Brieven van een scepticus

Dit boek is verkrijgbaar in de boekhandel – wij verwijzen u naar onderstaande gegevens – we hebben een paar brieven eruit geplukt om daar eerst een indruk van te krijgen….

 

29 maart 1989

 

Lieve vader,

 

Nou, pa, ik moet toegeven dat u een paar bijzonder waardevolle punten aanroert in uw brieven. U stelt de moeilijkste vragen waarmee je een theïst kunt confronteren. Dit is echt het betere werk. Wel, u vraagt zich af hoe een liefhebbende God het kan toelaten dat een meisje verkracht en verminkt wordt door een zieke gek. U gelooft niets van de verklaring dat God die zieke gek een vrije wil heeft gegeven, omdat die verklaring de (geschonden) vrije wil van dat meisje niet in rekening brengt.

 

Dat is zo'n moeilijke vraag, dat het bijna ongevoelig lijkt daar een ant­woord op te willen geven. Natuurlijk, de emotionele klap die je van zo'n nachtmerrie oploopt, maakt het heel begrijpelijk dat je woedend wordt op God en iedereen in de wereld. Voor degenen die door zo'n ramp getroffen worden, is woede de enige begrijpelijke directe reactie. In de Bijbel zelf zijn ook de eerlijke vragen en zelfs boze gebeden van vele `geloofshelden' (bijv. Job, David, Jeremia) opgetekend. God voelt Zich niet bedreigd door onze woede of twijfels. Maar wanneer de kruitdamp wat is opgetrokken, wordt het tijd om eens door te denken over de vraag wie er nu eigenlijk verantwoordelijk is voor dit kwaad. En als we dat doen, beweer ik dat we die verantwoor­delijkheid niet aan God kunnen ophangen. Het lijkt me, pa, dat áls God zijn schepselen dan een vrije wil geeft, Hij ook ruimte moet laten voor de mogelijkheid dat ze misbruik te maken van die vrijheid, zelfs als dat betekent dat anderen pijn gedaan wordt. Echt vrij zijn is moreel verantwoordelijk zijn en moreel verantwoorde­lijk zijn betekent moreel verantwoordelijk zijn tegenover elkaar. Wat is de vrijheid om lief te hebben of niet lief te hebben als het niet betekent de vrijheid om een ander te verrijken of kwaad te doen? God heeft dit dit zo gemaakt, omdat het alternatief zou zijn een ras van robots die niet werkelijk kunnen liefhebben - maar zulke robots zijn de moeite van het scheppen nauwelijks waard, vindt u wel?

Dus waarom komt God niet steeds tussenbeide als iemand zijn vrijheid wil misbruiken om een ander te beschadigen? Het antwoord zit hem, volgens mij, in het wezen van de vrijheid zelf. Als de uitoefening van een vrijheid bij elk (dreigend) misbruik verhinderd zou worden, zou het domweg geen vrijheid meer zijn. Zie het eens zo: stel dat ik Denay vijf dollar geef. Kan ik dan de manier waarop ze het uitgeeft helemaal onder controle hebben? Als ik elke keer ingrijp dat zij een naar mijn idee verkeerde uitgave gaat doen, is het dan nog wel haar geld? Geef ik haar dan werkelijk wat? Als zij van haar geld alleen maar dingen mag kopen waarvan ik vind dat ze waar­devol zijn, is het dan eigenlijk haar geld nog wel? Is het dan in feite niet nog steeds mijn geld, dat ik indirect, via haar, uitgeef?

Zo is het ook met God als Hij ons echt vrijheid geeft. Dan moet die vrijheid ook, in ieder geval in grote mate, onherroepelijk zijn. Hij moet ten opzichte van die vrijheid, binnen bepaalde grenzen, een `handen­thuishouding' hebben. God schept vrije mensen die kunnen doen wat ze willen, en geen voorgeprogrammeerde instrumenten die uiteindelijk altijd doen wat Hem behaagt.

Nou, ik hoop dat dit een beetje licht werpt op deze lastige kwestie. Als ik het goed zie, is het huiveringwekkende kwaad dat mensen in deze wereld elkaar aandoen een noodzakelijke mogelijkheid wil dit het soort wereld zijn waar liefde mogelijk is. Zelfs voor God bestaat er geen andere manier. Laat me weten of u het anders ziet en zo ja, hoe.

 

Ik kijk uit naar uw antwoord.

Met alle liefde, zoals steeds.

 

Greg

Derde briefwisseling

Is het risico dat deze vrijheid

met zich meebrengt

wel al dat lijden waard?

 

8 april 1989

 

Beste Greg,

 

Ik neem aan dat alles goed gaat met jou en je gezin. Kom je al wat ver­der met je `moslimdebat'? Het spijt me dat ik een beetje traag rea­geerde op je laatste brief, maar ik heb er een poos over na moeten denken.

Er zit wel wat in die stelling van jou over de verhouding tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. Dat boeit me zeer. Maar ik heb nog een andere vraag die me niet loslaat. Was het wel zo wijs van de Schepper om zoveel op het spel te zetten voor vrijheid? Daar kun je twijfels bij hebben. Is het dat allemaal waard? Een wereld scheppen waarin gekken als Hitler en Stalin hun vrijheid kunnen gebruiken om de vrijheid - en het leven - van miljoenen anderen weg te nemen, vind ik, eerlijk gezegd een kwestie van belabberd management. Als God dan zoveel waarde hecht aan vrijheid, wáárom maakt Hij die dan in 's hemelsnaam zó kwetsbaar, dat de wil van één mens de vrijheid van miljoenen ande­ren kan vernietigen?

Is het dat allemaal wel waard? Vrijheid is leuk, maar ik weet niet of dat nu alle kwaad en alle pijn in de wereld waard is. Als we dat zouden vra­gen aan dat verkrachte en verminkte meisje, dan ben ik er zeker van dat zij zou zeggen, dat het dat niet waard is. Stel dat je nog met de joodse slachtoffers van Auschwitz kon praten, dan zouden zij zeggen: naar de hel met die `kostbare' vrije wil van Hitler. Als je die Ethiopische moe­der kon spreken van het stervende kind dat nog één druppel melk uit haar uitgedroogde borst probeert te zuigen, dan betwijfel ik of zij zou zeggen dat het dit waard is.

Sorry voor de harde noot die je te kraken krijgt, maar het lijkt me een wettige vraag.

 

Veel liefs,

 

Pa

 

11 april 1989

 

Lieve vader,

 

Ik waardeer het dat u onze correspondentie serieus neemt. Het is duide­lijk dat u heel wat denkwerk verricht bij het schrijven ervan en dat vind ik prachtig. De vraag die u aandraagt is absoluut wettig. Als antwoord op uw vraag zou ik vier punten willen bespreken. In de eerste plaats stel ik dat het risico dat vrijheid met zich meebrengt omgekeerd evenredig moet zijn aan het vermogen om het goede te bewerken. Als ik de vrijheid heb om maar één mens lief te hebben, dan heb ik ook de vrijheid om maar één mens te kwetsen. Als ik de vrijheid heb om een beetje van ze te houden, dan heb ik ook de vrijheid om ze een beetje te beschadigen. Als ik heel erg van ze kan houden, kan ik ze ook heel erg bezeren. Enzovoort.

Het feit dat wij mensen ongelooflijk veel kwaad kunnen doen, wijst er naar mijn mening op dat we ook ongelooflijk veel goed kunnen doen. Ja, er bestaan Hitlers en Stalins in deze wereld. Maar er zijn ook de Raoul Wallenbergs, de moeder Theresa's, de Martin Luther King juniors. En ik zie geen mogelijkheid om wel de laatsten te hebben zon­der op zijn minst te riskeren dat ook de eerste soort rondloopt. Als we de macht hebben om miljoenen mensen te verdrukken en af te slachten, dan is dat omdat we ook de macht hebben om miljoenen mensen te bevrijden en lief te hebben.

Ik kan me wel voorstellen dat u dit `belabberd management' vindt en misschien zou het dat ook zijn als er een of andere manier was om het anders te doen. Maar ik geloof niet dat die bestaat... In mijn visie is de mogelijkheid van goed en van kwaad inherent aan vrijheid. De moge­lijkheid van goed én de mogelijkheid van kwaad zijn evenredig vertegenwoordigd. Dat wordt een metafysische waarheid genoemd. Dat is net zoiets als de drie zijden van een driehoek. Als je vrijheid wilt, dan moetje ook dit risico willen lopen.

 

En is het dat allemaal waard? Daarover gaat mijn tweede punt. Als je midden in een gruwelijke tragedie zit, is het zeker te begrijpen dat je vindt van niet. Maar denk dan eens over het volgende na. Weten we niet allemaal uit ons eigen leven dat liefde zeer kan doen? Als we iemand liefhebben, als we kinderen opvoeden, als we een hechte vriendschap ontwikkelen, gaat dat vaak met lijden gepaard. Ik weet dat u daar ook het nodige van meegemaakt hebt in uw eigen leven. Mensen laten je val­len, ze gaan dood, kinderen komen in opstand, enzovoort. En toch gaan we door met liefhebben. Het is normaal om het laf te vinden, of triest, of ongezond als iemand niet langer liefheeft. Als iemand nooit zou liefheb­ben, zou hij nooit hoeven lijden. Maar dan zou hij ook nooit echt leven. Verkeert God nu niet in dezelfde positie, maar dan op een kosmisch niveau? Het lijkt mij beneden de maat van Gods grootheid dat Hij zou weigeren een wereld te scheppen waar liefde mogelijk is, omdat het risico dan te groot zouden worden. Liefde is het enige dat de moeite van het scheppen waard is! God hecht geen waarde aan vrijheid óm de vrijheid - het gaat Hem om liefde. Vrijheid is gewoon het enige middel om dat doel te bereiken.

 

Dat brengt me bij mijn derde punt. Vanuit christelijk oogpunt raken de risico's die met de schepping meekomen niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, de mensen. God zelf loopt een groot risico door de wereld te scheppen. De bijbelse visie op God openbaart een God die door heel de geschiedenis heen geleden heeft door de verkeerde keuzes van de mensen. En Hij lijdt omdat Hij liefheeft. In het boek Hosea tekent God Zichzelf als iemand die getrouwd is met een vrouw die Hij diep bemint, maar die maar niet trouw wil zijn. Ze doet zichzelf, haar echt­genoot en haar kinderen kwaad door zich te prostitueren. God probeert dus voortdurend, met heel veel pijn, zijn volk, zijn bruid, terug te roe­pen tot een relatie van trouw aan Hem.

Sterker nog, de schepping is voor God volgens de Schrift zó riskant dat het voor Hem betekende dat hij mens moest worden en een helse dood aan het kruis moest sterven. Ondanks onze opstandigheid tegen Hem hield God zoveel van de wereld dat Hij bereid was zover te gaan om een eeuwige relatie met ons te hebben. God nam al de zonden van de wereld op Zich met alle pijn en alle straf die de zonde veroorzaakt. Hij deed dat aan het kruis op Golgota. Dat hoefde Hij niet te doen. Maar Hij deed het uit liefde - omdat liefde dat waard is. Liefde is het waard om voor te sterven - zelfs vanuit God bezien.

Zo kom ik tot mijn vierde punt. We moeten nog antwoord vinden op de vraag of liefde het ook vanuit het meest weidse perspectief dat er maar is, waard is, om er voor te sterven. Als ons korte mensenleven het enige was dat er is; als het lijden en de dood van slachtoffers het absolute einde van hun bestaan betekenden, dan zouden we misschien met recht mogen stellen dat dat het risico niet waard is - in elk geval niet voor de slachtoffers.

Maar als het christelijk geloof op waarheid berust, dan is dit gewoon niet het geval. Ons tijdelijke leven hier op aarde vormt alleen maar een kort voorspel op een leven dat eeuwig zal voortduren. Voor ontzettend veel mensen is dit leven vervuld met niets anders dan pijn en lijden, maar vanuit het perspectief van de eeuwigheid bezien is dit leven maar een klein stukje van het verhaal. Jezus is aan het kruis gestorven met het doel dat mensen eeuwig zouden kunnen leven in de vrede en de vreugde van God - de hemel. En de belofte van de Schrift is dat dat hemelse leven zo zal zijn dat ons lijden in de tegenwoordige tijd daar niet tegen opweegt (Romeinen 8:18). In het `licht' van Auschwitz moet het onbegrijpelijk mooi zijn - en dat is precies wat de Schrift zegt (1 Korintiërs 2:9).

Als er geen hemel is, pa, dan blijft al het leed, dan blijven al de tranen en de kreten van al die stervende kinderen onbeantwoord. Het leven is uiteindelijk voor ons allemaal een tragedie. Al ons hopen, al ons ver­langen, al ons worstelen leidt tot niets, absoluut niets! „Het leven is gewoonweg rot en aan het eind ga je dood." Maar is er in het diepst van uw hart niet iets dat weigert aan te nemen dat dit de complete waarheid is? Is er diep in u niet een klankbord voor de bijbelse boodschap dat dit verhaal een `happy end' moet hebben?

 

Ik heb veel goede redenen om in God te geloven en veel redenen om te geloven dat het christelijk geloof waar is - allemaal dingen die ik in de toekomst nog eens met u hoop te bepraten. Maar zelfs afgezien van die redenen weiger ik domweg te accepteren dat ons bestaan de zinloze nachtmerrie is die het lijkt te zijn, als dit korte leven inderdaad het enige leven is dat er is.

Ik zie uit naar uw reactie.

 

Ik houd van u, pa.

 

Greg

Vierde briefwisseling

Weet God wat er in de toekomst

gebeurt?

 

17 april 1989

 

Beste Greg,

 

Ik vond het fijn om met jou en Shelley te bellen een paar dagen gele­den. Je klonk behoorlijk enthousiast over je komende debat met de moslimgeleerde. Ik ben ook heel benieuwd. Denk erom dat je me laat weten hoe het gegaan is.

Zoals ik je over de telefoon al vertelde, heb ik je laatste brief met veel plezier gelezen. Je gedachten over de hemel komen op mij over als `wishful thinking'. Wie zegt dat het. leven niet zo tragisch zou mogen zijn als wij het vinden? Maar je gedachten over vrijheid, liefde en ver­antwoordelijkheid vind ik verhelderend. Ze roepen bij mij wel een nieuwe vraag op. God wordt toch geacht alwetend te zijn? Waarom keek Hij dan niet vooruit om te zien wie er wel en wie er geen goed gebruik van hun vrijheid zouden maken, om dan alleen maar de goede mensen te scheppen? Dan zou er nog steeds vrijheid zijn, maar dan in een wereld zonder leed. Ik vind het raar dat God überhaupt risico's zou moeten nemen. Hij is toch (volgens jouw gezichtspunt) almachtig? Zet je tanden hier maar eens in en laat me weten hoe je erover denkt.

 

Veel liefs, Pa

 

29 april 1989

 

Lieve vader,

 

Mijn debat met dr. Badawi, de moslimgeleerde, is heel goed verlopen. Het auditorium zat helemaal vol, voornamelijk met moslims, en het was een feest om hen deelgenoot te maken van een paar van de redenen waarom ik geloof dat Jezus de mensgeworden God is. Het debat had eigenlijk over de Drie-eenheid moeten gaan, maar de meeste tijd ging zitten in praten over Jezus (die twee onderwerpen zijn nu eenmaal niet te scheiden). Zoals je mocht verwachten, vonden alle christenen in de menigte die ik toesprak dat mijn argumenten veel overtuigender waren dan de zijne. Maar ik weet zeker dat de moslims hetzelfde vonden over dr. Badawi. Hij was heel scherp, maar ik heb toch een goed gevoel overgehouden aan mijn presentatie en ook aan mijn antwoorden aan hem.

Maar nu verder met ons debat. Uw vraag over Gods voorkennis in uw laatste brief is een goeie, maar ik denk dat die voortkomt uit een ver­keerde vooronderstelling over wat Gods alwetendheid eigenlijk inhoudt. Volgens liet christelijk standpunt kent God de hele werkelijk­heid - weet Hij alles wat er te weten valt. Maar als je aanneemt dat Hij van tevoren kennis heeft van hoe elk individueel mens in vrijheid zal handelen, moetje ook aannemen dat ieders handelen in vrijheid al ken­baar is vóórdat die handeling in vrijheid bedreven is! Maar zo is het niet. Als Hij ons vrijheid geeft, scheppen wij de werkelijkheid van onze besluiten door ze te nemen. En zolang wij die besluiten niet nemen, bestaan ze gewoon niet. Kortom, er bestaat, volgens mij tenminste, niets dat te kennen valt, totdat wij het in het leven roepen, zodat het gekend kan worden. Dus God kan de goede of verkeerde beslissingen van de mens die Hij schept niet van te voren kennen, totdat Hij ze schept en zij op hun beurt hun beslissingen `scheppen'. Ik moet u wel eerlijk vertellen dat dit niet de traditionele christelijke uitleg is. De traditionele christelijke opvatting is dat God het vrije han­delen van ieder mens wel van te voren kent. Maar ook bij deze opvat­ting wordt staande gehouden dat God die daden alleen maar van tevo­ren kent, omdat deze mensen ze ook feitelijk gaan doen. Gods kennis is gebaseerd op het (toekomstig) handelen van de mensen, niet omge­keerd. Het zou voor God dus onmogelijk zijn om af te zien van het scheppen van deze mensen op basis van hun (nog toekomstige) handelen. Hun toekomstige daden zouden er helemaal niet zijn, als God hen niet eerst zou scheppen!

Persoonlijk denk ik dat dit laatste standpunt filosofisch onhoudbaar is. Maar beide standpunten ontkennen dat God kennis heeft van de wereld, onafhankelijk van de feitelijke wereld. Aangezien nu Gods kennis gebaseerd is op de geschapen wereld, is God niet vrij om uit de onvol­maakte wereld, die Hij verondersteld wordt van tevoren te kennen, een selectie te maken en op basis daarvan een volmaakte wereld te schep­pen.

Ik besef dat mijn antwoord een beetje filosofisch is. En ik had u aan het begin nog wel beloofd om de discussie zoveel mogelijk in gewone taal te voeren. Maar ja, uw vraag was nogal filosofisch, dus ik kon er ook niets aan doen.

Zet u hier uw tanden maar eens in en laat me dan weten wat u ervan vindt.

 

Veel liefs, Greg

Vijfde briefwisseling

Waarom schept God

aardbevingen en

hongersnoden?

 

11 mei 1989

 

Beste Greg,

 

Ik ben erg blij te horen dat je debat met die moslim zo goed ging. Ik hoop dat je kans ziet me een bandje te sturen. Een video zou nog mooier zijn. Die zou ik graag willen bekijken. Je laatste brief bracht me bijna tot wanhoop. Niet alleen moest ik hem enkele keren overlezen om hem te begrijpen, maar watje daarin zegt, gaat in tegen een heleboel dat ik over God geleerd heb toen ik nog rooms-katholiek was. Het lijkt erop dat jouw kijk op God veel 'mense­lijker' is dan hoe ik altijd gedacht heb dat God moest zijn. Ik ben geen deskundige op het gebied van de Bijbel, maar wordt God daarin niet beschreven als degene die de toekomst juist wel kent? Ik geef toe dat jouw visie mij beter in de oren klinkt dan de gebruikelijke uitleg - daar kon ik al helemaal niets van maken! - maar ik vraag me wel af of jouw gezichtspunt niet gewoon je eigen bedenksel is. Hoe dan ook, je hebt me voldoende duidelijk gemaakt waarom God niet van tevoren kan garanderen dat de mensen hun vrije wil niet zullen misbruiken. Maar er is nog een ander groot probleem met jouw geloof in een God die liefde is, dat niets te maken heeft met jouw visie op vrij­heid of met Gods kennis. Hoe denk je God te vrijwaren van het kwaad dat helemaal niet voortkomt uit een menselijke beslissing? Aangezien God degene is die alles rechtstreeks schept, waarom schept Hij dan hongersnoden, aardbevingen, aardverschuivingen, aids, gehandicapte baby's en dergelijke? Hiervan kun je in ieder geval niemand zijn vrije wil de schuld van geven - behalve die van God! Als Hij zo liefhebbend is, zou je toch denken dat hij wel een beetje beter voor zijn schepping zou mogen zorgen.

 

Genoeg voor deze keer.

 

Veel liefs, Pa

Dr. Gregory A. Boyd

Edward K. Boyd

 

Brieven

van

een

scepticus

 

Een zoon

schrijft met zijn

ongelovige vader

 

Vijfde druk

 

Uitgeverij De Vuurbaak Barneveld

 

In liefdevolle nagedachtenis opgedragen aan Arlyle Boyd

 

Copyright C 2001 Uitgeverij De Vuurbaak, Barneveld

 

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgesla­gen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

ISBN 90 5560 188 8 NUGI 632

 

Omslag: Rob Lucas Vertaling: B. Seldenthuis

 

Copyright C by SP Publications, Inc.

Original edition published in English under the title Letters From a Skeptic by Chariot Victor Publishing, a division of Cook Communications, 4050 Lee Vance View, Colorado Springs, Colorado 80918, USA.

 

Inhoud

 

Woord vooraf

 

Uitnodiging

 

Zullen we eens praten over het christelijk geloof?

 

DEEL 1:

VRAGEN OVER GOD

 

Eerste briefwisseling

Waarom heeft het christendom zoveel schade aangericht?

 

Tweede briefwisseling

Waarom is er zoveel leed in deze wereld?

 

Derde briefwisseling

Is het risico dat deze vrijheid met zich meebrengt wel al dat lijden waard?

 

Vierde briefwisseling

Weet God wat er in de toekomst gebeurt?

 

Vijfde briefwisseling

Waarom schept God aardbevingen en hongersnoden?

 

Zesde briefwisseling

Waarom heeft God satan geschapen?

 

Zevende briefwisseling

Is jouw God almachtig?

 

Achtste briefwisseling

Waarom zou je überhaupt in God geloven?

 

Negende briefwisseling

Waarom zou alles er niet toevallig zijn?

 

Tiende briefwisseling

Waarom heeft God je moeder niet in leven gelaten?

 

Elfde briefwisseling

Waarom heeft een almachtige God eigenlijk gebeden nodig?

 

Twaalfde briefwisseling

Waarom zou God iets geven om kleine mensen zoals wij?

 

DEEL 2:

VRAGEN OVER JEZUS CHRISTUS

 

Dertiende briefwisseling

Waarom zou je het verslag van het evangelie vertrouwen?

 

Veertiende briefwisseling

Zitten de evangeliën niet vol tegenstrijdigheden?

 

Vijftiende briefwisseling

Wie schreef de evangeliën en wanneer?

 

Zestiende briefwisseling

Hoe kun je nu geloven dat er een mens uit de dood is opgestaan?

 

Zeventiende briefwisseling

Hoe kun je nu geloven dat een mens God is?

 

DEEL 3:

VRAGEN OVER DE BIJBEL

 

Achttiende briefwisseling

Waarom maakt God het zo moeilijk om in Hem te geloven?

 

Negentiende briefwisseling

Waarom is volgens jou de Bijbel geinspireerd?

 

Twintigste briefwisseling

Staat de Bijbel niet vol met mythen en met Gods wraak?

 

Eenentwintigste briefwisseling

De Rooms Katholieke Kerk heeft de Bijbel toch samengesteld?

 

Tweeëntwintigste briefwisseling

Waarom zijn er zoveel verschillende interpretaties van de Bijbel?

 

Drieëntwintigste briefwisseling

Wat moeten we aan met de `heilige boeken 'van andere godsdiensten?

 

DEEL 4:

VRAGEN OVER HET CHRISTELIJK LEVEN EN DE CHRISTELIJKE LEER

 

Vierentwintigste briefwisseling

Gaan alle niet-christenen naar de hel?

 

Vijfentwintigste briefwisseling

Hoe kun een God die liefde is, mensen eeuwig martelen in de hel?

 

Zesentwintigste briefwisseling

Is het niet onmogelijk om als christen te leven?

 

Zevenentwintigste briefwisseling

Hoe kan ik nu vergeving krijgen door andermans dood?

 

Achtentwintigste briefwisseling

Hoe kan ik tegelijkertijd heilig en zondig zijn?

 

Negenentwintigste briefwisseling

Hoe kan ik er nu zeker van zijn dat het allemaal waar is?

 

EPILOOG

 

Ik geloof!

 

Edward K. Boyd woont in Lake Placid, Florida. Hij is vader van zes kinderen, grootvader van vijftien kleinkinderen en overgrootvader van negen achterkleinkinderen. Hij heeft 35 jaar bij Uniroyal Tire Company gewerkt in de verkoopleiding. Na vele jaren agnost geweest te zijn, werd de heer Boyd op 73-jarige leeftijd christen.

 

Gregory A. Boyd is hoogleraar in de theologie aan het Bethel College te St-Paul, Minnesota. Hij haalde zijn doctoraal filosofie op de universiteit van Minnesota, zijn theologische bevoegdheid aan de Yale Divinity School, en promoveerde aan het Princeton Theological Seminary. Hij is bevestigd als predikant en is dominee van Woodland Hills Church in St-Paul, Minnesota. Hij heeft drie boeken en talloze artikelen over theologische onderwerpen gepubliceerd. Hij is gehuwd met Shelley Boyd en heeft drie kinderen.

Woord vooraf

Uitzonderlijk intelligent, door en door sceptisch, van een zeer sterke wil en zeventig jaar oud - zou er een onwaarschijnlijkere kandidaatbekeerling te vinden zijn dan mijn vader? Hij had mij weinig reden tot hoop daarop gegeven. Mijn vader had nooit enige openheid ten opzichte van het evangelie getoond. Hij koesterde alleen maar wrok tegenover de kerk en had een uitgesproken afkeer van wat hij `van die wedergeboren types' noemde. In de veertien jaar die verliepen vanaf het moment dat ik christen werd tot aan het begin van onze correspondentie hebben hij en ik maar een paar gesprekken gehad over het geloof. Ze verliepen allemaal ongemakkelijk, waren zeer kort en volslagen nutteloos. Eerlijk gezegd had ik de hoop op zijn redding al zo goed als helemaal opgegeven.

Maar ondanks dat voelde ik me vanaf maart 1989 heel sterk gedrongen door de Here om nog eens te proberen het christelijk geloof te bespreken met mijn vader. Ditmaal niet in de vorm van gesprekken, maar per post. Mijn idee was een langdurige dialoog waarin we al onze kaarten op tafel zouden leggen. Ik zou hem gelegenheid geven om al zijn bezwaren tegen de waarheid van het christelijk geloof uiteen te zetten. Hij zou mij de gelegenheid geven om op deze bezwaren te reageren en ook positieve gronden te geven om in Christus te geloven. Eerlijk gezegd dacht ik in het begin dat er niet veel van terecht zou komen. Maar wat had ik te verliezen?

Tot mijn verrassing nam mijn vader de uitnodiging aan. En bijna drie jaar en dertig brieven na het begin van onze briefwisseling gebeurde het op 15 januari 1992 dat Jezus als Here en Redder in het leven van Edward K. Boyd kwam.

Om verschillende redenen denk ik dat het waardevol is om deze correspondentie publiek te maken. In de eerste plaats zijn er massa's christenen die, net zoals ik, mensen kennen van wie ze houden, maar die niet gelovig zijn. Sommigen van hen zijn misschien even rationalistisch, even sceptisch als mijn vader en kennelijk even `hopeloos'. Ik bid dat deze correspondentie tussen mijn vader en mij ook voor anderen zinvol mag zijn, niet alleen als bron van hoop, maar ook als bron van informatie voor gelovigen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren. De vragen en bezwaren die mijn vader opwerpt, zijn de meest voorkomende vragen en bezwaren die niet-gelovigen hebben omtrent het christelijk geloof.

In de tweede plaats kan deze dialoog de helpende hand bieden, zowel aan gelovigen die worstelen met de rationele fundering van hun geloof, als ook aan niet-gelovigen die net als mijn vader over de waarheid van het christelijk geloof aan het nadenken zijn. Hoewel onze correspondentie zeker geen uitputtende kritiek en verdediging van het christelijk geloof geeft, betreffen de scherpe vragen van mijn vader toch bijna alle relevante tegenwerpingen en roepen ze vrijwel alle ter zake dienende overwegingen ter verdediging van het christelijk geloof op. En ten slotte kan, naar ik geloof, deze correspondentie van dienst zijn voor studenten in de apologetiek en persoonlijke evangelisatie. Veel te vaak wordt de studie van de apologetiek gezien als een `ivoren toren' discipline die van maar weinig nut is voor waar het werkelijk om gaat bij het verbreiden van het evangelie. Tegenwerpingen tegen het christelijk geloof, zo nemen we vaak aan, zijn `in werkelijkheid' moreel, en niet verstandelijk van aard. Wat zondaars nodig hebben is prediking, geen redeneringen.

Ik hoop van harte dat deze dialoog kan helpen deze mythe te ontzenuwen. Natuurlijk is er bij een ongelovige altijd een spirituele dimensie in zijn weerstand tegen het evangelie (2 Korintiërs 4:4) en verstandelijke beschouwingen zijn nooit in en van zichzelf voldoende om een ongelovig hart te bekeren. Gebed en geestelijke oorlogvoering zijn daarbij altijd nodig. Maar dat betekent zeker niet dat de rationele obstakels die de ongelovigen tegen het geloof opwerpen, niet serieus gemeend zijn. En ook niet dat de gelovigen de verstandelijke fundering van het geloof dat zij aanhangen niet zouden hoeven kennen en uitdragen. De Schrift vooronderstelt die verantwoordelijkheid zelfs (1 Petrus 3:15). Deze briefwisseling illustreert hoe intellectuele en spirituele elementen in de weerstand van de ongelovige tegen het evangelie hand in hand kunnen gaan, en ook hoe men beide elementen gelijktijdig kan behandelen. Zij illustreert ook hoe praktisch en effectief de apologetiek kan zijn. Het is een voorbeeld van hoe God intellectuele overwegingen kan gebruiken om het hart te bereiken van iemand wiens verstand en hart tevoren ondoordringbaar waren voor het licht van het evangelie, en om dat hart te veranderen. En ten slotte is deze correspondentie een getuigenis van de transformerende kracht van volhardende liefde en eerlijke communicatie in het uitdragen van het evangelie. Er moet wellicht nog iets gezegd worden over deze briefwisseling. Mijn vader en ik hebben, in samenwerking met de uitgever van dit werk, geprobeerd om de oorspronkelijke correspondentie tussen ons zoveel mogelijk onveranderd te laten. Een zekere mate van bewerking was wel nodig ter wille van de helderheid en opbouw (dat wil zeggen dat de oorspronkelijke correspondentie niet zo vloeiend thematisch verliep als in de huidige vorm), maar we hebben zoveel mogelijk de originele bewoordingen laten staan. In de meeste gevallen hebben we bijvoorbeeld niet geprobeerd om het taalgebruik van mijn vader wat `op te schonen', want we hadden het idee dat dat de authenticiteit van ons gesprek alleen maar zou verzwakken. We bieden onze verontschuldigingen ervoor aan als sommige lezers dat wat te grof vinden. Zo hebben we ook in het belang van de authenticiteit de nogal informele manier waarop ik soms de Schrift citeerde, gehandhaafd. Als er letterlijke citaten zijn gegeven, dan komen die uit de NBG-vertaling (van 1951).

Ik zou graag mijn dank uitspreken aan allen die geholpen hebben om deze correspondentie in boekvorm over te brengen. Mijn diepe waardering gaat uit naar de studenten van mijn interimcursus apologetiek van het Bethel College voor hun van veel inzicht getuigende commentaren en hun redactionele suggesties betreffende deze verzameling brieven. Het was een genoegen om gedurende dat studiejaar de vreugde over mijn vaders bekering met hen te delen. Ook gaat mijn dank uit naar de deelnemers aan mijn vroegere cursussen apologetiek, zowel op Bethel als op de `Kerk van de Open Deur', voor de inzichten waarvan ze mij deelgenoot maakten bij het lezen van verschillende brieven van mijn vader in de loop van de lessen.

Natuurlijk ben ik mijn vader heel diep dankbaar dat hij open heeft gestaan voor deze dialoog en zoveel van zijn gedachten, gevoelens, tijd en leven in deze correspondentie heeft geïnvesteerd. Zijn eerlijkheid, zijn oprechtheid, zijn `geen flauwekul'-houding komen op een heel verfrissende manier door heel onze correspondentie heen aan het licht. Daar dank ik hem hartelijk voor. Ik wil hem ook bedanken dat hij me vanaf het begin toestemming heeft gegeven om deze brieven ook aan mijn studenten te laten lezen en dat hij me nu toestemming geeft om ook u deelgenoot te maken van heel onze dialoog. En ten slotte willen mijn vader en ik beiden uitdrukking geven aan onze grote dankbaarheid jegens onze Here Jezus Christus. Ons beider leven is er bewijs van dat zijn genade werkelijk verbazingwekkend is. Wij bidden dat deze verzameling brieven van enig nut zal zijn om ook anderen- van wie je vroeger misschien dacht dat zij hopeloze gevallen waren - tot dezelfde `verbazingwekkende genade' te brengen.

 

Dr. Gregory A. Boyd

 

De uitnodiging:

aan vader, in hoop

 

10 maart 1989

 

Beste vader,

 

Ik hoop dat alles goed gaat met u en Jeanne in het zonnige Florida daar in het zuiden. Afgezien van een griepvirusje dat bij ons huis rondhangt komen we ook de laatste - en erg langdurige - fase van de winter hier in Minnesota behoorlijk goed door. Maar je vraagt je wel af: zal het ooit lente worden?

Ik heb hier iets dat u wel zal interesseren. Gisteren kreeg ik een uitnodiging van het Islamitisch Centrum van Minnesota om een publiek debat te houden met een bekende Islamitische geleerde over de Drieeenheid op de Universiteit van Minnesota. Misschien tegen beter weten in heb ik de uitnodiging toch aangenomen. Deze man is een ervaren debater wiens academische prestaties haast encyclopedisch zijn! Ik ben er een beetje door geïntimideerd, maar ik ben er ook opgewonden van dat ik deze gelegenheid krijg. Het debat zal plaatsvinden op 13 april. Dat brengt me meteen bij de kern van mijn brief. Zoals u weet geef ik hier op Bethel onderwijs in de apologetiek. Apologetiek is de studie betreffende de verdediging van het christelijk geloof tegen bedenkingen die niet-christenen hebben en ook om positieve redenen aan te voeren voor de betrouwbaarheid van het christelijk geloof. Op het academische vlak is dat mijn eerste liefde. Mijn debat met de mohammedaanse geleerde in april zal een oefening in de apologetiek zijn.

Maar wat u niet kunt weten, omdat ik u dat nooit verteld heb, is dat ik het aan u te danken heb dat ik in deze wetenschap terecht ben gekomen. Ik wil u daar dan ook hartelijk voor bedanken. Toen ik zo'n veertien jaar geleden christen werd, was u echt bezorgd dat ik me in een of andere redeloze cultus had gestort. (En eerlijk gezegd had u dat toen helemaal niet zo erg mis!) Daarom daagde u mij voortdurend uit met vragen over en tegenwerpingen tegen mijn geloof. In die tijd kon ik dat niet zo erg waarderen, maar dat doe ik nu zeker wel. Ik houd van u, ook omdat u dat gedaan heeft. U dwong mij om serieus en kritisch na te denken over wat ik geloofde en waarom ik dat geloofde. Door u ben ik in de apologetiek terecht gekomen.

Maar na ongeveer een jaar kwamen onze discussies over het christendom toch tot stilstand. Uw bezorgdheid verminderde, ik denk omdat mijn christelijk geloof rijper werd, minder `cultisch' en bekrompen. Bij verschillende gelegenheden heb ik sinds die tijd nog wel eens het onderwerp `christelijk-zijn' ter sprake gebracht bij u in meer algemene zin, maar we zijn nooit echt verder en dieper op de zaak ingegaan. En dat brengt me bij het doel waarvoor ik deze brief schrijf.

 

Vader, ik zou er erg veel zin in hebben om met u een diepgaande dialoog te beginnen over waarom ik de laatste veertien jaar volhard heb in mijn christen-zijn. Dat is niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, omdat ik van apologetiek houd. Het is voornamelijk omdat ik van u houd. Je kan het iemand niet verwijten dat hij een ander om wie hij heel veel geeft, iets wil geven wat voor hem het meest waardevol is. En dat is nu net wat ik met u wil doen. Mijn geloof in Jezus Christus, de ervaring die ik heb van zijn reddende kracht en zijn liefde, is het enig belangrijke en kostbaarste ter wereld voor mij. Ik geloof eigenlijk dat het het kostbaarste is dat welke mens dan ook op deze aarde maar kan hebben. Ik geloof ook dat een relatie met Christus het belangrijkste is dat iemand hebben kan, omdat dit naar mijn overtuiging consequenties heeft voor de eeuwigheid.

Het trof me als vreemd en verkeerd dat ik zoveel tijd aan anderen besteed met discussiëren over het christelijk geloof, terwijl ik dat niet eens tot op de bodem met mijn eigen vader gedaan heb, door wiens zorg en bezorgdheid ik toch in de eerste plaats in dit vakgebied terecht gekomen ben! U bent nu zeventig jaar en eerlijk gezegd denk ik dat het wel zo'n beetje tijd is dat ik met deze discussie begin. Het lijkt me ook gewoon goed, als deel van onze verhouding als vader en zoon, dat we open tegenover elkaar staan wat betreft onze kijk op de wereld. Nu ken ik u, vader. En daarom weet ik dat het absoluut niet werkt om tegen u te `preken'. (Ik heb dat geprobeerd in het eerste jaar dat ik christen was, weet u nog?) Maar geloof me, ik heb die neiging nu helemaal niet. Wat ik u juist zou willen voorstellen is dat we een discussie opzetten over het christelijk geloof. Ik zou het fijn vinden om u gelegenheid te geven al de argumenten die u hebt om geen christen te zijn aan mij voor te houden. En ik zou er ook prijs op stellen als u mij de gelegenheid gaf om u al de redenen uit te leggen waarom ik er wel een ben.

 

Zou u dat willen doen? Ik denk dat dat voor ons beiden op zijn minst heel stimulerend zal zijn en dat we elkaar beter zullen leren kennen. Iemand uitdagen om zijn geloof te verdedigen - wat voor geloof dat dan ook mag zijn-is altijd goed. Als het geloof die vuurproef niet kan doorstaan, is het geen knip voor de neus waard - of dat nu het christelijk geloof betreft of het atheïsme. Laten we elkaar dus, in liefde, uitdagen. Wat vindt u ervan?

 

Oprecht de uwe, in hoop.

 

Greg

DEEL 1

 

VRAGEN OVER GOD

 

 

 

Eerste briefwisseling

Waarom heeft het christendom

zoveel schade aangericht?

13 maart 1989

 

Beste Greg,

 

Gisteren heb ik je brief ontvangen en die gaf me nogal te denken.

Laat ik je in de eerste plaats vertellen dat ik enthousiast ben over het debat dat je zult hebben met die islamitische geleerde. Ik wou dat ik erbij kon zijn. Als dat mogelijk is, kun je me er dan een bandje van toe­sturen? Laat me dat eventjes weten.

Ik vind je idee om over het onderwerp `christendom' een gesprek te houden heel interessant en ik vind het leuk om erop in te gaan. Ik heb tijd genoeg. Overigens denk ik wel dat je me veel te hoog aanslaat, Greg. Mijn geloof (of mijn gebrek daaraan) is niet zozeer gebaseerd op een of ander positief standpunt van mij, als wel op een hele massa negatieve. Ik kan heel wat opsommen wat ik verkeerd vind aan de meeste religieuze en politieke gezichtspunten, maar ik ben helemaal niet zo zeker over wat ik persoonlijk geloof- in ieder geval niet als het gaat over religieuze zaken. Ik heb gewoon geen `geloof' of 'wereldbe­schouwing'. Ik weet alleen maar zeker wat ik niet geloof. Ook ben ik niet, zoals jij, een geoefend filosoof, dus als je me gaat schrijven zoals je deed in je dissertatie, vergeet het dan maar! Dan kan ik je toch niet volgen. Je zult het dus simpel moeten houden. Zoals je weet, heb ik bewondering voor de opleiding die je gedaan hebt, Greg, en ik heb me vaak afgevraagd hoe dat toch zit, dat je in dat christendom blijft geloven, ondanks de nogal vrijzinnige scholen die je hebt bezocht. Dat is me een compleet raadsel. Ik vind het allemaal nogal onwaarschijnlijk. Maar goed, ik ben nooit iemand geweest die de kans op een goeie discussie liet schieten, dus waarom zou ik daar nu mee beginnen?

Je hebt me gevraagd alle bezwaren die me te binnen schieten ter sprake te brengen, dus laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. Hier is er eentje waar ik vaak over gepiekerd heb: als God liefde is en almach­tig, hoe heeft Hij de mensheid dan zó lang zó veel kwaad laten aandoen door de kerk? Die kerk wordt toch verondersteld zijn ware kerk te zijn, zijn vertegenwoordigster op aarde? Dat hebben ze me tenminste geleerd toen ik nog rooms-katholiek was. Dus vraag ik me af waar God was toen de christenen de moslims en de joden - inclusief vrouwen en kinderen - tijdens de `heilige' kruistochten afslachtten. Waarom stond God `zijn volk' toe om bijna de hele Joodse `ongelovige' bevolking te verbranden in de tijd van de Inquisi­tie in Spanje? Als God liefde is, waarom zou Hij dan de kerk toestaan deel te nemen aan zoiets als de Holocaust (in het beste geval keek zij de andere kant op) - en dat alles `in zijn naam' te doen? Voor mij is dit alleen al meer dan genoeg bewijs dat de kerk totaal geen filosofie bezit die aanspraak op waarheid kan maken. En het was toch déze kerk, nietwaar, die vaststelde welke boeken `goddelijk' waren en samen de `Heilige Schrift' zouden vormen? Wat mij betreft is dat al genoeg om de Bijbel als een lachertje te verwerpen. Nou, jij wilde een bezwaar. Hier heb je er één. Ik ben benieuwd naar je antwoord.

 

Doe de hartelijke groeten aan Shelley en de kinderen. Liefs,

 

Pa

 

UpToDate 2023-2024