BIJBELTEKSTEN en hun
VERBORGEN
BETEKENIS
Uitgeverij
De Ster - Breda
Ginnekenweg
124,4818 JK Breda, Tel.: 076 - 226700.
Druk
ICG-Printing - Dordrecht
Oorspronkelijke
titel: 'Schrifttexterklärungen - Bibeltexte und ihr
geheimer
Sinn' - Jakob Lorber.
Copyright 1985 by Lorber-Verlag, 7120
Bietigheim/Württ.
Ontwerp omslag: Lisanne Franken
Vertaling onder auspiciën van de Jakob
Lorber Stichting voor het
Nederlands taalgebied
Copyrights @ 1986 Uitgeverij De Ster -
Breda ISBN 9065563415
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen of
op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part af this baak may only reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any farm, by print, photoprint, recording, or other means, either
chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher.
Voorwoord
1. Een
goede regel om het Oude en Nieuwe Woord met vrucht te lezen
2. Vervolg
van de inleidende regel uit het eerste hoofdstuk: Een tegenwerping en zijn
weerlegging.
(Bijvoegsel bij 'De Geestelijke
Zon')
3. De
gelijkenis van de wijze en de dwaze bouwmeester en de verklaring daarvan
(Matth. 7:24 - 27)
4. "Ik
ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door
Mij". (Joh. 14 :6)
5. "Ik
heb dorst!" - "Het is volbracht!" (Joh. 19: 28, 30)
6. "En
toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden" (Matth. 28
: 17)
7.
"Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus"(Luc.23:52)
8.
"En Hij, Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te
worden, en was, naar men meende, een zoon van Jozef". (Luc.3:23)
9.
"En toen het avond was geworden, kwam Hij met de
twaalf" (Mark.14:17)
10. "Hij kwam
tot Zijn eigendom, en de zijnen namen Hem niet aan" (Joh. 1 : 11).
"Pilatus antwoordde: Wat ik heb geschreven, heb ik geschreven" (Joh.
19: 22)
11. "Hij
nu wierp zijn kleed af, sprong op en kwam bij Jezus" (Mark.10:50)
12. "Wees niet
bang, Paulus, u moet voor de keizer verschijnen; en zie, God heeft u allen
geschonken die met u varen"(Hand.27:24).
13. "Want zoals
de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn" .(Matth.
24: 37
14. "Als zij dan
tot u zeggen: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen. Zie, (Hij is) in
de binnenkamers, gelooft het niet!" (Matth. 24 : 26) "Waar het aas
is, daar zullen de gieren zich verzamelen". (Matth.24:28)
15. "En ze
brachten de ezelin en het veulen en legden hun kleren daarop, en Hij ging erop
zitten" (Matth. 21 : 7)
16. "Jezus zei:
Neemt de steen weg. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tot Hem: Heer, hij
riekt al, want hij is (daar) vierdagen!" (Joh. 11 :39) (Bijzonder
bijvoegsel bij 'De Geestelijke Zon')
17. "Moest de
Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid binnengaan?" (Luk.24:26)
18. "Als Ik
echter door de vinger van God de demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van
God tot u gekomen" (Luk.11 :20).
19. "Ik zal u
geen wezen laten blijven, Ik kom tot u!" (Joh.14:18)
20. "En toen Hij
zag dat zij zich aftobden met het roeien, want zij hadden de wind tegen, kwam
Hij omstreeks de vierde nachtwake tot hen, terwijl Hij op de zee liep; en Hij
wilde hen voorbijgaan" (Mark.:6:48)
21. "Gelukkig
echter uw ogen, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen!"
(Matth.13:16)
22. "En Hij zei
tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van hen die hier staan, die
de dood geenszins zullen smaken, voordat zij hebben gezien dat het koninkrijk
van God is gekomen met kracht!" (Mark. 9 : 11)
23. "Blinde
leidslieden, die de mug uitzift maar de kameel in slokt!"
24. "En Jezus
weende" (Joh.11:35)
25. "Weest dan
niet bezorgd, door te zeggen: wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken,
of waarmee zullen wij ons kleden?" Want naar al deze dingen zoeken de
volken, want uw hemelse Vader weet dat u al deze dingen nodig hebt" (Matth.
6 : 31 - 32)
26. "Die
vijanden van mij evenwel die niet wilden dat ik over hen regeerde, brengt ze
hier en slacht ze in mijn bijzijn af!" (Luk. 19 : 27)
27. "Eer van mensen neem Ik niet aan".
(Joh. 5 : 41)
28. "Van toen af
trokken velen van zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met
Hem". (Joh.6:66)
29. "En de
duivelen smeekten Hem aldus: Zend ons in de varkens, opdat wij daarin
gaan". (Mark. 5 : 12) .
30. "En Ik zend
de belofte van mijn Vader op u; u echter, blijft in de stad totdat u wordt
bekleed met kracht uit de hoogte" (Luk.24:49)
31. "En hij
(Zacheüs) liep snel vooruit en klom in een moerbei vijgeboom om Hem te zien;
want Hij zou daar langs komen" (Luk.19:4)
32. "Toen Jezus
nu zijn moeder zag, en de discipel die Hij liefhad daarbij zag staan, zei Hij
tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. Daarna zei Hij tot de discipel: Zie, uw
moeder. En van dat uur af nam de discipel haar in zijn '
huis"(Joh.19:26-27)
33. "Zie, er
komt een uur en het is gekomen, dat u verstrooid zult worden, ieder naar het
zijne, en u Mij alleen zult laten: en toch ben Ik niet alleen; omdat de Vader
met Mij is" (Joh. 16 : 32)
34. "Wie in Mij
gelooft, zoals de schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn
binnenste vloeien" (Joh 7:38) 135
35. "Dit heb Ik
tot u gesproken, opdat u in Mij vrede hebt. In de wereld hebt u verdrukking,
maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen" (Joh. 16 : 33)
36. "En nadat
Hij het boek had opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, en
de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht" (Luk. 4 : 20)
37. "Maar Ik ken
u, dat u de liefde van God niet in uzelf hebt" (Joh.5:42)
Voorwoord
Het
innerlijk woord en Jakob Lorber
Te allen tijde waren er vrome,
godvruchtige mensen, die de Stem van God in hun hart hoorden. Wij kennen allen
de vele plaatsen in het Oude Testament, waarin de profeet zegt: "En de
Heer sprak tot mij". Ook in het Nieuwe Testament staat veel, dat zijn
ontstaan dankt aan een innerlijke openbaring, zoals de 'Openbaring van
Johannes'. In het na-apostolische tijdperk kenden kerkvaders als Hiëronymus en
Augustinus, later de mystici van de Middeleeuwen, Bernhard van Clairvaux,
Tauier, Suso, Thomas à Kempis en anderen grote waarde toe aan de innerlijke
openbaring. Jakob Böhme (omstreeks 1600) en Emmanuel Swedenborg (omstreeks
1700) schreven op grond van visioenen en intuïties, - men kan hen niet als
profeten in de eigenlijke betekenis aanduiden, omdat zij het innerlijke woord
niet bezaten. Echte hoorders van het innerlijk woord waren daarentegen de
koopman Rulmann Merswin uit Straatsburg, die omstreeks 1350 de 'Negen Rotsen'
schreef, de Noord-Duitse dominee J.W.Petersen rond 1700, schrijver van de
'Duizend Openingen van de Geest' en Johannes Tennhardt uit Neurenberg, die in
1712 zelfs een 'Onderricht van het Innerlijk Woord van God' uitgaf.
Maar veel belangrijker dan de
geschriften van de laatst genoemde drie verlichte vrome mannen zijn de
openbaringen, die ons mensen van deze tijd door de Oostenrijkse ziener en
profeet Jakob Lorber werden gegeven. Door deze eenvoudige man met een reine
ziel heeft God in de jaren 1840 - 1864 aan de mensheid een allesomvattende, de
Heilige Schrift aanvullende, bevestigende en uitleggende Nieuwe Openbaring van
Zijn Goddelijke wil, Zijn eeuwig plan met de wereld, Zijn doel met de mensen en
Zijn allesomvattende liefdeleer gegeven.
Jakob Lorber (1800 - 1864) was
afkomstig uit Stiermarken en heeft zich na zijn opleiding tot leraar en
veelzijdig musicus gevestigd in Graz, waar hij muzieklessen, bij gelegenheid
ook concerten gaf en componeerde. Daarbij bewaarde hem de warme vriendschap
met de familie van Anselm Hüttenbrenner (directeur van het conservatorium in
Graz) en diens broer Andreas Hüttenbrenner (gedurende vele jaren burgemeester
van Graz) vooral in de latere jaren niet altijd voor de ervaringen van bittere
materiële nood. Want ondanks zijn vele bekwaamheden kon Lorber geen goede
betrekking vinden, tot hem door bemiddeling van Anselm Hüttenbrenner de baan
van tweede kapelmeester bij het Opera theater van Triëst werd aangeboden, die
hij besloot aan te nemen.
Maar tijdens zijn voorbereidingen voor
de reis beval hem een innerlijke stem, die hij in de vroege morgen van 15 maart
1840 tijdens zijn ochtendgebed duidelijk hoorde: "Sta op, neem je griffel
en schrijf!" Zeer geschrokken ging Lorber aan tafel zitten, legde pen en
papier klaar en ontving nu op dezelfde manier het begin van 'Gods Huishouding':
"Zo spreekt de Heer tot en in mij voor iedereen en dat is waar, getrouwen
gewis. . . "
Zijn naaste vrienden, die hij deze
buitengewone gebeurtenis toevertrouwde, waren daarover in hoogste mate
verbaasd, ja op het eerste moment ernstig bezorgd om de geestestoestand van de
door hen zeer gewaardeerde man.
Vaak woonde nu iemand van de
ingewijden, die door de wijsheid van hetgeen door Lorber werd opgeschreven
spoedig beter werden ingelicht, zijn mysterieuze schrijven als getuige bij.
Lorber zat
daarbij rustig aan zijn tafeltje, had geen enkel boek noch een ander hulpmiddel
bij zich en liet zijn pen, geheel in zichzelf gekeerd, tamelijk snel over het
papier gaan, zonder een pauze om na te denken te maken of aan het geschrevene
iets te verbeteren, volkomen als iemand die door een ander iets krijgt
gedicteerd.
Laten wij luisteren naar wat hij over
deze innerlijke stem op 16 mei 1858 aan een vriend op diens vraag meedeelt:
"Over het innerlijk woord, hoe men dat verneemt, kan ik als van mijzelf
sprekend weinig of niet veel zeggen dan slechts, dat ik het heilige woord van
de Heer steeds in de hartstreek als een uitermate duidelijk uitgesproken
gedachte verneem, helder en zuiver als uitgesproken woorden. Niemand, hoe
dicht hij ook bij mij staat, kan iets van een stem vernemen; maar voor mij
klinkt deze genade stem nochtans helderder dan elke nog zo luide stoffelijke
klank".
Nog gemakkelijker dicteerde hij wat
hij innerlijk hoorde. Daarbij zat hij naast de schrijvende, rustig voor zich
uit ziende en nooit stokkend in zijn gelijkmatige woordenvloed. En als zijn
dicteren onverwacht voor langere tijd werd onderbroken, kon hij, zonder na te
lezen wat reeds geschreven was, dadelijk weer bij het laatst geschreven woord
beginnend, in de juiste samenhang verder gaan.
Aan deze roeping tot 'schrijfknecht
van God' offerde Jakob Lorber in onwankelbare trouw zijn verdere leven, tot aan
zijn heengaan op 23 augustus 1864.
Van de omvangrijke werken van Jakob
Lorber zijn het tiendelige 'Johannes - het grote Evangelie' (de elfde band
ontving later Leopold Engel door het innerlijk woord) en het driedelige 'De
Huishouding van God' de omvangrijkste en ook wel de belangrijkste; maar van
niet minder betekenis mogen voorde meeste lezers de boeken over het hiernamaals
zijn. De voornaamste daarvan zijn 'Bisschof Martin' (1 deel), 'Von der Hölle
bis zum Himmel' (2 delen) en 'Die geistige Sonne' (2 delen).
Als 'Bijvoegsel' bij het tweede deel
van het werk 'Die geistige Sonne' schreef Jakob Lorber een reeks van
uitleggingen van Bijbelteksten op. die hier onder de titel 'Bijbelteksten en
hun verborgen betekenis' worden aangeboden.
Indien u
eerst wat meer informatie wenst over de persoon Jakob Lorber en zijn leer, kunt
u het beste de informatie op blz. 152 e.v. lezen alvorens met dit boek te
beginnen.
De Uitgever
.
Een
goede regel om het Oude en Nieuwe Woord met vrucht te lezen.
20 december
1843 s avonds
1. Mijn
lieve kinderen! Met de volgende 'Aanvullingen' wil Ik u een heel belangrijk en
nuttig voorschrift geven, zonder welk men geen nut kan hebben van het lezen van
wat voor goede geestelijke boeken ook. Je kunt de Heilige Schrift, evenals dit
Nieuwe Woord duizend maal achter elkaar lezen en toch zul je dan zonder deze
regel niet vooruitkomen.
2. U
hebt uw geheugen door het vele lezen wel tot aan de rand toe volgepropt, vraag
nu eens aan uw geest wat hij daarmee heeft gewonnen en dan zal zijn vermoeide
antwoord zo luiden:
3. "Ik ben wel chaotisch door
allerlei bouwmateriaal omringd en er liggen balken en stenen op grote hopen op
elkaar gestapeld; maar uit al dit materiaal werd nog niet eens een schamele hut
gebouwd, waarin ik vrij zou kunnen wonen. Je stapelt het bouwmateriaal wel
voortdurend op -louter edelstenen en het mooiste cederhout liggen hier in
verwarde hopen voor mij - maar ik ben niet in staat het te ordenen. En ben ik
hier en daar begonnen een beetje orde te brengen, dan komt er alweer een
kolossale hoeveelheid nieuw materiaal aan, zodat ik er wel moe van moet worden
en huiver bij het zien van al dat nieuwe materiaal, dat ik weer moet gaan
ordenen. En dan bedenk ik met weemoed wanneer toch eindelijk al dit materiaal
eens zo geordend zal zijn, dat er een woning van gebouwd kan worden".
4. Zie, dit is een gefundeerd antwoord
van de geest, dat elk veellezend mens duidelijk in zichzelf zal kunnen vinden.
5. Als
zo iemand in zijn hele leven een paar duizend boeken heeft doorgelezen, wat
heeft hij dan tenslotte niet een chaos in zijn geheugen! En als het goed gaat,
dan zal het met al zijn belezenheid ternauwernood tot hem doordringen, dat hij
nu pas inziet dat hij niets weet.
6. Hoe
moeten we deze bekentenis zien? Het is niet anders dan een en dezelfde weemoedige
klacht van de geest. die hiermee wil zeggen dat hij door deze ontzettend grote
hoeveelheid bouwmateriaal niet eens een schamel hutje kan bouwen om daar vrij
in te wonen!
7. Er
zijn mensen die het Oude en Nieuwe Testament letterlijk uit hun hoofd kennen;
als men ze echter naar de innerlijke betekenis van slechts één vers vraagt,
blijken ze daar evenveel van te weten als degenen, die geen enkel vers uit hun
hoofd kennen en dikwijls nauwelijks weten dat er een Heilige Schrift bestaat.
Wat heeft dit prachtige materiaal hun dan voor nut?
8. De
geest woont slechts in het geestelijke: als er uit dit materiaal niet eens een
schamel hutje voor hem kan worden gebouwd in de innerlijke geest der waarheid,
waar moet hij dan wonen, waar zijn zaken ordenen, en van welk punt af zal hij
het materiaal moeten beginnen te sorteren?
9. Is
het dan niet beter minder materiaal te bezitten, maar daar voor zij n geest wel
dadelijk een kleine respectabele woning van te bouwen, zodat de geest daar een
vaste vrije plaats heeft van waaruit hij nieuwe plannen kan maken en het nieuw
aankomende materiaal daarvoor kan gebruiken?
10.
Hoe zal een akker die uit de vruchtbaarste grond bestaat er wel gaan uitzien,
als j e duizenderlei gemengde zaden tegelijkertijd daarop uitzaait? De zaadjes
zullen zeker opkomen; maar wat kan de zaaier ermee doen? De opbrengst van de
akker zal nauwelijks voor wat slecht veevoer kunnen dienen. De sterkere
planten zullen de zwakkere verstikken, het onkruid zal woekeren en het koren
zal slechts hier en daar spaarzaam en erg verkommerd tevoorschijn komen.
11.
Hieruit volgt echter, dat overal waar je iets nuttigs wilt tot stand brengen er
een ordening geschapen moet worden, zonder welke je doornen. distels, groente
en knollen door elkaar heen verbouwt. wat nooit voor iemand nuttig kan zijn.
12. Waaruit bestaat deze ordening?
13. Als je uitgelezen tarwe hebt. zaai
het dan op een goede en schone akker uit en je zult een goede, zuivere oogst
krijgen.
14.
Wie een goed bouwterrein heeft en ook materiaal, moet niet wachten tot hij een
overvloedige hoeveelheid bouwmateriaal heeft bijeengebracht om dan pas met
bouwen te beginnen; want met die grote hoop materiaal zou tenslotte het hele
bouwterrein vol liggen.
15. En
als dan de architect komt en vraagt: "Vriend, waar wil je het huis
eigenlijk hebben staan?" Wat zul je hem dan antwoorden? Zeker niets
anders dan: "Daar waar de grote hoop bouwmateriaal ligt!"
16. En
de architect zal tegen hem zeggen: "Waarom liet je dan van tevoren dit
materiaal neerleggen op de plaats waar gebouwd moest worden nog voordat we een
plan gemaakt hebben en de grond hebben uitgegraven? Als je het huis nu op deze
plaats wilt hebben, dan moet je eerst al het materiaal weghalen en de plaats
helemaal vrij maken. Dan zal ik terugkomen, zal alles opmeten, het plan maken,
de grond laten uitgraven en tenslotte pas het materiaal onderzoeken of het wel
voor het bouwen van het huis geschikt is.
17.
Zie, uit deze gelijkenis kun je al enigszins de gevolgtrekking maken hoe weinig
nut een grote belezenheid voor iemand heeft, als hij daarmee niet in de juiste
volgorde werkt.
18. Waaruit bestaat
echter deze orde? Deze bestaat heel eenvoudig daaruit, dat iedereen elke
nieuwe lading of zending van het materiaal direct gaat ordenen met het oog op
de woningbouw en niet eerder naar een tweede lading grijpt, voordat hij de
eerste heeft verwerkt. Op deze manier zal hij met het bouwen vlug opschieten
en zal dan ook altijd genoeg ruimte overhouden om een voldoende hoeveelheid
goed gesorteerd nieuw bouwmateriaal te plaatsen.
19. In
goed verstaanbare taal en heel duidelijk gezegd bestaat deze ordening daarin,
dat ieder na het gelezene dadelijk er naar handelt en zijn leven daarnaar
inricht; het gelezene zal hem dan van nut zij n, in het tegenovergestelde geval
echter schaden, want een ieder moet niet alleen luisteren naar het woord, maar
hij moet er ook naar handelen.
20.
Spoedig meer uitleggingen!
Hoofdstuk
2
Een
tegenwerping en de weerlegging ervan.
21 december
1843 's avonds
1. Iemand
kan hierop wel zeggen: "Het is waar dat men het lezen slechts vruchtbaar
kan maken door na het lezen ernaar te handelen; maar als iemand zoveel
materiaal krijgt, dan kan hij dat toch al doende opzij leggen en daarvan
slechts zoveel lezen als waarvan men overtuigd is daar metterdaad naar te
kunnen leven.
2.
Denk eens aan de grote hoeveelheid gegevens in het Oude en Nieuwe Testament en
daarnaast de overgrote massa werkelijk geestelijk exegetische boeken! Als men
dat alles slechts naar de graad van handelen zou lezen, dan kon men gedurende
zijn hele leven op zijn hoogst een paar hoofdstukken doorwerken".
3. Ik
zeg echter: Als men van dit standpunt uit de zaak bekijkt, dan heeft degene die
bedenkingen heeft wel gelijk; want als men slechts zoveel wil lezen als datgene
waarvan men overtuigd is dat men het in de daad kan omzetten, dan waren een
paar hoofdstukken nog te veel! Maar als je het van een andere kant bekijkt is
het gegeven materiaal nooit teveel en kan de lezer alles dadelijk in de
praktijk brengen.
4.
Want men zou bijvoorbeeld ook kunnen zeggen: Als een landman een groot stuk
vruchtbare akker bezit, die hem een honderdvoudige oogst oplevert, waarom
bezaait hij dan niet de hele akker? Want een tiende deel ervan brengt zoveel op
als hij voor eigen gebruik nodig heeft.
5. Ik
vraag u: Als deze landman de hele akker bezaait met goed koren en de akker
brengt hem honderdvoudige oogst, waarvan een tiende voor zijn onderhoud
voldoende is, zal het overtollige negen-tiende deel hem dan schaden? Zeker
niet! Want de helft van de overvloed kan hij onder de behoeftigen verdelen, die
hem daarvoor zeer dankbaar zullen zijn en de andere helft kan hij op de markt
brengen. En daar het van goede kwaliteit is zal hij veel kopers vinden die het
tegen een gunstige prijs van hem willen kopen en het gewonnen geld. kan hij dan
gebruiken voor zijn verdere bedrijf en hij zal daardoor een rijke en geachte
landman worden.
6.
Welnu, uit dit voorbeeld volgt duidelijk, dat als iemand een goede akker heeft
en daarbij veel en goed zaad, dan moet hij bij het uitzaaien niet zuinig zijn.
Want wie rijkelijk zaait zal ook rijkelijk oogsten, maar wie zuinig zaait zal
zuinig oogsten. En wat heeft men daarvoor dan nodig? Als de akkergrond goed bewerkt
is dan kun je daarop veel koren uitzaaien en geen korrel zal te gronde gaan in
die goede aarde. maar elke korrel zal tot een zware aar uitgroeien.
7. Zo
is het ook met deze zaak gesteld, wat het geestelijk uitzaaien van het woord
betreft door middel van het lezen.
8. Voor
de bewerking van de geestelijke bodem heeft de mens niet meer nodig dan de twee
geboden der liefde; hiermee kan hij zijn geestelijke akker heel gemakkelijk
bewerken. Is dat gebeurd, dan kan een ieder zoveel in zijn eigen grond zaaien
als hij kan en wil; ofwel hij kan zoveel goede lectuur tot zich nemen als hij
zich maar kan verschaffen - de hele Heilige Schrift en alle daarop betrekking
hebbende verklaringen - en hij zal niets in zich opnemen wat hem niet een
rijke oogst zal opleveren.
9.
Want het verschil tussen het onvruchtbare en het vruchtbare lezen bestaat
hierin:
10.
Als iemand bijvoorbeeld alleen door lezen zich zou willen opwekken en
geestelijk beïnvloeden, dan lijkt deze werkwijze precies op die, waarbij iemand
op een onbeploegde en niet bemeste akker de zaden zou uitstrooien. Zullen dan
niet al gauw de vogels uit de lucht neerstrijken en ze in korte tijd
grotendeels opeten? En zal een klein deel dat onder het onkruid viel hierdoor
niet spoedig verstikt worden, zodat tenslotte als er geoogst wordt niet één in
de halm geschoten zaadje is te bekennen?
11.
Daar de zaaier of de lezer echter niets ziet opkomen wat de moeite waard is,
zal hij dan niet mismoedig worden en de akker en al het gezaaide graan dat geen
oogst opleverde tenslotte verwensen? !
12.
Duidelijk gezegd: Zulke mensen worden dan ongelovig, vallen de goede zaak af en
houden hem tenslotte voor puur bedrog.
13.
Maar het is heel anders als iemand daarvóór al door de ware liefde tot Mij en
de naaste zijn geest levend heeft gemaakt of beter gezegd vanuit Mij vrij heeft
gemaakt en zo zijn akker goed bemest en geploegd heeft; die leest dan de
geschriften van Mijn genade en erbarming niet opdat ze hem tot een goede akker
zullen bewerken, maar nadat Ik in hem de geest van zijn liefde tot Mij heb
gewekt, leest hij ze omdat hij Mij steeds meer van aangezicht tot aangezicht
wil zien en daardoor mogelijkerwijs steeds meer zal groeien in de liefde tot
Mij en daaruit tot de naaste.
14.
Zal hij dan in dit geval niet elk woord van Mij levend en eeuwig waar in zich
opnemen, als hij van tevoren in zichzelf al levend is? Is hij echter niet van
tevoren in zichzelf levend, zal dan niet zelfs het meest levende woord in hem
gedood worden?
15.
Werp goudstukken in een stinkende poel en het zwavelhoudende zout van de poel
zal de goudstukken oplossen en ze ook in vuile modder omzetten. Gooi je echter
onedele metalen in een echte goudtinctuur, dan zullen die tenslotte aan het
edele goud gelijkwaardig worden.
16.
Dat is ook hier het geval! Door het lezen van Mijn woord zowel als door het
luisteren ernaar kan elk mens voor zichzelf en voor zijn broeders een
onmetelijke winst boeken, als hij zich van tevoren door het nakomen der twee
geboden in een goudtinctuur heeft veranderd. Als hij echter nog een poel is,
dan zullen nog zoveel daarin geworpen goudstukken hem zeker niet tot een goudtinctuur
maken.
17. Zo
staat immers ook geschreven: "Want wie heeft, hem zal worden gegeven en
hij zal overvloed hebben; wie echter niet heeft, ook wat hij heeft zal van hem
worden genomen". '*' (* Matth. 13 : 12) Onder 'hebben' wordt hier
verstaan: in het bezit zijn van een goede, bemeste en geploegde akker of het
in zichzelf een volkomen vat zijn vol van de ware goudtinctuur, die bestaat uit
een vrije, levende geest. Onder 'niet hebben' wordt echter verstaan: zaad op
een niet bewerkte grond strooien, waardoor de zaaier niet alleen geen oogst kan
verwachten, maar ook het zaad verliest dat hij heeft gestrooid; of het betekent
ook: in zichzelf een zwavelzout houdende poel te zijn, die niet alleen nooit
tot een goudtinctuur kan worden doordat men daar goud inwerpt, maar dat goud
gaat dan bovendien nog verloren.
18. Ik
geloof, dat dit nu wel duidelijk is! Wie bij het licht van deze fakkel de
waarheid nog niet inziet, die zal wel moeilijk ooit van zij n ogenstaar bevrijd
worden. Daar echter, zoals Ik reeds zei, de blinde mens nooit een teveel aan
licht kan hebben, wil Ik ook nog bij de gift van deze zon tenslotte het licht
van alle centrale zonnen op één punt samentrekken, opdat zich in zo'n hevig fel
licht des te duidelijker laat zien, wie in alle ernst volkomen blind is!
Hierna
dus meer van dergelijke nadere uitleggingen.
Hoofdstuk 3
De
gelijkenis van de wijze en de dwaze bouwmeester en de verklaring daarvan.
(Mattheus
7:24 - 27)
22
december 1843 s avonds
1. In
het Nieuwe Testament leest men een gelijkenis van een wijze en een dwaze
bouwheer. die de volgende inhoud heeft: de ene bouwde zijn huis op een rots en
de ander op los zand. En de stormwind kwam en er viel een slagregen neer. Het
huis dat op de rots stond trotseerde beide, maar het huis op het zand ging
verloren.
2. Wie
deze gelijkenis slechts op een afstand beziet, moet al dadelijk op het eerste
gezicht twee centraalzonnen zien.
3. Op
wie lijkt de wijze bouwheer? - Zeker op degene, die zich al eerder door de twee
bekende geboden volkomen zeker heeft gesteld. En als dan de stormen en de
hevige regens komen, dan kunnen deze niet alleen de bouwheer geen schade
berokkenen, maar ze maken zijn huis op de rots nog steviger, want de winden
drogen het gemetselde huis uit en maken het dorstig naar vocht. Komt dan de
regen, dan wordt die door de droge muren van het huis opgezogen, lost hier en
daar in de voegen kleine deeltjes op die lijmachtig worden en die dan als dit
zich vaker herhaalt, het metselwerk steeds vaster maken.
4.
Natuurlijke voorbeelden van deze waarheid kun je bij elke oude ruïne van een
burcht vinden, die vaak eeuwen trotseert; en als ze eens afgebroken zou moeten
worden, dan breekt men gemakkelijker nieuw gemetselde stenen dan dergelijk
metselwerk af. De oorzaak daarvan is de regen, die door zijn oplossende kracht
bepaalde delen van de steen in een kalkachtig slijmerige massa verandert en
daardoor in de loop van de tijd het hele metselwerk tot één geheel verbindt.
5. Welnu,
zo gaat het nu ook met een door de wetten der liefde gewekt mens! Hij is een
bouwwerk op een rots. De winden die om het bouwwerk waaien en het doen drogen
en dorstig maken, zijn de edele begeerten om de Schepper van alle dingen steeds
meer en meer te Ieren kennen, om dan met zulke kennis in liefde tot Hem te
kunnen groeien. De daarop volgende stortregens zijn de werken die de dorstige
te verwerken krijgt. Begerig zuigt hij deze in zich op en merkt daarna steeds,
hoe door hun invloed de nog lege, niet verbonden kloven in hem langzamerhand
opgevuld worden en tot een vesting gemaakt worden. En hoe langer de
stortregens op dit gebouw neervallen, des te steviger is na elke bui het gebouw
weer geworden.
6.
Maar wat voor een heel andere uitwerking hebben de wind en de slagregens op het
gebouw dat daar beneden op los zand werd gebouwd. Als daar de winden komen en
op het losstaande gebouw stoten en het doen trillen en als dan het water komt,
waardoor de slagregen werd veroorzaakt, dan is dat ook het einde van het
bouwwerk. De slechte grond is de oorzaak dat er scheuren en barsten in het
metselwerk kwamen en nu stoten de winden dat reeds gescheurde metselwerk verder
stuk; en komt dan het water erbij, dan trekt dat het hele gebouw zonder moeite
omlaag en spoelt alles in een nabij zijnde stroom van verderf.
7. Ik
geloof, dat dit wel net zo duidelijk is als het licht van een centraalzon! Want
een mens die geen flauw idee heeft van een geestelijke voorbereiding moet toch
wel te gronde gaan, als hij met het doel voor ogen om een vast bouwwerk of een
geestelijk wijs mens te worden, de geestelijke winden en de geestelijke slagregens
over zich heen laat komen.
8. Geef een geheel of
tenminste half wereldlijk mens de bijbel in handen en zeg tot hem:
"Vriend! Lees hier vlijtig in en je zult vinden wat je ontbreekt: een
verborgen schat waarnaar je altijd vraagt, bestaande uit goud, zilver en
edelstenen, die het volkomen leven voor je ziel is". - En de vriend zal na
deze raad dadelijk de bijbel met grote opmerkzaamheid lezen.
9. Maar hoe begeriger
en opmerkzamer hij dit werk zal lezen, op des te meer uiterlijke tegenspraken
zal hij stuiten en hij zal al gauw tegen zijn vriend zeggen: "Vriend. ik
heb nu het door jou aangeraden boek al wel zes - of zevenmaal doorgelezen, maar
hoe vaker en hoe opmerkzamer ik het doorlees, op des te meer tegenspraken en
onzin ik stuit. Wat moet ik eigenlijk met al die nonsens en wat met die
mysterieuze profetieën, die evenveel samenhang vertonen als de Chimborasso in
Amerika met de Himalaja in Azië?
10.
Dat beide gebergten zich zeker op één en dezelfde aarde bevinden is duidelijk;
zo staan ook soortgelijke profetieën in een en hetzelfde boek, dat is ook
duidelijk. Maar hoe zulke profetieën zinvol samenhangen, of hoe in elk geval de
Chimborasso via het middelpunt der aarde met de Himalaja in Azië samenhangt,
dat vast te stellen zal een aardse natuuronderzoeker moeilijk gelukken, zolang
hij nog bang is voor het vuur en voor zijn geringe dorst een te machtig
blusapparaat vindt in het vele water van de zee.
11. Ik
kan je zeggen, beste vriend en broeder, toen ik dit boek voor de eerste keer
had doorgelezen, kwam het mij in ernst voor als was er één of andere wijsheid
in verborgen; maar naarmate ik het daarna vaker en met meer kritische
opmerkzaamheid weer doorlas, werd ik er ook meer en meer van overtuigd dat dit
hele boek niets anders is dan een schatkamer met de meest omvattende inhoud
van de allerbaarlijkste onzin. Want afgezien van enige praktische oude
wijsheidsspreuken wordt de éne onzin door de andere verdrongen en afgezien van
die enkele spreuken, die nu ook niet bepaald van het zuiverste goud zijn, is
dit boek zeer geschikt om vanwege zijn mystieke vorm de mensen nog eeuwenlang
bezig te houden, omdat ze zo dom zijn.
12.
Uit deze spitsvondigheid kan men voldoende opmaken, wat de wind en de
slagregens uit de bijbel, bij ons wereldse gebouw op het zand voor een effect
hebben gehad. Is zo'n op het zand gebouwd mens echter tenslotte zo vernield,
dan moge wie dat wil hem samenrapen: want Ik en al Mijn engelen vinden zo'n
werk één van de allermoeilijkste, en het is gemakkelijker om tienduizend
mensen uit alle stegen en straten tot het grote gastmaal van het Leven binnen
te brengen. dan één enkel mens die met het lezen van de bijbel een soort
koehandel ging maken.
13. Zoals het gaat met het lezen van
de bijbel, zo is het ook gesteld met het lezen van al haar innerlijke
geestelijke exegesen (*Verklaring van geschriften) Want dan zal iedereen
zeggen: "Als dat de betekenis is, waarom is het dan niet zo geschreven?"
14. En
al verklaar je hem de reden van deze beeldspraak ook nog zo duidelijk, dan zal
hij je daarom alleen maar in het gezicht uitlachen en hij zal zeggen:
"Als de daad volbracht is, is het gemakkelijk te profeteren! Want elke
onzin laat zich als deeg keren en wenden en men kan het de vorm geven die men
wil; want de chaos is de oorzaak van alle dingen - daaruit laat zich in de loop
van de tijd alles vormen. Maar waarom niet een profetie zo geven, zoals
daadwerkelijk plaats vindt? De reden is: omdat men dat van tevoren niet kan
weten; en daarom geeft men dan een mystieke onzin, waaruit zich elke daad laat
vormen die in de toekomst plaats vindt.
15.
Dat is dan ook het eindoordeel, dat geen centraalzon beter belicht kan tonen. -
Ik ben van mening dat dit ook duidelijk zal zijn; maar desalniettemin zullen we
nog meer centraalzonnen erbij halen. De volgende keer daarom nog een
centraalzon!
Hoofdstuk
4
"Ik
ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door
Mij."
(Joh.14:6)
27 december
1843 's avonds
1. Zal
het moeilijk zijn om nog een centraalzon hierheen te halen? O neen, niet in
het minst! Want we hoeven alleen maar de eerste de beste tekst uit het boek van
het Nieuwe Testament aan te halen en er staat al een nieuwe centraalzon voor u
met hetzelfde oerlicht en met dezelfde kracht en uitwerking. Bijvoorbeeld:
"Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader -
dan door Mij".
2.
Kijk, daar hebben we dadelijk alweer een centraalzon. Wie haar licht in zijn
binnenste kan zien, die zal met een dergelijke belichting zeker inzien, dat
alleen maar lezen zo goed als geen uitwerking heeft om daarmee het eeuwige
leven te verkrijgen.
3. De
Vader is de eeuwige liefde in Mij, zoals ook Ik in Mijn hele goddelijke Wezen
van eeuwigheid her volkomen in haar ben. Want Ik en de Vader zijn één, of Ik en
Mijn eeuwige liefde zijn één, of, zoals de liefde eeuwig in haar wijsheid
levend woont, zo woont ook de wijsheid eeuwig in de liefde, waar ze uit
voortkomt.
4. De
Vader of de liefde is de grond van alle leven; wie niet terugkeert tot deze
levende oerbron van alle leven, die blijft dood en hij kan nergens anders een
leven verkrijgen.
5.
Waar is echter de deur tot de Vader? En wie is deze deur? Zijn het de vele
boeken en geschriften die iemand leest, of ben Ik het?
6. Ja,
men zal hier goedwillend wel dadelijk mee instemmen en zeggen: "Ja zeker,
als men de leer van Christus nauwkeurig onderzoekt, dan zal men niet licht een
andere mening zijn toegedaan dan deze, dat men alleen door navolging van deze
leer een eeuwig leven voor geest en ziel kan bereiken. En in dit opzicht is het
geheel juist wat Christus over Zichzelf heeft gezegd, dat namelijk alleen Hij
de weg, de waarheid en tevens het leven Zelf is!"
7. En
waarlijk, Ik zeg u: Er zijn er duizenden en nog eens duizenden, die zulk een
bekentenis afleggen en dat wel op grond van hun goede inzicht; en toch zeg Ik:
Zij zijn dood en hebben noch de weg noch de waarheid, noch de deur en het leven
gevonden.
8. Men
zal hier zeggen: "Dit klinkt grof en meedogenloos! Hoe kan de
allergrootste liefde van God dit zeggen? Wat kan een mens meer doen, dan door
ijverige studie tot een volkomen inzicht in de grote waarheid en goddelijkheid
van de grote Leermeester te geraken? Wat hogers kan een mens doen dan pogen om
de ware, hoogste, heilige waarde van het goddelijke woord duidelijk te erkennen,
en door zijn vlijt ook werkelijk tot die erkenning komen?"
9. Ik
zeg echter: Dat is aan de ene kant wel waar - het is beter zo iets te doen dan
alles te verwerpen en dan de hoogmoed van de wereld de vrije teugel te laten,
maar in de Schrift staat ook: "Velen zullen in die tijd tot Mij zeggen:
'Heer, Heer!", en dan staat er wat Ik tegen hen zal zeggen: "Ik heb u
nooit gekend; gaat weg van Mij!"
10.
Dat is de reden van die u zeker bekende plaats in het Nieuwe Testament. Door de
uitspraak 'Heer, Heer!' wordt uitgedrukt, dat Christus wel als de weg, de
waarheid en het leven wordt erkend. Maar wat voor nut heeft dat erkennen als
niemand op de weg wil wandelen en geen zin heeft daadwerkelijk naar die
waarheid te handelen om zo door haar tot het leven te komen?
11. Ik
ben toch zeker geen toneelspeler, die zich tevreden laat stellen met de lege bijvalsbetuiging
van het handen klappen, maar Mijn doel is eeuwig en ernstig en daarom verlang
Ik ook een ernstige daad en niet alleen maar lege bijvalsbetuigingen.
12.
Hoe zou een rijke bruidegom wel staan te kijken, als verschillende bruiden hem
bijval betuigden en hem loofden en prezen; en wanneer een van hen, wanneer hij
haar zou willen aannemen, zou weglopen en hem bovendien in haar hart zou honen
over zulk een driestheid?
13.
Zeg eens, zal de bruidegom wel één van zulke dwaze bruiden tot vrouw nemen?
Waarlijk, hij zal naar buiten gaan en zal een hoer opzoeken en tot haar zeggen:
"Ik weet dat je een hoer bent, maar ik zeg je: laat af van die bezigheid
en ik zal je tot vrouw nemen!"
14. En
de hoer zal van haar bezigheid afzien, omdat ze door haar pas ontwaakte echte
liefde daartoe wordt aangezet en ze zal een zeer geliefde vrouw van de
bruidegom worden - en ze zal zijn als een Magdalena, die eerst onder alle
vrouwen van Israël de laatste was; toen de ware bruidegom haar echter riep,
werd ze de eerste onder alle vrouwen, die met de Bruidegom Zelf de grote
opstanding tot het eeuwige leven vierde!
15.
Voorwaar, zij las geen boeken, maar toen ze de Ware had herkend, deed ze
dadelijk afstand van haar wereldse bezigheden en vatte een vaste onuitroeibare
liefde op voor Degene, die zij als de Ware had herkend, en ze bracht Hem
vanwege haar grote liefde alles ten offer wat ze op deze wereld bezat.
16. Zie, voor zulk een bruid was Ik in
de echte levende werkzaamheid de weg, de waarheid en het leven!
17. In
die tijd waren er heel veel, die Mij ook als zodanig hadden herkend, maar die
van het handelen daarnaar niets wilden weten; daarom slaat op hen ook de tekst:
"Vele eersten echter zullen de laatsten zijn en laatsten de eersten".
18.
Maar is dan de weg, de waarheid en het leven metterdaad werkelijk zo moeilijk?
Staat er niet: "Mijn juk is zacht en Mijn last is licht"? - Ja
waarlijk, zo is het ook! De hele weg, de waarheid en het leven en het
zachte juk en de lichte last zijn besloten in de twee geboden der liefde.
19. Is
het dan werkelijk zo moeilijk Hem lief te hebben die die eeuwige liefde Zelf
is, en is het moeilijk de eigen broer lief te hebben? Voorwaar, niets is
gemakkelijker dan dat! - Verwijder alleen maar de wereld, deze oude pest van
de geest, uit je borst en je zult ervaren hoe heerlijk en gemakkelijk het is de
eeuwige liefde en ook zijn broeder lief te hebben!
20.
Maar het is inderdaad moeilijk de eeuwige liefde en de broeder lief te hebben,
als het hartvol is van de wereld, vol van wereldse berekeningen, vol van geld,
vol speculatie en vol van helse mathematiek, die op een haar weet te berekenen
wat een stuiver per jaar voor rente oplevert als je ermee woekert.
21. Ja
waarlijk, waar het hart vervuld is met dit soort vaardigheden, daar zal het
"Heer, Heer!" niet veel helpen, en de weg, de waarheid en het leven
zal daardoor zo smal en doornig worden, dat hij wel bezwaarlijk ooit bewandeld
zal kunnen worden.
22.
Wat heeft het lezen van duizenden nog zo waardevolle boeken dan voor zin?
Zullen ze iemand tot leven wekken die dagelijks bezig is zijn hart meer en
meer met alle afval van de wereld vol te stoppen?
23.
Zeg eens, zal iemand van u met een standbeeld kinderen kunn en verwekken? Of
zal een nog zo kunstig geschilderde zaadkorrel opkomen, als jullie die in de
aarde leggen? Toch zeker noch het één noch het ander! Het levende kan
slechts met het levende nieuw leven verwekken; zo kan ook het levende woord
slechts in het levende hart weer vrucht dragen.
24.
Voor de geestelijk dode echter is ook het levende woord niets anders dan een
geschilderde zaadkorrel en hij kan talloze van dergelijke zaadkorrels in zich
strooien, maar dan zal hij toch nooit een vrucht tot stand kunnen brengen;
omdat hij het woord niet levend maakt, wordt het ook niet levend in hem.
25.
Wie echter slechts weinig hoort maar wel ernaar handelt, die handelt naar Mijn
woord en zoekt het Rijk van God werkelijk, en al het andere wordt hem erbij
gegeven. Ik geloof dat dat ook duidelijk is; maar de volgende keer nog meer
centraalzonnen!
Hoofdstuk 5
"Ik
heb dorst!" -
"Het is volbracht!"
(Johannes
19:28 en
30)
28 december
1843 's avonds
1.
Opdat u tenslotte niet kunt zeggen dat niet elke tekst een volledige
centraalzon zou zijn, maar alleen die, welke Ik Zelf hier aangeef, kunt u zelf
een tekst kiezen, welke u maar wilt. En we zullen dan zien of deze niet een en
dezelfde hoofdreden helemaal zoals een centraalzon voor het geestesoog zeer
helder verlicht. Kies dus maar!
2. U
hebt de beide kleine teksten genomen: "Ik heb dorst!" en "Het is
volbracht!"
3.
Voordat wij nu tot de belichting overgaan, moet Ik u nu al de verzekering
geven, dat Ik u de keus volkomen vrij heb gelaten; want anders zou u tenslotte
kunnen zeggen, dat Ik juist datgene zou hebben ingegeven wat Ik kan gebruiken.
En nu pas gaan we over tot de hoofdzaak.
4.
"Ik heb dorst!" Waarnaar? Naar de liefde, die de wereld niet heeft, -
zodat ze Mij ook azijn en gal gaven om Mijn dorst te lessen in plaats van het
leven brengende water en ze geven het nu nog steeds.
5.
"Ik heb dorst!" Waarnaar? Naar het leven, dat Ik van eeuwigheid her
Zelf ben en dat Ik in zo rijke mate van het oerbegin af aan talloze wezens heb
gegeven!
6.
Naar dit leven dus ben Ik dorstig. Eindeloos vele malen is dit leven in de dood
overgegaan. Ik kwam om het aan de dood te ontrukken. Daarom had Ik zeer veel
dorst op het ogenblik van de grote verlossing naar dit kwistig gegeven leven;
maar de dood had zozeer de overhand genomen, dat het eeuwig levende bloed der
Liefde hem niet vermocht op te wekken.
7. Toen
Ik het leven verlangde te drinken, gaf men Mij niet het leven, maar men gaf Mij
de dood te drinken. De drank bestond uit azijn en gal; azijn als het symbool
van het samentrekkende en verhardende en de gal als het symbool van de haat,
toorn en woede.
8. Dit beeld is helder en duidelijk
weergegeven en we zullen zien of we het verder kunnen gebruiken.
9. Zie, zo roep Ik tot eenieder, en ook tot
u: "Ik heb dorst!", of wat hetzelfde is: "heb Me lief, geef Me
je liefde te drinken! Heb God boven alles lief en uw naaste als uzelf. Het is
het water des levens in u, waarnaar Ik dorstig ben.
10. Vraag: Geeft u Mij dit water wel? Of is
het zo, dat u Mij ook azijn en gal aanreikt?
11.
Het weinige dat Ik van u verlang is alleen maar liefde en het handelen ernaar. Als
u echter alleen maar leest in plaats van de ware levende liefdedaad te
volbrengen en daarbij alleen maar doet wat uw wereldse zin bevredigt, is de
vraag: Is het niet azijn en gal in plaats van levend water wat u Mij geeft? Ja,
Ik zeg u: Hoe meer u bij elkaar leest en daarbij niets doet dan wat uw wereldse
zin bevredigt, des te zuurder wordt de azijn en des te bitterder de gal.
12. Er
staat dan wel: "Het is volbracht!" Maar wat? - Mijn eigen strijd voor
u; want meer kan Ik niet doen, dan als uw Schepper, God en Heer en het eeuwige
leven Zelf, uw dood op Mij nemen.
13.
Dat Ik echter in Mijn eeuwige geest niet gedood kan worden, behoeft geen
verdere verklaring. De strijd voor uw leven kan Ik eindeloos lang voortzetten.
Maar omdat u zelf eindig bent, moet deze strijd ook een zo hoog mogelijk doel
hebben. Is dit doel bereikt, dan is de strijd volbracht, tenminste van Mij uit
beschouwd, maar niettemin soms ook bij u, die Mij, die voor uw leven de strijd
heeft volbracht, uit louter dankbaarheid in plaats van levend liefdewater
slechts azijn en gal aanreikt?!
14.
Het is weliswaar volbracht; maar niet voor u, doch helaas alleen voor Mij Zelf,
of: Ik heb alles voor u gedaan wat ook maar in de goddelijke mogelijkheid
staat; daarom heb Ik Mijn werk terwille van u volbracht. Maar doet u
ook daarnaar, alsof dit werk in u volbracht zou zijn?
15.O
ja, u leest ijverig, u schrijft ook ijverig en u praat ook graag onder elkaar
over Mij; maar als Ik zeg: "Wijd slechts een vol uur
per dag aan Mij in plaats van uw tijd
te besteden aan wereldse gedachten en genoegens; heilig dat uur daarvoor, dat u
daarin met niets dan met Mij in uw hart bezig bent!" - oh, dan zult u
honderden bezwaren hebben en honderd wereldse gedachten zullen als een
wervelwind om één enkele zwakke geestelijke gedachte heen draaien.
16.
Allerlei wereldse overwegingen zullen dan in u opkomen; en als iemand dan toch
zou besluiten zo'n uur aan Mij te wijden, dan zal hij zich zeker niet zo erg
daarop verheugen, maar hij zal eerder een enigszins onbehaaglijke schroom
ervoor hebben en hij zal de minuten tellen en niet zelden met ongeduld op het
eind van het aan Mij gewijde uurtje wachten.
17. En
komt er dan ook maar een nog zo onbelangrijk werelds gebeurtenisje tussenbeide,
dan wordt dat uurtje helemaal geschrapt of tenminste tot een tijdstip
verschoven, waarop gewoonlijk de weldoende slaap zich al aankondigt en waarin,
vooral bij het vrouwelijk geslacht geen aangenaam bezoek meer te verwachten is
en men geen hartversterkende wandelingen meer kan maken.
18.
Zie, dat alles is azijn en gal! En het is in u daardoor niet volbracht, wanneer
Ik tengevolge van Mijn oneindige liefde al het denkbare doe om u op de rechte
levensweg te brengen; want tot het volbrengen in u is het nodig dat een ieder
zichzelf wil verloochenen uit ware liefde tot Mij, dat hij zijn kruis op zich
neemt en Mij getrouw navolgt.
19.
Wie doet dat echter? Sommige vrouwen kunnen wel als het mogelijk is de hele dag
naaien en stikken om hun lichaam te bekleden en ze kunnen zich mooi maken en
zich vaak bovenmate verheugen op een of ander bezoek; maar als Ik daarvan zou
willen zeggen: "Blijf thuis in je kamer en denk aan Mij in je hart!",
dan worden ze verdrietig, laten hun gezicht geheel betrekken en zeggen dan:
"We hebben ook nooit iets prettigs op deze wereld!"
20.
Vraag: Is dat niet azijn en gal, als je dat zo hoort? En stellen dezulken in
hun hart niet een nog zo nietszeggend werelds plezier boven Mij? Hebben zulke
mensen het ook in zichzelf volbracht, zoals Ik aan het kruis voor hen de grote
strijd heb volbracht?
21.
Geef ze aardige boekjes met allerlei verhaaltjes, die wat Mij betreft ook op
Mij betrekking kunnen hebben; ze zullen ze heel graag lezen en dat vooral als
er zo nu en dan van een romantisch huwelijk sprake is of daarin wonderbaarlijke
sprookjes voorkomen. Geef ze echter een iets ernstiger boekje en ze zullen dat
met evenveel smaak lezen, als een aan goed eten gewende hond een droge
broodkruimel eet, die hij hoogstens besnuffelt, dan echter al gauw met de
staart tussen de benen en hangende oren wegloopt.
22.
Daar echter het doen toch altijd nog een ernstiger zaak is dan het alleen maar
lezen van zelfs het ernstigste boek, is het gemakkelijk te begrijpen met hoeveel
moeite het doen te kampen zal hebben.
23.
Veel mensen luisteren graag naar goede muziek van kunstenaars; maar hoe
weinigen van hen willen zoveel zelfverloochening opbrengen om door een
inspannende studie zelf kunstenaar te worden?
24.
Luisteren is gemakkelijk en lezen niet moeilijk en even gemakkelijk is het
toekijken; maar het zelf doen heeft voor niemand grote aantrekkingskracht. Wat
voor nut heeft iemand aan het weten en het niet daarnaar doen?
25.
Zie, dat alles is azijn met gal en brengt het volbrengen niet tot stand! Wel in
Mij, want Ik geef iedereen al het mogelijk denkbare voor het volbrengen, -
maar niet in de mens die het niet zodanig en daartoe wil gebruiken, als
waarvoor Ik het hem geef.
26.
Weest daarom niet alleen maar hoorders, maar daders van het woord! Want alleen
door te handelen les je Mijn dorst met het levende water der liefde, anders
reik je Mij altijd azijn en gal.
27. Ik
denk dat dit ook duidelijk zal zijn; de volgende keer evenwel nog meer
centraalzonnen!
Hoofdstuk
6
"En
toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden".
(Mattheüs
28:17)
29 december
1843 's avonds
1. Ook
hier hebt u weer de vrije keus van een tekst; kies dus, en wij willen zien of
hij ook als centraalzon deugt voor ons voornemen.
2.
"En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden".
3. U
hebt deze tekst genomen en daarmee ook weer de spijker op de kop geslagen.
4.
"Toen ze hem zagen, aanbaden ze Hem". Wie zagen ze dan, waarmee zagen
ze Hem en hoe aanbaden ze Hem?
5.
Ze zagen Mij, de Heer. Waarmee dan? Met hun ogen. En hoe aanbaden ze Mij? Met
hun mond. Waarom aanbaden ze Mij dan? Omdat ze door het wonder wisten wie Ik
ben; ze wisten namelijk dat Ik de Heer ben. Hoe wisten ze dat? Ze wisten het
door Mijn leer en door Mijn daden en
door het wonder van Mijn opstanding.
6.
Nu willen we zien of u niet net zo doet!
7.
U ziet Me weliswaar niet met uw ogen, maar u ziet Me des te meer met uw oren
en met de ogen van uw ziel, die uw goede begrip vertegenwoordigen. Want het
zien met de ogen is wel het minste, omdat de beelden die op het oog vallen erg
vluchtig zijn en niet blijven bestaan. Het oude spreekwoord "Uit het oog,
uit het hart" is juist.
8.
Maar wat je met de oren waarneemt is al meer blijvend, want een vernomen woord
kun je elk ogenblik even getrouw weergeven als je het hebt gehoord. Maar
probeer hetzelfde eens met een gezichtswaarneming. Zelfs voor een bekwame
tekenaar of schilder zal het niet gemakkelijk zijn om een gezien voorwerp even
getrouw weer te geven als hij het zag.
9.
Maar door het oor opgenomen objecten, beelden en begrippen worden onthouden en
wel zeer getrouw; en vanwege deze betrouwbaarheid kun je praten en wel in
verschillende talen en kun je dat wat je eens gehoord of gelezen hebt, ja zelfs
hetgeen je gezien hebt, getrouw weergeven, zoals je het gehoord, gelezen en
gezien hebt, zelfs na lange tijd nog zonder dat de indruk vervaagd is - terwijl
je door het licht van je ogen niet eens een voor je liggend beeld even getrouw
kunt natekenen, als je het ziet.
10.
Hieruit blijkt toch duidelijk dat het waarnemen met het oor onvergelijkelijk
veel hoger staat dan het zien met het oog. Dus ligt het horen van de klank van
een woord op een hoger plan dan het uiterlijk beschouwen van de vorm van een
beeld.
11.
Een blinde kan heel goed een wijze zijn, maar iemand die stom is zal het niet
gemakkelijk zover brengen; want de stomheid is gewoonlijk het gevolg van
doofheid. En toch hebben de stommen gewoonlijk een veel scherper oog dan
degenen die wel horen en dus niet stom zijn.
12.
Hieruit volgt dat het waarnemen met het oor veel hoger staat dan het waarnemen
met het oog. Het zien met het oog kan iemand wel verrassen en tot verrukking
brengen, vooral als hetom zeldzame voorwerpen gaat: maar de leer wordt alleen
maar met het oor opgenomen.
13.
Hieruit volgt weer dat het beter is te horen dan te zien. Want wat door het
gehoor naar binnen komt, dat verheldert en ordent het verstand, maar wat door
het oog naar binnen gaat, dat verwart het verstand vaak erg.
14.
Als bijvoorbeeld een bepaald soort vrouw iets over een nieuwe mode zou horen
maar niets daarvan zou zien, dan bleef ze bij haar eigen smaak en ze zou zich
dan niet gemakkelijk bij een nieuwe dwaze mode aanpassen; als ze echter daarbij
ook nog platen zou zien, dan verwarren deze de goede eenvoudige smaak en
kunnen uit haar soms een domme ijdeltuit maken, die meer ergernis opwekt dan
tienduizend dwazen.
15.
Hieruit blijkt weer, hoeveel in elk opzicht het horen beter is dan het zien.
16. Zo
ziet u Mij ook elke dag, en wel door het oor van uw lichaam, als u Mijn
woord leest, en door het oor van uw ziel, dat uw betere begrip
vertegenwoordigt. En omdat u Mij op deze wijze ziet, zoals Ik ook in
u tot opstanding kom, daarom herkent u Mij zeer goed en aanbidt u Mij ook en
wel met uw verstand en daarna ook met uw mond. Nu vraag Ik: Was dat voor
degenen die Mij na de opstanding zagen en aanbaden ook al genoeg om daardoor
het eeuwige leven te verkrijgen?
18. De
drie vragen die Ik Petrus stelde, of hij Mij liefhad, laten meer dan duidelijk
zien, dat het alleen maar zien en aanbidden nog niet voldoende is om Mijn rijk
binnen te gaan en het eeuwige leven te verwerven - evenmin als het voldoende is
om alleen maar 'Heer, Heer!' te zeggen.
19.
Precies op dezelfde manier ziet ook u Mij, als u Mijn woord leest en Mij ook
aanbidt door het verstand en door de opmerkzaamheid, waarmee u Mijn woord
leest. U kunt dus ook zeggen: "We zien U en aanbidden U!"
20.
Maar Ik verschijn nog een keer en vraag u, Petrussen, niet driemaal, maar
meerdere malen: "Hebt u Mij lief?" - Dan zegt uw mond:
"Ja!" - Maar als Ik eens goed in uw hart kijk, dan ziet dat er vaak
uit als een treurige herfstdag in allerlei vuile wereldnevelen verhuld en van
louter nevelen kan Ik dan niet zien of dit 'Ja' wel met gloeiend schrift in de
grond van uw hart staat geschreven. Het is mogelijk dat het daarbinnen
geschreven staat; maar waarom zoveel nevels die het hart niet zelden zodanig
verduisteren, dat men dit levende schrift van liefde tot Mij niet goed
onderscheiden kan?!
21.
Daarom weg met die nevelen! Weg met het alleen maar zien en aanbidden, zodat
deze inscriptie, dat een werkzaam handelen naar het woord is, zeer duidelijk
zichtbaar wordt - en tenslotte Ik Zelf vanwege het steeds helderder wordende
licht van dit geheiligde levende schrift in uw harten!
22.
Wat heeft het vele lezen en begrijpen voor nut als de daad uitblijft? Wat heeft
zien en aanbidden voor zin, als daarbij voortdurend nog moet worden gevraagd:
"Petrus heb je Mij lief?"
23. Magdalena
zag Mij ook; maar Ik vroeg haar niet: "Magdalena, heb je Mij lief?"
Ik moest haar juist vanwege haar liefde tegenhouden; want dadelijk bij de
eerste aanblik ontwaakte haar liefde voor Mij te hevig. "Raak Mij niet
aan!" moest Ik tegen haar zeggen, omdat haar hart bij de eerste aanblik
vurig oplaaide.
24.
Maar tegen Thomas moest Ik zeggen: "Leg je hand in Mijn litteken!" en
aan Petrus moest Ik vragen of hij Mij liefhad. Daar was het "Raak Mij niet
aan!" niet goed op zijn plaats geweest; want niet in Petrus en nog minder
in Thomas klopte voor Mij een hart zoals dat van Magdalena.
25.
Daarom hoef Ik tot u ook niet te zeggen: "Raak Mij niet aan!" Maar Ik
zeg tot u nog nadrukkelijker dan tot een Thomas: "leg niet alleen je hand
in Mijn litteken, maar leg je ogen, oren, handen en voeten in Mijn hele
schepping, in al Mijn hemelen en in al Mijn aan u onthulde wonderen van het
eeuwige leven, en geloof dan dat Ik het ben, die dit aan u geeft!
26.
Maar dan zie Ik altijd nog de Petrus aan de oever van de zee in u, die zich
steeds maar laat vragen: "Petrus, heb je Mij lief?" Wan t in het
geloof ben t u wel Petrussen, maar nog lang geen Magdalena's en geen
Johannesen, aan wie Ik ook niet vroeg of hij Mij lief had; want Ik wist wel
waarom hij Mij volgde, hoewel Ik tegen hem niet, zoals tegen Petrus, zei: "Volg
Mij!"
27.
Petrus volgde Mij, omdat Ik hem zei Mij te volgen; maar Johannes volgde Mij,
omdat zijn hart hem ertoe dreef. Wat zou hier het beste zij n?
28.
Petrus werd jaloers op Johannes, omdat hij hem voor minder achtte dan zichzelf;
maar Johannes werd door Mij verdedigd en op dat ogenblik werd hem verzekerd dat
hij zou blijven en dat is meer dan het "Volg Mij!" Want het is
beter dat Ik tegen iemand zeg: "Blijf zoals je bent", dan dat Ik hem
gebied Mij te volgen.
29. Zo
is ook de ware daadkrachtige liefde beter dan het geloof, zien en aanbidden en
ook beter dan veel over Mij te lezen, veel te begrijpen, maar weinig lief te
hebben!
30. Ik
denk dat dat ook weer duidelijk zal zijn; maar de volgende keer toch nog meer
centraalzonnen!
Hoofdstuk
7
"Deze
ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus"
(Lucas
23:52)
2 januari
1844 's avonds
1. Weer wordt u ook
hier de vrije keus gelaten zon centraalzon uit het boek des levens te citeren;
kies daarom een tekst.
2. "Deze ging naar Pilatus en vroeg om
het lichaam van Jezus".
3. U hebt de tekst gekozen; maar Ik
heb u niet geholpen, dat u juist zulke teksten kiest, die voor onze zaak
schijnen te zijn gemaakt.
4. Jozef van Arimathea ging naar
Pilatus en vroeg om het lichaam van de Heer, dat hem door Pilatus ook werd
gegeven.
5.
Deze Jozef van Arimathea was een vriend van Nikodemus en deed dat meer in naam
van zijn vriend, die goed bekend stond, dan in zijn eigen naam. Want Nikodemus
was in het geheim een groot vereerder van Christus: maar uit een zekere vrees
voor de hogepriesters en de Farizeeën durfde hij dit niet helemaal openlijk te
doen; daarom droeg hij dit over aan zijn vriend, die eveneens een grote vriend
van Christus was, maar heel in het geheim. Deze korte verklaring is
noodzakelijk om beter te begrijpen hetgeen volgt.
6. Hoe past dan echter deze tekst en
tenminste dit kleine voor val in onze bedoeling?
7. Stel je onder Nikodemus de verborgen liefde
voor de Heer voor; en onder Jozef van Arimathea het geloof aan de
Heer.
S. Wat is het geloof met betrekking
tot de liefde? Hij is daarvan de handlanger. Zo was ook Jozef van Arimathea
hier een handlanger van Nikodemus, die de Heer in het geheim liefhad.
9.
Maar wat verlangde het geloof van Pilatus? Hij verlangde het lichaam van de
Heer, wikkelde het, toen hij het van het kruis had genomen in wit linnen, nadat
hij het van tevoren met kostelijke specerijen had gezalfd en legde het daarna
in zijn eigen tuin in een rotsgraf, waar nog nooit iemand in had gelegen.
10.
Wat betekent dat allemaal ? Dat alles betekent de weetgierigheid van het
geloof, dat bevredigd wil worden. Deze op zichzelf edele weetgierigheid zoekt
alles wat maar te bedenken is op, om daarin dan een levendige bevrediging te
vinden.
11. Ze
gaat naar Pilatus en vraagt toestemming; dat wil zoveel zeggen als: zulke
weetgierigheid gaat naar de wereld en probeert daar al het mogelijke te vinden,
wat haar tot bevestiging van de waarheid kan dienen.
12.
Heeft ze van de wereld alles ontvangen wat ze zocht, dan wendt ze zich tot de
Gekruisigde. Maar hoe? Ze probeert daar alle woorden en alle verklaringen in
een helder licht te stellen, om ze te bevrijden van de geheimzinnige schijnbare
tegenspraken, die in de Heilige Schrift voorkomen.
13.
Dit gelukt haar ook; ze heeft het lichaam met recht van het kruis, dat in zijn
vorm een tegenspraak voorstelt, bevrijd. Maar wat heeft zij, die edele
weetgierigheid namelijk, nu verkregen? Kijk, een dood lichaam, waar nu geen
leven meer in is!
14.
Deze edele weetgierigheid ziet dat ook in, maar toch is ze innerlijk verheugd
over deze gelukkige bevrijding van het kruis. Ze balsemt het lijk met
kostelijke specerijen, wikkelt het in wit linnen en legt het dan in een nieuw
graf, waarin nog nooit iemand heeft gelegen.
15.
Wat wil dat zeggen?
Door zulk een zo grondige belichting van het woord uit de Heilige Schrift wordt
ongetwijfeld de goddelijkheid daarvan zichtbaar en wordt ook daardoor geacht
en zeer geëerd. Dat is de zalving. Want niet zelden spreekt iemand in de meest
verheven termen over de waarde en de goddelijke grootheid van de heilige
schrift; maar dat alles is de balseming van het lichaam.
16. De
mens met deze edele weetgierigheid ontwikkelt zo'n erkende waarheid met de
hoogste en zuiverste hoogachting - ja, hij huivert van de grote wijsheid in dit
boek; en dat is niets anders dan de omwikkeling van het lichaam met wit linnen.
Zo onschuldig en zuiver zulk linnen op zichzelf is, zo is dat ook de gelijkwaardige
deemoedige erkenning; maar het lichaam, de balsem en ook het linnen, zijn niet
levend en geven ook geen leven.
17.
Men zal dit lichaam nu in een nieuw graf leggen. Wat is dat dan? - De kennis, die
de mens tengevolge van zijn edele weetgierigheid zich heeft eigen gemaakt,
geeft hem geen leven, geen levendige overtuiging; daarom neemt hij alles bijeen
en legt het in het graf van zij n diepere verstand, legt daar een steen overheen,
wat zoveel wil zeggen als dat hij over deze zuiver erkende waarheid een heel
zware twijfel legt, want hij zegt: "Al deze oplossingen van de verborgen
geheimen uit de Heilige Schrift lijken erg mooi, maar een duidelijke
overtuiging geven ze toch niet".
18. En
kijk, dat is toch letterlijk de toestand van iemand die veel leest! Hij mag al
het gelezene nog zo goed begrijpen vanaf de natuurlijke tot de innerlijk
geestelijke betekenis; als hij echter van al het gelezene een werkelijk bewijs
wil hebben, dan komt hij tot de ervaring, dat niet eens een zonnestofje voor
zijn wil buigt. En wil hij het leven van de geest, dan ontmoet hij in plaats
daarvan altijd de nacht van het graf, waarin hij het lichaam heeft gelegd; of
met andere woorden: hij krijgt over het hiernamaals geen in zichzelf zichtbare
zekerheid, maar alles is bij hem een hypothese, helemaal niets meer, dus een
lichaam in een graf.
19.
Maar wat is hij daarmee geholpen? Al heeft hij nog zoveel gelezen, maar hij kan
door al dat gelezene niet tot een levende overtuiging komen, dan lijkt hij op
Jozef van Arimathea, die wel een lichaam van het kruis neemt en zalft en in wit
linnen wikkelt, - maar het lijk blijft een lijk en wordt altijd naar het graf
gedragen.
20
Laten we daarnaast weer naar onze Magdalena kijken! Ze heeft dit gebeuren ook
wel bijgewoond; maar ze wikkelde het lichaam of het woord niet in linnen en
legde het niet in het graf, maar in haar van liefde gloeiend hart; en toen ze
dan bij het graf kwam, was de steen van de twijfel door de macht van de liefde weg
gewenteld. Het linnen was ordelijk bij elkaar gelegd in het graf, wat zoveel
wil zeggen als: haar liefde heeft het goddelijke woord in haar levendig
geordend. Ze vond geen lichaam meer, maar ze vond daarvoor in de plaats de
Levende die uit het graf was opgestaan.
21.
Wat is nu beter; het lichaam in het graf te leggen of de Levende buiten het
graf te vinden? - Ik denk dat het tweede duidelijk beter is dan het eerste.
22.
Waarom dan vond Magdalena wat Jozef van Arimathea niet heeft gevonden? Omdat ze
weinig heeft gelezen, maar veel heeft liefgehad. Jozef van Arimathea had echter
veel gelezen net zoals Nikodemus - maar daardoor minder liefgehad. Daarom
bekommerde hij zich ook om het dode lichaam, - maar Maria Magdalena om de
Levende!
23. Ik ben van mening dat dit ook
duidelijk is; de volgende keer nog een nieuwe centraalzon!
Hoofdstuk
8
"En
Hij, Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te worden, en was, naar men meende,
een zoon van Jozef". (Lucas 3:23)
3 januari
1844 's avonds
1. Neem meteen maar weer een door u gekozen
tekst, en we zullen zien, of daarin voor ons doel ook licht aanwezig is.
2. "En Hij, Jezus, begon ongeveer dertig
jaar oud te worden, en was, naar men meende, een zoon van Jozef".
3. De
tekst is gegeven en daarmee ook een machtig stralend licht! Waarlijk, bij deze
tekst zou u zelfs vanaf het eerste ogenblik de zaak, die hier voor ons doel
dient, in alle diepte moeten waarnemen. We willen echter zien of u na een
kleine inleiding niet zelf het licht kunt gewaar worden.
4. Hij
was ongeveer dertig jaar, toen Hij met prediken begon en men meende dat hij de
natuurlijke zoon was van Jozef, de timmerman.
5. Wie
is deze 'Hij'? - Deze 'Hij' is de Heer zelf, die van alle eeuwigheid dezelfde
Heer was en zal zijn!
6.
Maar hoe kan het dat hij ongeveer dertig jaar oud was, Hij, die eeuwig was? De
Eeuwige schiep Zichzelf hier voor de eerste en laatste keer tot mens en als
mens moest Hij ook rekening houden met de tijd, die Hij vanuit de eeuwigheid
had geschapen.
7. Hij
was bijna dertig jaar. Wat wil dat zeggen? Kon hij als God dertig jaar zijn?
Zeker niet, want Hij was eeuwig; dus slechts als mens kon Hij dat.
8. Hij
begon toen met prediken. Hoe dan? Als God of als mens? Door de bijzin: "En
men meende dat Hij de zoon van Jozef, de timmerman, was" wordt duidelijk
bewezen, dat de nauwelijks dertigjarige 'Hij' niet als God maar als mens met
prediken begon; want de God in Hem verhield zich tot de nauwelijks
dertigjarige timmermanszoon zoals zich de innerlijke geest verhoudt tot elk mens.
Deze moet eerst door overeenkomstige uiterlijke werkzaamheid, die voortkomt
uit de liefde, worden gewekt, tot hij dan pas als een eigenmachtig zelfstandig
wezen handelend optreedt.
9.
Deze nauwelijks dertigjarige zoon van de timmerman Jozef naar men meende, begon
dus Zijn predikambt geheel als mens en geenszins als God. De Godheid
trad in Hem slechts bij bepaalde gelegenheden daadwerkelijk naar voren als Hij
als mens doorzijn daden deze Godheid in zich vrijmaakte, maar als er geen
daden nodig waren kwam de Godheid niet naar voren.
10.
Vraag: Hoe kon deze nauwelijks dertigjarige mens als leraar beginnen, waarvoor
men toch noodzakelijkerwijs zeer geleerd moet zijn, wat veel studie en een
grote belezenheid veronderstelt? Waar kwam deze wijsheid vandaan?
11.
"Want we kennen Hem immers? Hij is de zoon van de timmerman en we hebben
Hem het beroep van Zijn vader vaak genoeg zien uitoefenen. We weten dat Hij
nooit scholen heeft bezocht; ook kunnen we ons niet herinneren dat Hij het
boek wel eens ter hand nam en daarin las. Hij was tot nu toe een gewone
handwerksman, en zie, nu is Hij een leermeester en Zijn leer is stichtelijk en
vol diepe wijsheid, ofschoon voor het overige nog duidelijk de timmerman in Hem
te herkennen is. Hoe lang is het eigenlijk geleden, dat Hij met zijn broers een
ezelsstal voor ons bouwde? Kijk maar eens naar Zijn vereelte handen, echte timmermanshanden
en ziedaar, nu is Hij een leermeester en zelfs profeet zonder dat Hij ooit de
profetenschool van de Esseeërs ook maar van binnen gezien heeft. Hoe zullen we
dit opvatten?"
12.
Kijk, dit is een woordelijk verslag van de getuigenis die over de
timmermanszoon in Kapernaüm* (* Lorber: Kapharnaüm) werd gegeven! Uit deze getuigenis
blijkt duidelijk, dat zo van buitenaf niet zoveel van de Godheid was te zien
aan deze nauwelijks dertigjarige timmerman; want anders had men toch wel een
andere getuigenis over Hem gegeven.
13.
Waarvandaan haalde deze geheel zuivere mens dan Zijn leraarsbekwaamheid, daar
Hij noch veel gelezen, noch gestudeerd had? Deze mens had Zijn geschiktheid
tot leermeester alleen te danken aan zijn optreden.
14.
Zijn handelen kwam alleen maar voort uit Zijn aanhoudend grote liefde voor het
goddelijke en dus ook uit Zijn liefde tot de naaste. Elke handeling was een
otter aan God en Hij handelde zo dat Hij daarbij nooit Zijn voordeel, maar
alleen dat van Zijn naasten voor ogen had. Daarbij wijdde Hij elke dag drie uur
aan algehele rust in God.
15. De
in alle volheid in Hem sluimerende Godheid wekte Hij zo steeds meer in Zich op
en maakte die, al naar de wijze waarop en de mate waarin Hij handelde, aan zich
schatplichtig. En toen Hij, zoals gezegd, amper zijn dertigste jaar bereikt
had, was de Godheid in Hem tot in die mate ontwaakt, dat Hij door haar geest
van wijsheid een zodanig verheven vermogen had verkregen, dat hij het bekende
'predikambt' waartoe Hij was geroepen, kon beginnen.
16. Na
deze inleiding vraag Ik u, of u het in deze tekst zo sterk schitterende licht al
ziet? Ja, u ziet het al en u ziet ook waar het naar toe gaat, en daarom zullen
wij de nabeschouwing ook kort maken, om de zaak niet overbodig uit te breiden.
17.
Hoe moet derhalve het nawoord luiden? Welnu, heel kort aldus: "Ga heen en
doe hetzelfde!"
18.
Denk niet dat men alleen maar door veel lezen en studeren een goddelijke geest
in zich kan opwekken; eerder doodt men hem daardoor en draagt hem dan als een
lijk naar het graf. Handel daarom volgens de grondregels van het leven, dan
wordt je geest levend en zal alles in zich vinden, wat je anders door het lezen
van duizend boeken zeker niet gevonden zou hebben!
19.
Als de geest echter levend is, dan kun je ook lezen en je zult dan door het
lezen of door het horen naar Mijn woord vruchten verzamelen, die een levende
kern en vaste bodem hebben. Maar zonder een voorafgegane verwekking van de
geest oogst je slechts lege bolsters van de vrucht, waarin geen levende kern
aanwezig is; want de levende kern is het innerlijk, levend geestelijk
begrijpen.
20.
Waar moet dat dan vandaan komen, als de geest niet van te voren vrij en levend
gemaakt wordt? Het lichaam is een uiterlijk omhulsel, dat afvalt en vergaat; de
ziel is de voeding en het lichaam van de geest. Als je echter alleen maar leest
om de uiterlijke natuurlijke kennis te verrijken, wat moet er dan van de geest
worden, die nog niet in voldoende mate actief in het leven is, en daarom niet
elk gelezen woord dadelijk met zijn levende geestelijke kennis tegemoet treedt
en het van buiten komende verhuld gelezen woord met zij n levende kern vervult
en het daardoor pas levend en effectief maakt.
21.
Daarom geldt hier dealoude grondstelling: We est niet alleen hoorders van Mijn
woord, maar handelt er ook naar, dan pas zal het Goddelijke erin je levend
bewust worden!
22. Ik
denk dat dit wel duidelijk is; maar omdat de mens, zoals al vaker gezegd, nooit
genoeg licht heeft, willen we ons nog eens naar een door u gekozen centraalzon
begeven.
Hoofdstuk
9
"En
toen het avond was geworden, kwam Hij met de twaalf".
(Marcus
14:17)
4 januari
1844 's avonds
1.
Geef maar weer een tekst aan en we zullen zien, hoe hij in onze zaak past!
2.
"En toen het avond was geworden, kwam Hij met de twaalf".
3.
We hebben dus de tekst voor ons liggen en Ik moet weer de oude opmerking maken
dat u nog steeds geen tekst hebt kunnen vinden, die voor ons niet uitermate
geschikt zou zij n. De genoemde tekst schijnt zo naar het uiterlijk geoordeeld
met onze zaak niet zo'n grote overeenkomst te vertonen, maar dat is niet het
geval; hij staat integendeel met onze zaak in zeer nauwe betrekking en had u
hem niet gekozen, dan zou Ik het hebben gedaan!
4.
"Toen het avond was, kwam Hij met de twaalf".
5.
Wie kwam? De Heer van eeuwigheid kwam.
6.
Wanneer dan? 's Avonds.
7.
En waar ging Hij heen? - In de door Zijn discipelen klaargemaakte eetzaal.
8.
Met wie? - Met de twaalf apostelen die Hij had uitgekozen. 9. Wat deed Hij dan
in de eetzaal? - Hij hield een avondmaal, waaraan sommigen zich verzadigden en
sommigen zich ergerden; en ook werd op diezelfde avond de verrader aangeduid
tijdens het avondmaal.
10.
Hier zie je het volledige beeld voor je en het belang ervan is gemakkelijk te
begrijpen.
11.
Wat betekent de avond? Dat is een halflichte toestand van de dag, waarbij het
licht geleidelijk verdwijnt, zo lang, tot eindelijk geen werking van
zonnestralen meer te ontdekken valt.
12.
Wanneer is het bij de mens zo'n avond? - Zeker, als men het namelijk van de
geestelijke kant beziet, dan, als hij al heel veel heeft gelezen en bestudeerd,
welk vele lezen en bestuderen lijkt op het de gehele dag gestadig invallen van
de zonnestralen. Daar echter deze zonnestralen in hun verschijning van
natuurlijke aard zijn, zijn ook de lees - en studeerstralen natuurlijk. Maar de
zon gaat aan het eind van de dag onder en dan wordt het al gauw daarna avond en
uiteindelijk ook nacht.
13. Zo
gaat het ook met het lees - en studeerlicht. De lezende en studerende wordt moe
en verdrietig, omdat hij door al zijn lezen en studeren zijn innerlijk licht
niet kon vergroten, evenmin als het licht van de zon niet vermeerderd kan
worden, maar steeds in zijn gelijkmatige verhouding hetzelfde blijft. In de
zomer is het sterker en in de winter zwakker en het neemt altijd in gelijke verhouding
toe en af. Zo is het ochtendlicht ook zwakker; tot tegen de middag neemt het
toe, en tegen de avond wordt het weer zwakker.
14.
Precies zo gaat het met de uiterlijke lees - en studievorming van de mens. Als
hij in een goed voorziene bibliotheek begint te lezen en te studeren, dan is
dat voor hem de lees - en studeerochtend.
15.
Als hij zich in de loop van vele jaren zijn ogen stuk heeft gelezen, en al van
mening is dat hij Salomos wijsheid in pacht heeft, dan is het bij hem middag,
of ook wel zomer.
16.
Hij leest en studeert dan verder, vindt echter helaas niets nieuws meer, maar
stuit alleen op hem reeds bekende ideeën. Daardoor wordt hij vermoeid, omdat
hij ten eerste geen nieuwe verkwikkende voeding meer kan krijgen en ten tweede
vindt hij bij al die verdere lees - en studeerpartijen helemaal geen bewijs voor
de door hem aangehangen theorieën, maar niet zelden de grootste weerleggingen
van al datgene, dat hij zich met zoveel ijver en moeite heeft eigen gemaakt.
17.
Niet zelden wordt zijn als echt vermeende goud tot lood, en als hij dit weinig waardevolle
metaal in plaats van het goud in zichzelf heeft herkend, dan wordt hij boos en
mismoedig, verliest alle grond onder de voeten en voelt zich tenslotte als een
wandelaar op een berg, wanneer dichte nevels hem hebben omsloten.
18.
Kijk, deze toestand is de avond van de mens; gewoonlijk zegt men:
"Als bij de mens alles tegenloopt, komt hij tot het kruis!" - wat
weliswaar beter is dan wanneer men zou moeten zeggen: "Het kruis komt over
hem".
19.
Dus in zijn nood begint de mens dan te denken, of misschien de leer van
Christus toch wel iets bevat en deze gedachte wordt uitgedrukt in de tekst:
"En Hij, de Heer namelijk, kwam daar 's avonds met de twaalf". Want
de Heer wordt hier voor degenen die gekweld worden, als de stichter van de
leer, en de twaalf als de leer zelf beschouwd.
20. Waarheen gaat Hij dan met de
twaalf? Naar de zaal die van spijs en drank is voorzien!
21.
Wie is deze zaal? De mens zelf in zijn avond. Want hij heeft veel spijs en
drank in zich. Maar omdat Degene, voor wie deze spijs bereid of bedoeld is, er
niet is, staan de spijzen daar zolang totdat Degene komt, die de spijzen
zegenen wil en daarna genieten: want zonder consument staat de spijs daar
vergeefs en heeft geen waarde.
22.
Evenzo heeft ook alle wetenschap en belezenheid geen waarde en de mens heeft
tevergeefs zijn geestelijke eetzaal en tafel daarvan voorzien, als Degene niet
aanwezig is, die deze spijzen moet zegenen, verteren en omzetten in een sap,
dat de geest opwekt.
23. De
Heer komt 's avonds met de twaalf, of de stichter met Zijn leer. Hij gaat de
zaal binnen, zet Zich aan tafel, zegent en verteert de spijs. Omdat de spijs
echter van natuurlijke aard is, daarom is zijn werking gelijk aan die van dat
Avondmaal, waarbij de Heer een waar, levend Avondmaal houdt in de werken der
liefde waaraan zich dan veel discipelen ergeren en zeggen: "Wat is
dat voor een harde leer! Wie kan dat geloven en navolgen?" De discipelen
gaan daarna weg en weldra wordt de verrader aangewezen.
24.
Wie zijn dan de discipelen die zich ergeren en weggaan? Dat zijn de verkeerde
gevolgtrekkingen uit al het gelezene en bestudeerde. Deze worden als in strijd
met de grondslagen van de Christelijke leer voorgesteld; daarna volgt al gauw
een algemeen protest dat als volgt luidt: "Een leer, die zo vol tegenspraken
is, kan onmogelijk van goddelijke oorsprong zijn; dus is ze slechts een
oppervlakkig, tijdelijk produkt van wetenschappelijk onontwikkelde en daardoor
inconsequente mensen, die in een of andere ruwe voortijd langs de weg van het
eclecticisme'* (,Eclecticisme = het uit verschillende denkvormen van anderen
iets overnemen, wat het beste lijkt.) moeizaam iets samengeraapt hebben, om de
arme mensheid daardoor aan zich te binden.
25.
Daardoor wordt, zoals u pleegt te zeggen, het kind met het badwater weggegooid,
of de verrader wordt aangewezen, verwijdert zich dan al gauw en doet datgene
wat van hem was gezegd: Hij levert het levende aan de dood over en gaat daarbij
zelf te gronde en dat is dan de op de avond gevolgde nacht, of nu is alles dood
in de mens.
26. En
zo kom Ik in ernst 's avonds met de twaalf naar iedereen toe, vind dan de
eetzaal bezet en de tafel vol spijzen, maar dat zijn louter natuurlijke
spijzen. Verteer Ik deze ook, of keur Ik ze goed onder voorwaarde dat men deze
spijzen in daadwerkelijke liefdesspijzen moet omzetten, zeggende, dat men dit
tot Mijn gedachtenis of in Mijn naam en niet ter wille van zichzelf voor zijn
eigen eer en lof zal doen, dan beginnen de discipelen zich te ergeren en zijn
ze Mij niet meer genegen; Judas is al gauw ontmaskerd en het duurt niet lang
meer, tot Mij langs de weg van een dergelijk verraad Mijn doodsvonnis wordt
bekendgemaakt.
27.
Wacht daarom de avond niet af, maar roep Mij liever 's morgens als je nog heel
krachtig en tot opnemen in staat bent, en dan zal Ik bij u komen en tot u
zeggen: Loop niet teveel rond in de stralen van de zon, die vermoeien u en
maken dat u niet meer tot werken in staat bent, maar versterk u onder de koele
schaduw van de levensboom, opdat u de hele dag energiek blijft! En kom Ik dan
ook 's avonds naar u toe, dan zult u me zeker herkennen en als Ik dan zal
vragen: "Hoe staat het met uw eetzaal, hebt u misschien iets te eten, hebt
u ook honger?" Dan zult u Mij weliswaar slechts een geringe en schamele
etensvoorraad kunnen tonen, maar Ik zal hem zegenen en zal Mij samen met u aan
tafel zetten, waar geen verrader meer op Me wacht, of: de weinige kennis die u
hebt, zal Ik tot centraalzonnen vergroten, opdat u daaruit het licht in
eindeloze overvloed kunt putten.
28. Ik
geloof dat de tekst: "En Hij kwam daar 's avonds met de twaalf. . . "
hier wel overduidelijk en helder voor ieders ogen zal staan en dat de zaak heel
uitputtend bekeken werd. Maar desalniettemin wil Ik aan Mijn vrijgevigheid nog
geen grens stellen.
Hoofdstuk
10.
"Hij
kwam tot Zijn eigendom, en de Zijnen namen Hem niet aan".
(Johannes
1:11)
"Pilatus
antwoordde: Wat ik heb geschreven, heb ik geschreven".
(Johannes
19:22)
8
januari 1844 s avonds
1. U kunt, als tevoren, weer een tekst
kiezen; doe dat dus vrij! 2. "Hij kwam tot Zijn eigendom, en de Zijnen
namen Hem niet aan". "Pilatus antwoordde: Wat ik heb geschreven, heb
ik geschreven!"
3. De teksten zijn heel goed gekozen
en kenmerken de zaak meteen al, zoals u pleegt te zeggen, op een haar
nauwkeurig.
4. Wie
kwam tot zijn eigendom, en de zijnen namen hem niet aan? Wie die 'Hij' is, zal
hopelijk bekend zijn: Zijn eigendom zijn de mensen, zoals ze zouden moeten zijn
in de door Mij geschapen orde, namelijk liefdevol tegenover hun broeders en
vol ernstige liefde tegenover God hun Schepper.
5.
"Maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen" - De zijnen zijn
diegenen, die Hij vanaf het begin merendeels voor Zich had opgevoed en aan wie
Hij altijd leraren en profeten gestuurd heeft en die Hij altijd wonderbaarlijk
heeft geleid.
6.
Waarom namen ze hem dan niet aan? - Omdat Hij ze de ware weg van de
daadwerkelijke liefde, die tot het eeuwig leven voert, leerde; de zijnen waren
echter vrienden van de traagheid, vrienden van het goede leven en vrienden van
de macht en pracht en die kan zich niet verenigen met de leer van de deemoed en
van de daadwerkelijke liefde.
7. Ze
zeiden: "We hebben Mozes en de profeten, die we lezen; wat h ebben we dan
nog meer nodig? Wat hebben we van jou nodig die de Sabbat schendt, en die Mozes
en de profeten gering acht, daar je hun geboden niet onderhoudt? Is het niet
genoeg, dat we de Schrift lezen en bestuderen en ellenlange verklaringen daarover
schrijven? Wat wil je dat we voor andere handelingen zullen verrichten om God
waardiger te zijn?
8. Is
God niet een Geest, Wiens Wezen men niet in beeld kan of mag brengen? Hoe zou
men deze wel waardiger kunnen eren en prijzen, dan wanneer men Zijn woord, dat
Hij door Mozes en de profeten heeft gesproken, voortdurend van begin tot eind
leest en het zichzelf en anderen uitlegt, opdat God in Zijn wil steeds
duidelijker wordt begrepen?
9. Wat
doe je uit jezelf? We hebben Abraham als vader en we hebben Mozes en de
profeten. Ben jij dan meer dan deze? Wat wil jij ons leren, dat zij ons al niet
geleerd hebben?
10.
Wat is de menselijke daad van liefde tegenover God? Ze is niets dan een ijdele
gedachte. De mens kan niets doen. Want in God alleen woont alle energie. Dus je
bent een valse leraar en een valse profeet en een volksopruier!
11. We
hebben de Schrift van A tot Z in het hoofd, is dat niet genoeg? Of zouden we
misschien de Schrift niet moeten bestuderen en daardoor de heilige gave gering
achten, die ons de Heer God Zebaoth door Mozes en de profeten heeft doen
toekomen?
12. Je
bent iemand die de goddelijke wil weerstreeft en zich toch voor een leraar en
profeet van God uitgeeft. Staat er echter niet geschreven, dat elke valse
profeet en tovenaar met de vuurdood bestraft zal worden?
13. Deze gewone
timmermanszoon, die nauwelijks kan lezen en mogelijk evenmin in staat is zijn
naam te schrijven, waagt het ons oude schriftgeleerden een leer op te leggen,
die lijnrecht tegenover de leer van Mozes staat!"
14.
Zie, dat zijn heel veel antwoorden, volgens welke Degene, die bij de Zijnen was
gekomen, niet door de Zijnen werd opgenomen.
15. Waarom? Omdat de Zijnen Hem, zoals het
ook staat geschreven, niet hebben gekend.
16. Waarom herkenden ze Hem niet?
Omdat ze alleen maar louter lezers en uit het hoofd leerders, maar geen daders
van Gods woord waren.
17. Op dezelfde wijze kom Ik ook nu
voortdurend tot Mijn eigendom, maar de Mijnen willen Mij niet opnemen en
erkennen, dat Ik het ben!
18.
Waarom willen ze dat dan niet? Omdat hun ook, zelfs in het beste geval, het
lezen en horen en ook het aangapen van Mijn werken liever is dan een kleine
daad volgens Mijn woord. Maar daarom wordt ook de geest in Mijn eigendom, dat
het hart is, niet levend en kent deze Mij niet, omdat de Mijnen Mij niet in de
levende daad willen opnemen.
19. Ik
zeg echter: "Al deze schriftgeleerden zullen eens zeggen: 'Heer, Heer!, we
hebben toch in Uw naam geprofeteerd, gepredikt en onderwezen!"
20. Ik
zal echter tegen hen zeggen: "Ga weg van Mij, Ik heb u nooit gekend! Ga
maar naar degene, die u tot leraren en wijzen heeft aangesteld, opdat u uw
loon krijgt! Ik kwam wel naar u toe en heb aan de deur van Mijn eigendom
geklopt, maar niemand van u zei: 'Kom binnen en maak onze geest levend, opdat
we actief en sterk worden volgens Uw woord!' U neemt genoegen met de
schatten in uw hoofd, maar Mijn voorraadschuren in uw hart hebt u leeg gelaten en
u hebt alles wat van Mij was voor uzelf gebruikt. Daarom mag u nu 'Heer, Heer!'
roepen, zoveel u maar wilt, maar dan zal Ik u toch niet herkennen; want de
Mijnen herken Ik aan Mijn eigendom dat in hen is. Maar u hebt geen eigendom van
Mij in u, daarom kan ik u ook niet herkennen!"
21.
Pilatus beleed Mij ook op deze manier: Hij liet eerst de Levende geselen en aan
het kruis slaan en bevestigde daarna zijn bekentenis boven deze smadelijk gedode.
Zijn bekentenis staat geschreven boven het hoofd van de Gekruisigde tot
getuigenis voor allen die de belijdenis van God wel in hun hoofd, maar niet in
hun hart dragen. Op hun voorhoofd staat wel geschreven: Jezus Nazarenus, Rex
Judaeorum, en ze houden ook vast aan dit opschrift, dat zoveel wil zeggen als
'Heer, Heer!'; maar in hun hart is geen opschrift, dat zou moeten zeggen:
"O Heer, wees mij, arme zondaar genadig en barmhartig!" "Het
Onze Vader" is in het hoofd; maar "Lieve Vader" is niet in het hart.
22.
Pilatus bleef wel bij zijn opschrift en wilde niets anders erop zetten, want
hij zei zelf: "Wat geschreven is, is geschreven!" Waarom bewees hij
echter aan de levende niet dezelfde eer als later aan de dode?
23. De
reden is dezelfde als die, waarom ook alle geleerden liever bij die
redeneringen blijven die in hun hoofd zij n ontstaan, en bij de daaruit
volgende dode verering, dan ook maar op de kleinste daad van de levende ware
liefde te willen ingaan. Want ze zijn mensen van de schemering, die het
volgende geloven of veeleer van mening zijn: "Zit er iets waars in deze
zaak, dan willen we door onze bekentenis haar niet in de weg staan; is er echter
niets waars bij, dan hebben we er ook niets bij verloren. Want bewijst men
iemand die een hoge positie gaat bekleden eer, dan wint men erbij als hij die
krijgt, en verliest niets als hij die positie niet krijgt.
24.
Daarom dacht Pilatus ook: "Is de gekruisigde een hoger wezen, dan heb ik
hem mijn eer betuigd, is hij het echter niet, dan ben ik ook gerechtvaardigd,
want in dat geval dient mijn opschrijft als een ambtelijk spotschrift, waaruit
iedereen kan zien, waarom deze hier werd gekruisigd.
25.
Denkt u, dat bij Mij de eerste reden zal gelden, als de tweede zeer
bedenkelijk is?
Ik zeg u: Daar zal het vooral op neer
komen, dat degenen die zo 'Heer, Heer!' tegen Mij roepen, zeker niet door Mij
gehoord, gekend en aangenomen worden. Want het verstandelijk geloof zal
niemand het eeuwige leven ook maar een stap naderbij brengen: want wie tot
Mij wil komen, die moet Mij eerst door de levende liefde in zich opnemen, en
zijn eigen liefde tot Mij zal het hem zeggen, dat Ik ben en tot hem zal komen
en hem het eeuwige leven zal geven.
26. Niemand kan echter datgene wat
niet bestaat liefhebben. Maarwel kan hij in zij n hoofd allerlei drogbeelden
over al wat niet zou bestaan opstellen, en dus ook Mij Zelf daarbij betrekken.
Maar daar ben Ik niet en daar zal ook nooit iemand Mij vinden en zo zal ook
nooit iemand tot de levende overtuiging van Mij en van het eeuwige leven komen:
want dan zou Ik dood onder het opschrift van Pilatus hangen!
27. Slechts
wie naar Mijn woorden zal handelen, die zal aan Mijn graf, waar hij de dode
zocht, met de vlam van zijn hart de Opgestane en de eeuwig Levende vinden!
28. Ik
geloof dat ook dit weer duidelijk zal zijn; daarom volgende keer nog een
centraalzon.
Hoofdstuk
11.
"Hij
nu wierp zijn kleed af, sprong op, en kwam bij Jezus".
(Markus
10:50)
9
januari 1844 's avonds
1.
Als u hebt gekozen, schrijf de gekozen tekst dan maar
vlug op.
2.
"Hij (Bartimeüs) nu, wierp zijn kleed af, sprong op
en kwam bij Jezus".
3. U
hebt een buitengewoon passende tekst gekozen; deze tekst moest allen die blind
in deze wereld staan tot een machtige leidraad dienen, opdat ze zouden doen
wat deze blinde heeft gedaan, om het ware licht voor het oog van de geest te
verkrijgen.
4.
Waarom wierp de blinde het kleed weg? Hij had ook wel met zijn kleed aan naar
de Heer kunnen toesnellen, toen Deze hem had geroepen. De blinde was
verstandig, hij wist en berekende het ook, dat de zware mantel bij het snel
naar de Heer toelopen hem zou hinderen. Daarom wierp hij het zware kledingstuk
vlug weg en ontdeed zich zo van het obstakel, dat zijn lopen zou hebben
gehinderd. En het voordeel was, dat hij daardoor des te sneller bij de Heer
kwam en van Hem het licht in zijn ogen terugkreeg.
5. Wie
is dan eigenlijk deze blinde? Deze blinde is de geleerde wereldmens, die
echter de goede zelfkennis heeft, dat hij zich van zijn blindheid bewust is en
ook is het goed dat hij weet wie hem van zijn blindheid genezen kan.
6. Er
zitten veel van die blinden langs de wegen en ook velen tasten op allerlei
plaatsen rond. Maar die aan de weg zitten, slapen in, helemaal bedwelmd door
de opiumdrank van hun geleerdheid en dromen dan zo, alsof ze konden zien. Ze
weten in de verdoving van hun geleerde droom niet wanneer de Heer hen op de
weg voorbijgaat, en ze weten ook niet dat ze blind zijn; daarom roepen ze ook
niet: 'Zoon van David, help mij!'
7.
Anderen echter, die op alle mogelijke plaatsen rondtasten en zo half en half
Diegene zoeken, die hun ziende zou kunnen maken, verwijderen zich van de weg;
en als de zoon van David langs komt, zijn ze er niet en verzuimen door hun
domme gezoek het ogenblik, waarop de zoon van David zich op de weg naar Jericho
bevindt: daarom roepen ze ook niet, maar verblijven in hun blindheid.
8. Wat
is deze weg dan? Deze 'weg' is het pad door deze wereld, waarop men beproefd
wordt; en 'Jericho' is de uiteindelijke verzamelplaats voor diegenen, die deze
weg hebben afgelegd of, met andere woorden: het is allereerst de wereld der
geesten.
9.
Onze blinde was niet bang voor de hem dreigende discipelen, want hij wist heel
goed, dat de Heer machtiger en barmhartiger is dan Zijn discipelen, die
hem hadden bedreigd; daarom verhoorde de Heer hem ook en toen Hij hem riep,
wierp hij zelfs de laatste belemmering van zich af, namelijk zij n mantel, om
zo snel en zeker mogelijk Diegene die hem geroepen had, te bereiken.
10. Deze
blinde is dus een goed voorbeeld en Ik zeg u: Doe evenzo, want u bent ook
blinden langs de weg. Wacht met ongeduld langs de weg op de Heer en als Hij
voorbijtrekt, laat je dan niet afschrikken door de wereld, maar roep Hem in je
hart toe of Hij Zich over u wil erbarmen en u het licht van het eeuwige leven
wil geven. En waarlijk, Hij zal zich over u erbarmen en zal u geven waarom u
Hem hebt geroepen!
11. De
blinde wierp zijn kleed weg. Wat is dat kledingstuk? Het is de wereld en ook
alle belezenheid en geleerdheid van het uiterlijke verstand. Werp deze weg,
opdat ze je niet hinderen in het komen tot Mij, want Ik roep u immers
dagelijks.
12.
Maar zou het verstandig van de blinde geweest zijn, als hij, toen Ik hem had
geroepen, zich met nog meer mantels had ingepantserd? Waarlijk, die hadden hem
tenslotte zo bezwaard, dat hij zich niet van de grond zou hebben kunnen
oprichten en dan met een paar vlugge schreden naar Diegene had kunnen toesnellen,
Die hem had geroepen.
13. Maar
als Ik u elke dag roep, zoals Ik de blinde heb geroepen, zou het dan
verstandig zijn, als u zich daarvoor met alle mogelijke jassen en mantels van
wereldse geleerdheid zou willen bekleden? Dat zou zeker de grootste dwaasheid
zijn. Gooi liever alles weg en snel in uw hart naar Mij toe en Ik zal u de
ogen openen en u ziende maken en levend in de geest, zodat u dan met één
blik meer kunt uitrichten dan wanneer u in uw blindheid duizenden jaren rond
zou tasten!
14.
Wat helpt een blinde zijn gefantaseerde licht in de ogen in zijn droom? Als hij
ontwaakt dan is hij toch blind en blinder dan ooit tevoren.
15.
Wat voor nut heeft een kledingstuk van zware geleerdheid en wijsheid? Het
bezwaart hem, want hij kan zich nooit oprichten als hij wordt geroepen om het
levende licht te ontvangen.
16. De
geest van de mens heeft bovendien alles al in zich: hij hoeft alleen maar zijn
ogen open te doen om het eindeloze wonder van het leven in zichzelf te zien.
17.
Maar wat wint de geest daardoor, als de mens met louter dode hulzen en
schaduwen zijn geheugen en verstand aanvult? Niets - maar hij verliest er zelfs
nog bij en wordt in een chaos van uiterlijke omhulling, door hulzen en allerlei
schaduwen zo ingepantserd, dat hij niet gemakkelijk ooit tot een vrijheid en
nog minder tot het ontvangen van het levende licht in zijn ogen kan geraken.
18.
Veronderstel dat u de hele bijbel uit het hoofd zou kennen; een ander heeft
maar een paar verzen eruit geleerd, maar heeft daar zijn hele leven streng naar
geleefd. Bij deze worden die twee verzen levend en maken zijn geest vrij; bij u
echter is de hele schrift dood, er is ook zelfs niet één vers levend voor u.
19.
Wat is nu beter, die twee leven gevende verzen of de hele letterkraam van de
Heilige Schrift, waarvan niet één enkel vers in het leven werd opgenomen? Zeker
zullen hier de twee leven brengende verzen beter zijn.
20.
Men zal hier misschien zeggen: "Als iemand meer weet, kan hij ook des te
meer in zijn levende werkzaamheid opnemen". Ik zeg echter: de mens is Mijn
werk en daarom weet Ik het best wat goed voor hem is.
21.
Neem bijvoorbeeld een scholier - Ik neem een voorbeeld uit de muziekwereld -
stuur hem dadelijk naar een hele grote school en laat hem met alle vakken
tegelijk beginnen. Wat denkt u dat dan het resultaat is? Niet veel! Want hij
zal moe worden van de grote hoeveelheid en weldra de hele studie eraan geven.
22.
Neem echter een kleine school en begin bij de eerste toonladder en laat hem
deze goed oefenen. Als hij met weinig moeite de eerste toonladder al heel vlug
kan spelen, geeft dat dan niet een beter resultaat dan wanneer hij met al het
werk tegelijk begonnen was?
23.
Daarom zeg ik u: Werp het overbodige kledingstuk wegmaak de school klein, en u
zult net zoals de blinde langs de weg des te gemakkelijker op kunnen staan en
met des te vluggere schreden daarheen snellen, waar Ik u dagelijks, zoals ook
nu, roep.
24.
Waarlijk, u kunt alle bibliotheken van de wereld aan elkaar lezen, maar dan
zult u voor Mij geen haartje beter zijn en ook niet meer weten, dan wanneer u
nooit iets gelezen had. Waarom dan? Omdat u dat alles moet laten schieten, als
u het licht van Mij wilt ontvangen; want dat is alles niets anders dan leeg
omhulsel en leeg stro, dat voor het vuur bestemd is.
25.
Verwijdert u die lege hulzen en dat stro niet uit u, voordat Mijn vlammend
licht van liefde tot u komt, dan zal dit vuur het stro in vlam zetten en dat
zal tot een vertwijfelde brand in u leiden. Gooi toch al die rommel naar buiten
en werp het domme en ijdele kledingstuk weg en als dan het licht van Mijn
vuur in u zal komen, dan zal het geen brand veroorzaken, maar het zal u
dadelijk heerlijk doorwarmen en de hele geest verlichten, - net zoals ook de
blinde op de weg in één ogenblik ziende werd, toen hij tot Mij kwam.
26. Ik
geloof dat dit beeld onmogelijk helderder en duidelijker gegeven kan worden;
maar het moet, zoals ook alle voorgaande, in het leven opgenomen zijn, als het
een levend licht wil afwerpen. Zolang dat niet het geval is, zult u het wel
met instemming lezen en dan zeggen: "Dat is werkelijk heel mooi!" En
Ik kan daarop niets anders zeggen dan: Dat is werkelijk heel dom van u: want
zolang u Mijn levende roep niets anders dan alleen maar mooi vindt, bouwt u
huizen op het zand, en Mijn levend zaad valt bij u op de weg en wordt gemakkelijk
platgetreden en zal dan geen vrucht voortbrengen.
27.
Als u dat echter dadelijk levend in u opneemt en ernaar handelt, dan bent u
verstandig; want dan bouwt u uw huis op de rots en Mijn zaad valt in goede
aarde.
28. Er
is Mij weinig aan gelegen of u Mijn woorden mooi vindt of niet; maar het is
heel belangrijk voor Mij, dat u daarnaar handelt: want niet om bewonderd te
worden, maar terwille van uw eigen heil geef ik ze u.
29.
Wil dat goed overwegen; want anders zal het u niet helpen! - Volgende keer nog
een centraalzon!
Hoofdstuk
12
"Wees
niet bang Paulus, u moet voor de keizer verschijnen; en zie, God heeft u allen
geschonken die met u varen".
(Handelingen
27:24)
10 januari
1844 's avonds
1. Schrijf maar op wat u hebt!
2. En (de Engel van God) sprak:
"Wees niet bang, Paulus, u moet voor de keizer verschijnen, en zie, God
heeft u allen geschonken die met u varen".
3. U
hebt de tekst gekozen - deze keer wel geen centraalzon, maar een nevenzon; want
de centraalzonnen zijn alleen bij de profeten en de vier evangelisten te
vinden, voorzover het de vier evangeliën betreft. Wat daarbuiten valt heeft
meer betrekking op bepaalde historische gebeurtenissen en heeft minder
betrekking op de algemeenheid, maar veel meer op de beperktere sfeer, waarin
het historische deel zich afspeelde.
4. En
daarom is de gekozen tekst, ofschoon door een engel gesproken, een boodschap
aan Paulus, die dan ook in zijn geldigheid geheel is afgesloten en daarom is
hij, zoals u gemakkelijk kunt begrijpen geen centraalzon, maar slechts een
neven - of planetaire zon.
5. Maar desalniettemin bevat hij toch
geestelijke betekenis en geeft hij dus ook ver in de omtrek licht; want het
maakt een groot verschil of er een engel namens de Heer spreekt of
handelt, of wanneer de Heer Zelf uit Zichzelf spreekt of handelt.
6. Het
was noodzakelijk hier van tevoren aan te herinneren, opdat u de woorden van de
Heer en de handelingen van de Heer tegenover die van de engelen en apostelen,
op waarde weet te schatten en goed vermag te onderscheiden. En nu u dit weet,
zullen we zien wat en hoeveel van het algemene licht in de aangehaalde tekst
voor onze zaak voorhanden is.
7.
"Wees niet bang Paulus", spreekt de engel, "want je moet voor de
keizer verschijnen!" Dat wil zoveel zeggen als: 'Jij, die naar de woorden
van de Heer handelt, wees niet bang, want de Heer wil dat de wereld je in je
handelen herkent. En zal de wereld je herkennen, dan zal ze je navolgen! En in
deze navolging bestaat de beloofde schenking van die mannen, die met Paulus op
het schip zijn. Want ze geeft te kennen, dat deze mannen evenals Paulus zelf,
niet alleen toehoorders van Gods woord zullen worden, maar dat ze er ook naar
zullen handelen.
8. Uit
deze korte uiteenzetting volgt dan ook duidelijk, dat de Heer Paulus daardoor
niet heeft willen zeggen dat hij aan de keizer voorgesteld zou worden om een
beroemd redenaar of een toneelspelervan hem te maken, of dat de Heer hem de
mannen van het schip niet daarom gegeven had opdat Paulus redenaars of een
toneelgezelschap uit hen zou vormen, die dan onder zijn leiding misschien voor
de Keizer van Rome zou optreden.
9. De
Heer heeft dus de scheepsgenoten niet aan Paulus geschonken terwille van
schitterende wereldse doeleinden en heeft ze ook zeker niet tot lijfeigenen van
Paulus gemaakt, maar het geschenk bestond daaruit dat de Heer de harten van de
scheepsgenoten van Paulus verwarmde door een nieuw aangewakkerd vuur van
liefde, waardoor ze de korte leer van Paulus begrepen en al spoedig volgens
deze gingen handelen.
10.
Dus het geschenk van de Heer aan Paulus bestond uit de levende navolging van
het voorbeeld van Paulus door zijn scheepsgenoten en daarom moest Paulus ook
niet als een geleerde filosoof of als iemand die goed van de tongriem gesneden
was aan de keizer worden voorgesteld, maar als een mens die goed handelde en
wel met alle scheepslieden als getuige, die door de krachtdadige wijsheid van
Paulus, tot welzijn van Rome zowel als van de keizer, voor de ondergang werden bewaard.
11.
Hieruit kunt u alleen nog des te duidelijker zien dat het daar, namelijk bij
Mij, noch op veel woorden noch op allerlei onbelangrijke ceremoniële
schouwspelen aankomt, maar alleen maar op het ware handelen volgens Mijn woord,
om tot het ware licht te geraken. Want zou het op veel woorden aankomen, dan
had de engel die naar Paulus werd gestuurd wel drie dagen kunnen praten; maar
hij sprak maar weinig, en Paulus deed daarna veel. En dat was beter dan
wanneer de engel veel tot Paulus had gezegd, maar Paulus heel weinig had
gedaan.
12.
Bij Mij gaat het niet zo toe als bij uw advocaten in de wereld, die veel
schrijven en ook veel spreken en als dan tenslotte veel geschreven en gesproken
is, dan komt daar tenslotte voor de cliënt een bespottelijk klein resultaat
uit.
13. En
bij Mij gaat het ook niet zo als bij de predikers in de wereld, die vanaf de
kansel wel een heel uur lang luid van alles staan te verkondigen; als de preek
ten einde is, dalen ze zelfs zo van de kansel, dat ze daarna zelfs niet met één
vinger datgene daadwerkelijk aanroeren, waarover ze gepreekt hebben, en negen
tiende van de toehoorders gaat het bedehuis uit zonder ook maar drie woorden
van de hele preek te hebben gehoord, en één tiende van de toehoorders, die wel
wat van de preek opgestoken heeft, zegt aan het eind: "Vandaag heeft hij
weer heel mooi gepreekt!"
14.
Als hem echter enkele schreden buiten de kerk een arm, behoeftig mens tegemoet
komt en om een aalmoes vraagt, dan krijgt die als resultaat van zo'n mooie
preek, als het goed gaat, wel een koperen geldstuk, dat de gever niet zelden
geïrriteerd met veel moeite uit een beurs vol betere geldstukken tevoorschijn
haalt; of de aangesprokene zegt tegen de arme, die om een aalmoes vraagt:
"God zal je helpen! Een volgende keer; Vandaag heb ik geen kleingeld bij
me!"
15.
Kijk, uit deze uit het leven gegrepen voorbeelden zal toch wel duidelijk genoeg
blijken hoe schandelijk weinig er werd gedaan en gehandeld na zo'n verbazend
lange preek. Zou het niet beter zijn, als de preek maar uit weinig woorden had
bestaan, en dat na die woorden de prediker zelf zijn toehoorders met een
prediking metterdaad, zoals Paulus dat deed, voor zou gaan, welk voorbeeld dan
een groot aantal van zijn toehoorders tot een gelijkwaardige handeling zou aanzetten,
opdat Ik dan ook tot deze prediker zou kunnen zeggen: Zie, allen die hier in
dit huis zijn, heb Ik u geschonken, omdat u ze door uw daad tot daders van
Mijn woord hebt gemaakt.
16. Er
staat wel geschreven, dat men iemand weldaden in stilte moet bewijzen. Dat is
ook waar en goed. Als het alleen maar om ondersteuning gaat, dan moet de daad
verborgen blijven; maar als de daad een leer inhoudt, dan mag haar licht
niet onder een korenmaat geplaatst worden, maar dan is het nodig, dat Paulus
aan de keizer wordt voorgesteld. En aan hem, die leert door de daad, zullen ook
diegenen gegeven worden, die hij door zij n daad heeft opgewekt!
17.
Als iemand echter alleen maar door praten anderen tot een goede daad heeft
bewogen, dan blijft het gewoonlijk ook alleen maar bij die ene daad; en moet er
dan een tweede daad geschieden, dan is daarvoor ook weer een ellenlange
redenering nodig, waarvan je in de vele oproepen tot weldadigheid de meest sprekende
voorbeelden vindt.
18.
Als in een of andere krant een geprivilegieerde marktschreeuwer, meestal
volgens een ambtelijk verzoek, zulk een oproep tot weldadigheid plaatst, dan
doen velen wel wat, omdat hun naam eventueel ook in de krant bekend zal worden
gemaakt en mogelijk de overheid van zulke weldoeners goede nota zal nemen -
maar werkelijk uit liefde doet niemand iets. En is de oproep eenmaal voorbij,
dan kraait er geen haan meer naar de behoeftigen, waarvoor de oproep was
geplaatst.
19.
Zullen zulke weldoeners dan ook nog tot een geschenk worden voor degene die de
oproep gedaan heeft? O neen, die gaan hem zo weinig aan als u het middelpunt
van die zon, die eerder zal vergaan dan dat haar licht op uw aarde zal
aankomen.
20. Ik
denk dat het licht van deze 'nevenzon' ook helder genoeg zal zijn; wie het
benut, wordt met een centraalzon beloond. Wij willen echter, ongeacht haar
helderheid, toch weer verder gaan naar een andere centraalzon!
Hoofdstuk 13
"Want
zoals de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn".
(Matth.
24:37)
11 januari
1844 's avonds
1.
Schrijf maar op wat u hebt!
2.
"Want zoals de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen
zijn".
3. U
hebt de tekst aangegeven en alweer de goede getroffen; maar waar het in deze tekst
om gaat is maar al te duidelijk, of: deze centraalzon staat erg dichtbij, zodat
het in alle ernst verwonderlijk is, als u zelf haar niet op het eerste gezicht
zou zien des te verwonderlijker, omdat de tijd van Noach nu al bij na geheel
onthuld voor u ligt.
4. U
weet, hoe ook in Noachs tijd de volkeren der laagte allerlei literatuur en
wetenschap hebben beoefend. Een u bekende koning van de laagte was een groot
schrijver. Zijn voorbeeld werd door duizenden gevolgd en in korte tijd was de
toenmalige wereld door een onnoemelijke hoeveelheid boeken en geschriften overspoeld.
5. Hoe
meer deze literatuur de overhand kreeg en hoe meer de mensen gingen lezen en
studeren, des te kouder werden zij in hun harten, - maar tegelijk ook werden ze
geraffineerder in het uitvinden van alle denkbare boosheid.
6. Men
begon de mensen door de politiek te vangen, en weldra schuwde men geen enkel
middel meer, al was het nog zo ten hemel schreiend, om daardoor een of ander
ijdel, zelfzuchtig doel, dat men zich gesteld had, te bereiken. Tenslotte kwam
het zo ver, dat men de mensen alleen naar hun goud ging waarderen; wie dat niet
bezat, werd als slaaf, ja gewoonweg als lastdier gebruikt, en men ging zo ver
met deze gruwelijke toestanden, dat Mijn geduld tenslotte geheel op was en Ik
de aarde alleen door een algemeen gericht voor de ondergang kon behoeden.
7. Zo
stonden de zaken in Noachs tijd, wat u redelijk bekend is. Maar hoe staan ze
nu?
8. Ik
heb u al enige tijd geleden in de zgn. 'Twaalf Uren'* (* 'Die Zwölf Stunden' is
een reeds eerder door Lorber ontvangen geschrift.) getoond hoe de zaken staan.
Als Ik u nu weer opnieuw zo'n onthulling zou doen, dan zou u grote vooruitgang
in de wereldpolitiek en in de wreedheid ontdekken, en Ik zeg u: er is niet
veel meer voor nodig om u weer opnieuw geheel in de tijd van Noach te bevinden,
waar men tenslotte zelfs glazen huizen moest bouwen, opdat de mannen van de
zeer geraffineerde politiek altijd zonder veel moeite konden gadeslaan wat de
onderdanen deden.
9.
Maar er zijn geen glazen huizen nodig - de geheime politiek is ook in uw tijd
zo ver gevorderd, dat ze geen middel onbeproefd laat om daardoor haar
heerszuchtig doel te bereiken.
Zou u zijn ingewijd in de geheimen van
zo menige staat, waarlijk, u zou zo hard mogelijk roepen: "Heer, sla toch
eens toe! Want in de diepste hel kan het toch niet erger toegaan dan
daar!"
10. Ik
wil u echter in zulke geheimen niet inwijden: want als u slechts een kleine
blik werpt op de vruchten, dan kan het u niet ontgaan heel duidelijk te zien wiens
geesteskinderen zulke profeten zijn, die dergelijke heerlijke vruchten
produceren. En wat is de oorzaak van dit alles?
11.
Gaan we naar dat koninkrijk, dat door de zee omspoeld wordt. In dit koninkrijk vindt
u bibliotheken en tijdschriften in zulke grote hoeveelheden, dat men met deze
bladen Europa en Azië drie keer zou kunnen bedekken en nergens wordt zoveel
gelezen als in dit koninkrijk; maar men vindt ook niet gemakkelijk ergens een
grotere gevoelloosheid en een totale verharding van het hart, dan juist in dit
koninkrijk. Met de grootste onverschilligheid van de wereld kan daar een door
het goud opgeblazen, veelbelezen en geleerde beroemdheid duizend arme,
weeklagende brood - en dakloze mensen voor zijn paleis de hongerdood zien
sterven, zonder in het minst ertoe bewogen te worden, ook maar één van de vele
stervenden een stuk brood aan te bieden.
12.
Vraag: Is dat niet een heerlijke vrucht van grote belezenheid en niet zelden
van diepe mathematische en mechanische wijsheid?
13. Is
het niet heerlijk, als men door dergelijke mathematische en mechanische
wijsheid werkende machines kan bouwen, waardoor duizenden arme mensen met één
slag brodeloos worden en aan de hongerdood worden prijsgegeven?
14. Is
het niet heerlijk spoorwegen op te richten, waardoor in de eerste plaats een
heleboel voerlui en andere ambachtslieden hun verdienste kwijtraken en ten
tweede juist door het aanleggen van deze prachtige straten zoveel landerijen
van de boeren vernield worden, dat deze weldra tot de bedelstaf geraken? En
wat is er ten derde voor groot nut aan verbonden: dit bestaat daaruit, dat
langs zulke wegen allerlei luxe en daarmee verbonden industrie des te sneller
bevorderd kan worden, opdat de arme mensheid des te vlugger lichamelijk en
geestelijk te gronde wordt gericht en de harten van de rijken zo snel mogelijk
zo hard worden als de straten, waarop ze met elkaar verkeren krachtens handel,
ruil en bedrog.
15. Zijn dat geen heerlijke vruchten
van grote belezenheid en daaruit voortkomende geleerdheid?
16. Noemt men niet degene die zijn verstand
te gelde weet te maken een schrandere man?
17. Maar juist omdat het verstand
zoveel geld oplevert, is de liefde geheel op de achtergrond geraakt en het
handelen volgens haar kent men bijna niet meer. Want men heeft immers genoeg
machines, die vanuit het verstand zijn ontwikkeld en werken; waarvoor heeft men
dan nog mensenhanden nodig?
18.
Want mensenhanden zouden wel eens door hun werk bij de een of andere grote
zakenman liefde tot zijn arbeiders kunnen opwekken. Om zich niet aan dit
gevaar bloot te stellen, laat men maar ijverig machines fabriceren, want die
werken veel sneller en leggen nooit beslag op het hart van de bezitter,
hoogstens zo nu en dan als er toevallig iets aan beschadigd is, op het
verstand, dat het beschadigde zo nodig weer voor het tot stand brengen van een
Minuendo-Lisitatie'*' (" Korting op het loon.) laat repareren.
19.
Zeg maar of het bij u niet precies zo toegaat?
20.
Het bedelen is verboden; maar het bouwen van machines wordt met premies
beloond. Wat gebeurt er dan later met de armen? Oh, daarvoor wordt ook
gezorgd! Er zijn veel armenhuizen en instellingen voor armenzorg: er worden
inzamelingen gehouden en er worden theatervoorstellingen en bals gegeven.
Daardoor is voor de armen wel zo goed
gezorgd dat die in de armenhuizen zo ongeveer gedetineerden worden en de
andere, nog vrije armen, krijgen maandelijks zo'n verbazend bedrag, dat ze
daarmee hoogstens eenmaal per dag half genoeg kunnen eten. Hoeveel zon arme
van de armenkas krijgt, hoef Ik u niet te zeggen; dat weet u hopelijk zelf.
21.
Stel naast zo'n bedeling eens de menselijke behoefte aan en het verbod op
bedelen, dan wordt het u zeker wel duidelijk hoe 'voortreffelijk' er voor die
armen gezorgd is, die nog het geluk hebben uit een of ander fonds betaald te
worden. Wat blijft er echter voor diegenen over, die bij de armenzorg nog geen
gehoor gevonden hebben?
22. Kijk eens wat voor heerlijke vruchten
van de literatuur, van belezenheid en verstand dat zijn!
23. Zou het dan niet beter zijn,
minder te lezen en te leren? En dat zou daaruit moeten bestaan, dat men moet
weten wat de plicht van een mens, ja van een Christen is!
24.
Zou het, zoals gezegd, niet beter zij n naar zo'n geringe maar nuttige wetenschap
volop te handelen en daardoor de werkelijke plicht van een mens te vervullen,
dan zijn hele leven te lezen en te schrijven, maar het handelen naar Mij n
woord helemaal te vergeten?
25. Ik
sprak: "Wees niet alleen hoorders maar ook daders van Woord!" Waar
zijn dan nu degenen die handelen? Zijn het soms de fabrikanten van machines en
luxe? Of zijn het de spoorwegdirecteuren en ondernemers? Zijn het misschien de
industrie baronnen of de eigenaars van de suikerplantages in Amerika? Of is
het misschien de geld -, goud - en heerszuchtige geestelijkheid? Waarlijk, Ik
heb toch ver ziende en scherpe ogen - en ben genoodzaakt Mij ook nog sterk
vergroten de verrekijkers te creëren, om daarmee degenen die handelen naar
Mijn woord op aarde te zoeken. Bij een triljoenvoudige vergroting lukt het Mij
nog slecht; want dan zie Ik nog maar zo weinig, dat Ik waarlijk nog niet goed
onderscheiden kan of het er een duizendtal, honderd, tien of helemaal geen
zijn.
26.
Maar daarom heb Ik nu een veel grotere verrekijker aan het werk! U zult
zeker begrijpen wat Ik daarmee wil zeggen, omdat u zelf een beetje daaraan
meewerkt; een hele centraal-zonnenschijf moet als objectief dienen. Hierdoor
wil Ik het aantal mensen dat handelt naar Mijn woord precies bekijken. Zou dat
op de hele aarde nog een tiental zijn, dan wil Ik Mijn gericht nog duizend jaar
opschuiven; zijn het er echter minder dan tien, dan zal Ik Mijn geduld tot aan
een groot algemeen gericht naar het aantal mensen dat naar Mijn woord handelt
beperken - en wel voor elke mens een jaar.
27.
Men zal wel zeggen: "Heer, er zijn toch nog heel veel rechtschapen
mensen!" Maar Ik zeg daarop: "Ja, er zijn heel veel éénhonderdduizendste,
één tienduizendste en éénduizendste, ook wel éénhonderdste mensen die naar Mijn
woord handelen. Als Ik ze echter samen optel, dan komt er nauwelijks één uit!"
28.
Hoe dat zo? Wat is de mens die honderdduizenden bezit en daarvan aan de armen
jaarlijks hoogstens één tienduizendste deel van zijn vermogen geeft en die toch
Mijn woord kent, dat Ik tot de rijke jongeling heb gesproken? Vraag: Is zo
iemand meer dan één tienduizendste dader van Mijn woord? Waarlijk, naar zulke
mensen vraag Ik niet; die zie Ik in Mijn verrekijker ook niet, Ik zie alleen
maar de helen!
29. In
Noachs tijd had Ik ook zo'n verrekijker opgesteld; en daar Ik niet meer dan 8
mensen vond, die geheel handelden naar Mijn woord, liet Ik het gericht uitgaan.
Ik vrees nu, dat Ik hij een hedendaagse beschouwing het aantal uit Noachs tijd
niet zal aantreffen, en wel daarom, omdat de politiek en de industrie deze keer
al een veel hogere top heeft bereikt dan in de tijd van Noach; en wat de alom
voorkomende wreedheid betreft, is Hanoch geen stap verder! Neem de 'Twaalf
Uren' maar ter hand en vergelijk!
30. Zo
is er nu, evenals het in de tijd van Noach was, een rijpe vrucht van de
literatuur en van grote belezenheid. Daaruit wordt ook duidelijk, dat het heil
van de mensen nooit van veel lezen en veel horen, maar alleen van het handelen
volgens de wet van de liefde afhangt!
31. Ik
geloof dat dit ook duidelijk is; maar daarom volgende keer toch nog een
centraalzon, vanwege de vergroting van het objectief van Mijn verrekijker.
Hoofdstuk
14
"Als
ze dan tot u zeggen: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen. Zie, (Hij
is) in de binnenkamers, gelooft het niet!"
(Matth.
24:26)
"Waar
het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen".
(Matth.
24:28)
12 januari
1844 's avonds
1. Schrijf maar op wat u hebt!
2. "Als ze dan tot u zeggen:
"Zie, Hij is in de woestijn!", gaat er niet heen, - "Zie, Hij is
in de binnenkamers!", gelooft het niet!""Waar het aas is, daar
zullen de gieren zich verzamelen".
3. U
hebt juist weer die teksten gekozen, die datgene, wat wij voor onze zaak nodig
hebben, open en bloot weergeven. Het zou werkelijk verwonderlijk zijn als u dat
zelfs met alleen maar uw verstand niet al op het eerste gezicht duidelijk zou
kunnen zien.
4. Wat
is dan een woestijn? Een woestijn is een streek waarin geen leven heerst. Maar
wat is dan een geestelijke woestijn? Zeker niets anders dan eveneens een veld
of een terrein, waarop Ik niet wandel, en waar Ik dan ook nooit word
aangetroffen.
5. Waar is dan dit veld of deze streek, waar men zo vaak
heen gaat om daar de waarheid en de grond van het leven te vinden? Deze streek en dit veld is niet anders dan de
hele verzamelde literatuur! En daarom zou deze tekst ook zo kunnen luiden:
6.
"Als men tot u zegt: Zie, de ware wijsheiden de levende waarheid is in de
boeken te vinden. Lees ze en u zult ze vinden!", dan zeg Ik daarop:
"Ga niet de woestijn in; want daar is noch wijsheid noch de innerlijke
levende waarheid te vinden!" Maar Ik spreek: "Ga in liefde naar
Mij en naar uw naasten; zoek Mijn rijk in de daad, dan zal al het andere u in
overvloed erbij gegeven worden."
7.
Ik denk dat deze tekst geen verdere verklaring meer nodig heeft, omdat zijn
betekenis zo zeer voor de hand ligt. Even gemakkelijk als de eerste tekst is,
is ook de tweede en niemand moet dan ook geloven, dat Ik in de kamers ben, als
men dat van Mij zegt.
8. Wat
zijn deze 'kamers' dan? - Kamers zijn in de natuurlijke zin geheime vertrekken,
waaruit niet gemakkelijk iets openbaar wordt. Gewoonlijk zijn ze de
werkplaatsen van min of meer politieke valsemunterij. Zo heeft ook elk mens
een paar hartkamers en hij weet niet wat daarin plaatsvindt. Nu weten we wel zo
ongeveer de natuurlijke betekenis van een kamer. Zelfs een zogenaamde
rommelkamer bevat gewoonlijk voorwerpen, die niet openlijk getoond worden; en
de bezitter van zo'n rommelkamer weet vaak zelf nauwelijks wat voor onnutte
dingen er in haar vergaan en verschimmelen.
9. Wat
is dan naar zulk een natuurlijk voorbeeld een geestelijke kamer? Ik behoef u
dat niet uit te leggen, maar Ik zal u enkele van dergelijke kamers laten zien en
dan zult u dadelijk precies weten hoe het daarmee staat. Deze geestelijke
kamers heten: allerlei confessies, sekten, kloosterachtige verenigingen,
conclaven, allerlei mysticismen, concilies, consistoriën. We hebben er genoeg;
want u kunt er zelf nog een heleboel van dergelijke verenigingen, congregaties
en broederschappen bij denken. Die horen er allemaal bij.
10.
Daarom zou de tekst ook zo kunnen luiden: "Als men u zal zeggen: 'Het
Godsrijk, of de levende waarheid, of de zuivere leer van Christus is in deze of
gene confessie of sekte', enz., of: 'Dat is de alleenzaligmakende kamer!',
geloof het dan niet; want de Heer is slechts bij hen, die Hem in hun hart en
werken liefhebben!"
11.
Waar twee of drie in Mijn naam of in Mijn liefde (dat spreekt vanzelf) werkzaam
samen zijn, daar ben Ik midden onder hen; maar zeker niet daar, waar men zich
slechts beraadt over wereldse, militaire en geldzaken, in plaats van over Mijn
woord en Mijn liefde, - en niet waar degenen, die zich Mijn priesters noemen
ook vestingen, machinerieën en spoorwegen plannen.
12.
Ook hier, denk Ik, is de tekst weer zo duidelijk gegeven, dat iedereen
gemakkelijk begrijpen kan hoe hij precies in onze zaak past, waar het ook niet
voldoende is, dat men alleen maar in het geheim ervan binnengaat als in een
kamer, maar dat men daarnaar moet handelen.
13.
Dat is alles waar. We hebben echter nog een derde tekst. Hoe zullen we deze
hier zo inlassen, dat hij ook in onze zaak past? Dat zal nog gemakkelijker gaan dan met de
twee vorige!
14.
"Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen".
15.
Wie is dan wel het 'aas' op deze wereld, waarvoor men de neus dicht knijpt en
walgt als men over dit aas spreekt? Helaas heb Ik de eer Zelf dit aas te zijn!
16. Wie zij n dan de weliswaar wat
zeldzaam geworden gieren? Dat zijn de weinigen die Degene die u dit hier
verkondigt, van ganser harte liefhebben. Deze weinigen, die liefhebben,
bezitten
een
scherp gezicht en een scherpe neus; of ze hebben een diep levend gevoel en
als gevolg daarvan een onbedrieglijk vermogen om te oordelen, wat bij
elkaar genomen het levende geloof is.
17.
Waarom verzamelen zich de gieren waar aas is? Omdat hun instinct hen zegt:
"Daar is voor ons levende kost te vinden!" Daarom vliegen ze er dan
ook heen en verzadigen zich overvloedig.
18. Zo
weten ook Mijn werkelijke vereerders en degenen die Mij liefhebben dat Ik het
ware brood van het eeuwige leven ben en dit brood is Mijn liefde; deze
genieten ze in volle teugen en ze voeden zich daarmee voor een leven dat nooit
meer van hen afgenomen wordt.
19. Zo
weet de hongerige, dat hij eten moet van het ware brood als hij verzadigd wil
worden. Maar wordt hij ook verzadigd, als men hem in plaats van het brood een
kookboek te lezen zou ge ven?
20. Of
hoe zou een gier zich voelen, als u hem zou vangen en dan in een rommelkamer
zou vastzetten? Zou hij zich soms verzadigen aan beschimmelde en vergane
voorwerpen? Zeker niet; hij zal daar zwak worden en hij zal er sterven!
21.
Gaat u daarom ook niet in die kamers, waarin een aas des doods tot stof
vergaat, een aas van Beliam, een aas van het heidendom en van afgoderij, maar
vlieg met de gieren op naar omhoog en u merkt gemakkelijk waar het aas is dat u
leven brengt!
22. De
hoogte is het zuivere erkennen van Mijn woord, en het aas is het levende woord
waarvan de wereld een afkeer heeft gekregen en dat het als de pest mijdt, waar
ze er maar de lucht van krijgt. Wilt u dat ervaren, begin dan maar met een
werelds mens te spreken over ten eerste de bijbel en ten tweede over de
mogelijkheid van een innerlijk, levend woord uit Mij, en dan zal hij u in het
beste geval rijp vinden voor het gekkenhuis; of als het wat erger toegaat dan
zal hij u dadelijk als staatsgevaarlijke dwazen bekend maken en u zult
dringend uit zijn omgeving weg moeten gaan.
23. Hieruit
blijkt toch wel duidelijk wie nu het 'aas' is en wie de 'gier' en wat de
'woestijn' is en wat de 'kamers'!
24. Gaat u daarom ook niet de woestijn
in, noch in de kamers, maar zoek in de vrijheid van uw geest het aas, dan zult u
het ware leven vinden!
25. Ik geloof dat dit ook weer duidelijk zal
zijn; maar nochtans daarom de volgende keer opnieuw weer een centraalzon!
"En
ze brachten de ezelin en het veulen tot Jezus en legden hun kleren daarop en
Hij ging erop zitten" (Matth. 21:7)
13 januari
1844 's avonds
1. Schrijf, zoals gewoonlijk, uw tekst
maar op!
2. "En ze brachten de ezelin en
het veulen tot Jezus, en legden hun kleren daarop en Hij ging erop
zitten".
3. Kort, maar goed is de tekst; die
kunnen we juist heel goed gebruiken, - want hij toont in een levendig en
overduidelijk beeld wat voor ons van belang is.
4.
Ze brachten de ezelin naar Hem toe, legden hun kleren daar op en pas dan ging
de Heer op de ezelin zitten.
5. De ezelin
was vastgebonden, toen de discipelen haar vonden en ze was nog het eigendom van
een mens van de wereld. Wat wil dat zeggen? Dat betekent de gebonden eenvoud,
deemoed en liefde, die nog door de wereld gebonden is, of de geest in de mens,
die nog niet werd vrijgemaakt, ofschoon hij vanwege zijn deemoedige en
liefdevolle aard de Heer volledig is toegewijd en dus zijn hele bestemming
in en voor de Heer is. Als de Heer zo'n geest ziet, stuurt Hij dadelijk
Zijn dienaren, opdat die hem vrij maken en tot de Heer leiden en de wereld
heeft dadelijk elk schijnbaar recht en alle macht over degene verloren tot wie
de Heer spreekt: "Ik heb hem nodig!"
6.
Waarom is het echter een ezelin en geen ezel? Omdat het wijfje hier nog
duidelijker de diepste deemoed en de vruchtdragende liefde aanduidt dan het
mannetje.
7. Nu
bevindt de ezelin zich bij de Heer; en de leerlingen bedekken haar met hun
kleren. - Dit geeft aan hoe de ware deemoed en de vruchtbare liefde, zodra ze
bij de Heer is gekomen, dadelijk met de ware wijsheid wordt bekleed. Want
kleren betekenen de wijsheid, naar haar nuttig gebruik. Hoe eenvoudiger ze
zijn, een des te hogere graad van wijsheid uit de Heer geven ze ook aan; want
de liefde en de deemoed zonder meer is naakt.
8. Als
daarbij nog zeer uitgezochte en prachtige kleren komen betekent dat, dat de
wijsheid groter en sterker is dan de liefde. Daarom zijn bijvoorbeeld ook de
engelgeesten in de wijsheidshemel met de grootste pracht bekleed; maar de
engelgeesten van de hoogste hemel, die pure liefde tot de Heer zijn,
verschijnen zeer eenvoudig gekleed, ja vaak geheel naakt, in het bijzonder als
hun liefde tot de Heer de hoogst mogelijke graad heeft bereikt.
9. Dus
ook hier betekenen de eenvoudige kleren van de leerlingen, waarmee de ezelin
was bedekt, de zuivere goddelijke wijsheid en als zulke vruchtdragende liefde
vanuit haar deemoed met zulke zuivere goddelijke wijsheid wordt bekleed, dan is
ze pas volkomen geschikt om de Heer te ontvangen en te dragen en is dan ook
geheel één met de Heer.
10. Zulke
vruchtbare liefde, met de wijsheid bekleed, draagt de Heer; de Heer leidt ze
echter Zelf, zodat ze onmogelijk een of andere misstap kan maken en de rit gaat
dan regelrecht op de stad van God af, die het eeuwige rijk van God aanduidt of
het ware eeuwige leven. - Dat is het beeld en zijn betekenis.
11.
Men zal zeggen: "Het is alles juist voorgesteld; maar zoals het hier staat
begrijpen we niet precies waarom het voor ons van belang is!"
12. Ik
zeg echter: als het licht er eenmaal is, mag u het plaatsen waar u maar wilt,
en het past overal precies zo, alsof het al vanaf de eeuwigheid hiervoor
bestemd was.
13. Probeer dat maar eens met een
brandende kaars! Zet hem op verschillende plaatsen in uw kamer en hij zal
nergens vreemd en niet op zijn plaats lijken, maar zal overal heel gezellig
passen.
14. Zo
veranderen ook de verschillende sterren aan de hemel, tenminste schijnbaar,
voortdurend van plaats. Kunt u echter zeggen of de Orion bij het opkomen of
als hij in het zuiden staat of 's avonds beter uitkomt tegen het firmament?
Waar hij zich ook bevindt, daar lijkt hij altijd op zijn juiste plaats te
staan. En net zo goed komt ook de zon overal even schitterend uit: en waar zijn
licht schijnt verricht hij overal dezelfde dienst.
15. Zo
is het ook met het helder aangewakkerde licht van onze tekst. U kunt het
plaatsen waar u maar wil, dan zal het overal net zo schitterend passen als was
het juist daarvoor geschreven. Of het nu ook hier voor ons past zullen we
dadelijk proberen vast te stellen; en we zullen het plaatsen en het zal zich
daar precies zo voordoen als was het juist daarvoor gemaakt. Luister dus: we
zullen het proberen!
16.
Vraag: Had de Heer Zich niet even goed een paard of tenminste een goed
afgerichte ezel kunnen laten brengen in plaats van een ezelin? Zeker! Elk dier
zou in dit geval aan de Heer ontegenzeglijk dezelfde dienst hebben moeten
bewijzen. Een leeuw, een tijger, een panter, een kameel, een olifant, een
paard, een muilezel, die allemaal waren in de eerste plaats veel sterker
geweest en hadden aan de Heer der eeuwigheid, de almachtige Schepper van alle
dingen op één wenk moeten gehoorzamen; en bovendien was dan zo'n rit toch
duidelijk indrukwekkender geweest dan de rit op een zwakke ezelin.
17.
Dat zou zeker zo zijn geweest, maar alleen ad hominem* ( Bij de mensen, d.w.z.
als het ging om een gewoon mens.) genomen, ad Dominem **( Bij de Heer.)
verhoudt de zaak zich anders. - Degene die alles geordend heeft en de
grondoorzaak van alle dingen is, handelde niet als een mens, bij wie het er
niet zo op aankomt, maar bij Hem is alles in de meest onomstootbare orde een
voorbeeld, dat tot in de eeuwigheid de mensen zal beleren.
18.
Deze krachtiger dieren duiden hoofdzakelijk kennis en wijsheid aan: maar hen
ontbreken de zegeningen der liefde en deemoed in hun diepe eenvoud.
19.
Had de Heer zo'n dier uitgekozen, dan had Hij daardoor metterdaad aangetoond,
dat de mens zich in de eerste plaats zou moeten werpen op de verrijking der wetenschap
en op alle mogelijke kennis en wijsheid daaruit. Ja, Hij had hem daarmee aangetoond,
dat hij alle bibliotheken van de wereld of tenminste zoveel mogelijk zou moeten
bestuderen; maar de Heer wist wat Hij deed en Hij hield Zich hier aan het grondbeginsel
dat Hij al van het begin af aan had verkondigd, toen Hij sprak: "Zodra u
van de boom van de kennis*** (D.w.z.: in zijn niet gezegende toestand.) zult
eten, zult u sterven".
20. Maar juist omdat
de Heer een met schamele kleren bedekte ezelin bereed, toonde de Heer in beeld
en ook daadwerkelijk aan alle mensen, dat zij op geestelijk gebied hetzelfde
moeten doen en zich alleen aan de zegenrijke ware liefde en haar deemoed moeten
houden; dan zal de Heer hen van de wereld vrijmaken en zal Hij hen met kleren
van de ware wijsheid bekleden, en Hij Zelf zal hen net zo leiden, als zij Hem
dragen, met zulke liefde namelijk, in hun hart, en op de rug van hun deemoed.
21.
Maar niet op paarden, olifanten, kamelen, leeuwen, panters en tijgers zal de
mens rijden; of klaar en duidelijk gezegd: Niet naar kennis en naar geleerdheid
en wijsheid moet de mens jagen want dat is alles een vrucht van de boom der
kennis - maar in de ware liefde en deemoed moet de mens de Heer verwachten! En
als die tijd daar is, dan zal de Heer komen en zal hen vrijmaken en zal dan de
boom van de kennis zegenen; of op de ezelin worden dan de kleren gelegd, en de
mens zal dan van deze gezegende boom alle vruchten van de ware wijsheid in alle
eeuwigheid kunnen genieten.
22. Nu
vraag Ik of het licht van deze tekst bij onze zaak past of niet! - Ik denk, dat
een kind dat begrijpen kan; maar daarom toch volgende keer weer een
centraalzon.
Hoofdstuk
16.
"Jezus
zei: 'Neemt de steen weg'. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tot Hem:
'Heer, hij riekt reeds, want hij is (daar) vier dagen'."
(Joh.
11 :39)
15 januari
1844 's avonds
1. Schrijf, zoals gewoonlijk, de
centraalzon maar op!
2. "Jezus zei: 'Neem de steen
weg'. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tot Hem: 'Heer, hij riekt reeds,
want hij is (daar) vier dagen'."
3. Als u altijd zo'n gemakkelijke
tekst kiest, waarvan vanaf het eerste ogenblik de betekenis al zo voor de hand
ligt, dan kan Ik u niet elke keer tien volle bladzijden uitleg daarover geven;
want deze tekst houdt in zijn eerste stelling al volkomen hetzelfde in als
hetgeen Ik u in het verloop van dit hele aanhangsel voortdurend al duidelijk
maak. * (* Oorspronkelijk waren deze teksten een bijvoegsel of aanhangsel van
het tweede deel van 'De geestelijke Zon')
4. Ook
tegen u zeg Ik: 'Neem de wereldse steen des doods weg van het graf van je
liefde! Of, in overeenkomstige zin duidelijk gesproken: probeer niet het leven
te verwerven door allerlei verrijkingen van het verstand die je verkrijgt uit
de geleerdheid van de wereld, maar neem deze steen weg, opdat, als Ik bij uw
graf kom, Mijn levende stem daar ongehinderd kan doordringen en uw geboeide en
vastgebonden Lazarus uit de dood zal opwekken; Lazarus is uw geest, die nog
door veel wereldse banden is gebonden en gekneveld!
5. Ook
komt Martha nog naar Mij toe, namelijk het verstand dat zich met wereldse zaken
bezighoudt en zegt: "Heer, hij ligt al drie dagen in het graf en ruikt al
slecht!" Ik zal echter toch, om Gods heerlijkheid te tonen, ook degene die
al vier dagen in het graf ligt en daar vergaat, tot nieuw leven wekken, als de
steen maar eenmaal is weg gewenteld.
6. Zo
echter, als Martha spreekt, spreekt - zoals al opgemerkt - ook het dwaze
verstand van de mens en het zegt: "Ja, wat zullen we dan doen?" In
onze kinderjaren, daarna als jongemannen, en dan als mannen en zelfs ook als
grijsaards hebben we ons steeds met de wereld beziggehouden; onze geest ligt
dus gedurende deze vier levensdagen in het graf van de wereld, met haar banden
gebonden, en het ruikt er kwalijk door alle zonden die we in deze vier dagen
hebben begaan!
7. Zal de
Heer wel zo barmhartig zijn, dat Hij ons dan nog kennelijk wonderbaarlijk tot
leven zou wekken? Hoe kunnen we zoiets van de Allerheiligste verwachten, tegen
wiens geboden we zo vaak hebben gezondigd? Door deze zonde hebben we het zo ver
gebracht dat onze geest dermate is afgestorven, dat we niet eens meer weten of
we een geest bezitten, en wat hij is, ja, we weten niet eens meer zeker of in
ons lichaam een levende ziel huist of niet?
8. En al hebben we ook een levende
geest en een levende ziel, dan is toch zeker de geest evenals de ziel te zeer
in haar vleesmassa begraven en te zeer met diens banden gebonden, dan dat we
ooit zouden kunnen verwachten dat de Heer, de boven alles Heilige, zich zo
diep zou neerbuigen om deze Lazarus in ons met de almacht van Zijn stem weer op
te wekken, om hem dan naar zijn eeuwige bestemming te voeren. Bovendien kunnen
we ons ook niet gemakkelijk zo helemaal van de wereld losmaken, zoals we dat
van de Heer kunnen verwachten.
9. Maar dan zeg Ik daartegen: Ik roep
niet en zeg: "Wend u geheel af van de voor uw tijdelijke bestaan
noodzakelijke omgang met de wereld!" Want dat heb Ik Zelf toch ook niet
gedaan, toen Ik op de wereld was. Ik Zelf heb in de wereld gewerkt en heb met
Mijn eigen handen de wereld veel goede diensten bewezen. En daarom zal Ik nooit
tegen u zeggen: "heb met de wereld helemaal niets te doen!" Maar dit
zeg Ik u:
10. Schuif de steen, ja, de zware
steen weg van uw Lazarusgraf en u zult weldra binnenin u Gods heerlijkheid
gewaar worden! Maar het graf moet geopend zijn en dan zullen degenen die in de
graven zijn Mijn stem horen en gewekt worden!
11. Maar zolang u de steen niet
wegschuift van het graf, zult u te zeer gevangenen van de dood zijn en Ik kan
roepen als een nachtwaker en dan nog kan uw Lazarus Mij niet horen; want door
de steen dringt de stem van de liefde niet heen, omdat de steen zelf het
symbool van de ware liefdeloosheid is. Een steen kan slechts door de stem van
Mijn toorn verbrijzeld en vernietigd worden; maar Mijn liefde bedient zich niet
van een steen voor de mond in plaats van een bazuin.
12. Zo'n steen is uw wereldgeleerdheid
die zich baseert op het verstand; hij is log en zwaar en er is veel
krachtsinspanning voor nodig om hem van het graf weg te wentelen. Maar
niettegenstaande dat, moet hij toch weg, anders dringt Mijn levenwekkende
stem niet tot de dode Lazarus in u door.
13. De steen verhindert wel, dat de
wereldse neusgaten de bedorven lucht van de wegrottende Lazarus in u gewaar
wordt. Ik zeg u echter: Het is goed voor degene, bij wie de steen van het graf
wordt gewenteld, om in zijn wereldse neusgaten de bedorven lucht van de vergane
Lazarus op te vangen; want als dat niet gebeurt, als de mens nadat de steen is
weg gewenteld niet in werkelijk berouw huivert over de toestand waarin zijn
Lazarus verkeert, dan zal Mijn roep tot opwekking niet tot in het graf van de
ontbindende Lazarus doordringen, hem opwekken en hem dan verlossen van de
banden des doods!
14. Ik denk, dat dit wel nooit
duidelijker kan worden uitgelegd en u hebt dan ook een meer dan toereikend en
machtig licht ontvangen, om een volkomen heldere kijk op deze uiterst
belangrijke hoofdzaak te krijgen.
15. Het hangt nu helemaal van u af
daarnaar te handelen: Zult u daarnaar handelen, dan zult u ook zeker tot de
vaste overtuiging komen, dat deze openbaring niet uit de mond van een mens,
maar uit Mijn eigen mond komt. Als u het echter alleen maar leest als een
werelds boek, dan zal het voor u ook alleen maar als een mensenwerk een werelds
boek blijven!
16. En
met deze woorden sluit Ik Mijn grote gave aan u af. Wilt u echter toch als
extra toevoeging nog meer van zulke lichten, dan laat Ik dat over aan uw
liefde en uw verlangen. Ik zal dan altijd de vriendelijke Gever zijn. Amen.
"Moest
de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid binnengaan?"
(Lucas
24:26)
17 januari
1844 's avonds
1. "Moest de Christus dit niet lijden
en zo in Zijn heerlijkheid binnengaan ?"
2. In deze boven aangehaalde
tekst wordt erop gewezen, dat de heerlijkheid van het eeuwige leven niet door
grote belezenheid en geleerdheid, maar door de daad van liefde kan worden
bereikt.
3. Men kan hier wel zeggen: Christus
was toch zelf al het eeuwige leven en had de heerlijkheid daarvan in zich.
Waarom moest Hij dan daarna lijden om deze heerlijkheid in te gaan?
4. Ik zeg echter: Christus was maar
een mens en moest Zich de heerlijkheid van God door Zijn daden geheel eigen
maken, omdat Hij het eerste en fundamentele voorbeeld was. En had Hij niet zo
gehandeld, dan was het met de hele schepping gedaan geweest; want pas in Hem
worden Vader en Zoon, of, wat hetzelfde is, de goddelijke liefde en de
goddelijke wijsheid weer één. Want daarvóór had de liefde zich van de wijsheid
gescheiden, omdat de wijsheid in haar heiligheid zich onbereikbaar hoog had
opgesteld en eisen had gesteld, die onmogelijk te vervullen waren.
5.
Maar de wijsheid was niets zonder de innige vereniging met haar liefde: hoe
echter kon zij zich opnieuw met haar liefde verenigen? Zij moest in de mens
Jezus de door haar gestelde verzoeningsvoorwaarden zelf op zich nemen: ze
moest zich zo diep mogelijk verdeemoedigen en alleen daardoor werd ze weer
volkomen één met haar liefde, die de 'Vader' is.
6.
Daarom achtte Christus dan ook alle wijsheid en wijzen van de wereld gering,
daar Hij Zelf de eeuwige, almachtige, fundamentele wijsheid van de Vader was.
Alle schriftgeleerden moesten wel een gruwel voor Hem zijn, als hun daden niet
overeenstemden met datgene wat in de schrift werd geleerd.
7. Hij
als de eeuwige wijsheid uit de Vader moest daden van liefde verrichten en de
mensen leren, dat alleen de wet van de liefde gold; ja, Hij moest zich
tenslotte laten gevangen nemen en kruisigen door de wijsheid van de geleerde
priesters en moest op deze manier als het oereeuwige Licht van de Vader of van
de liefde de grootste smaad ondergaan en zelf in de diepste duisternis
geraken, waarom Hij dan ook uitriep: 'Vader, waarom hebt Ge Mij verlaten?'
8. Dat
Hij echter als het eeuwige oerlicht in zichzelf een totale verduistering moest
ondergaan bewijst dit tot nu toe nog door niemand begrepen ogenblik, waarom na
de dood van Christus aan het kruis in de oneindige schepping een volkomen
duisternis optrad en niet alleen het licht van de zon, maar ook dat van alle
zonnen in de gehele oneindigheid gedurende drie uren verdween.
9. En
deze verduistering geschiedde op hetzelfde ogenblik als waarop de ziel van
Christus na de dood in de hel neerdaalde, om daar de geesten te verlossen, die
in de oude wijsheid gevangen waren en om ze naar het nieuwe licht te
brengen, dat uit de hereniging van de Zoon met de Vader alle oneindigheid
begon te vervullen.
10. Christus
moest daarom de oude wet der wijsheid in Zich Zelf tot het uiterste betrachten,
om alle ontstane dwalingen daardoor voor de ogen van de Vader te verzoenen;
ofwel alle wijsheid moest worden gekruisigd, opdat daardoor de liefde van de
Vader gerechtvaardigd werd.
11.
Dat deed dus God Zelf; wat wilt u dan doen? Denkt u misschien dat u door de
rechtvaardiging van uw wijsheid in de heerlijkheid van het eeuwige leven zult
ingaan?
12.
Als Christus als de goddelijke wijsheid Zelf werken der liefde moest verrichten,
indringend moest prediken en al Zijn wijsheid moest kruisigen en in de grote
duisternis moest laten opgaan, om daardoor weer volkomen in te gaan in de
heerlijkheid van de Vader, die de afgescheiden liefde in Christus Zelf was, dan
zullen de mensen toch ook die weg moeten bewandelen, als ze met Hem in de
heerlijkheid van Zijn vaderlijke liefde willen ingaan.
13. In
de oerkerk van de wereld heette het: u mensen kunt slechts door de liefde van
God nader komen tot de anders onbereikbare goddelijke wijsheid. Christus zegt
echter: "Nu ben Ik als de goddelijke wijsheid Zelf, als de Weg en het
Leven de deur tot de liefde of tot de Vader. Wie nu tot de Vader wil komen, die
moet door Mij naar binnen gaan".
14 .
Hoe dan? Misschien door de wijsheid, omdat Christus als de deur de goddelijke
wijsheid Zelf is? O nee, want juist deze wijsheid liet zich tot op de laatste
atoom verdeemoedigen; zij als de onaantastbare heiligheid van god daalde diep
neer te midden van de zondaren; die wijsheid die vroeger niet eens door een
volkomen engel in haar diepte kon worden aanschouwd, ging nu om met zondaren,
at onder hun dak en werd tenslotte door heidense soldaten en gerechtsdienaars
gekruisigd.
15.
Uit deze eindeloze verdeemoediging van de goddelijke wijsheid zelf blijkt wel
zonneklaar, dat er niemand met een opgeblazen wijsheid in de heerlijkheid van
het eeuwige leven kan binnengaan. Niemand zal zijn studieboeken en geschriften
kunnen gebruiken om een trap naar de hemel te bouwen; dat kan alleen maar zijn
ware deemoed en zijn werkzame liefde voor de Vader.
16. In
Christus ging alle oergoddelijke wijsheid over in de liefde tot de Vader;
daardoor werd uit de Zoon en Vader de Ene. Dat moet ook zo gaan bij de mensen.
De mens zal waarlijk niet in de heerlijkheid van de Vader binnengaan, voordat
hij met zijn hoogmoedige verstand en met alle begeerten naar eer tot op de
laatste druppel verdeemoedigd wordt - ja, voordat hij niet alles aan de voeten
der liefde wil neerleggen en daardoor een korte duisternis van al zijn wereldse
wijsheid zal ondergaan.
17.
Christus moest dit lijden en doen om in de heerlijkheid van de Vader in te
gaan; zo moet ook elk mens dit lijden en hij moet Christus getrouw navolgen,
als hij in de heerlijkheid van de Vader wil binnengaan.
18.
Christus heeft echter niet op universiteiten gestudeerd om daardoor als een
hooggeleerde wijze in de heerlijkheid van de Vader in te gaan, maar Zijn school
heette: deemoed en werkzame liefde. Als Christus het voorbeeld gaf, hoe
is het dan mogelijk om op een andere manier in Gods Rijk binnen te gaan?
19. Ik
geloof dat het niet nodig is meer hierover te zeggen, want uit de diepste
wijsheid is dit zonneklaar aangetoond. Doe daarom hetzelfde, dan zult u leven!
Amen.
"Als
Ik echter door de vinger van God de demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van
God tot u gekomen".
(Lucas,
11:20)
18 januari
1844 's avonds
1.
"Als Ik echter door de vinger van God de demonen uitdrijf, dan is het
koninkrijk van God tot u gekomen".
2. Deze
tekst geeft juist datgene te kennen, waarover Ik altijd tot u spreek. Wat is
'de vinger van God', wat de 'duivel' en zijn uitdrijving, en wat 'het
koninkrijk van God', dat tot u komt? Wat duidt de vinger eigenlijk aan?
3. De
vinger duidt de daden in het klein aan, zoals de hand de daden in het groot
aanduidt. De 'duivel' is de wereld, die voor de kleine daden van liefde van de
mensen moet wijken. Het rijk van God, dat tot u komt is het genade licht van
de liefde en de daaraan verbonden gave van het eeuwige leven.
4.
Hier betekent de vinger van God dus Mijn liefdevolle zorg in het bijzonder voor
mensen, en de gaven die Ik u schenk zijn afkomstig van Mijn vinger. Want als
Ik zou zeggen: "Ik drijf de duivel uit u met Mijn hand!", zou dat
zoveel betekenen als: "Ik zend een algemeen gericht over u, wat ook in de
tijd van Noach gebeurde!" Ik drijf echter slechts met Mijn vinger de
wereld uit u, en daardoor krijgt u ook geen gericht, maar alleen een genadelicht.
5.
"Ik drijf met Mijn vinger de wereld uit u" betekent zoveel als: Ik
zoek degenen op, die een betere geest hebben, maar toch nog in wereldse benarde
omstandigheden leven. Deze raak Ik met Mijn vinger aan, opdat Mijn innerlijke
genadelicht hen ten deel valt.
6. In
dit genadelicht toon Ik wat u moet doen en hoe weinig en gemakkelijk dat is, om
het eeuwige leven te verkrijgen en het Rijk Gods te ontvangen, zoals het in dit
genadelicht levend tot u komt; en dat wil ook zeggen dat Ik van u slechts een
kleine handeling, dus geen handeling met de hand, maar slechts één met de
vinger verlang, wat alleen maar hieruit bestaat, dat u Mij meer dan de wereld
zult liefhebben en uw broeders en zusters goed zult doen al naar uw vermogen.
7. Zou
Ik een grote daad verlangen, dan zou u moeten doen wat vroeger de apostelen
moesten doen, namelijk alles in de wereld verlaten en tenslotte zelf de
kruisdood ondergaan.
8. Dus
alleen met de vinger drijf Ik de wereld bij u uit en dat vindt u al veel! Wat
zou u dan zeggen, als Ik Mijn hand zou opheffen? Hoeveel scheld Ik u wel niet
kwijt en toch komt dat wat Ik van u verlang u nog veel voor!
9. Ik
zeg u: doe toch geen moeite voor de wereld; want zij is het niet waard! Waarom
stopt u dan zo moeizaam allerlei geleerde ballast in uw hoofd als Ik u in
overvloed het goud des Levens
aanbied en wil geven, indien u de
wereld verlaat en Mij in uw hart sluit?
10.
Wat zou u dan wel van een mens zeggen, die in zijn tuin een vruchtboom had
staan? De vrucht van die boom was rijp en als hij zijn hand even had
uitgestoken en de vrucht met zijn vinger had aangeraakt, was die in zijn hand
gevallen.
11.
Wat deed deze dwaas om de vrucht gemakkelijker te kunnen bereiken en daardoor
als het ware te tonen, wat voor grote waarde hij aan deze vrucht hechtte? Hij
liet een fundament leggen onder de vrucht en op het fundament een altaar met
treden metselen, om de rijpe vrucht dan heel gemakkelijk te kunnen bereiken. Na
enkele weken was het altaar klaar, maar ondertussen was de vrucht aan de boom
verrot en zo kreeg hij na de voleindiging van zijn grote, dwaze inspanning in
plaats van een verse een verrotte en dus een dode vrucht van de boom.
12.
Deze dwaze mensen lijken op al diegenen, die in hoge geleerdheid het rijk van
de waarheid zoeken, terwijl dat heel gemakkelijk en levend te bereiken zou
zijn geweest, als ze maar enigszins hun hart naar Mij hadden opgeheven. Zulke
geleerden leggen fundament na fundament en bouwen dan hierop met veel moeite
kostbare altaren met treden en zijn ze daarmee klaar, dan hebben ze met al hun
moeite en arbeid niet meer bereikt dan een dode vrucht, die noch voor de wereld
en nog veel minder voor de geest enige waarde heeft. Voor de wereld niet, omdat
deze zegt: "Waarvoor zoveel onkosten en zoveel moeite met zo weinig opbrengst?",
en voor de geest nog minder, omdat die vanuit zijn levenssfeer zegt: "Ik
kan geen verrotte en dode dingen gebruiken !"
13. De
voorheen rijpe vrucht echter is de goed geordende geest in de mens. Waartoe
zoveel moeite gedaan de rijpe geest vrij te maken, als iedereen dat met heel
weinig moeite kan bereiken, met de moeite van één vinger? Waarom hele
bibliotheken in uw hoofd, waar alleen het 'Heb God lief boven alles en de
naasten als uzelf' ruimschoots voldoende is?
14. Ik
heb geen bewapende legers nodig om de duivel uit te drijven, maar slechts één
vinger en dat is Mijn uiterst ernstige liefdevolle wil; doet u dat ook: wees
ernstig in het willen liefhebben en volg de goede raad die Ik u geef, en u
zult zonder de minste moeite van de wereld afstand kunnen doen en Mijn Rijk zal
zeker levend tot u komen! Amen.
Hoofdstuk 19
"Ik
zal u geen wezen laten blijven, Ik kom tot u!"
(Johannes
14:18)
19 januari
1844 's avonds
1. "Ik zal u geen wezen laten
blijven, Ik kom tot u".
2. Deze tekst geeft weer hetzelfde te
kennen als wat Ik altijd tot u zeg en wat Ik ook weer met deze nieuwe gave
getrouwen levendig bevestig.
3.
"Ik wil u niet als wezen achterlaten!", maar er staat ook: "Ik
blijf bij u tot aan het einde der tijden!", wel niet in uw wereldverstand
en grote geleerdheid, waarvan Ik een afschuw heb, maar in de liefde en deemoed
van uw hart.
4.
"Ik wil u niet als wezen achterlaten!" wil niet zeggen: "Ik wil
u allerlei boeken en ook nog gebedshuizen vol met beeldhouwwerken en met Mijn
heilige beeltenissen in alle mogelijke standen geschilderd en uitgesneden
schenken, die in het heidendom thuishoren!"; want elke uiterlijke
zienswijze behoort de wereld toe en is een belemmering voor het in zichzelf
schouwen, zoals de mens die zijn ogen niet dicht doet, niet tot slapen komt en
in de slaap nog minder tot een droom, die een innerlijke aanschouwing is van
datgene, wat tot de wereld der geesten behoort.
5. Dus
het is niet daarom dat Ik u niet als wezen wil achterlaten, dat Ik door het
toe te laten u veroorloof veel uiterlijke afbeeldingen die zo nodig op Mij
betrekking hebben, te vervaardigen en tegelijkertijd vanuit uw verstand een
even grote, zo niet grotere hoeveelheid boeken te schrijven, waarin naar de
waarheid wordt gezocht op dezelfde manier als waarop u in de loterij speelt,
waarbij niemand weet of de nummers die hij heeft gekozen ook getrokken worden,
maar waar iedereen op goed geluk hoopt. En wordt dan toevallig zijn nummer
getrokken, dan weet hij evenmin de reden van dit welslagen als hij in het tegenovergestelde
geval de oorzaak van het niet gelukken geweten had. Want iedereen die speelt is
van mening dat zijn nummer het beste is; anders had hij het zeker niet gekozen.
De uitslag toont hem pas een ander licht, namelijk dat een ander nummer beter was
geweest. Dan zegt hij: "Maar ik heb dit cijfer al opgeschreven, - waarom
moest ik toch een ander kiezen?"
6. En
kijk, dit voorbeeld past precies op de zeer vele schrijvers. Iedereen denkt op
een of andere manier de spijker op de kop geslagen te hebben. Maar het duurt
niet lang of een ander duikt weer op, die de eerste heel nauwkeurig bewijst dat
hij de plank helemaal heeft misgeslagen. En zo gaat het steeds verder en
tenslotte weet de laatste evenmin als de eerste of hij de spijker op de kop
heeft geslagen of niet.
7.
Gelukt het hier en daar de een of ander ergens op de waarheid te stoten, dan
weet hij toch nog niet of hij werkelijk daarop gestoten is of niet. Het enige
criterium dat voor hem geldt is, dat hij met zijn werk algemene bijval van de
wereld heeft gekregen, maar hij bedenkt niet dat er niet zoveel voor nodig is
om deze bijval te krijgen.
8. Men
hoeft het met het schrijven alleen maar net zo te doen als men vóór de trekking
in een loterij doet, namelijk alle nummers flink door elkaar schudden, zodat
niemand er meer uit wijs kan worden wat de schrijver eigenlijk bedoeld heeft,
dan blijft elke kritiek op zo'n machtig werk bescheiden op de achtergrond en de
schrijver heeft dan met zijn werk een duidelijk succes voor de wereld behaald.
9.
Vraagt men echter: "Zit er ook de door Mij beloofde Heilige Geest in zulke
werken?" Oh neen! Werkelijk, dat zijn wezen; bij hen ben Ik niet! De tekst
waar het hierom gaat, geldt niet voor hen.
10.
Maar misschien geldt hij wel voor de schilders, graveurs, beeldhouwers en
vergulders, die zich heel speciaal bezighouden met het voorstellen in beeld van
de zogenaamde heilige voorwerpen - als ze maar betaald worden, dan leveren ze
ook veldslagen en allerlei andere obscene voorstellingen -, Ik zeg: ook deze
zijn wezen en de tekst heeft niets met hen van doen.
11.
Maar misschien zijn het de dichters van preken en gebedenboeken, alsook
muzikale componisten van de zogenaamde kerkelijke muziek? Oh neen! ook voor
dezen geldt de tekst niet, want ook zij hangen de huik naar de wind en willen
voor geld alles doen. De eerste schrijft vandaag een verheven gezang, een
gebed, een psalm die David, van de uiterlijke kant bekeken, geen schande had
aangedaan als hij hem zou hebben geschreven; morgen echter schrijft hij, als
hij ervoor wordt betaald, met evenveel enthousiasme een verheven gedicht over
de hoer van een hooggeplaatste heer en maakt hij in geval van nood ook een
verheven grafschrift voor het gestorven schoothondje van een prinses. De ander
componeert een oratorium, maar dadelijk daarna schrijft hij, als hij wordt
betaald, ook een ballet of een nog lager staande dansmuziek.
12. Vraag: Is daarin wel de werking van de
Heilige Geest te onderkennen? - Ik vind haar niet; en als Ik haar niet vind,
zult u haar nog veel minder vinden, al zou u haar ook met een lantaarn, waarin
in plaats van een kaars een centraalzon zou branden, willen zoeken.
13.
Maar misschien zal de Heilige Geest in de wijze staatswetten, in allerlei
verordeningen of zelfs misschien in de veelvuldige scherpe kerkelijk
disciplinaire wetten steken? - Voorwaar, Ik vind er geen één!
14.
Waarom dan niet? Omdat in dit alles niet Ik, maar slechts de voor heersers
wereldse voordelen eraan ten grondslag liggen. Allen willen heersen, de keizer
en de koning, de vorst, de graaf, de baron, de ridder, de voorname heer, de
koopman, de burger en ook de boer en vanaf de keizer naar beneden gaande
natuurlijk ook al zijn beambten, alsof ze nagenoeg overal de persoon van de
keizer zelf waren.
15. Er
moet nu eenmaal wel een keizer en een koning en een vorst zijn; maar ze
zullen het niet zijn om reden van het heersen, maar vanwege het leiding geven,
opdat de volkeren door hen tot Mij worden geleid. Maar ze worden maar al te
vaak van Mij afgeleid en naar de wereld gekeerd, ze worden niet sterk maar
zwak gemaakt, opdat ze in hun zwakheid des te gemakkelijker zijn te beheersen.
16.
Vraag: Is het een werking van de Heilige Geest, als de heerser zijn onderdanen
als lijfeigenen beschouwt, of dat hij elk ogenblik zijn woord kan terugtrekken
zodra hij het maar heeft uitgesproken? - De heerser moet een leider en
trooster van zijn volk zijn en hij moet hen wetten geven, die niet van de
heidense wetten zijn afgeleid, maar heel duidelijk van de Mijne; dan zou hij
een goede regent zijn en de Heilige Geest zou in hem werken, zoals Hij in David
en nog andere goede regenten heeft gewerkt.
17.
Maar in de uitvindingen van allerlei machines waardoor de mensenhanden
overbodig werden, in het opkomen van de industrie, in de aanleg van spoorwegen
en het in leven roepen van grote legers werkt de Heilige Geest nooit! Want
dergelijke dingen waren ook voor de zondvloed in de tijd van Noach in zwang
door de werking van de wereldgeest, die we duivel kunnen noemen. Zo ging het
ook in Sodom en Gomorra en in Babel.
18.
Wie zou dan willen beweren, dat zoiets de werking van de Heilige Geest was?
Daarom volgde dan ook op zulke handelwijzen die lijnrecht tegen de Heilige
Geest inwerkten, altijd een machtig gericht; iets van dien aard houd Ik ook nu
al gereed om daarmee te tonen, dat Mijn Heilige Geest in de tegenwoordige
manier van handelen in de wereld helemaal nergens aanwezig is, waardoor
deze wereld er voorstaat als een wees. Ik laat haar echter nog enige tijd
begaan tot ze de juiste valhoogte zal hebben bereikt en dan - één bliksemflits
van het Oosten naar het Westen en in dat licht zal men zien, hoeveel werking
van de Heilige Geest er nog in de wereld is.
19.
Ja, maar als het zo staat, waar zijn dan degenen die Ik niet als wees wil achterlaten?
20. Ik
zeg: Hier en daar vindt men ook zulke mensen; maar ze zijn bijna zeldzamer en
kostbaarder geworden dan de grote diamanten uit een kroon. Deze mensen leven
eenvoudig, zoveel mogelijk van de wereld afgezonderd en hun vreugde ben Ik en
het onderwerp van hun gesprek ben Ik ook. Waarom dan? Omdat, waar het hart vol
van is, de mond overloopt! Dus ben Ik ook degene, met wie hun hart zich
bezighoudt en al het andere in de wereld kan hen niets schelen.
21.
Deze mensen zijn zeker geen wezen; want Ik ben in hun midden, spreek dagelijks
met hen en Ik bel eer hen Zelf en voed hen op. Ze horen altijd Mijn stem en
erkennen die stem ook als die van de goede herder en niet als die van een
huurling die ze niet volgen, omdat het de stem van een omkoopbare huurling is.
Deze zijn het dan ook, voor wie de voorliggende tekst is geschreven.
22. Ik
heb daarom geen geleerden nodig, geen dichters, geen beeldende kunstenaars en
geen musici, geen uitvinders van machines en geen wereldse wetgevers, maar
slechts deemoedige harten, die Mij liefhebben heb Ik nodig. Waar Ik deze
vind, zal Ik hen alles wat ze nodig hebben geven en dat zeker op een betere
wijze dan de wereld dat doet: en dan zal dat alles de werking van de Heilige
geest zijn en er zullen geen wezen in de wereld zijn. Maar het zij n slechts
weinigen, wier oren geschikt zijn om Mijn stem te horen.
23. Ik
geloof, dat u uit wat hier gezegd is wel heel gemakkelijk zult begrijpen wie
degenen zijn voor wie de tekst is opgesteld. Dat u tot diegenen behoort voor
wie deze tekst is gemaakt, bewijst dat hij voor u ligt. Maar pas als u er
geheel naar zult handelen zal deze waarheid uw innigste overtuiging zijn
geworden.
Bedenk dat wel! Amen.
"En
toen Hij zag dat zij zich aftobden met het roeien, want zij hadden de wind
tegen, kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake tot hen, terwijl Hij op de zee
liep; en Hij wilde hen voorbij gaan".
(Marcus 6:48)
22 januari
1844 's avonds
1.
"En toen Hij zag dat zij zich aftobden met het roeien, want zij hadden de
wind tegen, kwam Hij omstreeks de vierde nacht wake tot hen, terwijl Hij op de
zee liep; en Hij wilde hen voorbijgaan".
2.
Lange verzen hebben een korte verklaring nodig, omdat deze er meestal in besloten
ligt. Korte verzen hebben meestal een langere verklaring nodig, ten eerste
omdat ze vanwege hun kortheid de verklaring niet in zich sluiten, en ten
tweede, omdat gewoonlijk het licht in hen nauwer en vaster is opgesloten en
het daarom meer vereist om al hun licht vrij te maken, dan bij langere verzen,
die zonder meer al sterk genoeg licht geven.
3.
Daarom kan Ik u ook geen uitgebreide verklaring over bovenstaande tekst geven,
omdat zijn licht al zeer sterk is; en als u ook maar even daarover zou willen
nadenken, dan ligt het zo voor de hand, dat u het dadelijk begrijpen zult.
Opdat u dat inziet, wil Ik dat door korte aanwijzingen aantonen en dat zal
genoeg zijn om deze tekst te begrijpen. Luister maar!
4. De
'zee' duidt de wereld aan: de 'tegenwind' is het doen en laten van de wereld en
zij n begeerlijkheden, waartegen een echte schipper tot de vierde nachtwake,
die zijn laatste levensdagen aangeeft, dus zijn hele leven, moet strijden; want
onder 'nacht' wordt het materiële leven op aarde verstaan.
5. De
Heer is niet op het schip. Waarom niet? Omdat Hij niet in de wereld is; want
het schip stelt de in de wereld levende mensen voor en de Heer is daar niet,
omdat de mensen vrij zijn.
6. Toch wandelt de Heer
op wonderbaarlijke wijze achter de schipper aan en loopt even gemakkelijk over
alle deiningen en golven van de wereld, alsof het vasteland was. Hij bekommert
zich niet om de schippers die op zee zijn; waar Hij er een ziet, daar gaat hij
voorbij, opdat Hij ze niet in hun vrijheid stoort.
7. Als
Hij echter een schip ziet waarop zich Zijn leerlingen bevinden, dat wil zeggen
zulke mensen die Hem herkennen en aanroepen, komt Hij toch dichterbij, terwijl
Hij anders zou zijn voorbijgegaan: want op het schip bevinden zich immers Zijn
leerlingen, of: deze mensen hebben een hart, dat de Heer liefheeft, vast in
Hem gelooft en Hem aanroept.
8. Het
hart is aanvankelijk wel bevreesd en houdt Hem voor een verschijning, dat wil
zeggen: een mens die nog veel verwarde voorstellingen van Mij heeft, houdt het
voor onmogelijk of zelfs voor een hersenschim, dat Ik hem zou kunnen naderen en
zelfs zijn schip zou kunnen betreden.
9. Als
hij daardoor in zijn liefde toch niet zwakker wordt, dan nader Ik zijn schip en
laat hem weten dat Ik er ben; en als hij Mijn stem heeft gehoord en Ik tot hem
spreek: "Wees niet bang; want Ik ben het, je Meester, je Heer, je God en
Vader!", dan zal de vrees voor de verschijning weldra verdwijnen en die
mens zal Mij met veel vreugde in zijn schip opnemen.
10.
Zie, nu heb Ik de hele tekst al verklaard. Maar er blijft één vraag over,
namelijk: Wat voor soort schip moet het zijn waarop Mijn leerlingen zich
bevinden? Is het misschien een vernuftig gebouwd stoomschip, of is het een met
drie masten en honderd zestig kanonnen voorzien slagschip, misschien een
fregat, een schoener, een brik of misschien een rijk beladen koopvaardijschip?
- O neen! Mijn leerlingen varen niet op zulke schepen en ook Ik ontwijk ze
gewoonlijk zo ver, dat ze Mij niet eens als een schim zien. Wie zou ook in de
buurt willen komen van dergelijke schepen, die van kanonnen voorzien zijn? Hun
bescherming is de dood; maar de schepen die de dood ter bescherming hebben,
zijn dan ook zeker voor de dood - want de dood heeft van de dood niets te
vrezen. Maar waar de dood een wijde kring om een schip heen vormt (de
reikwijdte der kanonnen) daar gaat het leven er ver aan voorbij.
11.
Hoe moet dan het schip er uitzien dat de leerlingen draagt? Ik zeg u: heel erg
eenvoudig! Het is slechts een vlot dat bestaat uit veel stevige balken, die
goed bevestigd en samengebonden zijn: het ligt bijna even hoog als het
wateroppervlak en de schepelingen bevinden zich hoogstens een paar voet boven
de waterspiegel. Het mag geen zeilen hebben, opdat het niet door de wereldse
winden zal worden overmeesterd, maar het heeft aan elke kant sterke roeiriemen,
zodat het zo min mogelijk de invloed van de verschillende wereldwinden zal
ondergaan en volgens de wil van de zeevaarder vrij overal heen kan koersen met
zijn stevige roeiriemen.
12.
Als Ik op zo'n deemoedig schip kom, herken Ik dat als een schip dat Mijn
leerlingen draagt; zo'n schip nader Ik dan en Ik ga aan boord. Waarom dan? Ten
eerste, omdat het schip niet zo snel loopt, omdat het geen zeilen en geen
raderen heeft, er zijn alleen maar roeiriemen, waardoor je nooit zo heel snel
vooruit kunt komen: en Ik kan het dan gemakkelijk inhalen; ten tweede, omdat
zo'n schip geen doodskring om zich heen heeft, waar Ik geen vriend van ben,
omdat Ik Zelf het leven ben; en ten derde, omdat men vanaf de oppervlakte van
het water gemakkelijk zonder enige inspanning op een schip, dat zo laag ligt,
kan komen.
13. Ik
houd volstrekt niet van grote inspanningen; wat bij Mij niet met het grootste
gemak, nagenoeg helemaal vanzelf kan gebeuren, dat laat Ik gaan, zoals het
gaat. U zult best begrijpen waarom. Want elk mens heeft zijn volkomen vrijheid,
die door Mij altijd wordt ontzien.
14.
Waar Ik dan toch zo'n scheepje waar men gemakkelijk aan boord kan komen over de
deinende golven van de wereld zie varen en waar Ik word herkend, stap Ik ook
aan boord, al was Ik ook van plan verder te gaan. En ben Ik eenmaal in het
scheepje, dan daagt het ook dadelijk en overdag ziet men gemakkelijk de vaste
oever - en Ik, als een goede meesterschipper, zal dan ook de oever wel weten te
vinden.
15. Ik
geloof dat u deze uitleg wel begrijpen zult. Gaat u dan ook aan boord van zo'n
scheepje, hoe lager het ligt hoe beter; en dan zal Ik ook dat scheepje naderen
en zeker aan boord gaan! Amen.
Hoofdstuk
21
"Gelukkig
echter uw ogen, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen".
(Matth. 13:16)
24 januari
1844 's avonds
1.
"Gelukkig echter uw ogen, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij
horen".
2.
Wat denkt u wel dat deze tekst wil zeggen? U zegt dan dadelijk: "Dat
weten we niet!"
3.
Want als u zou zeggen: "We weten het!", zou u heel duidelijk liegen.
Want u moet de tekst eerst in zijn letterlijke betekenis goed bezien. Vind u
volgens uw eigen begrip de tekst heel verstandig, dan bent u nog ver weg van de
waarheid en van het licht, dat in deze tekst te vinden is. Als u echter denkt
dat voor uw gewone verstand deze tekst onzin is, dan bent u veel dichter bij
zijn waarheid en licht.
4.
Hier zou menige grappenmaker kunnen zeggen: "Daarmee ben ik het eens; en
wie de hele bijbel onzin vindt, die is reeds het licht en de waarheid
zelf". Maar in de zin van deze wereldse grap bedoel Ik het niet, als Ik
zeg: "Als u dichter bij zijn licht wilt komen, moet u vanuit uw
wereldverstand deze tekst eerst als onzin beschouwen".
5.
Waarom zeg Ik dit? Omdat deze tekst een zuiver hemelse betekenis heeft, die
lijnrecht ingaat tegen alle werelds verstand.
6. In
welk opzicht is deze tekst volgens het wereldverstand onzin? - Luister, Ik zal
het u verklaren.
7. U
weet, dat slechts het hart of de liefde in u tot een gevoel van verrukking of
zaligheid in staat is; en dat wel omdat alleen maar de liefde of de geest in de
mens het leven is en daardoor ook alleen maar tot een dergelijk gevoel in staat
is. En daarom zijn het oog en het oor ook niet in staat tot zaligheid: want het
oog en het oor zijn slechts zintuigen, die alleen maar ervoor dienen om de
geest zijn leven brengend werk te laten verrichten en noch het oog noch het oor
kan op zichzelf ooit tot zaligheid bekwaam zijn; de geest echter kan dat wel
door middel van het oor en het oog en ook door de andere zintuigen.
8. Als
daarom dan ook in de tekst staat: "zalig de ogen, die het zien en zalig de
oren, die het horen", dan is daarmee volgens het wereldverstand
klaarblijkelijk iets onzinnigs gezegd. Nu zullen we eens zien of het werkelijk
zo gesteld is.
9. De gewone, wat betere
wereldchristenen leggen dat zo uit, als waren slechts die ogen en oren zalig,
die Mij in Mijn aardse leven gezien en gehoord hebben en men zegt dan, dat het
eigenlijk een wat fraaiere zinsnede is, waarin men het symbool in plaats van de
eigenlijke zaak zet, een deel in plaats van het geheel, of, zoals redenaars het
geleerder uitdrukken: 'Signum pro re; pars pro toto'*.(* Het teken voor de
zaak; het deel voor het geheel. ) In de
grond van de zaak echter betekent het zoveel als: zalig zijn de mensen die Mij
zelf gezien en gehoord hebben!
10. Is
dat niet de juiste verklaring en nota bene uit de mond van de betere
wereldchristenen? Dat is het zeker: maar Ik moet er wel dadelijk bij zeggen,
dat noch Ik noch de genoemde evangelist ooit de retoriek hebben bestudeerd en
ons nooit bezig hielden met een of andere synecdoche, en ook niet met allerlei
soorten syllogismen. ** (** Synecdoche: verwisseling van deel en geheel.
Syllogisme: sluitrede. )
11.
Onze redekunstige figuur heeft alleen maar als naam: innerlijke goddelijk
geestelijke waarheid. En volgens deze redekunstige figuur die in Mijn retoriek
voorkomt, behoort de bovenstaande tekst noch tot de synecdoche noch tot één of
ander syllogisme; het is ook geen parafrase en ook niet een pro - of epiloog,
maar zoals reeds gezegd, is het een zuivere allerinnerlijkste goddelijk
geestelijke waarheid!
12. En
die bestaat hieruit: alle mensen van de wereld zijn gewoonlijk heel bang voor
de dood van het lichaam en wel daarom, omdat ze van de wereld zijn en daarom
niets kunnen zien van hetgeen van de geest is en ook niet in staat zijn om
datgene in zich op te nemen, wat een leven brengende leer voor hun geest zou
zijn.
13. In
deze tekst schuilt echter een hemelse lofzang van diegenen, die door een
waarachtig leven in liefde het zo ver gebracht hebben, dat de wereld met haar
nacht als een zware deken van hun ogen wegviel en het oor van hun geest werd
geopend om Mijn Vaderstem te horen. In het geheel zegt deze tekst zoveel als:
"Gelukkig zijn de wedergeborenen!" En in deze zin gaat het helemaal
niet om één of andere uiterlijke betrekking tot de mensen die Mijn land - en
tijdgenoten waren; hij duidt op alle mensen die ooit op aarde hebben geleefd of
nog zullen leven, alsook op de bewoners van alle andere werelden.
14.
Want alles moet weer geestelijk hernieuwd worden, voordat het in het
geestelijke en dus het eeuwig levende, waarlijk zalig makende, zal binnengaan.
En daarom wordt hier met 'ogen' het erkennen van het goddelijk ware en onder
'oren' het in zich opnemen daarvan en het ernaar handelen verstaan en het betekent
eigenlijk: Zalig is de mens in zijn geestelijk begrijpen, als hij het goddelijk
ware geheel erkent; en werkelijk zalig is hij, als hij het goddelijk ware in
zijn leven opneemt en uitsluitend daarnaar handelt. Want pas daardoor zal de
wedergeboorte van de geest hem ten deel vallen, waardoor hij eeuwig geen dood
meer zien, voelen of smaken zal.
15.
Dit is dus de werkelijke betekenis van deze tekst! Maar heel verkeerd zou het
zijn de tekst toe te passen op diegenen, die door middel van hun ogen heel veel
boeken doorbladeren
en doorlezen en op deze manier het
licht zoeken, of op mensen die, als ze al niet lezen kunnen, dan toch veel
preken, christelijke leringen en biechtverhalen aanhoren; want die verlaten de
kerk net zoals ze erin gekomen zijn.
16.
Ja, velen weten op de drempel van het bedehuis al geen woord meer van wat er
werd gepredikt, en bij veel preken zijn de oren van de toehoorders verre van
zalig, vooral als een niet met zoveel broederliefde gezegende prediker voor
zijn toehoorders de hel zo heet mogelijk en de weg naar de hemel als
buitengewoon smal, stijl en doornig afschildert, zodat zijn toehoorders
tenslotte de keus bijna moeilijk valt, welke weg zij wel zullen kiezen en dan
denken: "De hel is weliswaar heet, maar de weg daarheen is uiterst gemakkelijk
begaanbaar. De hemel biedt wel de hoogste zaligheid, maar wie kan hem eigenlijk
bereiken, als alleen maar een bijna onmogelijk begaanbare weg daarheen leidt?
17.
Dus zulke oren zullen wel niet de zaligste zijn, evenmin als de ogen van de
geleerden, die weliswaar veel zien, maar datgene wat ze het liefst zouden zien,
nooit te zien kunnen krijgen. Daarom zijn alleen diegenen zalig, die volhardend
naar de wedergeboorte van de geest streven en haar dan ook steeds dichter
bereiken.
18.
Niemand wordt echter plotseling wedergeboren, het gaat langzaamaan; maar bij
niemand ook begint het proces der wedergeboorte, voordat hij begonnen is de
goddelijke waarheid te erkennen en niemand kan eerder geheel wedergeboren
worden en tot volkomen innerlijke aanschouwing en innerlijk horen van het
levende woord geraken, voordat hij de wereld - wat toch eigenlijk de zonde is
- vrijwillig uit zich heeft verbannen. En dan pas komt in het zuiver hemelse
licht van de aangehaalde tekst zijn troostrijke toepassing, en dan pas zijn ook
de ogen die dat zien zalig, en ook de oren die het horen.
19. Ik
geloof dat ook deze tekst weer duidelijk genoeg uiteengezet is. Probeer die
dan ook in uw binnenste te verwerkelijken! Amen.
Hoofdstuk
22
"En
Hij zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van hen die hier
staan, die de dood geenszins zullen smaken, voordat ze hebben gezien dat het
koninkrijk van God is gekomen met kracht" (Markus 9:1)
26 januari
1844 's avonds
1.
"En Hij zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van hen die
hier staan, die de dood geenszins zullen smaken, voordat ze hebben gezien dat
het koninkrijk van God is gekomen met kracht".
2. Dit
is weer een iets langere tekst en kan daardoor met een enigszins kortere
verklaring volstaan. Men behoeft slechts te weten, wie degenen zijn die de dood
niet smaken zullen tot ze Gods rijk in zijn heerlijkheid hebben kunnen zien:
weet men dat, dan begrijpt men ook al bijna de hele betekenis van deze tekst.
3. Wie
zijn dus die sommigen? Dat zijn de gelovigen en die daarnaar hopen. Wie vast
gelooft, die realiseert in zijn geloof ook zijn hoop, want het heet immers ook:
"Wie een geloof heeft zo groot als een mosterdzaadje en niet twijfelt aan
wat hij gelooft, die kan bergen verzetten met de kracht van zijn geloof".
4. Dus
worden onder 'sommigen' de gelovigen verstaan, en dat volgt nog verder daaruit,
dat de gelovige aldaar bezield is door de wens om met zijn ogen datgene te zien
wat hij gelooft. Daarom is deze belofte ook zo gesteld dat zij aantoont, hoe de
innerlijke wens van zulke gelovigen gerealiseerd kan worden; en ze zullen niet
eerder de dood smaken dan wanneer ze datgene zien wat ze geloven.
5. Wat
geloofden deze sommigen dan? Deze sommigen geloofden vast, dat Ik de beloofde
Messias ben, ze geloofden ook dat door Mij de heerlijkheid van Gods rijk, dus
een volkomen theocratie* (Godsheerschappij) op aarde gevestigd wordt, die nooit
meer een eind zal nemen. De mensenzoon zal de heerlijkheid van de Vader op de
aarde overnemen en voor Zijn macht zullen zich dan alle koninkrijken en alle
knieën moeten buigen van diegenen, die zich onder de aarde, op de aarde of
boven de aarde bevinden.
6. Dat
was het vaste geloof van deze sommigen. Daarom werd ook tot hen gezegd dat ze
de dood niet zouden smaken, voordat ze het koninkrijk van God zouden hebben
zien komen; weliswaar niet op de wijze waarop zij het geloofden, maar slechts
overeenkomstig hun geloof.
7. Wat
denkt u echter, waarom voor deze sommigen na het aanschouwen van de komst van
Gods koninkrijk toch het smaken van de dood onvoorwaardelijk blijft voortduren,
dat wil zeggen dat ze, nadat ze van de komst van het koninkrijk van God getuige
zijn geweest, toch de dood zullen moeten smaken? De reden is deze, dat het
geloof als zodanig, al is het nog zo vast, geen leven voortbrengt als het niet
geworteld is in de liefde, die alleen onsterfelijk is.
8. Van
zulke mensen zijn er ook nu nog veel op de wereld; ze houden zich uitsluitend
vast aan het alleen zaligmakend geloof, maar bedenken niet dat het geloof
alleen maar een uitstraling is van het genadelicht van Mijn liefde, die goed
voorbereidt en in het binnenste zo werkt, als het natuurlijke licht inwerkt op
de aarde. Als het 's zomers grote kracht heeft, verwarmt het ook het aardrijk en
lokt er allerlei vruchten uit tevoorschijn; maar het licht kan niet altijd even
sterk zijn en als dan de winter komt en de zonnestralen zwakker en zwakker
worden, dan sterft weldra alles wat door het zonlicht is voortgebracht af en
wordt het onder sneeuwen ijs begraven.
9.
Waarom brengt de aarde dan in de winter haar in de zomer zo pronkende kinderen
niet tot leven? Waarom moeten ze de dood smaken, als ze van tevoren de
heerlijkheid van het licht uit de zon hebben gevoeld? Omdat de aarde te weinig
eigen warmte bezit.
10.
Precies zo is het ook gesteld met de geloofshelden. Ze geloven vast en zijn
vol ijver en activiteit, zolang ze door Mijn genadestraal doorlicht en
verwarmd worden; als ze dan echter op de proef worden gesteld hoeveel eigen
warmte ze bezitten, dan verwelken ze, de vruchten en bladeren vallen van de
bomen en ze staan daar naakt en kaal en in plaats van de vroegere vruchten rust
weldra sneeuwen ijs op hun takken én twijgen.
11. In
Mijn grootste genadelicht in de zomer zien ze zeker de heerlijkheid van Mijn
rijk in de vruchten, die door dit licht zijn gerijpt: maar deze vruchten zijn
van een vreemde oorsprong, dat wil zeggen: ze werden niet door de kracht van de
eigen warmte voortgebracht en daarom blijft tenslotte het smaken van de dood
onvermijdelijk.
12. Maar zo gaat het niet met degenen,
die door hun grote liefde tot Mij in hun binnenste zelf een zon hebben: tot
die zeg Ik: "Waarlijk, waarlijk, die Mij liefhebben en volgens Mijn woord
handelen, zullen in der eeuwigheid geen dood voelen noch smaken.
13.
Het geloof kan ook door het lezen van goede boeken worden bereikt; de liefde
echter komt alleen maar uit het hart. Vraag daarom ook meer aan uw hart dan
aan de boeken hoe de gevoelens van dat hart tegenover Mij zijn, dan zult u niet
tot die sommigen behoren. Bedenk dat altijd! Amen.
Hoofdstuk
23
"Gij
verblinde leidslieden, die de mug uitzift, maar de kameel inslokt".
(Mattheus 23:24)
27 januari
1844 's avonds
1.
"Gij verblinde leidslieden, die de mug uitzift, maar de kameel
inslokt!"
2. Dat is ook weer een vers, dat voor alle
tijden geldt en welks betekenis even voor de hand ligt als dat ook bij de
andere het geval is.
3. Wie
zijn dan deze verblinde of blinde leidslieden? Dat zijn de muggenzifters over
kleine fouten of de haarklovers van de wet. Zij zuiveren en kletsen er de hele
dag op los; maar van de grote fouten waarvan het hele heil en het leven van de
mensen afhangt, weten ze vaak helemaal niets en als ze die al zouden kennen,
doen ze uit politieke overwegingen een oogje dicht, als was dat helemaal niet
belangrijk.
4. Om
dit zo duidelijk mogelijk te maken wil Ik een paar voorbeelden geven! We
zullen van het kleine omhoog gaan naar het grote, of van het bijzondere naar
het algemene.
5.
Laten we naar een familie kijken die dus samen in een huis woont. De vader
heeft kinderen van beiderlei geslacht; in een wat meer vermogend gezin worden
de jongens naarstig tot studeren aangezet en de meisjes hebben ook verschillende
leermeesters. Bij hen leren ze één of andere vreemde taal spreken, tekenen,
muziek en daarbij ook andere specifiek vrouwelijke bezigheden.
6. De
zonen worden voortdurend tot studeren aangezet. Ze moeten uitmuntend zijn,
anders zwaait er wat; elke nalatigheid wordt scherp berispt en strafmaatregelen
blijven niet uit. Evenzo worden ook de regels die bij welgestelde lieden gelden
streng gehandhaafd en wee de jongen die ze lichtzinnig overtreedt! En dag-in
dag-uit wordt er door de vader, de instructeur en de aangestelde leraar
vermaand.
7. Men
zal vragen: "Ja, is dat dan verkeerd?" Daarop antwoord Ik niets
anders dan: Hier worden ook muggen gezift, de kameel echter wordt zonder meer
ingeslokt.
8. Wat
is hier dan de kameel? De kameel is het studeren zelf en de gepolijste wereldse
opvoeding van een jong mens. Door deze verzwolgen kameel verliest de jonge mens
het allermeest de laatste druppel van datgene, wat in hem het geestelijk leven
had kunnen wekken en hij wordt daardoor geheel aan de naakte wereld uitgeleverd.
9. Zo
gaat het ook met de meisjes. De strenge moeder praat de hele dag, tot haar tong
pijn doet; want de ene dochter maakte een te grote steek, bij de ander wordt
ergens een vlekje ontdekt en de derde kende haar les voor één of ander vak niet
goed genoeg; bij één zit het haar niet netjes, kort en goed elk verkeerd gedrag
en nog veel meer nauwelijks merkbare fouten worden niet zelden met verbittering
verweten en de hele dag wordt volop gecorrigeerd, vermaand en aangespoord.
10.
Kijk, daar worden ook weer muggen gezift; maar dat de meisjes door al deze
wereldse beuzelarij geheel van al het innerlijke geestelijke leven afgesloten
worden is de kameel, die zonder aarzeling verzwolgen wordt.
11. Ik
geloof dat men aan dit voorbeeld niets meer hoeft toe te voegen, omdat het voor
zichzelf spreekt. Laten we tot een meer algemeen voorbeeld overgaan:
12. Er
wordt door de kerk, zoals die bij u functioneert, scherp erop toegezien, dat
vooral het lagere deel van de bevolking de zogenaamde kerkelijke verordeningen
goed nakomt, daar anders de absolutie niet wordt verleend. Van de zijde van de
kerk worden dan bij bepaalde gelegenheden geen moeilijkheden gemaakt voor
degene die zich daaraan houdt; daarom wordt er alle zon - en feestdagen dan
ook streng gepreekt en iemand die tegen de verordeningen der kerk heeft
gezondigd, wordt het helse vuur na aan de schenen gelegd en hij zal veel moeten
doen voordat de kerk hem weer in genade aanneemt.
Bij iemand die rijk is gaat het wel wat
gemakkelijker, maar voor de arme is het zwaar!
13.
Maar hoe staat het dan met de verkondiging van Mijn levende woord en met de
leiding bij het handelen daarnaar? Zo: Als een christen zijn kerkelijke
plichten maar vervult, dan mag hij tegen vele van Mijn geboden zondigen en hij
kan verzekerd zijn, dat hij niet veel boete daarvoor zal hoeven te doen.
14.
Als hij maar bewijzen kan dat hij de kerkelijke ceremonieën zondagsmorgens
bijwoont, dan mag hij 's middags zonder enig bezwaar speelhuizen, café's en ook
dansgelegenheden bezoeken. Hij kan de hele nacht door spelen, zwelgen, dansen
en hoereren; ook kan hij nog bedriegen, kwaadspreken, liegen, gierig zijn, anderen
schaden, maar alles wel op werelds rechtmatige manier.
15.
Dit alles kan dan bij de volgende biecht, vooral bij een discrete biechtvader,
hem wel voor vijf Onze Vaders, en Weesgegroeten en zeker met een betaalde mis
worden kwijtgescholden. Kan ons biechtkind zich nog met een aflaat
rechtvaardigen, dan gaat hij als een zon vlekkeloos van de biechtstoel naar de
heilige communie en daarvandaan als een engel de kerk uit.
16. Wie zal in dit voorbeeld niet het ziften
van de muggen en het zeer grove verzwelgen van de kameel zien?
17. Ik wil dit weliswaar niet alle
biechtvaders verwijten: want er worden er ook verscheidene gevonden die het van
de betere kant bezien en het ernstig menen; maar in het algemeen ligt het wel
zo.
18.
Nikodemus behoorde ook tot de farizeeën en schriftgeleerden; maar hij was een
uitzondering en was dus geen muggenzifter en kameelverzwelger; want hij kende
Mij en hield zich aan Mijn woord. Dat moet voor getrouwe biechtvaders genoeg
verontschuldiging zijn. En nu gaan we over naar een algemeen belangrijk
voorbeeld!
19. De
vorsten van de wereld vaardigen veel, ja een schrikbarende hoeveelheid wetten
uit, en overtreding daarvan - met opzet of per ongeluk - wordt volgens de
artikelen streng gestraft. Wat Mijn wetten betreft worden slechts die als
staatswetten mee opgenomen, die ten doel hebben de wereld veilig te stellen.
Dergelijke wetten zijn bij voorkeur het zevende, het vijfde en bij een
duidelijk boze handeling het zesde gebod; om de andere zeven bekommert de staat
zich niet erg - tenzij dan dat politieke redenen hem daartoe aanleiding geven.
Dus bij het leiding geven aan het volk bekommert de staat zich bijzonder weinig
of helemaal niet om Mijn woord, en zegt daarbij: "het andere laten we maar
aan de geestelijkheid over".
20.
Daar worden dan van weerskanten muggen gezift en duizenden kamelen verzwolgen
en de farizeeër is een soort dat nooit uitsterft; vangt men ze aan de ene kant,
dan krijgen ze aan de andere kant des te meer ruimte en men kan doen wat men
wil, maar men komt meestal van de regen in de drop.
21. De
wereld wil heersen en om dit te bereiken kan ze alles gebruiken; goddelijke en
wereldse wetten worden voor één karretje gespannen en trekken het volk in het
verderf.
22.
Wat heeft het eigenlijk voor zin als een mens nog zo uiterlijk beschaafd en
staatsbekwaam is gemaakt? Wat heeft het voor nut als een staat van werelds
standpunt bezien een uitstekende wetgeving heeft, als daarbij aan de hoofdzaak,
waar zich al het geestelijk leven omheen beweegt, geheel geen aandacht wordt geschonken?
23. Ik
geloof toch dat het beter zou zijn, dat iemand als een lichamelijk kreupele in
het eeuwige leven binnen gaat, dan als een werelds beschaafd mens in de eeuwige
dood.
24.
Het is niet nodig hier meer over te zeggen. Let u daarom ook niet te veel op de
muggen, maar let er liever op dat u geen kamelen verzwelgt, dan zult u het
eeuwige leven verkrijgen! Amen.
Hoofdstuk
24
"En
Jezus weende".
(Joh.11
:35)
29 januari
1844 's avonds
1. "En Jezus weende".
2. Deze tekst is erg kort. Hij bestaat
uit drie woordjes; maar in al zijn kortheid is hij zo veelzeggend, dat men een
wereld vol boeken zou moeten schrijven om deze tekst maar enigszins duidelijk
te verklaren. Zijn volledige onthulling zult u wel nooit in haar volheid kunnen
omvatten.
3.
Talloze malen staat het voegwoord 'en' in de Schrift, maar nergens verbindt het
zoveel als hier; want hier verbindt het twee oneindige dingen, namelijk de
oneindige liefde en de oneindige wijsheid, kracht en macht van God tot één
geheel. Want Jezus is de wijsheid, de macht en de kracht en daardoor de heerser
over alles wat de eeuwigheid en oneindigheid geestelijk en natuurlijk vervult.
4.
Deze Jezus echter weende. Waarom dan? Omdat Hij met de Vader en de eeuwige
liefde in alle volheid één was. Want er staat in het boek Mozes geschreven,
toen hij God verlangde te zien: "Niemand kan God zien en tegelijk
leven". Velen zagen echter God in Jezus en Hij werd hun leven; maar ze
stierven niet toen ze Hem zagen.
5. In
Mozes' tijd weende de Godheid niet, maar Zij bracht de overtreder van de wet
ter dood en niemand werd gewekt, die eenmaal de dood stierf. Hier was dezelfde
Godheid; doch Zij hield in Haar ondoorgrondelijk centrum Haar liefde en
erbarmen niet meer verborgen, maar Zij weende en verloste daarna degenen, die
in het graf vergingen van hun doodsbanden.
6.
Begrijpt u nu enigszins wat het wenen van Jezus hier betekent? - Het wenen
betekent hier een eindeloos diep erbarmen van de oneindige liefde in God!
7. Over wie erbarmt Zij zich? Over degene
die reeds vier dagen in het graf ligt.
8. Wie van u is dan zo wijs, dat hij
volledig de diepe betekenis van dit beeld kan vatten? Denkt u dat Jezus hier
slechts een plaatselijk wonder verrichtte, om daardoor ten eerste de twee
treurende zusters hun geliefde broer terug te geven en ten tweede, om daardoor
de Joden een bewijs te leveren, dat nog niemand vóór Hem had geleverd?
9.
Kijk, dat zijn geheel onbelangrijke bijkomende omstandigheden; want ten eerste
had Jezus vóór die tijd al genoeg wonderen verricht, die gelijkwaardig waren
met dit. Wat echter het troosten van de beide zusters betreft, zo was het voor
Hem, die de harten van alle mensen in Zijn hand houdt, zeker niet moeilijk
geweest ze met één blik of met een zachte wenk zo zalig te maken, dat ze de
gestorven broer niet treurend maar slechts jubelend herdacht zouden hebben.
10.
Dat was dus niet de hoofdreden; wat dan wel? Hier komen we bij de eigenlijk
voor u onbegrijpelijke diepte in deze daad van God. Ik kan hem voor u slechts
aanduiden door het noemen van herkenningstekens, maar kan het niet volledig
verklaren, omdat een volledig licht in deze zaak u het leven zou kosten. Want
juist bij deze daad wordt gezegd dat zij geschiedt, opdat de heerlijkheid des
Vaders in de Zoon openbaar zal worden.
11.
Wat stellen Martha en Maria, de twee treurende zusters, voor? Zij zijn beelden
van de voorafgaande en de volgende tijd; het ene meer uiterlijk,
aanschouwelijk, het andere meer geestelijk, dus innerlijk, de volle waarheid
bevattend. In ruimere zin wordt onder Martha de gehele natuurlijke schepping, en
onder Maria de gehele hemels geestelijke schepping verstaan. Zie, dat zijn de
twee treurende zusters!
12.
Over wie treurden ze dan? Over een broer die al vier dagen lang in het graf
vergaat. De vier dagen betekenen de vier scheppingstoestanden.
13. Wie is de broer nu? Hier gaan we
niet verder!!! Wie van u ook maar een vonkje wijsheid bezit, die mag het bedenken;
maar een nadere verklaring van Mij zou levensgevaarlijk zijn!
14.
Uit dit alles kunt u in elk geval begrijpen wat voor een grote diepte er ligt
in de woorden: "En Jezus weende", en hoe ondoorgrondelijk ze zijn.
Als u bedenkt wie Jezus is, dan zult u tenminste kunnen aanvoelen, dat
Zijn tranen iets heel anders en groters betekenen dan die van een half
verblinde lezer van een roman. Het gemoed van Jezus was niet als door lectuur
geprikkeld - maar het was de eeuwige liefde Zelf als van de Vader in de Zoon.
15.
Als na te volgen voorbeeld tonen de tranen dat ook u vanuit de ware
levensdiepte barmhartig zult zijn:want een door romanlectuur ontstane weekhartigheid
en erbarming heeft voor Mij geen enkele waarde en is niet veel beter dan een
blinde liefde en huwelijk op het toneel. Zulke 'barmhartige' mensen zal Ik ook
eens het loon geven dat de oorzaak was van hun barmhartigheid. Zij zullen aan
gene zijde ook grote bibliotheken met talloze romans aantreffen en ze zullen
niet eerder daarvan los kunnen komen, voordat ze aan zichzelf duidelijk
ervaren hebben dat een geschreven liefde en een geschreven leven helemaal geen
liefde en leven zijn.
16.
Wie niet vanuit Mij liefheeft en niet van Mij leert, die doet alles wat hij
doet als een dode en zal niet eerder uit zijn graf opstijgen, voordat Jezus
over zijn graf zal wenen. - Begrijp dit wel: er ligt hierin een grote diepte en
zo zij het leven u ook gegeven! Amen.
"Weest
dan niet bezorgd door te zeggen: wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden? Want naar al
deze dingen zoeken de volken. Want Uw hemelse Vader weet dat u al deze dingen
nodig hebt".
(Mattheus
6 : 31 - 32)
31 januari
1844 's avonds
1.
"Weest dan niet bezorgd, door te zeggen: wat zullen wij eten, of wat
zullen wij drinken of waarmee zullen we ons kleden? Want naar al deze dingen
zoeken de volken. Want uw hemelse vader weet dat u al deze dingen nodig
hebt".
2.
Kijk, vrienden, dat zijn weer een paar veel langere teksten; maar daarom zijn
ze dan ook wat hun betekenis betreft vrij en open gesteld en men kan hun
geestelijke zin zo duidelijk onderkennen, dat bijna iedereen die ze wil gebruiken
dat zonder moeite kan doen. U moet er eigenlijk altijd aan denken dat niet
hetgeen Ik zeg het moeilijkst te begrijpen is, maar het moeilijkste ligt altijd
in Mijn daden. Waarom?
3. De
leer moest immers zo gegeven worden, dat zij ook zonder veel moeite door de
wereld kon worden begrepen; want wat voor nut zou een met de diepste wijsheid
opgestelde leer voor de wereld hebben? Die zou voor de wereld hetzelfde zijn
als de Japanse taal voor u is; ze zou er nooit ook maar een jota van kunnen begrijpen.
4. Neem
bijvoorbeeld de in een wat diepere wijsheid opgestelde openbaring van Johannes!
U hebt toch al zoveel uitleggingen daarover gelezen - en weet eigenlijk toch
nog niet wat u ervan moet denken en waarom hij naast het evangelie nodig is.
5. Daarom
was Mijn leer altijd zo gesteld, dat ze door iedereen dadelijk in haar ware
betekenis kon worden begrepen. Wie acht slaat op de voor dit doel zeer
geschikte en gemakkelijk begrijpbare letterlijke betekenis, die komt dan des
te gemakkelijker achter de zeer voor de hand liggende geestelijke betekenis.
6. En
zo behoren de twee onderhavige teksten tot dat deel van Mijn leer, dat door
Mijn leerlingen niet als moeilijk werd beschouwd; ook niet tot de
gelijkenissen, die door Mijn leerlingen niet altijd werden begrepen, maar deze
teksten behoren tot dat deel van Mijn leer, waarvan Mijn leerlingen zeiden:
"Nu zegt u duidelijk wat u wilt en wij begrijpen u!"
7. Wat
houden dan die twee teksten in? Niets anders dan een broederlijk vriendelijke
waarschuwing voor de wereld en Ik wil daarmee zeggen, dat de mensen al hun
zorgen op Mij zullen leggen en slechts daadwerkelijk Mijn Rijk zullen zoeken;
al het andere zal hen erbij gegeven worden.
8. Dat
is dus de natuurlijke betekenis van deze tekst; daarmee is ook de geestelijke
betekenis gemakkelijk te vinden. Want wat het lichaam is ontraden, geldt ook
voor de ziel en voor de geest en zou ongeveer zo moeten luiden:
9.
Streef er niet naar uw geestelijke zielskrachten door allerlei moeizame studie
te ontwikkelen! Maak u niet bezorgd over universiteiten en doctoraten, maar
heb Mij, uw Vader, lief en Ik zal u de wijsheid der engelen om niet geven; en
dat is toch meer dan wanneer u alle doctortitels en diploma's ter wereld had
verworven!
10.
Want alle nog zulke grote geleerden ter wereld kunnen er met hun diploma's en
doctoraten niet achter komen, wat er na de dood van het lichaam met de mens
gebeurt, terwijl hij, die Ik de wijsheid gaf, dat in zijn pink met de meest
overtuigende zekerheid weet.
11.
Ja, Ik zeg u: In dit opzicht zijn de dieren met hun onbewust vermogen om aan te
voelen beter uit dan vele grote wereldse geleerden. Hier past dan ook de
tekst: "Want wat zal het een mens baten als hij de hele wereld wint, maar
schade lijdt aan zijn ziel?"
12.
Wie niet weet wat er eens met hem gebeurt, die laat al zien dat hij een
geschonden ziel heeft. Zoals een kunstenaar echter met een beschadigd
instrument niet in staat is iets belangrijks tot stand te brengen, kan ook een
geest in een door de wereld sterk geschonden ziel niets belangrijks voor het
eeuwige leven tot stand brengen: want hij moet zijn kracht immers gebruiken om
de beschadigingen in de ziel te herstellen. Hoe zou hij echter als een eeuwige
schoenlapper ooit een gezonde, volkomen laars kunnen maken, waarin zijn stevige
levensvoet een goede steun en vaste ondergrond zou vinden?
13.
Daarom moet ook niemand zich ooit in lichamelijk of geestelijk opzicht zorgen
maken over wat hij zal eten of drinken en waarmee hij zich moet bekleden, want
voor alles zal Ik wel zorgen als hij volgens Mijn leer en uit de liefde tot
Mij handelt.
14.
Dit is de hele, gemakkelijk te begrijpen betekenis; wie dit goed in acht zal
nemen, zal er beter aan toe zijn dan allerlei soort speculanten, woekeraars en
geleerden. Amen.
Hoofdstuk 26
"Die
vijanden van Mij evenwel, die niet wilden dat Ik over hen regeerde, brengt hen
hier en slacht ze in Mijn bijzijn af!"
(Lucas
19:27)
3 februari
1844 's avonds
1.
"Die vijanden van Mij evenwel, die niet wilden dat Ik over hen regeerde, brengt
hen hier en slacht ze in Mijn bijzijn af!"
2.
Bovenstaande tekst is wel haast te gemakkelijk dan dat Ik er een lange uitleg
over zou hoeven te geven en hij hoort ook tot die, waarover de leerlingen niet
vroegen: "Hoe moeten we dat opvatten?" Want deze tekst begrepen de
blinde farizeeërs zelfs, want ze wisten heel goed, dat Ik onder de burgers van
de stad die zouden moeten worden gedood, hen heb bedoeld.
3. Dat
zou wel een beperkte betekenis zijn geweest: desalniettemin is ook de algemene
betekenis helemaal niet moeilijk te onderkennen, men hoeft alleen maar te
weten dat 'afslachten' hetzelfde betekent als 'berechten' en dan begrijpt men
het al.
4. Wie
zijn dan de 'burgers' van de stad die geen koning wilden? Kijk om u heen in de
wereld en u zult zulke burgers die de koning niet willen, in alle straten en op
alle hoeken in groten getale aantreffen! - De 'stad' is de wereld; haar
'burgers' zijn de wereldse mensen, die van Mij niets willen weten.
5. De
tien die de ponden ontvangen zijn de weinige uitverkorenen, die temidden van
deze wereldburgers leven; en zelfs onder hen is nog een trage, die niet wil
werken met de hem toevertrouwde ponden.
6. Met
deze 'ene' worden diegenen bedoeld die het woord Gods wel aannemen en erkennen,
maar die te traag zijn om daarnaar te handelen; daarom wordt hen tenslotte ook
datgene wat ze hebben ontnomen en het wordt diegenen gegeven die tien pond hebben.
7.
Waarom dan? - Omdat, wie volkomen volgens Mijn woord heeft geleefd, Mij dus
geheel in liefde is toegedaan en vol vuur en ijver is; daarom komt hem ook,
zoals een zon, het complete volle licht toe.
8. Wie
echter geen vuur heeft, heeft ook geen licht en lijkt op een planeet, die
slechts met het licht van een ander pronkt en dat kan niet altijd bij hem
blijven. Wordt hij van zijn zon verwijderd, dan zweeft hij als een duistere
klomp, als een door zichzelf gerichte verworpeling van de ene oneindigheid
naar de andere!
9. Uit
het hier gezegde kunt u heel gemakkelijk begrijpen, wat de bovenstaande tekst
wil zeggen, - namelijk niets anders dan het gericht voor al wat werelds is.
10. Nu
is hier nog een derde soort wezen, tot wie de heer of de koning zegt:
"Breng de burgers van de stad die mij niet als koning wilden, hierheen,
opdat ze gedood worden!"
11. Wie
zijn dat? - Wie zouden het anders zijn dan de engelen uit de hemel, van wie u
allang weet, dat ze overal de leiders van Mijn gerichten zijn. Zij zullen
altijd de wereld richten.
12. Waarom? - Omdat ze, ten eerste, één zijn
met Mij, en daarom, ten tweede, de scherpste tegenstelling vormen tot de
wereld. Omdat ze één met Mij zijn, hebben ze alle macht en kracht uit Mij; en
omdat ze in de scherpste tegenstelling tot de wereld staan, wordt deze altijd
door hen gericht.
13. Dit is de heel eenvoudige betekenis van
deze tekst, waar men goed op moet letten.
14.
Vaak werden onder de verdeelde ponden de verschillende menselijke talenten
verstaan die ontwikkeld moesten worden. Maar dat is helemaal fout. Want zou dat
zo zijn, dan was daardoor het hoogst godslasterlijke 'St.Simonisme'* ( Handel
in geestelijke ambten en waardigheden) een God boven alles welgevallige zaak,
die ook de ontwikkeling van de dieven en moordenaarstalenten als een redelijke
zaak beschouwt. Dat is echter zeker niet de betekenis, die aan de uitgedeelde
talenten of ponden ten grondslag ligt.
15. Deze uitgedeelde
talenten en ponden zijn alleen maar het uitgedeelde woord van God. Degene die
het dadelijk levend in zich heeft, die heeft de tien ponden; diegene heeft het
levend in zich, die het in zijn liefde of in zijn hart heeft.
16. Wie echter de vijf ponden heeft, die
heeft het woord in zijn levend geloof, waardoor hij werkzaam in de liefde kan
worden.
17. Wie drie ponden heeft, die heeft het
woord in zijn verstand; als hij daarnaar gaat handelen, zal hij tot wijsheid
komen.
18.
Wie echter slechts één pond heeft, die erkent ook wel Gods woord: maar het doet
hem niets. Hij heeft er wel niets tegen, integendeel, hij vindt het mooi, goed
en waar; maar als hij er ernstig naar moet handelen, zegt hij:
19.
"Ja, als men niet aan deze wereld gebonden was en het wereldlijke niet
hoefde te doen ter willevan de wereld, dan zou het zeer loffelijk zijn volkomen
volgens deze leer te leven. Maar men moet nu eenmaal in de wereld leven en
daarom moet men zich ook naar haar richten, anders wordt men gemakkelijk voor
een zonderling aangezien; men verliest zijn eer en reputatie en stelt zich
daardoor zo geïsoleerd op, dat men dan ook geen invloed meer kan uitoefenen op
de wereld, waar dat voor een goed doel nodig zou zijn geweest.
20. De
rijkaard zegt: Ik zou met mijn vermogen wel volgens het evangelie willen
handelen, als de tijdsomstandigheden anders waren; maar de wereld is nu eenmaal
wereld en dat wil zeggen dat men zo met zijn kapitaal moet omgaan, dat men ten
eerste als men ouder wordt zelf geen gebrek lijdt en dat ook de kinderen
mettertijd die nodige verzorging vinden, die ze onafhankelijk van de wereld
maakt.
21. De
ambtenaar zegt: "Mijn God! Waar zou ik de tijd vandaan halen? Rijksdienst
en herendienst gaan voor godsdienst! Als ik eenmaal met pensioen ga, dan zal ik
ook in de naam van God de rozenkrans ter hand nemen of: ik zal volgens het
evangelie gaan leven zoveel als dat mogelijk is, zonder mij teveel in mijn omstandigheden
te moeten beperken".
22. De
geestelijke zegt: "Als men maar de plichten die zijn positie in de wereld
meebrengt, vervult, en dat alles aan God offert, dan heeft men genoeg
gedaan".
23. Daarop zeg Ik: "Dat zijn
allen lieden die hun ene pond begraven hebben en het zal hen allen net zo
vergaan als het de bezitter van één pond uit het evangelie is vergaan.
24. Waarom dan? Omdat er in hen niet
ook maar één vonkje daadwerkelijke liefde tot Mij is te vinden! Zij geven
altijd aan een bepaald aards gemak de voorkeur boven Mij.
25. De
rijke is met Mij tevreden, zolang hij door zijn geld zich en zijn familie goed
verzorgd ziet: welke levende liefde toont hij echter en welk vertrouwen in Mij,
als hij zelf met alle kracht werkt om zijn familie later geen gebrek te laten
lijden? Voor zulk een vertrouwen zal iedereen wel bedanken!
26.
Als een wisselaar een zaakwaarnemer aanstelt en hem nooit ook maar een cent
toevertrouwt, zal de zaakwaarnemer dan niet al gauw zeggen: "Hoe nu,
vriend, houd je me voor een spitsboef en mijn grote onderpand van nul en gener
waarde, dat je mij niet één cent vertrouwen schenkt? Beheer je vermogen zelf;
ik vorder mijn onderpand terug.
27.
Datzelfde zal Ik ook doen met zulke rijke gelovige Christenen en Ik zal Mijn
onderpand van hen afnemen; want Ik laat Me niet door hen voor de gek houden en
Mij nog minder voor een leugenaar en bedrieger aanzien, waarvoor ze Mij, gezien
hun daden, houden; want zij vertrouwen Mij niet en zorgen zelf voor hun
bestaan.
28. En
tegen de ambtenaren en geestelijken van alle sekten, die de dienst aan de
wereld en de vervulling van de aan hun stand verbonden verplichting voor een
godsdienst houden, wil Ik ook zeggen: "Hebt u voor niets gewerkt? Heeft de
vervulling van de plicht die u aan uw stand bent verschuldigd u geen winst opgeleverd?
Hebt u uit liefde tot Mij, of uit liefde tot de voordelen die u verkreeg door
deze standsplicht te vervullen, deze taak vervuld ?"
29.
Als ze zullen zeggen: "We deden het goede en het rechtvaardige ter wille
van het goede en rechtvaardige zelf en we willen en mogen ook met een gerust
geweten de voordelen genieten, die het gevolg zijn van goede en rechtvaardige
handelingen",
30. dan zal Ik echter
zeggen: "Dan bent u dus betaalde arbeiders geweest en hebt u uw loon al
ontvangen. Hoeveel hebt u voor Mij daarbij gewonnen met het ene, u
toevertrouwde pond? Toon de winst!"
31. En
waarlijk, dan zullen ze alleen maar het ene pond kunnen tonen, zonder iets
erbij, en zullen ze moeten zeggen: "Heer, het pond was onder de
omstandigheden waarin wij ons in de wereld bevonden, niet te gebruiken; wij
hebben het echter als heilig beschouwd, daarom hebben we het niet
aangeraakt".
32. En
Ik zeg: "Dan zal met u ook dat geschieden, wat met de man uit het
evangelie die één pond toevertrouwd kreeg, geschiedde en deze één ponders zullen
in het hiernamaals ontzettend lang bezig moeten zijn, voordat ze zich ook maar
één penning omhooggewerkt zullen hebben. Daar zal veel wenen en tandengeknars
aan voorafgaan!
33. Ik
denk, dat dit duidelijk is; houd er rekening mee, opdat u niet tussen de 'één
ponders' terecht komt! Amen.
Hoofdstuk
27
"Eer
van mensen neem Ik niet aan".
(Joh.
5:41)
5 februari
1844 's avonds
1. "Eer van mensen neem Ik niet
aan".
2. Deze tekst geeft in korte woorden aan,
welke band er bestaat tussen de mensen en Mij, namelijk geen band van eer. Want
de mensen zijn me, zoals ze zijn, waarlijk niet tot eer. Ik heb de mensen ook
niet geschapen, opdat ze me zouden eren.
3.
Maar Ik heb met de mensen wel een band en die heet liefde en dat is heel iets
anders dan eer bewijzen.
4. Wie
zijn degenen, die zich eer laten bewijzen? Dat zijn de vorsten en de groten in
de wereld.
5. Waarom laten ze zich eren? Omdat ze meer
willen zijn dan de mensen, ofschoon hun bewustzijn hen zegt dat ze dat niet
zijn.
6. Wat
is de eer, die men iemand bewijst? Dat is in de grond van de zaak niets anders
dan vrees voor degene die machtiger en sterker is. Want de zwakkere is bang
voor de slagen en de onbarmhartigheid van hem die machtiger is; daarom kruipt
hij voor hem en eert hem en aanbidt hem als het ware, opdat de meer machtige
door zulke vleierij omgekocht wordt en het slaan achterwege zal laten. Hoe meer
eerbied de zwakkere tegenover de sterkere toont, des te meedogenlozer wordt die
sterkere.
7.
Vraag hier: Is zulk een eerbewijs een vrucht van goed of van slecht zaad? Ik
ben van mening: Zoals de vrucht is, zo zal ook het zaad zijn!
8.
Denk je dan, dat Ik dat van de mensen zou willen ontvangen wat voor Mij een
gruwel en de meest afschuwelijke stank is?
9. Wat
zou de reden zijn, dat Ik Mij door de mensen zou laten vereren? Misschien omdat
Ik God ben en de mensen door Mij zijn geschapen? Omdat Ik almachtig ben en de
mensen tegenover Mij helemaal niets zijn?
10. Wat zou Ik aan zo'n eer hebben? Word Ik
daardoor meer God en Mijn almacht groter?
11. Het is eerder te begrijpen dat
mensen onder elkaar zo zouden handelen, want als een zwakke re een sterkere eer
bewijst, wint hij daardoor in macht en aanzien. Maar wat voor winst zou er voor
Mij in steken, als de mensen Mij zoals andere groten op aarde zouden eren?
Zelfs de meest scherpziende Cherubijn met de allerbeste microscoop die een
atoom zou kunnen vergroten tot de grootte van een hoofdcentraalzon, zou deze
winst niet kunnen ontdekken; want Ik ben God, almachtig van eeuwigheid her.
12. Zou Ik door de verering der mensen
nog meer kunnen worden? - Ik denk nauwelijks; daarom heb Ik ook nergens een
wet uitgevaardigd: "Gij zult God, uw Heer, boven alles eren!", maar
slechts boven alles liefhebben. Daarom wordt in genoemd vers ook gezegd, dat Ik
de eer niet bij de mensen zoek; want er is in Mijn innerlijk al Eén, die Mij in
waarheid eert vanaf de eeuwigheid.
13.
Wat voor vreugde Ik dan zou hebben aan de 'Ad maiorem Dei gloriam'-daden, of,
zoals men bij u op de wereld pleegt te zeggen: "Alles tot Gods eer!"
kunt u aan dit korte vers gemakkelijk zien. Want wie Mij in zijn hart niet
eert zoals een van liefde brandende bruid haar bruidegom, diens verering is
voor Mij een gruwel!
14.
Wat heb Ik aan het duizendmaal herhaalde "Heer, we brengen U eer!",
waarbij alle harten vol onreinheid zijn? - Zo'n eer heeft voor Mij niet de
minste waarde!
15.
Want allen die Mij op zo'n ceremoniële manier vereren, zijn de "Heer -
Heer"-roepers en ze kunnen Mij duizenden litanieën voorbabbelen en
zeggen: "Heer, we eren U en prijzen Uw kracht!", "Heer we bidden
U, verhoor ons gebed!" en "Heer, erbarm U over ons!" en dan
kunnen ze nog duizendmaal erbij zeggen: "Ere zij God, de Vader!",
enz.
16. Ik
zal echter zo'n geklets niet verhoren en zal altijd tegen de "Heer,
Heer" - zeggenden spreken: "Ga weg van Mij; want Ik heb u nooit
gekend!" U hebt een grote hoeveelheid lofprijzingen en litanieën gehad;
maar waarom hebt u ook geen litanie gemaakt, waarin het helder zou klinken -
niet: "Heer wij prijzen uw eer", maar: "Lieve, Heilige Vader,
wij hebben u lief!"?
17.
Men zal hier wel tegen inbrengen en zeggen: "God moet vereerd worden! Want
dat is een edele vrucht van de ware vrees voor God, want wie God niet vreest,
die is tot alle boze daden in staat".
18. Ik
zeg echter: Hoewel godsvrucht beter is dan het verrichten van boze daden, toch
zal uit een dergelijke godsvrucht voor niemand een eeuwig leven groeien, omdat
een bevreesd gemoed al een gericht gemoed is.
19.
Want wie het slechte alleen maar nalaat uit vrees voor Mij, die zal zeer op de
proef gesteld worden; want uit de vrees voor Mij is geen menselijke geest in
staat zalig te worden, en dan zal eerst de vrees van hem afgenomen moeten
worden en dan kunnen we pas zien wat hij zonder vrees voor Mij zal doen.
20. Zo
zij n er ook op aarde veel gevangenen in hun kerkers door de vrees voor straf
binnen de wettelijke orde gebleven; worden ze echter na de straftijd op vrije
voeten gesteld, dan zijn ze tien maal zo erg als tevoren.
21.
Alle geesten uit de hel leven in de grootste vrees voor Mij; Mij ook alleen
maar uit de verte te zien of Mijn naam te horen, is het verschrikkelijkste wat
hen kan overkomen. Welke dwaas zal echter beweren, dat de geesten uit de hel
daarom goed zijn, omdat ze zo bang voor Mij zijn?
22. Ik
geef hier een voorbeeld: Stel, ergens op aarde leeft een heel goed mens, die
zeer welgesteld is, maar toch de grootste liefde, zachtmoedigheid en
voorkomendheid bezit en die elk mens die tot hem komt - van welke stand of
natie hij ook zijn mag, en of het een vriend of vijand is - altijd zeer
liefderijk opneemt.
Vraag: Welk mens zou dan wel zo'n
dwaas zijn, dat hij zo'n mens erger zou vrezen dan een scherprechter?
23. Welk mens echter is beter,
liefderijker en zachtmoediger dan Ik ben? En toch wil men Mij liever vrezen,
dan Mij met de grootste vertrouwelijkheid lief te hebben.
24. En
toch zeg Ik: Degenen die Mij vrezen en eren schijnen goede redenen daarvoor te
hebben; want ze weten dat hun hart helemaal geen liefde meer bezit. Daarom
willen ze daarvoor in de plaats de vrees voor Mij stellen.
25.
Maar het vergaat hen daarbij als de bruid, die haar zeer getrouwe bruidegom
ontrouw is geworden en een hoer werd. Waarom werd ze dat? Omdat zij aan de
liefde voor haar bruidegom in haar hart tekort deed.
26.
Als nu de bruidegom zal komen, zal hij dan de met bevende vrees vervulde bruid
ook zo aanzien en aannemen, alsof ze hem met vlammend hart tegemoet was
getreden? Zal hij niet eerder tot haar zeggen:
27.
"Wat heb je? Zo heb ik je nog nooit gezien! Waarom beef je voor mij, ik
had je toch boven alles lief? Waarlijk in deze toestand herken ik je niet! Wat
heb ik je gedaan, datje bang voor mij bent? hoe heeft zo'n vrees je vroegere
liefde kunnen verdringen? Hoe zal ik je nu gelukkig maken, nu je me niet
liefhebt, maar vreest?! Dus moet ik uit liefde voor jou van je weggaan, opdat
de vrees voor mij je hart niet langer kwelt!"
28.
Kijk, in dit voorbeeld is het: "Ik ken u niet, u "Heer, Heer"roepers"
duidelijk uiteen gezet; en daarom wil Ik niet de eer van mensen als vrucht van
de vrees, maar Ik wil de trouwe, kinderlijke liefde!
29. Streef daarnaar
in uw hart, dan zal Ik u naderbij kunnen komen, wat Ik niet kan in uw verering
en vrees! Wees door de liefde vrij geworden, maar niet door vrees gerichte
daders van Mijn woord; daarin zult u het eeuwige leven vinden en ook Mij, uw
Vader! Amen.
Hoofdstuk
28
"Van
toen af trokken velen van Zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met
Hem"
(Joh.
6:66)
8 februari
1844 's avonds
1. "Van toen af trokken velen van Zijn
discipelen zich terug en wandelden niet meer met Hem".
2. Deze tekst past in elk opzicht op een haar
precies, zoals u pleegt te zeggen, op ons onderwerp.
3. Waarom
trokken dan velen van Mijn discipelen zich terug en wilden niet meer met Mij
wandelen, terwijl Ik hen toch de leer van het tot zich nemen van Mijn vlees en
bloed gaf? - De oorzaak van dit verschijnsel lag ten eerste in de traagheid
van Mijn discipelen, vervolgens echter ook direct in hun hoogmoed.
4. De
traagheid bestond daaruit, dat ze zich niet zoveel moeite wilden geven om Mij
tenminste te vragen, zoals Mijn broeders later wel deden, hoe men die leer moet
verstaan.
5. En de hoogmoed was daarop dus het
gevolg. Daar deze discipelen eerst te traag waren zich meer kennis te verwerven,
maar toch Mijn leerlingen waren, vonden ze het nu vervelend dat Ik een leer
verkondigde, die boven hun begrip uitging. Ze voelden zich daardoor tegenover
het andere volk beschaamd, omdat zij Mij ook niet begrepen hadden. Zij wilden
Mij nu echter vanwege deze hoogmoed ook niet om uitleg vragen tegenover het
volk, om daardoor niet het stempel te krijgen als zouden zij Mij, als Mijn
leerlingen, niet hebben begrepen.
6. Want
gewoonlijk was het zo, dat na een belering van Mij aan Mijn discipelen door het
volk werd gevraagd, hoe het een en ander moest worden opgevat. Tijdens die
verklaringen gaven Mijn discipelen gewoonlijk vaak nadere uitleg en hun
eergevoel werd dan vaak gestreeld door de lof over hun verstandige verklaring
van een of andere voor het volk wat moeilijk te begrijpen leer.
7. Ook
bij deze gelegenheid werd er aan veel van deze discipelen de betekenis van
deze leer gevraagd, maar ze konden deze keer geen verklaring geven, omdat ze de
leer zelf niet begrepen hadden; daarom redden ze zich deze keer op een andere
manier uit de moeilijkheid. Ze beschuldigden Mij van een harde leer, die geen
mens kon begrijpen. En daar hen dat niet tot eer strekte tegenover het volk, praatten
ze liever smadelijk over Mij en verklaarden ze al Mijn vroegere uitspraken
voor net zo onbegrijpelijk; ze geloofden niet meer in Mij en verlieten Mij.
8. Uit
deze geheel getrouwe beschrijving uit de toenmalige tijd kan iedereen heel
gemakkelijk begrijpen, dat de oorzaak van deze kwalijke gebeurtenis niets
anders was dan eerst de traagheid en daarna hoogmoed van Mij n discipelen. De
traagheid, omdat ze altijd om Mij heen waren en dachten dat ze evenveel
begrepen als Ik - waarvoor zouden ze dan moeite doen om dieper in de geest van
Mijn leer door te dringen? De hoogmoed echter kwam bij hen op, toen Ik hen op
de proef stelde om te weten hoeveel ze begrepen en hen zo toonde, dat de
discipel niet boven de meester staat.
9. En zie,
deze twee hoofdoorzaken zijn de voornaamste steunpilaren, waar de meeste
verdorvenheid van het menselijk geslacht op rust. Want de mens is in de eerste
plaats traag en doet vaak de hele dag niets. Als hem dan echter gevraagd wordt:
"Waarom doe je de hele dag niets?", dan zal hij zeggen: "Niemand
heeft mij aangesteld!"
10. En
als Ik dan tot hem zeg: "Ga dan tenminste nu vanavond een uurtje werken en
Ik zal je goed belonen", dan zal hij zeggen: "Heer, hoe kunt U mij de
schande aandoen om mij te laten uitlachen door degenen, die de hele dag hebben
gewerkt? Als U mij iets wilt geven, schenk het mij dan liever, maar maak me
niet als een luiaard voor de arbeiders kenbaar!"
11.
Kijk, hier wil de trage eerst niet werken, en tenslotte schaamt hij zich om te
werken voor de ogen van vlijtige mensen. Waarom dan? Omdat dat niet vleiend is
voor zijn verborgen hoogmoed. Om zijn hoogmoed te bevredigen wil hij wel graag
hetzelfde loon hebben als de vlijtige lieden; maar hij is eerst te traag om te
werken en daarna te hoogmoedig.
12. De Heer zal echter niet zo dom zijn om
de traagheid en de hoogmoed gelijk te stellen met de vlijt en beide gelijk te
belonen.
13. Dat dit allemaal volkomen waar is, wil
Ik u nog door een paar kleine voorbeelden laten zien.
14. We
nemen bijvoorbeeld twee studenten: de één is van begin af aan vlijtig en de
ander traag. De vlijtige zal tenslotte ook de vruchten van zijn ijver oogsten;
maar met welk voorwendsel zal de trage komen en wat voor redenering zal hij ten
gunste van zijn traagheid naar voren brengen? Hij zal zeggen:
15.
"De vlijtige was een domme kerel en heeft niet ingezien, dat hij alleen
maar onzin in zijn hersens propt; ik heb echter het ontzettend domme van die
leerstellingen doorzien en vond het al dadelijk onwaardig, om mijn hoogstaand
brein met zulke onzin vol te stoppen. En daar er niets anders werd aangeboden,
vond ik mijn eerste kennis veel hoogstaander en beter dan al dit prulwerk dat
ik zou moeten gaan leren!"
16.
Kijk, hier komt duidelijk de hoogmoed uit de traagheid voort! Wie zich daar in
de praktijk van overtuigen wil, die gaat maar eens vertrouwelijk praten met
dergelijke individuen en hij zal dit allemaal van a tot z bevestigd zien.
17.
Nemen we nu eens twee musici. De een heeft het door zijn ijver tot een grote
kunstvaardigheid gebracht, zowel op praktisch als op theoretisch gebied, de
ander echter, een zoon van de traagheid, bleef tengevolge van de weinige
moeite die hij zich getroostte bij de onderste stumperige middelmaat steken.
Vraag hem nu eens waarom hij het niet zo ver heeft gebracht als zijn medescholier.
Hij zal dan zeggen:
18.
"Omdat ik er niet, zoals die straatarme stakker, op aangewezen was, want
ik ben toch rijk. Waarom zou ik mijzelf dan plagen? Alleen zulke arme drommels
hoeven maar zo ijverig te zijn en waarom is het eigenlijk zo belangrijk of je
die muzikale prullen zelf kunt spelen of niet? Als men ze maar begrijpt, wat
helemaal niet zo moeilijk is; die arme drommels moeten het maar spelen, want
dan kunnen ze daarmee hun brood verdienen. Bovendien is die moeilijke muziek
geschreven door arme drommels en het zou voor een rijk mens een schande zijn
zich met die armzalige produkten bezig te houden.
19.
Kijk, hier is weer een uit het leven gegrepen voorbeeld en u kunt daardoor weer
zien, om welke reden Mijn discipelen Mij verlieten. Laten we verder gaan!
20.
Iemand aan wie wordt gevraagd waarom hij zich niet meer verdiept in de zuiver
christelijke grondslagen van de godsdienst, zegt dit: "Ik begrijp deze
dingen niet en heb me er ook nooit in verdiept en wel daarom, omdat ik het ten
eerste voor kinderpraat houd, waar niet veel aan is, en ten tweede omdat men
met dergelijk religieus gepieker tenslotte hoogstens een dwaas kan
worden". 21. Zie, bij deze mens was ten eerste de traagheid en dan zijn
daaruit
voortkomende hoogmoed de reden, dat hij, evenals de discipelen, spreekt:
"Wie kan zulk een leer voor waar aannemen en er rekening mee houden?
Daarom is het beter om evenals deze discipelen de Heer in de steek te
laten".
22.
Een arme schooier zegt dat ook, als hem wordt gevraagd: "Waardoor ben je
in zulke armoedige omstandigheden geraakt? Je had tot nog meer dan een ander de
gelegenheid veel te sparen". En zijn verweer luidt: "Ik heb dat
sparen voor mijn fijngevoelige natuur te bedelaarsachtig arm gevonden en het is
nu een eer voor mij, dat ik in behoeftige omstandigheden verkeer".
23.
Kijk, dat is weer een voorbeeld, waarbij een mens eerst traag is en zich niet
in zoverre verloochenen kan, dat hij aan zijn aard afbreuk doet door zich
daardoor een vermogen te verzamelen; tenslotte echter, als het hem duidelijk
wordt dat hij niets bezit, dan wordt hij hoogmoedig en pocht nog bovendien over
zijn armzalige toestand.
24. Ik
geloof, dat we voorbeelden genoeg hebben om er duidelijk uit te kunnen
concluderen hoe Ik bij vele gelegenheden door Mijn discipelen verlaten werd als
er staat: "Van nu af wordt het koninkrijk der hemelen met geweld
ingenomen!"
25. Zo
gaan ook veel trekkers een tocht maken in een hoog gebergte. Zolang het
gemakkelijk gaat loopt iedereen flink mee; als echter de steile hellingen van
het hooggebergte komen en dan geldt: "Van hieraf kost het inspanning en
kracht om de berg te bestijgen, dan keren ze om en maar heel weinigen gelukt
het de toppen van het hooggebergte te beklimmen.
26.
Dezelfde betekenis ligt ook ten grondslag aan het volgende: Zolang de mens Mijn
rijk aan zijn lessenaar zoekt, gaat alles goed; maar als gezegd wordt:
"Het lezen is niet voldoende, alleen door ernaar te handelen verkrijgt men
de kroon. Want het vlees is tot geen enkel nut. De letter doodt; slechts de
geest is het, die levend maakt!", dan wordt de Heer ook meestal door Zijn
discipelen verlaten, zoals de tekst aangeeft.
27.
Neem deze verklaring daadwerkelijk ter harte, dan zult u niet, zoals de
discipelen, uw Heer verlaten! Amen.
Hoofdstuk
29
"En
de duivelen smeekten Hem aldus: Zend ons in de varkens, opdat wij daarin
gaan".
(Markus
5:12)
9 februari
1844 's avonds
1.
"En de duivelen smeekten Hem aldus: Zend ons in de varkens, opdat wij daarin
gaan".
2. Ik
heb u al eens gezegd, dat de diepste en meest verborgen geheimen van Mijn leven
op aarde te vinden zijn in Mijn daden. Want de woorden heb Ik zo gesteld dat
iedereen ze kan begrijpen; maar dat is niet het geval met Mijn daden. Die werden
zelfs door Mijn broeders niet begrepen, voordat de Heilige Geest over hen kwam;
en als zij ze begrepen, werd het hen ook in de geest gezegd dat ze aan niemand
de diepe zin van de daden moesten bekend maken, omdat de wereld ze niet kan en
wil begrijpen.
3. En
zo is het in dit geval ook gesteld! Zou Ik u haar diepste betekenis geheel
duidelijk maken, dan zou men driemaal de oppervlakte van de aarde nodig hebben
om alleen maar de inleiding op te schrijven. Voor de uitleg van de
belangrijkste betekenis van dit feit zou echter een heel zonnegebied te weinig
ruimte bieden om alle boeken te bergen die daarover zouden kunnen worden
geschreven. Daaruit kunt u toch wel begrijpen wat zo'n feit allemaal in moet
houden.
4.
Maar als van een woord al wordt gezegd dat het is als een zaadkorrel, die in de
aarde wordt gezaaid en veel vruchten voortbrengt, wat kan er dan wel van een
werkelijke daad van God worden gezegd? Want er bestaat een verschil tussen het
"God sprak: Er zij!", en het dan daaropvolgende: "En er
werd!"
5. Opdat u zich
echter toch van de grootte van zulk een daad enig begrip kunt vormen, wil Ik u
in het kort iets daarover vertellen.
6.
Waarom vraagt de Heer hier aan de demon hoe hij heet, terwijl het aan de
Alwetende toch zeker bekend was, dat in deze bezetene niet slechts één, maar
een heel legioen boze demonen aanwezig was. De Heer vroeg dat toch zeker niet,
omdat hij de naam van die boze geesten wilde leren kennen; maar waarom vroeg
Hij er dan naar?
7. Hij
vroeg het om deze demon aan te kondigen wie Hij is; want uit een vraag herkent
men beter de aard van een wezen dan uit een antwoord. Vraag iets aan een dwaas
en hij kan je een antwoord geven waar je verbaasd van staat. Vraagt de dwaas
echter iets aan jou, dan zul je hem dadelijk aan zijn vraag herkennen. De enige
manier om iemand op geestelijk gebied te leren kennen is door een vraag en
daarom vroeg de Heer hier ook niet om een antwoord te krijgen, maar om op deze
geestelijke manier de demonen te kennen te geven wie Hij is.
8.
Dergelijke situaties kent u ook wel en u hebt die ook reeds bij de zogenaamde
somnambules kunnen waarnemen. Want als men een somnambule iets vraagt dan heeft
dat niet de bedoeling iets uit het leven van de somnambule te ervaren, maar uw
vraag heeft het karakter van een zich openstellen voor die somnambule, waardoor
zij uw innerlijk bekijkt, u herkent en het in u gevonden ontbrekende door haar
levenskracht aanvult.
9.
Deze manier van vragen houdt weliswaar het midden tussen een zuiver wereldlijke
en een zuiver geestelijke vraag: ze heeft echter toch voor de diepere denker
reeds een geestelijk karakter.
10.
Dus betekent de vraag van de Heer aan de demon eigenlijk hetzelfde alsof Hij
zou hebben gezegd: Kijk, Ik geef me bloot, in Mij is geen boosheid te vinden.
11. En
de demonen zien deze heilige naaktheid en herkennen aanstonds de Heer der
eeuwigheid, en als ze dan zeggen: "Wij zijn velen" - geven ze daarmee
niet nauwkeurig hun aantal aan, maar ze geven daardoor alleen maar op
geestelijke manier te kennen dat voor het aangezicht van de hoogste zuiverheid
van God hun boosheid in overgrote mate aanwezig is.
12. De
zuiverheid van de Heer dwingt hen echter daarvoor te wijken. Maar temidden van
de goddelijke reinheid zien de bozen ook de goddelijke erbarming en zij wenden
zich tot haar. Ze nemen op dit ogenblik hun toevlucht tot de deemoed en
verlangen om volgens hun slechte karakters in de varkens gezonden te worden;
en de erbarming van de Heer staat hun dat toe, wat ze vanuit die deemoed
vragen.
13. Als
ze echter in de varkens gaan, ontwaakt weer hun voor de Heer verborgen hoogmoed
en ze drijven de varkens in zee, opdat deze te gronde zullen gaan en zij,
namelijk de demonen, zich daarop vrij als monsters in de zee kunnen bewegen.
14. Zo
ziet dit beeld er uit. Wie is nu die bezeten mens? Deze bezeten mens is
gewoonweg de wereld. De wereld wil vrij worden van haar geheime kwelling; en de
Heer maakt de wereld vrij. Maar haar innerlijk boze werkzaamheid is in haar
vrije toestand erger dan in haar gebonden toestand.
16.
Als ze gebonden is, klaagt ze over druk en kwelling; als Ik haar echter vrij
maak, dan vliegt haar activiteit in de varkens en stort zich vanzelf in de zee
des verderfs en de iets rijkere mensen van de wereld proberen bovendien ook nog
Mij van zich af te stoten, omdat Ik hen niet beval vanwege hun wereldindustrie.
Want deze Gadarenen* (* Gadarenen: bewoners van Gadara, een stad die
vermoedelijk aan het meer van Galilea lag.) beduiden degenen die de wereld
dragen of duidelijker gezegd: ze zijn de eigenlijke industriëlen.
17. De
demonen echter die in de varkens varen, zijn de modegekken, gastronomen,
wellustelingen, bedriegers en allerleilistige mensen en intriganten. Wilt u
allerlei soort zich in zee stortende varkens zien in deze wereld, ga dan naar
de grote wereldsteden; daar zult u hen in groten getale aantreffen en ze zijn
een levensgetrouwe weergave van die uit het evangelie. Zij zijn ook met vele
legioenen; ze zijn allemaal door de meest onzuivere demonen bezeten en die
drijven hen ook in de zee van het zekere verderf.
18.
Kijk, dat is in deze evangelische daad van de Heer hetgeen je moet erkennen en
voor jezelf kunt gebruiken. Dat echter hierachter een zich eindeloos ver
uitstrekkende, nog veel diepere betekenis voorhanden is, hoeft niet voor de
tweede keer te worden aangetoond; want ten eerste zou u die nooit begrijpen en
ten tweede zou hij u geen nut maar alleen schade toebrengen.
19.
Laat dit daarom genoeg zijn; want de oneindigheid is te groot, het aantal
schepselen in haar oneindig en haar beschikking is voor u volkomen
onverklaarbaar. Dus kunt u ook onmogelijk bevatten hoe deze bezetene de hele
materiële schepping voorstelt en haar bewoners de oude gevangenen zijn. Deze
bezetene rust in de graven en is uitermate boos; kijk eens naar het eindeloze
aantal graven in de oneindigheid!
20. Maar genoeg
hierover! Voor u op deze aarde is het nog geen tijd om dit in de diepste
betekenis te kunnen begrijpen. Neem dus nota van het eerste; dat zal u van nut
zijn! Amen.
Hoofdstuk 30
"En
Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; u echter, blijft in de stad, totdat u wordt
bekleed met de kracht uit de hoogte"
(Lucas
24:49)
12 februari
1844 's avonds
1.
"En Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; u echter, blijft in de stad
totdat u wordt bekleed met kracht uit de hoogte".
2. Dit
vers geeft in zijn letterlijke betekenis al duidelijk te kennen, wat het
innerlijk bevat en lijkt in dit opzicht op een vriendelijk mens, die om zo te
zeggen zijn hart op zijn hand aan zijn vrienden aanbiedt; waardoor ook niet
iemand hem gemakkelijk miskent en iedereen al op het eerste ogenblik kan raden,
wat deze vriendelijke man in zijn schild voert.
3. Met
deze tekst is precies hetzelfde het geval. Want als de Zoon ten hemel vaart,
dan komt de belofte van de Vader in volheid tot diegenen, die met de ware hoop
vanuit de liefde, met ongeduld op deze belofte wachten.
4. Wat
betekent echter de hemelvaart van de Zoon, opdat daardoor de wachtenden en de
getuigen de belofte van de Vader zullen ontvangen? - U weet wat men onder
'Zoon' moet verstaan, namelijk de wijsheid van de Vader. De zoon komt dus in
elk mens overeen met dat, wat in ieder mens tot de wijsheid behoort. Tot de
wijsheid behoren het verstand, de rede, allerlei soort wetenschap en kennis.
5. Wat
tot de wijsheid behoort moet echter tegelijkertijd ook in elk mens die
verdeemoediging doormaken, als het ware een kruisiging, en moet dan als gedood
in een nieuw graf in het hart worden gelegd, daaruit dan weer opstaan en dan,
terwijl hij zich geheel aan de Vader geeft en opoffert, omhoog stijgen om één
te worden met de Vader.
6. Is
dat gebeurd, dan pas openbaart zich in het leven van de mens de belofte van de
Vader, die het eeuwige leven is. Dat noemen we de wedergeboorte.
7.
Maar op deze wedergeboorte volgt niet tegelijkertijd de doop met de geest van
de kracht, zoals ook niemand dadelijk na de geboorte een kind moet dopen, maar
tenminste pas een paar dagen later, - zoals dat bij de Joden ook op zijn
vroegst na de achtste, tiende of twaalfde dag gebruikelijk was. Vaak ook volgde
de besnijdenisdoop veel later, en zo wordt ook hier tot de apostelen en
discipelen gezegd, dat ze na Mijn hemelvaart een tijdlang in de stad samen
zullen blijven, totdat de kracht uit de hoogte over hen zal worden uitgestort.
8.
Deze toestand moet ook elk mens in acht nemen en hij moet ook niet eerder naar
buiten treden, voordat hij de geestesdoop heeft ontvangen! Want zonder deze
lijkt de wedergeboren geest op een zwak kind, dat wel in elk opzicht rein is
als een engel, maar gebrek heeft aan de werkzame kracht en aan het daarvoor
noodzakelijke vrije oordeel.
9. U
weet dat de nederdaling van de kracht uit de hoogte over de discipelen en
apostelen op de tiende dag na de hemelvaart is gevolgd. Wat wil dat zeggen? Dat
betekent en bewijst de volkomen onderwerping van de Mozaïsche tien geboden aan
het vrij geworden leven van de geest. Want de geest moet immers van tevoren van
alle banden en ketenen worden vrijgemaakt, voordat hij het gewaad der
goddelijke kracht uit de hoogte kan aantrekken.
10.
Wanneer dat aan hem is voltrokken, dan is hij een geheel nieuwe creatuur uit de
geest der liefde en alle kracht uit haar en kan dan pas werkzaam zijn in de
volle kracht van de goddelijke liefde en erbarming. Want pas door zulk een doop
met de Heilige Geest uit de hoogte wordt de mens verlost van alle doodsbanden
en wordt één met en in Christus en kan dan ook zeggen: "Ik leef niet meer,
maar Christus leeft in mij! Niet meer ik ben nu mijn Ik, maar Christus Zelf
is het Ik in mij!"
11. Daarom
moet ook van tevoren - wat al eerder werd aangetoond - al het met de Zoon
overeenkomstige in de mens de weg van de mensenzoon gaan, en voor iedereen
geldt onherroepelijk: "Neem uw kruis op en volg Mij na anders kunt u niet
tot opstanding en tot hemelvaart naar de Vader komen!"
12. En hier past voor
onze zaak alles op een haar, namelijk dat geen mens door de veelzijdige
ontwikkeling van zijn verstand met behulp van welvoorziene bibliotheken en
hoogdravende universiteitsprofessoren tot wedergeboorte en tot doop met de
Heilige Geest kan komen, maar alleen door de deemoed en grote liefde van zijn
hart.
13.
Hij moet alles, wat hij van de wereld heeft, tot op de laatste penning aan de wereld
teruggeven, dus ook de hoogmoedig makende wetenschappen van zijn hoofd, anders
zal het er met de wedergeboorte en de krachtige doop van zijn geest heel erg
benard uitzien.
14.
Geloof maar niet, dat iemand, ook al heeft hij zijn hele vermogen aan de armen
gegeven, daardoor al dadelijk het hemelrijk zal binnengaan, ook al zou hij in
zichzelf denken en zeggen: "Heer! Weest U net zo barmhartig tegenover mij,
als ik het was!" Wie zo spreekt, die mist nog behoorlijk veel van het
Godsrijk; want dan zijn Christus en hij nog niet één, maar duidelijk twee,
waarbij de een de ander in zekere zin redelijke voorwaarden stelt.
15.
Onder u mensen ben Ik altijd de armste, of duidelijker gezegd: bij elk mens is
de eigenlijke levenskracht van zijn hart het allerarmst en het meest behoeftig.
Deze moet eerst nog behoorlijk rijk begiftigd worden, als een andere gave naar
buiten enige waarde wil hebben; of uw hart moet geheel levend worden uit
liefde tot Mij. Ik Zelf moet uw hele liefde uitmaken; dan pas kunt u vanuit
deze liefde waarlijk verdienstelijk werken voor het eeuwige leven en wel
daarom, omdat het verdienstelijke alleen Mij toekomt. U echter blijft louter
slechts consumenten van Mijn liefde, genade en erbarming.
16.
Want zolang nog iemand zegt: "Ik ben bezig geweest en ik heb
gegeven!", dan is hij nog verre van degene die zegt: "Ik ben altijd
een luie en nutteloze slaaf geweest!" en hij is daarom nog ver van Mijn
rijk verwijderd. Slechts als hij het zichzelf levendig bekent en zegt:
"Heer, mijn God en Vader! Ik ben in alles niets, zoals ook alle mensen
voor U niets zijn, maar U alleen bent Alles in Allen!" dan is hij Mijn
rijk nabij en Mijn rijk is dichtbij hem gekomen.
17.
Sla dus evenzo acht op alles, wat u wordt gezegd, dan zult u ook, met de kracht
van Mijn geest tot hemelvaart en doop geraken; want ook naar u wordt zoëven de
belofte van de Vader gezonden. Amen.
"En
hij (Zacheüs) liep snel vooruit en klom in een moerbeivijgenboom om Hem te
zien; want Hij zou daar langs komen".
(Lucas
19:4)
14 februari
1844 's avonds
1.
"En hij (Zacheüs) liep snel vooruit en klom in een moerbeivijgenboom om
Hem te zien; want Hij zou daar langs komen".
2. Dit
vers geeft slechts de vermelding van een feit weer en u kunt tengevolge van een
voorafgaande lering menen, dat hierin ook een nooit geheel te bevatten diepe
betekenis verborgen ligt; maar dat is hier niet het geval en wel daarom, omdat
deze handeling niet door de Heer maar slechts door een mens wordt uitgevoerd.
Toch heeft deze schijnbaar onbeduidende scène een innerlijke geestelijke
waarde en wordt daarom in het evangelie vermeld, omdat er een goed te
gebruiken les voor elk mens in besloten ligt.
3.
Hier zou menige wijsgeer zeggen: "Wat kan er nu achter deze zeer gewone
alledaagse gebeurtenis steken? Wat wist Zacheüs meer van Christus dan wat wij
tegenwoordig misschien weten van een zogenaamde duizendkunstenaar?"
4. Als
we echter van te voren in een plaats horen, dat zo'n wereldberoemde
duizendkunstenaar voorbij zal komen, dan zal iedereen zich op straten en
pleinen begeven en zal verlangend naar de intocht van deze wonderman uitzien.
Staan er nu door een gelukkig toeval gemakkelijk te beklimmen bomen langs die
weg, dan zullen die zeker door jongens en soms ook door nieuwsgierige oudere
mensen in beslag worden genomen.
5. Wat voor betekenis ligt er achter
dit verschijnsel? Zeker geen ander dan de voor de hand liggende, namelijk dat
veel nieuwsgierige lieden die wonderman ook hebben willen zien.
6. De
moraal die men hieruit zou kunnen trekken, zou hoogstens kunnen luiden:
"Luister eens, jongens en nieuwsgierige mensen en jullie die klein van
stuk zijn, zodat je niet over de grote lummels heen kunt kijken! Zorg bij zulke
gelegenheden dat je bijtijds een boom bemachtigt, opdat je in zulke gevallen
je kijklust bevredigen kunt, zonder er rekening mee te houden of door het in
acht nemen van deze moraal ook veel bomen beschadigd worden!"
7.
Hier hadden we een uitleg, zoals de wereld die geeft. Ik gaf hem daarom van
tevoren, om het de wereld gemakkelijker te maken, later, bij de beoordeling
van Mijn voor hen onbegrijpelijke exegesen, deze zonder moeite of bezwaar
belachelijk te kunnen maken.
8. We
willen nu echter eens zien, wat voor een heel andere betekenis en moraal
achter deze eenvoudige tekst steekt. We zullen deze uitleg zo zonderling
mogelijk beginnen, en willen met het praktische deel aanvangen en het
theoretische er dan achteraan, als het ware uit zichzelf, laten volgen.
9. En
zo zeg Ik: de hele wereld is vol Zacheüssen en u bent het niet minder! Doe
daarom wat hij deed, en Ik zal dan ook tegen u zeggen en doen wat Ik tegen
Zacheüs zei en later ook deed.
De weg die Ik gewoonlijk met de Mijnen
ga, is u bekend; u bent evenals Zacheüs zondige wereldse tollenaars.
10.
Maar wat deed Zacheüs om Mij op die weg te zien? Hij was klein van stuk; hij
liep vooruit en klom in een moerbeivijgenboom, dat wil zoveel zeggen als: de
zondige mens erkende dat hij tegenover Mij geen waarde had, dus was hij vol
deemoed en geleek of gelijkt op de tollenaar in de tempel, die zijn ogen zelfs
niet naar de hemel durfde opheffen.
11. Maar de deemoed is het
voornaamste voedsel der liefde. Door haar wordt de liefde machtiger en
krachtiger voor Hem, tegenover wie ze haar grote onwaardigheid voelt. En hoe
onwaardiger ze zich voelt, des te groter wordt de aantrekkingskracht tot Hem, omdat
haar achting in die mate groeit, als waarmee ze in haar eigen waarde daalt. Zulke
liefde denkt dan alleen maar aan Degene, die ze als haar hoogste goed, het
hoogste acht.
12. In
dit bezig zijn met het hooggeachte voorwerp van zijn liefde, ontstaat een
steeds sterker wordend licht waarin de mens denkt en denkt en zoekt en zoekt,
hoe hij het meest vereerde voorwerp van zijn beschouwing naderbij kan komen. En
dit denken en denken en zoeken en zoeken is gelijk aan het vooruitsnellen van
Zacheüs.
13.
Hij is op de juiste weg; maar hij weet ook, dat de Heer het meest innerlijke
van alle dingen is en dus in dit grote gedrang op deze weliswaar rechte weg,
toch niet te ontdekken zal zijn. Maar de begeerte om de Heer te zien is
machtiger dan die tegenwerping en machtiger dan dit hinderlijke gedrang en
vordert van de mens alle kracht, zich zo hoog mogelijk te verheffen en zo'n
punt te bereiken, waarvandaan men over het gedrang heen en toch temidden van
het gedrang, de Heer kan zien.
14.
Een boom wordt uitgekozen en beklommen: een moerbeivijgenboom; gelijk aan de
boom der kennis in welks bladeren de fijn glanzende stof voor de
koningsklederen is verborgen. Dus door hogere kennis en door het licht van het
geloof wil de mens de Heer zien; daarom snelt hij vooruit en klimt in de
symbolische boom der kennis, die weliswaar een zoete vrucht heeft, maar
nochtans niemand verzadigt. Het lijkt wel of hij verzadigt, maar na zo'n
schijnbare verzadiging volgt gewoonlijk meer honger dan men van tevoren had.
15. Zo ligt ook de verhouding tot de hogere kennis op de
weg van het verstandelijk onderzoeken. Deze kennis schijnt in het begin de
geest ook verrassend te verzadigen, maar al gauw zegt zijn hongerig begerende
maag: "Die paar zoete trosjes hebben me alleen maar slaperig gemaakt,
maar niet verzadigd: ik had wel even een gevoel verzadigd te zijn, maar was het
toch niet.
16.
Kijk, dat is een duidelijk beeld van wat de moerbeivijgenboom betekent, waar
Zacheüs wel met de allerbeste bedoelingen inklom; het zou voor alle zulke
geleerde tollenaars en zondaren goed zijn, als ze met dezelfde bedoeling als
Zacheüs in de boom der kennis aan de weg des Heren klommen. Ze zouden hetzelfde
bereiken, wat ook Zacheüs bereikt heeft.
17.
Maar helaas wordt de boom der kennis maar hoogst zelden beklommen op de manier
waarop Zacheüs het deed, en zo veel Zacheüssen klimmen ook wel met een wat
beter doel in de boom der kennis, maar gewoonlijk in één die niet langs de weg
van de Heer staat.
18.
Tot hier was alles duidelijk; nu is de vraag: is het voor het eeuwige leven
voldoende, als men met de beste bedoelingen doet zoals Zacheüs?
19.
Deze vraag wordt beantwoord op die plaats in het evangelie, waar de Heer tegen
de in de boom uitkijkende Zacheüs zegt: "Kom naar beneden, want vandaag
moet Ik in uw huisverblijven!"
20.
Dat wil zoveel zeggen als: "Zacheüs! Bevrijd je van je hoge bespiegelingen
over Mij en daal af in de kamer van je liefde voor Mij: in dit huis van jou is
eten voor Mij; daar zal Ik verblijven en Ik zal in je huis eten!"
21. En
nog duidelijker gesproken wil dat zoveel zeggen als: "Zacheüs, daal af in
je eerste deemoed en liefde; dan zal Ik Mijn intrek bij je nemen en Mij
verkwikken met de vrucht van je hart".
22.
Kijk, dat is het praktisch theoretische van deze tekst en in het kort is de
moraal: "Kijk naar je broeder Zacheüs en volg zijn voorbeeld, dan zal het
ook jou vergaan zoals het Zacheüs verging!"
23. Ik
denk, dat elke verdere theorie hier volkomen overbodig zal zijn, want wat werd
gezegd is zonder meer zeer duidelijk. Wie het zal lezen en in acht nemen, zal
ongetwijfeld het aandeel van Zacheüs ten deel vallen, en Ik zal hetzelfde tegen
hem zeggen, wat Ik tegen Zacheüs heb gezegd.
24. U moet dat allen zeer goed ter
harte nemen! Amen.
Hoofdstuk
32
"Toen
nu Jezus Zijn moeder zag, en de discipel die Hij liefhad daarbij zag staan, zei
Hij tot Zijn moeder: "Vrouw, zie, uw zoon". Daarna zei Hij tot de
discipel: "Zie, uw moeder". En van dat uur af nam de discipel haar in
zijn huis".
(Joh.
19:26 - 27)
16 februari
1844 's avonds
1.
"Toen nu Jezus Zijn moeder zag, en de discipel die Hij liefhad daarbij zag
staan, zei Hij tot Zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon. Daarna zei Hij tot de
discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar in zijn
huis".
2. Het
is bij u op de wereld ook gebruikelijk dat als iemand zijn dood voor ogen ziet,
hij voor degenen die achterblijven een laatste wilsbeschikking treft, die bij
u testament wordt genoemd. Zo was het ook in Mijn geval noodzakelijk dat Ik
voor Mijn nabestaanden een laatste wilsbeschikking treffen zou. Maria, de moeder
van Mijn lichaam, was zulk een nabestaande en ze moest toch voor de haar nog
overblijvende levensdagen op aarde de nodige verzorging hebben.
3. Er
zou wel iemand kunnen vragen: heeft Jozef dan helemaal niets nagelaten? Hij had
zelf toch ook kinderen, van zichzelf en van vreemden, die hij had opgenomen;
konden dezen dan niet voor Maria zorgen?
4. Het
antwoord is: Jozef heeft in de eerste plaats nooit een eigendom bezeten en kon
dat daarom ook niet nalaten. Zijn kinderen, zowel zijn eigen als ook die hij
opgenomen had, waren ten tweede zelf zeer arm en zijn Mij bijna allen
nagevolgd; en daarbij was ook Johannes, die zich vaak in het huis van Jozef
ophield en als het ware ook bij de familie hoorde. Want zijn vader was nog
behoeftiger dan Jozef zelf en stuurde zijn zoon naar Jozef toe om het ambacht
van hem te leren. Dat gebeurde dan ook en hij werd een handige timmerman en
meubelmaker die ook het draaiwerk vaardig verrichtte. Bovendien had hij Maria
en Mij en het hele gezin van Jozef zeer lief en Maria kon aan geen betere en
meer vertrouwde handen worden toevertrouwd dan juist aan deze zoon van
Zebedëus.
5.
Zie, dat is nu het eenvoudige testament en dat is dus ook de geheel letterlijke
betekenis van Mijn woorden aan het kruis.
6.
Daar deze woorden niet slechts door de mens Jezus, maar ook door de Zoon van
God of de eeuwige wijsheid van de Vader zijn gesproken, verbergt er zich zeker
nog een veel diepere en hoogst goddelijk geestelijk hemelse betekenis achter,
die u echter even zomin in zijn volle diepte zult kunnen begrijpen als zoveel
andere beweegredenen voor daden van de Godmens.
7. Ik
kan u daarom alleen aanduidingen daarover geven uit het gebied van de wijsheid.
Maar vors daarin niet te veel; want u weet dat de dingen van de wijsheid nooit
zo gemakkelijk te begrijpen zijn als de dingen die uit de zuivere liefde
voortkomen, zoals de natuur u al laat zien.
8. U
kunt daar wel de lichtende en glinsterende voorwerpen beetpakken en overal
neerleggen en van alle kanten bekijken; kunt u dat echter ook doen met de vrije
lichtstralen, die van de lichtende voorwerpen uitgaan?
9. Die
stralen voeren de afbeeldingen van talloze dingen onvervalst met zich mee,
waarvan onder andere de lichtbeelden een voldoende bewijs leveren. Vraag uzelf
af, of u niettegenstaande alle moeite die u u met uw zintuigen geeft, in de
vrije stralen zulke beelden kunt ontdekken. Dit moet u zeker ontkennend beantwoorden.
10.
Daarom geldt ook de vroegere wenk dat u niet teveel moet speculeren over de
zaken der wijsheid, want dan zult u nog minder resultaat boeken dan bij het
beschouwen van de beelden in de vrije lichtstralen.
11. U
kunt weliswaar ook optische toestellen maken, waarbij de vrije lichtstraal
wordt gedwongen het beeld dat hij vormt weer te geven, zodat u het kunt
bekijken; hebt u echter ook een optisch instrument waardoor de beelden die
gevormd worden door de stralen uit de diepte van het oerlicht kunnen worden
afgedrukt?
12.
Ja, u hebt wel een dergelijke geestelijk optische inrichting in u, maar die
begint pas te werken als u van het wereldse lichtgeheel afstand hebt gedaan. De
wereld moet eerst in volledige duisternis overgaan, voordat het licht van de
geest zijn meegedragen beelden duidelijk in uw geest projecteert. Uw eigen
dromen geven u daarvan een deugdelijk bewijs en de visioenen van degenen die
in geestesvervoering geraken, of, zoals u het uitdrukt, van de somnambules,
leveren een nog houdbaarder en duidelijker bewijs.
13.
Deze inleiding was noodzakelijk en zo kunnen we tot de betreffende
aanduidingen over deze aan het kruis gesproken woorden overgaan.
14.
"Vrouw, zie uw zoon" en "Zoon, zie uw moeder" betekent in
diepere zin zoveel als: "Gij wereld, zie de zoon des mensen, en Gij
mensenzoon, zie de wereld en oordeel haar niet, maar bewijs haar liefde!"
15.
Dieper gesproken: "Gij, goddelijke wijsheid, neig u naar uw eeuwige
oergrond en Gij, eeuwige oergrond, zie uw stralende Zoon en neem Hem op om er
één mee te worden".
16. En
verder: "Gij Ene, die eens het allerheiligste droeg, kijk naar de dood van
uw werken, en Gij gedode, gedenk als Gij opstaat diegene, die eens het
allerheiligste droeg, namelijk het licht van de eeuwige liefde!"
17.
Zie, in deze korte aanduidingen ligt de oneindige diepte, die geen geschapen
wezen ooit zal kunnen begrijpen, omdat de inhoud van deze diepte alleen al
oneindig is en bovendien elk ogenblik nog oneindiger wordt.
18. Ik
heb u daarom zoveel hierover gezegd, opdat u daaruit zou zien dat Degene die
deze woorden vanaf het kruis heeft gesproken meer was dan, volgens veIer
mening, alleen maar een eenvoudige Israëlitische delinquent, die onder het
scherpgericht van Rome stond, omdat Hij als een opruier van het volk en een
rebel tegen Rome was aangeklaagd.
19.
Dit is dus de diepere geestelijke betekenis. U zelf moet u echter bij het
natuurlijke testament houden. Want ook u bent Mijn leerlingen en de armen der
wereld zijn Mijn moeder. En zo zeg Ik ook tegen deze moeder: "Zie, uw
zoons". En tegen u zeg Ik: "Zie, uw moeder!"
20.
Waarlijk, als u dan zult handelen als Johannes, dan zult u zijn loon ook
hebben, eeuwig! Amen.
Hoofdstuk
33
"Zie er komt een uur en het is
gekomen, dat u verstrooid zult worden, ieder naar het zijne, en u Mij alleen
zult laten; en toch ben Ik niet alleen, omdat de Vader met Mij is".
(Joh. 16:32)
19 februari
1844 's avonds
1.
"Zie, er komt een uur en het is gekomen, dat u verstrooid zult worden,
ieder naar het zijne, en u Mij alleen zult laten; en toch ben Ik niet alleen,
omdat de Vader met Mij is".
2.
Deze tekst geeft te kennen, wat ook u algemeen bekend is en reeds na Mijn
hemelvaart aanwezig was. Deze tekst is dan ook één van de gemakkelijkste, omdat
zijn betekenis voor het grijpen ligt.
3.
Alleen moet hier worden opgemerkt, dat er een groot onderscheid bestaat tussen
hetgeen soms wordt gezegd: "De tijd komt. . " of, als wordt gezegd
"Het uur komt. . . " Onder de 'tijd' wordt een later komende
tijdsruimte verstaan, die op een onbekend tijdstip zal aanbreken. Onder het
'uur' echter wordt een dadelijk na het gezegde intredende tijdsduur aangeduid.
4.
Soms kan men in deze tekst het woord 'tijd' in plaats van 'uur' aantreffen.
Maar dan is het verkeerd; want het moet zijn "Het uur komt. . ." en
wel daarom, omdat dadelijk na het profetische woord het ook bewaarheid werd.
5. Wat
moeten we dan onder dit verstrooien verstaan? Misschien het persoonlijk
uiteengaan van Mijn leerlingen en apostelen en dan ieder naar een andere
streek? O neen! Dat was immers hun bestemming en daartoe heb Ik ze ook
geroepen, opdat ze zouden uitgaan naar alle landen en daar voor alle schepselen
het evangelie prediken.
6. Zou
het niet dwaas van Mijn zijn geweest om over hun roeping een euvele profetie
uit te spreken? Dan zouden degenen die geroepen waren Mijn woord uit te dragen,
om niets verkeerds te doen zich voortdurend in een groep hebben moeten
ophouden, zoals in uw tijd zovele orden dat doen, die in hun bestaan net zo
weinig nuttigs tot stand brengen als een hoop meteoorstenen op de bodem van de
zee, die ook degene die ze in de zee neer ziet vallen doet vermoeden, dat ze
een vreselijke uitwerking zullen hebben; maar als ze eenmaal de rustige
zeebodem hebben bereikt, dan rusten ze daar werkeloos en dienen hoogstens wat
vraatzuchtige poliepen tot steun.
7. Dus
van een persoonlijke en plaatselijke verstrooiing is bij deze voorspelling
niets te vinden, wat men al in de tekst zelf kan lezen waar gezegd wordt:
"Als u Mij alleen zult laten, ben Ik toch niet alleen, omdat de Vader met
Mij is".
8.
Oordeel nu zelf: kan iemand Mij persoonlijk en plaatselijk verlaten? Waarheen
zou hij wel moeten gaan om Mij meer nabij of verder van Mij af te zijn? Waar
zal hij verder van Mij verwijderd zijn, in Zuid-Amerika of Noord-Azië? Ik
geloof dat dat voor Mij, die alom tegenwoordig is, wel niets zal uitmaken. Dus
van een persoonlijke en plaatselijke verstrooiing is hier als reeds gezegd geen
sprake.
9. Wat
voor een verstrooiing wordt hier dan wel bedoeld? Kijk naar de sekten, die
tegenwoordig overal bestaan en ook reeds tijdens Mijn leven onder de apostelen
enigszins voorhanden waren - om welke reden Ik deze voorspelling ook heb
gedaan. En als u let op de debatten tussen Mijn twee eerste apostelen, moet het
u des te duidelijker worden welke verstrooiing Ik Mijn apostelen en leerlingen
heb voorspeld, waarvan, zoals Ik in het begin al zei, de verklaring voor het
grijpen ligt.
10. In
weinige eeuwen na Mijn hemelvaart was de verstrooiing al zo groot, dat niemand
meer precies wist wie wie was. Men moest enorme concilies beleggen, maar bleef
na het concilie zoals tevoren verstrooid.
11.
Hoe het er nu uitziet hoef ik u wel niet te tonen: waar je ook kijkt zul je de
verstrooiing ontdekken.
12.
Men zegt: Een ieder op zijn eigen plaats. Dat wil zoveel zeggen als: elke sekte
houdt zich voor de beste en zuiverste. Ben Ik daarom echter alleen? O neen! De
Vader, of de eerste liefde is immers in Mij.
13. Aan
de liefde herken ik de Mijnen maar niet aan de sekte!
Die Mij liefheeft en Mijn woord houdt,
die heeft de liefde van de Vader in zich, zoals Ik de Vader in Mij heb en die
is één met Mij, zoals Ik één ben met de Vader! Daarom ben Ik niet alleen; want
zoals de Vader in Mij is, zo ben Ik in een ieder en een ieder die Mij liefheeft
en volgt is ook in Mij.
14. De
sekte maakt dan geen verschil en degene die uit wereldse overwegingen de ene
sekte boven de andere voortrekt, zij vervloekt! Want in geen enkele sekte is
waarheid en leven; alles berust op geloofsdwang en op overredingskracht, wat
al geen haar beter is. Vraag: Waar blijft dan de vrije mens?
15.
Wanneer heb Ik ooit iemand tot geloof gedwongen? Ik liet een ieder vrij. Wie
aan Mijn werken en aan zijn eigen innerlijke overtuiging niet genoeg had, die
werd door geen ander middel gedwongen. Want Ik heb Mijn leer niet voor het
geloof, maar slechts voor de daad gegeven.
16. Ik
heb niet gezegd: "Wie Mij zal geloven, uit diens lendenen zullen stromen
van levend water vloeien", maar Ik heb gezegd: "Wie naar Mijn Woord
zal handelen, die zal het ervaren, of Mijn leer van God of van de mensen
is!"
17.
Wat zou een oproep tot geloof ook voor nut hebben gehad? Want zoveel moest Ik
toch vooruit kunnen zien, dat één en hetzelfde licht de voorwerpen die het
beschijnt net zo verschillend belicht, als dat de voorwerpen zelf verschillen.
18. Zo
is het ook met het licht van het geloof! Al naar gelang het een verschillend
gekleurd menselijk gemoed beschijnt, zal het dat gemoed ook verlichten. Een
eis, dat één en hetzelfde licht door die duizenderlei gekleurde gemoederen
volkomen wit zal teruggekaatst worden, is daarom toch zeker de grootste dwaasheid.
19. De
uitwerking van het licht moet wel verschillend zijn; maar de werking van de
liefde blijft dezelfde, net zoals de warmte slechts één werking heeft, namelijk
zo: ze verwarmt het rood op dezelfde manier als het blauwen alles kan gloeiend
worden gemaakt en de kleur van de ware levende liefdesgloed is eeuwig één en
dezelfde en een gloeiend stuk goud onderscheidt zich niet van een gloeiend stuk
ijzer.
20.
Zie dat is de betekenis van deze tekst! Verstrooi u daarom niet, maar blijf in
de liefde, dan zult u leven! Amen.
Hoofdstuk
34
"Wie
in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn
binnenste vloeien". (Joh. 7:38)
21 februari 1844 s avonds
1. "Wie in Mij
gelooft, zoals de Schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn
binnenste vloeien".
2.
Deze tekst is als een muizenval en is als een kuil gemaakt, waarin men leeuwen,
panters en tijgers vangt; ook is hij als een hoeksteen, waarover velen 's
nachts struikelen en zich geweldig bezeren. En Ik zeg: Wie zich daaraan stoot
en valt, zal veel moeite hebben om weer op te staan.
3.
Waarom? Ik gaf toch hier en daar het gebod van het geloof en predikte overal de
liefde door daad en woord. Ik zei: "Als u geloof had, zou u bergen kunnen
verzetten!"
4. Ik
zei ook hetgeen de onderhavige tekst aangeeft; want Ik zei: "Zijt daders
en niet alleen hoorders van Mijn Woord!"
5. En
Ik zei ook, dat degenen die tot Mij "Heer, Heer!" zeggen, die dus aan
de Zoon van God geloven, niet in het hemelrijk zullen binnengaan, maar alleen
degenen die de wil van Mijn Vader doen!
6. En Ik zei ook: Wie
Mij echter liefheeft, tot die zal Ik komen in alle volheid en Ik zal hem Mij
Zelf openbaren!"
7. En
Ik zei ook: "Een nieuw gebod geef Ik u: dat u elkaar liefhebt, zoals Ik u
heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat u Mijn
discipelen bent, als u liefde onder elkaar hebt".
8. Nu
vraag Ik: Wat moet de mens dan doen? Zal hij aan de ene kant alleen maar
genoegen nemen met het geloof dat hem als zodanig is aangeraden, of zal hij
zich alleen maar aan de liefde houden, die hij zich eigen heeft gemaakt door
te handelen naar Mijn woorden en alleen datgene geloven wat de liefde tot Mij
hem geeft?
9.
Want de werkzaamheid der liefde heb Ik Zelf als het enig geldende criterium
aangevoerd, waardoor men kan beoordelen of Mijn leer menselijk of goddelijk is;
want Ik zei het immers: "Wie naar Mijn woorden handelt, die zal
erkennen of Mijn leer van de mensen of van God is!"
10.
Hoe komt het dan dat hier staat: "Wie in Mij gelooft, stromen van
levend water zullen uit zijn binnenste vloeien!"? Het levende water
betekent immers ook de levende wijsheid uit de hemelen, die toch ook als een
zeker criterium voor de goddelijkheid van Mijn woorden moet gelden.
11. En
zo hebben we hier twee grondslagen die getoetst moeten worden, waarbij de één
steeds zijn tegenstander vindt in de andere. Want onder het "Heer,
Heer!"-zeggen wordt ook het vaste geloof in de mensenzoon verstaan - maar
daar wordt gezegd dat met dit geloof het hemelrijk niet wordt verworven, - en
in de voorliggende tekst worden door alleen maar te geloven stromen van levend
water beloofd.
12. Nu
is de vraag: Verkondigde Ik twee leren? Of was Ik iemand, die bij elke
gelegenheid zijn jas naar de wind hing en bij een gelovig gezelschap over de
enige waarde van het geloof gesproken zou hebben, en in een actieve
gemeenschap predikte, dat het handelen alleen waarde heeft? Op deze manier
moest Ik met Mijzelf wel in duidelijke tegenspraak staan.
13. De
Farizeeën geloofden rotsvast in de voorschriften van Mozes uit wereldlijke en
vroeger ook uit geestelijke overwegingen en toch werden ze door Mij vanwege hun
ongeloof vaak op hardhandige wijze bestreden.
14. Waarom
was Ik hier niet tevreden met hun eerste geloof en waarom viel Ik ze aan, dat
ze niet aan Mij wilden geloven en werden ze door Mij kwaaddoeners genoemd,
omdat ze letterlijk volgens de wet leefden en zich niet wilden richten naar
Mijn leer?
15.
Waarom liet ik de Farizeeër die de wet te allen tijde vervulde
ongerechtvaardigd en de met zonde beladen tollenaar gerechtvaardigd de tempel
verlaten?
16.
Waarom respecteerde Ik eigenlijk de voorschriften van Mozes niet, en nam Ik de
Sabbat niet in acht? Waarom ergerde Ik Zelf daardoor de Farizeeën en predikte
toch: "Wee degene, die zijn naaste ergert!"?
17.
Ja, Ik verkondigde zelfs een leer volgens welke een mens zich van een
lichaamsdeel dat hem ergert moet ontdoen, want hij kan beter verminkt in het
hemelrijk, dan recht van lijf en leden in de hel binnengaan. Hoe zit dit alles
in elkaar? Hier vindt men allerlei tegenstrijdigheden; hoe moeten al deze
tegenspraken tot overeenstemming worden gebracht?
18.
Uit uzelf zou u uit dit labyrint zeker geen uitweg vinden; Ik zal echter, zoals
de Macedonische held deed, de knoop doorhakken. Hoor dan!
19. Er
is een verschil tussen dat wat Ik alleen maar zei en dat wat Ik heb aanbevolen.
Er bestaat echter ook een onderscheid tussen zeggen en zeggen: het ene kan
een ontkenning zijn en het andere een bevestiging. Een ontkenning
komt overeen met het natuurlijke - een bevestiging met het geestelijke.
In het natuurlijke ligt geen gebod, maar in het geestelijke wel.
20.
Daarom, als er gezegd wordt "Ik zei niet", dan betekent dat zoveel
als "Ik heb het niet geboden"; en als gezegd wordt: "Ik zei
het", dan betekent dat zoveel als: "Ik heb het geboden".
21.
Als Ik over geloof sprak, dan verstond Ik daaronder altijd het levende, dus met
liefde gepaard gaande geloof; maar een op zichzelf staand geloof verwierp Ik
altijd.
22.
Daarom zei Ik u ook onlangs: "Ik zei niet: Wie gelooft aan de mensenzoon,
uit diens lendenen zullen stromen van levend water vloeien!" Dat betekent
zoveel als: "Niemand zal door het geloof alleen tot het licht komen, maar
alleen door de daad volgens Mijn woord!"
23.
Als Ik echter hier zeg: "Wie in Mij gelooft, stromen van levend water
zullen uit zijn binnenste vloeien!", dan zeg Ik zoveel als: "Wie een levend,
dus met liefde gepaard geloof heeft, die zal in de wijsheid van de hemel
binnengevoerd worden"; en als u maar enigszins kunt denken, dan zult u
gemakkelijk inzien, dat daarmee alleen de hemel van de laagste graad is
beloofd.
24.
Dat alleen maar op basis van geloof geen enkele graad in de hemel wordt beloofd,
dat leert u uw eigen ervaring. Want u hebt immers ook van kindsbeen af in Mij
geloofd; vraag echter u zelf eens af, hoeveel druppels van enig levend water
daardoor uit uw binnenste zijn gevloeid. Hebt u het door uw veertig jaar oude
geloof zo ver gebracht, dat u in uzelf de onsterfelijkheid van uw innerlijke
wezen volkomen hebt gevonden vanwege één of andere druppel levend water?
25. Ik
heb u nu al zoveel van het echte levende water doen toekomen en toch bent u in
zoveel dingen nog niet in het reine over uw innerlijk voortbestaan na de dood
van het lichaam. Maar Ik ben toch geen leugenaar; Ik heb om het geloof stromen
van levend water beloofd. Waar zijn ze dan bij u, gelovigen?
26.
Uit deze eigen ervaring kunt u toch genoegzaam afleiden, dat Ik als de eeuwige
waarheid en wijsheid Zelf in deze tekst onmogelijk alleen maar het geloof op
zich heb kunnen bedoelen, maar slechts het aan al Mijn leerlingen welbekende
geloof, dat met de liefde tot God en de naasten gepaard gaat.
27.
Want het geloof alleen kan evenmin wat nuttigs voor het eeuwige leven bewerken,
als dat een echtgenoot met en uit zichzelf kinderen vermag te verwekken. Hij
moet een verbintenis aangaan met een echtgenote en kan pas in het vuur van zijn
liefde kinderen met haar verwekken.
28. De
kinderen zij n in de natuurlijke betekenis overeenkomstig de stromen van levend
water uit de lendenen van het lichaam. Daarbij duiden het 'lichaam" *
(*'In de Duitse Bijbelvertaling M.Luther staat in Joh. 7 :38 'lichaam' i.p.v.
'binnenste'.) of de 'lendenen' in deze tekst een materieel beeld aan van de
liefdedaad zelf en de hele tekst luidt in onthulde toestand aldus: "Wie
zich in zijn hart aan Mij houdt, diens werken zullen bevorderlijk zijn tot het
eeuwige leven!"
29.
Uit deze zeer duidelijke uitlegging volgt echter ook heel duidelijk, dat Ik
over het alleenstaande geloof altijd ontkennend, maar nooit bevestigend heb
gesproken, want anders had Ik Mijzelf ook schandelijk tegengesproken ten
aanzien van de hele wereld.
30.
Als dus ergens in Mijn woord sprake is van geloof, dan is dat altijd zo te
beschouwen alsof je over een beurs spreekt. Wie zegt: "Ik heb hem mijn
beurs gegeven", bedoelt daarmee vanzelf dat hij gevuld was; want met een
lege beurs zal wel niemand gediend zijn. Van Mij n kant bezien is dat ook zo
met het geloof. Ik bedoel daarmee niet de lege, maar de met liefde gevulde.
31.
Daarom zeg Ik nog eens: Ik zei niet: "Wie in Mij gelooft, zullen
stromen van levend water uit zijn binnenste of lendenen vloeien!" - maar
Ik zei: "Wie in Mij gelooft, zullen stromen van levend water uit
zijn binnenste of lendenen vloeien!"
32. In
het eerste geval van de ontkenning wordt slechts het lege geloof
verstaan, dat ook maar niet het minste druppeltje levend water schenkt; in het
tweede geval echter wordt het gevulde geloof bedoeld, waaruit dan zeker
de stromen levend water zullen vloeien, en dat is het waarop Ik bevestigend
zeg: "Wie de wil van Mijn Vader doet, die zal erkennen vanwaar de
leer komt!"
33. De Vader echter is
de liefde en die neemt geen genoegen met een luchtige schijn, maar alleen maar
met het werkelijke zijn. Wat voor nut heeft het matte lantaarnschijnsel van
alleen maar het geloof in de oneindige scheppingsruimte? Je kunt rondom aftasten
en overal heen kijken: slechts matte stralen komen je tegemoet en veraf zijn
de dingen, waarvan je vanuit de verte niets dan die matte stralen ontvangt.
Want de slapende heeft aan de droom wel genoeg. Zolang hij slaapt houdt hij hem
voor werkelijkheid: maar als hij ontwaakt zoekt hij overal werkelijkheid en vastheid.
34.
Wat gebeurt er echter als de mens zijn gehele aardse leven slaapt en de
droombeelden voorwerkelijkheid aanziet? Wat zal er gebeuren als hij na het
afleggen van zijn lichaam uit zulk een aards droomleven wakker wordt? Waar zal
hij naar grijpen? Waaraan zal hij zich vasthouden? Van alle kanten zal hij door
de nacht omringd zijn; waar zal hij het licht vandaan halen om die hem
verwarrende nacht om zich heen te verlichten?
35.
Daarom zeg Ik: degene die zich hier door allerlei twijfels gevangen genomen voelt
is er beter aan toe dan hij die verklaart dat hij een wakkere geest heeft, maar
zich nog in de nacht bevindt. Hij heeft de nietigheid van de droombeelden
vroegtijdig ingezien en hij roept met groot verlangen de dag tot zich.
36.
Maar de dromer weet niets van zijn eigen nacht: hij is een heer en doet wat hij
wil, eet en drinkt en denkt dat alles werkelijkheid is. Als hij echter zal
ontwaken, dan bemerkt hij pas de grote leegte in zichzelf; maar helaas wel te
laat. Want als het geloof, het gevulde namelijk, niet tijdens het aardse leven
stromen van levend water uit de lendenen doet vloeien, hoe zal het dat later
kunnen doen, als de lendenen afgevallen zijn?
37. Of
als iemand geen geld in de daartoe bestemde beurs kan bewaren, hoe zal hij het
dan verkrijgen als hij geen beurs en geen geld heeft? Of als iemand het leven
niet kan behouden als hij het heeft met daarbij de daartoe behorende
levensbuidels, hoe zal hij het dan verkrijgen als hij de buidels en het leven
verliest?
38.
Wie niet zijn kan als hij is - hoe zal hij dan zijn als hij niet is? Want aan
ieder die heeft zal worden gegeven; en wie niet heeft, ook wat hij heeft zal
van hem worden genomen.
39. Ik
denk dat deze vrij omstandige verklaring wel duidelijk genoeg zal zijn. Streef
daarom ook naar het gevulde geloof: want het lege is alleen maar een droom.
Wilt u stromen van levend water uit uw lendenen zien vloeien, dan moet uw
geloof door de werken der liefde levend worden! Amen.
Hoofdstuk
35
"Dit
heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede hebt. In de wereld hebt u
verdrukking, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen".
(Joh.
16:33)
23 februari
1844 's avonds
1.
"Dit heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede hebt. In de wereld hebt
u verdrukking, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen!"
2.
Deze tekst behoort weer tot degene, die erg doorzichtig zijn, zodat iedereen de
geestelijke betekenis op het eerste gezicht al letterlijk kan inzien. Ik zal u
daarom de betekenis van deze tekst in weinig woorden verklaren en u zult in
deze weinige woorden zijn volkomen ware, geestelijke betekenis herkennen.
Luister dan!
3.
Alles wat Ik u nu vertel is ook van dien aard, dat het u in elke
levensomstandigheid de ware, innerlijke vrede van uw hart in de liefde tot Mij
moet geven, als u hetgeen Ik zeg ook maar enigszins in daden omzet.
4. De
wereld zou u wel van alle kanten willen verdrukken; maar ze kan het niet, omdat
ze door Mij is overwonnen. Als u Mij in u hebt door uw liefde, dan hebt u ook
de eeuwige overwinnaar van de wereld in u. Want de wereld heeft Mijn macht
ervaren; daarom kan ze degene die waarlijk Mijn vrede in zijn hart bergt, geen
haar krenken.
5.
Zodra iemand zich echter uit deze vrede wil verheffen, en dan zelf aan de
wereld de handschoen voor de strijd toewerpt, die heeft het dan alleen aan
zichzelf te wijten, als hij door de wereld gevangen genomen en mishandeld
wordt. Maar wie werkelijk in Mijn vrede blijft, die is voor eeuwig geborgen en
geen wereldse inblazing kan hem ook maar een haar krenken.
6. Hier zullen wel velen zeggen: "O Heer! Zie, de
apostelen en Uw discipelen en zoveel van de eerste Christenen en ook in latere
tijd ijverige strijders voor het zuivere evangelie zijn tot martelaars
geworden, en de wereld heeft zich op dezen, die met Uw vrede vervuld waren, op
schandelijke, gruwelijke wijze gewroken. Waarom, o Heer, heeft Uw vrede ze niet
beschermd tegen de klauwen van de wereld? Want U hebt toch zelf voor Uw lijden
erover gesproken, dat de overste van deze wereld is geoordeeld. Hoe kan deze
geoordeelde dan de macht hebben om de wereld tot zulke afgrijselijke daden
tegen Uw vrededragers op te zetten?"
7.
Deze vraag is zeer dom en wie maar enigermate in de geschiedenis thuis is die
zal duidelijk weten, dat alle martelaren, vanaf de apostelen tot in latere
tijden, niet door één of andere dwang of door een door Mij toegestane
beschikking, maar vrijwillig daarom uit een heldhaftige liefde als martelaren
zijn gestorven, omdat Ik, hun Meester, Zelf werd gekruisigd.
8. Ik zeg
u: Elke martelaar had ook, zonder martelaar te worden, Mijn evangelie kunnen
verbreiden. Maar deze verbreiders kenden Mij, ze hadden het eeuwige leven voor
ogen en begeerden daarom ook niet lang in de wereld te blijven; ze konden maar
nauwelijks de tijd afwachten, waarop hen het vlees zou worden afgenomen, opdat
ze daar zouden komen waar Ik hen was voorgegaan
9.
Maar Johannes had Mij het meeste lief; daarom schuwde hij de vervolgingen der
wereld niet en wilde die liever tot op de laatste druppel verwerken, dan dat
hij Mij van zijn aardse levenstijd als het ware iets zou hebben afgebedeld.
Hij was dus met Mijn ordening volkomen tevreden, terwijl vele anderen bedelaars
waren en zich liever smadelijke lichamelijke martelingen wilden laten
welgevallen, dan nog enkele jaren langer te werken voor Mijn rijk
10.
Daar bij Mij echter iedereen kan krijgen waar hij ernstig en in vol geloof om
vraagt, kon Ik bij Mijn eerste getuigen toch ook niet Mijn woord terugnemen,
waar is gezegd: "Alles wat u zult bidden in Mijn naam, dat zal Ik u
doen!"
11.
Vanuit deze belichting blijkt duidelijk, dat Mijn woord geen bloedgetuigen
nodig had; want Ik heb immers de Ene eeuwig geldige getuige, Mijn Heilige Geest
Zelf aan al diegenen beloofd, die Mijn leer zullen aannemen en ernaar zullen
leven. En deze getuige is de blijvende, terwijl het bloed van de eerste
martelaren allang voor alle latere tijden zelfs geschiedkundig spoorloos is
verdwenen.
12.
Als deze Geest echter een eeuwige getuige is, waarom zou Ik dan de
bloedgetuigenis van Mijn navolgers verlangen? Wie zelf een bloedgetuige wil
worden, die moet het dan ook worden; laat niemand echter geloven dat hij Mij
daarmee een dienst bewijst; maar ieder die dat doet, die doet dat voor zijn
eigen en niet voor Mijn voordeel.
13.
Het is zoals wanneer een vader tot zijn kinderen, die nog goede kleren hebben,
zou zeggen: "Ik zal jullie prachtige nieuwe kleren geven, als jullie deze
eerst hebben afgedragen!" Sommige kinderen laten zich door de hoop en
voorliefde voor nieuwe kleren verleiden, en ontzien de oude kleren niet in het
minst meer. Als deze dan weldra versleten zijn, dan geeft de vader hen wel de
beloofde kleren; maar een paar van deze kinderen, die de vader meer liefhebben
dan kleren, dragen wel zorg voor de oude kleren, om de vader niet voortijdig op
onkosten te jagen.
14.
Hoewel bij Mij van bepaalde onkosten geen sprake kan zijn, dan zijn er toch
andere onkosten, namelijk rekening houden met het bewerkstelligen van iets dat
onordelijk is. Want Ik heb elk mens vanuit Mijn ordening een bepaald levensdoel
gesteld en dat bestaat niet uit het vuur of uit het zwaard: want de dood door
vuur en zwaard is een gericht. Wie echter willekeurig en eigenzinnig in welke
ordening van Mij dan ook ingrijpt, die moet zich dan ook een klein gericht in
zoverre laten welgevallen als hij in de door Mij gestelde orde heeft
ingegrepen.
15.
Daniël wilde niet sterven; daarom bleef hij behouden in de leeuwenkuil en met
de jongelingen in de vuuroven ging het evenzo en er zijn nog meer dergelijke
voorbeelden. En zie, hen allen werd geen haar gekrenkt en heel veel duizenden
van degenen die Mij liefhebben werd ook geen haar gekrenkt, omdat ze de kracht
van Mijn vrede ongestoord in hun hart bewaarden. Maar ieder die zich boven deze
vrede wil verheffen, moet daarvoor ook de onvrede van de wereld ondervinden.
16. Men zal hier ook
wel zeggen: "Als dat zo is, dan is het het beste om de wereld met al haar
schandelijke bedrijven maar de wereld te laten, en iedereen die beter is moge
geheel onbekommerd om de wereld in zijn vrede verder leven; en als allen dat
doen, zal dan niet al gauw de ellende in dewereld hemelhoog opgestapeld liggen
?"
17.
Goed, zeg Ik, reken maar terug! Sinds de tijd van de apostelen zij n er toch
zeker ontelbare ijveraars geweest, die als het ware met het vurige zwaard in de
hand de wereld wilden verbeteren. Stromen van bloed werden vergoten. Vraag
uzelf wat voorresultaat dat had? Kijk dan om u heen in de wereld en die zal u
van alle kanten het zonneklare antwoord geven.
18.
Tot op uw tijd moet het grote aantal ijveraars toch zulk een herinnering
achtergelaten hebben, dat tengevolge daarvan de hele wereld duidelijk een
paradijs zou moeten zijn en toch is de wereld in deze tijd waarin u leeft
tienmaal slechter dan ze in de tijd van Noach was!
19. Waarom zei David dan: "O
Heer, wat zijn alle mensen als niets tegenover U, en alle hulp van mensen dient
tot niets". David zei dat, omdat hij Mij kende; maar u spreekt anders,
omdat u Mij niet zo kent, zoals David Mij gekend heeft.
20.
Denkt u dan, dat Ik niet weet wat de wereld doet en dat Ik te onverschillig zou
zijn, om de wereld wegens haar wandaden te tuchtigen? Ik zeg u: geloof toch
anders en laat de leiding van de wereld aan Mij over!
21.
Wie het zwaard trekt, komt door het zwaard om. Met openlijk geweld zal niemand
ooit wat uitrichten tegenover de wereld; want waar de wereld geweld ziet, daar
beantwoordt ze dat weer met geweld en op deze manier brengt het ene volk
voortdurend het andere om.
22. Wie
de wereld echter wil bestrijden, die moet dit doen met geheime wapenen en deze
wapenen zijn Mijn liefde en Mijn vrede in u! Iedereen moet echter eerst met
deze wapenen de eigen wereld in zich overwinnen: dan pas zal hij deze
wapenen al tijd met succes tegenover de buitenwereld kunnen gebruiken.
23. Waarlijk,
wie niet innerlijk meester over de wereld is, die zal het uiterlijk des te
minder worden. Ieder echter, die in zichzelf nog een vleugje 'vurige' ijver
bespeurt, die is nog niet klaar met zijn eigen wereld, want deze ijver stamt
nog van de geheime tweestrijd in de mens tussen Mijn vrede en de wereld.
24.
Want de wereld is het, die ijvert en richt en vuur van de hemel roept en zich
een masker opzet om op listige manier het te doen voorkomen of ze voor Mijn
zaak strijdt; maar Mijn geest en ook Mijn vrede ijvert niet, maar werkt machtig
in stilte en geheel onopgemerkt door de wereld en heeft geen ander uiterlijk
schild dan de werken der liefde en het kleed van de deemoed. En vanwege de ware
liefde en deemoed is volgens Mijn weten sinds Mij n Johannes nog nooit iemand
door de wereld berecht.
25.
Zie, daarin bestaat dus de ware innerlijke vrede en daarin ook die machtige
overwinning op de wereld, die Ik Zelf heb bevochten! Sla daarom acht op deze
uitlegging, dan zult u de wereld binnenin u en ook elke andere altijd en eeuwig
overwinnen door Mijn naam en door Mijn vrede! Amen.
Hoofdstuk
36
"En
nadat Hij het boek had opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij
zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht".
(Lucas
4:20)
26 februari
1844 's avonds
1.
"En nadat Hij het boek had opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging
Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht".
2.
Mijn beste mensen! In deze tekst wordt alleen maar een natuurlijke handeling
uitgebeeld, die noodzakelijkerwijs op de voorafgaande handeling van het
voorlezen uit de profeet Jesaja moest volgen. Daar echter elke daad van de Heer
een innerlijke en allerinnerlijkste oorzaak heeft, ligt ook achter deze hoogst
natuurlijk schijnende beweging een zodanige oorzaak verborgen, en in deze
oorzaak moet ook weer een onbedrieglijk kenteken liggen, waardoor de volle
goddelijkheid van Christus en dus ook van al Zijn handelingen voor altijd en
eeuwig wordt kenbaar gemaakt.
3. Dat
dit juist is, willen we dadelijk door een kleine beschouwing en een
vergelijking van deze tekst met de gebeurtenissen die daarop volgden, allen zo
duidelijk mogelijk voor ogen stellen. Luister dus.
4.
Jezus las staande in een synagoge uit de profeten voor. - Wat betekent dat?
5. De
'synagoge' is de wereld. De Heer, die staande voorleest uit de Profeten duidt
aan, dat Hij steeds met wakend oog en alle omstandigheden en geheimen
overziende, Zijn woord niet onthuld, maar verhuld in zijn natuurlijke zin aan
de wereld geeft. Want de 'profeet' duidt het verborgene in het natuurlijke aan;
en de Heer toont aan, dat al het verborgene nergens onthuld is aan te treffen
en ook nergens anders vervuld is, dan alleen in Hemzelf.
6.
Toen de Heer het boek had gelezen, rolde Hij het op en reikte het aan de
dienaar over. Hij echter ging zitten en aller ogen en oren waren op Hem
gericht. - Wat betekent dit?
7. 'De
Heer rolt het boek op' betekent dat Hij ook voor de toekomende wereld de
geestelijke betekenis van het Woord wegsluit. 'Dan geeft Hij het opgerolde boek
aan de dienaar van de synagoge' wil zoveel zeggen als: Hij geeft de verborgen
wijsheid aan diegene, die in zijn tempel, die voor de toekomst het menselijk
hart is, werkt.
8.
Daarop gaat de Heer zitten om te rusten en aller ogen en oren zijn op Hem
gericht. Deze handeling is een voorbeeld voor en komt overeen met de toestand
die sedert de hemelvaart tot op deze tijd bij de mensen in de wereld heerst,
daar de Heer ook voor de buitenwereld rust als na een werk.
9.
Veler ogen en oren zijn op Hem gericht; maar Hij zwijgt en laat Zich niet zien
als iemand die lichamelijk werk verricht, maar als iemand die geduldig in Zijn
heiligdom wacht, althans met de ogen van het geloof. Waarom dat? Omdat de
mensen slechts hun ogen en oren, of hun weetgierigheid, maar niet hun hart naar
Hem richten.
10.
Toch spreekt de Heer nog iets en Hij zegt: "Heden is voor uw ogen vervuld,
wat de profeet heeft gesproken". - Kijk, dat is nu bij u ook het geval;
want na de lange rust is Mijn geest over u gekomen, omdat u Hem gezocht hebt en
Hij onthult u het opgerolde boek, dat de dienaren ook te allen tijde slechts
verhuld in hun kamers hadden bewaard.
11.
Deze dienaren zijn gelijk aan degene in natuurlijke zin, aan wie het boek
opgerold werd overhandigd. Daaronder zijn al diegenen te verstaan, die u in
wat voor kerk ook met de naam van 'priester' aanduidt. Deze dienaren zullen het
boek niet onthuld krijgen, zolang ze dienaren in de 'synagoge', de wereld,
zijn.
12. Nu
krijgt elk mens, die een echte dienaar is in de ware, nieuwe synagoge van zijn
hart, ook eerst het boek opgerold en niet onthuld. Als hij echter in deze tempel
een getrouwe dienaar is en hem veegt en schoonmaakt en acht geeft op de heilige
rol, dan komt de Heer en gaat in deze synagoge zitten en er zal rust en vrede
in deze synagoge heersen. En als daar uit alle delen van het hart oog en oor op
de Heer worden gericht, dan zal Hij ook zeggen: "Nu is de geest des Heren
over u gekomen en de heilige rol is onthuld en vervuld in uw levende
synagoge!"
13.
Kijk, dat is de overduidelijke betekenis van deze op het eerste gezicht
onbeduidende tekst!
14. Ik
zeg u: men kan zijn best doen en onderzoeken zoveel men wil om deze rol te
onthullen; men kan alle mensen, geesten en engelen vragen, en toch zal men
niets bereiken - , want Ik alleen ben de deur!
15.
Wat voor nut heeft het voor een mens als hij zich afvraagt: "Heb ik een
eeuwig leven in mij?" en daarop als antwoord krijgt: "Het eeuwige
leven is me een raadsel, iets waaraan je kunt twijfelen; ik heb daarvan niets
in me behalve het verlangen ernaar!"
16.
Vraag: Voor wie is dit voldoende troost? Is die niet gelijk waardig aan de
filosofie waarmee zich de wijsgeer troost en die zo luidt: "Is er een
voortbestaan van mijn denkende ik, dan is dat winst voor mij - en is er geen
voortbestaan dan win ik ook, want voor het niet-zijn is het plus - of minteken
evenveel waard".
17. Ik
vraag echter opnieuw: Voor welk mens, die de waarde van het leven kent, is zulk
een troost voldoende? Kan het de levende onverschillig zij n of hij bestaat of
niet bestaat? Trouwens, hoe kan eigenlijk een mens die bestaat, het niet bestaan
prijzen, terwijl hij toch onmogelijk kan weten hoe het gesteld is met een
toestand van niet-zijn?!
18.
Iedereen kan hieruit gemakkelijk de gevolgtrekking maken hoe blind zo'n
onderzoeker moet zijn, als hij middenin een oneindig bestaan, waarin van niet-zijn
geen sprake is, zich tenslotte met een volkomen onmogelijk niet-zijn kan
troosten.
19.
Gelooft u, dat er in Mijn oneindig 'zijn' ergens een vernietiging mogelijk is,
of een plaats waar het 'niets' zich bevindt?
20. Zo
ver je oog in de diepten van Mijn schepping kan reiken, staat de natuurlijke
wereld al in de scherpste tegenstelling tot een plaats waar niets zou zijn;
want daar zie je of hemellichamen of de grote, vrije ruimte, die echter met
lichtether is gevuld en met alom werkende krachten uit Mij! Vraag: Is dat
niets?
21. Ik
behoef niet verder uit te weiden over de dwaasheid van een dergelijke
stellingname. Maar voor iedereen wil Ik hier meteen het echte onderzoek eraan
toevoegen, hoe hij kan te weten komen of er ergens een niets voorhanden is en Ik
zeg:
22.
Vlieg met je gedachten door de ruimten van de oneindigheid! Als u ergens een
ruimte zult vinden waarin uw gedachte niet vermag door te dringen, dan kunt u
daar het niets zoeken. Dat zo'n werk u echter nooit en ook onmogelijk zal
gelukken, daarvan kunt u ten volle verzekerd zijn! Want waar de gedachte kan
komen, is het Zijn. Waar zal het echter zijn, waar de gedachte niet
kan komen? Ik ken dit 'waar' niet en dan zal een wijsgeer het zeker nog minder
kennen.
23.
Houdt u daarom niet vast aan ijdele onderzoekingen en dwaze ervaringen, want
dat zal nooit vruchten afwerpen! Maak de weg, die zo gemakkelijk is, niet
nodeloos moeilijk, maar laat een ieder tot Mij komen en hij zal alles in
overvloed aantreffen, wat hij op andere wegen in eeuwigheid niet zal bereiken;
want alleen Ik ben de deur voor altijd en eeuwig. Amen.
Hoofdstuk
37
"Maar
Ik ken u, dat u de liefde van God niet in uzelf hebt"
(Johannes
5 : 42)
27 februari
1844 's avonds
1. "Maar Ik ken u, dat u de liefde van
God niet in uzelf hebt" Dit vers past helemaal precies voor het slot van
deze uitleggingen.
2. Dit heb Ik tot de
Joden gezegd; want de dode letter der wet was in hen. Het werk van ceremonie en
schijn was belangrijker voor hen, dan de Levende Zelf, die dat tot hen had
gezegd.
3.
Daarom waren ze ook met blindheid geslagen en zagen in Hem, die altijd levend
is, niets anders dan een alledaags, heel gewoon mens, en ze verwonderden zich
hoogstens over een opvallend door Hem verricht wonder, soms ook over een wij s
woord, als ze er juist bij waren als dat wonder gedaan of dat woord gesproken
werd. En als ze er niet bij waren, dan geloofden ze het niet dat Ik zoiets
gedaan of gesproken had en ze probeerden op alle mogelijke manieren de zaak
verdacht te maken. Waar het niet toereikend was om het als natuurlijk voor te
stellen of het geheel te loochenen, moest Ik volgens hen wel bezeten zijn en
door de macht van de duivel werken.
4.
Maar waarom erkenden ze de Heer des Levens niet, terwijl het toch de wil en het
doel van de Heer was, dat ze Hem zouden hebben erkend? De reden daarvan ligt
opgesloten in de tekst, waar gezegd wordt: "U hebt de liefde niet in
uzelf".
5.
Waarom kan men dan zonder liefde de Heer niet erkennen? Dat kan men zonder de
liefde om dezelfde reden niet, als waarom de blinde niet kan zien wat er om hem
heen is, en de dove de stem van zijn vriend niet kan horen.
6.
Want de liefde is het leven; en alleen het leven kan zien en horen, want de
dood is daartoe niet in staat. Daarom konden dan ook de Joden de Heer van het
Leven, die temidden van hen woonde, niet erkennen, omdat ze geen liefdeleven
in zich hadden, hetwelk een vrij leven uit God is. Al het andere leven is
slechts een gericht leven, dat echter in tegenstelling tot het ware leven uit
de liefde de zuivere dood is.
7.
Want wie niet uit liefde leeft, is niets dan een ijdele machine, die alleen
maar door het werelds drijven in beweging wordt gezet en zijn zien, horen en
voelen is louter mechanisch en kan zich nooit boven de gestelde sfeer van de
daaraan verbonden beperking verheffen. Alleen het ware leven van liefde is
zelfstandig en vrij en kan daarom uit zichzelf alle grenzen vernietigen en zich
tot Hem verheffen, Die zijn meest innerlijke bestaansgrond is.
8.
Niemand kan in zijn natuurlijke sfeer iets zien, wat hij niet van te voren in
zich heeft; hoe zou iemand dan Mijn Wezen kunnen zien en erkennen, als hij
helemaal niets daarvan in zijn hart bergt?
9.
Daarom zeg Ik tot u: Laat alles varen, - behoud alleen de liefde, dan
zult u erkennen wat de Joden niet erkend hebben, en datgene zien waarvoor hun
ogen geen licht hadden.
10. Er
zijn ook nu heel veel mensen in de wereld, die geen liefde in zich hebben.
Daarom zien ze ook de schaduw, die niets is, voor de werkelijkheid aan; maar Mij,
die altijd onder hen is en wandel, zien en erkennen ze niet, omdat ze geen
liefde hebben.
11. Zo
zijn er onder u ook sommigen, die zoeken waar niets is te vinden; maar wat zich
levend voor hun ogen vertoont en licht verspreidt, dat willen ze niet zien en
erkennen.
12.
Deze mensen wegen nog altijd de diamanten en kiezelstenen samen op één weegschaal.
Maar waartoe het gewicht van de kiezelstenen naast dat van de diamanten?
Waarom met verbazing staren naar waardeloze dingen die van ver komen en aan het
goud in eigen huis onverschillig voorbijgaan?
13.
Het is niet genoeg dat men de waarde van het goud kent maar men moet het goud
ook tegenover het waardeloze, al komt dat van ver weg, op haar hoge waarde
weten te schatten. Dat kan alleen degene, die de volkomen liefde heeft; wie
echter om deze heen en weer zweeft, kan dat nog niet en zal het ook nog lang
niet kunnen. Daarom zal het hem vergaan als de Joden, die ook niet de Heer van
een heel gewoon mens vermochten te onderscheiden.
14. Ik
zeg u daarom, en herinner u er aan, dat Ik u veel heb gegeven; maar alleen
degene, die de liefde in zich heeft, zal het als een zuivere gave van Mij
herkennen.
15.
Wie berekenend is in de liefde en telt wat hij doet en geeft, met hem zal Ik
hetzelfde doen; en de rekenaar en degene die telt zullen zo lang niet vrij voor
Mij staan, tot ze het rekenen en tellen uit zich gebannen hebben. De liefde
moet dus vrij zijn en moet zich in haar innerlijke werkzaamheid niet van te
voren raad vanuit het hoofd verschaffen.
16. De
wijze gever zal Ik met wijsheid belonen; maar voor de gever uit vrije liefde
word Ik Zelf tot loon! Eenieder echter, die niet uit de vrije liefde zal
handelen, zal het aangezicht van de Heer niet eerder aanschouwen, dan wanneer
hij uit vrije liefde werkzaam wordt.
17.
Dat zeg Ik, de eeuwig Getrouwe, de Waarachtige, de Eerste en de Laatste, als
Vader in alle liefde tot u, opdat u het goed in acht zult nemen! Amen.
Appendix
JAKOB LORBER (1800-1864) en de werken van de nieuwe
openbaring.
De uiterlijke gebeurtenissen in het leven
van Jakob Lorber, die op 22 Juli 1800 in Kanischa (Oostenrijk) werd geboren en
zich als muziekleraar, musicus en componist vestigde te Graz, bleven bescheiden
tegenover zijn roeping tot 'schrijfknecht van God', die hij in zijn veertigste
levensjaar door het innerlijke Woord ontving en waaraan hij vervolgens tot aan
het einde van zijn leven in onwankelbare trouw gehoorzaamde.
Op 15 Maart 1840, toen hij in zijn
morgengebed was verzonken, hoorde hij een innerlijke stem, die uit zijn hart
scheen te komen en hem duidelijk toesprak: 'Sta op, neem je griffel en
schrijf!' Lorber gehoorzaamde deze geheimzinnige stem, nam zijn pen en schreef
woord voor woord op wat hem innerlijk gedicteerd werd. De eerste zinnen
luidden: 'Zo spreekt de Heer tot iedereen en dat is waar, getrouwen gewis. Wie
met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het antwoord in zijn hart
leggen. Echter alleen maar de reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank
van Mijn Stem vernemen.'
Er was hem juist een aanstelling als
kapelmeester in Triëst aangeboden, doch hij wees deze af en volgde zijn
roeping door het opschrijven van het in zijn binnenste gedicteerde woord en dat
deed hij tot aan zijn dood in 1864.
Zijn biograaf en vriend gedurende
tientallen jaren, Karl Gottfried Ritter von Leitner, bericht daarover: 'Het
gezicht rustig en luisterend, ononderbroken schrijvend, nooit stokkend, nooit
zich bezinnend, gleed zijn pen over het papier.' Zo ontstond in een
tijdsverloop van 24 jaren een uniek werk, dat heden 25 boekdelen van ongeveer
500 bladzijden vult, de kleinere geschriften niet meegerekend.
Er is voor
deze stille, uitermate bescheiden en deemoedige man Jakob Lorber beslist geen
voorbeeld te noemen en geen 'categorie' te vinden, of we hem nu als mysticus of
als ziener beschouwen, dan wel, zoals in zijn tijd het geval was, als een
mediamiek genie. De mensheid ontving middels hem een werkelijk omvattend
antwoord op haar duizenden jaren oude vragen naar het vanwaar, het waarheen en
het waarom van het leven. Lorbers door Goddelijke inspiratie ontvangen
geschriften bieden een geestelijke beschouwing der wereld, die niet alleen de
christelijke vernieuwingstendenties, maar ook de wetenschap, ja het hele levensgevoel
van de hedendaagse mens verklaren. Zijn werken zijn even tijdloos als actueel.
Wij laten hier een korte samenvatting
volgen, die Dr.Walter Lutz als inleidend overzicht publiceerde in het
tijdschrift 'Das Wort'.
Tien
voornaamste punten uit De nieuwe openbaring door Jakob Lorber.
1. De grondslag der wereld
Volgens Lorber bestaat er geen stof in
de betekenis die het materialisme daaraan geeft. Alles is energie, namelijk
Gods- of geestkracht, gesplitst in allerkleinste oerstofdeeltjes
(oerlevensvonken). Ook het vroeger als kleinste deeltje beschouwde atoom is een
uit talloze deeltjes bestaand levend universum in het kleinste formaat
(vergelijk hiermee de nieuwste ontdekkingen der kernfysica). Uit de
oergronddeeltjes (tegenwoordig elektronen of kwanten genaamd) - die niets anders
zijn dan zelfstandig gemaakte gedachtenkrachten van God - is de hele
wereldruimte planmatig opgebouwd.
2. Het wezen van God
God is de eeuwige oneindige geest, de
oerkracht en het fundament van alle zijn. Zijn voornaamste eigenschappen zijn
liefde, wijsheid en wilskracht. Zijn heilige geest vult het heelal (de
'wereldziel' van de antieken). Maar deze oneindige algeest heeft een innerlijk
machtscentrum, van waaruit als uit een zon gedachten en wilskracht in de schepping
uitstromen, om na een grote kringloop tot levensvoleinding weer terug te keren.
In dit oermachtscentrum bevindt zich God als bestaand Wezen en wel in de
hoogste van alle levensvormen: als volkomen 'Geest-Oermens'. (God schiep de
mensen naar Zijn beeld). Vanuit dit oermachtscentrum is de geest van God
eeuwig scheppend bezig. De hele schepping is een geweldig ontwikkelings- en
vervolmakingproces van de Goddelijke gedachten en ideeën. Het voltrekt zich
onder ontzagwekkende, door rustperioden gescheiden tijdperken
('scheppingsdagen, van eeuwigheid tot eeuwigheid').
3. De geestelijke oerschepping
Aan de voor ons zichtbare stoffelijke
schepping gingen geestelijke scheppingen vooraf. God heeft toen uit de als het
ware buiten zichzelf geplaatste oerlevensvonk grote geestelijke wezens
geschapen volgens Zijn beeld (oer-aartsengelen), die zelf meerdere aan hun
gelijke geestelijke wezens in het leven konden roepen. Zo ontstonden legioenen
grote geestelijke wezens (engelen), die zich volgens het ordeningsgebod van de
Gods- en broederliefde zouden ontwikkelen, tot ze aan Godgelijk zouden zijn.
Een deel van deze wezens verviel onder leiding van hun hoofdgeest Satana
(Lucifer) krachtens hun vrije wil in grenzeloze eigenliefde en
zelfverheerlijking. Volgens de eeuwige ordening moest echter de voedende
levensstroom uit God opdrogen voor degenen, die van God afvallig werden.
Daardoor verstarden ze als het ware en verdichtten ze zich tot hulpeloze
massa's. Door verdichting van de geestelijk-etherische oeressenties
(materialisatie) ontstonden zo in de scheppingsruimte de oernevels van de
materie of van de wereldstof.
4. De stoffelijke materiële
schepping
Zouden
de gevallen oerwezens eeuwig in de ban van hun gericht blijven of toch nog tot
voleinding teruggevoerd worden in Gods heilige levensorde? De goddelijke liefde
erbarmde zich over de gevallen geestenwereld. Met behulp van de trouw gebleven
engelgeesten bouwde de Schepper het materiële universum uit de oernevelen van
de wereldstof, door deze in te lijven en tot nieuw leven te brengen; dit
beeldt in zijn geheel het verhaal van de 'verloren zoon' uit. (hiermee is het
ontstaan van de wereld volgens Kant-Laplace geestelijk verklaard). Hiermee
begon God in de talloze wereldsystemen en op de wereldgloben een verlossing van
de in de materie gebonden wezens.
5. Doel van het natuurleven
Op alle hemellichamen worden door het
Goddelijk bestuur de verstarde wereldstofmassa's meer en meer losgemaakt. Deze
losgemaakte luciferische levensvonken worden door de engelen, de dienaren van
de Schepper, naar diens liefdevolle en wijze heilsplan in de rijken van de
natuurwereld gebracht en wel in steeds nieuwe geestelijke louteringsscholen.
Dit gebeurt doordat ze - tot steeds meer omvattende verbintenissen of 'zielen'
verenigd - in steeds hogere levensvormen trapsgewijs door het mineraal -,
planten - en dierenrijk worden omhoog geleid. (Darwins ontwikkelingsleer vanuit
een allesomvattend geestelijk gezichtspunt). De 'natuurzielen' worden op deze
geestelijk lichamelijke weg geleid tot de bouwen het gebruik van hun tijdelijk
levensomhulsel (alle scheppingen van de drie natuurrijken). Ze beginnen
daardoor hun tegen Gods ordening ingaande zelfzucht zo langzamerhand te
overwinnen en zich tot de hemelse ordening van dienen in wederzijdse liefde te
bekeren (opbouw van gemeenschappelijke verbintenissen, organismen). Het
evangelie predikt ook de verlossing van alle creaturen door de macht van de
liefde.
6. De mens - het einddoel
van deze ontwikkeling
De op deze manier uit de luciferische
materie opgestegen mensenziel moet - onder invloed van de haar ingeblazen,
goddelijke geest - of liefdesvonk - zich nu in het aardse leven waar maken.
Door vrijwillig de liefdesgeboden van God te gehoorzamen zal de mens zich
steeds verder tot een waarlijk kind van God ontwikkelen, om tenslotte als hij
dat doel bereikt heeft, tot de ware vrijheid en zaligheid van het eeuwige
leven binnen te gaan.
7. Het wezen van Jezus
Toen de schepping zover was gerijpt
dat ze de diepste onthulling van de goddelijke liefde - de Godheid als 'Vader'
- kon begrijpen, koos God de naar het uiterlijk zo onaanzienlijke aarde voor de
grootste liefdedaad van Zijn erbarming uit. Hier, waar de innerlijkste geestkern
van Lucifer in de ban wordt gehouden, hulde God Zijn geestmenselijk
oermachtscentrum in het gewaad van de materie ('en het Woord werd vlees'.). In Jezus
Christus trad God Zelf het mensenrijk binnen om deze en tevens alle
geesten uit de oneindigheid te onderrichten. Als machtigste getuigenis van Zijn
liefde trok Hijzelf het kleed van de materie aan om de gevallenen uit het
gericht te verlossen en de gelouterden dan in het Vaderhuis terug te voeren
(gelijkenis van de verloren zoon).
De geest van Jezus, het heilig
oermachtscentrum van God, is de 'Vader'. De ziel van Jezus (en zijn
lichaam), dat wil zeggen het menselijke, is de door de Vader geschapen 'Zoon'.
De in de oneindigheid uitstralende
Godskracht, uitgaande van de Vader door de Zoon, is de 'Heilige Geest'.
En zo zijn in Christus de Vader, de
Zoon en de Heilige Geest verenigd (de oplossing van het drie-eenheidvraagstuk).
Jezus: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader', en: 'Ik en de Vader zijn één!'.
8. De heilsweg tot de geestelijke
wedergeboorte
Als de enige tot de voleinding en
eeuwig leven in God voerende weg predikte Jezus de grondwet van de
gehele schepping: 'Heb God boven alles lief en de naaste als jezelf. Noch
uiterlijke goede werken (ontvangen van het sacrament), noch uiterlijke
geloofsgerechtigheid (geloofsbelijdenis), zijn voldoende; ze zijn hoogstens
hulpmiddelen op de heilsweg van de zuivere daadkrachtige liefde, de oergrond
van alle zijn. Is met behulp van Gods geest in de mens de zuivere hemelse
liefde tot onbeperkt heerser geworden, dan is de mens aan het gericht der
materie ontgroeid en heeft hij de geestelijke wedergeboorte bereikt. Dan
vermag de gelouterde ziel, die met de haar ingeplante geest uit God dan
volledig verbonden is, tot een waar kind van God uit te groeien, één met haar
Schepper en hemelse Vader en ze heeft dan eeuwig deel aan de volheid van Zijn
goddelijke levens - en werkingskrachten.
9. De verdere ontwikkeling in het
hiernamaals
De
meeste mensen van de aarde treden na de dood van hun lichaam nog onvolmaakt in
de fijnstoffelijke sfeer van het hiernamaals binnen. De goddelijke liefde biedt
hen daar nieuwe mogelijkheden om zich te scholen, zodat tenslotte allen -zij
het vaak op moeilijker en pijnlijker manier - toch nog tot voleinding komen.
Want het goddelijk plan van een algemene verlossing kent geen eeuwige
verdoemenis!
Om dit
einddoel te bereiken komen de nog onrijp uit het leven scheidende zielen aan
'gene zijde', dat wil zeggen in de voor de aarde onzichtbare, geestelijke
wereld eerst in een soort droomleven. Hier valt hen tot hun belering een door
hen beschermende machten geleid innerlijk geestelijk schouwen ten deel, dat al
naar gelang van hun goede of boze instelling een paradijselijke verrukking of
een helse pijn bij hen oproept. Hemel en hel zijn dus geen plaatselijke
bepalingen, maar geestelijke ontwikkelingsstadia van de ziel. Sterk op zichzelf
gerichte, aardegebonden zielen worden ook wel verder opgevoed door opnieuw in
het leven geroepen te worden (reïncarnatie) op andere stoffelijke werelden of
soms ook op deze planeet.
10. Het doel der voleinding
Zielen, die zich op aarde of in het
hiernamaals tot zuivere Gods- en naastenliefde lieten louteren, geraken in een
steeds nieuwe en gelukkig makende werkelijkheid. Hun geestelijk zien en
innerlijke kracht nemen toe in de drie opeenvolgende hemelen, in
overeenstemming met de zuiverheid en sterkte van hun liefde. De eindeloze
opklimming in gelukzaligheid van de voleindigde wezens bestaat uit een steeds
dieper erkennen van God, een steeds grotere liefde tot Hem en al Zijn
schepselen, alsook in een steeds intensiever medewerken aan het verheven werk
der schepping als de openbaring van alle zijn en leven. Deze korte
aanduidingen laten al zien dat bij Lorber sprake is van een omvangrijke
geestelijke religie, logisch opgebouwd volgens een vastomlijnd plan. Ze brengt
ons een verheven levensleer van de zuiverste liefde en grootste daadkracht,
waarvan de Godheid, de Vader in Jezus, de grondslag vormt. De volle rijkdom en
veelzijdigheid van de leer maakt zich evenwel pas dan kenbaar, als men de
Lorberwerken
grondig
bestudeert. Ze bieden juist datgene, waarnaar de hoogste geesten van onze
generatie diep en ernstig streven: een synthese te vinden tussen de
Heilandsleer van de Bijbel en de ontwikkelingsgedachte der wetenschap. Dat
leidt tot een overeenstemmend, aan geen confessie gebonden Christendom, dat
door zijn karakter van liefde en de diepte van zijn erkenning alle mensen tot
een edelgezinde geestes - en levensgemeenschap vermag te verenigen.