoor dan nog beter en intensiever
kunnen voorbereiden! -Overigens, wellicht wil de jongen daarover nu ook zelf
iets zeggen vaststellen hoe Hij het geregeld wil zien, want het zal zeker niet
eenvoudig zijn om weerstand te bieden aan Zijn wil!'
25. Scherpe
rede van de jeugdige Jezus tot de huichelachtige tempelheren als zijn ergste
vijanden.
De
misbruiken in de tempel gehekeld.
1. Ik zei: 'Ik ben nu hier om u allen
kond te doen, dat Ik hier ben om de werken te volbrengen van Hem, Die Mij
gezonden heeft en Die gij volgens uw eigen bekentenissen niet kent, maar Die Ik
wel ken omdat Hij in Zijn volheid in Mij woont.
2. Mozes verlangde Hem te aanschouwen
en kreeg slechts Zijn rug te zien -werd daardoor echter drie dagen lang
verblind en zijn gezicht straalde toen zozeer, dat hij het bedekken moest als
hij voor het volk trad; want hun ogen zouden de lichtglans nooit hebben kunnen
verdragen.
3. Gij kunt Mij echter nu heel wel in
het gelaat schouwen en geen ondragelijke lichtglans verblindt uw ogen! Waarom?
Omdat dit vlees Hem, Die in Mij woont, verhult. Maar desondanks is hier meer
dan wat daar was! Maar gij bemerkt het niet, omdat de drievoudige Mozes sluier
voor uw ogen hangt en nog lang zal hangen, opdat Gij Hem, Die van de hoogste
hemelen tot u is neergedaald, niet vermoogt te erkennen!
4. Met de rechter kunt gij wel goed
uit de voeten, omdat hij slechts zijn oor lenen kan aan uw zeer goed gekozen
woorden; met Mij te spreken is echter iets moeilijker, omdat Ik tevens de geheime
gedachten van uw harten verneem, die heel anders luiden dan de woorden uit uw
mond! Dáárom staat ge Mij in hoge mate tegen, omdat ge u wel uiterlijk schoon
wast, maar binnen in uw zielen vol vuiligheid zit!
5. Als de rechter, in wiens hart geen
bedrog is, u ertoe opriep het volk op Mij opmerkzaam te maken en het te
verkwikken met de vervulling van zijn hoop, waarom sleept gij dan allerlei onbeduidende
omstandigheden aan, tengevolge waarvan iets in die zin helemaal niet haalbaar
zou zijn?
6. Ik zeg het u echter recht in het
gezicht: gij en niet het volk, wilt zoiets niet! Gijzelf zijt Mijn ergste
tegenstanders! Iets uitmaken doet dat echter niet; want ten eerste is Mijn
tijd nog niet gekomen en ten tweede is deze tempel door u al te zeer ontwijd,
dan dat Ik óóit nog daarin Mijn verblijf zou kunnen nemen! Voorwaar, uw aanzien
mag door Mij nooit verhoogd worden!
7. Gij mokt erover, dat Mozes u heeft
verboden om van God een standbeeld te snijden. Maar dat maakt u niets uit, nu
gij u zelf tot goden maakt voor het volk en hen leert, dat God niets doet
buiten u om en dat Hij ook geen andere gebeden verhoort dan alleen die uit uw
mond. Zegt op heeft Mozes dit te doen ook geboden?
8. Ja, Ja, gij zoudt het volk moeten
leiden op de wegen die ten hemel voeren -want zo is Gods Wil en dat heeft Mozes
en zijn broeder Aäron geboden. Gij echter doet juist het tegenovergestelde en
beschouwt uw stand, God, volk en de tempel als niets anders dan een heel vette
melkkoe; en gij wendt voor een alleenrecht van God uit te hebben om die te
melken!
9. Ik echter zeg het u recht in het
gezicht dat God, Die gij met elke ademtocht en met elke polsslag verloochent, u
dit recht nooit heeft gegeven en uw dode en machinale gebeden nooit verhoord
heeft, ze nu niet verhoort en ze ook nooit verhoren zal!
10. Immers, zou God uw wilde
geschreeuw en ravengekras verhoren, voorwaar dan moet Ik daar toch ook enige
weet van hebben. Want wat de Vader weet, dat weet ook de Zoon, ofwel: wat Mijn
liefde weet, dat weet ook Mijn verstand. Maar noch Mijn liefde, noch Mijn verstand
weet iets af van een verhoring van uw gebeden, wanneer dan ook!
11. En gij toch maar zeggen: "
Als jij, mens, God om iets smeekt, dient je dat tot niets, maar als je ons een
offer brengt en wij voor jullie bidden, helpt ons gebed je wel! Alleen wij,
priesters, mogen met vrucht bidden, het volk echter mag slechts offeren en
aldus meebidden door zijn overvloedige offers!"
12. Zo zuigt gij het volk dubbel uit:
eerst neemt ge tiende van alle oogsten, en van alle huisdieren de
eerstgeborenen; terwijl ge voor de eerstgeborenen der mensen een fiks losgeld
laat betalen! En tweede verzoekt ge in plechtige preken het volk zonder enige
ophouden om offers, en belooft het daarvoor lange en aanhoudende gebeden, die
gij echter nooit volbrengt!
13. Want tot uzelf zegt ge wel:
"Of wij nu bidden of niet, die offeraar heeft er toch geen baat bij. Als
hij ergens baat bij heeft, dan is het alleen bij het offer dat hij ons met
eerlijke bedoelingen gebracht heeft." En zo doet gij ook dat niet eens,
waarvoor gij u hebt laten betalen!
14. Waarmee zal Ik u nu eens
vergelijken? Gij zijt altijd tégen God en gelijkt volmaakt op de verscheurende
wolven, die in schapenvachten gehuld rondlopen, opdat de schapen voor hen niet
vluchten en zij deze zonder enige moeite met hun scherpe tanden kunnen grijpen
en verscheuren.
Maar, zo nu uw arbeid, zo zal u ook
eens daarboven in het rijk der zielen, het loon geworden ! Ik zeg u dit en gij
kunt u er op verlaten, dat voor u Mijn belofte niet op zich zal laten wachten!'
26.
Vertoornd wederwoord van de opperpriester.
Voorspelling
door de jeugdige Jezus over de roeping der heidenen tot Godskinderen in plaats
van de joden en over de verwoesting van de tempel en van Jeruzalem.
De waarheid
over de dood van Zacharias.
1. Door deze toespraak van mij werd de
opperpriester toornig en zei: 'Jongen, wie gaf jou het recht om ons en de
tempel te bedreigen? Hebben wij soms de grondregels opgesteld, waarnaar wij te
handelen hebben? Zo wijs als vele van je vroegere uitspraken waren, zo onwijs
zijn ze nu! Weet jij dan niet, dat na slechts een bijlslag geen boom valt en
dat het ijdel is iets te willen veranderen dat volstrekt niet te veranderen
is? Verander jij dan het volk als je kunt! Het volk der joden is een al
heeloude boom, die men niet meer als een jonge hazelaar kan ombuigen.
2. Het is volstrekt niet onze
bedoeling te betwijfelen, dat God jou een hogere roeping heeft toebedeeld,
maar dat betekent nog niet dat je de oude instellingen, die op Mozes teruggaan
-zij het ook met vele latere toevoegsels, die de tijdsomstandigheden vereisten
-zo maar met voeten treden mag; en evenmin dat je ons, die deze instellingen
in stand houden, kunt vergelijken met verscheurende wolven in schaapsvachten,
want wij hebben nog niemand verscheurd. Als wij echter godslasteraars en
beledigers van de tempel en ook echtbrekers hebben getuchtigd, dan deden wij
niets anders dan wat Mozes heeft voorgeschreven. Kan jij dan zeggen, dat wij
daarmee onrecht hebben gepleegd en dat wij tegen Gods geboden handelen?
3. Dus als je met ons spreekt, leg dan
je woorden in een betere weegschaal en vind je aan ons en aan de tempel iets
verkeerds, zeg ons dat in kinderlijk goede woorden en wij zullen dan wel zien
of er iets aan gedaan kan worden. Maar met dreigementen zal je bij ons niets
bereiken!'
4. Ik antwoordde: 'Bij uw soort heeft
nog nooit iemand iets kunnen bereiken, noch met zachte, noch met bijtende taal.
Daarom ook zult gij blijven zoals ge bent tot aan het einde der wereld. Daarom
echter zal u allen de genade ontnomen worden en aan de heidenen verleend!
5. Werpt uw blikken over zee naar het
werelddeel Europa! Het wordt door ware heidenen bewoond, hoogst zelden
slechts dringt een jood tot daar door. Daarheen zal de genade uit de hemelen
worden overgeplant!
6. Over goed zeventig jaren zal men
Jeruzalem en de tempel zoeken en de plaats niet meer vinden waar de stad en de
tempel stonden; en men zal zeggen: "Ha, wat maakt het uit waar de oude
plaats was waar de tempel stond? We nemen gewoon de beste plek in de buurt
ervan en bouwen daar een tempel van Salomo en richten die in zoals hij vroeger
was ingericht!"
7 .ja, zo zullen zij spreken en zo ook
doen! Maar, zodra ze met hun tempelbouw zullen beginnen, zal er uit de aarde
een machtig vuur omhoogschieten en de bouwlieden en het materiaal zullen
zwaar worden geteisterd.
8. Kort nadat meerdere van dergelijke
pogingen zullen zijn mislukt, zullen machtige heidense stammen dit land
binnendringen, uit het oosten zowel als uit het zuiden; ze zullen dit land verwoesten!
En gij zult over heel de aarde worden verstrooid, en ge zult bovendien nog
worden vervolgd, van het ene uiteinde van de aarde tot aan het andere!
9. Aldus zal het u vergaan, omdat gij
eigenmachtig hebt gebroken met Gods aloude voorschriften, die ge hebt
vervangen door uw uiterst menselijke en op de wereld gerichte bepalingen! Vetgemest
hebt ge uzelf met de enorme winsten die de doorvoering van uw domme
mensenwetten u heeft opgeleverd!
10. Leest u er zelf uw tempelkronieken
maar op na, en de geheime verslagen. Dan zult ge worden geconfronteerd met
feiten, reeds sedert de tijden van de profeten, die de haren van ieder die nog
enigszins humaan denken kan, ten berge zullen doen rijzen, tot aan de toppen
van de Libanon!
11. ledere priester en iedere profeet
die zich ooit serieus voornam om die afschuwwekkende menselijke bepalingen te
bannen uit het Huis van Jehova, is tot nu toe steeds gestenigd, zodat de zuiver
goddelijke wetten niet konden worden hersteld!
12. Want hoelang is het nu al geleden
dat de hogepriester Zacharias, die in de tempel op orthodoxe wijze placht te
offeren door -laten we zeggen -uw handen werd gewurgd?
13. Het volk, dat Zacharias hoogachtte
en liefhad, heeft toen luidkeels tekst en uitleg van u geëist over wat er met
deze man Gods was gebeurd toen er in zijn plaats een nieuwe hogepriester werd
aangesteld!
14. Gij hebt het volk toen op meer dan
drieste wijze belogen! Ge hebt toen, met gehuichelde vroomheid op uw tronies, gezegd
dat Zacharias voor heel het volk aan het bidden was, toen andermaal de Engel
des Heren aan hem verscheen diens gelaat feller schitterend dan de zon!
15. De Engel zou tot de verbaasde man
Gods hebben gezegd: "Trouwe dienaar des Heren. Gij hebt uw aardse taak
volbracht, en ge zijt voor God rechtvaardig bevonden! Daarom moogt ge deze
aarde nu verlaten zoals ge zijt, en met ziel en lichaam mij volgen -zoals
Henoch en Elias -tot voor de troon van de Almachtige God in de Hemel, waar u
een geweldig loon wacht!"
16. Zacharias zou -de ogen vervuld met
hemelse glans -ten hemel hebben opgezien en -in de armen van de Engel de
tempelonmiddellijk hebben verlaten en va!l de aarde zijn verdwenen!
17. Op die leugenachtige plek hebt gij
toen ook nog een witte gedenksteen geplaatst, waarin gebeiteld was:
"Vanaf deze plaats werd de man Gods Zacharias ten hemel opgenomen".
Zó hebt u zich voor het volk schoongewassen en de man Gods zelfs vereerd door
het zingen van allerlei psalmen, terwijl ge hem nota bene als diens ergste
vijanden had overvallen en als roofmoordenaars, tussen het allerheiligste en
het grote offeraltaar hebt gewurgd, toen hij daar op zijn knieën lag te bidden
!
18. En zoals het Zacharias is vergaan,
zo is het heel wat profeten vergaan en heel wat ware hogepriesters van de orde
van Aäron! Omwille van het volk hebt gij dan naderhand steeds voor hen prompt
keurige monumenten opgericht, terwijl ge hen tot op de dag van vandaag alle
mogelijke eer betoont!
19. Wie uwer durft te beweren dat het
anders zou zijn gegaan? Dat hij dan nu spreke! Gij zwijgt echter en ge zijt
verstomd van angst, omdat Ik dit nu over u uit de doeken heb gedaan! Ge denkt
nu zeker vanwege uw hoge posities aan de arm der gerechtigheid van de
maatschappij te zullen ontsnappen en inderdaad, die kan u helaas niet pakken,
omdat er naast Mij geen tweede getuige is die zou kunnen worden voorgeleid.
Maar Ik heb tegenover u die arm van de wereldse gerechtigheid dan ook geenszins
van node. Ikzelf zal ook niet de hand op u leggen om u te tuchtigen. Maar, als
ge volhardt in uw boosheid, zal met u allen datgene gebeuren, wat Ik zojuist
heb aangezegd! Dit was wat Ik terzake te zeggen had; nu is de beurt weer aan
u!'
20. Maar de rechter, die
klaarblijkelijk woedend was, zei tegen Mij: ' Als jij het wilt maak ik met deze
ontaarde Godsknechten korte metten; jouw getuigenis is voor mij namelijk meer
dan voldoende!'
21. 'Vergeet u het maar', zei Ik,
'want, weet u, Mijn wilskracht alleen bezit meer dan genoeg macht om hen bliksemsnel
te kunnen vernietigen! Maar u evenmin als het volk, noch Ikzelf zouden daarmee
iets gewonnen hebben! Voor het moment is het voldoende dat wij hun bijna
absolute duisternis althans enigszins doorzichtig hebben gemaakt; een
plotseling volledig daglicht zou hen pas echt blind maken, en met hen dan
tevens het hele joodse volk! En dat zou werkelijk gebeuren, in geval u hen nu
hun massaal bedreven grove zonden al te drastisch zoudt willen vergelden. Dit
soort lieden zal immers zichzelf in de door hen zelf gespannen netten
verstrikken, en dan daarin te gronde gaan!
22. Er is de mensen op aarde immers
overal een bepaalde maat gesteld, zowel voor het goede, alsook voor het kwaad;
zo is er ook voor elke instelling en voor elk volk een maat. Als die maat vol
is met goddelijke goede dingen, zal zo'n land en zo'n volk gaan overlopen van
zegen; maar als een volk en zijn land overloopt van kwaad, zal, zonder pardon,
een zware straf beiden treffen ! De slechte rol van dat volk zal dan zijn uitgespeeld
en het land zal in een woestijn worden veranderd, zoals ook binnen niet al te
lange tijd met dit land het geval zal zijn!
23. Wie het kan en wil vatten, die
vatte het! Het tijdstip is nu naderbij gekomen waarop men de slechteriken van
de daken zal toeroepen wat voor geestesproducten zij zijn, en hun daden zullen
van hun voorhoofden af te lezen zijn! Want uit dezelfde School waaruit Ik geput
heb hetgeen Ik weet, uit diezelfde School zullen mettertijd vele leerlingen
van Mijn Liefde putten, en dan ook weten hetgeen Ik weet, en ook doen hetgeen
Ik doe! Maar die tijd is nog niet geheel en al aangebroken. Wanneer die tijd
echter geheel en al zal zijn aangebroken, zult u dat vernemen en dan kunt u
alsnog u ernaar richten.
24. Dit was wat Ik heb willen zeggen.
Degene van u die nog iets zeggen wil, moet dat nu doen, want Ik zal nog slechts
zeer kort bij u zijn; zij, die meenden dat zij Mij hadden verloren, zullen Jeruzalem
nu spoedig bereiken, en dan zullen zij Mij hier vinden!'
27. Joram
erkent het Jezuskind als de Messias en smeekt Hem om raad. Hij vraagt uitleg
van de teksten Jesaja 52:14 en 53:3.
Jezus'
uitvoerige antwoord.
1. Joram zei: 'Wel, lieve jongen, het
spijt ons echt heel erg als wij Je hebben beledigd, en we vinden het erg jammer
dat Je ons al zo gauw gaat verlaten! Luister nog naar mij, beste goddelijke
Jongen, alsjeblieft! Ik heb er namelijk behoefte aan om heel openlijk nog een
paar woordjes tegen Je te zeggen. Ik geloof dat Je dat mij niet kwalijk zult
nemen. En als ik Je nog om een advies vraag, zal Je Je mond vast niet voor ons
en voor mij gesloten houden?'
2. Ik antwoordde: 'Zeg maar op,
alhoewel Ik al weet wat u zult gaan zeggen en ook welke raad u nodig hebt; maar
vanwege de anderen moet u maar luidop zeggen wat u te zeggen hebt, want voor
hen is het belangrijker dat te horen dan voor ons beiden!'
3. Daarop kwam Joram naar Mij toe en
zei: 'Dat Jij feilloos degene bent die ons beloofd is, en op wiens komst alle
joden zitten te wachten, en de andere volkeren met hen, daarover zijn bij mij
alle twijfels nu wel geweken; en wat mij de ogen nog het meest heeft geopend,
dat was Jouw uiterst exacte kennis van wat in het binnenste van de tempel van
oudsher aan misdadigheden bedreven wordt!
4. Want zo is het, en zo is het
allang; en omdat het helaas zo is heeft de belangrijke landstreek Samaria zich
indertijd volledig van ons afgescheiden. Dat was de enige ware reden. En met
Galilea staan we er nu ook al niet veel beter meer voor dan met Samaria! Geest
is er bij ons niet meer te vinden! Het is slechts door ons politiek bedrijven
dat wij nog iets kunnen ophouden van wat je het aanzien van de tempel kunt
noemen.
5. Weliswaar moest ik zelf ook meedoen
met die duistere praktijken binnen 'Salomo's muren, maar alhoewel ik het kwade
karakter ervan goed inzag, kon ik er als eenling niets tegen doen, omdat bij
ons elk effectief besluit van de Grote Raad afhangt, waar meerderheid van
stemmen steeds bepalend is voor de keurige uitslag. Met mijn stem als eenling
was ik weliswaar nooit voorstemmer in gevallen als welke Jij voor ons uit de
doeken hebt gedaan, altijd tégen, maar dat heeft de veroordeelden niets kunnen
helpen !
6. Ik zie maar al te goed in, dat de
tempel het zo geen zeven decennia lang meer zal kunnen uithouden, hetgeen niet
wegneemt dat het voor dit oude eerbiedwaardige instituut eeuwig jammer is, dat
het klaarblijkelijk te gronde zal moeten gaan. Dat zal nu wel des te zekerder
het geval zijn, doordat zowel de Essenen als de Sadduceeën ons danig over het
hoofd beginnen te groeien!
7. Hier moet wel zeer ernstig de vraag
worden gesteld, welke raad er nog te geven zou kunnen zijn om de tempel nog
voor de eerstvolgende eeuwen te behouden! En nu schijnt in jou, goddelijke
jongeling, die wijsheid volledig voor handen te zijn, die in dit geval, naar
mijn mening als enige, een toereikend advies zou kunnen verstrekken?
8. En tenslotte nog dit: waar jij dus
-en zoals gezegd: persoonlijk heb ik daar niet de geringste twijfels meer over
-de beloofde Verlosser moet zijn, iets hoogst merkwaardigs nog over de Messias
in eveneens de profeet Jesaja!
9. Kijk, hier in hoofdstuk 53 staat
iets heel merkwaardigs over de verheven Messias, die identiek is met Jehova,
een en hetzelfde Wezen! Er wordt hier gewag gemaakt van Zijn menselijk voorkomen,
en het heet dan dat velen zich aan Zijn gestalte zullen ergeren, omdat Zijn
gestalte lelijker is dan die van andere mensen, en Zijn gelaat lelijker dan
dat van andere mensenkinderen! (Jes. 52:14)
10. En hier, kijk, wat verderop heet
het weer: "Verdacht en door de mensen verstoten, Man van smarten, met
lijden bezocht, voor Wie wij ons het gelaat bedekken, Die wij versmaden en
verachten!" (Jes. 53:3)
11. En als ik dan zie hoe optimaal
gezond jij eruit ziet, hoe bijzonder innemend, en als ik dan voorts ook nog zie
hoezeer je wordt geacht, klopt daar niets van bij de profeet! Of wat zou de
profeet hiermee anders willen hebben zeggen?'
12. Ik antwoordde: 'ja, dat zal het
uiteindelijke volledig ware teken zijn, dat juist Ik de Beloofde Verlosser ben!
Want aan Mij zal dat alles bijna letterlijk worden voltrokken! Overigens heeft
die uitspraak van de profeet over Mijn lichaamsgestalte niet daarop
betrekking, maar daarmee geeft de profeet slechts uitdrukking, door middel van
een vergelijkend beeld, aan de totaal foutieve instelling en denkwijze van de
huidige mensheid, die zich namelijk onderscheidt tegenover Mijn Instelling en
Mijn Denkwijze als ware het een wangedrocht, dat is weggekwijnd door velerlei
ziekten en lijden.
13. Om die reden zal Ik dan ook ten
zeerste veracht worden door de aanzienlijken en door de rijken dezer wereld;
daarom ook zal men voor Mij op de vlucht slaan als voor een stinkend kadaver!
En omdat zulks van Boven zal worden toegelaten, zal men Mij vervolgen als ware
Ik een ernstig misdadiger, zoals trouwens reeds op in het oog lopende wijze
hier bij u allen te zien was. Want als ik, toen ik als een gewoon mensenkind
tegenover u allen stond, niet onder de bescherming van de Romein had gestaan,
en als de tijd zou zijn aangebroken van de beslissing over de toelating van Mijn
buitenmenselijk bestaan, zou Ik nooit levend uit uw handen gekomen zijn!
14. En zoals het grootste deel van uw
gezelschap nu is, zo zult u allen ook blijven totdat te zijner tijd het grote
oordeel over u allen zal worden geveld, waarover de profeet Daniël voorspellingen
heeft gedaan, toen hij op de Heilige Plaats stond!
15. Maar dat alles zou ook anders
kunnen gaan indien u uw grote vergissingen zoudt erkennen, gij zoudt dan boete
moeten doen en u van gans er harte moeten bekeren! Maar bij u zal dat helaas
moeilijk het geval zijn, zodat de raad die Ik u geven wil en die hiermede
reeds gegeven is, vruchteloos is!
U hecht immers veel te veel aan
wereldlijk aanzien en ook aan uw aardse schatten, en die zijn het, die de
veroordeling van u ten gevolge zullen hebben! Want niet Ik zal het zijn Die de
staf over u breken zal -alhoewel ik dat met Mijn macht best zou kunnen -maar u
allen zelf zult dat doen, door uw wereldse gezindheid!
16. Gij zijt nu echter de mening
toegedaan, dat Ik u nu slechts een opdracht zou mogen geven, waarna gij dan wel
zelf een raadsvergadering zult houden om vast te stellen, hoe u dan het beste
een en ander aan het volk op min of meer 'geruisloze' wijze kunt bijbrengen?
Ja, ja, ulieden zoudt dan wel vergaderen, maar daarbij zoudt gij in een
confrontatie met .uw geldschatten en uw reputaties toch tot de conclusie komen:
"Wij blijven liever wat we zijn, we willen liever eerst nog afwachten of
die veroordeling inderdaad wel ooit over ons zal komen; want een zo oude en
gevestigde instellingen behoeft zich toch zeker geen vrees te laten aanjagen
door een jongen uit Galilea!" Met meerderheid van stemmen zou Mijn raad
dan worden verworpen, en gij zoudt inderdaad blijven zoals ge zijt, eigenlijk
nog veel slechter!
17. Doet dus afstand van uw massa's
goud en zilver; weg met uw vele en zeer kostbare edelstenen en uw hoeveelheden
parels! Verdeelt een en ander grotendeels onder de armen; wat daarna nog
overblijft, zoudt u de keizer kunnen aanbieden, die als enige het recht heeft
om wereldse schatten te verzamelen, die hij dan in tijden van nood zal kunnen
gebruiken.
Gij behoort uitsluitend te leven van
hetgeen Mozes voor u heeft bestemd! Ge moet spijt hebben van uw vele misdaden
en door werken van naastenliefde zoudt ge uw grote zonden moeten uitboeten!
Voor het volk zoudt ge geen geheimen moeten willen hebben, maar ge moet
waarheidslievend zijn, trouwen eerlijk in alles wat ge zegt en doet, en daarin
moet ge blijven volharden, zonder daarbij halsstarrig te worden tegenover
mensen die door Gods Geest zijn gewekt. Dan zal de straf worden uitgesteld en
kan de tempel tot aan het einde van de wereld blijven voortbestaan!
18. God de Heer wil van Zijn mensen
geen machines maken die door Zijn Almacht worden voortgedreven; neen, Hij wil
hen uitsluitend als vrije, zelfstandige, zelfwerkzame kinderen!
Aan uw offers heeft Hij in eeuwigheid
geen behoefte, maar Hij wil dat gij Hem in uw harten erkent; Hij wil dat gij
Hem boven alles liefhebt en arme naasten gelijk uzelf! Ge moet voor hen al
datgene doen, wat ge redelijkerwijs zoudt mogen wensen dat zij voor u zouden
doen, dan zult gij weer volledig in genade door God worden aangenomen, zodat
ge aan Hem weer aangenaam zult zijn, zoals waarlijk lieve kinderen dat zijn
voor hun moeder; dan zal Hij u beschermen zoals een leeuwin haar welpen
beschermt; en Hij zal voor jullie zorgen, zoals een kloek zorgt voor haar
kuikens!
19. Zoudt gij dat wel kunnen? -O zeker
zoudt ge dat kunnen, als ge maar zoudt willen; maar het ontbreekt u aan goede
wil en daaraan heeft het bij u steeds ontbroken, zodat Ik nu, zoals alle
profeten en zieners die Mij zijn voorafgegaan, heb gesproken voor dovemansoren
en heb aangeklopt bij gesloten harten!'
28. Jezus'
bewijs dat de tempel en het gehele land niet meer te zuiveren en te redden
zijn.
De nieuwe
ark des Verbonds en het 'vervloekte water'
1. Hiertegen kwam Joram echter in
verweer door te zeggen: 'Dat zou ik toch liever nog niet als een uitgemaakte
zaak willen zien! Immers: komt tijd, komt raad, en als Salomo gelijk had toen
hij zei dat in deze wereld alles ijdelheid is, zou het tenslotte ook nog wel
eens zo kunnen zijn, dat ook Jouw profetie naar het rijk der ijdelheden zou
kunnen worden verwezen, nadat wij Jouw inderdaad ernstig te nemen advies toch
alsnog tot uitvoering zouden hebben gebracht! Want weet je, de meerderheid van
ons gezelschap is het nu wel verregaand met Jou eens geworden! Weliswaar
maken wij slechts een zeer klein gedeelte uit van de tempelgemeenschap, maar
wij vormen wel zo ongeveer het hoogste kader, en daardoor zijn wij beslist
maatgevend! Hoe denk je daarover?'
2. Ik antwoordde hem: 'Het heeft er in
dit Huis al vaker zo voorgestaan, en menigmaal nog heel wat beter, maar toch
heeft het betere deel nooit kunnen domineren; steeds was het grote massa die
het meeste kabaal wist te maken! Maar dit zeg Ik u, en Ik zeg het tot ieder die
denkt zoals u en daarnaar handelt -want ook temidden van een massa slechteriken
zal de rechtvaardige enkeling voor Gods aangezicht niet onopgemerkt blijven -:
3. Ulieden hebt wel met aller
instemming een nieuwe ark laten maken, en ge hebt nu wel een nieuw bekken
aangeschaft voor het bewaren daarin van jullie 'vervloekte water', dat echter
door geen enkele profeet werd aanbevolen en moet worden gezien als de allerslechtste
vondst en invoering van de laatste tijd! Maar beiden waren onnodig, noch die
ark, noch dat bekken! Had gij maar liever uw harten door echte boetedoening in
God vernieuwd; had ulieden maar liever uw oude wereldse gezindheid omgezet in
echte liefde en barmhartigheid!
4. Voorwaar Ik zeg u: de oude
verbondsark, vol van de Geest Gods, staat in Mij nu voor en zegt u midden in
het gezicht, dat er zich in uw nieuwe verbondsark geen zonnestofje groot aan
enige Geest uit God bevindt, maar wel een overvloed aan de oude boosaardige
geest, die nieuwe geruchten en verzinsels uitbroedt in uw eigen harten. En
dat vervloekte water zijn de kwalijke tranen om de vele verliezen aan wereldse
roem, waarvan gij voor uzelf al grote winsten had verhoopt; en degenen die u
verrieden aan de Romeinen zijn -als het u gelukt was hen in uw handen te
krijgen -voor het merendeel aan dat vervloekte water allerellendigst dood
gegaan!
5. Het is weliswaar vroeger
uitgemaakt, dat zij die in goddelijke zaken een tempelverraad aan de vijanden
van Jehova begingen -zoals men toen de Filistijnen had en meer van zulke
boosaardige en duistere heidenen van oudsher -het slechte water uit de Dode Zee
moesten drinken; deed hen dat water geen kwaad, dan moesten zij als onschuldig
worden beschouwd, maar als daarentegen hun buiken opzwollen, moesten zij als
schuldigen aan hun ellendig lot worden overgelaten en te gronde gaan aan de
gevolgen en de uitwerking van het dode water. Maar sinds hoe lang is dit
voorschrift door een geheel ander vervangen!
6. En hoeveel duizenden zijn er
intussen al niet te gronde gegaan aan de gevolgen van uw nieuwe gifwater,
zonder dat zij ook maar het geringste verraad van zuiver goddelijke zaken uit
de tempel aan welke slechte heiden ook hadden gepleegd?
Waarom nam u het dode water niet zelf
in, daar gij toch zelf in het geheim -maar wel voor heel wat geld -het
Allerheiligste heel vaak voor heidenen ter bezichtiging hebt opengesteld?
7. Zie, dit en nog heel wat meer van
zulke zaken vinden hier in de tempel plaats, ja, dit wat een Godshuis op aarde
moest zijn, is tot een waarlijk roofmoordenaarsnest verworden! Er is geen gruweldaad
denkbaar die niet meerdere malen in deze tempel begaan werd! Denkt u werkelijk
dat een dergelijke plek nog steeds goed genoeg zou zijn om God de Heer tot
woonplaats te strekken? Voorwaar, met een zwaard waaraan het bloed van uw
broeder kleeft, moet ge nooit te velde trekken, want daarop rust een reeds oude
vloek en daarmee zult ge nooit een overwinning bevechten!
8. Ja, uw harten kunt ge nog zuiveren,
indien ge ernstig zoudt willen, maar deze muren nooit meer! Ge hebt toch zelf
een wet die zegt dat ingeval van zeer zware zonde tegen de Geest Gods,
daardoor een gehele landstreek, een huis, een akker, een huisdier en een mens
voor altijd onrein kan worden! Waarom dan deze tempel niet, waarin
herhaaldelijk de grofste en meest ten hemel schreiende misdaden zijn gepleegd?
9. Maar Ik zeg het u: niet alleen deze
tempel maar het hele land is al sedert lang reddeloos en boven alle maten
onherstelbaar onrein geworden. Daarom zal het op korte termijn door heidenen
worden vertrapt; het zal een woonplaats worden voor rovers en verscheurende
dieren.
10. Hiermee heb Ik u nu mijn mening
geheel en al onverholen bloot gelegd en ge kunt daarmee doen wat ge wilt, want
Ik ga u spoedig verlaten. En wat ik gesproken heb, heb Ik uitsluitend voor u
gesproken en voor niemand anders, alhoewel Ik altijd al wist hoe het met u
staat en met niemand zal Ik het gesprek voortzetten, want dat zou vruchteloos
zijn. Maar gij zoudt de zaak nog kunnen keren, als ge maar zoudt willen, deze
muren echter zouden nergens meer voor deugen! Begrijpt gij dat?'
29. De
strikvraag van de opperpriester.
Het
afwijzend antwoord van de jeugdige Jezus.
Verzoek van
Barnabas om uitleg van Jesaja 54:4-9 en de inwilliging daarvan door de Heer.
1. Toen nam de opperpriester weer het
woord en zei: 'Zeg mij dan nu, jij halfgod en halfmens van een knaap uit
Galilea, waar zou jij dan heen willen zodat wij je voor lange tijd niet meer
te zien zouden kunnen krijgen? Ik dacht zo dat terwijl jij een Nazareeër bent
en wel een zoon van de mij goed bekende timmerman Jozef en van diens vrouw
Maria, en ik of één onzer toch zeker een, twee, zelfs drie maal per jaar die
Galilese dorpen bezoek, het toch niet zó'n probleem zou behoeven te worden om
jou daar, waar jij natuurlijk een heel bekende persoonlijkheid bent, te zien te
krijgen en dan verder met jou een reorganisatie van de tempel te bespreken? Wat
denk jij daarvan, jonge profeet uit Galilea?'
2. Ik antwoordde: ' Als uw hart ook
enig deel had gehad aan deze woorden, die Mij slechts beogen beet te nemen, had
Ik u tenminste nog een antwoord gegeven, maar zo bent u geen ander antwoord
waard dan alleen dit, welk u bij deze gekregen hebt!
3. U kunt eenmaal of duizendmaal naar
Nazareth komen, Mij zult u nooit meer te zien krijgen en nog minder te
spreken! Ik zal immers reeds lang tevoren weten wanneer u zult komen, terwijl
u niet zult weten en geen uwer tempelheren, waarheen Ik dan ondertussen zal gaan.
4. Ik zeg u, dat het uiterst moeilijk
is om Hém te zoeken en te vinden Die alwetend is. Ja, wanneer de tijd der
toelating zal komen van de Geest die in Mij is, zult gij Mij terugvinden!
Ofwel: volgt gij allen Mijn raad op, dan zal Ik niet lang op Mij laten wachten
en zelf tot u komen; maar zo niet, dan zal het slechts gaan zoals Ik reeds
aangaf.'
5. Na deze uitlatingen van Mij deed de
opperpriester er verder het zwijgen toe. Kennelijk ergerde het hem op
verholen wijze toch wel dat Ik hem, die toch in naam van de hogepriester hier
aanwezig was, geen blijk gaf van hoogachting. De anderen -voor wie hij een ware
huistiran was -hadden er echter juist plezier in.
6. Hierna kwam Barnabas weer naar Mij
toe en zei: 'Zeg, bijzonder wijze jongen, zou Je mij eens willen vertellen wat
Jouw interpretatie is van de volgende teksten uit het 54e hoofdstuk van Jesaja?
Ze gaan over troost, die Sion zal geworden en luiden als volgt:
7. "Vreest niet, want ge zult
niet te schande worden gemaakt; wordt ook niet verlegen, want ge zult niet
worden bespot, maar in tegendeel de schande van uw maagdelijkheid en de smaad
van uw weduwschap niet langer behoeven te gedenken.
8. Want Hij, Die u heeft gemaakt, is
uw Man: Heer der heerscharen is Zijn Naam. Hij is tevens uw Verlosser , de
Heilige van Israël, Die de God van heel de schepping wordt genoemd 1*
9. Want de Heer heeft wel toegelaten
dat ge in tranen waard, opdat u zoudt zijn als een vrouw die van harte bedroefd
is omdat zij werd verlaten, als een jonge vrouw die werd verstoten, zegt uw
God.
10. Ja, Ik heb je een ogenblikje
alleen gelaten, maar Ik zal je weer moed inspreken met grote barmhartigheid 1*
11. Tijdens een moment van
vertoorndheid heb Ik Mijn Gelaat een ogenblik voor je verborgen gehouden; maar
Ik zal Mij over je ontfermen met eeuwigdurende Genade, zegt de Heer uw Verlosser!
12. Ik zal ermee doen als met de
wateren van Noach toen Ik gezworen heb dat ze nooit meer de aarde zouden
bedekken! En zo heb Ik dus ook bij Mijzelf gezworen dat Ik niet over je
vertoornd zou zijn en dat Ik ook niet op je zal schelden!"
13. Kijk, deze zeer belangrijke verzen
bij de profeet Jesaja lijken mij -in weerwil van Jouw dreigementen -en voor
Jeruzalem en voor de tempel toch wel weer heel erg gunstig en troostvol te
zijn! Als Jij nu deze teksten ook eens op Jezelf zoudt kunnen betrekken, zouden
wij Je helemaal kunnen geloven als zijnde de beloofde Messias! Dan zullen we de
tempel volledig neerhalen, om direkt op de kale rots van de berg Sion een
nieuwe te bouwen, bestemd voor alle tijden der tijden!'
14. Ik antwoordde: 'Het was wel
mogelijk om alles wat over Mij is geschreven tot nu toe dusdanig uit te leggen
dat jullie het konden begrijpen; maar wat gaat over Mij en Mijn werken van nu
af aan en daarna, dat zal uiterst moeilijk -om niet te zeggen onmogelijk
-begrijpelijk voor jullie kunnen worden gemaakt!
15. Want die 'maagd' die niet behoeft
te vrezen te schande te zullen worden gemaakt, en die niet verlegen behoeft te
worden omdat ze niet zal worden bespot, die daarentegen zowel de schande van
haar onvruchtbaarheid mag vergeten als de smaad van haar weduwschap, dat is
helemaal niet Jeruzalem en de tempel, want dan zouden die allegorieën 'maagd'
en 'weduwe' immers beiden in der eeuwigheid niet van toepassing kunnen zijn!
16. De 'maagd' waarover het hier gaat,
zal nog door Mij worden geschapen: en dat zal dan Mijn nieuwe Leer zijn aan de
mensen, uit de Hemel. Zij wordt dáárom 'maagd' genoemd, omdat ze nog niet
eerder door een zelfzuchtig en hoererend bruut priesterdom is misbruikt voor snode
wereldse doeleinden.
17. Deze toekomstige Leer van Mij
wordt echter tevens een korte poos 'weduwe' genoemd, omdat Ik dan aan haar
ontroofd zal worden door jullie toornige boosheid en door jullie wraakzucht,
zij het ook met toestemming van Hem Die in Mij is, en Die buiten Mij nergens
zijn kan!
En omdat 'zij' door Mij wordt gemaakt,
zal Ik van en voor deze maagd en weduwe tevens de man zijn! En wat u in de
profeet leest, is nu precies wie de man is, die deze 'maagd' en 'weduwe' heeft
gemaakt, alsook welke beloften door 'haar' zijn gedaan; Ik ben de man, en de
beloften zijn uitsluitend bestemd voor deze mystieke 'maagd'.
18. Er komen veellater ook tijden
waarin, zoals Daniël heeft beschreven, zelfs van deze allerzuiverste Leer
misbruik zal worden gemaakt, maar nooit met deze 'maagd' zelf, alleen met
'kinderen en kindskinderen' van deze geestelijk zuivere 'maagd' en gedurende
korte tijd, 'weduwe'! Uiteraard zullen die geen deel hebben aan Mijn beloften,
dat zullen alleen die 'maagd' die aan Mijn mond ontsproten is en haar vele
zuivere kinderen hebben!
19. Kijk, zo zal het gaan en zo zullen
de verhoudingen liggen, en die zullen in der eeuwigheid niet meer anders
worden! Want met jullie en met jullie tempel zal Ik in de toekomst nooit meer
in enige gemeenschap staan. Weliswaar kwam Ik naar jullie toe om jullie te
redden; maar jullie hebt Mij niet erkend en niet opgenomen. Later, als de zaak
voor jullie erg beklemmend zal gaan worden, zullen jullie Mij wél opzoeken,
maar dan zal Ik jullie niet meer erkennen en ook niet meer opnemen! -Hebben
jullie Mij begrepen?'
20. Barnabas antwoordde: 'Er is
werkelijk heel wat geduld voor nodig om jou te verdragen en daarbij een goed
humeur te bewaren, want je slaat steeds verder dicht en je drukt je steeds
grover uit! Maar, dat zij zoals het zijn moet, wij zullen een en ander toch nog
een poosje afwachten! Dit hele gedoe met jou komt mij voor als hadden we te
doen met een bliksemstraal, die als hij ontstaat plotseling een moorddadig
sterk licht veroorzaakt en die, door de hem begeleidende donderslag, de aarde
zelfs doet beven; maar dan is het ook met hem gedaan en wordt het daarna zelfs
donkerder dan voordien
21. Weetje, op jouw manier ben je
kennelijk een fenomeen dat zijns gelijke zoekt, en ondanks al je trots heb je
ons toch nog veel plezier gedaan! jouw talenten, jongen, daar zou je wat mee
kunnen doen, maar daarvoor zou nodig zijn dat je heel anders en vrijer zou
worden opgevoed, zodat je wat meer humaniteit bij je andere eigenschappen zou
doen, die overigens echt geweldig, ja zelfs uniek zijn: je zou dan mettertijd
een mens kunnen worden, zoals er op de wereld nog nooit een is geweest! Maar
met die consequent volgehouden scherpte van je zal je onder de mensen van deze
wereld maar erg wéinig vrienden maken! En als je uitzonderlijke beheersing van
je natuurlijke vermogens nog zou toenemen, en je geen enkele vijand te duchten
hebt, zul je daarentegen door een ieder worden gevreesd, maar door niemand
worden bemind of geacht. Ik voor mij, ik word liever door iedereen bemind dan
gevreesd! Wat vind jij daar zelf van, of iemand anders misschien?'
22. Ik antwoordde: 'O ja, je zou groot
gelijk hebben als alle mensen zuiver waren en goed! Maar omdat er op aarde
allerlei verschillende mensen zijn, waarvan er maar weinige goed, en vele anderen
slecht, meinedig en misdadig zijn, zou het voor een rechtvaardig en eerlijk
mens een erg moeilijke opgaaf wezen, zich zo op te stellen dat iedereen
evenveel van hem zou kunnen houden! je zou dan slecht met de slechten en
tegelijk goed met de goeden moeten zijn, en dat is net zo onmogelijk als
tegelijk licht te zijn van uitzonderlijke helderheid, en allerdiepste
duisternis, op een en dezelfde plaats!
23. Het is zoals Ik al zei: de echte
vrienden van de eeuwig onveranderlijke Waarheid uit God, die zullen heus wel
van Mij houden, zelfs uitzinnig veel. Maar mensen die de goddelijke wetten en
waarheden met voeten treden en leven alsof er geen God meer bestond, die hebben
inderdaad altijd reden om bang voor Mij te zijn! Want mensen van dat soort
zullen Mij dan, evenals de wereldgezinde godloochenaars, leren kennen als
iemand die beslist geen grapjes maakt, en die aan een ieder vergeldt naar diens
werken; want Ik alleen bezit daartoe de absolute macht in eeuwigheid!'
24. Min of meer spottend lachte
Barnabas: 'Maar jongen, wat praat Je toch steeds over eeuwig, terwijl Je pas
twaalfjaren telt? Hoever zal Je Messias-ijver Je verder nog voeren?! Houd het
toch een beetje nuchter, dan zullen we graag naar Je blijven luisteren!'
25. 'Verdwijn', zei Ik, 'je begint Me
nu echt tegen te staan! Ik heb het toch immers niet over dit lichaam, dat
inderdaad pas twaalf jaar op deze aarde leeft? Heb Ik jullie allen dan gisteren
niet reeds een alleszins toereikende verklaring gegeven over de eeuwigheid van
de Geest ervan, Die in Mij is en werkt? En waarom verwijt je Mij Mijn zogenaamd
te ver gaande Messias-ijver? ! Probeer liever eerst eens iets te begrijpen,
voordat je je verstout met Mij te discussiëren, en dat nota bene over zaken
die voor jouw begrip nog verder weg liggen en nog minder bekend zijn dan de
uiterste pool van de aarde l'
30. Vraag
van Nicodemus over de pool van de aarde.
Antwoord
van het Jezuskind.
Vriendschapsbanden
tussen Nicodemus en het Kind.
1. Op dit moment verhief zich een andere
oudste, die zei: 'En wat weet Jij dan wel over die uiterste pool van de aarde
te vertellen?! Vertel mij daar eens iets over, want van een veelbereisde Griek
heb ik er wel eens iets over gehoord.'
2. Ik antwoordde: 'Ik weet niet alleen
alles af van de polen van deze aarde, maar Ik ben ook precies op de hoogte met
de oneindig verre polen van alle hemelen Gods! Maar om u daarvan enig begrip
bij te brengen, zou Ik u voor minstens duizend jaren lang een leraar moeten
toevoegen! Dat kan dus niet, maar Ik zal u wel iets heel anders vertellen:
3. Een ieder die eenmaal bij Mij in de
leer zal zijn, zal Ik Mijn Geest toevoegen, Die hem tot een echt Kind van God
zal maken en Die hem zal binnenvoeren in alle waarheid en wijsheid, zodat heel
de oneindige ruimte niets zal bevatten dat voor hem ontoegankelijk blijft, noch
op het gebied der natuur, noch in geestelijk opzicht!
4. Als u dus bij Mij in de leer zoudt
willen komen, zoudt ook u iets van de gaven van Gods Geest gewaar worden en
ook de polen van de aarde zult u dan beter Ieren kennen dan u ze tot dusverre
hebt Ieren kennen!'
5. Toen hij dit antwoord van Mij
kreeg, zette de vragensteller grote ogen op, en hij knoopte een en ander goed
in zijn oren, want echt oud was hij nog niet, maar toch was hij onder de
oudsten een van de wijsten. Het gebeurde namelijk niet zelden dat een heel
jonge man de titel 'oudste' kreeg, mits hij daartoe maar het benodigde vermogen,
dat wil zeggen genoeg goud, bezat en uiteraard ook voldoende verstand! En aan
dat laatste mankeerde het bij mijn vragensteller allerminst! Zijn naam was
Nicodemus, die later, toen Ik begon te onderwijzen, in het geheim een serieuze
leerling van Mij werd, zoals inmiddels bekend is.
6. De oudste had alles wat Ik gezegd
had heimelijk diep in zijn hart geprent, en hij had ook bijzonder goed
opgelet. Hij kwam van zijn zetel af, stapte op Mij toe en zei, terwijl hij Mij
bijzonder hartelijk beide handen drukte, heel zachtjes tegen Mij: 'Beste,
alleraardigste wonderjongen, als Je nog ooit eens in Jeruzalem mocht komen, kom
dan eens op privé-bezoek; wij tweeën zullen het samen gemakkelijk eens worden!
En als Je ouders wat dan ook mochten nodig hebben, behoeven ze zich maar tot
mij te wenden, tot mij alleen! Mijn naam is Nicodemus'.
7. Ik drukte nu zijn handen even
vriendelijk en zei: 'Mocht u ooit een keer te Nazareth zijn, dan zult u van
heel dit college van u de enige zijn die Mij zal kunnen vinden! En mocht u wat
dan ook nodig hebben, kom dan gerust bij ons, dan zal Ik u helpen aan alles,
waaraan u maar enigszins behoefte zult hebben! Uw goede wil is Mij overigens
op zich al voldoende!
8. Maar omdat u tevens permanent
leider bent voor alle burgers van Jeruzalem, moet u er wel op letten dat van de
kant van de heerszuchtige hogepriester -die Mij niet op passende wijze bejegende
-geen al te erge kwellingen in de tempel, dan wel daarbuiten worden bedreven,
waardoor Ik namelijk genoopt zou kunnen worden voortijdig oordeel en straf
over deze stad te doen plaats vinden.
9. Blijf aan Mij denken! Mijn Naam is
Jezus Emanuel, en Mijn Geest heet Jehova der heerscharen! U weet nu waar u aan
toe bent! Hebt vertrouwen in Mij en verlaat u op Mij, dan zult u de dood niet
onder ogen behoeven te zien!'
10. Toen Nicodemus deze woorden van
Mij had vernomen, juichte hij heimelijk in zijn binnenste, maar voor zijn
collega's hield hij het geheim.
31.
Slotrede van de Romeinse rechter.
Vraag van de Romein naar de
verblijfplaats van Jezus' ouders.
Antwoord van Jezus.
1. De Romeinse rechter wreef zich nu met
de hand over het voorhoofd en sprak met stemverheffing: 'Nu moeten jullie ook
nog eenmaal naar mij luisteren! Na alles wat ik met grote oplettendheid
gedurende deze drie dagen aan deze jongen heb opgemerkt, van Hem heb vernomen
en van hem heb gezien, moet ik wel constateren, hetgeen trouwens zelfs voor de
grootste sufferd onmiskenbaar duidelijk moet zijn, dat Hij een heel ander wezen
is dan wij, zwakkelingen en sterfelijke aardbewoners!
2. Weliswaar is Hij naar Zijn aardse
afstamming een lid van het joodse volk, zodat Hij eensdeels onderhorig is aan
de wetten van de tempel en anderdeels aan de onze, zoals iedere jood; maar ook
heb ik duidelijk waargenomen, dat de Geest van deze jongen het eigenlijke
fundament is van alle wetgeving, zowel die van iedere staat als die van iedere
democratische maatschappelijke instelling, en verder ook van alle wetten van
de natuur van zowel de materiële als de geestelijke orde, waarvan wij wel
nooit een volledige openbaring zullen krijgen!
Hij is zowel een uiterst wijze als
rechtvaardige rechter, terwijl er in heel Zijn Wezen ook niet slechts één atoom
te vinden is van wat ook maar schijnbaar slecht te noemen is! Hoe zouden dan
onze wetten ook nog op Hem van toepassing kunnen zijn, waar Hij toch
hoogstwaarschijnlijk de Heer is, Die boven alle wetten verheven is?
3. Voor mij is Hij dan ook vrij van en
hemelhoog verheven boven al onze Romeinse wetten, en tevens vrij en verheven
boven jullie overigens weinigzeggende tempelwetten, waarbij ik dan nog deze
plechtige verklaring afleg, dat deze tempel bij lange na niet waardig genoeg is
om Zijn Heilige Persoonlijkheid te mogen opnemen. Even vaak als het Hem zou
believen dit slechte Jeruzalem te bezoeken, even vaak zal Hij in mijn duidelijk
zuiverder paleis allervriendelijkst worden opgenomen, nadat Hij met alle eer
die sterfelijke wezens maar kunnen bewijzen aan een onsterfelijke en
almachtige Godheid, zal zijn welkom geheten.
4. En als Jij ooit de goedheid zoudt
willen hebben om naar mij toe te komen, zal ik luid uitroepen: "Luistert
volkeren, aan mijn huis en aan Rome's Heerser is het grootst mogelijke geluk
ten deel gevallen!"
5. Aan u, joden, zal Hij het Heil
ontnemen om het aan ons heidenen te geven, en als de tijd daartoe gekomen zal
zijn zult gij zelfs door onze zware hakken nog worden vertrapt ook! Stof en as
zullen wij over deze plaats uitstrooien, waar gij u nu nog door het misleide
volk als goden laat prijzen en officieel aanbidden!
6. Wat ik nu gezegd heb, heb ik uit
mijn diepste innerlijke overtuiging gesproken, en ik ben nu zelfs tot het
alleszeggend inzicht gekomen, dat wij deze zitting het beste maar kunnen
opheffen, omdat gij, tempelheren van de duisternis, toch niet tot beter inzicht
bent te brengen! Immers, wat voor nut zou het hebben om nog meer heilige
woorden aan stokdove oren en aan steenharde harten te verspillen?'
7. Ik zei: 'Nog slechts enkele
ogenblikken scheiden ons van de komst van hen, die Mij al drie dagen lopen te
zoeken. In de herberg 'Nazareth', die immers al tot het tempelcomplex behoort,
zullen zij vernemen waar Ik Mij ophoud, zodat zij Mij hier dan zullen komen
zoeken. Met hen zal Ik terugreizen naar Nazareth. Want met Mijn lichaam moet ik
wel bij hen blijven, die Ik daartoe zelf eerlijk en waar heb uitverkoren!'
8. De Romein zei: 'Maar hoe heeft dat
zich dan toegedragen, dat Je Je lichamelijke ouders kon kwijtraken? Volgens mij
hebben ze Jou toch zeker moeten begeleiden toen Je hierheen kwam; ik herinner
mij nu zelfs, dat ik bij het binnenkomen in de grote algemene examenzaal van de
tempel een waardige oude man heb bemerkt, die tesamen met een zeer jonge vrouw,
die men haar grote vroomheid kon aanzien, aan Je zijde liep. Na het betalen van
de kleine heffing zullen zij wel met vele anderen de tempel hebben verlaten; ik
heb hen daarna niet meer gezien, maar zij moeten toch ongetwijfeld hebben
geweten dat zij Jou nergens anders dan hier konden vermoeden?'
9. Ik zei: 'Dierbare vriend, dat ligt
erg eenvoudig: Ik wilde het zo, omdat dat nu eenmaal in Mijn wil en Mijn
eeuwige ordening zo besloten lag! Want, geloof Me maar als Ik zeg: in Mijn
Geest was deze gebeurtenis reeds van alle eeuwigheid voorzien! En daardoor kon
een en ander ook zo vanzelfsprekend in zijn werk gaan !
10. Mijn pleegouders hadden namelijk
verwacht Mij net als de anderen in de bekende herberg te zullen ontmoeten, in
de overtuiging dat Ik hen niet kon mislopen. Nu heeft Mijn pleegvader bij een
smid uit Damascus enkele nieuwe werktuigen laten vervaardigen, en hij wist al
van te voren dat hij daar niet zo gauw zou klaar zijn; om te helpen dragen
moest Mijn pleegmoeder, die over behoorlijke lichaamskracht beschikt, met hem
mee. Hij heeft daarom aan een aantal familieleden en goede bekenden uit
Nazareth gevraagd Mij tot de eerstvolgende halte mee te nemen, ingeval hij met
Maria eventueel te Iaat zou terugzijn. Hij vond het namelijk niet per se nodig
om via Jeruzalem terug te gaan als zij bij die smid inderdaad lang zouden
worden opgehouden; dat zou namelijk vanaf die smid een te grote omweg zijn
geweest!
11. Zo was het dus afgesproken en zo
zou het ook gaan. Zij moesten tesamen erg lang wachten en toen ze dan bij de
bewuste halte aankwamen, troffen ze daar wel een menigte bekenden en ook
familieleden uit Nazareth, maar daar was Ik niet bij. Die lieden daar hadden
gedacht dat Ik wellicht was meegegaan met een eerder vertrokken groepje met
als bestemming de veel verderop gelegen herberg. Mijn ouders hebben dat een acceptabele
veronderstelling gevonden en zijn toen op hun gemak met dat gezelschap verder
getrokken, maar zij kwamen pas na middernacht daar aan. En toen bleek Ik daar
niet te zijn!
12. Vroeg in de morgen zijn zij alweer
vertrokken naar een nog veel verderop liggende herberg, maar ook daar hebben
zij niet over Mij vernomen. Vandaar zijn zij toen weer naar hier teruggereisd,
en inmiddels zijn zij aangekomen in on ze herberg, waar zij tot hun grote
geruststelling succes hadden bij hun navraag naar Mij. Ze zullen Mij hier nu
spoedig vinden en Mij een standje geven.'
13. De Romein weer: 'Oh, maar een echt
verwijt mogen ze Jou zeker niet maken, in dat geval zou ik zeker protesteren!'
14. Maar Ik zei: 'Laat alles nu maar
gewoon gebeuren zoals het door de profeten is voorspeld; daarna zal Ik hen
Mijn mening ook wel zeggen, en dat zal dan voor hen, als mensen, erg goed en
nuttig zijn!'
15. Op dit moment wilde de
opperpriester nog iets zeggen, maar de Romein en onze Simon beletten hem dat
en verklaarden de zitting andermaal voor gesloten.
32.
Aankomst van Jozef en Maria in de tempel.
De vraag
der ouders en het antwoord van de zoon.
Een
vriendschappelijk onderhoud van de Romein en Nicodemus met Jezus' ouders.
In het
paleis van de Romein.
Terugkeer
naar Nazareth.
1. Op hetzelfde ogenblik kwamen Mijn
ouders, begeleid door een tempelbediende, onze aparte conversatiezaal binnen.
AI lieten zij het niet blijken, ze waren hogelijk verbaasd dat ze Mij aantroffen
temidden van een zo geleerd en zo doorluchtig gezelschap.
2. De Romein vroeg hen direkt of Ik
hun zoonwas.
3. Mijn ouders bevestigden dat met
kennelijke vreugde. Maria echter -en dat niet zozeer om Mij een verwijt te
maken, maar veel meer om tegenover deze hoge heren haar moederschap duidelijker
te doen uitkomen -zei, met de vriendelijkste stem van de wereld overigens:
'Maar zoonlief, waarom heb Je ons dit aangedaan? Wij zoeken Je nu al bijna drie
dagen in de grootste angst!'
4. Ik antwoordde: 'Hoezo deden jullie
dat? Ik heb jullie thuis toch al bij voorbaat gezegd, dat Ik hier dat zou
moeten doen, wat de wil is van Mijn Vader in de Hemel?'
5. Nu zwegen zij beiden, maar deze
woorden borgen zij diep in hun hart.
6. Hierop echter vertelde de Romein
hen dan heel uitvoerig, wat Ik voor een wezen was en wat Ik gezegd en gedaan
had; en hoe zij zich allen verwonderden over de grote wijsheid en overtuigingskracht
van Mijn uitspraken, alsook over de onbegrijpelijke macht in Mijn wil; hoe hij
daarom als een van de eerste overheidspersonen van het Romeinse gezag in
Jeruzalem voor Mij een buitengewone genegenheid had opgevat; en dat hij niets
liever wenste dan hen, daar zij Mijn ouders waren, alle denkbare voorrechten te
mogen verlenen.
7. Vooral Jozef bedankte hem daar
uiterst hartelijk voor en greep de gelegenheid aan zich voor voorkomende
gelegenheden aan te bevelen als timmerman en bouwmeester; kort daarop kreeg hij
van de Romein inderdaad grote bouwopdrachten in en om Jeruzalem. Zelfs kreeg
Jozef opdracht om een nieuwe rechterstoel te vervaardigen in Romeinse stijl,
waaraan hij behoorlijk wat verdiende.
8. Ook de steenrijke Simon van
Bethanië betuigde Jozef nog in de tempel zijn volste vriendschap, waarna wij
opstonden en ons klaarmaakten om te vertrekken.
9. Nu verhieven ook de tempelheren
zich, maakten een diepe buiging voor de Romein en trokken, met uitzondering
van Nicodemus, af. Deze begeleidde ons namelijk allervoorkomendst tot bij het
grote paleis van de Romein, die zich de gelegenheid niet liet ontgaan om ons
bij hem voor de komende nacht met het meest ui~gelezen onthaalonderdak aan te
bieden.
Ik moest zijn vrouwen al zijn kinderen
zegenen en toen Ik daarin had toegestemd, sprak hij :
10. (de Romeinse rechter) 'Eerst
vandaag is heel mijn huis het grootste heil en de hoogste eer ten deel
gevallen; want aller heren Heer en de Koning en Keizer van alle koningen en
keizers heeft heel mijn huis bezocht en gezegend!'
11. Dat Mijn ouders hierover zeer
gesticht en aangedaan waren, laat zich licht begrijpen en zij vergaten dit
ogenblik nooit meer .
12. Vervolgens werden wij binnengeleid
in de eetzaal, waar ons een voortreffelijke maaltijd wachtte, die in het
bijzonder Mijn vermoeide en hongerig geworden ouders zeer wel te stade kwam.
13. Tijdens het langdurig tafelen
moest Maria aan de Romein alles vertellen over Mijn ontvangenis en geboorte en
over nog vele andere feiten uit mijn kinderleven. Herhaaldelijk brak hij
daarover van verwondering in geestdrift uit, zodat hij meermalen uitriep:
14. 'En dat weten deze tempelhelden
-en geloven toch niets?'
15. Na deze maaltijd dan begaven wij
ons ter ruste. De volgende dag verschafte de Romein ons een zeer gerieflijke
reisgelegenheid tot aan Nazareth en voorzag Jozef met een rijkelijk reisgeld;
Simon begeleidde ons tot aan Galilea, waar hij in een dorpje iets zakelijk te
regelen had.
Zo kwamen wij dus in de beste welstand
te Nazareth terug, waarmee een einde was gekomen aan het tempelgebeuren...
16. Dat ik sindsdien tot in mijn
dertigste jaar weinig meer heb laten merken van Mijn Goddelijkheid, is bekend.
En zo moet dit het einde zijn van de enige ware en juiste mededelingen over de
drie dagen in de tempel...
Gezegend is hij, die er geloof aan
hecht en zich er niet aan ergert! Wie het met geloof in het hart leest, zal
rijkelijk gezegend worden! Dit zeg Ik, de Heer. Amen, Amen, Amen.'
Opmerking De stadhouder Cornelius, die zogenaamd voor staatszaken
naar Tyrus was, was feitelijk, zij het in het geheim, toch te Jeruzalem. Over
het algemeen waren de Romeinse hoogwaardigheidsbekleders namelijk ook in dit
opzicht intelligente lieden, die hun ondergeschikten nog al eens op de proef
stelden door zogenaamd op reis te zijn, waarbij zij hun verantwoordelijkheden
overdroegen op iemand anders. Ook tijdens deze tempel examens was dat het
geval.
De Romeinse examencommissaris was niet
op de hoogte van de geheime aanwezigheid van Cornelius. Door een ingeving was
Jozef daarvan echter wel op de hoogte, zodat hij vertrouwelijk naar hem liet
vragen, en door wie hij dan ook de toestemming had verkregen waarnaar hij
gedongen had. (Namelijk te mogen binnengaan in de conversatie-zaal. vert.)
Cornelius -degelijk vermomd uiteraard
-heeft dus de gebeurtenissen in de tempel bijgewoond, maar dusdanig vermomd dat
de commissaris wel móest menen dat hij zich te Tyrus bevond en zodoende dan ook
slechts in die zin over hem spreken kon.
Jakob Lorber
Op 13 januari 1860 schreef Jakob Lorber,
nadat hij dit Goddelijk Openbaringswerk had mogen voltooien, het navolgende
smeek en dankgebed:
O Heer, ik arme zondaar, ik dank U
boven alles voor deze verrukkelijke en unieke en uiterst verhevene Genade-toediening,
die ik allerminst, maar voorts ook de hele wereld, onwaardig ben !
Nu U, o Heer, ons daardoor reeds een
zo overweldigende en onverdiende Genade hebt bewezen, zegen ons nu ook nog
dat wij, van zuiver geloof vervuld, U wederzijds uit geheelons hart mogen
liefhebben!
Vergeef ons daarbij ook onze talrijke
zwakheden, versterk ons in de liefde tot U en tot onze arme broeders en
zusters, zodat wij in Uw allerheiligste Naam steeds in staat mogen zijn om de
harten te verkwikken van onze in nood en droefheid lijdende naasten!
En, o Heer, blijf ook in de toekomst
Uw arme knecht op aarde in Uw grote Liefde gedenken, terwijl ik U voor al Uw
weldaden, die U mij alhoewel ik ze nooit waardig was -steeds genadiglijk heb
bewezen, mijn innige dank betuig! O Iaat, in vereniging met Uw Zegen, ook mijn
zegen in Uw allerheiligste Naam werkzaam mogen zijn voor de vele armen en
behoeftigen en ver drukten; voor al Uw ware vrienden en voor mijn weldoeners !
Aan U zij alle eer en al onze liefde,
voor eeuwig!
Uw heilige
Wil moge geschieden!’ In diepste ootmoed, Uwer Genade meest onwaardige knecht,
Jakob Lorber